diff options
| author | nfenwick <nfenwick@pglaf.org> | 2025-02-05 05:08:37 -0800 |
|---|---|---|
| committer | nfenwick <nfenwick@pglaf.org> | 2025-02-05 05:08:37 -0800 |
| commit | 5c3aef31d4583252e80f4c6c9c482b305c195141 (patch) | |
| tree | 6b3a4790e6b2c887be6785eac9925662aaf25b9c | |
| parent | 8146cd93eb7555a7736d22a1cf397d69e012df55 (diff) | |
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 4 | ||||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 | ||||
| -rw-r--r-- | old/50771-8.txt | 13677 | ||||
| -rw-r--r-- | old/50771-8.zip | bin | 252765 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h.zip | bin | 3166690 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/50771-h.htm | 14288 | ||||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/book.png | bin | 364 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/card.png | bin | 249 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/external.png | bin | 172 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/frontcover.jpg | bin | 85446 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p001.jpg | bin | 157282 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p009.jpg | bin | 137330 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p017.jpg | bin | 142353 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p025.jpg | bin | 136249 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p033.jpg | bin | 148309 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p041.jpg | bin | 141946 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p048.jpg | bin | 139818 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p049.jpg | bin | 141947 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p057.jpg | bin | 128002 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p065.jpg | bin | 144059 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p073.jpg | bin | 144497 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p081.jpg | bin | 162640 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p089.jpg | bin | 152832 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p097.jpg | bin | 166699 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p105.jpg | bin | 123084 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p113.jpg | bin | 174087 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p121.jpg | bin | 134421 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p129.jpg | bin | 149894 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/p143.jpg | bin | 91031 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/titlepage-illustration.jpg | bin | 46224 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/50771-h/images/titlepage.jpg | bin | 39126 -> 0 bytes |
32 files changed, 17 insertions, 27965 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..d7b82bc --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,4 @@ +*.txt text eol=lf +*.htm text eol=lf +*.html text eol=lf +*.md text eol=lf diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..6eacb22 --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #50771 (https://www.gutenberg.org/ebooks/50771) diff --git a/old/50771-8.txt b/old/50771-8.txt deleted file mode 100644 index 31176d7..0000000 --- a/old/50771-8.txt +++ /dev/null @@ -1,13677 +0,0 @@ -The Project Gutenberg EBook of Slechte Tijden, by Charles Dickens - -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most -other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of -the Project Gutenberg License included with this eBook or online at -www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you'll have -to check the laws of the country where you are located before using this ebook. - - - -Title: Slechte Tijden - -Author: Charles Dickens - -Illustrator: H. French - -Translator: C.M Mensing - -Release Date: December 26, 2015 [EBook #50771] - -Language: Dutch - -Character set encoding: ISO-8859-1 - -*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK SLECHTE TIJDEN *** - - - - -Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed -Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project -Gutenberg. - - - - - - - - - SLECHTE TIJDEN - - DOOR - - CHARLES DICKENS. - - - VERTALING VAN C. M. MENSING. - MET 19 HOUTGRAVUREN NAAR TEEKENINGEN VAN H. FRENCH - - - Achtste, geheel herziene druk. - NIJMEGEN--GEBR. E. & M. COHEN--ARNHEM. - - - - - - - - -SLECHTE TIJDEN. - -EERSTE BOEK. ZAAIEN. - - -I. - -HET ÉÉNE NOODIGE. - - -"Al wat ik vraag, zijn feiten. Leer die jongens en meisjes niets anders -dan feiten. Dat is alles wat men in de wereld noodig heeft. Plant niet -anders, en roei alle andere dingen uit. Door feiten alleen kunt gij -den geest van met rede begaafde dieren ontwikkelen; niets anders zal -hun ooit van eenig nut wezen. Dit is de stelregel, waarnaar ik mijne -eigene kinderen grootbreng, en het is ook de stelregel, waarnaar ik -deze kinderen opvoed. Houd u aan feiten en blijf daarbij, mijnheer!" - -Het tooneel was een hol, eentonig schoolvertrek, met vier kale witte -muren, en des sprekers recht uitgestoken voorvinger gaf nadruk aan -zijne woorden, door elk gezegde met eene lijnrechte beweging over des -schoolmeesters mouw te onderstrepen. Die nadruk werd nog versterkt -door des sprekers voorhoofd, dat naar een vierkant opgebouwden muur -geleek, die zijne wenkbrauwen tot grondslag had, terwijl zijne oogen -in twee naar keldergaten zweemende donkere holen, door dien muur -overschaduwd, verscholen lagen; en verder door des sprekers mond, die -breed en recht ingesneden was, met dunne, strakke lippen--en verder -door des sprekers stem, die stroef, eentonig en gebiedend was--en -verder door des sprekers haar, dat borstelig om den rand van zijn kaal -hoofd oprees, als ware het een dennenplantsoen, bestemd om den wind -van de blinkende oppervlakte af te weren, die overal met knobbels was -bedekt, alsof het hoofd nauwelijks ruimte had voor al de dorre feiten, -die daarin lagen opgestapeld. Des sprekers geheele onverbiddelijke -houding, zijn rechthoekig gesneden rok, zijn rechthoekige beenen, -zijne rechthoekige schouders--ja zelfs zijne das, gewend om hem met -een onverbiddelijken greep, als een hardnekkig feit, bij de keel te -pakken--alles versterkte nog dien nadruk. - -"In deze wereld hebben wij niets anders dan feiten noodig, mijnheer; -niets anders dan feiten." - -De spreker, de schoolmeester en de derde aanwezige volwassene persoon, -stapten een weinig achteruit en lieten toen hunne oogen gaan over het -hellende vlak van kleine kruikjes, daar in orde geschikt, en gereed -om zich emmers vol feiten te laten ingieten tot zij ten boorde toe -vol waren. - - - - - - - -II. - -DE KINDERMOORD. - - -Thomas Gradgrind, mijnheer. Een man van het positieve en -materieele. Een man van feiten en cijfers. Een man, die zich aan den -regel vasthoudt, dat tweemaal twee vier is en niets meer, en die zich -niet laat bepraten om iets daarboven in te willigen. Thomas Gradgrind, -mijnheer--Thomas en niets anders--Thomas Gradgrind. Met eene liniaal en -een goudschaaltje en de tafel van vermenigvuldiging altijd in zijn zak, -gereed om ieder staaltje van het menschdom te meten en te wegen, en u -precies te zeggen wat het uitmaakt. Dit is iets, waarbij het alleen -op cijfers aankomt, eene eenvoudige rekensom. Het zou u misschien -kunnen gelukken, om een George Gradgrind, of een Augustus Gradgrind, -of een John Gradgrind, of een Jozef Gradgrind (allen hersenschimmige, -denkbeeldige personen) daaromtrent een ander begrip, dat maar een -dwaas vooroordeel is, in het hoofd te brengen, maar Thomas Gradgrind, -mijnheer--onmogelijk! - -Met dergelijke bewoordingen in zijne gedachten, was mijnheer Gradgrind -gewoon zich zelven voor te stellen, hetzij in een gesloten kring -van bekenden, of bij het publiek in het algemeen, en zonder twijfel -was het ook met die gedachten--behalve dat hij het woord "mijnheer" -in de woorden "jongens en meisjes" veranderde, dat Thomas Gradgrind -zich thans naar de kleine kruikjes keerde, die zoo vol feiten moesten -gegoten worden. - -Waarlijk, terwijl hij hen uit de bovengemelde keldergaten aanflikkerde, -scheen hij een soort van kanon te zijn, tot aan den mond met feiten -geladen, en gereed om hen met één schot geheel uit de gewesten -der kindsheid te doen verstuiven. Hij scheen ook wel een galvanisch -toestel, geladen met een bijtend scheikundig mengsel, dat de teedere, -jeugdige verbeelding haar spel moest beletten door haar met eene -harde korst van feiten te overdekken. - -"Meisje nommer twintig," zeide mijnheer Gradgrind, lijnrecht met zijn -voorvinger wijzende. "Ik ken dat meisje niet. Wie is dat meisje?" - -"Sissy Jupe, mijnheer," antwoordde het meisje nommer twintig, blozende, -opstaande en nijgende. - -"Sissy is geen naam," zeide mijnheer Gradgrind. "Gij moet geen Sissy -zeggen, maar Cecilia." - -"Vader noemt mij altijd Sissy, mijnheer," antwoordde het meisje met -eene bevende stem en nogmaals nijgende. - -"Dat moet hij dan niet doen," hervatte mijnheer Gradgrind. "Zeg hem, -dat hij het niet meer doen moet, Cecilia Jupe. Laat eens zien. Wat -is uw vader?" - -"Hij behoort bij de paardrijders, als het u belieft, mijnheer." - -Mijnheer Gradgrind trok zijne wenkbrauwen samen en wuifde het -aanstootelijke beroep als het ware met zijne hand weg. - -"Wij willen hier niets daarvan weten. Gij moogt hier volstrekt niet -daarvan spreken. Uw vader dresseert paarden, niet waar?" - -"Ja wel, mijnheer, zij dresseeren ook wel paarden in de manege, -als zij ze krijgen om te dresseeren, mijnheer." - -"Gij behoeft ons hier niets van de manege te vertellen. Welnu -dan. Zeg dus maar, dat uw vader paarden dresseert. Hij zal ook wel -zieke paarden cureeren, zou ik denken?" - -"O ja wel, mijnheer." - -"Welnu, dan is hij pikeur en paardendokter. Laat mij eens uwe definitie -van een paard hooren." - -Sissy Jupe ontstelde zichtbaar over dezen eisch en zweeg. - -"Dat meisje nommer twintig is buiten staat om eene definitie van een -paard te geven," zeide mijnheer Gradgrind tot algemeene waarschuwing -van al de kleine kruikjes. "Dat meisje nommer twintig is onbekend met -de feitelijke eigenschappen van een der gewoonste dieren. Laat een van -de jongens mij eens eene definitie van een paard geven. Bitzer, gij!" - -De rechthoekige vinger bleef, na hier en daar gedwaald te hebben, -op Bitzer wijzen, misschien omdat deze toevallig in denzelfden straal -van zonlicht zat, die door een der vensters van het in het oog loopend -helder witte vertrek vallende, ook Sissy bescheen. Want de jongens en -meisjes zaten op het hellende vlak van banken in twee dichte drommen, -in het midden door eene smalle tusschenruimte gescheiden; en Sissy, -op den hoek eener rij aan den zonkant gezeten, werd door het begin van -een zonnestraal beschenen, waarvan Bitzer, aan den anderen kant, eenige -rijen verder op een hoek zittende, het einde opving. Maar terwijl het -meisje zulke donkere oogen en lokken had, dat zij door de zon, die haar -bescheen, nog krachtiger en glanziger gekleurd schenen te worden, had -de jongen zoo lichte haren en oogen, dat dezelfde stralen het weinigje -kleur, dat hij bezat, geheel schenen te doen verschieten. Zijne koude -oogen zouden haast geene oogen zijn geweest zonder de korte wimpers, -die, daar zij de appels tegen iets nog bleekers dan zij zelven waren -deden afsteken, de teekening er van zichtbaar maakten. Zijn kort -geknipt haar kon maar eene voortzetting wezen van de geelachtige -sproeten op zijn voorhoofd en zijn gezicht. Zijne ongezonde huid was -zoodanig van natuurlijke vleeschkleur ontbloot, dat het scheen alsof -hij wit zou bloeden als hij zich sneed. - -"Bitzer," zeide mijnheer Gradgrind, "geef mij eens uwe definitie van -een paard." - -"Een graanetend viervoetig dier, met veertig tanden, namelijk vier en -twintig kiezen, vier hoektanden en twaalf snijtanden. Laat in de lente -zijne haren vallen; in moerasachtige streken ook zijne hoeven. Heeft -harde hoeven maar die met ijzer moeten beslagen worden. Zijn ouderdom -is te zien aan sommige teekenen in den bek." - -Dit en nog veel meer, zeide Bitzer. - -"Nu, meisje nommer twintig," hervatte mijnheer Gradgrind, "nu weet -gij wat een paard is." - -Zij neeg weder en zou nog hooger gebloosd hebben, indien het mogelijk -geweest was dit nog sterker te doen dan zij al dien tijd gedaan -had. Bitzer wierp snel een blik naar mijnheer Gradgrind, zijne -oogen opslaande, zoodat hij het licht op de trillende wimpers ving, -die daarbij naar de voelhorentjes van spartelende insecten geleken, -duwde toen zijne kneukels tegen zijn met sproeten bezaaid voorhoofd -en ging weder zitten. - -Thans trad de derde heer vooruit, een man wien men een moreelen -kampvechter zou kunnen noemen, altijd gereed om tegen iedereen -te boksen en zich liever dood te vechten dan zich overwonnen te -bekennen. Vooral wanneer het gezond verstand hem in den weg kwam, -ontwaakte zijn strijdlust, en hij gaf het niet op voordat hij die -ongelukkige tegenpartij buiten adem had gebracht. Hij bekleedde een -gouvernements-post en achtte zich daarom geroepen het duizendjarig -rijk der ambtenaren te helpen stichten, waarin de geheele aarde door -commissarissen zou geregeerd worden. - -"Heel goed," zeide deze heer met een lachje, terwijl hij zijne armen -over elkander sloeg, "dat is een paard. Laat ik u nu eens iets vragen, -jongens en meisjes. Zoudt gij wel eene kamer willen behangen met -afbeeldsels van paarden?" - -Na eene korte pauze riep de eene helft der kinderen: "Ja, -mijnheer!" waarop de andere helft, aan het gezicht des vragers ziende -dat "ja" het verkeerde antwoord was, in koor "neen, mijnheer," riep, -gelijk het bij zulk een examen gewoonlijk gaat. - -"Immers neen. Maar waarom zoudt ge niet?" - -Eene pauze. Een dikke, botte jongen waagde het te antwoorden: "omdat -hij de kamer geheel niet wilde behangen, maar liever schilderen." - -"Maar als de kamer nu moet behangen worden?" hernam de vrager tamelijk -driftig. - -"Gij moet hem behangen, of gij wilt of niet," viel mijnheer Gradgrind -hierop in. "Spreek van geen niet willen. Dat komt hier niet te pas." - -"Ik zal het u dan verklaren," zeide de vrager, na eene andere drukkende -pauze; "ik zal u zeggen waarom gij eene kamer niet met afbeeldingen -van paarden moet behangen. Ziet gij ooit wezenlijke paarden tegen de -wanden eener kamer op- en afloopen? Is dat een werkelijk feit?" - -"Ja, mijnheer," riep de eene helft; "neen, mijnheer," riepen de -anderen. - -"Immers neen," zeide de vrager, met een blik van verontwaardiging op -de helft, die misgeraden had. "Welnu dan, men moet nergens iets zien, -wat men daar niet wezenlijk ziet; men moet nergens iets hebben, wat -men daar niet wezenlijk heeft--wat niet werkelijk is. Wat men smaak -noemt, is maar een andere naam voor het feitelijk bestaande." - -Thomas Gradgrind gaf met een hoofdknik zijne goedkeuring te kennen. - -"Dit is een nieuw ontdekt grondbeginsel, en eene groote ontdekking," -hernam de spreker. "Nu zal ik u nog eens op de proef stellen. Onderstel -eens, dat gij een tapijt in eene kamer moest leggen, zoudt gij dan -een tapijt nemen met eene afbeelding van bloemen daarop?" - -Daar men zich thans algemeen overtuigd hield, dat "neen" altijd het -rechte antwoord was op de vragen van dezen heer, was het koor van -"neen!" zeer sterk. Slechts eenige zwakke stemmen zeiden "ja", en -daaronder was de stem van Sissy Jupe. - -"Meisje nommer twintig," zeide de vreemde heer, glimlachende in de -kalme bewustheid zijner wetenschap. - -Sissy bloosde en stond op. - -"Dus zoudt gij uwe kamer--of uw mans kamer, als gij volwassen waart -en een man hadt--beleggen met een tapijt met afbeeldingen van bloemen -daarop, niet waar? En waarom dat?" - -"Als 't u belieft, mijnheer, ik houd zooveel van bloemen," antwoordde -het meisje. - -"En daarom zoudt gij er stoelen en tafels op zetten en er menschen -met zware laarzen overheen laten loopen?" - -"Dat zou ze geen kwaad doen, mijnheer. Zij zouden niet gekneusd worden -en er niet van verwelken. Zij zouden maar afbeeldingen wezen van iets, -dat mooi en aardig is, en ik zou mij verbeelden..." - -"Ja, ja, ja! maar gij moet u nooit iets verbeelden," riep de -ondervrager uit, opgetogen dat hij zoo gelukkig op zijn stokpaardje -kwam. "Dat is het juist; gij moet u nooit iets verbeelden." - -"Neen, dat moet gij nooit, Cecilia Jupe," herhaalde mijnheer Gradgrind -met plechtigen ernst, "nooit, niets van dien aard!" - -"Het feitelijke, het feitelijk bestaande," hernam de vreemde heer. - -"Het feitelijk bestaande alleen," herhaalde mijnheer Gradgrind. - -"Men moet zich in alle opzichten door feiten laten leiden en besturen," -sprak de vreemde heer. "Wij hopen, dat de regeering zich eerlang die -zaak zal aantrekken en commissarissen benoemen, die het volk zullen -dwingen om zich uitsluitend aan het feitelijke te houden. Men moet het -woord verbeelding geheel afschaffen. Niemand heeft iets daarmede te -maken. Men moet voor geen voorwerp tot gebruik of sieraad iets bezigen, -dat strijdig met de werkelijkheid zou zijn. In de werkelijkheid -loopt men niet over bloemen; men mag dus niet over bloemen op een -tapijt loopen. Men ziet nooit, dat vreemde vogels en vlinders op ons -aardewerk komen zitten; men mag dus geen vreemde vogels en vlinders -op ons aardewerk schilderen. Men ziet geene viervoetige dieren tegen -de muren op- en afloopen, en dus moet men geene viervoetige dieren -op de muren afbeelden. Men moet voor al die dingen," vervolgde de -spreker, "slechts combinatiën en modificatiën van mathematische -figuren gebruiken, die gedemonstreerd en bewezen kunnen worden, en -ook geene andere kleuren dan de primaire daarbij aanwenden. Dit is -de nieuwe ontdekking. Dit is werkelijke smaak." - -Het meisje neeg en ging weder zitten. Zij was nog zeer jong en zag -er uit alsof het feitelijke vooruitzicht, dat de wereld haar aanbood, -haar had doen schrikken. - -"Indien nu mijnheer Mac Choakumchild," hervatte de vreemde heer, -"eens beginnen wil met zijne eerste les hier te geven, mijnheer -Gradgrind, dan zal ik, op uw verzoek, zeer gaarne zijne manier van -onderwijzen waarnemen." - -Mijnheer Gradgrind was zeer verplicht. - -"Mijnheer Mac Choakumchild, wij wachten alleen op u." - -Mijnheer Mac Choakumchild begon dus zoo goed hij kon. Hij en nog in de -honderd veertig andere schoolmeesters waren sedert kort tegelijkertijd, -in dezelfde inrichting en op dezelfde wijze gedresseerd, men had -kunnen zeggen gelijk zoovele tafel- of stoelpooten op dezelfde -draaibank afgedraaid. Men had hem eene oneindige verscheidenheid -van kunstjes geleerd, en hij had boeken vol hoofdbrekende vragen -beantwoord. Orthographie, etymologie, syntaxis en prosodie, biographie, -astronomie, geographie, cosmographie, algebra, het landmeten, de -zangkunst en het teekenen naar modellen, dat alles kende hij op -zijn duimpje. Hij had zelfs den room afgeschept der hoogere takken -van mathematische en natuurkundige wetenschappen, op de tabel B van -Harer Majesteits Privy Council vermeld, en met het Fransch, Duitsch, -Latijn en Grieksch kennis gemaakt. Hij kende de Waterstreken van -de geheele wereld (wat die dingen dan ook mogen zijn) door en door, -benevens alle geschiedenissen van alle volken, alle namen van alle -rivieren en bergen, alle voortbrengselen, zeden en gebruiken van -alle landen, en al hunne grenzen en betrekkelijke liggingen ten -opzichte van andere landen naar al de twee en dertig streken van -het kompas. Mijnheer Mac Choakumchild was slechts een weinigje al te -geleerd. Als hij maar wat minder had geweten, hoe oneindig beter en -meer had hij dan kunnen onderwijzen! - -In deze voorbereidende les handelde hij omtrent eveneens als Morgiana -in de vertelling van de Veertig Dieven, en keek in al de voor hem -gerangschikte kruikjes een voor een, om te zien wat er in was. Zeg eens -goed, mijnheer Mac Choakumchild: als gij uit uw kokenden voorraad ieder -kruikje straks boordevol schenkt, denkt gij dan, dat gij den dief, -die er in verscholen zit, de verbeelding, zult hebben gedood--of maar -eenigszins verminkt en misvormd? - - - - - - - -III. - -EEN KIJKGAATJE. - - -Mijnheer Gradgrind stapte in eene zeer weltevredene stemming van de -school naar huis. Het was zijne school, en hij wilde haar tot eene -model-school maken. Hij wilde, dat ieder kind een model-kind zou wezen, -evenals de jeugdige Gradgrind's allen model-kinderen waren. - -Er waren vijf jeugdige Gradgrind's en zij waren ieder hoofd voor -hoofd een model-kind. Zij hadden van hunne teederste jaren af -lessen en verhandelingen moeten hooren--en waren als kleine hazen -afgejaagd. Bijna zoodra zij konden loopen, moesten zij hunne kleine -voetjes naar de verhandelzaal richten. Het eerste voorwerp, waarvan -zij herinnering hadden, was een groot zwart bord, met een uitgedroogden -menschenvreter er voor, die er met krijt akelige figuren op teekende. - -Niet dat zij iets van een menschenvreter wisten--van zulk een -onbestaanbaar persoon mochten zij den naam zelfs niet hooren. Ik -gebruik het woord slechts om een monster aan te duiden, dat een -verhandel-kasteel bewoont, een aantal, de hemel weet hoeveel, -tot-een-gekneede koppen heeft, en de kindsheid gevangen neemt om haar -bij de haren in het sombere hol der wetenschap te slepen. - -Geen kleine Gradgrind had ooit een menschengezicht in de maan gezien; -hij wist reeds wat de maan was eer hij duidelijk spreken kon. Geen -kleine Gradgrind had ooit het onnoozele rijmpje geleerd: - - - Flikker, flikker, sterretje klein, - Ik ben verbaasd wat gij moogt zijn. - - -Hij had nooit eenige verbazing daaromtrent ontwaard, daar hij, toen -hij pas vijf jaren oud was, den grooten Beer kon ontleden zoo goed -als professor Owen. Geen kleine Gradgrind had ooit bij het zien eener -koe in de weide aan die vermaarde koe gedacht van zeshonderd pond, -die omhoog smeet den hond, die wegjoeg de kat, die pakte de rat, -die at van het graan, dat lag in het huis van Adriaan--of aan die nog -meer vermaarde koe, die Klein Duimpje had opgeslokt. Hij had nooit van -die dingen gehoord, en eene koe was niet anders aan hem voorgesteld -dan als een herkauwend viervoetig dier met verscheidene magen. - -Naar dit bij uitstek feitelijke en prozaïsche huis, dat Stone Lodge -genoemd werd, richtte mijnheer Gradgrind nu zijne schreden. Hij had -een handel in ijzerwaren gedreven en dien aan kant gedaan eer hij Stone -Lodge bouwde, en zag nu uit naar eene gelegenheid om met zijne kennis -van feiten in het Parlement figuur te maken. Stone Lodge lag op eene -heide, op een paar mijlen afstands van eene groote stad, die in het -laatste zeer getrouwe handboek voor reizigers Coketown genoemd wordt. - -Een zeer regelmatig sieraad van het landschap was Stone Lodge. Geene -de minste vermomming verzachtte de prozaïsche feitelijkheid van -het gebouw. Een groot vierkant huis, met eene overdekte galerij, -die de voornaamste vensters verdonkerde, gelijk het zware voorhoofd -van den meester diens oogen overschaduwde. Het was een huis, waaraan -alles te voren afgemeten, afgeteld, berekend en bewezen was, met zes -vensters aan den eenen kant van de deur, en zes aan den anderen, in -juiste verhouding tot de vensters op zijde en aan den achterkant--met -een grasperk, een tuin en eene pas geplante laan, alles met rechte -lijnen, gelijk een blad uit een boek van botanische statistiek--met -toestellen voor gas en ventilatie en inrichtingen tot aan- en afvoer -van water in de beste orde--met ijzeren balken en bouten, brandvrij -van onder tot boven, met mechanieke toestellen om de werkmeid met -bezems en schuiers naar de vliering te hijschen--met alles, in één -woord, wat iemands hart kon begeeren. - -Alles? Dat zou ik denken. De kleine Gradgrind's hadden ook kabinetjes -voor verschillende vakken van wetenschap. Zij hadden een kabinetje -met horens en schulpen, een kabinetje met mineralen en metalen; en -al de voorwerpen daarin waren in volmaakte orde gerangschikt, en bij -ieder stukje steen en erts lag een papiertje met een naam, die zeer -moeielijk was uit te spreken. Zoodat, om de woorden van een dwaas -kindersprookje te bezigen, dat echter nooit tot de kinderkamer van -dit huis was doorgedrongen: Indien de ontevredene kleine Gradgrind's -nog meer dan dit alles wilden hebben, wat zou er bij mogelijkheid te -bedenken geweest zijn, dat de ontevredene kleine Gradgrind's nog meer -konden willen hebben? - -Hun vader stapte zeer welgemoed en voldaan voort. Hij was op zijne -manier een liefhebbend vader; maar als hij zich gedwongen had -gezien om eene definitie van zich zelven te geven (gelijk Sissy -Jupe van een paard), zou hij waarschijnlijk gezegd hebben, dat hij -een "uitnemend practisch" vader was. Hij was zeer ingenomen met de -phrase: "uitnemend practisch," welke hij begreep, dat op hem bijzonder -toepasselijk was. Bij alle openbare vergaderingen, die te Coketown -werden gehouden, om welke reden het ook was, kon men zeker zijn, -dat een of ander Coketowner de gelegenheid waarnam om melding te -maken van zijn uitnemend practischen vriend, mijnheer Gradgrind, -en altijd gevoelde die uitnemend practische vriend zich daardoor -gestreeld. Hij wist wel, dat men dezen lof aan hem verschuldigd was, -maar het was hem toch zeer aangenaam dien te hooren. - -Hij had nu den neutralen grond in de nabijheid der stad bereikt, -die eigenlijk noch tot de stad noch tot het land behoorde, maar een -onbehaaglijk mengelmoes van beide was, toen hem de tonen van muziek -in de ooren klonken. Het luidruchtig schetterende en dreunende -orchest van een paardenspel, dat zich hier in een houten paviljoen -had gevestigd, was aan den gang. Eene vlag, die op den top der tent -wapperde, verkondigde aan het menschdom, dat het de "Rijschool van -Sleary" was, die om de gunst van het publiek verzocht. Sleary zelf, -een zwaarlijvig modern standbeeld met een geldbakje naast zich, -stond in eene nis, waarvan de stijl aan een gothiek kerkgebouw was -ontleend, om het geld aan te nemen. Miss Josephine Sleary, gelijk een -zeer lang en smal gedrukt biljet aankondigde, had juist de voorstelling -begonnen met haar gracieusen Tyroler bloemendans te paard. Onder andere -verrukkelijke, maar altijd streng moreele wonderen, welke men zien -moest om ze te gelooven, zou Signor Jupe dien namiddag de vermakelijke -toeren van zijn kunstig gedresseerden hond Merrylegs vertoonen, en -zijne verbazende kracht en behendigheid ten toon spreiden door vijf -en zeventig gewichten van honderd pond zoo snel achtereenvolgend -over zijn hoofd te werpen, dat zij eene fontein van massief ijzer -in de lucht vormden, "een kunststuk, nog nooit te voren in dit -of eenig ander land beproefd, en dat, daar het steeds met zooveel -geestdrift door het verrukte publiek wordt toegejuicht, bij elke -voorstelling wordt uitgevoerd." Dezelfde Signor Jupe zou de geheele -voorstelling van tijd tot tijd afwisselen en verlevendigen door zijne -echt Shakespeariaansche snakerijen en kwinkslagen. Eindelijk zou hij -het geheel besluiten door op te treden in zijne algemeen beroemde rol -van mijnheer William Button van Tooley-Street, in de geheel nieuwe en -hoogst koddige hippo-comedietta: De kleermaker op reis naar Brentford. - -Thomas Gradgrind sloeg geen acht op deze ellendige nietigheden, -maar stapte voort gelijk een practisch man behoorde, en verbande die -luidruchtige insecten uit zijne gedachten, of wel verwees ze naar het -huis van correctie. Doch eene bocht van den weg voerde hem achter het -spel om, en aan den achterkant van het spel was een troep kinderen -verzameld, die in verschillende gebogen houdingen door een gaatje -of reet de verborgene heerlijkheden van het paardenspel poogden -te begluren. - -Dit bracht hem tot stilstaan. "Welk eene schande," riep hij uit, -"dat die vagebonden, dat jonge gepeupel uit mijne model-school houden!" - -Dewijl er nog eene plek vertrapt gras en puin tusschen hem en het jonge -gepeupel in lag, haalde hij zijn lorgnet uit zijn vestzakje, om te zien -of er onder die kinderen niet een was, dat hij kende en door zijn bevel -kon wegjagen. Welk een bijna ongeloofelijk, hoewel duidelijk zichtbaar -verschijnsel zag hij daar! Zijne eigene met feiten en kundigheden -opgepropte Louisa stond met alle macht door een gaatje in eene plank -te gluren, en zijn eigen mathematische Thomas vernederde zich tot op -den grond, om maar een enkelen paardenhoef te kunnen zien, terwijl -Miss Josephine Sleary den gracieusen Tyroler bloemendans uitvoerde. - -Stom van verbazing stapte mijnheer Gradgrind naar de plek waar zijn -kroost zich zoodanig schandvlekte, pakte met iedere hand een zijner -verdoolde kinderen aan en zeide: - -"Louisa!! Thomas!!" - -Beiden stonden op, zeer rood en ontsteld; maar Louisa zag haar vader -toch met meer stoutmoedigheid aan dan Thomas: Thomas zag hem eigenlijk -geheel niet aan, maar gaf zich met volkomene lijdzaamheid over om -zich naar huis te laten brengen. - -"In den naam van alles wat verbazend, nutteloos en dwaas is," zeide -mijnheer Gradgrind, aan elke hand een zijner kinderen voortleidende; -"wat doet gij hier?" - -"Ik wilde eens zien waar dat op geleek," antwoordde Louisa kortaf. - -"Waar dat op geleek?" - -"Ja, vader!" - -Beide kinderen hadden zekere gemelijke verveelzucht in hun voorkomen, -inzonderheid het meisje; maar door het verdrietige van haar gezicht -schemerde een licht heen, dat niets vond om te beschijnen, een vuur, -dat niets te branden had, eene uitgehongerde verbeeldingskracht, die -toch op eene of andere wijs het leven hield en de uitdrukking harer -trekken verhelderde; niet met die natuurlijke helderheid, welke de -vroolijke jeugd eigen is, maar met onzekere, driftige, weifelende -opflikkeringen, die iets pijnlijks hadden en naar de afwisselingen -geleken, welke men op het gezicht van een blinde ziet, die op den -tast naar zijn weg zoekt. - -Zij was nu een kind van vijftien of zestien jaren, maar eerlang -zou zij geheel op eens het voorkomen eener jonge vrouw krijgen. Zoo -dacht haar vader, terwijl hij haar aanzag. Zij was bevallig. Zij zou -eigenzinnig geweest zijn (dacht hij op zijne uitnemend practische -manier), als zij niet zóó was opgevoed. - -"Thomas! hoewel ik het feit vóór mij heb, is het mij moeielijk te -gelooven, dat gij, met uwe opvoeding en uwe gelegenheid om uw tijd -beter te besteden, uwe zuster naar zulk een schouwspel zoudt gebracht -hebben." - -"Ik heb hem gebracht, vader!" zeide Louisa snel. "Ik vroeg hem om -mee te gaan." - -"Het spijt mij dit te moeten hooren. Het spijt mij zeer dit te moeten -hooren. Het maakt Thomas niet beter, en het maakt u slechter, Louisa." - -Zij zag haar vader wederom aan, maar geen traan rolde over hare wang. - -"Thomas en gij, voor wie de kring der wetenschappen openstaat. Thomas -en gij, die men mag zeggen dat met feiten gevoed zijt, Thomas en -gij, die met mathematische stiptheid zijt opgevoed, Thomas en gij -hier!" riep mijnheer Gradgrind uit. "In deze vernederende positie! Ik -ben er verbaasd over!" - -"Ik verveelde mij, vader. Ik heb mij al lang verveeld," zeide Louisa. - -"Verveeld? "Wat verveelt u dan?" vroeg de verbaasde vader. - -"Ik weet niet wat. Alles, geloof ik." - -"Spreek geen woord meer," antwoordde mijnheer Gradgrind. "Gij zijt -kinderachtig. Ik wil niets meer hooren." - -Hij sprak niet weder voordat zij een heel eind ver in stilte hadden -voortgestapt, en toen zeide hij ernstig: - -"Wat zouden uwe beste vrienden wel zeggen, Louisa? Hecht gij dan geene -waarde aan hunne goede meening? Wat zou mijnheer Bounderby wel zeggen?" - -Op het hooren van dien naam wierp zijne dochter tersluiks een blik op -hem, waarvan het scherpe en uitvorschende zeer opmerkelijk was. Hij -zag echter niets daarvan, want eer hij haar aankeek, had zij hare -oogen weder neergeslagen. - -"Wat," herhaalde hij weldra, "zou mijnheer Bounderby wel zeggen?" En -terwijl hij met een gezicht vol ernstige verontwaardiging de twee -misdadigers naar huis bracht, herhaalde hij telkens den geheelen weg -over: "Wat zou mijnheer Bounderby wel zeggen?" - - - - - - - -IV. - -MIJNHEER BOUNDERBY. - - -Wie was die mijnheer Bounderby? - -Wel, mijnheer Bounderby was in zooverre mijnheer Gradgrind's -boezemvriend, als een man, geheel ontbloot van gevoel, met iemand -anders, die evenzeer van gevoel ontbloot is, in eene dergelijke -betrekking kan staan. Zoo nauw--of, indien de lezer dit liever -wil,--zoo ver verwijderd was de betrekking tusschen die twee. - -Hij was een rijk man: een bankier, een koopman, een fabrikant en wat -niet al. Een zwaarlijvig man, met eene luide stem, starende oogen, en -een lach, die een metaalklank had; een man met een groot opgezwollen -hoofd, uitpuilende aderen aan de slapen, en zulk een gespannen vel -over zijn gezicht, dat het zijne oogen scheen open te houden en zijne -wenkbrauwen op te trekken; een man, wiens geheele voorkomen aan een -gevulden ballon deed denken, op het punt om op te stijgen; een man, -die er nooit genoeg op kon pochen dat hij zich zelven tot "een man" -had gemaakt; een man, die door de koperen spreektrompet zijner stem -altijd zijne oude onwetendheid en zijne oude armoede verkondigde; een -man, die het toppunt van hoogmoedig bluffende nederigheid had bereikt. - -Hoewel hij een paar jaar jonger was dan zijn uitnemend practische -vriend, zag mijnheer Bounderby er toch ouder uit; bij zijne zeven of -acht en veertig had hij nog zeven of acht meer kunnen tellen, zonder -dat het iemand zou verwonderd hebben. Hij had niet veel haar. Men had -zich kunnen verbeelden, dat het van zijn praten was uitgevallen, en -dat het weinige, dat hij overhad, zoo verward overeindstond omdat het -onophoudelijk door zijn winderig snoeven heen en weder werd geblazen. - -In het sombere salon van Stone Lodge stond mijnheer Bounderby zich -op het haardkleedje voor het vuur te warmen en onderhield mevrouw -Gradgrind met eenige opmerkingen over de omstandigheid, dat die dag -zijn geboortedag was. Hij stond voor het vuur, gedeeltelijk omdat het -een koude lentedag en tegen den avond was, hoewel de zon nog scheen, -gedeeltelijk omdat in de schaduw van Stone Lodge altijd een spook -van vochtige kalk omwaarde; gedeeltelijk omdat hij aldus een deftige -houding had, die mevrouw Gradgrind ontzag moest inboezemen. - -"Ik had geene schoenen aan de voeten; en wat kousen aangaat, ik kende -zulke dingen niet eens bij naam. Ik sleet den dag in eene sloot en -den nacht in een varkenshok. Zoo bracht ik mijn tienden verjaardag -door. Niet dat eene sloot iets nieuws voor mij was, want ik was in -eene sloot geboren." - -Mevrouw Gradgrind--een klein, mager, bleek wezentje, met roode oogen -en altijd in eenige shawls gewikkeld, ongeloofelijk zwak naar het -lichaam en den geest--die altijd medicineerde zonder dat het haar -iets baatte, en wanneer zij eenigen zweem van herleving vertoonde, -telkens weder versuft en verdoofd werd door een zwaar blok van een -feit, dat haar op het lijf tuimelde;--mevrouw Gradgrind hoopte, -dat het eene droge sloot was. - -"Neen. Zoo nat als een vaatdoek. Een voet water er in," zeide mijnheer -Bounderby. - -"Genoeg om een pasgeboren kind kou te doen vatten," was de opmerking -van mevrouw Gradgrind. - -"Kou? Ik werd geboren met eene ontsteking van de long, en van alle -andere dingen, geloof ik, die voor ontsteking vatbaar waren," -antwoordde mijnheer Bounderby. "Jarenlang, mevrouw! was ik een -van de ellendigste schepseltjes, die men ooit heeft gezien. Ik was -zoo ziekelijk, dat ik altijd steunde en kermde. Ik was zoo vuil en -haveloos, dat ge mij met geen tang zoudt hebben aangeraakt." - -Mevrouw Gradgrind keek flauw naar de tang om, als het beste waaraan -zij in hare sufheid kon denken. - -"Hoe ik er mij doorheen worstelde, weet ik zelf niet," hervatte -Bounderby. "Ik was cordaat, denk ik. Ik ben in later tijd altijd -cordaat geweest, en dat zal ik toen ook wel geweest zijn. Evenwel, -hier sta ik, mevrouw Gradgrind, en ik behoef er niemand dan mij zelven -voor te bedanken dat ik zoo sta." - -Mevrouw Gradgrind gaf zeer zachtzinnig en flauw hare hoop te kennen, -dat zijne moeder.... - -"Mijne moeder? Zij liep weg, mevrouw!" zeide Bounderby. - -Mevrouw Gradgrind, overbluft gelijk doorgaans, bleef bedeesd zwijgen. - -"Mijne moeder liet mij bij mijne grootmoeder," zeide Bounderby, -"en als ik mij wel herinner, was mijne grootmoeder het slechtste en -ondeugendste oude wijf dat er ooit leefde. Als ik door een bijzonder -toeval een paar schoentjes kreeg, nam zij ze mij af en verkocht ze -voor drank. Ja, ik heb die grootmoeder van mij, terwijl zij nog in -bed lag, veertien glaasjes drank zien drinken voor haar ontbijt." - -Mevrouw Gradgrind, met haar flauw glimlachje en zonder eenig ander -teeken van leven, geleek nu (gelijk zij altijd deed) naar een tamelijk -slecht geschilderd transparant vrouwenportretje, dat van achteren -niet genoeg verlicht was. - -"Zij hield een komenijswinkel," vervolgde Bounderby, "en stopte mij -in een eierenkist. Dat was de wieg van mijne kindsheid--eene oude -eierenkist. Zoodra ik groot genoeg was om weg te loopen, liep ik -natuurlijk weg. Toen werd ik een jonge vagebond; en in plaats dat één -oud wijf mij klappen gaf en honger liet lijden, gaven alle menschen -van allerlei ouderdom mij klappen en lieten mij honger lijden. Zij -hadden gelijk; zij behoefden niets anders te doen. Ik was een overlast, -eene pest in de maatschappij. Dat weet ik--zeer wel." - -Hij kon zijn trots, dat hij in zijne kindsche jaren een overlast en -pest in de maatschappij geweest was, niet genoeg lucht geven, of hij -moest zijn snoeven daarop nog driemaal volmondig herhalen. - -"Ik was bestemd om mij omhoog te werken, zou ik denken, mevrouw -Gradgrind. Maar, hetzij ik er voor bestemd was of niet, ik deed -het, hoewel niemand mij hielp. Vagebond, loopjongen, pakhuisknecht, -kantoorknecht, klerk, eerste boekhouder, compagnon, en eindelijk -Josiah Bounderby van Coketown. Dit zijn de antecedenten en de -culminatie. Josiah Bounderby van Coketown heeft leeren lezen van -uithangborden boven winkels, mevrouw Gradgrind, en heeft op de -klok leeren zien, door den toren der St. Gilleskerk te Londen te -bestudeeren, met hulp van een kreupelen dronkaard, die een veroordeelde -dief en onverbeterlijke landlooper was. Spreek Josiah Bounderby van -uwe district-scholen en uwe model-scholen en uwe kweekeling-scholen -en uw geheelen poespas van scholen; en Josiah Bounderby van Coketown -zegt u ronduit: dat is alles goed en wel--hoewel hij zulke voorrechten -niet had--als wij maar menschen krijgen met harde koppen en stevige -vuisten. De opvoeding, die hem tot een man heeft gemaakt, zou niet voor -iedereen deugen, dat weet hij wel; maar zoo en zoo is zijne opvoeding -toch geweest, en gij moogt hem dwingen om kokende olie te drinken, maar -gij zult hem nooit dwingen om de feiten van zijn leven te verbloemen." - -Josiah Bounderby van Coketown, die onder het spreken zeer warm -geworden was, hield nu op; en juist toen hij zweeg trad zijn uitnemend -practische vriend, door de twee jeugdige misdadigers vergezeld, de -kamer binnen. Zijn uitnemend practische vriend bleef staan toen hij -hem zag en wierp Louisa een verwijtenden blik toe, die duidelijk zeide: -"Ziedaar nu, mijnheer Bounderby." - -"Wel, wat is er te doen?" zeide mijnheer Bounderby driftig en -luidruchtig. "Hoe kijkt Thomas zoo verslagen?" - -Hij sprak van Thomas, maar hij zag naar Louisa. - -"Wij stonden bij het paardenspel naar binnen te kijken," mompelde -Louisa stuursch, zonder hare oogen op te slaan, "en vader betrapte -ons daar." - -"En, mevrouw Gradgrind," zeide de echtgenoot dezer dame op statelijken -toon, "ik zou evengoed verwacht hebben, dat ik mijne kinderen verzen -zou vinden lezen." - -"Och Heere," zeide mevrouw Gradgrind jammerend. "Hoe kunt ge toch zoo -doen, Louisa en Thomas? Ik ben er verbaasd over. Ge zijt waarlijk in -staat om het iemand te doen spijten, dat hij ooit kinderen had. Ik heb -grooten lust om te zeggen, dat ik wenschte dat ik ze nooit had gehad; -en wat zoudt ge dan gedaan hebben, dat zou ik wel eens willen weten." - -Mijnheer Gradgrind scheen niet zeer gesticht over deze treffende -aanmerking, en trok ongeduldig zijne wenkbrauwen samen. - -"Hadt ge, terwijl mijn hoofd zoo duizelt en klopt, niet naar de -schulpen en mineralen kunnen gaan kijken en al de andere dingen, die -voor u zijn aangeschaft, in plaats van naar het paardenspel?" zeide -mevrouw Gradgrind. "Gij weet evengoed als ik, dat jongelieden geen -paardenspel-meester hebben, of paardenspel-kabinetjes houden of -paardenspel-verhandelingen hooren. Wat kunt ge dan van paardenspellen -willen weten? Gij hebt immers bezigheid genoeg, als ge naar bezigheid -verlangt. Terwijl mijn hoofd zoo dof is, zou ik de namen niets eens -kunnen noemen van de helft der feiten, die ge alleen te onthouden -hebt." - -"Dat is juist de reden," bromde Louisa. - -"Zeg mij niet, dat dit de reden is, want dat kan het onmogelijk -zijn," antwoordde mevrouw Gradgrind. "Ga terstond aan de eene of -andere ologie." Mevrouw Gradgrind had niet gestudeerd, en als zij -hare kinderen tot hunne studiën aanmaande, was het gewoonlijk met -zulk een algemeen gezegde. - -Om de waarheid te zeggen, mevrouw Gradgrind's voorraad van feiten -was ellendig schraal, maar toen mijnheer Gradgrind haar tot haar -hoogen echtelijken rang verhief, had hij zich door twee redenen -laten besturen. Vooreerst was zij in een financieel opzicht eene -zeer goede partij, en ten tweede wist zij van geene malligheden af, -waarmede hij zeggen wilde, dat zij geene de minste overhelling tot het -romaneske of poëtische had; en inderdaad was hare verbeeldingskracht -zoo weinig werkzaam, als dit bij een menschelijk wezen, dat niet -geheel verstandeloos is, maar eenigszins mogelijk is. - -De eenvoudige omstandigheid, dat zij met haar echtgenoot en mijnheer -Bounderby alleen bleef, was voldoende om deze goede dame wederom -te versuffen. Zij verzonk dus in eene wezenlooze dofheid en niemand -lette verder op haar. - -"Bounderby," zeide mijnheer Gradgrind, een stoel naar het vuur -schuivende, "gij hebt altijd zooveel belang gesteld in mijne -jongelieden--vooral in Louisa--dat ik geene verontschuldiging noodig -meen te hebben als ik u zeg, dat deze ontdekking mij zeer verdrietig -maakt. Ik heb mij systematisch toegewijd, gelijk gij weet, om bij -mijne kinderen het redeneervermogen te ontwikkelen. De rede is, gelijk -men weet, het eenige vermogen, waarop men de opvoeding behoort te -richten. En toch, Bounderby, zou het uit deze onverwachte omstandigheid -van vandaag, hoewel op zichzelf beuzelachtig, schijnen te blijken, -dat er bij Thomas en Louisa iets in het gemoed is geslopen, dat--of -liever, dat niet--ik weet niet hoe ik mij beter kan uitdrukken dan -door te zeggen--iets dat ik nooit bedoeld had bij hen te ontwikkelen -en waaraan het redeneervermogen geen deel heeft." - -"Er bestaat zeker geene reden om met belangstelling naar een troep -vagebonden te kijken," antwoordde Bounderby. "Toen ik zelf een vagebond -was, keek niemand met belangstelling naar mij; dat weet ik wel." - -"Dan komt de vraag," zeide de uitnemend practische vader, met de -oogen op den haard gevestigd, "waaruit die gemeene nieuwsgierigheid -ontstaan is?" - -"Dat zal ik u wel zeggen. Hunne verbeelding heeft loopen spelen." - -"Ik hoop van neen," zeide de uitnemend practische man, "schoon ik -beken, dat op weg naar huis die vrees ook wel bij mij is opgekomen." - -"Een ijdel spelen der verbeelding, Gradgrind," herhaalde Bounderby: -"iets zeer slechts voor iedereen, maar iets vervloekt slechts voor een -meisje als Louisa. Ik moet mevrouw Gradgrind verschooning verzoeken, -dat ik zulke sterke uitdrukkingen gebruik; maar zij weet zeer wel, -dat ik niet gepolijst ben. Wie dat van mij verwacht, zal zich toch -teleurgesteld vinden. Ik heb geene gepolijste opvoeding gehad." - -"Of," zeide mijnheer Gradgrind, terwijl hij met de handen in de zakken -stond te peinzen, en zijne holle oogen in het vuur staarden, "of zou -een onderwijzer of eene dienstbode haar iets in het hoofd hebben -gebracht? Zou Louisa of Thomas misschien iets gelezen hebben? Zou -er, in weerwil van alle voorzorgen, een boek met malle sprookjes in -huis gekomen zijn? Want bij kinderen, die van hunne wieg af naar de -strengste regelen practisch gevormd zijn, is dit anders zoo zonderling, -zoo onbegrijpelijk." - -"Wacht eens even!" riep Bounderby uit, die ondertusschen bij den -haard was blijven staan, zoo vol hoogmoedige nederigheid dat hij -bijna barstte. "Gij hebt een van die landlooperskinderen op school?" - -"Cecilia Jupe heet zij," antwoordde mijnheer Gradgrind, met een blik, -bijna alsof hij zijn doodvonnis te gemoet zag. - -"Wacht nu eens even!" riep Bounderby wederom uit. "Hoe is zij daar -gekomen?" - -"Wel, om de waarheid te zeggen, ik zelf heb het meisje daar straks -pas voor de eerste maal gezien. Zij is hier aan huis om toelating -komen verzoeken, daar zij eigenlijk niet tot de stad behoorde, en--ja, -gij hebt gelijk, Bounderby,--gij hebt gelijk." - -"Wacht nu eens even!" riep Bounderby nogmaals uit. "Louisa heeft haar -gezien toen zij hier kwam?" - -"Louisa heeft haar zeker gezien, want zij heeft mij de boodschap van -haar aanzoek overgebracht. Maar Louisa heeft haar toch zonder twijfel -alleen in het bijzijn van hare moeder gezien." - -"Eilieve, mevrouw Gradgrind," zeide Bounderby, "wat is er toen -omgegaan?" - -"Och, mijn arm hoofd!" antwoordde mevrouw Gradgrind. "Het meisje -wilde op school komen, en mijnheer Gradgrind wilde meisjes op school -hebben, en Louisa en Thomas zeiden allebei, dat het meisje op school -wilde komen en dat mijnheer Gradgrind meisjes op school wilde hebben, -en hoe kon ik hun tegenspreken, daar het toch een feit was?" - -"Nu zal ik u eens wat zeggen, Gradgrind," zeide Bounderby. "Jaag dat -meisje weg, en daarmee is het uit." - -"Ik hel sterk naar uwe meening over." - -"Doe het terstond," zeide Bounderby, "is van kindsbeen af altijd -mijne spreuk geweest. Toen ik er aan dacht om van mijne eierenkist -en mijne grootmoeder weg te loopen, deed ik het ook terstond. Handel -gij eveneens. Doe dit terstond." - -"Gaat ge nog wandelen?" vroeg zijn vriend. "Ik heb het adres van den -vader. Misschien zoudt ge er niet tegen hebben, om met mij naar de -stad te gaan?" - -"Niet het minste," antwoordde Bounderby, "als gij het maar terstond -doet." - -Zoo smeet mijnheer Bounderby zijn hoed op--hij smeet dien altijd -op, om aan te duiden dat hij iemand was, die het veel te druk gehad -had met zich zelven tot een man te maken, om te leeren hoe hij zijn -hoed moest opzetten--en kuierde met de handen in de zakken naar het -voorhuis. "Ik draag nooit handschoenen," was hij gewoon te zeggen. "Ik -ben niet met handschoenen de ladder opgeklommen. Ik zou niet zoo hoog -zijn gekomen als ik ze gedragen had." - -Daar hij een paar minuten in het voorhuis moest wachten, terwijl -mijnheer Gradgrind naar boven ging om het adres te halen, opende -hij de deur van de leerkamer, en keek in dat vroolijke vertrek -binnen, dat met het kleed van geverfd zeildoek op den vloer, in -weerwil van de boekenkasten en kabinetjes en eene verscheidenheid -van wetenschappelijke toestellen, grootelijks het voorkomen had -alsof het aan de kunst van haarsnijden was toegewijd. Louisa stond -lusteloos tegen de vensterbank te leunen en naar buiten te kijken, -zonder naar iets te zien, terwijl Thomas wrevelig druilende bij het -vuur stond. Adam Smith en Malthus, twee jongere Gradgrind's, waren -uit om eene verhandeling te hooren, terwijl kleine Jane, nadat zij -haar gezicht rijkelijk met griftjes-schrapsel en tranen had bemorst, -over de gewone breuken in slaap was gevallen. - -"Alles is nu terecht, Louisa, alles terecht, Thomas," zeide -Bounderby. "Doe het maar niet meer. Ik sta er voor in, dat het bij uw -vader over is. Wel, Louisa, dat is wel een kusje waardig, niet waar?" - -"Gij kunt er een nemen, mijnheer Bounderby," antwoordde Louisa, nadat -zij zich zeer koel eene poos had bedacht, kwam daarna langzaam naar -hem toe en bood hem onvriendelijk hare wang, terwijl zij haar gezicht -van hem afkeerde. - -"Altijd mijn liefje, niet waar, Louisa?" zeide Bounderby. "Goedendag, -Louisa." - -Hij ging zijns weegs, maar zij bleef op dezelfde plek staan en wreef -de wang, die hij gekust had, met haar zakdoek tot zij gloeiend rood -was. Vijf minuten later was zij nog aan het wrijven. - -"Wat doet gij toch, Louisa?" vroeg haar broeder met knorrige -verwondering. "Ge zult een gat in uw gezicht wrijven." - -"Gij moogt het stuk met uw pennemes uitsnijden als ge wilt, Tom. Ik -zal niet schreeuwen." - - - - - - - -V. - -COKETOWN. - - -Coketown, waarheen de heeren Bounderby en Gradgrind nu wandelden, -was de triomf van het feitelijke en prozaïsche; het was evenmin met -het romaneske en poëtische besmet, als mevrouw Gradgrind zelve. Laten -wij, eer wij verder gaan, eene korte beschrijving van Coketown geven. - -Het was eene stad van rooden baksteen, of van baksteen, die rood -zou geweest zijn, als rook en roet dit maar hadden toegelaten; -thans echter was het eene stad van onnatuurlijk rood en zwart, -gelijk het beschilderde gezicht van een wilde. Het was eene stad -van machines en hooge schoorsteenen, waaruit oneindige rookslangen -eeuwigdurend opkropen, zonder zich ooit te ontwarren. Zij had eene -zwarte stadsgracht, en eene rivier, purper gekleurd door walgelijk -riekende verfstoffen, en uitgestrekte groepen van gebouwen vol -vensters, waarbinnen het den geheelen dag ratelde en dreunde en de -zuiger eener stoommachine eentonig op en neer ging, gelijk de kop -van een olifant in een staat van zwaarmoedige razernij. Zij bevatte -verscheidene groote straten, die allen sterk op elkander geleken, -bewoond door menschen, die eveneens op elkander geleken, die allen op -dezelfde uren uitgingen en binnenkwamen, om hetzelfde werk te doen, -en voor wie elke dag eveneens was als gisteren en morgen, en ieder -jaar het evenbeeld van het vorige en het volgende. - -De eigenschappen van Coketown waren grootendeels onafscheidbaar van -het werk, waardoor de stad in wezen werd gehouden, en waardoor er -een aantal geriefelijkheden de geheele wereld door verspreid werden, -en een aantal sieraden die, wij willen niet vragen hoeveel, deel -uitmaakten van de schoonheid der jonge dames, welke het nauwelijks -konden uitstaan, de stad te hooren noemen. Een aantal andere -eigenschappen waren vrijwillig aangenomen, en deze waren de volgende: - -Men zag in Coketown niets wat niet nuchter prozaïsch was. Indien de -leden eener godsdienstige gezindte daar eene kerk bouwden (gelijk de -leden van achttien godsdienstige gezindten gedaan hadden), maakten zij -een godsdienstig pakhuis van rooden baksteen daarvan, somtijds (maar -dit alleen bij zeer sierlijke gebouwen) met eene klok in een soort -van vogelkooi er bovenop. De eenige uitzondering was de Nieuwe Kerk, -een wit gepleisterd gebouw, met een vierkanten toren boven de deur, -en vier korte spitsen er op, die naar met lofwerk versierde houten -beenen geleken. Al de openbare opschriften in de stad waren eveneens -geschilderd, met vierkante letters zwart op wit. De gevangenis had het -gasthuis kunnen zijn en het gasthuis de gevangenis; het stadhuis had -een van beide kunnen wezen, of allen hadden geheel iets anders kunnen -zijn, voor zooveel men aan den bouwtrant kon zien. Het feitelijke en -prozaïsche beheerschten geheel Coketown zoowel in het materieele als -het immaterieele. De school van Mac Choakumchild was geheel prozaïsch -en practisch, en zoo was de teekenschool, en zoo waren de betrekkingen -tusschen meester en dienaar, en zoo was alles tusschen het gasthuis -voor kraamvrouwen en het kerkhof; en wat men niet met cijfers kon -berekenen of op de markt of de beurs kon koopen en verkoopen, was -hier niet, en zou er in alle eeuwigheid niet wezen. - -Eene stad, zoo geheel aan het prozaïsch nuttige gewijd en waar het -feitelijke zoo zegepralend heerschte, moest natuurlijk welvarend en -voorspoedig wezen? Neen, niet zoo geheel. Niet? Hoe is het mogelijk! - -Neen. Coketown kwam niet in alle opzichten uit zijne eigene -fornuizen gelijk goud, dat het vuur doorgestaan had. Vooreerst -was het een onoplosbaar raadsel, wie tot de achttien gezindten -behoorden--omdat, wie dit ook deden, de arbeidslieden zeker tot geene -daarvan behoorden. Het was zonderling, als men op zondagochtend -langs de straten wandelde, te moeten opmerken hoe weinigen van -die lieden door het barbaarsche gebengel van klokken, dat zieken -en zenuwachtigen razend maakte, uit hunne eigene benauwde kamers, -uit hunne eigene wijk, of van de hoeken hunner eigene straten werden -geroepen, waar zij lusteloos bleven staan dralen en onverschillig -naar de kerkgangers keken, alsof het kerkgaan iets was, dat hun -volstrekt niet aanging. Het was niet alleen de vreemdeling, die dit -opmerkte, want er bestond binnen Coketown zelfs eene vereeniging, -welker leden in elke zitting van het Huis der Gemeenten van zich -liet hooren, door met verontwaardigden ijver te petitioneeren, dat -er wetten zouden uitgevaardigd worden om deze lieden met geweld -godsdienstig te maken. Dan kwam ook het Afschaffing-Genootschap, -hetwelk klaagde dat deze lieden zich volstrekt dronken wilden -drinken, en door statistieke tabellen bewees hoeveel zij dronken, en -op theegezelschappen betoogde, dat geene goddelijke of menschelijke -middelen (behalve eene afschaffing-medaille) hen konden bewegen om -hunne gewoonte van drinken na te laten. Dan kwamen ook de chemisten -en drogisten met andere statistieke tabellen, bewijzende dat zij, -als zij niet dronken, opium gebruikten. Dan kwam ook de kapelaan -der gevangenis, een man van ondervinding, met andere statistieke -tabellen, die alle vorige statistieke tabellen in de schaduw stelden -en bewezen, dat diezelfde lieden gemeene schuilhoeken bezochten, -voor het oog des publieks verborgen, waar zij slechte liedjes -hoorden en slechte dansen zagen en misschien daarin medededen, en -waar A. B., oud vier en twintig jaren op zijn volgenden verjaardag, -en veroordeeld tot achttien maanden eenzame opsluiting, zelfs gezegd -had (hoewel hij zich nooit bijzonder geloofwaardig had getoond), -dat zijn ongeluk was begonnen, terwijl hij vast en zeker geloofde -dat hij anders een voorbeeld van zedelijkheid zou zijn geweest. Dan -kwamen ook mijnheer Gradgrind en mijnheer Bounderby, de twee heeren, -die op het oogenblik naar Coketown wandelden, en die desnoods -nog meer statistieke tabellen konden verschaffen, uit hunne eigene -ervaring opgemaakt en toegelicht door gevallen, die zij zelven hadden -bijgewoond, en waaruit duidelijk bleek--kortom, dit was het eenige dat -van de zaak duidelijk was--dat die lieden een slechte troep waren; -dat zij, wat men ook voor hen deed, nooit dankbaar daarvoor waren; -dat zij onrustig waren; dat zij zelven niet wisten wat zij wilden; -dat zij aten en dronken van het beste, versche boter en mokka-koffie -kochten en geen ander vleesch wilden gebruiken dan de vetste stukken, -en toch altijd ontevreden en onhandelbaar waren. Kortom, het was de -moraal van het oude kindersprookje, waarin van het oude wijf wordt -gezegd, dat zij van niets anders leefde dan van eten en drinken en -toch zich nooit wilde stilhouden. - -Is het mogelijk, dit zou mij benieuwen, dat er eenige overeenkomst -bestond tusschen de omstandigheden der bevolking van Coketown en die -der kleine Gradgrind's? Zekerlijk zal men niemand van ons, die bij ons -gezond verstand en met cijfers bekend zijn, nu nog willen zeggen, dat -men een der voornaamste behoeften der werklieden van Coketown sedert -eene lange reeks van jaren onvoldaan had gelaten--dat er eene neiging -tot het poëtische en romaneske bij hen bestond, die op eene gezonde -en heilzame wijs bevredigd moest worden, in plaats van zich door -stuiptrekkend worstelen lucht te geven--dat zij, juist dewijl zij zoo -lang en eentonig werkten, een klagend verlangen, een kwellenden honger -gevoelden naar eene of andere verpoozing, eene of andere uitspanning, -die hen tot opgeruimdheid en vroolijkheid opwekte en tevens daaraan -lucht gaf--naar een erkenden feestdag, al ware het maar met een -eenvoudigen, schuldeloozen dans, bij het hooren eener opwekkende -muziek--een taartje nu en dan waarin mijnheer Mac Choakumchild geen -vinger stak--en dat die honger op de rechte wijze moest bevredigd -worden, of dat hij onvermijdelijk eene verkeerde richting zou nemen, -zoolang de wetten der schepping niet waren herroepen? - -"De man woont in Pod's End, en ik weet niet recht waar Pod's End is," -zeide mijnheer Gradgrind. "Weet gij het ook, Bounderby?" - -Bounderby wist, dat het ergens aan dien hoek van de stad was, maar meer -wist hij er niet van. Zij bleven dus een oogenblik staan en keken rond. - -Bijna op hetzelfde oogenblik kwam er om den hoek der straat, met -snelle schreden en een verschrikt gezicht, een meisje aanloopen, -dat mijnheer Gradgrind herkende. - -"Hei daar!" riep hij. "Sta! Waar loopt gij naar toe? Sta!" - -Het meisje nommer twintig bleef bevende voor hem staan en neeg. - -"Waarom rent gij zoo langs de straat op zulk eene onvoegzame -manier?" zeide mijnheer Gradgrind. - -"Ik werd--ik werd nageloopen, mijnheer," antwoordde het meisje -hijgende, "en wilde wegloopen." - -"Nageloopen?" herhaalde mijnheer Gradgrind. "Wie zou u naloopen?" - -Deze vraag werd plotseling en zeer onverwacht voor haar beantwoord -door den kleurloozen jongen, Bitzer, die met zulk eene blinde vaart en -zoo weinig op eene verstopping van den weg bedacht, den hoek omkwam, -dat hij tegen mijnheer Gradgrind aanliep met eene kracht, die hem -weder achteruit deed stuiven. - -"Wat moet dat, jongen?" zeide mijnheer Gradgrind. "Hoe durft ge zoo -tegen--tegen iemand aanloopen?" - -Bitzer raapte zijne pet op, die door den schok was afgevlogen, -maakte een schrapvoet, duwde zijne kneukels tegen zijn voorhoofd en -antwoordde verontschuldigend dat het een ongeluk was. - -"Heeft deze jongen u nageloopen, Jupe?" vroeg mijnheer Gradgrind. - -"Ja, mijnheer!" antwoordde het meisje schoorvoetend. - -"Neen, dat heb ik niet, mijnheer!" riep Bitzer; "niet voordat zij -voor mij wegliep. Maar die paardrijders bedenken nooit wat zij -zeggen, mijnheer! daar zijn zij bekend voor. Gij weet zelf wel, -dat de paardrijders nooit bedenken wat zij zeggen," hierbij keerde -hij zich naar Sissy. "Dat is in de stad zoo goed bekend, mijnheer, -als de tafel van vermenigvuldiging aan de paardrijders onbekend -is." Hiermede poogde Bitzer mijnheer Bounderby voor zich te winnen. - -"Hij maakte mij zoo bang," zeide het meisje, "met zijne leelijke -gezichten." - -"O!" riep Bitzer. "Zijt gij niet evengoed als de anderen? Zijt ge ook -niet een paardrijdster? Ik heb haar niet eens aangekeken, mijnheer! Ik -heb haar maar gevraagd of zij morgen eene definitie van een paard zou -kunnen geven, en wilde haar die nog eens zeggen, en toen liep zij weg, -mijnheer, en ik liep haar na, om haar te leeren hoe zij antwoorden -moest als zij gevraagd werd. Gij zoudt er niet aan gedacht hebben om -kwaad van mij te spreken, als gij geene paardrijdster waart geweest." - -"Haar beroep schijnt tamelijk wel bekend," merkte mijnheer Bounderby -aan. "Gij zoudt binnen eene week gezien hebben, dat de geheele school -op eene rij stond te kijken." - -"Dat denk ik waarlijk ook," antwoordde zijn vriend. "Bitzer, keer om -en ga naar huis. Jupe, blijf eens even. Laat ik hooren dat gij weer -zoo loopt, jongen, en ge zult van mij hooren door den meester van de -school. Gij begrijpt wel wat ik meen. Marsch, zeg ik." - -De jongen, hierdoor in zijn knipoogen gestuit, drukte weder zijne -kneukels tegen zijn voorhoofd, wierp een blik naar Sissy, keerde zich -om en ging. - -"Meisje," zeide mijnheer Gradgrind, "breng nu dezen heer en mij -naar uw vader. Wij wilden juist naar hem toe. Wat hebt ge daar in -dat fleschje?" - -"Jenever," zeide Bounderby. - -"Wel Heere neen, mijnheer. Het is de negen-olie!" - -"De wat?" riep Bounderby uit. - -"De negen-olie, mijnheer! om vader mee te wrijven." - -"Uw vader met negen-olie wrijven! Waar drommel doet ge dat voor?" zeide -mijnheer Bounderby met een korten, luiden lach. - -"Die gebruiken onze lieden altijd, mijnheer," antwoordde het meisje, -"als zij zich in de manege bezeeren. Zij krijgen somtijds heel erge -kneuzingen." - -"Goed zoo," zeide mijnheer Bounderby. "Dat hebben zij dan voor hun -leegloopen." - -Zij zag met eene mengeling van verbazing en angst naar zijn gezicht op. - -"Waarachtig," hervatte mijnheer Bounderby, "toen ik vier of vijf -jaren jonger was dan gij, had ik erger kneuzingen, dan tien-olie of -twintig- of veertig-olie zou hebben uitgewreven. Ik kreeg ze niet -van het kunsten maken, maar van het afranselen. Ik danste niet op -de koord voor mijn pleizier; ik danste op den blooten grond, op de -muziek van een eindje touw." - -Mijnheer Gradgrind, schoon hardvochtig genoeg, was lang zoo ruw -niet als mijnheer Bounderby. Hij had, alles in aanmerking genomen, -geen onvriendelijk karakter; het had zelfs zeer vriendelijk kunnen -worden, als hij jaren geleden maar eene gelukkige fout gemaakt had in -de becijfering, waarnaar hij het geregeld had. Toen zij een smal pad -insloegen, zeide hij op een toon, dien hij geruststellend wilde maken: -"En dit is nu Pod's End, niet waar, Jupe?" - -"Ja, mijnheer--als 't u belieft, mijnheer--dit is het huis." - -Zij bleef staan voor de deur van een gemeen herbergje, waaruit, want -het was nu schemeravond, een flauw rood licht scheen. Het herbergje -zag er zoo ellendig uit, alsof het, bij gebrek aan klandizie, zelf -aan het drinken was geraakt en denzelfden weg was gegaan, dien alle -dronkaards gaan, zoodat het nu dicht bij zijn eind was. - -"Gij behoeft maar het voorhuis door te gaan, mijnheer, en de trap op, -als ge zoo goed wilt zijn, en daar een oogenblik wachten tot ik licht -haal. Als gij een hond mocht hooren, mijnheer, dat is Merrylegs, -en hij blaft maar." - -"Merrylegs en negen-olie!" zeide mijnheer Bounderby, die het laatst -binnentrad, met zijn klinkenden lach. "Het is hier nogal aardig voor -iemand, die zich zelven tot een man gemaakt heeft." - - - - - - - -VI. - -SLEARY'S RIJKUNST. - - -De naam van het herbergje was De Pegasus, welk woord op het uithangbord -onder een gevleugeld paard te lezen stond, en onder dit woord had de -schilder op een golvend lint nog de volgende regels gezet: - - - "Goede mout maakt goed bier, - Kom maar binnen, dat tapt men hier. - Goede wijn maakt goeden cognac, - Kom maar binnen en neem uw gemak." - - -In lijst en glas, achter de smalle, morsige toonbank, hing nog een -Pegasus--een theatrale Pegasus, met vleugelen van gaas op zijn rug -geplakt, overal met gouden sterren bezaaid, en met een tuig van -roode zijde. - -Daar het buiten te donker was geworden om het uithangbord te zien, -en binnen nog niet licht genoeg om het schilderijtje te onderscheiden, -gaven deze ideale kunstvoortbrengselen de heeren Gradgrind en Bounderby -geen aanstoot. Zij volgden het meisje een steil trapje van eenige -treden op, zonder iemand te ontmoeten, en bleven in het donker staan, -terwijl zij licht ging halen. Zij verwachtten ieder oogenblik, dat -Merrylegs zich zou laten hooren, maar die wonderbaar gedresseerde -hond had nog niet geblaft toen het meisje reeds met eene kaars aankwam. - -"Vader is niet in onze kamer, mijnheer," zeide zij met een zeer -verwonderd gezicht. "Als gij zoolang wilt binnengaan, zal ik hem -dadelijk gaan opzoeken." - -Zij stapten binnen, en nadat Sissy twee stoelen voor hen had -gezet, ging zij haastig weder heen. Het was eene armoedig, karig -gemeubileerde kamer, waarin een bed stond. De witte slaapmuts, met -twee pauwenveeren en een rechtopstaand staartje versierd, die Signor -Jupe had opgehad, toen hij dienzelfden namiddag de voorstelling door -zijne Shakspeariaansche snakerijen en kwinkslagen verlevendigde, hing -aan een spijker, maar geen ander stuk van zijne garderobe of eenig -ander spoor van hem zelven of zijn beroep was ergens te zien. Ook -van Merrylegs was zoo weinig te bespeuren, alsof de voorouders van -dat wonderbaar gedresseerde dier, die in de ark waren geweest, er -toevallig buiten waren gebleven. - -Men hoorde boven de deuren van kamers openen en sluiten, terwijl -Sissy van de eene naar de andere liep om haar vader te zoeken; -en weldra hoorde men ook stemmen, die verwondering uitdrukten. Zij -kwam in groote haast weder naar beneden springen, opende een ouden, -erg gehavenden koffer, vond dien ledig, en zag met gevouwene handen -en een blik vol ontzetting om zich heen. - -"Vader moet naar de tent zijn gegaan, ik weet niet waarom, maar hij -moet daar wezen. Ik zal hem in een oogenblik bij u brengen." - -Zij was terstond weder heengeloopen, zonder hoed, terwijl hare -lange, donkere haren, die zij als een kind in krullen liet hangen, -haar nazwierden. - -"Wat meent zij?" zeide mijnheer Gradgrind. "In een oogenblik terug? Het -is meer dan een kwartier ver." - -Eer mijnheer Bounderby kon antwoorden, vertoonde zich voor de -deur een jonkman, die, nadat hij zich met de woorden: "Met uw -verlof, heeren!" had geïntroduceerd, met de handen in de zakken -binnentrad. Zijn gladgeschoren, mager en bleek gezicht werd beschaduwd -door eene groote hoeveelheid donker haar, boven het voorhoofd -gescheiden en in eene gladde rol om zijn hoofd opgemaakt. Zijne beenen -waren sterk gespierd, maar korter dan beenen van goede evenredigheid -moesten zijn. Zijne borst en rug waren evenveel te breed, als zijne -beenen te kort waren. Hij was gekleed in een rokje met korte panden en -eene spanbroek, had een dikken, gekleurden doek om den hals gewikkeld, -rook naar lampolie, stroo, oranje schillen, paardenvoer en zaagsel, -en scheen een zonderling soort van Centaurus te zijn, uit den stal en -het theater samengesteld. Waar de eene begon en het andere ophield, -had niemand nauwkeurig kunnen zeggen. Deze heer werd in de biljetten -van den dag vermeld als mijnheer E. W. B. Childers, zoo met recht -vermaard door zijne vermetele voltigeurs-kunsten als de Wilde Jager -der Noord-Amerikaansche Prairiën, bij welke algemeen bewonderde -kunstverrichtingen een kleine jongen met een oud gezichtje, die hem -thans vergezelde, de rol van zijn jeugdig zoontje speelde, daar hij, -bij één voet vastgehouden, het onderste boven over zijn vaders schouder -werd gehangen, en op zijn hoofd, met de hielen omhoog, op de palm van -zijn vaders hand werd rondgedragen, volgens de hardhandige manier, -waarop men wilde jagers hunne kinderen ziet liefkoozen. Met krullen, -kransen, vleugels, witsel en karmijn opgesierd, veranderde deze -veelbelovende knaap in een innemend Cupidootje, dat het grootste -genot van het moederlijke gedeelte der toeschouwers uitmaakte; maar -als privaat persoon, wanneer een overdreven uitgesneden rokje en eene -zeer grove stem zijne voornaamste kenmerken waren, behoorde hij geheel -tot de aarde en den stal. - -"Met uw verlof, heeren," zeide mijnheer E. W. B. Childers, in de kamer -rondziende. "Gij zijt het, geloof ik, die naar Jupe hebt gevraagd?" - -"Ja," antwoordde mijnheer Gradgrind. "Zijne dochter is hem gaan halen, -maar ik kan niet wachten, en zal u dus, met uw verlof, eene boodschap -voor hem geven." - -"Gij ziet wel, vriend," liet mijnheer Bounderby hierop volgen, -"wij zijn van die menschen, die de waarde van den tijd kennen, en -gij zijt van die menschen, die de waarde van den tijd niet kennen." - -"Ik heb de eer niet van u te kennen," antwoordde mijnheer Childers, -nadat hij hem van het hoofd tot de voeten had opgenomen; "maar als -gij meent, dat gij meer geld voor uw tijd kunt krijgen dan ik voor den -mijnen, zou ik aan uw voorkomen zeggen, dat gij wel haast gelijk hebt." - -"En als gij het geld gekregen hebt, kunt gij het wel bewaren ook, -zou ik denken," zeide Cupido. - -"Kidderminster, houd uw mond!" zeide mijnheer Childers. Cupido's -aardsche naam was Kidderminster. - -"Wat komt hij ons dan hier critiseeren?" riep de jongeheer -Kidderminster, die zeer oploopend bleek te zijn. "Als gij ons -critiseeren wilt, betaal dan uw geld aan de deur en neem er uw -pleizier voor." - -"Kidderminster," zeide mijnheer Childers, zijne stem verheffende, -"houd uw mond. Mijnheer," vervolgde hij, zich naar mijnheer Gradgrind -keerende, "ik sprak tegen u. Gij zult wel weten, of mogelijk ook niet -(want misschien zijt ge niet veel bij onze representatiën geweest), -dat Jupe sedert eenigen tijd zeer dikwijls zijn slag heeft gemist." - -"Wat heeft gemist?" vroeg mijnheer Gradgrind, met een blik naar den -machtigen Bounderby, alsof hij dezen te hulp riep. - -"Zijn slag gemist." - -"Verleden avond viermaal voor de linten is blijven steken," zeide de -jongeheer Kidderminster, "en ook zijn slag heeft gemist bij de vanen, -en met zijn zwaaien heeft geknoeid." - -"Niet gedaan heeft wat hij doen moest. Zijne sprongen te kort heeft -genomen en slecht heeft gebuiteld," vertolkte mijnheer Childers. - -"O, is dat de slag?" zeide mijnheer Gradgrind. - -"In het algemeen gesproken is dat zijn slag missen," antwoordde -mijnheer Childers. - -"Negen-olie, Merrylegs, slag missen, linten, vanen en zwaaien!" zeide -Bounderby met zijn eigenaardigen lach. "Een vreemd soort van gezelschap -voor iemand, die zich in de hoogte heeft gewerkt." - -"Verlaag u dan maar wat," zeide Cupido hierop. "Als gij u zoo hoog -hebt opgewerkt, dat ge daarboven uitkijkt, laat u dan maar wat zakken." - -"Dat is een zeer impertinente knaap," zeide mijnheer Gradgrind, -zich omkeerende en hem met saamgetrokken wenkbrauwen aanziende. - -"Wij zouden een jongenheer hier verzocht hebben om u op te wachten, als -wij hadden geweten, dat ge komen zoudt," antwoordde Cupido, volstrekt -niet verlegen. "Het is jammer, dat ge het niet zoo besteld hebt, -als ge zoo precies zijt. Gij zijt zeker op de stijve jeff, niet waar?" - -"Wat meent die ongemanierde jongen daarmee?" zeide mijnheer Gradgrind, -hem met een soort van wanhoop aanziende. - -"Kom, ga maar heen!" zeide mijnheer Childers, zijn jongen vriend -tamelijk hardhandig de kamer uitduwende. "Stijve jeff of slappe jeff -heeft niet veel te beduiden; het wil stijve koord en slappe koord -zeggen. Gij woudt mij eene boodschap voor Jupe geven?" - -"Ja, dat wilde ik." - -"Dan ben ik van gedachte," hervatte mijnheer Childers snel, "dat hij -ze nooit zal krijgen. Kent gij hem wel?" - -"Ik heb den man nooit in mijn leven gezien." - -"Ik twijfel of gij hem dan wel ooit zien zult. Ik houd het voor -tamelijk zeker, dat hij weg is." - -"Meent gij, dat hij zijne dochter zou verlaten hebben?" - -"Ja," antwoordde mijnheer Childers met een knikje, "ik meen, dat hij -zich uit de voeten heeft gemaakt. Hij werd gisteravond uitgejouwd, en -hij werd eergisteravond uitgejouwd, en hij werd vandaag uitgejouwd. Hij -werd sedert eenigen tijd telkens uitgejouwd, en dat kan hij niet -verdragen." - -"Waarom is hij--zoo erg--uitgejouwd?" vroeg mijnheer Gradgrind, -dit woord met groote deftigheid en zichtbaren tegenzin uitbrengende. - -"Omdat zijne gewrichten stijf worden en hij versleten raakt," -antwoordde mijnheer Childers. "Hij heeft nog zijne goede eigenschappen -als kakelaar, maar daarvan kan hij niet leven." - -"Kakelaar!" herhaalde Bounderby. "Daar hebben wij alweer zoo iets." - -"Als prater, indien dit mijnheer beter bevalt," zeide mijnheer -E. W. B. Childers, deze verklaring met minachting over zijn schouder -werpende, terwijl hij zijne lange haren schudde. "Nu is het iets -opmerkelijks, mijnheer, dat die man het zich al te veel aantrok, -dat zijne dochter wist dat hij uitgejouwd werd, om langer zoo te -kunnen voortgaan." - -"Mooi!" viel Bounderby hierop in. "Dat is mooi, Gradgrind. Een man, -die zooveel van zijne dochter houdt, dat hij van haar wegloopt. Dat -is drommels mooi, ha, ha! Nu zal ik u eens wat zeggen, jonkman. Ik -heb niet al mijn leven mijn tegenwoordigen stand in de maatschappij -bekleed. Ik weet wat zoo iets is. Het zal u misschien verbazen het -te hooren, maar mijne moeder is ook van mij weggeloopen." - -E. W. B. Childers antwoordde stekelig, dat het hem geheel niet -verbaasde dit te hooren. - -"Heel goed!" zeide Bounderby. "Ik werd in eene sloot geboren en mijne -moeder liep van mij weg. Verschoon ik haar nu? Neen. Heb ik haar ooit -verschoond? Volstrekt niet. Wat noem ik haar daarom? Ik noem haar -waarschijnlijk het slechtste wijf, dat ooit op de wereld geleefd heeft, -behalve mijne dronken grootmoeder. Ik weet van geen familietrots; -ik weet van geene sentimenteele, romaneske kwezelarij. Ik noem een -kat een kat; en ik noem de moeder van Josiah Bounderby van Coketown, -zonder eenigen schroom of eenige partijdigheid, gelijk ik haar noemen -zou al ware zij de moeder van Dick Jones van Wapping geweest. En zoo -is het met dezen man. Hij is een weggeloopen schelm en een vagebond, -dat is hij in het Engelsch." - -"Het is mij eveneens wat hij is of wat hij niet is, in het Engelsch -of in het Fransch," antwoordde mijnheer E. W. B. Childers, zich -omkeerende. "Ik zeg u, vriend, wat de waarheid is. Als gij het niet -gaarne hooren wilt, kunt ge gebruik maken van de opene lucht. Gij laat -u hard genoeg hooren; maar doe het ten minste in uw eigen huis. Laat -u niet hier in huis hooren voordat men er u om vraagt. Gij zult wel -een eigen huis hebben, zou ik denken?" - -"Misschien wel," antwoordde mijnheer Bounderby lachende, en liet het -geld in zijn zak rammelen. - -"Laat u dan in uw eigen huis hooren, als het u belieft," zeide -Childers, "want dit huis is niet sterk, en als gij u hier zoo hard -laat hooren, zou het wel kunnen invallen." - -En mijnheer Bounderby nog eens van het hoofd tot de voeten opnemende, -keerde hij zich van hem af, als van iemand met wien hij geheel had -afgedaan, naar mijnheer Gradgrind. - -"Jupe heeft zijne dochter een uur geleden om eene boodschap gezonden, -en toen heeft men hem zelf zien heensluipen, met zijn hoed in de oogen -en een pakje in een zakdoek gebonden onder den arm. Zij zal het nooit -van hem gelooven, maar hij is voortgegaan en heeft haar verlaten." - -"En waarom zou zij het nooit van hem gelooven?" zeide mijnheer -Gradgrind. - -"Omdat die twee één waren. Omdat zij nooit van elkander af waren. Omdat -hij tot op dezen tijd zoo machtig veel van haar scheen te houden," -antwoordde Childers, een paar schreden voorwaarts doende om in den -ledigen koffer te kijken. Childers en Kidderminster hadden beiden -een zeer zonderlingen gang; zij stapten veel meer wijdbeens dan men -doorgaans doet en alsof zij stijf in de knieën waren. Dezen gang hadden -al de mannelijke leden van den troep van Sleary zich aangewend, hetwelk -moest beduiden, dat zij in hunne verbeelding altijd te paard zaten. - -"Arme Sissy! Hij had haar liever in de leer moeten doen," zeide -Childers, nogmaals zijne haren schuddende, terwijl hij in den ledigen -koffer keek. "Nu laat hij haar zonder iets waaraan zij zich houden -kan." - -"Het strekt u, die nooit bij een beroep in de leer zijt gedaan, -tot eer dat gij zoo denkt," merkte mijnheer Gradgrind goedkeurend aan. - -"Ik nooit in de leer gedaan? Dat werd ik al toen ik zeven jaar -oud was." - -"Ei zoo!" hervatte mijnheer Gradgrind eenigszins knorrig, omdat hij -zich met zijne goede meening had vergist. "Ik wist niet, dat men -kinderen in de leer deed..." - -"Om ze te leeren leegloopen," viel mijnheer Bounderby met een luiden -lach hierop in. "Neen, waarachtig, ik ook niet." - -"Haar vader had altijd in zijn hoofd," hervatte Childers, zich houdende -alsof hij niets van het bestaan van mijnheer Bounderby bespeurde, -"dat zij eene opvoeding moest hebben en allerlei dingen leeren. Hoe -hij dat in zijn hoofd kreeg, weet ik niet; ik weet alleen maar te -zeggen, dat het er nooit weer uitging. Hij heeft haar in de laatste -zeven jaren hier een beetje lezen, en daar een beetje schrijven, -en daar weer een beetje cijferen laten leeren." - -Mijnheer E. W. B. Childers haalde een van zijne handen uit den zak, -waarin zij school, streek er mede over het gezicht en de kin, en -keek mijnheer Gradgrind aan met tamelijk veel twijfel en een weinigje -hoop. Van het begin af had hij, ter wille van het verlatene meisje, -gepoogd dezen heer met zich te verzoenen. - -"Toen Sissy hier op de school kwam," vervolgde hij, "was haar vader zoo -blij als malle Piet. Ik voor mij kon niet recht begrijpen waarom, daar -wij overal toch maar komen en gaan, en hier ook niet zouden blijven. Ik -geloof nu evenwel, dat hij toen dien streek al van zins was--hij was -altijd half simpel--en dacht dat zij dus bezorgd zou zijn. Als het -misschien het geval mocht zijn, dat gij van avond juist hier gekomen -waart om te zeggen, dat gij haar wat zoudt willen voorthelpen," zeide -mijnheer Childers, wederom de hand over zijn gezicht strijkende, -en met eene herhaling van dien blik, "zou het heel gelukkig zijn en -wel van pas--heel gelukkig en wel van pas." - -"Integendeel," antwoordde mijnheer Gradgrind, "ik kwam om hem te -zeggen, dat hare betrekkingen eene reden waren om haar de school -te ontzeggen en zij niet moest terugkomen. Maar als haar vader -haar werkelijk heeft verlaten, zonder dat zij iets daarvan heeft -geweten--Bounderby, laat ik eens een woordje met u spreken." - -Hierop gaf mijnheer Childers zich zeer beleefd, met zijn -paardrijdersstap, naar het portaal buiten de deur, en bleef daar -staan, gedurig met de hand over het gezicht strijkende en zachtjes -fluitende. Terwijl hij zoo bezig was, kon hij eenige gezegden van -mijnheer Bounderby beluisteren, zooals: "Neen. Ik zeg neen. Ik -raad het u niet. Volstrekt niet, zeg ik." Terwijl hij van mijnheer -Gradgrind op den veel zachter toon, waarmede deze sprak, de woorden -hoorde: "Maar zelfs als een voorbeeld voor Louisa, om haar te toonen, -waarop het leven, dat het voorwerp harer nieuwsgierigheid geweest is, -uitloopt. Overweeg het eens, Bounderby, uit dat oogpunt." - -Ondertusschen kwamen de verschillende leden van Sleary's troep -langzamerhand van de bovenkamers, waar zij in kwartier lagen, -naar het portaal, bleven eerst een poosje onder elkander en met -mijnheer Childers staan praten, en drongen zachtjes aan zich -zelven en hem de kamer in. Er waren onder deze groep twee of drie -bevallige jonge vrouwen, met hare twee of drie mannen en hare twee -of drie moeders, en hare acht of negen kinderen, die als het noodig -was voor engeltjes speelden. De vader van een dier huisgezinnen -was gewoon den vader van een ander huisgezin op de punt van een -hoogen staak te laten balanceeren; de vader van een derde huisgezin -maakte dikwijls een piramide met de twee eerstgemelde vaders en den -jongenheer Kidderminster, die op den top stond; al de vaders konden -op rollende tonnen loopen, op flesschen staan, messen en ballen -opgooien en vangen, waschkommen laten tollen, op alles rijden en -over alles heen springen. Al de moeders konden op de stijve en de -slappe koord dansen en gevaarlijke kunsten maken op den blooten rug -van een paard; zij waren geen van allen bijzonder beschaamd om hare -beenen te laten zien, en een van haar reed geheel alleen in eene -Romeinsche kar met zes paarden, die zij uit de hand mende, wanneer -de troep eene stad binnentrok. Zij hielden zich allen alsof zij zeer -luchtig en zeer slim waren, maar waren niet zeer net in hunne gewone -kleeding, geheel niet ordelijk in hunne huishouding, en de vereenigde -letterkundige bekwaamheden van den geheelen troep hadden slechts een -zeer armoedigen brief, over welk onderwerp het ook wezen mocht, kunnen -samenstellen. Evenwel hadden deze lieden iets opmerkelijk weekhartigs -en kinderlijks over zich, waren zij bijzonder ongeschikt om op eene -hardvochtige manier hun eigen voordeel te bejagen, en onvermoeid in -hunne bereidvaardigheid om elkander te helpen en te troosten; waardoor -zij dikwijls evenveel achting waardig waren en altijd met dezelfde -edelmoedige zachtheid verdienden beoordeeld te worden, als eenige -andere klasse van menschen door hare alledaagsche deugden verdient. - -Het laatst van allen verscheen mijnheer Sleary, een zwaarlijvig man, -gelijk reeds gemeld is, die één strakstaand en één beweeglijk oog had, -en eene stem (indien het stem mocht heeten), welke naar het stenende -zuchten van een ouden defecten blaasbalg geleek. Zijne huid hing in -slappe plooien over zijn gezicht, en zijn hoofd was altijd beneveld, -daar hij nooit recht nuchter en nooit geheel dronken was. - -"Jonker!" zeide mijnheer Sleary, met zijne heesche stem en eenigszins -belemmerde spraak. "Ik ben uw dienaar. Dat is eene leelijke historie, -niet waar? Gij hebt wel gehoord, dat mijn clown en zijn hond denkelijk -zijn weggeloopen?" - -Hij richtte het woord tot mijnheer Gradgrind, en deze antwoordde: "Ja!" - -"Wel, jonker," hervatte hij, terwijl hij zijn hoed afnam en de voering -daarvan afwreef met een zakdoek, dien hij tot dat einde in den hoed -bewaarde; "is het uw voornemen om iets voor dat arme meisje te doen, -jonker?" - -"Ik denk haar iets voor te slaan als zij terugkomt," zeide mijnheer -Gradgrind. - -"Daar ben ik blij om, jonker. Niet dat ik het kind wil kwijt zijn, -evenmin als ik haar wil in den weg staan. Ik ben bereid haar in de -leer te nemen, hoewel het op haar ouderdom wat laat is. Mijne stem is -wat schor, jonker, en niet gemakkelijk te verstaan als iemand niet aan -mij gewoon is; maar als gij zoo dikwijls als ik hadt moeten gloeien -en rillen, rillen en gloeien, gloeien en rillen, onder het oppassen -van dat jonge goed in de manege, zou uwe stem het ook niet hebben -uitgehouden, jonker, evenmin als de mijne." - -"Dat geloof ik ook wel," zeide mijnheer Gradgrind. - -"Wat zult ge gebruiken, jonker, terwijl ge moet wachten? Zal het -sherry zijn? Zeg maar op, jonker!" zeide mijnheer Sleary, met gastvrije -vrijpostigheid. - -"Voor mij niets, ik dank u," antwoordde mijnheer Gradgrind. - -"Dat is al heel weinig, jonker. Wat zegt uw vriend? Als ge nog niet -gegeten hebt, neem dan een glaasje bitter." - -Zijne dochter Josephine, een bevallig blond meisje, dat, toen zij twee -jaren oud was, reeds op een paard was gebonden, en op haar twaalfde -jaar een testament had gemaakt, dat zij altijd bij zich droeg, -en waarin zij haar stervenden wensch te kennen gaf om door de twee -bonte hitjes naar het graf te worden getrokken, riep op dit oogenblik: -"Stil, vader! daar komt zij terug." - -Daarop kwam Sissy Jupe de kamer weder ingeloopen evenals zij was -heengeloopen, en toen zij allen daar verzameld vond en zag hoe -zij haar aankeken en geen vader ontdekte, barstte zij uit in een -allerjammerlijkst geschrei, en verschool zich aan den boezem eener -talentrijke koorddanseres, die zich juist in gezegende omstandigheden -bevond, en op den grond knielde om het meisje te liefkoozen en met -haar te schreien. - -"Het is eene gloeiende schande, bij mijne ziel, dat is het," zeide -Sleary. - -"O, mijn lieve vader, mijn goede, lieve vader, waar zijt ge naar -toe? Gij zijt heengegaan om te beproeven iets goeds voor mij te -doen, dat weet ik wel. Gij zijt om mijnentwil heengegaan, dat weet -ik zeker. En hoe ongelukkig en hulpeloos zult ge zonder mij zijn, -arme, arme vader, totdat ge terugkomt." - -Het was zoo aandoenlijk, haar aanhoudend zulke gezegden te hooren -uiten, terwijl zij, met een naar boven gekeerd gezichtje, hare -armen uitstak alsof zij zijne dierbare schim in het verdwijnen wilde -tegenhouden en omhelzen, dat niemand een woord sprak, totdat mijnheer -Bounderby, die ongeduldig werd, de zaak aanvatte. - -"Hoort eens, goede lieden," zeide hij. "Dit is niet anders dan -tijdverspillen. Het meisje moet de waarheid begrijpen, en als ge wilt, -zal ik ze haar wel aan het verstand brengen, daar mijne eigene moeder -ook wel is weggeloopen. Nu dan--hoe heet gij ook weer?--Uw vader is -voortgegaan--heeft u laten zitten--en gij moet maar denken, dat gij -hem uw leven lang niet zult weerzien." - -Maar de omstanders hielden zoo weinig van de onbewimpelde waarheid, -dat zij, in plaats van des sprekers gezond verstand en rondborstigheid -te bewonderen, die integendeel ten uiterste kwalijk namen. De mannen -mompelden, dat het schande, en de vrouwen, dat hij een beest van -een kerel en een barbaar was; en Sleary, nu vrij haastig sprekende, -gaf mijnheer Bounderby ter zijde den volgenden wenk: - -"Laat ik u eens wat zeggen, jonker. Om ruiterlijk te spreken, geloof ik -dat ge best zoudt doen, als gij u maar stil- en er buiten hieldt. Mijne -luidjes zijn heel goedhartig, maar zij zijn gewoonlijk wat driftig -in hun doen; en als ge mijn raad niet volgt, mag ik verd...d wezen -als ik niet geloof dat zij u uit het venster zullen smijten." - -Toen mijnheer Bounderby door deze vriendelijke kennisgeving tot zwijgen -was gebracht, vond mijnheer Gradgrind gelegenheid voor zijne uitnemend -practicale beschouwing van de zaak. - -"Het is van geen gewicht," zeide hij, "of die persoon te eeniger tijd -terug te wachten is of niet. Hij is vertrokken, en het is niet te -denken dat hij zoo terstond zal terugkomen. Daaromtrent is men het -eens, geloof ik." - -"Dat is zoo, jonker, daarin zijn wij het eens, geloof ik." - -"Welnu dan. Ik, die hier ben gekomen om den vader van dat arme meisje, -Jupe, te onderrichten, dat zij niet meer in de school kon worden -toegelaten, uithoofde van practische bezwaren (waarover ik thans niet -behoef uit te weiden) tegen de toelating van kinderen van lieden met -zulk een beroep, ben onder deze veranderde omstandigheden bereid om -een voorstel te doen. Ik ben genegen om u te mijnen laste te nemen, -Jupe, u op te voeden en voor u te zorgen. De eenige voorwaarde, die -ik maak (boven en behalve uw goed gedrag), is, dat gij nu terstond -beslist of gij met mij wilt medegaan of hier blijven; en, indien gij -met mij medegaat, dat het aangenomen wordt dat gij geen gemeenschap -meer zult hebben met iemand van uwe vrienden, die hier tegenwoordig -zijn. Deze opmerkingen omvatten de geheele zaak." - -"Ondertusschen moet ik nog een woordje zeggen, jonker," zeide Sleary -nu, "om allebei de kanten van de vlag evengoed te laten zien. Als gij -bij ons in de leer wilt komen, Cecilia, gij kent den aard van het werk -en gij kent uwe kameraden. Emma Gordon, in wier schoot gij nu ligt, -zou eene moeder voor u zijn, en Josephine eene zuster voor u wezen. Ik -weet wel, dat ik zelf juist geen engel ben, en ik wil niet zeggen, -dat gij, als gij uw slag mocht missen, niet ondervinden zoudt, dat ik -geducht kan uitvaren, en ik u niet een paar vloeken naar den kop zou -smijten. Maar wat ik zeggen wil, jonker, is dit: ik mag dan in een -goed of in een slecht humeur zijn, ik heb nog nooit een paard meer -kwaad gedaan dan een beetje uitgescholden, en ik geloof niet, dat ik -op mijne jaren mijne rijders anders zal gaan behandelen. Ik ben nooit -een kakelaar geweest, jonker, en ik heb gezegd wat ik te zeggen had." - -Dit laatste gedeelte zijner rede was tot mijnheer Gradgrind gericht, -die het met eene deftige buiging van zijn hoofd beantwoordde en -daarop hervatte: - -"De eenige opmerking, die ik u nog wil voorhouden, Jupe, ten einde -eenigen invloed op uw besluit uit te oefenen, is, dat het hoogst -wenschelijk is eene degelijke, practicale opvoeding te ontvangen, -en dat zelfs uw vader, naar ik verneem, dit ten uwen opzichte schijnt -geweten en gevoeld te hebben." - -Deze laatste woorden maakten een zichtbaren indruk op haar. Zij -bedwong haar heftig schreien, maakte zich eenigszins van Emma Gordon -los en keerde zich met haar gezicht geheel naar haar aanstaanden -beschermer. Het geheele gezelschap gevoelde de kracht dezer -verandering, en men hoorde bij allen eene lange en diepe ademhaling, -die duidelijk zeide: "Zij zal gaan!" - -"Pas op dat gij zelf goed bedenkt wat gij wilt, Jupe," zeide mijnheer -Gradgrind waarschuwend. "Anders zeg ik niet. Pas op dat ge zelf weet -wat ge wilt." - -"Als vader terugkomt," riep het meisje na eene poos stilzwijgens uit, -en begon wederom te schreien, "hoe zal hij mij dan ooit vinden als -ik heenga?" - -"In dat opzicht kunt ge volkomen gerust wezen, Jupe," antwoordde -mijnheer Gradgrind zeer bedaard; want hij werkte de geheele zaak uit -alsof het eene som was. "In zulk een geval zal uw vader, denk ik, -naar u zoeken bij mijnheer...." - -"Sleary. Dat is mijn naam, jonker. Ik schaam er mij niet voor. Door -geheel Engeland bekend en overal eerlijk betaald." - -"Zal uw vader bij mijnheer Sleary naar u zoeken, die hem dan wel -zeggen zal waar gij gebleven zijt. Ik zou de macht niet hebben om u -tegen uw zin te houden, en het zal hem nooit moeielijk wezen mijnheer -Thomas Gradgrind van Coketown te vinden. Ik ben welbekend." - -"Welbekend," zeide mijnheer Sleary toestemmend en liet zijn beweeglijk -oog rollen. "Gij zijt een van die soort, jonker, die ons eene macht -van geld uit de kas doet blijven. Maar dat doet er nu niet toe." - -De vrouwen gingen nu met zekere treurige drukte aan het werk om Sissy's -kleeren bijeen te halen--hetgeen spoedig gedaan was, want zij waren -niet veel--en ze in eene mand te pakken, waarin zij reeds dikwijls -gereisd hadden. Sissy zat al dien tijd op den grond te schreien -met hare handen voor de oogen. Mijnheer Gradgrind en zijn vriend -Bounderby stonden bij de deur gereed om haar mede te nemen. Mijnheer -Sleary stond in het midden van het vertrek, met de mannelijke leden -van den troep om hem heen, juist gelijk hij in het midden der manege -zou gestaan hebben, terwijl zijne dochter Josephine hare kunsten -verrichtte. Niets ontbrak hem dan zijne zweep. - -Toen de mand in stilte gepakt was, brachten zij Sissy haar hoed, en -zetten haar dien op het hoofd, nadat zij hare verwarde haren hadden -gladgestreken. Toen drongen zij om haar heen, bukten zich over haar in -zeer natuurlijke houdingen, en kusten en omhelsden haar, en brachten -de kinderen bij haar om afscheid te nemen, kortom, gedroegen zich -geheel als een troepje teerhartige, onnoozele, malle vrouwen. - -"Nu, Jupe," zeide mijnheer Gradgrind, "als ge nu uw besluit hebt -genomen, kom dan." - -Maar zij moest nog van de mannelijke leden van den troep afscheid -nemen, en elk van dezen moest haar in zijne uitgespreide armen -sluiten (want onder de oogen van mijnheer Sleary namen zij altijd een -theatrale houding aan) en haar een afscheidskus geven. Zij deden dit -ook allen behalve de jongeheer Kidderminster, wiens jeugdig gemoed -iets misanthropisch had, en die ook in de verte reeds uitzichten op -een huwelijk had gekoesterd;--hij droop in eene sombere stemming -af. Mijnheer Sleary werd tot het laatst bewaard. Zijne armen wijd -uitspreidende, vatte hij haar bij de beide handen, en zou haar op en -neer hebben laten springen, op de manier waarop een pikeur gewoonlijk -eene jonge dame feliciteert, wanneer zij na haar laatsten toer van -het paard wipt; maar Sissy gaf niet op en bleef maar schreiende voor -hem staan. - -"Vaarwel, lief kind!" zeide Sleary. "Gij zult fortuin maken, hoop ik, -en niemand van ons arme lieden zal u ooit lastig vallen, daar sta ik u -voor in. Ik wenschte wel dat uw vader zijn hond niet had meegenomen; -het is onpleizierig dat de hond niet op de biljetten kan staan. Maar -als ik mij wel bedenk, zou hij toch zonder zijn meester geene kunsten -willen doen, en dus is het even breed als het lang is." - -Daarna staarde hij haar met zijn strakstaand oog oplettend aan, overzag -zijn gezelschap met het beweeglijke, gaf haar een kus, schudde zijn -hoofd en reikte haar aan mijnheer Gradgrind over, alsof hij haar op -een paard wilde zetten. - -"Daar is zij, jonker," zeide hij, haar met een pikeursblik opnemende, -als om te zien of zij wel goed zat, "en zij zal haar best doen. Dag, -Cecilia!" - -"Dag, Cecilia! Dag, Sissy! God zegen u, kindlief!" klonk het met -verschillende stemmen door de geheele kamer. - -Doch de pikeur had het fleschje met negenolie in hare borst gezien -en zeide nu: - -"Laat mij dat fleschje, kindlief; het is te lastig om mee te nemen -en komt u nu toch niet meer te pas. Geef het mij." - -"Neen, neen," antwoordde zij, nogmaals in tranen uitbarstende. "Och -neen! Laat het mij voor mijn vader bewaren, tot hij terugkomt! Hij -zal het wel noodig hebben als hij komt. Hij dacht er zeker niet aan om -heen te gaan toen hij mij uitzond. Ik moet het voor hem bewaren. Och, -laat het mij toch houden." - -"Nu, goed dan, liefje. Gij ziet wel hoe het is, jonker. Vaarwel, -Cecilia! Mijn laatste woord aan u is dit: Houd u trouw aan uw -accoord, wees den jonker gehoorzaam en vergeet ons. Maar als gij -groot geworden en getrouwd en in goeden doen zijt, en dan ooit een -paardenspel tegenkomt, veracht het dan niet, en werk het niet tegen, -maar neem een abonnement als gij kunt, en denk dat gij er niet veel -kwaad aan doet. De menschen moeten zich vermaken, jonker, op de eene -of andere manier," vervolgde Sleary, nog heescher geworden dan ooit -door zooveel te spreken; "zij kunnen ook niet altijd leeren. Denk het -beste van ons en niet het ergste. Ik heb al mijn leven met paardrijden -den kost gewonnen, dat weet ik wel; maar ik geloof toch dat ik het -bij het rechte eind heb, als ik zeg: Denk het beste van ons en niet -het ergste." - -Hij zeide dit op de trap, terwijl men naar beneden ging; en terwijl -hij de drie gedaanten en de mand zoowel met zijn beweeglijk als met -zijn strakstaand oog bleef staan nakijken, verdween zij op de donkere -straat weldra uit zijn gezicht. - - - - - - - -VII. - -MEVROUW SPARSIT. - - -Daar mijnheer Bounderby ongehuwd was, had hij eene bejaarde dame -bij zich wonen, die uit aanmerking van zekere jaarlijksche som zijn -huishouden bestuurde. De naam dezer dame was mevrouw Sparsit, en zij -was eene zeer in het oog vallende gedaante onder den stoet, die den -triomfwagen van mijnheer Bounderby vergezelde, terwijl deze, met dat -model van hoogmoedige nederigheid daarin, zegepralend voortrolde. - -Want mevrouw Sparsit had niet alleen geheel andere dagen gezien, -maar was ook van aanzienlijke familie. Zij had nog eene oudtante -in leven, die Lady Scadgers heette. De overledene mijnheer Sparsit, -die haar als weduwe had achtergelaten, was van moeders zijde, gelijk -mevrouw Sparsit het altijd noemde, "een Powler" geweest. Vreemdelingen, -die weinig wereldkennis en geen vlug begrip hadden, schenen somtijds -niet te weten wat een Powler was en zelfs onzeker te zijn of daarmede -een beroep, eene politieke partij of eene godsdienstige gezindte -werd bedoeld. Menschen van meer ontwikkelden geest behoefden echter -niet onderricht te worden, dat de Powler's een oude stam waren, die -men zoo ver moest nasporen, dat het niet te verwonderen was dat men -hen somtijds uit het oog verloor--gelijk dan ook eenige stamhouders -nu en dan tengevolge van omstandigheden, die met weddenschappen, -geldleeningen en executiën in verband stonden, voor geruimen tijd -onzichtbaar waren geworden. - -De overledene mijnheer Sparsit dan, die van moeders zijde een Powler -was, trad in het huwelijk met deze dame, die van vaders zijde eene -Scadgers was. Lady Scadgers (eene verbazend dikke vrouw, met een -ontzaglijken eetlust en een geheimzinnig been, dat nu veertien jaren -lang niet uit het bed had willen stappen) had dit huwelijk bekuipt -op een tijd toen Sparsit juist meerderjarig was en hoofdzakelijk -gekenteekend werd door een mager lichaam, door twee dunne stutten -onderschraagd en bekroond met een hoofd, waarvan het niet de moeite -waard is eenige melding te maken. Hij erfde van een oom een zeer -aanzienlijk vermogen, maar was, eer hij dit kreeg, reeds eene -evengroote som schuldig, en verteerde terstond daarop nog eens het -dubbele daarvan. Toen hij dus op vier-en-twintigjarigen ouderdom stierf -(de plaats van zijn overlijden was Calais en de aanleidende oorzaak het -brandewijn drinken), liet hij zijne weduwe, van welke hij kort na de -wittebroodsweken gescheiden was, in geene zeer gunstige omstandigheden -achter. Deze weduwe, vijftien jaar ouder dan hij, geraakte weldra in -doodelijke vijandschap met haar eenige bloedverwante, Lady Scadgers, -en gedeeltelijk om deze dame verdriet aan te doen, gedeeltelijk -om zich een bestaan te verschaffen, ging zij in eene conditie. En -hier zat zij nu op haar ouden dag, met haar spitsen arendsneus en de -gitzwarte wenkbrauwen, die Sparsit eens hadden bekoord, voor mijnheer -Bounderby thee te schenken, terwijl deze heer zijn ontbijt gebruikte. - -Indien Bounderby een veroveraar ware geweest en mevrouw Sparsit eene -gevangene prinses, welke hij ter opluistering zijner zegepralende -intochten medevoerde, had hij niet meer met haar kunnen pronken dan -hij thans gewoon was te doen. Gelijk het tot zijne manier van snoeven -behoorde zijne eigene afkomst te verachten, behoorde het er toe, -de afkomst van mevrouw Sparsit te verheffen. Terwijl hij niet wilde -toegeven dat zijne eigene jeugd met eene enkele gunstige omstandigheid -vergezeld ging, verhelderde hij de jeugdige dagen van mevrouw Sparsit -met alle mogelijke voorrechten, en strooide hij wagenvrachten vol rozen -over het geheele pad dezer dame. "En toch, mijnheer," zeide hij dan, -"hoe is het eindelijk met haar afgeloopen? Daar zit zij nu met honderd -pond 's jaars (ik geef haar honderd pond, en zij is wel zoo goed om -dat mild te noemen) en bestuurt het huishouden van Josiah Bounderby -van Coketown!" - -Hij trompette het bezit eener huishoudster, die zijn aanzien zoodanig -verhoogde, zoo geweldig uit, dat ook anderen er van begonnen te -spreken en er bij sommige gelegenheden openlijk over uitweidden. Het -was een der hatelijkste eigenschappen van Bounderby, dat hij niet -alleen zijn eigen loflied zong, maar ook anderen verleidde om dit te -zingen. Zijne manier van snoeven had iets besmettelijks. Vreemdelingen, -overal elders bescheiden genoeg, konden bij een openbaren maaltijd -te Coketown somtijds opstaan en op Bounderby snoeven alsof zij -razend waren geworden. Als men hem hoorde, zou men geloofd hebben, -dat hij alles, wat bij zulke gelegenheden gewoonlijk werd opgehemeld -en te pronk gesteld--het koninklijke wapen, de Britsche zeevlag, -het groot Charter, John Bull en het Habeas Corpus, "een Engelschmans -huis is zijn kasteel," Kerk en Staat, en God save the queen--in zijn -persoon vereenigde; en zoo dikwijls (en dit gebeurde zeer dikwijls) -een redenaar van deze soort in het slot zijner aanspraak de regels -te pas bracht: - - - "Laat Vorstendommen, Gravenhuizen - Op aarde bloeien of vergaan: - Een enkel woord kan hen weer scheppen, - Gelijk zij vroeger zijn ontstaan," - - -hield men het onder het gezelschap voor zoo goed als zeker, dat hij -van mevrouw Sparsit had gehoord. - -"Mijnheer Bounderby," zeide mevrouw Sparsit, "ge zijt van morgen -bijzonder langzaam met uw ontbijt, mijnheer." - -"Ja, juffrouw," antwoordde hij, "ik zit te denken over die gril van -Tom Gradgrind." Dit "Tom Gradgrind" zeide hij met eene manhaftigheid, -alsof iemand gedurig beproefde hem met ontzaglijke sommen om te -koopen om "Thomas" te zeggen en hij toch niet wilde; "die gril van -Tom Gradgrind, juffrouw, om dat kunstenmakerskind groot te brengen." - -"Het meisje staat nog te wachten," zeide mevrouw Sparsit, "om te weten -of zij rechtstreeks naar de school of eerst naar het buiten moet gaan." - -"Zij moet wachten, juffrouw, tot ik het zelf weet," antwoordde -Bounderby. "Wij zullen Tom Gradgrind zoo meteen wel hier hebben, denk -ik. Als hij wenschen mocht, dat zij nog een paar dagen hier bleef, -kan dat natuurlijk wel geschikt worden." - -"O ja zeker, als gij het zoo verkiest, mijnheer Bounderby." - -"Ik zeide hem gisteravond, dat ik haar hier een kermisbed zou geven, -om hem tijd te laten om er zich eens op te beslapen, eer hij er toe -besloot om haar eenige gemeenschap met Louisa te laten hebben." - -"Inderdaad, mijnheer Bounderby, dat was zeer oplettend van u." - -Mevrouw Sparsit's spitse neus werd een weinig breeder door het -uitzetten der neusgaten en hare zwarte wenkbrauwen trokken zich samen, -terwijl zij een teugje thee slurpte. - -"Het is voor mij tamelijk duidelijk," zeide mijnheer Bounderby, -"dat zulk een gezelschap het kleine nest heel weinig goed kan doen." - -"Bedoelt gij de jongejuffrouw Gradgrind, mijnheer Bounderby?" - -"Ja, juffrouw, ik meen Louisa." - -"Daar uw gezegde alleen op een "klein nest" betrekking had," zeide -mevrouw Sparsit, "en er twee kleine meisjes in de zaak betrokken -waren, wist ik niet wie van de twee door die uitdrukking kon worden -aangeduid." - -"Louisa," herhaalde mijnheer Bounderby, "Louisa, Louisa." - -"Gij zijt volkomen een tweede vader voor Louisa, mijnheer." - -Mevrouw Sparsit nam nog een teugje thee; en toen zij hare wederom -saamgetrokkene wenkbrauwen over haar kopje boog, had haar klassiek -gelaat eene uitdrukking alsof zij de onderaardsche goden aanriep. - -"Als gij gezegd hadt een tweede vader voor Tom--den jongen Tom meen -ik, niet mijn vriend Tom Gradgrind--zoudt gij er dichter bij zijn -geweest. Ik zal Tom op mijn kantoor plaatsen. Ik zal hem onder mijne -vleugelen nemen, juffrouw." - -"Inderdaad? Nog wel wat jong daarvoor, is hij niet, mijnheer?" Mevrouw -Sparsit's "mijnheer", wanneer zij mijnheer Bounderby aansprak, -was eene uitdrukking van beleefdheid, waarmede zij veeleer zekere -onderscheiding voor zich zelve eischte, omdat zij die gebruikte, -dan wel hem eenige eer bewees. - -"Ik zal hem niet zoo terstond nemen. Hij moet eerst nog wat meer -nuttige kundigheden slikken," zeide mijnheer Bounderby. "Waarachtig, -hij zal er genoeg van krijgen. Wat zou hij oogen opzetten, die jongen, -als hij wist hoe weinig geleerdheid ik in mijne maag had toen ik zoo -oud was als hij." Hetgeen de jongen, terloops gezegd, waarschijnlijk -zeer wel wist, want hij had er dikwijls genoeg van gehoord. "Maar -het is zonderling, hoe moeielijk het mij dikwijls ook valt om mij in -een gesprek met iemand op gelijken voet te plaatsen. Daar heb ik u -nu van morgen over kunstenmakers gesproken. Wel, wat weet gij van -kunstenmakers? In den tijd toen het voor mij een fortuintje, een -prijs uit de loterij zou zijn geweest, als ik een kunstenmaker op -straat geweest ware, waart gij in de Italiaansche opera. Gij kwaamt -uit de Italiaansche opera, juffrouw, prachtig opgesierd met satijn -en juweelen, toen ik geen stuiver had om eene flambouw te koopen om -u te lichten." - -"Ik ben zeker al zeer vroeg met de Italiaansche opera bekend geweest, -mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit met eene deftigheid, die iets -treurig berustends had. - -"Voor den drommel, juffrouw, ik ook," zeide Bounderby, "maar met -den verkeerden kant er van. Een hard bed plachten de steenen van de -colonnade te wezen, dat verzeker ik u. Menschen gelijk gij, juffrouw, -van hunne kindsheid af gewoon op donzen pluimen te slapen, hebben er -geen denkbeeld van, hoe hard de straatsteenen zijn, als zij het niet -beproeven. Neen, neen, het is gekheid, dat ik u van kunstenmakers -spreek. Ik moest van vreemde danseressen en het West-End van Londen, -May Fair, en lords en lady's spreken." - -"Ik vertrouw, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit met edele -gelatenheid, "dat het niet noodig is dat gij zoo iets doet. Ik hoop, -dat ik mij naar de wisselingen des levens heb leeren voegen. Indien -ik mijne belangstelling heb voelen ontwaken bij het luisteren naar -de leerrijke ondervinding van uw leven, en nu haast nooit genoeg -daarvan kan hooren, kan ik mij dit niet tot verdienste rekenen, -daar ik geloof dat die belangstelling eene algemeene aandoening is." - -"Wel, juffrouw," hervatte haar begunstiger, "misschien belieft het -sommige menschen te zeggen, dat zij Josiah Bounderby van Coketown -gaarne op zijne eigene ongepolijste manier hooren vertellen wat hij -al zoo heeft doorgestaan. Maar gij moet toch bekennen, dat gij zelve -in den schoot der weelde geboren zijt. Kom aan, juffrouw, gij weet -immers wel, dat ge in den schoot der weelde geboren zijt." - -"Dat ontken ik niet, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit en schudde -daarbij haar hoofd. - -Mijnheer Bounderby was genoodzaakt van de tafel op te rijzen en met -zijn rug naar het vuur bij den haard te gaan staan om haar op dien -afstand aan te zien, zoo heerlijk deed zij door hare contrasteerende -nabijheid zijne verdiensten uitkomen. - -"En gij kwaamt ook in aanzienlijke kringen--in verduiveld hooge -kringen," zeide hij, terwijl hij zijne beenen warmde. - -"Dat is waar, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit, met eene -affectatie van nederigheid, die zoo hemelsbreed van de zijne -verschilde, dat zij daardoor geen gevaar liepen om elkander ooit in -den weg te komen. - -"En gij waart ook midden in de modewereld en alle drukte en pleizier," -zeide mijnheer Bounderby. - -"Ja, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit, op den toon eener -gezellige, volkomen getrooste weduwe; "dat is niet te ontkennen." - -Mijnheer Bounderby liet zijne knieën doorbuigen, omhelsde in de -overmaat zijner zelfvoldoening zijne eigene beenen en lachte hardop. - -Nu werden mijnheer Gradgrind en zijne dochter Louisa aangediend, -en mijnheer Bounderby ontving den eersten met een handdruk en de -laatste met een kus. - -"Mag Jupe hier geroepen worden, Bounderby?" vroeg mijnheer Gradgrind. - -"Wel zeker," en Jupe werd geroepen. Toen zij binnenkwam neeg zij -voor mijnheer Bounderby en zijn vriend Tom Gradgrind, en ook voor -Louisa; maar ongelukkig sloeg zij in hare verlegenheid mevrouw Sparsit -over. Dit opmerkende, achtte de manhaftige Bounderby zich verplicht -het volgende te zeggen: - -"Eerst moet ik u eens wat vertellen, meisje. De naam van die juffrouw -bij den trekpot is mevrouw Sparsit. Die juffrouw is hier zoo goed -als meesteres van het huis, en zij is eene dame van aanzienlijke -afkomst. Als ge dus ooit weder hier in huis in eene kamer komt, -zult gij er maar kort in blijven, indien gij deze juffrouw niet allen -eerbied bewijst, dien gij maar kunt. Het kan mij niet schelen hoe gij -u jegens mij gedraagt, omdat ik mij niet voor iemand van eenig aanzien -wil uitgeven. In plaats van eene aanzienlijke familie te hebben, heb -ik geheel geene familie; ik ben van het uitvaagsel der maatschappij -afkomstig. Maar het kan mij wèl schelen hoe gij u jegens die dame -gedraagt; en gij zult u jegens haar fatsoenlijk en eerbiedig gedragen, -of gij zult niet meer hier komen." - -"Ik hoop, Bounderby," zeide mijnheer Gradgrind op een bevredigenden -toon, "dat het maar een onwillekeurig verzuim was." - -"Mijn vriend Tom Gradgrind vermeent, mevrouw Sparsit," hervatte -mijnheer Bounderby, "dat het maar een onwillekeurig verzuim was. Zeer -waarschijnlijk. Maar gelijk gij wel weet, juffrouw, ik wil ten uwen -opzichte zelfs geen onwillekeurig verzuim dulden." - -"Gij zijt waarlijk zeer goed, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit, -met hare staatsie-nederigheid haar hoofd schuddende. "Het is niet de -moeite waard om er van te spreken." - -Sissy, die zich al dien tijd met eene angstige stem en tranen in -de oogen had gepoogd te verontschuldigen, werd nu door den heer -des huizes met een enkel wuiven zijner hand naar mijnheer Gradgrind -verwezen. Thans sprak deze heer haar aan, terwijl Sissy hem aandachtig -in de oogen zag, en Louisa, onverschillig naar den grond kijkende, -daarbij stond. - -"Jupe," zeide mijnheer Gradgrind, "ik ben tot het besluit gekomen om u -bij mij in huis te nemen, en u, als gij niet naar de school zijt, ter -oppassing van mevrouw Gradgrind te bezigen, die eenigszins ziekelijk -is. Ik heb Miss Louisa--dit is Miss Louisa--den jammerlijken maar -natuurlijken afloop uwer vroegere loopbaan duidelijk gemaakt; en gij -moet uitdrukkelijk weten, dat die zaak geheel en al voorbij is en er -nooit weder van gesproken moet worden. Van dezen tijd af begint uwe -nieuwe geschiedenis. Gij zijt nog zeer onkundig, dat weet ik." - -"Ja, mijnheer," antwoordde zij nijgende. - -"Ik zal de zelfvoldoening smaken van u met de uiterste stiptheid te -laten opvoeden; en gij zult voor allen, die met u in aanraking komen, -een levend bewijs zijn van de voordeelen der opleiding, die gij -ontvangen zult. Gij zult verbeterd en gevormd worden. Gij zijt tot -nog toe gewoon geweest om voor uw vader en de menschen, onder welke -ik u gevonden heb, te lezen, niet waar?" zeide mijnheer Gradgrind, -maar eer hij dit zeide, wenkte hij haar om naderbij te komen en liet -toen zijne stem dalen. - -"Alleen voor vader en Merrylegs, mijnheer. Tenminste, ik meen voor -vader, terwijl Merrylegs er bij was." - -"Zwijg maar van Merrylegs, Jupe," zeide mijnheer Gradgrind, voor -een oogenblik zijn voorhoofd fronsende. "Ik vraag niet naar hem. Ik -begrijp dus, dat gij gewoon waart uw vader voor te lezen?" - -"O ja, mijnheer. Wel duizendmaal heb ik dat gedaan. Dat waren de -genoeglijkste--o, de genoeglijkste van al de genoeglijke uren, die -wij samen gehad hebben, mijnheer." - -Het was nu eerst, toen hare smart uitbarstte, dat Louisa haar aanzag. - -"En wat," vroeg mijnheer Gradgrind, nog zachter sprekende, "wat hebt -gij voor uw vader gelezen, Jupe?" - -"Van de Toovergodinnen, mijnheer, en den Dwerg, en den Bultenaar en -de Geesten," snikte zij uit. - -"Zoo!" zeide mijnheer Gradgrind. "Dat is genoeg. Spreek nooit een -enkel woord meer van die verderfelijke zotheden. Bounderby, hier -zal de proef genomen worden, wat eene strenge opvoeding vermag, -en ik zal het geval met belangstelling gadeslaan." - -"Wel," antwoordde Bounderby, "ik heb u reeds mijne meening gezegd, -en ik zou niet doen wat gij doet. Maar het is heel goed. Daar gij er -op gesteld zijt, heel goed!" - -En zoo namen mijnheer Gradgrind en zijne dochter Cecilia Jupe mede -naar Stone Lodge, en onderweg sprak Louisa geen enkel woord, goed of -kwaad; en mijnheer Bounderby ging aan zijne dagelijksche bezigheden; -en mevrouw Sparsit verschool zich achter hare wenkbrauwen en zat in -de duisternis van dien schuilhoek den geheelen morgen te peinzen. - - - - - - - -VIII. - -ZICH NOOIT TE VERWONDEREN. - - -Wij moeten een enkelen blik achterwaarts werpen, eer wij met de -geschiedenis voortgaan. - -Toen zij nog een half dozijn jaren jonger was, had men Louisa eens -een gesprek met haar broeder hooren beginnen met de woorden: "Tom, -ik verwonder mij;" waarop mijnheer Gradgrind, die hen had beluisterd, -voor den dag kwam en zeide: "Louisa, gij moet u nooit verwonderen." - -Hierin lag het voorname geheim der mechanische kunst van opvoeding, -welke het verstand wilde ontwikkelen, zonder zich te vernederen om het -gevoel of de neigingen te raadplegen. Verwonder u nooit. Gij moet alles -door middel van optelling, aftrekking, vermenigvuldiging en deeling op -de eene of andere manier beslissen, en u nooit verwonderen. Breng mij, -zegt mijnheer Mac Choakumchild, een kind, zoodra het pas kan loopen, -en ik sta er u voor in dat het zich nooit zal verwonderen. - -Nu waren er juist in Coketown, behalve zeer vele kleine kinderen, -die pas konden loopen, ook aanmerkelijk veel kinderen, die reeds -twintig, dertig, veertig, vijftig jaren en langer naar de eeuwigheid -hadden gewandeld; en daar het gezicht van zulke kinderen, die aldus -in eene maatschappij rondliepen, dreigend en onrustbarend was, waren -de achttien gezindten onophoudelijk met elkander aan het plukharen, om -het zoodoende eens te worden over de maatregelen, welke ter opvoeding -en verbetering dier groote kinderen moesten genomen worden--zonder -het echter ooit eens te worden; eene verbazende omstandigheid, -wanneer men in aanmerking neemt hoe gelukkig middel en doel met -elkander overeenstemden. Evenwel, schoon zij in alle andere punten, -begrijpelijke en onbegrijpelijke (maar vooral onbegrijpelijke), -onder elkander verschilden, waren zij het tamelijk wel eens over -dit punt, dat die ongelukkige groote kinderen zich nooit moesten -verwonderen. Genootschap nommer een zeide, dat zij alles op geloof -moesten aannemen. Genootschap nommer twee zeide, dat zij alles uit de -staathuishoudkunde moesten leeren. Genootschap nommer drie schreef -voor hen kleine boekjes, zoo zwaar als lood, waarin werd aangetoond -hoe het zoete volwassene kind onfeilbaar geld in de spaarbank kreeg -en het stoute even onfeilbaar gedeporteerd werd. Genootschap nommer -vier plaatste hier en daar, met een akelige poging om comisch te -zijn (die op zichzelf reeds zeer naargeestig was), op eene uiterst -onhandige manier verborgene vallen, waarin de groote kinderen zich -moesten laten lokken, om, zonder dat zij het wisten, in een hoop -kennis te tuimelen. Maar al die genootschappen kwamen daarin overeen, -dat zij zich nooit moesten verwonderen. - -Er bestond in Coketown eene bibliotheek, waartoe iedereen gemakkelijk -toegang kon verkrijgen. Mijnheer Gradgrind kwelde er zijn geest -geweldig over, wat de menschen in die bibliotheek lazen, een punt, -waarover op gezette tijden riviertjes van statistieke tabellen in de -woelende zee van statistieke tabellen vloeiden, waarin geen duiker -ooit tot eenige diepte kon dalen en met zijn gezond verstand weder -bovenkomen. Het was een ontmoedigende omstandigheid, maar tevens -eene treurige daadzaak, dat zelfs deze lezers volhardden met zich -te verwonderen. Zij verwonderden zich over het menschelijk gemoed, -over menschelijke hartstochten, menschelijke hoop en vrees, over den -worstelstrijd, de zegepraal en de nederlaag, de zorgen, genoegens en -smarten, het leven en den dood van gewone mannen en vrouwen. Somtijds, -nadat zij vijftien uren gewerkt hadden, gingen zij verhalen zitten -lezen, die niets meer dan fabeltjes waren, van mannen en vrouwen meer -of minder gelijk zij zelven, en kinderen meer of minder gelijk hunne -eigene. Zij drukten De Foe aan hunne borst, in plaats van Euclides, -en schenen over het geheel meer opgebeurd te worden door Goldsmith -(den romanschrijver), dan door Cocker (den rekenmeester). Mijnheer -Gradgrind was onophoudelijk met die lastige som aan het werk, en kon -nooit ontdekken wat de reden was dat zij zoo geheel fout uitkwam. - -"Ik ben van mijn leven verzadigd, Louisa. Ik heb er een hekel aan, -en ik heb een hekel aan iedereen behalve u," zeide eens op een -schemeravond de onnatuurlijke jonge Thomas Gradgrind, terwijl hij -met zijne zuster alleen in de haarsnijkamer was. - -"Gij hebt toch geen hekel aan Sissy, Tom?" - -"Ik heb er een hekel aan, dat ik haar Jupe moet noemen; en zij heeft -een hekel aan mij," zeide Tom met sombere stroefheid. - -"Neen, Tom, dat heeft zij niet, daar ben ik zeker van." - -"Zij moet wel," hervatte Tom. "Zij moet onzen geheelen troep haten -en verfoeien. Zij zullen haar nog doodplagen, denk ik, met al dat -leeren. Zij wordt al zoo bleek als een doek en zoo suf als--als -ik ben." - -De jonge Thomas uitte deze woorden terwijl hij schrijdelings op -een stoel voor het vuur zat, met zijne armen op de leuning en zijn -hoofd op zijne armen. Zijne zuster zat in het donkere hoekje naast -den schoorsteen, nu haar broeder aanziende, dan naar de schitterende -vonken kijkende, die door den haardrooster vielen. - -"Wat mij betreft," zeide Tom, op alle manieren met zijne handen door -zijn haar woelende, "ik ben een ezel, dat weet ik. Ik ben zoo koppig -als een ezel en nog dommer dan een ezel; ik heb evenveel pleizier -als een ezel, en ik zou wel als een ezel willen schoppen." - -"Mij niet, hoop ik, Tom." - -"Neen, Louisa. U zou ik geen zeer willen doen. Ik heb in het begin al -eene uitzondering voor u gemaakt. Ik weet niet wat dit oude--geelzieke -gasthuis"--Tom had zich een oogenblik bedacht om een naam voor -het ouderlijke huis te vinden, die vleiend en krachtig genoeg was, -en scheen door deze satirieke geestigheid zijn gemoed eenigszins -verlicht te hebben--"zonder u zou wezen." - -"Waarlijk, Tom? Zegt ge dat met waarheid en oprecht?" - -"Wel zeker. Maar wat helpt het er over te praten?" antwoordde Tom, en -wreef met zijne mouw over zijn gezicht, als ware het om zijn vleesch -te pijnigen en aldus in overeenstemming met zijn geest te brengen. - -"Omdat ik, Tom," antwoordde zijne zuster, nadat zij eene poos -stilzwijgend naar de vonken had gekeken, "nu ik ouder wordt en haast -groot zal zijn, mij hier dikwijls zit te verwonderen en te denken hoe -ongelukkig het is, dat ik niet beter in staat ben om u met dit huis -te verzoenen. Ik versta niets van wat andere meisjes verstaan. Ik kan -niet voor u zingen of voor u spelen. Ik kan niet zoo met u praten, -dat ik uw gemoed verlicht, want ik zie nooit iets vermakelijks en ik -lees nooit een vermakelijk boek, waarover ik met u zou kunnen praten, -om u op te ruimen, als gij verdrietig zijt." - -"Wel, ik ook niet. Ik ben er in dat opzicht even slecht aan toe -als gij; en ik ben bovendien een ezel, wat gij niet zijt. Als vader -voorgenomen heeft mij een wijsneus of een ezel te maken, en ik geen -wijsneus ben, wel dan spreekt het vanzelf, dat ik een ezel moet -zijn. En dat ben ik ook," zeide Tom met wanhopige heftigheid. - -"Het is wel jammer, Tom," zeide Louisa, na nog eene poos van stilte, -op een peinzenden toon uit haar donker hoekje. "Het is wel jammer. Het -is zeer ongelukkig voor ons allebei." - -"O, gij zijt een meisje, Louisa," zeide Tom hierop, "en een meisje -komt daar beter doorheen dan een jongen. Ik zou niets meer in u -verlangen. Gij zijt het eenige genoegen dat ik heb--gij kunt zelfs -dit huis opvroolijken--gij kunt altijd van mij gedaan krijgen wat -gij wilt." - -"Gij zijt een lieve broeder, Tom; en als gij denkt, dat ik zoo iets -doen kan, trek ik het mij zoo niet aan, dat ik wel beter weet. Maar -ik weet wel beter en dat spijt mij zeer." Zij kwam naar hem toe, -gaf hem een kus en ging toen weder naar haar hoekje. - -"Ik wenschte," zeide Tom, wrevelig zijne tanden op elkander klemmende, -"dat ik al de feiten, waarvan wij zooveel hooren, op een hoop -kon smijten, met al de cijfers, en al de menschen, die ze hebben -uitgevonden, en er duizend vaten kruit onder zetten, en alles te -zamen in de lucht laten vliegen. Maar als ik bij den ouden Bounderby -ga inwonen, zal ik mij wel wreken." - -"Wreken, Tom!" - -"Ik meen, ik zal dan wel maken dat ik wat pleizier heb. Ik zal dan -wel uitgaan en wat anders te zien en te hooren krijgen. Ik zal mij -vergoeding verschaffen voor de manier waarop ik ben grootgebracht." - -"Pas maar op, dat gij u zelven geene teleurstelling berokkent, -Tom. Mijnheer Bounderby denkt eveneens als vader en is veel ruwer en -niet half zoo zachtzinnig." - -"O," antwoordde Tom lachende, "daar geef ik niet om. Ik weet wel, -hoe ik den ouden Bounderby naar mijne hand moet zetten en vriendelijk -maken." - -Hunne schaduwen waren duidelijk op den muur geteekend, maar daarboven -en tegen de zoldering vereenigden zich die der hooge kasten, die in de -kamer stonden, alsof broeder en zuster in een donkere grot zaten. Eene -rijke verbeelding--indien zulk een verraderlijk ding daar aanwezig -kon zijn--had dit schijnsel voor eene schaduw van hun onderwerp en -het verband daarvan met eene dreigende toekomst kunnen houden. - -"En wat kan het middel wezen om hem naar uwe hand te zetten en -vriendelijk te maken, Tom? Of is het een geheim?" - -"Och," antwoordde Tom, "als het een geheim is, is het niet ver te -zoeken. Gij zijt het zelf. Gij zijt zijn liefje, zijne gunsteling, -hij zal alles voor u doen. Als hij mij iets zegt, dat mij niet bevalt, -zal ik hem zeggen: "Het zal mijne zuster Louisa wel bevreemden en -spijten, mijnheer Bounderby. Zij placht mij te zeggen, dat zij zeker -was dat gij vrij wat gemakkelijker zoudt zijn." Dat zal hem tot rede -brengen, of anders weet ik het niet." - -Nadat hij eene poos naar antwoord op dit gezegde had gewacht, zonder -er een te bekomen, verzonk Tom weder in een naargeestig gepeins over -het tegenwoordige; hij kromde zich geeuwende al meer en meer over -zijn stoel, en bracht zijn haar al meer en meer in de war, tot hij -eensklaps opzag en vroeg: - -"Zijt gij in slaap gevallen, Louisa?" - -"Neen, Tom. Ik kijk in het vuur." - -"Gij schijnt daar meer in te kijken te vinden dan ik er ooit in vinden -kon," zeide Tom. "Dat is alweder een van de voorrechten, geloof ik, -die een meisje heeft." - -"Tom," zeide zijne zuster langzaam en op een zonderlingen toon, alsof -zij, hetgeen zij vroeg, in het vuur las en het niet zeer duidelijk -daarin geschreven stond. "Ziet gij die verandering bij mijnheer -Bounderby met eenig genoegen te gemoet?" - -"Wel, er is ten minste dit van te zeggen," antwoordde Tom, zijn stoel -wegschuivende en opstaande, "ik zal dan het huis uit zijn." - -"Er is ten minste dit van te zeggen," herhaalde Louisa op haar vorigen -zonderlingen toon, "ik zal dan het huis uit zijn. Ja." - -"Maar toch zal het mij zeer verdrieten, zoowel dat ik u moet verlaten, -Louisa, als dat gij hier moet blijven. Maar ik moet wel gaan, dat -weet ge, of het mij bevalt of niet; en het is beter, dat ik ergens -kom waar ik eenig voordeel van uw invloed kan medenemen, dan waar ik -dien geheel zou verliezen. Begrijpt gij dat niet?" - -"Ja, Tom." - -Het duurde zoolang eer dit antwoord kwam, schoon het toch niet op een -aarzelenden toon gegeven werd, dat Tom intusschen naar haar toe gekomen -was, om, over haar stoel leunende, van haar gezichtspunt uit naar het -vuur te kijken, waarop hare aandacht zoo onverdeeld gevestigd was, -en te zien wat hij er uit kon maken. - -"Behalve dat het een vuur is," zeide Tom, "ziet het er voor mij even -flauw en vervelend uit als alle andere dingen. Wat ziet gij er in? Toch -geen paardenspel?" - -"Ik zie er niets bijzonders in, Tom. Maar sedert ik er in zit te -kijken, heb ik mij verwonderd, hoe het met u en mij zal gaan, als -wij eens groot zijn." - -"Alweer verwonderd!" zeide Tom. - -"Mijne gedachten zijn zoo woelig," antwoordde zijne zuster, "dat ik -mij wel gedurig moet verwonderen." - -"Dan verzoek ik u, Louisa," zeide mevrouw Gradgrind, die zonder gehoord -te worden de deur geopend had, "om dat voortaan om 's Hemels wil na -te laten, gij loszinnig meisje, of ik zal er gedurig van uw vader van -moeten hooren. En gij, Thomas, het is inderdaad schandelijk, terwijl -ik zooveel met mijne hoofdpijn te stellen heb, dat een jongen, die zoo -is grootgebracht als gij, en wiens opvoeding zooveel gekost heeft, -er op betrapt moet worden, dat hij zijne zuster aanmoedigt om zich -te zitten verwonderen, terwijl hij weet dat zijn vader uitdrukkelijk -gezegd heeft, dat zij het niet mag doen." - -Louisa ontkende Tom's medeplichtigheid aan het misdrijf; maar hare -moeder stopte haar den mond met het afdoende antwoord: "Zeg mij dat -niet, Louisa, mij, die zoo met mijne gezondheid te sukkelen heb; -want als gij er niet toe aangemoedigd waart, is het eene moreele en -physieke onmogelijkheid, dat gij het kondt gedaan hebben." - -"Ik ben er door niets toe aangemoedigd, moeder, dan door het kijken -naar de roode vonken, die uit het vuur vielen, en dan verbleekten en -stierven. Dat deed mij denken, hoe kort misschien mijn eigen leven -zou zijn, en hoe weinig ik er van kon hopen en in kon doen." - -"Malligheid!" zeide mevrouw Gradgrind, bijna in vuur -gebracht. "Malligheid! Sta mij daar toch niet zulke zotternijen te -vertellen, terwijl gij zeer wel weet, dat ik er nooit het einde van -zou hooren, als uw vader er ooit iets van ter oore kwam. En dat na al -de moeite, die men zich met u heeft gegeven! Na al de voorlezingen, die -gij hebt bijgewoond, en al de proefnemingen, die gij hebt gezien. Nadat -ik u zelfs, toen ik aan mijne geheele rechterzijde lam was, met -uw meester heb hooren doorslaan over calcinatie en colorificatie, -en allerlei atiën mag ik wel zeggen, waarmede men eene arme zieke -razend kan maken. Dat ik u nu nog op zulk eene ongerijmde manier -over vonken en asch moet hooren praten. Ik wenschte," vervolgde zij -met eene schreiende stem, terwijl zij op een stoel neerzonk, om, -voordat zij onder haar leed bezweek, nog het ergste te zeggen wat -zij zeggen kon, "ja, ik wenschte waarlijk, dat ik nooit kinderen had -gehad, en dan zoudt gij eens gezien hebben hoe gij het buiten mij -hadt kunnen stellen." - - - - - - - -IX. - -SISSY'S VORDERINGEN. - - -Sissy Jupe had bij mijnheer Mac Choakumchild en mevrouw Gradgrind -geene gemakkelijke dagen, en in de eerste maanden van haar proeftijd -kwam zij dikwijls in groote verzoeking om weg te loopen. Den geheelen -dag hagelde het feiten, en het leven, dat voor haar geopend werd, -geleek zoozeer naar een hoofdbrekend cijferboek, dat zij zeker zou -zijn weggeloopen, indien er niet eene gedachte was geweest, die -haar terughield. - -Het is bedroevend om er aan te denken, maar deze gedachte was geenszins -de slotsom eener nauwkeurige berekening; zij was zelfs vlak strijdig -met alle berekening, en had alle kansen van waarschijnlijkheid, welke -men in de zaak kon vinden, vlak tegen zich. Het meisje geloofde, -dat haar vader haar niet verlaten had; zij leefde in de hoop, dat -hij zou terugkomen, en in het troostende vertrouwen, dat het hem -verblijden zou indien zij bleef waar zij was. - -De jammerlijke onkunde, waarmede Sissy zich aan dezen troost vastklemde -en de hoogere geruststelling afwees van op goede rekenkunstige -gronden te weten dat haar vader een onnatuurlijke vagebond was, -vervulde mijnheer Gradgrind met medelijden. Maar wat was er aan te -doen? Mijnheer Mac Choakumchild zeide, dat zij een zeer slecht hoofd -voor cijfers had; dat zij niet eens een algemeen denkbeeld van den -aardbol bezat, en geen het minste belang in de juiste afmetingen -daarvan stelde; dat zij zeer moeielijk datums onthield, of er moest -juist eene of andere beuzelachtige gebeurtenis aan gehecht zijn; -dat zij in tranen uitbarstte toen men haar vroeg om uit het hoofd -te zeggen hoeveel tweehonderd zeven en veertig neteldoeksche mutsjes -tegen veertien en een halven stuiver het stuk moesten kosten; dat zij -op de school zoo achterlijk bleef als maar mogelijk was; dat zij acht -weken, nadat zij aan de gronden der staathuishoudkunde was begonnen, -door een kleuter van drie voet lengte werd terechtgewezen, daar zij op -de vraag: "Wat is het eerste beginsel der wetenschap?" het ongerijmde -antwoord had gegeven: "Dat ik anderen doe gelijk ik wensch dat zij -mij zouden doen." - -Mijnheer Gradgrind schudde zijn hoofd en zeide, dat dit al zeer erg -was; dat het de noodzakelijkheid bewees om haar zonder ophouden -in den molen der kennis te laten malen, volgens de rapporten en -systematische tabellen A tot Z; en dat Jupe gedurig aan het werk -moest worden gehouden. Jupe werd dus aan het werk gehouden, en werd -zeer neerslachtig, maar niet wijzer. - -"Het zou een geluk voor mij wezen als ik naar u geleek, Miss -Louisa!" zeide zij eens op een avond, toen Louisa haar best had gedaan -om haar de onbegrijpelijkheden van de les, die zij den volgenden dag -moest kennen, eenigszins duidelijker te maken. - -"Denkt gij dat?" - -"Dan zou ik zooveel weten, Miss Louisa. Al wat nu moeielijk voor mij -is, zou mij dan zoo gemakkelijk zijn." - -"Dat zou u toch misschien niet veel helpen, Sissy." - -Na eene korte poos aarzelens waagde Sissy de bedenking te uiten: -"Ik zou er toch zeker niet erger aan toe zijn, Miss Louisa." Waarop -Miss Louisa antwoordde: "Dat weet ik nog niet." - -Deze twee hadden zoo weinig omgang met elkander gehad--zoowel dewijl -het leven op Stone Lodge zoo eentonig rondliep als een raderwerk, -waarbij geene menschelijke bemoeiing noodig was, als uithoofde van -het verbod om over Sissy's vroegere loopbaan te spreken--dat zij -elkander bijna nog vreemd waren. Sissy, die hare donkere oogen met -verwondering op Louisa hield gevestigd, wist niet of zij nog iets -zou zeggen of stilzwijgen. - -"Gij zijt mijne moeder van meer dienst en veel pleizieriger voor haar -dan ik ooit wezen kan," hervatte Louisa. "Gij hebt het pleizieriger -voor u zelve dan ik het heb." - -"Maar als ik het zeggen mag, Miss Louisa," bracht Sissy hiertegen -in. "Ik ben--o zoo dom." - -Louisa antwoordde haar, met een vroolijker lach dan gewoonlijk, -dat zij wel spoedig wijzer zou worden. - -"Gij weet niet," hervatte Sissy half schreiende, "welk eene domme meid -ik ben. Zoolang de schooltijd duurt, maak ik gedurig fouten. Mijnheer -en mevrouw Choakumchild roepen mij telkens op om antwoord te geven, -en altijd heb ik het mis. Ik kan het niet helpen. Het is alsof die -domheid mij aangeboren is." - -"Mijnheer en mevrouw Choakumchild zelven hebben het toch nooit mis, -zou ik denken, Sissy?" - -"Wel neen," antwoordde zij snel. "Zij weten alles." - -"Vertel mij eens een paar van uwe vergissingen." - -"Ik schaam er mij bijna voor," antwoordde Sissy aarzelend. "Maar -vandaag, bij voorbeeld, verklaarde mijnheer Choakumchild ons wat -volkrijke welvaart is." - -"Volkswelvaart zal het, denk ik, geweest zijn," merkte Louisa aan. - -"Ja, dat was het ook. Maar is dat dan niet hetzelfde?" vroeg Sissy -schroomvallig. - -"Gij moest liever maar volkswelvaart zeggen, daar hij het zoo genoemd -heeft," antwoordde Louisa met hare droge achterhoudendheid. - -"Volkswelvaart dan. En hij zeide: "Nu is deze school een volk. En bij -dat volk is vijftig millioen geld aanwezig. Is dat nu een welvarend -volk? Meisje nommer twintig, is dit geen welvarend volk, en zijt gij -niet in een welvarenden toestand?"" - -"En wat hebt ge daarop gezegd?" vroeg Louisa. - -"Ik zeide, dat ik het niet wist. Ik dacht, dat ik niet weten kon of -het een welvarend volk was en of ik in een welvarenden toestand was -of niet, of ik moest weten wie het geld had, en of ik er wat van -bezat. Maar dat had er niets mede te maken. Dat deed niets aan de -cijfers," zeide Sissy en veegde hare oogen af. - -"Dat hadt ge dan erg mis," merkte Louisa aan. - -"Ja, Miss Louisa, dat weet ik ook wel. En toen zeide mijnheer -Choakumchild, dat hij het nog eens met mij wilde probeeren. En hij -zeide: "Deze school is eene groote stad, die een millioen inwoners -heeft, en maar vijf en twintig van dat getal sterven in den loop van -het jaar van honger? Wat is uwe gedachte van die evenredigheid?" En -mijne gedachte was--want ik kon op niets beters komen--dat ik het -even erg vond voor de menschen, die van honger stierven, of de anderen -een millioen waren of een millioen millioenen. En dat was ook mis." - -"Natuurlijk." - -"En toen zeide mijnheer Choakumchild, dat hij het nog eens -wilde probeeren. En hij zeide: "Hier zijn de statistieke lijsten -van ongelukken op zee. Ik vind er in, dat in een zekeren tijd -honderdduizend personen verre zeereizen hebben gedaan, en maar -vijfhonderd daarvan verdronken of verbrand zijn. Hoeveel percent -is dat?" En ik zeide," hier begon Sissy hardop te snikken, terwijl -zij met grievend berouw hare grootste dwaling bekende, "ik zeide, -dat dit niets uitmaakte..." - -"Niets uitmaakte, Sissy?" - -"Niets uitmaakte voor de vrienden en betrekkingen van de menschen, -die zoo waren omgekomen. Ik zal nooit leeren," zeide Sissy. "En het -ergste is nog, dat, hoewel mijne arme vader zoo gaarne zou willen -dat ik leerde, en ik zoo gaarne zou willen leeren, om hem genoegen -te geven--dat ik toch bang ben, dat ik er geen lust in heb." - -Louisa stond het bevallige gezichtje aan te zien, dat met verlegenheid -en schaamte naar den grond keek, tot het weder werd opgeheven om haar -aan te kijken; en toen vroeg zij: - -"Wist uw vader zelf zooveel, Sissy, dat hij daarom wenschte dat gij -ook goed onderwezen zoudt worden?" - -Sissy aarzelde eer zij antwoord gaf en toonde zoo duidelijk hare -bewustheid, dat zij op verboden grond kwamen, dat Louisa vervolgde: -"Niemand hoort ons; en al hoorde ons iemand, dan zou men toch zeker -geen kwaad kunnen vinden in zulk eene onschuldige vraag." - -"Neen, Miss Louisa," antwoordde Sissy op deze aanmoediging, en schudde -tegelijk haar hoofdje, "mijn vader weet al heel weinig. Hij kan maar -eventjes schrijven, en de meeste menschen zijn niet in staat om zijn -schrift te lezen,--hoewel het voor mij duidelijk is." - -"En uwe moeder?" - -"Vader zegt, dat zij zoo goed kon lezen en schrijven als iemand. Zij -stierf toen ik geboren werd. Zij was," Sissy deed deze schrikkelijke -bekentenis met zenuwachtig bevende lippen, "zij was eene danseres." - -"Had uw vader haar lief?" Louisa deed deze vragen met de driftige, -onrustige belangstelling, die haar eigen was, eene belangstelling, die -als een balling moest omdwalen en zich op eenzame plaatsen verschuilen. - -"O ja. Hij had haar even lief als mij. Hij had mij eerst om harentwil -lief. Hij droeg mij overal mede rond, toen ik nog een klein kind was, -dat niet loopen kon, en wij zijn van dien tijd af nooit van elkander -geweest." - -"En toch laat hij u nu aan uw lot over, Sissy?" - -"Zeker tot mijn bestwil. Niemand begrijpt hem zoo goed ais ik; niemand -kent hem zoo goed als ik. Toen hij mij tot mijn bestwil verliet--tot -zijn eigen bestwil zou hij het nooit gedaan hebben--weet ik wel, -dat hem het hart bijna daaronder gebroken is. Hij zal geen vergenoegd -oogenblik hebben eer hij terugkomt." - -"Vertel mij meer van hem," zeide Louisa. "Ik zal u nooit weer zoo -vragen. Waar hebt gij gewoond?" - -"Wij reisden het land door en hadden geene vaste plaats waar wij -woonden. Vader is een," Sissy sprak het geduchte woord fluisterend uit, -"een clown." - -"Om de menschen te doen lachen?" zeide Louisa met een knikje, hetwelk -aanduidde dat zij de zaak wel begreep. - -"Ja, maar zij wilden somtijds niet lachen, en dan schreide mijn -vader. Op het laatst wilden zij in 't geheel niet meer lachen, en -dan placht hij wanhopig thuis te komen. Vader is niet als de meeste -andere menschen. Zij, die hem niet zoo goed kenden als ik en niet -zooveel van hem hielden, moesten wel denken dat hij niet recht bij -zijn verstand was. Somtijds speelden zij hem streken; maar zij wisten -niet hoe hij dat gevoelde en er voor huiverde als hij met mij alleen -was. Hij was veel, veel bedeesder dan zij dachten." - -"En gij waart bij dat alles zijn eenige troost?" - -Zij knikte, terwijl de tranen over hare wangen rolden. - -"Dat hoop ik, en vader zeide dat ik het was. Het was omdat hij zoo -schichtig en beverig was, en omdat hij zich zulk een arm, zwak, -onkundig, hulpeloos man gevoelde (zoo placht hij te zeggen), dat hij -zoo verlangde, dat ik veel zou leeren en geheel anders worden dan -hij. Ik placht hem voor te lezen om hem wat op te beuren, en daarvan -hield hij heel veel. Het waren boeken, die niet deugden--ik mag er -hier nooit van spreken--maar wij wisten niet dat er kwaad in stak." - -"En bevielen zij hem?" zeide Louisa, die al dien tijd een -uitvorschenden blik op Sissy hield gevestigd. - -"O, bijzonder! Zij hielden hem dikwijls van iets af, dat hem wezenlijk -kwaad deed. En heel dikwijls placht hij des avonds al zijn verdriet -te vergeten in zijn nieuwsgierigheid of de sultan zijne vrouw hare -vertelling zou laten vervolgen, of dat hij haar het hoofd zou afhakken -eer zij uit was." - -"En uw vader was altijd goed en vriendelijk voor u? Tot het laatste -toe?" vroeg Louisa, vlak tegen den grooten grondregel handelende en -zich zeer verwonderende. - -"Altijd, altijd!" antwoordde Sissy, hare handen vouwende. "Goediger -en vriendelijker dan ik u zeggen kan. Op één avond alleen werd hij -eens boos, en dat was niet op mij, maar op Merrylegs. Merrylegs"--dit -geduchte feit fluisterde zij--"is zijn hond, dien hij kunstjes laat -vertoonen." - -"Waarom werd hij boos op dien hond?" vroeg Louisa. - -"Kort nadat vader van de vertooning thuis kwam, commandeerde hij -Merrylegs om op de leuningen van twee stoelen te springen en er dwars -over te gaan staan--dat een kunstje van hem is. Hij keek vader aan -en deed het niet dadelijk. Alles was vader dien avond tegengeloopen -en hij had het publiek geheel niet voldaan. Toen riep hij uit, dat -zelfs de hond wist dat hij tot niets meer deugde en geen medelijden -met hem had. En toen sloeg hij den hond, en ik ontstelde er van en -zeide: "Vader, vader, doe toch het beest geen kwaad, dat zooveel van u -houdt. Vader, om 's Hemels wil, houd toch op." Toen hield hij ook op, -en de hond was bebloed, en vader ging op den grond liggen schreien -met den hond in zijne armen, en de hond likte zijn gezicht." - -Louisa zag dat zij snikte; en naar haar toegaande, gaf zij haar een -kus, nam haar bij de hand en trok haar naast zich op een stoel. - -"Vertel mij nog voor het laatst hoe uw vader u verlaten heeft, -Sissy. Nu ik u zooveel gevraagd heb, moet ge mij ook maar het einde -vertellen. Het kwaad, als er eenig kwaad in steekt, komt voor mijne -rekening, niet voor de uwe." - -"Lieve Miss Louisa," antwoordde Sissy, met de handen voor de oogen -en nog snikkende. "Ik kwam dien achtermiddag van de school thuis, -en vond vader, die ook pas van het spel naar huis gekomen was. Hij -zat over het vuur heen en weer te wiegelen, alsof hij pijn had. En -toen zeide ik: "Hebt gij u bezeerd, vader?" (gelijk hij wel eens -deed en zij allen deden); en hij zeide: "Een beetje, lieveling." En -toen ik bij hem bukte en naar zijn gezicht opkeek, zag ik dat hij -schreide. Hoe meer ik tegen hem sprak, des te meer hield hij zijn -gezicht weg; en eerst zat hij maar te beven en zeide niets anders dan: -"Mijn lief kind! Mijn lief kind!"" - -Hier kwam Tom binnenkuieren en bleef de twee staan aanstaren met eene -onverschilligheid, die zeer weinig belangstelling in iets anders dan -zijn eigen persoon aanduidde, terwijl zelfs deze op het oogenblik -niet sterk scheen te zijn. - -"Ik vraag Sissy naar eenige dingen, Tom," zeide zijne zuster. "Gij -behoeft niet heen te gaan; maar laat ons een oogenblikje ongestoord, -beste Tom!" - -"O, heel goed!" antwoordde Tom. "Maar vader heeft ouden Bounderby -mee naar huis gebracht, en ik wou dat ge mee naar de voorkamer -kwaamt. Omdat, als ge komt, er kans is dat oude Bounderby mij te eten -vraagt, en als gij niet komt, niet." - -"Ik zal dadelijk komen." - -"Ik zal op u wachten," zeide Tom, "om er zeker van te zijn." - -Sissy vervolgde, zachter sprekende: "Eindelijk zeide mijn arme -vader dat hij weer geen genoegen had gegeven, dat hij tegenwoordig -nooit genoegen gaf, dat hij eene schande voor den troep was, en dat -ik het altijd beter zonder hem zou gesteld hebben. Ik zeide zooveel -vriendelijks als mij maar in het hart kwam, en spoedig werd hij stil, -en toen ging ik bij hem zitten en vertelde hem van de school en -van alles wat ik daar gehoord en gezien had. Toen ik niets meer te -vertellen had, sloeg hij zijne armen om mijn hals en kuste mij heel -dikwijls. Toen vroeg hij mij om wat van dat goed te halen, dat hij -noodig had om de kleine kwetsuur, die hij gekregen had, te verbinden; -ik moest het gaan halen waar het best te krijgen was, geheel aan het -andere eind van de stad; en toen kuste hij mij nog eens en liet mij -gaan. Toen ik onder aan de trap gekomen was, ging ik terug, om hem -nog een oogenblikje langer gezelschap te houden, en zeide: "Vaderlief, -zal ik Merrylegs meenemen?" Vader schudde zijn hoofd en zeide: "Neen, -Sissy; neem niets mede, dat men weet dat van mij is, liefje;" en toen -liet ik hem bij het vuur zitten. En toen moet de gedachte hem zijn -ingevallen, arme, arme vader, om mij tot mijn bestwil te verlaten -en te beproeven of hij op eene andere plaats iets voor mij kon doen; -want toen ik terugkwam, was hij er niet meer." - -"Louisa, pas toch op ouden Bounderby," viel Tom er nu op in. - -"Er is niets meer te vertellen, Miss Louisa. Ik bewaar de negen-olie -voor hem, want ik weet dat hij zal terugkomen. Elke brief, dien -ik mijnheer Gradgrind in de hand zie hebben, beneemt mij den adem -en verblindt mijne oogen, want ik denk dan dat hij van vader komt, -of van Sleary over vader. Mijnheer Sleary heeft beloofd, dat hij zou -schrijven zoodra hij iets van vader hoorde, en ik geloof het wel van -hem, dat hij zijn woord zal houden." - -"Pas dan toch op ouden Bounderby, Louisa," zeide Tom ongeduldig. "Hij -zal al weg wezen, als gij u niet haast." - -Wanneer Sissy naderhand in tegenwoordigheid der familie voor mijnheer -Gradgrind neeg--en met eene haperende stem zeide: "Neem mij niet -kwalijk, mijnheer, als ik u lastig val--maar--maar hebt gij nog geen -brief voor mij gekregen?" staakte Louisa het werk, waaraan zij bezig -was, wat het ook wezen mocht, en zag even ernstig naar het antwoord uit -als Sissy zelve. En wanneer mijnheer Gradgrind regelmatig antwoordde: -"Neen, Jupe, niets van dien aard," zag men Louisa's lippen eveneens -beven als die van Sissy, en volgden hare oogen Sissy met een blik vol -medelijden naar de deur. Mijnheer Gradgrind nam zulk eene gelegenheid -doorgaans waar om, wanneer Sissy de kamer uit was, aan te merken, -dat indien Jupe van hare vroegste jaren af behoorlijk was opgebracht, -zij zich zelve van de ongegrondheid dezer hersenschimmige hoop zou -overtuigd hebben. En toch scheen het (hoewel niet voor hem, want hij -zag niets daarvan) alsof eene hersenschimmige hoop zich even vast -bij iemand kan vestigen als een feit. - -Het was zijne dochter alleen, die deze opmerking maakte. Wat Tom -aangaat, deze begon eene rekenmachine te worden, die gewoonlijk aan -sommen over nommer een aan het werk was; en wat mevrouw Gradgrind -betreft, indien zij iets van de zaak zeide, kwam zij als een -menschelijke marmot een klein weinigje uit hare omslagdoeken, en -zeide dan: - -"Och Heere, wat heeft mijn arm hoofd toch eene plagerij uit te -staan, dat dat meisje, die Jupe, zoo onophoudelijk naar hare akelige -vervelende brieven blijft vragen. Op mijn woord en mijne eer, ik -schijn bestemd, verwezen en gedoemd te zijn om altijd onder dingen -te leven, waarvan ik nooit het einde zal hooren. Het is waarlijk -iets wonderlijks, maar het schijnt alsof ik nooit het einde van iets -mag hooren!" - -Als zij omtrent zoover gekomen was, trof haar een blik van mijnheer -Gradgrind, en onder den invloed van dat ijskoude feit verzonk zij -weder in hare verdooving. - - - - - - - -X. - -STEPHEN BLACKPOOL. - - -Ik koester het zonderlinge denkbeeld, dat de bevolking van Engeland -even zwaar moet werken als de bevolking van eenig land, dat door de -zon wordt beschenen. Ik kom voor dit belachelijke vooroordeel uit, -als eene reden waarom ik die bevolking wat meer spel zou willen geven. - -In dat gedeelte van Coketown, waar de zwaarst werkende bevolking -woonde; in de binnenste verschansingen dier leelijke citadel, waar de -natuur even stevig was buitengemetseld, als er doodelijke dampen waren -binnengemetseld; in het hart van een doolhof van benauwde straten -en smalle steegjes, die bij stukken en brokken het aanzijn hadden -gekregen, waarvan ieder stuk in geweldige haast tot een of ander -oogmerk moest dienen, en die te zamen eene onnatuurlijke familie -uitmaakten, welke elkander doodkneep, doodperste en dooddrukte; -in het benauwdste hoekje van dien grooten luchtledigen ontvanger, -waar de schoorsteenen, uit gebrek aan lucht om ze te doen trekken, -in eene oneindige verscheidenheid van kromme, misvormde fatsoenen -waren opgebouwd, alsof ieder huis een teeken uitstak van de soort -van menschen, welke men verwachten kon dat daarin moest geboren -worden; onder die menigte van Coketowners, die met de soortbenaming -van "de Handen" is bestempeld--een geslacht van menschen, die bij -sommige menschen meer gunst zouden vinden, indien de Voorzienigheid -had goedgevonden hen alleen handen, of, gelijk sommige zeedieren, -alleen handen en magen te maken--woonde ook zekere Stephen Blackpool, -veertig jaren oud. - -Stephen zag er uit alsof hij ouder was, maar hij had ook een -onaangenaam leven gehad. Men zegt, dat ieder leven zijne rozen -en doornen heeft; doch er scheen met Stephen een ongeluk of eene -vergissing te hebben plaats gehad, waardoor iemand anders in het bezit -van zijne rozen was gekomen, terwijl hij de doornen van dien iemand -anders boven en behalve zijne eigene had gekregen. Hij had bijna -niets dan wederwaardigheden gekend. Gewoonlijk werd hij oude Stephen -genoemd--eene soort van ruwe hulde, welke men aan zijn uitzicht bewees. - -Hij ging eenigszins gebukt, had een voorhoofd vol diepe rimpels, eene -zwaarmoedig peinzende uitdrukking in zijn gezicht, en een tamelijk -groot hoofd, met lange grijzende haren spaarzaam bedekt. Men had -den ouden Stephen op zijn uitzicht af voor een bijzonder schrander -man in zijne soort kunnen houden; maar dit was hij toch niet. Hij -behoorde niet onder die opmerkenswaardige fabrieksarbeiders, die, -door eene reeks van jaren alle afgebrokene stukjes vrijen tijd aaneen -te knoopen, moeielijke wetenschappen weten meester te worden en zich -eene kennis van de onwaarschijnlijkste dingen verschaffen. Evenmin -behoorde hij onder de fabrieksarbeiders, die redevoeringen kunnen -houden en in discussiën het woord voeren. Duizenden zijner makkers -konden veel beter spreken dan hij. Hij was een goed werkman, en een -door en door eerlijk mensch. Wat hij meer was, of wat er anders in -hem stak, indien er iets in hem stak, zal hij zelf moeten toonen. - -De lichten in de groote fabrieken, die, wanneer zij verlicht waren, -naar tooverpaleizen geleken--zoo zeiden ten minste reizigers, die met -den expressetrein over den spoorweg kwamen--waren allen uitgedaan;--de -klokken, om voor dien avond het werk te staken, hadden geluid; en -de arbeiders, mannen en vrouwen, jongens en meisjes, draafden naar -huis. Oude Stephen stond op straat, met dat zonderlinge gevoel, dat het -ophouden der machinerie altijd bij hem voortbracht--het gevoel alsof -zij in zijn eigen hoofd had gewerkt en daarin nu alles ook stilstond. - -"Maar ik zie Rachel toch nog niet," zeide hij. - -Het was een regenachtigen avond, en vele troepjes jonge vrouwen gingen -hem voorbij, met haar doek over het bloote hoofd getrokken, en onder -de kin dicht gebonden, om den regen af te weren. Hij kende Rachel wel, -want een enkele blik op een van die troepjes was genoeg om hem te doen -zien, dat zij niet daaronder was. Eindelijk moesten er geen meer komen; -en toen keerde hij zich om en zeide op een toon vol teleurstelling: -"Wel, dan heb ik haar gemist." - -Maar hij was nog geen drie straten ver, of hij zag nog eene gedaante -met een doek over het hoofd voor zich uit, en lette zoo scherp -daarop, dat misschien de enkele schaduw, die onduidelijk op de -natte straatsteenen viel--indien hij deze had kunnen zien zonder -de gedaante zelve, die van lantaren tot lantaren verder ging en zoo -telkens helderder en donkerder werd--genoeg zou zijn geweest om hem -te doen weten wie daar was. Zijne schreden versnellende en tegelijk -verzachtende, haastte hij zich voort tot hij dicht bij die gedaante -was, nam toen zijn vorigen stap weder aan en riep: "Rachel!" - -Zij keerde zich om, vlak bij een lantaren, en den doek, die haar -hoofd als eene kap bedekte, een weinig oplichtende, vertoonde zij een -stemmig ovaal gezichtje, donker van kleur en tamelijk fijn besneden, -verhelderd door een paar zeer vriendelijke oogen, en verder versierd -door de netheid harer glanzig zwarte haren. Het was een gezichtje niet -meer in den eersten bloei; zij was eene vrouw van vijf en dertig jaren. - -"Ha, jongen! zijt gij het?" en toen zij dit gezegd had, met een -glimlach, waarvan men de geheele uitdrukking zou hebben opgemerkt, -al had men niets anders van haar gezien dan hare vriendelijke oogen, -liet zij haar doek weder vallen en stapten zij te zamen voort. - -"Ik dacht dat gij achter mij waart, Rachel." - -"Neen." - -"Vroeg van avond, meid?" - -"Somtijds ben ik wat vroeg, Stephen, somtijds wat laat. Er is nooit -op te rekenen wanneer ik naar huis ga." - -"En den anderen weg ook niet, naar het mij voorkomt, Rachel?" - -"Neen, Stephen." - -Hij zag haar aan met zekere teleurstelling in zijn blik, maar tevens -met zeker eerbiedig geduld, alsof hij overtuigd was dat zij, wat zij -ook doen mocht, altijd wèl deed. Die blik bleef niet onopgemerkt; -zij legde hare hand voor een oogenblik licht op zijn arm, als ware -het om hem daarvoor te danken. - -"Wij zijn zulke trouwe vrienden, jongen, en zulke oude vrienden, -en worden al zulke oude lui tegenwoordig." - -"Neen, Rachel, gij zijt nog zoo jong als gij ooit geweest zijt." - -"Een van ons beiden zou er toch verlegen mee zijn, Stephen, hoe oud -hij zou worden zonder dat de ander het ook werd, terwijl wij beiden -blijven leven," antwoordde zij lachende; "maar zeker, wij zijn zulke -oude vrienden, dat het zonde en jammer zou zijn als wij elkander -eene klaarblijkelijke waarheid wilden verbergen. Het is beter dat -wij niet te veel samen gaan. Somtijds wel! Het zou te hard zijn als -het geheel niet mocht gebeuren," zeide zij met eene opgeruimdheid, -die zij hem poogde mede te deelen. - -"Het is altijd hard, Rachel." - -"Doe uw best om het maar niet zoo te vinden en dan zal het beter -schijnen." - -"Ik heb er al lang mijn best toe gedaan, en het is toch niet beter -geworden. Maar gij hebt gelijk, het zou de menschen maar aan het -praten helpen, zelfs over u. Gij zijt zoovele jaren lang zooveel -voor mij geweest, Rachel; gij hebt mij zooveel goed gedaan, en mij -met dat vroolijke gezicht zoo dikwijls moed gegeven, dat uw woord -eene wet voor mij is. Ja meid, en eene goede, duidelijke wet, beter -dan sommige wezenlijke wetten." - -"Breek u daar het hoofd niet mee, Stephen," antwoordde zij snel, -en niet zonder eenige bekommering in haar blik. "Laat de wetten -maar blijven." - -"Ja," zeide hij en knikte een paar malen langzaam met het hoofd. "Laat -ze maar blijven. Laat alles maar blijven. Het is een warboel, en -daarmee uit." - -"Altijd een warboel?" zeide Rachel, en raakte nogmaals zacht zijn -arm aan, als wilde zij hem opwekken uit het gepeins, waaronder hij -al voortstappende op de lange slippen van zijne los omgeknoopte das -beet. Die aanraking deed eene oogenblikkelijke werking. Hij liet de -slippen los, zag haar met een verhelderd gezicht aan, en zeide met -een goedhartigen lach: - -"Ja, Rachel, altijd een warboel, waarvoor ik moet blijven staan. Al -zoo dikwijls ben ik aan dien warboel geweest, maar nooit kan ik -er overheen." - -Zij hadden een eind ver met elkander gegaan en waren nu dicht bij -de streek waar zij woonden. Het eerst kwam men aan de woning der -vrouw. Deze stond in een dier smalle straatjes, voor welke de meest -beklante aanspreker (die aan de eenige plechtigheid--eene armoedige, -akelige plechtigheid--welke ooit in deze buurt plaats had, eene goede -som in het jaar verdiende) zich eene zwarte ladder had aangeschaft, -om hen, die met hun dagelijks op- en afklimmen der donkere, smalle -trappen gedaan hadden, de werkende wereld door een venster te laten -uitglijden. Zij bleef op den hoek staan, reikte hem de hand en wenschte -hem goedennacht. - -"Goedennacht, lieve meid, goedennacht!" - -Zij ging, met haar net figuurtje en haar stemmigen tred, de donkere -straat in, en hij bleef haar staan nakijken tot zij een der huisjes -binnenging. Er was geene plooi in haar groven, wuivenden doek, welke -niet iets belangwekkends in de oogen van dien man had; geen toon -harer stem, die geen weerklank vond in het binnenste van zijn hart. - -Toen zij uit zijn gezicht was verdwenen, vervolgde hij zijn weg -naar huis, nu en dan naar de lucht opziende, door welke de wolken -met woeste snelheid voorbijdreven. Zij waren nu echter gebroken; -de regen had opgehouden, en de maan scheen--zij zag langs de hooge -schoorsteenen van Coketown op de diepe fornuizen daaronder neer, en -wierp reusachtige schaduwen van rustende stoommachines op de muren, -waartusschen zij gehuisvest waren. De man scheen onder het voortgaan -evenzeer opgehelderd te zijn als het weder was. - -Zijne woning, in juist zulk eene straat als de eerste, maar nog -smaller, was boven een winkeltje. Hoe het kwam, dat iemand het -de moeite waard vond de ellendige stukjes speelgoed, die tusschen -goedkoope nieuwsbladen en spek (er zou den volgenden avond eene ham -verloot worden) voor het venster lagen, te koopen of te verkoopen, -is iets waarmede wij ons nu niet behoeven op te houden. Hij nam zijn -eindje kaars van eene plank, en na het aan een ander eindje kaars, -dat op de toonbank stond te branden, te hebben aangestoken, ging -hij de trap op naar zijne kamer, zonder de eigenares van den winkel, -die in haar kamertje zat te slapen, te storen. - -Het was eene kamer, die onder verschillende bewoners had kennis gemaakt -met de zwarte ladder, maar tegenwoordig zoo net als zulk eene kamer -wezen kon. Eenige boeken en papieren lagen op een oud bureau in een -hoek, de meubelen waren fatsoenlijk en voldoende, en hoewel er eene -benauwde lucht heerschte, was het vertrek zindelijk. - -Toen hij naar den haard ging om de kaars op een tafeltje, dat daar -stond, neer te zetten, struikelde hij over iets. Hij deinsde terug, -keek naar omlaag, en nu hief het voorwerp, dat op den grond lag, -zich op in de gedaante eener vrouw in eene zittende houding. - -"Barmhartige Hemel!" riep hij uit, nog verder achteruit -deinzende. "Zijt ge daar weer terug, vrouw?" - -Welk eene vrouw! Een afzichtelijk schepsel, zoo dronken, dat zij -zich nauwelijks overeind kon houden door zich met de eene morsige -hand op den grond te steunen, terwijl de andere, waarmede zij hare -verwarde haren uit hare oogen wilde strijken, zich zoo ongeschikt -bewoog, dat zij zich met het vuil, dat er aan kleefde, slechts -des te meer verblindde. Een schepsel, zoo afschuwelijk met hare -havelooze met moddervlekken en spatten bedekte vodden, maar nog -zooveel afschuwelijker in haar zedelijk verderf, dat men zich voor -de menschheid schaamde als men haar aanzag. - -Na een paar ongeduldige vloeken, en eene poos onbesuisd heen en weder -vegen met de hand, die zij niet tot steun behoefde, kreeg zij hare -haren genoeg uit hare oogen om hem te kunnen aanzien. Toen bleef zij -met het bovenlijf heen en weder zitten zwaaien en maakte gebaren met -haar krachteloozen arm, waarmede zij scheen te willen aanduiden dat -zij schaterde van lachen, hoewel haar gezicht strak en slaperig bleef. - -"Zoo jongen! Ei, zijt ge hier?" Eenige schorre klanken, die dit moesten -zeggen, kwamen eindelijk spottend uit hare keel, en toen zonk haar -hoofd voorover op hare borst. - -"Weer terug?" krijschte zij na eenigen tijd, alsof hij dit zoo op het -oogenblik gezegd had. "Ja! En alweer terug. Alweer terug, en nog eens -alweer, altijd alweer. Terug? Ja, terug. Waarom niet?" - -Opgewakkerd door de zinnelooze drift, waarmede zij dit had -uitgeschreeuwd, krabbelde zij overeind en bleef toen staan, met hare -schouders tegen den muur leunende, terwijl een hoed, die van een -mesthoop scheen te zijn opgeraapt, bij het lint aan hare eene hand -bengelde en zij haar best deed om hem hoonend aan te zien. - -"Ik zal u nog eens afkoopen, en ik zal u nog eens afkoopen, en ik -zal u nog twintigmaal afkoopen!" riep zij, met iets dat tegelijk -naar een woedend dreigement en eene poging tot een uitdagenden dans -geleek. "Ga van het bed vandaan." Hij had zich daarnaast neergezet, -met zijn gezicht in zijne handen verborgen. "Ga er vandaan. Het hoort -aan mij, en ik heb er recht op." - -Toen zij waggelend er naar toe kwam, ging hij haar huiverend uit -den weg en--altijd met zijne handen voor zijn gezicht--naar het -andere eind der kamer. Zij wierp zich log op het bed en lag spoedig -te snorken. Hij zonk op een stoel neer en bewoog zich dien geheelen -nacht slechts eene enkele maal. Het was om een dek over haar te werpen, -alsof zijne handen niet genoeg waren om haar, zelfs in de duisternis, -voor zijne oogen te verbergen. - - - - - - - -XI. - -GEEN UITWEG. - - -De schitterende verlichting der Tooverpaleizen maakte voor het -aanbreken van den dag de reusachtige rookslangen zichtbaar, die zich -over Coketown voortkronkelden. Daarop volgde een gekletter van houten -overschoenen over de straatsteenen, een gebengel van klokken; en al -de tot stille razernij vervallene olifanten, voor het eentonige leven -van dien dag opgepoetst en geolied, waren weder in logge beweging. - -Stephen boog zich over zijn getouw, stil, waakzaam en oplettend. Een -opmerkenswaardig contrast vormde hij aldus--gelijk ieder man -deed in dat woud van weefgetouwen, waarin Stephen werkte--met de -kletterende, ratelende, als ijlhoofdig voortjagende machine, waaraan -hij werkte. Weest niet bang, goede, zwaartillende lieden, dat de kunst -de natuur in vergetelheid zal brengen. Plaatst, waar gij ook wilt, het -werk van God en het werk des menschen naast elkander, en het eerste, -al is het slechts een troep zeer gering geachte fabriekarbeiders, -zal door die vergelijking in waarde winnen. - -Vierhonderd en meer arbeiders in die fabriek; tweehonderd vijftig -paardekrachten stoom. Men weet, op de kracht van een enkel pond -gewicht af, wat de machine kan doen; maar al de berekenaars der -nationale schuld zijn met hun allen niet in staat om te zeggen, welke -vatbaarheid voor goed en kwaad, voor liefde en haat, voor vaderlandsmin -en weerspannigheid, voor den overgang van deugd tot ondeugd of het -tegendeel, er ieder oogenblik bestaat in de ziel van een dezer stille -dienaren der machine, met hunne bedaarde gezichten en geregelde -bewegingen. In de machine ligt geen geheim; in de laagste harer -dienaren ligt voor eeuwig een onpeilbaar geheim verscholen. Indien -wij dan eens onze rekenkunst voor stoffelijke voorwerpen bewaarden, -en die ontzaglijke onbekende grootheden op eene andere wijs poogden -te behandelen! - -De dag werd helderder en vertoonde zich van buiten, zelfs tegen de -vlammende lichten van binnen. De lichten werden uitgedraaid en het -werk ging voort. De regen viel, en de rookslangen, onderworpen aan den -vloek van geheel dat geslacht, sleepten zich over den grond. Buiten -op de fabriekwerf waren de stoom uit de ontlaatbuis, de stapels vaten -en oud ijzer, de blinkende hoopen steenkool en de overal verspreide -asch onder een sluier van mist en regen verborgen. - -Het werk ging voort totdat de middagklok luidde. Wederom kletterde -het over de straatsteenen. De getouwen, de raderen en de arbeiders -waren allen voor een uur van werk ontslagen. - -Stephen kwam uit de heete fabriek in den vochtigen wind en op de -koude, natte straat, en gevoelde zich afgemat en ongesteld. Hij -keerde zich van zijne eigene klasse en woonplaats af, en ging, -niets anders gebruikende dan een broodje, dat hij al voortstappende -opat, naar den heuvel, waar de voornaamste zijner patronen woonde, -in een rood huis met zwarte luiken van buiten, groene valgordijnen -van binnen, eene zwarte deur boven eene stoep met twee witte treden, -den naam Bounderby (met letters, die aan den man zelf deden denken) -op eene koperen plaat, en een ronde koperen deurknop daaronder, -gelijk een koperen sluitteeken. - -Mijnheer Bounderby zat aan zijn twaalf-uurtje. Dit had Stephen -verwacht. Wilde de knecht hem zeggen, dat een zijner arbeiders hem -verlangde te spreken? Eene boodschap terug om naar den naam van dien -arbeider te vragen. Stephen Blackpool. Er was niets ten nadeele van -Stephen Blackpool bekend; ja, hij mocht binnenkomen. - -Stephen Blackpool trad de voorkamer binnen. Mijnheer Bounderby (wien -hij ternauwernood van aanzien kende) zat eene karbonade met een glas -sherry te gebruiken. Mevrouw Sparsit knoopte een net en zat bij -den haard, in eene houding alsof zij op een vrouwenzadel te paard -zat, met den eenen voet in een katoenen stijgbeugel. Het behoorde -tot de deftigheid en den dienst van mevrouw Sparsit, dat zij geen -twaalf-uurtje gebruikte. Zij woonde in hare officieele betrekking -dien maaltijd bij, maar hare statigheid moest aanduiden, dat zij het -voor eene zwakheid hield op dien tijd te eten. - -"Wel, Stephen," zeide mijnheer Bounderby, "wat moet gij hebben?" - -Stephen antwoordde slechts met eene buiging--geene slaafsche -buiging--dat willen die arbeiders nooit doen. Waarachtig, mijnheer, -dat zult ge nooit van hen zien, al zijn zij twintig jaren bij u -geweest!--Maar als ware het uit galanterie voor mevrouw Sparsit, -verbeterde hij zijn toilet, door de punten van zijne das in zijn vest -te stoppen. - -"Komaan," hervatte mijnheer Bounderby, nadat hij een teugje uit zijn -glas had genomen, "ik weet wel, dat wij nog nooit moeite met u gehad -hebben, en dat gij nooit onder de onredelijken hebt behoord. Gij -verwacht niet, dat men u eene koets met zes paarden zal laten houden, -en alle dagen schildpadsoep en wildbraad zal laten eten met gouden -lepel en vork, zooals velen doen." Mijnheer Bounderby wilde het altijd -doen voorkomen alsof dit het eenige en onmiddellijke doel was van -iederen arbeider, die niet volkomen tevreden was, "en dus weet ik -dat gij niet hier komt om klachten te doen. Daarvan ben ik vooraf -al zeker." - -"Neen, mijnheer, om iets van dien aard ben ik ook niet hier gekomen." - -Mijnheer Bounderby scheen aangenaam verrast, niettegenstaande zijne -vroegere overtuiging. - -"Goed," antwoordde hij. "Gij zijt een ordentelijk werkman, en ik -vergiste mij dus niet. Maar laat mij nu hooren waarover het is. Als -het dat niet is, laat mij hooren wat het dan is. Wat hebt gij te -zeggen? Kom er maar mede voor den dag." - -Stephen keek even naar mevrouw Sparsit om. - -"Ik kan wel heengaan, mijnheer Bounderby, als gij het verlangt," zeide -deze nederige dame en deed alsof zij haar voet uit den stijgbeugel -wilde halen. - -Mijnheer Bounderby stuitte haar door een hapje karbonade een oogenblik -tegen te houden eer hij het doorzwolg, en zijne linkerhand uit te -steken. Daarna trok hij zijne hand terug, slikte het hapje door en -zeide tot Stephen: - -"Gij moet weten, deze goede dame is eene geborene dame, eene -hooggeborene dame. Gij moet niet denken, omdat zij voor mij huishoudt, -dat zij daarom niet van hooge afkomst zou zijn--zij is integendeel -van zeer hooge afkomst. Als gij nu iets te zeggen hebt, dat niet voor -eene geborene dame kan gezegd worden, zal deze dame de kamer uitgaan; -maar als gij iets te zeggen hebt, dat voor eene geborene dame kan -gezegd worden, zal deze dame blijven waar zij is." - -"Mijnheer, ik hoop, dat ik nooit iets te zeggen heb gehad, dat eene -geborene dame niet mocht hooren, sedert ik zelf geboren werd," was -het antwoord, van een lichten blos vergezeld. - -"Ik ben hier gekomen," begon Stephen, toen hij na een oogenblik -bedenkens zijne oogen van den grond opsloeg, "om u raad te vragen. Ik -ben er erg om verlegen. Het is op Paaschmaandag negentien jaren -geleden dat ik getrouwd ben. Zij was toen een jong meisje--tamelijk -mooi--en dat een goeden naam had. Maar zij ging een slechten weg -op--al spoedig. Niet door mijne schuld. God weet, dat ik geen kwaad -man voor haar ben geweest." - -"Dat alles heb ik al gehoord," zeide mijnheer Bounderby. "Zij kreeg -ander gezelschap, geraakte aan den drank, werkte niet meer, verkocht -de meubelen, bracht de kleeren naar den lommerd en speelde den beest." - -"Ik had geduld met haar." - -"Des te grooter gek zijt ge daarom, naar mij dunkt," zeide mijnheer -Bounderby in vertrouwen tot zijn wijnglas. - -"Ik had veel geduld met haar. Dikwijls heb ik geprobeerd er haar -af te brengen. Ik probeerde dit en dat en allerlei. Dikwijls ben -ik thuis gekomen, en heb ik al wat ik in de wereld bezat verdwenen -gevonden en haar buiten besef op den grond. Dat is niet ééns gebeurd, -niet tweemaal, maar wel twintigmaal." - -De rimpels in zijn gezicht werden dieper toen hij dit zeide en gaven -eene aandoenlijke getuigenis van het verdriet dat hij geleden had. - -"Het ging van kwaad tot erger en nog erger. Zij liep van mij -weg. Zij maakte zich zelve op alle manieren te schande, gruwelijk en -ijselijk. Zij kwam terug, en nog eens terug, en nog eens terug. Wat -kon ik doen om het haar te beletten? Ik heb wel nachten lang op straat -gezworven, eer ik naar huis kon gaan. Ik ben naar de brug gegaan, met -voornemen om er af te springen, om er niet meer van te hooren. Ik heb -zooveel uitgestaan, dat ik oud ben geworden terwijl ik nog jong was." - -Mevrouw Sparsit, die hare knooppennen op haar gemak liet voorthuppelen, -trok hare klassieke wenkbrauwen op en schudde haar hoofd, als -wilde zij zeggen: "Grooten ondervinden zoowel wederwaardigheden als -geringen. Wees zoo goed om uwe nederige oogen eens naar mij te wenden." - -"Ik heb haar betaald om van mij weg te blijven. Nu vijf jaren lang -heb ik haar betaald. Ik heb weer ordentelijke kleeren en meubelen -gekregen. Ik heb een droevig en moeielijk leven gehad, maar ik -behoefde toch niet ieder oogenblik van mijn leven beschaamd en -angstig te zijn. Gisteravond ging ik naar huis. Daar lag zij voor -mijn haard. Daar is zij weder terug." - -In het gevoel van zijn ongeluk en het hartstochtelijke van zijne -spijt, kwam hij voor een oogenblik in vuur en nam hij eene trotsche -houding aan. Een oogenblik later stond hij daar weder gelijk hij al -dien tijd had gestaan, met zijn gewonen gebogen rug, en zag mijnheer -Bounderby peinzend aan met eene zonderlinge uitdrukking in zijn -blik, half schrander, half verbijsterd, alsof hij zijn denkvermogen -inspande om iets te ontraadselen, dat hij zeer moeielijk vond; met -zijn hoed in zijne linkerhand gekneld, die op zijne heup rustte, -terwijl zijn rechterarm ruwe en krachtige, maar welgepaste gebaren -maakte om den indruk van hetgeen hij zeide te versterken; en die arm -gaf zelfs nadruk aan zijn zwijgen, wanneer hij hem, terwijl hij zich -even bedacht, niet terugtrok, maar een weinig gebogen opgeheven hield. - -"Ik was met dat alles al bekend, zooals gij weet," zeide mijnheer -Bounderby, "behalve met die laatste omstandigheid. Het is een leelijk -geval, dat is het. Gij hadt maar liever tevreden moeten zijn zooals -gij waart, en niet moeten trouwen. Maar het is nu te laat om dat -te bedenken." - -"Was het een ongelijk huwelijk, mijnheer, wat hunne jaren -betrof?" vroeg mevrouw Sparsit. - -"Gij hoort wat die dame vraagt. Was het een ongelijk huwelijk wat -uwe jaren betrof, die ongelukkige historie van u?" zeide mijnheer -Bounderby. - -"Dat juist niet. Ik zelf was een en twintig en zij nagenoeg twintig." - -"Ziet gij wel, mijnheer?" zeide mevrouw Sparsit met bijzondere -zelfvoldoening tot haar patroon. "Daar dit huwelijk zoo ellendig was, -had ik al begrepen, dat het met opzicht tot hunne jaren waarschijnlijk -ongelijk moest zijn geweest." - -Mijnheer Bounderby zag de goede dame ter zijde aan, op eene manier, -die eene comische verlegenheid uitdrukte. Hij versterkte zich met -nog een weinigje sherry. - -"Wel, waarom gaat gij niet voort?" hervatte hij, zich eenigszins -verstoord naar Stephen Blackpool keerende. - -"Ik ben hier gekomen om u te vragen, mijnheer, hoe ik van die vrouw -kan afkomen." - -Het oplettende gezicht van Stephen, waarop zich zulk eene mengeling van -uitdrukkingen vertoonde, werd nog ernstiger toen hij dit zeide. Mevrouw -Sparsit liet eene zachte uitroeping hooren, die aanduidde, dat zij -een zedelijken schok had gekregen. - -"Wat meent gij?" zeide mijnheer Bounderby, opstaande om met zijn -rug tegen den schoorsteenmantel te gaan staan leunen. "Wat praat gij -toch? Gij hebt haar immers genomen, of zij mee- of tegenviel?" [1] - -"Ik moet van haar afkomen. Ik kan het zoo niet langer uithouden. Ik -had er niet zoolang onder kunnen leven, als ik het medelijden en de -troostwoorden niet had gehad van het beste meisje, dat er leeft of -dood is. Zonder haar zou ik misschien razend en dol zijn geworden." - -"Hij wenscht weder vrij te zijn, om de vrouw te kunnen trouwen van wie -hij spreekt, vrees ik, mijnheer," zeide mevrouw Sparsit binnensmonds, -zeer terneergeslagen door de onzedelijkheid van die menschen. - -"Dat doe ik. Die dame heeft gelijk. Dat doe ik. Daar wou ik juist -opkomen. Ik heb in de courant wel gelezen, dat groote lui (mag het hun -welgaan, ik wensch hun geen kwaad) niet zoo vast getrouwd zijn, of zij -kunnen van een ongelukkig huwelijk worden vrijgemaakt, en mogen dan -weer trouwen. Als zij zich niet met elkander kunnen verdragen, omdat -hunne karakters niet overeenkomen, hebben zij allerlei verschillende -kamers in huis, en kunnen elkander uit den weg blijven. Lieden zooals -wij hebben maar ééne kamer en kunnen dat dus niet. Als dat ook niet -aangaat, hebben zij goed en geld, en kunnen zeggen: "dit voor u en dat -voor mij," en kunnen ieder gaan waar het hun belieft. Dat kunnen wij -niet. In spijt van dat alles kunnen zij toch weder vrijgemaakt worden -voor kleiner ongelijk dan door honderden van ons geleden wordt--door -vrouwen veel meer dan door mannen--zij kunnen vrijgemaakt worden voor -veel kleiner ongelijk dan ik geleden heb. Ik moet dus van die vrouw -afkomen, en ik wil maar weten op welke manier." - -"Er is geen manier," antwoordde mijnheer Bounderby. - -"Als ik haar doodsla, mijnheer, is er dan eene wet om mij te straffen?" - -"Dat spreekt van zelf." - -"Als ik van haar wegloop, is er dan ook eene wet om mij te straffen?" - -"Dat spreekt van zelf." - -"Als ik dat andere goede meisje trouw, is er dan ook eene wet om mij -te straffen?" - -"Dat spreekt van zelf." - -"En als ik met haar leefde zonder haar te trouwen--om nu eens te -zeggen, dat zoo iets gebeuren kon, dat toch nooit kan of zal gebeuren, -want zij is veel te braaf--is er dan ook eene wet om mij te straffen -in ieder onschuldig kind, dat mij toebehoort?" - -"Dat spreekt van zelf." - -"Maar in Gods naam," zeide Stephen Blackpool, "wijs mij nu de wet om -mij te helpen." - -"De verbintenis, waarvan gij spreekt, is heilig," zeide mijnheer -Bounderby, "en--en moet in eere gehouden worden." - -"Neen, neen, zeg dat niet, mijnheer. Zij wordt zóó niet in eere -gehouden. Zóó niet. Zij wordt zoo te schande gemaakt. Ik ben een wever, -ik ben van kind af in eene fabriek geweest, maar ik heb toch oogen om -mee te zien en ooren om mee te hooren. Ik lees in de courant ieder -vierendeeljaars als de gerechtshoven zitting houden--en gij leest -dat ook, dat weet ik, met ontzetting--hoe de onmogelijkheid om ooit, -op eenigerlei manier, weder van elkander los te worden, bloed over -het land brengt, en vele getrouwde lieden onder den geringen stand -tot vechterijen, moord en doodslag doet komen. Daartegen moet toch -een middel wezen. Mijn geval is een ellendig geval, en ik wil--als -gij zoo goed wilt zijn--de wet van u weten, die mij helpen kan." - -"Welnu, ik zal het u zeggen," antwoordde mijnheer Bounderby, zijne -handen in zijne zakken stekende; "er is zulk eene wet." - -Stephen knikte, nam zijne vorige bedaarde houding weder aan en bleef -oplettend luisteren. - -"Maar daar hebt gij toch niet aan. Dat kost geld--een schat van geld." - -"Hoeveel zou het wel wezen?" vroeg Stephen met bedaardheid. - -"Wel, gij zoudt naar Doctors' Commons moeten gaan met een proces, en -dan naar een Hof van Common Law met een proces, en naar het Huis der -Lords met een proces, en gij zoudt eene Parlements-akte moeten hebben -om weer te mogen trouwen, en dat zou u (als het eene heel gemakkelijke -zaak was) denkelijk tusschen de duizend en de vijftienhonderd pond -kosten," zeide mijnheer Bounderby, "en misschien nog eens zooveel." - -"Is er geen andere wet?" - -"Neen, zeker niet." - -"Wel dan, mijnheer," zeide Stephen, verbleekende, en terwijl hij -met de rechterhand eene beweging maakte alsof hij alles aan de vier -winden overgaf, "dan is het toch een ellendige warboel. Het is een -warboel heelemaal, en hoe gauwer ik dood ben, hoe beter." - -Mevrouw Sparsit werd weder terneergeslagen door de goddeloosheid van -die menschen. - -"Kom, kom! praat geene malligheden, mijn goede man," zeide mijnheer -Bounderby, "over dingen, die gij niet verstaat; en noem de instelling -van uw vaderland geen warboel, of gij zult u zelven op een fraaien -ochtend in een wezenlijken warboel steken. De instellingen van uw -vaderland zijn uw werk niet, en alles wat gij te doen hebt, is op uw -werk te letten. Gij hebt uwe vrouw niet genomen om haar te probeeren, -maar om haar te houden, hetzij zij mee- of tegenvalt. Als zij nu -slecht is uitgevallen--ja, al wat wij dan kunnen zeggen is, dat zij -ook beter had kunnen uitvallen." - -"Het is een warboel," zeide Stephen, zijn hoofd schuddende terwijl -hij naar de deur ging. "Het is niets dan een warboel." - -"Laat ik u eens wat zeggen," zoo begon mijnheer Bounderby zijne -afscheidsrede. "Met uw aanstootelijke gezegden hebt gij deze dame -geërgerd, die, gelijk ik u reeds gezegd heb, eene geborene dame is, -en die, gelijk ik u nog niet gezegd heb, hare eigene huwelijksrampen -heeft gehad, ten bedrage eener schade van tienduizenden van -ponden--tienduizenden van ponden," herhaalde hij met welbehagen. "Gij -zijt tot nog toe een ordentelijk werkman geweest; maar ik ben van -gevoelen, en dat zeg ik u ronduit, dat gij den verkeerden weg -opgaat. Gij hebt naar een of anderen kwaadwilligen vreemdeling -geluisterd--die loopen hier altijd rond--en het beste wat gij doen -kunt, is daarvan terug te komen. Gij moet weten," hier nam zijn gezicht -eene uitdrukking van verwonderlijke slimheid aan, "ik kan even diep in -een slijpsteen zien als iemand anders, dieper dan menigeen misschien, -omdat ik er dikwijls met mijn neus opgeduwd ben toen ik jong was. Ik -zie hier duidelijk sporen van de schildpadsoep, het wildbraad en -den gouden lepel. Ja, dat doe ik," riep mijnheer Bounderby uit, -en schudde met geduchte slimheid zijn hoofd, "waarachtig, dat doe ik." - -Met een geheel ander hoofdschudden en een zwaren zucht zeide Stephen: -"Ik dank u, mijnheer, en ik wensch u goedendag." - -En zoo liet hij mijnheer Bounderby staan voor zijn eigen aan den -wand hangend portret, zwellende alsof hij bersten zou, en mevrouw -Sparsit nog met haar voet in den stijgbeugel op en neer wippende en -een gezicht, hetwelk aanduidde dat de ondeugden van die menschen haar -zeer hadden terneergeslagen. - - - - - - - -XII. - -DE OUDE VROUW. - - -Oude Stephen ging de twee treden van de witte stoep af, en trok -de zwarte deur met het koperen plaatje dicht, met behulp van het -koperen sluitteeken, dat hij, eer hij verder ging, nog eens met zijn -mouw afveegde, daar hij opmerkte, dat zijne heete hand het had doen -beslaan. Hij stak de straat over met zijne oogen op den grond geslagen, -en zoo stapte hij treurig heen, toen hij eene hand op zijn arm voelde. - -Het was niet die hand, waaraan hij op zulk een oogenblik de meeste -behoefte had--niet de hand, die de woeste golven van zijn gemoed kon -doen bedaren, gelijk de opgehevene hand der verhevenste, geduldigste -liefde het woeden der zee kon stillen--maar het was toch ook de -hand eener vrouw. Het was eene oude vrouw, nog rijzig en welgemaakt -(hoewel de tijd haar had doen verwelken), die voor zijne oogen stond -toen hij omkeek. Zij was zeer zindelijk en hoogst eenvoudig gekleed, -had slijk van buiten de stad aan hare schoenen en was zoo pas van eene -reis gekomen. De schuwheid van haar uitzicht bij het ongewone rumoer -op straat; de losse omslagdoek, dien zij over haar arm had gehangen; -de zware paraplu en het kleine sluitmandje; de wijde handschoenen met -lange vingers, waaraan hare handen ongewoon waren, alles kenteekende -eene oude vrouw van het land, in hare eenvoudige zondagskleeding, -die bij eene zeer zeldzame gelegenheid naar Coketown was gekomen. De -scherpzinnigheid aan zijn stand eigen deed Stephen dit met den eersten -blik opmerken, en hij boog zich naar haar over met zijn oplettend -gezicht--dat gezicht, hetwelk, gelijk bij de meesten van zijn stand -het geval was, door zoolang te midden van een vervaarlijk gedruisch -met oogen en handen te werken, dien blik van strakke inspanning had -verkregen, waaraan men bij dooven gewoon is--om des te beter te kunnen -hooren wat zij hem vroeg. - -"Zeg eens, mijnheer," zeide de oude vrouw, "heb ik u daar niet -uit dat huis zien komen?" en zij wees naar het huis van mijnheer -Bounderby. "Ik geloof, dat gij het waart, of ik moet bij ongeluk een -verkeerden hebben nageloopen." - -"Ja wel, juffrouw," antwoordde Stephen, "dat was ik." - -"Hebt gij--neem het niet kwalijk, dat eene oude vrouw nieuwsgierig -is--hebt gij den heer, die daar woont, gezien?" - -"Ja, juffrouw." - -"En hoe zag hij er uit, mijnheer? Was hij goed in het vleesch, forsch, -hartelijk en ferm in zijn spreken?" - -Terwijl zij zelve hare gestalte oprichtte en haar hoofd ophield, -om hare houding in overeenstemming met hare woorden te brengen, -kwam bij Stephen het denkbeeld op, dat hij die oude vrouw vroeger -had gezien en zij hem toen niet best was bevallen. - -"O ja," antwoordde hij, haar met meer oplettendheid aanziende; -"hij was dat alles." - -"En gezond," zeide de oude vrouw, "zoo gezond als de frissche wind?" - -"Ja," antwoordde Stephen. "Hij was aan het eten en drinken--hij was -zoo dik en zwaar als een olifant." - -"Dank je wel," zeide de vrouw uiterst vergenoegd, "dank je wel." - -Hij had die vrouw zeker nog nooit gezien; en toch kwam hem eene flauwe -herinnering voor den geest, alsof hij eens van zulk eene oude vrouw -had gedroomd. - -Zij stapte naast hem voort, en zich vriendelijk naar hare -gemoedsstemming voegende, vroeg hij, of zij niet vond, dat Coketown -eene drukke stad was. "Ja zeker, schrikkelijk druk," antwoordde -zij. Toen gaf hij vragenderwijs te kennen, dat hij wel zag dat zij -van buiten kwam, waarop zij bevestigend antwoordde. - -"Ik ben van morgen met den eersten spoortrein gekomen," zeide -zij. "Veertig mijlen ver ben ik van morgen gekomen, en ik ga van -middag dezelfde veertig mijlen ver terug. Ik heb van morgen negen -mijlen ver naar het station gewandeld, en als ik onderweg niemand vind, -die mij een eindje laat mederijden, zal ik van avond weder die negen -mijlen moeten terugwandelen. Dat is tamelijk wel op mijne jaren, -mijnheer!" zeide de spraakzame oude vrouw, terwijl hare oogen van -genoegen glinsterden. - -"Dat is het zeker. Maar dat doet gij toch niet dikwijls, juffrouw?" - -"Neen, maar eens in het jaar," antwoordde zij, haar hoofd -schuddende. "Eens in het jaar verteer ik zoo mijn spaargeld. Dan kom -ik geregeld over, om door de straten te kuieren en de heeren te zien." - -"Alleen om te zien?" hervatte Stephen. - -"Dat is genoeg voor mij," antwoordde zij met grooten ernst en alsof het -onderwerp van het gesprek haar bijzonder belang inboezemde. "Ik vraag -niet meer. Ik ben aan dezen kant van de straat blijven wachten, om dien -heer" (daarmede keek zij weder naar het huis van mijnheer Bounderby) -"te zien buitenkomen. Maar hij blijft laat in huis dit jaar, en ik heb -hem nog niet gezien. Gij zijt buitengekomen in plaats van hem. Als -ik nu weder vertrekken moet, zonder hem even te hebben gezien--ik -wil hem maar even te zien krijgen--welnu, dan heb ik u gezien, en -gij hebt hem gezien, en daarmede moet ik mij maar vergenoegen." Dit -zeggende zag zij Stephen aan, alsof zij zijne gelaatstrekken in haar -geheugen wilde prenten, en hare oogen waren zoo helder niet meer als -zij geweest waren. - -Met alle inschikkelijkheid voor het verschil van smaak, en met alle -onderdanigheid voor de patriciërs van Coketown, kwam de belangstelling -der oude vrouw hem toch zoo zonderling voor, dat hij niet wist wat hij -van haar moest denken. Doch zij kwamen nu eene kerk voorbij, en toen de -wijzerplaat der klok hem in het oog viel, versnelde hij zijne schreden. - -Hij ging zeker naar zijn werk, zeide de oude vrouw, en verhaastte -insgelijks haar tred, hetgeen haar geene moeite scheen te kosten.--Ja, -zijn tijd was bijna om. Toen hij haar zeide waar hij werkte, werd de -oude vrouw nog zonderlinger dan te voren. - -"Zijt ge niet gelukkig?" vroeg zij hem. - -"Wel, juffrouw, er is bijna niemand of hij heeft zijn verdriet," -antwoordde hij ontwijkend, dewijl de oude vrouw het er voor scheen te -houden, dat hij zeer gelukkig moest wezen en hij het hart niet had -om haar teleur te stellen. Hij wist, dat er verdriet genoeg in de -wereld was; en indien de oude vrouw zoo lang geleefd had en er toch -op rekenen kon, dat hij zoo weinig verdriet had--wel, des te beter -voor haar, en hij was er daarom ook niet erger aan toe. - -"Ja, ja! Gij hebt uw verdriet thuis, meent gij?" zeide zij. - -"Somtijds. Nu en dan," antwoordde hij flauwtjes. - -"Maar als gij onder zulk een heer werkt, volgt het u toch niet in -de fabriek?" - -Neen, het volgde hem daar niet, zeide Stephen. Daar was alles naar -behooren. Hij ging zoover niet, om ten haren genoegen te zeggen, dat -daar een soort van Goddelijk recht heerschte; maar ik heb in de laatste -jaren bijna even hooge aanspraken voor de fabrieken hooren maken. - -Zij waren nu in een smal, zwart berookt straatje dicht bij het -fabriekgebouw en de arbeiders kwamen bij troepen aan. De klok -luidde, en de slang kronkelde zich door de lucht en de olifant stond -gereed. Zelfs de klank der klok scheen de oude vrouw in verrukking te -brengen. Het was de mooiste klok die zij ooit gehoord had, zeide zij, -en zij klonk zoo deftig. - -Zij vroeg hem, toen hij haar goedhartig de hand gaf eer hij binnenging, -hoelang hij daar gewerkt had. - -"Twaalf jaren," antwoordde hij. - -"Ik moet de hand kussen," zeide zij, "die twaalf jaren lang in die -mooie fabriek gewerkt heeft!" En hoewel hij dit wilde verhinderen, -tilde zij zijne hand op en bracht die aan hare lippen. Welke harmonie, -behalve haar ouderdom en hare eenvoudigheid, haar eigen was, wist hij -niet; maar zelfs in dit zonderlinge bedrijf lag iets, dat op dien tijd -en die plaats niet ongepast scheen te wezen; iets, waardoor het scheen -alsof niemand anders dit zoo ernstig of op zulk eene natuurlijke en -treffende manier had kunnen doen. - -Hij had een half uur bij zijn weefgetouw gestaan, gedurig over die oude -vrouw denkende, toen hij, om zijn getouw heen gaande, ten einde iets in -orde te brengen, door een venster keek, en zag dat zij daar nog stond -en in bewondering verzonken naar het gebouw opzag. Zonder aan den rook, -de modder en het natte weder, of aan hare twee verre reizen te denken, -stond zij het aan te staren, alsof het dreunende stampen, dat uit -elk der vele verdiepingen klonk, eene heerlijke muziek voor haar was. - -Later verdween zij en de dag volgde haar voorbeeld, en de lichten -werden weder aangestoken, en de laatste spoortrein snorde dicht bij -het Tooverpaleis over de bogen eener brug, weinig gevoeld onder het -dreunen der machinerie, en bijna niet gehoord onder het kletteren en -ratelen. Lang voor dien tijd waren zijne gedachten weder teruggekeerd -naar die akelige kamer boven het winkeltje en naar de afschuwelijke -gedaante, die zoo zwaar op zijn bed, maar nog zwaarder op zijn -hart lag. - -De machinerie werd trager; zij stampte nog maar flauw, alsof er een -bezwijkende pols klopte, en bleef stilstaan. Wederom luidde de klok; -de gloed van licht en hitte werd uitgedoofd; de fabriekgebouwen stonden -als zwarte klompen in den donkeren, regenachtigen nacht, en de hooge -schoorsteenen verhieven zich in de lucht gelijk wedijverende torens -van Babel. - -Hij had Rachel pas den vorigen avond gesproken, dat was waar, en -een eind met haar medegegaan; maar hij had zijn nieuw ongeluk op het -hart, waaronder niemand anders hem een oogenblik verademing kon geven, -en daarom, en omdat hij wist dat hij behoefte had aan eene stem, die -zijne gramschap kon verzachten, hetgeen geene andere stem dan de hare -kon doen, begreep hij dat hij, in weerwil van wat zij den vorigen -avond had gezegd, wel weder naar haar mocht wachten. Hij deed dit, -maar zij was hem reeds ontsnapt. Zij kwam niet meer. Op geen anderen -avond in het jaar had hij haar gezichtje vol zachtaardig geduld zoo -slecht kunnen missen. - -O, beter geen thuis te hebben waar hij zijn hoofd kon neerleggen, -dan een thuis te hebben en om zulk eene reden bevreesd te zijn er -naar toe te gaan. Hij at en dronk, want hij was uitgeput, maar hij -wist bijna niet wat hij at en dronk, hij dacht er niet eens aan, -en hij bleef ronddwalen in den kouden regen, al denkende en morrende. - -Geen woord over een nieuw huwelijk was ooit tusschen hen gewisseld; -maar Rachel had reeds jaren geleden innig medelijden met hem gekregen, -en voor haar alleen had hij in al dien tijd zijn gesloten hart geopend -en van de oorzaak zijner ellende gesproken; en hij wist zeer wel, -dat zij hem zou hebben genomen, indien hij haar had kunnen vragen. Hij -dacht aan het thuis, dat hij op dat oogenblik met trotsche blijdschap -had kunnen opzoeken; hij dacht welk een geheel ander mensch hij dien -avond had kunnen geweest zijn, hoe licht zijne nu zwaar beladene borst -had kunnen wezen, hoe hij zijne eer, zijne achting voor zich zelven, -zijne rust, die hij nu allen had verloren, had kunnen terugkrijgen. Hij -dacht hoe het beste gedeelte van zijn leven verspild was, welk eene -nadeelige verandering zijn karakter daardoor in alle opzichten had -ondergaan, en hoe schrikkelijk en akelig zijn toestand was, zoo met -handen en voeten aan eene doode vrouw gebonden en door een boozen geest -in hare gedaante gepijnigd. Hij dacht aan Rachel, hoe jong zij waren -toen zij elkander onder die omstandigheden voor het eerst ontmoetten, -en hoe zij nu tot rijpen leeftijd waren gekomen en spoedig oud zouden -worden. Hij dacht aan het aantal meisjes en vrouwen, dat zij had zien -trouwen, hoeveel huisgezinnen met kinderen zij om zich heen had zien -opgroeien, en hoe zij toch weltevreden haar eigen eenzaam pad was -blijven bewandelen--om zijnentwil--en hoe hij somtijds eene schaduw -van zwaarmoedigheid op haar hemelsch gezichtje had gezien, die hem -met wroeging en wanhoop vervulde. Hij plaatste hare beeltenis naast -het afschuwelijke beeld van den vorigen nacht, en peinsde er over, -hoe het wezen kon, dat de geheele aardsche levensloop van een wezen, -zoo goed, zoo zachtaardig en vol zelfverloochening, aan zulk eene -rampzalige ondergeschikt moest wezen. - -Vol van zulke gedachten--zoo vol, dat hij een zonderling gevoel -had, alsof hij zelf grooter werd en in eene nieuwe, onnatuurlijke -betrekking werd geplaatst tot de voorwerpen welke hij voorbijging, en -alsof de stralenkrans om ieder beneveld licht eene roodachtige kleur -aannam--begaf hij zich naar zijne woning om schuilplaats te zoeken. - - - - - - - -XIII. - -RACHEL. - - -Een flauw kaarslicht brandde voor het venster, waartegen dikwijls -de zwarte ladder was opgezet, om alles wat voor eene radelooze vrouw -en een troep hongerige kinderen het dierbaarste in deze wereld was, -te laten wegglijden; en bij Stephen's andere gepeinzen kwam nog de -wrevelige gedachte, dat van alle wisselvalligheden van dit aardsche -leven geene met grilliger hand en ongelijker werd uitgedeeld dan de -dood. De ongelijkheid van geboorte was nog niets daarbij; want indien -bij voorbeeld het kind van een koning en dat van een wever dien nacht -op hetzelfde oogenblik geboren werden, wat was die ongelijkheid bij -den dood van een menschelijk wezen, dat voor een ander nuttig of -dierbaar was, terwijl deze losbandige vrouw bleef voortleven! - -Zoo dacht hij terwijl hij, buiten staande, naar zijne kamer opzag, -en met ingehouden adem en langzamen tred ging hij naar binnen. Hij -klom de trap op, opende zijne deur en kwam zoo de kamer in. - -Stilte en rust heerschten daar. Rachel was daar en zat bij het bed. - -Zij keerde haar hoofd naar hem om en het licht van haar aangezicht -scheen in den middernacht van zijn gemoed. Zij zat bij het bed en -waakte bij zijne vrouw. Dat is te zeggen, hij zag dat er iemand in -het bed lag en wist maar al te wel dat zij het moest wezen; maar -Rachel's handen hadden eene gordijn opgehangen, zoodat zij voor zijne -oogen verborgen was. Hare afzichtelijke kleeren waren weggeruimd, -en er lagen eenige kleeren van Rachel in de kamer. Alles was op zijne -plaats en in orde, gelijk hij het altijd gehouden had; het vuur was pas -bijgelegd en de haard was pas aangeveegd. Het kwam hem voor, dat hij -dit alles in Rachel's gezicht zag en naar niets anders omkeek. Terwijl -hij haar aanzag, werd haar beeld beneveld door de weemoedige tranen, -die zijne oogen vulden, maar niet voordat hij gezien had hoe ernstig -zij hem aanzag en hoe hare eigene oogen ook vol tranen stonden. - -Zij keerde zich weder naar het bed, en na zich overtuigd te hebben dat -alles daar stil was, sprak zij met eene zachte, kalme, heldere stem: - -"Ik ben blij, dat gij eindelijk komt, Stephen. Gij komt heel laat." - -"Ik heb wat op en neer gewandeld." - -"Dat dacht ik wel. Maar het is van avond te slecht weer daartoe. Het -regent aanhoudend en de wind is opgestoken." - -De wind? 't is waar, het waaide hard. Hoor maar naar dat bulderen -in den schoorsteen en dat geloei. Dat iemand in zulk een wind buiten -was geweest en niet eens wist dat het waaide! - -"Ik ben hier vandaag al eens geweest, Stephen. De juffrouw hier uit -het huis kwam in het etensuur naar mij toe. Er was iemand hier, die -noodig had dat er naar haar omgekeken werd, zeide zij. En zij had -wel gelijk. Geheel buiten besef, Stephen; en ook gekwetst en gekneusd." - -Hij ging langzaam naar een stoel, zette zich neer en liet het hoofd -hangen. - -"Ik ben hier gekomen om het weinigje te doen dat ik kon; vooreerst, -omdat ze met mij gewerkt heeft toen wij beiden nog jonge meisjes waren, -en omdat gij haar gevrijd en getrouwd hebt toen ik hare vriendin was--" - -Hij liet zijn gerimpeld voorhoofd in zijne hand zinken en slaakte -een kermenden zucht. - -"En vervolgens omdat ik uw hart kende en zeker weet, dat gij veel -te barmhartig zijt om haar hulpeloos te laten sterven, of ook maar -gebrek te laten lijden. Gij weet wel wie gezegd heeft: "Laat hij, -die onder u zonder zonde is, den eersten steen op haar werpen." Er -zijn er genoeg geweest om dat te doen; maar gij zijt de man niet om -den laatsten steen te werpen, Stephen, nu zij zoo diep ellendig is." - -"O Rachel, Rachel!" - -"Gij hebt schrikkelijk geleden, de Hemel loone het u," zeide zij -op medelijdenden toon. "Ik ben uwe arme vriendin, met al mijn hart -en ziel." - -De kwetsuren, waarvan zij gesproken had, schenen aan den hals -der ellendige te zijn, die zich zelve uit de maatschappij had -verstooten. Rachel verbond ze nu, maar nog zonder haar zichtbaar te -laten worden. Zij doopte een linnen lap in eene kom, waarin zij zeker -vocht uit een flesch had gegoten, en legde die met zachte hand op de -gekwetste en ontstokene plek. Het ronde tafeltje was dicht bij het -bed geschoven, en twee flesschen stonden daarop;--deze was de eene. - -Zij zat niet zoo ver af, of Stephen, die hare handen met zijne oogen -volgde, kon het woord lezen, dat met groote letters op de flesch -stond. Hij werd doodsbleek, en eene plotselinge huivering van afgrijzen -scheen hem te bevangen. - -"Ik zal hier blijven, Stephen," zeide Rachel, terwijl zij stil weder -ging zitten, "tot de klok drie slaat. Om drie ure moet het nog eens -gedaan worden, en dan kan zij zoo blijven tot morgenochtend." - -"Maar gij moet toch rust hebben om morgen te kunnen werken, beste -Rachel." - -"Ik heb van nacht goed geslapen. Ik kan nachten achtereen waken, als -het van mij gevergd wordt. Gij zijt het, die rust noodig hebt: gij ziet -er zoo bleek en vermoeid uit. Beproef eens of gij daar op dien stoel -kunt slapen, terwijl ik waak. Gij hebt verleden nacht geen slaap gehad, -dat kan ik wel gelooven, en morgen moet gij zwaarder werken dan ik." - -Hij hoorde het bulderen en loeien buiten de deur, en het was hem alsof -zijne vorige toornige stemming daar rondwaarde en beproefde om weder -bij hem te komen. Zij had die weggedreven en zou haar van hem afhouden; -hij verliet zich op haar, om hem tegen zich zelven te verdedigen. - -"Zij kent mij niet, Stephen. Zij kijkt mij maar slaperig aan en -mompelt verwarde woorden. Ik heb meer dan eens tegen haar gesproken, -maar zij let er niet op. Het is zóó wèl zoo goed. Als zij weder bij -hare zinnen komt, zal ik gedaan hebben wat ik kan en zij behoeft er -niets van te weten." - -"Hoelang, Rachel, is het te denken dat zij zoo blijven zal?" - -"De dokter zeide, dat zij misschien morgen weder bij hare zinnen -zou komen." - -Zijne oogen vielen weder op de flesch en eene siddering liep door -al zijne leden. Zij dacht, dat hij van koude verkleumd was. "Neen," -zeide hij, "dat was het niet. Hij had een schrik gehad." - -"Een schrik?" - -"Ja, toen ik binnenkwam. Toen ik zoo ronddwaalde. Toen ik aan het -denken was. Toen ik--" - -Het tastte hem weder aan; en hij stond op, zich aan den -schoorsteenmantel vasthoudende, terwijl hij zijne koude, klamme haren -gladstreek met eene hand, die beefde alsof hij de koorts had. - -"Stephen!" - -Zij kwam naar hem toe, maar hij strekte zijn arm uit om haar tegen -te houden. - -"Neen! Och neen, doe dat niet. Laat ik u maar bij het bed zien -zitten. Laat ik u maar zien, zoo goed en barmhartig. Laat ik u zien -zooals ik u zag toen ik binnenkwam. Ik kan u nooit beter zien dan -zoo. Nooit, nooit, nooit!" - -Hij begon nog sterker te beven en zonk toen op zijn stoel neder. Na -eene poos bedwong hij zich, en kon, met den eenen elleboog op eene -knie en zijn hoofd op die hand, naar Rachel opzien. Met zijne vochtige -oogen voorbij het flauwe kaarslicht gezien, was het alsof zij een -blinkenden stralenkrans om het hoofd had. Hij had kunnen gelooven, -dat het zoo was. Hij geloofde het werkelijk, toen het gerucht van -buiten het venster schudde, de deur beneden deed klapperen en huilend -door het huis gierde. - -"Als zij beter wordt, Stephen, is het te hopen, dat zij u weder -alleen zal laten en u niet meer plagen. In allen gevalle, wij willen -nu zoo maar hopen. En nu zal ik mij stilhouden, want ik zou u gaarne -zien slapen." - -Hij sloot zijne oogen, meer om haar genoegen te geven dan om zijn -vermoeid hoofd te laten rusten; maar terwijl hij naar het geloei van -den wind luisterde, hoorde hij dit langzamerhand niet meer, of het -kwam hem voor, dat het overging in het geraas van zijn weefgetouw, -of in de stemmen, welke hij dien dag had gehoord (zijne eigene -ingesloten), en die weder zeiden wat er werkelijk gezegd was. Zelfs -deze onvolkomene bewustheid verdween eindelijk, en hij droomde een -langen, onrustigen droom. - -Hij dacht, dat hij en eene vrouw, op welke hij lang zijn hart had -gezet--maar het was Rachel niet en dit verwonderde hem, zelfs te -midden van zijn ingebeeld geluk--in de kerk stonden om zich te laten -trouwen. Terwijl de plechtigheid verricht werd, en terwijl hij onder -de getuigen sommige menschen herkende, die hij wist dat nog leefden, -en velen, die hij wist dat reeds dood waren, kwam er eene duisternis, -opgevolgd door den glans van een schrikkelijk licht. Dit licht straalde -van een regel in de tafel der tien geboden af en verspreidde den glans -dier woorden door de geheele kerk. Zij klonken door het gebouw, alsof -elk dier vurige letteren eene stem had gekregen. Daarop veranderde -alles om hem heen en niets bleef gelijk het geweest was, behalve hij -zelve en de geestelijke. Zij stonden in het daglicht voor een volkshoop -zoo groot, dat, naar hij dacht, indien alle menschen in de wereld op -ééne plek bij elkander hadden gestaan, het getal hem niet grooter had -kunnen voorkomen, en zij allen verafschuwden hem, en er was geen enkel -medelijdend of vriendelijk oog onder al de millioenen, die op zijn -gelaat gevestigd waren. Hij stond op eene verhevene stellage onder -zijn eigen weefstoel; en toen hij opzag naar de gedaante, welke de -weefstoel aannam, en duidelijk den lijkdienst hoorde lezen, begreep -hij, dat hij daar was om den dood te ondergaan. In een oogenblik zonk -datgene, waarop hij stond, onder hem weg en hij was dood. - -Uit welken geheimzinnigen toestand hij tot het gewone leven en de hem -bekende plaatsen terugkeerde, kon hij niet nagaan; maar hij keerde -op eene of andere wijze daarheen terug, met dezen vloek beladen, -dat hij nooit, in deze wereld of de volgende, door alle eeuwen der -eeuwigheid heen, het aangezicht van Rachel weder zou zien of hare stem -hooren. Zonder rust en zonder hoop heen en weder dwalende, en zoekende -naar hij wist niet wat (hij wist alleen dat hij gedoemd was het te -zoeken), werd hij gekweld door een onbeschrijfelijken, gruwelijken -angst, eene doodelijke vrees voor zekere bijzondere gedaante, welke -alle dingen aannamen. Al wat hij aanzag, herschiep zich vroeger of -later in dat voorwerp. Het doel van zijn ellendig aanzijn was, te -verhoeden dat dit voorwerp aan een der verschillende personen, welke -hij ontmoette, bekend werd. Hopelooze arbeid! Indien hij het uit de -kamer bracht waar het was, indien hij de kas sloot waar het stond, -indien hij de nieuwsgierigen van de plaats verwijderde waar hij wist -dat het verborgen was, en hen buiten op straat voerde, namen zelfs -de schoorsteenen der fabrieken die gedaante aan, en was het gedrukte -woord daaromheen te lezen. - -De wind loeide weder, de regen kletterde, en de uitgestrekte ruimte, -door welke hij had omgedwaald, kromp ineen tot de plek tusschen de -vier muren zijner kamer. Behalve dat het vuur was uitgegaan, was zij -nog eveneens als toen hij zijne oogen had gesloten. Rachel scheen op -den stoel voor het bed te zijn ingesluimerd. Zij zat in haar omslagdoek -gewikkeld onbeweeglijk stil. De tafel stond op dezelfde plaats, dicht -naast het bed, en daarop, in hare werkelijke grootte en met alle -werkelijke eigenschappen, stond het voorwerp dat hij overal had gezien. - -Hij meende de gordijn te zien bewegen. Hij keek nog eens en was er nu -zeker van dat zij zich bewoog. Hij zag eene hand te voorschijn komen -en zoekend rondtasten. Toen bewoog de gordijn zich nog duidelijker; -eene vrouw, die in het bed lag, sloeg haar open en kwam overeind. - -Met hare jammervolle oogen, zoo woest en wanhopig, zoo groot en zoo -dof, zag zij in de geheele kamer rond, en haar blik gleed over den -hoek heen waar hij op zijn stoel zat te slapen. Hare oogen keerden -naar dien hoek terug, en zij hield hare hand als een scherm er boven, -terwijl zij er in tuurde. Nogmaals dwaalden zij door de kamer rond, -maar zonder bijna op Rachel te letten, en keerden weder naar dien hoek -terug. Terwijl zij zoo weder met de rechterhand boven de oogen zat te -turen--niet zoozeer hem aanziende, als wel naar hem zoekende, met een -dierlijk instinct dat hij daar wezen moest--dacht hij bij zich zelven, -dat er in die misvormde trekken en in den geest, dien ze afspiegelden, -geen spoor meer bestond van de vrouw, die hij achttien jaren geleden -getrouwd had. Indien hij haar niet stap voor stap zoover had zien -komen, had hij nooit kunnen gelooven dat zij dezelfde was. - -Al dien tijd bleef hij als door een toovermacht geboeid, roerloos -en machteloos zitten, zonder iets anders te kunnen doen dan op haar -te letten. - -Dof suffende of mijmerende, zonder zelve te weten waarom, bleef zij -eene poos met het hoofd tusschen de handen zitten. Daarna begon zij -weder starend in de kamer rond te kijken, en nu vielen hare oogen -voor het eerst op de tafel met de twee flesschen daarop. - -Aanstonds keerde zij hare oogen weder naar zijn hoek, met den -uitdagenden blik van den vorigen nacht, en zeer langzaam en voorzichtig -stak zij hare gretige hand uit. Zij haalde eerst een tinnen beker naar -zich toe, en bedacht zich toen eene poos, welke van de twee flesschen -zij zou kiezen. Eindelijk greep hare verstandelooze hand de flesch, -die een snellen, onvermijdelijken dood bevatte, en voor zijne oogen -trok zij met hare tanden de kurk er af. - -Het mocht een droom of werkelijkheid zijn, hij had geene stem en -geen vermogen om zich te bewegen. Als dit eene werkelijkheid, en haar -bestemde tijd nog niet gekomen is, ontwaak dan, Rachel, ontwaak! - -Zij dacht ook daaraan. Zij keek naar Rachel en schonk zeer langzaam -en voorzichtig den inhoud der flesch in den beker. Zij had het vocht -aan hare lippen. Nog een oogenblik, en zij was buiten bereik van alle -hulp, al ontwaakte ook de geheele wereld om haar met alle macht bij -te staan. Maar op dat oogenblik sprong Rachel met een gesmoorden gil -overeind. Het schepsel worstelde, sloeg naar haar, greep haar bij de -haren; maar Rachel had den beker. - -Stephen ontrukte zich aan zijn stoel. - -"Rachel, ben ik wakker of ben ik dezen ganschen akeligen nacht aan -het droomen?" - -"Het is alles wel, Stephen. Ik ben zelf in slaap geweest. Het is -haast drie ure. Stil, ik hoor de klok." - -De wind voerde hun den klank der kerkklok toe. Zij luisterden en het -sloeg drie. Stephen keek haar aan en zag hoe bleek zij was, lette -op de wanorde harer haren en de roode sporen van vingers op haar -voorhoofd, en was nu overtuigd, dat zijn gehoor en gezicht wakker -waren geweest. Zij had zelfs den beker nu nog in hare hand. - -"Ik dacht wel, dat het bij drieën moest wezen," zeide zij, terwijl -zij met bedaardheid het vocht uit den beker in de kom schonk en het -linnen daarin doopte. "Ik ben blij dat ik zoolang ben gebleven. Het -is nu gedaan, als ik er dit heb opgelegd. Daar! En nu is zij weer -stil. Ik zal het weinigje, dat nog in de kom is, weggieten, want het -is gevaarlijk goed om te laten staan, al is het nog zoo weinig." En -zoo sprekende goot zij de kom in de asch ledig en sloeg de flesch op -het haardijzer aan stukken. - -Zij had toen niets meer te doen dan zich met haar omslagdoek te dekken, -eer zij in den regen en wind naar buiten ging. - -"Gij zult mij toch met u mee laten gaan nu het zoo laat is, Rachel?" - -"Neen, Stephen. Ik ben in een oogenblik thuis." - -"Gij zijt niet bang," zeide hij met eene zachte stem, toen zij de -kamerdeur uitgingen, "om mij met haar alleen te laten?" - -Zij zag hem aan en zeide: "Stephen!" - -Hij zonk op zijne knie voor haar neer, op de morsige trap, en bracht -een tip van haar omslagdoek aan zijne lippen. - -"Gij zijt een engel! God zegene u!" - -"Ik ben, gelijk ik u gezegd heb, Stephen, uwe arme vriendin. Engelen -gelijken niet naar mij. Tusschen hen en eene arme vrouw vol gebreken -is nog eene diepe kloof. Mijn zusje is onder de engelen, maar zij -is veranderd." - -Zij sloeg hare oogen even naar omhoog toen zij dit zeide; en toen -werden zij, met al hunne vriendelijkheid en zachtmoedigheid, weder -op hem gevestigd. - -"Rachel! gij verandert mij van kwaad in goed. Gij doet mij nederig -verlangen om meer naar u te gelijken, en vreezen om u te verliezen -als dit leven voorbij is en die geheele warboel is opgeruimd. Gij zijt -een engel; het kan wel zijn dat gij mijne levende ziel behouden hebt." - -Zij zag hem aan, gelijk hij daar voor haar op zijne knie lag met een -tip van haar doek in zijne hand, en de woorden van berisping stierven -op hare lippen, toen zij in zijne trekken zijne ontroering opmerkte. - -"Ik kwam wanhopig naar huis. Ik kwam naar huis zonder eenige hoop, en -dol van de gedachte, dat ik voor een onredelijk onvergenoegd mensch -werd gehouden, als ik maar een enkel woord klaagde. Ik zeide u, dat -ik een schrik had gehad. Dat was de flesch met vergif op de tafel. Ik -heb nog nooit een levend wezen kwaad gedaan; maar toen ik dat zoo kort -daarop zag, dacht ik: Hoe kan ik zeggen wat ik mij zelven, of haar, -of ons beiden had kunnen doen?" - -Zij legde, met een gezicht vol schrik, hare beide handen op zijn -mond om hem te beletten iets meer te zeggen. Hij vatte hare handen -met de hand, die hij vrij had, en terwijl hij nog den rand van haar -doek vasthield, vervolgde hij haastig: - -"Maar ik zag u zoo bij het bed zitten, Rachel. Ik heb u dezen geheelen -nacht gezien. In mijn onrustigen slaap wist ik toch, dat gij daar nog -waart. Altijd zal ik u daar zoo zien. Nooit zal ik haar meer zien of -om haar denken, of gij zult naast haar wezen. Ik zal nooit iets zien -of om iets denken, dat mij kwaad maakt, of gij, die zooveel beter -zijt dan ik, zult er naast wezen. En zoo zal ik mijn best doen om te -wachten naar den tijd, en op dien tijd vertrouwen, wanneer gij en ik -eindelijk vereenigd zullen zijn ver van hier, aan den overkant van -die diepe kloof, in het land waar uw zusje nu al is." - -Hij kuste nog eens den rand van haar doek en liet haar gaan. Zij -wenschte hem met eene haperende stem goedennacht en ging de straat op. - -De wind waaide met kracht van den kant waar spoedig de dag zou -aanbreken. De lucht was aan dien kant opgehelderd, en de regenwolken -hadden zich geledigd of waren verder gedreven. Hij stond blootshoofds -op straat en zag haar na tot zij verdween. Gelijk de helder blinkende -sterren bij de duister brandende kaars voor het venster, zoo was -Rachel, voor de onbeschaafde verbeelding van dien man, bij de gewone -ervaring van zijn leven. - - - - - - - -XIV. - -DE GROOTE FABRIKANT. - - -De tijd liep te Coketown voort gelijk eene machine in eene -fabriek:--zóóveel grondstof verwerkt, zóóveel brandstof verteerd, -zóóveel kracht versleten en zóóveel geld gewonnen. Doch minder -onbarmhartig dan ijzer, staal en koper, bracht die tijd ook de -afwisselende jaargetijden mede, zelfs in die woestenij van rook -en baksteenen, en hij alleen bestond den kamp tegen de akelige -eentonigheid, die de stad beheerschte. - -"Louisa wordt haast een volwassen meisje," zeide mijnheer Gradgrind. - -De tijd, met zijne onberekenbare paardekracht, werkte voort, zonder -er zich aan te storen wat iemand zeide, en weldra bleek het dat de -jonge Thomas een voet langer was dan de laatste maal toen zijn vader -bijzonder op hem had gelet. - -"Thomas," zeide mijnheer Gradgrind, "wordt haast een volwassen -jongmensch." - -De tijd werkte aan Thomas voort, terwijl zijn vader er over dacht, -en daar stond hij, met zijn rok met lange panden en stijve boordjes. - -"Waarlijk," zeide mijnheer Gradgrind, "het is tijd geworden dat Thomas -naar Bounderby behoort te gaan." - -De tijd bleef met Thomas bezig, schoof hem voort in Bounderby's -kantoor, maakte hem een bewoner van Bounderby's huis, noodzaakte hem -tot het koopen van zijn eerste scheermes en oefende hem vlijtig in -zijne berekeningen betrekkelijk nommer een. - -Dezelfde groote fabrikant, altijd met eene ontzaglijke verscheidenheid -van werk onderhanden, bleef ook met Sissy bezig en maakte haar waarlijk -tot een heel aardig dingetje. - -"Ik vrees, Jupe," zeide mijnheer Gradgrind, "dat het nutteloos zou -zijn u langer te laten schoolgaan." - -"Dat vrees ik ook, mijnheer," antwoordde Sissy, voor hem nijgende. - -"Ik kan het u niet ontveinzen, Jupe," hervatte mijnheer Gradgrind, -zijn voorhoofd fronsende, "dat de uitslag van uw proeftijd op school -mij teleurgesteld heeft--mij grootelijks teleurgesteld heeft. Gij -hebt onder mijnheer en mevrouw Choakumchild lang niet zoovele -nuttige kundigheden verkregen als ik verwacht had. Gij zijt nog zeer -achterlijk in de kennis van feiten, en uwe wetenschap van cijfers is -zeer beperkt. Gij zijt over het geheel zeer achterlijk en staat lang -niet met anderen gelijk." - -"Het spijt mij zeer, mijnheer," antwoordde zij; "maar ik weet wel, dat -het de waarheid is. En toch heb ik mij veel moeite gegeven, mijnheer." - -"Ja," zeide mijnheer Gradgrind, "ja, ik geloof wel dat gij u veel -moeite hebt gegeven. Ik heb op u gelet en ik kan in dat opzicht niet -over u klagen." - -"Ik dank u wel, mijnheer. Maar ik heb wel eens gedacht" (Sissy sprak -nu zeer schroomvallig) "dat ik misschien al te veel poogde te leeren, -en dat, als ik vergunning had gevraagd om het met wat minder te -beproeven, ik misschien..." - -"Neen, Jupe, neen," zeide mijnheer Gradgrind, op zijne diepzinnigste -en stelligste manier zijn hoofd schuddende. "Neen. De cursus, dien gij -hebt gevolgd, was naar het systeem ingericht--naar het systeem--en -daarop is dus niets te zeggen. Ik kan alleen onderstellen, dat de -vroegere omstandigheden van uw leven al te ongunstig waren voor de -ontwikkeling uwer redelijke vermogens, en dat wij te laat begonnen -zijn. Maar toch, gelijk ik reeds gezegd heb, ik ben teleurgesteld." - -"Ik wenschte, dat ik meer erkentelijkheid had kunnen bewijzen, -mijnheer, voor uwe goedheid voor een arm, ongelukkig, meisje, dat -geene aanspraak op uwe bescherming had." - -"Schrei maar niet," zeide mijnheer Gradgrind. "Schrei maar niet. Ik -klaag niet over u. Gij zijt een goed, ijverig en hartelijk meisje, -en--en daarmede moeten wij maar tevreden zijn." - -"Ik dank u wel, mijnheer, dat ge dit zegt," zeide Sissy met werkelijke -dankbaarheid en ootmoedig voor hem nijgende. - -"Gij zijt nuttig bij mevrouw Gradgrind, en gij zijt ook (zoo in het -algemeen) aan de familie van dienst; zoo hoor ik van Miss Louisa, en -ik heb het ook zelf opgemerkt. Ik hoop dus," ging mijnheer Gradgrind -voort, "dat gij u in deze betrekkingen kunt tevreden stellen en -vergenoegd zijn." - -"Ik zou niets meer te wenschen hebben, mijnheer, als..." - -"Ik begrijp u," zeide mijnheer Gradgrind, "gij doelt weer op uw -vader. Ik heb van Miss Louisa gehoord, dat gij nog altijd dat fleschje -bewaart. Nu, als uwe opleiding in de redeneerkunde beter geslaagd was, -zoudt gij in dit opzicht wijzer zijn geweest. Ik wil er niets meer -van zeggen." - -Hij hield inderdaad te veel van Sissy om verachting voor haar te -koesteren; anders hield hij haar redeneervermogen voor zoo uiterst -gering, dat hij tot die gevolgtrekking had moeten geraken. Hij was, -hoe dan ook, op het denkbeeld gekomen, dat dit meisje iets in zich had, -dat moeielijk in eene tabel gebracht kon worden. Hare vatbaarheid -voor definitiën kon men gemakkelijk als zeer gering opgeven; hare -mathematische kundigheden als nul; en toch twijfelde hij er aan, of -hij, indien hij haar bij voorbeeld in de kolommen eener statistieke -opgaaf had moeten becijferen, wel recht zou geweten hebben, onder -welke hoofden hij haar moest verdeelen. - -Op sommige trappen van zijn fabriekarbeid met den mensch werkt de tijd -zeer snel voort; en daar de jonge Thomas en Sissy zich juist op zulk -een trap bevonden, werden deze snelle veranderingen in een jaar of twee -bij hen tot stand gebracht, terwijl mijnheer Gradgrind zelf op zijne -baan scheen te blijven stilstaan en geene verandering onderging--ééne -uitgezonderd, die echter met zijne overige noodzakelijke bewerking -in de fabriek des tijds in geen verband stond. De tijd stopte hem in -eene kleine, veel gerucht makende en tamelijk smerige machine, die -in een hoek achteraf stond, en maakte hem tot lid van het Parlement -voor Coketown: tot een der hooggeachte vertegenwoordigers van maten, -gewichten en cijfers, een dier honourable gentlemen, die voor alle -andere dingen doof, stom, blind, lam en dood zijn. Waarvoor leven -wij ook anders in een Christelijk land, achttienhonderd en ettelijke -jaren na onzen Meester? - -Al dien tijd was Louisa blijven voortleven zoo stil en afgetrokken, -zoo gewend om in de schemering naar de gloeiende vonken te turen, die -door den haardrooster vielen en in de asch wegstierven, dat zij van -den dag af, toen haar vader had gezegd, dat zij haast een volwassen -meisje werd--en dit scheen pas gisteren te zijn geweest--nauwelijks -zijne aandacht wederom getrokken had, tot hij bevond dat zij geheel -een volwassen meisje was geworden. - -"Geheel een volwassen meisje," zeide mijnheer Gradgrind -peinzende. "Wel, wel!" - -Kort na deze ontdekking werd hij eenige dagen lang meer nadenkend dan -gewoonlijk, en scheen hij zich geheel in één onderwerp te verdiepen. Op -zekeren avond toen hij uitging en Louisa vóór zijn vertrek goedennacht -kwam zeggen--daar hij eerst laat zou thuis komen en zij hem niet voor -den volgenden ochtend zou terugzien--sloot hij haar in zijne armen, -zag haar op zijne vriendelijkste manier aan, en zeide: - -"Mijne lieve Louisa, gij zijt nu eene volwassene vrouw." - -Zij antwoordde met den scherpen, uitvorschenden blik van dien avond, -toen zij bij het paardenspel werd betrapt. Daarna sloeg zij hare -oogen neer en zeide: "Ja, vader." - -"Kindlief," hervatte mijnheer Gradgrind, "ik moet eens alleen en -ernstig met u spreken. Kom morgenochtend na het ontbijt in mijne -kamer. Zult gij?" - -"Ja, vader." - -"Uwe handen zijn eenigszins koud, Louisa. Zijt gij niet wel?" - -"Heel wel, vader." - -"En vroolijk?" - -Zij zag hem weder aan en glimlachte op hare eigenaardige manier. "Ik -ben zoo vroolijk, vader, als ik gewoonlijk ben, of gewoonlijk ben -geweest." - -"Dat is goed," zeide mijnheer Gradgrind. - -Zoo gaf hij haar een kus en ging heen, en Louisa keerde terug naar het -vroolijke vertrek, dat zoo naar de kamer van een haarsnijder geleek, -liet haar elleboog in hare hand rusten en tuurde weder naar de vonken, -die zoo kort leefden en zoo spoedig tot asch werden. - -"Zijt gij daar, Louisa?" zeide haar broeder, zijn hoofd binnen de -deur stekende. Hij was nu een echte lichtmis geworden en niet zeer -innemend van voorkomen en manieren. - -"Beste Tom!" antwoordde zij, terwijl zij opstond en hem -omhelsde. "Hoelang is het geleden, dat ge mij niet eens hebt -opgezocht?" - -"Och, 's avonds heb ik andere dingen te doen, en over dag houdt oude -Bounderby mij tamelijk vast. Maar ik maak hem bang met u, als hij te -lastig wordt, en zoo blijven wij op een goeden voet. Zeg eens! Heeft -vader u vandaag of gisteren iets bijzonders gezegd, Louisa?" - -"Neen, Tom. Maar van avond heeft hij mij gezegd, dat hij dat -morgenochtend wilde doen." - -"Juist! Dat is het wat ik meen," zeide Tom. "Weet gij wel waar hij -van avond heen is?" En daarbij zette hij een zeer slim gezicht. - -"Neen!" - -"Dan zal ik het u zeggen. Hij is naar ouden Bounderby. Zij hebben -eene ernstige onderhandeling aan het kantoor. En waarom aan het -kantoor zoudt ge denken? Wel, dat kan ik u ook zeggen. Om de ooren -van mevrouw Sparsit op een goeden afstand te houden, geloof ik." - -Met hare hand op haar broeders schouder bleef Louisa in het vuur staan -turen. Haar broeder zag haar met meer belangstelling dan gewoonlijk -in de oogen, sloeg zijn arm om haar middel en trok haar liefkoozend -naar zich toe. - -"Gij houdt veel van mij, niet waar, Louisa?" - -"Dat doe ik waarlijk, Tom, hoewel gij zulk een langen tijd laat -verloopen, zonder mij eens te komen zien." - -"Wel, zusje," hervatte Tom, "als gij dat zegt, zijt ge niet ver van -mijne gedachten. Wij zouden veel meer bij elkander kunnen wezen, -niet waar? Het zou mij veel goed doen, als gij besluiten kondt tot -iets dat ik weet, Louisa. Het zou een heerlijk ding voor mij zijn. Het -zou allerpleizierigst voor mij wezen." - -Haar peinzenden blik verijdelde zijne listige nasporing. Hij kon uit -haar gezicht niets opmaken. Hij drukte haar in zijn arm en gaf haar -een kus op de wang. Zij beantwoordde den kus, maar bleef nog naar -het vuur staren. - -"Zeg eens, Louisa. Ik dacht dat ik eens moest aankomen en u even -een wenk geven van wat er omgaat; hoewel ik dacht, dat gij het wel -raden zoudt, al wist gij het niet zeker. Ik kan niet blijven, omdat -ik van avond afspraak heb met eenige vrienden. Gij zult niet vergeten -hoeveel gij van mij houdt?" - -"Neen, lieve Tom, dat zal ik niet vergeten." - -"Gij zijt een best meisje," zeide Tom. "Goedennacht, Louisa." - -Zij wenschte hem hartelijk een goedennacht en ging met hem naar de -deur, waar men de fornuizen van Coketown kon zien, die den hemel in -de verte met een rooden gloed kleurden. Zij bleef daar staan, strak -naar dat licht starende en naar zijne voetstappen luisterende. Zij -verwijderden zich snel, alsof hij blijde was dat hij Stone Lodge -achter den rug had; en zij bleef nog daar staan toen zij niets meer -hoorde. Het scheen alsof zij, eerst in het vuur in haar eigen huis, en -toen in den vurigen nevel in de verte, poogde te ontdekken, welk soort -van webbe de oude Tijd, de grootste en langst gevestigde fabrikant van -allen wel weven zou van de draden, die hij reeds tot eene volwassene -vrouw gesponnen had. Maar zijne fabriek is eene geheime plaats, -zijn werk maakt geen gerucht en zijne arbeiders zijn stom. - - - - - - - -XV. - -VADER EN DOCHTER. - - -Hoewel mijnheer Gradgrind niet naar Blauwbaard aardde, had men zijne -kamer toch wel de blauwe kamer mogen noemen, zulk eene menigte van -blauwe boeken (de welbekende Parlements-rapporten met hunne blauwe -omslagen) lag daar altijd voor de hand. Wat deze blauwe boeken maar -konden bewijzen (en gewoonlijk is dit al wat men maar wil), bewezen zij -daar in een leger, dat gedurig door de aankomst van nieuwe recruten -werd versterkt. In dat betooverde vertrek werden de ingewikkeldste -maatschappelijke quaestiën becijferd, tot juiste totale sommen gebracht -en voorgoed afgedaan--als zij, die er in betrokken waren, het maar -hadden willen gelooven. Alsof men een sterrenkundig observatorium -zonder vensters had gemaakt, en de sterrenkundige daarbinnen het -sterrenheelal enkel met pen, papier en inkt naar zijn zin in orde -had gebracht, zoo behoefde mijnheer Gradgrind in zijn observatorium -(en er zijn vele dergelijke) geen oog te werpen op de door elkander -wemelende millioenen van menschelijke wezens om hem heen, maar kon -al hunne aangelegenheden op een lei uitcijferen en al hunne tranen -met een vochtig stukje spons wegvegen. - -Naar dit observatorium dus--een sombere kamer, met eene doodelijke -statistieke klok er in, die elke seconde aftelde met een tik, -alsof men op het deksel eener doodkist klopte--begaf zich Louisa op -den bepaalden ochtend. Het venster zag naar Coketown uit; en toen -zij zich aan de tafel van haar vader neerzette, zag zij de hooge -schoorsteenen en de lange rookwimpels, die in de benevelde lucht -zwaarmoedig voortkronkelden. - -"Lieve Louisa," zeide haar vader, "ik heb er u gisteren op voorbereid -om mij uwe ernstige aandacht te verleenen onder het gesprek, dat wij nu -met elkander zullen houden. Gij zijt zoo wel onderwezen, en gij doet, -tot mijn genoegen, zooveel eer aan de opvoeding, die gij ontvangen -hebt, dat ik het volste vertrouwen stel in uw gezond verstand. Gij -zijt niet hartstochtelijk, gij zijt niet romanesk; gij zijt gewend om -alles uit het onpartijdig en onbevooroordeeld oogpunt van redeneering -te beschouwen. Uit dat oogpunt alleen, weet ik wel, dat gij datgene, -wat ik u nu ga mededeelen, zult beschouwen en overwegen." - -Hij wachtte alsof hij gaarne had gewild dat zij iets zeide; maar zij -sprak geen woord. - -"Louisa, kindlief, gij zijt het onderwerp van een huwelijksvoorstel, -dat mij gedaan is." - -Wederom wachtte hij, en wederom antwoordde zij geen enkel -woord. Dit verraste hem zoozeer, dat hij zachtjes herhaalde: "Een -huwelijksvoorstel, kindlief." Waarop zij, zonder eenige zichtbare -aandoening hoegenaamd, antwoordde: - -"Ik hoor u wel, vader. Ik luister met aandacht, dat verzeker ik u." - -"Wel!" zeide mijnheer Gradgrind, tot een glimlach overgaande, -nadat hij een oogenblik verlegen had gestaan, "gij zijt nog minder -hartstochtelijk dan ik verwacht had, Louisa. Of misschien zijt gij -niet onvoorbereid op het bericht, dat ik belast ben u te geven?" - -"Dat kan ik niet zeggen, vader, eer ik het hoor. Voorbereid of niet, -ik wensch het alles van u te hooren. Ik wensch het u te hooren -uiteenzetten, vader." - -Hoe vreemd het luidde, mijnheer Gradgrind was op dit oogenblik niet zoo -bedaard als zijne dochter. Hij nam een papiermes in de hand, draaide -het om en om, legde het neer, nam het weer op, en moest het toen nog -een poos bekijken, terwijl hij zich bedacht hoe hij zou voortgaan. - -"Wat gij zegt, Louisa, is volkomen redelijk en billijk. Ik heb op -mij genomen u te doen weten, dat--dat mijnheer Bounderby mij kennis -heeft gegeven, dat hij uwe ontwikkeling langen tijd met bijzondere -belangstelling en genoegen heeft gadegeslagen, en lang gehoopt heeft, -dat eindelijk de tijd zou komen, wanneer hij u zijne hand ten huwelijk -zou kunnen aanbieden. Die tijd, dien hij zoolang, en voorzeker met -groote standvastigheid, heeft afgewacht, is nu gekomen. Mijnheer -Bounderby heeft mij zijn huwelijksvoorstel gedaan, en hij heeft -mij verzocht het u mede te deelen en zijne hoop te kennen te geven, -dat gij het in gunstige overweging zult nemen." - -Beiden zwegen--het tikken der doodelijk-statistieke klok klonk luid -en hol--de rook in de verte dwarrelde woest en zwart. - -"Vader," zeide Louisa, "denkt gij, dat ik mijnheer Bounderby liefheb?" - -Mijnheer Gradgrind werd door deze onverwachte vraag zeer uit het -veld geslagen. - -"Wel, mijn kind," antwoordde hij, "dat zou ik--waarlijk niet durven -zeggen." - -"Vader," hervatte Louisa, met juist dezelfde stem als te voren, -"eischt ge van mij, dat ik mijnheer Bounderby zal liefhebben?" - -"Neen, lieve Louisa, neen, ik eisch niets." - -"Vader," hernam zij weder, "eischt mijnheer Bounderby, dat ik hem -zal liefhebben?" - -"Inderdaad, melieve," antwoordde mijnheer Gradgrind, "het is moeielijk -die vraag te beantwoorden..." - -"Moeielijk om er ja of neen op te antwoorden, vader?" - -"Zeker, melieve, omdat" (hier was iets te demonstreeren en dit hielp -hem weder op weg) "omdat het antwoord geheel afhangt, Louisa, van den -zin waarin men die uitdrukking gebruikt. Nu doet mijnheer Bounderby u -zooveel onrecht niet aan, en ook zich zelven niet, om iets romanesks -of hersenschimmigs, of (ik gebruik die woorden als synoniemen) -of sentimenteels van u te verlangen. Mijnheer Bounderby zou u met -zeer weinig nut onder zijne oogen hebben zien opgroeien, indien hij -zoo ver kon vergeten wat hij aan u, om niet te zeggen aan zijn eigen -gezond verstand, verschuldigd is, om u op zulk een voet aan zich te -willen verbinden. Derhalve zal misschien de uitdrukking zelve--ik -geef u dit maar in bedenking, lieve--een weinig misplaatst wezen." - -"Welk woord zoudt ge mij raden, in plaats daarvan te gebruiken, vader?" - -"Wel, mijn lieve Louisa," zeide mijnheer Gradgrind, die zich nu -geheel hersteld had, "daar ge mij dit vraagt, zou ik u raden om dit -onderwerp eenvoudig in het licht van een tastbaar feit te beschouwen, -gelijk ik u alle andere dingen heb leeren beschouwen. Onkundige en -ijlhoofdige jongelieden mogen zulke onderwerpen met onwezenlijke -hersenschimmen en andere ongerijmdheden, die geen werkelijk bestaan -hebben, verdonkeren, maar het is geen compliment u te zeggen, dat gij -beter weet. Wat zijn nu de feiten in dit geval? Gij zijt, wij zullen -maar een rond getal nemen, twintig jaren oud; mijnheer Bounderby, -wij nemen wederom maar een rond getal, is vijftig. Er bestaat eenige -ongelijkheid in uwe jaren, maar in uwe positie en middelen bestaat -deze ongelijkheid niet; integendeel, daarin past alles zeer wel bij -elkander. Dan komt de vraag: Is zulk eene ongelijkheid genoegzaam, om -een beletsel voor zulk een huwelijk uit te maken? Bij het beschouwen -dezer vraag is het niet ongewichtig, de statistiek van het huwelijk, -gelijk men die in Engeland en Wallis heeft opgemaakt, in overweging te -nemen. Ik vind, wanneer ik de cijfers naga, dat een groot getal dezer -huwelijken wordt aangegaan tusschen personen van zeer ongelijke jaren -en dat bij meer dan drie vierden dezer voorbeelden de oudste der twee -contracteerende partijen de bruidegom is. Het is opmerkelijk--daar het -de uitgebreide heerschappij van dezen regel aantoont--dat de beste -middelen van berekening, die ons nog door reizigers zijn geleverd, -ook onder de inboorlingen der Engelsche bezittingen in Indië, in een -aanzienlijk gedeelte van China, en bij de Kalmukken in Tartarije, -dergelijke uitkomsten geven. De ongelijkheid, die ik vermeld heb, -houdt dus bijna op eene onmogelijkheid te zijn, is om zoo te zeggen -als verdwenen. - -"Wat raadt gij dan, vader," zeide Louisa, zonder dat hare strakke -bedaardheid in het minst door die streelende uitkomsten werd geschokt, -"dat ik in de plaats zal stellen voor de woorden, die ik zoo even -heb gebruikt--voor die misplaatste uitdrukking?" - -"Louisa," antwoordde haar vader, "het komt mij voor, dat niets -duidelijker kan wezen. Als gij u stiptelijk bij de feiten bepaalt, -is het feitelijke, dat gij u zelve afvraagt, dit: Vraagt mijnheer -Bounderby mij om hem te trouwen? Ja, dat doet bij. De eenige -overblijvende vraag is dan: Zal ik hem trouwen? Mij dunkt, dat niets -duidelijker kan zijn dan dit." - -"Zal ik hem trouwen?" herhaalde Louisa met groote bedaardheid. - -"Juist. En het is eene gerustheid voor mij, als uw vader, mijne lieve -Louisa, te weten, dat gij die vraag niet in overweging gaat nemen -met die dwaze aanwensels van denk- en levenswijze, die vele jonge -vrouwen eigen zijn." - -"Neen, vader," antwoordde zij, "dat doe ik niet." - -"Ik laat u nu voor u zelve oordeelen," hervatte mijnheer Gradgrind. "Ik -heb de zaak voorgesteld, gelijk zulke zaken gewoonlijk tusschen -practische menschen voorgesteld worden; ik heb ze voorgesteld, gelijk -de zaak tusschen uwe moeder en mij indertijd voorgesteld werd. Het -overige, mijne lieve Louisa, staat aan u te beslissen." - -Van het begin af had zij hem strak zitten aanzien. Terwijl hij nu in -zijn stoel achterover leunde en op zijne beurt zijne diepliggende -oogen op haar vestigde, had hij misschien een weifelend oogenblik -bij haar kunnen waarnemen, waarin zij eene aandrift gevoelde om zich -aan zijne borst te werpen en het opgekropte vertrouwen van haar hart -voor hem uit te storten. Maar om dit te zien, had hij zich met een -sprong over de kunstmatige scheidsmuren moeten heenzetten, welke -hij sedert vele jaren tusschen zich zelven en de fijne roerselen -van het menschelijk gemoed, die alle rekenkunst teleurstellen, had -opgericht. De scheidsmuren waren te veel en te hoog voor zulk een -sprong. Hij zag het niet. Met zijn strak rekenaarsgezicht verhardde -hij haar weder; en het oogenblik snelde voorbij en stortte in de -peillooze diepte van het verledene, om zich te vermengen met al de -verlorene gelegenheden, die daar verdronken liggen. - -Hare oogen van hem afwendende, zat zij zoo lang in stilte naar de stad -te turen, dat hij eindelijk zeide: "Raadpleegt gij de schoorsteenen -van de fabrieken te Coketown, Louisa?" - -"Daar schijnt niets te wezen dan trage, eentonige rook. En toch, -wanneer de nacht komt, barst het vuur uit, vader," antwoordde zij, -zich snel naar hem omkeerende. - -"Dat weet ik waarlijk wel, Louisa. Ik zie het toepasselijke van die -aanmerking niet." Om hem recht te doen, hij deed het waarlijk niet. - -Zij wuifde even met hare hand, alsof zij daarmede van de zaak wilde -afstappen, en wederom hare aandacht op hem vestigende, zeide zij: - -"Vader, ik heb dikwijls gedacht, dat het leven zeer kort is." - -Dit punt was zoo bepaald een der onderwerpen zijner studie, dat hij -er dadelijk op inviel: - -"Het is kort zonder twijfel, melieve. Maar toch is het bewezen, -dat de duur van het menschelijk leven over het algemeen in de -laatste jaren verlengd is. De berekeningen van verschillende -levensverzekerings-maatschappijen en kantoren van lijfrenten, onder -andere cijfers, die niet kunnen missen, hebben dat feit bevestigd." - -"Ik spreek van mijn eigen leven, vader." - -"Ei zoo?" zeide mijnheer Gradgrind. "Maar ik zal u toch niet behoeven -te zeggen, Louisa, dat dit beheerscht wordt door dezelfde wetten, -die het leven in het algemeen beheerschen." - -"Zoolang het duurt, zou ik wenschen dat weinige te doen wat ik kan -en waartoe ik geschikt ben. Wat maakt het uit?" - -Mijnheer Gradgrind scheen niet wel te weten hoe hij de vier laatste -woorden moest verstaan, en antwoordde: "Hoe uitmaken? Wat uitmaken, -kindlief?" - -"Mijnheer Bounderby," vervolgde zij op hare strakke, stroeve manier, -zonder hierop te letten, "vraagt mij ten huwelijk. De vraag, die ik -mij zelve te doen heb, is: Zal ik hem trouwen? Zoo is het, vader, -niet waar? Gij hebt mij zoo gezegd, vader, hebt ge niet?" - -"Zekerlijk, kindlief." - -"Laat het dan zoo zijn. Daar het mijnheer Bounderby behaagt mij te -nemen, ben ik genegen om zijn voorslag te aanvaarden. Zeg hem, vader, -zoo spoedig als het u belieft, dat dit mijn antwoord was. Breng het -hem woord voor woord over, als ge kunt, want ik had gaarne dat hij -wist wat ik zeide." - -"Het is zeer goed, kindlief," antwoordde haar vader weltevreden, -"zeer goed om nauwkeurig te zijn. Ik zal uw zeer gepast verzoek in -acht nemen. Hebt gij eenig verlangen, mijn kind, wat den tijd van -het huwelijk betreft?" - -"Neen, vader. Wat maakt dat uit!" - -Mijnheer Gradgrind had zijn stoel een weinig naderbij geschoven en -haar bij de hand gevat; maar de herhaling dezer woorden scheen hem -wanluidend in het oor te klinken. Hij zag haar met bevreemding aan, -en haar nog steeds bij de hand houdende, zeide hij: - -"Louisa, ik heb het niet van belang geacht u ééne vraag te doen, omdat -de mogelijkheid, die zij vooronderstelde, mij al te ver verwijderd -voorkwam. Maar misschien behoor ik haar toch te doen. Hebt gij ooit -in het geheim eenig ander voorstel aangenomen?" - -"Vader," antwoordde zij, bijna met verachting, "welk ander voorstel -kon mij gedaan zijn? Wie heb ik gezien? Waar ben ik geweest? Welke -ervaring heeft mijn hart gehad?" - -"Mijne lieve Louisa," hervatte mijnheer Gradgrind gerustgesteld en -tevreden, "gij hebt gelijk, dat ge mij zoo terecht wijst. Ik wenschte -alleen aan mijn plicht te voldoen." - -"Wat weet ik, vader," zeide Louisa op haar bedaarden toon, "van -smaak en verbeelding, van verlangens en neigingen, van eene plaats -in mijn gemoed, waar zulke beuzelachtige dingen konden aangekweekt -zijn? Wanneer ben ik ooit vrij geweest van problema's, die men -demonstreeren, en werkelijkheden, die men tasten kan?" Terwijl zij -dit zeide, sloot zij onwillekeurig hare hand, alsof zij een tastbaar -voorwerp greep, en opende ze weder langzaam, alsof zij er stof en -asch uit liet vallen. - -"Zeer waar, kindlief, zeer waar," zeide haar uitnemend practische -vader. - -"Wel, vader," vervolgde zij, "welk eene zonderlinge vraag dan om -mij te doen! Zelfs de kinderlijke voorkeur, die ik gehoord heb dat -bij kinderen gewoon is, heeft nooit hare onschuldige rustplaats in -mijne borst gehad. Gij hebt zoo goed op mij gepast, dat ik nooit een -kinderhart gehad heb. Gij hebt mij zoo goed onder tucht gehouden, -dat ik nooit een kinderdroom heb gedroomd. Gij hebt zoo verstandig -voor mij gezorgd, vader, dat ik, van mijne wieg af tot op dit uur, -nooit kinderlijk geloof of kinderlijke vrees heb gekend." - -Mijnheer Gradgrind was opgetogen en aangedaan over den gelukkigen -uitslag van zijn opvoedingsstelsel en deze getuigenis daarvan. - -"Mijne lieve Louisa," zeide hij, "gij beloont mij rijkelijk voor al -mijne zorg. Geef mij een kus, meisjelief." - -Zijne dochter gaf hem een kus. En haar in zijne armen houdende, -vervolgde hij: - -"Ik mag u nu verzekeren, mijn geliefkoosd kind, dat het verstandige -besluit, waartoe gij gekomen zijt, mij gelukkig maakt. Mijnheer -Bounderby is een uitstekend man: en welke kleine ongelijkheid men -ook tusschen u kan vinden--indien er eenige bestaat--zij wordt meer -dan opgewogen door de stemming, die uw gemoed heeft verkregen. Het -is altijd mijn doel geweest u zoo op te voeden, dat gij, terwijl -gij nog in uwe prille jeugd waart (als ik mij zoo mag uitdrukken) -bijna stokoud zoudt wezen. Geef mij nog een kus, Louisa. En laten -wij nu uwe moeder gaan opzoeken." - -Zij gingen naar het salon, waar de achtenswaardige dame, die van -geene malligheid wist, volgens gewoonte op eene sofa lag, terwijl -Sissy bij haar zat te werken. Toen zij binnenkwamen, gaf zij eenige -flauwe teekenen van herleving, en weldra kwam het schemerachtige -damesportret overeind. - -"Mevrouw Gradgrind," zeide haar echtgenoot, die met eenig ongeduld -naar het volbrengen van dit kunststuk had gewacht, "laat ik u mevrouw -Bounderby mogen presenteeren." - -"Zoo!" zeide mevrouw Gradgrind; "dus hebt gij het in orde gebracht? Nu, -Louisa, ik hoop, dat gij eene goede gezondheid moogt houden; want als -uw hoofd begint te splijten zoodra gij getrouwd zijt, gelijk met het -mijne gebeurd is, kan ik u niet benijdenswaardig vinden, hoewel gij -dat nu zeker doet, evenals alle meisjes. Evenwel, ik feliciteer u, -kindlief,--en ik hoop, dat gij nu nut zult hebben van al uwe ologische -studiën, dat doe ik. Ik moet u een felicitatie-kus geven, Louisa; -maar raak mijn rechterschouder niet aan, want het is mij al den -geheelen dag alsof er ik weet niet wat langs loopt. En nu, ziet ge," -vervolgde zij op een jammerenden toon, terwijl zij na den afloop -der aandoenlijke plechtigheid hare shawls weder terecht schikte, -"zal ik mij zelve nacht en dag, ochtend en avond moeten martelen, -om te weten hoe ik hem zal moeten noemen!" - -"Mevrouw Gradgrind," zeide haar echtgenoot op plechtigen toon, -"wat meent gij?" - -"Hoe ik hem zal moeten noemen, mijnheer Gradgrind, als hij met -Louisa getrouwd is. Ik moet hem toch iets noemen. Het is onmogelijk," -vervolgde mevrouw Gradgrind, met eene mengeling van beleefdheid en -wreveligheid, "hem gedurig aan te spreken en hem nooit een naam -te geven. Ik kan hem geen Josiah noemen, want die naam is mij -onuitstaanbaar. Gij zoudt niet van Joe willen hooren, dat weet ge -zelf wel. Zal ik mijn eigen schoonzoon dan mijnheer moeten noemen? Ik -geloof van neen, of de tijd moet gekomen zijn, dat ik als eene arme -zieke door mijne betrekkingen vertrapt moet worden. Hoe zal ik hem -dan moeten noemen?" - -Daar geen der aanwezigen in deze buitengewone verlegenheid eenigen -raad had aan te bieden, liet mevrouw Gradgrind zich voorshands weder -in hare levenloosheid verzinken, nadat zij bij het reeds gezegde nog -het volgende codicil had gevoegd: - -"Wat de bruiloft betreft, Louisa, is al wat ik vraag--en dat vraag -ik met eene hartklopping, die ik tot in mijne teenen voel--dat zij -spoedig mag plaats hebben. Anders weet ik wel, dat zij weder een van -die dingen zal zijn, waarvan ik nooit het einde zal hooren." - -Toen mijnheer Gradgrind zijne dochter als mevrouw Bounderby -presenteerde, hief Sissy eensklaps haar hoofd op en zag Louisa met -eene mengeling van aandoeningen aan--verwondering, medelijden, spijt -en twijfel. Louisa had dit opgemerkt zonder haar aan te zien. Van -dit oogenblik af was zij stug, koud en trotsch--hield zij Sissy op -een afstand--en was voor deze geheel veranderd. - - - - - - - -XVI. - -MAN EN VROUW. - - -De eerste ongerustheid, die mijnheer Bounderby kwelde, nadat hij zijn -geluk had vernomen, was de noodzakelijkheid om dit geluk aan mevrouw -Sparsit mede te deelen. Hij kon het met zich zelven niet eens worden -hoe hij dit zou doen en welke gevolgen die stap zou kunnen hebben. Of -zij oogenblikkelijk met pak en zak zou opbreken en naar Lady Scadgers -gaan, of dat zij hardnekkig weigeren zou het huis te verlaten; of zij -zou jammeren en schelden, schreien of uitvaren; of het haar het hart -zou breken, dan of zij den spiegel zou stuk slaan; mijnheer Bounderby -was niet in staat om er iets van te berekenen. Evenwel, daar het -moest gedaan worden, bleef hem geene andere keus dan het maar te doen: -en nadat hij verscheidene malen had beproefd een brief te schrijven -en dit hem telkens mislukt was, besloot hij het mondeling te wagen. - -Onderweg naar huis, op den avond die tot dat gewichtig doel was -uitgekozen, nam hij de voorzorg van bij een apotheker aan te gaan en -een fleschje allersterkste spiritus te koopen. "Waarachtig," dacht -mijnheer Bounderby, "als zij aan het flauwvallen verkiest te gaan, -zal ik haar toch het vel van den neus branden." Doch, niettegenstaande -hij zich aldus had gewapend, trad hij met eene alles behalve moedige -houding zijn huis binnen, en verscheen voor het voorwerp van zijn -vreesachtig wantrouwen met het voorkomen van een hond, die bewust is -dat hij zoo pas uit de etenskast komt. - -"Goedenavond, mijnheer Bounderby." - -"Goedenavond, juffrouw, goedenavond." - -Hij schoof zijn stoel bij, en mevrouw Sparsit schoof den haren -achteruit, als wilde zij zeggen: "Het is uw haard, mijnheer. Dat -geef ik gewillig toe. Gij kunt hem geheel in beslag nemen, als het -u zoo belieft." - -"Verhuis maar niet naar de noordpool, juffrouw," zeide mijnheer -Bounderby. - -"Wel verplicht, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit en schoof weder -bij, hoewel niet zoo dicht als te voren. - -Mijnheer Bounderby bleef naar haar zitten kijken, terwijl zij met de -punt eener scherpe, spitse schaar gaatjes in een lap kamerdoek stak, -die op eene of andere onverklaarbare manier tot sieraad moest dienen; -een werk, dat met de donkere oogen en den arendsneus in verband -gebracht, aan een havik deed denken, die een klein vogeltje de oogen -uitpikte. Zij vestigde zoozeer hare aandacht op deze bezigheid, dat -er vele minuten verliepen eer zij van haar werk opkeek; toen zij dit -eindelijk deed, verzocht mijnheer Bounderby, met eene zenuwachtige -beweging van zijn hoofd, om hare opmerkzaamheid. - -"Mevrouw Sparsit," zeide mijnheer Bounderby, zijne handen in zijne -zakken stekende, en zich met zijne rechterhand verzekerende of de kurk -van het fleschje gemakkelijk losging. "Ik behoef u niet te zeggen, -dat gij niet alleen eene geborene dame, maar ook eene drommels -verstandige vrouw zijt." - -"Mijnheer," antwoordde de dame, "het is waarlijk de eerste maal niet, -dat ge mij met dergelijke uitdrukkingen van uwe goede meening hebt -vereerd." - -"Mevrouw Sparsit," hervatte mijnheer Bounderby. "Ik zal u eens doen -verbazen." - -"Zoo, mijnheer?" antwoordde mevrouw Sparsit vragenderwijs en op den -bedaardst mogelijken toon. Zij droeg gewoonlijk mofjes, en legde nu -haar werk neer en streek die mofjes glad. - -"Juffrouw," vervolgde mijnheer Bounderby, "ik zal met Tom Gradgrind's -dochter gaan trouwen." - -"Zoo, mijnheer?" antwoordde mevrouw Sparsit. "Dan hoop ik dat gij -gelukkig zult wezen. Waarlijk, ik hoop, dat gij gelukkig zult wezen, -mijnheer!" Zij zeide dit met zooveel nederbuigende goedheid en zooveel -medelijden voor hem, dat mijnheer Bounderby--veel meer ontsteld, -dan wanneer zij haar werkdoosje naar den spiegel had gesmeten, of op -het haardkleedje was flauw gevallen--de kurk van het fleschje in zijn -zak stijf vastduwde en dacht: - -"Dat drommelsche wijf! Wie zou gedacht hebben, dat zij het zóó zou -opnemen?" - -"Ik wensch met al mijn hart, mijnheer," zeide mevrouw Sparsit, op -een toon van hooge meerderheid (want zij scheen, hoe dan ook, in een -oogenblik het recht te hebben verkregen om hem voortaan ten diepste -te beklagen), "dat gij in alle opzichten zeer gelukkig zult zijn." - -"Wel, juffrouw," antwoordde mijnheer Bounderby, met zekere geraaktheid -in zijn toon, die echter, hoewel zijns ondanks, aanmerkelijk lager -werd; "ik ben u zeer verplicht. Ik hoop het ook." - -"Doet ge, mijnheer?" zeide mevrouw Sparsit met buitengemeene -vriendelijkheid. "Maar dat is natuurlijk. Het spreekt vanzelf, dat -gij het doet." - -Er volgde eene stilte, die voor mijnheer Bounderby zeer lastig -was. Mevrouw Sparsit nam zeer bedaard haar werk weder op en liet -nu en dan een kuchje hooren, waaruit de bewustheid van overmacht en -goedertierenheid scheen te klinken. - -"Wel, juffrouw," hervatte mijnheer Bounderby, "onder deze -omstandigheden verbeeld ik mij, dat het voor iemand van uw karakter -niet aangenaam zou zijn om hier in huis te blijven, hoewel gij hier -zeer welkom zoudt zijn." - -"O Heere, neen, mijnheer, daaraan zou ik nooit kunnen denken!" - -Mevrouw Sparsit schudde zeer deftig haar hoofd en veranderde het -kuchje een weinig--nu zóó kuchende alsof de geest der profetie in -haar opsteeg, maar liever gesmoord moest worden. - -"Evenwel, juffrouw," zeide mijnheer Bounderby, "er zijn aan het kantoor -nog kamers open. Eene geborene dame daar tot huishoudster te hebben, -zou eene soort van recommandatie zijn; en als dezelfde condities..." - -"Ik verzoek wel verschooning, mijnheer. Gij zijt zoo goed geweest mij -te beloven, dat gij altijd de uitdrukking van jaarlijksch compliment -zoudt bezigen." - -"Welnu dan, juffrouw, jaarlijksch compliment. Als hetzelfde -jaarlijksche compliment u voldoende mocht zijn, dan zie ik geene -reden waarom wij zouden scheiden, of gij moest dat willen." - -"Mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit, "dat is een voorstel, waarin -ik uwe gewone manier van handelen herken; en als de positie, die ik -aan het kantoor zal verkrijgen, zoodanig is, dat ik die kan aannemen -zonder tot een lager trap in de maatschappij te dalen..." - -"O, dat spreekt vanzelf," zeide Bounderby. "Als het zoo niet was, -juffrouw, denkt gij dan dat ik ze zou aanbieden aan eene dame, die -in de kringen heeft verkeerd, waarin gij verkeerd hebt? Niet dat ik -om zulke kringen geef, dat weet gij. Maar gij doet het wel." - -"Ge zijt zeer beleefd, mijnheer Bounderby." - -"Gij zult uwe eigene kamers hebben, en uwe steenkolen en kaarsen -en dat alles, en gij zult eene meid hebben om u te bedienen, en een -kantoorknecht, die in huis slaapt tot uwe veiligheid, en gij zult een -leventje hebben, dat ik zoo vrij ben voor een heerlijk, gemakkelijk -leventje te houden," zeide Bounderby. - -"Zeg niets meer, mijnheer," hervatte mevrouw Sparsit. "Als ik mijn -post hier verlaat, zal ik niet bevrijd zijn van de noodzakelijkheid -om het brood der afhankelijkheid te eten;" zij had wel mogen zeggen -de bestellen der afhankelijkheid, want dat fijne gebak met eene -lekkere bruine saus was haar geliefkoosd avondmaal; "en ik wilde dat -liever uit uwe hand ontvangen, dan uit eene andere. Ik neem dus uw -aanbod met dankbaarheid aan, mijnheer, en betuig u mijne oprechte -erkentelijkheid voor uwe vroegere gunsten. En ik hoop, mijnheer," -zoo besloot zij op een deftig medelijdenden toon, "ik hoop hartelijk, -dat Miss Gradgrind alles mag wezen wat gij verwacht en verdient!" - -Niets was verder in staat om mevrouw Sparsit uit deze stemming te -brengen. Het was vruchteloos, dat mijnheer Bounderby snoefde of -zich op zijne opvliegende manier liet gelden; mevrouw Sparsit had -zich voorgenomen medelijden met hem te hebben als een ongelukkig -slachtoffer. Zij was beleefd, oplettend, opgeruimd en gemoedelijk; -maar hoe beleefder, oplettender, opgeruimder en gemoedelijker zij -was, des te ongelukkiger slachtoffer was hij. Zij had zulk een teeder -medelijden met zijn droevig lot, dat zijn groot rood gezicht in een -koud zweet uitbrak als zij hem maar aanzag. - -Intusschen werd er bepaald, dat het huwelijk over acht weken zou -worden voltrokken, en elken avond ging mijnheer Bounderby als -erkend minnaar naar Stone Lodge. Zijne vrijage had den vorm van -braceletten, en nam gedurende de bruidsdagen bij alle gelegenheden -een fabriekmatig voorkomen aan. Er werden kleedjes gefabriceerd, -kleinooden gefabriceerd, taarten en handschoenen gefabriceerd, -huwelijksvoorwaarden gefabriceerd--een geheel assortiment van feiten -deed het contract eene gepaste eer aan. De zaak was geheel prozaïsch -van het begin tot het einde. De uren maakten geen van die rooskleurige -kunstjes, welke dwaze poëten hun in zulke dagen hebben toegeschreven; -en de klokken liepen, ook niet sneller of langzamer dan in ieder -ander tijdperk. De statistieke tijdmeter in het observatorium van -mijnheer Gradgrind bleef elke seconde, die geboren werd, met zijne -gewone regelmatigheid op den kop tikken en begraven. - -Zoo kwam de dag, gelijk alle andere dagen komen voor menschen, die -zich maar bij het gezond, verstand houden; en toen hij kwam, werden -in de kerk met de geornamenteerde houten beenen Josiah Bounderby -Esquire van Coketown, en Louisa, oudste dochter van Thomas Gradgrind -Esquire van Stone Lodge, lid van het Parlement voor genoemde stad, -met elkander getrouwd. En toen zij in den heiligen echt vereenigd -waren, begaven zij zich naar Stone Lodge om te ontbijten. - -Er was bij die heilspellende gelegenheid een gezelschap van wel -onderwezen lieden verzameld, die wisten waarvan alles wat zij te eten -en te drinken kregen gemaakt was, en hoe het ingevoerd of uitgevoerd -werd, in welke hoeveelheden én welke bodems, en of het inlandsch of -buitenlandsch product was, en zoo voorts. De speelnootjes der bruid, -zelfs tot aan de kleine Jane Gradgrind toe, hadden gevoeglijk met den -vermaarden kleinen rekenmeester, die een jeugdig wonder van aangeboren -rekentalent was, gepaard kunnen worden; en niemand van het gezelschap -had eenige malligheid over zich. - -Na het déjeuné sprak de bruidegom de gasten met de volgende woorden -aan: - -"Heeren en dames, ik ben Josiah Bounderby van Coketown. Daar gij -mijne vrouw en mij de eer hebt bewezen van op onze gezondheid en geluk -te drinken, vermeen ik u daarvoor te moeten dankzeggen; hoewel gij, -die mij allen kent en weet wie ik ben, geene mooie redevoering zult -verwachten van een man die, als hij een paal ziet, zegt: "dat is een -paal," en als hij eene pomp ziet, zegt: "dat is eene pomp," en er niet -toe te krijgen is om den paal eene pomp of de pomp een paal, of een van -beide een tandenstoker te noemen. Als gij van morgen eene redevoering -wilt hebben, mijn vriend en schoonvader, Tom Gradgrind, is lid van het -Parlement, en dus weet gij waar gij terecht kunt komen. Ik ben uw man -niet. Evenwel, als ik mij eenigszins onafhankelijk gevoel, wanneer ik -vandaag deze tafel rondzie, en bedenk hoe weinig ik er aan dacht om Tom -Gradgrind's dochter te trouwen, toen ik nog een havelooze straatjongen -was, die nooit zijn gezicht waschte of het was op straat aan eene pomp, -en dat niet meer dan eens om de veertien dagen, hoop ik dat men mij -verontschuldigen zal. Ik hoop dus dat het u niet mishaagt, dat ik mij -onafhankelijk gevoel; zoo ja, dan kan ik het niet helpen. Ik gevoel -mij toch onafhankelijk. Nu heb ik er van gesproken, en gij hebt er van -gesproken, dat ik vandaag met Tom Gradgrind's dochter ben getrouwd. Ik -ben zeer blij, dat het zoo is. Het is lang mijn wensch geweest dat het -eens zoo wezen zou. Ik heb hare opvoeding gadegeslagen, en ik geloof, -dat zij mijner waardig is. Tegelijkertijd--om er maar geen doekjes -om te winden--geloof ik, dat ook ik harer waardig ben. Ik dank u dus -in ons beider naam voor de welwillendheid, die gij ons bewezen hebt, -en de beste wensch, dien ik voor het ongetrouwde gedeelte van het -aanwezige gezelschap kan uitbrengen, is deze: ik hoop, dat ieder -ongetrouwd vrijer zulk eene goede vrouw mag vinden als ik gevonden -heb. En ik hoop, dat elke ongetrouwde vrijster zulk een goed man mag -vinden als mijne vrouw heeft gevonden." - -Kort na deze redevoering--want men zou een bruiloftstoertje naar -Lyons doen, dewijl mijnheer Bounderby de gelegenheid wilde waarnemen, -om te zien hoe de fabrieksarbeiders het in die streken maakten, -en of zij ook met gouden lepels wilden gevoerd worden--begaf het -gelukkige paar zich naar den spoorweg. Toen de bruid, voor de reis -gekleed, de trap afkwam, vond zij Tom naar haar staan wachten, met -een gloeiend rood gezicht, hetzij van aandoening of van den wijn, -dien hij onder het déjeuné had gedronken. - -"Welk eene cordate meid zijt ge toch, en welk eene allerbeste zuster, -Louisa!" fluisterde Tom. - -Zij sloot hem in hare armen, gelijk zij dien dag een wezen van veel -beter aard in hare armen had moeten sluiten, en voor de eerste maal -scheen hare strakke bedaardheid eenigszins geschokt te worden. - -"Oude Bounderby is al klaar," zeide Tom. "Het is tijd. Goedendag. Ik -zal naar u staan uitkijken, als ge terugkomt. Zeg eens, lieve Louisa, -is dat nu niet razend prettig!" - - - - - - - - -TWEEDE BOEK, MAAIEN. - - -XVII. - -KANTOORZAKEN. - - -Een zonnige zomerdag. Zoo iets had men somtijds zelfs te Coketown. - -Bij zulk weder, op een afstand gezien, lag Coketown in een -eigenaardigen damp verscholen, die voor de zonnestralen ondoordringbaar -scheen. Men wist alleen dat de stad daar lag, omdat men wist dat -er zonder stad niet zulk een vuile vlek op het vergezicht had -kunnen zijn--een veeg van roet en rook, die ongeregeld nu naar den -eenen, dan naar den anderen kant afdreef, nu eerzuchtig naar het -hemelgewelf opsteeg, dan groezelig langs de aarde kroop, naarmate de -wind aanwakkerde of verflauwde, of naar eene andere streek omliep; -eene dichte, vormlooze dwarrelwolk, met flikkerende lichtstralen er -dwars doorheen, die echter niets dan massa's van duisternis zichtbaar -maakten.--Zóó deed Coketown zich op een afstand herkennen, al was er -nog geen steen van te zien. - -Het verwonderlijkste was, dat de stad nog bestond. Zij was reeds zoo -dikwijls geruïneerd, dat men zich moest verbazen, hoe zij zoovele -schokken had doorgestaan. Zeker was er nooit brozer porselein dan dat, -waarvan de fabrikanten van Coketown gemaakt waren. Men behoefde hen -maar even aan te tasten, en zij vielen zoo gemakkelijk in stukken, dat -men wel vermoeden kon dat zij vroeger al gekraakt waren. Zij werden -geruïneerd, als men van hen vorderde dat zij de arbeidende kinderen -naar school zouden zenden; zij werden geruïneerd als er inspecteurs -werden aangesteld om toezicht in hunne fabrieken te houden; zij werden -geruïneerd, wanneer zulke inspecteurs het voor twijfelachtig hielden of -de eigenaars wel recht hadden om menschen tusschen hunne machinerie te -laten klein-malen; zij werden geheel in den grond geboord, als men er -een wenk van gaf, dat zij misschien niet altijd zooveel rook behoefden -te maken. Behalve mijnheer Bounderby's gouden lepel, waaraan men in -Coketown algemeen geloofde, was nog eene andere fictie daar zeer in -zwang. Deze had den vorm van een dreigement. Wanneer een Coketowner -fabrikant begreep, dat hij mishandeld werd--dat is te zeggen, wanneer -men hem niet geheel en al zijn eigen weg liet gaan en er over sprak -om hem voor de gevolgen van sommige zijner bedrijven verantwoordelijk -te stellen--kwam hij steeds met het geduchte dreigement voor den dag, -dat hij "veel liever al zijn eigendom in de zee wilde smijten." Dit had -den minister van binnenlandsche zaken bij verschillende gelegenheden -een doodschrik op het lijf gejaagd. - -Evenwel waren de Coketowners toch zoo vaderlandslievend, dat zij -nog nooit hun eigendom in de zee hadden gesmeten, maar integendeel -vriendelijk genoeg waren geweest om er zeer goed op te passen. Zoo lag -daar nog de stad in gindschen damp; en zij werd al grooter en grooter. - -De straten waren op dien zomerdag heet en stofferig, en de zon was zoo -helder, dat zij zelfs door den dikken nevel, die over Coketown hing, -heen scheen en men haar niet strak kon aanzien. De stokers kwamen -uit lage deuren onder den grond de fabriekwerven op, en zaten op -trappen, palen en staketsels hunne zwarte gezichten af te vegen en -naar de hoopen steenkool te turen. De geheele stad scheen in olie te -braden. Overal heerschte een verstikkende reuk van heete olie. De -stoommachines blonken er van, de kleederen der arbeiders waren er -mede besmeerd, en door al de talrijke verdiepingen der fabriekgebouwen -sijpelde en druppelde zij heen. De dampkring dier Tooverpaleizen geleek -naar den adem van den Simoum; en hunne bewoners, smeltende van hitte, -sloofden in de woestijn kwijnend voort. Doch geen warmtegraad maakte -de zwaarmoedige olifanten razender of stiller. Hunne vervelende koppen -gingen, in warm en koud, in nat en droog, in fraai en slecht weder, -op dezelfde maat op en neer. De afgemetene beweging hunner schaduwen op -de muren was het surrogaat, dat Coketown voor de schaduw van ritselende -boschjes kon vertoonen; terwijl het voor het zomergegons der insecten, -het geheele jaar door, van den dageraad van maandag tot den avond -van zaterdag, het snorren van spillen en raderen kon aanbieden. - -Droomerig snorden zij dien geheelen dag door, en maakten den -voorbijganger nog warmer en slaperiger als hij de brommende muren -der fabrieken genaakte. Zonneblinden en watersprenkelen verkoelden -de voornaamste straten en winkels een weinig; maar de fabrieken, -de steegjes en hofjes werden tot eene gloeihitte geblakerd. Op de -rivier, zwart en dik van opgeloste stoffen, waren eenige jonge knapen -aan het pleizier hebben--een zeldzaam gezicht aldaar--en roeiden eene -wrakke boot voort, die een schuimachtig spoor op het water naliet, -terwijl elke indompeling van een roeiriem een vuilen stank deed -oprijzen. De zon zelve, hoe weldadig ook in het algemeen, was minder -vriendelijk voor Coketown dan eene harde vorst, en tuurde zelden met -aandacht in de dichtst bevolkte wijken, zonder meer dood dan leven -voort te brengen. Zoo wordt het oog des Hemels zelfs een boos oog, -wanneer er onbekwame of onreine handen worden gehouden tusschen dat -oog en datgene, wat het met zijn blik wil zegenen. - -Mevrouw Sparsit zat in hare namiddagkamer in het kantoor, aan de -schaduwzijde der bradende straat. De kantooruren waren voorbij, en op -dien tijd van den dag vereerde zij meestal de bestuurskamer, boven het -eigenlijke kantoor, met hare hoogst fatsoenlijke tegenwoordigheid. Hare -eigene zitkamer was eene verdieping hooger en daar was zij elken -morgen op haar observatiepost voor het venster, gereed om mijnheer -Bounderby, als hij de straat overstapte, met het medelijdende knikje, -dat een ongelukkig slachtoffer toekwam, te begroeten. Hij was nu een -jaar getrouwd, en mevrouw Sparsit had hem nooit een oogenblik van -haar vastberaden medelijden ontslagen. - -Het bankierskantoor van Bounderby en Comp. deed de heilzame -eentonigheid der stad geen geweld aan. Het was insgelijks een van -roode baksteenen gemetseld huis, met zwarte luiken van buiten, -groene rolgordijnen van binnen, eene zwarte straatdeur met eene -witte stoep van twee treden, een koperen naamplaatje en een koperen -deurknop als een sluitteeken. Het was een soort grooter dan het -woonhuis van mijnheer Bounderby, gelijk andere huizen van een tot -zes soorten kleiner waren; in alle andere opzichten was het strikt -volgens het patroon. - -Mevrouw Sparsit was er zich van bewust dat zij, door in den avond -tusschen de lessenaars en het schrijfgereedschap te komen zitten, -het kantoor eene vrouwelijke, om niet te zeggen aristocratische, -elegantie mededeelde. Met haar naai--of knoopwerk bij het venster -gezeten, streelde haar het gevoel, dat zij door hare damesachtige -houding het onbehaaglijk kantoorachtige voorkomen van het vertrek veel -verbeterde. Met deze bewustheid van haar veredelenden invloed, hield -zij zich zelve eenigermate voor de Fee van het kantoor. De lieden uit -de stad, die haar in het voorbijgaan zagen zitten, beschouwden haar -als den draak van het kantoor, die de wacht hield over de schatten -der mijn. - -Waarin die schatten bestonden, wist mevrouw Sparsit evenmin als -deze voorbijgangers. Gouden en zilveren munt, kostbare papieren, -geheimen die, als zij ontdekt werden, zekere onbestemde personen -(maar zij dacht meestal aan menschen die haar mishaagden) met een -onbestemd ongeluk zouden overstelpen, waren de voornaamste artikelen -op hare denkbeeldige lijst daarvan. Voor het overige wist zij, dat -zij na den kantoortijd de opperheerschappij over alle kantoormeubelen -voerde, en ook over de geslotene ijzeren kamer met drie sloten, tegen -welker deur de kantoorlooper elken avond zijn hoofd neerlegde op een -kermisbed, dat met het hanengekraai weder verdween. Verder was zij -opperheerscheres over zekere gewelven in de kelderverdieping, die door -een hekwerk met scherpe pennen van alle gemeenschap met de diefachtige -wereld waren afgescheiden; en over de overblijfselen van het loopende -kantoorwerk, bestaande uit inktspatten, afgesletene pennen, gebrokene -ouwels en stukjes papier, zoo klein gescheurd dat zij er, als zij dit -beproefde, niets van eenig aanbelang op kon ontcijferen. Eindelijk -was zij voogdesse over een klein arsenaal van sabels en karabijnen, -dreigend boven een der schoorsteenmantels opgehangen, en over die door -de overlevering eerwaardige voorwerpen, welke de verbeelding nimmer van -een rijk bankierskantoor kan afscheiden--eene rij brandemmers, dingen, -die bij geene gelegenheid van eenig nut kunnen zijn, maar die men -waarneemt dat op de meeste beschouwers een krachtigen moreelen invloed -uitoefenen, bijna gelijk staande met dien van het gemunt metaal. - -Eene doove schoonmaakster en de kantoorlooper voltooiden het gebied -van mevrouw Sparsit. Van de doove schoonmaakster zeide het gerucht dat -zij rijk was; en jarenlang had onder de lagere klasse te Coketown de -voorspelling rondgeloopen, dat zij eens op een avond, als het kantoor -gesloten was, om haar geld zou vermoord worden. Men hield het er -zelfs algemeen voor, dat haar tijd reeds om was en zij al voorlang -had moeten ontsnappen; maar zij behield haar leven en haar post met -eene koppigheid, die veel ergernis en teleurstelling veroorzaakte. - -Het theegoed van mevrouw Sparsit was juist voor haar gereed gezet op -een nuffig tafeltje, met zijne drie pootjes in een zeer geaffecteerde -houding, dat zij na den kantoortijd in het gezelschap der stugge, -lange, met leer bekleede bestuurstafel inschoof, die het midden van -het vertrek besloeg. De kantoorlooper plaatste het theeblad daarop, -en drukte als bewijs van hulde zijne kneukels tegen zijn voorhoofd. - -"Dankje, Bitzer," zeide mevrouw Sparsit. - -"Ik bedank u, juffrouw," antwoordde de kantoorlooper, die er nog even -flauw en kleurloos uitzag als toen hij voor het meisje Nommer Twintig -eene definitie van een paard gaf. - -"Alles gesloten, Bitzer?" zeide mevrouw Sparsit. - -"Alles gesloten, juffrouw." - -"En wat nieuws is er vandaag?" hervatte mevrouw Sparsit, terwijl zij -een kop thee voor zich inschonk. "Is er iets?" - -"Wel, juffrouw, ik kan niet zeggen dat ik iets bijzonders gehoord -heb. Ons volkje is een slechte troep, juffrouw; maar dat is ongelukkig -geen nieuws." - -"Wat zijn die onrustige kerels nu weer doende?" vroeg mevrouw Sparsit. - -"Zij gaan hun gang maar op de oude manier, juffrouw, maken -vereenigingen en verbonden en beloven elkander bij te staan." - -"Het is zeer te beklagen," zeide mevrouw Sparsit, met eene strengheid, -die haar arendsneus nog krommer en hare wenkbrauwen nog zwaarder -deed worden, "dat de gezamenlijke meesters zulke vereenigingen van -die klasse toelaten." - -"Ja, juffrouw," zeide Bitzer. - -"Daar zij zelven vereenigd zijn, moesten zij beletten dat er iemand -als werkman aangenomen werd, die zich met iemand anders vereenigde," -zeide mevrouw Sparsit. - -"Dat hebben zij ook gedaan, juffrouw," antwoordde Bitzer; "maar het -lukte niet heel goed." - -"Ik wil niet beweren, dat ik verstand van die zaken heb," zeide mevrouw -Sparsit met deftigheid, "daar het lot mij door mijne geboorte in een -geheel andere sfeer had geplaatst, en mijnheer Sparsit, als een Powler, -insgelijks buiten den kring van zulke geschillen was. Ik weet alleen, -dat die lieden tot rede gebracht moeten worden, en dat het hoog tijd -is dat dit voor eens en voor altijd gedaan wordt." - -"Ja, juffrouw," antwoordde Bitzer, met een vertoon van grooten eerbied -voor het gezag der orakelspreuken van mevrouw Sparsit. "Gij zoudt -het iemand niet duidelijker kunnen doen begrijpen, juffrouw." - -Daar dit het gewone uur voor hem was, om een vertrouwelijk praatje met -mevrouw Sparsit te hebben, en hij reeds aan hare oogen had gezien dat -zij hem iets wilde vragen, hield hij zich eene poos bezig met linialen, -inktkokers en zoo al meer in orde te schikken, terwijl de dame haar -kop thee uitdronk en door het opene venster naar de straat keek. - -"Is het een drukke dag geweest, Bitzer?" vroeg mevrouw Sparsit. - -"Geen heel drukke dag, mevrouw. Zoo wat een gewone dag." Nu en dan -liet hij zich het woord "mevrouw" in plaats van "juffrouw" ontglippen, -als eene onwillekeurige erkentenis van het deftige voorkomen der dame -en haar recht op eene eerbiedige bejegening. - -"De klerken," zeide mevrouw Sparsit, terwijl zij zorgvuldig een -onmerkbaar broodkruimpje van haar linkermofje veegde, "zijn natuurlijk -trouw en ijverig?" - -"Ja, juffrouw, dat schikt nogal. Met de gewone uitzondering." - -Hij bekleedde den vereerenden post van spion en aangever-generaal -op het kantoor, voor welken vrijwilligen dienst hij met Kerstmis een -douceur ontving, boven en behalve zijn wekelijksch loon. Hij was een -buitengemeen schrander, berekenend en voorzichtig jonkman geworden, -die onfeilbaar in de wereld zou vooruitkomen. Zijne opvoeding had zijn -gemoed zoodanig onder bedwang gebracht, dat hij nu geene neigingen -of hartstochten meer had. Al zijne bedrijven waren uitkomsten van -de fijnste en koelste berekening; en het was niet zonder reden, -dat mevrouw Sparsit gewoon was van hem te zeggen, dat zij nooit een -jongmensch met vaster beginselen had gekend. Toen hij zich, na den -dood van zijn vader, had verzekerd, dat zijne moeder te Coketown -recht tot onderstand had, had deze uitmuntende jeugdige beoefenaar -der staathuishoudkunde dat recht zoo krachtig voor haar doen gelden, -dat zij sedert in een werkhuis was opgesloten. Het is echter niet -te ontkennen, dat hij haar een half pond thee in het jaar toestond, -hetgeen eene zwakheid van hem was; vooreerst omdat alle giften de -onvermijdelijke strekking hebben om den ontvanger tot een bedelaar te -maken, en ten tweede omdat het eenige, wat hij redelijkerwijze met die -waar had kunnen doen, zou geweest zijn, ze voor zoo weinig mogelijk -te koopen en voor zooveel als hij maar met mogelijkheid krijgen kon -te verkoopen, daar het thans door zekere schrijvers duidelijk is -bewezen, dat hierin de geheele plicht des menschen begrepen is--niet -een gedeelte van des menschen plicht, maar het geheel. - -"Dat schikt nogal, juffrouw; met de gewone uitzondering," herhaalde -Bitzer. - -"Ah ah!" zeide mevrouw Sparsit, schudde haar hoofd boven haar theekopje -en nam toen een langen slok. - -"Mijnheer Thomas, juffrouw. Ik twijfel zeer aan mijnheer Thomas. Zijne -manieren bevallen mij gansch niet." - -"Bitzer," zeide mevrouw Sparsit op een zeer nadrukkelijken toon, -"weet gij niet wat ik u eens gezegd heb over het noemen van namen?" - -"Ik verzoek u verschooning, juffrouw. Het is waar dat gij mij -gewaarschuwd hebt tegen het noemen van namen, en dat het ook het best -is dit te vermijden." - -"Wees zoo goed om te bedenken, dat ik hier een post van vertrouwen -bekleed," zeide mevrouw Sparsit zeer statelijk. "Ik heb hier een post -van vertrouwen, Bitzer, onder mijnheer Bounderby. Hoe onwaarschijnlijk -mijnheer Bounderby en ik zelf het zou gevonden hebben, dat hij mijn -patroon zou worden, kan ik hem, die mij een jaarlijksch compliment -maakt, niet anders dan in dat licht beschouwen. Ik heb van mijnheer -Bounderby alle erkentenis van mijn maatschappelijken rang en mijne -afkomst genoten, die ik met mogelijkheid kon verwachten--meer, veel -meer zelfs. En daarom wil ik mijn patroon met nauwgezette stiptheid -getrouw zijn. En ik houd het er niet voor, ik wil het er niet voor -houden," zeide mevrouw Sparsit, die een zeer grooten voorraad van -eer en zedelijkheid in magazijn had, "dat ik hem met nauwgezette -stiptheid getrouw zou zijn, indien ik toeliet dat er onder dit dak -namen genoemd worden, die ongelukkig--zeer ongelukkig--daaraan is -niet te twijfelen--met den zijnen in betrekking staan." - -Bitzer drukte zijne kneukels nog eens tegen zijn voorhoofd en verzocht -nog eens verschooning. - -"Neen, Bitzer," vervolgde mevrouw Sparsit, "zeg: "een persoon," en -ik zal u aanhooren; maar als gij "mijnheer Thomas" zegt, moet gij -mij verontschuldigen." - -"Met de gewone uitzondering, juffrouw," zeide Bitzer, den aangewezen -uitweg inslaande, "van een persoon." - -"Ah-h!" mevrouw Sparsit herhaalde dien uitroep, en tevens haar -hoofdschudden over haar kopje en den langen slok, alsof zij het -gesprek weder opnam op het punt waar het gestoord was geworden. - -"Één persoon, juffrouw," zeide Bitzer, "is nooit geweest wat hij had -moeten zijn, zoolang hij hier is. Hij is een losbandige knaap, een -verkwister en een luiaard. Hij is zijn zout niet waard, juffrouw; -en hij zou dat ook niet krijgen, als hij geene vriendin uit zijne -familie aan het hof had, juffrouw." - -"Ah-h!" zeide mevrouw Sparsit, nogmaals treurig haar hoofd schuddende. - -"Ik hoop maar, juffrouw," vervolgde Bitzer, "dat die vriendin hem de -middelen niet zal verschaffen om zoo voort te gaan. Anders, juffrouw, -weten wij wel uit wiens zak dat geld komt." - -"Ah-h!" zuchtte mevrouw Sparsit alweder en schudde nogmaals treurig -het hoofd. - -"Hij is te beklagen, juffrouw. De laatste persoon, dien ik meende, -is te beklagen, juffrouw," zeide Bitzer. - -"Ja, Bitzer," antwoordde mevrouw Sparsit, "ik heb altijd zijne -verblinding beklaagd--altijd." - -"Wat den eersten persoon betreft, juffrouw," zeide Bitzer, terwijl hij -zijne stem liet dalen en naderbij kwam, "hij heeft zoo weinig overleg -als iemand van de lieden hier in de stad. En gij weet wel hoe weinig -overleg zij hebben. Niemand zou kunnen wenschen dat beter te weten, -dan eene dame van uwe afkomst het weet." - -"Zij zouden wèl doen," antwoordde mevrouw Sparsit, "als zij aan u -een voorbeeld namen, Bitzer." - -"Wel verplicht, juffrouw. Maar daar gij zoo goed zijt om van mij -te spreken, zie mij dan eens aan, juffrouw. Ik heb al een weinigje -opgespaard, juffrouw. Dat douceur, dat ik met Kerstmis krijg, -juffrouw--ik raak er nooit aan. Zelfs mijn weekgeld verteer ik niet -geheel, hoewel het niet hoog is, juffrouw. Waarom kunnen zij niet -doen zooals ik gedaan heb, juffrouw? Wat de eene mensch kan doen, -kan de ander ook." - -Dit behoorde insgelijks onder de fictiën van Coketown. Een -kapitalist, die een halven schelling tot zestien duizend pond had -doen aangroeien, veinsde zich altijd te verwonderen, waarom de zestig -duizend fabriekarbeiders om hem heen dit ook niet deden, en rekende -het elk van hen min of meer tot verwijt, dat ook hij dit kunststukje -niet volbracht. "Wat ik gedaan heb, kunt gij ook doen. Waarom gaat -gij dan niet heen en doet het?" - -"Wat hunne behoefte aan uitspanning betreft, juffrouw," hervatte -Bitzer, "dat is maar onzin en gekheid. Ik heb geene behoefte aan -uitspanningen; die heb ik nooit gehad, en zal ze nooit hebben; ik houd -er niet eens van. En wat hunne vereenigingen aangaat, ik twijfel niet, -of er zijn velen van hen, die door op elkander te letten en aan te -geven, nu en dan eene kleinigheid, hetzij in geld of gunst, konden -verdienen en zoo hun bestaan verbeteren. Waarom verbeteren zij het -dan niet, juffrouw? Dat is de eerste zorg van een redelijk schepsel, -en dat is het juist wat zij voorgeven te wenschen." - -"Ja, wèl voorgeven," zeide mevrouw Sparsit. - -"Onophoudelijk, juffrouw, zoodat wij er waarlijk een walging van -krijgen, hooren wij hen van hunne vrouwen en kinderen spreken," zeide -Bitzer. "Zie mij dan eens aan, juffrouw. Ik verlang niet naar vrouw -en kinderen. En waarom doen zij het dan?" - -"Omdat zij onoverleggend zijn," antwoordde mevrouw Sparsit. - -"Ja, juffrouw," hervatte Bitzer, "daar zit het juist. Als zij meer -overleg hadden en minder koppig waren, juffrouw, wat zouden zij dan -doen? Zij zouden zeggen: terwijl mijn hoed--of terwijl mijne pet, -al naar het uitkomt, juffrouw--mijn geheele huisgezin bedekt, heb -ik er maar één den kost te geven, en dat is de persoon, dien ik het -liefst den kost geef." - -"Juist," zeide mevrouw Sparsit en hapte in een gebakje. - -"Ik ben u wel verplicht, juffrouw," zeide Bitzer, wederom zijne -kneukels tegen zijn voorhoofd duwende, tot dank voor de gunst van -mevrouw Sparsit's leerzaam onderhoud. "Moet ge ook nog wat heet water -hebben, juffrouw, of is er iets anders dat ik voor u kan halen?" - -"Op het oogenblik niet, Bitzer." - -"Wel verplicht, juffrouw. Ik zou u niet gaarne onder den maaltijd -willen storen, juffrouw, vooral niet onder de thee, waarop ik weet dat -gij bijzonder gesteld zijt," zeide Bitzer, zijn hals uitrekkende om -van de plek waar hij stond op straat te zien; "maar ik zie daar een -heer, die al eene poos voor het huis naar boven heeft staan kijken, -en nu is hij de straat overgestoken alsof hij wilde aankloppen. Dat -is hij zeker, die daar klopt, juffrouw." - -Hij stapte naar het venster, stak zijn hoofd daarbuiten, en nadat hij -het weder had binnengehaald bevestigde hij zijne gissing met een: "Ja, -juffrouw. Zoudt ge willen, dat die heer werd binnengelaten, juffrouw?" - -"Ik weet niet wie het zijn kan," antwoordde mevrouw Sparsit, haar -mond afvegende en hare mofjes gladstrijkende. - -"Het is duidelijk een vreemdeling, juffrouw." - -"Wat een vreemdeling op dezen tijd van den avond aan het kantoor kan -noodig hebben, of het moet om zaken zijn, waarvoor het toch te laat -is, begrijp ik niet," zeide mevrouw Sparsit: "maar ik bekleed hier -een post van vertrouwen, en ik zal mij nooit daaraan onttrekken. Als -het een gedeelte van den plicht is, dien ik op mij heb genomen, om -hem te spreken, dan zal ik met hem spreken. Doe gelijk gij zelf het -best oordeelt, Bitzer." - -Hier herhaalde de vreemdeling, die de grootmoedige woorden van mevrouw -Sparsit niet hooren kon, zijn kloppen met zooveel kracht, dat Bitzer -naar beneden snelde om de deur te openen; terwijl mevrouw Sparsit de -voorzorg nam van haar tafeltje met al wat er op stond in eene kast -te bergen, en zich toen naar boven haastte, om, zoo het noodig was, -met des te grooter deftigheid voor den dag te komen. - -"Met uw verlof, juffrouw, mijnheer zou u willen spreken," zeide -Bitzer, met zijn oog voor het sleutelgat van mevrouw Sparsit's -kamerdeur. Mevrouw Sparsit, die van deze tusschentijd gebruik -gemaakt had om hare muts terecht te zetten, ging nu met klassieke -gelaatstrekken weder de keldertrap af, en trad de bestuurskamer -binnen in de houding eener Romeinsche matrone, die zich buiten de -poort begeeft om met een aanrukkenden vijand te onderhandelen. - -Daar de vreemdeling naar het venster was gekuierd en nu onverschillig -naar buiten keek, maakte deze statige intrede zeer weinig indruk -op hem. Hij stond zoo koelbloedig als men zich maar verbeelden kan -bij zich zelven te fluiten, met zijn hoed nog op het hoofd en zeker -uitzicht van afmatting en lusteloosheid, gedeeltelijk een gevolg van -de buitengewone warmte, gedeeltelijk van zijn buitengewoon fatsoen; -want met een half oog kon men al zien dat hij een echte gentleman was, -volkomen naar het laatste patroon gemaakt, wien alles verveelde en -die aan even weinig geloofde als Lucifer zelf. - -"Ik hoor, mijnheer," zeide mevrouw Sparsit, "dat ge mij verlangt -te spreken." - -"O, neem mij niet kwalijk," zeide hij, zich omkeerende en zijn hoed -afnemende, "ik verzoek wel verschooning." - -"Hm!" dacht mevrouw Sparsit, terwijl zij eene statige buiging -maakte. "Vijf en dertig, goed uitzicht, goed postuur, goede tanden, -goede stem, welgemanierd, welgekleed, donker haar, levendige -oogen." Dit alles merkte mevrouw Sparsit met hare vrouwelijke -schranderheid op--gelijk de sultan die zijn hoofd in den emmer -met water stak--in het oogenblikje terwijl zij dook en zich weder -oprichtte. - -"Wees zoo goed om plaats te nemen, mijnheer," zeide mevrouw Sparsit. - -"Wel verplicht. Laat mij maar zoo staan." Hij zette een stoel voor -haar, maar bleef zelf achteloos tegen de tafel staan leunen. "Ik heb -mijn knecht aan het station gelaten om voor de bagage te zorgen--een -bijzonder zware trein en een aantal koffers in den goederenwagen--en -ben maar voortgewandeld om eens rond te kijken. Eene zonderlinge -plaats, deze stad. Mag ik wel vragen of het hier altijd zoo zwart is?" - -"Doorgaans veel zwarter," antwoordde mevrouw Sparsit op hare niets -vergoelijkende manier. - -"Is het mogelijk! Excuseer mij--gij zijt hier niet geboren zou -ik denken?" - -"Neen, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit. "Het is mijn geluk -of mijn ongeluk geweest--ik weet niet hoe ik het noemen zal--om, -eer ik weduwe werd, mij in een geheel anderen kring te bewegen. Mijn -man was een Powler." - -"Neem mij niet kwalijk," zeide de vreemdeling; "was een..." - -"Een Powler," herhaalde mevrouw Sparsit. - -"Van de familie Powler?" zeide de vreemdeling, nadat hij een oogenblik -had nagedacht. Mevrouw Sparsit gaf door een knikje hare toestemming -te kennen, en de vreemdeling scheen een weinigje meer afgemat dan -te voren. - -"Gij moet u hier zeer vervelen!" was de gevolgtrekking, die hij uit -het ontvangen bericht opmaakte. - -"Ik ben de nederige dienares der omstandigheden, mijnheer," antwoordde -mevrouw Sparsit, "en ik heb mij zelve sedert lang onderschikt aan de -macht, die mijn leven bestuurt." - -"Zeer philosophisch," hernam de vreemdeling, "en zeer loffelijk -en voorbeeldig en..." Het scheen hem niet de moeite waardig dit -gezegde ten einde te brengen, en dus speelde hij verstrooid met zijn -horlogeketting. - -"Mag ik zoo vrij zijn u te vragen, mijnheer," zeide mevrouw Sparsit, -"waaraan ik de eer te danken heb van..." - -"Wel zeker," antwoordde de vreemdeling. "Zeer verplicht dat gij er mij -aan herinnert. Ik heb een brief van introductie aan mijnheer Bounderby, -den bankier, bij mij. Onder het wandelen door deze buitengemeen -zwarte stad, terwijl men in mijn hotel het diner gereedmaakte, vroeg -ik iemand wien ik ontmoette--een van de werklieden, die een stortbad -van iets slibberigs scheen genomen te hebben, dat waarschijnlijk -onder de materialen zal behooren..." - -Mevrouw Sparsit boog haar hoofd. - -"Waar mijnheer Bounderby, de bankier, woonde, en hij, waarschijnlijk -niet beter wetende, wees mij naar het kantoor. Ik vermeen evenwel, -dat mijnheer Bounderby niet woonachtig is in het gebouw, waar ik de -eer heb deze opheldering aan te bieden." - -"Neen, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit, "dat doet hij ook niet." - -"Wel verplicht. Ik had juist geen oogmerk om nu mijn brief te -overhandigen, maar om den tijd te korten, kuierde ik toch maar eens -naar het kantoor, en toen ik het geluk had van u voor dat venster te -zien," en met eene lichte buiging wuifde hij even met de hand naar het -venster, "eene dame van zulk een deftig en innemend voorkomen, begreep -ik niet beter te kunnen doen dan de vrijheid te nemen van die dame -te vragen, waar mijnheer Bounderby, de bankier, eigenlijk woont. En -dit waag ik dus thans, met alle gepaste verontschuldigingen, te doen." - -De achteloosheid en onverschilligheid zijner manieren werden, -naar het gevoelen van mevrouw Sparsit, genoegzaam vergoed door -zekere ongedwongene galanterie, waarmede hij haar tegelijk zijne -hulde bewees. Daar stond hij bij voorbeeld tegen de tafel te leunen, -zoodat hij er bijna op zat, maar tegelijk boog hij zich zachtjes aan -naar haar over, alsof hij eene aantrekkingskracht in haar erkende, -die haar op hare manier bekoorlijk maakte. - -"Een bankierskantoor, dat weet ik, is altijd wantrouwig; officieel -moet het dat ook zijn," vervolgde de vreemdeling, met eene losheid en -vlugheid van spraak, die insgelijks innemend waren, en zijne woorden -een klank gaven, alsof er iets veel meer verstandigs of geestigs in -school dan inderdaad het geval was--hetgeen misschien eene schrandere -vinding was van den stichter dezer talrijke secte, wie die groote -man dan ook mag zijn geweest--"en daarom mag ik wel aanmerken, -dat mijn brief--hier is hij--van het Parlementslid voor deze stad -komt--Gradgrind,--wien ik in Londen het genoegen heb van te kennen." - -Mevrouw Sparsit herkende de hand, zeide dat zulk eene bevestiging -geheel onnoodig was, en gaf daarop het adres van mijnheer Bounderby -met alle vereischte terechtwijzingen. - -"Duizendmaal dank," zeide de vreemdeling. "Natuurlijk zult gij den -bankier zeer wel kennen?" - -"Ja, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit. "In mijne afhankelijke -betrekking tot hem heb ik hem tien jaren lang gekend." - -"Eene gansche eeuwigheid! Ik meen, dat hij met Gradgrind's dochter -getrouwd is?" - -"Ja, mijnheer, zeide mevrouw Sparsit, eensklaps hare tanden -samenklemmende. "Hij heeft--die eer." - -"Die dame is eene groote philosofe, heeft men mij gezegd?" - -"Inderdaad, mijnheer," zeide mevrouw Sparsit. "Zou zij dat?" - -"Excuseer mijne onbescheidene nieuwsgierigheid," hervatte de -vreemdeling, op een verzoenenden toon, die mevrouw Sparsit's -wenkbrauwen deed ophelderen, "maar gij kent de familie en gij kent -de wereld. Is die dame wezenlijk zoo geducht? Haar vader geeft haar -den naam van zoo vervaarlijk verstandig, dat ik brand van verlangen -om het rechte te weten. Is zij volkomen ongenaakbaar? Zoo knap, dat -men er van versteld staat en voor terugschrikt? Ik zie wel, aan uw -geheimzinnig lachje, dat gij zoo niet denkt. Gij hebt balsem in mijne -angstige ziel gegoten. En nu hare jaren. Veertig? Vijf en dertig?" - -Mevrouw Sparsit begon hardop te lachen. - -"Nog half een kind," zeide zij. "Nog geen twintig toen zij trouwde." - -"Ik verzeker u op mijne eer, mevrouw Powler," zeide de vreemdeling, -zich van de tafel losrukkende, waaraan hij eerst scheen vastgeplakt, -"dat ik nooit in mijn leven zoo verbaasd ben geweest." - -Het scheen waarlijk een geweldigen indruk op hem te maken. Hij zag -haar, die hem dit bericht had gegeven, ruim eene halve minuut lang aan, -en scheen al dien tijd die verrassing voor zijn geest te hebben. - -"Ik verzeker u, mevrouw Powler," zeide hij toen zeer afgemat, "dat -de gezegden van haar vader mij eene gerimpelde, steenharde rijpheid -hadden doen verwachten. Ik ben u zeer verplicht, dat gij zulk eene -ongerijmde vergissing hebt terecht gebracht. Ik bid u, verschoon -mijne indringendheid. Duizendmaal dank. Goedenavond." - -Hij ging buigende heen; en mevrouw Sparsit, achter het venstergordijn -verborgen, zag hem langzaam de straat aan den schaduwkant afkuieren, -door alle voorbijgangers opgemerkt. - -"Wat denkt gij van dien heer, Bitzer?" zeide zij, toen de kantoorlooper -kwam om het theegoed weg te halen. - -"Hij moet veel geld aan zijne kleeren besteden, juffrouw." - -"Dat moet erkend worden," zeide mevrouw Sparsit, "maar hij is ook -keurig gekleed." - -"Ja, juffrouw, als dat het geld waard is." - -"Buitendien, juffrouw," hervatte Bitzer, terwijl hij de tafel wat -opwreef; "hij ziet er mij uit alsof hij speelde." - -"Hazardspelen is onzedelijk," antwoordde mevrouw Sparsit. - -"Het is belachelijk, juffrouw," antwoordde Bitzer, "want de kansen -zijn altijd ten nadeele der spelers." - -Hetzij de warmte mevrouw Sparsit hinderde, of wat er anders de reden -van was, zij werkte dien avond niet. Zij zat nog voor het venster -toen de zon achter den rook begon weg te zinken; zij zat nog voor het -venster toen de rook gloeiend rood werd, toen hij zijne kleur weder -verloor, en toen de duisternis langzaam uit den grond scheen op te -rijzen en al hooger en hooger op te kruipen naar de daken der huizen, -naar de kerktorens, naar de toppen der fabriekschoorsteenen en zoo -tot aan de lucht. Zonder licht te laten brengen, bleef mevrouw Sparsit -voor het venster zitten, met de handen in den schoot, en zonder veel -op de geluiden van den avond te letten: het schreeuwen van jongens, -het blaffen van honden, het rammelen van wagens, de voetstappen en -stemmen van voorbijgangers, het schelle geroep van kooplieden op -straat, het kletteren van houten overschoenen, toen het tijd werd -dat deze voorbijkwamen, en eindelijk het opzetten der luiken voor de -winkelvensters. Niet voordat de kantoorlooper haar kwam waarschuwen, -dat haar eenvoudig avondmaal gereed stond, wekte mevrouw Sparsit zich -zelve uit haar gepeins, en bracht zij hare zwarte wenkbrauwen--zoo -gerimpeld alsof er een strijkijzer noodig zou zijn om ze weder glad -te krijgen--naar boven. - -"O hoe zot!" zeide mevrouw Sparsit toen zij alleen aan haar soupertje -zat. Wat zij eigenlijk meende zeide zij niet; zij kan toch bezwaarlijk -hare bestellen gemeend hebben. - - - - - - - -XVIII. - -MIJNHEER JAMES HARTHOUSE. - - -De partij van Gradgrind had helpers noodig om de Gratiën te -vermoorden. Zij zocht overal recruten te werven; en waar kon -zij gemakkelijker recruten vinden dan onder die overbeschaafde -gentlemen, die, daar zij ontdekt hadden, dat alles even weinig--dat -is niets--waardig is, daarom voor alles gereed waren? - -Bovendien hadden de edele geesten, die zich tot deze trotsche hoogte -hadden verheven, iets aantrekkelijks voor velen uit de school van -Gradgrind. Deze bewonderden die overbeschaafde gentlemen; zij hielden -zich alsof zij het niet deden, maar het was toch zoo. Om hen na te -bootsen, werden zij ook flauw en traag; zij kauwden hunne woorden -evenals zij, en dischten met hetzelfde voorkomen van lustelooze -onverschilligheid de beschimmelde portietjes staathuishoudkunde op, -waarop zij hunne leerlingen onthaalden. Nooit voorheen had men op -de wereld zulk een wonderlijk tweeslachtig ras gezien, als aldus -werd voortgebracht. - -Onder de overbeschaafde gentlemen, die niet geheel tot de school -van Gradgrind behoorden, was er een van goede familie en nog beter -voorkomen, met een gelukkig talent voor het luimige, waarmede hij -eens een ontzaglijken indruk op het Huis der Gemeenten had gemaakt, -bij gelegenheid dat hij dit onthaalde op het verslag van een ongeluk -op een spoorweg, uit zijn oogpunt en dat van den Raad van Toezicht -beschouwd, waarbij de zorgvuldigste beambten, die men ooit gekend -had, aangesteld door de onbekrompenste directie, waarvan men ooit -had gehoord, geholpen door de fraaiste mechanische toestellen, -die hem ooit had uitgevonden, alles gebezigd op de beste baan, -die ooit was aangelegd, vijf menschen om hals geholpen en twee en -dertig gekwetst hadden, door eene toevalligheid zonder welke het -uitmuntende van het geheele stelsel eigenlijk incompleet zou zijn -geweest. Onder de verslagenen was eene koe en onder de gevondene en -ongeëigende voorwerpen eene weduwe-rouwmuts; en de achtingswaardige -volksvertegenwoordiger had, door deze muts aan de koe op te zetten, -den lachlust van het Huis (dat een fijn gevoel voor het luimige heeft) -zoodanig geprikkeld, dat het niet meer ernstig van de lijkschouwing -kon hooren spreken, en onder gelach en gejuich de spoorwegdirectie -van alle verantwoording vrijsprak. - -Nu had deze heer een broeder van nog beter voorkomen dan hij, die eerst -een proefje van het leven had genomen als kornet bij de dragonders, en -het vervelend had gevonden, toen nog een proefje er van in het gevolg -van een Engelsch minister buitenslands, en het weder vervelend had -gevonden; toen naar Jeruzalem was gereisd en zich daar verveeld had; -en toen met een jacht door de wereld had omgedwaald en zich overal had -verveeld. Tegen dezen heer zeide het bovengemelde achtingswaardige -en luimige Parlements-lid eens op een broederlijken toon: "Jem, er -is goede kans onder de mannen van feiten en cijfers. Zij hebben nog -helpers noodig. Waarom zoudt gij u niet door de statistiek in het -Parlement laten brengen?" Jem, eenigszins ingenomen met het nieuwe -van dit denkbeeld en zeer verlegen om eene verandering, was evenzeer -gereed voor de statistiek als voor iets anders. Hij keek dus een paar -boeken door, en zijn broeder bazuinde het uit onder de mannen van -feiten en cijfers, en zeide: "Als gij voor de eene of andere plaats -een jongen in het Parlement wilt brengen, die er knap uitziet en eene -drommels mooie redevoering kan houden, neem dan mijn broeder Jem, want -hij is uw man." Na eenige proefnemingen in openbare vergaderingen, -werd Jem door mijnheer Gradgrind en een raad van politieke wijzen -goedgekeurd, en men besloot hem naar Coketown te zenden, om zich -daar en in den omtrek bekend te maken. Zoo kwam Jem aan den brief, -dien hij den vorigen avond aan mevrouw Sparsit had laten zien en dien -mevrouw Bounderby nu voor zich had, met het adres: "Josiah Bounderby, -Esquire, Bankier te Coketown. Tot bijzondere introductie van James -Harthouse, Esquire. Thomas Gradgrind." - -Binnen een uur na het ontvangen dezer dépêche en het kaartje van -mijnheer James Harthouse, zette mijnheer Bounderby zijn hoed op en ging -naar het hotel. Daar vond hij mijnheer Harthouse, die uit het venster -stond te kijken, in zulk eene jammerlijk neerslachtige stemming, -dat hij reeds half genegen was om maar van de zaak af te zien. - -"Mijn naam, mijnheer," zeide de binnenkomende, "is Josiah Bounderby -van Coketown." - -Mijnheer James Harthouse was zeer verheugd (hoewel men het hem niet -kon aanzien) over een genoegen, dat hij zoolang had verwacht. - -"Coketown, mijnheer," zeide Bounderby, zich stevig op een stoel -zettende, "is de soort van plaats niet waaraan gij gewoon zijt. Als gij -het mij dus wilt veroorloven--of hetzij gij wilt of niet, want ik ben -een rondborstig man--zal ik er u iets van zeggen eer wij verder gaan." - -Mijnheer Harthouse zou verrukt wezen. - -"Houd u daar niet al te zeker van," zeide Bounderby. "Ik beloof het -u niet. Vooreerst, gij ziet onzen rook. Die is eten en drinken voor -ons. Hij is het gezondste ding op de wereld in alle opzichten en vooral -voor de long. Als gij een van hen zijt, die willen dat wij hem zullen -laten verteren, ben ik uw tegenstander. Wij zullen de bodems onzer -stoomketels niet sneller gaan verslijten dan wij nu doen, voor alle -sentimenteele kwezelpraat in Groot-Brittannië en Ierland." - -"Mijnheer Bounderby," antwoordde mijnheer Harthouse, "ik verzeker u, -dat ik geheel en volkomen van uwe gedachten ben--volgens overtuiging." - -"Ik ben blij dit te hooren," zeide Bounderby. "Nu hebt gij ook zonder -twijfel een boel hooren praten over het werk in onze fabrieken, niet -waar? Heel goed! Ik zal u de zaak doen kennen gelijk zij is. Het is -het pleizierigste werk, en het lichtste werk, en het best betaalde -werk dat er bestaat. Nog meer dan dat; wij zouden de fabrieken zelven -niet meer kunnen verbeteren, of wij zouden Smirnasche tapijten op -den grond moeten leggen--en zóó ver zullen wij niet gaan." - -"Gij hebt volkomen gelijk, mijnheer Bounderby." - -"Ten laatste," zeide Bounderby, "wat onze arbeiders betreft. Er is -geen hand in deze stad, mijnheer, man, vrouw of kind, of hij heeft -maar één voornaam doel in het leven. Dat doel is, schildpadsoep, en -wildbraad te eten en met een gouden lepel gevoerd te worden--maar geen -van allen zullen zij ooit schildpadsoep en wildbraad eten of met een -gouden lepel gevoerd worden, dat beloof ik u. En nu kent gij de stad." - -Mijnheer Harthouse betuigde, dat hij dit kort begrip der geheele -quaestie van Coketown uiterst leerzaam had gevonden en er geheel door -opgebeurd was. - -"Ja, ziet gij," hervatte Bounderby, "het ligt in mijn karakter, dat ik -tot volle verstandhouding met iemand wil komen, vooral met een publiek -persoon, als ik met hem kennis maak. Nu heb ik u nog maar één ding meer -te zeggen, mijnheer Harthouse, eer ik u verzeker, van het genoegen, -waarmede ik aan den aanbevelingsbrief van mijn vriend, Tom Gradgrind, -zal beantwoorden. Gij moet u zelven niet bedriegen door u een oogenblik -te verbeelden, dat ik een man van afkomst ben. Ik ben eene echte -spruit van het janhagel, van het uitvaagsel der maatschappij." - -Indien iets nog Jem's belangstelling in mijnheer Bounderby had kunnen -verhoogen, zou het dit zijn geweest--zoo zeide hij tenminste. - -"Zoo geven wij elkander dus op gelijken voet de hand," zeide -Bounderby. "Ik zeg op gelijken voet, omdat ik, hoewel ik weet wat -ik ben, en beter dan iemand zeggen kan hoe diep de modderpoel was -waaruit ik mij heb omhoog gewerkt, even trotsch ben als gij. Ik -ben even trotsch als gij. En nu ik mijne onafhankelijkheid op eene -behoorlijke manier heb doen gelden, mag ik er toe overgaan om te -vragen, hoe gij vaart, en ik hoop, dat ge tamelijk wel zijt." - -"Nog beter dan anders," gaf mijnheer Harthouse te verstaan, "door de -gezonde lucht van Coketown," en mijnheer Bounderby nam dit antwoord -zeer gunstig op. - -"Misschien weet gij," zeide hij, "of misschien weet gij niet, dat ik -met Tom Gradgrind's dochter getrouwd ben. Indien gij niets beters te -doen hebt dan eens met mij door de stad te wandelen, zal ik u gaarne -bij Tom Gradgrind's dochter introduceeren." - -"Mijnheer Bounderby," antwoordde Jem, "gij voorkomt mijne dierbaarste -wenschen." - -Zij gingen zonder meer te spreken op weg en mijnheer Bounderby -geleidde zijn nieuwen bekende, die zoo sterk bij hem afstak, naar -het huis van rooden baksteen, met de zwarte luiken van buiten, de -groene rolgordijnen van binnen en de zwarte deur boven de witte -stoep van twee treden; en in de voorkamer van dat huis trad hun -weldra het zonderlingste vrouwelijk wezen te gemoet, dat mijnheer -James Harthouse nog ooit gezien had. Zij was zoo gedwongen en toch -zoo achteloos, zoo stroef en toch zoo wakker, zoo koel en trotsch en -toch zoo pijnlijk beschaamd over de snoevende nederigheid van haar -echtgenoot--waarvan zij huiverde alsof ieder blijk daarvan een slag -of een dolksteek was--dat het waarnemen van zulk eene vrouw hem een -geheel nieuwe aandoening gaf. Haar gezicht was niet minder opmerkelijk -dan hare manieren. Hare trekken waren bevallig, maar hun natuurlijk -spel werd onder zulk een strakheid bedwongen, dat het onmogelijk -was de ware uitdrukking daarvan te raden. Volkomen onverschillig, -geheel zeker van zich zelve, nooit verlegen, en toch nooit op haar -gemak, naar het lichaam in gezelschap met hen, terwijl haar geest -blijkbaar geheel alleen was, kon het hem vooralsnog niet baten, -dat hij zijne scherpzinnigheid inspande om deze vrouw te begrijpen, -want zij stelde alle scherpzinnigheid teleur. - -Van de vrouw des huizes wierp de vreemdeling een blik op het huis -zelf. Geen stilzwijgend blijk van de aanwezigheid eener vrouw was in -de kamer te bespeuren. Geen klein maar bevallig sieraad, geen aardig -uitgedacht voorwerp tot gebruik of gemak duidde ergens haar invloed -aan. Met brallenden rijkdom, maar zonder smaak gemeubileerd, evenmin -vroolijk als gemakkelijk, staarde de kamer de aanwezigen aan, zonder -door het minste spoor van eenige vrouwelijke bezigheid verlevendigd -of verzacht te worden. Gelijk mijnheer Bounderby te midden zijner -huisgoden stond, zoo besloegen die ongenadige godheden hare plaatsen -om mijnheer Bounderby heen; zij waren elkander waardig en wel gepaard. - -"Dit, mijnheer," zeide Bounderby, "is mijne vrouw, mevrouw -Bounderby. Tom Gradgrind's oudste dochter. Louisa, mijnheer James -Harthouse. Mijnheer Harthouse heeft zich op de monsterrol van uw -vader laten zetten. Als hij niet eerlang Tom Gradgrind's collega is, -geloof ik dat wij toch weldra uit een van onze naburige steden van -hem zullen hooren. Gij merkt wel op, mijnheer Harthouse, dat mijne -vrouw jonger is dan ik. Ik weet niet wat zij bijzonders in mij gezien -heeft om mij te trouwen; maar zij moet toch iets in mij gezien hebben, -denk ik, of zij zou mij niet getrouwd hebben. Zij heeft een hoop -kostbare kundigheden verzameld, mijnheer, politieke en andere. Als -gij u spoedig in het een of ander op de hoogte wilt brengen, kan ik -u geene betere raadgeefster aanraden dan Louisa Bounderby." - -Mijnheer Harthouse was overtuigd, dat hem geene meer beminnelijke -raadgeefster kon worden aanbevolen, of eene waarvan hij zooveel kans -had om te leeren. - -"Komaan," zeide zijn gastheer. "Als gij hier in complimenten wilt gaan -handelen, zult ge wel voortkomen, want gij zult geene concurrentie -vinden. Ik heb nooit gelegenheid gehad om complimenten te leeren, -en ik versta de kunst niet om ze te maken. Om de waarheid te zeggen, -ik veracht ze. Maar uwe opvoeding is geheel anders geweest dan de -mijne; de mijne was er eene van stavast, dat zeg ik u. Gij zijt -een gentleman, en ik wil mij daarvoor niet uitgeven. Ik ben Josiah -Bounderby van Coketown, en dat is genoeg voor mij. Evenwel, schoon -manieren en stand op mij geen indruk maken, mogen zij dat wel op Louisa -Bounderby doen. Zij heeft mijne voordeelen niet gehad--nadeelen zoudt -gij ze noemen, maar ik noem ze voordeelen--en dus zult gij uw kruit -niet verspillen, dat durf ik wel zeggen." - -"Mijnheer Bounderby," zeide Jem, zich met een glimlach naar Louisa -keerende, "is een edel ros in den natuurstaat, geheel vrij van het -tuig der maatschappelijke vooroordeelen, waarin een knol gelijk ik -moet loopen." - -"Gij hebt zeer veel achting voor mijnheer Bounderby," antwoordde zij -koel, "en dat is niet meer dan natuurlijk." - -Voor iemand die zooveel van de wereld gezien had, was hij schandelijk -uit het veld geslagen en dacht: "Hoe moet ik dat opvatten?" - -"Gij zult u, naar ik begrijp uit hetgeen mijnheer Bounderby gezegd -heeft, aan den dienst van uw vaderland toewijden," zeide Louisa, -nog voor hem staande waar zij het eerst was blijven staan--terwijl -hare zelfbeheersching zonderling in strijd was met hare duidelijk -zichtbare onrustigheid. "Gij hebt u voorgenomen om de natie den weg -uit al hare moeielijkheden te wijzen." - -"Neen, mevrouw Bounderby, op mijne eer, dat niet," antwoordde hij -lachende. "Ik wil bij u zoo iets niet voorwenden. Ik heb hier en daar -het een en ander gezien, en ik heb bevonden dat alles even nietig is, -gelijk iedereen gedaan heeft, hoewel sommigen het bekennen en anderen -niet; ik zal nu in het Parlement pogen te komen als voorstander der -meeningen van uw geachten vader, omdat ik inderdaad geene keus van -meeningen heb, en deze dus even goed kan voorstaan als iets anders." - -"Hebt gij dan geene eigene meeningen?" zeide Louisa. - -"Ik heb zelfs de geringste voorkeur niet meer over. Ik verzeker u, dat -ik aan geene meeningen hoegenaamd eenig gewicht hecht. Het gevolg der -verscheidenheden der verveling, die ik ondergaan heb, is de overtuiging -(of overtuiging moest een te krachtig woord zijn voor het flauwe -gevoel dat de zaak mij inboezemt), dat het eene systeem van begrippen -evenveel goed en evenveel kwaad zal doen als het andere. Er is eene -Engelsche familie met een fraai Italiaansch motto; "Wat gebeuren moet -zal gebeuren." Dat is de eenige waarheid, die nog leeft." - -Deze huichelachtige vertooning van eerlijkheid bij oneerlijkheid--eene -zoo gevaarlijke, zoo doodelijke en zoo gewone ondeugd--scheen, naar hij -opmerkte, een weinig gunstiger voor hem te stemmen. Hij vervolgde zijn -voordeel door op zijn luchtigsten toon--een toon waaraan zij zooveel -of zoo weinig beteekenis kon hechten als zij verkoos--te zeggen: -"De partij, die alles, wat het ook zijn mag, met eene rij cijfers -kan bewijzen, mevrouw Bounderby, komt mij voor de meeste grappen te -beloven en iemand de meeste kans te geven. Ik ben er evenzeer aan -gehecht alsof ik er aan geloofde. En wat zou ik met mogelijkheid meer -kunnen doen, als ik er aan geloofde!" - -"Gij zijt al zeer zonderling in uwe politiek," zeide Louisa. - -"Ik verzoek wel verschooning; ik heb zelfs die verdienste niet. Wij -zouden de grootste partij in den staat uitmaken, mevrouw Bounderby, -dat verzeker ik u, als wij allen uit de door ons gekozene gelederen -stapten en te zamen gemonsterd werden." - -Mijnheer Bounderby, die gevaar had geloopen door zijn stilzwijgen te -barsten, viel er nu op in met een voorstel om het diner tot halfzeven -uit te stellen en mijnheer James Harthouse intusschen eenige bezoeken -te laten afleggen bij de notabiliteiten van Coketown en den omtrek. De -bezoeken werden afgelegd, en door een voorzichtig gebruik van zijne -in den laatsten tijd van buiten geleerde kundigheden kwam mijnheer -James Harthouse er zegepralend doorheen, hoewel met een aanmerkelijken -aanwas van verveling. - -Des avonds vond hij de tafel voor vier gedekt, hoewel zij slechts -met hun drieën plaats namen. Dit was eene geschikte gelegenheid voor -mijnheer Bounderby om uit te weiden over den smaak van den halven -stuiver gestoofde paling, die hij, toen hij acht jaren oud was, -op straat had gekocht, en ook over het slechte water, meer in 't -bijzonder bestemd om de straat te begieten, waarmede hij dien maaltijd -naar beneden had gespoeld. Onder de soep en de visch onthaalde hij -zijn gast insgelijks op de berekening, dat hij, Bounderby, in zijne -jeugd ten minste drie paarden, als rookworst of andere dingen vermomd, -had opgegeten. Deze verhalen beantwoordde Jem nu en dan met een flauw -"verrukkelijk!" en waarschijnlijk hadden zij hem doen besluiten om -den volgenden ochtend weder naar Jeruzalem te gaan, indien hij minder -nieuwsgierig ten opzichte van Louisa ware geweest. - -"Is er dan niets," dacht hij, haar aanziende, terwijl zij aan het -hoofd der tafel zat, waar hare jeugdige gestalte, klein en tenger, -maar gracieus, zich even bevallig als misplaatst vertoonde; "is er -dan niets, dat eenige beweging in dat gezichtje kan brengen?" - -Ja, er was iets; daar kwam het, in eene onverwachte gedaante! Tom -verscheen. Hare trekken veranderden toen de deur openging, en een -heldere glimlach blonk op haar gelaat. - -Een schoone glimlach. Maar mijnheer James Harthouse zou er toch niet -zooveel in gevonden hebben, als hij zich niet zoolang over haar -strak gezicht had verwonderd. Zij stak hare hand uit--een fraai, -zacht handje; en hare vingers sloten zich om die van haar broeder, -alsof zij ze aan hare lippen had willen brengen. - -"Ha, ha!" dacht de gast. "Die hondsvot is het eenige schepsel waarom -zij iets geeft. Zoo, zoo!" - -De hondsvot werd gepresenteerd en nam plaats. De benaming was hard, -maar niet onverdiend. - -"Toen ik zoo oud was als gij, Tom," zeide Bounderby, "paste ik op -mijn tijd, of ik kreeg geen eten." - -"Toen gij zoo oud waart als ik," antwoordde Tom, "hadt gij geene -verwarde rekening terecht te brengen en u dan naderhand nog te -kleeden." - -"Zwijg daar nu maar van," zeide Bounderby. - -"Wel, begin dan ook niet met mij," bromde Tom. - -"Mevrouw Bounderby," zeide Harthouse, die dit gemompel duidelijk -hoorde, "uw broeders gezicht komt mij zeer bekend voor. Kan ik hem -buitenslands hebben gezien? of aan eene openbare school misschien?" - -"Neen," antwoordde zij met zeer veel belangstelling, "hij is -nooit buitenslands geweest, en hij is hier thuis opgevoed. Tom, -lieve broeder, ik zeg daar aan mijnheer Harthouse, dat hij u niet -buitenslands kan gezien hebben." - -"Nooit zulk een fortuintje gehad, mijnheer," zeide Tom. - -Er was weinig genoeg aan hem te zien om haar gezicht te doen -ophelderen, want hij was lomp, stug en onvriendelijk in zijne manieren, -zelfs voor haar. Des te grooter moest de eenzaamheid van haar hart -zijn geweest, en hare behoefte om het aan iemand weg te schenken. "Des -te meer is die hondsvot het eenige schepsel, waarom zij ooit gegeven -heeft," dacht mijnheer James Harthouse, al mijmerende, "des te meer, -des te meer." - -Zoowel in het bijzijn zijner zuster, als nadat zij de kamer verlaten -had, gaf de hondsvot zich geene moeite om zijne minachting voor -mijnheer Bounderby te verbergen, wanneer hij die, zonder dat dit -onafhankelijk personage het opmerkte, kon aan den dag leggen door -een scheef gezicht te trekken of met een oog te knippen. Zonder -deze telegrafische mededeelingen te beantwoorden, moedigde mijnheer -Harthouse hem echter in den loop van den avond zooveel mogelijk aan -en toonde eene bijzondere ingenomenheid met hem.--Toen hij eindelijk -opstond om weder naar zijn hotel te gaan en eenigen twijfel te kennen -gaf, of hij bij den avond den weg wel zou weten te vinden, bood de -hondsvot dadelijk zijn dienst als gids aan en ging met hem de straat -op om hem daarheen te geleiden. - - - - - - - -XIX. - -DE HONDSVOT. - - -Het was zeker opmerkelijk, dat een jong heer, die onder zulk een -stelsel van onnatuurlijk bedwang was opgevoed, juist een huichelaar -zou worden; maar toch was dit het geval met Tom. Het was zeker -vreemd, dat een jong heer, die nooit vijf minuten lang aan zijn eigen -bestuur was overgelaten, eindelijk geheel buiten staat zou zijn om -zich zelven te besturen, maar zoo was het evenwel met Tom. Het was -geheel onverklaarbaar, dat een jong heer, wiens verbeelding in de -wieg was gesmoord, nog door het spook daarvan, in de gedaante eener -grove zinnelijkheid zou worden lastig gevallen; maar zulk een monster -was toch Tom. - -"Rookt gij?" zeide mijnheer James Harthouse, toen zij aan het hotel -kwamen. - -"Dat zou ik denken," antwoordde Tom. - -Hij kon niet minder doen dan Tom boven verzoeken; en Tom kon niet -minder doen dan met hem naar boven gaan. Onder den invloed van een -verkoelenden drank, geschikt voor zulk een weder, maar niet zoo flauw -als koel, en van fijner sigaren dan daar in de stad te koop waren, -zat Tom spoedig en op zijn gemak aan zijn kant van de sofa, meer dan -ooit genegen om zijn nieuwen vriend aan den anderen kant te bewonderen. - -Na een poosje gerookt te hebben, blies Tom den rook op zijde, om zijn -vriend eens op te nemen. - -"Hij schijnt zich niets om zijne kleeren te bekreunen," dacht Tom, -"en hoe heerlijk kleedt hij zich toch. Wat een gepoetste klant is hij!" - -Mijnheer James Harthouse, die toevallig den blik van Tom opving, -merkte nu aan, dat hij niet dronk, en schonk zijn glas met achtelooze -hand opnieuw vol. - -"Wel bedankt," zeide Tom. "Wel bedankt! Nu, mijnheer Harthouse, hoop -ik, dat ge van avond omtrent uw bekomst van ouden Bounderby hebt -gekregen." Terwijl Tom dit zeide, kneep hij zijn eene oog dicht en -keek met het andere schalkachtig over den rand van zijn glas heen. - -"Een heel goede kerel, inderdaad," antwoordde mijnheer James Harthouse. - -"Ei zoo, vindt ge dat?" zeide Tom en kneep weder zijn oog dicht. - -Mijnheer James Harthouse glimlachte, stond van de sofa op, kuierde -naar den schoorsteen en bleef met zijn rug tegen den mantel staan -rooken. Zoo vlak voor Tom staande en op dezen neerziende, merkte -hij aan: - -"Welk een comisch schoonbroeder zijt gij toch!" - -"Welk een comisch schoonbroeder is oude Bounderby, meent gij, naar -ik denk," zeide Tom. - -"Ge zijt bijtend scherp, Tom," liet mijnheer James Harthouse hierop -volgen. - -Er lag iets zoo streelends in, zoo goede vrienden met zulk een vest -te wezen, door zulk eene stem Tom genoemd te worden, zoo spoedig op -zulk een familiaren voet met zulk een bakkebaard te zijn, dat Tom -ongemeen met zich zelven in zijn schik was. - -"Och, ik geef niet om ouden Bounderby, als ge dat meent," zeide -hij. "Ik heb hem altijd ouden Bounderby genoemd als ik van hem sprak, -en ik heb altijd op dezelfde manier over hem gedacht. Ik zal nu niet -gaan beginnen met naar beleefde woorden te zoeken, als ik van ouden -Bounderby spreek. Dat zou nu wat laat wezen." - -"Om mij behoeft ge niet te geven," hervatte James; "maar pas op als -zijne vrouw er bij is, weet ge." - -"Zijne vrouw?" zeide Tom. "Mijne zuster Louisa? O ja!" Hij lachte en -nam nog een slok van den verkoelenden drank. - -James Harthouse bleef op dezelfde plek en in dezelfde houding op zijn -gemak zijne sigaar staan rooken en zag den hondsvot genoeglijk aan, -alsof hij wist dat hij zelf een booze geest in de gedaante van een -innemend gentleman was, die slechts over hem behoefde te zweven om -hem te dwingen zijne geheele ziel aan hem over te geven. Het scheen -te blijken, dat de hondsvot voor dien invloed zwichtte. Hij zag zijn -makker eerst benepen, toen met bewondering, toen met onbeschaamde -stoutheid aan, en trok zijn eene been op de sofa. - -"Mijne zuster Louisa?" zeide Tom. "Zij heeft nooit om Bounderby -gegeven." - -"Dat is de verledene tijd, Tom," hervatte mijnheer James Harthouse, -en sloeg met zijn pink de asch van zijne sigaar. "Wij zijn in den -tegenwoordigen tijd." - -"Onzijdig werkwoord: niet om geven. Aantoonende wijs, tegenwoordige -tijd. Eerste persoon enkelvoud, ik geef niet om hem; tweede persoon, -gij geeft niet om hem; derde persoon, zij geeft niet om hem," -antwoordde Tom. - -"Aardig! Heel aardig!" zeide zijn vriend. "Maar gij meent het toch -niet." - -"Of ik het meen!" riep Tom uit. "Op mijne eer! Wel, gij wilt mij toch -niet zeggen, mijnheer Harthouse, dat gij werkelijk denkt, dat mijne -zuster om ouden Bounderby geeft." - -"Lieve vriend," antwoordde James, "wat ben ik anders verplicht te -denken, als ik twee getrouwde lieden vind, die tevreden en vergenoegd -met elkander leven?" - -Tom had nu zijne beide beenen op de sofa. Indien zijn tweede been niet -reeds daarop ware geweest, toen hij zoo "lieve vriend" genoemd werd, -zou hij het in dit gewichtig oogenblik van het gesprek er op hebben -getrokken. Daar hij het noodig gevoelde iets te doen, rekte hij zich -meer in de lengte uit, liet zijn achterhoofd op den kant der sofa -zinken, en zoo met eene matelooze affectatie van onbekommerdheid -voortrookende, keerde hij zijn gemeen gezicht en zijne twee niet al -te nuchtere oogen naar dat gelaat, dat zoo onverschillig en toch met -zulk een machtigen invloed op hem neerzag. - -"Gij kent onzen oude, mijnheer Harthouse," zeide Tom, "en dus behoeft -het u niet te verwonderen, dat Louisa met ouden Bounderby trouwde. Zij -had nooit een vrijer gehad, en de oude stelde haar Bounderby voor, -en toen nam zij hem." - -"Zeer gehoorzaam van uwe interessante zuster," zeide mijnheer James -Harthouse. - -"Ja, maar zij zou zoo gehoorzaam niet zijn geweest, en het zou niet -zoo gemakkelijk gegaan zijn," antwoordde de hondsvot, "als het niet -om mij geweest ware." - -De verzoeker trok slechts zijne wenkbrauwen op, maar de hondsvot was -genoodzaakt voort te gaan. - -"Ik overreedde haar," zeide hij met een zeer stichtelijk voorkomen van -meerderheid. "Ik was bij ouden Bounderby op het kantoor geplakt--waar -ik nooit had willen wezen--en ik wist wel, dat ik daar in moeite zou -komen als zij ouden Bounderby den zak gaf; en zoo zeide ik haar wat -ik van haar wenschte, en zij deed het. Zij zou alles voor mij gedaan -hebben. Het was heel mooi van haar, niet waar?" - -"Het was verrukkelijk, Tom!" - -"Niet dat het voor haar van zooveel gewicht was als voor mij," -vervolgde Tom koeltjes, "omdat mijne vrijheid, mijn pleizier en -misschien mijn vooruitkomen er van afhingen; zij had toch geen -anderen vrijer, en thuisblijven was zoo goed als in de gevangenis -zitten--vooral toen ik weg was. Het ware nog wat anders geweest als -zij een anderen vrijer voor ouden Bounderby had laten loopen; maar -het was toch goed van haar." - -"Het was heerlijk gedaan. En nu leeft zij weltevreden voort." - -"O," antwoordde Tom met eene mengeling van lof en minachting, "zij -is een meisje. Een meisje kan zich overal in schikken. Zij heeft nu -eene vaste positie en zij geeft er niet om. Dat leven is voor haar -evengoed als ieder ander leven. Bovendien, al is Louisa een meisje, -zij is toch geen gewoon meisje. Zij kan zich in zich zelve opsluiten -en een uur achtereen zitten denken, gelijk ik haar dikwijls naar het -vuur heb zien zitten kijken." - -"Zoo, zoo? Zij weet zich zelve dus bezig te houden," zeide Harthouse -al rookende. - -"Niet zooveel als gij wel denken zoudt," antwoordde Tom, "want onze -oude heeft haar met allerlei droge studiën laten volproppen. Dat is -zijn systeem." - -"Hij heeft dus zijne dochter naar zijn eigen model gevormd," merkte -Harthouse aan. - -"Zijne dochter? Ja, en iedereen dien hij maar kon. Hij heeft mij ook -op die manier gevormd," zeide Tom. - -"Onmogelijk!" - -"Ja zeker," zeide Tom en schudde zijn hoofd. "Ik kan u zeggen, mijnheer -Harthouse, dat ik, toen ik pas de deur uitkwam en naar ouden Bounderby -ging, zoo droog was als een stokvisch en niet meer van het leven wist -dan eene oester." - -"Kom, kom, Tom! Dat kan ik haast niet gelooven. Gekheid is gekheid." - -"Bij mijne ziel," zeide de hondsvot, "ik spreek in ernst. Dat doe ik -waarlijk." Hij rookte een poosje met groote deftigheid en vervolgde -toen met buitengemeene zelfvoldoening: "Ik heb sedert een beetje -geleerd, dat ontken ik niet. Maar daarvoor heb ik zelf gezorgd; -dat heb ik mijn vader niet te danken." - -"En uwe schrandere zuster?" - -"Mijne schrandere zuster is omtrent waar zij voorheen was. Zij placht -mij te klagen dat zij niets had om zich bezig te houden, gelijk de -andere meisjes hebben, en ik begrijp niet hoe zij dat sedert te boven -is gekomen. Maar zij geeft daar niet om," voegde hij er scherpzinnig -bij, en trok weder aan zijne sigaar. "Een meisje kan altijd haar tijd -klein krijgen." - -"Toen ik gisteravond aan het kantoor aanging, om het adres van -mijnheer Bounderby te vragen, vond ik daar eene oude dame, die eene -bijzondere hoogachting voor uwe zuster scheen te koesteren," merkte -mijnheer James Harthouse aan, terwijl hij het stompje van de sigaar, -die hij opgerookt had, wegwierp. - -"Moeder Sparsit?" zeide Tom. "Wat, hebt gij haar al gezien?" - -Zijn vriend knikte. Tom nam zijne sigaar uit den mond, om zijn oog, -dat eenigszins weerbarstig begon te worden, te beter te kunnen -dichtknijpen, en eenige malen met zijn vinger tegen zijn neus te -tikken. - -"Moeder Sparsit gevoelt voor Louisa veel meer dan achting, zou ik -denken," zeide Tom. "Zeg liever: liefde en dankbaarheid. Moeder -Sparsit heeft zelve nooit naar Bounderby gehengeld toen hij nog -vrijgezel was. Wel neen!" - -Dit waren de laatste woorden, die de hondsvot sprak, eer hem eene -duizeligheid en slaperigheid overvielen, die door eene volkomene -vergetelheid werden gevolgd. Hij werd uit dezen laatsten toestand -opgewekt door te droomen van een onaangenaam gevoel, alsof hij met -eene laars werd geschopt, en tegelijk hoorde hij eene stem, die zeide: -"Kom, het wordt laat. Maak je nu weg!" - -"Wel," zeide hij, van de sofa opkrabbelende, "dan zal ik afscheid -van u moeten nemen. Zeg eens. Gij hebt heel goede sigaren, maar ze -zijn wat al te licht." - -"Ja, ze zijn al te licht," antwoordde zijn gastheer. - -"Het is zot, zoo licht als ze zijn," zeide Tom. "Waar is de -deur? Goedennacht." - -Hij had nog een zonderlingen droom van een knecht, die hem voorttrok -door een nevel, welke, nadat hij hem vrij wat moeite had veroorzaakt, -in zooverre optrok, dat hij de straat kon zien, waarop hij alleen was -blijven staan. Toen ging hij tamelijk gemakkelijk naar huis, hoewel -niet vrij van een gevoel, alsof zijn nieuwe vriend nog bij hem was -en invloed op hem uitoefende--alsof hij nog hier of daar in dezelfde -achtelooze houding stond te leunen en hem met denzelfden blik aanzag. - -De hondsvot ging naar huis en naar bed. Indien hij er eenige bewustheid -van had gehad wat hij dien avond had gedaan, en wat minder van een -hondsvot en wat meer van een broeder had gehad, zou hij misschien -onderweg omgekeerd en naar de stinkende, zwart geverfde rivier geloopen -zijn, om daarin voorgoed ter ruste te gaan en zijn hoofd voor altijd -onder het gordijn van haar modderig water te verschuilen. - - - - - - - -XX. - -MANNEN EN BROEDERS. - - -"O, mijne vrienden, gij werklieden van Coketown, die in het stof -vertreden wordt! O, mijne vrienden en landgenooten, slaven eener -dwingelandij, die u met ijzeren vuist verplettert! O, mijne vrienden, -medemenschen, die met mij arbeidt en met mij lijdt! Ik zeg u, dat -het uur gekomen is, waarin wij met elkander moeten pal staan als eene -vereenigde macht, en de onderdrukkers tot stof vergruizen, die zich -maar al te lang hebben vetgemest met den roof onzer huisgezinnen, -met het zweet onzer aangezichten, met den arbeid onzer handen, met de -kracht onzer spieren, met de heerlijke, door God geschonkene rechten -der Menschheid en de heilige en eeuwige aanspraken der Broederschap!" - -"Goed zoo! Hoort, hoort, hoort! Hoera!" en andere dergelijke -kreten rezen met luide stemmen op uit alle hoeken der volgepropte en -stinkend benauwde zaal, waarin de redenaar, op eene stellage staande, -zich van dezen en meer anderen wind en damp, dien hij in zich had, -ontlastte. Hij had zich met zijn declameeren tot eene geweldige hitte -gebracht, en was even schor als warm. Door onder eene flikkerende -gasvlam uit alle macht te staan schreeuwen, zijne vuisten dicht te -knijpen, zijn voorhoofd te fronsen, zijne tanden opeen te klemmen en -met zijne armen te schermen, had hij zijne krachten zoozeer uitgeput, -dat hij nu moest ophouden en om een glas water vragen. - -Terwijl hij daar stond en zijn vurig gezicht met eene teug water -poogde te blusschen, was de vergelijking tusschen den redenaar en -de menigte, die met aandachtige gezichten naar hem stond te turen, -geweldig in zijn nadeel. Op de getuigenis der natuur afgaande, was -hij door weinig meer, dan door de stellage, waarop hij stond, boven -de massa verheven. In vele opzichten was hij beneden de lieden, die -zijn gehoor uitmaakten. Hij was niet zoo eerlijk, niet zoo mannelijk, -niet zoo welgezind; slimheid verving bij hem hunne eenvoudigheid, -en hartstochtelijkheid hun degelijk gezond verstand. Met zijne bijna -mismaakte gestalte, zijne hooge schouders, zijn overhangend voorhoofd, -zijne trekken, waarin eene uitdrukking van wreveligheid tot eene -gewoonte was geworden, stak hij, zelfs met zijne zwierige kleeding, -ongunstig af bij de meerderheid zijner hoorders in hun eenvoudig -werkpak. Zoo vreemd als het altijd is eene vergadering zich lijdzaam -te zien onderwerpen aan de langdradigheid van een vervelenden en -verwaanden redenaar, hetzij een lord of een ongetiteld burger, -zóó diep beneden drie vierde zijner toehoorders in den poel zijner -geesteloosheid verzonken, dat zij hem door geene menschelijke middelen -tot hunne eigene intellectueele hoogte konden verheffen, was het zelfs -bijzonder treurig en treffend, die menigte van ernstige aangezichten -te zien, aan wier eerlijkheid over het geheel door geen bevoegd en -onbevooroordeeld waarnemer kon getwijfeld worden, en die door zulk -een leidsman tot zulk eene opgewondenheid werden gebracht. - -"Goed zoo! Hoort, hoort! Hoera!" Het vuur zoowel van aandacht als -van wil, dat van al die aangezichten straalde, maakte ze tot een -zeer indrukwekkend schouwspel. Hier was geene verveling, geene -lusteloosheid, geene ijdele nieuwsgierigheid, geene van die vele -trappen van onverschilligheid, welke men in alle andere vergaderingen -ziet, voor een oogenblik zichtbaar. Dat ieder zijn toestand in -een of ander opzicht erger vond dan die zijn moest; dat ieder zich -verplicht achtte om zich met de anderen te vereenigen ten einde dien -toestand te verbeteren; dat ieder gevoelde dat zijne eenige hoop -daarin gelegen was, dat hij zich met de makkers, die hem omringden, -verbond; en dat in dit geloof, het mocht dan het ware of onware zijn -(ongelukkig was het toen het onware), die geheele menigte ernstig en -oprecht was, dit had iedereen, die zich daar bevond en maar verkoos te -zien wat er gebeurde, even duidelijk moeten wezen als de ongeverfde -balken van den zolder en de gewitte muren van het vertrek. Ook had -zulk een toeschouwer niet kunnen missen in zijn hart te gevoelen, -dat deze lieden zelf door hunne dwalingen toonden, dat zij groote -eigenschappen bezaten, vatbaar om tot het beste en gelukkigste doel -te worden aangewend; en dat het voorgeven (op grond van algemeene -beweringen, hoe stout en meesterachtig ook geuit), alsof zij geheel -zonder reden en alleen uit hun eigen onredelijken wil dien dwaalweg -opgingen, hetzelfde was, als te beweren dat er rook kon zijn zonder -vuur, dood zonder geboorte, oogst zonder zaad, of iets wat het ook -wezen mocht, dat uit niets voortkwam. - -Toen de redenaar zich verfrischt had, veegde hij zijn gerimpeld -voorhoofd af, door er verscheidene malen van den linker- naar den -rechterkant met zijn tot een kussentje opgevouwen zakdoek overheen -te strijken, en spande toen al zijne verlevendigde krachten in om -een hoonenden glimlach vol smaad en bitterheid voort te brengen. - -"Maar, mijne vrienden en broeders! Mannen en Engelschen, vertrapte -werklieden van Coketown! Wat zullen wij zeggen van dien man, dien -werkman--dat ik het noodig moet bevinden om dien roemrijken naam -zoodanig te verguizen!--die, bij ondervinding bekend met het onrecht -en het leed, dat gij te lijden hebt, gij, hoe ook miskend, de kracht -en het merg van dit eiland, en die gehoord heeft hoe gij met eene -edele en grootsche eenstemmigheid die dwingelanden zult doen beven, -besloten hebt tot de fondsen van het Vereenigd Gezamenlijk Tribunaal -bij te dragen, en u te houden aan de voorschriften, welke zij ook -mogen zijn, door dat lichaam tot uw welzijn uitgevaardigd--wat, -vraag ik u, zult gij zeggen van dien werkman, wien ik tot mijne -spijt als zoodanig moet erkennen, die op zulk een tijd zijn post -verlaat en zijne vlag verkoopt; die op zulk een tijd een verrader, -een lafhartige en een afvallige wordt; die op zulk een tijd zich -niet schaamt u de schandelijke en vernederende bekentenis te doen, -dat hij op zichzelf wil blijven en niet een van de vereenigden zijn, -die dapper voor de Vrijheid en het Recht pal staan?" - -De vergadering was op dit punt verdeeld. Er werd wel gebromd en -gefloten, maar het algemeen gevoel van eer was veel te sterk om -iemand ongehoord te veroordeelen. "Pas op, dat gij het recht -hebt, Slackbridge."--"Laat hij voor den dag komen."--"Laten -wij hem hooren!"--Zulke dingen werden van verschillende kanten -geroepen. Eindelijk riep eene krachtige stem: "Is de man hier? Als de -man hier is, Slackbridge, laten wij dan den man zelf hooren, in plaats -van u," en dit voorstel werd met algemeene toejuiching ontvangen. - -Slackbridge, de redenaar, zag met een verdelgenden glimlach om zich -heen, en zijne rechterhand op armslengte uitstekende (gelijk de -manier van alle Slackbridge's is), om de bulderende zee te stillen, -wachtte hij tot er eene diepe stilte was ontstaan. - -"O, mijne vrienden en medemenschen!" zeide Slackbridge toen, met -geweldige verontwaardiging zijn hoofd schuddende, "ik verwonder mij -niet, dat gij, de mishandelde zonen des arbeids, ongeloovig zijt aan -het bestaan van zulk een man. Maar hij, die zijn geboorterecht voor een -schotel moes verkocht, heeft bestaan, Judas Iscarioth heeft bestaan, -Castlereagh heeft bestaan, en die man bestaat!" - -Nu volgde eene korte verwarring en een gedrang naar de stellage, -daarmede eindigende, dat de man zelf naast den redenaar voor de -vergadering stond. Hij was bleek en zijn gezicht duidde eenige -ontroering aan, die vooral aan zijne lippen zichtbaar was; maar hij -stond daar rustig, met de linkerhand aan de kin, wachtende om gehoord -te worden. Er was een voorzitter om de handelingen der vergadering -te besturen, en deze persoon nam nu de zaak in handen. - -"Mijne vrienden," zeide hij, "uit kracht van mijn post als uw -president, verzoek ik onzen vriend Slackbridge, die in deze zaak -misschien een weinigje al te ver gaat, om te gaan zitten, terwijl -deze man, Stephen Blackpool, gehoord wordt. Gij allen kent dezen man, -Stephen Blackpool. Gij kent hem sedert lang door zijne ongelukken en -zijn goeden naam." - -Daarmede drukte de president hem hartelijk de hand en ging weder -zitten. Slackbridge zette zich insgelijks en veegde zijn gloeiend -voorhoofd af, altijd van den linker- naar den rechterkant en nooit -andersom. - -"Mijne vrienden," begon Stephen, te midden eener doodsche stilte, -"ik heb gehoord wat er van mij gezegd is, en het is waarschijnlijk, -dat ik het niet verbeteren zal. Maar ik heb liever, dat gij de waarheid -over mij zelven uit mijn eigen mond hoort, dan uit die van een ander, -hoewel ik nooit voor zoovelen kon spreken zonder in de war te raken -en verlegen te worden." - -Slackbridge schudde in zijne bitterheid zijn hoofd alsof hij het -wilde afschudden. - -"Ik ben de eenige werkman in de fabriek van Bounderby, van al de -werklieden daar, die niet tot de voorgestelde bepalingen toetreed. Ik -kan er niet in toetreden. Mijne vrienden, ik twijfel of zij u eenig -goed zullen doen. Denkelijk zullen zij u kwaaddoen." - -Slackbridge lachte, sloeg zijne armen over elkaar en zette met een -gefronst voorhoofd een spottend gezicht. - -"Maar het is niet zoozeer daarom, dat ik er buiten blijf. Als dat -alles was, zou ik wel met de anderen meedoen. Maar ik heb mijne -redenen--mijne eigene redenen, ziet ge--die mij verhinderen; niet -alleen nu, maar altijd--altijd--mijn leven lang." - -Slackbridge stond op, knarste op zijne tanden en plaatste zich met -woeste gebaren naast hem. - -"O, mijne vrienden," riep hij uit, "wat anders dan dit heb ik u -gezegd? O, mijne landgenooten, welke andere waarschuwing dan deze -heb ik u gegeven? En hoe staat zulk eene lafhartigheid aan een man, -op wien men weet dat ongelijke wetten zoo zwaar hebben gedrukt? O, -gij Engelschen, ik vraag u, hoe staat zulk een verraad aan een van -uw eigen volk, die aldus bewilligt in zijn eigen verderf en het uwe, -en in dat van uwe kinderen en kindskinderen?" - -Sommigen applaudisseerden, anderen riepen "foei!" en "schande!" maar -de meesten van het gehoor hielden zich stil. Zij zagen naar Stephen's -uitgeteerd gelaat, nog roerender door de oprechte aandoening, die -het vertoonde, en in de goedheid van hun hart waren zij meer bedroefd -dan verontwaardigd. - -"Het ambacht van dezen afgevaardigde is het spreken," zeide -Stephen. "Hij wordt er voor betaald en hij verstaat zijn werk. Laat -hij er zich maar bij houden. Laat hij niet letten op alles wat ik te -dragen heb gehad. Dat gaat hem niet aan. Dat gaat niemand aan dan mij." - -Er lag eene gepastheid, om niet te zeggen eene deftigheid in -deze woorden, die zijne hoorders nog stiller en aandachtiger deed -worden. Dezelfde krachtige stem riep: "Slackbridge, laat de man -gehoord worden en houd je bek!" Toen werd alles verwonderlijk stil. - -"Mijne broeders," zeide Stephen, wiens zachte stem men duidelijk -hoorde, "mijne medearbeiders--want dat zijt ge van mij, hoewel niet, -zoover ik weet, van dezen afgevaardigde hier,--ik heb maar één woord -te zeggen, en ik zou niet meer kunnen zeggen, al mocht ik spreken tot -den jongsten dag. Ik weet wel wat ik voor mij heb. Ik weet wel, dat -gij allen besloten hebt om niets meer te doen te hebben met iemand, -die in deze zaak niet met u meedoet. Ik weet wel, als ik stervende aan -den weg lag, zoudt gij het voor recht houden om mij als een vreemdeling -voorbij te gaan. Maar ik moet er mij in schikken zooals het is." - -"Stephen Blackpool," zeide de president opstaande, "denk er nog eens -over. Bedenk het nog eens, jongen, eer gij door alle oude vrienden -wordt gemeden." - -Er volgde een algemeen gebrom, dat dezelfde beteekenis had, hoewel -niemand een woord sprak. Aller oogen waren op Stephen gevestigd. Als -hij van zijn besluit terugkwam, zou ieder een pak van het hart worden -genomen. Hij zag om zich heen en gevoelde dat het zoo was. Geen zweem -van gramschap tegen hen kwam in hem op; hij kende hen en doorzag hen, -ver beneden hunne oppervlakkige zwakheden en wanbegrippen, gelijk -niemand dan een makker kon doen. - -"Ik heb er over gedacht, meer dan een beetje, mijnheer. Ik kan -eenvoudig niet toetreden. Ik moet den weg gaan, die voor mij ligt. Ik -moet van allen hier afscheid nemen." - -Hij maakte een soort van afscheidsgebaar, door zijne armen op te -houden, en bleef een oogenblik in die houding staan, niet sprekende -voordat zij langzaam weder neerzakten. - -"Menig pleizierig woord hebben sommigen hier met mij gesproken; -menig gezicht zie ik hier, dat ik het eerst gezien heb toen ik nog -jong was en een lichter hart had dan nu. Ik heb nog nooit zoolang -ik leef ongenoegen gehad met iemand van mijns gelijken; en God weet, -het ongenoegen dat ik nu heb is mijne schuld niet. Gij hebt mij een -verrader en zoo al meer genoemd--gij, wil ik zeggen," hierbij keerde -hij zich naar Slackbridge, "maar het is gemakkelijker zoo iets ze -zeggen, dan het te bewijzen. Laat het dus maar blijven." - -Hij had een paar schreden gedaan om zich van de stellage te -verwijderen, toen hij zich iets herinnerde dat hij nog niet gezegd had, -en daarom terugkwam. - -"Misschien," zeide hij, zijn gerimpeld gezicht langzaam heen en weder -keerende, als wilde hij zijn geheel gehoor hoofd voor hoofd aanspreken; -"misschien, als er over mijn geval gehandeld is, zal er een dreigement -komen om het werk te staken, als men mij onder u laat werken. Ik hoop, -dat ik sterven zal eer dat gebeurt, maar zoolang het niet gebeurt, -zal ik in eenzaamheid onder u blijven werken--want waarlijk, ik moet -dat doen, mijne vrienden, niet om u te sarren, maar om te leven. Ik -heb niets dan mijn werk om van te leven; en waar kan ik heengaan, ik, -die van klein kind af hier in Coketown heb gewerkt? Ik klaag er niet -over, dat ik van nu af in den ban gedaan en niet meer aangezien word, -maar ik hoop, dat men mij zal laten werken. Als er iets is, waarop -ik recht heb, mijne vrienden, dan is het, geloof ik, dat." - -Er werd geen woord gesproken. Geen geluid werd in het geheele -gebouw gehoord, behalve een zacht geschoffel langs het midden der -zaal, waar de toehoorders een weinig opschoven, om een vrij pad te -laten voor den man, met wien zij voortaan alle gemeenschap zouden -verzaken. Niemand aanziende en langzaam voortstappende, met eene -mengeling van nederigheid en standvastigheid, evenmin smeekend als -uitdagend, ging oude Stephen, met al zijne rampen en bezwaren beladen, -zijns weegs. - -Slackbridge, die, terwijl Stephen heenging, zijn oratorischen arm -uitgestrekt had gehouden, alsof hij met oneindige bekommering en door -een wonderbaar zedelijk vermogen de geweldige hartstochten der menigte -in bedwang hield, aanvaardde nu de taak om de vergadering weder op te -beuren. "Heeft niet de Romeinsche Brutus, mijne Britsche landgenooten, -zijn zoon ter dood veroordeeld; en hebben niet de Spartaansche moeders, -o mijne weldra zegevierende vrienden, hare vluchtende kinderen in de -spitsen der vijandelijke zwaarden gedreven? Is het dan niet de heilige -plicht der mannen van Coketown, met hunne voorvaderen voor zich, met -eene bewonderende wereld in hun gezelschap en een nakomelingschap, -die achter hen zal komen, de verraders uit de tenten te slingeren, -die zij in eene heilige en Godgewijde zaak hebben opgeslagen? De winden -des hemels antwoorden ja, en voeren dat ja naar het oosten en westen, -het noorden en zuiden. En daarom driemaal hoera voor het Vereenigd -Gemeenschappelijk Tribunaal!" - -Slackbridge speelde voor voorzanger en gaf de maat aan. De menigte -van twijfelachtige gezichten (wier geweten eenigszins knaagde) -verhelderde op dat geluid en stemde er mede in. Ieders bijzonder -gevoel moest voor de algemeene zaak zwichten. Hoera! De zoldering -dreunde nog van het gejuich toen de vergadering uiteenging. - -Zoo gemakkelijk kwam Stephen Blackpool tot het eenzaamste leven dat -men bedenken kan, een leven van eenzaamheid onder eene menigte van -gemeenzame bekenden. De vreemdeling in het land, die onder tienduizend -gezichten naar een blik zoekt, welke den zijnen beantwoordt, en dien -niet vindt, is nog in vroolijk gezelschap, vergeleken bij hem, die -dagelijks tien afgewende gezichten voorbijgaat, welke voorheen de -gezichten van vrienden waren. Zoo iets ondervond Stephen nu in ieder -wakend oogenblik van zijn leven, aan zijn werk, op weg daarheen en -naar huis, aan zijne deur, voor zijn venster en overal. Bij algemeene -afspraak vermeed men zelfs dien kant der straat waarlangs hij gewoon -was te gaan, en liet dezen, voor zoover de werklieden betrof, voor -hem alleen over. - -Hij was vele jaren lang een stil, eenzelvig mensch geweest, die -weinig met anderen verkeerde en gewoon was zijne eigene gedachten tot -gezelschap te hebben. Hij had nooit te voren geweten, welke sterke -behoefte er in zijn hart woonde aan het gedurig beantwoorden van een -hoofdknik, een blik, een enkel woord, of welk eene onberekenbare mate -van verademing door zulke geringe middelen hem droppel voor droppel in -de ziel was gestort. Het was zelfs moeielijker dan hij voor mogelijk -had gehouden, zijne verbanning van al zijne makkers, in zijn eigen -geweten, van een ongegrond gevoel van schande en schaamte afgezonderd -te houden. - -De eerste vier dagen zijner volharding waren zoo lang en drukkend, -dat hij zich begon te ontzetten voor het uitzicht dat voor hem -lag. Niet alleen had hij Rachel in al dien tijd niet gezien, maar -hij had zelfs alle gelegenheid om haar te zien vermeden: want hoewel -hij wist, dat het verbod zich niet eigenlijk tot de vrouwen, die in -de fabrieken werkten, uitstrekte, bevond hij toch, dat sommige van -die, met welke hij bekend was, voor hem veranderd waren, en vreesde -hij met anderen de proef te nemen, terwijl hij beducht was, dat ook -Rachel door hare gezellinnen mocht worden uitgebannen, indien men -haar in zijn gezelschap zag. Zoo was hij dan die vier dagen lang -geheel alleen geweest en had hij met niemand een woord gewisseld, -toen hij des avonds, van zijn werk terugkomende, op straat door een -jonkman werd aangesproken, die zich door zijne bijzondere lichte -kleur onderscheidde. - -"Gij heet Blackpool, niet waar?" zeide de jonkman. - -Stephen kleurde toen hij er zich op betrapte, dat hij uit dankbaarheid -voor die toespraak, of uithoofde van het onverwachte daarvan, of wel -om beide redenen tegelijk, met zijn hoed in de hand stond. Hij hield -zich alsof hij iets aan de voering deed en antwoordde: "Ja." - -"Gij zijt de werkman, dien zij in den ban gedaan hebben, naar ik -meen?" zeide Bitzer, de jonkman met de lichte kleur. - -"Ja," antwoordde Stephen wederom. - -"Dat dacht ik wel, omdat zij zich allen van u schijnen af te -houden. Mijnheer Bounderby wil u spreken. Gij weet zijn huis wel, -niet waar?" - -"Ja," herhaalde Stephen. - -"Ga dan dadelijk daarheen, zult ge?" zeide Bitzer. "Ge wordt gewacht, -en hebt de meid maar te zeggen, dat gij het zijt. Ik behoor tot het -kantoor; als ge dus dadelijk zonder mij daarheen gaat--ik ben gezonden -om u te halen--haalt gij mij eene wandeling uit." - -Stephen, die den anderen kant opging, keerde om en begaf zich, gelijk -hem gelast was, naar het roode kasteel van den reus Bounderby. - - - - - - - -XXI. - -MANNEN EN MEESTERS. - - -"Wel, Stephen," zeide Bounderby op zijne winderige manier, "wat heb -ik gehoord? Wat hebben die pesten der maatschappij met u gedaan? Kom -binnen en spreek op." - -Het was het salon, waar hij dus verzocht werd binnen te treden. De -theetafel stond gereed, en mijnheer Bounderby's jeugdige vrouw, en -haar broeder, en een groot heer uit Londen waren aanwezig. Voor al -deze personen maakte Stephen eene buiging, sloot de deur en bleef -met den hoed in de hand daarbij staan. - -"Dit is de man, van wien ik u zoo even gesproken heb, Harthouse," -zeide mijnheer Bounderby. - -De heer, tot wien hij het woord richtte en die met mevrouw Bounderby -op de sofa zat te praten, stond op, zeide op een slependen toon: -"Ei zoo!" en kuierde onverschillig en dralend naar het haardkleedje, -waar mijnheer Bounderby stond. - -"Komaan," zeide Bounderby, "spreek nu maar op." - -Na de vier verloopene dagen klonk deze toespraak Stephen rauw en -wanluidend in de ooren. Behalve dat zijn gewond gemoed daardoor onzacht -werd aangetast, scheen men ook te onderstellen, dat hij werkelijk uit -eigenbelang zijne makkers had verlaten, gelijk men hem verweten had. - -"Wat was het, mijnheer," zeide Stephen, "dat het u beliefde van mij -te willen hebben?" - -"Wel, dat heb ik u gezegd," antwoordde Bounderby. "Spreek op als -een man, daar gij een man zijt, en vertel ons van u zelven en die -combinatie." - -"Met uw believen, mijnheer," zeide Stephen Blackpool, "ik heb er -niets van te zeggen." - -Mijnheer Bounderby, die altijd meer of min naar den wind geleek en -nu iets in zijn weg vond staan, begon er terstond tegen te blazen. - -"Zie nu eens hier, Harthouse," zeide hij, "daar hebt gij nu een van -hen. Toen deze man vroeger eens hier was, heb ik hem gewaarschuwd -voor de kwaadwillige vreemdelingen, die altijd rondloopen--en die, -waar men ze vond, behoorden opgehangen te worden--en ik heb dien -man toen gezegd, dat hij een verkeerden weg opging. Zoudt gij het nu -gelooven, dat hij, hoewel zij hem zoo geteekend hebben, nog zulk een -slaaf van hen is, dat hij bang is om zijn mond over hen open te doen!" - -"Ik heb gezegd, dat ik niets te zeggen had, mijnheer; niet dat ik -bang was om mijn mond open te doen." - -"Zegt gij zoo? Ja, ik weet wel wat gij gezegd hebt, en nog meer; ik -weet ook wat gij meent, begrijpt ge! Dat is waarachtig niet altijd -hetzelfde. Dikwijls geheel iets anders. Gij moest ons liever maar -zeggen, dat die kerel, Slackbridge, niet in de stad is om het werkvolk -tot muiterij op te stoken; en dat hij geen volksleider van de echte -soort, dat wil zeggen een doortrapte schobbejak is. Gij moest ons dat -liever maar dadelijk zeggen; gij kunt mij toch niet bedriegen. Gij -wilt ons dat immers zeggen? Waarom doet gij het dan niet?" - -"Het spijt mij evenzeer als u, mijnheer, als het volk slechte -leidslieden heeft," antwoordde Stephen, zijn hoofd schuddende. "Zij -nemen maar degenen, die zich voordoen. Misschien is het niet het -kleinste van hunne ongelukken, dat zij geen betere kunnen krijgen." - -De wind begon onstuimig te worden. - -"Gij vindt dit zeker al tamelijk wel, Harthouse," zeide mijnheer -Bounderby; "gij vindt dit zeker al vrij sterk. Gij zult wel zeggen, -bij mijne ziel, dat is een aardig staaltje van de soort van lieden -waarmede mijne vrienden moeten omspringen; maar dit is nog niemendal, -mijnheer. Gij zult mij dien man eene vraag hooren doen. Zeg eens, -mijnheer Blackpool,"--de wind stak al meer en meer op--"mag ik zoo -vrij zijn van u te vragen hoe het komt, dat gij geweigerd hebt tot -die combinatie toe te treden?" - -"Hoe het komt?" - -"Ja," zeide mijnheer Bounderby, met zijne duimen in de mouwen van zijn -rok, terwijl hij met zijn hoofd knikte en zijne oogen dichtkneep, als -ware het in vertrouwen tegen den muur aan den overkant, "hoe het komt." - -"Ik had er liever niet van willen spreken, mijnheer; maar daar gij het -mij vraagt, en ik niet ongemanierd wil zijn, zal ik toch antwoorden: -ik had mijn woord gegeven." - -"Niet aan mij, dat weet gij wel," zeide Bounderby. (Stormachtig weer, -met bedrieglijke tusschenpoozen van kalmte, waarvan er nu juist -een heerschte). - -"O neen, mijnheer, niet aan u." - -"Wat mij aangaat, alle betrekking tot mij heeft er volstrekt geen -deel aan," zeide Bounderby, nog in vertrouwen tegen den muur. "Als -het alleen om Josiah Bounderby van Coketown ware te doen geweest, -hadt gij zeker medegedaan en er geen been in gevonden?" - -"Ja wel, mijnheer, dat is waar." - -"Ofschoon hij weet," zeide mijnheer Bounderby, nu in eene stormvlaag -uitbarstende, "dat die kerels een troep rebellen en schelmen -zijn, voor wie het nog te weinig zou zijn als zij gedeporteerd -werden! Nu, mijnheer Harthouse, gij hebt eenigen tijd in de wereld -rondgezworven. Hebt gij buiten dit gezegende land ooit iets gevonden, -dat naar dien man geleek?" En mijnheer Bounderby wees naar hem met -een van gramschap trillenden vinger. - -"Neen, mevrouw," zeide Stephen Blackpool, in manhaftig protest tegen -de gebezigde woorden, en zich onwillekeurig tot Louisa richtende, -nadat hij haar even in de oogen had gezien. "Geene rebellen of -schelmen. Niets van dien aard, mevrouw, niets van dien aard. Zij -hebben mij niet vriendelijk behandeld, mevrouw, dat weet en gevoel ik -wel. Maar er zijn er geen twaalf onder hen, mevrouw--geen twaalf?--geen -zes, of ieder gelooft dat hij zijn plicht heeft gedaan jegens de -anderen en zich zelven. God verhoede dat ik, die al mijn leven deze -menschen gekend heb en ondervinding van hen heb gehad--ik, die met -hen gegeten en gedronken heb, en bij hen gezeten en met hen gewerkt -en hen liefgehad heb, zou nalaten om de waarheid van hen te getuigen, -al hadden zij mij nog zooveel kwaad gedaan." - -Hij sprak met den stroeven ernst van zijn stand en zijn karakter, -misschien nog verhoogd door de trotsche bewustheid, dat hij zijne -klasse, onder al haar wantrouwen, getrouw was gebleven; maar hij -herinnerde zich volkomen waar hij was en verhief zelfs zijne stem niet. - -"Neen, mevrouw, neen. Zij zijn elkander trouw en zijn liefderijk -voor elkander, zelfs tot in den dood. Wees onder hen arm, wees onder -hen ziek, wees onder hen bedroefd, om een van de vele oorzaken, die -den armen man droefenis in huis brengen, en zij zullen goed voor u -zijn, zacht voor u zijn, troostrijk voor u zijn, christelijk voor u -zijn. Daarvan kunt gij zeker wezen, mevrouw. Zij zouden aan stukken -geplukt moeten worden, eer zij anders werden." - -"Kortom," zeide mijnheer Bounderby, "het is zeker omdat zij zoo vol -deugden steken, dat zij u hebben weggejaagd. Ga er maar mede voort, -nu gij er toch aan begonnen zijt. Spreek maar op." - -"Hoe het komt, mevrouw," hervatte Stephen, die nog zijne natuurlijke -toevlucht in Louisa's gezicht scheen te vinden, "dat juist datgene, -wat in onze lieden het beste is, het meest tot ons nadeel en ongeluk -schijnt uit te loopen en ons het meest op een dwaalweg schijnt te -brengen, weet ik niet. Maar het is zoo. Ik weet dat het zoo is, -evengoed als ik weet, dat er een hemel boven mij is achter den -rook. Wij zijn toch ook geduldig en willen over het geheel doen wat -recht is. Ik kan niet denken, dat de schuld geheel bij ons ligt." - -"Nu, mijn vriend," zeide mijnheer Bounderby, wien Stephen niet méér -had kunnen vertoornen, hoewel hij daarvan geheel onbewust was, dan door -zich naar het scheen op iemand anders te beroepen, "als ge mij nu een -halve minuut uwe aandacht wilt verleenen, heb ik een paar woorden met -u te spreken. Gij hebt zoo even gezegd, dat gij ons niets over die zaak -te zeggen hadt. Zijt ge daarvan geheel zeker, eer wij verder gaan?" - -"Ja, mijnheer, daarvan ben ik zeker." - -"Hier is een heer uit Londen,"--mijnheer Bounderby wees achterwaarts -met zijn duim naar mijnheer James Harthouse--"een heer van het -Parlement. Ik zou gaarne hebben, dat hij een kort gesprek tusschen u -en mij aanhoorde, in plaats van den inhoud daarvan--ik weet al vooruit -wat die zijn zal; niemand weet dat beter dan ik, onthoud dat wel--op -goed vertrouwen uit mijn mond te moeten aannemen." - -Stephen boog zijn hoofd voor den heer uit Londen en toonde zich -wat meer ontrust en verlegen dan gewoonlijk. Onwillekeurig zochten -zijne oogen zijne vorige toevlucht, maar op een wenk van dien kant -(nadrukkelijk, hoewel oogenblikkelijk) vestigde hij ze weder op -mijnheer Bounderby. - -"Zeg nu eens, waarover klaagt gij?" vroeg mijnheer Bounderby. - -"Ik ben niet hier gekomen om te klagen, mijnheer," antwoordde -Stephen. "Ik kom omdat ik geroepen ben." - -"Wel," hervatte mijnheer Bounderby, zijne armen over elkander slaande, -"waarover klaagt gijlieden dan in het algemeen?" - -Stephen zag een oogenblik eenigszins weifelend om zich heen en scheen -toen tot een besluit te komen. - -"Mijnheer, ik ben nooit heel knap geweest om dat te zeggen, al -heb ik van het gevoel er van zoo goed mijn deel gehad als iemand -anders. Inderdaad, wij zitten in een warboel, mijnheer. Zie maar -eens rond in deze stad--zoo rijk als zij is--en zie dan de menigte -van menschen, die hier in de stad zijn gekomen om voor hun brood te -weven, te kaarden en zoo al meer, altijd eenerlei, van hunne wieg tot -aan het graf. Zie hoe wij leven en waar wij leven, en in welk eene -menigte, en hoe eentonig ons leven en hoe wisselvallig ons bestaan -is; en zie hoe de fabrieken altijd aan het werk blijven, en hoe -zij ons met dat werk nooit nader tot iets brengen--behalve alleen -aan den dood. Zie hoe gij over ons denkt, en over ons schrijft, en -over ons praat, en met uwe deputaties naar ministers over ons gaat, -en hoe gij altijd gelijk hebt en hoe wij altijd ongelijk hebben, -en er nooit iets redelijks en verstandigs in ons te vinden is. Zie -hoe dit is toegenomen, mijnheer, al grooter en grooter geworden, -al zwaarder en zwaarder, en al harder en harder, van jaar tot jaar, -van geslacht tot geslacht. Wie kan dat aanzien, mijnheer, en dan nog -goedsmoeds zeggen, dat dit geen warboel is?" - -"Natuurlijk," zeide mijnheer Bounderby, "En nu zult gij misschien -dien heer ook wel laten weten, hoe gij dien warboel (gelijk gij het -zoo gaarne noemt) terecht zoudt willen brengen?" - -"Dat weet ik niet, mijnheer. Dat is niet van mij te wachten. Ik ben -het niet, van wien dat gevergd moet worden. Dat zijn diegenen, die -over ons gesteld zijn en over al de rest van ons. Waarvoor zijn zij -anders, mijnheer, als zij dat niet doen?" - -"Dan zal ik u iets zeggen, wat er ten minste aan te doen is," -antwoordde mijnheer Bounderby. "Wij zullen een voorbeeld maken van -een half dozijn Slackbridge's. Wij zullen die schavuiten voor de -rechtbank brengen en naar de straf-koloniën zenden." - -Stephen schudde ernstig zijn hoofd. - -"Zeg mij niet van neen, man," vervolgde mijnheer Bounderby, en nu -waaide het een orkaan, "want dat zullen wij, zeg ik u." - -"Mijnheer," antwoordde Stephen, met de kalme vastheid eener -onwankelbare overtuiging, "al zoudt ge honderd Slackbridge's -nemen--allen die er maar zijn, zelfs tienmaal zooveel--en ze ieder in -een zak naaien, en in de diepste zee laten zinken, die er ooit geweest -is eer er nog droog land was, dan zoudt gij toch den warboel eveneens -laten als hij is. Opruiende vreemdelingen!" vervolgde Stephen met een -glimlach, "wanneer, zoolang wij ons kunnen herinneren, hebben wij -niet van opruiende vreemdelingen gehoord! Het is niet door hen dat -er onrust komt, mijnheer. Het is niet bij hen dat het begint. Ik ben -geen vriend van hen--ik heb geen reden om hun vriend te zijn--maar -het is hopeloos en nutteloos, die lieden voor hun handwerk te willen -straffen, in plaats van dat handwerk zelf te beletten. Allen die nu -hier in de kamer om mij heen zijn, waren hier eer ik kwam, en zullen -nog hier zijn als ik weg ben. Breng die klok aan boord van een schip -en zend ze weg naar het eiland Norfolk, en de tijd zal toch eveneens -voortgaan. Zoo is het ook met Slackbridge." - -Zich voor een oogenblik naar zijne vorige toevlucht keerende, -nam hij eene waarschuwende beweging harer oogen naar de deur -waar. Terugtredende sloeg hij zijne hand aan de kruk. Maar hij had -niet uit eigen wil en verlangen gesproken, en hij gevoelde in zijn -hart, dat het eene edele vergelding van het geledene onrecht zou -zijn, indien hij hun, die hem zoo verzaakt hadden, tot het laatste -toe getrouw bleef. Hij bleef dus staan om geheel te zeggen wat hij -nog op het gemoed had. - -"Mijnheer, ik kan met mijn beetje kennis en mijne gemeene manier -van spreken dezen heer niet zeggen, wat dit alles zou kunnen -verbeteren,--hoewel sommige werklieden hier in de stad het wel konden -doen, veel beter dan ik; maar ik kan hem toch wel zeggen wat ik weet -dat nooit baten zal. De sterke hand zal het nooit doen. Overwinning -en zegepraal zullen het nooit doen. Eene afspraak om den eenen kant op -eene onnatuurlijke manier altijd gelijk te geven, en den anderen kant -altijd ongelijk, zal het nooit, nooit doen. En ze zoo maar hun gang -te laten gaan, zal het ook nooit doen. Laat duizenden bij duizenden -zoo maar hun gang gaan, allen hetzelfde leven leiden en altijd in -denzelfden warboel blijven, en zij zullen aan den éénen kant blijven -staan, en gij aan den anderen, met eene zwarte, onoverkomelijke -diepte tusschen u, juist zoo lang en zoo kort als zulk eene ellende -kan duren. Nooit met die menschen meer eigen te willen worden, door -goedheid en geduld en opbeurende manieren, die hen zoo aan elkander -hechten onder hunne vele bezwaren en elkander zoo doen bijstaan in -hun nood met wat zij zelven wel konden gebruiken--gelijk ik nederig -geloof dat door geen volk, dat die heer op zijne reizen gezien heeft, -ooit kan overtroffen worden--ook dat zal het nooit doen, voordat de -zon in ijs verandert. En voor het laatst, hen maar in rekening te -brengen als zooveel stoomkracht, en te behandelen alsof zij cijfers -van eene som of doode machines waren, zonder liefde of voorkeur, -zonder geheugen of neigingen, zonder zielen, die moede kunnen worden -en zielen die kunnen hopen; als alles rustig is, hen maar te laten -voortzwoegen alsof zij niets van dien aard bezaten, en als alles -onrustig is, hun te verwijten, dat zij in hunne betrekking tot u -geen menschelijk gevoel toonen,--dat zal het nooit doen, mijnheer, -eer de menschen geheel anders worden dan God hen geschapen heeft." - -Stephen stond met de hand aan de opene deur te wachten of er nog iets -meer van hem verlangd werd. - -"Blijf nog een oogenblikje," zeide mijnheer Bounderby met een bloedrood -gezicht. "Ik heb u gezegd, toen gij de laatste maal met eene klacht -hier kwaamt, dat gij liever moest omkeeren en u daarvan afhouden. En -ik heb u ook gezegd, als gij het nog weet, dat ik het wel begreep -als men den gouden lepel in het oog had." - -"Ik zelf heb nooit zoo iets in het oog gehad, mijnheer, dat verzeker -ik u." - -"Nu is het mij duidelijk geworden," vervolgde mijnheer Bounderby, -"dat gij een van die snaken zijt, die altijd grieven hebben, en dat -gij rondloopt om die grieven uit te zaaien en voort te planten. Dit -is het werk van uw leven, mijn vriend." - -Stephen schudde zijn hoofd,--een zwijgende betuiging dat hij wel -ander werk had. - -"Gij zijt zulk een netelige, hatelijke, onverdraaglijke kerel," -vervolgde mijnheer Bounderby, "dat zelfs uwe eigene vereeniging, de -menschen die u het best kennen, niets met u te doen willen hebben. Ik -had nooit gedacht dat die knapen in iets gelijk konden hebben. Maar -ik zal u eens wat zeggen. Voor de aardigheid zal ik hen nu eens zoo -ver gelijk geven, dat ik ook niets meer met u te doen wil hebben." - -Stephen sloeg snel zijne oogen op om hem aan te zien. - -"Gij kunt afmaken waaraan gij bezig zijt," zeide mijnheer Bounderby -met een veelbeduidend knikje, "en dan ergens anders heen gaan." - -"Mijnheer, gij weet wel," zeide Stephen met nadruk, "dat ik, als ik -bij u geen werk kan krijgen, het ook nergens anders krijgen kan." - -"Wat ik weet, dat weet ik," luidde het antwoord, "en wat gij weet, -dat weet gij. Ik heb er niets meer over te zeggen." - -Stephen zag nog eens naar Louisa om, maar hare oogen waren niet meer -naar de zijne opgeslagen; hij slaakte dus een zucht, en met de woorden: -"De Hemel helpe ons allen in deze wereld," die hij maar weinig harder -dan fluisterend uitsprak, ging hij heen. - - - - - - - -XXII. - -STEPHEN BLACKPOOL VERDWIJNT. - - -Het was tusschen licht en donker toen Stephen bij mijnheer Bounderby -de deur uitkwam. De nachtelijke schaduw was zoo snel neergedaald, -dat hij, toen hij de deur had toegetrokken, niet eens om zich heen -zag, maar met loomen tred rechtuit de straat langs ging. Niets was -verder uit zijne gedachten dan de zonderlinge oude vrouw, die hij -bij zijn vorig bezoek aan hetzelfde huis had ontmoet, toen hij een -voetstap achter zich hoorde dien hij kende, en zich omkeerende, -die vrouw wederzag, thans in gezelschap van Rachel. - -Hij zag Rachel het eerst, gelijk hij haar alleen had gehoord. - -"Ha, Rachel, mijn beste! Gij bij haar, juffrouw!" - -"Ja, gij zijt zeker wel verwonderd, en dat met reden, moet ik zeggen," -antwoordde de oude vrouw. "Daar ben ik alweer, ziet ge." - -"Maar hoe zoo met Rachel?" zeide Stephen, terwijl hij zijn stap naar -dien der vrouwen schikte en tusschen de twee in ging, nu naar de eene -en dan naar de andere omkijkende. - -"Wel, ik ben omtrent eveneens aan dit goede meisje gekomen als ik -aan u gekomen ben," antwoordde de oude vrouw, op vroolijken toon het -woord opvattende. "Ik kom hier dit jaar wat later dan gewoonlijk, -want ik ben eenigszins met kortademigheid gekweld, en heb dus mijne -reis uitgesteld tot wij warm en mooi weer hadden. Om dezelfde reden -doe ik nu mijne reis niet geheel op één dag, maar neem er twee dagen -toe, en slaap van nacht in het Reizigers-Koffiehuis bij den spoorweg -(een knap, zindelijk huis) en ga morgenochtend om zes uur met den -eersten trein weer heen. Maar wat heeft dat met dit goede meisje te -doen, zult gij zeggen. Dat zal ik u vertellen. Ik heb gehoord, dat -mijnheer Bounderby getrouwd is. Ik heb het in de courant gelezen, -waar het wat heerlijk in stond--machtig mooi!" De oude vrouw zeide -dit met eene zonderlinge opgetogenheid. "En nu wilde ik zijne vrouw -zien. Ik heb haar nog nooit gezien. Zoudt ge nu gelooven, zij is -sedert van middag twaalf uur de deur niet uitgekomen. Om het dus nu -niet te licht op te geven, bleef ik voor het laatst nog een beetje -wachten, en toen ging ik dit goede meisje twee- of driemaal voorbij; -en daar zij zulk een vriendelijk gezichtje had, sprak ik haar aan, -en zij bleef met mij aan de praat. Daar," zeide de oude vrouw tot -Stephen, "nu kunt ge al de rest wel zelf raden, veel korter dan ik -het vertellen kan, mag ik wel zeggen." - -Wederom had Stephen moeite om een onwillekeurigen afkeer van die oude -vrouw te overwinnen, hoewel haar uitzicht en toon zoo eerlijk en -eenvoudig waren als zij maar konden zijn. Met eene goedwilligheid, -welke hem even natuurlijk was als hij wist dat zij dit Rachel was, -bleef hij bij het onderwerp, dat haar in haar ouderdom nog zooveel -belang inboezemde. - -"Wel, juffrouw," zeide hij, "ik heb die dame gezien, en zij was jong -en mooi. Met heerlijke, donkere, peinzende oogen, en zulk eene stille -manier, Rachel, als ik nog nooit iemand anders gezien heb." - -"Jong en mooi. Zoo zoo!" riep de oude vrouw vol blijdschap -uit. "Bloeiend als eene roos! En zeker eene gelukkige vrouw!" - -"O ja, juffrouw, dat zou ik wel denken," zeide Stephen, maar met een -twijfelachtigen blik naar Rachel. - -"Zoudt gij denken? Dat moet zij wel wezen. Zij is immers uw meesters -vrouw?" hervatte de oude vrouw. - -Stephen knikte toestemmend. "Hoewel wat dat meester aangaat," zeide -hij, wederom met een blik naar Rachel, "hij is nu mijn meester niet -meer. Het is alles gedaan tusschen hem en mij." - -"Hebt gij voor zijn werk bedankt, Stephen?" vroeg Rachel angstig -en snel. - -"Wel, Rachel," antwoordde hij, "of ik voor zijn werk heb bedankt, -of hij mij afdankte, komt op hetzelfde neer. Zijn werk en ik zijn -gescheiden. Het is ook al goed zoo--het beste misschien, dacht ik, -juist toen ik u mij achterop hoorde komen. Het zou maar allerlei -moeite veroorzaakt hebben als ik daar gebleven was. Misschien is het -een geluk voor velen, dat ik heenga, misschien een geluk voor mij -zelven; in allen gevalle het moet nu zoo wezen. Ik moet Coketown den -rug toekeeren en mijn fortuin zoeken, beste, met opnieuw te beginnen." - -"Waar zult ge naar toe gaan, Stephen?" - -"Dat weet ik van avond nog niet," zeide hij, zijn hoed afnemend en -zijne dunne haren met de vlakke hand gladstrijkende. "Maar ik ga -van avond nog niet, Rachel, en morgen ook nog niet. Het is niet heel -gemakkelijk te verzinnen waar ik naar toe zal gaan; maar ik zal wel -moed houden." - -In dit opzicht hielp hem de bewustheid, dat hij niet slechts -onbaatzuchtig handelde, maar zelfs onbaatzuchtig dacht. Eer hij nog -mijnheer Bounderby's deur had toegetrokken, had hij overwogen, dat -het ten minste voor haar goed was, dat hij genoodzaakt was om heen -te gaan, dewijl zij dan geen gevaar meer zou loopen van insgelijks -verdacht te worden, omdat zij zich niet van hem afzonderde. Hoewel -het hem veel kosten zou haar te verlaten, en hoewel hij geene stad -bedenken kon waar zijn vonnis hem niet volgen zou, was het misschien -toch eene verademing voor hem, dat hij met geweld van het leed der -vier laatste dagen werd ontheven al was het zelf om onbekende rampen -en bezwaren tegemoet te gaan. - -Hij zeide dus naar waarheid: "Ik ben er kalmer onder, Rachel, dan ik -had kunnen denken." - -Het was hare taak niet zijn last te verzwaren; zij antwoordde dus -met haar opbeurenden glimlach, en het drietal wandelde te zamen voort. - -Oude lieden, vooral wanneer zij hun best doen om vroolijk te zijn -en anderen niet tot last te wezen, worden onder de armen algemeen -geacht en geëerd. De oude vrouw had zulk een fatsoenlijk voorkomen, -was zoo vergenoegd, en nam hare zwakheden, hoewel zij sedert haar vorig -onderhoud met Stephen waren toegenomen, zoo licht op, dat beiden eene -welwillende belangstelling voor haar begonnen te gevoelen. Zij was -te vlug om te willen toelaten, dat men om harentwil langzamer ging, -maar zij was zeer dankbaar dat men met haar praatte, en zelve zeer -genegen om te praten; zoodat zij, toen men aan dat gedeelte der stad -gekomen was, waar hare geleiders woonden, levendiger en luchtiger -was geworden dan ooit. - -"Kom bij mij binnen, juffrouw," zeide Stephen, "en drink een kopje -thee. Rachel zal dan ook binnenkomen en u naderhand veilig naar uw -logement brengen. Het zal misschien lang duren, Rachel, eer ik weder -eens kans heb op uw gezelschap." - -Men bewilligde, en de drie gingen verder naar het huis waar hij -woonde. Toen men de smalle straat insloeg, keek Stephen naar zijn -venster op met een angst, die hem altijd kwelde als hij naar huis ging; -maar het venster stond open gelijk hij het gelaten had, en niemand -was daar. De booze geest van zijn leven was maanden geleden weder -verdwenen; en hij had sedert niet meer van haar gehoord. De eenige -blijken harer laatste terugkomst waren thans het kariger huisraad in -zijne kamer en het grijzere haar op zijn hoofd. - -Hij stak eene kaars aan, zette zijn theeblad gereed, haalde heet -water van beneden, en brood, boter en eene kleine portie thee en -suiker in den naasten winkel. Het brood was versch en bros van korst, -de boter niet lang geleden gemaakt en de suiker wit, natuurlijk--om -de standvastige getuigenis der magnaten van Coketown te bewaarheden, -dat die menschen leefden als prinsen, mijnheer. Rachel zette thee -(zulk een groot gezelschap maakte het noodzakelijk een kopje te -leenen), en de vreemde oude vrouw was machtig in haar schik. Het was -de eerste zweem van gezelligheid, dien de gastheer in vele dagen had -gehad. Ook hij, met de wereld als eene barre, uitgestrekte heide voor -zich, genoot dezen maaltijd--wederom ter bevestiging van de getuigenis -der magnaten--als een voorbeeld van het volslagen gebrek aan overleg -bij die menschen, mijnheer. - -"Ik heb er nog niet aan gedacht om naar uw naam te vragen, juffrouw," -zeide Stephen. - -De oude vrouw maakte zich bekend als "juffrouw Pegler." - -"Eene weduwe, denk ik?" zeide Stephen. - -"O, vele jaren lang!" - -Juffrouw Pegler's echtgenoot (een van de beste mannen, die er ooit -geweest waren) was, volgens hare berekening, reeds dood toen Stephen -geboren werd. - -"Het was wel een ongeluk, zoo'n goed man te verliezen. En kinderen?" - -Het kopje van juffrouw Pegler, dat tegen het schoteltje rinkelde, -duidde eenige zenuwachtigheid bij haar aan. "Neen," zeide zij. "Nu -niet, nu niet." - -"Dood, Stephen," fluisterde Rachel hem zachtjes toe. - -"Het spijt me dat ik er van gesproken heb," zeide Stephen. "Ik had -moeten bedenken, dat ik eene pijnlijke plek kon treffen. Ik--ik had -beter moeten weten." - -Terwijl hij zich zoo verontschuldigde, rinkelde het kopje der -oude vrouw al meer en meer. "Ik heb een zoon gehad," zeide zij met -eene zonderlinge aandoening, welke niets van de gewone teekenen van -droefheid had, "en het ging hem goed, verbazend goed. Maar laat er niet -meer van hem gesproken worden als het u belieft. Hij is,"--zij zette -haar kopje neer en maakte eene beweging met hare handen, alsof zij -er met dat gebaar wilde bijvoegen: "dood!" Daarna zeide zij overluid: -"Ik heb hem verloren." - -Stephen was het onaangename gevoel nog niet te boven gekomen, dat -hij de oude vrouw leed had gedaan, toen zijne huiswaardin de smalle -trap kwam opstommelen, hem naar de deur riep en hem iets in het oor -fluisterde. Juffrouw Pegler was lang niet doof, want zij ving een -der zacht gesprokene woorden op. - -"Bounderby!" riep zij met eene gesmoorde stem, van haar stoel bij de -tafel opspringende. "O, verberg mij! Laat ik toch om 's Hemels wil -niet gezien worden. Laat hij niet boven komen eer ik weg ben. Ik bid u, -ik bid u!" - -Zij beefde van ontroering, kroop achter Rachel, toen deze haar poogde -gerust te stellen, en scheen niet te weten wat zij deed. - -"Maar luister, juffrouw, luister toch!" zeide Stephen verbaasd. "Het -is mijnheer Bounderby niet; het is zijne vrouw. Gij zijt toch niet -bang voor haar. Nog geen uur geleden waart ge zoo machtig blij iets -van haar te hooren." - -"Maar weet ge wel zeker, dat het mevrouw en niet mijnheer is?" vroeg -zij nog bevende. - -"Zoo zeker als iets." - -"Wel, als ik u bidden mag, spreek dan toch niet tegen mij, en let -maar geheel niet op mij," zeide de oude vrouw. "Laat ik maar stil in -dit hoekje blijven zitten." - -Stephen knikte en zag Rachel aan alsof hij van haar eene opheldering -verlangde, die zij buiten staat was hem te geven. Hij nam vervolgens -de kaars, ging naar beneden, kwam weldra terug, en liet Louisa binnen, -die door haar broeder Tom gevolgd werd. - -Rachel was opgestaan en stond met haar hoed en doek in de hand, toen -Stephen, zelf ten hoogste verbaasd over dit bezoek, de kaars weder -op tafel zette. Toen bleef hij ook staan, met zijne geslotene hand -op de tafel leunende, en wachtte tot men hem zou aanspreken. - -Voor de eerste maal in haar leven was Louisa in de woning van een -fabriek-arbeider gekomen; voor de eerste maal in haar leven was -zij in iets getreden, dat naar persoonlijke betrekking met een -van die lieden zweemde. Zij wist van hun bestaan bij honderden en -duizenden. Zij wist welk eene hoeveelheid arbeids zeker getal van hen -in zekeren tijd kan voort brengen. Zij had hen bij troepen gelijk -mieren of wespen zien voorbijgaan, als zij hunne nesten verlieten -of daarheen terugkeerden. Maar zij wist door hare lectuur oneindig -meer van de levenswijs dier ijverige insecten, dan van deze nijvere -mannen en vrouwen. - -Zij waren iets dat zóóveel moest werken en zóóveel loon krijgen, -en daarmede gedaan; iets dat onfeilbaar door dezelfde wetten -werd beheerscht, welke de aanvraag en den toevoer op elke markt -beheerschen; iets dat domme misslagen tegen die wetten maakte en -dan in moeielijkheden kwam; iets dat zich wat bekrimpen moest als -het koren duur was, en zich overat als het goedkoop was, en dat zich -in zekere evenredigheid vermenigvuldigde, dat zekere evenredigheid -van misdaden en zekere evenredigheid van pauperisme opleverde; iets -waarmede, als kapitaal gebruikt, groote fortuinen werden gemaakt; -iets dat somtijds in woeling kwam evenals de zee, en eenig kwaad deed -(voornamelijk zich zelven), en dan weder bedaarde. Dit wist zij van de -fabriek-arbeiders. Maar zij had er bijna evenmin aan gedacht om deze -massa in eenheden te verdeelen, als om de zee zelve in de droppels -af te zonderen, waaruit zij is samengesteld. - -Zij stond eene poos in de kamer rond te zien. Van de weinige stoelen, -de weinige boeken, de gemeene schilderijtjes en het bed liet zij haar -blik naar de twee vrouwen en naar Stephen dwalen. - -"Ik ben hier gekomen om eens met u te spreken over wat daar straks -voorgevallen is. Ik zou u gaarne van dienst willen zijn, als ge mij -dat wilt toelaten. Is dit uwe vrouw?" - -Rachel sloeg hare oogen op en liet ze weder neerzinken; die blik -zeide duidelijk genoeg: "Neen." - -"Ik bedenk mij," zeide Louisa, blozende over hare vergissing. "Ik -herinner mij nu dat ik van uwe huiselijke rampen heb hooren spreken, -hoewel ik toen niet op de bijzonderheden lette. Het was mijne meening -niet eene vraag te doen, die hier iemand onaangenaam kon wezen. Als ik -weer eene vraag mocht doen, die dat gevolg kon hebben, verontschuldig -mij dan daarmede, verzoek ik u, dat ik niet recht weet hoe ik met u -behoor te spreken." - -Gelijk Stephen zich eene poos geleden onwillekeurig tot haar gericht -had, zoo richtte zij zich nu onwillekeurig tot Rachel. Hare manier -van spreken was kort en stroef, en toch aarzelend en schroomvallig. - -"Hij heeft u gezegd wat er tusschen hem en mijn man is -voorgevallen? Gij zult wel de eerste geweest zijn, bij wie hij troost -gezocht heeft, denk ik?" - -"Ik heb het voornaamste er van gehoord, mevrouw," antwoordde Rachel. - -"Heb ik het wel verstaan, dat hij, door één fabrikant afgedankt, nu -waarschijnlijk door allen zal worden afgewezen? Ik meende hem dit te -hooren zeggen." - -"De kans is heel gering, mevrouw--bijna geheel geene kans meer--voor -iemand, die een slechten naam onder hen krijgt." - -"Wat moet ik begrijpen, dat gij meent met een slechten naam?" - -"De naam van lastig te wezen." - -"Dus zou hij evenzeer door de vooroordeelen zijner eigene klasse als -die der andere in den ban gedaan worden? Zijn die twee in deze stad -door zulk een diepte gescheiden, dat er tusschen in geheel geene -plaats voor een eerlijk werkman is?" - -Rachel schudde zwijgend haar hoofd. - -"Hij kwam bij zijne makkers in verdenking," hervatte Louisa, "omdat -hij eene belofte gedaan had om niet met hen mede te doen. Ik denk dat -gij het moet geweest zijn aan wie hij die belofte had gedaan. Zou ik -u mogen vragen waarom hij die gedaan heeft?" - -Rachel barstte in tranen uit. - -"Ik heb het niet van hem gevergd, arme man! Ik heb hem gebeden tot zijn -eigen bestwil zich niet in moeite te steken, weinig denkende dat hij er -door mij in zou komen. Maar ik weet dat hij liever honderd dooden zou -willen sterven dan ooit zijn woord te breken. Dat weet ik wel van hem." - -Stephen was stil en aandachtig blijven staan in zijne gewone peinzende -houding, met de hand aan zijne kin. Hij sprak nu met eene stem, -die eenigszins minder vast was dan gewoonlijk: - -"Niemand, behalve ik zelf, kan weten hoeveel achting, liefde en eerbied -ik Rachel toedraag, of met hoeveel reden. Toen ik die belofte gaf, -heb ik met waarheid gezegd, dat zij de engel van mijn leven was. Het -was eene plechtige belofte. Ik heb haar gegeven voor altijd." - -Louisa keerde zich naar hem om en boog haar hoofd voor hem met eene -eerbiedigheid, die bij haar geheel iets nieuws was. Zij zag van -hem naar Rachel, en hare trekken werden zachter. "Wat zult gij nu -doen?" vroeg zij hem; en hare stem was ook zachter geworden. - -"Wel, mevrouw," antwoordde Stephen, met een glimlach om zich goed -te houden, "als ik mijn werk af heb, moet ik hier vandaan en het -ergens anders gaan probeeren. Gelukkig of ongelukkig, iemand moet -maar probeeren; er is niets te doen zonder probeeren--behalve te gaan -liggen en te sterven." - -"Hoe zult gij reizen?" - -"Te voet, lieve mevrouw, te voet." - -Louisa kleurde, en eene beurs vertoonde zich in hare hand. Het -ritselen eener banknoot was hoorbaar, terwijl zij die openvouwde en -op de tafel legde. - -"Rachel, wilt gij hem zeggen--want gij weet het best hoe dat te doen -zonder hem te beleedigen--dat dit hem volgaarne gegeven wordt om hem -voort te helpen? Wilt gij hem bidden om het aan te nemen?" - -"Dat kan ik niet doen, mevrouw," antwoordde zij, haar hoofd -omkeerende. "God zegene u, dat gij zoo liefderijk over den armen man -denkt. Maar hij moet zelf zijn hart kennen, en weten of het hem zegt, -dat het recht is." - -Louisa zag ten deele ongeloovig, ten deele verschrikt, ten deele -ontroerd door medelijdend gevoel, naar dien man, die eerst zooveel -zelfbeheersching bezat, die onder het jongste gesprek zoo kalm en -standvastig was gebleven, en die nu in een oogenblik zijne bedaardheid -verloor, en met zijne hand voor zijn gezicht voor haar stond. Zij -stak hare hand uit alsof zij hem wilde aanraken, maar bedwong zich -toen en hield zich stil. - -"Zelfs Rachel," zeide Stephen nadat hij zijn gezicht weder ontbloot -had, "zou geene woorden kunnen bedenken om zulk een vriendelijk aanbod -vriendelijker te maken. Om te toonen, dat ik geen mensch zonder -verstand en dankbaarheid ben, zal ik twee pond aannemen. Ik zal ze -leenen om ze terug te geven. Het zal het pleizierigste werk zijn -dat ik ooit gedaan heb, als ik eens iets doen kan om mijne blijvende -dankbaarheid voor deze hulp te bewijzen." - -Zij was genoodzaakt de banknoot terug te nemen en de veel kleinere -som, die hij genoemd had, daarvoor in de plaats te stellen. Hij was -in geenerlei opzicht een hoffelijk, behaaglijk of schilderachtig -personage, en toch had de houding, waarmede hij dit geld aannam en -zonder meer te spreken zijne dankbaarheid aanduidde, een gratie, -die Lord Chesterfield zijn zoon in geene eeuw had kunnen leeren. - -Tom was op het bed blijven zitten, onverschillig met zijn eene been -heen en weer zwaaiende en aan zijn rottingknop zuigende, tot hij zijne -zuster gereed zag om weder te vertrekken. Toen stond hij eenigszins -haastig op en nam het woord. - -"Wacht nog eventjes, Louisa. Eer wij weggaan, zou ik hem een oogenblik -willen spreken. Er valt mij daar iets in. Als gij even op het portaal -wilt komen, Blackpool, zal ik het u zeggen. Neem maar geen licht -mede." Tom werd bijzonder ongeduldig toen Stephen naar de kast ging -om eene kaars te krijgen. "Er is geen licht bij noodig." - -Stephen volgde hem naar buiten. Tom sloot de kamerdeur en hield zijne -hand aan het slot. - -"Zeg eens," fluisterde hij, "ik geloof dat ik u een goeden dienst kan -doen. Vraag mij niet wat het is, want het kan nog wel op niemendal -uitloopen. Maar het kan toch geen kwaad als ik het probeer." - -Zijn adem sloeg als de vlam van een vuur tegen Stephen's oor aan, -zoo heet was hij. - -"Dat was onze kantoorlooper," vervolgde Tom, "die u van avond de -boodschap bracht. Ik zeg onze kantoorlooper, omdat ik ook op het -kantoor ben." - -"Wat heeft hij een haast!" dacht Stephen. Hij sprak zoo onduidelijk. - -"Nu," zeide Tom, "wacht eens. Wanneer gaat gij heen?" - -"Vandaag is het maandag," antwoordde Stephen, zich bedenkende. "Wel, -mijnheer, zoo wat vrijdag of zaterdag." - -"Vrijdag of zaterdag," zeide Tom. "Let nu eens op. Ik ben er niet -zeker van, of ik u den dienst kan doen, dien ik meen--dat is mijne -zuster, weet ge, daar in de kamer--maar misschien zal ik er toe in -staat zijn, en zoo niet, dan kan het toch geen kwaad. Ik zal u dus -eens wat zeggen. Gij zoudt onzen kantoorlooper wel weerom kennen?" - -"O ja zeker," antwoordde Stephen. - -"Heel goed," hervatte Tom. "Als gij tusschen vandaag en den dag -waarop ge heengaat, des avonds met werken uitscheidt, kuier dan een -uurtje of zoo voor het kantoor heen en weer. Doe niet alsof dat iets -beduidde, als hij u daar zien mocht, want ik zal hem niet zeggen u -aan te spreken, of ik moet begrijpen dat ik u den dienst kan doen, -dien ik meen. In dat geval zal hij een briefje of eene boodschap voor -u hebben, maar anders niet. Let wel daarop. Hebt ge mij goed begrepen?" - -Hij had in het donker een vinger door een knoopsgat van Stephen's -rok gewrongen, en draaide nu die punt van dat kleedingstuk al om en -om en dicht in elkander, op eene zeer buitengewone manier. - -"Ik heb het heel wel begrepen, mijnheer," antwoordde Stephen. - -"Pas dan op dat gij het niet vergeet en u niet vergist," zeide Tom. "Ik -zal mijne zuster onder het naar huis gaan zeggen wat ik op het oog -heb, en ik weet zeker dat zij het zal goedkeuren. Pas op nu. Gij -hebt alles onthouden, niet waar? Gij hebt het wel begrepen? Heel goed -dan. Komaan, Louisa!" - -Terwijl hij haar riep, stiet hij de deur open, maar hij kwam de kamer -niet weder binnen en wachtte ook niet tot men hem de smalle trap -aflichtte. Hij was al beneden toen zijne zuster pas de deur uitkwam, -en al op straat eer zij hem bereiken kon. - -Juffrouw Pegler bleef in haar hoekje zitten tot broeder en zuster -vertrokken waren en Stephen met de kaars in de hand terugkwam. Zij was -onuitsprekelijk opgetogen over mevrouw Bounderby, en schreide--die -onbegrijpelijke oude vrouw!--"omdat zij zulk een lief hartje -was." En toch was juffrouw Pegler zoo angstig dat het voorwerp -harer bewondering bij toeval zou terugkomen, dat het voor dien avond -met hare vroolijkheid gedaan was. Het was ook laat voor menschen, -die vroeg opstonden en zwaar werkten. Het gezelschap scheidde dus, -en Stephen en Rachel brachten hunne geheimzinnige bekende tot aan de -deur van het Reizigers-Koffiehuis, waar zij afscheid van haar namen. - -Zij gingen te zamen terug tot aan den hoek van de straat waar Rachel -woonde, en toen zij deze nader kwamen, werden zij al stiller en -stiller. Toen zij aan den donkeren hoek kwamen, waar hunne zeldzame -samenkomsten altijd afgebroken werden, bleven zij stilstaan en zwegen -geheel, alsof beiden bevreesd waren om te spreken. - -"Ik zal mijn best doen om u nog eens te zien, Rachel, eer ik ga, -maar zoo niet..." - -"Dat zult ge niet, Stephen, dat weet ik wel. Het is beter dat wij -maar besluiten om openhartig voor elkander te zijn." - -"Ja, gij hebt altijd gelijk. Dat is moediger en beter. Ik heb -dus gedacht, Rachel, dat het, daar ik nog maar een paar dagen hier -blijf, beter voor u zou zijn, beste, dat ge niet meer met mij gezien -werdt. Het zou u in moeielijkheid kunnen brengen, zonder eenig nut." - -"Het is niet daarom, Stephen, dat ik er tegen heb. Maar gij weet onze -oude afspraak. Het is om die reden." - -"Ja," zeide hij. "Het is op alle manieren beter." - -"Gij zult aan mij schrijven, Stephen, en mij alles zeggen wat er met -u gebeurt?" - -"Ja. Wat kan ik nu anders zeggen dan: de Hemel zij met u, de Hemel -zegene u, de Hemel danke u en beloone u!" - -"Moge Hij u ook zegenen, Stephen, in al uw zwerven, en u eindelijk -rust en vrede zenden!" - -"Ik heb u gezegd, beste," zeide Stephen Blackpool, "ik heb u dien -nacht gezegd, dat ik nooit iets zien of aan iets denken zou dat -mij driftig maakte, of gij, die zooveel beter zijt dan ik, zoudt -daarnaast staan. Gij staat nu daarnaast. Gij doet het mij met betere -oogen zien. God zegene u! Goedennacht en vaarwel!" - -Het was maar een haastig afscheid op den hoek eener gemeene straat, -maar het bleef eene heilige herinnering voor die twee gemeene -lieden. Gij bekrompene staathuishoudkundigen, gij geraamten -van schoolmeesters, gij mannen van feiten en cijfers, gij fijn -beschaafde, geblazeerde ongeloovigen, gij kakelende predikers van -allerlei kleingeestige stelsels, de armen zult gij altijd met u -hebben. Kweekt bij hen, terwijl het nog tijd is, alle schoonheden -van gevoel en verbeelding aan, om hun leven, dat dit zoo grootelijks -behoeft, tot sieraad te strekken; of in het oogenblik uwer zegepraal, -wanneer al het romaneske geheel uit hunne ziel verdreven is, en zij -en de prozaïsche werkelijkheid elkander recht in de oogen zien, zal -de werkelijkheid een wolvenaard aannemen, zich tegen u omkeeren en -een eind aan u maken. - -Stephen werkte de twee volgende dagen zonder ooit door iemand met een -enkel woord te worden opgebeurd; bij zijn komen en gaan ontweek men -hem gelijk te voren. Aan den avond van den tweeden dag zag hij land; -aan den avond van den derden stond zijn weefgetouw ledig. - -Op de twee vorige avonden was hij langer dan een uur op de straat voor -het kantoor blijven heen en weer dwalen, en er was niets gebeurd, -goed noch kwaad. Om van zijn kant niets te verzuimen, besloot hij -dezen derden en laatsten avond twee uren lang te blijven wachten. - -Hij zag de dame, die eens bij mijnheer Bounderby had huisgehouden, -voor het venster eener bovenkamer zitten gelijk hij haar te voren -had gezien; en hij zag den kantoorlooper, die somtijds daar met haar -praatte en somtijds beneden over het horretje keek waarop het woord -"kantoor" te lezen stond en somtijds naar de deur kwam en op de stoep -een luchtje bleef staan scheppen. Toen hij het eerst buiten kwam, -dacht Stephen dat hij misschien naar hem zocht en ging hem dicht -voorbij; maar de kantoorlooper zag hem met zijne lichte, knippende -oogen slechts even aan en zeide niets. - -Twee uren waren een lange tijd om zoo rond te drentelen na een lang -dagwerk. Stephen ging eens op eene stoep zitten, of tegen een muur -of onder eene poort staan leunen, wandelde een eind heen en weder, -luisterde naar het slaan der klok, en bleef dan weder staan om -naar de op straat spelende kinderen te kijken. Een of ander doel -te hebben is voor iedereen iets zoo natuurlijks, dat iemand, die -ergens doelloos ronddwaalt, altijd iets opmerkelijks heeft en dit -zelf gevoelt. Toen het eerste uur om was, begon Stephen zelfs eene -onaangename gewaarwording te krijgen, alsof hij voor het oogenblik -een verdacht persoon was. - -Toen kwam de lantaarnaansteker en zag men langs het geheele -verschiet der straat twee lange lichtstrepen flikkeren, tot zij -zich in de verte met elkander vereenigden. Mevrouw Sparsit sloot het -venster, liet het gordijn zakken en ging de trap op, eene verdieping -hooger. Weldra ging een licht haar na naar boven; het scheen eerst -door het halfronde venster boven de deur en vervolgens door de twee -trapvenstertjes. Spoedig werd van het gordijn voor een venster op de -bovenste verdieping een hoekje opgetild, alsof mevrouw Sparsit daar -haar oog hield, en ook aan den anderen kant, alsof de kantoorlooper -daar zijn oog hield. Maar nog ontving Stephen taal noch teeken. Hij -was blijde toen de twee uren eindelijk om waren, en ging met snelle -schreden heen om zich zelven zulk een langen tijd van drentelen -te vergoeden. - -Hij had nog maar van zijne huiswaardin afscheid te nemen en zich -dan neer te leggen op een op den vloer gespreid kermisbed; want hij -had zijn goed reeds gepakt en alles voor zijn vertrek in gereedheid -gebracht. Hij wilde den volgenden ochtend zeer vroeg de stad uit zijn, -eer de fabriek-arbeiders op straat waren. - -De dag begon pas aan te breken, toen hij, een afscheidsblik in zijne -kamer om zich heen werpende, en treurig bij zich zelven denkende, of -hij die ooit zou wederzien, naar buiten ging. De stad was zoo stil, -alsof al de inwoners haar verlaten hadden, uit vrees van gemeenschap -met hem te houden. Alles zag er op dat uur even bleek en ziekelijk -uit. Zelfs de rijzende zon maakte slechts eene bleeke plek in de lucht, -gelijk eene treurig stille zee. - -Voorbij het huis waar Rachel woonde, hoewel die straat niet in -zijn weg lag; langs de met roode steenen bezoomde straten; langs -de groote stille fabriekgebouwen, die nog niet trilden en dreunden; -langs den spoorweg, waar de seinlichten voor het toenemende daglicht -verbleekten; langs de woestenij om den spoorweg, met half afgebrokene -en half opgebouwde huizen; langs verspreide roode buitentjes, waar -de berookte heesters met vuil poeier waren bestrooid, gelijk morsige -snuivers; langs paden van kolenstof en allerlei verscheidenheden van -leelijkheid, kwam Stephen op den top van den heuvel en keek toen om. - -Het daglicht bescheen nu de stad met heldere stralen en de klokken -luidden voor het ochtendwerk. De keukenvuren waren nog niet aangelegd, -en de hooge schoorsteenen hadden de lucht alleen. Het zou niet lang -duren, of zij zouden haar door het uitblazen hunner giftige rookwolken -verbergen; maar voor een half uur flikkerden sommige der talrijke -vensters, welke de lieden van Coketown, door de berookte glazen heen, -de zon lieten zien, alsof zij in eene eeuwigdurende eclips verkeerde. - -Hoe vreemd was het, zich van de schoorsteenen naar de vogelen te -wenden! Hoe vreemd het stof van den buitenweg in plaats van het -kolengruis op zijne schoenen te zien! Hoe vreemd, zoo oud te zijn -geworden en toch dien zomerochtend te beginnen alsof hij nog een knaap -was. Met zulke gepeinzen in zijn gemoed en zijn pak onder den arm, -stapte Stephen met zijn oplettend gezicht langs den buitenweg voort: -en de boomen welfden zich over hem en fluisterden, dat hij een trouw -en liefderijk hart achterliet. - - - - - - - -XXIII. - -BUSKRUIT. - - -Mijnheer James Harthouse begon bij zijne aangenomene partij spoedig -opgang te maken. Met nog wat meer van buiten leeren voor de politieke -wijshoofden, nog wat meer gepolijste flauwheid en lusteloosheid voor -beschaafde gezelschappen, en een tamelijk behendig gebruik van de -geveinsde eerlijkheid der oneerlijkheid--de schitterendste en meest -gevierde der beschaafde doodzonden--kwam hij weldra zoo ver, dat -men hem voor iemand hield van wien veel te verwachten was. Dat hij -bijna niets in de wereld ernstig opnam, was zeer in zijn voordeel, -want daardoor was hij in staat om zich zoo gemakkelijk met de mannen -van feiten te verbroederen, alsof hij onder hunne partij geboren was, -en alle andere partijen voor opzettelijke bedriegers uit te maken. - -"Niemand van ons gelooft ze, mijne lieve mevrouw Bounderby, en zij -gelooven zich zelven niet. Het eenige verschil tusschen ons en de -voorvechters van deugd, menschenliefde of philanthropie--de naam -komt er niet op aan--is, dat wij weten dat die dingen woorden zonder -beteekenis zijn, en dat wij dit zeggen; terwijl zij het evengoed weten, -maar het nooit willen zeggen." - -Waarom zou zij zich aan zulke herhaalde verklaringen ergeren, of er -zich door laten waarschuwen? Deze leer verschilde niet zooveel van haar -vaders grondbeginselen, die haar als kind waren ingeprent, om er van -te moeten schrikken. Waarin bestond het groote onderscheid tusschen de -twee scholen, daar beide haar aan het stoffelijke en werkelijke boeiden -en haar geen geloof aan iets anders inboezemden? Was er iets in hare -ziel, in haar staat van onschuld, door Thomas Gradgrind aangekweekt, -dat James Harthouse nu had kunnen verwoesten? - -Het was thans zelfs des te erger voor haar, dat in haar gemoed -eene worstelende neiging om aan eene grootere en hoogere bestemming -des menschen te gelooven--daarin geplant, voordat haar uitstekend -practische vader het begon te vormen--onophoudelijk met twijfeling -en wrevelige gedachten kampte: met twijfelingen, omdat die neiging -in hare jeugd zoo was gesmoord; met wrevelige gedachten, over het -onrecht dat men haar had aangedaan, indien die fluisterende stem -de waarheid sprak. Voor een gemoed, lang gewoon om zichzelf onder -pijnlijk bedwang te houden, en aldus verscheurd en verdeeld, bracht -de door Harthouse gepredikte philosophie eene verademing mede, dewijl -zij haar voor zichzelve leerde rechtvaardigen. Daar alles even ledig -en nietig was, had zij niets gemist en niets opgeofferd. Wat maakte -het uit? had zij tot haar vader gezegd, toen hij haar dat huwelijk -voorsloeg. Wat maakte het uit? zeide zij nog. Met alles verachtend -zelfvertrouwen vroeg zij zichzelve: Wat maakte iets op de wereld -uit?--en zoo ging zij al voort en voort. - -Waarheen? Stap voor stap, al verder en verder, altijd benedenwaarts, -naar een zeker einde, maar toch zoo langzaam, dat zij zich verbeeldde -te blijven stilstaan. Wat mijnheer Harthouse aangaat, waarheen -hij zijne schreden richtte, had hij nooit bedacht en het was hem -ook geheel onverschillig. Hij had geen bijzonder plan of oogmerk; -geene krachtige opwelling van booze neigingen verstoorde ooit zijne -kwijnende flauwheid. Hij was voor het oogenblik zoozeer geamuseerd -en geïnteresseerd, als zulk een fijn beschaafd gentleman voegde, -misschien meer dan hij, voor zijne reputatie, had kunnen bekennen. Kort -na zijne aankomst schreef hij aan zijn broeder, het achtbare en luimige -Parlementslid, dat de Bounderby's heel amusant waren, en verder, dat de -vrouwelijke Bounderby, in plaats van eene Medusa, gelijk hij verwacht -had, jong en bijzonder mooi was. Naderhand schreef hij niet meer over -hen, en bracht toch het grootste gedeelte van zijn ledigen tijd in -hun huis door. Bij zijn omzwerven door het district van Coketown kwam -hij hen dikwijls bezoeken, en werd door mijnheer Bounderby zeer daarin -aangemoedigd. Het was geheel in mijnheer Bounderby's winderige manier, -er bij iedereen op te snoeven, dat hij niet om lieden van voorname -familie gaf, maar dat als zijne vrouw, Tom Gradgrind's dochter, -dit deed, zij vrij gezelschap met hem mocht houden. - -Mijnheer James Harthouse begon te denken, dat het hem eene nieuwe -aandoening zou geven, indien het gezichtje, dat voor "dien hondsvot" -zoo treffend veranderde, eens voor hem wilde veranderen. - -Hij was vlug genoeg in het doen van waarnemingen; hij had een -uitmuntend geheugen en hij vergat geen woord van de openbaringen, -die haar broeder hem gedaan had. Hij bracht die in verband met alles -wat hij van de zuster zag, en nu begon hij haar te begrijpen. Wel -is waar lag het betere en diepere gedeelte van haar karakter niet -binnen den kring van zijn begrip; want in zielen, gelijk in zeeën, -roept de diepte tot de diepte; maar spoedig begon hij het overige -met vorschende oogen te lezen. - -Mijnheer Bounderby was eigenaar van een landgoed geworden, dat omtrent -vijftien mijlen van de stad gelegen was, en tot een paar mijlen -afstands genaakbaar langs een spoorweg, die over vele bogen door eene -woeste streek lands liep, door verlatene kolengroeven ondermijnd en des -nachts met vuren en de zwarte gedaanten van machines overzaaid. Deze -streek, die bij het naderen van Bounderby's buitengoed langzamerhand -vriendelijker werd, ging daar in een bevallig landschap over, in de -lente verguld met heidebloesems en besneeuwd met bloeiende haagdoornen, -en den geheelen zomer door bedekt met trillend loover en schemerende -schaduwen. Het kantoor had op dit zoo vermakelijk gelegen buitengoed -eene hypotheek gehad, door een der magnaten van Coketown genomen, die, -verlangend om langs een korter weg dan den gewonen schatrijk te worden, -ongeveer tweemaal honderdduizend pond te hoog had gespeculeerd. Zulke -ongelukjes gebeurden somtijds in de deftigste en geregeldste familiën -van Coketown, hoewel de bankroetiers in geene de minste betrekking -stonden met die klasse, welker gebrek aan overleg en voorzichtigheid -zoo dikwijls ter sprake kwam. - -Het was voor mijnheer Bounderby een uitstekend genoegen dit bekoorlijke -landgoedje in bezit te nemen en met pralende nederigheid den bloemtuin -met kool te laten beplanten. Het was een genot voor hem, onder de -elegante meubelen huis te houden alsof hij in eene kazerne was, en -zelfs de schilderijen moesten veracht worden om op zijne lage afkomst -te kunnen snoeven. "Ja, mijnheer," zeide hij zoo tegen een gast, -"ik heb gehoord, dat Nickits" (de vorige eigenaar) "zevenhonderd pond -voor dat zeestrand heeft gegeven. Nu, om rondborstig te zijn, als ik -er in geheel mijn leven zevenmaal naar kijk, tegen negenhonderd pond -voor iederen keer, zal het al wel zijn. Neen, waarachtig, ik vergeet -niet, dat ik Josiah Bounderby van Coketown ben. Jaar op jaar waren -de eenige schilderijen in mijn bezit, of die ik zonder te stelen in -mijn bezit had kunnen krijgen, de prentjes van een man, die zich in -eene laars den baard schoor, op de schoensmeerflesschen, waarmee ik -machtig blij was dat ik laarzen mocht poetsen, en die ik, als ze leeg -waren, voor een farthing het stuk verkocht; en dan was ik weer blij, -dat ik er nog zóóveel voor kreeg." - -Tegen Harthouse zeide hij eens in denzelfden trant: - -"Harthouse, gij hebt hier een paar paarden. Laat er nog een half -dozijn meer komen, als ge wilt, wij zullen er wel plaats voor -vinden. Er is hier stalling voor wel twaalf paarden, en als mij -Nickits niet beliegt, moet hij ook een vol dozijn hebben gehouden. Een -vol dozijn, mijnheer. Toen die man een jongen was, ging hij naar de -Westminster-school. Hij ging naar de Westminster-school, mijnheer, -terwijl ik voornamelijk van groentenafval leefde en op de markt in -eene ledige mand sliep. Wel, als ik twaalf paarden wilde houden--dat -ik niet doe, omdat één genoeg voor mij is--zou ik ze nooit op stal -kunnen zien staan, zonder er om te denken hoe ik zelf eens placht -te wonen. Ik zou ze niet onder mijne oogen kunnen velen, mijnheer, -maar ze moeten wegdoen. Maar zoo komen de dingen toch terecht. Gij -ziet dit buiten, gij weet wat voor een buiten het is; gij weet, -dat er voor zijne grootte geen completer buiten bestaat, hier in -het land of ergens op de wereld--het kan mij niet schelen waar--en -hier in het midden daarvan, gelijk een oorwurm in eene okkernoot, zit -Josiah Bounderby; terwijl Nickits (dit heeft mij iemand, die gisteren -op het kantoor kwam, verteld) Nickits, die op de Westminster-school -in Latijnsche komedies placht mee te spelen, waar de adel van het -land hem applaudisseerde tot ze bek af waren, op dit oogenblik half -gek--half gek, mijnheer--te Antwerpen in een donker achterstraatje -op de vijfde verdieping zit te mijmeren." - -Het was onder de looverschaduwen van dit buitengoed, in de lange, -zoele zomerdagen, dat mijnheer Harthouse begon te beproeven, of het -gezichtje, waarover hij zich, toen hij het voor de eerste maal zag, -zoozeer had verwonderd, ook voor hem zou willen veranderen. - -"Mevrouw Bounderby, ik houd het voor een zeer gelukkig toeval, dat -ik u hier alleen vind. Ik heb reeds eenigen tijd bijzonder verlangd -om u eens te spreken." - -Het was geen zeer zonderling toeval, dat hij haar vond, daar zij op -dien tijd van den dag altijd alleen, en dat plekje hare geliefkoosde -rustplaats was. Het was eene opening in een donker bosch, waar eenige -gevelde boomen lagen, en waar zij naar de afgevallen bladeren van het -vorige jaar zat te turen, gelijk zij thuis naar de vallende vonken -had getuurd. - -Hij zette zich naast haar neer en zag haar zijdelings in het gezicht. - -"Uw broeder, mijn jonge vriend Tom...," - -Hare kleur werd hooger en zij keerde zich met een blik vol -belangstelling naar hem om. - -"Ik heb nooit in mijn leven," dacht hij, "iets zoo opmerkelijks en -bekoorlijks gezien als het ophelderen van die trekken." - -Zijn gezicht verried zijne gedachten--misschien zonder hem te verraden, -want het kon wel met voordacht geschied zijn, dat het die uitdrukking -teekende. - -"Excuseer mij. De uitdrukking uwer zusterlijke belangstelling is -zoo schoon--Tom moest er zoo trotsch op wezen--ik weet wel, dat het -onverschoonlijk is, maar mijne bewondering was onwillekeurig." - -"Gij zijt altijd zoo naïef," zeide zij bedaard. - -"Neen, mevrouw Bounderby, gij weet wel, dat ik voor u niet veinzen -wil. Ik weet wel, dat ik een alledaagsch, baatzuchtig mensch ben, -altijd gereed om mij zelve voor eene billijke som te verkoopen, -en geheel onvatbaar voor alle Arcadisch gevoel." - -"Ik wacht," antwoordde zij, "wat gij verder van mijn broeder te -zeggen hebt." - -"Gij zijt stug tegen mij, en ik verdien het. Ik ben zulk een -nietswaardig schepsel als er een op de wereld is, behalve dat ik -niet valsch ben. Maar gij hebt mij door verrassing van mijn onderwerp -afgebracht--uw broeder namelijk. Hij interesseert mij." - -"Is er dan nog iets dat u interesseert, mijnheer Harthouse?" zeide zij, -half ongeloovig en half dankbaar. - -"Als ge mij dat gevraagd hadt toen ik pas hier kwam, zou ik gezegd -hebben "neen." Nu moet ik "ja" antwoorden--zelfs op het gevaar af, dat -ge mij van veinzerij zult verdenken en mij niet zult willen gelooven." - -Zij maakte eene geringe beweging, alsof zij wilde spreken, maar geene -stem had. Eindelijk zeide zij: "Mijnheer Harthouse, ik wil wel van -u gelooven, dat gij u voor mijn broeder interesseert." - -"Ik dank u. Ik zal pogen dat vertrouwen te verdienen. Gij weet wel -op hoe weinig ik aanspraak maak, maar zoo ver wil ik toch gaan. Gij -hebt zooveel voor hem gedaan, gij zijt zoo liefderijk voor hem; in -geheel uw leven straalt zulk eene bekoorlijke zelfverloochening om -zijnentwil door--nog eens excuseer mij--ik dwaal weder ver van mijn -onderwerp af. Ik interesseer mij voor hem om zijn eigen wil." - -Zij had de geringst mogelijke beweging gemaakt alsof zij haastig -wilde opstaan en heengaan. Op hetzelfde oogenblik had hij echter zijn -gezegde eene andere wending gegeven en zij bleef zitten. - -"Mevrouw Bounderby," hervatte hij op een luchtiger toon, maar tegelijk -liet hij duidelijk de inspanning zien, die het hem kostte om dien toon -aan te nemen, en versterkte daardoor den gemaakten indruk; "het is -geen onherstelbaar misdrijf bij een jongmensch van uw broeders jaren, -als hij zorgeloos en onbedacht is, wat veel geld verteert--kortom, -met de gewone uitdrukking, een weinigje losbandig is. Is hij dat niet?" - -"Ja." - -"Veroorloof mij eens rondborstig te zijn. Denkt gij dat hij speelt?" - -"Ik geloof, dat hij wedt," en daar Harthouse bleef wachten, alsof -dit nog niet haar geheele antwoord was, voegde zij er bij: "Ik weet, -dat hij dat doet." - -"Natuurlijk verliest hij?" - -"Ja." - -"Iedereen, die wedt, verliest. Mag ik de waarschijnlijkheid wel -aanroeren, dat gij hem somtijds voor die liefhebberijen van geld -voorziet?" - -Zij had voor zich neergezien; maar bij deze vraag sloeg zij hare -oogen op en zag hem uitvorschend en met eenige verstoordheid aan. - -"Ik hoop, dat ge mij van alle onbescheidene nieuwsgierigheid -zult vrijspreken, lieve mevrouw Bounderby. Ik geloof, dat Tom zich -langzamerhand in moeielijkheden wikkelt, en ik wensch hem uit de diepte -mijner ondeugende ervaring eene helpende hand toe te reiken. Zal ik -nog eens zeggen, om zijnentwil? Is dat noodig?" - -Zij scheen te willen antwoorden, maar er kwam niets van. - -"Om u openhartig alles te bekennen wat mij wel eens in het hoofd -is gekomen," vervolgde Harthouse, wederom met dezelfde zichtbare -inspanning zijn luchtigen toon aannemende, "wil ik u zeggen, dat ik -er zeer aan twijfel of hij wel veel in zijn voordeel heeft gehad, of -het--verschoon mijne lompheid--wel waarschijnlijk is, dat er groote -vertrouwelijkheid tusschen hem en zijn waardigen vader kan bestaan." - -"Dat houd ik niet voor waarschijnlijk," zeide Louisa, blozende bij -hare eigene gewichtige herinnering in dit opzicht. - -"Of tusschen hem--ik vertrouw, dat gij mijne meening volkomen zult -begrijpen--of tusschen hem en zijn hooggeachten schoonbroeder." - -Zij bloosde al hooger en hooger, en was gloeiend rood toen zij met -eene flauwe stem antwoordde: "Dat acht ik ook niet waarschijnlijk." - -"Mevrouw Bounderby," zeide Harthouse, na eene korte poos van stilte, -"zou er niet meer vertrouwelijkheid tusschen u en mij kunnen zijn? Tom -heeft eene aanmerkelijke som van u geleend, niet waar?" - -"Gij moet wel begrijpen, mijnheer Harthouse," antwoordde zij, na een -oogenblik van besluiteloosheid--zij was gedurende dit geheele gesprek -min of meer onrustig en verlegen geweest, maar had toch over het -geheel hare zelfbeheersching bewaard--"gij moet wel begrijpen, dat, -als ik u zeggen zal wat gij mij dringt te zeggen, het niet bij wijze -van klacht of uitdrukking van spijt is. Ik zou nooit over iets willen -klagen, en van hetgeen ik gedaan heb, heb ik geen de minste spijt." - -"Hoe fier ook!" dacht James Harthouse. - -"Toen ik trouwde, bevond ik dat mijn broeder toen reeds zwaar in -schulden zat. Zwaar voor zijn doen, meen ik. Zwaar genoeg om mij -tot het verkoopen van eenige sieraden te noodzaken. Dit was geene -opoffering. Ik verkocht ze zeer gewillig. Ik hechtte er geene waarde -aan. Voor mij waren zij niets waard." - -Zij zag aan zijn gezicht, of haar geweten deed het haar vreezen, dat -hij begreep dat zij van geschenken sprak, die haar man haar gegeven -had. Indien hij dit nog niet begrepen had, zou hij het nu hebben -gedaan, al was hij veel dommer geweest dan hij was. - -"Sedert heb ik mijn broeder van tijd tot tijd zooveel geld gegeven -als ik missen kon, kortom zooveel geld als ik had. Als ik u vertrouw, -omdat ik geloof aan de belangstelling, die gij voor hem betoont, -wil ik het niet ten halve doen. Sedert gij gewoon zijt hier te komen, -heeft hij in eens om eene som van honderd pond gevraagd. Ik was niet -in staat om hem die te geven. Ik ben wel ongerust geweest over de -gevolgen, die het hebben kon, als hij om dat geld verlegen bleef, -maar ik heb het geheim bewaard tot op dit oogenblik, nu ik het aan uwe -eer toevertrouw. Ik heb niemand in mijn vertrouwen genomen, omdat--gij -hebt zoo even zelf de reden aangeduid." En hier brak zij eensklaps af. - -Het ontbrak hem niet aan gevatheid, en hij nam terstond de gelegenheid -waar om haar, onder den schijn van over haar broeder te spreken, -haar eigen beeld voor te houden. - -"Mevrouw Bounderby, hoewel ik een man van de wereld en volstrekt niet -sentimenteel ben, kan ik u toch verzekeren, dat het mij aandoet wat -gij daar zegt. Het is mij niet mogelijk uw broeder hard te vallen. Ik -begrijp de verstandige inschikkelijkheid, waarmede gij zijne dwalingen -beschouwt, en stem geheel daarmede in. Met alle mogelijke hoogachting, -zoowel voor mijnheer Gradgrind als mijnheer Bounderby, meen ik te -bespeuren, dat zijne opleiding niet gelukkig is geweest. Door zijne -opvoeding onbekend gebleven met de samenleving, waarin hij toch eene -rol moest spelen, stort hij zich nu moedwillig in die uitersten, omdat -de tegenovergestelde uitersten hem--zonder twijfel met de allerbeste -oogmerken--zijn opgedwongen. Mijnheer Bounderby's rondborstige, echt -Engelsche onafhankelijkheid, hoewel een allerinnemendste karaktertrek -van hem, lokt toch--daarover zijn wij het eens geworden--niet tot -vertrouwen uit. Als ik het durfde zeggen, zou ik meenen, dat het hem, -naar het mij voorkomt, wel zeer weinig, maar toch eenigermate ontbreekt -aan die kieschheid, tot welke een jongmensch, die op een dwaalspoor is -geraakt, wiens karakter men van zijne kindsheid af niet heeft begrepen, -en wiens talenten daardoor eene verkeerde richting hebben genomen, -zich zou willen wenden om hulp en bestuur te zoeken." - -Terwijl zij recht voor zich uit zat te staren naar de afwisselende -lichtspelingen op het gras en in de duisternis van het bosch, las hij -in hare trekken de toepassing zijner woorden, die hij met de meest -mogelijke duidelijkheid uitsprak. - -"Men moet hem veel toegeven," vervolgde hij. "Maar ik vind in Tom -toch één groot gebrek, dat ik hem niet vergeven kan, en hem als eene -zware schuld aanreken." - -Louisa sloeg hare oogen op en vroeg hem welk gebrek dit was. - -"Misschien heb ik genoeg gezegd," antwoordde hij. "Misschien zou -het over het geheel beter zijn geweest als er mij geen woord van -ware ontsnapt." - -"Gij maakt mij ongerust, mijnheer Harthouse. Zeg mij toch wat het is." - -"Welnu, om u van noodelooze bezorgdheid te ontheffen--en daar wij, -wat uw broeder aangaat, tot eene vertrouwelijkheid zijn gekomen, -waarop ik boven alles prijs stel--zal ik u gehoorzamen. Ik kan het -hem niet vergeven, dat hij zich in al wat hij zegt of doet niet -meer gevoelig toont voor de genegenheid zijner beste vriendin--voor -hare onbaatzuchtigheid, hare zelfopoffering en zelfverloochening. De -belooning, welke hij haar daarvoor geeft, is, zooveel ik heb opgemerkt, -al zeer gering. Wat zij voor hem gedaan heeft, moest met standvastige -liefde en dankbaarheid, niet met opvliegendheid en kwade luimen -vergolden worden. Welk een loszinnig schepsel ik ook wezen moge, ik -ben niet zoo onverschillig, mevrouw Bounderby, dat ik deze ondeugd -in uw broeder over het hoofd kan zien of genegen ben die voor een -verschoonlijken misstap te houden." - -Het bosch werd in een schemerenden nevel gehuld, want hare oogen -stonden vol tranen. Zij ontsprongen uit eene diepe, lang verborgene -bron, maar de kwellende smart, die haar hart vervulde, vond geene -verlichting daarin. - -"Kortom, het zou mijn hoogste wensch zijn, mevrouw Bounderby, dat ik -uw broeder in dit opzicht kon verbeteren. Mijne meerdere bekendheid -met zijne omstandigheden, en mijn raad en bijstand om hem daaruit te -redden--van eenige waarde, hoop ik, daar zij van iemand komen, die -een deugniet op veel grootere schaal is geweest--zullen mij eenigen -invloed op hem geven, en allen invloed, dien ik op hem verkrijg, -zal ik zekerlijk tot dat oogmerk aanwenden. Ik heb genoeg gezegd, en -meer dan genoeg. Het zou kunnen schijnen, dat ik mij wilde voordoen -als een goedhartig mensch, terwijl ik, op mijne eer, geen het minste -voornemen daartoe heb en openlijk verklaar, dat ik niets van dien aard -ben. Daar onder de boomen," vervolgde hij, nadat hij had opgekeken -en rondgezien, want tot nog toe had hij scherp op haar gelet, "is uw -broeder zelf, die zeker zoo pas is hier gekomen. Daar hij dezen kant -schijnt heen te dwalen, zal het misschien niet kwaad zijn als wij naar -hem toe wandelden en hem in den weg zochten te komen. Hij is sedert -eenigen tijd zeer stil en verdrietig. Misschien is zijn broederlijk -geweten getroffen--als er zulk een ding als een geweten is; want, -op mijne eer, ik hoor er veel te dikwijls van om er aan te gelooven." - -Hij hielp haar opstaan, zij nam zijn arm, en zij gingen den hondsvot te -gemoet. Tom sloeg al voortslenterende met zijn rotting tegen de takken, -en bleef tusschenbeide stilstaan om met zekere kwaadaardigheid het -mos van de boomen te schrappen. Hij schrikte en verschoot van kleur, -toen zij hem onder dit laatste tijdverdrijf onverwacht nabij kwamen. - -"Holla ho!" zeide hij stotterend. "Ik wist niet, dat gij hier waart." - -"Wiens naam, Tom," zeide Harthouse, hem de hand op den schouder -leggende en hem zoodanig omdraaiende, dat zij nu alle drie naar het -huis wandelden, "hebt gij daar op de boomen gesneden?" - -"Wiens naam?" antwoordde Tom. "O, gij meent welken meisjesnaam?" - -"Uw voorkomen brengt u onder sterke verdenking, Tom, dat ge juist -bezig waart met den naam eener schoone op de schors te schrijven." - -"Wel neen, mijnheer Harthouse, of eene schoone met een goed fortuin -tot hare vrije beschikking moest eens zin in mij krijgen. Zij mocht -zoo leelijk zijn als zij rijk ware, zij zou toch niet bang behoeven -te wezen om mij te verliezen. Ik zou haar naam schrijven zoo dikwijls -als zij maar wilde." - -"Ik vrees dat gij zeer zelfzuchtig zijt, Tom." - -"Zelfzuchtig," herhaalde Tom. "Wie is niet zelfzuchtig. Vraag mijne -zuster maar." - -"Hebt gij zoo ondervonden, Tom, dat dit een gebrek van mij was?" zeide -Louisa, zonder op andere wijze hare gevoeligheid over zijne norschheid -en wreveligheid te toonen. - -"Gij moet zelf maar weten of de schoen u past, Louisa," antwoordde -haar broeder stuursch. "Zoo ja, trek hem dan maar aan." - -"Tom is vandaag misanthropisch, gelijk alle menschen, die zich -vervelen, nu en dan zijn," liet Harthouse hierop volgen. "Geloof hem -maar niet, mevrouw Bounderby; hij weet wel beter. Als hij niet wat -vriendelijker wordt, zal ik u laten hooren, hoe hij mij eens heimelijk -heeft gezegd, wat hij eigenlijk denkt." - -"In allen gevalle, mijnheer Harthouse," zeide Tom, door de schertsende -gemeenzaamheid van zijn voornamen vriend eenigszins verzacht, maar -toch nog wrevelig zijn hoofd schuddende, "kunt gij haar niet zeggen, -dat ik haar ooit geprezen heb omdat zij zelfzuchtig was. Misschien heb -ik haar wel eens voor het tegendeel geprezen, en dat zou ik weder doen, -als ik er evengoede reden toe had. Maar dat komt er nu niet op aan: -het is voor u niet zeer belangrijk, en mij verveelt de zaak al lang." - -Zij wandelden voor naar het huis, waar Louisa den arm van haar -geleider losliet en binnenging. Hij stond haar na te kijken terwijl -zij de stoep opwipte en in de schaduw van het portaal verdween; daarna -legde hij zijne hand weder op haar broeders schouder en noodigde hem -met een gemeenzaam, hoofdknikje tot eene wandeling in den tuin. - -"Tom, mijn beste jongen, ik heb een woordje met u te spreken." - -Zij bleven staan tusschen een warboel van rozen--het behoorde tot -mijnheer Bounderby's nederigheid om de rozen van Nickits in het wild -te laten groeien--en Tom zette zich op de balustrade van een terras, -en begon de knoppen af te plukken en in stukjes te trekken; terwijl -zijn geleigeest bij hem stond, met zijn eenen voet op de balustrade -en het overgebogene bovenlijf rustende op den arm, welke door die knie -werd ondersteund. Zij waren uit haar venster juist zichtbaar. Misschien -zag zij hen. - -"Tom, wat scheelt er aan?" - -"Och, mijnheer Harthouse," antwoordde Tom met een zucht, "ik zit er -zoo in; ik word half doodgeplaagd." - -"Ik ook, mijn beste jongen." - -"Gij?" hervatte Tom. "Gij zijt zoo onafhankelijk als iemand wezen -kan. Ik zit schrikkelijk in het nauw, mijnheer Harthouse. Gij kunt -u niet verbeelden, in welk een toestand ik mij gebracht heb--een -toestand, waaruit mijne zuster mij had kunnen redden, als zij maar -gewild had." - -Hij begon nu de rozeknoppen aan stukken te bijten, en scheurde ze -tusschen zijne tanden uit, met eene hand, welke beefde als die van -een afgeleefd oud man. Na hem eerst met een zeer opmerkzamen blik te -hebben aangezien, nam zijn makker zijn luchtigsten toon aan. - -"Maar, Tom, ge zijt onredelijk. Ge wilt al te veel van uw zuster -hebben. Gij hebt immers reeds geld van haar gehad, gij, rekel--dat -weet ik." - -"Ja, mijnheer Harthouse, dat weet ik ook wel. Hoe zou ik er anders -aan komen? Daar is oude Bounderby, die er altijd op snoeft dat hij, -toen hij zoo oud was als ik, van een dubbeltje 's maands leefde, -of zoo iets van dien aard. Daar is mijn vader, die eene lijn trekt, -zooals hij zegt, en mij van een kind af met handen en voeten daaraan -vastbindt. Daar is mijne moeder, die nooit iets te veel heeft, -behalve klachten. Wat zal iemand dan doen om aan geld te komen, -en van wie heb ik iets te wachten, als het niet van mijne zuster is?" - -Hij huilde bijna en strooide de rozeknoppen bij dozijnen om zich heen. - -Harthouse pakte hem met vriendelijke overredingskracht bij zijn rok. - -"Maar, beste Tom, als uwe zuster het nu niet heeft...." - -"Het niet heeft, mijnheer Harthouse? Ik zeg niet dat zij het heeft. Ik -had misschien meer noodig dan zij waarschijnlijk had. Maar dan moest -zij maken dat zij het kreeg. Zij kan het wel krijgen. Ik behoef nu -geen geheim van de zaak meer te maken, na alles wat ik u al gezegd -hebt. Gij weet wel dat zij ouden Bounderby niet om harentwil heeft -getrouwd, noch om zijnentwil, maar om mijnentwil. Waarom maakt zij -dan niet om mijnentwil, dat zij van hem krijgt wat ik noodig heb? Zij -behoeft niet te zeggen wat zij er mee doen zal; zij is slim genoeg; -zij kon het wel met wat flikflooien van hem krijgen, als zij maar -wilde. Waarom wil zij dan niet, als ik haar zeg van hoeveel belang -het voor mij is? Maar neen. Daar zit zij bij hem als een stuk steen, -in plaats van zich aangenaam te maken en het zoo met gemak van hem -te krijgen. Ik weet niet hoe gij dit noemt, maar ik noem het een -onnatuurlijk gedrag." - -Vlak aan den anderen kant der balustrade was eene diepe vijver, -en mijnheer James Harthouse had grooten lust om mijnheer Thomas -Gradgrind Junior daarin te smijten, gelijk de mishandelde fabrikanten -van Coketown dreigden hun eigendom in zee te zullen werpen. Maar hij -bewaarde zijne achtelooze houding, en er viel niets over de steenen -balustrade, dan nog een hoop rozeknoppen, die nu met de anderen een -drijvend eilandje vormden. - -"Beste Tom," zeide Harthouse, "laat ik eens beproeven uw bankier -te zijn." - -"Om 's Hemels wil," antwoordde Tom verschrikt, "spreek toch niet van -bankiers!" En in contrast met de rozen scheen hij geheel wit te worden. - -Harthouse, als een welopgevoed man, aan beschaafden omgang gewoon, liet -zich niet verbazen--hij had zich evengoed kunnen laten ontroeren--maar -hij opende zijne oogen een weinigje meer, alsof de leden door een -flauwen zweem van verwondering werden opgetrokken, hoewel het evenzeer -tegen de regelen zijner school streed zich over iets te verwonderen, -als tegen de leer die Gradgrind predikte. - -"Hoeveel komt er op het oogenblik te kort, Tom? Drie cijfers? Voor -den dag er mee! Zeg, hoe groot is de som?" - -"Och, mijnheer Harthouse," antwoordde Tom nu werkelijk schreiende; -en welk eene jammerlijke figuur hij ook maakte, stonden zijne tranen -hem toch beter dan zijne norschheid; "het is te laat. Het geld kan -mij nu toch niet meer baten. Ik had het vroeger moeten hebben om mij -van nut te wezen. Maar ik ben u toch zeer verplicht. Gij zijt een -oprecht vriend." - -Een oprecht vriend! "O, hondsvot!" dacht Harthouse, op zijne trage -en flauwe manier, "welk een ezel zijt ge toch!" - -"En ik houd uw aanbod voor eene zeer groote vriendelijkheid," vervolgde -Tom, zijne hand vattende, "eene zeer groote vriendelijkheid." - -"Wel," hervatte de ander, "het zal u later misschien van meer nut -kunnen zijn; en, mijn goede jongen, als ge mij uwe ongelegenheden wilt -openbaren, wanneer ze u beginnen te overstelpen, zal ik u misschien een -beter weg kunnen wijzen om er uit te komen dan gij zelf kunt vinden." - -"Ik dank u," zeide Tom, naargeestig zijn hoofd schuddende en -rozeknopjes kauwende. "Ik wenschte wel, dat ik u vroeger had gekend, -mijnheer Harthouse." - -"Gij moet weten, Tom," zeide Harthouse tot slot, zelf een paar rozen -over de balustrade werpende, als eene bijdrage tot het eilandje, dat -steeds naar den muur bleef drijven, alsof het zich aan het vasteland -wilde vasthechten: "alle menschen zijn zelfzuchtig in al wat zij doen, -en ik ben eveneens als de rest van mijne natuurgenooten. Ik ben er -razend op gesteld,"--de kwijnende flauwheid zijner razernij kon wel een -gevolg der groote hitte zijn--"dat gij vriendelijker voor uwe zuster -wordt--en dat zou u wel passen;--dat gij een beter en pleizieriger -soort van broeder wordt--en dat zou wel zoo behoorlijk zijn." - -"Dat zal ik, mijnheer Harthouse." - -"Geen tijd zoo goed als de tegenwoordige, Tom. Begin dus terstond." - -"Dat zal ik zeker; en mijne zuster Louisa zal het u zeggen." - -"En nu wij dit accoord hebben gemaakt, Tom," zeide Harthouse, hem -nogmaals op den schouder kloppende op eene manier, die hem volle -vrijheid liet te meenen--gelijk hij ook deed, arme dwaas--dat deze -voorwaarde hem slechts uit goedhartigheid werd opgelegd, om zijn -gevoel van verplichting te verminderen, "zullen wij ons tot etenstijd -van elkander losrukken." - -Toen Tom aan tafel kwam, scheen zijn gemoed nog wel bezwaard, maar -zijn lichaam was toch vlugger, en hij kwam vóór mijnheer Bounderby. - -"Ik meende het niet toen ik zoo stuursch was, Louisa," zeide hij, -haar de hand en een kus gevende. "Ik weet wel, dat gij veel van mij -houdt, en gij weet ook wel, dat ik veel van u houd." - -Later op dien dag had Louisa's gezichtje een glimlach voor iemand -anders. Helaas, voor iemand anders! - -"Des te minder is die hondsvot de eenige om wien zij iets geeft," -zeide James Harthouse bij zich zelven, de gedachte omkeerende, die op -den eersten dag, toen hij met haar bevallig gezichtje kennis gemaakt -had, bij hem was opgekomen. "Des te minder, des te minder." - - - - - - - -XXIV. - -DE UITBARSTING. - - -De volgende morgen was te helder om te blijven slapen, en -James Harthouse stond dus vroeg op en zette zich voor het opene -uitstekvenster zijner kleedkamer met een dier fijne sigaren in den -mond, die zulk een heilzamen invloed op zijn jongen vriend hadden -gehad. In den zonneschijn rustende, terwijl de geur van het edele kruid -hem omhulde en de droomerige rookwolkjes in de lucht opstegen, reeds -vervuld met de welriekende uitwasemingen der zomerbloemen, telde hij -zijne reeds behaalde voordeelen op, gelijk een onverschillig speler -zijne winsten optelt. Voor het oogenblik was niemand hem lastig, -en kon hij zich ongestoord daarmede bezighouden. - -Hij was tot eene vertrouwelijkheid met haar gekomen, waar haar -echtgenoot buitengesloten bleef. Hij was tot eene vertrouwelijkheid met -haar gekomen, die juist uit hare onverschilligheid voor haar man en -het gebrek aan overeenstemming tusschen dit paar was ontsproten. Hij -had haar op eene behendige manier, maar toch duidelijk, te verstaan -gegeven, dat hij haar hart tot in de geheimste schuilhoeken kende; hij -was juist door het teederste gevoel van dat hart haar nabijgekomen, -en de ijskorst, die het als een muur omringde, was gesmolten. Alles -zeer vreemd, en zeer streelend. - -En toch had hij, zelf nu nog, geene ernstige slechte voornemens. In -het openbare en bijzondere leven zou het voor onze eeuw veel beter -zijn, dat hij en het legioen zijner gelijken opzettelijk slecht waren, -dan zoo onverschillig en doelloos. Het zijn de drijvende ijsbergen, -met elken stroom overal heen zwalkende, die de schepen doen vergaan. - -Wanneer de duivel rondgaat gelijk een brullende leeuw, gaat hij -rond in eene gedaante, waardoor weinigen dan wilden en jagers zich -laten verlokken om hem te naderen. Maar wanneer hij naar de mode -is opgekleed en opgepolijst; wanneer deugd en ondeugd hem evenzeer -vervelen; wanneer hij den zwavelpoel en de zaligheid evenzeer moede -is, dan is hij eerst de echte duivel. - -Zoo bleef James Harthouse voor het venster zitten, op zijn gemak -rookende en de schreden tellende, welke hij gedaan had op den weg, -dien hij toevallig had ingeslagen. Het einde, waartoe die weg voerde, -lag vrij duidelijk voor hem, maar daarom bekommerde hij zich niet -het minste. Wat gebeuren moet, moet gebeuren. - -Daar hij dien dag een tamelijk verren weg te rijden had--want er zou -ergens eene openbare vergadering plaats hebben, die hem gelegenheid -zou geven om stemmen te winnen--kleedde hij zich vroeg en ging toen -naar beneden om te ontbijten. Hij was verlangend om te zien, of zij -sedert den vorigen avond weder verkoeld was. Neen. Hij kon weder -beginnen waar hij het gelaten had. - -Er was weder een blik vol vriendelijke belangstelling voor hem gereed. - -Hij kwam zoozeer (of zoo weinig), naar zijn genoegen door den dag heen, -als onder de omstandigheden, die zulk eene vermoeienis van hem vergden, -te wachten was, en kwam tegen zes ure terugrijden. De laan tusschen -de portierswoning en het huis, die eene sierlijke bocht maakte, -had eene tamelijke lengte, en hij reed stapvoets daarlangs voort, -toen mijnheer Bounderby op eens het heesterplantsoen uitkwam, zoo -driftig en onverwacht, dat het paard schichtig terugdeinsde. - -"Harthouse!" riep mijnheer Bounderby luidkeels. "Hebt gij het gehoord?" - -"Wat gehoord?" zeide Harthouse, zijn paard streelende om het te -bedaren, onder het heimelijk uiten van een wensch, die niet veel -goeds voor mijnheer Bounderby bevatte. - -"Dus hebt gij niets gehoord?" - -"Ik heb u gehoord, en dat heeft dit beest ook. Anders niets." - -Mijnheer Bounderby, die gloeiend rood was, plaatste zich midden op -den weg, vlak voor het paard, om zijne bom met meer effect te laten -springen. - -"Het kantoor is bestolen!" - -"Dat meent ge toch niet in ernst!" - -"Van nacht bestolen, mijnheer! Op een buitengewone manier bestolen! Met -een valschen sleutel bestolen!" - -"Is het verlies groot?" - -Het scheen Bounderby, bij zijn verlangen om zooveel mogelijk gerucht -van de zaak te maken, inderdaad te spijten, dat hij genoodzaakt was te -antwoorden: "Neen, niet heel groot. Maar dat had het wel kunnen zijn?" - -"Hoe groot is het?" - -"O, wat de som betreft--als gij bij de som blijft--niet meer dan -honderd vijftig pond," antwoordde Bounderby wrevelig. "Maar het is -de som niet; het is het feit. Het feit, dat het kantoor bestolen is, -dat is eigenlijk het gewichtige. Het verwondert mij, dat gij dit -niet begrijpt." - -"Mijn beste Bounderby," zeide James, terwijl hij van zijn paard stapte -en de teugels aan zijn knecht overgaf, "dat begrijp ik zeer wel, en ik -ben zoo erg, als gij maar verlangen kunt, ontsteld van het schouwspel, -dat zich voor de oogen van mijn geest vertoont. Evenwel hoop ik, -u te mogen feliciteeren dat gij geen grooter verlies hebt geleden, -en ik verzeker u, dat doe ik met al mijn hart." - -"Dank je," antwoordde Bounderby op een stroeven toon. "Maar laat ik -u eens wat zeggen. Het had ook twintig duizend pond kunnen zijn." - -"Wel te denken." - -"Wel te denken? Het is waarachtig wel te denken," zeide Bounderby, -gramstorig knikkende. "Het had tweemaal twintig kunnen zijn. Het -is niet te zeggen hoeveel het had kunnen zijn, of niet kunnen zijn, -als de kerels niet gestoord waren." - -Louisa was nu aangekomen, tegelijk met mevrouw Sparsit en Bitzer. - -"Daar is Tom Gradgrind's dochter, die tamelijk wel weet hoeveel het -had kunnen zijn, als gij het niet weet," hervatte Bounderby op zijn -winderigsten toon. "Zij viel neer, alsof ze doodgeschoten was, toen -zij het hoorde. Ik heb nooit te voren zoo iets van haar gezien. Het -strekt haar onder deze omstandigheden tot eer, naar mijne gedachten." - -Zij zag er nog bleek en ontsteld uit. James Harthouse bood haar zijn -arm aan, en terwijl zij zeer langzaam voortwandelden, vroeg hij, -hoe de diefstal gepleegd was. - -"Wel, dat wilde ik u juist vertellen," zeide Bounderby, korzelig zijn -arm aan mevrouw Sparsit gevende. "Als ge niet zoo machtig precies op -de som waart geweest, zou ik daarmee begonnen zijn. Gij kent deze dame -(want zij is eene geboren dame), mevrouw Sparsit?" - -"Ik heb reeds de eer gehad..." - -"Heel goed. En dit jonge mensch, Bitzer, hebt gij ook bij dezelfde -gelegenheid gezien?" - -Mijnheer Harthouse knikte toestemmend, en Bitzer duwde zijne kneukels -tegen zijn voorhoofd. - -"Heel goed. Zij wonen aan het kantoor. Gij weet misschien al, dat zij -daar wonen? Heel goed. Gisteravond na den kantoortijd werd alles naar -gewoonte geborgen en gesloten. In de ijzeren kamer, waarvoor die jongen -slaapt, was--het doet er niet toe hoeveel. In het ijzeren kistje in -de kamer van Tom, het kistje dat voor kleine sommen wordt gebruikt, -was honderdvijftig pond of wat meer." - -"Honderd vier en vijftig, zeven en een," zeide Bitzer. - -"Pas op!" voer Bounderby uit, stilstaande om zich naar hem toe te -keeren. "Val gij mij niet in de rede. Het is al genoeg bestolen te -worden terwijl gij ligt te snorken, omdat gij het al te goed hebt, -zonder dat gij mij in de rede behoeft te vallen om mij in een beuzeling -terecht te zetten. Ik snorkte niet, toen ik zoo oud was als gij, -laat ik u dat zeggen. Ik kreeg geen eten genoeg om te snorken. En ik -viel iemand niet met beuzelingen in de rede, al wist ik er van." - -Bitzer duwde op eene kruiperige manier zijne kneukels tegen zijn -voorhoofd en scheen vooral door het laatste gezegde van zijn patroon -zeer getroffen en verslagen. - -"Honderd vijftig pond ongeveer," hervatte mijnheer Bounderby. "Die som -had Tom in zijne geldkist gesloten; geen heel sterke kist, maar dat -doet er nu niet toe. Alles was in orde toen men heenging. Op zekeren -tijd van den nacht, toen die knaap lag te snorken--mevrouw Sparsit, -gij zegt immers, dat gij hem hebt hooren snorken?" - -"Mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit, "ik kan niet zeggen, dat -ik hem eigenlijk heb hooren snorken, en daarom mag ik zoo iets niet -verklaren. Maar 's avonds, in den winter, als hij op zijn stoel in -slaap viel, heb ik hem wel eens een geluid hooren maken, om zoo te -zeggen alsof hij half geworgd werd--het was omtrent hetzelfde geluid -dat men somtijds in eene houten klok hoort. Niet," vervolgde zij, -met de verhevene bewustheid dat zij de waarheid huldigde door eene -streng onpartijdige getuigenis te geven, "dat ik eenige blaam op -zijn zedelijk karakter zou willen werpen. Ver van daar. Ik heb Bitzer -altijd voor een jongmensch van de standvastigste beginselen gehouden, -dat verzoek ik te mogen zeggen." - -"Welnu," hernam de vergramde Bounderby, "terwijl hij dan snorkte, -of half geworgd werd, of een geluid maakte als eene houten klok, -of iets van dien aard--terwijl hij lag te slapen, kortom--zijn -eenige kerels--of zij te voren in huis verscholen waren of niet, -staat nog te bezien--op eene of andere manier bij het geldkistje van -Tom gekomen, hebben het opengebroken en weggepakt wat er in was. Toen -gestoord wordende, hebben zij zich voortgemaakt, zich zelven de deur -uitgelaten, en die weer op het nachtslot gedraaid--zij was op het -nachtslot, en mevrouw Sparsit had den sleutel onder haar kussen--met -een valschen sleutel, dien men vandaag tegen twaalf uur op straat, -dicht bij het kantoor, heeft opgeraapt. Er werd geen alarm gemaakt, -voordat deze knaap, Bitzer, des morgens opstond en de kamer in orde -ging brengen. Toen ziet hij de deur van Tom's kamer aanstaan, vindt -het kistje opengebroken en het geld weg." - -"A propos, waar is Tom?" vroeg Harthouse, in het rond kijkende. - -"Hij heeft de politie geholpen," antwoordde Bounderby, "en is nog -aan het kantoor. Ik wou, dat die kerels geprobeerd hadden om mij te -bestelen toen ik zoo oud was als hij. Zij zouden er bij verloren -hebben, al hadden zij maar achttien stuivers onkosten voor het -karreweitje gemaakt, dat kan ik hun zeggen." - -"Wordt er niemand verdacht?" - -"Verdacht? Dat zou ik denken!" antwoordde Bounderby, den arm -van mevrouw Sparsit loslatende om zijn gloeiend voorhoofd af te -vegen. "Waarachtig, Josiah Bounderby van Coketown zal niet bestolen -worden, zonder dat er iemand verdacht werdt. Neen, wel verplicht!" - -Mocht mijnheer Harthouse vragen wie er verdacht werd? - -"Wel, dat zal ik u zeggen," antwoordde Bounderby, stilstaande en zich -omdraaiende om al de anderen aan te zien. "Maar het moet niet verder -verteld worden. Niemand moet er iets van hooren, om de schelmen, die er -in betrokken zijn--het is eene geheele bende--niet te waarschuwen. Dit -dus in vertrouwen. Wat zoudt gij zeggen," barstte hij geweldig uit, -"als er een van mijne werklieden in betrokken was?" - -"Ik hoop niet onze vriend Blackpot?" zeide Harthouse op een -onverschilligen, slependen toon. - -"Zeg Pool in plaats van Pot, mijnheer," antwoordde Bounderby, -"en het is de man." - -Louisa liet een flauwen uitroep van verwondering en ongeloof hooren. - -"O ja, dat weet ik wel," zeide Bounderby, hierop terstond vuur -vattende. "Daaraan ben ik gewend. Dat ken ik alles van buiten. Zij zijn -de braafste menschen van de wereld, dat volk. Zij kunnen machtig mooi -praten. Zij willen maar hebben dat men hun verklaart welke rechten -zij hebben. Maar ik zal u eens wat zeggen. Wijs mij een onvergenoegd -werkman, en ik zal u iemand wijzen, die tot alle slechtheid in staat -is, onverschillig welke." - -Dit was weder een der algemeenheden van Coketown, welke men met -tamelijk veel moeite had verspreid, waaraan sommige menschen werkelijk -geloofden. - -"Maar ik ken die knapen," hervatte Bounderby. "Ik kan hen lezen als een -boek. Mevrouw Sparsit, ik beroep mij op u. Welke waarschuwing heb ik -dien kerel gegeven, de eerste maal toen hij een voet bij mij in huis -zette, en zijn uitdrukkelijk oogmerk was te komen vragen, hoe hij de -godsdienst en de gevestigde Kerk zou kunnen overhoop smijten? Mevrouw -Sparsit, wat aanzienlijkheid van betrekkingen aangaat, staat gij -gelijk met de aristocratie--heb ik toen niet tegen dien kerel gezegd: -"Gij kunt de waarheid niet voor mij verbergen; gij zijt geen man die -mij bevalt en het zal niet goed met u afloopen?" - -"Zeer zeker, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit, "gij hebt hem op -eene zeer nadrukkelijke manier eene vermaning van dien aard gegeven." - -"Toen hij u zoo geërgerd en uw gevoel zoo gekwetst had, -juffrouw?" zeide Bounderby. - -"Ja, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit en schudde met zachtaardige -treurigheid haar hoofd, "dat had hij wèl gedaan. Hoewel ik niet wil -tegenspreken, dat mijn gevoel op zulke punten teerder is--overdrevener, -als men die uitdrukking beter vindt--dan het wezen zou, indien ik -altijd mijne tegenwoordige betrekking had bekleed." - -Bijna barstende van hoogmoed, staarde Bounderby zijn vriend aan, als -wilde hij zeggen: "ik ben de eigenaar van die vrouw, en zij is uwe -aandacht wel waardig, zou ik denken?" Daarop hervatte hij zijne rede. - -"Gij zult u wel herinneren, Harthouse, wat ik tegen hem zeide -toen gij hem zaagt. Ik wond er volstrekt geen doekjes om. Ik ben -nooit zoetsappig met hen. Ik ken ze. Heel goed, mijnheer. Drie dagen -naderhand liep hij weg--ging voort, niemand weet waarheen--gelijk mijne -moeder gedaan heeft toen ik een kind was, alleen met dit verschil, -dat hij zoo mogelijk nog slechter was dan mijne moeder. En wat heeft -hij nu gedaan eer hij heenging? Wat zegt gij er van,"--met zijn hoed -in de hand, gaf de spreker bij elke afdeeling zijner rede een tik op -den bol, alsof het eene tamboerijn was--"dat men hem avond op avond -bij het kantoor op de wacht heeft gezien--dat hij na den donker daar -bleef loeren--dat het mevrouw Sparsit dadelijk inviel, dat hij met -geen goed oogmerk zoo loeren kon--dat zij Bitzer opmerkzaam op hem -maakte en zij hem alle twee in het oog hielden--en dat het vandaag -door navraag gebleken is, dat ook de buren op hem gelet hebben?" Tot -dit toppunt zijner welsprekendheid gekomen, zette Bounderby, gelijk -een Oostersche danser, zijne tamboerijn op het hoofd. - -"Dat luidt zeker verdacht," zeide James Harthouse. - -"Dat dunkt mij ook, mijnheer," hervatte Bounderby, met een uitdagend -knikje. "Dat dunkt mij ook. Maar er zijn er nog meer in betrokken. Er -is eene oude vrouw. Men hoort nooit van die dingen eer het kwaad -gebeurd is; men vindt allerlei gebreken aan de staldeur als het paard -gestolen is. Nu komt er een oud wijf voor den dag, een oud wijf, dat -naar het schijnt, van tijd tot tijd op een bezemstok naar de stad is -komen vliegen. Zij houdt een geheelen dag de wacht voor het kantoor -eer die kerel begint, en op den avond toen gij hem gezien hebt, -sluipt zij met hem heen om overleg met hem te houden--denkelijk om -rapport te doen eer zij haar post verliet--dat duivelsche wijf." - -Er was dien avond zulk eene vrouw in de kamer, en zij scheen zich te -willen schuilhouden, dacht Louisa. - -"Dit zijn ze nog niet eens allen, zooveel wij nu reeds weten," zeide -Bounderby, verscheidene malen geheimzinnig knikkende. "Maar ik heb voor -het oogenblik genoegd gezegd. Gij zult wel zoo goed zijn om het stil te -houden en er niemand over te spreken. Het zal misschien tijd kosten, -maar wij zullen hen wel krijgen. Het is voorzichtig hen niet ongerust -te maken, en het kan geen kwaad, dat zij vrij spel schijnen te hebben." - -"Natuurlijk zullen zij met de grootste strengheid der wet gestraft -worden, gelijk de publicaties zeggen," antwoordde James Harthouse, -"en dat is goed ook. Kerels, die kantoren bestelen, moeten de gevolgen -maar ondervinden. Als er geene gevolgen waren zou iedereen kantoren -gaan bestelen." - -Hij had Louisa zacht hare parasol uit de hand genomen en voor haar -opgezet; en zij wandelden onder dier schaduw, hoewel de zon daar -niet scheen. - -"Vooreerst, Louisa Bounderby," zeide haar echtgenoot, "moet er om -mevrouw Sparsit gedacht worden. Hare zenuwen hebben door die historie -een schok gekregen, en zij zal een paar dagen hier blijven. Maak dus, -dat zij het hier naar haar genoegen heeft." - -"Ik dank u wel zeer, mijnheer," zeide deze bescheidene dame hierop, -"maar ik bid u, laat mijn genoegen niemand bekommeren. Voor mij is -alles goed genoeg." - -Het bleek spoedig, dat, indien mevrouw Sparsit in het huiselijke -verkeer één gebrek had, het dit was, dat zij buitengemeen weinig -werk van zich zelve en zooveel van anderen maakte, dat zij daardoor -zeer onaangenaam en lastig werd. Toen men haar hare kamer wees, -was zij zoo schrikkelijk gevoelig voor het comfortable daarvan, -dat zij niet nalaten kon te zeggen, dat zij liever op den mangel -in de strijkkamer den nacht had willen doorbrengen. 't Was waar, -de Powler's en de Scadgers' waren aan weelde gewoon; "maar het is -mijn plicht te onthouden," merkte mevrouw Sparsit gaarne met deftige -minzaamheid aan, inzonderheid als er dienstboden bij waren, "dat ik -niet meer ben wat ik was. Inderdaad," zeide zij, "als ik geheel en al -de herinnering kon uitwisschen, dat mijnheer Sparsit een Powler was, -en dat ik zelf met de familie Scadgers vermaagschapt ben; of als ik -zelf dat feit kon herroepen en mij zelve tot een persoon van gemeene -afkomst en burgerlijke betrekkingen maken, zou ik het zeer gaarne -doen. Ik zou onder de bestaande omstandigheden denken, dat ik daaraan -wèl zou doen." Dezelfde ootmoedige nederigheid deed haar aan tafel -alle kunstmatig toebereide schotels afwijzen en voor wijn bedanken, -totdat mijnheer Bounderby haar ronduit gebood om er van te gebruiken; -waarna zij zeide: "Gij zijt waarlijk wel goed, mijnheer," en daarmede -haar openlijk met vrij veel deftigheid aangekondigd besluit verzaakte -"om op den eenvoudigen schapebout te wachten." Zij verzocht ook met -diepe nederigheid verschooning als zij het zout verlangde; en zich -verplicht achtende, om de getuigenis, die mijnheer Bounderby van hare -zenuwen had gegeven, ten volle te bekrachtigen, liet zij zich nu en -dan op haar stoel achteroverzakken om stil te schreien, en dan kon -men (of liever moest men, want de zaak drong zich met geweld aan de -aandacht op) een traan, zoo groot als eene kristallen oorbel, langs -haar Romeinschen neus zien afrollen. - -Hare grootste kracht evenwel, van het begin tot het einde, lag in -de hardnekkigheid van haar medelijden met mijnheer Bounderby. Het -gebeurde dikwijls dat zij, als zij hem aanzag, onwillekeurig haar hoofd -moest schudden, alsof zij wilde zeggen: "Helaas, arme Job." Nadat zij -zich tot zulk een blijk van aandoening had laten verleiden, dwong zij -zich tot eene opflikkering van vroolijkheid, en zeide dan met in het -oog loopende opgeruimdheid: "Gij zijt altijd nog frisch en vroolijk, -mijnheer; ik ben hartelijk blijde dit te zien;" en het scheen dan, -dat zij het voor een soort van wonder hield dat mijnheer Bounderby zoo -gezond en welgemoed bleef. Eén zwak, waarvoor zij dikwijls verschooning -verzocht, vond zij bijzonder moeielijk te verwinnen. Zij had eene -zonderlinge neiging om mevrouw Bounderby Miss Gradgrind te noemen, en -liet zich vijftig- of zestigmaal op een avond daardoor verrassen. De -gedurige herhaling van dat verspreken overstelpte haar met verlegenheid -en schaamte; maar, zeide zij, het was haar zoo gewoon en natuurlijk, -Miss Gradgrind te zeggen, terwijl het haar bijna onmogelijk was zich -te overreden, dat de jongejuffer, die zij het geluk had gehad van -een kind af te kennen, nu waarlijk en werkelijk mevrouw Bounderby kon -wezen. Eene verdere bijzonderheid van dit opmerkelijk geval was, dat -het haar, hoe meer zij er over nadacht, des te onmogelijker voorkwam, -"want het verschil," zeide zij, "was toch zoo verbazend groot." - -Na den maaltijd begon mijnheer Bounderby in het salon zelf aan het -proces over den diefstal, verhoorde de getuigen, vond de verdachte -personen schuldig, en veroordeelde hen tot de strengste straf welke -de wet toeliet. Dit gedaan zijnde, werd Bitzer naar de stad gezonden, -om Tom met den laatsten spoortrein naar huis te doen komen. - -Toen er licht was binnengebracht, prevelde mevrouw Sparsit: "Wees nu -niet neerslachtig, mijnheer. Ik bid u, laat ik u weer zoo opgeruimd -zien als gij placht te zijn." - -Mijnheer Bounderby, bij wien deze troostredenen teweegbrachten dat -hij op eene botte, stommelige manier sentimenteel begon te worden, -slaakte een zucht als een groot zeemonster. - -"Ik kan u zoo niet zien, mijnheer," zeide mevrouw Sparsit. "Ga eens -een spelletje triktrak spelen, gelijk gij placht te doen toen ik de -eer had van onder uw dak te wonen." - -"Ik heb sedert geen triktrak meer gespeeld, juffrouw," antwoordde -Bounderby. - -"Neen, mijnheer, dat weet ik wel," hervatte mevrouw Sparsit -troostend. "Ik herinner mij, dat Miss Gradgrind geene liefhebberij -heeft in dat spel. Maar ik zou het zeer gaarne nog eens willen doen, -als gij zoo goed woudt zijn." - -Zij zaten te spelen bij een venster, dat op den tuin uitzag. Het was -een heerlijke avond, wel zonder maneschijn, maar zoel en geurig. Louisa -en mijnheer Harthouse wandelden door den tuin, waar men in stilte -hunne stemmen kon hooren, hoewel niet verstaan wat zij zeiden. Mevrouw -Sparsit, voor het bord gezeten, spande gedurig hare oogen in om door -de duisternis daar buiten heen te boren. - -"Wat is er, juffrouw?" zeide Bounderby. "Gij ziet toch geen brand?" - -"O Heere neen, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit. "Ik dacht aan -den dauw." - -"Wat hebt gij met den dauw te maken, juffrouw?" hervatte Bounderby. - -"Het is niet voor mij zelve, mijnheer," was het antwoord, "maar ik -ben bang, dat Miss Gradgrind kou zal vatten." - -"Zij vat nooit kou," zeide Bounderby. - -"Inderdaad, mijnheer?" zeide mevrouw Sparsit hierop, en kreeg toen -een kuchje. - -Toen het tijd werd om naar bed te gaan, nam mijnheer Bounderby een -glas water. - -"O, mijnheer!" zeide mevrouw Sparsit, "niet uw warmen wijn met -citroenschillen en muskaat?" - -"Och, dat ben ik tegenwoordig afgewend, juffrouw," antwoordde -Bounderby. - -"Dat is wèl jammer, mijnheer," hervatte mevrouw Sparsit. "Gij verliest -al uwe goede oude gewoonten. Kom, beur u wat op, mijnheer! Als Miss -Gradgrind het mij vergunt, zal ik een glas voor u klaarmaken, zooals -ik dikwijls gedaan heb." - -Daar Miss Gradgrind bereid was om mevrouw Sparsit alles te vergunnen -wat haar maar beliefde, maakte die bedachtzame dame een glas van den -bedoelden smakelijken drank gereed en gaf het aan mijnheer Bounderby. - -"Het zal u goeddoen, mijnheer. Het zal uw hart verwarmen," zeide -zij. "Het is juist wat gij noodig hebt en altijd moest gebruiken." - -En toen mijnheer Bounderby zeide: "Uwe gezondheid, juffrouw," -antwoordde zij met diep gevoel: "Dank u, mijnheer. Ik wensch u -hetzelfde, en ook dat gij gelukkig moogt zijn." - -Eindelijk wenschte zij hem met buitengemeene aandoening goedennacht; -en mijnheer Bounderby ging naar bed met eene benevelde bewustheid, -dat hij in een of ander opzicht ongelukkig was, hoewel hij, al ware -het om zijn leven te doen geweest, niet had kunnen zeggen wat hem -eigenlijk scheelde. - -Lang nadat Louisa zich had ontkleed en te bed begeven, bleef zij -wakend naar de thuiskomst van haar broeder liggen wachten. Hij kon -niet wel vroeger komen, dit wist zij, dan een uur na middernacht; -maar in de landelijke stilte, die het onrustige harer gedachten veeleer -vergrootte dan bedaarde, ging de tijd zeer langzaam om. Eindelijk toen -de duisternis en de stilte, die elkander wederkeerig nog drukkender -maakten, uren lang schenen geduurd te hebben, hoorde zij de schel -aan het hek. Het was haar of zij blijde zou zijn geweest, als die -schel tot aan den dageraad was blijven luiden; maar het hield op, -de kringen van den laatsten klank breidden zich al verder en flauwer -in de lucht uit, en alles was weder doodstil. - -Zij wachtte nog een kwartier uurs naar hare gissing. Toen stond zij -op, trok een los kleed aan, en ging in het donker hare kamer uit en -de trap op naar haar broeders vertrek. Daar de deur gesloten was, -opende zij die en sprak om hem te waarschuwen dat zij het was, -terwijl zij op de teenen naar zijn bed kwam. - -Zij knielde daarbij neer, sloeg haar arm om zijn hals en trok zijn -gezicht naar het hare toe. Zij wist wel, dat hij slechts veinsde te -slapen, maar zeide nog niets. - -Weldra maakte hij eene beweging alsof hij toen pas ontwaakte, en -vroeg wie daar was en wat er te doen was. - -"Tom," zeide zij, "hebt gij mij niet iets te zeggen? Als gij mij ooit -in uw leven liefgehad hebt, en iets hebt, dat gij voor alle andere -menschen verborgen houdt, zeg het mij dan." - -"Ik weet niet wat gij meent, Louisa. Gij moet gedroomd hebben." - -"Lieve broeder,"--zij liet haar hoofd op zijn kussen zinken, en -hare haren golfden over hem heen, alsof zij hem voor iedereen wilde -verbergen--"is er niets, dat gij mij te zeggen hebt? Is er niets, -dat ge mij zeggen kunt, als gij wilt? Gij kunt mij niets zeggen, -dat mij voor u zal doen veranderen. O Tom, zeg mij de waarheid." - -"Ik weet niet wat gij meent, Louisa." - -"Gelijk gij daar alleen ligt, lieve broeder, in den akeligen nacht, -zoo moet gij eens in een anderen nacht ergens liggen, wanneer zelfs -ik, als ik dan nog leef, u zal verlaten hebben. Gelijk ik hier naast -u ben, blootsvoets, ongekleed, onherkenbaar in de duisternis, zoo -moet ik liggen door den ganschen nacht mijner ontbinding, totdat ik -stof ben. In den naam van dien tijd, Tom, zeg mij nu de waarheid." - -"Wat is het, dat gij weten wilt?" - -"Gij kunt zeker zijn," en in het vuur harer liefde drukte zij hem -aan hare borst alsof hij een kind was, "dat ik u geen verwijt zal -doen. Gij kunt zeker zijn, dat ik medelijden met u zal hebben en u -trouw zal zijn. Gij kunt zeker zijn dat ik u zal redden, wat het ook -mag kosten. O Tom, hebt ge mij niets te zeggen? Fluister het maar -heel zacht. Zeg maar "ja," en ik zal u verstaan." - -Zij keerde haar oor naar zijn mond, maar hij bleef stug stilzwijgen. - -"Geen woord, Tom?" - -"Hoe kan ik ja zeggen, of hoe kan ik neen zeggen, als ik niet weet -wat gij meent? Louisa, gij zijt eene goede, brave meid, en een beter -broeder waard dan ik ben, begin ik nu te denken. Maar ik heb niets -meer te zeggen. Ga naar bed, ga naar bed." - -"Gij zijt vermoeid," fluisterde zij nu, meer op haar gewonen toon. - -"Ja, ik ben geheel afgemat." - -"Gij hebt vandaag zooveel onrust en gewoel gehad. Zijn er nog nieuwe -ontdekkingen gedaan?" - -"Alleen die, waarvan gij gehoord hebt, van--hem." - -"Tom, hebt gij iemand gezegd, dat wij die menschen hebben opgezocht, -en dat wij die drie bij elkander hebben gezien?" - -"Neen. Hebt ge mij zelve niet uitdrukkelijk verzocht om het stil te -houden, toen ge mij vroegt om met u daarheen te gaan?" - -"Ja. Maar ik wist toen niet wat er gebeuren zou." - -"Ik ook niet. Hoe zou ik het geweten hebben?" - -Hij gaf dit antwoord zeer snel en eenigszins bits. - -"Zou ik, na hetgeen er gebeurd is, behooren te zeggen, dat ik daar -geweest ben?" zeide zijne zuster, bij het bed staande--zij had zich -langzamerhand teruggetrokken en was overeind gaan staan. "Zou ik het -zeggen? Moet ik het zeggen?" - -"Goede Hemel, Louisa," antwoordde haar broeder, "ge zijt niet gewoon -mij om raad te vragen. Zeg wat gij wilt. Als gij het voor u zelve -houdt, zal ik het ook voor mij zelven houden. Als gij het openbaart, -is het mij ook wel." - -Het was te donker dan dat zij elkanders gezicht konden zien; maar -beiden schenen zeer oplettend te zijn en zich te bedenken eer zij -spraken. - -"Tom, gelooft gij, dat de man, aan wien ik dat geld gegeven heb, -werkelijk in deze misdaad betrokken is?" - -"Dat weet ik niet. Ik zie niet in waarom niet." - -"Hij kwam mij toen een eerlijk man voor." - -"Iemand anders kan u oneerlijk voorkomen en het toch niet zijn." - -Er volgde eene poos van stilte, want hij had gehaperd toen hij verder -wilde spreken, en daarna gezwegen. - -"Kortom," hervatte hij, alsof hij zijn besluit had genomen, "als gij -daarop komt, was ik er misschien zoo ver van af om volkomen gunstig -over hem te denken, dat ik hem buiten de deur nam om hem in stilte -te zeggen, dat hij er, naar mijne gedachten, zeer wel afkwam met nog -zulk een buitenkansje van mijne zuster te krijgen, en dat ik hoopte, -dat hij er een goed gebruik van zou maken. Ik zeg evenwel niets tegen -den man. Hij mag een heel brave kerel zijn, voor zooveel ik weet. Ik -hoop, dat hij het is." - -"Was hij beleedigd door dat zeggen van u?" - -"Neen, hij nam het tamelijk wel op; hij was beleefd genoeg. Waar zijt -ge, Louisa?" Hij kwam in het bed overeind en kuste haar. "Goeden nacht, -lieve, goedenacht!" - -"Gij hebt mij niets meer te zeggen?" - -"Neen. Wat zou ik te zeggen hebben? Of zoudt ge willen, dat ik eene -leugen vertelde?" - -"Van nacht vooral zou ik dat niet willen, Tom, onder al de nachten -van uw leven, hoevelen en hoeveel gelukkiger ik ook hoop dat zij -zijn zullen." - -"Dank u, lieve Louisa. Ik ben zoo moe, dat ik mij haast verwonder -dat ik niet alles zeg wat gij wilt, om maar te kunnen gaan slapen. Ga -naar bed, ga naar bed." - -Hij gaf haar nog een kus, keerde zich toen om, trok het dek over -zijn hoofd, en bleef zoo stil liggen alsof de tijd, waarbij zij hem -bezworen had, reeds gekomen was. Zij bleef nog eene poos bij het bed -staan, eer zij langzaam heenging. Bij de deur bleef zij weder staan, -keek nog eens om toen zij die reeds geopend had, en vroeg of hij haar -had geroepen. Maar hij bleef stil liggen, en zij sloot zachtjes de -deur en ging weder naar hare kamer. - -Toen keek de rampzalige voorzichtig op, en ziende dat zij weg was, -kroop hij zijn bed uit, draaide de deur op het nachtslot, en wierp -zich weder op zijn leger. Daar lag hij zijne haren uit te trekken, -schreiende van wrevelige spijt, vol wangunstige liefde voor haar, -zich zelven verwenschende en verachtende, met bitterheid, maar zonder -boetvaardig berouw, en vervuld van haat en wrok tegen al het goede -op de wereld, dat hij in zijne verblinding even nietswaardig noemde -als hij zelf was. - - - - - - - -XXV. - -DE LAATSTE WOORDEN. - - -Terwijl mevrouw Sparsit in de haar door mijnheer Bounderby verleende -schuilplaats voor anker bleef liggen, om de aan hare zenuwen geledene -schade te herstellen, hield zij onder hare zwarte wenkbrauwen dag -en nacht zulk eene scherpe wacht, dat hare oogen, gelijk een paar -vuurbakens op eene rotsige kust, alle voorzichtige zeelieden zouden -gewaarschuwd hebben om zich niet te dicht bij het steile voorgebergte -van haar Romeinschen neus en het nabijgelegene donkere en klippige -gewest te wagen, indien de zachtzinnigheid harer manieren daarentegen -niet zoo geruststellend ware geweest. Hoewel het moeielijk te gelooven -was, dat zij zich des avonds niet maar pro forma naar bed begaf, zoo -wakker bleven altijd hare klassieke oogen, en zoo onmogelijk scheen het -dat haar scherpe neus voor eenigen verzachtenden invloed kon zwichten, -was toch de manier, waarop zij hare ruige, om niet te zeggen raspige -mofjes (want zij schenen wel van ijzerdraad gebreid te zijn) gladstreek -of met haar voet in haar katoenen stijgbeugel naar onbekende plaatsen -van bestemming galoppeerde, zoo uitnemend vreedzaam en vriendelijk, -dat de meeste waarnemers haar voor eene duif moesten houden, die door -eene of andere luim der natuur in den aardschen tabernakel van een -vogel van het valkengeslacht was gehuisvest. - -Het was verbazend, welk eene bijzondere gaaf zij bezat om overal in -huis rond te loeren. Hoe zij van de eene verdieping naar de andere -kwam, was een geheim dat niemand kon oplossen. Men kon niet wel -vermoeden, dat eene deftige dame, die zulke aanzienlijke betrekkingen -had, over de leuning van de trap zou naar beneden springen, of zich -daarlangs laten afglijden, en toch moest hare buitengemeene vlugheid -iemand op dat ongerijmde denkbeeld doen komen. Eene andere opmerkelijke -eigenschap van mevrouw Sparsit was, dat zij zich nooit haastte. Zij -vloog met de uiterste snelheid van de vliering naar het voorhuis, -en was toch op het oogenblik, dat zij dien tocht volbracht had, -in het volle bezit van haar adem en hare deftigheid. Ook zag nooit -eenig menschelijk oog haar hard loopen. - -Zij hield zich voor mijnheer Harthouse zeer vriendelijk, en had -kort na hare aankomst een genoeglijk gesprek met hem. Op een ochtend -voor het ontbijt ontmoette zij hem in den tuin en zeide, statig voor -hem nijgende: - -"Het is alsof het pas gisteren was, mijnheer, dat ik de eer had u aan -het kantoor te ontvangen, toen gij zoo goed waart om naar het adres -van mijnheer Bounderby te willen vernemen." - -"Eene kennismaking, dit verzeker ik u, die ik zelf in geene eeuwen -zal vergeten," antwoordde mijnheer Harthouse, met eene buiging zoo -flauw en traag als men zich maar verbeelden kan. - -"Wij leven in eene zonderlinge wereld, mijnheer," hervatte mevrouw -Sparsit. - -"Ik heb eens de eer gehad, door eene toevalligheid, waarop ik bijna -trotsch ben, eene aanmerking van bijna denzelfden inhoud te maken, -hoewel niet met zulk eene puntige kortheid uitgedrukt." - -"Eene zonderlinge wereld, wilde ik zeggen, mijnheer," vervolgde -mevrouw Sparsit, nadat zij voor het compliment had bedankt door -hare zwarte wenkbrauwen te laten zakken, die niet geheel zulk eene -vriendelijke uitdrukking hadden als de fleemende tonen harer stem, "wat -de gemeenzame betrekkingen aangaat, die wij op den eenen tijd vormen -met lieden, welke wij op een anderen tijd nog geheel niet kenden. Ik -herinner mij, mijnheer, dat gij bij die gelegenheid zelfs zoover zijt -gegaan om te zeggen, dat gij werkelijk bang waart voor Miss Gradgrind." - -"Uw geheugen bewijst mij meer eer dan mijne onbeduidendheid -verdient. Ik heb van uwe vriendelijke wenken partij getrokken om mijne -schroomvalligheid te boven te komen, en het is noodeloos te zeggen, dat -gij volkomen gelijk hadt. Uw talent, mevrouw Sparsit, voor--voor alles, -kortom, waarbij het op nauwkeurige waarneming aankomt--natuurlijk -vereenigd met uwe kracht van geest--en uwe aanzienlijke afkomst--blinkt -altijd te duidelijk uit om ooit betwijfeld te kunnen worden." Hij -viel bijna in slaap onder dit compliment, zoolang duurde het eer hij -er doorheen kwam, en zoozeer dwaalden zijne gedachten af terwijl hij -het uitbracht. - -"Gij hebt zeker gevonden, dat Miss Gradgrind--het is een zonderling -zwak van mij, maar ik kan haar onmogelijk mevrouw Bounderby noemen--zoo -jeugdig is als ik haar beschreven had?" zeide mevrouw Sparsit met -zoetsappige vriendelijkheid. - -"Gij hebt een volmaakt portret van haar geschilderd," antwoordde -Harthouse; "een trouw beeld van haar gegeven." - -"Zeer innemend, niet waar, mijnheer?" hervatte mevrouw Sparsit, -terwijl zij hare mofjes om elkander liet ronddraaien. - -"Buitengemeen." - -"Men placht het er voor te houden, dat Miss Gradgrind niet levendig -genoeg was," zeide mevrouw Sparsit, "maar ik moet bekennen, dat het -mij voorkomt alsof zij in dat opzicht aanmerkelijk verbeterd is. O, -daar is waarlijk mijnheer Bounderby!" riep zij uit, verscheidene -malen knikkende alsof zij aan niemand anders gedacht en van niemand -anders gesproken had. "Hoe bevindt gij u van morgen, mijnheer? O, -laten wij u toch eens weer vroolijk zien, mijnheer." - -Deze aanhoudende pogingen om zijne ellende te verzachten en zijn -last te verlichten begonnen reeds ten gevolge te hebben, dat mijnheer -Bounderby vriendelijker dan gewoonlijk voor alle andere menschen werd, -zoowel voor zijne vrouw als voor ieder ander. Toen dus mevrouw Sparsit -met zichtbaar gedwongene luchthartigheid zeide: "Gij zult wel naar uw -ontbijt verlangen, mijnheer; maar ik denk ook wel, dat Miss Gradgrind -spoedig hier zal zijn om zich aan het hoofd van de tafel te plaatsen," -antwoordde Bounderby: "Als ik wilde wachten tot mijne vrouw voor mij -zorgde, juffrouw, geloof ik, zooals gij tamelijk wel weet, dat ik tot -den jongsten dag zou kunnen wachten, en dus zal ik u lastig vallen om -den post aan den trekpot waar te nemen." Mevrouw Sparsit gehoorzaamde -en hernam hare oude plaats aan de tafel. - -Dit deed de uitmuntende vrouw wederom zeer sentimenteel worden; -maar zij bleef met dat al toch zoo nederig, dat zij, zoodra Louisa -verscheen, opstond en betuigde, dat zij er niet aan denken kon om -onder deze omstandigheden daar te blijven zitten, hoe dikwijls zij -ook de eer had gehad van mijnheer Bounderby's ontbijt gereed te -maken, eer Miss Bounderby--zij verzocht wel verschooning, zij wilde -zeggen mevrouw Gradgrind--zij hoopte, dat men haar zou excuseeren, -maar zij kon waarlijk nog niet met den naam terecht, hoewel zij -vertrouwde, dat zij er zich door den tijd wel aan zou gewennen--hare -tegenwoordige positie had verkregen. Het was alleen, merkte zij aan, -omdat Miss Gradgrind toevallig een weinigje laat kwam, en mijnheer -Bounderby's tijd zoo kostbaar was, en zij vanouds wist van hoeveel -belang het voor hem was, dat hij op de minuut af kon ontbijten, -dat zij de vrijheid had genomen van aan zijn verzoek te voldoen; -zoo lang toch was zijn wil haar eene wet geweest. - -"Blijf maar zitten waar gij zit, juffrouw," zeide Bounderby, "blijf -gerust zitten. Mevrouw Bounderby zal heel blij wezen, geloof ik, -als gij haar van dien last ontheft." - -"Zeg dat niet, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit, bijna met -strengheid, "want dat is heel onvriendelijk voor mevrouw Bounderby, -en onvriendelijkheid ben ik niet van u gewend, mijnheer." - -"Wees maar gerust, juffrouw.--Gij kunt het heel bedaard opnemen, -niet waar, Louisa?" zeide Bounderby op zijn winderigsten toon tot -zijne vrouw. - -"O ja, natuurlijk. Het is van geen belang. Waarom zou het van eenig -gewicht voor mij zijn?" - -"Waarom zou het van eenig gewicht voor iemand zijn, mevrouw -Sparsit?" zeide Bounderby, eene hooge borst zettende met het gevoel -van gekrenkte waardigheid. "Gij hecht veel te veel gewicht aan die -dingen, juffrouw. Waarachtig, sommige begrippen van u zullen hier -wel terechtgebracht worden. Gij zijt nog ouderwetsch, juffrouw. Bij -de kinderen van Tom Gradgrind zijt ge heel ver ten achteren." - -"Wat scheelt u?" vroeg Louisa met koele verwondering. "Wat heeft u -aanstoot gegeven?" - -"Aanstoot!" herhaalde Bounderby. "Denkt gij, als iets mij aanstoot -gaf, dat ik het niet zou zeggen en verzoeken het te veranderen? Ik -ben een rondborstig man, geloof ik. Ik wind nergens doekjes om." - -"Ik geloof, dat niemand ooit gelegenheid heeft gehad om u voor al te -bedeesd of al te kiesch te houden," antwoordde Louisa zeer bedaard. "Ik -heb u dat nooit ten laste gelegd, noch als kind noch als vrouw. Ik -begrijp niet wat gij hebben wilt." - -"Hebben wilt?" hervatte Bounderby. "Niets. Weet gij anders niet heel -goed, Louisa Bounderby, dat ik, Josiah Bounderby van Coketown, het -ook hebben zou?" - -Met deze woorden gaf hij een slag op de tafel, die de kopjes deed -rinkelen. Zij zag hem aan met eene trotsche kleur in haar gezicht, -die, gelijk mijnheer Harthouse dacht, eene nieuwe verandering was. - -"Gij zijt van morgen onbegrijpelijk," zeide Louisa. "Maar geef u geene -verdere moeite om u te verklaren; ik ben volstrekt niets nieuwsgierig -naar uwe meening. Wat maakt het uit!" - -Er werd niets meer over de zaak gesproken, en mijnheer Harthouse -was weldra met luchtige vroolijkheid over onverschillige onderwerpen -aan het praten. Maar van dien dag af bracht de invloed van mevrouw -Sparsit op mijnheer Bounderby Louisa en James Harthouse meer bij -elkander en vergrootte zoowel hare gevaarlijke verwijdering van haar -man als hare vertrouwelijkheid met een ander, waartoe zij met zoo -geringe schreden gekomen was, dat zij die, al had zij het beproefd, -niet weder had kunnen herdoen. Maar of zij dit ooit beproefde of niet, -lag in haar eigen gesloten hart verborgen. - -Mevrouw Sparsit was bij het zoo even verhaalde voorval zoodanig -ontroerd, dat zij, toen zij mijnheer Bounderby na het ontbijt zijn hoed -aangaf en toen juist met hem alleen in het voorhuis was, een kuischen -kus op zijne hand drukte, de woorden, "mijn weldoener!" prevelde, -en zich overstelpt van smart verwijderde. Evenwel is het een -ontwijfelbaar feit, waarvan deze geschiedenis melding moet maken, -dat vijf minuten nadat hij met denzelfden hoed het huis had verlaten, -dezelfde afstammelinge der Scadgers' en aanverwante der Powler's haar -rechtermofje dreigend tegen zijn portret ophief, eene verachtelijke -grimas tegen dat kunstwerk maakte en daarbij zeide: "Het is uw -verdiende loon, gij domkop, en ik ben er blij om." - -Mijnheer Bounderby was nog niet lang vertrokken, toen Bitzer -verscheen. Met den spoortrein, die gillend en ratelend over de -bogen vloog door de woeste landstreek van gewezene en tegenwoordige -kolenmijnen, was Bitzer met eene haastige boodschap van Stone Lodge -gekomen met een briefje namelijk, om Louisa te berichten dat hare -moeder zeer ziek lag. Zij was, zoolang hare dochter heugde, nooit -recht gezond geweest; maar in de laatste dagen was zij zeer verzwakt -en in dien nacht zoo verminderd, dat zij thans werkelijk zoo nabij -den dood scheen te zijn als zij zich dit zoovele jaren lang dagelijks -had verbeeld. - -Vergezeld door den kleurloozen kantoorlooper, door zijne bleekheid -wel geschikt voor de rol van bode des doods, snorde Louisa naar -Coketown. Binnen de berookte stad gekomen, liet zij haar bode -vrijheid om zijn eigen weg te gaan en nam een rijtuig om haar naar -haar ouderlijk huis te brengen. - -Zij was sedert haar huwelijk zelden daar geweest. Haar vader was -doorgaans in Londen aan het ziften van zijn parlementairen aschhoop -(zonder dat men ooit vernam dat hij veel kostbaars daarin vond) -en nu nog druk met dien arbeid bezig. Hare moeder had het altijd -eenigszins als eene lastige stoornis opgenomen, wanneer hare dochter -haar, terwijl zij op de sofa lag, kwam bezoeken; voor den omgang met -kinderen gevoelde Louisa zich geheel ongeschikt; voor Sissy was zij -nooit weder vriendelijk geworden sedert dien avond toen het kind van -den armen kunstenmaker hare oogen had opgeslagen om de aanstaande vrouw -van mijnheer Bounderby aan te zien. Er was niets dat haar uitlokte -om het ouderlijke huis te bezoeken, en zij deed dit dus zelden. - -Thans, nu zij het naderde, ontwaarde zij ook niets van dien -gezegenden invloed, welken het ouderlijke huis in latere jaren -nog kan blijven uitoefenen. De droomen der kindsheid met hunne -hersenschimmen en fabelen, die de nog vergelegene wereld met zoovele -schoone onmogelijkheden versieren--zoo heilzaam, dat men ze zich nog -herinnert als men ze ontwassen is, want dan openen zij het hart weder -voor zachte aandoeningen bij de gedachte, hoe kleine kinderen met -reine handjes een bloemenhof planten in het midden der steenachtige -wereld, waarin het voor alle kinderen van Adam goed zou zijn zich -nog dikwijls, met eenvoudig geloof en zonder wereldsche wijsheid, te -komen verlustigen--wat had zij met die droomen te doen? Herinneringen, -hoe zij langs de betooverde paden eener hoop en verbeelding, die -duizend onschuldige kleinen met haar deelden, tot het weinige dat zij -wist gekomen was; hoe zij, door het zachte licht der fantasie tot -het verstand gevoerd, dit eene weldadige godheid had bevonden, die -andere even machtige goden naast zich plaats gunde, geen gruwelijken -afgod, wreed en koud, die zijne slachtoffers aan handen en voeten -laat boeien, en wiens reusachtige stomme gedaante, altijd voor zich -starende zonder ooit iets te zien, nooit door iets te bewegen is dan -door een hefboom van welberekende materieele kracht--wat had zij met -zulke herinneringen te doen? Wat zij zich van het ouderlijke huis en -hare kindsheid herinnerde, was het opdrogen van alle springbronnen -en fonteinen, die in haar jeugdig hart opwelden. De levende wateren -vloeiden daar niet meer. Zij vloeiden ter bevochtiging van het land, -waar men druiven van doornen en vijgen van distelen plukt. - -Zij ging met eene doffe smart in het hart, die haar veeleer verhardde -dan verteederde, het huis en de kamer harer moeder binnen. Sedert -haar vertrek had Sissy met de overigen van het gezin op gelijken voet -geleefd. Sissy was bij hare moeder, en Jane, hare zuster, nu tien of -twaalf jaren oud, was insgelijks in de kamer. - -Men had veel moeite eer men mevrouw Gradgrind kon doen begrijpen, dat -hare oudste dochter daar was. Zij lag, door kussens overeind gehouden, -omdat zij dit zoo gewoon was, op eene sofa, zoo nabij mogelijk in hare -gewone houding als men een zoo geheel hulpeloos wezen kon houden. Zij -had volstrekt niet naar bed gebracht willen worden, omdat zij, als -zij dit liet doen, nooit het eind ervan zou hooren. - -Hare zwakke stem klonk onder haar hoop omslagdoeken zoo uit de verte, -en de klank eener andere stem, die haar aansprak, scheen zooveel -tijd noodig te hebben om door die doeken tot hare ooren te komen, -dat zij evengoed op den bodem van een put had kunnen liggen. De arme -vrouw was inderdaad dichter bij de waarheid op den bodem van haar put, -dan zij nog ooit geweest was, en dit had veel met de zaak te maken. - -Toen men haar zeide, dat mevrouw Bounderby daar was, verstond zij dit -maar half en antwoordde verkeerd, dat zij hem nooit bij dien naam had -genoemd zoolang hij met Louisa getrouwd was; dat zij, terwijl zij zich -bedacht op een naam, waartegen niet het een of ander was in te brengen, -hem maar J. had genoemd, en dat zij, daar zij nog niets beters had -gevonden, niet van dien regel kon afgaan. Louisa had reeds eene poos -bij haar gezeten en verscheidene malen tegen haar gesproken, eer zij -duidelijk begreep wie er was. Toen scheen zij er in eens op te komen. - -"Wel, melieve," zeide mevrouw Gradgrind, "ik hoop dat het u wel naar -uw zin gaat. Het was alles uw vaders bedrijf. Hij had er zijn hart -op gesteld. En hij moest het weten." - -"Ik wilde van u hooren, moeder, niet van mij zelve." - -"Gij wilt van mij hooren, melieve? Dat is waarlijk wel iets nieuws, -dat iemand van mij hooren wil. Lang niet wel, Louisa. Heel flauw -en duizelig." - -"Hebt gij ergens pijn, lieve moeder?" - -"Ik geloof wel dat er pijn ergens in de kamer is," antwoordde mevrouw -Gradgrind, "maar ik zou niet stellig kunnen zeggen dat ik ze heb." - -Na dit zonderlinge gezegde bleef zij eenigen tijd stil liggen. Louisa, -die hare hand vasthield, kon geen pols voelen; maar toen zij er een -kus op drukte, zag zij een dun draadje levens in trillende beweging. - -"Gij ziet uwe zuster zeer zelden," zeide mevrouw Gradgrind. "Zij -begint veel naar u te gelijken. Gij moest haar eens aanzien. Sissy, -breng haar hier." - -Het kind werd gehaald, gaf hare zuster de hand en bleef zoo -staan. Louisa had haar met haar arm om Sissy's hals gezien en gevoelde -het verschil dezer toenadering. - -"Ziet gij de gelijkenis, Louisa?" - -"Ja, moeder. Ik vind wel dat zij naar mij gelijkt, maar..." - -"He? Ja, dat zeg ik ook altijd," riep mevrouw Gradgrind met -onverwachte vlugheid uit. "En dat doet mij bedenken--ik moet u spreken, -melieve. Sissy, goed meisje, laat ons een oogenblik alleen." - -Louisa had hare hand losgelaten, had gedacht, dat het gezichtje harer -zuster schooner en helderder was dan het hare ooit geweest was; had -daarna, niet zonder eene opwelling van wrevel, zelfs daar en op dat -oogenblik, iets gezien van de zachtheid die het andere gezichtje in de -kamer eigen was--het lieve gezichtje met de oprechte, vertrouwelijke -oogen, dat door het glanzige donkere haar nog bleeker scheen, dan -het door droevig medelijden en nachtwaken was geworden. - -Met hare moeder alleen gebleven, zag Louisa eene akelige kalmte op haar -gelaat, gelijk die van een drenkeling wezen zou, die, zonder eenigen -tegenstand meer te bieden, zich met den stroom liet wegdrijven. Zij -bracht de uitgeteerde hand, slechts de schim eener hand, weder aan -hare lippen, en poogde haar zoo tot bezinning te brengen. - -"Gij hadt mij willen spreken, moeder?" - -"He? O ja zeker, melieve. Gij weet wel, uw vader is tegenwoordig -haast altijd weg, en ik moet er hem dus over schrijven." - -"Waarover, moeder? Ontrust u maar niet. Waarover?" - -"Gij moet nog wel weten, kind, dat ik, als ik ooit iets over iets -zeide, er nooit het eind van hoorde, en dat ik dus al sedert lang -nooit meer iets over iets gezegd heb." - -"Ik hoor u wel, moeder." Maar het was alleen door laag te bukken en -tegelijk oplettend naar de lippen der kranke te zien, dat zij zulke -flauwe afgebrokene klanken tot eenigen samenhang kon brengen. - -"Gij hebt veel geleerd, Louisa, en uw broeder ook. Ologies van allerlei -soort, van den ochtend tot den avond. Als er nog eene ologie over is, -van wat soort ook, die hier in huis niet is afgezaagd, kan ik er niets -meer van zeggen, dan dat ik hoop, dat ik ze nooit zal hooren noemen." - -"Ik kan u wel hooren, moeder, als gij kracht hebt om voort te -spreken." Dit diende slechts om haar te verhinderen nog verder af -te dwalen. - -"Maar er is toch iets--geen ologie, gansch niet--dat uw vader gemist -of vergeten heeft, Louisa! Ik weet niet wat het is. Ik heb er dikwijls -over gedacht, terwijl Sissy bij mij zat. Ik zal er nu wel niet meer -opkomen. Maar uw vader misschien. Dat maakt mij zoo rusteloos. Ik -wil hem schrijven, dat hij om 's Hemels wil poogt te vinden wat het -is. Geef mij eene pen, geef mij eene pen." - -Zelfs het vermogen om rusteloos te zijn was verdwenen, behalve uit -het arme hoofd, dat zich nog even heen en weder kon keeren. - -Zij verbeeldde zich echter, dat er aan haar verzoek voldaan was en -zij de pen, die zij niet had kunnen vasthouden, in de hand had. Het -is van weinig belang, welke verwonderlijke figuren zonder beteekenis -zij op haar dek begon te schrijven. Weldra hield hare hand te midden -daarvan stil; het licht, dat altijd zoo flauw en zwak had gebrand, -ging uit; zelfs mevrouw Gradgrind, uit die schaduw gekomen waarin de -mensch wandelt en zich vruchteloos ontrust, verkreeg een voorkomen zoo -statig en ontzagwekkend als dat van een der oude wijzen en patriarchen. - - - - - - - -XXVI. - -DE GROOTE TRAP. - - -Daar de zenuwen van mevrouw Sparsit zich slechts zeer langzaam -herstelden, werd het verblijf dezer brave vrouw op het buiten van -mijnheer Bounderby tot verscheidene weken gerekt, en in weerwil van -hare zucht tot een streng en treurig kluizenaars-leven, schikte zij -zich met eene edele grootheid van ziel naar de noodzakelijkheid, -om zich als het ware in eene klaverweide te legeren en zich met het -vette des lands de voeden. In dit geheele tijdperk der schorsing van -hare verantwoordelijkheid als voogdes van het kantoor, bleef mevrouw -Sparsit zich in haar gedrag zoo volkomen gelijk, dat zij in dit -opzicht tot een voorbeeld kon gesteld worden; bij voortduring bewees -zij mijnheer Bounderby in zijn gezicht zulk een medelijden als maar -zelden iemand bewezen wordt, en bleef zij hem voor het geschilderde -gezicht van zijn portret met de bitterste verachting een domkop noemen. - -Nu mijnheer Bounderby eens was gewaar geworden, dat mevrouw Sparsit -eene hoog begaafde vrouw moest wezen, om zoo te ontdekken dat hij -niet naar verdienste werd gewaardeerd en in een of ander opzicht -bitter teleurgesteld was (in welk opzicht had hij nog niet met zich -zelven uitgemaakt) en verder dat Louisa zich zeker tegen haar zoo -lang gerekt verblijf zou verklaard hebben, indien zijne grootheid had -geduld, dat zij zich tegen iets verklaarde wat hij verkoos te doen, -besloot hij, zijne vroegere huishoudster niet licht weder geheel uit -het oog te verliezen. Toen zij dus hare zenuwen sterk genoeg voelde -om weder in eenzaamheid bestellen te gaan eten, zeide hij, terwijl -men daags voor haar vertrek aan tafel zat: - -"Ik zal u eens wat zeggen, juffrouw. Gij moet, zoolang het mooi weer -blijft, alle zaterdagen hier komen en tot maandag blijven." - -En mevrouw Sparsit, hoewel zij niet tot de Mahomedaansche religie -behoorde, antwoordde daarop met een duidelijk gebaar: "Hooren is -gehoorzamen." - -Nu had mevrouw Sparsit geene poëtische verbeelding, maar toch kreeg -zij een denkbeeld in het hoofd, dat veel van een allegorisch tafereel -had. Haar gedurig bespionneeren van Louisa en het waarnemen van -de ondoordringbare terughouding dezer jonge dame, moet haar vernuft -gescherpt en haar eene soort van inspiratie hebben gegeven. Zij schiep -in haar geest eene reusachtige trap, met een donkeren afgrond van -schande en ongeluk aan den voet daarvan; en langs die trap zag zij -van dag tot dag en van uur tot uur Louisa al verder en verder naar -beneden dalen. - -Het werd nu de hoofdzaak van haar leven naar die trap te staren en -acht te geven hoe Louisa die afdaalde--somtijds langzaam en - -somtijds snel, somtijds verscheidene treden op eens, somtijds -stilstaande, maar nooit terugkeerende. Als zij ooit ware omgekeerd, -had mevrouw Sparsit het van spijt en kwaadheid kunnen besterven. - -Tot aan dien dag en zelfs op dien dag, toen mijnheer Bounderby de -bovengemelde wekelijksche noodiging uitvaardigde, was Louisa steeds -lager en lager afgedaald; en mevrouw Sparsit was dus zeer opgeruimd -en had lust tot een gezellig praatje. - -"Ei, mijnheer," zeide zij, "als ik het wagen mag iets te vragen -aangaande eene zaak waarover gij het stilzwijgen schijnt te bewaren--en -dat zou ik waarlijk haast niet durven, want ik weet wel, dat gij eene -reden hebt voor al wat gij doet--hebt gij ook al nadere inlichtingen -aangaande dien diefstal gekregen?" - -"Neen, juffrouw, nog niet. Onder de bestaande omstandigheden had ik -het ook nog niet verwacht. Rome is niet op één dag gebouwd, juffrouw." - -"Wel waar, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit, haar hoofd -schuddende. - -"En niet in ééne week, juffrouw." - -"Neen, waarlijk niet, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit op een -droevigen toon. - -"Dus kan ik ook wel wachten, weet ge," hervatte Bounderby. "Als Romulus -en Remus konden wachten, kan Josiah Bounderby ook wel wachten. Zij -waren er evenwel in hunne jeugd beter aan toe dan ik. Zij hadden eene -wolvin tot voedster; ik had maar eene wolvin tot grootmoeder. En zij -gaf geene melk; zij gaf stompen en stooten. In dat opzicht stond ze -met de beste koe gelijk." - -"Ach!" zuchtte mevrouw Sparsit en huiverde. - -"Neen, juffrouw," vervolgde Bounderby, "ik heb er nog niets meer van -gehoord. Maar het blijft onderhanden; en de jonge Tom, die tegenwoordig -tamelijk wel op zijne zaken past--dat is iets nieuws voor hem; hij -is niet zoo gedresseerd als ik--helpt daaraan mee. Ik zeg maar, houd -het stil en laat het schijnen als ware het overgewaaid. Doe wat gij -wilt onder de roos, maar laat niet blijken waar gij het op toelegt, -of honderd van dat volk zullen zich combineeren en dien kerel, die -zich te zoek heeft gemaakt, geheel buiten bereik helpen. Houd het -stil en de dieven zullen langzamerhand brutaal worden, en zoo zullen -wij hen krijgen." - -"Zeer schrander overlegd, mijnheer," zeide mevrouw Sparsit, "en zeer -interessant. De oude vrouw, van wie gij gesproken hebt, mijnheer..." - -"De oude vrouw, van wie ik gesproken heb, juffrouw," viel Bounderby -er op in, de zaak kort afbrekende, daar zij geene gelegenheid gaf -om te snoeven, "is nog niet gepakt, maar zij mag er wel op zweren -dat zij het zal worden, als dat zulk eene kwaadaardige heks eenig -pleizier doet. Ondertusschen, juffrouw, ben ik van gevoelen, als gij -naar mijn gevoelen vraagt, dat het best is maar zoo weinig mogelijk -van haar te spreken." - -Dienzelfden avond zat mevrouw Sparsit, nadat zij haar goed had gepakt, -voor het venster harer kamer van haar arbeid uit te rusten en zag -Louisa steeds lager en lager afdalen. - -Deze zat bij mijnheer Harthouse in een priëeltje in den tuin. Hij -stond, terwijl zij te zamen fluisterden, zoo laag over haar heen -gebukt, dat zijn gezicht bijna hare haren aanraakte. "Zoo het dat niet -werkelijk doet!" zeide mevrouw Sparsit, terwijl zij hare valkenoogen -zooveel mogelijk inspande. Zij zat te ver af om een woord van hun -gesprek te hooren, of zelfs te kunnen weten, dat zij zacht met elkander -spraken, als zij het niet aan de beweging hunner lippen had gezien; -maar wat zij zeiden, was dit: - -"Gij herinnert u dien man wel, mijnheer Harthouse?" - -"O ja, volkomen." - -"Zijn gezicht, zijne manieren en wat hij zeide?" - -"Volkomen, en ik vond hem een schrikkelijk vervelend personage. Zoo -langdradig en temerig als maar mogelijk was. Het was heel slim van -hem zoo te declameeren alsof hij de nederige deugd in eigen persoon -was; maar ik verzeker u, ik dacht toen al bij mij zelven: "Goede man, -gij overdrijft uwe rol." - -"Het is mij zeer moeielijk geweest van dien man kwaad te denken." - -"Lieve Louisa--gelijk Tom zegt," (hij zeide dit nooit) "gij weet toch -geen goed van den man?" - -"Neen, dat zeker niet." - -"Of van een van die lieden." - -"Hoe kan ik," antwoordde zij, met meer van haar vroegeren toon dan -hij in den laatsten tijd bij haar had waargenomen, "als ik geheel -niets van hen weet?" - -"Waarde mevrouw Bounderby, wees dan zoo goed om naar de onderdanige -meening van uw getrouwen vriend te luisteren, die wel iets van de -verschillende variëteiten zijner brave medemenschen weet--want braaf -zijn zij, daaraan twijfel ik niet, in spijt van hunne kleine zwakheden, -bijv. die van altijd te nemen wat zij maar kunnen krijgen. Die man -praat. Welnu, iedereen praat. Dat hij zich voor zoo gemoedelijk -uitgeeft, verdient slechts daarom een oogenblik in aanmerking te -worden genomen, omdat het eene zeer verdachte omstandigheid is. Alle -soorten van bedriegers geven zich voor gemoedelijk uit, zij mogen -in het huis der gemeente of het huis van correctie zitten, behalve -onze lieden, en dat is juist de uitzondering, die onze lieden zoo -onderhoudend maakt. Gij hebt de zaak gezien en gehoord. Het was een -gemeen man, buitengewoon kort gehouden door mijn hooggeachten vriend, -mijnheer Bounderby--die, gelijk wij weten, niet in het bezit is van -die kieschheid, welke hem zijn forschen greep eenigszins zou leeren -verzachten. De gemeene man was gekrenkt, verbitterd, gaat brommend -de deur uit, ontmoet iemand, die hem voorstelt om op eene of andere -manier aan het karreweitje in het kantoor deel te nemen, doet mede, -steekt iets in zijn zak, die eerst leeg was, en gevoelt zijn gemoed -buitengemeen verlicht. Hij zou inderdaad een ongemeen, in plaats van -een gemeen man zijn geweest, als hij zulk eene gelegenheid niet had -waargenomen. Of hij mag die ook geheel en al zelf uitgevonden hebben, -als hij daartoe knap genoeg was. Even waarschijnlijk!" - -"Het is mij bijna alsof ik er kwaad aan doe," antwoordde Louisa, -nadat zij eene poos had zitten peinzen, "dat ik zoo gereed ben u -toe te stemmen wat gij daar zegt en dat ik mijn hart daardoor zoo -verlicht gevoel." - -"Ik zeg maar wat redelijk is en niets meer. Ik heb er meer dan -eens met mijn vriend Tom over gepraat--ik blijf natuurlijk op den -vertrouwelijksten voet met Tom--en hij is volkomen van mijn gevoelen, -en ik van het zijne. Wilt gij eens wandelen?" - -Zij dwaalden door de lanen om, die reeds door de schemering verdonkerd -werden. Zij leunde op zijn arm, en weinig dacht zij, hoe zij de trap -van mevrouw Sparsit al verder en verder afdaalde. - -Nacht en dag hield mevrouw Sparsit die trap in het oog. Wanneer -Louisa aan den voet gekomen en in den afgrond verdwenen was, mocht -zij instorten en op haar nedervallen, maar tot zoolang moest zij daar -blijven staan, als een onwankelbaar gebouw voor mevrouw Sparsit's -oogen. En altijd zag zij Louisa daarop, telkens al verder en verder -afdalende. - -Mevrouw Sparsit zag James Harthouse komen en gaan, zij hoorde van -hem hier en daar; zij zag de veranderingen in het gezichtje, dat hij -bestudeerd had; ook zij merkte met de uiterste nauwkeurigheid op, -wanneer en hoe liet bewolkte, wanneer en hoe het ophelderde; zij hield -hare zwarte oogen wijd open, zonder eenigen zweem van mededoogen, -zonder eenigen zweem van leedwezen, geheel in het belangrijke -schouwspel verdiept, van haar, zonder dat eenige hand haar stuitte, al -nader en nader bij den voet van deze nieuwe Reuzentrap te zien komen. - -Met al hare eerbiedige gehechtheid aan mijnheer Bounderby, wel te -onderscheiden van zijn portret, had mevrouw Sparsit niet het geringste -voornemen, om die afdaling te stuiten. Gretig om die volbracht te -zien, en toch geduldig, wachtte zij naar den laatsten val, als naar -de rijpheid en volheid van den oogst harer hoop. Met stille aandacht -hield zij haar bespiedenden blik op de trap gevestigd, en slechts -zelden schudde zij haar dreigend rechtermofje, met hare vuist er in, -tegen de nederdalende gedaante. - - - - - - - -XXVII. - -AL LAGER EN LAGER. - - -De gedaante daalde de groote trap af, steeds lager en lager -aangetrokken, naar het scheen, gelijk een zwaar gewicht in diep water, -door den zwarten afgrond beneden. - -Mijnheer Gradgrind onderricht van het overlijden zijner vrouw, kwam van -Londen over en begroef haar naar behooren. Daarna keerde hij met allen -spoed naar de nationale aschbelt terug en ging weder aan het ziften, -om de nesterijen, die hij zocht, er uit te halen, en andere lieden, die -andere nesterijen zochten, het stof in de oogen te strooien--kortom, -begaf zich weder aan de vervulling zijner parlementaire plichten. - -Ondertusschen hield mevrouw Sparsit onvermoeid de wacht. Hoewel zij de -geheele week door zoo ver van hare trap verwijderd was, als de geheele -lengte van den spoorweg tusschen Coketown en het buitengoed bedroeg, -bleef zij toch door haar man, door haar broeder, door James Harthouse, -door het adres van brieven en pakjes, door alles wat nu en dan naar de -trap ging, eene katachtige waakzaamheid over Louisa uitoefenen. "Uw -voet op de laatste trede, mevrouwtje," zeide mevrouw Sparsit, de -nederdalende gedaante aansprekende en met haar mofje dreigende, -"en al uwe kunsten zullen mij niet verblinden." - -Doch het mocht kunst of natuurlijke aanleg zijn--de oorspronkelijke -aard van Louisa's karakter, of de wijziging welke de omstandigheden -daaraan hadden gegeven--hare zonderlinge achterhoudendheid stelde -toch mevrouw Sparsit met al hare schranderheid teleur, terwijl hare -nieuwsgierigheid daardoor nog te meer werd geprikkeld. Er waren -dagen wanneer zelfs James Harthouse niet zeker van haar was. Er waren -dagen, wanneer hij het gezichtje, dat hij zoo lang had bestudeerd, -niet lezen kon, en die eenzame jonge vrouw een geheimzinniger raadsel -voor hem was, dan eenige vrouw uit de groote wereld, door een kring -van satellieten bijgestaan. - -Zoo verliep de tijd, tot het gebeurde dat mijnheer Bounderby van -huis werd geroepen door zaken, die voor drie of vier dagen zijne -tegenwoordigheid elders vorderden. Het was op een vrijdag dat hij -dit aan mevrouw Sparsit op het kantoor mededeelde, en erbijvoegde: -"Maar gij gaat morgen toch maar eveneens naar buiten, juffrouw. Gij -gaat maar even alsof ik er ware. Dat zal geen verschil voor u maken." - -"O, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit, "laat ik u mogen verzoeken -om dat niet te zeggen. Uwe afwezigheid zal een groot verschil voor -mij maken, mijnheer, gelijk ik denk dat gij zeer wel weet." - -"Wel, juffrouw, dan moet gij het in mijne afwezigheid maar zoo goed -maken als gij kunt," zeide Bounderby lang niet misnoegd. - -"Mijnheer Bounderby," hervatte mevrouw Sparsit, "uw wil is mij een -wet; anders zou ik wel genegen zijn mij tegen uw vriendelijk bevel -te verzetten, daar ik mij niet zeker acht, of mijne komst wel zoo -aangenaam voor Miss Gradgrind zal wezen, als zij voor uwe eigene milde -gastvrijheid altijd geweest is. Maar ik zal er niets meer van zeggen, -mijnheer. Op uwe uitnoodiging zal ik gaan." - -"Wel, juffrouw," zeide Bounderby, met wijd geopende oogen, "als ik -u bij mij aan huis noodig, zou ik toch denken, dat gij geene andere -uitnoodiging behoeft." - -"Neen, waarlijk niet, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit, "ik zou -ook wel denken van neen. Zeg niets meer, mijnheer. Ik wenschte maar, -dat ik u weder vroolijk kon zien." - -"Wat meent ge, juffrouw?" viel Bounderby uit. - -"Mijnheer," antwoordde zij, "gij placht eene levendigheid van geest -te hebben, die ik nu met leedwezen mis. Gij moest u wat opbeuren, -mijnheer!" - -Op dezen raad door een medelijdenden blik aangedrongen, wist mijnheer -Bounderby niets anders te doen dan op eene flauwe, belachelijke manier -zijn hoofd te krabben, en naderhand zijn gevoel van eigenwaarde te -handhaven, door den geheelen ochtend tegen alle ondergeschikten, -die hem in den weg kwamen, uit te bulderen. - -"Bitzer," zeide mevrouw Sparsit dien namiddag, toen haar patroon -zijne reis had aanvaard, eer het kantoor gesloten werd, "ga eens mijn -compliment doen aan den jongen heer Thomas, en vraag hem of hij wil -bovenkomen en eene lamskarbonade met een glas oude ale gebruiken?" - -De jongeheer Thomas, die doorgaans voor zoo iets te vinden was, -liet een gunstig antwoord terugbrengen en volgde dit zelf op de hielen. - -"Mijnheer Thomas," zeide mevrouw Sparsit, "daar ik deze kleinigheid -juist op tafel had, dacht ik dat ge misschien trek zoudt hebben." - -"Zeker, dank je wel, mevrouw Sparsit," antwoordde de hondsvot, en -ging met sombere gretigheid aan het eten. - -"Hoe vaart mijnheer Harthouse, mijnheer Tom?" vroeg mevrouw Sparsit. - -"O, heel wel," antwoordde Tom. - -"Waar zou hij tegenwoordig zijn?" vroeg mevrouw Sparsit, op een toon -alsof zij maar een gezellig praatje zocht, nadat zij bij zich zelve den -hondsvot, om zijn gebrek aan spraakzaamheid, aan de Furiën had gewijd. - -"Hij is in Yorkshire aan het jagen," antwoordde Tom. "Hij heeft Louisa -gisteren eene mand met wild gezonden zoo groot als eene halve kerk." - -"Hij is juist iemand," zeide mevrouw Sparsit zeer vriendelijk, "van -wien men wel zou durven wedden dat hij een knap schutter moest wezen." - -"Duivelsch knap," zeide Tom. - -Sedert langen tijd was Tom gewoon meestal voor zich op den grond te -kijken, maar sedert kort was deze gewoonte zoozeer toegenomen, dat -hij nooit meer iemand drie seconden lang in het gezicht zag. Mevrouw -Sparsit had dus ruim gelegenheid om zijn uitzicht waar te nemen, -indien zij daartoe genegen was. - -"Ik vind mijnheer Harthouse een heel pleizierig man," zeide zij, -"gelijk ook inderdaad de meeste menschen hem vinden. Zouden wij mogen -hopen hem binnenkort hier te zien, Tom?" - -"Wel, ik denk hem morgen te zien," antwoordde de hondsvot. - -"Goed nieuws!" zeide mevrouw Sparsit zeer zoetsappig. - -"Ik heb afspraak met hem gemaakt, om hem tegen den avond hier aan -het station op te wachten," hervatte Tom, "en zal dan met hem gaan -dineeren, geloof ik. Hij zal nog in geene week op het buiten komen, -want hij is ergens anders gevraagd. Hij zegt zoo ten minste, maar -het zou mij niet verwonderen als hij zondag hier overbleef en dan -eens naar buiten ging." - -"Dat doet mij ergens aan denken," zeide mevrouw Sparsit. "Zoudt gij -eene boodschap aan uwe zuster kunnen onthouden, mijnheer Tom, als ik -er een meegaf?" - -"Wel, ik zal het probeeren," antwoordde de onwillige hondsvot, -"als de boodschap niet te lang is." - -"Het is alleen mijn eerbiedig compliment," hervatte mevrouw Sparsit, -"en dat ik vrees dat ik haar deze week niet met mijn gezelschap zal -lastig vallen, daar ik nog wat zenuwachtig ben en misschien beter in -mijne eenzaamheid blijf." - -"O, als dat alles is," merkte Tom aan, "zou het er niet veel op -aan komen, al vergat ik het, want als Louisa u niet ziet, zal zij -waarschijnlijk niet eens aan u denken." - -Nadat hij zijn onthaal met dit vleiende compliment had betaald, -verzonk hij weder in zijne norsche stilte, tot de gebottelde ale op -was, en toen zeide hij: "Wel, mevrouw Sparsit, nu moet ik voort." En -daarmede vertrok hij. - -Den volgenden dag, zaterdag, zat mevrouw Sparsit den geheelen dag -voor haar venster naar de beweging op straat te kijken, inzonderheid -acht gevende op de brievenbestellers en allen die het kantoor uit- -en ingingen, terwijl zij ondertusschen hare gedachten over allerlei -dingen liet gaan, maar hare aandacht vooral op de trap gevestigd -hield. Toen de avond naderde, zette zij haar hoed op, sloeg haar doek -om, en ging stil uit, daar zij hare redenen had om, zich zooveel -mogelijk schuilhoudende, om het station heen te dwalen, waar een -passagier uit Yorkshire zou aankomen, en liever achter een pilaar, -uit een hoekje of uit het venster eener dames-wachtkamer te gluren, -dan zich openlijk daar te laten zien. - -Tom was op zijn post en bleef heen en weder kuieren tot de verwachte -trein aankwam. Deze bracht geen mijnheer Harthouse mede. Tom wachtte -tot de menigte zich verstrooid had en het gewoel voorbij was, bekeek -toen de aangeplakte lijst der treinen en raadpleegde de kruiers; -en dit gedaan hebbende, stapte hij dralend heen, bleef nu en dan op -straat staan om heen en weer te kijken, nam zijn hoed af en zette dien -weder op, geeuwde en rekte zich uit, en vertoonde al de verschijnselen -van doodelijke verveling, welke men van iemand verwachten kon, die -nog moest blijven rondslenteren tot de volgende trein over een uur -en veertig minuten zou aankomen. - -"Dit is een streek om hem uit den weg te houden," zeide mevrouw -Sparsit, van het doffe kantoorvenstertje opstaande, waarvoor zij het -laatst had wacht gehouden. - -Deze gedachte was eene ingeving, en zij snelde heen om die ingeving -te volgen. Het station van den spoorweg, die naar het buiten voerde, -was aan het andere eind der stad; de tijd was kort, de weg niet -gemakkelijk; maar zij was zoo vlug om eene nog ledige koets in -beslag te nemen, er weder uit te springen, haar geld te passen, -haar plaatsbriefje te grijpen en een rijtuig van den trein binnen -te stommelen, dat zij over de bogen door het land van gewezene en -tegenwoordige kolenmijnen vloog, alsof zij door eene wolk opgenomen -en weggevoerd was. - -Zoolang de reis duurde, ontwaarde zij onbeweeglijk in de lucht, maar -toch nooit verflauwende, ja, even duidelijk voor de scherpe oogen -van haar geest als de electrieke draden, welke de avondlucht als -een kolossale strook muziekpapier linieerden, voor de oogen van haar -lichaam zichtbaar waren, hare trap en de afdalende gedaante--thans -zeer dicht bij den voet, op den rand van den afgrond. - -Een betrokken September-avond zag, juist bij het vallen van den nacht, -onder zijne half gelokene oogleden, mevrouw Sparsit uit haar rijtuig -stappen; de houten trap van het kleine station af- en den puinweg -opgaan, een laantje inslaan en tusschen de takken en bladeren van -het zomerloof verdwijnen. Een of twee nog laat wakkere vogeltjes, -die slaperig in hun nestje zaten te tjilpen, eene vleermuis, die -met logge vlucht om haar heen fladderde, en het schoffelen van haar -eigen tred in het dikke stof, dat op het gevoel naar fluweel geleek, -waren al wat mevrouw Sparsit hoorde of zag, totdat zij zeer zacht -een hek achter zich sloot. - -Zij sloeg den weg naar het huis in, tusschen het heesterplantsoen -blijvende en ging er omheen, om door de vensters der benedenverdieping -binnen te kijken. De meesten daarvan stonden open, gelijk met zulk warm -weder doorgaans het geval was, maar er was nog geen licht en alles -was stil. Zij doorzocht den tuin met geen beter gevolg. Toen dacht -zij aan het bosch, en sloop daarheen zonder zich aan het lange gras -en struiken, of aan de wormen, slakken en allerlei andere kruipende -dingen te storen. Met hare donkere oogen en haar haakneus voorzichtig -vooruit, drong zij behoedzaam door de dichte struweelen, zoo geheel -vervuld van haar doel, dat zij waarschijnlijk eveneens zou gedaan -hebben al ware het bosch vol adders geweest. - -Luister! - -De vogeltjes hadden wel uit hunne nestjes kunnen tuimelen, betooverd -door het glinsteren van mevrouw Sparsit's oogen in de duisternis, -toen zij bleef stilstaan om te luisteren. - -Zachte stemmen dichtbij. Zijne stem en de hare. De afspraak om hem -op te wachten was dus inderdaad eene list om den broeder weg te -houden! Daar ginds waren zij, bij dien gevelden boom! - -Laag bukkende tusschen het bedauwde gras, kroop mevrouw Sparsit -dichter naar hen toe. Zij richtte zich op en bleef achter een boom -staan, gelijk Robinson Crusoë in zijne hinderlaag tegen de wilden; -zoo dichtbij, dat zij met een sprong, en dat geen grooten, beiden had -kunnen aanraken. Hij was daar heimelijk gekomen en had zich niet aan -huis vertoond. Hij was te paard gekomen, en moest door de naburige -velden zijn gereden, want zijn paard was op weinige schreden afstands -buiten aan het staketsel gebonden. - -"Mijn liefste lief," zeide hij, "wat kon ik doen? Toen ik wist dat -gij alleen waart, was het toen mogelijk dat ik kon wegblijven?" - -"Ja, gij moogt uw hoofd wel laten hangen om u meer aantrekkelijk -te maken; ik weet niet wat zij aan u zien als gij het ophoudt," -dacht mevrouw Sparsit, "maar gij denkt weinig, mijn liefste lief, -wie u in het oog houdt!" - -Dat zij haar hoofd liet hangen, was zeker. Zij drong hem om heen te -gaan; zij beval hem heen te gaan; maar zij keerde haar gezicht niet -naar hem toe, hief het zelfs niet op. En toch was het opmerkelijk, -dat zij zoo stil zat als de goede vrouw in de hinderlaag haar ooit -had zien zitten. Hare handen lagen in elkander, gelijk de handen van -een steenen beeld; en zelfs hare manier van spreken was niet haastig. - -"Kindlief," zeide Harthouse (mevrouw Sparsit zag met verrukking, -dat hij zijn arm om haar heen sloeg), "wilt ge dan mijn gezelschap -niet een kort poosje dulden?" - -"Hier niet." - -"Waar dan, Louisa?" - -"Hier niet." - -"Maar wij hebben zoo weinig tijd om ons ten nutte te maken, en -ik ben zoo ver gekomen, en ben zoo onrustig en verlangend. Nooit -werd een slaaf, zoo getrouw en onderdanig, zoo door zijne meesteres -mishandeld. Uwe vroolijke welkomst te verwachten, die mij levenswarmte -heeft gegeven, en zulk eene ijskoude ontvangst te vinden, is -hartverscheurend." - -"Moet ik nog eens zeggen, dat ik hier alleen gelaten moet worden?" - -"Maar wij moeten elkander wederzien, dierbare Louisa. Waar zullen -wij elkander spreken?" - -Beiden schrikten. De luisteraarster schrikte insgelijks, want -zij dacht, dat er nog iemand anders tusschen de boomen stond te -luisteren. Het was slechts de regen, die met zware droppels begon -te vallen. - -"Zal ik zoo straks naar het huis rijden, in de eenvoudige meening, -dat de meester thuis en verheugd zal zijn mij te zien?" - -"Neen." - -"Uwe wreede bevelen moeten onvoorwaardelijk gehoorzaamd worden; hoewel -ik, naar mij dunkt, de ongelukkigste man van de wereld ben, dat ik voor -alle andere vrouwen ongevoelig ben gebleven, en eindelijk neergevallen -ben voor en onder den voet van de schoonste, de innemendste en de -heerschzuchtigste van allen. Dierbare Louisa, ik kan niet heengaan, -of u laten gaan, terwijl gij uwe macht zoo onbarmhartig misbruikt." - -Mevrouw Sparsit zag hoe hij haar met den arm, die haar omringde, -vasthield, en hoorde hoe hij voor hare (mevrouw Sparsit's) gretig -luisterende ooren verklaarde dat hij haar beminde, en dat zij de -prijs was, waarvoor hij vurig verlangde al wat hij op de wereld bezat -en het leven hem aanbood te verspelen. Het doel, waarnaar hij in den -jongsten tijd had gestreefd, verloor, bij haar vergeleken, alle waarde; -de zegepraal, die bijna in zijn bereik was, wierp hij om harentwil -als eene ellendige beuzeling weg. Evenwel, dat doel te vervolgen, -als het hem in hare nabijheid hield, of er van af te zien als het -hem van haar verwijderde, of de vlucht, wanneer zij daarin deelde, -of geheimhouding, wanneer zij hem die gebood, of welk lot het ook -wezen mocht, alles was hem onverschillig, als zij hem maar trouw -bleef--den man, die gezien had hoe eenzaam zij was en hoe weinig -gewaardeerd, wien zij bij hunne eerste ontmoeting eene bewondering -en belangstelling inboezemde, waartoe hij zich zelven buiten staat -had geacht, wien zij in haar vertrouwen had genomen, die geheel aan -haar was toegewijd en haar aanbad. Dit alles en meer, haastig en zacht -gesproken, hoorde mevrouw Sparsit aan in de bedwelming harer bevredigde -boosheid, onder den indruk der vrees van ontdekt te worden, en onder -het toenemende gedruisch van den regen tusschen het gebladerte en van -eene naderende onweersbui; en zoo verward en onduidelijk moest alles -daardoor voor haar worden, dat zij, toen hij eindelijk het staketsel -overklom en zijn paard aan de hand heenleidde, niet zeker wist waar -zij elkander zouden opwachten of wanneer, behalve dat hij gezegd had -dat het dien nacht zou zijn. - -Doch een van hen bleef nog binnen haar bereik in de duisternis, -en zoolang zij deze in het oog hield, moest zij op den rechten weg -zijn. "O mijn liefste lief," dacht mevrouw Sparsit, "weinig denkt -gij hoe goed er op u gepast wordt." - -Mevrouw Sparsit volgde haar het bosch uit en zag haar het huis -binnengaan. Wat verder te doen? Het stortregende nu. Mevrouw Sparsit's -witte kousen hadden allerlei kleuren aangenomen, waaronder het groen -den boventoon had; er waren stekelige dingen in hare schoenen geraakt; -rupsen hingen in hangmatten van eigen maaksel aan verschillende deelen -harer kleeding te wiegelen; beekjes liepen langs haar hoed en haar -Romeinschen neus af. In zulk een toestand stond mevrouw Sparsit in het -dichtst van het heesterplantsoen verborgen en overwoog wat nu te doen. - -Zie, daar komt Louisa het huis uit. Haastig, in een mantel gewikkeld, -sluipt zij heen. Zij neemt met haar minnaar de vlucht! Zij valt van -de laagste trede en wordt door den afgrond verzwolgen! - -Onverschillig voor den regen en met snelle en vaste schreden -voorstappende, sloeg zij een zijpad in, dat evenwijdig met de oprijlaan -liep. Mevrouw Sparsit volgde haar tusschen het geboomte op zeer korten -afstand; want het was niet gemakkelijk eene gedaante, die zich snel -door de beschaduwde duisternis bewoog, in het oog te houden. - -Toen zij bleef stilstaan om het zijhekje zonder gerucht te sluiten, -stond mevrouw Sparsit ook stil. Toen zij weder voortstapte, stapte -mevrouw Sparsit insgelijks voort. Louisa volgde den weg, dien mevrouw -Sparsit gekomen was, ging het groene laantje door, den puinweg over -en de houten trap van het station op. Een trein naar Coketown zou -spoedig voorbijkomen, dit wist mevrouw Sparsit, en zij begreep dus, -dat Coketown hare eerste plaats van bestemming was. - -Druipnat en gehavend als zij was, behoefde mevrouw Sparsit geene -uitgebreide voorzorgen aan te wenden om haar gewoon voorkomen te -veranderen; maar zij bleef toch bij den muur van het station in -de schaduw staan, trok haar doek op eene vreemde manier over hare -schouders en sloeg hem over haar hoed. Zoo vermomd, was zij niet -bevreesd herkend te zullen worden, toen zij insgelijks de houten trap -opging en in het kantoortje haar geld betaalde. Louisa bleef in een -hoek zitten wachten, mevrouw Sparsit in een anderen hoek. Beiden -luisterden naar de zware donderslagen en naar den regen, die over -het dak stroomde en kletterend over de goten stortte. Twee of drie -lantarens waren uitgeregend en uitgewaaid, en zoo konden beiden -den bliksem, die over de ijzeren sporen heen en weder speelde, zeer -voordeelig zien uitkomen. - -Het trillen van het station, langzamerhand in een dreunend schokken -overgaande, kondigde de nadering van den trein aan. Vuur, stoom, rook -en rood licht; een gesis, een gekraak, een klokgelui en een gillend -fluiten; Louisa stapte in een rijtuig, mevrouw Sparsit in een ander, -en het kleine station was weder eene eenzame plek in den donderstorm. - -Hoewel de vochtige koude haar deed klappertanden, verheugde mevrouw -Sparsit zich bovenmate. De gedaante was van de steilte afgestort, -en zij hield als het ware de wacht bij het lijk. Kon zij, die zoo -werkzaam was geweest om een statelijke begrafenis aan te leggen, minder -doen dan inwendig juichen? "Zij zal lang vóór hem te Coketown zijn," -dacht mevrouw Sparsit, "al heeft hij nog zulk een goed paard. Waar -zal zij hem wachten? Geduld. Wij zullen zien." - -De geweldige regen veroorzaakte eene geduchte verwarring, toen de -trein op de plaats zijner bestemming stilhield. Goten en waterpijpen -waren gebarsten, riolen waren overgeloopen en straten stonden onder -water. Terwijl zij afstapte, richtte mevrouw Sparsit hare verbijsterde -oogen naar de wachtende koetsen, waarvan men zich om strijd meester -wilde maken. "Zij zal in een daarvan stappen," dacht zij, "en voort -zijn eer ik haar met eene andere kan narijden. Al zou ik overreden -worden, ik moet het nommer zien en hooren wat zij tegen den koetsier -zegt." - -Doch mevrouw Sparsit maakte eene verkeerde berekening. Louisa -stapte niet in eene koets en was reeds weg. De zwarte oogen, die het -spoorrijtuig, waarmede zij gekomen was, bewaakten, hadden zich een -oogenblik te laat daarop gevestigd. Daar het portier na verloop van -verscheidene minuten niet geopend werd, ging mevrouw Sparsit het een -paar malen voorbij, zag niets, keek binnen en vond het ledig. Door -en door nat, terwijl het water met elken stap, dien zij deed, uit -hare doorweekte schoenen spoot, en de regen nog steeds hare classieke -trekken bleef bekletteren; met een hoed, die naar eene onrijpe vijg -geleek; met al hare kleederen bedorven; met vochtige indrukselen van -elken knoop, ieder bandje, elk haakje en oogje op haar aanzienlijk -geparenteerden rug; met een schimmelig groen, gelijk zich op een -oud staketsel langs een vochtig laantje aanzet, over geheel haar -uitwendigen mensch--had mevrouw Sparsit geene andere toevlucht meer dan -in bittere tranen uit te barsten en te jammeren: "Ik ben haar kwijt!" - - - - - - - -XXVIII. - -ONDERAAN. - - -De nationale aschlieden waren, na zich met een groot aantal -luidruchtige maar weinig beduidende vechtpartijtjes onder elkander -te hebben vermaakt, voorloopig uiteengegaan, en mijnheer Gradgrind -was voor de vacantie naar huis gekomen. - -Hij zat in de kamer met de statistieke klok te schrijven, zonder -twijfel om het een of ander te bewijzen--waarschijnlijk dat de -barmhartige Samaritaan een slecht staathuishoudkundige was. Het gerucht -van den regen stoorde hem niet veel; maar het trok toch genoeg zijne -aandacht om hem tusschenbeide zijn hoofd te doen opheffen, alsof hij -de elementen eenigszins wilde berispen. Bij een zeer zwaren donderslag -keek hij eens naar Coketown, dewijl het hem in de gedachten kwam, -dat wel eens een van de hooge schoorsteenen door den bliksem kon -worden getroffen. - -De donder rolde nog in de verte, en de regen stortte als een zondvloed -neer, toen de deur zijner kamer geopend werd. Hij keek om de lamp heen, -die op de tafel stond, en zag met verbazing zijne oudste dochter. - -"Louisa!" - -"Vader, ik moet u spreken." - -"Wat is er gebeurd? Hoe vreemd ziet gij er uit! En goede Hemel," -zeide mijnheer Gradgrind, zich al meer en meer verwonderende, "zijt -ge door dat noodweer te voet hier naar toe gekomen?" - -Zij sloeg hare handen aan hare kleeren, alsof zij het bijna zelve -niet wist, en antwoordde: "Ja!" Daarna ontdekte zij haar hoofd, liet -mantel en kap maar vallen waar zij wilden, en bleef hem staan aanzien, -zoo kleurloos, met zoo verward hangende haren, zoo trotsch en wanhopig, -dat hij bang voor haar werd. - -"Wat is het? Ik bezweer u, Louisa, zeg mij wat is er gebeurd?" - -Zij liet zich op een stoel vallen, die bij hem stond, en legde hare -koude hand op zijn arm. - -"Vader, gij hebt mij van mijne wieg af opgebracht en onderwezen." - -"Ja, Louisa." - -"Ik vloek het uur, waarin ik tot zulk eene bestemming geboren werd." - -Hij zag haar vol angst en twijfel aan en herhaalde verbijsterd: -"Vloek het uur? Vloek het uur?" - -"Hoe waart gij in staat mij het leven te geven, en mij te berooven -van al die onschatbare gaven, die het leven boven een toestand van -zelfbewusten dood verheffen? Waar is al het edele mijner ziel? Waar -is het gevoel van mijn hart? Wat hebt gij gedaan, vader, wat hebt -gij gedaan met den tuin, die eens in deze groote woestijn hier had -moeten bloeien?" - -Zij sloeg zich zelve met beide handen op de borst. - -"Als die hier maar eens bestaan had, zou zelfs zijne asch alleen mij -bewaren voor de ledigheid, waarin geheel mijn leven verzinkt. Ik had -dit niet willen zeggen, vader; maar gij herinnert u wel de laatste -maal toen wij in deze kamer met elkander spraken?" - -Hij was zoo geheel onvoorbereid op hetgeen hij nu hoorde, dat hij -slechts met moeite kon antwoorden: "Ja, Louisa." - -"Wat mij nu op de lippen is gekomen, zou mij toen op de lippen gekomen -zijn, als gij mij maar even hadt geholpen. Ik doe u geen verwijt, -vader. Wat gij nooit bij mij hebt aangekweekt, hebt gij nooit bij u -zelven aangekweekt; maar o, als gij dit lang geleden hadt gedaan, -of als ge mij maar hadt verwaarloosd, hoeveel beter en gelukkiger -zou ik dan nu zijn geweest!" - -Toen hij dit hoorde, na al zijne zorg, liet hij zijn hoofd op zijne -hand zinken en slaakte een kermenden zucht. - -"Vader, als gij, toen wij hier de laatste maal bij elkander waren, -datgene geweten hadt, wat zelfs ik vreesde terwijl ik er tegen -worstelde--gelijk ik van mijne kindsheid af heb moeten worstelen -tegen elke natuurlijke neiging, die in mijn hart opkwam; als gij -geweten hadt, dat er nog aandoeningen en verlangens in mijne borst -woonden, zwakheden, die tot kracht konden worden opgekweekt, die alle -berekeningen moesten tarten, welke de mensch ooit gemaakt heeft, en -waarvan zijne rekenkunst even weinig weet als zij van zijn Schepper -weet--zoudt ge mij dan aan den man hebben gegeven, dien ik nu zeker -weet dat ik haat?" - -"Neen, neen, mijn ongelukkig kind," antwoordde hij. - -"Zoudt ge mij dan ooit gedoemd hebben tot de ijskoude en de verveling, -die mij verhard en bedorven hebben? Zoudt ge mij beroofd hebben--om -er niemand mede te verrijken--alleen om deze wereld des te armer te -maken--van het onstoffelijke deel van mijn leven, de lente en den -zomer van mijn geloof, mijne toevlucht voor al wat laag en slecht -was in de werkelijkheid die mij omringde, mijne school waarin ik zou -geleerd hebben nederiger te zijn en anderen meer te vertrouwen, en in -mijn kleinen kring de hoop te koesteren, dat ik hen beter kon maken?" - -"O neen, neen, Louisa." - -"En toch, vader, indien ik stekeblind ware geweest; indien ik op -den tast naar mijn weg had moeten zoeken, en mij maar vrijheid was -gelaten; wanneer ik de oppervlakkige gedaante der dingen kende, om -mijne verbeelding eenigszins met hen bezig te houden, zou ik millioenen -malen wijzer, gelukkiger, liefderijker, tevredener, onschuldiger en -in een goeden zin menschelijker zijn geweest, dan ik nu ben met de -oogen die ik heb. Hoor nu wat ik ben komen zeggen." - -Hij maakte eene beweging om haar met zijn arm te ondersteunen. Zij -rees op toen hij dit deed, en zoo bleven zij dicht bij elkander staan, -zij met hare hand op zijn schouder en hem strak in de oogen ziende. - -"Door een honger en dorst gekweld, vader, die nooit voor een -oogenblik bevredigd zijn; door een vurig verlangen gejaagd naar een -of ander gewest, waar regels, cijfers en definitiën geene volstrekte -heerschappij voerden, ben ik opgegroeid onder gedurigen zelfstrijd -en onrust." - -"Ik heb nooit geweten dat gij ontevreden waart, kind." - -"Ik heb altijd geweten dat ik ongelukkig was, vader. In dien zelfstrijd -heb ik mijn goeden engel bijna van mij verdreven en in een boozen -geest doen veranderen. Wat ik geleerd heb, heeft mij met ongeloovige -minachting, en toch met spijt over mijn geest, doen twijfelen aan wat -ik niet geleerd heb; en mijn ellendig redmiddel is geweest te denken, -dat het leven spoedig voorbij zou zijn, en dat niets daarin de smart -en de moeite van een strijd waardig kon wezen." - -"En dat zoo jong, Louisa!" zeide hij met medelijden. - -"Ja, zoo jong als ik was. In dien toestand was ik, vader--want ik -toon u nu, zonder vrees of verschooning, den gewonen toestand van -mijn gemoed: een levende dood--toen ge mij het voorstel van dat -huwelijk deedt. Ik trouwde dien man, maar ik veinsde nooit voor u of -voor hem, dat ik hem liefhad. Ik wist, en gij wist, vader, en ook -hij wist, dat ik het niet deed. Ik was niet geheel onverschillig, -want ik hoopte, dat ik Tom nuttig zou kunnen zijn en hem het leven -aangenaam zou maken. Ik deed zulk eene ijdele poging om mijn hart -en mijne verbeelding met iets te vervullen, en ik heb langzamerhand -bevonden hoe ijdel dit was. Maar Tom was het eenige voorwerp geweest -van zooveel liefde en teederheid als ik had; en misschien werd hij dat -omdat ik maar al te wel wist, hoeveel medelijden hij verdiende. Dit -is nu van weinig belang, behalve dat het u misschien kan overhalen -om zachter over zijne misstappen te denken." - -Terwijl haar vader haar in zijn arm hield, legde zij hare hand op zijn -anderen schouder, en zoo, hem steeds strak aanziende, ging zij voort: - -"Toen ik onherroepelijk getrouwd was, kwam de oude zelfstrijd weder -bij mij op en dreef mij tot weerspannigheid tegen dien band, nog -drukkender gemaakt door al die oorzaken van oneenigheid, die uit -onze twee verschillende karakters ontstaan, en die geene algemeene -regelen ooit zullen bepalen of beheerschen, vader, voordat zij een -ontleedkundige kunnen leeren om met zijn mes de geheimen mijner ziel -te treffen." - -"Louisa!" zeide hij, en zijn toon was smeekend, want maar al te -wel herinnerde hij zich wat er bij hun vorig gesprek tusschen hen -was omgegaan. - -"Ik doe u geen verwijt, vader, en ik klaag niet. Ik ben met een ander -doel hier gekomen." - -"Wat kan ik doen, kind? Vraag mij wat gij maar wilt." - -"Daar zal ik terstond toe komen. Vader, het toeval plaatste toen een -nieuwe bekende in mijn weg; een man, gelijk ik nog nooit had gezien; -een man van de wereld, luchtig, gepolijst en ongedwongen, die niet -wilde veinzen, die openlijk bekende dat hij alle dingen zoo gering -schatte, als ik dat nauwelijks heimelijk durfde doen; die mij bijna -oogenblikkelijk, hoewel ik niet weet hoe of waardoor, te kennen gaf, -dat hij mij begreep en mijne gedachten las. Ik kon niet vinden, dat -hij erger was dan ik. Er scheen eene nauwe verwantschap tusschen -ons te bestaan. Het verwonderde mij alleen, dat het hem, die zich -anders om niets bekommerde, de moeite waardig was zich zooveel om -mij te bekommeren." - -"Om u, Louisa!" - -Misschien zou haar vader haar onwillekeurig hebben losgelaten, indien -hij niet gevoeld had, dat hare krachten haar begaven, en een woest -vuur had gezien in de wijd geopende oogen, die hem aanstaarden. - -"Ik zeg niets van de reden waarom hij op mijn vertrouwen aanspraak -maakte. Het is van weinig belang hoe hij het won. Hij won het, -vader. Wat gij van de geschiedenis van mijn huwelijk weet, wist hij -spoedig evengoed." - -Haar vaders gezicht was vaalbleek geworden, en hij hield haar met -beide armen vast. - -"Ik heb niets ergers gedaan; ik heb u niet onteerd. Maar als gij -mij vraagt of ik hem heb liefgehad, of ik hem nog liefheb, zeg ik u -ronduit, vader, dat het wel zoo kan zijn. Ik weet het niet." - -Zij nam hare handen eensklaps van zijne schouders en drukte ze beide -tegen hare zijde; terwijl in hare trekken (zij geleek zich zelve niet -meer), in hare houding, terwijl zij zich oprichtte, met het besluit -om met eene laatste poging nog alles te zeggen wat zij te zeggen had, -hare lang gesmoorde aandoeningen losbarstten. - -"Dezen avond, terwijl mijn echtgenoot afwezig was, is hij bij mij -geweest en heeft zich als mijn minnaar verklaard. Op dit oogenblik -verwacht hij mij bij zich, want ik kon mij op geene andere wijs van -zijn bijzijn ontslaan. Ik weet niet of het mij berouwt, ik weet niet -of ik mij schaam, ik weet niet of ik in mijne eigene achting gedaald -ben. Al wat ik weet is, dat uwe geleerdheid en uwe lessen mij niet -zullen redden. Gij, vader, hebt mij hiertoe gebracht. Red mij nu door -andere middelen." - -Hij klemde haar nog tijdig vast om te verhinderen, dat zij op den -grond neerzonk; maar zij riep met eene schrikkelijke stem: "Ik zal -sterven als ge mij zoo vasthoudt. Laat mij op den grond vallen!" En -hij liet haar zinken, en zag den trots van zijn hart en den triomf van -zijn stelsel als een bewusteloozen hoop stof voor zijne voeten liggen. - - - - - - - - -DERDE BOEK. INZAMELEN. - - -XXIX. - -NOG IETS NOODIGS. - - -Toen Louisa uit hare bezwijming ontwaakte en kwijnend hare oogen -opsloeg, lag zij thuis in haar eigen bed, in hare oude gewone -kamer. Het was haar in 't eerst, alsof al wat er gebeurd was, sedert -den tijd toen die dingen haar gemeenzaam waren, slechts een verwarde -droom was geweest; maar langzamerhand, naarmate de werkelijkheid -dier voorwerpen duidelijker werd, kwam ook het werkelijk gebeurde -haar duidelijker voor den geest. - -Haar hoofd was zoo zwaar en pijnlijk, dat zij het nauwelijks kon -oplichten; hare oogen gloeiden, en zij gevoelde zich zeer zwak. Zekere -zonderlinge lijdzame achteloosheid had zich zoozeer van haar meester -gemaakt, dat de tegenwoordigheid harer jeugdige zuster in het vertrek -een tijdlang hare aandacht niet eens trok. Zelfs toen hare blikken -elkander ontmoet hadden, en het meisje bij het bed kwam, lag Louisa -haar nog een poos stilzwijgend aan te zien, en liet haar schroomvallig -hare machtelooze hand vasthouden, eer zij vroeg: - -"Wanneer ben ik hier in de kamer gebracht?" - -"Gisteravond, Louisa." - -"Wie heeft dat gedaan?" - -"Sissy, geloof ik." - -"Waarom gelooft gij dat?" - -"Omdat ik haar van morgen hier heb gevonden. Zij kwam niet bij mij aan -bed om mij wakker te maken, gelijk zij altijd doet, en ik ging daarom -naar haar zien. Zij was ook niet in hare eigene kamer, en ik ging het -geheele huis door naar haar zoeken, tot ik haar hier vond, bezig met -u op te passen en uw hoofd koel te houden. Wilt gij vader zien? Sissy -heeft mij gezegd, dat ik hem roepen moest als ge wakker werdt." - -"Welk een lief vriendelijk gezichtje hebt gij toch, Jane!" zeide -Louisa, toen hare zuster nog schroomvallig, zich over haar heen boog -om haar een kus te geven. - -"Heb ik? Ik ben blij, dat ge dat zoo vindt. Dat moet ik zeker aan -Sissy te danken hebben." - -De arm, dien Louisa om den hals harer zuster wilde slaan, werd weder -teruggetrokken. - -"Gij kunt het vader gaan zeggen, als ge wilt," zeide zij; en toen -haar nog even terughoudende, vervolgde zij: "Gij zijt het zeker, -die mijne kamer zoo vroolijk hebt gemaakt, om mij te laten zien, -dat ik welkom was." - -"O neen, Louisa, dat was al gedaan eer ik hier kwam. Het was..." - -Louisa keerde zich om, drukte haar hoofd in haar kussen en hoorde -niet meer. Toen hare zuster heengegaan was, keerde zij zich weder om -en bleef met haar gezicht naar de deur liggen, totdat haar vader die -opendeed en binnentrad. - -Zijn uitzicht gaf angst en afmatting te kennen, en zijne hand, -gewoonlijk zoo vast, beefde in de hare. Hij zette zich naast het bed -neer, vroeg met teedere bezorgdheid hoe zij zich bevond, en sprak -over de noodzakelijkheid om zich, na de aandoeningen van den vorigen -avond, zeer stil te houden. Hij sprak met eene zwakke, haperende stem, -zeer verschillend van zijn gewonen gebiedenden toon, en moest dikwijls -naar woorden zoeken. - -"Mijne lieve Louisa, mijne arme dochter..." Hier was hij zoo in de war, -dat hij geheel bleef steken. Hij beproefde het nog eens. - -"Mijn ongelukkig kind!" Het was zoo moeielijk over dat begin heen te -komen, dat hij het nog eene derde maal moest beproeven. - -"Het zou vruchteloos zijn, Louisa, als ik u poogde te zeggen, hoe -die onverwachte ontdekking van gisteravond mij getroffen heeft en -nog aandoet. De grond, waarop ik sta, is niet vast meer onder mijne -voeten. De eenige steun waarop ik leunde, en waarvan de kracht niet te -betwijfelen scheen en nog schijnt, is in een oogenblik bezweken. Ik ben -bedwelmd en versuft door die ontdekkingen. Het is niet uit eigenliefde, -dat ik zoo spreek; maar ik gevoel dat de slag, die mij gisteravond -heeft getroffen, waarlijk zeer zwaar is." - -Zij kon hem in dit opzicht geen troost geven. Geheel haar levensgeluk -had schipbreuk geleden op de rots, waarop het zijne nu had gestooten. - -"Ik wil niet zeggen, Louisa, dat het beter voor ons beiden zou zijn -geweest als ge mij door een gelukkig toeval vroeger uit den droom hadt -geholpen--beter voor uwe gemoedsrust, beter voor de mijne; want ik -weet wel, dat het niet tot mijn systeem behoorde een vertrouwen van -dien aard uit te lokken. Ik heb mij voor mij zelven van de waarheid -van mijn systeem overtuigd en mij gestreng daaraan gehouden; en de -verantwoordelijkheid van het valsche daarvan moet ik nu ook dragen. Ik -bidt u alleen, mijn geliefkoosd kind, geloof toch dat ik gedacht heb -wèl te doen." - -Hij zeide dit zeer ernstig en hij sprak ook de waarheid. Toen hij de -grondelooze diepte met zijn ellendig maatstokje had willen peilen, -en zijn roestigen, stroeven passer waggelend over het gansche heelal -liet stappen, had hij gemeend groote dingen te doen. Binnen de grenzen -van het korte touw, waarmede hij aan zijn systeem gebonden was, -had hij rondgetrappeld en met grooter oprechtheid van bedoeling, -dan vele der blatende wezens, met welke hij verkeerde, de bloemen -des levens verwoest. - -"Daarvan houd ik mij wel verzekerd, vader. Ik weet dat ik uw -geliefkoosd kind ben geweest. Ik weet dat ge mij gelukkig hebt willen -maken. Ik heb u nooit iets verweten en zal dat ook nooit doen." - -Hij vatte hare toegereikte hand en hield die in de zijne. - -"Kindlief, ik ben den geheelen nacht aan mijne tafel blijven zitten, -onophoudelijk nadenkende over de smartelijke ophelderingen, die er -tusschen ons hebben plaats gehad. Als ik uw karakter beschouw, als ik -overweeg, dat hetgeen ik nu sedert eenige uren weet, jarenlang door -u is verborgen gehouden; als ik bedenk, door welken onmiddellijken -drang het u eindelijk is afgeperst, kom ik tot het besluit, dat ik -niet anders doen kan dan mij zelven wantrouwen." - -Hij had er nog meer dan dit alles kunnen bijvoegen, toen hij bemerkte -hoe zijne dochter hem nu aanzag; en hij deed dit misschien metterdaad, -toen hij hare hangende haren zacht van haar voorhoofd streek. Zulke -kleine bedrijven, bij een ander onbeduidend, waren bij hem iets -opmerkelijks; en zijne dochter nam dit van hem aan, als ware het eene -betuiging van het diepste naberouw geweest. - -"Maar," zeide mijnheer Gradgrind langzaam en aarzelend, en tevens -met een rampzalig gevoel van hulpelooze verlegenheid; "als ik reden -zie, mij zelven ten opzichte van het verledene te wantrouwen, moet -ik dat ook voor het tegenwoordige en de toekomst doen. Om zonder -achterhoudendheid met u te spreken, doe ik dat ook waarlijk. Ik gevoel -mij thans verre van overtuigd, hoe geheel anders ik gisteren ook -daarover mag gedacht hebben, dat ik geschikt ben om het vertrouwen, -dat gij in mij stelt, te beantwoorden; dat ik zal weten te voldoen -aan den rechtmatigen eisch, dien gij mij zijt komen doen; dat ik -het rechte instinct heb--om voor een oogenblik te vooronderstellen, -dat er eene eigenschap van dien aard bestaat--om u te helpen en den -rechten weg te wijzen, mijn kind." - -Zij had zich op haar kussen omgekeerd en lag met haar gezicht -op haar arm, zoodat hij het niet zien kon. Al hare woestheid en -hartstochtelijkheid was verdwenen; maar hoewel haar gemoed was -verzacht, kon zij nog niet tot tranen komen. De grootste verandering, -die er bij haar vader was voorgevallen, bestond daarin, dat hij nu -blijde zou geweest zijn als hij haar had zien schreien. - -"Sommigen beweren," vervolgde hij, nog aarzelende, "dat er eene -wijsheid van het hoofd en ook eene wijsheid van het hart is. Ik heb -zoo niet gedacht; maar, gelijk ik gezegd heb, ik wantrouw nu mij -zelven. Ik heb ondersteld, dat het hoofd alleen voor alles voldoende -was. Misschien is het dat niet; want hoe zou ik dezen morgen durven -zeggen, dat het voor alles voldoende is? Indien eens die andere soort -van wijsheid juist datgene mocht zijn wat ik verzuimd heb, juist het -instinct, dat mij ontbreekt, Louisa..." - -Hij zeide dit zeer weifelend, als ware hij zelfs nu nog half onwillig -om het toe te stemmen. Zij gaf geen antwoord, en bleef voor hem op -het bed liggen, nog half gekleed, bijna gelijk hij haar den vorigen -avond in zijne kamer op den grond had zien liggen. - -"Louisa," hervatte hij, en zijne hand rustte weder op haar hoofd, "ik -ben in den laatsten tijd veel van huis geweest, en schoon de opvoeding -uwer zuster volgens het--het systeem is ingericht"--hij scheen thans -dit woord telkens met grooter tegenzin uit te spreken--"is zij toch -noodwendig gewijzigd geworden door den invloed van een dagelijkschen -omgang, die bij haar reeds op vroeger jaren begonnen is. Ik vraag -u--nederig en als een onkundige, mijne dochter---denkt gij, dat dit -tot haar bestwil zou zijn geweest?" - -"Vader," antwoordde zij zonder zich te bewegen, "als er in hare -jeugdige borst eene harmonie is opgewekt, die in de mijne stom is -gebleven tot zij in wanklanken veranderde, laten wij dan den hemel -daarvoor danken, haar stil op haar gelukkigen weg laten voortgaan, -en het den grootsten zegen voor haar achten, dat zij mijn weg heeft -vermeden." - -"O, mijn kind, mijn kind!" zeide hij, met wanhopige neerslachtigheid -in zijn toon; "ik ben een ongelukkig man, dat ik u zoo zie! Wat -baat het mij, dat gij mij niets verwijt, als ik mij zelven zulke -bittere verwijten doe!" Hij boog zijn hoofd, en vervolgde, zeer zacht -sprekende: "Louisa, ik twijfel er aan, of er niet hier in huis en -om mij heen langzamerhand eene verandering is bewerkt, alleen door -liefde en dankbaarheid; of niet datgene, wat het hoofd ongedaan heeft -gelaten en niet kan doen, stilzwijgend door het hart is verricht. Zou -het zoo kunnen zijn?" - -Zij gaf hem geen antwoord. - -"Ik ben niet te trotsch om het te gelooven, Louisa. Hoe zou ik nog -eigenwijs kunnen zijn, terwijl gij daar zoo voor mij ligt! Kan het -zoo zijn? Is het werkelijk zoo, kindlief!" - -Hij zag haar nog eens aan, gelijk zij daar als weggeworpen lag, en -zonder een woord verder te spreken, ging hij de kamer uit. Hij was -niet lang heengegaan, of zij hoorde een lichten tred bij de deur en -begreep, dat er iemand anders bij haar gekomen was. - -Zij hief haar hoofd niet op. Eene wrevelige gramschap, dat zij in hare -zielesmart gezien werd, en dat de onwillekeurige blik, die haar eens -zoo verstoord had, tot zulk eene vervulling moest komen, smeulde in -haar gelijk een dreigend vuur. Alle kracht, in een kerker opgesloten, -wordt verwoestend. De lucht, die heilzaam voor de aarde zou zijn, het -water dat haar vruchtbaar zou maken; de hitte, die haar zou koesteren, -rijten haar vaneen, wanneer zij in enge holen besloten blijven. Zoo was -het ook nu in haar hart; de krachtigste eigenschappen, die zij bezat, -lang tegen zich zelven gekeerd, sloegen tot eene hardnekkigheid over, -die wrokkend tegen eene vriendin opstond. - -Het was gelukkig, dat eene zachte hand om haar hals geslagen werd, -en dat zij begreep, dat men haar voor slapend hield. Die medelijdende -hand tergde haar wrevel niet. Zij mocht daar blijven. - -Zoo bleef zij daar, en deed door hare koesterende warmte een aantal -zachtere aandoeningen langzamerhand het leven ontvangen; en Louisa -bleef steeds stil liggen. Terwijl de stilte en de bewustheid van -zoo bewaakt te worden haar zachter stemden, welden er eenige tranen -in hare oogen op. Het gezichtje raakte het hare aan, en zij wist, -dat ook daarop tranen stonden en dat zij die deed vloeien. - -Toen Louisa veinsde te ontwaken en overeind kwam, trad Sissy achteruit -en bleef stil bij het bed staan. - -"Ik hoop, dat ik u niet gestoord heb. Ik kom maar eens vragen, of -gij hebben wilt dat ik bij u blijf." - -"Waarom zoudt gij bij mij blijven? Mijne zuster zal u missen. Gij -zijt alles voor haar." - -"Ben ik dat?" antwoordde Sissy, haar hoofdje schuddende. "Maar ik -zou ook zoo gaarne iets voor u willen zijn, als ik mocht." - -"Wat voor mij zijn?" zeide Louisa bijna stuursch. - -"Wat gij het meest noodig hebt, indien ik daartoe in staat ben. In -allen gevalle zou ik gaarne willen beproeven om daar zoo nabij te komen -als ik kan. En hoe ver ik er ook vandaan mag blijven, ik zal nooit -moede worden om opnieuw mijn best te doen. Wilt ge mij dat toelaten?" - -"Mijn vader heeft u zeker gezonden om mij dat te vragen?" - -"Neen, zeker niet," antwoordde Sissy. "Hij heeft mij nu gezegd, -dat ik mocht binnenkomen, maar van morgen heeft hij mij uit de kamer -gezonden--of ten minste..." Zij aarzelde en zweeg. - -"Ten minste--wat?" zeide Louisa, haar gewonen uitvorschenden blik op -haar vestigende. - -"Ik hield het zelf voor best dat ik weggezonden werd, want ik was -geheel onzeker of ge mij wel gaarne hier zoudt vinden." - -"Heb ik u altijd zoozeer gehaat?" - -"Ik hoop van neen, want ik heb u altijd liefgehad, en altijd gewenscht -dat gij dat weten zoudt. Maar kort voordat gij het huis uitgingt, -zijt ge een weinigje voor mij veranderd. Niet dat ik mij daarover -verwonderde. Gij wist zooveel en ik zoo weinig, en het was om vele -redenen zoo natuurlijk, daar gij toen onder andere vrienden zoudt -komen, dat ik over niets te klagen had en mij ook geheel niet gekrenkt -gevoelde." - -Zij kreeg eene hoogere kleur terwijl zij dit bedeesd en haastig -zeide. Louisa begreep die liefderijke geveinsdheid en haar hart gaf -haar een scherp verwijt. - -"Mag ik het beproeven?" zeide Sissy, moed vattende om hare hand op -te heffen, naar den hals, die onwillekeurig naar haar werd overgebogen. - -Louisa vatte den arm, die gereed was om haar te omhelzen, en Sissy's -hand in de hare sluitende, antwoordde zij: - -"Eerst nog dit, Sissy: weet gij wel wat ik ben? Ik ben zoo trotsch -en zoo verhard, zoo verward en verbijsterd, zoo vol wrevel en -onbillijkheid voor iedereen en mij zelve, dat alles in mijn binnenste -even donker, woest en ellendig is. Schrikt u dat niet af?" - -"Neen!" - -"Ik ben zoo ongelukkig, en alles wat mij anders moest gemaakt hebben -is zoo verwoest, dat, al was ik tot op dit oogenblik geheel zonder -eenige kennis gebleven, en al moest ik, in plaats van zoo geleerd te -zijn, als gij mij acht, nu eerst de eenvoudigste waarheden beginnen -te leeren, ik geen jammerlijker gebrek kon hebben aan een gids tot -zielevrede, vergenoegdheid, eergevoel, aan een gids naar al het goede -dat mij geheel ontbreekt. Schrikt dat u niet af?" - -"Neen!" - -In de onschuld harer onverschrokkene liefde, in den rijkdom van haar -edel gemoed schitterde het eens verachte meisje als een heerlijk licht, -dat de duisternis der andere verhelderde. - -Louisa beurde nu zelve Sissy's hand op, om haar hals te omvatten. Toen -viel zij op hare knieën, en zich aan de dochter van den potsenmaker -vastklemmende, zag zij bijna met eerbied naar haar op. - -"Vergeef mij, heb medelijden met mij, help mij. Heb barmhartigheid -met mijn grooten nood, en laat ik mijn hoofd tegen uw liefdevol hart -mogen te rust leggen!" - -"O, leg het hier," riep Sissy uit, "leg het hier te rust!" - - - - - - - -XXX. - -ZEER BELACHELIJK. - - -Mijnheer James Harthouse sleet een geheelen nacht en dag in zulk een -toestand van opgewondenheid, dat de wereld met haar beste lorgnet -voor de oogen, hem in dat tijdperk van waanzin bezwaarlijk voor Jem, -den broeder van het achtbare en luimige parlementslid, had kunnen -herkennen. Hij was werkelijk in heftige gemoedsbeweging, en sprak -verscheidene malen met een nadruk, die naar de manier van gemeene -lieden geleek. Hij liep op eene onverklaarbare manier uit en in, -als iemand die een werkelijk doel had. Hij reed alsof hij gejaagd -werd. Kortom, de omstandigheden verveelden hem zoo schrikkelijk, dat -hij vergat op de manier van fijn beschaafde gentlemen zijne verveling -te toonen. - -Nadat hij door den storm naar Coketown was gerend, bleef hij den -geheelen nacht opzitten, van tijd tot tijd met de grootste woede aan -de schel trekkende en den knecht, die de wacht had, beschuldigende, -dat hij brieven of boodschappen achterhield, die zeker voor hem -bestemd waren, en die hij nu eischte dat hem terstond zouden worden -overgeleverd. Toen de dageraad kwam, de morgenstond kwam en de dag -kwam, en geen van deze drie brief of boodschap medebracht, begaf -hij zich naar het buiten. Daar vernam hij, dat mijnheer Bounderby -op reis en mevrouw Bounderby naar de stad was. Zij was gisteravond -onverwacht daarheen vertrokken. Men had dit niet eens geweten, voordat -men eene boodschap had ontvangen, dat men haar vooreerst niet terug -moest verwachten. - -Onder deze omstandigheden schoot hem niets anders over dan haar naar de -stad te volgen. Hij ging naar het huis in de stad. Mevrouw Bounderby -was er niet. Hij bezocht het kantoor. Mijnheer Bounderby was weg, -en mevrouw Sparsit was weg. Mevrouw Sparsit weg? Hoe is het mogelijk, -dat iemand plotseling het gezelschap van dat serpent noodig had! - -"Ja, dat weet ik niet," antwoordde Tom, die zijne eigene redenen had -om zich in dit opzicht ongerust te maken. "Zij is van morgen eer de -dag nog aankwam vertrokken; niemand weet waarheen. Zij is altijd zoo -geheimzinnig. Ik heb een hekel aan haar, en ook aan dien vlasharigen -kerel, die iemand met zijne knippende oogen overal nakijkt." - -"Waar zijt gij gisteravond geweest, Tom?" - -"Waar ik gisteravond geweest ben!" zeide Tom. "Wel, nu nog mooier! Ik -heb naar u staan wachten, mijnheer Harthouse, tot het begon te -stortregenen zooals ik het nog nooit in mijn leven had zien doen. Waar -ik was! Gij zult meenen: waar gij gebleven zijt?" - -"Ik werd verhinderd, Tom--opgehouden." - -"Opgehouden!" mompelde Tom. "Dan werden wij allebei opgehouden. Ik -werd opgehouden met naar u te wachten, tot alle treinen voorbij waren -behalve de posttrein. Het zou een aardig karreweitje zijn geweest in -zulk weer daarmede te rijden en dan door een vijver heen naar huis -te moeten kuieren. Ik moest dus wel in de stad blijven slapen." - -"Waar?" - -"Waar? Wel in mijn eigen bed bij Bounderby." - -"Hebt gij uwe zuster gezien?" - -"Hoe drommel," antwoordde Tom, hem verwonderd aanstarende, "kon ik -mijne zuster zien, die vijftien mijlen hier vandaan was?" - -Met een vloek over de bitse antwoorden van den jongenheer, van wien -hij zulk een trouw vriend was, maakte mijnheer Harthouse met de minst -mogelijke plichtplegingen een einde aan het gesprek, en overdacht voor -de honderdste maal wat dit alles kon beteekenen. Slechts één ding werd -hem duidelijk, dat hij namelijk, hetzij ze in de stad of uit de stad -was, hetzij hij bij eene vrouw, die zoo moeielijk te begrijpen was, -te voorbarig was geweest, of dat zij den moed had verloren, of dat men -hen ontdekt had, of dat er eene voor het oogenblik onbegrijpelijke -misvatting of vergissing had plaats gehad--dat hij evenwel zijn lot -moest blijven afwachten, hoe dat dan ook wezen mocht. Het hotel, -dat hij gewoonlijk betrok, wanneer hij tot dat gewest van kolenzwart -was verwezen, was de martelpaal waaraan hij was vastgebonden. Voor -het overige--wat gebeuren moest, moest gebeuren. - -"Of ik dus hier wacht naar eene gramstorige boodschap, of een -rendez-vous, of een teerhartig berouw, of eene vechtpartij met mijn -vriend Bounderby--hetgeen in den tegenwoordigen staat van zaken -even waarschijnlijk is als iets anders--ik wil dineeren," zei James -Harthouse. "Bounderby heeft het voordeel van zwaarder te zijn dan -ik: en als er iets van echt Engelschen aard tusschen ons moet plaats -hebben, zal het wel goed zijn mij een beetje te versterken." - -Hij trok dus aan de schel, en zich achteloos op een sofa werpende, -bestelde hij een diner tegen zes uur, "onverschillig wat, maar een -beefsteak er bij;" en daarna sleet hij den tusschentijd zoo goed -hij kon. Dit gelukte hem niet bijzonder goed; want hij bleef nog -in de grootste verbijstering, en terwijl de uren verliepen en hij -geenerlei opheldering ontving, vergrootte zich die verbijstering als -een kapitaal, dat interest op interest is uitgezet. - -Hij nam echter de zaak zoo koelbloedig op als het maar iemand mogelijk -zou zijn geweest, en vermaakte zich met het koddige denkbeeld om zich -op eene vechtpartij met Bounderby voor te bereiden. "Het zou niet kwaad -zijn," dacht hij al geeuwende, "den knecht vijf schellingen te geven -en mij te oefenen om hem op den grond te werken." En daarna viel het -hem in: "of men zou ook een kerel van behoorlijke zwaarte bij het uur -kunnen huren." Deze aardigheden droegen echter niet veel van aanbelang -bij om den namiddag te verkorten of zijne onrust te verminderen, -en om de waarheid te zeggen, beiden duurden hem schrikkelijk lang. - -Zelfs nog vóór den maaltijd kon hij onmogelijk nalaten dikwijls over -de bloemen van het tapijt rond te stappen, uit het venster te kijken, -bij de deur naar voetstappen te luisteren, en nu en dan eenigszins heet -te worden als die voetstappen de kamer naderden. Maar na den maaltijd, -toen de dag in schemering, en de schemering in duisternis overging, en -hij nog niets nieuws vernam, begon het, gelijk hij zelf het uitdrukte, -"naar de Inquisitie en een langzaam doodmartelen te gelijken." Evenwel -nog getrouw aan zijne overtuiging, dat onverschilligheid het kenmerk -van fijne beschaving was (de eenige overtuiging die hij had), nam hij -deze crisis waar als eene gelegenheid om zich licht en eene courant -te laten brengen. - -Hij had een half uur gesleten met vruchtelooze pogingen om deze -courant te lezen, toen er een knecht van het hotel verscheen en op -een tegelijk geheimzinnigen en bedremmelden toon zeide: - -"Neem mij niet kwalijk, mijnheer. Er wordt met uw welnemen naar -u gevraagd." - -Eene flauwe herinnering, dat dit de uitdrukking was, die de politie -tegen een gauwdief bezigde, deed mijnheer Harthouse den knecht met -verontwaardiging toebijten, "wat duivel hij daarmede meende." - -"Ik verzoek wel verschooning, mijnheer. Eene jongejuffrouw daar buiten -vraagt u te spreken." - -"Daar buiten? Waar?" - -"Hier buiten de deur, mijnheer." - -Den knecht als een domkop, die niet beter waardig was, naar den zoo -pas genoemden persoon heenzendende, stond Harthouse haastig op en ging -naar de gang. Daar stond een meisje, dat hij nog nooit had gezien, -eenvoudig gekleed, zeer zedig van uitzicht en zeer bevallig. Toen -hij haar in de kamer bracht en een stoel voor haar zette, zag hij -bij het licht der kaarsen, dat zij nog bevalliger was dan hij in -het eerst had gedacht. Haar gezichtje was onschuldig en jeugdig, -en de uitdrukking daarvan buitengemeen innemend. Zij was niet bang -voor hem en volstrekt niet verlegen; haar gemoed scheen geheel vol te -zijn met het oogmerk van haar bezoek, zoodat daardoor alle gedachte -aan zich zelve werd bedwongen. - -"Ik spreek immers met mijnheer Harthouse?" zeide zij toen zij alleen -waren. - -"Ja," antwoordde hij, en voegde er in gedachten bij: "En gij spreekt -tegen hem met de vertrouwelijkste oogen die ik ooit gezien heb, en -de zachtste stem, al is de toon zoo zonderling ernstig, die ik ooit -heb gehoord." - -"Hoewel ik niet weet of begrijp," zeide Sissy, "waartoe uwe eer als -gentleman u in andere opzichten verbindt," en het bloed steeg haar -naar de wangen toen zij met deze woorden begon, "zal ik er toch zeker -op mogen vertrouwen, dat gij mijn bezoek geheim zult houden, en ook -geheel verzwijgen wat ik u verder zeggen wilde. Als gij mij belooft, -dat ik u zoover vertrouwen mag, zal ik er mij op verlaten." - -"Dat kunt gij, dit verzeker ik u." - -"Ik ben jong, gelijk gij ziet; en ik ben alléén, gelijk gij ziet. Om -zoo bij u te komen, mijnheer, heeft niets mij geraden of aangemoedigd -behalve eene stille hoop die ik voed." - -"Maar die moet zeer sterk zijn," dacht hij, toen hij haar voor -een oogenblik hare oogen naar boven zag richten. "Dit is een -allerwonderlijkst begin," dacht hij verder. "Ik begrijp niet waar -dat heen moet." - -"Ik denk," zeide Sissy, "dat gij al raadt wie ik zoo even verlaten -heb." - -"Ik ben vier en twintig uren lang--die mij zoo lang zijn gevallen -alsof het jaren waren--zeer ongerust geweest ten opzichte van zekere -dame," antwoordde hij. "De hoop, die ik meende te mogen opvatten, -dat gij van die dame komt, heeft mij niet bedrogen, naar ik vertrouw." - -"Ik ben nog geen uur geleden van haar weggegaan!" - -"Waar?" - -"Bij haar vader in huis." - -In spijt van zijne koelbloedigheid werd het gezicht van mijnheer -Harthouse veel langer en zijne verbijstering veel grooter. "Nu begrijp -ik volstrekt niet waar het heen moet," dacht hij. - -"Zij is gisteravond in groote ontsteltenis daar gekomen en heeft den -geheelen nacht in flauwte gelegen. Ik woon bij haar vader en ben bij -haar gebleven. Gij kunt zeker zijn, mijnheer, dat gij haar nooit zult -wederzien zoolang gij leeft." - -Harthouse haalde diep adem; en indien iemand zich ooit in de positie -bevond van niet te weten wat hij zeggen moest, maakte hij buiten kijf -thans de ontdekking, dat hij in zulke omstandigheden verkeerde. De -kinderlijke openhartigheid, waarmede het meisje sprak, hare bescheidene -onbeschroomdheid, hare oprechtheid, die alle omwegen vermeed, hare -volkomene zelfvergetelheid, die haar met ernstige kalmte rechtstreeks -deed afgaan op het doel waartoe zij gekomen was, dit alles met haar -ernstig vertrouwen op zijne losweg gegevene belofte--waarmede zij -hem alleen reeds beschaamde--was iets, waarvan hij nog in het geheel -geene ondervinding had gehad, en waartegen hij begreep dat al zijne -gewone wapenen zoo machteloos zouden zijn, dat hij geen woord kon -bedenken om zich te helpen. - -Eindelijk zeide hij: - -"Zulk een onverwacht bericht, met zooveel zekerheid en door zulke -lippen gegeven, is inderdaad zeer verrassend. Mag ik vragen of de -dame, van wie wij spreken, u belast heeft om mij dat bericht in die -hopelooze bewoordingen over te brengen?" - -"Zij heeft mij niets belast." - -De drenkeling grijpt zich aan een stroohalm. - -"Zonder uw oordeel te willen wantrouwen of uwe oprechtheid te -verdenken, vertrouw ik te mogen zeggen, dat ik meen nog te mogen -hopen, dat de bewuste dame mij niet voor altijd uit hare oogen zal -willen verbannen." - -"Er is geene de minste hoop. Het eerste doel van mijne komst, mijnheer, -is u te verzekeren dat gij gelooven moet, dat er even weinig hoop -voor u bestaat om haar ooit weder te spreken, als er bestaan zou -indien zij terstond gestorven was, toen zij gisteravond thuis kwam." - -"Gelooven moet? Maar als ik niet kan--of als ik ongelukkig wat -stijfhoofdig van karakter ben en niet wil?" - -"Het is toch waar. Er is geene hoop." - -James Harthouse zag haar aan met een ongeloovigen glimlach op de -lippen; maar de oogen van haar geest zagen verder en hooger, dan -naar den man die voor haar stond, en die glimlach werd dus nutteloos -verspild. - -Hij beet op zijne lippen en nam een poosje tijd om zich te bedenken. - -"Welnu," zeide hij, "als het ongelukkig mocht blijken, nadat ik alles -heb gedaan wat van mij gevergd kan worden, dat ik zoo ongelukkig ben -om aldus in ballingschap te worden gezonden, zal ik die dame niet -verder lastig vallen. Maar gij zegt, dat gij geen bericht voor mij -van haar hebt. Welk recht of volmacht hebt gij dan om in hare plaats -te spreken?" - -"Ik heb geen ander recht dan dat van mijne liefde voor haar en -hare liefde voor mij--geene andere volmacht, dan dat ik bij haar -ben geweest sedert zij thuis is gekomen en zij haar hart voor mij -heeft geopend--geene andere verantwoordelijkheid, dan dat ik met -haar karakter en haar huwelijk vertrouwd ben. O, mijnheer Harthouse, -ik geloof dat die verantwoordelijkheid ook op u rustte!" - -Dit verwijt trof hem in de ledige holte waar zijn hart had moeten zijn. - -"Ik ben geen moreel mensch," zeide hij, "en ik maak er nooit aanspraak -op, om voor een moreel mensch gehouden te worden. Ik ben zoo immoreel -als maar iemand behoeft te wezen. Maar toch moet ik zeggen, als ik de -dame, die het onderwerp van ons gesprek is, eenig leed heb veroorzaakt, -of haar ongelukkig op eenigerlei manier heb gecompromitteerd, of mij -zelven bij haar heb gecompromitteerd door uitdrukkingen, die niet -geheel en al met den eerbied voor--voor den huiselijken haard waren -overeen te brengen; of als ik er eenigszins partij van heb getrokken, -dat haar vader eene machine, haar broeder een hondsvot en haar -man een beer is, dan verzoek ik u te mogen verzekeren, dat ik geene -bepaalde booze oogmerken had, maar van den eenen stap tot den anderen -ben gekomen, zoo zacht en geleidelijk, dat ik mij volstrekt niet -verbeeldde, dat de roman al zoo lang was, eer ik ze eens begon over te -lezen--en nu vind ik waarlijk, dat zij al verscheidene deelen beslaat." - -Hoewel hij dit alles op zijn luchtigsten toon zeide, scheen hij voor -deze enkele maal wel bewust te zijn, dat die toon slechts dienen moest -om iets te verbloemen dat een zeer leelijk aanzien had. Hij zweeg -een oogenblik en vervolgde toen met meer schijn van zelfvertrouwen, -hoewel nog met sporen van verdrietelijkheid en teleurstelling, die -hij niet kon uitwisschen: - -"Na hetgeen mij zoo even is voorgehouden, op eene manier, die mij het -twijfelen onmogelijk maakt--ik weet waarlijk haast niet, uit welke -andere bron ik het zoo gereedelijk had kunnen aannemen--gevoel ik -mij verplicht u te zeggen, dat ik niet weigeren kan ernstig aan de -mogelijkheid te denken--hoe onverwacht mij dit ook wezen mag--dat -ik die dame niet meer zien zal. Ik alleen ben er voor te laken, dat -de zaak zoover gekomen is--en--en ik kan niet zeggen," vervolgde -hij, zeer verlegen om een passend slot voor zijne rede te vinden, -"dat ik veel hoop heb om ooit een moreel mensch te worden, of dat ik -eenigszins aan moreele menschen geloof." - -Sissy's gezichtje duidde genoegzaam aan, dat zij hem nog meer te -zeggen had. - -"Gij hebt," hervatte hij, toen zij hare oogen naar hem opsloeg, -"van een eerste doel uwer komst gesproken. Ik mag dus aannemen dat -gij nog een tweede hebt." - -"Ja." - -"Wilt gij dan zoo vriendelijk zijn van mij dat te zeggen?" - -"Mijnheer Harthouse," antwoordde Sissy, met eene mengeling van -zachtheid en stroefheid, die hem geheel uit het veld sloeg, en met -een zoo naïef vertrouwen, dat hij verplicht was om te doen wat zij -eischte, dat het weigeren hem daardoor uiterst moeielijk werd, "de -eenige herstelling, die er voor u overschiet, is, dat gij terstond en -voorgoed van hier vertrekt. Ik ben volkomen zeker, dat gij op geene -andere wijs het kwaad en het leed, hetwelk gij veroorzaakt hebt, -kunt verzachten. Ik ben volkomen zeker, dat dit de eenige vergoeding -is, die gij in uw vermogen hebt. Ik zeg niet dat het veel is, of dat -het genoeg is; maar het is toch iets en het is noodzakelijk. En dus, -zonder andere volmacht te hebben dan die ik u genoemd heb, en zelfs -buiten weten van iemand behalve u en mij, verzoek ik, dat gij dezen -avond nog van hier vertrekt en u verbindt om nooit terug te komen." - -Indien zij eenigen invloed op hem had willen doen gelden behalve -haar eenvoudig geloof aan de waarheid van hetgeen zij zeide en de -rechtmatigheid van haar eisch; indien zij heimelijk den minsten -twijfel had gekoesterd, of zelfs met het beste doel iets had willen -achterhouden of veinzen; indien zij den minsten zweem van vrees had -getoond voor zijne bespotting, zijne verbazing of eenige tegenspraak, -die hij mocht beproeven, dan zou hij nu zeker de overhand op haar -hebben gewonnen. Maar het zou hem even mogelijk zijn geweest eene -heldere lucht te doen betrekken door verwonderd daarnaar op te zien, -als eenigen indruk op dit meisje te maken. - -"Maar weet gij wel," zeide hij, geheel verlegen, "wat het is dat -gij vraagt? Het is u zeker niet bekend, dat ik om zoo te zeggen om -staatszaken hier ben, die op zichzelf wel dwaas genoeg zijn, maar -waaraan ik mij toch verbonden heb, waarvoor ik eeden heb gedaan, -en waaraan men denkt dat ik wanhopig verkleefd ben? Gij weet dat -waarschijnlijk niet, maar ik verzeker u, het is een feit." - -Het maakte geen indruk op Sissy, het mocht een feit wezen of niet. - -"Bovendien," hervatte Harthouse, nadat hij een paar malen, altijd nog -twijfelende, de kamer op en neer had gestapt, "het is zoo geweldig -absurd. Het zou iemand zoo belachelijk maken, als hij zich eerst met -die kerels verbond en zich dan op zulk eene onbegrijpelijke manier -terugtrok." - -"Ik weet zeker," herhaalde Sissy, "dat dit de eenige herstelling is, -die gij in uwe macht hebt, mijnheer. Ik ben daarvan volkomen verzekerd, -of ik zou niet hier zijn gekomen." - -Hij zag haar aan, stapte nog wat op en neer en zeide: "Bij mijne ziel, -gij weet niet wat gij vraagt. Zoo schrikkelijk absurd!" - -Het was nu zijne beurt om geheimhouding te bedingen. - -"Als ik iets zoo belachelijks deed," zeide hij, weder stilstaande en -tegen den schoorsteenmantel leunende, "zou het alleen kunnen zijn in -het onschendbaarste vertrouwen..." - -"Ik zal u vertrouwen, mijnheer," antwoordde Sissy, "en gij zult -mij vertrouwen." - -Terwijl hij zoo tegen den schoorsteenmantel leunde, herinnerde hij -zich den avond met den hondsvot. Het was dezelfde schoorsteenmantel, -en hoe het kwam wist hij niet, het was hem eenigszins alsof hij nu -de hondsvot was. Hij wist zich volstrekt niet te helpen. - -"Ik geloof haast, dat nog nooit iemand zich in zulk eene gekke positie -heeft bevonden," zeide hij, nadat hij naar omhoog en naar omlaag had -gekeken, had gelachen en zuur gezien, naar het andere eind der kamer -was gestapt en weer was teruggekomen; "maar ik weet er toch niet -uit te komen. Wat gebeuren moet, moet gebeuren; en dit moet dan maar -gebeuren, zou ik haast denken. Ik zal mij dan maar moeten wegmaken, -verbeeld ik mij--kortom, ik beloof het." - -Sissy stond op. Zij was niet verwonderd over den afloop, maar zij -was verblijd en haar gezichtje blonk van genoegen. - -"Gij zult mij veroorloven te zeggen," hervatte James Harthouse, -"dat ik twijfel, of een ander ambassadeur of ambassadrice wel zoo -goed geslaagd zou zijn. Ik moet mij niet alleen in eene belachelijke -positie schikken, maar ook bekennen, dat ik van alle kanten uit het -veld geslagen ben. Wilt ge mij het voorrecht vergunnen van den naam -mijner vijandin te mogen onthouden?" - -"Mijn naam?" vroeg de ambassadrice. - -"De eenige naam, die mij van avond ten minste kan schelen." - -"Sissy Jupe." - -"Verschoon mijne nieuwsgierigheid bij het afscheid. Zijt gij van -de familie?" - -"Ik ben maar een arm meisje," antwoordde Sissy. "Ik werd van mijn -vader gescheiden--hij was maar een kunstrijder--en toen had mijnheer -Gradgrind medelijden met mij. Sedert ben ik bij hem in huis gebleven." - -Zij was verdwenen. - -"Dit alleen ontbrak er nog aan om mijne nederlaag te voltooien," -zeide James Harthouse, en liet zich met een gezicht vol neerslachtige -berusting op de sofa zinken, nadat hij eene poos als versteend was -blijven staan. "Ik ben nu zoo goed als vernietigd. Maar een arm -meisje--maar een kunstrijder--James Harthouse maar tot niemendal -gemaakt--James Harthouse maar eene Groote Piramide van mislukking." - -De Groote Piramide bracht hem in het hoofd om naar den Nijl te -gaan. Hij nam dadelijk eene pen op en schreef het volgende briefje -(in voegzame hieroglyphische teekenen) aan zijn broeder: - - - "Waarde Jack. Alles afgedaan in Coketown. Door verveling - weggejaagd. Ik ga naar de kameelen. Uw liefhebbende - - Jem." - - -Hij schelde. - -"Laat mijn knecht hier komen." - -"Hij is naar bed, mijnheer." - -"Zeg hem dan, dat hij moet opstaan en mijn goed pakken." - -Hij schreef nog twee briefjes, een aan mijnheer Bounderby, om dezen -te berichten dat hij vertrok en op te geven waar hij de eerstvolgende -veertien dagen zou te vinden zijn, en een ander, van dergelijken -inhoud, aan mijnheer Gradgrind. Bijna zoodra de inkt der adressen -droog was, had hij de hooge schoorsteenen van Coketown reeds achter -zich en zat hij in een der rijtuigen van een spoortrein, die hem met -vliegende vaart door de duisternis heenvoerde. - -Moreele menschen zullen misschien denken, dat deze snelle aftocht -van James Harthouse hem naderhand stof gaf tot eenige troostrijke -gedachten, als een zijner weinige bedrijven, waardoor hij ooit -iets kwaads had vergoed, en als een blijk, dat-hij eens aan het -allerergste van eene zeer slechte zaak was ontsnapt. Maar dit was -volstrekt het geval niet. Een geheim gevoel, dat hij zich door eene -mislukte onderneming belachelijk had gemaakt, en de vrees, wat andere -heeren van zijn stempel wel van hem zouden zeggen als zij het wisten, -waren hem zoo onaangenaam, dat de beste daad van geheel zijn leven -juist diegene was, welke hij voor geene schatten had willen bekennen, -en de eenige, waarover hij zich voor zich zelven schaamde. - - - - - - - -XXXI. - -ZEER BESLISSEND. - - -De onvermoeibare mevrouw Sparsit, die nu eene geweldige verkoudheid -in het hoofd had, zoodat zij niet harder dan fluisterend kon spreken, -en haar onophoudelijk niezen hare deftige gestalte in gevaar scheen te -brengen van in stukken uiteen te vallen, joeg haar patroon zoolang na, -tot zij hem in de hoofdstad gevonden had; en daar trad zij hem toen -in zijn logement in St. James' Street met dreigende statigheid onder -de oogen, legde de lont aan de brandstof, waarmede zij geladen was, -en liet hare mijn springen. Aldus hare taak met onbeschrijfelijke -zelfvoldoening volbracht hebbende, liet de edelaardige vrouw haar -hoofd op mijnheer Bounderby's schouder zinken en viel in zwijm. - -Het eerste wat mijnheer Bounderby deed, was mevrouw Sparsit van zich -af te schudden, en haar op den grond, zoo goed zij dit alleen kon, de -verschillende trappen van een zenuwtoeval te laten doorgaan. Vervolgens -begon hij eenige krachtige opwekkende middelen aan te wenden, wrong -de lijderes de duimen open, sloeg haar in de handen, goot haar een -overvloed van water in het gezicht en stak haar zout in den mond. Toen -deze hulpmiddelen haar hadden doen bekomen (hetgeen zij trouwens -spoedig deden), pakte hij haar, zonder haar eenige andere verkwikking -aan te bieden, in eene koets en bracht haar met den eersten spoortrein, -meer dood dan levend, naar Coketown terug. - -Op het eind harer reis bood mevrouw Sparsit, als eene klassieke -ruïne beschouwd, een belangwekkend schouwspel aan; maar uit elk ander -oogpunt bezien, was zij sterk beschadigd geworden en hare aanspraak -op bewondering zeer verminderd. Zonder zich om de slijtage harer -kleederen en van haar gestel te bekommeren, en zoo gevoelloos als een -keisteen voor haar zielroerend niezen, pakte Bounderby haar terstond -weder in eene koets en voerde haar verder naar Stone Lodge. - -"Tom Gradgrind," zeide Bounderby, laat in den avond de kamer van zijn -schoonvader binnenstuivende, "hier is eene dame--mevrouw Sparsit--gij -kent mevrouw Sparsit wel--die u iets te zeggen heeft, dat zal u doen -verstomd staan." - -"Gij hebt dan mijn brief niet ontvangen!" riep mijnheer Gradgrind uit, -verrast door deze verschijning. - -"Een brief van u ontvangen!" grauwde Bounderby hem toe. "Het is nu -geen tijd van brieven. Als Josiah Bounderby van Coketown in zulk een -humeur is als nu, moet niemand hem van brieven spreken." - -"Bounderby," zeide mijnheer Gradgrind op een misnoegden maar gematigden -toon, "ik spreek over een zeer gewichtigen brief, dien ik u geschreven -heb en die Louisa betrof." - -"Tom Gradgrind," antwoordde Bounderby, verscheidene malen met de -vlakke hand op de tafel slaande, "ik spreek van eene zeer gewichtige -boodschap, die mij iemand van Louisa is komen brengen. Mevrouw Sparsit, -spreek op, juffrouw!" - -De ongelukkige dame poogde nu hare getuigenis af te leggen, maar daar -het haar geheel aan stem ontbrak, en hare keel van binnen rauw scheen -te zijn, kon zij weinig anders doen dan pijnlijke gebaren maken en -leelijke gezichten trekken, waarover Bounderby zoo driftig werd, -dat hij niet kon nalaten haar bij den arm te vatten en te schudden. - -"Als gij het niet kunt uitbrengen, juffrouw," zeide hij, "laat mij -het dan uitbrengen. Het is nu geen tijd voor eene dame, al is zij -van nog zoo voorname afkomst, om onverstaanbaar te fluisteren en te -doen alsof zij knikkers slikte. Tom Gradgrind, mevrouw Sparsit heeft -toevallig gelegenheid gehad om een gesprek in de opene lucht tusschen -uwe dochter en uw kostbaren voornamen vriend, mijnheer James Harthouse, -te beluisteren." - -"Inderdaad!" zeide mijnheer Gradgrind. - -"Ja inderdaad," beet Bounderby hem toe. "En in dat gesprek..." - -"Het is niet noodig mij den inhoud er van te zeggen, Bounderby. Ik -weet wat er is voorgevallen." - -"Doet ge?" zeide Bounderby, zijn zoo bijzonder stillen en zoetsappigen -schoonvader met groote oogen aanstarende. "Misschien weet gij dan -ook waar uwe dochter tegenwoordig is?" - -"Zonder twijfel. Zij is hier." - -"Hier?" - -"Mijn beste Bounderby, laat ik u toch mogen bidden om die luidruchtige -uitbarstingen te bedwingen. Louisa is hier. Zoodra zij zich van dat -gesprek met den persoon, van wien gij spreekt, en wien het mij zeer -spijt dat ik bij u geïntroduceerd heb, kon afmaken, is Louisa met -allen spoed hierheen gekomen om bescherming te zoeken. Ik was zelf nog -maar weinige uren thuis geweest, toen ik haar hier zag komen--hier in -deze kamer. Zij was met den spoortrein naar de stad gekomen, door den -woedenden storm van de stad hier naar huis geloopen, en toen zij hier -kwam, was zij buiten zich zelve van ontsteltenis en angst. Natuurlijk -is zij sedert hier gebleven. Laat ik u, om uw eigen en om harentwil, -mogen bidden meer bedaard te zijn." - -Mijnheer Bounderby zag eene poos naar alle kanten om zich heen, behalve -naar den kant van mevrouw Sparsit, en zich toen eensklaps naar de -nicht van Lady Scadgers keerende, zeide hij tot die rampzalige vrouw: - -"Nu, juffrouw, zullen wij gaarne hooren wat gij tot uwe verschooning -moogt goedvinden te zeggen, dat gij zoo met de vaart van een koerier -door het land vliegt, zonder andere bagage dan een zot vertelseltje." - -"Mijnheer," fluisterde mevrouw Sparsit, "mijne zenuwen zijn op het -oogenblik al te zeer geschokt en mijne gezondheid heeft in uw dienst -al te veel geleden, om mij toe te laten iets anders te doen dan mijne -toevlucht tot tranen te nemen." - -En dit deed zij ook. - -"Wel, juffrouw," zeide Bounderby, "zonder u iets te zeggen wat men niet -met voegzaamheid tegen eene vrouw van goede afkomst zou mogen zeggen, -wil ik er alleen maar bijvoegen, dat er, naar het mij voorkomt, nog -iets anders is, waarin gij toevlucht kunt nemen, namelijk in eene -koets. En daar de koets, waarin gij gekomen zijt, nog voor de deur -staat, zult gij mij wel vergunnen om u daarin te zetten en naar het -kantoor te laten brengen; en daar gekomen, zult ge niet beter kunnen -doen, dan uwe voeten in het heetste water te steken dat ge verdragen -kunt, en als ge in het bed zijt een glas kokend heete rum met eene -kluit boter er in te drinken." - -Met deze woorden reikte Bounderby de schreiende dame zijne rechterhand -toe, en bracht haar, onder een jammerlijk niezen, naar het bedoelde -rijtuig. Spoedig kwam hij alleen terug. - -"Daar ik aan uw gezicht kan zien, Tom Gradgrind," hervatte hij, "dat -ge mij woudt spreken, ben ik hier teruggekomen. Maar ik ben in geen -pleizierig humeur, dat zeg ik ronduit; want de zaak, zooals ze nu is, -bevalt mij nog maar volstrekt niet, en ik vind niet, dat ik ooit door -uwe dochter met zooveel gehoorzaamheid en onderdanigheid behandeld ben, -als Josiah Bounderby van Coketown door zijne vrouw behandeld moest -worden. Gij hebt uwe eigene meeningen, kan ik wel denken; ik heb de -mijne, dat weet ik. Als gij mij van avond iets zoudt willen zeggen, -dat met deze oprechte verklaring in strijd is, zoudt ge beter doen -het maar te zwijgen." - -Daar Gradgrind, gelijk men zal hebben opgemerkt, veel zachter was -dan gewoonlijk, gaf Bounderby zich bijzondere moeite om zich zooveel -mogelijk te verharden. Dat lag zoo in zijn beminnelijk karakter. - -"Mijn lieve Bounderby," begon mijnheer Gradgrind tot antwoord. - -"Neem mij niet kwalijk," zeide Bounderby, "maar ik wil niet al te -lief zijn. Dat om te beginnen. Als ik voor iemand lief begin te -worden, vind ik doorgaans dat hij voornemens is mij te bedotten. Ik -spreek niet beleefd tegen u; maar, gelijk ge wel weet, ik ben ook -niet beleefd. Als ge veel van beleefdheid houdt, weet ge waar gij -ze krijgen kunt. Gij hebt fatsoenlijke en voorname vrienden genoeg, -en zij zullen u van dat artikel zooveel leveren als ge maar hebben -wilt. Ik houd het er niet op na." - -"Bounderby," hervatte mijnheer Gradgrind dringend; "alle menschen -kunnen dwalen." - -"Ik dacht, dat gij het niet kondt," viel Bounderby hem in de rede. - -"Misschien dacht ik ook zoo. Maar ik zeg nu, alle menschen kunnen -dwalen; en ik zou gevoelig en dankbaar voor uwe kieschheid zijn, als -gij mij die toespelingen op Harthouse woudt besparen. Ik zal in ons -gesprek geene melding van hem maken, alsof ik hem voor uw vriend en -vertrouwde hield, en ik verzoek u niet voort te gaan met te spreken -alsof hij de mijne was." - -"Ik heb zijn naam niet eens genoemd," zeide Bounderby. - -"Goed, goed!" antwoordde mijnheer Gradgrind op een toon van -geduld, zelfs van onderwerping, en bleef toen eene korte poos -peinzen. "Bounderby, ik heb reden om er aan te twijfelen of wij Louisa -wel ooit recht begrepen hebben." - -"Wie meent ge met dat wij?" - -"Laat mij dan ik zeggen," antwoordde hij op die smalend uitgestootene -vraag. "Ik twijfel er aan, of ik Louisa wel ooit begrepen heb. Ik -twijfel er aan, of ik de rechte manier van opvoeding wel voor haar -heb gekozen." - -"Daar hebt gij het aan 't rechte eind," antwoordde Bounderby. "Dat geef -ik u toe. Dat hebt gij nu eindelijk ontdekt, niet waar? Opvoeding!--Ik -zal u eens zeggen wat opvoeding is--dat is, hals over kop de deur te -worden uitgesmeten, en op kort rantsoen te worden gesteld van alles -behalve klappen. Dat noem ik opvoeding." - -"Ik geloof, dat uw gezond verstand wel zal zien," bracht mijnheer -Gradgrind met alle nederigheid hiertegen in, "dat, welke verdiensten -zulk een stelsel ook hebben mag, het bij meisjes bezwaarlijk van -algemeene toepassing zou kunnen zijn." - -"Dat zie ik geheel niet in," antwoordde de stijfkoppige Bounderby. - -"Wel," hervatte mijnheer Gradgrind met een zucht, "wij zullen die -vraag maar niet onderzoeken. Ik verzeker u, dat ik niet naar een -woordenstrijd verlang. Ik zoek alleen maar te herstellen wat er -bedorven is, als ik dat met mogelijkheid kan doen; en ik hoop, dat -ge mij in dat goede voornemen zult bijstaan, Bounderby, want ik heb -groote droefheid gehad." - -"Ik versta u nog niet," antwoordde Bounderby, met onverzettelijke -koppigheid, "en daarom wil ik niets beloven." - -"In weinige uren tijds, mijn beste Bounderby," vervolgde mijnheer -Gradgrind, op denzelfden treurigen en verzoenenden toon, "schijn -ik beter met Louisa's karakter bekend te zijn geworden dan in al -de vorige jaren. Die inlichting is mij smartelijk opgedwongen, en -de ontdekking is mijn bedrijf niet. Ik geloof, dat er--Bounderby, -ge zult wel verwonderd zijn mij dit te hooren zeggen--ik geloof, dat -er eigenschappen in Louisa schuilen, die--die op eene harde manier -verwaarloosd zijn en--zóó eenigszins eene verkeerde richting hebben -genomen. En--en ik wilde u doen opmerken, dat het--dat het, als gij mij -vriendelijk helpen woudt in de nu nog tijdige proefneming om haar een -tijdlang aan haar beteren geest over te laten--en dien door zachtheid -en inschikkelijkheid aan te moedigen en te ontwikkelen--het--het voor -ons aller geluk beter zou zijn. Louisa," vervolgde hij, zijne hand -voor zijn gezicht houdende, "is altijd mijn geliefkoosd kind geweest." - -Bij het hooren dezer woorden werd de driftige Bounderby zoo rood en -zwol zoo geweldig op, dat hij op het punt scheen, en waarschijnlijk ook -was, om eene beroerte te krijgen. Maar hoewel zelfs zijne ooren eene -donkere purperkleur aannamen, bedwong hij toch zijne verontwaardiging -en zeide slechts: - -"Gij zoudt haar dan wel een tijdlang hier willen houden?" - -"Ik--ik had u willen aanraden, mijn beste Bounderby, dat ge Louisa -zoudt vergunnen om hier wat te blijven logeeren en zich door Sissy te -laten oppassen (ik meen natuurlijk Cecilia Jupe), die haar begrijpt -en in wie zij vertrouwen stelt." - -"Tom Gradgrind," antwoordde Bounderby, met het hoofd in den nek en de -handen in de zakken, "ik maak uit dit alles op, dat gij van meening -zijt, dat er zoo iets is wat de menschen incompatibiliteit noemen -tusschen Louisa Bounderby en mij." - -"Ik vrees, dat er vooralsnog eene algemeene incompatibiliteit bestaat -tusschen Louisa en--en bijna alle omstandigheden waarin ik haar -geplaatst heb," gaf de vader treurig ten antwoord. - -"Luister nu eens, Tom Gradgrind," zeide de bloedroode Bounderby, -zich vlak tegenover hem plaatsende, met de beenen wijd van elkander, -de handen nog dieper in de zakken en een hoofd met haar, dat naar -een hooiveld in een onstuimigen wind geleek. "Gij hebt uitgesproken, -en nu zal ik spreken. Ik ben een Coketowner. Ik ben Josiah Bounderby -van Coketown. Ik ken de steenen van de stad, ik ken de machines van -de stad, ik ken de schoorsteenen van de stad, ik ken den rook van de -stad, en ik ken de werklieden van de stad. Ik ken ze allen tamelijk -wel. Zij zijn geene ingebeelde dingen, en als iemand mij van ingebeelde -hoedanigheden vertelt, zeg ik dien man altijd, wie hij ook wezen mag, -dat ik wel weet wat hij meent. Hij meent schildpadsoep en wildbraad, -met een gouden lepel, en dat hij eene koets met zes paarden wil -houden. Dat is het wat uwe dochter zou willen; en daar gij van meening -zijt, dat zij zou moeten hebben wat zij wil, raad ik u het haar te -bezorgen, want van mij zal zij het nooit krijgen, Tom Gradgrind." - -"Bounderby," antwoordde mijnheer Gradgrind, "ik had na mijn dringend -verzoek gehoopt, dat gij een anderen toon zoudt hebben aangeslagen." - -"Wacht nog eens even," hervatte Bounderby; "ik heb u laten uitspreken, -geloof ik. Hoor mij nu ook ten einde, als het u belieft. Maak -u zelven niet tot een voorbeeld van onbillijkheid, zoowel als -van inconsequentie, want hoewel het mij spijt, Tom Gradgrind zoo -laag gezonken te zien als hij nu al is, zou het mij dubbel spijten -hem zóó laag te zien dalen. Er is, geeft ge mij te verstaan, eene -incompatibiliteit van eene of andere soort tusschen uwe dochter -en mij. Ik zal u tot antwoord daarop te verstaan geven, dat er -ontwijfelbaar eene incompatibiliteit van de eerste grootte bestaat, -die met deze enkele woorden kan worden verklaard: dat uwe dochter de -verdiensten van haar man niet behoorlijk kent, en niet zooveel gevoel -heeft als wel passen zou, waarachtig, voor de eer der verbintenis -met hem. Dat is rond en duidelijk gesproken, zou ik hopen." - -"Bounderby," zeide mijnheer Gradgrind dringend; "dat is onredelijk." - -"Is het?" zeide Bounderby. "Ik ben blij u dat te hooren zeggen; -want als Tom Gradgrind met zijn nieuw licht mij zegt, dat, wat ik -zeg onredelijk is, ben ik terstond overtuigd, dat het duivelsch -verstandig moet wezen. Met uw verlof zal ik nu voortgaan. Gij kent -mijne afkomst; en gij weet, dat ik een goed getal jaren van mijn -leven geene laarzentrekkers noodig had, omdat ik geene laarzen had -en schoenen evenmin. En toch moogt gij het gelooven of niet, zooals -het u goeddunkt, dat er dames zijn--geborene dames--die tot familiën -behooren--familiën!--die den grond haast aanbidden, waarover ik ga." - -Hij wierp dit gezegde als een vuurpijl zijn schoonvader naar het hoofd. - -"Terwijl uwe dochter," vervolgde Bounderby, "lang geene geborene dame -is--dat weet gij zelf wel. Niet dat ik het minste om zulke dingen -geef, dat weet gij heel goed; maar het is zoo, en gij, Tom Gradgrind, -kunt dat niet veranderen. Waarom zeg ik dit nu?" - -"Niet om mij te sparen, vrees ik," merkte mijnheer Gradgrind zachtjes -aan. - -"Hoor mij ten einde," zeide Bounderby, "en neem mij het woord niet -uit den mond eer gij weer aan de beurt komt. Ik zeg dit omdat vrouwen -van voorname familie zich verbaasd hebben over de manier, waarop -uwe dochter zich gedragen heeft, en verstomd hebben gestaan over -hare gevoelloosheid. Zij hebben zich verwonderd hoe ik dat verdroeg; -en ik zelf verwonder er mij nu over en wil het niet langer verdragen." - -"Bounderby," zeide mijnheer Gradgrind, nu opstaande, "hoe minder wij -van avond zeggen, des te beter, geloof ik." - -"Integendeel, Tom Gradgrind, hoe meer wij van avond zeggen, des te -beter, geloof ik. Dat is"--deze bedenking stuitte hem--"totdat ik alles -gezegd heb wat ik op mijn hart heb, en dan kan het mij niet schelen hoe -gauw wij ophouden. Ik kom tot eene vraag, die de zaak zal bekorten. Wat -meent gij met het voorstel, dat gij zoo even gedaan hebt?" - -"Wat ik meen, Bounderby?" - -"Met dat logeer-voorstel," zeide Bounderby, het hoofd in den nek -werpende. - -"Ik voedde de hoop, dat gij u op eene vriendelijke manier zoudt laten -bewegen om Louisa hier een tijd van rust en nadenken te vergunnen, -die in vele opzichten tot eene trapsgewijze verandering en verbetering -der omstandigheden zal kunnen strekken." - -"Die de incompatibiliteit, zooals gij ze opvat, wat zal moeten -verhelpen?" zeide Bounderby. - -"Als gij het zoo wilt uitdrukken." - -"Wat heeft u daaraan doen denken?" zeide Bounderby. - -"Ik heb reeds gezegd, ik vrees dat Louisa niet begrepen is geworden. Is -het te veel gevergd, Bounderby, dat gij, die zooveel ouder zijt, -behulpzaam zoudt wezen tot eene poging om haar terecht te brengen. Gij -hebt met haar eene groote verantwoordelijkheid op u genomen. Gij hebt -haar genomen of zij mee- of tegenviel..." - -Misschien klonk deze herhaling der woorden, die hij Stephen Blackpool -had toegevoegd, Bounderby onaangenaam in de ooren; hij viel er ten -minste met eene beweging van schrik en gramschap op in: - -"Daarover behoeft mij niets gezegd te worden. Ik weet waarvoor ik -haar genomen heb, evengoed als gij. Waarvoor ik haar genomen heb, -gaat u niet aan, dat is mijne zaak." - -"Ik wilde alleen maar aanmerken, Bounderby, dat wij mogelijk allen -meer of minder verkeerd gedaan hebben, gij niet uitgezonderd; en -dat eenige inschikkelijkheid van uw kant, als gij bedenkt welk eene -verantwoordelijkheid gij aanvaard hebt, misschien niet alleen een -bewijs van ware genegenheid zou zijn, maar mogelijk ook een plicht, -dien gij Louisa verschuldigd zijt." - -"Ik denk er anders over," zeide Bounderby, op zijne winderigste manier; -"en ik zal de zaak afdoen zooals ik ze begrijp. Ik wil er geene -ruzie met u over maken, Tom Gradgrind. Om u de waarheid te zeggen, -ik geloof niet dat het bij mijne reputatie zou passen, over zulk een -geval ruzie te maken. Wat uw fatsoenlijken en voornamen vriend betreft, -hij mag heenloopen waar hij maar wil. Als hij mij in den weg komt, -zal ik hem zeggen hoe ik over hem denk; als hij mij niet in den weg -komt, zal ik het niet doen, want dan zou het niet de moeite waard -zijn. Wat uwe dochter aangaat, die ik tot Louisa Bounderby gemaakt -heb, en misschien liever maar Louisa Gradgrind had moeten laten -blijven, als zij morgenmiddag om twaalf uur niet thuis is, zal ik -het er voor houden, dat zij liever wegblijft, en zal ik hare kleeren -en andere dingen hier aan huis zenden, en dan kunt gij voortaan op -haar passen. Wat ik de menschen over het algemeen zal zeggen over de -incompatibiliteit, die mij haar zoo de wet heeft doen stellen, zal dit -wezen: Ik ben Josiah Bounderby, en ik heb mijne opvoeding gehad; zij -is de dochter van Tom Gradgrind, en zij heeft hare opvoeding gehad; -en die twee paarden willen niet samen trekken. Ik ben hier tamelijk -wel bekend als een man, die buitengemeen is, geloof ik; en de meeste -menschen zullen gauw genoeg begrijpen, dat eene vrouw ook eenigszins -van eene buitengemeene soort moet wezen, om het mij op den duur naar -mijn zin te maken." - -"Laat ik u ernstig mogen verzoeken, Bounderby, om dit nog eens -te overwegen," zeide mijnheer Gradgrind, "eer gij tot zulk eene -beslissing overgaat." - -"Ik beslis altijd dadelijk," antwoordde Bounderby, zijn hoed op -het hoofd smijtende, "en wat ik doe, doe ik terstond. Het zou mij -verwonderen, Tom Gradgrind zoo iets tegen Josiah Bounderby van Coketown -te hooren zeggen, daar ik toch weet, dat hij hem wel kent, als ik mij -nog kon verwonderen over iets, dat Tom Gradgrind doet, nadat hij zich -met sentimenteele lorrendraaierij begint op te houden. Ik heb u mijn -besluit gemeld en heb niets meer te zeggen. Goedenavond!" - -Aldus ging Bounderby naar zijn huis in de stad en naar bed. Des anderen -daags vijf minuten over twaalven gaf hij last om het goed van mevrouw -Bounderby zorgvuldig op te pakken en naar Tom Gradgrind te zenden, -adverteerde in de couranten dat zijn buitengoed uit de hand te koop -was, en hervatte zijne levenswijs als vrijgezel. - - - - - - - -XXXII. - -VERLOREN. - - -De zaak van den diefstal in het kantoor was intusschen niet uit het oog -verloren en hield ook nu niet op eene eerste plaats in de aandacht van -den voornaamsten deelhebber aan dat etablissement te beslaan. Om als -een uitstekend man, die zich zelven tot een man gemaakt had, als een -commercieel wonder, meer bewonderenswaardig dan Venus, daar hij uit -het slijk in plaats van uit de zee was opgerezen, een brallend bewijs -van zijne voortvarendheid en werkzaamheid te geven, wilde hij toonen -hoe weinig zijne huiselijke aangelegenheden zijn ijver voor zijne -beroepszaken konden verzwakken. In de eerste weken na de scheiding van -zijne vrouw was hij dus nog woeliger, luidruchtiger en ongeduldiger dan -gewoonlijk, en dagelijks maakte hij zooveel beweging over het onderzoek -naar den diefstal, dat de politiebeambten, wien hij de zaak in handen -had gegeven, bijna wenschten, dat zij maar nooit gepleegd was. - -Bovendien waren zij geheel van het spoor en wisten niet wat te -doen. Hoewel zij zich sedert lang zoo stil hadden gehouden, dat de -meeste menschen dachten dat zij de zaak als hopeloos hadden laten -varen, was er niets nieuws voorgevallen. Niemand, die in het geval -betrokken was, vatte ontijdig moed tot een stap, waardoor hij zich -zelven verried, en wat nog opmerkelijker was, men kon niets van Stephen -Blackpool vernemen, en de geheimzinnige oude vrouw bleef een raadsel. - -Nu de zaken zoover waren gekomen en het scheen, dat men op deze -manier niet verder zou vorderen, kwam Bounderby tot het besluit om -een stouten maatregel te wagen. Hij liet een aanplakbiljet drukken, om -eene belooning van twintig pond uit te loven voor den aanbrenger van -Stephen Blackpool, verdacht van medeplichtigheid aan den diefstal, -die in het kantoor was gepleegd. Hij beschreef den genoemden -Stephen Blackpool--zijne kleeding, kleur, lengte (naar gissing) en -voorkomen--zoo nauwkeurig mogelijk, vermeldde wanneer hij de stad had -verlaten en waar men hem het laatst had gezien en liet het reusachtige, -met groote zwarte letters bedrukte blad in het holle van den nacht -overal aanplakken, zoodat het de geheele bevolking op eens onder de -oogen moest komen en met verbazing vervullen. - -De werkklokken der fabrieken moesten dien ochtend veel harder luiden -dan anders, om de groepen werklieden te verstrooien, die bij deze -plakkaten bleven staan en ze met gretige oogen verslonden. Niet de -minst gretigen van die vergaderde oogen waren de oogen van hen, die -niet konden lezen. Terwijl deze lieden naar de vriendschappelijke -stem luisterden, die hardop voorlas--en zulk eene hulp was overal -gereed--staarden zij de letters, die zooveel te beduiden hadden, met -zekere vreesachtige verwondering en eerbied aan, die bijna comisch -zouden zijn geweest, indien eenig blijk van zulke algemeene onkunde -ooit anders dan dreigend en onheilspellend kon wezen. Uren later, onder -het draaien van spillen, het kletteren van weefgetouwen en het snorren -van raderen, hadden zij die plakkaten nog voor de oogen en klonken -de woorden hun nog in de ooren; en toen de arbeiders des middags naar -huis gingen, waren er wederom evenveel lezers als in den ochtend. - -Slackbridge, de afgevaardigde, moest dien avond in eene vergadering het -woord voeren, en verschafte zich bij den drukker een overgeschoten -biljet, dat hij in zijn zak medebracht. O, mijne vrienden en -landgenooten, in het stof vertredene werklieden van Coketown, o mijne -medebroeders, medearbeiders, medeburgers en medemenschen, welke oogen -zette men op, toen Slackbridge dat "doemvonnis", gelijk hij het noemde, -openvouwde, en ter verfoeiing der vergadering omhoog hield. - -"O, mijne medemenschen, ziet waartoe een verrader in het leger dier -edele geesten, die hunne namen op de heilige rol der vereeniging -hebben laten inschrijven, in staat is! O, mijne bejammerenswaardige -vrienden, die het knellend juk van dwingelanden op den hals voelt, -die door den ijzeren voet der tirannie in het stof der aarde wordt -vertreden, waarin uwe onderdrukkers u gaarne al de dagen van uw -leven op den buik zien kruipen gelijk de slang in den hof--o mijne -broeders, en zal ik als een man ook niet zeggen, o mijne zusters, -wat zegt gij nu van Stephen Blackpool, een weinig rond van schouders -en ongeveer vijf voet zeven duim lang, gelijk in dit vernederende, -dit walgelijke, dit schandvlekkende, dit verfoeielijke papier te -lezen staat; en met welk eene majesteit van ontwaardiging zult gij -de adder verpletteren, die zulk eene schande zou willen brengen -over het naar Gods beeld geschapene geslacht, dat hem gelukkig voor -eeuwig heeft uitgebannen! Ja, mijne lotgenooten, gelukkig hebt gij -hem van u afgezonderd en uitgebannen! Want gij herinnert u wel, -hoe hij hier op dit spreekgestoelte voor u stond; gij herinnert u, -hoe ik hem toen, van aangezicht tot aangezicht en voet voor voet, -door al zijne ingewikkelde kronkelpaden volgde; gij herinnert u, hoe -hij zich wond en wrong, hoe hij woorden ziftte en haarkloofde, tot -hij geen duim breed gronds meer had om zich aan vast te klampen, en ik -hem uitdreef van onder ons, als een voorwerp van eeuwigdurenden smaad, -van wrekend verdelgende, zengende en brandende verfoeiing voor ieder -vrij gemoed en elken denkenden geest! En nu, mijne vrienden--mijne -arbeidende vrienden--want ik verheug en beroem mij in dien scheldnaam -van werkman--mijne vrienden, wier hard, maar eerlijk bed door noesten -arbeid wordt gespreid, wier schrale, maar vrije pot in diepen druk -wordt gekookt; en nu, zeg ik, mijne vrienden, welken naam heeft die -lafhartige verrader zich zelven gegeven, nu hij, met het masker van -het aangezicht gerukt, in al zijne aangeborene wanstaltigheid voor -ons staat--wat is hij nu? Een dief! Een roover! Vogelvrij verklaarde -vluchteling, op wiens hoofd een prijs gezet is; een vuile kanker -voor den edelen naam der werklieden van Coketown! Daarom, mijn -kring van broederen in een heilig verbond, waaronder uwe kinderen en -uwe nog ongeborene kindskinderen reeds hand en zegel hebben gezet, -doe ik u, uit last van het vereenigd gemeenschappelijk Tribunaal, -altijd waakzaam en ijverig voor uw welzijn, het voorstel, dat deze -vergadering zal besluiten: Dat, dewijl de wever Stephen Blackpool, in -dit plakkaat bedoeld, alreeds door de vereeniging der fabriekarbeiders -van Coketown plechtig is uitgebannen, deze arbeiders vrij zijn van -de schande zijner wanbedrijven en hunne klasse de schuld niet kan -dragen van zijne oneerlijke handelingen." - -Slackbridge zweeg nu, nadat hij zich buiten adem en in het zweet had -geschreeuwd. Eenige weinige ernstige stemmen riepen: "Neen!" en toen -een man zeide: "Slackbridge, ge zijt al te overijld daarin; ge haast -u veel te veel!" riepen eenige anderen goedkeurend: "Hoor, hoor!" Maar -dit waren slechts enkelen tegen een geheel leger; de vergadering bleek -de woorden van Slackbridge algemeen voor een evangelie te houden, -en beantwoordde hem met een driewerf herhaald gejuich, hetwelk hij -met hijgend welgevallen aanhoorde. - -Deze lieden waren nog op straat en gingen stil naar huis, toen Sissy, -die eenige minuten vroeger van Louisa was weggeroepen, weder bij -haar kwam. - -"Wie is er?" vroeg Louisa. - -"Het is mijnheer Bounderby," antwoordde Sissy, beschroomd om dien -naam uit te spreken, "en mijnheer Tom, en eene jonge vrouw, die zegt -dat zij Rachel heet, en dat gij haar kent." - -"Wat willen ze hebben, lieve Sissy?" - -"Zij willen u spreken; Rachel heeft geschreid en schijnt boos te zijn." - -"Vader," zeide Louisa, want hij was in de kamer, "ik kan niet weigeren -hen te zien, om eene reden die ik zelf verklaren zal. Mogen zij -hier binnenkomen?" - -Toen hij toestemmend antwoordde, ging Sissy hen halen en kwam terstond -met hen terug. Tom was de laatste en bleef in het donkerste gedeelte -van het vertrek, vlak bij de deur staan. - -"Mevrouw Bounderby," zeide haar echtgenoot, met een koel knikje -binnenkomende, "ik stoor u niet, hoop ik. Het is een onbehoorlijk -uur, maar hier is eene jonge vrouw, die verklaringen heeft gedaan, -welke mijn bezoek noodzakelijk maken. Tom Gradgrind, daar uw zoon, -de jonge Tom, om eene of andere reden hardnekkig weigert om iets -hoegenaamd, goed of kwaad, over die verklaringen te zeggen, ben ik -genoodzaakt haar met uw dochter te confronteeren." - -"Gij hebt mij vroeger nog eens gezien, mevrouw," zeide Rachel, zich -vlak voor Louisa plaatsende. - -Tom kuchte. - -"Gij hebt mij vroeger nog eens gezien," herhaalde Rachel, toen Louisa -geen antwoord gaf. - -Tom kuchte nog eens. - -"Ja, dat heb ik," zeide Louisa nu. - -Rachel sloeg met fierheid hare oogen naar Bounderby op en zeide toen: -"Wilt gij nu ook bekend maken, mevrouw, waar dat was en wie daar -waren?" - -"Ik ging naar het huis, waar Stephen Blackpool op een bovenkamer -woonde, op den avond toen hij was afgedankt, en zag u daar. Hij was -daar ook; en eene oude vrouw, die niet sprak, en die ik ternauwernood -kon zien, stond in een hoek. Mijn broeder was bij mij." - -"Waarom kondt gij dat niet zeggen, Tom?" vroeg Bounderby. - -"Ik had mijne zuster beloofd, dat ik het niet zou doen." En toen Louisa -dit haastig bevestigd had, vervolgde de hondsvot met bitterheid: -"En bovendien, als zij hare eigene historie zoo goed--en zoo -volledig--vertelt, wat had ik haar die dan uit den mond te nemen?" - -"Zeg nu, mevrouw, als het u belieft," hervatte Rachel, "waarom gij -tot zijn ongeluk dien avond bij Stephen zijt gekomen?" - -"Ik had medelijden met hem," antwoordde Louisa met verhoogde kleur, -"en ik wenschte te weten wat hij zou gaan doen en hem mijne hulp aan -te bieden." - -"Dank je wel, mevrouw," viel Bounderby hierop in. "Zeer vereerd -en verplicht." - -"Hebt gij hem toen eene banknoot aangeboden?" hervatte Rachel. - -"Ja, maar hij weigerde die en wilde niet meer dan twee pond in goud -aannemen." - -Rachel sloeg hare oogen weder naar mijnheer Bounderby op. - -"O ja wel," zeide Bounderby. "Als gij vragen wilt of uw belachelijk -en onwaarschijnlijk bericht waar was of niet, moet ik zeggen, dat -het nu bevestigd is." - -"Mevrouw," hervatte Rachel, "Stephen Blackpool wordt nu in een -gedrukt papier door de geheele stad, en waar niet al meer, openlijk -een dief genoemd. Er is van avond eene vergadering geweest, waar men -op dezelfde schandelijke manier over hem gesproken heeft. Stephen--de -eerlijkste, de trouwste, de beste man van de wereld!" Hier werd hare -verontwaardiging door droefheid overmeesterd, en zij brak snikkend af. - -"Het spijt mij, het spijt mij zeer," zeide Louisa. - -"O mevrouw, mevrouw," antwoordde Rachel, "ik hoop, dat het u -spijt, maar ik weet het niet! Ik kan niet zeggen wat gij misschien -gedaan hebt! Menschen als gij kennen ons niet, geven niet om ons, -behooren niet tot ons. Ik weet niet waarom gij dien avond misschien -gekomen zijt. Ik kan niet anders zeggen, of gij zult misschien uwe -eigene oogmerken daarmede gehad hebben, zonder u te bekommeren om -de ongelegenheid, waarin gij zoo iemand als dien armen man zoudt -brengen. Ik zeide toen: God zegene u, dat gij gekomen zijt; en dat -zeide ik met al mijn hart, omdat gij zooveel medelijden met hem -scheent te hebben; maar nu weet ik het niet, nu weet ik het niet." - -Louisa was niet in staat om haar over haar onbillijk vermoeden -te misprijzen; haar vast vertrouwen op haar vriend en hare innige -droefheid strekten haar tot voldoende verontschuldiging. - -"En als ik bedenk," zeide Rachel tusschen haar snikken door, "dat -de arme man zoo dankbaar was en dacht, dat gij zoo goed voor hem -waart--als ik bedenk, dat hij zijne hand voor zijn gezicht hield om -de tranen te verbergen, die gij hem in de oogen hadt gebracht--o, -dan hoop ik dat het u spijten mag, en dat gij geene grootere reden -tot spijt moogt hebben; maar ik weet het niet, ik weet het niet." - -"Het staat u mooi," bromde de hondsvot, in zijn donkeren hoek onrustig -heen en weer schuivende, "om met zulke lasterlijke praatjes aan te -komen. Gij moest terstond de deur worden uitgesmeten; dat zou niet -meer zijn dan gij verdient." - -Zij gaf geen antwoord hierop, en haar zacht schreien was het eenige -geluid dat men hoorde, totdat mijnheer Bounderby het woord nam. - -"Komaan," zeide hij, "gij weet waartoe gij u verbonden hebt. Denk -liever daarom en niet om wat anders." - -"Het spijt mij waarlijk," antwoordde Rachel, hare oogen afdrogende, -"dat iemand mij zoo gezien heeft, maar men zal mij niet weder -zoo zien. Mevrouw, toen ik gelezen had wat er van Stephen gedrukt -is--en dat evenveel waarheid bevat alsof het van u gezegd was--ben ik -rechtstreeks naar het kantoor gegaan, om te zeggen dat ik wist waar -Stephen was, en voor vast en zeker te beloven, dat hij over twee -dagen hier zou zijn. Ik kon mijnheer Bounderby toen niet spreken -en uw broeder zond mij weg; en toen zocht ik u op, maar gij waart -niet te vinden, en zoo ging ik weder naar mijn werk. Zoodra ik van -avond uit de fabriek kwam, haastte ik mij om te hooren wat er van -Stephen gezegd werd--want ik weet, dat hij met glans zal terugkomen -om dat gerucht te schande te maken--en toen ging ik weer om mijnheer -Bounderby op te zoeken, en ik vond hem en zeide hem al wat ik wist; -en hij geloofde niets van wat ik zeide en bracht mij hier." - -"Zoo ver is alles waar," zeide Bounderby, met de handen in de zakken -en den hoed op het hoofd. "Maar ik ken ulieden langer dan vandaag, -moet ge weten, en ik weet, dat gij uit gebrek aan praatjes nooit -sterven zult. Maar nu raad ik u niet zooveel aan praten te denken -als aan handelen. Gij hebt op u genomen iets te doen, en al wat ik -voor het oogenblik te zeggen heb, is--doe het." - -"Ik heb dezen namiddag met de post aan Stephen geschreven, gelijk -ik vroeger nog eens aan hem geschreven heb," antwoordde Rachel, -"en hij zal ten langste over twee dagen hier zijn." - -"Dan zal ik u eens wat zeggen," liet Bounderby hierop volgen. "Gij weet -misschien niet, dat men nu en dan ook op u gepast heeft, daar men u -niet vrij van verdenking hield, omdat de menschen meestal beoordeeld -worden naar het gezelschap waarin zij verkeeren. Het postkantoor is -ook niet vergeten geworden. Wat ik u nu zeg, is, dat er nooit een -brief aan Stephen Blackpool door u verzonden is. Waar dus uw brief -gebleven is, moet gij zelf maar raden. Misschien vergist gij u en -hebt gij er nooit een geschreven." - -"Hij was nog geene week hier vandaan geweest, mevrouw," zeide Rachel, -zich naar Louisa keerende, alsof zij zich op deze wilde beroepen, "of -hij zond den eenigen brief, dien ik ooit van hem gehad heb, om mij te -zeggen, dat hij genoodzaakt was onder een anderen naam werk te zoeken." - -"Zoo waarachtig!" riep Bounderby uit, nadat hij fluitende zijn hoofd -had geschud, "heeft hij zijn naam veranderd! Dat is eenigszins -ongelukkig voor zulk een onberispelijk persoon. Het wordt in ons -gerechtshof een weinigje verdacht gehouden, geloof ik, als een -onschuldig man toevallig verscheidene namen heeft." - -"In naam der barmhartigheid, mevrouw," zeide Rachel, wederom met -tranen in de oogen, "wat zou de arme man doen? De meesters tegen hem -aan den eenen kant, de werklieden aan den anderen, terwijl hij niets -anders verlangde dan in vrede te werken en te mogen doen wat hij voor -recht hield. Kan iemand dan geene eigene ziel, geen eigen geweten -hebben? Moet hij het, door goed en kwaad heen, geheel met den eenen -of met den anderen kant houden, of anders gejaagd worden als een haas?" - -"Waarlijk, ik beklaag hem met al mijn hart," zeide Louisa, "en ik hoop, -dat hij zich zal kunnen zuiveren." - -"Daarvoor behoeft gij niet bang te zijn, mevrouw. Hij is veilig." - -"Des te veiliger zou ik denken," zeide Bounderby, "omdat gij niet -wilt zeggen waar hij is, niet waar?" - -"Hij zal door mijn bedrijf niet terugkomen met de onverdiende schande -van teruggebracht te worden. Hij zal vrijwillig terugkomen om zich te -zuiveren, en om allen, die zijn goeden naam beklad hebben, terwijl -hij er niet was om zich te verdedigen, te schande te maken. Ik heb -hem gezegd wat er tegen hem gedaan is," zeide Rachel, op wier gemoed -alle vertrouwen afstuitte, gelijk de golven der zee op eene rots, -"en hij zal ten langste over twee dagen hier zijn." - -"Evenwel," liet Bounderby hierop volgen, "als hij vroeger gepakt kan -worden, zal hij ook vroeger gelegenheid hebben om zich te zuiveren. Wat -u betreft, ik heb niets tegen u; wat gij mij zijt komen zeggen, blijkt -de waarheid te zijn, en ik heb u gelegenheid gegeven om te bewijzen, -dat het de waarheid was, en daar mede is het afgedaan. Ik wensch u -allen goedenavond. Ik moet weg om dit wat nader te onderzoeken." - -Zoodra mijnheer Bounderby zich omkeerde, kwam Tom uit zijn hoek, -bleef dicht bij hem en ging met hem heen. De eenige afscheidsgroet, -dien hij voor iemand over had, was een stuursch: "Goedenavond, -vader!" Met dat korte gezegde en een donkeren blik naar zijne zuster, -verliet hij het huis. - -Sedert zijn plechtanker hem begeven had, was mijnheer Gradgrind zeer -karig met woorden geweest. Hij bleef nog stil zitten, toen Louisa -vriendelijk zeide: - -"Rachel, gij zult mij eens niet meer wantrouwen, als gij mij beter -kent." - -"Het stuit mij tegen de borst," antwoordde Rachel op zachter toon dan -vroeger, "iemand te moeten wantrouwen; maar als ik zoo gewantrouwd -werd--als wij het allen worden--kan ik zulke dingen niet geheel uit -het hoofd zetten. Ik vraag u verschooning, dat ik u beleedigd heb. Ik -geloof nu niet meer wat ik zoo even zeide. Maar ik zou wel weder zoo -kunnen gaan gelooven, als die arme man zoo verongelijkt wordt." - -"Hebt gij hem in uw brief gezegd," vroeg Sissy, "dat men vermoeden -op hem heeft gekregen, omdat men hem des avonds bij het kantoor -had gezien? Hij zou dan weten wat hij zou moeten ophelderen als hij -terugkwam, en daarop voorbereid zijn." - -"Ja, lieve juffrouw," antwoordde zij, "maar ik kan niet raden wat -hem daar heeft doen komen. Hij placht nooit daarheen te gaan. Het -was geheel niet in zijn weg. Zijn weg was dezelfde als de mijne, -en niet daar voorbij." - -Sissy was reeds naar haar toegekomen, om haar te vragen waar zij -woonde, en of zij morgenavond mocht komen vernemen of er tijding van -hem was. - -"Ik twijfel," antwoordde Rachel, "of hij vóór overmorgen wel hier -kan zijn." - -"Dan zal ik ook overmorgenavond komen," zeide Sissy. - -Toen Rachel hierin had toegestemd en vertrokken was, hief mijnheer -Gradgrind zijn hoofd op en zeide tot zijne dochter: - -"Louisa, kindlief, ik heb nooit, zooveel ik weet, dien man -gezien. Gelooft gij, dat hij er in betrokken is?" - -"Ik heb er, meen ik, vroeger wel aan geloofd, vader, hoewel met veel -moeite. Maar nu geloof ik het niet meer." - -"Dat wil zeggen, dat gij u zelve eens overreed hebt om het te gelooven, -omdat gij wist dat hij verdacht werd. Zijn voorkomen en manier van -doen--zijn die zoo eerlijk?" - -"Bijzonder eerlijk." - -"En haar vertrouwen op hem was zoo ongeschokt! Ik denk bij mij zelven," -zeide mijnheer Gradgrind peinzende, "zou de werkelijke misdadiger -van die beschuldigingen weten? Waar is hij? Wie is hij?" - -Zijn haar was sedert kort begonnen van kleur te veranderen; en toen -hij weder met het hoofd in de hand bleef zitten, zoo verouderd en -vergrijsd, kwam Louisa, met een blik vol vrees en medelijden, haastig -naar hem toe en zette zich dicht naast hem. Bij toeval ontmoetten -hare oogen juist die van Sissy. Het goede meisje werd rood van schrik, -en Louisa legde haar voorvinger op hare lippen. - -Toen Sissy den volgenden avond weder thuis kwam en Louisa berichtte, -dat Stephen nog niet gekomen was, deed zij dit fluisterend. Den avond -daarna, toen zij met dezelfde tijding thuis kwam, en er bijvoegde dat -men niet van hem gehoord had, deed zij dit even zacht en angstig. Van -het oogenblik af, dat zij dien blik hadden gewisseld, noemden zij -nooit weder overluid zijn naam, en spraken zij nooit verder over den -diefstal, wanneer mijnheer Gradgrind daarvan begon melding te maken. - -De twee bepaalde dagen verliepen; drie dagen en nachten verliepen, -en Stephen Blackpool kwam niet en liet niets van zich hooren. Op den -vierden dag ging Rachel, wier vertrouwen ongeschokt bleef, maar die -begreep dat haar brief niet terecht was gekomen, naar het kantoor en -liet daar den brief zien, dien zij vroeger van hem had ontvangen en -waarin zijn adres was opgegeven in een fabriekplaatsje, dat zestig -mijlen ver en niet aan den grooten weg lag. Er werden lieden naar -die plaats gezonden, en de geheele stad verwachtte, dat Stephen den -volgenden dag opgebracht zou worden. - -Gedurende dien geheelen tijd had de hondsvot mijnheer Bounderby als -zijne schaduw vergezeld en in alles wat hij deed geholpen. Hij was -in eene geweldige spanning, zeer koortsig, beet zijne nagels tot op -het vleesch toe weg, en sprak met eene harde, ratelende stem en met -droge, als het ware verschroeide lippen. Op het uur, dat de verdachte -verwacht werd, was de hondsvot aan het station, en wilde wedden dat -hij zich uit de voeten had gemaakt vóór de komst van hen, die hem -waren gaan zoeken, en dat hij dus niet zou verschijnen. - -De hondsvot had gelijk. De afgezondenen kwamen alleen terug. Rachel's -brief was verzonden en bezorgd; maar Stephen Blackpool had zich -op hetzelfde uur te zoek gemaakt en niemand wist iets meer van -hem. De eenige twijfel, dien men te Coketown koesterde, was, of -Rachel wel te goeder trouw geschreven had om er op aan te dringen -dat hij zou terugkomen, of dat zij hem had gewaarschuwd de vlucht te -nemen. Daaromtrent waren de gevoelens verdeeld. - -Zes dagen, zeven dagen, ver in eene volgende week. De rampzalige -hondsvot vatte moed--een akeligen moed--en begon brutaal te -worden. "Was de verdachte kerel de dief? Mooie vraag! Zoo niet, -waar was de man dan en waarom kwam hij niet terug?" - -Waar was de man en waarom kwam hij niet terug? In het holste van -den nacht kwam de weerklank van deze zijne woorden, die over dag de -Hemel weet hoe ver weggevlogen waren, in plaats van den man terug, -en hield hem gezelschap tot aan den ochtend. - - - - - - - -XXXIII. - -GEVONDEN. - - -Wederom een dag en nacht, en wederom een dag en nacht. Geen Stephen -Blackpool. Waar was de man en waarom kwam hij niet terug? - -Elken avond ging Sissy naar de woning van Rachel en zat bij haar -in haar klein, net kamertje. Den geheelen dag werkte Rachel, gelijk -zulke lieden moeten werken, welken angst zij ook mogen verduren. Voor -de rookslangen was het onverschillig wie verloren of gevonden werd, -met wien het goed of slecht afliep; de zwaarmoedige olifanten weken -evenmin als de mannen van feiten van hun vasten gang af, wat er -ook mocht gebeuren. Wederom een dag en nacht, en wederom een dag en -nacht. De eentonigheid was onafgebroken. Zelfs het verdwijnen van -Stephen Blackpool viel in de gewone sleur, en werd een even eentonig -wonder als ieder stuk machinerie te Coketown. - -"Ik twijfel," zeide Rachel, "of er twintig in de geheele stad over -zijn, die nu nog eenig vertrouwen op den lieven, goeden man hebben." - -Zij zeide dit tegen Sissy, terwijl zij in haar kamertje zaten, alleen -door de lantaren op den hoek der straat verlicht. Sissy was daar -gekomen toen het reeds donker was, om naar Rachel's terugkomst van -haar werk te wachten; en sedert hadden zij aan het venster gezeten, -waar Rachel haar gevonden had, zonder helderder licht noodig te hebben -om hare treurige taak te beschijnen. - -"Als het niet zoo genadig beschikt was, dat ik u had om mede te -spreken," vervolgde Rachel, "zouden er, denk ik, tijden zijn dat -ik niet bij mijn verstand zou zijn gebleven. Maar ik krijg hoop en -kracht door u; en ik geloof, hoewel de schijn tegen hem mag wezen, -dat hij toch nog onschuldig zal blijken." - -"Dat geloof ik ook met al mijn hart," antwoordde Sissy. "Ik ben bij -mij zelve zoo verzekerd, Rachel, dat het vertrouwen, dat gij tegen -alle bezwaren in blijft koesteren, niet verkeerd kan wezen, dat ik -evenmin aan hem twijfel alsof ik hem gedurende juist zooveel jaren -van beproeving had gekend als gij gedaan hebt." - -"En ik, lieve," zeide Rachel met eene beving in hare stem, "heb door -al die jaren heen ondervonden, dat hij, op zijne stille manier, zoo -getrouw was aan al wat eerlijk en goed is, dat ik, al moest men nooit -iets meer van hem hooren, en al moest ik honderd jaren oud worden, -toch met mijn laatsten adem zou kunnen zeggen: God kent mijn hart, -ik heb nooit opgehouden Stephen Blackpool te vertrouwen." - -"Wij op Stone Lodge, Rachel, gelooven allen, dat hij vroeger of later -van alle verdenking zal bevrijd worden." - -"Hoe meer ik weet dat men daar zoo gelooft," zeide Rachel, "en hoe -vriendelijker ik het vind, dat gij opzettelijk daar vandaan komt -om mij te troosten en gezelschap te houden, en u bij mij laat zien -terwijl ik zelve nog niet vrij van alle verdenking ben, des te meer -spijt het mij, dat ik ooit die woorden van achterdocht tegen de jonge -mevrouw heb gesproken. En toch...." - -"Gij wantrouwt haar toch nu niet meer, Rachel?" - -"Nu gij ons weder bij elkander hebt gebracht--neen. Maar ik kan het -niet altijd uit mijne gedachten zetten...." - -Hare stem daalde tot eene zachte en langzame alleenspraak, zoodat -Sissy, die naast haar zat, met oplettendheid moest luisteren. - -"Ik kan het niet altijd laten den een of ander te verdenken. Ik kan -niet raden wie het is; ik kan niet raden hoe of waarom; maar ik heb -een vermoeden, dat iemand Stephen uit den weg heeft geholpen. Ik heb -een vermoeden, dat hij, door vrijwillig terug te komen, en zich voor -iedereen onschuldig te toonen, iemand anders beschamen zou, die--om -dit te voorkomen--hem opgehouden en uit den weg geholpen heeft." - -"Dat is eene schrikkelijke gedachte," zeide Sissy, verbleekende. - -"Ja, het is schrikkelijk, te denken dat hij vermoord zou zijn." - -Sissy huiverde en werd nog bleeker. - -"Als dat mij in het hoofd komt, lieve," vervolgde Rachel, "en dat wil -het somtijds, hoezeer ik ook mijn best doe om het er uit te houden, -door tot hooge getallen toe te tellen als ik werk, of stukken op te -zeggen, die ik van buiten leerde toen ik een kind was--dan word ik -zoo schrikkelijk gejaagd en ongeduldig, dat ik, hoe moede ik ook ben, -wel mijlen en mijlen ver zou willen loopen. Ik moet dit te boven -komen eer ik naar bed ga. Ik zal met u naar huis gaan." - -"Hij kan op reis hierheen ziek zijn geworden," zeide Sissy, met eene -flauwe stem een versleten stukje hoop aanbiedende; "en in dat geval, -zijn er onderweg vele plaatsen waar hij zich kon ophouden." - -"Maar hij is daar nergens. Men heeft overal naar hem gezocht, en hij -is er niet." - -"'t Is waar," luidde Sissy's onwillige toestemming. - -"Hij kon de reis te voet in twee dagen doen; en als hij niet te voet -kon gaan, heb ik hem in den brief, dien hij kreeg, geld gezonden om te -kunnen rijden, uit vrees, dat hij zelf geen geld te missen zou hebben." - -"Laten wij hopen, dat morgen iets beters zal aanbrengen, Rachel. Kom -mede in de lucht." - -Hare zachte hand hing Rachel's doek over hare glanzig zwarte haren op -de gewone manier waarop zij dien droeg, en zij gingen naar buiten. Daar -het een fraaie avond was, stonden hier en daar troepjes werklieden -op de hoeken der straten te drentelen; maar voor de meesten was het -etenstijd, en er waren maar weinig menschen op straat. - -"Ge zijt nu zoo gejaagd niet meer, Rachel, en uwe hand is koeler." - -"Ik word altijd beter, lieve, als ik maar kan loopen en wat frissche -lucht inademen; maar als ik dat niet kan, word ik flauw en duizelig." - -"Maar gij moet niet beginnen te bezwijken, Rachel, want gij zult -misschien op een of anderen tijd noodig zijn om Stephen bij te -staan. Morgen is het zaterdag. Als er morgen geen nieuws komt, laten -wij dan zondagochtend eene verre wandeling door het veld doen, opdat -gij kracht verzamelt voor de volgende week. Wilt gij dat?" - -"Ja, lieve." - -Zij waren nu in de straat gekomen waar het huis van Bounderby -stond. Sissy's weg liep de deur voorbij, en zij waren niet ver meer -daar vandaan. Er was pas een spoortrein aangekomen, die een aantal -rijtuigen in beweging bracht en een aanmerkelijk gewoel door de stad -verspreidde. Verscheidene koetsen ratelden voor en achter de twee -wandelaarsters, toen zij het huis van Bounderby naderden, en juist -toen zij het voorbijgingen, hield eene koets zoo plotseling op, dat zij -onwillekeurig omkeken. Het heldere gaslicht boven de stoep van mijnheer -Bounderby deed haar mevrouw Sparsit herkennen, die in de koets zat en -driftige pogingen aanwendde om het portier te openen. Mevrouw Sparsit -zag beiden op hetzelfde oogenblik en riep ze om te blijven wachten. - -"Dat is eene beschikking der Voorzienigheid," riep mevrouw Sparsit -uit, toen de koetsier haar uit hare gevangenis had verlost. "Kom er -uit, juffrouw," vervolgde zij tegen iemand, die nog in de koets zat; -"kom er uit, of wij zullen er u uit laten slepen." - -De persoon, die hierop te voorschijn kwam, was niemand anders dan de -geheimzinnige oude vrouw, en mevrouw Sparsit greep haar dadelijk bij -haar kleed vast. - -"Blijft van haar af, allemaal!" riep mevrouw Sparsit met grooten -ijver. "Laat niemand haar aanraken. Zij behoort mij. Kom binnen, -juffrouw," vervolgde zij daarop, haar vorig commando omkeerende; -"kom binnen, of wij zullen u laten binnenslepen." - -Het schouwspel van klassieke deftigheid, die eene oude vrouw bij -de keel greep en een huis binnensleepte, zou altijd voor alle echt -Engelsche nieuwsgierigen, gelukkig genoeg om daarvan getuigen te -zijn, eene groote verzoeking zijn geweest om dat huis mede binnen -te dringen en te zien hoe de zaak afliep. Maar nu het merkwaardige -van dit verschijnsel nog vergroot werd door de ruchtbaarheid van -den bekenden diefstal in het kantoor, moest het alle toevallige -voorbijgangers met onweerstaanbare kracht in huis lokken, al had men -ook kunnen verwachten, dat het dak hun op het hoofd zou vallen. Alle -toevallig aanwezige getuigen, die uit de nieuwsgierigsten der buren -ten getale van omtrent vijf en twintig bestonden, sloten zich dus -achter den trein aan, toen mevrouw Sparsit en hare gevangene, door -Sissy en Rachel gevolgd, het huis binnengingen, en de geheele troep -drong in een verwarden drom de eetzaal van mijnheer Bounderby in, -terwijl de achtersten niet draalden met op de stoelen te klimmen, -om zoo over de voorsten te kunnen heenzien. - -"Roep mijnheer Bounderby beneden!" riep mevrouw Sparsit. "Gij, Rachel, -weet gij wie dit is?" - -"Dit is juffrouw Pegler," antwoordde Rachel. - -"Dat zou ik ook denken!" riep mevrouw Sparsit zegevierend uit. "Roep -mijnheer Bounderby. Gaat uit den weg, allemaal." Hier poogde de -oude juffrouw Pegler, die zich dicht had ingemoffeld en zooveel -mogelijk wegkroop, fluisterend en smeekend iets te zeggen. "Praat -mij van niets,", zeide mevrouw Sparsit hardop. "Ik heb u onderweg al -twintigmaal gezegd, dat ik u niet loslaat eer ik u aan hem in eigen -persoon heb overgegeven." - -Nu verscheen mijnheer Bounderby, vergezeld door mijnheer Gradgrind -en den hondsvot, met welke twee hij boven had gesproken. Bounderby's -gezicht gaf meer verbazing dan gastvrijheid te kennen, toen hij het -ongenoodigde gezelschap in zijne eetzaal ontwaarde. - -"Wat is er nu aan de hand, mevrouw Sparsit?" zeide hij. - -"Mijnheer," zoo begon die brave vrouw hare opheldering, "ik vertrouw -dat ik het geluk heb u iemand voor oogen te plaatsen, die gij zeer -gewenscht hebt te vinden. Geprikkeld door mijn verlangen om uw -gemoed gerust te stellen, mijnheer, en afgaande op die onvolkomene -aanwijzingen van de plaats, waar die persoon zou kunnen wonen, -door dat meisje, Rachel, gegeven, die gelukkig juist hier is, om -te zeggen of zij haar herkent, is het mij gelukt haar te vinden en -hier te brengen--ik behoef niet te zeggen zeer tegen haar wil. Het -is niet zonder moeite geweest dat ik dit gedaan heb, mijnheer; maar -moeite in uw dienst is mij een vermaak, en honger, dorst en koude -een wezenlijk genot." - -Hier bleef mevrouw Sparsit steken; want niet zoodra kreeg mijnheer -Bounderby de oude juffrouw Pegler te zien of zijn gezicht nam eene -tegenstrijdige mengeling van kleuren en uitdrukkingen aan, waaronder -echter verslagenheid de overhand had. - -"Wat heeft dat te beduiden?" was de hoogst onverwachte vraag, die -hij haar gramstorig toebulderde. "Ik vraag wat dat te beduiden heeft, -juffrouw?" - -"Mijnheer!" zeide mevrouw Sparsit flauw. - -"Waarom houdt gij u op met dingen, die u niet raken, juffrouw?" viel -Bounderby uit. "Hoe durft gij hier komen en uw bemoeizieken neus in -mijne familiezaken steken?" - -Deze toespeling op het lichaamsdeel, waaraan zij zooveel waarde -hechtte, overweldigde mevrouw Sparsit geheel en al. Zij zette zich -stijf op een stoel, alsof zij bevroren was; en mijnheer Bounderby -strak aanstarende, liet zij langzaam hare mofjes over elkander krassen, -alsof zij ook bevroren waren. - -"Mijn lieve Josiah!" riep juffrouw Pegler bevend uit. "Mijn beste -jongen! Ik kan het niet helpen. Het is mijne schuld niet, Josiah. Ik -heb die juffrouw dikwijls genoeg gezegd, dat ik wel wist, dat het -u niet aangenaam zou zijn wat zij deed, maar zij wilde er niet van -afzien." - -"Waarom hebt gij u laten brengen? Kondt gij hare muts niet aftrekken, -of haar een tand uitslaan, of haar op eene andere wijze van u -afmaken?" zeide Bounderby. - -"Maar, mijn jongen, zij dreigde mij, als ik mij te weer stelde, zou -ik door constables hier gebracht worden, en het was beter stilletjes -te komen dan tumult te maken in zulk"--hier zag juffrouw Pegler -beschroomd en toch trotsch in het rond--"in zulk een mooi huis als -dit is. Waarlijk, waarlijk, het is mijne schuld niet. Mijn beste, -brave, deftige zoon! Ik heb altijd stil en verscholen geleefd, lieve -jongen. Ik heb geen enkelen keer de conditie gebroken. Ik heb nooit -gezegd, dat ik uwe moeder was. Ik heb u maar in de verte bewonderd; -en als ik somtijds naar de stad ben gekomen, met lange tusschenpoozen, -om eens met verrukking naar u te kijken, heb ik het onbekend gedaan, -lieve jongen, en ben dan stil weer heengegaan." - -Mijnheer Bounderby stapte met de handen in de zakken en een gezicht -vol verdriet en ongeduld langs de lange eettafel op en neer, terwijl -de toeschouwers ieder woord van juffrouw Pegler gretig opvingen en -hunne oogen hoe langer hoe wijder opensperden. Daar Bounderby nog -bleef op en neer stappen toen juffrouw Pegler geëindigd had, sprak -mijnheer Gradgrind de zwaar belasterde vrouw aldus aan: - -"Het verwondert mij, juffrouw," zeide hij met strengheid, "dat gij -op uwe jaren nog het hart hebt, mijnheer Bounderby hier uw zoon te -komen noemen, nadat gij zoo onnatuurlijk en onmenschelijk met hem -hebt gehandeld." - -"Ik onnatuurlijk!" riep de arme juffrouw Pegler uit. "Ik -onmenschelijk! Voor mijn dierbaren zoon!" - -"Dierbaar!" herhaalde mijnheer Gradgrind. "Ja, dierbaar, nu hij door -eigen arbeid tot fortuin gekomen is, juffrouw, dat geloof ik wel. Maar -toch niet heel dierbaar, toen gij in zijne kindsheid van hem zijt -weggeloopen en hem aan de mishandelingen eener dronken grootmoeder -hebt overgelaten." - -"Ik mijn Josiah verlaten!" riep juffrouw Pegler uit, hare handen -ineenslaande. "Nu, God vergeve u uwe slechte gedachten, mijnheer, -en uw laster tegen de nagedachtenis van mijne goede moeder, die in -mijne armen gestorven is eer Josiah geboren was. Ik hoop dat gij er -berouw van zult hebben, mijnheer, en beter leeren." - -Zij zeide dit zoo ernstig en op zulk een smartelijken toon, dat -mijnheer Gradgrind, schrikkende van de mogelijkheid, die hij begon -te begrijpen, met eene veel zachtere stem zeide: - -"Ontkent gij dan, juffrouw, dat gij uw zoon in--in de goot hebt -laten liggen?" - -"Josiah in de goot!" riep juffrouw Pegler uit. "Wel zeker ontken ik -dat, mijnheer. Foei, gij moest u schamen zoo iets te zeggen. Mijn -lieve jongen weet, en hij zal het u zeggen ook, dat hij wel van -nederige ouders, maar toch van ouders is gekomen, die hem zoo lief -hadden als de beste maar konden doen, en wie het nooit zuur viel zich -zelven wat te bekrimpen, om hem zoo heerlijk te laten schrijven en -cijferen leeren; ik heb zijne boeken nog thuis, waarin gij dat zien -kunt. Ja, dat heb ik!" zeide zij met trotsche verontwaardiging. "En -mijn lieve jongen weet, en zal het u ook wel zeggen, mijnheer, dat, -toen zijn lieve vader gestorven was, toen hij acht jaren oud was, -zijne moeder zich ook wel wat kon bekrimpen, gelijk het haar plicht, -haar vermaak en haar trots was te doen, om hem in de wereld voort -te helpen en hem in de leer te bestellen. En een oppassende jongen -was hij, en een goed meester had hij om hem een handje te helpen, -en braaf heeft hij gewerkt om een rijk en gezeten man te worden. En -ik zal u zeggen, mijnheer--want mijn lieve jongen zal dat niet willen -doen--dat, hoewel zijne moeder maar een klein dorpswinkeltje hield, -hij haar toch nooit vergat, maar haar een pensioen gaf van dertig -pond 's jaars--meer dan ik noodig heb, want ik houd er nog van -over--alleen het beding makende, dat ik zou blijven waar ik woonde, -en niet op hem roemen en hem niet lastig vallen. En dat heb ik ook -nooit gedaan, behalve dat ik eens in het jaar naar hem kwam kijken, -zonder dat hij het ooit geweten heeft. En het is goed, dat ik moet -blijven wonen waar ik woon," vervolgde de goede oude vrouw, haar zoon -met hartelijken ijver voorsprekende, "want ik twijfel er niet aan, -of ik zou, als ik hier was, maar vele ongemanierde dingen doen, en ik -ben nu weltevreden, en kan mijn hoogmoed op mijn Josiah voor mij zelve -houden en hem lief hebben, alleen omdat ik hem liefheb. En ik schaam -mij voor u, mijnheer," zoo besloot zij, "over uwe kwaadsprekendheid en -ergdenkendheid. Ik ben hier nog nooit geweest, en heb hier nooit willen -wezen, als mijn lieve zoon neen zeide. En ik zou hier ook nu niet -wezen, als ik niet gebracht was. Gij moest u schamen, ja, dat moest -gij, om mij te betichten eene slechte moeder voor mijn zoon geweest -te zijn, terwijl mijn zoon daar staat om geheel iets anders te zeggen." - -De omstanders op den grond en op de stoelen gaven door hun gemompel -hunne sympathie met juffrouw Pegler te kennen, en mijnheer Gradgrind -gevoelde zich op eene onschuldige manier in een zeer onaangenamen -toestand geplaatst, toen mijnheer Bounderby, die zonder ophouden op -en neer was blijven stappen en met ieder oogenblik rooder en meer -opgezwollen was, op eens pal bleef staan. - -"Ik weet niet recht," zeide hij, "hoe ik aan de eer van het aanwezige -gezelschap kom, maar daarnaar vraag ik ook niet. Als zij nu voldaan -zijn, zullen zij misschien zoo goed wezen van heen te gaan; en al -mochten zij niet voldaan zijn, dan zullen zij misschien toch zoo goed -wezen van heen te gaan. Ik ben niet verplicht eene voorlezing over -mijne familiezaken te houden; dat heb ik niet aangenomen te doen, -en dat zal ik ook niet doen. Zij, die eenige opheldering over dat -gedeelte van het geval verwachten, zullen teleurgesteld worden--vooral -Tom Gradgrind, en dat kan hij niet te spoedig weten. Wat den diefstal -in het kantoor betreft, heeft er ten aanzien van mijne moeder eene -vergissing plaats gehad. Zonder iemands overgroote gedienstigheid -zou dat niet gebeurd zijn, en ik heb altijd een hekel aan overgroote -gedienstigheid. Goedenavond!" - -Hoewel mijnheer Bounderby zich aldus van de zaak afhielp en de deur -openhield om het gezelschap uit te laten, had hij toch eene bluffende -schaapachtigheid over zich, die tegelijk zeer jammerlijk en uiterst -belachelijk was. Tentoongesteld in zijn snoevende nederigheid, -als een man die zijne winderige reputatie op logens had gebouwd, -en met zijn pochen de waarheid even ver van zich had weggejaagd -alsof hij de lage eerzucht had gehad (en lager is er niet) om zich -een adellijken stamboom te verdichten, maakte hij eene allerzotste -vertooning. Terwijl hij aan de deur stond om de lieden uit te laten, -die hij wist dat het gebeurde door de geheele stad zouden verspreiden, -om het aan de vier winden prijs te geven, had men geen armzaliger -voorbeeld van een tentoongestelden snoever kunnen zien. Zelfs met de -ongelukkige mevrouw Sparsit, die van het toppunt harer zegepraal in -een poel van verslagenheid was gevallen, was het niet zoo ellendig -gesteld als met dien buitengemeenen man, die zich zelven tot een -dommen bedrieger gemaakt had, Josiah Bounderby van Coketown. - -Rachel en Sissy lieten juffrouw Pegler voor dien nacht een -nachtverblijf bij haar zoon vinden, en wandelden te zamen naar het -hek van Stone Lodge, waar zij afscheid namen. Mijnheer Gradgrind -kwam haar achterop eer zij nog ver op weg waren, en sprak met veel -belangstelling over Stephen Blackpool, voor wien hij dacht, dat dit -openlijke bewijs, hoe ongegrond de vermoedens tegen juffrouw Pegler -geweest waren, waarschijnlijk gunstige gevolgen zou hebben. - -Wat den hondsvot betreft, onder dit geheele tooneel, gelijk sedert -kort bij alle gelegenheden, was hij dicht bij mijnheer Bounderby -gebleven. Hij scheen te denken, dat hij, zoolang Bounderby geene -ontdekking kon doen zonder dat hij er van wist, in zooverre veilig -was. Hij had nooit zijne zuster bezocht, en haar sedert hare thuiskomst -maar eens gezien, namelijk op dien avond, toen hij, gelijk verhaald -is, insgelijks dicht bij Bounderby bleef. - -In het gemoed zijner zuster woonde eene duistere, vormlooze vrees, -waaraan zij nooit woorden gaf, en die haar slechten, ondankbaren -broeder met eene akelige geheimzinnigheid omhulde. Dezelfde donkere -mogelijkheid had zich juist dezen dag in dezelfde vormelooze gedaante -aan Sissy vertoond, toen Rachel er van sprak, dat iemand, die door -Stephen's terugkomst beschaamd zou worden, hem uit den weg zou hebben -geholpen. Louisa had nooit gezegd, dat zij haar broeder van eenige -medeplichtigheid aan den diefstal verdacht hield; zij en Sissy hadden -in dit opzicht geene uitwisseling van vertrouwen gehad, behalve dien -enkelen blik, toen de niets vermoedende vader zijn grijs hoofd op -zijne hand liet rusten; maar zij hadden elkander verstaan. Deze andere -vrees was zoo geducht, dat zij als eene spookachtige schim boven haar -bleef zweven, zonder dat een van beiden er aan durfde denken dat die -schrikgedaante haar nabij, veel minder dat zij ook nabij de andere was. - -En nog gelukte het den hondsvot zich goed te houden. Als Stephen -Blackpool de dief niet was, moest hij maar voor den dag komen. Waarom -deed hij dat niet? - -Nog een nacht. Nog een dag en nacht. Geen Stephen Blackpool. Waar -was de man, en waarom kwam hij niet terug? - - - - - - - -XXXIV. - -HET STERRENLICHT. - - -Do zondag was een heldere herfstdag, frisch en koel, toen Sissy en -Rachel in den vroegen morgen, bij elkander kwamen om eene wandeling -over het veld te doen. - -Daar Coketown stof en asch strooide, niet alleen op zijn eigen hoofd, -maar ook op den geheelen omtrek--op de manier van die vrome lieden, -die voor hunne eigene zonden boete doen door anderen in zakken te -kleeden--waren zij, die nu en dan naar een teugje zuivere lucht -dorstten (hetgeen niet volstrekt onder de goddelooze ijdelheden des -levens behoort), op dien dag gewoon zich eenige mijlen ver over den -spoorweg te laten brengen en dan hunne wandeling door het veld te -beginnen. Sissy en Rachel hielpen zich op de gebruikelijke manier -uit den rook, en werden bij een station omtrent halverwege tusschen -de stad en het buiten van mijnheer Bounderby afgezet. - -Hoewel het groene landschap hier en daar met hoopen steenkool was -bevlekt, was het elders toch groen, en waren er boomen te zien, -en hoorde men leeuweriken zingen (hoewel het zondag was) en waren -er aangename geuren in de lucht, en werd alles overwelfd door eene -heldere blauwe lucht. Aan den eenen kant vertoonde zich Coketown in -het verschiet gelijk een zwarte damp; in een ander verschiet begonnen -er heuvelen op te rijzen; in een derde was er eene flauwe verandering -in het licht langs den gezichteinder, waar het de afgelegene zee -bescheen. Onder de voeten der wandelaarsters was het gras frisch; -sierlijke schaduwen van takken speelden flikkerend daaroverheen; -de heggen stonden weelderig; alles was vrede. - -De machines boven de monden van mijnschachten, en de oude magere -paarden, die door hun dagelijkschen arbeid een kring in den grond -hadden getrapt, waren beiden in rust; de raderen hadden voor eene -korte poos opgehouden te draaien; en het groote rad der aarde scheen -zonder de schokken en het gerucht van een anderen tijd om te wentelen. - -Zij wandelden voort, over velden en door beschaduwde lanen, somtijds -over een stuk van een hek stappende, zoo verrot dat het brak als -de voet er tegen aanstiet, somtijds een hoop met gras begroeide -steenen en balken voorbijgaande, die de plaats van een verlaten -werk kenmerkten. Zij volgden paden en sporen, hoe gering zij ook -waren. Kleine hoogten, waarop het gras welig groeide en distels, -netelen en dergelijke planten waren opgeschoten, vermeden zij -steeds; want akelige histories werden in die streek verteld van oude -mijnputten, die onder zulke kenteekenen verborgen waren. - -De zon was hoog geklommen, toen zij gingen zitten om te rusten. Zij -hadden in langen tijd geen mensch van nabij of van verre gezien, en -de eenzaamheid bleef nog ongestoord. "Het is hier zoo stil, Rachel, -en het pad schijnt zoo weinig begaan, dat ik geloof dat wij de eersten -zijn, die den geheelen zomer hier zijn gekomen." - -Toen Sissy dit zeide, viel haar weder een stuk van een verrot hek in -het oog, dat op den grond lag. Zij stond op om er naar te kijken. - -"En toch weet ik het niet," zeide zij. "Dit is nog niet heel lang -geleden afgebroken. Het hout is nog versch gesplinterd. En hier zijn -ook voetstappen.--O, Rachel!" - -Zij kwam terugloopen en greep haar om den hals. Rachel was reeds -opgesprongen. - -"Wat is er?" - -"Ik weet het niet. Daar ligt een hoed in het gras." - -Zij gingen te zamen vooruit, Rachel die van het hoofd tot de voeten -beefde, nam den hoed op. Zij barstte in tranen en jammerklachten -uit. Stephen Blackpool had met zijne eigene hand zijn naam in den -hoed geschreven. - -"O, de arme man, de arme man! Men heeft hem van kant geholpen. Hij -ligt hier vermoord." - -"Is er--is er bloed aan?" bracht Sissy stamelend uit. - -Zij waren bang om er naar te zien, maar bezichtigden den hoed toch en -vonden geen spoor van geweld. De hoed had daar eenige dagen gelegen, -want hij was door den regen en den dauw verkleurd en had een indruk -van zijn vorm op het gras gelaten. Zij zagen vreesachtig rond, zonder -zich te bewegen, maar konden niets meer ontdekken. - -"Rachel," fluisterde Sissy, "ik zal alleen wat verder gaan." - -Zij had hare hand losgelaten en wilde juist een stap voorwaarts doen, -toen Rachel haar met een gil in beide armen greep. Vóór haar, vlak -voor hare voeten, was de afgebrokkelde kant eener zwarte diepte, -door het dichte gras verborgen. Zij deinsden terug, vielen op de -knieën en verborgen beiden haar gezicht aan elkanders hals. - -"O goede God! Hij is daar beneden! Daar beneden!" In het eerst was -dit akelig gegil alles, wat men door tranen, gebeden, vermaningen, -door welke poging ook, van Rachel kon bekomen. Het was onmogelijk -haar tot bedaren te brengen; en het was toch noodzakelijk dit te doen; -het was noodzakelijk haar vast te houden of zij zou zich in de diepte -hebben geworpen. - -"Rachel, lieve Rachel, goede Rachel, om 's Hemels wil, houd op met -dat schrikkelijke geschreeuw! Denk aan Stephen, denk aan Stephen, -denk aan Stephen!" - -Door eene ernstige herhaling dezer bede, met al den angst van zulk -een oogenblik ontboezemd, bracht Sissy haar eindelijk tot stilte, -en nu zag de ongelukkige haar aan zonder tranen en met een gezicht, -dat in steen scheen veranderd te zijn. - -"Rachel, Stephen kan nog leven. Gij wilt hem toch geen oogenblik -langer hulpeloos op den grond van dien akeligen put laten liggen, -als gij hem hulp kunt bezorgen!" - -"Neen, neen, neen!" - -"Ga dan om zijnentwil niet hier vandaan. Laat ik gaan luisteren." - -Zij huiverde om den put te naderen, maar zij kroop er op handen en -knieën naar toe en riep hem zoo hard zij roepen kon. Zij luisterde, -maar geen geluid gaf haar antwoord. Wederom riep en luisterde zij; -nog geen geluid. Zij deed dit twintig-, dertigmaal. Zij nam eene -kluit aarde van den afgebrokkelden grond, waar hij gestruikeld was, -en wierp dien in de opening. Zij kon niets hooren vallen. - -Het ruime uitzicht, waarvan de stilte weinige minuten geleden zoo -bekoorlijk was, vervulde haar moedig hart bijna met wanhoop, toen -zij opstond, overal rondkeek en geene hulp zag. - -"Rachel, wij moeten geen oogenblik verliezen. Wij moeten in -verschillende richtingen hulp gaan zoeken. Neem gij den weg dien wij -gekomen zijn; ik zal langs dit pad verder gaan. Zeg iedereen, wien -gij ontmoet, wat er gebeurd is. Denk aan Stephen, denk aan Stephen!" - -Zij zag aan Rachel's gezicht, dat zij haar nu kon vertrouwen. Nadat -zij eene poos was blijven staan om haar na te zien, terwijl zij haastig -voortstapte en al voortstappende hare handen wrong, keerde zij zich om -en begon zelve haar tocht om hulp te zoeken. Bij de heg bleef zij even -staan en bond haar doek daaraan vast, om de plek te herkennen; toen -wierp zij haar hoed op zijde en liep gelijk zij nog nooit had geloopen. - -Loop, Sissy, loop, in 's Hemels naam! Sta niet stil om adem te -halen! Loop, loop voort! Zich zelve aansporende, door zulk een biddend -roepen in hare gedachten te houden, liep zij van veld tot veld, -en van laan tot laan, en van plek tot plek, gelijk zij nog nooit -geloopen had, tot zij bij een afdakje aan een machinengebouw kwam, -waar twee mannen in de schaduw lagen te slapen. - -Hen eerst te wekken, en daarna te zeggen, overspannen en ademloos als -zij was, wat haar daar gebracht had, had vrij wat moeielijkheden in; -maar niet zoodra begrepen zij haar, of zij waren even vol ijver als -zij. Een van die mannen lag in den doffen slaap der dronkenschap, -maar toen zijn makker hem toeschreeuwde, dat er iemand in de Oude -Helschacht was gevallen, snelde hij heen naar een plas vuil water, -dompelde zijn hoofd daarin en kwam nuchter terug. - -Met deze twee mannen liep zij naar een ander, een halve mijl verder, -en met dezen weder naar een ander, terwijl de eerste twee elders -heen liepen. Toen werd er een paard gevonden, en kreeg zij een ander -man, om op leven of dood naar den spoorweg te rijden, en zond zij -eene boodschap aan Louisa, die zij opschreef en hem medegaf. Tegen -dien tijd was er een geheel dorp op de been; en windassen, touwen, -staken, emmers, kaarsen, lantarens en alle benoodigdheden werden snel -bijeengehaald om naar de Oude Helschacht gebracht te worden. - -Het scheen nu uren geleden sedert zij den verlorene verlaten had in -het graf, waar hij levend begraven lag. Zij kon niet langer van hem -vandaan blijven--het was alsof zij hem aan zijn lot overliet--en zij -haastte zich terug, vergezeld door een zestal arbeiders, waaronder de -dronken man, die door het nieuws nuchter was geworden en die de knapste -en ijverigste van allen was. Toen zij aan de Oude Helschacht kwamen, -vonden zij die zoo eenzaam als zij haar gelaten had. De arbeiders -riepen en luisterden, gelijk zij gedaan had, en bezichtigden den rand -van den afgrond, en beredeneerden hoe het gebeurd was, en gingen -toen zitten wachten, tot de gereedschappen, die zij noodig hadden, -gebracht werden. - -Elk geluid van insekten in de lucht, elk geritsel der bladeren, -elk gefluister onder die mannen deed Sissy beven, want dan dacht zij -eene stem te vernemen uit den put. Maar de wind woei ledig daarover -heen, en geen geluid kwam naar omhoog, en zij zaten te wachten en -te wachten. Nadat dit eenigen tijd had geduurd, begonnen er enkele -menschen te komen, die van het ongeluk hadden gehoord, en weldra begon -men ook de wezenlijke hulp van gereedschappen aan te brengen. Onder -dat alles kwam Rachel terug, en in haar gezelschap was een chirurgijn, -die wijn en eenige medicijnen medebracht. Doch de verwachting onder -de aanwezigen, dat de man nog levend zou gevonden worden, was waarlijk -al zeer gering. - -Dewijl er nu menschen genoeg bijeen waren om het werk te belemmeren, -plaatste de nuchter geworden man zich aan het hoofd der anderen, of -werd met algemeene bewilliging daaraan geplaatst, en maakte een grooten -kring om de Oude Helschacht en stelde eenigen aan om die ruimte vrij te -houden. Behalve de vrijwilligers, die voor het werk werden aangenomen, -mochten in het eerst alleen Rachel en Sissy binnen den kring komen; -maar later op den dag, toen de boodschap van Sissy een expressetrein -van Coketown had doen afrijden, kwamen mijnheer Gradgrind en Louisa, -en mijnheer Bounderby en de hondsvot insgelijks daarbinnen. - -De zon was vier uren lager gedaald dan toen Sissy en Rachel zich -het eerst op het gras neerzetten, voordat men van palen en touwen -een toestel had vervaardigd, waarmede twee mannen veilig konden -afdalen. Men had bezwaren gehad om dit werktuig samen te stellen, -zoo eenvoudig als het was; men had bevonden, dat het aan sommige -benoodigdheden ontbrak, en boodschappen hadden heen en weder moeten -gaan. Het was vijf ure in den namiddag van een helderen zondag in den -herfst, voordat er eene brandende kaars werd afgelaten om de lucht -te beproeven, terwijl drie of vier grove gezichten zich bij elkander -drongen om het licht na te zien, en de mannen aan het windas het touw -lieten schieten. De kaars werd flauw brandende weder opgehaald en toen -wierp men wat water in de diepte. Daarna werd de emmer aangehaakt; -en de nuchter geworden man en een ander stapten met licht daarin, -en gaven het woord: "Laat zakken!" - -Terwijl het touw, stijf gespannen, afdaalde, en het windas kraakte, was -er onder die honderd of tweehonderd mannen en vrouwen niemand, wiens -adem ging gelijk die gewoon was te gaan. Het sein werd gegeven, en het -windas stond stil, terwijl men nog touw genoeg overhad. Schijnbaar -zulk een lange tijd verliep er, terwijl de mannen aan het windas -ledig stonden, dat sommige vrouwen begonnen te gillen dat er een -nieuw ongeluk gebeurd was. Maar de chirurgijn, die zijn horloge in -de hand hield, zeide, dat er nog geen vijf minuten verloopen waren, -en vermaande haar op barschen toon zich stil te houden. Hij had -nauwelijks uitgesproken, toen het windas weder in beweging gebracht -en het touw opgehaald werd. Geoefende oogen zagen, dat het niet zoo -zwaar ging alsof beide werklieden werden opgeheschen, en dat er maar -één terugkwam. - -Het touw kwam strak gespannen naar boven; ring op ring wond zich om het -windas; en aller oogen waren op den put gevestigd. De nuchter geworden -man werd opgehaald en sprong vlug op het gras. Er was een algemeene -kreet van "Levend of dood?" en daarop volgde eene diepe stilte. - -Toen hij "levend!" zeide, ging er een groot gejuich op, en velen -kwamen de tranen in de oogen. - -"Maar hij is heel erg bezeerd," voegde hij er bij, zoodra hij zich -weder kon doen hooren. "Waar is de dokter? Hij is zoo erg bezeerd, -mijnheer, dat ik niet weet hoe wij hem zullen ophalen." - -Allen hielden te zamen raad en zagen den chirurgijn bekommerd aan, -toen hij eenige vragen deed en na het hooren der antwoorden zijn hoofd -schudde. De zon ging nu onder, en het roode licht in de avondlucht -bescheen alle gezichten, zoodat men hen in al hunne angstige spanning -kon onderscheiden. - -Het beraad eindigde daarmede, dat de lieden naar het windas -terugkeerden en de mijnwerker nogmaals afdaalde, thans wat wijn en -eenige andere kleinigheden medenemende. Toen kwam de andere man naar -boven. Ondertusschen hadden eenige lieden, op last van den chirurgijn, -eene horde gehaald, waarop anderen van hunne opperkleederen, met los -stroo bedekt, een dik bed maakten, terwijl hij zelf eenige verbanden en -windsels van omslagdoeken en zakdoeken vervaardigde. Toen deze gereed -waren, werden zij den mijnwerker, die het laatst was bovengekomen, -over den arm gehangen, met onderrichtingen hoe ze te gebruiken; en -terwijl hij daar stond, in het schijnsel van het licht, dat hij droeg, -met zijne forsche ledige hand op een der palen leunende, en nu in den -put neerziende, dan in het rond naar de menschen kijkende, was hij -vooral niet de minst in het oog loopende gedaante van dit tooneel. Het -was nu donker geworden en er werden flambouwen aangestoken. - -Uit het weinige, dat deze man tot de naaste omstanders zeide en -dat spoedig door den geheelen kring verspreid werd, bleek het, -dat de verlorene op een hoop aarde was gevallen, die den put half -verstopt had, en dat zijn verdere val gebroken was door eenige aan -de kanten uitstekende aardkluiten. Hij lag op den rug, met den eenen -arm samengevouwen onder zich, en had zich, naar hij zelf geloofde, -sedert zijn val nauwelijks bewogen, behalve dat hij zijne vrije hand -naar zijn zijzak had gebracht, waarin hij zich herinnerde wat brood -en vleesch te hebben (waarvan hij een weinig had gebruikt), en ook -met die hand nu en dan wat water had opgeschept. Hij was terstond -van zijn werk gekomen, zoodra er om hem geschreven was, en had de -geheele reis te voet gedaan; en hij was na den donker op weg naar -het buiten van mijnheer Bounderby, toen hij in den put viel. Hij -was op dien gevaarlijken tijd deze gevaarlijke streek doorgegaan, -omdat hij, in het gevoel zijner onschuld aan hetgeen hem te last -werd gelegd, niet rusten kon, of hij moest den naasten weg komen -om zich te rechtvaardigen. De Oude Helschacht, zeide de mijnwerker, -met een vloek op dien moorddadigen put, was tot het laatste toe haar -slechten naam waardig gebleven; want hoewel Stephen nu nog spreken -kon. geloofde hij toch dat hij het niet lang meer zou maken. - -Toen alles gereed was, verdween de man weder in de diepte, nog onder -het afdalen de laatste haastige aanwijzingen van den chirurgijn en -zijne makkers aannemende. Het touw werd gevierd gelijk te voren, het -sein werd weder gegeven, en het windas stond stil. Niemand trok er nu -de hand van af. Ieder wachtte met vastgeklemde vuist en reeds naar -het werk gebogen lichaam om weder op te winden. Eindelijk werd het -sein gegeven, en de geheele kring van omstanders boog zich voorover. - -Want nu kwam het touw, ten uiterste gespannen, naar het scheen, naar -boven; het werk ging zwaar, en het windas piepte en kraakte. Het was -bijna onuitstaanbaar naar het touw te zien en te denken, dat het zou -kunnen breken. Maar ring op ring werd veilig om het windas gewonden, -en de kettingen kwamen te voorschijn, en eindelijk de emmer met de -twee mijnwerkers, die zich aan de kanten vasthielden--een gezicht -om het hart te beklemmen en het hoofd te doen duizelen--en tusschen -hen in, behoedzaam vastgehouden en vastgebonden, de gedaante van een -mensch--bijna verbrijzeld. - -Een zacht gemompel van medelijden liep door de menigte heen, en de -vrouwen schreiden hardop, toen deze gedaante, bijna zonder vorm, -zeer langzaam uit den ijzeren verlosser werd getild en op het bed van -stroo nedergelegd. In het eerst ging niemand dan de chirurgijn er dicht -bij. Hij deed wat hij kon om het lichaam in gemakkelijker houding te -schikken, maar het beste, wat hij doen kon, was het te bedekken. Toen -hij dit met eene zachte hand gedaan had, riep hij Rachel en Sissy. En -toen zag men het bleeke, uitgeteerde, geduldige gezicht naar den -hemel opzien, terwijl de gekneusde rechterhand bloot op het dek van -kleederen lag, als wachtende om door eene andere hand gevat te worden. - -Zij gaven hem te drinken, bevochtigden zijn gezicht met water, -en dienden hem eenige droppels van een opwekkend middel met wijn -toe. Hoewel hij geheel roerloos naar de lucht lag te staren, glimlachte -hij en zeide: "Rachel!" - -Zij knielde bij hem op het gras en boog zich over hem heen, tot hare -oogen tusschen de zijne en de lucht waren, want hij kon ze zelfs niet -verdraaien om naar haar te zien. - -"Rachel, melieve!" - -Zij nam zijne hand. Hij glimlachte wederom en zeide: "Laat ze niet -los." - -"Hebt ge veel pijn, lieve Stephen?" - -"Die heb ik gehad, maar nu niet meer. Ik heb schrikkelijk erg en lang -pijn gehad, lieve--maar het is nu over. Och, Rachel, 't is alles een -warboel! Van het begin tot het einde een warboel!" - -Eene schim van zijn vroeger uitzicht scheen voorbij te zweven toen -hij dit zeide. - -"Ik ben in den put gevallen, lieve, die, gelijk oude lieden nog -heugt, honderden en honderden menschenlevens gekost heeft--vaders, -zonen en broeders, dierbaar aan duizenden en duizenden, en die -ze voor honger en gebrek bewaarden. Ik ben in den put gevallen, -die met zijn vuurdamp wreeder dan een oorlog geweest is. Ik heb er -van gelezen in de petitie van de lieden, die in de putten werken, -gelijk iedereen ze lezen kan, waarin zij de wettenmakers om Christus' -wil bidden om te maken dat hun werk hen toch niet vermoorden zal, maar -hen te sparen voor de vrouwen en kinderen, die zij even liefhebben als -voorname lieden de hunne hebben. Toen die put bewerkt werd, bracht -hij buiten noodzaak vele menschen om het leven, en nu hij verlaten -is, doet hij dat nog. Zie hoe wij altijd buiten noodzaak sterven, -op de eene of de andere manier--altijd in een warboel." - -Hij zeide dit met eene flauwe stem, zonder eenige gramschap tegen -iemand--alleen als eene waarheid. - -"Uw zusje, Rachel--gij hebt haar niet vergeten. Het is niet denkelijk, -dat gij haar nu vergeten zult, nu ik zoo dicht bij haar ben. Gij -weet--dat arme, geduldige, lieve kind--hoe gij voor haar gewerkt hebt, -toen zij den geheelen dag op haar stoeltje voor het venster zat, -en hoe zij stierf, jong en mismaakt, ondermijnd door die ongezonde -lucht, die er niet behoefde te zijn, en de ellendige woningen, die -de werklieden hebben. Een warboel! Alles een warboel!" - -Louisa naderde hem, maar hij kon haar niet zien, daar zijn gezicht -naar de donkere nachtlucht omhoog gekeerd was. - -"Als alle dingen, die ons aangaan, lieve, niet zoo in de war lagen, -had ik niet hier behoeven te komen. Als wij onder ons zelven niet in -een warboel zaten, zouden mijne eigene makkers mij niet zoo verkeerd -beoordeeld hebben. Als mijnheer Bounderby mij ooit recht gekend -had--als hij mij ooit eenigszins gekend had--zou hij zich niet boos -op mij gemaakt hebben. Dan zou hij mij niet verdacht hebben. Maar -zie daar omhoog, Rachel! Zie daar boven!" - -Zijne oogen volgende, zag zij, dat hij naar eene ster tuurde. - -"Die heeft mij beschenen," zeide hij eerbiedig, "in mijne pijn en mijn -nood daar beneden. Zij heeft in mijn gemoed geschenen. Ik heb naar -haar opgezien en aan u gedacht, Rachel, tot de warboel in mijn geest -is opgeruimd, meer dan een weinigje, hoop ik. Als sommigen gedwaald -hebben door mij niet beter te verstaan, heb ik ook gedwaald door hen -niet beter te verstaan. Toen ik uw brief kreeg, geloofde ik terstond, -dat wat de jonge mevrouw tegen mij gezegd en gedaan had, eenerlei was, -en dat er een goddeloos komplot tusschen hen bestond. Toen ik viel, -was ik kwaad op haar, en haastte ik mij voort, om zoo onbillijk voor -haar te zijn als anderen voor mij geweest waren. Maar in ons oordeel, -evenals in ons doen, moeten wij dragen en verdragen. In mijne pijn en -mijn nood daarheen opziende--terwijl zij mij bescheen--heb ik alles -duidelijker ingezien, en heb het tot mijn stervend gebed gemaakt, -dat de geheele wereld dichter tot elkander mocht komen en elkander -beter mocht leeren verstaan, dan toen ik zwakke man er nog in was." - -Toen Louisa hoorde wat hij zeide, boog zij zich over hem heen, aan -den kant tegenover Rachel, zoodat hij haar kon zien. - -"Gij hebt het gehoord?" zeide hij na eene korte poos van stilte. "Ik -heb u niet vergeten, mevrouw." - -"Ja, Stephen, ik heb u gehoord, en uw gebed is het mijne." - -"Gij hebt een vader. Wilt gij een paar woorden van mij aan hem -overbrengen?" - -"Hij is hier," zeide Louisa met angst. "Zal ik hem bij u brengen?" - -"Als het u belieft." - -Louisa kwam met haar vader terug. Hand in hand zagen beiden neer op -het ernstige gelaat des lijders. - -"Mijnheer, gij zult mij zuiveren en mijn naam weder goed maken bij -alle menschen. Dit laat ik aan u over." - -Mijnheer Gradgrind ontstelde en vroeg hoe. - -"Mijnheer," was het antwoord, "uw zoon zal u zeggen hoe. Vraag het -hem. Ik beschuldig niemand; ik zeg er niets bij, geen enkel woord. Ik -heb uw zoon op zekeren avond gezien en gesproken. Ik vraag niet -meer dan dit: zuiver gij mij van de beschuldiging--en ik vertrouw, -dat gij het doen zult." - -Daar de dragers nu gereed waren om hem op te nemen en de chirurgijn -verlangde, dat hij zoo spoedig mogelijk vervoerd werd, plaatsten zij, -die flambouwen of lantarens hadden, zich voor de draagbaar. Eer die -werd opgenomen, en terwijl men schikkingen maakte hoe men gaan zou, -zeide hij tot Rachel, terwijl hij naar de ster omhoog zag: - -"Dikwijls, als ik bij mij zelven kwam en haar mij zag beschijnen in -mijn nood, dacht ik dat zij de ster was, die den weg wees naar het huis -van onzen Zaligmaker. Ik denk haast, dat het dezelfde ster moet wezen." - -Zij namen hem nu op en hij verheugde zich dat men hem wegdroeg in de -richting welke die ster scheen aan te wijzen. - -"Rachel, bemind meisje! Laat mijne hand niet los. Dezen avond mogen -wij wel samen gaan, lieve!" - -"Ik zal uwe hand vasthouden en naast u blijven, Stephen, den geheelen -weg." - -"God zegene u! Wil iemand zoo goed zijn om mijn gezicht toe te dekken?" - -Zij droegen hem zeer behoedzaam de velden door en de lanen langs, -door de uitgestrekte vlakte; en Rachel hield steeds die hand in -de hare. Zeer weinige gefluisterde woorden stoorden de treurige -stilte. Spoedig was het een lijkstoet. De ster had hem gewezen -waar den God der armen te vinden; en door nederigheid, droefheid en -vergevensgezindheid was hij ingegaan tot de rust van zijn Verlosser. - - - - - - - -XXXV. - -DE HONDSVOT-JACHT. - - -Eer nog de kring, die zich om de Oude Helschacht gevormd had, gebroken -werd, was een dergenen, die binnen dezen kring waren toegelaten, -verdwenen. Bounderby en Tom, die zijn patroon thans als zijne schaduw -vergezelde, hadden niet bij Louisa gestaan, terwijl zij haar vader -bij den arm vasthield, maar op een afstand ver van de anderen. Toen -mijnheer Gradgrind naar den lijder werd geroepen, sloop Sissy, -oplettend op al wat er gebeurde, achter Tom--wiens gezicht, waarop een -angstig afgrijzen geteekend stond, een belangwekkend schouwspel zou -geweest zijn, indien men oogen had gehad voor eenig ander schouwspel -behalve dat eene--en fluisterde hem iets in het oor. Zonder zijn hoofd -om te draaien, sprak hij eenige oogenblikken met haar en verdween -toen. Aldus was de hondsvot reeds buiten den kring, eer deze zich -begon te verspreiden. - -Toen de vader thuis kwam, zond hij eene boodschap naar Bounderby, om -te verzoeken, dat zijn zoon terstond bij hem zou komen. Het antwoord -was, dat Bounderby, daar hij Tom in het gedrang gemist en sedert niet -weder gezien had, gemeend had dat hij zich op Stone Lodge bevond. - -"Ik geloof, vader," zeide Louisa, "dat hij van avond niet weder in -de stad zal komen." - -Mijnheer Gradgrind keerde zich om en sprak geen woord meer. - -Des morgens ging hij zelf naar het kantoor, zoodra dit open was, -en toen hij de plaats van zijn zoon ledig zag (hij had eerst haast -den moed niet om binnen te kijken) ging hij de straat langs terug, om -Bounderby op zijn weg daarheen te ontmoeten, en gaf dezen te kennen, -dat hij het om redenen, die hij spoedig zou openbaren, maar dringend -verzocht hem nu niet af te vragen, noodig had geacht zijn zoon voor -korten tijd elders te plaatsen; en dat hij voorts belast was met de -verplichting om de nagedachtenis van Stephen Blackpool te zuiveren en -den dief bekend te maken. Mijnheer Bounderby, geheel verstomd, bleef, -nadat zijn schoonvader hem verlaten had, stokstijf op de straat staan, -zwellende als eene reusachtige zeepbel, maar lang zoo fraai niet. - -Mijnheer Gradgrind ging naar huis, sloot zich in zijne kamer op en -bleef daar den geheelen dag. Toen Sissy en Louisa aan zijne deur -klopten, zeide hij, zonder die te openen: "Nu niet, lieve kinderen, -van avond." Toen zij des avonds terugkwamen, zeide hij: "Ik ben er nog -niet toe in staat--morgen." Hij at den geheelen dag niets, en liet, -toen het donker werd, geen licht komen; en zij hoorden hem tot laat -in den nacht heen en weder stappen. - -In den ochtend kwam hij echter op het gewone uur aan het ontbijt en -zette zich aan de tafel op zijne gewone plaats. Hij zag er verouderd -en vervallen uit, en was geheel terneergebogen; en toch zag men het -hem aan, dat hij een wijzer en beter man was, dan in de dagen toen -hij in dit leven niets anders noodig had dan feiten. Eer hij de -kamer verliet, bepaalde hij een tijd dat zij bij hem zouden komen; -en zoo ging hij heen, met het grijze hoofd op de borst gezonken. - -"Lieve vader," zeide Louisa, toen zij bij hem waren gekomen, "gij hebt -nog drie jonge kinderen over. Zij zullen anders worden, en ik zal met -'s Hemels hulp ook nog anders worden." - -Zij reikte Sissy hare hand toe, alsof zij toonen wilde, dat zij -daarbij ook op hare hulp rekende. - -"Uw rampzalige broeder!" zeide mijnheer Gradgrind. "Denkt gij, dat -hij den diefstal reeds voorhad toen hij met u naar dat huis ging?" - -"Ik vrees van ja, vader. Ik weet, dat hij zeer om geld verlegen was -en veel verteerd had." - -"En daar die arme man de stad zou verlaten, kwam het in zijne booze -gedachten op, om de verdenking op hem te doen vallen?" - -"Ik geloof, dat het hem moet ingevallen zijn terwijl hij daar zat, -vader; want ik had hem gevraagd om met mij daarheen te gaan. Dat -bezoek was geen verzinsel van hem." - -"Hij had ook een gesprek met dien armen man. Nam hij hem ter zijde?" - -"Hij nam hem buiten de kamer. Ik vroeg hem naderhand waarom hij -dat gedaan had, en hij gaf eene aannemelijke reden op; maar sedert -gisteravond, vader, en als ik mij nu de omstandigheden herinner, -vrees ik, dat ik mij maar al te goed kan verbeelden wat er tusschen -hen is omgegaan." - -"Laat mij eens hooren," zeide haar vader, "of uwe gedachten uw -schuldigen broeder in hetzelfde ongunstige licht plaatsen als de -mijne." - -"Ik vrees, vader," antwoordde Louisa aarzelend, "dat hij Stephen -Blackpool iets moet hebben wijs gemaakt, misschien in mijn naam iets -beloofd, of in zijn eigen naam--dat den man bewoog om zonder eenig -kwaad opzet en ter goeder trouw, te doen wat hij voorheen nog nooit -gedaan had, en die twee of drie avonden, voordat hij de stad verliet, -voor het kantoor te blijven heen en weer dwalen." - -"Maar al te duidelijk!" zeide haar vader. "Maar al te duidelijk!" - -Hij hield zijne hand voor zijn gezicht en zweeg eene poos. Zich toen -herstellende, zeide hij: - -"En hoe is hij nu te vinden? Hoe is hij uit de handen van het gerecht -te houden? Hoe zullen wij hem vinden, in de weinige uren, die ik met -mogelijkheid kan laten verloopen eer ik de waarheid openbaar maak, -en hoe zullen wij tegelijk zorgen, dat niemand anders hem vindt? Met -geene tienduizend pond zou dat te doen zijn." - -"Sissy heeft het reeds gedaan, vader." - -Hij sloeg de oogen op naar de plek waar zij stond, als ware zij de -goede fee in zijn huis, en zeide op een toon van weemoedige teederheid -en dankbaarheid: "Altijd zijt gij het, mijn kind!" - -"Wij waren er al vroeger dan gisteren voor bevreesd," zeide Sissy, -met een blik naar Louisa; "en toen ik u gisteravond bij de draagbaar -zag komen en hoorde wat er gezegd werd (want ik bleef steeds dicht -bij Rachel), ging ik naar hem toe, terwijl niemand het zag, en zeide: -"Kijk niet naar mij om. Zie met wien uw vader spreekt. Neem terstond -de vlucht, om zijn en uw eigen wil." Hij stond al te beven eer ik hem -dit toefluisterde, en toen schrikte en beefde hij nog meer, en zeide: -"Waar kan ik naar toe gaan? Ik heb maar heel weinig geld, en ik weet -niet wie mij zal verbergen." Toen dacht ik aan het paardenspel, -waar mijn vader in geweest is. Ik heb niet vergeten waar mijnheer -Sleary in dezen tijd van het jaar heen gaat, en ik las pas voor kort -van hem in eene courant. Ik zeide hem dus, spoedig daarheen te gaan, -zijn naam te zeggen, en mijnheer Sleary te vragen om hem te verbergen -totdat ik kwam. "Ik zal nog vóór den ochtend bij hem zijn," zeide hij; -en ik zag hem tusschen de menschen heensluipen." - -"De Hemel zij gedankt!" riep zijn vader uit. "Hij kan dan nog het -land uitgeholpen worden." - -Dit was te meer waarschijnlijk, omdat de stad, waarheen Sissy hem -verwezen had, binnen de drie uren reizens van Liverpool was gelegen, -van waar hij met allen spoed naar ieder gedeelte der wereld kon worden -overgebracht. Maar dewijl men nu voorzichtig moest wezen in het houden -van gemeenschap met hem--want met ieder uur steeg het gevaar, dat hij -verdacht zou worden, en niemand kon weten of Bounderby zelf niet, in -zijn bluffenden ijver voor het algemeene welzijn, eene Romeinsche rol -zou willen spelen--werd er afgesproken, dat Sissy en Louisa zich langs -een omweg alleen naar de bedoelde plaats zouden begeven, en dat de -ongelukkige vader, eene geheel tegenovergestelde richting inslaande, -zich langs een nog grooter omweg bij haar zou komen voegen. Verder -werd er bepaald, dat mijnheer Gradgrind zich niet zelf aan Sleary -zou vertoonen, uit vrees dat zijne oogmerken verkeerd begrepen zouden -worden, of dat de tijding zijner komst zijn zoon opnieuw de vlucht zou -doen nemen; maar dat het openen der onderhandeling aan Sissy en Louisa -zou worden overgelaten, en dat deze den rampzalige, die de oorzaak van -zooveel ellende en schande was, zouden onderrichten, dat zijn vader -in de nabijheid was en met welk oogmerk zij gekomen waren. Toen deze -beschikkingen wel overwogen en door alle drie ten volle begrepen waren, -was het ook tijd om een begin met de uitvoering te gaan maken. Vroeg -in den namiddag ging mijnheer Gradgrind van zijn huis af recht het -land door naar een spoorwegstation, van waar hij verder zou reizen; -en in den avond begaven de twee anderen zich naar een geheel anderen -kant op weg, bemoedigd door de gedachte, dat zij geen gezicht gezien -hadden, hetwelk haar bekend was. - -Zij reisden den geheelen nacht door, behalve wanneer zij voor zeker -oneffen getal minuten op tusschenstations aan zijwegen werden gelaten, -die boven aan eene eindelooze trap of beneden in een diepte waren -gelegen--het eenige verschil tusschen die stations;--en vroeg in den -morgen werden zij afgezet op een stuk drasland, een paar mijlen van de -stad, die zij zochten. Van deze akelige plek werden zij verlost door -een ruwen ouden postiljon, die toevallig vroeg op was, en met een -paard en sjees aankwam; en zoo werden zij de stad binnengesmokkeld -door al de achterstraatjes waar varkens woonden; een toegang die, -hoewel niet zeer prachtig of welriekend, toch de gewone weg van een -tusschenstation naar een landstadje is. - -Het eerste, wat zij bij het inkomen der stad zagen, was het geraamte -van Sleary's paardenspel. De troep was naar eene andere stad, meer -dan twintig mijlen ver, vertrokken, en had daar den vorigen avond -reeds gespeeld. Het middel van gemeenschap tusschen de twee plaatsen -bestond in een heuvelachtigen grindweg, en het bereizen van dien weg -ging zeer langzaam. Schoon zij maar een haastig ontbijt gebruikten en -geene rust namen (welke zij onder zulke beangstigende omstandigheden -toch vruchteloos zouden gezocht hebben), was het middag eer zij de -biljetten van Sleary's paardenspel op schuttingen en schuren aangeplakt -vonden, en één uur voordat zij op de markt stilhielden. - -Eene groote ochtend-voorstelling der kunstrijders, die op dat uur zou -beginnen, werd juist toen zij den eersten voetstap op de straatsteenen -deden, door den stadsomroeper aangekondigd. Sissy gaf den raad, ten -einde in de stad geene aandacht te trekken, om naar de deur van het -spel te gaan en plaatsen te nemen. Indien Sleary daar zat om geld aan -te nemen, zou hij haar zeker herkennen en met voorzichtigheid te werk -gaan. Als hij daar niet was, zou hij haar zeker in het spel zien; -en wetende, wat hij met den vluchteling gedaan had, zou hij ook dan -met voorzichtigheid handelen. - -Zij begaven zich dus met angstig kloppende harten naar de nog -welbekende tent. De vlag was er, en de gothieke nis was er; maar -mijnheer Sleary was er niet. De jongeheer Kidderminster, die eigenlijk -al te veel van den stal had overgenomen om door de welwillendste -lichtgeloovigheid nog langer voor Cupido te worden aangezien, had -zich naar de onweerstaanbare macht der omstandigheden (waaronder ook -zijn baard) gevoegd, en als een man, die zich overal bruikbaar wist te -maken, had hij bij deze gelegenheid het beheer over de schatkist--en -ook nog eene trom bij de hand, waaraan hij zijne ledige oogenblikken -en zijne overtollige kracht kon besteden. Door de nauwlettendheid, -waarmede mijnheer Kidderminster, als hij deze betrekking waarnam, -op de valsche munt toezag, die men hem somtijds in de handen wilde -stoppen, had hij voor niets anders oogen dan voor het geld; aldus -ging Sissy hem onopgemerkt voorbij en kwamen zij binnen. - -De keizer van Japan, op een oud en mak wit paard, met zwarte vlekken -beschilderd, rondrijdende, liet vijf waschkommen tegelijk door de -lucht draaien,--de geliefkoosde uitspanning van dien monarch. Sissy, -schoon welbekend met zijn vorstelijk geslacht, had geene persoonlijke -kennis aan den tegenwoordigen keizer, en zijne regeering bleef -ongestoord. Miss Josephine Sleary, die haar vermaarden Tiroler -Bloemendans zou uitvoeren, werd daarop door een nieuwen clown -aangekondigd (die met schertsende geestigheid Bloemkooldans zeide) -en door mijnheer Sleary binnengeleid. - -Nog pas één slag had mijnheer Sleary met zijne lange zweep naar den -clown gedaan, en pas had de clown gezegd: "Als ge dat weer doet, -zal ik je het paard naar den kop smijten!" toen Sissy door vader en -dochter beiden herkend werd. Beiden bleven echter met de grootste -zelfbeheersching in hunne rol; en behalve in het eerste oogenblik, was -er in het beweeglijke oog van mijnheer Sleary niet meer uitdrukking -te bespeuren dan in het daarop volgende. De voorstelling kwam -Sissy en Louisa wel wat lang voor, inzonderheid toen zij gestaakt -werd om den clown gelegenheid te geven aan mijnheer Sleary (die -ieder gezegde op den bedaardst mogelijken toon met een: "Ei zoo, -mijnheer!" beantwoordde, en gestadig het publiek in het oog hield) -eene vertelling te doen van tweebeen, die op driebeen naar eenbeen -zat te kijken, toen vierbeen aankwam en eenbeen pakte, en tweebeen -opstond en driebeen opnam en hem naar vierbeen gooide, die met eenbeen -weg liep. Want hoewel deze geestige allegorie betrekking had op een -slager, een driestal, een hond en een schapebout, kostte dit verhaal -wel wat veel tijd voor hun ongeduld. Eindelijk echter maakte de blonde -Josephine onder een algemeen gejuich haar compliment; en de clown, -alleen in de manege gebleven, had zich juist in de handen gewreven -en gezegd: "Nu is het mijne beurt!" toen Sissy op haar schouder werd -getikt en gewenkt om buiten te komen. - -Zij nam Louisa mede; en zij werden door mijnheer Sleary ontvangen in -een zeer klein afzonderlijk vertrekje met een vloer van gras, wanden -van zeildoek, en eene hellende zoldering, waarop een gedeelte van -het publiek zijne goedkeuring stampte alsof het er doorheen zou komen. - -"Cecilia!" zeide mijnheer Sleary, die een glas brandewijn met water -bij de hand had, "het doet mij goed, dat ik u zie. Gij zijt altijd -een lieveling van ons geweest, en gij hebt ons sedert dien ouden -tijd eer aangedaan, dat geloof ik zeker. Gij moet onze lieden zien, -liefje, eer wij over zaken spreken, of het zal hun het hart breken, -vooral de vrouwen. Daar is Josephine, die is nu met E. W. B. Childers -getrouwd, en zij heeft een kleinen jongen, die pas drie jaar oud is, -maar toch op elken hit blijft zitten dien men maar bij hem brengen -kan. Hij heet het Kleine Wonder van Academische Rijkunst, en als -gij bij Astley niet van dien jongen hoort, zult ge te Parijs van hem -hooren. En gij zult Kidderminster nog wel kennen, die men dacht dat -een oogje op u had? Wel, hij is ook getrouwd. Hij heeft eene weduwe -genomen, oud genoeg om zijne moeder te zijn. Zij was op de stijve -koord, maar nu kan ze niets meer, omdat ze te dik is. Zij hebben -twee kinderen, en dus zijn wij goed voorzien van toovergodinnetjes en -kleine wichtjes. Als ge onze Kinderen in het Bosch eens kondt zien, -met hun vader en moeder, die allebei te paard sterven--hun oom, die -ze als voogd onder zijne bescherming neemt, ook te paard--zij zelven, -die braambessen gaan zoeken, ook te paard--en de roodborstjes, die hen -met bladeren komen bedekken, ook te paard--dan zoudt ge zeggen, dat -het ding zoo compleet was als ge ooit iets gezien had. Gij herinnert u -Emma Gordon nog wel, liefje, die haast zoo goed als eene moeder voor u -was? Natuurlijk doet gij het, dat behoef ik niet te vragen. Wel, Emma -heeft haar man verloren. Hij deed een zwaren val van een olifant in -eene soort van pagode als de Sultan van Indië, en dat is hij nooit te -boven gekomen; zij is toen voor de tweede maal getrouwd--zij heeft een -kaaskooper gekregen, die van de voorste bank af zin in haar kreeg--en -die nu opzichter is van een werkhuis en fortuin maakt." - -Deze verschillende veranderingen verhaalde Sleary, die nu zeer -kortademig was, met groote hartelijkheid en eene verwonderlijke -soort van naïveteit, als men bedacht welk een veteraan in het -brandewijn-drinken hij was. Naderhand bracht hij Josephine en -E. W. B. Childers binnen (wiens wangen bij daglicht al vrij diepe -plooien hadden) en ook het Kleine Wonder van Academische Rijkunst, -kortom den geheelen troep. Vreemd zagen de vrouwen er in Louisa's -oogen uit, zoo wit en rood van kleur, zoo karig gekleed en zoo gul -met het vertoonen harer beenen; maar het was iets streelends te zien, -hoe zij elkander om Sissy verdrongen, en zeer natuurlijk dat Sissy -zich niet van tranen kon onthouden. - -"Komaan! Nu heeft Cecilia al de kinderen gezoend, en al de vrouwen -omhelsd, en al de mannen de hand gegeven; maakt nu allen dat ge -wegkomt, en laat de muziek beginnen voor de tweede afdeeling," -zeide Sleary. - -Zoodra de anderen weg waren, vervolgde hij zacht: "Nu, Cecilia, ik -vraag naar geen geheim, maar ik geloof, dat ik deze dame toch voor -de jongejuffrouw van den jonker mag houden?" - -"Dit is zijne zuster. Ja." - -"En de dochter van den anderen? Dat is wat ik meen. Ik hoop, dat ik -u wél zie, juffrouw. En ik hoop, dat de jonker ook wel is?" - -"Mijn vader zal spoedig hier zijn," antwoordde Louisa, zeer verlangend -om ter zake te komen. "Is mijn broeder veilig?" - -"Gezond en frisch," antwoordde hij. "Ik wilde u eens even naar de -manege laten kijken, hier door de reet. Cecilia, gij kent het kunstje; -zoek maar een kijkgaatje voor u zelf." - -Beiden tuurden door eene reet in de planken. - -"Dat is Jack de Reuzendooder--een comisch kinderstukje," zeide Sleary. - -"Dat is een huisje voor Jack, om in te kruipen, en dat is mijn clown -met een potdeksel en een spit, als de knecht van Jack; en daar is -kleine Jack zelf in eene prachtige wapenrusting; en daar zijn twee -comische zwarte knechts, tweemaal zoo groot als het huisje, om er bij -te staan en het binnen te brengen en weer weg te dragen; en de reus -(van mandewerk, die mij veel geld gekost heeft) is er nog niet. Ziet -gij ze allemaal?" - -"Ja," zeiden beiden. - -"Kijk nu nog eens," hervatte Sleary, "en kijk goed. Ziet gij ze -allemaal? Heel goed! Nu, juffrouw," hij zette een bank voor haar om -op te zitten, "ik heb mijne begrippen, en de jonker uw vader heeft -de zijne. Ik behoef niet te weten wat uw broeder heeft uitgevoerd; -het is beter zelfs, dat ik het niet weet. Al wat ik zeg is: de jonker -heeft Cecilia bijgestaan, en ik sta den jonker bij. Uw broeder is -een van die zwarte knechts." - -Louisa liet een uitroep hooren, half van schrik, half van blijdschap. - -"Zoo is het," zeide Sleary, "en zelfs nu gij het weet, zoudt ge hem -niet kunnen aanwijzen. Laat de jonker maar komen. Ik zal uw broeder na -de voorstelling hier houden. Ik zal hem zich niet laten verkleeden of -de verf afwasschen. Laat de jonker dan na de voorstelling hier komen, -of kom zelf hier; gij zult uw broeder hier vinden en de geheele tent -hebben om hem te spreken. Gij moet er u niet aan storen hoe hij er -uitziet, als hij maar goed verscholen is." - -Louisa bedankte mijnheer Sleary met een verruimd hart, en hield hem -toen niet langer op. Zij gaf haar groet aan haar broeder, met oogen -vol tranen, en ging toen met Sissy heen tot later in den namiddag. - -Mijnheer Gradgrind kwam een uur later aan. Ook hij had niemand ontmoet -die hij kende, en hoopte nu zeker, dat hij zijn geschandvlekten -zoon, met hulp van Sleary, in den nacht naar Liverpool zou kunnen -krijgen. Daar geen van drieën hem kon vergezellen, zonder aanleiding te -geven dat hij, hoezeer ook vermomd, ontdekt werd, schreef hij een brief -aan een correspondent, wien hij vertrouwen kon, waarin hij verzocht om -den brenger, wat het ook kosten mocht, naar Noord- of Zuid-Amerika, -of eenig ander afgelegen werelddeel te zenden, waarheen hij maar op -de spoedigste en heimelijkste manier kon verzonden worden. Nadat dit -gedaan was, gingen zij rondwandelen om te wachten dat het paardenspel -geheel ledig was; namelijk tot niet alleen de toeschouwers, maar -ook de rijders en de paarden het ontruimd hadden. Eindelijk zag hij -Sleary een stoel buiten brengen en bij de zijdeur gaan zitten rooken, -als een teeken dat zij konden naderen. - -"Uw dienaar, jonker," was zijn voorzichtige groet toen zij -binnengingen. "Als ge mij noodig hebt, zult ge mij hier vinden. Gij -moet er u niet aan storen dat uw zoon eene comische livrei draagt." - -Zij gingen alle drie naar binnen; en mijnheer Gradgrind zette zich -neerslachtig neer op het bankje van den clown in het midden der -manege. Op een der achterste banken, veraf in het schemerende licht -van die vreemde plaats, zat de ellendige hondsvot, ook nu nog stug -en wrevelig, wien hij het verdriet had zijn zoon te moeten noemen. - -Daar zat hij, in een allerzotsten rok, naar dien van een kerkeknecht -in groot kostuum gelijkende, met onbeschrijfelijk overdrevene panden -en opslagen; met een vervaarlijk vest, korte broek, schoenen met -gespen en een razenden steekhoed; met niets dat hem paste, en alles -van grove stof, door de motten afgeknaagd en vol gaten; met strepen -over zijn zwart gezicht, waar angst en warmte het vettige mengsel, -waarmede het besmeerd was, had doen smelten. Iets zoo akeligs, -verfoeielijks, belachelijks en schandelijks, als de hondsvot in zijne -comische livrei, had mijnheer Gradgrind nooit mogelijk kunnen achten, -indien hij het niet als een tastbaar feit voor zich had gezien. En -een van zijne model-kinderen was zoover gekomen! - -In het eerst wilde de hondsvot niet naderbij komen, maar bleef -hardnekkig daar omhoog zitten. Eindelijk toegevende, indien zulk een -wrevelig gehoorzamen toegeven kon genoemd worden, aan de vriendelijke -beden van Sissy--want Louisa wilde hij niet zien of hooren--kwam -hij bank voor bank naar beneden, tot hij aan den uitersten rand der -manege in het mulle zand stond, zoo ver mogelijk van de plek waar -zijn vader zat. - -"Hoe is het er mee toegegaan?" vroeg zijn vader. - -"Waarmee toegegaan?" antwoordde de zoon met norsche neerslachtigheid. - -"Met dien diefstal," zeide de vader, bij dat woord zijn stem -verheffende. - -"Ik opende de kist zelf in den avond en liet haar op eene reet staan -toen ik heenging. Ik had den sleutel, die gevonden is, lang te voren -laten maken. Ik liet hem dien ochtend daar vallen, om te doen denken, -dat hij er voor gebruikt was. Ik nam het geld niet op eens. Ik hield -mij elken avond alsof ik mijn overschot wegsloot, maar deed het -niet. Nu weet gij alles." - -"Als een donderslag mij getroffen had," zeide de vader, "zou het mij -minder ontzet hebben dan dit." - -"Ik zie niet in waarom," bromde de zoon. "Zooveel menschen worden in -vertrouwde betrekkingen gebruikt; en zooveel van de zooveel zullen -oneerlijk zijn. Ik heb er u honderdmaal van hooren praten, dat dit -een regel was. Hoe kan ik tegen regels aan? Gij hebt anderen met -zulke dingen getroost, vader. Troost u zelven nu." - -De vader verborg zijn gezicht in zijne handen, en de zoon stond in -zijn schandelijk hansworstenpak op een strootje te bijten: zijne -handen, waarvan het zwart aan den binnenkant half afgewreven was, -geleken naar de handen van een aap. De avond naderde snel; en van tijd -tot tijd keerde hij het wit zijner oogen met rusteloos ongeduld naar -zijn vader. Die oogen waren het eenige van zijn gezicht, dat leven -of uitdrukking vertoonde, zoo dik was de verf daarop gesmeerd. - -"Gij moet naar Liverpool worden geholpen en het land uitgezonden." - -"Dat zal wel moeten. Ik kan toch ergens anders niet ongelukkiger zijn -dan ik hier geweest ben zoolang mij heugt," jankte de hondsvot. "Dat -is één geluk." - -Mijnheer Gradgrind ging naar de deur en kwam met Sleary terug, aan -wien hij de vraag voorstelde, hoe dat jammerlijke voorwerp uit den -weg te helpen? - -"Wel, daarover heb ik al gedacht, jonker. Er is niet veel tijd te -verliezen, maar gij moet toch ja of neen zeggen. Het is over de twintig -mijlen naar den spoorweg. Over een half uur rijdt er een diligence, -die de passagiers op den posttrein moet brengen. Die trein rijdt -rechtdoor naar Liverpool." - -"Maar zie hem eens aan," zuchtte mijnheer Gradgrind. "Hoe..." - -"Ik meen niet dat hij met de comische livrei moet gaan," zeide -Sleary. "Zeg het maar, en ik zal hem binnen vijf minuten uit onze -garderobe tot een joskin maken." - -"Ik begrijp u niet," zeide mijnheer Gradgrind hierop. - -"Een joskin--een karreman. Neem spoedig uw besluit, jonker. Er moet -nog bier gehaald worden. Ik heb nooit iets gevonden zoo goed als bier, -om een geschilderden moor schoon te wasschen." - -Mijnheer Gradgrind gaf snel zijne toestemming; Sleary haalde even -snel een linnen kiel, een vilten hoed en andere benoodigdheden uit -eene kist; de hondsvot ging achter een scherm en verwisselde snel -van kleederen; en Sleary haalde bier en wiesch hem snel weder blank. - -"Komaan," zeide Sleary, "ga nu maar mee naar de diligence, en spring -achterop. Ik zal u brengen, en zij zullen denken dat gij een van -mijn volk zijt. Zeg uwe familie nu vaarwel, en maak wat voort!" En -daarmede was hij kiesch genoeg om zich te verwijderen. - -"Hier is uw brief," zeide mijnheer Gradgrind. "Alle noodige middelen -zullen u verschaft worden. Vergoed door berouw en een beter gedrag -het kwaad dat gij bedreven hebt en de schrikkelijke gevolgen waartoe -het geleid heeft. Geef mij de hand, mijn arme jongen, en moge God u -vergeven gelijk ik doe." - -De schuldige werd door deze woorden en hun hartroerenden toon tot -eenige lafhartige tranen bewogen. Maar toen Louisa hare armen opende, -stiet hij haar opnieuw terug. - -"Gij niet. Ik wil niets met u te maken hebben." - -"O, Tom, Tom, moet het zoo tusschen ons eindigen, na al mijne liefde?" - -"Na al uwe liefde?" herhaalde hij met onverzettelijke -hardnekkigheid. "Mooie liefde! Ouden Bounderby los te laten, en mijn -besten vriend, mijnheer Harthouse, van de hand te zenden, en naar huis -te loopen, juist op den tijd dat ik in het grootste gevaar was. Mooie -liefde! Alles uit te babbelen, ook dat wij te zamen daarnaar toe -waren geweest, toen gij zaagt, dat ik hoe langer hoe meer in het net -geraakte. Mooie liefde! Gij hebt mij zoo goed als overgeleverd. Gij -hebt nooit om mij gegeven." - -"Maak wat voort!" riep Sleary bij de deur. - -Allen gingen verward naar buiten. Louisa zeide schreiende, dat zij hem -vergaf en hem nog liefhad, en dat het hem eens spijten zou, dat hij -haar zoo verlaten had, en dan blij zou zijn te kunnen denken, dat dit -hare laatste woorden waren; toen er iemand hen tegenkwam. Mijnheer -Gradgrind en Sissy, die beiden voor hen uit waren, terwijl zijne -zuster hem nog bij den arm hield, bleven staan en deinsden terug. - -Want daar was Bitzer, geheel buiten adem, zijne dunne lippen -opengesperd, zijne dunne neusgaten uitgezet, zijne witgehaarde oogleden -trillende, zijn kleurloos gezicht nog kleurloozer dan ooit, alsof hij -zich wit-gloeiend had geloopen, terwijl anderen zich rood-gloeiend -loopen. Daar stond hij te hijgen, alsof hij nooit had stilgestaan -sedert dien avond toen hij vroeger eens tegen hen was aangeloopen. - -"Het spijt mij dat ik verhindering in uw plan moet brengen," zeide -Bitzer, zijn hoofd schuddende, "maar ik kan mij toch door geene -paardrijders laten foppen. Ik moet den jongenheer Tom hebben; en geene -paardrijders zullen hem weghelpen. Hier is hij in dien linnen kiel, -en ik moet hem hebben." - -Hij greep hem bij den kraag en nam hem aldus in bezit. - - - - - - - -XXXVI. - -PHILOSOPHISCH. - - -Zij gingen terug in de tent, en Sleary sloot de deur om indringers -buiten te houden. Bitzer, die den van schrik verstijfden misdadiger -nog bij den kraag hield, stond in de manege zijn ouden patroon in de -schemering met knippende oogen aan te gluren. - -"Bitzer," zeide mijnheer Gradgrind, geheel verslagen en met jammerlijke -onderdanigheid voor den kantoorknecht, "hebt gij een hart?" - -"De bloedsomloop, mijnheer," antwoordde Bitzer, glimlachende -over het zonderlinge dier vraag, "zou zonder hart niet kunnen -voortgaan. Niemand, mijnheer, die bekend is met de feiten aangaande -den omloop van het bloed, welke Harvey heeft ontdekt, kan twijfelen -of ik een hart heb." - -"Is het toegankelijk," riep mijnheer Gradgrind uit, "voor den invloed -van het medelijden?" - -"Het is toegankelijk voor de rede, mijnheer," antwoordde de uitmuntende -jonkman, "en voor niets anders." - -Zij stonden elkander aan te zien, mijnheer Gradgrind met een gezicht -zoo wit als dat van zijn vervolger. - -"Welke reden kunt gij hebben om de vlucht van dezen rampzaligen -jonkman te verhinderen," zeide hij, "en zijn ongelukkigen vader nog -ongelukkiger te maken? Zie zijne zuster hier. Heb medelijden met ons!" - -"Mijnheer," antwoordde Bitzer op een droog redeneerenden toon, -"daar gij mij vraagt, welke reden ik heb om den jongenheer Tom naar -Coketown terug te brengen, is het niet meer dan redelijk, dat ik u -die laat weten. Ik heb den jongenheer Tom van den beginne af van dien -diefstal verdacht. Ik had hem al vóór dien tijd in het oog gehouden, -want ik kende zijne manieren. Ik heb mijne waarnemingen voor mij -zelven gehouden, maar ik heb ze toch gedaan; en ik heb nu overvloedige -bewijzen tegen hem, behalve zijn wegloopen en behalve zijne eigene -bekentenis, die ik juist bijtijds heb kunnen beluisteren. Ik heb het -genoegen gehad van gisterochtend op uw huis te passen en u hierheen -te volgen. Ik zal den jongenheer Tom nu naar Coketown terugbrengen, -ten einde hem aan mijnheer Bounderby over te leveren; en ik twijfel -niet, mijnheer, of mijnheer Bounderby zal mij dan tot de plaats van -jongenheer Tom bevorderen; en ik verlang zijne plaats te hebben, -mijnheer, omdat zij mij meer inkomen zal geven en mij dus voordeelig -zal zijn." - -"Indien het alleen eene quaestie van eigenbelang bij u is," begon -mijnheer Gradgrind. - -"Ik verzoek u verschooning, dat ik u in de rede val, mijnheer," -liet Bitzer hierop volgen; "maar gij weet zeker wel, dat het geheele -maatschappelijke systeem eene quaestie van eigenbelang is. Iemands -eigenbelang is datgene, waarop men altijd moet neerkomen. Dat is het -eenige, waardoor men vat op hem heeft. Zoo zijn de menschen. Ik ben -in dien catechismus onderwezen toen ik nog heel jong was, mijnheer, -gelijk gij wel weet." - -"Welke som gelds," zeide mijnheer Gradgrind, "wilt gij tegen uwe -verwachte bevordering stellen?" - -"Ik dank u wel, mijnheer," antwoordde Bitzer, "dat gij hiervan spreekt; -maar ik wil er geheel geene som tegen stellen. Wel wetende, dat uw -helder hoofd deze keus zou voorstellen, heb ik bij mij zelven de -berekening gemaakt; en ik vind, dat over eene misdaad te accordeeren, -zelfs voor eene zeer hooge som, niet zoo veilig en goed voor mij zou -zijn als mijne verbeterde vooruitzichten aan het kantoor." - -"Bitzer," zeide mijnheer Gradgrind, zijne handen uitstrekkende, alsof -hij wilde zeggen: zie, hoe ellendig ik ben! "Bitzer, ik heb nog maar -ééne kans over om u te vermurwen. Gij zijt vele jaren op mijne school -geweest. Indien de herinnering aan de zorg, die daar aan u besteed is, -u eenigermate kan bewegen om uw tegenwoordig belang achter te stellen -en mijn zoon los te laten, bid en smeek ik u om die herinnering voor -hem te laten spreken." - -"Ik verwonder mij waarlijk, mijnheer," antwoordde de leerling op -een stijven redeneertrant, "dat gij zulk eene onhoudbare positie -aanneemt. Mijn schoolgaan werd betaald; het was een koop of accoord; -en toen ik heenging, was het accoord uit." - -Het was een grondregel der Gradgrindsche philosophie, dat alles -betaald moest worden. Niemand mocht ooit om de eene of andere reden -iemand iets geven of eenige hulp bewijzen, zonder dat er voor betaald -werd. Dankbaarheid moest afgeschaft worden, en alle deugden, die -daaruit voortsproten, behoorden niet te bestaan. Elke duim lengte van -het geheele aanzijn des menschdoms, van de geboorte tot aan den dood, -moest een koop over eene toonbank zijn. En indien wij zóó niet in -den hemel kwamen, dan wist men daar niets van de staathuishoudkunde, -en hadden wij daar niets te maken. - -"Ik ontken niet, dat mijn schoolgaan goedkoop was," vervolgde -Bitzer. "Maar dat doet aan de zaak niet af, mijnheer. Ik werd op de -goedkoopste markt gevormd en moet mij zelven op de duurste verkoopen." - -Hij werd hier een weinig gehinderd door het schreien van Louisa -en Sissy. - -"Och, doe dat niet," zeide hij; "het baat tot niets; het verveelt -iemand maar. Gij schijnt te denken, dat ik vijandschap tegen den -jongenheer Tom voed; maar dat is in 't geheel het geval niet. Ik ga -hem maar, om de gegronde redenen die ik vermeld heb, naar Coketown -terugbrengen. Als hij tegenstand mocht bieden, zou ik roepen: Houd -den dief! Maar hij zal geen tegenstand bieden; daar kunt gij op aan." - -Mijnheer Sleary had met open mond naar deze wijsheid staan luisteren, -zoo aandachtig, dat zijn rollend oog even onbeweeglijk vast in zijn -hoofd stond als het strakke; nu echter trad hij voorwaarts. - -"Jonker," zeide hij, "gij weet heel wel, en uwe dochter weet ook heel -wel (beter nog dan gij, omdat ik het haar gezegd heb), dat ik niet wist -wat uw zoon gedaan had, en dat ik het niet wilde weten--ik zeide dat -het beter was van neen, hoewel ik toen dacht, dat het maar een beetje -rinkelrooien was. Maar nu die jonkman heeft bekend gemaakt dat het -een diefstal in een kantoor is geweest, nu is het eene ernstige zaak, -eene veel te ernstige zaak voor mij om te accordeeren, zooals die -jonkman het heel mooi gezegd heeft. Bijgevolg, jonker, moet gij het -niet kwalijk nemen als ik den kant van dien jonkman kies, en zeg dat -hij gelijk heeft en dat er niet aan te doen is. Maar ik zal u zeggen -wat ik doen wil, jonker; ik zal uw zoon en dezen jonkman zelf naar -den spoorweg rijden, en zoo maken dat hier geen schandaal komt. Meer -kan ik niet beloven, maar dat wil ik voor u doen." - -Louisa hief nieuwe jammerklachten aan en mijnheer Gradgrind verzonk -nog dieper in zijn leed bij deze afvalligheid van hun laatsten -vriend. Maar Sissy zag hem oplettend aan, en haar hart verstond hem -niet verkeerd. Toen zij allen weder naar buiten gingen, begunstigde -hij haar met een lonkje uit zijn beweeglijk oog, dat haar duidelijk -verzocht wat achter te blijven, en toen hij de deur sloot, zeide hij -met groote opgewondenheid: - -"De jonker heeft u bijgestaan, Cecilia, en ik zal den jonker -bijstaan. Bovendien, die knaap is een verduivelde schelm, en hij -behoort aan dien gemeenen blaaskaak, dien mijn volkje eens haast -uit het venster had gesmeten. Het zal een donkere avond zijn. Ik heb -een paard, dat alles geleerd heeft behalve spreken; ik heb een hit, -die vijftien mijlen in het uur loopt, als Childers hem rijdt; en -ik heb een hond, die iemand vier en twintig uren lang op de plek kan -vasthouden. Maak dat gij een woordje met den jongen jonker spreekt. Zeg -hem, als hij ziet dat ons paard begint te dansen, dat hij dan niet -bang moet wezen voor omslaan, maar uitkijken of er geen sjees met -een hit aankomt. Zeg hem, als hij die sjees dichtbij ziet, dat hij -dan moet afspringen, en hij zal er mee wegrijden als de wind. Als -mijn hond dien jonkman een voet laat verzetten, geef ik hem verlof -om te gaan. En als mijn paard een duimbreed verder komt dan de plek -waar het begint te dansen, al duurde het tot morgenochtend, dan ken -ik het niet. Nu voortgemaakt!" - -Er werd zoo goed voortgemaakt, dat binnen tien minuten Childers, die -op zijne pantoffels over de markt kuierde, wist wat hij te doen had, -en Sleary's equipage gereed was. Het was een fraai gezicht, den hond -blaffend om het rijtuig te zien springen, terwijl Sleary hem met zijn -eenig daartoe bruikbaar oog onderrichtte, dat Bitzer het voorwerp -zijner bijzondere oplettendheid moest wezen. Kort na het vallen van -den donker stapten de drie in en reden voort, terwijl de geleerde hond -(een geducht beest) Bitzer reeds met zijne oogen vasthield en dicht -bij het wiel aan zijn kant bleef, om voor hem gereed te zijn indien -hij de minste geneigdheid toonde om af te stappen. - -De andere drie bleven in de herberg den geheelen nacht in angstige -spanning opzitten. Tegen acht uur in den ochtend kwamen Sleary en de -hond de kamer in, beiden zeer vroolijk. - -"Alles klaar, jonker," zeide Sleary. "Uw zoon kan nu al aan boord van -een schip wezen. Childers heeft hem gisteravond meegenomen, anderhalf -uur nadat wij hier vandaan reden. Het paard danste de polka tot het -dood af was (het zou gewalst hebben, als het niet ingespannen was -geweest) en toen gaf ik het sein en ging het gerust slapen. Toen die -verduivelde bleeke schelm zeide, dat hij te voet verder wilde gaan, -hing de hond in eens aan zijne das met alle vier de pooten in de -lucht, trok hem neer en rolde hem om en om. Hij kwam dus maar weer -in het wagentje, en daar bleef hij zitten, tot ik van morgen half -zeven het paard liet omkeeren." - -Mijnheer Gradgrind overstelpte hem natuurlijk met dankbetuigingen, -en sprak ook met zooveel kieschheid als hem maar mogelijk was van -eene ruime belooning in geld. - -"Ik zelf heb geen geld noodig, jonker," antwoordde Sleary, "maar -Childers is een man met een huishouden, en als gij hem eene banknoot -van vijf pond woudt presenteeren, zou dat misschien niet onaannemelijk -zijn. Ook als gij een halsband voor den hond en een tuig met bellen -voor het paard overhad, zou het mij groot pleizier doen. Brandewijn -met water neem ik altijd aan."--Hij had reeds een glas genomen en -bestelde er nu nog een.--"Als ge dacht dat het niet te veel was, -jonker, een vroolijken maaltijd aan den geheelen troep te geven, -tegen zoo wat drie en een halven schelling de persoon, behalve den -drank, zouden zij er heel blij mee zijn." - -Al deze kleine bewijzen van dankbaarheid beloofde mijnheer Gradgrind -zeer gewillig te zullen geven, hoewel hij ze veel te gering achtte, -zeide hij, voor zulk een dienst. - -"Welnu, jonker, als ge dan soms eens een paardenspel eene besprokene -representatie laat geven, wanneer ge kunt, zult ge de rekening meer -dan effen maken. En nu, jonker, als uwe dochter het niet kwalijk neemt, -zou ik tot afscheid gaarne een woordje met u alleen spreken." - -Louisa en Sissy gingen naar eene andere kamer; en mijnheer Sleary -vervolgde, toen hij staande zijn glas omroerde en uitdronk: - -"Jonker, ik behoef u niet te zeggen, dat honden verwonderlijke -beesten zijn." - -"Hun instinct is zeker verbazend," zeide mijnheer Gradgrind hierop. - -"Hoe gij het ook noemen wilt--en ik mag zalig wezen als ik weet hoe -ik het moet noemen--het is verwonderlijk, hoe ver een hond u zal -komen opzoeken en vinden." - -"Omdat zijn reuk zoo fijn is," zeide mijnheer Gradgrind. - -"Ik weet waarachtig niet hoe ik het noemen moet," hervatte Sleary; -"maar eens is een hond mij komen opzoeken, jonker, op eene manier, die -mij deed denken of die hond ook naar een anderen hond was gegaan en -gezegd had: "Gij kent bijgeval niet een man die Sleary heet? Een man -die Sleary heet en een paardenspel heeft--een dik man, met een raar -oog?" En of die andere hond toen gezegd had: "Sleary, Sleary! O ja, -wel zeker, een vriend van mij heeft mij eens van hem gesproken. Ik kan -u terstond zijn adres bezorgen." Omdat ik zooveel voor het publiek -kom en zooveel uitga, ziet ge, moeten er machtig veel honden zijn -die mij kennen, jonker, dat weet ik." - -Mijnheer Gradgrind scheen door deze bespiegeling geheel van zijn -stuk gebracht. - -"In allen gevalle," hervatte Sleary, nadat hij zijne lippen nog -eens had bevochtigd, "het is nu veertien maanden geleden, jonker, -dat we te Chester waren. Wij gaven op een ochtend juist onze -Kinderen in het Bosch, toen er door de tooneeldeur een hond de -manege kwam inloopen. Hij had ver geloopen, en was in heel slechten -staat--kreupel en welhaast blind. Hij liep rond bij onze kinderen, -de een na den ander, alsof hij naar een kind zocht dat hij kende; -en toen kwam hij naar mij toe, gooide zich van achteren op en bleef -op zijne voorpooten staan, zoo zwak als hij was; en toen kwispelde -hij met zijn staart en stierf. Nu, jonker, die hond was Merrylegs." - -"De hond van Sissy's vader." - -"De oude hond van Cecilia's vader. Nu, jonker, kan ik er op zweren, -want zoo ken ik dien hond, dat de man dood en begraven was, eer de hond -naar mij ging zoeken. Josephine, Childers en ik hebben er lang over -gepraat, of ik het schrijven zou of niet; maar wij dachten: "Neen! Er -is niets pleizierigs te zeggen; waarom zouden wij haar onrustig en -bedroefd maken?" Hoewel, of haar vader haar laaghartig verlaten heeft, -of dat hij maar alleen van verdriet wilde sterven, liever dan haar -mee in het graf te trekken, dat zal nooit bekend worden, jonker, -voordat--neen, niet voordat wij weten hoe de honden ons opzoeken." - -"Zij bewaart tot nog toe het fleschje, waarom hij haar had uitgezonden; -en zij zal tot het laatste oogenblik van haar leven aan zijne liefde -gelooven," zeide mijnheer Gradgrind. - -"Dit schijnt iemand twee dingen in de gedachten te brengen, niet -waar, jonker?" hervatte Sleary, peinzende, terwijl hij in de diepte -van zijn glas keek; "vooreerst dat er toch liefde in de wereld is, -niet alles eigenbelang, maar iets geheel anders; en ten tweede dat -die liefde hare eigene manier van rekenen heeft, waaraan het, hoe -het dan ook komen mag, ten minste even moeielijk is een naam te geven -als aan die manier van denken." - -Mijnheer Gradgrind keek het venster uit en gaf geen antwoord. Sleary -ledigde zijn glas en riep de dames weder binnen. - -"Cecilia, mijn liefje, geef mij nu een kus en vaarwel dan! Mevrouwtje, -dat ik u haar zoo als eene zuster zie behandelen, en eene zuster, -die gij met al uw hart vertrouwt en hoogacht, is een heel pleizierig -gezicht voor mij. Ook hoop ik, dat uw broeder nog lang genoeg mag leven -om u beter waardig te zijn en u tot meer blijdschap te wezen. Jonker, -geef mij de hand, voor het eerst en het laatst! Wees niet kwaad op ons, -arme landloopers. De menschen moeten geamuseerd worden. Zij kunnen -niet altijd aan het leeren of aan het werken zijn; daarvoor zijn zij -niet gemaakt. Gij moet ons hebben, jonker. Als ge dus doen wilt wat -wijs en goed is tegelijk, denk dan het beste van ons en niet altijd -het slechtste." - -"En ik had nooit gedacht," vervolgde Sleary, zijn hoofd weder -binnenstekende om dit nog te zeggen, "dat ik zoo zou kunnen babbelen." - - - - - - - -XXXVII. - -BESLUIT. - - -Het is gevaarlijk binnen den kring van een opgeblazen bluffer iets -te zien, voordat die opgeblazene bluffer het zelf ziet. Mijnheer -Bounderby begreep, dat mevrouw Sparsit zeer vermetel was geweest -met hem voor te komen en wijzer te willen zijn dan hij. Ten -uiterste op haar verontwaardigd over hare zegepralende ontdekking -van juffrouw Pegler, keerde hij deze verwatenheid van eene vrouw -in hare afhankelijke betrekking zoo lang in zijne gedachten om en -om, tot zij gelijk een sneeuwbal door dit omwentelen hoe langer hoe -grooter was geworden. Eindelijk kwam hij tot de ontdekking, dat hij, -als hij deze aanzienlijk geparenteerde dame haar afscheid gaf--als hij -het in zijn macht had om te zeggen: "Zij was eene vrouw van familie -en wilde zich aan mij opdringen, maar dat wilde ik niet hebben en ik -maakte mij van haar af"--de grootst mogelijke mate van glans uit die -betrekking zou halen, en mevrouw Sparsit tegelijk de straf geven, -die zij verdiend had. - -Voller dan ooit van dit groote denkbeeld, kwam mijnheer Bounderby -binnen om zijn twaalfuurtje te gebruiken, en zette zich in de eetzaal -van vroeger tijd, waar zijn portret hing. Mevrouw Sparsit zat bij het -vuur, met den voet in haar katoenen stijgbeugel, weinig denkende waar -zij heen reed. - -Sedert het gebeurde met juffrouw Pegler had de goede vrouw haar -medelijden voor mijnheer Bounderby met een sluier van stille -berouwvolle treurigheid bedekt. Om die reden had zij zich een -jammervollen blik aangewend; en met dezen jammervollen blik zag zij -nu haar beschermer aan. - -"Wat scheelt er nu aan, juffrouw?" zeide Bounderby, op een zeer korten -en barschen toon. - -"Wat ik u bidden mag, mijnheer," antwoordde mevrouw Sparsit, "bijt -mijn neus niet af." - -"Uw neus afbijten, juffrouw?" herhaalde Bounderby. "Uw neus!" daarmede -meenende, gelijk mevrouw Sparsit begreep, dat haar neus daartoe veel -te groot was. En na dezen hatelijken schimpscheut sneed hij een stuk -brood voor zich af en smeet het mes met een slag op de tafel. - -Mevrouw Sparsit haalde haar voet uit den stijgbeugel en zeide: -"Mijnheer Bounderby!" - -"Wel, juffrouw?" antwoordde Bounderby. "Waar kijkt ge zoo verbaasd -van op?" - -"Mag ik vragen, mijnheer," zeide mevrouw Sparsit: "heeft iets u van -morgen verstoord?" - -"Ja, juffrouw." - -"Mag ik weten, mijnheer," hernam de verongelijkte dame, "of ik de -ongelukkige oorzaak ben, dat gij uit uw humeur zijt geraakt?" - -"Ik zal u eens wat zeggen, juffrouw," antwoordde Bounderby. "Ik ben -niet hier gekomen om mij te laten overbluffen. Eene dame mag van -aanzienlijke familie zijn, maar het past haar toch niet een man als -ik ben te sarren en te plagen en ik wil dat niet velen." Bounderby -gevoelde, dat het noodig was ter zake te komen, daar hij voorzag, -dat hij uit het veld geslagen zou worden als hij in voorloopige -bijzonderheden trad. - -Mevrouw Sparsit trok hare donkere wenkbrauwen eerst naar omhoog en -toen naar omlaag, pakte haar werk in haar mandje en stond op. - -"Mijnheer," zeide zij statig, "het komt mij voor, dat ik u op het -oogenblik in den weg ben. Ik zal mij naar mijn eigen vertrek begeven." - -"Laat ik de deur voor u opendoen, juffrouw." - -"Verplicht, mijnheer, dat kan ik zelf wel." - -"Laat het mij liever doen, juffrouw," zeide Bounderby, haar -voorbijstappende en zijne hand aan de kruk slaande, "omdat ik dan -de gelegenheid kan waarnemen om u nog een woordje te zeggen, eer gij -heengaat. Mevrouw Sparsit, ik geloof eenigszins, dat het u te bekrompen -is, weet ge dat wel? Het komt mij voor, dat er onder mijn nederig dak -bezwaarlijk ruimte genoeg is voor eene dame van uwe talenten voor de -zaken van anderen." - -Mevrouw Sparsit wierp hem een blik van de diepste verachting toe, -en zeide met groote beleefdheid: "Inderdaad, mijnheer?" - -"Ik heb er over gedacht, ziet ge, sedert die laatste zaken gebeurd -zijn, juffrouw," zeide Bounderby, "en het komt mij voor, zoover mijn -gering oordeel reikt..." - -"O, mijnheer!" viel mevrouw Sparsit er met schertsende vroolijkheid op -in, "verklein uw oordeel niet. Iedereen weet hoe onbedrieglijk mijnheer -Bounderby's oordeel is. Iedereen heeft bewijzen daarvan gehad. Het -moet een algemeen onderwerp van gesprek zijn. Verklein alles van u -zelven, behalve uw oordeel, mijnheer," zeide mevrouw Sparsit lachende. - -Mijnheer Bounderby hervatte, zeer rood en ongemakkelijk: "Het komt -mij voor, juffrouw, zeg ik, dat het een geheel ander soort van -huishouden zou moeten zijn, waarin eene dame van uwe vermogens zou -kunnen uitblinken. Zulk een huishouden als dat van uw tante, Lady -Scadgers, bij voorbeeld. Denkt gij niet, juffrouw, dat gij daar meer -zaken zoudt vinden om u mede te bemoeien?" - -"Het is mij nog nooit ingevallen, mijnheer," antwoordde mevrouw -Sparsit, "maar nu gij er van spreekt, zou ik het zeer waarschijnlijk -achten." - -"Als gij het dan eens gingt probeeren, juffrouw," zeide Bounderby -terwijl hij een papiertje met een kassiersbriefje er in op haar -werkmandje legde. "Gij hebt den tijd aan u zelve om heen te gaan, -juffrouw; maar misschien zal het intusschen eene dame van uwe -geestvermogens aangenamer zijn alleen te eten, zonder door iemand -gehinderd te worden. Ik moest u waarlijk verschooning verzoeken, -dat ik, die niets meer dan Josiah Bounderby van Coketown ben, u zoo -lang in het licht heb gestaan." - -"O, gij behoeft u daarover niet te verschoonen, mijnheer," antwoordde -mevrouw Sparsit. "Als dat portret spreken kon, mijnheer--maar het -heeft dàt voorrecht boven het origineel, dat het niet in staat is -zich zelven ten toon te stellen en anderen te doen walgen--zou het -getuigen, dat het reeds lang geleden is sedert ik het eerst gewoon -werd het aan te spreken als het portret van een domkop. Niets, dat een -domkop doet, kan iemands verwondering of verontwaardiging opwekken; -de bedrijven van een domkop kunnen alleen verachting inboezemen." - -Zoo sprekende, bekeek mevrouw Sparsit, welker Romeinsche trekken nu -naar een medaille geleken, geslagen ter vereeuwiging harer minachting -voor mijnheer Bounderby, hem met een strakken blik van het hoofd -tot de voeten, streek hem toen met afgewende oogen voorbij, en ging -naar boven. Mijnheer Bounderby sloot de deur en bleef voor het vuur -staan. Zoo staande, verplaatste hij zich met zijne gewone onstuimigheid -in het karakter van zijn portret--en in de toekomst. - -Hoeveel zag hij van de toekomst? Hij zag mevrouw Sparsit een -dagelijksch kampgevecht houden, waarbij al de scherpste wapenen van het -vrouwelijk arsenaal gebruikt werden tegen de gemelijke, wangunstige, -plaagzieke Lady Scadgers, altijd bedlegerig met haar geheimzinnig been, -steeds aan het einde van haar ontoereikend inkomen in het midden van -ieder vierendeeljaars, in een armoedig, benauwd kamertje, dat voor één -persoon een hokje, voor twee nog minder was. Maar zag hij meer? Zag -hij ook een zweem van zich zelven, gelijk hij voor vreemdelingen -met Bitzer praalde, als de veelbelovende jonkman, zoo vol eerbied -voor de groote verdiensten van zijn meester, die de plaats van den -jongen Tom had gekregen, en bijna den jongen Tom zelven had gepakt, -indien hij niet door een troep schelmen was voortgeholpen? Zag hij -een flauwen weerschijn van zijn eigen beeld gelijk hij een pronkend -testament maakte, volgens hetwelk vijf en twintig snoevers boven de -vijf en vijftig jaren, die ieder den naam van Josiah Bounderby van -Coketown zouden aannemen, ten eeuwigen dage in het Bounderby-gesticht -zouden wonen en eten, ten eeuwigen dage onder het gehoor van den -vasten kapelaan in slaap vallen, ten eeuwigen dage uit de stichting -van Bounderby zouden onderhouden worden, en ten eeuwigen dage alle -gezonde magen door een Bounderby-achtig bluffen en bulderen zouden doen -walgen? Had hij eenige voorwetenschap van den dag, vijf jaren later, -waarop Josiah Bounderby van Coketown, te Coketown op straat aan een -beroerte zou sterven, en dat heerlijke testament zijne lange loopbaan -van haarklooverij, valschheid, inhaligheid, slechte voorbeelden, -weinig nut en veel geprocedeer, zou beginnen? Waarschijnlijk niet. Het -portret zou het evenwel alles aanzien. - -Mijnheer Gradgrind zat op denzelfden dag en hetzelfde uur peinzend -in zijne kamer. Hoeveel van de toekomst zag hij? Zag hij zich zelven, -als een zwakkelijk grijsaard, terwijl hij zijne tot nog toe onbuigzame -theorieën naar de omstandigheden leerde voegen; zijne feiten en cijfers -aan geloof, hoop en liefde dienstbaar maakte, en niet langer beproefde -dat hemelsche drietal in zijne stofferige molentjes te vermalen? Zag -hij zich zelven om die reden in diepe minachting bij zijne vroegere -politieke medebroeders vervallen? Zag hij deze heeren in den tijd -toen het volkomen was vastgesteld, dat de nationale aschlieden alleen -met elkander te doen hadden, en niets verschuldigd waren aan dat -afgetrokkene denkbeeld, dat men het volk noemt, vijf nachten in de -week, tot laat na middernacht, hun voormaligen medewerker dit en dat -en allerlei voor de voeten werpen? Waarschijnlijk zag hij dit wel -vooruit, daar hij zijne menschen kende. - -In den avond van denzelfden dag zat Louisa, gelijk in vroegere dagen, -hoewel met een gezicht dat meer zachtheid en nederigheid teekende, -in het vuur te staren. Hoeveel van de toekomst kon er voor hare -verbeelding oprijzen? Aanplakbiljetten op de straat, met haar vaders -naam onderteekend, waardoor de nu overleden Stephen Blackpool van -ongegronde verdenkingen werd ontheven, en de schuld van zijn eigen -zoon werd bekend gemaakt, met al de verschooningen, die zijne jaren -en de verzoeking (hij kon er niet toe komen om er bij te voegen, -zijne opvoeding) voor hem konden aanvoeren?--Dit behoorde tot het -tegenwoordige. Zóó bijkans ook Stephen Blackpool's grafzerk, met een -door haar vader gesteld opschrift, want zij wist, dat die steen daar -geplaatst zou worden. Deze dingen kon zij duidelijk zien. Maar hoeveel -van de toekomst? - -Eene vrouw uit de arbeidende klasse, Rachel gedoopt, die na eene -lange ziekte op het luiden der werkklok te voorschijn kwam en op vaste -uren onder de werkers en werksters heen en weder ging; eene vrouw van -ernstige schoonheid, altijd in het zwart gekleed, maar zachtzinnig en -opgeruimd, blijmoedig zelfs, die, onder de geheele bevolking der stad, -alleen medelijden scheen te hebben met een diepgezonken wezen van hare -eigene sekse, dat men somtijds heimelijk bij haar zag komen bedelen -en jammeren; eene vrouw die werkte, altijd werkte, maar daarmede -tevreden was en het boven ledigheid verkoos, als hare natuurlijke -bestemming, totdat zij te oud zou worden om te werken? Zag Louisa -dit? Zulke dingen waren zeker aanstaande. - -Een eenzame broeder, vele duizend mijlen ver, die op een met tranen -gevlekt papier schreef, dat hare woorden maar al te spoedig bewaarheid -waren geworden, en dat al de schatten der wereld een geringe prijs -zouden zijn om haar dierbaar gelaat nog eens te zien? Eindelijk, die -broeder, in de hoop van haar weder te zien, nader bij huis komende -en door ziekte onderweg opgehouden; en dan een brief van eene vreemde -hand, met de tijding: "Hij stierf in het hospitaal aan de koorts, en -hij stierf vol berouw en liefde voor u; want zijn laatste woord was -uw naam." Zag Louisa deze dingen? Zulke dingen waren ook aanstaande. - -Zich zelve weder als vrouw--als moeder--liefderijk wakende over hare -kinderen, altijd zorgvuldig dat zij niet minder eene kindsheid van -gemoed dan eene kindsheid van het lichaam zouden hebben, daar zij -wist dat de eerste zelfs iets nog schooners was dan de tweede,--eene -bezitting, waarvan een opgespaard overblijfseltje zelfs voor den -wijzen, bejaarden man een zegen en een geluk is. Zag Louisa dit? Zoo -iets was nimmer te wachten. - -Maar die gelukkige kinderen der gelukkige Sissy, die haar liefhadden, -gelijk alle kinderen haar liefhadden; zij zelve, geleerd geworden -in kinderlijke wetenschap; geen onschuldig spel der verbeelding -verachtelijk noemende; steeds haar best doende om hare medemenschen -van nederiger stand te leeren kennen en hun leven van machinerie en -prozaïsche werkelijkheid te vervroolijken met die genietingen en -sieraden van geest en gemoed, zonder welke het hart der kindsheid -verwelken moet, de krachtigste mannelijke leeftijd in een zedelijk -opzicht een machtelooze dood is, en de nationale welvaart, die door -cijfers wordt aangetoond, slechts het geschrift aan den muur zal -wezen;--zij zelve aan zulk een leven gewijd, niet gebonden door -eene grillige gelofte, door een broeder- of zusterschap, of door -een maskeradekleed of een theatralen toestel; maar het eenvoudig de -vervulling achtende van een plicht, waaraan zij zich niet onttrekken -mocht--zag Louisa deze dingen van zich zelve? Zulke dingen waren -zeker aanstaande. - -Waarde lezer, het zal van u en mij afhangen, of in onzen verschillenden -werkkring dergelijke dingen aanstaande zijn of niet! Mochten zij -het zijn! Wij zullen dan met ruimere borst bij den haard zitten, -om de vonken van ons vuur in grauwe, koude asch te zien veranderen. - - - - - - - - -AANTEEKENING - - -[1] For better, for worse, letterlijk: voor beter of voor erger; -woorden uit het huwelijks-formulier. Vert. - - - - - - -End of the Project Gutenberg EBook of Slechte Tijden, by Charles Dickens - -*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK SLECHTE TIJDEN *** - -***** This file should be named 50771-8.txt or 50771-8.zip ***** -This and all associated files of various formats will be found in: - http://www.gutenberg.org/5/0/7/7/50771/ - -Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed -Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project -Gutenberg. - - -Updated editions will replace the previous one--the old editions will -be renamed. - -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United -States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for the eBooks, unless you receive -specific permission. If you do not charge anything for copies of this -eBook, complying with the rules is very easy. You may use this eBook -for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports, -performances and research. They may be modified and printed and given -away--you may do practically ANYTHING in the United States with eBooks -not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the -trademark license, especially commercial redistribution. - -START: FULL LICENSE - -THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE -PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK - -To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase "Project -Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg-tm License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. - -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project -Gutenberg-tm electronic works - -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the -person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph -1.E.8. - -1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm -electronic works. See paragraph 1.E below. - -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the -Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when -you share it without charge with others. - -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country outside the United States. - -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: - -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work -on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the -phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: - - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and - most other parts of the world at no cost and with almost no - restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it - under the terms of the Project Gutenberg License included with this - eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the - United States, you'll have to check the laws of the country where you - are located before using this ebook. - -1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase "Project -Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. - -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. - -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg-tm License. - -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format -other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg-tm web site -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain -Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. - -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works -provided that - -* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation." - -* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm - works. - -* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - -* You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg-tm works. - -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and The -Project Gutenberg Trademark LLC, the owner of the Project Gutenberg-tm -trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below. - -1.F. - -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. - -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right -of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. - -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. - -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. - -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. - -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any -Defect you cause. - -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm - -Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. - -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's -goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg-tm and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at -www.gutenberg.org Section 3. Information about the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state's laws. - -The Foundation's principal office is in Fairbanks, Alaska, with the -mailing address: PO Box 750175, Fairbanks, AK 99775, but its -volunteers and employees are scattered throughout numerous -locations. Its business office is located at 809 North 1500 West, Salt -Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up to -date contact information can be found at the Foundation's web site and -official page at www.gutenberg.org/contact - -For additional contact information: - - Dr. Gregory B. Newby - Chief Executive and Director - gbnewby@pglaf.org - -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide -spread public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. - -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular -state visit www.gutenberg.org/donate - -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. - -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. - -Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate - -Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works. - -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of -volunteer support. - -Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. - -Most people start at our Web site which has the main PG search -facility: www.gutenberg.org - -This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. - diff --git a/old/50771-8.zip b/old/50771-8.zip Binary files differdeleted file mode 100644 index 7957c17..0000000 --- a/old/50771-8.zip +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h.zip b/old/50771-h.zip Binary files differdeleted file mode 100644 index 7de510c..0000000 --- a/old/50771-h.zip +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/50771-h.htm b/old/50771-h/50771-h.htm deleted file mode 100644 index 5b39680..0000000 --- a/old/50771-h/50771-h.htm +++ /dev/null @@ -1,14288 +0,0 @@ -<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" -"http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> -<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2015-12-25T13:42:42Z. --> -<html lang="nl"> -<head> -<meta name="generator" content= -"HTML Tidy for Windows (vers 25 March 2009), see www.w3.org"> -<title>Slechte Tijden</title> -<meta http-equiv="content-type" content="text/html; charset=us-ascii"> -<meta name="generator" content= -"tei2html.xsl, see http://code.google.com/p/tei2html/"> -<meta name="author" content="Charles Dickens (1812–1870)"> -<link rel="coverpage" href="images/frontcover.jpg"> -<link rel="schema.DC" href= -"http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/"> -<meta name="DC.Creator" content="Charles Dickens (1812–1870)"> -<meta name="DC.Title" content="Slechte Tijden"> -<meta name="DC.Language" content="nl-1900"> -<meta name="DC.Format" content="text/html"> -<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg"> -<meta name="DC:Subject" content="#####"> -<style type="text/css"> -body { -font-family: "Times New Roman", Times, serif; -font-size: 100%; -line-height: 1.2em; -text-align: left; -} -.div0 { -padding-top: 5.6em; -} -.div1 { -padding-top: 4.8em; -} -.div2 { -padding-top: 3.6em; -} -.div3, .div4, .div5 { -padding-top: 2.4em; -} -h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4 { -clear: both; -font-style: normal; -text-transform: none; -} -h3, .h3 { -font-size: 1.2em; -line-height: 1.2em; -} -h3.label { -font-size: 1em; -line-height: 1.2em; -margin-bottom: 0; -} -h4, .h4 { -font-size: 1em; -line-height: 1.2em; -} -.alignleft { -text-align: left; -} -.alignright { -text-align: right; -} -.alignblock { -text-align: justify; -} -p.tb, hr.tb, .par.tb { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -text-align: center; -} -p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument -{ -font-size: 0.9em; -line-height: 1.2em; -text-indent: 0; -} -p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument { -margin: 1.58em 10%; -} -.opener, .address { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -} -.addrline { -margin-top: 0; -margin-bottom: 0; -} -.dateline { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -text-align: right; -} -.salute { -margin-top: 1.6em; -margin-left: 3.58em; -text-indent: -2em; -} -.signed { -margin-top: 1.6em; -margin-left: 3.58em; -text-indent: -2em; -} -.epigraph { -font-size: 0.9em; -line-height: 1.2em; -width: 60%; -margin-left: auto; -} -.epigraph span.bibl { -display: block; -text-align: right; -} -.trailer { -clear: both; -padding-top: 2.4em; -padding-bottom: 1.6em; -} -span.parnum { -font-weight: bold; -} -.pagenum { -display: inline; -font-size: 70%; -font-style: normal; -margin: 0; -padding: 0; -position: absolute; -right: 1%; -text-align: right; -} -span.corr, span.gap { -border-bottom: 1px dotted red; -} -span.abbr { -border-bottom: 1px dotted gray; -} -span.measure { -border-bottom: 1px dotted green; -} -.ex { -letter-spacing: 0.2em; -} -.sc { -font-variant: small-caps; -} -.uc { -text-transform: uppercase; -} -.tt { -font-family: monospace; -} -.underline { -text-decoration: underline; -} -.overline, .overtilde { -text-decoration: overline; -} -.rm { -font-style: normal; -} -.red { -color: red; -} -hr { -clear: both; -height: 1px; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -margin-top: 1em; -text-align: center; -width: 45%; -} -.aligncenter { -text-align: center; -} -h1, h2 { -font-size: 1.44em; -line-height: 1.5em; -} -h1.label, h2.label { -font-size: 1.2em; -line-height: 1.2em; -margin-bottom: 0; -} -h5, h6 { -font-size: 1em; -font-style: italic; -line-height: 1em; -} -p, .par { -text-indent: 0; -} -p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line { -text-transform: uppercase; -} -.hangq { -text-indent: -0.32em; -} -.hangqq { -text-indent: -0.40em; -} -.hangqqq { -text-indent: -0.71em; -} -p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter { -float: left; -clear: left; -margin: 0em 0.05em 0 0; -padding: 0px; -line-height: 0.8em; -font-size: 420%; -vertical-align: super; -} -p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote { -font-size: 0.9em; -line-height: 1.2em; -margin: 1.58em 5%; -} -.pagenum a, a.noteref:hover, a.hidden:hover, a.hidden { -text-decoration: none; -} -ul { -list-style-type: none; -} -.advertisment { -background-color: #FFFEE0; -border: black 1px dotted; -color: #000; -margin: 2em 5%; -padding: 1em; -} -.footnotes .body, .footnotes .div1 { -padding: 0; -} -.fnarrow { -color: #AAAAAA; -font-weight: bold; -text-decoration: none; -} -a.noteref, a.pseudonoteref { -font-size: 80%; -text-decoration: none; -vertical-align: 0.25em; -} -.displayfootnote { -display: none; -} -div.footnotes { -font-size: 80%; -margin-top: 1em; -padding: 0; -} -hr.fnsep { -margin-left: 0; -margin-right: 0; -text-align: left; -width: 25%; -} -p.footnote, .par.footnote { -margin-bottom: 0.5em; -margin-top: 0.5em; -} -p.footnote .label, .par.footnote .label { -float: left; -width: 2em; -height: 12pt; -display: block; -} -.marginnote { -font-size: 0.8em; -height: 0; -left: 1%; -line-height: 1.2em; -position: absolute; -text-indent: 0; -width: 14%; -} -.apparatusnote { -text-decoration: none; -} -span.tocPageNum, span.flushright { -position: absolute; -right: 16%; -top: auto; -} -table.tocList { -width: 100%; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -border-width: 0; -border-collapse: collapse; -} -td.tocPageNum, td.tocDivNum { -text-align: right; -min-width: 10%; -border-width: 0; -} -td.tocDivNum { -padding-left: 0; -padding-right: 0.5em; -} -td.tocPageNum { -padding-left: 0.5em; -padding-right: 0; -} -td.tocDivTitle { -width: auto; -} -p.tocPart, .par.tocPart { -margin: 1.58em 0%; -font-variant: small-caps; -} -p.tocChapter, .par.tocChapter { -margin: 1.58em 0%; -} -p.tocSection, .par.tocSection { -margin: 0.7em 5%; -} -table.tocList td { -vertical-align: top; -} -table.tocList td.tocPageNum { -vertical-align: bottom; -} -table.inner { -display: inline-table; -border-collapse: collapse; -width: 100%; -} -td.itemNum { -text-align: right; -min-width: 5%; -padding-right: 0.8em; -} -td.innerContainer { -padding: 0; -margin: 0; -} -.index { -font-size: 80%; -} -.indextoc { -text-align: center; -} -.transcribernote { -background-color: #DDE; -border: black 1px dotted; -color: #000; -font-family: sans-serif; -font-size: 80%; -margin: 2em 5%; -padding: 1em; -} -.correctiontable { -width: 75%; -} -.width20 { -width: 20%; -} -.width40 { -width: 40%; -} -p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint { -color: #666666; -font-size: 80%; -} -.titlePage { -border: #DDDDDD 2px solid; -margin: 3em 0% 7em 0%; -padding: 5em 10% 6em 10%; -text-align: center; -} -.titlePage .docTitle { -line-height: 3.5em; -margin: 2em 0% 2em 0%; -font-weight: bold; -} -.titlePage .docTitle .mainTitle { -font-size: 1.8em; -} -.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle, -.titlePage .docTitle .volumeTitle { -font-size: 1.44em; -} -.titlePage .byline { -margin: 2em 0% 2em 0%; -font-size: 1.2em; -line-height: 1.72em; -} -.titlePage .byline .docAuthor { -font-size: 1.2em; -font-weight: bold; -} -.titlePage .figure { -margin: 2em 0% 2em 0%; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.titlePage .docImprint { -margin: 4em 0% 0em 0%; -font-size: 1.2em; -line-height: 1.72em; -} -.titlePage .docImprint .docDate { -font-size: 1.2em; -font-weight: bold; -} -div.figure { -text-align: center; -} -.figure { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.floatLeft { -float: left; -margin: 10px 10px 10px 0; -} -.floatRight { -float: right; -margin: 10px 0 10px 10px; -} -p.figureHead, .par.figureHead { -font-size: 100%; -text-align: center; -} -.figAnnotation { -font-size: 80%; -position: relative; -margin: 0 auto; -} -.figTopLeft, .figBottomLeft { -float: left; -} -.figTop, .figBottom { -} -.figTopRight, .figBottomRight { -float: right; -} -.figure p, .figure .par { -font-size: 80%; -margin-top: 0; -text-align: center; -} -img { -border-width: 0; -} -td.galleryFigure { -text-align: center; -vertical-align: middle; -} -td.galleryCaption { -text-align: center; -vertical-align: top; -} -.lgouter { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -display: table; -} -.lg { -text-align: left; -padding: .5em 0% .5em 0%; -} -.lg h4, .lgouter h4 { -font-weight: normal; -} -.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum { -color: #777; -font-size: 90%; -left: 16%; -margin: 0; -position: absolute; -text-align: center; -text-indent: 0; -top: auto; -width: 1.75em; -} -p.line, .par.line { -margin: 0 0% 0 0%; -} -span.hemistich { -color: white; -} -.versenum { -font-weight: bold; -} -.speaker { -font-weight: bold; -margin-bottom: 0.4em; -} -.sp .line { -margin: 0 10%; -text-align: left; -} -.castlist, .castitem { -list-style-type: none; -} -body { -padding: 1.58em 16%; -} -.pglink, .catlink, .exlink, .wplink, .biblink, .seclink { -background-repeat: no-repeat; -background-position: right center; -} -.pglink { -background-image: url(images/book.png); -padding-right: 18px; -} -.catlink { -background-image: url(images/card.png); -padding-right: 17px; -} -.exlink, .wplink, .biblink, .seclink { -background-image: url(images/external.png); -padding-right: 13px; -} -.pglink:hover { -background-color: #DCFFDC; -} -.catlink:hover { -background-color: #FFFFDC; -} -.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover { -background-color: #FFDCDC; -}body { -background: #FFFFFF; -font-family: "Times New Roman", Times, serif; -} -body, a.hidden { -color: black; -} -h1, .h1 { -padding-bottom: 5em; -} -h1, h2, .h1, .h2 { -text-align: center; -font-variant: small-caps; -font-weight: normal; -} -p.byline { -text-align: center; -font-style: italic; -margin-bottom: 2em; -} -.figureHead, .noteref, .pseudonoteref, .marginnote, p.legend, .versenum -{ -color: #660000; -} -.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a { -color: #AAAAAA; -} -a.hidden:hover, a.noteref:hover { -color: red; -} -h1, h2, h3, h4, h5, h6 { -font-weight: normal; -} -table { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.tablecaption { -text-align: center; -}.pagenum, .linenum { -speak: none; -} -</style> - -<style type="text/css"> -/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */ -.xd21e121width -{ -width:553px; -} -.xd21e128width -{ -width:503px; -} -.xd21e143width -{ -width:396px; -} -.xd21e539width -{ -width:720px; -} -.xd21e917width -{ -width:560px; -} -.xd21e1077 -{ -text-indent:2em; -} -.xd21e1274width -{ -width:720px; -} -.xd21e1614width -{ -width:564px; -} -.xd21e1950width -{ -width:720px; -} -.xd21e2279width -{ -width:539px; -} -.xd21e2348width -{ -width:565px; -} -.xd21e2693width -{ -width:720px; -} -.xd21e3110width -{ -width:562px; -} -.xd21e3425width -{ -width:720px; -} -.xd21e3780width -{ -width:565px; -} -.xd21e4140width -{ -width:720px; -} -.xd21e4482width -{ -width:564px; -} -.xd21e4835width -{ -width:720px; -} -.xd21e5215width -{ -width:565px; -} -.xd21e5574width -{ -width:720px; -} -.xd21e5904width -{ -width:564px; -} -.xd21e6477width -{ -width:474px; -} -@media handheld -{ -} -</style> -</head> -<body> - - -<pre> - -The Project Gutenberg EBook of Slechte Tijden, by Charles Dickens - -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most -other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of -the Project Gutenberg License included with this eBook or online at -www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you'll have -to check the laws of the country where you are located before using this ebook. - - - -Title: Slechte Tijden - -Author: Charles Dickens - -Illustrator: H. French - -Translator: C.M Mensing - -Release Date: December 26, 2015 [EBook #50771] - -Language: Dutch - -Character set encoding: ASCII - -*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK SLECHTE TIJDEN *** - - - - -Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed -Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project -Gutenberg. - - - - - - -</pre> - -<div class="front"> -<div class="div1 cover"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divBody"> -<p class="par first"></p> -<div class="figure xd21e121width"><img src="images/frontcover.jpg" alt= -"Oorspronkelijke voorkant." width="553" height="720"></div> -<p class="par"></p> -</div> -</div> -<div class="div1 titlepage"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divBody"> -<p class="par first"></p> -<div class="figure xd21e128width"><img src="images/titlepage.jpg" alt= -"Oorspronkelijke titelpagina." width="503" height="720"></div> -<p class="par"></p> -</div> -</div> -<div class="titlePage"> -<div class="docTitle"> -<div class="mainTitle">SLECHTE TIJDEN</div> -</div> -<div class="byline">DOOR<br> -<span class="docAuthor">CHARLES DICKENS.</span> -<div class="figure xd21e143width"><img src= -"images/titlepage-illustration.jpg" alt="Afbeelding op titelpagina." -width="396" height="430"></div> -<br> -VERTALING VAN C. M. MENSING.<br> -MET 19 HOUTGRAVUREN NAAR TEEKENINGEN VAN H. FRENCH</div> -<div class="docImprint">Achtste, geheel herziene druk.<br> -NIJMEGEN—GEBR. E. & M. COHEN—ARNHEM.</div> -</div> -<p><span class="pagenum">[<a id="xd21e155" href="#xd21e155" name= -"xd21e155">1</a>]</span></p> -</div> -<div class="body"> -<div id="bk1" class="div0 book"> -<div class="figure"><img src="images/p001.jpg" alt="SLECHTE TIJDEN." -width="561" height="720"></div> -<h2 class="super">SLECHTE TIJDEN.</h2> -<h2 class="main">EERSTE BOEK. ZAAIEN.</h2> -<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">I.</h2> -<h2 class="main">HET ÉÉNE NOODIGE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">„Al wat ik vraag, zijn feiten. Leer die -jongens en meisjes niets anders dan feiten. Dat is alles wat men in de -wereld noodig heeft. Plant niet anders, en roei alle andere dingen uit. -Door feiten alleen kunt gij den geest van met rede begaafde dieren -ontwikkelen; niets anders zal hun ooit van eenig nut wezen. Dit is de -stelregel, waarnaar ik mijne eigene kinderen grootbreng, en het is ook -de stelregel, <span class="pagenum">[<a id="xd21e169" href="#xd21e169" -name="xd21e169">2</a>]</span>waarnaar ik deze kinderen opvoed. Houd u -aan feiten en blijf daarbij, mijnheer!”</p> -<p class="par">Het tooneel was een hol, eentonig schoolvertrek, met -vier kale witte muren, en des sprekers recht uitgestoken voorvinger gaf -nadruk aan zijne woorden, door elk gezegde met eene lijnrechte beweging -over des schoolmeesters mouw te onderstrepen. Die nadruk werd nog -versterkt door des sprekers voorhoofd, dat naar een vierkant -opgebouwden muur geleek, die zijne wenkbrauwen tot grondslag had, -terwijl zijne oogen in twee naar keldergaten zweemende donkere holen, -door dien muur overschaduwd, verscholen lagen; en verder door des -sprekers mond, die breed en recht ingesneden was, met dunne, strakke -lippen—en verder door des sprekers stem, die stroef, eentonig en -gebiedend was—en verder door des sprekers haar, dat borstelig om -den rand van zijn kaal hoofd oprees, als ware het een dennenplantsoen, -bestemd om den wind van de blinkende oppervlakte af te weren, die -overal met knobbels was bedekt, alsof het hoofd nauwelijks ruimte had -voor al de dorre feiten, die daarin lagen opgestapeld. Des sprekers -geheele onverbiddelijke houding, zijn rechthoekig gesneden rok, zijn -rechthoekige beenen, zijne rechthoekige schouders—ja zelfs zijne -das, gewend om hem met een onverbiddelijken greep, als een hardnekkig -feit, bij de keel te pakken—alles versterkte nog dien nadruk.</p> -<p class="par">„In deze wereld hebben wij niets anders dan feiten -noodig, mijnheer; niets anders dan feiten.”</p> -<p class="par">De spreker, de schoolmeester en de derde aanwezige -volwassene persoon, stapten een weinig achteruit en lieten toen hunne -oogen gaan over het hellende vlak van kleine kruikjes, daar in orde -geschikt, en gereed om zich emmers vol feiten te laten ingieten tot zij -ten boorde toe vol waren.</p> -</div> -</div> -<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">II.</h2> -<h2 class="main">DE KINDERMOORD.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Thomas Gradgrind, mijnheer. Een man van het -positieve en materieele. Een man van feiten en cijfers. Een man, die -zich aan den regel vasthoudt, dat tweemaal twee vier is en niets meer, -en die zich niet laat bepraten om iets daarboven in te willigen. Thomas -Gradgrind, mijnheer—Thomas en niets anders—Thomas -Gradgrind. Met eene liniaal en een goudschaaltje en de tafel van -vermenigvuldiging altijd in zijn zak, gereed om ieder staaltje van het -menschdom te meten en te wegen, en u precies te zeggen wat het -uitmaakt. Dit is iets, waarbij het alleen op cijfers aankomt, eene -eenvoudige rekensom. Het zou u misschien kunnen gelukken, om een George -Gradgrind, of een Augustus Gradgrind, of een John Gradgrind, of een -Jozef Gradgrind (allen hersenschimmige, denkbeeldige personen) -daaromtrent een ander begrip, dat maar een dwaas vooroordeel is, in het -hoofd te brengen, maar Thomas Gradgrind, mijnheer—onmogelijk!</p> -<p class="par">Met dergelijke bewoordingen in zijne gedachten, was -mijnheer Gradgrind gewoon zich zelven voor te stellen, hetzij in een -gesloten kring van bekenden, of bij het publiek in het algemeen, en -zonder twijfel was het ook met die gedachten—behalve dat hij het -woord „mijnheer” in de woorden „jongens en -meisjes” veranderde, dat Thomas Gradgrind zich thans naar de -kleine kruikjes keerde, die zoo vol feiten moesten gegoten worden.</p> -<p class="par">Waarlijk, terwijl hij hen uit de bovengemelde -keldergaten aanflikkerde, scheen hij een soort van kanon te zijn, tot -aan den mond met feiten geladen, en gereed om hen met één -schot geheel uit de gewesten der kindsheid te doen verstuiven. Hij -scheen ook wel een galvanisch toestel, geladen met een bijtend -scheikundig mengsel, dat de teedere, jeugdige verbeelding haar spel -moest beletten door haar met eene harde korst van feiten te -overdekken.</p> -<p class="par">„Meisje nommer twintig,” zeide mijnheer -Gradgrind, lijnrecht met zijn voorvinger wijzende. „Ik ken dat -meisje niet. Wie is dat meisje?<span class="corr" id="xd21e190" title= -"Niet in bron">”</span></p> -<p class="par">„Sissy Jupe, mijnheer,” antwoordde het -meisje nommer twintig, blozende, opstaande en nijgende.</p> -<p class="par">„Sissy is geen naam,” zeide mijnheer -Gradgrind. „Gij moet geen Sissy zeggen, maar Cecilia.”</p> -<p class="par">„Vader noemt mij altijd Sissy, mijnheer,” -antwoordde het meisje met eene bevende stem en nogmaals nijgende.</p> -<p class="par">„Dat moet hij dan niet doen,” hervatte -mijnheer Gradgrind. „Zeg hem, dat hij het niet meer doen moet, -Cecilia Jupe. Laat eens zien. Wat is uw vader?”</p> -<p class="par">„Hij behoort bij de paardrijders, als het u -belieft, mijnheer.”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind trok zijne wenkbrauwen samen en -wuifde het aanstootelijke beroep als het ware met zijne hand weg.</p> -<p class="par">„Wij willen hier niets daarvan weten. Gij moogt -hier volstrekt niet daarvan spreken. Uw vader dresseert paarden, niet -waar?”</p> -<p class="par">„Ja wel, mijnheer, zij dresseeren ook wel paarden -in de manege, als zij ze krijgen om te dresseeren, mijnheer.”</p> -<p class="par">„Gij behoeft ons hier niets van de manege te -vertellen. Welnu dan. Zeg dus maar, dat uw vader paarden dresseert. Hij -zal ook wel zieke paarden cureeren, zou ik denken?”</p> -<p class="par">„O ja wel, mijnheer.”</p> -<p class="par">„Welnu, dan is hij pikeur en paardendokter. Laat -mij eens uwe definitie van een paard hooren.” <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e216" href="#xd21e216" name= -"xd21e216">3</a>]</span></p> -<p class="par">Sissy Jupe ontstelde zichtbaar over dezen eisch en -zweeg.</p> -<p class="par">„Dat meisje nommer twintig is buiten staat om eene -definitie van een paard te geven,” zeide mijnheer Gradgrind tot -algemeene waarschuwing van al de kleine kruikjes. „Dat meisje -nommer twintig is onbekend met de feitelijke eigenschappen van een der -gewoonste dieren. Laat een van de jongens mij eens eene definitie van -een paard geven. Bitzer, gij!”</p> -<p class="par">De rechthoekige vinger bleef, na hier en daar gedwaald -te hebben, op Bitzer wijzen, misschien omdat deze toevallig in -denzelfden straal van zonlicht zat, die door een der vensters van het -in het oog loopend helder witte vertrek vallende, ook Sissy bescheen. -Want de jongens en meisjes zaten op het hellende vlak van banken in -twee dichte drommen, in het midden door eene smalle tusschenruimte -gescheiden; en Sissy, op den hoek eener rij aan den zonkant gezeten, -werd door het begin van een zonnestraal beschenen, waarvan Bitzer, aan -den anderen kant, eenige rijen verder op een hoek zittende, het einde -opving. Maar terwijl het meisje zulke donkere oogen en lokken had, dat -zij door de zon, die haar bescheen, nog krachtiger en glanziger -gekleurd schenen te worden, had de jongen zoo lichte haren en oogen, -dat dezelfde stralen het weinigje kleur, dat hij bezat, geheel schenen -te doen verschieten. Zijne koude oogen zouden haast geene oogen zijn -geweest zonder de korte wimpers, die, daar zij de appels tegen iets nog -bleekers dan zij zelven waren deden afsteken, de teekening er van -zichtbaar maakten. Zijn kort geknipt haar kon maar eene voortzetting -wezen van de geelachtige sproeten op zijn voorhoofd en zijn gezicht. -Zijne ongezonde huid was zoodanig van natuurlijke vleeschkleur -ontbloot, dat het scheen alsof hij wit zou bloeden als hij zich -sneed.</p> -<p class="par">„Bitzer,” zeide mijnheer Gradgrind, -„geef mij eens uwe definitie van een paard.”</p> -<p class="par">„Een graanetend viervoetig dier, met veertig -tanden, namelijk vier en twintig kiezen, vier hoektanden en twaalf -snijtanden. Laat in de lente zijne haren vallen; in moerasachtige -streken ook zijne hoeven. Heeft harde hoeven maar die met ijzer moeten -beslagen worden. Zijn ouderdom is te zien aan sommige teekenen in den -bek.”</p> -<p class="par">Dit en nog veel meer, zeide Bitzer.</p> -<p class="par">„Nu, meisje nommer twintig,” hervatte -mijnheer Gradgrind, „nu weet gij wat een paard is.”</p> -<p class="par">Zij neeg weder en zou nog hooger gebloosd hebben, indien -het mogelijk geweest was dit nog sterker te doen dan zij al dien tijd -gedaan had. Bitzer wierp snel een blik naar mijnheer Gradgrind, zijne -oogen opslaande, zoodat hij het licht op de trillende wimpers ving, die -daarbij naar de voelhorentjes van spartelende insecten geleken, duwde -toen zijne kneukels tegen zijn met sproeten bezaaid voorhoofd en ging -weder zitten.</p> -<p class="par">Thans trad de derde heer vooruit, een man wien men een -moreelen kampvechter zou kunnen noemen, altijd gereed om tegen iedereen -te boksen en zich liever dood te vechten dan zich overwonnen te -bekennen. Vooral wanneer het gezond verstand hem in den weg kwam, -ontwaakte zijn strijdlust, en hij gaf het niet op voordat hij die -ongelukkige tegenpartij buiten adem had gebracht. Hij bekleedde een -gouvernements-post en achtte zich daarom geroepen het duizendjarig rijk -der ambtenaren te helpen stichten, waarin de geheele aarde door -commissarissen zou geregeerd worden.</p> -<p class="par">„Heel goed,” zeide deze heer met een lachje, -terwijl hij zijne armen over elkander sloeg, „dat is een paard. -Laat ik u nu eens iets vragen, jongens en meisjes. Zoudt gij wel eene -kamer willen behangen met afbeeldsels van paarden?”</p> -<p class="par">Na eene korte pauze riep de eene helft der kinderen: -„Ja, mijnheer!” waarop de andere helft, aan het gezicht des -vragers ziende dat „ja” het verkeerde antwoord was, in koor -„neen, mijnheer,” riep, gelijk het bij zulk een examen -gewoonlijk gaat.</p> -<p class="par">„Immers neen. Maar waarom zoudt ge -niet?”</p> -<p class="par">Eene pauze. Een dikke, botte jongen waagde het te -antwoorden: „omdat hij de kamer geheel niet wilde behangen, maar -liever schilderen.”</p> -<p class="par">„Maar als de kamer nu moet behangen worden?” -hernam de vrager tamelijk driftig.</p> -<p class="par">„Gij moet hem behangen, of gij wilt of -niet,” viel mijnheer Gradgrind hierop in. „Spreek van geen -niet willen. Dat komt hier niet te pas.”</p> -<p class="par">„Ik zal het u dan verklaren,” zeide de -vrager, na eene andere drukkende pauze; „ik zal u zeggen waarom -gij eene kamer niet met afbeeldingen van paarden moet behangen. Ziet -gij ooit wezenlijke paarden tegen de wanden eener kamer op- en -afloopen? Is dat een werkelijk feit?”</p> -<p class="par">„Ja, mijnheer,” riep de eene helft; -„neen, mijnheer,” riepen de anderen.</p> -<p class="par">„Immers neen,” zeide de vrager, met een blik -van verontwaardiging op de helft, die misgeraden had. „Welnu dan, -men moet nergens iets zien, wat men daar niet wezenlijk ziet; men moet -nergens iets hebben, wat men daar niet wezenlijk heeft—wat niet -werkelijk is. Wat men smaak noemt, is maar een andere naam voor het -feitelijk bestaande.”</p> -<p class="par">Thomas Gradgrind gaf met een hoofdknik zijne goedkeuring -te kennen.</p> -<p class="par">„Dit is een nieuw ontdekt grondbeginsel, en eene -groote ontdekking,” hernam de spreker. „Nu zal ik u nog -eens op de proef stellen. Onderstel eens, dat gij een tapijt in eene -kamer moest leggen, zoudt gij dan een tapijt nemen <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e259" href="#xd21e259" name= -"xd21e259">4</a>]</span>met eene afbeelding van bloemen -daarop?”</p> -<p class="par">Daar men zich thans algemeen overtuigd hield, dat -„neen” altijd het rechte antwoord was op de vragen van -dezen heer, was het koor van „neen!” zeer sterk. Slechts -eenige zwakke stemmen zeiden „ja”, en daaronder was de stem -van Sissy Jupe.<a id="xd21e263" name="xd21e263"></a></p> -<p class="par">„Meisje nommer twintig,” zeide de vreemde -heer, glimlachende in de kalme bewustheid zijner wetenschap.</p> -<p class="par">Sissy bloosde en stond op.</p> -<p class="par">„Dus zoudt gij uwe kamer—of uw mans kamer, -als gij volwassen waart en een man hadt—beleggen met een tapijt -met afbeeldingen van bloemen daarop, niet waar? En waarom -dat?”</p> -<p class="par">„Als ’t u belieft, mijnheer, ik houd zooveel -van bloemen,” antwoordde het meisje.</p> -<p class="par">„En daarom zoudt gij er stoelen en tafels op -zetten en er menschen met zware laarzen overheen laten -loopen?”</p> -<p class="par">„Dat zou ze geen kwaad doen, mijnheer. Zij zouden -niet gekneusd worden en er niet van verwelken. Zij zouden maar -afbeeldingen wezen van iets, dat mooi en aardig is, en ik zou mij -verbeelden...”</p> -<p class="par">„Ja, ja, ja! maar gij moet u <span class= -"ex">nooit</span> iets verbeelden,” riep de ondervrager uit, -opgetogen dat hij zoo gelukkig op zijn stokpaardje kwam. „Dat is -het juist; gij moet u nooit iets verbeelden.”</p> -<p class="par">„Neen, dat moet gij nooit, Cecilia Jupe,” -herhaalde mijnheer Gradgrind met plechtigen ernst, „nooit, niets -van dien aard!”</p> -<p class="par">„Het feitelijke, het feitelijk bestaande,” -hernam de vreemde heer.</p> -<p class="par">„Het feitelijk bestaande alleen,” herhaalde -mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">„Men moet zich in alle opzichten door feiten laten -leiden en besturen,” sprak de vreemde heer. „Wij hopen, dat -de regeering zich eerlang die zaak zal aantrekken en commissarissen -benoemen, die het volk zullen dwingen om zich uitsluitend aan het -feitelijke te houden. Men moet het woord <span class= -"ex">verbeelding</span> geheel afschaffen. Niemand heeft iets daarmede -te maken. Men moet voor geen voorwerp tot gebruik of sieraad iets -bezigen, dat strijdig met de werkelijkheid zou zijn. In de -werkelijkheid loopt men niet over bloemen; men mag dus niet over -bloemen op een tapijt loopen. Men ziet nooit, dat vreemde vogels en -vlinders op ons aardewerk komen zitten; men mag dus geen vreemde vogels -en vlinders op ons aardewerk schilderen. Men ziet geene viervoetige -dieren tegen de muren op- en afloopen, en dus moet men geene -viervoetige dieren op de muren afbeelden. Men moet voor al die -dingen,” vervolgde de spreker, „slechts combinatiën en -modificatiën van mathematische figuren gebruiken, die -gedemonstreerd en bewezen kunnen worden, en ook geene andere kleuren -dan de primaire daarbij aanwenden. Dit is de nieuwe ontdekking. Dit is -werkelijke smaak.”</p> -<p class="par">Het meisje neeg en ging weder zitten. Zij was nog zeer -jong en zag er uit alsof het feitelijke vooruitzicht, dat de wereld -haar aanbood, haar had doen schrikken.</p> -<p class="par">„Indien nu mijnheer Mac Choakumchild,” -hervatte de vreemde heer, „eens beginnen wil met zijne eerste les -hier te geven, mijnheer Gradgrind, dan zal ik, op uw verzoek, zeer -gaarne zijne manier van onderwijzen waarnemen.”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind was zeer verplicht.</p> -<p class="par">„Mijnheer Mac Choakumchild, wij wachten alleen op -u.”</p> -<p class="par">Mijnheer Mac Choakumchild begon dus zoo goed hij kon. -Hij en nog in de honderd veertig andere schoolmeesters waren sedert -kort tegelijkertijd, in dezelfde inrichting en op dezelfde wijze -gedresseerd, men had kunnen zeggen gelijk zoovele tafel- of stoelpooten -op dezelfde draaibank afgedraaid. Men had hem eene oneindige -verscheidenheid van kunstjes geleerd, en hij had boeken vol -hoofdbrekende vragen beantwoord. Orthographie, etymologie, syntaxis en -prosodie, biographie, astronomie, geographie, cosmographie, algebra, -het landmeten, de zangkunst en het teekenen naar modellen, dat alles -kende hij op zijn duimpje. Hij had zelfs den room afgeschept der -hoogere takken van mathematische en natuurkundige wetenschappen, op de -tabel B van Harer Majesteits Privy Council vermeld, en met het Fransch, -Duitsch, Latijn en Grieksch kennis gemaakt. Hij kende de <span class= -"ex">Waterstreken</span> van de geheele wereld (wat die dingen dan ook -mogen zijn) door en door, benevens alle geschiedenissen van alle -volken, alle namen van alle rivieren en bergen, alle voortbrengselen, -zeden en gebruiken van alle landen, en al hunne grenzen en -betrekkelijke liggingen ten opzichte van andere landen naar al de twee -en dertig streken van het kompas. Mijnheer Mac Choakumchild was slechts -een weinigje al te geleerd. Als hij maar wat minder had geweten, hoe -oneindig beter en meer had hij dan kunnen onderwijzen!</p> -<p class="par">In deze voorbereidende les handelde hij omtrent eveneens -als Morgiana in de vertelling van de Veertig Dieven, en keek in al de -voor hem gerangschikte kruikjes een voor een, om te zien wat er in was. -Zeg eens goed, mijnheer Mac Choakumchild: als gij uit uw kokenden -voorraad ieder kruikje straks boordevol schenkt, denkt gij dan, dat gij -den dief, die er in verscholen zit, de <span class= -"ex">verbeelding</span>, zult hebben gedood—of maar eenigszins -verminkt en misvormd? <span class="pagenum">[<a id="xd21e312" href= -"#xd21e312" name="xd21e312">5</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">III.</h2> -<h2 class="main">EEN KIJKGAATJE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Mijnheer Gradgrind stapte in eene zeer -weltevredene stemming van de school naar huis. Het was zijne school, en -hij wilde haar tot eene model-school maken. Hij wilde, dat ieder kind -een model-kind zou wezen, evenals de jeugdige Gradgrind’s allen -model-kinderen waren.</p> -<p class="par">Er waren vijf jeugdige Gradgrind’s en zij waren -ieder hoofd voor hoofd een model-kind. Zij hadden van hunne teederste -jaren af lessen en verhandelingen moeten hooren—en waren als -kleine hazen afgejaagd. Bijna zoodra zij konden loopen, moesten zij -hunne kleine voetjes naar de verhandelzaal richten. Het eerste -voorwerp, waarvan zij herinnering hadden, was een groot zwart bord, met -een uitgedroogden menschenvreter er voor, die er met krijt akelige -figuren op teekende.</p> -<p class="par">Niet dat zij iets van een menschenvreter -wisten—van zulk een onbestaanbaar persoon mochten zij den naam -zelfs niet hooren. Ik gebruik het woord slechts om een monster aan te -duiden, dat een verhandel-kasteel bewoont, een aantal, de hemel weet -hoeveel, tot-een-gekneede koppen heeft, en de kindsheid gevangen neemt -om haar bij de haren in het sombere hol der wetenschap te slepen.</p> -<p class="par">Geen kleine Gradgrind had ooit een menschengezicht in de -maan gezien; hij wist reeds wat de maan was eer hij duidelijk spreken -kon. Geen kleine Gradgrind had ooit het onnoozele rijmpje geleerd:</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line">Flikker, flikker, sterretje klein,</p> -<p class="line">Ik ben verbaasd wat gij moogt zijn.</p> -</div> -<p class="par first">Hij had nooit eenige verbazing daaromtrent -ontwaard, daar hij, toen hij pas vijf jaren oud was, den grooten Beer -kon ontleden zoo goed als professor Owen. Geen kleine Gradgrind had -ooit bij het zien eener koe in de weide aan die vermaarde koe gedacht -van zeshonderd pond, die omhoog smeet den hond, die wegjoeg de kat, die -pakte de rat, die at van het graan, dat lag in het huis van -Adriaan—of aan die nog meer vermaarde koe, die Klein Duimpje had -opgeslokt. Hij had nooit van die dingen gehoord, en eene koe was niet -anders aan hem voorgesteld dan als een herkauwend viervoetig dier met -verscheidene magen.</p> -<p class="par">Naar dit bij uitstek feitelijke en prozaïsche huis, -dat <span class="ex">Stone Lodge</span> genoemd werd, richtte mijnheer -Gradgrind nu zijne schreden. Hij had een handel in ijzerwaren gedreven -en dien aan kant gedaan eer hij <span class="ex">Stone Lodge</span> -bouwde, en zag nu uit naar eene gelegenheid om met zijne kennis van -feiten in het Parlement figuur te maken. <span class="ex">Stone -Lodge</span> lag op eene heide, op een paar mijlen afstands van eene -groote stad, die in het laatste zeer getrouwe handboek voor reizigers -<span class="ex">Coketown</span> genoemd wordt.</p> -<p class="par">Een zeer regelmatig sieraad van het landschap was Stone -Lodge. Geene de minste vermomming verzachtte de prozaïsche -feitelijkheid van het gebouw. Een groot vierkant huis, met eene -overdekte galerij, die de voornaamste vensters verdonkerde, gelijk het -zware voorhoofd van den meester diens oogen overschaduwde. Het was een -huis, waaraan alles te voren afgemeten, afgeteld, berekend en bewezen -was, met zes vensters aan den eenen kant van de deur, en zes aan den -anderen, in juiste verhouding tot de vensters op zijde en aan den -achterkant—met een grasperk, een tuin en eene pas geplante laan, -alles met rechte lijnen, gelijk een blad uit een boek van botanische -statistiek—met toestellen voor gas en ventilatie en inrichtingen -tot aan- en afvoer van water in de beste orde—met ijzeren balken -en bouten, brandvrij van onder tot boven, met mechanieke toestellen om -de werkmeid met bezems en schuiers naar de vliering te -hijschen—met alles, in één woord, wat iemands hart -kon begeeren.</p> -<p class="par">Alles? Dat zou ik denken. De kleine Gradgrind’s -hadden ook kabinetjes voor verschillende vakken van wetenschap. Zij -hadden een kabinetje met horens en schulpen, een kabinetje met -mineralen en metalen; en al de voorwerpen daarin waren in volmaakte -orde gerangschikt, en bij ieder stukje steen en erts lag een papiertje -met een naam, die zeer moeielijk was uit te spreken. Zoodat, om de -woorden van een dwaas kindersprookje te bezigen, dat echter nooit tot -de kinderkamer van dit huis was doorgedrongen: Indien de ontevredene -kleine Gradgrind’s nog meer dan dit alles wilden hebben, wat zou -er bij mogelijkheid te bedenken geweest zijn, dat de ontevredene kleine -Gradgrind’s nog meer <span class="ex">konden</span> willen -hebben?</p> -<p class="par">Hun vader stapte zeer welgemoed en voldaan voort. Hij -was op zijne manier een liefhebbend vader; maar als hij zich gedwongen -had gezien om eene definitie van zich zelven te geven (gelijk Sissy -Jupe van een paard), zou hij waarschijnlijk gezegd hebben, dat hij een -„uitnemend practisch” vader was. Hij was zeer ingenomen met -de phrase: „uitnemend practisch,” welke hij begreep, dat op -hem bijzonder toepasselijk was. Bij alle openbare vergaderingen, die te -<span class="ex">Coketown</span> werden gehouden, om welke reden het -ook was, kon men zeker zijn, dat een of ander Coketowner de gelegenheid -waarnam om melding te maken van zijn uitnemend practischen vriend, -mijnheer Gradgrind, en altijd gevoelde die uitnemend practische vriend -zich daardoor gestreeld. Hij wist wel, dat men dezen lof aan hem -verschuldigd was, maar het was hem toch zeer aangenaam dien te -hooren.</p> -<p class="par">Hij had nu den neutralen grond in de nabijheid der stad -bereikt, die eigenlijk noch tot de <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e362" href="#xd21e362" name="xd21e362">6</a>]</span>stad noch tot -het land behoorde, maar een onbehaaglijk mengelmoes van beide was, toen -hem de tonen van muziek in de ooren klonken. Het luidruchtig -schetterende en dreunende orchest van een paardenspel, dat zich hier in -een houten paviljoen had gevestigd, was aan den gang. Eene vlag, die op -den top der tent wapperde, verkondigde aan het menschdom, dat het de -„Rijschool van Sleary” was, die om de gunst van het publiek -verzocht. Sleary zelf, een zwaarlijvig modern standbeeld met een -geldbakje naast zich, stond in eene nis, waarvan de stijl aan een -gothiek kerkgebouw was ontleend, om het geld aan te nemen. Miss -Josephine Sleary, gelijk een zeer lang en smal gedrukt biljet -aankondigde, had juist de voorstelling begonnen met haar gracieusen -Tyroler bloemendans te paard. Onder andere verrukkelijke, maar altijd -streng moreele wonderen, welke men zien moest om ze te gelooven, zou -Signor Jupe dien namiddag de vermakelijke toeren van zijn kunstig -gedresseerden hond Merrylegs vertoonen, en zijne verbazende kracht en -behendigheid ten toon spreiden door vijf en zeventig gewichten van -honderd pond zoo snel achtereenvolgend over zijn hoofd te werpen, dat -zij eene fontein van massief ijzer in de lucht vormden, „een -kunststuk, nog nooit te voren in dit of eenig ander land beproefd, en -dat, daar het steeds met zooveel geestdrift door het verrukte publiek -wordt toegejuicht, bij elke voorstelling wordt uitgevoerd.” -Dezelfde Signor Jupe zou de geheele voorstelling van tijd tot tijd -afwisselen en verlevendigen door zijne echt Shakespeariaansche -snakerijen en kwinkslagen. Eindelijk zou hij het geheel besluiten door -op te treden in zijne algemeen beroemde rol van mijnheer William Button -van <span class="ex">Tooley-Street</span>, in de geheel nieuwe en -hoogst koddige hippo-comedietta: <span class="ex">De kleermaker op reis -naar Brentford</span>.</p> -<p class="par">Thomas Gradgrind sloeg geen acht op deze ellendige -nietigheden, maar stapte voort gelijk een practisch man behoorde, en -verbande die luidruchtige insecten uit zijne gedachten, of wel verwees -ze naar het huis van correctie. Doch eene bocht van den weg voerde hem -achter het spel om, en aan den achterkant van het spel was een troep -kinderen verzameld, die in verschillende gebogen houdingen door een -gaatje of reet de verborgene heerlijkheden van het paardenspel poogden -te begluren.</p> -<p class="par">Dit bracht hem tot stilstaan. „Welk eene -schande,” riep hij uit, „dat die vagebonden, dat jonge -gepeupel uit mijne model-school houden!”</p> -<p class="par">Dewijl er nog eene plek vertrapt gras en puin tusschen -hem en het jonge gepeupel in lag, haalde hij zijn lorgnet uit zijn -vestzakje, om te zien of er onder die kinderen niet een was, dat hij -kende en door zijn bevel kon wegjagen. Welk een bijna ongeloofelijk, -hoewel duidelijk zichtbaar verschijnsel zag hij daar! Zijne eigene met -feiten en kundigheden opgepropte Louisa stond met alle macht door een -gaatje in eene plank te gluren, en zijn eigen mathematische Thomas -vernederde zich tot op den grond, om maar een enkelen paardenhoef te -kunnen zien, terwijl Miss Josephine Sleary den gracieusen Tyroler -bloemendans uitvoerde.</p> -<p class="par">Stom van verbazing stapte mijnheer Gradgrind naar de -plek waar zijn kroost zich zoodanig schandvlekte, pakte met iedere hand -een zijner verdoolde kinderen aan en zeide:</p> -<p class="par">„Louisa!! Thomas!!”</p> -<p class="par">Beiden stonden op, zeer rood en ontsteld; maar Louisa -zag haar vader toch met meer stoutmoedigheid aan dan Thomas: Thomas zag -hem eigenlijk geheel niet aan, maar gaf zich met volkomene lijdzaamheid -over om zich naar huis te laten brengen.</p> -<p class="par">„In den naam van alles wat verbazend, nutteloos en -dwaas is,” zeide mijnheer Gradgrind, aan elke hand een zijner -kinderen voortleidende; „wat doet gij hier?”</p> -<p class="par">„Ik wilde eens zien waar dat op geleek,” -antwoordde <span class="corr" id="xd21e386" title= -"Bron: Louise">Louisa</span> kortaf.</p> -<p class="par">„Waar dat op geleek?”</p> -<p class="par">„Ja, vader!”</p> -<p class="par">Beide kinderen hadden zekere gemelijke verveelzucht in -hun voorkomen, inzonderheid het meisje; maar door het verdrietige van -haar gezicht schemerde een licht heen, dat niets vond om te beschijnen, -een vuur, dat niets te branden had, eene uitgehongerde -verbeeldingskracht, die toch op eene of andere wijs het leven hield en -de uitdrukking harer trekken verhelderde; niet met die natuurlijke -helderheid, welke de vroolijke jeugd eigen is<span class="corr" id= -"xd21e396" title="Bron: .">,</span> maar met onzekere, driftige, -weifelende opflikkeringen, die iets pijnlijks hadden en naar de -afwisselingen geleken, welke men op het gezicht van een blinde ziet, -die op den tast naar zijn weg zoekt.</p> -<p class="par">Zij was nu een kind van vijftien of zestien jaren, maar -eerlang zou zij geheel op eens het voorkomen eener jonge vrouw krijgen. -Zoo dacht haar vader, terwijl hij haar aanzag. Zij was bevallig. Zij -zou eigenzinnig geweest zijn (dacht hij op zijne uitnemend practische -manier), als zij niet zóó was opgevoed.</p> -<p class="par">„Thomas! hoewel ik het feit vóór mij -heb, is het mij moeielijk te gelooven, dat gij, met uwe opvoeding en -uwe gelegenheid om uw tijd beter te besteden, uwe zuster naar zulk een -schouwspel zoudt gebracht hebben.”</p> -<p class="par">„Ik heb hem gebracht, vader!” zeide Louisa -snel. „Ik vroeg hem om mee te gaan.”</p> -<p class="par">„Het spijt mij dit te moeten hooren. Het spijt mij -zeer dit te moeten hooren. Het maakt Thomas niet beter, en het maakt u -slechter, Louisa.”</p> -<p class="par">Zij zag haar vader wederom aan, maar geen traan rolde -over hare wang.</p> -<p class="par">„Thomas en gij, voor wie de kring der -wetenschappen <span class="pagenum">[<a id="xd21e411" href="#xd21e411" -name="xd21e411">7</a>]</span>openstaat. Thomas en gij, die men mag -zeggen dat met feiten gevoed zijt, Thomas en gij, die met mathematische -stiptheid zijt opgevoed, Thomas en gij hier!” riep mijnheer -Gradgrind uit. „In deze vernederende positie! Ik ben er verbaasd -over!”</p> -<p class="par">„Ik verveelde mij, vader. Ik heb mij al lang -verveeld,” zeide Louisa.</p> -<p class="par">„Verveeld? „Wat verveelt u dan?” vroeg -de verbaasde vader.</p> -<p class="par">„Ik weet niet wat. Alles, geloof ik.”</p> -<p class="par">„Spreek geen woord meer,” antwoordde -mijnheer Gradgrind. „Gij zijt kinderachtig. Ik wil niets meer -hooren.”</p> -<p class="par">Hij sprak niet weder voordat zij een heel eind ver in -stilte hadden voortgestapt, en toen zeide hij ernstig:</p> -<p class="par">„Wat zouden uwe beste vrienden wel zeggen, Louisa? -Hecht gij dan geene waarde aan hunne goede meening? Wat zou mijnheer -Bounderby wel zeggen?”</p> -<p class="par">Op het hooren van dien naam wierp zijne dochter -tersluiks een blik op hem, waarvan het scherpe en uitvorschende zeer -opmerkelijk was. Hij zag echter niets daarvan, want eer hij haar -aankeek, had zij hare oogen weder neergeslagen.</p> -<p class="par">„Wat,” herhaalde hij weldra, „zou -mijnheer Bounderby wel zeggen?” En terwijl hij met een gezicht -vol ernstige verontwaardiging de twee misdadigers naar huis bracht, -herhaalde hij telkens den geheelen weg over: „Wat zou mijnheer -Bounderby wel zeggen?”</p> -</div> -</div> -<div id="ch4" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">IV.</h2> -<h2 class="main">MIJNHEER BOUNDERBY.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Wie was die mijnheer Bounderby?</p> -<p class="par">Wel, mijnheer Bounderby was in zooverre mijnheer -Gradgrind’s boezemvriend, als een man, geheel ontbloot van -gevoel, met iemand anders, die evenzeer van gevoel ontbloot is, in eene -dergelijke betrekking kan staan. Zoo nauw—of, indien de lezer dit -liever wil,—zoo ver verwijderd was de betrekking tusschen die -twee.</p> -<p class="par">Hij was een rijk man: een bankier, een koopman, een -fabrikant en wat niet al. Een zwaarlijvig man, met eene luide stem, -starende oogen, en een lach, die een metaalklank had; een man met een -groot opgezwollen hoofd, uitpuilende aderen aan de slapen, en zulk een -gespannen vel over zijn gezicht, dat het zijne oogen scheen open te -houden en zijne wenkbrauwen op te trekken; een man, wiens geheele -voorkomen aan een gevulden ballon deed denken, op het punt om op te -stijgen; een man, die er nooit genoeg op kon pochen dat hij zich zelven -tot „een man” had gemaakt; een man, die door de koperen -spreektrompet zijner stem altijd zijne oude onwetendheid en zijne oude -armoede verkondigde; een man, die het toppunt van hoogmoedig bluffende -nederigheid had bereikt.</p> -<p class="par">Hoewel hij een paar jaar jonger was dan zijn uitnemend -practische vriend, zag mijnheer Bounderby er toch ouder uit; bij zijne -zeven of acht en veertig had hij nog zeven of acht meer kunnen tellen, -zonder dat het iemand zou verwonderd hebben. Hij had niet veel haar. -Men had zich kunnen verbeelden, dat het van zijn praten was -uitgevallen, en dat het weinige, dat hij overhad, zoo verward -overeindstond omdat het onophoudelijk door zijn winderig snoeven heen -en weder werd geblazen.</p> -<p class="par">In het sombere salon van <span class="ex">Stone -Lodge</span> stond mijnheer Bounderby zich op het haardkleedje voor het -vuur te warmen en onderhield mevrouw Gradgrind met eenige opmerkingen -over de omstandigheid, dat die dag zijn geboortedag was. Hij stond voor -het vuur, gedeeltelijk omdat het een koude lentedag en tegen den avond -was, hoewel de zon nog scheen, gedeeltelijk omdat in de schaduw van -<span class="ex">Stone Lodge</span> altijd een spook van vochtige kalk -omwaarde; gedeeltelijk omdat hij aldus een deftige houding had, die -mevrouw Gradgrind ontzag moest inboezemen.</p> -<p class="par">„Ik had geene schoenen aan de voeten; en wat -kousen aangaat, ik kende zulke dingen niet eens bij naam. Ik sleet den -dag in eene sloot en den nacht in een varkenshok. Zoo bracht ik mijn -tienden verjaardag door. Niet dat eene sloot iets nieuws voor mij was, -want ik was in eene sloot geboren.”</p> -<p class="par">Mevrouw Gradgrind—een klein, mager, bleek -wezentje, met roode oogen en altijd in eenige shawls gewikkeld, -ongeloofelijk zwak naar het lichaam en den geest—die altijd -medicineerde zonder dat het haar iets baatte, en wanneer zij eenigen -zweem van herleving vertoonde, telkens weder versuft en verdoofd werd -door een zwaar blok van een feit, dat haar op het lijf -tuimelde;—mevrouw Gradgrind hoopte, dat het eene droge sloot -was.</p> -<p class="par">„Neen. Zoo nat als een vaatdoek. Een voet water er -in,” zeide mijnheer Bounderby.</p> -<p class="par">„Genoeg om een pasgeboren kind kou te doen -vatten,” was de opmerking van mevrouw Gradgrind.</p> -<p class="par">„Kou? Ik werd geboren met eene ontsteking van de -long, en van alle andere dingen, geloof ik, die voor ontsteking vatbaar -waren,” antwoordde mijnheer Bounderby. „Jarenlang, mevrouw! -was ik een van de ellendigste schepseltjes, die men ooit heeft gezien. -Ik was zoo ziekelijk, dat ik altijd steunde en kermde. Ik was zoo vuil -en haveloos, dat ge mij met geen tang zoudt hebben -aangeraakt.”</p> -<p class="par">Mevrouw Gradgrind keek flauw naar de tang om, als het -beste waaraan zij in hare sufheid kon denken. <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e464" href="#xd21e464" name= -"xd21e464">8</a>]</span></p> -<p class="par">„Hoe ik er mij doorheen worstelde, weet ik zelf -niet,” hervatte Bounderby. „Ik was cordaat, denk ik. Ik ben -in later tijd altijd cordaat geweest, en dat zal ik toen ook wel -geweest zijn. Evenwel, hier sta ik, mevrouw Gradgrind, en ik behoef er -niemand dan mij zelven voor te bedanken dat ik zoo sta.”</p> -<p class="par">Mevrouw Gradgrind gaf zeer zachtzinnig en flauw hare -hoop te kennen, dat zijne moeder....</p> -<p class="par">„<span class="ex">Mijne</span> moeder? Zij -liep weg, mevrouw!” zeide Bounderby.</p> -<p class="par">Mevrouw Gradgrind, overbluft gelijk doorgaans, bleef -bedeesd zwijgen.</p> -<p class="par">„Mijne moeder liet mij bij mijne -grootmoeder,” zeide Bounderby, „en als ik mij wel herinner, -was mijne grootmoeder het slechtste en ondeugendste oude wijf dat er -ooit leefde. Als ik door een bijzonder toeval een paar schoentjes -kreeg, nam zij ze mij af en verkocht ze voor drank. Ja, ik heb die -grootmoeder van mij, terwijl zij nog in bed lag, veertien glaasjes -drank zien drinken voor haar ontbijt.”</p> -<p class="par">Mevrouw Gradgrind, met haar flauw glimlachje en zonder -eenig ander teeken van leven, geleek nu (gelijk zij altijd deed) naar -een tamelijk slecht geschilderd transparant vrouwenportretje, dat van -achteren niet genoeg verlicht was.</p> -<p class="par">„Zij hield een komenijswinkel,” vervolgde -Bounderby, „en stopte mij in een eierenkist. Dat was de wieg van -mijne kindsheid—eene oude eierenkist. Zoodra ik groot genoeg was -om weg te loopen, liep ik natuurlijk weg. Toen werd ik een jonge -vagebond; en in plaats dat één oud wijf mij klappen gaf -en honger liet lijden, gaven alle menschen van allerlei ouderdom mij -klappen en lieten mij honger lijden. Zij hadden gelijk; zij behoefden -niets anders te doen. Ik was een overlast, eene pest in de -maatschappij. Dat weet ik—zeer wel.”</p> -<p class="par">Hij kon zijn trots, dat hij in zijne kindsche jaren een -overlast en pest in de maatschappij <span class="corr" id="xd21e484" -title="Bron: gewesst">geweest</span> was, niet genoeg lucht geven, of -hij moest zijn snoeven daarop nog driemaal volmondig herhalen.</p> -<p class="par">„Ik was bestemd om mij omhoog te werken, zou ik -denken, mevrouw Gradgrind. Maar, hetzij ik er voor bestemd was of niet, -ik deed het, hoewel niemand mij hielp. Vagebond, loopjongen, -pakhuisknecht, kantoorknecht, klerk, eerste boekhouder, compagnon, en -eindelijk Josiah <span class="corr" id="xd21e489" title= -"Bron: Bounderhy">Bounderby</span> van <span class= -"ex">Coketown</span>. Dit zijn de antecedenten en de culminatie. Josiah -Bounderby van <span class="ex">Coketown</span> heeft leeren lezen van -uithangborden boven winkels, mevrouw Gradgrind, en heeft op de klok -leeren zien, door den toren der St. Gilleskerk te <span class= -"ex">Londen</span> te bestudeeren, met hulp van een kreupelen -dronkaard, die een veroordeelde dief en onverbeterlijke landlooper was. -Spreek Josiah Bounderby van uwe district-scholen en uwe model-scholen -en uwe kweekeling-scholen en uw geheelen poespas van scholen; en Josiah -Bounderby van <span class="ex">Coketown</span> zegt u ronduit: dat is -alles goed en wel—hoewel hij zulke voorrechten niet had—als -wij maar menschen krijgen met harde koppen en stevige vuisten. De -opvoeding, die hem tot een man heeft gemaakt, zou niet voor iedereen -deugen, dat weet hij wel; maar zoo en zoo is zijne opvoeding toch -geweest, en gij moogt hem dwingen om kokende olie te drinken, maar gij -zult hem nooit dwingen om de feiten van zijn leven te -verbloemen.”</p> -<p class="par">Josiah Bounderby van <span class="ex">Coketown</span>, -die onder het spreken zeer warm geworden was, hield nu op; en juist -toen hij zweeg trad zijn uitnemend practische vriend, door de twee -jeugdige misdadigers vergezeld, de kamer binnen. Zijn uitnemend -practische vriend bleef staan toen hij hem zag en wierp Louisa een -verwijtenden blik toe, die duidelijk zeide: „Ziedaar nu, mijnheer -Bounderby.”</p> -<p class="par">„Wel, wat is er te doen?” zeide mijnheer -Bounderby driftig en luidruchtig. „Hoe kijkt Thomas zoo -verslagen?”</p> -<p class="par">Hij sprak van Thomas, maar hij zag naar Louisa.</p> -<p class="par">„Wij stonden bij het paardenspel naar binnen te -kijken,” mompelde Louisa stuursch, zonder hare oogen op te slaan, -„en vader betrapte ons daar.”</p> -<p class="par">„En, mevrouw Gradgrind,” zeide de echtgenoot -dezer dame op statelijken toon, „ik zou evengoed verwacht hebben, -dat ik mijne kinderen verzen zou vinden lezen.”</p> -<p class="par">„Och Heere,” zeide mevrouw Gradgrind -jammerend. „Hoe kunt ge toch zoo doen, Louisa en Thomas? Ik ben -er verbaasd over. Ge zijt waarlijk in staat om het iemand te doen -spijten, dat hij ooit kinderen had. Ik heb grooten lust om te zeggen, -dat ik wenschte dat ik ze nooit had gehad; en wat zoudt ge dan gedaan -hebben, dat zou ik wel eens willen weten.”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind scheen niet zeer gesticht over deze -treffende aanmerking, en trok ongeduldig zijne wenkbrauwen samen.</p> -<p class="par">„Hadt ge, terwijl mijn hoofd zoo duizelt en klopt, -niet naar de schulpen en mineralen kunnen gaan kijken en al de andere -dingen, die voor u zijn aangeschaft, in plaats van naar het -paardenspel?” zeide mevrouw Gradgrind. „Gij weet evengoed -als ik, dat jongelieden geen paardenspel-meester hebben, of -paardenspel-kabinetjes houden of paardenspel-verhandelingen hooren. Wat -kunt ge dan van paardenspellen willen weten? Gij hebt immers bezigheid -genoeg, als ge naar bezigheid verlangt. Terwijl mijn hoofd zoo dof is, -zou ik de namen niets eens kunnen noemen van de helft der feiten, die -ge alleen te onthouden hebt.”</p> -<p class="par">„Dat is juist de reden,” bromde Louisa.</p> -<p class="par">„Zeg mij niet, dat dit de reden is, want dat kan -het onmogelijk zijn,” antwoordde mevrouw <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e528" href="#xd21e528" name= -"xd21e528">9</a>]</span>Gradgrind. „Ga terstond aan de eene of -andere <span class="ex">ologie</span>.” Mevrouw Gradgrind had -niet gestudeerd, en als zij hare kinderen tot hunne studiën -aanmaande, was het gewoonlijk met zulk een algemeen gezegde.</p> -<p class="par">Om de waarheid te zeggen, mevrouw Gradgrind’s -voorraad van feiten was ellendig schraal, maar toen mijnheer Gradgrind -haar tot haar hoogen echtelijken rang verhief, had hij zich door twee -redenen laten besturen. Vooreerst was zij in een financieel opzicht -eene zeer goede partij, en ten tweede wist zij van geene malligheden -af, waarmede hij zeggen wilde, dat zij geene de minste overhelling tot -het romaneske of poëtische had; en inderdaad was hare -verbeeldingskracht zoo weinig werkzaam, als dit bij een menschelijk -wezen, dat niet geheel verstandeloos is, maar eenigszins mogelijk -is.</p> -<p class="par">De eenvoudige omstandigheid, dat zij met haar echtgenoot -en mijnheer Bounderby alleen bleef, was voldoende om deze goede dame -wederom te versuffen. Zij verzonk dus in eene wezenlooze dofheid en -niemand lette verder op haar.</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e539width"><img src="images/p009.jpg" alt= -"„DAT IS EEN ZEER IMPERTINENTE KNAAP,” ZEIDE MIJNHEER GRADGRIND. (Blz. 15)." -width="720" height="494"> -<p class="figureHead">„DAT IS EEN ZEER IMPERTINENTE KNAAP,” -ZEIDE MIJNHEER GRADGRIND. (Blz. 15).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">„Bounderby,” zeide mijnheer Gradgrind, een -stoel naar het vuur schuivende, „gij hebt altijd zooveel belang -gesteld in mijne jongelieden—vooral in Louisa—dat ik geene -verontschuldiging noodig meen te hebben als ik u zeg, dat deze -ontdekking mij zeer verdrietig maakt. Ik heb mij systematisch -toegewijd, gelijk gij weet, om bij mijne kinderen het redeneervermogen -te ontwikkelen. De rede is, gelijk men weet, het eenige vermogen, -waarop men de opvoeding behoort te richten. En toch, Bounderby, zou het -uit deze onverwachte omstandigheid van vandaag, hoewel op zichzelf -beuzelachtig, schijnen te blijken, dat er bij Thomas en Louisa iets in -het gemoed is geslopen, dat—of liever, dat niet—ik weet -niet hoe ik mij beter kan uitdrukken dan door te zeggen—iets dat -ik nooit bedoeld had bij hen te ontwikkelen en waaraan het -redeneervermogen geen deel heeft.”</p> -<p class="par">„Er bestaat zeker geene reden om met -belangstelling naar een troep vagebonden te kijken,” antwoordde -Bounderby. „Toen ik zelf een vagebond was, keek niemand met -belangstelling naar <span class="ex">mij</span>; dat weet ik -wel.”</p> -<p class="par">„Dan komt de vraag,” zeide de uitnemend -practische vader, met de oogen op den haard gevestigd, „waaruit -die gemeene nieuwsgierigheid ontstaan is?” <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e552" href="#xd21e552" name= -"xd21e552">10</a>]</span></p> -<p class="par">„Dat zal ik u wel zeggen. Hunne verbeelding heeft -loopen spelen.”</p> -<p class="par">„Ik hoop van neen,” zeide de uitnemend -practische man, „schoon ik beken, dat op weg naar huis die vrees -ook wel bij mij is opgekomen.”</p> -<p class="par">„Een ijdel spelen der verbeelding, -Gradgrind,” herhaalde Bounderby: „iets zeer slechts voor -iedereen, maar iets vervloekt slechts voor een meisje als Louisa. Ik -moet mevrouw Gradgrind verschooning verzoeken, dat ik zulke sterke -uitdrukkingen gebruik; maar zij weet zeer wel, dat ik niet gepolijst -ben. Wie dat van mij verwacht, zal zich toch teleurgesteld vinden. Ik -heb geene gepolijste opvoeding gehad.”</p> -<p class="par">„Of,” zeide mijnheer Gradgrind, terwijl hij -met de handen in de zakken stond te peinzen, en zijne holle oogen in -het vuur staarden, „of zou een onderwijzer of eene dienstbode -haar iets in het hoofd hebben gebracht? Zou Louisa of Thomas misschien -iets gelezen hebben? Zou er, in weerwil van alle voorzorgen, een boek -met malle sprookjes in huis gekomen zijn? Want bij kinderen, die van -hunne wieg af naar de strengste regelen practisch gevormd zijn, is dit -anders zoo zonderling, zoo onbegrijpelijk.”</p> -<p class="par">„Wacht eens even!” riep Bounderby uit, die -ondertusschen bij den haard was blijven staan, zoo vol hoogmoedige -nederigheid dat hij bijna barstte. „Gij hebt een van die -landlooperskinderen op school?”</p> -<p class="par">„Cecilia Jupe heet zij,” antwoordde mijnheer -Gradgrind, met een blik, bijna alsof hij zijn doodvonnis te gemoet -zag.</p> -<p class="par">„Wacht nu eens even!” riep Bounderby wederom -uit. „Hoe is zij daar gekomen?”</p> -<p class="par">„Wel, om de waarheid te zeggen, ik zelf heb het -meisje daar straks pas voor de eerste maal gezien. Zij is hier aan huis -om toelating komen verzoeken, daar zij eigenlijk niet tot de stad -behoorde, en—ja, gij hebt gelijk, Bounderby,—gij hebt -gelijk.”</p> -<p class="par">„Wacht nu eens even!” riep Bounderby -nogmaals uit. „Louisa heeft haar gezien toen zij hier -kwam?”</p> -<p class="par">„Louisa heeft haar zeker gezien, want zij heeft -mij de boodschap van haar aanzoek overgebracht. Maar Louisa heeft haar -toch zonder twijfel alleen in het bijzijn van hare moeder -gezien.”</p> -<p class="par">„Eilieve, mevrouw Gradgrind,” zeide -Bounderby, „wat is er toen omgegaan?”</p> -<p class="par">„Och, mijn arm hoofd!” antwoordde mevrouw -Gradgrind. „Het meisje wilde op school komen, en mijnheer -Gradgrind wilde meisjes op school hebben, en Louisa en Thomas zeiden -allebei, dat het meisje op school wilde komen en dat mijnheer Gradgrind -meisjes op school wilde hebben, en hoe kon ik hun tegenspreken, daar -het toch een feit was?”</p> -<p class="par">„Nu zal ik u eens wat zeggen, Gradgrind,” -zeide Bounderby. „Jaag dat meisje weg, en daarmee is het -uit.”</p> -<p class="par">„Ik hel sterk naar uwe meening over.”</p> -<p class="par">„Doe het terstond,” zeide Bounderby, -„is van kindsbeen af altijd mijne spreuk geweest. Toen ik er aan -dacht om van mijne eierenkist en mijne grootmoeder weg te loopen, deed -ik het ook terstond. Handel gij eveneens. Doe dit terstond.”</p> -<p class="par">„Gaat ge nog wandelen?” vroeg zijn vriend. -„Ik heb het adres van den vader. Misschien zoudt ge er niet tegen -hebben, om met mij naar de stad te gaan?”</p> -<p class="par">„Niet het minste,” antwoordde Bounderby, -„als gij het maar terstond doet.”</p> -<p class="par">Zoo smeet mijnheer Bounderby zijn hoed op—hij -smeet dien altijd op, om aan te duiden dat hij iemand was, die het veel -te druk gehad had met zich zelven tot een man te maken, om te leeren -hoe hij zijn hoed moest opzetten—en kuierde met de handen in de -zakken naar het voorhuis. „Ik draag nooit handschoenen,” -was hij gewoon te zeggen. „Ik ben niet met handschoenen de ladder -opgeklommen. Ik zou niet zoo hoog zijn gekomen als ik ze gedragen -had.”</p> -<p class="par">Daar hij een paar minuten in het voorhuis moest wachten, -terwijl mijnheer Gradgrind naar boven ging om het adres te halen, -opende hij de deur van de leerkamer, en keek in dat vroolijke vertrek -binnen, dat met het kleed van geverfd zeildoek op den vloer, in weerwil -van de boekenkasten en kabinetjes en eene verscheidenheid van -wetenschappelijke toestellen, grootelijks het voorkomen had alsof het -aan de kunst van haarsnijden was toegewijd. Louisa stond lusteloos -tegen de vensterbank te leunen en naar buiten te kijken, zonder naar -iets te zien, terwijl Thomas wrevelig druilende bij het vuur stond. -Adam Smith en Malthus, twee jongere Gradgrind’s, waren uit om -eene verhandeling te hooren, terwijl kleine Jane, nadat zij haar -gezicht rijkelijk met griftjes-schrapsel en tranen had bemorst, over de -gewone breuken in slaap was gevallen.</p> -<p class="par">„Alles is nu terecht, Louisa, alles terecht, -Thomas,” zeide Bounderby. „Doe het maar niet meer. Ik sta -er voor in, dat het bij uw vader over is. Wel, Louisa, dat is wel een -kusje waardig, niet waar?”</p> -<p class="par">„Gij kunt er een nemen, mijnheer Bounderby,” -antwoordde Louisa, nadat zij zich zeer koel eene poos had bedacht, kwam -daarna langzaam naar hem toe en bood hem onvriendelijk hare wang, -terwijl zij haar gezicht van hem afkeerde.</p> -<p class="par">„Altijd mijn liefje, niet waar, Louisa?” -zeide Bounderby. „Goedendag, Louisa.”</p> -<p class="par">Hij ging zijns weegs, maar zij bleef op dezelfde plek -staan en wreef de wang, die hij <span class="pagenum">[<a id="xd21e601" -href="#xd21e601" name="xd21e601">11</a>]</span>gekust had, met haar -zakdoek tot zij gloeiend rood was. Vijf minuten later was zij nog aan -het wrijven.</p> -<p class="par">„Wat doet gij toch, Louisa?” vroeg haar -broeder met knorrige verwondering. „Ge zult een gat in uw gezicht -wrijven.”</p> -<p class="par">„Gij moogt het stuk met uw pennemes uitsnijden als -ge wilt, Tom. Ik zal niet schreeuwen.”</p> -</div> -</div> -<div id="ch5" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">V.</h2> -<h2 class="main">COKETOWN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first"><span class="ex">Coketown</span>, waarheen de -heeren Bounderby en Gradgrind nu wandelden, was de triomf van het -feitelijke en prozaïsche; het was evenmin met het romaneske en -poëtische besmet, als mevrouw Gradgrind zelve. Laten wij, eer wij -verder gaan, eene korte beschrijving van <span class= -"ex">Coketown</span> geven.</p> -<p class="par">Het was eene stad van rooden baksteen, of van baksteen, -die rood zou geweest zijn, als rook en roet dit maar hadden toegelaten; -thans echter was het eene stad van onnatuurlijk rood en zwart, gelijk -het beschilderde gezicht van een wilde. Het was eene stad van machines -en hooge schoorsteenen, waaruit oneindige rookslangen eeuwigdurend -opkropen, zonder zich ooit te ontwarren. Zij had eene zwarte -stadsgracht, en eene rivier, purper gekleurd door walgelijk riekende -verfstoffen, en uitgestrekte groepen van gebouwen vol vensters, -waarbinnen het den geheelen dag ratelde en dreunde en de zuiger eener -stoommachine eentonig op en neer ging, gelijk de kop van een olifant in -een staat van zwaarmoedige razernij. Zij bevatte verscheidene groote -straten, die allen sterk op elkander geleken, bewoond door menschen, -die eveneens op elkander geleken, die allen op dezelfde uren uitgingen -en binnenkwamen, om hetzelfde werk te doen, en voor wie elke dag -eveneens was als gisteren en morgen, en ieder jaar het evenbeeld van -het vorige en het volgende.</p> -<p class="par">De eigenschappen van <span class="ex">Coketown</span> -waren grootendeels onafscheidbaar van het werk, waardoor de stad in -wezen werd gehouden, en waardoor er een aantal geriefelijkheden de -geheele wereld door verspreid werden, en een aantal sieraden die, wij -willen niet vragen hoeveel, deel uitmaakten van de schoonheid der jonge -dames, welke het nauwelijks konden uitstaan, de stad te hooren noemen. -Een aantal andere eigenschappen waren vrijwillig aangenomen, en deze -waren de volgende:</p> -<p class="par">Men zag in <span class="ex">Coketown</span> niets wat -niet nuchter prozaïsch was. Indien de leden eener godsdienstige -gezindte daar eene kerk bouwden (gelijk de leden van achttien -godsdienstige gezindten gedaan hadden), maakten zij een godsdienstig -pakhuis van rooden baksteen daarvan, somtijds (maar dit alleen bij zeer -sierlijke gebouwen) met eene klok in een soort van vogelkooi er -bovenop. De eenige uitzondering was de Nieuwe Kerk, een wit gepleisterd -gebouw, met een vierkanten toren boven de deur, en vier korte spitsen -er op, die naar met lofwerk versierde houten beenen geleken. Al de -openbare opschriften in de stad waren eveneens geschilderd, met -vierkante letters zwart op wit. De gevangenis had het gasthuis kunnen -zijn en het gasthuis de gevangenis; het stadhuis had een van beide -kunnen wezen, of allen hadden geheel iets anders kunnen zijn, voor -zooveel men aan den bouwtrant kon zien. Het feitelijke en -prozaïsche beheerschten geheel <span class="ex">Coketown</span> -zoowel in het materieele als het immaterieele. De school van Mac -Choakumchild was geheel prozaïsch en practisch, en zoo was de -teekenschool, en zoo waren de betrekkingen tusschen meester en dienaar, -en zoo was alles tusschen het gasthuis voor kraamvrouwen en het -kerkhof; en wat men niet met cijfers kon berekenen of op de markt of de -beurs kon koopen en verkoopen, was hier niet, en zou er in alle -eeuwigheid niet wezen.</p> -<p class="par">Eene stad, zoo geheel aan het prozaïsch nuttige -gewijd en waar het feitelijke zoo zegepralend heerschte, moest -natuurlijk welvarend en voorspoedig wezen? Neen, niet zoo geheel. Niet? -Hoe is het mogelijk!</p> -<p class="par">Neen. <span class="ex">Coketown</span> kwam niet in alle -opzichten uit zijne eigene fornuizen gelijk goud, dat het vuur -doorgestaan had. Vooreerst was het een onoplosbaar raadsel, wie tot de -achttien gezindten behoorden—omdat, wie dit ook deden, de -arbeidslieden zeker tot geene daarvan behoorden. Het was zonderling, -als men op zondagochtend langs de straten wandelde, te moeten opmerken -hoe weinigen van die lieden door het barbaarsche gebengel van klokken, -dat zieken en zenuwachtigen razend maakte, uit hunne eigene benauwde -kamers, uit hunne eigene wijk, of van de hoeken hunner eigene straten -werden geroepen, waar zij lusteloos bleven staan dralen en -onverschillig naar de kerkgangers keken, alsof het kerkgaan iets was, -dat hun volstrekt niet aanging. Het was niet alleen de vreemdeling, die -dit opmerkte, want er bestond binnen <span class="ex">Coketown</span> -zelfs eene vereeniging, welker leden in elke zitting van het Huis der -Gemeenten van zich liet hooren, door met verontwaardigden ijver te -petitioneeren, dat er wetten zouden uitgevaardigd worden om deze lieden -met geweld godsdienstig te maken. Dan kwam ook het -Afschaffing-Genootschap, hetwelk klaagde dat deze lieden zich volstrekt -dronken wilden drinken, en door statistieke tabellen bewees hoeveel zij -dronken, en op theegezelschappen <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e644" href="#xd21e644" name="xd21e644">12</a>]</span>betoogde, dat -geene goddelijke of menschelijke middelen (behalve eene -afschaffing-medaille) hen konden bewegen om hunne gewoonte van drinken -na te laten. Dan kwamen ook de chemisten en drogisten met andere -statistieke tabellen, bewijzende dat zij, als zij niet dronken, opium -gebruikten. Dan kwam ook de kapelaan der gevangenis, een man van -ondervinding, met andere statistieke tabellen, die alle vorige -statistieke tabellen in de schaduw stelden en bewezen, dat diezelfde -lieden gemeene schuilhoeken bezochten, voor het oog des publieks -verborgen, waar zij slechte liedjes hoorden en slechte dansen zagen en -misschien daarin medededen, en waar A. B., oud vier en twintig jaren op -zijn volgenden verjaardag, en veroordeeld tot achttien maanden eenzame -opsluiting, zelfs gezegd had (hoewel hij zich nooit bijzonder -geloofwaardig had getoond), dat zijn ongeluk was begonnen, terwijl hij -vast en zeker geloofde dat hij anders een voorbeeld van zedelijkheid -zou zijn geweest. Dan kwamen ook mijnheer Gradgrind en mijnheer -Bounderby, de twee heeren, die op het oogenblik naar <span class= -"ex">Coketown</span> wandelden, en die desnoods nog meer statistieke -tabellen konden verschaffen, uit hunne eigene ervaring opgemaakt en -toegelicht door gevallen, die zij zelven hadden bijgewoond, en waaruit -duidelijk bleek—kortom, dit was het eenige dat van de zaak -duidelijk was—dat die lieden een slechte troep waren; dat zij, -wat men ook voor hen deed, nooit dankbaar daarvoor waren; dat zij -onrustig waren; dat zij zelven niet wisten wat zij wilden; dat zij aten -en dronken van het beste, versche boter en mokka-koffie kochten en geen -ander vleesch wilden gebruiken dan de vetste stukken, en toch altijd -ontevreden en onhandelbaar waren. Kortom, het was de moraal van het -oude kindersprookje, waarin van het oude wijf wordt gezegd, dat zij van -niets anders leefde dan van eten en drinken en toch zich nooit wilde -stilhouden.</p> -<p class="par">Is het mogelijk, dit zou mij benieuwen, dat er eenige -overeenkomst bestond tusschen de omstandigheden der bevolking van -<span class="ex">Coketown</span> en die der kleine Gradgrind’s? -Zekerlijk zal men niemand van ons, die bij ons gezond verstand en met -cijfers bekend zijn, nu nog willen zeggen, dat men een der voornaamste -behoeften der werklieden van <span class="ex">Coketown</span> sedert -eene lange reeks van jaren onvoldaan had gelaten—dat er eene -neiging tot het poëtische en romaneske bij hen bestond, die op -eene gezonde en heilzame wijs bevredigd moest worden, in plaats van -zich door stuiptrekkend worstelen lucht te geven—dat zij, juist -dewijl zij zoo lang en eentonig werkten, een klagend verlangen, een -kwellenden honger gevoelden naar eene of andere verpoozing, eene of -andere uitspanning, die hen tot opgeruimdheid en vroolijkheid opwekte -en tevens daaraan lucht gaf—naar een erkenden feestdag, al ware -het maar met een eenvoudigen, schuldeloozen dans, bij het hooren eener -opwekkende muziek—een taartje nu en dan waarin mijnheer Mac -Choakumchild geen vinger stak—en dat die honger op de rechte -wijze moest bevredigd worden, of dat hij onvermijdelijk eene verkeerde -richting zou nemen, zoolang de wetten der schepping niet waren -herroepen?</p> -<p class="par">„De man woont in <span class="ex">Pod’s -End</span>, en ik weet niet recht waar <span class="ex">Pod’s -End</span> is,” zeide mijnheer Gradgrind. „Weet gij het -ook, Bounderby?”</p> -<p class="par">Bounderby wist, dat het ergens aan dien hoek van de stad -was, maar meer wist hij er niet van. Zij bleven dus een oogenblik staan -en keken rond.</p> -<p class="par">Bijna op hetzelfde oogenblik kwam er om den hoek der -straat, met snelle schreden en een verschrikt gezicht, een meisje -aanloopen, dat mijnheer Gradgrind herkende.</p> -<p class="par">„Hei daar!” riep hij. „Sta! Waar loopt -gij naar toe? Sta!”</p> -<p class="par">Het meisje nommer twintig bleef bevende voor hem staan -en neeg.</p> -<p class="par">„Waarom rent gij zoo langs de straat op zulk eene -onvoegzame manier?” zeide mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">„Ik werd—ik werd nageloopen, -mijnheer,” antwoordde het meisje hijgende, „en wilde -wegloopen.”</p> -<p class="par">„Nageloopen?” herhaalde mijnheer Gradgrind. -„Wie zou u naloopen?”</p> -<p class="par">Deze vraag werd plotseling en zeer onverwacht voor haar -beantwoord door den kleurloozen jongen, Bitzer, die met zulk eene -blinde vaart en zoo weinig op eene verstopping van den weg bedacht, den -hoek omkwam, dat hij tegen mijnheer Gradgrind aanliep met eene kracht, -die hem weder achteruit deed stuiven.</p> -<p class="par">„Wat moet dat, jongen?” zeide mijnheer -Gradgrind. „Hoe durft ge zoo tegen—tegen iemand -aanloopen?”</p> -<p class="par">Bitzer raapte zijne pet op, die door den schok was -afgevlogen, maakte een schrapvoet, duwde zijne kneukels tegen zijn -voorhoofd en antwoordde verontschuldigend dat het een ongeluk was.</p> -<p class="par">„Heeft deze jongen u nageloopen, Jupe?” -vroeg mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">„Ja, mijnheer!” antwoordde het meisje -schoorvoetend.</p> -<p class="par">„Neen, dat heb ik niet, mijnheer!” riep -Bitzer; „niet voordat zij voor mij wegliep. Maar die paardrijders -bedenken nooit wat zij zeggen, mijnheer! daar zijn zij bekend voor. Gij -weet zelf wel, dat de paardrijders nooit bedenken wat zij -zeggen,” hierbij keerde hij zich naar Sissy. „Dat is in de -stad zoo goed bekend, mijnheer, als de tafel van vermenigvuldiging aan -de paardrijders onbekend is.” Hiermede poogde <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e693" href="#xd21e693" name= -"xd21e693">13</a>]</span>Bitzer mijnheer Bounderby voor zich te -winnen.</p> -<p class="par">„Hij maakte mij zoo bang,” zeide het meisje, -„met zijne leelijke gezichten.”</p> -<p class="par">„O!” riep Bitzer. „Zijt gij niet -evengoed als de anderen? Zijt ge ook niet een paardrijdster? Ik heb -haar niet eens aangekeken, mijnheer! Ik heb haar maar gevraagd of zij -morgen eene definitie van een paard zou kunnen geven, en wilde haar die -nog eens zeggen, en toen liep zij weg, mijnheer, en ik liep haar na, om -haar te leeren hoe zij antwoorden moest als zij gevraagd werd. Gij -zoudt er niet aan gedacht hebben om kwaad van mij te spreken, als gij -geene paardrijdster waart geweest.”</p> -<p class="par">„Haar beroep schijnt tamelijk wel -bekend<span class="corr" id="xd21e701" title="Bron: .">,</span>” -merkte mijnheer Bounderby aan. „Gij zoudt binnen eene week gezien -hebben, dat de geheele school op eene rij stond te kijken.”</p> -<p class="par">„Dat denk ik waarlijk ook,” antwoordde zijn -vriend. „Bitzer, keer om en ga naar huis. Jupe, blijf eens even. -Laat ik hooren dat gij weer zoo loopt, jongen, en ge zult van mij -hooren door den meester van de school. Gij begrijpt wel wat ik meen. -Marsch, zeg ik.”</p> -<p class="par">De jongen, hierdoor in zijn knipoogen gestuit, drukte -weder zijne kneukels tegen zijn voorhoofd, wierp een blik naar Sissy, -keerde zich om en ging.</p> -<p class="par">„Meisje,” zeide mijnheer Gradgrind, -„breng nu dezen heer en mij naar uw vader. Wij wilden juist naar -hem toe. Wat hebt ge daar in dat fleschje?”</p> -<p class="par">„Jenever,” zeide Bounderby.</p> -<p class="par">„Wel Heere neen, mijnheer. Het is de -negen-olie<span class="corr" id="xd21e714" title= -"Bron: ?">!</span>”</p> -<p class="par">„De wat?” riep Bounderby uit.</p> -<p class="par">„De negen-olie, mijnheer! om vader mee te -wrijven.”</p> -<p class="par">„Uw vader met negen-olie wrijven! Waar drommel -doet ge dat voor?” zeide mijnheer Bounderby met een korten, -luiden lach.</p> -<p class="par">„Die gebruiken onze lieden altijd, -mijnheer,” antwoordde het meisje, „als zij zich in de -manege bezeeren. Zij krijgen somtijds heel erge kneuzingen.”</p> -<p class="par">„Goed zoo,” zeide mijnheer Bounderby. -„Dat hebben zij dan voor hun leegloopen.”</p> -<p class="par">Zij zag met eene mengeling van verbazing en angst naar -zijn gezicht op.</p> -<p class="par">„Waarachtig,” hervatte mijnheer Bounderby, -„toen ik vier of vijf jaren jonger was dan gij, had ik erger -kneuzingen, dan tien-olie of twintig- of veertig-olie zou hebben -uitgewreven. Ik kreeg ze niet van het kunsten maken, maar van het -afranselen. Ik danste niet op de koord voor mijn pleizier; ik danste op -den blooten grond, op de muziek van een eindje touw.”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind, schoon hardvochtig genoeg, was lang -zoo ruw niet als mijnheer Bounderby. Hij had, alles in aanmerking -genomen, geen onvriendelijk karakter; het had zelfs zeer vriendelijk -kunnen worden, als hij jaren geleden maar eene gelukkige fout gemaakt -had in de becijfering, waarnaar hij het geregeld had. Toen zij een smal -pad insloegen, zeide hij op een toon, dien hij geruststellend wilde -maken: „En dit is nu <span class="ex">Pod’s End</span>, -niet waar, Jupe?”</p> -<p class="par">„Ja, mijnheer—als ’t u belieft, -mijnheer—dit is het huis.”</p> -<p class="par">Zij bleef staan voor de deur van een gemeen herbergje, -waaruit, want het was nu schemeravond, een flauw rood licht scheen. Het -herbergje zag er zoo ellendig uit, alsof het, bij gebrek aan klandizie, -zelf aan het drinken was geraakt en denzelfden weg was gegaan, dien -alle dronkaards gaan, zoodat het nu dicht bij zijn eind was.</p> -<p class="par">„Gij behoeft maar het voorhuis door te gaan, -mijnheer, en de trap op, als ge zoo goed wilt zijn, en daar een -oogenblik wachten tot ik licht haal. Als gij een hond mocht hooren, -mijnheer, dat is Merrylegs, en hij blaft maar.”</p> -<p class="par">„Merrylegs en negen-olie!” zeide mijnheer -Bounderby, die het laatst binnentrad, met zijn klinkenden lach. -„Het is hier nogal aardig voor iemand, die zich zelven tot een -man gemaakt heeft.”</p> -</div> -</div> -<div id="ch6" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">VI.</h2> -<h2 class="main">SLEARY’S RIJKUNST.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">De naam van het herbergje was <span class="ex">De -Pegasus</span>, welk woord op het uithangbord onder een gevleugeld -paard te lezen stond, en onder dit woord had de schilder op een golvend -lint nog de volgende regels gezet:</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line">„Goede mout maakt goed bier,</p> -<p class="line">Kom maar binnen, dat tapt men hier.</p> -<p class="line">Goede wijn maakt goeden cognac,</p> -<p class="line">Kom maar binnen en neem uw gemak.”</p> -</div> -<p class="par first">In lijst en glas, achter de smalle, morsige -toonbank, hing nog een Pegasus—een theatrale Pegasus, met -vleugelen van gaas op zijn rug geplakt, overal met gouden sterren -bezaaid, en met een tuig van roode zijde.</p> -<p class="par">Daar het buiten te donker was geworden om het -uithangbord te zien, en binnen nog niet licht genoeg om het -schilderijtje te onderscheiden, gaven deze ideale kunstvoortbrengselen -de heeren Gradgrind en Bounderby geen aanstoot. Zij volgden het meisje -een steil trapje van eenige treden op, zonder iemand te ontmoeten, en -bleven in het donker staan, terwijl zij licht ging halen. Zij -verwachtten ieder oogenblik, dat Merrylegs zich zou laten hooren, maar -die wonderbaar gedresseerde hond had nog niet geblaft toen het meisje -reeds met eene kaars aankwam. <span class="pagenum">[<a id="xd21e768" -href="#xd21e768" name="xd21e768">14</a>]</span></p> -<p class="par">„Vader is niet in onze kamer, mijnheer,” -zeide zij met een zeer verwonderd gezicht. „Als gij zoolang wilt -binnengaan, zal ik hem dadelijk gaan opzoeken.”</p> -<p class="par">Zij stapten binnen, en nadat Sissy twee stoelen voor hen -had gezet, ging zij haastig weder heen. Het was eene armoedig, karig -gemeubileerde kamer, waarin een bed stond. De witte slaapmuts, met twee -pauwenveeren en een rechtopstaand staartje versierd, die Signor Jupe -had opgehad, toen hij dienzelfden namiddag de voorstelling door zijne -Shakspeariaansche snakerijen en kwinkslagen verlevendigde, hing aan een -spijker, maar geen ander stuk van zijne garderobe of eenig ander spoor -van hem zelven of zijn beroep was ergens te zien. Ook van Merrylegs was -zoo weinig te bespeuren, alsof de voorouders van dat wonderbaar -gedresseerde dier, die in de ark waren geweest, er toevallig buiten -waren gebleven.</p> -<p class="par">Men hoorde boven de deuren van kamers openen en sluiten, -terwijl Sissy van de eene naar de andere liep om haar vader te zoeken; -en weldra hoorde men ook stemmen, die verwondering uitdrukten. Zij kwam -in groote haast weder naar beneden springen, opende een ouden, erg -gehavenden koffer, vond dien ledig, en zag met gevouwene handen en een -blik vol ontzetting om zich heen.</p> -<p class="par">„Vader moet naar de tent zijn gegaan, ik weet niet -waarom, maar hij moet daar wezen. Ik zal hem in een oogenblik bij u -brengen.”</p> -<p class="par">Zij was terstond weder heengeloopen, zonder hoed, -terwijl hare lange, donkere haren, die zij als een kind in krullen liet -hangen, haar nazwierden.</p> -<p class="par">„Wat meent zij?” zeide mijnheer Gradgrind. -„In een oogenblik terug? Het is meer dan een kwartier -ver.”</p> -<p class="par">Eer mijnheer Bounderby kon antwoorden, vertoonde zich -voor de deur een jonkman, die, nadat hij zich met de woorden: -„Met uw verlof, heeren!” had geïntroduceerd, met de -handen in de zakken binnentrad. Zijn gladgeschoren, mager en bleek -gezicht werd beschaduwd door eene groote hoeveelheid donker haar, boven -het voorhoofd gescheiden en in eene gladde rol om zijn hoofd opgemaakt. -Zijne beenen waren sterk gespierd, maar korter dan beenen van goede -evenredigheid moesten zijn. Zijne borst en rug waren evenveel te breed, -als zijne beenen te kort waren. Hij was gekleed in een rokje met korte -panden en eene spanbroek, had een dikken, gekleurden doek om den hals -gewikkeld, rook naar lampolie, stroo, oranje schillen, paardenvoer en -zaagsel, en scheen een zonderling soort van Centaurus te zijn, uit den -stal en het theater samengesteld. Waar de eene begon en het andere -ophield, had niemand nauwkeurig kunnen zeggen. Deze heer werd in de -biljetten van den dag vermeld als mijnheer E. W. B. Childers, zoo met -recht vermaard door zijne vermetele voltigeurs-kunsten als de Wilde -Jager der Noord-Amerikaansche Prairiën, bij welke algemeen -bewonderde kunstverrichtingen een kleine jongen met een oud gezichtje, -die hem thans vergezelde, de rol van zijn jeugdig zoontje speelde, daar -hij, bij één voet vastgehouden, het onderste boven over -zijn vaders schouder werd gehangen, en op zijn hoofd, met de hielen -omhoog, op de palm van zijn vaders hand werd rondgedragen, volgens de -hardhandige manier, waarop men wilde jagers hunne kinderen ziet -liefkoozen. Met krullen, kransen, vleugels, witsel en karmijn -opgesierd, veranderde deze veelbelovende knaap in een innemend -Cupidootje, dat het grootste genot van het moederlijke gedeelte der -toeschouwers uitmaakte; maar als privaat persoon, wanneer een -overdreven uitgesneden rokje en eene zeer grove stem zijne voornaamste -kenmerken waren, behoorde hij geheel tot de aarde en den stal.</p> -<p class="par">„Met uw verlof, heeren,” zeide mijnheer E. -W. B. Childers, in de kamer rondziende. „Gij zijt het, geloof ik, -die naar Jupe hebt gevraagd?”</p> -<p class="par">„Ja,” antwoordde mijnheer Gradgrind. -„Zijne dochter is hem gaan halen, maar ik kan niet wachten, en -zal u dus, met uw verlof, eene boodschap voor hem geven.”</p> -<p class="par">„Gij ziet wel, vriend,” liet mijnheer -Bounderby hierop volgen, „wij zijn van die menschen, die de -waarde van den tijd kennen, en gij zijt van die menschen, die de waarde -van den tijd niet kennen.”</p> -<p class="par">„Ik heb de eer niet van <i>u</i> te kennen,” -antwoordde mijnheer Childers, nadat hij hem van het hoofd tot de voeten -had opgenomen; „maar als gij meent, dat gij meer geld voor uw -tijd kunt krijgen dan ik voor den mijnen, zou ik aan uw voorkomen -zeggen, dat gij wel haast gelijk hebt.”</p> -<p class="par">„En als gij het geld gekregen hebt, kunt gij het -wel bewaren ook, zou ik denken,” zeide Cupido.</p> -<p class="par">„Kidderminster, houd uw mond!” zeide -mijnheer Childers. Cupido’s aardsche naam was Kidderminster.</p> -<p class="par">„Wat komt hij ons dan hier critiseeren?” -riep de jongeheer Kidderminster, die zeer oploopend bleek te zijn. -„Als gij ons critiseeren wilt, betaal dan uw geld aan de deur en -neem er uw pleizier voor.”</p> -<p class="par">„Kidderminster,” zeide mijnheer Childers, -zijne stem verheffende, „houd uw mond. Mijnheer,” vervolgde -hij, zich naar mijnheer Gradgrind keerende, „ik sprak tegen u. -Gij zult wel weten, of mogelijk ook niet (want misschien zijt ge niet -veel bij onze representatiën geweest), dat Jupe sedert eenigen -tijd zeer dikwijls zijn slag heeft gemist.”</p> -<p class="par">„Wat heeft gemist?” vroeg mijnheer -Gradgrind, <span class="pagenum">[<a id="xd21e805" href="#xd21e805" -name="xd21e805">15</a>]</span>met een blik naar den machtigen -Bounderby, alsof hij dezen te hulp riep.</p> -<p class="par">„Zijn slag gemist.”</p> -<p class="par">„Verleden avond viermaal voor de linten is blijven -steken,” zeide de jongeheer Kidderminster, „en ook zijn -slag heeft gemist bij de vanen, en met zijn zwaaien heeft -geknoeid.”</p> -<p class="par">„Niet gedaan heeft wat hij doen moest. Zijne -sprongen te kort heeft genomen en slecht heeft gebuiteld,” -vertolkte mijnheer Childers.</p> -<p class="par">„O, is dat de slag?” zeide mijnheer -Gradgrind.</p> -<p class="par">„In het algemeen gesproken is dat zijn slag -missen,” antwoordde mijnheer Childers.</p> -<p class="par">„Negen-olie, Merrylegs, slag missen, linten, vanen -en zwaaien!” zeide Bounderby met zijn eigenaardigen lach. -„Een vreemd soort van gezelschap voor iemand, die zich in de -hoogte heeft gewerkt.”</p> -<p class="par">„Verlaag u dan maar wat,” zeide Cupido -hierop. „Als gij u zoo hoog hebt opgewerkt, dat ge daarboven -uitkijkt, laat u dan maar wat zakken.”</p> -<p class="par">„Dat is een zeer impertinente knaap,” zeide -mijnheer Gradgrind, zich omkeerende en hem met saamgetrokken -wenkbrauwen aanziende.</p> -<p class="par">„Wij zouden een jongenheer hier verzocht hebben om -u op te wachten, als wij hadden geweten, dat ge komen zoudt,” -antwoordde Cupido, volstrekt niet verlegen. „Het is jammer, dat -ge het niet zoo besteld hebt, als ge zoo precies zijt. Gij zijt zeker -op de stijve jeff, niet waar?”</p> -<p class="par">„Wat meent die ongemanierde jongen daarmee?” -zeide mijnheer Gradgrind, hem met een soort van wanhoop aanziende.</p> -<p class="par">„Kom, ga maar heen!” zeide mijnheer -Childers, zijn jongen vriend tamelijk hardhandig de kamer uitduwende. -„Stijve jeff of slappe jeff heeft niet veel te beduiden; het wil -stijve koord en slappe koord zeggen. Gij woudt mij eene boodschap voor -Jupe geven?”</p> -<p class="par">„Ja, dat wilde ik.”</p> -<p class="par">„Dan ben ik van gedachte,” hervatte mijnheer -Childers snel, „dat hij ze nooit zal krijgen. Kent gij hem -wel?”</p> -<p class="par">„Ik heb den man nooit in mijn leven -gezien.”</p> -<p class="par">„Ik twijfel of gij hem dan wel ooit zien zult. Ik -houd het voor tamelijk zeker, dat hij weg is.”</p> -<p class="par">„Meent gij, dat hij zijne dochter zou verlaten -hebben?”</p> -<p class="par">„Ja,” antwoordde mijnheer Childers met een -knikje, „ik meen, dat hij zich uit de voeten heeft gemaakt. Hij -werd gisteravond uitgejouwd, en hij werd eergisteravond uitgejouwd, en -hij werd vandaag uitgejouwd. Hij werd sedert eenigen tijd telkens -uitgejouwd, en dat kan hij niet verdragen.”</p> -<p class="par">„Waarom is hij—zoo -erg—uitgejouwd?” vroeg mijnheer Gradgrind, dit woord met -groote deftigheid en zichtbaren tegenzin uitbrengende.</p> -<p class="par">„Omdat zijne gewrichten stijf worden en hij -versleten raakt,” antwoordde mijnheer Childers. „Hij heeft -nog zijne goede eigenschappen als kakelaar, maar daarvan kan hij niet -leven.”</p> -<p class="par">„Kakelaar!” herhaalde Bounderby. „Daar -hebben wij alweer zoo iets.”</p> -<p class="par">„Als prater, indien dit mijnheer beter -bevalt,” zeide mijnheer E. W. B. Childers, deze verklaring met -minachting over zijn schouder werpende, terwijl hij zijne lange haren -schudde. „Nu is het iets opmerkelijks, mijnheer, dat die man het -zich al te veel aantrok, dat zijne dochter wist dat hij uitgejouwd -werd, om langer zoo te kunnen voortgaan.”</p> -<p class="par">„Mooi!” viel Bounderby hierop in. „Dat -is mooi, Gradgrind. Een man, die zooveel van zijne dochter houdt, dat -hij van haar wegloopt. Dat is drommels mooi, ha, ha! Nu zal ik u eens -wat zeggen, jonkman. Ik heb niet al mijn leven mijn tegenwoordigen -stand in de maatschappij bekleed. Ik weet wat zoo iets is. Het zal u -misschien verbazen het te hooren, maar mijne moeder is ook van mij -weggeloopen.”</p> -<p class="par">E. W. B. Childers antwoordde stekelig, dat het hem -geheel niet verbaasde dit te hooren.</p> -<p class="par">„Heel goed!” zeide Bounderby. „Ik werd -in eene sloot geboren en mijne moeder liep van mij weg. Verschoon ik -haar nu? Neen. Heb ik haar ooit verschoond? Volstrekt niet. Wat noem ik -haar daarom? Ik noem haar waarschijnlijk het slechtste wijf, dat ooit -op de wereld geleefd heeft, behalve mijne dronken grootmoeder. Ik weet -van geen familietrots; ik weet van geene sentimenteele, romaneske -kwezelarij. Ik noem een kat een kat; en ik noem de moeder van Josiah -Bounderby van <span class="ex">Coketown</span>, zonder eenigen schroom -of eenige partijdigheid, gelijk ik haar noemen zou al ware zij de -moeder van Dick Jones van <span class="ex">Wapping</span> geweest. En -zoo is het met dezen man. Hij is een weggeloopen schelm en een -vagebond, dat is hij in het Engelsch.”</p> -<p class="par">„Het is mij eveneens wat hij is of wat hij niet -is, in het Engelsch of in het Fransch,” antwoordde mijnheer E. W. -B. Childers, zich omkeerende. „Ik zeg u, vriend, wat de waarheid -is. Als gij het niet gaarne hooren wilt, kunt ge gebruik maken van de -opene lucht. Gij laat u hard genoeg hooren; maar doe het ten minste in -uw eigen huis. Laat u niet hier in huis hooren voordat men er u om -vraagt. Gij zult wel een eigen huis hebben, zou ik denken?”</p> -<p class="par">„Misschien wel,” antwoordde mijnheer -Bounderby lachende, en liet het geld in zijn zak rammelen.</p> -<p class="par">„Laat u dan in uw eigen huis hooren, als het u -belieft,” zeide Childers, „want dit huis is niet sterk, en -als gij u hier zoo hard laat hooren, zou het wel kunnen -invallen.”</p> -<p class="par">En mijnheer Bounderby nog eens van het hoofd tot de -voeten opnemende, keerde hij <span class="pagenum">[<a id="xd21e872" -href="#xd21e872" name="xd21e872">16</a>]</span>zich van hem af, als van -iemand met wien hij geheel had afgedaan, naar mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">„Jupe heeft zijne dochter een uur geleden om eene -boodschap gezonden, en toen heeft men hem zelf zien heensluipen, met -zijn hoed in de oogen en een pakje in een zakdoek gebonden onder den -arm. Zij zal het nooit van hem gelooven, maar hij is voortgegaan en -heeft haar verlaten.”</p> -<p class="par">„En waarom zou zij het nooit van hem -gelooven?” zeide mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">„Omdat die twee één waren. Omdat zij -nooit van elkander af waren. Omdat hij tot op dezen tijd zoo machtig -veel van haar scheen te houden,” antwoordde Childers, een paar -schreden voorwaarts doende om in den ledigen koffer te kijken. Childers -en Kidderminster hadden beiden een zeer zonderlingen gang; zij stapten -veel meer wijdbeens dan men doorgaans doet en alsof zij stijf in de -knieën waren. Dezen gang hadden al de mannelijke leden van den -troep van Sleary zich aangewend, hetwelk moest beduiden, dat zij in -hunne verbeelding altijd te paard zaten.</p> -<p class="par">„Arme Sissy! Hij had haar liever in de leer moeten -doen,” zeide Childers, nogmaals zijne haren schuddende, terwijl -hij in den ledigen koffer keek. „Nu laat hij haar zonder iets -waaraan zij zich houden kan.”</p> -<p class="par">„Het strekt u, die nooit bij een beroep in de leer -zijt gedaan, tot eer dat gij zoo denkt,” merkte mijnheer -Gradgrind goedkeurend aan.</p> -<p class="par">„Ik nooit in de leer gedaan? Dat werd ik al toen -ik zeven jaar oud was.”</p> -<p class="par">„Ei zoo!” hervatte mijnheer Gradgrind -eenigszins knorrig, omdat hij zich met zijne goede meening had vergist. -„Ik wist niet, dat men kinderen in de leer deed...”</p> -<p class="par">„Om ze te leeren leegloopen,” viel mijnheer -Bounderby met een luiden lach hierop in. „Neen, waarachtig, ik -ook niet.”</p> -<p class="par">„Haar vader had altijd in zijn hoofd,” -hervatte Childers, zich houdende alsof hij niets van het bestaan van -mijnheer Bounderby bespeurde, „dat zij eene opvoeding moest -hebben en allerlei dingen leeren. Hoe hij dat in zijn hoofd kreeg, weet -ik niet; ik weet alleen maar te zeggen, dat het er nooit weer uitging. -Hij heeft haar in de laatste zeven jaren hier een beetje lezen, en daar -een beetje schrijven, en daar weer een beetje cijferen laten -leeren.”</p> -<p class="par">Mijnheer E. W. B. Childers haalde een van zijne handen -uit den zak, waarin zij school, streek er mede over het gezicht en de -kin, en keek mijnheer Gradgrind aan met tamelijk veel twijfel en een -weinigje hoop. Van het begin af had hij, ter wille van het verlatene -meisje, gepoogd dezen heer met zich te verzoenen.</p> -<p class="par">„Toen Sissy hier op de school kwam,” -vervolgde hij, „was haar vader zoo blij als malle Piet. Ik voor -mij kon niet recht begrijpen waarom, daar wij overal toch maar komen en -gaan, en hier ook niet zouden blijven. Ik geloof nu evenwel, dat hij -toen dien streek al van zins was—hij was altijd half -simpel—en dacht dat zij dus bezorgd zou zijn. Als het misschien -het geval mocht zijn, dat gij van avond juist hier gekomen waart om te -zeggen, dat gij haar wat zoudt willen voorthelpen,” zeide -mijnheer Childers, wederom de hand over zijn gezicht strijkende, en met -eene herhaling van dien blik, „zou het heel gelukkig zijn en wel -van pas—<span class="ex">heel</span> gelukkig en wel van -pas.”</p> -<p class="par">„Integendeel,” antwoordde mijnheer -Gradgrind, „ik kwam om hem te zeggen, dat hare betrekkingen eene -reden waren om haar de school te ontzeggen en zij niet moest -terugkomen<span class="corr" id="xd21e902" title= -"Niet in bron">.</span> Maar als haar vader haar werkelijk heeft -verlaten, zonder dat zij iets daarvan heeft geweten—Bounderby, -laat ik eens een woordje met u spreken.”</p> -<p class="par">Hierop gaf mijnheer Childers zich zeer beleefd, met zijn -paardrijdersstap, naar het portaal buiten de deur, en bleef daar staan, -gedurig met de hand over het gezicht strijkende en zachtjes fluitende. -Terwijl hij zoo bezig was, kon hij eenige gezegden van mijnheer -Bounderby beluisteren, zooals: „Neen. Ik zeg neen. Ik raad het u -niet. Volstrekt niet, zeg ik.” Terwijl hij van mijnheer -Gradgrind<a id="xd21e907" name="xd21e907"></a> op den veel zachter -toon, waarmede deze sprak, de woorden hoorde: „Maar zelfs als een -voorbeeld voor Louisa, om haar te toonen, waarop het leven, dat het -voorwerp harer nieuwsgierigheid geweest is, uitloopt. Overweeg het -eens, Bounderby, uit dat oogpunt.”</p> -<p class="par">Ondertusschen kwamen de verschillende leden van -Sleary’s troep langzamerhand van de bovenkamers, waar zij in -kwartier lagen, naar het portaal, bleven eerst een poosje onder -elkander en met mijnheer Childers staan praten, en drongen zachtjes aan -zich zelven en hem de kamer in. Er waren onder deze groep twee of drie -bevallige jonge vrouwen, met hare twee of drie mannen en hare twee of -drie moeders, en hare acht of negen kinderen, die als het noodig was -voor engeltjes speelden. De vader van een dier huisgezinnen was gewoon -den vader van een ander huisgezin op de punt van een hoogen staak te -laten balanceeren; de vader van een derde huisgezin maakte dikwijls een -piramide met de twee eerstgemelde vaders en den jongenheer -Kidderminster, die op den top stond; al de vaders konden op rollende -tonnen loopen, op flesschen staan, messen en ballen opgooien en vangen, -waschkommen laten tollen, op alles rijden en over alles heen springen. -Al de moeders konden op de stijve en de slappe koord dansen en -gevaarlijke kunsten maken op den blooten rug van een paard; zij waren -geen van allen bijzonder beschaamd om hare beenen te laten zien, en een -van haar <span class="pagenum">[<a id="xd21e911" href="#xd21e911" name= -"xd21e911">17</a>]</span>reed geheel alleen in eene Romeinsche kar met -zes paarden, die zij uit de hand mende, wanneer de troep eene stad -binnentrok. Zij hielden zich allen alsof zij zeer luchtig en zeer slim -waren, maar waren niet zeer net in hunne gewone kleeding, geheel niet -ordelijk in hunne huishouding, en de vereenigde letterkundige -bekwaamheden van den geheelen troep hadden slechts een zeer armoedigen -brief, over welk onderwerp het ook wezen mocht, kunnen samenstellen. -Evenwel hadden deze lieden iets opmerkelijk weekhartigs en kinderlijks -over zich, waren zij bijzonder ongeschikt om op eene hardvochtige -manier hun eigen voordeel te bejagen, en onvermoeid in hunne -bereidvaardigheid om elkander te helpen en te troosten; waardoor zij -dikwijls evenveel achting waardig waren en altijd met dezelfde -<span class="corr" id="xd21e913" title= -"Bron: eldelmoedige">edelmoedige</span> zachtheid verdienden beoordeeld -te worden, als eenige andere klasse van menschen door hare alledaagsche -deugden verdient.</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e917width"><img src="images/p017.jpg" alt= -"„HET ZOU EEN GELUK VOOR MIJ WEZEN ALS IK NAAR U GELEEK, MISS LOUISA!” (Blz. 27)." -width="560" height="720"> -<p class="figureHead">„HET ZOU EEN GELUK VOOR MIJ WEZEN ALS IK -NAAR U GELEEK, MISS LOUISA!” (Blz. 27).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">Het laatst van allen verscheen mijnheer Sleary, een -zwaarlijvig man, gelijk reeds gemeld is, die één -strakstaand en één beweeglijk oog had, en eene stem -(indien het stem mocht heeten), welke naar het stenende zuchten van een -ouden defecten blaasbalg geleek. Zijne huid hing in slappe plooien over -zijn gezicht, en zijn hoofd <span class="pagenum">[<a id="xd21e923" -href="#xd21e923" name="xd21e923">18</a>]</span>was altijd beneveld, -daar hij nooit recht nuchter en nooit geheel dronken was.</p> -<p class="par">„Jonker!” zeide mijnheer Sleary, met zijne -heesche stem en eenigszins belemmerde spraak. „Ik ben uw dienaar. -Dat is eene leelijke historie, niet waar? Gij hebt wel gehoord, dat -mijn <span class="ex">clown</span> en zijn hond denkelijk zijn -weggeloopen?”</p> -<p class="par">Hij richtte het woord tot mijnheer Gradgrind, en deze -antwoordde: „Ja!”</p> -<p class="par">„Wel, jonker,” hervatte hij, terwijl hij -zijn hoed afnam en de voering daarvan afwreef met een zakdoek, dien hij -tot dat einde in den hoed bewaarde; „is het uw voornemen om iets -voor dat arme meisje te doen, jonker?”</p> -<p class="par">„Ik denk haar iets voor te slaan als zij -terugkomt,<span class="corr" id="xd21e937" title= -"Bron: ’">”</span> zeide mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">„Daar ben ik blij om, jonker. Niet dat ik het kind -wil kwijt zijn, evenmin als ik haar wil in den weg staan. Ik ben bereid -haar in de leer te nemen, hoewel het op haar ouderdom wat laat is. -Mijne stem is wat schor, jonker, en niet gemakkelijk te verstaan als -iemand niet aan mij gewoon is; maar als gij zoo dikwijls als ik hadt -moeten gloeien en rillen, rillen en gloeien, gloeien en rillen, onder -het oppassen van dat jonge goed in de manege, zou uwe stem het ook niet -hebben uitgehouden, jonker, evenmin als de mijne.”</p> -<p class="par">„Dat geloof ik ook wel,” zeide mijnheer -Gradgrind.</p> -<p class="par">„Wat zult ge gebruiken, jonker, terwijl ge moet -wachten? Zal het sherry zijn? Zeg maar op, jonker!” zeide -mijnheer Sleary, met gastvrije vrijpostigheid.</p> -<p class="par">„Voor mij niets, ik dank u,” antwoordde -mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">„Dat is al heel weinig, jonker. Wat zegt uw -vriend? Als ge nog niet gegeten hebt, neem dan een glaasje -bitter.”</p> -<p class="par">Zijne dochter Josephine, een bevallig blond meisje, dat, -toen zij twee jaren oud was, reeds op een paard was gebonden, en op -haar twaalfde jaar een testament had gemaakt, dat zij altijd bij zich -droeg, en waarin zij haar stervenden wensch te kennen gaf om door de -twee bonte hitjes naar het graf te worden getrokken, riep op dit -oogenblik: „Stil, vader! daar komt zij terug.”</p> -<p class="par">Daarop kwam Sissy Jupe de kamer weder ingeloopen evenals -zij was heengeloopen, en toen zij allen daar verzameld vond en zag hoe -zij haar aankeken en geen vader ontdekte, barstte zij uit in een -allerjammerlijkst geschrei, en verschool zich aan den boezem eener -talentrijke koorddanseres, die zich juist in gezegende omstandigheden -bevond, en op den grond knielde om het meisje te liefkoozen en met haar -te schreien.</p> -<p class="par">„Het is eene gloeiende schande, bij mijne ziel, -dat is het,” zeide Sleary.</p> -<p class="par">„O, mijn lieve vader, mijn goede, lieve vader, -waar zijt ge naar toe? Gij zijt heengegaan om te beproeven iets goeds -voor mij te doen, dat weet ik wel. Gij zijt om mijnentwil heengegaan, -dat weet ik zeker. En hoe ongelukkig en hulpeloos zult ge zonder mij -zijn, arme, arme vader, totdat ge terugkomt.”</p> -<p class="par">Het was zoo aandoenlijk, haar aanhoudend zulke gezegden -te hooren uiten, terwijl zij, met een naar boven gekeerd gezichtje, -hare armen uitstak alsof zij zijne dierbare schim in het verdwijnen -wilde tegenhouden en omhelzen, dat niemand een woord sprak, totdat -mijnheer Bounderby, die ongeduldig werd, de zaak aanvatte.</p> -<p class="par">„Hoort eens, goede lieden,” zeide hij. -„Dit is niet anders dan tijdverspillen. Het meisje moet de -waarheid begrijpen, en als ge wilt, zal ik ze haar wel aan het verstand -brengen, daar mijne eigene moeder ook wel is weggeloopen. Nu -dan—hoe heet gij ook weer?—Uw vader is -voortgegaan—heeft u laten zitten—en gij moet maar denken, -dat gij hem uw leven lang niet zult weerzien.”</p> -<p class="par">Maar de omstanders hielden zoo weinig van de -onbewimpelde waarheid, dat zij, in plaats van des sprekers gezond -verstand en rondborstigheid te bewonderen, die integendeel ten uiterste -kwalijk namen. De mannen mompelden, dat het schande, en de vrouwen, dat -hij een beest van een kerel en een barbaar was; en Sleary, nu vrij -haastig sprekende, gaf mijnheer Bounderby ter zijde den volgenden -wenk:</p> -<p class="par">„Laat ik u eens wat zeggen, jonker. Om ruiterlijk -te spreken, geloof ik dat ge best zoudt doen, als gij u maar stil- en -er buiten hieldt. Mijne luidjes zijn heel goedhartig, maar zij zijn -gewoonlijk wat driftig in hun doen; en als ge mijn raad niet volgt, mag -ik verd...d wezen als ik niet geloof dat zij u uit het venster zullen -smijten.”</p> -<p class="par">Toen mijnheer Bounderby door deze vriendelijke -kennisgeving tot zwijgen was gebracht, vond mijnheer Gradgrind -gelegenheid voor zijne uitnemend practicale beschouwing van de -zaak.</p> -<p class="par">„Het is van geen gewicht,” zeide hij, -„of die persoon te eeniger tijd terug te wachten is of niet. Hij -is vertrokken, en het is niet te denken dat hij zoo terstond zal -terugkomen. Daaromtrent is men het eens, geloof ik.”</p> -<p class="par">„Dat is zoo, jonker, daarin <span class="corr" id= -"xd21e973" title="Bron: zij">zijn</span> wij het eens, geloof -ik.”</p> -<p class="par">„Welnu dan. Ik, die hier ben gekomen om den vader -van dat arme meisje, Jupe, te onderrichten, dat zij niet meer in de -school kon worden toegelaten, uithoofde van practische bezwaren -(waarover ik thans niet behoef uit te weiden) tegen de toelating van -kinderen van lieden met zulk een beroep, ben onder deze veranderde -omstandigheden bereid om een voorstel te doen. Ik ben genegen om u te -mijnen <span class="pagenum">[<a id="xd21e978" href="#xd21e978" name= -"xd21e978">19</a>]</span>laste te nemen, Jupe, u op te voeden en voor u -te zorgen. De eenige voorwaarde, die ik maak (boven en behalve uw goed -gedrag), is, dat gij nu terstond beslist of gij met mij wilt medegaan -of hier blijven; en, <span class="ex">indien</span> gij met mij -medegaat, dat het aangenomen wordt dat gij geen gemeenschap meer zult -hebben met iemand van uwe vrienden, die hier tegenwoordig zijn. Deze -opmerkingen omvatten de geheele zaak.”</p> -<p class="par">„Ondertusschen moet ik nog een woordje zeggen, -jonker,” zeide Sleary nu, „om allebei de kanten van de vlag -evengoed te laten zien. Als gij bij ons in de leer wilt komen, Cecilia, -gij kent den aard van het werk en gij kent uwe kameraden. Emma Gordon, -in wier schoot gij nu ligt, zou eene moeder voor u zijn, en Josephine -eene zuster voor u wezen. Ik weet wel, dat ik zelf juist geen engel -ben, en ik wil niet zeggen, dat gij, als gij uw slag mocht missen, niet -ondervinden zoudt, dat ik geducht kan uitvaren, en ik u niet een paar -vloeken naar den kop zou smijten. Maar wat ik zeggen wil, jonker, is -dit: ik mag dan in een goed of in een slecht humeur zijn, ik heb nog -nooit een paard meer kwaad gedaan dan een beetje uitgescholden, en ik -geloof niet, dat ik op mijne jaren mijne rijders anders zal gaan -behandelen. Ik ben nooit een kakelaar geweest, jonker, en ik heb gezegd -wat ik te zeggen had.”</p> -<p class="par">Dit laatste gedeelte zijner rede was tot mijnheer -Gradgrind gericht, die het met eene deftige buiging van zijn hoofd -beantwoordde en daarop hervatte:</p> -<p class="par">„De eenige opmerking, die ik u nog wil voorhouden, -Jupe, ten einde eenigen invloed op uw besluit uit te oefenen, is, dat -het hoogst wenschelijk is eene degelijke, practicale opvoeding te -ontvangen, en dat zelfs uw vader, naar ik verneem, dit ten uwen -opzichte schijnt geweten en gevoeld te hebben.”</p> -<p class="par">Deze laatste woorden maakten een zichtbaren indruk op -haar. Zij bedwong haar heftig schreien, maakte zich eenigszins van Emma -Gordon los en keerde zich met haar gezicht geheel naar haar aanstaanden -beschermer. Het geheele gezelschap gevoelde de kracht dezer -verandering, en men hoorde bij allen eene lange en diepe ademhaling, -die duidelijk zeide: „Zij zal gaan!”</p> -<p class="par">„Pas op dat gij zelf goed bedenkt wat gij wilt, -Jupe,” zeide mijnheer Gradgrind waarschuwend. „Anders zeg -ik niet. Pas op dat ge zelf weet wat ge wilt.”</p> -<p class="par">„Als vader terugkomt,” riep het meisje na -eene poos stilzwijgens uit, en begon wederom te schreien, „hoe -zal hij mij dan ooit vinden als ik heenga?”</p> -<p class="par">„In dat opzicht kunt ge volkomen gerust wezen, -Jupe,” antwoordde mijnheer Gradgrind zeer bedaard; want hij -werkte de geheele zaak uit alsof het eene som was. „In zulk een -geval zal uw vader, denk ik, naar u zoeken bij mijnheer....”</p> -<p class="par">„Sleary. Dat is mijn naam, jonker. Ik schaam er -mij niet voor. Door geheel <span class="ex">Engeland</span> bekend en -overal eerlijk betaald.”</p> -<p class="par">„Zal uw vader bij mijnheer Sleary naar u zoeken, -die hem dan wel zeggen zal waar gij gebleven zijt. Ik zou de macht niet -hebben om u tegen uw zin te houden, en het zal hem nooit moeielijk -wezen mijnheer Thomas Gradgrind van <span class="ex">Coketown</span> te -vinden. Ik ben welbekend.”</p> -<p class="par">„Welbekend,” zeide mijnheer Sleary -toestemmend en liet zijn beweeglijk oog rollen. „Gij zijt een van -die soort, jonker, die ons eene macht van geld uit de kas doet blijven. -Maar dat doet er nu niet toe.”</p> -<p class="par">De vrouwen gingen nu met zekere treurige drukte aan het -werk om Sissy’s kleeren bijeen te halen—hetgeen spoedig -gedaan was, want zij waren niet veel—en ze in eene mand te -pakken, waarin zij reeds dikwijls gereisd hadden. Sissy zat al dien -tijd op den grond te schreien met hare handen voor de oogen. Mijnheer -Gradgrind en zijn vriend Bounderby stonden bij de deur gereed om haar -mede te nemen. Mijnheer Sleary stond in het midden van het vertrek, met -de mannelijke leden van den troep om hem heen, juist gelijk hij in het -midden der manege zou gestaan hebben, terwijl zijne dochter Josephine -hare kunsten verrichtte. Niets ontbrak hem dan zijne zweep.</p> -<p class="par">Toen de mand in stilte gepakt was, brachten zij Sissy -haar hoed, en zetten haar dien op het hoofd, nadat zij hare verwarde -haren hadden gladgestreken. Toen drongen zij om haar heen, bukten zich -over haar in zeer natuurlijke houdingen, en kusten en omhelsden haar, -en brachten de kinderen bij haar om afscheid te nemen, kortom, -gedroegen zich geheel als een troepje teerhartige, onnoozele, malle -vrouwen.</p> -<p class="par">„Nu, Jupe,” zeide mijnheer Gradgrind, -„als ge nu uw besluit hebt genomen, kom dan.”</p> -<p class="par">Maar zij moest nog van de mannelijke leden van den troep -afscheid nemen, en elk van dezen moest haar in zijne uitgespreide armen -sluiten (want onder de oogen van mijnheer Sleary namen zij altijd een -theatrale houding aan) en haar een afscheidskus geven. Zij deden dit -ook allen behalve de jongeheer Kidderminster, wiens jeugdig gemoed iets -misanthropisch had, en die ook in de verte reeds uitzichten op een -huwelijk had gekoesterd;—hij droop in eene sombere stemming af. -Mijnheer Sleary werd tot het laatst bewaard. Zijne armen wijd -uitspreidende, vatte hij haar bij de beide handen, en zou haar op en -neer hebben laten springen, op de manier waarop een pikeur gewoonlijk -eene jonge dame feliciteert, wanneer zij na haar laatsten <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e1019" href="#xd21e1019" name= -"xd21e1019">20</a>]</span>toer van het paard wipt; maar Sissy gaf niet -op en bleef maar schreiende voor hem staan.</p> -<p class="par">„Vaarwel, lief kind!” zeide Sleary. -„Gij zult fortuin maken, hoop ik, en niemand van ons arme lieden -zal u ooit lastig vallen, daar sta ik u voor in. Ik wenschte wel dat uw -vader zijn hond niet had meegenomen; het is onpleizierig dat de hond -niet op de biljetten kan staan. Maar als ik mij wel bedenk, zou hij -toch zonder zijn meester geene kunsten willen doen, en dus is het even -breed als het lang is.”</p> -<p class="par">Daarna staarde hij haar met zijn strakstaand oog -oplettend aan, overzag zijn gezelschap met het beweeglijke, gaf haar -een kus, schudde zijn hoofd en reikte haar aan mijnheer Gradgrind over, -alsof hij haar op een paard wilde zetten.</p> -<p class="par">„Daar is zij, jonker,” zeide hij, haar met -een pikeursblik opnemende, als om te zien of zij wel goed zat, -„en zij zal haar best doen. Dag, Cecilia!”</p> -<p class="par">„Dag, Cecilia! Dag, Sissy! God zegen u, -kindlief!” klonk het met verschillende stemmen door de geheele -kamer.</p> -<p class="par">Doch de pikeur had het fleschje met negenolie in hare -borst gezien en zeide nu:</p> -<p class="par">„Laat mij dat fleschje, kindlief; het is te lastig -om mee te nemen en komt u nu toch niet meer te pas. Geef het -mij.”</p> -<p class="par">„Neen, neen,” antwoordde zij, nogmaals in -tranen uitbarstende. „Och neen! Laat het mij voor mijn vader -bewaren, tot hij terugkomt! Hij zal het wel noodig hebben als hij komt. -Hij dacht er zeker niet aan om heen te gaan toen hij mij uitzond. Ik -moet het voor hem bewaren. Och, laat het mij toch houden.”</p> -<p class="par">„Nu, goed dan, liefje. Gij ziet wel hoe het is, -jonker. Vaarwel, Cecilia! Mijn laatste woord aan u is dit: Houd u trouw -aan uw accoord, wees den jonker gehoorzaam en vergeet ons. Maar als gij -groot geworden en getrouwd en in goeden doen zijt, en dan ooit een -paardenspel tegenkomt, veracht het dan niet, en werk het niet tegen, -maar neem een abonnement als gij kunt, en denk dat gij er niet veel -kwaad aan doet. De menschen moeten zich vermaken, jonker, op de eene of -andere manier,” vervolgde Sleary, nog heescher geworden dan ooit -door zooveel te spreken; „zij kunnen ook niet altijd leeren. Denk -het beste van ons en niet het ergste. Ik heb al mijn leven met -paardrijden den kost gewonnen, dat weet ik wel; maar ik geloof toch dat -ik het bij het rechte eind heb, als ik zeg: Denk het beste van ons en -niet het ergste.”</p> -<p class="par">Hij zeide dit op de trap, terwijl men naar beneden ging; -en terwijl hij de drie gedaanten en de mand zoowel met zijn beweeglijk -als met zijn strakstaand oog bleef staan nakijken, verdween zij op de -donkere straat weldra uit zijn gezicht.</p> -</div> -</div> -<div id="ch7" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">VII.</h2> -<h2 class="main">MEVROUW SPARSIT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Daar mijnheer Bounderby ongehuwd was, had hij eene -bejaarde dame bij zich wonen, die uit aanmerking van zekere -jaarlijksche som zijn huishouden bestuurde. De naam dezer dame was -mevrouw Sparsit, en zij was eene zeer in het oog vallende gedaante -onder den stoet, die den triomfwagen van mijnheer Bounderby vergezelde, -terwijl deze, met dat model van hoogmoedige nederigheid daarin, -zegepralend voortrolde.</p> -<p class="par">Want mevrouw Sparsit had niet alleen geheel andere dagen -gezien, maar was ook van aanzienlijke familie. Zij had nog eene -oudtante in leven, die Lady Scadgers heette. De overledene mijnheer -Sparsit, die haar als weduwe had achtergelaten, was van moeders zijde, -gelijk mevrouw Sparsit het altijd noemde, „een Powler” -geweest. Vreemdelingen, die weinig wereldkennis en geen vlug begrip -hadden, schenen somtijds niet te weten wat een Powler was en zelfs -onzeker te zijn of daarmede een beroep, eene politieke partij of eene -godsdienstige gezindte werd bedoeld. Menschen van meer ontwikkelden -geest behoefden echter niet onderricht te worden, dat de Powler’s -een oude stam waren, die men zoo ver moest nasporen, dat het niet te -verwonderen was dat men hen somtijds uit het oog verloor—gelijk -dan ook eenige stamhouders nu en dan tengevolge van omstandigheden, die -met weddenschappen, geldleeningen en executiën in verband stonden, -voor geruimen tijd onzichtbaar waren geworden.</p> -<p class="par">De overledene mijnheer Sparsit dan, die van moeders -zijde een Powler was, trad in het huwelijk met deze dame, die van -vaders zijde eene Scadgers was. Lady Scadgers (eene verbazend dikke -vrouw, met een ontzaglijken eetlust en een geheimzinnig been, dat nu -veertien jaren lang niet uit het bed had willen stappen) had dit -huwelijk bekuipt op een tijd toen Sparsit juist meerderjarig was en -hoofdzakelijk gekenteekend werd door een mager lichaam, door twee dunne -stutten onderschraagd en bekroond met een hoofd, waarvan het niet de -moeite waard is eenige melding te maken. Hij erfde van een oom een zeer -aanzienlijk vermogen, maar was, eer hij dit kreeg, reeds eene -evengroote som schuldig, en verteerde terstond daarop nog eens het -dubbele daarvan. Toen hij dus op vier-en-twintigjarigen ouderdom stierf -(de <span class="pagenum">[<a id="xd21e1050" href="#xd21e1050" name= -"xd21e1050">21</a>]</span>plaats van zijn overlijden was <span class= -"ex">Calais</span> en de aanleidende oorzaak het brandewijn drinken), -liet hij zijne weduwe, van welke hij kort na de wittebroodsweken -gescheiden was, in geene zeer gunstige omstandigheden achter. Deze -weduwe, vijftien jaar ouder dan hij, geraakte weldra in doodelijke -vijandschap met haar eenige bloedverwante, Lady Scadgers, en -gedeeltelijk om deze dame verdriet aan te doen, gedeeltelijk om zich -een bestaan te verschaffen, ging zij in eene conditie. En hier zat zij -nu op haar ouden dag, met haar spitsen arendsneus en de gitzwarte -wenkbrauwen, die Sparsit eens hadden bekoord, voor mijnheer Bounderby -thee te schenken, terwijl deze heer zijn ontbijt gebruikte.</p> -<p class="par">Indien Bounderby een veroveraar ware geweest en mevrouw -Sparsit eene gevangene prinses, welke hij ter opluistering zijner -zegepralende intochten medevoerde, had hij niet meer met haar kunnen -pronken dan hij thans gewoon was te doen. Gelijk het tot zijne manier -van snoeven behoorde zijne eigene afkomst te verachten, behoorde het er -toe, de afkomst van mevrouw Sparsit te verheffen. Terwijl hij niet -wilde toegeven dat zijne eigene jeugd met eene enkele gunstige -omstandigheid vergezeld ging, verhelderde hij de jeugdige dagen van -mevrouw Sparsit met alle mogelijke voorrechten, en strooide hij -wagenvrachten vol rozen over het geheele pad dezer dame. „En -toch, mijnheer,” zeide hij dan, „hoe is het eindelijk met -haar afgeloopen? Daar zit zij nu met honderd pond ’s jaars (ik -geef haar honderd pond, en zij is wel zoo goed om dat mild te noemen) -en bestuurt het huishouden van Josiah Bounderby van <span class= -"ex">Coketown</span>!”</p> -<p class="par">Hij trompette het bezit eener huishoudster, die zijn -aanzien zoodanig verhoogde, zoo geweldig uit, dat ook anderen er van -begonnen te spreken en er bij sommige gelegenheden openlijk over -uitweidden. Het was een der hatelijkste eigenschappen van Bounderby, -dat hij niet alleen zijn eigen loflied zong, maar ook anderen verleidde -om dit te zingen. Zijne manier van snoeven had iets besmettelijks. -Vreemdelingen, overal elders bescheiden genoeg, konden bij een -openbaren maaltijd te <span class="ex">Coketown</span> somtijds opstaan -en op Bounderby snoeven alsof zij razend waren geworden. Als men hem -hoorde, zou men geloofd hebben, dat hij alles, wat bij zulke -gelegenheden gewoonlijk werd opgehemeld en te pronk gesteld—het -koninklijke wapen, de Britsche zeevlag, het groot Charter, John Bull en -het <span class="ex" lang="la">Habeas Corpus</span>, „een -Engelschmans huis <span class="corr" id="xd21e1068" title= -"Bron: in">is</span> zijn kasteel,” Kerk en Staat, en -<span class="ex" lang="en">God save the queen</span>—in zijn -persoon vereenigde; en zoo dikwijls (en dit gebeurde zeer dikwijls) een -redenaar van deze soort in het slot zijner aanspraak de regels te pas -bracht:</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line">„Laat Vorstendommen, Gravenhuizen</p> -<p class="line xd21e1077">Op aarde bloeien of vergaan:</p> -<p class="line">Een enkel woord kan hen weer scheppen,</p> -<p class="line xd21e1077">Gelijk zij vroeger zijn ontstaan,”</p> -</div> -<p class="par first">hield men het onder het gezelschap voor zoo goed -als zeker, dat hij van mevrouw Sparsit had gehoord.</p> -<p class="par">„Mijnheer Bounderby,” zeide mevrouw Sparsit, -„ge zijt van morgen bijzonder langzaam met uw ontbijt, -mijnheer.”</p> -<p class="par">„Ja, juffrouw,” antwoordde hij, „ik -zit te denken over die gril van Tom Gradgrind.” Dit „Tom -Gradgrind” zeide hij met eene manhaftigheid, alsof iemand gedurig -beproefde hem met ontzaglijke sommen om te koopen om -„Thomas” te zeggen en hij toch niet wilde; „die gril -van Tom Gradgrind, juffrouw, om dat kunstenmakerskind groot te -brengen.”</p> -<p class="par">„Het meisje staat nog te wachten,” zeide -mevrouw Sparsit, „om te weten of zij rechtstreeks naar de school -of eerst naar het buiten moet gaan.”</p> -<p class="par">„Zij moet wachten, juffrouw, tot ik het zelf -weet,” antwoordde Bounderby. „Wij zullen Tom Gradgrind zoo -meteen wel hier hebben, denk ik. Als hij wenschen mocht, dat zij nog -een paar dagen hier bleef, kan dat natuurlijk wel geschikt -worden.”</p> -<p class="par">„O ja zeker, als gij het zoo verkiest, mijnheer -Bounderby.”</p> -<p class="par">„Ik zeide hem gisteravond, dat ik haar hier een -kermisbed zou geven, om hem tijd te laten om er zich eens op te -beslapen, eer hij er toe besloot om haar eenige gemeenschap met Louisa -te laten hebben.”</p> -<p class="par">„Inderdaad, mijnheer Bounderby, dat was zeer -oplettend van u.”</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit’s spitse neus werd een weinig -breeder door het uitzetten der neusgaten en hare zwarte wenkbrauwen -trokken zich samen, terwijl zij een teugje thee slurpte.</p> -<p class="par">„Het is voor mij tamelijk duidelijk,” zeide -mijnheer Bounderby, „dat zulk een gezelschap het kleine nest heel -weinig goed kan doen.”</p> -<p class="par">„Bedoelt gij de jongejuffrouw Gradgrind, mijnheer -Bounderby?”</p> -<p class="par">„Ja, juffrouw, ik meen Louisa.”</p> -<p class="par">„Daar uw gezegde alleen op een „klein -nest” betrekking had,” zeide mevrouw Sparsit, „en er -twee kleine meisjes in de zaak betrokken waren, wist ik niet wie van de -twee door die uitdrukking kon worden aangeduid.”</p> -<p class="par">„Louisa,” herhaalde mijnheer Bounderby, -„Louisa, Louisa.”</p> -<p class="par">„Gij zijt volkomen een tweede vader voor Louisa, -mijnheer.”</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit nam nog een teugje thee; en toen zij -hare wederom saamgetrokkene wenkbrauwen over haar kopje boog, had haar -klassiek gelaat eene uitdrukking alsof zij de onderaardsche goden -aanriep. <span class="pagenum">[<a id="xd21e1117" href="#xd21e1117" -name="xd21e1117">22</a>]</span></p> -<p class="par">„Als gij gezegd hadt een tweede vader voor -Tom—den jongen Tom meen ik, niet mijn vriend Tom -Gradgrind—zoudt gij er dichter bij zijn geweest. Ik zal Tom op -mijn kantoor plaatsen. Ik zal hem onder mijne vleugelen nemen, -juffrouw.”</p> -<p class="par">„Inderdaad? Nog wel wat jong daarvoor, is hij -niet, mijnheer?” Mevrouw Sparsit’s „mijnheer”, -wanneer zij mijnheer Bounderby aansprak, was eene uitdrukking van -beleefdheid, waarmede zij veeleer zekere onderscheiding voor zich zelve -eischte, omdat zij die gebruikte, dan wel hem eenige eer bewees.</p> -<p class="par">„Ik zal hem niet zoo terstond nemen. Hij moet -eerst nog wat meer nuttige kundigheden slikken,” zeide mijnheer -Bounderby. „Waarachtig, hij zal er genoeg van krijgen. Wat zou -hij oogen opzetten, die jongen, als hij wist hoe weinig geleerdheid ik -in mijne maag had toen ik zoo oud was als hij.” Hetgeen de -jongen, terloops gezegd, waarschijnlijk zeer wel wist, want hij had er -dikwijls genoeg van gehoord. „Maar het is zonderling, hoe -moeielijk het mij dikwijls ook valt om mij in een gesprek met iemand op -gelijken voet te plaatsen. Daar heb ik u nu van morgen over -kunstenmakers gesproken. Wel, wat weet gij van kunstenmakers? In den -tijd toen het voor mij een fortuintje, een prijs uit de loterij zou -zijn geweest, als ik een kunstenmaker op straat geweest ware, waart gij -in de Italiaansche opera. Gij kwaamt uit de Italiaansche opera, -juffrouw, prachtig opgesierd met satijn en juweelen, toen ik geen -stuiver had om eene flambouw te koopen om u te lichten.”</p> -<p class="par">„Ik ben zeker al zeer vroeg met de Italiaansche -opera bekend geweest, mijnheer,” antwoordde mevrouw Sparsit met -eene deftigheid, die iets treurig berustends had.</p> -<p class="par">„Voor den drommel, juffrouw, ik ook,” zeide -Bounderby, „maar met den verkeerden kant er van. Een hard bed -plachten de steenen van de colonnade te wezen, dat verzeker ik u. -Menschen gelijk gij, juffrouw, van hunne kindsheid af gewoon op donzen -pluimen te slapen, hebben er geen denkbeeld van, hoe hard de -straatsteenen zijn, als zij het niet beproeven. Neen, neen, het is -gekheid, dat ik <i>u</i> van kunstenmakers spreek. Ik moest van vreemde -danseressen en het <span class="ex">West-End</span> van <span class= -"ex">Londen</span>, <span class="ex">May Fair</span>, en lords en -lady’s spreken.”</p> -<p class="par">„Ik vertrouw, mijnheer,” antwoordde mevrouw -Sparsit met edele gelatenheid, „dat het niet noodig is dat gij -zoo iets doet. Ik hoop, dat ik mij naar de wisselingen des levens heb -leeren voegen. Indien ik mijne belangstelling heb voelen ontwaken bij -het luisteren naar de leerrijke ondervinding van uw leven, en nu haast -nooit genoeg daarvan kan hooren, kan ik mij dit niet tot verdienste -rekenen, daar ik geloof dat die belangstelling eene algemeene -aandoening is.”</p> -<p class="par">„Wel, juffrouw,” hervatte haar begunstiger, -„misschien belieft het sommige menschen te zeggen, dat zij Josiah -Bounderby van <span class="ex">Coketown</span> gaarne op zijne eigene -ongepolijste manier hooren vertellen wat hij al zoo heeft doorgestaan. -Maar gij moet toch bekennen, dat gij zelve in den schoot der weelde -geboren zijt. Kom aan, juffrouw, gij weet immers wel, dat ge in den -schoot der weelde geboren zijt.”</p> -<p class="par">„Dat ontken ik niet, mijnheer,” antwoordde -mevrouw Sparsit en schudde daarbij haar hoofd.</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby was genoodzaakt van de tafel op te -rijzen en met zijn rug naar het vuur bij den haard te gaan staan om -haar op dien afstand aan te zien, zoo heerlijk deed zij door hare -contrasteerende nabijheid zijne verdiensten uitkomen.</p> -<p class="par">„En gij kwaamt ook in aanzienlijke -kringen—in verduiveld hooge kringen,” zeide hij, terwijl -hij zijne beenen warmde.</p> -<p class="par">„Dat is waar, mijnheer,” antwoordde mevrouw -Sparsit, met eene affectatie van nederigheid, die zoo hemelsbreed van -de zijne verschilde, dat zij daardoor geen gevaar liepen om elkander -ooit in den weg te komen.</p> -<p class="par">„En gij waart ook midden in de modewereld en alle -drukte en pleizier,” zeide mijnheer Bounderby.</p> -<p class="par">„Ja, mijnheer,” antwoordde mevrouw Sparsit, -op den toon eener gezellige, volkomen getrooste weduwe; „dat is -niet te ontkennen.”</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby liet zijne knieën doorbuigen, -omhelsde in de overmaat zijner zelfvoldoening zijne eigene beenen en -lachte hardop.</p> -<p class="par">Nu werden mijnheer Gradgrind en zijne dochter Louisa -aangediend, en mijnheer Bounderby ontving den eersten met een handdruk -en de laatste met een kus.</p> -<p class="par">„Mag Jupe hier geroepen worden, Bounderby?” -vroeg mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">„Wel zeker,” en Jupe werd geroepen. Toen zij -binnenkwam neeg zij voor mijnheer Bounderby en zijn vriend Tom -Gradgrind, en ook voor Louisa; maar ongelukkig sloeg zij in hare -verlegenheid mevrouw Sparsit over. Dit opmerkende, achtte de manhaftige -Bounderby zich verplicht het volgende te zeggen:</p> -<p class="par">„Eerst moet ik u eens wat vertellen, meisje. De -naam van die juffrouw bij den trekpot is mevrouw Sparsit. Die juffrouw -is hier zoo goed als meesteres van het huis, en zij is eene dame van -aanzienlijke afkomst. Als ge dus ooit weder hier in huis in eene kamer -komt, zult gij er maar kort in blijven, indien gij deze juffrouw niet -allen eerbied bewijst, dien gij maar kunt. Het kan mij niet schelen hoe -gij u jegens mij gedraagt, omdat ik mij niet voor iemand van eenig -aanzien wil uitgeven. In plaats van eene aanzienlijke familie te -hebben, heb ik geheel geene familie; ik ben van het uitvaagsel der -maatschappij afkomstig. Maar het kan mij wèl <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e1170" href="#xd21e1170" name= -"xd21e1170">23</a>]</span>schelen hoe gij u jegens die dame gedraagt; -en gij zult u jegens haar fatsoenlijk en eerbiedig gedragen, of gij -zult niet meer hier komen.”</p> -<p class="par">„Ik hoop, Bounderby,” zeide mijnheer -Gradgrind op een bevredigenden toon, „dat het maar een -onwillekeurig verzuim was.”</p> -<p class="par">„Mijn vriend Tom Gradgrind vermeent, mevrouw -Sparsit,” hervatte mijnheer Bounderby, „dat het maar een -onwillekeurig verzuim was. Zeer waarschijnlijk. Maar gelijk gij wel -weet, juffrouw, ik wil ten uwen opzichte zelfs geen onwillekeurig -verzuim dulden.”</p> -<p class="par">„Gij zijt waarlijk zeer goed, mijnheer,” -antwoordde mevrouw Sparsit, met hare staatsie-nederigheid haar hoofd -schuddende. „Het is niet de moeite waard om er van te -spreken.”</p> -<p class="par">Sissy, die zich al dien tijd met eene angstige stem en -tranen in de oogen had gepoogd te verontschuldigen, werd nu door den -heer des huizes met een enkel wuiven zijner hand naar mijnheer -Gradgrind verwezen. Thans sprak deze heer haar aan, terwijl Sissy hem -aandachtig in de oogen zag, en Louisa, onverschillig naar den grond -kijkende, daarbij stond.</p> -<p class="par">„Jupe,” zeide mijnheer Gradgrind, „ik -ben tot het besluit gekomen om u bij mij in huis te nemen, en u, als -gij niet naar de school zijt, ter oppassing van mevrouw Gradgrind te -bezigen, die eenigszins ziekelijk is. Ik heb Miss Louisa—dit is -Miss Louisa—den jammerlijken maar natuurlijken afloop uwer -vroegere loopbaan duidelijk gemaakt; en gij moet uitdrukkelijk weten, -dat die zaak geheel en al voorbij is en er nooit weder van gesproken -moet worden. Van dezen tijd af begint uwe nieuwe geschiedenis. Gij zijt -nog zeer onkundig, dat weet ik.”</p> -<p class="par">„Ja, mijnheer,” antwoordde zij nijgende.</p> -<p class="par">„Ik zal de zelfvoldoening smaken van u met de -uiterste stiptheid te laten opvoeden; en gij zult voor allen, die met u -in aanraking komen, een levend bewijs zijn van de voordeelen der -opleiding, die gij ontvangen zult. Gij zult verbeterd en gevormd -worden. Gij zijt tot nog toe gewoon geweest om voor uw vader en de -menschen, onder welke ik u gevonden heb, te lezen, niet waar?” -zeide mijnheer Gradgrind, maar eer hij dit zeide, wenkte hij haar om -naderbij te komen en liet toen zijne stem dalen.</p> -<p class="par">„Alleen voor vader en Merrylegs, mijnheer. -Tenminste, ik meen voor vader, terwijl Merrylegs er bij was.”</p> -<p class="par">„Zwijg maar van Merrylegs, Jupe,” zeide -mijnheer Gradgrind, voor een oogenblik zijn voorhoofd fronsende. -„Ik vraag niet naar hem. Ik begrijp dus, dat gij gewoon waart uw -vader voor te lezen?”</p> -<p class="par">„O ja, mijnheer. Wel duizendmaal heb ik dat -gedaan. Dat waren de genoeglijkste—o, de genoeglijkste van al de -genoeglijke uren, die wij samen gehad hebben, mijnheer.”</p> -<p class="par">Het was nu eerst, toen hare smart uitbarstte, dat Louisa -haar aanzag.</p> -<p class="par">„En wat,” vroeg mijnheer Gradgrind, nog -zachter sprekende, „wat hebt gij voor uw vader gelezen, -Jupe?”</p> -<p class="par">„Van de Toovergodinnen, mijnheer, en den Dwerg, en -den Bultenaar en de Geesten,” snikte zij uit.</p> -<p class="par">„Zoo!” zeide mijnheer Gradgrind. „Dat -is genoeg. Spreek nooit een enkel woord meer van die verderfelijke -zotheden. Bounderby, hier zal de proef genomen worden, wat eene strenge -opvoeding vermag, en ik zal het geval met belangstelling -gadeslaan.”</p> -<p class="par">„Wel,” antwoordde Bounderby, „ik heb u -reeds mijne meening gezegd, en ik zou niet doen wat gij doet. Maar het -is heel goed. Daar gij er op gesteld zijt, <span class="ex">heel</span> -goed!”</p> -<p class="par">En zoo namen mijnheer Gradgrind en zijne dochter Cecilia -Jupe mede naar <span class="ex">Stone Lodge</span>, en onderweg sprak -Louisa geen enkel woord, goed of kwaad; en mijnheer Bounderby ging aan -zijne dagelijksche bezigheden; en mevrouw Sparsit verschool zich achter -hare wenkbrauwen en zat in de duisternis van dien schuilhoek den -geheelen morgen te peinzen.</p> -</div> -</div> -<div id="ch8" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">VIII.</h2> -<h2 class="main">ZICH NOOIT TE VERWONDEREN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Wij moeten een enkelen blik achterwaarts werpen, -eer wij met de geschiedenis voortgaan.</p> -<p class="par">Toen zij nog een half dozijn jaren jonger was, had men -Louisa eens een gesprek met haar broeder hooren beginnen met de -woorden: „Tom, ik verwonder mij;” waarop mijnheer -Gradgrind, die hen had beluisterd, voor den dag kwam en zeide: -„Louisa, gij moet u nooit verwonderen.”</p> -<p class="par">Hierin lag het voorname geheim der mechanische kunst van -opvoeding, welke het verstand wilde ontwikkelen, zonder zich te -vernederen om het gevoel of de neigingen te raadplegen. <span class= -"ex">Verwonder u nooit.</span> Gij moet alles door middel van -optelling, aftrekking, vermenigvuldiging en deeling op de eene of -andere manier beslissen, en u nooit verwonderen. Breng mij, zegt -mijnheer Mac Choakumchild, een kind, zoodra het pas kan loopen, en ik -sta er u voor in dat het zich nooit zal verwonderen.</p> -<p class="par">Nu waren er juist in <span class="ex">Coketown</span>, -behalve zeer vele kleine kinderen, die pas konden loopen, ook -aanmerkelijk veel kinderen, die reeds twintig, dertig, veertig, vijftig -jaren en langer naar de eeuwigheid hadden gewandeld; en <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e1231" href="#xd21e1231" name= -"xd21e1231">24</a>]</span>daar het gezicht van zulke kinderen, die -aldus in eene maatschappij rondliepen, dreigend en onrustbarend was, -waren de achttien gezindten onophoudelijk met elkander aan het -plukharen, om het zoodoende eens te worden over de maatregelen, welke -ter opvoeding en verbetering dier groote kinderen moesten genomen -worden—zonder het echter ooit eens te worden; eene verbazende -omstandigheid, wanneer men in aanmerking neemt hoe gelukkig middel en -doel met elkander overeenstemden. Evenwel, schoon zij in alle andere -punten, begrijpelijke en onbegrijpelijke (maar vooral onbegrijpelijke), -onder elkander verschilden, waren zij het tamelijk wel eens over dit -punt, dat die ongelukkige groote kinderen zich nooit moesten -verwonderen. Genootschap nommer een zeide, dat zij alles op geloof -moesten aannemen. Genootschap nommer twee zeide, dat zij alles uit de -staathuishoudkunde moesten leeren. Genootschap nommer drie schreef voor -hen kleine boekjes, zoo zwaar als lood, waarin werd aangetoond hoe het -zoete volwassene kind onfeilbaar geld in de spaarbank kreeg en het -stoute even onfeilbaar gedeporteerd werd. Genootschap nommer vier -plaatste hier en daar, met een akelige poging om comisch te zijn (die -op zichzelf reeds zeer naargeestig was), op eene uiterst onhandige -manier verborgene vallen, waarin de groote kinderen zich moesten laten -lokken, om, zonder dat zij het wisten, in een hoop kennis te tuimelen. -Maar al die genootschappen kwamen daarin overeen, dat zij zich nooit -moesten verwonderen.</p> -<p class="par">Er bestond in <span class="ex">Coketown</span> eene -bibliotheek, waartoe iedereen gemakkelijk toegang kon verkrijgen. -Mijnheer Gradgrind kwelde er zijn geest geweldig over, wat de menschen -in die bibliotheek lazen, een punt, waarover op gezette tijden -riviertjes van statistieke tabellen in de woelende zee van statistieke -tabellen vloeiden, waarin geen duiker ooit tot eenige diepte kon dalen -en met zijn gezond verstand weder bovenkomen. Het was een ontmoedigende -omstandigheid, maar tevens eene treurige daadzaak, dat zelfs deze -lezers volhardden met zich te verwonderen. Zij verwonderden zich over -het menschelijk gemoed, over menschelijke hartstochten, menschelijke -hoop en vrees, over den worstelstrijd, de zegepraal en de nederlaag, de -zorgen, genoegens en smarten, het leven en den dood van gewone mannen -en vrouwen. Somtijds, nadat zij vijftien uren gewerkt hadden, gingen -zij verhalen zitten lezen, die niets meer dan fabeltjes waren, van -mannen en vrouwen meer of minder gelijk zij zelven, en kinderen meer of -minder gelijk hunne eigene. Zij drukten De Foe aan hunne borst, in -plaats van Euclides, en schenen over het geheel meer opgebeurd te -worden door Goldsmith (den romanschrijver), dan door Cocker (den -rekenmeester). Mijnheer Gradgrind was onophoudelijk met die lastige som -aan het werk, en kon nooit ontdekken wat de reden was dat zij zoo -geheel fout uitkwam.</p> -<p class="par">„Ik ben van mijn leven verzadigd, Louisa. Ik heb -er een hekel aan, en ik heb een hekel aan iedereen behalve u,” -zeide eens op een schemeravond de onnatuurlijke jonge Thomas Gradgrind, -terwijl hij met zijne zuster alleen in de haarsnijkamer was.</p> -<p class="par">„Gij hebt toch geen hekel aan Sissy, -Tom?”</p> -<p class="par">„Ik heb er een hekel aan, dat ik haar Jupe moet -noemen; en zij heeft een hekel aan mij,” zeide Tom met sombere -stroefheid.</p> -<p class="par">„Neen, Tom, dat heeft zij niet, daar ben ik zeker -van.”</p> -<p class="par">„Zij moet wel,” hervatte Tom. „Zij -moet onzen geheelen troep haten en verfoeien. Zij zullen haar nog -doodplagen, denk ik, met al dat leeren. Zij wordt al zoo bleek als een -doek en zoo suf als—als ik ben.”</p> -<p class="par">De jonge Thomas uitte deze woorden terwijl hij -schrijdelings op een stoel voor het vuur zat, met zijne armen op de -leuning en zijn hoofd op zijne armen. Zijne zuster zat in het donkere -hoekje naast den schoorsteen, nu haar broeder aanziende, dan naar de -schitterende vonken kijkende, die door den haardrooster vielen.</p> -<p class="par">„Wat mij betreft,” zeide Tom, op alle -manieren met zijne handen door zijn haar woelende, „ik ben een -ezel, dat weet ik. Ik ben zoo koppig als een ezel en nog dommer dan een -ezel; ik heb evenveel pleizier als een ezel, en ik zou wel als een ezel -willen schoppen.”</p> -<p class="par">„Mij niet, hoop ik, Tom.”</p> -<p class="par">„Neen, Louisa. U zou ik geen zeer willen doen. Ik -heb in het begin al eene uitzondering voor u gemaakt. Ik weet niet wat -dit oude—geelzieke gasthuis”—Tom had zich een -oogenblik bedacht om een naam voor het ouderlijke huis te vinden, die -vleiend en krachtig genoeg was, en scheen door deze satirieke -geestigheid zijn gemoed eenigszins verlicht te -hebben—„zonder u zou wezen.”</p> -<p class="par">„Waarlijk, Tom? Zegt ge dat met waarheid en -oprecht?”</p> -<p class="par">„Wel zeker. Maar wat helpt het er over te -praten?” antwoordde Tom, en wreef met zijne mouw over zijn -gezicht, als ware het om zijn vleesch te pijnigen en aldus in -overeenstemming met zijn geest te brengen.</p> -<p class="par">„Omdat ik, Tom,” antwoordde zijne zuster, -nadat zij eene poos stilzwijgend naar de vonken had gekeken, „nu -ik ouder wordt en haast groot zal zijn, mij hier dikwijls zit te -verwonderen en te denken hoe ongelukkig het is, dat ik niet beter in -staat ben om u met dit huis te verzoenen. Ik versta niets van wat -andere meisjes verstaan. Ik kan niet voor u zingen of voor u spelen. Ik -kan niet zoo met u praten, dat ik uw gemoed verlicht, want ik -<span class="pagenum">[<a id="xd21e1263" href="#xd21e1263" name= -"xd21e1263">25</a>]</span>zie nooit <span class="corr" id="xd21e1265" -title="Bron: ieis">iets</span> vermakelijks en ik lees nooit een -vermakelijk boek<span class="corr" id="xd21e1268" title= -"Bron: .">,</span> waarover ik met u zou kunnen praten, om u op te -ruimen, als gij verdrietig zijt.”</p> -<p class="par">„Wel, ik ook niet. Ik ben er in dat opzicht even -slecht aan toe als gij; en ik ben bovendien een ezel, wat gij niet -zijt. Als vader voorgenomen heeft mij een wijsneus of een ezel te -maken, en ik geen wijsneus ben, wel dan spreekt het vanzelf, dat ik een -ezel moet zijn. En dat ben ik ook,” zeide Tom met wanhopige -heftigheid.</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e1274width"><img src="images/p025.jpg" alt= -"„BARMHARTIGE HEMEL!” RIEP HIJ UIT, NOG VERDER ACHTERUIT DEINZENDE, „ZIJT GE DAAR WEER TERUG, VROUW?” (Blz. 32)." -width="720" height="496"> -<p class="figureHead">„BARMHARTIGE HEMEL!” RIEP HIJ UIT, -NOG VERDER ACHTERUIT DEINZENDE, „ZIJT GE DAAR WEER TERUG, -VROUW?” (Blz. 32).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">„Het is wel jammer, Tom,” zeide Louisa, na -nog eene poos van stilte, op een peinzenden toon uit haar donker -hoekje. „Het is wel jammer. Het is zeer ongelukkig voor ons -allebei.”</p> -<p class="par">„O, gij zijt een meisje, Louisa,” zeide Tom -hierop, „en een meisje komt daar beter doorheen dan een jongen. -Ik zou niets meer in u verlangen. Gij zijt het eenige genoegen dat ik -heb—gij kunt zelfs dit huis opvroolijken—gij kunt altijd -van mij gedaan krijgen wat gij wilt.”</p> -<p class="par">„Gij zijt een lieve broeder, Tom; en als gij -denkt, dat ik zoo iets doen kan, trek ik het mij zoo niet aan, dat ik -wel beter weet. Maar ik <span class="ex">weet</span> wel beter en dat -spijt mij zeer.” Zij kwam naar hem toe, gaf hem een kus en ging -toen weder naar haar hoekje.</p> -<p class="par">„Ik wenschte,” zeide Tom, wrevelig zijne -tanden op elkander klemmende, „dat ik al de feiten, waarvan wij -zooveel hooren, op een hoop kon smijten, met al de cijfers<span class= -"corr" id="xd21e1290" title="Bron: .">,</span> en al de menschen, die -ze hebben uitgevonden, en er duizend vaten kruit onder zetten, en alles -te zamen in de lucht laten vliegen. Maar als ik bij den ouden Bounderby -ga inwonen, zal ik mij wel wreken.”</p> -<p class="par">„Wreken, Tom!”</p> -<p class="par">„Ik meen, ik zal dan wel maken dat ik wat pleizier -heb. Ik zal dan wel uitgaan en wat anders te zien en te hooren krijgen. -Ik zal mij vergoeding verschaffen voor de manier waarop ik ben -grootgebracht.”</p> -<p class="par">„Pas maar op, dat gij u zelven geene -teleurstelling berokkent, Tom. Mijnheer Bounderby denkt eveneens als -vader en is veel ruwer en niet half zoo zachtzinnig.”</p> -<p class="par">„O,” antwoordde Tom lachende, „daar -geef ik niet om. Ik weet wel, hoe ik den ouden Bounderby naar mijne -hand moet zetten en vriendelijk maken.”</p> -<p class="par">Hunne schaduwen waren duidelijk op den <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e1303" href="#xd21e1303" name= -"xd21e1303">26</a>]</span>muur geteekend, maar daarboven en tegen de -zoldering vereenigden zich die der hooge kasten, die in de kamer -stonden, alsof broeder en zuster in een donkere grot zaten. Eene rijke -verbeelding—indien zulk een verraderlijk ding daar aanwezig kon -zijn—had dit schijnsel voor eene schaduw van hun onderwerp en het -verband daarvan met eene dreigende toekomst kunnen houden.</p> -<p class="par">„En wat kan het middel wezen om hem naar uwe hand -te zetten en vriendelijk te maken, Tom? Of is het een -geheim?”</p> -<p class="par">„Och,” antwoordde Tom, „als het een -geheim is, is het niet ver te zoeken. Gij zijt het zelf. Gij zijt zijn -liefje, zijne gunsteling, hij zal alles voor u doen. Als hij mij iets -zegt, dat mij niet bevalt, zal ik hem zeggen: „Het zal mijne -zuster Louisa wel bevreemden en spijten, mijnheer Bounderby. Zij placht -mij te zeggen, dat zij zeker was dat gij vrij wat gemakkelijker zoudt -zijn.” Dat zal hem tot rede brengen, of anders weet ik het -niet.”</p> -<p class="par">Nadat hij eene poos naar antwoord op dit gezegde had -gewacht, zonder er een te bekomen, verzonk Tom weder in een naargeestig -gepeins over het tegenwoordige; hij kromde zich geeuwende al meer en -meer over zijn stoel, en bracht zijn haar al meer en meer in de war, -tot hij eensklaps opzag en vroeg:</p> -<p class="par">„Zijt gij in slaap gevallen, Louisa?”</p> -<p class="par">„Neen, Tom. Ik kijk in het vuur.”</p> -<p class="par">„Gij schijnt daar meer in te kijken te vinden dan -ik er ooit in vinden kon,” zeide Tom. „Dat is alweder een -van de voorrechten, geloof ik, die een meisje heeft.”</p> -<p class="par">„Tom,” zeide zijne zuster langzaam en op een -zonderlingen toon, alsof zij, hetgeen zij vroeg, in het vuur las en het -niet zeer duidelijk daarin geschreven stond. „Ziet gij die -verandering bij mijnheer Bounderby met eenig genoegen te -gemoet?”</p> -<p class="par">„Wel, er is ten minste dit van te zeggen,” -antwoordde Tom, zijn stoel wegschuivende en opstaande, „ik zal -dan het huis uit zijn.”</p> -<p class="par">„Er is ten minste dit van te zeggen,” -herhaalde Louisa op haar vorigen zonderlingen toon, „ik zal dan -het huis uit zijn. Ja.”</p> -<p class="par">„Maar toch zal het mij zeer verdrieten, zoowel dat -ik u moet verlaten, Louisa, als dat gij hier moet blijven. Maar ik moet -wel gaan, dat weet ge, of het mij bevalt of niet; en het is beter, dat -ik ergens kom waar ik eenig voordeel van uw invloed kan medenemen, dan -waar ik dien geheel zou verliezen. Begrijpt gij dat niet?”</p> -<p class="par">„Ja, Tom.”</p> -<p class="par">Het duurde zoolang eer dit antwoord kwam, schoon het -toch niet op een aarzelenden toon gegeven werd, dat Tom intusschen naar -haar toe gekomen was, om, over haar stoel leunende, van haar -gezichtspunt uit naar het vuur te kijken, waarop hare aandacht zoo -onverdeeld gevestigd was, en te zien wat hij er uit kon maken.</p> -<p class="par">„Behalve dat het een vuur is,” zeide Tom, -„ziet het er voor mij even flauw en vervelend uit als alle andere -dingen. Wat ziet gij er in? Toch geen paardenspel?”</p> -<p class="par">„Ik zie er niets bijzonders in, Tom. Maar sedert -ik er in zit te kijken, heb ik mij verwonderd, hoe het met u en mij zal -gaan, als wij eens groot zijn.”</p> -<p class="par">„Alweer verwonderd!” zeide Tom.</p> -<p class="par">„Mijne gedachten zijn zoo woelig,” -antwoordde zijne zuster, „dat ik mij wel gedurig moet -verwonderen.”</p> -<p class="par">„Dan verzoek ik u, Louisa,” zeide mevrouw -Gradgrind, die zonder gehoord te worden de deur geopend had, „om -dat voortaan om ’s Hemels wil na te laten, gij loszinnig meisje, -of ik zal er gedurig van uw vader van moeten hooren. En gij, Thomas, -het is inderdaad schandelijk, terwijl ik zooveel met mijne hoofdpijn te -stellen heb, dat een jongen, die zoo is grootgebracht als gij, en wiens -opvoeding zooveel gekost heeft, er op betrapt moet worden, dat hij -zijne zuster aanmoedigt om zich te zitten verwonderen, terwijl hij weet -dat zijn vader uitdrukkelijk gezegd heeft, dat zij het niet mag -doen.”</p> -<p class="par">Louisa ontkende Tom’s medeplichtigheid aan het -misdrijf; maar hare moeder stopte haar den mond met het afdoende -antwoord: „Zeg mij dat niet, Louisa, mij, die zoo met mijne -gezondheid te sukkelen heb; want als gij er niet toe aangemoedigd -waart, is het eene moreele en physieke onmogelijkheid, dat gij het -kondt gedaan hebben.”</p> -<p class="par">„Ik ben er door niets toe aangemoedigd, moeder, -dan door het kijken naar de roode vonken, die uit het vuur vielen, en -dan verbleekten en stierven. Dat deed mij denken, hoe kort misschien -mijn eigen leven zou zijn, en hoe weinig ik er van kon hopen en in kon -doen.”</p> -<p class="par">„Malligheid!” zeide mevrouw Gradgrind, bijna -in vuur gebracht. „Malligheid! Sta mij daar toch niet zulke -zotternijen te vertellen, terwijl gij zeer wel weet, dat ik er nooit -het einde van zou hooren, als uw vader er ooit iets van ter oore kwam. -En dat na al de moeite, die men zich met u heeft gegeven! Na al de -voorlezingen, die gij hebt bijgewoond, en al de proefnemingen, die gij -hebt gezien. Nadat ik u zelfs, toen ik aan mijne geheele rechterzijde -lam was, met uw meester heb hooren doorslaan over calcinatie en -colorificatie, en allerlei atiën mag ik wel zeggen, waarmede men -eene arme zieke razend kan maken. Dat ik u nu nog op zulk eene -ongerijmde manier over vonken en asch moet hooren praten. Ik -wenschte,” vervolgde zij met eene schreiende stem, <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e1347" href="#xd21e1347" name= -"xd21e1347">27</a>]</span>terwijl zij op een stoel neerzonk, om, -voordat zij onder haar leed bezweek, nog het ergste te zeggen wat zij -zeggen kon, „ja, ik wenschte waarlijk, dat ik nooit kinderen had -gehad, en dan zoudt gij eens gezien hebben hoe gij het buiten mij hadt -kunnen stellen.”</p> -</div> -</div> -<div id="ch9" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">IX.</h2> -<h2 class="main">SISSY’S VORDERINGEN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Sissy Jupe had bij mijnheer Mac Choakumchild en -mevrouw Gradgrind geene gemakkelijke dagen, en in de eerste maanden van -haar proeftijd kwam zij dikwijls in groote verzoeking om weg te loopen. -Den geheelen dag hagelde het feiten, en het leven, dat voor haar -geopend werd, geleek zoozeer naar een hoofdbrekend cijferboek, dat zij -zeker zou zijn weggeloopen, indien er niet eene gedachte was geweest, -die haar terughield.</p> -<p class="par">Het is bedroevend om er aan te denken, maar deze -gedachte was geenszins de slotsom eener nauwkeurige berekening; zij was -zelfs vlak strijdig met alle berekening, en had alle kansen van -waarschijnlijkheid, welke men in de zaak kon vinden, vlak tegen zich. -Het meisje geloofde, dat haar vader haar niet verlaten had; zij leefde -in de hoop, dat hij zou terugkomen, en in het troostende vertrouwen, -dat het hem verblijden zou indien zij bleef waar zij was.</p> -<p class="par">De jammerlijke onkunde, waarmede Sissy zich aan dezen -troost vastklemde en de hoogere geruststelling afwees van op goede -rekenkunstige gronden te weten dat haar vader een onnatuurlijke -vagebond was, vervulde mijnheer Gradgrind met medelijden. Maar wat was -er aan te doen? Mijnheer Mac Choakumchild zeide, dat zij een zeer -slecht hoofd voor cijfers had; dat zij niet eens een algemeen denkbeeld -van den aardbol bezat, en geen het minste belang in de juiste -afmetingen daarvan stelde; dat zij zeer moeielijk datums onthield, of -er moest juist eene of andere beuzelachtige gebeurtenis aan gehecht -zijn; dat zij in tranen uitbarstte toen men haar vroeg om uit het hoofd -te zeggen hoeveel tweehonderd zeven en veertig neteldoeksche mutsjes -tegen veertien en een halven stuiver het stuk moesten kosten; dat zij -op de school zoo achterlijk bleef als maar mogelijk was; dat zij acht -weken, nadat zij aan de gronden der staathuishoudkunde was begonnen, -door een kleuter van drie voet lengte werd terechtgewezen, daar zij op -de vraag: „Wat is het eerste beginsel der wetenschap?” het -ongerijmde antwoord had gegeven: „Dat ik anderen doe gelijk ik -wensch dat zij mij zouden doen.”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind schudde zijn hoofd en zeide, dat dit -al zeer erg was; dat het de noodzakelijkheid bewees om haar zonder -ophouden in den molen der kennis te laten malen, volgens de rapporten -en systematische tabellen A tot Z; en dat Jupe gedurig aan het werk -moest worden gehouden. Jupe werd dus aan het werk gehouden, en werd -zeer neerslachtig, maar niet wijzer.</p> -<p class="par">„Het zou een geluk voor mij wezen als ik naar u -geleek, Miss Louisa!” zeide zij eens op een avond, toen Louisa -haar best had gedaan om haar de onbegrijpelijkheden van de les, die zij -den volgenden dag moest kennen, eenigszins duidelijker te maken.</p> -<p class="par">„Denkt gij dat?”</p> -<p class="par">„Dan zou ik zooveel weten, Miss Louisa. Al wat nu -moeielijk voor mij is, zou mij dan zoo gemakkelijk zijn.”</p> -<p class="par">„Dat zou u toch misschien niet veel helpen, -Sissy.”</p> -<p class="par">Na eene korte poos aarzelens waagde Sissy de bedenking -te uiten: „Ik zou er toch zeker niet erger aan toe zijn, Miss -Louisa.” Waarop Miss Louisa antwoordde: „Dat weet ik nog -niet.”</p> -<p class="par">Deze twee hadden zoo weinig omgang met elkander -gehad—zoowel dewijl het leven op <span class="ex">Stone -Lodge</span> zoo eentonig rondliep als een raderwerk, waarbij geene -menschelijke bemoeiing noodig was, als uithoofde van het verbod om over -Sissy’s vroegere loopbaan te spreken—dat zij elkander bijna -nog vreemd waren. Sissy, die hare donkere oogen met verwondering op -Louisa hield gevestigd, wist niet of zij nog iets zou zeggen of -stilzwijgen.</p> -<p class="par">„Gij zijt mijne moeder van meer dienst en veel -pleizieriger voor haar dan ik ooit wezen kan,” hervatte Louisa. -„Gij hebt het pleizieriger voor u zelve dan ik het -heb.”</p> -<p class="par">„Maar als ik het zeggen mag, Miss Louisa,” -bracht Sissy hiertegen in. „Ik ben—o zoo dom.”</p> -<p class="par">Louisa antwoordde haar, met een vroolijker lach dan -gewoonlijk, dat zij wel spoedig wijzer zou worden.</p> -<p class="par">„Gij weet niet,” hervatte Sissy half -schreiende, „welk eene domme meid ik ben. Zoolang de schooltijd -duurt, maak ik gedurig fouten. Mijnheer en mevrouw Choakumchild roepen -mij telkens op om antwoord te geven, en altijd heb ik het mis. Ik kan -het niet helpen. Het is alsof die domheid mij aangeboren is.”</p> -<p class="par">„Mijnheer en mevrouw Choakumchild zelven hebben -het toch nooit mis, zou ik denken, Sissy?”</p> -<p class="par">„Wel neen,” antwoordde zij snel. „Zij -weten alles.”</p> -<p class="par">„Vertel mij eens een paar van uwe -vergissingen.”</p> -<p class="par">„Ik schaam er mij bijna voor,” antwoordde -<span class="pagenum">[<a id="xd21e1394" href="#xd21e1394" name= -"xd21e1394">28</a>]</span>Sissy aarzelend. „Maar vandaag, bij -voorbeeld, verklaarde mijnheer Choakumchild ons wat volkrijke welvaart -is.”</p> -<p class="par">„Volkswelvaart zal het, denk ik, geweest -zijn,” merkte Louisa aan.</p> -<p class="par">„Ja, dat was het ook. Maar is dat dan niet -hetzelfde?” vroeg Sissy schroomvallig.</p> -<p class="par">„Gij moest liever maar volkswelvaart zeggen, daar -hij het zoo genoemd heeft,” antwoordde Louisa met hare droge -achterhoudendheid.</p> -<p class="par">„Volkswelvaart dan. En hij zeide: „Nu is -deze school een volk. En bij dat volk is vijftig millioen geld -aanwezig. Is dat nu een welvarend volk? Meisje nommer twintig, is dit -geen welvarend volk, en zijt gij niet in een welvarenden -toestand?””</p> -<p class="par">„En wat hebt ge daarop gezegd?” vroeg -Louisa.</p> -<p class="par">„Ik zeide, dat ik het niet wist. Ik dacht, dat ik -niet weten kon of het een welvarend volk was en of ik in een -welvarenden toestand was of niet, of ik moest weten wie het geld had, -en of ik er wat van bezat. Maar dat had er niets mede te maken. Dat -deed niets aan de cijfers,” zeide Sissy en veegde hare oogen -af.</p> -<p class="par">„Dat hadt ge dan erg mis,” merkte Louisa -aan.</p> -<p class="par">„Ja, Miss Louisa, dat weet ik ook wel. En toen -zeide mijnheer Choakumchild, dat hij het nog eens met mij wilde -probeeren. En hij zeide: „Deze school is eene groote stad, die -een millioen inwoners heeft, en maar vijf en twintig van dat getal -sterven in den loop van het jaar van honger? Wat is uwe gedachte van -die evenredigheid?” En mijne gedachte was—want ik kon op -niets beters komen—dat ik het even erg vond voor de menschen, die -van honger stierven, of de anderen een millioen waren of een millioen -millioenen. En dat was ook mis.”</p> -<p class="par">„Natuurlijk.”</p> -<p class="par">„En toen zeide mijnheer Choakumchild, dat hij het -nog eens wilde probeeren. En hij zeide: „Hier zijn de statistieke -lijsten van ongelukken op zee. Ik vind er in, dat in een zekeren tijd -honderdduizend personen verre zeereizen hebben gedaan, en maar -vijfhonderd daarvan verdronken of verbrand zijn. Hoeveel percent is -dat?” En ik zeide,” hier begon Sissy hardop te snikken, -terwijl zij met grievend berouw hare grootste dwaling bekende, -„ik zeide, dat dit niets uitmaakte...”</p> -<p class="par">„Niets uitmaakte, Sissy?”</p> -<p class="par">„Niets uitmaakte voor de vrienden en betrekkingen -van de menschen, die zoo waren omgekomen. Ik zal nooit leeren,” -zeide Sissy. „En het ergste is nog, dat, hoewel mijne arme vader -zoo gaarne zou willen dat ik leerde, en ik zoo gaarne zou willen -leeren, om hem genoegen te geven—dat ik toch bang ben, dat ik er -geen lust in heb.”</p> -<p class="par">Louisa stond het bevallige gezichtje aan te zien, dat -met verlegenheid en schaamte naar den grond keek, tot het weder werd -opgeheven om haar aan te kijken; en toen vroeg zij:</p> -<p class="par">„Wist uw vader zelf zooveel, Sissy, dat hij daarom -wenschte dat gij ook goed onderwezen zoudt worden?”</p> -<p class="par">Sissy aarzelde eer zij antwoord gaf en toonde zoo -duidelijk hare bewustheid, dat zij op verboden grond kwamen, dat Louisa -vervolgde: „Niemand hoort ons; en al hoorde ons iemand, dan zou -men toch zeker geen kwaad kunnen vinden in zulk eene onschuldige -vraag.”</p> -<p class="par">„Neen, Miss Louisa,” antwoordde Sissy op -deze aanmoediging, en schudde tegelijk haar hoofdje, „mijn vader -weet al heel weinig. Hij kan maar eventjes schrijven, en de meeste -menschen zijn niet in staat om zijn schrift te lezen,—hoewel het -voor mij duidelijk is.”</p> -<p class="par">„En uwe moeder?”</p> -<p class="par">„Vader zegt, dat zij zoo goed kon lezen en -schrijven als iemand. Zij stierf toen ik geboren werd. Zij was,” -Sissy deed deze schrikkelijke bekentenis met zenuwachtig bevende -lippen, „zij was eene danseres.”</p> -<p class="par">„Had uw vader haar lief?” Louisa deed deze -vragen met de driftige, onrustige belangstelling, die haar eigen was, -eene belangstelling, die als een balling moest omdwalen en zich op -eenzame plaatsen verschuilen.</p> -<p class="par">„O ja. Hij had haar even lief als mij. Hij had mij -eerst om harentwil lief. Hij droeg mij overal mede rond, toen ik nog -een klein kind was, dat niet loopen kon, en wij zijn van dien tijd af -nooit van elkander geweest.”</p> -<p class="par">„En toch laat hij u nu aan uw lot over, -Sissy?”</p> -<p class="par">„Zeker tot mijn bestwil. Niemand begrijpt hem zoo -goed ais ik; niemand kent hem zoo goed als ik. Toen hij mij tot mijn -bestwil verliet—tot zijn eigen bestwil zou hij het nooit gedaan -hebben—weet ik wel, dat hem het hart bijna daaronder gebroken is. -Hij zal geen vergenoegd oogenblik hebben eer hij terugkomt.”</p> -<p class="par">„Vertel mij meer van hem,” zeide Louisa. -„Ik zal u nooit weer zoo vragen. Waar hebt gij -gewoond?”</p> -<p class="par">„Wij reisden het land door en hadden geene vaste -plaats waar wij woonden. Vader is een,” Sissy sprak het geduchte -woord fluisterend uit, „een <span class= -"ex">clown</span>.”</p> -<p class="par">„Om de menschen te doen lachen?” zeide -Louisa met een knikje, hetwelk aanduidde dat zij de zaak wel -begreep.</p> -<p class="par">„Ja, maar zij wilden somtijds niet lachen, en dan -schreide mijn vader. Op het laatst wilden zij in ’t geheel niet -meer lachen, en dan placht hij wanhopig thuis te komen. Vader is niet -als de meeste andere menschen. Zij, die hem niet zoo goed kenden als ik -en niet zooveel <span class="pagenum">[<a id="xd21e1454" href= -"#xd21e1454" name="xd21e1454">29</a>]</span>van hem hielden, moesten -wel denken dat hij niet recht bij zijn verstand was. Somtijds speelden -zij hem streken; maar zij wisten niet hoe hij dat gevoelde en er voor -huiverde als hij met mij alleen was. Hij was veel, veel bedeesder dan -zij dachten.”</p> -<p class="par">„En gij waart bij dat alles zijn eenige -troost?”</p> -<p class="par">Zij knikte, terwijl de tranen over hare wangen -rolden.</p> -<p class="par">„Dat hoop ik, en vader zeide dat ik het was. Het -was omdat hij zoo schichtig en beverig was, en omdat hij zich zulk een -arm, zwak, onkundig, hulpeloos man gevoelde (zoo placht hij te zeggen), -dat hij zoo verlangde, dat ik veel zou leeren en geheel anders worden -dan hij. Ik placht hem voor te lezen om hem wat op te beuren, en -daarvan hield hij heel veel. Het waren boeken, die niet -deugden—ik mag er hier nooit van spreken—maar wij wisten -niet dat er kwaad in stak.”</p> -<p class="par">„En bevielen zij hem?” zeide Louisa, die al -dien tijd een uitvorschenden blik op Sissy hield gevestigd.</p> -<p class="par">„O, bijzonder! Zij hielden hem dikwijls van iets -af, dat hem wezenlijk kwaad deed. En heel dikwijls placht hij des -avonds al zijn verdriet te vergeten in zijn nieuwsgierigheid of de -sultan zijne vrouw hare vertelling zou laten vervolgen, of dat hij haar -het hoofd zou afhakken eer zij uit was.”</p> -<p class="par">„En uw vader was altijd goed en vriendelijk voor -u? Tot het laatste toe?” vroeg Louisa, vlak tegen den grooten -grondregel handelende en zich zeer verwonderende.</p> -<p class="par">„Altijd, altijd!” antwoordde Sissy, hare -handen vouwende. „Goediger en vriendelijker dan ik u zeggen kan. -Op één avond alleen werd hij eens boos, en dat was niet -op mij, maar op Merrylegs. Merrylegs”—dit geduchte feit -fluisterde zij—„is zijn hond, dien hij kunstjes laat -vertoonen.”</p> -<p class="par">„Waarom werd hij boos op dien hond?” vroeg -Louisa.</p> -<p class="par">„Kort nadat vader van de vertooning thuis kwam, -commandeerde hij Merrylegs om op de leuningen van twee stoelen te -springen en er dwars over te gaan staan—dat een kunstje van hem -is. Hij keek vader aan en deed het niet dadelijk. Alles was vader dien -avond tegengeloopen en hij had het publiek geheel niet voldaan. Toen -riep hij uit, dat zelfs de hond wist dat hij tot niets meer deugde en -geen medelijden met hem had. En toen sloeg hij den hond, en ik -ontstelde er van en zeide: „Vader, vader, doe toch het beest geen -kwaad, dat zooveel van u houdt. Vader, om ’s Hemels wil, houd -toch op.” Toen hield hij ook op, en de hond was bebloed, en vader -ging op den grond liggen schreien met den hond in zijne armen, en de -hond likte zijn gezicht.”</p> -<p class="par">Louisa zag dat zij snikte; en naar haar toegaande, gaf -zij haar een kus, nam haar bij de hand en trok haar naast zich op een -stoel.</p> -<p class="par">„Vertel mij nog voor het laatst hoe uw vader u -verlaten heeft, Sissy. Nu ik u zooveel gevraagd heb, moet ge mij ook -maar het einde vertellen. Het kwaad, als er eenig kwaad in steekt, komt -voor mijne rekening, niet voor de uwe.”</p> -<p class="par">„Lieve Miss Louisa,” antwoordde Sissy, met -de handen voor de oogen en nog snikkende. „Ik kwam dien -achtermiddag van de school thuis, en vond vader, die ook pas van het -spel naar huis gekomen was. Hij zat over het vuur heen en weer te -wiegelen, alsof hij pijn had. En toen zeide ik: „Hebt gij u -bezeerd, vader?” (gelijk hij wel eens deed en zij allen deden); -en hij zeide: „Een beetje, lieveling.” En toen ik bij hem -bukte en naar zijn gezicht opkeek, zag ik dat hij schreide. Hoe meer ik -tegen hem sprak, des te meer hield hij zijn gezicht weg; en eerst zat -hij maar te beven en zeide niets anders dan: „Mijn lief kind! -Mijn lief kind!””</p> -<p class="par">Hier kwam Tom binnenkuieren en bleef de twee staan -aanstaren met eene onverschilligheid, die zeer weinig belangstelling in -iets anders dan zijn eigen persoon aanduidde, terwijl zelfs deze op het -oogenblik niet sterk scheen te zijn.</p> -<p class="par">„Ik vraag Sissy naar eenige dingen, Tom,” -zeide zijne zuster. „Gij behoeft niet heen te gaan; maar laat ons -een oogenblikje ongestoord, beste Tom!”</p> -<p class="par">„O, heel goed!” antwoordde Tom. „Maar -vader heeft ouden Bounderby mee naar huis gebracht, en ik wou dat ge -mee naar de voorkamer kwaamt. Omdat, als ge komt, er kans is dat oude -Bounderby mij te eten vraagt, en als gij niet komt, niet.”</p> -<p class="par">„Ik zal dadelijk komen.”</p> -<p class="par">„Ik zal op u wachten,” zeide Tom, „om -er zeker van te zijn.”</p> -<p class="par">Sissy vervolgde, zachter sprekende: „Eindelijk -zeide mijn arme vader dat hij weer geen genoegen had gegeven, dat hij -tegenwoordig nooit genoegen gaf, dat hij eene schande voor den troep -was, en dat ik het altijd beter zonder hem zou gesteld hebben. Ik zeide -zooveel vriendelijks als mij maar in het hart kwam, en spoedig werd hij -stil, en toen ging ik bij hem zitten en vertelde hem van de school en -van alles wat ik daar gehoord en gezien had. Toen ik niets meer te -vertellen had, sloeg hij zijne armen om mijn hals en kuste mij heel -dikwijls. Toen vroeg hij mij om wat van dat goed te halen, dat hij -noodig had om de kleine kwetsuur, die hij gekregen had, te verbinden; -ik moest het gaan halen waar het best te krijgen was, geheel aan het -andere eind van de stad; en toen kuste hij mij nog eens en liet mij -gaan. Toen ik onder aan de trap gekomen was, ging ik terug, om hem nog -een <span class="pagenum">[<a id="xd21e1493" href="#xd21e1493" name= -"xd21e1493">30</a>]</span>oogenblikje langer gezelschap te houden, en -zeide: „Vaderlief, zal ik Merrylegs meenemen?” Vader -schudde zijn hoofd en zeide: „Neen, Sissy; neem niets mede, dat -men weet dat van mij is, liefje;” en toen liet ik hem bij het -vuur zitten. En toen moet de gedachte hem zijn ingevallen, arme, arme -vader, om mij tot mijn bestwil te verlaten en te beproeven of hij op -eene andere plaats iets voor mij kon doen; want toen ik terugkwam, was -hij er niet meer.”</p> -<p class="par">„Louisa, pas toch op ouden Bounderby,” viel -Tom er nu op in.</p> -<p class="par">„Er is niets meer te vertellen, Miss Louisa. Ik -bewaar de negen-olie voor hem, want ik weet dat hij zal terugkomen. -Elke brief, dien ik mijnheer Gradgrind in de hand zie hebben, beneemt -mij den adem en verblindt mijne oogen, want ik denk dan dat hij van -vader komt, of van Sleary over vader. Mijnheer Sleary heeft beloofd, -dat hij zou schrijven zoodra hij iets van vader hoorde, en ik geloof -het wel van hem, dat hij zijn woord zal houden.”</p> -<p class="par">„Pas dan toch op ouden Bounderby, Louisa,” -zeide Tom ongeduldig. „Hij zal al weg wezen, als gij u niet -haast.”</p> -<p class="par">Wanneer Sissy naderhand in tegenwoordigheid der familie -voor mijnheer Gradgrind neeg—en met eene haperende stem zeide: -„Neem mij niet kwalijk, mijnheer, als ik u lastig -val—maar—maar hebt gij nog geen brief voor mij -gekregen?” staakte Louisa het werk, waaraan zij bezig was, wat -het ook wezen mocht, en zag even ernstig naar het antwoord uit als -Sissy zelve. En wanneer mijnheer Gradgrind regelmatig antwoordde: -„Neen, Jupe, niets van dien aard,” zag men Louisa’s -lippen eveneens beven als die van Sissy, en volgden hare oogen Sissy -met een blik vol medelijden naar de deur. Mijnheer Gradgrind nam zulk -eene gelegenheid doorgaans waar om, wanneer Sissy de kamer uit was, aan -te merken, dat indien Jupe van hare vroegste jaren af behoorlijk was -opgebracht, zij zich zelve van de ongegrondheid dezer hersenschimmige -hoop zou overtuigd hebben. En toch scheen het (hoewel niet voor hem, -want hij zag niets daarvan) alsof eene hersenschimmige hoop zich even -vast bij iemand kan vestigen als een feit.</p> -<p class="par">Het was zijne dochter alleen, die deze opmerking maakte. -Wat Tom aangaat, deze begon eene rekenmachine te worden, die gewoonlijk -aan sommen over nommer een aan het werk was; en wat mevrouw Gradgrind -betreft, indien zij iets van de zaak zeide, kwam zij als een -menschelijke marmot een klein weinigje uit hare omslagdoeken, en zeide -dan:</p> -<p class="par">„Och Heere, wat heeft mijn arm hoofd toch eene -plagerij uit te staan, dat dat meisje, die Jupe, zoo onophoudelijk naar -hare akelige vervelende brieven blijft vragen. Op mijn woord en mijne -eer, ik schijn bestemd, verwezen en gedoemd te zijn om altijd onder -dingen te leven, waarvan ik nooit het einde zal hooren. Het is waarlijk -iets wonderlijks, maar het schijnt alsof ik nooit het einde van iets -mag hooren!”</p> -<p class="par">Als zij omtrent zoover gekomen was, trof haar een blik -van mijnheer Gradgrind, en onder den invloed van dat ijskoude feit -verzonk zij weder in hare verdooving.</p> -</div> -</div> -<div id="ch10" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">X.</h2> -<h2 class="main">STEPHEN BLACKPOOL.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Ik koester het zonderlinge denkbeeld, dat de -bevolking van <span class="ex">Engeland</span> even zwaar moet werken -als de bevolking van eenig land, dat door de zon wordt beschenen. Ik -kom voor dit belachelijke vooroordeel uit, als eene reden waarom ik die -bevolking wat meer spel zou willen geven.</p> -<p class="par">In dat gedeelte van <span class="ex">Coketown</span>, -waar de zwaarst werkende bevolking woonde; in de binnenste -verschansingen dier leelijke citadel, waar de natuur even stevig was -buitengemetseld, als er doodelijke dampen waren binnengemetseld; in het -hart van een doolhof van benauwde straten en smalle steegjes, die bij -stukken en brokken het aanzijn hadden gekregen, waarvan ieder stuk in -geweldige haast tot een of ander oogmerk moest dienen, en die te zamen -eene onnatuurlijke familie uitmaakten, welke elkander doodkneep, -doodperste en dooddrukte; in het benauwdste hoekje van dien grooten -luchtledigen ontvanger, waar de schoorsteenen, uit gebrek aan lucht om -ze te doen trekken, in eene oneindige verscheidenheid van kromme, -misvormde fatsoenen waren opgebouwd, alsof ieder huis een teeken -uitstak van de soort van menschen, welke men verwachten kon dat daarin -moest geboren worden; onder die menigte van Coketowners, die met de -soortbenaming van „de Handen” is bestempeld—een -geslacht van menschen, die bij sommige menschen meer gunst zouden -vinden, indien de Voorzienigheid had goedgevonden hen alleen handen, -of, gelijk sommige zeedieren, alleen handen en magen te -maken—woonde ook zekere Stephen Blackpool, veertig jaren oud.</p> -<p class="par">Stephen zag er uit alsof hij ouder was, maar hij had ook -een onaangenaam leven gehad. Men zegt, dat ieder leven zijne rozen en -doornen heeft; doch er scheen met Stephen een ongeluk of eene -vergissing te hebben plaats gehad, waardoor iemand anders in het bezit -van zijne rozen was gekomen, terwijl hij de doornen van dien iemand -anders boven en behalve zijne eigene had gekregen. Hij had bijna niets -dan <span class="pagenum">[<a id="xd21e1528" href="#xd21e1528" name= -"xd21e1528">31</a>]</span>wederwaardigheden gekend. Gewoonlijk werd hij -oude Stephen genoemd—eene soort van ruwe hulde, welke men aan -zijn uitzicht bewees.</p> -<p class="par">Hij ging eenigszins gebukt, had een voorhoofd vol diepe -rimpels, eene zwaarmoedig peinzende uitdrukking in zijn gezicht, en een -tamelijk groot hoofd, met lange grijzende haren spaarzaam bedekt. Men -had den ouden Stephen op zijn uitzicht af voor een bijzonder schrander -man in zijne soort kunnen houden; maar dit was hij toch niet. Hij -behoorde niet onder die opmerkenswaardige fabrieksarbeiders, die, door -eene reeks van jaren alle afgebrokene stukjes vrijen tijd aaneen te -knoopen, moeielijke wetenschappen weten meester te worden en zich eene -kennis van de onwaarschijnlijkste dingen verschaffen. Evenmin behoorde -hij onder de fabrieksarbeiders, die redevoeringen kunnen houden en in -discussiën het woord voeren. Duizenden zijner makkers konden veel -beter spreken dan hij. Hij was een goed werkman, en een door en door -eerlijk mensch. Wat hij meer was, of wat er anders in hem stak, indien -er iets in hem stak, zal hij zelf moeten toonen.</p> -<p class="par">De lichten in de groote fabrieken, die, wanneer zij -verlicht waren, naar tooverpaleizen geleken—zoo zeiden ten minste -reizigers, die met den expressetrein over den spoorweg -kwamen—waren allen uitgedaan;—de klokken, om voor dien -avond het werk te staken, hadden geluid; en de arbeiders, mannen en -vrouwen, jongens en meisjes, draafden naar huis. Oude Stephen stond op -straat, met dat zonderlinge gevoel, dat het ophouden der machinerie -altijd bij hem voortbracht—het gevoel alsof zij in zijn eigen -hoofd had gewerkt en daarin nu alles ook stilstond.</p> -<p class="par">„Maar ik zie Rachel toch nog niet,” zeide -hij.</p> -<p class="par">Het was een regenachtigen avond, en vele troepjes jonge -vrouwen gingen hem voorbij, met haar doek over het bloote hoofd -getrokken, en onder de kin dicht gebonden, om den regen af te weren. -Hij kende Rachel wel, want een enkele blik op een van die troepjes was -genoeg om hem te doen zien, dat zij niet daaronder was. Eindelijk -moesten er geen meer komen; en toen keerde hij zich om en zeide op een -toon vol teleurstelling: „Wel, dan heb ik haar gemist.”</p> -<p class="par">Maar hij was nog geen drie straten ver, of hij zag nog -eene gedaante met een doek over het hoofd voor zich uit, en lette zoo -scherp daarop, dat misschien de enkele schaduw, die onduidelijk op de -natte straatsteenen viel—indien hij deze had kunnen zien zonder -de gedaante zelve, die van lantaren tot lantaren verder ging en zoo -telkens helderder en donkerder werd—genoeg zou zijn geweest om -hem te doen weten wie daar was. Zijne schreden versnellende en tegelijk -verzachtende, haastte hij zich voort tot hij dicht bij die gedaante -was, nam toen zijn vorigen stap weder aan en riep: -„Rachel!”</p> -<p class="par">Zij keerde zich om, vlak bij een lantaren, en den doek, -die haar hoofd als eene kap bedekte, een weinig oplichtende, vertoonde -zij een stemmig ovaal gezichtje, donker van kleur en tamelijk fijn -besneden, verhelderd door een paar zeer vriendelijke oogen, en verder -versierd door de netheid harer glanzig zwarte haren. Het was een -gezichtje niet meer in den eersten bloei; zij was eene vrouw van vijf -en dertig jaren.</p> -<p class="par">„Ha, jongen! zijt gij het?” en toen zij dit -gezegd had, met een glimlach, waarvan men de geheele uitdrukking zou -hebben opgemerkt, al had men niets anders van haar gezien dan hare -vriendelijke oogen, liet zij haar doek weder vallen en stapten zij te -zamen voort.</p> -<p class="par">„Ik dacht dat gij achter mij waart, -Rachel.”</p> -<p class="par">„Neen.”</p> -<p class="par">„Vroeg van avond, meid?”</p> -<p class="par">„Somtijds ben ik wat vroeg, Stephen, somtijds wat -laat. Er is nooit op te rekenen wanneer ik naar huis ga.”</p> -<p class="par">„En den anderen weg ook niet, naar het mij -voorkomt, Rachel?”</p> -<p class="par">„Neen, Stephen.”</p> -<p class="par">Hij zag haar aan met zekere teleurstelling in zijn blik, -maar tevens met zeker eerbiedig geduld, alsof hij overtuigd was dat -zij, wat zij ook doen mocht, altijd wèl deed. Die blik bleef -niet onopgemerkt; zij legde hare hand voor een oogenblik licht op zijn -arm, als ware het om hem daarvoor te danken.</p> -<p class="par">„Wij zijn zulke trouwe vrienden, jongen, en zulke -oude vrienden, en worden al zulke oude lui tegenwoordig.”</p> -<p class="par">„Neen, Rachel, gij zijt nog zoo jong als gij ooit -geweest zijt.”</p> -<p class="par">„Een van ons beiden zou er toch verlegen mee zijn, -Stephen, hoe oud hij zou worden zonder dat de ander het ook werd, -terwijl wij beiden blijven leven,” antwoordde zij lachende; -„maar zeker, wij zijn zulke oude vrienden, dat het zonde en -jammer zou zijn als wij elkander eene klaarblijkelijke waarheid wilden -verbergen. Het is beter dat wij niet te veel samen gaan. Somtijds wel! -Het zou te hard zijn als het geheel niet mocht gebeuren,” zeide -zij met eene opgeruimdheid, die zij hem poogde mede te deelen.</p> -<p class="par">„Het is altijd hard, Rachel.”</p> -<p class="par">„Doe uw best om het maar niet zoo te vinden en dan -zal het beter schijnen.”</p> -<p class="par">„Ik heb er al lang mijn best toe gedaan, en het is -toch niet beter geworden. Maar gij hebt gelijk, het zou de menschen -maar aan het praten helpen, zelfs over u. Gij zijt zoovele jaren lang -zooveel voor mij geweest, Rachel; gij hebt mij zooveel goed gedaan, en -mij met dat vroolijke gezicht zoo dikwijls moed gegeven, <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e1572" href="#xd21e1572" name= -"xd21e1572">32</a>]</span>dat uw woord eene wet voor mij is. Ja meid, -en eene goede, duidelijke wet, beter dan sommige wezenlijke -wetten.”</p> -<p class="par">„Breek u daar het hoofd niet mee, Stephen,” -antwoordde zij snel, en niet zonder eenige bekommering in haar blik. -„Laat de wetten maar blijven.”</p> -<p class="par">„Ja,” zeide hij en knikte een paar malen -langzaam met het hoofd. „Laat ze maar blijven. Laat alles maar -blijven. Het is een warboel, en daarmee uit.”</p> -<p class="par">„Altijd een warboel?” zeide Rachel, en -raakte nogmaals zacht zijn arm aan, als wilde zij hem opwekken uit het -gepeins, waaronder hij al voortstappende op de lange slippen van zijne -los omgeknoopte das beet. Die aanraking deed eene oogenblikkelijke -werking. Hij liet de slippen los, zag haar met een verhelderd gezicht -aan, en zeide met een goedhartigen lach:</p> -<p class="par">„Ja, Rachel, altijd een warboel, waarvoor ik moet -blijven staan. Al zoo dikwijls ben ik aan dien warboel geweest, maar -nooit kan ik er overheen.”</p> -<p class="par">Zij hadden een eind ver met elkander gegaan en waren nu -dicht bij de streek waar zij woonden. Het eerst kwam men aan de woning -der vrouw. Deze stond in een dier smalle straatjes, voor welke de meest -beklante aanspreker (die aan de eenige plechtigheid—eene -armoedige, akelige plechtigheid—welke ooit in deze buurt plaats -had, eene goede som in het jaar verdiende) zich eene zwarte ladder had -aangeschaft, om hen, die met hun dagelijks op- en afklimmen der -donkere, smalle trappen gedaan hadden, de werkende wereld door een -venster te laten uitglijden. Zij bleef op den hoek staan, reikte hem de -hand en wenschte hem goedennacht.</p> -<p class="par">„Goedennacht, lieve meid, goedennacht!”</p> -<p class="par">Zij ging, met haar net figuurtje en haar stemmigen tred, -de donkere straat in, en hij bleef haar staan nakijken tot zij een der -huisjes binnenging. Er was geene plooi in haar groven, wuivenden doek, -welke niet iets belangwekkends in de oogen van dien man had; geen toon -harer stem, die geen weerklank vond in het binnenste van zijn hart.</p> -<p class="par">Toen zij uit zijn gezicht was verdwenen, vervolgde hij -zijn weg naar huis, nu en dan naar de lucht opziende, door welke de -wolken met woeste snelheid voorbijdreven. Zij waren nu echter gebroken; -de regen had opgehouden, en de maan scheen—zij zag langs de hooge -schoorsteenen van <span class="ex">Coketown</span> op de diepe -fornuizen daaronder neer, en wierp reusachtige schaduwen van rustende -stoommachines op de muren, waartusschen zij gehuisvest waren. De man -scheen onder het voortgaan evenzeer opgehelderd te zijn als het weder -was.</p> -<p class="par">Zijne woning, in juist zulk eene straat als de eerste, -maar nog smaller, was boven een winkeltje. Hoe het kwam, dat iemand het -de moeite waard vond de ellendige stukjes speelgoed, die tusschen -goedkoope nieuwsbladen en spek (er zou den volgenden avond eene ham -verloot worden) voor het venster lagen, te koopen of te verkoopen, is -iets waarmede wij ons nu niet behoeven op te houden. Hij nam zijn -eindje kaars van eene plank, en na het aan een ander eindje kaars, dat -op de toonbank stond te branden, te hebben aangestoken, ging hij de -trap op naar zijne kamer, zonder de eigenares van den winkel, die in -haar kamertje zat te slapen, te storen.</p> -<p class="par">Het was eene kamer, die onder verschillende bewoners had -kennis gemaakt met de zwarte ladder, maar tegenwoordig zoo net als zulk -eene kamer wezen kon. Eenige boeken en papieren lagen op een oud bureau -in een hoek, de meubelen waren fatsoenlijk en voldoende, en hoewel er -eene benauwde lucht heerschte, was het vertrek zindelijk.</p> -<p class="par">Toen hij naar den haard ging om de kaars op een -tafeltje, dat daar stond, neer te zetten, struikelde hij over iets. Hij -deinsde terug, keek naar omlaag, en nu hief het voorwerp, dat op den -grond lag, zich op in de gedaante eener vrouw in eene zittende -houding.</p> -<p class="par">„Barmhartige Hemel!” riep hij uit, nog -verder achteruit deinzende. „Zijt ge daar weer terug, -vrouw?”</p> -<p class="par">Welk eene vrouw! Een afzichtelijk schepsel, zoo dronken, -dat zij zich nauwelijks overeind kon houden door zich met de eene -morsige hand op den grond te steunen, terwijl de andere, waarmede zij -hare verwarde haren uit hare oogen wilde strijken, zich zoo ongeschikt -bewoog, dat zij zich met het vuil, dat er aan kleefde, slechts des te -meer verblindde. Een schepsel, zoo afschuwelijk met hare havelooze met -moddervlekken en spatten bedekte vodden, maar nog zooveel -afschuwelijker in haar zedelijk verderf, dat men zich voor de -menschheid schaamde als men haar aanzag.</p> -<p class="par">Na een paar ongeduldige vloeken, en eene poos onbesuisd -heen en weder vegen met de hand, die zij niet tot steun behoefde, kreeg -zij hare haren genoeg uit hare oogen om hem te kunnen aanzien. Toen -bleef zij met het bovenlijf heen en weder zitten zwaaien en maakte -gebaren met haar krachteloozen arm, waarmede zij scheen te willen -aanduiden dat zij schaterde van lachen, hoewel haar gezicht strak en -slaperig bleef.</p> -<p class="par">„Zoo jongen! Ei, zijt ge hier?” Eenige -schorre klanken, die dit moesten zeggen, kwamen eindelijk spottend uit -hare keel, en toen zonk haar hoofd voorover op hare borst.</p> -<p class="par">„Weer terug?” krijschte zij na eenigen tijd, -alsof hij dit zoo op het oogenblik gezegd had. „Ja! En alweer -terug. Alweer terug, en nog eens alweer, altijd alweer. Terug? Ja, -terug. Waarom niet?” <span class="pagenum">[<a id="xd21e1610" -href="#xd21e1610" name="xd21e1610">33</a>]</span></p> -<p class="par">Opgewakkerd door de zinnelooze drift, waarmede zij dit -had uitgeschreeuwd, krabbelde zij overeind en bleef toen staan, met -hare schouders tegen den muur leunende, terwijl een hoed, die van een -mesthoop scheen te zijn opgeraapt, bij het lint aan hare eene hand -bengelde en zij haar best deed om hem hoonend aan te zien.</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e1614width"><img src="images/p033.jpg" alt= -"TOEN HIJ EENE HAND OP ZIJN ARM VOELDE. (Blz. 37)." width="564" height= -"720"> -<p class="figureHead">TOEN HIJ EENE HAND OP ZIJN ARM VOELDE. (Blz. -37).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">„Ik zal u nog eens afkoopen, en ik zal u nog eens -afkoopen, en ik zal u nog twintigmaal afkoopen!” riep zij, met -iets dat tegelijk naar een woedend dreigement en eene poging tot een -uitdagenden dans geleek. „Ga van het bed vandaan.” Hij had -zich daarnaast neergezet, met zijn gezicht in zijne handen verborgen. -„Ga er vandaan. Het hoort aan mij, en ik heb er recht -op.”</p> -<p class="par">Toen zij waggelend er naar toe kwam, ging hij haar -huiverend uit den weg en—altijd met zijne handen voor zijn -gezicht—naar het andere eind der kamer. Zij wierp zich log op het -bed en lag spoedig te snorken. Hij zonk op een stoel neer en bewoog -zich dien geheelen nacht slechts eene enkele maal. Het was om een dek -over haar te werpen, alsof zijne handen niet genoeg waren om haar, -zelfs in de duisternis, voor zijne oogen te verbergen. <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e1623" href="#xd21e1623" name= -"xd21e1623">34</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch11" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XI.</h2> -<h2 class="main">GEEN UITWEG.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">De schitterende verlichting der Tooverpaleizen -maakte voor het aanbreken van den dag de reusachtige rookslangen -zichtbaar, die zich over <span class="ex">Coketown</span> -voortkronkelden. Daarop volgde een gekletter van houten overschoenen -over de straatsteenen, een gebengel van klokken; en al de tot stille -razernij vervallene olifanten, voor het eentonige leven van dien dag -opgepoetst en geolied, waren weder in logge beweging.</p> -<p class="par">Stephen boog zich over zijn getouw, stil, waakzaam en -oplettend. Een opmerkenswaardig contrast vormde hij aldus—gelijk -ieder man deed in dat woud van weefgetouwen, waarin Stephen -werkte—met de kletterende, ratelende, als ijlhoofdig voortjagende -machine, waaraan hij werkte. Weest niet bang, goede, zwaartillende -lieden, dat de kunst de natuur in vergetelheid zal brengen. Plaatst, -waar gij ook wilt, het werk van God en het werk des menschen naast -elkander, en het eerste, al is het slechts een troep zeer gering -geachte fabriekarbeiders, zal door die vergelijking in waarde -winnen.</p> -<p class="par">Vierhonderd en meer arbeiders in die fabriek; -tweehonderd vijftig paardekrachten stoom. Men weet, op de kracht van -een enkel pond gewicht af, wat de machine kan doen; maar al de -berekenaars der nationale schuld zijn met hun allen niet in staat om te -zeggen, welke vatbaarheid voor goed en kwaad, voor liefde en haat, voor -vaderlandsmin en weerspannigheid, voor den overgang van deugd tot -ondeugd of het tegendeel, er ieder oogenblik bestaat in de ziel van een -dezer stille dienaren der machine, met hunne bedaarde gezichten en -geregelde bewegingen. In de machine ligt geen geheim; in de laagste -harer dienaren ligt voor eeuwig een onpeilbaar geheim verscholen. -Indien wij dan eens onze rekenkunst voor stoffelijke voorwerpen -bewaarden, en die ontzaglijke onbekende grootheden op eene andere wijs -poogden te behandelen!</p> -<p class="par">De dag werd helderder en vertoonde zich van buiten, -zelfs tegen de vlammende lichten van binnen. De lichten werden -uitgedraaid en het werk ging voort. De regen viel, en de rookslangen, -onderworpen aan den vloek van geheel dat geslacht, sleepten zich over -den grond. Buiten op de fabriekwerf waren de stoom uit de ontlaatbuis, -de stapels vaten en oud ijzer, de blinkende hoopen steenkool en de -overal verspreide asch onder een sluier van mist en regen -verborgen.</p> -<p class="par">Het werk ging voort totdat de middagklok luidde. Wederom -kletterde het over de straatsteenen. De getouwen, de raderen en de -arbeiders waren allen voor een uur van werk ontslagen.</p> -<p class="par">Stephen kwam uit de heete fabriek in den vochtigen wind -en op de koude, natte straat, en gevoelde zich afgemat en ongesteld. -Hij keerde zich van zijne eigene klasse en woonplaats af, en ging, -niets anders gebruikende dan een broodje, dat hij al voortstappende -opat, naar den heuvel, waar de voornaamste zijner patronen woonde, in -een rood huis met zwarte luiken van buiten, groene valgordijnen van -binnen, eene zwarte deur boven eene stoep met twee witte treden, den -naam Bounderby (met letters, die aan den man zelf deden denken) op eene -koperen plaat, en een ronde koperen deurknop daaronder, gelijk een -koperen sluitteeken.</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby zat aan zijn twaalf-uurtje. Dit had -Stephen verwacht. Wilde de knecht hem zeggen, dat een zijner arbeiders -hem verlangde te spreken? Eene boodschap terug om naar den naam van -dien arbeider te vragen. Stephen Blackpool. Er was niets ten nadeele -van Stephen Blackpool bekend; ja, hij mocht binnenkomen.</p> -<p class="par">Stephen Blackpool trad de voorkamer binnen. Mijnheer -Bounderby (wien hij ternauwernood van aanzien kende) zat eene karbonade -met een glas sherry te gebruiken. Mevrouw Sparsit knoopte een net en -zat bij den haard, in eene houding alsof zij op een vrouwenzadel te -paard zat, met den eenen voet in een katoenen stijgbeugel. Het behoorde -tot de deftigheid en den dienst van mevrouw Sparsit, dat zij geen -twaalf-uurtje gebruikte. Zij woonde in hare officieele betrekking dien -maaltijd bij, maar hare statigheid moest aanduiden, dat zij het voor -eene zwakheid hield op dien tijd te eten.</p> -<p class="par">„Wel, Stephen,” zeide mijnheer Bounderby, -„wat moet gij hebben?”</p> -<p class="par">Stephen antwoordde slechts met eene buiging—geene -slaafsche buiging—dat willen die arbeiders nooit doen. -Waarachtig, mijnheer, dat zult ge nooit van hen zien, al zijn zij -twintig jaren bij u geweest!—Maar als ware het uit galanterie -voor mevrouw Sparsit, verbeterde hij zijn toilet, door de punten van -zijne das in zijn vest te stoppen.</p> -<p class="par">„Komaan,” hervatte mijnheer Bounderby, nadat -hij een teugje uit zijn glas had genomen, „ik weet wel, dat wij -nog nooit moeite met u gehad hebben, en dat gij nooit onder de -onredelijken hebt behoord. Gij verwacht niet, dat men u eene koets met -zes paarden zal laten houden, en alle dagen schildpadsoep en wildbraad -zal laten eten met gouden lepel en vork, zooals velen doen.” -Mijnheer Bounderby wilde het altijd doen voorkomen alsof dit het eenige -en onmiddellijke doel was van iederen arbeider, die niet volkomen -tevreden was, „en <span class="pagenum">[<a id="xd21e1655" href= -"#xd21e1655" name="xd21e1655">35</a>]</span>dus weet ik dat gij niet -hier komt om klachten te doen. Daarvan ben ik vooraf al -zeker.”</p> -<p class="par">„Neen, mijnheer, om iets van dien aard ben ik ook -niet hier gekomen.”</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby scheen aangenaam verrast, -niettegenstaande zijne vroegere overtuiging.</p> -<p class="par">„Goed,” antwoordde hij. „Gij zijt een -ordentelijk werkman, en ik vergiste mij dus niet. Maar laat mij nu -hooren waarover het is. Als het dat niet is, laat mij hooren wat het -dan is. Wat hebt gij te zeggen? Kom er maar mede voor den -dag.”</p> -<p class="par">Stephen keek even naar mevrouw Sparsit om.</p> -<p class="par">„Ik kan wel heengaan, mijnheer Bounderby, als gij -het verlangt,” zeide deze nederige dame en deed alsof zij haar -voet uit den stijgbeugel wilde halen.</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby stuitte haar door een hapje karbonade -een oogenblik tegen te houden eer hij het doorzwolg, en zijne -linkerhand uit te steken. Daarna trok hij zijne hand terug, slikte het -hapje door en zeide tot Stephen:</p> -<p class="par">„Gij moet weten, deze goede dame is eene geborene -dame, eene hooggeborene dame. Gij moet niet denken, omdat zij voor mij -huishoudt, dat zij daarom niet van hooge afkomst zou zijn—zij is -integendeel van zeer hooge afkomst. Als gij nu iets te zeggen hebt, dat -niet voor eene geborene dame kan gezegd worden, zal deze dame de kamer -uitgaan; maar als gij iets te zeggen hebt, dat voor eene geborene dame -kan gezegd worden, zal deze dame blijven waar zij is.”</p> -<p class="par">„Mijnheer, ik hoop, dat ik nooit iets te zeggen -heb gehad, dat eene geborene dame niet mocht hooren, sedert ik zelf -geboren werd,” was het antwoord, van een lichten blos -vergezeld.</p> -<p class="par">„Ik ben hier gekomen,” begon Stephen, toen -hij na een oogenblik bedenkens zijne oogen van den grond opsloeg, -„om u raad te vragen. Ik ben er erg om verlegen. Het is op -Paaschmaandag negentien jaren geleden dat ik getrouwd ben. Zij was toen -een jong meisje—tamelijk mooi—en dat een goeden naam had. -Maar zij ging een slechten weg op—al spoedig. Niet door mijne -schuld. God weet, dat ik geen kwaad man voor haar ben -geweest.”</p> -<p class="par">„Dat alles heb ik al gehoord,” zeide -mijnheer Bounderby. „Zij kreeg ander gezelschap, geraakte aan den -drank, werkte niet meer, verkocht de meubelen, bracht de kleeren naar -den lommerd en speelde den beest.”</p> -<p class="par">„Ik had geduld met haar.”</p> -<p class="par">„Des te grooter gek zijt ge daarom, naar mij -dunkt,” zeide mijnheer Bounderby in vertrouwen tot zijn -wijnglas.</p> -<p class="par">„Ik had veel geduld met haar. Dikwijls heb ik -geprobeerd er haar af te brengen. Ik probeerde dit en dat en allerlei. -Dikwijls ben ik thuis gekomen, en heb ik al wat ik in de wereld bezat -verdwenen gevonden en haar buiten besef op den grond. Dat is niet -ééns gebeurd, niet tweemaal, maar wel -twintigmaal.”</p> -<p class="par">De rimpels in zijn gezicht werden dieper toen hij dit -zeide en gaven eene aandoenlijke getuigenis van het verdriet dat hij -geleden had.</p> -<p class="par">„Het ging van kwaad tot erger en nog erger. Zij -liep van mij weg. Zij maakte zich zelve op alle manieren te schande, -gruwelijk en ijselijk. Zij kwam terug, en nog eens terug, en nog eens -terug. Wat kon ik doen om het haar te beletten? Ik heb wel nachten lang -op straat gezworven, eer ik naar huis kon gaan. Ik ben naar de brug -gegaan, met voornemen om er af te springen, om er niet meer van te -hooren. Ik heb zooveel uitgestaan, dat ik oud ben geworden terwijl ik -nog jong was.”</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit, die hare knooppennen op haar gemak liet -voorthuppelen, trok hare klassieke wenkbrauwen op en schudde haar -hoofd, als wilde zij zeggen: „Grooten ondervinden zoowel -wederwaardigheden als geringen. Wees zoo goed om uwe nederige oogen -eens naar mij te wenden.”</p> -<p class="par">„Ik heb haar betaald om van mij weg te blijven. Nu -vijf jaren lang heb ik haar betaald. Ik heb weer ordentelijke kleeren -en meubelen gekregen. Ik heb een droevig en moeielijk leven gehad, maar -ik behoefde toch niet ieder oogenblik van mijn leven beschaamd en -angstig te zijn. Gisteravond ging ik naar huis. Daar lag zij voor mijn -haard. Daar is zij weder terug.”</p> -<p class="par">In het gevoel van zijn ongeluk en het hartstochtelijke -van zijne spijt, kwam hij voor een oogenblik in vuur en nam hij eene -trotsche houding aan. Een oogenblik later stond hij daar weder gelijk -hij al dien tijd had gestaan, met zijn gewonen gebogen rug, en zag -mijnheer Bounderby peinzend aan met eene zonderlinge uitdrukking in -zijn blik, half schrander, half verbijsterd, alsof hij zijn -denkvermogen inspande om iets te ontraadselen, dat hij zeer moeielijk -vond; met zijn hoed in zijne linkerhand gekneld, die op zijne heup -rustte, terwijl zijn rechterarm ruwe en krachtige, maar welgepaste -gebaren maakte om den indruk van hetgeen hij zeide te versterken; en -die arm gaf zelfs nadruk aan zijn zwijgen, wanneer hij hem, terwijl hij -zich even bedacht, niet terugtrok, maar een weinig gebogen opgeheven -hield.</p> -<p class="par">„Ik was met dat alles al bekend, zooals gij -weet,” zeide mijnheer Bounderby, „behalve met die laatste -omstandigheid. Het is een leelijk geval, dat is het. Gij hadt maar -liever tevreden moeten zijn zooals gij waart, en niet moeten trouwen. -Maar het is nu te laat om dat te bedenken.”</p> -<p class="par">„Was het een ongelijk huwelijk, mijnheer, wat -hunne jaren betrof?” vroeg mevrouw Sparsit. <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e1698" href="#xd21e1698" name= -"xd21e1698">36</a>]</span></p> -<p class="par">„Gij hoort wat die dame vraagt. Was het een -ongelijk huwelijk wat uwe jaren betrof, die ongelukkige historie van -u?” zeide mijnheer Bounderby.</p> -<p class="par">„Dat juist niet. Ik zelf was een en twintig en zij -nagenoeg twintig.”</p> -<p class="par">„Ziet gij wel, mijnheer?” zeide mevrouw -Sparsit met bijzondere zelfvoldoening tot haar patroon. „Daar dit -huwelijk zoo ellendig was, had ik al begrepen, dat het met opzicht tot -hunne jaren waarschijnlijk ongelijk moest zijn geweest.”</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby zag de goede dame ter zijde aan, op -eene manier, die eene comische verlegenheid uitdrukte. Hij versterkte -zich met nog een weinigje sherry.</p> -<p class="par">„Wel, waarom gaat gij niet voort?” hervatte -hij, zich eenigszins verstoord naar Stephen Blackpool keerende.</p> -<p class="par">„Ik ben hier gekomen om u te vragen, mijnheer, hoe -ik van die vrouw kan afkomen.”</p> -<p class="par">Het oplettende gezicht van Stephen, waarop zich zulk -eene mengeling van uitdrukkingen vertoonde, werd nog ernstiger toen hij -dit zeide. Mevrouw Sparsit liet eene zachte uitroeping hooren, die -aanduidde, dat zij een zedelijken schok had gekregen.</p> -<p class="par">„Wat meent gij?” zeide mijnheer Bounderby, -opstaande om met zijn rug tegen den schoorsteenmantel te gaan staan -leunen. „Wat praat gij toch? Gij hebt haar immers genomen, of zij -mee- of tegenviel?”<a class="noteref" id="xd21e1716src" href= -"#xd21e1716" name="xd21e1716src">1</a></p> -<p class="par">„Ik <span class="ex">moet</span> van haar afkomen. -Ik <span class="ex">kan</span> het zoo niet langer uithouden. Ik had er -niet zoolang onder kunnen leven, als ik het medelijden en de -troostwoorden niet had gehad van het beste meisje, dat er leeft of dood -is. Zonder haar zou ik misschien razend en dol zijn -geworden.”</p> -<p class="par">„Hij wenscht weder vrij te zijn, om de vrouw te -kunnen trouwen van wie hij spreekt, vrees ik, mijnheer,” zeide -mevrouw Sparsit binnensmonds, zeer terneergeslagen door de -onzedelijkheid van die menschen.</p> -<p class="par">„Dat doe ik. Die dame heeft gelijk. Dat doe ik. -Daar wou ik juist opkomen. Ik heb in de courant wel gelezen, dat groote -lui (mag het hun welgaan, ik wensch hun geen kwaad) niet zoo vast -getrouwd zijn, of zij kunnen van een ongelukkig huwelijk worden -vrijgemaakt, en mogen dan weer trouwen. Als zij zich niet met elkander -kunnen verdragen, omdat hunne karakters niet overeenkomen, hebben zij -allerlei verschillende kamers in huis, en kunnen elkander uit den weg -blijven. Lieden zooals wij hebben maar ééne kamer en -kunnen dat dus niet. Als dat ook niet aangaat, hebben zij goed en geld, -en kunnen zeggen: „dit voor u en dat voor mij,” en kunnen -ieder gaan waar het hun belieft. Dat kunnen wij niet. In spijt van dat -alles kunnen zij toch weder vrijgemaakt worden voor kleiner ongelijk -dan door honderden van ons geleden wordt—door vrouwen veel meer -dan door mannen—zij kunnen vrijgemaakt worden voor veel kleiner -ongelijk dan ik geleden heb. Ik moet dus van die vrouw afkomen, en ik -wil maar weten op welke manier.”</p> -<p class="par">„Er is geen manier,” antwoordde mijnheer -Bounderby.</p> -<p class="par">„Als ik haar doodsla, mijnheer, is er dan eene wet -om mij te straffen?”</p> -<p class="par">„Dat spreekt van zelf.”</p> -<p class="par">„Als ik van haar wegloop, is er dan ook eene wet -om mij te straffen?”</p> -<p class="par">„Dat spreekt van zelf.”</p> -<p class="par">„Als ik dat andere goede meisje trouw, is er dan -ook eene wet om mij te straffen?”</p> -<p class="par">„Dat spreekt van zelf.”</p> -<p class="par">„En als ik met haar leefde zonder haar te -trouwen—om nu eens te zeggen, dat zoo iets gebeuren kon, dat toch -nooit kan of zal gebeuren, want zij is veel te braaf—is er dan -ook eene wet om mij te straffen in ieder onschuldig kind, dat mij -toebehoort?”</p> -<p class="par">„Dat spreekt van zelf.”</p> -<p class="par">„Maar in Gods naam,” zeide Stephen -Blackpool, „wijs mij nu de wet om mij te helpen.”</p> -<p class="par">„De verbintenis, waarvan gij spreekt, is -heilig,” zeide mijnheer Bounderby, „en—en moet in -eere gehouden worden.”</p> -<p class="par">„Neen, neen, zeg dat niet, mijnheer. Zij wordt -zóó niet in eere gehouden. Zóó niet. Zij -wordt zoo te schande gemaakt. Ik ben een wever, ik ben van kind af in -eene fabriek geweest, maar ik heb toch oogen om mee te zien en ooren om -mee te hooren. Ik lees in de courant ieder vierendeeljaars als de -gerechtshoven zitting houden—en gij leest dat ook, dat weet ik, -met ontzetting—hoe de onmogelijkheid om ooit, op eenigerlei -manier, weder van elkander los te worden, bloed over het land brengt, -en vele getrouwde lieden onder den geringen stand tot vechterijen, -moord en doodslag doet komen. Daartegen moet toch een middel wezen. -Mijn geval is een ellendig geval, en ik wil—als gij zoo goed wilt -zijn—de wet van u weten, die mij helpen kan.”</p> -<p class="par">„Welnu, ik zal het u zeggen,” antwoordde -mijnheer Bounderby, zijne handen in zijne zakken stekende; „er is -zulk eene wet.”</p> -<p class="par">Stephen knikte, nam zijne vorige bedaarde houding weder -aan en bleef oplettend luisteren.</p> -<p class="par">„Maar daar hebt gij toch niet aan. Dat kost -geld—een schat van geld.”</p> -<p class="par">„Hoeveel zou het wel wezen?” vroeg Stephen -met bedaardheid.</p> -<p class="par">„Wel, gij zoudt naar Doctors’ Commons moeten -gaan met een proces, en dan naar een <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e1771" href="#xd21e1771" name="xd21e1771">37</a>]</span>Hof van -Common Law met een proces, en naar het Huis der Lords met een proces, -en gij zoudt eene Parlements-akte moeten hebben om weer te mogen -trouwen, en dat zou u (als het eene heel gemakkelijke zaak was) -denkelijk tusschen de duizend en de vijftienhonderd pond kosten,” -zeide mijnheer Bounderby, „en misschien nog eens -zooveel.”</p> -<p class="par">„Is er geen andere wet?”</p> -<p class="par">„Neen, zeker niet.”</p> -<p class="par">„Wel dan, mijnheer,” zeide Stephen, -verbleekende, en terwijl hij met de rechterhand eene beweging maakte -alsof hij alles aan de vier winden overgaf, „dan is het toch een -ellendige warboel. Het is een warboel heelemaal, en hoe gauwer ik dood -ben, hoe beter.”</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit werd weder terneergeslagen door de -goddeloosheid van die menschen.</p> -<p class="par">„Kom, kom! praat geene malligheden, mijn goede -man,” zeide mijnheer Bounderby, „over dingen, die gij niet -verstaat; en noem de instelling van uw vaderland geen warboel, of gij -zult u zelven op een fraaien ochtend in een wezenlijken warboel steken. -De instellingen van uw vaderland zijn uw werk niet, en alles wat gij te -doen hebt, is op uw werk te letten. Gij hebt uwe vrouw niet genomen om -haar te probeeren, maar om haar te houden, hetzij zij mee- of -tegenvalt. Als zij nu slecht is uitgevallen—ja, al wat wij dan -kunnen zeggen is, dat zij ook beter had kunnen uitvallen.”</p> -<p class="par">„Het is een warboel,” zeide Stephen, zijn -hoofd schuddende terwijl hij naar de deur ging. „Het is niets dan -een warboel.”</p> -<p class="par">„Laat ik u eens wat zeggen,” zoo begon -mijnheer Bounderby zijne afscheidsrede. „Met uw aanstootelijke -gezegden hebt gij deze dame <span class="corr" id="xd21e1788" title= -"Bron: geergerd">geërgerd</span>, die, gelijk ik u reeds gezegd -heb, eene geborene dame is, en die, gelijk ik u nog niet gezegd heb, -hare eigene huwelijksrampen heeft gehad, ten bedrage eener schade van -tienduizenden van ponden—tienduizenden van ponden,” -herhaalde hij met welbehagen. „Gij zijt tot nog toe een -ordentelijk werkman geweest; maar ik ben van gevoelen, en dat zeg ik u -ronduit, dat gij den verkeerden weg opgaat. Gij hebt naar een of -anderen kwaadwilligen vreemdeling geluisterd—die loopen hier -altijd rond—en het beste wat gij doen kunt, is daarvan terug te -komen. Gij moet weten,” hier nam zijn gezicht eene uitdrukking -van verwonderlijke slimheid aan, „ik kan even diep in een -slijpsteen zien als iemand anders, dieper dan menigeen misschien, omdat -ik er dikwijls met mijn neus opgeduwd ben toen ik jong was. Ik zie hier -duidelijk sporen van de schildpadsoep, het wildbraad en den gouden -lepel. Ja, dat doe ik,” riep mijnheer Bounderby uit, en schudde -met geduchte slimheid zijn hoofd, „waarachtig, dat doe -ik.”</p> -<p class="par">Met een geheel ander hoofdschudden en een zwaren zucht -zeide Stephen: „Ik dank u, mijnheer, en ik wensch u -goedendag.”</p> -<p class="par">En zoo liet hij mijnheer Bounderby staan voor zijn eigen -aan den wand hangend portret, zwellende alsof hij bersten zou, en -mevrouw Sparsit nog met haar voet in den stijgbeugel op en neer -wippende en een gezicht, hetwelk aanduidde dat de ondeugden van die -menschen haar zeer hadden terneergeslagen.</p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<p class="par footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= -"xd21e1716" href="#xd21e1716src" name="xd21e1716">1</a></span> -<span class="ex">For better, for worse</span>, letterlijk: voor beter -of voor erger; woorden uit het huwelijks-formulier. <span class= -"sc">Vert.</span> <a class="fnarrow" href= -"#xd21e1716src">↑</a></p> -</div> -</div> -<div id="ch12" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XII.</h2> -<h2 class="main">DE OUDE VROUW.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Oude Stephen ging de twee treden van de witte -stoep af, en trok de zwarte deur met het koperen plaatje dicht, met -behulp van het koperen sluitteeken, dat hij, eer hij verder ging, nog -eens met zijn mouw afveegde, daar hij opmerkte, dat zijne heete hand -het had doen beslaan. Hij stak de straat over met zijne oogen op den -grond geslagen, en zoo stapte hij treurig heen, toen hij eene hand op -zijn arm voelde.</p> -<p class="par">Het was niet die hand, waaraan hij op zulk een oogenblik -de meeste behoefte had—niet de hand, die de woeste golven van -zijn gemoed kon doen bedaren, gelijk de opgehevene hand der -verhevenste, geduldigste liefde het woeden der zee kon -stillen—maar het was toch ook de hand eener vrouw. Het was eene -oude vrouw, nog rijzig en welgemaakt (hoewel de tijd haar had doen -verwelken), die voor zijne oogen stond toen hij omkeek. Zij was zeer -zindelijk en hoogst eenvoudig gekleed, had slijk van buiten de stad aan -hare schoenen en was zoo pas van eene reis gekomen. De schuwheid van -haar uitzicht bij het ongewone rumoer op straat; de losse omslagdoek, -dien zij over haar arm had gehangen; de zware paraplu en het kleine -sluitmandje; de wijde handschoenen met lange vingers, waaraan hare -handen ongewoon waren, alles kenteekende eene oude vrouw van het land, -in hare eenvoudige zondagskleeding, die bij eene zeer zeldzame -gelegenheid naar <span class="ex">Coketown</span> was gekomen. De -scherpzinnigheid aan zijn stand eigen deed Stephen dit met den eersten -blik opmerken, en hij boog zich naar haar over met zijn oplettend -gezicht—dat gezicht, hetwelk, gelijk bij de meesten van zijn -stand het geval was, door zoolang te midden van een vervaarlijk -gedruisch met oogen en handen te werken, dien blik van strakke -inspanning had verkregen, waaraan men bij dooven gewoon is—om des -te beter te kunnen hooren wat zij hem vroeg.</p> -<p class="par">„Zeg eens, mijnheer,” zeide de oude vrouw, -<span class="pagenum">[<a id="xd21e1809" href="#xd21e1809" name= -"xd21e1809">38</a>]</span>„heb ik u daar niet uit dat huis zien -komen?” en zij wees naar het huis van mijnheer Bounderby. -„Ik geloof, dat gij het waart, of ik moet bij ongeluk een -verkeerden hebben nageloopen.”</p> -<p class="par">„Ja wel, juffrouw,” antwoordde Stephen, -„dat was ik.”</p> -<p class="par">„Hebt gij—neem het niet kwalijk, dat eene -oude vrouw nieuwsgierig is—hebt gij den heer, die daar woont, -gezien?”</p> -<p class="par">„Ja, juffrouw.”</p> -<p class="par">„En hoe zag hij er uit, mijnheer? Was hij goed in -het vleesch, forsch, hartelijk en ferm in zijn spreken?”</p> -<p class="par">Terwijl zij zelve hare gestalte oprichtte en haar hoofd -ophield, om hare houding in overeenstemming met hare woorden te -brengen, kwam bij Stephen het denkbeeld op, dat hij die oude vrouw -vroeger had gezien en zij hem toen niet best was bevallen.</p> -<p class="par">„O ja,” antwoordde hij, haar met meer -oplettendheid aanziende; „hij was dat alles.”</p> -<p class="par">„En gezond,” zeide de oude vrouw, „zoo -gezond als de frissche wind?”</p> -<p class="par">„Ja,” antwoordde Stephen. „Hij was aan -het eten en drinken—hij was zoo dik en zwaar als een -olifant.”</p> -<p class="par">„Dank je wel,” zeide de vrouw uiterst -vergenoegd, „dank je wel.”</p> -<p class="par">Hij had die vrouw zeker nog nooit gezien; en toch kwam -hem eene flauwe herinnering voor den geest, alsof hij eens van zulk -eene oude vrouw had gedroomd.</p> -<p class="par">Zij stapte naast hem voort, en zich vriendelijk naar -hare gemoedsstemming voegende, vroeg hij, of zij niet vond, dat -<span class="ex">Coketown</span> eene drukke stad was. „Ja zeker, -schrikkelijk druk,” antwoordde zij. Toen gaf hij vragenderwijs te -kennen, dat hij wel zag dat zij van buiten kwam, waarop zij bevestigend -antwoordde.</p> -<p class="par">„Ik ben van morgen met den eersten spoortrein -gekomen,” zeide zij. „Veertig mijlen ver ben ik van morgen -gekomen, en ik ga van middag dezelfde veertig mijlen ver terug. Ik heb -van morgen negen mijlen ver naar het station gewandeld, en als ik -onderweg niemand vind, die mij een eindje laat mederijden, zal ik van -avond weder die negen mijlen moeten terugwandelen. Dat is tamelijk wel -op mijne jaren, mijnheer!” zeide de spraakzame oude vrouw, -terwijl hare oogen van genoegen glinsterden.</p> -<p class="par">„Dat is het zeker. Maar dat doet gij toch niet -dikwijls, juffrouw?”</p> -<p class="par">„Neen, maar eens in het jaar,” antwoordde -zij, haar hoofd schuddende. „Eens in het jaar verteer ik zoo mijn -spaargeld. Dan kom ik geregeld over, om door de straten te kuieren en -de heeren te zien.”</p> -<p class="par">„Alleen om te zien?” hervatte Stephen.</p> -<p class="par">„Dat is genoeg voor mij,” antwoordde zij met -grooten ernst en alsof het onderwerp van het gesprek haar bijzonder -belang inboezemde. „Ik vraag niet meer. Ik ben aan dezen kant van -de straat blijven wachten, om dien heer” (daarmede keek zij weder -naar het huis van mijnheer Bounderby) „te zien buitenkomen. Maar -hij blijft laat in huis dit jaar, en ik heb hem nog niet gezien. Gij -zijt buitengekomen in plaats van hem. Als ik nu weder vertrekken moet, -zonder hem even te hebben gezien—ik wil hem maar even te zien -krijgen—welnu, dan heb ik u gezien, en gij hebt hem gezien, en -daarmede moet ik mij maar vergenoegen.” Dit zeggende zag zij -Stephen aan, alsof zij zijne gelaatstrekken in haar geheugen wilde -prenten, en hare oogen waren zoo helder niet meer als zij geweest -waren.</p> -<p class="par">Met alle inschikkelijkheid voor het verschil van smaak, -en met alle onderdanigheid voor de patriciërs van <span class= -"ex">Coketown</span>, kwam de belangstelling der oude vrouw hem toch -zoo zonderling voor, dat hij niet wist wat hij van haar moest denken. -Doch zij kwamen nu eene kerk voorbij, en toen de wijzerplaat der klok -hem in het oog viel, versnelde hij zijne schreden.</p> -<p class="par">Hij ging zeker naar zijn werk, zeide de oude vrouw, en -verhaastte insgelijks haar tred, hetgeen haar geene moeite scheen te -kosten.—Ja, zijn tijd was bijna om. Toen hij haar zeide waar hij -werkte, werd de oude vrouw nog zonderlinger dan te voren.</p> -<p class="par">„Zijt ge niet gelukkig?” vroeg zij hem.</p> -<p class="par">„Wel, juffrouw, er is bijna niemand of hij heeft -zijn verdriet,” antwoordde hij ontwijkend, dewijl de oude vrouw -het er voor scheen te houden, dat hij zeer gelukkig moest wezen en hij -het hart niet had om haar teleur te stellen. Hij wist, dat er verdriet -genoeg in de wereld was; en indien de oude vrouw zoo lang geleefd had -en er toch op rekenen kon, dat hij zoo weinig verdriet had—wel, -des te beter voor haar, en hij was er daarom ook niet erger aan -toe.</p> -<p class="par">„Ja, ja! Gij hebt uw verdriet thuis, meent -gij?” zeide zij.</p> -<p class="par">„Somtijds. Nu en dan,” antwoordde hij -flauwtjes.</p> -<p class="par">„Maar als gij onder zulk een heer werkt, volgt het -u toch niet in de fabriek?”</p> -<p class="par">Neen, het volgde hem daar niet, zeide Stephen. Daar was -alles naar behooren. Hij ging zoover niet, om ten haren genoegen te -zeggen, dat daar een soort van Goddelijk recht heerschte; maar ik heb -in de laatste jaren bijna even hooge aanspraken voor de fabrieken -hooren maken.</p> -<p class="par">Zij waren nu in een smal, zwart berookt straatje dicht -bij het fabriekgebouw en de arbeiders kwamen bij troepen aan. De klok -luidde, en de slang kronkelde zich door de lucht en de olifant stond -gereed. Zelfs de klank der klok scheen de oude vrouw in verrukking te -brengen. <span class="pagenum">[<a id="xd21e1869" href="#xd21e1869" -name="xd21e1869">39</a>]</span>Het was de mooiste klok die zij ooit -gehoord had, zeide zij, en zij klonk zoo deftig.</p> -<p class="par">Zij vroeg hem, toen hij haar goedhartig de hand gaf eer -hij binnenging, hoelang hij daar gewerkt had.</p> -<p class="par">„Twaalf jaren,” antwoordde hij.</p> -<p class="par">„Ik moet de hand kussen,” zeide zij, -„die twaalf jaren lang in die mooie fabriek gewerkt heeft!” -En hoewel hij dit wilde verhinderen, tilde zij zijne hand op en bracht -die aan hare lippen. Welke harmonie, behalve haar ouderdom en hare -eenvoudigheid, haar eigen was, wist hij niet; maar zelfs in dit -zonderlinge bedrijf lag iets, dat op dien tijd en die plaats niet -ongepast scheen te wezen; iets, waardoor het scheen alsof niemand -anders dit zoo ernstig of op zulk eene natuurlijke en treffende manier -had kunnen doen.</p> -<p class="par">Hij had een half uur bij zijn weefgetouw gestaan, -gedurig over die oude vrouw denkende, toen hij, om zijn getouw heen -gaande, ten einde iets in orde te brengen, door een venster keek, en -zag dat zij daar nog stond en in bewondering verzonken naar het gebouw -opzag. Zonder aan den rook, de modder en het natte weder, of aan hare -twee verre reizen te denken, stond zij het aan te staren, alsof het -dreunende stampen, dat uit elk der vele verdiepingen klonk, eene -heerlijke muziek voor haar was.</p> -<p class="par">Later verdween zij en de dag volgde haar voorbeeld, en -de lichten werden weder aangestoken, en de laatste spoortrein snorde -dicht bij het Tooverpaleis over de bogen eener brug, weinig gevoeld -onder het dreunen der machinerie, en bijna niet gehoord onder het -kletteren en ratelen. Lang voor dien tijd waren zijne gedachten weder -teruggekeerd naar die akelige kamer boven het winkeltje en naar de -afschuwelijke gedaante, die zoo zwaar op zijn bed, maar nog zwaarder op -zijn hart lag.</p> -<p class="par">De machinerie werd trager; zij stampte nog maar flauw, -alsof er een bezwijkende pols klopte, en bleef stilstaan. Wederom -luidde de klok; de gloed van licht en hitte werd uitgedoofd; de -fabriekgebouwen stonden als zwarte klompen in den donkeren, -regenachtigen nacht, en de hooge schoorsteenen verhieven zich in de -lucht gelijk wedijverende torens van <span class="ex">Babel</span>.</p> -<p class="par">Hij had Rachel pas den vorigen avond gesproken, dat was -waar, en een eind met haar medegegaan; maar hij had zijn nieuw ongeluk -op het hart, waaronder niemand anders hem een oogenblik verademing kon -geven, en daarom, en omdat hij wist dat hij behoefte had aan eene stem, -die zijne gramschap kon verzachten, hetgeen geene andere stem dan de -hare kon doen, begreep hij dat hij, in weerwil van wat zij den vorigen -avond had gezegd, wel weder naar haar mocht wachten. Hij deed dit, maar -zij was hem reeds ontsnapt. Zij kwam niet meer. Op geen anderen avond -in het jaar had hij haar gezichtje vol zachtaardig geduld zoo slecht -kunnen missen.</p> -<p class="par">O, beter geen thuis te hebben waar hij zijn hoofd kon -neerleggen, dan een thuis te hebben en om zulk eene reden bevreesd te -zijn er naar toe te gaan. Hij at en dronk, want hij was uitgeput, maar -hij wist bijna niet wat hij at en dronk, hij dacht er niet eens aan, en -hij bleef ronddwalen in den kouden regen, al denkende en morrende.</p> -<p class="par">Geen woord over een nieuw huwelijk was ooit tusschen hen -gewisseld; maar Rachel had reeds jaren geleden innig medelijden met hem -gekregen, en voor haar alleen had hij in al dien tijd zijn gesloten -hart geopend en van de oorzaak zijner ellende gesproken; en hij wist -zeer wel, dat zij hem zou hebben genomen, indien hij haar had kunnen -vragen. Hij dacht aan het thuis, dat hij op dat oogenblik met trotsche -blijdschap had kunnen opzoeken; hij dacht welk een geheel ander mensch -hij dien avond had kunnen geweest zijn, hoe licht zijne nu zwaar -beladene borst had kunnen wezen, hoe hij zijne eer, zijne achting voor -zich zelven, zijne rust, die hij nu allen had verloren, had kunnen -terugkrijgen. Hij dacht hoe het beste gedeelte van zijn leven verspild -was, welk eene nadeelige verandering zijn karakter daardoor in alle -opzichten had ondergaan, en hoe schrikkelijk en akelig zijn toestand -was, zoo met handen en voeten aan eene doode vrouw gebonden en door een -boozen geest in hare gedaante gepijnigd. Hij dacht aan Rachel, hoe jong -zij waren toen zij elkander onder die omstandigheden voor het eerst -ontmoetten, en hoe zij nu tot rijpen leeftijd waren gekomen en spoedig -oud zouden worden. Hij dacht aan het aantal meisjes en vrouwen, dat zij -had zien trouwen, hoeveel huisgezinnen met kinderen zij om zich heen -had zien opgroeien, en hoe zij toch weltevreden haar eigen eenzaam pad -was blijven bewandelen—om zijnentwil—en hoe hij somtijds -eene schaduw van zwaarmoedigheid op haar hemelsch gezichtje had gezien, -die hem met wroeging en wanhoop vervulde. Hij plaatste hare beeltenis -naast het afschuwelijke beeld van den vorigen nacht, en peinsde er -over, hoe het wezen kon, dat de geheele aardsche levensloop van een -wezen, zoo goed, zoo zachtaardig en vol zelfverloochening, aan zulk -eene rampzalige ondergeschikt moest wezen.</p> -<p class="par">Vol van zulke gedachten—zoo vol, dat hij een -zonderling gevoel had, alsof hij zelf grooter werd en in eene nieuwe, -onnatuurlijke betrekking werd geplaatst tot de voorwerpen welke hij -voorbijging, en alsof de stralenkrans om ieder beneveld licht eene -roodachtige kleur aannam—begaf hij zich naar zijne woning om -schuilplaats te zoeken. <span class="pagenum">[<a id="xd21e1895" href= -"#xd21e1895" name="xd21e1895">40</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch13" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XIII.</h2> -<h2 class="main">RACHEL.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Een flauw kaarslicht brandde voor het venster, -waartegen dikwijls de zwarte ladder was opgezet, om alles wat voor eene -radelooze vrouw en een troep hongerige kinderen het dierbaarste in deze -wereld was, te laten wegglijden; en bij Stephen’s andere -gepeinzen kwam nog de wrevelige gedachte, dat van alle -wisselvalligheden van dit aardsche leven geene met grilliger hand en -ongelijker werd uitgedeeld dan de dood. De ongelijkheid van geboorte -was nog niets daarbij; want indien bij voorbeeld het kind van een -koning en dat van een wever dien nacht op hetzelfde oogenblik geboren -werden, wat was die ongelijkheid bij den dood van een menschelijk -wezen, dat voor een ander nuttig of dierbaar was, terwijl deze -losbandige vrouw bleef voortleven!</p> -<p class="par">Zoo dacht hij terwijl hij, buiten staande, naar zijne -kamer opzag, en met ingehouden adem en langzamen tred ging hij naar -binnen. Hij klom de trap op, opende zijne deur en kwam zoo de kamer -in.</p> -<p class="par">Stilte en rust heerschten daar. Rachel was daar en zat -bij het bed.</p> -<p class="par">Zij keerde haar hoofd naar hem om en het licht van haar -aangezicht scheen in den middernacht van zijn gemoed. Zij zat bij het -bed en waakte bij zijne vrouw. Dat is te zeggen, hij zag dat er iemand -in het bed lag en wist maar al te wel dat zij het moest wezen; maar -Rachel’s handen hadden eene gordijn opgehangen, zoodat zij voor -zijne oogen verborgen was. Hare afzichtelijke kleeren waren weggeruimd, -en er lagen eenige kleeren van Rachel in de kamer. Alles was op zijne -plaats en in orde, gelijk hij het altijd gehouden had; het vuur was pas -bijgelegd en de haard was pas aangeveegd. Het kwam hem voor, dat hij -dit alles in Rachel’s gezicht zag en naar niets anders omkeek. -Terwijl hij haar aanzag, werd haar beeld beneveld door de weemoedige -tranen, die zijne oogen vulden, maar niet voordat hij gezien had hoe -ernstig zij hem aanzag en hoe hare eigene oogen ook vol tranen -stonden.</p> -<p class="par">Zij keerde zich weder naar het bed, en na zich overtuigd -te hebben dat alles daar stil was, sprak zij met eene zachte, kalme, -heldere stem:</p> -<p class="par">„Ik ben blij, dat gij eindelijk komt, Stephen. Gij -komt heel laat.”</p> -<p class="par">„Ik heb wat op en neer gewandeld.”</p> -<p class="par">„Dat dacht ik wel. Maar het is van avond te slecht -weer daartoe. Het regent aanhoudend en de wind is -opgestoken.”</p> -<p class="par">De wind? ’t is waar, het waaide hard. Hoor maar -naar dat bulderen in den schoorsteen en dat geloei. Dat iemand in zulk -een wind buiten was geweest en niet eens wist dat het waaide!</p> -<p class="par">„Ik ben hier vandaag al eens geweest, Stephen. De -juffrouw hier uit het huis kwam in het etensuur naar mij toe. Er was -iemand hier, die noodig had dat er naar haar omgekeken werd, zeide zij. -En zij had wel gelijk. Geheel buiten besef, Stephen; en ook gekwetst en -gekneusd.”</p> -<p class="par">Hij ging langzaam naar een stoel, zette zich neer en -liet het hoofd hangen.</p> -<p class="par">„Ik ben hier gekomen om het weinigje te doen dat -ik kon; vooreerst, omdat ze met mij gewerkt heeft toen wij beiden nog -jonge meisjes waren, en omdat gij haar gevrijd en getrouwd hebt toen ik -hare vriendin was—”</p> -<p class="par">Hij liet zijn gerimpeld voorhoofd in zijne hand zinken -en slaakte een kermenden zucht.</p> -<p class="par">„En vervolgens omdat ik uw hart kende en zeker -weet, dat gij veel te barmhartig zijt om haar hulpeloos te laten -sterven, of ook maar gebrek te laten lijden. Gij weet wel wie gezegd -heeft: „Laat hij, die onder u zonder zonde is, den eersten steen -op haar werpen.” Er zijn er genoeg geweest om dat te doen; maar -gij zijt de man niet om den laatsten steen te werpen, Stephen, nu zij -zoo diep ellendig is.”</p> -<p class="par">„O Rachel, Rachel!”</p> -<p class="par">„Gij hebt schrikkelijk geleden, de Hemel loone het -u,” zeide zij op medelijdenden toon. „Ik ben uwe arme -vriendin, met al mijn hart en ziel.”</p> -<p class="par">De kwetsuren, waarvan zij gesproken had, schenen aan den -hals der ellendige te zijn, die zich zelve uit de maatschappij had -verstooten. Rachel verbond ze nu, maar nog zonder haar zichtbaar te -laten worden. Zij doopte een linnen lap in eene kom, waarin zij zeker -vocht uit een flesch had gegoten, en legde die met zachte hand op de -gekwetste en ontstokene plek. Het ronde tafeltje was dicht bij het bed -geschoven, en twee flesschen stonden daarop;—deze was de -eene.</p> -<p class="par">Zij zat niet zoo ver af, of Stephen, die hare handen met -zijne oogen volgde, kon het woord lezen, dat met groote letters op de -flesch stond. Hij werd doodsbleek, en eene plotselinge huivering van -afgrijzen scheen hem te bevangen.</p> -<p class="par">„Ik zal hier blijven, Stephen,” zeide -Rachel, terwijl zij stil weder ging zitten, „tot de klok drie -slaat. Om drie ure moet het nog eens gedaan worden, en dan kan zij zoo -blijven tot morgenochtend.”</p> -<p class="par">„Maar gij moet toch rust hebben om morgen te -kunnen werken, beste Rachel.”</p> -<p class="par">„Ik heb van nacht goed geslapen. Ik kan nachten -achtereen waken, als het van mij gevergd wordt. Gij zijt het, die rust -noodig hebt: gij ziet er zoo bleek en vermoeid uit. Beproef eens of gij -daar op dien stoel kunt slapen, terwijl <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e1945" href="#xd21e1945" name="xd21e1945">41</a>]</span>ik waak. -Gij hebt verleden nacht geen slaap gehad, dat kan ik wel gelooven, en -morgen moet gij zwaarder werken dan ik.”</p> -<p class="par">Hij hoorde het bulderen en loeien buiten de deur, en het -was hem alsof zijne vorige toornige stemming daar rondwaarde en -beproefde om weder bij hem te komen. Zij had die weggedreven en zou -haar van hem afhouden; hij verliet zich op haar, om hem tegen zich -zelven te verdedigen.</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e1950width"><img src="images/p041.jpg" alt= -"HIJ ZONK OP ZIJNE KNIE VOOR HAAR NEER, OP DE MORSIGE TRAP, EN BRACHT EEN TIP VAN HAAR OMSLAGDOEK AAN ZIJNE LIPPEN. (Blz. 43)." -width="720" height="496"> -<p class="figureHead">HIJ ZONK OP ZIJNE KNIE VOOR HAAR NEER, OP DE -MORSIGE TRAP, EN BRACHT EEN TIP VAN HAAR OMSLAGDOEK AAN ZIJNE LIPPEN. -(Blz. 43).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">„Zij kent mij niet, Stephen. Zij kijkt mij maar -slaperig aan en mompelt verwarde woorden. Ik heb meer dan eens tegen -haar gesproken, maar zij let er niet op. Het is zóó -wèl zoo goed. Als zij weder bij hare zinnen komt, zal ik gedaan -hebben wat ik kan en zij behoeft er niets van te weten.”</p> -<p class="par">„Hoelang, Rachel, is het te denken dat zij zoo -blijven zal?”</p> -<p class="par">„De dokter zeide, dat zij misschien morgen weder -bij hare zinnen zou komen.”</p> -<p class="par">Zijne oogen vielen weder op de flesch en eene siddering -liep door al zijne leden. Zij dacht, dat hij van koude verkleumd was. -„Neen,” zeide hij, „dat was het niet. Hij had een -schrik gehad.”</p> -<p class="par">„Een schrik?”</p> -<p class="par">„Ja, toen ik binnenkwam. Toen ik zoo ronddwaalde. -Toen ik aan het denken was. Toen ik—”</p> -<p class="par">Het tastte hem weder aan; en hij stond op, zich aan den -schoorsteenmantel vasthoudende, terwijl hij zijne koude, klamme haren -gladstreek met eene hand, die beefde alsof hij de koorts had.</p> -<p class="par">„Stephen!”</p> -<p class="par">Zij kwam naar hem toe, maar hij strekte zijn arm uit om -haar tegen te houden.</p> -<p class="par">„Neen! Och neen, doe dat niet. Laat ik u maar bij -het bed zien zitten. Laat ik u maar zien, zoo goed en barmhartig. Laat -ik u zien zooals ik u zag toen ik binnenkwam. Ik kan u nooit beter zien -dan zoo. Nooit, nooit, nooit!”</p> -<p class="par">Hij begon nog sterker te beven en zonk toen op zijn -stoel neder. Na eene poos bedwong hij zich, en kon, met den eenen -elleboog op eene knie en zijn hoofd op die hand, naar Rachel opzien. -Met zijne vochtige oogen voorbij het flauwe kaarslicht gezien, was het -alsof zij een blinkenden stralenkrans om het hoofd had. Hij had kunnen -gelooven, dat het zoo was. Hij geloofde het werkelijk, toen het gerucht -van buiten het venster schudde, de deur beneden deed klapperen en -huilend door het huis gierde. <span class="pagenum">[<a id="xd21e1977" -href="#xd21e1977" name="xd21e1977">42</a>]</span></p> -<p class="par">„Als zij beter wordt, Stephen, is het te hopen, -dat zij u weder alleen zal laten en u niet meer plagen. In allen -gevalle, wij willen nu zoo maar hopen. En nu zal ik mij stilhouden, -want ik zou u gaarne zien slapen.”</p> -<p class="par">Hij sloot zijne oogen, meer om haar genoegen te geven -dan om zijn vermoeid hoofd te laten rusten; maar terwijl hij naar het -geloei van den wind luisterde, hoorde hij dit langzamerhand niet meer, -of het kwam hem voor, dat het overging in het geraas van zijn -weefgetouw, of in de stemmen, welke hij dien dag had gehoord (zijne -eigene ingesloten), en die weder zeiden wat er werkelijk gezegd was. -Zelfs deze onvolkomene bewustheid verdween eindelijk, en hij droomde -een langen, onrustigen droom.</p> -<p class="par">Hij dacht, dat hij en eene vrouw, op welke hij lang zijn -hart had gezet—maar het was Rachel niet en dit verwonderde hem, -zelfs te midden van zijn ingebeeld geluk—in de kerk stonden om -zich te laten trouwen. Terwijl de plechtigheid verricht werd, en -terwijl hij onder de getuigen sommige menschen herkende, die hij wist -dat nog leefden, en velen, die hij wist dat reeds dood waren, kwam er -eene duisternis, opgevolgd door den glans van een schrikkelijk licht. -Dit licht straalde van een regel in de tafel der tien geboden af en -verspreidde den glans dier woorden door de geheele kerk. Zij klonken -door het gebouw, alsof elk dier vurige letteren eene stem had gekregen. -Daarop veranderde alles om hem heen en niets bleef gelijk het geweest -was, behalve hij zelve en de geestelijke. Zij stonden in het daglicht -voor een volkshoop zoo groot, dat, naar hij dacht, indien alle menschen -in de wereld op ééne plek bij elkander hadden gestaan, -het getal hem niet grooter had kunnen voorkomen, en zij allen -verafschuwden hem, en er was geen enkel medelijdend of vriendelijk oog -onder al de millioenen, die op zijn gelaat gevestigd waren. Hij stond -op eene verhevene stellage onder zijn eigen weefstoel; en toen hij -opzag naar de gedaante, welke de weefstoel aannam, en duidelijk den -lijkdienst hoorde lezen, begreep hij, dat hij daar was om den dood te -ondergaan. In een oogenblik zonk datgene, waarop hij stond, onder hem -weg en hij was dood.</p> -<p class="par">Uit welken geheimzinnigen toestand hij tot het gewone -leven en de hem bekende plaatsen terugkeerde, kon hij niet nagaan; maar -hij keerde op eene of andere wijze daarheen terug, met dezen vloek -beladen, dat hij nooit, in deze wereld of de volgende, door alle eeuwen -der eeuwigheid heen, het aangezicht van Rachel weder zou zien of hare -stem hooren. Zonder rust en zonder hoop heen en weder dwalende, en -zoekende naar hij wist niet wat (hij wist alleen dat hij gedoemd was -het te zoeken), werd hij gekweld door een onbeschrijfelijken, -gruwelijken angst, eene doodelijke vrees voor zekere bijzondere -gedaante, welke alle dingen aannamen. Al wat hij aanzag, herschiep zich -vroeger of later in dat voorwerp. Het doel van zijn ellendig aanzijn -was, te verhoeden dat dit voorwerp aan een der verschillende personen, -welke hij ontmoette, bekend werd. Hopelooze arbeid! Indien hij het uit -de kamer bracht waar het was, indien hij de kas sloot waar het stond, -indien hij de nieuwsgierigen van de plaats verwijderde waar hij wist -dat het verborgen was, en hen buiten op straat voerde, namen zelfs de -schoorsteenen der fabrieken die gedaante aan, en was het gedrukte woord -daaromheen te lezen.</p> -<p class="par">De wind loeide weder, de regen kletterde, en de -uitgestrekte ruimte, door welke hij had omgedwaald, kromp ineen tot de -plek tusschen de vier muren zijner kamer. Behalve dat het vuur was -uitgegaan, was zij nog eveneens als toen hij zijne oogen had gesloten. -Rachel scheen op den stoel voor het bed te zijn ingesluimerd. Zij zat -in haar omslagdoek gewikkeld onbeweeglijk stil. De tafel stond op -dezelfde plaats, dicht naast het bed, en daarop, in hare werkelijke -grootte en met alle werkelijke eigenschappen, stond het voorwerp dat -hij overal had gezien.</p> -<p class="par">Hij meende de gordijn te zien bewegen. Hij keek nog eens -en was er nu zeker van dat zij zich bewoog. Hij zag eene hand te -voorschijn komen en zoekend rondtasten. Toen bewoog de gordijn zich nog -duidelijker; eene vrouw, die in het bed lag, sloeg haar open en kwam -overeind.</p> -<p class="par">Met hare jammervolle oogen, zoo woest en wanhopig, zoo -groot en zoo dof, zag zij in de geheele kamer rond, en haar blik gleed -over den hoek heen waar hij op zijn stoel zat te slapen. Hare oogen -keerden naar dien hoek terug, en zij hield hare hand als een scherm er -boven, terwijl zij er in tuurde. Nogmaals dwaalden zij door de kamer -rond, maar zonder bijna op Rachel te letten, en keerden weder naar dien -hoek terug. Terwijl zij zoo weder met de rechterhand boven de oogen zat -te turen—niet zoozeer hem aanziende, als wel naar hem zoekende, -met een dierlijk instinct dat hij daar wezen moest—dacht hij bij -zich zelven, dat er in die misvormde trekken en in den geest, dien ze -afspiegelden, geen spoor meer bestond van de vrouw, die hij achttien -jaren geleden getrouwd had. Indien hij haar niet stap voor stap zoover -had zien komen, had hij nooit kunnen gelooven dat zij dezelfde was.</p> -<p class="par">Al dien tijd bleef hij als door een toovermacht geboeid, -roerloos en machteloos zitten, zonder iets anders te kunnen doen dan op -haar te letten.</p> -<p class="par">Dof suffende of mijmerende, zonder zelve te weten -waarom, bleef zij eene poos met het hoofd tusschen de handen zitten. -Daarna begon zij <span class="pagenum">[<a id="xd21e1997" href= -"#xd21e1997" name="xd21e1997">43</a>]</span>weder starend in de kamer -rond te kijken, en nu vielen hare oogen voor het eerst op de tafel met -de twee flesschen daarop.</p> -<p class="par">Aanstonds keerde zij hare oogen weder naar zijn hoek, -met den uitdagenden blik van den vorigen nacht, en zeer langzaam en -voorzichtig stak zij hare gretige hand uit. Zij haalde eerst een tinnen -beker naar zich toe, en bedacht zich toen eene poos, welke van de twee -flesschen zij zou kiezen. Eindelijk greep hare verstandelooze hand de -flesch, die een snellen, onvermijdelijken dood bevatte, en voor zijne -oogen trok zij met hare tanden de kurk er af.</p> -<p class="par">Het mocht een droom of werkelijkheid zijn, hij had geene -stem en geen vermogen om zich te bewegen. Als dit eene werkelijkheid, -en haar bestemde tijd nog niet gekomen is, ontwaak dan, Rachel, -ontwaak!</p> -<p class="par">Zij dacht ook daaraan. Zij keek naar Rachel en schonk -zeer langzaam en voorzichtig den inhoud der flesch in den beker. Zij -had het vocht aan hare lippen. Nog een oogenblik, en zij was buiten -bereik van alle hulp, al ontwaakte ook de geheele wereld om haar met -alle macht bij te staan. Maar op dat oogenblik sprong Rachel met een -gesmoorden gil overeind. Het schepsel worstelde, sloeg naar haar, greep -haar bij de haren; maar Rachel had den beker.</p> -<p class="par">Stephen ontrukte zich aan zijn stoel.</p> -<p class="par">„Rachel, ben ik wakker of ben ik dezen ganschen -akeligen nacht aan het droomen?”</p> -<p class="par">„Het is alles wel, Stephen. Ik ben zelf in slaap -geweest. Het is haast drie ure. Stil, ik hoor de klok.”</p> -<p class="par">De wind voerde hun den klank der kerkklok toe. Zij -luisterden en het sloeg drie. Stephen keek haar aan en zag hoe bleek -zij was, lette op de wanorde harer haren en de roode sporen van vingers -op haar voorhoofd, en was nu overtuigd, dat zijn gehoor en gezicht -wakker waren geweest. Zij had zelfs den beker nu nog in hare hand.</p> -<p class="par">„Ik dacht wel, dat het bij drieën moest -wezen,” zeide zij, terwijl zij met bedaardheid het vocht uit den -beker in de kom schonk en het linnen daarin doopte. „Ik ben blij -dat ik zoolang ben gebleven. Het is nu gedaan, als ik er dit heb -opgelegd. Daar! En nu is zij weer stil. Ik zal het weinigje, dat nog in -de kom is, weggieten, want het is gevaarlijk goed om te laten staan, al -is het nog zoo weinig.” En zoo sprekende goot zij de kom in de -asch ledig en sloeg de flesch op het haardijzer aan stukken.</p> -<p class="par">Zij had toen niets meer te doen dan zich met haar -omslagdoek te dekken, eer zij in den regen en wind naar buiten -ging.</p> -<p class="par">„Gij zult mij toch met u mee laten gaan nu het zoo -laat is, Rachel?”</p> -<p class="par">„Neen, Stephen. Ik ben in een oogenblik -thuis.”</p> -<p class="par">„Gij zijt niet bang,” zeide hij met eene -zachte stem, toen zij de kamerdeur uitgingen, „om mij met haar -alleen te laten?”</p> -<p class="par">Zij zag hem aan en zeide: „Stephen!”</p> -<p class="par">Hij zonk op zijne knie voor haar neer, op de morsige -trap, en bracht een tip van haar omslagdoek aan zijne lippen.</p> -<p class="par">„Gij zijt een engel! God zegene u!”</p> -<p class="par">„Ik ben, gelijk ik u gezegd heb, Stephen, uwe arme -vriendin. Engelen gelijken niet naar mij. Tusschen hen en eene arme -vrouw vol gebreken is nog eene diepe kloof. Mijn zusje is onder de -engelen, maar zij is veranderd.”</p> -<p class="par">Zij sloeg hare oogen even naar omhoog toen zij dit -zeide; en toen werden zij, met al hunne vriendelijkheid en -zachtmoedigheid, weder op hem gevestigd.</p> -<p class="par">„Rachel! gij verandert mij van kwaad in goed. Gij -doet mij nederig verlangen om meer naar u te gelijken, en vreezen om u -te verliezen als dit leven voorbij is en die geheele warboel is -opgeruimd. Gij zijt een engel; het kan wel zijn dat gij mijne levende -ziel behouden hebt.”</p> -<p class="par">Zij zag hem aan, gelijk hij daar voor haar op zijne knie -lag met een tip van haar doek in zijne hand, en de woorden van -berisping stierven op hare lippen, toen zij in zijne trekken zijne -ontroering opmerkte.</p> -<p class="par">„Ik kwam wanhopig naar huis. Ik kwam naar huis -zonder eenige hoop, en dol van de gedachte, dat ik voor een onredelijk -onvergenoegd mensch werd gehouden, als ik maar een enkel woord klaagde. -Ik zeide u, dat ik een schrik had gehad. Dat was de flesch met vergif -op de tafel. Ik heb nog nooit een levend wezen kwaad gedaan; maar toen -ik dat zoo kort daarop zag, dacht ik: Hoe kan ik zeggen wat ik mij -zelven, of haar, of ons beiden had kunnen doen?”</p> -<p class="par">Zij legde, met een gezicht vol schrik, hare beide handen -op zijn mond om hem te beletten iets meer te zeggen. Hij vatte hare -handen met de hand, die hij vrij had, en terwijl hij nog den rand van -haar doek vasthield, vervolgde hij haastig:</p> -<p class="par">„Maar ik zag u zoo bij het bed zitten, Rachel. Ik -heb u dezen geheelen nacht gezien. In mijn onrustigen slaap wist ik -toch, dat gij daar nog waart. Altijd zal ik u daar zoo zien. Nooit zal -ik haar meer zien of om haar denken, of gij zult naast haar wezen. Ik -zal nooit iets zien of om iets denken, dat mij kwaad maakt, of gij, die -zooveel beter zijt dan ik, zult er naast wezen. En zoo zal ik mijn best -doen om te wachten naar den tijd, en op dien tijd vertrouwen, wanneer -gij en ik eindelijk vereenigd zullen zijn ver van hier, aan den -overkant van die diepe kloof, in het land waar uw zusje nu al -is.”</p> -<p class="par">Hij kuste nog eens den rand van haar doek en liet haar -gaan. Zij wenschte hem met <span class="pagenum">[<a id="xd21e2047" -href="#xd21e2047" name="xd21e2047">44</a>]</span>eene haperende stem -goedennacht en ging de straat op.</p> -<p class="par">De wind waaide met kracht van den kant waar spoedig de -dag zou aanbreken. De lucht was aan dien kant opgehelderd, en de -regenwolken hadden zich geledigd of waren verder gedreven. Hij stond -blootshoofds op straat en zag haar na tot zij verdween. Gelijk de -helder blinkende sterren bij de duister brandende kaars voor het -venster, zoo was Rachel, voor de onbeschaafde verbeelding van dien man, -bij de gewone ervaring van zijn leven.</p> -</div> -</div> -<div id="ch14" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XIV.</h2> -<h2 class="main">DE GROOTE FABRIKANT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">De tijd liep te <span class="ex">Coketown</span> -voort gelijk eene machine in eene fabriek:—zóóveel -grondstof verwerkt, zóóveel brandstof verteerd, -zóóveel kracht versleten en zóóveel geld -gewonnen. Doch minder onbarmhartig dan ijzer, staal en koper, bracht -die tijd ook de afwisselende jaargetijden mede, zelfs in die woestenij -van rook en baksteenen, en hij alleen bestond den kamp tegen de akelige -eentonigheid, die de stad beheerschte.</p> -<p class="par">„Louisa wordt haast een volwassen meisje,” -zeide mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">De tijd, met zijne onberekenbare paardekracht, werkte -voort, zonder er zich aan te storen wat iemand zeide, en weldra bleek -het dat de jonge Thomas een voet langer was dan de laatste maal toen -zijn vader bijzonder op hem had gelet.</p> -<p class="par">„Thomas,” zeide mijnheer Gradgrind, -„wordt haast een volwassen jongmensch.”</p> -<p class="par">De tijd werkte aan Thomas voort, terwijl zijn vader er -over dacht, en daar stond hij, met zijn rok met lange panden en stijve -boordjes.</p> -<p class="par">„Waarlijk,” zeide mijnheer Gradgrind, -„het is tijd geworden dat Thomas naar Bounderby behoort te -gaan.”</p> -<p class="par">De tijd bleef met Thomas bezig, schoof hem voort in -Bounderby’s kantoor, maakte hem een bewoner van Bounderby’s -huis, noodzaakte hem tot het koopen van zijn eerste scheermes en -oefende hem vlijtig in zijne berekeningen betrekkelijk nommer een.</p> -<p class="par">Dezelfde groote fabrikant, altijd met eene ontzaglijke -verscheidenheid van werk onderhanden, bleef ook met Sissy bezig en -maakte haar waarlijk tot een heel aardig dingetje.</p> -<p class="par">„Ik vrees, Jupe,” zeide mijnheer Gradgrind, -„dat het nutteloos zou zijn u langer te laten -schoolgaan.”</p> -<p class="par">„Dat vrees ik ook, mijnheer,” antwoordde -Sissy, voor hem nijgende.</p> -<p class="par">„Ik kan het u niet ontveinzen, Jupe,” -hervatte mijnheer Gradgrind, zijn voorhoofd fronsende, „dat de -uitslag van uw proeftijd op school mij teleurgesteld heeft—mij -grootelijks teleurgesteld heeft. Gij hebt onder mijnheer en mevrouw -Choakumchild lang niet zoovele nuttige kundigheden verkregen als ik -verwacht had. Gij zijt nog zeer achterlijk in de kennis van feiten, en -uwe wetenschap van cijfers is zeer beperkt. Gij zijt over het geheel -zeer achterlijk en staat lang niet met anderen gelijk.”</p> -<p class="par">„Het spijt mij zeer, mijnheer,” antwoordde -zij; „maar ik weet wel, dat het de waarheid is. En toch heb ik -mij veel moeite gegeven, mijnheer.”</p> -<p class="par">„Ja,” zeide mijnheer Gradgrind, „ja, -ik geloof wel dat gij u veel moeite hebt gegeven. Ik heb op u gelet en -ik kan in dat opzicht niet over u klagen.”</p> -<p class="par">„Ik dank u wel, mijnheer. Maar ik heb wel eens -gedacht” (Sissy sprak nu zeer schroomvallig) „dat ik -misschien al te veel poogde te leeren, en dat, als ik vergunning had -gevraagd om het met wat minder te beproeven, ik misschien...”</p> -<p class="par">„Neen, Jupe, neen,” zeide mijnheer -Gradgrind, op zijne diepzinnigste en stelligste manier zijn hoofd -schuddende. „Neen. De cursus, dien gij hebt gevolgd, was naar het -systeem ingericht—naar het systeem—en daarop is dus niets -te zeggen. Ik kan alleen onderstellen, dat de vroegere omstandigheden -van uw leven al te ongunstig waren voor de ontwikkeling uwer redelijke -vermogens, en dat wij te laat begonnen zijn. Maar toch, gelijk ik reeds -gezegd heb, ik ben teleurgesteld.”</p> -<p class="par">„Ik wenschte, dat ik meer erkentelijkheid had -kunnen bewijzen, mijnheer, voor uwe goedheid voor een arm, ongelukkig, -meisje, dat geene aanspraak op uwe bescherming had.”</p> -<p class="par">„Schrei maar niet,” zeide mijnheer -Gradgrind. „Schrei maar niet. Ik klaag niet over u. Gij zijt een -goed, ijverig en hartelijk meisje, en—en daarmede moeten wij maar -tevreden zijn.”</p> -<p class="par">„Ik dank u wel, mijnheer, dat ge dit zegt,” -zeide Sissy met werkelijke dankbaarheid en ootmoedig voor hem -nijgende.</p> -<p class="par">„Gij zijt nuttig bij mevrouw Gradgrind, en gij -zijt ook (zoo in het algemeen) aan de familie van dienst; zoo hoor ik -van Miss Louisa, en ik heb het ook zelf opgemerkt. Ik hoop dus,” -ging mijnheer Gradgrind voort, „dat gij u in deze betrekkingen -kunt tevreden stellen en vergenoegd zijn.”</p> -<p class="par">„Ik zou niets meer te wenschen hebben, mijnheer, -als...”</p> -<p class="par">„Ik begrijp u,” zeide mijnheer Gradgrind, -„gij doelt weer op uw vader. Ik heb van Miss Louisa gehoord, dat -gij nog altijd dat fleschje <span class="pagenum">[<a id="xd21e2103" -href="#xd21e2103" name="xd21e2103">45</a>]</span>bewaart. Nu, als uwe -opleiding in de redeneerkunde beter geslaagd was, zoudt gij in dit -opzicht wijzer zijn geweest. Ik wil er niets meer van -zeggen.”</p> -<p class="par">Hij hield inderdaad te veel van Sissy om verachting voor -haar te koesteren; anders hield hij haar redeneervermogen voor zoo -uiterst gering, dat hij tot die gevolgtrekking had moeten geraken. Hij -was, hoe dan ook, op het denkbeeld gekomen, dat dit meisje iets in zich -had, dat moeielijk in eene tabel gebracht kon worden. Hare vatbaarheid -voor definitiën kon men gemakkelijk als zeer gering opgeven; hare -mathematische kundigheden als nul; en toch twijfelde hij er aan, of -hij, indien hij haar bij voorbeeld in de kolommen eener statistieke -opgaaf had moeten becijferen, wel recht zou geweten hebben, onder welke -hoofden hij haar moest verdeelen.</p> -<p class="par">Op sommige trappen van zijn fabriekarbeid met den mensch -werkt de tijd zeer snel voort; en daar de jonge Thomas en Sissy zich -juist op zulk een trap bevonden, werden deze snelle veranderingen in -een jaar of twee bij hen tot stand gebracht, terwijl mijnheer Gradgrind -zelf op zijne baan scheen te blijven stilstaan en geene verandering -onderging—ééne uitgezonderd, die echter met zijne -overige noodzakelijke bewerking in de fabriek des tijds in geen verband -stond. De tijd stopte hem in eene kleine, veel gerucht makende en -tamelijk smerige machine, die in een hoek achteraf stond, en maakte hem -tot lid van het Parlement voor <span class="ex">Coketown</span>: tot -een der hooggeachte vertegenwoordigers van maten, gewichten en cijfers, -een dier <span class="ex">honourable gentlemen</span>, die voor alle -andere dingen doof, stom, blind, lam en dood zijn. Waarvoor leven wij -ook anders in een Christelijk land, achttienhonderd en ettelijke jaren -na onzen Meester?</p> -<p class="par">Al dien tijd was Louisa blijven voortleven zoo stil en -afgetrokken, zoo gewend om in de schemering naar de gloeiende vonken te -turen, die door den haardrooster vielen en in de asch wegstierven, dat -zij van den dag af, toen haar vader had gezegd, dat zij haast een -volwassen meisje werd—en dit scheen pas gisteren te zijn -geweest—nauwelijks zijne aandacht wederom getrokken had, tot hij -bevond dat zij geheel een volwassen meisje was geworden.</p> -<p class="par">„Geheel een volwassen meisje,” zeide -mijnheer Gradgrind peinzende. „Wel, wel!”</p> -<p class="par">Kort na deze ontdekking werd hij eenige dagen lang meer -nadenkend dan gewoonlijk, en scheen hij zich geheel in -één onderwerp te verdiepen. Op zekeren avond toen hij -uitging en Louisa vóór zijn vertrek goedennacht kwam -zeggen—daar hij eerst laat zou thuis komen en zij hem niet voor -den volgenden ochtend zou terugzien—sloot hij haar in zijne -armen, zag haar op zijne vriendelijkste manier aan, en zeide:</p> -<p class="par">„Mijne lieve Louisa, gij zijt nu eene volwassene -vrouw.”</p> -<p class="par">Zij antwoordde met den scherpen, uitvorschenden blik van -dien avond, toen zij bij het paardenspel werd betrapt. Daarna sloeg zij -hare oogen neer en zeide: „Ja, vader.”</p> -<p class="par">„Kindlief,” hervatte mijnheer Gradgrind, -„ik moet eens alleen en ernstig met u spreken. Kom morgenochtend -na het ontbijt in mijne kamer. Zult gij?”</p> -<p class="par">„Ja, vader.”</p> -<p class="par">„Uwe handen zijn eenigszins koud, Louisa. Zijt gij -niet wel?”</p> -<p class="par">„Heel wel, vader.”</p> -<p class="par">„En vroolijk?”</p> -<p class="par">Zij zag hem weder aan en glimlachte op hare eigenaardige -manier. „Ik ben zoo vroolijk, vader, als ik gewoonlijk ben, of -gewoonlijk ben geweest.”</p> -<p class="par">„Dat is goed,” zeide mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">Zoo gaf hij haar een kus en ging heen, en Louisa keerde -terug naar het vroolijke vertrek, dat zoo naar de kamer van een -haarsnijder geleek, liet haar elleboog in hare hand rusten en tuurde -weder naar de vonken, die zoo kort leefden en zoo spoedig tot asch -werden.</p> -<p class="par">„Zijt gij daar, Louisa?” zeide haar broeder, -zijn hoofd binnen de deur stekende. Hij was nu een echte lichtmis -geworden en niet zeer innemend van voorkomen en manieren.</p> -<p class="par">„Beste Tom!” antwoordde zij, terwijl zij -opstond en hem omhelsde. „Hoelang is het geleden, dat ge mij niet -eens hebt opgezocht?”</p> -<p class="par">„Och, ’s avonds heb ik andere dingen te -doen, en over dag houdt oude Bounderby mij tamelijk vast. Maar ik maak -hem bang met u, als hij te lastig wordt, en zoo blijven wij op een -goeden voet. Zeg eens! Heeft vader u vandaag of gisteren iets -bijzonders gezegd, Louisa?”</p> -<p class="par">„Neen, Tom. Maar van avond heeft hij mij gezegd, -dat hij dat morgenochtend wilde doen.”</p> -<p class="par">„Juist! Dat is het wat ik meen,” zeide Tom. -„Weet gij wel waar hij van avond heen is?” En daarbij zette -hij een zeer slim gezicht.</p> -<p class="par">„Neen!”</p> -<p class="par">„Dan zal ik het u zeggen. Hij is naar ouden -Bounderby. Zij hebben eene ernstige onderhandeling aan het kantoor. En -waarom aan het kantoor zoudt ge denken? Wel, dat kan ik u ook zeggen. -Om de ooren van mevrouw Sparsit op een goeden afstand te houden, geloof -ik.”</p> -<p class="par">Met hare hand op haar broeders schouder bleef Louisa in -het vuur staan turen. Haar broeder zag haar met meer belangstelling dan -gewoonlijk in de oogen, sloeg zijn arm om haar middel en trok haar -liefkoozend naar zich toe.</p> -<p class="par">„Gij houdt veel van mij, niet waar, -Louisa?”</p> -<p class="par">„Dat doe ik waarlijk, Tom, hoewel gij zulk een -langen tijd laat verloopen, zonder mij eens te komen zien.”</p> -<p class="par">„Wel, zusje,” hervatte Tom, „als gij -dat <span class="pagenum">[<a id="xd21e2165" href="#xd21e2165" name= -"xd21e2165">46</a>]</span>zegt, zijt ge niet ver van mijne gedachten. -Wij zouden veel meer bij elkander kunnen wezen, niet waar? Het zou mij -veel goed doen, als gij besluiten kondt tot iets dat ik weet, Louisa. -Het zou een heerlijk ding voor mij zijn. Het zou allerpleizierigst voor -mij wezen.”</p> -<p class="par">Haar peinzenden blik verijdelde zijne listige nasporing. -Hij kon uit haar gezicht niets opmaken. Hij drukte haar in zijn arm en -gaf haar een kus op de wang. Zij beantwoordde den kus, maar bleef nog -naar het vuur staren.</p> -<p class="par">„Zeg eens, Louisa. Ik dacht dat ik eens moest -aankomen en u even een wenk geven van wat er omgaat; hoewel ik dacht, -dat gij het wel raden zoudt, al wist gij het niet zeker. Ik kan niet -blijven, omdat ik van avond afspraak heb met eenige vrienden. Gij zult -niet vergeten hoeveel gij van mij houdt?”</p> -<p class="par">„Neen, lieve Tom, dat zal ik niet -vergeten.”</p> -<p class="par">„Gij zijt een best meisje,” zeide Tom. -„Goedennacht, Louisa.”</p> -<p class="par">Zij wenschte hem hartelijk een goedennacht en ging met -hem naar de deur, waar men de fornuizen van <span class= -"ex">Coketown</span> kon zien, die den hemel in de verte met een rooden -gloed kleurden. Zij bleef daar staan, strak naar dat licht starende en -naar zijne voetstappen luisterende. Zij verwijderden zich snel, alsof -hij blijde was dat hij <span class="ex">Stone Lodge</span> achter den -rug had; en zij bleef nog daar staan toen zij niets meer hoorde. Het -scheen alsof zij, eerst in het vuur in haar eigen huis, en toen in den -vurigen nevel in de verte, poogde te ontdekken, welk soort van webbe de -oude Tijd, de grootste en langst gevestigde fabrikant van allen wel -weven zou van de draden, die hij reeds tot eene volwassene vrouw -gesponnen had. Maar zijne fabriek is eene geheime plaats, zijn werk -maakt geen gerucht en zijne arbeiders zijn stom.</p> -</div> -</div> -<div id="ch15" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XV.</h2> -<h2 class="main">VADER EN DOCHTER.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Hoewel mijnheer Gradgrind niet naar Blauwbaard -aardde, had men zijne kamer toch wel de blauwe kamer mogen noemen, zulk -eene menigte van blauwe boeken (de welbekende Parlements-rapporten met -hunne blauwe omslagen) lag daar altijd voor de hand. Wat deze blauwe -boeken maar konden bewijzen (en gewoonlijk is dit al wat men maar wil), -bewezen zij daar in een leger, dat gedurig door de aankomst van nieuwe -recruten werd versterkt. In dat betooverde vertrek werden de -ingewikkeldste maatschappelijke quaestiën becijferd, tot juiste -totale sommen gebracht en voorgoed afgedaan—als zij, die er in -betrokken waren, het maar hadden willen gelooven. Alsof men een -sterrenkundig observatorium zonder vensters had gemaakt, en de -sterrenkundige daarbinnen het sterrenheelal enkel met pen, papier en -inkt naar zijn zin in orde had gebracht, zoo behoefde mijnheer -Gradgrind in zijn observatorium (en er zijn vele dergelijke) geen oog -te werpen op de door elkander wemelende millioenen van menschelijke -wezens om hem heen, maar kon al hunne aangelegenheden op een lei -uitcijferen en al hunne tranen met een vochtig stukje spons -wegvegen.</p> -<p class="par">Naar dit observatorium dus—een sombere kamer, met -eene doodelijke statistieke klok er in, die elke seconde aftelde met -een tik, alsof men op het deksel eener doodkist klopte—begaf zich -Louisa op den bepaalden ochtend. Het venster zag naar <span class= -"ex">Coketown</span> uit; en toen zij zich aan de tafel van haar vader -neerzette, zag zij de hooge schoorsteenen en de lange rookwimpels, die -in de benevelde lucht zwaarmoedig voortkronkelden.</p> -<p class="par">„Lieve Louisa,” zeide haar vader, „ik -heb er u gisteren op voorbereid om mij uwe ernstige aandacht te -verleenen onder het gesprek, dat wij nu met elkander zullen houden. Gij -zijt zoo wel onderwezen, en gij doet, tot mijn genoegen, zooveel eer -aan de opvoeding, die gij ontvangen hebt, dat ik het volste vertrouwen -stel in uw gezond verstand. Gij zijt niet hartstochtelijk, gij zijt -niet romanesk; gij zijt gewend om alles uit het onpartijdig en -onbevooroordeeld oogpunt van redeneering te beschouwen. Uit dat oogpunt -alleen, weet ik wel, dat gij datgene, wat ik u nu ga mededeelen, zult -beschouwen en overwegen.”</p> -<p class="par">Hij wachtte alsof hij gaarne had gewild dat zij iets -zeide; maar zij sprak geen woord.</p> -<p class="par">„Louisa, kindlief, gij zijt het onderwerp van een -huwelijksvoorstel, dat mij gedaan is.”</p> -<p class="par">Wederom wachtte hij, en wederom antwoordde zij geen -enkel woord. Dit verraste hem zoozeer, dat hij zachtjes herhaalde: -„Een huwelijksvoorstel, kindlief.” Waarop zij, zonder -eenige zichtbare aandoening hoegenaamd, antwoordde:</p> -<p class="par">„Ik hoor u wel, vader. Ik luister met aandacht, -dat verzeker ik u.”</p> -<p class="par">„Wel!” zeide mijnheer Gradgrind, tot een -glimlach overgaande, nadat hij een oogenblik verlegen had gestaan, -„gij zijt nog minder hartstochtelijk dan ik verwacht had, Louisa. -Of misschien zijt gij niet onvoorbereid op het bericht, dat ik belast -ben u te geven?”</p> -<p class="par">„Dat kan ik niet zeggen, vader, eer ik het hoor. -Voorbereid of niet, ik wensch het alles van u te hooren. Ik wensch het -u te hooren uiteenzetten, vader.”</p> -<p class="par">Hoe vreemd het <span class="corr" id="xd21e2212" title= -"Bron: luide">luidde</span>, mijnheer Gradgrind was op dit <span class= -"corr" id="xd21e2215" title="Bron: oogeublik">oogenblik</span> niet zoo -bedaard als zijne dochter. Hij nam een papiermes in de hand, -<span class="pagenum">[<a id="xd21e2218" href="#xd21e2218" name= -"xd21e2218">47</a>]</span>draaide het om en om, legde het neer, nam het -weer op, en moest het toen nog een poos bekijken, terwijl hij zich -bedacht hoe hij zou voortgaan.</p> -<p class="par">„Wat gij zegt, Louisa, is volkomen redelijk en -billijk. Ik heb op mij genomen u te doen weten, dat—dat mijnheer -Bounderby mij kennis heeft gegeven, dat hij uwe ontwikkeling langen -tijd met bijzondere belangstelling en genoegen heeft gadegeslagen, en -lang gehoopt heeft, dat eindelijk de tijd zou komen, wanneer hij u -zijne hand ten huwelijk zou kunnen aanbieden. Die tijd, dien hij -zoolang, en voorzeker met groote standvastigheid, heeft afgewacht, is -nu gekomen. Mijnheer Bounderby heeft mij zijn huwelijksvoorstel gedaan, -en hij heeft mij verzocht het u mede te deelen en zijne hoop te kennen -te geven, dat gij het in gunstige overweging zult nemen.”</p> -<p class="par">Beiden zwegen—het tikken der doodelijk-statistieke -klok klonk luid en hol—de rook in de verte dwarrelde woest en -zwart.</p> -<p class="par">„Vader,” zeide Louisa, „denkt gij, dat -ik mijnheer Bounderby liefheb?”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind werd door deze onverwachte vraag zeer -uit het veld geslagen.</p> -<p class="par">„Wel, mijn kind,” antwoordde hij, „dat -zou ik—waarlijk niet durven zeggen.”</p> -<p class="par">„Vader,” hervatte Louisa, met juist dezelfde -stem als te voren, „eischt ge van mij, dat ik mijnheer Bounderby -zal liefhebben?”</p> -<p class="par">„Neen, lieve Louisa, neen, ik eisch -niets.”</p> -<p class="par">„Vader,” hernam zij weder, „eischt -mijnheer Bounderby, dat ik hem zal liefhebben<span class="corr" id= -"xd21e2236" title="Bron: .">?</span>”</p> -<p class="par">„Inderdaad, melieve,” antwoordde mijnheer -Gradgrind, „het is moeielijk die vraag te -beantwoorden...”</p> -<p class="par">„Moeielijk om er ja of neen op te antwoorden, -vader?”</p> -<p class="par">„Zeker, melieve, omdat” (hier was iets te -demonstreeren en dit hielp hem weder op weg) „omdat het antwoord -geheel afhangt, Louisa, van den zin waarin men die uitdrukking -gebruikt. Nu doet mijnheer Bounderby u zooveel onrecht niet aan, en ook -zich zelven niet, om iets romanesks of hersenschimmigs, of (ik gebruik -die woorden als synoniemen) of sentimenteels van u te verlangen. -Mijnheer Bounderby zou u met zeer weinig nut onder zijne oogen hebben -zien opgroeien, indien hij zoo ver kon vergeten wat hij aan u, om niet -te zeggen aan zijn eigen gezond verstand, verschuldigd is, om u op zulk -een voet aan zich te willen verbinden. Derhalve zal misschien de -uitdrukking zelve—ik geef u dit maar in bedenking, -lieve—een weinig misplaatst wezen.”</p> -<p class="par">„Welk woord zoudt ge mij raden, in plaats daarvan -te gebruiken, vader?”</p> -<p class="par">„Wel, mijn lieve Louisa,” zeide mijnheer -Gradgrind, die zich nu geheel hersteld had, „daar ge mij dit -vraagt, zou ik u raden om dit onderwerp eenvoudig in het licht van een -tastbaar feit te beschouwen, gelijk ik u alle andere dingen heb leeren -beschouwen. Onkundige en ijlhoofdige jongelieden mogen zulke -onderwerpen met onwezenlijke hersenschimmen en andere ongerijmdheden, -die geen werkelijk bestaan hebben, verdonkeren, maar het is geen -compliment u te zeggen, dat gij beter weet. Wat zijn nu de feiten in -dit geval? Gij zijt, wij zullen maar een rond getal nemen, twintig -jaren oud; mijnheer Bounderby, wij nemen wederom maar een rond getal, -is vijftig. Er bestaat eenige ongelijkheid in uwe jaren, maar in uwe -positie en middelen bestaat deze ongelijkheid niet; integendeel, daarin -past alles zeer wel bij elkander. Dan komt de vraag: Is zulk eene -ongelijkheid genoegzaam, om een beletsel voor zulk een huwelijk uit te -maken? Bij het beschouwen dezer vraag is het niet ongewichtig, de -statistiek van het huwelijk, gelijk men die in <span class= -"ex">Engeland</span> en <span class="ex">Wallis</span> heeft opgemaakt, -in overweging te nemen. Ik vind, wanneer ik de cijfers naga, dat een -groot getal dezer huwelijken wordt aangegaan tusschen personen van zeer -ongelijke jaren en dat bij meer dan drie vierden dezer voorbeelden de -oudste der twee contracteerende partijen de bruidegom is. Het is -opmerkelijk—daar het de uitgebreide heerschappij van dezen regel -aantoont—dat de beste middelen van berekening, die ons nog door -reizigers zijn geleverd, ook onder de inboorlingen der Engelsche -bezittingen in <span class="ex">Indië</span>, in een aanzienlijk -gedeelte van <span class="ex">China</span>, en bij de Kalmukken in -<span class="ex">Tartarije</span>, dergelijke uitkomsten geven. De -ongelijkheid, die ik vermeld heb, houdt dus bijna op eene -onmogelijkheid te zijn, is om zoo te zeggen als verdwenen.</p> -<p class="par">„Wat raadt gij dan, vader,” zeide Louisa, -zonder dat hare strakke bedaardheid in het minst door die streelende -uitkomsten werd geschokt, „dat ik in de plaats zal stellen voor -de woorden, die ik zoo even heb gebruikt—voor die misplaatste -uitdrukking?”</p> -<p class="par">„Louisa,” antwoordde haar vader, „het -komt mij voor, dat niets duidelijker kan wezen. Als gij u stiptelijk -bij de feiten bepaalt, is het feitelijke, dat gij u zelve afvraagt, -dit: Vraagt mijnheer Bounderby mij om hem te trouwen? Ja, dat doet bij. -De eenige overblijvende vraag is dan: Zal ik hem trouwen? Mij dunkt, -dat niets duidelijker kan zijn dan dit.”</p> -<p class="par">„Zal ik hem trouwen?” herhaalde Louisa met -groote bedaardheid.</p> -<p class="par">„Juist. En het is eene gerustheid voor mij, als uw -vader, mijne lieve Louisa, te weten, dat gij die vraag niet in -overweging gaat nemen met die dwaze aanwensels van denk- en -levenswijze, die vele jonge vrouwen eigen zijn.”</p> -<p class="par">„Neen, vader,” antwoordde zij, „dat -doe ik niet.” <span class="pagenum">[<a id="xd21e2275" href= -"#xd21e2275" name="xd21e2275">48</a>]</span></p> -<p class="par">„Ik laat u nu voor u zelve oordeelen,” -hervatte mijnheer Gradgrind. „Ik heb de zaak voorgesteld, gelijk -zulke zaken gewoonlijk tusschen practische menschen voorgesteld worden; -ik heb ze voorgesteld, gelijk de zaak tusschen uwe moeder en mij -indertijd voorgesteld werd. Het overige, mijne lieve Louisa, staat aan -u te beslissen.”</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e2279width"><img src="images/p048.jpg" alt= -"„LOUISA, KINDLIEF, GIJ ZIJT HET ONDERWERP VAN EEN HUWELIJKSVOORSTEL, DAT MIJ GEDAAN IS.” (Blz. 46)." -width="539" height="720"> -<p class="figureHead">„<span class="corr" id="xd21e2282" title= -"Bron: LOUISE">LOUISA</span>, KINDLIEF, GIJ ZIJT HET ONDERWERP VAN EEN -HUWELIJKSVOORSTEL, DAT MIJ GEDAAN IS.” (Blz. 46).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">Van het begin af had zij hem strak zitten aanzien. -Terwijl hij nu in zijn stoel achterover leunde en op zijne beurt zijne -diepliggende oogen op haar vestigde, had hij misschien een weifelend -oogenblik bij haar kunnen waarnemen, waarin zij eene aandrift gevoelde -om zich aan zijne borst te werpen en het opgekropte vertrouwen van haar -hart voor hem uit te storten. Maar om dit te zien, had hij zich met een -sprong over de kunstmatige scheidsmuren moeten heenzetten, welke hij -sedert vele jaren tusschen zich zelven en de fijne roerselen van het -menschelijk gemoed, die alle rekenkunst teleurstellen, had opgericht. -De scheidsmuren waren te veel en te hoog voor zulk een sprong. Hij zag -het <span class="ex">niet</span>. Met zijn strak rekenaarsgezicht -verhardde hij haar weder; en het oogenblik snelde voorbij en stortte in -de peillooze diepte van het verledene, om zich te vermengen met al de -verlorene gelegenheden, die daar verdronken liggen.</p> -<p class="par">Hare oogen van hem afwendende, zat zij zoo lang in -stilte naar de stad te turen, dat hij eindelijk zeide: -„Raadpleegt gij de schoorsteenen van de fabrieken te <span class= -"ex">Coketown</span>, Louisa?”</p> -<p class="par">„Daar schijnt niets te wezen dan trage, eentonige -rook. En toch, wanneer de nacht komt, barst het vuur uit, vader,” -antwoordde zij, zich snel naar hem omkeerende.</p> -<p class="par">„Dat weet ik waarlijk wel, Louisa. Ik zie het -toepasselijke van die aanmerking niet.” Om hem recht te doen, hij -deed het waarlijk niet.</p> -<p class="par">Zij wuifde even met hare hand, alsof zij daarmede van de -zaak wilde afstappen, en wederom hare aandacht op hem vestigende, zeide -zij:</p> -<p class="par">„Vader, ik heb dikwijls gedacht, dat het leven -zeer kort is.”</p> -<p class="par">Dit punt was zoo bepaald een der onderwerpen zijner -studie, dat hij er dadelijk op inviel:</p> -<p class="par">„Het is kort zonder twijfel, melieve. Maar toch is -het bewezen, dat de duur van het menschelijk leven over het algemeen in -de laatste jaren verlengd is. De berekeningen van verschillende -levensverzekerings-maatschappijen en kantoren van lijfrenten, onder -andere cijfers, die niet kunnen missen, hebben dat feit -bevestigd.”</p> -<p class="par">„Ik spreek van mijn eigen leven, vader.”</p> -<p class="par">„Ei zoo?” zeide mijnheer Gradgrind. -„Maar ik zal u toch niet behoeven te zeggen, Louisa, dat dit -beheerscht wordt door dezelfde wetten, die het leven in het algemeen -beheerschen.”</p> -<p class="par">„Zoolang het duurt, zou ik wenschen dat weinige te -doen wat ik kan en waartoe ik geschikt ben. Wat maakt het -uit?”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind scheen niet wel te weten hoe hij de -vier laatste woorden moest verstaan, en antwoordde: „Hoe -uitmaken? Wat uitmaken, kindlief?”</p> -<p class="par">„Mijnheer Bounderby,” vervolgde zij op hare -strakke, stroeve manier, zonder hierop te letten, „vraagt mij ten -huwelijk. De vraag, die ik mij zelve te doen heb, is: Zal ik hem -trouwen? Zoo is het, vader, niet waar? Gij hebt mij zoo gezegd, vader, -hebt ge niet?”</p> -<p class="par">„Zekerlijk, kindlief.”</p> -<p class="par">„Laat het dan zoo zijn. Daar het mijnheer -Bounderby behaagt mij te nemen, ben ik genegen om zijn voorslag te -aanvaarden. Zeg hem, vader, zoo spoedig als het u belieft, dat dit mijn -antwoord was. Breng het hem woord voor woord over, als ge kunt, want ik -had gaarne dat hij wist wat ik zeide.”</p> -<p class="par">„Het is zeer goed, kindlief,” antwoordde -haar vader weltevreden, „zeer goed om nauwkeurig te zijn. Ik zal -uw zeer gepast verzoek in acht nemen. Hebt gij eenig verlangen, mijn -kind, wat den tijd van het huwelijk betreft?”</p> -<p class="par">„Neen, vader. Wat maakt dat uit!”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind had zijn stoel een weinig naderbij -geschoven en haar bij de hand gevat; maar de herhaling dezer woorden -scheen hem wanluidend in het oor te klinken. Hij zag haar met -bevreemding aan, en haar nog steeds bij de hand houdende, zeide -hij:</p> -<p class="par">„Louisa, ik heb het niet van belang geacht u -ééne vraag te doen, omdat de mogelijkheid, die zij -vooronderstelde, mij al te ver verwijderd voorkwam. Maar misschien -behoor ik haar toch te doen. Hebt gij ooit in het geheim eenig ander -voorstel aangenomen?”</p> -<p class="par">„Vader,” antwoordde zij, bijna met -verachting, „welk ander voorstel kon mij gedaan zijn? Wie heb ik -gezien? Waar ben ik geweest? Welke ervaring heeft mijn hart -gehad?”</p> -<p class="par">„Mijne lieve Louisa,” hervatte mijnheer -Gradgrind gerustgesteld en tevreden, „gij hebt gelijk, dat ge mij -zoo terecht wijst. Ik wenschte alleen aan mijn plicht te -voldoen.”</p> -<p class="par">„Wat weet ik, vader,” zeide Louisa op haar -bedaarden toon, „van smaak en verbeelding, van verlangens en -neigingen, van eene plaats in mijn gemoed, waar zulke beuzelachtige -dingen konden aangekweekt zijn? Wanneer ben ik ooit vrij geweest van -problema’s, die men demonstreeren, en werkelijkheden, die men -tasten kan?” Terwijl zij dit zeide, sloot zij onwillekeurig hare -hand, alsof zij een tastbaar voorwerp greep, en opende ze weder -langzaam, alsof zij er stof en asch uit liet vallen.</p> -<p class="par">„Zeer waar, kindlief, zeer waar,” zeide haar -uitnemend practische vader. <span class="pagenum">[<a id="xd21e2340" -href="#xd21e2340" name="xd21e2340">49</a>]</span></p> -<p class="par">„Wel, vader,” vervolgde zij, „welk -eene zonderlinge vraag dan om <span class="ex">mij</span> te doen! -Zelfs de kinderlijke voorkeur, die ik gehoord heb dat bij kinderen -gewoon is, heeft nooit hare onschuldige rustplaats in mijne borst -gehad. Gij hebt zoo goed op mij gepast, dat ik nooit een kinderhart -gehad heb. Gij hebt mij zoo goed onder tucht gehouden, dat ik nooit een -kinderdroom heb gedroomd. Gij hebt zoo verstandig voor mij gezorgd, -vader, dat ik, van mijne wieg af tot op dit uur, nooit kinderlijk -geloof of kinderlijke vrees heb gekend.”</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e2348width"><img src="images/p049.jpg" alt= -"„DIT, MIJNHEER,” ZEIDE BOUNDERBY, „IS MIJNE VROUW, MEVROUW BOUNDERBY.” (Blz. 62)." -width="565" height="720"> -<p class="figureHead">„DIT, MIJNHEER,” ZEIDE BOUNDERBY, -„IS MIJNE VROUW, MEVROUW BOUNDERBY.” (Blz. 62).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind was opgetogen en aangedaan over den -gelukkigen uitslag van zijn opvoedingsstelsel en deze getuigenis -daarvan.</p> -<p class="par">„Mijne lieve Louisa,” zeide hij, „gij -beloont mij rijkelijk voor al mijne zorg. Geef mij een kus, -meisjelief.”</p> -<p class="par">Zijne dochter gaf hem een kus. En haar in zijne armen -houdende, vervolgde hij:</p> -<p class="par">„Ik mag u nu verzekeren, mijn geliefkoosd kind, -dat het verstandige besluit, waartoe gij gekomen zijt, mij gelukkig -maakt. Mijnheer Bounderby is een uitstekend man: en welke kleine -ongelijkheid men ook tusschen u kan vinden—indien er eenige -bestaat—zij wordt meer dan opgewogen door de stemming, die uw -gemoed heeft verkregen. Het is altijd mijn <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e2360" href="#xd21e2360" name= -"xd21e2360">50</a>]</span>doel geweest u zoo op te voeden, dat gij, -terwijl gij nog in uwe prille jeugd waart (als ik <span class="corr" -id="xd21e2362" title="Bron: -"></span>mij zoo mag uitdrukken) bijna -stokoud zoudt wezen. Geef mij nog een kus, Louisa. En laten wij nu uwe -moeder gaan opzoeken.”</p> -<p class="par">Zij gingen naar het salon, waar de achtenswaardige dame, -die van geene malligheid wist, volgens gewoonte op eene sofa lag, -terwijl Sissy bij haar zat te werken. Toen zij binnenkwamen, gaf zij -eenige flauwe teekenen van herleving, en weldra kwam het schemerachtige -damesportret overeind.</p> -<p class="par">„Mevrouw Gradgrind,” zeide haar echtgenoot, -die met eenig ongeduld naar het volbrengen van dit kunststuk had -gewacht, „laat ik u mevrouw Bounderby mogen -presenteeren.”</p> -<p class="par">„Zoo!” zeide mevrouw Gradgrind; „dus -hebt gij het in orde gebracht? Nu, Louisa, ik hoop, dat gij eene goede -gezondheid moogt houden; want als uw hoofd begint te splijten zoodra -gij getrouwd zijt, gelijk met het mijne gebeurd is, kan ik u niet -benijdenswaardig vinden, hoewel gij dat nu zeker doet, evenals alle -meisjes. Evenwel, ik feliciteer u, kindlief,—en ik hoop, dat gij -nu nut zult hebben van al uwe ologische studiën, dat doe ik. Ik -moet u een felicitatie-kus geven, Louisa; maar raak mijn -rechterschouder niet aan, want het is mij al den geheelen dag alsof er -ik weet niet wat langs loopt. En nu, ziet ge,” vervolgde zij op -een jammerenden toon, terwijl zij na den afloop der aandoenlijke -plechtigheid hare shawls weder terecht schikte, „zal ik mij zelve -nacht en dag, ochtend en avond moeten martelen, om te weten hoe ik hem -zal moeten noemen!”</p> -<p class="par">„Mevrouw Gradgrind,” zeide haar echtgenoot -op plechtigen toon, „wat meent gij?”</p> -<p class="par">„Hoe ik hem zal moeten noemen, mijnheer Gradgrind, -als hij met Louisa getrouwd is. Ik moet hem toch iets noemen. Het is -onmogelijk,” vervolgde mevrouw Gradgrind, met eene mengeling van -beleefdheid en wreveligheid, „hem gedurig aan te spreken en hem -nooit een naam te geven. Ik kan hem geen Josiah noemen, want die naam -is mij onuitstaanbaar. Gij zoudt niet van Joe willen hooren, dat weet -ge zelf wel. Zal ik mijn eigen schoonzoon dan mijnheer moeten noemen? -Ik geloof van neen, of de tijd moet gekomen zijn, dat ik als eene arme -zieke door mijne betrekkingen vertrapt moet worden. Hoe zal ik hem dan -moeten noemen?”</p> -<p class="par">Daar geen der aanwezigen in deze buitengewone -verlegenheid eenigen raad had aan te bieden, liet mevrouw Gradgrind -zich voorshands weder in hare levenloosheid verzinken, nadat zij bij -het reeds gezegde nog het volgende codicil had gevoegd:</p> -<p class="par">„Wat de bruiloft betreft, Louisa, is al wat ik -vraag—en dat vraag ik met eene hartklopping, die ik tot in mijne -teenen voel—dat zij spoedig mag plaats hebben. Anders weet ik -wel, dat zij weder een van die dingen zal zijn, waarvan ik nooit het -einde zal hooren.”</p> -<p class="par">Toen mijnheer Gradgrind zijne dochter als mevrouw -Bounderby presenteerde, hief Sissy eensklaps haar hoofd op en zag -Louisa met eene mengeling van aandoeningen aan—verwondering, -medelijden, spijt en twijfel. Louisa had dit opgemerkt zonder haar aan -te zien. Van dit oogenblik af was zij stug, koud en trotsch—hield -zij Sissy op een afstand—en was voor deze geheel veranderd.</p> -</div> -</div> -<div id="ch16" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XVI.</h2> -<h2 class="main">MAN EN VROUW.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">De eerste ongerustheid, die mijnheer Bounderby -kwelde, nadat hij zijn geluk had vernomen, was de noodzakelijkheid om -dit geluk aan mevrouw Sparsit mede te deelen. Hij kon het met zich -zelven niet eens worden hoe hij dit zou doen en welke gevolgen die stap -zou kunnen hebben. Of zij oogenblikkelijk met pak en zak zou opbreken -en naar Lady Scadgers gaan, of dat zij hardnekkig weigeren zou het huis -te verlaten; of zij zou jammeren en schelden, schreien of uitvaren; of -het haar het hart zou breken, dan of zij den spiegel zou stuk slaan; -mijnheer Bounderby was niet in staat om er iets van te berekenen. -Evenwel, daar het moest gedaan worden, bleef hem geene andere keus dan -het maar te doen: en nadat hij verscheidene malen had beproefd een -brief te schrijven en dit hem telkens mislukt was, besloot hij het -mondeling te wagen.</p> -<p class="par">Onderweg naar huis, op den avond die tot dat gewichtig -doel was uitgekozen, nam hij de voorzorg van bij een apotheker aan te -gaan en een fleschje allersterkste spiritus te koopen. -„Waarachtig,” dacht mijnheer Bounderby, „als zij aan -het flauwvallen verkiest te gaan, zal ik haar toch het vel van den neus -branden.” Doch, niettegenstaande hij zich aldus had gewapend, -trad hij met eene alles behalve moedige houding zijn huis binnen, en -verscheen voor het voorwerp van zijn vreesachtig wantrouwen met het -voorkomen van een hond, die bewust is dat hij zoo pas uit de etenskast -komt.</p> -<p class="par">„Goedenavond, mijnheer Bounderby.”</p> -<p class="par">„Goedenavond, juffrouw, goedenavond.”</p> -<p class="par">Hij schoof zijn stoel bij, en mevrouw Sparsit schoof den -haren achteruit, als wilde zij zeggen: „Het is uw haard, -mijnheer. Dat geef ik gewillig toe. Gij kunt hem geheel in beslag -nemen, als het u zoo belieft.”</p> -<p class="par">„Verhuis maar niet naar de noordpool, -juffrouw,” zeide mijnheer Bounderby. <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e2399" href="#xd21e2399" name= -"xd21e2399">51</a>]</span></p> -<p class="par">„Wel verplicht, mijnheer,” antwoordde -mevrouw Sparsit en schoof weder bij, hoewel niet zoo dicht als te -voren.</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby bleef naar haar zitten kijken, -terwijl zij met de punt eener scherpe, spitse schaar gaatjes in een lap -kamerdoek stak, die op eene of andere onverklaarbare manier tot sieraad -moest dienen; een werk, dat met de donkere oogen en den arendsneus in -verband gebracht, aan een havik deed denken, die een klein vogeltje de -oogen uitpikte. Zij vestigde zoozeer hare aandacht op deze bezigheid, -dat er vele minuten verliepen eer zij van haar werk opkeek; toen zij -dit eindelijk deed, verzocht mijnheer Bounderby, met eene zenuwachtige -beweging van zijn hoofd, om hare opmerkzaamheid.</p> -<p class="par">„Mevrouw Sparsit,” zeide mijnheer Bounderby, -zijne handen in zijne zakken stekende, en zich met zijne rechterhand -verzekerende of de kurk van het fleschje gemakkelijk losging. „Ik -behoef u niet te zeggen, dat gij niet alleen eene geborene dame, maar -ook eene drommels verstandige vrouw zijt.”</p> -<p class="par">„Mijnheer,” antwoordde de dame, „het -is waarlijk de eerste maal niet, dat ge mij met dergelijke -uitdrukkingen van uwe goede meening hebt vereerd.”</p> -<p class="par">„Mevrouw Sparsit,” hervatte mijnheer -Bounderby. „Ik zal u eens doen verbazen.”</p> -<p class="par">„Zoo, mijnheer?” antwoordde mevrouw Sparsit -vragenderwijs en op den bedaardst mogelijken toon. Zij droeg gewoonlijk -mofjes, en legde nu haar werk neer en streek die mofjes glad.</p> -<p class="par">„Juffrouw,” vervolgde mijnheer Bounderby, -„ik zal met Tom Gradgrind’s dochter gaan -trouwen.”</p> -<p class="par">„Zoo, mijnheer?” antwoordde mevrouw Sparsit. -„Dan hoop ik dat gij gelukkig zult wezen. Waarlijk, ik hoop, dat -gij gelukkig zult wezen, mijnheer!” Zij zeide dit met zooveel -nederbuigende goedheid en zooveel medelijden voor hem, dat mijnheer -Bounderby—veel meer ontsteld, dan wanneer zij haar werkdoosje -naar den spiegel had gesmeten, of op het haardkleedje was flauw -gevallen—de kurk van het fleschje in zijn zak stijf vastduwde en -dacht:</p> -<p class="par">„Dat drommelsche wijf! Wie zou gedacht hebben, dat -zij het zóó zou opnemen?”</p> -<p class="par">„Ik wensch met al mijn hart, mijnheer,” -zeide mevrouw Sparsit, op een toon van hooge meerderheid (want zij -scheen, hoe dan ook, in een oogenblik het recht te hebben verkregen om -hem voortaan ten diepste te beklagen), „dat gij in alle opzichten -zeer gelukkig zult zijn.”</p> -<p class="par">„Wel, juffrouw,” antwoordde mijnheer -Bounderby, met zekere geraaktheid in zijn toon, die echter, hoewel -zijns ondanks, aanmerkelijk lager werd; „ik ben u zeer verplicht. -Ik hoop het ook.”</p> -<p class="par">„Doet ge, mijnheer?” zeide mevrouw Sparsit -met buitengemeene vriendelijkheid. „Maar dat is natuurlijk. Het -spreekt vanzelf, dat gij het doet.”</p> -<p class="par">Er volgde eene stilte, die voor mijnheer Bounderby zeer -lastig was. Mevrouw Sparsit nam zeer bedaard haar werk weder op en liet -nu en dan een kuchje hooren, waaruit de bewustheid van overmacht en -goedertierenheid scheen te klinken.</p> -<p class="par">„Wel, juffrouw,” hervatte mijnheer -Bounderby, „onder deze omstandigheden verbeeld ik mij, dat het -voor iemand van uw karakter niet aangenaam zou zijn om hier in huis te -blijven, hoewel gij hier zeer welkom zoudt zijn.”</p> -<p class="par">„O Heere, neen, mijnheer, daaraan zou ik nooit -kunnen denken!”</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit schudde zeer deftig haar hoofd en -veranderde het kuchje een weinig—nu zóó kuchende -alsof de geest der profetie in haar opsteeg, maar liever gesmoord moest -worden.</p> -<p class="par">„Evenwel, juffrouw,” zeide mijnheer -Bounderby, „er zijn aan het kantoor nog kamers open. Eene -geborene dame daar tot huishoudster te hebben, zou eene soort van -recommandatie zijn; en als dezelfde condities...”</p> -<p class="par">„Ik verzoek wel verschooning, mijnheer. Gij zijt -zoo goed geweest mij te beloven, dat gij altijd de uitdrukking van -jaarlijksch compliment zoudt bezigen.”</p> -<p class="par">„Welnu dan, juffrouw, jaarlijksch compliment. Als -hetzelfde jaarlijksche compliment u voldoende mocht zijn, dan zie ik -geene reden waarom wij zouden scheiden, of gij moest dat -willen.”</p> -<p class="par">„Mijnheer,” antwoordde mevrouw Sparsit, -„dat is een voorstel, waarin ik uwe gewone manier van handelen -herken; en als de positie, die ik aan het kantoor zal verkrijgen, -zoodanig is, dat ik die kan aannemen zonder tot een lager trap in de -maatschappij te dalen...”</p> -<p class="par">„O, dat spreekt vanzelf,” zeide Bounderby. -„Als het zoo niet was, juffrouw, denkt gij dan dat ik ze zou -aanbieden aan eene dame, die in de kringen heeft verkeerd, waarin gij -verkeerd hebt? Niet dat <span class="ex">ik</span> om zulke kringen -geef, dat weet gij. Maar gij doet het wel.”</p> -<p class="par">„Ge zijt zeer beleefd, mijnheer -Bounderby.”</p> -<p class="par">„Gij zult uwe eigene kamers hebben, en uwe -steenkolen en kaarsen en dat alles, en gij zult eene meid hebben om u -te bedienen, en een kantoorknecht, die in huis slaapt tot uwe -veiligheid, en gij zult een leventje hebben, dat ik zoo vrij ben voor -een heerlijk, gemakkelijk leventje te houden,” zeide -Bounderby.</p> -<p class="par">„Zeg niets meer, mijnheer,” hervatte mevrouw -Sparsit. „Als ik mijn post hier verlaat, zal ik niet bevrijd zijn -van de noodzakelijkheid om het brood der afhankelijkheid te -eten;” zij had wel mogen zeggen de <span class= -"ex">bestellen</span> der afhankelijkheid, <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e2456" href="#xd21e2456" name= -"xd21e2456">52</a>]</span>want dat fijne gebak met eene lekkere bruine -saus was haar geliefkoosd avondmaal; „en ik wilde dat liever uit -uwe hand ontvangen, dan uit eene andere. Ik neem dus uw aanbod met -dankbaarheid aan, mijnheer, en betuig u mijne oprechte erkentelijkheid -voor uwe vroegere gunsten. En ik hoop, mijnheer,” zoo besloot zij -op een deftig medelijdenden toon, „ik hoop hartelijk, dat Miss -Gradgrind alles mag wezen wat gij verwacht en verdient!”</p> -<p class="par">Niets was verder in staat om mevrouw Sparsit uit deze -stemming te brengen. Het was vruchteloos, dat mijnheer Bounderby -snoefde of zich op zijne opvliegende manier liet gelden; mevrouw -Sparsit had zich voorgenomen medelijden met hem te hebben als een -ongelukkig slachtoffer. Zij was beleefd, oplettend, opgeruimd en -gemoedelijk; maar hoe beleefder, oplettender, opgeruimder en -gemoedelijker zij was, des te ongelukkiger slachtoffer was hij. Zij had -zulk een teeder medelijden met zijn droevig lot, dat zijn groot rood -gezicht in een koud zweet uitbrak als zij hem maar aanzag.</p> -<p class="par">Intusschen werd er bepaald, dat het huwelijk over acht -weken zou worden voltrokken, en elken avond ging mijnheer Bounderby als -erkend minnaar naar <span class="ex">Stone Lodge</span>. Zijne vrijage -had den vorm van braceletten, en nam gedurende de bruidsdagen bij alle -gelegenheden een fabriekmatig voorkomen aan. Er werden kleedjes -gefabriceerd, kleinooden gefabriceerd, taarten en handschoenen -gefabriceerd, huwelijksvoorwaarden gefabriceerd—een geheel -assortiment van feiten deed het contract eene gepaste eer aan. De zaak -was geheel <span class="corr" id="xd21e2466" title= -"Bron: prozaîsch">prozaïsch</span> van het begin tot het -einde. De uren maakten geen van die rooskleurige kunstjes, welke dwaze -poëten hun in zulke dagen hebben toegeschreven; en de klokken -liepen, ook niet sneller of langzamer dan in ieder ander -tijdperk<span class="corr" id="xd21e2469" title="Niet in bron">.</span> -De statistieke tijdmeter in het observatorium van mijnheer Gradgrind -bleef elke seconde, die geboren werd, met zijne gewone regelmatigheid -op den kop tikken en begraven.</p> -<p class="par">Zoo kwam de dag, gelijk alle andere dagen komen voor -menschen, die zich maar bij het gezond, verstand houden; en toen hij -kwam, werden in de kerk met de geornamenteerde houten beenen Josiah -Bounderby <span class="ex">Esquire</span> van <span class= -"ex">Coketown</span>, en Louisa, oudste dochter van Thomas Gradgrind -<span class="ex">Esquire</span> van <span class="ex">Stone -Lodge</span>, lid van het Parlement voor genoemde stad, met elkander -getrouwd. En toen zij in den heiligen echt vereenigd waren, begaven zij -zich naar <span class="ex">Stone Lodge</span> om te ontbijten.</p> -<p class="par">Er was bij die heilspellende gelegenheid een gezelschap -van wel onderwezen lieden verzameld, die wisten waarvan alles wat zij -te eten en te drinken kregen gemaakt was, en hoe het ingevoerd of -uitgevoerd werd, in welke hoeveelheden én welke bodems, en of -het inlandsch of buitenlandsch product was, en zoo voorts. De -speelnootjes der bruid, zelfs tot aan de kleine Jane Gradgrind toe, -hadden gevoeglijk met den vermaarden kleinen rekenmeester, die een -jeugdig wonder van aangeboren rekentalent was, gepaard kunnen worden; -en niemand van het gezelschap had eenige malligheid over zich.</p> -<p class="par">Na het déjeuné sprak de bruidegom de -gasten met de volgende woorden aan:</p> -<p class="par">„Heeren en dames, ik ben Josiah Bounderby van -<span class="ex">Coketown</span>. Daar gij mijne vrouw en mij de eer -hebt bewezen van op onze gezondheid en geluk te drinken, vermeen ik u -daarvoor te moeten dankzeggen; hoewel gij, die mij allen kent en weet -wie ik ben, geene mooie redevoering zult verwachten van een man die, -als hij een paal ziet, zegt: „dat is een paal,” en als hij -eene pomp ziet, zegt: „dat is eene pomp,” en er niet toe te -krijgen is om den paal eene pomp of de pomp een paal, of een van beide -een tandenstoker te noemen. Als gij van morgen eene redevoering wilt -hebben, mijn vriend en schoonvader, Tom Gradgrind, is lid van het -Parlement, en dus weet gij waar gij terecht kunt komen. Ik ben uw man -niet. Evenwel, als ik mij eenigszins onafhankelijk gevoel, wanneer ik -vandaag deze tafel rondzie, en bedenk hoe weinig ik er aan dacht om Tom -Gradgrind’s dochter te trouwen, toen ik nog een havelooze -straatjongen was, die nooit zijn gezicht waschte of het was op straat -aan eene pomp, en dat niet meer dan eens om de veertien dagen, hoop ik -dat men mij verontschuldigen zal. Ik hoop dus dat het u niet mishaagt, -dat ik mij onafhankelijk gevoel; zoo ja, dan kan ik het niet helpen. Ik -gevoel mij toch onafhankelijk. Nu heb ik er van gesproken, en gij hebt -er van gesproken, dat ik vandaag met Tom Gradgrind’s dochter ben -getrouwd. Ik ben zeer blij, dat het zoo is. Het is lang mijn wensch -geweest dat het eens zoo wezen zou. Ik heb hare opvoeding gadegeslagen, -en ik geloof, dat zij mijner waardig is. Tegelijkertijd—om er -maar geen doekjes om te winden—geloof ik, dat ook ik harer -waardig ben. Ik dank u dus in ons beider naam voor de welwillendheid, -die gij ons bewezen hebt, en de beste wensch, dien ik voor het -ongetrouwde gedeelte van het aanwezige gezelschap kan uitbrengen, is -deze: ik hoop, dat ieder ongetrouwd vrijer zulk eene goede vrouw mag -vinden als ik gevonden heb. En ik hoop, dat elke ongetrouwde vrijster -zulk een goed man mag vinden als mijne vrouw heeft gevonden.”</p> -<p class="par">Kort na deze redevoering—want men zou een -bruiloftstoertje naar <span class="ex">Lyons</span> doen, dewijl -mijnheer Bounderby de gelegenheid wilde waarnemen, om te zien hoe de -fabrieksarbeiders het in die streken maakten, en of zij ook met gouden -lepels wilden gevoerd worden—begaf het gelukkige paar zich naar -den spoorweg. Toen <span class="pagenum">[<a id="xd21e2503" href= -"#xd21e2503" name="xd21e2503">53</a>]</span>de bruid, voor de reis -gekleed, de trap afkwam, vond zij Tom naar haar staan wachten, met een -gloeiend rood gezicht, hetzij van aandoening of van den wijn, dien hij -onder het déjeuné had gedronken.</p> -<p class="par">„Welk eene cordate meid zijt ge toch, en welk eene -allerbeste zuster, Louisa!” fluisterde Tom.</p> -<p class="par">Zij sloot hem in hare armen, gelijk zij dien dag een -wezen van veel beter aard in hare armen had moeten sluiten, en voor de -eerste maal scheen hare strakke bedaardheid eenigszins geschokt te -worden.</p> -<p class="par">„Oude Bounderby is al klaar,” zeide Tom. -„Het is tijd. Goedendag. Ik zal naar u staan uitkijken, als ge -terugkomt. Zeg eens, lieve Louisa, is dat nu niet razend -prettig!”</p> -</div> -</div> -</div> -<div id="bk2" class="div0 book"> -<h2 class="main">TWEEDE BOEK, MAAIEN.</h2> -<div id="ch17" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XVII.</h2> -<h2 class="main">KANTOORZAKEN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Een zonnige zomerdag. Zoo iets had men somtijds -zelfs te <span class="ex">Coketown</span>.</p> -<p class="par">Bij zulk weder, op een afstand gezien, lag <span class= -"ex">Coketown</span> in een eigenaardigen damp verscholen, die voor de -zonnestralen ondoordringbaar scheen. Men wist alleen dat de stad daar -lag, omdat men wist dat er zonder stad niet zulk een vuile vlek op het -vergezicht had kunnen zijn—een veeg van roet en rook, die -ongeregeld nu naar den eenen, dan naar den anderen kant afdreef, nu -eerzuchtig naar het hemelgewelf opsteeg, dan groezelig langs de aarde -kroop, naarmate de wind aanwakkerde of verflauwde, of naar eene andere -streek omliep; eene dichte, vormlooze dwarrelwolk, met flikkerende -lichtstralen er dwars doorheen, die echter niets dan massa’s van -duisternis zichtbaar maakten.—Zóó deed <span class= -"ex">Coketown</span> zich op een afstand herkennen, al was er nog geen -steen van te zien.</p> -<p class="par">Het verwonderlijkste was, dat de stad nog bestond. Zij -was reeds zoo dikwijls geruïneerd, dat men zich moest verbazen, -hoe zij zoovele schokken had doorgestaan. Zeker was er nooit brozer -porselein dan dat, waarvan de fabrikanten van <span class= -"ex">Coketown</span> gemaakt waren. Men behoefde hen maar even aan te -tasten, en zij vielen zoo gemakkelijk in stukken, dat men wel vermoeden -kon dat zij vroeger al gekraakt waren. Zij werden geruïneerd, als -men van hen vorderde dat zij de arbeidende kinderen naar school zouden -zenden; zij werden geruïneerd als er inspecteurs werden aangesteld -om toezicht in hunne fabrieken te houden; zij werden geruïneerd, -wanneer zulke inspecteurs het voor twijfelachtig hielden of de -eigenaars wel recht hadden om menschen tusschen hunne machinerie te -laten klein-malen; zij werden geheel in den grond geboord, als men er -een wenk van gaf, dat zij misschien niet altijd zooveel rook behoefden -te maken. Behalve mijnheer Bounderby’s gouden lepel, waaraan men -in <span class="ex">Coketown</span> algemeen geloofde, was nog eene -andere fictie daar zeer in zwang. Deze had den vorm van een dreigement. -Wanneer een Coketowner fabrikant begreep, dat hij mishandeld -werd—dat is te zeggen, wanneer men hem niet geheel en al zijn -eigen weg liet gaan en er over sprak om hem voor de gevolgen van -sommige zijner bedrijven verantwoordelijk te stellen—kwam hij -steeds met het geduchte dreigement voor den dag, dat hij „veel -liever al zijn eigendom in de zee wilde smijten.” Dit had den -minister van <span class="corr" id="xd21e2540" title= -"Bron: binnenlansche">binnenlandsche</span> zaken bij verschillende -gelegenheden een doodschrik op het lijf gejaagd.</p> -<p class="par">Evenwel waren de Coketowners toch zoo vaderlandslievend, -dat zij nog nooit hun eigendom in de zee hadden gesmeten, maar -integendeel vriendelijk genoeg waren geweest om er zeer goed op te -passen. Zoo lag daar nog de stad in gindschen damp; en zij werd al -grooter en grooter.</p> -<p class="par">De straten waren op dien zomerdag heet en stofferig, en -de zon was zoo helder, dat zij zelfs door den dikken nevel, die over -<span class="ex">Coketown</span> hing, heen scheen en men haar niet -<span class="pagenum">[<a id="xd21e2550" href="#xd21e2550" name= -"xd21e2550">54</a>]</span>strak kon aanzien. De stokers kwamen uit lage -deuren onder den grond de fabriekwerven op, en zaten op trappen, palen -en staketsels hunne zwarte gezichten af te vegen en naar de hoopen -steenkool te turen. De geheele stad scheen in olie te braden. Overal -heerschte een verstikkende reuk van heete olie. De stoommachines -blonken er van, de kleederen der arbeiders waren er mede besmeerd, en -door al de talrijke verdiepingen der fabriekgebouwen sijpelde en -druppelde zij heen. De dampkring dier Tooverpaleizen geleek naar den -adem van den <span class="ex">Simoum</span>; en hunne bewoners, -smeltende van hitte, sloofden in de woestijn kwijnend voort. Doch geen -warmtegraad maakte de zwaarmoedige olifanten razender of stiller. Hunne -vervelende koppen gingen, in warm en koud, in nat en droog, in fraai en -slecht weder, op dezelfde maat op en neer. De afgemetene beweging -hunner schaduwen op de muren was het surrogaat, dat <span class= -"ex">Coketown</span> voor de schaduw van ritselende boschjes kon -vertoonen; terwijl het voor het zomergegons der insecten, het geheele -jaar door, van den dageraad van maandag tot den avond van zaterdag, het -snorren van spillen en raderen kon aanbieden.</p> -<p class="par">Droomerig snorden zij dien geheelen dag door, en maakten -den voorbijganger nog warmer en slaperiger als hij de brommende muren -der fabrieken genaakte. Zonneblinden en watersprenkelen verkoelden de -voornaamste straten en winkels een weinig; maar de fabrieken, de -steegjes en hofjes werden tot eene gloeihitte geblakerd. Op de rivier, -zwart en dik van opgeloste stoffen, waren eenige jonge knapen aan het -pleizier hebben—een zeldzaam gezicht aldaar—en roeiden eene -wrakke boot voort, die een schuimachtig spoor op het water naliet, -terwijl elke indompeling van een roeiriem een vuilen stank deed -oprijzen. De zon zelve, hoe weldadig ook in het algemeen, was minder -vriendelijk voor <span class="ex">Coketown</span> dan eene harde vorst, -en tuurde zelden met aandacht in de dichtst bevolkte wijken, zonder -meer dood dan leven voort te brengen. Zoo wordt het oog des Hemels -zelfs een boos oog, wanneer er onbekwame of onreine handen worden -gehouden tusschen dat oog en datgene, wat het met zijn blik wil -zegenen.</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit zat in hare namiddagkamer in het -kantoor, aan de schaduwzijde der bradende straat. De kantooruren waren -voorbij, en op dien tijd van den dag vereerde zij meestal de -bestuurskamer, boven het eigenlijke kantoor, met hare hoogst -fatsoenlijke tegenwoordigheid. Hare eigene zitkamer was eene verdieping -hooger en daar was zij elken morgen op haar observatiepost voor het -venster, gereed om mijnheer Bounderby, als hij de straat overstapte, -met het medelijdende knikje, dat een ongelukkig slachtoffer toekwam, te -begroeten. Hij was nu een jaar getrouwd, en mevrouw Sparsit had hem -nooit een oogenblik van haar vastberaden medelijden ontslagen.</p> -<p class="par">Het bankierskantoor van Bounderby en Comp. deed de -heilzame eentonigheid der stad geen geweld aan. Het was insgelijks een -van roode baksteenen gemetseld huis, met zwarte luiken van buiten, -groene rolgordijnen van binnen, eene zwarte straatdeur met eene witte -stoep van twee treden, een koperen naamplaatje en een koperen deurknop -als een sluitteeken. Het was een soort grooter dan het woonhuis van -mijnheer Bounderby, gelijk andere huizen van een tot zes soorten -kleiner waren; in alle andere opzichten was het strikt volgens het -patroon.</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit was er zich van bewust dat zij, door in -den avond tusschen de lessenaars en het schrijfgereedschap te komen -zitten, het kantoor eene vrouwelijke, om niet te zeggen -aristocratische, elegantie mededeelde. Met haar naai—of knoopwerk -bij het venster gezeten, streelde haar het gevoel, dat zij door hare -damesachtige houding het onbehaaglijk kantoorachtige voorkomen van het -vertrek veel verbeterde. Met deze bewustheid van haar veredelenden -invloed, hield zij zich zelve eenigermate voor de Fee van het kantoor. -De lieden uit de stad, die haar in het voorbijgaan zagen zitten, -beschouwden haar als den draak van het kantoor, die de wacht hield over -de schatten der mijn.</p> -<p class="par">Waarin die schatten bestonden, wist mevrouw Sparsit -evenmin als deze voorbijgangers. Gouden en zilveren munt, kostbare -papieren, geheimen die, als zij ontdekt werden, zekere onbestemde -personen (maar zij dacht meestal aan menschen die haar mishaagden) met -een onbestemd ongeluk zouden overstelpen, waren de voornaamste -artikelen op hare denkbeeldige lijst daarvan. Voor het overige wist -zij, dat zij na den kantoortijd de opperheerschappij over alle -kantoormeubelen voerde, en ook over de geslotene ijzeren kamer met drie -sloten, tegen welker deur de kantoorlooper elken avond zijn hoofd -neerlegde op een kermisbed, dat met het hanengekraai weder verdween. -Verder was zij opperheerscheres over zekere gewelven in de -kelderverdieping, die door een hekwerk met scherpe pennen van alle -gemeenschap met de diefachtige wereld waren afgescheiden; en over de -overblijfselen van het loopende kantoorwerk, bestaande uit inktspatten, -afgesletene pennen, gebrokene ouwels en stukjes papier, zoo klein -gescheurd dat zij er, als zij dit beproefde, niets van eenig aanbelang -op kon ontcijferen. Eindelijk was zij voogdesse over een klein arsenaal -van sabels en karabijnen, dreigend boven een der schoorsteenmantels -opgehangen, en over die door de overlevering eerwaardige voorwerpen, -welke de verbeelding nimmer van een <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e2572" href="#xd21e2572" name="xd21e2572">55</a>]</span>rijk -bankierskantoor kan afscheiden—eene rij brandemmers, dingen, die -bij geene gelegenheid van eenig nut kunnen zijn, maar die men waarneemt -dat op de meeste beschouwers een krachtigen moreelen invloed -uitoefenen, bijna gelijk staande met dien van het gemunt metaal.</p> -<p class="par">Eene doove schoonmaakster en de kantoorlooper voltooiden -het gebied van mevrouw Sparsit. Van de doove schoonmaakster zeide het -gerucht dat zij rijk was; en jarenlang had onder de lagere klasse te -<span class="ex">Coketown</span> de voorspelling rondgeloopen, dat zij -eens op een avond, als het kantoor gesloten was, om haar geld zou -vermoord worden. Men hield het er zelfs algemeen voor, dat haar tijd -reeds om was en zij al voorlang had moeten ontsnappen; maar zij behield -haar leven en haar post met eene koppigheid, die veel ergernis en -teleurstelling veroorzaakte.</p> -<p class="par">Het theegoed van mevrouw Sparsit was juist voor haar -gereed gezet op een nuffig tafeltje, met zijne drie pootjes in een zeer -geaffecteerde houding<span class="corr" id="xd21e2581" title= -"Bron: .">,</span> dat zij na den kantoortijd in het gezelschap der -stugge, lange, met leer bekleede bestuurstafel inschoof, die het midden -van het vertrek besloeg. De kantoorlooper plaatste het theeblad daarop, -en drukte als bewijs van hulde zijne kneukels tegen zijn voorhoofd.</p> -<p class="par">„Dankje, Bitzer,” zeide mevrouw Sparsit.</p> -<p class="par">„Ik bedank <i>u</i>, juffrouw,” antwoordde -de kantoorlooper, die er nog even flauw en kleurloos uitzag als toen -hij voor het meisje Nommer Twintig eene definitie van een paard -gaf.</p> -<p class="par">„Alles gesloten, Bitzer?” zeide mevrouw -Sparsit.</p> -<p class="par">„Alles gesloten, juffrouw.”</p> -<p class="par">„En wat nieuws is er vandaag?” hervatte -mevrouw Sparsit, terwijl zij een kop thee voor zich inschonk. „Is -er iets?”</p> -<p class="par">„Wel, juffrouw, ik kan niet zeggen dat ik iets -bijzonders gehoord heb. Ons volkje is een slechte troep, juffrouw; maar -dat is ongelukkig geen nieuws.”</p> -<p class="par">„Wat zijn die onrustige kerels nu weer -doende?” vroeg mevrouw Sparsit.</p> -<p class="par">„Zij gaan hun gang maar op de oude manier, -juffrouw, maken vereenigingen en verbonden en beloven elkander bij te -staan.”</p> -<p class="par">„Het is zeer te beklagen,” zeide mevrouw -Sparsit, met eene strengheid, die haar arendsneus nog krommer en hare -wenkbrauwen nog zwaarder deed worden, „dat de gezamenlijke -meesters zulke vereenigingen van die klasse toelaten.”</p> -<p class="par">„Ja, juffrouw,” zeide Bitzer.</p> -<p class="par">„Daar zij zelven vereenigd zijn, moesten zij -beletten dat er iemand als werkman aangenomen werd, die zich met iemand -anders vereenigde,” zeide mevrouw Sparsit.</p> -<p class="par">„Dat hebben zij ook gedaan, juffrouw,” -antwoordde Bitzer; „maar het lukte niet heel goed.”</p> -<p class="par">„Ik wil niet beweren, dat ik verstand van die -zaken heb,” zeide mevrouw Sparsit met deftigheid, „daar het -lot mij door mijne geboorte in een geheel andere sfeer had geplaatst, -en mijnheer Sparsit, als een Powler, insgelijks buiten den kring van -zulke geschillen was. Ik weet alleen, dat die lieden tot rede gebracht -moeten worden, en dat het hoog tijd is dat dit voor eens en voor altijd -gedaan wordt.”</p> -<p class="par">„Ja, juffrouw,” antwoordde Bitzer, met een -vertoon van grooten eerbied voor het gezag der orakelspreuken van -mevrouw Sparsit. „Gij zoudt het iemand niet duidelijker kunnen -doen begrijpen, juffrouw.”</p> -<p class="par">Daar dit het gewone uur voor hem was, om een -vertrouwelijk praatje met mevrouw Sparsit te hebben, en hij reeds aan -hare oogen had gezien dat zij hem iets wilde vragen, hield hij zich -eene poos bezig met linialen, inktkokers en zoo al meer in orde te -schikken, terwijl de dame haar kop thee uitdronk en door het opene -venster naar de straat keek.</p> -<p class="par">„Is het een drukke dag geweest, Bitzer?” -vroeg mevrouw Sparsit.</p> -<p class="par">„Geen heel drukke dag, mevrouw. Zoo wat een gewone -dag.” Nu en dan liet hij zich het woord „mevrouw” in -plaats van „juffrouw” ontglippen, als eene onwillekeurige -erkentenis van het deftige voorkomen der dame en haar recht op eene -eerbiedige bejegening.</p> -<p class="par">„De klerken,” zeide mevrouw Sparsit, terwijl -zij zorgvuldig een onmerkbaar broodkruimpje van haar linkermofje -veegde, „zijn natuurlijk trouw en ijverig?”</p> -<p class="par">„Ja, juffrouw, dat schikt nogal. Met de gewone -uitzondering.”</p> -<p class="par">Hij bekleedde den vereerenden post van spion en -aangever-generaal op het kantoor, voor welken vrijwilligen dienst hij -met Kerstmis een douceur ontving, boven en behalve zijn wekelijksch -loon. Hij was een buitengemeen schrander, berekenend en voorzichtig -jonkman geworden, die onfeilbaar in de wereld zou vooruitkomen. Zijne -opvoeding had zijn gemoed zoodanig onder bedwang gebracht, dat hij nu -geene neigingen of hartstochten meer had. Al zijne bedrijven waren -uitkomsten van de fijnste en koelste berekening; en het was niet zonder -reden, dat mevrouw Sparsit gewoon was van hem te zeggen, dat zij nooit -een jongmensch met vaster beginselen had gekend. Toen hij zich, na den -dood van zijn vader, had verzekerd, dat zijne moeder te <span class= -"ex">Coketown</span> recht tot onderstand had, had deze uitmuntende -jeugdige beoefenaar der staathuishoudkunde dat recht zoo krachtig voor -haar doen gelden, dat zij sedert in een werkhuis was -opgesloten<span class="corr" id="xd21e2632" title= -"Niet in bron">.</span> Het is echter niet te ontkennen, dat hij haar -een half pond thee in het jaar toestond, hetgeen eene zwakheid van hem -was; vooreerst omdat alle giften de onvermijdelijke strekking<a id= -"xd21e2635" name="xd21e2635"></a> <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e2637" href="#xd21e2637" name="xd21e2637">56</a>]</span>hebben om -den ontvanger tot een bedelaar te maken, en ten tweede omdat het -eenige, wat hij redelijkerwijze met die waar had kunnen doen, zou -geweest zijn, ze voor zoo weinig mogelijk te koopen en voor zooveel als -hij maar met mogelijkheid krijgen kon te verkoopen, daar het thans door -zekere schrijvers duidelijk is bewezen, dat hierin de geheele plicht -des menschen begrepen is—niet een gedeelte van des menschen -plicht, maar het geheel.</p> -<p class="par">„Dat schikt nogal, juffrouw; met de gewone -uitzondering,” herhaalde Bitzer.</p> -<p class="par">„Ah ah!” zeide mevrouw Sparsit, schudde haar -hoofd boven haar theekopje en nam toen een langen slok.</p> -<p class="par">„Mijnheer Thomas, juffrouw. Ik twijfel zeer aan -mijnheer Thomas. Zijne manieren bevallen mij gansch niet.”</p> -<p class="par">„Bitzer,” zeide mevrouw Sparsit op een zeer -nadrukkelijken toon, „weet gij niet wat ik u eens gezegd heb over -het noemen van namen?”</p> -<p class="par">„Ik verzoek u verschooning, juffrouw. Het is waar -dat gij mij gewaarschuwd hebt tegen het noemen van namen, en dat het -ook het best is dit te vermijden.”</p> -<p class="par">„Wees zoo goed om te bedenken, dat ik hier een -post van vertrouwen bekleed,” zeide mevrouw Sparsit zeer -statelijk. „Ik heb hier een post van vertrouwen, Bitzer, onder -mijnheer Bounderby. Hoe onwaarschijnlijk mijnheer Bounderby en ik zelf -het zou gevonden hebben, dat hij mijn patroon zou worden, kan ik hem, -die mij een jaarlijksch compliment maakt, niet anders dan in dat licht -beschouwen. Ik heb van mijnheer Bounderby alle erkentenis van mijn -maatschappelijken rang en mijne afkomst genoten, die ik met -mogelijkheid kon verwachten—meer, veel meer zelfs. En daarom wil -ik mijn patroon met nauwgezette stiptheid getrouw zijn. En ik houd het -er niet voor, ik wil het er niet voor houden,” zeide mevrouw -Sparsit, die een zeer grooten voorraad van eer en zedelijkheid in -magazijn had, „dat ik hem met nauwgezette stiptheid getrouw zou -zijn, indien ik toeliet dat er onder dit dak namen genoemd worden, die -ongelukkig—zeer ongelukkig—daaraan is niet te -twijfelen—met den zijnen in betrekking staan.”</p> -<p class="par">Bitzer drukte zijne kneukels nog eens tegen zijn -voorhoofd en verzocht nog eens verschooning.</p> -<p class="par">„Neen, Bitzer,” vervolgde mevrouw Sparsit, -„zeg: „een persoon,” en ik zal u aanhooren; maar als -gij „mijnheer Thomas” zegt, moet gij mij -verontschuldigen.”</p> -<p class="par">„Met de gewone uitzondering, juffrouw,” -zeide Bitzer, den aangewezen uitweg inslaande, „van een -persoon.”</p> -<p class="par">„Ah-h!” mevrouw Sparsit herhaalde dien -uitroep, en tevens haar hoofdschudden over haar kopje en den langen -slok, alsof zij het gesprek weder opnam op het punt waar het gestoord -was geworden.</p> -<p class="par">„Één persoon, juffrouw,” zeide -Bitzer, „is nooit geweest wat hij had moeten zijn, zoolang hij -hier is. Hij is een losbandige knaap, een verkwister en een luiaard. -Hij is zijn zout niet waard, juffrouw; en hij zou dat ook niet krijgen, -als hij geene vriendin uit zijne familie aan het hof had, -juffrouw.”</p> -<p class="par">„Ah-h!” zeide mevrouw Sparsit, nogmaals -treurig haar hoofd schuddende.</p> -<p class="par">„Ik hoop maar, juffrouw,” vervolgde Bitzer, -„dat die vriendin hem de middelen niet zal verschaffen om zoo -voort te gaan. Anders, juffrouw, weten wij wel uit wiens zak dat geld -komt.”</p> -<p class="par">„Ah-h!” zuchtte mevrouw Sparsit alweder en -schudde nogmaals treurig het hoofd.</p> -<p class="par">„Hij is te beklagen, juffrouw. De laatste persoon, -dien ik meende, is te beklagen, juffrouw,” zeide Bitzer.</p> -<p class="par">„Ja, Bitzer,” antwoordde mevrouw Sparsit, -„ik heb altijd zijne verblinding -beklaagd—altijd.”</p> -<p class="par">„Wat den eersten persoon betreft, juffrouw,” -zeide Bitzer, terwijl hij zijne stem liet dalen en naderbij kwam, -„hij heeft zoo weinig overleg als iemand van de lieden hier in de -stad. En gij weet wel hoe weinig overleg zij hebben. Niemand zou kunnen -wenschen dat beter te weten, dan eene dame van uwe afkomst het -weet.”</p> -<p class="par">„Zij zouden wèl doen,” antwoordde -mevrouw Sparsit, „als zij aan u een voorbeeld namen, -Bitzer.”</p> -<p class="par">„Wel verplicht, juffrouw. Maar daar gij zoo goed -zijt om van mij te spreken, zie mij dan eens aan, juffrouw. Ik heb al -een weinigje opgespaard, juffrouw. Dat douceur, dat ik met Kerstmis -krijg, juffrouw—ik raak er nooit aan. Zelfs mijn weekgeld verteer -ik niet geheel, hoewel het niet hoog is, juffrouw. Waarom kunnen zij -niet doen zooals ik gedaan heb, juffrouw? Wat de eene mensch kan doen, -kan de ander ook.”</p> -<p class="par">Dit behoorde insgelijks onder de fictiën van -<span class="ex">Coketown</span>. Een kapitalist, die een halven -schelling tot zestien duizend pond had doen aangroeien, veinsde zich -altijd te verwonderen, waarom de zestig duizend fabriekarbeiders om hem -heen dit ook niet deden, en rekende het elk van hen min of meer tot -verwijt, dat ook hij dit kunststukje niet volbracht. „Wat ik -gedaan heb, kunt gij ook doen. Waarom gaat gij dan niet heen en doet -het?”</p> -<p class="par">„Wat hunne behoefte aan uitspanning betreft, -juffrouw,” hervatte Bitzer, „dat is maar onzin en gekheid. -Ik heb geene behoefte aan uitspanningen; die heb ik nooit gehad, en zal -ze nooit hebben; ik houd er niet eens van. En wat hunne vereenigingen -aangaat, ik twijfel niet, of er zijn velen van hen, die door op -elkander <span class="pagenum">[<a id="xd21e2685" href="#xd21e2685" -name="xd21e2685">57</a>]</span>te letten en aan te geven, nu en dan -eene kleinigheid, hetzij in geld of gunst, konden verdienen en zoo hun -bestaan verbeteren. Waarom verbeteren zij het dan niet, juffrouw? Dat -is de eerste zorg van een redelijk schepsel, en dat is het juist wat -zij voorgeven te wenschen.”</p> -<p class="par">„Ja, wèl voorgeven,” zeide mevrouw -Sparsit.</p> -<p class="par">„Onophoudelijk, juffrouw, zoodat wij er waarlijk -een walging van krijgen, hooren wij hen van hunne vrouwen en kinderen -spreken,” zeide Bitzer. „Zie mij dan eens aan, juffrouw. Ik -verlang niet naar vrouw en kinderen. En waarom doen zij het -dan?”</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e2693width"><img src="images/p057.jpg" alt= -"WELK EEN COMISCH SCHOONBROEDER ZIJT GIJ TOCH! (Blz. 64)." width="720" -height="487"> -<p class="figureHead">WELK EEN COMISCH SCHOONBROEDER ZIJT GIJ TOCH! -(Blz. 64).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">„Omdat zij onoverleggend zijn,” antwoordde -mevrouw Sparsit.</p> -<p class="par">„Ja, juffrouw,” hervatte Bitzer, „daar -zit het juist. Als zij meer overleg hadden en minder koppig waren, -juffrouw, wat zouden zij dan doen? Zij zouden zeggen: terwijl mijn -hoed—of terwijl mijne pet, al naar het uitkomt, -juffrouw—mijn geheele huisgezin bedekt, heb ik er maar -één den kost te geven, en dat is de persoon, dien ik het -liefst den kost geef.”</p> -<p class="par">„Juist,” zeide mevrouw Sparsit en hapte in -een gebakje.</p> -<p class="par">„Ik ben u wel verplicht, juffrouw,” zeide -Bitzer, wederom zijne kneukels tegen zijn voorhoofd duwende, tot dank -voor de gunst van mevrouw Sparsit’s leerzaam onderhoud. -„Moet ge ook nog wat heet water hebben, juffrouw, of is er iets -anders dat ik voor u kan halen?”</p> -<p class="par">„Op het oogenblik niet, Bitzer.”</p> -<p class="par">„Wel verplicht, juffrouw. Ik zou u niet gaarne -onder den maaltijd willen storen, juffrouw, vooral niet onder de thee, -waarop ik weet dat gij bijzonder gesteld zijt,” zeide Bitzer, -zijn hals uitrekkende om van de plek waar hij stond op straat te zien; -„maar ik zie daar een heer, die al eene poos voor het huis naar -boven heeft staan kijken, en nu is hij de straat overgestoken alsof hij -wilde aankloppen. Dat is hij zeker, die daar klopt, -juffrouw.”</p> -<p class="par">Hij stapte naar het venster, stak zijn hoofd daarbuiten, -en nadat hij het weder had binnengehaald bevestigde hij zijne gissing -met een: „Ja, juffrouw. Zoudt ge willen, dat die heer werd -binnengelaten, juffrouw?”</p> -<p class="par">„Ik weet niet wie het zijn kan,” antwoordde -mevrouw Sparsit, haar mond afvegende en hare mofjes gladstrijkende.</p> -<p class="par">„Het is duidelijk een vreemdeling, -juffrouw.”</p> -<p class="par">„Wat een vreemdeling op dezen tijd van den avond -aan het kantoor kan noodig hebben, of het moet om zaken zijn, waarvoor -het toch te <span class="pagenum">[<a id="xd21e2718" href="#xd21e2718" -name="xd21e2718">58</a>]</span>laat is, begrijp ik niet,” zeide -mevrouw Sparsit: „maar ik bekleed hier een post van vertrouwen, -en ik zal mij nooit daaraan onttrekken. Als het een gedeelte van den -plicht is, dien ik op mij heb genomen, om hem te spreken, dan zal ik -met hem spreken. Doe gelijk gij zelf het best oordeelt, -Bitzer.”</p> -<p class="par">Hier herhaalde de vreemdeling, die de grootmoedige -woorden van mevrouw Sparsit niet hooren kon, zijn kloppen met zooveel -kracht, dat Bitzer naar beneden snelde om de deur te openen; terwijl -mevrouw Sparsit de voorzorg nam van haar tafeltje met al wat er op -stond in eene kast te bergen, en zich toen naar boven haastte, om, zoo -het noodig was, met des te grooter deftigheid voor den dag te -komen.</p> -<p class="par">„Met uw verlof, juffrouw, mijnheer zou u willen -spreken,” zeide Bitzer, met zijn oog voor het sleutelgat van -mevrouw Sparsit’s kamerdeur. Mevrouw Sparsit, die van deze -tusschentijd gebruik gemaakt had om hare muts terecht te zetten, ging -nu met klassieke gelaatstrekken weder de keldertrap af, en trad de -bestuurskamer binnen in de houding eener Romeinsche matrone, die zich -buiten de poort begeeft om met een aanrukkenden vijand te -onderhandelen.</p> -<p class="par">Daar de vreemdeling naar het venster was gekuierd en nu -onverschillig naar buiten keek, maakte deze statige intrede zeer weinig -indruk op hem. Hij stond zoo koelbloedig als men zich maar verbeelden -kan bij zich zelven te fluiten, met zijn hoed nog op het hoofd en zeker -uitzicht van afmatting en lusteloosheid, gedeeltelijk een gevolg van de -buitengewone warmte, gedeeltelijk van zijn buitengewoon fatsoen; want -met een half oog kon men al zien dat hij een echte <span class= -"ex">gentleman</span> was, volkomen naar het laatste patroon gemaakt, -wien alles verveelde en die aan even weinig geloofde als Lucifer -zelf.</p> -<p class="par">„Ik hoor, mijnheer,” zeide mevrouw Sparsit, -„dat ge mij verlangt te spreken.”</p> -<p class="par">„O, neem mij niet kwalijk,” zeide hij, zich -omkeerende en zijn hoed afnemende, „ik verzoek wel -verschooning.”</p> -<p class="par">„Hm!” dacht mevrouw Sparsit, terwijl zij -eene statige buiging maakte. „Vijf en dertig, goed uitzicht, goed -postuur, goede tanden, goede stem, welgemanierd, welgekleed, donker -haar, levendige oogen.” Dit alles merkte mevrouw Sparsit met hare -vrouwelijke schranderheid op—gelijk de sultan die zijn hoofd in -den emmer met water stak—in het oogenblikje terwijl zij dook en -zich weder oprichtte.</p> -<p class="par">„Wees zoo goed om plaats te nemen, -mijnheer,” zeide mevrouw Sparsit.</p> -<p class="par">„Wel verplicht. Laat mij maar zoo staan.” -Hij zette een stoel voor haar, maar bleef zelf achteloos tegen de tafel -staan leunen. „Ik heb mijn knecht aan het station gelaten om voor -de bagage te zorgen—een bijzonder zware trein en een aantal -koffers in den goederenwagen—en ben maar voortgewandeld om eens -rond te kijken. Eene zonderlinge plaats, deze stad. Mag ik wel vragen -of het hier <span class="ex">altijd</span> zoo zwart is?”</p> -<p class="par">„Doorgaans veel zwarter,” antwoordde mevrouw -Sparsit op hare niets vergoelijkende manier.</p> -<p class="par">„Is het mogelijk! Excuseer mij—gij zijt hier -niet geboren zou ik denken?”</p> -<p class="par">„Neen, mijnheer,” antwoordde mevrouw -Sparsit. <span class="corr" id="xd21e2749" title= -"Niet in bron">„</span>Het is mijn geluk of mijn ongeluk -geweest—ik weet niet hoe ik het noemen zal—om, eer ik -weduwe werd, mij in een geheel anderen kring te bewegen. Mijn man was -een Powler.”</p> -<p class="par">„Neem mij niet kwalijk,” zeide de -vreemdeling; „was een...”</p> -<p class="par">„Een Powler,” herhaalde mevrouw Sparsit.</p> -<p class="par">„Van de familie Powler?” zeide de -vreemdeling, nadat hij een oogenblik had nagedacht. Mevrouw Sparsit gaf -door een knikje hare toestemming te kennen, en de vreemdeling scheen -een weinigje meer afgemat dan te voren.</p> -<p class="par">„Gij moet u hier zeer vervelen!” was de -gevolgtrekking, die hij uit het ontvangen bericht opmaakte.</p> -<p class="par">„Ik ben de nederige dienares der omstandigheden, -mijnheer,” antwoordde mevrouw Sparsit, „en ik heb mij zelve -sedert lang onderschikt aan de macht, die mijn leven -bestuurt.”</p> -<p class="par">„Zeer philosophisch,” hernam de vreemdeling, -„en zeer loffelijk en voorbeeldig en...” Het scheen hem -niet de moeite waardig dit gezegde ten einde te brengen, en dus speelde -hij verstrooid met zijn horlogeketting.</p> -<p class="par">„Mag ik zoo vrij zijn u te vragen, -mijnheer,” zeide mevrouw Sparsit, „waaraan ik de eer te -danken heb van...”</p> -<p class="par">„Wel zeker,” antwoordde de vreemdeling. -„Zeer verplicht dat gij er mij aan herinnert. Ik heb een brief -van introductie aan mijnheer Bounderby, den bankier, bij mij. Onder het -wandelen door deze buitengemeen zwarte stad, terwijl men in mijn hotel -het diner gereedmaakte, vroeg ik iemand wien ik ontmoette—een van -de werklieden, die een stortbad van iets slibberigs scheen genomen te -hebben, dat waarschijnlijk onder de materialen zal -behooren...”</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit boog haar hoofd.</p> -<p class="par">„Waar mijnheer Bounderby, de bankier, woonde, en -hij, waarschijnlijk niet beter wetende, wees mij naar het kantoor. Ik -vermeen evenwel, dat mijnheer Bounderby niet woonachtig is in het -gebouw, waar ik de eer heb deze opheldering aan te bieden.”</p> -<p class="par">„Neen, mijnheer,” antwoordde mevrouw -Sparsit, „dat doet hij ook niet.”</p> -<p class="par">„Wel verplicht. Ik had juist geen oogmerk om nu -mijn brief te overhandigen, maar om <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e2777" href="#xd21e2777" name="xd21e2777">59</a>]</span>den tijd -te korten, kuierde ik toch maar eens naar het kantoor, en toen ik het -geluk had van u voor dat venster te zien,” en met eene lichte -buiging wuifde hij even met de hand naar het venster, „eene dame -van zulk een deftig en innemend voorkomen, begreep ik niet beter te -kunnen doen dan de vrijheid te nemen van die dame te vragen, waar -mijnheer Bounderby, de bankier, eigenlijk woont. En dit waag ik dus -thans, met alle gepaste verontschuldigingen, te doen.”</p> -<p class="par">De achteloosheid en onverschilligheid zijner manieren -werden, naar het gevoelen van mevrouw Sparsit, genoegzaam vergoed door -zekere ongedwongene galanterie, waarmede hij haar tegelijk zijne hulde -bewees. Daar stond hij bij voorbeeld tegen de tafel te leunen, zoodat -hij er bijna op zat, maar tegelijk boog hij zich zachtjes aan naar haar -over, alsof hij eene aantrekkingskracht in haar erkende, die haar op -hare manier bekoorlijk maakte.</p> -<p class="par">„Een bankierskantoor, dat weet ik, is altijd -wantrouwig; officieel <span class="ex">moet</span> het dat ook -zijn,” vervolgde de vreemdeling, met eene losheid en vlugheid van -spraak, die insgelijks innemend waren, en zijne woorden een klank -gaven, alsof er iets veel meer verstandigs of geestigs in school dan -inderdaad het geval was—hetgeen misschien eene schrandere vinding -was van den stichter dezer talrijke secte, wie die groote man dan ook -mag zijn geweest—„en daarom mag ik wel aanmerken, dat mijn -brief—hier is hij—van het Parlementslid voor deze stad -komt—Gradgrind,—wien ik in <span class="ex">Londen</span> -het genoegen heb van te kennen.”</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit herkende de hand, zeide dat zulk eene -bevestiging geheel onnoodig was, en gaf daarop het adres van mijnheer -Bounderby met alle vereischte terechtwijzingen.</p> -<p class="par">„Duizendmaal dank,” zeide de vreemdeling. -„Natuurlijk zult gij den bankier zeer wel kennen?”</p> -<p class="par">„Ja, mijnheer,” antwoordde mevrouw Sparsit. -„In mijne afhankelijke betrekking tot hem heb ik hem tien jaren -lang gekend.”</p> -<p class="par">„Eene gansche eeuwigheid! Ik meen, dat hij met -Gradgrind’s dochter getrouwd is?”</p> -<p class="par">„Ja, mijnheer, zeide mevrouw Sparsit, eensklaps -hare tanden samenklemmende. „Hij heeft—die eer.”</p> -<p class="par">„Die dame is eene groote philosofe, heeft men mij -gezegd?”</p> -<p class="par">„Inderdaad, mijnheer,” zeide mevrouw -Sparsit. „Zou zij dat?”</p> -<p class="par">„Excuseer mijne onbescheidene -nieuwsgierigheid,” hervatte de vreemdeling, op een verzoenenden -toon, die mevrouw Sparsit’s wenkbrauwen deed ophelderen, -„maar gij kent de familie en gij kent de wereld. Is die dame -wezenlijk zoo geducht? Haar vader geeft haar den naam van zoo -vervaarlijk verstandig, dat ik brand van verlangen om het rechte te -weten. Is zij volkomen ongenaakbaar? Zoo knap, dat men er van versteld -staat en voor terugschrikt? Ik zie wel, aan uw geheimzinnig -<span class="corr" id="xd21e2806" title="Bron: lachtje">lachje</span>, -dat gij zoo niet denkt. Gij hebt balsem in mijne angstige ziel gegoten. -En nu hare jaren. Veertig? Vijf en dertig?”</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit begon hardop te lachen.</p> -<p class="par">„Nog half een kind,” zeide zij. „Nog -geen twintig toen zij trouwde<span class="corr" id="xd21e2813" title= -"Bron: ,">.</span>”</p> -<p class="par">„Ik verzeker u op mijne eer, mevrouw -Powler,” zeide de vreemdeling, zich van de tafel losrukkende, -waaraan hij eerst scheen vastgeplakt, „dat ik nooit in mijn leven -zoo verbaasd ben geweest.”</p> -<p class="par">Het scheen waarlijk een geweldigen indruk op hem te -maken. Hij zag haar, die hem dit bericht had gegeven, ruim eene halve -minuut lang aan, en scheen al dien tijd die verrassing voor zijn geest -te hebben.</p> -<p class="par">„Ik verzeker u, mevrouw Powler,” zeide hij -toen zeer afgemat, „dat de gezegden van haar vader mij eene -gerimpelde, steenharde rijpheid hadden doen verwachten. Ik ben u zeer -verplicht, dat gij zulk eene ongerijmde vergissing hebt terecht -gebracht. Ik bid u, verschoon mijne indringendheid. Duizendmaal dank. -Goedenavond.”</p> -<p class="par">Hij ging buigende heen; en mevrouw Sparsit, achter het -venstergordijn verborgen, zag hem langzaam de straat aan den -schaduwkant afkuieren, door alle voorbijgangers opgemerkt.</p> -<p class="par">„Wat denkt gij van dien heer, Bitzer?” zeide -zij, toen de kantoorlooper kwam om het theegoed weg te halen.</p> -<p class="par">„Hij moet veel geld aan zijne kleeren besteden, -juffrouw.”</p> -<p class="par">„Dat moet erkend worden,” zeide mevrouw -Sparsit, „maar hij is ook keurig gekleed.”</p> -<p class="par">„Ja, juffrouw, als dat het geld waard -is.”</p> -<p class="par">„Buitendien, juffrouw,” hervatte Bitzer, -terwijl hij de tafel wat opwreef; „hij ziet er mij uit alsof hij -speelde.”</p> -<p class="par">„Hazardspelen is onzedelijk,” antwoordde -mevrouw Sparsit.</p> -<p class="par">„Het is belachelijk, juffrouw,” antwoordde -Bitzer, „want de kansen zijn altijd ten nadeele der -spelers.”</p> -<p class="par">Hetzij de warmte mevrouw Sparsit hinderde, of wat er -anders de reden van was, zij werkte dien avond niet. Zij zat nog voor -het venster toen de zon achter den rook begon weg te zinken; zij zat -nog voor het venster toen de rook gloeiend rood werd, toen hij zijne -kleur weder verloor, en toen de duisternis langzaam uit den grond -scheen op te rijzen en al hooger en hooger op te kruipen naar de daken -der huizen, naar de kerktorens, naar de toppen der fabriekschoorsteenen -en zoo tot aan de lucht. Zonder licht te laten brengen, bleef mevrouw -Sparsit voor het venster zitten, met de handen in den <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e2841" href="#xd21e2841" name= -"xd21e2841">60</a>]</span>schoot, en zonder veel op de geluiden van den -avond te letten: het schreeuwen van jongens, het blaffen van honden, -het rammelen van wagens, de voetstappen en stemmen van voorbijgangers, -het schelle geroep van kooplieden op straat, het kletteren van houten -overschoenen, toen het tijd werd dat deze voorbijkwamen, en eindelijk -het opzetten der luiken voor de winkelvensters. Niet voordat de -kantoorlooper haar kwam waarschuwen, dat haar eenvoudig avondmaal -gereed stond, wekte mevrouw Sparsit zich zelve uit haar gepeins, en -bracht zij hare zwarte wenkbrauwen—zoo gerimpeld alsof er een -strijkijzer noodig zou zijn om ze weder glad te krijgen—naar -boven.</p> -<p class="par">„O hoe zot!” zeide mevrouw Sparsit toen zij -alleen aan haar <span class="ex">soupertje</span> zat. Wat zij -eigenlijk meende zeide zij niet; zij kan toch bezwaarlijk hare -bestellen gemeend hebben.</p> -</div> -</div> -<div id="ch18" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XVIII.</h2> -<h2 class="main">MIJNHEER JAMES HARTHOUSE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">De partij van Gradgrind had helpers noodig om de -Gratiën te vermoorden. Zij zocht overal recruten te werven; en -waar kon zij gemakkelijker recruten vinden dan onder die overbeschaafde -<span class="ex">gentlemen</span>, die, daar zij ontdekt -hadden<span class="corr" id="xd21e2858" title="Bron: .">,</span> dat -alles even weinig—dat is niets—waardig is, daarom voor -alles gereed waren?</p> -<p class="par">Bovendien hadden de edele geesten, die zich tot deze -trotsche hoogte hadden verheven, iets aantrekkelijks voor velen uit de -school van Gradgrind. Deze bewonderden die overbeschaafde <span class= -"ex">gentlemen</span>; zij hielden zich alsof zij het niet deden, maar -het was toch zoo. Om hen na te bootsen, werden zij ook flauw en traag; -zij kauwden hunne woorden evenals zij, en dischten met hetzelfde -voorkomen van lustelooze onverschilligheid de beschimmelde portietjes -staathuishoudkunde op, waarop zij hunne leerlingen onthaalden. Nooit -voorheen had men op de wereld zulk een wonderlijk tweeslachtig ras -gezien, als aldus werd voortgebracht.</p> -<p class="par">Onder de overbeschaafde <span class= -"ex">gentlemen</span>, die niet geheel tot de school van Gradgrind -behoorden, was er een van goede familie en nog beter voorkomen, met een -gelukkig talent voor het luimige, waarmede hij eens een ontzaglijken -indruk op het Huis der Gemeenten had gemaakt, bij gelegenheid dat hij -dit onthaalde op het verslag van een ongeluk op een spoorweg, uit zijn -oogpunt en dat van den Raad van Toezicht beschouwd, waarbij de -zorgvuldigste beambten, die men ooit gekend had, aangesteld door de -onbekrompenste directie, waarvan men ooit had gehoord, geholpen door de -fraaiste mechanische toestellen, die hem ooit had uitgevonden, alles -gebezigd op de beste baan, die ooit was aangelegd, vijf menschen om -hals geholpen en twee en dertig gekwetst hadden, door eene -toevalligheid zonder welke het uitmuntende van het geheele stelsel -eigenlijk incompleet zou zijn geweest. Onder de verslagenen was eene -koe en onder de gevondene en ongeëigende voorwerpen eene -weduwe-rouwmuts; en de achtingswaardige volksvertegenwoordiger had, -door deze muts aan de koe op te zetten, den lachlust van het Huis (dat -een fijn gevoel voor het luimige heeft) zoodanig geprikkeld, dat het -niet meer ernstig van de lijkschouwing kon hooren spreken, en onder -gelach en gejuich de spoorwegdirectie van alle verantwoording -vrijsprak.</p> -<p class="par">Nu had deze heer een broeder van nog beter voorkomen dan -hij, die eerst een proefje van het leven had genomen als kornet bij de -dragonders, en het vervelend had gevonden, toen nog een proefje er van -in het gevolg van een Engelsch minister buitenslands, en het weder -vervelend had gevonden; toen naar <span class="ex">Jeruzalem</span> was -gereisd en zich daar verveeld had; en toen met een jacht door de wereld -had omgedwaald en zich overal had verveeld. Tegen dezen heer zeide het -bovengemelde achtingswaardige en luimige Parlements-lid eens op een -broederlijken toon: „Jem, er is goede kans onder de mannen van -feiten en cijfers. Zij hebben nog helpers noodig. Waarom zoudt gij u -niet door de statistiek in het Parlement laten brengen?” Jem, -eenigszins ingenomen met het nieuwe van dit denkbeeld en zeer verlegen -om eene verandering, was evenzeer gereed voor de statistiek als voor -iets anders. Hij keek dus een paar boeken door, en zijn broeder -bazuinde het uit onder de mannen van feiten en cijfers, en zeide: -„Als gij voor de eene of andere plaats een jongen in het -Parlement wilt brengen, die er knap uitziet en eene drommels mooie -redevoering kan houden, neem dan mijn broeder Jem, want hij is uw -man.” Na eenige proefnemingen in openbare vergaderingen, werd Jem -door mijnheer Gradgrind en een raad van politieke wijzen goedgekeurd, -en men besloot hem naar <span class="ex">Coketown</span> te zenden, om -zich daar en in den omtrek bekend te maken. Zoo kwam Jem aan den brief, -dien hij den vorigen avond aan mevrouw Sparsit had laten zien en dien -mevrouw Bounderby nu voor zich had, met het adres: „Josiah -Bounderby, <span class="ex"><span class="corr" id="xd21e2880" title= -"Bron: Ésquire">Esquire</span></span>, Bankier te <span class= -"ex">Coketown</span>. Tot bijzondere introductie van James Harthouse, -<span class="ex">Esquire</span>. Thomas Gradgrind.”</p> -<p class="par">Binnen een uur na het ontvangen dezer <span class="corr" -id="xd21e2891" title="Bron: dépeche">dépêche</span> -en het kaartje van mijnheer James Harthouse, zette mijnheer Bounderby -zijn hoed op en ging naar het hotel. Daar vond hij mijnheer Harthouse, -die uit het venster stond te kijken, in zulk eene jammerlijk -neerslachtige <span class="pagenum">[<a id="xd21e2894" href= -"#xd21e2894" name="xd21e2894">61</a>]</span>stemming, dat hij reeds -half genegen was om maar van de zaak af te zien.</p> -<p class="par">„Mijn naam, mijnheer,” zeide de -binnenkomende, „is Josiah Bounderby van <span class= -"ex">Coketown</span>.”</p> -<p class="par">Mijnheer James Harthouse was zeer verheugd (hoewel men -het hem niet kon aanzien) over een genoegen, dat hij zoolang had -verwacht.</p> -<p class="par">„<span class="ex">Coketown</span>, -mijnheer,” zeide Bounderby, zich stevig op een stoel zettende, -„is de soort van plaats niet waaraan gij gewoon zijt. Als gij het -mij dus wilt veroorloven—of hetzij gij wilt of niet, want ik ben -een rondborstig man—zal ik er u iets van zeggen eer wij verder -gaan.”</p> -<p class="par">Mijnheer Harthouse zou verrukt wezen.</p> -<p class="par">„Houd u daar niet al te zeker van,” zeide -Bounderby. <span class="corr" id="xd21e2913" title= -"Niet in bron">„</span>Ik beloof het u niet. Vooreerst, gij ziet -onzen rook. Die is eten en drinken voor ons. Hij is het gezondste ding -op de wereld in alle opzichten en vooral voor de long. Als gij een van -hen zijt, die willen dat wij hem zullen laten verteren, ben ik uw -tegenstander. Wij zullen de bodems onzer stoomketels niet sneller gaan -verslijten dan wij nu doen, voor alle sentimenteele kwezelpraat in -<span class="ex">Groot-Brittannië</span> en <span class= -"ex">Ierland</span>.”</p> -<p class="par">„Mijnheer Bounderby,” antwoordde mijnheer -Harthouse, „ik verzeker u, dat ik geheel en volkomen van uwe -gedachten ben—volgens overtuiging.”</p> -<p class="par">„Ik ben blij dit te hooren,” zeide -Bounderby. „Nu hebt gij ook zonder twijfel een boel hooren praten -over het werk in onze fabrieken, niet waar? Heel goed! Ik zal u de zaak -doen kennen gelijk zij is. Het is het pleizierigste werk, en het -lichtste werk, en het best betaalde werk dat er bestaat. Nog meer dan -dat; wij zouden de fabrieken zelven niet meer kunnen verbeteren, of wij -zouden Smirnasche tapijten op den grond moeten leggen—en -zóó ver zullen wij niet gaan.”</p> -<p class="par">„Gij hebt volkomen gelijk, mijnheer -Bounderby.”</p> -<p class="par">„Ten laatste,” zeide Bounderby, „wat -onze arbeiders betreft. Er is geen hand in deze stad, mijnheer, man, -vrouw of kind, of hij heeft maar één voornaam doel in het -leven. Dat doel is, schildpadsoep, en wildbraad te eten en met een -gouden lepel gevoerd te worden—maar geen van allen zullen zij -ooit schildpadsoep en wildbraad eten of met een gouden lepel gevoerd -worden, dat beloof ik u. En nu kent gij de stad.”</p> -<p class="par">Mijnheer Harthouse betuigde, dat hij dit kort begrip der -geheele quaestie van <span class="ex">Coketown</span> uiterst leerzaam -had gevonden en er geheel door opgebeurd was.</p> -<p class="par">„Ja, ziet gij,” hervatte Bounderby, -„het ligt in mijn karakter, dat ik tot volle verstandhouding met -iemand wil komen, vooral met een publiek persoon, als ik met hem kennis -maak. Nu heb ik u nog maar één ding meer te zeggen, -mijnheer Harthouse, eer ik u verzeker, van het genoegen, waarmede ik -aan den aanbevelingsbrief van mijn vriend, Tom Gradgrind, zal -beantwoorden. Gij moet u zelven niet bedriegen door u een oogenblik te -verbeelden, dat ik een man van afkomst ben. Ik ben eene echte spruit -van het janhagel, van het uitvaagsel der maatschappij.”</p> -<p class="par">Indien iets nog Jem’s belangstelling in mijnheer -Bounderby had kunnen verhoogen, zou het dit zijn geweest—zoo -zeide hij tenminste.</p> -<p class="par">„Zoo geven wij elkander dus op gelijken voet de -hand,” zeide Bounderby. „Ik zeg op gelijken voet, omdat ik, -hoewel ik weet wat ik ben, en beter dan iemand zeggen kan hoe diep de -modderpoel was waaruit ik mij heb omhoog gewerkt, even trotsch ben als -gij. Ik ben even trotsch als gij. En nu ik mijne onafhankelijkheid op -eene behoorlijke manier heb doen gelden, mag ik er toe overgaan om te -vragen, hoe gij vaart, en ik hoop, dat ge tamelijk wel zijt.”</p> -<p class="par">„Nog beter dan anders,” gaf mijnheer -Harthouse te verstaan, „door de gezonde lucht van <span class= -"ex">Coketown</span>,” en mijnheer Bounderby nam dit antwoord -zeer gunstig op.</p> -<p class="par">„Misschien weet gij,” zeide hij, „of -misschien weet gij niet, dat ik met Tom Gradgrind’s dochter -getrouwd ben. Indien gij niets beters te doen hebt dan eens met mij -door de stad te wandelen, zal ik u gaarne bij Tom Gradgrind’s -dochter introduceeren.”</p> -<p class="par">„Mijnheer Bounderby,” antwoordde Jem, -„gij voorkomt mijne dierbaarste wenschen.”</p> -<p class="par">Zij gingen zonder meer te spreken op weg en mijnheer -Bounderby geleidde zijn nieuwen bekende, die zoo sterk bij hem afstak, -naar het huis van rooden baksteen, met de zwarte luiken van buiten, de -groene rolgordijnen van binnen en de zwarte deur boven de witte stoep -van twee treden; en in de voorkamer van dat huis trad hun weldra het -zonderlingste vrouwelijk wezen te gemoet, dat mijnheer James Harthouse -nog ooit gezien had. Zij was zoo gedwongen en toch zoo achteloos, zoo -stroef en toch zoo wakker, zoo koel en trotsch en toch zoo pijnlijk -beschaamd over de snoevende nederigheid van haar -echtgenoot—waarvan zij huiverde alsof ieder blijk daarvan een -slag of een dolksteek was—dat het waarnemen van zulk eene vrouw -hem een geheel nieuwe aandoening gaf. Haar gezicht was niet minder -opmerkelijk dan hare manieren. Hare trekken waren bevallig, maar hun -natuurlijk spel werd onder zulk een strakheid bedwongen, dat het -onmogelijk was de ware uitdrukking daarvan te raden. Volkomen -onverschillig, geheel zeker van zich zelve, nooit verlegen, en toch -nooit op haar gemak, naar het lichaam in gezelschap met hen, terwijl -haar geest blijkbaar geheel alleen was, kon het hem vooralsnog niet -baten, dat hij zijne scherpzinnigheid inspande om <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e2953" href="#xd21e2953" name= -"xd21e2953">62</a>]</span>deze vrouw te begrijpen, want zij stelde alle -scherpzinnigheid teleur.</p> -<p class="par">Van de vrouw des huizes wierp de vreemdeling een blik op -het huis zelf. Geen stilzwijgend blijk van de aanwezigheid eener vrouw -was in de kamer te bespeuren. Geen klein maar bevallig sieraad, geen -aardig uitgedacht voorwerp tot gebruik of gemak duidde ergens haar -invloed aan. Met brallenden rijkdom, maar zonder smaak gemeubileerd, -evenmin vroolijk als gemakkelijk, staarde de kamer de aanwezigen aan, -zonder door het minste spoor van eenige vrouwelijke bezigheid -verlevendigd of verzacht te worden. Gelijk mijnheer Bounderby te midden -zijner huisgoden stond, zoo besloegen die ongenadige godheden hare -plaatsen om mijnheer Bounderby heen; zij waren elkander waardig en wel -gepaard.</p> -<p class="par">„Dit, mijnheer,” zeide Bounderby, „is -mijne vrouw, mevrouw Bounderby. Tom Gradgrind’s oudste dochter. -Louisa, mijnheer James Harthouse. Mijnheer Harthouse heeft zich op de -monsterrol van uw vader laten zetten. Als hij niet eerlang Tom -Gradgrind’s collega is, geloof ik dat wij toch weldra uit een van -onze naburige steden van hem zullen hooren. Gij merkt wel op, mijnheer -Harthouse, dat mijne vrouw jonger is dan ik. Ik weet niet wat zij -bijzonders in mij gezien heeft om mij te trouwen; maar zij moet toch -iets in mij gezien hebben, denk ik, of zij zou mij niet getrouwd -hebben. Zij heeft een hoop kostbare kundigheden verzameld, mijnheer, -politieke en andere. Als gij u spoedig in het een of ander op de hoogte -wilt brengen, kan ik u geene betere raadgeefster aanraden dan Louisa -Bounderby.”</p> -<p class="par">Mijnheer Harthouse was overtuigd, dat hem geene meer -beminnelijke raadgeefster kon worden aanbevolen, of eene waarvan hij -<span class="corr" id="xd21e2961" title="Bron: zoovee!">zooveel</span> -kans had om te leeren.</p> -<p class="par">„Komaan,” zeide zijn gastheer. „Als -gij hier in complimenten wilt gaan handelen, zult ge wel voortkomen, -want gij zult geene concurrentie vinden. Ik heb nooit gelegenheid gehad -om complimenten te leeren, en ik versta de kunst niet om ze te maken. -Om de waarheid te zeggen, ik veracht ze. Maar uwe opvoeding is geheel -anders geweest dan de mijne; de mijne was er eene van stavast, dat zeg -ik u. Gij zijt een <span class="ex">gentleman</span>, en ik wil mij -daarvoor niet uitgeven. Ik ben Josiah Bounderby van <span class= -"ex">Coketown</span>, en dat is genoeg voor mij. Evenwel, schoon -manieren en stand op mij geen indruk maken, mogen zij dat wel op Louisa -Bounderby doen. Zij heeft mijne voordeelen niet gehad—nadeelen -zoudt gij ze noemen, maar ik noem ze voordeelen—en dus zult gij -uw kruit niet verspillen, dat durf ik wel zeggen.”</p> -<p class="par">„Mijnheer Bounderby,” zeide Jem, zich met -een glimlach naar Louisa keerende, „is een edel ros in den -natuurstaat, geheel vrij van het tuig der maatschappelijke -vooroordeelen, waarin een knol gelijk ik moet loopen.”</p> -<p class="par">„Gij hebt zeer veel achting voor mijnheer -Bounderby,” antwoordde zij koel, „en dat is niet meer dan -<span class="corr" id="xd21e2976" title= -"Bron: natuuriijk">natuurlijk</span>.”</p> -<p class="par">Voor iemand die zooveel van de wereld gezien had, was -hij schandelijk uit het veld geslagen en dacht: „Hoe moet ik dat -opvatten?”</p> -<p class="par">„Gij zult u, naar ik begrijp uit hetgeen mijnheer -Bounderby gezegd heeft, aan den dienst van uw vaderland -toewijden,” zeide Louisa, nog voor hem staande waar zij het eerst -was blijven staan—terwijl hare zelfbeheersching zonderling in -strijd was met hare duidelijk zichtbare onrustigheid. „Gij hebt u -voorgenomen om de natie den weg uit al hare moeielijkheden te -wijzen.”</p> -<p class="par">„Neen, mevrouw Bounderby, op mijne eer, dat -niet,” antwoordde hij lachende. „Ik wil bij u zoo iets niet -voorwenden. Ik heb hier en daar het een en ander gezien, en ik heb -bevonden dat alles even nietig is, gelijk iedereen gedaan heeft, hoewel -sommigen het bekennen en anderen niet; ik zal nu in het Parlement pogen -te komen als voorstander der meeningen van uw geachten vader, omdat ik -inderdaad geene keus van meeningen heb, en deze dus even goed kan -voorstaan als iets anders.”</p> -<p class="par">„Hebt gij dan geene eigene meeningen?” zeide -Louisa.</p> -<p class="par">„Ik heb zelfs de geringste voorkeur niet meer -over. Ik verzeker u, dat ik aan geene meeningen hoegenaamd eenig -gewicht hecht. Het gevolg der verscheidenheden der verveling, die ik -ondergaan heb, is de overtuiging (of overtuiging moest een te krachtig -woord zijn voor het flauwe gevoel dat de zaak mij inboezemt), dat het -eene systeem van begrippen evenveel goed en evenveel kwaad zal doen als -het andere. Er is eene Engelsche familie met een fraai Italiaansch -motto; „Wat gebeuren moet zal gebeuren.” Dat is de eenige -waarheid, die nog leeft.”</p> -<p class="par">Deze huichelachtige vertooning van eerlijkheid bij -oneerlijkheid—eene zoo gevaarlijke, zoo doodelijke en zoo gewone -ondeugd—scheen, naar hij opmerkte, een weinig gunstiger voor hem -te stemmen. Hij vervolgde zijn voordeel door op zijn luchtigsten -toon—een toon waaraan zij zooveel of zoo weinig beteekenis kon -hechten als zij verkoos—te zeggen: „De partij, die alles, -wat het ook zijn mag, met eene rij cijfers kan bewijzen, mevrouw -Bounderby, komt mij voor de meeste grappen te beloven en iemand de -meeste kans te geven. Ik ben er evenzeer aan gehecht alsof ik er aan -geloofde. En wat zou ik met mogelijkheid meer kunnen doen, als ik er -aan geloofde!”</p> -<p class="par">„Gij zijt al zeer zonderling in uwe -politiek,” zeide Louisa.</p> -<p class="par">„Ik verzoek wel verschooning; ik heb zelfs -<span class="pagenum">[<a id="xd21e2996" href="#xd21e2996" name= -"xd21e2996">63</a>]</span>die verdienste niet. Wij zouden de grootste -partij in den staat uitmaken, mevrouw Bounderby, dat verzeker ik u, als -wij allen uit de door ons gekozene gelederen stapten en te zamen -gemonsterd werden.”</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby, die gevaar had geloopen door zijn -stilzwijgen te barsten, viel er nu op in met een voorstel om het diner -tot halfzeven uit te stellen en mijnheer James Harthouse intusschen -eenige bezoeken te laten afleggen bij de notabiliteiten van -<span class="ex">Coketown</span> en den omtrek. De bezoeken werden -afgelegd, en door een voorzichtig gebruik van zijne in den laatsten -tijd van buiten geleerde kundigheden kwam mijnheer James Harthouse er -zegepralend doorheen, hoewel met een aanmerkelijken aanwas van -verveling.</p> -<p class="par">Des avonds vond hij de tafel voor vier gedekt, hoewel -zij slechts met hun drieën plaats namen. Dit was eene geschikte -gelegenheid voor mijnheer Bounderby om uit te weiden over den smaak van -den halven stuiver gestoofde paling, die hij, toen hij acht jaren oud -was, op straat had gekocht, en ook over het slechte water, meer in -’t bijzonder bestemd om de straat te begieten, waarmede hij dien -maaltijd naar beneden had gespoeld. Onder de soep en de visch onthaalde -hij zijn gast insgelijks op de berekening, dat hij, Bounderby, in zijne -jeugd ten minste drie paarden, als rookworst of andere dingen vermomd, -had opgegeten. Deze verhalen beantwoordde Jem nu en dan met een flauw -„verrukkelijk!” en waarschijnlijk hadden zij hem doen -besluiten om den volgenden ochtend weder naar <span class= -"ex">Jeruzalem</span> te gaan, indien hij minder nieuwsgierig ten -opzichte van Louisa ware geweest.</p> -<p class="par">„Is er dan niets,” dacht hij, haar -aanziende, terwijl zij aan het hoofd der tafel zat, waar hare jeugdige -gestalte, klein en tenger, maar gracieus, zich even bevallig als -misplaatst vertoonde; „is er dan niets, dat eenige beweging in -dat gezichtje kan brengen?”</p> -<p class="par">Ja, er was iets; daar kwam het, in eene onverwachte -gedaante! Tom verscheen. Hare trekken veranderden toen de deur -openging, en een heldere glimlach blonk op haar gelaat.</p> -<p class="par">Een schoone glimlach. Maar mijnheer James Harthouse zou -er toch niet zooveel in gevonden hebben, als hij zich niet zoolang over -haar strak gezicht had verwonderd. Zij stak hare hand uit—een -fraai, zacht handje; en hare vingers sloten zich om die van haar -broeder, alsof zij ze aan hare lippen had willen brengen.</p> -<p class="par">„Ha, ha!” dacht de gast. „Die hondsvot -is het eenige schepsel waarom zij iets geeft. Zoo, zoo!”</p> -<p class="par">De hondsvot werd gepresenteerd en nam plaats. De -benaming was hard, maar niet onverdiend.</p> -<p class="par">„Toen ik zoo oud was als gij, Tom,” zeide -Bounderby, „paste ik op mijn tijd, of ik kreeg geen -eten.”</p> -<p class="par">„Toen gij zoo oud waart als ik,” antwoordde -Tom, „hadt gij geene verwarde rekening terecht te brengen en u -dan naderhand nog te kleeden.”</p> -<p class="par">„Zwijg daar nu maar van,” zeide -Bounderby.</p> -<p class="par">„Wel, begin dan ook niet met mij,” bromde -Tom.</p> -<p class="par">„Mevrouw Bounderby,” zeide Harthouse, die -dit gemompel duidelijk hoorde, „uw broeders gezicht komt mij zeer -bekend voor. Kan ik hem buitenslands hebben gezien? of aan eene -openbare school misschien?”</p> -<p class="par">„Neen,” antwoordde zij met zeer veel -belangstelling, „hij is nooit buitenslands geweest, en hij is -hier thuis opgevoed. Tom, lieve broeder, ik zeg daar aan mijnheer -Harthouse, dat hij u niet buitenslands kan gezien hebben.”</p> -<p class="par">„Nooit zulk een fortuintje gehad, mijnheer,” -zeide Tom.</p> -<p class="par">Er was weinig genoeg aan hem te zien om haar gezicht te -doen ophelderen, want hij was lomp, stug en onvriendelijk in zijne -manieren, zelfs voor haar. Des te grooter moest de eenzaamheid van haar -hart zijn geweest, en hare behoefte om het aan iemand weg te schenken. -„Des te meer is die hondsvot het eenige schepsel, waarom zij ooit -gegeven heeft,” dacht mijnheer James Harthouse, al mijmerende, -„des te meer, des te meer.”</p> -<p class="par">Zoowel in het bijzijn zijner zuster, als nadat zij de -kamer verlaten had, gaf de hondsvot zich geene moeite om zijne -minachting voor mijnheer Bounderby te verbergen, wanneer hij die, -zonder dat dit onafhankelijk personage het opmerkte, kon aan den dag -leggen door een scheef gezicht te trekken of met een oog te knippen. -Zonder deze telegrafische mededeelingen te beantwoorden, moedigde -mijnheer Harthouse hem echter in den loop van den avond zooveel -mogelijk aan en toonde eene bijzondere ingenomenheid met -hem.—Toen hij eindelijk opstond om weder naar zijn hotel te gaan -en eenigen twijfel te kennen gaf, of hij bij den avond den weg wel zou -weten te vinden, bood de hondsvot dadelijk zijn dienst als gids aan en -ging met hem de straat op om hem daarheen te geleiden.</p> -</div> -</div> -<div id="ch19" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XIX.</h2> -<h2 class="main">DE HONDSVOT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Het was zeker opmerkelijk, dat een jong heer, die -onder zulk een stelsel van onnatuurlijk bedwang was opgevoed, juist een -huichelaar zou worden; maar toch was dit het geval met Tom. Het was -zeker vreemd, dat een jong heer, die nooit vijf minuten lang aan zijn -eigen bestuur <span class="pagenum">[<a id="xd21e3044" href= -"#xd21e3044" name="xd21e3044">64</a>]</span>was overgelaten, eindelijk -geheel buiten staat zou zijn om zich zelven te besturen, maar zoo was -het evenwel met Tom. Het was geheel onverklaarbaar, dat een jong heer, -wiens verbeelding in de wieg was gesmoord, nog door het spook daarvan, -in de gedaante eener grove zinnelijkheid zou worden lastig gevallen; -maar zulk een monster was toch Tom.</p> -<p class="par">„Rookt gij?” zeide mijnheer James Harthouse, -toen zij aan het hotel kwamen.</p> -<p class="par">„Dat zou ik denken,” antwoordde Tom.</p> -<p class="par">Hij kon niet minder doen dan Tom boven verzoeken; en Tom -kon niet minder doen dan met hem naar boven gaan. Onder den invloed van -een verkoelenden drank, geschikt voor zulk een weder, maar niet zoo -flauw als koel, en van fijner sigaren dan daar in de stad te koop -waren, zat Tom spoedig en op zijn gemak aan zijn kant van de sofa, meer -dan ooit genegen om zijn nieuwen vriend aan den anderen kant te -bewonderen.</p> -<p class="par">Na een poosje gerookt te hebben, blies Tom den rook op -zijde, om zijn vriend eens op te nemen.</p> -<p class="par">„Hij schijnt zich niets om zijne kleeren te -bekreunen,” dacht Tom, „en hoe heerlijk kleedt hij zich -toch. Wat een gepoetste klant is hij!”</p> -<p class="par">Mijnheer James Harthouse, die toevallig den blik van Tom -opving, merkte nu aan, dat hij niet dronk, en schonk zijn glas met -achtelooze hand opnieuw vol.</p> -<p class="par">„Wel bedankt,” zeide Tom. „Wel -bedankt! Nu, mijnheer Harthouse, hoop ik, dat ge van avond omtrent uw -bekomst van ouden Bounderby hebt gekregen.” Terwijl Tom dit -zeide, kneep hij zijn eene oog dicht en keek met het andere -schalkachtig over den rand van zijn glas heen.</p> -<p class="par">„Een heel goede kerel, inderdaad,” -antwoordde mijnheer James Harthouse.</p> -<p class="par">„Ei zoo, vindt ge dat?” zeide Tom en kneep -weder zijn oog dicht.</p> -<p class="par">Mijnheer James Harthouse glimlachte, stond van de sofa -op, kuierde naar den schoorsteen en bleef met zijn rug tegen den mantel -staan rooken. Zoo vlak voor Tom staande en op dezen neerziende, merkte -hij aan:</p> -<p class="par">„Welk een comisch schoonbroeder zijt gij -toch!”</p> -<p class="par">„Welk een comisch schoonbroeder is oude Bounderby, -meent gij, naar ik denk,” zeide Tom.</p> -<p class="par">„Ge zijt bijtend scherp, Tom,” liet mijnheer -James Harthouse hierop volgen.</p> -<p class="par">Er lag iets zoo streelends in, zoo goede vrienden met -zulk een vest te wezen, door zulk eene stem Tom genoemd te worden, zoo -spoedig op zulk een familiaren voet met zulk een bakkebaard te zijn, -dat Tom ongemeen met zich zelven in zijn schik was.</p> -<p class="par">„Och, ik geef niet om ouden Bounderby, als ge dat -meent,” zeide hij. „Ik heb hem altijd ouden Bounderby -genoemd als ik van hem sprak, en ik heb altijd op dezelfde manier over -hem gedacht. Ik zal nu niet gaan beginnen met naar beleefde woorden te -zoeken, als ik van ouden Bounderby spreek. Dat zou nu wat laat -wezen.”</p> -<p class="par">„Om mij behoeft ge niet te geven,” hervatte -James; „maar pas op als zijne vrouw er bij is, weet -ge.”</p> -<p class="par">„Zijne vrouw?” zeide Tom. „Mijne -zuster Louisa? O ja!” Hij lachte en nam nog een slok van den -verkoelenden drank.</p> -<p class="par">James Harthouse bleef op dezelfde plek en in dezelfde -houding op zijn gemak zijne sigaar staan rooken en zag den hondsvot -genoeglijk aan, alsof hij wist dat hij zelf een booze geest in de -gedaante van een innemend <span class="ex">gentleman</span> was, die -slechts over hem behoefde te zweven om hem te dwingen zijne geheele -ziel aan hem over te geven. Het scheen te blijken, dat de hondsvot voor -dien invloed zwichtte. Hij zag zijn makker eerst benepen, toen met -bewondering, toen met onbeschaamde stoutheid aan, en trok zijn eene -been op de sofa.</p> -<p class="par">„Mijne zuster Louisa?” zeide Tom. „Zij -heeft nooit om Bounderby gegeven.”</p> -<p class="par">„Dat is de verledene tijd, Tom,” hervatte -mijnheer James Harthouse, en sloeg met zijn pink de asch van zijne -sigaar. „Wij zijn in den tegenwoordigen tijd.”</p> -<p class="par">„Onzijdig werkwoord: niet om geven. Aantoonende -wijs, tegenwoordige tijd. Eerste persoon enkelvoud, ik geef niet om -hem; tweede persoon, gij geeft niet om hem; derde persoon, zij geeft -niet om hem,” antwoordde Tom.</p> -<p class="par">„Aardig! Heel aardig!” zeide zijn vriend. -„Maar gij meent het toch niet.”</p> -<p class="par">„Of ik het meen!” riep Tom uit. „Op -mijne eer! Wel, gij wilt mij toch niet zeggen, mijnheer Harthouse, dat -gij werkelijk denkt, dat mijne zuster om ouden Bounderby -geeft.”</p> -<p class="par">„Lieve vriend,” antwoordde James, „wat -ben ik anders verplicht te denken, als ik twee getrouwde lieden vind, -die tevreden en vergenoegd met elkander leven?”</p> -<p class="par">Tom had nu zijne beide beenen op de sofa. Indien zijn -tweede been niet reeds daarop ware geweest, toen hij zoo „lieve -vriend” genoemd werd, zou hij het in dit gewichtig oogenblik van -het gesprek er op hebben getrokken. Daar hij het noodig gevoelde iets -te doen, rekte hij zich meer in de lengte uit, liet zijn achterhoofd op -den kant der sofa zinken, en zoo met eene matelooze affectatie van -onbekommerdheid voortrookende, keerde hij zijn gemeen gezicht en zijne -twee niet al te nuchtere oogen naar dat gelaat, dat zoo onverschillig -en toch met zulk een machtigen invloed op hem neerzag.</p> -<p class="par">„Gij kent onzen oude, mijnheer Harthouse,” -zeide Tom, „en dus behoeft het u niet te verwonderen, -<span class="pagenum">[<a id="xd21e3103" href="#xd21e3103" name= -"xd21e3103">65</a>]</span>dat Louisa met ouden Bounderby trouwde. Zij -had nooit een vrijer gehad, en de oude stelde haar Bounderby voor, en -toen nam zij hem.”</p> -<p class="par">„Zeer gehoorzaam van uwe interessante -zuster,” zeide mijnheer James Harthouse.</p> -<p class="par">„Ja, maar zij zou zoo gehoorzaam niet zijn -geweest, en het zou niet zoo gemakkelijk gegaan zijn,” antwoordde -de hondsvot, „als het niet om mij geweest ware.”</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e3110width"><img src="images/p065.jpg" alt= -"„DE HEMEL HELPE ONS ALLEN IN DEZE WERELD.” (Blz. 74)." -width="562" height="720"> -<p class="figureHead">„DE HEMEL HELPE ONS ALLEN IN DEZE -WERELD.” (Blz. 74).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">De verzoeker trok slechts zijne wenkbrauwen op, maar de -hondsvot was genoodzaakt voort te gaan.</p> -<p class="par">„<span class="ex">Ik</span> overreedde -haar,” zeide hij met een zeer stichtelijk voorkomen van -meerderheid. „Ik was bij ouden Bounderby op het kantoor -geplakt—waar ik nooit had willen wezen—en ik wist wel, dat -ik daar in moeite zou komen als zij ouden Bounderby den zak gaf; en zoo -zeide ik haar wat ik van haar wenschte, en zij deed het. Zij zou alles -voor mij gedaan hebben. Het was heel mooi van haar, niet -waar?”</p> -<p class="par">„Het was verrukkelijk, Tom!”</p> -<p class="par">„Niet dat het voor haar van zooveel gewicht was -als voor mij,” vervolgde Tom koeltjes, „omdat mijne -vrijheid, mijn pleizier en misschien mijn vooruitkomen er van afhingen; -zij had toch geen anderen vrijer, en thuisblijven was zoo goed als in -de gevangenis zitten—vooral toen ik weg was. Het ware nog wat -<span class="pagenum">[<a id="xd21e3126" href="#xd21e3126" name= -"xd21e3126">66</a>]</span>anders geweest als zij een anderen vrijer -voor ouden Bounderby had laten loopen; maar het was toch goed van -haar.”</p> -<p class="par">„Het was heerlijk gedaan. En nu leeft zij -weltevreden voort.”</p> -<p class="par">„O,” antwoordde Tom met eene mengeling van -lof en minachting, „zij is een meisje. Een meisje kan zich overal -in schikken. Zij heeft nu eene vaste positie en zij geeft er niet om. -Dat leven is voor haar evengoed als ieder ander leven. Bovendien, al is -Louisa een meisje, zij is toch geen gewoon meisje. Zij kan zich in zich -zelve opsluiten en een uur achtereen zitten denken, gelijk ik haar -dikwijls naar het vuur heb zien zitten kijken.”</p> -<p class="par">„Zoo, zoo? Zij weet zich zelve dus bezig te -houden,” zeide Harthouse al rookende.</p> -<p class="par">„Niet zooveel als gij wel denken zoudt,” -antwoordde Tom, „want onze oude heeft haar met allerlei droge -studiën laten volproppen. Dat is zijn systeem.”</p> -<p class="par">„Hij heeft dus zijne dochter naar zijn eigen model -gevormd,” merkte Harthouse aan.</p> -<p class="par">„Zijne dochter? Ja, en iedereen dien hij maar kon. -Hij heeft mij ook op die manier gevormd,” zeide Tom.</p> -<p class="par">„Onmogelijk!”</p> -<p class="par">„Ja zeker,” zeide Tom en schudde zijn hoofd. -„Ik kan u zeggen, mijnheer Harthouse, dat ik, toen ik pas de deur -uitkwam en naar ouden Bounderby ging, zoo droog was als een stokvisch -en niet meer van het leven wist dan eene oester.”</p> -<p class="par">„Kom, kom, Tom! Dat kan ik haast niet gelooven. -Gekheid is gekheid.”</p> -<p class="par">„Bij mijne ziel,” zeide de hondsvot, -„ik spreek in ernst. Dat doe ik waarlijk.” Hij rookte een -poosje met groote deftigheid en vervolgde toen met buitengemeene -zelfvoldoening: „Ik heb sedert een beetje geleerd, dat ontken ik -niet. Maar daarvoor heb ik zelf gezorgd; dat heb ik mijn vader niet te -danken.”</p> -<p class="par">„En uwe schrandere zuster?”</p> -<p class="par">„Mijne schrandere zuster is omtrent waar zij -voorheen was. Zij placht mij te klagen dat zij niets had om zich bezig -te houden, gelijk de andere meisjes hebben, en ik begrijp niet hoe zij -dat sedert te boven is gekomen. Maar zij geeft daar niet om,” -voegde hij er scherpzinnig bij, en trok weder aan zijne sigaar. -„Een meisje kan altijd haar tijd klein krijgen.”</p> -<p class="par">„Toen ik gisteravond aan het kantoor aanging, om -het adres van mijnheer Bounderby te vragen, vond ik daar eene oude -dame, die eene bijzondere hoogachting voor uwe zuster scheen te -koesteren,” merkte mijnheer James Harthouse aan, terwijl hij het -stompje van de sigaar, die hij opgerookt had, wegwierp.</p> -<p class="par">„Moeder Sparsit?” zeide Tom. „Wat, -hebt gij haar al gezien?”</p> -<p class="par">Zijn vriend knikte. Tom nam zijne sigaar uit den mond, -om zijn oog, dat eenigszins weerbarstig begon te worden, te beter te -kunnen dichtknijpen, en eenige malen met zijn vinger tegen zijn neus te -tikken.</p> -<p class="par">„Moeder Sparsit gevoelt voor Louisa veel meer dan -achting, zou ik denken,” zeide Tom. „Zeg liever: liefde en -dankbaarheid. Moeder Sparsit heeft zelve nooit naar Bounderby gehengeld -toen hij nog vrijgezel was. Wel neen!”</p> -<p class="par">Dit waren de laatste woorden, die de hondsvot sprak, eer -hem eene duizeligheid en slaperigheid overvielen, die door eene -volkomene vergetelheid werden gevolgd. Hij werd uit dezen laatsten -toestand opgewekt door te droomen van een onaangenaam gevoel, alsof hij -met eene laars werd geschopt, en tegelijk hoorde hij eene stem, die -zeide: „Kom, het wordt laat. Maak je nu weg!”</p> -<p class="par">„Wel,” zeide hij, van de sofa opkrabbelende, -„dan zal ik afscheid van u moeten nemen. Zeg eens. Gij hebt heel -goede sigaren, maar ze zijn wat al te licht.”</p> -<p class="par">„Ja, ze zijn al te licht,” antwoordde zijn -gastheer.</p> -<p class="par">„Het is zot, zoo licht als ze zijn,” zeide -Tom. <span class="corr" id="xd21e3170" title= -"Niet in bron">„</span>Waar is de deur? Goedennacht.”</p> -<p class="par">Hij had nog een zonderlingen droom van een knecht, die -hem voorttrok door een nevel, welke, nadat hij hem vrij wat moeite had -veroorzaakt, in zooverre optrok, dat hij de straat kon zien, waarop hij -alleen was blijven staan. Toen ging hij tamelijk gemakkelijk naar huis, -hoewel niet vrij van een gevoel, alsof zijn nieuwe vriend nog bij hem -was en invloed op hem uitoefende—alsof hij nog hier of daar in -dezelfde achtelooze houding stond te leunen en hem met denzelfden blik -aanzag.</p> -<p class="par">De hondsvot ging naar huis en naar bed. Indien hij er -eenige bewustheid van had gehad wat hij dien avond had gedaan, en wat -minder van een hondsvot en wat meer van een broeder had gehad, zou hij -misschien onderweg omgekeerd en naar de stinkende, zwart geverfde -rivier geloopen zijn, om daarin voorgoed ter ruste te gaan en zijn -hoofd voor altijd onder het gordijn van haar modderig water te -verschuilen.</p> -</div> -</div> -<div id="ch20" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XX.</h2> -<h2 class="main">MANNEN EN BROEDERS.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">„O, mijne vrienden, gij werklieden van -<span class="ex">Coketown</span>, die in het stof vertreden wordt! O, -mijne vrienden en landgenooten, slaven eener dwingelandij, die u met -ijzeren vuist verplettert! O, mijne vrienden, medemenschen, die met mij -arbeidt en met mij lijdt! Ik zeg u, dat het <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e3187" href="#xd21e3187" name= -"xd21e3187">67</a>]</span>uur gekomen is, waarin wij met elkander -moeten pal staan als eene vereenigde macht, en de onderdrukkers tot -stof vergruizen, die zich maar al te lang hebben vetgemest met den roof -onzer huisgezinnen, met het zweet onzer aangezichten, met den arbeid -onzer handen, met de kracht onzer spieren, met de heerlijke, door God -geschonkene rechten der Menschheid en de heilige en eeuwige aanspraken -der Broederschap!”</p> -<p class="par">„Goed zoo! Hoort, hoort, hoort! Hoera!” en -andere dergelijke kreten rezen met luide stemmen op uit alle hoeken der -volgepropte en stinkend benauwde zaal, waarin de redenaar, op eene -stellage staande, zich van dezen en meer anderen wind en damp, dien hij -in zich had, ontlastte. Hij had zich met zijn declameeren tot eene -geweldige hitte gebracht, en was even schor als warm. Door onder eene -flikkerende gasvlam uit alle macht te staan schreeuwen, zijne vuisten -dicht te knijpen, zijn voorhoofd te fronsen, zijne tanden opeen te -klemmen en met zijne armen te schermen, had hij zijne krachten zoozeer -uitgeput, dat hij nu moest ophouden en om een glas water vragen.</p> -<p class="par">Terwijl hij daar stond en zijn vurig gezicht met eene -teug water poogde te blusschen, was de vergelijking tusschen den -redenaar en de menigte, die met aandachtige gezichten naar hem stond te -turen, geweldig in zijn nadeel. Op de getuigenis der natuur afgaande, -was hij door weinig meer, dan door de stellage, waarop hij stond, boven -de massa verheven. In vele opzichten was hij beneden de lieden, die -zijn gehoor uitmaakten. Hij was niet zoo eerlijk, niet zoo mannelijk, -niet zoo welgezind; slimheid verving bij hem hunne eenvoudigheid, en -hartstochtelijkheid hun degelijk gezond verstand. Met zijne bijna -mismaakte gestalte, zijne hooge schouders, zijn overhangend voorhoofd, -zijne trekken, waarin eene uitdrukking van wreveligheid tot eene -gewoonte was geworden, stak hij, zelfs met zijne zwierige kleeding, -ongunstig af bij de meerderheid zijner hoorders in hun eenvoudig -werkpak. Zoo vreemd als het altijd is eene vergadering zich lijdzaam te -zien onderwerpen aan de langdradigheid van een vervelenden en -verwaanden redenaar, hetzij een lord of een ongetiteld burger, -zóó diep beneden drie vierde zijner toehoorders in den -poel zijner geesteloosheid verzonken, dat zij hem door geene -menschelijke middelen tot hunne eigene intellectueele hoogte konden -verheffen, was het zelfs bijzonder treurig en treffend, die menigte van -ernstige aangezichten te zien, aan wier eerlijkheid over het geheel -door geen bevoegd en onbevooroordeeld waarnemer kon getwijfeld worden, -en die door zulk een leidsman tot zulk eene opgewondenheid werden -gebracht.</p> -<p class="par">„Goed zoo! Hoort, hoort! Hoera!” Het vuur -zoowel van aandacht als van wil, dat van al die aangezichten straalde, -maakte ze tot een zeer indrukwekkend schouwspel. Hier was geene -verveling, geene lusteloosheid, geene ijdele nieuwsgierigheid, geene -van die vele trappen van onverschilligheid, welke men in alle andere -vergaderingen ziet, voor een oogenblik zichtbaar. Dat ieder zijn -toestand in een of ander opzicht erger vond dan die zijn moest; dat -ieder zich verplicht achtte om zich met de anderen te vereenigen ten -einde dien toestand te verbeteren; dat ieder gevoelde dat zijne eenige -hoop daarin gelegen was, dat hij zich met de makkers, die hem -omringden, verbond; en dat in dit geloof, het mocht dan het ware of -onware zijn (ongelukkig was het toen het onware), die geheele menigte -ernstig en oprecht was, dit had iedereen, die zich daar bevond en maar -verkoos te zien wat er gebeurde, even duidelijk moeten wezen als de -ongeverfde balken van den zolder en de gewitte muren van het vertrek. -Ook had zulk een toeschouwer niet kunnen missen in zijn hart te -gevoelen, dat deze lieden zelf door hunne dwalingen toonden, dat zij -groote eigenschappen bezaten, vatbaar om tot het beste en gelukkigste -doel te worden aangewend; en dat het voorgeven (op grond van algemeene -beweringen, hoe stout en meesterachtig ook geuit), alsof zij geheel -zonder reden en alleen uit hun eigen onredelijken wil dien dwaalweg -opgingen, hetzelfde was, als te beweren dat er rook kon zijn zonder -vuur, dood zonder geboorte, oogst zonder zaad, of iets wat het ook -wezen mocht, dat uit niets voortkwam.</p> -<p class="par">Toen de redenaar zich verfrischt had, veegde hij zijn -gerimpeld voorhoofd af, door er verscheidene malen van den linker- naar -den rechterkant met zijn tot een kussentje opgevouwen zakdoek overheen -te strijken, en spande toen al zijne verlevendigde krachten in om een -hoonenden glimlach vol smaad en bitterheid voort te brengen.</p> -<p class="par">„Maar, mijne vrienden en broeders! Mannen en -Engelschen, vertrapte werklieden van <span class="ex">Coketown</span>! -Wat zullen wij zeggen van dien man, dien werkman—dat ik het -noodig moet bevinden om dien roemrijken naam zoodanig te -verguizen!—die, bij ondervinding bekend met het onrecht en het -leed, dat gij te lijden hebt, gij, hoe ook miskend, de kracht en het -merg van dit eiland, en die gehoord heeft hoe gij met eene edele en -grootsche eenstemmigheid die dwingelanden zult doen beven, besloten -hebt tot de fondsen van het Vereenigd Gezamenlijk Tribunaal bij te -dragen, en u te houden aan de voorschriften, welke zij ook mogen zijn, -door dat lichaam tot uw welzijn uitgevaardigd—wat, vraag ik u, -zult gij zeggen van dien werkman, wien ik tot mijne spijt als zoodanig -moet erkennen, die op zulk een tijd zijn post verlaat en zijne vlag -verkoopt; die op zulk een tijd een verrader, een lafhartige en -<span class="pagenum">[<a id="xd21e3202" href="#xd21e3202" name= -"xd21e3202">68</a>]</span>een afvallige wordt; die op zulk een tijd -zich niet schaamt u de schandelijke en vernederende bekentenis te doen, -dat hij op zichzelf wil blijven en niet een van de vereenigden zijn, -die dapper voor de Vrijheid en het Recht pal staan?”</p> -<p class="par">De vergadering was op dit punt verdeeld. Er werd wel -gebromd en gefloten, maar het algemeen gevoel van eer was veel te sterk -om iemand ongehoord te veroordeelen<span class="corr" id="xd21e3206" -title="Bron: ,">.</span> „Pas op, dat gij het recht hebt, -Slackbridge.”—„Laat hij voor den dag -komen.”—„Laten wij hem hooren!”—Zulke -dingen werden van verschillende kanten geroepen. Eindelijk riep eene -krachtige stem: „Is de man hier? Als de man hier is, Slackbridge, -laten wij dan den man zelf hooren, in plaats van u,” en dit -voorstel werd met algemeene toejuiching ontvangen.</p> -<p class="par">Slackbridge, de redenaar, zag met een verdelgenden -glimlach om zich heen, en zijne rechterhand op armslengte uitstekende -(gelijk de manier van alle Slackbridge’s is), om de bulderende -zee te stillen, wachtte hij tot er eene diepe stilte was ontstaan.</p> -<p class="par">„O, mijne vrienden en medemenschen!” zeide -Slackbridge toen, met geweldige verontwaardiging zijn hoofd schuddende, -„ik verwonder mij niet, dat gij, de mishandelde zonen des -arbeids, ongeloovig zijt aan het bestaan van zulk een man. Maar hij, -die zijn geboorterecht voor een schotel moes verkocht, heeft bestaan, -Judas Iscarioth heeft bestaan, Castlereagh heeft bestaan, en die man -bestaat!”</p> -<p class="par">Nu volgde eene korte verwarring en een gedrang naar de -stellage, daarmede eindigende, dat de man zelf naast den redenaar voor -de vergadering stond. Hij was bleek en zijn gezicht duidde eenige -ontroering aan, die vooral aan zijne lippen zichtbaar was; maar hij -stond daar rustig, met de linkerhand aan de kin, wachtende om gehoord -te worden. Er was een voorzitter om de handelingen der vergadering te -besturen, en deze persoon nam nu de zaak in handen.</p> -<p class="par">„Mijne vrienden,” zeide hij, „uit -kracht van mijn post als uw president, verzoek ik onzen vriend -Slackbridge, die in deze zaak misschien een weinigje al te ver gaat, om -te gaan zitten, terwijl deze man, Stephen Blackpool, gehoord wordt. Gij -allen kent dezen man, Stephen Blackpool. Gij kent hem sedert lang door -zijne ongelukken en zijn goeden naam.”</p> -<p class="par">Daarmede drukte de president hem hartelijk de hand en -ging weder zitten. Slackbridge zette zich insgelijks en veegde zijn -gloeiend voorhoofd af, altijd van den linker- naar den rechterkant en -nooit andersom.</p> -<p class="par">„Mijne vrienden,” begon Stephen, te midden -eener doodsche stilte, „ik heb gehoord wat er van mij gezegd is, -en het is waarschijnlijk, dat ik het niet verbeteren zal. Maar ik heb -liever, dat gij de waarheid over mij zelven uit mijn eigen mond hoort, -dan uit die van een ander, hoewel ik nooit voor zoovelen kon spreken -zonder in de war te raken en verlegen te worden.”</p> -<p class="par">Slackbridge schudde in zijne bitterheid zijn hoofd alsof -hij het wilde afschudden.</p> -<p class="par">„Ik ben de eenige werkman in de fabriek van -Bounderby, van al de werklieden daar, die niet tot de voorgestelde -bepalingen toetreed. Ik kan er niet in toetreden. Mijne vrienden, ik -twijfel of zij u eenig goed zullen doen. Denkelijk zullen zij u -kwaaddoen.”</p> -<p class="par">Slackbridge lachte, sloeg zijne armen over elkaar en -zette met een gefronst voorhoofd een spottend gezicht.</p> -<p class="par">„Maar het is niet zoozeer daarom, dat ik er buiten -blijf. Als dat alles was, zou ik wel met de anderen meedoen. Maar ik -heb mijne redenen—mijne eigene redenen, ziet ge—die mij -verhinderen; niet alleen nu, maar altijd—altijd—mijn leven -lang.”</p> -<p class="par">Slackbridge stond op, knarste op zijne tanden en -plaatste zich met woeste gebaren naast hem.</p> -<p class="par">„O, mijne vrienden,” riep hij uit, -„wat anders dan dit heb ik u gezegd? O, mijne landgenooten, welke -andere waarschuwing dan deze heb ik u gegeven? En hoe staat zulk eene -lafhartigheid aan een man, op wien men weet dat ongelijke wetten zoo -zwaar hebben gedrukt? O, gij Engelschen, ik vraag u, hoe staat zulk een -verraad aan een van uw eigen volk, die aldus bewilligt in zijn eigen -verderf en het uwe, en in dat van uwe kinderen en -kindskinderen?”</p> -<p class="par">Sommigen applaudisseerden, anderen riepen -„foei!” en „schande!” maar de meesten van het -gehoor hielden zich stil. Zij zagen naar Stephen’s uitgeteerd -gelaat, nog roerender door de oprechte aandoening, die het vertoonde, -en in de goedheid van hun hart waren zij meer bedroefd dan -verontwaardigd.</p> -<p class="par">„Het ambacht van dezen afgevaardigde is het -spreken,” zeide Stephen. „Hij wordt er voor betaald en hij -verstaat zijn werk. Laat hij er zich maar bij houden. Laat hij niet -letten op alles wat ik te dragen heb gehad. Dat gaat hem niet aan. Dat -gaat niemand aan dan mij.”</p> -<p class="par">Er lag eene gepastheid, om niet te zeggen eene -deftigheid in deze woorden, die zijne hoorders nog stiller en -aandachtiger deed worden. Dezelfde krachtige stem riep: -„Slackbridge, laat de man gehoord worden en houd je bek!” -Toen werd alles verwonderlijk stil.</p> -<p class="par">„Mijne broeders,” zeide Stephen, wiens -zachte stem men duidelijk hoorde, „mijne medearbeiders—want -dat zijt ge van mij, hoewel niet, zoover ik weet, van dezen -afgevaardigde hier,—ik heb maar één woord te -zeggen, en ik zou niet meer kunnen zeggen, al mocht ik spreken -<span class="pagenum">[<a id="xd21e3243" href="#xd21e3243" name= -"xd21e3243">69</a>]</span>tot den jongsten dag. Ik weet wel wat ik voor -mij heb. Ik weet wel, dat gij allen besloten hebt om niets meer te doen -te hebben met iemand, die in deze zaak niet met u meedoet. Ik weet wel, -als ik stervende aan den weg lag, zoudt gij het voor recht houden om -mij als een vreemdeling voorbij te gaan. Maar ik moet er mij in -schikken zooals het is.”</p> -<p class="par">„Stephen Blackpool,” zeide de president -opstaande, „denk er nog eens over. Bedenk het nog eens, jongen, -eer gij door alle oude vrienden wordt gemeden.”</p> -<p class="par">Er volgde een algemeen gebrom, dat dezelfde beteekenis -had, hoewel niemand een woord sprak. Aller oogen waren op Stephen -gevestigd. Als hij van zijn besluit terugkwam, zou ieder een pak van -het hart worden genomen. Hij zag om zich heen en gevoelde dat het zoo -was. Geen zweem van gramschap tegen hen kwam in hem op; hij kende hen -en doorzag hen, ver beneden hunne oppervlakkige zwakheden en -wanbegrippen, gelijk niemand dan een makker kon doen.</p> -<p class="par">„Ik heb er over gedacht, meer dan een beetje, -mijnheer. Ik kan eenvoudig niet toetreden. Ik moet den weg gaan, die -voor mij ligt. Ik moet van allen hier afscheid nemen.”</p> -<p class="par">Hij maakte een soort van afscheidsgebaar, door zijne -armen op te houden, en bleef een oogenblik in die houding staan, niet -sprekende voordat zij langzaam weder neerzakten.</p> -<p class="par">„Menig pleizierig woord hebben sommigen hier met -mij gesproken; menig gezicht zie ik hier, dat ik het eerst gezien heb -toen ik nog jong was en een lichter hart had dan nu. Ik heb nog nooit -zoolang ik leef ongenoegen gehad met iemand van mijns gelijken; en God -weet, het ongenoegen dat ik nu heb is mijne schuld niet. Gij hebt mij -een verrader en zoo al meer genoemd—gij, wil ik zeggen,” -hierbij keerde hij zich naar Slackbridge, „maar het is -gemakkelijker zoo iets ze zeggen, dan het te bewijzen. Laat het dus -maar blijven.”</p> -<p class="par">Hij had een paar schreden gedaan om zich van de stellage -te verwijderen, toen hij zich iets herinnerde dat hij nog niet gezegd -had, en daarom terugkwam.</p> -<p class="par">„Misschien,” zeide hij, zijn gerimpeld -gezicht langzaam heen en weder keerende, als wilde hij zijn geheel -gehoor hoofd voor hoofd aanspreken; „misschien, als er over mijn -geval gehandeld is, zal er een dreigement komen om het werk te staken, -als men mij onder u laat werken. Ik hoop, dat ik sterven zal eer dat -gebeurt, maar zoolang het niet gebeurt, zal ik in eenzaamheid onder u -<span class="ex">blijven</span> werken—want waarlijk, ik moet -dat doen, mijne vrienden, niet om u te sarren, maar om te leven. Ik heb -niets dan mijn werk om van te leven; en waar kan ik heengaan, ik, die -van klein kind af hier in <span class="ex">Coketown</span> heb gewerkt? -Ik klaag er niet over, dat ik van nu af in den ban gedaan en niet meer -aangezien word, maar ik hoop, dat men mij zal laten werken. Als er iets -is, waarop ik recht heb, mijne vrienden, dan is het, geloof ik, -dat.”</p> -<p class="par">Er werd geen woord gesproken. Geen geluid werd in het -geheele gebouw gehoord, behalve een zacht geschoffel langs het midden -der zaal, waar de toehoorders een weinig opschoven, om een vrij pad te -laten voor den man, met wien zij voortaan alle gemeenschap zouden -verzaken. Niemand aanziende en langzaam voortstappende, met eene -mengeling van nederigheid en standvastigheid, evenmin smeekend als -uitdagend, ging oude Stephen, met al zijne rampen en bezwaren beladen, -zijns weegs.</p> -<p class="par">Slackbridge, die, terwijl Stephen heenging, zijn -oratorischen arm uitgestrekt had gehouden, alsof hij met oneindige -bekommering en door een wonderbaar zedelijk vermogen de geweldige -hartstochten der menigte in bedwang hield, aanvaardde nu de taak om de -vergadering weder op te beuren. „Heeft niet de Romeinsche Brutus, -mijne Britsche landgenooten, zijn zoon ter dood veroordeeld; en hebben -niet de Spartaansche moeders, o mijne weldra zegevierende vrienden, -hare vluchtende kinderen in de spitsen der vijandelijke zwaarden -gedreven? Is het dan niet de heilige plicht der mannen van <span class= -"ex">Coketown</span>, met hunne voorvaderen voor zich, met eene -bewonderende wereld in hun gezelschap en een nakomelingschap, die -achter hen zal komen, de verraders uit de tenten te slingeren, die zij -in eene heilige en Godgewijde zaak hebben opgeslagen? De winden des -hemels antwoorden ja, en voeren dat ja naar het oosten en westen, het -noorden en zuiden. En daarom driemaal hoera voor het Vereenigd -Gemeenschappelijk Tribunaal!”</p> -<p class="par">Slackbridge speelde voor voorzanger en gaf de maat aan. -De menigte van twijfelachtige gezichten (wier geweten eenigszins -knaagde) verhelderde op dat geluid en stemde er mede in. Ieders -bijzonder gevoel moest voor de algemeene zaak zwichten. Hoera! De -zoldering dreunde nog van het gejuich toen de vergadering -uiteenging.</p> -<p class="par">Zoo gemakkelijk kwam Stephen Blackpool tot het -eenzaamste leven dat men bedenken kan, een leven van eenzaamheid onder -eene menigte van gemeenzame bekenden. De vreemdeling in het land, die -onder tienduizend gezichten naar een blik zoekt, welke den zijnen -beantwoordt, en dien niet vindt, is nog in vroolijk gezelschap, -vergeleken bij hem, die dagelijks tien afgewende gezichten voorbijgaat, -welke voorheen de gezichten van vrienden waren. Zoo iets ondervond -Stephen nu in ieder wakend oogenblik van zijn leven, aan zijn werk, op -weg daarheen en naar huis, aan zijne deur, voor zijn venster en overal. -Bij algemeene afspraak vermeed men zelfs dien kant der straat waarlangs -hij gewoon was te <span class="pagenum">[<a id="xd21e3277" href= -"#xd21e3277" name="xd21e3277">70</a>]</span>gaan, en liet dezen, voor -zoover de werklieden betrof, voor hem alleen over.</p> -<p class="par">Hij was vele jaren lang een stil, eenzelvig mensch -geweest, die weinig met anderen verkeerde en gewoon was zijne eigene -gedachten tot gezelschap te hebben. Hij had nooit te voren geweten, -welke sterke behoefte er in zijn hart woonde aan het gedurig -beantwoorden van een hoofdknik, een blik, een enkel woord, of welk eene -onberekenbare mate van verademing door zulke geringe middelen hem -droppel voor droppel in de ziel was gestort. Het was zelfs moeielijker -dan hij voor mogelijk had gehouden, zijne verbanning van al zijne -makkers, in zijn eigen geweten, van een ongegrond gevoel van schande en -schaamte afgezonderd te houden.</p> -<p class="par">De eerste vier dagen zijner volharding waren zoo lang en -drukkend, dat hij zich begon te ontzetten voor het uitzicht dat voor -hem lag. Niet alleen had hij Rachel in al dien tijd niet gezien, maar -hij had zelfs alle gelegenheid om haar te zien vermeden: want hoewel -hij wist, dat het verbod zich niet eigenlijk tot de vrouwen, die in de -fabrieken werkten, uitstrekte, bevond hij toch, dat sommige van die, -met welke hij bekend was, voor hem veranderd waren, en vreesde hij met -anderen de proef te nemen, terwijl hij beducht was, dat ook Rachel door -hare gezellinnen mocht worden uitgebannen, indien men haar in zijn -gezelschap zag. Zoo was hij dan die vier dagen lang geheel alleen -geweest en had hij met niemand een woord gewisseld, toen hij des -avonds, van zijn werk terugkomende, op straat door een jonkman werd -aangesproken, die zich door zijne bijzondere lichte kleur -onderscheidde.</p> -<p class="par">„Gij heet Blackpool, niet waar?” zeide de -jonkman.</p> -<p class="par">Stephen kleurde toen hij er zich op betrapte, dat hij -uit dankbaarheid voor die toespraak, of uithoofde van het onverwachte -daarvan, of wel om beide redenen tegelijk, met zijn hoed in de hand -stond. Hij hield zich alsof hij iets aan de voering deed en antwoordde: -„Ja.”</p> -<p class="par">„Gij zijt de werkman, dien zij in den ban gedaan -hebben, naar ik meen?” zeide Bitzer, de jonkman met de lichte -kleur.</p> -<p class="par">„Ja,” antwoordde Stephen wederom.</p> -<p class="par">„Dat dacht ik wel, omdat zij zich allen van u -schijnen af te houden. Mijnheer Bounderby wil u spreken. Gij weet zijn -huis wel, niet waar?”</p> -<p class="par">„Ja,” herhaalde Stephen.</p> -<p class="par">„Ga dan dadelijk daarheen, zult ge?” zeide -Bitzer. „Ge wordt gewacht, en hebt de meid maar te zeggen, dat -gij het zijt. Ik behoor tot het kantoor; als ge dus dadelijk zonder mij -daarheen gaat—ik ben gezonden om u te halen—haalt gij mij -eene wandeling uit.”</p> -<p class="par">Stephen, die den anderen kant opging, keerde om en begaf -zich, gelijk hem gelast was, naar het roode kasteel van den reus -Bounderby.</p> -</div> -</div> -<div id="ch21" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXI.</h2> -<h2 class="main">MANNEN EN MEESTERS.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">„Wel, Stephen,” zeide Bounderby op -zijne winderige manier, „wat heb ik gehoord? Wat hebben die -pesten der maatschappij met u gedaan? Kom binnen en spreek -op.”</p> -<p class="par">Het was het salon, waar hij dus verzocht werd binnen te -treden. De theetafel stond gereed, en mijnheer Bounderby’s -jeugdige vrouw, en haar broeder, en een groot heer uit <span class= -"ex">Londen</span> waren aanwezig. Voor al deze personen maakte Stephen -eene buiging, sloot de deur en bleef met den hoed in de hand daarbij -staan.</p> -<p class="par">„Dit is de man, van wien ik u zoo even gesproken -heb, Harthouse,” zeide mijnheer Bounderby.</p> -<p class="par">De heer, tot wien hij het woord richtte en die met -mevrouw Bounderby op de sofa zat te praten, stond op, zeide op een -slependen toon: „Ei zoo!” en kuierde onverschillig en -dralend naar het haardkleedje, waar mijnheer Bounderby stond.</p> -<p class="par">„Komaan,” zeide Bounderby, „spreek nu -maar op.”</p> -<p class="par">Na de vier verloopene dagen klonk deze toespraak Stephen -rauw en wanluidend in de ooren. Behalve dat zijn gewond gemoed daardoor -onzacht werd aangetast, scheen men ook te onderstellen, dat hij -werkelijk uit eigenbelang zijne makkers had verlaten, gelijk men hem -verweten had.</p> -<p class="par">„Wat was het, mijnheer,” zeide Stephen, -„dat het u beliefde van mij te willen hebben?”</p> -<p class="par">„Wel, dat heb ik u gezegd,” antwoordde -Bounderby. „Spreek op als een man, daar gij een man zijt, en -vertel ons van u zelven en die combinatie.”</p> -<p class="par">„Met uw believen, mijnheer,” zeide Stephen -Blackpool, „ik heb er niets van te zeggen.”</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby, die altijd meer of min naar den wind -geleek en nu iets in zijn weg vond staan, begon er terstond tegen te -blazen.</p> -<p class="par">„Zie nu eens hier, Harthouse,” zeide hij, -„daar hebt gij nu een van hen. Toen deze man vroeger eens hier -was, heb ik hem gewaarschuwd voor de kwaadwillige vreemdelingen, die -altijd rondloopen—en die, waar men ze vond, behoorden opgehangen -te worden—en ik heb dien man toen gezegd, dat hij een verkeerden -weg opging. Zoudt gij het nu gelooven, dat hij, hoewel zij hem zoo -geteekend hebben, nog zulk een slaaf van hen is, dat hij bang is om -zijn mond over hen open te doen!”</p> -<p class="par">„Ik heb gezegd, dat ik niets te zeggen had, -mijnheer; niet dat ik bang was om mijn mond open te doen.”</p> -<p class="par">„Zegt gij zoo? Ja, ik weet wel wat gij gezegd -hebt, en nog meer; ik weet ook wat gij <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e3335" href="#xd21e3335" name="xd21e3335">71</a>]</span>meent, -begrijpt ge! Dat is waarachtig niet altijd hetzelfde. Dikwijls geheel -iets anders. Gij moest ons liever maar zeggen, dat die kerel, -Slackbridge, niet in de stad is om het werkvolk tot muiterij op te -stoken; en dat hij geen volksleider van de echte soort, dat wil zeggen -een doortrapte schobbejak is. Gij moest ons dat liever maar dadelijk -zeggen; gij kunt mij toch niet bedriegen. Gij wilt ons dat immers -zeggen? Waarom doet gij het dan niet?”</p> -<p class="par">„Het spijt mij evenzeer als u, mijnheer, als het -volk slechte leidslieden heeft,” antwoordde Stephen, zijn hoofd -schuddende. „Zij nemen maar degenen, die zich voordoen. Misschien -is het niet het kleinste van hunne ongelukken, dat zij geen betere -kunnen krijgen.”</p> -<p class="par">De wind begon onstuimig te worden.</p> -<p class="par">„Gij vindt dit zeker al tamelijk wel, -Harthouse,” zeide mijnheer Bounderby; „gij vindt dit zeker -al vrij sterk. Gij zult wel zeggen, bij mijne ziel, dat is een aardig -staaltje van de soort van lieden waarmede mijne vrienden moeten -omspringen; maar dit is nog niemendal, mijnheer. Gij zult mij dien man -eene vraag hooren doen. Zeg eens, mijnheer Blackpool,”—de -wind stak al meer en meer op—„mag ik zoo vrij zijn van u te -vragen hoe het komt, dat gij geweigerd hebt tot die combinatie toe te -treden?”</p> -<p class="par">„Hoe het komt?”</p> -<p class="par">„Ja,” zeide mijnheer Bounderby, met zijne -duimen in de mouwen van zijn rok, terwijl hij met zijn hoofd knikte en -zijne oogen dichtkneep, als ware het in vertrouwen tegen den muur aan -den overkant, „hoe het komt.”</p> -<p class="par">„Ik had er liever niet van willen spreken, -mijnheer; maar daar gij het mij vraagt, en ik niet ongemanierd wil -zijn, zal ik toch antwoorden: ik had mijn woord gegeven.”</p> -<p class="par">„Niet aan mij, dat weet gij wel,” zeide -Bounderby. (Stormachtig weer, met bedrieglijke tusschenpoozen van -kalmte, waarvan er nu juist een heerschte).</p> -<p class="par">„O neen, mijnheer, niet aan u.”</p> -<p class="par">„Wat mij aangaat, alle betrekking tot mij heeft er -volstrekt geen deel aan,” zeide Bounderby, nog in vertrouwen -tegen den muur. „Als het alleen om Josiah Bounderby van -<span class="ex">Coketown</span> ware te doen geweest, hadt gij zeker -medegedaan en er geen been in gevonden?”</p> -<p class="par">„Ja wel, mijnheer, dat is waar.”</p> -<p class="par">„Ofschoon hij weet,” zeide mijnheer -Bounderby, nu in eene stormvlaag uitbarstende, „dat die kerels -een troep rebellen en schelmen zijn, voor wie het nog te weinig zou -zijn als zij gedeporteerd werden! Nu, mijnheer Harthouse, gij hebt -eenigen tijd in de wereld rondgezworven. Hebt gij buiten dit gezegende -land ooit iets gevonden, dat naar dien man geleek?” En mijnheer -Bounderby wees naar hem met een van gramschap trillenden vinger.</p> -<p class="par">„Neen, mevrouw,” zeide Stephen Blackpool, in -manhaftig protest tegen de gebezigde woorden, en zich onwillekeurig tot -Louisa richtende, nadat hij haar even in de oogen had gezien. -„Geene rebellen of schelmen. Niets van dien aard, mevrouw, niets -van dien aard. Zij hebben mij niet vriendelijk behandeld, mevrouw, dat -weet en gevoel ik wel. Maar er zijn er geen twaalf onder hen, -mevrouw—geen twaalf?—geen zes, of ieder gelooft dat hij -zijn plicht heeft gedaan jegens de anderen en zich zelven. God verhoede -dat ik, die al mijn leven deze menschen gekend heb en ondervinding van -hen heb gehad—ik, die met hen gegeten en gedronken heb, en bij -hen gezeten en met hen gewerkt en hen liefgehad heb, zou nalaten om de -waarheid van hen te getuigen, al hadden zij mij nog zooveel kwaad -gedaan.”</p> -<p class="par">Hij sprak met den stroeven ernst van zijn stand en zijn -karakter, misschien nog verhoogd door de trotsche bewustheid, dat hij -zijne klasse, onder al haar wantrouwen, getrouw was gebleven; maar hij -herinnerde zich volkomen waar hij was en verhief zelfs zijne stem -niet.</p> -<p class="par">„Neen, mevrouw, neen. Zij zijn elkander trouw en -zijn liefderijk voor elkander, zelfs tot in den dood. Wees onder hen -arm, wees onder hen ziek, wees onder hen bedroefd, om een van de vele -oorzaken, die den armen man droefenis in huis brengen, en zij zullen -goed voor u zijn, zacht voor u zijn, troostrijk voor u zijn, -christelijk voor u zijn. Daarvan kunt gij zeker wezen, mevrouw. Zij -zouden aan stukken geplukt moeten worden, eer zij anders -werden.”</p> -<p class="par">„Kortom,” zeide mijnheer Bounderby, -„het is zeker omdat zij zoo vol deugden steken, dat zij u hebben -weggejaagd. Ga er maar mede voort, nu gij er toch aan begonnen zijt. -Spreek maar op.”</p> -<p class="par">„Hoe het komt, mevrouw,” hervatte Stephen, -die nog zijne natuurlijke toevlucht in Louisa’s gezicht scheen te -vinden, „dat juist datgene, wat in onze lieden het beste is, het -meest tot ons nadeel en ongeluk schijnt uit te loopen en ons het meest -op een dwaalweg schijnt te brengen, weet ik niet. Maar het is zoo. Ik -weet dat het zoo is, evengoed als ik weet, dat er een hemel boven mij -is achter den rook. Wij zijn toch ook geduldig en willen over het -geheel doen wat recht is. Ik kan niet denken, dat de schuld geheel bij -ons ligt.”</p> -<p class="par">„Nu, mijn vriend,” zeide mijnheer Bounderby, -wien Stephen niet méér had kunnen vertoornen, hoewel hij -daarvan geheel onbewust was, dan door zich naar het scheen op iemand -anders te beroepen, „als ge <span class="ex">mij</span> nu -een halve minuut uwe aandacht wilt verleenen, heb ik een paar woorden -met u te spreken. Gij hebt zoo even gezegd, dat gij ons niets over die -zaak te zeggen hadt. Zijt ge daarvan geheel zeker, eer wij verder -gaan?” <span class="pagenum">[<a id="xd21e3378" href="#xd21e3378" -name="xd21e3378">72</a>]</span></p> -<p class="par">„Ja, mijnheer, daarvan ben ik zeker.”</p> -<p class="par">„Hier is een heer uit <span class= -"ex">Londen</span>,”—mijnheer Bounderby wees achterwaarts -met zijn duim naar mijnheer James Harthouse—„een heer van -het Parlement. Ik zou gaarne hebben, dat hij een kort gesprek tusschen -u en mij aanhoorde, in plaats van den inhoud daarvan—ik weet al -vooruit wat die zijn zal; niemand weet dat beter dan ik, onthoud dat -wel—op goed vertrouwen uit mijn mond te moeten -aannemen.”</p> -<p class="par">Stephen boog zijn hoofd voor den heer uit <span class= -"ex">Londen</span> en toonde zich wat meer ontrust en verlegen dan -gewoonlijk. Onwillekeurig zochten zijne oogen zijne vorige toevlucht, -maar op een wenk van dien kant (nadrukkelijk, hoewel oogenblikkelijk) -vestigde hij ze weder op mijnheer Bounderby.</p> -<p class="par">„Zeg nu eens, waarover klaagt gij?” vroeg -mijnheer Bounderby.</p> -<p class="par">„Ik ben niet hier gekomen om te klagen, -mijnheer,” antwoordde Stephen. „Ik kom omdat ik geroepen -ben.”</p> -<p class="par">„Wel,” hervatte mijnheer Bounderby, zijne -armen over elkander slaande, „waarover klaagt gijlieden dan in -het algemeen?”</p> -<p class="par">Stephen zag een oogenblik eenigszins weifelend om zich -heen en scheen toen tot een besluit te komen.</p> -<p class="par">„Mijnheer, ik ben nooit heel knap geweest om dat -te zeggen, al heb ik van het gevoel er van zoo goed mijn deel gehad als -iemand anders. Inderdaad, wij zitten in een warboel, mijnheer. Zie maar -eens rond in deze stad—zoo rijk als zij is—en zie dan de -menigte van menschen, die hier in de stad zijn gekomen om voor hun -brood te weven, te kaarden en zoo al meer, altijd eenerlei, van hunne -wieg tot aan het graf. Zie hoe wij leven en waar wij leven, en in welk -eene menigte, en hoe eentonig ons leven en hoe wisselvallig ons bestaan -is; en zie hoe de fabrieken altijd aan het werk blijven, en hoe zij ons -met dat werk nooit nader tot iets brengen—behalve alleen aan den -dood. Zie hoe gij over ons denkt, en over ons schrijft, en over ons -praat, en met uwe deputaties naar ministers over ons gaat, en hoe gij -altijd gelijk hebt en hoe wij altijd ongelijk hebben, en er nooit iets -redelijks en verstandigs in ons te vinden is. Zie hoe dit is -toegenomen, mijnheer, al grooter en grooter geworden, al zwaarder en -zwaarder, en al harder en harder, van jaar tot jaar, van geslacht tot -geslacht. Wie kan dat aanzien, mijnheer, en dan nog goedsmoeds zeggen, -dat dit geen warboel is?”</p> -<p class="par">„Natuurlijk,” zeide mijnheer Bounderby, -„En nu zult gij misschien dien heer ook wel laten weten, hoe gij -dien warboel (gelijk gij het zoo gaarne noemt) terecht zoudt willen -brengen?”</p> -<p class="par">„Dat weet ik niet, mijnheer. Dat is niet van mij -te wachten. Ik ben het niet, van wien dat gevergd moet worden. Dat zijn -diegenen, die over ons gesteld zijn en over al de rest van ons. -Waarvoor zijn zij anders, mijnheer, als zij dat niet doen?”</p> -<p class="par">„Dan zal ik u iets zeggen, wat er ten minste aan -te doen is,” antwoordde mijnheer Bounderby. „Wij zullen een -voorbeeld maken van een half dozijn Slackbridge’s. Wij zullen die -schavuiten voor de rechtbank brengen en naar de straf-koloniën -zenden.”</p> -<p class="par">Stephen schudde ernstig zijn hoofd.</p> -<p class="par">„Zeg mij niet van neen, man,” vervolgde -mijnheer Bounderby, en nu waaide het een orkaan, „want dat zullen -wij, zeg ik u.”</p> -<p class="par">„Mijnheer,” antwoordde Stephen, met de kalme -vastheid eener onwankelbare overtuiging, „al zoudt ge honderd -Slackbridge’s nemen—allen die er maar zijn, zelfs tienmaal -zooveel—en ze ieder in een zak naaien, en in de diepste zee laten -zinken, die er ooit geweest is eer er nog droog land was, dan zoudt gij -toch den warboel eveneens laten als hij is. Opruiende -vreemdelingen!” vervolgde Stephen met een glimlach, -„wanneer, zoolang wij ons kunnen herinneren, hebben wij niet van -opruiende vreemdelingen gehoord! Het is niet door hen dat er onrust -komt, mijnheer. Het is niet bij hen dat het begint. Ik ben geen vriend -van hen—ik heb geen reden om hun vriend te zijn—maar het is -hopeloos en nutteloos, die lieden voor hun handwerk te willen straffen, -in plaats van dat handwerk zelf te beletten. Allen die nu hier in de -kamer om mij heen zijn, waren hier eer ik kwam, en zullen nog hier zijn -als ik weg ben. Breng die klok aan boord van een schip en zend ze weg -naar het eiland <span class="ex">Norfolk</span>, en de tijd zal toch -eveneens voortgaan. Zoo is het ook met Slackbridge.”</p> -<p class="par">Zich voor een oogenblik naar zijne vorige toevlucht -keerende, nam hij eene waarschuwende beweging harer oogen naar de deur -waar. Terugtredende sloeg hij zijne hand aan de kruk. Maar hij had niet -uit eigen wil en verlangen gesproken, en hij gevoelde in zijn hart, dat -het eene edele vergelding van het geledene onrecht zou zijn, indien hij -hun, die hem zoo verzaakt hadden, tot het laatste toe getrouw bleef. -Hij bleef dus staan om geheel te zeggen wat hij nog op het gemoed -had.</p> -<p class="par">„Mijnheer, ik kan met mijn beetje kennis en mijne -gemeene manier van spreken dezen heer niet zeggen, wat dit alles zou -kunnen verbeteren,—hoewel sommige werklieden hier in de stad het -wel konden doen, veel beter dan ik; maar ik kan hem toch wel zeggen wat -ik weet dat nooit baten zal. De sterke hand zal het nooit doen. -Overwinning en zegepraal zullen het nooit doen. Eene afspraak om den -eenen kant op eene onnatuurlijke manier altijd gelijk te geven, en den -anderen kant altijd ongelijk, <span class="pagenum">[<a id="xd21e3422" -href="#xd21e3422" name="xd21e3422">73</a>]</span>zal het nooit, nooit -doen. En ze zoo maar hun gang te laten gaan, zal het ook nooit doen. -Laat duizenden bij duizenden zoo maar hun gang gaan, allen hetzelfde -leven leiden en altijd in denzelfden warboel blijven, en zij zullen aan -den éénen kant blijven staan, en gij aan den anderen, met -eene zwarte, onoverkomelijke diepte tusschen u, juist zoo lang en zoo -kort als zulk eene ellende kan duren. Nooit met die menschen meer eigen -te willen worden, door goedheid en geduld en opbeurende manieren, die -hen zoo aan elkander hechten onder hunne vele bezwaren en elkander zoo -doen bijstaan in hun nood met wat zij zelven wel konden -gebruiken—gelijk ik nederig geloof dat door geen volk, dat die -heer op zijne reizen gezien heeft, ooit kan overtroffen -worden—ook dat zal het nooit doen, voordat de zon in ijs -verandert. En voor het laatst, hen maar in rekening te brengen als -zooveel stoomkracht, en te behandelen alsof zij cijfers van eene som of -doode machines waren, zonder liefde of voorkeur, zonder geheugen of -neigingen, zonder zielen, die moede kunnen worden en zielen die kunnen -hopen; als alles rustig is, hen maar te laten voortzwoegen alsof zij -niets van dien aard bezaten, en als alles onrustig is, hun te -verwijten, dat zij in hunne betrekking tot u geen menschelijk gevoel -toonen,—dat zal het nooit doen, mijnheer, eer de menschen geheel -anders worden dan God hen geschapen heeft.”</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e3425width"><img src="images/p073.jpg" alt= -"„MEVROUW BOUNDERBY, IK HOUD HET VOOR EEN ZEER GELUKKIG TOEVAL, DAT IK U HIER ALLEEN VIND.” (Blz. 82)." -width="720" height="495"> -<p class="figureHead">„MEVROUW BOUNDERBY, IK HOUD HET VOOR EEN -ZEER GELUKKIG TOEVAL, DAT IK U HIER ALLEEN VIND.” (Blz. 82).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">Stephen stond met de hand aan de opene deur te wachten -of er nog iets meer van hem verlangd werd.</p> -<p class="par">„Blijf nog een oogenblikje,” zeide mijnheer -Bounderby met een bloedrood gezicht. „Ik heb u gezegd, toen gij -de laatste maal met eene klacht hier kwaamt, dat gij liever moest -omkeeren en u daarvan afhouden. En ik heb u ook gezegd, als gij het nog -weet<span class="corr" id="xd21e3433" title="Bron: .">,</span> dat ik -het wel begreep als men den gouden lepel in het oog had.”</p> -<p class="par">„Ik zelf heb nooit zoo iets in het oog gehad, -mijnheer, dat verzeker ik u.”</p> -<p class="par">„Nu is het mij duidelijk geworden,” -vervolgde mijnheer Bounderby, „dat gij een van die snaken zijt, -die altijd grieven hebben, en dat gij rondloopt om die grieven uit te -zaaien en voort te planten. Dit is het werk van uw leven, mijn -vriend.”</p> -<p class="par">Stephen schudde zijn hoofd,—een zwijgende -betuiging dat hij wel ander werk had.</p> -<p class="par">„Gij zijt zulk een netelige, hatelijke, -onverdraaglijke kerel,” vervolgde mijnheer Bounderby, „dat -zelfs uwe eigene vereeniging, de menschen die u het best kennen, niets -met u te doen willen hebben. Ik had nooit gedacht dat die knapen in -iets gelijk konden hebben. Maar ik zal u eens wat zeggen. Voor de -aardigheid <span class="pagenum">[<a id="xd21e3444" href="#xd21e3444" -name="xd21e3444">74</a>]</span>zal ik hen nu eens zoo ver gelijk geven, -dat ik ook niets meer met u te doen wil hebben.”</p> -<p class="par">Stephen sloeg snel zijne oogen op om hem aan te -zien.</p> -<p class="par">„Gij kunt afmaken waaraan gij bezig zijt,” -zeide mijnheer Bounderby met een veelbeduidend knikje, „en dan -ergens anders heen gaan.”</p> -<p class="par">„Mijnheer, gij weet wel,” zeide Stephen met -nadruk, „dat ik, als ik bij u geen werk kan krijgen, het ook -nergens anders krijgen kan.”</p> -<p class="par">„Wat ik weet, dat weet ik,” luidde het -antwoord, „en wat gij weet, dat weet gij. Ik heb er niets meer -over te zeggen.”</p> -<p class="par">Stephen zag nog eens naar Louisa om, maar hare oogen -waren niet meer naar de zijne opgeslagen; hij slaakte dus een zucht, en -met de woorden: „De Hemel helpe ons allen in deze wereld,” -die hij maar weinig harder dan fluisterend uitsprak, ging hij heen.</p> -</div> -</div> -<div id="ch22" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXII.</h2> -<h2 class="main">STEPHEN BLACKPOOL VERDWIJNT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Het was tusschen licht en donker toen Stephen bij -mijnheer Bounderby de deur uitkwam. De nachtelijke schaduw was zoo snel -neergedaald, dat hij, toen hij de deur had toegetrokken, niet eens om -zich heen zag, maar met loomen tred rechtuit de straat langs ging. -Niets was verder uit zijne gedachten dan de zonderlinge oude vrouw, die -hij bij zijn vorig bezoek aan hetzelfde huis had ontmoet, toen hij een -voetstap achter zich hoorde dien hij kende, en zich omkeerende, die -vrouw wederzag, thans in gezelschap van Rachel.</p> -<p class="par">Hij zag Rachel het eerst, gelijk hij haar alleen had -gehoord.</p> -<p class="par">„Ha, Rachel, mijn beste! Gij bij haar, -juffrouw!”</p> -<p class="par">„Ja, gij zijt zeker wel verwonderd, en dat met -reden, moet ik zeggen,” antwoordde de oude vrouw. „Daar ben -ik alweer, ziet ge.”</p> -<p class="par">„Maar hoe zoo met Rachel?” zeide Stephen, -terwijl hij zijn stap naar dien der vrouwen schikte en tusschen de twee -in ging, nu naar de eene en dan naar de andere omkijkende.</p> -<p class="par">„Wel, ik ben omtrent eveneens aan dit goede meisje -gekomen als ik aan u gekomen ben,” antwoordde de oude vrouw, op -vroolijken toon het woord opvattende. „Ik kom hier dit jaar wat -later dan gewoonlijk, want ik ben eenigszins met kortademigheid -gekweld, en heb dus mijne reis uitgesteld tot wij warm en mooi weer -hadden. Om dezelfde reden doe ik nu mijne reis niet geheel op -één dag, maar neem er twee dagen toe, en slaap van nacht -in het Reizigers-Koffiehuis bij den spoorweg (een knap, zindelijk huis) -en ga morgenochtend om zes uur met den eersten trein weer heen. Maar -wat heeft dat met dit goede meisje te doen, zult gij zeggen. Dat zal ik -u vertellen. Ik heb gehoord, dat mijnheer Bounderby getrouwd is. Ik heb -het in de courant gelezen, waar het wat heerlijk in stond—machtig -mooi!” De oude vrouw zeide dit met eene zonderlinge -opgetogenheid. „En nu wilde ik zijne vrouw zien. Ik heb haar nog -nooit gezien. Zoudt ge nu gelooven, zij is sedert van middag twaalf uur -de deur niet uitgekomen. Om het dus nu niet te licht op te geven, bleef -ik voor het laatst nog een beetje wachten, en toen ging ik dit goede -meisje twee- of driemaal voorbij; en daar zij zulk een vriendelijk -gezichtje had, sprak ik haar aan, en zij bleef met mij aan de praat. -Daar,” zeide de oude vrouw tot Stephen, „nu kunt ge al de -rest wel zelf raden, veel korter dan ik het vertellen kan, mag ik wel -zeggen.”</p> -<p class="par">Wederom had Stephen moeite om een onwillekeurigen afkeer -van die oude vrouw te overwinnen, hoewel haar uitzicht en toon zoo -eerlijk en eenvoudig waren als zij maar konden zijn. Met eene -goedwilligheid, welke hem even natuurlijk was als hij wist dat zij dit -Rachel was, bleef hij bij het onderwerp, dat haar in haar ouderdom nog -zooveel belang inboezemde.</p> -<p class="par">„Wel, juffrouw,” zeide hij, „ik heb -die dame gezien, en zij was jong en mooi. Met heerlijke, donkere, -peinzende oogen, en zulk eene stille manier, Rachel, als ik nog nooit -iemand anders gezien heb.”</p> -<p class="par">„Jong en mooi. Zoo zoo!” riep de oude vrouw -vol blijdschap uit. „Bloeiend als eene roos! En zeker eene -gelukkige vrouw!”</p> -<p class="par">„O ja, juffrouw, dat zou ik wel denken,” -zeide Stephen, maar met een twijfelachtigen blik naar Rachel.</p> -<p class="par">„Zoudt gij denken? Dat moet zij wel wezen. Zij is -immers uw meesters vrouw?” hervatte de oude vrouw.</p> -<p class="par">Stephen knikte toestemmend. „Hoewel wat dat -meester aangaat,” zeide hij, wederom met een blik naar Rachel, -„hij is nu mijn meester niet meer. Het is alles gedaan tusschen -hem en mij.”</p> -<p class="par">„Hebt gij voor zijn werk bedankt, Stephen?” -vroeg Rachel angstig en snel.</p> -<p class="par">„Wel, Rachel,” antwoordde hij, „of ik -voor zijn werk heb bedankt, of hij mij afdankte, komt op hetzelfde -neer. Zijn werk en ik zijn gescheiden. Het is ook al goed zoo—het -beste misschien, dacht ik, juist toen ik u mij achterop hoorde komen. -Het zou maar allerlei moeite veroorzaakt hebben als ik daar gebleven -was. Misschien is het een geluk voor velen, dat ik heenga, misschien -een geluk voor mij zelven; in allen gevalle het moet nu zoo wezen. Ik -moet <span class="ex">Coketown</span> den rug toekeeren en mijn fortuin -zoeken, beste, met opnieuw te beginnen.”</p> -<p class="par">„Waar zult ge naar toe gaan, Stephen?” -<span class="pagenum">[<a id="xd21e3496" href="#xd21e3496" name= -"xd21e3496">75</a>]</span></p> -<p class="par">„Dat weet ik van avond nog niet,” zeide hij, -zijn hoed afnemend en zijne dunne haren met de vlakke hand -gladstrijkende. „Maar ik ga van avond nog niet, Rachel, en morgen -ook nog niet. Het is niet heel gemakkelijk te verzinnen waar ik naar -toe zal gaan; maar ik zal wel moed houden.”</p> -<p class="par">In dit opzicht hielp hem de bewustheid, dat hij niet -slechts onbaatzuchtig handelde, maar zelfs onbaatzuchtig dacht. Eer hij -nog mijnheer Bounderby’s deur had toegetrokken, had hij -overwogen, dat het ten minste voor haar goed was, dat hij genoodzaakt -was om heen te gaan, dewijl zij dan geen gevaar meer zou loopen van -insgelijks verdacht te worden, omdat zij zich niet van hem afzonderde. -Hoewel het hem veel kosten zou haar te verlaten, en hoewel hij geene -stad bedenken kon waar zijn vonnis hem niet volgen zou, was het -misschien toch eene verademing voor hem, dat hij met geweld van het -leed der vier laatste dagen werd ontheven al was het zelf om onbekende -rampen en bezwaren <span class="corr" id="xd21e3501" title= -"Bron: te gemoet">tegemoet</span> te gaan.</p> -<p class="par">Hij zeide dus naar waarheid: „Ik ben er kalmer -onder, Rachel, dan ik had kunnen denken.”</p> -<p class="par">Het was hare taak niet zijn last te verzwaren; zij -antwoordde dus met haar opbeurenden glimlach, en het drietal wandelde -te zamen voort.</p> -<p class="par">Oude lieden, vooral wanneer zij hun best doen om -vroolijk te zijn en anderen niet tot last te wezen, worden onder de -armen algemeen geacht en geëerd. De oude vrouw had zulk een -fatsoenlijk voorkomen, was zoo vergenoegd, en nam hare zwakheden, -hoewel zij sedert haar vorig onderhoud met Stephen waren toegenomen, -zoo licht op, dat beiden eene welwillende belangstelling voor haar -begonnen te gevoelen. Zij was te vlug om te willen toelaten, dat men om -harentwil langzamer ging, maar zij was zeer dankbaar dat men met haar -praatte, en zelve zeer genegen om te praten; zoodat zij, toen men aan -dat gedeelte der stad gekomen was, waar hare geleiders woonden, -levendiger en luchtiger was geworden dan ooit.</p> -<p class="par">„Kom bij mij binnen, juffrouw,” zeide -Stephen, „en drink een kopje thee. Rachel zal dan ook binnenkomen -en u naderhand veilig naar uw logement brengen. Het zal misschien lang -duren, Rachel, eer ik weder eens kans heb op uw gezelschap.”</p> -<p class="par">Men bewilligde, en de drie gingen verder naar het huis -waar hij woonde. Toen men de smalle straat insloeg, keek Stephen naar -zijn venster op met een angst, die hem altijd kwelde als hij naar huis -ging; maar het venster stond open gelijk hij het gelaten had, en -niemand was daar. De booze geest van zijn leven was maanden geleden -weder verdwenen; en hij had sedert niet meer van haar gehoord. De -eenige blijken harer laatste terugkomst waren thans het kariger -<span class="corr" id="xd21e3515" title= -"Bron: huisrraad">huisraad</span> in zijne kamer en het grijzere haar -op zijn hoofd.</p> -<p class="par">Hij stak eene kaars aan, zette zijn theeblad gereed, -haalde heet water van beneden, en brood, boter en eene kleine portie -thee en suiker in den naasten winkel. Het brood was versch en bros van -korst, de boter niet lang geleden gemaakt en de suiker wit, -natuurlijk—om de standvastige getuigenis der magnaten van -<span class="ex">Coketown</span> te bewaarheden, dat die menschen -leefden als prinsen, mijnheer. Rachel zette thee (zulk een groot -gezelschap maakte het noodzakelijk een kopje te leenen), en de vreemde -oude vrouw was machtig in haar schik. Het was de eerste zweem van -gezelligheid, dien de gastheer in vele dagen had gehad. Ook hij, met de -wereld als eene barre, uitgestrekte heide voor zich, genoot dezen -maaltijd—wederom ter bevestiging van de getuigenis der -magnaten—als een voorbeeld van het volslagen gebrek aan overleg -bij die menschen, mijnheer.</p> -<p class="par">„Ik heb er nog niet aan gedacht om naar uw naam te -vragen, juffrouw,” zeide Stephen.</p> -<p class="par">De oude vrouw maakte zich bekend als „juffrouw -Pegler.”</p> -<p class="par">„Eene weduwe, denk ik?” zeide Stephen.</p> -<p class="par">„O, vele jaren lang!”</p> -<p class="par">Juffrouw Pegler’s echtgenoot (een van de beste -mannen, die er ooit geweest waren) was, volgens hare berekening, reeds -dood toen Stephen geboren werd.</p> -<p class="par">„Het was wel een ongeluk, zoo’n goed man te -verliezen. En kinderen?”</p> -<p class="par">Het kopje van juffrouw Pegler, dat tegen het schoteltje -rinkelde, duidde eenige zenuwachtigheid bij haar aan. -„Neen,” zeide zij. „Nu niet, nu niet.”</p> -<p class="par">„Dood, Stephen,” fluisterde Rachel hem -zachtjes toe.</p> -<p class="par">„Het spijt me dat ik er van gesproken heb,” -zeide Stephen. „Ik had moeten bedenken, dat ik eene pijnlijke -plek kon treffen. Ik—ik had beter moeten weten.”</p> -<p class="par">Terwijl hij zich zoo verontschuldigde, rinkelde het -kopje der oude vrouw al meer en meer. „Ik heb een zoon -gehad,” zeide zij met eene zonderlinge aandoening, welke niets -van de gewone teekenen van droefheid had, „en het ging hem goed, -verbazend goed. Maar laat er niet meer van hem gesproken worden als het -u belieft. Hij is,”—zij zette haar kopje neer en maakte -eene beweging met hare handen, alsof zij er met dat gebaar wilde -bijvoegen: „dood!” Daarna zeide zij overluid: „Ik heb -hem verloren.”</p> -<p class="par">Stephen was het onaangename gevoel nog niet te boven -gekomen, dat hij de oude vrouw leed had gedaan, toen zijne huiswaardin -de smalle trap kwam opstommelen, hem naar de <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e3546" href="#xd21e3546" name= -"xd21e3546">76</a>]</span>deur riep en hem iets in het oor fluisterde. -Juffrouw Pegler was lang niet doof, want zij ving een der zacht -gesprokene woorden op.</p> -<p class="par">„Bounderby!” riep zij met eene gesmoorde -stem, van haar stoel bij de tafel opspringende. „O, verberg mij! -Laat ik toch om ’s Hemels wil niet gezien worden. Laat hij niet -boven komen eer ik weg ben. Ik bid u, ik bid u!”</p> -<p class="par">Zij beefde van ontroering, kroop achter Rachel, toen -deze haar poogde gerust te stellen, en scheen niet te weten wat zij -deed.</p> -<p class="par">„Maar luister, juffrouw, luister toch!” -zeide Stephen verbaasd. „Het is mijnheer Bounderby niet; het is -zijne vrouw. Gij zijt toch niet bang voor haar. Nog geen uur geleden -waart ge zoo machtig blij iets van haar te hooren.”</p> -<p class="par">„Maar weet ge wel zeker, dat het mevrouw en niet -mijnheer is?” vroeg zij nog bevende.</p> -<p class="par">„Zoo zeker als iets.”</p> -<p class="par">„Wel, als ik u bidden mag, spreek dan toch niet -tegen mij, en let maar geheel niet op mij,” zeide de oude vrouw. -„Laat ik maar stil in dit hoekje blijven zitten.”</p> -<p class="par">Stephen knikte en zag Rachel aan alsof hij van haar eene -opheldering verlangde, die zij buiten staat was hem te geven. Hij nam -vervolgens de kaars, ging naar beneden, kwam weldra terug, en liet -Louisa binnen, die door haar broeder Tom gevolgd werd.</p> -<p class="par">Rachel was opgestaan en stond met haar hoed en doek in -de hand, toen Stephen, zelf ten hoogste verbaasd over dit bezoek, de -kaars weder op tafel zette. Toen bleef hij ook staan, met zijne -geslotene hand op de tafel leunende, en wachtte tot men hem zou -aanspreken.</p> -<p class="par">Voor de eerste maal in haar leven was Louisa in de -woning van een fabriek-arbeider gekomen; voor de eerste maal in haar -leven was zij in iets getreden, dat naar persoonlijke betrekking met -een van die lieden zweemde. Zij wist van hun bestaan bij honderden en -duizenden. Zij wist welk eene hoeveelheid arbeids zeker getal van hen -in zekeren tijd kan voort brengen. Zij had hen bij troepen gelijk -mieren of wespen zien voorbijgaan, als zij hunne nesten verlieten of -daarheen terugkeerden. Maar zij wist door hare lectuur oneindig meer -van de levenswijs dier ijverige insecten, dan van deze nijvere mannen -en vrouwen.</p> -<p class="par">Zij waren iets dat zóóveel moest werken en -zóóveel loon krijgen, en daarmede gedaan; iets dat -onfeilbaar door dezelfde wetten werd beheerscht, welke de aanvraag en -den toevoer op elke markt beheerschen; iets dat domme misslagen tegen -die wetten maakte en dan in moeielijkheden kwam; iets dat zich wat -bekrimpen moest als het koren duur was, en zich overat als het goedkoop -was, en dat zich in zekere evenredigheid vermenigvuldigde, dat zekere -evenredigheid van misdaden en zekere evenredigheid van pauperisme -opleverde; iets waarmede, als kapitaal gebruikt, groote fortuinen -werden gemaakt; iets dat somtijds in woeling kwam evenals de zee, en -eenig kwaad deed (voornamelijk zich zelven), en dan weder bedaarde. Dit -wist zij van de fabriek-arbeiders. Maar zij had er bijna evenmin aan -gedacht om deze massa in eenheden te verdeelen, als om de zee zelve in -de droppels af te zonderen, waaruit zij is samengesteld.</p> -<p class="par">Zij stond eene poos in de kamer rond te zien. Van de -weinige stoelen, de weinige boeken, de gemeene schilderijtjes en het -bed liet zij haar blik naar de twee vrouwen en naar Stephen dwalen.</p> -<p class="par">„Ik ben hier gekomen om eens met u te spreken over -wat daar straks voorgevallen is. Ik zou u gaarne van dienst willen -zijn, als ge mij dat wilt toelaten. Is dit uwe vrouw?”</p> -<p class="par">Rachel sloeg hare oogen op en liet ze weder neerzinken; -die blik zeide duidelijk genoeg: „Neen.”</p> -<p class="par">„Ik bedenk mij,” zeide Louisa, blozende over -hare vergissing. „Ik herinner mij nu dat ik van uwe huiselijke -rampen heb hooren spreken, hoewel ik toen niet op de bijzonderheden -lette. Het was mijne meening niet eene vraag te doen, die hier iemand -onaangenaam kon wezen. Als ik weer eene vraag mocht doen, die dat -gevolg kon hebben, verontschuldig mij dan daarmede, verzoek ik u, dat -ik niet recht weet hoe ik met u behoor te spreken.”</p> -<p class="par">Gelijk Stephen zich eene poos geleden onwillekeurig tot -haar gericht had, zoo richtte zij zich nu onwillekeurig tot Rachel. -Hare manier van spreken was kort en stroef, en toch aarzelend en -schroomvallig.</p> -<p class="par">„Hij heeft u gezegd wat er tusschen hem en mijn -man is voorgevallen? Gij zult wel de eerste geweest zijn, bij wie hij -troost gezocht heeft, denk ik?”</p> -<p class="par">„Ik heb het voornaamste er van gehoord, -mevrouw<span class="corr" id="xd21e3583" title= -"Bron: .">,</span>” antwoordde Rachel.</p> -<p class="par">„Heb ik het wel verstaan, dat hij, door -één fabrikant afgedankt, nu waarschijnlijk door allen zal -worden afgewezen? Ik meende hem dit te hooren zeggen.”</p> -<p class="par">„De kans is heel gering, mevrouw—bijna -geheel geene kans meer—voor iemand, die een slechten naam onder -hen krijgt.”</p> -<p class="par">„Wat moet ik begrijpen, dat gij meent met een -slechten naam?”</p> -<p class="par">„De naam van lastig te wezen.”</p> -<p class="par">„Dus zou hij evenzeer door de vooroordeelen zijner -eigene klasse als die der andere in den ban gedaan worden? Zijn die -twee in deze stad door zulk een diepte gescheiden, dat er tusschen in -geheel geene plaats voor een eerlijk werkman is?”</p> -<p class="par">Rachel schudde zwijgend haar hoofd.</p> -<p class="par">„Hij kwam bij zijne makkers in verdenking,” -hervatte Louisa, „omdat hij eene belofte gedaan <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e3601" href="#xd21e3601" name= -"xd21e3601">77</a>]</span>had om niet met hen mede te doen. Ik denk dat -gij het moet geweest zijn aan wie hij die belofte had gedaan. Zou ik u -mogen vragen waarom hij die gedaan heeft?”</p> -<p class="par">Rachel barstte in tranen uit.</p> -<p class="par">„Ik heb het niet van hem gevergd, arme man! Ik heb -hem gebeden tot zijn eigen bestwil zich niet in moeite te steken, -weinig denkende dat hij er door mij in zou komen. Maar ik weet dat hij -liever honderd dooden zou willen sterven dan ooit zijn woord te breken. -Dat weet ik wel van hem.”</p> -<p class="par">Stephen was stil en aandachtig blijven staan in zijne -gewone peinzende houding, met de hand aan zijne kin. Hij sprak nu met -eene stem, die eenigszins minder vast was dan gewoonlijk:</p> -<p class="par">„Niemand, behalve ik zelf, kan weten hoeveel -achting, liefde en eerbied ik Rachel toedraag, of met hoeveel reden. -Toen ik die belofte gaf, heb ik met waarheid gezegd, dat zij de engel -van mijn leven was. Het was eene plechtige belofte. Ik heb haar gegeven -voor altijd.”</p> -<p class="par">Louisa keerde zich naar hem om en boog haar hoofd voor -hem met eene eerbiedigheid, die bij haar geheel iets nieuws was. Zij -zag van hem naar Rachel, en hare trekken werden zachter. „Wat -zult gij nu doen?” vroeg zij hem; en hare stem was ook zachter -geworden.</p> -<p class="par">„Wel, mevrouw,” antwoordde Stephen, met een -glimlach om zich goed te houden, „als ik mijn werk af heb, moet -ik hier vandaan en het ergens anders gaan probeeren. Gelukkig of -ongelukkig, iemand moet maar probeeren; er is niets te doen zonder -probeeren—behalve te gaan liggen en te sterven.”</p> -<p class="par">„Hoe zult gij reizen?”</p> -<p class="par">„Te voet, lieve mevrouw, te voet.”</p> -<p class="par">Louisa kleurde, en eene beurs vertoonde zich in hare -hand. Het ritselen eener banknoot was hoorbaar, terwijl zij die -openvouwde en op de tafel legde.</p> -<p class="par">„Rachel, wilt gij hem zeggen—want gij weet -het best hoe dat te doen zonder hem te beleedigen—dat dit hem -volgaarne gegeven wordt om hem voort te helpen? Wilt gij hem bidden om -het aan te nemen?”</p> -<p class="par">„Dat kan ik niet doen, mevrouw,” antwoordde -zij, haar hoofd omkeerende. „God zegene u, dat gij zoo liefderijk -over den armen man denkt. Maar hij moet zelf zijn hart kennen, en weten -of het hem zegt, dat het recht is.”</p> -<p class="par">Louisa zag ten deele ongeloovig, ten deele verschrikt, -ten deele ontroerd door medelijdend gevoel, naar dien man, die eerst -zooveel zelfbeheersching bezat, die onder het jongste gesprek zoo kalm -en standvastig was gebleven, en die nu in een oogenblik zijne -bedaardheid verloor, en met zijne hand voor zijn gezicht voor haar -stond. Zij stak hare hand uit alsof zij hem wilde aanraken, maar -bedwong zich toen en hield zich stil.</p> -<p class="par">„Zelfs Rachel,” zeide Stephen nadat hij zijn -gezicht weder ontbloot had, „zou geene woorden kunnen bedenken om -zulk een vriendelijk aanbod vriendelijker te maken. Om te toonen, dat -ik geen mensch zonder verstand en dankbaarheid ben, zal ik twee pond -aannemen. Ik zal ze leenen om ze terug te geven. Het zal het -pleizierigste werk zijn dat ik ooit gedaan heb, als ik eens iets doen -kan om mijne blijvende dankbaarheid voor deze hulp te -bewijzen.”</p> -<p class="par">Zij was genoodzaakt de banknoot terug te nemen en de -veel kleinere som, die hij genoemd had, daarvoor in de plaats te -stellen. Hij was in geenerlei opzicht een hoffelijk, behaaglijk of -schilderachtig personage, en toch had de houding, waarmede hij dit geld -aannam en zonder meer te spreken zijne dankbaarheid aanduidde, een -gratie, die Lord Chesterfield zijn zoon in geene eeuw had kunnen -leeren.</p> -<p class="par">Tom was op het bed blijven zitten, onverschillig met -zijn eene been heen en weer zwaaiende en aan zijn rottingknop zuigende, -tot hij zijne zuster gereed zag om weder te vertrekken. Toen stond hij -eenigszins haastig op en nam het woord.</p> -<p class="par">„Wacht nog eventjes, Louisa. Eer wij weggaan, zou -ik hem een oogenblik willen spreken. Er valt mij daar iets in. Als gij -even op het portaal wilt komen, Blackpool, zal ik het u zeggen. Neem -maar geen licht mede.” Tom werd bijzonder ongeduldig toen Stephen -naar de kast ging om eene kaars te krijgen. „Er is geen licht bij -noodig.”</p> -<p class="par">Stephen volgde hem naar buiten. Tom sloot de kamerdeur -en hield zijne hand aan het slot.</p> -<p class="par">„Zeg eens,” fluisterde hij, „ik geloof -dat ik u een goeden dienst kan doen. Vraag mij niet wat het is, want -het kan nog wel op niemendal uitloopen. Maar het kan toch geen kwaad -als ik het probeer.”</p> -<p class="par">Zijn adem sloeg als de vlam van een vuur tegen -Stephen’s oor aan, zoo heet was hij.</p> -<p class="par">„Dat was onze kantoorlooper,” vervolgde Tom, -„die u van avond de boodschap bracht. Ik zeg onze kantoorlooper, -omdat ik ook op het kantoor ben.”</p> -<p class="par">„Wat heeft hij een haast!” dacht Stephen. -Hij sprak zoo onduidelijk.</p> -<p class="par">„Nu,” zeide Tom, „wacht eens. Wanneer -gaat gij heen?”</p> -<p class="par">„Vandaag is het maandag,” antwoordde -Stephen, zich bedenkende. „Wel, mijnheer, zoo wat vrijdag of -zaterdag.”</p> -<p class="par">„Vrijdag of zaterdag,” zeide Tom. „Let -nu eens op. Ik ben er niet zeker van, of ik u den dienst kan doen, dien -ik meen—dat is mijne zuster, weet ge, daar in de kamer—maar -misschien zal ik er toe in staat zijn, en zoo niet, dan kan het toch -geen kwaad. Ik zal u dus eens wat zeggen. Gij zoudt onzen kantoorlooper -wel weerom kennen?” <span class="pagenum">[<a id="xd21e3653" -href="#xd21e3653" name="xd21e3653">78</a>]</span></p> -<p class="par">„O ja zeker,” antwoordde Stephen.</p> -<p class="par">„Heel goed,” hervatte Tom. „Als gij -tusschen vandaag en den dag waarop ge heengaat, des avonds met werken -uitscheidt, kuier dan een uurtje of zoo voor het kantoor heen en weer. -Doe niet alsof dat iets beduidde, als hij u daar zien mocht, want ik -zal hem niet zeggen u aan te spreken, of ik moet begrijpen dat ik u den -dienst kan doen, dien ik meen. In dat geval zal hij een briefje of eene -boodschap voor u hebben, maar anders niet. Let wel daarop. Hebt ge mij -goed begrepen?”</p> -<p class="par">Hij had in het donker een vinger door een knoopsgat van -Stephen’s rok gewrongen, en draaide nu die punt van dat -kleedingstuk al om en om en dicht in elkander, op eene zeer -buitengewone manier.</p> -<p class="par">„Ik heb het heel wel begrepen, mijnheer,” -antwoordde Stephen.</p> -<p class="par">„Pas dan op dat gij het niet vergeet en u niet -vergist,” zeide Tom. „Ik zal mijne zuster onder het naar -huis gaan zeggen wat ik op het oog heb, en ik weet zeker dat zij het -zal goedkeuren. Pas op nu. Gij hebt alles onthouden, niet waar? Gij -hebt het wel begrepen? Heel goed dan. Komaan, Louisa!”</p> -<p class="par">Terwijl hij haar riep, stiet hij de deur open, maar hij -kwam de kamer niet weder binnen en wachtte ook niet tot men hem de -smalle trap aflichtte. Hij was al beneden toen zijne zuster pas de deur -uitkwam, en al op straat eer zij hem bereiken kon.</p> -<p class="par">Juffrouw Pegler bleef in haar hoekje zitten tot broeder -en zuster vertrokken waren en Stephen met de kaars in de hand -terugkwam. Zij was onuitsprekelijk opgetogen over mevrouw Bounderby, en -schreide—die onbegrijpelijke oude vrouw!—<span class="corr" -id="xd21e3669" title="Niet in bron">„</span>omdat zij zulk een -lief hartje was.” En toch was juffrouw Pegler zoo angstig dat het -voorwerp harer bewondering bij toeval zou terugkomen, dat het voor dien -avond met hare vroolijkheid gedaan was. Het was ook laat voor menschen, -die vroeg opstonden en zwaar werkten. Het gezelschap scheidde dus, en -Stephen en Rachel brachten hunne geheimzinnige bekende tot aan de deur -van het Reizigers-Koffiehuis, waar zij afscheid van haar namen.</p> -<p class="par">Zij gingen te zamen terug tot aan den hoek van de straat -waar Rachel woonde, en toen zij deze nader kwamen, werden zij al -stiller en stiller. Toen zij aan den donkeren hoek kwamen, waar hunne -zeldzame samenkomsten altijd afgebroken werden, bleven zij stilstaan en -zwegen geheel, alsof beiden bevreesd waren om te spreken.</p> -<p class="par">„Ik zal mijn best doen om u nog eens te zien, -Rachel, eer ik ga, maar zoo niet...”</p> -<p class="par">„Dat zult ge niet, Stephen, dat weet ik wel. Het -is beter dat wij maar besluiten om openhartig voor elkander te -zijn.”</p> -<p class="par">„Ja, gij hebt altijd gelijk. Dat is moediger en -beter. Ik heb dus gedacht, Rachel, dat het, daar ik nog maar een paar -dagen hier blijf, beter voor u zou zijn, beste, dat ge niet meer met -mij gezien werdt. Het zou u in moeielijkheid kunnen brengen, zonder -eenig nut.”</p> -<p class="par">„Het is niet daarom, Stephen, dat ik er tegen heb. -Maar gij weet onze oude afspraak. Het is om die reden.”</p> -<p class="par">„Ja,” zeide hij. „Het is op alle -manieren beter.”</p> -<p class="par">„Gij zult aan mij schrijven, Stephen, en mij alles -zeggen wat er met u gebeurt?”</p> -<p class="par">„Ja. Wat kan ik nu anders zeggen dan: de Hemel zij -met u, de Hemel zegene u, de Hemel danke u en beloone u!”</p> -<p class="par">„Moge Hij u ook zegenen, Stephen, in al uw -zwerven, en u eindelijk rust en vrede zenden!”</p> -<p class="par">„Ik heb u gezegd, beste,” zeide Stephen -Blackpool, „ik heb u dien nacht gezegd, dat ik nooit iets zien of -aan iets denken zou dat mij driftig maakte, of gij, die zooveel beter -zijt dan ik, zoudt daarnaast staan. Gij staat nu daarnaast. Gij doet -het mij met betere oogen zien. God zegene u! Goedennacht en -vaarwel!”</p> -<p class="par">Het was maar een haastig afscheid op den hoek eener -gemeene straat, maar het bleef eene heilige herinnering voor die twee -gemeene lieden. Gij bekrompene staathuishoudkundigen, gij geraamten van -schoolmeesters, gij mannen van feiten en cijfers, gij fijn beschaafde, -geblazeerde ongeloovigen, gij kakelende predikers van allerlei -kleingeestige stelsels, de armen zult gij altijd met u hebben. Kweekt -bij hen, terwijl het nog tijd is, alle schoonheden van gevoel en -verbeelding aan, om hun leven, dat dit zoo grootelijks behoeft, tot -sieraad te strekken; of in het oogenblik uwer zegepraal, wanneer al het -romaneske geheel uit hunne ziel verdreven is, en zij en de -prozaïsche werkelijkheid elkander recht in de oogen zien, zal de -werkelijkheid een wolvenaard aannemen, zich tegen u omkeeren en een -eind aan u maken.</p> -<p class="par">Stephen werkte de twee volgende dagen zonder ooit door -iemand met een enkel woord te worden opgebeurd; bij zijn komen en gaan -ontweek men hem gelijk te voren. Aan den avond van den tweeden dag zag -hij land; aan den avond van den derden stond zijn weefgetouw ledig.</p> -<p class="par">Op de twee vorige avonden was hij langer dan een uur op -de straat voor het kantoor blijven heen en weer dwalen, en er was niets -gebeurd, goed noch kwaad. Om van zijn kant niets te verzuimen, besloot -hij dezen derden en laatsten avond twee uren lang te blijven -wachten.</p> -<p class="par">Hij zag de dame, die eens bij mijnheer Bounderby had -huisgehouden, voor het venster eener bovenkamer zitten gelijk hij haar -te voren had gezien; en hij zag den kantoorlooper, die somtijds daar -met haar praatte en somtijds beneden <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e3701" href="#xd21e3701" name="xd21e3701">79</a>]</span>over het -horretje keek waarop het woord „kantoor” te lezen stond en -somtijds naar de deur kwam en op de stoep een luchtje bleef staan -scheppen. Toen hij het eerst buiten kwam, dacht Stephen dat hij -misschien naar hem zocht en ging hem dicht voorbij; maar de -kantoorlooper zag hem met zijne lichte, knippende oogen slechts even -aan en zeide niets.</p> -<p class="par">Twee uren waren een lange tijd om zoo rond te drentelen -na een lang dagwerk. Stephen ging eens op eene stoep zitten, of tegen -een muur of onder eene poort staan leunen, wandelde een eind heen en -weder, luisterde naar het slaan der klok, en bleef dan weder staan om -naar de op straat spelende kinderen te kijken. Een of ander doel te -hebben is voor iedereen iets zoo natuurlijks, dat iemand, die ergens -doelloos ronddwaalt, altijd iets opmerkelijks heeft en dit zelf -gevoelt. Toen het eerste uur om was, begon Stephen zelfs eene -onaangename gewaarwording te krijgen, alsof hij voor het oogenblik een -verdacht persoon was.</p> -<p class="par">Toen kwam de lantaarnaansteker en zag men langs het -geheele verschiet der straat twee lange lichtstrepen flikkeren, tot zij -zich in de verte met elkander vereenigden. Mevrouw Sparsit sloot het -venster, liet het gordijn zakken en ging de trap op, eene verdieping -hooger. Weldra ging een licht haar na naar boven; het scheen eerst door -het halfronde venster boven de deur en vervolgens door de twee -trapvenstertjes. Spoedig werd van het gordijn voor een venster op de -bovenste verdieping een hoekje opgetild, alsof mevrouw Sparsit daar -haar oog hield, en ook aan den anderen kant, alsof de kantoorlooper -daar zijn oog hield. Maar nog ontving Stephen taal noch teeken. Hij was -blijde toen de twee uren eindelijk om waren, en ging met snelle -schreden heen om zich zelven zulk een langen tijd van drentelen te -vergoeden.</p> -<p class="par">Hij had nog maar van zijne huiswaardin afscheid te nemen -en zich dan neer te leggen op een op den vloer gespreid kermisbed; want -hij had zijn goed reeds gepakt en alles voor zijn vertrek in gereedheid -gebracht. Hij wilde den volgenden ochtend zeer vroeg de stad uit zijn, -eer de fabriek-arbeiders op straat waren.</p> -<p class="par">De dag begon pas aan te breken, toen hij, een -afscheidsblik in zijne kamer om zich heen werpende, en treurig bij zich -zelven denkende, of hij die ooit zou wederzien, naar buiten ging. De -stad was zoo stil, alsof al de inwoners haar verlaten hadden, uit vrees -van gemeenschap met hem te houden. Alles zag er op dat uur even bleek -en ziekelijk uit. Zelfs de rijzende zon maakte slechts eene bleeke plek -in de lucht, gelijk eene treurig stille zee.</p> -<p class="par">Voorbij het huis waar Rachel woonde, hoewel die straat -niet in zijn weg lag; langs de met roode steenen bezoomde straten; -langs de groote stille fabriekgebouwen, die nog niet trilden en -dreunden; langs den spoorweg, waar de seinlichten voor het toenemende -daglicht verbleekten; langs de woestenij om den spoorweg, met half -afgebrokene en half opgebouwde huizen; langs verspreide roode -buitentjes, waar de berookte heesters met vuil poeier waren bestrooid, -gelijk morsige snuivers; langs paden van kolenstof en allerlei -verscheidenheden van leelijkheid, kwam Stephen op den top van den -heuvel en keek toen om.</p> -<p class="par">Het daglicht bescheen nu de stad met heldere stralen en -de klokken luidden voor het ochtendwerk. De keukenvuren waren nog niet -aangelegd, en de hooge schoorsteenen hadden de lucht alleen. Het zou -niet lang duren, of zij zouden haar door het uitblazen hunner giftige -rookwolken verbergen; maar voor een half uur flikkerden sommige der -talrijke vensters, welke de lieden van <span class= -"ex">Coketown</span>, door de berookte glazen heen, de zon lieten zien, -alsof zij in eene eeuwigdurende eclips verkeerde.</p> -<p class="par">Hoe vreemd was het, zich van de schoorsteenen naar de -vogelen te wenden! Hoe vreemd het stof van den buitenweg in plaats van -het kolengruis op zijne schoenen te zien! Hoe vreemd, zoo oud te zijn -geworden en toch dien zomerochtend te beginnen alsof hij nog een knaap -was. Met zulke gepeinzen in zijn gemoed en zijn pak onder den arm, -stapte Stephen met zijn oplettend gezicht langs den buitenweg voort: en -de boomen welfden zich over hem en fluisterden, dat hij een trouw en -liefderijk hart achterliet.</p> -</div> -</div> -<div id="ch23" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXIII.</h2> -<h2 class="main">BUSKRUIT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Mijnheer James Harthouse begon bij zijne -aangenomene partij spoedig opgang te maken. Met nog wat meer van buiten -leeren voor de politieke wijshoofden, nog wat meer gepolijste flauwheid -en lusteloosheid voor beschaafde gezelschappen, en een tamelijk -behendig gebruik van de geveinsde eerlijkheid der -oneerlijkheid—de schitterendste en meest gevierde der beschaafde -doodzonden—kwam hij weldra zoo ver, dat men hem voor iemand hield -van wien veel te verwachten was. Dat hij bijna niets in de wereld -<span class="corr" id="xd21e3728" title="Bron: ernstigs">ernstig</span> -opnam, was zeer in zijn voordeel, want daardoor was hij in staat om -zich zoo gemakkelijk met de mannen van feiten te verbroederen, alsof -hij onder hunne partij geboren was, en alle andere partijen voor -opzettelijke bedriegers uit te maken.</p> -<p class="par">„Niemand van ons gelooft ze, mijne lieve mevrouw -Bounderby, en zij gelooven zich zelven <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e3733" href="#xd21e3733" name="xd21e3733">80</a>]</span>niet. Het -eenige verschil tusschen ons en de voorvechters van deugd, -menschenliefde of philanthropie—de naam komt er niet op -aan—is, dat wij weten dat die dingen woorden zonder beteekenis -zijn, en dat wij dit zeggen; terwijl zij het evengoed weten, maar het -nooit willen zeggen.”</p> -<p class="par">Waarom zou zij zich aan zulke herhaalde verklaringen -ergeren, of er zich door laten waarschuwen? Deze leer verschilde niet -zooveel van haar vaders grondbeginselen, die haar als kind waren -ingeprent, om er van te moeten schrikken. Waarin bestond het groote -onderscheid tusschen de twee scholen, daar beide haar aan het -stoffelijke en werkelijke boeiden en haar geen geloof aan iets anders -inboezemden? Was er iets in hare ziel, in haar staat van onschuld, door -Thomas Gradgrind aangekweekt, dat James Harthouse nu had kunnen -verwoesten?</p> -<p class="par">Het was thans zelfs des te erger voor haar, dat in haar -gemoed eene worstelende neiging om aan eene grootere en hoogere -bestemming des menschen te gelooven—daarin geplant, voordat haar -uitstekend practische vader het begon te vormen—onophoudelijk met -twijfeling en wrevelige gedachten kampte: met twijfelingen, omdat die -neiging in hare jeugd zoo was gesmoord; met wrevelige gedachten, over -het onrecht dat men haar had aangedaan, indien die <span class="corr" -id="xd21e3739" title="Bron: flutsterende">fluisterende</span> stem de -waarheid sprak. Voor een gemoed, lang gewoon om zichzelf onder pijnlijk -bedwang te houden, en aldus verscheurd en verdeeld, bracht de door -Harthouse gepredikte philosophie eene verademing mede, dewijl zij haar -voor zichzelve leerde rechtvaardigen. Daar alles even ledig en nietig -was, had zij niets gemist en niets opgeofferd. Wat maakte het uit? had -zij tot haar vader gezegd, toen hij haar dat huwelijk voorsloeg. Wat -maakte het uit? zeide zij nog. Met alles verachtend zelfvertrouwen -vroeg zij zichzelve: Wat maakte iets op de wereld uit?—en zoo -ging zij al voort en voort.</p> -<p class="par">Waarheen? Stap voor stap, al verder en verder, altijd -benedenwaarts, naar een zeker einde, maar toch zoo langzaam, dat zij -zich verbeeldde te blijven stilstaan. Wat mijnheer Harthouse aangaat, -waarheen hij zijne schreden richtte, had hij nooit bedacht en het was -hem ook geheel onverschillig. Hij had geen bijzonder plan of oogmerk; -geene krachtige opwelling van booze neigingen verstoorde ooit zijne -kwijnende flauwheid. Hij was voor het oogenblik zoozeer geamuseerd en -geïnteresseerd, als zulk een fijn beschaafd <span class= -"ex">gentleman</span> voegde, misschien meer dan hij, voor zijne -reputatie, had kunnen bekennen. Kort na zijne aankomst schreef hij aan -zijn broeder, het achtbare en luimige Parlementslid, dat de -Bounderby’s heel amusant waren, en verder, dat de vrouwelijke -Bounderby, in plaats van eene Medusa, gelijk hij verwacht had, jong en -bijzonder mooi was. Naderhand schreef hij niet meer over hen, en bracht -toch het grootste gedeelte van zijn ledigen tijd in hun huis door. Bij -zijn omzwerven door het district van <span class="ex">Coketown</span> -kwam hij hen dikwijls bezoeken, en werd door mijnheer Bounderby zeer -daarin aangemoedigd. Het was geheel in mijnheer <span class="corr" id= -"xd21e3750" title="Bron: Bonnderby’s">Bounderby’s</span> -winderige manier, er bij iedereen op te snoeven, dat hij niet om lieden -van voorname familie gaf, maar dat als zijne vrouw, Tom -Gradgrind’s dochter, dit deed, zij vrij gezelschap met hem mocht -houden.</p> -<p class="par">Mijnheer James Harthouse begon te denken, dat het hem -eene nieuwe aandoening zou geven, indien het gezichtje, dat voor -„dien hondsvot” zoo treffend veranderde, eens voor hem -wilde veranderen.</p> -<p class="par">Hij was vlug genoeg in het doen van waarnemingen; hij -had een uitmuntend geheugen en hij vergat geen woord van de -openbaringen, die haar broeder hem gedaan had. Hij bracht die in -verband met alles wat hij van de zuster zag, en nu begon hij haar te -begrijpen. Wel is waar lag het betere en diepere gedeelte van haar -karakter niet binnen den kring van zijn begrip; want in zielen, gelijk -in zeeën, roept de diepte tot de diepte; maar spoedig begon hij -het overige met vorschende oogen te lezen.</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby was eigenaar van een landgoed -geworden, dat omtrent vijftien mijlen van de stad gelegen was, en tot -een paar mijlen afstands genaakbaar langs een spoorweg, die over vele -bogen door eene woeste streek lands liep, door verlatene kolengroeven -ondermijnd en des nachts met vuren en de zwarte gedaanten van machines -overzaaid. Deze streek, die bij het naderen van Bounderby’s -buitengoed langzamerhand vriendelijker werd, ging daar in een bevallig -landschap over, in de lente verguld met heidebloesems en besneeuwd met -bloeiende haagdoornen, en den geheelen zomer door bedekt met trillend -loover en schemerende schaduwen. Het kantoor had op dit zoo vermakelijk -gelegen buitengoed eene hypotheek gehad, door een der magnaten van -<span class="ex">Coketown</span> genomen, die, verlangend om langs een -korter weg dan den gewonen schatrijk te worden, ongeveer tweemaal -honderdduizend pond te hoog had gespeculeerd. Zulke ongelukjes -gebeurden somtijds in de deftigste en geregeldste familiën van -<span class="ex">Coketown</span>, hoewel de bankroetiers in geene de -minste betrekking stonden met die klasse, welker gebrek aan overleg en -voorzichtigheid zoo dikwijls ter sprake kwam.</p> -<p class="par">Het was voor mijnheer Bounderby een uitstekend genoegen -dit bekoorlijke landgoedje in bezit te nemen en met pralende -nederigheid den bloemtuin met kool te laten beplanten. Het was een -genot voor hem, onder de elegante meubelen huis te houden alsof hij in -eene kazerne was, en zelfs de schilderijen moesten veracht <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e3767" href="#xd21e3767" name= -"xd21e3767">81</a>]</span>worden om op zijne lage afkomst te kunnen -snoeven. „Ja, mijnheer,” zeide hij zoo tegen een gast, -„ik heb gehoord, dat Nickits” (de vorige eigenaar) -„zevenhonderd pond voor dat zeestrand heeft gegeven. Nu, om -rondborstig te zijn, als ik er in geheel mijn leven zevenmaal naar -kijk, tegen negenhonderd pond voor iederen keer, zal het al wel zijn. -Neen, waarachtig, ik vergeet niet, dat ik Josiah Bounderby van -<span class="ex">Coketown</span> ben. Jaar op jaar waren de eenige -schilderijen in mijn bezit, of <span class="corr" id="xd21e3772" title= -"Bron: dieik">die ik</span> zonder te stelen in mijn bezit had kunnen -krijgen, de prentjes van een man, die zich in eene laars den baard -schoor, op de schoensmeerflesschen, waarmee ik machtig blij was dat ik -laarzen mocht poetsen, en die ik, als ze leeg waren, voor een -<span class="ex">farthing</span> het stuk verkocht; en dan was ik weer -blij, dat ik er nog zóóveel voor kreeg.”</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e3780width"><img src="images/p081.jpg" alt= -"MET HARE MOEDER ALLEEN GEBLEVEN, ZAG LOUISA EENE AKELIGE KALMTE OP HAAR GELAAT. (Blz. 96)." -width="565" height="720"> -<p class="figureHead">MET HARE MOEDER ALLEEN GEBLEVEN, ZAG LOUISA EENE -AKELIGE KALMTE OP HAAR GELAAT. (Blz. 96).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">Tegen Harthouse zeide hij eens in denzelfden trant:</p> -<p class="par">„Harthouse, gij hebt hier een paar paarden. Laat -er nog een half dozijn meer komen, als ge wilt, wij zullen er wel -plaats voor vinden. Er is hier stalling voor wel twaalf paarden, en als -mij Nickits niet beliegt, moet hij ook een vol dozijn hebben gehouden. -Een vol dozijn, mijnheer. Toen die man een jongen was, ging -<span class="pagenum">[<a id="xd21e3788" href="#xd21e3788" name= -"xd21e3788">82</a>]</span>hij naar de Westminster-school. Hij ging naar -de Westminster-school, mijnheer, terwijl ik voornamelijk van -groentenafval leefde en op de markt in eene ledige mand sliep. Wel, als -ik twaalf paarden wilde houden—dat ik niet doe, omdat -één genoeg voor mij is—zou ik ze nooit op stal -kunnen zien staan, zonder er om te denken hoe ik zelf eens placht te -wonen. Ik zou ze niet onder mijne oogen kunnen velen, mijnheer, maar ze -moeten wegdoen. Maar zoo komen de dingen toch terecht. Gij ziet dit -buiten, gij weet wat voor een buiten het is; gij weet, dat er voor -zijne grootte geen completer buiten bestaat, hier in het land of ergens -op de wereld—het kan mij niet schelen waar—en hier in het -midden daarvan, gelijk een oorwurm in eene okkernoot, zit Josiah -Bounderby; terwijl Nickits (dit heeft mij iemand, die gisteren op het -kantoor kwam, verteld) Nickits, die op de Westminster-school in -Latijnsche komedies placht mee te spelen, waar de adel van het land hem -applaudisseerde tot ze bek af waren, op dit oogenblik half -gek—half gek, mijnheer—te <span class="ex">Antwerpen</span> -in een donker achterstraatje op de vijfde verdieping zit te -mijmeren.”</p> -<p class="par">Het was onder de looverschaduwen van dit buitengoed, in -de lange, zoele zomerdagen, dat mijnheer Harthouse begon te beproeven, -of het gezichtje, waarover hij zich, toen hij het voor de eerste maal -zag, zoozeer had verwonderd, ook voor hem zou willen veranderen.</p> -<p class="par">„Mevrouw Bounderby, ik houd het voor een zeer -gelukkig toeval, dat ik u hier alleen vind. Ik heb reeds eenigen tijd -bijzonder verlangd om u eens te spreken.”</p> -<p class="par">Het was geen zeer zonderling toeval, dat hij haar vond, -daar zij op dien tijd van den dag altijd alleen, en dat plekje hare -geliefkoosde rustplaats was. Het was eene opening in een donker bosch, -waar eenige gevelde boomen lagen, en waar zij naar de afgevallen -bladeren van het vorige jaar zat te turen, gelijk zij thuis naar de -vallende vonken had getuurd.</p> -<p class="par">Hij zette zich naast haar neer en zag haar zijdelings in -het gezicht.</p> -<p class="par">„Uw broeder, mijn jonge vriend Tom...,”</p> -<p class="par">Hare kleur werd hooger en zij keerde zich met een blik -vol belangstelling naar hem om.</p> -<p class="par">„Ik heb nooit in mijn leven,” dacht hij, -„iets zoo opmerkelijks en bekoorlijks gezien als het ophelderen -van die trekken.”</p> -<p class="par">Zijn gezicht verried zijne gedachten—misschien -zonder hem te verraden, want het kon wel met voordacht geschied zijn, -dat het die uitdrukking teekende.</p> -<p class="par">„Excuseer mij. De uitdrukking uwer zusterlijke -belangstelling is zoo schoon—Tom moest er zoo trotsch op -wezen—ik weet wel, dat het onverschoonlijk is, maar mijne -bewondering was onwillekeurig.”</p> -<p class="par">„Gij zijt altijd zoo naïef,” zeide zij -bedaard.</p> -<p class="par">„Neen, mevrouw Bounderby, gij weet wel, dat ik -voor u niet veinzen wil. Ik weet wel, dat ik een alledaagsch, -baatzuchtig mensch ben, altijd gereed om mij zelve voor eene billijke -som te verkoopen, en geheel onvatbaar voor alle Arcadisch -gevoel.”</p> -<p class="par">„Ik wacht,” antwoordde zij, „wat gij -verder van mijn broeder te zeggen hebt.”</p> -<p class="par">„Gij zijt stug tegen mij, en ik verdien het. Ik -ben zulk een nietswaardig schepsel als er een op de wereld is, behalve -dat ik niet valsch ben. Maar gij hebt mij door verrassing van mijn -onderwerp afgebracht—uw broeder namelijk. Hij interesseert -mij.”</p> -<p class="par">„Is er dan nog iets dat u interesseert, mijnheer -Harthouse?” zeide zij, half ongeloovig en half dankbaar.</p> -<p class="par">„Als ge mij dat gevraagd hadt toen ik pas hier -kwam, zou ik gezegd hebben „neen.” Nu moet ik -„ja” antwoorden—zelfs op het gevaar af, dat ge mij -van veinzerij zult verdenken en mij niet zult willen -gelooven.”</p> -<p class="par">Zij maakte eene geringe beweging, alsof zij wilde -spreken, maar geene stem had. Eindelijk zeide zij: „Mijnheer -Harthouse, ik wil wel van u gelooven, dat gij u voor mijn broeder -interesseert.”</p> -<p class="par">„Ik dank u. Ik zal pogen dat vertrouwen te -verdienen. Gij weet wel op hoe weinig ik aanspraak maak, maar zoo ver -wil ik toch gaan. Gij hebt zooveel voor hem gedaan, gij zijt zoo -liefderijk voor hem; in geheel uw leven straalt zulk eene bekoorlijke -zelfverloochening om zijnentwil door—nog eens excuseer -mij—ik dwaal weder ver van mijn onderwerp af. Ik interesseer mij -voor hem om zijn eigen wil.”</p> -<p class="par">Zij had de geringst mogelijke beweging gemaakt alsof zij -haastig wilde opstaan en heengaan. Op hetzelfde oogenblik had hij -echter zijn gezegde eene andere wending gegeven en zij bleef -zitten.</p> -<p class="par">„Mevrouw Bounderby,” hervatte hij op een -luchtiger toon, maar tegelijk liet hij duidelijk de inspanning zien, -die het hem kostte om dien toon aan te nemen, en versterkte daardoor -den gemaakten indruk; „het is geen onherstelbaar misdrijf bij een -jongmensch van uw broeders jaren, als hij zorgeloos en onbedacht is, -wat veel geld verteert—kortom, met de gewone uitdrukking, een -weinigje losbandig is. Is hij dat niet?”</p> -<p class="par">„Ja.”</p> -<p class="par">„Veroorloof mij eens rondborstig te zijn. Denkt -gij dat hij speelt?”</p> -<p class="par">„Ik geloof, dat hij wedt,” en daar Harthouse -bleef wachten, alsof dit nog niet haar geheele antwoord was, voegde zij -er bij: „Ik weet, dat hij dat doet.”</p> -<p class="par">„Natuurlijk verliest hij?”</p> -<p class="par">„Ja.” <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e3843" href="#xd21e3843" name="xd21e3843">83</a>]</span></p> -<p class="par">„Iedereen, die wedt, verliest. Mag ik de -waarschijnlijkheid wel aanroeren, dat gij hem somtijds voor die -liefhebberijen van geld voorziet?”</p> -<p class="par">Zij had voor zich neergezien; maar bij deze vraag sloeg -zij hare oogen op en zag hem uitvorschend en met eenige verstoordheid -aan.</p> -<p class="par">„Ik hoop, dat ge mij van alle onbescheidene -nieuwsgierigheid zult vrijspreken, lieve mevrouw Bounderby. Ik geloof, -dat Tom zich langzamerhand in moeielijkheden wikkelt, en ik wensch hem -uit de diepte mijner ondeugende ervaring eene helpende hand toe te -reiken. Zal ik nog eens zeggen, om zijnentwil? Is dat -noodig?”</p> -<p class="par">Zij scheen te willen antwoorden, maar er kwam niets -van.</p> -<p class="par">„Om u openhartig alles te bekennen wat mij wel -eens in het hoofd is gekomen,” vervolgde Harthouse, wederom met -dezelfde zichtbare inspanning zijn luchtigen toon aannemende, -„wil ik u zeggen, dat ik er zeer aan twijfel of hij wel veel in -zijn voordeel heeft gehad, of het—verschoon mijne -lompheid—wel waarschijnlijk is, dat er groote vertrouwelijkheid -tusschen hem en zijn waardigen vader kan bestaan.”</p> -<p class="par">„Dat houd ik niet voor waarschijnlijk,” -zeide Louisa, blozende bij hare eigene gewichtige herinnering in dit -opzicht.</p> -<p class="par">„Of tusschen hem—ik vertrouw, dat gij mijne -meening volkomen zult begrijpen—of tusschen hem en zijn -hooggeachten schoonbroeder.”</p> -<p class="par">Zij bloosde al hooger en hooger, en was gloeiend rood -toen zij met eene flauwe stem antwoordde: „Dat acht ik ook niet -waarschijnlijk.”</p> -<p class="par">„Mevrouw Bounderby,” zeide Harthouse, na -eene korte poos van stilte, „zou er niet meer vertrouwelijkheid -tusschen u en mij kunnen zijn? Tom heeft eene aanmerkelijke som van u -geleend, niet waar?”</p> -<p class="par">„Gij moet wel begrijpen, mijnheer -Harthouse,” antwoordde zij, na een oogenblik van -besluiteloosheid—zij was gedurende dit geheele gesprek min of -meer onrustig en verlegen geweest, maar had toch over het geheel hare -zelfbeheersching bewaard—„gij moet wel begrijpen, dat, als -ik u zeggen zal wat gij mij dringt te zeggen, het niet bij wijze van -klacht of uitdrukking van spijt is. Ik zou nooit over iets willen -klagen, en van hetgeen ik gedaan heb, heb ik geen de minste -spijt.”</p> -<p class="par">„Hoe fier ook!” dacht James Harthouse.</p> -<p class="par">„Toen ik trouwde, bevond ik dat mijn broeder toen -reeds zwaar in schulden zat. Zwaar voor zijn doen, meen ik. Zwaar -genoeg om mij tot het verkoopen van eenige sieraden te noodzaken. Dit -was geene opoffering. Ik verkocht ze zeer gewillig. Ik hechtte er geene -waarde aan. Voor mij waren zij niets waard.”</p> -<p class="par">Zij zag aan zijn gezicht, of haar geweten deed het haar -vreezen, dat hij begreep dat zij van geschenken sprak, die haar man -haar gegeven had. Indien hij dit nog niet begrepen had, zou hij het nu -hebben gedaan, al was hij veel dommer geweest dan hij was.</p> -<p class="par">„Sedert heb ik mijn broeder van tijd tot tijd -zooveel geld gegeven als ik missen kon, kortom zooveel geld als ik had. -Als ik u vertrouw, omdat ik geloof aan de belangstelling, die gij voor -hem betoont, wil ik het niet ten halve doen. Sedert gij gewoon zijt -hier te komen, heeft hij in eens om eene som van honderd pond gevraagd. -Ik was niet in staat om hem die te geven. Ik ben wel ongerust geweest -over de gevolgen, die het hebben kon, als hij om dat geld verlegen -bleef, maar ik heb het geheim bewaard tot op dit oogenblik, nu ik het -aan uwe eer toevertrouw. Ik heb niemand in mijn vertrouwen genomen, -omdat—gij hebt zoo even zelf de reden aangeduid.” En hier -brak zij eensklaps af.</p> -<p class="par">Het ontbrak hem niet aan gevatheid, en hij nam terstond -de gelegenheid waar om haar, onder den schijn van over haar broeder te -spreken, haar eigen beeld voor te houden.</p> -<p class="par">„Mevrouw Bounderby, hoewel ik een man van de -wereld en volstrekt niet sentimenteel ben, kan ik u toch verzekeren, -dat het mij aandoet wat gij daar zegt. Het is mij niet mogelijk uw -broeder hard te vallen. Ik begrijp de verstandige inschikkelijkheid, -waarmede gij zijne dwalingen beschouwt, en stem geheel daarmede in. Met -alle mogelijke hoogachting, zoowel voor mijnheer Gradgrind als mijnheer -Bounderby, meen ik te bespeuren, dat zijne opleiding niet gelukkig is -geweest. Door zijne opvoeding onbekend gebleven met de samenleving, -waarin hij toch eene rol moest spelen, stort hij zich nu moedwillig in -die uitersten, omdat de tegenovergestelde uitersten hem—zonder -twijfel met de allerbeste oogmerken—zijn opgedwongen. Mijnheer -Bounderby’s rondborstige, echt Engelsche onafhankelijkheid, -hoewel een allerinnemendste karaktertrek van hem, lokt -toch—daarover zijn wij het eens geworden—niet tot -vertrouwen uit. Als ik het durfde zeggen, zou ik meenen, dat het hem, -naar het mij voorkomt, wel zeer weinig, maar toch eenigermate ontbreekt -aan die kieschheid, tot welke een jongmensch, die op een dwaalspoor is -geraakt, wiens karakter men van zijne kindsheid af niet heeft begrepen, -en wiens talenten daardoor eene verkeerde richting hebben genomen, zich -zou willen wenden om hulp en bestuur te zoeken.”</p> -<p class="par">Terwijl zij recht voor zich uit zat te staren naar de -afwisselende lichtspelingen op het gras en in de duisternis van het -bosch, las hij in hare trekken de toepassing zijner woorden, die hij -met de meest mogelijke duidelijkheid uitsprak.</p> -<p class="par">„Men moet hem veel toegeven,” vervolgde hij. -„Maar ik vind in Tom toch één groot gebrek, dat ik -hem niet vergeven kan, en hem als eene zware schuld aanreken.” -<span class="pagenum">[<a id="xd21e3882" href="#xd21e3882" name= -"xd21e3882">84</a>]</span></p> -<p class="par">Louisa sloeg hare oogen op en vroeg hem welk gebrek dit -was.</p> -<p class="par">„Misschien heb ik genoeg gezegd,” antwoordde -hij. „Misschien zou het over het geheel beter zijn geweest als er -mij geen woord van ware ontsnapt.”</p> -<p class="par">„Gij maakt mij ongerust, mijnheer Harthouse. Zeg -mij toch wat het is.”</p> -<p class="par">„Welnu, om u van noodelooze bezorgdheid te -ontheffen—en daar wij, wat uw broeder aangaat, tot eene -vertrouwelijkheid zijn gekomen, waarop ik boven alles prijs -stel—zal ik u gehoorzamen. Ik kan het hem niet vergeven, dat hij -zich in al wat hij zegt of doet niet meer gevoelig toont voor de -genegenheid zijner beste vriendin—voor hare onbaatzuchtigheid, -hare zelfopoffering en zelfverloochening. De belooning, welke hij haar -daarvoor geeft, is, zooveel ik heb opgemerkt, al zeer gering. Wat zij -voor hem gedaan heeft, moest met standvastige liefde en dankbaarheid, -niet met opvliegendheid en kwade luimen vergolden worden. Welk een -loszinnig schepsel ik ook wezen moge, ik ben niet zoo onverschillig, -mevrouw Bounderby, dat ik deze ondeugd in uw broeder over het hoofd kan -zien of genegen ben die voor een verschoonlijken misstap te -houden.”</p> -<p class="par">Het bosch werd in een schemerenden nevel gehuld, want -hare oogen stonden vol tranen. Zij ontsprongen uit eene diepe, lang -verborgene bron, maar de kwellende smart, die haar hart vervulde, vond -geene verlichting daarin.</p> -<p class="par">„Kortom, het zou mijn hoogste wensch zijn, mevrouw -Bounderby, dat ik uw broeder in dit opzicht kon verbeteren. Mijne -meerdere bekendheid met zijne omstandigheden, en mijn raad en bijstand -om hem daaruit te redden—van eenige waarde, hoop ik, daar zij van -iemand komen, die een deugniet op veel grootere schaal is -geweest—zullen mij eenigen invloed op hem geven, en allen -invloed, dien ik op hem verkrijg, zal ik zekerlijk tot dat oogmerk -aanwenden. Ik heb genoeg gezegd, en meer dan genoeg. Het zou kunnen -schijnen, dat ik mij wilde voordoen als een goedhartig mensch, terwijl -ik, op mijne eer, geen het minste voornemen daartoe heb en openlijk -verklaar, dat ik niets van dien aard ben. Daar onder de boomen,” -vervolgde hij, nadat hij had opgekeken en rondgezien, want tot nog toe -had hij scherp op haar gelet, „is uw broeder zelf, die zeker zoo -pas is hier gekomen. Daar hij dezen kant schijnt heen te dwalen, zal -het misschien niet kwaad zijn als wij naar hem toe wandelden en hem in -den weg zochten te komen. Hij is sedert eenigen tijd zeer stil en -verdrietig. Misschien is zijn broederlijk geweten getroffen—als -er zulk een ding als een geweten is; want, op mijne eer, ik hoor er -veel te dikwijls van om er aan te gelooven.”</p> -<p class="par">Hij hielp haar opstaan, zij nam zijn arm, en zij gingen -den hondsvot te gemoet. Tom sloeg al voortslenterende met zijn rotting -tegen de takken, en bleef tusschenbeide stilstaan om met zekere -kwaadaardigheid het mos van de boomen te schrappen. Hij schrikte en -verschoot van kleur, toen zij hem onder dit laatste tijdverdrijf -onverwacht nabij kwamen.</p> -<p class="par">„Holla ho!” zeide hij stotterend. „Ik -wist niet, dat gij hier waart.”</p> -<p class="par">„Wiens naam, Tom,” zeide Harthouse, hem de -hand op den schouder leggende en hem zoodanig omdraaiende, dat zij nu -alle drie naar het huis wandelden, „hebt gij daar op de boomen -gesneden?”</p> -<p class="par">„Wiens naam?” antwoordde Tom. „O, gij -meent welken meisjesnaam?”</p> -<p class="par">„Uw voorkomen brengt u onder sterke verdenking, -Tom, dat ge juist bezig waart met den naam eener schoone op de schors -te schrijven.”</p> -<p class="par">„Wel neen, mijnheer Harthouse, of eene schoone met -een goed fortuin tot hare vrije beschikking moest eens zin in mij -krijgen. Zij mocht zoo leelijk zijn als zij rijk ware, zij zou toch -niet bang behoeven te wezen om mij te verliezen. Ik zou haar naam -schrijven zoo dikwijls als zij maar wilde.”</p> -<p class="par">„Ik vrees dat gij zeer zelfzuchtig zijt, -Tom.”</p> -<p class="par">„Zelfzuchtig,” herhaalde Tom. „Wie is -niet zelfzuchtig. Vraag mijne zuster maar.”</p> -<p class="par">„Hebt gij zoo ondervonden, Tom, dat dit een gebrek -van mij was?” zeide Louisa, zonder op andere wijze hare -gevoeligheid over zijne norschheid en wreveligheid te toonen.</p> -<p class="par">„Gij moet zelf maar weten of de schoen u past, -Louisa,” antwoordde haar broeder stuursch. „Zoo ja, trek -hem dan maar aan.”</p> -<p class="par">„Tom is vandaag misanthropisch, gelijk alle -menschen, die zich vervelen, nu en dan zijn,” liet Harthouse -hierop volgen. „Geloof hem maar niet, mevrouw Bounderby; hij weet -wel beter. Als hij niet wat vriendelijker wordt, zal ik u laten hooren, -hoe hij mij eens heimelijk heeft gezegd, wat hij eigenlijk -denkt.”</p> -<p class="par">„In allen gevalle, mijnheer Harthouse,” -zeide Tom, door de schertsende gemeenzaamheid van zijn voornamen vriend -eenigszins verzacht, maar toch nog wrevelig zijn hoofd schuddende, -„kunt gij haar niet zeggen, dat ik haar ooit geprezen heb omdat -zij zelfzuchtig was. Misschien heb ik haar wel eens voor het tegendeel -geprezen, en dat zou ik weder doen, als ik er evengoede reden toe had. -Maar dat komt er nu niet op aan: het is voor u niet zeer belangrijk, en -mij verveelt de zaak al lang.”</p> -<p class="par">Zij wandelden voor naar het huis, waar Louisa den arm -van haar geleider losliet en binnenging. Hij stond haar na te kijken -terwijl zij de stoep opwipte en in de schaduw van het portaal verdween; -daarna legde hij zijne hand weder op haar broeders schouder en noodigde -hem met een gemeenzaam, hoofdknikje tot eene wandeling in den tuin. -<span class="pagenum">[<a id="xd21e3922" href="#xd21e3922" name= -"xd21e3922">85</a>]</span></p> -<p class="par">„Tom, mijn beste jongen, ik heb een woordje met u -te spreken.”</p> -<p class="par">Zij bleven staan tusschen een warboel van -rozen—het behoorde tot mijnheer Bounderby’s nederigheid om -de rozen van Nickits in het wild te laten groeien—en Tom zette -zich op de balustrade van een terras, en begon de knoppen af te plukken -en in stukjes te trekken; terwijl zijn geleigeest bij hem stond, met -zijn eenen voet op de balustrade en het overgebogene bovenlijf rustende -op den arm, welke door die knie werd ondersteund. Zij waren uit haar -venster juist zichtbaar. Misschien zag zij hen.</p> -<p class="par">„Tom, wat scheelt er aan?”</p> -<p class="par">„Och, mijnheer Harthouse,” antwoordde Tom -met een zucht, „ik zit er zoo in; ik word half -doodgeplaagd.”</p> -<p class="par">„Ik ook, mijn beste jongen.”</p> -<p class="par">„Gij?” hervatte Tom. „Gij zijt zoo -onafhankelijk als iemand wezen kan. Ik zit schrikkelijk in het nauw, -mijnheer Harthouse. Gij kunt u niet verbeelden, in welk een toestand ik -mij gebracht heb—een toestand, waaruit mijne zuster mij had -kunnen redden, als zij maar gewild had.”</p> -<p class="par">Hij begon nu de rozeknoppen aan stukken te bijten, en -scheurde ze tusschen zijne tanden uit, met eene hand, welke beefde als -die van een afgeleefd oud man. Na hem eerst met een zeer opmerkzamen -blik te hebben aangezien, nam zijn makker zijn luchtigsten toon -aan.</p> -<p class="par">„Maar, Tom, ge zijt onredelijk. Ge wilt al te veel -van uw zuster hebben. Gij hebt immers reeds geld van haar gehad, gij, -rekel—dat weet ik.”</p> -<p class="par">„Ja, mijnheer Harthouse, dat weet ik ook wel. Hoe -zou ik er anders aan komen? Daar is oude Bounderby, die er altijd op -snoeft dat hij, toen hij zoo oud was als ik, van een dubbeltje ’s -maands leefde, of zoo iets van dien aard. Daar is mijn vader, die eene -lijn trekt, zooals hij zegt, en mij van een kind af met handen en -voeten daaraan vastbindt. Daar is mijne moeder, die nooit iets te veel -heeft, behalve klachten. Wat zal iemand dan doen om aan geld te komen, -en van wie heb ik iets te wachten, als het niet van mijne zuster -is?”</p> -<p class="par">Hij huilde bijna en strooide de rozeknoppen bij dozijnen -om zich heen.</p> -<p class="par">Harthouse pakte hem met vriendelijke overredingskracht -bij zijn rok.</p> -<p class="par">„Maar, beste Tom, als uwe zuster het nu niet -heeft....”</p> -<p class="par">„Het niet heeft, mijnheer Harthouse? Ik zeg niet -dat zij het heeft. Ik had misschien meer noodig dan zij waarschijnlijk -had. Maar dan moest zij maken dat zij het kreeg. Zij kan het wel -krijgen. Ik behoef nu geen geheim van de zaak meer te maken, na alles -wat ik u al gezegd hebt. Gij weet wel dat zij ouden Bounderby niet om -harentwil heeft getrouwd, noch om zijnentwil, maar om mijnentwil. -Waarom maakt zij dan niet om mijnentwil, dat zij van hem krijgt wat ik -noodig heb? Zij behoeft niet te zeggen wat zij er mee doen zal; zij is -slim genoeg; zij kon het wel met wat flikflooien van hem krijgen, als -zij maar wilde. Waarom wil zij dan niet, als ik haar zeg van hoeveel -belang het voor mij is? Maar neen. Daar zit zij bij hem als een stuk -steen, in plaats van zich aangenaam te maken en het zoo met gemak van -hem te krijgen. Ik weet niet hoe gij dit noemt, maar ik noem het een -onnatuurlijk gedrag.”</p> -<p class="par">Vlak aan den anderen kant der balustrade was eene diepe -vijver, en mijnheer James Harthouse had grooten lust om mijnheer Thomas -Gradgrind Junior daarin te smijten, gelijk de mishandelde fabrikanten -van <span class="ex">Coketown</span> dreigden hun eigendom in zee te -zullen werpen. Maar hij bewaarde zijne achtelooze houding, en er viel -niets over de steenen balustrade, dan nog een hoop rozeknoppen, die nu -met de anderen een drijvend eilandje vormden.</p> -<p class="par">„Beste Tom,” zeide Harthouse, „laat ik -eens beproeven uw bankier te zijn.”</p> -<p class="par">„Om ’s Hemels wil,” antwoordde Tom -verschrikt, „spreek toch niet van bankiers!” En in contrast -met de rozen scheen hij geheel wit te worden.</p> -<p class="par">Harthouse, als een welopgevoed man, aan beschaafden -omgang gewoon, liet zich niet verbazen—hij had zich evengoed -kunnen laten ontroeren—maar hij opende zijne oogen een weinigje -meer, alsof de leden door een flauwen zweem van verwondering werden -opgetrokken, hoewel het evenzeer tegen de regelen zijner school streed -zich over iets te verwonderen, als tegen de leer die Gradgrind -predikte.</p> -<p class="par">„Hoeveel komt er op het oogenblik te kort, Tom? -Drie cijfers? Voor den dag er mee! Zeg, hoe groot is de som?”</p> -<p class="par">„Och, mijnheer Harthouse,” antwoordde Tom nu -werkelijk schreiende; en welk eene jammerlijke figuur hij ook maakte, -stonden zijne tranen hem toch beter dan zijne norschheid; „het is -te laat. Het geld kan mij nu toch niet meer baten. Ik had het vroeger -moeten hebben om mij van nut te wezen. Maar ik ben u toch zeer -verplicht. Gij zijt een oprecht vriend.”</p> -<p class="par">Een oprecht vriend! „O, hondsvot!” dacht -Harthouse, op zijne trage en flauwe manier, „welk een ezel zijt -ge toch!”</p> -<p class="par">„En ik houd uw aanbod voor eene zeer groote -vriendelijkheid,” vervolgde Tom, zijne hand vattende, „eene -zeer groote vriendelijkheid.”</p> -<p class="par">„Wel,” hervatte de ander, „het zal u -later misschien van meer nut kunnen zijn; en, mijn goede jongen, als ge -mij uwe ongelegenheden wilt openbaren, wanneer ze u beginnen te -overstelpen, zal ik u misschien een beter weg kunnen wijzen om er uit -te komen dan gij zelf kunt vinden.” <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e3972" href="#xd21e3972" name="xd21e3972">86</a>]</span></p> -<p class="par">„Ik dank u,” zeide Tom, naargeestig zijn -hoofd schuddende en rozeknopjes kauwende. „Ik wenschte wel, dat -ik u vroeger had gekend, mijnheer Harthouse.”</p> -<p class="par">„Gij moet weten, Tom,” zeide Harthouse tot -slot, <span class="corr" id="xd21e3977" title="Bron: zelfs">zelf</span> -een paar rozen over de balustrade werpende, als eene bijdrage tot het -eilandje, dat steeds naar den muur bleef drijven, alsof het zich aan -het vasteland wilde vasthechten: „alle menschen zijn zelfzuchtig -in al wat zij doen, en ik ben eveneens als de rest van mijne -natuurgenooten. Ik ben er razend op gesteld,”—de kwijnende -flauwheid zijner razernij kon wel een gevolg der groote hitte -zijn—„dat gij vriendelijker voor uwe zuster wordt—en -dat zou u wel passen;—dat gij een beter en pleizieriger soort van -broeder wordt—en dat zou wel zoo behoorlijk zijn.”</p> -<p class="par">„Dat zal ik, mijnheer Harthouse.”</p> -<p class="par">„Geen tijd zoo goed als de tegenwoordige, Tom. -Begin dus terstond.”</p> -<p class="par">„Dat zal ik zeker; en mijne zuster Louisa zal het -u zeggen.”</p> -<p class="par">„En nu wij dit accoord hebben gemaakt, Tom,” -zeide Harthouse, hem nogmaals op den schouder kloppende op eene manier, -die hem volle vrijheid liet te meenen—gelijk hij ook deed, arme -dwaas—dat deze voorwaarde hem slechts uit goedhartigheid werd -opgelegd, om zijn gevoel van verplichting te verminderen, „zullen -wij ons tot etenstijd van elkander losrukken.”</p> -<p class="par">Toen Tom aan tafel kwam, scheen zijn gemoed nog wel -bezwaard, maar zijn lichaam was toch vlugger, en hij kwam -vóór mijnheer Bounderby.</p> -<p class="par">„Ik meende het niet toen ik zoo stuursch was, -Louisa,” zeide hij, haar de hand en een kus gevende. „Ik -weet wel, dat gij veel van mij houdt, en gij weet ook wel, dat ik veel -van u houd.”</p> -<p class="par">Later op dien dag had Louisa’s gezichtje een -glimlach voor iemand anders. Helaas, voor iemand anders!</p> -<p class="par">„Des te minder is die hondsvot de eenige om wien -zij iets geeft,” zeide James Harthouse bij zich zelven, de -gedachte omkeerende, die op den eersten dag, toen hij met haar bevallig -gezichtje kennis gemaakt had, bij hem was opgekomen. „Des te -minder, des te minder.”</p> -</div> -</div> -<div id="ch24" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXIV.</h2> -<h2 class="main">DE UITBARSTING.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">De volgende morgen was te helder om te blijven -slapen, en James Harthouse stond dus vroeg op en zette zich voor het -opene uitstekvenster zijner kleedkamer met een dier fijne sigaren in -den mond, die zulk een heilzamen invloed op zijn jongen vriend hadden -gehad. In den zonneschijn rustende, terwijl de geur van het edele kruid -hem omhulde en de droomerige rookwolkjes in de lucht opstegen, reeds -vervuld met de welriekende uitwasemingen der zomerbloemen, telde hij -zijne reeds behaalde voordeelen op, gelijk een onverschillig speler -zijne winsten optelt. Voor het oogenblik was niemand hem lastig, en kon -hij zich ongestoord daarmede bezighouden.</p> -<p class="par">Hij was tot eene vertrouwelijkheid met haar gekomen, -waar haar echtgenoot buitengesloten bleef. Hij was tot eene -vertrouwelijkheid met haar gekomen, die juist uit hare -onverschilligheid voor haar man en het gebrek aan overeenstemming -tusschen dit paar was ontsproten. Hij had haar op eene behendige -manier, maar toch duidelijk, te verstaan gegeven, dat hij haar hart tot -in de geheimste schuilhoeken kende; hij was juist door het teederste -gevoel van dat hart haar nabijgekomen, en de ijskorst, die het als een -muur omringde, was gesmolten. Alles zeer vreemd, en zeer streelend.</p> -<p class="par">En toch had hij, zelf nu nog, geene ernstige slechte -voornemens. In het openbare en bijzondere leven zou het voor onze eeuw -veel beter zijn, dat hij en het legioen zijner gelijken opzettelijk -slecht waren, dan zoo onverschillig en doelloos. Het zijn de drijvende -ijsbergen, met elken stroom overal heen zwalkende, die de schepen doen -vergaan.</p> -<p class="par">Wanneer de duivel rondgaat gelijk een brullende leeuw, -gaat hij rond in eene gedaante, waardoor weinigen dan wilden en jagers -zich laten verlokken om hem te naderen. Maar wanneer hij naar de mode -is opgekleed en opgepolijst; wanneer deugd en ondeugd hem evenzeer -vervelen; wanneer hij den zwavelpoel en de zaligheid evenzeer moede is, -dan is hij eerst de echte duivel.</p> -<p class="par">Zoo bleef James Harthouse voor het venster zitten, op -zijn gemak rookende en de schreden tellende, welke hij gedaan had op -den weg, dien hij toevallig had ingeslagen. Het einde, waartoe die weg -voerde, lag vrij duidelijk voor hem, maar daarom bekommerde hij zich -niet het minste. Wat gebeuren moet, moet gebeuren.</p> -<p class="par">Daar hij dien dag een tamelijk verren weg te rijden -had—want er zou ergens eene openbare vergadering plaats hebben, -die hem gelegenheid zou geven om stemmen te winnen—kleedde hij -zich vroeg en ging toen naar beneden om te ontbijten. Hij was -verlangend om te zien, of zij sedert den vorigen avond weder verkoeld -was. Neen. Hij kon weder beginnen waar hij het gelaten had.</p> -<p class="par">Er was weder een blik vol vriendelijke belangstelling -voor hem gereed. <span class="pagenum">[<a id="xd21e4016" href= -"#xd21e4016" name="xd21e4016">87</a>]</span></p> -<p class="par">Hij kwam zoozeer (of zoo weinig), naar zijn genoegen -door den dag heen, als onder de omstandigheden, die zulk eene -vermoeienis van hem vergden, te wachten was, en kwam tegen zes ure -terugrijden. De laan tusschen de portierswoning en het huis, die eene -sierlijke bocht maakte, had eene tamelijke lengte, en hij reed -stapvoets daarlangs voort, toen mijnheer Bounderby op eens het -heesterplantsoen uitkwam, zoo driftig en onverwacht, dat het paard -schichtig terugdeinsde.</p> -<p class="par">„Harthouse!” riep mijnheer Bounderby -luidkeels. „Hebt gij het gehoord?”</p> -<p class="par">„Wat gehoord?” zeide Harthouse, zijn paard -streelende om het te bedaren, onder het heimelijk uiten van een wensch, -die niet veel goeds voor mijnheer Bounderby bevatte.</p> -<p class="par">„Dus hebt gij <span class="ex">niets</span> -gehoord?”</p> -<p class="par">„Ik heb u gehoord, en dat heeft dit beest ook. -Anders niets.”</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby, die gloeiend rood was, plaatste zich -midden op den weg, vlak voor het paard, om zijne bom met meer effect te -laten springen.</p> -<p class="par">„Het kantoor is bestolen!”</p> -<p class="par">„Dat meent ge toch niet in ernst!”</p> -<p class="par">„Van nacht bestolen, mijnheer! Op een buitengewone -manier bestolen! Met een valschen sleutel bestolen!”</p> -<p class="par">„Is het verlies groot?”</p> -<p class="par">Het scheen Bounderby, bij zijn verlangen om zooveel -mogelijk gerucht van de zaak te maken, inderdaad te spijten, dat hij -genoodzaakt was te antwoorden: „Neen, niet heel groot. Maar dat -had het wel kunnen zijn?”</p> -<p class="par">„Hoe groot is het?”</p> -<p class="par">„O, wat de som betreft—als gij bij de som -blijft—niet meer dan honderd vijftig pond,” antwoordde -Bounderby wrevelig. „Maar het is de som niet; het is het feit. -Het feit, dat het kantoor bestolen is, dat is eigenlijk het gewichtige. -Het verwondert mij, dat gij dit niet begrijpt.”</p> -<p class="par">„Mijn beste Bounderby,” zeide James, terwijl -hij van zijn paard stapte en de teugels aan zijn knecht overgaf, -„dat begrijp ik zeer wel, en ik ben zoo erg, als gij maar -verlangen kunt, ontsteld van het schouwspel, dat zich voor de oogen van -mijn geest vertoont. Evenwel hoop ik, u te mogen feliciteeren dat gij -geen grooter verlies hebt geleden, en ik verzeker u, dat doe ik met al -mijn hart.”</p> -<p class="par">„Dank je,” antwoordde Bounderby op een -stroeven toon. „Maar laat ik u eens wat zeggen. Het had ook -twintig duizend pond kunnen zijn.”</p> -<p class="par">„Wel te denken.”</p> -<p class="par">„Wel te denken? Het is waarachtig wel te -denken,” zeide Bounderby, gramstorig knikkende. „Het had -tweemaal twintig kunnen zijn. Het is niet te zeggen hoeveel het had -kunnen zijn, of niet kunnen zijn, als de kerels niet gestoord -waren.”</p> -<p class="par">Louisa was nu aangekomen, tegelijk met mevrouw Sparsit -en Bitzer.</p> -<p class="par">„Daar is Tom Gradgrind’s dochter, die -tamelijk wel weet hoeveel het had kunnen zijn, als gij het niet -weet,” hervatte Bounderby op zijn winderigsten toon. „Zij -viel neer, alsof ze doodgeschoten was, toen zij het hoorde. Ik heb -nooit te voren zoo iets van haar gezien. Het strekt haar onder deze -omstandigheden tot eer, naar mijne gedachten.”</p> -<p class="par">Zij zag er nog bleek en ontsteld uit. James Harthouse -bood haar zijn arm aan, en terwijl zij zeer langzaam voortwandelden, -vroeg hij, hoe de diefstal gepleegd was.</p> -<p class="par">„Wel, dat wilde ik u juist vertellen,” zeide -Bounderby, korzelig zijn arm aan mevrouw Sparsit gevende. „Als ge -niet zoo machtig precies op de som waart geweest, zou ik daarmee -begonnen zijn. Gij kent deze dame (want zij is eene geboren dame), -mevrouw Sparsit?”</p> -<p class="par">„Ik heb reeds de eer gehad...”</p> -<p class="par">„Heel goed. En dit jonge mensch, Bitzer, hebt gij -ook bij dezelfde gelegenheid gezien?”</p> -<p class="par">Mijnheer Harthouse knikte toestemmend, en Bitzer duwde -zijne kneukels tegen zijn voorhoofd.</p> -<p class="par">„Heel goed. Zij wonen aan het kantoor. Gij weet -misschien al, dat zij daar wonen? Heel goed. Gisteravond na den -kantoortijd werd alles naar gewoonte geborgen en gesloten. In de -ijzeren kamer, waarvoor die jongen slaapt, was—het doet er niet -toe hoeveel. In het ijzeren kistje in de kamer van Tom, het kistje dat -voor kleine sommen wordt gebruikt, was honderdvijftig pond of wat -meer.”</p> -<p class="par">„Honderd vier en vijftig, zeven en een,” -zeide Bitzer.</p> -<p class="par">„Pas op!” voer Bounderby uit, stilstaande om -zich naar hem toe te keeren. „Val gij mij niet in de rede. Het is -al genoeg bestolen te worden terwijl gij ligt te snorken, omdat gij het -al te goed hebt, zonder dat gij mij in de rede behoeft te vallen om mij -in een beuzeling terecht te zetten. Ik snorkte niet, toen ik zoo oud -was als gij, laat ik u dat zeggen. Ik kreeg geen eten genoeg om te -snorken. En ik viel iemand niet <span class="corr" id="xd21e4077" -title="Bron: met met">met</span> beuzelingen in de rede, al wist ik er -van.”</p> -<p class="par">Bitzer duwde op eene kruiperige manier zijne kneukels -tegen zijn voorhoofd en scheen vooral door het laatste gezegde van zijn -patroon zeer getroffen en verslagen.</p> -<p class="par">„Honderd vijftig pond ongeveer,” hervatte -mijnheer Bounderby. „Die som had Tom in zijne geldkist gesloten; -geen heel sterke kist, maar dat doet er nu niet toe. Alles was in orde -toen men heenging. Op zekeren tijd van den nacht, toen die knaap lag te -snorken—mevrouw Sparsit, gij zegt immers, dat gij hem hebt hooren -snorken?” <span class="pagenum">[<a id="xd21e4084" href= -"#xd21e4084" name="xd21e4084">88</a>]</span></p> -<p class="par">„Mijnheer,” antwoordde mevrouw Sparsit, -„ik kan niet zeggen, dat ik hem eigenlijk heb hooren snorken, en -daarom mag ik zoo iets niet verklaren. Maar ’s avonds, in den -winter, als hij op zijn stoel in slaap viel, heb ik hem wel eens een -geluid hooren maken, om zoo te zeggen alsof hij half geworgd -werd—het was omtrent hetzelfde geluid dat men somtijds in eene -houten klok hoort. Niet,” vervolgde zij, met de verhevene -bewustheid dat zij de waarheid huldigde door eene streng onpartijdige -getuigenis te geven, „dat ik eenige blaam op zijn zedelijk -karakter zou willen werpen. Ver van daar. Ik heb Bitzer altijd voor een -jongmensch van de standvastigste beginselen gehouden, dat verzoek ik te -mogen zeggen.”</p> -<p class="par">„Welnu,” hernam de vergramde Bounderby, -„terwijl hij dan snorkte, of half geworgd werd, of een geluid -maakte als eene houten klok, of iets van dien aard—terwijl hij -lag te slapen, kortom—zijn eenige kerels—of zij te voren in -huis verscholen waren of niet, staat nog te bezien—op eene of -andere manier bij het geldkistje van Tom gekomen, hebben het -opengebroken en weggepakt wat er in was. Toen gestoord wordende, hebben -zij zich voortgemaakt, zich zelven de deur uitgelaten, en die weer op -het nachtslot gedraaid—zij was op het nachtslot, en mevrouw -Sparsit had den sleutel onder haar kussen—met een valschen -sleutel, dien men vandaag tegen twaalf uur op straat, dicht bij het -kantoor, heeft opgeraapt. Er werd geen alarm gemaakt, voordat deze -knaap, Bitzer, des morgens opstond en de kamer in orde ging brengen. -Toen ziet hij de deur van Tom’s kamer aanstaan, vindt het kistje -opengebroken en het geld weg.”</p> -<p class="par">„A propos, waar is Tom?” vroeg Harthouse, in -het rond kijkende.</p> -<p class="par">„Hij heeft de politie geholpen,” antwoordde -Bounderby, „en is nog aan het kantoor. Ik wou, dat die kerels -geprobeerd hadden om mij te bestelen toen ik zoo oud was als hij. Zij -zouden er bij verloren hebben, al hadden zij maar achttien stuivers -onkosten voor het karreweitje gemaakt, dat kan ik hun -zeggen.”</p> -<p class="par">„Wordt er niemand verdacht?”</p> -<p class="par">„Verdacht? Dat zou ik denken!” antwoordde -Bounderby, den arm van mevrouw Sparsit loslatende om zijn gloeiend -voorhoofd af te vegen. „Waarachtig, Josiah Bounderby van -<span class="ex">Coketown</span> zal niet bestolen worden, zonder dat -er iemand verdacht werdt. Neen, wel verplicht!”</p> -<p class="par">Mocht mijnheer Harthouse vragen wie er verdacht -werd?</p> -<p class="par">„Wel, dat zal ik u zeggen,” antwoordde -Bounderby, stilstaande en zich omdraaiende om al de anderen aan te -zien. „Maar het moet niet verder verteld worden. Niemand moet er -iets van hooren, om de schelmen, die er in betrokken zijn—het is -eene geheele bende—niet te waarschuwen. Dit dus in vertrouwen. -Wat zoudt gij zeggen,” barstte hij geweldig uit, „als er -een van mijne werklieden in betrokken was?”</p> -<p class="par">„Ik hoop niet onze vriend Blackpot?” zeide -Harthouse op een onverschilligen, slependen toon.</p> -<p class="par">„Zeg Pool in plaats van Pot, mijnheer,” -antwoordde Bounderby, „en het is de man.”</p> -<p class="par">Louisa liet een flauwen uitroep van verwondering en -ongeloof hooren.</p> -<p class="par">„O ja, dat weet ik wel,” zeide Bounderby, -hierop terstond vuur vattende. „Daaraan ben ik gewend. Dat ken ik -alles van buiten. Zij zijn de braafste menschen van de wereld, dat -volk. Zij kunnen machtig mooi praten. Zij willen maar hebben dat men -hun verklaart welke rechten zij hebben. Maar ik zal u eens wat zeggen. -Wijs mij een onvergenoegd werkman, en ik zal u iemand wijzen, die tot -alle slechtheid in staat is, onverschillig welke.”</p> -<p class="par">Dit was weder een der algemeenheden van <span class= -"ex">Coketown</span>, welke men met tamelijk veel moeite had verspreid, -waaraan sommige menschen werkelijk geloofden.</p> -<p class="par">„Maar ik ken die knapen,” hervatte -Bounderby. „Ik kan hen lezen als een boek. Mevrouw Sparsit, ik -beroep mij op u. Welke waarschuwing heb ik dien kerel gegeven, de -eerste maal toen hij een voet bij mij in huis zette, en zijn -uitdrukkelijk oogmerk was te komen vragen, hoe hij de godsdienst en de -gevestigde Kerk zou kunnen overhoop smijten? Mevrouw Sparsit, wat -aanzienlijkheid van betrekkingen aangaat, staat gij gelijk met de -aristocratie—heb ik toen niet tegen dien kerel gezegd: „Gij -kunt de waarheid niet voor mij verbergen; gij zijt geen man die mij -bevalt en het zal niet goed met u afloopen?”</p> -<p class="par">„Zeer zeker, mijnheer,” antwoordde mevrouw -Sparsit, „gij hebt hem op eene zeer nadrukkelijke manier eene -vermaning van dien aard gegeven.”</p> -<p class="par">„Toen hij u zoo geërgerd en uw gevoel zoo -gekwetst had, juffrouw?” zeide Bounderby.</p> -<p class="par">„Ja, mijnheer,” antwoordde mevrouw Sparsit -en schudde met zachtaardige treurigheid haar hoofd, „dat had hij -wèl gedaan. Hoewel ik niet wil tegenspreken, dat mijn gevoel op -zulke punten teerder is—overdrevener, als men die uitdrukking -beter vindt—dan het wezen zou, indien ik altijd mijne -tegenwoordige betrekking had bekleed.”</p> -<p class="par">Bijna barstende van hoogmoed, staarde Bounderby zijn -vriend aan, als wilde hij zeggen: „ik ben de eigenaar van die -vrouw, en zij is uwe aandacht wel waardig, zou ik denken?” Daarop -hervatte hij zijne rede.</p> -<p class="par">„Gij zult u wel herinneren, Harthouse, wat ik -tegen hem zeide toen gij hem zaagt. Ik wond er volstrekt geen doekjes -om. Ik ben nooit <span class="pagenum">[<a id="xd21e4131" href= -"#xd21e4131" name="xd21e4131">89</a>]</span>zoetsappig met hen. Ik ken -ze. Heel goed, mijnheer. Drie dagen naderhand liep hij weg—ging -voort, niemand weet waarheen—gelijk mijne moeder gedaan heeft -toen ik een kind was, alleen met dit verschil, dat hij zoo mogelijk nog -slechter was dan mijne moeder. En wat heeft hij nu gedaan eer hij -heenging? Wat zegt gij er van,”—met zijn hoed in de hand, -gaf de spreker bij elke afdeeling zijner rede een tik op den bol, alsof -het eene tamboerijn was—„dat men hem avond op avond bij het -kantoor op de wacht heeft gezien—dat hij na den donker daar bleef -loeren—dat het mevrouw Sparsit dadelijk inviel, dat hij met geen -goed oogmerk zoo loeren kon—dat zij Bitzer opmerkzaam op hem -maakte en zij hem alle twee in het oog hielden—en dat het vandaag -door navraag gebleken is, dat ook de buren op hem gelet hebben?” -Tot dit toppunt zijner welsprekendheid gekomen, zette Bounderby, gelijk -een Oostersche danser, zijne tamboerijn op het hoofd.</p> -<p class="par">„Dat luidt zeker verdacht,” zeide James -Harthouse.</p> -<p class="par">„Dat dunkt mij ook, mijnheer,” hervatte -Bounderby, met een uitdagend knikje. „Dat dunkt mij ook. Maar er -zijn er nog meer in betrokken. Er is eene oude vrouw. Men hoort nooit -van die dingen eer het kwaad gebeurd is; men vindt allerlei gebreken -aan de staldeur als het paard gestolen is. Nu komt er een oud wijf voor -den dag, een oud wijf, dat naar het schijnt, van tijd tot tijd op een -bezemstok naar de stad is komen vliegen. Zij houdt een geheelen dag de -wacht voor het kantoor eer die kerel begint, en op den avond toen gij -hem gezien hebt, sluipt zij met hem heen om overleg met hem te -houden—denkelijk om rapport te doen eer zij haar post -verliet—dat duivelsche wijf.”</p> -<p class="par">Er was dien avond zulk eene vrouw in de kamer, en zij -scheen zich te willen schuilhouden, dacht Louisa.</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e4140width"><img src="images/p089.jpg" alt= -"KROOP MEVROUW SPARSIT DICHTER NAAR HEN TOE. (Blz. 101)." width="720" -height="487"> -<p class="figureHead">KROOP MEVROUW SPARSIT DICHTER NAAR HEN TOE. (Blz. -101).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">„Dit zijn ze nog niet eens allen, zooveel wij nu -reeds weten,” zeide Bounderby, verscheidene malen geheimzinnig -knikkende. „Maar ik heb voor het oogenblik genoegd gezegd. Gij -zult wel zoo goed zijn om het stil te houden en er niemand over te -spreken. Het zal misschien tijd kosten, maar wij zullen hen wel -krijgen. Het is voorzichtig hen niet ongerust te maken, en het kan geen -kwaad, dat zij vrij spel schijnen te hebben.”</p> -<p class="par">„Natuurlijk zullen zij met de grootste strengheid -der wet gestraft worden, gelijk de publicaties zeggen,” -antwoordde James Harthouse, „en dat is goed ook. Kerels, die -kantoren bestelen, <span class="pagenum">[<a id="xd21e4148" href= -"#xd21e4148" name="xd21e4148">90</a>]</span>moeten de gevolgen maar -ondervinden. Als er geene gevolgen waren zou iedereen kantoren gaan -bestelen.”</p> -<p class="par">Hij had Louisa zacht hare parasol uit de hand genomen en -voor haar opgezet; en zij wandelden onder dier schaduw, hoewel de zon -daar niet scheen.</p> -<p class="par">„Vooreerst, Louisa Bounderby,” zeide haar -echtgenoot, „moet er om mevrouw Sparsit gedacht worden. Hare -zenuwen hebben door die historie een schok gekregen, en zij zal een -paar dagen hier blijven. Maak dus, dat zij het hier naar haar genoegen -heeft.”</p> -<p class="par">„Ik dank u wel zeer, mijnheer,” zeide deze -bescheidene dame hierop, „maar ik bid u, laat mijn genoegen -niemand bekommeren. Voor mij is alles goed genoeg.”</p> -<p class="par">Het bleek spoedig, dat, indien mevrouw Sparsit in het -huiselijke verkeer één gebrek had, het dit was, dat zij -buitengemeen weinig werk van zich zelve en zooveel van anderen maakte, -dat zij daardoor zeer onaangenaam en lastig werd. Toen men haar hare -kamer wees, was zij zoo schrikkelijk gevoelig voor het <span class= -"ex">comfortable</span> daarvan, dat zij niet nalaten kon te zeggen, -dat zij liever op den mangel in de strijkkamer den nacht had willen -doorbrengen. ’t Was waar, de Powler’s en de Scadgers’ -waren aan weelde gewoon; „maar het is mijn plicht te -onthouden,” merkte mevrouw Sparsit gaarne met deftige minzaamheid -aan, inzonderheid als er dienstboden bij waren, „dat ik niet meer -ben wat ik was. Inderdaad,” zeide zij, „als ik geheel en al -de herinnering kon uitwisschen, dat mijnheer Sparsit een Powler was, en -dat ik zelf met de familie Scadgers vermaagschapt ben; of als ik zelf -dat feit kon herroepen en mij zelve tot een persoon van gemeene afkomst -en burgerlijke betrekkingen maken, zou ik het zeer gaarne doen. Ik zou -onder de bestaande omstandigheden denken, dat ik daaraan wèl zou -doen.” Dezelfde ootmoedige nederigheid deed haar aan tafel alle -kunstmatig toebereide schotels afwijzen en voor wijn bedanken, totdat -mijnheer Bounderby haar ronduit gebood om er van te gebruiken; waarna -zij zeide: „Gij zijt waarlijk wel goed, mijnheer,” en -daarmede haar openlijk met vrij veel deftigheid aangekondigd besluit -verzaakte „om op den eenvoudigen schapebout te wachten.” -Zij verzocht ook met diepe nederigheid verschooning als zij het zout -verlangde; en zich verplicht achtende, om de getuigenis, die mijnheer -Bounderby van hare zenuwen had gegeven, ten volle te bekrachtigen, liet -zij zich nu en dan op haar stoel achteroverzakken om stil te schreien, -en dan kon men (of liever moest men, want de zaak drong zich met geweld -aan de aandacht op) een traan, zoo groot als eene kristallen oorbel, -langs haar Romeinschen neus zien afrollen.</p> -<p class="par">Hare grootste kracht evenwel, van het begin tot het -einde, lag in de hardnekkigheid van haar medelijden met mijnheer -Bounderby. Het gebeurde dikwijls dat zij, als zij hem aanzag, -onwillekeurig haar hoofd moest schudden, alsof zij wilde zeggen: -„Helaas, arme Job.” Nadat zij zich tot zulk een blijk van -aandoening had laten verleiden, dwong zij zich tot eene opflikkering -van vroolijkheid, en zeide dan met in het oog loopende opgeruimdheid: -„Gij zijt altijd nog frisch en vroolijk, mijnheer; ik ben -hartelijk blijde dit te zien;” en het scheen dan, dat zij het -voor een soort van wonder hield dat mijnheer Bounderby zoo gezond en -welgemoed bleef. Eén zwak, waarvoor zij dikwijls verschooning -verzocht, vond zij bijzonder moeielijk te verwinnen. Zij had eene -zonderlinge neiging om mevrouw Bounderby Miss Gradgrind te noemen, en -liet zich vijftig- of zestigmaal op een avond daardoor verrassen. De -gedurige herhaling van dat verspreken overstelpte haar met verlegenheid -en schaamte; maar, zeide zij, het was haar zoo gewoon en natuurlijk, -Miss Gradgrind te zeggen, terwijl het haar bijna onmogelijk was zich te -overreden, dat de jongejuffer, die zij het geluk had gehad van een kind -af te kennen, nu waarlijk en werkelijk mevrouw Bounderby kon wezen. -Eene verdere bijzonderheid van dit opmerkelijk geval was, dat het haar, -hoe meer zij er over nadacht, des te onmogelijker voorkwam, „want -het verschil,” zeide zij, „was toch zoo verbazend -groot.”</p> -<p class="par">Na den maaltijd begon mijnheer Bounderby in het salon -zelf aan het proces over den diefstal, verhoorde de getuigen, vond de -verdachte personen schuldig, en veroordeelde hen tot de strengste straf -welke de wet toeliet. Dit gedaan zijnde, werd Bitzer naar de stad -gezonden, om Tom met den laatsten spoortrein naar huis te doen -komen.</p> -<p class="par">Toen er licht was binnengebracht, prevelde mevrouw -Sparsit: „Wees nu niet neerslachtig, mijnheer. Ik bid u, laat ik -u weer zoo opgeruimd zien als gij placht te zijn.”</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby<span class="corr" id="xd21e4170" -title="Bron: ,,">,</span> bij wien deze troostredenen teweegbrachten -dat hij op eene botte, stommelige manier sentimenteel begon te worden, -slaakte een zucht als een groot zeemonster.</p> -<p class="par">„Ik kan u zoo niet zien, mijnheer,” zeide -mevrouw Sparsit. „Ga eens een spelletje triktrak spelen, gelijk -gij placht te doen toen ik de eer had van onder uw dak te -wonen.”</p> -<p class="par">„Ik heb sedert geen <span class="corr" id= -"xd21e4177" title="Bron: triktak">triktrak</span> meer gespeeld, -juffrouw,” antwoordde Bounderby.</p> -<p class="par">„Neen, mijnheer, dat weet ik wel,” hervatte -mevrouw Sparsit troostend. „Ik herinner mij, dat Miss Gradgrind -geene liefhebberij heeft in dat spel. Maar ik zou het zeer gaarne nog -eens willen doen, als gij zoo goed woudt zijn.”</p> -<p class="par">Zij zaten te spelen bij een venster, dat op den tuin -uitzag. Het was een heerlijke avond, <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e4184" href="#xd21e4184" name="xd21e4184">91</a>]</span>wel zonder -maneschijn, maar zoel en geurig. Louisa en mijnheer Harthouse wandelden -door den tuin, waar men in stilte hunne stemmen kon hooren, hoewel niet -verstaan wat zij zeiden. Mevrouw Sparsit, voor het bord gezeten, spande -gedurig hare oogen in om door de duisternis daar buiten heen te -boren.</p> -<p class="par">„Wat is er, juffrouw?” zeide Bounderby. -„Gij ziet toch geen brand?”</p> -<p class="par">„O Heere neen, mijnheer,” antwoordde mevrouw -Sparsit. „Ik dacht aan den dauw.”</p> -<p class="par">„Wat hebt gij met den dauw te maken, -juffrouw?” hervatte Bounderby.</p> -<p class="par">„Het is niet voor mij zelve, mijnheer,” was -het antwoord, „maar ik ben bang, dat Miss Gradgrind kou zal -vatten.”</p> -<p class="par">„Zij vat nooit kou,” zeide Bounderby.</p> -<p class="par">„Inderdaad, mijnheer?” zeide mevrouw Sparsit -hierop, en kreeg toen een kuchje.</p> -<p class="par">Toen het tijd werd om naar bed te gaan, nam mijnheer -Bounderby een glas water.</p> -<p class="par">„O, mijnheer!” zeide mevrouw Sparsit, -„niet uw warmen wijn met citroenschillen en muskaat?”</p> -<p class="par">„Och, dat ben ik tegenwoordig afgewend, -juffrouw,” antwoordde Bounderby.</p> -<p class="par">„Dat is wèl jammer, mijnheer,” -hervatte mevrouw Sparsit. „Gij verliest al uwe goede oude -gewoonten. Kom, beur u wat op, mijnheer! Als Miss Gradgrind het mij -vergunt, zal ik een glas voor u klaarmaken, zooals ik dikwijls gedaan -heb.”</p> -<p class="par">Daar Miss Gradgrind bereid was om mevrouw Sparsit alles -te vergunnen wat haar maar beliefde, maakte die bedachtzame dame een -glas van den bedoelden smakelijken drank gereed en gaf het aan mijnheer -Bounderby.</p> -<p class="par">„Het zal u goeddoen, mijnheer. Het zal uw hart -verwarmen,” zeide zij. „Het is juist wat gij noodig hebt en -altijd moest gebruiken.”</p> -<p class="par">En toen mijnheer Bounderby zeide: „Uwe gezondheid, -juffrouw,” antwoordde zij met diep gevoel: „Dank u, -mijnheer. Ik wensch u hetzelfde, en ook dat gij gelukkig moogt -zijn.”</p> -<p class="par">Eindelijk wenschte zij hem met buitengemeene aandoening -goedennacht; en mijnheer Bounderby ging naar bed met eene benevelde -bewustheid, dat hij in een of ander opzicht ongelukkig was, hoewel hij, -al ware het om zijn leven te doen geweest, niet had kunnen zeggen wat -hem eigenlijk scheelde.</p> -<p class="par">Lang nadat Louisa zich had ontkleed en te bed begeven, -bleef zij wakend naar de thuiskomst van haar broeder liggen wachten. -Hij kon niet wel vroeger komen, dit wist zij, dan een uur na -middernacht; maar in de landelijke stilte, die het onrustige harer -gedachten veeleer vergrootte dan bedaarde, ging de tijd zeer langzaam -om. Eindelijk toen de duisternis en de stilte, die elkander wederkeerig -nog drukkender maakten, uren lang schenen geduurd te hebben, hoorde zij -de schel aan het hek. Het was haar of zij blijde zou zijn geweest, als -die schel tot aan den dageraad was blijven luiden; maar het hield op, -de kringen van den laatsten klank breidden zich al verder en flauwer in -de lucht uit, en alles was weder doodstil.</p> -<p class="par">Zij wachtte nog een kwartier uurs naar hare gissing. -Toen stond zij op, trok een los kleed aan, en ging in het donker hare -kamer uit en de trap op naar haar broeders vertrek. Daar de deur -gesloten was, opende zij die en sprak om hem te waarschuwen dat zij het -was, terwijl zij op de teenen naar zijn bed kwam.</p> -<p class="par">Zij knielde daarbij neer, sloeg haar arm om zijn hals en -trok zijn gezicht naar het hare toe. Zij wist wel, dat hij slechts -veinsde te slapen, maar zeide nog niets.</p> -<p class="par">Weldra maakte hij eene beweging alsof hij toen pas -ontwaakte, en vroeg wie daar was en wat er te doen was.</p> -<p class="par">„Tom,” zeide zij, „hebt gij mij niet -iets te zeggen? Als gij mij ooit in uw leven liefgehad hebt, en iets -hebt, dat gij voor alle andere menschen verborgen houdt, zeg het mij -dan.”</p> -<p class="par">„Ik weet niet wat gij meent, Louisa. Gij moet -gedroomd hebben.”</p> -<p class="par">„Lieve broeder,”—zij liet haar hoofd -op zijn kussen zinken, en hare haren golfden over hem heen, alsof zij -hem voor iedereen wilde verbergen—„is er niets, dat gij mij -te zeggen hebt? Is er niets, dat ge mij zeggen kunt, als gij wilt? Gij -kunt mij niets zeggen, dat mij voor u zal doen veranderen. O Tom, zeg -mij de waarheid.”</p> -<p class="par">„Ik weet niet wat gij meent, Louisa.”</p> -<p class="par">„Gelijk gij daar alleen ligt, lieve broeder, in -den akeligen nacht, zoo moet gij eens in een anderen nacht ergens -liggen, wanneer zelfs ik, als ik dan nog leef, u zal verlaten hebben. -Gelijk ik hier naast u ben, blootsvoets, ongekleed, onherkenbaar in de -duisternis, zoo moet ik liggen door den ganschen nacht mijner -ontbinding, totdat ik stof ben. In den naam van dien tijd, Tom, zeg mij -nu de waarheid.”</p> -<p class="par">„Wat is het, dat gij weten wilt?”</p> -<p class="par">„Gij kunt zeker zijn,” en in het vuur harer -liefde drukte zij hem aan hare borst alsof hij een kind was, „dat -ik u geen verwijt zal doen. Gij kunt zeker zijn, dat ik medelijden met -u zal hebben en u trouw zal zijn. Gij kunt zeker zijn dat ik u zal -redden, wat het ook mag kosten. O Tom, hebt ge mij niets te zeggen? -Fluister het maar heel zacht. Zeg maar „ja,” en ik zal u -verstaan.”</p> -<p class="par">Zij keerde haar oor naar zijn mond, maar hij bleef stug -stilzwijgen.</p> -<p class="par">„Geen woord, Tom?”</p> -<p class="par">„Hoe kan ik ja zeggen, of hoe kan ik neen zeggen, -als ik niet weet wat gij meent? Louisa, gij zijt eene goede, brave -meid, en een beter <span class="pagenum">[<a id="xd21e4245" href= -"#xd21e4245" name="xd21e4245">92</a>]</span>broeder waard dan ik ben, -begin ik nu te denken. Maar ik heb niets meer te zeggen. Ga naar bed, -ga naar bed.”</p> -<p class="par">„Gij zijt vermoeid,” fluisterde zij nu, meer -op haar gewonen toon.</p> -<p class="par">„Ja, ik ben geheel afgemat.”</p> -<p class="par">„Gij hebt vandaag zooveel onrust en gewoel gehad. -Zijn er nog nieuwe ontdekkingen gedaan?”</p> -<p class="par">„Alleen die, waarvan gij gehoord hebt, -van—hem.”</p> -<p class="par">„Tom, hebt gij iemand gezegd, dat wij die menschen -hebben opgezocht, en dat wij die drie bij elkander hebben -gezien?”</p> -<p class="par">„Neen. Hebt ge mij zelve niet uitdrukkelijk -verzocht om het stil te houden, toen ge mij vroegt om met u daarheen te -gaan?”</p> -<p class="par">„Ja. Maar ik wist toen niet wat er gebeuren -zou.”</p> -<p class="par">„Ik ook niet. Hoe zou ik het geweten -hebben?”</p> -<p class="par">Hij gaf dit antwoord zeer snel en eenigszins bits.</p> -<p class="par">„Zou ik, na hetgeen er gebeurd is, behooren te -zeggen, dat ik daar geweest ben?” zeide zijne zuster, bij het bed -staande—zij had zich langzamerhand teruggetrokken en was overeind -gaan staan. „Zou ik het zeggen? Moet ik het zeggen?”</p> -<p class="par">„Goede Hemel, Louisa,” antwoordde haar -broeder, „ge zijt niet gewoon mij om raad te vragen. Zeg wat gij -wilt. Als gij het voor u zelve houdt, zal ik het ook voor mij zelven -houden. Als gij het openbaart, is het mij ook wel.”</p> -<p class="par">Het was te donker dan dat zij elkanders gezicht konden -zien; maar beiden schenen zeer oplettend te zijn en zich te bedenken -eer zij spraken.</p> -<p class="par">„Tom, gelooft gij, dat de man, aan wien ik dat -geld gegeven heb, werkelijk in deze misdaad betrokken is?”</p> -<p class="par">„Dat weet ik niet. Ik zie niet in waarom -niet.”</p> -<p class="par">„Hij kwam mij toen een eerlijk man -voor.”</p> -<p class="par">„Iemand anders kan u oneerlijk voorkomen en het -toch niet zijn.”</p> -<p class="par">Er volgde eene poos van stilte, want hij had gehaperd -toen hij verder wilde spreken, en daarna gezwegen.</p> -<p class="par">„Kortom,” hervatte hij, alsof hij zijn -besluit had genomen, „als gij daarop komt, was ik er misschien -zoo ver van af om volkomen gunstig over hem te denken, dat ik hem -buiten de deur nam om hem in stilte te zeggen, dat hij er, naar mijne -gedachten, zeer wel afkwam met nog zulk een buitenkansje van mijne -zuster te krijgen, en dat ik hoopte, dat hij er een goed gebruik van -zou maken. Ik zeg evenwel niets tegen den man. Hij mag een heel brave -kerel zijn, voor zooveel ik weet. Ik hoop, dat hij het is.”</p> -<p class="par">„Was hij beleedigd door dat zeggen van -u?”</p> -<p class="par">„Neen, hij nam het tamelijk wel op; hij was -beleefd genoeg. Waar zijt ge, Louisa?” Hij kwam in het bed -overeind en kuste haar. „Goeden nacht, lieve, -goedenacht!”</p> -<p class="par">„Gij hebt mij niets meer te zeggen?”</p> -<p class="par">„Neen. Wat zou ik te zeggen hebben? Of zoudt ge -willen, dat ik eene leugen vertelde?”</p> -<p class="par">„Van nacht vooral zou ik dat niet willen, Tom, -onder al de nachten van uw leven, hoevelen en hoeveel gelukkiger ik ook -hoop dat zij zijn zullen.”</p> -<p class="par">„Dank u, lieve Louisa. Ik ben zoo moe, dat ik mij -haast verwonder dat ik niet alles zeg wat gij wilt, om maar te kunnen -gaan slapen. Ga naar bed, ga naar bed.”</p> -<p class="par">Hij gaf haar nog een kus, keerde zich toen om, trok het -dek over zijn hoofd, en bleef zoo stil liggen alsof de tijd, waarbij -zij hem bezworen had, reeds gekomen was. Zij bleef nog eene poos bij -het bed staan, eer zij langzaam heenging. Bij de deur bleef zij weder -staan, keek nog eens om toen zij die reeds geopend had, en vroeg of hij -haar had geroepen. Maar hij bleef stil liggen, en zij sloot zachtjes de -deur en ging weder naar hare kamer.</p> -<p class="par">Toen keek de rampzalige voorzichtig op, en ziende dat -zij weg was, kroop hij zijn bed uit, draaide de deur op het nachtslot, -en wierp zich weder op zijn leger. Daar lag hij zijne haren uit te -trekken, schreiende van wrevelige spijt, vol wangunstige liefde voor -haar, zich zelven verwenschende en verachtende, met bitterheid, maar -zonder boetvaardig berouw, en vervuld van haat en wrok tegen al het -goede op de wereld, dat hij in zijne verblinding even nietswaardig -noemde als hij zelf was.</p> -</div> -</div> -<div id="ch25" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXV.</h2> -<h2 class="main">DE LAATSTE WOORDEN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Terwijl mevrouw Sparsit in de haar door mijnheer -Bounderby verleende schuilplaats voor anker bleef liggen, om de aan -hare zenuwen geledene schade te herstellen, hield zij onder hare zwarte -wenkbrauwen dag en nacht zulk eene scherpe wacht, dat hare oogen, -gelijk een paar vuurbakens op eene rotsige kust, alle voorzichtige -zeelieden zouden gewaarschuwd hebben om zich niet te dicht bij het -steile voorgebergte van haar Romeinschen neus en het nabijgelegene -donkere en klippige gewest te wagen, indien de zachtzinnigheid harer -manieren daarentegen niet zoo geruststellend ware geweest. Hoewel het -moeielijk te gelooven was, dat zij zich des avonds niet maar pro forma -naar bed begaf, zoo wakker bleven altijd hare klassieke oogen, en zoo -onmogelijk scheen<a id="xd21e4308" name="xd21e4308"></a> het dat haar -scherpe neus voor eenigen verzachtenden invloed kon zwichten, was toch -de manier, waarop zij hare ruige, om <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e4310" href="#xd21e4310" name="xd21e4310">93</a>]</span>niet te -zeggen raspige mofjes (want zij schenen wel van ijzerdraad gebreid te -zijn) gladstreek of met haar voet in haar katoenen stijgbeugel naar -onbekende plaatsen van bestemming galoppeerde, zoo uitnemend vreedzaam -en vriendelijk, dat de meeste waarnemers haar voor eene duif moesten -houden, die door eene of andere luim der natuur in den aardschen -tabernakel van een vogel van het valkengeslacht was gehuisvest.</p> -<p class="par">Het was verbazend, welk eene bijzondere gaaf zij bezat -om overal in huis rond te loeren. Hoe zij van de eene verdieping naar -de andere kwam, was een geheim dat niemand kon oplossen. Men kon niet -wel vermoeden, dat eene deftige dame, die zulke aanzienlijke -betrekkingen had, over de leuning van de trap zou naar beneden -springen, of zich daarlangs laten afglijden, en toch moest hare -buitengemeene vlugheid iemand op dat ongerijmde denkbeeld doen komen. -Eene andere opmerkelijke eigenschap van mevrouw Sparsit was, dat zij -zich nooit haastte. Zij vloog met de uiterste snelheid van de vliering -naar het voorhuis, en was toch op het oogenblik, dat zij dien tocht -volbracht had, in het volle bezit van haar adem en hare deftigheid. Ook -zag nooit eenig menschelijk oog haar hard loopen.</p> -<p class="par">Zij hield zich voor mijnheer Harthouse zeer vriendelijk, -en had kort na hare aankomst een genoeglijk gesprek met hem. Op een -ochtend voor het ontbijt ontmoette zij hem in den tuin en zeide, statig -voor hem nijgende:</p> -<p class="par">„Het is alsof het pas gisteren was, mijnheer, dat -ik de eer had u aan het kantoor te ontvangen, toen gij zoo goed waart -om naar het adres van mijnheer Bounderby te willen vernemen.”</p> -<p class="par">„Eene kennismaking, dit verzeker ik u, die ik zelf -in geene eeuwen zal vergeten,” antwoordde mijnheer Harthouse, met -eene buiging zoo flauw en traag als men zich maar verbeelden kan.</p> -<p class="par">„Wij leven in eene zonderlinge wereld, -mijnheer,” hervatte mevrouw Sparsit.</p> -<p class="par">„Ik heb eens de eer gehad, door eene -toevalligheid, waarop ik bijna trotsch ben, eene aanmerking van bijna -denzelfden inhoud te maken, hoewel niet met zulk eene puntige kortheid -uitgedrukt.”</p> -<p class="par">„Eene zonderlinge wereld, wilde ik zeggen, -mijnheer,” vervolgde mevrouw Sparsit, nadat zij voor het -compliment had bedankt door hare zwarte wenkbrauwen te laten zakken, -die niet geheel zulk eene vriendelijke uitdrukking hadden als de -fleemende tonen harer stem, „wat de gemeenzame betrekkingen -aangaat, die wij op den eenen tijd vormen met lieden, welke wij op een -anderen tijd nog geheel niet kenden. Ik herinner mij, mijnheer, dat gij -bij die gelegenheid zelfs zoover zijt gegaan om te zeggen, dat gij -werkelijk bang waart voor Miss Gradgrind.”</p> -<p class="par">„Uw geheugen bewijst mij meer eer dan mijne -onbeduidendheid verdient. Ik heb van uwe vriendelijke wenken partij -getrokken om mijne schroomvalligheid te boven te komen, en het is -noodeloos te zeggen, dat gij volkomen gelijk hadt. Uw talent, mevrouw -Sparsit, voor—voor alles, kortom, waarbij het op nauwkeurige -waarneming aankomt—natuurlijk vereenigd met uwe kracht van -geest—en uwe aanzienlijke afkomst—blinkt altijd te -duidelijk uit om ooit betwijfeld te kunnen worden.” Hij viel -bijna in slaap onder dit compliment, zoolang duurde het eer hij er -doorheen kwam, en zoozeer dwaalden zijne gedachten af terwijl hij het -uitbracht.</p> -<p class="par">„Gij hebt zeker gevonden, dat Miss -Gradgrind—het is een zonderling zwak van mij, maar ik kan haar -onmogelijk mevrouw Bounderby noemen—zoo jeugdig is als ik haar -beschreven had?” zeide mevrouw Sparsit met zoetsappige -vriendelijkheid.</p> -<p class="par">„Gij hebt een volmaakt portret van haar -geschilderd,” antwoordde Harthouse; „een trouw beeld van -haar gegeven.”</p> -<p class="par">„Zeer innemend, niet waar, mijnheer?” -hervatte mevrouw Sparsit, terwijl zij hare mofjes om elkander liet -ronddraaien.</p> -<p class="par">„Buitengemeen.”</p> -<p class="par">„Men placht het er voor te houden, dat Miss -Gradgrind niet levendig genoeg was,” zeide mevrouw Sparsit, -„maar ik moet bekennen, dat het mij voorkomt alsof zij in dat -opzicht aanmerkelijk verbeterd is. O, daar is waarlijk mijnheer -Bounderby!” riep zij uit, verscheidene malen knikkende alsof zij -aan niemand anders gedacht en van niemand anders gesproken had. -„Hoe bevindt gij u van morgen, mijnheer? O, laten wij u toch eens -weer vroolijk zien, mijnheer.”</p> -<p class="par">Deze aanhoudende pogingen om zijne ellende te verzachten -en zijn last te verlichten begonnen reeds ten gevolge te hebben, dat -mijnheer Bounderby vriendelijker dan gewoonlijk voor alle andere -menschen werd, zoowel voor zijne vrouw als voor ieder ander. Toen dus -mevrouw Sparsit met zichtbaar gedwongene luchthartigheid zeide: -„Gij zult wel naar uw ontbijt verlangen, mijnheer; maar ik denk -ook wel, dat Miss Gradgrind spoedig hier zal zijn om zich aan het hoofd -van de tafel te plaatsen,” antwoordde Bounderby: „Als ik -wilde wachten tot mijne vrouw voor mij zorgde, juffrouw, geloof ik, -zooals gij tamelijk wel weet, dat ik tot den jongsten dag zou kunnen -wachten, en dus zal ik <i>u</i> lastig vallen om den post aan den -trekpot waar te nemen.” Mevrouw Sparsit gehoorzaamde en hernam -hare oude plaats aan de tafel.</p> -<p class="par">Dit deed de uitmuntende vrouw wederom zeer sentimenteel -worden; maar zij bleef met dat al toch zoo nederig, dat zij, zoodra -Louisa <span class="pagenum">[<a id="xd21e4346" href="#xd21e4346" name= -"xd21e4346">94</a>]</span>verscheen, opstond en betuigde, dat zij er -niet aan denken kon om onder deze omstandigheden daar te blijven -zitten, hoe dikwijls zij ook de eer had gehad van mijnheer -Bounderby’s ontbijt gereed te maken, eer Miss Bounderby—zij -verzocht wel verschooning, zij wilde zeggen mevrouw Gradgrind—zij -hoopte, dat men haar zou excuseeren, maar zij kon waarlijk nog niet met -den naam terecht, hoewel zij vertrouwde, dat zij er zich door den tijd -wel aan zou gewennen—hare tegenwoordige positie had verkregen. -Het was alleen, merkte zij aan, omdat Miss Gradgrind toevallig een -weinigje laat kwam, en mijnheer Bounderby’s tijd zoo kostbaar -was, en zij vanouds wist van hoeveel belang het voor hem was, dat hij -op de minuut af kon ontbijten, dat zij de vrijheid had genomen van aan -zijn verzoek te voldoen; zoo lang toch was zijn wil haar eene wet -geweest.</p> -<p class="par">„Blijf maar zitten waar gij zit, juffrouw,” -zeide Bounderby, „blijf gerust zitten. Mevrouw Bounderby zal heel -blij wezen, geloof ik, als gij haar van dien last ontheft.”</p> -<p class="par">„Zeg dat niet, mijnheer,” antwoordde mevrouw -Sparsit, bijna met strengheid, „want dat is heel onvriendelijk -voor mevrouw Bounderby, en onvriendelijkheid ben ik niet van u gewend, -mijnheer.”</p> -<p class="par">„Wees maar gerust, juffrouw.—Gij kunt het -heel bedaard opnemen, niet waar, Louisa?” zeide Bounderby op zijn -winderigsten toon tot zijne vrouw.</p> -<p class="par">„O ja, natuurlijk. Het is van geen belang. Waarom -zou het van eenig gewicht voor mij zijn?”</p> -<p class="par">„Waarom zou het van eenig gewicht voor iemand -zijn, mevrouw Sparsit?” zeide Bounderby, eene hooge borst -zettende met het gevoel van gekrenkte waardigheid. „Gij hecht -veel te veel gewicht aan die dingen, juffrouw. Waarachtig, sommige -begrippen van u zullen hier wel terechtgebracht worden. Gij zijt nog -ouderwetsch, juffrouw. Bij de kinderen van Tom Gradgrind zijt ge heel -ver ten achteren.”</p> -<p class="par">„Wat scheelt u?” vroeg Louisa met koele -verwondering. „Wat heeft u aanstoot gegeven?”</p> -<p class="par">„Aanstoot!” herhaalde Bounderby. -„Denkt gij, als iets mij aanstoot gaf, dat ik het niet zou zeggen -en verzoeken het te veranderen? Ik ben een rondborstig man, geloof ik. -Ik wind nergens doekjes om.”</p> -<p class="par">„Ik geloof, dat niemand ooit gelegenheid heeft -gehad om u voor al te bedeesd of al te kiesch te houden,” -antwoordde Louisa zeer bedaard. „Ik heb u dat nooit ten laste -gelegd, noch als kind noch als vrouw. Ik <span class="corr" id= -"xd21e4365" title="Bron: begijp">begrijp</span> niet wat gij hebben -wilt.”</p> -<p class="par">„Hebben wilt?” hervatte Bounderby. -„Niets. Weet gij anders niet heel goed, Louisa Bounderby, dat ik, -Josiah Bounderby van <span class="ex">Coketown</span>, het ook hebben -zou?”</p> -<p class="par">Met deze woorden gaf hij een slag op de tafel, die de -kopjes deed rinkelen. Zij zag hem aan met eene trotsche kleur in haar -gezicht, die, gelijk mijnheer Harthouse dacht, eene nieuwe verandering -was.</p> -<p class="par">„Gij zijt van morgen onbegrijpelijk,” zeide -<span class="corr" id="xd21e4377" title="Bron: Lousia">Louisa</span>. -„Maar geef u geene verdere moeite om u te verklaren; ik ben -volstrekt niets nieuwsgierig naar uwe meening. Wat maakt het -uit!”</p> -<p class="par">Er werd niets meer over de zaak gesproken, en mijnheer -Harthouse was weldra met luchtige vroolijkheid over onverschillige -onderwerpen aan het praten. Maar van dien dag af bracht de invloed van -mevrouw Sparsit op mijnheer Bounderby Louisa en James Harthouse meer -bij elkander en vergrootte zoowel hare gevaarlijke verwijdering van -haar man als hare vertrouwelijkheid met een ander, waartoe zij met zoo -geringe schreden gekomen was, dat zij die, al had zij het beproefd, -niet weder had kunnen herdoen. Maar of zij dit ooit beproefde of niet, -lag in haar eigen gesloten hart verborgen.</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit was bij het zoo even verhaalde voorval -zoodanig ontroerd, dat zij, toen zij mijnheer Bounderby na het ontbijt -zijn hoed aangaf en toen juist met hem alleen in het voorhuis was, een -kuischen kus op zijne hand drukte, de woorden, „mijn -weldoener!” prevelde, en zich overstelpt van smart verwijderde. -Evenwel is het een ontwijfelbaar feit, waarvan deze geschiedenis -melding moet maken, dat vijf minuten nadat hij met denzelfden hoed het -huis had verlaten, dezelfde afstammelinge der Scadgers’ en -aanverwante der Powler’s haar rechtermofje dreigend tegen zijn -portret ophief, eene verachtelijke grimas tegen dat kunstwerk maakte en -daarbij zeide: „Het is uw verdiende loon, gij domkop, en ik ben -er blij om.”</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby was nog niet lang vertrokken, toen -Bitzer verscheen. Met den spoortrein, die gillend en ratelend over de -bogen vloog door de woeste landstreek van gewezene en tegenwoordige -kolenmijnen, was Bitzer met eene haastige boodschap van <span class= -"ex">Stone Lodge</span> gekomen met een briefje namelijk, om Louisa te -berichten dat hare moeder zeer ziek lag. Zij was, zoolang hare dochter -heugde, nooit recht gezond geweest; maar in de laatste dagen was zij -zeer verzwakt en in dien nacht zoo verminderd, dat zij thans werkelijk -zoo nabij den dood scheen te zijn als zij zich dit zoovele jaren lang -dagelijks had verbeeld.</p> -<p class="par">Vergezeld door den kleurloozen kantoorlooper, door zijne -bleekheid wel geschikt voor de rol van bode des doods, snorde Louisa -naar <span class="ex">Coketown</span>. Binnen de berookte stad gekomen, -liet zij haar bode vrijheid om zijn eigen weg te gaan en nam een -rijtuig om haar naar haar ouderlijk huis te brengen.</p> -<p class="par">Zij was sedert haar huwelijk zelden daar <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e4397" href="#xd21e4397" name= -"xd21e4397">95</a>]</span>geweest. Haar vader was doorgaans in Londen -aan het ziften van zijn parlementairen aschhoop (zonder dat men ooit -vernam dat hij veel kostbaars daarin vond) en nu nog druk met dien -arbeid bezig. Hare moeder had het altijd eenigszins als eene lastige -stoornis opgenomen, wanneer hare dochter haar, terwijl zij op de sofa -lag, kwam bezoeken; voor den omgang met kinderen gevoelde Louisa zich -geheel ongeschikt; voor Sissy was zij nooit weder vriendelijk geworden -sedert dien avond toen het kind van den armen kunstenmaker hare oogen -had opgeslagen om de aanstaande vrouw van mijnheer Bounderby aan te -zien. Er was niets dat haar uitlokte om het ouderlijke huis te -bezoeken, en zij deed dit dus zelden.</p> -<p class="par">Thans, nu zij het naderde, ontwaarde zij ook niets van -dien gezegenden invloed, welken het ouderlijke huis in latere jaren nog -kan blijven uitoefenen. De droomen der kindsheid met hunne -hersenschimmen en fabelen, die de nog vergelegene wereld met zoovele -schoone onmogelijkheden versieren—zoo heilzaam, dat men ze zich -nog herinnert als men ze ontwassen is, want dan openen zij het hart -weder voor zachte aandoeningen bij de gedachte, hoe kleine kinderen met -reine handjes een bloemenhof planten in het midden der steenachtige -wereld, waarin het voor alle kinderen van Adam goed zou zijn zich nog -dikwijls, met eenvoudig geloof en zonder wereldsche wijsheid, te komen -verlustigen—wat had zij met die droomen te doen? Herinneringen, -hoe zij langs de betooverde paden eener hoop en verbeelding, die -duizend onschuldige kleinen met haar deelden, tot het weinige dat zij -wist gekomen was; hoe zij, door het zachte licht der fantasie tot het -verstand gevoerd, dit eene weldadige godheid had bevonden, die andere -even machtige goden naast zich plaats gunde, geen gruwelijken afgod, -wreed en koud, die zijne slachtoffers aan handen en voeten laat boeien, -en wiens reusachtige stomme gedaante, altijd voor zich starende zonder -ooit iets te zien, nooit door iets te bewegen is dan door een hefboom -van welberekende materieele kracht—wat had zij met zulke -herinneringen te doen? Wat zij zich van het ouderlijke huis en hare -kindsheid herinnerde, was het opdrogen van alle springbronnen en -fonteinen, die in haar jeugdig hart opwelden. De levende wateren -vloeiden daar niet meer. Zij vloeiden ter bevochtiging van het land, -waar men druiven van doornen en vijgen van distelen plukt.</p> -<p class="par">Zij ging met eene doffe smart in het hart, die haar -veeleer verhardde dan verteederde, het huis en de kamer harer moeder -binnen. Sedert haar vertrek had Sissy met de overigen van het gezin op -gelijken voet geleefd. Sissy was bij hare moeder, en Jane, hare zuster, -nu tien of twaalf jaren oud, was insgelijks in de kamer.</p> -<p class="par">Men had veel moeite eer men mevrouw Gradgrind kon doen -begrijpen, dat hare oudste dochter daar was. Zij lag, door kussens -overeind gehouden, omdat zij dit zoo gewoon was, op eene sofa, zoo -nabij mogelijk in hare gewone houding als men een zoo geheel hulpeloos -wezen kon houden. Zij had volstrekt niet naar bed gebracht willen -worden, omdat zij, als zij dit liet doen, nooit het eind ervan zou -hooren<span class="corr" id="xd21e4405" title="Bron: ,">.</span></p> -<p class="par">Hare zwakke stem klonk onder haar hoop omslagdoeken zoo -uit de verte, en de klank eener andere stem, die haar aansprak, scheen -zooveel tijd noodig te hebben om door die doeken tot hare ooren te -komen, dat zij evengoed op den bodem van een put had kunnen liggen. De -arme vrouw was inderdaad dichter bij de waarheid op den bodem van haar -put, dan zij nog ooit geweest was, en dit had veel met de zaak te -maken.</p> -<p class="par">Toen men haar zeide, dat mevrouw Bounderby daar was, -verstond zij dit maar half en antwoordde verkeerd, dat zij hem nooit -bij dien naam had genoemd zoolang hij met Louisa getrouwd was; dat zij, -terwijl zij zich bedacht op een naam, waartegen niet het een of ander -was in te brengen, hem maar J. had genoemd, en dat zij, daar zij nog -niets beters had gevonden, niet van dien regel kon afgaan. Louisa had -reeds eene poos bij haar gezeten en verscheidene malen tegen haar -gesproken, eer zij duidelijk begreep wie er was. Toen scheen zij er in -eens op te komen.</p> -<p class="par">„Wel, melieve,” zeide mevrouw Gradgrind, -„ik hoop dat het u wel naar uw zin gaat. Het was alles uw vaders -bedrijf. Hij had er zijn hart op gesteld. En hij moest het -weten.”</p> -<p class="par">„Ik wilde van u hooren, moeder, niet van mij -zelve.”</p> -<p class="par">„Gij wilt van mij hooren, melieve? Dat is waarlijk -wel iets nieuws, dat iemand van mij hooren wil. Lang niet wel, Louisa. -Heel flauw en duizelig.”</p> -<p class="par">„Hebt gij ergens pijn, lieve moeder?”</p> -<p class="par">„Ik geloof wel dat er pijn ergens in de kamer -is,” antwoordde mevrouw Gradgrind, „maar ik zou niet -stellig kunnen zeggen dat ik ze heb.”</p> -<p class="par">Na dit zonderlinge gezegde bleef zij eenigen tijd stil -liggen. Louisa, die hare hand vasthield, kon geen pols voelen; maar -toen zij er een kus op drukte, zag zij een dun draadje levens in -trillende beweging.</p> -<p class="par">„Gij ziet uwe zuster zeer zelden,” zeide -mevrouw Gradgrind. „Zij begint veel naar u te gelijken. Gij moest -haar eens aanzien. Sissy, breng haar hier.”</p> -<p class="par">Het kind werd gehaald, gaf hare zuster de hand en bleef -zoo staan. Louisa had haar met haar arm om Sissy’s hals gezien en -gevoelde het verschil dezer toenadering. <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e4429" href="#xd21e4429" name="xd21e4429">96</a>]</span></p> -<p class="par">„Ziet gij de gelijkenis, Louisa?”</p> -<p class="par">„Ja, moeder. Ik vind wel dat zij naar mij gelijkt, -maar...”</p> -<p class="par">„He? Ja, dat zeg ik ook altijd,” riep -<span class="corr" id="xd21e4436" title="Bron: mevroeg">mevrouw</span> -Gradgrind met onverwachte vlugheid uit. „En dat doet mij -bedenken—ik moet u spreken, melieve. Sissy, goed meisje, laat ons -een oogenblik alleen.”</p> -<p class="par">Louisa had hare hand losgelaten, had gedacht, dat het -gezichtje harer zuster schooner en helderder was dan het hare ooit -geweest was; had daarna, niet zonder eene opwelling van wrevel, zelfs -daar en op dat oogenblik, iets gezien van de zachtheid die het andere -gezichtje in de kamer eigen was—het lieve gezichtje met de -oprechte, vertrouwelijke oogen, dat door het glanzige donkere haar nog -bleeker scheen, dan het door droevig medelijden en nachtwaken was -geworden.</p> -<p class="par">Met hare moeder alleen gebleven, zag Louisa eene akelige -kalmte op haar gelaat, gelijk die van een drenkeling wezen zou, die, -zonder eenigen tegenstand meer te bieden, zich met den stroom liet -wegdrijven. Zij bracht de uitgeteerde hand, slechts de schim eener -hand, weder aan hare lippen, en poogde haar zoo tot bezinning te -brengen.</p> -<p class="par">„Gij hadt mij willen spreken, moeder?”</p> -<p class="par">„He? O ja zeker, melieve. Gij weet wel, uw vader -is tegenwoordig haast altijd weg, en ik moet er hem dus over -schrijven.”</p> -<p class="par">„Waarover, moeder? Ontrust u maar niet. -Waarover?”</p> -<p class="par">„Gij moet nog wel weten, kind, dat ik, als ik ooit -iets over iets zeide, er nooit het eind van hoorde, en dat ik dus al -sedert lang nooit meer iets over iets gezegd heb.”</p> -<p class="par">„Ik hoor u wel, moeder.” Maar het was alleen -door laag te bukken en tegelijk oplettend naar de lippen der kranke te -zien, dat zij zulke flauwe afgebrokene klanken tot eenigen samenhang -kon brengen.</p> -<p class="par">„Gij hebt veel geleerd, Louisa, en uw broeder ook. -Ologies van allerlei soort, van den ochtend tot den avond. Als er nog -eene ologie over is, van wat soort ook, die hier in huis niet is -afgezaagd, kan ik er niets meer van zeggen, dan dat ik hoop, dat ik ze -nooit zal hooren noemen.”</p> -<p class="par">„Ik kan u wel hooren, moeder, als gij kracht hebt -om voort te spreken.” Dit diende slechts om haar te verhinderen -nog verder af te dwalen.</p> -<p class="par">„Maar er is toch iets—geen ologie, gansch -niet—dat uw vader gemist of vergeten heeft, Louisa! Ik weet niet -wat het is. Ik heb er dikwijls over gedacht, terwijl Sissy bij mij zat. -Ik zal er nu wel niet meer opkomen. Maar uw vader misschien. Dat maakt -mij zoo rusteloos. Ik wil hem schrijven, dat hij om ’s Hemels wil -poogt te vinden wat het is. Geef mij eene pen, geef mij eene -pen.”</p> -<p class="par">Zelfs het vermogen om rusteloos te zijn was verdwenen, -behalve uit het arme hoofd, dat zich nog even heen en weder kon -keeren.</p> -<p class="par">Zij verbeeldde zich echter, dat er aan haar verzoek -voldaan was en zij de pen, die zij niet had kunnen vasthouden, in de -hand had. Het is van weinig belang, welke verwonderlijke figuren zonder -beteekenis zij op haar dek begon te schrijven. Weldra hield hare hand -te midden daarvan stil; het licht, dat altijd zoo flauw en zwak had -gebrand, ging uit; zelfs mevrouw Gradgrind, uit die schaduw gekomen -waarin de mensch wandelt en zich vruchteloos ontrust, verkreeg een -voorkomen zoo statig en ontzagwekkend als dat van een der oude wijzen -en patriarchen.</p> -</div> -</div> -<div id="ch26" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXVI.</h2> -<h2 class="main">DE GROOTE TRAP.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Daar de zenuwen van mevrouw Sparsit zich slechts -zeer langzaam herstelden, werd het verblijf dezer brave vrouw op het -buiten van mijnheer Bounderby tot verscheidene weken gerekt, en in -weerwil van hare zucht tot een streng en treurig kluizenaars-leven, -schikte zij zich met eene edele grootheid van ziel naar de -noodzakelijkheid, om zich als het ware in eene klaverweide te legeren -en zich met het vette des lands de voeden. In dit geheele tijdperk der -schorsing van hare verantwoordelijkheid als voogdes van het kantoor, -bleef mevrouw Sparsit zich in haar gedrag zoo volkomen gelijk, dat zij -in dit opzicht tot een voorbeeld kon gesteld worden; bij voortduring -bewees zij mijnheer Bounderby in zijn gezicht zulk een medelijden als -maar zelden iemand bewezen wordt, en bleef zij hem voor het -geschilderde gezicht van zijn portret met de bitterste verachting een -domkop noemen.</p> -<p class="par">Nu mijnheer Bounderby eens was gewaar geworden, dat -mevrouw Sparsit eene hoog begaafde vrouw moest wezen, om zoo te -ontdekken dat hij niet naar verdienste werd gewaardeerd en in een of -ander opzicht bitter teleurgesteld was (in welk opzicht had hij nog -niet met zich zelven uitgemaakt) en verder dat Louisa zich zeker tegen -haar zoo lang gerekt verblijf zou verklaard hebben, indien zijne -grootheid had geduld, dat zij zich tegen iets verklaarde wat hij -verkoos te doen, besloot hij, zijne vroegere huishoudster niet licht -weder geheel uit het oog te verliezen. Toen zij dus hare zenuwen sterk -genoeg voelde om weder in eenzaamheid bestellen te gaan eten, zeide -hij, terwijl men daags voor haar vertrek aan tafel zat:</p> -<p class="par">„Ik zal u eens wat zeggen, juffrouw. Gij -<span class="pagenum">[<a id="xd21e4475" href="#xd21e4475" name= -"xd21e4475">97</a>]</span>moet, zoolang het mooi weer blijft, alle -zaterdagen hier komen en tot maandag blijven.”</p> -<p class="par">En mevrouw Sparsit, hoewel zij niet tot de -Mahomedaansche religie behoorde, antwoordde daarop met een duidelijk -gebaar: „Hooren is gehoorzamen.”</p> -<p class="par">Nu had mevrouw Sparsit geene poëtische verbeelding, -maar toch kreeg zij een denkbeeld in het hoofd, dat veel van een -allegorisch tafereel had. Haar gedurig bespionneeren van Louisa en het -waarnemen van de ondoordringbare terughouding dezer jonge dame, moet -haar vernuft gescherpt en haar eene soort van inspiratie hebben -gegeven. Zij schiep in haar geest eene reusachtige trap, met een -donkeren afgrond van schande en ongeluk aan den voet daarvan; en langs -die trap zag zij van dag tot dag en van uur tot uur Louisa al verder en -verder naar beneden dalen.</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e4482width"><img src="images/p097.jpg" alt= -"„IK BID U ALLEEN, MIJN GELIEFKOOSD KIND, GELOOF TOCH DAT IK GEDACHT HEB WÈL TE DOEN.” (Blz. 107)." -width="564" height="720"> -<p class="figureHead">„IK BID U ALLEEN, MIJN GELIEFKOOSD KIND, -GELOOF TOCH DAT IK GEDACHT HEB WÈL TE DOEN.” (Blz. -107).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">Het werd nu de hoofdzaak van haar leven naar die trap te -staren en acht te geven hoe Louisa die afdaalde—somtijds langzaam -en</p> -<p class="par">somtijds snel, somtijds verscheidene treden op eens, -somtijds stilstaande, maar nooit terugkeerende. Als zij ooit ware -omgekeerd, had mevrouw Sparsit het van spijt en kwaadheid kunnen -besterven.</p> -<p class="par">Tot aan dien dag en zelfs op dien dag, toen mijnheer -Bounderby de bovengemelde wekelijksche noodiging uitvaardigde, was -Louisa steeds <span class="pagenum">[<a id="xd21e4492" href= -"#xd21e4492" name="xd21e4492">98</a>]</span>lager en lager afgedaald; -en mevrouw Sparsit was dus zeer opgeruimd en had lust tot een gezellig -praatje.</p> -<p class="par">„Ei, mijnheer,” zeide zij, „als ik het -wagen mag iets te vragen aangaande eene zaak waarover gij het -stilzwijgen schijnt te bewaren—en dat zou ik waarlijk haast niet -durven, want ik weet wel, dat gij eene reden hebt voor al wat gij -doet—hebt gij ook al nadere inlichtingen aangaande dien diefstal -gekregen?”</p> -<p class="par">„Neen, juffrouw, nog niet. Onder de bestaande -omstandigheden had ik het ook nog niet verwacht. <span class= -"ex">Rome</span> is niet op één dag gebouwd, -juffrouw.”</p> -<p class="par">„Wel waar, mijnheer,” antwoordde mevrouw -Sparsit, haar hoofd schuddende.</p> -<p class="par">„En niet in ééne week, -juffrouw.”</p> -<p class="par">„Neen, waarlijk niet, mijnheer,” antwoordde -mevrouw Sparsit op een droevigen toon.</p> -<p class="par">„Dus kan ik ook wel wachten, weet ge,” -hervatte Bounderby. „Als Romulus en Remus konden wachten, kan -Josiah Bounderby ook wel wachten. Zij waren er evenwel in hunne jeugd -beter aan toe dan ik. Zij hadden eene wolvin tot voedster; ik had maar -eene wolvin tot grootmoeder. En zij gaf geene melk; zij gaf stompen en -stooten. In dat opzicht stond ze met de beste koe gelijk.”</p> -<p class="par">„Ach!” zuchtte mevrouw Sparsit en -huiverde.</p> -<p class="par">„Neen, juffrouw,” vervolgde Bounderby, -„ik heb er nog niets meer van gehoord. Maar het blijft -onderhanden; en de jonge Tom, die tegenwoordig tamelijk wel op zijne -zaken past—dat is iets nieuws voor hem; hij is niet zoo -gedresseerd als ik—helpt daaraan mee. Ik zeg maar, houd het stil -en laat het schijnen als ware het overgewaaid. Doe wat gij wilt onder -de roos, maar laat niet blijken waar gij het op toelegt, of honderd van -dat volk zullen zich combineeren en dien kerel, die zich te zoek heeft -gemaakt, geheel buiten bereik helpen. Houd het stil en de dieven zullen -langzamerhand brutaal worden, en zoo zullen wij hen krijgen.”</p> -<p class="par">„Zeer schrander overlegd, mijnheer,” zeide -mevrouw Sparsit, „en zeer interessant. De oude vrouw, van wie gij -gesproken hebt, mijnheer...”</p> -<p class="par">„De oude vrouw, van wie ik gesproken heb, -juffrouw,” viel Bounderby er op in, de zaak kort afbrekende, daar -zij geene gelegenheid gaf om te snoeven, „is nog niet gepakt, -maar zij mag er wel op zweren dat zij het zal worden, als dat zulk eene -kwaadaardige heks eenig pleizier doet. Ondertusschen, juffrouw, ben ik -van gevoelen, als gij naar mijn gevoelen vraagt, dat het best is maar -zoo weinig mogelijk van haar te spreken.”</p> -<p class="par">Dienzelfden avond zat mevrouw Sparsit, nadat zij haar -goed had gepakt, voor het venster harer kamer van haar arbeid uit te -rusten en zag Louisa steeds lager en lager afdalen.</p> -<p class="par">Deze zat bij mijnheer Harthouse in een priëeltje in -den tuin. Hij stond, terwijl zij te zamen fluisterden, zoo laag over -haar heen gebukt, dat zijn gezicht bijna hare haren aanraakte. -„Zoo het dat niet werkelijk doet!” zeide mevrouw Sparsit, -terwijl zij hare valkenoogen zooveel mogelijk inspande. Zij zat te ver -af om een woord van hun gesprek te hooren, of zelfs te kunnen weten, -dat zij zacht met elkander spraken, als zij het niet aan de beweging -hunner lippen had gezien; maar wat zij zeiden, was dit:</p> -<p class="par">„Gij herinnert u dien man wel, mijnheer -Harthouse?”</p> -<p class="par">„O ja, volkomen.”</p> -<p class="par">„Zijn gezicht, zijne manieren en wat hij -zeide?”</p> -<p class="par">„Volkomen, en ik vond hem een schrikkelijk -vervelend personage. Zoo langdradig en temerig als maar mogelijk was. -Het was heel slim van hem zoo te declameeren alsof hij de nederige -deugd in eigen persoon was; maar ik verzeker u, ik dacht toen al bij -mij zelven: „Goede man, gij overdrijft uwe rol.”</p> -<p class="par">„Het is mij zeer moeielijk geweest van dien man -kwaad te denken.”</p> -<p class="par">„Lieve Louisa—gelijk Tom zegt,” (hij -zeide dit nooit) „gij weet toch geen goed van den man?”</p> -<p class="par">„Neen, dat zeker niet.”</p> -<p class="par">„Of van een van die lieden.”</p> -<p class="par">„Hoe kan ik,” antwoordde zij, met meer van -haar vroegeren toon dan hij in den laatsten tijd bij haar had -waargenomen, „als ik geheel niets van hen weet?”</p> -<p class="par">„Waarde mevrouw Bounderby, wees dan zoo goed om -naar de onderdanige meening van uw getrouwen vriend te luisteren, die -wel iets van de verschillende variëteiten zijner brave -medemenschen weet—want braaf zijn zij, daaraan twijfel ik niet, -in spijt van hunne kleine zwakheden, bijv. die van altijd te nemen wat -zij maar kunnen krijgen. Die man praat. Welnu, iedereen praat. Dat hij -zich voor zoo gemoedelijk uitgeeft, verdient slechts daarom een -oogenblik in aanmerking te worden genomen, omdat het eene zeer -verdachte omstandigheid is. Alle soorten van bedriegers geven zich voor -gemoedelijk uit, zij mogen in het huis der gemeente of het huis van -correctie zitten, behalve onze lieden, en dat is juist de uitzondering, -die onze lieden zoo onderhoudend maakt. Gij hebt de zaak gezien en -gehoord. Het was een gemeen man, buitengewoon kort gehouden door mijn -hooggeachten vriend, mijnheer Bounderby—die, gelijk wij weten, -niet in het bezit is van die kieschheid, welke hem zijn forschen greep -eenigszins zou leeren verzachten. De gemeene man was gekrenkt, -verbitterd, gaat brommend de deur uit, ontmoet iemand, die hem -voorstelt om op eene of andere manier aan het karreweitje in het -kantoor deel te nemen, <span class="pagenum">[<a id="xd21e4543" href= -"#xd21e4543" name="xd21e4543">99</a>]</span>doet mede, steekt iets in -zijn zak, die eerst leeg was, en gevoelt zijn gemoed buitengemeen -verlicht. Hij zou inderdaad een ongemeen, in plaats van een gemeen man -zijn geweest, als hij zulk eene gelegenheid niet had waargenomen. Of -hij mag die ook geheel en al zelf uitgevonden hebben, als hij daartoe -knap genoeg was. Even waarschijnlijk!”</p> -<p class="par">„Het is mij bijna alsof ik er kwaad aan -doe,” antwoordde Louisa, nadat zij eene poos had zitten peinzen, -„dat ik zoo gereed ben u toe te stemmen wat gij daar zegt en dat -ik mijn hart daardoor zoo verlicht gevoel.”</p> -<p class="par">„Ik zeg maar wat redelijk is en niets meer. Ik heb -er meer dan eens met mijn vriend Tom over gepraat—ik blijf -natuurlijk op den vertrouwelijksten voet met Tom—en hij is -volkomen van mijn gevoelen, en ik van het zijne. Wilt gij eens -wandelen?”</p> -<p class="par">Zij dwaalden door de lanen om, die reeds door de -schemering verdonkerd werden. Zij leunde op zijn arm, en weinig dacht -zij, hoe zij de trap van mevrouw Sparsit al verder en verder -afdaalde.</p> -<p class="par">Nacht en dag hield mevrouw Sparsit die trap in het oog. -Wanneer Louisa aan den voet gekomen en in den afgrond verdwenen was, -mocht zij instorten en op haar nedervallen, maar tot zoolang moest zij -daar blijven staan, als een onwankelbaar gebouw voor mevrouw -Sparsit’s oogen. En altijd zag zij Louisa daarop, telkens al -verder en verder afdalende.</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit zag James Harthouse komen en gaan, zij -hoorde van hem hier en daar; zij zag de veranderingen in het gezichtje, -dat hij bestudeerd had; ook zij merkte met de uiterste nauwkeurigheid -op, wanneer en hoe liet bewolkte, wanneer en hoe het ophelderde; zij -hield hare zwarte oogen wijd open, zonder eenigen zweem van mededoogen, -zonder eenigen zweem van leedwezen, geheel in het belangrijke -schouwspel verdiept, van haar, zonder dat eenige hand haar stuitte, al -nader en nader bij den voet van deze nieuwe Reuzentrap te zien -komen.</p> -<p class="par">Met al hare eerbiedige gehechtheid aan mijnheer -Bounderby, wel te onderscheiden van zijn portret, had mevrouw Sparsit -niet het geringste voornemen, om die afdaling te stuiten. Gretig om die -volbracht te zien, en toch geduldig, wachtte zij naar den laatsten val, -als naar de rijpheid en volheid van den oogst harer hoop. Met stille -aandacht hield zij haar bespiedenden blik op de trap gevestigd, en -slechts zelden schudde zij haar dreigend rechtermofje, met hare vuist -er in, tegen de nederdalende gedaante.</p> -</div> -</div> -<div id="ch27" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXVII.</h2> -<h2 class="main">AL LAGER EN LAGER.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">De gedaante daalde de groote trap af, steeds lager -en lager aangetrokken, naar het scheen, gelijk een zwaar gewicht in -diep water, door den zwarten afgrond beneden.</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind onderricht van het overlijden zijner -vrouw, kwam van <span class="ex">Londen</span> over en begroef haar -naar behooren. Daarna keerde hij met allen spoed naar de nationale -aschbelt terug en ging weder aan het ziften, om de nesterijen, die hij -zocht, er uit te halen, en andere lieden, die andere nesterijen -zochten, het stof in de oogen te strooien—kortom, begaf zich -weder aan de vervulling zijner parlementaire plichten.</p> -<p class="par">Ondertusschen hield mevrouw Sparsit onvermoeid de wacht. -Hoewel zij de geheele week door zoo ver van hare trap verwijderd was, -als de geheele lengte van den spoorweg tusschen <span class= -"ex">Coketown</span> en het buitengoed bedroeg, bleef zij toch door -haar man, door haar broeder, door James Harthouse, door het adres van -brieven en pakjes, door alles wat nu en dan naar de trap ging, eene -katachtige waakzaamheid over Louisa uitoefenen. „Uw voet op de -laatste trede, mevrouwtje,” zeide mevrouw Sparsit, de -nederdalende gedaante aansprekende en met haar mofje dreigende, -„en al uwe kunsten zullen mij niet verblinden.”</p> -<p class="par">Doch het mocht kunst of natuurlijke aanleg zijn—de -oorspronkelijke aard van Louisa’s karakter, of de wijziging welke -de omstandigheden daaraan hadden gegeven—hare zonderlinge -achterhoudendheid stelde toch mevrouw Sparsit met al hare schranderheid -teleur, terwijl hare nieuwsgierigheid daardoor nog te meer werd -geprikkeld. Er waren dagen wanneer zelfs James Harthouse niet zeker van -haar was. Er waren dagen, wanneer hij het gezichtje, dat hij zoo lang -had bestudeerd, niet lezen kon, en die eenzame jonge vrouw een -geheimzinniger raadsel voor hem was, dan eenige vrouw uit de groote -wereld, door een kring van satellieten bijgestaan.</p> -<p class="par">Zoo verliep de tijd, tot het gebeurde dat mijnheer -Bounderby van huis werd geroepen door zaken, die voor drie of vier -dagen zijne tegenwoordigheid elders vorderden. Het was op een vrijdag -dat hij dit aan mevrouw Sparsit op het kantoor mededeelde, en -erbijvoegde: „Maar gij gaat morgen toch maar eveneens naar -buiten, juffrouw. Gij gaat maar even alsof ik er ware. Dat zal geen -verschil voor u maken.”</p> -<p class="par">„O, mijnheer,” antwoordde mevrouw Sparsit, -„laat ik u mogen verzoeken om dat niet te zeggen. Uwe afwezigheid -zal een groot verschil <span class="pagenum">[<a id="xd21e4582" href= -"#xd21e4582" name="xd21e4582">100</a>]</span>voor mij maken, mijnheer, -gelijk ik denk dat gij zeer wel weet.”</p> -<p class="par">„Wel, juffrouw, dan moet gij het in mijne -afwezigheid maar zoo goed maken als gij kunt,” zeide Bounderby -lang niet misnoegd.</p> -<p class="par">„Mijnheer Bounderby,” hervatte mevrouw -Sparsit, „uw wil is mij een wet; anders zou ik wel genegen zijn -mij tegen uw vriendelijk bevel te verzetten, daar ik mij niet zeker -acht, of mijne komst wel zoo aangenaam voor Miss Gradgrind zal wezen, -als zij voor uwe eigene milde gastvrijheid altijd geweest is. Maar ik -zal er niets meer van zeggen, mijnheer. Op uwe uitnoodiging zal ik -gaan.”</p> -<p class="par">„Wel, juffrouw,” zeide Bounderby, met wijd -geopende oogen, „als ik u bij mij aan huis noodig, zou ik toch -denken, dat gij geene andere uitnoodiging behoeft.”</p> -<p class="par">„Neen, waarlijk niet, mijnheer,” antwoordde -mevrouw Sparsit, „ik zou ook wel denken van neen. Zeg niets meer, -mijnheer. Ik wenschte maar, dat ik u weder vroolijk kon -zien.”</p> -<p class="par">„Wat meent ge, juffrouw?” viel Bounderby -uit.</p> -<p class="par">„Mijnheer,” antwoordde zij, „gij -placht eene levendigheid van geest te hebben, die ik nu met leedwezen -mis. Gij moest u wat opbeuren, mijnheer!”</p> -<p class="par">Op dezen raad door een medelijdenden blik aangedrongen, -wist mijnheer Bounderby niets anders te doen dan op eene flauwe, -belachelijke manier zijn hoofd te krabben, en naderhand zijn gevoel van -eigenwaarde te handhaven, door den geheelen ochtend tegen alle -ondergeschikten, die hem in den weg kwamen, uit te bulderen.</p> -<p class="par">„Bitzer,” zeide mevrouw Sparsit dien -namiddag, toen haar patroon zijne reis had aanvaard, eer het kantoor -gesloten werd, „ga eens mijn compliment doen aan den jongen heer -Thomas, en vraag hem of hij wil bovenkomen en eene lamskarbonade met -een glas oude ale gebruiken?”</p> -<p class="par">De jongeheer Thomas, die doorgaans voor zoo iets te -vinden was, liet een gunstig antwoord terugbrengen en volgde dit zelf -op de hielen.</p> -<p class="par">„Mijnheer Thomas,” zeide mevrouw Sparsit, -„daar ik deze kleinigheid juist op tafel had, dacht ik dat ge -misschien trek zoudt hebben.”</p> -<p class="par">„Zeker, dank je wel, mevrouw Sparsit,” -antwoordde de hondsvot, en ging met sombere gretigheid aan het -eten.</p> -<p class="par">„Hoe vaart mijnheer Harthouse, mijnheer -Tom?” vroeg mevrouw Sparsit.</p> -<p class="par">„O, heel wel,” antwoordde Tom.</p> -<p class="par">„Waar zou hij tegenwoordig zijn?” vroeg -mevrouw Sparsit, op een toon alsof zij maar een gezellig praatje zocht, -nadat zij bij zich zelve den hondsvot, om zijn gebrek aan -spraakzaamheid, aan de Furiën had gewijd.</p> -<p class="par">„Hij is in <span class="ex">Yorkshire</span> aan -het jagen,” antwoordde Tom. „Hij heeft Louisa gisteren eene -mand met wild gezonden zoo groot als eene halve kerk.”</p> -<p class="par">„Hij is juist iemand,” zeide mevrouw Sparsit -zeer vriendelijk, „van wien men wel zou durven wedden dat hij een -knap schutter moest wezen.”</p> -<p class="par">„Duivelsch knap,” zeide Tom.</p> -<p class="par">Sedert langen tijd was Tom gewoon meestal voor zich op -den grond te kijken, maar sedert kort was deze gewoonte zoozeer -toegenomen, dat hij nooit meer iemand drie seconden lang in het gezicht -zag. Mevrouw Sparsit had dus ruim gelegenheid om zijn uitzicht waar te -nemen, indien zij daartoe genegen was.</p> -<p class="par">„Ik vind mijnheer Harthouse een heel pleizierig -man,” zeide zij, „gelijk ook inderdaad de meeste menschen -hem vinden. Zouden wij mogen hopen hem binnenkort hier te zien, -Tom?”</p> -<p class="par">„Wel, ik denk hem morgen te zien,” -antwoordde de hondsvot.</p> -<p class="par">„Goed nieuws!” zeide mevrouw Sparsit zeer -zoetsappig.</p> -<p class="par">„Ik heb afspraak met hem gemaakt, om hem tegen den -avond hier aan het station op te wachten,” hervatte Tom, -„en zal dan met hem gaan dineeren, geloof ik. Hij zal nog in -geene week op het buiten komen, want hij is ergens anders gevraagd. Hij -zegt zoo ten minste, maar het zou mij niet verwonderen als hij zondag -hier overbleef en dan eens naar buiten ging.”</p> -<p class="par">„Dat doet mij ergens aan denken,” zeide -mevrouw Sparsit. „Zoudt gij eene boodschap aan uwe zuster kunnen -onthouden, mijnheer Tom, als ik er een meegaf?”</p> -<p class="par">„Wel, ik zal het probeeren,” antwoordde de -onwillige hondsvot, <span class="corr" id="xd21e4637" title= -"Niet in bron">„</span>als de boodschap niet te lang -is.”</p> -<p class="par">„Het is alleen mijn eerbiedig compliment,” -hervatte mevrouw Sparsit, „en dat ik vrees dat ik haar deze week -niet met mijn gezelschap zal lastig vallen, daar ik nog wat zenuwachtig -ben en misschien beter in mijne eenzaamheid blijf.”</p> -<p class="par">„O, als dat alles is,” merkte Tom aan, -„zou het er niet veel op aan komen, al vergat ik het, want als -Louisa u niet ziet, zal zij waarschijnlijk niet eens aan u -denken.”</p> -<p class="par">Nadat hij zijn onthaal met dit vleiende compliment had -betaald, verzonk hij weder in zijne norsche stilte, tot de gebottelde -ale op was, en toen zeide hij: „Wel, mevrouw Sparsit, nu moet ik -voort.” En daarmede vertrok hij.</p> -<p class="par">Den volgenden dag, zaterdag, zat mevrouw Sparsit den -geheelen dag voor haar venster naar de beweging op straat te kijken, -inzonderheid acht gevende op de brievenbestellers en allen die het -kantoor uit- en ingingen, terwijl zij ondertusschen hare gedachten over -allerlei dingen liet gaan, maar hare aandacht <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e4649" href="#xd21e4649" name= -"xd21e4649">101</a>]</span>vooral op de trap gevestigd hield. Toen de -avond naderde, zette zij haar hoed op, sloeg haar doek om, en ging stil -uit, daar zij hare redenen had om, zich zooveel mogelijk -schuilhoudende, om het station heen te dwalen, waar een passagier uit -<span class="ex">Yorkshire</span> zou aankomen, en liever achter een -pilaar, uit een hoekje of uit het venster eener dames-wachtkamer te -gluren, dan zich openlijk daar te laten zien.</p> -<p class="par">Tom was op zijn post en bleef heen en weder kuieren tot -de verwachte trein aankwam. Deze bracht geen mijnheer Harthouse mede. -Tom wachtte tot de menigte zich verstrooid had en het gewoel voorbij -was, bekeek toen de aangeplakte lijst der treinen en raadpleegde de -kruiers; en dit gedaan hebbende, stapte hij dralend heen, bleef nu en -dan op straat staan om heen en weer te kijken, nam zijn hoed af en -zette dien weder op, geeuwde en rekte zich uit, en vertoonde al de -verschijnselen van doodelijke verveling, welke men van iemand -verwachten kon, die nog moest blijven rondslenteren tot de volgende -trein over een uur en veertig minuten zou aankomen.</p> -<p class="par">„Dit is een streek om hem uit den weg te -houden,” zeide mevrouw Sparsit, van het doffe kantoorvenstertje -opstaande, waarvoor zij het laatst had wacht gehouden.</p> -<p class="par">Deze gedachte was eene ingeving, en zij snelde heen om -die ingeving te volgen. Het station van den spoorweg, die naar het -buiten voerde, was aan het andere eind der stad; de tijd was kort, de -weg niet gemakkelijk; maar zij was zoo vlug om eene nog ledige koets in -beslag te nemen, er weder uit te springen, haar geld te passen, haar -plaatsbriefje te grijpen en een rijtuig van den trein binnen te -stommelen, dat zij over de bogen door het land van gewezene en -tegenwoordige kolenmijnen vloog, alsof zij door eene wolk opgenomen en -weggevoerd was.</p> -<p class="par">Zoolang de reis duurde, ontwaarde zij onbeweeglijk in de -lucht, maar toch nooit verflauwende, ja, even duidelijk voor de scherpe -oogen van haar geest als de electrieke draden, welke de avondlucht als -een kolossale strook muziekpapier linieerden, voor de oogen van haar -lichaam zichtbaar waren, hare trap en de afdalende gedaante—thans -zeer dicht bij den voet, op den rand van den afgrond.</p> -<p class="par">Een betrokken September-avond zag, juist bij het vallen -van den nacht, onder zijne half gelokene oogleden, mevrouw Sparsit uit -haar rijtuig stappen; de houten trap van het kleine station af- en den -puinweg opgaan, een laantje inslaan en tusschen de takken en bladeren -van het zomerloof verdwijnen. Een of twee nog laat wakkere vogeltjes, -die slaperig in hun nestje zaten te tjilpen, eene vleermuis, die met -logge vlucht om haar heen fladderde, en het schoffelen van haar eigen -tred in het dikke stof, dat op het gevoel naar fluweel geleek, waren al -wat mevrouw Sparsit hoorde of zag, totdat zij zeer zacht een hek achter -zich sloot.</p> -<p class="par">Zij sloeg den weg naar het huis in, tusschen het -heesterplantsoen blijvende en ging er omheen, om door de vensters der -benedenverdieping binnen te kijken. De meesten daarvan stonden open, -gelijk met zulk warm weder doorgaans het geval was, maar er was nog -geen licht en alles was stil. Zij doorzocht den tuin met geen beter -gevolg. Toen dacht zij aan het bosch, en sloop daarheen zonder zich aan -het lange gras en struiken, of aan de wormen, slakken en allerlei -andere kruipende dingen te storen. Met hare donkere oogen en haar -haakneus voorzichtig vooruit, drong zij behoedzaam door de dichte -struweelen, zoo geheel vervuld van haar doel, dat zij waarschijnlijk -eveneens zou gedaan hebben al ware het bosch vol adders geweest.</p> -<p class="par">Luister!</p> -<p class="par">De vogeltjes hadden wel uit hunne nestjes kunnen -tuimelen, betooverd door het glinsteren van mevrouw Sparsit’s -oogen in de duisternis, toen zij bleef stilstaan om te luisteren.</p> -<p class="par">Zachte stemmen dichtbij. Zijne stem en de hare. De -afspraak om hem op te wachten was dus inderdaad eene list om den -broeder weg te houden! Daar ginds waren zij, bij dien gevelden -boom!</p> -<p class="par">Laag bukkende tusschen het bedauwde gras, kroop mevrouw -Sparsit dichter naar hen toe. Zij richtte zich op en bleef achter een -boom staan, gelijk Robinson Crusoë in zijne hinderlaag tegen de -wilden; zoo dichtbij, dat zij met een sprong, en dat geen grooten, -beiden had kunnen aanraken. Hij was daar heimelijk gekomen en had zich -niet aan huis vertoond. Hij was te paard gekomen, en moest door de -naburige velden zijn gereden, want zijn paard was op weinige schreden -afstands buiten aan het staketsel gebonden.</p> -<p class="par">„Mijn liefste lief,” zeide hij, „wat -kon ik doen? Toen ik wist dat gij alleen waart, was het toen mogelijk -dat ik kon wegblijven?”</p> -<p class="par">„Ja, gij moogt uw hoofd wel laten hangen om u meer -aantrekkelijk te maken; ik weet niet wat zij aan u zien als gij het -ophoudt,” dacht mevrouw Sparsit, „maar gij denkt weinig, -mijn liefste lief, wie u in het oog houdt!”</p> -<p class="par">Dat zij haar hoofd liet hangen, was zeker. Zij drong hem -om heen te gaan; zij beval hem heen te gaan; maar zij keerde haar -gezicht niet naar hem toe, hief het zelfs niet op. En toch was het -opmerkelijk, dat zij zoo stil zat als de goede vrouw in de hinderlaag -haar ooit had zien zitten. Hare handen lagen in elkander, gelijk de -handen van een steenen beeld; en zelfs hare manier van spreken was niet -haastig. <span class="pagenum">[<a id="xd21e4681" href="#xd21e4681" -name="xd21e4681">102</a>]</span></p> -<p class="par">„Kindlief,” zeide Harthouse (mevrouw Sparsit -zag met verrukking, dat hij zijn arm om haar heen sloeg), „wilt -ge dan mijn gezelschap niet een kort poosje dulden?”</p> -<p class="par">„Hier niet.”</p> -<p class="par">„Waar dan, Louisa?”</p> -<p class="par">„Hier niet.”</p> -<p class="par">„Maar wij hebben zoo weinig tijd om ons ten nutte -te maken, en ik ben zoo ver gekomen, en ben zoo onrustig en verlangend. -Nooit werd een slaaf, zoo getrouw en onderdanig, zoo door zijne -meesteres mishandeld. Uwe vroolijke welkomst te verwachten, die mij -levenswarmte heeft gegeven, en zulk eene ijskoude ontvangst te vinden, -is hartverscheurend.”</p> -<p class="par">„Moet ik nog eens zeggen, dat ik hier alleen -gelaten moet worden?”</p> -<p class="par">„Maar wij moeten elkander wederzien, dierbare -Louisa. Waar zullen wij elkander spreken?”</p> -<p class="par">Beiden schrikten. De luisteraarster schrikte insgelijks, -want zij dacht, dat er nog iemand anders tusschen de boomen stond te -luisteren. Het was slechts de regen, die met zware droppels begon te -vallen.</p> -<p class="par">„Zal ik zoo straks naar het huis rijden, in de -eenvoudige meening, dat de meester thuis en verheugd zal zijn mij te -zien?”</p> -<p class="par">„Neen.”</p> -<p class="par">„Uwe wreede bevelen moeten onvoorwaardelijk -gehoorzaamd worden; hoewel ik, naar mij dunkt, de ongelukkigste man van -de wereld ben, dat ik voor alle andere vrouwen ongevoelig ben gebleven, -en eindelijk neergevallen ben voor en onder den voet van de schoonste, -de innemendste en de heerschzuchtigste van allen. Dierbare Louisa, ik -kan niet heengaan, of u laten gaan, terwijl gij uwe macht zoo -onbarmhartig misbruikt.”</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit zag hoe hij haar met den arm, die haar -omringde, vasthield, en hoorde hoe hij voor hare (mevrouw -Sparsit’s) gretig luisterende ooren verklaarde dat hij haar -beminde, en dat zij de prijs was, waarvoor hij vurig verlangde al wat -hij op de wereld bezat en het leven hem aanbood te verspelen. Het doel, -waarnaar hij in den jongsten tijd had gestreefd, verloor, bij haar -vergeleken, alle waarde; de zegepraal, die bijna in zijn bereik was, -wierp hij om harentwil als eene ellendige beuzeling weg. Evenwel, dat -doel te vervolgen, als het hem in hare nabijheid hield, of er van af te -zien als het hem van haar verwijderde, of de vlucht, wanneer zij daarin -deelde, of geheimhouding, wanneer zij hem die gebood, of welk lot het -ook wezen mocht, alles was hem onverschillig, als zij hem maar trouw -bleef—den man, die gezien had hoe eenzaam zij was en hoe weinig -gewaardeerd, wien zij bij hunne eerste ontmoeting eene bewondering en -belangstelling inboezemde, waartoe hij zich zelven buiten staat had -geacht, wien zij in haar vertrouwen had genomen, die geheel aan haar -was toegewijd en haar aanbad. Dit alles en meer, haastig en zacht -gesproken, hoorde mevrouw Sparsit aan in de bedwelming harer bevredigde -boosheid, onder den indruk der vrees van ontdekt te worden, en onder -het toenemende gedruisch van den regen tusschen het gebladerte en van -eene naderende onweersbui; en zoo verward en onduidelijk moest alles -daardoor voor haar worden, dat zij, toen hij eindelijk het staketsel -overklom en zijn paard aan de hand heenleidde, niet zeker wist waar zij -elkander zouden opwachten of wanneer, behalve dat hij gezegd had dat -het dien nacht zou zijn.</p> -<p class="par">Doch een van hen bleef nog binnen haar bereik in de -duisternis, en zoolang zij deze in het oog hield, moest zij op den -rechten weg zijn. „O mijn liefste lief,” dacht mevrouw -Sparsit, „weinig denkt gij hoe goed er op u gepast -wordt.”</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit volgde haar het bosch uit en zag haar -het huis binnengaan. Wat verder te doen? Het stortregende nu. Mevrouw -Sparsit’s witte kousen hadden allerlei kleuren aangenomen, -waaronder het groen den boventoon had; er waren stekelige dingen in -hare schoenen geraakt; rupsen hingen in hangmatten van eigen maaksel -aan verschillende deelen harer kleeding te wiegelen; beekjes liepen -langs haar hoed en haar Romeinschen neus af. In zulk een toestand stond -mevrouw Sparsit in het dichtst van het heesterplantsoen verborgen en -overwoog wat nu te doen.</p> -<p class="par">Zie, daar komt Louisa het huis uit. Haastig, in een -mantel gewikkeld, sluipt zij heen. Zij neemt met haar minnaar de -vlucht! Zij valt van de laagste trede en wordt door den afgrond -verzwolgen!</p> -<p class="par">Onverschillig voor den regen en met snelle en vaste -schreden voorstappende, sloeg zij een zijpad in, dat evenwijdig met de -oprijlaan liep. Mevrouw Sparsit volgde haar tusschen het geboomte op -zeer korten afstand; want het was niet gemakkelijk eene gedaante, die -zich snel door de beschaduwde duisternis bewoog, in het oog te -houden.</p> -<p class="par">Toen zij bleef stilstaan om het zijhekje zonder gerucht -te sluiten, stond mevrouw Sparsit ook stil. Toen zij weder voortstapte, -stapte mevrouw Sparsit insgelijks voort. Louisa volgde den weg, dien -mevrouw Sparsit gekomen was, ging het groene laantje door, den puinweg -over en de houten trap van het station op. Een trein naar <span class= -"ex">Coketown</span> zou spoedig voorbijkomen, dit wist mevrouw -Sparsit, en zij begreep dus, dat <span class="ex">Coketown</span> hare -eerste plaats van bestemming was.</p> -<p class="par">Druipnat en gehavend als zij was, behoefde mevrouw -Sparsit geene uitgebreide voorzorgen aan te wenden om haar gewoon -voorkomen te veranderen; maar zij bleef toch bij den muur van het -station in de schaduw staan, trok haar <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e4726" href="#xd21e4726" name="xd21e4726">103</a>]</span>doek op -eene vreemde manier over hare schouders en sloeg hem over haar hoed. -Zoo vermomd, was zij niet bevreesd herkend te zullen worden, toen zij -insgelijks de houten trap opging en in het kantoortje haar geld -betaalde. Louisa bleef in een hoek zitten wachten, mevrouw Sparsit in -een anderen hoek. Beiden luisterden naar de zware donderslagen en naar -den regen, die over het dak stroomde en kletterend over de goten -stortte. Twee of drie lantarens waren uitgeregend en uitgewaaid, en zoo -konden beiden den bliksem, die over de ijzeren sporen heen en weder -speelde, zeer voordeelig zien uitkomen.</p> -<p class="par">Het trillen van het station, langzamerhand in een -dreunend schokken overgaande, kondigde de nadering van den trein aan. -Vuur, stoom, rook en rood licht; een gesis, een gekraak, een klokgelui -en een gillend fluiten; Louisa stapte in een rijtuig, mevrouw Sparsit -in een ander, en het kleine station was weder eene eenzame plek in den -donderstorm.</p> -<p class="par">Hoewel de vochtige koude haar deed klappertanden, -verheugde mevrouw Sparsit zich bovenmate. De gedaante was van de -steilte afgestort, en zij hield als het ware de wacht bij het lijk. Kon -zij, die zoo werkzaam was geweest om een statelijke begrafenis aan te -leggen, minder doen dan inwendig juichen? „Zij zal lang -vóór hem te <span class="ex">Coketown</span> zijn,” -dacht mevrouw Sparsit, „al heeft hij nog zulk een goed paard. -Waar zal zij hem wachten? Geduld. Wij zullen zien.”</p> -<p class="par">De geweldige regen veroorzaakte eene geduchte -verwarring, toen de trein op de plaats zijner bestemming stilhield. -Goten en waterpijpen waren gebarsten, riolen waren overgeloopen en -straten stonden onder water. Terwijl zij afstapte, richtte mevrouw -Sparsit hare verbijsterde oogen naar de wachtende koetsen, waarvan men -zich om strijd meester wilde maken. „Zij zal in een daarvan -stappen,” dacht zij, „en voort zijn eer ik haar met eene -andere kan narijden. Al zou ik overreden worden, ik moet het nommer -zien en hooren wat zij tegen den koetsier zegt.”</p> -<p class="par">Doch mevrouw Sparsit maakte eene verkeerde berekening. -Louisa stapte niet in eene koets en was reeds weg. De zwarte oogen, die -het spoorrijtuig, waarmede zij gekomen was, bewaakten, hadden zich een -oogenblik te laat daarop gevestigd. Daar het portier na verloop van -verscheidene minuten niet geopend werd, ging mevrouw Sparsit het een -paar malen voorbij, zag niets, keek binnen en vond het ledig. Door en -door nat<span class="corr" id="xd21e4739" title="Bron: .">,</span> -terwijl het water met elken stap, dien zij deed, uit hare doorweekte -schoenen spoot, en de regen nog steeds hare classieke trekken bleef -bekletteren; met een hoed, die naar eene onrijpe vijg geleek; met al -hare kleederen bedorven; met vochtige indrukselen van elken knoop, -ieder bandje, elk haakje en oogje op haar aanzienlijk geparenteerden -rug; met een schimmelig groen, gelijk zich op een oud staketsel langs -een vochtig laantje aanzet, over geheel haar uitwendigen -mensch—had mevrouw Sparsit geene andere toevlucht meer dan in -bittere tranen uit te barsten en te jammeren: „Ik ben haar -kwijt!”</p> -</div> -</div> -<div id="ch28" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXVIII.</h2> -<h2 class="main">ONDERAAN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">De nationale aschlieden waren, na zich met een -groot aantal luidruchtige maar weinig beduidende vechtpartijtjes onder -elkander te hebben vermaakt, voorloopig uiteengegaan, en mijnheer -Gradgrind was voor de vacantie naar huis gekomen.</p> -<p class="par">Hij zat in de kamer met de statistieke klok te -schrijven, zonder twijfel om het een of ander te -bewijzen—waarschijnlijk dat de barmhartige Samaritaan een slecht -staathuishoudkundige was. Het gerucht van den regen stoorde hem niet -veel; maar het trok toch genoeg zijne aandacht om hem tusschenbeide -zijn hoofd te doen opheffen, alsof hij de elementen eenigszins wilde -berispen. Bij een zeer zwaren donderslag keek hij eens naar -<span class="ex">Coketown</span>, dewijl het hem in de gedachten kwam, -dat wel eens een van de hooge schoorsteenen door den bliksem kon worden -getroffen.</p> -<p class="par">De donder rolde nog in de verte, en de regen stortte als -een zondvloed neer, toen de deur zijner kamer geopend werd. Hij keek om -de lamp heen, die op de tafel stond, en zag met verbazing zijne oudste -dochter.</p> -<p class="par">„Louisa!”</p> -<p class="par">„Vader, ik moet u spreken.”</p> -<p class="par">„Wat is er gebeurd? Hoe vreemd ziet gij er uit! En -goede Hemel,” zeide mijnheer Gradgrind, zich al meer en meer -verwonderende, „zijt ge door dat noodweer te voet hier naar toe -gekomen?”</p> -<p class="par">Zij sloeg hare handen aan hare kleeren, alsof zij het -bijna zelve niet wist, en antwoordde: „Ja!” Daarna ontdekte -zij haar hoofd, liet mantel en kap maar vallen waar zij wilden, en -bleef hem staan aanzien, zoo kleurloos, met zoo verward hangende haren, -zoo trotsch en wanhopig, dat hij bang voor haar werd.</p> -<p class="par">„Wat is het? Ik bezweer u, Louisa, zeg mij wat is -er gebeurd?”</p> -<p class="par">Zij liet zich op een stoel vallen, die bij hem stond, en -legde hare koude hand op zijn arm.</p> -<p class="par">„Vader, gij hebt mij van mijne wieg af opgebracht -en onderwezen.”</p> -<p class="par">„Ja, Louisa.” <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e4773" href="#xd21e4773" name="xd21e4773">104</a>]</span></p> -<p class="par">„Ik vloek het uur, waarin ik tot zulk eene -bestemming geboren werd.”</p> -<p class="par">Hij zag haar vol angst en twijfel aan en herhaalde -verbijsterd: „Vloek het uur? Vloek het uur?”</p> -<p class="par">„Hoe waart gij in staat mij het leven te geven, en -mij te berooven van al die onschatbare gaven, die het leven boven een -toestand van zelfbewusten dood verheffen? Waar is al het edele mijner -ziel? Waar is het gevoel van mijn hart? Wat hebt gij gedaan, vader, wat -hebt gij gedaan met den tuin, die eens in deze groote woestijn hier had -moeten bloeien?”</p> -<p class="par">Zij sloeg zich zelve met beide handen op de borst.</p> -<p class="par">„Als die hier maar eens bestaan had, zou zelfs -zijne asch alleen mij bewaren voor de ledigheid, waarin geheel mijn -leven verzinkt. Ik had dit niet willen zeggen, vader; maar gij -herinnert u wel de laatste maal toen wij in deze kamer met elkander -spraken?”</p> -<p class="par">Hij was zoo geheel onvoorbereid op hetgeen hij nu -hoorde, dat hij slechts met moeite kon antwoorden: „Ja, -Louisa.”</p> -<p class="par">„Wat mij nu op de lippen is gekomen, zou mij toen -op de lippen gekomen zijn, als gij mij maar even hadt geholpen. Ik doe -u geen verwijt, vader. Wat gij nooit bij mij hebt aangekweekt, hebt gij -nooit bij u zelven aangekweekt; maar o, als gij dit lang geleden hadt -gedaan, of als ge mij maar hadt verwaarloosd, hoeveel beter en -gelukkiger zou ik dan nu zijn geweest!”</p> -<p class="par">Toen hij dit hoorde, na al zijne zorg, liet hij zijn -hoofd op zijne hand zinken en slaakte een kermenden zucht.</p> -<p class="par">„Vader, als gij, toen wij hier de laatste maal bij -elkander waren, datgene geweten hadt, wat zelfs ik vreesde terwijl ik -er tegen worstelde—gelijk ik van mijne kindsheid af heb moeten -worstelen tegen elke natuurlijke neiging, die in mijn hart opkwam; als -gij geweten hadt, dat er nog aandoeningen en verlangens in mijne borst -woonden, zwakheden, die tot kracht konden worden opgekweekt, die alle -berekeningen moesten tarten, welke de mensch ooit gemaakt heeft, en -waarvan zijne rekenkunst even weinig weet als zij van zijn Schepper -weet—zoudt ge mij dan aan den man hebben gegeven, dien ik nu -zeker weet dat ik haat?”</p> -<p class="par">„Neen, neen, mijn ongelukkig kind,” -antwoordde hij.</p> -<p class="par">„Zoudt ge mij dan ooit gedoemd hebben tot de -ijskoude en de verveling, die mij verhard en bedorven hebben? Zoudt ge -mij beroofd hebben—om er niemand mede te verrijken—alleen -om deze wereld des te armer te maken—van het onstoffelijke deel -van mijn leven, de lente en den zomer van mijn geloof, mijne toevlucht -voor al wat laag en slecht was in de werkelijkheid die mij omringde, -mijne school waarin ik zou geleerd hebben nederiger te zijn en anderen -meer te vertrouwen, en in mijn kleinen kring de hoop te koesteren, dat -ik hen beter kon maken?”</p> -<p class="par">„O neen, neen, Louisa.”</p> -<p class="par">„En toch, vader, indien ik stekeblind ware -geweest; indien ik op den tast naar mijn weg had moeten zoeken, en mij -maar vrijheid was gelaten; wanneer ik de oppervlakkige gedaante der -dingen kende, om mijne verbeelding eenigszins met hen bezig te houden, -zou ik millioenen malen wijzer, gelukkiger, liefderijker, tevredener, -onschuldiger en in een goeden zin menschelijker zijn geweest, dan ik nu -ben met de oogen die ik heb. Hoor nu wat ik ben komen -zeggen.”</p> -<p class="par">Hij maakte eene beweging om haar met zijn arm te -ondersteunen. Zij rees op toen hij dit deed, en zoo bleven zij dicht -bij elkander staan, zij met hare hand op zijn schouder en hem strak in -de oogen ziende.</p> -<p class="par">„Door een honger en dorst gekweld, vader, die -nooit voor een oogenblik bevredigd zijn; door een vurig verlangen -gejaagd naar een of ander gewest, waar regels, cijfers en -definitiën geene volstrekte heerschappij voerden, ben ik -opgegroeid onder gedurigen zelfstrijd en onrust.”</p> -<p class="par">„Ik heb nooit geweten dat gij ontevreden waart, -kind.”</p> -<p class="par">„Ik heb altijd geweten dat ik ongelukkig was, -vader. In dien zelfstrijd heb ik mijn goeden engel bijna van mij -verdreven en in een boozen geest doen veranderen. Wat ik geleerd heb, -heeft mij met ongeloovige minachting, en toch met spijt over mijn -geest, doen twijfelen aan wat ik niet geleerd heb; en mijn ellendig -redmiddel is geweest te denken, dat het leven spoedig voorbij zou zijn, -en dat niets daarin de smart en de moeite van een strijd waardig kon -wezen.”</p> -<p class="par">„En dat zoo jong, Louisa!” zeide hij met -medelijden.</p> -<p class="par">„Ja, zoo jong als ik was. In dien toestand was ik, -vader—want ik toon u nu, zonder vrees of verschooning, den -gewonen toestand van mijn gemoed: een levende dood—toen ge mij -het voorstel van dat huwelijk deedt. Ik trouwde dien man, maar ik -veinsde nooit voor u of voor hem, dat ik hem liefhad. Ik wist, en gij -wist, vader, en ook hij wist, dat ik het niet deed. Ik was niet geheel -onverschillig, want ik hoopte, dat ik Tom nuttig zou kunnen zijn en hem -het leven aangenaam zou maken. Ik deed zulk eene ijdele poging om mijn -hart en mijne verbeelding met iets te vervullen, en ik heb -langzamerhand bevonden hoe ijdel dit was. Maar Tom was het eenige -voorwerp geweest van zooveel liefde en teederheid als ik had; en -misschien werd hij dat omdat ik maar al te wel wist, hoeveel medelijden -hij verdiende. Dit is nu van weinig belang, behalve dat het u misschien -kan overhalen om zachter over zijne misstappen te denken.” -<span class="pagenum">[<a id="xd21e4813" href="#xd21e4813" name= -"xd21e4813">105</a>]</span></p> -<p class="par">Terwijl haar vader haar in zijn arm hield, legde zij -hare hand op zijn anderen schouder, en zoo, hem steeds strak aanziende, -ging zij voort:</p> -<p class="par">„Toen ik onherroepelijk getrouwd was, kwam de oude -zelfstrijd weder bij mij op en dreef mij tot weerspannigheid tegen dien -band, nog drukkender gemaakt door al die oorzaken van oneenigheid, die -uit onze twee verschillende karakters ontstaan, en die geene algemeene -regelen ooit zullen bepalen of beheerschen, vader, voordat zij een -ontleedkundige kunnen leeren om met zijn mes de geheimen mijner ziel te -treffen.”</p> -<p class="par">„Louisa!” zeide hij, en zijn toon was -smeekend, want maar al te wel herinnerde hij zich wat er bij hun vorig -gesprek tusschen hen was omgegaan.</p> -<p class="par">„Ik doe u geen verwijt, vader, en ik klaag niet. -Ik ben met een ander doel hier gekomen.”</p> -<p class="par">„Wat kan ik doen, kind? Vraag mij wat gij maar -wilt.<span class="corr" id="xd21e4825" title= -"Niet in bron">”</span></p> -<p class="par">„Daar zal ik terstond toe komen. Vader, het toeval -plaatste toen een nieuwe bekende in mijn weg; een man, gelijk ik nog -nooit had gezien; een man van de wereld, luchtig, gepolijst en -ongedwongen, die niet wilde veinzen, die openlijk bekende dat hij alle -dingen zoo gering schatte, als ik dat nauwelijks heimelijk durfde doen; -die mij bijna oogenblikkelijk, hoewel ik niet weet hoe of waardoor, te -kennen gaf, dat hij mij begreep en mijne gedachten las. Ik kon niet -vinden, dat hij erger was dan ik. Er scheen eene nauwe verwantschap -tusschen ons te bestaan. Het verwonderde mij alleen, dat het hem, die -zich anders om niets bekommerde, de moeite waardig was zich zooveel om -mij te bekommeren.”</p> -<p class="par">„Om u, Louisa!”</p> -<p class="par">Misschien zou haar vader haar onwillekeurig hebben -losgelaten, indien hij niet gevoeld had, dat hare krachten haar -begaven, en een woest vuur had gezien in de wijd geopende oogen, die -hem aanstaarden.</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e4835width"><img src="images/p105.jpg" alt= -"„GIJ HEBT MIJ VROEGER NOG EENS GEZIEN, MEVROUW,” ZEIDE RACHEL. (Blz. 119)." -width="720" height="483"> -<p class="figureHead">„GIJ HEBT MIJ VROEGER NOG EENS GEZIEN, -MEVROUW,” ZEIDE RACHEL. (Blz. 119).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">„Ik zeg niets van de reden waarom hij op mijn -vertrouwen aanspraak maakte. Het is van weinig belang hoe hij het won. -Hij won het, vader. Wat gij van de geschiedenis van mijn huwelijk weet, -wist hij spoedig evengoed.”</p> -<p class="par">Haar vaders gezicht was vaalbleek geworden, en hij hield -haar met beide armen vast.</p> -<p class="par">„Ik heb niets ergers gedaan; ik heb u niet -onteerd. Maar als gij mij vraagt of ik hem heb liefgehad, of ik hem nog -liefheb, zeg ik u ronduit, vader, dat het wel zoo kan zijn. Ik weet het -niet<span class="corr" id="xd21e4845" title= -"Niet in bron">.</span>”</p> -<p class="par">Zij nam hare handen eensklaps van zijne schouders en -drukte ze beide tegen hare zijde; terwijl in hare trekken (zij geleek -zich zelve niet meer), in hare houding, terwijl zij zich oprichtte, -<span class="pagenum">[<a id="xd21e4851" href="#xd21e4851" name= -"xd21e4851">106</a>]</span>met het besluit om met eene laatste poging -nog alles te zeggen wat zij te zeggen had, hare lang gesmoorde -aandoeningen losbarstten.</p> -<p class="par">„Dezen avond, terwijl mijn echtgenoot afwezig was, -is hij bij mij geweest en heeft zich als mijn minnaar verklaard. Op dit -oogenblik verwacht hij mij bij zich, want ik kon mij op geene andere -wijs van zijn bijzijn ontslaan. Ik weet niet of het mij berouwt, ik -weet niet of ik mij schaam, ik weet niet of ik in mijne eigene achting -gedaald ben. Al wat ik weet is, dat uwe geleerdheid en uwe lessen mij -niet zullen redden. Gij, vader, hebt mij hiertoe gebracht. Red mij nu -door andere middelen.”</p> -<p class="par">Hij klemde haar nog tijdig vast om te verhinderen, dat -zij op den grond neerzonk; maar zij riep met eene schrikkelijke stem: -„Ik zal sterven als ge mij zoo vasthoudt. Laat mij op den grond -vallen!” En hij liet haar zinken, en zag den trots van zijn hart -en den triomf van zijn stelsel als een bewusteloozen hoop stof voor -zijne voeten liggen.</p> -</div> -</div> -</div> -<div id="bk3" class="div0 book"> -<h2 class="main">DERDE BOEK. INZAMELEN.</h2> -<div id="ch29" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXIX.</h2> -<h2 class="main">NOG IETS NOODIGS.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Toen Louisa uit hare bezwijming ontwaakte en -kwijnend hare oogen opsloeg, lag zij thuis in haar eigen bed, in hare -oude gewone kamer. Het was haar in ’t eerst, alsof al wat er -gebeurd was, sedert den tijd toen die dingen haar gemeenzaam waren, -slechts een verwarde droom was geweest; maar langzamerhand, naarmate de -werkelijkheid dier voorwerpen duidelijker werd, kwam ook het werkelijk -gebeurde haar duidelijker voor den geest.</p> -<p class="par">Haar hoofd was zoo zwaar en pijnlijk, dat zij het -nauwelijks kon oplichten; hare oogen gloeiden, en zij gevoelde zich -zeer zwak. Zekere zonderlinge lijdzame achteloosheid had zich zoozeer -van haar meester gemaakt, dat de tegenwoordigheid harer jeugdige zuster -in het vertrek een tijdlang hare aandacht niet eens trok. Zelfs toen -hare blikken elkander ontmoet hadden, en het meisje bij het bed kwam, -lag Louisa haar nog een poos stilzwijgend aan te zien, en liet haar -schroomvallig hare machtelooze hand vasthouden, eer zij vroeg:</p> -<p class="par">„Wanneer ben ik hier in de kamer -gebracht?”</p> -<p class="par">„Gisteravond, Louisa.”</p> -<p class="par">„Wie heeft dat gedaan?”</p> -<p class="par">„Sissy, geloof ik.”</p> -<p class="par">„Waarom gelooft gij dat?”</p> -<p class="par">„Omdat ik haar van morgen hier heb gevonden. Zij -kwam niet bij mij aan bed om mij wakker te maken, gelijk zij altijd -doet, en ik ging daarom naar haar zien. Zij was ook niet in hare eigene -kamer, en ik ging het geheele huis door naar haar zoeken, tot ik haar -hier vond, bezig met u op te passen en uw hoofd koel te houden. Wilt -gij vader zien? Sissy heeft mij gezegd, dat ik hem roepen moest als ge -wakker werdt.”</p> -<p class="par">„Welk een lief vriendelijk gezichtje hebt gij -toch, Jane!” zeide Louisa, toen hare zuster nog schroomvallig, -zich over haar heen boog om haar een kus te geven.</p> -<p class="par">„Heb ik? Ik ben blij, dat ge dat zoo vindt. Dat -moet ik zeker aan Sissy te danken hebben.”</p> -<p class="par">De arm, dien Louisa om den hals harer zuster wilde -slaan, werd weder teruggetrokken.</p> -<p class="par">„Gij kunt het vader gaan zeggen, als ge -wilt,” zeide zij; en toen haar nog even terughoudende, vervolgde -zij: „Gij zijt het zeker, die mijne kamer zoo vroolijk hebt -gemaakt, om mij te laten zien, dat ik welkom was.”</p> -<p class="par">„O neen, Louisa, dat was al gedaan eer ik hier -kwam. Het was...”</p> -<p class="par">Louisa keerde zich om, drukte haar hoofd in haar kussen -en hoorde niet meer. Toen hare zuster heengegaan was, keerde zij zich -weder om en bleef met haar gezicht naar de deur liggen, totdat haar -vader die opendeed en binnentrad.</p> -<p class="par">Zijn uitzicht gaf angst en afmatting te kennen, en zijne -hand, gewoonlijk zoo vast, beefde in de hare. Hij zette zich naast het -bed neer, vroeg met teedere bezorgdheid hoe zij zich bevond, en sprak -over de noodzakelijkheid om <span class="pagenum">[<a id="xd21e4896" -href="#xd21e4896" name="xd21e4896">107</a>]</span>zich, na de -aandoeningen van den vorigen avond, zeer stil te houden. Hij sprak met -eene zwakke, haperende stem, zeer verschillend van zijn gewonen -gebiedenden toon, en moest dikwijls naar woorden zoeken.</p> -<p class="par">„Mijne lieve Louisa, mijne arme dochter...” -Hier was hij zoo in de war, dat hij geheel bleef steken. Hij beproefde -het nog eens.</p> -<p class="par">„Mijn ongelukkig kind!” Het was zoo -moeielijk over dat begin heen te komen, dat hij het nog eene derde maal -moest beproeven.</p> -<p class="par">„Het zou vruchteloos zijn, Louisa, als ik u poogde -te zeggen, hoe die onverwachte ontdekking van gisteravond mij getroffen -heeft en nog aandoet. De grond, waarop ik sta, is niet vast meer onder -mijne voeten. De eenige steun waarop ik leunde, en waarvan de kracht -niet te betwijfelen scheen en nog schijnt, is in een oogenblik -bezweken. Ik ben bedwelmd en versuft door die ontdekkingen. Het is niet -uit eigenliefde, dat ik zoo spreek; maar ik gevoel dat de slag, die mij -gisteravond heeft getroffen, waarlijk zeer zwaar is.<span class="corr" -id="xd21e4904" title="Niet in bron">”</span></p> -<p class="par">Zij kon hem in dit opzicht geen troost geven. Geheel -haar levensgeluk had schipbreuk geleden op de rots, waarop het zijne nu -had gestooten.</p> -<p class="par">„Ik wil niet zeggen, Louisa, dat het beter voor -ons beiden zou zijn geweest als ge mij door een gelukkig toeval vroeger -uit den droom hadt geholpen—beter voor uwe gemoedsrust, beter -voor de mijne; want ik weet wel, dat het niet tot mijn systeem behoorde -een vertrouwen van dien aard uit te lokken. Ik heb mij voor mij zelven -van de waarheid van <span class="corr" id="xd21e4911" title= -"Bron: mijn-mijn">mijn</span> systeem overtuigd en mij gestreng daaraan -gehouden; en de verantwoordelijkheid van het valsche daarvan moet ik nu -ook dragen. Ik bidt u alleen, mijn geliefkoosd kind, geloof toch dat ik -gedacht heb wèl te doen.”</p> -<p class="par">Hij zeide dit zeer ernstig en hij sprak ook de waarheid. -Toen hij de grondelooze diepte met zijn ellendig maatstokje had willen -peilen, en zijn roestigen, stroeven passer waggelend over het gansche -heelal liet stappen, had hij gemeend groote dingen te doen. Binnen de -grenzen van het korte touw, waarmede hij aan zijn systeem gebonden was, -had hij rondgetrappeld en met grooter oprechtheid van bedoeling, dan -vele der blatende wezens, met welke hij verkeerde, de bloemen des -levens verwoest.</p> -<p class="par">„Daarvan houd ik mij wel verzekerd, vader. Ik weet -dat ik uw geliefkoosd kind ben geweest. Ik weet dat ge mij gelukkig -hebt willen maken. Ik heb u nooit iets verweten en zal dat ook nooit -doen.”</p> -<p class="par">Hij vatte hare toegereikte hand en hield die in de -zijne.</p> -<p class="par"><span class="corr" id="xd21e4922" title= -"Bron: «">„</span>Kindlief, ik ben den geheelen nacht aan -mijne tafel blijven zitten, onophoudelijk nadenkende over de -smartelijke ophelderingen, die er tusschen ons hebben plaats gehad. Als -ik uw karakter beschouw, als ik overweeg, dat hetgeen ik nu sedert -eenige uren weet, jarenlang door u is verborgen gehouden; als ik -bedenk, door welken onmiddellijken drang het u eindelijk is afgeperst, -kom ik tot het besluit, dat ik niet anders doen kan dan mij zelven -wantrouwen.”</p> -<p class="par">Hij had er nog meer dan dit alles kunnen bijvoegen, toen -hij bemerkte hoe zijne dochter hem nu aanzag; en hij deed dit misschien -metterdaad, toen hij hare hangende haren zacht van haar voorhoofd -streek. Zulke kleine bedrijven, bij een ander onbeduidend, waren bij -hem iets opmerkelijks; en zijne dochter nam dit van hem aan, als ware -het eene betuiging van het diepste naberouw geweest.</p> -<p class="par">„Maar,” zeide mijnheer Gradgrind langzaam en -aarzelend, en tevens met een rampzalig gevoel van hulpelooze -verlegenheid; „als ik reden zie, mij zelven ten opzichte van het -verledene te wantrouwen, moet ik dat ook voor het tegenwoordige en de -toekomst doen. Om zonder achterhoudendheid met u te spreken, doe ik dat -ook waarlijk. Ik gevoel mij thans verre van overtuigd, hoe geheel -anders ik gisteren ook daarover mag gedacht hebben, dat ik geschikt ben -om het vertrouwen, dat gij in mij stelt, te beantwoorden; dat ik zal -weten te voldoen aan den rechtmatigen eisch, dien gij mij zijt komen -doen; dat ik het rechte instinct heb—om voor een oogenblik te -vooronderstellen, dat er eene eigenschap van dien aard bestaat—om -u te helpen en den rechten weg te wijzen, mijn kind.”</p> -<p class="par">Zij had zich op haar kussen omgekeerd en lag met haar -gezicht op haar arm, zoodat hij het niet zien kon. Al hare woestheid en -hartstochtelijkheid was verdwenen; maar hoewel haar gemoed was -verzacht, kon zij nog niet tot tranen komen. De grootste verandering, -die er bij haar vader was voorgevallen, bestond daarin, dat hij nu -blijde zou geweest zijn als hij haar had zien schreien.</p> -<p class="par">„Sommigen beweren,” vervolgde hij, nog -aarzelende, „dat er eene wijsheid van het hoofd en ook eene -wijsheid van het hart is. Ik heb zoo niet gedacht; maar, gelijk ik -gezegd heb, ik wantrouw nu mij zelven. Ik heb ondersteld, dat het hoofd -alleen voor alles voldoende was. Misschien is het dat niet; want hoe -zou ik dezen morgen durven zeggen, dat het voor alles voldoende is? -Indien eens die andere soort van wijsheid juist datgene mocht zijn wat -ik verzuimd heb, juist het instinct, dat mij ontbreekt, -Louisa...”</p> -<p class="par">Hij zeide dit zeer weifelend, als ware hij zelfs nu nog -half onwillig om het toe te stemmen. Zij gaf geen antwoord, en bleef -voor hem op het bed liggen, nog half gekleed, bijna gelijk hij haar den -vorigen avond in zijne kamer op den grond had zien liggen. <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e4935" href="#xd21e4935" name= -"xd21e4935">108</a>]</span></p> -<p class="par">„Louisa,” hervatte hij, en zijne hand rustte -weder op haar hoofd, „ik ben in den laatsten tijd veel van huis -geweest, en schoon de <span class="corr" id="xd21e4938" title= -"Bron: opvouding">opvoeding</span> uwer zuster volgens het—het -systeem is ingericht”—hij scheen thans dit woord telkens -met grooter tegenzin uit te spreken—„is zij toch noodwendig -gewijzigd geworden door den invloed van een dagelijkschen omgang, die -bij haar reeds op vroeger jaren begonnen is. Ik vraag u—nederig -en als een onkundige, mijne dochter—-denkt gij, dat dit tot haar -bestwil zou zijn geweest?”</p> -<p class="par">„Vader,” antwoordde zij zonder zich te -bewegen, „als er in hare jeugdige borst eene harmonie is -opgewekt, die in de mijne stom is gebleven tot zij in wanklanken -veranderde, laten wij dan den hemel daarvoor danken, haar stil op haar -gelukkigen weg laten voortgaan, en het den grootsten zegen voor haar -achten, dat zij mijn weg heeft vermeden.”</p> -<p class="par">„O, mijn kind, mijn kind!” zeide hij, met -wanhopige neerslachtigheid in zijn toon; „ik ben een ongelukkig -man, dat ik u zoo zie! Wat baat het mij, dat gij mij niets verwijt, als -ik mij zelven zulke bittere verwijten doe!” Hij boog zijn hoofd, -en vervolgde, zeer zacht sprekende: „Louisa, ik twijfel er aan, -of er niet hier in huis en om mij heen langzamerhand eene verandering -is bewerkt, alleen door liefde en dankbaarheid; of niet datgene, wat -het hoofd ongedaan heeft gelaten en niet kan doen, stilzwijgend door -het hart is verricht. Zou het zoo kunnen zijn?”</p> -<p class="par">Zij gaf hem geen antwoord.</p> -<p class="par">„Ik ben niet te trotsch om het te gelooven, -Louisa. Hoe zou ik nog eigenwijs kunnen zijn, terwijl gij daar zoo voor -mij ligt! Kan het zoo zijn? Is het werkelijk zoo, kindlief!”</p> -<p class="par">Hij zag haar nog eens aan, gelijk zij daar als -weggeworpen lag, en zonder een woord verder te spreken, ging hij de -kamer uit. Hij was niet lang heengegaan, of zij hoorde een lichten tred -bij de deur en begreep, dat er iemand anders bij haar gekomen was.</p> -<p class="par">Zij hief haar hoofd niet op. Eene wrevelige gramschap, -dat zij in hare zielesmart gezien werd, en dat de onwillekeurige blik, -die haar eens zoo verstoord had, tot zulk eene vervulling moest komen, -smeulde in haar gelijk een dreigend vuur. Alle kracht, in een kerker -opgesloten, wordt verwoestend. De lucht, die heilzaam voor de aarde zou -zijn, het water dat haar vruchtbaar zou maken; de hitte, die haar zou -koesteren, rijten haar vaneen, wanneer zij in enge holen besloten -blijven. Zoo was het ook nu in haar hart; de krachtigste eigenschappen, -die zij bezat, lang tegen zich zelven gekeerd, sloegen tot eene -hardnekkigheid over, die wrokkend tegen eene vriendin opstond.</p> -<p class="par">Het was gelukkig, dat eene zachte hand om haar hals -geslagen werd, en dat zij begreep, dat men haar voor slapend hield. Die -medelijdende hand tergde haar wrevel niet. Zij mocht daar blijven.</p> -<p class="par">Zoo bleef zij daar, en deed door hare koesterende warmte -een aantal zachtere aandoeningen langzamerhand het leven ontvangen; en -Louisa bleef steeds stil liggen. Terwijl de stilte en de bewustheid van -zoo bewaakt te worden haar zachter stemden, welden er eenige tranen in -hare oogen op. Het gezichtje raakte het hare aan, en zij wist, dat ook -daarop tranen stonden en dat zij die deed vloeien.</p> -<p class="par">Toen Louisa veinsde te ontwaken en overeind kwam, trad -Sissy achteruit en bleef stil bij het bed staan.</p> -<p class="par">„Ik hoop, dat ik u niet gestoord heb. Ik kom maar -eens vragen, of gij hebben wilt dat ik bij u blijf.”</p> -<p class="par">„Waarom zoudt gij bij mij blijven? Mijne zuster -zal u missen. Gij zijt alles voor haar.”</p> -<p class="par">„Ben ik dat?” antwoordde Sissy, haar hoofdje -schuddende. „Maar ik zou ook zoo gaarne iets voor u willen zijn, -als ik mocht.”</p> -<p class="par">„Wat voor mij zijn?” zeide Louisa bijna -stuursch.</p> -<p class="par">„Wat gij het meest noodig hebt, indien ik daartoe -in staat ben. In allen gevalle zou ik gaarne willen beproeven om daar -zoo nabij te komen als ik kan. En hoe ver ik er ook vandaan mag -blijven, ik zal nooit moede worden om opnieuw mijn best te doen. Wilt -ge mij dat toelaten?”</p> -<p class="par">„Mijn vader heeft u zeker gezonden om mij dat te -vragen?”</p> -<p class="par">„Neen, zeker niet,” antwoordde Sissy. -„Hij heeft mij nu gezegd, dat ik mocht binnenkomen, maar van -morgen heeft hij mij uit de kamer gezonden—of ten -minste...” Zij aarzelde en zweeg.</p> -<p class="par">„Ten minste—wat?” zeide Louisa, haar -gewonen uitvorschenden blik op haar vestigende.</p> -<p class="par">„Ik hield het zelf voor best dat ik weggezonden -werd, want ik was geheel onzeker of ge mij wel gaarne hier zoudt -vinden.”</p> -<p class="par">„Heb ik u altijd zoozeer gehaat?”</p> -<p class="par">„Ik hoop van neen, want ik heb u altijd liefgehad, -en altijd gewenscht dat gij dat weten zoudt. Maar kort voordat gij het -huis uitgingt, zijt ge een weinigje voor mij veranderd. Niet dat ik mij -daarover verwonderde. Gij wist zooveel en ik zoo weinig, en het was om -vele redenen zoo natuurlijk, daar gij toen onder andere vrienden zoudt -komen, dat ik over niets te klagen had en mij ook geheel niet gekrenkt -gevoelde.”</p> -<p class="par">Zij kreeg eene hoogere kleur terwijl zij dit bedeesd en -haastig zeide. Louisa begreep die liefderijke geveinsdheid en haar hart -gaf haar een scherp verwijt.</p> -<p class="par">„Mag ik het beproeven?” zeide Sissy, moed -<span class="pagenum">[<a id="xd21e4987" href="#xd21e4987" name= -"xd21e4987">109</a>]</span>vattende om hare hand op te heffen, naar den -hals, die onwillekeurig naar haar werd overgebogen.</p> -<p class="par">Louisa vatte den arm, die gereed was om haar te -omhelzen, en Sissy’s hand in de hare sluitende, antwoordde -zij:</p> -<p class="par">„Eerst nog dit, Sissy: weet gij wel wat ik ben? Ik -ben zoo trotsch en zoo verhard, zoo verward en verbijsterd, zoo vol -wrevel en onbillijkheid voor iedereen en mij zelve, dat alles in mijn -binnenste even donker, woest en ellendig is. Schrikt u dat niet -af?”</p> -<p class="par">„Neen!”</p> -<p class="par">„Ik ben zoo ongelukkig, en alles wat mij anders -moest gemaakt hebben is zoo verwoest, dat, al was ik tot op dit -oogenblik geheel zonder eenige kennis gebleven, en al moest ik, in -plaats van zoo geleerd te zijn, als gij mij acht, nu eerst de -eenvoudigste waarheden beginnen te leeren, ik geen jammerlijker gebrek -kon hebben aan een gids tot zielevrede, vergenoegdheid, eergevoel, aan -een gids naar al het goede dat mij geheel ontbreekt. Schrikt dat u niet -af?”</p> -<p class="par">„Neen!”</p> -<p class="par">In de onschuld harer onverschrokkene liefde, in den -rijkdom van haar edel gemoed schitterde het eens verachte meisje als -een heerlijk licht, dat de duisternis der andere verhelderde.</p> -<p class="par">Louisa beurde nu zelve Sissy’s hand op, om haar -hals te omvatten. Toen viel zij op hare knieën, en zich aan de -dochter van den potsenmaker vastklemmende, zag zij bijna met eerbied -naar haar op.</p> -<p class="par">„Vergeef mij, heb medelijden met mij, help mij. -Heb barmhartigheid met mijn grooten nood, en laat ik mijn hoofd tegen -uw liefdevol hart mogen te rust leggen!”</p> -<p class="par">„O, leg het hier,” riep Sissy uit, -„leg het hier te rust!”</p> -</div> -</div> -<div id="ch30" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXX.</h2> -<h2 class="main">ZEER BELACHELIJK.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Mijnheer James Harthouse sleet een geheelen nacht -en dag in zulk een toestand van opgewondenheid, dat de wereld met haar -beste lorgnet voor de oogen, hem in dat tijdperk van waanzin -bezwaarlijk voor Jem, den broeder van het achtbare en luimige -parlementslid, had kunnen herkennen. Hij was werkelijk in heftige -gemoedsbeweging, en sprak verscheidene malen met een nadruk, die naar -de manier van gemeene lieden geleek. Hij liep op eene onverklaarbare -manier uit en in, als iemand die een werkelijk doel had. Hij reed alsof -hij gejaagd werd. Kortom, de omstandigheden verveelden hem zoo -schrikkelijk, dat hij vergat op de manier van fijn beschaafde -<span class="ex">gentlemen</span> zijne verveling te toonen.</p> -<p class="par">Nadat hij door den storm naar <span class= -"ex">Coketown</span> was gerend, bleef hij den geheelen nacht opzitten, -van tijd tot tijd met de grootste woede aan de schel trekkende en den -knecht, die de wacht had, beschuldigende, dat hij brieven of -boodschappen achterhield, die zeker voor hem bestemd waren, en die hij -nu eischte dat hem terstond zouden worden overgeleverd. Toen de -dageraad kwam, de morgenstond kwam en de dag kwam, en geen van deze -drie brief of boodschap medebracht, begaf hij zich naar het buiten. -Daar vernam hij, dat mijnheer Bounderby op reis en mevrouw Bounderby -naar de stad was. Zij was gisteravond onverwacht daarheen vertrokken. -Men had dit niet eens geweten, voordat men eene boodschap had -ontvangen, dat men haar vooreerst niet terug moest verwachten.</p> -<p class="par">Onder deze omstandigheden schoot hem niets anders over -dan haar naar de stad te volgen. Hij ging naar het huis in de stad. -Mevrouw Bounderby was er niet. Hij bezocht het kantoor. Mijnheer -Bounderby was weg, en mevrouw Sparsit was weg. Mevrouw Sparsit weg? Hoe -is het mogelijk, dat iemand plotseling het gezelschap van dat serpent -noodig had!</p> -<p class="par">„Ja, dat weet ik niet,” antwoordde Tom, die -zijne eigene redenen had om zich in dit opzicht ongerust te maken. -„Zij is van morgen eer de dag nog aankwam vertrokken; niemand -weet waarheen. Zij is altijd zoo geheimzinnig. Ik heb een hekel aan -haar, en ook aan dien vlasharigen kerel, die iemand met zijne knippende -oogen overal nakijkt.”</p> -<p class="par">„Waar zijt gij gisteravond geweest, -Tom?”</p> -<p class="par">„Waar ik gisteravond geweest ben!” zeide -Tom. „Wel, nu nog mooier! Ik heb naar u staan wachten, mijnheer -Harthouse, tot het begon te stortregenen zooals ik het nog nooit in -mijn leven had zien doen. Waar ik was! Gij zult meenen: waar gij -gebleven zijt?”</p> -<p class="par">„Ik werd verhinderd, -Tom—opgehouden.”</p> -<p class="par">„Opgehouden!” mompelde Tom. „Dan -werden wij allebei opgehouden. Ik werd opgehouden met naar u te -wachten, tot alle treinen voorbij waren behalve de posttrein. Het zou -een aardig karreweitje zijn geweest in zulk weer daarmede te rijden en -dan door een vijver heen naar huis te moeten kuieren. Ik moest dus wel -in de stad blijven slapen.”</p> -<p class="par">„Waar?”</p> -<p class="par">„Waar? Wel in mijn eigen bed bij -Bounderby.”</p> -<p class="par">„Hebt gij uwe zuster gezien?”</p> -<p class="par">„Hoe drommel,” antwoordde Tom, hem -verwonderd aanstarende, „kon ik mijne zuster zien, die vijftien -mijlen hier vandaan was?”</p> -<p class="par">Met een vloek over de bitse antwoorden van den -jongenheer, van wien hij zulk een trouw vriend was, maakte mijnheer -Harthouse met de <span class="pagenum">[<a id="xd21e5046" href= -"#xd21e5046" name="xd21e5046">110</a>]</span>minst mogelijke -plichtplegingen een einde aan het gesprek, en overdacht voor de -honderdste maal wat dit alles kon beteekenen. Slechts één -ding werd hem duidelijk, dat hij namelijk, hetzij ze in de stad of uit -de stad was, hetzij hij bij eene vrouw, die zoo moeielijk te begrijpen -was, te voorbarig was geweest, of dat zij den moed had verloren, of dat -men hen ontdekt had, of dat er eene voor het oogenblik onbegrijpelijke -misvatting of vergissing had plaats gehad—dat hij evenwel zijn -lot moest blijven afwachten, hoe dat dan ook wezen mocht. Het hotel, -dat hij gewoonlijk betrok, wanneer hij tot dat gewest van kolenzwart -was verwezen, was de martelpaal waaraan hij was vastgebonden. Voor het -overige—wat gebeuren moest, moest gebeuren<span class="corr" id= -"xd21e5048" title="Bron: ,">.</span></p> -<p class="par">„Of ik dus hier wacht naar eene gramstorige -boodschap, of een <span class="ex">rendez-vous</span>, of een -teerhartig berouw, of eene vechtpartij met mijn vriend -Bounderby—hetgeen in den tegenwoordigen staat van zaken even -waarschijnlijk is als iets anders—ik wil dineeren,” zei -James Harthouse. „Bounderby heeft het voordeel van zwaarder te -zijn dan ik: en als er iets van echt Engelschen aard tusschen ons moet -plaats hebben, zal het wel goed zijn mij een beetje te -versterken.”</p> -<p class="par">Hij trok dus aan de schel, en zich achteloos op een sofa -werpende, bestelde hij een diner tegen zes uur, „onverschillig -wat, maar een beefsteak er bij;” en daarna sleet hij den -tusschentijd zoo goed hij kon. Dit gelukte hem niet bijzonder goed; -want hij bleef nog in de grootste verbijstering, en terwijl de uren -verliepen en hij geenerlei opheldering ontving, vergrootte zich die -verbijstering als een kapitaal, dat interest op interest is -uitgezet.</p> -<p class="par">Hij nam echter de zaak zoo koelbloedig op als het maar -iemand mogelijk zou zijn geweest, en vermaakte zich met het koddige -denkbeeld om zich op eene vechtpartij met Bounderby voor te bereiden. -„Het zou niet kwaad zijn,” dacht hij al geeuwende, -„den knecht vijf schellingen te geven en mij te oefenen om hem op -den grond te werken.” En daarna viel het hem in: „of men -zou ook een kerel van behoorlijke zwaarte bij het uur kunnen -huren.” Deze aardigheden droegen echter niet veel van aanbelang -bij om den namiddag te verkorten of zijne onrust te verminderen, en om -de waarheid te zeggen, beiden duurden hem schrikkelijk lang.</p> -<p class="par">Zelfs nog vóór den maaltijd kon hij -onmogelijk nalaten dikwijls over de bloemen van het tapijt rond te -stappen, uit het venster te kijken, bij de deur naar voetstappen te -luisteren, en nu en dan eenigszins heet te worden als die voetstappen -de kamer naderden. Maar na den maaltijd, toen de dag in schemering, en -de schemering in duisternis overging, en hij nog niets nieuws vernam, -begon het, gelijk hij zelf het uitdrukte, „naar de Inquisitie en -een langzaam doodmartelen te gelijken.” Evenwel nog getrouw aan -zijne overtuiging, dat onverschilligheid het kenmerk van fijne -beschaving was (de eenige overtuiging die hij had), nam hij deze crisis -waar als eene gelegenheid om zich licht en eene courant te laten -brengen.</p> -<p class="par">Hij had een half uur gesleten met vruchtelooze pogingen -om deze courant te lezen, toen er een knecht van het hotel verscheen en -op een tegelijk geheimzinnigen en bedremmelden toon zeide:</p> -<p class="par">„Neem mij niet kwalijk, mijnheer. Er wordt met uw -welnemen naar u gevraagd.”</p> -<p class="par">Eene flauwe herinnering, dat dit de uitdrukking was, die -de politie tegen een gauwdief bezigde, deed mijnheer Harthouse den -knecht met verontwaardiging toebijten, „wat duivel hij daarmede -meende.”</p> -<p class="par">„Ik verzoek wel verschooning, mijnheer. Eene -jongejuffrouw daar buiten vraagt u te spreken.”</p> -<p class="par">„Daar buiten? Waar?”</p> -<p class="par">„Hier buiten de deur, mijnheer.”</p> -<p class="par">Den knecht als een domkop, die niet beter waardig was, -naar den zoo pas genoemden persoon heenzendende, stond Harthouse -haastig op en ging naar de gang. Daar stond een meisje, dat hij nog -nooit had gezien, eenvoudig gekleed, zeer zedig van uitzicht en zeer -bevallig. Toen hij haar in de kamer bracht en een stoel voor haar -zette, zag hij bij het licht der kaarsen, dat zij nog bevalliger was -dan hij in het eerst had gedacht. Haar gezichtje was onschuldig en -jeugdig, en de uitdrukking daarvan buitengemeen innemend. Zij was niet -bang voor hem en volstrekt niet verlegen; haar gemoed scheen geheel vol -te zijn met het oogmerk van haar bezoek, zoodat daardoor alle gedachte -aan zich zelve werd bedwongen.</p> -<p class="par">„Ik spreek immers met mijnheer Harthouse?” -zeide zij toen zij alleen waren.</p> -<p class="par">„Ja,” antwoordde hij, en voegde er in -gedachten bij: „En gij spreekt tegen hem met de vertrouwelijkste -oogen die ik ooit gezien heb, en de zachtste stem, al is de toon zoo -zonderling ernstig, die ik ooit heb gehoord.”</p> -<p class="par">„Hoewel ik niet weet of begrijp,” zeide -Sissy, „waartoe uwe eer als <span class="ex">gentleman</span> u -in andere opzichten verbindt,” en het bloed steeg haar naar de -wangen toen zij met deze woorden begon, „zal ik er toch zeker op -mogen vertrouwen, dat gij mijn bezoek geheim zult houden, en ook geheel -verzwijgen wat ik u verder zeggen wilde. Als gij mij belooft, dat ik u -zoover vertrouwen mag, zal ik er mij op verlaten.”</p> -<p class="par">„Dat kunt gij, dit verzeker ik u.”</p> -<p class="par">„Ik ben jong, gelijk gij ziet; en ik ben -alléén, gelijk gij ziet. Om zoo bij u te komen, mijnheer, -heeft niets mij geraden of aangemoedigd behalve eene stille hoop die ik -voed.”</p> -<p class="par">„Maar die moet zeer sterk zijn,” dacht hij, -toen hij haar voor een oogenblik hare oogen naar boven zag richten. -„Dit is een allerwonderlijkst <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e5092" href="#xd21e5092" name= -"xd21e5092">111</a>]</span>begin,” dacht hij verder. „Ik -begrijp niet waar dat heen moet.”</p> -<p class="par">„Ik denk,” zeide Sissy, „dat gij al -raadt wie ik zoo even verlaten heb.”</p> -<p class="par">„Ik ben vier en twintig uren lang—die mij -zoo lang zijn gevallen alsof het jaren waren—zeer ongerust -geweest ten opzichte van zekere dame,” antwoordde hij. „De -hoop, die ik meende te mogen opvatten, dat gij van die dame komt, heeft -mij niet bedrogen, naar ik vertrouw.”</p> -<p class="par">„Ik ben nog geen uur geleden van haar -weggegaan<span class="corr" id="xd21e5101" title= -"Bron: ?">!</span>”</p> -<p class="par">„Waar?”</p> -<p class="par">„Bij haar vader in huis.”</p> -<p class="par">In spijt van zijne koelbloedigheid werd het gezicht van -mijnheer Harthouse veel langer en zijne verbijstering veel grooter. -„Nu begrijp ik volstrekt niet waar het heen moet,” dacht -hij.</p> -<p class="par">„Zij is gisteravond in groote ontsteltenis daar -gekomen en heeft den geheelen nacht in flauwte gelegen. Ik woon bij -haar vader en ben bij haar gebleven. Gij kunt zeker zijn, mijnheer, dat -gij haar nooit zult wederzien zoolang gij leeft.”</p> -<p class="par">Harthouse haalde diep adem; en indien iemand zich ooit -in de positie bevond van niet te weten wat hij zeggen moest, maakte hij -buiten kijf thans de ontdekking, dat hij in zulke omstandigheden -verkeerde. De kinderlijke openhartigheid, waarmede het meisje sprak, -hare bescheidene onbeschroomdheid, hare oprechtheid, die alle omwegen -vermeed, hare volkomene zelfvergetelheid, die haar met ernstige kalmte -rechtstreeks deed afgaan op het doel waartoe zij gekomen was, dit alles -met haar ernstig vertrouwen op zijne losweg gegevene -belofte—waarmede zij hem alleen reeds beschaamde—was iets, -waarvan hij nog in het geheel geene ondervinding had gehad, en -waartegen hij begreep dat al zijne gewone wapenen zoo machteloos zouden -zijn, dat hij geen woord kon bedenken om zich te helpen.</p> -<p class="par">Eindelijk zeide hij:</p> -<p class="par">„Zulk een onverwacht bericht, met zooveel -zekerheid en door zulke lippen gegeven, is inderdaad zeer verrassend. -Mag ik vragen of de dame, van wie wij spreken, u belast heeft om mij -dat bericht in die hopelooze bewoordingen over te brengen?”</p> -<p class="par">„Zij heeft mij niets belast.”</p> -<p class="par">De drenkeling grijpt zich aan een stroohalm.</p> -<p class="par">„Zonder uw oordeel te willen wantrouwen of uwe -oprechtheid te verdenken, vertrouw ik te mogen zeggen, dat ik meen nog -te mogen hopen, dat de bewuste dame mij niet voor altijd uit hare oogen -zal willen verbannen.”</p> -<p class="par">„Er is geene de minste hoop. Het eerste doel van -mijne komst, mijnheer, is u te verzekeren dat gij gelooven moet, dat er -even weinig hoop voor u bestaat om haar ooit weder te spreken, als er -bestaan zou indien zij terstond gestorven was, toen zij gisteravond -thuis kwam.”</p> -<p class="par">„Gelooven moet? Maar als ik niet kan—of als -ik ongelukkig wat stijfhoofdig van karakter ben en niet wil?”</p> -<p class="par">„Het is toch waar. Er is geene hoop.”</p> -<p class="par">James Harthouse zag haar aan met een ongeloovigen -glimlach op de lippen; maar de oogen van haar geest zagen verder en -hooger, dan naar den man die voor haar stond, en die glimlach werd dus -nutteloos verspild.</p> -<p class="par">Hij beet op zijne lippen en nam een poosje tijd om zich -te bedenken.</p> -<p class="par">„Welnu,” zeide hij, „als het -ongelukkig mocht blijken, nadat ik alles heb gedaan wat van mij gevergd -kan worden, dat ik zoo ongelukkig ben om aldus in ballingschap te -worden gezonden, zal ik die dame niet verder lastig vallen. Maar gij -zegt, dat gij geen bericht voor mij van haar hebt. Welk recht of -volmacht hebt gij dan om in hare plaats te spreken?”</p> -<p class="par">„Ik heb geen ander recht dan dat van mijne liefde -voor haar en hare liefde voor mij—geene andere volmacht, dan dat -ik bij haar ben geweest sedert zij thuis is gekomen en zij haar hart -voor mij heeft geopend—geene andere verantwoordelijkheid, dan dat -ik met haar karakter en haar huwelijk vertrouwd ben. O, mijnheer -Harthouse, ik geloof dat die verantwoordelijkheid ook op u -rustte!”</p> -<p class="par">Dit verwijt trof hem in de ledige holte waar zijn hart -had moeten zijn.</p> -<p class="par">„Ik ben geen moreel mensch,” zeide hij, -„en ik maak er nooit aanspraak op, om voor een moreel mensch -gehouden te worden. Ik ben zoo immoreel als maar iemand behoeft te -wezen. Maar toch moet ik zeggen, als ik de dame, die het onderwerp van -ons gesprek is, eenig leed heb veroorzaakt, of haar ongelukkig op -eenigerlei manier heb gecompromitteerd, of mij zelven bij haar heb -gecompromitteerd door uitdrukkingen, die niet geheel en al met den -eerbied voor—voor den huiselijken haard waren overeen te brengen; -of als ik er eenigszins partij van heb getrokken, dat haar vader eene -machine, haar broeder een hondsvot en haar man een beer is, dan verzoek -ik u te mogen verzekeren, dat ik geene bepaalde booze oogmerken had, -maar van den eenen stap tot den anderen ben gekomen, zoo zacht en -geleidelijk, dat ik mij volstrekt niet verbeeldde, dat de roman al zoo -lang was, eer ik ze eens begon over te lezen—en nu vind ik -waarlijk, dat zij al verscheidene deelen beslaat.”</p> -<p class="par">Hoewel hij dit alles op zijn luchtigsten toon zeide, -scheen hij voor deze enkele maal wel bewust te zijn, dat die toon -slechts dienen moest om iets te verbloemen dat een zeer leelijk aanzien -had. Hij zweeg een oogenblik en vervolgde toen met meer schijn van -zelfvertrouwen, hoewel nog met sporen van verdrietelijkheid en -teleurstelling, die hij niet kon uitwisschen:</p> -<p class="par">„Na hetgeen mij zoo even is voorgehouden, -<span class="pagenum">[<a id="xd21e5148" href="#xd21e5148" name= -"xd21e5148">112</a>]</span>op eene manier, die mij het twijfelen -onmogelijk maakt—ik weet waarlijk haast niet, uit welke andere -bron ik het zoo gereedelijk had kunnen aannemen—gevoel ik mij -verplicht u te zeggen, dat ik niet weigeren kan ernstig aan de -mogelijkheid te denken—hoe onverwacht mij dit ook wezen -mag—dat ik die dame niet meer zien zal. Ik alleen ben er voor te -laken, dat de zaak zoover gekomen is—en—en ik kan niet -zeggen,” vervolgde hij, zeer verlegen om een passend slot voor -zijne rede te vinden, „dat ik veel hoop heb om ooit een moreel -mensch te worden, of dat ik eenigszins aan moreele menschen -geloof.”</p> -<p class="par">Sissy’s gezichtje duidde genoegzaam aan, dat zij -hem nog meer te zeggen had.</p> -<p class="par">„Gij hebt,” hervatte hij, toen zij hare -oogen naar hem opsloeg, „van een eerste doel uwer komst -gesproken. Ik mag dus aannemen dat gij nog een tweede hebt.”</p> -<p class="par">„Ja.”</p> -<p class="par">„Wilt gij dan zoo vriendelijk zijn van mij dat te -zeggen?”</p> -<p class="par">„Mijnheer Harthouse,” antwoordde Sissy, met -eene mengeling van zachtheid en stroefheid, die hem geheel uit het veld -sloeg, en met een zoo naïef vertrouwen, dat hij verplicht was om -te doen wat zij eischte, dat het weigeren hem daardoor uiterst -moeielijk werd, „de eenige herstelling, die er voor u overschiet, -is, dat gij terstond en voorgoed van hier vertrekt. Ik ben volkomen -zeker, dat gij op geene andere wijs het kwaad en het leed, hetwelk gij -veroorzaakt hebt, kunt verzachten. Ik ben volkomen zeker, dat dit de -eenige vergoeding is, die gij in uw vermogen hebt. Ik zeg niet dat het -veel is, of dat het genoeg is; maar het is toch iets en het is -noodzakelijk. En dus, zonder andere volmacht te hebben dan die ik u -genoemd heb, en zelfs buiten weten van iemand behalve u en mij, verzoek -ik, dat gij dezen avond nog van hier vertrekt en u verbindt om nooit -terug te komen.”</p> -<p class="par">Indien zij eenigen invloed op hem had willen doen gelden -behalve haar eenvoudig geloof aan de waarheid van hetgeen zij zeide en -de rechtmatigheid van haar eisch; indien zij heimelijk den minsten -twijfel had gekoesterd, of zelfs met het beste doel iets had willen -achterhouden of veinzen; indien zij den minsten zweem van vrees had -getoond voor zijne bespotting, zijne verbazing of eenige tegenspraak, -die hij mocht beproeven, dan zou hij nu zeker de overhand op haar -hebben gewonnen. Maar het zou hem even mogelijk zijn geweest eene -heldere lucht te doen betrekken door verwonderd daarnaar op te zien, -als eenigen indruk op dit meisje te maken.</p> -<p class="par">„Maar weet gij wel,” zeide hij, geheel -verlegen, „wat het is dat gij vraagt? Het is u zeker niet bekend, -dat ik om zoo te zeggen om staatszaken hier ben, die op zichzelf wel -dwaas genoeg zijn, maar waaraan ik mij toch verbonden heb, waarvoor ik -eeden heb gedaan, en waaraan men denkt dat ik wanhopig verkleefd ben? -Gij weet dat waarschijnlijk niet, maar ik verzeker u, het is een -feit.”</p> -<p class="par">Het maakte geen indruk op Sissy, het mocht een feit -wezen of niet.</p> -<p class="par">„Bovendien,” hervatte Harthouse, nadat hij -een paar malen, altijd nog twijfelende, de kamer op en neer had -gestapt, „het is zoo geweldig absurd. Het zou iemand zoo -belachelijk maken, als hij zich eerst met die kerels verbond en zich -dan op zulk eene onbegrijpelijke manier terugtrok.”</p> -<p class="par">„Ik weet zeker,” herhaalde Sissy, „dat -dit de eenige herstelling is, die gij in uwe macht hebt, -mijnheer<span class="corr" id="xd21e5170" title="Bron: ,">.</span> Ik -ben daarvan volkomen verzekerd, of ik zou niet hier zijn -gekomen.”</p> -<p class="par">Hij zag haar aan, stapte nog wat op en neer en zeide: -„Bij mijne ziel, gij weet niet wat gij vraagt. Zoo schrikkelijk -absurd!”</p> -<p class="par">Het was nu zijne beurt om geheimhouding te bedingen.</p> -<p class="par">„Als ik iets zoo belachelijks deed,” zeide -hij, weder stilstaande en tegen den schoorsteenmantel leunende, -„zou het alleen kunnen zijn in het onschendbaarste -vertrouwen...”</p> -<p class="par">„Ik zal u vertrouwen, mijnheer,” antwoordde -Sissy, „en gij zult mij vertrouwen.”</p> -<p class="par">Terwijl hij zoo tegen den schoorsteenmantel leunde, -herinnerde hij zich den avond met den hondsvot. Het was dezelfde -schoorsteenmantel, en hoe het kwam wist hij niet, het was hem -eenigszins alsof <span class="ex">hij</span> nu de hondsvot was. -Hij wist zich volstrekt niet te helpen.</p> -<p class="par">„Ik geloof haast, dat nog nooit iemand zich in -zulk eene gekke positie heeft bevonden,” zeide hij, nadat hij -naar omhoog en naar omlaag had gekeken, had gelachen en zuur gezien, -naar het andere eind der kamer was gestapt en weer was teruggekomen; -„maar ik weet er toch niet uit te komen. Wat gebeuren moet, moet -gebeuren; en <span class="ex">dit</span> moet dan maar gebeuren, zou ik -haast denken. Ik zal mij dan maar moeten wegmaken, verbeeld ik -mij—kortom, ik beloof het.”</p> -<p class="par">Sissy stond op. Zij was niet verwonderd over den afloop, -maar zij was verblijd en haar gezichtje blonk van genoegen<span class= -"corr" id="xd21e5194" title="Niet in bron">.</span></p> -<p class="par">„Gij zult mij veroorloven te zeggen,” -hervatte James Harthouse, „dat ik twijfel, of een ander -ambassadeur of ambassadrice wel zoo goed geslaagd zou zijn. Ik moet mij -niet alleen in eene belachelijke positie schikken, maar ook bekennen, -dat ik van alle kanten uit het veld geslagen ben. Wilt ge mij het -voorrecht vergunnen van den naam mijner vijandin te mogen -onthouden?”</p> -<p class="par">„<span class="ex">Mijn</span> naam?” -vroeg de ambassadrice.</p> -<p class="par">„De eenige naam, die mij van avond ten minste kan -schelen.” <span class="pagenum">[<a id="xd21e5206" href= -"#xd21e5206" name="xd21e5206">113</a>]</span></p> -<p class="par">„Sissy Jupe.”</p> -<p class="par">„Verschoon mijne nieuwsgierigheid bij het -afscheid. Zijt gij van de familie?”</p> -<p class="par">„Ik ben maar een arm meisje,” antwoordde -Sissy. „Ik werd van mijn vader gescheiden—hij was maar een -kunstrijder—en toen had mijnheer Gradgrind medelijden met mij. -Sedert ben ik bij hem in huis gebleven.”</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e5215width"><img src="images/p113.jpg" alt= -"ZIJ KNIELDE BIJ HEM OP HET GRAS EN BOOG ZICH OVER HEM HEEN. (Blz. 131)." -width="565" height="720"> -<p class="figureHead">ZIJ KNIELDE BIJ HEM OP HET GRAS EN BOOG ZICH OVER -HEM HEEN. (Blz. 131).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">Zij was verdwenen.</p> -<p class="par">„Dit alleen ontbrak er nog aan om mijne nederlaag -te voltooien,” zeide James Harthouse, en liet zich met een -gezicht vol neerslachtige berusting op de sofa zinken, nadat hij eene -poos als versteend was blijven staan. „Ik ben nu zoo goed als -vernietigd. Maar een arm meisje—maar een kunstrijder—James -Harthouse maar tot niemendal gemaakt—James Harthouse maar eene -Groote Piramide van mislukking.”</p> -<p class="par">De Groote Piramide bracht hem in het hoofd om naar den -<span class="ex">Nijl</span> te gaan. Hij nam dadelijk eene pen op -en schreef het volgende briefje (in voegzame hieroglyphische teekenen) -aan zijn broeder:</p> -<div class="blockquote"> -<p class="par first">„Waarde Jack. Alles afgedaan in <span class= -"ex">Coketown</span>. Door verveling weggejaagd. Ik ga naar de -kameelen. Uw liefhebbende</p> -<p class="par signed">Jem.”</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">Hij schelde.</p> -<p class="par">„Laat mijn knecht hier komen.”</p> -<p class="par">„Hij is naar bed, mijnheer.” <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e5243" href="#xd21e5243" name= -"xd21e5243">114</a>]</span></p> -<p class="par">„Zeg hem dan, dat hij moet opstaan en mijn goed -pakken.”</p> -<p class="par">Hij schreef nog twee briefjes, een aan mijnheer -Bounderby, om dezen te berichten dat hij vertrok en op te geven waar -hij de eerstvolgende veertien dagen zou te vinden zijn, en een ander, -van dergelijken inhoud, aan mijnheer Gradgrind. Bijna zoodra de inkt -der adressen droog was, had hij de hooge schoorsteenen van <span class= -"ex">Coketown</span> reeds achter zich en zat hij in een der rijtuigen -van een spoortrein, die hem met vliegende vaart door de duisternis -heenvoerde.</p> -<p class="par">Moreele menschen zullen misschien denken, dat deze -snelle aftocht van James Harthouse hem naderhand stof gaf tot eenige -troostrijke gedachten, als een zijner weinige bedrijven, waardoor hij -ooit iets kwaads had vergoed, en als een blijk, dat-hij eens aan het -allerergste van eene zeer slechte zaak was ontsnapt. Maar dit was -volstrekt het geval niet. Een geheim gevoel, dat hij zich door eene -mislukte onderneming belachelijk had gemaakt, en de vrees, wat andere -heeren van zijn stempel wel van hem zouden zeggen als zij het wisten, -waren hem zoo onaangenaam, dat de beste daad van geheel zijn leven -juist diegene was, welke hij voor geene schatten had willen bekennen, -en de eenige, waarover hij zich voor zich zelven schaamde.</p> -</div> -</div> -<div id="ch31" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXI.</h2> -<h2 class="main">ZEER BESLISSEND.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">De onvermoeibare mevrouw Sparsit, die nu eene -geweldige verkoudheid in het hoofd had, zoodat zij niet harder dan -fluisterend kon spreken, en haar onophoudelijk niezen hare deftige -gestalte in gevaar scheen te brengen van in stukken uiteen te vallen, -joeg haar patroon zoolang na, tot zij hem in de hoofdstad gevonden had; -en daar trad zij hem toen in zijn logement in <span class="ex">St. -James’ Street</span> met dreigende statigheid onder de oogen, -legde de lont aan de brandstof, waarmede zij geladen was, en liet hare -mijn springen. Aldus hare taak met onbeschrijfelijke zelfvoldoening -volbracht hebbende, liet de edelaardige vrouw haar hoofd op mijnheer -Bounderby’s schouder zinken en viel in zwijm.</p> -<p class="par">Het eerste wat mijnheer Bounderby deed, was mevrouw -Sparsit van zich af te schudden, en haar op den grond, zoo goed zij dit -alleen kon, de verschillende trappen van een zenuwtoeval te laten -doorgaan. Vervolgens begon hij eenige krachtige opwekkende middelen aan -te wenden, wrong de lijderes de duimen open, sloeg haar in de handen, -goot haar een overvloed van water in het gezicht en stak haar zout in -den mond. Toen deze hulpmiddelen haar hadden doen bekomen (hetgeen zij -trouwens spoedig deden), pakte hij haar, zonder haar eenige andere -verkwikking aan te bieden, in eene koets en bracht haar met den eersten -spoortrein, meer dood dan levend, naar <span class="ex">Coketown</span> -terug.</p> -<p class="par">Op het eind harer reis bood mevrouw Sparsit, als eene -klassieke ruïne beschouwd, een belangwekkend schouwspel aan; maar -uit elk ander oogpunt bezien, was zij sterk beschadigd geworden en hare -aanspraak op bewondering zeer verminderd. Zonder zich om de slijtage -harer kleederen en van haar gestel te bekommeren, en zoo gevoelloos als -een keisteen voor haar zielroerend niezen, pakte Bounderby haar -terstond weder in eene koets en voerde haar verder naar <span class= -"ex">Stone Lodge</span>.</p> -<p class="par">„Tom Gradgrind,” zeide Bounderby, laat in -den avond de kamer van zijn schoonvader binnenstuivende, „hier is -eene dame—mevrouw Sparsit—gij kent mevrouw Sparsit -wel—die u iets te zeggen heeft, dat zal u doen verstomd -staan.”</p> -<p class="par">„Gij hebt dan mijn brief niet ontvangen!” -riep mijnheer Gradgrind uit, verrast door deze verschijning.</p> -<p class="par">„Een brief van u ontvangen!” grauwde -Bounderby hem toe. „Het is nu geen tijd van brieven. Als Josiah -Bounderby van <span class="ex">Coketown</span> in zulk een humeur is -als nu, moet niemand hem van brieven spreken.”</p> -<p class="par">„Bounderby,” zeide mijnheer Gradgrind op een -misnoegden maar gematigden toon, „ik spreek over een zeer -gewichtigen brief, dien ik u geschreven heb en die Louisa -betrof.”</p> -<p class="par">„Tom Gradgrind,” antwoordde Bounderby, -verscheidene malen met de vlakke hand op de tafel slaande, „ik -spreek van eene zeer gewichtige boodschap, die mij iemand van Louisa is -komen brengen. Mevrouw Sparsit, spreek op, juffrouw!”</p> -<p class="par">De ongelukkige dame poogde nu hare getuigenis af te -leggen, maar daar het haar geheel aan stem ontbrak, en hare keel van -binnen rauw scheen te zijn, kon zij weinig anders doen dan pijnlijke -gebaren maken en leelijke gezichten trekken, waarover Bounderby zoo -driftig werd, dat hij niet kon nalaten haar bij den arm te vatten en te -schudden.</p> -<p class="par">„Als gij het niet kunt uitbrengen, -juffrouw,” zeide hij, „laat mij het dan uitbrengen. Het is -nu geen tijd voor eene dame, al is zij van nog zoo voorname afkomst, om -onverstaanbaar te fluisteren en te doen alsof zij knikkers slikte. Tom -Gradgrind, mevrouw Sparsit heeft toevallig gelegenheid gehad om een -gesprek in de opene lucht tusschen uwe dochter en uw kostbaren -voornamen vriend, mijnheer James Harthouse, te beluisteren.”</p> -<p class="par">„Inderdaad!” zeide mijnheer Gradgrind. -<span class="pagenum">[<a id="xd21e5294" href="#xd21e5294" name= -"xd21e5294">115</a>]</span></p> -<p class="par">„Ja inderdaad,” beet Bounderby hem toe. -„En in dat gesprek...”</p> -<p class="par">„Het is niet noodig mij den inhoud er van te -zeggen, Bounderby. Ik weet wat er is voorgevallen.”</p> -<p class="par">„Doet ge?” zeide Bounderby, zijn zoo -bijzonder stillen en zoetsappigen schoonvader met groote oogen -aanstarende. „Misschien weet gij dan ook waar uwe dochter -tegenwoordig is?”</p> -<p class="par">„Zonder twijfel. Zij is hier.”</p> -<p class="par">„Hier?”</p> -<p class="par">„Mijn beste Bounderby, laat ik u toch mogen bidden -om die luidruchtige uitbarstingen te bedwingen. Louisa is hier. Zoodra -zij zich van dat gesprek met den persoon, van wien gij spreekt, en wien -het mij zeer spijt dat ik bij u geïntroduceerd heb, kon afmaken, -is Louisa met allen spoed hierheen gekomen om bescherming te zoeken. Ik -was zelf nog maar weinige uren thuis geweest, toen ik haar hier zag -komen—hier in deze kamer. Zij was met den spoortrein naar de stad -gekomen, door den woedenden storm van de stad hier naar huis geloopen, -en toen zij hier kwam, was zij buiten zich zelve van ontsteltenis en -angst. Natuurlijk is zij sedert hier gebleven. Laat ik u, om uw eigen -en om harentwil, mogen bidden meer bedaard te zijn.”</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby zag eene poos naar alle kanten om -zich heen, behalve naar den kant van mevrouw Sparsit, en zich toen -eensklaps naar de nicht van Lady Scadgers keerende, zeide hij tot die -rampzalige vrouw:</p> -<p class="par">„Nu, juffrouw, zullen wij gaarne hooren wat gij -tot uwe verschooning moogt goedvinden te zeggen, dat gij zoo met de -vaart van een koerier door het land vliegt, zonder andere bagage dan -een zot vertelseltje.”</p> -<p class="par">„Mijnheer,” fluisterde mevrouw Sparsit, -„mijne zenuwen zijn op het oogenblik al te zeer geschokt en mijne -gezondheid heeft in uw dienst al te veel geleden, om mij toe te laten -iets anders te doen dan mijne toevlucht tot tranen te nemen.”</p> -<p class="par">En dit deed zij ook.</p> -<p class="par">„Wel, juffrouw,” zeide Bounderby, -„zonder u iets te zeggen wat men niet met voegzaamheid tegen eene -vrouw van goede afkomst zou mogen zeggen, wil ik er alleen maar -bijvoegen, dat er, naar het mij voorkomt, nog iets anders is, waarin -gij toevlucht kunt nemen, namelijk in eene koets. En daar de koets, -waarin gij gekomen zijt, nog voor de deur staat, zult gij mij wel -vergunnen om u daarin te zetten en naar het kantoor te laten brengen; -en daar gekomen, zult ge niet beter kunnen doen, dan uwe voeten in het -heetste water te steken dat ge verdragen kunt, en als ge in het bed -zijt een glas kokend heete rum met eene kluit boter er in te -drinken.”</p> -<p class="par">Met deze woorden reikte Bounderby de schreiende dame -zijne rechterhand toe, en bracht haar, onder een jammerlijk niezen, -naar het bedoelde rijtuig. Spoedig kwam hij alleen terug.</p> -<p class="par">„Daar ik aan uw gezicht kan zien, Tom -Gradgrind,” hervatte hij, „dat ge mij woudt spreken, ben ik -hier teruggekomen. Maar ik ben in geen pleizierig humeur, dat zeg ik -ronduit; want de zaak, zooals ze nu is, bevalt mij nog maar volstrekt -niet, en ik vind niet, dat ik ooit door uwe dochter met zooveel -gehoorzaamheid en onderdanigheid behandeld ben, als Josiah Bounderby -van <span class="ex">Coketown</span> door zijne vrouw behandeld moest -worden. Gij hebt uwe eigene meeningen, kan ik wel denken; ik heb de -mijne, dat weet ik. Als gij mij van avond iets zoudt willen zeggen, dat -met deze oprechte verklaring in strijd is, zoudt ge beter doen het maar -te zwijgen.”</p> -<p class="par">Daar Gradgrind, gelijk men zal hebben opgemerkt, veel -zachter was dan gewoonlijk, gaf Bounderby zich bijzondere moeite om -zich zooveel mogelijk te verharden. Dat lag zoo in zijn beminnelijk -karakter.</p> -<p class="par">„Mijn lieve Bounderby,” begon mijnheer -Gradgrind tot antwoord.</p> -<p class="par">„Neem mij niet kwalijk,” zeide Bounderby, -„maar ik wil niet al te lief zijn. Dat om te beginnen. Als ik -voor iemand lief begin te worden, vind ik doorgaans dat hij voornemens -is mij te bedotten. Ik spreek niet beleefd tegen u; maar, gelijk ge wel -weet, ik ben ook niet beleefd. Als ge veel van beleefdheid houdt, weet -ge waar gij ze krijgen kunt. Gij hebt fatsoenlijke en voorname vrienden -genoeg, en zij zullen u van dat artikel zooveel leveren als ge maar -hebben wilt. Ik houd het er niet op na.”</p> -<p class="par">„Bounderby,” hervatte mijnheer Gradgrind -dringend; „alle menschen kunnen dwalen.”</p> -<p class="par">„Ik dacht, dat gij het niet kondt,” viel -Bounderby hem in de rede.</p> -<p class="par">„Misschien dacht ik ook zoo. Maar ik zeg nu, alle -menschen kunnen dwalen; en ik zou gevoelig en dankbaar voor uwe -kieschheid zijn, als gij mij die toespelingen op Harthouse woudt -besparen. Ik zal in ons gesprek geene melding van hem maken, alsof ik -hem voor uw vriend en vertrouwde hield, en ik verzoek u niet voort te -gaan met te spreken alsof hij de mijne was.”</p> -<p class="par">„Ik heb zijn naam niet eens genoemd,” zeide -Bounderby.</p> -<p class="par">„Goed, goed!” antwoordde mijnheer Gradgrind -op een toon van geduld, zelfs van onderwerping, en bleef toen eene -korte poos peinzen. „Bounderby, ik heb reden om er aan te -twijfelen of wij Louisa wel ooit recht begrepen hebben.”</p> -<p class="par">„Wie meent ge met dat <span class= -"ex">wij</span>?”</p> -<p class="par">„Laat mij dan ik zeggen,” antwoordde hij op -die smalend uitgestootene vraag. „Ik twijfel er aan, of ik Louisa -wel ooit begrepen heb. <span class="pagenum">[<a id="xd21e5349" href= -"#xd21e5349" name="xd21e5349">116</a>]</span>Ik twijfel er aan, of ik -de rechte manier van opvoeding wel voor haar heb gekozen.”</p> -<p class="par">„Daar hebt gij het aan ’t rechte -eind,” antwoordde Bounderby. „Dat geef ik u toe. Dat hebt -gij nu eindelijk ontdekt, niet waar? Opvoeding!—Ik zal u eens -zeggen wat opvoeding is—dat is, hals over kop de deur te worden -uitgesmeten, en op kort rantsoen te worden gesteld van alles behalve -klappen. Dat noem ik opvoeding.”</p> -<p class="par">„Ik geloof, dat uw gezond verstand wel zal -zien,” bracht mijnheer Gradgrind met alle nederigheid hiertegen -in, „dat, welke verdiensten zulk een stelsel ook hebben mag, het -bij meisjes bezwaarlijk van algemeene toepassing zou kunnen -zijn.”</p> -<p class="par">„Dat zie ik geheel niet in,” antwoordde de -stijfkoppige Bounderby.</p> -<p class="par">„Wel,” hervatte mijnheer Gradgrind met een -zucht, „wij zullen die vraag maar niet onderzoeken. Ik verzeker -u, dat ik niet naar een woordenstrijd verlang. Ik zoek alleen maar te -herstellen wat er bedorven is, als ik dat met mogelijkheid kan doen; en -ik hoop, dat ge mij in dat goede voornemen zult bijstaan, Bounderby, -want ik heb groote droefheid gehad.”</p> -<p class="par">„Ik versta u nog niet,” antwoordde -Bounderby, met onverzettelijke koppigheid, „en daarom wil ik -niets beloven.”</p> -<p class="par">„In weinige uren tijds, mijn beste -Bounderby,” vervolgde mijnheer Gradgrind, op denzelfden treurigen -en verzoenenden toon, „schijn ik beter met Louisa’s -karakter bekend te zijn geworden dan in al de vorige jaren. Die -inlichting is mij smartelijk opgedwongen, en de ontdekking is mijn -bedrijf niet. Ik geloof, dat er—Bounderby, ge zult wel verwonderd -zijn mij dit te hooren zeggen—ik geloof, dat er eigenschappen in -Louisa schuilen, die—die op eene harde manier verwaarloosd zijn -en—zóó eenigszins eene verkeerde richting hebben -genomen. En—en ik wilde u doen opmerken, dat het—dat het, -als gij mij vriendelijk helpen woudt in de nu nog tijdige proefneming -om haar een tijdlang aan haar beteren geest over te laten—en dien -door zachtheid en inschikkelijkheid aan te moedigen en te -ontwikkelen—het—het voor ons aller geluk beter zou zijn. -Louisa,” vervolgde hij, zijne hand voor zijn gezicht houdende, -„is altijd mijn geliefkoosd kind geweest.”</p> -<p class="par">Bij het hooren dezer woorden werd de driftige Bounderby -zoo rood en zwol zoo geweldig op, dat hij op het punt scheen, en -waarschijnlijk ook was, om eene beroerte te krijgen. Maar hoewel zelfs -zijne ooren eene donkere purperkleur aannamen, bedwong hij toch zijne -verontwaardiging en zeide slechts:</p> -<p class="par">„Gij zoudt haar dan wel een tijdlang hier willen -houden?”</p> -<p class="par">„Ik—ik had u willen aanraden, mijn beste -Bounderby, dat ge Louisa zoudt vergunnen om hier wat te blijven -logeeren en zich door Sissy te laten oppassen (ik meen natuurlijk -Cecilia Jupe), die haar begrijpt en in wie zij vertrouwen -stelt.”</p> -<p class="par">„Tom Gradgrind,” antwoordde Bounderby, met -het hoofd in den nek en de handen in de zakken, „ik maak uit dit -alles op, dat gij van meening zijt, dat er zoo iets is wat de menschen -incompatibiliteit noemen tusschen Louisa Bounderby en mij.”</p> -<p class="par">„Ik vrees, dat er vooralsnog eene algemeene -incompatibiliteit bestaat tusschen Louisa en—en bijna alle -omstandigheden waarin ik haar geplaatst heb,” gaf de vader -treurig ten antwoord.</p> -<p class="par">„Luister nu eens, Tom Gradgrind,” zeide de -bloedroode Bounderby, zich vlak tegenover hem plaatsende, met de beenen -wijd van elkander, de handen nog dieper in de zakken en een hoofd met -haar, dat naar een hooiveld in een onstuimigen wind geleek. „Gij -hebt uitgesproken, en nu zal ik spreken. Ik ben een <span class= -"ex">Coketowner</span>. Ik ben Josiah Bounderby van <span class= -"ex">Coketown</span>. Ik ken de steenen van de stad, ik ken de machines -van de stad, ik ken de schoorsteenen van de stad, ik ken den rook van -de stad, en ik ken de werklieden van de stad. Ik ken ze allen tamelijk -wel. Zij zijn geene ingebeelde dingen, en als iemand mij van ingebeelde -hoedanigheden vertelt, zeg ik dien man altijd, wie hij ook wezen mag, -dat ik wel weet wat hij meent. Hij meent schildpadsoep en wildbraad, -met een gouden lepel, en dat hij eene koets met zes paarden wil houden. -Dat is het wat uwe dochter zou willen; en daar gij van meening zijt, -dat zij zou moeten hebben wat zij wil, raad ik u het haar te bezorgen, -want van mij zal zij het nooit krijgen, Tom Gradgrind.”</p> -<p class="par">„Bounderby,” <span class="corr" id= -"xd21e5384" title="Bron: antwooordde">antwoordde</span> mijnheer -Gradgrind, „ik had na mijn dringend verzoek gehoopt, dat gij een -anderen toon zoudt hebben aangeslagen.”</p> -<p class="par">„Wacht nog eens even,” hervatte Bounderby; -„ik heb u laten uitspreken, geloof ik. Hoor mij nu ook ten einde, -als het u belieft. Maak u zelven niet tot een voorbeeld van -onbillijkheid, zoowel als van inconsequentie, want hoewel het mij -spijt, Tom Gradgrind zoo laag gezonken te zien als hij nu al is, zou -het mij dubbel spijten hem zóó laag te zien dalen. Er is, -geeft ge mij te verstaan, eene incompatibiliteit van eene of andere -soort tusschen uwe dochter en mij. Ik zal u tot antwoord daarop te -verstaan geven, dat er ontwijfelbaar eene incompatibiliteit van de -eerste grootte bestaat, die met deze enkele woorden kan worden -verklaard: dat uwe dochter de verdiensten van haar man niet behoorlijk -kent, en niet zooveel gevoel heeft als wel passen zou, waarachtig, voor -de eer der verbintenis met hem. Dat is <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e5389" href="#xd21e5389" name="xd21e5389">117</a>]</span>rond en -duidelijk gesproken, zou ik hopen.”</p> -<p class="par">„Bounderby,” zeide mijnheer Gradgrind -dringend; „dat is onredelijk.”</p> -<p class="par">„Is het?” zeide Bounderby. „Ik ben -blij u dat te hooren zeggen; want als Tom Gradgrind met zijn nieuw -licht mij zegt, dat, wat ik zeg onredelijk is, ben ik terstond -overtuigd, dat het duivelsch verstandig moet wezen. Met uw verlof zal -ik nu voortgaan. Gij kent mijne afkomst; en gij weet, dat ik een goed -getal jaren van mijn leven geene laarzentrekkers noodig had, omdat ik -geene laarzen had en schoenen evenmin. En toch moogt gij het gelooven -of niet, zooals het u goeddunkt, dat er dames zijn—geborene -dames—die tot familiën -behooren—familiën!—die den grond haast aanbidden, -waarover ik ga.”</p> -<p class="par">Hij wierp dit gezegde als een vuurpijl zijn schoonvader -naar het hoofd.</p> -<p class="par">„Terwijl uwe dochter,” vervolgde Bounderby, -„lang geene geborene dame is—dat weet gij zelf wel. Niet -dat ik het minste om zulke dingen geef, dat weet gij heel goed; maar -het is zoo, en gij, Tom Gradgrind, kunt dat niet veranderen. Waarom zeg -ik dit nu?”</p> -<p class="par">„Niet om mij te sparen, vrees ik,” merkte -mijnheer Gradgrind zachtjes aan.</p> -<p class="par">„Hoor mij ten einde,” zeide Bounderby, -„en neem mij het woord niet uit den mond eer gij weer aan de -beurt komt. Ik zeg dit omdat vrouwen van voorname familie zich verbaasd -hebben over de manier, waarop uwe dochter zich gedragen heeft, en -verstomd hebben gestaan over hare gevoelloosheid. Zij hebben zich -verwonderd hoe ik dat verdroeg; en ik zelf verwonder er mij nu over en -wil het niet langer verdragen.”</p> -<p class="par">„Bounderby,” zeide mijnheer Gradgrind, nu -opstaande, „hoe minder wij van avond zeggen, des te beter, geloof -ik.”</p> -<p class="par">„Integendeel, Tom Gradgrind, hoe meer wij van -avond zeggen, des te beter, geloof ik. Dat is”—deze -bedenking stuitte hem—„totdat ik alles gezegd heb wat ik op -mijn hart heb, en dan kan het mij niet schelen hoe gauw wij ophouden. -Ik kom tot eene vraag, die de zaak zal bekorten. Wat meent gij met het -voorstel, dat gij zoo even gedaan hebt?”</p> -<p class="par">„Wat ik meen, Bounderby?”</p> -<p class="par">„Met dat logeer-voorstel,” zeide Bounderby, -het hoofd in den nek werpende.</p> -<p class="par">„Ik voedde de hoop, dat gij u op eene vriendelijke -manier zoudt laten bewegen om Louisa hier een tijd van rust en nadenken -te vergunnen, die in vele opzichten tot eene trapsgewijze verandering -en verbetering der omstandigheden zal kunnen strekken.”</p> -<p class="par">„Die de incompatibiliteit, zooals gij ze opvat, -wat zal moeten verhelpen?” zeide Bounderby.</p> -<p class="par">„Als gij het zoo wilt uitdrukken.”</p> -<p class="par">„Wat heeft u daaraan doen denken?” zeide -Bounderby.</p> -<p class="par">„Ik heb reeds gezegd, ik vrees dat Louisa niet -begrepen is geworden. Is het te veel gevergd, Bounderby, dat gij, die -zooveel ouder zijt, behulpzaam zoudt wezen tot eene poging om haar -terecht te brengen. Gij hebt met haar eene groote verantwoordelijkheid -op u genomen. Gij hebt haar genomen <span class="ex">of zij mee- of -tegenviel</span>...”</p> -<p class="par">Misschien klonk deze herhaling der woorden, die hij -Stephen Blackpool had toegevoegd, Bounderby onaangenaam in de ooren; -hij viel er ten minste met eene beweging van schrik en gramschap op -in:</p> -<p class="par">„Daarover behoeft mij niets gezegd te worden. Ik -weet waarvoor ik haar genomen heb, evengoed als gij. Waarvoor ik haar -genomen heb, gaat u niet aan, dat is mijne zaak.”</p> -<p class="par">„Ik wilde alleen maar aanmerken, Bounderby, dat -wij mogelijk allen meer of minder verkeerd gedaan hebben, gij niet -uitgezonderd; en dat eenige inschikkelijkheid van uw kant, als gij -bedenkt welk eene verantwoordelijkheid gij aanvaard hebt, misschien -niet alleen een bewijs van ware genegenheid zou zijn, maar mogelijk ook -een plicht, dien gij Louisa verschuldigd zijt.”</p> -<p class="par">„Ik denk er anders over,” zeide Bounderby, -op zijne winderigste manier; „en ik zal de zaak afdoen zooals ik -ze begrijp. Ik wil er geene ruzie met u over maken, Tom Gradgrind. Om u -de waarheid te zeggen, ik geloof niet dat het bij mijne reputatie zou -passen, over zulk een geval ruzie te maken. Wat uw fatsoenlijken en -voornamen vriend betreft, hij mag heenloopen waar hij maar wil. Als hij -mij in den weg komt, zal ik hem zeggen hoe ik over hem denk; als hij -mij niet in den weg komt, zal ik het niet doen, want dan zou het niet -de moeite waard zijn. Wat uwe dochter aangaat, die ik tot Louisa -Bounderby gemaakt heb, en misschien liever maar Louisa Gradgrind had -moeten laten blijven, als zij morgenmiddag om twaalf uur niet thuis is, -zal ik het er voor houden, dat zij liever wegblijft, en zal ik hare -kleeren en andere dingen hier aan huis zenden, en dan kunt gij voortaan -op haar passen. Wat ik de menschen over het algemeen zal zeggen over de -incompatibiliteit, die mij haar zoo de wet heeft doen stellen, zal dit -wezen: Ik ben Josiah Bounderby, en ik heb <span class= -"ex">mijne</span> opvoeding gehad; zij is de dochter van Tom -Gradgrind, en zij heeft <span class="ex">hare</span> opvoeding gehad; -en die twee paarden willen niet samen trekken. Ik ben hier tamelijk wel -bekend als een man, die buitengemeen is, geloof ik; en de meeste -menschen zullen gauw genoeg begrijpen, dat eene vrouw ook eenigszins -van eene buitengemeene soort moet wezen, om het mij op den duur naar -mijn zin te maken.”</p> -<p class="par">„Laat ik u ernstig mogen verzoeken, Bounderby, om -dit nog eens te overwegen,” zeide <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e5442" href="#xd21e5442" name="xd21e5442">118</a>]</span>mijnheer -Gradgrind, „eer gij tot zulk eene beslissing overgaat.”</p> -<p class="par">„Ik beslis altijd dadelijk,” antwoordde -Bounderby, zijn hoed op het hoofd smijtende, „en wat ik doe, doe -ik terstond. Het zou mij verwonderen, Tom Gradgrind zoo iets tegen -Josiah Bounderby van <span class="ex">Coketown</span> te hooren zeggen, -daar ik toch weet, dat hij hem wel kent, als ik mij nog kon verwonderen -over iets, dat Tom Gradgrind doet, nadat hij zich met sentimenteele -lorrendraaierij begint op te houden. Ik heb u mijn besluit gemeld en -heb niets meer te zeggen. Goedenavond!”</p> -<p class="par">Aldus ging Bounderby naar zijn huis in de stad en naar -bed. Des anderen daags vijf minuten over twaalven gaf hij last om het -goed van mevrouw Bounderby zorgvuldig op te pakken en naar Tom -Gradgrind te zenden, adverteerde in de couranten dat zijn buitengoed -uit de hand te koop was, en hervatte zijne levenswijs als -vrijgezel.</p> -</div> -</div> -<div id="ch32" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXII.</h2> -<h2 class="main">VERLOREN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">De zaak van den diefstal in het kantoor was -intusschen niet uit het oog verloren en hield ook nu niet op eene -eerste plaats in de aandacht van den voornaamsten deelhebber aan dat -etablissement te beslaan. Om als een uitstekend man, die zich zelven -tot een man gemaakt had, als een commercieel wonder, meer -bewonderenswaardig dan Venus, daar hij uit het slijk in plaats van uit -de zee was opgerezen, een brallend bewijs van zijne voortvarendheid en -werkzaamheid te geven, wilde hij toonen hoe weinig zijne huiselijke -aangelegenheden zijn ijver voor zijne beroepszaken konden verzwakken. -In de eerste weken na de scheiding van zijne vrouw was hij dus nog -woeliger, luidruchtiger en ongeduldiger dan gewoonlijk, en dagelijks -maakte hij zooveel beweging over het onderzoek naar den diefstal, dat -de politiebeambten, wien hij de zaak in handen had gegeven, bijna -wenschten, dat zij maar nooit gepleegd was.</p> -<p class="par">Bovendien waren zij geheel van het spoor en wisten niet -wat te doen. Hoewel zij zich sedert lang zoo stil hadden gehouden, dat -de meeste menschen dachten dat zij de zaak als hopeloos hadden laten -varen, was er niets nieuws voorgevallen. Niemand, die in het geval -betrokken was, vatte ontijdig moed tot een stap, waardoor hij zich -zelven verried, en wat nog opmerkelijker was, men kon niets van Stephen -Blackpool vernemen, en de geheimzinnige oude vrouw bleef een -raadsel.</p> -<p class="par">Nu de zaken zoover waren gekomen en het scheen, dat men -op deze manier niet verder zou vorderen, kwam Bounderby tot het besluit -om een stouten maatregel te wagen. Hij liet een aanplakbiljet drukken, -om eene belooning van twintig pond uit te loven voor den aanbrenger van -Stephen Blackpool, verdacht van medeplichtigheid aan den diefstal, die -in het kantoor was gepleegd. Hij beschreef den genoemden Stephen -Blackpool—zijne kleeding, kleur, lengte (naar gissing) en -voorkomen—zoo nauwkeurig mogelijk, vermeldde wanneer hij de stad -had verlaten en waar men hem het laatst had gezien en liet het -reusachtige, met groote zwarte letters bedrukte blad in het holle van -den nacht overal aanplakken, zoodat het de geheele bevolking op eens -onder de oogen moest komen en met verbazing vervullen.</p> -<p class="par">De werkklokken der fabrieken moesten dien ochtend veel -harder luiden dan anders, om de groepen werklieden te verstrooien, die -bij deze plakkaten bleven staan en ze met gretige oogen verslonden. -Niet de minst gretigen van die vergaderde oogen waren de oogen van hen, -die niet konden lezen. Terwijl deze lieden naar de vriendschappelijke -stem luisterden, die hardop voorlas—en zulk eene hulp was overal -gereed—staarden zij de letters, die zooveel te beduiden hadden, -met zekere vreesachtige verwondering en eerbied aan, die bijna comisch -zouden zijn geweest, indien eenig blijk van zulke algemeene onkunde -ooit anders dan dreigend en onheilspellend kon wezen. Uren later, onder -het draaien van spillen, het kletteren van weefgetouwen en het snorren -van raderen, hadden zij die plakkaten nog voor de oogen en klonken de -woorden hun nog in de ooren; en toen de arbeiders des middags naar huis -gingen, waren er wederom evenveel lezers als in den ochtend.</p> -<p class="par">Slackbridge, de afgevaardigde, moest dien avond in eene -vergadering het woord voeren, en verschafte zich bij den drukker een -overgeschoten biljet, dat hij in zijn zak medebracht. O, mijne vrienden -en landgenooten, in het stof vertredene werklieden van <span class= -"ex">Coketown</span>, o mijne medebroeders, medearbeiders, medeburgers -en medemenschen, welke oogen zette men op, toen Slackbridge dat -„doemvonnis”, gelijk hij het noemde, openvouwde, en ter -verfoeiing der vergadering omhoog hield.</p> -<p class="par">„O, mijne medemenschen, ziet waartoe een verrader -in het leger dier edele geesten, die hunne namen op de heilige rol der -vereeniging hebben laten inschrijven, in staat is! O, mijne -bejammerenswaardige vrienden, die het knellend juk van dwingelanden op -den hals voelt, die door den ijzeren voet der tirannie in het stof der -aarde wordt vertreden, waarin uwe onderdrukkers u gaarne al de dagen -van uw leven op den buik zien kruipen gelijk de slang in den -hof—o mijne broeders, en zal ik als een man ook niet zeggen, o -mijne zusters, <span class="pagenum">[<a id="xd21e5471" href= -"#xd21e5471" name="xd21e5471">119</a>]</span>wat zegt gij nu van -Stephen Blackpool, een weinig rond van schouders en ongeveer vijf voet -zeven duim lang, gelijk in dit vernederende, dit walgelijke, dit -schandvlekkende, dit verfoeielijke papier te lezen staat; en met welk -eene majesteit van ontwaardiging zult gij de adder verpletteren, die -zulk eene schande zou willen brengen over het naar Gods beeld -geschapene geslacht, dat hem gelukkig voor eeuwig heeft uitgebannen! -Ja, mijne lotgenooten, gelukkig hebt gij hem van u afgezonderd en -uitgebannen! Want gij herinnert u wel, hoe hij hier op dit -spreekgestoelte voor u stond; gij herinnert u, hoe ik hem toen, van -aangezicht tot aangezicht en voet voor voet, door al zijne ingewikkelde -kronkelpaden volgde; gij herinnert u, hoe hij zich wond en wrong, hoe -hij woorden <span class="corr" id="xd21e5473" title= -"Bron: zifte">ziftte</span> en haarkloofde, tot hij geen duim breed -gronds meer had om zich aan vast te klampen, en ik hem uitdreef van -onder ons, als een voorwerp van eeuwigdurenden smaad, van wrekend -verdelgende, zengende en brandende verfoeiing voor ieder vrij gemoed en -elken denkenden geest! En nu, mijne vrienden—mijne arbeidende -vrienden—want ik verheug en beroem mij in dien scheldnaam van -werkman—mijne vrienden, wier hard, maar eerlijk bed door noesten -arbeid wordt gespreid, wier schrale, maar vrije pot in diepen druk -wordt gekookt; en nu, zeg ik, mijne vrienden, welken naam heeft die -lafhartige verrader zich zelven gegeven, nu hij, met het masker van het -aangezicht gerukt, in al zijne aangeborene wanstaltigheid voor ons -staat—wat is hij nu? Een dief! Een roover! Vogelvrij verklaarde -vluchteling, op wiens hoofd een prijs gezet is; een vuile kanker voor -den edelen naam der werklieden van <span class="ex">Coketown</span>! -Daarom, mijn kring van broederen in een heilig verbond, waaronder uwe -kinderen en uwe nog ongeborene kindskinderen reeds hand en zegel hebben -gezet, doe ik u, uit last van het vereenigd gemeenschappelijk -Tribunaal, altijd waakzaam en ijverig voor uw welzijn, het voorstel, -dat deze vergadering zal besluiten: Dat, dewijl de wever Stephen -Blackpool, in dit plakkaat bedoeld, alreeds door de vereeniging der -fabriekarbeiders van <span class="ex">Coketown</span> plechtig is -uitgebannen, deze arbeiders vrij zijn van de schande zijner -wanbedrijven en hunne klasse de schuld niet kan dragen van zijne -oneerlijke handelingen.”</p> -<p class="par">Slackbridge zweeg nu, nadat hij zich buiten adem en in -het zweet had geschreeuwd. Eenige weinige ernstige stemmen riepen: -„Neen!” en toen een man zeide: „Slackbridge, ge zijt -al te overijld daarin; ge haast u veel te veel!” riepen eenige -anderen goedkeurend: „Hoor, hoor!” Maar dit waren slechts -enkelen tegen een geheel leger; de vergadering bleek <span class="corr" -id="xd21e5484" title="Bron: te">de</span> woorden van Slackbridge -algemeen voor een evangelie te houden, en beantwoordde hem met een -driewerf herhaald gejuich, hetwelk hij met hijgend welgevallen -aanhoorde.</p> -<p class="par">Deze lieden waren nog op straat en gingen stil naar -huis, toen Sissy, die eenige minuten vroeger van Louisa was -weggeroepen, weder bij haar kwam.</p> -<p class="par">„Wie is er?” vroeg Louisa.</p> -<p class="par">„Het is mijnheer Bounderby,” antwoordde -Sissy, beschroomd om dien naam uit te spreken, <span class="corr" id= -"xd21e5494" title="Niet in bron">„</span>en mijnheer Tom, en eene -jonge vrouw, die zegt dat zij Rachel heet, en dat gij haar -kent.”</p> -<p class="par">„Wat willen ze hebben, lieve Sissy?”</p> -<p class="par">„Zij willen u spreken; Rachel heeft geschreid en -schijnt boos te zijn.”</p> -<p class="par">„Vader,” zeide Louisa, want hij was in de -kamer, „ik kan niet weigeren hen te zien, om eene reden die ik -zelf verklaren zal. Mogen zij hier binnenkomen?”</p> -<p class="par">Toen hij toestemmend antwoordde, ging Sissy hen halen en -kwam terstond met hen terug. Tom was de laatste en bleef in het -donkerste gedeelte van het vertrek, vlak bij de deur staan.</p> -<p class="par">„Mevrouw Bounderby,” zeide haar echtgenoot, -met een koel knikje binnenkomende, „ik stoor u niet, hoop ik. Het -is een onbehoorlijk uur, maar hier is eene jonge vrouw, die -verklaringen heeft gedaan, welke mijn bezoek noodzakelijk maken. Tom -Gradgrind, daar uw zoon, de jonge Tom, om eene of andere reden -hardnekkig weigert om iets hoegenaamd, goed of kwaad, over die -verklaringen te zeggen, ben ik genoodzaakt haar met uw dochter te -confronteeren.”</p> -<p class="par">„Gij hebt mij vroeger nog eens gezien, -mevrouw,” zeide Rachel, zich vlak voor Louisa plaatsende.</p> -<p class="par">Tom kuchte.</p> -<p class="par">„Gij hebt mij vroeger nog eens gezien,” -herhaalde Rachel, toen Louisa geen antwoord gaf.</p> -<p class="par">Tom kuchte nog eens.</p> -<p class="par">„Ja, dat heb ik,” zeide Louisa nu.</p> -<p class="par">Rachel sloeg met fierheid hare oogen naar Bounderby op -en zeide toen: „Wilt gij nu ook bekend maken, mevrouw, waar dat -was en wie daar waren?”</p> -<p class="par">„Ik ging naar het huis, waar Stephen Blackpool op -een bovenkamer woonde, op den avond toen hij was afgedankt, en zag u -daar. Hij was daar ook; en eene oude vrouw, die niet sprak, en die ik -ternauwernood kon zien, stond in een hoek. Mijn broeder was bij -mij.”</p> -<p class="par">„Waarom kondt gij dat niet zeggen, Tom?” -vroeg Bounderby.</p> -<p class="par">„Ik had mijne zuster beloofd, dat ik het niet zou -doen.” En toen Louisa dit haastig bevestigd had, vervolgde de -hondsvot met bitterheid: „En bovendien, als zij hare eigene -historie zoo goed—en zoo volledig—vertelt, wat had ik haar -die dan uit den mond te nemen?” <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e5526" href="#xd21e5526" name="xd21e5526">120</a>]</span></p> -<p class="par">„Zeg nu, mevrouw, als het u belieft,” -hervatte Rachel, „waarom gij tot zijn ongeluk dien avond bij -Stephen zijt gekomen?”</p> -<p class="par">„Ik had medelijden met hem,” antwoordde -Louisa met verhoogde kleur, „en ik wenschte te weten wat hij zou -gaan doen en hem mijne hulp aan te bieden.”</p> -<p class="par">„Dank je wel, mevrouw,” viel Bounderby -hierop in. „Zeer vereerd en verplicht.”</p> -<p class="par">„Hebt gij hem toen eene banknoot -aangeboden?” hervatte Rachel.</p> -<p class="par">„Ja, maar hij weigerde die en wilde niet meer dan -twee pond in goud aannemen.”</p> -<p class="par">Rachel sloeg hare oogen weder naar mijnheer Bounderby -op.</p> -<p class="par">„O ja wel,” zeide Bounderby. „Als gij -vragen wilt of uw belachelijk en onwaarschijnlijk bericht waar was of -niet, moet ik zeggen, dat het nu bevestigd is.”</p> -<p class="par">„Mevrouw,” hervatte Rachel, „Stephen -Blackpool wordt nu in een gedrukt papier door de geheele stad, en waar -niet al meer, openlijk een dief genoemd. Er is van avond eene -vergadering geweest, waar men op dezelfde schandelijke manier over hem -gesproken heeft. Stephen—de eerlijkste, de trouwste, de beste man -van de wereld!” Hier werd hare verontwaardiging door droefheid -overmeesterd, en zij brak snikkend af.</p> -<p class="par">„Het spijt mij, het spijt mij zeer,” zeide -Louisa.</p> -<p class="par">„O mevrouw, mevrouw,” antwoordde Rachel, -„ik hoop, dat het u spijt, maar ik weet het niet! Ik kan niet -zeggen wat gij misschien gedaan hebt! Menschen als gij kennen ons niet, -geven niet om ons, behooren niet tot ons. Ik weet niet waarom gij dien -avond misschien gekomen zijt. Ik kan niet anders zeggen, of gij zult -misschien uwe eigene oogmerken daarmede gehad hebben, zonder u te -bekommeren om de ongelegenheid, waarin gij zoo iemand als dien armen -man zoudt brengen. Ik zeide toen: God zegene u, dat gij gekomen zijt; -en dat zeide ik met al mijn hart, omdat gij zooveel medelijden met hem -scheent te hebben; maar nu weet ik het niet, nu weet ik het -niet.”</p> -<p class="par">Louisa was niet in staat om haar over haar onbillijk -vermoeden te misprijzen; haar vast vertrouwen op haar vriend en hare -innige droefheid strekten haar tot voldoende verontschuldiging.</p> -<p class="par">„En als ik bedenk,” zeide Rachel tusschen -haar snikken door, „dat de arme man zoo dankbaar was en dacht, -dat gij zoo goed voor hem waart—als ik bedenk, dat hij zijne hand -voor zijn gezicht hield om de tranen te verbergen, die gij hem in de -oogen hadt gebracht—o, dan hoop ik dat het u spijten mag, en dat -gij geene grootere reden tot spijt moogt hebben; maar ik weet het niet, -ik weet het niet.”</p> -<p class="par">„Het staat u mooi,” bromde de hondsvot, in -zijn donkeren hoek onrustig heen en weer schuivende, „om met -zulke lasterlijke praatjes aan te komen. Gij moest terstond de deur -worden uitgesmeten; dat zou niet meer zijn dan gij verdient.”</p> -<p class="par">Zij gaf geen antwoord hierop, en haar zacht schreien was -het eenige geluid dat men hoorde, totdat mijnheer Bounderby het woord -nam.</p> -<p class="par">„Komaan,” zeide hij, „gij weet waartoe -gij u verbonden hebt. Denk liever daarom en niet om wat -anders.”</p> -<p class="par">„Het spijt mij waarlijk,” antwoordde Rachel, -hare oogen afdrogende, „dat iemand mij zoo gezien heeft, maar men -zal mij niet weder zoo zien. Mevrouw, toen ik gelezen had wat er van -Stephen gedrukt is—en dat evenveel waarheid bevat alsof het van u -gezegd was—ben ik rechtstreeks naar het kantoor gegaan, om te -zeggen dat ik wist waar Stephen was, en voor vast en zeker te beloven, -dat hij over twee dagen hier zou zijn. Ik kon mijnheer Bounderby toen -niet spreken en uw broeder zond mij weg; en toen zocht ik u op, maar -gij waart niet te vinden, en zoo ging ik weder naar mijn werk. Zoodra -ik van avond uit de fabriek kwam, haastte ik mij om te hooren wat er -van Stephen gezegd werd—want ik weet, dat hij met glans zal -terugkomen om dat gerucht te schande te maken—en toen ging ik -weer om mijnheer Bounderby op te zoeken, en ik vond hem en zeide hem al -wat ik wist; en hij geloofde niets van wat ik zeide en bracht mij -hier.”</p> -<p class="par">„Zoo ver is alles waar,” zeide Bounderby, -met de handen in de zakken en den hoed op het hoofd. „Maar ik ken -ulieden langer dan vandaag, moet ge weten, en ik weet, dat gij uit -gebrek aan praatjes nooit sterven zult. Maar nu raad ik u niet zooveel -aan praten te denken als aan handelen. Gij hebt op u genomen iets te -doen, en al wat ik voor het oogenblik te zeggen heb, is—doe -het.”</p> -<p class="par">„Ik heb dezen namiddag met de post aan Stephen -geschreven, gelijk ik vroeger nog eens aan hem geschreven heb,” -antwoordde Rachel, „en hij zal ten langste over twee dagen hier -zijn.”</p> -<p class="par">„Dan zal ik u eens wat zeggen,” liet -Bounderby hierop volgen. „Gij weet misschien niet, dat men nu en -dan ook op u gepast heeft, daar men u niet vrij van verdenking hield, -omdat de menschen meestal beoordeeld worden naar het gezelschap waarin -zij verkeeren. Het postkantoor is ook niet vergeten geworden. Wat ik u -nu zeg, is, dat er nooit een brief aan Stephen Blackpool door u -verzonden is. Waar dus uw brief gebleven is, moet gij zelf maar raden. -Misschien vergist gij u en hebt gij er nooit een geschreven.”</p> -<p class="par">„Hij was nog geene week hier vandaan geweest, -mevrouw,” zeide Rachel, zich naar Louisa keerende, alsof zij zich -op deze wilde beroepen, „of hij zond den eenigen brief, dien ik -ooit van hem gehad heb, om mij te zeggen, dat hij genoodzaakt -<span class="pagenum">[<a id="xd21e5569" href="#xd21e5569" name= -"xd21e5569">121</a>]</span>was onder een anderen naam werk te -zoeken.”</p> -<p class="par">„Zoo waarachtig!” riep Bounderby uit, nadat -hij fluitende zijn hoofd had geschud, „heeft hij zijn naam -veranderd! Dat is eenigszins ongelukkig voor zulk een onberispelijk -persoon. Het wordt in ons gerechtshof een weinigje verdacht gehouden, -geloof ik, als een onschuldig man toevallig verscheidene namen -heeft.”</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e5574width"><img src="images/p121.jpg" alt= -"„NU, CECILIA, IK VRAAG NAAR GEEN GEHEIM, MAAR IK GELOOF, DAT IK DEZE DAME TOCH VOOR DE JONGE JUFFROUW VAN DEN JONKER MAG HOUDEN.” (Blz. 135)." -width="720" height="491"> -<p class="figureHead">„NU, CECILIA, IK VRAAG NAAR GEEN GEHEIM, -MAAR IK GELOOF, DAT IK DEZE DAME TOCH VOOR DE JONGE JUFFROUW VAN DEN -JONKER MAG HOUDEN.<span class="corr" id="xd21e5577" title= -"Niet in bron">”</span> (Blz. 135).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">„In naam der barmhartigheid, mevrouw,” zeide -Rachel, wederom met tranen in de oogen, „wat zou de arme man -doen? De meesters tegen hem aan den eenen kant, de werklieden aan den -anderen, terwijl hij niets anders verlangde dan in vrede te werken en -te mogen doen wat hij voor recht hield. Kan iemand dan geene eigene -ziel, geen eigen geweten hebben? Moet hij het, door goed en kwaad heen, -geheel met den eenen of met den anderen kant houden, of anders gejaagd -worden als een haas?”</p> -<p class="par">„Waarlijk, ik beklaag hem met al mijn hart,” -zeide Louisa, „en ik hoop, dat hij zich zal kunnen -zuiveren.”</p> -<p class="par">„Daarvoor behoeft gij niet bang te zijn, mevrouw. -Hij is veilig.”</p> -<p class="par">„Des te veiliger zou ik denken,” zeide -Bounderby, „omdat gij niet wilt zeggen waar hij is, niet -waar?”</p> -<p class="par">„Hij zal door mijn bedrijf niet terugkomen met de -onverdiende schande van teruggebracht te worden. Hij zal vrijwillig -terugkomen om zich te zuiveren, en om allen, die zijn goeden naam -beklad hebben, terwijl hij er niet was om zich te verdedigen, te -schande te maken. Ik heb hem gezegd wat er tegen hem gedaan is,” -zeide Rachel, op wier gemoed alle vertrouwen afstuitte, gelijk de -golven der zee op eene rots, „en hij zal ten langste over twee -dagen hier zijn.”</p> -<p class="par">„Evenwel,” liet Bounderby hierop volgen, -„als hij vroeger gepakt kan worden, zal hij ook vroeger -gelegenheid hebben om zich te zuiveren. Wat u betreft, ik heb niets -tegen u; wat gij mij zijt komen zeggen, blijkt de waarheid te zijn, en -ik heb u gelegenheid gegeven om te bewijzen, dat het de waarheid was, -en daar mede is het afgedaan. Ik wensch u allen goedenavond. Ik moet -weg om dit wat nader te onderzoeken.”</p> -<p class="par">Zoodra mijnheer Bounderby zich omkeerde, kwam Tom uit -zijn hoek, bleef dicht bij hem en ging met hem heen. De eenige -afscheidsgroet, dien hij voor iemand over had, was een stuursch: -„Goedenavond, vader!” Met dat korte gezegde en een donkeren -blik naar zijne zuster, verliet hij het huis.</p> -<p class="par">Sedert zijn plechtanker hem begeven had, was -<span class="pagenum">[<a id="xd21e5598" href="#xd21e5598" name= -"xd21e5598">122</a>]</span>mijnheer Gradgrind zeer karig met woorden -geweest. Hij bleef nog stil zitten, toen Louisa vriendelijk zeide:</p> -<p class="par">„Rachel, gij zult mij eens niet meer wantrouwen, -als gij mij beter kent<span class="corr" id="xd21e5602" title= -"Niet in bron">.</span>”</p> -<p class="par">„Het stuit mij tegen de borst,” antwoordde -Rachel op zachter toon dan vroeger, „iemand te moeten wantrouwen; -maar als ik zoo gewantrouwd werd—als wij het allen -worden—kan ik zulke dingen niet geheel uit het hoofd zetten. Ik -vraag u verschooning, dat ik u beleedigd heb. Ik geloof nu niet meer -wat ik zoo even zeide. Maar ik zou wel weder zoo kunnen gaan gelooven, -als die arme man zoo verongelijkt wordt.”</p> -<p class="par">„Hebt gij hem in uw brief gezegd,” vroeg -Sissy, „dat men vermoeden op hem heeft gekregen, omdat men hem -des avonds bij het kantoor had gezien? Hij zou dan weten wat hij zou -moeten ophelderen als hij terugkwam, en daarop voorbereid -zijn.”</p> -<p class="par">„Ja, lieve juffrouw,” antwoordde zij, -„maar ik kan niet raden wat hem daar heeft doen komen. Hij placht -nooit daarheen te gaan. Het was geheel niet in zijn weg. Zijn weg was -dezelfde als de mijne, en niet daar voorbij.”</p> -<p class="par">Sissy was reeds naar haar toegekomen, om haar te vragen -waar zij woonde, en of zij morgenavond mocht komen vernemen of er -tijding van hem was.</p> -<p class="par">„Ik twijfel,” antwoordde Rachel, „of -hij vóór overmorgen wel hier kan zijn.”</p> -<p class="par">„Dan zal ik ook overmorgenavond komen,” -zeide Sissy.</p> -<p class="par">Toen Rachel hierin had toegestemd en vertrokken was, -hief mijnheer Gradgrind zijn hoofd op en zeide tot zijne dochter:</p> -<p class="par">„Louisa, kindlief, ik heb nooit, zooveel ik weet, -dien man gezien. Gelooft gij, dat hij er in betrokken is?”</p> -<p class="par">„Ik heb er, meen ik, vroeger wel aan geloofd, -vader, hoewel met veel moeite. Maar nu geloof ik het niet -meer.”</p> -<p class="par">„Dat wil zeggen, dat gij u zelve eens overreed -hebt om het te gelooven, omdat gij wist dat hij verdacht werd. Zijn -voorkomen en manier van doen—zijn die zoo eerlijk?”</p> -<p class="par">„Bijzonder eerlijk.”</p> -<p class="par">„En haar vertrouwen op hem was zoo ongeschokt! Ik -denk bij mij zelven,” zeide mijnheer Gradgrind peinzende, -„zou de werkelijke misdadiger van die beschuldigingen weten? Waar -is hij? Wie is hij?”</p> -<p class="par">Zijn haar was sedert kort begonnen van kleur te -veranderen; en toen hij weder met het hoofd in de hand bleef zitten, -zoo verouderd en vergrijsd, kwam Louisa, met een blik vol vrees en -medelijden, haastig naar hem toe en zette zich dicht naast hem. Bij -toeval ontmoetten hare oogen juist die van Sissy. Het goede meisje werd -rood van schrik, en Louisa legde haar voorvinger op hare lippen.</p> -<p class="par">Toen Sissy den volgenden avond weder thuis kwam en -Louisa berichtte, dat Stephen nog niet gekomen was, deed zij dit -fluisterend. Den avond daarna, toen zij met dezelfde tijding thuis -kwam, en er bijvoegde dat men niet van hem gehoord had, deed zij dit -even zacht en angstig. Van het oogenblik af, dat zij dien blik hadden -gewisseld, noemden zij nooit weder overluid zijn naam, en spraken zij -nooit verder over den diefstal, wanneer mijnheer Gradgrind daarvan -begon melding te maken.</p> -<p class="par">De twee bepaalde dagen verliepen; drie dagen en nachten -verliepen, en Stephen Blackpool kwam niet en liet niets van zich -hooren. Op den vierden dag ging Rachel, wier vertrouwen ongeschokt -bleef, maar die begreep dat haar brief niet terecht was gekomen, naar -het kantoor en liet daar den brief zien, dien zij vroeger van hem had -ontvangen en waarin zijn adres was opgegeven in een fabriekplaatsje, -dat zestig mijlen ver en niet aan den grooten weg lag. Er werden lieden -naar die plaats gezonden, en de geheele stad verwachtte, dat Stephen -den volgenden dag opgebracht zou worden.</p> -<p class="par">Gedurende dien geheelen tijd had de hondsvot mijnheer -Bounderby als zijne schaduw vergezeld en in alles wat hij deed -geholpen. Hij was in eene geweldige spanning, zeer koortsig, beet zijne -nagels tot op het vleesch toe weg, en sprak met eene harde, ratelende -stem en met droge, als het ware verschroeide lippen. Op het uur, dat de -verdachte verwacht werd, was de hondsvot aan het station, en wilde -wedden dat hij zich uit de voeten had gemaakt vóór de -komst van hen, die hem waren gaan zoeken, en dat hij dus niet zou -verschijnen.</p> -<p class="par">De hondsvot had gelijk. De afgezondenen kwamen alleen -terug. Rachel’s brief was verzonden en bezorgd; maar Stephen -Blackpool had zich op hetzelfde uur te zoek gemaakt en niemand wist -iets meer van hem. De eenige twijfel, dien men te <span class= -"ex">Coketown</span> koesterde, was, of Rachel wel te goeder trouw -geschreven had om er op aan te dringen dat hij zou terugkomen, of dat -zij hem had gewaarschuwd de vlucht te nemen. Daaromtrent waren de -gevoelens verdeeld.</p> -<p class="par">Zes dagen, zeven dagen, ver in eene volgende week. De -rampzalige hondsvot vatte moed—een akeligen moed—en begon -brutaal te worden. „<span class="ex">Was</span> de verdachte -kerel de dief? Mooie vraag! Zoo niet, waar was de man dan en waarom -kwam hij niet terug?”</p> -<p class="par">Waar was de man en waarom kwam hij niet terug? In het -holste van den nacht kwam de weerklank van deze zijne woorden, die over -dag de Hemel weet hoe ver weggevlogen waren, in plaats van den man -terug, en hield hem gezelschap tot aan den ochtend. <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e5650" href="#xd21e5650" name= -"xd21e5650">123</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch33" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXIII.</h2> -<h2 class="main">GEVONDEN.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Wederom een dag en nacht, en wederom een dag en -nacht. Geen Stephen Blackpool. Waar was de man en waarom kwam hij niet -terug?</p> -<p class="par">Elken avond ging Sissy naar de woning van Rachel en zat -bij haar in haar klein, net kamertje. Den geheelen dag werkte Rachel, -gelijk zulke lieden moeten werken, welken angst zij ook mogen verduren. -Voor de rookslangen was het onverschillig wie verloren of gevonden -werd, met wien het goed of slecht afliep; de zwaarmoedige olifanten -weken evenmin als de mannen van feiten van hun vasten gang af, wat er -ook mocht gebeuren. Wederom een dag en nacht, en wederom een dag en -nacht. De eentonigheid was onafgebroken. Zelfs het verdwijnen van -Stephen Blackpool viel in de gewone sleur, en werd een even eentonig -wonder als ieder stuk machinerie te <span class= -"ex">Coketown</span>.</p> -<p class="par">„Ik twijfel,” zeide Rachel, „of er -twintig in de geheele stad over zijn, die nu nog eenig vertrouwen op -den lieven, goeden man hebben.”</p> -<p class="par">Zij zeide dit tegen Sissy, terwijl zij in haar kamertje -zaten, alleen door de lantaren op den hoek der straat verlicht. Sissy -was daar gekomen toen het reeds donker was, om naar Rachel’s -terugkomst van haar werk te wachten; en sedert hadden zij aan het -venster gezeten, waar Rachel haar gevonden had, zonder helderder licht -noodig te hebben om hare treurige taak te beschijnen.</p> -<p class="par">„Als het niet zoo genadig beschikt was, dat ik u -had om mede te spreken,” vervolgde Rachel, „zouden er, denk -ik, tijden zijn dat ik niet bij mijn verstand zou zijn gebleven. Maar -ik krijg hoop en kracht door u; en ik geloof, hoewel de schijn tegen -hem mag wezen, dat hij toch nog onschuldig zal blijken.”</p> -<p class="par">„Dat geloof ik ook met al mijn hart,” -antwoordde Sissy. „Ik ben bij mij zelve zoo verzekerd, Rachel, -dat het vertrouwen, dat gij tegen alle bezwaren in blijft koesteren, -niet verkeerd kan wezen, dat ik evenmin aan hem twijfel alsof ik hem -gedurende juist zooveel jaren van beproeving had gekend als gij gedaan -hebt.”</p> -<p class="par">„En ik, lieve,” zeide Rachel met eene beving -in hare stem, „heb door al die jaren heen ondervonden, dat hij, -op zijne stille manier, zoo getrouw was aan al wat eerlijk en goed is, -dat ik, al moest men nooit iets meer van hem hooren, en al moest ik -honderd jaren oud worden, toch met mijn laatsten adem zou kunnen -zeggen: God kent mijn hart, ik heb nooit opgehouden Stephen Blackpool -te vertrouwen.”</p> -<p class="par">„Wij op <span class="ex">Stone Lodge</span>, -Rachel, gelooven allen, dat hij vroeger of later van alle verdenking -zal bevrijd worden.”</p> -<p class="par">„Hoe meer ik weet dat men daar zoo gelooft,” -zeide Rachel, „en hoe vriendelijker ik het vind, dat gij -opzettelijk daar vandaan komt om mij te troosten en gezelschap te -houden, en u bij mij laat zien terwijl ik zelve nog niet vrij van alle -verdenking ben, des te meer spijt het mij, dat ik ooit die woorden van -achterdocht tegen de jonge mevrouw heb gesproken. En -toch....”</p> -<p class="par">„Gij wantrouwt haar toch nu niet meer, -Rachel?”</p> -<p class="par">„Nu gij ons weder bij elkander hebt -gebracht—neen. Maar ik kan het niet altijd uit mijne gedachten -zetten....”</p> -<p class="par">Hare stem daalde tot eene zachte en langzame -alleenspraak, zoodat Sissy, die naast haar zat, met oplettendheid moest -luisteren.</p> -<p class="par">„Ik kan het niet altijd laten den een of ander te -verdenken. Ik kan niet raden wie het is; ik kan niet raden hoe of -waarom; maar ik heb een vermoeden, dat iemand Stephen uit den weg heeft -geholpen. Ik heb een vermoeden, dat hij, door vrijwillig terug te -komen, en zich voor iedereen onschuldig te toonen, iemand anders -beschamen zou, die—om dit te voorkomen—hem opgehouden en -uit den weg geholpen heeft.”</p> -<p class="par">„Dat is eene schrikkelijke gedachte,” zeide -Sissy, verbleekende.</p> -<p class="par">„Ja, het is schrikkelijk, te denken dat hij -vermoord zou zijn.”</p> -<p class="par">Sissy huiverde en werd nog bleeker.</p> -<p class="par">„Als dat mij in het hoofd komt, lieve,” -vervolgde Rachel, „en dat wil het somtijds, hoezeer ik ook mijn -best doe om het er uit te houden, door tot hooge getallen toe te tellen -als ik werk, of stukken op te zeggen, die ik van buiten leerde toen ik -een kind was—dan word ik zoo schrikkelijk gejaagd en ongeduldig, -dat ik, hoe moede ik ook ben, wel mijlen en mijlen ver zou willen -loopen. Ik moet dit te boven komen eer ik naar bed ga. Ik zal met u -naar huis gaan.”</p> -<p class="par">„Hij kan op reis hierheen ziek zijn -geworden,” zeide Sissy, met eene flauwe stem een versleten stukje -hoop aanbiedende; „en in dat geval, zijn er onderweg vele -plaatsen waar hij zich kon ophouden.”</p> -<p class="par">„Maar hij is daar nergens. Men heeft overal naar -hem gezocht, en hij is er niet.”</p> -<p class="par">„’t Is waar,” luidde Sissy’s -onwillige toestemming.</p> -<p class="par">„Hij kon de reis te voet in twee dagen doen; en -als hij niet te voet kon gaan, heb ik hem in den brief, dien hij kreeg, -geld gezonden om te kunnen rijden, uit vrees, dat hij zelf geen geld te -missen zou hebben.”</p> -<p class="par">„Laten wij hopen, dat morgen iets beters zal -aanbrengen, Rachel. Kom mede in de lucht.” <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e5708" href="#xd21e5708" name= -"xd21e5708">124</a>]</span></p> -<p class="par">Hare zachte hand hing Rachel’s doek over hare -glanzig zwarte haren op de gewone manier waarop zij dien droeg, en zij -gingen naar buiten. Daar het een fraaie avond was, stonden hier en daar -troepjes werklieden op de hoeken der straten te drentelen; maar voor de -meesten was het etenstijd, en er waren maar weinig menschen op -straat.</p> -<p class="par">„Ge zijt nu zoo gejaagd niet meer, Rachel, en uwe -hand is koeler.”</p> -<p class="par">„Ik word altijd beter, lieve, als ik maar kan -loopen en wat frissche lucht inademen; maar als ik dat niet kan, word -ik flauw en duizelig.”</p> -<p class="par">„Maar gij moet niet beginnen te bezwijken, Rachel, -want gij zult misschien op een of anderen tijd noodig zijn om Stephen -bij te staan. Morgen is het zaterdag. Als er morgen geen nieuws komt, -laten wij dan zondagochtend eene verre wandeling door het veld doen, -opdat gij kracht verzamelt voor de volgende week. Wilt gij -dat?”</p> -<p class="par">„Ja, lieve.”</p> -<p class="par">Zij waren nu in de straat gekomen waar het huis van -Bounderby stond. Sissy’s weg liep de deur voorbij, en zij waren -niet ver meer daar vandaan. Er was pas een spoortrein aangekomen, die -een aantal rijtuigen in beweging bracht en een aanmerkelijk gewoel door -de stad verspreidde. Verscheidene koetsen ratelden voor en achter de -twee wandelaarsters, toen zij het huis van Bounderby naderden, en juist -toen zij het voorbijgingen, hield eene koets zoo plotseling op, dat zij -onwillekeurig omkeken. Het heldere gaslicht boven de stoep van mijnheer -Bounderby deed haar mevrouw Sparsit herkennen, die in de koets zat en -driftige pogingen aanwendde om het portier te openen. Mevrouw Sparsit -zag beiden op hetzelfde oogenblik en riep ze om te blijven wachten.</p> -<p class="par">„Dat is eene beschikking der -Voorzienigheid,” riep mevrouw Sparsit uit, toen de koetsier haar -uit hare gevangenis had verlost. „Kom er uit, juffrouw,” -vervolgde zij tegen iemand, die nog in de koets zat; „kom er uit, -of wij zullen er u uit laten slepen.”</p> -<p class="par">De persoon, die hierop te voorschijn kwam, was niemand -anders dan de geheimzinnige oude vrouw, en mevrouw Sparsit greep haar -dadelijk bij haar kleed vast.</p> -<p class="par">„Blijft van haar af, allemaal!” riep mevrouw -Sparsit met grooten ijver. „Laat niemand haar aanraken. Zij -behoort mij. Kom binnen, juffrouw,” vervolgde zij daarop, haar -vorig commando omkeerende; „kom binnen, of wij zullen u laten -binnenslepen.”</p> -<p class="par">Het schouwspel van klassieke deftigheid, die eene oude -vrouw bij de keel greep en een huis binnensleepte, zou altijd voor alle -echt Engelsche nieuwsgierigen, gelukkig genoeg om daarvan getuigen te -zijn, eene groote verzoeking zijn geweest om dat huis mede binnen te -dringen en te zien hoe de zaak afliep. Maar nu het merkwaardige van dit -verschijnsel nog vergroot werd door de ruchtbaarheid van den bekenden -diefstal in het kantoor, moest het alle toevallige voorbijgangers met -onweerstaanbare kracht in huis lokken, al had men ook kunnen -verwachten, dat het dak hun op het hoofd zou vallen. Alle toevallig -aanwezige getuigen, die uit de nieuwsgierigsten der buren ten getale -van omtrent vijf en twintig bestonden, sloten zich dus achter den trein -aan, toen mevrouw Sparsit en hare gevangene, door Sissy en Rachel -gevolgd, het huis binnengingen, en de geheele troep drong in een -verwarden drom de eetzaal van mijnheer Bounderby in, terwijl de -achtersten niet draalden met op de stoelen te klimmen, om zoo over de -voorsten te kunnen heenzien.</p> -<p class="par">„Roep mijnheer Bounderby beneden!” riep -mevrouw Sparsit. „Gij, Rachel, weet gij wie dit is?”</p> -<p class="par">„Dit is juffrouw Pegler,” antwoordde -Rachel.</p> -<p class="par">„Dat zou ik ook denken!” riep mevrouw -Sparsit zegevierend uit. „Roep mijnheer Bounderby. Gaat uit den -weg, allemaal.” Hier poogde de oude juffrouw Pegler, die zich -dicht had ingemoffeld en zooveel mogelijk wegkroop, fluisterend en -smeekend iets te zeggen. „Praat mij van niets,”, zeide -mevrouw Sparsit hardop. „Ik heb u onderweg al twintigmaal gezegd, -dat ik u niet loslaat eer ik u aan hem in eigen persoon heb -overgegeven.”</p> -<p class="par">Nu verscheen mijnheer Bounderby, vergezeld door mijnheer -Gradgrind en den hondsvot, met welke twee hij boven had gesproken. -Bounderby’s gezicht gaf meer verbazing dan gastvrijheid te -kennen, toen hij het ongenoodigde gezelschap in zijne eetzaal -ontwaarde.</p> -<p class="par">„Wat is er nu aan de hand, mevrouw Sparsit?” -zeide hij.</p> -<p class="par">„Mijnheer,” zoo begon die brave vrouw hare -opheldering, „ik vertrouw dat ik het geluk heb u iemand voor -oogen te plaatsen, die gij zeer gewenscht hebt te vinden. Geprikkeld -door mijn verlangen om uw gemoed gerust te stellen, mijnheer, en -afgaande op die onvolkomene aanwijzingen van de plaats, waar die -persoon zou kunnen wonen, door dat meisje, Rachel, gegeven, die -gelukkig juist hier is, om te zeggen of zij haar herkent, is het mij -gelukt haar te vinden en hier te brengen—ik behoef niet te zeggen -zeer tegen haar wil. Het is niet zonder moeite geweest dat ik dit -gedaan heb, mijnheer; maar moeite in uw dienst is mij een vermaak, en -honger, dorst en koude een wezenlijk genot.”</p> -<p class="par">Hier bleef mevrouw Sparsit steken; want niet zoodra -kreeg mijnheer Bounderby de oude juffrouw Pegler te zien of zijn -gezicht nam eene tegenstrijdige mengeling van kleuren en uitdrukkingen -aan, waaronder echter verslagenheid de overhand had. <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e5744" href="#xd21e5744" name= -"xd21e5744">125</a>]</span></p> -<p class="par">„Wat heeft dat te beduiden?” was de hoogst -onverwachte vraag, die hij haar gramstorig toebulderde. „Ik vraag -wat dat te beduiden heeft, juffrouw?”</p> -<p class="par">„Mijnheer!” zeide mevrouw Sparsit flauw.</p> -<p class="par">„Waarom houdt gij u op met dingen, die u niet -raken, juffrouw?” viel Bounderby uit. „Hoe durft gij hier -komen en uw bemoeizieken neus in mijne familiezaken steken?”</p> -<p class="par">Deze toespeling op het lichaamsdeel, waaraan zij zooveel -waarde hechtte, overweldigde mevrouw Sparsit geheel en al. Zij zette -zich stijf op een stoel, alsof zij bevroren was; en mijnheer Bounderby -strak aanstarende, liet zij langzaam hare mofjes over elkander krassen, -alsof zij ook bevroren waren.</p> -<p class="par">„Mijn lieve Josiah!” riep juffrouw Pegler -bevend uit. „Mijn beste jongen! Ik kan het niet helpen. Het is -mijne schuld niet, Josiah. Ik heb die juffrouw dikwijls genoeg gezegd, -dat ik wel wist, dat het u niet aangenaam zou zijn wat zij deed, maar -zij wilde er niet van afzien.”</p> -<p class="par">„Waarom hebt gij u laten brengen? Kondt gij hare -muts niet aftrekken, of haar een tand uitslaan, of haar op eene andere -wijze van u afmaken?” zeide Bounderby.</p> -<p class="par">„Maar, mijn jongen, zij dreigde mij, als ik mij te -weer stelde, zou ik door <span class="ex">constables</span> hier -gebracht worden, en het was beter stilletjes te komen dan tumult te -maken in zulk”—hier zag juffrouw Pegler beschroomd en toch -trotsch in het rond—„in zulk een mooi huis als dit is. -Waarlijk, waarlijk, het is mijne schuld niet. Mijn beste, brave, -deftige zoon! Ik heb altijd stil en verscholen geleefd, lieve jongen. -Ik heb geen enkelen keer de conditie gebroken. Ik heb nooit gezegd, dat -ik uwe moeder was. Ik heb u maar in de verte bewonderd; en als ik -somtijds naar de stad ben gekomen, met lange tusschenpoozen, om eens -met verrukking naar u te kijken, heb ik het onbekend gedaan, lieve -jongen, en ben dan stil weer heengegaan.”</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby stapte met de handen in de zakken en -een gezicht vol verdriet en ongeduld langs de lange eettafel op en -neer, terwijl de toeschouwers ieder woord van juffrouw Pegler gretig -opvingen en hunne oogen hoe langer hoe wijder opensperden. Daar -Bounderby nog bleef op en neer stappen toen juffrouw Pegler -geëindigd had, sprak mijnheer Gradgrind de zwaar belasterde vrouw -aldus aan:</p> -<p class="par">„Het verwondert mij, juffrouw,” zeide hij -met strengheid, „dat gij op uwe jaren nog het hart hebt, mijnheer -Bounderby hier uw zoon te komen noemen, nadat gij zoo onnatuurlijk en -onmenschelijk met hem hebt gehandeld.”</p> -<p class="par">„Ik onnatuurlijk!” riep de arme juffrouw -Pegler uit. „Ik onmenschelijk! Voor mijn dierbaren -zoon!”</p> -<p class="par">„Dierbaar!” herhaalde mijnheer Gradgrind. -„Ja, dierbaar, nu hij door eigen arbeid tot fortuin gekomen is, -juffrouw, dat geloof ik wel. Maar toch niet heel dierbaar, toen gij in -zijne kindsheid van hem zijt weggeloopen en hem aan de mishandelingen -eener dronken grootmoeder hebt overgelaten.”</p> -<p class="par">„Ik mijn Josiah verlaten!” riep juffrouw -Pegler uit, hare handen ineenslaande. „Nu, God vergeve u uwe -slechte gedachten, mijnheer, en uw laster tegen de nagedachtenis van -mijne goede moeder, die in mijne armen gestorven is eer Josiah geboren -was. Ik hoop dat gij er berouw van zult hebben, mijnheer, en beter -leeren.”</p> -<p class="par">Zij zeide dit zoo ernstig en op zulk een smartelijken -toon, dat mijnheer Gradgrind, schrikkende van de mogelijkheid, die hij -begon te begrijpen, met eene veel zachtere stem zeide:</p> -<p class="par">„Ontkent gij dan, juffrouw, dat gij uw zoon -in—in de goot hebt laten liggen?”</p> -<p class="par">„Josiah in de goot!” riep juffrouw Pegler -uit. „Wel zeker ontken ik dat, mijnheer. Foei, gij moest u -schamen zoo iets te zeggen. Mijn lieve jongen weet, en hij zal het u -zeggen ook, dat hij wel van nederige ouders, maar toch van ouders is -gekomen, die hem zoo lief hadden als de beste maar konden doen, en wie -het nooit zuur viel zich zelven wat te bekrimpen, om hem zoo heerlijk -te laten schrijven en cijferen leeren; ik heb zijne boeken nog thuis, -waarin gij dat zien kunt. Ja, dat heb ik!” zeide zij met trotsche -verontwaardiging. „En mijn lieve jongen weet, en zal het u ook -wel zeggen, mijnheer, dat, toen zijn lieve vader gestorven was, toen -hij acht jaren oud was, zijne moeder zich ook wel wat kon bekrimpen, -gelijk het haar plicht, haar vermaak en haar trots was te doen, om hem -in de wereld voort te helpen en hem in de leer te bestellen. En een -oppassende jongen was hij, en een goed meester had hij om hem een -handje te helpen, en braaf heeft hij gewerkt om een rijk en gezeten man -te worden. En ik zal u zeggen, mijnheer—want mijn lieve jongen -zal dat niet willen doen—dat, hoewel zijne moeder maar een klein -dorpswinkeltje hield, hij haar toch nooit vergat, maar haar een -pensioen gaf van dertig pond ’s jaars—meer dan ik noodig -heb, want ik houd er nog van over—alleen het beding makende, dat -ik zou blijven waar ik woonde, en niet op hem roemen en hem niet lastig -vallen. En dat heb ik ook nooit gedaan, behalve dat ik eens in het jaar -naar hem kwam kijken, zonder dat hij het ooit geweten heeft. En het is -goed, dat ik moet blijven wonen waar ik woon,” vervolgde de goede -oude vrouw, haar zoon met hartelijken ijver voorsprekende, „want -ik twijfel er niet aan, of ik zou, als ik hier was, maar vele -ongemanierde dingen doen, en ik ben nu weltevreden, en kan mijn -hoogmoed op mijn Josiah voor mij zelve houden en hem lief hebben, -alleen omdat ik hem liefheb. En ik schaam mij voor <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e5780" href="#xd21e5780" name= -"xd21e5780">126</a>]</span>u, mijnheer,” zoo besloot zij, -„over uwe kwaadsprekendheid en ergdenkendheid. Ik ben hier nog -nooit geweest, en heb hier nooit willen wezen, als mijn lieve zoon neen -zeide. En ik zou hier ook nu niet wezen, als ik niet gebracht was. Gij -moest u schamen, ja, dat moest gij, om mij te betichten eene slechte -moeder voor mijn zoon geweest te zijn, terwijl mijn zoon daar staat om -geheel iets anders te zeggen.”</p> -<p class="par">De omstanders op den grond en op de stoelen gaven door -hun gemompel hunne sympathie met juffrouw Pegler te kennen, en mijnheer -Gradgrind gevoelde zich op eene onschuldige manier in een zeer -onaangenamen toestand geplaatst, toen mijnheer Bounderby, die zonder -ophouden op en neer was blijven stappen en met ieder oogenblik rooder -en meer opgezwollen was, op eens pal bleef staan.</p> -<p class="par">„Ik weet niet recht,” zeide hij, „hoe -ik aan de eer van het aanwezige gezelschap kom, maar daarnaar vraag ik -ook niet. Als zij nu voldaan zijn, zullen zij misschien zoo goed wezen -van heen te gaan; en al mochten zij niet voldaan zijn, dan zullen zij -misschien toch zoo goed wezen van heen te gaan. Ik ben niet verplicht -eene voorlezing over mijne familiezaken te houden; dat heb ik niet -aangenomen te doen, en dat zal ik ook niet doen. Zij, die eenige -opheldering over dat gedeelte van het geval verwachten, zullen -teleurgesteld worden—vooral Tom Gradgrind, en dat kan hij niet te -spoedig weten. Wat den diefstal in het kantoor betreft, heeft er ten -aanzien van mijne moeder eene vergissing plaats gehad. Zonder iemands -overgroote gedienstigheid zou dat niet gebeurd zijn, en ik heb altijd -een hekel aan overgroote gedienstigheid. Goedenavond!”</p> -<p class="par">Hoewel mijnheer Bounderby zich aldus van de zaak afhielp -en de deur openhield om het gezelschap uit te laten, had hij toch eene -bluffende schaapachtigheid over zich, die tegelijk zeer jammerlijk en -uiterst belachelijk was. Tentoongesteld in zijn snoevende nederigheid, -als een man die zijne winderige reputatie op logens had gebouwd, en met -zijn pochen de waarheid even ver van zich had weggejaagd alsof hij de -lage eerzucht had gehad (en lager is er niet) om zich een adellijken -stamboom te verdichten, maakte hij eene allerzotste vertooning. Terwijl -hij aan de deur stond om de lieden uit te laten, die hij wist dat het -gebeurde door de geheele stad zouden verspreiden, om het aan de vier -winden prijs te geven, had men geen armzaliger voorbeeld van een -tentoongestelden snoever kunnen zien. Zelfs met de ongelukkige mevrouw -Sparsit, die van het toppunt harer zegepraal in een poel van -verslagenheid was gevallen, was het niet zoo ellendig gesteld als met -dien buitengemeenen man, die zich zelven tot een dommen bedrieger -gemaakt had, Josiah Bounderby van <span class="ex">Coketown</span>.</p> -<p class="par">Rachel en Sissy lieten juffrouw Pegler voor dien nacht -een nachtverblijf bij haar zoon vinden, en wandelden te zamen naar het -hek van <span class="ex">Stone Lodge</span>, waar zij afscheid namen. -Mijnheer Gradgrind kwam haar achterop eer zij nog ver op weg waren, en -sprak met veel belangstelling over Stephen Blackpool, voor wien hij -dacht, dat dit openlijke bewijs, hoe ongegrond de vermoedens tegen -juffrouw Pegler geweest waren, waarschijnlijk gunstige gevolgen zou -hebben.</p> -<p class="par">Wat den hondsvot betreft, onder dit geheele tooneel, -gelijk sedert kort bij alle gelegenheden, was hij dicht bij mijnheer -Bounderby gebleven. Hij scheen te denken, dat hij, zoolang Bounderby -geene ontdekking kon doen zonder dat hij er van wist, in zooverre -veilig was. Hij had nooit zijne zuster bezocht, en haar sedert hare -thuiskomst maar eens gezien, namelijk op dien avond, toen hij, gelijk -verhaald is, insgelijks dicht bij Bounderby bleef.</p> -<p class="par">In het gemoed zijner zuster woonde eene duistere, -vormlooze vrees, waaraan zij nooit woorden gaf, en die haar slechten, -ondankbaren broeder met eene akelige geheimzinnigheid omhulde. Dezelfde -donkere mogelijkheid had zich juist dezen dag in dezelfde vormelooze -gedaante aan Sissy vertoond, toen Rachel er van sprak, dat iemand, die -door Stephen’s terugkomst beschaamd zou worden, hem uit den weg -zou hebben geholpen. Louisa had nooit gezegd, dat zij haar broeder van -eenige medeplichtigheid aan den diefstal verdacht hield; zij en Sissy -hadden in dit opzicht geene uitwisseling van vertrouwen gehad, behalve -dien enkelen blik, toen de niets vermoedende vader zijn grijs hoofd op -zijne hand liet rusten; maar zij hadden elkander verstaan. Deze andere -vrees was zoo geducht, dat zij als eene spookachtige schim boven haar -bleef zweven, zonder dat een van beiden er aan durfde denken dat die -schrikgedaante haar nabij, veel minder dat zij ook nabij de andere -was.</p> -<p class="par">En nog gelukte het den hondsvot zich goed te houden. Als -Stephen Blackpool de dief niet was, moest hij maar voor den dag komen. -Waarom deed hij dat niet?</p> -<p class="par">Nog een nacht. Nog een dag en nacht. Geen Stephen -Blackpool. Waar was de man, en waarom kwam hij niet terug?</p> -</div> -</div> -<div id="ch34" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXIV.</h2> -<h2 class="main">HET STERRENLICHT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Do zondag was een heldere herfstdag, frisch en -koel, toen Sissy en Rachel in den vroegen morgen, bij elkander kwamen -om eene wandeling over het veld te doen. <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e5811" href="#xd21e5811" name="xd21e5811">127</a>]</span></p> -<p class="par">Daar <span class="ex">Coketown</span> stof en asch -strooide, niet alleen op zijn eigen hoofd, maar ook op den geheelen -omtrek—op de manier van die vrome lieden, die voor hunne eigene -zonden boete doen door anderen in zakken te kleeden—waren zij, -die nu en dan naar een teugje zuivere lucht dorstten (hetgeen niet -volstrekt onder de goddelooze ijdelheden des levens behoort), op dien -dag gewoon zich eenige mijlen ver over den spoorweg te laten brengen en -dan hunne wandeling door het veld te beginnen. Sissy en Rachel hielpen -zich op de gebruikelijke manier uit den rook, en werden bij een station -omtrent halverwege tusschen de stad en het buiten van mijnheer -Bounderby afgezet.</p> -<p class="par">Hoewel het groene landschap hier en daar met hoopen -steenkool was bevlekt, was het elders toch groen, en waren er boomen te -zien, en hoorde men leeuweriken zingen (hoewel het zondag was) en waren -er aangename geuren in de lucht, en werd alles overwelfd door eene -heldere blauwe lucht. Aan den eenen kant vertoonde zich <span class= -"ex">Coketown</span> in het verschiet gelijk een zwarte damp; in een -ander verschiet begonnen er heuvelen op te rijzen; in een derde was er -eene flauwe verandering in het licht langs den gezichteinder, waar het -de afgelegene zee bescheen. Onder de voeten der wandelaarsters was het -gras frisch; sierlijke schaduwen van takken speelden flikkerend -daaroverheen; de heggen stonden weelderig; alles was vrede.</p> -<p class="par">De machines boven de monden van <span class="corr" id= -"xd21e5824" title="Bron: mijn schachten">mijnschachten</span>, en de -oude magere paarden, die door hun dagelijkschen arbeid een kring in den -grond hadden getrapt, waren beiden in rust; de raderen hadden voor eene -korte poos opgehouden te draaien; en het groote rad der aarde scheen -zonder de schokken en het gerucht van een anderen tijd om te -wentelen.</p> -<p class="par">Zij wandelden voort, over velden en door beschaduwde -lanen, somtijds over een stuk van een hek stappende, zoo verrot dat het -brak als de voet er tegen aanstiet, somtijds een hoop met gras -begroeide steenen en balken voorbijgaande, die de plaats van een -verlaten werk kenmerkten. Zij volgden paden en sporen, hoe gering zij -ook waren. Kleine hoogten, waarop het gras welig groeide en distels, -netelen en dergelijke planten waren opgeschoten, vermeden zij steeds; -want akelige histories werden in die streek verteld van oude -mijnputten, die onder zulke kenteekenen verborgen waren.</p> -<p class="par">De zon was hoog geklommen, toen zij gingen zitten om te -rusten. Zij hadden in langen tijd geen mensch van nabij of van verre -gezien, en de eenzaamheid bleef nog ongestoord. „Het is hier zoo -stil, Rachel, en het pad schijnt zoo weinig begaan, dat ik geloof dat -wij de eersten zijn, die den geheelen zomer hier zijn -gekomen.”</p> -<p class="par">Toen Sissy dit zeide, viel haar weder een stuk van een -verrot hek in het oog, dat op den grond lag. Zij stond op om er naar te -kijken.</p> -<p class="par">„En toch weet ik het niet,” zeide zij. -„Dit is nog niet heel lang geleden afgebroken. Het hout is nog -versch gesplinterd. En hier zijn ook voetstappen.—O, -Rachel!”</p> -<p class="par">Zij kwam terugloopen en greep haar om den hals. Rachel -was reeds opgesprongen.</p> -<p class="par">„Wat is er?”</p> -<p class="par">„Ik weet het niet. Daar ligt een hoed in het -gras.”</p> -<p class="par">Zij gingen te zamen vooruit, Rachel die van het hoofd -tot de voeten beefde, nam den hoed op. Zij barstte in tranen en -jammerklachten uit. Stephen Blackpool had met zijne eigene hand zijn -naam in den hoed geschreven.</p> -<p class="par">„O, de arme man, de arme man! Men heeft hem van -kant geholpen. Hij ligt hier vermoord.”</p> -<p class="par">„Is er—is er bloed aan?” bracht Sissy -stamelend uit.</p> -<p class="par">Zij waren bang om er naar te zien, maar bezichtigden den -hoed toch en vonden geen spoor van geweld. De hoed had daar eenige -dagen gelegen, want hij was door den regen en den dauw verkleurd en had -een indruk van zijn vorm op het gras gelaten. Zij zagen vreesachtig -rond, zonder zich te bewegen, maar konden niets meer ontdekken.</p> -<p class="par">„Rachel,” fluisterde Sissy, „ik zal -alleen wat verder gaan.”</p> -<p class="par">Zij had hare hand losgelaten en wilde juist een stap -voorwaarts doen, toen Rachel haar met een gil in beide armen greep. -Vóór haar, vlak voor hare voeten, was de afgebrokkelde -kant eener zwarte diepte, door het dichte gras verborgen. Zij deinsden -terug, vielen op de knieën en verborgen beiden haar gezicht aan -elkanders hals.</p> -<p class="par">„O goede God! Hij is daar beneden! Daar -beneden!” In het eerst was dit akelig gegil alles, wat men door -tranen, gebeden, vermaningen, door welke poging ook, van Rachel kon -bekomen. Het was onmogelijk haar tot bedaren te brengen; en het was -toch noodzakelijk dit te doen; het was noodzakelijk haar vast te houden -of zij zou zich in de diepte hebben geworpen.</p> -<p class="par">„Rachel, lieve Rachel, goede Rachel, om ’s -Hemels wil, houd op met dat schrikkelijke geschreeuw! Denk aan Stephen, -denk aan Stephen, denk aan Stephen!”</p> -<p class="par">Door eene ernstige herhaling dezer bede, met al den -angst van zulk een oogenblik ontboezemd, bracht Sissy haar eindelijk -tot stilte, en nu zag de ongelukkige haar aan zonder tranen en met een -gezicht, dat in steen scheen veranderd te zijn.</p> -<p class="par">„Rachel, Stephen kan nog leven. Gij wilt hem -<span class="pagenum">[<a id="xd21e5863" href="#xd21e5863" name= -"xd21e5863">128</a>]</span>toch geen oogenblik langer hulpeloos op den -grond van dien akeligen put laten liggen, als gij hem hulp kunt -bezorgen!”</p> -<p class="par">„Neen, neen, neen!”</p> -<p class="par">„Ga dan om zijnentwil niet hier vandaan. Laat ik -gaan luisteren.”</p> -<p class="par">Zij huiverde om den put te naderen, maar zij kroop er op -handen en knieën naar toe en riep hem zoo hard zij roepen kon. Zij -luisterde, maar geen geluid gaf haar antwoord. Wederom riep en -luisterde zij; nog geen geluid. Zij deed dit twintig-, dertigmaal. Zij -nam eene kluit aarde van den afgebrokkelden grond, waar hij gestruikeld -was, en wierp dien in de opening. Zij kon niets hooren vallen.</p> -<p class="par">Het ruime uitzicht, waarvan de stilte weinige minuten -geleden zoo bekoorlijk was, vervulde haar moedig hart bijna met -wanhoop, toen zij opstond, overal rondkeek en geene hulp zag.</p> -<p class="par">„Rachel, wij moeten geen oogenblik verliezen. Wij -moeten in verschillende richtingen hulp gaan zoeken. Neem gij den weg -dien wij gekomen zijn; ik zal langs dit pad verder gaan. Zeg iedereen, -wien gij ontmoet, wat er gebeurd is. Denk aan Stephen, denk aan -Stephen!”</p> -<p class="par">Zij zag aan Rachel’s gezicht, dat zij haar nu kon -vertrouwen. Nadat zij eene poos was blijven staan om haar na te zien, -terwijl zij haastig voortstapte en al voortstappende hare handen wrong, -keerde zij zich om en begon zelve haar tocht om hulp te zoeken. Bij de -heg bleef zij even staan en bond haar doek daaraan vast, om de plek te -herkennen; toen wierp zij haar hoed op zijde en liep gelijk zij nog -nooit had geloopen.</p> -<p class="par">Loop, Sissy, loop, in ’s Hemels naam! Sta niet -stil om adem te halen! Loop, loop voort! Zich zelve aansporende, door -zulk een biddend roepen in hare gedachten te houden, liep zij van veld -tot veld, en van laan tot laan, en van plek tot plek, gelijk zij nog -nooit geloopen had, tot zij bij een afdakje aan een machinengebouw -kwam, waar twee mannen in de schaduw lagen te slapen.</p> -<p class="par">Hen eerst te wekken, en daarna te zeggen, overspannen en -ademloos als zij was, wat haar daar gebracht had, had vrij wat -moeielijkheden in; maar niet zoodra begrepen zij haar, of zij waren -even vol ijver als zij. Een van die mannen lag in den doffen slaap der -dronkenschap, maar toen zijn makker hem toeschreeuwde, dat er iemand in -de Oude Helschacht was gevallen, snelde hij heen naar een plas vuil -water, dompelde zijn hoofd daarin en kwam nuchter terug.</p> -<p class="par">Met deze twee mannen liep zij naar een ander, een halve -mijl verder, en met dezen weder naar een ander, terwijl de eerste twee -elders heen liepen. Toen werd er een paard gevonden, en kreeg zij een -ander man, om op leven of dood naar den spoorweg te rijden, en zond zij -eene boodschap aan Louisa, die zij opschreef en hem medegaf. Tegen dien -tijd was er een geheel dorp op de been; en windassen, touwen, staken, -emmers, kaarsen, lantarens en alle benoodigdheden werden snel -bijeengehaald om naar de Oude Helschacht gebracht te worden.</p> -<p class="par">Het scheen nu uren geleden sedert zij den verlorene -verlaten had in het graf, waar hij levend begraven lag. Zij kon niet -langer van hem vandaan blijven—het was alsof zij hem aan zijn lot -overliet—en zij haastte zich terug, vergezeld door een zestal -arbeiders, waaronder de dronken man, die door het nieuws nuchter was -geworden en die de knapste en ijverigste van allen was. Toen zij aan de -Oude Helschacht kwamen, vonden zij die zoo eenzaam als zij haar gelaten -had. De arbeiders riepen en luisterden, gelijk zij gedaan had, en -bezichtigden den rand van den afgrond, en beredeneerden hoe het gebeurd -was, en gingen toen zitten wachten, tot de gereedschappen, die zij -noodig hadden, gebracht werden.</p> -<p class="par">Elk geluid van insekten in de lucht, elk geritsel der -bladeren, elk gefluister onder die mannen deed Sissy beven, want dan -dacht zij eene stem te vernemen uit den put. Maar de wind woei ledig -daarover heen, en geen geluid kwam naar omhoog, en zij zaten te wachten -en te wachten. Nadat dit eenigen tijd had geduurd, begonnen er enkele -menschen te komen, die van het ongeluk hadden gehoord, en weldra begon -men ook de wezenlijke hulp van gereedschappen aan te brengen. Onder dat -alles kwam Rachel terug, en in haar gezelschap was een chirurgijn, die -wijn en eenige medicijnen medebracht. Doch de verwachting onder de -aanwezigen, dat de man nog levend zou gevonden worden, was waarlijk al -zeer gering.</p> -<p class="par">Dewijl er nu menschen genoeg bijeen waren om het werk te -belemmeren, plaatste de nuchter geworden man zich aan het hoofd der -anderen, of werd met algemeene bewilliging daaraan geplaatst, en maakte -een grooten kring om de Oude Helschacht en stelde eenigen aan om die -ruimte vrij te houden. Behalve de vrijwilligers, die voor het werk -werden aangenomen, mochten in het eerst alleen Rachel en Sissy binnen -den kring komen; maar later op den dag, toen de boodschap van Sissy een -expressetrein van <span class="ex">Coketown</span> had doen afrijden, -kwamen mijnheer Gradgrind en Louisa, en mijnheer Bounderby en de -hondsvot insgelijks daarbinnen.</p> -<p class="par">De zon was vier uren lager gedaald dan toen Sissy en -Rachel zich het eerst op het gras neerzetten, voordat men van palen en -touwen een toestel had vervaardigd, waarmede twee mannen veilig konden -afdalen. Men had bezwaren gehad om dit werktuig samen te stellen, zoo -eenvoudig als het was; men had bevonden, dat het aan sommige -benoodigdheden ontbrak, en <span class="pagenum">[<a id="xd21e5895" -href="#xd21e5895" name="xd21e5895">129</a>]</span>boodschappen hadden -heen en weder moeten gaan. Het was vijf ure in den namiddag van een -helderen zondag in den herfst, voordat er eene <span class="corr" id= -"xd21e5897" title="Bron: brandeude">brandende</span> kaars werd -afgelaten om de lucht te beproeven, terwijl drie of vier grove -gezichten zich bij elkander drongen om het licht na te zien, en de -mannen aan het windas het touw lieten schieten. De kaars werd flauw -brandende weder opgehaald en toen wierp men wat water in de diepte. -Daarna werd de emmer aangehaakt; en de nuchter geworden man en een -ander stapten met licht daarin, en gaven het woord: <span class="corr" -id="xd21e5900" title="Niet in bron">„</span>Laat -zakken!”</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e5904width"><img src="images/p129.jpg" alt= -"IN DEN AVOND VAN DENZELFDEN DAG ZAT LOUISA, GELIJK IN VROEGERE DAGEN...... IN HET VUUR TE STAREN. (Blz. 142)." -width="564" height="720"> -<p class="figureHead">IN DEN AVOND VAN DENZELFDEN DAG ZAT <span class= -"corr" id="xd21e5907" title="Bron: LOUISE">LOUISA</span>, GELIJK IN -VROEGERE DAGEN...... IN HET VUUR TE STAREN. (Blz. 142).</p> -</div> -<p class="par"></p> -<p class="par">Terwijl het touw, stijf gespannen, afdaalde, en het -windas kraakte, was er onder die honderd of tweehonderd mannen en -vrouwen niemand, wiens adem ging gelijk die gewoon was te gaan. Het -sein werd gegeven, en het windas stond stil, terwijl men nog touw -genoeg overhad. Schijnbaar zulk een lange tijd verliep er, terwijl de -mannen aan het windas ledig stonden, dat sommige vrouwen begonnen te -gillen dat er een nieuw ongeluk gebeurd was. Maar de chirurgijn, die -zijn horloge in de hand hield, zeide, dat er nog geen vijf minuten -verloopen waren, en vermaande haar op barschen toon zich stil te -houden. Hij had nauwelijks uitgesproken, toen het windas weder in -beweging <span class="pagenum">[<a id="xd21e5913" href="#xd21e5913" -name="xd21e5913">130</a>]</span>gebracht en het touw opgehaald werd. -Geoefende oogen zagen, dat het niet zoo zwaar ging alsof beide -werklieden werden opgeheschen, en dat er maar één -terugkwam.</p> -<p class="par">Het touw kwam strak gespannen naar boven; ring op ring -wond zich om het windas; en aller oogen waren op den put gevestigd. De -nuchter geworden man werd opgehaald en sprong vlug op het gras. Er was -een algemeene kreet van „Levend of dood?” en daarop volgde -eene diepe stilte.</p> -<p class="par">Toen hij „levend!” zeide, ging er een groot -gejuich op, en velen kwamen de tranen in de oogen.</p> -<p class="par">„Maar hij is heel erg bezeerd,” voegde hij -er bij, zoodra hij zich weder kon doen hooren. „Waar is de -dokter? Hij is zoo erg bezeerd, mijnheer, dat ik niet weet hoe wij hem -zullen ophalen.”</p> -<p class="par">Allen hielden te zamen raad en zagen den chirurgijn -bekommerd aan, toen hij eenige vragen deed en na het hooren der -antwoorden zijn hoofd schudde. De zon ging nu onder, en het roode licht -in de avondlucht bescheen alle gezichten, zoodat men hen in al hunne -angstige spanning kon onderscheiden.</p> -<p class="par">Het beraad eindigde daarmede, dat de lieden naar het -windas terugkeerden en de mijnwerker nogmaals afdaalde, thans wat wijn -en eenige andere kleinigheden medenemende. Toen kwam de andere man naar -boven. Ondertusschen hadden eenige lieden, op last van den chirurgijn, -eene horde gehaald, waarop anderen van hunne opperkleederen, met los -stroo bedekt, een dik bed maakten, terwijl hij zelf eenige verbanden en -windsels van omslagdoeken en zakdoeken vervaardigde. Toen deze gereed -waren, werden zij den mijnwerker, die het laatst was bovengekomen, over -den arm gehangen, met onderrichtingen hoe ze te gebruiken; en terwijl -hij daar stond, in het schijnsel van het licht, dat hij droeg, met -zijne forsche ledige hand op een der palen leunende, en nu in den put -neerziende, dan in het rond naar de menschen kijkende, was hij vooral -niet de minst in het oog loopende gedaante van dit tooneel. Het was nu -donker geworden en er werden flambouwen aangestoken.</p> -<p class="par">Uit het weinige, dat deze man tot de naaste omstanders -zeide en dat spoedig door den geheelen kring verspreid werd, bleek het, -dat de verlorene op een hoop aarde was gevallen, die den put half -verstopt had, en dat zijn verdere val gebroken was door eenige aan de -kanten uitstekende aardkluiten. Hij lag op den rug, met den eenen arm -samengevouwen onder zich, en had zich, naar hij zelf geloofde, sedert -zijn val nauwelijks bewogen, behalve dat hij zijne vrije hand naar zijn -zijzak had gebracht, waarin hij zich herinnerde wat brood en vleesch te -hebben (waarvan hij een weinig had gebruikt), en ook met die hand nu en -dan wat water had opgeschept. Hij was terstond van zijn werk gekomen, -zoodra er om hem geschreven was, en had de geheele reis te voet gedaan; -en hij was na den donker op weg naar het buiten van mijnheer Bounderby, -toen hij in den put viel. Hij was op dien gevaarlijken tijd deze -gevaarlijke streek doorgegaan, omdat hij, in het gevoel zijner onschuld -aan hetgeen hem te last werd gelegd, niet rusten kon, of hij moest den -naasten weg komen om zich te rechtvaardigen. De Oude Helschacht, zeide -de mijnwerker, met een vloek op dien moorddadigen put, was tot het -laatste toe haar slechten naam waardig gebleven; want hoewel Stephen nu -nog spreken kon. geloofde hij toch dat hij het niet lang meer zou -maken.</p> -<p class="par">Toen alles gereed was, verdween de man weder in de -diepte, nog onder het afdalen de laatste haastige aanwijzingen van den -chirurgijn en zijne makkers aannemende. Het touw werd gevierd gelijk te -voren, het sein werd weder gegeven, en het windas stond stil. Niemand -trok er nu de hand van af. Ieder wachtte met vastgeklemde vuist en -reeds naar het werk gebogen lichaam om weder op te winden. Eindelijk -werd het sein gegeven, en de geheele kring van omstanders boog zich -voorover.</p> -<p class="par">Want nu kwam het touw, ten uiterste gespannen, naar het -scheen, naar boven; het werk ging zwaar, en het windas piepte en -kraakte. Het was bijna onuitstaanbaar naar het touw te zien en te -denken, dat het zou kunnen breken. Maar ring op ring werd veilig om het -windas gewonden, en de kettingen kwamen te voorschijn, en eindelijk de -emmer met de twee mijnwerkers, die zich aan de kanten -vasthielden—een gezicht om het hart te beklemmen en het hoofd te -doen duizelen—en tusschen hen in, behoedzaam vastgehouden en -vastgebonden, de gedaante van een mensch—bijna verbrijzeld.</p> -<p class="par">Een zacht gemompel van medelijden liep door de menigte -heen, en de vrouwen schreiden hardop, toen deze gedaante, bijna zonder -vorm, zeer langzaam uit den ijzeren verlosser werd getild en op het bed -van stroo nedergelegd. In het eerst ging niemand dan de chirurgijn er -dicht bij. Hij deed wat hij kon om het lichaam in gemakkelijker houding -te schikken, maar het beste, wat hij doen kon, was het te bedekken. -Toen hij dit met eene zachte hand gedaan had, riep hij Rachel en Sissy. -En toen zag men het bleeke, uitgeteerde, geduldige gezicht naar den -hemel opzien, terwijl de gekneusde rechterhand bloot op het dek van -kleederen lag, als wachtende om door eene andere hand gevat te -worden.</p> -<p class="par">Zij gaven hem te drinken, bevochtigden zijn gezicht met -water, en dienden hem eenige droppels van een opwekkend middel met wijn -<span class="pagenum">[<a id="xd21e5936" href="#xd21e5936" name= -"xd21e5936">131</a>]</span>toe. Hoewel hij geheel roerloos naar de -lucht lag te staren, glimlachte hij en zeide: „Rachel!”</p> -<p class="par">Zij knielde bij hem op het gras en boog zich over hem -heen, tot hare oogen tusschen de zijne en de lucht waren, want hij kon -ze zelfs niet verdraaien om naar haar te zien.</p> -<p class="par">„Rachel, melieve!”</p> -<p class="par">Zij nam zijne hand. Hij glimlachte wederom en zeide: -„Laat ze niet los.”</p> -<p class="par">„Hebt ge veel pijn, lieve Stephen?”</p> -<p class="par">„Die heb ik gehad, maar nu niet meer. Ik heb -schrikkelijk erg en lang pijn gehad, lieve—maar het is nu over. -Och, Rachel, ’t is alles een warboel! Van het begin tot het einde -een warboel!”</p> -<p class="par">Eene schim van zijn vroeger uitzicht scheen voorbij te -zweven toen hij dit zeide.</p> -<p class="par">„Ik ben in den put gevallen, lieve, die, gelijk -oude lieden nog heugt, honderden en honderden menschenlevens gekost -heeft—vaders, zonen en broeders, dierbaar aan duizenden en -duizenden, en die ze voor honger en gebrek bewaarden. Ik ben in den put -gevallen, die met zijn vuurdamp wreeder dan een oorlog geweest is. Ik -heb er van gelezen in de petitie van de lieden, die in de putten -werken, gelijk iedereen ze lezen kan, waarin zij de wettenmakers om -Christus’ wil bidden om te maken dat hun werk hen toch niet -vermoorden zal, maar hen te sparen voor de vrouwen en kinderen, die zij -even liefhebben als voorname lieden de hunne hebben. Toen die put -bewerkt werd, bracht hij buiten noodzaak vele menschen om het leven, en -nu hij verlaten is, doet hij dat nog. Zie hoe wij altijd buiten -noodzaak sterven, op de eene of de andere manier—altijd in een -warboel.”</p> -<p class="par">Hij zeide dit met eene flauwe stem, zonder eenige -gramschap tegen iemand—alleen als eene waarheid.</p> -<p class="par">„Uw zusje, Rachel—gij hebt haar niet -vergeten. Het is niet denkelijk, dat gij haar nu vergeten zult, nu ik -zoo dicht bij haar ben. Gij weet—dat arme, geduldige, lieve -kind—hoe gij voor haar gewerkt hebt, toen zij den geheelen dag op -haar stoeltje voor het venster zat, en hoe zij stierf, jong en -mismaakt, ondermijnd door die ongezonde lucht, die er niet behoefde te -zijn, en de ellendige woningen, die de werklieden hebben. Een warboel! -Alles een warboel!”</p> -<p class="par">Louisa naderde hem, maar hij kon haar niet zien, daar -zijn gezicht naar de donkere nachtlucht omhoog gekeerd was.</p> -<p class="par">„Als alle dingen, die ons aangaan, lieve, niet zoo -in de war lagen, had ik niet hier behoeven te komen. Als wij onder ons -zelven niet in een warboel zaten, zouden mijne eigene makkers mij niet -zoo verkeerd beoordeeld hebben. Als mijnheer Bounderby mij ooit recht -gekend had—als hij mij ooit eenigszins gekend had—zou hij -zich niet boos op mij gemaakt hebben. Dan zou hij mij niet verdacht -hebben. Maar zie daar omhoog, Rachel! Zie daar boven!”</p> -<p class="par">Zijne oogen volgende, zag zij, dat hij naar eene ster -tuurde.</p> -<p class="par">„Die heeft mij beschenen,” zeide hij -eerbiedig, „in mijne pijn en mijn nood daar beneden. Zij heeft in -mijn gemoed geschenen. Ik heb naar haar opgezien en aan u gedacht, -Rachel, tot de warboel in mijn geest is opgeruimd, meer dan een -weinigje, hoop ik. Als sommigen gedwaald hebben door mij niet beter te -verstaan, heb ik ook gedwaald door hen niet beter te verstaan. Toen ik -uw brief kreeg, geloofde ik terstond, dat wat de jonge mevrouw tegen -mij gezegd en gedaan had, eenerlei was, en dat er een goddeloos komplot -tusschen hen bestond. Toen ik viel, was ik kwaad op haar, en haastte ik -mij voort, om zoo onbillijk voor haar te zijn als anderen voor mij -geweest waren. Maar in ons oordeel, evenals in ons doen, moeten wij -dragen en verdragen. In mijne pijn en mijn nood daarheen -opziende—terwijl zij mij bescheen—heb ik alles duidelijker -ingezien, en heb het tot mijn stervend gebed gemaakt, dat de geheele -wereld dichter tot elkander mocht komen en elkander beter mocht leeren -verstaan, dan toen ik zwakke man er nog in was.”</p> -<p class="par">Toen Louisa hoorde wat hij zeide, boog zij zich over hem -heen, aan den kant tegenover Rachel, zoodat hij haar kon zien.</p> -<p class="par">„Gij hebt het gehoord?” zeide hij na eene -korte poos van stilte. „Ik heb u niet vergeten, -mevrouw.”</p> -<p class="par">„Ja, Stephen, ik heb u gehoord, en uw gebed is het -mijne.”</p> -<p class="par">„Gij hebt een vader. Wilt gij een paar woorden van -mij aan hem overbrengen?”</p> -<p class="par">„Hij is hier,” zeide Louisa met angst. -„Zal ik hem bij u brengen?”</p> -<p class="par">„Als het u belieft.”</p> -<p class="par">Louisa kwam met haar vader terug. Hand in hand zagen -beiden neer op het ernstige gelaat des lijders.</p> -<p class="par">„Mijnheer, gij zult mij zuiveren en mijn naam -weder goed maken bij alle menschen. Dit laat ik aan u over.”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind ontstelde en vroeg hoe.</p> -<p class="par">„Mijnheer,” was het antwoord, „uw zoon -zal u zeggen hoe. Vraag het hem. Ik beschuldig niemand; ik zeg er niets -bij, geen enkel woord. Ik heb uw zoon op zekeren avond gezien en -gesproken. Ik vraag niet meer dan dit: zuiver gij mij van de -beschuldiging—en ik vertrouw, dat gij het doen zult.”</p> -<p class="par">Daar de dragers nu gereed waren om hem op te nemen en de -chirurgijn verlangde, dat hij zoo spoedig mogelijk vervoerd werd, -plaatsten zij, die flambouwen of lantarens hadden, zich voor de -draagbaar. Eer die werd opgenomen, en terwijl men schikkingen maakte -hoe men gaan zou, zeide hij tot Rachel, terwijl hij naar de ster omhoog -zag: <span class="pagenum">[<a id="xd21e5988" href="#xd21e5988" name= -"xd21e5988">132</a>]</span></p> -<p class="par">„Dikwijls, als ik bij mij zelven kwam en haar mij -zag beschijnen in mijn nood, dacht ik dat zij de ster was, die den weg -wees naar het huis van onzen Zaligmaker. Ik denk haast, dat het -dezelfde ster moet wezen.”</p> -<p class="par">Zij namen hem nu op en hij verheugde zich dat men hem -wegdroeg in de richting welke die ster scheen aan te wijzen.</p> -<p class="par">„Rachel, bemind meisje! Laat mijne hand niet los. -Dezen avond mogen wij wel samen gaan, lieve!”</p> -<p class="par">„Ik zal uwe hand vasthouden en naast u blijven, -Stephen, den geheelen weg.”</p> -<p class="par">„God zegene u! Wil iemand zoo goed zijn om mijn -gezicht toe te dekken?”</p> -<p class="par">Zij droegen hem zeer behoedzaam de velden door en de -lanen langs, door de uitgestrekte vlakte; en Rachel hield steeds die -hand in de hare. Zeer weinige gefluisterde woorden stoorden de treurige -stilte. Spoedig was het een lijkstoet. De ster had hem gewezen waar den -God der armen te vinden; en door nederigheid, droefheid en -vergevensgezindheid was hij ingegaan tot de rust van zijn -Verlosser<span class="corr" id="xd21e6002" title="Bron: -">.</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch35" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXV.</h2> -<h2 class="main">DE HONDSVOT-JACHT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Eer nog de kring, die zich om de Oude Helschacht -gevormd had, gebroken werd, was een dergenen, die binnen dezen kring -waren toegelaten, verdwenen. Bounderby en Tom, die zijn patroon thans -als zijne schaduw vergezelde, hadden niet bij Louisa gestaan, terwijl -zij haar vader bij den arm vasthield, maar op een afstand ver van de -anderen. Toen mijnheer Gradgrind naar den lijder werd geroepen, sloop -Sissy, oplettend op al wat er gebeurde, achter Tom—wiens gezicht, -waarop een angstig afgrijzen geteekend stond, een belangwekkend -schouwspel zou geweest zijn, indien men oogen had gehad voor eenig -ander schouwspel behalve dat eene—en fluisterde hem iets in het -oor. Zonder zijn hoofd om te draaien, sprak <span class="corr" id= -"xd21e6012" title="Bron: bij">hij</span> eenige oogenblikken met haar -en verdween toen. Aldus was de hondsvot reeds buiten den kring, eer -deze zich begon te verspreiden.</p> -<p class="par">Toen de vader thuis kwam, zond hij eene boodschap naar -Bounderby, om te verzoeken, dat zijn zoon terstond bij hem zou komen. -Het antwoord was, dat Bounderby, daar hij Tom in het gedrang gemist en -sedert niet weder gezien had, gemeend had dat hij zich op <span class= -"ex">Stone Lodge</span> bevond.</p> -<p class="par">„Ik geloof, vader,” zeide Louisa, „dat -hij van avond niet weder in de stad zal komen.”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind keerde zich om en sprak geen woord -meer.</p> -<p class="par">Des morgens ging hij zelf naar het kantoor, zoodra dit -open was, en toen hij de plaats van zijn zoon ledig zag (hij had eerst -haast den moed niet om binnen te kijken) ging hij de straat langs -terug, om Bounderby op zijn weg daarheen te ontmoeten, en gaf dezen te -kennen, dat hij het om redenen, die hij spoedig zou openbaren, maar -dringend verzocht hem nu niet af te vragen, noodig had geacht zijn zoon -voor korten tijd elders te plaatsen; en dat hij voorts belast was met -de verplichting om de nagedachtenis van Stephen Blackpool te zuiveren -en den dief bekend te maken. Mijnheer Bounderby, geheel verstomd, -bleef, nadat zijn schoonvader hem verlaten had, stokstijf op de straat -staan, zwellende als eene reusachtige zeepbel, maar lang zoo fraai -niet.</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind ging naar huis, sloot zich in zijne -kamer op en bleef daar den geheelen dag. Toen Sissy en Louisa aan zijne -deur klopten, zeide hij, zonder die te openen: „Nu niet, lieve -kinderen, van avond.” Toen zij des avonds terugkwamen, zeide hij: -„Ik ben er nog niet toe in staat—morgen.” Hij at den -geheelen dag niets, en liet, toen het donker werd, geen licht komen; en -zij hoorden hem tot laat in den nacht heen en weder stappen.</p> -<p class="par">In den ochtend kwam hij echter op het gewone uur aan het -ontbijt en zette zich aan de tafel op zijne gewone plaats. Hij zag er -verouderd en vervallen uit, en was geheel terneergebogen; en toch zag -men het hem aan, dat hij een wijzer en beter man was, dan in de dagen -toen hij in dit leven niets anders noodig had dan feiten. Eer hij de -kamer verliet, bepaalde hij een tijd dat zij bij hem zouden komen; en -zoo ging hij heen, met het grijze hoofd op de borst gezonken.</p> -<p class="par">„Lieve vader,” zeide Louisa, toen zij bij -hem waren gekomen, „gij hebt nog drie jonge kinderen over. Zij -zullen anders worden, en <span class="ex">ik</span> zal met ’s -Hemels hulp ook nog anders worden.”</p> -<p class="par">Zij reikte Sissy hare hand toe, alsof zij toonen wilde, -dat zij daarbij ook op hare hulp rekende.</p> -<p class="par">„Uw rampzalige broeder!” zeide mijnheer -Gradgrind. „Denkt gij, dat hij den diefstal reeds voorhad toen -hij met u naar dat huis ging?”</p> -<p class="par">„Ik vrees van ja, vader. Ik weet, dat hij zeer om -geld verlegen was en veel verteerd had.”</p> -<p class="par">„En daar die arme man de stad zou verlaten, kwam -het in zijne booze gedachten op, om de verdenking op hem te doen -vallen?”</p> -<p class="par">„Ik geloof, dat het hem moet ingevallen zijn -terwijl hij daar zat, vader; want ik had hem gevraagd om met mij -daarheen te gaan. Dat bezoek was geen verzinsel van hem.”</p> -<p class="par">„Hij had ook een gesprek met dien armen man. Nam -hij hem ter zijde?”</p> -<p class="par">„Hij nam hem buiten de kamer. Ik vroeg -<span class="pagenum">[<a id="xd21e6050" href="#xd21e6050" name= -"xd21e6050">133</a>]</span>hem naderhand waarom hij dat gedaan had, en -hij gaf eene aannemelijke reden op; maar sedert gisteravond, vader, en -als ik mij nu de omstandigheden herinner, vrees ik, dat ik mij maar al -te goed kan verbeelden wat er tusschen hen is omgegaan.”</p> -<p class="par">„Laat mij eens hooren,” zeide haar vader, -„of uwe gedachten uw schuldigen broeder in hetzelfde ongunstige -licht plaatsen als de mijne.”</p> -<p class="par">„Ik vrees, vader,” antwoordde Louisa -aarzelend, „dat hij Stephen Blackpool iets moet hebben wijs -gemaakt, misschien in mijn naam iets beloofd, of in zijn eigen -naam—dat den man bewoog om zonder eenig kwaad opzet en ter goeder -trouw, te doen wat hij voorheen nog nooit gedaan had, en die twee of -drie avonden, voordat hij de stad verliet, voor het kantoor te blijven -heen en weer dwalen.”</p> -<p class="par">„Maar al te duidelijk!” zeide haar vader. -„Maar al te duidelijk!”</p> -<p class="par">Hij hield zijne hand voor zijn gezicht en zweeg eene -poos. Zich toen herstellende, zeide hij:</p> -<p class="par">„En hoe is hij nu te vinden? Hoe is hij uit de -handen van het gerecht te houden? Hoe zullen wij hem vinden, in de -weinige uren, die ik met mogelijkheid kan laten verloopen eer ik de -waarheid openbaar maak, en hoe zullen wij tegelijk zorgen, dat niemand -anders hem vindt? Met geene tienduizend pond zou dat te doen -zijn.”</p> -<p class="par">„Sissy heeft het reeds gedaan, vader.”</p> -<p class="par">Hij sloeg de oogen op naar de plek waar zij stond, als -ware zij de goede fee in zijn huis, en zeide op een toon van weemoedige -teederheid en dankbaarheid: „Altijd zijt gij het, mijn -kind!”</p> -<p class="par">„Wij waren er al vroeger dan gisteren voor -bevreesd,” zeide Sissy, met een blik naar Louisa; „en toen -ik u gisteravond bij de draagbaar zag komen en hoorde wat er gezegd -werd (want ik bleef steeds dicht bij Rachel), ging ik naar hem toe, -terwijl niemand het zag, en zeide: „Kijk niet naar mij om. Zie -met wien uw vader spreekt. Neem terstond de vlucht, om zijn en uw eigen -wil.” Hij stond al te beven eer ik hem dit toefluisterde, en toen -schrikte en beefde hij nog meer, en zeide: „Waar kan ik naar toe -gaan? Ik heb maar heel weinig geld, en ik weet niet wie mij zal -verbergen.” Toen dacht ik aan het paardenspel, waar mijn vader in -geweest is. Ik heb niet vergeten waar mijnheer Sleary in dezen tijd van -het jaar heen gaat, en ik las pas voor kort van hem in eene courant. Ik -zeide hem dus, spoedig daarheen te gaan, zijn naam te zeggen, en -mijnheer Sleary te vragen om hem te verbergen totdat ik kwam. „Ik -zal nog vóór den ochtend bij hem zijn,” zeide hij; -en ik zag hem tusschen de menschen heensluipen.”</p> -<p class="par">„De Hemel zij gedankt!” riep zijn vader uit. -„Hij kan dan nog het land uitgeholpen worden.”</p> -<p class="par">Dit was te meer waarschijnlijk, omdat de stad, waarheen -Sissy hem verwezen had, binnen de drie uren reizens van <span class= -"ex">Liverpool</span> was gelegen, van waar hij met allen spoed naar -ieder gedeelte der wereld kon worden overgebracht. Maar dewijl men nu -voorzichtig moest wezen in het houden van gemeenschap met -hem—want met ieder uur steeg het gevaar, dat hij verdacht zou -worden, en niemand kon weten of Bounderby zelf niet, in zijn bluffenden -ijver voor het algemeene welzijn, eene Romeinsche rol zou willen -spelen—werd er afgesproken, dat Sissy en Louisa zich langs een -omweg alleen naar de bedoelde plaats zouden begeven, en dat de -ongelukkige vader, eene geheel tegenovergestelde richting inslaande, -zich langs een nog grooter omweg bij haar <span class="corr" id= -"xd21e6076" title="Bron: zoo">zou</span> komen voegen. Verder werd er -bepaald, dat mijnheer Gradgrind zich niet zelf aan Sleary zou -vertoonen, uit vrees dat zijne oogmerken verkeerd begrepen zouden -worden, of dat de tijding zijner komst zijn zoon opnieuw de vlucht zou -doen nemen; maar dat het openen der onderhandeling aan Sissy en Louisa -zou worden overgelaten, en dat deze den rampzalige, die de oorzaak van -zooveel ellende en schande was, zouden onderrichten, dat zijn vader in -de nabijheid was en met welk oogmerk zij gekomen waren. Toen deze -beschikkingen wel overwogen en door alle drie ten volle begrepen waren, -was het ook tijd om een begin met de uitvoering te gaan maken. Vroeg in -den namiddag ging mijnheer Gradgrind van zijn huis af recht het land -door naar een spoorwegstation, van waar hij verder zou reizen; en in -den avond begaven de twee anderen zich naar een geheel anderen kant op -weg, bemoedigd door de gedachte, dat zij geen gezicht gezien hadden, -hetwelk haar bekend was.</p> -<p class="par">Zij reisden den geheelen nacht door, behalve wanneer zij -voor zeker oneffen getal minuten op tusschenstations aan zijwegen -werden gelaten, die boven aan eene eindelooze trap of beneden in een -diepte waren gelegen—het eenige verschil tusschen die -stations;—en vroeg in den morgen werden zij afgezet op een stuk -drasland, een paar mijlen van de stad, die zij zochten. Van deze -akelige plek werden zij verlost door een ruwen ouden postiljon, die -toevallig vroeg op was, en met een paard en sjees aankwam; en zoo -werden zij de stad binnengesmokkeld door al de achterstraatjes waar -varkens woonden; een toegang die, hoewel niet zeer prachtig of -welriekend, toch de gewone weg van een tusschenstation naar een -landstadje is.</p> -<p class="par">Het eerste, wat zij bij het inkomen der stad zagen, was -het geraamte van Sleary<span class="corr" id="xd21e6083" title= -"Bron: ’’">’</span>s paardenspel. De troep was naar -eene andere stad, meer dan twintig mijlen ver, vertrokken, en had daar -den vorigen avond reeds gespeeld. <span class="pagenum">[<a id= -"xd21e6086" href="#xd21e6086" name="xd21e6086">134</a>]</span>Het -middel van gemeenschap tusschen de twee plaatsen bestond in een -heuvelachtigen grindweg, en het bereizen van dien weg ging zeer -langzaam. Schoon zij maar een haastig ontbijt gebruikten en geene rust -namen (welke zij onder zulke beangstigende omstandigheden toch -vruchteloos zouden gezocht hebben), was het middag eer zij de biljetten -van Sleary’s paardenspel op schuttingen en schuren aangeplakt -vonden, en één uur voordat zij op de markt -stilhielden.</p> -<p class="par">Eene groote ochtend-voorstelling der kunstrijders, die -op dat uur zou beginnen, werd juist toen zij den eersten voetstap op de -straatsteenen deden, door den stadsomroeper aangekondigd. Sissy gaf den -raad, ten einde in de stad geene aandacht te trekken, om naar de deur -van het spel te gaan en plaatsen te nemen. Indien Sleary daar zat om -geld aan te nemen, zou hij haar zeker herkennen en met voorzichtigheid -te werk gaan. Als hij daar niet was, zou hij haar zeker in het spel -zien; en wetende, wat hij met den vluchteling gedaan had, zou hij ook -dan met voorzichtigheid handelen.</p> -<p class="par">Zij begaven zich dus met angstig kloppende harten naar -de nog welbekende tent. De vlag was er, en de gothieke nis was er; maar -mijnheer Sleary was er niet. De jongeheer Kidderminster, die eigenlijk -al te veel van den stal had overgenomen om door de welwillendste -lichtgeloovigheid nog langer voor Cupido te worden aangezien, had zich -naar de onweerstaanbare macht der omstandigheden (waaronder ook zijn -baard) gevoegd, en als een man, die zich overal bruikbaar wist te -maken, had hij bij deze gelegenheid het beheer over de -schatkist—en ook nog eene trom bij de hand, waaraan hij zijne -ledige oogenblikken en zijne overtollige kracht kon besteden. Door de -nauwlettendheid, waarmede mijnheer Kidderminster, als hij deze -betrekking waarnam, op de valsche munt toezag, die men hem somtijds in -de handen wilde stoppen, had hij voor niets anders oogen dan voor het -geld; aldus ging Sissy hem onopgemerkt voorbij en kwamen zij -binnen.</p> -<p class="par">De keizer van <span class="ex">Japan</span>, op een oud -en mak wit paard, met zwarte vlekken beschilderd, rondrijdende, liet -vijf waschkommen tegelijk door de lucht draaien,—de geliefkoosde -uitspanning van dien monarch. Sissy, schoon welbekend met zijn -vorstelijk geslacht, had geene persoonlijke kennis aan den -tegenwoordigen keizer, en zijne regeering bleef ongestoord. Miss -Josephine Sleary, die haar vermaarden Tiroler Bloemendans zou -uitvoeren, werd daarop door een nieuwen <span class="ex">clown</span> -aangekondigd (die met schertsende geestigheid Bloemkooldans zeide) en -door mijnheer Sleary binnengeleid.</p> -<p class="par">Nog pas één slag had mijnheer Sleary met -zijne lange zweep naar den <span class="ex">clown</span> gedaan, en pas -had de <span class="ex">clown</span> gezegd: „Als ge dat weer -doet, zal ik je het paard naar den kop smijten!” toen Sissy door -vader en dochter beiden herkend werd. Beiden bleven echter met de -grootste zelfbeheersching in hunne rol; en behalve in het eerste -oogenblik, was er in het beweeglijke oog van mijnheer Sleary niet meer -uitdrukking te bespeuren dan in het daarop volgende. De voorstelling -kwam Sissy en Louisa wel wat lang voor, inzonderheid toen zij gestaakt -werd om den <span class="ex">clown</span> gelegenheid te geven aan -mijnheer Sleary (die ieder gezegde op den bedaardst mogelijken toon met -een: „Ei zoo, mijnheer!” beantwoordde, en gestadig het -publiek in het oog hield) eene vertelling te doen van tweebeen, die op -driebeen naar eenbeen zat te kijken, toen vierbeen aankwam en eenbeen -pakte, en tweebeen opstond en driebeen opnam en hem naar vierbeen -gooide, die met eenbeen weg liep. Want hoewel deze geestige allegorie -betrekking had op een slager, een driestal, een hond en een schapebout, -kostte dit verhaal wel wat veel tijd voor hun ongeduld. Eindelijk -echter maakte de blonde Josephine onder een algemeen gejuich haar -compliment; en de <span class="ex">clown</span>, alleen in de manege -gebleven, had zich juist in de handen gewreven en gezegd: „Nu is -het mijne beurt!” toen Sissy op haar schouder werd getikt en -gewenkt om buiten te komen.</p> -<p class="par">Zij nam Louisa mede; en zij werden door mijnheer Sleary -ontvangen in een zeer klein afzonderlijk vertrekje met een vloer van -gras, wanden van zeildoek, en eene hellende zoldering, waarop een -gedeelte van het publiek zijne goedkeuring stampte alsof het er -doorheen zou komen.</p> -<p class="par">„Cecilia!” zeide mijnheer Sleary, die een -glas brandewijn met water bij de hand had, „het doet mij goed, -dat ik u zie. Gij zijt altijd een lieveling van ons geweest, en gij -hebt ons sedert dien ouden tijd eer aangedaan, dat geloof ik zeker. Gij -moet onze lieden zien, liefje, eer wij over zaken spreken, of het zal -hun het hart breken, vooral de vrouwen. Daar is Josephine, die is nu -met E. W. B. Childers getrouwd, en zij heeft een kleinen jongen, die -pas drie jaar oud is, maar toch op elken hit blijft zitten dien men -maar bij hem brengen kan. Hij heet het Kleine Wonder van Academische -Rijkunst, en als gij bij Astley niet van dien jongen hoort, zult ge te -<span class="ex">Parijs</span> van hem hooren. En gij zult -Kidderminster nog wel kennen, die men dacht dat een oogje op u had? -Wel, hij is ook getrouwd. Hij heeft eene weduwe genomen, oud genoeg om -zijne moeder te zijn. Zij was op de stijve koord, maar nu kan ze niets -meer, omdat ze te dik is. Zij hebben twee kinderen, en dus zijn wij -goed voorzien van toovergodinnetjes en kleine wichtjes. Als ge onze -Kinderen in het Bosch eens kondt zien, met hun vader en moeder, die -allebei te paard sterven—hun oom, die ze als voogd onder zijne -<span class="pagenum">[<a id="xd21e6122" href="#xd21e6122" name= -"xd21e6122">135</a>]</span>bescherming neemt, ook te paard—zij -zelven, die braambessen gaan zoeken, ook te paard—en de -roodborstjes, die hen met bladeren komen bedekken, ook te -paard—dan zoudt ge zeggen, dat het ding zoo compleet was als ge -ooit iets gezien had. Gij herinnert u Emma Gordon nog wel, liefje, die -haast zoo goed als eene moeder voor u was? Natuurlijk doet gij het, dat -behoef ik niet te vragen. Wel, Emma heeft haar man verloren. Hij deed -een zwaren val van een olifant in eene soort van pagode als de Sultan -van <span class="ex">Indië</span>, en dat is hij nooit te boven -gekomen; zij is toen voor de tweede maal getrouwd—zij heeft een -kaaskooper gekregen, die van de voorste bank af zin in haar -kreeg—en die nu opzichter is van een werkhuis en fortuin -maakt.”</p> -<p class="par">Deze verschillende veranderingen verhaalde Sleary, die -nu zeer kortademig was, met groote hartelijkheid en eene verwonderlijke -soort van naïveteit, als men bedacht welk een veteraan in het -brandewijn-drinken hij was. Naderhand bracht hij Josephine en E. W. B. -Childers binnen (wiens wangen bij daglicht al vrij diepe plooien -hadden) en ook het Kleine Wonder van Academische Rijkunst, kortom den -geheelen troep. Vreemd zagen de vrouwen er in Louisa’s oogen uit, -zoo wit en rood van kleur, zoo karig gekleed en zoo gul met het -vertoonen harer beenen; maar het was iets streelends te zien, hoe zij -elkander om Sissy verdrongen, en zeer natuurlijk dat Sissy zich niet -van tranen kon onthouden.</p> -<p class="par">„Komaan! Nu heeft Cecilia al de kinderen gezoend, -en al de vrouwen omhelsd, en al de mannen de hand gegeven; maakt nu -allen dat ge wegkomt, en laat de muziek beginnen voor de tweede -afdeeling,” zeide Sleary.</p> -<p class="par">Zoodra de anderen weg waren, vervolgde hij zacht: -„Nu, Cecilia, ik vraag naar geen geheim, maar ik geloof, dat ik -deze dame toch voor de jongejuffrouw van den jonker mag -houden?”</p> -<p class="par">„Dit is zijne zuster. Ja.”</p> -<p class="par">„En de dochter van den anderen? Dat is wat ik -meen. Ik hoop, dat ik u wél zie, juffrouw. En ik hoop, dat de -jonker ook wel is?”</p> -<p class="par">„Mijn vader zal spoedig hier zijn,” -antwoordde Louisa, zeer verlangend om ter zake te komen. „Is mijn -broeder veilig?”</p> -<p class="par">„Gezond en frisch,” antwoordde hij. -„Ik wilde u eens even naar de manege laten kijken, hier door de -reet. Cecilia, gij kent het kunstje; zoek maar een kijkgaatje voor u -zelf.”</p> -<p class="par">Beiden tuurden door eene reet in de planken.</p> -<p class="par">„Dat is Jack de Reuzendooder—een comisch -kinderstukje,” zeide Sleary.</p> -<p class="par">„Dat is een huisje voor Jack, om in te kruipen, en -dat is mijn <span class="ex">clown</span> met een potdeksel en een -spit, als de knecht van Jack; en daar is kleine Jack zelf in eene -prachtige wapenrusting; en daar zijn twee comische zwarte knechts, -tweemaal zoo groot als het huisje, om er bij te staan en het binnen te -brengen en weer weg te dragen; en de reus (van mandewerk, die mij veel -geld gekost heeft) is er nog niet. Ziet gij ze allemaal?”</p> -<p class="par">„Ja,” zeiden beiden.</p> -<p class="par">„Kijk nu nog eens,” hervatte Sleary, -„en kijk goed. Ziet gij ze allemaal? Heel goed! Nu, -juffrouw,” hij zette een bank voor haar om op te zitten, -„ik heb mijne begrippen, en de jonker uw vader heeft de zijne. Ik -behoef niet te weten wat uw broeder heeft uitgevoerd; het is beter -zelfs, dat ik het niet weet. Al wat ik zeg is: de jonker heeft Cecilia -bijgestaan, en ik sta den jonker bij. Uw broeder is een van die zwarte -knechts.”</p> -<p class="par">Louisa liet een uitroep hooren, half van schrik, half -van blijdschap.</p> -<p class="par">„Zoo is het,” zeide Sleary, „en zelfs -nu gij het weet, zoudt ge hem niet kunnen aanwijzen. Laat de jonker -maar komen. Ik zal uw broeder na de voorstelling hier houden. Ik zal -hem zich niet laten verkleeden of de verf afwasschen. Laat de jonker -dan na de voorstelling hier komen, of kom zelf hier; gij zult uw -broeder hier vinden en de geheele tent hebben om hem te spreken. Gij -moet er u niet aan storen hoe hij er uitziet, als hij maar goed -verscholen is.”</p> -<p class="par">Louisa bedankte mijnheer Sleary met een verruimd hart, -en hield hem toen niet langer op. Zij gaf haar groet aan haar broeder, -met oogen vol tranen, en ging toen met Sissy heen tot later in den -namiddag.</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind kwam een uur later aan. Ook hij had -niemand ontmoet die hij kende, en hoopte nu zeker, dat hij zijn -geschandvlekten zoon, met hulp van Sleary, in den nacht naar -<span class="ex">Liverpool</span> zou kunnen krijgen. Daar geen van -drieën hem kon vergezellen, zonder aanleiding te geven dat hij, -hoezeer ook vermomd, ontdekt werd, schreef hij een brief aan een -correspondent, wien hij vertrouwen kon, waarin hij verzocht om den -brenger, wat het ook kosten mocht, naar <span class="ex">Noord</span>- -of <span class="ex">Zuid-Amerika</span>, of eenig ander afgelegen -werelddeel te zenden, waarheen hij maar op de spoedigste en -heimelijkste manier kon verzonden worden. Nadat dit gedaan was, gingen -zij rondwandelen om te wachten dat het paardenspel geheel ledig was; -namelijk tot niet alleen de toeschouwers, maar ook de rijders en de -paarden het ontruimd hadden. Eindelijk zag hij Sleary een stoel buiten -brengen en bij de zijdeur gaan zitten rooken, als een teeken dat zij -konden naderen.</p> -<p class="par">„Uw dienaar, jonker,” was zijn voorzichtige -groet toen zij binnengingen. „Als ge mij noodig hebt, zult ge mij -hier vinden. Gij moet er u niet aan storen dat uw zoon eene comische -livrei draagt.” <span class="pagenum">[<a id="xd21e6174" href= -"#xd21e6174" name="xd21e6174">136</a>]</span></p> -<p class="par">Zij gingen alle drie naar binnen; en mijnheer Gradgrind -zette zich neerslachtig neer op het bankje van den <span class= -"ex">clown</span> in het midden der manege. Op een der achterste -banken, veraf in het schemerende licht van die vreemde plaats, zat de -ellendige hondsvot, ook nu nog stug en wrevelig, wien hij het verdriet -had zijn zoon te moeten noemen.</p> -<p class="par">Daar zat hij, in een allerzotsten rok, naar dien van een -kerkeknecht in groot kostuum gelijkende, met onbeschrijfelijk -overdrevene panden en opslagen; met een vervaarlijk vest, korte broek, -schoenen met gespen en een razenden steekhoed; met niets dat hem paste, -en alles van grove stof, door de motten afgeknaagd en vol gaten; met -strepen over zijn zwart gezicht, waar angst en warmte het vettige -mengsel, waarmede het besmeerd was, had doen smelten. Iets zoo akeligs, -verfoeielijks, belachelijks en schandelijks, als de hondsvot in zijne -comische livrei, had mijnheer Gradgrind nooit mogelijk kunnen achten, -indien hij het niet als een tastbaar feit voor zich had gezien. En een -van zijne model-kinderen was zoover gekomen!</p> -<p class="par">In het eerst wilde de hondsvot niet naderbij komen, maar -bleef hardnekkig daar omhoog zitten. Eindelijk toegevende, indien zulk -een wrevelig gehoorzamen toegeven kon genoemd worden, aan de -vriendelijke beden van Sissy—want Louisa wilde hij niet zien of -hooren—kwam hij bank voor bank naar beneden, tot hij aan den -uitersten rand der manege in het mulle zand stond, zoo ver mogelijk van -de plek waar zijn vader zat.</p> -<p class="par">„Hoe is het er mee toegegaan?” vroeg zijn -vader.</p> -<p class="par">„Waarmee toegegaan?” antwoordde de zoon met -norsche neerslachtigheid.</p> -<p class="par">„Met dien diefstal,” zeide de vader, bij dat -woord zijn stem verheffende.</p> -<p class="par">„Ik opende de kist zelf in den avond en liet haar -op eene reet staan toen ik heenging. Ik had den sleutel, die gevonden -is, lang te voren laten maken. Ik liet hem dien ochtend daar vallen, om -te doen denken, dat hij er voor gebruikt was. Ik nam het geld niet op -eens. Ik hield mij elken avond alsof ik mijn overschot wegsloot, maar -deed het niet. Nu weet gij alles.”</p> -<p class="par">„Als een donderslag mij getroffen had,” -zeide de vader, „zou het mij minder ontzet hebben dan -dit.”</p> -<p class="par">„Ik zie niet in waarom,” bromde de zoon. -„Zooveel menschen worden in vertrouwde betrekkingen gebruikt; en -zooveel van de zooveel zullen oneerlijk zijn. Ik heb er u honderdmaal -van hooren praten, dat dit een regel was. Hoe kan ik tegen regels aan? -Gij hebt anderen met zulke dingen getroost, vader. Troost u zelven -nu.”</p> -<p class="par">De vader verborg zijn gezicht in zijne handen, en de -zoon stond in zijn schandelijk hansworstenpak op een strootje te -bijten: zijne handen, waarvan het zwart aan den binnenkant half -afgewreven was, geleken naar de handen van een aap. De avond naderde -snel; en van tijd tot tijd keerde hij het wit zijner oogen met -rusteloos ongeduld naar zijn vader. Die oogen waren het eenige van zijn -gezicht, dat leven of uitdrukking vertoonde, zoo dik was de verf daarop -gesmeerd.</p> -<p class="par">„Gij moet naar <span class="ex">Liverpool</span> -worden geholpen en het land uitgezonden.”</p> -<p class="par">„Dat zal wel moeten. Ik kan toch ergens anders -niet ongelukkiger zijn dan ik hier geweest ben zoolang mij -heugt,” jankte de hondsvot. „Dat is één -geluk.”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind ging naar de deur en kwam met Sleary -terug, aan wien hij de vraag voorstelde, hoe dat jammerlijke voorwerp -uit den weg te helpen?</p> -<p class="par">„Wel, daarover heb ik al gedacht, jonker. Er is -niet veel tijd te verliezen, maar gij moet toch ja of neen zeggen. Het -is over de twintig mijlen naar den spoorweg. Over een half uur rijdt er -een diligence, die de passagiers op den posttrein moet brengen. Die -trein rijdt rechtdoor naar <span class= -"ex">Liverpool</span>.”</p> -<p class="par">„Maar zie hem eens aan,” zuchtte mijnheer -Gradgrind. „Hoe...”</p> -<p class="par">„Ik meen niet dat hij met de comische livrei moet -gaan,” zeide Sleary. „Zeg het maar, en ik zal hem binnen -vijf minuten uit onze garderobe tot een <span class="ex">joskin</span> -maken.”</p> -<p class="par">„Ik begrijp u niet,” zeide mijnheer -Gradgrind hierop.</p> -<p class="par">„Een <span class="ex">joskin</span>—een -karreman. Neem spoedig uw besluit, jonker. Er moet nog bier gehaald -worden. Ik heb nooit iets gevonden zoo goed als bier, om een -geschilderden moor schoon te wasschen.”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind gaf snel zijne toestemming; Sleary -haalde even snel een linnen kiel, een vilten hoed en andere -benoodigdheden uit eene kist; de hondsvot ging achter een scherm en -verwisselde snel van kleederen; en Sleary haalde bier en wiesch hem -snel weder blank.</p> -<p class="par">„Komaan,” zeide Sleary, „ga nu maar -mee naar de diligence, en spring achterop. Ik zal u brengen, en zij -zullen denken dat gij een van mijn volk zijt. Zeg uwe familie nu -vaarwel, en maak wat voort!” En daarmede was hij kiesch genoeg om -zich te verwijderen.</p> -<p class="par">„Hier is uw brief,” zeide mijnheer -Gradgrind. „Alle noodige middelen zullen u verschaft worden. -Vergoed door berouw en een beter gedrag het kwaad dat gij bedreven hebt -en de schrikkelijke gevolgen waartoe het geleid heeft. Geef mij de -hand, mijn arme jongen, en moge God u vergeven gelijk ik -doe.”</p> -<p class="par">De schuldige werd door deze woorden en hun <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e6236" href="#xd21e6236" name= -"xd21e6236">137</a>]</span>hartroerenden toon tot eenige lafhartige -tranen bewogen. Maar toen Louisa hare armen opende, stiet hij haar -opnieuw terug.</p> -<p class="par">„Gij niet. Ik wil niets met u te maken -hebben.”</p> -<p class="par">„O, Tom, Tom, moet het zoo tusschen ons eindigen, -na al mijne liefde?”</p> -<p class="par">„Na al uwe liefde?” herhaalde hij met -onverzettelijke hardnekkigheid. „Mooie liefde! Ouden Bounderby -los te laten, en mijn besten vriend, mijnheer Harthouse, van de hand te -zenden, en naar huis te loopen, juist op den tijd dat ik in het -grootste gevaar was. Mooie liefde! Alles uit te babbelen, ook dat wij -te zamen daarnaar toe waren geweest, toen gij zaagt, dat ik hoe langer -hoe meer in het net geraakte. Mooie liefde! Gij hebt mij zoo goed als -overgeleverd. Gij hebt nooit om mij gegeven.”</p> -<p class="par">„Maak wat voort!” riep Sleary bij de -deur.</p> -<p class="par">Allen gingen verward naar buiten. Louisa zeide -schreiende, dat zij hem vergaf en hem nog liefhad, en dat het hem eens -spijten zou, dat hij haar zoo verlaten had, en dan blij zou zijn te -kunnen denken, dat dit hare laatste woorden waren; toen er iemand hen -tegenkwam. Mijnheer Gradgrind en Sissy, die beiden voor hen uit waren, -terwijl zijne zuster hem nog bij den arm hield, bleven staan en -deinsden terug.</p> -<p class="par">Want daar was Bitzer, geheel buiten adem, zijne dunne -lippen opengesperd, zijne dunne neusgaten uitgezet, zijne witgehaarde -oogleden trillende, zijn kleurloos gezicht nog kleurloozer dan ooit, -alsof hij zich wit-gloeiend had geloopen, terwijl anderen zich -rood-gloeiend loopen. Daar stond hij te hijgen, alsof hij nooit had -stilgestaan sedert dien avond toen hij vroeger eens tegen hen was -aangeloopen.</p> -<p class="par">„Het spijt mij dat ik verhindering in uw plan moet -brengen,” zeide Bitzer, zijn hoofd schuddende, „maar ik kan -mij toch door geene paardrijders laten foppen. Ik moet den jongenheer -Tom hebben; en geene paardrijders zullen hem weghelpen. Hier is hij in -dien linnen kiel, en ik moet hem hebben.”</p> -<p class="par">Hij greep hem bij den kraag en nam hem aldus in -bezit.</p> -</div> -</div> -<div id="ch36" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXVI.</h2> -<h2 class="main">PHILOSOPHISCH.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Zij gingen terug in de tent, en Sleary sloot de -deur om indringers buiten te houden. Bitzer, die den van schrik -verstijfden misdadiger nog bij den kraag hield, stond in de manege zijn -ouden patroon in de schemering met knippende oogen aan te gluren.</p> -<p class="par">„Bitzer,” zeide mijnheer Gradgrind, geheel -verslagen en met jammerlijke onderdanigheid voor den kantoorknecht, -„hebt gij een hart?”</p> -<p class="par">„De bloedsomloop, mijnheer,” antwoordde -Bitzer, glimlachende over het zonderlinge dier vraag, „zou zonder -hart niet kunnen voortgaan. Niemand, mijnheer, die bekend is met de -feiten aangaande den omloop van het bloed, welke Harvey heeft ontdekt, -kan twijfelen of ik een hart heb.”</p> -<p class="par">„Is het toegankelijk,” riep mijnheer -Gradgrind uit, „voor den invloed van het medelijden?”</p> -<p class="par">„Het is toegankelijk voor de rede, -mijnheer,” antwoordde de uitmuntende jonkman, „en voor -niets anders.”</p> -<p class="par">Zij stonden elkander aan te zien, mijnheer Gradgrind met -een gezicht zoo wit als dat van zijn vervolger.</p> -<p class="par">„Welke reden kunt gij hebben om de vlucht van -dezen rampzaligen jonkman te verhinderen,” zeide hij, „en -zijn ongelukkigen vader nog ongelukkiger te maken? Zie zijne zuster -hier. Heb medelijden met ons!”</p> -<p class="par">„Mijnheer,” antwoordde Bitzer op een droog -redeneerenden toon, „daar gij mij vraagt, welke reden ik heb om -den jongenheer Tom naar <span class="ex">Coketown</span> terug te -brengen, is het niet meer dan redelijk, dat ik u die laat weten. Ik heb -den jongenheer Tom van den beginne af van dien diefstal verdacht. Ik -had hem al vóór dien tijd in het oog gehouden, want ik -kende zijne manieren. Ik heb mijne waarnemingen voor mij zelven -gehouden, maar ik heb ze toch gedaan; en ik heb nu overvloedige -bewijzen tegen hem, behalve zijn wegloopen en behalve zijne eigene -bekentenis, die ik juist bijtijds heb kunnen beluisteren. Ik heb het -genoegen gehad van gisterochtend op uw huis te passen en u hierheen te -volgen. Ik zal den jongenheer Tom nu naar <span class= -"ex">Coketown</span> terugbrengen, ten einde hem aan mijnheer Bounderby -over te leveren; en ik twijfel niet, mijnheer, of mijnheer Bounderby -zal mij dan tot de plaats van jongenheer Tom bevorderen; en ik verlang -zijne plaats te hebben, mijnheer, omdat zij mij meer inkomen zal geven -en mij dus voordeelig zal zijn.”</p> -<p class="par">„Indien het alleen eene quaestie van eigenbelang -bij u is,” begon mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">„Ik verzoek u verschooning, dat ik u in de rede -val, mijnheer,” liet Bitzer hierop volgen; „maar gij weet -zeker wel, dat het geheele maatschappelijke systeem eene quaestie van -eigenbelang is. Iemands eigenbelang is datgene, waarop men altijd moet -neerkomen. Dat is het eenige, waardoor men vat op hem heeft. Zoo zijn -de menschen. Ik ben in dien catechismus onderwezen toen ik nog heel -jong was, mijnheer, gelijk gij wel weet.”</p> -<p class="par">„Welke som gelds,” zeide mijnheer Gradgrind, -„wilt gij tegen uwe verwachte bevordering stellen?”</p> -<p class="par">„Ik dank u wel, mijnheer,” antwoordde -Bitzer, „dat gij hiervan spreekt; maar ik wil er <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e6291" href="#xd21e6291" name= -"xd21e6291">138</a>]</span>geheel geene som tegen stellen. Wel wetende, -dat uw helder hoofd deze keus zou voorstellen, heb ik bij mij zelven de -berekening gemaakt; en ik vind, dat over eene misdaad te accordeeren, -zelfs voor eene zeer hooge som, niet zoo veilig en goed voor mij zou -zijn als mijne verbeterde vooruitzichten aan het kantoor.”</p> -<p class="par">„Bitzer,” zeide mijnheer Gradgrind, zijne -handen uitstrekkende, alsof hij wilde zeggen: zie, hoe ellendig ik ben! -„Bitzer, ik heb nog maar ééne kans over om u te -vermurwen. Gij zijt vele jaren op mijne school geweest. Indien de -herinnering aan de zorg, die daar aan u besteed is, u eenigermate kan -bewegen om uw tegenwoordig belang achter te stellen en mijn zoon los te -laten, bid en smeek ik u om die herinnering voor hem te laten -spreken.”</p> -<p class="par">„Ik verwonder mij waarlijk, mijnheer,” -antwoordde de leerling op een stijven redeneertrant, „dat gij -zulk eene onhoudbare positie aanneemt. Mijn schoolgaan werd betaald; -het was een koop of accoord; en toen ik heenging, was het accoord -uit.”</p> -<p class="par">Het was een grondregel der Gradgrindsche philosophie, -dat alles betaald moest worden. Niemand mocht ooit om de eene of andere -reden iemand iets geven of eenige hulp bewijzen, zonder dat er voor -betaald werd. Dankbaarheid moest afgeschaft worden, en alle deugden, -die daaruit voortsproten, behoorden niet te bestaan. Elke duim lengte -van het geheele aanzijn des menschdoms, van de geboorte tot aan den -dood, moest een koop over eene toonbank zijn. En indien wij -zóó niet in den hemel kwamen, dan wist men daar niets van -de staathuishoudkunde, en hadden wij daar niets te maken.</p> -<p class="par">„Ik ontken niet, dat mijn schoolgaan goedkoop -was,” vervolgde Bitzer. „Maar dat doet aan de zaak niet af, -mijnheer. Ik werd op de goedkoopste markt gevormd en moet mij zelven op -de duurste verkoopen.”</p> -<p class="par">Hij werd hier een weinig gehinderd door het schreien van -Louisa en Sissy.</p> -<p class="par">„Och, doe dat niet,” zeide hij; „het -baat tot niets; het verveelt iemand maar. Gij schijnt te denken, dat ik -vijandschap tegen den jongenheer Tom voed; maar dat is in ’t -geheel het geval niet. Ik ga hem maar, om de gegronde redenen die ik -vermeld heb, naar <span class="ex">Coketown</span> terugbrengen. Als -hij tegenstand mocht bieden, zou ik roepen: Houd den dief! Maar hij zal -geen tegenstand bieden; daar kunt gij op aan.”</p> -<p class="par">Mijnheer Sleary had met open mond naar deze wijsheid -staan luisteren, zoo aandachtig, dat zijn rollend oog even onbeweeglijk -vast in zijn hoofd stond als het strakke; nu echter trad hij -voorwaarts.</p> -<p class="par">„Jonker,” zeide hij, „gij weet heel -wel, en uwe dochter weet ook heel wel (beter nog dan gij, omdat ik het -haar gezegd heb), dat ik niet wist wat uw zoon gedaan had, en dat ik -het niet wilde weten—ik zeide dat het beter was van neen, hoewel -ik toen dacht, dat het maar een beetje rinkelrooien was. Maar nu die -jonkman heeft bekend gemaakt dat het een diefstal in een kantoor is -geweest, nu is het eene ernstige zaak, eene veel te ernstige zaak voor -mij om te accordeeren, zooals die jonkman het heel mooi gezegd heeft. -Bijgevolg, jonker, moet gij het niet kwalijk nemen als ik den kant van -dien jonkman kies, en zeg dat hij gelijk heeft en dat er niet aan te -doen is. Maar ik zal u zeggen wat ik doen wil, jonker; ik zal uw zoon -en dezen jonkman zelf naar den spoorweg rijden, en zoo maken dat hier -geen schandaal komt. Meer kan ik niet beloven, maar dat wil ik voor u -doen.”</p> -<p class="par">Louisa hief nieuwe jammerklachten aan en mijnheer -Gradgrind verzonk nog dieper in zijn leed bij deze afvalligheid van hun -laatsten vriend. Maar Sissy zag hem oplettend aan, en haar hart -verstond hem niet verkeerd. Toen zij allen weder naar buiten gingen, -begunstigde hij haar met een lonkje uit zijn beweeglijk oog, dat haar -duidelijk verzocht wat achter te blijven, en toen hij de deur sloot, -zeide hij met groote opgewondenheid:</p> -<p class="par">„De jonker heeft u bijgestaan<span class="corr" -id="xd21e6317" title="Bron: .">,</span> Cecilia, en ik zal den jonker -bijstaan. Bovendien, die knaap is een verduivelde schelm, en hij -behoort aan dien gemeenen blaaskaak, dien mijn volkje eens haast uit -het venster had gesmeten. Het zal een donkere avond zijn. Ik heb een -paard, dat alles geleerd heeft behalve spreken; ik heb een hit, die -vijftien mijlen in het uur loopt, als Childers hem rijdt; en ik heb een -hond, die iemand vier en twintig uren lang op de plek kan vasthouden. -Maak dat gij een woordje met den jongen jonker spreekt. Zeg hem, als -hij ziet dat ons paard begint te dansen, dat hij dan niet bang moet -wezen voor omslaan, maar uitkijken of er geen sjees met een hit -aankomt. Zeg hem, als hij die sjees dichtbij ziet, dat hij dan moet -afspringen, en hij zal er mee wegrijden als de wind. Als mijn hond dien -jonkman een voet laat verzetten, geef ik hem verlof om te gaan. En als -mijn paard een duimbreed verder komt dan de plek waar het begint te -dansen, al duurde het tot morgenochtend, dan ken ik het niet. Nu -voortgemaakt!”</p> -<p class="par">Er werd zoo goed voortgemaakt, dat binnen tien minuten -Childers, die op zijne pantoffels over de markt kuierde, wist wat hij -te doen had, en Sleary’s equipage gereed was. Het was een fraai -gezicht, den hond blaffend om het rijtuig te zien springen, terwijl -Sleary hem met zijn eenig daartoe bruikbaar oog onderrichtte, dat -Bitzer het voorwerp zijner bijzondere oplettendheid moest wezen. Kort -na het vallen van den donker stapten de drie in en reden voort, terwijl -de geleerde hond (een geducht beest) Bitzer reeds met zijne oogen -vasthield en dicht bij het wiel aan zijn kant bleef, om voor hem -<span class="pagenum">[<a id="xd21e6322" href="#xd21e6322" name= -"xd21e6322">139</a>]</span>gereed te zijn indien hij de minste -geneigdheid toonde om af te stappen.</p> -<p class="par">De andere drie bleven in de herberg den geheelen nacht -in angstige spanning opzitten. Tegen acht uur in den ochtend kwamen -Sleary en de hond de kamer in, beiden zeer vroolijk.</p> -<p class="par">„Alles klaar, jonker,” zeide Sleary. -„Uw zoon kan nu al aan boord van een schip wezen. Childers heeft -hem gisteravond meegenomen, anderhalf uur nadat wij hier vandaan reden. -Het paard danste de polka tot het dood af was (het zou gewalst hebben, -als het niet ingespannen was geweest) en toen gaf ik het sein en ging -het gerust slapen. Toen die verduivelde bleeke schelm zeide, dat hij te -voet verder wilde gaan, hing de hond in eens aan zijne das met alle -vier de pooten in de lucht, trok hem neer en rolde hem om en om. Hij -kwam dus maar weer in het wagentje, en daar bleef hij zitten, tot ik -van morgen half zeven het paard liet omkeeren.”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind overstelpte hem natuurlijk met -dankbetuigingen, en sprak ook met zooveel kieschheid als hem maar -mogelijk was van eene ruime belooning in geld.</p> -<p class="par">„Ik zelf heb geen geld noodig, jonker,” -antwoordde Sleary, „maar Childers is een man met een huishouden, -en als gij hem eene banknoot van vijf pond woudt presenteeren, zou dat -misschien niet onaannemelijk zijn. Ook als gij een halsband voor den -hond en een tuig met bellen voor het paard overhad, zou het mij groot -pleizier doen. Brandewijn met water neem ik altijd -aan.”—Hij had reeds een glas genomen en bestelde er nu nog -een.—„Als ge dacht dat het niet te veel was, jonker, een -vroolijken maaltijd aan den geheelen troep te geven, tegen zoo wat drie -en een halven schelling de persoon, behalve den drank, zouden zij er -heel blij mee zijn.”</p> -<p class="par">Al deze kleine bewijzen van dankbaarheid beloofde -mijnheer Gradgrind zeer gewillig te zullen geven, hoewel hij ze veel te -gering achtte, zeide hij, voor zulk een dienst.</p> -<p class="par">„Welnu, jonker, als ge dan soms eens een -paardenspel eene besprokene representatie laat geven, wanneer ge kunt, -zult ge de rekening meer dan effen maken. En nu, jonker, als uwe -dochter het niet kwalijk neemt, zou ik tot afscheid gaarne een woordje -met u alleen spreken.”</p> -<p class="par">Louisa en Sissy gingen naar eene andere kamer; en -mijnheer Sleary vervolgde, toen hij staande zijn glas omroerde en -uitdronk:</p> -<p class="par">„Jonker, ik behoef u niet te zeggen, dat honden -verwonderlijke beesten zijn.”</p> -<p class="par">„Hun instinct is zeker verbazend,” zeide -mijnheer Gradgrind hierop.</p> -<p class="par">„Hoe gij het ook noemen wilt—en ik mag zalig -wezen als ik weet hoe ik het moet noemen—het is verwonderlijk, -hoe ver een hond u zal komen opzoeken en vinden.”</p> -<p class="par">„Omdat zijn reuk zoo fijn is,” zeide -mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">„Ik weet waarachtig niet hoe ik het noemen -moet,” hervatte Sleary; „maar eens is een hond mij komen -opzoeken, jonker, op eene manier, die mij deed denken of die hond ook -naar een anderen hond was gegaan en gezegd had: „Gij kent -bijgeval niet een man die Sleary heet? Een man die Sleary heet en een -paardenspel heeft—een dik man, met een raar oog?” En of die -andere hond toen gezegd had: „Sleary, Sleary! O ja, wel zeker, -een vriend van mij heeft mij eens van hem gesproken. Ik kan u terstond -zijn adres bezorgen.” Omdat ik zooveel voor het publiek kom en -zooveel uitga, ziet ge, moeten er machtig veel honden zijn die mij -kennen, jonker, dat weet ik.”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind scheen door deze bespiegeling geheel -van zijn stuk gebracht.</p> -<p class="par">„In allen gevalle,” hervatte Sleary, nadat -hij zijne lippen nog eens had bevochtigd, „het is nu veertien -maanden geleden, jonker, dat we te <span class="ex">Chester</span> -waren. Wij gaven op een ochtend juist onze Kinderen in het Bosch, toen -er door de tooneeldeur een hond de manege kwam inloopen. Hij had ver -geloopen, en was in heel slechten staat—kreupel en welhaast -blind. Hij liep rond bij onze kinderen, de een na den ander, alsof hij -naar een kind zocht dat hij kende; en toen kwam hij naar mij toe, -gooide zich van achteren op en bleef op zijne voorpooten staan, zoo -zwak als hij was; en toen kwispelde hij met zijn staart en stierf. Nu, -jonker, die hond was Merrylegs.”</p> -<p class="par">„De hond van Sissy’s vader.”</p> -<p class="par">„De oude hond van Cecilia’s vader. Nu, -jonker, kan ik er op zweren, want zoo ken ik dien hond, dat de man dood -en begraven was, eer de hond naar mij ging zoeken. Josephine, Childers -en ik hebben er lang over gepraat, of ik het schrijven zou of niet; -maar wij dachten: „Neen! Er is niets pleizierigs te zeggen; -waarom zouden wij haar onrustig en bedroefd maken?” Hoewel, of -haar vader haar laaghartig verlaten heeft, of dat hij maar alleen van -verdriet wilde sterven, liever dan haar mee in het graf te trekken, dat -zal nooit bekend worden, jonker, voordat—neen, niet voordat wij -weten hoe de honden ons opzoeken.”</p> -<p class="par">„Zij bewaart tot nog toe het fleschje, waarom hij -haar had uitgezonden; en zij zal tot het laatste oogenblik van haar -leven aan zijne liefde gelooven,” zeide mijnheer Gradgrind.</p> -<p class="par">„Dit schijnt iemand twee dingen in de gedachten te -brengen, niet waar, jonker?” hervatte Sleary, peinzende, terwijl -hij in de diepte van zijn glas keek; „vooreerst dat er toch -liefde in de wereld is, niet alles eigenbelang, maar iets geheel -anders; en ten tweede dat die liefde hare eigene manier van rekenen -heeft, waaraan het, hoe het dan ook komen mag, ten <span class= -"pagenum">[<a id="xd21e6364" href="#xd21e6364" name= -"xd21e6364">140</a>]</span>minste even moeielijk is een naam te geven -als aan die manier van denken.”</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind keek het venster uit en gaf geen -antwoord. Sleary ledigde zijn glas en riep de dames weder binnen.</p> -<p class="par">„Cecilia, mijn liefje, geef mij nu een kus en -vaarwel dan! Mevrouwtje, dat ik u haar zoo als eene zuster zie -behandelen, en eene zuster, die gij met al uw hart vertrouwt en -hoogacht, is een heel pleizierig gezicht voor mij. Ook hoop ik, dat uw -broeder nog lang genoeg mag leven om u beter waardig te zijn en u tot -meer blijdschap te wezen. Jonker, geef mij de hand, voor het eerst en -het laatst! Wees niet kwaad op ons, arme landloopers. De menschen -moeten geamuseerd worden. Zij kunnen niet altijd aan het leeren of aan -het werken zijn; daarvoor zijn zij niet gemaakt. Gij <span class= -"ex">moet</span> ons hebben, jonker. Als ge dus doen wilt wat wijs en -goed is tegelijk, denk dan het beste van ons en niet altijd het -slechtste.”</p> -<p class="par">„En ik had nooit gedacht,” vervolgde Sleary, -zijn hoofd weder binnenstekende om dit nog te zeggen, „dat ik zoo -zou kunnen babbelen.”</p> -</div> -</div> -<div id="ch37" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= -"#toc">Inhoud</a>]</span> -<div class="divHead"> -<h2 class="label">XXXVII.</h2> -<h2 class="main">BESLUIT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="par first">Het is gevaarlijk binnen den kring van een -opgeblazen bluffer iets te zien, voordat die opgeblazene bluffer het -zelf ziet. Mijnheer Bounderby begreep, dat mevrouw Sparsit zeer -vermetel was geweest met hem voor te komen en wijzer te willen zijn dan -hij. Ten uiterste op haar verontwaardigd over hare zegepralende -ontdekking van juffrouw Pegler, keerde hij deze verwatenheid van eene -vrouw in hare afhankelijke betrekking zoo lang in zijne gedachten om en -om, tot zij gelijk een sneeuwbal door dit omwentelen hoe langer hoe -grooter was geworden. Eindelijk kwam hij tot de ontdekking, dat hij, -als hij deze aanzienlijk geparenteerde dame haar afscheid gaf—als -hij het in zijn macht had om te zeggen: „Zij was eene vrouw van -familie en wilde zich aan mij opdringen, maar dat wilde ik niet hebben -en ik maakte mij van haar af”—de grootst mogelijke mate van -glans uit die betrekking zou halen, en mevrouw Sparsit tegelijk de -straf geven, die zij verdiend had.</p> -<p class="par">Voller dan ooit van dit groote denkbeeld, kwam mijnheer -Bounderby binnen om zijn twaalfuurtje te gebruiken, en zette zich in de -eetzaal van vroeger tijd, waar zijn portret hing. Mevrouw Sparsit zat -bij het vuur, met den voet in haar katoenen stijgbeugel, weinig -denkende waar zij heen reed.</p> -<p class="par">Sedert het gebeurde met juffrouw Pegler had de goede -vrouw haar medelijden voor mijnheer Bounderby met een sluier van stille -berouwvolle treurigheid bedekt. Om die reden had zij zich een -jammervollen blik aangewend; en met dezen jammervollen blik zag zij nu -haar beschermer aan.</p> -<p class="par">„Wat scheelt er nu aan, juffrouw?” zeide -Bounderby, op een zeer korten en barschen toon.</p> -<p class="par">„Wat ik u bidden mag, mijnheer,” antwoordde -mevrouw Sparsit, „bijt mijn neus niet af.”</p> -<p class="par">„Uw neus afbijten, juffrouw?” herhaalde -Bounderby. „Uw neus!” daarmede meenende, gelijk mevrouw -Sparsit begreep, dat haar neus daartoe veel te groot was. En na dezen -hatelijken schimpscheut sneed hij een stuk brood voor zich af en smeet -het mes met een slag op de tafel.</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit haalde haar voet uit den stijgbeugel en -zeide: „Mijnheer Bounderby!”</p> -<p class="par">„Wel, juffrouw?” antwoordde Bounderby. -„Waar kijkt ge zoo verbaasd van op?”</p> -<p class="par">„Mag ik vragen, mijnheer,” zeide mevrouw -Sparsit: „heeft iets u van morgen verstoord?”</p> -<p class="par">„Ja, juffrouw<span class="corr" id="xd21e6402" -title="Bron: ,">.</span>”</p> -<p class="par">„Mag ik weten, mijnheer,” hernam de -verongelijkte dame, „of ik de ongelukkige oorzaak ben, dat gij -uit uw humeur zijt geraakt?”</p> -<p class="par">„Ik zal u eens wat zeggen, juffrouw,” -antwoordde Bounderby. „Ik ben niet hier gekomen om mij te laten -overbluffen. Eene dame mag van aanzienlijke familie zijn, maar het past -haar toch niet een man als ik ben te sarren en te plagen en ik wil dat -niet velen.” Bounderby gevoelde, dat het noodig was ter zake te -komen, daar hij voorzag, dat hij uit het veld geslagen zou worden als -hij in voorloopige bijzonderheden trad.</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit trok hare donkere wenkbrauwen eerst naar -omhoog en toen naar omlaag, pakte haar werk in haar mandje en stond -op<span class="corr" id="xd21e6411" title="Bron: ,">.</span></p> -<p class="par">„Mijnheer,” zeide zij statig, „het -komt mij voor, dat ik u op het oogenblik in den weg ben. Ik zal mij -naar mijn eigen vertrek begeven.”</p> -<p class="par">„Laat ik de deur voor u opendoen, -juffrouw.”</p> -<p class="par">„Verplicht, mijnheer, dat kan ik zelf -wel.”</p> -<p class="par">„Laat het mij liever doen, juffrouw,” zeide -Bounderby, haar voorbijstappende en zijne hand aan de kruk slaande, -„omdat ik dan de gelegenheid kan waarnemen om u nog een woordje -te zeggen, eer gij heengaat. Mevrouw Sparsit, ik geloof eenigszins, dat -het u te bekrompen is, weet ge dat wel? Het komt mij voor, dat er onder -mijn nederig dak bezwaarlijk ruimte genoeg is voor eene dame van uwe -talenten voor de zaken van anderen.”</p> -<p class="par">Mevrouw Sparsit wierp hem een blik van de diepste -verachting toe, en zeide met groote beleefdheid: „Inderdaad, -mijnheer?” <span class="pagenum">[<a id="xd21e6424" href= -"#xd21e6424" name="xd21e6424">141</a>]</span></p> -<p class="par">„Ik heb er over gedacht, ziet ge, sedert die -laatste zaken gebeurd zijn, juffrouw,” zeide Bounderby, „en -het komt mij voor, zoover mijn gering oordeel reikt...”</p> -<p class="par">„O, mijnheer!” viel mevrouw Sparsit er met -schertsende vroolijkheid op in, „verklein uw oordeel niet. -Iedereen weet hoe onbedrieglijk mijnheer Bounderby’s oordeel is. -Iedereen heeft bewijzen daarvan gehad. Het moet een algemeen onderwerp -van gesprek zijn. Verklein alles van u zelven, behalve uw oordeel, -mijnheer,” zeide mevrouw Sparsit lachende.</p> -<p class="par">Mijnheer Bounderby hervatte, zeer rood en ongemakkelijk: -„Het komt mij voor, juffrouw, zeg ik, dat het een geheel ander -soort van huishouden zou moeten zijn, waarin eene dame van <span class= -"ex">uwe</span> vermogens zou kunnen uitblinken. Zulk een huishouden -als dat van uw tante, Lady Scadgers, bij voorbeeld. Denkt gij niet, -juffrouw, dat gij daar meer zaken zoudt vinden om u mede te -bemoeien?”</p> -<p class="par">„Het is mij nog nooit ingevallen, mijnheer,” -antwoordde mevrouw Sparsit, „maar nu gij er van spreekt, zou ik -het zeer waarschijnlijk achten.”</p> -<p class="par">„Als gij het dan eens gingt probeeren, -juffrouw,” zeide Bounderby terwijl hij een papiertje met een -kassiersbriefje er in op haar werkmandje legde. „Gij hebt den -tijd aan u zelve om heen te gaan, juffrouw; maar misschien zal het -intusschen eene dame van uwe geestvermogens aangenamer zijn alleen te -eten, zonder door iemand gehinderd te worden. Ik moest u waarlijk -verschooning verzoeken, dat ik, die niets meer dan Josiah Bounderby van -<span class="ex">Coketown</span> ben, u zoo lang in het licht heb -gestaan.”</p> -<p class="par">„O, gij behoeft u daarover niet te verschoonen, -mijnheer,” antwoordde mevrouw Sparsit. „Als dat portret -spreken kon, mijnheer—maar het heeft dàt voorrecht boven -het origineel, dat het niet in staat is zich zelven ten toon te stellen -en anderen te doen walgen—zou het getuigen, dat het reeds lang -geleden is sedert ik het eerst gewoon werd het aan te spreken als het -portret van een domkop. Niets, dat een domkop doet, kan iemands -verwondering of verontwaardiging opwekken; de bedrijven van een domkop -kunnen alleen verachting inboezemen.”</p> -<p class="par">Zoo sprekende, bekeek mevrouw Sparsit, welker Romeinsche -trekken nu naar een medaille geleken, geslagen ter vereeuwiging harer -minachting voor mijnheer Bounderby, hem met een strakken blik van het -hoofd tot de voeten, streek hem toen met afgewende oogen voorbij, en -ging naar boven. Mijnheer Bounderby sloot de deur en bleef voor het -vuur staan. Zoo staande, verplaatste hij zich met zijne gewone -onstuimigheid in het karakter van zijn portret—en in de -toekomst.</p> -<p class="par">Hoeveel zag hij van de toekomst? Hij zag mevrouw Sparsit -een dagelijksch kampgevecht houden, waarbij al de scherpste wapenen van -het vrouwelijk arsenaal gebruikt werden tegen de gemelijke, -wangunstige, plaagzieke Lady Scadgers, altijd bedlegerig met haar -geheimzinnig been, steeds aan het einde van haar ontoereikend inkomen -in het midden van ieder vierendeeljaars, in een armoedig, benauwd -kamertje, dat voor één persoon een hokje, voor twee nog -minder was. Maar zag hij meer? Zag hij ook een zweem van zich zelven, -gelijk hij voor vreemdelingen met Bitzer praalde, als de veelbelovende -jonkman, zoo vol eerbied voor de groote verdiensten van zijn meester, -die de plaats van den jongen Tom had gekregen, en bijna den jongen Tom -zelven had gepakt, indien hij niet door een troep schelmen was -voortgeholpen? Zag hij een flauwen weerschijn van zijn eigen beeld -gelijk hij een pronkend testament maakte, volgens hetwelk vijf en -twintig snoevers boven de vijf en vijftig jaren, die ieder den naam van -Josiah Bounderby van <span class="ex">Coketown</span> zouden aannemen, -ten eeuwigen dage in het Bounderby-gesticht zouden wonen en eten, ten -eeuwigen dage onder het gehoor van den vasten kapelaan in slaap vallen, -ten eeuwigen dage uit de stichting van Bounderby zouden onderhouden -worden, en ten eeuwigen dage alle gezonde magen door een -Bounderby-achtig bluffen en bulderen zouden doen walgen? Had hij eenige -voorwetenschap van den dag, vijf jaren later, waarop Josiah Bounderby -van <span class="ex">Coketown</span>, te <span class= -"ex">Coketown</span> op straat aan een beroerte zou sterven, en dat -heerlijke testament zijne lange loopbaan van haarklooverij, valschheid, -inhaligheid, slechte voorbeelden, weinig nut en veel geprocedeer, zou -beginnen? Waarschijnlijk niet. Het portret zou het evenwel alles -aanzien.</p> -<p class="par">Mijnheer Gradgrind zat op denzelfden dag en hetzelfde -uur peinzend in zijne kamer. Hoeveel van de toekomst zag <span class= -"ex">hij</span>? Zag hij zich zelven, als een zwakkelijk grijsaard, -terwijl hij zijne tot nog toe onbuigzame theorieën naar de -omstandigheden leerde voegen; zijne feiten en cijfers aan geloof, hoop -en liefde dienstbaar maakte, en niet langer beproefde dat hemelsche -drietal in zijne stofferige molentjes te vermalen? Zag hij zich zelven -om die reden in diepe minachting bij zijne vroegere politieke -medebroeders vervallen? Zag hij deze heeren in den tijd toen het -volkomen was vastgesteld, dat de nationale aschlieden alleen met -elkander te doen hadden, en niets verschuldigd waren aan dat -afgetrokkene denkbeeld, dat men het volk noemt, vijf nachten in de -week, tot laat na middernacht, hun voormaligen medewerker dit en dat en -allerlei voor de voeten werpen? Waarschijnlijk zag hij dit wel vooruit, -daar hij zijne menschen kende. <span class="pagenum">[<a id="xd21e6462" -href="#xd21e6462" name="xd21e6462">142</a>]</span></p> -<p class="par">In den avond van denzelfden dag zat Louisa, gelijk in -vroegere dagen, hoewel met een gezicht dat meer zachtheid en -nederigheid teekende, in het vuur te staren. Hoeveel van de toekomst -kon er voor hare verbeelding oprijzen? Aanplakbiljetten op de straat, -met haar vaders naam onderteekend, waardoor de nu overleden Stephen -Blackpool van ongegronde verdenkingen werd ontheven, en de schuld van -zijn eigen zoon werd bekend gemaakt, met al de verschooningen, die -zijne jaren en de verzoeking (hij kon er niet toe komen om er bij te -voegen, zijne opvoeding) voor hem konden aanvoeren?—Dit behoorde -tot het tegenwoordige. Zóó bijkans ook Stephen -Blackpool’s grafzerk, met een door haar vader gesteld opschrift, -want zij wist, dat die steen daar geplaatst zou worden. Deze dingen kon -zij duidelijk zien. Maar hoeveel van de toekomst?</p> -<p class="par">Eene vrouw uit de arbeidende klasse, Rachel gedoopt, die -na eene lange ziekte op het luiden der werkklok te voorschijn kwam en -op vaste uren onder de werkers en werksters heen en weder ging; eene -vrouw van ernstige schoonheid, altijd in het zwart gekleed, maar -zachtzinnig en opgeruimd, blijmoedig zelfs, die, onder de geheele -bevolking der stad, alleen medelijden scheen te hebben met een -diepgezonken wezen van hare eigene sekse, dat men somtijds heimelijk -bij haar zag komen bedelen en jammeren; eene vrouw die werkte, altijd -werkte, maar daarmede tevreden was en het boven ledigheid verkoos, als -hare natuurlijke bestemming, totdat zij te oud zou worden om te werken? -Zag Louisa dit? Zulke dingen waren zeker aanstaande.</p> -<p class="par">Een eenzame broeder, vele duizend mijlen ver, die op een -met tranen gevlekt papier schreef, dat hare woorden maar al te spoedig -bewaarheid waren geworden, en dat al de schatten der wereld een geringe -prijs zouden zijn om haar dierbaar gelaat nog eens te zien? Eindelijk, -die broeder, in de hoop van haar weder te zien, nader bij huis komende -en door ziekte onderweg opgehouden; en dan een brief van eene vreemde -hand, met de tijding: „Hij stierf in het hospitaal aan de koorts, -en hij stierf vol berouw en liefde voor u; want zijn laatste woord was -uw naam.” Zag Louisa deze dingen? Zulke dingen waren ook -aanstaande.</p> -<p class="par">Zich zelve weder als vrouw—als -moeder—liefderijk wakende over hare kinderen, altijd zorgvuldig -dat zij niet minder eene kindsheid van gemoed dan eene kindsheid van -het lichaam zouden hebben, daar zij wist dat de eerste zelfs iets nog -schooners was dan de tweede,—eene bezitting, waarvan een -opgespaard overblijfseltje zelfs voor den wijzen, bejaarden man een -zegen en een geluk is. Zag Louisa dit? Zoo iets was nimmer te -wachten.</p> -<p class="par">Maar die gelukkige kinderen der gelukkige Sissy, die -haar liefhadden, gelijk alle kinderen haar liefhadden; zij zelve, -geleerd geworden in kinderlijke wetenschap; geen onschuldig spel der -verbeelding verachtelijk noemende; steeds haar best doende om hare -medemenschen van nederiger stand te leeren kennen en hun leven van -machinerie en prozaïsche werkelijkheid te vervroolijken met die -genietingen en sieraden van geest en gemoed, zonder welke het hart der -kindsheid verwelken moet, de krachtigste mannelijke leeftijd in een -zedelijk opzicht een machtelooze dood is, en de nationale welvaart, die -door cijfers wordt aangetoond, slechts het geschrift aan den muur zal -wezen;—zij zelve aan zulk een leven gewijd, niet gebonden door -eene grillige gelofte, door een broeder- of zusterschap, of door een -maskeradekleed of een theatralen toestel; maar het eenvoudig de -vervulling achtende van een plicht, waaraan zij zich niet onttrekken -mocht—zag Louisa deze dingen van zich zelve? Zulke dingen waren -zeker aanstaande.</p> -<p class="par">Waarde lezer, het zal van u en mij afhangen, of in onzen -verschillenden werkkring dergelijke dingen aanstaande zijn of niet! -Mochten zij het zijn! Wij zullen dan met ruimere borst bij den haard -zitten, om de vonken van ons vuur in grauwe, koude asch te zien -veranderen.</p> -<p class="par"></p> -<div class="figure xd21e6477width"><img src="images/p143.jpg" alt="" -width="474" height="520"></div> -<p class="par"></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div class="back"> -<div class="div1" id="toc"> -<h2 class="main">Inhoudsopgave</h2> -<table> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#bk1">EERSTE BOEK. -ZAAIEN.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#bk1">1</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">I.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch1">HET -ÉÉNE NOODIGE.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1">1</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">II.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch2">DE -KINDERMOORD.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2">2</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">III.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch3">EEN -KIJKGAATJE.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch3">5</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">IV.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch4">MIJNHEER -BOUNDERBY.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch4">7</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">V.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch5">COKETOWN.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch5">11</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">VI.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch6">SLEARY’S -RIJKUNST.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch6">13</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">VII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch7">MEVROUW -SPARSIT.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch7">20</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">VIII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch8">ZICH NOOIT TE -VERWONDEREN.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch8">23</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">IX.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch9">SISSY’S -VORDERINGEN.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch9">27</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">X.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch10">STEPHEN -BLACKPOOL.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch10">30</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XI.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch11">GEEN -UITWEG.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch11">34</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch12">DE OUDE -VROUW.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch12">37</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XIII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch13">RACHEL.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch13">40</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XIV.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch14">DE GROOTE -FABRIKANT.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch14">44</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XV.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch15">VADER EN -DOCHTER.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch15">46</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XVI.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch16">MAN EN -VROUW.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch16">50</a></td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#bk2">TWEEDE BOEK, -MAAIEN.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#bk2">53</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XVII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href= -"#ch17">KANTOORZAKEN.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch17">53</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XVIII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch18">MIJNHEER JAMES -HARTHOUSE.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch18">60</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XIX.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch19">DE -HONDSVOT.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch19">63</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XX.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch20">MANNEN EN -BROEDERS.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch20">66</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXI.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch21">MANNEN EN -MEESTERS.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch21">70</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch22">STEPHEN BLACKPOOL -VERDWIJNT.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch22">74</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXIII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch23">BUSKRUIT.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch23">79</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXIV.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch24">DE -UITBARSTING.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch24">86</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXV.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch25">DE LAATSTE -WOORDEN.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch25">92</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXVI.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch26">DE GROOTE -TRAP.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch26">96</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXVII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch27">AL LAGER EN -LAGER.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch27">99</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXVIII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch28">ONDERAAN.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch28">103</a></td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#bk3">DERDE BOEK. -INZAMELEN.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#bk3">106</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXIX.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch29">NOG IETS -NOODIGS.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch29">106</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXX.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch30">ZEER -BELACHELIJK.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch30">109</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXXI.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch31">ZEER -BESLISSEND.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch31">114</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXXII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch32">VERLOREN.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch32">118</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXXIII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch33">GEVONDEN.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch33">123</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXXIV.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch34">HET -STERRENLICHT.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch34">126</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXXV.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch35">DE -HONDSVOT-JACHT.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch35">132</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXXVI.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href= -"#ch36">PHILOSOPHISCH.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch36">137</a></td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">XXXVII.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch37">BESLUIT.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch37">140</a></td> -</tr> -</table> -</div> -<div class="transcribernote"> -<h2 class="main">Colofon</h2> -<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3> -<p class="par first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen -overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het -kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de -<a class="exlink xd21e51" title="Externe link" href= -"http://www.gutenberg.org/license" rel="license">Project Gutenberg -Licentie</a> bij dit eBoek of on-line op <a class="exlink xd21e51" -title="Externe link" href= -"http://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.</p> -<p class="par">Dit eBoek is geproduceerd door het on-line -gedistribueerd correctieteam op <a class="exlink xd21e51" title= -"Externe link" href="http://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>.</p> -<p class="par">Dit is een vertaling van <i><a class="pglink xd21e51" -title="Link naar Project Gutenberg eboek" href= -"https://www.gutenberg.org/ebooks/786">Hard Times</a></i>, ook -beschikbaar op Project Gutenberg. Scans voor dit boek zijn beschikbaar -op het Internet Archive (kopie <a class="seclink xd21e51" title= -"Externe link" href="https://archive.org/details/SlechteTijden">1</a>). -Een gesproken uitgave is beschikbaar via <a class="seclink xd21e51" -title="Externe link" href= -"https://librivox.org/slechte-tijden-by-charles-dickens/">LibriVox</a>.</p> -<h3 class="main">Codering</h3> -<p class="par first">Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke -schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn -stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn -verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het -einde van dit boek.</p> -<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3> -<ul> -<li>2015-12-11 Begonnen.</li> -</ul> -<h3 class="main">Externe Referenties</h3> -<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn -dat deze links voor u niet werken.</p> -<h3 class="main">Verbeteringen</h3> -<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p> -<table class="correctiontable" summary= -"Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst."> -<tr> -<th>Bladzijde</th> -<th>Bron</th> -<th>Verbetering</th> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e190">2</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e4825">105</a>, <a class="pageref" href= -"#xd21e4904">107</a>, <a class="pageref" href="#xd21e5577">121</a></td> -<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> -<td class="width40 bottom">”</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e263">4</a></td> -<td class="width40 bottom">”</td> -<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e386">6</a></td> -<td class="width40 bottom">Louise</td> -<td class="width40 bottom">Louisa</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e396">6</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e701">13</a>, <a class="pageref" href= -"#xd21e1268">25</a>, <a class="pageref" href="#xd21e1290">25</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e2581">55</a>, <a class="pageref" href= -"#xd21e2858">60</a>, <a class="pageref" href="#xd21e3433">73</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e3583">76</a>, <a class="pageref" href= -"#xd21e4739">103</a>, <a class="pageref" href="#xd21e6317">138</a></td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="width40 bottom">,</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e484">8</a></td> -<td class="width40 bottom">gewesst</td> -<td class="width40 bottom">geweest</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e489">8</a></td> -<td class="width40 bottom">Bounderhy</td> -<td class="width40 bottom">Bounderby</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e714">13</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e5101">111</a></td> -<td class="width40 bottom">?</td> -<td class="width40 bottom">!</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e902">16</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e2469">52</a>, <a class="pageref" href= -"#xd21e2632">55</a>, <a class="pageref" href="#xd21e4845">105</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e5194">112</a>, <a class="pageref" href= -"#xd21e5602">122</a></td> -<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> -<td class="width40 bottom">.</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e907">16</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e2635">55</a></td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e913">17</a></td> -<td class="width40 bottom">eldelmoedige</td> -<td class="width40 bottom">edelmoedige</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e937">18</a></td> -<td class="width40 bottom">’</td> -<td class="width40 bottom">”</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e973">18</a></td> -<td class="width40 bottom">zij</td> -<td class="width40 bottom">zijn</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e1068">21</a></td> -<td class="width40 bottom">in</td> -<td class="width40 bottom">is</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e1265">25</a></td> -<td class="width40 bottom">ieis</td> -<td class="width40 bottom">iets</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e1788">37</a></td> -<td class="width40 bottom">geergerd</td> -<td class="width40 bottom">geërgerd</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2212">46</a></td> -<td class="width40 bottom">luide</td> -<td class="width40 bottom">luidde</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2215">46</a></td> -<td class="width40 bottom">oogeublik</td> -<td class="width40 bottom">oogenblik</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2236">47</a></td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="width40 bottom">?</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2282">48</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e5907">129</a></td> -<td class="width40 bottom">LOUISE</td> -<td class="width40 bottom">LOUISA</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2362">50</a></td> -<td class="width40 bottom">-</td> -<td class="width40 bottom"></td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2466">52</a></td> -<td class="width40 bottom">prozaîsch</td> -<td class="width40 bottom">prozaïsch</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2540">53</a></td> -<td class="width40 bottom">binnenlansche</td> -<td class="width40 bottom">binnenlandsche</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2749">58</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e2913">61</a>, <a class="pageref" href= -"#xd21e3170">66</a>, <a class="pageref" href="#xd21e3669">78</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e4637">100</a>, <a class="pageref" href= -"#xd21e5494">119</a>, <a class="pageref" href="#xd21e5900">129</a></td> -<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> -<td class="width40 bottom">„</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2806">59</a></td> -<td class="width40 bottom">lachtje</td> -<td class="width40 bottom">lachje</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2813">59</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e3206">68</a>, <a class="pageref" href= -"#xd21e4405">95</a>, <a class="pageref" href="#xd21e5048">110</a>, -<a class="pageref" href="#xd21e5170">112</a>, <a class="pageref" href= -"#xd21e6402">140</a>, <a class="pageref" href="#xd21e6411">140</a></td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="width40 bottom">.</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2880">60</a></td> -<td class="width40 bottom">Ésquire</td> -<td class="width40 bottom">Esquire</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2891">60</a></td> -<td class="width40 bottom">dépeche</td> -<td class="width40 bottom">dépêche</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2961">62</a></td> -<td class="width40 bottom">zoovee!</td> -<td class="width40 bottom">zooveel</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2976">62</a></td> -<td class="width40 bottom">natuuriijk</td> -<td class="width40 bottom">natuurlijk</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e3501">75</a></td> -<td class="width40 bottom">te gemoet</td> -<td class="width40 bottom">tegemoet</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e3515">75</a></td> -<td class="width40 bottom">huisrraad</td> -<td class="width40 bottom">huisraad</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e3728">79</a></td> -<td class="width40 bottom">ernstigs</td> -<td class="width40 bottom">ernstig</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e3739">80</a></td> -<td class="width40 bottom">flutsterende</td> -<td class="width40 bottom">fluisterende</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e3750">80</a></td> -<td class="width40 bottom">Bonnderby’s</td> -<td class="width40 bottom">Bounderby’s</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e3772">81</a></td> -<td class="width40 bottom">dieik</td> -<td class="width40 bottom">die ik</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e3977">86</a></td> -<td class="width40 bottom">zelfs</td> -<td class="width40 bottom">zelf</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e4077">87</a></td> -<td class="width40 bottom">met met</td> -<td class="width40 bottom">met</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e4170">90</a></td> -<td class="width40 bottom">,,</td> -<td class="width40 bottom">,</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e4177">90</a></td> -<td class="width40 bottom">triktak</td> -<td class="width40 bottom">triktrak</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e4308">92</a></td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e4365">94</a></td> -<td class="width40 bottom">begijp</td> -<td class="width40 bottom">begrijp</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e4377">94</a></td> -<td class="width40 bottom">Lousia</td> -<td class="width40 bottom">Louisa</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e4436">96</a></td> -<td class="width40 bottom">mevroeg</td> -<td class="width40 bottom">mevrouw</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e4911">107</a></td> -<td class="width40 bottom">mijn-mijn</td> -<td class="width40 bottom">mijn</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e4922">107</a></td> -<td class="width40 bottom">«</td> -<td class="width40 bottom">„</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e4938">108</a></td> -<td class="width40 bottom">opvouding</td> -<td class="width40 bottom">opvoeding</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e5384">116</a></td> -<td class="width40 bottom">antwooordde</td> -<td class="width40 bottom">antwoordde</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e5473">119</a></td> -<td class="width40 bottom">zifte</td> -<td class="width40 bottom">ziftte</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e5484">119</a></td> -<td class="width40 bottom">te</td> -<td class="width40 bottom">de</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e5824">127</a></td> -<td class="width40 bottom">mijn schachten</td> -<td class="width40 bottom">mijnschachten</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e5897">129</a></td> -<td class="width40 bottom">brandeude</td> -<td class="width40 bottom">brandende</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e6002">132</a></td> -<td class="width40 bottom">-</td> -<td class="width40 bottom">.</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e6012">132</a></td> -<td class="width40 bottom">bij</td> -<td class="width40 bottom">hij</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e6076">133</a></td> -<td class="width40 bottom">zoo</td> -<td class="width40 bottom">zou</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e6083">133</a></td> -<td class="width40 bottom">’’</td> -<td class="width40 bottom">’</td> -</tr> -</table> -</div> -</div> - - - - - - - -<pre> - - - - - -End of the Project Gutenberg EBook of Slechte Tijden, by Charles Dickens - -*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK SLECHTE TIJDEN *** - -***** This file should be named 50771-h.htm or 50771-h.zip ***** -This and all associated files of various formats will be found in: - http://www.gutenberg.org/5/0/7/7/50771/ - -Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed -Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project -Gutenberg. - - -Updated editions will replace the previous one--the old editions will -be renamed. - -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United -States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for the eBooks, unless you receive -specific permission. If you do not charge anything for copies of this -eBook, complying with the rules is very easy. You may use this eBook -for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports, -performances and research. They may be modified and printed and given -away--you may do practically ANYTHING in the United States with eBooks -not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the -trademark license, especially commercial redistribution. - -START: FULL LICENSE - -THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE -PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK - -To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase "Project -Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg-tm License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. - -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project -Gutenberg-tm electronic works - -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the -person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph -1.E.8. - -1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm -electronic works. See paragraph 1.E below. - -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the -Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when -you share it without charge with others. - -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country outside the United States. - -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: - -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work -on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the -phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: - - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and - most other parts of the world at no cost and with almost no - restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it - under the terms of the Project Gutenberg License included with this - eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the - United States, you'll have to check the laws of the country where you - are located before using this ebook. - -1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase "Project -Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. - -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. - -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg-tm License. - -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format -other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg-tm web site -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain -Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. - -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works -provided that - -* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation." - -* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm - works. - -* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - -* You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg-tm works. - -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and The -Project Gutenberg Trademark LLC, the owner of the Project Gutenberg-tm -trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below. - -1.F. - -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. - -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right -of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. - -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. - -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. - -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. - -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any -Defect you cause. - -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm - -Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. - -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's -goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg-tm and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at -www.gutenberg.org Section 3. Information about the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state's laws. - -The Foundation's principal office is in Fairbanks, Alaska, with the -mailing address: PO Box 750175, Fairbanks, AK 99775, but its -volunteers and employees are scattered throughout numerous -locations. Its business office is located at 809 North 1500 West, Salt -Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up to -date contact information can be found at the Foundation's web site and -official page at www.gutenberg.org/contact - -For additional contact information: - - Dr. Gregory B. Newby - Chief Executive and Director - gbnewby@pglaf.org - -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide -spread public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. - -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular -state visit www.gutenberg.org/donate - -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. - -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. - -Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate - -Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works. - -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of -volunteer support. - -Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. - -Most people start at our Web site which has the main PG search -facility: www.gutenberg.org - -This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. - - - -</pre> - -</body> -</html> diff --git a/old/50771-h/images/book.png b/old/50771-h/images/book.png Binary files differdeleted file mode 100644 index 963d165..0000000 --- a/old/50771-h/images/book.png +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/card.png b/old/50771-h/images/card.png Binary files differdeleted file mode 100644 index 1ffbe1a..0000000 --- a/old/50771-h/images/card.png +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/external.png b/old/50771-h/images/external.png Binary files differdeleted file mode 100644 index ba4f205..0000000 --- a/old/50771-h/images/external.png +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/frontcover.jpg b/old/50771-h/images/frontcover.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 6086794..0000000 --- a/old/50771-h/images/frontcover.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p001.jpg b/old/50771-h/images/p001.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index e93ae79..0000000 --- a/old/50771-h/images/p001.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p009.jpg b/old/50771-h/images/p009.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index d9467ef..0000000 --- a/old/50771-h/images/p009.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p017.jpg b/old/50771-h/images/p017.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 7501e0e..0000000 --- a/old/50771-h/images/p017.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p025.jpg b/old/50771-h/images/p025.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 56717d9..0000000 --- a/old/50771-h/images/p025.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p033.jpg b/old/50771-h/images/p033.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 73e3b02..0000000 --- a/old/50771-h/images/p033.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p041.jpg b/old/50771-h/images/p041.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 6d541c4..0000000 --- a/old/50771-h/images/p041.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p048.jpg b/old/50771-h/images/p048.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 7032371..0000000 --- a/old/50771-h/images/p048.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p049.jpg b/old/50771-h/images/p049.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 8c8585d..0000000 --- a/old/50771-h/images/p049.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p057.jpg b/old/50771-h/images/p057.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 528b871..0000000 --- a/old/50771-h/images/p057.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p065.jpg b/old/50771-h/images/p065.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index fc3943e..0000000 --- a/old/50771-h/images/p065.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p073.jpg b/old/50771-h/images/p073.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index b6effcd..0000000 --- a/old/50771-h/images/p073.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p081.jpg b/old/50771-h/images/p081.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 211ab02..0000000 --- a/old/50771-h/images/p081.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p089.jpg b/old/50771-h/images/p089.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 48d5f94..0000000 --- a/old/50771-h/images/p089.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p097.jpg b/old/50771-h/images/p097.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 5a78ef7..0000000 --- a/old/50771-h/images/p097.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p105.jpg b/old/50771-h/images/p105.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 91e6055..0000000 --- a/old/50771-h/images/p105.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p113.jpg b/old/50771-h/images/p113.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 4a5eb8f..0000000 --- a/old/50771-h/images/p113.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p121.jpg b/old/50771-h/images/p121.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 3047598..0000000 --- a/old/50771-h/images/p121.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p129.jpg b/old/50771-h/images/p129.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index e72caf7..0000000 --- a/old/50771-h/images/p129.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/p143.jpg b/old/50771-h/images/p143.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 3c1de99..0000000 --- a/old/50771-h/images/p143.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/titlepage-illustration.jpg b/old/50771-h/images/titlepage-illustration.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index db164b5..0000000 --- a/old/50771-h/images/titlepage-illustration.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/50771-h/images/titlepage.jpg b/old/50771-h/images/titlepage.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 5bc3a7b..0000000 --- a/old/50771-h/images/titlepage.jpg +++ /dev/null |
