summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
-rw-r--r--.gitattributes4
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
-rw-r--r--old/51763-0.txt7160
-rw-r--r--old/51763-0.zipbin149630 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/51763-h.zipbin401954 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/51763-h/51763-h.htm7734
-rw-r--r--old/51763-h/images/music-1.pngbin44239 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/51763-h/images/music-2.pngbin27994 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/51763-h/images/music-3.pngbin62657 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/51763-h/images/music-4.pngbin13458 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/51763-h/images/new-cover-tn.jpgbin9692 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/51763-h/images/new-cover.jpgbin45001 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/51763-h/images/titlepage.jpgbin33196 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/old/51763-8.txt7161
-rw-r--r--old/old/51763-8.zipbin149436 -> 0 bytes
16 files changed, 17 insertions, 22055 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..d7b82bc
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,4 @@
+*.txt text eol=lf
+*.htm text eol=lf
+*.html text eol=lf
+*.md text eol=lf
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..131263d
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #51763 (https://www.gutenberg.org/ebooks/51763)
diff --git a/old/51763-0.txt b/old/51763-0.txt
deleted file mode 100644
index 8d0c377..0000000
--- a/old/51763-0.txt
+++ /dev/null
@@ -1,7160 +0,0 @@
-Project Gutenberg's Noorsche Volksvertellingen, by Peter Christen Asbjørnsen
-
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
-other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of
-the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
-www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you'll have
-to check the laws of the country where you are located before using this ebook.
-
-Title: Noorsche Volksvertellingen
-
-Author: Peter Christen Asbjørnsen
-
-Translator: T. Terwey
-
-Release Date: April 15, 2016 [EBook #51763]
-
-Language: Dutch
-
-Character set encoding: UTF-8
-
-*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK NOORSCHE VOLKSVERTELLINGEN ***
-
-
-
-
-Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
-Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project
-Gutenberg (This file was produced from images generously
-made available by The Norwegian National Library.)
-
-
-
-
-
-
-
-
- P. CHR. ASBJÖRNSEN.
-
- NOORSCHE VOLKSVERTELLINGEN.
-
- VERTAALD DOOR
- T. TERWEY.
-
-
-
- HAARLEM,
- KRUSEMAN & TJEENK WILLINK.
- 1875.
-
-
-
-
-
-
-
-INHOUD.
-
-
- Bladz.
-
- De sage in den molen 4
- Het kroost der Huldren 13
- Een nacht in Nordmarken 24
- De koning van den Egeberg 44
- Van "Fjeld en Saeter" 53
- De vertellingen van den doodgraver 65
- Bertha Tuppenhaug's vertellingen 84
- Een avond in de keuken van den landheer 97
- De bewoners van Lunde 117
- Een ouderwetsche kerstavond 123
- Een zondagavond op een' saeter 137
- Op de vogeljacht in Holleia 173
- Eene tooverheks 196
- Ter zee.
- I. De aalscholvers van Udröst 210
- II. De nikkers op het "Zand" 217
-
-
-
-
-
-
-
-De Noren loopen zeer hoog met het boekske, waarvan hier de fraaiste
-vertellingen den Nederlandschen lezer worden aangeboden. En ze hebben
-reden te over voor die waardeering. Terwijl toch aan den eenen kant
-de belangstelling gewekt wordt door den inhoud der sagen uit "het
-schemerdonker des volkslevens", staat men aan den anderen verrukt
-over "de warme teekening van land en volk", die den aantrekkelijken
-achtergrond der vertellingen uitmaakt. Zou dit dus reeds in staat zijn,
-de ingenomenheid te verklaren, waarmede Asbjörnsen's arbeid bij zijne
-landgenooten werd ontvangen, de dienst, welken hij ook met dit product
-der Noorweegsche litteratuur bewees, wettigt die genegenheid te meer.
-
-De letterkunde van dit volk werd zich hare roeping eerst volkomen
-bewust, toen zij zich aansloot bij het volk zelf; toen zij het
-leven en streven van dat volk zich ten onderwerp koos. Had zij tot
-nog toe aan den leiband harer Deensche zuster geloopen, zij leerde
-op eigen beenen staan, toen hare dichters en prozaïsten een oog
-begonnen te krijgen voor de schatten, welke voor hunne kunst uit
-de natuur, de historie, het volksleven van hun eigen land konden
-gedolven worden. In wat het Noorsche volk zelf gedicht, gedacht
-en gedaan had, vond de litteratuur een' vasten gezonden bodem,
-waaruit zij als nationale kunst kon opwassen. Zoo oordeelden ook
-en daarnaar handelden twee mannen, die een' allerbelangrijksten
-invloed op de letteren van hun vaderland hebben uitgeoefend: Jörgen
-Moe en P. Chr. Asbjörnsen. De eerste verzamelde de volksdeuntjes,
-hier en ginds in omloop; te zamen gaven zij een aanzienlijk getal
-uitstekend vertelde--"Folke-eventyr"--volkssprookjes ten beste,
-en nadat Moe zich geheel aan zijn kerkelijk ambt--hij is "praest" te
-Drammen--en aan de geestelijke poëzie had gewijd, schreef de houtvester
-Asbjörnsen eene nieuwe verzameling Huldersprookjes en Volkssagen,
-schoon op gansch anderen trant, dan toen hij gemeenschappelijk met
-Moe arbeidde. Terwijl toch de "Folke-eventyr" streng objectief zijn
-gehouden en zoo getrouw mogelijk weergeven, wat de vrienden uit den
-mond des volks hadden opgevangen, geeft Asbjörnsen hier, terwijl hij
-zijne lezers deelgenoot maakt van de wijze, waarop hij aan de kennis
-zijner vertellingen is gekomen, eene schildering van natuur en volk,
-die, naar 't oordeel van een landgenoot, aan de dichterlijkste kleur
-eene betooverende getrouwheid paart.
-
-Of de vriendelijke lezer het gunstig oordeel van des auteurs
-landgenooten zal deelen? Afgezien van het belang, dat de Noren als
-zoodanig in dit voortbrengsel hunner letteren moeten stellen, heeft
-de vertaler geen recht tot twijfel. Daar schuilt, meent hij, ook ten
-onzent genoeg belangstelling voor 't volksgeloof eener stamverwante
-natie; genoeg zin voor de poëzie van natuur en volksleven, om eene
-goede ontvangst dezer vertellingen te waarborgen.--Ge hebt Gerard
-Keller's Zomer in het Noorden gelezen en genoten? Welnu, hier wordt
-u stoffe geboden ter aanvulling uwer kennis door iemand, wiens lust
-het jarenlang was, te dwalen door de geurige dennebosschen, te zwerven
-langs de oevers der bergstroomen, te kouten aan den haard der eenzame
-saeters van zijn land. En zijn de voorstellingen, door Keller's boek
-in u gewekt, verflauwd;--men leest in onzen tijd zooveel;--neem zijn
-tweede deel nogmaals ter hand en gij vindt er beter opheldering van
-wat u vreemd mocht dunken, dan eene enkele aanteekening 't zou kunnen.
-
-Toch niet over den inhoud der volkssagen, zegt gij, en de vertaler
-zal ronduit bekennen, dat het denkbeeld hem heeft toegelachen, elke
-vertelling te doen volgen door eenige opmerkingen, die duidelijk in
-'t licht stelden, hoe groot de verwantschap is geweest of nog is
-tusschen 't volksgeloof der Noren en Nederlanders. Maar hij heeft
-begrepen, dat de identiteit op dit punt, behoudens karakteristieke
-verschillen, tusschen de Germanen en Skandinaviërs door Grimm in
-zijne Deutsche Mythologie te klaar is bewezen, dan dat men dit feit
-nog als iets nieuws behoefde mede te deelen. En vervolgens duchtte hij
-niet zonder reden, dat eene uitvoerige aanwijzing der verschijnselen,
-die deze waarheid staven, kwalijk in overeenstemming mocht zijn met
-den bescheiden vorm, waaronder dit boekje optreedt.
-
-De lezer, die in dit onderwerp belang stelt, zal bij Grimm, bij
-Simrock in zijn "Handbuch der Deutschen Mythologie", bij Van den
-Bergh in zijne "Volksoverleveringen", maar vooral in zijn "Kritisch
-Woordenboek der Ned. Mythologie", of uit J. W. Wolf's "Niederländische
-Sagen" kunnen zien, welke treffende familietrekken de overleveringen
-van beide volken vertoonen. Er is bijna geen enkele trek in de
-vertellingen van Asbjörnsen, die men niet hier of daar in Nederland
-terugvindt. Zelfs Holda--de vriendelijke--wier naam ons van de lippen
-glijdt, wanneer wij "hou en trou" zweren aan onzen vriend of onze
-"hulde" brengen aan de min, heeft ook ten onzent hare vereerders
-gehad; al belette haar karakter van berg- en woudgeest natuurlijk,
-dat zij in onze overleveringen eene rol zou spelen, zóó belangrijk,
-als zij met hare volgelingen, de Huldren, in de Noorsche volkssprookjes
-vervult. Schuilt er in onzen bodem geen schat van metalen, die in
-'t Noorden de volksfantazie kon doen ontvlammen, toch wist men ook
-bij ons te verhalen van schatten, hier en daar verborgen, en wier
-bestaan werd verraden door een geheimzinnig schijnsel. En droeg ook
-bij ons de kwaal, die wij "engelsche ziekte" noemen, geen daemonisch
-karakter, wij hadden toch even goed tooveressen, die lood smolten, dat
-plotseling afgekoeld in zonderlinge figuren den aard van verschillende
-krankheden openbaarde.
-
-En zoo zouden wij kunnen voortgaan en doen opmerken, hoe
-ook het Nederlandsche volk zijne vertellingen bezat omtrent de
-gedaanteveranderingen van duivel of heksen in slangen, padden, hazen of
-zwarte katten; hoe ook bij ons "de duivel en zijn grootje" van tijd tot
-tijd feestvierden met hunne getrouwen; hoe ook hier de heksen de kunst
-verstonden op geheimzinnige wijs de koeien van hare melk te berooven,
-tot de beesten er het leven bij inschoten,--om toch ten slotte ons
-"woord vooraf" tot een' onbetamelijken omvang te doen uitdijen.
-
-Den lezer, die onze meening deelt, dat volksoverleveringen en
-volkssprookjes niet bij voorkeur in de kinderkamer thuis behooren,
-heil!
-
-
- Amsterdam, 25 Augustus 1875. T.
-
-
-
-
-
-
-
-DE SAGE IN DEN MOLEN.
-
-
-Wanneer 't mij in de wereld tegenloopt,--en ik kan niet klagen
-dat dit te zelden gebeurt,--heb ik er mij steeds wel bij bevonden,
-een zwerftochtje te ondernemen tot verlichting van mijn vrachtje
-bekommernis en tegenspoed. Wat mij op zekeren tijd in den weg stond,
-herinner ik me niet meer; maar 't staat me nog duidelijk voor den
-geest, hoe ik voor eenige jaren, op een' zomermiddag met de hengelroê
-in de hand, over de velden zwierf langs den oostelijken oever van
-den Akerself.
-
-De frissche lucht, de geur van 't hooi en de bloemen, 't genot der
-beweging, het gekweel der vogels en het frissche windje langs de
-rivier, alles bracht mij in eene opgewekte stemming. Toen ik de brug
-bij Oset over was, begon de zon ter kim te nijgen: nu eens kleurde
-zij de avondwolkjes met haar' schoonsten gloed, alsof ze wou, dat
-deze zich zouden verlustigen in den geleenden tooi, wanneer zij zich
-spiegelden in de klare golven van het meer; dan weer brak zij door
-de wolken heen en zond een' stroom van licht uit, die gulden plekken
-schiep in de donkere bosschen aan de overzijde.
-
-De avondwind voerde na den warmen dag een' verfrisschenden geur uit de
-dennenbosschen met zich en de ver weerklinkende, langzaam wegstervende
-tonen van den koekoek stemden den geest weemoedig. Werktuigelijk
-volgde mijn oog het aas, dat ik uitwierp en dat de stroom der rivier
-meevoerde. Zie, daar sprong een glinsterende visch; snorrend vloog
-het snoer van den hengel, en toen ik dezen stevig vasthield, boog hij
-zich als een hoepel: 't moest een forel zijn van de grootste soort. Nu
-was 't geen tijd meer om te dwepen met dennengeur en koekoekslied;
-'k had al mijne tegenwoordigheid van geest hoog noodig om den visch
-aan land te brengen, want de stroom was snel en 't beest spartelde
-geweldig. Driemaal moest ik 't snoer op- en afwinden, voor 't mij
-gelukte mijn' buit met den stroom mede naar een' kleinen inham te
-krijgen, waar hij gelukkig aan land werd gebracht en een fraaie
-purper-gevlekte visch bleek te zijn van de verwachte grootte.
-
-Ik bleef nog eenigen tijd visschen langs den westelijken oever der
-rivier, maar slechts jonge forellen hapten naar mijn aas en mijne
-gansche vangst bedroeg niet meer dan een tiental visschen. Toen ik
-bij den houtzaagmolen kwam, was de lucht geheel bewolkt. 't Was
-reeds tamelijk duister en slechts aan den noordwestelijken rand
-des horizons bespeurde men nog eene groene strook, die een' zwakken
-lichtglans wierp op de stille vlakte van den vijver. Ik sprong op
-het vlot des vijvers en wierp op nieuw uit, maar mijne vangst bleef
-luttel. 't Was bladstil, de wind scheen ter rust gegaan en slechts
-mijn aas deed het heldere water rimpelen.
-
-Een opgeschoten knaap, die achter mij op den heuvel stond, ried
-mij, eene heele tros wormen aan den angel te hechten en daarmee
-stootsgewijs over de oppervlakte van 't water te slepen, en bood
-aan voor 't noodige aas te zorgen. Ik volgde zijn' raad, en de proef
-gelukte boven verwachting, want een forel van een paar marken beet
-weldra aan den haak en werd niet zonder moeite op den ongemakkelijken
-oever gebracht. Maar hiermee was 't ook uit; geen enkele beet werd
-meer bespeurd, geen enkele visch schoot door den stillen vijver;
-slechts de vleermuizen, die snorrend rondfladderden, brachten nu en
-dan, wanneer zij op insecten neerschoten, trillende kringen op de
-blanke vlakte te voorschijn.
-
-Vóór mij lag de molen, van binnen duidelijk zichtbaar door 't
-vlammend haardvuur. Hij was in vollen gang; toch scheen het, of
-'t rad met zijne schoepen en staken niet door den wil of de hand van
-een' mensch werd bestuurd en geleid, maar of 't ten speelbal strekte
-voor de luimen van een' onzichtbaren molen- of stroomgeest. Maar ja,
-ten laatste vertoonden zich ook menschelijke gedaanten. Hier sloeg
-er een met een grooten haak naar een balk, die in den molen moest
-gebracht worden en zette de geheele vlakte in golvende beweging;
-een ander kwam voorzichtig met eene bijl in de hand naar buiten om
-een balk te effenen of de buitenste planken in den vijver te werpen,
-die krakend in de diepte stortten. Alles suisde en bruiste, knarste en
-kraakte, en nu en dan werd ook buiten den molen--als een reuzenzwaard
-in kamp met de geesten des nachts--eene blinkende zaag in beweging
-gebracht om de knoesten en oneffen uiteinden der balken af te zagen.
-
-Uit het noorden kwam met den stroom der rivier eene kille vlaag,
-die mij deed voelen, dat ik nat en vermoeid was, en ik besloot daarom
-naar binnen te gaan en eene poos uit te rusten aan den haard van den
-molenaar. Ik riep den knaap, die nog aan den oever stond en verzocht
-hem de vischkorf te brengen, die ik had neergezet, en mij te volgen
-over 't vlot, welks gladde balken in 't water schommelden en bij
-elken stap, dien ik deed, onderdoken.
-
-Bij den eenen haard in den molen zat een oud man met een grijzen baard;
-eene roode muts had hij tot over de ooren getrokken. De schaduw van den
-schoorsteen had mij in 't eerst belet hem te zien. Toen hij hoorde,
-dat ik een ommezien wenschte uit te rusten en mij te warmen, maakte
-hij schielijk van een knoestig stuk hout eene zitplaats bij 't vuur.
-
-"Dat is een kostelijke visch," zei de oude, terwijl hij de laatste
-forel, die ik had gevangen in de hand nam, "en dat is een haakvisch;
-die weegt stellig anderhalf pond. Gij hebt hem vast in den vijver
-hier gevangen?"
-
-Op mijn bevestigend antwoord begon de man, een aartsliefhebber
-van visschen naar 't scheen, te verhalen van de groote forellen,
-die hij dertig jaar geleden in den omtrek had gevangen, en slaakte
-daarbij--niet minder dan Sir Humphry Davy in zijne Salmonia--de
-hartroerendste klachten over 't afnemen der visch en 't toenemen van
-het zaagsel in de rivieren.
-
-"De visch gaat weg," zei hij met eene stem, die boven al 't gedruisch
-uit klonk; "'t gebeurt nu zelden dat men zulk eene goudhaak als
-deze vangt, maar 't zaagsel neemt van jaar tot jaar toe. 't Is dan
-ook geen wonder, dat de visschen de rivier verlaten, want doen zij
-de kieuwen open om eene teug zuiver water naar binnen te halen, dan
-krijgen ze den heelen kop vol zaagsel en splinters. Dat vervloekte
-zaagsel!--God vergeve me de zonde--de zaag geeft ons brood, mij en
-mijn gezin; maar ik ben mij zelf niet langer meester, als ik denk
-aan de prachtige visschen, die ik voor jaren heb gevangen."
-
-Intusschen was de knaap met mijn vischkorf binnen gekomen; hij scheen
-kwalijk te moede bij al 't geraas en gedruisch, dat in den zaagmolen
-heerschte. Voorzichtig liep hij over de losse vloerplanken, en op
-zijn gelaat las men duidelijk angst en vrees voor 't bruisen van het
-water op en tusschen de raderen onder zijne voeten.
-
-"'t Is niet alles hier te zijn; ik wou dat ik goed en wel thuis was,"
-zeide hij.
-
-"Hoor je hier niet thuis?" vroeg ik.
-
-"Wie ben je, waar kom-je van daan?" vroeg de oude man.
-
-"Ik kom van Gamleby, en ik ben te Brække geweest met een' brief voor
-den schout; maar ik ben zoo bang in donker alleen te gaan," antwoordde
-de knaap, die zich den heelen tijd dicht in mijne nabijheid hield.
-
-"Schaam je wat, groote jongen, voor zoo iets bang te zijn," zei de
-oude, maar voegde er troostend bij: "zoo aanstonds komt de maan op,
-en de knecht kan wel met je meegaan."
-
-Ik beloofde den vreesachtigen knaap hem tot de Beierbrug te brengen,
-en dit scheen hem eenigermate gerust te stellen. Ondertusschen hield
-het malen op en twee der knechts gingen de zagen vijlen, een arbeid,
-die van zulk een krassend geluid verzeld gaat, dat 't iemand door merg
-en been dringt en des nachts, boven 't bruisen van den waterval uit,
-niet zelden tot in de naaste stad weerklinkt. 't Scheen, dat dit
-geraas de zenuwen van den knaap nog onaangenamer aandeed.
-
-"Hè, 'k zou voor nog zoo veel hier geen nacht willen doorbrengen,"
-zeide hij en staarde om zich heen, of hij aanstonds uit elken hoek
-van den molen een' nikker zou zien oprijzen.
-
-"Ik heb hier al menigen nacht doorgebracht," zei de oude; "toch had ik
-'t er in den beginne ook niet op begrepen."
-
-"Ik heb van mijne moeder gehoord, dat er zooveel hekserij in zoo'n
-molen gebeurt," viel de knaap angstig uit.
-
-"Ik kan niet zeggen, dat ik er ooit iets van gezien heb," hernam de
-molenaar. "'t Water is wel eens plotseling gedaald of gerezen, wanneer
-ik 's nachts maalde, en soms ook hoorde ik wel kloppen in de buitenste
-delen, maar gezien heb ik niets. De menschen gelooven daar tegenwoordig
-niet meer aan," ging hij voort, terwijl hij een vragenden blik op mij
-sloeg, "en daarom durven de geesten niet meer voor den dag komen; de
-menschen zijn te wijs en hebben te veel boeken gelezen in onze dagen."
-
-"Wel mogelijk," zeide ik; want ik merkte duidelijk, dat er meer stak
-achter den blik, dien hij mij toewierp, en ik had liever, dat hij
-mij oude histories vertelde, dan mij af te geven met 't bestrijden
-van zijne bewering, dat de verlichting in onzen tijd de onderaardsche
-geesten zou bang maken. "In zekeren zin kunt ge gelijk hebben. In den
-ouden tijd geloofden de menschen vaster aan elk slag van tooverij; nu
-houden ze zich of ze er niet aan gelooven, om verstandig en verlicht
-te schijnen, zooals gij zegt. Toch hoort men in de bergstreken nog
-wel, dat de geesten zich aan de menschen vertoonen, hen met zich
-voeren en zulke dingen meer. Ik zal je eens," voegde ik er bij, om
-hem goed op gang te krijgen, "ik zal je eens eene historie vertellen,
-die ergens gebeurd moet zijn, maar waar en wanneer, dat herinner ik
-me niet juist meer."
-
-Daar was eens een man, die een' molen bezat, vlak bij een waterval,
-en daar huisde ook een molengeest in. Of de man hem, zooals men hier en
-daar pleegt te doen, geboterd brood en gerstebier gaf, om te maken dat
-zijn meel vermeerderde, weet ik niet, maar 't is niet waarschijnlijk,
-want telkens, als hij malen moest, greep de molengeest den spilbalk
-vast en deed den molen stil staan. Onze man begreep weldra, vanwaar
-dit kwam, en op zekeren avond, dat hij aan 't werk moest, nam hij een'
-ijzeren pot vol pek en teer met zich en lei daaronder vuur aan. Toen
-hij 't water over den wielbalk leidde, raakte deze een oogenblik in
-beweging, maar spoedig stond hij stil, zooals te verwachten was. De
-molenaar stak en sloeg naar den geest in de goot en rondom den balk,
-maar te vergeefs. Eindelijk opende hij de deur, die naar de goot en
-den wielbalk leidde, en daar stond de molengeest midden in de deur en
-gaapte hem aan met een' mond, zóó wijd, dat de onderkaak den drempel
-aanraakte en de bovenkaak aan den zolder reikte.
-
-"Hebt gij ooit zulk gapen gezien?" zei de geest.
-
-De man vloog op den pekpot toe, wierp hem den inhoud in den mond en
-zeide: "Hebt gij ooit zoo iets kokend heets geproefd?"
-
-Toen liet de geest den balk los en stiet een vreeselijk gebrul uit. En
-sedert heeft men hem daar gehoord noch gezien, en nooit heeft hij de
-lui belet te malen.
-
-"Ja," zeide de knaap, die met eene mengeling van angst en
-nieuwsgierigheid mijne vertelling had gevolgd, "dat heb ik ook hooren
-vertellen door mijne grootmoeder, en zij vertelde nog eene andere
-historie van een' molen."
-
-Dat gebeurde een heel eind hier van daan en niemand kon daar zijn
-koren gemalen krijgen, omdat 't er vol was van hekserij. Maar nu
-woonde er ook eene arme vrouw, die op zekeren avond noodzakelijk wat
-koren moest malen, en zij bad daartoe den molen te mogen gebruiken.
-
-"Neen, God beware je," zei de eigenaar, "dat gaat niet, dan mocht
-het eens met dubbel geweld gaan spoken." Maar de vrouw antwoordde,
-dat zij 't zoo hoognoodig had; want zij had geen korrel brijmeel in
-huis en geen brood voor hare kinders. Nu, eindelijk kreeg zij dan
-verlof naar den molen te gaan en dien nacht te malen. Toen ze daar
-kwam, warmde zij een' grooten pot met teer, die daar stond, bracht
-den molen in beweging en zette zich bij den haard om eene kous te
-breien. Na eene poos kwam er een vrouwmensch binnen en groette haar.
-
-"Goeden avond," zei ze tot de vrouw.
-
-"Goeden avond," zei deze en bleef zitten breien.
-
-Maar zooals ze daar zat, begon degene, die binnen gekomen was, het
-vuur over den haard uit te spreiden. De vrouw rakelde het weer samen.
-
-"Hoe heet gij?" vroeg de geest.
-
-"Ik? Ik heet Zelf," zei de vrouw.
-
-Dat leek haar een zonderlinge naam, en nu begon ze op nieuw het vuur
-uiteen te halen. De vrouw werd boos, begon te schelden en rakelde het
-op nieuw samen. Dat duurde zoo eene heele poos, maar toen 't de vrouw
-lang genoeg geduurd had, stortte zij den teerpot over de aardgeest
-uit. Die aan 't huilen en schreeuwen, en zoo ijlde ze naar buiten
-en riep:
-
-"Vader, vader, Zelf heeft me gebrand!"
-
-"Zoo, heb je 't zelf gedaan, dan moet je 't zelf ook maar lijden,"
-hoorde men in den berg.
-
-"'t Liep wondergoed af met die vrouw," zeide de grijze molenaar. 't
-Had kunnen gebeuren, dat de molen verbrand was en zij meteen; toen
-ik nog tehuis was, heb ik iets dergelijks hooren vertellen, dat daar
-in den ouden tijd moet zijn voorgevallen. Daar woonde een boer, die
-ook een molen had en deze brandde twee pinksteravonden na elkander
-af. Toen het derde jaar pinksteren naderde, was er een kleermaker
-bij hem, die kleeren maakte voor 't aanstaande hoogtij.
-
-"Ik ben benieuwd, hoe 't ditmaal met den molen zal gaan," zei de man,
-"ik vrees, dat hij weer zal afbranden."
-
-"'t Heeft geen nood," zei de kleermaker, "geef mij den sleutel,
-dan zal ik op den molen passen."
-
-Dat leek den man niet kwaad toe, en toen 't avond werd, kreeg de
-kleermaker den sleutel en ging naar den molen; er was niets in, want
-hij was pas nieuw opgebouwd. De snijder zette zich midden op den vloer
-neder, nam een stuk krijt en trok een' wijden ring om zich heen en
-buiten om dien ring schreef hij 't Onze Vader: toen was hij nergens
-meer bang voor, zelfs voor den duivel niet. Te middernacht vloog de
-deur eensklaps open en daar kwamen eene menigte zwarte katten binnen,
-om er van te ijzen zoo leelijk. 't Duurde niet lang, of zij zetten
-een ijzeren pot op den haard en legden vuur aan, zoodat 't in den pot
-begon te bruisen en te borrelen, alsof hij vol kokende teer en pek was.
-
-"Ha, ha," dacht de snijder, "zal dat zóó gaan?" en nauwelijks had
-hij dit bij zich zelven gezegd, of een der katten schoot op den pot
-toe en trachtte dien om te werpen.
-
-"St, kat, je zult je branden!" riep de snijder.
-
-"St, kat, je zult je branden! zegt de snijder," riep 't dier den
-anderen katten toe, en nu begonnen zij alle rondom den ring te dansen;
-maar een oogenblik later sprong de kat weer naar den haard en wilde
-den pot omver smijten.
-
-"St, kat, je brandt je!" schreeuwde de snijder en joeg haar van
-den haard.
-
-"St, kat, je brandt je! zegt de snijder," zei de kat tot de andere
-katten, en weer begonnen ze alle te huppelen en te dansen en op eens
-vlogen ze naar den haard en trachtten den pot onderst boven te werpen.
-
-"St, kat, je brandt je!" schreeuwde de snijder en schopte haar, dat
-ze over elkander heen buitelden, en toen begonnen ze weer te dansen
-en te springen als te voren.
-
-Daarop sloten zij een kring om de krijtstreep en begonnen in 't rond
-te dansen, al sneller en sneller, en eindelijk ging 't zoo gauw,
-dat alles voor den kleermaker scheen rond te draaien, en zij keken
-hem aan met oogen, zoo groot en zoo vurig of ze hem wilden verslinden.
-
-Maar terwijl zij hiermee bezig waren, stak de kat, die eerst getracht
-had den pot om te gooien, den bek binnen den ring, als of zij lust
-gevoelde den kleermaker aan te vallen. Zoodra deze 't bemerkt, neemt
-hij zijn knipmes en houdt dit gereed. Weer steekt de kat den bek
-binnen den ring, maar, vlug als de wind, hakt de kleermaker haar dien
-af en toen vluchtten alle katten, zoo snel ze konden, al gillend en
-schreeuwend de deur uit. Maar onze kleermaker legde zich binnen den
-ring neder en sliep, tot de zon hoog aan den hemel stond en zijne
-slaapstee bescheen. Toen stond hij op, sloot den molen en ging naar
-de hoeve.
-
-Toen hij 't woonvertrek binnentrad, lagen man en vrouw nog te bed,
-want 't was pinkstermorgen.
-
-"Goê morgen," zei de kleermaker en gaf den man de hand.
-
-"Goê morgen," zei de man en hij was blij en verbaasd, toen hij den
-snijder weer zag, dat kan men begrijpen.
-
-"Goê morgen, moeder," zei de kleermaker en reikte de vrouw de hand,
-
-"Goê morgen," zei de vrouw; maar zij zag er bleek en verward en
-verschrikt uit, en hare handen verborg zij onder de dekens;--eindelijk
-toch reikte zij hem de linker. Toen begreep de kleermaker, hoe alles
-samenhing, maar wat hij den man zeide en hoe 't sedert de vrouw
-verging, dat heb ik nimmer gehoord."
-
-"De molenaarsche was licht zelf eene heks?" vroeg de knaap, die met
-gespannen aandacht had geluisterd.
-
-"Jij vat het," antwoordde de oude.
-
-'t Was bijna niet mogelijk langer een woord te verstaan; want de
-molen was weer met zijn geraas en geschuur aan den gang. De maan was
-opgekomen en na de korte rust was mijne vermoeidheid geweken. Ik zei
-dus den oude vaarwel en verliet den molen in gezelschap van den bangen
-knaap. Wij volgden het pad over de heuvelen naar Grefsen. Witkleurige
-wolkjes zweefden boven de rivier en de moerassen beneden in 't
-dal. Boven den sluier van rook, die over 't stadje hing, verhief zich
-Akershus met hare torens, die helder uitkwamen tegen den waterspiegel
-van den fjord, waarin eene smalle landspits zich uitstrekte als eene
-groote slagschaduw. De hemel was niet geheel helder en er was weinig
-beweging in de wolken en de lucht; het maanlicht mengelde zich met den
-schemer van den zomernacht en deed de omtrekken van 't landschap op
-den voorgrond slechts flauw uitkomen. Maar boven den fjord straalde 't
-schijnsel der maan blank en klaar, terwijl de Asker- en Baerumtoppen,
-in donkerblauwe schaduwen gehuld, zich boven elkander hoog in de
-lucht verhieven en den verren achtergrond van 't landschap vormden.
-
-Verkwikt door 't koele bad van den avonddauw spreidden de viooltjes
-en hare gezellinnen de levendigste geuren over de velden, maar uit de
-moerassen en van de beekjes stegen kille, doordringende luchtstroomen
-op, die mij soms deden huiveren.
-
-"Oef, 't griezelt mij," riep mijn jonge metgezel dan uit. Hij waande,
-dat deze luchtstroomen werden uitgeademd door de geesten des nachts
-en meende eene heks of eene kat met vurige oogen te zien in elken
-heester, die door den wind werd bewogen.
-
-
-
-
-
-
-
-HET KROOST DER HULDREN.
-
-
-Wij hadden een bezoek afgelegd op Bjerke-hoeve. De landheer en
-grootmama roeiden zondags avonds weer naar huis, maar juffer Marie
-en de jongens hadden zoolang gevleid en gebedeld, tot zij verlof
-kregen den maandagmorgen aftewachten en over de bergen naar huis te
-keeren om "van 't vergezicht te genieten," zoo als 't heette; en ik,
-de huisonderwijzer, had mijne goede redenen om bij hen te blijven. De
-maandag morgen kwam; veel spoediger dan ons lief was. Verzeld van onze
-gastvrouw, de waardige moeder Bjerke en haar' zoon, wandelden wij
-door de bladerrijke boschjes, die tot de hoeve behoorden en in wier
-berkentoppen de kwikstaartjes en goudvinken hun' snellen welluidenden
-slag deden hooren. De vliegenvangers drentelden rond op de takken
-en bleven niet achter in 't groot concert, terwijl de tuinkoning,
-bescheiden in 't loof verborgen, zijne teedere tonen uit de dichte,
-donkere toppen overal heen zond. De ochtend was zoo stil en kalm; de
-berkeblaren bewogen zich nauwelijks, en toen wij 't pad tusschen de
-velden betraden, zagen wij, telkens als er een zonnestraal viel op het
-groen, hoe de paarlen van den morgendauw fonkelden op de klaverplantjes
-en de bladeren van den Mariadistel. De zwaluwen scheerden langs den
-grond; de distelvink zat wiegelend op een' heester of kweelde op
-den akker. Daar verrukte ons het lied van den leeuwerik, hoog in de
-blauwe lucht, die van alle kanten bezaaid was met lichte zomerwolkjes,
-welke ons beschermden tegen de brandende zon.
-
-Toen wij aan gene zijde van den straatweg waren gekomen, deed zich
-een ander tooneel aan ons voor. 't Ging nu bergop; sparren en dennen
-welfden hunne koele bogen over ons heen. Nog klonken de trillers van
-den leeuwerik ons in 't oor; maar de tonen, die hier vernomen werden,
-waren slechts het schel gefluit der mees en 't regenvoorspellend
-geschreeuw van den Geertruidsvogel. Moede van 't klimmen rustten
-wij een ommezien uit op de vlakke, met mos bedekte klippen bij 't
-marschland der pastorie, dronken eene afscheidsteug met onze vrienden
-en verkwikten ons aan 't gezicht der blanke vlakte van 't Oiermeer,
-dat wij tusschen de toppen der sparren zagen schemeren.
-
-De jongens waren al spoedig op 't moerasveld om braambeziën te zoeken
-en jubelden, telkens als zij een roodachtig plekje zagen. De juffer
-en ik volgden hen. Omkranst met sparren- en dennenhout strekte 't
-moeras zich een kwartmijl ver naar 't westen uit; de eentonigheid
-der groote vlakte werd slechts afgebroken door enkele groepen ranke
-biezen of hoopjes lichtgroene kalmus. Hier en daar verhief zich een
-heuvel, en op den top daarvan zag men soms nog eene geel geworden
-hut, die herinnerde aan 't vogelspel in 't voorjaar. Naar 't noorden,
-waarheen de weg ons voerde, hadden wij niet meer dan duizend schreden
-af te leggen. Aan den zoom der vlakte stond het bloeiende heidekruid,
-maar ginder wenkten ons de prachtige gouden bekers der moslelie,
-de gebaarde bloem der bitterklaver en de sierlijke kalla.
-
-Getooid met wuivende rietpluimen, braambeziënbloemen en fijn gras,
-prijkte 't mostapijt met duizend schakeeringen en rees en daalde onder
-onze voeten, of 't op de golven der zee rustte. Ook wij dwaalden een
-oogenblik van den rechten weg af om braambeziën te plukken. Toen wij
-terugkeerden naar den top van een' der met sparren bewassen heuvels,
-zwaaide 't kolfriet zijne groote golvende stengels boven onze hoofden
-heen en weer; een snijdende wind blies ons in 't gelaat, en vlak boven
-ons stonden donkere wolkenmassaas met oneffen randen. Er dreigde eene
-regenbui; reeds voelden wij enkele droppels. Ik troostte mijne gezellin
-met de schuilplaats, die wij in 't oude wachthuisje zouden vinden,
-een overblijfsel uit den oorlogstijd, dat nauw een paar boogscheuten
-van ons verwijderd was. Toen wij den zoom der marschvlakte naderden,
-stortregende het, maar nu was 't bezwaar gering; wij voelden vasten
-grond onder onze voeten, het bosch beschutte ons en binnen een paar
-minuten zouden wij den heuvel hebben beklommen en in 't wachthuisje
-zijn. Maar 't bleek spoedig, dat we daar alles behalve veilig waren
-voor den regen. Het dak was ingestort; slechts een klein deel er van in
-den eenen hoek was overgebleven, zoodat we de vogelen des hemels boven
-ons konden zien vliegen. Doch in dit hoekje, onder dit stuk van het
-dak had een menschlievende jager of houthakker, tusschen de stijlen,
-van een paar planken eene bank gemaakt, maar even groot genoeg voor
-twee personen. Hier moesten we ons dus nederzetten, en nooit, docht
-me, had ik heerlijker zitplaats gevonden. De jongens klauterden met
-levensgevaar boven op de overblijfselen van den ouden schoorsteen in
-den anderen hoek, en stonden daar onder den grauwen hemel zoo lang
-te kibbelen, of zij negen of elf kerken zagen, tot ze eindelijk door
-den regen zelfs de naaste boomen niet meer konden zien.
-
-Men zou kunnen vermoeden, dat ons bijeenzijn in den hoek wederzijdsche
-vertrouwelijkheid en openhartigheid moest aanbrengen. Doch dit was niet
-'t geval; ik zat stilzwijgend te staren op de vlakte van 't Oiermeer,
-dat zich door de deuropening vertoonde, als in een' doffen sluier
-gehuld; ik keek naar de knapen op den bouwval van den schoorsteen
-en naar mijne eigen beenen. Wanneer ik 't een oogenblik waagde een'
-zijdelingschen blik te slaan op mijne schoone gezellin, was 't om dien
-weer met dubbele snelheid af te wenden. Mijn toestand was deerniswaard
-en komiek tegelijk, die van een verliefden huisonderwijzer. Wij
-zaten daar als een paar hoenders op den stok. Grijp de gelegenheid
-aan! fluisterde ik mijzelven toe. Terwijl ik over 't moerasland liep,
-had ik in stilte weer de toespraak herhaald, die ik reeds bij een
-dozijn soortgelijke gelegenheden had denken te houden. Hoe zij luidde,
-herinner ik mij niet meer, maar dit weet ik, dat ze mij altijd in
-de keel bleef steken, als ik wilde beginnen. Nu was 't gewichtige
-oogenblik weer daar. De jongens waren naar beneden geklommen en
-tuimelden rond in de bessenstruiken. Ik achtte het noodzakelijk mijne
-verklaring te beginnen met een stout stuk, en werkelijk waagde ik
-'t den arm om haar middel te slaan; maar spoedig bleek 't, dat de
-juffer veel dapperder was dan ik. Zij sprong op en stond met een
-dreigend gebaar en toch glimlachend voor mij.
-
-"Wat wilt ge van mij? Lieve hemel, weet gij wel wat ge waagt?" sprak
-zij. "Gij kent immers mijne afkomst? Gij weet toch, dat ik van de
-Huldren afstam en dat er heksenbloed door mijne aderen stroomt?"
-
-"Beste juffer," zei ik, terwijl ik inmiddels een weinig tot bezinning
-was gekomen, "ik begrijp u niet,... ik wist niets," voegde ik er bij
-om toch iets te zeggen, "van zulk eene verdachte afkomst."
-
-"Nu, 't is wel vreemd, dat mama, die u zooveel sprookjes en histories
-heeft verteld, u daarvan nooit iets heeft gezegd. Mijne grootmoeder
-of overgrootmoeder was eene echte Hulder. Luister slechts; maar
-als ge niet wilt dat ik doornat zal worden, moet ge mij toestaan
-vredig op de bank naast u te zitten.--Nu dan, mijne overgrootouders
-of bet-overgrootouders--dat weet ik niet recht--hadden op zekeren
-zomer de berghut betrokken. Zij hadden een' zoon, en deze was bij
-hen. Toen 't najaar kwam en zij de berghut moesten verlaten, zeide de
-jongeling, dat hij wilde achterblijven, want hij had lust om te zien,
-of 't waar was, dat de Huldren hun kwartier in de hutten opsloegen,
-wanneer ze ledig stonden. Zijn' ouders beviel dit niet; zij zeiden,
-dat hij niet aan de waarheid daarvan behoefde te twijfelen wanneer
-zoovelen 't vertelden. De zoon hield echter vol en eindelijk gaven
-ze hem hunne toestemming; zij lieten een' grooten schotel melkbrij
-achter en vertrokken.
-
-Juist toen de jongeling in gepeins zat verdiept, begon er leven te
-komen op het erf rondom de hut. Hij hoorde bellen klinken, runderen
-loeien, zwijnen knorren, en daar was een gepraat, een geroep, een
-sturen en stellen, precies als wanneer men in 't voorjaar met 't vee
-naar de hut komt. Allengs werd het stiller, en een oogenblik later
-kwamen er twee vrouwen binnen. De jongste van haar was zóó schoon,
-dat men haarsgelijke onmogelijk zou vinden. Zij gingen aan 't redderen
-en ordenen en begonnen vervolgens melkpap te koken. Inmiddels hield
-de jongeling zich of hij sliep. De Huldren sloegen in den beginne
-geen acht op hem, maar op eens begon de jongste te schreien.
-
-"Wel wat schort je, waarom schreit ge?" zei de andere.
-
-"Ach, dien jongen daar vind ik zoo mooi, dat ik niet zonder hem kan
-leven, en toch zal dat zoo moeten zijn," antwoordde de jongste.
-
-"Stil maar, we zullen een praatje met hem maken," zeide de moeder om
-haar te troosten. Zij gingen zitten eten, en nu deed de jongeling of
-hij ontwaakte, en groette beiden. Zij noodigden hem uit met haar te
-eten, maar hij bedankte en vroeg, of zij niet liever wilden eten van
-zijne roompap.
-
-Ja, dat wilden ze gaarne, want gij moet weten, van roompap houden de
-Huldren 't allermeest. Zij aten nu te zamen en keuvelden over een en
-ander, tot de moeder sprak:
-
-"Jij bent een knappe jongen en mijne dochter heeft een goed oog op
-je; als je wilt beloven met haar naar den predikant te gaan om haar
-te laten doopen, dan kun-je haar krijgen. Maar goed moet je voor
-haar wezen, dan zal een flinke bruidschat je niet ontgaan. Je zult
-alles krijgen, wat je noodig hebt in de hoeve en voor je bedrijf,
-ja, meer dan je behoeft."
-
-Och ja, de jongeling meende, dat hij wel van haar zou kunnen houden,
-en zulk een aanbod werd niet elken dag gedaan. Hij beloofde dus naar
-den predikant te gaan om haar te laten doopen, en--goed voor haar zijn,
-dat zou hij zeker. Zij trokken toen naar huis; de dochter werd gedoopt,
-zij hielden bruiloft en leidden een gelukkig leven, naar men verhaalt.
-
-Eens was hij wat bar tegen haar geweest en had tegen haar' zin
-gehandeld; 's nachts daarop hoorde hij een verschrikkelijk leven en
-geraas. Maar toen hij 's morgens in het voorhuis kwam, zag hij 't
-heele erf vol van allerlei benoodigdheden voor 't boerenbedrijf en
-de huishouding. Daar waren koeien en paarden, ploegen en hooisleden,
-nappen en emmers en alle mogelijke zaken.
-
-Toen de oogsttijd weer naderde en de kool groot werd en de vrouw
-de slacht moest in orde brengen, had zij hakbord noch haktrog. Zij
-verzocht daarom haar' man de bijl te nemen en den berg op te gaan
-om den grooten den te vellen, die op den weg naar de berghut stond;
-daarvan moest hij haar een' haktrog maken.
-
-"Ik zou haast denken, dat je zot waart, mensch," zei de man; "zou
-ik den besten boom in 't bosch vellen, om er een' haktrog van te
-maken? En hoe zou ik dien thuis krijgen in dezen tijd; de stam is
-zoo zwaar, dat geen paard in staat is hem voort te sleepen."
-
-Toch bleef zij aanhouden; maar toen de man stellig bleef weigeren,
-nam zij de bijl, ging naar 't bosch, hieuw den denneboom om, nam
-hem op den schouder en bracht hem naar huis. Toen haar man dat zag,
-verschrok hij zóó, dat hij sedert haar nimmer dorst tegenspreken,
-of iets anders doen dan zij wenschte, en van dien tijd af waren zij
-de eensgezindheid zelf.
-
-"Ziedaar de historie. Welk een sterk en lastig man mijn grootvader
-was, hebt gij zeker vernomen; mijn' vader, den landheer, kent gij,"
-zei ze half dreigend, half schertsend: "gij kunt u dus voorstellen,
-wat u te wachten staat, wanneer ge mij ernstig boos maakt."
-
-"Ge schijnt hier te willen blijven Marie," zeiden de knapen, die
-zich met een' blauwzwarten mond in de deur vertoonden, elk met een'
-verbazenden bessentak in de hand. "De regen heeft al lang opgehouden;
-kom, laat ons nu gaan."
-
-Wij stonden op; het rijke loof der mossen, welke de vochtige wanden
-bedekten, glinsterde, door den regen verfrischt, in den helderen
-zonneschijn. Buiten, in 't bosch, scheen eene nieuwe vreugd op
-planten en vogels neergedaald. De kinderen van Linnaeus zonden ons
-hun' welriekenden adem tegen en de sparren goten hunne geuren over
-ons uit. Het bosch was vol van vogelenzang en gejubel; in elken
-top zat een lijster mij uit te lachen over mijne verliefdheid, de
-tuinkoninkjes zongen om strijd mee en verheugden zich in hun geluk;
-slechts een eenzaam roodborstje zat klagend in 't dichtste loover.
-
-Terwijl wij door 't bosch gaande de berghelling afdaalden, lag
-Opper-Romerike vóór ons in den zonneschijn; boven de westelijke
-heuveltoppen hing nog de regen als een grauwe sluier, maar naar
-'t noorden was de lucht helder als een spiegel. De Mistberg, de
-lieveling dezer streek, hief zijn' ronden top als een azuren koepeldak
-ten hemel; heuvels en bosschen, kerken en landhoeven vertoonden zich
-aan onzen blik, en de jongens herkenden zelfs reeds den rooden stal
-der ouderlijke woning.
-
-'t Ging nu met spoed naar beneden; Marie hield een' wedloop met
-de jongens, ik kwam slenterend achteraan, staarde neerslachtig
-op 't waterlooze landschap en stilde mijn' dorst met sappige
-boschbessen. Weldra waren wij dicht bij de hoeve, maar toen wij
-den tuin naderden, stak de middagzon zoo brandend heet, dat wij een
-oogenblik de schaduw opzochten. Marie zette zich in 't gras neder onder
-den ouden eik, en wij volgden haar voorbeeld. Daar golfde plotseling
-een stroom van klanken boven onze hoofden. Verbaasd leende Marie het
-oor en staarde naar de donkere bladerrijke kroon, alsof zich daarin
-alle gevleugelde zangers des wouds hadden verborgen. Ik herkende die
-tonen; zij kwamen van een' zeldzamen gast in deze streek: 't was de
-goudleeuwerik die dit concert gaf. Hij was in den besten luim; zijn
-toon was doordringend als die van den valk en zoet als de zang van
-'t sijsje. De trillers van den leeuwerik, 't wijsje van de musch,
-het gekweel der zwaluw gaf hij ons beurtelings ten beste; hij kende
-de tonen van den lijster zoo goed, als die van elken anderen zanger in
-'t loof. 't Was eene ware potpourri van vooglenliederen, nu jubelend,
-dan treurig.
-
-"Hoort ge dat?" riep Marie, terwijl zij opsprong en rondom den boom
-danste, "in die tonen herken ik mijn' Huldrenaard; ik voel, dat ik
-hier thuis behoor, evenals gij u te huis gevoelt in de stad en in de
-boeken, bij tooneelvertooningen en draaiorgels."
-
-
-
-
-
-
-
-EEN NACHT IN NORDMARKEN.
-
-
-Een Julidag, zoo doorschijnend helder als een dag in September,
-een zonnestraal boven de bergen van Baerum en de dennengeur, dien
-ik toevallig opsnoof, deden, in 't midden van den heeten zomer en
-in de duffe stad, mijn' zwerflust ontwaken en mijn heimwee naar
-bosch en veld. Ik moest en zou naar buiten om de frissche lucht van
-stroomen en dennen in te ademen. Doch slechts een paar dagen stonden
-te mijner beschikking. Tot een' langen tocht schoot dus de tijd te
-kort; een uitstapje naar Nordmarken, om daar te visschen, was al wat
-ik me mocht veroorloven. De toebereidselen waren spoedig gemaakt;
-aas en vischtuig waren in orde, en na eene wandeling van weinige
-uren was ik den Hammer voorbij, ging langs eene berghelling naar
-Kamphaugen en van deze hoeve verder naar de Björnsjö-rivier. In de
-diepte glinsterde de baai nu en dan tusschen de stammen der boomen
-en de open plekken van 't bosch. De vogels zongen uit volle borst en
-'t werd me zoo vroolijk en vrij, nu 'k weer ademen mocht in den zoeten
-woudgeur. 't Gedruisch van den waterval riep mij tot zich en spoedig
-was ik aan den mond der rivier. Hier stroomde zij helder, maar steil,
-over den kiezelgrond; uit eene woeste kloof, die van haar' uitloop uit
-het Björnmeer af eene kwartmijl lang hare diepe bedding vormt, ijlt ze
-als in gevleugelde vaart in de armen der baai. Zoolang de rotswanden
-en torenhooge steenklompen haar beklemmen, tuimelt zij met pijlsnelle
-drift in den donkeren afgrond neer. Nu eens vormt zij een' bruisenden
-waterval, wit van schuim; dan stuift zij met woeste sprongen hoog boven
-de zwarte rotsmuren uit, terwijl hare wateren in damp verdwijnen; dan
-weer--of hare onbesuisdheid haar rouwde--stroomt ze met donkere, loome
-golven voort. Maar slechts een ommezien rust zij uit, om met frissche
-krachten het dartel spel weer aan te vangen. En toch beteekent al haar
-gedruisch en gebruis in dezen tijd des jaars luttel bij 't geen zij in
-'t najaar te zien en te hooren geeft. Wanneer de dam wordt geopend;
-wanneer de schuimende wateren van 't Björnmeer worden losgelaten en
-het gevelde hout met den stroom wordt meegevoerd, dan overtreft haar
-koken en bruisen elke voorstelling; het gedreun van hare watervallen
-is als 't ratelen van den donder; boomen en rotsblokken sleurt zij
-mede en balken doet ze in stukken vliegen, als waren 't pijpestelen.
-
-De rotshellingen aan de oevers van den stroom heffen zich steil naar
-boven met hare steenblokken, hare massa's omgewaaide stammen en hare
-donkere dennen, die ernstig nederzien op het wilde spel in de diepte
-en verfrischt worden door de dampwolken, die de waterval telkens hun
-in den grauwen, eerbiedwaardigen baard werpt.
-
-En tusschen de elzen en beuken, die beneden aan den oever hunne
-takken boven de rivier uitbreiden, ziet de visscher, die hier
-heen is getogen om buit, slechts eene smalle slip van den blauwen
-hemel, meestal nog verduisterd door de dampen, die van den waterval
-opstijgen en langs de helling zweven. Wie hier wil visschen, moet
-voor water noch rotsen vervaard zijn, want vaak is de klove zoo eng,
-dat de oevers verdwijnen en men den stroom moet doorwaden, en soms
-wordt de bedding plotseling dieper en vormt eene donkere geul met
-steile wanden, waarin de stroom als een schuimende waterval op den
-visscher aanstormt. Dan moet hij tegen de steile wanden opklauteren,
-tusschen steenklompen door, die dikwijls onder zijne voeten uitwijken,
-zoodat hij, indien hij al niet naar beneden stort, tusschen hemel en
-aarde zweeft en zich met de handen moet vastklemmen, die opengereten
-worden en bloedige sporen achterlaten op den steen, dien hij heeft
-aangegrepen. En kent hij niet elken steen en elken struik, dan bevindt
-hij zich spoedig in den wanhopigen toestand, dat hij op noch neer kan;
-"dat hij in den berg is geraakt," zooals 't bij de jagers heet.
-
-Ik sprong van den eenen steen op den anderen, terwijl de hengelroê
-mij tot staf en balanceerstok diende; ik waadde en klauterde en was
-recht vroolijk. In de heldere wielingen en onder de glasgroene golven,
-welke de rivier vormde op die plaatsen, waar zij met mindere woestheid
-voortstroomde, sprongen de jonge forellen vroolijk op en neer; in
-de diepe geulen schoten groote visschen als gouden strepen heen en
-weder, snapten 't aas onder 't water weg, deden 't snoer suizend van
-de roede glijden en sleepten 't mee naar het diep, waaruit ze echter
-spoedig naar boven getrokken en op het droge gebracht werden.
-
-Toen ik uit de kloof trad, waar de rivier uit het Björnmeer ontspringt,
-verwijlde ik een oogenblik op den dam. De zon neeg ter kim en haar
-licht speelde tusschen de boomtoppen, terwijl 't donkerblauw des
-hemels, de gloeiende avondwolkjes en de sombere dennen, die 't meer
-omsluiten, zich afspiegelden op het heldere watervlak. Insecten gonsden
-door de lucht en hielden hun elvendans boven 't water, waaruit, al
-borrelend en plassend, prachtige visschen op hen toe schoten. Boven het
-bosch, naar 't noorden, stond eene loodkleurige wolkbank met geelbruine
-randen. Lauwe luchtstroomen kwamen mij te gemoet en beklemden de borst
-in de eenzaamheid des wouds; in de verte klonk eene fluit, wellicht
-ook de echo daarvan; in de avondstilte naderden hare tonen mijn oor,
-zwevend, wegstervend, verlokkend en klagend tevens.
-
-Ik ging het bosch door langs den meeroever, om te onderzoeken, of
-er op eene der vooruitspringende plekken ook iemand te vinden was,
-die mij naar Bonna zou kunnen overzetten, de eenige plaats, waar hier
-menschen wonen. Weldra traden twee mannen het bosch uit. 't Voorkomen
-des eenen hield het midden tusschen een' patriarch en een' bedelaar;
-hij bezat eene reusachtige gestalte, borstelige wenkbrauwen en een'
-langen, eerwaardigen grijzen baard. Op 't hoofd droeg hij eene blauwe
-wollen muts en over zijn versleten wambuis hing een zak van schapenvel,
-met een' rooden wollen band vastgemaakt. De ander was een visscher,
-dien ik reeds meermalen op mijne zwerftochten door deze streken had
-aangetroffen. Van ouder tot ouder had zijn geslacht hier geleefd en
-gearbeid; in vroegere dagen had het in eeuwigdurende veete geleefd
-met de "boschfinnen," die volgens de sage tot in het midden der
-vorige eeuw zich ophielden in verschillende vlekken van Nordmarken
-en in de groote bosschen, die zich van hier en den Holtsfjord tot
-'t Gudbrandsdal en Valders uitstrekken.
-
-Maar de oude Elias is niet altijd visscher geweest. In zijne jeugd
-was hij een kloek zeeman, die evenmin een' storm als 't donderen
-der kartouwen vreesde. Hij lag voor Göteborg in 1788; hij was
-bootsmansmaat op de Prövest, den 2den April 1801. Hij heeft de geuren
-der oranjeboschjes aan de kusten der Middellandsche zee ingeademd
-en de palmboomen van Indië aanschouwd. In Nordmarken heet hij Elias,
-de visscher, of Elias, de Zweed, naar' zijn eersten tocht. Nu is hij
-gebrekkig en wordt grootendeels onderhouden uit de armenkas. Maar de
-breede schouders en de krachtige armen tuigen nog van zijn verleden,
-en wanneer zijn tong los komt en hij aan 't vertellen raakt over
-kapitein Larsen, zijn' bevelhebber, over de zee, over den 2den April
-en zijne vischtochten in Nordmarken, dan komt er leven in die oogen,
-dan spant zich elke spier van dat ingevallen en behaard gelaat. Oud
-en jong luistert gaarne naar zijne vertellingen en Elias is overal
-een welkome gast, zelfs bij die kleinzielige schepselen, die hem zijn
-geluk bij 't visschen misgunnen. Want vóór alles is hij met hart en
-ziel visscher, en zijne ervaring, zijne veeljarige kennis van de
-gewoonten en levenswijze der visschen in deze rivieren en wateren
-maken, dat zijne pogingen in den regel met een zeldzaam geluk worden
-bekroond. In den besten vischtijd ziet men Elias, den visscher,
-zelfs nu nog, in zijn vier-en-tachtigste jaar, iedere week met eene
-reusachtige mand vol visch op den rug naar de stad gaan. Maar één
-zwak heeft hij; al te vaak tracht hij de klove tusschen 't voorheen en
-thans te doen verdwijnen onder de wateren der Noorsche Lethe. Wanneer
-hij van de stad terugkeert, zijn zijne schreden wankelend en is zijn
-hoofd zwaar, en schoon zijne woning niet ver is--de kleine hut op een'
-heuvel ter linkerzijde van den weg, even voor men aan de Skjærvenbrug
-in 't Mariadal komt--gebeurt het maar al te dikwijls, dat hij aan
-den kant van den weg zijne slaapstee vindt.
-
-"Welkom, mannen!" zei ik.
-
-"Goên avond," was 't bescheid van beiden, terwijl zij op de hengelroê
-leunden.
-
-"Goên avond, Elias; moeten we elkaar al weer hier vinden?"
-
-"Ja, 't gaat met mij als met eene donderwolk," zeide Elias, "men
-vindt mij altijd, waar ik 't minst verwacht word."
-
-"Denkt ge hier van nacht te visschen?" vroeg ik.
-
-"Wij meenen het ten minste te probeeren," zei Elias, "'t is nog wel
-wat vroeg in 't jaar, maar als er regen en wind komt, kan 't licht
-meeloopen.
-
-"Ja, dat denk ik ook, Elias."
-
-"Hebt ge eene goede vangst gehad in de rivier?" vroeg Elias met een'
-nieuwsgierigen blik op mijne vischkorf.
-
-"Och, ik heb wel wat gevangen, maar er is niet veel bij, dat meer
-dan twee marken weegt," zei ik en opende het deksel.
-
-"Er is meer dan anderhalf pond; kijk, dat is een prachtig stuk,
-en die ook... drommels, 't zijn mooie visschen," zei Elias.
-
-"Vischt hij met vliegen?" vroeg de ander.
-
-"Jij raadt het," zei Elias, terwijl hij te vergeefs een paar malen
-zijne hengelroê uitwierp: "jij raadt het; ik heb naast hem gestaan
-aan de Hakklo en kreeg niet eens tuk, terwijl hij met een half pond
-ging strijken, en dat schielijk ook."
-
-Ik vroeg, waar zijn kameraad vandaan was en vernam, dat hij zich des
-zomers op de bergen van Hadeland ophield. Hij moest nu naar stad om
-zout te koopen; maar hij zou ook graag wat brandewijn en tabak willen
-opdoen, en daartoe trachtte hij zich de middelen te verschaffen door
-de vischvangst.
-
-Tegen 't invallen der duisternis brak 't onweder los; het donderde en
-bliksemde in de verte; de donkere wolkenmassa's breidden zich steeds
-verder uit, hare omtrekken werden telkens minder scherp, en eindelijk
-hingen de regenwolken als een grijs gordijn boven de bergen.
-
-Vóór onweer en regen uit streek een frissche wind over 't water. Nu was
-'t de rechte tijd om te visschen. Enkele groote visschen hapten toe
-en werden nu en dan gevangen, maar meestal schoten ze 't aas voorbij.
-
-"Zij hebben nog den rechten zin niet om toe te bijten, daarom is het
-zoo dikwijls mis," zeide Elias, terwijl hij bezig was een visch op
-'t droge te trekken.
-
-Bij de eerste regendroppelen sprongen de visschen slag op slag naar
-het aas; maar toen de bui terdege los brak en 't aanving te hagelen
-en te stortregenen, was 't geheel voorbij.
-
-"Morgen zullen we 't misschien beter treffen," zei de Hadelander.
-
-"Wat dunkt je van 't weer," zei ik na eenige oogenblikken. "Boven de
-bergen klaart het op."
-
-"Als de lucht daar helder wordt, komt er nog meer regen; maar 't kan
-wel een' enkelen dag droog blijven," antwoordde de Hadelander. "Luister
-maar, die kerel ziet ook naar regen uit," voegde hij er bij, toen
-in de verte een akelig geschreeuw weerklonk, juist of iemand in
-doodsgevaar om hulp riep.
-
-"Is dat de nikker?" vroeg ik.
-
-"In Jezus naam, zeg dat niet,--'t was de watervogel." [1]
-
-Wij gaven 't visschen voorloopig op en besloten vuur aan te leggen,
-want we waren doornat. De oudjes zochten takken en twijgen bij een,
-ik verschafte vuur, en spoedig vlamde op den top des heuvels een vuur,
-dat, geholpen door mijne teerkost, niet naliet zijn' opwekkenden
-invloed op mijne genooten te openbaren door een levendig gesprek over
-de visscherij, de gewoonten der forellen in Nordmarken en der visschen
-in de rivieren van Hadeland. Elias weidde met voorliefde uit over de
-vischtochten, die hij in zijne jonge jaren in Nordmarken had gemaakt,
-als hij van eene reis tehuis was gekomen.
-
-"Toen kon men hier nog eens visch vangen," zeide hij, terwijl hij
-zijn kort pijpje aanstak, "maar 't gaf ook niet zoo'n gesukkel met
-'t water, en 't was niet gevaarlijk, al raakten er 's nachts een paar
-balken uit den dam, zoodat de visch in de rivier kon komen. Ja, ja,
-bij den dam was 't in dien tijd eene beste plaats om te visschen, want
-hij stond toen voorbij de twee bergen en de diepe geul, waar ge weet,
-dat hij nu staat. Ik ving daar op één' nacht acht pond, en daar was er
-geen onder, die minder dan drie marken woog. Maar nu weten de visschen
-niet meer hoe ze 't hebben; nooit kunnen zij vrij hun gang gaan."
-
-"'t Moet vast prettig geweest zijn hier te visschen in dien tijd,"
-zeide ik, "maar 't gebeurde toch ook weleens, dat gij slib vingt?"
-
-"Maar zelden, dat ik niets ving; iets kreeg ik altijd," antwoordde
-hij. "'t Is waar, éénmaal was ik bijna platzak thuis gekomen, maar toch
-liep 't nog goed af. Dit ging zoo verwonderlijk toe, dat ik er nooit
-iets van heb begrepen. Zóó ben ik nooit weer uit visschen geweest."
-
-"Wat gebeurde er dan?" vroeg ik.
-
-"Vertel ons dat, Elias," zei de Hadelander; "je kunt voor 't oogenblik
-niets beters doen."
-
-"Dat geloof ik ook," zei Elias.
-
-"'t Was in 1806. Ik lag destijds in Christiania, maar de orders
-waren zoo streng, dat geen matroos langer dan één' dag verlof kon
-krijgen en niet verder mocht gaan dan eene halve mijl van de stad,
-of hij moest het kapitein Larsen melden. Ik zette mij in 't hoofd
-in Nordmarken te gaan visschen, ik meldde mij aan en sneed uit met
-wat teerkost in den eenen en eene flesch brandewijn in den anderen
-zak. 't Ging slecht. In de Björnsjö-rivier kreeg ik geen enkele maal
-tuk. Toen ik bij den dam kwam, lag daar eene boot; ik roeide er mee
-naar Smalström, maar ook daar was geen enkele visch te zien. Zoo toog
-'k noordwaarts naar de Hakklo.
-
-"Onderweg ontmoette ik Per Piber, een van de beste visschers hier
-destijds. "Je hoeft niet verder te gaan, Elias," zei hij, "ik
-ben noordop naar de Katnose geweest, maar heb haast geen graatje
-gevangen. Kijk maar hier," zei hij en haalde zijn' korf voor den
-dag. Daar zullen misschien een dozijn kleine dingen in geweest zijn,
-zoo lang als mijn vinger.
-
-"Kom ik over den hond, zoo kom ik over den staart, beste Per," hernam
-ik en schonk hem een paar borrels. Ja, God beware me, ik nam er zelf
-ook een. "'t Mocht gebeuren, dat ze bij mij toehapten, al deden ze
-'t niet bij jou," voegde ik er bij.
-
-"Zeker," zei Piber. "Zoo scheidden wij.
-
-"Dadelijk zocht ik de diepste plaats in de Katnose op, want krijgt
-men daar geen tuk, dan krijgt men 't nergens. Neen, 't wou niet
-lukken. Ik maakte mij daarom een nachtleger gereed, nam nog eene
-teug uit de veldflesch om mij te verwarmen, en sliep een gat in den
-dag. Nog eens beproefde ik 't in de Katnose, doch daar was geen visch
-te zien en ik moest onverrichter zake terugkeeren. Maar toen ik bij
-'t wagenhuis op Sandungen kwam, zag ik daar een meertje, dat men
-'t wagenhuismeertje noemde. Ik had altijd hooren vertellen, dat
-men daar nooit iets ving, schoon er visschen zwommen, zoo dik als
-balken. Maar 't was een Huldermeertje en niemand dorst er in die dagen
-visschen. "Je kunt 't probeeren, Elias," dacht ik, "misschien zal de
-Huldervisch toebijten, als de andere niet thuis zijn." Ik liep over
-den lossen veengrond heen, en wierp mijn aas uit bij de kleine beek,
-die naar Sandungen stroomt en wier water, wanneer de dam afgesloten
-is, zich onder den lossen bodem door in 't meertje stort. Op eens
-beet een visch toe en schoot onder den drijvenden grond; hij leek
-zoo zwaar als een gebakerd wicht, en ik merkte wel, dat 't geen forel
-was. Toen ik hem boven bracht, bleek 't een baars van acht marken. Een
-weinig verder op zag ik eene menigte rimpels in 't water. Daar wierp
-ik uit. Nauwelijks was 't aas in het water, of een visch beet aan;
-maar dat gaf een gespartel en geplas van belang, en ik had heel wat te
-doen, voor ik hem boven kreeg. 't Was dan ook eene forel van tusschen
-de zeven en acht marken, van de kostelijke soort, die men alleen bij
-Sandungen vindt, vet en breed, met een kleinen kop en zoo geel als
-was, maar over den rug donkerder dan de visch, die men er gewoonlijk
-vangt. Ik bleef daar natuurlijk en haalde den een na den ander op,
-van vier, vijf, zes marken en zwaarder. Maar terwijl ik bij toeval
-eens omkijk, daar liggen achter mij twee prachtige visschen en een
-derde er dwars overheen. Ik wist niet, wat ik daarvan moest denken:
-of een visscher ze er had neergelegd of hoe ze er gekomen waren;
-ik zag toch niemand. Een eind verder, waar ik weer beweging in
-'t water bespeurde, wierp ik op nieuw uit. De visschen beten toe,
-en spoedig had ik wel twee pond gevangen. Maar terwijl ik omzie,
-liggen daar alweer vijf groote, prachtige visschen achter mij. Ja,
-ik begreep wel volstrekt niet waar ze vandaan kwamen, maar ik nam
-ze toch op en legde ze in de vischben bij de drie, die ik eerst had
-gevonden. Doch daar verhief zich eensklaps zulk een hevige storm en
-'t kletterde en kraakte zoo vreeselijk, dat ik niet anders dacht, of
-'t heele bosch zou zoo aanstonds op mij neerstorten. "Neen, 't is hier
-niet richtig," dacht ik, "ik zal veiliger plek moeten opzoeken," en zoo
-nam ik de acht visschen en legde ze op een' boomstam naast elkander,
-opdat de eigenaar ze kon wegnemen, of een vogel of ander dier ze
-kon opeten. Ik ging naar Sandungen, dat weinige schreden verder
-lag. Maar eer ik hier kwam, was er geen wind meer te bespeuren, en
-'t spiegelgladde watervlak weerkaatste bergen en wolken. Toen begreep
-ik, dat er een Hulder buiten was geweest."
-
-Aan deze vertelling knoopte nu de Hadelander verschillende verhalen
-vast over Huldervijvers en wateren met dubbelen bodem, waarin de
-visschen den Huldren behooren en alleen op St. Jan boven mogen
-komen,--maar op eens brak hij zijne vertelling af met den uitroep:
-
-"In Jezus' naam, wat is dat voor licht daar ginds? Dat ziet blauw!"
-
-Elias meende, dat het niet ver van den Smalström was. Mij scheen
-'t licht meer rood dan blauw, en ik vermoedde, zooals later ook
-bleek, dat een paar visschers zich daar hadden gelegerd en een vuur
-aangelegd. 't Gesprek kwam naar aanleiding hiervan op schatten en
-schatgravers en 't blauwe licht, dat boven verborgen schatten gezien
-wordt. Elias vertelde, dat zijn grootvader of overgrootvader--ik
-herinner mij niet meer, wie van deze twee geloofwaardige personen
-'t was, maar ik geloof de eerste--een' zilverader had gezien op den
-bodem van een' helderen vloed, zoo dik als een boomstam, en hieruit
-ontsponnen zich verschillende vertellingen, die ik zoo goed mogelijk
-wil trachten weer te geven.
-
-Zijn grootvader dan, vertelde Elias, bracht hout van Nordmarken
-naar 't Sörkedal. 't Liep reeds naar den zomer, zoodat sneeuw en
-ijzel verdwenen waren. Hij had zijn dochtertje bij zich. Toen zij
-tusschen Vindern-Saeter en Blankvandsveld gekomen waren, gleed 't
-kind uit. "Kijk, vader, daar ligt nog ijzel," zei ze. Hij keek waar
-ze uitgegleden was, maar bemerkte aanstonds, dat 't zilver en geen
-ijzel was. Hij hieuw er met de bijl in.
-
-"Ja, je hebt gelijk, kind; 't is zonderling, dat de ijzel 't zoo
-lang kan uithouden," zeide hij en deed of hij niets merkte. Van dit
-oogenblik af reed hij dikwijls naar de stad en bracht dan telkens
-veel geld mee.
-
-Maar als hij daarheen ging, koos hij noch 't pad voorbij
-Maridalshammer, noch door 't Sörkedal; hij ging zijn' eigen weg,
-dwars door bosch en veld en over de bergen heen. Eens was hij weer
-in de stad en had een beetje te veel gedronken;--'t was in de oude
-hoeve van Ramstad bij Graensen--daar zat hij op te snijden!
-
-"Als ik maar wou, kon ik mijne paarden wel met zilver beslaan,"
-zei hij.
-
-Daar zaten veel luiden en sommigen schreven die woorden op. Maar vóór
-bestevaar thuis kwam, was hij dood en sedert dien tijd heeft niemand
-een spoor van zilver gezien, schoon men in 't omliggende veld druk
-ging spitten en graven.
-
-"Ik heb hooren zeggen, dat die kerel zijn leven lang naar schatten
-heeft gezocht," merkte de Hadelander aan, terwijl hij een' drogen
-tak op 't vuur legde.
-
-"Gij zoudt zeker meer van hem kunnen vertellen, als gij wildet,"
-voegde ik er bij.
-
-"Niemand gelooft meer aan die dingen in onze dagen," antwoordde Elias;
-"maar ik kan nog wel wat vertellen.
-
-"Toen mijn grootvader nog een knaap was, ging hij met nog iemand op
-'t veld aan 't spitten; wellicht hadden ze een blauw licht gezien;
-misschien ook wisten ze, dat daar geld lag. Twee donderdagnachten waren
-ze bezig, en in dien tijd zagen ze zooveel monsters en ondieren, als
-ze nooit hadden vermoed dat er bestonden: beren en andere wilde beesten
-en ossen met groote horens en allerlei vreeselijke schepsels. De angst
-maakte zich van hen meester en elk oogenblik stonden ze op 't punt het
-hazenpad te kiezen; toch bleven zij en hielden zich doodstil. Zoo
-kwam de avond van den derden donderdag; toen werd het nog veel
-erger. Maar zij groeven en spraken geen woord, en niet lang duurde
-het, of zij stieten op een' koperen ketel. Op 't zelfde oogenblik kwam
-er, snel als de wind, een wagen voorbijrijden met zes zwarte paarden
-bespannen. Een eind achter den wagen aan voer een oud wijf in een'
-trog; haar mond ging op en neer als een ratel. "Ik neem ze toch mee,
-ik neem ze toch mee, ik neem ze toch mee!" riep ze onophoudelijk en
-reed voort. "Ja, naar de hel neem-je ze meê," zei grootvader, maar
-op eens was 't wijf verdwenen en de ketel met geld weggezonken.
-
-"Een andermaal zal ik zwijgen," dacht grootvader, en 't duurde niet
-lang, of hij was al weer bezig. Ditmaal was er een oud wijf, dat
-een' grooten koperen ketel vol geld had gezien, terwijl zij over
-'t veld ging bij Greffen in 't kerspel van Akers. Drie dagen vóór
-Sint Jan ligt het geld bloot, moet ge weten, maar hij dorst er niet
-aankomen, omdat eene groote slang zich boven in den ketel heen en weer
-kronkelde. Nu waren er twee kerels uit Christiania: de een was een
-winkelier, die in goeden doen zat; de ander was onderofficier; dezen
-sloegen met grootvader de handen ineen om den ketel op te graven. Zij
-aan 't spitten,--drie donderdagavonden achtereen; den derden avond
-stieten ze op de hengsels, dat zij 't geld konden hooren rammelen;
-zij hoopten 't dus spoedig meester te zullen worden. Maar luister nu,
-wat wonderlijks er gebeurde! Op eens scheen 't den winkelier, dat zijn
-huis in de stad in lichterlaaie vlam stond, en schoon 't zoo'n eind
-ver was--ge weet, 't is eene halve mijl van Greffen af--verbeeldde hij
-zich duidelijk te zien, dat zijne vrouw midden in de vlammen stond met
-een kind in de armen. "Nu wordt 't voor mij tijd om te vertrekken,"
-zeide hij, wierp zijne spade neer en wilde heensnellen; maar op eens
-was de vlam verdwenen en met haar 't geld; de ketel was weggezonken.
-
-"Maar, zooals ik zei, 't was een kerel, mijn grootvader, voor geen
-klein geruchtje vervaard! Ten slotte ging hij op zekeren donderdagavond
-geheel alleen naar eene plek, waar hij wist dat geld verborgen lag. Hij
-groef den ganschen avond en den volgenden donderdag ook; niemand dorst
-hem ergens naar vragen, zoo ontzettend barsch keek hij elkeen aan. Maar
-den derden donderdag, te middernacht, schoot er een razende stier
-uit de groeve, met lange horens, waarmee 't dier hem scheen te willen
-doorboren. Hij greep den stier bij de horens, en zóó bleef hij staan,
-tot de zon onderging. Toen was de stier in een' grooten ketel vol geld
-veranderd, en de horens, die hij in de hand hield, waren de hengsels."
-
-"Ik hoor niet graag zoo'n vertelling," zei de Hadelander, "vooral
-in dezen tijd niet, nu een goed christenmensch zooveel moeite heeft
-een' enkelen schelling te verdienen. Want dit geloof ik vast: wie nog
-aan zijn' catechismus en onzen Lieven Heer gelooft, zal nimmer een'
-schat vinden."
-
-"Naar 't geen ge van uw grootvader hebt verteld, Elias, zou men niet
-vermoeden, dat ge elke week naar stad behoefdet te gaan om visch te
-verkoopen," merkte ik op.
-
-"Wat dat betreft," antwoordde Elias, "God moge mij zoo zeker genadig
-zijn, als mijn vader niets anders ten erf kreeg dan armoê: 't zij,
-dat mijn grootvader alles had doorgebracht wat hij had gevonden, 't
-zij, dat hem alles weer was ontnomen door degenen, die 't hem hadden
-gegeven. En mijne heele erfenis bestond uit eene linnen buis en een'
-houten lepel."
-
-"'t Is zooals ik zeg," zei de Hadelander, "daar is geen zegen bij
-zulk geld; 't vliegt even snel heen als 't water in den val."
-
-Intusschen scheen de slaap zijne rechten te willen doen gelden en
-het gesprek begon nu en dan te haperen. Maar in den toestand, waarin
-wij verkeerden: droog aan de zijde, die naar 't vuur was gekeerd,
-en doornat aan de andere, achtte ik 't minder raadzaam mij aan den
-slaap over te geven, waaruit wij stellig klappertandend van koude
-en met verstijfde leden zouden ontwaken. Ik schonk daarom mijn'
-gezellen nog een borrel, stak mijn pijpje aan en noodigde hen uit,
-den slaap te verdrijven door nog 't een of ander te vertellen. Elias
-gaf daarop verscheiden histories ten beste. Hij verhaalde, hoe
-een nikker in den ouden tijd op Sandungen had gewoond;--men kon
-nog de bloedvlekken in den stal zien, nadat hij op zekeren nacht
-den schimmel van Paul Sandungen had gedood;--hoe de oude Jo Hakklo
-een dienstmeisje had gehad, dat ook bij de Huldren in dienst was;
-hoe Lukas Finne, die op Fortjernbraaten woonde, de kunst verstond om
-zijn vee voor alle aanvallen van booze geesten te bewaren, zoodat er
-nooit een enkel stuk gedood of geroofd werd--en nog veel meer dingen,
-die in Nordmarken waren geschied.
-
-Eindelijk begon ook de Hadelander te verhalen van 't geen zijn'
-verwanten en vrienden gebeurd was. Daar was een eigenaardig pathos in
-zijne manier van vertellen, die 't vergeefs zou zijn hier te willen
-weergeven. Het stellig geloof aan 't bestaan der natuurmachten
-waarvan hij verhaalde, zette zijn' vertellingen eene bijzondere
-aantrekkelijkheid bij, die nog vergroot werd, zoowel door den diepen
-bastoon zijner stem als door zijne sleepende maar geregelde voordracht.
-
-"In den tijd, toen onze soldaten in Holstein lagen,"--zoo begon
-hij--"die tijd heugt je nog wel, Elias? was mijn oom, die op
-Ringerike woonde, met eenige anderen in 't bosch. Zij waren ten
-zuiden van den weg bij de berghutten bezig met hout te vellen voor
-de kolenbranders. 's Avonds bereidden zij zich een nachtleger op
-eene beschutte plek aan de berghelling. Maar nauwelijks zijn ze daar
-ingeslapen, of zij hooren 't gekrijt van een wicht. Mijn oom keek op,
-en op eene bergspits tegenover hen zat eene Hulder met een schreiend
-kind; de moeder zong 't allerlei liedjes voor en trachtte het zoo
-goed mogelijk tot bedaren te brengen.
-
-"Waarom zit gij daar?" vroeg mijn oom.
-
-"Ach, mijn man is weg," antwoordde zij, "en nu meende ik niet beter te
-kunnen doen, dan hierheen te komen en mijne toevlucht tot u te nemen."
-
-"Waar is uw man dan?" vroeg de ander.
-
-"Hij is ten oorlog getrokken met de andere soldaten," antwoordde
-de Hulder.
-
-Maar 't kind begon al heftiger te schreien en kreet en schreeuwde en
-gilde, dat 't onmogelijk was een oog toe te doen. Dat leek mijn oom al
-te gek, hij werd boos, stoof op, nam het eene stuk brandhout na het
-ander en slingerde het naar de Hulder met haar kind. Toen verdween
-ze, maar op alle toppen en hoogten hoorde men een akelig gegil en
-gelach, en eene stem weerklonk: "Dat was nu de hulp, die de menschen
-u schonken, Gyri Haugen!"
-
-"Maar nu zal ik u wat vertellen, dat een' mijner kennissen op Ringerike
-gebeurde," zei de Hadelander.
-
-"Hij was molenaar te Vial en heette Peter Pauwelsen; later werd
-hij meesterknecht op den molen in Vasdraget Vaela, aan 't eind van
-'t Aadal.
-
-Vaak zwierf hij rond in 't gebergte om te visschen, en zoo bevond
-hij zich op zekeren avond bij 't Buttenmeertje aan den voet van
-den Hofsæterberg tusschen 't bosch van Marigaard en Bergermoen. Daar
-maakte hij zich eene legerstee, legde zich neder en sliep den ganschen
-nacht. Anderhalf jaar later was hij daar weer om te visschen. 's Nachts
-kwam er een vrouwelijk wezen tot hem met een klein kind op den arm.
-
-"Daar hebt ge uw kind, Peter," zeide zij.
-
-"Mijn kind? Dat zou wat moois worden! Hoe zou ik aan dat kind
-komen?" vroeg Peter Pauwelsen.
-
-"U heugt toch nog wel de vorige maal, toen ge hier waart, anderhalf
-jaar geleden?" zeide de Hulder.
-
-Hij vertelde echter aan niemand iets hiervan, maar jaren daarna--hij
-placht 's zomers altijd in 't gebergte te visschen en altijd liep
-dezelfde Hulder hem na--verhaalde hij aan menigeen, dat hij eene
-dochter had onder de Huldren, die al zoo oud was als de kinderen,
-die hun' catechismus leeren. Mij heeft hij 't nooit verteld, schoon
-ik hem heel goed heb gekend; maar ik heb 't gehoord van iemand,
-wien hij 't zelf had gezegd. Eens was de Hulder weer bij hem gekomen
-en had hem gevraagd, of hij zijne dochter wilde zien. Toen had zij
-eene deur in den berg geopend, en daar binnen was alles van zilver,
-wat men zag. Ja, nu en dan nam Peter Pauwelsen anderen met zich naar
-'t gebergte en dan zagen zij de beide Huldren aan den overkant van
-'t Buttenmeertje bezig met visschen. En in dit meer ving Peter ook de
-meeste visch, terwijl niemand anders er zoo gelukkig was. Maar eens,
-terwijl hij zich daar weer bevond, hoorde hij eene stem: "Gij kunt
-wel naar huis gaan, Peter; wij hebben zelf de visch noodig, want
-er is gebrek in den berg." Op zekeren dag ging een man, Halvor van
-Marigaard, met hem mede. Peter had hem beloofd, dat hij de Hulder zou
-zien. Toen Halvor haar echter met hare kudde hoorde naderen, werd hij
-zoo bevreesd, dat hij hard wilde wegloopen. Maar Peter verzocht hem te
-blijven en zich stil te houden; dan zou hem niets deren. En toen zagen
-zij ook werkelijk hoe de Hulder haar vee voor zich uitdreef. Zij zagen
-'t duidelijk, alle twee!
-
-Elias luisterde niet meer naar die verhalen; hij sliep als eene roos
-op de harde rots en snorkte, dat het door 't bosch weerklonk.
-
-"Hij slaapt al," zei de Hadelander; "maar nu zal ik u eene historie
-vertellen, die me al heel wonderbaar lijkt. We kunnen intusschen
-wel wat gemakkelijker gaan liggen, anders zijn we tegen den morgen
-heelemaal verstijfd.
-
-"Er was eens een boer, die in Thelemarken woonde, waar mijn vader
-vandaan kwam en eene groote hoeve bezat. Maar die man was heel
-ongelukkig met zijn vee, telkens verloor hij beesten aan allerlei
-ziekten en kwalen en eindelijk moest hij huis en hof verkoopen. Slechts
-weinig hield hij over, en daarvoor kocht hij eene kleine plaats, in een
-afgelegen oord, ver van de stad, bij dichte bosschen en woestenijen. Op
-zekeren dag toen hij zijn erf rondging, ontmoette hij een' man.
-
-"Goeden dag, buur," zei de man.
-
-"Goeden dag," zeide de boer, "zijt gij mijn gebuur? Ik meende, dat
-ik hier alleen woonde."
-
-"Daar ginds ziet ge mijne hoeve," zeide de man, "die is niet zoo ver
-van de uwe." En zie, daar lag ook werkelijk eene hoeve, die hij nooit
-te voren had opgemerkt, groot en fraai en nieuw gebouwd. Toen begreep
-onze man, dat hij met een' aardgeest te doen had, maar 't vervaardde
-hem niet, hij verzocht den buurman binnen te komen en eene kroes bier
-met hem te drinken, en deze liet zich 't brouwsel wel smaken.
-
-"Hoor eens," sprak de buurman, "in één ding moest gij mijn' zin doen."
-
-"Laat mij eerst hooren, wat gij wenscht," zei de boer.
-
-"Gij moet uw' koestal afbreken, want die staat mij in den weg,"
-antwoordde de buurman.
-
-"Neen, dat doe ik niet," zei de boer. "Ik heb hem dezen zomer pas
-gebouwd en nu komt de winter aan. Waar moest ik dan mijn vee bergen?"
-
-"Ja, doe wat ge wilt, maar breekt gij den stal niet af, dan vrees ik,
-dat 't u nog eens zal rouwen," zeide de buurman. En met ging hij heen.
-
-Onze man zag hem verbaasd na en wist niet, wat hij zou doen. Een'
-nieuwen stal tegen 't begin van den winter af te breken, leek hem al
-te dwaas, en waar zou hij hulp vandaan krijgen?
-
-Een dag of wat later stond hij in den koestal en--daar zonk hij op eens
-door den vloer in de diepte. Op de plaats, waar hij terecht kwam, zag
-'t er wondermooi uit. Alles was van goud en zilver. Eensklaps stond
-de man, die zich zijn' buurman had genoemd, vóór hem en verzocht hem
-te gaan zitten. Weldra werden er spijzen in zilveren vaten en bier
-in zilveren kroezen binnen gebracht en de boer werd uitgenoodigd
-toe te tasten. Hij dorst natuurlijk niet weigeren en zette zich aan
-tafel, maar op 't zelfde oogenblik, dat hij den lepel in den schotel
-wou steken, viel er iets van boven neer in de spijs, dat hem allen
-eetlust benam.
-
-"Ja," zeide de Hulderman, "nu kunt gij eens zien, hoe vriendelijk
-uwe koeien voor ons zijn. Nooit kunnen wij rustig eten, want telkens
-als we aan tafel zitten, komt er ontuig van boven, en als we dan niet
-heelemaal uitgehongerd zijn, is onze eetlust voor goed verdwenen. Maar
-wilt ge mij nu gehoorzamen en uw' stal naar eene andere plek brengen,
-dan zal 't u nooit aan iets ontbreken. Weigert gij echter, dan zult
-ge, uw leven lang, niets ondervinden dan ramp en onspoed."
-
-Toen de boer dit gehoord had, was hij spoedig bezig met den stal omver
-te halen en hem op eene andere plaats weer op te bouwen. Maar hij
-behoefde dit niet alleen te doen, want des nachts, als alles sliep,
-werd er even druk getimmerd als des daags, en hij begreep zeer goed,
-dat niemand anders dan zijn buurman hem zoo goed bijstond. Ook later
-rouwde 't hem volstrekt niet, dat hij den Hulder had gehoorzaamd;
-want altijd had hij voeder en koren in overvloed en zijn vee gedijde
-uitstekend. Eens--'t was toen een zeer onvruchtbaar jaar--had hij zoo
-weinig voeder, dat hij er ernstig aan dacht, de helft van zijn vee
-te verkoopen of te slachten. Maar op zekeren morgen, toen de meid in
-den stal kwam, was de hond verdwenen en alle koeien en al 't jonge
-vee met hem. Gij kunt denken, hoe zij schrok en hoe snel ze naar
-haar meester liep om het te vertellen. Doch deze vermoedde dadelijk,
-dat zijn buurman 't vee in den kost had genomen. En zoo was 't ook,
-want toen 't voorjaar aankwam en 't weer groen werd in 't bosch,
-hoorde men op zekeren morgen den hond vroolijk blaffende van den
-boschkant naderen, en achter hem aan kwam al 't vee, oud en jong, en
-'t was een lust op te merken, hoe flink 't er uitzag."
-
-
-
-Bij 't schijnsel van 't vuur legden we ons ter ruste en genoten
-een paar uur lang een' verkwikkenden slaap op de naakte rots. Toen
-de dageraad over de bergen aanbrak, voeren we reeds rond op 't
-meer. Want de Hadelander, die de onzekere kans op eene voordeelige
-vangst had opgegeven, om mij behulpzaam te zijn en korf en vischtuig
-voor mij te dragen, had den ouden Christiaan Hakklo met zijne boot
-gehaald. Wij roeiden over 't Björnmeer en ik vischte in den Smalström
-en de Hakklo. 't Weer was ons gunstig, want zonneschijn en regen
-wisselden elkander af. Eerst laat in den avond kwam ik in de stad
-terug met de vischkorf vol forellen en 't hoofd vol histories.
-
-
-
-
-
-
-
-DE KONING VAN DEN EGEBERG.
-
-
-In mijne jeugd plachten wij--eenige makkers en ik--elken zondagmiddag
-naar den Egeberg te gaan. De heele week verlangden we met ongeduld
-naar dien achtermiddag, den eenigen, dien we in de open lucht konden
-doorbrengen; naar de geurige hagedoorntakken, die we zouden afbreken;
-naar de wilgen fluitjes, die wij zouden maken; naar de blinkende
-bergkristallen, die wij zouden vinden, en de zoete aardbeziën, die
-wij zouden plukken. Toen wij ouder werden, lieten we wel de wilgen
-vredig staan en ontroofden den heggen haar sieraad niet meer; maar nu
-en dan herhaalden we toch onze uitstapjes, en op de velden van den
-Egeberg maakten we vroolijk jacht op den fraaigevleugelden Apollo,
-of wij snelden de dorre vlakte om den bouwvalligen wachttoren rond,
-om den ridderlijken Machaon te vangen, die in zijne luchte vaart
-meermalen ons geduld op eene zware proef stelde. Wat intusschen
-den Egeberg vooral zoo aantrekkelijk voor mij maakte, waren noch de
-geurige hagen, noch de purperkleurige Apollo of de zwavelgele Machaon,
-maar de romantische geheimzinnigheid, die van mijne vroegste jeugd af
-aan mij in dit oord omzweefde; de wensch, hier ook iets wonderbaars
-te zien en te hooren; de gedachte aan al de heerlijkheid, die binnen
-deze ruwe steenklompen was verborgen, aan de geheimzinnige wezens,
-welke de sage in 't binnenste van den berg hield opgesloten en waarvan
-ik niet recht wist, of ze al dan niet bestonden.
-
-De verhalen omtrent den koning van den Egeberg, zijn slot en zijn hof,
-zijn meer en meer verstomd, maar van 't geen ik in mijne kindsheid
-hoorde, leeft nog een en ander in mijne herinnering. In de volgende
-vertelling heb ik 't een nieuw leven trachten te schenken.
-
-
-
-Een halve eeuw geleden was de Egeberg niet zoo bebouwd als in onzen
-tijd. Hij was bedekt met bosschen en struiken, en men zag er geene
-andere woningen dan de oude gebouwen van de Egeberghoeve tegen den
-top, en eene kleine roode hut nabij den voet, aan de linkerzijde van
-den weg, waar deze zich rechts naar de hoeve wendt. Die hut heette de
-Sving. Tegenwoordig ziet men er een veel voornamer gebouw, waar des
-zomers danspartijen worden gegeven en waarin men ververschingslokalen
-vindt voor de "jongeheeren", die in 't begin van den zomer tegen den
-avond hierheen trekken "om den koekoek te hooren."
-
-In die kleine hut woonde in den tijd, waarvan ik sprak, eene oude
-vrouw, die boodschappen deed voor de menschen en moeite had op die
-wijze door de wereld te komen. Eens, toen zij water had gehaald,
-zat er eene groote, dikke padde op den weg, dien zij langs kwam.
-
-"Ga uit den weg voor mij, dan zal ik vroêmoer zijn, als je in 't
-kinderbed ligt," zei ze schertsend tot de padde, en--oogenblikkelijk
-kroop 't dier heen, zoo spoedig 't maar kon.
-
-Eenigen tijd later, toen de oude vrouw 's avonds uit de stad was
-gekomen en bij den haard zat te spinnen, kwam er een vreemde man
-binnen.
-
-"Hoor eens," zei hij, "mijne vrouw is zwanger en 't zal gauw haar
-tijd zijn. Wilt gij haar helpen, zooals ge beloofd hebt, dan zal
-'t u niet berouwen."
-
-"De hemel beware me," zei de best, "dat kan ik niet; ik weet er
-niets van."
-
-"Ja, ge kunt het wel; want gij hebt 't haar beloofd," zei de man.
-
-De best kon zich maar niet herinneren, dat zij aan iemand ter wereld
-beloofd had, vroêmoer te zijn; dat verzekerde zij hem, maar de
-man hernam:
-
-"Beloofd hebt gij 't, want de padde, die vóór u op den weg zat,
-toen ge om water uitwaart, was mijne vrouw. Wilt ge haar helpen,"
-vervolgde de man, die zij nu begreep, dat niemand anders was dan de
-koning van den Egeberg, "dan zal 't u niet rouwen; ik zal u goed
-betalen, maar gij moogt het geld, dat ik u geef, niet verkwisten;
-aan niemand moogt gij 't wegschenken, wie er u ook om vraagt, en gij
-moogt er in 't geheel niet van spreken; geen woord moogt gij er u
-van laten ontvallen, tegen wien ook."
-
-"Neen, drommels!" zei ze, "zwijgen kan ik zoo goed als de beste;
-bericht mij maar wanneer ik moet komen, en ik zal haar helpen zoo
-goed ik kan."
-
-Daar verliep eenige tijd, totdat de man op zekeren nacht de best vroeg
-hem te volgen. Zij stond op en maakte zich gereed; hij liep voor haar
-uit, en eer zij recht wist, waar ze was of waarheen ze ging, was zij
-binnen in den berg, waar de koningin in barensnood lag. Het vertrek
-zag er zeer voornaam uit, 't leek wel de groote zaal van een kasteel,
-en nooit in haar leven had de oude zooveel pracht gezien.
-
-Maar toen zij goed en wel binnen waren, zette de man zich op een'
-stoel en kneep de handen samen over de knieën, en wanneer een man
-zoo gaat zitten, kan eene vrouw onmogelijk verlost worden; dat wist
-de oude zeer goed. Daarom beproefden zoowel zij als de koningin hem
-tot opstaan te bewegen; telkens verzochten zij hem, nu dit, dan dat
-te gaan halen; maar waar hij zat, daar zat hij en verroerde zich
-niet. Eindelijk kreeg de vroêmoer een' inval.
-
-"Ze is gelukkig verlost," zei ze op eens tot den koning. "Hoe is dat
-mogelijk?" borst deze uit en sprong vol verbazing op. Op 't zelfde
-oogenblik legde de christenvrouw de hand op de koningin, en dadelijk
-was zij verlost.
-
-Terwijl de man naar buiten ging om waschwater voor 't wicht te halen,
-zei de kraamvrouw tot de best:
-
-"Mijn gemaal is u nu zeer erkentelijk, maar, wanneer gij heengaat, zal
-hij u trachten te dooden, want hij kan zijn aard niet verloochenen;
-trek daarom snel de deur achter u toe, als gij vertrekt; dan mislukt
-zijn plan."
-
-Nadat het kind was gewasschen en gekleed, zond de koningin de oude
-naar de keuken om eene kruik met zalf te halen, ten einde het de ooren
-te smeren. Maar van zulk eene keuken en van zulk keukengeraad had
-zij nog nooit de wedergade gezien! Langs den wand hingen in rekken
-de prachtigste schotels en borden, en aan den zolder hingen pannen,
-ketels en potten, alles van louter zilver en zoo blank. dat de wanden
-er van schitterden.
-
-Maar men kan zich niet voorstellen hoe verbaasd zij stond te kijken,
-toen zij hier haar eigen dienstmeisje zag staan, die in een' handmolen
-koren fijnmaalde. Zij nam eene schaar en knipte een stuk uit het
-schort der dienstmaagd, zonder dat deze 't merkte, en verborg dit.
-
-Toen zij zou vertrekken, herinnerde zij zich wat de kraamvrouw had
-gezegd en smeet de deur achter zich toe. Op 't zelfde oogenblik wierp
-de koning haar een' gloeienden bezemsteel na, waar 't vuur afvloog.
-
-"Trof ik u?" schreeuwde hij.
-
-"Neen," riep de best.
-
-"Dat is gelukkig!" klonk het antwoord.
-
-De zon stond reeds hoog aan den hemel, toen de oude thuis kwam,
-maar het dienstmeisje, dat altijd klaagde over pijn in den rug en
-vermoeidheid, sliep nog en kreunde in den slaap. Zij wekte haar
-en vroeg:
-
-"Waar zijt gij van nacht geweest?"
-
-"Ik, vrouw?" zei 't meisje; "ik ben nergens geweest, zoover ik weet,
-dan hier in mijn bed."
-
-"Neen, dat weet ik beter," hernam de oude vrouw; "dezen lap heb ik van
-nacht in den berg uit uw schort geknipt; gij ziet, dat hij nauwkeurig
-past. Maar zoo is tegenwoordig de jonkheid; vroeger lazen de menschen
-hun avondgebed en zongen een' psalm, eer zij naar bed gingen: dan
-hadden de booze geesten geen macht over hen;--en gij moogt onzen Lieven
-Heer ook wel beter voor oogen houden, want ge begrijpt, dat ge wel
-zwak en klein moet blijven en pijn in den rug lijden, en dat ik niet
-veel dienst van u kan hebben, als gij 's nachts voor hen moet werken."
-
-Van den dag af, dat de oude vrouw vroêmoer was geweest bij de koningin,
-vond zij elken morgen een hoop zilvergeld voor hare deur, en 't ging
-haar nu zoo goed, dat ze er weldra warmpjes in zat. Maar eens geviel
-het, dat eene heel arme vrouw haar heur' nood klaagde.
-
-"Och wat!" zei ze, "dat heeft zoo veel niet te beteekenen; als ik maar
-wilde, dan kostte 't mij volstrekt geen moeite u te helpen; want die
-wat doet, die wat wint; dien ik geholpen heb, helpt mij ook weer." Maar
-sinds dien dag vond zij geen' enkelen schelling meer voor hare deur en
-'t geld, dat zij bezat, was als weggeblazen. Op nieuw moest zij nu den
-korf op den rug nemen en naar de stad loopen in zonneschijn en regen.
-
-Niet altijd intusschen ging de koning van den Egeberg uit ter wille
-van zijne vrouw; soms had hij eigen zaken te verrichten. Dan liep
-hij de meisjes uit de stad na, wanneer zij op zon- en feestdagen
-in de kloven en op de velden van den berg zich vermaakten of
-'t bosch ingingen om bessen te zoeken. Meestal zag hij er uit
-als een onoogelijk verschrompeld mannetje met roode oogen, maar
-als hij fortuin wilde maken, nam hij de gedaante aan van Bernt
-Ankers en vertoonde zich als een knap bejaard man met eene ster op
-de borst. Dat was intusschen niets dan gezichtsbedrog; hij was en
-bleef de oude, leelijke, roodoogige toovenaar, en dit bleek ook wel
-uit zijn kroost: hij kreeg nooit anders dan de mismaaktste kinderen,
-echte schreeuwleelijkerds met groote hoofden en roode oogen, die de
-ouders zoo spoedig mogelijk zochten kwijt te raken en die dan door
-de berggeesten, de gehoorzame dienaren en onderzaten van dit waardige
-koninklijke paar, te vondeling werden gelegd.
-
-Te dien tijde stonden namelijk de geesten van den Egeberg in den
-kwaden roep, dat zij welgemaakte, mooie menschenkinderen stalen van
-de bewoners van Grönland, Enerhaug en voornamelijk van Gamleby, en
-dan wisselwichten daarvoor in de plaats legden, en die kinderroof
-en kinderruil ging zoover, dat ze geen hulp genoeg hadden ze alle
-op te kweeken; daarom stalen zij ook kindermeiden en vaak hielden
-ze die altijd bij zich. Maar eens hadden zij een meisje van Gamleby
-weggevoerd, dat gelukkiger was dan hare zusters. Een jaar lang was
-zij in den berg geweest en had al dien tijd een lief menschenkind
-verzorgd, toen zij wist te ontsnappen. Of men de klokken voor haar
-had geluid, of ze hare schoenen verkeerd om had neergezet; of ze
-zich had verpraat of eene naald in haar hemd gevonden, dat herinner
-ik me niet meer; genoeg, zij liep weg en sinds vertelde zij aan Jan
-en alleman, hoe fraai en ruim 't in den Egeberg was, hoeveel knappe
-lui daar woonden, hoe ze hun best hadden gedaan haar daar te houden,
-en welk een' lieven jongen zij had opgepast.
-
-Elken morgen, hadden de berggeesten gelast, moest zij de oogen van
-'t kind bestrijken met eene zalf, waarvan eene kruik vol in de keuken
-hing; maar, hadden zij er bijgevoegd, zij moest zich wel wachten de
-zalf te dicht bij hare eigen oogen te brengen. Zij begreep echter
-volstrekt niet, waartoe dit moest dienen, want 't kind bezat de
-mooiste oogen, die men ooit had gezien, en eens, toen de meesteres
-niet in de keuken was, had zij daarom wat van de zalf over haar
-rechter oog gesmeerd.
-
-Een halfjaar nadat zij den berg had verlaten, moest dit meisje een
-of ander koopen in den winkel van Bjerkenbusch op den hoek van de
-hoofdstraat en de markt. En zie--daar stond het oude wijf uit den berg,
-bij wie ze kindermeid was geweest, bij de toonbank en stal rijst uit
-eene lade, zonder dat iemand haar scheen op te merken.
-
-"Goên dag, moeder, moet ik je hier weer zien?" zei 't meisje; "hoe
-gaat het met uw kind?"
-
-"Kun-je mij zien?" vroeg de vrouw verbaasd.
-
-"Wel ja, waarom niet?" antwoordde 't meisje.
-
-"Met welk oog zie-je me dan?" vroeg het bergwijf.
-
-"Wacht eens--met het rechter," hernam 't meisje, terwijl ze met de
-oogen knipte.
-
-Op eens spuwde 't wijf haar in 't oog en van dien tijd af kon 't
-meisje haar noch iemand anders daarmee zien; zij was en bleef blind
-aan 't rechter oog.
-
-Schoon er in onzen tijd gewis geen gebrek is aan dikhoofdige kinders,
-in Grönland zoo min als in Gamleby, hoort men toch niet meer van
-den kinderroof der geesten van den Egeberg. Vooreerst namelijk is de
-verlichting zoo hoog gestegen, dat men, in plaats van de wisselkinderen
-drie donderdagavonden achtereen op de vuilnishoop te geeselen of ze met
-eene gloeiende tang in den neus te knijpen, zooals in vroeger dagen
-de gewoonte was, nu door moeder Torgersen of eene andere vrouwelijke
-duivelbanner lood laat smelten boven 't wicht, om het te vrijwaren
-tegen de engelsche ziekte of andere hekserij. Of ook, men zendt
-een van de doeken waarmee 't gebakerd wordt, naar Stine Bredvolden,
-die zoo knap is, dat ze daaruit de kwalen, ja de heele toekomst van
-'t kind kan lezen en zoo uitspraak doet over leven en dood. En voor
-'t overige is de koning van den Egeberg met zijne onderdanen verhuisd;
-want het onophoudelijk trommelen en schieten in den laatsten oorlog,
-het rammelen der geschut- en bagagewagens, die met donderend geraas
-over het dak van 't paleis rolden en de zilveren vaten langs de wanden
-deden rinkelen, maakten hem 't verblijf in den berg moede.
-
-Op zekeren nacht van het jaar '14 werd hij voor 't laatst gezien;
-hij voerde al zijne roerende have en eene groote kudde bonte koeien
-met zich.
-
-"Hemel, waar moet gij nog zoo laat heen in dezen gevaarlijken tijd
-met zooveel huisraad en zoo'n groote kudde?" vroeg de man, die hem
-ontmoette.
-
-"Ik ga verhuizen naar den Kongsberg, bij mijn broeder," antwoordde
-de koning; "want ik kan dat schieten en dat geraas niet langer
-uitstaan,"--en sedert heeft men hem nimmer meer gezien.
-
-
-
-
-
-
-
-VAN "FJELD EN SAETER."
-
-
-Ditmaal zult gij mij niet ontkomen, mejuffer. Reeds lang hebt ge
-beloofd mij uw uitstapje naar den Saeter te verhalen en thans zijt gij
-er te eer toe gehouden, daar het onze in het water dreigt te vallen.
-
-Een blik uit het venster der pastorie bekrachtigde maar al te zeer
-deze laatste opmerking. De hemel, die ons in den vroegen morgen het
-prachtigste weer had voorspeld, bevestigde mijne oude ervaring,
-dat er alleen op een' helderen avond te rekenen valt. De eene
-bui na de andere viel kletterend neer op de hooge boomen, en naar
-alle waarschijnlijkheid zou de regen den ganschen dag aanhouden,
-al verzekerde ook de kleine Trine, die gedurig uit- en invloog, dat
-de lucht, nu eens in 't oosten en dan weer in 't westen, opklaarde,
-en dat we nog wel vóór den middag zouden kunnen uitgaan.
-
-"En daarom, beste juffer,--ik ben louter gehoor."
-
-"Meent gij dan, dat ik u iets zal vertellen, mijnheer Asbjörnsen? Ik
-ben er achter gekomen, dat gij u niet, als iedereen, vergenoegt
-met te luisteren naar wat men u vertelt, maar dat ook opschrijft en
-'t laat drukken. Daarom behoef ik mijne belofte niet te houden."
-
-"Ik zweer u, dat ik, wat ge mij nu zult vertellen, nergens zal laten
-drukken," antwoordde ik.
-
-"Buitendien gebeurde er niets bijzonders op dat uitstapje. 't Was
-aardig, 't was verrukkelijk--ziedaar alles. Maar nu spijt 't mij
-geducht, dat ik er u ooit van gesproken heb."
-
-"Uw toestand is zeker deerniswaard genoeg; intusschen, daar ge uw
-woord hebt gegeven....
-
-"Daarenboven," viel ze mij in de rede, "wat beteekent eene schrale
-herinnering, nu gij zelf de hoop koestert zulk een uitstapje te doen;
-wat is een flauw beeld bij de levende werkelijkheid? 't Is alsof
-men, in plaats van een concert te hooren, eene recensie van eene
-muziekuitvoering leest. En 't zou mij niet verwonderen, als de nikker,
-die ons vandaag zulk eene poets speelt, het hoofd uit de proviandkorf
-stak en ons uitlachte.
-
-Ik slaakte eene zucht over de vasthoudendheid der dames aan een eenmaal
-opgevat voornemen, terwijl ik heimelijk den overvloed van argumenten
-moest bewonderen, die haar steeds ten dienste staan en die, zoolang
-men ten minste tegenover haar zit, overtuigend genoeg zijn.
-
-"Zulke vertellingen," vervolgde zij, terwijl ze Marat op den hals
-klopte, die, niet minder mismoedig dan wij, met hangende ooren aan
-onze voeten lag, "zulke vertellingen behooren buitendien in 't hoekje
-van den haard te huis."
-
-"Maar, lieve hemel, mejuffer, toen ik u verleden winter er om
-verzocht, beweerdet gij juist, dat zij alleen 's zomers moesten
-verhaald worden. Maar, laten wij, in plaats van hierover te kibbelen,
-ons vereenigen tegen de booze geesten, die ons plagen. Wij willen hen
-met rust laten en van ons uitstapje afzien, dan zult gij merken, dat
-'t weder opklaart, eer wij er aan denken."
-
-"Ja, en wanneer de regen over is, toch heen gaan, niet waar?" vervolgde
-zij lachend. "'t Kon werkelijk de moeite waard zijn, uw' raad te
-beproeven!--Welnu, 't zou dwaas van mij zijn, me langer te laten
-bidden; luister dus, en gij zult hooren, dat uw verlangen naar mijn
-verhaal kwalijk gerechtvaardigd wordt."
-
-"Op een' zomerdag, terwijl ik op den Saeter logeerde, gingen Trine en
-ik met een der Saetermeisjes naar buiten om braambeziën te zoeken. Het
-was een heldere dag en geen windje deed zich hooren. 't Had den
-vorigen dag geregend en de lucht om den berg was zuiver en klaar. In de
-kloven en tusschen de steenen wiesen eene menigte planten met groote,
-witte, welriekende bloemtrossen. Woudhoenders vlogen op voor onze
-voeten en zochten angstig naar hunne jongen tusschen de wilgen en
-'t jonge berkenhout.
-
-"Toen wij bij de marschvlakte kwamen, waar de bessen groeien, zagen
-wij den grond bedekt met roode en gele vruchten, en aan de kanten en
-op de heuvels stonden eene menigte bloemen met zulke fraaie kleuren,
-als ik nog nooit had gezien; zij vervulden de lucht met de heerlijkste
-geuren. O, 't was zoo zoet, die lucht in te ademen en de kleine Trine
-was zoo blij: ze vloog van de eene bloem naar de andere en klapte in de
-handjes en werd niet moede de bloemen te plukken en te bewonderen. En
-Brita praatte over hare koeien en geiten en over de rendieren, die zij
-had gezien, en vertelde eene menigte sprookjes en wonderlijke dingen
-van fjeld en saeter. Onder hare vertellingen en haar vriendelijk gesnap
-waren onze korfjes van berkenschors spoedig gevuld met braambessen
-en bloemen, en weldra begonnen wij aan terugkeeren te denken. Eerst
-nog zetten we ons wat neder in 't frissche gras bij een wachttoren
-op een' kleinen heuvel. Ter linkerzijde, een weinig achter ons, lag
-eene groep hooge bergspitsen met glinsterende sneeuw bedekt. Trine
-zei heel aardig, dat ze precies blauwe zakjes met suiker geleken, met
-gaten er in om de suiker te laten doorschijnen. Brita vertelde ons,
-dat het de Rondertoppen waren, en toen ik voorsloeg er heen te gaan,
-dat ze meer dan eene mijl van ons verwijderd lagen; mij schenen ze
-nog geen duizend el ver.
-
-Naar 't westen en noorden stapelde zich bergrug op bergrug, altijd
-hooger, in allerlei grillige vormen, met blauwe en violette toppen
-van de meest verschillende gedaante. Brita kende ze alle bij name
-en vertelde ons, dat ze in Valders, Lom en naar den kant van Sogn
-lagen. Maar aan onzen voet strekte zich tot op verren afstand
-een landschap uit van een gansch ander voorkomen: groote, bruine
-en grauwgroene vlakten, met heidekruid en mos bedekt, verlaten,
-eentonig, door geen' enkelen heuvel afgebroken, door geen enkel
-levend wezen bewoond. Nooit had ik zulk eene grootsche woestenij,
-zulk eene verheven armoede aanschouwd. Toch stemde mij 't gezicht
-daarvan treurig, ja bijna neerslachtig. Een bruin gespikkelde vogel
-vloog naar den heuvel in onze nabijheid en begon te fluiten. Maar
-zijne tonen klonken zóó klagend, zóó weemoedig, als of het dier wilde
-weergeven, wat ik op dat oogenblik gevoelde.
-
-Brita en Trine hadden den heelen tijd te zamen gesnapt. Ik begon nu
-naar haar gekeuvel te luisteren.
-
-"Hoe heet dit wachthuis, Brita?" vroeg Trine, "noemt men het niet
-de heksenwacht?"
-
-"Ja, zoo noemen de menschen het gewoonlijk; eenige mannen hebben het
-gebouwd, omdat zij hier al heel wonderlijke dingen zagen gebeuren."
-
-"'t Waren Paul Braekke, een boerenknecht bij Sell vandaan en eenige
-andere arbeiders. De melksters hadden allen, tegen 't najaar, met
-het vee den Saeter verlaten en de arbeiders moesten nu mos halen tot
-wintervoeder. Terwijl ze 't mos naar de berghelling brachten, kwamen
-er op eens tal van jonkvrouwen aanzweven, zoo heerlijk uitgedost, dat
-zij een' bruidsstoet waanden te zien en de oogen bijna niet dorsten
-opslaan. Hare lange slepende kleederen glinsterden in de zon, of ze
-van zijde waren, en op 't hoofd droegen zij zilveren kronen en andere
-sieraden. Zoolang de mannen haar stonden aan te staren, stonden ook
-zij stil of zweefden heen en weer, maar toen zij voortgingen met hun'
-arbeid, volgden de jonkvrouwen hun voorbeeld. Of de mannen haar met
-mos wierpen, daar stoorden ze zich niet aan. En telkens als Paul en
-zijne makkers de plek naderden, waar zij de jonkvrouwen zagen, waren
-ze verdwenen, maar als zij dan weer op de plaats waren gekomen, waar
-'t mos werd verzameld, dan zagen ze haar op nieuw en zoo duurde dit
-den ganschen dag.
-
-In 't voorjaar waren twee dezer mannen met nog een' derden even
-benoorden Valfjeld geweest om rijshout te hakken. In 't middaguur,
-nadat zij hadden gegeten, vielen twee van hen in slaap, terwijl de
-derde nog zijn middagmaal zat te gebruiken. Daar hoorden ze op eens
-zulk een verrukkelijk vioolspel, als ze nog nooit hadden vernomen; zij
-spraken er met elkander over en hielden zich dus stellig overtuigd,
-dat ze niet langer sliepen. Meer dan eens klonken hun die heerlijke
-tonen in het oor en een van hen "neuriede", naar Brita verzekerde, "nog
-lang daarna de wijs van 't lied zoodat men niet aan de werkelijkheid
-van 't gebeurde kon twijfelen."
-
-Nog veel meer wist Brita te verhalen van de aardgeesten en de Huldren,
-maar in zooverre stond ze reeds onder de macht der zoogenaamde
-verlichting, dat zij niet gaarne uitkwam voor haar geloof aan deze
-natuurmachten. Wanneer eene van ons beiden tegenwerpingen maakte,
-verdroot haar dit; dan beriep ze zich soms op hare eigene ervaring
-en vertelde daarvan een of ander, maar meestal zweeg ze stil! 't
-Was er verre vandaan, dat ik de opgeruimdheid, die hare vertellingen
-eene frissche levendigheid bijzette, wilde verjagen; daarom gaf ik
-Trine een wenk met de oogen en zei: "Maar wie zou er twijfelen aan
-de waarheid van dat alles? Wil ik eens wat vertellen, dat nog veel
-zonderlinger schijnt? 't Heugt je wis nog, dat ik voor twee jaar
-mijn' oom in 't Hallingdal heb bezocht? Daar ontmoette ik een oud man
-van bijna honderd jaar, van wien men verhaalde, dat hij in de macht
-der Huldren stond. Hij had eene zwakke borst en zag er vervallen en
-gebrekkig uit. Zijn blik was dof en wezenloos en soms scheen het,
-dat hem alle bewustzijn ontbrak. In zijne jonge jaren was hij eens
-bij den aanvang des zomers naar den Saeter getrokken. Nu geviel 't,
-dat hij op zekeren dag onder boos weer den berg op moest in plaats van
-den veehoeder. 's Avonds kwam de kudde naar den stal terug, maar Ole
-was verdwenen. Men ging hem zoeken, heinde en ver, men loste schoten
-en luidde de kerkklok, maar hij kwam niet terug. Hij was door de
-berggeesten weggevoerd en dezen wilden hem niet loslaten. Vooral eene
-jonge schoone Hulder hing hem met trouwe liefde aan. Zij was altijd
-vriendelijk jegens hem, deed alles om hem te behagen en leerde hem
-op de mondharp spelen. Zoo fraai heeft gewis nimmer iemand op dit
-eenvoudige instrument gespeeld als de oude Ole. En hij bracht die
-heerlijke tonen niet, als gewoonlijk, voornamelijk met de vingers
-voort, maar alleen met den mond. Eens heb ik hem gehoord. Zijn spel
-herinnerde mij nu eens aan 't gekweel der vogelen, dan weer aan 't
-klagend gefluit van de bergvink of aan de tonen van de herdersfluit
-op een' zomeravond, en zoo sterk greep 't mij aan, dat de tranen mij
-in de oogen schoten.
-
-Maar Ole meende, dat de mooie Hulder een' afschuwelijken koestaart
-had, en daarom wilde hij niet bij haar blijven. Eens borst hij uit:
-"Wanneer, in Jezus' naam, zal ik toch weer onder christenmenschen
-komen?" Toen begon de Hulder te schreien en zei, dat hij nu een' naam
-had genoemd, dien zij niet kon uitspreken en 't haar nu ook onmogelijk
-was hem langer vast te houden;--"maar houd u wat ter zijde van de deur,
-als ge heengaat, anders doet vader u kwaad," voegde zij er bij.
-
-In de blijdschap over zijne verlossing, lette hij daar niet op en
-terwijl hij zich heenspoedde, werd hem een brandend bos rijshout
-nageworpen, waar vuur en vonken uitvlogen. Toen was 't hem, of al
-zijne leden werden stuk geslagen. En sinds dien dag was hij nimmer
-meer gezond en was hij ook niet recht bij 't hoofd. Maar waar hij
-ging of stond, overal volgde hem 't mooie Huldermeisje. Wanneer hij
-'s avonds alleen bij den haard zat, zag hij haar dikwijls.
-
-"Gyri Arendshoofd, ik zie u wel!" riep hij dan. "Daar is zij, ziet
-ge haar niet?" vroeg hij den kinderen. Dezen bespeurden niets; maar
-eene huivering voer hun dan door de leden.
-
-"En nu is 't uwe beurt, Brita," zei Trine, die mijn wenk had
-begrepen. "Gij zult toch ook wel eens de Huldren hebben gezien of
-gehoord. Vertel ons daar wat van."
-
-"Ja, dat heb ik," antwoordde Brita; "ik spreek er liefst niet van, maar
-u kan ik 't wel vertellen. Ik was nog bij mijne ouders tehuis en vader
-was op den molen in 't gebergte. Ik was eene kleine dreumes en had nog
-niet eens leeren lezen. Moeder had mij gelast eten naar den molen te
-brengen. Ik was zoo dartel als een geitje en wanneer ik den berg maar
-op mocht, al was 't niet verder dan tot het einde van 't bosch, dan
-was ik overgelukkig. Ik vertrok en sprong door de weiden de helling op;
-'t was heel warm en toen ik een goed eind weegs had afgelegd, werd ik
-moede. Ik wierp mij op eene groene plek neder, in de koele schaduw,
-en had tusschen de boomen door een ruim uitzicht. 't Was achtermiddag
-en de zon was bijna achter den berg verdwenen. Op eens werd ik heel
-slaperig, maar deed mijn best wakker te blijven. Daar hoorde ik een'
-hond blaffen en klokjes luiden, zoo helder of ze van zilver waren, en
-heel in de verte werd op de herdersfluit geblazen, dat 't weerklonk in
-'t bosch en op den berg.
-
-Eene poos daarna zag ik verscheidene lastdieren naderen met ketels,
-melkvaten, boterkruiken en gereedschappen van allerlei slag op den rug,
-en daar achter eene kudde grijskleurige ossen en groote bonte koeien,
-zoo mooi en vet, als ik ze nimmer had gezien. En op de horens droegen
-zij gouden knoppen en om den hals zilveren bellen en vooraan liep
-eene groote vrouw met eene herdersfluit in de hand en eene melknap
-met zilveren banden; zij praatte met de koeien en noemde ze bij den
-naam. Maar zulke koeienamen had ik van mijn leven nog niet gehoord! Zóó
-begon ze te zingen:
-
-
- HULDERLIED.
- Niet te snel. Uit het Foldal.
-
-
- Zomerloof en Koel - te, En Bont - van - rug en
- Zwoel - te, En Stum - per en Stak - ker, En Blauwtje-
- klein, Snapper en Rakker, Nachtmuts en Wak - ker,
- En Ver - van - daan en Spring-in - 't- veld, Lu - lo,
-
- Langzamer.
-
- Lu - - lo - - lo, Lu - - lo, Lu - - lo,
- Lu - - lo, Lu - - lo, Lu - lo, Lu - lo.
-
-
-Toen de kudde voorbij was, stond ik op om te zien, waar zij heen trok,
-maar ik zag niets dan den herdershond en een meisje, dat juist achter
-'t lage sparrehout verdween. 't Meisje had een blauw kleedje aan, maar
-daaronder bemerkte ik duidelijk den staart eener koe. Toen begreep ik,
-dat het eene Hulder was.
-
-De tweede maal, dat ik de Huldren zag, was geruimen tijd later. Ik
-was toen reeds een volwassen meisje. 'k Was vroolijk van aard en
-waar de vedel ging, kon men mij altijd vinden. Terwijl ik 's zomers
-op den saeter lag, zou er gedanst worden op de bergvlakte. 'k Ging
-er heen en niet vóór den morgen keerde ik naar de hut terug. Ik
-ging naar bed en meende een uurtje te slapen. Maar--hoe 't kwam,
-weet ik niet--ik versliep mij, zoodat de koeien over haar' tijd in
-den stal bleven. Toen ik ontwaakte, stond de zon reeds hoog aan den
-hemel.--Buiten op 't veld hoorde ik een vroolijk liedje zingen. Ik
-sprong het bed uit om te melken en 't vee naar de weide te brengen,
-maar zooals ik de deur uitkom, zie ik eene Hulder verdwijnen in het
-bosch. En over de bergvlakten weerklonk dit
-
-
- LIEDJE.
- Vroolijk. Uit het Österdal.
-
-
- Ka - ri en Ma - ri, staat toch op, Neemt het licht,
- Gaat naar stal, Daar bracht de koe het zwar - te kalf;
- 't Beest moet hee - ten Mooist-van-al. Kalft een koe,
- bigt een zeug, werpt een geit, jongt een schaap:
- 't Vee, dat blijft in de weide; Hei Halvorsen, Halvor
- Dar - sen, Dei Dy - ringen, Dyring Bramsen, Bram
- Börresen, Böring Bundersen, Dunder Dangsen en Sommer
- Ningsen en Somme Dromlingen!
-
- Langzamer.
-
- Zoo lok - ken wij 't vee naar de wei - de, Hoe-
- ra, hoera, hoe - ra uit het woud; Komt, laten wij spelen naar
- Val-dris' wijs! In Val - dris, in Val - dris, daar
- is 't zoo goed te wei - den, Daar is 't zoo goed te weiden
- Ja - a . . . . . . . . . . . . . . . .
- . . . Ja. . . . . . . . . Ja . . .
- . . . . . . . . O, kom, o, kom! Och, arme!
-
-
-Hier eindigen Brita's vertellingen en tevens 't verhaal van mijn
-uitstapje.
-
-
-
-Terwijl de juffer vertelde, was 't weer werkelijk opgeklaard, zonder
-dat wij er acht op hadden geslagen. De zon scheen met al hare warmte
-en pracht en nu werd 't een gejubel en drukte zonder einde. "Naar
-den Saeter, naar den Saeter!" klonk het en met 't verrukkelijkst
-uitstapje werd de dag besloten.
-
-Ik heb mijn woord tegenover de schoone vertelster van dit
-Huldersprookje niet gehouden en kan er tot heden maar geen spijt
-over gevoelen.
-
-
-
-
-
-
-
-DE VERTELLINGEN VAN DEN DOODGRAVER.
-
-
-Een badgast te Eidsvold beeft niet veel meer te doen dan zich voldoende
-beweging te verschaffen. Reeds den dag na mijne aankomst ging ik
-daarom Peter, den doodgraver, opzoeken, die in Store Finstad woonde,
-een kwartier ten zuiden van de rivier. Met groote moeite kwam ik in
-dit ordelooze nest van dicht opeengebouwde winkel- en woonhuizen,
-'s mans verblijf op 't spoor. In het voorhuis vond ik niemand, maar
-in een armelijk kamertje zat eene oude vrouw op een' stoel zonder rug
-te spinnen. Ik deed haar eenige vragen, waarvan de eerste slechts
-werd beantwoord met een' uitvorschenden blik, de tweede en derde
-met een "Hè?" Toen ik eindelijk voor de vierde maal vroeg, of ze
-mij ook kon zeggen, waar Peter, de doodgraver, was, antwoordde zij:
-"O, Graven, ligt hier nog een goed kwartier vandaan."--"Neen, Peter,
-de doodgraver," schreeuwde ik. "Ja Graven ligt naar 't oosten; ga
-'t dal maar door, dan kom-je er van zelf."--Sedert vernam ik, dat de
-naaste hoeve "Graven" heette.
-
-"Grootmoeder is wat hardhoorend," zei eene stem uit den donkeren hoek,
-waarin ik eerst niets had kunnen onderscheiden. Daar zat een jong
-meisje met een klein kind op den arm.
-
-"Kun-je mij ook zeggen, waar ik Peter, den doodgraver, kan
-vinden?" vroeg ik nu aan haar.
-
-"Hij is niet te huis," kreeg ik ten antwoord.
-
-"Weet-je niet waar hij is?"
-
-"Misschien wel op Styri bij tante."
-
-"Waar ligt Styri?"
-
-"Aan den oostkant."
-
-"Is 't ver weg?" vroeg ik weer.
-
-"Dat weet ik niet."
-
-"Is er niemand anders te huis?"
-
-"Neen, zij zijn te bruiloft."
-
-"Hiernaast?"
-
-"Ik weet het niet."
-
-Hier kreeg ik intusschen de noodige opheldering. Er zat inderdaad
-niet anders op dan naar Styri te gaan. In 't voorhuis aldaar vond ik
-werkelijk de tante, waarvan men mij had gesproken, in de gedaante
-van eene lange, bejaarde vrouw, met de grijze haren weggestreken
-onder de zwarte muts. Ze kwam me vriendelijk te gemoet en zeide:
-"Wees zoo goed binnen te komen."
-
-Deze ontvangst deed mijne ergernis over de eerste heel wat afnemen;
-ik vroeg, of Peter, de doodgraver, hier ook was.
-
-"Moet hij misschien een graf maken voor iemand?" vroeg tante.
-
-"Neen, dat niet; maar ik heb gehoord, dat hij zooveel oude sprookjes
-en vertellingen kent, en daarvan zou ik graag wat hooren," zei ik.
-
-"Ja, zoo!--Ja, als oude Andries, Peter zijn vader, hier was, ja--dat
-was eerst een baas in 't vertellen! Als die begon, kwam er geen
-einde aan."
-
-"Maar, lieve hemel, kun-je dan ouden Andries niet hier laten komen?"
-
-"Ja, die kon nog eens vertellen! Maar oude Andries is al twee jaren
-dood! Peter kent er ook wel; maar hem kan men niet zoo gemakkelijk
-aan de praat krijgen; hij is heel karig met zijne vertellingen,
-moet-je weten! Neen, oude Andries, die kende eene hoop histories! En
-hij liet zich nooit lang bidden! Och ja, 't zal nu met kerstmis twee
-jaar worden.
-
-"Maar, dat baat mij niets," viel ik haar in de rede, gebelgd omdat
-de hooggeprezen Andries niet meer leefde. "Is Peter hier dan niet?"
-
-"Ja, hij is hier wel geweest, maar hij moest naar den
-klokkeluider. Daar zult ge hem stellig vinden, en mocht hij daar
-niet zijn, dan is hij zeker op den heuvel, of in de pastorie, als hij
-ten minste niet op 't kerkhof is om een graf te delven, want de oude
-vrouw Habberstad is gestorven."
-
-Mijn geduld was zoo goed als uitgeput; maar wijl 't te voorzien stond,
-dat ik er tegenover Peter, den doodgraver, nog zeer groote behoefte aan
-zou gevoelen, besloot ik de rest maar te sparen. Ik wilde vertrekken,
-maar onder 't laatste antwoord had de vrouw uit een kastje een niet
-heel zindelijk glas gehaald, dat zij met brandewijn vulde en mij met
-een stukje kandijsuiker op een bord aanbood, terwijl zij niet ophield
-in een' stroom van uitroepen hare bewondering lucht te geven voor de
-weergalooze wijze, waarop de oude Andries sprookjes kon vertellen.
-
-"Peter zal stellig bij den klokkeluider zijn, en is hij daar niet,
-dan is hij op den heuvel of in de pastorie, als hij ten minste niet
-naar 't kerkhof is gegaan," riep ze mij nog na, terwijl ik 't erf
-af ging. 't Klonk me als spotternij in 't oor, want straks was ik al
-die plaatsen voorbijgekomen.
-
-Ik besloot intusschen hem 't eerst op de laatste plaats te gaan zoeken,
-als de minst waarschijnlijke naar tante's gevoelen.
-
-'t Was koud, droevig zomerweer, toen ik door de donkere lanen van
-den tuin der pastorie mijne schreden naar de kerk richtte. De regen
-had opgehouden, maar met iederen rukwind klaterden de droppels uit
-de toppen der boomen op de bladeren onder hen. De wolken dreven laag
-tusschen de boomen door. Mat en grauw viel het licht op de graven en
-eenvoudige gedenkteekens van het kerkhof; de wind voer klagend door
-de takken en geen vogel zong in 't loof. 't Was of een voorgevoel van
-'t najaar alles in dit eenzaam oord deed huiveren; alleen het kerkje
-wees, als een troostende engel, met zijne torenspits ten hemel.
-
-In den verst verwijderden hoek van 't kerkhof hoorde ik den klank
-der spade. De doodgraver was dus bezig een graf te delven. Op een
-heuveltje in zijne nabijheid stond de groote, prachtige bok van
-den klokkeluider met zijn' langen baard en fraaie horens te grazen;
-ik kende hem reeds van een vroeger bezoek.
-
-Een oogenblik bleef ik staan om den doodgraver op te nemen. Hij was
-een man op jaren, maar men kon niet zeggen, dat 't een vriendelijk
-oud man was. Zijn beroep scheen geen' verzachtenden of verzoenenden
-invloed op zijn' geest te hebben uitgeoefend; hij zag de wereld aan
-met een' somberen blik en een norsch gelaat. Zijne trekken kwamen
-mij bekend voor, later herinnerde ik mij hunne groote gelijkenis met
-een koppig paard, dat 't mij eenmaal geducht lastig had gemaakt. Toen
-hij een ommezien met zijn' arbeid ophield om uit te rusten, viel zijn
-oog op mij, dien hij nog niet had bemerkt.
-
-"Goeden avond, doodgraver," zei ik.
-
-Hij mat mij van 't hoofd tot de voeten, spuwde in de holle hand en
-ging voort met spitten.
-
-"Dat is zwaar werk in dit natte weer," ging ik onverdroten voort.
-
-"Als de zon schijnt, is 't niet lichter," antwoordde hij met een'
-azijnzuren grimlach, en ging voort met delven.
-
-"Voor wien maakt ge dit graf?" vroeg ik, in de hoop, dat zich wellicht
-uit deze vraag een gesprek zou kunnen ontspinnen.
-
-"Voor den duivel en de kerk," antwoordde de doodgraver.--Ik begreep
-dat niet recht, en vroeg nadere verklaring.
-
-"De duivel krijgt de ziel en de kerk het geld," antwoordde hij.
-
-"Zoo bedoelde ik het niet, ik meende, voor wien dat graf bestemd is?"
-
-"Voor een oud wijf," antwoordde de man.
-
-Die brug was afgebroken. Ik begreep, dat ik op deze wijs tot geen
-bevredigende uitkomst zou geraken. Ongeduldig over den regen,
-die met vernieuwde hevigheid neerviel, en korzelig, wijl naar alle
-waarschijnlijkheid mijne expeditie zou mislukken, vertelde ik den
-doodgraver, dat ik hem had opgezocht om sproken en vertellingen van
-hem te hooren uit den ouden tijd. Ik zei, dat ik 't niet voor niemendal
-verlangde, maar dat 't hem toch plezier moest doen, nu eens iemand te
-ontmoeten, die aan deze dingen geloofde, wat zoo zelden meer gebeurde
-in onze dagen.
-
-Onder deze toespraak keek de doodgraver mij nu en dan met zijn'
-hoofdigen paardeblik aan, die al mijne hoop den bodem insloeg.
-
-"Of de lui gelooven, wat ik vertel, of niet, dat is mij om 't even,"
-zeide hij. "Maar wat ik heb gehoord en wat ik weet, dat weet ik, en
-ik wil niet voor zot spelen en zitten vertellen als eene babbelzieke
-best. Zelfs voor den koning niet," voegde hij er bij, om de zaak
-buiten allen twijfel te stellen.
-
-Ik was reeds voornemens heen te gaan, toen hij op nieuw stilstond,
-half van mij afgekeerd. Na den hoed op één oor te hebben gezet, begon
-hij eerst in den eenen, toen in den anderen zak van zijn wambuis
-te zoeken; maar 't scheen, dat hij niet kon vinden, wat hij zocht,
-hij was blijkbaar teleurgesteld, vooral toen een nieuw onderzoek even
-vruchteloos was gebleken.
-
-Ik giste spoedig, dat zijne tabak op was en dacht vergenoegd:
-"nu is de beurt aan mij." In mijne botaniseerdoos had ik eene van
-Tidemand's beroemde rollen tabak geborgen, en terwijl ik den schijn
-aannam van naar mijn' zakdoek te zoeken, wist ik 't behendig zóó
-aan te leggen, dat de rol juist op den rand van den grafkuil viel,
-waarin hij stond. Heel kalm bukte ik mij om de tabak op te rapen,
-maar 't zonneschijntje, dat op eens 't gelaat van den doodgraver deed
-ophelderen, ontging mij niet. Als in gedachten maakte ik de rol open,
-lokte mijn' gehoornden vriend, die dicht bij 't graf stond, tot mij
-en liet hem een groot stuk van de rol afbijten.
-
-"Hoe ver is Tönsager hier van daan?" vroeg ik.
-
-De doodgraver mompelde iets over 't misbruiken van Gods gaven, maar
-antwoordde toch beleefder dan te voren, dat 't omstreeks een half
-uur aan de andere zijde der baai lag.
-
-"En Guldvaerket?" vroeg ik.
-
-"Eene mijl," zei de doodgraver. "Maar waar komt ge toch
-vandaan?" voegde hij er bij met het potsierlijkste gezicht ter wereld.
-
-"'t Laatst ben ik in Store Finstad geweest, waar ik naar Peter, den
-doodgraver, heb gevraagd," antwoordde ik en borg de rol weer in de
-doos, na den bok nog een stuk daarvan te hebben gegeven.
-
-Er volgde geen antwoord; Peter begon met nieuwen ijver te
-delven. Behalve aarde en steenen wierp zijne spade ook vermolmde
-houtsplinters en halfvergane beenderen naar boven. Onder de laatste
-rolde ook een vrouwenschedel voor mijne voeten, zoo schoon en volkomen
-van vorm, dat Retzius hem voor het ideaal der skandinavische type
-zou hebben aangezien. Ik nam hem op en beschouwde hem opmerkzaam.
-
-"Die schedel is van geen oud wijf afkomstig," begon de doodgraver
-op nieuw.
-
-"Dat zie ik," gaf ik ten antwoord.
-
-"'t Was de vrouw van een' landbouwer hier in 't dorp; zij was geacht
-en geëerd," merkte hij verder op.
-
-"Zoo."
-
-Had de doodgraver zich in zijn slecht humeur gelijk kunnen blijven,
-dan zou hij ongetwijfeld hebben gezwegen, maar reeds de hoop op eene
-rol tabak heeft een' verwonderlijken invloed op 's menschen gemoed.
-
-"Van buiten blank, van binnen krank," ging hij voort.
-
-Hierop volgde in 't geheel geen antwoord.
-
-"Dat was beste tabak, die ge daar in die blikken doos hebt."
-
-"Zoo schijnt onze vriend er ook over te denken," antwoordde ik,
-terwijl ik den bok weer naar mij toelokte en mij geliet, of ik hem
-nog meer wilde geven.
-
-"Neen, als oude Andries, mijn vader, nog leefde," zei Peter haastig,
-terwijl hij zijn' gelukkigen mededinger zocht te beletten, de goede
-gaven deelachtig te worden, die ik hem had toegedacht, "hij kon nog
-eens vertellen. Wat ik kan, heeft niet veel om 't lijf."
-
-"Nu merk ik, dat gij ook wel een stuk tabak zoudt willen hebben,
-Peter. Zie, daar hebt gij al wat de bok heeft overgelaten. Waart gij
-eerst williger geweest, dan hadt ge de heele rol gekregen. Maar vertel
-mij nu wat."
-
-"Dat kan ik wel doen, want ik zie, dat ik met een verstandig man te
-doen heb, en niet met een' zotskap," zei Peter, terwijl hij zijne
-gereedschappen bijeenzocht en uit den kuil steeg. "Vervloekt vee,"
-riep hij toornig en sloeg naar den bok, "zulke bokken zijn 't ergste
-ongedierte, dat ik ken; ze moesten doodgeslagen worden, dat er niet
-één overbleef."
-
-Nadat hij door deze ontboezeming zijn gemoed wat had verlicht, zette
-hij zich op eene zerk neder en begon te verhalen.
-
-"Gij zijt niet de eerste, wien ik 't vertel," zoo ving hij aan. "Wilt
-gij 't gelooven--goed; gelooft ge 't niet--laat het dan voor 't geen
-het is.--Daar leefde eens in 't dorp hier een boer, die gehoord had,
-dat de heksen allerlei spel dreven in de kerk op den avond vóór de
-feestdagen. Hij geloofde er niets van, maar voelde toch den lust bij
-zich opkomen, eens te zien of 't waar was; hij kon dan tevens te weten
-komen, wie zich met hekserij ophielden. Op Paaschavond zette hij zich
-neder op de lijkbaar in 't kerkportaal, en, ja wel, daar verzamelde
-zich een heele stoet wijven voor de kerkdeur, met een' grooten zwarten
-hond aan 't hoofd. De hond ging op de achterpooten staan, krabde
-tegen de deur en--open sprong die, schoon ze stevig gesloten was.
-
-"Zaagt gij dat?" zei 't wijf, dat 't dichtst achter den hond liep
-tot een ander;--"en dat was deze," voegde Peter er bij, terwijl hij
-op den schedel wees.
-
-"Neen, dat had ik niet gedacht, al hadt gij 't me zelf gezegd,"
-antwoordde de ander, die naast haar liep en die ook in 't dorp
-voor eene brave vrouw doorging. En achter die beiden kwamen er nog
-zoovelen, dat hij ze bijna niet meer kon tellen. Hij kende ze allen
-en had nooit gedacht, dat er zooveel heksen in heel Romerike waren
-als er alleen in 't kerspel van Eidsvold bleken. Zij sprongen en
-dansten en maakten allerlei bespottelijke gebaren op den preekstoel
-en voor het altaar. Toen ze niets meer wisten te bedenken, brachten
-ze door hekserij eene koe boven in den toren en hingen haar boven
-den trap op met alle vier de pooten in de lucht. De boer meende in
-'t beest eene koe van de pastorie te herkennen, en toen de heksen
-waren vertrokken en alles weer stil was in de kerk, ging hij naar de
-pastorie. Daar stond de koe weer in den stal, maar ze trilde nog en
-'t schuim stond haar om den bek.
-
-Geruimen tijd daarna geviel 't, dat dezelfde man, die dit alles
-op Paaschavond had gezien, als hofmeester was genoodigd op eene
-bruiloft. En daar was nu ook de vrouw, die vooraan ging in den
-heksenstoet. Toen men aan tafel wilde gaan, verzocht men haar 't eerst
-te gaan zitten; want zij werd door elk geëerd, moet ge weten. Maar
-zij wilde nu eens de bloode spelen en men kon 't niet van haar gedaan
-krijgen. Herhaaldelijk noodigde de hofmeester haar uit zich aan tafel
-te zetten, maar eindelijk werd hij 't bidden moê en fluisterde haar in
-'t oor:
-
-"Ga maar eerst zitten; ge zijt 't immers wel gewend. Toen ik u op
-Paaschavond zag, waart gij niet zoo verlegen; toen waart' ge de
-eerste in den dans met Ouden-Erik, [2] voor 't altaar zoowel als op
-den preekstoel."
-
-Op die woorden viel de vrouw in zwijm en sinds dat oogenblik heeft
-ze geen gezond uur meer gehad."
-
-De doodgraver zweeg en zijn gelaat nam weer de gewone barsche,
-gemelijke uitdrukking aan; maar ik hield niet op met vragen en vorschen
-naar heksen, hare reizen en daden, tot ik ten slotte de belofte van
-hem verkreeg, dat hij mij alles zou vertellen, wat hij daarvan wist.
-
-"Daar waren eens eenige jagers, die op zekeren Paaschnacht uit jagen
-gingen. Terwijl zij in de jachthut zaten, bij 't grauwen van den
-morgen, hoorden zij zulk een geruisch en geraas in de lucht, dat
-zij niet anders dachten, of er was een heele vlucht groote vogels
-in aantocht, gereed om in 't moeras neer te strijken. Maar 't waren
-vogelen des duivels! Toen zij boven het bosch kwamen, bleek het een
-vlucht heksen te zijn. die haar Paaschfeest hadden gevierd. Zij reden
-op bezemstelen, harken en mestvorken, op bokken en geiten en de zotste
-dingen, die men kan bedenken. Weldra herkende een der jagers onder
-haar zijne naaste geburin.
-
-"Maren Myra!" schreeuwde hij. Plotseling viel ze neder op eene spar en
-brak een scheenbeen; want, wanneer iemand eene heks herkent en haar
-bij den naam roept, moet zij naar beneden, al is zij nog zoo hoog
-gestegen. De jagers namen haar op en brachten haar voor den rechter,
-en deze besliste, dat zij levend verbrand zou worden. Maar eer zij op
-den brandstapel kwam, verzocht zij nog, dat men even den blinddoek
-van hare oogen zou nemen. Dat deed men ook, doch eerst plaatste men
-haar zóó, dat haar oog niet op weide en akker, maar alleen op den
-berg kon vallen. En dit was goed ook; want op eens was 't bosch, aan
-den kant waarheen ze had gezien, geheel zwart geblakerd en verschroeid!
-
-Deze tooverheks liet eene dochter na, die later in huis kwam bij een'
-predikant in 't Gudbrandsdal. Zij mag negen jaar oud zijn geweest,
-maar ze was reeds geheel verdorven en zat vol heksenstreken. Eens
-gelastte haar de predikant eenige spaanders, die op 't erf lagen,
-naar de keuken te dragen.
-
-"Och," zei ze, "ik kan ze wel binnen brengen, zonder dat ik ze behoef
-te dragen."
-
-"Zoo," zei de predikant, "laat mij dat eens zien."
-
-Oogenblikkelijk maakte zij wind en daar vlogen de spaanders de
-keuken binnen. De predikant vroeg, of ze nog meer dergelijks kon
-uitrichten. Ja wel: ze kon ook melken, maar deed het liever niet,
-want 't was nadeelig voor 't vee. De predikant drong er echter op
-aan; ze was noode over te halen, maar eindelijk zou ze 't doen. Ze
-stak nu een knipmes in den wand en zette eene melknap daaronder, en
-nauwelijks raakte zij 't mes aan of de melk stroomde in de nap. Na
-eene poos wilde zij ophouden.
-
-"O, neen, melk voort, kind," zei de predikant.
-
-Eerst weigerde ze, maar de predikant praatte zoolang, tot zij op
-nieuw begon.
-
-"Nu moet ik ophouden," zei ze een oogenblik later, "anders komt er
-niets dan bloed."
-
-"Och, melk maar voort, kind," zei de predikant, "en stoor je nergens
-aan."
-
-Op nieuw weigerde zij, maar gaf ten slotte weer toe en ging voort.
-
-Een ommezien daarna hernam zij: "Ja, houd ik nu niet op, dan valt
-straks de beste koe op stal dood neder."
-
-"Melk maar, kind, en stoor je nergens aan," zeide weer de predikant,
-want hij wilde zien, waartoe zij in staat was.
-
-Eerst weigerde zij hardnekkig, maar na veel moeite wist de predikant
-haar toch weer over te halen.
-
-"Daar valt de koe," riep ze op eens, en toen men den stal binnentrad,
-lag daar de beste koe, die de predikant bezat, morsdood op hare
-plaats. En de deerne werd verbrand even als hare moeder.
-
-"Ja, 't was eene booze heks, waar ik u van vertelde," voer de
-doodgraver voort, "maar er was er eene, die mij nog boosaardiger
-dunkt. Zij tilde op een' Paaschavond haar' man uit het bed en reed op
-zijn rug uit 't Gudbrandsdal naar de kerk van Bergen, en terwijl zij
-boven in den toren met de andere heksen en Ouden-Erik het Paaschfeest
-vierde, moest de man moedernaakt tegen de kerkmuur blijven liggen in
-den langen, kouden voorjaarsnacht. 't Was een verschrikkelijk weer; de
-gure wind drong hem door merg en been en de sneeuwvlokken stoven rond,
-zoodat de arme man half bewusteloos was van koude. Toen de dageraad
-aanbrak, trachtte hij op te staan, maar hij was geheel verstijfd en
-zijne tanden klapperden. Juist kwam er iemand de kerk voorbij.
-
-"Zeg mij toch in Gods naam, waar ik ben?" vroeg de man.
-
-"Wel, gij zijt bij de kerk van Bergen," antwoordde de voorbijganger;
-maar toen hij den buikriem bespeurde, dien de man om 't lijf had,
-begreep hij, waarom hem die vraag was gedaan;--want de heksen kwamen
-daar in dien tijd met Kerstmis en Paschen. Hij zeide tot den man:
-
-"Wanneer zij uit de kerk komt, met wie gij hier zijt gekomen, neem
-dan maar den buikriem en geef haar een duchtig pak op den rug, dan
-kunt gij op haar naar huis rijden, anders houdt gij 't onmogelijk uit."
-
-En toen de heks naar buiten kwam, deed de man zooals hem gezegd was;
-en zoo reed hij naar huis op haar' rug, zoo snel als de wind."
-
-"Had zij geen' smeerhoren bij zich?" vroeg ik.
-
-"Neen dien had zij niet noodig; zij had zich reeds 't heele lichaam
-ingesmeerd, eer zij van huis ging," zei de doodgraver. "Maar nu gij
-van smeerhorens praat, schieten mij nog eenige histories te binnen,
-die hier in den ouden tijd moeten gebeurd zijn."
-
-"Laat hooren," zei ik.
-
-"Op eene hoeve te Ringebu," vertelde Peter, "woonde eene heks, die
-buitengewoon boosaardig was. Maar daar woonde ook iemand, die wist,
-dat zij hekserij bedreef; hij ging op een' heiligavond naar de hoeve
-en vroeg om nachtverblijf en 't werd hem verleend ook.
-
-"Gij moet niet bang worden, als ik met open oogen lig te slapen,"
-zeide hij, "ik ben dat gewoon en kan er niets tegen doen."
-
-O, neen, zij was niet gauw vervaard.
-
-Spoedig lag de knaap te snorken met open oogen, en nauwelijks zag de
-heks dit, of zij haalde een' smeerhoren onder den haardsteen vandaan
-en smeerde den bezemstok in:
-
-"Nu op en dan neer, naar Jönsaas, zei ze en steeg door den schoorsteen
-op en reed naar Jönsaas, eene groote bergvlakte, waar veel saeters
-staan.
-
-Onzen knaap docht het nu heel grappig, als hij haar voorbeeld eens
-volgde om te zien, wat zij uitvoerde, want hij meende, dat zij had
-gezegd: "nu op en dan neer, naar Mönsaas" [3]. Hij haalde daarom ook
-den horen onder den steen vandaan en wreef met den inhoud daarvan een'
-stok in.
-
-"Nu op en dan neer, naar Mönsaas," zei hij toen, en nu voer hij op
-en neder, altijd tusschen den schoorsteen en de dakvorst, den heelen
-nacht door, en toen de stok eindelijk stil hield, was hij half dood.
-
-Sedert kwam hij bij de heks in dienst en zat een jaar later 's avonds
-eene slede in orde te maken. Toen hij dien arbeid moede werd, legde
-hij zich op eene bank neder om te slapen en lag eene poos met de
-oogen open. Weer haalde 't wijf den horen voor den dag, smeerde den
-bezemsteel in en voer den schoorsteen uit. De knaap merkte goed op,
-waar zij den horen borg, en nadat zij vertrokken was, nam hij dien en
-smeerde een weinig van de zalf aan de slede; maar hij zeide niets. En
-de slee vloog heen, en niemand heeft ooit meer den knaap noch zijn
-voertuig gezien. De hoeve, waar dit voorviel heette Kjaestad, en
-tot op den huidigen dag weet oud en jong te verhalen van den horen
-van Kjaestad.
-
-Zoo woonde er ook eene heks op eene hoeve in 't Dovregebergte. Nu
-geviel 't op een' Kerstavond, dat haar dienstmeisje bezig was een'
-brouwketel te schuren. Intusschen haalde 't wijf den horen voor den
-dag, wreef den bezemsteel in en vloog den schoorsteen uit. Dit leek
-de dienstmaagd eene prachtige kunst; zij smeerde ook wat zalf om den
-ketel. En nu was ook zij weldra op reis en vloog zonder ophouden voort
-naar Blauwkoll. Hier vond zij eene groote schaar heksen en Ouden-Erik
-zelf, die voor haar zou preeken. Toen allen zich hadden neergezet,
-ging hij den kring rond, om te zien of er niemand ontbrak. Zoo kwam
-hij ook bij het meisje, dat in den ketel zat; haar kende hij niet,
-want zij had zich niet onder zijne dienaressen laten opnemen. Hij
-vroeg daarom aan 't wijf, waarmee zij was gekomen, of de dienstmaagd
-ook haar' naam in 't groote boek wilde zetten. De meesteres meende
-van ja. Oude-Erik gaf nu de maagd het boek en verzocht haar daarin
-te schrijven, hij bedoelde natuurlijk haar' naam.
-
-Maar zij schreef, wat de schoolkinderen plegen te schrijven, wanneer
-zij de pen probeeren: "Die mij voedsel geeft, is God, in Jezus' naam,"
-en--nu mocht zij 't boek houden, want Oude-Erik was niet zóó boud, dat
-hij 't dorst terugnemen. Plotseling ontstond er een vreeselijk alarm
-op den berg. De heksen namen de zweep, en sloegen op hare voertuigen
-los, en aanstonds vlogen ze heen door weer en wind. Ook 't meisje nam
-eene zweep, sloeg daarmede op den ketel en snelde de anderen na. Op
-eene hooge rots hielden alle heksen stil om een oogenblik uit te
-rusten. Aan hare voeten lag een breed dal, waardoor zich een breede
-stroom kronkelde en aan gene zijde daarvan weer eene hooge rots. Toen
-zij waren uitgerust, vlogen zij naar den overkant. 't Meisje twijfelde
-er sterk aan, of zij ook daarheen zou kunnen komen. Eindelijk gaf
-zij den ketel een' fikschen slag en kwam behouden aan de overzij.
-
-"Dat was een duivelsch mooie sprong voor een' ketel," zei ze; maar
-op 't zelfde oogenblik verloor zij 't boek, viel naar beneden en kon
-niet verder komen: zij had hem genoemd, wien zij geene gehoorzaamheid
-had willen beloven. 't Overige van den weg moest zij door de dikke
-sneeuw waden, want thans had zij alle hulp verbeurd, schoon zij nog
-menig uur te gaan had."
-
-"'t Moet niet onaardig zijn met de heksen op bezemstelen en in
-ketels te rijden," merkte ik op. "Maar 't kan soms nog al gevaarlijk
-zijn, want de noordenwind is scherp daar boven en men kan den hals
-breken, eer men 't weet. Dan gaat het beter met de samenkomsten op
-de kerktorens; daar kan men ze zien, wanneer men slechts op eene
-doorgesneden graszode gaat zitten, niet waar, Peter?"
-
-"Niet op eene doorgesneden zoô," verbeterde de doodgraver; "in
-elke hand moet men er eene omhoog houden, en de snede moet tegen de
-zon in zijn getrokken. Wie zoo gaat staan, met een psalmboek op de
-borst en drie gerstekorrels in den mond--waarvan de eene den Vader,
-de ander den Zoon en de derde den H. Geest beteekent--tegen dien kan
-noch Oude-Erik, noch eene tooverheks iets uitrichten. Had zeker man,
-van wien ik eens hoorde vertellen, hieraan gedacht, dan ware hij er
-beter afgekomen. Ja, hij kwam er toch wel goed af, maar 't was "bij
-'t kantje langs," als men zegt.
-
-Men had dien man verteld, dat de heksen op heiligavonden zoo
-verschrikkelijk huis hielden in den kerktoren. Hij kon nu den lust niet
-bedwingen daar eens bij te wezen en zoo ging hij er op een' Kerstavond
-heen en zette zich in een' hoek neder. Wel had hij eene groote graszoô
-bij zich, maar deed niet alles naar behooren, zoo 't schijnt. Daar
-kwamen de heksen aangereden; de een na de ander sloop de torengaten
-binnen, sommige op bezemstokken, andere op harken, enkele op geiten,
-nog andere op bokken of op allerlei wonderlijke dingen gezeten. Onder
-haar bevond zich ook eene buurvrouw van hem. Zoodra deze hem zag,
-liep zij op hem toe, stak hare pink in zijn' neus en hield hem zoo,
-als een' zalm bij de kieuwen, buiten den toren.
-
-"Wilt gij beloven aan niemand te zeggen, dat ge mij hier hebt
-gezien?" zei ze. "Zoo niet, dan laat ik u vallen."
-
-"Neen, dat doe ik niet!" antwoordde hij; want 't was een dwarskop. En
-toen zij hem werkelijk liet vallen, schreeuwde hij: "hel en duivel,
-komt mij te hulp!" en dadelijk kwam de duivel in eene slede aanrijden
-en ving hem zoo knaphandig op, dat hij zelfs de knieschijf niet
-verstuikte. Nu wou de duivel hem ook naar huis brengen. Maar de man
-schopte en sloeg en maakte zulk misbaar, dat de duivel 't bijna te
-kwaad kreeg. En toen zij bij zijne hoeve gekomen waren, reed hij
-onvoorziens tegen een watervat aan, zoodat de slede kantelde en de
-duivel aan de eene zijde, onze man aan den anderen kant van 't watervat
-terecht kwam. Ware dit niet gebeurd, dan zou hij niet aan de klauwen
-des duivels zijn ontkomen; maar nu had deze geen macht meer over hem.
-
-"Loop heen, schelm!" riep de duivel, "had ik vermoed, dat ge mij zoudt
-bedriegen, dan had ik om uwe ellendige ziel te winnen, zoo'n lange
-reis niet gemaakt. Toen ge mij riept, was ik twintig mijl benoorden
-Throndhjem om eene deerne aan te moedigen, die op 't punt stond haar
-kind den hals om te draaien."
-
-Thans beweerde Peter, dat hij geene enkele vertelling van heksen
-meer kende. Maar wijl hij zoo goed op gang was, meende ik van de
-gelegenheid gebruik te moeten maken en vroeg hem, of hij dan niets
-had hooren verhalen van de aardgeesten.
-
-"Hm," antwoordde hij, "misschien wel; laat eens zien:--mijne
-grootmoeder heeft mij daarvan wel een en ander verteld.--Toen die een
-meisje was, diende ze bij den predikant van Modum; Teilmann heette hij,
-geloof ik.
-
-"'t Gebeurde eens in 't voorjaar, dat de mest naar 't land moest
-gebracht worden. De predikant bezat uitgestrekte akkers en riep van
-heinde en ver arbeiders te zamen om dit werk te verrichten. Nu diende
-er bij een' boer in de nabijheid een jongen, die erg verzot was op
-uitgaan. Ook hem had men verzocht te komen helpen. De boer gaf hem
-verlof, mits hij 't zoo aanlegde, dat hij 's morgens om acht uur kon
-vertrekken. Den ganschen nacht look nu de knaap geen oog, en daar de
-boer geene klok in huis had, stond hij reeds kort na middernacht op,
-spande de paarden voor de kar en reed naar de pastorie. Maar hier was
-nog geene levende ziel te bespeuren, en de knaap liep nu wat rond
-om den tijd te verdrijven. Zoo kwam hij ook op 't kerkhof, en hier
-wiesch hij zich den slaap uit de oogen in eene grafkuil, die halfvol
-water stond, want 't had pas geregend. Sinds dien tijd bezat hij
-'t vermogen de aardgeesten te zien, maar hij had er ook 't verstand
-bij ingeboet: hij was simpel geworden. Of hij zijn' tijd uitdiende
-of zijn' dienst verliet, zou ik niet kunnen zeggen, maar later zwierf
-hij in den omtrek rond, en overal waar gasten gevraagd waren of iets
-bijzonders te doen viel, bood hij aan de aardgeesten te bannen.
-
-"Eens zou er bruiloft worden gehouden op eene hoeve, die Praesterud
-heette, en op den zelfden dag was er doopfeest op Komperud. Toen
-stond hij lang besluiteloos, wat hij zou kiezen, maar ten slotte
-ging hij naar de bruiloft. Nauwelijks was hij daar gekomen en had
-eens rondgekeken, of hij ging op den hofmeester los.
-
-"Gij past slecht op uwe zaken," zeide hij. "Ziet gij niet, dat de
-aardgeesten uit de bierkan drinken, die gij daar in den hoek hebt
-gezet? De voorraad neemt onophoudelijk af, maar mag ik hier blijven,
-zoolang de bruiloft duurt, dan zal ik ze wel 't hazenpad doen kiezen."
-
-"Och, dat moogt gij wel! maar hoe zult gij ze verjagen?" vroeg de
-hofmeester.
-
-"Dat zult gij eens zien," antwoordde de knaap. Hij nam de kan, zette
-haar midden op den grond en trok er met krijt een' wijden kring om
-heen. "Nu neemt gij een' knuppel," zeide hij tot den hofmeester,
-"en als ik u een' wenk geef, slaat gij daarmede midden in den kring;
-let niet op 't geen ik doe, maar zoodra ik ze alle binnen den kring
-heb, dan slaat gij er uit alle macht op los."
-
-Nadat hij dit had gezegd, begon hij om den kring heen te rennen;
-hij sprong nu hoog, dan laag, en schopte en joeg met inspanning
-van alle krachten. De hofmeester viel haast om van pret over al de
-dwaze gebaren, welke de knaap maakte, en allen, die 't aanzagen,
-geloofden stellig, dat hij niet bij zijne zinnen was. Maar toen hij
-den afgesproken wenk had gegeven, bemerkten ze, dat hij niet zóó gek
-was, als ze meenden; want toen de hofmeester er flink op los sloeg,
-hoorde men een verschrikkelijk geschrei en gejammer door 't heele huis,
-en sommigen, die later ter bruiloft kwamen van den kant van Komperud,
-verhaalden, dat zij een gedruisch in de lucht hadden gehoord, of
-er eene groote schaar vogels boven hun hoofd vloog, en stemmen,
-die riepen: "Naar Komperud, naar 't doopfeest, naar 't doopfeest
-op Komperud!"
-
-Hier eindigde Peter, de doodgraver, zijne vertellingen. Hij verklaarde
-dien avond volstrekt niets meer te weten en ging heen, nadat hij
-eerst nog den bok van den klokkeluider het kerkhof had afgejaagd.
-
-
-
-
-
-
-
-BERTHA TUPPENHAUG'S VERTELLINGEN.
-
-
-Reintje was uit zijn hol gejaagd en geschoten; wij dronken bier ter
-eere van den doode bij den schout en sloten 't rouwmaal met een'
-vroolijken dans.
-
-Met 't oog op den vermoeienden dag, welken wij achter den rug
-hadden, den roem, dien wij hadden ingeoogst, en, wat mij betreft,
-de drie kwartier, welke ik had af te leggen, namen wij kort na
-elven afscheid. De schout bood aan mij zijn paard te leenen. 'k
-Was erkentelijk voor deze heuschheid, maar wijl de rijweg dubbel
-zoo lang was, verkoos ik te gaan, zooals ik was gekomen, langs den
-kortsten weg en op sneeuwschoenen. Met den vossehuid en 't geweer
-over den schouder en den staf in de hand, reed ik heen. De weg was
-uitmuntend: den heelen dag had de zon geschenen en de koude van den
-avond had de sneeuw met eene harde korst bedekt; de maan stond klaar
-aan den hemel en de sterren tintelden. Wat kon ik meer verlangen? Vlug
-gleed ik heen over de heuvels en vlakten en tusschen de ranke berken
-door, wier kronen als zilveren koepels in de lucht schenen te zweven
-en waarin de uilen in den stillen nacht akelige histories zaten te
-vertellen. De haas klaagde over de koude en 't vervelend gebeuzel der
-uilen; de vos was op liefdesavonturen uit, zocht zijne medeminnaars
-'t veld te doen ruimen en stiet een hoonend geschreeuw uit.
-
-Een tijdlang moest ik mij dicht aan den grooten weg houden; hier
-kwam een man, in een wambuis van berevel gekleed, in zijne slede mij
-achterop rijden. Toen hij uit mijn geweer en mijn' buit bespeurde,
-dat ik jager was, knoopte hij een gesprek met mij aan en zeide,
-dat wanneer ik naar den oever der rivier wilde gaan, ik daar eene
-kudde wolven zou ontmoeten; toen hij de heuvels bij de baai had
-bestegen, had hij ze de ijsvlakte zien naderen. Ik dankte hem voor
-zijne mededeeling en beklom een' heuvel. Van hier strekte zich een
-dennenboschje naar den stroom uit, zoodat het vrije uitzicht werd
-belet. De wolven zag ik niet. Wellicht waren ze echter aan genen
-kant van het boschje, en suizend ging het weer voort in de schaduw
-van het dennenhout, terwijl de elzenstruiken, waartusschen ik door
-schoot, mij om de ooren klapperden. Maar in mijne pijlsnelle vaart
-was 't onmogelijk de voorwerpen te onderscheiden; eer ik 't wist,
-vloog ik tegen een' struik aan; een mijner sneeuwschoenen brak,
-en daar lag ik met 't hoofd half onder de sneeuw bedolven. Toen ik
-trachtte op te staan, voelde ik zulk eene pijn in den eenen voet,
-dat ik dien nauwelijks kon gebruiken; ik moest eene poos op de knieën
-rondkruipen en vond zoo eindelijk mijn geweer terug met den loop vol
-sneeuw. Pas had ik mij aan den oever der rivier in hinderlaag gelegd,
-of eene kudde wolven kwam langzaam nader; daar waren er in 't geheel
-vijf. Ik wachtte ze met jagersongeduld af, en toen ze tachtig schreden
-van mij verwijderd waren, legde ik aan. 't Eerste schot weigerde; bij
-'t tweede gaf ik vuur; maar de kogels troffen de dennetoppen aan den
-overkant der rivier, en de wolven kozen in allerijl het hazenpad.
-
-Vol ergernis stond ik op; de pijn in den voet was nog heviger dan
-straks en, leunende op mijn geweer, sleepte ik mij een eindweegs op
-de bevrozen rivier voort om te zien, waar ik eigenlijk was. Tot mijne
-blijdschap steeg eene rookzuil boven de boomtoppen aan den overkant
-op; nu wist ik waar ik mij bevond: nabij Tuppenhaug, eene hoeve niet
-ver van mijne woonplaats. Met veel moeite klauterde ik den steilen,
-meer dan tweehonderd schreden hoogen heuvel op, maar smaakte toen ook
-de voldoening het schijnsel van een vroolijk vuur door 't venster der
-hoeve te zien schitteren. Ik hinkte naar de deur, lichtte de klink
-op en trad binnen, zoo wit als een molenaar.
-
-"In 's Hemels naam, wie is daar?" riep de oude Bertha, terwijl zij
-van schrik een gepekeld stuk vleesch liet vallen, dat zij bezig was
-te snijden.
-
-"Goeden avond; schrik maar niet, gij kent mij toch, Bertha?" zeide ik.
-
-"Hé, is mijnheer de student nog zoo laat buiten; ik schrok werkelijk
-van u; ge zijt wit van de sneeuw en 't is middernacht," antwoordde
-Bertha, terwijl zij opstond. Ik vertelde 't ongeval, dat mij was
-overkomen, en verzocht haar een' der jongens te wekken en dien naar
-mijn huis te zenden om een paard en eene slede.
-
-"Ja, 't komt wel uit, wat ik altijd zeg: de grauwpooten nemen wraak,"
-mompelde zij bij zich zelven.
-
-"Ze wilden 't niet gelooven, toen ze verleden jaar jacht op hen maakten
-en Per zijn been brak; nu kan men alweer zien, dat ze zich wreken."
-
-"Ja, zie-je," zei ze, terwijl ze naar de bedstede liep, waar de familie
-in koor lag te snorken, "ze hebben den heelen dag voor Nordigaard
-hout bij de rivier vandaan gehaald. Kleine Ola, sta op en haal een
-paard voor mijnheer den student! Sta dan op, Ola!"
-
-"Hè..." zeide Ola met een akelig neusgeluid, terwijl hij zich
-bewoog. De slaap was hem echter een al te groot genot, dan dat
-hij zich zoo gemakkelijk daarvan liet aftrekken, en er verliep eene
-eeuwigheid, die hij besteedde met de oogen uit te wrijven, te geeuwen
-en te gapen, en allerlei zotte vragen te doen, eer hij zich uit
-den saamgeraapten hoop dekens en vellen in de bedsteê losgewikkeld,
-buis en broek aangeschoten had en recht begreep, wat hij nu eigenlijk
-moest doen. De belofte van een' drinkpenning scheen intusschen zijn
-begrip wat te doen opklaren en verjoeg zelfs alle vrees voor den berk,
-waarin Ole Askerudsbraaten zich had opgehangen en dien hij voorbij
-moest. Onder de overleggingen tusschen den witharigen Ola en de oude
-Bertha had ik gelegenheid den inventaris van 't vertrek op te nemen,
-die bestond uit een weefgetouw, een spinrokken, stoelen met houten
-ruggen, bezemstokken, melkemmers en half afgemaakte bijlstelen, eenige
-kippen op den balk achter de deur, een oud musket aan den zolder,
-latten, die zuchtten onder een' last van dampende kousen en duizend
-andere dingen, met wier opsomming ik den lezer niet zal vervelen.
-
-Toen de knaap eindelijk vertrokken was, zette Bertha zich bij den
-haard neder. Zij was in feestdos, dat wil zeggen, in de gewone dracht
-der oude vrouwen uit hare geboortestreek Hadeland, vanwaar zij naar
-Romerike was verhuisd: een blauw jak met geweven band omboord,
-een zwart schort met plooien en eene huif met strikken, die van
-achteren over den nek hing. Glinsterende oogen, die onophoudelijk in
-beweging waren, en eenigszins scheef in 't hoofd stonden, uitstekende
-jukbeenderen, een breede neus en eene bruine kleur gaven Bertha's
-gelaat eene vreemde, oostersche uitdrukking; men kon haar niet zien,
-zonder aan eene tooverheks te denken, en dat was zij ook: zij was de
-vermaardste tooveres uit den omtrek.
-
-Ik gaf mijne verwondering te kennen, dat zij nog op was en vroeg,
-of zij nog vreemden wachtte, daar zij zoo sierlijk was uitgedost.
-
-"Neen, dat nu wel niet," antwoordde zij, "maar mijnheer de student
-moet weten, dat ik naar 't kerspel van Ullen ben geweest, om eene
-vrouw te belezen, die de tering heeft; en daarna ben ik gehaald bij
-een knaapje, dat aan de engelsche ziekte lijdt; toen moest ik nog lood
-boven 't hoofd van 't kind smelten, en zoo was ik pas tehuis gekomen,
-schoon men mij met de slede tot aan het posthuis had gebracht."
-
-"Maar, Bertha," zeide ik zoo ernstig mogelijk, "zoudt ge dan ook
-niets kunnen doen tegen de pijn in mijn' voet?"
-
-"Och ja, daar weet ik wel raad voor; Siri Nordigaards been werd
-ook niet gezond, eer ik er bijkwam, schoon de dokter zoowel als
-vrouw Nedigaard er aan hadden gekunsteld," antwoordde ze met een'
-minachtenden trek om den mond, "en wanneer mijnheer de student er
-aan gelooft," voer ze voort, terwijl ze een' twijfelenden blik op
-mij sloeg, "dan kan 't niet schaden een glas brandewijn te belezen en
-'t vocht op den voet te gieten."
-
-"Welnu doe dat, 't zal stellig helpen," zeide ik, in de hoop wellicht
-in een of ander geheim der heksen te worden ingewijd. Bertha haalde
-een klein fleschje en een glas op drie pootjes uit eene beschilderde
-kist, vulde 't glas met brandewijn, zette het op den haard, knoopte
-den sneeuwsok los en hielp mij den schoen uittrekken. Nu sloeg zij
-eenige malen een kruis over den brandewijn en begon tooverspreuken
-op te zeggen; zij meende ze te fluisteren, maar daar zij tamelijk
-doof was, kon ik 't gansche formulier van woord tot woord verstaan;
-zóó luidde het:
-
-
- Ik wilde eens spoedig aan d' overkant zijn:
- Daar hinkte mijn zwarte veulen van pijn;
- Toen gaf ik vleesch voor vleesch en bloed voor bloed,
- En spoedig liep mijn beest weer goed.
-
-
-Nu ging hare stem over in een onverstaanbaar gemompel. Aan 't slot der
-tooverspreuk kwam een herhaald: "Verdwijn, verdwijn," dat uitgezonden
-werd naar de vier hoeken der wereld.
-
-In 't vuur der bezwering was zij opgesprongen; nu zette zij zich op
-nieuw aan den rand van den haard neder. Het koude vocht, dat verdampte,
-naarmate zij 't over mijn' brandenden, opgezwollen voet uitgoot,
-bracht eene aangename verkoeling te weeg.
-
-"'t Schijnt reeds te helpen, Bertha," zeide ik; "maar zeg mij eens,
-welke woorden hebt gij toch over den brandewijn uitgesproken?"
-
-"Ik zal wel oppassen, dat ik dit niet vertel;--dan zoudt gij me
-wellicht verklagen bij den predikant of den dokter," zei ze met een'
-grijnslach, die moest beteekenen dat zij om den een zooveel gaf als
-om den ander; "en die mij de kunst leerde," vervolgde zij, "moest ik
-beloven 't geheim aan geen enkel christenmensch te openbaren, behalve
-aan mijn eigen vleesch en bloed; en daarop heb ik zoo duur gezworen,
-dat God mij moge bewaren voor 't schenden van dien eed."
-
-"Dan zal 't mij niet baten, indien ik er naar vraag, Bertha," zeide ik,
-"maar vertel mij toch eens: hebt gij die kunst van een' mensch geleerd
-of van een' geest?"
-
-"Neen, van een' mensch; van een' oom van mij, Mads, in 't Hurdal,"
-antwoordde zij. "Hij kende allerlei tooverspreuken en wist raad voor
-jicht en andere pijnen; hij kon bloed stelpen en lood koken--ja,
-'k geloof zelfs, dat hij iemand kon beheksen en betooveren. Van hem
-heb ik alles geleerd. Maar hoe knap hij ook was, zich zelven kon hij
-toch niet voor hekserij behoeden."
-
-"Hoe zoo? Werd hij dan zelf behekst; kostte 't hem misschien 't
-leven?" vroeg ik.
-
-"Neen, zoover kwam 't niet," antwoordde Bertha. "Maar toch sedert
-was hij nooit recht in orde; lange jaren was hij "huldrin." [4]
-Mijnheer de student zal wel denken, dat 't niet waar is," zei ze
-met een' vorschenden blik, "maar 't was mijn moeders broeder, en men
-heeft mij gezegd, dat hij 't meer dan honderdmaal heeft verteld en
-zelfs bezworen.
-
-"Oom Mads woonde op Knae in 't Hurdal. Vaak was hij in 't gebergte om
-boomen te vellen en hout te hakken, en wanneer hij daar was, placht hij
-er ook des nachts te blijven; hij bouwde dan eene hut en maakte daarin
-eene legersteê. Eens bevond hij zich met twee anderen in het woud;
-juist toen hij een' zwaren boom had geveld en een ommezien zat uit te
-rusten, kwam een kluwen garen langs de helling vlak voor zijne voeten
-rollen. Hij begreep er niets van en dorst het kluwen niet opnemen;
-had hij 't ook later maar niet gedaan dan ware 't beter voor hem
-afgeloopen! Intusschen keek hij toch op, want hij wilde weten, waar
-'t vandaan kwam. En ja wel, hooger op den berg zat eene jonkvrouw te
-naaien; zij was zoo schoon en zag er zoo vriendelijk uit, dat hij de
-oogen niet van haar kon afwenden.
-
-"Neem het kluwen op," zei ze. Hij deed het en bleef als geboeid aan
-de plek, waar hij stond en werd niet moede haar aan te staren, zoo
-lief zag zij er uit. Eindelijk moest hij toch den bijl weer opnemen
-en zijn' arbeid voortzetten; toen hij een oogenblik bezig was geweest
-en weer opkeek, was zij verdwenen. Den heelen dag kwam zij hem niet
-uit de gedachte; hij wist niet, wat hij er van denken moest, maar
-vergeten kon hij haar niet. 's Avonds gingen zijne makkers naar bed;
-hij volgde hun voorbeeld en legde zich tusschen hen in; maar eer nog
-de middernacht kwam, verscheen de jonkvrouw en gelastte hem haar te
-volgen, of hij wilde of niet. Zij voerde hem binnen in den berg, en
-daar was alles zoo fraai, als hij nog nooit iets had gezien; hij kon
-zich niet verzadigen aan alle pracht en weelde. Drie etmalen bleef hij
-bij haar. Toen de morgen van den vierden dag aanbrak, ontwaakte hij,
-en daar lag hij weer tusschen zijne makkers. Dezen meenden, dat hij om
-proviand uit was geweest, en hij sprak hun niet tegen. Maar sinds was
-'t nooit richtig met hem; pas zat hij of hij maakte allerlei vreemde
-sprongen en vloog heen; hij was "huldrin," dat was hij.
-
-"Eene heele poos later was hij in 't veld bezig met hout te
-kloven. Juist had hij de wig in een' boomstam gedreven, zoodat deze
-overlangs was gespleten, toen zijne vrouw hem 't middagmaal kwam
-brengen;--zoo dacht hij ten minste. 't Was roompap; zoo vet, als hij
-ze nooit had gegeten, en in eene pan, die blonk, of ze van louter
-zilver was. De vrouw gaat op den boomstam zitten; en hij legt den
-bijl weg en zet zich op een houtblok dicht bij haar. Daar bespeurt
-hij op eens eene koestaart in de spleet van den stam. Ge begrijpt,
-dat hij nu de spijs niet aanraakte; ongemerkt wrong hij de wig uit
-het hout, de spleet sloot zich toe, en vast zat de staart. Daarop
-schreef hij den naam Jezus op de pan, en nu moest de Hulder--want dat
-was ze--weg: zij vloog op, met zooveel kracht, dat de staart dwars
-afbrak en in den stam bleef zitten. Weg was zij; waar ze gebleven
-was, wist hij niet. Pan en spijs waren niets dan een stuk boomschors,
-gevuld met koemest. Sedert durfde hij bijna nimmer het bosch ingaan,
-uit vrees dat zij zich zou wreken.
-
-"Maar vier of vijf jaren later was er een paard van hem verdwenen,
-en nu moest hij 't toch gaan zoeken. Pas was hij 't bosch in, of hij
-bevond zich op eens in eene hut; hoe hij er kwam, dat begreep hij
-zelf niet. Een leelijk wijf liep heen en weer, en in een' hoek zat
-een kleine jongen, die een jaar of vijf oud scheen; 't wijf nam de
-bierkan en gaf haar den knaap. "Ga vader een teug bier brengen," zei
-ze. Vol schrik ging deze op de vlucht, en sedert heeft hij nimmer iets
-gezien of gehoord, van haar noch den knaap; maar vreemd en zonderling
-bleef hij altijd."
-
-"Hij was zeker niet wel bij 't hoofd, Bertha, die Mads Knae," zeide
-ik, "en een echte duivelbanner kan hij, dunkt mij, niet zijn geweest;
-dan had hij zich beter kunnen verweren. Maar voor 't overige is die
-historie met 't kluwen garen heel vreemd." Dat meende Bertha ook,
-maar aan de echtheid van Mads tooverkunsten kon toch onmogelijk
-getwijfeld worden. Terwijl wij hierover nog praatten, verzocht ik
-Bertha mijne weitasch te brengen, en nadat ik eene pijp had gestopt,
-reikte zij me een brandend stuk hout en begon eene nieuwe vertelling:
-
-"Lang, heel lang geleden--'t was in den zomer--had de eigenaar der
-hoeve Melbustad in Hadeland zijn volk met 't vee naar den saeter
-gezonden. Nog slechts korten tijd was men er, of 't vee begon zoo
-onrustig te worden, dat niemand 't langer kon regeeren. De eene
-meid na de andere werd er mee uitgezonden, maar geen van haar wou
-'t gehoorzamen. Eindelijk kwam de beurt aan een meisje, dat onlangs
-haar verlovingsfeest had gevierd. Nu kwam op eens de kudde tot rust,
-en 't kostte haar volstrekt geen moeite het vee te hoeden. Men liet
-haar alleen op den saeter achter; geen ander levend wezen had ze bij
-zich dan den hond. Terwijl ze op zekeren namiddag in de hut zat,
-verbeeldde zij zich, dat haar liefste binnentrad, naast haar ging
-zitten en zeide, dat ze nu bruiloft moesten houden. Maar zij antwoordde
-niets, want zij werd zoo wonderlijk te moede! Langzamerhand kwamen er
-eene menigte menschen binnen; zilveren borden en schotels met spijzen
-gevuld werden op de tafel gezet, en bruidsmeisjes droegen eene kroon en
-allerlei sieraden en een prachtig bruidskleed. Zij trokken 't haar aan
-en zetten haar de bruidskroon op 't hoofd en staken ringen aan hare
-vingers. En geen van allen kwam haar onbekend voor; 't leken allen
-vrouwen en meisjes, die op de hoeve dienden. Maar de hond begreep
-wel, dat de zaken niet zuiver stonden. Hij liep, zoo snel hij kon,
-naar Melbustad en blafte en jankte en huilde en hield niet op, eer
-de meeste bewoners hem volgden.
-
-De jongeling, die naar de deerne vrijde, nam zijn geweer en snelde
-naar den saeter; toen hij daar aankwam, stond het heele erf vol
-gezadelde paarden.
-
-Hij sloop weg, gluurde door eene reet van de deur en zag den ganschen
-stoet daar binnen. Dadelijk begreep hij, dat alles tooverij en 't
-werk van de aardgeesten was; daarom schoot hij zijn geweer af over het
-dak. Op 't zelfde oogenblik vloog de deur open, en 't eene kluwen garen
-na 't andere rolde naar buiten en wikkelde zich om zijne voeten. Zoo
-werd hij de hut ingetrokken, en daar zag hij zijne liefste zitten,
-in volle bruidsstaatsie; alleen een kleine ring aan de pink ontbrak
-nog aan haar' tooi.
-
-"In Jezus' naam, wat is hier te doen?" vroeg hij, terwijl hij
-rondkeek. Oogenblikkelijk waren al de heerlijke spijzen veranderd in
-mos en paddestoelen, in koemest en padden en krekels en meer van dien
-aard; alleen 't zilverwerk stond nog op de tafel.
-
-"Wat beteekent dat alles?" zeide hij, "ge zit opgeschikt als eene
-bruid?"
-
-"Hoe kunt ge dat vragen?" antwoordde 't meisje, "gij hebt hier den
-heelen namiddag gezeten en over niets anders gesproken, dan over
-bruiloft houden."
-
-"Neen, nu eerst kom ik; maar 't zal iemand zijn geweest, die mijne
-gedaante heeft aangenomen," hernam de jongeling.
-
-Langzamerhand begon nu ook 't meisje tot zichzelve te komen; maar 't
-duurde lang eer zij weer volkomen bij haar zinnen was. Toen vertelde
-zij, hoe ze duidelijk had meenen te zien, dat haar minnaar en al
-'t volk van Melbustad en al de buren op den saeter waren geweest. De
-jongeling nam haar dadelijk mede naar 't dorp, en opdat geen nieuwe
-betoovering haar zoude overvallen, hielden zij dienzelfden avond nog
-bruiloft. De bruid droeg de kroon en de sieraden, die de aardgeesten
-haar hadden geschonken, en later hing men alles op in de hoeve. Daar
-moet men 't nog kunnen zien tot op den dag van heden."
-
-"Wat gij daar verteld hebt, moet in Valders zijn gebeurd, Bertha,"
-merkte ik op.
-
-"Neen, in Hadeland is 't geschied, juist zooals ik verteld heb,"
-zeide zij; "maar toen ik nog te huis was, hoorde ik iemand uit Valders
-eene historie verhalen, die daar gebeurd moet wezen en die er sterk
-op gelijkt. Luister maar.
-
-"Daar diende op eene hoeve ergens in Valders een meisje, dat Barbara
-heette; zij lag 's zomers op den saeter.
-
-"Op zekeren dag vernam zij eene stem, die uit den heuvel scheen
-te komen:
-
-"Koning Haakon, koning Haakon!"
-
-"Ja," schreeuwde koning Haakon, dat 't langs alle heuvelen weergalmde.
-
-"Koning Haakon, mijn zoon, wilt gij trouwen?" klonk 't op nieuw.
-
-"Ja, dat wil ik wel," antwoordde koning Haakon, "als ik Barbara kan
-krijgen, die op gindschen saeter is, anders--"
-
-"O, dat kunt gij wel," hoorde Barbara zeggen, en zij ontstelde er
-zoo van, dat zij niet wist, wat zij deed.
-
-"Op eens trad er nu eene groote schaar den saeter binnen, met spijzen
-en dranken en zilveren vaten en kroezen, met kleederen en sieraden,
-met eene bruidskroon en zilveren gespen. De tafels werden gedekt en de
-bruid gekleed, en deze was buiten staat zich ergens tegen te verzetten.
-
-"Dit meisje had ook een' minnaar; hij was op de jacht. Maar plotseling
-werd hij door een hevigen angst overvallen, die hem naar den saeter
-dreef. Toen hij dezen naderde, stond het erf vol zwarte paarden met
-ouderwetsche zadels en teugels, zoodat hij onmiddellijk begreep,
-wat er aan de hand was. Hij tuurde door eene reet en zag den heelen
-bruidsstoet: koning Haakon was de bruidegom, en de bruid zat fraai
-uitgedost aan zijne zijde.
-
-"Ja, nu is er niets meer te doen, dan haar de oogen uit te steken,"
-zeide een der bruidsmeisjes.
-
-"Dan wordt het tijd," dacht de jongeling, "dat ik tusschen beiden
-kom." Hij nam een' zilveren knoop, een erfstuk, laadde daarmee zijn
-geweer en mikte op koning Haakon, die getroffen nederstortte.
-
-"Onmiddellijk toog de gansche stoet op de vlucht; de koning werd
-opgenomen en meegevoerd, en de spijzen veranderden in spinnen, wormen
-en padden, die van de tafel sprongen en in allerlei hoeken en gaten
-wegkropen. Niets bleef er over dan de bruidssieraden en een zilveren
-schotel; tot op den huidigen dag moeten ze op de hoeve te zien zijn."
-
-Nog vele andere histories vertelde Bertha. Eindelijk hoorde ik de
-sneeuw kraken onder de slede en 't paard hinneken voor de deur. Ik
-stopte Bertha eenige schellingen in de hand voor hare verpleging,
-en binnen een kwartier was ik tehuis. Omslagen met azijn en frisch
-water deden den voet weldra genezen; maar toen Bertha eens in
-de keuken verscheen en, pochend op hare kunst, zich de eer mijner
-spoedige genezing wilde toeëigenen, konden de jongens zich niet langer
-bedwingen; zij schreeuwden haar de tooververzen in 't oor, die ik hun
-had geleerd, en vroegen spottend of eene teug brandewijn en eenige
-onzinnige woorden een geneesmiddel waren tegen kneuzingen. Dit maakte
-haar wantrouwend; schoon ze mij ook na dien tijd nog veel zonderlinge
-histories verhaalde, is 't mij, ondanks alle list en overreding,
-nimmer gelukt een tipje van den sluier op te lichten, waarmede zij
-de geheimen harer tooverkunst bedekt hield.
-
-
-
-
-
-
-
-EEN AVOND IN DE KEUKEN VAN DEN LANDHEER.
-
-
-'t Was een treurige avond. Buiten stoven de sneeuwvlokken u om de
-ooren; binnen, bij den landheer, brandde 't licht zoo flauw, dat
-ge geen andere voorwerpen kondt onderscheiden dan eene ouderwetsche
-klok met chineesche figuurtjes, een' grooten spiegel in eene antieke
-vergulde lijst en een' zilveren beker, een erfstuk, dat in hooge
-waarde werd gehouden. In de kamer bevond zich niemand dan de landheer
-en ik. Ik zat in den eenen hoek der sofa met een boek in de hand,
-terwijl de landheer in den anderen had plaats genomen en verdiept was
-in de lectuur van een pak "zure en zoete staatsburgers," zooals hij de
-couranten noemt in zijne Verhandeling, getiteld: "Proeve over eenige
-oprechte vaderlandsche ontboezemingen tot welzijn des vaderlands. Uit
-bescheidenheid door een' anonymus."
-
-Uit de grondige studie van deze goudmijn voor zijne denkbeelden,
-putte hij, zooals bekend is, verscheidene kluchtige meeningen. Dat
-hij zelf echter volkomen overtuigd was van hare voortreffelijkheid,
-scheen de diepzinnige blik te moeten aanduiden, welken hij mij uit
-zijne grijze oogen toewierp; en weldra werd ik dan ook overstelpt met
-"oprechte vaderlandsche ontboezemingen", over wier gehalte hij 't
-best kan oordeelen, die aanleiding mocht hebben gevonden een kijkje
-te nemen in bovengemelde Proeve of in zijne uitvoerige Verhandeling,
-in manuscript, over de tienden. Maar al deze wijsheid werd aan een'
-ondankbare verspild; ik kende haar reeds op mijn duimpje, want ik
-vernam haar nu voor de twintigste maal. Ik ben niet begiftigd met
-engelengeduld, maar wat zou ik doen? Mij terugtrekken op mijne kamer,
-ging niet; zij werd schoon gemaakt voor den Zondag. Nadat ik eenige
-vruchtelooze pogingen had aangewend, om mij in mijn boek te verdiepen,
-moest ik mij dus wel laten meevoeren op den veelbewogen stroom van
-'s landheers welsprekendheid. Deze bereed thans zijn stokpaardje;
-zijn mutsje, dat van ouderdom geheel rood was geworden, had hij naast
-zich op de sofa gelegd, zoodat zijn hoog voorhoofd en zijne weinige
-grijze haren in al hunne eerwaardigheid voor den dag kwamen; hij
-sprong op en sloeg met de armen om zich heen, of 't molenwieken waren;
-met haastige schreden liep hij de kamer op en neer, zoodat de vlam
-der lamp heen en weer woei en de zwaaiende panden van zijne grijze,
-gevoerde huisjas van "vadmel" groote kringen beschreven, telkens
-als hij zich op zijn langste been ronddraaide; want als Tyrtaeus was
-hij kreupel. Zijne gevleugelde woorden suisden mij om de ooren als
-meikevers in een' lindeboom. Telkens kwam er een nieuwe stroom over
-processen en staatsburgerlijke rechten, twisten over oppervoogdijschap
-en 't vellen van hout of de toenemende weelde, over de handelingen
-der regeering en over mijnontginning, over belasting op 't koren en
-grondontginning, over industrie en centralisatie, over bureaucratie
-en ambtenaarsaristocratie, en over alle cratiën, satiën en triën,
-die ooit bestaan hebben of nog bestaan van Nebukadnezar's tijden tot
-op den dag van heden.
-
-De scherpzinnigheid en 't pathos van den landheer waren niet langer
-om uit te staan. Uit de keuken klonk telkens in koor een schaterend
-gelach; daar voerde Christiaan, de smid, het woord; juist zweeg hij
-stil, en daar klonk op nieuw een hartelijk lachen.
-
-"Ja," zeide ik, "nu moet ik toch eens de vertellingen van den smid gaan
-hooren," liep regelrecht de kamer uit en liet den landheer alleen met
-zijne half duistere lamp en zijne niet minder duistere redeneeringen.
-
-"Kinderpraat en logenachtig gebeuzel!" bromde hij, terwijl ik de
-deur achter mij toesloot; "'t is schande voor een gestudeerd mensch;
-maar oprechte vaderlandsche ontboezemingen--" meer verstond ik niet.
-
-Licht en leven en vroolijkheid schitterden in de hooge ruime
-keuken. Een vuur, dat zelfs den donkersten hoek verlichtte, vlamde
-aan den haard. Daar troonde, naast den schoorsteen, de echtgenoot
-van den landheer met haar spinnewiel. Ofschoon zij sinds vele jaren
-aan jicht leed en zich tegen de aanvallen dezer kwaal had verschanst
-binnen een' berg van jakken en rokken en als buitenwerk daaroverheen
-een reusachtig grijs kleed van "vadmel" had aangetrokken, glinsterde
-toch haar gelaat van onder de huif als de volle maan. In hare nabijheid
-zaten de jongens en lachten en kraakten noten. In 't rond zat een
-kring van dienstmeisjes en vrouwen van daglooners; "zij bewogen het
-spinnewiel met vlijtigen voet of hanteerden de scherpe kaarde." In
-het voorhuis stampten de houthakkers de sneeuw van hunne voeten,
-traden binnen met de spaanders nog in de haren en zetten zich aan de
-lange tafel neder, waar de keukenmeid het avondmaal voor hen gereed
-zette: eene nap melk en een schotel gestampte grutten. Tegen den
-schoorsteen leunde de smid; hij rookte zijn kort pijpje, en op zijn
-gelaat, dat zijne vertrouwdheid met den oven verried, lag een droge,
-ernstige trek, die bewees, dat hij verteld en goed verteld had.
-
-"Goeden avond, smid," zeide ik; "wat vertelt gij toch, dat zoo den
-lachlust gaande maakt?"
-
-"Hi, hi, hi," lachten de jongens, en men kon 't hun aanzien, hoe
-zij genoten. "Christiaan heeft verteld van den smid en den duivel,
-en van den jongen, die den duivel in een' notendop had, en nu zal
-hij vertellen van Peter Sannum, dien de aardgeesten met zijn paard
-vasthielden op den Asmyr-heuvel."
-
-"Ja," begon de smid, "die Per Sannum woonde op een der Sannum-hoeven
-ten noorden van de kerk. Hij was een toovenaar, en vaak werd hij met
-paard en slede gehaald om menschen of vee te genezen, evenals oude
-Bertha Tuppenhaug. Maar wat hiervan zij, hij was nog niet knap genoeg,
-want op zekeren keer lieten de aardgeesten hem een' ganschen nacht
-in zijn' tuin staan, met den mond scheef getrokken en wijd open, en
-'t ging hem evenmin naar den zin bij de gelegenheid, waarvan ik nu wil
-vertellen. Die Peter kon 't nooit met iemand vinden, precies als--hm,
-hm--nu ja, 't was een echte ruziezoeker! Zoo had hij eens eene zaak,
-die beslist moest worden door de stiftsrechtbank te Christiania;
-'s morgens om negen uur moest hij daar verschijnen. Hij rekende
-er bijtijds te kunnen zijn, wanneer hij den vorigen avond van huis
-ging, en zoo deed hij ook; maar toen hij op den Asmyr-heuvel kwam,
-werd zijn paard vastgehouden, zoodat hij niet verder kon komen. Ge
-moet weten, dat 't daar alles behalve richtig is; zeer lang geleden
-heeft iemand zich daar opgehangen en vaak hoorde men er muziek van
-violen, klarinetten, fluiten en andere blaasinstrumenten. Ja wel,
-oude Bertha weet er alles van; zij heeft 't zelve gehoord en zegt, dat
-'t even prachtige muziek was als bij den schout in 1814. Niet waar,
-Bertha?" vroeg de smid.
-
-"Ja dat 's waar; zoo zeker als er Één hier boven is," antwoordde de
-aangesprokene, die bij den haard wol zat te kaarden.
-
-"Nu dan, 't paard werd vastgehouden," ging de smid voort, "en wilde
-niet van de plek, waar 't stond. Hoe hij dreigde en schreeuwde en
-sloeg, 't beest danste in een' kring rond, maar wilde voor- noch
-achteruit. Het eene uur na 't ander verliep, maar het werd niet
-anders. Zoo ging het den ganschen nacht; 't was duidelijk dat er een
-was, die het dier vasthield, want wat Sannum ook vloekte en schold,
-hij kwam niet verder. Maar toen 't daglicht aanbrak, steeg hij af
-en liep naar Ingebret Asmyrhaugen en verzocht hem mee te gaan en een
-brandend stuk hout met zich te nemen. En nadat Per zich in den zadel
-had gezet liet hij Ingebret het stuk hout boven den rug van 't paard
-houden. En ziet, daar stoof 't eensklaps heen, in zulk een' dollen ren,
-dat Per zich aan de manen moest vastklemmen om te blijven zitten, en
-'t kwam niet tot staan, eer het de stad had bereikt, maar toen ook
-viel het dood neder."
-
-"Die historie heeft men mij ook wel verteld," zei oude Bertha, terwijl
-zij haren arbeid staakte, "maar ik heb nooit willen gelooven, dat
-Per Sannum zoo iets niet kon beletten; intusschen daar gij 't zegt,
-Christiaan, zal 't wel zoo zijn."
-
-"Dat is 't ook, "hernam de smid; "Ingebret Asmyrhaugen, die 't brandend
-stuk hout boven den rug van 't paard hield, heeft 't mij zelf verteld."
-
-"Hij had door 't hoofdstel moeten kijken, niet waar, Bertha?" vroeg
-een der knapen.
-
-"Dat had hij juist," antwoordde deze, "want dan had hij kunnen zien,
-wie 't paard vasthield, en dan ware de betoovering verbroken. Dat heb
-ik van iemand, die van dergelijke dingen meer wist dan anderen, van
-Hans Durf-al, zooals hij bij ons in Hadeland werd genoemd. De menschen
-noemden hem ook wel Hans Overleg, want hij had tot spreekwoord:
-"Alles met overleg." Hem hadden de aardgeesten weggevoerd en
-verscheidene jaren bleef hij bij hen, tot ze eindelijk eischten,
-dat hij eene Huldermaagd, die op hem verliefd was, tot vrouw zou
-nemen. Dit weigerde hij echter standvastig, en daar men gedurig de
-klokken voor hem luidde, wierpen de geesten hem van een' verbazend
-hoogen bergtop in de diepte, zoodat 't weinig scheelde, of hij ware in
-een fjord terecht gekomen. Van dien tijd af was hij simpel. Hij werd
-van de armenkas onderhouden en zwierf van hoeve tot hoeve en vertelde
-daar allerlei wonderlijke histories. Maar vaak, als hij rustig zat
-te vertellen, riep hij plotseling: "Hi, hi, hi, Kari Karina, ik zie
-je wel," want overal volgde hem 't Huldermeisje.
-
-"Terwijl hij onder de aardgeesten verkeerde, zoo verhaalde hij, moest
-hij hen altijd vergezellen, wanneer zij zich gingen voorzien van spijs
-en melk, want alles, waarover het teeken des kruises was gemaakt of
-wat in Jezus' naam was gezegend, moesten zij laten liggen. Dan zeiden
-ze tot Hans: "Haal gij dit weg, want daar is over "gekrabbeld," en dan
-moest Hans zulke vrachten in de korven stapelen, die zij op den rug
-droegen. En zoo goed werden de korven gevuld, dat ze haast onder den
-last bezweken. Maar wanneer zij een' donderslag hoorden, liepen ze zoo
-snel heen, dat Hans hen onmogelijk kon volgen. Een der aardgeesten,
-Vaatt geheeten, moest Hans altijd verzellen, en deze was zoo sterk,
-dat hij, zoodra er een onweder losbrak, bij zijn' vracht ook Hans van
-den grond tilde en met hem op den loop ging. Eens ontmoetten zij den
-Voogd van Ringerike in een diep dal van Halland; Vaatt pakte het paard
-van den Voogd beet en hield het staande, ofschoon de Voogd schreeuwde
-en sloeg uit alle macht en 't dier verschrikkelijk mishandelde. Maar
-toen de staljongen van de naburige hoeve er bijgekomen was en door
-'t hoofdstel keek, moest Vaatt het paard onmiddellijk loslaten. "En
-weg vloog nu 't beest," zei Hans, "maar 't scheelde niet veel, of de
-staljongen had er 't hachje bij ingeschoten. En Vaatt en ik hieven
-zulk een akelig gelach aan, dat de Voogd zich in zijne slede omkeerde,
-maar hij zag niets."
-
-"Ja" zei een der knechts, die elders thuis hoorde, "zoo wat hoorde
-ik ook vertellen van een' predikant hier. Hij moest naar eene oude
-vrouw, die op sterven lag, en heel slecht had geleefd. Toen hij door
-'t bosch reed, bleef zijn paard plotseling stilstaan, maar hij wist
-raad, want 't was een wakkere kerel, die predikant. In één' sprong
-was hij de slede uit op den rug van 't paard. Hij tuurde tusschen
-'t hoofdstel door en zag een oud, leelijk man, met de hand aan de
-toomen--waarschijnlijk de duivel zelf.
-
-"Laat maar los, gij krijgt haar toch niet," zei de predikant. De duivel
-moest den teugel wel laten slippen, maar hij gaf tevens 't paard een'
-schop, dat het in woeste vaart heenstoof; 't knetterde onder de hoeven
-en scheen te weerlichten in de boomtoppen, en de stalknaap dreigde
-elk oogenblik van achter de slede weggeslingerd te worden. Zoo kwam
-de predikant bij de stervende vrouw aan."--
-
-"Neen, de drommel hale mij, als ik begrijp, hoe 't met de koe moet
-gaan," zeide Mari, de melkmeid, die met eene nap binnenkwam, "ze zal
-stellig nog doodhongeren; zie eens, vrouw, hoe weinig melk ze geeft."
-
-"Maar dan moet-je meer hooi uit de schuur halen, Mari," zei de vrouw
-des huizes.
-
-"Ja wel!" antwoordde Mari, "als ik in de schuur kom, vliegen de
-knechts om mij heen als wilde ganzen."
-
-"Ik zal je een' goeden raad geven, Mari," zei een der jongens met
-een guitig gezicht, "je moet roompap koken en die donderdagavonds
-in de schuur zetten, dan zal de nikker je wel helpen, terwijl de
-knechts slapen."
-
-"Als er hier maar een was, dan deed ik 't zeker," antwoordde de
-melkmeid trouwhartig; "maar hier op de hoeve is geen enkele nikker te
-vinden, omdat men er niet aan gelooft; neen, op Naes, bij den kapitein,
-daar was een nikker!"
-
-"Hoe weet je dat, Mari?" vroeg de meesteres. "Heb-je hem gezien?"
-
-"Of ik hem gezien heb? Wel wis en zeker heb ik," antwoordde Mari.
-
-"O, vertel dat eens, vertel ons dat!" riepen de jongens.
-
-"Zooals ge wilt," zei de melkmeid en begon:
-
-"In den tijd, dat ik bij den kapitein diende, zei de stalknecht op
-zekeren vrijdagavond tot mij:
-
-"Wil-je wel zoo goed zijn, van avond de paarden voor mij te voederen,
-Mari? Dan zal ik je ook helpen, als je mij noodig hebt."
-
-"Och ja," zei ik, "waarom niet?" want hij moest naar zijne liefste.
-
-Toen 't donker was geworden, voederde ik eerst de beide trekpaarden;
-daarop haalde ik een' armvol hooi voor 't rijpaard van den kapitein,
-dat zoo vet was en glimmend, dat men er zich wel in kon spiegelen, maar
-zooals ik de afgeschoten ruimte, waar 't dier stond, wil binnengaan,
-daar ploft hij eensklaps op 't hooi neder.
-
-"Wie, wie? Het paard?" vroegen de knapen.
-
-"Neen, neen, de nikker;--en zoo schrok ik, dat ik 't hooi liet vallen
-en maakte, dat ik weg kwam. Toen Per thuis kwam, zei ik: "Hoor eens,
-beste Per, dat 's eenmaal, maar nooit geef ik den paarden weer voeder
-voor je; de bruin van den kapitein heeft zelfs geen strootje gehad,"
-en nu vertelde ik hem, wat er gebeurd was.
-
-"Och, de bruin heeft geen nood," zei Per, "die krijgt genoeg!"
-
-"Hoe zag de nikker er uit, Mari?" vroeg een der knapen.
-
-"Denk-je dat ik dit kon zien?" antwoordde zij: "'t was zoo donker,
-dat ik mijn eigen handen niet zag, maar ik voelde hem zoo duidelijk
-als wat: hij was ruig en zijne oogen glinsterden."
-
-"O, dan was 't zeker eene kat," riep er een uit den hoop.
-
-"Eene kat?" zei ze met de diepste verachting. "Ik voelde elken vinger
-van hem; hij had er niet meer dan vier, en alle droegen ze lange haren;
-als 't de nikker niet was, dan mag ik niet levend hier vandaan komen."
-
-"Ja, ja; 't was stellig de nikker," zei de smid; "want eene pink mist
-hij en zijne handen moeten ruig zijn. Ik heb hem nooit aangeraakt,
-maar men heeft mij altijd zoo verteld. En dat hij goed voor de paarden
-zorgt en de beste bouwknecht is, dien men maar kan hebben, dat weten
-wij allen. Daar is menigeen, die veel nut van hem trekt, en van hem
-niet alleen, want in Ullensaker," zoo begon hij eene nieuwe vertelling,
-"woonde eens een man, die evenzoo geholpen werd door de aardgeesten,
-als anderen door den nikker; hij woonde op Rögli. Deze man wist, dat
-er zich bij zijne hoeve Huldren ophielden; immers, eens terwijl hij in
-'t voorjaar naar stad ging en in de Skjaellebeek zijne paarden had
-gedrenkt, kwam er eene groote kudde bonte koeien den heuvel over;
-alle dieren zagen er even welgedaan uit, en flinke, sterke paarden
-volgden hen met allerlei gereedschappen voor de boerderij op karren
-geladen. Voorop liep eene wakkere deerne met eene glimmende, witte
-melknap in de hand.
-
-"Waar moet ge toch heen in dezen tijd van 't jaar?" vroeg de landman
-verbaasd.
-
-"Wel," antwoordde 't meisje, dat voorop liep: "wij gaan naar den
-saeter van Rögli in Ullensaker; daar zijn kostelijke weiden.
-
-"Men kan zich voorstellen, hoe de man opkeek, toen hij vernam, dat zij
-naar zijn eigen veld trokken; elk dien hij op zijn' weg, ontmoette,
-vroeg hij naar den optocht, maar niemand dan hij had er ook maar
-'t geringste van gehoord of gezien.
-
-"Op de hoeve van dezen man ging 't dan ook somwijlen wonderlijk
-toe. Al de arbeid, die na zonsondergang was verricht, bleek 's morgens
-vernield, zoodat hij eindelijk besloot niets meer te laten doen,
-als de zon was ondergegaan.
-
-"Eens--'t was in den oogsttijd--ging hij naar den akker, om te zien,
-of 't graan droog genoeg was om binnen gehaald te worden. Schoon
-'t reeds wat ver in den tijd was, begreep hij het nog een paar dagen
-op den akker te moeten laten; maar op eens hoort hij duidelijk eene
-stem uit den berg komen:
-
-"Haal het graan binnen, want morgen sneeuwt het."
-
-"En hij aan 't binnenhalen, zoo spoedig hij kon; tot laat na
-middernacht was men bezig, maar men kreeg 't toch in de schuur;--en
-'s morgens lag de sneeuw een voet dik op 't veld.--
-
-"Niet altijd zijn de aardgeesten zoo vriendelijk," merkte een der
-knapen tot den smid op; "hoe ging 't de Hulder, die de bruiloftskost
-stal en op Eldstad haar' hoed verloor?"
-
-"Dat zal ik u vertellen," zei de smid, die gretig dezen wenk opving
-om een nieuw verhaal te beginnen.
-
-"Op Eldstad in Ullensaker werd eens bruiloft gehouden; maar men had er
-geen' bakoven en zag zich dus genoodzaakt het gebraad naar de naaste
-hoeve te brengen, waar men wel zulk een' oven bezat. Tegen den avond
-werd er een jongen uitgezonden om het terug te halen. Toen hij over
-eene der vlakten daar kwam, hoorde hij duidelijk roepen:
-
-"Hoor eens, zoo ge naar Eldstad rijdt, zeg dan aan Deld, dat Dild in
-'t vuur is gevallen."
-
-"De knaap schrok en joeg zijn paard steeds harder voort; hij reed,
-dat zijne neus bijna bevroor, want 't was vinnig koud en de slede vloog
-over de sneeuw. En telkens weer hoorde hij duidelijk dezelfde woorden
-achter zich. Toen hij goed en wel met 't gebraad thuis gekomen was,
-ging hij aan 't lager einde der tafel, waar de knechts en meiden heen
-en weer liepen, en vroeg iets te eten.
-
-"Wel jongen, heeft de duivel de slee gemend, of ben-je niet om 't
-gebraad uit geweest?" vroeg een der knechts.
-
-"Zeker ben ik," zeide hij, "daar wordt het al binnen gebracht, maar
-ik heb gereden, dat 't paard er haast bij neerviel, want toen ik op
-de vlakte kwam, werd er achter mij geroepen:
-
-"Hoor eens, zoo ge naar Eldstad rijdt, zeg dan aan Deld, dat Dild in
-'t vuur is gevallen!"
-
-"Ah, dat was mijn kind!" hoorden zij op 't zelfde oogenblik gillen,
-en een der gasten vloog op, of zij waanzinnig was en liep den een na
-den ander omver en baande zich met stooten en slagen een' weg naar
-buiten. In hare vaart viel de hoed van haar hoofd, en nu bemerkte men,
-dat er eene Hulder onder de gasten geweest was. Al wat zij maar kon
-gebruiken, had zij weggekaapt: vleesch en boter, koeken en bier en
-brandewijn; maar zoo was zij geschrokken door 't ongeval van haar
-kind, dat zij eenen zilveren lepel in de bierkan liet vallen en
-niet eens voelde, dat haar hoed van 't hoofd vloog. Men bewaarde op
-Eldstad lepel en hoed zeer zorgvuldig, en wie den hoed opzette, was
-onzichtbaar voor alle stervelingen, behalve voor iemand, die betooverd
-was. Of de hoed er nog wordt gevonden, kan ik niet stellig verzekeren,
-want ik heb hem niet gezien en evenmin op 't hoofd gehad."
-
-"Ja, de aardgeesten moeten slimme dieven zijn," zei de oude Bertha
-Tuppenhaug, "maar 't ergst te duchten zijn ze in den saetertijd;
-dat is als 't ware één lang hoogtij voor de Huldren en aardgeesten;
-want als de saetermeisjes dan aan hare afwezige vrijers denken,
-vergeten zij een kruis te slaan over de melk of de boter, en dan
-neemt 't Huldervolk al wat het wil. Niet vaak vertoonen ze zich aan
-de menschen, maar somwijlen gebeurt dit toch, zooals eens een op
-Neberg-saeter hier in 't kerspel.
-
-"Daar waren eens eenige houthakkers in 't bosch aan 't werk. Toen zij
-des avonds naar den saeter wilden gaan, hoorden zij achter zich roepen:
-
-"Zeg aan Kilde, dat hare beide kinderen een ongeluk hebben gekregen;
-zij zijn in een' ziedenden ketel gevallen."
-
-"Te huis gekomen, vertelden zij den melksters hun wedervaren en wat
-zij achter zich in 't woud hadden hooren roepen.
-
-"Ah, dat waren mijne kinderen," hoorden zij opeens in de melkkamer,
-en te gelijker tijd kwam daar eene Hulder uitstuiven met eene nap in
-de hand, die zij weg smeet, zoodat allen de melk om de ooren spatte.
-
-"De menschen vertellen zooveel," zei de smid met een' spotachtigen
-trek op 't gelaat, precies alsof hij twijfel koesterde aangaande de
-geloofwaardigheid der vertelling. Intusschen was 't waarschijnlijk
-niets dan ergernis, omdat Bertha hem in de rede was gevallen, toen
-hij zoo goed op gang was. Stellig vond men niemand in 't gansche
-dorp, die zooveel wonderlijke vertellingen over de Huldren en de
-aardgeesten kende, als hij, en niemand ook geloofde vaster aan 't
-bestaan dezer wezens.
-
-"De menschen vertellen zooveel," zeide hij, "men kan niet alles
-gelooven. Maar wanneer 't in iemands eigen familie is voorgevallen,
-dan mag men er niet aan twijfelen. Laat mij u iets verhalen, dat mijn'
-eigen grootvader gebeurd is; dat was een ernstig en geloofwaardig
-man; wat hij heeft gezegd, kan niet betwijfeld worden. Hij woonde
-op Skroperud in Ullingsaker en heette Jo. Hij had zich eene nieuwe
-woning gebouwd en bezat een stuk of drie koeien, mooie beesten, en een
-paard, welks wederga men niet licht zal vinden. Met dit paard reed
-hij vaak van Mo naar Trögstad en, wanneer 't zoo uitkwam, van hier
-naar Skrimstad en weer terug naar Mo; en hoe ver hij zijne reizen
-ook uitstrekte, 't beest bleef even wakker en sterk. Hij was ook
-jager en speelman. Vaak speelde hij bij anderen, maar thuis kon men
-hem er niet toe brengen den vedel ter hand te nemen; al was ook 't
-gansche vertrek vol jongelieden, altijd weigerde hij te spelen. Maar
-eens kwamen er eenige jongelui, die veldflesschen met brandewijn bij
-zich hadden. Toen zij den oude eerst hadden overgehaald één' borrel
-te nemen, volgden er meer; en, schoon hij aanvankelijk weigerde,
-eindelijk zocht hij toch den vedel op. Maar nadat hij eene poos
-had gespeeld, legde hij hem weg, want hij wist, dat de aardgeesten
-zich in zijne nabijheid bevonden en dat zij zulk een spektakel niet
-konden dulden. Toch wisten de jongelieden hem weer over te halen,
-en zoo ging 't twee-, driemaal; telkens legde hij de viool weg en
-zocht hij haar op. Eindelijk hing hij haar aan den wand, en zwoer,
-dat hij dien avond geen' enkelen streek meer zou doen, en hij joeg
-allen, knapen en meisjes, de deur uit. Toen hij was begonnen zich te
-ontkleeden en in 't hemdrok bij den haard stond en een laatste pijpje
-wilde aansteken, kwam er een heele drom binnen, grooten en kleinen;
-'t gansche vertrek was in een oogwenk vol.
-
-"Wat," zeide Jo, "komt gij nu terug?" Hij meende, dat 't de gasten van
-straks waren, maar toen hij zijne vergissing bemerkte, verschrok hij,
-liep naar de bedstede, waarin zijne dochters sliepen, tilde ze uit
-'t bed en zette ze op den grond--'t was een groote, sterke man,--en
-vroeg: "Wat is dit voor volk? kent gij ze?"
-
-De meisjes waren slaapdronken en begrepen er niets van. Jo nam nu
-zijn geweer van den wand, keerde zich naar den stoet en dreigde hen
-met den tromp. "Als ge u niet dadelijk wegpakt,"--schold hij--"dan
-zal ik u met mijn geweer om de ooren slaan, dat ge niet weet, of ge
-op 't hoofd of de beenen staat." En hals over kop vluchtten allen
-de deur uit met groot misbaar. Jo echter scheen 't, alsof een heele
-hoop kluwens garen naar buiten rolde. Maar toen hij 't geweer had
-weggezet en weer naar den haard ging, om zijn pijpje, dat uitgegaan
-was, aan te steken, daar zat een oud man op zijn' stoel, met een'
-baard zóó lang, dat hij tot op den grond reikte; ja, langer dan eene
-el was hij stellig. De grijsaard had ook een pijpje in den mond en
-hield een stuk hout in de vlam om het aan te steken, evenals Jo;
-maar telkens, als hij 't naar zijne pijp bracht, ging het uit; dan
-hield hij 't op nieuw in 't vuur, en zoo ging het aldoor.
-
-"Behoort gij ook tot dien duivelenstoet?" vroeg Jo; "waar komt gij
-vandaan?"
-
-"Ik woon niet ver van hier," antwoordde de man, "en ik raad u nooit
-weer zulk een alarm en spektakel te maken, anders zult gij spoedig
-een arm man zijn."
-
-"Zoo, en waar woont gij dan?" vroeg Jo.
-
-"Ik woon hier onder het stookhuis, en waren wij er niet geweest,
-dan zou 't reeds lang zijn ingestort; gij hebt er veel te hard
-gestookt. Ik heb er slechts met den vinger tegen te duwen en 't valt
-ineen. Nu weet gij het," zeide hij, "pas dus in 't vervolg op."
-
-"Nooit speelde Jo meer een deuntje bij den dans; hij verkocht zijne
-viool, en niets ter wereld kon hem bewegen eene andere ook maar aan
-te raken."
-
-Onder 't laatste gedeelte dezer vertelling had men in de huiskamer een
-aanhoudend gestommel gehoord; kastdeuren werden open- en toegesloten;
-men hoorde 't gerammel van sleutels en 't gerinkel van zilveren
-huisraad. De landheer was bezig zijne verhandeling voor te lezen
-aan alle roerende goederen, van de zilveren schenkkan tot de blikken
-tabaksdoos. Juist toen de smid zweeg, stak hij 't hoofd, met de muts
-op één oor, binnen de keukendeur en zeide:
-
-"Heb-je nu gedaan met je zotheden en leugens, smid?"
-
-"Leugens?" vroeg de smid, verontwaardigd; "leugens vertel ik niet,
-'t is de zuivere waarheid. Met een der meisjes ben ik getrouwd, en
-Dorthe, mijne vrouw, lag zelf te bed en zag den oude, met den langen
-baard; de meisjes waren wel half gek van schrik, maar dat kwam,
-omdat zij de aardgeesten hadden gezien," voegde hij er bij met een'
-verwijtenden blik op den landheer.
-
-"Half gek," zei de landheer, "nu ja, dat geloof ik wel; dat ben-jij
-ook, wanneer je ten minste nuchter bent; anders ben-je stapelgek. Komt,
-jongens, staat op en gaat naar bed; zit niet langer te luisteren naar
-zijn' onzin."
-
-"Onzin," zei de smid op geraakten toon, "de laatste maal dat ik
-van onzin hoorde spreken, was, toen gij op Neberg-Haugen preekte,
-den zevenden Mei."
-
-"Vervloekte babbelaar!" bromde de landheer en liep stampvoetend door
-de keuken met 't licht in de hand en een pak schrifturen en couranten
-onder den arm.
-
-"Kom, kom, ga ook zitten, grootvader," zei de smid half spottend,
-"en laten de jongens nog een ommezien mogen blijven, dan zal ik nog
-eene mooie historie vertellen. 't Is niet goed voor u, altijd in die
-wetboeken te zitten snuffelen."
-
-"Ik wil u wat vertellen van een' dragonder, die met eene Hulder
-trouwde. 't Is stellig waar, want ik heb 't van oude Bertha, en
-'t is voorgevallen in 't dorp, waar zij voorheen woonde."
-
-De landheer sloeg met drift de deur achter zich toe, en men hoorde
-hem haastig den trap opgaan.
-
-"Ja, als de oude niet wil luisteren, dan zal ik 't jelui maar
-vertellen," zei de smid tot de knapen, over wie 't grootvaderlijk
-gezag al zijn' invloed verloor, zoodra de smid hun beloofde sprookjes
-te vertellen.
-
-"Voor vele jaren," zoo ving hij aan, "woonden er een paar oude luidjes
-in goeden doen op eene hoeve in Hadeland. Zij haddden een' zoon,
-die dragonder was; een groote, wakkere kerel. Op den berg bezaten
-zij een' saeter, die, wat men niet vaak ziet, net en stevig gebouwd
-was, met een dak en een' schoorsteen en vensters in de wanden. Zij
-bewoonden dien den ganschen zomer, maar wanneer zij tegen 't najaar
-weer naar huis trokken, namen de Huldren met hunne kudde er hun'
-intrek. Houthakkers en jagers en visschers, die in dezen tijd van
-'t jaar in 't bosch rondzwerven, hadden dit meermalen opgemerkt. En
-onder de Huldren was een meisje, zoo betooverend mooi, dat men
-nooit haarsgelijke had gezien. Meermalen had de zoon dezer menschen
-dit hooren vertellen, en toen 't najaar was verschenen en de saeter
-verlaten was, kleedde hij zich in groot tenue, legde den zadel met de
-pistoolholsters en pistolen op zijn paard en reed den berg op. Toen hij
-in de nabijheid der hut was gekomen, bemerkte hij, dat daar een groot
-vuur was aangelegd; de vlam scheen door de reten der met mos bedekte
-wanden. Dadelijk begreep hij, dat de Huldren reeds hun winterkwartier
-hadden betrokken. Hij bond zijn paard aan een' boom, nam een pistool
-uit den holster en sloop zacht naar 't venster. Binnen bemerkte hij
-nu een' grijsaard en eene vrouw, krom en gebrekkig van ouderdom en
-zoo leelijk, dat hij nooit iets afzichtelijkers had gezien; maar
-bij hen was een meisje, zoo verrukkelijk schoon, dat hij dadelijk in
-liefde voor haar ontbrandde. Alle drie hadden zij een' koestaart; ook
-'t mooie meisje miste dien niet. De dragonder kon aan alles merken,
-dat zij nog sinds kort de hut hadden betrokken; alles stond nog op
-de rechte plaats. 't Meisje hield zich bezig met wasschen; de oude
-vrouw stookte 't haardvuur op onder den ketel.
-
-"Plotseling stiet nu de dragonder de deur open en schoot zijn pistool
-af, vlak boven 't hoofd van 't meisje, dat op den grond tuimelde. Maar
-op 't zelfde oogenblik werd zij even leelijk, als ze vroeger schoon
-was geweest, en ze kreeg eene neus, zoo lang als de pistoolholster.
-
-"Nu kunt ge haar krijgen; nu is zij de uwe," zei de grijsaard. De
-dragonder stond als versteend; hij was niet in staat een' voet voor-
-of achteruit te zetten. De oude man begon haar te wasschen, en nu
-bekwam zij een weinig; de neus kromp in tot op de helft, en de leelijke
-koestaart werd opgebonden, maar mooi was zij niet meer, dat's zeker.
-
-"Nu is zij de uwe, dappere dragonder," zeide de oude leelijke vent,
-die haar vader scheen, "zet haar nu in den zadel en rijd naar het
-dorp en houd bruiloft. Maar voor ons moet gij 't feestmaal gereed
-zetten in 't kleine vertrekje naast de huiskamer, want we willen
-niet met de overige bruiloftsgasten samenzijn; als de beker rondgaat,
-kom dan eens naar ons zien."
-
-"De dragonder dorst niet weigeren; hij zette 't Huldermeisje in den
-zadel en liet alles gereed maken voor de bruiloft. Maar eer men ter
-kerk ging, bad de bruid een der bruidsmeisjes vlak achter haar te
-staan, opdat niemand zou bemerken, dat haar de koestaart ontviel,
-zoodra de priester haar de handen oplegde.
-
-"De bruiloft begon, en toen de beker rondging, stond de jonge man op,
-verwijderde zich en trad 't vertrekje binnen, waar de tafel voor de
-oude Hulders stond aangericht. Op dat oogenblik bespeurde hij daar
-niets bijzonders, maar toen de bruiloftsgasten waren vertrokken,
-lag er zooveel goud en zilver op de tafel, als hij nog nimmer bij
-elkaar had gezien.
-
-"Zoo verliep er een geruime tijd; telkens als er gasten kwamen, maakte
-de vrouw van den dragonder ook den disch gereed in 't kamertje voor
-hare ouders, en telkens vonden zij na hun vertrek zooveel geld, dat
-ze ten laatste niet meer wisten, wat ze er mee zouden aanvangen. Maar
-leelijk was de Hulder en leelijk bleef ze; haar man was haar lang
-moede, ja, soms was hij onvriendelijk genoeg om haar te dreigen met
-een pak slaag.
-
-"Eens moest de man naar stad; 't was najaar, de weg was glad en 't
-paard moest dus nieuwe hoefijzers hebben. Hij ging naar de smidse,
-want hij was zelf een bekwame smid, maar hoe hij zijn best deed,
-nu eens was 't ijzer te groot en dan weer te klein; passen wilde
-'t niet. Een ander paard bezat hij niet, en zoo hield hij niet op,
-eer de middag voorbij was.
-
-"Kunt gij niet eens een hoefijzer maken?" zeide zijne vrouw; "ik
-wist, dat er als man veel aan u ontbrak, maar als smid beteekent
-gij nog minder. Er zit niets op, dan dat ik zelf naar de smidse ga;
-is 't hoefijzer te klein, dan kan 't grooter gemaakt worden, en is
-'t te groot, welnu, maak 't kleiner."
-
-En zij ging naar de smidse, vatte het ijzer met beide handen aan en
-rekte het uit.
-
-"Zie eens," zei ze, "zóó moet ge doen." En ze boog het samen, of
-'t een stuk lood was. "Houd nu den poot op," en 't hoefijzer paste
-zoo nauwkeurig, als de beste smid maar kon wenschen.
-
-"'t Schijnt, dat ge heel wat kracht in de vingers hebt," merkte de
-man vol verbazing op.
-
-"Vindt ge?" vroeg zij. "En als gij nu eens zoo sterk in de vingers
-waart, hoe zou 't mij dan wel gegaan zijn? Maar ik houd te veel van u,
-om mijne krachten aan u te toonen," voegde ze er bij.
-
-"Van dien dag af was hij een man uit duizend voor haar."
-
-"Nu hebben we voor van avond genoeg gehoord, dunkt me," sprak de
-vrouw des huizes, toen de vertelling uit was, terwijl zij opstond.
-
-"Ja, en we mogen wel op de teenen vertrekken, want de oude is reeds
-naar bed," zeide de smid en wenschte ieder goeden nacht, maar niet voor
-hij den jongens beloofd had, den volgenden avond nog meer te vertellen,
-en in onderhandeling met hen was getreden over een rol tabak.
-
-Toen ik 's namiddags den smid in zijne werkplaats had bezocht, was
-hij druk bezig met tabak kauwen: dit was altijd een bewijs, dat hij
-brandewijn had gedronken; des avonds was hij eerst nog het dorp in
-geweest, om meer te halen. Verscheidene dagen later vond ik hem somber
-gestemd en kon niemand een woord uit hem krijgen, schoon de jongens hem
-beide tabak en brandewijn beloofden. Maar de dienstmaagden fluisterden,
-dat de aardgeesten hem beet gepakt en hem op den Asmyr-heuvel ter aarde
-hadden geworpen. Daar had een voerman hem tegen den morgen gevonden,
-terwijl hij onverstaanbare woorden mompelde.
-
-
-
-
-
-
-
-DE BEWONERS VAN LUNDE.
-
-
-Eenige jaren geleden was ik op weg naar 't Gudbrandsdal, over Hadeland
-en Toten, langs den westelijken oever van het Mjösenmeer. Te Sveen,
-een station in Biri, kreeg ik een' luien knol, en een' hoog bejaarden,
-praatzieken voerman.
-
-'t Een noch 't ander bracht mij intusschen uit mijn humeur. Ik had
-geen haast; Svennaes, waar ik als gewoonlijk gastvrijheid en een
-nachtkwartier hoopte te vinden, kon ik toch bijtijds bereiken, en de
-ongewone levendigheid en de treffende opmerkingen van mijn' voerman
-over verscheidene bewoners van 't vlek, konden mij licht verzoenen
-met zijne buitengewone spraakzaamheid. Daarbij kwam, dat het een
-heerlijke lenteavond was. De zonnestralen verguldden de oppervlakte
-van het Mjösenmeer, kleurden de wolken en speelden tusschen 't jonge
-groen. De vlakten van den Faaberg, die ver in 't noorden het landschap
-begrensde, werden al donkerder en verloren zich in donkerblauwe en
-violette tinten, terwijl de avondzon haar' gouden glans wierp over
-de vruchtbare velden van Ringsaker aan de oostzijde van den fjord.
-
-Toen wij een eind weegs de "Odden" voorbij waren, kreeg het paard
-den inval op een' heuvel te blijven staan. Bijna recht voor ons uit
-lag de kerk van Biri op eenigen afstand, en ter linkerzijde verderop
-lag op eene hoogte eene hoeve, met een' donkeren bergtop op den
-achtergrond. Ik herinnerde mij den naam dier hoeve niet en vroeg
-er naar.
-
-"Dat is Lunde," zeide de voerman. "'t Is zonderling, dat gij, die
-hier zoo goed bekend zijt, dit niet weet. Ge hebt toch zeker hooren
-spreken van "Lunde-bloed en Lunde-dol," dat zijn welbekende woorden
-hier in Biri."
-
-Neen, ik kende ze niet en vroeg hem de verklaring daarvan, die hij
-aanstonds bereid was mij te geven.
-
-"Op Lunde heeft altijd een vreemd slag van volk gehuisd; men zegt,
-dat de Huldren daar gewoond hebben, en geheel anders dan gewone
-menschen waren zij zeker; daarom spreekt men nog van "Lunde-bloed"
-en "Lunde-streken."
-
-"Eens woonde er eene oude vrouw op de hoeve, die Aase heette. Terwijl
-zij in 't kraambed lag, was zij op eens verdwenen, en een eikenblok
-lag op hare plaats. Sedert dien tijd pleegt men hier een mes boven
-de deur te steken, wanneer eene vrouw in arbeid gaat, opdat ze niet
-betooverd worde. De aardgeesten hadden haar weggevoerd, en 't was
-niet de eerste maal, dat zij haar hadden vervolgd; reeds in hare
-bruidsdagen hadden zij haar met 't hoofd voorover in een watervat
-gedompeld, maar er waren toen verscheiden menschen op 't erf en zoo
-werd ze dadelijk gered. En terwijl ze er uit werd gehaald, hoorde men
-eene stem op den heuvel bij 't kookhuis, dat 't kwam, wijl ze geen'
-trouwring aan den vinger had. Sinds dien tijd draagt ook 't armste
-meisje, dat een' vrijer heeft, een' trouwring.
-
-"Aase had een' zoon, die Dagfin heette; 't was een onbarmhartige
-kerel. Zoo gierig was hij, dat 't niet te zeggen valt. Wanneer hij naar
-'t bosch moest, om hout te hakken, zette hij een groot blok voor de
-keukendeur en zei tot de arme menschen: "Ga maar niet naar binnen, want
-mijne vrouw is zoo karig, dat ge toch niets van haar krijgt." Maar dat
-was gelogen. Eli was een goedhartig mensch; doch met den gierigaard
-liep 't slecht af: hij hing zich op aan een' berk, die vlak bij
-'t woonvertrek stond. Een' stomp van den boom kan men nog zien.
-
-"Deze Dagfin had drie kinderen: Aase, Per en Arnund; de laatste leeft
-nog. Ellendiger lui heeft men nooit gezien. Aase was zoo mager en
-leelijk, dat zelfs de duivel bang voor haar zou geworden zijn. Bijna
-altijd lag ze in eene groote kist; ja, de ritmeester zou 't kunnen
-bevestigen, want hij wilde eens 't deksel toeslaan, maar als eene
-haviksklauw sloeg ze hare dorre hand uit, greep 't deksel en deed
-'t den ritmeester tegen den neus vliegen.
-
-"Per was geheel en al behekst. Hij spitte overal diepe groeven in
-zijne akkers en haalde er alle frambozenstruiken en aardbeiplanten uit,
-opdat de kinderen ze er niet zouden komen plukken. Des zomers zwierf
-hij op de bergvlakten rond om naar de paarden te kijken. Hij kende dan
-ook alle paarden van 't vlek en verscheiden uit andere dorpen. Zelf had
-hij ook altijd sterke en flinke paarden, en hij maakte ze nooit tam eer
-ze zes, zeven jaar oud waren; dan nam hij ze met zich naar 't bosch,
-velde een' grooten den, spande hen er voor en liet ze den boom naar
-huis sleepen; zoo kreeg hij ze wel mak. Wanneer hij paarden of koeien
-wou verkoopen, had hij ook eene zonderlinge gewoonte. Dan boorde hij
-een gat in den wand van den stal, stak het eind van den staart er in
-en sloeg eene houten pen in de opening. Wanneer 't beest dan werd
-weggehaald, bleven er eenige haren in 't gat zitten. Dit deed hij,
-opdat 't verkochte vee niet het geluk uit de hoeve zou meenemen. De
-gansche zuidelijke wand zit vol pennen en haren tot op den huidigen
-dag. Per Lunde ging dikwijls naar de kerk, maar er in kwam hij nooit,
-of 't Avondmaal moest worden gevierd.
-
-"Terwijl de andere menschen naar Gods woord luisterden, zwierf hij
-rond op de hoeven en praatte met de paarden. En wanneer het Avondmaal
-zou worden gevierd, dan sloop hij in den grafkelder en bleef daar,
-tot de gemeente naar het altaar ging. Dan kwam hij te voorschijn,
-maar zoodra hij 't sacrament had genoten, ging hij weer in den kelder,
-tot de menigte de kerk had verlaten. Per mocht ook gaarne alles met
-teer bestrijken; soms deed hij 't zich zelven en dikwijls 't vleesch
-in 't kookhuis en sloeg dit dan vol met schoenmakerspennen. Na zijn'
-dood vond men een heel vertrek vol ongehekeld vlas en wol, en vleesch
-en vet, dat daar jaren lang had gelegen en geheel bedorven was; met
-planken en latten had hij 't vertrek van alle kanten afgesloten en
-toegespijkerd. Ja, 't was een rechte zonderling, die Per; toen onze
-vorige schout nog leefde, verkocht hij hem eens een stuk van een'
-paardepoot voor versch vleesch. Natuurlijk stierf de man daaraan,
-maar later zeide de menschen, dat hij zich zelven van kant had gemaakt.
-
-"Na Per kreeg Armund de hoeve; hij leeft nog en doet niet zoo dwaas
-als de beide anderen. Hij heeft dan ook onder de menschen verkeerd
-en in 't leger gediend als dragonder. 't Is een groote, sterke,
-zware man, maar hij ziet zoo bleek als de dood. Soms doet hij nog
-wel vreemde dingen; toen de ritmeester eens inspectie kwam houden,
-paradeerde Armund met een' voederbak onder den arm in plaats van
-zijne fouriersmuts. En zoozeer was hij aan den drank verslaafd, dat
-hij, naar men zegt, elken dag een paar kan brandewijn naar binnen
-sloeg. Verleden jaar begon hij rooden wijn te drinken, maar daar
-hield hij spoedig mee op; die was hem te zuur. Nu drinkt hij elken
-dag vier potten koffie, en bijna den ganschen dag zit hij in zijne
-badkamer, die hij ontzettend heet stookt, in eenige schapenvachten
-gewikkeld. Des zomers keert hij den wolligen kant naar binnen, want
-hoe warmer het is, des te dikker gaat hij gekleed.
-
-"Maar om op de oude Aase Lunde terug te komen. Langen tijd, nadat
-zij was verdwenen, bevond Hans Sigstad zich eens op 't veld om zijne
-paarden te zoeken. Eer hij er aan dacht, kwam hij bij de Dingsteenen,
-en daar zag hij op eens zooveel pracht en heerlijkheid, of hij zich
-in een kasteel bevond. Eene oude vrouw liep er op en neer; wel kwam
-zij Hans bekend voor, maar hij kon haar niet thuis brengen.
-
-"Kent ge me niet?" vroeg de vrouw.
-
-"Ja, mij dunkt, ik heb u meer gezien," antwoordde Hans.
-
-"Wel zeker, ik ben Aase Lunde, die verdween, toen zij in 't kraambed
-lag," zeide ze. "Ik kende u, toen ge nog een kleine jongen waart;
-jaren lang ben ik hier reeds geweest. Had men na mijn verdwijnen de
-kerkklokken maar een beetje langer geluid, dan zou ik wel ontsnapt
-zijn; ik had reeds 't eene been buiten den berg; maar toen hield men op
-en moest ik weer terug. Gij zoekt naar uwe paarden," vervolgde zij,
-"laat mij u zeggen, dat mijn man en zijne buren ze elk oogenblik
-gebruiken. En dat is de schuld van uwe staljongens; wanneer zij de
-dieren naar 't veld brengen, slaan zij ze met de leidsels. Maak
-nu spoedig, dat ge weg komt; aanstonds keert mijn man naar huis,
-en wanneer hij u hier aantrof, liep 't slecht met u af."
-
-"Sigstad ging heen en vond weldra zijne paarden terug. Sedert heeft
-hij Aase Lunde gehoord noch gezien; als zij niet gestorven is, dan
-leeft zij nog en woont in 't Hulderslot bij de Dingsteenen.
-
-Meer en meer breidden de schaduwen zich uit over de velden van
-Biri en 't Mjösenmeer; de koelte van den avond daalde op de velden
-neder. Suizend en fluisterend streek de wind door de toppen der
-boomen en bracht een' vriendelijken groet van de bloeiende hagen en de
-geurige bloemen der velden en wouden mee voor de vogels, die, sinds
-kort uit het zuiden teruggekeerd, in 't lommer verscholen droomden
-van de wonderen, die zij op hunne reizen in Griekenland en Marokko
-hadden aanschouwd.
-
-Naarmate wij ons doel naderbij kwamen, scheen mijn paard vlugger
-te worden. Op Svennaes ontving ik de bevestiging van al wat ik had
-vernomen: dat Per Lunde den schout een stuk paardepoot in plaats van
-versch vleesch had bezorgd; dat hij zijne paarden met den staart in
-den wand vastklopte, wanneer hij ze ging verkoopen, en wat al meer
-geloofwaardige dingen mijn voerman had verhaald.
-
-
-
-
-
-
-
-EEN OUDERWETSCHE KERSTAVOND.
-
-
-De wind floot door de oude ahornen en linden tegenover mijn raam;
-de sneeuwvlokken stoven door de straat, en de hemel was zoo donker
-als een Decemberlucht in Christiania kan zijn. Niet minder somber
-was de stemming, waarin ik verkeerde. 't Was kerstavond, de eerste,
-dien ik niet aan den ouderlijken haard mocht doorbrengen. Niet lang
-geleden was ik officier geworden, en 'k had gehoopt mijne bejaarde
-ouders met mijne tegenwoordigheid te verblijden, en al den glans en de
-heerlijkheid van mijn' nieuwen rang te laten schitteren in 't oog der
-dames van mijne geboorteplaats. Maar eene zenuwkoorts bracht mij in 't
-hospitaal, dat ik pas sinds eene week had verlaten, en thans bevond ik
-mij in den hooggeprezen toestand van een' reconvalescent. Ik had naar
-huis geschreven om een rijpaard en den dikken mantel mijns vaders,
-maar de brief kon 't ouderlijke huis stellig niet voor den tweeden
-kerstdag bereiken, en eerst tegen nieuwjaar mocht ik 't paard dus
-verwachten. Mijne kameraden waren uit de stad en ik kende geen enkele
-familie, waar ik de feestdagen kon doorbrengen. De twee oude juffers,
-bij welke ik in huis was, waren zeker goedhartige en vriendelijke
-menschen, en met treffende zorgvuldigheid en hartelijkheid hadden
-ze mij in 't begin mijner ziekte opgepast. Maar de geheele denk- en
-levenswijze dezer dames behoorden te goed in den ouden tijd tehuis,
-om bijzonder in den smaak te kunnen vallen van een' jong mensch. 't
-Liefst dwaalden hare gedachten om in 't verleden, en wanneer zij,
-zooals vaak gebeurde, mij eene of andere historie, die in de stad was
-voorgevallen, verhaalden, herinnerden zoowel de inhoud daarvan als de
-naïeve voorstelling aan een' tijd, die reeds lang tot 't verledene
-behoorde. Met dit ouderwetsche karakter mijner dames stond ook het
-huis, dat zij bewoonden, in volmaakte overeenstemming. 't Was een
-dier oude gebouwen, zooals men ze nog in de Toldbodstraat vindt, met
-diepe vensters, lange, donkere gangen en trappen, sombere kamers en
-zolders, die iemand dadelijk doen denken aan nikkers en heksen. Hier
-kwam nog bij, dat de kring harer kennissen zeer beperkt was; behalve
-eene gehuwde zuster kwam er nooit iemand, dan een paar vervelende oude
-vriendinnen. Slechts een aardig nichtje en een stuk of wat dartele
-kleinen, de kinderen van een' broeder, die mij altijd plaagden om
-sprookjes en heksenvertellingen, brachten soms eenig leven in mijne
-doodsche omgeving.
-
-Ik trachtte mijn gevoel van verlatenheid en neerslachtigheid eenigszins
-af te leiden door naar de vele menschen te zien, die in de straat
-heen en weer gingen, in sneeuwjacht en wind, met paarse neuzen en half
-gesloten oogen. Langzamerhand begon ik merkwaardig veel belangstelling
-te koesteren voor de drukte in de apotheek aan den overkant. Geen
-oogenblik stond de deur stil; dienstmeisjes en boeren stroomden er uit
-en in en gaven zich alle moeite, zoodra zij weer op straat kwamen,
-de opschriften der fleschjes en potjes te ontcijferen. Enkelen
-scheen dit te gelukken, maar meestal bewees de lange duur van 't
-onderzoek, gevolgd door een bedenkelijk hoofdschudden, dat de taak
-te moeielijk was. De schemering viel in; weldra kon ik de gezichten
-der voorbijgangers niet meer onderscheiden en staarde 'k nog slechts
-op de ouderwetsche apotheek. Met hare donkere roodbruine muren, hare
-in lood gevatte vensterruiten, haar' spitsen gevel en hare torentjes
-met windwijzers, stond zij daar als een eerwaardig gedenkstuk der
-bouwkunst uit den tijd van Christiaan den Vierde. En de zwaan in den
-gevel met den gouden ring om den hals, de rijlaarzen aan de pooten en
-de vleugels uitgespreid ter vlucht, keek met dezelfde onverstoorbare
-deftigheid, die hem voor eeuwen reeds moet gekenmerkt hebben, op de
-bezoekers neer. Juist was ik bezig mij te verdiepen in 't lot der arme
-vogels, die in een' kerker zijn opgesloten, toen ik gestoord werd door
-gedruisch en gelach in de zijkamer en een bescheiden jonkvrouwelijk
-getik aan de deur.
-
-Op mijn "binnen!" trad de oudste mijner hospita's, juffrouw Mette,
-de kamer in, groette mij met eene ouderwetsche nijging, vroeg naar
-mijn' welstand en verzocht mij onder een' grooten omhaal van woorden,
-den avond bij de familie door te brengen.
-
-"'t Is niet goed voor u, hier zoo alleen in donker te zitten, beste
-luitenant," voegde zij er bij, "ge moest liever bij ons komen. De
-oude juffrouw Skau en de kinderen van mijn' broer zijn gekomen, dat
-zal u misschien wat afleiding bezorgen; gij houdt immers zooveel van
-de lieve kleinen?"
-
-Ik nam de vriendelijke uitnoodiging aan. Toen ik binnentrad,
-wierp de vlam van 't vuur in de groote vierkante kachel, wier deur
-wijd openstond, een' flikkerenden gloed in 't ruime vertrek, dat
-naar den ouden trant was gemeubeld met stoelen, voorzien van hooge
-ruggen en leeren zittingen, en eene kanapee, berekend op de dracht
-van hoepelrokken en de houding van een' rekruut. De wanden waren
-versierd met schilderijen in olieverf, portretten van stijve dames
-met gepoederde kapsels, van gildemeesters en andere beroemde personen,
-met pantser en harnas bedekt of in roode mantels gehuld.
-
-"Wij mogen u wel verschooning vragen, heer luitenant, dat we u zoo
-in donker ontvangen," zeide juffer Cecilia, de jongste zuster, die
-door iedereen moeder Cile werd genoemd en mij met eene buiging, de
-wederga van die harer zuster, te gemoet trad; "maar 't jonge volkje
-speelt en stoeit graag tusschen licht en donker, en jufvrouw Skau
-mag ook wel zoo'n schemeruurtje in 't hoekje van den haard."
-
-"Schemeruurtje, schemeruurtje....kijk eens aan, of ge daar zelf niet
-van houdt, moeder Cile! Maar wij moeten de schuld krijgen, niet
-waar?" merkte de bejaarde aamborstige dame op, die juffrouw Skau
-getiteld werd. En daarop zich tot mij richtende:
-
-"Wel, wel, goeden avond, man; ga zitten en vertel mij eens, hoe 't
-gaat;--ge zijt, op mijn woord, duchtig aan 't aftakelen geweest,"
-voegde ze er bij, in 't volle besef van den ontzagwekkenden omvang
-harer eigen gestalte.
-
-Ik moest nu een nauwkeurig verslag geven van mijne fata, maar werd
-ook rijkelijk beloond door 't omstandig verhaal van de kwellingen,
-die jicht en asthma en wat niet al haar aandeden. Gelukkig werd de
-stroom harer jammerklachten gestuit door 't joelend binnenstormen
-der meisjes, die in de keuken een bezoek hadden afgelegd bij 't oude
-familiestuk, dat Stine heette.
-
-"Tante, weet ge wat Stine zegt," riep een klein, luidruchtig ding
-met bruine kijkers; "zij zegt, dat ik van avond mee moet naar den
-hooizolder om den nikker kerstpap te geven. Maar ik wil niet, ik ben
-bang voor den nikker!"
-
-"Och, dat zegt Stine maar om van je af te komen, kind; ze durft zelf
-niet in donker naar den zolder gaan, want ze weet wel, dat de nikker
-haar eenmaal terdeeg heeft beet gehad," zei juffer Mette. "Maar groet
-ge den luitenant niet, kinderen?"
-
-"Och heden, is dat mijnheer de luitenant? Ik kende u niet; wat ziet
-ge bleek en wat hebben we u in lang niet gezien," riepen de kleinen
-als uit één' mond, terwijl ze elkaar verdrongen, om 't dichtst bij
-mij te zijn. "Nu moet ge ons wat moois vertellen; we hebben zoolang
-niets van u gehoord; och, toe, beste luitenant, vertel ons wat van
-den geitebok, och, toe, van den geitebok en Goudtand!" Spoedig was ik
-nu aan 't vertellen: van den geitebok en den hond Goudtand en van de
-twee nikkers, die hooi van elkander stalen en die elkaar ontmoetten,
-elk met een bos hooi op den nek, en aan 't vechten raakten, tot ze
-beiden in eene wolk verdwenen, en van den nikker op Hesselberg, die
-den hofhond sarde, tot de eigenaar der hoeve hem over de leuning der
-brug smeet. De kinderen klapten in de handen en schaterden. "Dat had
-hij verdiend, de leelijke nikker," riepen ze en bedelden om meer.
-
-"Neen, nu plaagt ge den luitenant al te erg, kinders," zei juffer
-Cecilia, "nu zal tante Mette wel eene historie willen verhalen."
-
-"O, ja, nu tante Mette!" was de algemeene uitroep.
-
-"Maar wat zal ik vertellen, kinderen?" vroeg tante Mette. "Welnu;
-daar we toch met den nikker bezig zijn, zal ik van dien nikker maar
-wat verhalen. Ge zijt oude Kari Gusdal immers nog niet vergeten, die
-ons tarwebrood bracht en altijd zooveel sprookjes en histories wist
-te vertellen?"--"Wel neen," riepen de kinderen.--"Nu, Kari vertelde
-eens, dat zij voor jaren hier in 't weeshuis diende. Toen was 't aan
-dien kant der stad nog leeger en eenzamer dan tegenwoordig, en 't
-weeshuis is een donker, somber gebouw. Nu, Kari was daar in dienst
-genomen als keukenmeid en zij was zeer wakker en bij de hand. Op
-zekeren nacht moest zij vroeg opstaan, om bier te gaan brouwen. Hare
-kameraden zeiden: "Zorg maar, dat ge niet al te vroeg opstaat; vóór
-tweeën moogt ge 't deeg niet klaar maken." "Waarom niet?" vroeg zij.
-
-"Weet ge dan niet, dat hier een nikker huist? Hij wil niet zoo vroeg
-gestoord worden, en daarom moogt ge niet aan 't werk gaan, vóór de
-klok twee heeft;" antwoordden zij.
-
-"Dat zou wat!" zei Kari, die lang niet van gisteren was, zooals men
-zegt; "ik heb niets met den nikker te maken, en komt hij binnen,
-dan zal ik hem wel even de deur uitsmijten."
-
-De anderen waarschuwden haar ernstig, maar zij wilde nergens van weten,
-en eer de klok van éénen koud was, stond zij op, legde vuur aan onder
-den brouwketel en begon het deeg gereed te maken. Maar telkens ging het
-vuur uit, en telkens was 't, of iemand het brandhout uit de vlam trok
-en over den haard spreidde; toch bespeurde zij niemand. Herhaaldelijk
-stapelde zij 't hout weer op, maar 't baatte haar niet, en ook 't
-deeg wilde niet vlotten. Eindelijk werd ze dit tobben moê, nam een
-stuk brandhout, zwaaide er mee in 't rond en riep:
-
-"Pak je weg, of ik zal je leeren!... Meen-je me te plagen, dan heb je
-'t mis!"
-
-"Wee over u!" hoorde ze nu eene stem uit een' donkeren hoek; "ik heb
-zeven zielen gewonnen op deze hoeve; moet nu de achtste mij ontgaan?"
-
-"Sedert dien tijd heeft niemand in 't weeshuis ooit van den nikker
-gehoord, zei Kari Gusdal."
-
-"Ik word bang; vertel gij maar weer, luitenant; als gij vertelt,
-word ik nooit bang, gij kent veel prettiger histories!" riep een der
-kleinen. Een ander sloeg voor, dat ik zou verhalen van den nikker,
-die den Halling danste met een meisje.
-
-Met dit plan was ik echter niet bijzonder ingenomen, want daar
-moest bij gezongen worden. Maar 't jonge volkje liet niet los, en
-reeds had ik eenige malen gekucht, om mijne barbaarsche stem voor
-de wijs van den Hallingdans te stemmen, toen de lieve nicht, waarvan
-ik boven sprak, tot vreugde der kleinen en mij tot reddenden engel,
-de kamer binnentrad.
-
-"Ja, kinderen, ik wil de historie wel vertellen, mits nicht Lise zoo
-vriendelijk is, de wijs voor u te zingen," zeide ik, terwijl ze plaats
-nam, "en dan zult gij zelf dansen, niet waar?" De kleinen bestormden
-nu nicht zoolang, tot ze beloofde de dansmuziek te zingen en ik begon
-mijn verhaal:
-
-"Daar was 'reis ergens, ik geloof haast in 't Hallingdal, een meisje,
-dat den nikker pap moest brengen; of 't op een' donderdagavond of op
-kerstmis gebeurde, dat herinner ik me niet meer, maar ik geloof vast,
-dat 't kerstavond was.
-
-"Zij achtte 't zonde de heerlijke brij aan den leelijken nikker te
-geven, at ze daarom zelf op en ging naar de schuur met havermeelpap en
-zure melk in een' varkenstrog. "Daar heb-je eten, leelijkerd!" zei ze.
-
-Maar nauwelijks waren de woorden haar den mond uit, of de nikker
-vloog op haar aan, pakte haar om 't lijf en begon met haar rond te
-zwieren; en hij hield niet op, voor ze uitgeput nederzeeg. Toen men
-'s morgens in de schuur kwam, lag zij daar, meer dood dan levend. En
-zoolang de dans duurde, zong de nikker maar aldoor:--hier nam juffer
-Lise mijne taak over en zong in de maat van den Hallingdans:
-
-
- En eet gij de pap van den nikker, mijn kind,
- Wel, dans dan ook eens met den nikker als vrind.
-
- En eet gij de pap van den nikker, mijn kind,
- Wel, dans dan ook eens met den nikker als vrind.
-
-
-Ondertusschen gaf ik met beide voeten de maat aan, terwijl de kleinen,
-al jubelend en schaterend, over den grond rolden.
-
-"Ge zet waarlijk het huis op stutten, kinders, ik krijg er hoofdpijn
-van," zei juffer Skau. "Weest thans wat bedaard, dan zal ik nog eenige
-histories vertellen." Oogenblikkelijk werd 't stil in de kamer en de
-juffrouw nam het woord:
-
-"De menschen vertellen zooveel van nikkers en Huldren en zulk slag;
-maar ik geloof daar niet veel van. Nog nooit heb ik van den een of
-den ander iets gezien;--'t is waar, ik ben in mijn leven nog niet ver
-van huis geweest--maar toch geloof ik, dat het meerendeels praatjes
-voor den vaak zijn. Maar wat oude Stine vertelt: dat zij eens den
-nikker heeft gezien, dat moet toch wel waar zijn. Toen ik nog mijn'
-catechismus leerde, was Stine bij mijne ouders in dienst. Voor dien
-tijd had ze bij een schipper gediend, die niet meer voer.
-
-"'t Was daar heel rustig en stil in huis; de menschen gingen nooit uit
-en niemand kwam hen opzoeken. En den ouden schipper zelf kon men bijna
-den ganschen dag aan 't havenhoofd vinden. 's Avonds gingen allen
-zeer tijdig naar bed. Nu wou 't gerucht, dat er bij dien schipper
-een nikker huisde. Eens, zeide Stine, zaten de keukenmeid en ik op
-zekeren avond in 't meidenkamertje voor ons zelven te naaien; 't was
-hoog tijd om naar bed te gaan, want de nachtwacht had reeds "tien"
-geroepen. 't Wilde niet vlotten met ons naaien en stoppen, want elk
-oogenblik verscheen Klaas Vaak, en zoodra hij achter mij kwam, begon
-ik te knikkebollen, en zoodra hij achter de keukenmeid ging staan,
-begon deze te knikkebollen, want we waren 's morgens vroeg op geweest
-en hadden waschdag gehouden. Maar terwijl we zoo bij elkaar zaten,
-hoorden we op eens een verschrikkelijk leven in de keuken; 't was,
-zei Stine, of iemand alle borden en schotels uit de kast haalde en ze
-op den vloer in stukken smeet. Verschrikt vlogen we op, zei ze, en ik
-schreeuwde: "God beware ons, dat is de nikker!" en ik was zoo bang,
-dat ik geen' voet in de keuken dorst zetten. De keukenmeid was ook
-huiverig, maar sprak zich zelve moed in en opende de keukendeur. Daar
-lagen alle borden over den grond verspreid, maar geen er van was
-stuk en bij de deur stond de nikker met eene roode muts op 't hoofd
-en glimlachte vriendelijk. Nu had de keukenmeid wel eens hooren
-zeggen, dat de nikker zich soms liet beet nemen, en naar een ander
-huis vertrok, wanneer men hem diets maakte, dat 't daar rustiger
-was. En daar ze nu den nikker gaarne eene poets wilde spelen, bad
-ze hem--hare stem beefde nog, terwijl ze 't zeide--aan den overkant
-der straat bij den koperslager, zijn' intrek te nemen; daar was 't
-veel stiller en rustiger, want men ging er klokke-negen naar bed. En
-dat was waar ook, vertelde Stine, maar ge weet wel, was met al zijn
-volk, van 's morgens drie uur af, aan 't kloppen en slaan, dat iemand
-hooren en zien verging. Sedert dien dag bespeurden wij niets meer
-van den nikker. En bij den koperslager was hij recht in zijn schik;
-wel werd er den ganschen dag geklopt en gehamerd, maar men vertelde,
-dat 's koperslagers vrouw hem elken donderdagavond pap bracht op den
-zolder--en, zei Stine, men behoeft zich dan ook niet te verbazen, dat
-'t den koperslager goed ging, ja, dat hij een rijk man werd, want de
-nikker beschermde hem. Nu 't is waar, dat 't hem buitengewoon meeliep,
-en hij er spoedig warmpjes in zat, maar of dit kwam, door de hulp van
-den nikker, dat zou ik niet durven beweren," besloot juffrouw Skau,
-al kuchend en hoestend na de inspanning, welke de buitengewoon lange
-vertelling haar had gekost.
-
-Nadat zij zich met een snuifje had verfrischt, voelde zij lust op
-nieuw te beginnen:
-
-"Mijne moeder was eene vrouw als goud; zij vertelde eens eene historie,
-die hier in de stad is voorgevallen. 't Gebeurde op een' kerstnacht,
-en voor de waarheid sta ik borg, nooit kwam er een onwaar woord uit
-haar' mond."
-
-"Laat hooren, juffrouw Skau, laat hooren!" zei ik. En de kleinen
-riepen: "Toe vertel ons dat, juffrouw."
-
-De juffer hoestte eenige malen, nam nog eene prise en begon:
-"Toen mijne moeder nog een meisje was, kwam ze somwijlen bij eene
-weduwe.... ja, hoe heette ze ook weer? Juffrouw... de naam wil me niet
-te binnen schieten, maar dat komt er minder op aan, zij woonde in
-de Molenaarsstraat en was al een bejaarde vrouw. 't Was kerstavond,
-zooals nu. Ze dacht zoo bij zich zelve: "morgen ochtend ga ik naar
-de vroegpreek", want ze was eene trouwe kerkgangster; ik zal dan
-eerst wat koffie zetten, dan heb ik wat warms te drinken, eer ik er
-heenga. Toen zij ontwaakte scheen de maan in 't vertrek. Ze stond op
-om te zien, hoe laat het was, maar de klok was blijven staan en wees
-op half twaalf. Zij ging naar 't raam en keek naar de kerk. Door alle
-vensters scheen reeds licht. Zij wekte haar dienstmeisje, liet haar
-koffie zetten, terwijl ze zich aankleedde, nam haar psalmboek en ging
-ter kerk. In de straat was alles doodstil, geen sterveling was er te
-bespeuren. In de kerk gekomen, zocht ze de bank op, waar ze placht
-te zitten en keek eens rond. Maar wat zagen de menschen er bleek en
-akelig uit; 't leken wel lijken! En niemand van de schare kende zij;
-schoon meer dan één gezicht haar niet vreemd voorkwam, wou haar maar
-volstrekt niet invallen, waar zij ze kon gezien hebben. De predikant,
-die den kansel beklom, was ook geen dominee uit de stad, maar een lang,
-bleek man, dien ze toch ook wel eens meende ontmoet te hebben.
-
-'t Was een lust hem te hooren preeken, en men hoorde ook niet zoo'n
-gestommel en gekuch en gehoest, als gewoonlijk onder de vroegpreek op
-kerstmorgen; 't was zoo stil, dat men eene speld kon hooren vallen,
-zoo doodstil, dat 't de vrouw angstig en bang om 't harte werd.
-
-Toen de gemeente voor de tweede maal begon te zingen, boog zich eene
-vrouw, die naast haar zat, tot haar over en fluisterde haar in 't oor:
-"Werp uw' mantel losjes om en ga heen, want blijft gij tot de preek
-uit is, dan is 't met u gedaan. De dooden houden kerstfeest!"
-
-"Oef, ik word bang, ik word bang, juffrouw Skau," riep een der kleinen
-vol angst, terwijl ze op een' stoel kroop.
-
-"Och, stel je gerust, kind; 't loopt nog goed met haar af; luister maar
-naar 't vervolg," zei de juffrouw. De vrouw bevielen deze woorden ook
-slecht; toen zij de stem vernam en de spreekster in 't gelaat zag,
-herkende zij eene buurvrouw, die voor vele jaren gestorven was, en
-nu ze nog eens rondkeek, herinnerde zij zich klaar, dat ze zoowel den
-predikant als 't grootste gedeelte der gemeente voorheen had gekend;
-allen waren voor langen tijd overleden. Ze ijsde er van. Losjes
-sloeg ze den mantel om zich heen, zooals de vrouw haar had geraden en
-snelde heen; maar 't was haar, of al de dooden haar volgden, en haar
-zochten terug te houden: hare knieën knikten en bijna was ze op den
-vloer neergezegen. Toen zij in 't kerkportaal kwam, voelde zij haar'
-mantel grijpen; zij maakte den gesp los, liet den mantel in den steek
-en vlood, zoo snel de beenen haar dragen wilden, naar huis. 't Sloeg
-één uur, toen zij hare huisdeur opende en half dood van schrik naar
-binnen wankelde. 's Morgens vonden de kerkgangers haar' mantel op den
-stoep, in duizend stukken gereten. Mijne moeder kende den mantel zeer
-goed en ik meen ook, dat zij een der stukken heeft gezien; maar wat
-hiervan zij, 't was een korte mantel van eene lichtroode stof, met
-bont gevoerd en geboord, precies zooals de menschen in mijne jeugd
-plachten te dragen. Nu ziet men ze zelden meer; slechts enkele oude
-vrouwtjes hier in de stad en uit het gesticht in de oude stad komen
-op kerstmis nog in zulke mantels ter kerk."
-
-De kinderen, die onder 't laatste gedeelte der vertelling zich nauw
-hadden weten te bergen van angst en schrik, verklaarden thans, dat ze
-van zulke leelijke, akelige histories niets meer wilden hooren. Zij
-waren in 't hoekje van de kanapee of op een' stoel gekropen en
-beweerden, dat er iemand onder de tafel zat, die hen van hunne plaats
-zocht te trekken.
-
-Intusschen werden de lichten op de ouderwetsche standaards
-binnengebracht, en nu ontdekte men, onder algemeen gelach, dat
-ze met de beenen boven op de tafel zaten. Weldra deden de lichten
-en de kerstkoeken, geholpen door confituren, gebak en wijn, alle
-spookhistories en angst verdwijnen, en plaats maken voor een levendig
-gekeuvel over allerlei zaken, die minder ver aflagen. De rijstekoek
-en 't ribstuk brachten eindelijk de denkbeelden nog nader bij huis,
-en vroegtijdig nam men afscheid en wenschte elkander een gelukkig
-kerstfeest. Voor mij volgde er echter een zeer onrustige nacht.
-
-Ik weet niet, of de vertellingen, de genoten lekkernijen, mijne
-zwakheid, of dit alles te zamen daarvan de schuld moet dragen; maar
-vergeefs legde ik mij nu zus dan zoo; den ganschen nacht maalden
-allerlei nikker-, Hulder- en spookhistories in mijne verwarde
-hersenen rond. Eindelijk vloog ik onder klokgelui door de lucht naar
-de kerk. Zij was geheel verlicht, en toen ik er binnentrad, zag ik,
-dat het de kerk van mijne geboorteplaats was. De gemeente bestond
-uit enkele boeren met roode mutsen op, soldaten in vollen dos,
-en dorpsmeisjes met linnen huiven en frissche wangen. De dominee,
-die op den preekstoel stond, was mijn grootvader, dien ik slechts als
-kleine jongen had gekend. Terwijl hij goed en wel aan 't preeken is,
-neemt hij op eens een' sprong en staat midden onder de schaar, terwijl
-zijne toga naar den eenen en de kraag naar den anderen kant vliegt.
-
-"Daar ligt de dominee en hier ben ik," zeide hij met zijne geliefkoosde
-spreekwijs, "en laat ons nu eens in 't rond dansen." Oogenblikkelijk
-tuimelde de gansche gemeente in den wildsten dans rond en een lange
-kerel pakte mij bij de schouders en zeide: "Kom, doe maar mee, Kar!"
-
-Ik wist niet, wat ik er van denken moest, toen ik te gelijker tijd
-ontwaakte en 't zelfde gezicht aanschouwde, dat ik in den droom had
-gezien. Met de muts diep over de ooren en een' rijmantel over den arm,
-boog zich iemand over mij heen en keek mij met twee groote oogen aan.
-
-"Gij waart zeker aan 't droomen, Kar," zeide hij; "'t zweet parelt u op
-'t voorhoofd en gij sliept zoo vast als een beer in den winter. Den
-Vrede van Boven en een gelukkig kerstfeest wenscht u uw vader en
-'t gezin. Hier is een brief en de reismantel, en 't paard staat in
-den stal.
-
-"Maar in 's hemels naam, ben-jij dat Thor?" 't Was de knecht van mijn'
-vader, een kerel als een boom. "Hoe kom-jij hier?"
-
-"Wel, dat zal ik u zeggen, antwoordde Thor; "ik ben met bruin hier heen
-gekomen; want, ziet ge, ik was met uw' vader op Naes en toen zeide
-hij: "Thor," zei hij, "we zijn nu niet ver van de stad; neem bruin
-en rijd er mee naar stad en zie eens, hoe de luitenant het maakt,
-en is hij wèl genoeg, neem hem dan mee naar huis."
-
-Toen wij de stad uitreden, was de lucht helder en de weg
-uitmuntend. Bruin repte zijne oude pooten zoo hard hij kon, en nimmer
-heb ik, vroeger of later, zulk een prettig ritje gemaakt als op dien
-eersten Kerstdag.
-
-
-
-
-
-
-
-EEN ZONDAGAVOND OP EEN' SAETER.
-
-
-In gezelschap van een' Engelschman, Sir John Tottenbroom, een
-rendierjager en zijn broeder, die ons zouden vergezellen op de jacht
-in 't gebergte tusschen Sell en het Osterdal, verliet ik ....hoeve
-op een' Zondagmiddag in Augustus. De jonge Brit had reeds een kijkje
-genomen in Noorwegen, hij verstond onze taal en kon zich daarin des
-noods doen verstaan, maar wijl hij, als de meeste Engelsche toeristen,
-voornamelijk met boeren had omgegaan, sprak hij een zeer zonderling,
-gebroken boersch dialect. Toch was dit niet altijd toereikend; wanneer
-zijne gedachten elkaar wat snel volgden, en meestal deden ze dit
-op eene tamelijk verwarde wijze, dan bediende hij zich plotseling
-van zijne moedertaal, of bleef steken in een koeterwaalsch, zóó
-wonderlijk, dat men vergeefs zou trachten het weer te geven. De jager
-Thor Ulvsvolden was een man van middelbare lengte, met donkere oogen
-en scherp geteekend, verweerd gelaat, waarop ernst en nadenken te lezen
-stonden. Hij was breed van schouders, maar overigens mager; toch bewees
-zijn vlugge, zekere tred, dat de kracht zijner spieren niet licht
-moest geteld worden. Daar lag eene eigenaardige kalmte in 't geheele
-wezen van dezen man; zijn bedrijf, dat hem elk oogenblik blootstelde
-aan allerlei gevaren en ongevallen, had alle onbedachtzaamheid bij
-hem doen verdwijnen en hem een rustig vertrouwen doen veroveren,
-dat op elk zijner uitspraken onwillekeurig den stempel van echtheid
-en oorspronkelijkheid drukte. Zij broeder Andries was blond, lang
-en sterk. Hij was even wakker als plomp, een ruwe schors om eene
-gezonde kern. Zonder zich lang te bedenken, volgde hij zijn' weg;
-luttel bekommerde hij er zich om, waar hij de voeten zette. Vaak
-moest hij dan ook de armen te baat nemen, om het noodige evenwicht
-te bewaren en zijne houding geleek dan sprekend op die van een' beer,
-die op de achterpooten tracht te gaan. Beiden hadden eene roode muts op
-'t hoofd en eene peper- en zoutkleurige broek aan. Andries was verder
-gekleed in eene soort van jas van dezelfde kleur met lange panden, die
-hem om de dijen sloegen, terwijl Thor zijn wambuis van rendiervel bij
-de overige bagage had gelegd en in 't kortarmig onderkleed ging. In de
-hand had hij een zwaar jachtgeweer. Andries droeg eene prachtige buks.
-
-'t Was stil in 't bosch; men hoorde niets dan den klank van het met
-ijzer beslagen bergschoeisel der jagers en den gestadigen stap der
-lastdieren, die den trein volgden met de proviand, de weitasschen
-en de vischkorven op den rug. Ook de natuur scheen de rust van den
-Zondag te deelen. Tegen 't vallen van den avond begon een enkele vogel
-zachtkens te kweelen; sparren en dennen kruidden de lucht met hunne
-geuren; over de toppen der lager staande boomen bespeurden wij nu en
-dan een' bergstroom, die zoo diep onder ons zijne schuimende wateren
-naar beneden stortte, dat zijn ruischen en bruisen ons oor niet kon
-bereiken. Al langer werden de schaduwen; de duisternis breidde zich
-uit over het dal, terwijl de nevelen omhoog stegen; maar nog speelde
-'t zonnelicht met rooden schijn tusschen de sparren der berghelling
-door en wierp zijn' glans op de blauwachtige Lesjetoppen in de
-verte. Naarmate wij hoogerop kwamen, werd het bosch minder dicht; de
-sparren werden al kleiner en zeldzamer, berken en struiken daarentegen
-weliger, heideplanten en grasvelden menigvuldiger. Weldra naderden
-wij de dertig saeters, die hier bijeen liggen: weide aan weide,
-ingesloten door kreupelhout en rotsblokken, heidekruid en grasrijke
-heuvelen strekten zich voor ons uit en daarachter teekenden de hooge
-toppen der Ronderbergen met hunne schilderachtige omtrekken zich
-af tegen den oostelijken hemel. Vriendelijk klonken de deuntjes der
-melksters in den stillen avondstond, terwijl 't vee zich al loeiend
-en onder het klinken der klokjes verzamelde.
-
-Een der eerste saeters, die wij voorbijkwamen, behoorde aan Thor. Hij
-verzocht ons binnen te komen en melk te drinken; maar wij wenschten zoo
-spoedig mogelijk ons nachtkwartier te bereiken, en Thor beloofde ons
-zoo aanstonds te volgen. Aan 't venster zag ik een lief meisjesgezicht
-en een paar nieuwsgierige manlui. Andries zeide ons, dat 't meisje
-eene zustersdochter van Thor's vrouw was. Een der beide anderen was de
-schoolmeester, die zijne vacantie gebruikte om haar het hof te maken;
-zij wilde echter niets van hem weten, schoon hij in goeden doen zat
-en bekwaam voor zijn werk was. 't Meisje had veel meer op met een'
-opgeschoten knaap, die ook naar haar vrijde.
-
-Toen wij bij Laurgaard-saeter kwamen, stond de melkmeid op den drempel
-voor de halfgeopende deur. Zij was rank, maar tevens krachtig van
-bouw; hare witte hemdsmouwen, een rood jak en eene donkere huif deden
-hare flinke gestalte voordeelig uitkomen. Zij stond met den rug naar
-ons toegekeerd; wij zagen slechts den blanken nek en het welgevormde
-hoofd met blond haar, welks rosse tint door de avondzon nog sterker
-werd gekleurd. Ze was bezig eene zwartbonte geit tot zich te lokken,
-die op het met gras begroeide dak was geklauterd, waar zij aan de
-schors van een' jongen berk knabbelde, die op 't erf stond.
-
-"Texa, Texa, Texa, kom beestje, kom dan--wacht jou kleine schelm,
-ik zal je leeren 't dak te vernielen en den berk af te knabbelen;
-pas op!" riep ze.
-
-"Goeden avond Brit," zeide Andries.
-
-"God zegen' je," antwoordde zij, en toen zij zich had omgewend en
-onder de hand door, waarmee ze de laatste zonnestralen afweerde,
-ons had opgemerkt, voegde ze er vriendelijk bij: "Gods vrede! Dat
-zijn zeker vreemden, die hier hun' intrek zullen nemen?"
-
-"Ja," zeide Andries; "en wat flinker kerels, dan die je hier op de
-saeters hebt;--ze zullen je daarom geen kwaad doen," voegde hij er
-vergoelijkend bij.
-
-"Men kan wel zien, dat het ferme lui zijn," zei Brit, maar kon
-toch een' glimlach niet weerhouden, terwijl ze ons uitvorschend
-bekeek. Vooral de figuur van Sir John en zijne lange lokken schenen
-zeer hare opmerkzaamheid te trekken.
-
-"En die--is dat ook een kerel? Hij lijkt meer op eene vrouw in
-manskleeren," voegde ze er spottend bij.
-
-"Heb-je dan wel vrouwvolk gezien, dat zoo lang was en bakkebaarden
-had?" vroeg Andries.
-
-"Neen, neen, je hebt gelijk, Andries," antwoordde ze met een'
-hartelijken lach. "Maar, gaat naar binnen, die vreemden kunnen toch
-niet buiten blijven staan; zij zullen wel raar opkijken, maar we hebben
-hier wel meer vreemde lui gehad," voegde zij er bij en snapte voort
-tegen Andries op een' goedigen, ondeugenden, soms half ironischen toon.
-
-In de saeterhut, een groot vertrek met balken en binten van sparrehout,
-in welks eenen hoek zich een wijde schoorsteen bevond, heerschte de
-weergalooze orde en reinheid, welke de berghutten in 't Gudsbrandsdal
-kenmerkt, vooral wanneer men er vreemdelingen verwacht. Langs den
-lagen wand, op borden en rekken, stond de kaas; op den grond lagen
-emmers en nappen opgestapeld, en zoowel deze als de banken en de tafel
-waren helder wit of blinkend geschuurd. Door 't verbazende vuur, dat
-op den haard onder den ketel vlamde, werd de lucht telkens ververscht;
-men ademde hier niet, als op zoovele saeters, in eene duffe, bedorven
-atmospheer; eene aangename geur kwam ons tegen van de pijnnaalden,
-waarmee de grond was bestrooid en van de vriendelijke, witte bergbloem,
-[5] die op hare breede, vleezige, lichtgroene bladerkroon aan
-'t venster prijkte, omgeven door kransen en figuren van hooggele,
-geurige goudsbloemen, alles ter eere van ons bezoek.
-
-"Maar wat willen de lui toch hier in 't gebergte; ze hebben 't wis
-beter thuis dan op de saeters bij 't vee," zei Brit, toen 't gesprek
-een ommezien haperde, niet zonder een beetje nieuwsgierigheid.
-
-"We wilden eens zien, hoe 't er hier in 't gebergte uitziet, en dan
-wilden we ook rendieren schieten," antwoordde Sir John.
-
-"Ja wel, rendieren schieten, als er maar rendieren zijn! Ik vrees,
-dat je 't zult opgeven en je kameraad ook, vóór je er één hebt
-gezien. In 't voorjaar had-je hier moeten zijn, toen we den saeter
-betrokken, toen zwierven hier eene menigte mooie beesten rond. Op
-een' der Vaage-saeters is een meisje, dat Barbro heet; 't is nog
-eene jonge deern, maar die heeft er een geschoten. 't Dier was op de
-weide onder de kudde geraakt en liep rustig te grazen. Nu hing er
-in de hut een geweer aan den zolder; zij wist, dat 't geladen was
-voor de grauwpooten; dat nam ze, sloop weg en lei 't den os over
-den rug. Ze mikte voorzichtig, heel behoedzaam; maar toen 't schot
-afging, tuimelden ze alle drie neer: de deerne, 't rendier en de os;
-de laatste stiet een hevig gebrul uit van schrik, maar 't rendier
-stond niet meer op, en de predikant kreeg een heerlijken rendierbout."
-
-"We hebben hier nog wat te doen, Brit," voegde ik er bij; "we zouden
-gaarne sprookjes hooren. Weet-je iemand, die flink kan vertellen?"
-
-"Er zijn hier een paar meisjes in de nabuurschap; 'k zal een boodschap
-zenden, dat ze van avond hier komen," antwoordde zij; "die kunnen,
-als ze willen, wel wat vertellen. Maar de schoolmeester, die kent
-eerst eene menigte histories. Gisteren was hij bij Marit, en als de
-hemel niet is ingevallen, zal hij er nog wel wezen, ten minste als
-Hans nog niet weg is.
-
-"Ik heb den schoolmeester reeds verzocht hier te komen, en Hans en
-Marit ook," zeide Thor, die nu binnentrad en zijn geweer tegen den wand
-zette; "ik wist, dat ge veel van sproken houdt, en zij kennen er wel."
-
-"Als de schoolmeester begint, dan komt er geen eind aan de
-geschiedenissen en vertelsels uit den Bijbel en allerlei geleerdheid,"
-zei Brit; "maar toch is hij te beklagen, de stumperd; 't moet niet
-alles zijn zoo alleen te branden als een harstige dennetak."
-
-'t Duurde niet lang of het gezelschap uit den saeter van Thor
-kwam binnen. Marit was een door- en doorgezonde deerne, met eene
-kleur als melk en bloed, een paar levendige kijkers en eene slanke
-gestalte. Uit 't gezicht van Hans sprak eene frissche onbedorven
-natuur, een rondborstige aard en de overmoed der jonkheid. De derde was
-de schoolmeester; schoon hij de drie kruisjes nog niet lang achter den
-rug had, was zijn gelaat reeds vol kreuken en rimpels, die voornamelijk
-te wijten schenen aan de voortdurende zorg, om zich met de noodige
-deftigheid voor te doen. Ook zijne kleeding verried het streven, om
-zich van de overige boeren te onderscheiden. Hij had eene donkerbruine
-jas met ontzettend lange panden aan; om den hals droeg hij eene witte
-das en opstaande boorden, die hem bijna tot den neus reikten. Ter
-hoogte van zijn' rechter vestzak zag men een' zonderlingen knubbel,
-dien ik eerst voor een monstergezwel hield; later merkte ik, dat het
-een groote inktkoker was, dien hij overal met zich voerde. Zijn geheele
-voorkomen maakte op den vreemdeling een' zeer onbehagelijken indruk,
-die nog verergerd werd door de geaffecteerde wijze, waarop hij den
-mond samentrok, als hij sprak. De weetgierigheid en belangstelling
-van den bergbewoner tegenover den vreemdeling, dien hij voor zich
-ziet, zijne openhartige, naïeve, somwijlen ook ongepaste vragen zijn
-bekend. Maar hier vertoonde zich onder een vernis van beschaving eene
-onverdragelijke indringende nieuwsgierigheid, die nog onuitstaanbaarder
-werd door den triomfanten blik, welken hij bij iedere vraag om zich
-heen wierp. 't Was, of hij zich onder de schooljeugd van Vaage bevond,
-en op zijn gelaat lag een trek, om zijne saamgetrokken lippen een
-grimlach, die allen aanwezigen scheen toe te roepen: "Heb ik dat niet
-goed gezeid? Ja, ik weet zulke kerels wel op den tand te voelen!"
-
-Tot nu had ik bijna alleen 't gesprek met den schoolmeester
-gevoerd. Den stroom van nieuwsgierige vragen, op gemaakten toon gedaan,
-in schoolvossenstijl, eene op stelten gaande navolging van verouderde
-boekentaal, waartusschen van tijd tot tijd plotseling plompe staaltjes
-van 't Gudbrandsdalsche dialect voor den dag kwamen, had ik deels
-beantwoord, deels afgekeerd. Maar eindelijk verloor mijn reismakker,
-die nog minder dan ik gesticht was over 't onderzoek, waarvan wij
-'t voorwerp waren, zijn geduld en viel tamelijk barsch uit in zijne
-moedertaal:
-
-"De duivel hale dien vent en zijne oogen en zijne tong en zijne
-onbeschaamdheid!"
-
-"Ah!" zeide de schoolmeester met een gezicht, alsof hij een som uit den
-regel-van-drieën had gevonden: "thans is het mij op eenmaal duidelijk,
-dat de heeren reizigers zijn uit vreemde landen; wellicht uit Engeland
-of Frankrijk, of misschien wel uit Spanje; voor korten tijd kwam hier
-immers een graaf uit laatstgenoemd land!"
-
-"Nu zijt ge in de war, schoolmeester," antwoordde ik. "Ge kunt toch
-wel hooren, dat 't Noorsch mijne moedertaal is; en mijn reisgezel,
-Sir John Tottenbroom, komt uit Engeland."
-
-"Zoo, zoo--is die geëerde heer uit 't Britsche rijk gekomen?" zei
-de schoolmeester, terwijl hij een' blik in 't rond sloeg, om de
-opmerkzaamheid te vestigen op de geographische kennis, die hij nu
-dacht ten toon te spreiden: "En is hij hierheen gereisd te water over
-de wijde zee, welke de Noordzee wordt geheeten, of heeft hij den weg
-te land gekozen door Frankrijk, Holland, Duitschland, Denemarken en
-Zweden? En tot welk doeleinde is hij hierheen getogen, indien 't mij
-vergund zij zulks te vragen?"
-
-"Vraag maar, schoolmeester," antwoordde ik aanmoedigend. "Uwe eerste
-vraag kan ik beantwoorden; hij is over de Noordzee gekomen. Wat de
-tweede betreft, moogt ge u tot hem zelven wenden."
-
-"Uit hem zul-je wel wijs worden, schoolmeester," merkte zijn
-medeminnaar op, die behagelijk zat te rooken uit een meerschuimen
-pijpje met zilveren beslag, een hoornen roer met koperdraad omslingerd
-en een lang mondstuk; "de vent brabbelt niets anders dan Engelsch."
-
-"Ja, indien hij de Duitsche taal meester ware," zeide de schoolmeester
-op een' toon van gewicht, "dan zoude ik wel met hem kunnen spreken;
-want daarin ben ik redelijk wel ervaren--ik heb Geddike's Leesboek
-en Hübner's Geographie in die taal bestudeerd."
-
-"Spreek hem maar in 't Duitsch aan, schoolmeester," zeide ik, "dan
-zal hij u wel antwoorden."
-
-"Damyou," viel Sir John uit, die ondanks zijne ergernis zich
-niet kon weerhouden te lachen over de verlegen houding van den
-schoolmeester. "Ge wilt weten, waarom ik hier ben?" ging hij voort
-in niet al te slecht Duitsch. "Onder andere reis ik om de zotheden
-der menschen te bestudeeren, en naar 't schijnt, zal ik er hier eene
-uitstekende gelegenheid voor vinden."
-
-"Dat is Engelsch, dat versta ik niet;" zeide de schoolmeester,
-"maar," ging hij voort in een afschuwelijk mengelmoes van Noorsch
-en Duitsch, terwijl hij 't eerste onderwerp het beste, dat hij in
-'t kastje zijner kundigheden kon vinden, te voorschijn haalde,
-"wat is uw oordeel aangaande het feit, dat geschreven staat van den
-Pontus Euxinus, die in 't jaar 715 dicht vroor tot op eene diepte van
-40 ellen, en toen het ijs smolt, zulk eene verbazingwekkende warmte
-uitdampte, dat er eene pestilentie ontstond, waardoor alle menschen
-te Konstantinopel stierven?"
-
-'t Schaterend gelach, dat losbarstte over dit "feit" uit Hübners
-Geographie, maakte een einde aan de Duitsche conversatie en een'
-tijd lang was de schoolmeester innerlijk verontwaardigd over onzen
-spot. Hij scheen echter niet heel onverzoenlijk van aard; toen wij
-al dichter om den haard schoven, naderde hij den kring. De meisjes,
-die vertellen zouden, waren gekomen; zij zagen er net en vriendelijk
-uit. Eéne van haar had zelfs eene bevallige houding en een fijn
-besneden gezichtje, dat echter in bleekheid de bergbloem evenaarde.
-
-Toen Brit mijne uitnoodiging om sprookjes te vertellen ondersteunde,
-verzekerden ze lachend, dat ze er geene kenden. Allen waren ze wat
-bloode en niemand wilde beginnen.
-
-"Neen, de schoolmeester, de schoolmeester," riepen ze, "die kan
-vertellen, die kent wel mooie histories."
-
-"Ja," zeide de schoolmeester, "ik zou wel iets kunnen verhalen uit de
-bijbelsche historie, of ook bijv. van keizer Octavianus. Bovendien
-ken ik eene zeer droeve liefdeshistorie van den manhaften ridder
-Tristand en de deugzame prinses Indiana, en zoo voort, etcetera."
-
-"Neen, mijn waarde schoolmeester," viel ik hem in de rede, "de
-histories, die ge daar noemt, ken ik al op mijn duimpje; wat ik wensch
-te hooren, zijn vertellingen over Huldren en heksen, sprookjes van
-Asschepoester en dergelijke, die nooit gedrukt zijn, maar alleen in
-den mond van 't volk leven."
-
-"Zulke nesterijen kan ik niet vertellen," zei de schoolmeester op
-geraakten toon, "dat past geen' leermeester der jeugd en allerminst een
-lid van 't dorpsbestuur, als ik, die de constitutie heb bezworen. Wat
-zou ik moeten zeggen, indien men mij vroeg of 't waar was, dat Halsten
-Röen sprookjes had zitten vertellen als eene oude baker?"
-
-"En wat heb-je dan wel gezegd, toen je die sprookjes van je-weet-wel
-opgedischt en het avondliedje hebt gezongen op Ulvsvolden, verleden
-jaar op kerstmis?" vroeg zijn medeminnaar met een spottend lachje.
-
-"Wat ik antwoordde, komt thans niet te pas," zeide de schoolmeester;
-"maar wat goed is voor u en andere eenvoudige lieden, is dit nog niet
-voor reizigers, die het karakter en de zeden der volkeren bestudeeren;
-ik acht het beter wijsheid te putten uit de scherpzinnige opmerkingen
-van zoodanige mannen, dan dwaze en onbeduidende boerenvertellingen te
-doen hooren; want reizigers zijn wereldwijzen en ik zal hun daarom
-ernstelijk verzoeken mij iets te willen mededeelen van de schatten
-hunner kennis."
-
-Ik zocht hem te beduiden, dat ik in de stad genoeg te doen had met
-onderwijzen, om ten minste op een toertje door het gebergte van de
-lasten dier taak ontslagen te zijn.
-
-"Als dan niemand wat wil vertellen," begon Andries, "dan zal ik
-de historie mededeelen van een' man, die in de buurt van het Hedal
-woonde. Hij heette Hogner; maar later noemde de menschen hem Hogner
-Duivelkloover. Hij was een jaar of wat zeeman geweest; maar toen hij
-een aardig duitje had verdiend, zoodat hij de hoeve van zijn' vader
-kon overnemen, besloot hij thuis te blijven en ging uit vrijen naar
-een meisje uit Vaage, dat als melkster op een' saeter diende.
-
-Eens toen hij den saeter opzocht, was de melkster verdwenen en de
-hoedster kwam schreiend met het vee naar huis.
-
-"Wat scheelt er aan, en waar is de melkster?" vroeg Hogner.
-
-"Daar zijn drie berggeesten gekomen en hebben haar weggevoerd," snikte
-'t meisje.
-
-Hogner vloog dadelijk heen om zijne liefste op te zoeken en zich op
-de berggeesten te wreken; hij nam iemand met zich mee, die Haarek
-Langbein heette. Zij zochten wijd en zijd, in bosch en veld, op
-hooge bergtoppen en in diepe dalen, maar noch de berggeesten, noch
-het meisje waren ergens te vinden. Eindelijk, toen zij bij de weiden
-van Stuttgang waren, daar ontmoetten zij een' berggeest.
-
-"Wacht even," zeide Hogner en bracht den geest met zijn zwaard eene
-wond toe; daarop trok hij een' kring in den grond om hem heen, maakte
-een kruis in de lucht boven zijn hoofd en bande daardoor den boozen
-geest op de plek, waar hij stond.
-
-"Waar is de melkster van Rönnaas gebleven?" vroeg hij den geest. Deze
-wilde niet antwoorden, maar Hogner dreigde hem zoo lang, tot hij
-bekende, dat zijn makker Platneus, die in 't veld bij Stuttgang huisde,
-het meisje had weggevoerd.
-
-"Morgen viert men bruiloft," zeide hij, "en ik moet naar Skulen en
-naar den Reuzenberg om zijne familie uit te noodigen."
-
-"Sta daar tot ik weerom kom," zei Hogner en hieuw nog eenige malen
-kruiselings in de lucht, en de menschen zeggen, dat de berggeest nog
-altijd op dezelfde plek bij Stuttgang staat, maar ik heb hem nooit
-gezien. Of Hogner zijne liefste terug kreeg of niet, zou ik niet
-kunnen zeggen, maar sinds noemde men hem altijd Hogner Duivelkloover."
-
-"Dat is eene onzedelijke vertelling uit den paapschen tijd, 't welk
-duidelijk blijkt uit het teeken des kruises, en zulke verhalen
-heeft de Duivel bedacht," zeide de schoolmeester op zalvenden
-toon. "Vermoedelijk hebben eenige struikroovers, die zich daar schuil
-hielden, de melkster weggevoerd, die klaarblijkelijk een lichtzinnig
-vrouwmensch was, zooals er vele op de saeters worden gevonden; later
-heeft men de berggeesten er bij gehaald. Ik zal thans eene waarachtige
-historie verhalen, waarvan mede de Huldren en berggeesten de schuld
-kregen, terwijl men de gansche gebeurtenis alleen moest wijten aan
-de slinksche streken van een' slimmen vogel."
-
-"In het hoofdkerspel Vaage," zoo begon hij, terwijl hij eenige
-malen kuchte en hoestte en langzaam den blik liet weiden over alle
-aanwezigen, "leefden voor langen tijd een paar echtelieden, Steingrim
-en Jöda, die in deze bergstreek hun bestaan vonden in veehoeden
-en het vangen van wild. De man, Steingrim, vond den dood bij een'
-sneeuwval in Jöndalsbraatom. In 't zelfde jaar werd hun volwassen
-zoon, Ivar, tot den krijgsdienst geroepen, en Jöda bleef de eenige
-verzorgster van vele kinderen. De tweede zoon, Björn, was, schoon
-nog jong, reeds eenigszins de steun zijner moeder. Hij was zeer
-groot voor zijne jaren, vlug en waagziek, en overtrof elkeen in 't
-loopen op de sneeuwschoenen, in 't vangen van wild en op de jacht. In
-'t bijzonder legde hij zich toe op de kennis van de plaatsen, waar de
-rendieren zich in de verschillende seizoenen en bij verschillend weder
-ophouden, waar zij een toevluchtsoord zoeken, of die zij ontvlieden,
-en hierdoor vermoedelijk kwam hij tot de ontdekking van de fijne en
-scherpe reuk der rendieren, die hem, naar men verhaalt, leidde tot
-de uitvinding der "blinde schutters." [6] Meestal was Björn door
-menschenschuwheid bevangen en zocht bij elke gelegenheid alleen op
-de jacht te gaan, en zijn geluk bij dit handwerk deed ieder verbaasd
-staan. Sommigen meenden, dat hij door tooverij vogels en dieren aan
-ééne plek kon boeien, zoodra hij ze in 't oog kreeg; anderen, dat hij
-in bondgenootschap stond met de berggeesten en in sommige gevallen
-hulp en onderricht van hen verkreeg in de voordeeligste wijze van
-jagen. In dezen waan werd het volk versterkt door de omstandigheid,
-dat men hem kuilen zag graven voor de rendieren en eene hut opslaan
-op plaatsen, waar te dier tijd niemand, ook zelfs een' enkelen
-nacht, durfde doorbrengen uit vrees voor de berggeesten, die er zich
-ophielden. Nu en dan verhaalde hij bovendien zelf, hoe de reuzen hem
-eene poets hadden gespeeld en hem in ongelegenheid hadden gebracht,
-maar dat hij dan ook altijd geholpen was door den reus van Skulen,
-den Skul-reus geheeten." -- -- --
-
-Het was duidelijk, dat de vertelling van den schoolmeester even lang
-en vervelend zou worden, als de lijkebiddersstijl, waarin hij haar
-voordroeg, bespottelijk was. Met genoegen merkte ik dan ook op, hoe
-onrustig hij werd, toen hij bespeurde, dat zijne uitverkorene was
-verdwenen. Door 't venster ziende, bemerkte hij, dat ze naar een'
-van de naastbijgelegen saeters ging. Zijne onrust nam nog toe, toen
-hij zijn' medeminnaar haar spoor zag volgen. Hij werd verstrooid,
-begon te stotteren en moest elk oogenblik naar zijne woorden zoeken.
-
-"Met verlof," zeide hij eindelijk, "ik kan mij alles niet goed meer
-herinneren en heb ook nog eenige zaken te verrichten. Wees gij zoo
-goed, Thor, en verhaal het overige; ge weet het wel," en ijlings
-verliet hij het vertrek.
-
-De meisjes schaterden het uit en beklaagden den armen schoolmeester
-om zijne jaloerschheid. Op mijn verzoek nam nu Thor het woord op en
-ging voort:
-
-"In 't kerspel ligt eene hoeve, Öst-Eng geheeten; daar woonde een man,
-die Baard heette. Hij was ook jager en kon niet velen, dat Björn altijd
-zoo gelukkig was op de jacht. Deze Baard Öst-Eng had eene dochter,
-die Rundborg heette. Naar haar vrijde Björn ter sluiks, maar zoodra
-haar vader dit merkte, zwoer hij, als hij hem ooit op zijne hoeve
-vond, dat hij hem dan precies zou behandelen als een wild rendier;
-op staanden voet zou hij hem doodschieten.
-
-"Mijne dochter zal zich nooit verslingeren aan een' landlooper,"
-voegde hij er bij. Hij bestemde 't meisje nu voor iemand uit
-Skaarvangen. Dit was Selvor Oppistuen; hij was half simpel en
-een monster van leelijkheid. Rundborg smeekte wel, dat haar vader
-haar niet tot dit huwelijk zou dwingen, maar het baatte niets. Toch
-bracht ze het zoover, dat zij niet vóór de bruiloft, die met St. Jan
-zou worden gevierd, den bruidegom behoefde op te zoeken. De bruigom
-ging zelf de gasten te bruiloft noodigen en zoo kwam hij ook in 't
-boschvlek bij de familie en de buren der bruid. Op Sönste-Eng was
-hij reeds de deur uit, toen de eigenaar hem naliep en vroeg:
-
-"Maar op welken dag moeten we komen? Dat hebt ge vergeten te zeggen."
-
-"Ik weet het nog niet; 't zou morgen kunnen zijn, maar 't kan ook best
-eerst vandaag over eene week wezen; maar we zullen op de fluit spelen,
-als we voorbijkomen, wees dan zoo goed ons te volgen," antwoordde hij.
-
-Dit hoorde een broer van Björn en liet het dezen dadelijk
-weten. Björn had spoedig zijn plan gemaakt; hij liet zijne moeder
-en zijn' broer voor de zaken zorgen en ging naar Skaarvangen. Eerst
-wilde hij 't gevolg van den bruidegom beletten het huis der bruid
-te bereiken. Daartoe ging hij 's nachts naar eene bergkloof bij
-Skaarvangen en wilde de brug vernielen, die er voor 't vee over de
-kloof was geslagen, maar de vader van Selvor en een paar vrienden
-beletten hem dit. Toen wou hij eene brug afbreken, die een eindweegs
-verder op eene lagere plaats lag, en dit gelukte hem. Den volgenden dag
-vertrok Selvor met zijne vrienden tegen den middag van Skaarvangen;
-maar onderweg vernamen zij, dat de brug, die zij over moesten,
-vernield was; nu moesten zij een' grooten omweg maken en bovendien
-de ondiepte bij Sandbo doorwaden. Toen zij in 't boschvlek kwamen,
-reden sommigen uit den stoet verder, om de bruid af te halen; de
-overigen bleven achter. Dezen dronken tot tijdverdrijf uit hunne
-veldflesschen en bliezen op de fluit, maar ondertusschen zat de broer
-van Björn een eind van den weg af in 't kreupelhout neergehurkt;
-en toen men opstond, volgde hij van verre.
-
-'t Duurde echter geruimen tijd, eer de gasten klaar waren en zich bij
-de overigen voegden, omdat de dag van de bruiloft niet nauwkeurig
-was bepaald. Eindelijk kwamen ook de bruid en hare familie met den
-bruidegom en zijn gevolg. De kerk stond destijds ten zuiden van Sandbo,
-en toen men hier kwam, was de avond reeds gevallen. Dienzelfden dag
-nog naar 't huis der bruid terug te keeren, bleek ondoenlijk; daarom
-namen Bottolf Holen en Alf Svare elk een deel van den bruidsstoet
-in huis. Zij gaven den gasten rijkelijk te eten en te drinken en
-deden hun daar geen' ondienst mee, want behalve een' droppel of wat
-uit de veldflesch, hadden zij den heelen dag niets genoten. Toen ze
-zich wat verkwikt hadden, noodigden Bottolf en Alf hen uit zich wat
-te vermaken. De jonggetrouwden zouden slapen op den zolder boven het
-proviandhuis van Svare. Laat in den avond kwam Björn's broer bij dezen
-en vertelde hem, dat de bruid den nacht op Svare-hoeve doorbracht.
-
-"'t Zou me verwonderen, als ze daar morgenavond nog was," zei
-Björn. Maar toen het nacht was geworden en de gasten allen ter rust
-waren gegaan, sloop er door de zolderdeur eene groote, forsche
-vrouwengestalte binnen, in een groen overkleed en met een groot
-blank mes in de hand. Zij scheurde de bruid uit de armen van den
-bruidegom. Deze greep nog naar haar, maar op 't zelfde oogenblik sneed
-de Hulder met het mes in den wand, dat de splinters er afvlogen. Toen
-dorst de bruigom de oogen niet meer opslaan, maar hij vloog 't vertrek
-binnen, waar zijne vrienden lagen, en kreet met groot misbaar, dat
-de Hulder van 't Jöndal op den zolder was geweest en zijne bruid had
-weggeroofd, om haar tot vrouw te geven aan haar' zoon. En hij mompelde,
-dat hij zich van kant wou maken.
-
-"Waren we maar beneden gebleven, dan had misschien de Hulder haar
-niet durven rooven!" jammerde hij.
-
-Allen deden hun best, om hem zoo goed mogelijk te troosten, maar toen
-hij dit zeide, schaterden zij 't uit. Selvor wou dadelijk naar huis,
-naar zijne moeder; maar toen men bij de Skjaervenbrug kwam, waren
-de palen doorgehakt, de brug was weggedreven en men kon onmogelijk
-aan den overkant komen. Aan den anderen oever stonden menschen uit
-Skaarvangen, die schreeuwden, dat ook zij de rivier niet over konden;
-maar hoe men schreeuwde en riep, men kon elkander niet eens verstaan:
-de rivier was buiten hare oevers getreden en stortte zich met donderend
-geraas naar beneden.
-
-Nu zond men een' bode naar den predikant. Deze ried aan, de kerkklokken
-uit den toren van Vaage te nemen, die naar 't Jöndal te brengen en daar
-drie etmalen lang te luiden. Dat deed men; over den Reuzenberg voerde
-men de klokken naar een groot veld in 't Jöndal, en sedert dien dag
-draagt die vlakte ook den naam van 't Klokkeveld. Drie etmalen lang
-luidde men, maar te vergeefs: de bruid was weg. Nu gaf een oud man
-den raad, drie donderdagavonden achtereen te luiden, maar dit hielp
-evenmin. Eindelijk verscheen Björn en vertelde, hoe hij had gedroomd,
-dat Rundborg door de berggeesten heel slecht werd behandeld. Maar de
-Skulreus had hem zijne hulp beloofd, als hij haar wilde verlossen,
-want de reus was gebeten op de Huldren van 't Jöndal. En niemand
-anders kon Rundborg bevrijden, want op hem had ze hare zinnen gezet;
-maar kreeg hij haar niet tot vrouw, dan wilde hij geen' stap doen om
-haar uit den berg te halen. Toen Baard en Selvor dit vernamen, waren
-ze woedend op Björn, en dreigden hem met al wat ze konden bedenken,
-zoo hij Rundborg niet verloste. Maar Björn hield het been stijf en
-draalde zoo lang, tot hij haar ten slotte kreeg.
-
-"Ja, zóó is 't gegaan," zeide Brit, toen Thor zijne vertelling had
-geëindigd, waarvan menige trek herinnerde aan den ruwen sagentijd.
-
-"Als de schoolmeester 't vertelt," ging zij voort, "dan brabbelt hij
-wat, dat geen mensch kan begrijpen van den predikant en den duivel,
-en dan zegt hij, dat Björn de bruid van den zolder wegvoerde; maar
-dat is niet waar: hij verloste haar juist, maar de Jöndals-Hulder,
-die had haar geroofd."
-
-Geen van ons viel 't in, deze bewering van Brit te bestrijden; maar
-de vele namen en plaatsen, welke in Thor's vertelling voorkwamen,
-gaven ons, in dezen omtrek onbekend, aanleiding tot een nader
-onderzoek naar de geographie van Vaage. Lang en breed werd er nu
-gesproken over 't dal, de rivieren, bergtoppen, meren, visschen,
-vogels, 't wild en de menschen. Onder dit gesprek, voor mij in
-'t bijzonder zoo leerrijk en onderhoudend, zette Brit ons een
-welsmakend en voor een' saeter zelfs kostelijk maal voor. Tegen
-'t einde daarvan kwam Marit, de aangebedene van den schoolmeester,
-binnen en fluisterde den anderen meisjes, al giggelend en lachend
-iets in 't oor. Brit nam van harte deel in de vroolijkheid, en toen
-Andries vroeg, waar Hans en de schoolmeester waren gebleven, vertelde
-zij, dat de eerste den schoolmeester bij den neus gehad en hem van
-den eenen saeter naar den ander had laten loopen. Eerst was hij zelf
-daar rondgegaan en had den meiden ingeblazen, wat ze moesten zeggen,
-wanneer de schoolmeester kwam; en overal, waar deze toen de klink
-oplichtte en naar Marit vroeg, antwoordden ze: "Wel zeker, Marit
-en Hans zijn beiden zoo pas de deur uit; ze zeiden, dat ze naar den
-naasten saeter wilden." Maar eindelijk had hij eenige lui ontmoet,
-die hem duchtig hadden onthaald op brandewijn; "en nu," besloot Brit
-op medelijdenden toon "nu praat hij als eene kip zonder kop."
-
-"Ja," voegde Marit er bij, "en hij is nu in zoo'n best humeur, dat
-zijn hoed op één haartje staat; maar op Hans is hij woedend. Hij zal
-stellig gauw hier zijn en dan zult ge eene grap zien gebeuren."
-
-'t Duurde niet lang, of we vernamen de stem van Hans, die een aardig
-liedje zong. Eenige oogenblikken bleef hij buiten staan en liet zijne
-diepe basstem hooren, klaarblijkelijk met 't doel, om door iemand,
-die ook den saeter naderde, te worden verstaan. Hij zong 't deuntje
-van den vos, die een hoen zoekt te verschalken, maar die, van den
-meester der hen een' steen en een aantal krachtige verwenschingen na
-zich krijgt. Wie aan 't rosse haar van den schoolmeester en aan zijne
-verliefdheid dacht, zag dadelijk in, op wien het gemunt was. Toen 't
-liedje uit was, trad hij kleurende binnen en ging in een' hoek van 't
-vertrek zijn pijpje zitten rooken. Spoedig kwam ook de schoolmeester,
-door een' vreemde gevolgd. Hij had den halsboord hoog opgetrokken en
-zocht zich zooveel vertoon van waardigheid te geven, als maar mogelijk
-was; maar zijne stijve houding en zijn glazige blik verrieden zijn'
-toestand reeds eer hij den mond opendeed.
-
-"Ik vraag u vergiffenis, hooggeëerde heeren," zei hij met eene dikke
-tong en eene bespottelijke buiging, "'t was niet hoffelijk van mij,
-dat ik zoo plotseling de deur uitstoof en de taak, om u te onderhouden,
-overliet aan dezen waardigen rendierjager, die toch altijd een leek
-blijft, en aan deze beminnelijke verzorgsters der kudde. Maar ik ben
-een leermeester der jeugd, en met godsvrucht en deugd laat ik niet
-spotten. En daar ik als 't ware een deel der geestelijkheid uitmaak,
-die gehouden is de tucht en het zevende gebod te handhaven, kan ik
-zoo iets niet dulden. Neen, dulden zal ik 't nooit! En ik moet er rond
-voor uitkomen, 't is eene afschuwelijke gewoonte, dat jonge knapen de
-meisjes naloopen, eer zij nog dons op de bovenlip voelen. En daar ik
-nu dezen lichtzinnigen Hans eene maagd zag vervolgen... foei!..." hier
-spuwde de schoolmeester in edelen toorn en ging voort: "want, zoo
-als ik zei, ik ben een gezworen vijand van allerlei bedrog, van
-lichtzinnige praatjes en handelingen, van dobbelen, dronkenschap en
-den goddeloozen dans."
-
-"Nu maakt ge 't wezenlijk al te erg, schoolmeester," viel Marit uit,
-"ik vind 't wat prettig, als de veel gaat; 'k word dan haast zoo
-vroolijk, als de vedel zelf."
-
-"Dat is waar, mijn kind," antwoordde de schoolmeester ontwijkend
-en met zijn' zoetsten glimlach, "ik sprak dan ook slechts van den
-lichtzinnigen dans. Ook ik ben van oordeel, dat het een genot is,
-lieftallige meisjes te zien dansen, namelijk, wanneer zij ten dans
-gaan met een eerbaar man, die eene gepaste deftigheid nooit uit het
-oog verliest."
-
-Maar meegesleept door de macht der beminnelijkheid, die hij prees,
-begon hij plotseling met de noodige trillers en eene heesche stem een
-loflied vol geestdrift aan te heffen op den wijn en de schoonheid,
-dat kwalijk in overeenstemming kon gebracht worden met de strenge
-beginselen, die hij zoo even had beleden.
-
-
- "Wat mag alle vreugde baten,
- Alle schatten van deze aard?
- Zonder wijn en mooie meisjes
- Zijn ze mij geen oortje waard.
- Elk is graag,
- Waar meisjes zijn,
- Ieder prijst
- Den eedlen wijn!"
-
-
-"Dat was een aardig wijsje, schoolmeester," zeide Hans, terwijl hij met
-den pijp in den mond uit zijn' hoek te voorschijn kwam, "maar nu zal
-ik eens een deuntje zingen, dat ge misschien nog nooit hebt gehoord.
-
-
- "Och, arme sul, och, groote kwast,
- Je haalde 't fleschjen uit de kast,
- Maar wat je hieldt voor brandewijn,
- Dat was juist bitt're terpentijn,
- Dat was juist bitt're terpentijn!"
-
-
-Men kon duidelijk zien, hoe dit rijmpje, dat, naar ik later hoorde,
-zinspeelde op een voorval uit 't leven van den schoolmeester, zijn'
-toorn deed ontvlammen. Daar kwam nog bij, dat hij zijn' medeminnaar
-elders had gewaand; hij wischte zich den mond met een pand van zijne
-lange jas en borst uit:
-
-"De jeugd heeft alle schaamte uitgeschud in onze dagen; dat komt
-daar vandaan, dat zij niet genoeg kennis maakt met den stok. Zoo'n
-onbeschofte melkmuil! Dat zit pijpjes te rooken, dat gaat heimelijk
-uit vrijen, dat ontziet zich niet, eerwaardige mannen te beleedigen,
-die al hun leven wijsheid hebben gegaard! Sta op, zeg ik je, wanneer
-ik spreek," voer hij voort, "zooals de Spartaansche jongelingen deden
-in 't bijzijn van ervaren mannen en grijsaards. Weet, dat ik twintig
-jaar lang heb gestudeerd bij den ouden predikant Grönbeck. Sta op,
-zeg ik je!"
-
-Maar Hans bleef rustig zitten, glimlachte even en liet twee rijen
-blinkend witte tanden zien. 's Schoolmeesters roes was klaarblijkelijk
-verergerd, en wie weet, wat het einde der historie zou geweest zijn,
-zoo Marit niet tusschen beiden ware gekomen. Zij reikte hem eene
-schaal met melk en zeide:
-
-"Och, laat den jongen loopen, schoolmeester. Wees niet boos, en denk,
-dat er vreemd volk bij is."
-
-Toen hij had gedronken, wendde hij zich weder tot ons. 't Scheen,
-dat hij zich wilde verontschuldigen over den toestand, waarin
-hij verkeerde en de ongunstige meening, die wij door de herhaalde
-toespelingen van Hans van hem moesten opvatten, wenschte uit te
-wisschen. Hij zeide daarom:
-
-"Die verderfelijke alkohol! Wel is zij de moeder der dwaasheid! Ik
-leef anders altijd zeer matig, als ik me zelven dit getuigenis
-mag geven, en over 't algemeen ben ik geenszins verslaafd aan een
-onmatig gebruik van dat afschuwelijke vocht. Maar ik moet me bij
-u verontschuldigen, hooggeëerde heeren en waardige dorpsgenooten,
-over mijn lang wegblijven. De weg naar de deur valt iemand zoolang,
-wanneer hij onder vrienden is. Eenige goede kennissen en buren hebben
-me namelijk van hun' brandewijn laten proeven. En hier in 't gebergte
-doet een borrel 't lichaam goed. Ja, ik zal 't ronduit bekennen, als
-mij een borrel wordt geboden, veroorloof ik mij de weelde, dien aan
-te nemen, maar--nooit te veel."--En onwillekeurig viel hij weer uit:
-
-
- "Laat ons klinken, laat ons klinken,
- Brandewijn smaakt altijd goed;
- Wie slechts water heeft te drinken,
- Is voorwaar een arme bloed!"
-
-
-"Neen," ging hij voort, "nooit te veel, de hemel beware me daarvoor! Ik
-weet nog heel goed, wat ik heb gezegd en gedaan en wat ik nu nog te
-zeggen en te doen heb ook; maar 't is toch verderfelijk vocht. Maar wat
-ik zeggen wou, ik was bezig met de belangwekkende historie van Björn
-Praeststulen, toen ik, met verlof, heenging in 't vast vertrouwen,
-dat zij nauwkeurig zou worden vervolgd. Mijn waardige vriend, Thor
-Ulvsgaarden, ge hebt toch wel verhaald, hoe de geestelijkheid daarin
-betrokken werd en hoe ten slotte de burgerlijke rechter 't geding
-moest beslissen?"
-
-"Zie-je, ik heb 't wel gezegd," zei Brit. "Gij haalt er altijd zooveel
-dingen bij, dat niemand er iets van begrijpt. Thor heeft er geen
-woord van gezeid."
-
-"Gebrek aan kennis, kind; gebrek aan kennis," hernam de schoolmeester
-op een' toon van gewicht; "wat Thor heeft weggelaten, is juist 't
-merkwaardigste van de gansche historie, want dat betreft de twisten
-en 't proces. Ja, ziet ge, dat ging op deze wijze toe: toen die lui,
-namelijk Selvor Oppistuen en Baard Östeng met beloften en bedreigingen
-Björn Praeststulen zochten over te halen om het meisje te bevrijden,
-of hun te openbaren hoe dit zou kunnen geschieden, toen begon bij Björn
-twijfel te rijzen aangaande 't geen hem te doen stond; want weldra
-zou de hooioogst beginnen en dan had hij natuurlijk heel wat anders
-te doen, dan Rundborg verscholen te houden in jagershutten en andere
-schuilhoeken van 't gebergte. Hij zeide, dat ze zich vruchteloos tot
-de berggeesten zouden wenden, en dat hij zelf dit niet waagde, eer hij
-den bijstand van den Skulreus had ingeroepen. Intusschen deed hij hun
-den voorslag met hun drieën naar den predikant te gaan en dezen tot
-scheidsman te kiezen. Zoo gezegd, zoo gedaan. Björn verklaarde zeer
-breedvoerig, hoe een geest tot hem gesproken had in den droom en hem
-had bevolen, Rundborg te huwen. De predikant wilde de zaak opschorten,
-tot de maagd zelf getuigenis zou kunnen afleggen, en toen Björn een
-etmaal later met haar verscheen, verklaarde zij, hoeveel zij had
-te lijden gehad bij de Hulder; hoe deze op een huwelijk met haar'
-zoon had aangedrongen, waardoor zij haar voor goed in hare macht zou
-krijgen, en hoe Björn en de Skulreus haar uit den berg verlost en
-haar bewaard hadden voor de schande van eene heks te worden. Terwijl
-hij nauwkeurig de beweringen en bewijzen van beide partijen wikte en
-woog, werd de predikant eindelijk 't spoor geheel bijster; hij was
-in een labyrinth geraakt, waaruit hij vruchteloos den weg trachtte te
-vinden. De openbaring, aan Björn geschied, was wellicht eene bestiering
-des Allerhoogsten, die de predikant niet durfde wraken. Maar Selvor en
-Rundborg waren in den echt vereenigd door den priester en op 't woord
-van God, en 't gewicht dier beiden kon evenmin worden geloochend. Björn
-bezat de liefde van Rundborg als het ware van kindsbeen af. Selvor kon
-niet roemen op hare min, maar wel op de toestemming der ouders, welke,
-doordien zij ouder en gevolgelijk verstandiger waren, beter wisten wat
-hunne dochter tot geluk en zegen kon strekken dan zij zelve. Maar de
-onbeperkte uitoefening van de rechten der ouders tegenover de kinderen
-maakt de eersten vaak tot beulen, zeide de predikant--bij zich zelven,
-wel te verstaan. Na veel peinzen kwam hij tot het volgende besluit:
-Ik spreek geen oordeel uit in deze ingewikkelde zaak; zij behoort voor
-den burgerlijken rechter te worden gebracht. Middelerwijl mag Björn,
-die haar heeft bevrijd, haar ook behouden. Maar door de rechtbank werd
-'t volgende vonnis gewezen:
-
-"Björn Praeststulen mag zonder eenig voorbehoud huwen met Rundborg
-Baardsdochter Östeng; Selvor Oppistuen en Baard Östeng moeten het
-land ruimen, omdat zij dit huwelijk hebben willen beletten."
-
-"Van dit laatste kwam echter niets; want Björn verwierf genade voor
-zijn' schoonvader en sedert werden zij beste vrienden."
-
-Zoo werd de sage van Björn Praeststulen door den schoolmeester
-aangevuld. Maar woorden zijn dood en machteloos. Daar was iets
-onbeschrijfelijk komieks in zijn heele manier van vertellen, in zijn'
-toon, zijne gebaren, in 't rijzen en dalen zijner stem, en niet
-het minst wanneer nu en dan de eigenaardige toestand, waarin hij
-verkeerde, zich nog duidelijk deed bespeuren. Sir John kreeg telkens
-zulk eene hevige lachbui, dat hij van de bank dreigde te vallen. En
-van tijd tot tijd verhief zich van alle kanten een homerisch geschater,
-waaraan zelfs de ernstige Thor zich niet kon onttrekken.
-
-De schoolmeester echter begreep de oorzaak dezer pret volstrekt
-niet. Hij lachte mee en hield ons gelach voor teekenen van bijval. Toen
-Brit hem dan ook op nieuw eene nap melk had gebracht, ving hij met
-frisschen moed weer aan:
-
-"Nu wil ik u," zeide hij, "eene zeer geloofwaardige historie verhalen
-uit den nieuweren tijd, die ook daarom merkwaardig is, wijl zij
-eene profetie bevat van toekomende tijden en gebeurtenissen. Op
-de hoeve Flytty in 't hoofdkerspel Lesje leefde een man met name
-Jens Ivarszoon, wiens voorvaderen sedert onheugelijken tijd deze
-hoeve hadden bewoond. Jens was een nadenkend man, voor iedereen even
-gedienstig, altijd bescheiden, en niemand wist ook maar het geringste
-op zijn' handel of wandel aan te merken. Op zekeren dag sloeg hij den
-weg in naar zijn' saeter in 't Lordal; hij wilde zijne paarden halen
-om ze op den akker te gebruiken en hout te vervoeren. Maar waar hij
-kwam--op den saeter niet, en hoe lang men ook zocht, hij was nergens
-te vinden. Acht jaar na zijn verdwijnen huwde zijne vrouw op nieuw,
-en terwijl de bruidstoet zich in de kerk bevond, vertoonde Jens
-zich eensklaps op de hoeve, zonder dat iemand had gezien, vanwaar
-hij kwam. Hij bleef er slechts een oogenblik en vertrok weer zonder
-iemand een woord te hebben gezegd. Van degenen die hem hadden gezien,
-zeide nu de een dat het deze, de ander dat 't gene was geweest; maar
-allen waren het hierin eens, dat hij precies op Jens geleek. Eer
-nog de bruidstoet was teruggekeerd, onttrok Jens zich echter aan
-aller nieuwsgierige blikken en vragen, maar toen zijn oudste zoon
-met eenige vrienden de paarden naar de weide bracht, liep hij op hem
-toe. De knaap herkende zijn' vader niet, en ging voort de beesten
-vast te zetten. Nu sprak Jens:
-
-"Zoo moet ge niet doen, mijn jongen! Ge moet altijd den strik om den
-linker voorpoot slaan, anders is 't paard genoodzaakt tegen zijn'
-aard in te loopen."
-
-Dadelijk begreep nu de knaap, wie daar voor hem stond; hij verzocht
-zijn' vader hem naar huis te volgen. Jens deed dit, en nauwelijks was
-hij 't bruiloftsvertrek binnen getreden, of alle gasten zaten stom van
-schrik; want allen hadden hem herkend, en zijne vrouw borst in tranen
-uit, smeekte hem om vergiffenis en wierp zich in zijne armen. Jens
-troostte haar zoo goed hij vermocht en zeide, dat hij niet gekomen was
-om haar verwijten te doen over haar' nieuwen echt; op arglistige wijze
-voegde hij er bij, dat hij niet meer deugde voor 't huwelijk en ook
-niet op de hoeve kon blijven; zijn doel was alleen de noodzakelijkste
-schikkingen te treffen voor zijne onmondige kinderen. Nadat hij dit
-had gezegd, verzocht hij het nieuwe echtpaar hunne plaatsen weer in
-te nemen. En nu deelde hij, in tegenwoordigheid van al de verbaasde
-bruiloftsgasten, mede, wat zijn laatste wil was omtrent het verdeelen
-van have en erf onder zijne kinderen, voor zoover dezen daar recht
-op hadden, en dit alles werd met hand en mond bezegeld. Daarop wilde
-Jens vertrekken, maar men hield niet op, hem te bestormen met allerlei
-vragen, waarop hij meerendeels een ontwijkend antwoord gaf. Onder
-andere zeide zijne vrouw: "God zij dank, dat gij hier gekomen zijt,
-om uw' laatsten wil mede te deelen en te zien, dat uwe afkomst op de
-hoeve kan blijven."
-
-"Ja," antwoordde Jens, "mijne afstammelingen zullen hier blijven
-wonen, zoolang dit land bestaat. Maar er zal een slag geleverd worden
-op Lillehammer, de hevigste kamp, die ooit op Noorschen grond werd
-gestreden: 't bloed der helden zal stroomen over de vlakte, en de
-duivel van 't Gudbrandsdal zal beslissen, of Noorwegen langer een
-koninkrijk zal heeten. In Frankrijk is den boeren de strijdkolf
-ontvallen, maar daar zal hij 't eerst op nieuw worden gezwaaid,
-en met zijne verpletterende slagen zal hij overal den toestand der
-volkeren omkeeren."
-
-"En wanneer zal die slag worden geleverd?" klonk de vraag.
-
-"Wanneer breede wegen door de dalkloven den vijand het binnendringen
-licht maken," antwoordde Jens, "en wanneer 't geweld de wetten des
-lands zal schrijven, dan zal de vonk van den oorlog tot eene vlam
-worden, en Noorwegen en Zweden zullen onder één' schepter komen. Maar
-eer dit geschiedt, zal de vuurgloed de schoone vlakte van Sell
-verteren en de wateren der Skotte zullen haar bedekken. Dan zullen
-de bergen van Noorwegen sidderen en een ekster zal zijn nest bouwen
-op den haardsteen van Flytty."
-
-Na deze en dergelijke opmerkelijke voorspellingen verliet Jens
-Ivardszoon de hoeve, en niemand heeft hem ooit meer aanschouwd."
-
-Onder de laatste vertelling scheen de schoolmeester meer en meer
-tot zich zelven te komen. Tegen 't slot sprak hij zelfs beter
-dan gewoonlijk, en zijne tong bleek volkomen hare vaardigheid
-herkregen te hebben; maar toen hij nu wilde opstaan, begon hij tot
-onze verwondering te waggelen. Hij nam afscheid, drukte ons onder
-vervaarlijke buigingen allen de hand en ging zijns weegs, "daar hij
-zich niet al te wel gevoelde."
-
-Nadat hij zich had verwijderd, en zijne levenswijze, zijne omgeving en
-zijne zonderlinge manieren ruimschoots waren bepraat, noodigde Andries
-het vreemde, vriendelijke meisje uit, wat te vertellen. "Ik weet, dat
-je heel wat vertellingen kent, Borghild," zeide hij, "en als je wilt,
-kun-je goed vertellen ook; kom, vertel eens eene historie. Hoe ging
-'t ook weer met de dochter van Steven Aaseng?"
-
-"Dat is gauw genoeg verteld," zei ze vriendelijk; en een blos van
-verlegenheid kleurde het fijne, bleeke gezichtje, terwijl ze zich
-tot ons wendde en dus begon:
-
-"Die Steven kwam van Rolfstad en trouwde de dochter van Aaseng in
-'t Hedal. Ze kregen een dochtertje. Maar terwijl ze op zekeren
-zomer op den saeter lagen, werd 't kind geroofd en in den berg
-gesleept. 't Meisje zal niet ouder geweest zijn dan een jaar of
-acht, en de ouders waren bitter bedroefd, want o, 't was zoo'n
-lief, vriendelijk kind! Ge moet weten, de Rolfstads zijn nog zoo wat
-familie van mij, en grootvader kwam vaak op de hoeve; hij had altijd
-den mond vol van haar. Toen ze weg was, zocht men dagen achtereen;
-men luidde de klokken voor haar, maar ze was weg en bleef weg, en
-kwam niet weerom. Verscheiden jaren later waren eens twee mannen aan
-'t visschen in 't Heimdalgebergte, twee mijlen van Valders. Ze hadden
-eene hut opgezocht en een vuur aangelegd. Terwijl ze 's avonds laat
-nog bij elkaar zaten, kwam er eene vrouw de hut binnen, groot van
-stal en vriendelijk van uitzicht. Zij vertelde, dat zij de dochter
-was van Steven Aaseng en dat zij vóór vele jaren door de berggeesten
-in den berg was gesleept en sedert daar altijd had gehuisd.
-
-"Maar morgen moet ik trouwen met den reus van Raanaaskamp," sprak zij,
-"en nu zou ik zoo graag willen, dat gij een bosje hooi over mijn hoofd
-gooidet om mij te verlossen, want word ik morgen niet verlost, dan
-moet ik voor altijd in den berg blijven. Wanneer gij op de heuvels
-bij de rivier gaat staan, dan kunt gij ons zien, want ik kom van
-Trosstemkamp en ga naar Raanaaskamp. Den bruidegom kunt ge dadelijk
-herkennen; hij rijdt vooraan op een zwart paard en heeft eene neus
-zóó lang, dat ze tot op den zadelknop hangt."
-
-De visschers beloofden, dat ze den bruidstoet zouden opwachten en een
-bos hooi over haar hoofd werpen, en de bruid vertrok. Den volgenden dag
-waren de mannen op hun post. Tegen den middag naderde de stoet. Nooit
-hadden ze zulke voorname lui gezien, zoo mooi gekleed, en zooveel
-vrouwen en jonkvrouwen, in zijde gedost en met zilveren sieraden
-getooid. Ze zaten allen op prachtige rossen en voorop reed de bruid,
-en de bruidegom had een neus, die tot op den zadelknop reikte. De
-visschers stonden als betooverd, want zooveel staatsie en heerlijkheid
-hadden ze nog nooit gezien. Toen de stoet vlak bij hen was, keek
-de bruid ter zijde. Nu kwamen ze tot zich zelven, maar--ongelukkig
-hadden ze vergeten hooi mee te nemen en konden dus niet doen, wat
-ze hadden beloofd. Zoo moest de bruid wel met de berggeesten meegaan
-naar Raanaaskamp in 't bosch van Lesje, naar den kant van 't Foldal;
-en misschien is ze daar nog, als ze niet van verdriet is gestorven.
-
-"Ja," zeide 't saetermeisje, dat 't laatst was binnengekomen,
-"zoo'n historie heb ik ook hooren vertellen van een meisje, dat
-Kari heette. Ze lag op den saeter van Graven bij Oier en werd ook
-binnen den berg gesleept, maar wist er gelukkig weer uit te komen. 't
-Gebeurde op een' avond dat ze 't vee naar huis bracht. Ze was reeds
-vlak bij de hut, toen ze een' kleinen jongen tegenkwam, die aanstonds
-de beesten naar 't bosch begon terug te jagen, want ze hebben daar een
-bosch op den berg. Kari verzocht hem vriendelijk op te houden, maar
-'t baatte niet. Nu werd ze boos, begon hem uit te schelden, vloog
-op hem toe en wierp hem hals over kop op een hoop waschgoed. Maar
-tegelijkertijd struikelde ze, viel en zonk met hem in de diepte. Bij
-een groot kasteel kwamen ze terecht; de knaap, dien ze nu begreep dat
-onder de berggeesten thuis hoorde, nam haar bij de hand en voerde
-haar door verscheiden vertrekken, zóó prachtig, dat Kari nimmer
-iets dergelijks had gezien. En muziek hoorde men er, zóó fraai,
-als men hier boven nooit verneemt. Men noodigde haar uit te dansen,
-bracht haar wijn en dranken en gebak, dat er uitzag als houtspaanders
-bij ons, maar Kari weigerde alles en men kreeg niets uit haar dan:
-
-"Neen, dank-je wel."
-
-Zoodra Kari verdwenen was en men haar op den saeter miste, zond men
-bericht daarvan naar de hoeve. Toen hare ouders dit hoorden, kunt ge
-begrijpen, dat ze bitter bedroefd waren. Eerst meenden ze, dat zij
-in 't gebergte verdwaald was geraakt en lieten haar overal zoeken,
-maar te vergeefs. Nu begonnen ze te begrijpen, wat er van haar was
-geworden en luidden de klokken uit den toren van Oier.
-
-Terwijl ze druk aan 't luiden waren, sprong er in 't bergslot een
-oud man met een' langen, langen baard van zijn rustbed op en riep
-met eene donderende stem, die door den ganschen berg weerklonk:
-
-"Smijt haar naar buiten! de belhamels van Oier luiden de klokken,
-dat me de kop er van berst!"
-
-Onmiddellijk werd Kari van een' hoogen zolder uit het kasteel geworpen
-en kwam op een moerasland terecht.
-
-Weg was nu 't kasteel met al zijne pracht. Dicht bij den saeter
-vond men haar terug; ze had een' met gras bedekten heuvel bestegen,
-toen de menschen, die haar zochten, bij haar kwamen. Zij kreeg nu een
-paard om daarop naar Graven te rijden; maar terwijl men op weg was,
-sprong ze eensklaps op den grond en begon allerlei vreemde dansen
-uit te voeren en wondermooie liedjes te zingen. Zoo mooi zong ze,
-dat allen de tranen er van in de oogen schoten. Zij had ze in 't
-Hulderslot van de berggeesten geleerd, vertelde ze.--
-
-"Nu moet-jij ook iets vertellen, Brit," zeide Andries, die 't er
-op scheen gezet te hebben, dat elk eene bijdrage zou leveren tot
-'t algemeene onderhoud. "Je weet nog wel wat van Marit Klemmedorn,
-de zuster van je grootmoeder; wat gebeurde daar ook mee, toen ze als
-veehoedster diende op den saeter van Val, hier in 't gebergte?"
-
-"Ja, dat heugt me nog best," antwoordde Brit; "toen ik nog klein
-was, heeft ze 't vaak verteld en nooit kon ze 't met droge oogen
-doen. Eens dan moest ze, vroeg in 't voorjaar, met de kudde naar den
-saeter. Nauwelijks was ze daar aangekomen, of er kwam een kerel binnen,
-die eene heg moest maken om een' saeter in de nabuurschap; 't was hem
-echter te laat geworden en zoo bleef hij daar dien nacht. Marit was
-wat blij, want ze was een beetje bang en er was niemand dan zij in
-de hut. Eene week of wat later hadden ze al zoo goed kennis gemaakt,
-dat ze verloofd waren. Nu gebeurde 't op zekeren morgen, dat ze 't
-vee naar de weide moest brengen. Ze gaf eerst de melkkoe te drinken
-en maakte toen het jonge vee los. Daarop boog ze zich over 't schot,
-dat 't jonge vee van de melkkoe scheidde, heen, om ook deze los te
-maken. De koe stond met den kop in den voederbak, maar op eens scheen
-ze razend 't worden; ze sprong en schopte van belang. 't Schuim stond
-haar om den bek en vruchteloos zocht Marit haar los te maken. En aan
-de andere zijde van 't schot stond een groote, vreemde kerel, die
-den wijsvinger dreigend naar haar uitstak. Marit schrok natuurlijk
-hevig, toen ze dien reusachtigen vent zag, zette 't op een loopen en
-riep Gudbrand, die op 't erf bezig was eene schutting te maken, te
-hulp. Deze kwam ook oogenblikkelijk, maar hij zag niemand; alleen de
-koe was nog razend en 't schuim stond haar om den bek. Na veel moeite
-wist hij haar los te krijgen, maar Marit was bewusteloos neergezegen,
-en dit kwam, omdat ze Gudbrand alles dadelijk verteld en niet tot den
-volgenden dag had gezwegen. Gudbrand moest haar nu naar huis brengen,
-maar bij elke beek, die ze over moesten, kreeg ze een' nieuwen aanval
-van razernij. Langzamerhand werd ze wel beter, maar nooit kan ze
-'t vertellen, zonder dat haar nog de tranen in de oogen kwamen.
-
-Nu werden er twee oudere veehoedsters naar den saeter gezonden,
-Myr-Rönnaug en Gekke-Kari. Die zeiden, dat ze niet bang waren voor de
-berggeesten, ze mochten gerust komen. Intusschen had ook de hoedster
-van Loms-saeter de berghut betrokken. Deze drie vriendinnen weidden
-nu dagelijks met elkander 't vee en waren zoo dartel en dwaas, dat er
-geen voorbeeld van was; in dolle vaart joegen ze elkander na over de
-heuvels, haalden nesten uit en sloegen de jonge vogels dood. En wanneer
-ze op den Valberg waren, riepen ze, dat Tron, die in den berg woonde,
-maar op een' Vrijdagavond moest komen, dan zouden ze hem op hare
-armen in slaap wiegen; en als ze in 't Kvaernstudal waren, riepen ze
-'t zelfde tegen Tjöstul, die daar in den berg huisde, en wanneer ze in
-de nabijheid van de bergspits bij Slethö kwamen, riepen ze 't alweer
-tegen Kristoffel Pungen, die daar zijn verblijf had gekozen. En als
-'s avonds 't werk gedaan was, gingen ze bij elkander zitten op de lage
-schutting om 't erf en riepen: "Tron Valberg, Kristoffel Eldförpungen,
-Tjöstul Aaheuvel, komt nu maar, we gaan naar bed!" Want geen van
-drieën geloofde wat de menschen vertelden, dat er geesten in de bergen
-woonden, die zoo heetten. Maar ze zouden wel anders gewaar worden! Op
-een' donderdagavond, laat in den herfst, toen alle andere saeters reeds
-verlaten waren, zaten de drie vriendinnen bij elkander om den haard en
-keuvelden misschien wel over hare vrijers. Op eens vloog de deur open
-en daar kwamen drie kleine kereltjes binnen. Zij zeiden geen woord,
-de meisjes evenmin, maar met verbazing zagen ze, dat de drie dwergen
-op de banken naast haar gingen zitten. Ze hadden lange, blauwe mantels
-om en groote roode oogen en lange neuzen. Na een uurtje gingen ze weer
-heen, maar den volgenden avond kwamen ze terug en werden al stouter
-en stouter; Myr-Rönnaug en de hoedster van Loms-saeter begonnen bang
-voor hen te worden en deden menig schietgebedje, maar Gekke-Kari
-bleef nog onvervaard. Op een' vrijdagavond verschenen ze op nieuw
-en hielden nu zoo verschrikkelijk huis, dat 't niet te zeggen valt;
-want 't waren sterke kerels, al waren ze klein. Maar onverwacht kwam
-een jager, Per Gynt, de beangste deernen te hulp. Hij schoot Aaheuvel
-dood en brak Tron Valberg de ribben; maar Eldförpungen ontkwam door
-den schoorsteen."
-
-Terwijl we na Brit's vertellingen nog eenigen tijd praatten over de
-gewoonte, die in deze streek heerscht, om de hoedsters met 't jonge
-vee tot laat in 't najaar eenzaam op de saeters achter te laten,
-opdat de beesten het ingezamelde mos en het bergvoeder kunnen opmaken,
-kwamen een paar van de meisjes, die ons reeds verlaten hadden, lachend
-terug en vertelden, dat de schoolmeester tusschen eenige rotsblokken
-in was geraakt en op noch neer kon.
-
-"Dan zal ik hem wel moeten helpen," sprak Hans; "maar ik zou wel
-lust hebben met de paarden mee te gaan naar de Ulsöhut, om te zien,
-of ge morgen ook rendieren onder schot krijgt."
-
-"Och, kom, als je dat meent, begrijp ik er niemendal van," zei Brit
-lachend. "Marit verlaten, als de schoolmeester hier is?"
-
-"De schoolmeester zal morgen wel aan geen vrijen denken en overmorgen
-evenmin. Hij zou zich liever voor den kop schieten, na zoo'n avondje
-als hij achter den rug heeft. Laat ons maar eens gaan zien, hoe
-'t met hem staat."
-
-"Ja, drommels, dat's goed bedacht; ga-jij met de paarden mee," zei
-Andries, "dan kan ik bij Thor blijven; we zullen eens zien, of ik
-dan geen rendier schiet."
-
-"Afgesproken," zei Hans, die nu, door Marit gevolgd, den saeter
-verliet, om den schoolmeester op de been te helpen.
-
-Wij schoven de banken naar den haard, maakten hoofdkussens van onze
-weitasschen, ransels en kappen, en waren weldra in diepen slaap.
-
-
-
-
-
-
-
-OP DE VOGELJACHT IN HOLLEIA.
-
-
-Op een' der eerste dagen van Mei, lang voor de jachtwet werd ingevoerd,
-togen wij van Tyristrand 't gebergte in, om den volgenden morgen
-boschhoenders te schieten op den Skjaersjöheuvel, waar deze jacht
-'t voordeeligst beloofde te zijn. We waren met ons vieren, mijn
-vriend, de kapitein, ik, een oude jager, met name Per Sandaker uit
-het Sognedal, en een vlugge knaap, die twee koppels honden met zich
-voerde; na de vogeljacht wilden we op de hazenjacht gaan. Beneden in
-'t vlek was 't reeds lente; maar toen we de berghellingen beklommen,
-vonden we overal dikke sneeuw in de spleten en kloven. Toch hadden
-we een' milden avond en de vogels zongen hun voorjaarslied in het
-bosch. In de nabijheid van Ask-saeter, waar wij den nacht meenden
-door te brengen, beklommen wij den heuvel, bij alle jagers, die
-in deze bosschen rondzwerven, welbekend, om te hooren, waar de
-vogels dien nacht hunne slaapsteê hadden opgeslagen. Toen wij den
-top bereikt en een ruim verschiet gewonnen hadden, neeg de zon ter
-kim, maar schoot nog hare gulden stralen in vollen luister langs den
-helderen westelijken hemel. Geen vroolijk en vriendelijk landschap
-echter bescheen ze: donkere, eindelooze bosschen en bergvlakten,
-slechts afgebroken door bevrozen meertjes en groote moerasvelden,
-breidden zich naar alle kanten tot den horizon uit.
-
-Nog slechts eene korte poos was de zon ondergegaan of we hoorden een
-sterk gesuis door de lucht en de zware vleugelslagen van een' vogel,
-die zijne rustplaats opzocht.
-
-"Dat was geen oude vogel," zei de kapitein, toen het dier zich,
-zonder eenig geluid te geven, op een' tak nederzette.
-
-Weldra kwamen nog twee vogels suizend aangevlogen; ook deze zwegen
-stil. Maar nu hoorden we nog zwaarder vleugelslag, en nauwelijks had de
-vogel zijn' tak opgezocht, of we hoorden hem met den snavel klepperen.
-
-"Die kerel is niet van gisteren. Die speelt de tweede viool," zei Per
-Sandaker, "zoo 't de oude zelf niet is; en dat zou ik haast meenen."
-
-Daar kwamen nog drie vogels, en voor elk, die den boom opzocht,
-klepperde de oude met den snavel. Twee van de drie gaven geen geluid,
-maar de derde antwoordde op dezelfde wijs.
-
-"Dat was een vreempje," merkte Per op; "hij kende den oude niet, anders
-had hij den snavel wel toegehouden. Morgen ochtend zal 't hem rouwen,
-want, geloof me, de oude weet hem wel te vinden, en hij is niet malsch,
-als hij recht op zijn dreef is. Ik heb eens gezien, hoe hij een'
-stumper toetakelde, die 't gewaagd had hem tegen te klepperen."
-
-Terwijl hij dit zeide, schoot er over het open, verweerd gelaat van den
-jager een zeer eigenaardige glimlach, die scheen te zinspelen op eene
-of andere geheimzinnige historie. Want volgens de korte mededeeling,
-die de kapitein mij omtrent hem had gedaan, toen Per Sandaker op onzen
-tocht een ommezien achtergebleven was, moest hij zeer sterk zijn in
-vertellingen van heksevogels en aardgeesten, en mocht hij graag tot
-in de minste bijzonderheden vertellen van de achttien beren, die hij
-van zijn leven had geveld. Daarentegen zweeg hij liefst van 't even
-groote aantal, dat hij, naar booze tongen zeiden, had laten ontkomen.
-
-"Maar, wat is dat voor een' oude, daar ge van spreekt?" vroeg ik.
-
-"Dat zal ik u zeggen," viel de kapitein haastig in, terwijl wij
-den weg naar den saeter insloegen. Klaarblijkelijk vreesde hij,
-dat mijne overijlde en ontijdige vraag, na zoo korte kennismaking,
-Per wantrouwend zou maken en hem een slot op den mond leggen. "Dat
-zal ik u zeggen," herhaalde hij. "Daar is een oude boschhaan in deze
-buurt, die bij alle jagers uit den omtrek als een toovervogel bekend
-staat. Ze noemen hem den "blater"; want in plaats van zich rustig
-op een' tak neer te zetten, vliegt hij dikwijls rond tusschen
-de boomtoppen, blatende als eene geit. Eerst wanneer hij deze
-manoeuvre heeft uitgevoerd, zet hij zich neder om te klepperen en
-te slijpen. Maar daardoor ook mist elk het rechte oogenblik om hem
-onder schot te krijgen. Hij gebruikt intusschen nog een' tweeden
-kunstgreep, die veel erger is. Soms zit hij vreedzaam te klepperen,
-maar als men denkt dat hij zal gaan slijpen, vliegt hij op eens naar
-een' anderen boom. En brandt men eindelijk los, dan wil 't schot nooit
-treffen. De oude Per heeft met zout en zilver op hem geschoten, maar,
-stoven hem ook de veeren, hij sloeg er even weinig acht op, als op een
-saluutschot. Den volgenden morgen zong hij even snel en even valsch."
-
-"Ge zoudt even goed op een' steen kunnen mikken," zeide Per op den
-toon der volste overtuiging. "Eens trof ik hem aan in den paartijd,
-op de vlakten ginds bij Kloppen, midden op den weg, die naar Skoug
-leidt; daar zat hij met eene gansche schaar hennen om zich: ik telde
-er wel zeven, en nog veel meer zaten er in het bosch; achter iederen
-struik hoorde men ze kakelen. En de zeven vlogen om hem heen en rekten
-den hals naar hem uit en deden alle moeite om hem te lokken; maar hij
-bleef statig zitten, zoo trotsch als een spaansche graaf. Eensklaps
-steekt hij den staart op, keert zich om, laat de vleugels om de pooten
-sleepen, en springt wel drie voet van den grond. Ik wist toen nog niet,
-dat het de oude was, anders had ik hem dadelijk zijn deel gegeven; nu
-had ik er plezier in naar hem te kijken. Nauwelijks heeft hij zijne
-hen uitgekozen, of daar komt een andere boschhaan--niet half zoo
-groot--neerstrijken en werpt zich op hem. Toen ving de grap aan! De
-oude stak den staart in de lucht, zijne kam stond rechtop als eene
-torenspits, en hij klepperde met den snavel, dat het overal weerklonk,
-en de ander antwoordde hem niet minder krachtig--die was ook voor
-geen kleintje vervaard! De oude vloog hem in de veeren, en snavels
-en vleugels sloegen tegen elkaar, dat het een' aard had. Plotseling
-sprongen ze beide op en tegen elkander in, en staken met den snavel
-en scheurden met de pooten en sloegen met de vleugels en maakten
-'t zoo bont, dat geen van tweeën meer wist, waar hem de kop zat;
-makkelijk had ik ze met de handen kunnen grijpen. Maar ten slotte
-kreeg de oude de overhand; hij sloeg en havende zijn' vijand, tot
-deze het uitgierde van pijn. 't Was zonde van 't wakkere hoen; de
-oude wist het onder te krijgen en drukte het tegen den grond, tot het
-beest half dood vlak voor mijne voeten kwam rollen. Ik legde aan en
-'t hoen lag geveld; maar de oude bleef bedaard zitten en verroerde
-zelfs de vleugels niet. Ja, zoo, dacht ik, ben-je zoo zeker van je
-zaak, dan zal ik je gauw anders leeren. Ik laadde op nieuw, legde aan,
-maar op eens vloog hij op en was verdwenen--maar 'k zal nooit een'
-enkelen vogel meer schieten, als hij verder dan tien schreden van
-mij af was geweest! Een andermaal was ik weer hier op den berg en
-hoorde hem 's avonds zijne slaapsteê opzoeken. Op een' tak van eene
-oude spar zette hij zich neder. Ik ging er in 't holste van den nacht
-heen, lang vóór een enkele vogel in het bosch ontwaakt was. En toen
-hij nu begon te balderen, ontbrak er geklepper noch geslijp aan, en
-rustig bleef hij zitten. Toen hij voor de vierde maal zich deed hooren,
-naderde ik--hij zat een eindweegs in het bosch. Nu zul-je mijn worden,
-dacht ik, want ik had een zilveren tweeschellingstuk half doorgesneden
-en daarmee mijn geweer geladen. Maar ja wel, toch was 't mis. Toen
-ik losgebrand had, zag ik hem nog even snel wegvliegen, schoon de
-veeren er afvlogen. Daar is niets, dat vat heeft op dien kerel!"
-
-"Toch zullen we hem morgen zoeken beet te nemen, Per; we weten nu,
-waar hij zit," zei de kapitein met een spottend lachje.
-
-"Ja, als er niet één vogel meer in 't bosch was," antwoordde Per,
-half boos. "Wil de kapitein hem naloopen, best--maar ik verspil
-geen korrel kruit meer aan hem. Want één ding staat vast," ging hij
-trouwhartig voort, "zulk balderen heeft nooit iemand meer gehoord. En
-dan zoo'n vogel! Kijk, 't is het wonderlijkste dier, dat ik ooit
-zag. Hij is niet eens geschapen als een ordentelijke boschhaan,
-want hij is stellig anderhalf maal zoo groot, ja, dat is hij zeker."
-
-"Ge hebt gelijk, Per, 't is een oude bedrieger, die geen schot
-kruit waard is," zei de kapitein. "En zijn vleesch is wis zoo taai
-en droog als de dennetak waarop hij zit te balderen. Intusschen zou
-'k hem toch met plezier zien neertuimelen; dan kwam er een eind aan
-dat wonderlijk geklepper, waardoor hij ons zoo vaak bij den neus heeft
-gehad. Ik ben hem dikwijls achtervolgd, zonder dat ik iets van zijne
-manoeuvres begreep. En een paar malen heb ik zelfs op hem geschoten,
-maar op zoo grooten afstand, dat ik hem onmogelijk kon treffen. 't
-Is inderdaad, zooals Per zegt, een wonderbare vogel," voer hij voort;
-"maar," voegde hij er bij, met een' wenk, dien ik alleen kon opvangen
-en die zijn streven verried om Per aan 't vertellen te krijgen,
-"als we op den saeter zijn, zal ik een geval vertellen, dat ik gehad
-heb met een betooverd haas, dat nog veel krommer sprongen maakte dan
-onze boschhaan."
-
-Weldra hadden wij de eenzame saeterhut bereikt, waar de knaap,
-die ons vergezelde, reeds vroeger was aangekomen. Op last van den
-kapitein had hij voor luchtverversching gezorgd en een flink vuur
-op den haard aangelegd. Toen we onze geweren hadden neergezet, de
-weitasschen afgelegd, en ons te goed gedaan aan de voortreffelijke
-proviand van den kapitein, begon deze met zooveel ernst in uiterlijk
-en toon als hem mogelijk was te vertellen van het betooverde haas.
-
-"Toen ik nog luitenant was, had ik in zekeren zomer exercitie op
-Toten. Ik had honden bij mij om op de jacht te kunnen gaan. Eens
-op een' achtermiddag stond ik in de keuken gereed om te gaan jagen,
-toen een der knechts binnentrad."
-
-"Zijn er veel hazen hier in den omtrek?" vroeg ik.
-
-"Dat gaat wel," antwoordde de knecht. "Maar op de vlakte van Sukkestad
-loopt een oude schelm; al heel wat honden en jagers hebben hem
-nagezeten, maar 't baat niet, want hij is niet te vangen!"
-
-En bedenkelijk schudde hij het hoofd.
-
-"Is hij niet te vangen? Wat is dat voor geleuter? Er zal hier wis
-niet één ordentelijke hond zijn. Als mijne hazewinden maar de lucht
-van hem krijgen, dan zullen we eens zien," zei ik en klopte mijne
-beesten op den rug, die vol jachtlust aan het zeel trokken.
-
-"Ja wel! We zullen zien," zei de knecht met een' ongeloovigen
-grijnslach.
-
-Onmiddellijk toog ik naar de vlakte van Sukkestad, en nauwelijks
-had ik de honden losgelaten, of het haas kwam voor den dag. Nu ging
-'t er op los; maar elk oogenblik was het verdwenen, en de honden
-noch ik konden er vat op krijgen. Een tijd lang duurde dit spel;
-eindelijk verschool het zich in het kreupelhout. Ik zocht overal--daar
-verscheen 't weer; ik schoot en schoot, maar 't baatte niets. Nu zette
-'t zich bij eene jonge spar neder, tachtig schreden van mij af. Weer
-brandde ik los, ik trof en liep heen om het op te rapen; maar toen ik
-bij de spar kwam, was er geen haas te zien: ik vond niets dan een'
-stok en eene huid. Toen ik den volgenden dag mijn geweer reinigde,
-kwam de knecht op mij toe.
-
-"Hoe is het gegaan met het haas, luitenant?" vroeg hij, terwijl hij
-een' spottenden glimlach niet kon weerhouden.
-
-Ik vertelde hem het geval.
-
-"Al heel wat honden en jagers hebben hem nageloopen; maar hij is niet
-te vangen, geloof mij," zei hij op nieuw op geheimzinnigen toon. "Gij
-maakt uw geweer schoon, maar 't zal u niet baten, zou ik meenen;
-hij weet zijn lijf wel te bergen."
-
-"Maar voor den drommel, wat steekt er dan achter met dat haas; heeft
-kruit noch lood er dan vat op?" vroeg ik.
-
-"Wel mogelijk," antwoordde hij; "laat me u zeggen, dat het een
-betooverd haas is; maar wat gij gisteren gezien hebt, was slechts zijn
-dubbelganger; want zelf verschuilt het zich nooit. Wil ik u een' goeden
-raad geven? Neem een' worm--ik zal er wel een voor u zoeken--doe dien
-in den loop van uw geweer en schiet het af, dan kunnen we probeeren,
-of kruit en lood vat op het haas kunnen krijgen."
-
-Ik volgde zijn' raad; hij bezorgde mij een' levenden worm, dien ik
-in den loop wierp; ik legde aan op den wand, en--daar was niets te
-zien dan eene vochtige plek.
-
-Eenige dagen daarna zwierf ik over de vlakte van Sukkestad. 't Was
-vroeg in den morgen. Pas had ik mijne hazewinden losgelaten, of daar
-verscheen weer het haas. Ditmaal gaven de honden niet het minste
-geluid; in volle vaart vlogen ze het haas na, en nog geen half uur
-was er verloopen, of daar kwam 't over de vlakte huppelend recht op
-mij af. Ik lei aan en schoot. 't Viel dood op de plek neer en bleek
-een groote oude rammelaar, vol litteekens en schrammen; de helft van
-'t eene oor was het kwijt."--
-
-"Van zulk een haas heb ik ook eens hooren vertellen," zeide Per,
-die met de grootste opmerkzaamheid het verhaal van den kapitein
-had gevolgd. "Het hield zich hier in Holleia op, naar den kant van
-Granbo; men vertelde mij, dat het bijna pikzwart zag. Menigeen had het
-nagezeten en er op geschoten, maar niemand wist er raad voor, behalve
-Sara-Anders. Hij velde het; maar--hij is ook een kerel uit duizend!"
-
-"Dat geloof ik wel," zei de kapitein, terwijl hij den knevel
-opstreek. "Hij staat overal voor een stout jager te boek. Maar, zeg
-eens, Per, was hij 't ook, die dat betooverde haas bij Christiania
-schoot, waarvan ge vroeger verteld hebt?"
-
-"O, ja, dat 's waar ook! Neen, dat was een jager, daar uit den omtrek;
-Brandte-Lars, heette hij. Gij zult hem wel kennen," voegde hij er bij,
-zich tot mij wendende.
-
-Neen, ik kende hem niet.
-
-"Hé, kent gij hem niet? Hij woont toch in een hutje aan den voet van
-den berg, vlak bij Greffen. Ik heb hem eens aangetroffen in Halland,
-terwijl hij met een stuk of wat groote heeren uit de stad op de jacht
-was. 't Was een rare sijs, maar een kerel van een' jager. Op een haas
-miste hij zelden of nooit, en een' vogel schoot hij in de vlucht,
-zoo goed als de kapitein. Maar we praatten daar over een haas. Dat
-geval heeft hij me verteld, en nog veel meer.
-
-"Eens moest ik, zoo verhaalde hij, met de honden van den ouden
-Simensen, op de Kleine Markt, uit, om wild te bezorgen. Hij
-had drie honden; de eene heette Rapp; dat was er een, waar de
-aardgeesten hoegenaamd geene macht over hebben, want zijn haar was
-rood; nu, de andere twee waren ook brave honden, waarachtig! 't
-Was op een' Hemelvaartsdag, 's morgens; ik sloeg den weg in naar
-Linderud-saeter. Eensklaps stoof Rapp heen; hij maakte een leven,
-dat iemand hooren en zien verging. Ik vatte post op eene hoogte. 't
-Duurde niet lang, of daar vluchtte een haas vlak langs mij heen. Ik
-schoot, maar 't was mis, en Rapp stoof het weer na. Na eene korte poos
-vloog het me weer voorbij; ik zag dat het over den rug pikzwart was,
-en op nieuw schoot ik mis.
-
-"Maar, voor den duivel, wat beduidt dat, waarom doen de andere honden
-niet mee?" zeide ik; "want Rapp alleen vervolgde het haas. 't Zit
-niet richtig hier. Maar nog eens geprobeerd. En voor de derde maal
-schoot ik, en voor de derde maal was 't mis, en de beide andere honden
-stonden er bij, maar ze verroerden geen' poot. Maar toen heb ik den
-haan en het lood gezegend," zeide hij.
-
-"Hoe deed hij dat?" vroeg ik.
-
-"Vertel het maar, Per," zei de kapitein.
-
-"Ja, hij wou er eerst niet voor uitkomen," antwoordde Per, "maar
-toen ik hem een paar borrels en eene rol tabak had gegeven, vertelde
-hij het."
-
-"Dan neemt ge een stuk bast van een' sorbeboom," zeide hij, "dat
-legt ge tegen den haan, en dan schraapt ge drie spaantjes zilver van
-een' schelling; maar 't moet een erfstuk zijn, een van de echte oude
-munten, die mee geweest zijn in den oorlog; dan schraapt ge driemaal
-den nagel van uw linker pink af, neemt daarna drie gerstekorrels, of,
-hebt ge die niet, drie broodkruimels, en stopt dat alles in uw geweer,
-dan moet alles dood, wat ge onder schot krijgt, al ware 't de duivel
-zelf," zeide hij. "Dat deed ik ook dien keer bij Linderud-saeter,"
-zei hij, "en toen het haas voor de vierde maal verscheen, schoot
-ik en--daar tuimelde het waarachtig neer," zei hij. "En wat was
-het? Een klein, mager beestje, zwart van ouderdom. Ik nam het op
-en hing het bij de achterpooten aan een' berk en begon het villen,
-maar de Heere bewaar' me," zeide hij, "het bloedde als een jonge os,
-en mijne hazewinden lekten het bloed van den grond. Ik nam het mee,
-maar hoe ik liep, telkens liep ik verkeerd, en altijd bloedde het
-beest; tweemaal kwam ik weer bij denzelfden berk te land. 't Is of
-daar de drommel mee speelt, dacht ik"--zei hij--"ben ik hier dan
-niet zoo goed bekend als thuis? Maar, als 't eenmaal tegenloopt,
-dan loopt alles tegen. Ik dacht bij mezelven: ik zal de honden den
-weg laten vinden, en dat deed ik; maar, zooals ik een' hoek omsla,
-daar zie ik bestemoer staan! Waarachtig, daar stond ze bij een'
-kleinen berk, bovenop een' heuvel, met eene huif op het hoofd, een
-jak en een' zwarten rok aan 't lijf; ze leunde op een' stok en zag
-er precies uit als elke andere vrouw."
-
-"Lars," sprak ze, "ge hebt heel wat hazen van me gekregen, want ik
-mocht je wel lijden. Maar mijn saeterhaas had-je nu moeten laten
-loopen. Had-je rooden Rapp niet gehad, je zoudt het ook niet hebben
-gevangen."
-
-"Ik gaf taal noch teeken weerom," zei Lars, "maar toog over het
-marschland van Maerre naar Bamsebraaten. Daar liet ik de honden
-los. Blaffend vloog Rapp heen en de andere hem na; ik luisterde
-een oogenblik, of ook zij zouden blaffen, want 't ging weer naar
-Linderud-saeter en ik was niet op mijn gemak. En ja wel, daar hoorde ik
-ze alle drie; nu wist ik, dat ze een echt haas nazaten. 't Duurde eene
-heele poos, maar eindelijk kwam het haas toch aanzetten. 't Stampte
-over den heuvel als een jong veulen, en toen ik 't in het oog kreeg,
-leek het wel zoo groot als een geitebok. Ik schoot en trof. Nu ging
-ik zuidwaarts naar 't Alunmeer. Daar vlogen mijne beesten weer heen,
-en in dollen ren ging het op nieuw naar Linderud-saeter. Want daar
-moesten ze nu eenmaal wezen. Eindelijk--'t duurde lang--kwamen ze
-terug. Weer trof ik. Nu had ik er drie en dacht: beste Lars, zoo is 't
-genoeg voor vandaag, en ik ging naar huis en hing ze op in den kelder
-van Simensen. Maar 'k mag zelf zwart worden, als dat kleine zwarte ding
-geen drie dagen lang bloedde, zoodat de kelder half vol bloed stond."
-
-"Ge zeidet straks, dat hier in Holleia een tooverhaas moet zijn
-geweest,--'t gerucht wil ook, dat er een groote schat aan edel metaal
-hier in de bergen steekt. 't Zou niet kwaad zijn, daar wat van machtig
-te worden, wel, Per?" zei de kapitein, die nog meer vertellingen los
-wou krijgen.
-
-"Kom, wat zou de kapitein daarmee doen?" antwoordde Per
-hoofdschuddend. "Ge hebt geld genoeg. Een' armen stakker zou 't goed
-komen; maar geloof me, men mag er gerust afblijven."
-
-"Ik vind 't toch vreemd, dat ge er nooit naar gezocht hebt," ging de
-kapitein voort.
-
-"Och, wat zou dat gebaat hebben?" vroeg Per. "Om in de bergen te
-wroeten en te spitten, zooals oude Jon Haugen door heel Holleia deed,
-daar houd ik niet van."
-
-"Daar zijn andere middelen om rijk te worden," sprak de kapitein met
-een' geheimzinnigen wenk. "Als ge eens goede vrinden werdt met de
-bergwijven? Je waart in je jonge jaren waarachtig geen onknap kerel,
-Per Sandaker! Wie weet, waar je geluk had gelegen."
-
-"Ha, ha, ha!" lachte Per, kennelijk ingenomen met den lof, schertsend
-door den kapitein aan zijn uiterlijk gegeven. "'k Heb er nooit wat
-van geloofd, want ik heb nooit berggeesten of Huldren gezien."
-
-"Maar er heeft toch in den ouden tijd een bergwijf in Holleia gehuisd,"
-zei de kapitein.
-
-"Bah, niets dan kinderpraat. Men heeft 't mij ook meermalen verteld,
-maar een zot, die 't gelooft," antwoordde Per.
-
-"Ja, maar gij kunt ons dan toch wel op de hoogte daarvan brengen;
-ge hebt hier toch zoolang rondgezworven. Vertel ons eens, wat ge
-daarvan weet; deze stadsman is verzot op zulke histories."
-
-"Zoo? Nu, ik kan 't wel vertellen, maar gelooven doe ik het niet,"
-verzekerde Per nogmaals en begon:
-
-"Ten zuiden van den Hollei-top--ze noemen 't tegenwoordig Holleia,
-tusschen Tyristrand en het Sognedal," merkte hij op tot onderricht voor
-mij--"zijn er twee bergspitsen, de Groote Spits en de Kleine Spits;
-hier, waar ge zit, kunt ge nog even den hoogsten top om het bosch
-heen zien. En daar zit zooveel goud en zilver in die bergen, dat er
-geen eind aan komt, zooals men zegt. Maar niemand durft er aankomen,
-want er huist een oud bergwijf in. Alle schatten zijn haar eigendom
-en zij bewaakt ze als een draak, zeggen de lui. Nog veel rijker is
-zij dan de koning van den Kongsberg; want eens, toen er heel veel
-zilver uit den Kongsberg was gehaald, kwam de koning naar buiten en
-zei tegen de gravers:
-
-"Neen, nu kan ik jelui niet langer beneden dulden, want als je zoo
-voortgaat, houd ik niets over. Je plundert me geheel uit. Gaat nu
-maar naar mijne zuster, Guri Knutan in Holleia, die is tienmaal rijker
-dan ik."
-
-"Dus is Guri Knutan ook de zuster van den Egeberg-koning," merkte
-ik op.
-
-"Den Egeberg-koning? Wat is dat voor een? Is die misschien uit
-Christiania?" vroeg Per.
-
-Ik vertelde hem nu de sage omtrent den koning van den Egeberg en zijn'
-uittocht in 1814.
-
-"Ja, zoo; ja, die was dan een broer van 't wijf, daar ik van sprak,"
-zei Per trouwhartig.
-
-"Ik heb ook wel hooren vertellen van een'," ging hij voort, "die
-zijne bergwoning verliet, omdat hij het schieten en geraas niet
-kon uitstaan. Maar die hoorde in dezen omtrek thuis. Of dat nu de
-man van deze Guri was of een ander, dat weet ik niet, maar 't moet
-ook een van de lui zijn geweest, die in de bergen huizen en daar
-hunne schatten hebben opgestapeld. Dat ging zóó toe. In den tijd,
-toen men de eerste groeven ontgon in Skoug-marken, woonde er eene
-vrouw bij de Langesjö-beek, die tusschen 't Sognedal en Tyristrand
-stroomt. Die vrouw heette Rönnau en daarom noemde men haar Rönnau
-Skougen. Omstreeks St. Jan, 's morgens in de vroegte, wiesch ze kleeren
-in de beek en zag op eens een verbazenden hoop zilveren voorwerpen,
-borden en schotels, lepels en vorken en allerlei keukengeraad; al
-die dingen lagen op den bodem der beek en blonken en schitterden
-in de zon onder het water. Op 't gezicht van al dien rijkdom werd
-ze als betooverd; ze ijlde naar huis, om eene mand te halen, ten
-einde daar alles in te bergen. Maar toen ze terugkwam, was alle
-pracht en pronk verdwenen. Zelfs geen blanke zilverschelling was
-overgebleven; ze bespeurde niets dan het heldere water, dat met
-zilveren weerschijn over de steenen huppelde. Eene poos later begon
-men daar in Skoug-marken de kopergroeven te ontginnen; toen was er
-voortdurend zulk een verschrikkelijk geklop en gehamer, zulk een
-vervaarlijk leven, dat iemand hooren en zien verging. Op zekeren
-avond, laat, ging Rönnau van de beek naar huis. Daar ontmoette ze een'
-stevig man op een groot, zwart paard. Voor hem uit gingen karren met
-allerlei goederen en kudden zwijnen en ander vee.
-
-"Goeden avond, Rönnau," zeide de man, "ik ga weg."
-
-"Dat zie ik, vader, maar waarom?" vroeg Rönnau.
-
-"Och, ze houden zoo vreeselijk huis in de groeven, dat mij 't hoofd
-er schier van berst. Ik kan 't niet langer uitstaan; daarom trek ik
-naar mijn' broeder in Thelemarken. Maar hoor eens, Rönnau," zeide hij,
-"waarom woudt ge juist al mijn keukengeraad hebben, toen ge zooveel
-zilver op den bodem der beek zaagt liggen? Hadt ge u tevreden gesteld
-met zooveel als ge in uw' schoot kondt bergen, dan ware 't u niet
-ontgaan!"
-
-"Sinds dien tijd," zeide Per, "heb ik, noch iemand, iets dergelijks
-gehoord of gezien, 't zij ze inderdaad zijn gevlucht of zich schuil
-houden. Want ze durven zich niet meer vertoonen, nu de menschen niet
-meer aan hunne duivelskunsten gelooven."
-
-"Daar zegt ge eene grooter waarheid, dan gij zelf vermoedt, beste
-Per," viel de kapitein uit. "Menschen, die voor wijzer doorgaan dan
-gij of ik, zeggen precies 't zelfde. Intusschen moogt ge er wel wat
-van vertellen."
-
-Op herhaald aandringen van den kapitein kortte Per ons den ganschen
-nacht den tijd met sagen, sprookjes en jachtvertellingen. Af en toe
-gaf ook de kapitein een jachtavontuur ten beste, waarin meestal eene
-vrij duidelijke zinspeling voorkwam op Per's ongelukkige berenjachten;
-deze zette dan zijn gezicht in de onnoozelste plooi en krabde zich
-achter het oor. Soms ook kneep hij schalks het eene oog toe en zeide:
-"Die was voor jou, Per Sandaker, steek hem in den zak."
-
-Tegen middernacht legden we ons op een paar banken aan den haard ter
-rust en genoten een' korten sluimer. Toen wij ontwaakten, zeide Per,
-dat het tijd was te vertrekken. 't Was tamelijk koud; de sneeuw was
-door de vorst hard geworden en kraakte onder onze voeten. De lucht
-was donkerblauw en zoo helder, als men op een' voorjaarsdag slechts
-verlangen kon; eenige witgekleurde wolken, die zachtkens uit het zuiden
-kwamen aandrijven, spelden de kilheid des nachts een spoedig einde.
-
-De maan stond dicht aan de kim. In stede van ons pad te verlichten op
-den nachtelijken tocht, wierp zij slechts haar' vriendelijk schijnsel
-op de toppen der bergen en boomen in 't verschiet; tusschen de sparren
-heerschte een geheimzinnig half-donker, dat de schaduwen tot in 't
-oneindige verlengde, allerlei fantastische vormen schiep tusschen de
-stammen, en het bosch dubbel verlaten, eenzaam en huiveringwekkend
-deed zijn.
-
-Alleen het roodborstje brak met zijne zachte tonen de doodsche stilte
-des wouds.
-
-"Daar zingt de vogel, die 's morgens 't eerst ontwaakt," zeide Per. "Nu
-zal 't niet lang meer duren, of er komt leven in het bosch; we mogen
-ons wel wat haasten."
-
-"We hebben nog tijds genoeg, beste Per," sprak de kapitein;
-"het bosschhoen paart het liefst op de hoogten tusschen ons en het
-Löndal-moeras, en ik denk, dat er niet veel van 't minnespel zal komen;
-het is te koud."
-
-"Straks wordt het zachter," antwoordde Per op stelligen toon. "De
-wind loopt zuidelijk en 't paren zal te drokker gaan, naarmate de
-vorige nachten kouder zijn geweest. We krijgen nog een' heerlijken
-zonneschijn. Hoor maar, hoe vroolijk de houtsnip kweelt! Zij verwacht
-mooi weer. En daar hoor ik de watersnip. Ja, wis wordt het goed weer,"
-besloot hij op den toon der overtuiging.
-
-Wij vernamen nu het eigenaardig geluid der houtsnip, niet ongelijk
-aan 't herhaald gekwaak van een' kikvorsch, gevolgd door een scherp,
-snijdend gefluit, en zagen bij de zwakke stralen der ondergaande
-maan de eene schaduw na de andere over de boomtoppen glijden. Wij
-hoorden het onaangenaam geblaat van de watersnip of het bokje, nu
-eens nabij, dan weer ver weg, nu eens hoog in de lucht, dan weder
-vlak boven ons, nu plotseling, naar 't scheen, aan ons oor, dan van
-allen kant, zonder dat we den vogel zelf echter in 't oog konden
-krijgen. Op eens overstemde de wilde, doordringende kreet van den
-reiger alle andere vogelen. 't Was of een schrik allen beving, want
-eensklaps zwegen ze en de plotselinge stilte deed ons zijn geschreeuw
-nog onaangenamer in de ooren klinken. Daar hief de leeuwerik zijn
-helder, vroolijk morgenlied aan, dat in den nachtelijken schemer aan
-'t rijzende daglicht deed denken en een blij contrast vormde met de
-spookachtige vlucht en 't krijschend geluid der nachtvogels.
-
-"Daar luidt reeds de klok voor de boschhoenders," sprak de kapitein;
-"als de leeuwerik zijn lied aanheft, begint de boschhaan zijn'
-morgenpsalm te zingen op den tak. Laat ons hier nu een weinig toeven;
-we zijn niet ver meer van de vogels, die gisteren 't laatst zijn
-aangekomen. Als we dichterbij kwamen, zouden wij ze licht verjagen."
-
-Nadat er luttel minuten waren verloopen, hoorden wij een' vogel op
-een paar honderd schreden van ons af.
-
-"'t Zou me verwonderen, als dat niet de kerel was, waar 'k van sprak,"
-zeide Per. "Stellig zal hij boeten; de oude pleegt niet kort van
-memorie te zijn."
-
-De kapitein liet mij de keus, of ik naar den kant wilde gaan vanwaar
-wij 't geluid hoorden, of meer noordop, waar hij onderstelde, dat
-jonge vogels genesteld waren. Ik koos het eerste. De kapitein trok
-noordwaarts. Per en ik slopen zachtkens in de richting, waar wij 't
-geluid hadden vernomen, en zochten met de uiterste behoedzaamheid de
-sneeuw en de krakende takken te vermijden. Toen wij voor 't eerst weer
-het eigenaardig geslijp hoorden, hielden we ons een ommezien stil,
-maar onder elk volgend slijpen, onmiddellijk na het geratel, kwamen
-wij twee, drie schreden nader. Onder het ratelen zelf stonden we
-natuurlijk onbewegelijk. Nadat we zoo den boom, waarin de boschhaan
-zat, tot op veertig of vijftig schreden waren genaderd, hoorden
-wij, dat een vogel met veel geraas daarheen vloog en zich op een'
-tak neerzette. 't Klepperen der snavels en 't slaan met de vleugels
-verkondigde, dat de oude het voorspelde vijandelijk bezoek bij zijn'
-vreemden medeminnaar aflegde. Onder den strijd sprongen wij eenige
-passen vooruit; krachtige vleugelslagen bewezen ons spoedig, dat de
-oude eene gemakkelijke zege behaald en den vreemden indringer op de
-vlucht had gejaagd. Een ommezien was 't stil; daar kakelde een wijfje
-en dadelijk begon de boschhaan te balderen; hij klepperde en gorgelde,
-maar nauwelijks hadden we den voet opgelicht om naderbij te springen,
-of hij sloeg de vleugels uit en vloog naar een' anderen boom, waar
-zijn hernieuwd gebalder ons scheen uit te lachen.
-
-"Ik wist het wel," zeide Per wrevelig. "De oude is weer bezig. 't
-Baat niets ter wereld, hem te vervolgen; men zou even goed jacht
-kunnen maken op eene wolk bij stormweer. Laat ons verder noordop
-gaan, daar zitten verscheiden vogels; licht is er één onder, die
-den bek durft opendoen, schoon ze alle bang zijn voor dat ondier,
-dat de duivel hale!"
-
-"Weet ge, waar de oude pleegt te paren?" vroeg ik.
-
-"Ja, dat weet ik wel," antwoordde Per. "Hij paart altijd in eene
-spar op een' kleinen heuvel, hier beneden ons; maar ge krijgt hem
-daar toch niet onder schot, want de spar is veel te hoog."
-
-"Daar moeten we heen," zeide ik; "maar we kunnen eerst wel wat
-noordwaarts gaan."
-
-We trokken een eindweegs in de voorgenomen richting, voorbij een'
-reusachtigen steen, dien Per Mjölne-Ragnhild noemde, langs den
-zuidelijken zoom van 't Löndal-moeras. Doch we hoorden geen' enkelen
-vogel. Per Sandaker begreep volstrekt niet, waar ze mochten gestoven
-zijn, maar kwam eindelijk op het vermoeden, dat het gevecht van den
-oude met het vreemde hoen ze alle had verjaagd. Reeds begon 't te
-dagen, toen wij een schot hoorden in het noorden op den Sandtjaernberg,
-waar Per vertelde, dat de kapitein en hij hun aas plachten neer te
-leggen, wanneer ze op de berenjacht waren en vanwaar men spoedig
-'s mans saeter en zijne woonplaats in 't Sognedal kon bereiken. Een
-oogenblik later hoorden wij een tweede schot, dat, naar Per verzekerde,
-evenals het vorige uit de buks van den kapitein kwam. Terwijl wij
-over 't moerasland naar de aangewezen spar gingen, waarheen Per
-mij met tegenzin volgde, kon hij niet langer zijne ergernis over
-onze ongelukkige jacht verkroppen, maar mompelde bij zich zelven:
-"Alles kruit verspillen--neen, neen--de kapitein--dat 's eerst een
-kerel--hij heeft er al een--twee misschien--Sara-Anders was het
-niet--neen, stellig kwam 't van den kapitein."
-
-"Troost je, Per," sprak ik. "Als 't ons eens lukte, den oude te
-schieten? Die is meer waard dan alle andere te zamen."
-
-"Dan moest ge een duizendkunstenaar zijn," antwoordde Per. "Maar hij
-is te slim en geen kruit kan hem deren, geloof mij."
-
-Toen wij, het bevroren moeras over, den heuvel hadden beklommen,
-deed ik, met 't oog op de moeite, die 't kon inhebben, den vogel te
-treffen, wanneer hij naar alle waarschijnlijkheid zich in den top der
-spar nederzette, de hagelkorrels uit mijne buks en laadde op nieuw
-met een hagelpatroon, van ijzerdraad omwoeld. Per ontging dit niet,
-maar hij schudde het hoofd en merkte twijfelend op:
-
-"Ge meent zeker, dat dit helpen zal!"
-
-"We zullen zien," antwoordde ik even kortaf.
-
-De heuvel, waarop wij ons bevonden, lag als een eilandje midden in het
-uitgestrekte moeras. Op den top verhief zich de spar, een ontzettend
-hooge mastboom, vol knoesten van afgehouwen takken. Aan den oostkant
-stond eene andere, die wis even reusachtig was geweest, maar zich thans
-over 't moerasland heen kromde; de stormen hadden zijn' top vernield,
-slechts de onderste, bijna naakte takken waren overgebleven en strekten
-zich als forsch gespierde reuzenarmen naar den helderen hemel uit. De
-zon was opgekomen; zij verguldde de bergruggen en wierp haar' glans
-op de donkere pijnbosschen. Maar nog lag 't Skjaersjö-moeras, dat
-zich naar 't zuiden uitstrekte, zoover het oog kon reiken, in donkere
-schaduwen gehuld. De houtsnip, het bokje en alle nachtvogels waren
-ter rust gegaan; de vroolijke boschzangers daarentegen deden in den
-klaren morgenstond hunne jubeltonen weerklinken, de sparrevink liet
-zijn' eentonigen slag hooren, beukvinken en winterkoninkjes kweelden
-boven ons hoofd, de boschhanen balderden lustig, de lijster zong
-uit volle borst spotliedjes op al zijne makkers, doch viel soms ook
-plotseling in 't sentimenteele en kweelde zacht en zoetelijk eenige
-weemoedige strofen. Aan gene zijde van 't moeras zat een boschhaan
-uit alle macht in een' boomtop te balderen. Eenige hennen trachtten
-hem al kakelend tot zich te lokken en deden een heesch neusgeluid
-hooren, dat den woudgangers even liefelijk in 't oor moest klinken,
-alsof bestemoer ons de jonge liefde en de teedere aandoeningen harer
-kleindochter wilde vertolken.
-
-Wij stonden in 't dichte kreupelhout op den kleinen heuvel verborgen
-en verwachtten elk oogenblik den vermaarden boschhaan. Maar de oude
-verliet noode zijn' harem. Eindelijk, toen de zonnestralen den top der
-spar beschenen, kondigde het gesuis van zware vleugelslagen zijne komst
-aan, doch hij zette zich niet, zooals we hadden vermoed, in den hoogen
-boom boven ons hoofd, maar in de toplooze spar, die over 't moerasland
-helde. 't Was inderdaad een prachtige vogel, een stout kampioen, zooals
-hij daar op den naakten tak zat, met zijne glinsterende, lichtgroene
-borst, schitterend in den zonneschijn. Eene hen vloog hem na en zette
-zich in den top boven ons. Op 'tzelfde oogenblik maakte de oude zich
-tot het spel gereed, hief de keelvederen omhoog, liet de vleugels
-over de pooten vallen, deed onder golvende bewegingen met den hals
-statig eenige schreden voorwaarts op den tak en begon te balderen,
-waarbij hij den breeden staart uitsloeg als een rad. Ik stond met den
-vinger tegen den haan en wachtte gespannen het beslissend oogenblik,
-dat hij zijne vleugels ter vlucht zou uitspreiden; de groote vlakte,
-die zich voor ons uitstrekte, schonk mij voortreffelijk gelegenheid
-tot een zeker schot. Maar onder 't gekakel der hen balderde de oude
-lustig door en was reeds op nieuw met zijn geratel begonnen, toen er
-een tak kraakte onder mijn' voet. De hen stiet een scherp, waarschuwend
-geluid uit; maar de oude was thans zoozeer in vervoering, dat hij den
-welmeenenden raad in den wind sloeg en voortging met slijpen, tot zijne
-trouwe minnares hare rustplaats verliet, hem te gemoet vloog en hem
-van den tak naar beneden scheen te willen stooten. Opmerkzaam geworden
-op hare waarschuwing, bereidde nu ook hij zich ter vlucht. Maar mijne
-buks was gericht en, met den kop omlaag, stortte de trotsche vogel
-neder op 't moerasland. Zijn doodstrijd was licht; slechts een paar
-malen bewoog hij de vleugels.
-
-Per sprong heen en nam den vogel op; over zijn gelaat vloog eene
-schaduw van ontzetting, die echter spoedig plaats maakte voor een'
-blijden glimlach van bewondering. Hij schudde met het hoofd en zeide:
-
-"Neen, dat zou 'k niet geloofd hebben, al had de kapitein zelf
-'t gezeid, want 't is wel de rechte. Ik ken hem aan den bek: zoo'n
-gelen, krommen, mooien snavel heeft geen enkele vogel in den ganschen
-omtrek. Zie eens, hoe groen zijne borst is; hoe ze glinstert en
-glanst! En wat is hij stevig en zwaar!" voer hij voort, terwijl hij
-onder bijna kinderachtige uitbarstingen van blijdschap den vogel op
-de handen woog. "Ik lieg niet, als ik zeg, dat hij dertig marken
-weegt. Drommels, dat was een schot! Wat zal de kapitein in zijn
-schik zijn! Ho! ho, hierheen!" schreeuwde hij, dat 't overal tusschen
-de bergen weerklonk. Weldra verscheen de kapitein op 't marschland,
-gevolgd door den knaap, die zich met de honden bij hem had gevoegd. Zij
-droegen elk een boschhoen. Zegepralend hief Per onzen buit omhoog en
-riep reeds van verre:
-
-"Daar hebben we den ouden schelm, kapitein!"
-
-"Wat zeg-je, kerel?" riep deze en kwam vol drift naar ons toe. "Is
-dat de oude? Dat is een prachtig schot geweest; daar kan een hartige
-dronk op staan."
-
-"Vivant alle vogel-republieken, pereant de tirannen!" riep hij uit,
-toen hij de veldflesch en een' zilveren beker uit zijne weitasch had
-gehaald en ons eene teug bood.
-
-"Nu, heb ik niet gezegd, dat de kapitein schik zou hebben?" zeide
-Per lachend en grijnzend, terwijl hij, met de oogen knippend, eene
-stevige teug nam uit den beker, die hem werd gereikt. "Nu kan de
-jacht eerst goed worden, nu we dat duivelskind kwijt zijn."
-
-Nadat wij van weerszijden onze ontmoetingen hadden verhaald, werden de
-honden losgelaten. Vroolijk jachtgeroep weergalmde door 't woud. Weldra
-hadden wij dit bereikt, en nu ging 't voorwaarts met verlangen en
-lust. Duizendvoudig deed de echo het hondgeblaf weerklinken door
-'t gebergte, en 't hart zwol van vreugde bij de genotvolle jacht in
-den zonnigen morgenstond.
-
-
-
-
-
-
-
-EENE TOOVERHEKS.
-
-
-Een eind van den straatweg, midden in het Gudbrandsdal, lag voor eenige
-jaren op eene hoogte eene hut. Misschien ligt zij er nog. 't Was
-een zachte Aprildag; de sneeuw begon te smelten; de beken stroomden
-bruisend door de dalen; de velden werden zichtbaar; de lijsters
-sprongen van den eenen tak op den ander; alle bosschen waren vol van
-het gekweel der vogels: kortom, alles gaf hoop op eene voorspoedige
-lente. In den reusachtigen beuk en de hooge sorbeboomen, wier naakte
-takken zich boven 't dak der hut uitstrekken, hadden eenige meezen het
-verbazend druk, en een beukvink zat in den top van den beuk uit volle
-borst te zingen. Maar binnen in de berookte hut zag het er somber
-en armoedig uit. Eene boerin van middelbaren leeftijd, die er zeer
-gewoon en dom uitzag, was bezig het vuur aan te blazen, dat bestond
-uit eenige takken en ruwe stukken brandhout, die onder den koffiepot
-op den haard lagen opgestapeld. Toen haar dit zoo goed als gelukt was,
-stond zij op, wreef zich de rook en asch uit de oogen en sprak:
-
-"De lui zeggen, dat lood smelten niet baat, want het kind, zeggen
-ze, heeft de engelsche ziekte niet; het is een wisselkind. We hadden
-hier dezer dagen een' leerlooier, die dat ook zeide, want toen hij
-nog een jongen was, had hij in Ringebu eens zoo'n kind gezien, en
-dat was even mager en gebrekkig als dit."
-
-Terwijl ze dit zeide, las men op haar gelaat eene uitdrukking van
-bekommernis, die bewees, welk een' indruk de uitspraak van den
-leerlooier op haar' bijgeloovigen geest had gemaakt.
-
-De vrouw, tot wie zij 't woord richtte, mag omtrent zestig jaar zijn
-geweest en was grof van lijf en leden. Zij was buitengewoon groot
-van stal, maar terwijl ze zat, scheen ze eer klein dan middelmatig
-van lengte, en aan deze eigenschap had zij 't te danken, dat men
-bij haren naam Gubjör den scheldnaam Langpoot had gevoegd. Grijze
-haren kwamen onder hare muts vandaan, die een donker gelaat omlijstte
-met borstelige wenkbrauwen en een lange aan de spits sterk gekromde
-neus. De bekrompenheid van geest, die sprak uit het lage voorhoofd
-en het breede aangezicht, stond in lijnrechte tegenstelling met
-den onmiskenbaar listigen blik harer kleine, scherpe oogen en de
-terugstootende valsche trekken van haar rimpelig gelaat. Uit hare
-kleeding bleek, dat zij uit eene noordelijker streek afkomstig was;
-haar gezicht en geheel haar doen verrieden de tooverheks, of ten
-minste de landloopster, die, naar omstandigheden, nu eens stout
-en onbeschaamd, dan weer vleiend en kruipend kon zijn. Terwijl de
-boerin sprak en met het bereiden der koffie bezig was, hield Gubjör
-eene soort van hangmat, waarin een wicht van ziekelijk voorkomen lag,
-in beweging, door er nu en dan met de hand een' stoot aan te geven.
-
-Met vaste stem en op een' toon van gezag beantwoordde zij de opmerking
-der boerin, schoon hare fonkelende oogen en de trillende spieren om
-den mond bewezen, dat ze alles behalve ingenomen was met de verklaring
-van den leerlooier. "De menschen," zei ze, "kallen zoo dikwijls over
-dingen, die zij niet verstaan, beste Marit Rognehaugen; ze praten
-over al, wat los en vast is; en de leerlooier weet misschien veel
-van schapenleer, maar van engelsche ziekte en wisselwichten weet hij
-niemendal--dat zeg ik, en daar blijf ik bij. Ik zou meenen, dat ik
-wel weet, hoe wisselkinderen er uit zien, 'k heb ze vaak genoeg onder
-handen gehad. Dat kind, waar hij van praatte, was zeker het kind van
-Brit Briskebraaten van Fron, want die bezat er zoo een en....ja,
-'t zal wel zoo wezen--daar had de leerlooier 't over. Zij kreeg
-'t spoedig na haar trouwen, want eerst had ze een heel lief kind;
-maar dat werd verruild met een heksenkind, zoo leelijk en woest
-als de duivel zelf. Nooit kon men 't een woord uit de keel krijgen;
-'t deed niets dan eten en schreeuwen. Toch dorst Brit het niet slaan,
-of het ook maar 't geringste leed doen; maar de een of ander, wie weet
-ik niet, leerde haar eenige middeltjes, die van krachtige uitwerking
-moesten zijn, en werkelijk bereikte zij hiermee haar doel. Zij dreigde
-het kind, dat de reus het naar de hel zou sleepen, noemde het een
-hellewicht en een' heksenjongen, wenschte het waar het vandaan was
-gekomen, ja, waagde 't eindelijk het duchtig met den bezemsteel om
-de ooren te slaan. Maar terwijl ze dit deed, werd de deur wijdwagen
-opengesmeten en binnen vloog--ja, ze zag niets--maar toch kwam er
-een binnen en pakte 't wisselkind mee en wierp haar eigen kind zoo
-onzacht op den vloer, dat het kreet van pijn.
-
-"Of misschien was 't het kind van Siri Strömhugget? Dat was zoo mager
-als een tachtiger; 't mocht ook kreupel zijn, maar op uw kind leek
-'t evenmin als op mijne oude muts. Ik herinner 't mij zoo goed als
-de dag van gisteren; toen ik nog bij den klokkemaker diende heb ik
-'t meer dan eens gezien, en mij heugt ook nog heel goed, hoe ze er
-aan kwam en hoe ze 't kwijt raakte. Ieder had er den mond vol van;
-want Siri kwam uit den vreemde. Toen zij nog eene deerne was, diende
-zij op Kvam, en 't heugt me nog klaar, hoe ze dan naar Gaupeskjelplads
-ging, waar hare ouders woonden. Sedert kwam zij op Strömhugget in
-dienst en trouwde met Ola, den zoon van den meester der hoeve.
-
-"Toen ze de eerste maal in 't kinderbed lag, kwam er een vreemd wijf
-het vertrek binnen, nam het kind weg--dat pas een paar dagen oud
-was--en lei er een ander voor in de plaats. Siri wilde 't bed uit om
-haar kind te redden; ze spande alle krachten in, maar te vergeefs:
-zij kon zich niet verroeren, want ze was behekst. Zij wilde hare
-schoonmoeder, die buiten was, te hulp roepen, maar de woorden bleven
-haar in de keel steken en zoo benauwd werd ze, of men haar het mes
-op de keel had gezet. 't Schepseltje, dat 't wijf had achtergelaten,
-was een wisselkind, dat bleek zoo klaar als de dag. Want het was
-gansch anders als gewone kinderen: het deed niets dan schreeuwen en
-krijten, of men 't met messen stak, en het schopte en sloeg om zich
-heen als eene Hulderkat. 't Was een recht duivelskind. Eten weigerde
-'t hardnekkig. En de arme moeder wist volstrekt geen raad om het van
-den hals te krijgen. Maar nu deed men haar eene vrouw aan de hand, die
-in zulke zaken ervaren was. Die ried haar, het wicht op den mesthoop te
-leggen en 't dan met een' dikken berketak duchtig te rossen. Dat moest
-ze drie donderdagavonden aaneen doen. Ze deed het ook en ziet--den
-derden donderdagavond kwam er een wijf over het dak aanvliegen; het
-smeet een kind op den mesthoop en scheurde haar eigen daar af. Maar
-op 't zelfde oogenblik sloeg zij Siri op de vingers, dat deze er nog
-litteekens van draagt; en die litteekens heb ik met mijne eigen oogen
-gezien," voegde Gubjör er bij tot bevestiging van haar verhaal. "Neen,
-dit kind heeft net zooveel van een wisselwicht als ik zelf;--en hoe
-zou het ook mogelijk zijn geweest het te ruilen?" vroeg zij.
-
-"Ja, dat zou 'k evenmin weten," zei de boerin trouwhartig, "want
-ik heb bevergeil in de wieg gehad; ik heb er vuur boven gebrand; ik
-heb er 't teeken des kruises over gemaakt; ik heb eene gesp in het
-hemd van mijn kind genaaid, en dat mes, daar, heeft boven de deur
-gezeten. Zoodat ik niet weet, hoe 't zou kunnen gestolen zijn."
-
-"Wel neen, dan zijn ze machteloos; bij mijne ziel, geloof me," voer de
-tooverheks voor, "ik weet dat wel. Ik had voorheen eene goede kennis op
-een dorp bij Christiania. Die had ook een kind, dat ze door allerlei
-middelen zocht te beveiligen: zij sloeg een kruis boven de wieg,
-lei er vuur boven aan, deed bevergeil er in--alles naar haar beste
-weten, want men hoorde vaak van tooverij en duivelskunsten daar in
-den omtrek. Op zekeren nacht lag ze met het kind vóór zich te bed;
-haar man lag tegen den wand der bedsteê. Pas zijn ze ingeslapen,
-of de man ontwaakt en ziet een' rooden schijn in 't vertrek, juist
-of er iemand met de asschop het vuur samenrakelde. En daar was er
-ook werkelijk een aan het vuurrakelen; want toen de man een' blik
-op den haard sloeg, zag hij een oud man zitten, zóó leelijk, als hij
-nog nooit iemand had gezien, met een' baard, die hem tot op de knieën
-hing. Toen het vuur helder opflikkerde, begon de oude de armen naar
-het kind uit te strekken, maar wat hij deed, hij kon 't niet bereiken,
-en van zijn stoel rijzen kon hij evenmin. Zijne armen werden zóó lang,
-zóó lang, dat ze tot midden in het vertrek reikten; maar van zijne
-plaats kwam hij niet. Dat duurde eene heele poos; de man lag stom
-van schrik en wist geen raad. Nu hoorde hij aan het venster tikken.
-
-"Kom dan, Per," sprak eene stem.
-
-"Houd den bek!" zei de oude, die aan den haard zat.
-
-"Ze hebben het kind gezegend; daardoor kan ik het niet krijgen."
-
-"Kom dan maar mee!" klonk het weer buiten. Dat was 't wijf van den
-oude, die het wicht zou rooven.
-
-"Neen, kijk me dat lieve schaap eens aan!" zei de tooverheks vleiend,
-terwijl ze het kind, dat ontwaakt was, uit de wieg nam. 't Knaapje
-scheen intusschen niet zeer ingenomen met hare liefkoozingen,
-want het toonde zich zeer weerbarstig en begon te krijten, als ze
-'t onder een akelig gegrijns wilde streelen. "Het is zoo blank en
-mooi als een engeltje; een beetje mager is 't wel--dat moet gezegd
-worden--maar wie het een wisselwicht noemt, is voor zijne eerste logen
-niet opgehangen! Neen, moeder, de engelsche ziekte is het," zei ze
-met den klem der overtuiging, terwijl ze zich tot de moeder keerde;
-"'t is de engelsche ziekte, anders niet."
-
-"Stil, stil! hoor 'k daar geen geklop tegen den wand? De hemel sta
-me bij, als dat Truls eens ware!" riep de boerin op eens, terwijl ze
-beefde van schrik op 't denkbeeld, dat haar man haar mocht verrassen
-onder het koffiepraatje met de tooverheks. IJlings sprong ze op de
-deur toe, opende die en keek naar buiten; maar er was niemand, dan de
-cypersche kat, die op de jacht was geweest in de vochtige elzenstruiken
-en nu de natte pootjes afdroogde. Truls was 't dus niet; maar tegen
-den zonnekant van 't huis zat eene specht te tikken, om de insekten
-uit haar winterslaap te wekken. Elk oogenblik draaide zij den kop om,
-of ze naar iemand keek, maar ze wachtte slechts op eene regenbui.
-
-"Is er iemand?" vroeg de tooverheks. "Zoo," ging ze voort, toen er
-een ontkennend antwoord was gevolgd, "laat dan de deur openstaan en
-kom hier zitten; dan kunnen we uw' man zien aankomen; ge wacht hem
-immers van dezen kant?"
-
-"Hij is met de slee uit om blaren te halen voor de geiten," antwoordde
-de boerin. "Maar ik ben zoo bang, dat hij ons zal overvallen. Onlangs
-merkte hij, dat gij hier geweest waart; er was toen geen huis met hem
-te houden, zoo stoof hij op. Hij vroeg me, of ik dan geen' schelling
-meer in den zak had om naar den dokter te gaan, en zwoer, dat hij van
-zulke kwakzalverij en bovennatuurlijke kunsten nooit meer wou hooren;
-want hij gelooft aan niets meer, sedert hij met den schoolmeester van
-'t dorp heeft omgegaan."
-
-"Naar den dokter gaan? Bah!" zei de tooverheks met een verachtelijk
-gebaar. "'t Baat ook wat, als de armoê den dokter haalt. Kan men
-niet diep in de beurs tasten, dan wordt men behandeld als een hond,
-maar niet als een mensch! Hoe ging 't, toen Geertruid Kostebakken met
-den dood op de kaken lag, nadat ze reeds twee etmalen lang in arbeid
-was geweest? De dokter vierde het kerstfeest bij den secretaris, en
-naar de arme ziel keek hij niet om, voor men dreigde hem te zullen
-aanklagen bij den bisschop en den schout. Hij had wel heelemaal
-weg kunnen blijven, want toen hij kwam, was ze reeds dood. Naar
-den dokter gaan, als 't kind de engelsche ziekte heeft; ge kunt er
-evengoed den duivel bijroepen. Neen, God beware me", ging ze spottend
-voort, "ik houd u niet tegen--ga er gerust heen! Maar als hij u, zie
-zóóveel helpt--dan mag ik geen enkel mensch meer gezond maken in mijn
-leven. Och, ze weten niets van de engelsche ziekte, want daar staat
-niets van in de boeken; voor die kwaal is geen kruid gewassen, dat
-weten ze wel, en daarom geven ze er dan ook geen poeiers of drankjes
-of zulk duivelsgoed tegen. Neen, geen andere raad is er voor dan lood
-smelten, maar die kunst verstaat geen dokter.
-
-"Zet dus den lepel maar op 't vuur, moedertje," begon ze op een' gansch
-anderen toon, "want de zon staat reeds dicht bij 't zuiden. Tweemaal
-hebben we 't reeds gedaan, laat ons nu voor de derdemaal beginnen,
-anders zou 't verkeerd afloopen. 't Kind heeft de engelsche ziekte,
-maar daar zijn negen soorten van die kwaal. Ja, ja, ik heb 't u
-gezegd en ge hebt 't zelf gezien, dat 't kind reeds verlost is
-van de nikkerkwaal en de waterkwaal. Den eersten donderdag werd
-'t een man met twee groote horens en een' langen staart. Dat was
-de nikkerkwaal. Later werd het eene meermin. Zaagt ge 't niet zoo
-duidelijk, of het geschilderd was? Dat was de waterkwaal. Maar nu is
-'t weer donderdag, en thans zal de vraag zijn, wat er van komt, zoo
-we opnieuw aan 't smelten gaan. Op den derden keer komt het vooral
-aan, moet ge weten. Daar hebt gij 't kind," zei ze en reikte het de
-vrouw over.
-
-"Schenk me eerst nog een teugje koffie; dan beginnen we."
-
-Toen de koffie gedronken en de blinkende spoelkom weggezet was, ging
-ze met bedachtzamen tred naar den haard en haalde eene snuifdoos voor
-den dag.
-
-"Sinds verleden donderdag," zei ze "ben ik in zeven kerspelen geweest
-om te middernacht lood te schrapen van de kerkramen, want mijn
-voorraad was uitgeput. 't Is een geneesmiddel voor lijf en ziel,"
-mompelde zij voor zich heen, terwijl ze eene kleine hoeveelheid van
-'t met zooveel moeite verzamelde lood in den lepel stortte.
-
-"Ge hebt toch wel in 't holst van den nacht water gehaald, dat naar
-'t noorden stroomde?" vroeg zij verder.
-
-"Ja, ik ben gisteren nacht naar de molenbeek geweest; dat is 't
-eenige water, dat, uren ver in den omtrek, naar 't noorden vloeit,"
-antwoordde de boerin en haalde eene goed gesloten nap te voorschijn,
-waaruit zij water schepte in eene bierkroes. Hierover legde zij eene
-snee gerstebrood, waarin met eene stopnaald een gat was gemaakt. Nadat
-het lood was gesmolten, ging Gubjör in de deur staan, zag naar de zon,
-nam daarop den lepel en goot het gesmolten metaal door de opening
-langzaam in het water, onder het mompelen der volgende woorden:
-
-
- Zoo drijf ik de duivelsche kwaal uit het wicht,
- Ik drijf haar naar buiten, tot ze eindelijk zwicht;
- Ik drijf haar door weer en ik drijf haar door wind;
- Ik drijf haar steeds verder, tot ze eindlijk verzwindt;
- Ik drijf haar naar 't zuiden; ik drijf haar naar 't noord;
- Ik drijf naar het oosten en westen haar voort;
- Ik drijf haar den grond in; ik drijf haar naar 't strand;
- Ik drijf haar den berg in; ik drijf haar in 't zand;
- Ik drijf haar, waar de elzenstruik wortelt in de aard;
- Ik drijf in den poot haar van 't moedige paard;
- Ik drijf haar ter helle naar d'eeuwigen gloed;
- Ik drijf naar den stroom haar, die noordwaarts zich spoedt;
- Daar moog' zij knagen en daar moog' zij teren,
- Maar 't vriendelijke kind zal zij nimmer er deren.
-
-
-Zooals natuurlijk was, siste en spatte het gloeiende lood, toen 't in
-'t water kwam.
-
-"Hoor, nu verdwijnt de betoovering," zei de tooverheks tot de boerin,
-die met eene mengeling van angst en eerbied op 't gelaat luisterde en
-toezag, terwijl ze haar jongske op den arm hield. Toen de snede was
-weggenomen, vertoonden zich in het water een paar figuren, door het
-gesmolten metaal gevormd. De tooverheks bekeek ze lang en aandachtig;
-daarop knikte zij en sprak:
-
-"De lijkkwaal, de lijkkwaal!--eerst de nikkerkwaal, toen de
-waterkwaal, nu de lijkkwaal.--Eéne van drieën ware reeds meer dan
-genoeg geweest," voegde zij er hoofdschuddend bij.--"Ja, nu zie ik,
-hoe 't is toegegaan," voer ze luider voort, terwijl zij zich tot
-de boerin wendde: "Eerst zijt ge door een bosch en voorbij een'
-berg gegaan, waarin de nikkers huisden; toen hebt ge den naam Jezus
-uitgesproken. Daarna moest ge eene rivier over; weer hebt ge den
-knaap beveiligd, door den naam van Jezus over hem uit te spreken;
-maar toen ge voorbij het kerkhof kwaamt, nog vóór het hanengekraai,
-hebt gij 't vergeten, en toen is het kind door de lijkkwaal bevangen."
-
-"In Jezus' naam, hoe kunt ge dat weten?" borst de boerin, bleek van
-schrik en verbazing uit. "Elk woord, dat gij zegt, is waar! Toen wij
-den saeter verlieten, liepen er eenige schapen weg; daardoor werden
-wij opgehouden. De duisternis overviel ons, terwijl we nog den berg
-niet waren afgedaald, en toen scheen 't mij op eens, dat ik een licht
-zag in 't bosch en een geluid hoorde, of er eene poort werd geopend. Ik
-schrok hevig, want men zegt, dat er berggeesten huizen, en ik riep uit:
-"In Jezus' naam, behoed mijn kind!" En toen wij de rivier overtrokken,
-hoorde ik een' kreet, zoo afgrijselijk, dat ik weer riep: "In Jezus'
-naam, mijn kind!" Maar de anderen zeiden, dat het een zeeduiker was,
-die om onweer riep."
-
-"En al ware 't een zeeduiker geweest," sprak de tooverheks, "wanneer
-die tegen een kind schreeuwt, krijgt het de engelsche ziekte."
-
-"Dat heeft men mij ook verteld; ik meende toen, dat het ergste voorbij
-was," voer de ander voort. "Maar toen wij voorbij het kerkhof kwamen,
-scheen 't op eens of onze stier razend werd, en de koeien van de lui
-daar begonnen ook uit alle macht te schreeuwen, en we kregen zooveel
-met de kudde te stellen, dat ik geheel vergat het kind te zegenen."
-
-"Daar hebt gij 't, moedertje; toen heeft 't kind de lijkkwaal
-gekregen. Zie zelf maar in de kroes: daar staat eene kist, en hier een
-kerktoren, en in de kist ligt een lijk, met de vingers uitgespreid,"
-sprak de tooverheks op zalvenden toon, terwijl ze de zonderlinge
-gedaanten, door 't gesmolten lood gevormd, verklaarde.
-
-"Hm, hm, hm, dat zou kunnen helpen!" mompelde zij een ommezien later,
-maar luid genoeg, dat de ander het kon verstaan.
-
-"Wat zou kunnen helpen?" vroeg de boerin blij en nieuwsgierig.
-
-"'k Zeg niet, dat het zal helpen--maar 't valt te probeeren," zei
-de tooverheks. "Ik zal een bakerkindje maken, en dat op 't kerkhof
-begraven; dan wanen de dooden, dat zij 't wicht hebben gewonnen,
-en God verhoede, dat ze ooit merken, wie hen bij den neus heeft
-gehad! Maar daarvoor heb ik zilver van doen. Hebt gij oud zilver?"
-
-"Ja, ik heb nog een paar oude zilveren munten van mijn' vader geërfd;
-nooit heb ik ze willen aanroeren, maar nu het leven van mijn kind
-er mee gemoeid is...." zei de vrouw en was reeds bezig om in de lâ
-eener ouderwetsche kist te gaan zoeken.
-
-"Eén stuk zal ik in den berg stoppen, het tweede in 't water werpen,
-en het derde op 't kerkhof begraven;--drie moet ik er dus hebben,"
-zei het wijf, "en dan wat oude plunje, om het kind na te bootsen."
-
-Wat zij verlangde; werd haar gebracht. Eenige doeken waren spoedig
-samengenaaid, tot ze eene pop vormden. De tooverheks stond nu op,
-nam een en ander mee en zeide:
-
-"Nu ga ik naar het kerkhof, om het te begraven. Vandaag over drie weken
-kom ik terug--dan zullen wij zien, of 't middel heeft geholpen. Blijft
-het leven, dan ziet ge uw beeld in den oogappel van uw kind, maar
-moet het sterven, eer de blâren vallen, dan ziet gij slechts den
-donkeren appel en niets dan dezen. Dan ga ik naar 't noorden, naar
-Joramo. Daar ben ik sinds lang niet geweest; maar men heeft er mij
-geroepen bij een knaapje, dat de nikkerkwaal heeft: dat heeft dus
-niet veel te beduiden. Ik zal het kind tegen de zon in laten loopen
-met eene graszoo boven zich, dan zal 't wel gezond worden."
-
-"Wat ge zegt, wat ge zegt!" riep de boerin vol bewondering
-uit. "Joramo? dat ligt immers in Lesje? Hemel, zoo ver weg?"
-
-"Ja, 't is een heel eind ver; maar ik ben er geboren en getogen,"
-antwoordde de tooverheks. "Ik heb veel gezworven, maar weinig
-verworven, sedert ik van daar ben gegaan. Toen waren 't beter tijden
-voor Gubjör," zei ze met een zucht, terwijl ze zich weer op eene bank
-liet vallen. "Maar daar op Joramo was wel een wisselwicht," ging ze
-voort, terwijl een verhaal uit den ouden tijd haar te binnen schoot,
-nu ze harer jonkheid gedacht.
-
-"Mijne overgrootmoeder, die op Joramo in Lesje woonde, had een
-wisselkind. Ik heb het nooit gezien, want zij was dood en 't kind
-weg, lang vóór 'k werd geboren, maar vaak heeft mijne moeder het mij
-verteld. De jongen zag er uit als een verschrompelde tachtiger. Zijne
-oogen zagen zoo rood als karmijn en gloeiden in het duister als de
-oogen eener katuil. Hij had een hoofd, zoo lang als een paardekop
-en zoo dik als eene kool; maar zijne beenen waren zoo mager als
-schapepootjes en zijn gansche lichaam zag er uit als pekelvleesch
-van twee jaar oud. Nooit deed hij anders dan huilen en krijten en
-schreeuwen, en kreeg hij iets in de hand, dan wierp hij 't de moeder
-vierkant in 't gezicht. En hongerig was hij als een stadshond; al wat
-hij zag, wou hij eten, en niemand in huis at zooveel als hij. Hoe
-ouder hij werd, des te onhandelbaarder werd hij ook; niemand wist
-hem te regeeren, en nooit kon men hem het minste woord uit de keel
-krijgen, schoon hij oud genoeg was om te kunnen praten. Het was het
-afschuwelijkste hellewicht, dat men ooit heeft gezien en nacht noch
-dag liet hij iemand met rust. Iedereen vroeg men om raad, maar niets
-baatte. Hem frisch afrossen dorst de moeder niet, zonder volkomen zeker
-te zijn, dat het een wisselwicht was. Maar op zekeren dag gaf iemand
-haar dezen raad. Zij moest den jongen zeggen, dat de Koning zou komen;
-dan moest zij een groot vuur aanleggen en een ei stuk slaan. De schaal
-moest ze op 't vuur zetten. Zoo deed ze, en toen de jongen het zag,
-ging hij rechtop in de wieg zitten en keek er oplettend naar. De vrouw
-verliet het vertrek en keek door het sleutelgat. En de jongen kroop
-op de handen uit de wieg, maar de beenen bleven er in, en hij rekte
-zich uit en werd zóó lang, dat zijn lichaam tot aan den haard reikte.
-
-"Neen," zeide hij "nu heb ik al zevenmaal het hout zien vellen in het
-bosch van Lesje, maar nog nooit zag ik zoo'n grooten lepel in zoo'n
-kleine pan."
-
-"Toen de moeder dit alles zag en hoorde, was zij overtuigd. Ze wist
-thans, dat het een wisselwicht was. Nauwelijks had ze de klink
-opgelicht, of de jongen kroop weg in de wieg als een worm. Zijne
-beste dagen waren nu uit; op een' donderdagavond sleurde de vrouw
-hem naar den mesthoop en ranselde hem duchtig af; maar ze hoorde een
-geknetter en geknap in 't rond van belang. Den volgenden donderdag
-ging het evenzoo, maar toen de vrouw vond, dat hij genoeg had, hoorde
-zij eene stem naast haar--de stem van haar eigen kind--zeggen:
-
-"Telkenmaal, als gij Tjöstul Gautstigen slaat, krijg ik dubbel in
-den berg."
-
-"Maar den derden donderdag sneed de vrouw hem van 'tzelfde laken een
-pak. Daar kwam een oud wijf met een jongske aanvliegen, of ze uit
-den brand was gevlucht.
-
-"Geef Tjöstul hier, daar hebt gij uw' jongen terug!" riep ze en wierp
-haar het kind voor de voeten. De vrouw strekte de hand uit om het
-op te vangen en greep ook het eene been. Maar van de rest heeft ze
-nooit iets gezien, zoo hard had het bergwijf het kind neergesmeten."--
-
-Onder deze vertelling had men op 't gelaat der boerin de
-onmiskenbaarste teekenen van angst kunnen lezen. Tegen het einde
-vielen zij zoo duidelijk in het oog, dat de vertelster, die weggesleept
-scheen door hare eigen woorden, ze opmerkte.
-
-"Wat schort u?" vroeg ze. "O, uw man komt zeker," ging ze voort,
-terwijl ze een' blik naar de deur wierp, en besloot met nadruk:
-"'t Is niet geraden voor Gubjör dat ze uw' man in den weg loopt;
-maar wees niet bezorgd, moedertje: ik zal beneden het kerkhof omgaan,
-dan ziet hij me niet."
-
-
-
-
-
-
-
-TER ZEE.
-
-
-I.
-
-DE AALSCHOLVERS VAN UDRÖST.
-
-Op de thuisreis gebeurt het niet zelden den Nordlandschen visschers,
-dat zij tarwestroo vinden aan het roer of gerstekorrels in de maag der
-visschen. Dan heet het, dat zij over Udröst zijn heengevaren of over
-een ander der Hulderlanden, waarvan de sage weet te verhalen. Deze
-onderzeesche streken vertoonen zich enkel aan vrome of profetische
-visschers, die op zee zich in levensgevaar bevinden, en zij duiken
-op, waar anders volstrekt geen land te zien is. De aardgeesten,
-die daar wonen, beoefenen akkerbouw en veeteelt als andere menschen;
-maar hier schijnt de zon over heerlijker grasvelden en vruchtbaarder
-akkers dan ergens elders in Nordland, en gelukkig hij, die een dezer
-eilanden, door den rijksten zomerglans beschenen, te zien krijgt;
-"hij is geborgen", zeggen de Nordlanders. Een oud liedje bevat eene
-volledige schilderij van een eiland, in de nabijheid van Helgoland,
-"het Zand" geheeten, met vischrijke kusten en overvloed van wild. Zoo
-moet zich ook in het Westfjord van tijd tot tijd eene groote vlakte
-vertoonen, die intusschen nooit hooger komt, dan dat de aren zich even
-boven het zeevlak kunnen verheffen; en buiten Röst, aan de zuidpunt
-der Lofoten, vertelt men van een dergelijk Hulderland met groene
-heuvels en goudgele akkers: men noemt het Udröst. De eigenaar van
-dit land heeft zijn jacht zoo goed als de andere boeren in Nordland;
-visschers en schippers ontmoeten hem somwijlen met het zeil in top,
-maar op 't oogenblik, als ze meenen dat zij tegen hem aan zullen varen,
-is hij eensklaps verdwenen.
-
-
-
-Op Vaer-eiland, in de onmiddellijke nabijheid van Röst, woonde eens
-een arme visscher, die Izaak heette; al wat hij bezat, was eene boot
-en een paar geiten, die zijne vrouw in het leven hield met wat afval
-van visch en het gras, dat zij op de bergen in den omtrek inzamelde;
-daarentegen had zij eene hut vol hongerige kinderen. Toch was de
-visscher tevreden met het lot, dat hem was toebedeeld. 't Eenige,
-waar hij over tobde, was, dat hij altijd in onmin leefde met zijn'
-naasten buur. Dit was een rijk man, die zich in 't hoofd had gezet,
-dat hij alles beter moest hebben dan de arme Izaak, en die daarom
-wilde dat Izaak zou verhuizen; dan kon hij de haven krijgen, die bij
-de hut van den arme lag.
-
-Op zekeren dag, terwijl Izaak een paar mijlen ver in zee was om te
-visschen, werd de hemel eensklaps door zwarte wolken bedekt en stak
-er zulk een hevige storm op, dat hij al zijne visch over boord moest
-werpen, om de boot te verlichten en het lijf te bergen. Met inspanning
-van alle krachten stuurde hij de boot tusschen en over de stortzeeën
-heen, die elk oogenblik kwamen aanrollen om hem in den afgrond te
-werpen. Nadat hij zoo vijf of zes uur had gevaren, meende hij niet ver
-van de kust meer te zijn. Maar hoe hij tuurde, het land bleef weg en
-de storm en de duisternis namen steeds toe. Nu overviel hem de vrees,
-dat de wind gedraaid was en hij zich al verder van de kust verwijderde,
-en ten slotte begon hij te begrijpen dat zijne vrees werkelijkheid was;
-want hoe snel hij zeilde, het land naderde niet. Daar hoorde hij op
-eens een' akeligen schreeuw aan den steven en hij dacht niet anders,
-of 't was een watergeest, die zijn' lijkzang zong. Hij bad den Heer
-voor vrouw en kinderen, want hij meende stellig, dat zijn laatste uur
-geslagen was. Terwijl hij zoo zat te bidden, zag hij eene zwarte schim,
-die al dichter bijkwam; maar 't bleken drie aalscholvers, die op een
-stuk drijfhout zaten; in een oogwenk was hij hen voorbij. Zoo verliep
-het eene uur na het andere; de arme man werd zoo dorstig en hongerig en
-vermoeid, dat hij geen' raad wist; hij zat met de roerpen in de hand,
-tot de oogen hem toevielen. Maar op 't zelfde oogenblik schuurde de
-boot tegen 't strand en bleef vastzitten. Verschrikt sloeg Izaak de
-oogen op. De zon brak door de wolken en verlichtte een heerlijk land:
-heuvels en bergen waren groen tot den top, akkers en weiden bedekten de
-hellingen, en er stroomde een geur van bloemen en gras hem te gemoet,
-als hij nog nooit had geroken.
-
-"Goddank, nu ben ik gered; dat is Udröst," zeide Izaak bij zich
-zelven. Vlak vóór hem lag een gerstakker met aren, zóó vol en zwaar,
-als hij ze nog nooit had gezien, en door den akker heen liep een smal
-pad den heuvel op naar een frisch groen weivlak, en op den top graasde
-eene witte geit met horens van goud en uiers zoo groot als de grootste
-koe. En aan den voet des heuvels zat een klein mannetje met een blauw
-kleed aan op een' stoel zonder rug uit een kort pijpje te rooken;
-hij had een' baard, zóó lang, dat hij tot ver over de borst hing.
-
-"Welkom op Udröst, Izaak," zei het mannetje.
-
-"Den zegen van Boven," antwoordde Izaak. "Kent gij mij?"
-
-"Wel mogelijk," sprak het mannetje, "ge komt hier zeker nachtverblijf
-zoeken?"
-
-"Ge zoudt er wel aan doen, mij dat te verschaffen, vader," zeide Izaak.
-
-"'t Is het slimste met mijne zonen; die kunnen de lucht van
-christenmenschen niet verdragen," zeide het mannetje. "Hebt gij ze
-niet ontmoet?"
-
-"Neen, ik ben niemand tegengekomen dan drie aalscholvers, die zaten
-te schreeuwen op een drijfhout," antwoordde Izaak.
-
-"Juist, dat waren mijne zonen," viel het mannetje in; hij klopte zijn
-pijpje uit en ging voort: "ge kunt wel zoo lang naar binnen gaan;
-eene volle maag zal u zeker niet plagen."
-
-"Toch niet," antwoordde Izaak.
-
-Maar nauwelijks had het kleine mannetje de deur geopend, of Izaak stond
-stom van verbazing. Zoo iets had hij nooit gezien. De tafel was bedekt
-met de heerlijkste gerechten: schotels met roompap en visch en wild
-en leverbrood met stroop en kaas, Bergsche krakelingen bij hoopen,
-brandewijn en bier en mee en al wat maar lekker smaakt.
-
-Izaak at naar hartelust, en toch werd de schotel niet leeger, en
-hoeveel hij ook dronk, zijn glas bleef even vol. De oude man at niet
-veel en sprak nog minder; toen hij buiten hoorde schreeuwen en aan
-de deur rammelen, verliet hij 't vertrek. Na eenige oogenblikken kwam
-hij weer binnen met zijne drie zoons bij zich. Izaak was maar weinig
-in zijn schik, toen hij ze zag binnenstappen; doch naar 't scheen,
-had de oude man hun' afkeer van christenmenschen weten te overwinnen,
-want ze waren heel vriendelijk en voorkomend.
-
-Toen Izaak van de tafel opstond en verklaarde dat hij verzadigd was,
-wilden zij, dat hij zou blijven zitten en eens met hen drinken. Izaak
-schikte zich zoo goed mogelijk in de omstandigheden, en nu dronken
-en klonken ze met elkander en lieten zich het bier en de mee wel
-smaken. En ze werden heel goede vrienden, en de drie jongelingen
-drongen er op aan, dat Izaak een paar tochten met hen zou doen,
-om ook wat mede naar huis te kunnen nemen. Op den eersten tocht,
-dien ze samen deden, overviel hun een vreeselijke storm. Een der drie
-jongelingen zat aan 't roer, de ander stond voorop, de derde hield
-zich op 't middeldek, en Izaak stond aan de groote pomp en werkte,
-dat hem 't zweet van 't voorhoofd gudste. Ze vlogen over de golven,
-of ze bezeten waren; aan reven dachten ze niet, en als de boot vol
-water stond, stuurden ze haar tegen eene hooge baar op, zoodat het
-water schuimend en bruisend over den achtersteven heenvloog. Zoo
-mochten ze een uur hebben gevaren, toen het weder bedaarde en ze aan
-het visschen konden gaan. En zooveel visch vonden ze, dat de bodem
-der zee er geheel door bedekt was en de loodjes der vischnetten op de
-bergen van visch bleven liggen. De jongelingen van Udröst haalden slag
-op slag een net vol op; maar Izaak, schoon hij zijn handwerk verstond
-als de beste, kreeg geen graatje; telkens als hij zijne netten--'t was
-zijn eigen tuig--ophaalde, waren de visschen verdwenen. Toen ze de boot
-vol hadden, keerden ze naar Udröst terug; de jongelingen hingen hun'
-buit in 't drooghuis op, maar Izaak beklaagde zich bij den ouden man,
-dat het zoo slecht met zijne vangst was gegaan.
-
-De oude verzekerde hem, dat het eene volgende maal beter zou lukken en
-gaf hem een paar netten, en toen ze weer uit visschen gingen haalde
-Izaak evenveel op als de anderen, en bij het verdeelen der visch
-kreeg hij wel drie droogschuren vol visch.
-
-Nu begon Izaak naar huis te verlangen, en toen hij zou vertrekken,
-schonk hem de oude man eene nieuwe visschersboot met tuig en klaverdoek
-en andere nuttige dingen. Izaak dankte hem voor zijne goede gaven,
-en de oude zeide, dat hij maar terug moest komen, als het jacht onder
-zeil ging; het zou een reisje maken naar Bergen, en dan kon Izaak
-meegaan en zelf zijne visch verkoopen. Nu, dat wou Izaak graag doen;
-daarom vroeg hij, welken koers hij moest houden, als hij weer naar
-Udröst wilde komen. "Volg den aalscholver, wanneer hij zeewaarts
-vliegt, dan zeilt ge vlak op Udröst aan," zei de oude. "Goede reis!"
-
-Maar toen Izaak in de boot was geklommen en eens omkeek, zag hij
-niets meer van Udröst; wijd en zijd was niets te bespeuren dan de zee.
-
-Toen de bepaalde tijd om was, voer Izaak op nieuw naar Udröst, om
-met het jacht naar Bergen te gaan. Maar zulk een jacht had men nooit
-gezien: 't was zoo lang, dat de stuurman, die op den uitkijk stond aan
-den voorsteven, onmogelijk den kerel te roer kon beroepen; daarom had
-men midden op 't vaartuig nog een' man gezet, vlak bij de mast, die
-de bevelen van den stuurman naar den achtersteven overbracht, en nog
-moesten beiden uit alle macht schreeuwen, wilden ze zich doen verstaan.
-
-De visch van Izaak was voorin gelegd; zelf haalde hij ze van de speten,
-maar,--hoe 't kwam, daar begreep hij niets van,--zoo snel kon hij
-ze er niet aftrekken, of telkens kwamen er weer andere visschen voor
-in de plaats, en toen hij ophield, waren de speten even vol als toen
-hij begon. Te Bergen aangekomen, verkocht hij zijne visch en zooveel
-geld kreeg hij er voor, dat hij zich een nieuw jacht kocht met zeil
-en treil en lading en al; zoo had de oude man hem geraden. Eer hij
-onder zeil ging, 's avonds laat, kwam de oude bij hem aan boord en
-drukte hem op 't hart, dat hij de kinderen van zijn' buurman niet
-zou vergeten, want de buurman zelf was gestorven, naar hij zeide,
-en hij spelde Izaak zegen en voorspoed met het jacht.
-
-"Al wat in den wind staat, is goed en zal 't wel uithouden," zeide hij,
-en daarmede bedoelde hij, dat er één aan boord was, dien niemand zag,
-maar die met den rug de mast steunde in storm en noodweer. Sinds dien
-tijd was 't geluk altijd met Izaak. Hij wist wel waar dit vandaan kwam
-en vergat nimmer wat af te zonderen voor hem, die de wacht hield, als
-hij in 't najaar met het jacht was thuis gekomen. En elken kerstavond
-zag men licht in het schip, en werd er de veêl gestreken en gedanst
-en hoorde men gelach en gescherts in het ruim van het jacht.
-
-
-
-
-II.
-
-DE NIKKERS OP HET "ZAND."
-
-Een eind zee in, tegenover het eiland Helgoland, ligt een kleine
-zandbank het "Zand" geheeten; 't is eene beste plek voor de
-vischvangst, maar ze is moeilijk te vinden, want ze verandert gedurig
-van plaats. Maar, wien 't geluk wil dienen en wie haar vindt, is zeker
-van eene goede vangst, en buigt hij zich over den rand zijner boot
-heen, dan ziet hij bij stil, helder weder, eene kleine inzinking van
-den zeebodem, niet ongelijk aan het spoor, dat een groot, Nordlandsch
-jacht op de vaart achter zich laat, en eene groote rotsklomp in
-den vorm van eene droogschuur. Deze zandbank heeft niet altijd op
-den bodem der zee gelegen. In den ouden tijd was zij een eiland,
-dat aan een' rijken Helgolandschen boer toebehoorde; deze had er,
-tot eene schuilplaats onder het visschen bij opkomend onweer, eene
-hut gebouwd, grooter en beter dan de meeste elders. Sommige menschen
-meenen, dat deze zandbank zich somwijlen boven het zeevlak verheft
-als een vriendelijk eiland. Wat hiervan zij, zeker is 't, dat het
-in ouden tijd niet richtig was op dit onbewoonde eiland. Visschers
-en zeelui verzekerden, dat zij vaak onder 't voorbijvaren gelach en
-scherts, muziek en dans hadden gehoord en een geklop en getik, of er
-een jacht op stapel stond. Daarom bleven ze liefst op een' afstand,
-en zoo was er niemand, die er ooit eene levende ziel had aanschouwd.
-
-De rijke boer, waar ik van sprak, had twee zoons, die den naam droegen
-van Hans Nikolai en Luk-Andries. De oudste was een knaap, uit wien men
-moeielijk wijs kon worden. Daar was bijna niemand, die behoorlijk met
-hem over weg kon komen, schoon hij, op 't punt van geld verdienen,
-handiger was dan de meeste Nordlanders, die anders in dit opzicht
-voor niemand behoeven onder te doen.
-
-De ander, Luk-Andries, was driftig en onbezonnen, maar altijd goed
-geluimd; al liep 't hem nog zoo tegen, altijd zei hij, dat 't geluk
-hem diende. Als hij maar met een arendsjong thuis kwam, deerde 't hem
-niet of het bloed hem langs de wangen liep van de wonden, hem door den
-ouden toegebracht; sloeg zijne boot om, zooals niet zelden gebeurde,
-en vond men hem op den bodem zitten, doornat en stram van koude,
-dan antwoordde hij op de vraag, hoe hij 't had: "Al wel, al wel;
-het geluk dient me: ik ben gered."
-
-Toen de vader stierf, waren de broeders reeds volwassen. Op
-zekeren dag, niet lang daarna, moesten zij naar 't Zand om eenig
-vischtuig te halen, dat men er bij den terugkeer van de vischvangst
-had achtergelaten. Luk-Andries had zijne buks bij zich; die verzelde
-hem overal, waar hij heenging. 't Was reeds laat in 't najaar en geen
-enkele visscher zwierf meer op zee. Hans Nikolai sprak niet veel onder
-de vaart, maar hij dacht zooveel te meer. De avond was reeds gevallen,
-toen zij voor de terugreis gereed waren.
-
-"Wil ik je 'reis wat zeggen, Luk-Andries: 't wordt noodweer van
-avond," sprak Hans Nikolai, terwijl hij zeewaarts tuurde; "ik meen,
-dat we best zullen doen, hier te blijven tot morgen."
-
-"Noodweer wordt het niet;" antwoordde Andries, "want de zeven zusters
-hebben de stormmutsen niet op. 't Zal wel gaan."
-
-Maar nu begon de ander te klagen over vermoeidheid, en eindelijk
-werden zij 't eens, dat zij den nacht daar zouden overblijven.
-
-Toen Andries ontwaakte, was hij alleen; noch zijn broeder, noch de
-boot waren ergens te zien; eerst toen hij den top van het eiland
-had beklommen, bespeurde hij beide heel ver weg; de boot scheen
-niet grooter dan eene meeuw. Luk-Andries begreep er niets van. De
-proviandkist was achtergelaten; daarnaast stonden een vat met zure
-melk, de buks en eenige andere dingen. Andries bekommerde zich niet
-lang over 't geval. "Van avond zal hij wel terug komen," dacht hij en
-maakte de proviandkist open; "een dwaas, die den moed laat zakken,
-zoo lang hij nog wat te bikken heeft." Maar de avond kwam en Hans
-bleef weg, en Luk-Andries wachtte vergeefs dag aan dag en week aan
-week. Eindelijk begon hij te vermoeden, dat Hans hem opzettelijk
-had achtergelaten, om zich zijn erfdeel te kunnen toeëigenen. En zoo
-was 't; want toen Hans Nikolai dicht bij huis was gekomen, wist hij
-'t zoo aan te leggen, dat de boot omsloeg, en hij vertelde nu, dat
-Luk-Andries verdronken was.
-
-Maar Andries liet den moed niet zinken; hij zamelde drijfhout op
-het strand, schoot zeevogels, zocht mosselen en kruiden, maakte zich
-een vlot van balken en planken en vischte met een' hengel, dien hij
-toevallig vond. Op zekeren dag, terwijl hij aan 't visschen was,
-bespeurde hij eene kloof of spleet in het zand, alsof daar een groot
-Nordlandsch jacht had gestaan, en duidelijk ook zag hij sporen van
-gewonden touwwerk, van de zee tot op den top des heuvels. Zoo, dacht
-hij bij zich zelven, nu is alle gevaar voorbij; want hij wist thans,
-dat men geene onwaarheid had gesproken, toen men hem vertelde dat
-er nikkers op 't eiland woonden, die er een prachtig jacht op na
-hielden. "Goddank, dat is goed gezelschap! Ja, 't is als ik zeg:
-'t geluk dient mij," dacht Andries bij zich zelven; misschien zei
-hij het ook wel, want hij moest wel behoefte gevoelen nu en dan wat
-te praten. Zoo leefde hij voort, tot de winter inviel. Eens zag hij
-eene boot; hij zette eene vlag op een' stok en zwaaide er mee; maar op
-'t zelfde oogenblik liet men het zeil vallen, de bootslui zetten zich
-aan de riemen en roeiden heen, zoo spoedig ze konden. Ze meenden,
-dat het nikkers waren, die hen daar met de vlag wenkten.
-
-Op kerstavond hoorde Andries vioolspel en allerlei muziek ver in zee;
-toen hij naar buiten trad, zag hij een licht schijnen: het bevond
-zich op een groot Nordlandsch jacht, dat het strand naderde. Maar zulk
-een jacht had niemand ooit gezien! Het had een reusachtig razeil, zoo
-glinsterend of het van zijde was; takels en touwen, zoo dun of ze van
-ijzerdraad waren gemaakt, en zoo was 't al pracht en heerlijkheid,
-wat men er aan zag. Het dek stond vol mannetjes en vrouwtjes, met
-blauwe kleeren aan, en aan het roer zag hij eene vrouw, zoo sierlijk
-uitgedost als eene bruid of eene koningin; ze droeg eene kroon op
-het hoofd en had de kostelijkste kleederen aan. Maar één ding zag
-Andries duidelijk: dat zij een mensch was; want zij was veel grooter
-en ook veel mooier dan de nikkers; ja, Luk-Andries vond haar mooier
-dan alle meisjes, die hij van zijn leven had gezien. 't Jacht zeilde
-regelrecht op de plek af, waar Andries stond; maar zonder zich lang
-te bedenken, liep hij naar de hut, rukte het geweer van den wand,
-kroop boven in het drooghuis, en wist zich hier zoo te verschuilen,
-dat niemand hem kon bemerken, terwijl hij alles kon waarnemen, wat
-er voorviel. Weldra was het gansche vertrek gevuld; maar de stroom
-van bezoekers ging nog altijd voort. Nu begonnen de wanden te kraken,
-en de hut zette zich uit, en alles begon er van binnen zóó prachtig
-uit te zien, of men bij den rijksten koopman in huis komt; 't was er
-haast zoo mooi, als in het slot van een' koning. Daar werden tafels
-aangericht met de kostelijkste spijzen, en borden en schotels, alles
-was van louter zilver of goud. Na het eten ging men dansen. Toen
-kroop Luk-Andries door het rookgat, aan den eenen kant van 't dak,
-naar buiten en klauterde omlaag. Daarop snelde hij naar 't jacht,
-wierp zijn vuurstaal er overheen en sneed er, tot meerdere zekerheid,
-met zijn zakmes een kruis in. Toen hij terugkeerde, was de dans in
-vollen gang: zelfs de tafels dansten, en de banken en de stoelen en
-al wat er in het vertrek was danste mee. De eenige, die niet danste,
-was de bruid; zij zat stil rond te kijken, en wanneer de bruidegom
-haar in den kring wilde voeren, stiet ze hem van zich. Maar overigens
-ontbrak er niets; de speelman hield niet op, om den vedel te stemmen
-of zoo iets, maar speelde onafgebroken voort en trapte de maat met den
-voet, tot het zweet hem langs het gelaat gudste en hij door stof en
-rook zijn eigen veêl niet meer kon zien. Toen Andries voelde, dat ook
-hij de voeten niet meer stil kon houden, zeide hij bij zich zelven:
-"Nu dien ik los te branden, anders speelt hij mij ook nog van den
-grond." Daarop stak hij het geweer door een vensterraam en schoot het
-af boven het hoofd der bruid, maar verkeerdom: anders had de kogel
-hem zelf getroffen. Zoodra het schot werd gehoord, tuimelden alle
-nikkers over elkander heen en de deur uit, maar toen zij zagen dat
-het jacht vastlag, begonnen zij vreeselijk te jammeren en kropen in
-eene opening van den heuvel. Maar al het gouden en zilveren geraad
-lieten ze achter en de bruid ook; die zat nog altijd op hare plaats,
-maar scheen langzamerhand tot zich zelve te komen. Zij vertelde nu
-aan Luk-Andries, dat de nikkers haar in den berg hadden gesleept,
-toen ze nog een klein kind was.
-
-Eens ging hare moeder uit, om de koeien te melken en nam haar
-mede. Toen de moeder naar huis moest om iets te halen, was zij alleen
-op het veld blijven zitten bij eene bessenstruik; daarvan mocht ze
-zooveel eten als haar lustte, mits ze telkens driemaal achtereen zeide:
-
-
- "Blauwe bessen eet ik,
- Door Jezus' kruis behoed;
- Roode bessen eet ik.
- Geverfd door Jezus' bloed."
-
-
-Maar toen moeder weg was, vond zij zooveel bessen, dat zij het
-rijmpje vergat, en toen verschenen de nikkers, die haar in den
-berg sleepten. Geen leed hadden ze haar gedaan, dan dat ze haar het
-laatste lid van de linkerpink afsneden, en ze kon krijgen wat haar
-hart begeerde; maar toch was ze nooit op haar gemak geweest, zeide ze;
-'t was of ze altijd pijn voelde, en vooral was ze geplaagd en gekweld
-door de genegenheid van den nikker, wiens vrouw ze moest worden. Toen
-Andries vernam, wie hare moeder was en waar ze thuis hoorde, bemerkte
-hij dat ze nog familie van hem was, en--"weldra wisten ze 't met
-hun beidjes," als men zegt. Toen mocht Andries met recht zeggen,
-dat het geluk hem had gediend. En ze gingen naar huis en namen het
-jacht mede en al het goud en zilver en de kostbaarheden, die in de
-hut waren achtergebleven, zoodat Andries veel en veel rijker werd
-dan zijn broeder.
-
-Maar Hans, die wel vermoedde hoe Andries aan al dien rijkdom was
-gekomen, wou niet minder rijk zijn. Hij wist, dat de heksen en nikkers
-op kerstavond voor den dag plegen te komen, en daarom trok hij tegen
-dien tijd naar het Zand. Op den bepaalden avond zag hij dan ook vlammen
-en licht, maar het leken wel dwaallichtjes. Toen de nikkers naderbij
-kwamen, hoorde hij geplas in het water en een afschuwelijk gehuil en
-gebrul, terwijl een kille zeewind hem in het gezicht woei. Verschrikt
-vloog hij naar de hut, terwijl de nikkers aan land stapten. Ze waren
-kort en dik als hooiroken, hadden mantels om van vellen en groote
-wanten aan, die bijna op den grond hingen. In plaats van een hoofd
-en haren zag men niets dan een bos zeetang. Terwijl zij het strand
-overliepen, dansten er eene menigte dwaallichtjes achter hen aan, en
-als ze zich maar even bewogen, spatten er vonken om hen heen. Eer ze
-nog bij de hut waren gekomen, zat Hans reeds in het drooghuis, evenals
-zijn broeder had gedaan. De nikkers droegen een' grooten steen naar
-binnen en sloegen daarop hunne wanten droog, terwijl ze nu en dan
-zoo akelig schreeuwden, dat Hans er van huiverde. Daarna begon een
-van hen vuur aan te maken, terwijl de anderen ruwe stukken drijfhout
-binnenbrachten, zoo zwaar als lood. Hans kreeg 't zoo benauwd door
-den rook en de hitte, dat hij dreigde te stikken; om frissche lucht
-te krijgen, beproefde hij door het rookgat naar buiten te komen,
-maar daar hij grover van lijf en leden was dan zijn broeder, bleef
-hij in de opening vastzitten, zoodat hij op noch neer kon. Nu had
-hij het nog minder naar zijn' zin; hij begon te schreeuwen dat het
-een' aard had, maar de nikkers schreeuwden nog harder en huilden
-en dansten en klopten van binnen en van buiten. Maar zoodra de haan
-begon te kraaien, waren ze verdwenen, en nu raakte Hans ook los. Toen
-hij van zijn reisje thuis kwam was hij zinneloos geworden, en sinds
-dien tijd hoorden de menschen hem vaak op zolders of in schuren, waar
-hij zich alleen bevond, dezelfde akelige, huiveringwekkende kreten
-slaken, die men in Nordland aan de nikkers toeschrijft. Vóór zijn'
-dood kreeg hij nogtans het verstand terug en, naar men zegt, werd
-hij ook in gewijden grond begraven. Maar na Hans heeft niemand weer
-een' voet gezet op 't Zand. Het zonk weg in de diepte, en de nikkers
-moeten naar de Lekangeilanden zijn verhuisd. Andries bleef 't welgaan;
-geen jacht deed voorspoediger reizen dan het zijne, maar zoodra hij
-bij de Lekangeilanden kwam, werd het bladstil; dan kwamen de nikkers
-naar het strand of aan boord met hunne waren. Eene poos later stak
-er dan altijd een voorspoedige wind op, 't zij hij naar Bergen of
-naar huis voer. Hij kreeg een huis vol kinderen, en ze waren allen
-gezond en sterk, maar allen misten het laatste lid van de linkerpink.
-
-
-
-
-
-
-
-AANTEEKENINGEN
-
-
-[1] Colymbus septentrionalis.
-
-[2] Zoo wordt de Duivel in Noorwegen genoemd. Vert.
-
-[3] De vorst van het dak, namelijk. Vert.
-
-[4] Een lichte graad van waanzin, toegeschreven aan den invloed der
-Huldren. Vert.
-
-[5] Saxifraga Cotyledon.
-
-[6] Kleeren en pelzen, doortrokken met menschelijke uitwasemingen,
-die tegen den wind in worden opgezet, om de rendieren terug te drijven.
-
-
-
-
-
-End of the Project Gutenberg EBook of Noorsche Volksvertellingen, by
-Peter Christen Asbjørnsen
-
-*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK NOORSCHE VOLKSVERTELLINGEN ***
-
-***** This file should be named 51763-0.txt or 51763-0.zip *****
-This and all associated files of various formats will be found in:
- http://www.gutenberg.org/5/1/7/6/51763/
-
-Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
-Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project
-Gutenberg (This file was produced from images generously
-made available by The Norwegian National Library.)
-
-Updated editions will replace the previous one--the old editions will
-be renamed.
-
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
-States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for the eBooks, unless you receive
-specific permission. If you do not charge anything for copies of this
-eBook, complying with the rules is very easy. You may use this eBook
-for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports,
-performances and research. They may be modified and printed and given
-away--you may do practically ANYTHING in the United States with eBooks
-not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the
-trademark license, especially commercial redistribution.
-
-START: FULL LICENSE
-
-THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
-
-To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase "Project
-Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
-Gutenberg-tm electronic works
-
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
-person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
-1.E.8.
-
-1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
-Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
-you share it without charge with others.
-
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country outside the United States.
-
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
-on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
-phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
- most other parts of the world at no cost and with almost no
- restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
- under the terms of the Project Gutenberg License included with this
- eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
- United States, you'll have to check the laws of the country where you
- are located before using this ebook.
-
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
-Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
-
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg-tm License.
-
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
-other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg-tm web site
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
-Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
-
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
-provided that
-
-* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation."
-
-* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
- works.
-
-* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
-
-* You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg-tm works.
-
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and The
-Project Gutenberg Trademark LLC, the owner of the Project Gutenberg-tm
-trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below.
-
-1.F.
-
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
-of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
-Defect you cause.
-
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
-
-Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
-goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
-www.gutenberg.org
-
-
-
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state's laws.
-
-The Foundation's principal office is in Fairbanks, Alaska, with the
-mailing address: PO Box 750175, Fairbanks, AK 99775, but its
-volunteers and employees are scattered throughout numerous
-locations. Its business office is located at 809 North 1500 West, Salt
-Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up to
-date contact information can be found at the Foundation's web site and
-official page at www.gutenberg.org/contact
-
-For additional contact information:
-
- Dr. Gregory B. Newby
- Chief Executive and Director
- gbnewby@pglaf.org
-
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
-spread public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
-state visit www.gutenberg.org/donate
-
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-
-Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-
-Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works.
-
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-
-Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-
-Most people start at our Web site which has the main PG search
-facility: www.gutenberg.org
-
-This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/old/51763-0.zip b/old/51763-0.zip
deleted file mode 100644
index e63ee2f..0000000
--- a/old/51763-0.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/51763-h.zip b/old/51763-h.zip
deleted file mode 100644
index 479cb32..0000000
--- a/old/51763-h.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/51763-h/51763-h.htm b/old/51763-h/51763-h.htm
deleted file mode 100644
index a3dbb88..0000000
--- a/old/51763-h/51763-h.htm
+++ /dev/null
@@ -1,7734 +0,0 @@
-<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN"
-"http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd">
-<html lang="nl">
-<head>
-<meta http-equiv="content-type" content="text/html; charset=utf-8">
-<title>Noorsche Volksvertellingen</title>
-
-<style type="text/css">
-
-body {
-font-family: "Times New Roman", Times, serif;
-font-size: 100%;
-line-height: 1.2em;
-text-align: left;
-}
-.div0 {
-padding-top: 5.6em;
-}
-.div1 {
-padding-top: 4.8em;
-}
-.div2 {
-padding-top: 3.6em;
-}
-.div3, .div4, .div5 {
-padding-top: 2.4em;
-}
-h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4 {
-clear: both;
-font-style: normal;
-text-transform: none;
-}
-h3, .h3 {
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.2em;
-}
-h3.label {
-font-size: 1em;
-line-height: 1.2em;
-margin-bottom: 0;
-}
-h4, .h4 {
-font-size: 1em;
-line-height: 1.2em;
-}
-.alignleft {
-text-align: left;
-}
-.alignright {
-text-align: right;
-}
-.alignblock {
-text-align: justify;
-}
-p.tb, hr.tb, .par.tb {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-text-align: center;
-}
-p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument
-{
-font-size: 0.9em;
-line-height: 1.2em;
-text-indent: 0;
-}
-p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument {
-margin: 1.58em 10%;
-}
-.opener, .address {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-}
-.addrline {
-margin-top: 0;
-margin-bottom: 0;
-}
-.dateline {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-text-align: right;
-}
-.salute {
-margin-top: 1.6em;
-margin-left: 3.58em;
-text-indent: -2em;
-}
-.signed {
-margin-top: 1.6em;
-margin-left: 3.58em;
-text-indent: -2em;
-}
-.epigraph {
-font-size: 0.9em;
-line-height: 1.2em;
-width: 60%;
-margin-left: auto;
-}
-.epigraph span.bibl {
-display: block;
-text-align: right;
-}
-.trailer {
-clear: both;
-padding-top: 2.4em;
-padding-bottom: 1.6em;
-}
-span.parnum {
-font-weight: bold;
-}
-.pagenum {
-display: inline;
-font-size: 70%;
-font-style: normal;
-margin: 0;
-padding: 0;
-position: absolute;
-right: 1%;
-text-align: right;
-}
-span.corr, span.gap {
-border-bottom: 1px dotted red;
-}
-span.abbr {
-border-bottom: 1px dotted gray;
-}
-span.measure {
-border-bottom: 1px dotted green;
-}
-.ex {
-letter-spacing: 0.2em;
-}
-.sc {
-font-variant: small-caps;
-}
-.uc {
-text-transform: uppercase;
-}
-.tt {
-font-family: monospace;
-}
-.underline {
-text-decoration: underline;
-}
-.overline, .overtilde {
-text-decoration: overline;
-}
-.rm {
-font-style: normal;
-}
-.red {
-color: red;
-}
-hr {
-clear: both;
-height: 1px;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-margin-top: 1em;
-text-align: center;
-width: 45%;
-}
-.aligncenter {
-text-align: center;
-}
-h1, h2 {
-font-size: 1.44em;
-line-height: 1.5em;
-}
-h1.label, h2.label {
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.2em;
-margin-bottom: 0;
-}
-h5, h6 {
-font-size: 1em;
-font-style: italic;
-line-height: 1em;
-}
-p, .par {
-text-indent: 0;
-}
-p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line {
-text-transform: uppercase;
-}
-.hangq {
-text-indent: -0.32em;
-}
-.hangqq {
-text-indent: -0.40em;
-}
-.hangqqq {
-text-indent: -0.71em;
-}
-p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter {
-float: left;
-clear: left;
-margin: 0em 0.05em 0 0;
-padding: 0px;
-line-height: 0.8em;
-font-size: 420%;
-vertical-align: super;
-}
-p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote {
-font-size: 0.9em;
-line-height: 1.2em;
-margin: 1.58em 5%;
-}
-.pagenum a, a.noteref:hover, a.hidden:hover, a.hidden {
-text-decoration: none;
-}
-ul {
-list-style-type: none;
-}
-.advertisment {
-background-color: #FFFEE0;
-border: black 1px dotted;
-color: #000;
-margin: 2em 5%;
-padding: 1em;
-}
-.itemGroupTable {
-border-collapse: collapse;
-margin-left: 0;
-}
-.itemGroupTable td {
-padding: 0;
-margin: 0;
-vertical-align: middle;
-}
-.itemGroupBrace {
-padding: 0 0.5em !important;
-}
-.footnotes .body, .footnotes .div1 {
-padding: 0;
-}
-.fnarrow {
-color: #AAAAAA;
-font-weight: bold;
-text-decoration: none;
-}
-a.noteref, a.pseudonoteref {
-font-size: 80%;
-text-decoration: none;
-vertical-align: 0.25em;
-}
-.displayfootnote {
-display: none;
-}
-div.footnotes {
-font-size: 80%;
-margin-top: 1em;
-padding: 0;
-}
-hr.fnsep {
-margin-left: 0;
-margin-right: 0;
-text-align: left;
-width: 25%;
-}
-p.footnote, .par.footnote {
-margin-bottom: 0.5em;
-margin-top: 0.5em;
-}
-p.footnote .label, .par.footnote .label {
-float: left;
-width: 2em;
-height: 12pt;
-display: block;
-}
-.marginnote {
-font-size: 0.8em;
-height: 0;
-left: 1%;
-line-height: 1.2em;
-position: absolute;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-}
-.apparatusnote {
-text-decoration: none;
-}
-span.tocPageNum, span.flushright {
-position: absolute;
-right: 16%;
-top: auto;
-}
-table.tocList {
-width: 100%;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-border-width: 0;
-border-collapse: collapse;
-}
-td.tocPageNum, td.tocDivNum {
-text-align: right;
-min-width: 10%;
-border-width: 0;
-}
-td.tocDivNum {
-padding-left: 0;
-padding-right: 0.5em;
-}
-td.tocPageNum {
-padding-left: 0.5em;
-padding-right: 0;
-}
-td.tocDivTitle {
-width: auto;
-}
-p.tocPart, .par.tocPart {
-margin: 1.58em 0%;
-font-variant: small-caps;
-}
-p.tocChapter, .par.tocChapter {
-margin: 1.58em 0%;
-}
-p.tocSection, .par.tocSection {
-margin: 0.7em 5%;
-}
-table.tocList td {
-vertical-align: top;
-}
-table.tocList td.tocPageNum {
-vertical-align: bottom;
-}
-table.inner {
-display: inline-table;
-border-collapse: collapse;
-width: 100%;
-}
-td.itemNum {
-text-align: right;
-min-width: 5%;
-padding-right: 0.8em;
-}
-td.innerContainer {
-padding: 0;
-margin: 0;
-}
-.index {
-font-size: 80%;
-}
-.indextoc {
-text-align: center;
-}
-.transcribernote {
-background-color: #DDE;
-border: black 1px dotted;
-color: #000;
-font-family: sans-serif;
-font-size: 80%;
-margin: 2em 5%;
-padding: 1em;
-}
-.correctiontable {
-width: 75%;
-}
-.width20 {
-width: 20%;
-}
-.width40 {
-width: 40%;
-}
-p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint {
-color: #666666;
-font-size: 80%;
-}
-.titlePage {
-border: #DDDDDD 2px solid;
-margin: 3em 0% 7em 0%;
-padding: 5em 10% 6em 10%;
-text-align: center;
-}
-.titlePage .docTitle {
-line-height: 3.5em;
-margin: 2em 0% 2em 0%;
-font-weight: bold;
-}
-.titlePage .docTitle .mainTitle {
-font-size: 1.8em;
-}
-.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle,
-.titlePage .docTitle .volumeTitle {
-font-size: 1.44em;
-}
-.titlePage .byline {
-margin: 2em 0% 2em 0%;
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.72em;
-}
-.titlePage .byline .docAuthor {
-font-size: 1.2em;
-font-weight: bold;
-}
-.titlePage .figure {
-margin: 2em 0% 2em 0%;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.titlePage .docImprint {
-margin: 4em 0% 0em 0%;
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.72em;
-}
-.titlePage .docImprint .docDate {
-font-size: 1.2em;
-font-weight: bold;
-}
-div.figure {
-text-align: center;
-}
-.figure {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.floatLeft {
-float: left;
-margin: 10px 10px 10px 0;
-}
-.floatRight {
-float: right;
-margin: 10px 0 10px 10px;
-}
-p.figureHead, .par.figureHead {
-font-size: 100%;
-text-align: center;
-}
-.figAnnotation {
-font-size: 80%;
-position: relative;
-margin: 0 auto;
-}
-.figTopLeft, .figBottomLeft {
-float: left;
-}
-.figTop, .figBottom {
-}
-.figTopRight, .figBottomRight {
-float: right;
-}
-.figure p, .figure .par {
-font-size: 80%;
-margin-top: 0;
-text-align: center;
-}
-img {
-border-width: 0;
-}
-td.galleryFigure {
-text-align: center;
-vertical-align: middle;
-}
-td.galleryCaption {
-text-align: center;
-vertical-align: top;
-}
-.lgouter {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-display: table;
-}
-.lg {
-text-align: left;
-padding: .5em 0% .5em 0%;
-}
-.lg h4, .lgouter h4 {
-font-weight: normal;
-}
-.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum {
-color: #777;
-font-size: 90%;
-left: 16%;
-margin: 0;
-position: absolute;
-text-align: center;
-text-indent: 0;
-top: auto;
-width: 1.75em;
-}
-p.line, .par.line {
-margin: 0 0% 0 0%;
-}
-span.hemistich {
-color: white;
-}
-.versenum {
-font-weight: bold;
-}
-.speaker {
-font-weight: bold;
-margin-bottom: 0.4em;
-}
-.sp .line {
-margin: 0 10%;
-text-align: left;
-}
-.castlist, .castitem {
-list-style-type: none;
-}
-.castGroupTable {
-border-collapse: collapse;
-}
-.castGroupTable td {
-padding: 0;
-margin: 0;
-vertical-align: middle;
-}
-.castGroupBrace {
-padding: 0 0.5em !important;
-}
-body {
-padding: 1.58em 16%;
-}
-body {
-background: #FFFFFF;
-font-family: "Times New Roman", Times, serif;
-}
-body, a.hidden {
-color: black;
-}
-h1, .h1 {
-padding-bottom: 5em;
-}
-h1, h2, .h1, .h2 {
-text-align: center;
-font-variant: small-caps;
-font-weight: normal;
-}
-p.byline {
-text-align: center;
-font-style: italic;
-margin-bottom: 2em;
-}
-.figureHead, .noteref, .pseudonoteref, .marginnote, p.legend, .versenum
-{
-color: #660000;
-}
-.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a {
-color: #AAAAAA;
-}
-a.hidden:hover, a.noteref:hover {
-color: red;
-}
-h1, h2, h3, h4, h5, h6 {
-font-weight: normal;
-}
-table {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.tablecaption {
-text-align: center;
-}.pagenum, .linenum {
-speak: none;
-}
-</style>
-
-<style type="text/css">
-/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */
-.xd21e106width
-{
-width:480px;
-}
-.xd21e113width
-{
-width:465px;
-}
-.xd21e121
-{
-text-align:center;
-}
-.xd21e1001width
-{
-width:640px;
-}
-.xd21e1037width
-{
-width:640px;
-}
-.xd21e1059width
-{
-width:640px;
-}
-.xd21e1089width
-{
-width:640px;
-}
-.xd21e2235
-{
-text-indent:4em;
-}
-.xd21e2237
-{
-text-indent:2em;
-}
-</style>
-</head>
-<body>
-
-
-<pre>
-
-Project Gutenberg's Noorsche Volksvertellingen, by Peter Christen Asbjørnsen
-
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
-other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of
-the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
-www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you'll have
-to check the laws of the country where you are located before using this ebook.
-
-Title: Noorsche Volksvertellingen
-
-Author: Peter Christen Asbjørnsen
-
-Translator: T. Terwey
-
-Release Date: April 15, 2016 [EBook #51763]
-
-Language: Dutch
-
-Character set encoding: UTF-8
-
-*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK NOORSCHE VOLKSVERTELLINGEN ***
-
-
-
-
-Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
-Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project
-Gutenberg (This file was produced from images generously
-made available by The Norwegian National Library.)
-
-
-
-
-
-
-</pre>
-
-<div class="front">
-<div class="div1 cover"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divBody">
-<p class="par first"></p>
-<div class="figure xd21e106width"><img src="images/new-cover.jpg" alt="Nieuw ontworpen voorkant." width="480" height="720"></div>
-<p class="par"></p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 titlepage"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divBody">
-<p class="par first"></p>
-<div class="figure xd21e113width"><img src="images/titlepage.jpg" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="465" height="720"></div>
-<p class="par"></p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 frenchtitle"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divBody">
-<p class="par first xd21e121">NOORSCHE VOLKSVERTELLINGEN.</p>
-</div>
-</div>
-<div class="titlePage">
-<div class="byline"><span class="docAuthor">P. CHR.
-ASBJ&Ouml;RNSEN.</span></div>
-<div class="byline"></div>
-<div class="docTitle">
-<div class="mainTitle">NOORSCHE VOLKSVERTELLINGEN.</div>
-</div>
-<div class="byline">VERTAALD DOOR<br>
-T. TERWEY.</div>
-<div class="docImprint">HAARLEM,<br>
-KRUSEMAN &amp; TJEENK WILLINK.<br>
-<span class="docDate">1875.</span></div>
-</div>
-<p><span class="pagenum">[<a id="xd21e145" href="#xd21e145" name="xd21e145">V</a>]</span></p>
-<div id="toc" class="div1 contents"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">INHOUD.</h2>
-<table class="tocList">
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"></td>
-<td class="tocPageNum">Bladz.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch1" id="xd21e156" name="xd21e156">De sage in den molen</a></td>
-<td class="tocPageNum">4</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch2" id="xd21e163" name="xd21e163">Het kroost der Huldren</a></td>
-<td class="tocPageNum">13</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch3" id="xd21e170" name="xd21e170">Een nacht in Nordmarken</a></td>
-<td class="tocPageNum">24</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch4" id="xd21e177" name="xd21e177">De koning van den Egeberg</a></td>
-<td class="tocPageNum">44</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch5" id="xd21e184" name="xd21e184">Van &bdquo;Fjeld en Saeter&rdquo;</a></td>
-<td class="tocPageNum">53</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch6" id="xd21e191" name="xd21e191">De vertellingen van den doodgraver</a></td>
-<td class="tocPageNum">65</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch7" id="xd21e198" name="xd21e198">Bertha Tuppenhaug&rsquo;s vertellingen</a></td>
-<td class="tocPageNum">84</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch8" id="xd21e205" name="xd21e205">Een avond in de keuken van den landheer</a></td>
-<td class="tocPageNum">97</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch9" id="xd21e212" name="xd21e212">De bewoners van Lunde</a></td>
-<td class="tocPageNum">117</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch10" id="xd21e219" name="xd21e219">Een ouderwetsche kerstavond</a></td>
-<td class="tocPageNum">123</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch11" id="xd21e227" name="xd21e227">Een zondagavond op een&rsquo; saeter</a></td>
-<td class="tocPageNum">137</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch12" id="xd21e234" name="xd21e234">Op de vogeljacht in Holleia</a></td>
-<td class="tocPageNum">173</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch13" id="xd21e241" name="xd21e241">Eene tooverheks</a></td>
-<td class="tocPageNum">196</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><span class="sc"><a href="#ch14"
-id="xd21e249" name="xd21e249">Ter zee.</a></span></td>
-<td class="tocPageNum"></td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">I.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch14.1" id="xd21e257"
-name="xd21e257">De aalscholvers van Udr&ouml;st</a></td>
-<td class="tocPageNum">210</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">II.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"><a href="#ch14.2" id="xd21e267"
-name="xd21e267">De nikkers op het &bdquo;Zand&rdquo;</a></td>
-<td class="tocPageNum">217</td>
-</tr>
-</table>
-<p><span class="pagenum">[<a id="xd21e273" href="#xd21e273" name="xd21e273">VII</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 preface"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">De Noren loopen zeer hoog met het boekske, waarvan
-hier de fraaiste vertellingen den Nederlandschen lezer worden
-aangeboden. En ze hebben reden te over voor die waardeering. Terwijl
-toch aan den eenen kant de belangstelling gewekt wordt door den inhoud
-der sagen uit &bdquo;het schemerdonker des volkslevens&rdquo;, staat
-men aan den anderen verrukt over &bdquo;de warme teekening van land en
-volk&rdquo;, die den aantrekkelijken achtergrond der vertellingen
-uitmaakt. Zou dit dus reeds in staat zijn, de ingenomenheid te
-verklaren, waarmede Asbj&ouml;rnsen&rsquo;s arbeid bij zijne
-landgenooten werd ontvangen, de dienst, welken hij ook met dit product
-der Noorweegsche litteratuur bewees, wettigt die genegenheid te
-meer.</p>
-<p class="par">De letterkunde van dit volk werd zich hare roeping eerst
-volkomen bewust, toen zij zich aansloot bij het volk zelf; toen zij het
-leven en streven van dat volk zich ten onderwerp koos. Had zij tot nog
-toe aan den leiband harer Deensche zuster geloopen, zij leerde op eigen
-beenen staan, toen hare dichters en proza&iuml;sten <span class="pagenum">[<a id="xd21e279" href="#xd21e279" name="xd21e279">VIII</a>]</span>een oog begonnen te krijgen voor de
-schatten, welke voor hunne kunst uit de natuur, de historie, het
-volksleven van hun eigen land konden gedolven worden. In wat het
-Noorsche volk zelf gedicht, gedacht en gedaan had, vond de litteratuur
-een&rsquo; vasten gezonden bodem, waaruit zij als nationale kunst kon
-opwassen. Zoo oordeelden ook en daarnaar handelden twee mannen, die
-een&rsquo; allerbelangrijksten invloed op de letteren van hun vaderland
-hebben uitgeoefend: J&ouml;rgen Moe en P. Chr. Asbj&ouml;rnsen. De
-eerste verzamelde de volksdeuntjes, hier en ginds in omloop; te zamen
-gaven zij een aanzienlijk getal uitstekend
-vertelde&mdash;&bdquo;<span lang="no">Folke-eventyr</span>&rdquo;&mdash;volkssprookjes ten beste, en
-nadat Moe zich geheel aan zijn kerkelijk ambt&mdash;hij is
-&bdquo;praest&rdquo; te Drammen&mdash;en aan de geestelijke po&euml;zie
-had gewijd, schreef de houtvester Asbj&ouml;rnsen eene nieuwe
-verzameling Huldersprookjes en Volkssagen, schoon op gansch anderen
-trant, dan toen hij gemeenschappelijk met Moe arbeidde. Terwijl toch de
-&bdquo;<span lang="no">Folke-eventyr</span>&rdquo; streng objectief
-zijn gehouden en zoo getrouw mogelijk weergeven, wat de vrienden uit
-den mond des volks hadden opgevangen, geeft Asbj&ouml;rnsen hier,
-terwijl hij zijne lezers deelgenoot maakt van de wijze, waarop hij aan
-de kennis zijner vertellingen is gekomen, eene schildering van natuur
-en volk, die, naar &rsquo;t oordeel van een landgenoot, aan de
-dichterlijkste kleur eene betooverende getrouwheid paart.</p>
-<p class="par">Of de vriendelijke lezer het gunstig oordeel van des
-auteurs landgenooten zal deelen? Afgezien van het belang, dat de Noren
-als zoodanig in dit voortbrengsel hunner letteren moeten stellen, heeft
-de vertaler geen <span class="pagenum">[<a id="xd21e289" href="#xd21e289" name="xd21e289">IX</a>]</span>recht tot twijfel. Daar
-schuilt, meent hij, ook ten onzent genoeg belangstelling voor &rsquo;t
-volksgeloof eener stamverwante natie; genoeg zin voor de po&euml;zie
-van natuur en volksleven, om eene goede ontvangst dezer vertellingen te
-waarborgen.&mdash;Ge hebt Gerard Keller&rsquo;s Zomer in het Noorden
-gelezen en genoten? Welnu, hier wordt u stoffe geboden ter aanvulling
-uwer kennis door iemand, wiens lust het jarenlang was, te dwalen door
-de geurige dennebosschen, te zwerven langs de oevers der bergstroomen,
-te kouten aan den haard der eenzame saeters van zijn land. En zijn de
-voorstellingen, door Keller&rsquo;s boek in u gewekt,
-verflauwd;&mdash;men leest in onzen tijd zooveel;&mdash;neem zijn
-tweede deel nogmaals ter hand en gij vindt er beter opheldering van wat
-u vreemd mocht dunken, dan eene enkele aanteekening &rsquo;t zou
-kunnen.</p>
-<p class="par">Toch niet over den inhoud der volkssagen, zegt gij, en
-de vertaler zal ronduit bekennen, dat het denkbeeld hem heeft
-toegelachen, elke vertelling te doen volgen door eenige opmerkingen,
-die duidelijk in &rsquo;t licht stelden, hoe groot de verwantschap is
-geweest of nog is tusschen &rsquo;t volksgeloof der Noren en
-Nederlanders. Maar hij heeft begrepen, dat de identiteit op dit punt,
-behoudens karakteristieke verschillen, tusschen de Germanen en
-Skandinavi&euml;rs door Grimm in zijne Deutsche Mythologie te klaar is
-bewezen, dan dat men dit feit nog als iets nieuws behoefde mede te
-deelen. En vervolgens duchtte hij niet zonder reden, dat eene
-uitvoerige aanwijzing der verschijnselen, die deze waarheid staven,
-kwalijk in overeenstemming mocht zijn met den bescheiden vorm,
-waaronder dit boekje optreedt. <span class="pagenum">[<a id="xd21e293"
-href="#xd21e293" name="xd21e293">X</a>]</span></p>
-<p class="par">De lezer, die in dit onderwerp belang stelt, zal bij
-Grimm, bij Simrock in zijn &bdquo;<span lang="de">Handbuch der
-Deutschen Mythologie</span>&rdquo;, bij Van den Bergh in zijne
-&bdquo;Volksoverleveringen&rdquo;, maar vooral in zijn &bdquo;Kritisch
-Woordenboek der Ned. Mythologie&rdquo;, of uit J. W. Wolf&rsquo;s
-<span class="corr" id="xd21e299" title="Niet in bron">&bdquo;</span>Niederl&auml;ndische Sagen&rdquo; kunnen
-zien, welke treffende familietrekken de overleveringen van beide volken
-vertoonen. Er is bijna geen enkele trek in de vertellingen van
-Asbj&ouml;rnsen, die men niet hier of daar in Nederland terugvindt.
-Zelfs Holda&mdash;de vriendelijke&mdash;wier naam ons van de lippen
-glijdt, wanneer wij &bdquo;hou en trou&rdquo; zweren aan onzen vriend
-of onze &bdquo;hulde&rdquo; brengen aan de min, heeft ook ten onzent
-hare vereerders gehad; al belette haar karakter van berg- en woudgeest
-natuurlijk, dat zij in onze overleveringen eene rol zou spelen,
-z&oacute;&oacute; belangrijk, als zij met hare volgelingen, de Huldren,
-in de Noorsche volkssprookjes vervult. Schuilt er in onzen bodem geen
-schat van metalen, die in &rsquo;t Noorden de volksfantazie kon doen
-ontvlammen, toch wist men ook bij ons te verhalen van schatten, hier en
-daar verborgen, en wier bestaan werd verraden door een geheimzinnig
-schijnsel. En droeg ook bij ons de kwaal, die wij &bdquo;engelsche
-ziekte&rdquo; noemen, geen daemonisch karakter, wij hadden toch even
-goed tooveressen, die lood smolten, dat plotseling afgekoeld in
-zonderlinge figuren den aard van verschillende krankheden
-openbaarde.</p>
-<p class="par">En zoo zouden wij kunnen voortgaan en doen opmerken, hoe
-ook het Nederlandsche volk zijne vertellingen bezat omtrent de
-gedaanteveranderingen van duivel <span class="pagenum">[<a id="xd21e304" href="#xd21e304" name="xd21e304">XI</a>]</span>of heksen in
-slangen, padden, hazen of zwarte katten; hoe ook bij ons &bdquo;de
-duivel en zijn grootje&rdquo; van tijd tot tijd feestvierden met hunne
-getrouwen; hoe ook hier de heksen de kunst verstonden op geheimzinnige
-wijs de koeien van hare melk te berooven, tot de beesten er het leven
-bij inschoten,&mdash;om toch ten slotte ons &bdquo;woord vooraf&rdquo;
-tot een&rsquo; onbetamelijken omvang te doen uitdijen.</p>
-<p class="par">Den lezer, die onze meening deelt, dat
-volksoverleveringen en volkssprookjes niet bij voorkeur in de
-kinderkamer thuis behooren, heil!</p>
-<p class="par signed"><span class="sc">Amsterdam</span>, 25 Augustus
-1875. T. <span class="pagenum">[<a id="pb1" href="#pb1" name="pb1">1</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="body">
-<div id="ch1" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e156">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">DE SAGE IN DEN MOLEN.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">Wanneer &rsquo;t mij in de wereld
-tegenloopt,&mdash;en ik kan niet klagen dat dit te zelden
-gebeurt,&mdash;heb ik er mij steeds wel bij bevonden, een zwerftochtje
-te ondernemen tot verlichting van mijn vrachtje bekommernis en
-tegenspoed. Wat mij op zekeren tijd in den weg stond, herinner ik me
-niet meer; maar &rsquo;t staat me nog duidelijk voor den geest, hoe ik
-voor eenige jaren, op een&rsquo; zomermiddag met de hengelro&ecirc; in
-de hand, over de velden zwierf langs den oostelijken oever van den
-Akerself.</p>
-<p class="par">De frissche lucht, de geur van &rsquo;t hooi en de
-bloemen, &rsquo;t genot der beweging, het gekweel der vogels en het
-frissche windje langs de rivier, alles bracht mij in eene opgewekte
-stemming. Toen ik de brug bij Oset over was, begon de zon ter kim te
-nijgen: nu eens kleurde zij de avondwolkjes met haar&rsquo; schoonsten
-gloed, alsof ze wou, dat deze zich zouden verlustigen in den geleenden
-tooi, wanneer zij zich spiegelden in de klare golven van het meer; dan
-weer brak zij door de wolken heen en zond een&rsquo; stroom van licht
-uit, die gulden plekken schiep in de donkere bosschen aan de overzijde.
-<span class="pagenum">[<a id="pb2" href="#pb2" name="pb2">2</a>]</span></p>
-<p class="par">De avondwind voerde na den warmen dag een&rsquo;
-verfrisschenden geur uit de dennenbosschen met zich en de ver
-weerklinkende, langzaam wegstervende tonen van den koekoek stemden den
-geest weemoedig. Werktuigelijk volgde mijn oog het aas, dat ik uitwierp
-en dat de stroom der rivier meevoerde. Zie, daar sprong een
-glinsterende visch; snorrend vloog het snoer van den hengel, en toen ik
-dezen stevig vasthield, boog hij zich als een hoepel: &rsquo;t moest
-een forel zijn van de grootste soort. Nu was &rsquo;t geen tijd meer om
-te dwepen met dennengeur en koekoekslied; &rsquo;k had al mijne
-tegenwoordigheid van geest hoog noodig om den visch aan land te
-brengen, want de stroom was snel en &rsquo;t beest spartelde geweldig.
-Driemaal moest ik &rsquo;t snoer op- en afwinden, voor &rsquo;t mij
-gelukte mijn&rsquo; buit met den stroom mede naar een&rsquo; kleinen
-inham te krijgen, waar hij gelukkig aan land werd gebracht en een
-fraaie purper-gevlekte visch bleek te zijn van de verwachte
-grootte.</p>
-<p class="par">Ik bleef nog eenigen tijd visschen langs den westelijken
-oever der rivier, maar slechts jonge forellen hapten naar mijn aas en
-mijne gansche vangst bedroeg niet meer dan een tiental visschen. Toen
-ik bij den houtzaagmolen kwam, was de lucht geheel bewolkt. &rsquo;t
-Was reeds tamelijk duister en slechts aan den noordwestelijken rand des
-horizons bespeurde men nog eene groene strook, die een&rsquo; zwakken
-lichtglans wierp op de stille vlakte van den vijver. Ik sprong op het
-vlot des vijvers en wierp op nieuw uit, maar mijne vangst bleef luttel.
-&rsquo;t Was bladstil, de wind scheen ter rust gegaan en slechts mijn
-aas deed het heldere water rimpelen.</p>
-<p class="par">Een opgeschoten knaap, die achter mij op den heuvel
-stond, ried mij, eene heele tros wormen aan den angel te hechten en
-daarmee stootsgewijs over de oppervlakte <span class="pagenum">[<a id="pb3" href="#pb3" name="pb3">3</a>]</span>van &rsquo;t water te slepen,
-en bood aan voor &rsquo;t noodige aas te zorgen. Ik volgde zijn&rsquo;
-raad, en de proef gelukte boven verwachting, want een forel van een
-paar marken beet weldra aan den haak en werd niet zonder moeite op den
-ongemakkelijken oever gebracht. Maar hiermee was &rsquo;t ook uit; geen
-enkele beet werd meer bespeurd, geen enkele visch schoot door den
-stillen vijver; slechts de vleermuizen, die snorrend rondfladderden,
-brachten nu en dan, wanneer zij op insecten neerschoten, trillende
-kringen op de blanke vlakte te voorschijn.</p>
-<p class="par">V&oacute;&oacute;r mij lag de molen, van binnen
-duidelijk zichtbaar door &rsquo;t vlammend haardvuur. Hij was in vollen
-gang; toch scheen het, of &rsquo;t rad met zijne schoepen en staken
-niet door den wil of de hand van een&rsquo; mensch werd bestuurd en
-geleid, maar of &rsquo;t ten speelbal strekte voor de luimen van
-een&rsquo; onzichtbaren molen- of stroomgeest. Maar ja, ten laatste
-vertoonden zich ook menschelijke gedaanten. Hier sloeg er een met een
-grooten haak naar een balk, die in den molen moest gebracht worden en
-zette de geheele vlakte in golvende beweging; een ander kwam
-voorzichtig met eene bijl in de hand naar buiten om een balk te effenen
-of de buitenste planken in den vijver te werpen, die krakend in de
-diepte stortten. Alles suisde en bruiste, knarste en kraakte, en nu en
-dan werd ook buiten den molen&mdash;als een reuzenzwaard in kamp met de
-geesten des nachts&mdash;eene blinkende zaag in beweging gebracht om de
-knoesten en oneffen uiteinden der balken af te zagen.</p>
-<p class="par">Uit het noorden kwam met den stroom der rivier eene
-kille vlaag, die mij deed voelen, dat ik nat en vermoeid was, en ik
-besloot daarom naar binnen te gaan en eene poos uit te rusten aan den
-haard van den molenaar. Ik riep den knaap, die nog aan den oever stond
-<span class="pagenum">[<a id="pb4" href="#pb4" name="pb4">4</a>]</span>en verzocht hem de vischkorf te brengen, die ik had
-neergezet, en mij te volgen over &rsquo;t vlot, welks gladde balken in
-&rsquo;t water schommelden en bij elken stap, dien ik deed,
-onderdoken.</p>
-<p class="par">Bij den eenen haard in den molen zat een oud man met een
-grijzen baard; eene roode muts had hij tot over de ooren getrokken. De
-schaduw van den schoorsteen had mij in &rsquo;t eerst belet hem te
-zien. Toen hij hoorde, dat ik een ommezien wenschte uit te rusten en
-mij te warmen, maakte hij schielijk van een knoestig stuk hout eene
-zitplaats bij &rsquo;t vuur.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat is een kostelijke visch,&rdquo; zei de oude,
-terwijl hij de laatste forel, die ik had gevangen in de hand nam,
-&bdquo;en dat is een haakvisch; die weegt stellig anderhalf pond. Gij
-hebt hem vast in den vijver hier gevangen?&rdquo;</p>
-<p class="par">Op mijn bevestigend antwoord begon de man, een
-aartsliefhebber van visschen naar &rsquo;t scheen, te verhalen van de
-groote forellen, die hij dertig jaar geleden in den omtrek had
-gevangen, en slaakte daarbij&mdash;niet minder dan Sir Humphry Davy in
-zijne Salmonia&mdash;de hartroerendste klachten over &rsquo;t afnemen
-der visch en &rsquo;t toenemen van het zaagsel in de rivieren.</p>
-<p class="par">&bdquo;De visch gaat weg,&rdquo; zei hij met eene stem,
-die boven al &rsquo;t gedruisch uit klonk; &bdquo;&rsquo;t gebeurt nu
-zelden dat men zulk eene goudhaak als deze vangt, maar &rsquo;t zaagsel
-neemt van jaar tot jaar toe. &rsquo;t Is dan ook geen wonder, dat de
-visschen de rivier verlaten, want doen zij de kieuwen open om eene teug
-zuiver water naar binnen te halen, dan krijgen ze den heelen kop vol
-zaagsel en splinters. Dat vervloekte zaagsel!&mdash;God vergeve me de
-zonde&mdash;de zaag geeft ons brood, mij en mijn gezin; maar ik ben mij
-zelf niet langer meester, als <span class="pagenum">[<a id="pb5" href="#pb5" name="pb5">5</a>]</span>ik denk aan de prachtige visschen, die
-ik voor jaren heb gevangen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Intusschen was de knaap met mijn vischkorf binnen
-gekomen; hij scheen kwalijk te moede bij al &rsquo;t geraas en
-gedruisch, dat in den zaagmolen heerschte. Voorzichtig liep hij over de
-losse vloerplanken, en op zijn gelaat las men duidelijk angst en vrees
-voor &rsquo;t bruisen van het water op en tusschen de raderen onder
-zijne voeten.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Is niet alles hier te zijn; ik wou dat
-ik goed en wel thuis was,&rdquo; zeide hij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoor je hier niet thuis?&rdquo; vroeg ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wie ben je, waar kom-je van daan?&rdquo; vroeg de
-oude man.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik kom van Gamleby, en ik ben te Br&aelig;kke
-geweest met een&rsquo; brief voor den schout; maar ik ben zoo bang in
-donker alleen te gaan,&rdquo; antwoordde de knaap, die zich den heelen
-tijd dicht in mijne nabijheid hield.</p>
-<p class="par">&bdquo;Schaam je wat, groote jongen, voor zoo iets bang
-te zijn,&rdquo; zei de oude, maar voegde er troostend bij: &bdquo;zoo
-aanstonds komt de maan op, en de knecht kan wel met je
-meegaan.&rdquo;</p>
-<p class="par">Ik beloofde den vreesachtigen knaap hem tot de Beierbrug
-te brengen, en dit scheen hem eenigermate gerust te stellen.
-Ondertusschen hield het malen op en twee der knechts gingen de zagen
-vijlen, een arbeid, die van zulk een krassend geluid verzeld gaat, dat
-&rsquo;t iemand door merg en been dringt en des nachts, boven &rsquo;t
-bruisen van den waterval uit, niet zelden tot in de naaste stad
-weerklinkt. &rsquo;t Scheen, dat dit geraas de zenuwen van den knaap
-nog onaangenamer aandeed.</p>
-<p class="par">&bdquo;H&egrave;, &rsquo;k zou voor nog zoo veel hier
-geen nacht willen doorbrengen,&rdquo; zeide hij en staarde om zich
-heen, of hij aanstonds uit elken hoek van den molen een&rsquo; nikker
-zou zien oprijzen. <span class="pagenum">[<a id="pb6" href="#pb6" name="pb6">6</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Ik heb hier al menigen nacht doorgebracht,&rdquo;
-zei de oude; &bdquo;toch had ik &rsquo;t er in den beginne ook niet op
-begrepen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik heb van mijne moeder gehoord, dat er zooveel
-hekserij in zoo&rsquo;n molen gebeurt,&rdquo; viel de knaap angstig
-uit.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik kan niet zeggen, dat ik er ooit iets van
-gezien heb,&rdquo; hernam de molenaar. &bdquo;&rsquo;t Water is wel
-eens plotseling gedaald of gerezen, wanneer ik &rsquo;s nachts maalde,
-en soms ook hoorde ik wel kloppen in de buitenste delen, maar gezien
-heb ik niets. De menschen gelooven daar tegenwoordig niet meer
-aan,&rdquo; ging hij voort, terwijl hij een vragenden blik op mij
-sloeg, &bdquo;en daarom durven de geesten niet meer voor den dag komen;
-de menschen zijn te wijs en hebben te veel boeken gelezen in onze
-dagen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Wel mogelijk,&rdquo; zeide ik; want ik merkte
-duidelijk, dat er meer stak achter den blik, dien hij mij toewierp, en
-ik had liever, dat hij mij oude histories vertelde, dan mij af te geven
-met &rsquo;t bestrijden van zijne bewering, dat de verlichting in onzen
-tijd de onderaardsche geesten zou bang maken. &bdquo;In zekeren zin
-kunt ge gelijk hebben. In den ouden tijd geloofden de menschen vaster
-aan elk slag van tooverij; nu houden ze zich of ze er niet aan
-gelooven, om verstandig en verlicht te schijnen, zooals gij zegt. Toch
-hoort men in de bergstreken nog wel, dat de geesten zich aan de
-menschen vertoonen, hen met zich voeren en zulke dingen meer. Ik zal je
-eens,&rdquo; voegde ik er bij, om hem goed op gang te krijgen,
-&bdquo;ik zal je eens eene historie vertellen, die ergens gebeurd moet
-zijn, maar waar en wanneer, dat herinner ik me niet juist
-meer.&rdquo;</p>
-<p class="par">Daar was eens een man, die een&rsquo; molen bezat, vlak
-bij een waterval, en daar huisde ook een molengeest in. <span class="pagenum">[<a id="pb7" href="#pb7" name="pb7">7</a>]</span>Of de man
-hem, zooals men hier en daar pleegt te doen, geboterd brood en
-gerstebier gaf, om te maken dat zijn meel vermeerderde, weet ik niet,
-maar &rsquo;t is niet waarschijnlijk, want telkens, als hij malen
-moest, greep de molengeest den spilbalk vast en deed den molen stil
-staan. Onze man begreep weldra, vanwaar dit kwam, en op zekeren avond,
-dat hij aan &rsquo;t werk moest, nam hij een&rsquo; ijzeren pot vol pek
-en teer met zich en lei daaronder vuur aan. Toen hij &rsquo;t water
-over den wielbalk leidde, raakte deze een oogenblik in beweging, maar
-spoedig stond hij stil, zooals te verwachten was. De molenaar stak en
-sloeg naar den geest in de goot en rondom den balk, maar te vergeefs.
-Eindelijk opende hij de deur, die naar de goot en den wielbalk leidde,
-en daar stond de molengeest midden in de deur en gaapte hem aan met
-een&rsquo; mond, z&oacute;&oacute; wijd, dat de onderkaak den drempel
-aanraakte en de bovenkaak aan den zolder reikte.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hebt gij ooit zulk gapen gezien?&rdquo; zei de
-geest.</p>
-<p class="par">De man vloog op den pekpot toe, wierp hem den inhoud in
-den mond en zeide: &bdquo;Hebt gij ooit zoo iets kokend heets
-geproefd?&rdquo;</p>
-<p class="par">Toen liet de geest den balk los en stiet een vreeselijk
-gebrul uit. En sedert heeft men hem daar gehoord noch gezien, en nooit
-heeft hij de lui belet te malen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja,&rdquo; zeide de knaap, die met eene mengeling
-van angst en nieuwsgierigheid mijne vertelling had gevolgd, &bdquo;dat
-heb ik ook hooren vertellen door mijne grootmoeder, en zij vertelde nog
-eene andere historie van een&rsquo; molen.<span class="corr" id="xd21e385" title="Niet in bron">&rdquo;</span></p>
-<p class="par">Dat gebeurde een heel eind hier van daan en niemand kon
-daar zijn koren gemalen krijgen, omdat &rsquo;t er vol was van
-hekserij. Maar nu woonde er ook eene <span class="pagenum">[<a id="pb8"
-href="#pb8" name="pb8">8</a>]</span>arme vrouw, die op zekeren avond
-noodzakelijk wat koren moest malen, en zij bad daartoe den molen te
-mogen gebruiken.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, God beware je,&rdquo; zei de eigenaar,
-&bdquo;dat gaat niet, dan mocht het eens met dubbel geweld gaan
-spoken.<span class="corr" id="xd21e394" title="Niet in bron">&rdquo;</span> Maar de vrouw antwoordde, dat zij
-&rsquo;t zoo hoognoodig had; want zij had geen korrel brijmeel in huis
-en geen brood voor hare kinders. Nu, eindelijk kreeg zij dan verlof
-naar den molen te gaan en dien nacht te malen. Toen ze daar kwam,
-warmde zij een&rsquo; grooten pot met teer, die daar stond, bracht den
-molen in beweging en zette zich bij den haard om eene kous te breien.
-Na eene poos kwam er een vrouwmensch binnen en groette haar.</p>
-<p class="par">&bdquo;Goeden avond,&rdquo; zei ze tot de vrouw.</p>
-<p class="par">&bdquo;Goeden avond,&rdquo; zei deze en bleef zitten
-breien.</p>
-<p class="par">Maar zooals ze daar zat, begon degene, die binnen
-gekomen was, het vuur over den haard uit te spreiden. De vrouw rakelde
-het weer samen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoe heet gij?&rdquo; vroeg de geest.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik? <span class="corr" id="xd21e408" title="Bron: ik">Ik</span> heet Zelf,&rdquo; zei de vrouw.</p>
-<p class="par">Dat leek haar een zonderlinge naam, en nu begon ze op
-nieuw het vuur uiteen te halen. De vrouw werd boos, begon te schelden
-en rakelde het op nieuw samen. Dat duurde zoo eene heele poos, maar
-toen &rsquo;t de vrouw lang genoeg geduurd had, stortte zij den teerpot
-over de aardgeest uit. Die aan &rsquo;t huilen en schreeuwen, en zoo
-ijlde ze naar buiten en riep:</p>
-<p class="par">&bdquo;Vader, vader, Zelf heeft me gebrand!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Zoo, heb je &rsquo;t zelf gedaan, dan moet je
-&rsquo;t zelf ook maar lijden,&rdquo; hoorde men in den berg.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Liep wondergoed af met die vrouw,&rdquo;
-zeide de grijze molenaar. &rsquo;t Had kunnen gebeuren, dat de molen
-<span class="pagenum">[<a id="pb9" href="#pb9" name="pb9">9</a>]</span>verbrand was en zij meteen; toen ik nog tehuis was,
-heb ik iets dergelijks hooren vertellen, dat daar in den ouden tijd
-moet zijn voorgevallen. Daar woonde een boer, die ook een molen had en
-deze brandde twee pinksteravonden na elkander af. Toen het derde jaar
-pinksteren naderde, was er een kleermaker bij hem, die kleeren maakte
-voor &rsquo;t aanstaande hoogtij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik ben benieuwd, hoe &rsquo;t ditmaal met den
-molen zal gaan,&rdquo; zei de man, &bdquo;ik vrees, dat hij weer zal
-afbranden.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Heeft geen nood,&rdquo; zei de
-kleermaker, &bdquo;geef mij den sleutel, dan zal ik op den molen
-passen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Dat leek den man niet kwaad toe, en toen &rsquo;t avond
-werd, kreeg de kleermaker den sleutel en ging naar den molen; er was
-niets in, want hij was pas nieuw opgebouwd. De snijder zette zich
-midden op den vloer neder, nam een stuk krijt en trok een&rsquo; wijden
-ring om zich heen en buiten om dien ring schreef hij &rsquo;t Onze
-Vader: toen was hij nergens meer bang voor, zelfs voor den duivel niet.
-Te middernacht vloog de deur eensklaps open en daar kwamen eene menigte
-zwarte katten binnen, om er van te ijzen zoo leelijk. &rsquo;t Duurde
-niet lang, of zij zetten een ijzeren pot op den haard en legden vuur
-aan, zoodat &rsquo;t in den pot begon te bruisen en te borrelen, alsof
-hij vol kokende teer en pek was.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ha, ha,&rdquo; dacht de snijder, &bdquo;zal dat
-z&oacute;&oacute; gaan?&rdquo; en nauwelijks had hij dit bij zich
-zelven gezegd, of een der katten schoot op den pot toe en trachtte dien
-om te werpen.</p>
-<p class="par">&bdquo;St, kat, je zult je branden!&rdquo; riep de
-snijder.</p>
-<p class="par">&bdquo;St, kat, je zult je branden! zegt de
-snijder,&rdquo; riep &rsquo;t dier den anderen katten toe, en nu
-begonnen zij alle rondom den ring te dansen; maar een oogenblik later
-<span class="pagenum">[<a id="pb10" href="#pb10" name="pb10">10</a>]</span>sprong de kat weer naar den haard en wilde den pot
-omver smijten.</p>
-<p class="par">&bdquo;St, kat, je brandt je!&rdquo; schreeuwde de
-snijder en joeg haar van den haard.</p>
-<p class="par">&bdquo;St, kat, je brandt je! zegt de snijder,&rdquo;
-zei de kat tot de andere katten, en weer begonnen ze alle te huppelen
-en te dansen en op eens vlogen ze naar den haard en trachtten den pot
-onderst boven te werpen.</p>
-<p class="par">&bdquo;St, kat, je brandt je!&rdquo; schreeuwde de
-snijder en schopte haar, dat ze over elkander heen buitelden, en toen
-begonnen ze weer te dansen en te springen als te voren.</p>
-<p class="par">Daarop sloten zij een kring om de krijtstreep en
-begonnen in &rsquo;t rond te dansen, al sneller en sneller, en
-eindelijk ging &rsquo;t zoo gauw, dat alles voor den kleermaker scheen
-rond te draaien, en zij keken hem aan met oogen, zoo groot en zoo vurig
-of ze hem wilden verslinden.</p>
-<p class="par">Maar terwijl zij hiermee bezig waren, stak de kat, die
-eerst getracht had den pot om te gooien, den bek binnen den ring, als
-of zij lust gevoelde den kleermaker aan te vallen. Zoodra deze &rsquo;t
-bemerkt, neemt hij zijn knipmes en houdt dit gereed. Weer steekt de kat
-den bek binnen den ring, maar, vlug als de wind, hakt de kleermaker
-haar dien af en toen vluchtten alle katten, zoo snel ze konden, al
-gillend en schreeuwend de deur uit. Maar onze kleermaker legde zich
-binnen den ring neder en sliep, tot de zon hoog aan den hemel stond en
-zijne slaapstee bescheen. Toen stond hij op, sloot den molen en ging
-naar de hoeve.</p>
-<p class="par">Toen hij &rsquo;t woonvertrek binnentrad, lagen man en
-vrouw nog te bed, want &rsquo;t was pinkstermorgen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Go&ecirc; morgen,&rdquo; zei de kleermaker en gaf
-den man de hand. <span class="pagenum">[<a id="pb11" href="#pb11" name="pb11">11</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Go&ecirc; morgen,&rdquo; zei de man en hij was
-blij en verbaasd, toen hij den snijder weer zag, dat kan men
-begrijpen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Go&ecirc; morgen, moeder,&rdquo; zei de
-kleermaker en reikte de vrouw de hand,</p>
-<p class="par">&bdquo;Go&ecirc; morgen,&rdquo; zei de vrouw; maar zij
-zag er bleek en verward en verschrikt uit, en hare handen verborg zij
-onder de dekens;&mdash;eindelijk toch reikte zij hem de linker. Toen
-begreep de kleermaker, hoe alles samenhing, maar wat hij den man zeide
-en hoe &rsquo;t sedert de vrouw verging, dat heb ik nimmer
-gehoord.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;De molenaarsche was licht zelf eene heks?&rdquo;
-vroeg de knaap, die met gespannen aandacht had geluisterd.</p>
-<p class="par">&bdquo;Jij vat het,&rdquo; antwoordde de oude.</p>
-<p class="par">&rsquo;t Was bijna niet mogelijk langer een woord te
-verstaan; want de molen was weer met zijn geraas en geschuur aan den
-gang. De maan was opgekomen en na de korte rust was mijne vermoeidheid
-geweken. Ik zei dus den oude vaarwel en verliet den molen in gezelschap
-van den bangen knaap. Wij volgden het pad over de heuvelen naar
-Grefsen. Witkleurige wolkjes zweefden boven de rivier en de moerassen
-beneden in &rsquo;t dal. Boven den sluier van rook, die over &rsquo;t
-stadje hing, verhief zich Akershus met hare torens, die helder
-uitkwamen tegen den waterspiegel van den fjord, waarin eene smalle
-landspits zich uitstrekte als eene groote slagschaduw. De hemel was
-niet geheel helder en er was weinig beweging in de wolken en de lucht;
-het maanlicht mengelde zich met den schemer van den zomernacht en deed
-de omtrekken van &rsquo;t landschap op den voorgrond slechts flauw
-uitkomen. Maar boven den fjord straalde &rsquo;t schijnsel der maan
-blank en klaar, terwijl de Asker- en Baerumtoppen, in donkerblauwe
-<span class="pagenum">[<a id="pb12" href="#pb12" name="pb12">12</a>]</span>schaduwen gehuld, zich boven elkander hoog in de
-lucht verhieven en den verren achtergrond van &rsquo;t landschap
-vormden.</p>
-<p class="par">Verkwikt door &rsquo;t koele bad van den avonddauw
-spreidden de viooltjes en hare gezellinnen de levendigste geuren over
-de velden, maar uit de moerassen en van de beekjes stegen kille,
-doordringende luchtstroomen op, die mij soms deden huiveren.</p>
-<p class="par">&bdquo;Oef, &rsquo;t griezelt mij,&rdquo; riep mijn
-jonge metgezel dan uit. Hij waande, dat deze luchtstroomen werden
-uitgeademd door de geesten des nachts en meende eene heks of eene kat
-met vurige oogen te zien in elken heester, die door den wind werd
-bewogen. <span class="pagenum">[<a id="pb13" href="#pb13" name="pb13">13</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch2" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e163">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">HET KROOST DER HULDREN.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">Wij hadden een bezoek afgelegd op Bjerke-hoeve. De
-landheer en grootmama roeiden zondags avonds weer naar huis, maar
-juffer Marie en de jongens hadden zoolang gevleid en gebedeld, tot zij
-verlof kregen den maandagmorgen aftewachten en over de bergen naar huis
-te keeren om &bdquo;van &rsquo;t vergezicht te genieten,&rdquo; zoo als
-&rsquo;t heette; en ik, de huisonderwijzer, had mijne goede redenen om
-bij hen te blijven. De maandag morgen kwam; veel spoediger dan ons lief
-was. Verzeld van onze gastvrouw, de waardige moeder Bjerke en
-haar&rsquo; zoon, wandelden wij door de bladerrijke boschjes, die tot
-de hoeve behoorden en in wier berkentoppen de kwikstaartjes en
-goudvinken hun&rsquo; snellen welluidenden slag deden hooren. De
-vliegenvangers drentelden rond op de takken en bleven niet achter in
-&rsquo;t groot concert, terwijl de tuinkoning, bescheiden in &rsquo;t
-loof verborgen, zijne teedere tonen uit de dichte, donkere toppen
-overal heen zond. De ochtend was zoo stil en kalm; de berkeblaren
-bewogen zich nauwelijks, en toen wij &rsquo;t pad tusschen de velden
-betraden, zagen wij, telkens als er een zonnestraal viel op het groen,
-hoe de paarlen van den <span class="pagenum">[<a id="pb14" href="#pb14"
-name="pb14">14</a>]</span>morgendauw fonkelden op de klaverplantjes en
-de bladeren van den Mariadistel. De zwaluwen scheerden langs den grond;
-de distelvink zat wiegelend op een&rsquo; heester of kweelde op den
-akker. Daar verrukte ons het lied van den leeuwerik, hoog in de blauwe
-lucht, die van alle kanten bezaaid was met lichte zomerwolkjes, welke
-ons beschermden tegen de brandende zon.</p>
-<p class="par">Toen wij aan gene zijde van den straatweg waren gekomen,
-deed zich een ander tooneel aan ons voor. &rsquo;t Ging nu bergop;
-sparren en dennen welfden hunne koele bogen over ons heen. Nog klonken
-de trillers van den leeuwerik ons in &rsquo;t oor; maar de tonen, die
-hier vernomen werden, waren slechts het schel gefluit der mees en
-&rsquo;t regenvoorspellend geschreeuw van den Geertruidsvogel. Moede
-van &rsquo;t klimmen rustten wij een ommezien uit op de vlakke, met mos
-bedekte klippen bij &rsquo;t marschland der pastorie, dronken eene
-afscheidsteug met onze vrienden en verkwikten ons aan &rsquo;t gezicht
-der blanke vlakte van &rsquo;t Oiermeer, dat wij tusschen de toppen der
-sparren zagen schemeren.</p>
-<p class="par">De jongens waren al spoedig op &rsquo;t moerasveld om
-braambezi&euml;n te zoeken en jubelden, telkens als zij een roodachtig
-plekje zagen. De juffer en ik volgden hen. Omkranst met sparren- en
-dennenhout strekte &rsquo;t moeras zich een kwartmijl ver naar &rsquo;t
-westen uit; de eentonigheid der groote vlakte werd slechts afgebroken
-door enkele groepen ranke biezen of hoopjes lichtgroene kalmus. Hier en
-daar verhief zich een heuvel, en op den top daarvan zag men soms nog
-eene geel geworden hut, die herinnerde aan &rsquo;t vogelspel in
-&rsquo;t voorjaar. Naar &rsquo;t noorden, waarheen de weg ons voerde,
-hadden wij niet meer dan duizend schreden af te leggen. Aan den zoom
-der vlakte stond het bloeiende heidekruid, <span class="pagenum">[<a id="pb15" href="#pb15" name="pb15">15</a>]</span>maar
-ginder wenkten ons de prachtige gouden bekers der moslelie, de gebaarde
-bloem der bitterklaver en de sierlijke kalla.</p>
-<p class="par">Getooid met wuivende rietpluimen,
-braambezi&euml;nbloemen en fijn gras, prijkte &rsquo;t mostapijt met
-duizend schakeeringen en rees en daalde onder onze voeten, of &rsquo;t
-op de golven der zee rustte. Ook wij dwaalden een oogenblik van den
-rechten weg af om braambezi&euml;n te plukken. Toen wij terugkeerden
-naar den top van een&rsquo; der met sparren bewassen heuvels, zwaaide
-&rsquo;t kolfriet zijne groote golvende stengels boven onze hoofden
-heen en weer; een snijdende wind blies ons in &rsquo;t gelaat, en vlak
-boven ons stonden donkere wolkenmassaas met oneffen randen. Er dreigde
-eene regenbui; reeds voelden wij enkele droppels. Ik troostte mijne
-gezellin met de schuilplaats, die wij in &rsquo;t oude wachthuisje
-zouden vinden, een overblijfsel uit den oorlogstijd, dat nauw een paar
-boogscheuten van ons verwijderd was. Toen wij den zoom der marschvlakte
-naderden, stortregende het, maar nu was &rsquo;t bezwaar gering; wij
-voelden vasten grond onder onze voeten, het bosch beschutte ons en
-binnen een paar minuten zouden wij den heuvel hebben beklommen en in
-&rsquo;t wachthuisje zijn. Maar &rsquo;t bleek spoedig, dat we daar
-alles behalve veilig waren voor den regen. Het dak was ingestort;
-slechts een klein deel er van in den eenen hoek was overgebleven,
-zoodat we de vogelen des hemels boven ons konden zien vliegen. Doch in
-dit hoekje, onder dit stuk van het dak had een menschlievende jager of
-houthakker, tusschen de stijlen, van een paar planken eene bank
-gemaakt, maar even groot genoeg voor twee personen. Hier moesten we ons
-dus nederzetten, en nooit, docht me, had ik heerlijker zitplaats
-gevonden. De jongens klauterden met levensgevaar <span class="pagenum">[<a id="pb16" href="#pb16" name="pb16">16</a>]</span>boven op
-de overblijfselen van den ouden schoorsteen in den anderen hoek, en
-stonden daar onder den grauwen hemel zoo lang te kibbelen, of zij negen
-of elf kerken zagen, tot ze eindelijk door den regen zelfs de naaste
-boomen niet meer konden zien.</p>
-<p class="par">Men zou kunnen vermoeden, dat ons bijeenzijn in den hoek
-wederzijdsche vertrouwelijkheid en openhartigheid moest aanbrengen.
-Doch dit was niet &rsquo;t geval; ik zat stilzwijgend te staren op de
-vlakte van &rsquo;t Oiermeer, dat zich door de deuropening vertoonde,
-als in een&rsquo; doffen sluier gehuld; ik keek naar de knapen op den
-bouwval van den schoorsteen en naar mijne eigen beenen. Wanneer ik
-&rsquo;t een oogenblik waagde een&rsquo; zijdelingschen blik te slaan
-op mijne schoone gezellin, was &rsquo;t om dien weer met dubbele
-snelheid af te wenden. Mijn toestand was deerniswaard en komiek
-tegelijk, die van een verliefden huisonderwijzer. Wij zaten daar als
-een paar hoenders op den stok. Grijp de gelegenheid aan! fluisterde ik
-mijzelven toe. Terwijl ik over &rsquo;t moerasland liep, had ik in
-stilte weer de toespraak herhaald, die ik reeds bij een dozijn
-soortgelijke gelegenheden had denken te houden. Hoe zij luidde,
-herinner ik mij niet meer, maar dit weet ik, dat ze mij altijd in de
-keel bleef steken, als ik wilde beginnen. Nu was &rsquo;t gewichtige
-oogenblik weer daar. De jongens waren naar beneden geklommen en
-tuimelden rond in de bessenstruiken. Ik achtte het noodzakelijk mijne
-verklaring te beginnen met een stout stuk, en werkelijk waagde ik
-&rsquo;t den arm om haar middel te slaan; maar spoedig bleek &rsquo;t,
-dat de juffer veel dapperder was dan ik. Zij sprong op en stond met een
-dreigend gebaar en toch glimlachend voor mij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wat wilt ge van mij? Lieve hemel, weet gij wel
-wat ge waagt?&rdquo; sprak zij. &bdquo;Gij kent immers mijne afkomst?
-<span class="pagenum">[<a id="pb17" href="#pb17" name="pb17">17</a>]</span>Gij weet toch, dat ik van de Huldren afstam en dat
-er heksenbloed door mijne aderen stroomt?<span class="corr" id="xd21e494" title="Niet in bron">&rdquo;</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Beste juffer,&rdquo; zei ik, terwijl ik inmiddels
-een weinig tot bezinning was gekomen, &bdquo;ik begrijp u niet,... ik
-wist niets,&rdquo; voegde ik er bij om toch iets te zeggen, &bdquo;van
-zulk eene verdachte afkomst.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu, &rsquo;t is wel vreemd, dat mama, die u
-zooveel sprookjes en histories heeft verteld, u daarvan nooit iets
-heeft gezegd. Mijne grootmoeder of overgrootmoeder was eene echte
-Hulder. Luister slechts; maar als ge niet wilt dat ik doornat zal
-worden, moet ge mij toestaan vredig op de bank naast u te
-zitten.&mdash;Nu dan, mijne overgrootouders of
-bet-overgrootouders&mdash;dat weet ik niet recht&mdash;hadden op
-zekeren zomer de berghut betrokken. Zij hadden een&rsquo; zoon, en deze
-was bij hen. Toen &rsquo;t najaar kwam en zij de berghut moesten
-verlaten, zeide de jongeling, dat hij wilde achterblijven, want hij had
-lust om te zien, of &rsquo;t waar was, dat de Huldren hun kwartier in
-de hutten opsloegen, wanneer ze ledig stonden. Zijn&rsquo; ouders
-beviel dit niet; zij zeiden, dat hij niet aan de waarheid daarvan
-behoefde te twijfelen wanneer zoovelen &rsquo;t vertelden. De zoon
-hield echter vol en eindelijk gaven ze hem hunne toestemming; zij
-lieten een&rsquo; grooten schotel melkbrij achter en vertrokken.</p>
-<p class="par">Juist toen de jongeling in gepeins zat verdiept, begon
-er leven te komen op het erf rondom de hut. Hij hoorde bellen klinken,
-runderen loeien, zwijnen knorren, en daar was een gepraat, een geroep,
-een sturen en stellen, precies als wanneer men in &rsquo;t voorjaar met
-&rsquo;t vee naar de hut komt. Allengs werd het stiller, en een
-oogenblik later kwamen er twee vrouwen binnen. De jongste van haar was
-z&oacute;&oacute; schoon, dat men haarsgelijke <span class="pagenum">[<a id="pb18" href="#pb18" name="pb18">18</a>]</span>onmogelijk zou vinden. Zij gingen aan &rsquo;t
-redderen en ordenen en begonnen vervolgens melkpap te koken. Inmiddels
-hield de jongeling zich of hij sliep. De Huldren sloegen in den beginne
-geen acht op hem, maar op eens begon de jongste te schreien.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wel wat schort je, waarom schreit ge?&rdquo; zei
-de andere.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ach, dien jongen daar vind ik zoo mooi, dat ik
-niet zonder hem kan leven, en toch zal dat zoo moeten zijn,&rdquo;
-antwoordde de jongste.</p>
-<p class="par">&bdquo;Stil maar, we zullen een praatje met hem
-maken,&rdquo; zeide de moeder om haar te troosten. Zij gingen zitten
-eten, en nu deed de jongeling of hij ontwaakte, en groette beiden. Zij
-noodigden hem uit met haar te eten, maar hij bedankte en vroeg, of zij
-niet liever wilden eten van zijne roompap.</p>
-<p class="par">Ja, dat wilden ze gaarne, want gij moet weten, van
-roompap houden de Huldren &rsquo;t allermeest. Zij aten nu te zamen en
-keuvelden over een en ander, tot de moeder sprak:</p>
-<p class="par">&bdquo;Jij bent een knappe jongen en mijne dochter heeft
-een goed oog op je; als je wilt beloven met haar naar den predikant te
-gaan om haar te laten doopen, dan kun-je haar krijgen. Maar goed moet
-je voor haar wezen, dan zal een flinke bruidschat je niet ontgaan. Je
-zult alles krijgen, wat je noodig hebt in de hoeve en voor je bedrijf,
-ja, meer dan je behoeft.&rdquo;</p>
-<p class="par">Och ja, de jongeling meende, dat hij wel van haar zou
-kunnen houden, en zulk een aanbod werd niet elken dag gedaan. Hij
-beloofde dus naar den predikant te gaan om haar te laten doopen,
-en&mdash;goed voor haar zijn, dat zou hij zeker. Zij trokken toen naar
-huis; de dochter werd gedoopt, zij hielden bruiloft en leidden een
-gelukkig leven, naar men verhaalt.</p>
-<p class="par">Eens was hij wat bar tegen haar geweest en had
-<span class="pagenum">[<a id="pb19" href="#pb19" name="pb19">19</a>]</span>tegen haar&rsquo; zin gehandeld; &rsquo;s nachts
-daarop hoorde hij een verschrikkelijk leven en geraas. Maar toen hij
-&rsquo;s morgens in <span class="corr" id="xd21e522" title="Bron: he oorhuis">het voorhuis</span> kwam, zag hij &rsquo;t heele erf
-vol van allerlei benoodigdheden voor &rsquo;t boerenbedrijf en de
-huishouding. Daar waren koeien en paarden, ploegen en hooisleden,
-nappen en emmers en alle mogelijke zaken.</p>
-<p class="par">Toen de oogsttijd weer naderde en de kool groot werd en
-de vrouw de slacht moest in orde brengen, had zij hakbord noch haktrog.
-Zij verzocht daarom haar&rsquo; man de bijl te nemen en den berg op te
-gaan om den grooten den te vellen, die op den weg naar de berghut
-stond; daarvan moest hij haar een&rsquo; haktrog maken.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik zou haast denken, dat je zot waart,
-mensch,&rdquo; zei de man; &bdquo;zou ik den besten boom in &rsquo;t
-bosch vellen, om er een&rsquo; haktrog van te maken? En hoe zou ik dien
-thuis krijgen in dezen tijd; de stam is zoo zwaar, dat geen paard in
-staat is hem voort te sleepen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Toch bleef zij aanhouden; maar toen de man stellig bleef
-weigeren, nam zij de bijl, ging naar &rsquo;t bosch, hieuw den
-denneboom om, nam hem op den schouder en bracht hem naar huis. Toen
-haar man dat zag, verschrok hij z&oacute;&oacute;, dat hij sedert haar
-nimmer dorst tegenspreken, of iets anders doen dan zij wenschte, en van
-dien tijd af waren zij de eensgezindheid zelf.</p>
-<p class="par"><span class="corr" id="xd21e532" title="Niet in bron">&bdquo;</span>Ziedaar de historie. Welk een sterk en
-lastig man mijn grootvader was, hebt gij zeker vernomen; mijn&rsquo;
-vader, den landheer, kent gij,&rdquo; zei ze half dreigend, half
-schertsend: &bdquo;gij kunt u dus voorstellen, wat u te wachten staat,
-wanneer ge mij ernstig boos maakt.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ge schijnt hier te willen blijven Marie,&rdquo;
-zeiden de knapen, die zich met een&rsquo; blauwzwarten mond in de deur
-vertoonden, elk met een&rsquo; verbazenden bessentak in <span class="pagenum">[<a id="pb20" href="#pb20" name="pb20">20</a>]</span>de hand.
-&bdquo;De regen heeft al lang opgehouden; kom, laat ons nu
-gaan.&rdquo;</p>
-<p class="par">Wij stonden op; het rijke loof der mossen, welke de
-vochtige wanden bedekten, glinsterde, door den regen verfrischt, in den
-helderen zonneschijn. Buiten, in &rsquo;t bosch, scheen eene nieuwe
-vreugd op planten en vogels neergedaald. De kinderen van Linnaeus
-zonden ons hun&rsquo; welriekenden adem tegen en de sparren goten hunne
-geuren over ons uit. Het bosch was vol van vogelenzang en gejubel; in
-elken top zat een lijster mij uit te lachen over mijne verliefdheid, de
-tuinkoninkjes zongen om strijd mee en verheugden zich in hun geluk;
-slechts een eenzaam roodborstje zat klagend in &rsquo;t dichtste
-loover.</p>
-<p class="par">Terwijl wij door &rsquo;t bosch gaande de berghelling
-afdaalden, lag Opper-Romerike v&oacute;&oacute;r ons in den
-zonneschijn; boven de westelijke heuveltoppen hing nog de regen als een
-grauwe sluier, maar naar &rsquo;t noorden was de lucht helder als een
-spiegel. De Mistberg, de lieveling dezer streek, hief zijn&rsquo;
-ronden top als een azuren koepeldak ten hemel; heuvels en bosschen,
-kerken en landhoeven vertoonden zich aan onzen blik, en de jongens
-herkenden zelfs reeds den rooden stal der ouderlijke woning.</p>
-<p class="par">&rsquo;t Ging nu met spoed naar beneden; Marie hield
-een&rsquo; wedloop met de jongens, ik kwam slenterend achteraan,
-staarde neerslachtig op &rsquo;t waterlooze landschap en stilde
-mijn&rsquo; dorst met sappige boschbessen. Weldra waren wij dicht bij
-de hoeve, maar toen wij den tuin naderden, stak de middagzon zoo
-brandend heet, dat wij een oogenblik de schaduw opzochten. Marie zette
-zich in &rsquo;t gras neder onder den ouden eik, en wij volgden haar
-voorbeeld. Daar golfde plotseling een stroom van klanken <span class="pagenum">[<a id="pb21" href="#pb21" name="pb21">21</a>]</span>boven
-onze hoofden. Verbaasd leende Marie het oor en staarde naar de donkere
-bladerrijke kroon, alsof zich daarin alle gevleugelde zangers des wouds
-hadden verborgen. Ik herkende die tonen; zij kwamen van een&rsquo;
-zeldzamen gast in deze streek: &rsquo;t was de goudleeuwerik die dit
-concert gaf. Hij was in den besten luim; zijn toon was doordringend als
-die van den valk en zoet als de zang van &rsquo;t sijsje. De trillers
-van den leeuwerik, &rsquo;t wijsje van de musch, het gekweel der zwaluw
-gaf hij ons beurtelings ten beste; hij kende de tonen van den lijster
-zoo goed, als die van elken anderen zanger in &rsquo;t loof. &rsquo;t
-Was eene ware potpourri van vooglenliederen, nu jubelend, dan
-treurig.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoort ge dat?&rdquo; riep Marie, terwijl zij
-opsprong en rondom den boom danste, &bdquo;in die tonen herken ik
-mijn&rsquo; Huldrenaard; ik voel, dat ik hier thuis behoor, evenals gij
-u te huis gevoelt in de stad en in de boeken, bij tooneelvertooningen
-en draaiorgels.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb22" href="#pb22"
-name="pb22">22</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch3" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e170">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">EEN NACHT IN NORDMARKEN.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">Een Julidag, zoo doorschijnend helder als een dag
-in September, een zonnestraal boven de bergen van Baerum en de
-dennengeur, dien ik toevallig opsnoof, deden, in &rsquo;t midden van
-den heeten zomer en in de duffe stad, mijn&rsquo; zwerflust ontwaken en
-mijn heimwee naar bosch en veld. Ik moest en zou naar buiten om de
-frissche lucht van stroomen en dennen in te ademen. Doch slechts een
-paar dagen stonden te mijner beschikking. Tot een&rsquo; langen tocht
-schoot dus de tijd te kort; een uitstapje naar Nordmarken, om daar te
-visschen, was al wat ik me mocht veroorloven. De toebereidselen waren
-spoedig gemaakt; aas en vischtuig waren in orde, en na eene wandeling
-van weinige uren was ik den Hammer voorbij, ging langs eene berghelling
-naar Kamphaugen en van deze hoeve verder naar de
-Bj&ouml;rnsj&ouml;-rivier. In de diepte glinsterde de baai nu en dan
-tusschen de stammen der boomen en de open plekken van &rsquo;t bosch.
-De vogels zongen uit volle borst en &rsquo;t werd me zoo vroolijk en
-vrij, nu &rsquo;k weer ademen mocht in den zoeten woudgeur. &rsquo;t
-Gedruisch van den waterval riep mij tot zich en spoedig <span class="pagenum">[<a id="pb23" href="#pb23" name="pb23">23</a>]</span>was ik
-aan den mond der rivier. Hier stroomde zij helder, maar steil, over den
-kiezelgrond; uit eene woeste kloof, die van haar&rsquo; uitloop uit het
-Bj&ouml;rnmeer af eene kwartmijl lang hare diepe bedding vormt, ijlt ze
-als in gevleugelde vaart in de armen der baai. Zoolang de rotswanden en
-torenhooge steenklompen haar beklemmen, tuimelt zij met pijlsnelle
-drift in den donkeren afgrond neer. Nu eens vormt zij een&rsquo;
-bruisenden waterval, wit van schuim; dan stuift zij met woeste sprongen
-hoog boven de zwarte rotsmuren uit, terwijl hare wateren in damp
-verdwijnen; dan weer&mdash;of hare onbesuisdheid haar
-rouwde&mdash;stroomt ze met donkere, loome golven voort. Maar slechts
-een ommezien rust zij uit, om met frissche krachten het dartel spel
-weer aan te vangen. En toch beteekent al haar gedruisch en gebruis in
-dezen tijd des jaars luttel bij &rsquo;t geen zij in &rsquo;t najaar te
-zien en te hooren geeft. Wanneer de dam wordt geopend; wanneer de
-schuimende wateren van &rsquo;t Bj&ouml;rnmeer worden losgelaten en het
-gevelde hout met den stroom wordt meegevoerd, dan overtreft haar koken
-en bruisen elke voorstelling; het gedreun van hare watervallen is als
-&rsquo;t ratelen van den donder; boomen en rotsblokken sleurt zij mede
-en balken doet ze in stukken vliegen, als waren &rsquo;t
-pijpestelen.</p>
-<p class="par">De rotshellingen aan de oevers van den stroom heffen
-zich steil naar boven met hare steenblokken, hare massa&rsquo;s
-omgewaaide stammen en hare donkere dennen, die ernstig nederzien op het
-wilde spel in de diepte en verfrischt worden door de dampwolken, die de
-waterval telkens hun in den grauwen, eerbiedwaardigen baard werpt.</p>
-<p class="par">En tusschen de elzen en beuken, die beneden aan den
-oever hunne takken boven de rivier uitbreiden, <span class="pagenum">[<a id="pb24" href="#pb24" name="pb24">24</a>]</span>ziet de
-visscher, die hier heen is getogen om buit, slechts eene smalle slip
-van den blauwen hemel, meestal nog verduisterd door de dampen, die van
-den waterval opstijgen en langs de helling zweven. Wie hier wil
-visschen, moet voor water noch rotsen vervaard zijn, want vaak is de
-klove zoo eng, dat de oevers verdwijnen en men den stroom moet
-doorwaden, en soms wordt de bedding plotseling dieper en vormt eene
-donkere geul met steile wanden, waarin de stroom als een schuimende
-waterval op den visscher aanstormt. Dan moet hij tegen de steile wanden
-opklauteren, tusschen steenklompen door, die dikwijls onder zijne
-voeten uitwijken, zoodat hij, indien hij al niet naar beneden stort,
-tusschen hemel en aarde zweeft en zich met de handen moet vastklemmen,
-die opengereten worden en bloedige sporen achterlaten op den steen,
-dien hij heeft aangegrepen. En kent hij niet elken steen en elken
-struik, dan bevindt hij zich spoedig in den wanhopigen toestand, dat
-hij op noch neer kan; &bdquo;dat hij in den berg is geraakt,&rdquo;
-zooals &rsquo;t bij de jagers heet.</p>
-<p class="par">Ik sprong van den eenen steen op den anderen, terwijl de
-hengelro&ecirc; mij tot staf en balanceerstok diende; ik waadde en
-klauterde en was recht vroolijk. In de heldere wielingen en onder de
-glasgroene golven, welke de rivier vormde op die plaatsen, waar zij met
-mindere woestheid voortstroomde, sprongen de jonge forellen vroolijk op
-en neer; in de diepe geulen schoten groote visschen als gouden strepen
-heen en weder, snapten &rsquo;t aas onder &rsquo;t water weg, deden
-&rsquo;t snoer suizend van de roede glijden en sleepten &rsquo;t mee
-naar het diep, waaruit ze echter spoedig naar boven getrokken en op het
-droge gebracht werden.</p>
-<p class="par">Toen ik uit de kloof trad, waar de rivier uit het
-<span class="pagenum">[<a id="pb25" href="#pb25" name="pb25">25</a>]</span>Bj&ouml;rnmeer ontspringt, verwijlde ik een
-oogenblik op den dam. De zon neeg ter kim en haar licht speelde
-tusschen de boomtoppen, terwijl &rsquo;t donkerblauw des hemels, de
-gloeiende avondwolkjes en de sombere dennen, die &rsquo;t meer
-omsluiten, zich afspiegelden op het heldere watervlak. Insecten gonsden
-door de lucht en hielden hun elvendans boven &rsquo;t water, waaruit,
-al borrelend en plassend, prachtige visschen op hen toe schoten. Boven
-het bosch, naar &rsquo;t noorden, stond eene loodkleurige wolkbank met
-geelbruine randen. Lauwe luchtstroomen kwamen mij te gemoet en
-beklemden de borst in de eenzaamheid des wouds; in de verte klonk eene
-fluit, wellicht ook de echo daarvan; in de avondstilte naderden hare
-tonen mijn oor, zwevend, wegstervend, verlokkend en klagend tevens.</p>
-<p class="par">Ik ging het bosch door langs den meeroever, om te
-onderzoeken, of er op eene der vooruitspringende plekken ook iemand te
-vinden was, die mij naar Bonna zou kunnen overzetten, de eenige plaats,
-waar hier menschen wonen. Weldra traden twee mannen het bosch uit.
-&rsquo;t Voorkomen des eenen hield het midden tusschen een&rsquo;
-patriarch en een&rsquo; bedelaar; hij bezat eene reusachtige gestalte,
-borstelige wenkbrauwen en een&rsquo; langen, eerwaardigen grijzen
-baard. Op &rsquo;t hoofd droeg hij eene blauwe wollen muts en over zijn
-versleten wambuis hing een zak van schapenvel, met een&rsquo; rooden
-wollen band vastgemaakt. De ander was een visscher, dien ik reeds
-meermalen op mijne zwerftochten door deze streken had aangetroffen. Van
-ouder tot ouder had zijn geslacht hier geleefd en gearbeid; in vroegere
-dagen had het in eeuwigdurende veete geleefd met de
-&bdquo;boschfinnen,&rdquo; die volgens de sage tot in het midden der
-vorige eeuw zich ophielden in verschillende <span class="pagenum">[<a id="pb26" href="#pb26" name="pb26">26</a>]</span>vlekken
-van Nordmarken en in de groote bosschen, die zich van hier en den
-Holtsfjord tot &rsquo;t Gudbrandsdal en Valders uitstrekken.</p>
-<p class="par">Maar de oude Elias is niet altijd visscher geweest. In
-zijne jeugd was hij een kloek zeeman, die evenmin een&rsquo; storm als
-&rsquo;t donderen der kartouwen vreesde. Hij lag voor G&ouml;teborg in
-1788; hij was bootsmansmaat op de Pr&ouml;vest, den 2<sup>den</sup>
-April 1801. Hij heeft de geuren der oranjeboschjes aan de kusten der
-Middellandsche zee ingeademd en de palmboomen van Indi&euml;
-aanschouwd. In Nordmarken heet hij Elias, de visscher, of Elias, de
-Zweed, naar&rsquo; zijn eersten tocht. Nu is hij gebrekkig en wordt
-grootendeels onderhouden uit de armenkas. Maar de breede schouders en
-de krachtige armen tuigen nog van zijn verleden, en wanneer zijn tong
-los komt en hij aan &rsquo;t vertellen raakt over kapitein Larsen,
-zijn&rsquo; bevelhebber, over de zee, over den 2<sup>den</sup> April en
-zijne vischtochten in Nordmarken, dan komt er leven in die oogen, dan
-spant zich elke spier van dat ingevallen en behaard gelaat. Oud en jong
-luistert gaarne naar zijne vertellingen en Elias is overal een welkome
-gast, zelfs bij die kleinzielige schepselen, die hem zijn geluk bij
-&rsquo;t visschen misgunnen. Want v&oacute;&oacute;r alles is hij met
-hart en ziel visscher, en zijne ervaring, zijne veeljarige kennis van
-de gewoonten en levenswijze der visschen in deze rivieren en wateren
-maken, dat zijne pogingen in den regel met een zeldzaam geluk worden
-bekroond. In den besten vischtijd ziet men Elias, den visscher, zelfs
-nu nog, in zijn vier-en-tachtigste jaar, iedere week met eene
-reusachtige mand vol visch op den rug naar de stad gaan. Maar
-&eacute;&eacute;n zwak heeft hij; al te vaak tracht hij de klove
-tusschen &rsquo;t voorheen en thans te doen verdwijnen onder de wateren
-der Noorsche Lethe. Wanneer <span class="pagenum">[<a id="pb27" href="#pb27" name="pb27">27</a>]</span>hij van de stad terugkeert, zijn
-zijne schreden wankelend en is zijn hoofd zwaar, en schoon zijne woning
-niet ver is&mdash;de kleine hut op een&rsquo; heuvel ter linkerzijde
-van den weg, even voor men aan de Skj&aelig;rvenbrug in &rsquo;t
-Mariadal komt&mdash;gebeurt het maar al te dikwijls, dat hij aan den
-kant van den weg zijne slaapstee vindt.</p>
-<p class="par">&bdquo;Welkom, mannen!&rdquo; zei ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Go&ecirc;n avond,&rdquo; was &rsquo;t bescheid
-van beiden, terwijl zij op de hengelro&ecirc; leunden.</p>
-<p class="par">&bdquo;Go&ecirc;n avond, Elias; moeten we elkaar al weer
-hier vinden?&rdquo;</p>
-<p class="par"><span class="corr" id="xd21e592" title="Niet in bron">&bdquo;</span>Ja, &rsquo;t gaat met mij als met eene
-donderwolk,&rdquo; zeide Elias, &bdquo;men vindt mij altijd, waar ik
-&rsquo;t minst verwacht word.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Denkt ge hier van nacht te visschen?&rdquo; vroeg
-ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wij meenen het ten minste te probeeren,&rdquo;
-zei Elias, &bdquo;&rsquo;t is nog wel wat vroeg in &rsquo;t jaar, maar
-als er regen en wind komt, kan &rsquo;t licht meeloopen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, dat denk ik ook, Elias.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Hebt ge eene goede vangst gehad in de
-rivier?&rdquo; vroeg Elias met een&rsquo; nieuwsgierigen blik op mijne
-vischkorf.</p>
-<p class="par">&bdquo;Och, ik heb wel wat gevangen, maar er is niet
-veel bij, dat meer dan twee marken weegt,&rdquo; zei ik en opende het
-deksel.</p>
-<p class="par">&bdquo;Er is meer dan anderhalf pond; kijk, dat is een
-prachtig stuk, en die ook... drommels, &rsquo;t zijn mooie
-visschen,&rdquo; zei Elias.</p>
-<p class="par">&bdquo;Vischt hij met vliegen?&rdquo; vroeg de
-ander.</p>
-<p class="par">&bdquo;Jij raadt het,&rdquo; zei Elias, terwijl hij te
-vergeefs een paar malen zijne hengelro&ecirc; uitwierp: &bdquo;jij
-raadt het; ik heb naast hem gestaan aan de Hakklo en kreeg niet
-<span class="pagenum">[<a id="pb28" href="#pb28" name="pb28">28</a>]</span>eens tuk, terwijl hij met een half pond ging
-strijken, en dat schielijk ook.&rdquo;</p>
-<p class="par">Ik vroeg, waar zijn kameraad vandaan was en vernam, dat
-hij zich des zomers op de bergen van Hadeland ophield. Hij moest nu
-naar stad om zout te koopen; maar hij zou ook graag wat brandewijn en
-tabak willen opdoen, en daartoe trachtte hij zich de middelen te
-verschaffen door de vischvangst.</p>
-<p class="par">Tegen &rsquo;t invallen der duisternis brak &rsquo;t
-onweder los; het donderde en bliksemde in de verte; de donkere
-wolkenmassa&rsquo;s breidden zich steeds verder uit, hare omtrekken
-werden telkens minder scherp, en eindelijk hingen de regenwolken als
-een grijs gordijn boven de bergen.</p>
-<p class="par">V&oacute;&oacute;r onweer en regen uit streek een
-frissche wind over &rsquo;t water. Nu was &rsquo;t de rechte tijd om te
-visschen. Enkele groote visschen hapten toe en werden nu en dan
-gevangen, maar meestal schoten ze &rsquo;t aas voorbij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Zij hebben nog den rechten zin niet om toe te
-bijten, daarom is het zoo dikwijls mis,&rdquo; zeide Elias, terwijl hij
-bezig was een visch op &rsquo;t droge te trekken.</p>
-<p class="par">Bij de eerste regendroppelen sprongen de visschen slag
-op slag naar het aas; maar toen de bui terdege los brak en &rsquo;t
-aanving te hagelen en te stortregenen, was &rsquo;t geheel voorbij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Morgen zullen we &rsquo;t misschien beter
-treffen,&rdquo; zei de Hadelander.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wat dunkt je van &rsquo;t weer,&rdquo; zei ik na
-eenige oogenblikken. &bdquo;Boven de bergen klaart het op.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Als de lucht daar helder wordt, komt er nog meer
-regen; maar &rsquo;t kan wel een&rsquo; enkelen dag droog
-blijven,&rdquo; antwoordde de Hadelander. &bdquo;Luister maar, die
-kerel ziet ook naar regen uit,&rdquo; voegde hij er bij, toen in
-<span class="pagenum">[<a id="pb29" href="#pb29" name="pb29">29</a>]</span>de verte een akelig geschreeuw weerklonk, juist of
-iemand in doodsgevaar om hulp riep.</p>
-<p class="par">&bdquo;Is dat de nikker?&rdquo; vroeg ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;In Jezus naam, zeg dat niet,&mdash;&rsquo;t was
-de watervogel.&rdquo;<a class="noteref" id="xd21e636src" href="#xd21e636" name="xd21e636src">1</a></p>
-<p class="par">Wij gaven &rsquo;t visschen voorloopig op en besloten
-vuur aan te leggen, want we waren doornat. De oudjes zochten takken en
-twijgen bij een, ik verschafte vuur, en spoedig vlamde op den top des
-heuvels een vuur, dat, geholpen door mijne teerkost, niet naliet
-zijn&rsquo; opwekkenden invloed op mijne genooten te openbaren door een
-levendig gesprek over de visscherij, de gewoonten der forellen in
-Nordmarken en der visschen in de rivieren van Hadeland. Elias weidde
-met voorliefde uit over de vischtochten, die hij in zijne jonge jaren
-in Nordmarken had gemaakt, als hij van eene reis tehuis was
-gekomen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Toen kon men hier nog eens visch vangen,&rdquo;
-zeide hij, terwijl hij zijn kort pijpje aanstak, &bdquo;maar &rsquo;t
-gaf ook niet zoo&rsquo;n gesukkel met &rsquo;t water, en &rsquo;t was
-niet gevaarlijk, al raakten er &rsquo;s nachts een paar balken uit den
-dam, zoodat de visch in de rivier kon komen. Ja, ja, bij den dam was
-&rsquo;t in dien tijd eene beste plaats om te visschen, want hij stond
-toen voorbij de twee bergen en de diepe geul, waar ge weet, dat hij nu
-staat. Ik ving daar op &eacute;&eacute;n&rsquo; nacht acht pond, en
-daar was er geen onder, die minder dan drie marken woog. Maar nu weten
-de visschen niet meer hoe ze &rsquo;t hebben; nooit kunnen zij vrij hun
-gang gaan.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Moet vast prettig geweest zijn hier te
-visschen in dien tijd,&rdquo; zeide ik, &bdquo;maar &rsquo;t gebeurde
-toch ook weleens, dat gij slib vingt?&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb30" href="#pb30" name="pb30">30</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Maar zelden, dat ik niets ving; iets kreeg ik
-altijd,&rdquo; antwoordde hij. &bdquo;&rsquo;t Is waar,
-&eacute;&eacute;nmaal was ik bijna platzak thuis gekomen, maar toch
-liep &rsquo;t nog goed af. Dit ging zoo verwonderlijk toe, dat ik er
-nooit iets van heb begrepen. Z&oacute;&oacute; ben ik nooit weer uit
-visschen geweest.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Wat gebeurde er dan?&rdquo; vroeg ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Vertel ons dat, Elias,&rdquo; zei de Hadelander;
-&bdquo;je kunt voor &rsquo;t oogenblik niets beters doen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat geloof ik ook,&rdquo; zei Elias.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Was in 1806. Ik lag destijds in
-Christiania, maar de orders waren zoo streng, dat geen matroos langer
-dan &eacute;&eacute;n&rsquo; dag verlof kon krijgen en niet verder
-mocht gaan dan eene halve mijl van de stad, of hij moest het kapitein
-Larsen melden. Ik zette mij in &rsquo;t hoofd in Nordmarken te gaan
-visschen, ik meldde mij aan en sneed uit met wat teerkost in den eenen
-en eene flesch brandewijn in den anderen zak. &rsquo;t Ging slecht. In
-de Bj&ouml;rnsj&ouml;-rivier kreeg ik geen enkele maal tuk. Toen ik bij
-den dam kwam, lag daar eene boot; ik roeide er mee naar Smalstr&ouml;m,
-maar ook daar was geen enkele visch te zien. Zoo toog &rsquo;k
-noordwaarts naar de Hakklo.</p>
-<p class="par"><span class="corr" id="xd21e659" title="Niet in bron">&bdquo;</span>Onderweg ontmoette ik Per Piber, een van
-de beste visschers hier destijds. &bdquo;Je hoeft niet verder te gaan,
-Elias,&rdquo; zei hij, &bdquo;ik ben noordop naar de Katnose geweest,
-maar heb haast geen graatje gevangen. Kijk maar hier,&rdquo; zei hij en
-haalde zijn&rsquo; korf voor den dag. Daar zullen misschien een dozijn
-kleine dingen in geweest zijn, zoo lang als mijn vinger.</p>
-<p class="par">&bdquo;Kom ik over den hond, zoo kom ik over den staart,
-beste Per,&rdquo; hernam ik en schonk hem een paar borrels. Ja, God
-beware me, ik nam er zelf ook een. &bdquo;&rsquo;t Mocht gebeuren, dat
-ze bij mij toehapten, al deden ze &rsquo;t niet bij jou,&rdquo; voegde
-ik er bij. <span class="pagenum">[<a id="pb31" href="#pb31" name="pb31">31</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Zeker,&rdquo; zei Piber. <span class="corr" id="xd21e667" title="Niet in bron">&bdquo;</span>Zoo scheidden wij.</p>
-<p class="par"><span class="corr" id="xd21e671" title="Niet in bron">&bdquo;</span>Dadelijk zocht ik de diepste plaats in de
-Katnose op, want krijgt men daar geen tuk, dan krijgt men &rsquo;t
-nergens. Neen, &rsquo;t wou niet lukken. Ik maakte mij daarom een
-nachtleger gereed, nam nog eene teug uit de veldflesch om mij te
-verwarmen, en sliep een gat in den dag. Nog eens beproefde ik &rsquo;t
-in de Katnose, doch daar was geen visch te zien en ik moest
-onverrichter zake terugkeeren. Maar toen ik bij &rsquo;t wagenhuis op
-Sandungen kwam, zag ik daar een meertje, dat men &rsquo;t
-wagenhuismeertje noemde. Ik had altijd hooren vertellen, dat men daar
-nooit iets ving, schoon er visschen zwommen, zoo dik als balken. Maar
-&rsquo;t was een Huldermeertje en niemand dorst er in die dagen
-visschen. &bdquo;Je kunt &rsquo;t probeeren, Elias,&rdquo; dacht ik,
-&bdquo;misschien zal de Huldervisch toebijten, als de andere niet thuis
-zijn.<span class="corr" id="xd21e674" title="Niet in bron">&rdquo;</span> Ik liep over den lossen veengrond heen,
-en wierp mijn aas uit bij de kleine beek, die naar Sandungen stroomt en
-wier water, wanneer de dam afgesloten is, zich onder den lossen bodem
-door in &rsquo;t meertje stort. Op eens beet een visch toe en schoot
-onder den drijvenden grond; hij leek zoo zwaar als een gebakerd wicht,
-en ik merkte wel, dat &rsquo;t geen forel was. Toen ik hem boven
-bracht, bleek &rsquo;t een baars van acht marken. Een weinig verder op
-zag ik eene menigte rimpels in &rsquo;t water. Daar wierp ik uit.
-Nauwelijks was &rsquo;t aas in het water, of een visch beet aan; maar
-dat gaf een gespartel en geplas van belang, en ik had heel wat te doen,
-voor ik hem boven kreeg. &rsquo;t Was dan ook eene forel van tusschen
-de zeven en acht marken, van de kostelijke soort, die men alleen bij
-Sandungen vindt, vet en breed, met een kleinen kop en zoo geel als was,
-maar over den rug donkerder dan de visch, die men <span class="pagenum">[<a id="pb32" href="#pb32" name="pb32">32</a>]</span>er
-gewoonlijk vangt. Ik bleef daar natuurlijk en haalde den een na den
-ander op, van vier, vijf, zes marken en zwaarder. Maar terwijl ik bij
-toeval eens omkijk, daar liggen achter mij twee prachtige visschen en
-een derde er dwars overheen. Ik wist niet, wat ik daarvan moest denken:
-of een visscher ze er had neergelegd of hoe ze er gekomen waren; ik zag
-toch niemand. Een eind verder, waar ik weer beweging in &rsquo;t water
-bespeurde, wierp ik op nieuw uit. De visschen beten toe, en spoedig had
-ik wel twee pond gevangen. Maar terwijl ik omzie, liggen daar alweer
-vijf groote, prachtige visschen achter mij. Ja, ik begreep wel
-volstrekt niet waar ze vandaan kwamen, maar ik nam ze toch op en legde
-ze in de vischben bij de drie, die ik eerst had gevonden. Doch daar
-verhief zich eensklaps zulk een hevige storm en &rsquo;t kletterde en
-kraakte zoo vreeselijk, dat ik niet anders dacht, of &rsquo;t heele
-bosch zou zoo aanstonds op mij neerstorten. &bdquo;Neen, &rsquo;t is
-hier niet richtig,&rdquo; dacht ik, &bdquo;ik zal veiliger plek moeten
-opzoeken,&rdquo; en zoo nam ik de acht visschen en legde ze op
-een&rsquo; boomstam naast elkander, opdat de eigenaar ze kon wegnemen,
-of een vogel of ander dier ze kon opeten. Ik ging naar Sandungen, dat
-weinige schreden verder lag. Maar eer ik hier kwam, was er geen wind
-meer te bespeuren, en &rsquo;t spiegelgladde watervlak weerkaatste
-bergen en wolken. Toen begreep ik, dat er een Hulder buiten was
-geweest.&rdquo;</p>
-<p class="par">Aan deze vertelling knoopte nu de Hadelander
-verschillende verhalen vast over Huldervijvers en wateren met dubbelen
-bodem, waarin de visschen den Huldren behooren en alleen op St. Jan
-boven mogen komen,&mdash;maar op eens brak hij zijne vertelling af met
-den uitroep:</p>
-<p class="par">&bdquo;In Jezus&rsquo; naam, wat is dat voor licht daar
-ginds? Dat ziet blauw!&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb33" href="#pb33" name="pb33">33</a>]</span></p>
-<p class="par">Elias meende, dat het niet ver van den Smalstr&ouml;m
-was. Mij scheen &rsquo;t licht meer rood dan blauw, en ik vermoedde,
-zooals later ook bleek, dat een paar visschers zich daar hadden
-gelegerd en een vuur aangelegd. &rsquo;t Gesprek kwam naar aanleiding
-hiervan op schatten en schatgravers en &rsquo;t blauwe licht, dat boven
-verborgen schatten gezien wordt. Elias vertelde, dat zijn grootvader of
-overgrootvader&mdash;ik herinner mij niet meer, wie van deze twee
-geloofwaardige personen &rsquo;t was, maar ik geloof de
-eerste&mdash;een&rsquo; zilverader had gezien op den bodem van
-een&rsquo; helderen vloed, zoo dik als een boomstam, en hieruit
-ontsponnen zich verschillende vertellingen, die ik zoo goed mogelijk
-wil trachten weer te geven.</p>
-<p class="par">Zijn grootvader dan, vertelde Elias, bracht hout van
-Nordmarken naar &rsquo;t S&ouml;rkedal. &rsquo;t Liep reeds naar den
-zomer, zoodat sneeuw en ijzel verdwenen waren. Hij had zijn dochtertje
-bij zich. Toen zij tusschen Vindern-Saeter en Blankvandsveld gekomen
-waren, gleed &rsquo;t kind uit. &bdquo;Kijk, vader, daar ligt nog
-ijzel,&rdquo; zei ze. Hij keek waar ze uitgegleden was, maar bemerkte
-aanstonds, dat &rsquo;t zilver en geen ijzel was. Hij hieuw er met de
-bijl in.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, je hebt gelijk, kind; &rsquo;t is zonderling,
-dat de ijzel &rsquo;t zoo lang kan uithouden,&rdquo; zeide hij en deed
-of hij niets merkte. Van dit oogenblik af reed hij dikwijls naar de
-stad en bracht dan telkens veel geld mee.</p>
-<p class="par">Maar als hij daarheen ging, koos hij noch &rsquo;t pad
-voorbij Maridalshammer, noch door &rsquo;t S&ouml;rkedal; hij ging
-zijn&rsquo; eigen weg, dwars door bosch en veld en over de bergen heen.
-Eens was hij weer in de stad en had een beetje te veel
-gedronken;&mdash;&rsquo;t was in de oude hoeve van Ramstad bij
-Graensen&mdash;daar zat hij op te snijden! <span class="pagenum">[<a id="pb34" href="#pb34" name="pb34">34</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Als ik maar wou, kon ik mijne paarden wel met
-zilver beslaan,&rdquo; zei hij.</p>
-<p class="par">Daar zaten veel luiden en sommigen schreven die woorden
-op. Maar v&oacute;&oacute;r bestevaar thuis kwam, was hij dood en
-sedert dien tijd heeft niemand een spoor van zilver gezien, schoon men
-in &rsquo;t omliggende veld druk ging spitten en graven.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik heb hooren zeggen, dat die kerel zijn leven
-lang naar schatten heeft gezocht,&rdquo; merkte de Hadelander aan,
-terwijl hij een&rsquo; drogen tak op &rsquo;t vuur legde.</p>
-<p class="par">&bdquo;Gij zoudt zeker meer van hem kunnen vertellen,
-als gij wildet,&rdquo; voegde ik er bij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Niemand gelooft meer aan die dingen in onze
-dagen,&rdquo; antwoordde Elias; &bdquo;maar ik kan nog wel wat
-vertellen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Toen mijn grootvader nog een knaap was, ging hij
-met nog iemand op &rsquo;t veld aan &rsquo;t spitten; wellicht hadden
-ze een blauw licht gezien; misschien ook wisten ze, dat daar geld lag.
-Twee donderdagnachten waren ze bezig, en in dien tijd zagen ze zooveel
-monsters en ondieren, als ze nooit hadden vermoed dat er bestonden:
-beren en andere wilde beesten en ossen met groote horens en allerlei
-vreeselijke schepsels. De angst maakte zich van hen meester en elk
-oogenblik stonden ze op &rsquo;t punt het hazenpad te kiezen; toch
-bleven zij en hielden zich doodstil. Zoo kwam de avond van den derden
-donderdag; toen werd het nog veel erger. Maar zij groeven en spraken
-geen woord, en niet lang duurde het, of zij stieten op een&rsquo;
-koperen ketel. Op &rsquo;t zelfde oogenblik kwam er, snel als de wind,
-een wagen voorbijrijden met zes zwarte paarden bespannen. Een eind
-achter den wagen aan voer een oud wijf in een&rsquo; trog; haar mond
-ging op en neer als een ratel. &bdquo;Ik neem ze <span class="pagenum">[<a id="pb35" href="#pb35" name="pb35">35</a>]</span>toch
-mee, ik neem ze toch mee, ik neem ze toch mee!&rdquo; riep ze
-onophoudelijk en reed voort. &bdquo;Ja, naar de hel neem-je ze
-me&ecirc;,&rdquo; zei grootvader, maar op eens was &rsquo;t wijf
-verdwenen en de ketel met geld weggezonken.</p>
-<p class="par">&bdquo;Een andermaal zal ik zwijgen,&rdquo; dacht
-grootvader, en &rsquo;t duurde niet lang, of hij was al weer bezig.
-Ditmaal was er een oud wijf, dat een&rsquo; grooten koperen ketel vol
-geld had gezien, terwijl zij over &rsquo;t veld ging bij Greffen in
-&rsquo;t kerspel van Akers. Drie dagen v&oacute;&oacute;r Sint Jan ligt
-het geld bloot, moet ge weten, maar hij dorst er niet aankomen, omdat
-eene groote slang zich boven in den ketel heen en weer kronkelde. Nu
-waren er twee kerels uit Christiania: de een was een winkelier, die in
-goeden doen zat; de ander was onderofficier; dezen sloegen met
-grootvader de handen ineen om den ketel op te graven. Zij aan &rsquo;t
-spitten,&mdash;drie donderdagavonden achtereen; den derden avond
-stieten ze op de hengsels, dat zij &rsquo;t geld konden hooren
-rammelen; zij hoopten &rsquo;t dus spoedig meester te zullen worden.
-Maar luister nu, wat wonderlijks er gebeurde! Op eens scheen &rsquo;t
-den winkelier, dat zijn huis in de stad in lichterlaaie vlam stond, en
-schoon &rsquo;t zoo&rsquo;n eind ver was&mdash;ge weet, &rsquo;t is
-eene halve mijl van Greffen af&mdash;verbeeldde hij zich duidelijk te
-zien, dat zijne vrouw midden in de vlammen stond met een kind in de
-armen. &bdquo;Nu wordt &rsquo;t voor mij tijd om te vertrekken,&rdquo;
-zeide hij, wierp zijne spade neer en wilde heensnellen; maar op eens
-was de vlam verdwenen en met haar &rsquo;t geld; de ketel was
-weggezonken.</p>
-<p class="par"><span class="corr" id="xd21e712" title="Niet in bron">&bdquo;</span>Maar, zooals ik zei, &rsquo;t was een
-kerel, mijn grootvader, voor geen klein geruchtje vervaard! Ten slotte
-ging hij op zekeren donderdagavond geheel alleen naar eene plek, waar
-hij wist dat geld verborgen lag. Hij <span class="pagenum">[<a id="pb36" href="#pb36" name="pb36">36</a>]</span>groef den ganschen avond
-en den volgenden donderdag ook; niemand dorst hem ergens naar vragen,
-zoo ontzettend barsch keek hij elkeen aan. Maar den derden donderdag,
-te middernacht, schoot er een razende stier uit de groeve, met lange
-horens, waarmee &rsquo;t dier hem scheen te willen doorboren. Hij greep
-den stier bij de horens, en z&oacute;&oacute; bleef hij staan, tot de
-zon onderging. Toen was de stier in een&rsquo; grooten ketel vol geld
-veranderd, en de horens, die hij in de hand hield, waren de
-hengsels.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik hoor niet graag zoo&rsquo;n vertelling,&rdquo;
-zei de Hadelander, &bdquo;vooral in dezen tijd niet, nu een goed
-christenmensch zooveel moeite heeft een&rsquo; enkelen schelling te
-verdienen. Want dit geloof ik vast: wie nog aan zijn&rsquo; catechismus
-en onzen Lieven Heer gelooft, zal nimmer een&rsquo; schat
-vinden.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Naar &rsquo;t geen ge van uw grootvader hebt
-verteld, Elias, zou men niet vermoeden, dat ge elke week naar stad
-behoefdet te gaan om visch te verkoopen,&rdquo; merkte ik op.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wat dat betreft,&rdquo; antwoordde Elias,
-&bdquo;God moge mij zoo zeker genadig zijn, als mijn vader niets anders
-ten erf kreeg dan armo&ecirc;: &rsquo;t zij, dat mijn grootvader alles
-had doorgebracht wat hij had gevonden, &rsquo;t zij, dat hem alles weer
-was ontnomen door degenen, die &rsquo;t hem hadden gegeven. En mijne
-heele erfenis bestond uit eene linnen buis en een&rsquo; houten
-lepel.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Is zooals ik zeg,&rdquo; zei de
-Hadelander, &bdquo;daar is geen zegen bij zulk geld; &rsquo;t vliegt
-even snel heen als &rsquo;t water in den val.&rdquo;</p>
-<p class="par">Intusschen scheen de slaap zijne rechten te willen doen
-gelden en het gesprek begon nu en dan te haperen. Maar in den toestand,
-waarin wij verkeerden: droog <span class="pagenum">[<a id="pb37" href="#pb37" name="pb37">37</a>]</span>aan de zijde, die naar &rsquo;t vuur
-was gekeerd, en doornat aan de andere, achtte ik &rsquo;t minder
-raadzaam mij aan den slaap over te geven, waaruit wij stellig
-klappertandend van koude en met verstijfde leden zouden ontwaken. Ik
-schonk daarom mijn&rsquo; gezellen nog een borrel, stak mijn pijpje aan
-en noodigde hen uit, den slaap te verdrijven door nog &rsquo;t een of
-ander te vertellen. Elias gaf daarop verscheiden histories ten beste.
-Hij verhaalde, hoe een nikker in den ouden tijd op Sandungen had
-gewoond;&mdash;men kon nog de bloedvlekken in den stal zien, nadat hij
-op zekeren nacht den schimmel van Paul Sandungen had gedood;&mdash;hoe
-de oude Jo Hakklo een dienstmeisje had gehad, dat ook bij de Huldren in
-dienst was; hoe Lukas Finne, die op Fortjernbraaten woonde, de kunst
-verstond om zijn vee voor alle aanvallen van booze geesten te bewaren,
-zoodat er nooit een enkel stuk gedood of geroofd werd&mdash;en nog veel
-meer dingen, die in Nordmarken waren geschied.</p>
-<p class="par">Eindelijk begon ook de Hadelander te verhalen van
-&rsquo;t geen zijn&rsquo; verwanten en vrienden gebeurd was. Daar was
-een eigenaardig pathos in zijne manier van vertellen, die &rsquo;t
-vergeefs zou zijn hier te willen weergeven. Het stellig geloof aan
-&rsquo;t bestaan der natuurmachten waarvan hij verhaalde, zette
-zijn&rsquo; vertellingen eene bijzondere aantrekkelijkheid bij, die nog
-vergroot werd, zoowel door den diepen bastoon zijner stem als door
-zijne sleepende maar geregelde voordracht.</p>
-<p class="par">&bdquo;In den tijd, toen onze soldaten in Holstein
-lagen,&rdquo;&mdash;zoo begon hij&mdash;&bdquo;die tijd heugt je nog
-wel, Elias? was mijn oom, die op Ringerike woonde, met eenige anderen
-in &rsquo;t bosch. Zij waren ten zuiden van den weg bij de berghutten
-bezig met hout te vellen voor de kolenbranders. &rsquo;s Avonds
-bereidden zij zich een nachtleger op eene <span class="pagenum">[<a id="pb38" href="#pb38" name="pb38">38</a>]</span>beschutte plek aan de
-berghelling. Maar nauwelijks zijn ze daar ingeslapen, of zij hooren
-&rsquo;t gekrijt van een wicht. Mijn oom keek op, en op eene bergspits
-tegenover hen zat eene Hulder met een schreiend kind; de moeder zong
-&rsquo;t allerlei liedjes voor en trachtte het zoo goed mogelijk tot
-bedaren te brengen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Waarom zit gij daar?&rdquo; vroeg mijn oom.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ach, mijn man is weg,&rdquo; antwoordde zij,
-&bdquo;en nu meende ik niet beter te kunnen doen, dan hierheen te komen
-en mijne toevlucht tot u te nemen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Waar is uw man dan?&rdquo; vroeg de ander.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hij is ten oorlog getrokken met de andere
-soldaten,&rdquo; antwoordde de Hulder.</p>
-<p class="par">Maar &rsquo;t kind begon al heftiger te schreien en
-kreet en schreeuwde en gilde, dat &rsquo;t onmogelijk was een oog toe
-te doen. Dat leek mijn oom al te gek, hij werd boos, stoof op, nam het
-eene stuk brandhout na het ander en slingerde het naar de Hulder met
-haar kind. Toen verdween ze, maar op alle toppen en hoogten hoorde men
-een akelig gegil en gelach, en eene stem weerklonk: &bdquo;Dat was nu
-de hulp, die de menschen u schonken, Gyri Haugen!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar nu zal ik u wat vertellen, dat een&rsquo;
-mijner kennissen op Ringerike gebeurde,&rdquo; zei de Hadelander.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hij was molenaar te Vial en heette Peter
-Pauwelsen; later werd hij meesterknecht op den molen in Vasdraget
-Vaela, aan &rsquo;t eind van &rsquo;t Aadal.</p>
-<p class="par">Vaak zwierf hij rond in &rsquo;t gebergte om te
-visschen, en zoo bevond hij zich op zekeren avond bij &rsquo;t
-Buttenmeertje aan den voet van den Hofs&aelig;terberg tusschen &rsquo;t
-bosch van Marigaard en Bergermoen. Daar maakte hij zich eene legerstee,
-legde zich neder en sliep den ganschen nacht. Anderhalf jaar later was
-hij daar weer om <span class="pagenum">[<a id="pb39" href="#pb39" name="pb39">39</a>]</span>te visschen. &rsquo;s Nachts kwam er een
-vrouwelijk wezen tot hem met een klein kind op den arm.</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar hebt ge uw kind, Peter,&rdquo; zeide
-zij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Mijn kind? Dat zou wat moois worden! Hoe zou ik
-aan dat kind komen?&rdquo; vroeg Peter Pauwelsen.</p>
-<p class="par">&bdquo;U heugt toch nog wel de vorige maal, toen ge hier
-waart, anderhalf jaar geleden?&rdquo; zeide de Hulder.</p>
-<p class="par">Hij vertelde echter aan niemand iets hiervan, maar jaren
-daarna&mdash;hij placht &rsquo;s zomers altijd in &rsquo;t gebergte te
-visschen en altijd liep dezelfde Hulder hem na&mdash;verhaalde hij aan
-menigeen, dat hij eene dochter had onder de Huldren, die al zoo oud was
-als de kinderen, die hun&rsquo; catechismus leeren. Mij heeft hij
-&rsquo;t nooit verteld, schoon ik hem heel goed heb gekend; maar ik heb
-&rsquo;t gehoord van iemand, wien hij &rsquo;t zelf had gezegd. Eens
-was de Hulder weer bij hem gekomen en had hem gevraagd, of hij zijne
-dochter wilde zien. Toen had zij eene deur in den berg geopend, en daar
-binnen was alles van zilver, wat men zag. Ja, nu en dan nam Peter
-Pauwelsen anderen met zich naar &rsquo;t gebergte en dan zagen zij de
-beide Huldren aan den overkant van &rsquo;t Buttenmeertje bezig met
-visschen. En in dit meer ving Peter ook de meeste visch, terwijl
-niemand anders er zoo gelukkig was. Maar eens, terwijl hij zich daar
-weer bevond, hoorde hij eene stem: &bdquo;Gij kunt wel naar huis gaan,
-Peter; wij hebben zelf de visch noodig, want er is gebrek in den
-berg.&rdquo; Op zekeren dag ging een man, Halvor van Marigaard, met hem
-mede. Peter had hem beloofd, dat hij de Hulder zou zien. Toen Halvor
-haar echter met hare kudde hoorde naderen, werd hij zoo bevreesd, dat
-hij hard wilde wegloopen. Maar Peter verzocht hem te blijven en zich
-stil te houden; dan zou hem niets deren. En toen zagen zij ook
-werkelijk hoe de <span class="pagenum">[<a id="pb40" href="#pb40" name="pb40">40</a>]</span>Hulder haar vee voor zich uitdreef. Zij zagen
-&rsquo;t duidelijk, alle twee!</p>
-<p class="par">Elias luisterde niet meer naar die verhalen; hij sliep
-als eene roos op de harde rots en snorkte, dat het door &rsquo;t bosch
-weerklonk.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hij slaapt al,&rdquo; zei de Hadelander;
-&bdquo;maar nu zal ik u eene historie vertellen, die me al heel
-wonderbaar lijkt. We kunnen intusschen wel wat gemakkelijker gaan
-liggen, anders zijn we tegen den morgen heelemaal verstijfd.</p>
-<p class="par">&bdquo;Er was eens een boer, die in Thelemarken woonde,
-waar mijn vader vandaan kwam en eene groote hoeve bezat. Maar die man
-was heel ongelukkig met zijn vee, telkens verloor hij beesten aan
-allerlei ziekten en kwalen en eindelijk moest hij huis en hof
-verkoopen. Slechts weinig hield hij over, en daarvoor kocht hij eene
-kleine plaats, in een afgelegen oord, ver van de stad, bij dichte
-bosschen en woestenijen. Op zekeren dag toen hij zijn erf rondging,
-ontmoette hij een&rsquo; man.</p>
-<p class="par">&bdquo;Goeden dag, buur,&rdquo; zei de man.</p>
-<p class="par">&bdquo;Goeden dag,&rdquo; zeide de boer, &bdquo;zijt gij
-mijn gebuur? Ik meende, dat ik hier alleen woonde.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar ginds ziet ge mijne hoeve,&rdquo; zeide de
-man, &bdquo;die is niet zoo ver van de uwe.&rdquo; En zie, daar lag ook
-werkelijk eene hoeve, die hij nooit te voren had opgemerkt, groot en
-fraai en nieuw gebouwd. Toen begreep onze man, dat hij met een&rsquo;
-aardgeest te doen had, maar &rsquo;t vervaardde hem niet, hij verzocht
-den buurman binnen te komen en eene kroes bier met hem te drinken, en
-deze liet zich &rsquo;t brouwsel wel smaken.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoor eens,&rdquo; sprak de buurman, &bdquo;in
-&eacute;&eacute;n ding moest gij mijn&rsquo; zin doen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Laat mij eerst hooren, wat gij wenscht,&rdquo;
-zei de boer. <span class="pagenum">[<a id="pb41" href="#pb41" name="pb41">41</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Gij moet uw&rsquo; koestal afbreken, want die
-staat mij in den weg,&rdquo; antwoordde de buurman.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, dat doe ik niet,&rdquo; zei de boer.
-&bdquo;Ik heb hem dezen zomer pas gebouwd en nu komt de winter aan.
-Waar moest ik dan mijn vee bergen?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, doe wat ge wilt, maar breekt gij den stal
-niet af, dan vrees ik, dat &rsquo;t u nog eens zal rouwen,&rdquo; zeide
-de buurman. En met ging hij heen.</p>
-<p class="par">Onze man zag hem verbaasd na en wist niet, wat hij zou
-doen. Een&rsquo; nieuwen stal tegen &rsquo;t begin van den winter af te
-breken, leek hem al te dwaas, en waar zou hij hulp vandaan krijgen?</p>
-<p class="par">Een dag of wat later stond hij in den koestal
-en&mdash;daar zonk hij op eens door den vloer in de diepte. Op de
-plaats, waar hij terecht kwam, zag &rsquo;t er wondermooi uit. Alles
-was van goud en zilver. Eensklaps stond de man, die zich zijn&rsquo;
-buurman had genoemd, v&oacute;&oacute;r hem en verzocht hem te gaan
-zitten. Weldra werden er spijzen in zilveren vaten en bier in zilveren
-kroezen binnen gebracht en de boer werd uitgenoodigd toe te tasten. Hij
-dorst natuurlijk niet weigeren en zette zich aan tafel, maar op
-&rsquo;t zelfde oogenblik, dat hij den lepel in den schotel wou steken,
-viel er iets van boven neer in de spijs, dat hem allen eetlust
-benam.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja,&rdquo; zeide de Hulderman, &bdquo;nu kunt gij
-eens zien, hoe vriendelijk uwe koeien voor ons zijn. Nooit kunnen wij
-rustig eten, want telkens als we aan tafel zitten, komt er ontuig van
-boven, en als we dan niet heelemaal uitgehongerd zijn, is onze eetlust
-voor goed verdwenen. Maar wilt ge mij nu gehoorzamen en uw&rsquo; stal
-naar eene andere plek brengen, dan zal &rsquo;t u nooit aan iets
-ontbreken. Weigert gij echter, dan zult ge, uw leven lang, niets
-ondervinden dan ramp en onspoed.<span class="corr" id="xd21e795" title="Niet in bron">&rdquo;</span> <span class="pagenum">[<a id="pb42" href="#pb42" name="pb42">42</a>]</span></p>
-<p class="par">Toen de boer dit gehoord had, was hij spoedig bezig met
-den stal omver te halen en hem op eene andere plaats weer op te bouwen.
-Maar hij behoefde dit niet alleen te doen, want des nachts, als alles
-sliep, werd er even druk getimmerd als des daags, en hij begreep zeer
-goed, dat niemand anders dan zijn buurman hem zoo goed bijstond. Ook
-later rouwde &rsquo;t hem volstrekt niet, dat hij den Hulder had
-gehoorzaamd; want altijd had hij voeder en koren in overvloed en zijn
-vee gedijde uitstekend. Eens&mdash;&rsquo;t was toen een zeer
-onvruchtbaar jaar&mdash;had hij zoo weinig voeder, dat hij er ernstig
-aan dacht, de helft van zijn vee te verkoopen of te slachten. Maar op
-zekeren morgen, toen de meid in den stal kwam, was de hond verdwenen en
-alle koeien en al &rsquo;t jonge vee met hem. Gij kunt denken, hoe zij
-schrok en hoe snel ze naar haar meester liep om het te vertellen. Doch
-deze vermoedde dadelijk, dat zijn buurman &rsquo;t vee in den kost had
-genomen. En zoo was &rsquo;t ook, want toen &rsquo;t voorjaar aankwam
-en &rsquo;t weer groen werd in &rsquo;t bosch, hoorde men op zekeren
-morgen den hond vroolijk blaffende van den boschkant naderen, en achter
-hem aan kwam al &rsquo;t vee, oud en jong, en &rsquo;t was een lust op
-te merken, hoe flink &rsquo;t er uitzag.&rdquo;</p>
-<hr class="tb">
-<p class="par"></p>
-<p class="par">Bij &rsquo;t schijnsel van &rsquo;t vuur legden we ons
-ter ruste en genoten een paar uur lang een&rsquo; verkwikkenden slaap
-op de naakte rots. Toen de dageraad over de bergen aanbrak, voeren we
-reeds rond op &rsquo;t meer. Want de Hadelander, die de onzekere kans
-op eene voordeelige vangst had opgegeven, om mij behulpzaam te zijn en
-korf en vischtuig voor mij te dragen, had den ouden <span class="pagenum">[<a id="pb43" href="#pb43" name="pb43">43</a>]</span>Christiaan Hakklo met zijne boot gehaald. Wij
-roeiden over &rsquo;t Bj&ouml;rnmeer en ik vischte in den
-Smalstr&ouml;m en de Hakklo. &rsquo;t Weer was ons gunstig, want
-zonneschijn en regen wisselden elkander af. Eerst laat in den avond
-kwam ik in de stad terug met de vischkorf vol forellen en &rsquo;t
-hoofd vol histories. <span class="pagenum">[<a id="pb44" href="#pb44"
-name="pb44">44</a>]</span></p>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<p class="par footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd21e636" href="#xd21e636src" name="xd21e636">1</a></span> <i>Colymbus
-septentrionalis.</i>&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd21e636src">&uarr;</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch4" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e177">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">DE KONING VAN DEN EGEBERG.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">In mijne jeugd plachten wij&mdash;eenige makkers
-en ik&mdash;elken zondagmiddag naar den Egeberg te gaan. De heele week
-verlangden we met ongeduld naar dien achtermiddag, den eenigen, dien we
-in de open lucht konden doorbrengen; naar de geurige hagedoorntakken,
-die we zouden afbreken; naar de wilgen fluitjes, die wij zouden maken;
-naar de blinkende bergkristallen, die wij zouden vinden, en de zoete
-aardbezi&euml;n, die wij zouden plukken. Toen wij ouder werden, lieten
-we wel de wilgen vredig staan en ontroofden den heggen haar sieraad
-niet meer; maar nu en dan herhaalden we toch onze uitstapjes, en op de
-velden van den Egeberg maakten we vroolijk jacht op den
-fraaigevleugelden Apollo, of wij snelden de dorre vlakte om den
-bouwvalligen wachttoren rond, om den ridderlijken Machaon te vangen,
-die in zijne luchte vaart meermalen ons geduld op eene zware proef
-stelde. Wat intusschen den Egeberg vooral zoo aantrekkelijk voor mij
-maakte, waren noch de geurige hagen, noch de purperkleurige Apollo of
-de zwavelgele Machaon, maar de romantische geheimzinnigheid,
-<span class="pagenum">[<a id="pb45" href="#pb45" name="pb45">45</a>]</span>die van mijne vroegste jeugd af aan mij in dit
-oord omzweefde; de wensch, hier ook iets wonderbaars te zien en te
-hooren; de gedachte aan al de heerlijkheid, die binnen deze ruwe
-steenklompen was verborgen, aan de geheimzinnige wezens, welke de sage
-in &rsquo;t binnenste van den berg hield opgesloten en waarvan ik niet
-recht wist, of ze al dan niet bestonden.</p>
-<p class="par">De verhalen omtrent den koning van den Egeberg, zijn
-slot en zijn hof, zijn meer en meer verstomd, maar van &rsquo;t geen ik
-in mijne kindsheid hoorde, leeft nog een en ander in mijne herinnering.
-In de volgende vertelling heb ik &rsquo;t een nieuw leven trachten te
-schenken.</p>
-<hr class="tb">
-<p class="par"></p>
-<p class="par">Een halve eeuw geleden was de Egeberg niet zoo bebouwd
-als in onzen tijd. Hij was bedekt met bosschen en struiken, en men zag
-er geene andere woningen dan de oude gebouwen van de Egeberghoeve tegen
-den top, en eene kleine roode hut nabij den voet, aan de linkerzijde
-van den weg, waar deze zich rechts naar de hoeve wendt. Die hut heette
-de Sving. Tegenwoordig ziet men er een veel voornamer gebouw, waar des
-zomers danspartijen worden gegeven en waarin men ververschingslokalen
-vindt voor de &bdquo;jongeheeren&rdquo;, die in &rsquo;t begin van den
-zomer tegen den avond hierheen trekken &bdquo;om den koekoek te
-hooren.&rdquo;</p>
-<p class="par">In die kleine hut woonde in den tijd, waarvan ik sprak,
-eene oude vrouw, die boodschappen deed voor de menschen en moeite had
-op die wijze door de wereld te komen. Eens, toen zij water had gehaald,
-zat er eene groote, dikke padde op den weg, dien zij langs kwam.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ga uit den weg voor mij, dan zal ik
-vro&ecirc;moer zijn, <span class="pagenum">[<a id="pb46" href="#pb46"
-name="pb46">46</a>]</span>als je in &rsquo;t kinderbed ligt,&rdquo; zei
-ze schertsend tot de padde, en&mdash;oogenblikkelijk kroop &rsquo;t
-dier heen, zoo spoedig &rsquo;t maar kon.</p>
-<p class="par">Eenigen tijd later, toen de oude vrouw &rsquo;s avonds
-uit de stad was gekomen en bij den haard zat te spinnen, kwam er een
-vreemde man binnen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoor eens,&rdquo; zei hij, &bdquo;mijne vrouw is
-zwanger en &rsquo;t zal gauw haar tijd zijn. Wilt gij haar helpen,
-zooals ge beloofd hebt, dan zal &rsquo;t u niet berouwen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;De hemel beware me,&rdquo; zei de best,
-&bdquo;dat kan ik niet; ik weet er niets van.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, ge kunt het wel; want gij hebt &rsquo;t haar
-beloofd,&rdquo; zei de man.</p>
-<p class="par">De best kon zich maar niet herinneren, dat zij aan
-iemand ter wereld beloofd had, vro&ecirc;moer te zijn; dat verzekerde
-zij hem, maar de man hernam:</p>
-<p class="par">&bdquo;Beloofd hebt gij &rsquo;t, want de padde, die
-v&oacute;&oacute;r u op den weg zat, toen ge om water uitwaart, was
-mijne vrouw. Wilt ge haar helpen,&rdquo; vervolgde de man, die zij nu
-begreep, dat niemand anders was dan de koning van den Egeberg,
-&bdquo;dan zal &rsquo;t u niet rouwen; ik zal u goed betalen, maar gij
-moogt het geld, dat ik u geef, niet verkwisten; aan niemand moogt gij
-&rsquo;t wegschenken, wie er u ook om vraagt, en gij moogt er in
-&rsquo;t geheel niet van spreken; geen woord moogt gij er u van laten
-ontvallen, tegen wien ook.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, drommels!&rdquo; zei ze, &bdquo;zwijgen kan
-ik zoo goed als de beste; bericht mij maar wanneer ik moet komen, en ik
-zal haar helpen zoo goed ik kan.&rdquo;</p>
-<p class="par">Daar verliep eenige tijd, totdat de man op zekeren nacht
-de best vroeg hem te volgen. Zij stond op en maakte zich gereed; hij
-liep voor haar uit, en eer zij recht wist, waar ze was of waarheen ze
-ging, was zij <span class="pagenum">[<a id="pb47" href="#pb47" name="pb47">47</a>]</span>binnen in den berg, waar de koningin in barensnood
-lag. Het vertrek zag er zeer voornaam uit, &rsquo;t leek wel de groote
-zaal van een kasteel, en nooit in haar leven had de oude zooveel pracht
-gezien.</p>
-<p class="par">Maar toen zij goed en wel binnen waren, zette de man
-zich op een&rsquo; stoel en kneep de handen samen over de knie&euml;n,
-en wanneer een man zoo gaat zitten, kan eene vrouw onmogelijk verlost
-worden; dat wist de oude zeer goed. Daarom beproefden zoowel zij als de
-koningin hem tot opstaan te bewegen; telkens verzochten zij hem, nu
-dit, dan dat te gaan halen; maar waar hij zat, daar zat hij en
-verroerde zich niet. Eindelijk kreeg de vro&ecirc;moer een&rsquo;
-inval.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ze is gelukkig verlost,&rdquo; zei ze op eens tot
-den koning. &bdquo;Hoe is dat mogelijk?&rdquo; borst deze uit en sprong
-vol verbazing op. Op &rsquo;t zelfde oogenblik legde de christenvrouw
-de hand op de koningin, en dadelijk was zij verlost.</p>
-<p class="par">Terwijl de man naar buiten ging om waschwater voor
-&rsquo;t wicht te halen, zei de kraamvrouw tot de best:</p>
-<p class="par">&bdquo;Mijn gemaal is u nu zeer erkentelijk, maar,
-wanneer gij heengaat, zal hij u trachten te dooden, want hij kan zijn
-aard niet verloochenen; trek daarom snel de deur achter u toe, als gij
-vertrekt; dan mislukt zijn plan.&rdquo;</p>
-<p class="par">Nadat het kind was gewasschen en gekleed, zond de
-koningin de oude naar de keuken om eene kruik met zalf te halen, ten
-einde het de ooren te smeren. Maar van zulk eene keuken en van zulk
-keukengeraad had zij nog nooit de wedergade gezien! Langs den wand
-hingen in rekken de prachtigste schotels en borden, en aan den zolder
-hingen pannen, ketels en potten, alles van louter zilver en zoo blank.
-dat de wanden er van schitterden. <span class="pagenum">[<a id="pb48"
-href="#pb48" name="pb48">48</a>]</span></p>
-<p class="par">Maar men kan zich niet voorstellen hoe verbaasd zij
-stond te kijken, toen zij hier haar eigen dienstmeisje zag staan, die
-in een&rsquo; handmolen koren fijnmaalde. Zij nam eene schaar en knipte
-een stuk uit het schort der dienstmaagd, zonder dat deze &rsquo;t
-merkte, en verborg dit.</p>
-<p class="par">Toen zij zou vertrekken, herinnerde zij zich wat de
-kraamvrouw had gezegd en smeet de deur achter zich toe. Op &rsquo;t
-zelfde oogenblik wierp de koning haar een&rsquo; gloeienden bezemsteel
-na, waar &rsquo;t vuur afvloog.</p>
-<p class="par">&bdquo;Trof ik u?&rdquo; schreeuwde hij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen,&rdquo; riep de best.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat is gelukkig!&rdquo; klonk het antwoord.</p>
-<p class="par">De zon stond reeds hoog aan den hemel, toen de oude
-thuis kwam, maar het dienstmeisje, dat altijd klaagde over pijn in den
-rug en vermoeidheid, sliep nog en kreunde in den slaap. Zij wekte haar
-en vroeg:</p>
-<p class="par">&bdquo;Waar zijt gij van nacht geweest?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik, vrouw?&rdquo; zei &rsquo;t meisje; &bdquo;ik
-ben nergens geweest, zoover ik weet, dan hier in mijn bed.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, dat weet ik beter,&rdquo; hernam de oude
-vrouw; &bdquo;dezen lap heb ik van nacht in den berg uit uw schort
-geknipt; gij ziet, dat hij nauwkeurig past. Maar zoo is tegenwoordig de
-jonkheid; vroeger lazen de menschen hun avondgebed en zongen een&rsquo;
-psalm, eer zij naar bed gingen: dan hadden de booze geesten geen macht
-over hen;&mdash;en gij moogt onzen Lieven Heer ook wel beter voor oogen
-houden, want ge begrijpt, dat ge wel zwak en klein <i>moet</i> blijven
-en pijn in den rug lijden, en dat ik niet veel dienst van u kan hebben,
-als gij &rsquo;s nachts voor <i>hen</i> moet werken.&rdquo;</p>
-<p class="par">Van den dag af, dat de oude vrouw vro&ecirc;moer was
-geweest bij de koningin, vond zij elken morgen een hoop zilvergeld voor
-hare deur, en &rsquo;t ging haar nu zoo <span class="pagenum">[<a id="pb49" href="#pb49" name="pb49">49</a>]</span>goed, dat ze er weldra
-warmpjes in zat. Maar eens geviel het, dat eene heel arme vrouw haar
-heur&rsquo; nood klaagde.</p>
-<p class="par">&bdquo;Och wat!&rdquo; zei ze, <span class="corr" id="xd21e888" title="Niet in bron">&bdquo;</span>dat heeft zoo veel niet
-te beteekenen; als ik maar wilde, dan kostte &rsquo;t mij volstrekt
-geen moeite u te helpen; want die wat doet, die wat wint; dien ik
-geholpen heb, helpt mij ook weer.&rdquo; Maar sinds dien dag vond zij
-geen&rsquo; enkelen schelling meer voor hare deur en &rsquo;t geld, dat
-zij bezat, was als weggeblazen. Op nieuw moest zij nu den korf op den
-rug nemen en naar de stad loopen in zonneschijn en regen.</p>
-<p class="par">Niet altijd intusschen ging de koning van den Egeberg
-uit ter wille van zijne vrouw; soms had hij eigen zaken te verrichten.
-Dan liep hij de meisjes uit de stad na, wanneer zij op zon- en
-feestdagen in de kloven en op de velden van den berg zich vermaakten of
-&rsquo;t bosch ingingen om bessen te zoeken. Meestal zag hij er uit als
-een onoogelijk verschrompeld mannetje met roode oogen, maar als hij
-fortuin wilde maken, nam hij de gedaante aan van Bernt Ankers en
-vertoonde zich als een knap bejaard man met eene ster op de borst. Dat
-was intusschen niets dan gezichtsbedrog; hij was en bleef de oude,
-leelijke, roodoogige toovenaar, en dit bleek ook wel uit zijn kroost:
-hij kreeg nooit anders dan de mismaaktste kinderen, echte
-schreeuwleelijkerds met groote hoofden en roode oogen, die de ouders
-zoo spoedig mogelijk zochten kwijt te raken en die dan door de
-berggeesten, de gehoorzame dienaren en onderzaten van dit waardige
-koninklijke paar, te vondeling werden gelegd.</p>
-<p class="par">Te dien tijde stonden namelijk de geesten van den
-Egeberg in den kwaden roep, dat zij welgemaakte, mooie menschenkinderen
-stalen van de bewoners van Gr&ouml;nland, Enerhaug en voornamelijk van
-Gamleby, en <span class="pagenum">[<a id="pb50" href="#pb50" name="pb50">50</a>]</span>dan wisselwichten daarvoor in de plaats legden, en
-die kinderroof en kinderruil ging zoover, dat ze geen hulp genoeg
-hadden ze alle op te kweeken; daarom stalen zij ook kindermeiden en
-vaak hielden ze die altijd bij zich. Maar eens hadden zij een meisje
-van Gamleby weggevoerd, dat gelukkiger was dan hare zusters. Een jaar
-lang was zij in den berg geweest en had al dien tijd een lief
-menschenkind verzorgd, toen zij wist te ontsnappen. Of men de klokken
-voor haar had geluid, of ze hare schoenen <span class="corr" id="xd21e897" title="Bron: verkeerdom">verkeerd om</span> had neergezet;
-of ze zich had verpraat of eene naald in haar hemd gevonden, dat
-herinner ik me niet meer; genoeg, zij liep weg en sinds vertelde zij
-aan Jan en alleman, hoe fraai en ruim &rsquo;t in den Egeberg was,
-hoeveel knappe lui daar woonden, hoe ze hun best hadden gedaan haar
-daar te houden, en welk een&rsquo; lieven jongen zij had opgepast.</p>
-<p class="par">Elken morgen, hadden de berggeesten gelast, moest zij de
-oogen van &rsquo;t kind bestrijken met eene zalf, waarvan eene kruik
-vol in de keuken hing; maar, hadden zij er bijgevoegd, zij moest zich
-wel wachten de zalf te dicht bij hare eigen oogen te brengen. Zij
-begreep echter volstrekt niet, waartoe dit moest dienen, want &rsquo;t
-kind bezat de mooiste oogen, die men ooit had gezien, en eens, toen de
-meesteres niet in de keuken was, had zij daarom wat van de zalf over
-haar rechter oog gesmeerd.</p>
-<p class="par">Een halfjaar nadat zij den berg had verlaten, moest dit
-meisje een of ander koopen in den winkel van Bjerkenbusch op den hoek
-van de hoofdstraat en de markt. En zie&mdash;daar stond het oude wijf
-uit den berg, bij wie ze kindermeid was geweest, bij de toonbank en
-stal rijst uit eene lade, zonder dat iemand haar scheen op te merken.
-<span class="pagenum">[<a id="pb51" href="#pb51" name="pb51">51</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Go&ecirc;n dag, moeder, moet ik je hier weer
-zien?&rdquo; zei &rsquo;t meisje; &bdquo;hoe gaat het met uw
-kind?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Kun-je mij zien?&rdquo; vroeg de vrouw
-verbaasd.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wel ja, waarom niet?&rdquo; antwoordde &rsquo;t
-meisje.</p>
-<p class="par">&bdquo;Met welk oog zie-je me dan?&rdquo; vroeg het
-bergwijf.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wacht eens&mdash;met het rechter,&rdquo; hernam
-&rsquo;t meisje, terwijl ze met de oogen knipte.</p>
-<p class="par">Op eens spuwde &rsquo;t wijf haar in &rsquo;t oog en van
-dien tijd af kon &rsquo;t meisje haar noch iemand anders daarmee zien;
-zij was en bleef blind aan &rsquo;t rechter oog.</p>
-<p class="par">Schoon er in onzen tijd gewis geen gebrek is aan
-dikhoofdige kinders, in Gr&ouml;nland zoo min als in Gamleby, hoort men
-toch niet meer van den kinderroof der geesten van den Egeberg.
-Vooreerst namelijk is de verlichting zoo hoog gestegen, dat men, in
-plaats van de wisselkinderen drie donderdagavonden achtereen op de
-vuilnishoop te geeselen of ze met eene gloeiende tang in den neus te
-knijpen, zooals in vroeger dagen de gewoonte was, nu door moeder
-Torgersen of eene andere vrouwelijke duivelbanner lood laat smelten
-boven &rsquo;t wicht, om het te vrijwaren tegen de engelsche ziekte of
-andere hekserij. Of ook, men zendt een van de doeken waarmee &rsquo;t
-gebakerd wordt, naar Stine Bredvolden, die zoo knap is, dat ze daaruit
-de kwalen, ja de heele toekomst van &rsquo;t kind kan lezen en zoo
-uitspraak doet over leven en dood. En voor &rsquo;t overige is de
-koning van den Egeberg met zijne onderdanen verhuisd; want het
-onophoudelijk trommelen en schieten in den laatsten oorlog, het
-rammelen der geschut- en bagagewagens, die met donderend geraas over
-het dak van &rsquo;t paleis rolden en de zilveren vaten langs de wanden
-deden rinkelen, maakten hem &rsquo;t verblijf in den berg moede.</p>
-<p class="par">Op zekeren nacht van het jaar &rsquo;14 werd hij voor
-&rsquo;t <span class="pagenum">[<a id="pb52" href="#pb52" name="pb52">52</a>]</span>laatst gezien; hij voerde al zijne roerende have
-en eene groote kudde bonte koeien met zich.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hemel, waar moet gij nog zoo laat heen in dezen
-gevaarlijken tijd met zooveel huisraad en zoo&rsquo;n groote
-kudde?&rdquo; vroeg de man, die hem ontmoette.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik ga verhuizen naar den Kongsberg, bij mijn
-broeder,&rdquo; antwoordde de koning; &bdquo;want ik kan dat schieten
-en dat geraas niet langer uitstaan,&rdquo;&mdash;en sedert heeft men
-hem nimmer meer gezien. <span class="pagenum">[<a id="pb53" href="#pb53" name="pb53">53</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch5" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e184">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">VAN &bdquo;FJELD EN SAETER.&rdquo;</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">Ditmaal zult gij mij niet ontkomen, mejuffer.
-Reeds lang hebt ge beloofd mij uw uitstapje naar den Saeter te verhalen
-en thans zijt gij er te eer toe gehouden, daar het onze in het water
-dreigt te vallen.</p>
-<p class="par">Een blik uit het venster der pastorie bekrachtigde maar
-al te zeer deze laatste opmerking. De hemel, die ons in den vroegen
-morgen het prachtigste weer had voorspeld, bevestigde mijne oude
-ervaring, dat er alleen op een&rsquo; helderen avond te rekenen valt.
-De eene bui na de andere viel kletterend neer op de hooge boomen, en
-naar alle waarschijnlijkheid zou de regen den ganschen dag aanhouden,
-al verzekerde ook de kleine Trine, die gedurig uit- en invloog, dat de
-lucht, nu eens in &rsquo;t oosten en dan weer in &rsquo;t westen,
-opklaarde, en dat we nog wel v&oacute;&oacute;r den middag zouden
-kunnen uitgaan.</p>
-<p class="par">&bdquo;En daarom, beste juffer,&mdash;ik ben louter
-gehoor.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Meent gij dan, dat ik u iets zal vertellen,
-mijnheer Asbj&ouml;rnsen? Ik ben er achter gekomen, dat gij u niet, als
-iedereen, vergenoegt met te luisteren naar wat men u vertelt, maar dat
-ook opschrijft en &rsquo;t laat drukken. Daarom behoef ik mijne belofte
-niet te houden.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb54" href="#pb54"
-name="pb54">54</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Ik zweer u, dat ik, wat ge mij nu zult vertellen,
-nergens zal laten drukken,&rdquo; antwoordde ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Buitendien gebeurde er niets bijzonders op dat
-uitstapje. &rsquo;t Was aardig, &rsquo;t was verrukkelijk&mdash;ziedaar
-alles. Maar nu spijt &rsquo;t mij geducht, dat ik er u ooit van
-gesproken heb.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Uw toestand is zeker deerniswaard genoeg;
-intusschen, daar ge uw woord hebt gegeven....</p>
-<p class="par">&bdquo;Daarenboven,&rdquo; viel ze mij in de rede,
-&bdquo;wat beteekent eene schrale herinnering, nu gij zelf de hoop
-koestert zulk een uitstapje te doen; wat is een flauw beeld bij de
-levende werkelijkheid? &rsquo;t Is alsof men, in plaats van een concert
-te hooren, eene recensie van eene muziekuitvoering leest. En &rsquo;t
-zou mij niet verwonderen, als de nikker, die ons vandaag zulk eene
-poets speelt, het hoofd uit de proviandkorf stak en ons uitlachte.</p>
-<p class="par">Ik slaakte eene zucht over de vasthoudendheid der dames
-aan een eenmaal opgevat voornemen, terwijl ik heimelijk den overvloed
-van argumenten moest bewonderen, die haar steeds ten dienste staan en
-die, zoolang men ten minste tegenover haar zit, overtuigend genoeg
-zijn.</p>
-<p class="par">&bdquo;Zulke vertellingen,&rdquo; vervolgde zij, terwijl
-ze Marat op den hals klopte, die, niet minder mismoedig dan wij, met
-hangende ooren aan onze voeten lag, &bdquo;zulke vertellingen behooren
-buitendien in &rsquo;t hoekje van den haard te huis.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar, lieve hemel, mejuffer, toen ik u verleden
-winter er om verzocht, beweerdet gij juist, dat zij alleen &rsquo;s
-zomers moesten verhaald worden. Maar, laten wij, in plaats van hierover
-te kibbelen, ons vereenigen tegen de booze geesten, die ons plagen. Wij
-willen hen met rust laten en van ons uitstapje afzien, dan zult gij
-merken, dat &rsquo;t weder opklaart, eer wij er aan denken.&rdquo;
-<span class="pagenum">[<a id="pb55" href="#pb55" name="pb55">55</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, en wanneer de regen over is, toch heen gaan,
-niet waar?&rdquo; vervolgde zij lachend. &bdquo;&rsquo;t Kon werkelijk
-de moeite waard zijn, uw&rsquo; raad te beproeven!&mdash;Welnu,
-&rsquo;t zou dwaas van mij zijn, me langer te laten bidden; luister
-dus, en gij zult hooren, dat uw verlangen naar mijn verhaal kwalijk
-gerechtvaardigd wordt.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Op een&rsquo; zomerdag, terwijl ik op den Saeter
-logeerde, gingen Trine en ik met een der Saetermeisjes naar buiten om
-braambezi&euml;n te zoeken. Het was een heldere dag en geen windje deed
-zich hooren. &rsquo;t Had den vorigen dag geregend en de lucht om den
-berg was zuiver en klaar. In de kloven en tusschen de steenen wiesen
-eene menigte planten met groote, witte, welriekende bloemtrossen.
-Woudhoenders vlogen op voor onze voeten en zochten angstig naar hunne
-jongen tusschen de wilgen en &rsquo;t jonge berkenhout.</p>
-<p class="par">&bdquo;Toen wij bij de marschvlakte kwamen, waar de
-bessen groeien, zagen wij den grond bedekt met roode en gele vruchten,
-en aan de kanten en op de heuvels stonden eene menigte bloemen met
-zulke fraaie kleuren, als ik nog nooit had gezien; zij vervulden de
-lucht met de heerlijkste geuren. O, &rsquo;t was zoo zoet, die lucht in
-te ademen en de kleine Trine was zoo blij: ze vloog van de eene bloem
-naar de andere en klapte in de handjes en werd niet moede de bloemen te
-plukken en te bewonderen. En Brita praatte over hare koeien en geiten
-en over de rendieren, die zij had gezien, en vertelde eene menigte
-sprookjes en wonderlijke dingen van fjeld en saeter. Onder hare
-vertellingen en haar vriendelijk gesnap waren onze korfjes van
-berkenschors spoedig gevuld met braambessen en bloemen, en weldra
-begonnen wij aan terugkeeren te denken. Eerst nog zetten we ons wat
-neder in &rsquo;t frissche gras bij een wachttoren <span class="pagenum">[<a id="pb56" href="#pb56" name="pb56">56</a>]</span>op
-een&rsquo; kleinen heuvel. Ter linkerzijde, een weinig achter ons, lag
-eene groep hooge bergspitsen met glinsterende sneeuw bedekt. Trine zei
-heel aardig, dat ze precies blauwe zakjes met suiker geleken, met gaten
-er in om de suiker te laten doorschijnen. Brita vertelde ons, dat het
-de Rondertoppen waren, en toen ik voorsloeg er heen te gaan, dat ze
-meer dan eene mijl van ons verwijderd lagen; mij schenen ze nog geen
-duizend el ver.</p>
-<p class="par">Naar &rsquo;t westen en noorden stapelde zich bergrug op
-bergrug, altijd hooger, in allerlei grillige vormen, met blauwe en
-violette toppen van de meest verschillende gedaante. Brita kende ze
-alle bij name en vertelde ons, dat ze in Valders, Lom en naar den kant
-van Sogn lagen. Maar aan onzen voet strekte zich tot op verren afstand
-een landschap uit van een gansch ander voorkomen: groote, bruine en
-grauwgroene vlakten, met heidekruid en mos bedekt, verlaten, eentonig,
-door geen&rsquo; enkelen heuvel afgebroken, door geen enkel levend
-wezen bewoond. Nooit had ik zulk eene grootsche woestenij, zulk eene
-verheven armoede aanschouwd. Toch stemde mij &rsquo;t gezicht daarvan
-treurig, ja bijna neerslachtig. Een bruin gespikkelde vogel vloog naar
-den heuvel in onze nabijheid en begon te fluiten. Maar zijne tonen
-klonken z&oacute;&oacute; klagend, z&oacute;&oacute; weemoedig, als of
-het dier wilde weergeven, wat ik op dat oogenblik gevoelde.</p>
-<p class="par">Brita en Trine hadden den heelen tijd te zamen gesnapt.
-Ik begon nu naar haar gekeuvel te luisteren.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoe heet dit wachthuis, Brita?&rdquo; vroeg
-Trine, &bdquo;noemt men het niet de heksenwacht?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, zoo noemen de menschen het gewoonlijk; eenige
-mannen hebben het gebouwd, omdat zij hier al heel wonderlijke dingen
-zagen gebeuren.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Waren Paul Braekke, een boerenknecht bij
-Sell <span class="pagenum">[<a id="pb57" href="#pb57" name="pb57">57</a>]</span>vandaan en eenige andere arbeiders. De melksters
-hadden allen, tegen &rsquo;t najaar, met het vee den Saeter verlaten en
-de arbeiders moesten nu mos halen tot wintervoeder. Terwijl ze &rsquo;t
-mos naar de berghelling brachten, kwamen er op eens tal van jonkvrouwen
-aanzweven, zoo heerlijk uitgedost, dat zij een&rsquo; bruidsstoet
-waanden te zien en de oogen bijna niet dorsten opslaan. Hare lange
-slepende kleederen glinsterden in de zon, of ze van zijde waren, en op
-&rsquo;t hoofd droegen zij zilveren kronen en andere sieraden. Zoolang
-de mannen haar stonden aan te staren, stonden ook zij stil of zweefden
-heen en weer, maar toen zij voortgingen met hun&rsquo; arbeid, volgden
-de jonkvrouwen hun voorbeeld. Of de mannen haar met mos wierpen, daar
-stoorden ze zich niet aan. En telkens als Paul en zijne makkers de plek
-naderden, waar zij de jonkvrouwen zagen, waren ze verdwenen, maar als
-zij dan weer op de plaats waren gekomen, waar &rsquo;t mos werd
-verzameld, dan zagen ze haar op nieuw en zoo duurde dit den ganschen
-dag.</p>
-<p class="par">In &rsquo;t voorjaar waren twee dezer mannen met nog
-een&rsquo; derden even benoorden Valfjeld geweest om rijshout te
-hakken. In &rsquo;t middaguur, nadat zij hadden gegeten, vielen twee
-van hen in slaap, terwijl de derde nog zijn middagmaal zat te
-gebruiken. Daar hoorden ze op eens zulk een verrukkelijk vioolspel, als
-ze nog nooit hadden vernomen; zij spraken er met elkander over en
-hielden zich dus stellig overtuigd, dat ze niet langer sliepen. Meer
-dan eens klonken hun die heerlijke tonen in het oor en een van hen
-&bdquo;neuriede&rdquo;, naar Brita verzekerde, &bdquo;nog lang daarna
-de wijs van &rsquo;t lied zoodat men niet aan de werkelijkheid van
-&rsquo;t gebeurde kon twijfelen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Nog veel meer wist Brita te verhalen van de aardgeesten
-<span class="pagenum">[<a id="pb58" href="#pb58" name="pb58">58</a>]</span>en de Huldren, maar in zooverre stond ze reeds
-onder de macht der zoogenaamde verlichting, dat zij niet gaarne uitkwam
-voor haar geloof aan deze natuurmachten. Wanneer eene van ons beiden
-tegenwerpingen maakte, verdroot haar dit; dan beriep ze zich soms op
-hare eigene ervaring en vertelde daarvan een of ander, maar meestal
-zweeg ze stil! &rsquo;t Was er verre vandaan, dat ik de opgeruimdheid,
-die hare vertellingen eene frissche levendigheid bijzette, wilde
-verjagen; daarom gaf ik Trine een wenk met de oogen en zei: &bdquo;Maar
-wie zou er twijfelen aan de waarheid van dat alles? Wil ik eens wat
-vertellen, dat nog veel zonderlinger schijnt? &rsquo;t Heugt je wis
-nog, dat ik voor twee jaar mijn&rsquo; oom in &rsquo;t Hallingdal heb
-bezocht? Daar ontmoette ik een oud man van bijna honderd jaar, van wien
-men verhaalde, dat hij in de macht der Huldren stond. Hij had eene
-zwakke borst en zag er vervallen en gebrekkig uit. Zijn blik was dof en
-wezenloos en soms scheen het, dat hem alle bewustzijn ontbrak. In zijne
-jonge jaren was hij eens bij den aanvang des zomers naar den Saeter
-getrokken. Nu geviel &rsquo;t, dat hij op zekeren dag onder boos weer
-den berg op moest in plaats van den veehoeder. &rsquo;s Avonds kwam de
-kudde naar den stal terug, maar Ole was verdwenen. Men ging hem zoeken,
-heinde en ver, men loste schoten en luidde de kerkklok, maar hij kwam
-niet terug. Hij was door de berggeesten weggevoerd en dezen wilden hem
-niet loslaten. Vooral eene jonge schoone Hulder hing hem met trouwe
-liefde aan. Zij was altijd vriendelijk jegens hem, deed alles om hem te
-behagen en leerde hem op de mondharp spelen. Zoo fraai heeft gewis
-nimmer iemand op dit eenvoudige instrument gespeeld als de oude Ole. En
-hij bracht die heerlijke <span class="pagenum">[<a id="pb59" href="#pb59" name="pb59">59</a>]</span>tonen niet, als gewoonlijk,
-voornamelijk met de vingers voort, maar alleen met den mond. Eens heb
-ik hem gehoord. Zijn spel herinnerde mij nu eens aan &rsquo;t gekweel
-der vogelen, dan weer aan &rsquo;t klagend gefluit van de bergvink of
-aan de tonen van de herdersfluit op een&rsquo; zomeravond, en zoo sterk
-greep &rsquo;t mij aan, dat de tranen mij in de oogen schoten.</p>
-<p class="par">Maar Ole meende, dat de mooie Hulder een&rsquo;
-afschuwelijken koestaart had, en daarom wilde hij niet bij haar
-blijven. Eens borst hij uit: &bdquo;Wanneer, in Jezus&rsquo; naam, zal
-ik toch weer onder christenmenschen komen?&rdquo; Toen begon de Hulder
-te schreien en zei, dat hij nu een&rsquo; naam had genoemd, dien zij
-niet kon uitspreken en &rsquo;t haar nu ook onmogelijk was hem langer
-vast te houden;&mdash;&bdquo;maar houd u wat ter zijde van de deur, als
-ge heengaat, anders doet vader u kwaad,&rdquo; voegde zij er bij.</p>
-<p class="par">In de blijdschap over zijne verlossing, lette hij daar
-niet op en terwijl hij zich heenspoedde, werd hem een brandend bos
-rijshout nageworpen, waar vuur en vonken uitvlogen. Toen was &rsquo;t
-hem, of al zijne leden werden stuk geslagen. En sinds dien dag was hij
-nimmer meer gezond en was hij ook niet recht bij &rsquo;t hoofd. Maar
-waar hij ging of stond, overal volgde hem &rsquo;t mooie Huldermeisje.
-Wanneer hij &rsquo;s avonds alleen bij den haard zat, zag hij haar
-dikwijls.</p>
-<p class="par">&bdquo;Gyri Arendshoofd, ik zie u wel!&rdquo; riep hij
-dan. &bdquo;Daar is zij, ziet ge haar niet?&rdquo; vroeg hij den
-kinderen. Dezen bespeurden niets; maar eene huivering voer hun dan door
-de leden.</p>
-<p class="par">&bdquo;En nu is &rsquo;t uwe beurt, Brita,&rdquo; zei
-Trine, die mijn wenk had begrepen. &bdquo;Gij zult toch ook wel eens de
-Huldren hebben gezien of gehoord. Vertel ons daar wat van.&rdquo;
-<span class="pagenum">[<a id="pb60" href="#pb60" name="pb60">60</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, dat heb ik,&rdquo; antwoordde Brita;
-&bdquo;ik spreek er liefst niet van, maar u kan ik &rsquo;t wel
-vertellen. Ik was nog bij mijne ouders tehuis en vader was op den molen
-in &rsquo;t gebergte. Ik was eene kleine dreumes en had nog niet eens
-leeren lezen. Moeder had mij gelast eten naar den molen te brengen. Ik
-was zoo dartel als een geitje en wanneer ik den berg maar op mocht, al
-was &rsquo;t niet verder dan tot het einde van &rsquo;t bosch, dan was
-ik overgelukkig. Ik vertrok en sprong door de weiden de helling op;
-&rsquo;t was heel warm en toen ik een goed eind weegs had afgelegd,
-werd ik moede. Ik wierp mij op eene groene plek neder, in de koele
-schaduw, en had tusschen de boomen door een ruim uitzicht. &rsquo;t Was
-achtermiddag en de zon was bijna achter den berg verdwenen. Op eens
-werd ik heel slaperig, maar deed mijn best wakker te blijven. Daar
-hoorde ik een&rsquo; hond blaffen en klokjes luiden, zoo helder of ze
-van zilver waren, en heel in de verte werd op de herdersfluit geblazen,
-dat &rsquo;t weerklonk in &rsquo;t bosch en op den berg.</p>
-<p class="par">Eene poos daarna zag ik verscheidene lastdieren naderen
-met ketels, melkvaten, boterkruiken en gereedschappen van allerlei slag
-op den rug, en daar achter eene kudde grijskleurige ossen en groote
-bonte koeien, zoo mooi en vet, als ik ze nimmer had gezien. En op de
-horens droegen zij gouden knoppen en om den hals zilveren bellen en
-vooraan liep eene groote vrouw met eene herdersfluit in de hand en eene
-melknap met zilveren banden; zij praatte met de koeien en noemde ze bij
-den naam. Maar zulke koeienamen had ik van mijn leven nog niet gehoord!
-Z&oacute;&oacute; begon ze te zingen: <span class="pagenum">[<a id="pb61" href="#pb61" name="pb61">61</a>]</span></p>
-<p class="par"></p>
-<div class="figure xd21e1001width">
-<p class="figureHead">HULDERLIED.</p>
-<img src="images/music-1.png" alt="Niet te snel. Uit het Foldal. Zomerloof en Koel - te, En Bont - van - rug en Zwoel - te, En Stum - per en Stak - ker, En Blauwtje- klein, Snapper en Rakker, Nachtmuts en Wak - ker, En Ver - van - daan en Spring-in - &rsquo;t- veld, Lu - lo, Langzamer. Lu - - lo - - lo, Lu - - lo, Lu - - lo, Lu - - lo, Lu - - lo, Lu - lo, Lu - lo."
-width="640" height="701"></div>
-<p class="par"></p>
-<p class="par">Toen de kudde voorbij was, stond ik op om te zien, waar
-zij heen trok, maar ik zag niets dan den herdershond en een meisje, dat
-juist achter &rsquo;t lage sparrehout verdween. &rsquo;t Meisje had een
-blauw kleedje aan, maar daaronder bemerkte ik duidelijk den staart
-eener koe. Toen begreep ik, dat het eene Hulder was. <span class="pagenum">[<a id="pb62" href="#pb62" name="pb62">62</a>]</span></p>
-<p class="par">De tweede maal, dat ik de Huldren zag, was geruimen tijd
-later. Ik was toen reeds een volwassen meisje. &rsquo;k Was vroolijk
-van aard en waar de vedel ging, kon men mij altijd vinden. Terwijl ik
-&rsquo;s zomers op den saeter lag, zou er gedanst worden op de
-bergvlakte. &rsquo;k Ging er heen en niet v&oacute;&oacute;r den morgen
-keerde ik naar de hut terug. Ik ging naar bed en meende een uurtje te
-slapen. Maar&mdash;hoe &rsquo;t kwam, weet ik niet&mdash;ik versliep
-mij, zoodat de koeien over haar&rsquo; tijd in den stal bleven. Toen ik
-ontwaakte, stond de zon reeds hoog aan den hemel.&mdash;Buiten op
-&rsquo;t veld hoorde ik een vroolijk liedje zingen. Ik sprong het bed
-uit om te melken en &rsquo;t vee naar de weide te brengen, maar zooals
-ik de deur uitkom, zie ik eene Hulder verdwijnen in het bosch. En over
-de bergvlakten weerklonk dit</p>
-<p class="par"></p>
-<div class="figure xd21e1037width">
-<p class="figureHead">LIEDJE.</p>
-<img src="images/music-2.png" alt="Vroolijk. Uit het &Ouml;sterdal. Ka - ri en Ma - ri, staat toch op, Neemt het licht, Gaat naar stal, Daar bracht de koe het zwar - te kalf; &rsquo;t Beest moet hee - ten Mooist-van-al. Kalft een koe, bigt een zeug, werpt een geit, jongt een schaap:"
-width="640" height="454"></div>
-<p class="par"><span class="pagenum">[<a id="pb63" href="#pb63" name="pb63">63</a>]</span></p>
-<div class="figure xd21e1059width"><img src="images/music-3.png" alt="&rsquo;t Vee, dat blijft in de weide; Hei Halvorsen, Halvor Dar - sen, Dei Dy - ringen, Dyring Bramsen, Bram B&ouml;rresen, B&ouml;ring Bundersen, Dunder Dangsen en Sommer Ningsen en Somme Dromlingen! Langzamer. Zoo lok - ken wij &rsquo;t vee naar de wei - de, Hoe- ra, hoera, hoe - ra uit het woud; Komt, laten wij spelen naar Val-dris&rsquo; wijs! In Val - dris, in Val - dris, daar is &rsquo;t zoo goed te wei - den, Daar is &rsquo;t zoo goed te weiden Ja - a . . . . . . . . . . . . . . . ."
-width="640" height="977"></div>
-<p class="par"><span class="pagenum">[<a id="pb64" href="#pb64" name="pb64">64</a>]</span></p>
-<div class="figure xd21e1089width"><img src="images/music-4.png" alt=". . . Ja. . . . . . . . . Ja . . . . . . . . . . . O, kom, o, kom! Och, arme!"
-width="640" height="227"></div>
-<p class="par"></p>
-<p class="par">Hier eindigen Brita&rsquo;s vertellingen en tevens
-&rsquo;t verhaal van mijn uitstapje.</p>
-<hr class="tb">
-<p class="par"></p>
-<p class="par">Terwijl de juffer vertelde, was &rsquo;t weer werkelijk
-opgeklaard, zonder dat wij er acht op hadden geslagen. De zon scheen
-met al hare warmte en pracht en nu werd &rsquo;t een gejubel en drukte
-zonder einde. &bdquo;Naar den Saeter, naar den Saeter!&rdquo; klonk het
-en met &rsquo;t verrukkelijkst uitstapje werd de dag besloten.</p>
-<p class="par">Ik heb mijn woord tegenover de schoone vertelster van
-dit Huldersprookje niet gehouden en kan er tot heden maar geen spijt
-over gevoelen. <span class="pagenum">[<a id="pb65" href="#pb65" name="pb65">65</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch6" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e191">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">DE VERTELLINGEN VAN DEN DOODGRAVER.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">Een badgast te Eidsvold beeft niet veel meer te
-doen dan zich voldoende beweging te verschaffen. Reeds den dag na mijne
-aankomst ging ik daarom Peter, den doodgraver, opzoeken, die in Store
-Finstad woonde, een kwartier ten zuiden van de rivier. Met groote
-moeite kwam ik in dit ordelooze nest van dicht opeengebouwde winkel- en
-woonhuizen, &rsquo;s mans verblijf op &rsquo;t spoor. In het voorhuis
-vond ik niemand, maar in een armelijk kamertje zat eene oude vrouw op
-een&rsquo; stoel zonder rug te spinnen. Ik deed haar eenige vragen,
-waarvan de eerste slechts werd beantwoord met een&rsquo; uitvorschenden
-blik, de tweede en derde met een &bdquo;H&egrave;?&rdquo; Toen ik
-eindelijk voor de vierde maal vroeg, of ze mij ook kon zeggen, waar
-Peter, de doodgraver, was, antwoordde zij: &bdquo;O, Graven, ligt hier
-nog een goed kwartier vandaan.&rdquo;&mdash;&bdquo;Neen, Peter, de
-doodgraver,&rdquo; schreeuwde ik. &bdquo;Ja Graven ligt naar &rsquo;t
-oosten; ga &rsquo;t dal maar door, dan kom-je er van
-zelf.&rdquo;&mdash;Sedert vernam ik, dat de naaste hoeve
-&bdquo;Graven&rdquo; heette.</p>
-<p class="par">&bdquo;Grootmoeder is wat hardhoorend,&rdquo; zei eene
-stem uit den donkeren hoek, waarin ik eerst niets had kunnen
-<span class="pagenum">[<a id="pb66" href="#pb66" name="pb66">66</a>]</span>onderscheiden. Daar zat een jong meisje met een
-klein kind op den arm.</p>
-<p class="par">&bdquo;Kun-je mij ook zeggen, waar ik Peter, den
-doodgraver, kan vinden?&rdquo; vroeg ik nu aan haar.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hij is niet te huis,&rdquo; kreeg ik ten
-antwoord.</p>
-<p class="par">&bdquo;Weet-je niet waar hij is?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Misschien wel op Styri bij tante.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Waar ligt Styri?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Aan den oostkant.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Is &rsquo;t ver weg?&rdquo; vroeg ik weer.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat weet ik niet.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Is er niemand anders te huis?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, zij zijn te bruiloft.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Hiernaast?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik weet het niet.&rdquo;</p>
-<p class="par">Hier kreeg ik intusschen de noodige opheldering. Er zat
-inderdaad niet anders op dan naar Styri te gaan. In &rsquo;t voorhuis
-aldaar vond ik werkelijk de tante, waarvan men mij had gesproken, in de
-gedaante van eene lange, bejaarde vrouw, met de grijze haren
-weggestreken onder de zwarte muts. Ze kwam me vriendelijk te gemoet en
-zeide: &bdquo;Wees zoo goed binnen te komen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Deze ontvangst deed mijne ergernis over de eerste heel
-wat afnemen; ik vroeg, of Peter, de doodgraver, hier ook was.</p>
-<p class="par">&bdquo;Moet hij misschien een graf maken voor
-iemand?&rdquo; vroeg tante.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, dat niet; maar ik heb gehoord, dat hij
-zooveel oude sprookjes en vertellingen kent, en daarvan zou ik graag
-wat hooren,&rdquo; zei ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, zoo!&mdash;Ja, als oude Andries, Peter zijn
-vader, hier was, ja&mdash;dat was eerst een baas in &rsquo;t vertellen!
-Als die begon, kwam er geen einde aan.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb67" href="#pb67" name="pb67">67</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Maar, lieve hemel, kun-je dan ouden Andries niet
-hier laten komen?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, die kon nog eens vertellen! Maar oude Andries
-is al twee jaren dood! Peter kent er ook wel; maar hem kan men niet zoo
-gemakkelijk aan de praat krijgen; hij is heel karig met zijne
-vertellingen, moet-je weten! Neen, oude Andries, die kende eene hoop
-histories! En hij liet zich nooit lang bidden! Och ja, &rsquo;t zal nu
-met kerstmis twee jaar worden.</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar, dat baat <i>mij</i> niets,&rdquo; viel ik
-haar in de rede, gebelgd omdat de hooggeprezen Andries niet meer
-leefde. &bdquo;Is Peter hier dan niet?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, hij is hier wel geweest, maar hij moest naar
-den klokkeluider. Daar zult ge hem stellig vinden, en mocht hij daar
-niet zijn, dan is hij zeker op den heuvel, of in de pastorie, als hij
-ten minste niet op &rsquo;t kerkhof is om een graf te delven, want de
-oude <span class="corr" id="xd21e1164" title="Bron: vronw">vrouw</span>
-Habberstad is gestorven.&rdquo;</p>
-<p class="par">Mijn geduld was zoo goed als uitgeput; maar wijl
-&rsquo;t te voorzien stond, dat ik er tegenover Peter, den doodgraver,
-nog zeer groote behoefte aan zou gevoelen, besloot ik de rest maar te
-sparen. Ik wilde vertrekken, maar onder &rsquo;t laatste antwoord had
-de vrouw uit een kastje een niet heel zindelijk glas gehaald, dat zij
-met brandewijn vulde en mij met een stukje kandijsuiker op een bord
-aanbood, terwijl zij niet ophield in een&rsquo; stroom van uitroepen
-hare bewondering lucht te geven voor de weergalooze wijze, waarop de
-oude Andries sprookjes kon vertellen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Peter zal stellig bij den klokkeluider zijn, en
-is hij daar niet, dan is hij op den heuvel of in de pastorie, als hij
-ten minste niet naar &rsquo;t kerkhof is gegaan,&rdquo; riep ze mij nog
-na, terwijl ik &rsquo;t erf af ging. &rsquo;t Klonk <span class="pagenum">[<a id="pb68" href="#pb68" name="pb68">68</a>]</span>me als
-spotternij in &rsquo;t oor, want straks was ik al die plaatsen
-voorbijgekomen.</p>
-<p class="par">Ik besloot intusschen hem &rsquo;t eerst op de laatste
-plaats te gaan zoeken, als de minst waarschijnlijke naar tante&rsquo;s
-gevoelen.</p>
-<p class="par">&rsquo;t Was koud, droevig zomerweer, toen ik door de
-donkere lanen van den tuin der pastorie mijne schreden naar de kerk
-richtte. De regen had opgehouden, maar met iederen rukwind klaterden de
-droppels uit de toppen der boomen op de bladeren onder hen. De wolken
-dreven laag tusschen de boomen door. Mat en grauw viel het licht op de
-graven en eenvoudige gedenkteekens van het kerkhof; de wind voer
-klagend door de takken en geen vogel zong in &rsquo;t loof. &rsquo;t
-Was of een voorgevoel van &rsquo;t najaar alles in dit eenzaam oord
-deed huiveren; alleen het kerkje wees, als een troostende engel, met
-zijne torenspits ten hemel.</p>
-<p class="par">In den verst verwijderden hoek van &rsquo;t kerkhof
-hoorde ik den klank der spade. De doodgraver was dus bezig een graf te
-delven. Op een heuveltje in zijne nabijheid stond de groote, prachtige
-bok van den klokkeluider met zijn&rsquo; langen baard en fraaie horens
-te grazen; ik kende hem reeds van een vroeger bezoek.</p>
-<p class="par">Een oogenblik bleef ik staan om den doodgraver op te
-nemen. Hij was een man op jaren, maar men kon niet zeggen, dat &rsquo;t
-een vriendelijk oud man was. Zijn beroep scheen geen&rsquo;
-verzachtenden of verzoenenden invloed op zijn&rsquo; geest te hebben
-uitgeoefend; hij zag de wereld aan met een&rsquo; somberen blik en een
-norsch gelaat. Zijne trekken kwamen mij bekend voor, later herinnerde
-ik mij hunne groote gelijkenis met een koppig paard, dat &rsquo;t mij
-eenmaal geducht lastig had gemaakt. Toen hij een ommezien met
-zijn&rsquo; arbeid ophield om uit te rusten, <span class="pagenum">[<a id="pb69" href="#pb69" name="pb69">69</a>]</span>viel
-zijn oog op mij, dien hij nog niet had bemerkt.</p>
-<p class="par">&bdquo;Goeden avond, doodgraver,&rdquo; zei ik.</p>
-<p class="par">Hij mat mij van &rsquo;t hoofd tot de voeten, spuwde in
-de holle hand en ging voort met spitten.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat is zwaar werk in dit natte weer,&rdquo; ging
-ik onverdroten voort.</p>
-<p class="par">&bdquo;Als de zon schijnt, is &rsquo;t niet
-lichter,&rdquo; antwoordde hij met een&rsquo; azijnzuren grimlach, en
-ging voort met delven.</p>
-<p class="par">&bdquo;Voor wien maakt ge dit graf?&rdquo; vroeg ik, in
-de hoop, dat zich wellicht uit deze vraag een gesprek zou kunnen
-ontspinnen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Voor den duivel en de kerk,&rdquo; antwoordde de
-doodgraver.&mdash;Ik begreep dat niet recht, en vroeg nadere
-verklaring.</p>
-<p class="par">&bdquo;De duivel krijgt de ziel en de kerk het
-geld,&rdquo; antwoordde hij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Zoo bedoelde ik het niet, ik meende, voor wien
-dat graf bestemd is?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Voor een oud wijf,&rdquo; antwoordde de man.</p>
-<p class="par">Die brug was afgebroken. Ik begreep, dat ik op deze wijs
-tot geen bevredigende uitkomst zou geraken. Ongeduldig over den regen,
-die met vernieuwde hevigheid neerviel, en korzelig, wijl naar alle
-waarschijnlijkheid mijne expeditie zou mislukken, vertelde ik den
-doodgraver, dat ik hem had opgezocht om sproken en vertellingen van hem
-te hooren uit den ouden tijd. Ik zei, dat ik &rsquo;t niet voor
-niemendal verlangde, maar dat &rsquo;t hem toch plezier moest doen, nu
-eens iemand te ontmoeten, die aan deze dingen geloofde, wat zoo zelden
-meer gebeurde in onze dagen.</p>
-<p class="par">Onder deze toespraak keek de doodgraver mij nu en dan
-met zijn&rsquo; hoofdigen paardeblik aan, die al mijne hoop den bodem
-insloeg. <span class="pagenum">[<a id="pb70" href="#pb70" name="pb70">70</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Of de lui gelooven, wat ik vertel, of niet, dat
-is mij om &rsquo;t even,&rdquo; zeide hij. &bdquo;Maar wat ik heb
-gehoord en wat ik weet, dat weet ik, en ik wil niet voor zot spelen en
-zitten vertellen als eene babbelzieke best. Zelfs voor den koning
-niet,&rdquo; voegde hij er bij, om de zaak buiten allen twijfel te
-stellen.</p>
-<p class="par">Ik was reeds voornemens heen te gaan, toen hij op nieuw
-stilstond, half van mij afgekeerd. Na den hoed op &eacute;&eacute;n oor
-te hebben gezet, begon hij eerst in den eenen, toen in den anderen zak
-van zijn wambuis te zoeken; maar &rsquo;t scheen, dat hij niet kon
-vinden, wat hij zocht, hij was blijkbaar teleurgesteld, vooral toen een
-nieuw onderzoek even vruchteloos was gebleken.</p>
-<p class="par">Ik giste spoedig, dat zijne tabak op was en dacht
-vergenoegd: &bdquo;nu is de beurt aan mij.&rdquo; In mijne
-botaniseerdoos had ik eene van Tidemand&rsquo;s beroemde rollen tabak
-geborgen, en terwijl ik den schijn aannam van naar mijn&rsquo; zakdoek
-te zoeken, wist ik &rsquo;t behendig z&oacute;&oacute; aan te leggen,
-dat de rol juist op den rand van den grafkuil viel, waarin hij stond.
-Heel kalm bukte ik mij om de tabak op te rapen, maar &rsquo;t
-zonneschijntje, dat op eens &rsquo;t gelaat van den doodgraver deed
-ophelderen, ontging mij niet. Als in gedachten maakte ik de rol open,
-lokte mijn&rsquo; gehoornden vriend, die dicht bij &rsquo;t graf stond,
-tot mij en liet hem een groot stuk van de rol afbijten.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoe ver is T&ouml;nsager hier van daan?&rdquo;
-vroeg ik.</p>
-<p class="par">De doodgraver mompelde iets over &rsquo;t misbruiken van
-Gods gaven, maar antwoordde toch beleefder dan te voren, dat &rsquo;t
-omstreeks een half uur aan de andere zijde der baai lag.</p>
-<p class="par">&bdquo;En Guldvaerket?&rdquo; vroeg ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Eene mijl,&rdquo; zei de doodgraver. &bdquo;Maar
-waar komt <span class="pagenum">[<a id="pb71" href="#pb71" name="pb71">71</a>]</span>ge toch vandaan?&rdquo; voegde hij er bij met het
-potsierlijkste gezicht ter wereld.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Laatst ben ik in Store Finstad geweest,
-waar ik naar Peter, den doodgraver, heb gevraagd,&rdquo; antwoordde ik
-en borg de rol weer in de doos, na den bok nog een stuk daarvan te
-hebben gegeven.</p>
-<p class="par">Er volgde geen antwoord; Peter begon met nieuwen ijver
-te delven. Behalve aarde en steenen wierp zijne spade ook vermolmde
-houtsplinters en halfvergane beenderen naar boven. Onder de laatste
-rolde ook een vrouwenschedel voor mijne voeten, zoo schoon en volkomen
-van vorm, dat Retzius hem voor het ideaal der skandinavische type zou
-hebben aangezien. Ik nam hem op en beschouwde hem opmerkzaam.</p>
-<p class="par">&bdquo;Die schedel is van geen oud wijf
-afkomstig,&rdquo; begon de doodgraver op nieuw.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat zie ik,&rdquo; gaf ik ten antwoord.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Was de vrouw van een&rsquo; landbouwer
-hier in &rsquo;t dorp; zij was geacht en ge&euml;erd,&rdquo; merkte hij
-verder op.</p>
-<p class="par">&bdquo;Zoo.&rdquo;</p>
-<p class="par">Had de doodgraver zich in zijn slecht humeur gelijk
-kunnen blijven, dan zou hij ongetwijfeld hebben gezwegen, maar reeds de
-hoop op eene rol tabak heeft een&rsquo; verwonderlijken invloed op
-&rsquo;s menschen gemoed.</p>
-<p class="par">&bdquo;Van buiten blank, van binnen krank,&rdquo; ging
-hij voort.</p>
-<p class="par">Hierop volgde in &rsquo;t geheel geen antwoord.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat was beste tabak, die ge daar in die blikken
-doos hebt.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Zoo schijnt onze vriend er ook over te
-denken,&rdquo; antwoordde ik, terwijl ik den bok weer naar mij toelokte
-en mij geliet, of ik hem nog meer wilde geven.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, als oude Andries, mijn vader, nog
-leefde,&rdquo; zei Peter haastig, terwijl hij zijn&rsquo; gelukkigen
-mededinger <span class="pagenum">[<a id="pb72" href="#pb72" name="pb72">72</a>]</span>zocht te beletten, de goede gaven deelachtig te
-worden, die ik hem had toegedacht, &bdquo;hij kon nog eens vertellen.
-Wat ik kan, heeft niet veel om &rsquo;t lijf.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu merk ik, dat gij ook wel een stuk tabak zoudt
-willen hebben, Peter. Zie, daar hebt gij al wat de bok heeft
-overgelaten. Waart gij eerst williger geweest, dan hadt ge de heele rol
-gekregen. Maar vertel mij nu wat.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat kan ik wel doen, want ik zie, dat ik met een
-verstandig man te doen heb, en niet met een&rsquo; zotskap,&rdquo; zei
-Peter, terwijl hij zijne gereedschappen bijeenzocht en uit den kuil
-steeg. &bdquo;Vervloekt vee,&rdquo; riep hij toornig en sloeg naar den
-bok, &bdquo;zulke bokken zijn &rsquo;t ergste ongedierte, dat ik ken;
-ze moesten doodgeslagen worden, dat er niet &eacute;&eacute;n
-overbleef.&rdquo;</p>
-<p class="par">Nadat hij door deze ontboezeming zijn gemoed wat had
-verlicht, zette hij zich op eene zerk neder en begon te verhalen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Gij zijt niet de eerste, wien ik &rsquo;t
-vertel,&rdquo; zoo ving hij aan. &bdquo;Wilt gij &rsquo;t
-gelooven&mdash;goed; gelooft ge &rsquo;t niet&mdash;laat het dan voor
-&rsquo;t geen het is.&mdash;Daar leefde eens in &rsquo;t dorp hier een
-boer, die gehoord had, dat de heksen allerlei spel dreven in de kerk op
-den avond v&oacute;&oacute;r de feestdagen. Hij geloofde er niets van,
-maar voelde toch den lust bij zich opkomen, eens te zien of &rsquo;t
-waar was; hij kon dan tevens te weten komen, wie zich met hekserij
-ophielden. Op Paaschavond zette hij zich neder op de lijkbaar in
-&rsquo;t kerkportaal, en, ja wel, daar verzamelde zich een heele stoet
-wijven voor de kerkdeur, met een&rsquo; grooten zwarten hond aan
-&rsquo;t hoofd. De hond ging op de achterpooten staan, krabde tegen de
-deur en&mdash;open sprong die, schoon ze stevig gesloten was.</p>
-<p class="par">&bdquo;Zaagt gij dat?&rdquo; zei &rsquo;t wijf, dat
-&rsquo;t dichtst achter den <span class="pagenum">[<a id="pb73" href="#pb73" name="pb73">73</a>]</span>hond liep tot een
-ander;&mdash;<span class="corr" id="xd21e1263" title="Niet in bron">&bdquo;</span>en dat was deze,&rdquo; voegde Peter er
-bij, terwijl hij op den schedel wees.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, dat had ik niet gedacht, al hadt gij
-&rsquo;t me zelf gezegd,&rdquo; antwoordde de ander, die naast haar
-liep en die ook in &rsquo;t dorp voor eene brave vrouw doorging. En
-achter die beiden kwamen er nog zoovelen, dat hij ze bijna niet meer
-kon tellen. Hij kende ze allen en had nooit gedacht, dat er zooveel
-heksen in heel Romerike waren als er alleen in &rsquo;t kerspel van
-Eidsvold bleken. Zij sprongen en dansten en maakten allerlei
-bespottelijke gebaren op den preekstoel en voor het altaar. Toen ze
-niets meer wisten te bedenken, brachten ze door hekserij eene koe boven
-in den toren en hingen haar boven den trap op met alle vier de pooten
-in de lucht. De boer meende in &rsquo;t beest eene koe van de pastorie
-te herkennen, en toen de heksen waren vertrokken en alles weer stil was
-in de kerk, ging hij naar de pastorie. Daar stond de koe weer in den
-stal, maar ze trilde nog en &rsquo;t schuim stond haar om den bek.</p>
-<p class="par">Geruimen tijd daarna geviel &rsquo;t, dat dezelfde man,
-die dit alles op Paaschavond had gezien, als hofmeester was genoodigd
-op eene bruiloft. En daar was nu ook de vrouw, die vooraan ging in den
-heksenstoet. Toen men aan tafel wilde gaan, verzocht men haar &rsquo;t
-eerst te gaan zitten; want zij werd door elk ge&euml;erd, moet ge
-weten. Maar zij wilde nu eens de bloode spelen en men kon &rsquo;t niet
-van haar gedaan krijgen. Herhaaldelijk noodigde de hofmeester haar uit
-zich aan tafel te zetten, maar eindelijk werd hij &rsquo;t bidden
-mo&ecirc; en fluisterde haar in &rsquo;t oor:</p>
-<p class="par">&bdquo;Ga maar eerst zitten; ge zijt &rsquo;t immers wel
-gewend. Toen ik u op Paaschavond zag, waart gij niet zoo verlegen; toen
-waart&rsquo; ge de eerste in den dans met Ouden-Erik,<a class="noteref"
-id="xd21e1273src" href="#xd21e1273" name="xd21e1273src">1</a>
-<span class="pagenum">[<a id="pb74" href="#pb74" name="pb74">74</a>]</span>voor &rsquo;t altaar zoowel als op den
-preekstoel.&rdquo;</p>
-<p class="par">Op die woorden viel de vrouw in zwijm en sinds dat
-oogenblik heeft ze geen gezond uur meer gehad.&rdquo;</p>
-<p class="par">De doodgraver zweeg en zijn gelaat nam weer de gewone
-barsche, gemelijke uitdrukking aan; maar ik hield niet op met vragen en
-vorschen naar heksen, hare reizen en daden, tot ik ten slotte de
-belofte van hem verkreeg, dat hij mij alles zou vertellen, wat hij
-daarvan wist.</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar waren eens eenige jagers, die op zekeren
-Paaschnacht uit jagen gingen. Terwijl zij in de jachthut zaten, bij
-&rsquo;t grauwen van den morgen, hoorden zij zulk een geruisch en
-geraas in de lucht, dat zij niet anders dachten, of er was een heele
-vlucht groote vogels in aantocht, gereed om in &rsquo;t moeras neer te
-strijken. Maar &rsquo;t waren vogelen des duivels! Toen zij boven het
-bosch kwamen, bleek het een vlucht heksen te zijn. die haar Paaschfeest
-hadden gevierd. Zij reden op bezemstelen, harken en mestvorken, op
-bokken en geiten en de zotste dingen, die men kan bedenken. Weldra
-herkende een der jagers onder haar zijne naaste geburin.</p>
-<p class="par">&bdquo;Maren Myra!&rdquo; schreeuwde hij. Plotseling
-viel ze neder op eene spar en brak een scheenbeen; want, wanneer iemand
-eene heks herkent en haar bij den naam roept, moet zij naar beneden, al
-is zij nog zoo hoog gestegen. De jagers namen haar op en brachten haar
-voor den rechter, en deze besliste, dat zij levend verbrand zou worden.
-Maar eer zij op den brandstapel kwam, verzocht zij nog, dat men even
-den blinddoek van hare oogen zou nemen. Dat deed men ook, doch eerst
-plaatste men haar z&oacute;&oacute;, dat haar oog niet op weide en
-akker, maar alleen op den berg kon vallen. En dit <span class="pagenum">[<a id="pb75" href="#pb75" name="pb75">75</a>]</span>was goed
-ook; want op eens was &rsquo;t bosch, aan den kant waarheen ze had
-gezien, geheel zwart geblakerd en verschroeid!</p>
-<p class="par">Deze tooverheks liet eene dochter na, die later in huis
-kwam bij een&rsquo; predikant in &rsquo;t Gudbrandsdal. Zij mag negen
-jaar oud zijn geweest, maar ze was reeds geheel verdorven en zat vol
-heksenstreken. Eens gelastte haar de predikant eenige spaanders, die op
-&rsquo;t erf lagen, naar de keuken te dragen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Och,&rdquo; zei ze, &bdquo;ik kan ze wel binnen
-brengen, zonder dat ik ze behoef te dragen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Zoo,&rdquo; zei de predikant, &bdquo;laat mij dat
-eens zien.&rdquo;</p>
-<p class="par">Oogenblikkelijk maakte zij wind en daar vlogen de
-spaanders de keuken binnen. De predikant vroeg, of ze nog meer
-dergelijks kon uitrichten. Ja wel: ze kon ook melken, maar deed het
-liever niet, want &rsquo;t was nadeelig voor &rsquo;t vee. De predikant
-drong er echter op aan; ze was noode over te halen, maar eindelijk zou
-ze &rsquo;t doen. Ze stak nu een knipmes in den wand en zette eene
-melknap daaronder, en nauwelijks raakte zij &rsquo;t mes aan of de melk
-stroomde in de nap. Na eene poos wilde zij ophouden.</p>
-<p class="par">&bdquo;O, neen, melk voort, kind,&rdquo; zei de
-predikant.</p>
-<p class="par">Eerst weigerde ze, maar de predikant praatte zoolang,
-tot zij op nieuw begon.</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu moet ik ophouden,&rdquo; zei ze een oogenblik
-later, <span class="corr" id="xd21e1305" title="Niet in bron">&bdquo;</span>anders komt er niets dan bloed.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Och, melk maar voort, kind,&rdquo; zei de
-predikant, &bdquo;en stoor je nergens aan.&rdquo;</p>
-<p class="par">Op nieuw weigerde zij, maar gaf ten slotte weer toe en
-ging voort.</p>
-<p class="par">Een ommezien daarna hernam zij: &bdquo;Ja, houd ik nu
-niet op, dan valt straks de beste koe op stal dood neder.&rdquo;
-<span class="pagenum">[<a id="pb76" href="#pb76" name="pb76">76</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Melk maar, kind, en stoor je nergens aan,&rdquo;
-zeide weer de predikant, want hij wilde zien, waartoe zij in staat
-was.</p>
-<p class="par">Eerst weigerde zij hardnekkig, maar na veel moeite wist
-de predikant haar toch weer over te halen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar valt de koe,&rdquo; riep ze op eens, en toen
-men den stal binnentrad, lag daar de beste koe, die de predikant bezat,
-morsdood op hare plaats. En de deerne werd verbrand even als hare
-moeder.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, &rsquo;t was eene booze heks, waar ik u van
-vertelde,&rdquo; voer de doodgraver voort, &bdquo;maar er was er eene,
-die mij nog boosaardiger dunkt. Zij tilde op een&rsquo; Paaschavond
-haar&rsquo; man uit het bed en reed op zijn rug uit &rsquo;t
-Gudbrandsdal naar de kerk van Bergen, en terwijl zij boven in den toren
-met de andere heksen en Ouden-Erik het Paaschfeest vierde, moest de man
-moedernaakt tegen de kerkmuur blijven liggen in den langen, kouden
-voorjaarsnacht. &rsquo;t Was een verschrikkelijk weer; de gure wind
-drong hem door merg en been en de sneeuwvlokken stoven rond, zoodat de
-arme man half bewusteloos was van koude. Toen de dageraad aanbrak,
-trachtte hij op te staan, maar hij was geheel verstijfd en zijne tanden
-klapperden. Juist kwam er iemand de kerk voorbij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Zeg mij toch in Gods naam, waar ik ben?&rdquo;
-vroeg de man.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wel, gij zijt bij de kerk van Bergen,&rdquo;
-antwoordde de voorbijganger; maar toen hij den buikriem bespeurde, dien
-de man om &rsquo;t lijf had, begreep hij, waarom hem die vraag was
-gedaan;&mdash;want de heksen kwamen daar in dien tijd met Kerstmis en
-Paschen. Hij zeide tot den man:</p>
-<p class="par">&bdquo;Wanneer zij uit de kerk komt, met wie gij hier
-zijt gekomen, neem dan maar den buikriem en geef haar een duchtig pak
-op den rug, dan kunt gij op haar <span class="pagenum">[<a id="pb77"
-href="#pb77" name="pb77">77</a>]</span>naar huis rijden, anders houdt
-gij &rsquo;t onmogelijk uit.&rdquo;</p>
-<p class="par">En toen de heks naar buiten kwam, deed de man zooals hem
-gezegd was; en zoo reed hij naar huis op haar&rsquo; rug, zoo snel als
-de wind.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Had zij geen&rsquo; smeerhoren bij zich?&rdquo;
-vroeg ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen dien had zij niet noodig; zij had zich reeds
-&rsquo;t heele lichaam ingesmeerd, eer zij van huis ging,&rdquo; zei de
-doodgraver. &bdquo;Maar nu gij van smeerhorens praat, schieten mij nog
-eenige histories te binnen, die hier in den ouden tijd moeten gebeurd
-zijn.<span class="corr" id="xd21e1338" title="Niet in bron">&rdquo;</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Laat hooren,&rdquo; zei ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Op eene hoeve te Ringebu,&rdquo; vertelde Peter,
-&bdquo;woonde eene heks, die buitengewoon boosaardig was. Maar daar
-woonde ook iemand, die wist, dat zij hekserij bedreef; hij ging op
-een&rsquo; heiligavond naar de hoeve en vroeg om nachtverblijf en
-&rsquo;t werd hem verleend ook.</p>
-<p class="par">&bdquo;Gij moet niet bang worden, als ik met open oogen
-lig te slapen,&rdquo; zeide hij, &bdquo;ik ben dat gewoon en kan er
-niets tegen doen.&rdquo;</p>
-<p class="par">O, neen, zij was niet gauw vervaard.</p>
-<p class="par">Spoedig lag de knaap te snorken met open oogen, en
-nauwelijks zag de heks dit, of zij haalde een&rsquo; smeerhoren onder
-den haardsteen vandaan en smeerde den bezemstok in:</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu op en dan neer, naar J&ouml;nsaas, zei ze en
-steeg door den schoorsteen op en reed naar J&ouml;nsaas, eene groote
-bergvlakte, waar veel saeters staan.</p>
-<p class="par">Onzen knaap docht het nu heel grappig, als hij haar
-voorbeeld eens volgde om te zien, wat zij uitvoerde, want hij meende,
-dat zij had gezegd: &bdquo;nu op en dan neer, naar
-M&ouml;nsaas&rdquo;<a class="noteref" id="xd21e1355src" href="#xd21e1355" name="xd21e1355src">2</a>. Hij haalde daarom ook den horen
-<span class="pagenum">[<a id="pb78" href="#pb78" name="pb78">78</a>]</span>onder den steen vandaan en wreef met den inhoud
-daarvan een&rsquo; stok in.</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu op en dan neer, naar M&ouml;nsaas,&rdquo; zei
-hij toen, en nu voer hij op en neder, altijd tusschen den schoorsteen
-en de dakvorst, den heelen nacht door, en toen de stok eindelijk stil
-hield, was hij half dood.</p>
-<p class="par">Sedert kwam hij bij de heks in dienst en zat een jaar
-later &rsquo;s avonds eene slede in orde te maken. Toen hij dien arbeid
-moede werd, legde hij zich op eene bank neder om te slapen en lag eene
-poos met de oogen open. Weer haalde &rsquo;t wijf den horen voor den
-dag, smeerde den bezemsteel in en voer den schoorsteen uit. De knaap
-merkte goed op, waar zij den horen borg, en nadat zij vertrokken was,
-nam hij dien en smeerde een weinig van de zalf aan de slede; maar hij
-zeide niets. En de slee vloog heen, en niemand heeft ooit meer den
-knaap noch zijn voertuig gezien. De hoeve, waar dit voorviel heette
-Kjaestad, en tot op den huidigen dag weet oud en jong te verhalen van
-den horen van Kjaestad.</p>
-<p class="par">Zoo woonde er ook eene heks op eene hoeve in &rsquo;t
-Dovregebergte. Nu geviel &rsquo;t op een&rsquo; Kerstavond, dat haar
-dienstmeisje bezig was een&rsquo; brouwketel te schuren. Intusschen
-haalde &rsquo;t wijf den horen voor den dag, wreef den bezemsteel in en
-vloog den schoorsteen uit. Dit leek de dienstmaagd eene prachtige
-kunst; zij smeerde ook wat zalf om den ketel. En nu was ook zij weldra
-op reis en vloog zonder ophouden voort naar Blauwkoll. Hier vond zij
-eene groote schaar heksen en Ouden-Erik zelf, die voor haar zou
-preeken. Toen allen zich hadden neergezet, ging hij den kring rond, om
-te zien of er niemand ontbrak. Zoo kwam hij ook bij het meisje, dat in
-den ketel zat; haar kende hij niet, want zij had zich niet onder zijne
-dienaressen laten opnemen. Hij vroeg <span class="pagenum">[<a id="pb79" href="#pb79" name="pb79">79</a>]</span>daarom aan &rsquo;t wijf,
-waarmee zij was gekomen, of de dienstmaagd ook haar&rsquo; naam in
-&rsquo;t groote boek wilde zetten. De meesteres meende van ja.
-Oude-Erik gaf nu de maagd het boek en verzocht haar daarin te
-schrijven, hij bedoelde natuurlijk haar&rsquo; naam.</p>
-<p class="par">Maar zij schreef, wat de schoolkinderen plegen te
-schrijven, wanneer zij de pen probeeren: &bdquo;Die mij voedsel geeft,
-is God, in Jezus&rsquo; naam,&rdquo; en&mdash;nu mocht zij &rsquo;t
-boek houden, want Oude-Erik was niet z&oacute;&oacute; boud, dat hij
-&rsquo;t dorst terugnemen. Plotseling ontstond er een vreeselijk alarm
-op den berg. De heksen namen de zweep, en sloegen op hare voertuigen
-los, en aanstonds vlogen ze heen door weer en wind. Ook &rsquo;t meisje
-nam eene zweep, sloeg daarmede op den ketel en snelde de anderen na. Op
-eene hooge rots hielden alle heksen stil om een oogenblik uit te
-rusten. Aan hare voeten lag een breed dal, waardoor zich een breede
-stroom kronkelde en aan gene zijde daarvan weer eene hooge rots. Toen
-zij waren uitgerust, vlogen zij naar den overkant. &rsquo;t Meisje
-twijfelde er sterk aan, of zij ook daarheen zou kunnen komen. Eindelijk
-gaf zij den ketel een&rsquo; fikschen slag en kwam behouden aan de
-overzij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat was een duivelsch mooie sprong voor
-een&rsquo; ketel,&rdquo; zei ze; maar op &rsquo;t zelfde oogenblik
-verloor zij &rsquo;t boek, viel naar beneden en kon niet verder komen:
-zij had <i>hem</i> genoemd, wien zij geene gehoorzaamheid had willen
-beloven. &rsquo;t Overige van den weg moest zij door de dikke sneeuw
-waden, want thans had zij alle hulp verbeurd, schoon zij nog menig uur
-te gaan had.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Moet niet onaardig zijn met de heksen op
-bezemstelen en in ketels te rijden,&rdquo; merkte ik op. &bdquo;Maar
-&rsquo;t kan soms nog al gevaarlijk zijn, want de noordenwind is scherp
-daar boven en men kan den hals breken, eer <span class="pagenum">[<a id="pb80" href="#pb80" name="pb80">80</a>]</span>men
-&rsquo;t weet. Dan gaat het beter met de samenkomsten op de kerktorens;
-daar kan men ze zien, wanneer men slechts op eene doorgesneden graszode
-gaat zitten, niet waar, Peter?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Niet op eene doorgesneden zo&ocirc;,&rdquo;
-verbeterde de doodgraver; &bdquo;in elke hand moet men er eene omhoog
-houden, en de snede moet tegen de zon in zijn getrokken. Wie zoo gaat
-staan, met een psalmboek op de borst en drie gerstekorrels in den
-mond&mdash;waarvan de eene den Vader, de ander den Zoon en de derde den
-H. Geest beteekent&mdash;tegen dien kan noch Oude-Erik, noch eene
-tooverheks iets uitrichten. Had zeker man, van wien ik eens hoorde
-vertellen, hieraan gedacht, dan ware hij er beter afgekomen. Ja, hij
-kwam er toch wel goed af, maar &rsquo;t was &bdquo;bij &rsquo;t kantje
-langs,&rdquo; als men zegt.</p>
-<p class="par">Men had dien man verteld, dat de heksen op heiligavonden
-zoo verschrikkelijk huis hielden in den kerktoren. Hij kon nu den lust
-niet bedwingen daar eens bij te wezen en zoo ging hij er op een&rsquo;
-Kerstavond heen en zette zich in een&rsquo; hoek neder. Wel had hij
-eene groote graszo&ocirc; bij zich, maar deed niet alles naar behooren,
-zoo &rsquo;t schijnt. Daar kwamen de heksen aangereden; de een na de
-ander sloop de torengaten binnen, sommige op bezemstokken, andere op
-harken, enkele op geiten, nog andere op bokken of op allerlei
-wonderlijke dingen gezeten. Onder haar bevond zich ook eene buurvrouw
-van hem. Zoodra deze hem zag, liep zij op hem toe, stak hare pink in
-zijn&rsquo; neus en hield hem zoo, als een&rsquo; zalm bij de kieuwen,
-buiten den toren.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wilt gij beloven aan niemand te zeggen, dat ge
-mij hier hebt gezien?&rdquo; zei ze. &bdquo;Zoo niet, dan laat ik u
-vallen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, dat doe ik niet!&rdquo; antwoordde hij;
-want &rsquo;t <span class="pagenum">[<a id="pb81" href="#pb81" name="pb81">81</a>]</span>was een dwarskop. En toen zij hem werkelijk liet
-vallen, schreeuwde hij: &bdquo;hel en duivel, komt mij te hulp!&rdquo;
-en dadelijk kwam de duivel in eene slede aanrijden en ving hem zoo
-knaphandig op, dat hij zelfs de knieschijf niet verstuikte. Nu wou de
-duivel hem ook naar huis brengen. Maar de man schopte en sloeg en
-maakte zulk misbaar, dat de duivel &rsquo;t bijna te kwaad kreeg. En
-toen zij bij zijne hoeve gekomen waren, reed hij onvoorziens tegen een
-watervat aan, zoodat de slede kantelde en de duivel aan de eene zijde,
-onze man aan den anderen kant van &rsquo;t watervat terecht kwam. Ware
-dit niet gebeurd, dan zou hij niet aan de klauwen des duivels zijn
-ontkomen; maar nu had deze geen macht meer over hem.</p>
-<p class="par">&bdquo;Loop heen, schelm!&rdquo; riep de duivel,
-&bdquo;had ik vermoed, dat ge mij zoudt bedriegen, dan had ik om uwe
-ellendige ziel te winnen, zoo&rsquo;n lange reis niet gemaakt. Toen ge
-mij riept, was ik twintig mijl benoorden Throndhjem om eene deerne aan
-te moedigen, die op &rsquo;t punt stond haar kind den hals om te
-draaien.&rdquo;</p>
-<p class="par">Thans beweerde Peter, dat hij geene enkele vertelling
-van heksen meer kende. Maar wijl hij zoo goed op gang was, meende ik
-van de gelegenheid gebruik te moeten maken en vroeg hem, of hij dan
-niets had hooren verhalen van de aardgeesten.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hm,&rdquo; antwoordde hij, &bdquo;misschien wel;
-laat eens zien:&mdash;mijne grootmoeder heeft mij daarvan wel een en
-ander verteld.&mdash;Toen die een meisje was, diende ze bij den
-predikant van Modum; Teilmann heette hij, geloof ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Gebeurde eens in &rsquo;t voorjaar, dat
-de mest naar &rsquo;t land moest gebracht worden. De predikant bezat
-uitgestrekte akkers en riep van heinde en ver arbeiders te zamen om dit
-werk te verrichten. Nu diende er bij een&rsquo; <span class="pagenum">[<a id="pb82" href="#pb82" name="pb82">82</a>]</span>boer in
-de nabijheid een jongen, die erg verzot was op uitgaan. Ook hem had men
-verzocht te komen helpen. De boer gaf hem verlof, mits hij &rsquo;t zoo
-aanlegde, dat hij &rsquo;s morgens om acht uur kon vertrekken. Den
-ganschen nacht look nu de knaap geen oog, en daar de boer geene klok in
-huis had, stond hij reeds kort na middernacht op, spande de paarden
-voor de kar en reed naar de pastorie. Maar hier was nog geene levende
-ziel te bespeuren, en de knaap liep nu wat rond om den tijd te
-verdrijven. Zoo kwam hij ook op &rsquo;t kerkhof, en hier wiesch hij
-zich den slaap uit de oogen in eene grafkuil, die halfvol water stond,
-want &rsquo;t had pas geregend. Sinds dien tijd bezat hij &rsquo;t
-vermogen de aardgeesten te zien, maar hij had er ook &rsquo;t verstand
-bij ingeboet: hij was simpel geworden. Of hij zijn&rsquo; tijd
-uitdiende of zijn&rsquo; dienst verliet, zou ik niet kunnen zeggen,
-maar later zwierf hij in den omtrek rond, en overal waar gasten
-gevraagd waren of iets bijzonders te doen viel, bood hij aan de
-aardgeesten te bannen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Eens zou er bruiloft worden gehouden op eene
-hoeve, die Praesterud heette, en op den zelfden dag was er doopfeest op
-Komperud. Toen stond hij lang besluiteloos, wat hij zou kiezen, maar
-ten slotte ging hij naar de bruiloft. Nauwelijks was hij daar gekomen
-en had eens rondgekeken, of hij ging op den hofmeester los.</p>
-<p class="par">&bdquo;Gij past slecht op uwe zaken,&rdquo; zeide hij.
-&bdquo;Ziet gij niet, dat de aardgeesten uit de bierkan drinken, die
-gij daar in den hoek hebt gezet? De voorraad neemt onophoudelijk af,
-maar mag ik hier blijven, zoolang de bruiloft duurt, dan zal ik ze wel
-&rsquo;t hazenpad doen kiezen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Och, dat moogt gij wel! maar hoe zult gij ze
-verjagen?&rdquo; vroeg de hofmeester.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat zult gij eens zien,&rdquo; <span class="corr"
-id="xd21e1411" title="Bron: antwoorde">antwoordde</span> de knaap. Hij
-<span class="pagenum">[<a id="pb83" href="#pb83" name="pb83">83</a>]</span>nam de kan, zette haar midden op den grond en trok
-er met krijt een&rsquo; wijden kring om heen. &bdquo;Nu neemt gij
-een&rsquo; knuppel<span class="corr" id="xd21e1416" title="Bron: .">,</span>&rdquo; zeide hij tot den hofmeester, &bdquo;en als
-ik u een&rsquo; wenk geef, slaat gij daarmede midden in den kring; let
-niet op &rsquo;t geen ik doe, maar zoodra ik ze alle binnen den kring
-heb, dan slaat gij er uit alle macht op los.&rdquo;</p>
-<p class="par">Nadat hij dit had gezegd, begon hij om den kring heen te
-rennen; hij sprong nu hoog, dan laag, en schopte en joeg met inspanning
-van alle krachten. De hofmeester viel haast om van pret over al de
-dwaze gebaren, welke de knaap maakte, en allen, die &rsquo;t aanzagen,
-geloofden stellig, dat hij niet bij zijne zinnen was. Maar toen hij den
-afgesproken wenk had gegeven, bemerkten ze, dat hij niet
-z&oacute;&oacute; gek was, als ze meenden; want toen de hofmeester er
-flink op los sloeg, hoorde men een verschrikkelijk geschrei en gejammer
-door &rsquo;t heele huis, en sommigen, die later ter bruiloft kwamen
-van den kant van Komperud, verhaalden, dat zij een gedruisch in de
-lucht hadden gehoord, of er eene groote schaar vogels boven hun hoofd
-vloog, en stemmen, die riepen: &bdquo;Naar Komperud, naar &rsquo;t
-doopfeest, naar &rsquo;t doopfeest op Komperud!&rdquo;</p>
-<p class="par">Hier eindigde Peter, de doodgraver, zijne vertellingen.
-Hij verklaarde dien avond volstrekt niets meer te weten en ging heen,
-nadat hij eerst nog den bok van den klokkeluider het kerkhof had
-afgejaagd. <span class="pagenum">[<a id="pb84" href="#pb84" name="pb84">84</a>]</span></p>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<p class="par footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd21e1273" href="#xd21e1273src" name="xd21e1273">1</a></span> Zoo
-wordt de Duivel in Noorwegen genoemd. <i>Vert.</i>&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd21e1273src">&uarr;</a></p>
-<p class="par footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd21e1355" href="#xd21e1355src" name="xd21e1355">2</a></span> De vorst
-van het dak, namelijk. <i>Vert.</i>&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd21e1355src">&uarr;</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch7" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e198">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">BERTHA TUPPENHAUG&rsquo;S VERTELLINGEN.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">Reintje was uit zijn hol gejaagd en geschoten; wij
-dronken bier ter eere van den doode bij den schout en sloten &rsquo;t
-rouwmaal met een&rsquo; vroolijken dans.</p>
-<p class="par">Met &rsquo;t oog op den vermoeienden dag, welken wij
-achter den rug hadden, den roem, dien wij hadden ingeoogst, en, wat mij
-betreft, de drie kwartier, welke ik had af te leggen, namen wij kort na
-elven afscheid. De schout bood aan mij zijn paard te leenen. &rsquo;k
-Was erkentelijk voor deze heuschheid, maar wijl de rijweg dubbel zoo
-lang was, verkoos ik te gaan, zooals ik was gekomen, langs den kortsten
-weg en op sneeuwschoenen. Met den vossehuid en &rsquo;t geweer over den
-schouder en den staf in de hand, reed ik heen. De weg was uitmuntend:
-den heelen dag had de zon geschenen en de koude van den avond had de
-sneeuw met eene harde korst bedekt; de maan stond klaar aan den hemel
-en de sterren tintelden. Wat kon ik meer verlangen? Vlug gleed ik heen
-over de heuvels en vlakten en tusschen de ranke berken door, wier
-kronen als zilveren koepels in de lucht schenen te zweven en waarin de
-uilen in den stillen nacht <span class="pagenum">[<a id="pb85" href="#pb85" name="pb85">85</a>]</span>akelige histories zaten te vertellen.
-De haas klaagde over de koude en &rsquo;t vervelend gebeuzel der uilen;
-de vos was op liefdesavonturen uit, zocht zijne medeminnaars &rsquo;t
-veld te doen ruimen en stiet een hoonend geschreeuw uit.</p>
-<p class="par">Een tijdlang moest ik mij dicht aan den grooten weg
-houden; hier kwam een man, in een wambuis van berevel gekleed, in zijne
-slede mij achterop rijden. Toen hij uit mijn geweer en mijn&rsquo; buit
-bespeurde, dat ik jager was, knoopte hij een gesprek met mij aan en
-zeide, dat wanneer ik naar den oever der rivier wilde gaan, ik daar
-eene kudde wolven zou ontmoeten; toen hij de heuvels bij de baai had
-bestegen, had hij ze de ijsvlakte zien naderen. Ik dankte hem voor
-zijne mededeeling en beklom een&rsquo; heuvel. Van hier strekte zich
-een dennenboschje naar den stroom uit, zoodat het vrije uitzicht werd
-belet. De wolven zag ik niet. Wellicht waren ze echter aan genen kant
-van het boschje, en suizend ging het weer voort in de schaduw van het
-dennenhout, terwijl de elzenstruiken, waartusschen ik door schoot, mij
-om de ooren klapperden. Maar in mijne pijlsnelle vaart was &rsquo;t
-onmogelijk de voorwerpen te onderscheiden; eer ik &rsquo;t wist, vloog
-ik tegen een&rsquo; struik aan; een mijner sneeuwschoenen brak, en daar
-lag ik met &rsquo;t hoofd half onder de sneeuw bedolven. Toen ik
-trachtte op te staan, voelde ik zulk eene pijn in den eenen voet, dat
-ik dien nauwelijks kon gebruiken; ik moest eene poos op de knie&euml;n
-rondkruipen en vond zoo eindelijk mijn geweer terug met den loop vol
-sneeuw. Pas had ik mij aan den oever der rivier in hinderlaag gelegd,
-of eene kudde wolven kwam langzaam nader; daar waren er in &rsquo;t
-geheel vijf. Ik wachtte ze met jagersongeduld af, en toen ze tachtig
-schreden van mij verwijderd waren, legde ik aan. &rsquo;t Eerste schot
-weigerde; bij &rsquo;t tweede <span class="pagenum">[<a id="pb86" href="#pb86" name="pb86">86</a>]</span>gaf ik vuur; maar de kogels troffen
-de dennetoppen aan den overkant der rivier, en de wolven kozen in
-allerijl het hazenpad.</p>
-<p class="par">Vol ergernis stond ik op; de pijn in den voet was nog
-heviger dan straks en, leunende op mijn geweer, sleepte ik mij een
-eindweegs op de bevrozen rivier voort om te zien, waar ik eigenlijk
-was. Tot mijne blijdschap steeg eene rookzuil boven de boomtoppen aan
-den overkant op; nu wist ik waar ik mij bevond: nabij Tuppenhaug, eene
-hoeve niet ver van mijne woonplaats. Met veel moeite klauterde ik den
-steilen, meer dan tweehonderd schreden hoogen heuvel op, maar smaakte
-toen ook de voldoening het schijnsel van een vroolijk vuur door
-&rsquo;t venster der hoeve te zien schitteren. Ik hinkte naar de deur,
-lichtte de klink op en trad binnen, zoo wit als een molenaar.</p>
-<p class="par">&bdquo;In &rsquo;s Hemels naam, wie is daar?&rdquo; riep
-de oude Bertha, terwijl zij van schrik een gepekeld stuk vleesch liet
-vallen, dat zij bezig was te snijden.</p>
-<p class="par">&bdquo;Goeden avond; schrik maar niet, gij kent mij
-toch, Bertha?&rdquo; zeide ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;H&eacute;, is mijnheer de student nog zoo laat
-buiten; ik schrok werkelijk van u; ge zijt wit van de sneeuw en
-&rsquo;t is middernacht,&rdquo; antwoordde Bertha, terwijl zij opstond.
-Ik vertelde &rsquo;t ongeval, dat mij was overkomen, en verzocht haar
-een&rsquo; der jongens te wekken en dien naar mijn huis te zenden om
-een paard en eene slede.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, &rsquo;t komt wel uit, wat ik altijd zeg: de
-grauwpooten nemen wraak,&rdquo; mompelde zij bij zich zelven.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ze wilden &rsquo;t niet gelooven, toen ze
-verleden jaar jacht op hen maakten en Per zijn been brak; nu kan men
-alweer zien, dat ze zich wreken.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, zie-je,&rdquo; zei ze, terwijl ze naar de
-bedstede liep, <span class="pagenum">[<a id="pb87" href="#pb87" name="pb87">87</a>]</span>waar de familie in koor lag te snorken, &bdquo;ze
-hebben den heelen dag voor Nordigaard hout bij de rivier vandaan
-gehaald. Kleine Ola, sta op en haal een paard voor mijnheer den
-student! Sta dan op, Ola!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;H&egrave;...&rdquo; zeide Ola met een akelig
-neusgeluid, terwijl hij zich bewoog. De slaap was hem echter een al te
-groot genot, dan dat hij zich zoo gemakkelijk daarvan liet aftrekken,
-en er verliep eene eeuwigheid, die hij besteedde met de oogen uit te
-wrijven, te geeuwen en te gapen, en allerlei zotte vragen te doen, eer
-hij zich uit den saamgeraapten hoop dekens en vellen in de
-bedste&ecirc; losgewikkeld, buis en broek aangeschoten had en recht
-begreep, wat hij nu eigenlijk moest doen. De belofte van een&rsquo;
-drinkpenning scheen intusschen zijn begrip wat te doen opklaren en
-verjoeg zelfs alle vrees voor den berk, waarin Ole Askerudsbraaten zich
-had opgehangen en dien hij voorbij moest. Onder de overleggingen
-tusschen den witharigen Ola en de oude Bertha had ik gelegenheid den
-inventaris van &rsquo;t vertrek op te nemen, die bestond uit een
-weefgetouw, een spinrokken, stoelen met houten ruggen, bezemstokken,
-melkemmers en half afgemaakte bijlstelen, eenige kippen op den balk
-achter de deur, een oud musket aan den zolder, latten, die zuchtten
-onder een&rsquo; last van dampende kousen en duizend andere dingen, met
-wier opsomming ik den lezer niet zal vervelen.</p>
-<p class="par">Toen de knaap eindelijk vertrokken was, zette Bertha
-zich bij den haard neder. Zij was in feestdos, dat wil zeggen, in de
-gewone dracht der oude vrouwen uit hare geboortestreek Hadeland,
-vanwaar zij naar Romerike was verhuisd: een blauw jak met geweven band
-omboord, een zwart schort met plooien en eene huif met strikken, die
-van achteren over den nek hing. Glinsterende oogen, die onophoudelijk
-in beweging waren, en eenigszins <span class="pagenum">[<a id="pb88"
-href="#pb88" name="pb88">88</a>]</span>scheef in &rsquo;t hoofd
-stonden, uitstekende jukbeenderen, een breede neus en eene bruine kleur
-gaven Bertha&rsquo;s gelaat eene vreemde, oostersche uitdrukking; men
-kon haar niet zien, zonder aan eene tooverheks te denken, en dat was
-zij ook: zij was de vermaardste tooveres uit den omtrek.</p>
-<p class="par">Ik gaf mijne verwondering te kennen, dat zij nog op was
-en vroeg, of zij nog vreemden wachtte, daar zij zoo sierlijk was
-uitgedost.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, dat nu wel niet,&rdquo; antwoordde zij,
-&bdquo;maar mijnheer de student moet weten, dat ik naar &rsquo;t
-kerspel van Ullen ben geweest, om eene vrouw te belezen, die de tering
-heeft; en daarna ben ik gehaald bij een knaapje, dat aan de engelsche
-ziekte lijdt; toen moest ik nog lood boven &rsquo;t hoofd van &rsquo;t
-kind smelten, en zoo was ik pas tehuis gekomen, schoon men mij met de
-slede tot aan het posthuis had gebracht.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar, Bertha,&rdquo; zeide ik zoo ernstig
-mogelijk, &bdquo;zoudt ge dan ook niets kunnen doen tegen de pijn in
-mijn&rsquo; voet?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Och ja, daar weet ik wel raad voor; Siri
-Nordigaards been werd ook niet gezond, eer ik er bijkwam, schoon de
-dokter zoowel als vrouw Nedigaard er aan hadden gekunsteld,&rdquo;
-antwoordde ze met een&rsquo; minachtenden trek om den mond, &bdquo;en
-wanneer mijnheer de student er aan gelooft,&rdquo; voer ze voort,
-terwijl ze een&rsquo; twijfelenden blik op mij sloeg, &bdquo;dan kan
-&rsquo;t niet schaden een glas brandewijn te belezen en &rsquo;t vocht
-op den voet te gieten.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Welnu doe dat, &rsquo;t zal stellig
-helpen,&rdquo; zeide ik, in de hoop wellicht in een of ander geheim der
-heksen te worden ingewijd. Bertha haalde een klein fleschje en een glas
-op drie pootjes uit eene beschilderde kist, vulde &rsquo;t glas met
-brandewijn, zette het op den haard, knoopte <span class="pagenum">[<a id="pb89" href="#pb89" name="pb89">89</a>]</span>den
-<span class="corr" id="xd21e1472" title="Bron: sneenwsok">sneeuwsok</span> los en hielp mij den schoen
-uittrekken. Nu sloeg zij eenige malen een kruis over den brandewijn en
-begon tooverspreuken op te zeggen; zij meende ze te fluisteren, maar
-daar zij tamelijk doof was, kon ik &rsquo;t gansche formulier van woord
-tot woord verstaan; z&oacute;&oacute; luidde het:</p>
-<div class="lgouter">
-<p class="line">Ik wilde eens spoedig aan d&rsquo; overkant zijn:</p>
-<p class="line">Daar hinkte mijn zwarte veulen van pijn;</p>
-<p class="line">Toen gaf ik vleesch voor vleesch en bloed voor
-bloed,</p>
-<p class="line">En spoedig liep mijn beest weer goed.</p>
-</div>
-<p class="par first">Nu ging hare stem over in een onverstaanbaar
-gemompel. Aan &rsquo;t slot der tooverspreuk kwam een herhaald:
-&bdquo;Verdwijn, verdwijn,&rdquo; dat uitgezonden werd naar de vier
-hoeken der wereld.</p>
-<p class="par">In &rsquo;t vuur der bezwering was zij opgesprongen; nu
-zette zij zich op nieuw aan den rand van den haard neder. Het koude
-vocht, dat verdampte, naarmate zij &rsquo;t over mijn&rsquo;
-brandenden, opgezwollen voet uitgoot, bracht eene aangename verkoeling
-te weeg.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Schijnt reeds te helpen, Bertha,&rdquo;
-zeide ik; &bdquo;maar zeg mij eens, welke woorden hebt gij toch over
-den brandewijn uitgesproken?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik zal wel oppassen, dat ik dit niet
-vertel;&mdash;dan zoudt gij me wellicht verklagen bij den predikant of
-den dokter,&rdquo; zei ze met een&rsquo; grijnslach, die moest
-beteekenen dat zij om den een zooveel gaf als om den ander; &bdquo;en
-die mij de kunst leerde,&rdquo; vervolgde zij, &bdquo;moest ik beloven
-&rsquo;t geheim aan geen enkel christenmensch te openbaren, behalve aan
-mijn eigen vleesch en bloed; en daarop heb ik zoo duur gezworen, dat
-God mij moge bewaren voor &rsquo;t schenden van dien eed.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dan zal &rsquo;t mij niet baten, indien ik er
-naar vraag, <span class="pagenum">[<a id="pb90" href="#pb90" name="pb90">90</a>]</span>Bertha,&rdquo; zeide ik, &bdquo;maar vertel mij
-toch eens: hebt gij die kunst van een&rsquo; mensch geleerd of van
-een&rsquo; geest?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, van een&rsquo; mensch; van een&rsquo; oom
-van mij, Mads, in &rsquo;t Hurdal,&rdquo; antwoordde zij. &bdquo;Hij
-kende allerlei tooverspreuken en wist raad voor jicht en andere pijnen;
-hij kon bloed stelpen en lood koken&mdash;ja, &rsquo;k geloof zelfs,
-dat hij iemand kon beheksen en betooveren. Van hem heb ik alles
-geleerd. Maar hoe knap hij ook was, zich zelven kon hij toch niet voor
-hekserij behoeden.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoe zoo? Werd hij dan zelf behekst; kostte
-&rsquo;t hem misschien &rsquo;t leven?&rdquo; vroeg ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, zoover kwam &rsquo;t niet,&rdquo;
-antwoordde Bertha. &bdquo;Maar toch sedert was hij nooit recht in orde;
-lange jaren was hij &bdquo;huldrin.&rdquo;<a class="noteref" id="xd21e1503src" href="#xd21e1503" name="xd21e1503src">1</a> Mijnheer de
-student zal wel denken, dat &rsquo;t niet waar is,&rdquo; zei ze met
-een&rsquo; vorschenden blik, &bdquo;maar &rsquo;t was mijn moeders
-broeder, en men heeft mij gezegd, dat hij &rsquo;t meer dan honderdmaal
-heeft verteld en zelfs bezworen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Oom Mads woonde op Knae in &rsquo;t Hurdal. Vaak
-was hij in &rsquo;t gebergte om boomen te vellen en hout te hakken, en
-wanneer hij daar was, placht hij er ook des nachts te blijven; hij
-bouwde dan eene hut en maakte daarin eene legerste&ecirc;. Eens bevond
-hij zich met twee anderen in het woud; juist toen hij een&rsquo; zwaren
-boom had geveld en een ommezien zat uit te rusten, kwam een kluwen
-garen langs de helling vlak voor zijne voeten rollen. Hij begreep er
-niets van en dorst het kluwen niet opnemen; had hij &rsquo;t ook later
-maar niet gedaan dan ware &rsquo;t beter voor hem afgeloopen!
-Intusschen keek hij toch op, want hij wilde weten, waar &rsquo;t
-vandaan <span class="pagenum">[<a id="pb91" href="#pb91" name="pb91">91</a>]</span>kwam. En ja wel, hooger op den berg zat eene
-jonkvrouw te naaien; zij was zoo schoon en zag er zoo vriendelijk uit,
-dat hij de oogen niet van haar kon afwenden.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neem het kluwen op,&rdquo; zei ze. Hij deed het
-en bleef als geboeid aan de plek, waar hij stond en werd niet moede
-haar aan te staren, zoo lief zag zij er uit. Eindelijk moest hij toch
-den bijl weer opnemen en zijn&rsquo; arbeid voortzetten; toen hij een
-oogenblik bezig was geweest en weer opkeek, was zij verdwenen. Den
-heelen dag kwam zij hem niet uit de gedachte; hij wist niet, wat hij er
-van denken moest, maar vergeten kon hij haar niet. &rsquo;s Avonds
-gingen zijne makkers naar bed; hij volgde hun voorbeeld en legde zich
-tusschen hen in; maar eer nog de middernacht kwam, verscheen de
-jonkvrouw en gelastte hem haar te volgen, of hij wilde of niet. Zij
-voerde hem binnen in den berg, en daar was alles zoo fraai, als hij nog
-nooit iets had gezien; hij kon zich niet verzadigen aan alle pracht en
-weelde. Drie etmalen bleef hij bij haar. Toen de morgen van den vierden
-dag aanbrak, ontwaakte hij, en daar lag hij weer tusschen zijne
-makkers. Dezen meenden, dat hij om proviand uit was geweest, en hij
-sprak hun niet tegen. Maar sinds was &rsquo;t nooit richtig met hem;
-pas zat hij of hij maakte allerlei vreemde sprongen en vloog heen; hij
-was &bdquo;huldrin,&rdquo; dat was hij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Eene heele poos later was hij in &rsquo;t veld
-bezig met hout te kloven. Juist had hij de wig in een&rsquo; boomstam
-gedreven, zoodat deze overlangs was gespleten, toen zijne vrouw hem
-&rsquo;t middagmaal kwam brengen;&mdash;zoo dacht hij ten minste.
-&rsquo;t Was roompap; zoo vet, als hij ze nooit had gegeten, en in eene
-pan, die blonk, of ze van louter zilver was. De vrouw gaat op den
-boomstam zitten; en hij legt den bijl weg en zet zich op <span class="pagenum">[<a id="pb92" href="#pb92" name="pb92">92</a>]</span>een
-houtblok dicht bij haar. Daar bespeurt hij op eens eene koestaart in de
-spleet van den stam. Ge begrijpt, dat hij nu de spijs niet aanraakte;
-ongemerkt wrong hij de wig uit het hout, de spleet sloot zich toe, en
-vast zat de staart. Daarop schreef hij den naam Jezus op de pan, en nu
-moest de Hulder&mdash;want dat was ze&mdash;weg: zij vloog op, met
-zooveel kracht, dat de staart dwars afbrak en in den stam bleef zitten.
-Weg was zij; waar ze gebleven was, wist hij niet. Pan en spijs waren
-niets dan een stuk boomschors, gevuld met koemest. Sedert durfde hij
-bijna nimmer het bosch ingaan, uit vrees dat zij zich zou wreken.</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar vier of vijf jaren later was er een paard
-van hem verdwenen, en nu moest hij &rsquo;t toch gaan zoeken. Pas was
-hij &rsquo;t bosch in, of hij bevond zich op eens in eene hut; hoe hij
-er kwam, dat begreep hij zelf niet. Een leelijk wijf liep heen en weer,
-en in een&rsquo; hoek zat een kleine jongen, die een jaar of vijf oud
-scheen; &rsquo;t wijf nam de bierkan en gaf haar den knaap. &bdquo;Ga
-vader een teug bier brengen,&rdquo; zei ze. Vol schrik ging deze op de
-vlucht, en sedert heeft hij nimmer iets gezien of gehoord, van haar
-noch den knaap; maar vreemd en zonderling bleef hij altijd.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Hij was zeker niet wel bij &rsquo;t hoofd,
-Bertha, die Mads Knae,&rdquo; zeide ik, &bdquo;en een echte
-duivelbanner kan hij, dunkt mij, niet zijn geweest; dan had hij zich
-beter kunnen verweren. Maar voor &rsquo;t overige is die historie met
-&rsquo;t kluwen garen heel vreemd.&rdquo; Dat meende Bertha ook, maar
-aan de echtheid van Mads tooverkunsten kon toch onmogelijk getwijfeld
-worden. Terwijl wij hierover nog praatten, verzocht ik Bertha mijne
-weitasch te brengen, en nadat ik eene pijp had gestopt, reikte zij me
-een brandend stuk hout en begon eene nieuwe vertelling: <span class="pagenum">[<a id="pb93" href="#pb93" name="pb93">93</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Lang, heel lang geleden&mdash;&rsquo;t was in den
-zomer&mdash;had de eigenaar der hoeve Melbustad in Hadeland zijn volk
-met &rsquo;t vee naar den saeter gezonden. Nog slechts korten tijd was
-men er, of &rsquo;t vee begon zoo onrustig te worden, dat niemand
-&rsquo;t langer kon regeeren. De eene meid na de andere werd er mee
-uitgezonden, maar geen van haar wou &rsquo;t gehoorzamen. Eindelijk
-kwam de beurt aan een meisje, dat onlangs haar verlovingsfeest had
-gevierd. Nu kwam op eens de kudde tot rust, en &rsquo;t kostte haar
-volstrekt geen moeite het vee te hoeden. Men liet haar alleen op den
-saeter achter; geen ander levend wezen had ze bij zich dan den hond.
-Terwijl ze op zekeren namiddag in de hut zat, verbeeldde zij zich, dat
-haar liefste binnentrad, naast haar ging zitten en zeide, dat ze nu
-bruiloft moesten houden. Maar zij antwoordde niets, want zij werd zoo
-wonderlijk te moede! Langzamerhand kwamen er eene menigte menschen
-binnen; zilveren borden en schotels met spijzen gevuld werden op de
-tafel gezet, en bruidsmeisjes droegen eene kroon en allerlei sieraden
-en een prachtig bruidskleed. Zij trokken &rsquo;t haar aan en zetten
-haar de bruidskroon op &rsquo;t hoofd en staken ringen aan hare
-vingers. En geen van allen kwam haar onbekend voor; &rsquo;t leken
-allen vrouwen en meisjes, die op de hoeve dienden. Maar de hond begreep
-wel, dat de zaken niet zuiver stonden. Hij liep, zoo snel hij kon, naar
-Melbustad en blafte en jankte en huilde en hield niet op, eer de meeste
-bewoners hem volgden.</p>
-<p class="par">De jongeling, die naar de deerne vrijde, nam zijn geweer
-en snelde naar den saeter; toen hij daar aankwam, stond het heele erf
-vol gezadelde paarden.</p>
-<p class="par">Hij sloop weg, gluurde door eene reet van de deur en zag
-den ganschen stoet daar binnen. Dadelijk begreep <span class="pagenum">[<a id="pb94" href="#pb94" name="pb94">94</a>]</span>hij, dat
-alles tooverij en &rsquo;t werk van de aardgeesten was; daarom schoot
-hij zijn geweer af over het dak. Op &rsquo;t zelfde oogenblik vloog de
-deur open, en &rsquo;t eene kluwen garen na &rsquo;t andere rolde naar
-buiten en wikkelde zich om zijne voeten. Zoo werd hij de hut
-ingetrokken, en daar zag hij zijne liefste zitten, in volle
-bruidsstaatsie; alleen een kleine ring aan de pink ontbrak nog aan
-haar&rsquo; tooi.</p>
-<p class="par">&bdquo;In Jezus&rsquo; naam, wat is hier te doen?&rdquo;
-vroeg hij, terwijl hij rondkeek. Oogenblikkelijk waren al de heerlijke
-spijzen veranderd in mos en paddestoelen, in koemest en padden en
-krekels en meer van dien aard; alleen &rsquo;t zilverwerk stond nog op
-de tafel.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wat beteekent dat alles?&rdquo; zeide hij,
-&bdquo;ge zit opgeschikt als eene bruid?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoe kunt ge dat vragen?&rdquo; antwoordde
-&rsquo;t meisje, &bdquo;gij hebt hier den heelen namiddag gezeten en
-over niets anders gesproken, dan over bruiloft houden.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, nu eerst kom ik; maar &rsquo;t zal iemand
-zijn geweest, die mijne gedaante heeft aangenomen,&rdquo; hernam de
-jongeling.</p>
-<p class="par">Langzamerhand begon nu ook &rsquo;t meisje tot zichzelve
-te komen; maar &rsquo;t duurde lang eer zij weer volkomen bij haar
-zinnen was. Toen vertelde zij, hoe ze duidelijk had meenen te zien, dat
-haar minnaar en al &rsquo;t volk van Melbustad en al de buren op den
-saeter waren geweest. De jongeling nam haar dadelijk mede naar &rsquo;t
-dorp, en opdat geen nieuwe betoovering haar zoude overvallen, hielden
-zij dienzelfden avond nog bruiloft. De bruid droeg de kroon en de
-sieraden, die de aardgeesten haar hadden geschonken, en later hing men
-alles op in de hoeve. Daar moet men &rsquo;t nog kunnen zien tot op den
-dag van heden.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb95" href="#pb95"
-name="pb95">95</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Wat gij daar verteld hebt, moet in Valders zijn
-gebeurd, Bertha,&rdquo; merkte ik op.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, in Hadeland is &rsquo;t geschied, juist
-zooals ik verteld heb,&rdquo; zeide zij; &bdquo;maar toen ik nog te
-huis was, hoorde ik iemand uit Valders eene historie verhalen, die daar
-gebeurd moet wezen en die er sterk op gelijkt. Luister maar.</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar diende op eene hoeve ergens in Valders een
-meisje, dat Barbara heette; zij lag &rsquo;s zomers op den saeter.</p>
-<p class="par">&bdquo;Op zekeren dag vernam zij eene stem, die uit den
-heuvel scheen te komen:</p>
-<p class="par">&bdquo;Koning Haakon, koning Haakon!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja,&rdquo; schreeuwde koning Haakon, dat &rsquo;t
-langs alle heuvelen weergalmde.</p>
-<p class="par">&bdquo;Koning Haakon, mijn zoon, wilt gij
-trouwen?&rdquo; klonk &rsquo;t op nieuw.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, dat wil ik wel,&rdquo; antwoordde koning
-Haakon, &bdquo;als ik Barbara kan krijgen, die op gindschen saeter is,
-anders&mdash;<span class="corr" id="xd21e1560" title="Niet in bron">&rdquo;</span></p>
-<p class="par">&bdquo;O, dat kunt gij wel,&rdquo; hoorde Barbara
-zeggen, en zij ontstelde er zoo van, dat zij niet wist, wat zij
-deed.</p>
-<p class="par">&bdquo;Op eens trad er nu eene groote schaar den saeter
-binnen, met spijzen en dranken en zilveren vaten en kroezen, met
-kleederen en sieraden, met eene bruidskroon en zilveren gespen. De
-tafels werden gedekt en de bruid gekleed, en deze was buiten staat zich
-ergens tegen te verzetten.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dit meisje had ook een&rsquo; minnaar; hij was op
-de jacht. Maar plotseling werd hij door een hevigen angst overvallen,
-die hem naar den saeter dreef. Toen hij dezen naderde, stond het erf
-vol zwarte paarden met ouderwetsche zadels en teugels, zoodat hij
-onmiddellijk begreep, wat er aan de hand was. Hij tuurde door eene reet
-en zag den heelen bruidsstoet: koning Haakon was <span class="pagenum">[<a id="pb96" href="#pb96" name="pb96">96</a>]</span>de
-bruidegom, en de bruid zat fraai uitgedost aan zijne zijde.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, nu is er niets meer te doen, dan haar de
-oogen uit te steken,&rdquo; zeide een der bruidsmeisjes.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dan wordt het tijd,&rdquo; dacht de jongeling,
-&bdquo;dat ik tusschen beiden kom.&rdquo; Hij nam een&rsquo; zilveren
-knoop, een erfstuk, laadde daarmee zijn geweer en mikte op koning
-Haakon, die getroffen nederstortte.</p>
-<p class="par">&bdquo;<span class="corr" id="xd21e1577" title="Bron: Onmiddelijk">Onmiddellijk</span> toog de gansche stoet op de
-vlucht; de koning werd opgenomen en meegevoerd, en de spijzen
-veranderden in spinnen, wormen en padden, die van de tafel sprongen en
-in allerlei hoeken en gaten wegkropen. Niets bleef er over dan de
-bruidssieraden en een zilveren schotel; tot op den huidigen dag moeten
-ze op de hoeve te zien zijn.&rdquo;</p>
-<p class="par">Nog vele andere histories vertelde Bertha. Eindelijk
-hoorde ik de sneeuw kraken onder de slede en &rsquo;t paard hinneken
-voor de deur. Ik stopte Bertha eenige schellingen in de hand voor hare
-verpleging, en binnen een kwartier was ik tehuis. Omslagen met azijn en
-frisch water deden den voet weldra genezen; maar toen Bertha eens in de
-keuken verscheen en, pochend op hare kunst, zich de eer mijner spoedige
-genezing wilde toe&euml;igenen, konden de jongens zich niet langer
-bedwingen; zij schreeuwden haar de tooververzen in &rsquo;t oor, die ik
-hun had geleerd, en vroegen spottend of eene teug brandewijn en eenige
-onzinnige woorden een geneesmiddel waren tegen kneuzingen. Dit maakte
-haar wantrouwend; schoon ze mij ook na dien tijd nog veel zonderlinge
-histories verhaalde, is &rsquo;t mij, ondanks alle list en overreding,
-nimmer gelukt een tipje van den sluier op te lichten, waarmede zij de
-geheimen harer tooverkunst bedekt hield. <span class="pagenum">[<a id="pb97" href="#pb97" name="pb97">97</a>]</span></p>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<p class="par footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd21e1503" href="#xd21e1503src" name="xd21e1503">1</a></span> Een
-lichte graad van waanzin, toegeschreven aan den invloed der Huldren.
-<i>Vert.</i>&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd21e1503src">&uarr;</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch8" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e205">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">EEN AVOND IN DE KEUKEN VAN DEN LANDHEER.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">&rsquo;t Was een treurige avond. Buiten stoven de
-sneeuwvlokken u om de ooren; binnen, bij den landheer, brandde &rsquo;t
-licht zoo flauw, dat ge geen andere voorwerpen kondt onderscheiden dan
-eene ouderwetsche klok met chineesche figuurtjes, een&rsquo; grooten
-spiegel in eene antieke vergulde lijst en een&rsquo; zilveren beker,
-een erfstuk, dat in hooge waarde werd gehouden. In de kamer bevond zich
-niemand dan de landheer en ik. Ik zat in den eenen hoek der sofa met
-een boek in de hand, terwijl de landheer in den anderen had plaats
-genomen en verdiept was in de lectuur van een pak &bdquo;zure en zoete
-staatsburgers,&rdquo; zooals hij de couranten noemt in zijne
-Verhandeling, getiteld: &bdquo;Proeve over eenige oprechte
-vaderlandsche ontboezemingen tot welzijn des vaderlands. Uit
-bescheidenheid door een&rsquo; anonymus.&rdquo;</p>
-<p class="par">Uit de grondige studie van deze goudmijn voor zijne
-denkbeelden, putte hij, zooals bekend is, verscheidene kluchtige
-meeningen. Dat hij zelf echter volkomen overtuigd was van hare
-voortreffelijkheid, scheen de diepzinnige <span class="pagenum">[<a id="pb98" href="#pb98" name="pb98">98</a>]</span>blik te moeten aanduiden,
-welken hij mij uit zijne grijze oogen toewierp; en weldra werd ik dan
-ook overstelpt met &bdquo;oprechte vaderlandsche ontboezemingen&rdquo;,
-over wier gehalte hij &rsquo;t best kan oordeelen, die aanleiding mocht
-hebben gevonden een kijkje te nemen in bovengemelde Proeve of in zijne
-uitvoerige Verhandeling, in manuscript, over de tienden. Maar al deze
-wijsheid werd aan een&rsquo; ondankbare verspild; ik kende haar reeds
-op mijn duimpje, want ik vernam haar nu voor de twintigste maal. Ik ben
-niet begiftigd met engelengeduld, maar wat zou ik doen? Mij
-terugtrekken op mijne kamer, ging niet; zij werd schoon gemaakt voor
-den Zondag. Nadat ik eenige vruchtelooze pogingen had aangewend, om mij
-in mijn boek te verdiepen, moest ik mij dus wel laten meevoeren op den
-veelbewogen stroom van &rsquo;s landheers welsprekendheid. Deze bereed
-thans zijn stokpaardje; zijn mutsje, dat van ouderdom geheel rood was
-geworden, had hij naast zich op de sofa gelegd, zoodat zijn hoog
-voorhoofd en zijne weinige grijze haren in al hunne eerwaardigheid voor
-den dag kwamen; hij sprong op en sloeg met de armen om zich heen, of
-&rsquo;t molenwieken waren; met haastige schreden liep hij de kamer op
-en neer, zoodat de vlam der lamp heen en weer woei en de zwaaiende
-panden van zijne grijze, gevoerde huisjas van &bdquo;vadmel&rdquo;
-groote kringen beschreven, telkens als hij zich op zijn langste been
-ronddraaide; want als Tyrtaeus was hij kreupel. Zijne gevleugelde
-woorden suisden mij om de ooren als meikevers in een&rsquo; lindeboom.
-Telkens kwam er een nieuwe stroom over processen en staatsburgerlijke
-rechten, twisten over oppervoogdijschap en &rsquo;t vellen van hout of
-de toenemende weelde, over de handelingen der regeering en over
-mijnontginning, over belasting op &rsquo;t <span class="pagenum">[<a id="pb99" href="#pb99" name="pb99">99</a>]</span>koren en
-grondontginning, over industrie en centralisatie, over bureaucratie en
-ambtenaarsaristocratie, en over alle crati&euml;n, sati&euml;n en
-tri&euml;n, die ooit bestaan hebben of nog bestaan van
-Nebukadnezar&rsquo;s tijden tot op den dag van heden.</p>
-<p class="par">De scherpzinnigheid en &rsquo;t pathos van den landheer
-waren niet langer om uit te staan. Uit de keuken klonk telkens in koor
-een schaterend gelach; daar voerde Christiaan, de smid, het woord;
-juist zweeg hij stil, en daar klonk op nieuw een hartelijk lachen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja,&rdquo; zeide ik, &bdquo;nu moet ik toch eens
-de vertellingen van den smid gaan hooren,&rdquo; liep regelrecht de
-kamer uit en liet den landheer alleen met zijne half duistere lamp en
-zijne niet minder duistere redeneeringen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Kinderpraat en logenachtig gebeuzel!&rdquo;
-bromde hij, terwijl ik de deur achter mij toesloot; &bdquo;&rsquo;t is
-schande voor een gestudeerd mensch; maar oprechte vaderlandsche
-ontboezemingen&mdash;&rdquo; meer verstond ik niet.</p>
-<p class="par">Licht en leven en vroolijkheid schitterden in de hooge
-ruime keuken. Een vuur, dat zelfs den donkersten hoek verlichtte,
-vlamde aan den haard. Daar troonde, naast den schoorsteen, de
-echtgenoot van den landheer met haar spinnewiel. Ofschoon zij sinds
-vele jaren aan jicht leed en zich tegen de aanvallen dezer kwaal had
-verschanst binnen een&rsquo; berg van jakken en rokken en als
-buitenwerk daaroverheen een reusachtig grijs kleed van
-&bdquo;vadmel&rdquo; had aangetrokken, glinsterde toch haar gelaat van
-onder de huif als de volle maan. In hare nabijheid zaten de jongens en
-lachten en kraakten noten. In &rsquo;t rond zat een kring van
-dienstmeisjes en vrouwen van daglooners; &bdquo;zij bewogen het
-spinnewiel met vlijtigen voet of hanteerden de scherpe kaarde.&rdquo;
-In het voorhuis stampten de houthakkers de sneeuw van hunne voeten,
-<span class="pagenum">[<a id="pb100" href="#pb100" name="pb100">100</a>]</span>traden binnen met de spaanders nog in de haren
-en zetten zich aan de lange tafel neder, waar de keukenmeid het
-avondmaal voor hen gereed zette: eene nap melk en een schotel gestampte
-grutten. Tegen den schoorsteen leunde de smid; hij rookte zijn kort
-pijpje, en op zijn gelaat, dat zijne vertrouwdheid met den oven
-verried, lag een droge, ernstige trek, die bewees, dat hij verteld en
-goed verteld had.</p>
-<p class="par">&bdquo;Goeden avond, smid,&rdquo; zeide ik; &bdquo;wat
-vertelt gij toch, dat zoo den lachlust gaande maakt?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Hi, hi, hi,&rdquo; lachten de jongens, en men kon
-&rsquo;t hun aanzien, hoe zij genoten. &bdquo;Christiaan heeft verteld
-van den smid en den duivel, en van den jongen, die den duivel in
-een&rsquo; notendop had, en nu zal hij vertellen van Peter Sannum, dien
-de aardgeesten met zijn paard vasthielden op den
-Asmyr-heuvel.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja,&rdquo; begon de smid, &bdquo;die Per Sannum
-woonde op een der Sannum-hoeven ten noorden van de kerk. Hij was een
-toovenaar, en vaak werd hij met paard en slede gehaald om menschen of
-vee te genezen, evenals oude Bertha Tuppenhaug. Maar wat hiervan zij,
-hij was nog niet knap genoeg, want op zekeren keer lieten de
-aardgeesten hem een&rsquo; ganschen nacht in zijn&rsquo; tuin staan,
-met den mond scheef getrokken en wijd open, en &rsquo;t ging hem
-evenmin naar den zin bij de gelegenheid, waarvan ik nu wil vertellen.
-Die Peter kon &rsquo;t nooit met iemand vinden, precies als&mdash;hm,
-hm&mdash;nu ja, &rsquo;t was een echte ruziezoeker! Zoo had hij eens
-eene zaak, die beslist moest worden door de stiftsrechtbank te
-Christiania; &rsquo;s morgens om negen uur moest hij daar verschijnen.
-Hij rekende er bijtijds te kunnen zijn, wanneer hij den vorigen avond
-van huis ging, en zoo deed hij ook; maar toen hij op den Asmyr-heuvel
-<span class="pagenum">[<a id="pb101" href="#pb101" name="pb101">101</a>]</span>kwam, werd zijn paard vastgehouden, zoodat hij
-niet verder kon komen. Ge moet weten, dat &rsquo;t daar alles behalve
-richtig is; zeer lang geleden heeft iemand zich daar opgehangen en vaak
-hoorde men er muziek van violen, klarinetten, fluiten en andere
-blaasinstrumenten. Ja wel, oude Bertha weet er alles van; zij heeft
-&rsquo;t zelve gehoord en zegt, dat &rsquo;t even prachtige muziek was
-als bij den schout in 1814. Niet waar, Bertha?&rdquo; vroeg de
-smid.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja dat &rsquo;s waar; zoo zeker als er
-&Eacute;&eacute;n hier boven is,&rdquo; antwoordde de aangesprokene,
-die bij den haard wol zat te kaarden.</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu dan, &rsquo;t paard werd vastgehouden,&rdquo;
-ging de smid voort, &bdquo;en wilde niet van de plek, waar &rsquo;t
-stond. Hoe hij dreigde en schreeuwde en sloeg, &rsquo;t beest danste in
-een&rsquo; kring rond, maar wilde voor- noch achteruit. Het eene uur na
-&rsquo;t ander verliep, maar het werd niet anders. Zoo ging het den
-ganschen nacht; &rsquo;t was duidelijk dat er een was, die het dier
-vasthield, want wat Sannum ook vloekte en schold, hij kwam niet verder.
-Maar toen &rsquo;t daglicht aanbrak, steeg hij af en liep naar Ingebret
-Asmyrhaugen en verzocht hem mee te gaan en een brandend stuk hout met
-zich te nemen. En nadat Per zich in den zadel had gezet liet hij
-Ingebret het stuk hout boven den rug van &rsquo;t paard houden. En
-ziet, daar stoof &rsquo;t eensklaps heen, in zulk een&rsquo; dollen
-ren, dat Per zich aan de manen moest vastklemmen om te blijven zitten,
-en &rsquo;t kwam niet tot staan, eer het de stad had bereikt, maar toen
-ook viel het dood neder.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Die historie heeft men mij ook wel
-verteld,&rdquo; zei oude Bertha, terwijl zij haren arbeid staakte,
-&bdquo;maar ik heb nooit willen gelooven, dat Per Sannum zoo iets niet
-kon beletten; intusschen daar gij &rsquo;t zegt, Christiaan, zal
-&rsquo;t wel zoo zijn.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb102"
-href="#pb102" name="pb102">102</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Dat is &rsquo;t ook, &bdquo;hernam de smid;
-&bdquo;Ingebret <span class="corr" id="xd21e1622" title="Bron: Asmyrhangen">Asmyrhaugen</span>, die &rsquo;t brandend stuk hout
-boven den rug van &rsquo;t paard hield, heeft &rsquo;t mij zelf
-verteld.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Hij had door &rsquo;t hoofdstel moeten kijken,
-niet waar, Bertha?&rdquo; vroeg een der knapen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat had hij juist,&rdquo; antwoordde deze,
-&bdquo;want dan had hij kunnen zien, wie &rsquo;t paard vasthield, en
-dan ware de betoovering verbroken. Dat heb ik van iemand, die van
-dergelijke dingen meer wist dan anderen, van Hans Durf-al, zooals hij
-bij ons in Hadeland werd genoemd. De menschen noemden hem ook wel Hans
-Overleg, want hij had tot spreekwoord: &bdquo;Alles met overleg.&rdquo;
-Hem hadden de aardgeesten weggevoerd en verscheidene jaren bleef hij
-bij hen, tot ze eindelijk eischten, dat hij eene Huldermaagd, die op
-hem verliefd was, tot vrouw zou nemen. Dit weigerde hij echter
-standvastig, en daar men gedurig de klokken voor hem luidde, wierpen de
-geesten hem van een&rsquo; verbazend hoogen bergtop in de diepte,
-zoodat &rsquo;t weinig scheelde, of hij ware in een fjord terecht
-gekomen. Van dien tijd af was hij simpel. Hij werd van de armenkas
-onderhouden en zwierf van hoeve tot hoeve en vertelde daar allerlei
-wonderlijke histories. Maar vaak, als hij rustig zat te vertellen, riep
-hij plotseling: &bdquo;Hi, hi, hi, Kari Karina, ik zie je wel,&rdquo;
-want overal volgde hem &rsquo;t Huldermeisje.</p>
-<p class="par">&bdquo;Terwijl hij onder de aardgeesten verkeerde, zoo
-verhaalde hij, moest hij hen altijd vergezellen, wanneer zij zich
-gingen voorzien van spijs en melk, want alles, waarover het teeken des
-kruises was gemaakt of wat in Jezus&rsquo; naam was gezegend, moesten
-zij laten liggen. Dan zeiden ze tot Hans: &bdquo;Haal gij dit weg, want
-daar is over &bdquo;gekrabbeld,&rdquo; en dan moest Hans zulke vrachten
-in de korven stapelen, die zij op den rug droegen. <span class="pagenum">[<a id="pb103" href="#pb103" name="pb103">103</a>]</span>En
-zoo goed werden de korven gevuld, dat ze haast onder den last bezweken.
-Maar wanneer zij een&rsquo; donderslag hoorden, liepen ze zoo snel
-heen, dat Hans hen onmogelijk kon volgen. Een der aardgeesten, Vaatt
-geheeten, moest Hans altijd verzellen, en deze was zoo sterk, dat hij,
-zoodra er een onweder losbrak, bij zijn&rsquo; vracht ook Hans van den
-grond tilde en met hem op den loop ging. Eens ontmoetten zij den Voogd
-van Ringerike in een diep dal van Halland; Vaatt pakte het paard van
-den Voogd beet en hield het staande, ofschoon de Voogd schreeuwde en
-sloeg uit alle macht en &rsquo;t dier verschrikkelijk mishandelde. Maar
-toen de staljongen van de naburige hoeve er bijgekomen was en door
-&rsquo;t hoofdstel keek, moest Vaatt het paard onmiddellijk loslaten.
-&bdquo;En weg vloog nu &rsquo;t beest,&rdquo; zei Hans, &bdquo;maar
-&rsquo;t scheelde niet veel, of de staljongen had er &rsquo;t hachje
-bij ingeschoten. En Vaatt en ik hieven zulk een akelig gelach aan, dat
-de Voogd zich in zijne slede omkeerde, maar hij zag niets.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja&rdquo; zei een der knechts, die elders thuis
-hoorde, &bdquo;zoo wat hoorde ik ook vertellen van een&rsquo; predikant
-hier. Hij moest naar eene oude vrouw, die op sterven lag, en heel
-slecht had geleefd. Toen hij door &rsquo;t bosch reed, bleef zijn paard
-plotseling stilstaan, maar hij wist raad, want &rsquo;t was een wakkere
-kerel, die predikant. In &eacute;&eacute;n&rsquo; sprong was hij de
-slede uit op den rug van &rsquo;t paard. Hij tuurde tusschen &rsquo;t
-hoofdstel door en zag een oud, leelijk man, met de hand aan de
-toomen&mdash;waarschijnlijk de duivel zelf.</p>
-<p class="par">&bdquo;Laat maar los, gij krijgt haar toch niet,&rdquo;
-zei de predikant. De duivel moest den teugel wel laten slippen, maar
-hij gaf tevens &rsquo;t paard een&rsquo; schop, dat het in woeste vaart
-heenstoof; &rsquo;t knetterde onder de hoeven <span class="pagenum">[<a id="pb104" href="#pb104" name="pb104">104</a>]</span>en
-scheen te weerlichten in de boomtoppen, en de stalknaap dreigde elk
-oogenblik van achter de slede weggeslingerd te worden. Zoo kwam de
-predikant bij de stervende vrouw aan.&rdquo;&mdash;</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, de drommel hale mij, als ik begrijp, hoe
-&rsquo;t met de koe moet gaan,&rdquo; zeide Mari, de melkmeid, die met
-eene nap binnenkwam, &bdquo;ze zal stellig nog doodhongeren; zie eens,
-vrouw, hoe weinig melk ze geeft.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar dan moet-je meer hooi uit de schuur halen,
-Mari,&rdquo; zei de vrouw des huizes.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja wel!&rdquo; antwoordde Mari, &bdquo;als ik in
-de schuur kom, vliegen de knechts om mij heen als wilde
-ganzen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik zal je een&rsquo; goeden raad geven,
-Mari,&rdquo; zei een der jongens met een guitig gezicht, &bdquo;je moet
-roompap koken en die donderdagavonds in de schuur zetten, dan zal de
-nikker je wel helpen, terwijl de knechts slapen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Als er hier maar een was, dan deed ik &rsquo;t
-zeker,&rdquo; antwoordde de melkmeid trouwhartig; &bdquo;maar hier op
-de hoeve is geen enkele nikker te vinden, omdat men er niet aan
-gelooft; neen, op Naes, bij den kapitein, daar was een
-nikker!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoe weet je dat, Mari?&rdquo; vroeg de meesteres.
-&bdquo;Heb-je hem gezien?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Of ik hem gezien heb? Wel wis en zeker heb
-ik,&rdquo; antwoordde Mari.</p>
-<p class="par">&bdquo;O, vertel dat eens, vertel ons dat!&rdquo; riepen
-de jongens.</p>
-<p class="par">&bdquo;Zooals ge wilt,&rdquo; zei de melkmeid en
-begon:</p>
-<p class="par">&bdquo;In den tijd, dat ik bij den kapitein diende, zei
-de stalknecht op zekeren vrijdagavond tot mij:</p>
-<p class="par">&bdquo;Wil-je wel zoo goed zijn, van avond de paarden
-voor mij te voederen, Mari? Dan zal ik je ook helpen, als je mij noodig
-hebt.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb105" href="#pb105" name="pb105">105</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Och ja,&rdquo; zei ik, &bdquo;waarom niet?&rdquo;
-want hij moest naar zijne liefste.</p>
-<p class="par">Toen &rsquo;t donker was geworden, voederde ik eerst de
-beide trekpaarden; daarop haalde ik een&rsquo; armvol hooi voor
-&rsquo;t rijpaard van den kapitein, dat zoo vet was en glimmend, dat
-men er zich wel in kon spiegelen, maar zooals ik de afgeschoten ruimte,
-waar &rsquo;t dier stond, wil binnengaan, daar ploft hij eensklaps op
-&rsquo;t hooi neder.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wie, wie? Het paard?&rdquo; vroegen de
-knapen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, neen, de nikker;&mdash;en zoo schrok ik,
-dat ik &rsquo;t hooi liet vallen en maakte, dat ik weg kwam. Toen Per
-thuis kwam, zei ik: &bdquo;Hoor eens, beste Per, dat &rsquo;s eenmaal,
-maar nooit geef ik den paarden weer voeder voor je; de bruin van den
-kapitein heeft zelfs geen strootje gehad,&rdquo; en nu vertelde ik hem,
-wat er gebeurd was.</p>
-<p class="par">&bdquo;Och, de bruin heeft geen nood,&rdquo; zei Per,
-&bdquo;die krijgt genoeg!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoe zag de nikker er uit, Mari?&rdquo; vroeg een
-der knapen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Denk-je dat ik dit kon zien?&rdquo; antwoordde
-zij: &bdquo;&rsquo;t was zoo donker, dat ik mijn eigen handen niet zag,
-maar ik voelde hem zoo duidelijk als wat: hij was ruig en zijne oogen
-glinsterden.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;O, dan was &rsquo;t zeker eene kat,&rdquo; riep
-er een uit den hoop.</p>
-<p class="par">&bdquo;Eene kat?&rdquo; zei ze met de diepste
-verachting. &bdquo;Ik voelde elken vinger van hem; hij had er niet meer
-dan vier, en alle droegen ze lange haren; als &rsquo;t de nikker niet
-was, dan mag ik niet levend hier vandaan komen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, ja; &rsquo;t was stellig de nikker,&rdquo;
-zei de smid; &bdquo;want eene pink mist hij en zijne handen moeten ruig
-zijn. Ik heb hem nooit aangeraakt, maar men heeft mij altijd
-<span class="pagenum">[<a id="pb106" href="#pb106" name="pb106">106</a>]</span>zoo verteld. En dat hij goed voor de paarden
-zorgt en de beste bouwknecht is, dien men maar kan hebben, dat weten
-wij allen. Daar is menigeen, die veel nut van hem trekt, en van hem
-niet alleen, want in Ullensaker,&rdquo; zoo begon hij eene nieuwe
-vertelling<span class="corr" id="xd21e1686" title="Niet in bron">,</span> &bdquo;woonde eens een man, die evenzoo
-geholpen werd door de aardgeesten, als anderen door den nikker; hij
-woonde op R&ouml;gli. Deze man wist, dat er zich bij zijne hoeve
-Huldren ophielden; immers, eens terwijl hij in &rsquo;t voorjaar naar
-stad ging en in de Skjaellebeek zijne paarden had gedrenkt, kwam er
-eene groote kudde bonte koeien den heuvel over; alle dieren zagen er
-even welgedaan uit, en flinke, sterke paarden volgden hen met allerlei
-gereedschappen voor de boerderij op karren geladen. Voorop liep eene
-wakkere deerne met eene glimmende, witte melknap in de hand.</p>
-<p class="par">&bdquo;Waar moet ge toch heen in dezen tijd van &rsquo;t
-jaar?&rdquo; vroeg de landman verbaasd.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wel,&rdquo; antwoordde &rsquo;t meisje, dat
-voorop liep: &bdquo;wij gaan naar den saeter van R&ouml;gli in
-Ullensaker; daar zijn kostelijke weiden.</p>
-<p class="par">&bdquo;Men kan zich voorstellen, hoe de man opkeek, toen
-hij vernam, dat zij naar zijn eigen veld trokken; elk dien hij op
-zijn&rsquo; weg, ontmoette, vroeg hij naar den optocht, maar niemand
-dan hij had er ook maar &rsquo;t geringste van gehoord of gezien.</p>
-<p class="par">&bdquo;Op de hoeve van dezen man ging &rsquo;t dan ook
-somwijlen wonderlijk toe. Al de arbeid, die na zonsondergang was
-verricht, bleek &rsquo;s morgens vernield, zoodat hij eindelijk besloot
-niets meer te laten doen, als de zon was ondergegaan.</p>
-<p class="par">&bdquo;Eens&mdash;&rsquo;t was in den
-oogsttijd&mdash;ging hij naar den akker, om te zien, of &rsquo;t graan
-droog genoeg was <span class="pagenum">[<a id="pb107" href="#pb107"
-name="pb107">107</a>]</span>om binnen gehaald te worden. Schoon
-&rsquo;t reeds wat ver in den tijd was, begreep hij het nog een paar
-dagen op den akker te moeten laten; maar op eens hoort hij duidelijk
-eene stem uit den berg komen:</p>
-<p class="par">&bdquo;Haal het graan binnen, want morgen sneeuwt
-het.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;En hij aan &rsquo;t binnenhalen, zoo spoedig hij
-kon; tot laat na middernacht was men bezig, maar men kreeg &rsquo;t
-toch in de schuur;&mdash;en &rsquo;s morgens lag de sneeuw een voet dik
-op &rsquo;t veld.&mdash;</p>
-<p class="par">&bdquo;Niet altijd zijn de aardgeesten zoo
-vriendelijk,&rdquo; merkte een der knapen tot den smid op; &bdquo;hoe
-ging &rsquo;t de Hulder, die de bruiloftskost stal en op Eldstad
-haar&rsquo; hoed verloor?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat zal ik u vertellen,&rdquo; zei de smid, die
-gretig dezen wenk opving om een nieuw verhaal te beginnen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Op Eldstad in Ullensaker werd eens bruiloft
-gehouden; maar men had er geen&rsquo; bakoven en zag zich dus
-genoodzaakt het gebraad naar de naaste hoeve te brengen, waar men wel
-zulk een&rsquo; oven bezat. Tegen den avond werd er een jongen
-uitgezonden om het terug te halen. Toen hij over eene der vlakten daar
-kwam, hoorde hij duidelijk roepen:</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoor eens, zoo ge naar Eldstad rijdt, zeg dan aan
-Deld, dat Dild in &rsquo;t vuur is gevallen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;De knaap schrok en joeg zijn paard steeds harder
-voort; hij reed, dat zijne neus bijna bevroor, want &rsquo;t was vinnig
-koud en de slede vloog over de sneeuw. En telkens weer hoorde hij
-duidelijk dezelfde woorden achter zich. Toen hij goed en wel met
-&rsquo;t gebraad thuis gekomen was, ging hij aan &rsquo;t lager einde
-der tafel, waar de knechts en meiden heen en weer liepen, en vroeg iets
-te eten. <span class="pagenum">[<a id="pb108" href="#pb108" name="pb108">108</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Wel jongen, heeft de duivel de slee gemend, of
-ben-je niet om &rsquo;t gebraad uit geweest?&rdquo; vroeg een der
-knechts.</p>
-<p class="par">&bdquo;Zeker ben ik,&rdquo; zeide hij, &bdquo;daar wordt
-het al binnen gebracht, maar ik heb gereden, dat &rsquo;t paard er
-haast bij neerviel, want toen ik op de vlakte kwam, werd er achter mij
-geroepen:</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoor eens, zoo ge naar Eldstad rijdt, zeg dan aan
-Deld, dat Dild in &rsquo;t vuur is gevallen!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ah, dat was mijn kind!&rdquo; hoorden zij op
-&rsquo;t zelfde oogenblik gillen, en een der gasten vloog op, of zij
-waanzinnig was en liep den een na den ander omver en baande zich met
-stooten en slagen een&rsquo; weg naar buiten. In hare vaart viel de
-hoed van haar hoofd, en nu bemerkte men, dat er eene Hulder onder de
-gasten geweest was. Al wat zij maar kon gebruiken, had zij weggekaapt:
-vleesch en boter, koeken en bier en brandewijn; maar zoo was zij
-geschrokken door &rsquo;t ongeval van haar kind, dat zij eenen zilveren
-lepel in de bierkan liet vallen en niet eens voelde, dat haar hoed van
-&rsquo;t hoofd vloog. Men bewaarde op Eldstad lepel en hoed zeer
-zorgvuldig, en wie den hoed opzette, was onzichtbaar voor alle
-stervelingen, behalve voor iemand, die betooverd was. Of de hoed er nog
-wordt gevonden, kan ik niet stellig verzekeren, want ik heb hem niet
-gezien en evenmin op &rsquo;t hoofd gehad.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, de aardgeesten moeten slimme dieven
-zijn,&rdquo; zei de oude Bertha Tuppenhaug, &bdquo;maar &rsquo;t ergst
-te duchten zijn ze in den saetertijd; dat is als &rsquo;t ware
-&eacute;&eacute;n lang hoogtij voor de Huldren en aardgeesten; want als
-de saetermeisjes dan aan hare afwezige vrijers denken, vergeten zij een
-kruis te slaan over de melk of de boter, en dan neemt &rsquo;t
-Huldervolk al wat het wil. Niet vaak vertoonen ze zich aan de menschen,
-maar somwijlen <span class="pagenum">[<a id="pb109" href="#pb109" name="pb109">109</a>]</span>gebeurt dit toch, zooals eens een op
-Neberg-saeter hier in &rsquo;t kerspel.</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar waren eens eenige houthakkers in &rsquo;t
-bosch aan &rsquo;t werk. Toen zij des avonds naar den saeter wilden
-gaan, hoorden zij achter zich roepen:</p>
-<p class="par">&bdquo;Zeg aan Kilde, dat hare beide kinderen een
-ongeluk hebben gekregen; zij zijn in een&rsquo; ziedenden ketel
-gevallen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Te huis gekomen, vertelden zij den melksters hun
-wedervaren en wat zij achter zich in &rsquo;t woud hadden hooren
-roepen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ah, dat waren mijne kinderen,&rdquo; hoorden zij
-opeens in de melkkamer, en te gelijker tijd kwam daar eene Hulder
-uitstuiven met eene nap in de hand, die zij weg smeet, zoodat allen de
-melk om de ooren spatte.</p>
-<p class="par">&bdquo;De menschen vertellen zooveel,&rdquo; zei de smid
-met een&rsquo; spotachtigen trek op &rsquo;t gelaat, precies alsof hij
-twijfel koesterde aangaande de geloofwaardigheid der vertelling.
-Intusschen was &rsquo;t waarschijnlijk niets dan ergernis, omdat Bertha
-hem in de rede was gevallen, toen hij zoo goed op gang was. Stellig
-vond men niemand in &rsquo;t gansche dorp, die zooveel wonderlijke
-vertellingen over de Huldren en de aardgeesten kende, als hij, en
-niemand ook geloofde vaster aan &rsquo;t bestaan dezer wezens.</p>
-<p class="par">&bdquo;De menschen vertellen zooveel,&rdquo; zeide hij,
-&bdquo;men kan niet alles gelooven. Maar wanneer &rsquo;t in iemands
-eigen familie is voorgevallen, dan mag men er niet aan twijfelen. Laat
-mij u iets verhalen, dat mijn&rsquo; eigen grootvader gebeurd is; dat
-was een ernstig en geloofwaardig man; wat hij heeft gezegd, kan niet
-betwijfeld worden. Hij woonde op Skroperud in Ullingsaker en heette Jo.
-Hij had zich eene nieuwe woning gebouwd en bezat een stuk of drie
-koeien, mooie beesten, en een paard, welks wederga <span class="pagenum">[<a id="pb110" href="#pb110" name="pb110">110</a>]</span>men
-niet licht zal vinden. Met dit paard reed hij vaak van Mo naar
-Tr&ouml;gstad en, wanneer &rsquo;t zoo uitkwam, van hier naar Skrimstad
-en weer terug naar Mo; en hoe ver hij zijne reizen ook uitstrekte,
-&rsquo;t beest bleef even wakker en sterk. Hij was ook jager en
-speelman. Vaak speelde hij bij anderen, maar thuis kon men hem er niet
-toe brengen den vedel ter hand te nemen; al was ook &rsquo;t gansche
-vertrek vol jongelieden, altijd weigerde hij te spelen. Maar eens
-kwamen er eenige jongelui, die veldflesschen met brandewijn bij zich
-hadden. Toen zij den oude eerst hadden overgehaald
-&eacute;&eacute;n&rsquo; borrel te nemen, volgden er meer; en, schoon
-hij aanvankelijk weigerde, eindelijk zocht hij toch den vedel op. Maar
-nadat hij eene poos had gespeeld, legde hij hem weg, want hij wist, dat
-de aardgeesten zich in zijne nabijheid bevonden en dat zij zulk een
-spektakel niet konden dulden. Toch wisten de jongelieden hem weer over
-te halen, en zoo ging &rsquo;t twee-, driemaal; telkens legde hij de
-viool weg en zocht hij haar op. Eindelijk hing hij haar aan den wand,
-en zwoer, dat hij dien avond geen&rsquo; enkelen streek meer zou doen,
-en hij joeg allen, knapen en meisjes, de deur uit. Toen hij was
-begonnen zich te ontkleeden en in &rsquo;t hemdrok bij den haard stond
-en een laatste pijpje wilde aansteken, kwam er een heele drom binnen,
-grooten en kleinen; &rsquo;t gansche vertrek was in een oogwenk
-vol.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wat,&rdquo; zeide Jo, &bdquo;komt gij nu
-terug?&rdquo; Hij meende, dat &rsquo;t de gasten van straks waren, maar
-toen hij zijne vergissing bemerkte, verschrok hij, liep naar de
-bedstede, waarin zijne dochters sliepen, tilde ze uit &rsquo;t bed en
-zette ze op den grond&mdash;&rsquo;t was een groote, sterke
-man,&mdash;en vroeg: &bdquo;Wat is dit voor volk? kent gij ze?&rdquo;
-<span class="pagenum">[<a id="pb111" href="#pb111" name="pb111">111</a>]</span></p>
-<p class="par">De meisjes waren slaapdronken en begrepen er niets van.
-Jo nam nu zijn geweer van den wand, keerde zich naar den stoet en
-dreigde hen met den tromp. &bdquo;Als ge u niet dadelijk
-wegpakt,&rdquo;&mdash;schold hij&mdash;&bdquo;dan zal ik u met mijn
-geweer om de ooren slaan, dat ge niet weet, of ge op &rsquo;t hoofd of
-de beenen staat.&rdquo; En hals over kop vluchtten allen de deur uit
-met groot misbaar. Jo echter scheen &rsquo;t, alsof een heele hoop
-kluwens garen naar buiten rolde. Maar toen hij &rsquo;t geweer had
-weggezet en weer naar den haard ging, om zijn pijpje, dat uitgegaan
-was, aan te steken, daar zat een oud man op zijn&rsquo; stoel, met
-een&rsquo; baard z&oacute;&oacute; lang, dat hij tot op den grond
-reikte; ja, langer dan eene el was hij stellig. De grijsaard had ook
-een pijpje in den mond en hield een stuk hout in de vlam om het aan te
-steken, evenals Jo; maar telkens, als hij &rsquo;t naar zijne pijp
-bracht, ging het uit; dan hield hij &rsquo;t op nieuw in &rsquo;t vuur,
-en zoo ging het aldoor.</p>
-<p class="par">&bdquo;Behoort gij ook tot dien duivelenstoet?&rdquo;
-vroeg Jo; &bdquo;waar komt gij vandaan?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik woon niet ver van hier,&rdquo; antwoordde de
-man, &bdquo;en ik raad u nooit weer zulk een alarm en spektakel te
-maken, anders zult gij spoedig een arm man zijn.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Zoo, en waar woont gij dan?&rdquo; vroeg Jo.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik woon hier onder het stookhuis, en waren wij er
-niet geweest, dan zou &rsquo;t reeds lang zijn ingestort; gij hebt er
-veel te hard gestookt. Ik heb er slechts met den vinger tegen te duwen
-en &rsquo;t valt ineen. Nu weet gij het,&rdquo; zeide hij, &bdquo;pas
-dus in &rsquo;t vervolg op.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Nooit speelde Jo meer een deuntje bij den dans;
-hij verkocht zijne viool, en niets ter wereld kon hem bewegen eene
-andere ook maar aan te raken.&rdquo;</p>
-<p class="par">Onder &rsquo;t laatste gedeelte dezer vertelling had men
-<span class="pagenum">[<a id="pb112" href="#pb112" name="pb112">112</a>]</span>in de huiskamer een aanhoudend gestommel
-gehoord; kastdeuren werden open- en toegesloten; men hoorde &rsquo;t
-gerammel van sleutels en &rsquo;t gerinkel van zilveren huisraad. De
-landheer was bezig zijne verhandeling voor te lezen aan alle roerende
-goederen, van de zilveren schenkkan tot de blikken tabaksdoos. Juist
-toen de smid zweeg, stak hij &rsquo;t hoofd, met de muts op
-&eacute;&eacute;n oor, binnen de keukendeur en zeide:</p>
-<p class="par">&bdquo;Heb-je nu gedaan met je zotheden en leugens,
-smid?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Leugens?&rdquo; vroeg de smid, verontwaardigd;
-&bdquo;leugens vertel ik niet, &rsquo;t is de zuivere waarheid. Met een
-der meisjes ben ik getrouwd, en Dorthe, mijne vrouw, lag zelf te bed en
-zag den oude, met den langen baard; de meisjes waren wel half gek van
-schrik, maar dat kwam, omdat zij de aardgeesten hadden gezien,&rdquo;
-voegde hij er bij met een&rsquo; verwijtenden blik op den landheer.</p>
-<p class="par">&bdquo;Half gek,&rdquo; zei de landheer, &bdquo;nu ja,
-dat geloof ik wel; dat ben-jij ook, wanneer je ten minste nuchter bent;
-anders ben-je stapelgek. Komt, jongens, staat op en gaat naar bed; zit
-niet langer te luisteren naar zijn&rsquo; onzin.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Onzin,&rdquo; zei de smid op geraakten toon,
-&bdquo;de laatste maal dat ik van onzin hoorde spreken, was, toen gij
-op Neberg-Haugen preekte, den zevenden Mei.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Vervloekte babbelaar!&rdquo; bromde de landheer
-en liep stampvoetend door de keuken met &rsquo;t licht in de hand en
-een pak schrifturen en couranten onder den arm.</p>
-<p class="par">&bdquo;Kom, kom, ga ook zitten, grootvader,&rdquo; zei
-de smid half spottend, &bdquo;en laten de jongens nog een ommezien
-mogen blijven, dan zal ik nog eene mooie historie vertellen. &rsquo;t
-Is niet goed voor u, altijd in die wetboeken te zitten
-snuffelen.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb113" href="#pb113"
-name="pb113">113</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Ik wil u wat vertellen van een&rsquo; dragonder,
-die met eene Hulder trouwde. &rsquo;t Is stellig waar, want ik heb
-&rsquo;t van oude Bertha, en &rsquo;t is voorgevallen in &rsquo;t dorp,
-waar zij voorheen woonde.&rdquo;</p>
-<p class="par">De landheer sloeg met drift de deur achter zich toe, en
-men hoorde hem haastig den trap opgaan.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, als de oude niet wil luisteren, dan zal ik
-&rsquo;t jelui maar vertellen,&rdquo; zei de smid tot de knapen, over
-wie &rsquo;t grootvaderlijk gezag al zijn&rsquo; invloed verloor,
-zoodra de smid hun beloofde sprookjes te vertellen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Voor vele jaren,&rdquo; zoo ving hij aan,
-&bdquo;woonden er een paar oude luidjes in goeden doen op eene hoeve in
-Hadeland. Zij haddden een&rsquo; zoon, die dragonder was; een groote,
-wakkere kerel. Op den berg bezaten zij een&rsquo; saeter, die, wat men
-niet vaak ziet, net en stevig gebouwd was, met een dak en een&rsquo;
-schoorsteen en vensters in de wanden. Zij bewoonden dien den ganschen
-zomer, maar wanneer zij tegen &rsquo;t najaar weer naar huis trokken,
-namen de Huldren met hunne kudde er hun&rsquo; intrek. Houthakkers en
-jagers en visschers, die in dezen tijd van &rsquo;t jaar in &rsquo;t
-bosch rondzwerven, hadden dit meermalen opgemerkt. En onder de Huldren
-was een meisje, zoo betooverend mooi, dat men nooit haarsgelijke had
-gezien. Meermalen had de zoon dezer menschen dit hooren vertellen, en
-toen &rsquo;t najaar was verschenen en de saeter verlaten was, kleedde
-hij zich in groot tenue, legde den zadel met de pistoolholsters en
-pistolen op zijn paard en reed den berg op. Toen hij in de nabijheid
-der hut was gekomen, bemerkte hij, dat daar een groot vuur was
-aangelegd; de vlam scheen door de reten der met mos bedekte wanden.
-Dadelijk begreep hij, dat de Huldren reeds hun winterkwartier hadden
-betrokken. Hij bond zijn paard aan een&rsquo; boom, <span class="pagenum">[<a id="pb114" href="#pb114" name="pb114">114</a>]</span>nam
-een pistool uit den holster en sloop zacht naar &rsquo;t venster.
-Binnen bemerkte hij nu een&rsquo; grijsaard en eene vrouw, krom en
-gebrekkig van ouderdom en zoo leelijk, dat hij nooit iets
-afzichtelijkers had gezien; maar bij hen was een meisje, zoo
-verrukkelijk schoon, dat hij dadelijk in liefde voor haar ontbrandde.
-Alle drie hadden zij een&rsquo; koestaart; ook &rsquo;t mooie meisje
-miste dien niet. De dragonder kon aan alles merken, dat zij nog sinds
-kort de hut hadden betrokken; alles stond nog op de rechte plaats.
-&rsquo;t Meisje hield zich bezig met wasschen; de oude vrouw stookte
-&rsquo;t haardvuur op onder den ketel.</p>
-<p class="par">&bdquo;Plotseling stiet nu de dragonder de deur open en
-schoot zijn pistool af, vlak boven &rsquo;t hoofd van &rsquo;t meisje,
-dat op den grond tuimelde. Maar op &rsquo;t zelfde oogenblik werd zij
-even leelijk, als ze vroeger schoon was geweest, en ze kreeg eene neus,
-zoo lang als de pistoolholster.</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu kunt ge haar krijgen; nu is zij de uwe,&rdquo;
-zei de grijsaard. De dragonder stond als versteend; hij was niet in
-staat een&rsquo; voet voor- of achteruit te zetten. De oude man begon
-haar te wasschen, en nu bekwam zij een weinig; de neus kromp in tot op
-de helft, en de leelijke koestaart werd opgebonden, maar mooi was zij
-niet meer, dat&rsquo;s zeker.</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu is zij de uwe, dappere dragonder,&rdquo; zeide
-de oude leelijke vent, die haar vader scheen, &bdquo;zet haar nu in den
-zadel en rijd naar het dorp en houd bruiloft. Maar voor ons moet gij
-&rsquo;t feestmaal gereed zetten in &rsquo;t kleine vertrekje naast de
-huiskamer, want we willen niet met de overige bruiloftsgasten
-samenzijn; als de beker rondgaat, kom dan eens naar ons
-zien.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;De dragonder dorst niet weigeren; hij zette
-&rsquo;t Huldermeisje in den zadel en liet alles gereed maken voor de
-bruiloft. Maar eer men ter kerk ging, bad de bruid <span class="pagenum">[<a id="pb115" href="#pb115" name="pb115">115</a>]</span>een
-der bruidsmeisjes vlak achter haar te staan, opdat niemand zou
-bemerken, dat haar de koestaart ontviel, zoodra de priester haar de
-handen oplegde.</p>
-<p class="par">&bdquo;De bruiloft begon, en toen de beker rondging,
-stond de jonge man op, verwijderde zich en trad &rsquo;t vertrekje
-binnen, waar de tafel voor de oude Hulders stond aangericht. Op dat
-oogenblik bespeurde hij daar niets bijzonders, maar toen de
-bruiloftsgasten waren vertrokken, lag er zooveel goud en zilver op de
-tafel, als hij nog nimmer bij elkaar had gezien.</p>
-<p class="par">&bdquo;Zoo verliep er een geruime tijd; telkens als er
-gasten kwamen, maakte de vrouw van den dragonder ook den disch gereed
-in &rsquo;t kamertje voor hare ouders, en telkens vonden zij na hun
-vertrek zooveel geld, dat ze ten laatste niet meer wisten, wat ze er
-mee zouden aanvangen. Maar leelijk was de Hulder en leelijk bleef ze;
-haar man was haar lang moede, ja, soms was hij onvriendelijk genoeg om
-haar te dreigen met een pak slaag.</p>
-<p class="par">&bdquo;Eens moest de man naar stad; &rsquo;t was najaar,
-de weg was glad en &rsquo;t paard moest dus nieuwe hoefijzers hebben.
-Hij ging naar de smidse, want hij was zelf een bekwame smid, maar hoe
-hij zijn best deed, nu eens was &rsquo;t ijzer te groot en dan weer te
-klein; passen wilde &rsquo;t niet. Een ander paard bezat hij niet, en
-zoo hield hij niet op, eer de middag voorbij was.</p>
-<p class="par">&bdquo;Kunt gij niet eens een hoefijzer maken?&rdquo;
-zeide zijne vrouw; &bdquo;ik wist, dat er als man veel aan u ontbrak,
-maar als smid beteekent gij nog minder. Er zit niets op, dan dat ik
-zelf naar de smidse ga; is &rsquo;t hoefijzer te klein, dan kan
-&rsquo;t grooter gemaakt worden, en is &rsquo;t te groot, welnu, maak
-&rsquo;t kleiner.&rdquo;</p>
-<p class="par">En zij ging naar de smidse, vatte het ijzer met beide
-handen aan en rekte het uit. <span class="pagenum">[<a id="pb116" href="#pb116" name="pb116">116</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Zie eens,&rdquo; zei ze, &bdquo;z&oacute;&oacute;
-moet ge doen.&rdquo; En ze boog het samen, of &rsquo;t een stuk lood
-was. &bdquo;Houd nu den poot op,&rdquo; en &rsquo;t hoefijzer paste zoo
-nauwkeurig, als de beste smid maar kon wenschen.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Schijnt, dat ge heel wat kracht in de
-vingers hebt,&rdquo; merkte de man vol verbazing op.</p>
-<p class="par">&bdquo;Vindt ge?&rdquo; vroeg zij. &bdquo;En als gij nu
-eens zoo sterk in de vingers waart, hoe zou &rsquo;t mij dan wel gegaan
-zijn? Maar ik houd te veel van u, om mijne krachten aan u te
-toonen,&rdquo; voegde ze er bij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Van dien dag af was hij een man uit duizend voor
-haar.<span class="corr" id="xd21e1818" title="Niet in bron">&rdquo;</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Nu hebben we voor van avond genoeg gehoord, dunkt
-me,&rdquo; sprak de vrouw des huizes, toen de vertelling uit was,
-terwijl zij opstond.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, en we mogen wel op de teenen vertrekken, want
-de oude is reeds naar bed,&rdquo; zeide de smid en wenschte ieder
-goeden nacht, maar niet voor hij den jongens beloofd had, den volgenden
-avond nog meer te vertellen, en in onderhandeling met hen was getreden
-over een rol tabak.</p>
-<p class="par">Toen ik &rsquo;s namiddags den smid in zijne werkplaats
-had bezocht, was hij druk bezig met tabak kauwen: dit was altijd een
-bewijs, dat hij brandewijn had gedronken; des avonds was hij eerst nog
-het dorp in geweest, om meer te halen. Verscheidene dagen later vond ik
-hem somber gestemd en kon niemand een woord uit hem krijgen, schoon de
-jongens hem beide tabak en brandewijn beloofden. Maar de dienstmaagden
-fluisterden, dat de aardgeesten hem beet gepakt en hem op den
-Asmyr-heuvel ter aarde hadden geworpen. Daar had een voerman hem tegen
-den morgen gevonden, terwijl hij onverstaanbare woorden mompelde.
-<span class="pagenum">[<a id="pb117" href="#pb117" name="pb117">117</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch9" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e212">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">DE BEWONERS VAN LUNDE.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">Eenige jaren geleden was ik op weg naar &rsquo;t
-Gudbrandsdal, over Hadeland en Toten, langs den westelijken oever van
-het Mj&ouml;senmeer. Te Sveen, een station in Biri, kreeg ik een&rsquo;
-luien knol, en een&rsquo; hoog bejaarden, praatzieken voerman.</p>
-<p class="par">&rsquo;t Een noch &rsquo;t ander bracht mij intusschen
-uit mijn humeur. Ik had geen haast; Svennaes, waar ik als gewoonlijk
-gastvrijheid en een nachtkwartier hoopte te vinden, kon ik toch
-bijtijds bereiken, en de ongewone levendigheid en de treffende
-opmerkingen van mijn&rsquo; voerman over verscheidene bewoners van
-&rsquo;t vlek, konden mij licht verzoenen met zijne buitengewone
-spraakzaamheid. Daarbij kwam, dat het een heerlijke lenteavond was. De
-zonnestralen verguldden de oppervlakte van het Mj&ouml;senmeer,
-kleurden de wolken en speelden tusschen &rsquo;t jonge groen. De
-vlakten van den Faaberg, die ver in &rsquo;t noorden het landschap
-begrensde, werden al donkerder en verloren zich in donkerblauwe en
-violette tinten, terwijl de avondzon haar&rsquo; gouden glans wierp
-over de vruchtbare velden van Ringsaker aan de oostzijde van den fjord.
-<span class="pagenum">[<a id="pb118" href="#pb118" name="pb118">118</a>]</span></p>
-<p class="par">Toen wij een eind weegs de &bdquo;Odden&rdquo; voorbij
-waren, kreeg het paard den inval op een&rsquo; heuvel te blijven staan.
-Bijna recht voor ons uit lag de kerk van Biri op eenigen afstand, en
-ter linkerzijde verderop lag op eene hoogte eene hoeve, met een&rsquo;
-donkeren bergtop op den achtergrond. Ik herinnerde mij den naam dier
-hoeve niet en vroeg er naar.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat is Lunde,&rdquo; zeide de voerman.
-&bdquo;&rsquo;t Is zonderling, dat gij, die hier zoo goed bekend zijt,
-dit niet weet. Ge hebt toch zeker hooren spreken van &bdquo;Lunde-bloed
-en Lunde-dol,&rdquo; dat zijn welbekende woorden hier in
-Biri.&rdquo;</p>
-<p class="par">Neen, ik kende ze niet en vroeg hem de verklaring
-daarvan, die hij aanstonds bereid was mij te geven.</p>
-<p class="par">&bdquo;Op Lunde heeft altijd een vreemd slag van volk
-gehuisd; men zegt, dat de Huldren daar gewoond hebben, en geheel anders
-dan gewone menschen waren zij zeker; daarom spreekt men nog van
-&bdquo;Lunde-bloed&rdquo; en &bdquo;Lunde-streken.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Eens woonde er eene oude vrouw op de hoeve, die
-Aase heette. Terwijl zij in &rsquo;t kraambed lag, was zij op eens
-verdwenen, en een eikenblok lag op hare plaats. Sedert dien tijd pleegt
-men hier een mes boven de deur te steken, wanneer eene vrouw in arbeid
-gaat, opdat ze niet betooverd worde. De aardgeesten hadden haar
-weggevoerd, en &rsquo;t was niet de eerste maal, dat zij haar hadden
-vervolgd; reeds in hare bruidsdagen hadden zij haar met &rsquo;t hoofd
-voorover in een watervat gedompeld, maar er waren toen verscheiden
-menschen op &rsquo;t erf en zoo werd ze dadelijk gered. En terwijl ze
-er uit werd gehaald, hoorde men eene stem op den heuvel bij &rsquo;t
-kookhuis, dat &rsquo;t kwam, wijl ze geen&rsquo; trouwring aan den
-vinger had. Sinds dien tijd draagt ook &rsquo;t armste meisje, dat
-een&rsquo; vrijer heeft, een&rsquo; trouwring. <span class="pagenum">[<a id="pb119" href="#pb119" name="pb119">119</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Aase had een&rsquo; zoon, die Dagfin heette;
-&rsquo;t was een onbarmhartige kerel. Zoo gierig was hij, dat &rsquo;t
-niet te zeggen valt. Wanneer hij naar &rsquo;t bosch moest, om hout te
-hakken, zette hij een groot blok voor de keukendeur en zei tot de arme
-menschen: &bdquo;Ga maar niet naar binnen, want mijne vrouw is zoo
-karig, dat ge toch niets van haar krijgt.&rdquo; Maar dat was
-<span class="corr" id="xd21e1849" title="Bron: logen">gelogen</span>.
-Eli was een goedhartig mensch; doch met den gierigaard liep &rsquo;t
-slecht af: hij hing zich op aan een&rsquo; berk, die vlak bij &rsquo;t
-woonvertrek stond. Een&rsquo; stomp van den boom kan men nog zien.</p>
-<p class="par">&bdquo;Deze Dagfin had drie kinderen: Aase, Per en
-Arnund; de laatste leeft nog. Ellendiger lui heeft men nooit gezien.
-Aase was zoo mager en leelijk, dat zelfs de duivel bang voor haar zou
-geworden zijn. Bijna altijd lag ze in eene groote kist; ja, de
-ritmeester zou &rsquo;t kunnen bevestigen, want hij wilde eens &rsquo;t
-deksel toeslaan, maar als eene haviksklauw sloeg ze hare dorre hand
-uit, greep &rsquo;t deksel en deed &rsquo;t den ritmeester tegen den
-neus vliegen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Per was geheel en al behekst. Hij spitte overal
-diepe groeven in zijne akkers en haalde er alle frambozenstruiken en
-aardbeiplanten uit, opdat de kinderen ze er niet zouden komen plukken.
-Des zomers zwierf hij op de bergvlakten rond om naar de paarden te
-kijken. Hij kende dan ook alle paarden van &rsquo;t vlek en verscheiden
-uit andere dorpen. Zelf had hij ook altijd sterke en flinke paarden, en
-hij maakte ze nooit tam eer ze zes, zeven jaar oud waren; dan nam hij
-ze met zich naar &rsquo;t bosch, velde een&rsquo; grooten den, spande
-hen er voor en liet ze den boom naar huis sleepen; zoo kreeg hij ze wel
-mak. Wanneer hij paarden of koeien wou verkoopen, had hij ook eene
-zonderlinge gewoonte. Dan boorde hij een gat in den wand van den stal,
-stak het <span class="pagenum">[<a id="pb120" href="#pb120" name="pb120">120</a>]</span>eind van den staart er in en sloeg eene houten
-pen in de opening. Wanneer &rsquo;t beest dan werd weggehaald, bleven
-er eenige haren in &rsquo;t gat zitten. Dit deed hij, opdat &rsquo;t
-verkochte vee niet het geluk uit de hoeve zou meenemen. De gansche
-zuidelijke wand zit vol pennen en haren tot op den huidigen dag. Per
-Lunde ging dikwijls naar de kerk, maar er in kwam hij nooit, of
-&rsquo;t Avondmaal moest worden gevierd.</p>
-<p class="par">&bdquo;Terwijl de andere menschen naar Gods woord
-luisterden, zwierf hij rond op de hoeven en praatte met de paarden. En
-wanneer het Avondmaal zou worden gevierd, dan sloop hij in den
-grafkelder en bleef daar, tot de gemeente naar het altaar ging. Dan
-kwam hij te voorschijn, maar zoodra hij &rsquo;t sacrament had genoten,
-ging hij weer in den kelder, tot de menigte de kerk had verlaten. Per
-mocht ook gaarne alles met teer bestrijken; soms deed hij &rsquo;t zich
-zelven en dikwijls &rsquo;t vleesch in &rsquo;t kookhuis en sloeg dit
-dan vol met schoenmakerspennen. Na zijn&rsquo; dood vond men een heel
-vertrek vol ongehekeld vlas en wol, en vleesch en vet, dat daar jaren
-lang had gelegen en geheel bedorven was; met planken en latten had hij
-&rsquo;t vertrek van alle kanten afgesloten en toegespijkerd. Ja,
-&rsquo;t was een rechte zonderling, die Per; toen onze vorige schout
-nog leefde, verkocht hij hem eens een stuk van een&rsquo; paardepoot
-voor versch vleesch. Natuurlijk stierf de man daaraan, maar later zeide
-de menschen, dat hij zich zelven van kant had gemaakt.</p>
-<p class="par">&bdquo;Na Per kreeg Armund de hoeve; hij leeft nog en
-doet niet zoo dwaas als de beide anderen. Hij heeft dan ook onder de
-menschen verkeerd en in &rsquo;t leger gediend als dragonder. &rsquo;t
-Is een groote, sterke, zware man, maar hij ziet zoo bleek als de dood.
-Soms doet hij nog <span class="pagenum">[<a id="pb121" href="#pb121"
-name="pb121">121</a>]</span>wel vreemde dingen; toen de ritmeester eens
-inspectie kwam houden, paradeerde Armund met een&rsquo; voederbak onder
-den arm in plaats van zijne fouriersmuts. En zoozeer was hij aan den
-drank verslaafd, dat hij, naar men zegt, elken dag een paar kan
-brandewijn naar binnen sloeg. Verleden jaar begon hij rooden wijn te
-drinken, maar daar hield hij spoedig mee op; die was hem te zuur. Nu
-drinkt hij elken dag vier potten koffie, en bijna den ganschen dag zit
-hij in zijne badkamer, die hij ontzettend heet stookt, in eenige
-schapenvachten gewikkeld. Des zomers keert hij den wolligen kant naar
-binnen, want hoe warmer het is, des te dikker gaat hij gekleed.</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar om op de oude Aase Lunde terug te komen.
-Langen tijd, nadat zij was verdwenen, bevond Hans Sigstad zich eens op
-&rsquo;t veld om zijne paarden te zoeken. Eer hij er aan dacht, kwam
-hij bij de Dingsteenen, en daar zag hij op eens zooveel pracht en
-heerlijkheid, of hij zich in een kasteel bevond. Eene oude vrouw liep
-er op en neer; wel kwam zij Hans bekend voor, maar hij kon haar niet
-thuis brengen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Kent ge me niet?&rdquo; vroeg de vrouw.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, mij dunkt, ik heb u meer gezien,&rdquo;
-antwoordde Hans.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wel zeker, ik ben Aase Lunde, die verdween, toen
-zij in &rsquo;t kraambed lag,&rdquo; zeide ze. &bdquo;Ik kende u, toen
-ge nog een kleine jongen waart; jaren lang ben ik hier reeds geweest.
-Had men na mijn verdwijnen de kerkklokken maar een beetje langer
-geluid, dan zou ik wel ontsnapt zijn; ik had reeds &rsquo;t eene been
-buiten den berg; maar toen hield men op en moest ik weer terug. Gij
-zoekt naar uwe paarden,&rdquo; vervolgde zij, &bdquo;laat mij u zeggen,
-dat mijn man en zijne buren ze elk oogenblik <span class="pagenum">[<a id="pb122" href="#pb122" name="pb122">122</a>]</span>gebruiken. En dat is de schuld van uwe
-staljongens; wanneer zij de dieren naar &rsquo;t veld brengen, slaan
-zij ze met de leidsels. Maak nu spoedig, dat ge weg komt; aanstonds
-keert mijn man naar huis, en wanneer hij u hier aantrof, liep &rsquo;t
-slecht met u af.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Sigstad ging heen en vond weldra zijne paarden
-terug. Sedert heeft hij Aase Lunde gehoord noch gezien; als zij niet
-gestorven is, dan leeft zij nog en woont in &rsquo;t Hulderslot bij de
-Dingsteenen.</p>
-<p class="par">Meer en meer breidden de schaduwen zich uit over de
-velden van Biri en &rsquo;t Mj&ouml;senmeer; de koelte van den avond
-daalde op de velden neder. Suizend en fluisterend streek de wind door
-de toppen der boomen en bracht een&rsquo; vriendelijken groet van de
-bloeiende hagen en de geurige bloemen der velden en wouden mee voor de
-vogels, die, sinds kort uit het zuiden teruggekeerd, in &rsquo;t lommer
-verscholen droomden van de wonderen, die zij op hunne reizen in
-Griekenland en Marokko hadden aanschouwd.</p>
-<p class="par">Naarmate wij ons doel naderbij kwamen, scheen mijn paard
-vlugger te worden. Op Svennaes ontving ik de bevestiging van al wat ik
-had vernomen: dat Per Lunde den schout een stuk paardepoot in plaats
-van versch vleesch had bezorgd; dat hij zijne paarden met den staart in
-den wand vastklopte, wanneer hij ze ging verkoopen, en wat al meer
-geloofwaardige dingen mijn voerman had verhaald. <span class="pagenum">[<a id="pb123" href="#pb123" name="pb123">123</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch10" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e219">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">EEN OUDERWETSCHE KERSTAVOND.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">De wind floot door de oude ahornen en linden
-tegenover mijn raam; de sneeuwvlokken stoven door de straat, en de
-hemel was zoo donker als een Decemberlucht in Christiania kan zijn.
-Niet minder somber was de stemming, waarin ik verkeerde. &rsquo;t Was
-kerstavond, de eerste, dien ik niet aan den ouderlijken haard mocht
-doorbrengen. Niet lang geleden was ik officier geworden, en &rsquo;k
-had gehoopt mijne bejaarde ouders met mijne tegenwoordigheid te
-verblijden, en al den glans en de heerlijkheid van mijn&rsquo; nieuwen
-rang te laten schitteren in &rsquo;t oog der dames van mijne
-geboorteplaats. Maar eene zenuwkoorts bracht mij in &rsquo;t hospitaal,
-dat ik pas sinds eene week had verlaten, en thans bevond ik mij in den
-hooggeprezen toestand van een&rsquo; reconvalescent. Ik had naar huis
-geschreven om een rijpaard en den dikken mantel mijns vaders, maar de
-brief kon &rsquo;t ouderlijke huis stellig niet voor den tweeden
-kerstdag bereiken, en eerst tegen nieuwjaar mocht ik &rsquo;t paard dus
-verwachten. Mijne kameraden waren uit de stad en ik kende geen enkele
-familie, waar ik de feestdagen kon doorbrengen. De twee oude juffers,
-bij welke ik in huis <span class="pagenum">[<a id="pb124" href="#pb124"
-name="pb124">124</a>]</span>was, waren zeker goedhartige en
-vriendelijke menschen, en met treffende zorgvuldigheid en hartelijkheid
-hadden ze mij in &rsquo;t begin mijner ziekte opgepast. Maar de geheele
-denk- en levenswijze dezer dames behoorden te goed in den ouden tijd
-tehuis, om bijzonder in den smaak te kunnen vallen van een&rsquo; jong
-mensch. &rsquo;t Liefst dwaalden hare gedachten om in &rsquo;t
-verleden, en wanneer zij, zooals vaak gebeurde, mij eene of andere
-historie, die in de stad was voorgevallen, verhaalden, herinnerden
-zoowel de inhoud daarvan als de na&iuml;eve voorstelling aan een&rsquo;
-tijd, die reeds lang tot &rsquo;t verledene behoorde. Met dit
-ouderwetsche karakter mijner dames stond ook het huis, dat zij
-bewoonden, in volmaakte overeenstemming. &rsquo;t Was een dier oude
-gebouwen, zooals men ze nog in de Toldbodstraat vindt, met diepe
-vensters, lange, donkere gangen en trappen, sombere kamers en zolders,
-die iemand dadelijk doen denken aan nikkers en heksen. Hier kwam nog
-bij, dat de kring harer kennissen zeer beperkt was; behalve eene
-gehuwde zuster kwam er nooit iemand, dan een paar vervelende oude
-vriendinnen. Slechts een aardig nichtje en een stuk of wat dartele
-kleinen, de kinderen van een&rsquo; broeder, die mij altijd plaagden om
-sprookjes en heksenvertellingen, brachten soms eenig leven in mijne
-doodsche omgeving.</p>
-<p class="par">Ik trachtte mijn gevoel van verlatenheid en
-neerslachtigheid eenigszins af te leiden door naar de vele menschen te
-zien, die in de straat heen en weer gingen, in sneeuwjacht en wind, met
-paarse neuzen en half gesloten oogen. Langzamerhand begon ik
-merkwaardig veel belangstelling te koesteren voor de drukte in de
-apotheek aan den overkant. Geen oogenblik stond de deur stil;
-dienstmeisjes en boeren stroomden er uit en in en gaven zich
-<span class="pagenum">[<a id="pb125" href="#pb125" name="pb125">125</a>]</span>alle moeite, zoodra zij weer op straat kwamen,
-de opschriften der fleschjes en potjes te ontcijferen. Enkelen scheen
-dit te gelukken, maar meestal bewees de lange duur van &rsquo;t
-onderzoek, gevolgd door een bedenkelijk hoofdschudden, dat de taak te
-moeielijk was. De schemering viel in; weldra kon ik de gezichten der
-voorbijgangers niet meer onderscheiden en staarde &rsquo;k nog slechts
-op de ouderwetsche apotheek. Met hare donkere roodbruine muren, hare in
-lood gevatte vensterruiten, haar&rsquo; spitsen gevel en hare torentjes
-met windwijzers, stond zij daar als een eerwaardig gedenkstuk der
-bouwkunst uit den tijd van Christiaan den Vierde. En de zwaan in den
-gevel met den gouden ring om den hals, de rijlaarzen aan de pooten en
-de vleugels uitgespreid ter vlucht, keek met dezelfde onverstoorbare
-deftigheid, die hem voor eeuwen reeds moet gekenmerkt hebben, op de
-bezoekers neer. Juist was ik bezig mij te verdiepen in &rsquo;t lot der
-arme vogels, die in een&rsquo; kerker zijn opgesloten, toen ik gestoord
-werd door gedruisch en gelach in de zijkamer en een bescheiden
-jonkvrouwelijk getik aan de deur.</p>
-<p class="par">Op mijn &bdquo;binnen!&rdquo; trad de oudste mijner
-hospita&rsquo;s, juffrouw Mette, de kamer in, groette mij met eene
-ouderwetsche nijging, vroeg naar mijn&rsquo; welstand en verzocht mij
-onder een&rsquo; grooten omhaal van woorden, den avond bij de familie
-door te brengen.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Is niet goed voor u, hier zoo alleen in
-donker te zitten, beste luitenant,&rdquo; voegde zij er bij, &bdquo;ge
-moest liever bij ons komen. De oude juffrouw Skau en de kinderen van
-mijn&rsquo; broer zijn gekomen, dat zal u misschien wat afleiding
-bezorgen; gij houdt immers zooveel van de lieve kleinen?&rdquo;</p>
-<p class="par">Ik nam de vriendelijke uitnoodiging aan. Toen ik
-<span class="pagenum">[<a id="pb126" href="#pb126" name="pb126">126</a>]</span>binnentrad, wierp de vlam van &rsquo;t vuur in
-de groote vierkante kachel, wier deur wijd openstond, een&rsquo;
-flikkerenden gloed in &rsquo;t ruime vertrek, dat naar den ouden trant
-was gemeubeld met stoelen, voorzien van hooge ruggen en leeren
-zittingen, en eene kanapee, berekend op de dracht van hoepelrokken en
-de houding van een&rsquo; rekruut. De wanden waren versierd met
-schilderijen in olieverf, portretten van stijve dames met gepoederde
-kapsels, van gildemeesters en andere beroemde personen, met pantser en
-harnas bedekt of in roode mantels gehuld.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wij mogen u wel verschooning vragen, heer
-luitenant, dat we u zoo in donker ontvangen,&rdquo; zeide juffer
-Cecilia, de jongste zuster, die door iedereen moeder Cile werd genoemd
-en mij met eene buiging, de wederga van die harer zuster, te gemoet
-trad; &bdquo;maar &rsquo;t jonge volkje speelt en stoeit graag tusschen
-licht en donker, en jufvrouw Skau mag ook wel zoo&rsquo;n schemeruurtje
-in &rsquo;t hoekje van den haard.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Schemeruurtje, schemeruurtje....kijk eens aan, of
-ge daar zelf niet van houdt, moeder Cile! Maar wij moeten de schuld
-krijgen, niet waar?&rdquo; merkte de bejaarde aamborstige dame op, die
-juffrouw Skau getiteld werd. En daarop zich tot mij richtende:</p>
-<p class="par">&bdquo;Wel, wel, goeden avond, man; ga zitten en vertel
-mij eens, hoe &rsquo;t gaat;&mdash;ge zijt, op mijn woord, duchtig aan
-&rsquo;t aftakelen geweest,&rdquo; voegde ze er bij, in &rsquo;t volle
-besef van den ontzagwekkenden omvang harer eigen gestalte.</p>
-<p class="par">Ik moest nu een nauwkeurig verslag geven van mijne fata,
-maar werd ook rijkelijk beloond door &rsquo;t omstandig verhaal van de
-kwellingen, die jicht en asthma en wat niet al haar aandeden. Gelukkig
-werd de stroom harer jammerklachten gestuit door &rsquo;t joelend
-binnenstormen <span class="pagenum">[<a id="pb127" href="#pb127" name="pb127">127</a>]</span>der meisjes, die in de keuken een bezoek hadden
-afgelegd bij &rsquo;t oude familiestuk, dat Stine heette.</p>
-<p class="par">&bdquo;Tante, weet ge wat Stine zegt,&rdquo; riep een
-klein, luidruchtig ding met bruine kijkers; &bdquo;zij zegt, dat ik van
-avond mee moet naar den hooizolder om den nikker kerstpap te geven.
-Maar ik wil niet, ik ben bang voor den nikker!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Och, dat zegt Stine maar om van je af te komen,
-kind; ze durft zelf niet in donker naar den zolder gaan, want ze weet
-wel, dat de nikker haar eenmaal terdeeg heeft beet gehad,&rdquo; zei
-juffer Mette. &bdquo;Maar groet ge den luitenant niet,
-kinderen?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Och heden, is dat mijnheer de luitenant? Ik kende
-u niet; wat ziet ge bleek en wat hebben we u in lang niet
-gezien,&rdquo; riepen de kleinen als uit &eacute;&eacute;n&rsquo; mond,
-terwijl ze elkaar verdrongen, om &rsquo;t dichtst bij mij te zijn.
-&bdquo;Nu moet ge ons wat moois vertellen; we hebben zoolang niets van
-u gehoord; och, toe, beste luitenant, vertel ons wat van den geitebok,
-och, toe, van den geitebok en Goudtand!&rdquo; Spoedig was ik nu aan
-&rsquo;t vertellen: van den geitebok en den hond Goudtand en van de
-twee nikkers, die hooi van elkander stalen en die elkaar ontmoetten,
-elk met een bos hooi op den nek, en aan &rsquo;t vechten raakten, tot
-ze beiden in eene wolk verdwenen, en van den nikker op Hesselberg, die
-den hofhond sarde, tot de eigenaar der hoeve hem over de leuning der
-brug smeet. De kinderen klapten in de handen en schaterden. &bdquo;Dat
-had hij verdiend, de leelijke nikker,&rdquo; riepen ze en bedelden om
-meer.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, nu plaagt ge den luitenant al te erg,
-kinders,&rdquo; zei juffer Cecilia, &bdquo;nu zal tante Mette wel eene
-historie willen verhalen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;O, ja, nu tante Mette!&rdquo; was de algemeene
-uitroep. <span class="pagenum">[<a id="pb128" href="#pb128" name="pb128">128</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Maar wat zal ik vertellen, kinderen?&rdquo; vroeg
-tante Mette. &bdquo;Welnu; daar we toch met den nikker bezig zijn, zal
-ik van dien nikker maar wat verhalen. Ge zijt oude Kari Gusdal immers
-nog niet vergeten, die ons tarwebrood bracht en altijd zooveel
-sprookjes en histories wist te vertellen?&rdquo;&mdash;&bdquo;Wel
-neen,&rdquo; riepen de kinderen.&mdash;&bdquo;Nu, Kari vertelde eens,
-dat zij voor jaren hier in &rsquo;t weeshuis diende. Toen was &rsquo;t
-aan dien kant der stad nog leeger en eenzamer dan tegenwoordig, en
-&rsquo;t weeshuis is een donker, somber gebouw. Nu, Kari was daar in
-dienst genomen als keukenmeid en zij was zeer wakker en bij de hand. Op
-zekeren nacht moest zij vroeg opstaan, om bier te gaan brouwen. Hare
-kameraden zeiden: &bdquo;Zorg maar, dat ge niet al te vroeg opstaat;
-v&oacute;&oacute;r twee&euml;n moogt ge &rsquo;t deeg niet klaar
-maken.&rdquo; &bdquo;Waarom niet?&rdquo; vroeg zij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Weet ge dan niet, dat hier een nikker huist? Hij
-wil niet zoo vroeg gestoord worden, en daarom moogt ge niet aan
-&rsquo;t werk gaan, v&oacute;&oacute;r de klok twee heeft;&rdquo;
-antwoordden zij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat zou wat!&rdquo; zei Kari, die lang niet van
-gisteren was, zooals men zegt; &bdquo;ik heb niets met den nikker te
-maken, en komt hij binnen, dan zal ik hem wel even de deur
-uitsmijten.&rdquo;</p>
-<p class="par">De anderen waarschuwden haar ernstig, maar zij wilde
-nergens van weten, en eer de klok van &eacute;&eacute;nen koud was,
-stond zij op, legde vuur aan onder den brouwketel en begon het deeg
-gereed te maken. Maar telkens ging het vuur uit, en telkens was
-&rsquo;t, of iemand het brandhout uit de vlam trok en over den haard
-spreidde; toch bespeurde zij niemand. Herhaaldelijk stapelde zij
-&rsquo;t hout weer op, maar &rsquo;t baatte haar niet, en ook &rsquo;t
-deeg wilde niet vlotten. Eindelijk werd ze dit tobben mo&ecirc;,
-<span class="pagenum">[<a id="pb129" href="#pb129" name="pb129">129</a>]</span>nam een stuk brandhout, zwaaide er mee in
-&rsquo;t rond en riep:</p>
-<p class="par">&bdquo;Pak je weg, of ik zal je leeren!... Meen-je me te
-plagen, dan heb je &rsquo;t mis!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Wee over u!&rdquo; hoorde ze nu eene stem uit
-een&rsquo; donkeren hoek; &bdquo;ik heb zeven zielen gewonnen op deze
-hoeve; moet nu de achtste mij ontgaan?&rdquo;</p>
-<p class="par"><span class="corr" id="xd21e1938" title="Niet in bron">&bdquo;</span>Sedert dien tijd heeft niemand in &rsquo;t
-weeshuis ooit van den nikker gehoord, zei Kari Gusdal.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik word bang; vertel gij maar weer, luitenant;
-als gij vertelt, word ik nooit bang, gij kent veel prettiger
-histories!&rdquo; riep een der kleinen. Een ander sloeg voor, dat ik
-zou verhalen van den nikker, die den Halling danste met een meisje.</p>
-<p class="par">Met dit plan was ik echter niet bijzonder ingenomen,
-want daar moest bij gezongen worden. Maar &rsquo;t jonge volkje liet
-niet los, en reeds had ik eenige malen gekucht, om mijne barbaarsche
-stem voor de wijs van den Hallingdans te stemmen, toen de lieve nicht,
-waarvan ik boven sprak, tot vreugde der kleinen en mij tot reddenden
-engel, de kamer binnentrad.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, kinderen, ik wil de historie wel vertellen,
-mits nicht Lise zoo vriendelijk is, de wijs voor u te zingen,&rdquo;
-zeide ik, terwijl ze plaats nam, &bdquo;en dan zult gij zelf dansen,
-niet waar?&rdquo; De kleinen bestormden nu nicht zoolang, tot ze
-beloofde de dansmuziek te zingen en ik begon mijn verhaal:</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar was &rsquo;reis ergens, ik geloof haast in
-&rsquo;t Hallingdal, een meisje, dat den nikker pap moest brengen; of
-&rsquo;t op een&rsquo; donderdagavond of op kerstmis gebeurde, dat
-herinner ik me niet meer, maar ik geloof vast, dat &rsquo;t kerstavond
-was.</p>
-<p class="par">&bdquo;Zij achtte &rsquo;t zonde de heerlijke brij aan
-den leelijken <span class="pagenum">[<a id="pb130" href="#pb130" name="pb130">130</a>]</span>nikker te geven, at ze daarom zelf op en ging
-naar de schuur met havermeelpap en zure melk in een&rsquo; varkenstrog.
-&bdquo;Daar heb-je eten, leelijkerd!&rdquo; zei ze.</p>
-<p class="par">Maar nauwelijks waren de woorden haar den mond uit, of
-de nikker vloog op haar aan, pakte haar om &rsquo;t lijf en begon met
-haar rond te zwieren; en hij hield niet op, voor ze uitgeput nederzeeg.
-Toen men &rsquo;s morgens in de schuur kwam, lag zij daar, meer dood
-dan levend. En zoolang de dans duurde, zong de nikker maar
-aldoor:&mdash;hier nam juffer Lise mijne taak over en zong in de maat
-van den Hallingdans:</p>
-<div class="lgouter">
-<div class="lg">
-<p class="line">En eet gij de pap van den nikker, mijn kind,</p>
-<p class="line">Wel, dans dan ook eens met den nikker als vrind.</p>
-</div>
-<div class="lg">
-<p class="line">En eet gij de pap van den nikker, mijn kind,</p>
-<p class="line">Wel, dans dan ook eens met den nikker als vrind.</p>
-</div>
-</div>
-<p class="par first">Ondertusschen gaf ik met beide voeten de maat aan,
-terwijl de kleinen, al jubelend en schaterend, over den grond
-rolden.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ge zet waarlijk het huis op stutten, kinders, ik
-krijg er hoofdpijn van,&rdquo; zei juffer Skau. &bdquo;Weest thans wat
-bedaard, dan zal ik nog eenige histories vertellen.&rdquo;
-Oogenblikkelijk werd &rsquo;t stil in de kamer en de juffrouw nam het
-woord:</p>
-<p class="par">&bdquo;De menschen vertellen zooveel van nikkers en
-Huldren en zulk slag; maar ik geloof daar niet veel van. Nog nooit heb
-ik van den een of den ander iets gezien;&mdash;&rsquo;t is waar, ik ben
-in mijn leven nog niet ver van huis geweest&mdash;maar toch geloof ik,
-dat het meerendeels praatjes voor den vaak zijn. Maar wat oude Stine
-vertelt: dat zij eens den nikker heeft gezien, dat moet toch wel waar
-zijn. Toen ik nog mijn&rsquo; catechismus <span class="pagenum">[<a id="pb131" href="#pb131" name="pb131">131</a>]</span>leerde, was Stine bij
-mijne ouders in dienst. Voor dien tijd had ze bij een schipper gediend,
-die niet meer voer.</p>
-<p class="par"><span class="corr" id="xd21e1976" title="Niet in bron">&bdquo;</span>&rsquo;t Was daar heel rustig en stil in
-huis; de menschen gingen nooit uit en niemand kwam hen opzoeken. En den
-ouden schipper zelf kon men bijna den ganschen dag aan &rsquo;t
-havenhoofd vinden. &rsquo;s Avonds gingen allen zeer tijdig naar bed.
-Nu wou &rsquo;t gerucht, dat er bij dien schipper een nikker huisde.
-Eens, zeide Stine, zaten de keukenmeid en ik op zekeren avond in
-&rsquo;t meidenkamertje voor ons zelven te naaien; &rsquo;t was hoog
-tijd om naar bed te gaan, want de nachtwacht had reeds
-&bdquo;tien&rdquo; geroepen. &rsquo;t Wilde niet vlotten met ons naaien
-en stoppen, want elk oogenblik verscheen Klaas Vaak, en zoodra hij
-achter mij kwam, begon ik te knikkebollen, en zoodra hij achter de
-keukenmeid ging staan, begon deze te knikkebollen, want we waren
-&rsquo;s morgens vroeg op geweest en hadden waschdag gehouden. Maar
-terwijl we zoo bij elkaar zaten, hoorden we op eens een verschrikkelijk
-leven in de keuken; &rsquo;t was, zei Stine, of iemand alle borden en
-schotels uit de kast haalde en ze op den vloer in stukken smeet.
-Verschrikt vlogen we op, zei ze, en ik schreeuwde: &bdquo;God beware
-ons, dat is de nikker!&rdquo; en ik was zoo bang, dat ik geen&rsquo;
-voet in de keuken dorst zetten. De keukenmeid was ook huiverig, maar
-sprak zich zelve moed in en opende de keukendeur. Daar lagen alle
-borden over den grond verspreid, maar geen er van was stuk en bij de
-deur stond de nikker met eene roode muts op &rsquo;t hoofd en
-glimlachte vriendelijk. Nu had de keukenmeid wel eens hooren zeggen,
-dat de nikker zich soms liet beet nemen, en naar een ander huis
-vertrok, wanneer men hem diets maakte, dat &rsquo;t daar rustiger was.
-En daar ze nu den nikker gaarne eene poets wilde spelen, bad
-<span class="pagenum">[<a id="pb132" href="#pb132" name="pb132">132</a>]</span>ze hem&mdash;hare stem beefde nog, terwijl ze
-&rsquo;t zeide&mdash;aan den overkant der straat bij den koperslager,
-zijn&rsquo; intrek te nemen; daar was &rsquo;t veel stiller en
-rustiger, want men ging er klokke-negen naar bed. En dat was waar ook,
-vertelde Stine, maar ge weet wel, was met al zijn volk, van &rsquo;s
-morgens drie uur af, aan &rsquo;t kloppen en slaan, dat iemand hooren
-en zien verging. Sedert dien dag bespeurden wij niets meer van den
-nikker. En bij den koperslager was hij recht in zijn schik; wel werd er
-den ganschen dag geklopt en gehamerd, maar men vertelde, dat &rsquo;s
-koperslagers vrouw hem elken donderdagavond pap bracht op den
-zolder&mdash;en, zei Stine, men behoeft zich dan ook niet te verbazen,
-dat &rsquo;t den koperslager goed ging, ja, dat hij een rijk man werd,
-want de nikker beschermde hem. Nu &rsquo;t is waar, dat &rsquo;t hem
-buitengewoon meeliep, en hij er spoedig warmpjes in zat, maar of dit
-kwam, door de hulp van den nikker, dat zou ik niet durven
-beweren,&rdquo; besloot juffrouw Skau, al kuchend en hoestend na de
-inspanning, welke de buitengewoon lange vertelling haar had gekost.</p>
-<p class="par">Nadat zij zich met een snuifje had verfrischt, voelde
-zij lust op nieuw te beginnen:</p>
-<p class="par">&bdquo;Mijne moeder was eene vrouw als goud; zij
-vertelde eens eene historie, die hier in de stad is voorgevallen.
-&rsquo;t Gebeurde op een&rsquo; kerstnacht, en voor de waarheid sta ik
-borg, nooit kwam er een onwaar woord uit haar&rsquo; mond.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Laat hooren, juffrouw Skau, laat hooren!&rdquo;
-zei ik. En de kleinen riepen: &bdquo;Toe vertel ons dat,
-juffrouw.&rdquo;</p>
-<p class="par">De juffer hoestte eenige malen, nam nog eene prise en
-begon: &bdquo;Toen mijne moeder nog een meisje was, kwam ze somwijlen
-bij eene weduwe.... ja, hoe heette ze ook weer? Juffrouw... de naam wil
-me niet te <span class="pagenum">[<a id="pb133" href="#pb133" name="pb133">133</a>]</span>binnen schieten, maar dat komt er minder op aan,
-zij woonde in de Molenaarsstraat en was al een bejaarde vrouw. &rsquo;t
-Was kerstavond, zooals nu. Ze dacht zoo bij zich zelve: &bdquo;morgen
-ochtend ga ik naar de vroegpreek<span class="corr" id="xd21e1992"
-title="Niet in bron">&rdquo;</span>, want ze was eene trouwe
-kerkgangster; ik zal dan eerst wat koffie zetten, dan heb ik wat warms
-te drinken, eer ik er heenga. Toen zij ontwaakte scheen de maan in
-&rsquo;t vertrek. Ze stond op om te zien, hoe laat het was, maar de
-klok was blijven staan en wees op half twaalf. Zij ging naar &rsquo;t
-raam en keek naar de kerk. Door alle vensters scheen reeds licht. Zij
-wekte haar dienstmeisje, liet haar koffie zetten, terwijl ze zich
-aankleedde, nam haar psalmboek en ging ter kerk. In de straat was alles
-doodstil, geen sterveling was er te bespeuren. In de kerk gekomen,
-zocht ze de bank op, waar ze placht te zitten en keek eens rond. Maar
-wat zagen de menschen er bleek en akelig uit; &rsquo;t leken wel
-lijken! En niemand van de schare kende zij; schoon meer dan
-&eacute;&eacute;n gezicht haar niet vreemd voorkwam, wou haar maar
-volstrekt niet invallen, waar zij ze kon gezien hebben. De predikant,
-die den kansel beklom, was ook geen dominee uit de stad, maar een lang,
-bleek man, dien ze toch ook wel eens meende ontmoet te hebben.</p>
-<p class="par">&rsquo;t Was een lust hem te hooren preeken, en men
-hoorde ook niet zoo&rsquo;n gestommel en gekuch en gehoest, als
-gewoonlijk onder de vroegpreek op kerstmorgen; &rsquo;t was zoo stil,
-dat men eene speld kon hooren vallen, zoo doodstil, dat &rsquo;t de
-vrouw angstig en bang om &rsquo;t harte werd.</p>
-<p class="par">Toen de gemeente voor de tweede maal begon te zingen,
-boog zich eene vrouw, die naast haar zat, tot haar over en fluisterde
-haar in &rsquo;t oor: &bdquo;Werp uw&rsquo; mantel <span class="pagenum">[<a id="pb134" href="#pb134" name="pb134">134</a>]</span>losjes om en ga heen, want blijft gij tot de
-preek uit is, dan is &rsquo;t met u gedaan. De dooden houden
-kerstfeest!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Oef, ik word bang, ik word bang, juffrouw
-Skau,&rdquo; riep een der kleinen vol angst, terwijl ze op een&rsquo;
-stoel kroop.</p>
-<p class="par">&bdquo;Och, stel je gerust, kind; &rsquo;t loopt nog
-goed met haar af; luister maar naar &rsquo;t vervolg,&rdquo; zei de
-juffrouw. De vrouw bevielen deze woorden ook slecht; toen zij de stem
-vernam en de spreekster in &rsquo;t gelaat zag, herkende zij eene
-buurvrouw, die voor vele jaren gestorven was, en nu ze nog eens
-rondkeek, herinnerde zij zich klaar, dat ze zoowel den predikant als
-&rsquo;t grootste gedeelte der gemeente voorheen had gekend; allen
-waren voor langen tijd overleden. Ze ijsde er van. Losjes sloeg ze den
-mantel om zich heen, zooals de vrouw haar had geraden en snelde heen;
-maar &rsquo;t was haar, of al de dooden haar volgden, en haar zochten
-terug te houden: hare knie&euml;n knikten en bijna was ze op den vloer
-neergezegen. Toen zij in &rsquo;t kerkportaal kwam, voelde zij
-haar&rsquo; mantel grijpen; zij maakte den gesp los, liet den mantel in
-den steek en vlood, zoo snel de beenen haar dragen wilden, naar huis.
-&rsquo;t Sloeg &eacute;&eacute;n uur, toen zij hare huisdeur opende en
-half dood van schrik naar binnen wankelde. &rsquo;s Morgens vonden de
-kerkgangers haar&rsquo; mantel op den stoep, in duizend stukken
-gereten. Mijne moeder kende den mantel zeer goed en ik meen ook, dat
-zij een der stukken heeft gezien; maar wat hiervan zij, &rsquo;t was
-een korte mantel van eene lichtroode stof, met bont gevoerd en geboord,
-precies zooals de menschen in mijne jeugd plachten te dragen. Nu ziet
-men ze zelden meer; slechts enkele oude vrouwtjes hier in de stad en
-uit het gesticht in de oude stad komen op kerstmis nog in zulke mantels
-ter kerk.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb135" href="#pb135"
-name="pb135">135</a>]</span></p>
-<p class="par">De kinderen, die onder &rsquo;t laatste gedeelte der
-vertelling zich nauw hadden weten te bergen van angst en schrik,
-verklaarden thans, dat ze van zulke leelijke, akelige histories niets
-meer wilden hooren. Zij waren in &rsquo;t hoekje van de kanapee of op
-een&rsquo; stoel gekropen en beweerden, dat er iemand onder de tafel
-zat, die hen van hunne plaats zocht te trekken.</p>
-<p class="par">Intusschen werden de lichten op de ouderwetsche
-standaards binnengebracht, en nu ontdekte men, onder algemeen gelach,
-dat ze met de beenen boven op de tafel zaten. Weldra deden de lichten
-en de kerstkoeken, geholpen door confituren, gebak en wijn, alle
-spookhistories en angst verdwijnen, en plaats maken voor een levendig
-gekeuvel over allerlei zaken, die minder ver aflagen. De rijstekoek en
-&rsquo;t ribstuk brachten eindelijk de denkbeelden nog nader bij huis,
-en vroegtijdig nam men afscheid en wenschte elkander een gelukkig
-kerstfeest. Voor mij volgde er echter een zeer onrustige nacht.</p>
-<p class="par">Ik weet niet, of de vertellingen, de genoten
-lekkernijen, mijne zwakheid, of dit alles te zamen daarvan de schuld
-moet dragen; maar vergeefs legde ik mij nu zus dan zoo; den ganschen
-nacht maalden allerlei nikker-, Hulder- en spookhistories in mijne
-verwarde hersenen rond. Eindelijk vloog ik onder klokgelui door de
-lucht naar de kerk. Zij was geheel verlicht, en toen ik er binnentrad,
-zag ik, dat het de kerk van mijne geboorteplaats was. De gemeente
-bestond uit enkele boeren met roode mutsen op, soldaten in vollen dos,
-en dorpsmeisjes met linnen huiven en frissche wangen. De dominee, die
-op den preekstoel stond, was mijn grootvader, dien ik slechts als
-kleine jongen had gekend. Terwijl hij goed en wel aan &rsquo;t preeken
-is, neemt hij op eens een&rsquo; sprong en staat midden onder de
-schaar, <span class="pagenum">[<a id="pb136" href="#pb136" name="pb136">136</a>]</span>terwijl zijne toga naar den eenen en de kraag
-naar den anderen kant vliegt.</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar ligt de dominee en hier ben ik,&rdquo; zeide
-hij met zijne geliefkoosde spreekwijs, &bdquo;en laat ons nu eens in
-&rsquo;t rond dansen.&rdquo; Oogenblikkelijk tuimelde de gansche
-gemeente in den wildsten dans rond en een lange kerel pakte mij bij de
-schouders en zeide: &bdquo;Kom, doe maar mee, Kar!&rdquo;</p>
-<p class="par">Ik wist niet, wat ik er van denken moest, toen ik te
-gelijker tijd ontwaakte en &rsquo;t zelfde gezicht aanschouwde, dat ik
-in den droom had gezien. Met de muts diep over de ooren en een&rsquo;
-rijmantel over den arm, boog zich iemand over mij heen en keek mij met
-twee groote oogen aan.</p>
-<p class="par">&bdquo;Gij waart zeker aan &rsquo;t droomen, Kar,&rdquo;
-zeide hij; &bdquo;&rsquo;t zweet parelt u op &rsquo;t voorhoofd en gij
-sliept zoo vast als een beer in den winter. Den Vrede van Boven en een
-gelukkig kerstfeest wenscht u uw vader en &rsquo;t gezin. Hier is een
-brief en de reismantel, en &rsquo;t paard staat in den stal.</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar in &rsquo;s hemels naam, ben-jij dat
-Thor?&rdquo; &rsquo;t Was de knecht van mijn&rsquo; vader, een kerel
-als een boom. &bdquo;Hoe kom-jij hier?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Wel, dat zal ik u zeggen, antwoordde Thor;
-&bdquo;ik ben met bruin hier heen gekomen; want, ziet ge, ik was met
-uw&rsquo; vader op Naes en toen zeide hij: &bdquo;Thor,&rdquo; zei hij,
-&bdquo;we zijn nu niet ver van de stad; neem bruin en rijd er mee naar
-stad en zie eens, hoe de luitenant het maakt, en is hij w&egrave;l
-genoeg, neem hem dan mee naar huis.&rdquo;</p>
-<p class="par">Toen wij de stad uitreden, was de lucht helder en de weg
-uitmuntend. Bruin repte zijne oude pooten zoo hard hij kon, en nimmer
-heb ik, vroeger of later, zulk een prettig ritje gemaakt als op dien
-eersten Kerstdag. <span class="pagenum">[<a id="pb137" href="#pb137"
-name="pb137">137</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch11" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e227">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">EEN ZONDAGAVOND OP EEN&rsquo; SAETER.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">In gezelschap van een&rsquo; Engelschman, Sir John
-Tottenbroom, een rendierjager en zijn broeder, die ons zouden
-vergezellen op de jacht in &rsquo;t gebergte tusschen Sell en het
-Osterdal, verliet ik ....hoeve op een&rsquo; Zondagmiddag in Augustus.
-De jonge Brit had reeds een kijkje genomen in Noorwegen, hij verstond
-onze taal en kon zich daarin des noods doen verstaan, maar wijl hij,
-als de meeste Engelsche toeristen, voornamelijk met boeren had
-omgegaan, sprak hij een zeer zonderling, gebroken boersch dialect. Toch
-was dit niet altijd toereikend; wanneer zijne gedachten elkaar wat snel
-volgden, en meestal deden ze dit op eene tamelijk verwarde wijze, dan
-bediende hij zich plotseling van zijne moedertaal, of bleef steken in
-een koeterwaalsch, z&oacute;&oacute; wonderlijk, dat men vergeefs zou
-trachten het weer te geven. De jager Thor Ulvsvolden was een man van
-middelbare lengte, met donkere oogen en scherp geteekend, verweerd
-gelaat, waarop ernst en nadenken te lezen stonden. Hij was breed van
-schouders, maar overigens <span class="pagenum">[<a id="pb138" href="#pb138" name="pb138">138</a>]</span>mager; toch bewees zijn vlugge,
-zekere tred, dat de kracht zijner spieren niet licht moest geteld
-worden. Daar lag eene eigenaardige kalmte in &rsquo;t geheele wezen van
-dezen man; zijn bedrijf, dat hem elk oogenblik blootstelde aan allerlei
-gevaren en ongevallen, had alle onbedachtzaamheid bij hem doen
-verdwijnen en hem een rustig vertrouwen doen veroveren, dat op elk
-zijner uitspraken onwillekeurig den stempel van echtheid en
-oorspronkelijkheid drukte. Zij broeder Andries was blond, lang en
-sterk. Hij was even wakker als plomp, een ruwe schors om eene gezonde
-kern. Zonder zich lang te bedenken, volgde hij zijn&rsquo; weg; luttel
-bekommerde hij er zich om, waar hij de voeten zette. Vaak moest hij dan
-ook de armen te baat nemen, om het noodige evenwicht te bewaren en
-zijne houding geleek dan sprekend op die van een&rsquo; beer, die op de
-achterpooten tracht te gaan. Beiden hadden eene roode muts op &rsquo;t
-hoofd en eene peper- en zoutkleurige broek aan. Andries was verder
-gekleed in eene soort van jas van dezelfde kleur met lange panden, die
-hem om de dijen sloegen, terwijl Thor zijn wambuis van rendiervel bij
-de overige bagage had gelegd en in &rsquo;t kortarmig onderkleed ging.
-In de hand had hij een zwaar jachtgeweer. Andries droeg eene prachtige
-buks.</p>
-<p class="par">&rsquo;t Was stil in &rsquo;t bosch; men hoorde niets
-dan den klank van het met ijzer beslagen bergschoeisel der jagers en
-den gestadigen stap der lastdieren, die den trein volgden met de
-proviand, de weitasschen en de vischkorven op den rug. Ook de natuur
-scheen de rust van den Zondag te deelen. Tegen &rsquo;t vallen van den
-avond begon een enkele vogel zachtkens te kweelen; sparren en dennen
-kruidden de lucht met hunne geuren; over de toppen der lager staande
-boomen bespeurden wij nu <span class="pagenum">[<a id="pb139" href="#pb139" name="pb139">139</a>]</span>en dan een&rsquo; bergstroom, die
-zoo diep onder ons zijne schuimende wateren naar beneden stortte, dat
-zijn ruischen en bruisen ons oor niet kon bereiken. Al langer werden de
-schaduwen; de duisternis breidde zich uit over het dal, terwijl de
-nevelen omhoog stegen; maar nog speelde &rsquo;t zonnelicht met rooden
-schijn tusschen de sparren der berghelling door en wierp zijn&rsquo;
-glans op de blauwachtige Lesjetoppen in de verte. Naarmate wij hoogerop
-kwamen, werd het bosch minder dicht; de sparren werden al kleiner en
-zeldzamer, berken en struiken daarentegen weliger, heideplanten en
-grasvelden menigvuldiger. Weldra naderden wij de dertig saeters, die
-hier bijeen liggen: weide aan weide, ingesloten door kreupelhout en
-rotsblokken, heidekruid en grasrijke heuvelen strekten zich voor ons
-uit en daarachter teekenden de hooge toppen der Ronderbergen met hunne
-schilderachtige omtrekken zich af tegen den oostelijken hemel.
-Vriendelijk klonken de deuntjes der melksters in den stillen
-avondstond, terwijl &rsquo;t vee zich al loeiend en onder het klinken
-der klokjes verzamelde.</p>
-<p class="par">Een der eerste saeters, die wij voorbijkwamen, behoorde
-aan Thor. Hij verzocht ons binnen te komen en melk te drinken; maar wij
-wenschten zoo spoedig mogelijk ons nachtkwartier te bereiken, en Thor
-beloofde ons zoo aanstonds te volgen. Aan &rsquo;t venster zag ik een
-lief meisjesgezicht en een paar nieuwsgierige manlui. Andries zeide
-ons, dat &rsquo;t meisje eene zustersdochter van Thor&rsquo;s vrouw
-was. Een der beide anderen was de schoolmeester, die zijne vacantie
-gebruikte om haar het hof te maken; zij wilde echter niets van hem
-weten, schoon hij in goeden doen zat en bekwaam voor zijn werk was.
-&rsquo;t Meisje had veel meer op met een&rsquo; opgeschoten knaap, die
-ook naar haar vrijde. <span class="pagenum">[<a id="pb140" href="#pb140" name="pb140">140</a>]</span></p>
-<p class="par">Toen wij bij Laurgaard-saeter kwamen, stond de melkmeid
-op den drempel voor de halfgeopende deur. Zij was rank, maar tevens
-krachtig van bouw; hare witte hemdsmouwen, een rood jak en eene donkere
-huif deden hare flinke gestalte voordeelig uitkomen. Zij stond met den
-rug naar ons toegekeerd; wij zagen slechts den blanken nek en het
-welgevormde hoofd met blond haar, welks rosse tint door de avondzon nog
-sterker werd gekleurd. Ze was bezig eene zwartbonte geit tot zich te
-lokken, die op het met gras begroeide dak was geklauterd, waar zij aan
-de schors van een&rsquo; jongen berk knabbelde, die op &rsquo;t erf
-stond.</p>
-<p class="par">&bdquo;Texa, Texa, Texa, kom beestje, kom
-dan&mdash;wacht jou kleine schelm, ik zal je leeren &rsquo;t dak te
-vernielen en den berk af te knabbelen; pas op!&rdquo; riep ze.</p>
-<p class="par">&bdquo;Goeden avond Brit,&rdquo; zeide Andries.</p>
-<p class="par">&bdquo;God zegen&rsquo; je,&rdquo; antwoordde zij, en
-toen zij zich had omgewend en onder de hand door, waarmee ze de laatste
-zonnestralen afweerde, ons had opgemerkt, voegde ze er vriendelijk bij:
-&bdquo;Gods vrede! Dat zijn zeker vreemden, die hier hun&rsquo; intrek
-zullen nemen?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja,&rdquo; zeide Andries; &bdquo;en wat flinker
-kerels, dan die je hier op de saeters hebt;&mdash;ze zullen je daarom
-geen kwaad doen,&rdquo; voegde hij er vergoelijkend bij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Men kan wel zien, dat het ferme lui zijn,&rdquo;
-zei Brit, maar kon toch een&rsquo; glimlach niet weerhouden, terwijl ze
-ons uitvorschend bekeek. Vooral de figuur van Sir John en zijne lange
-lokken schenen zeer hare opmerkzaamheid te trekken.</p>
-<p class="par">&bdquo;En die&mdash;is dat ook een kerel? Hij lijkt meer
-op eene vrouw in manskleeren,&rdquo; voegde ze er spottend bij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Heb-je dan wel vrouwvolk gezien, dat zoo lang was
-en bakkebaarden had?&rdquo; vroeg Andries. <span class="pagenum">[<a id="pb141" href="#pb141" name="pb141">141</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, neen, je hebt gelijk, Andries,&rdquo;
-antwoordde ze met een&rsquo; hartelijken lach. &bdquo;Maar, gaat naar
-binnen, die vreemden kunnen toch niet buiten blijven staan; zij zullen
-wel raar opkijken, maar we hebben hier wel meer vreemde lui
-gehad,&rdquo; voegde zij er bij en snapte voort tegen Andries op
-een&rsquo; goedigen, ondeugenden, soms half ironischen toon.</p>
-<p class="par">In de saeterhut, een groot vertrek met balken en binten
-van sparrehout, in welks eenen hoek zich een wijde schoorsteen bevond,
-heerschte de weergalooze orde en reinheid, welke de berghutten in
-&rsquo;t Gudsbrandsdal kenmerkt, vooral wanneer men er vreemdelingen
-verwacht. Langs den lagen wand, op borden en rekken, stond de kaas; op
-den grond lagen emmers en nappen opgestapeld, en zoowel deze als de
-banken en de tafel waren helder wit of blinkend geschuurd. Door
-&rsquo;t verbazende vuur, dat op den haard onder den ketel vlamde, werd
-de lucht telkens ververscht; men ademde hier niet, als op zoovele
-saeters, in eene duffe, bedorven atmospheer; eene aangename geur kwam
-ons tegen van de pijnnaalden, waarmee de grond was bestrooid en van de
-vriendelijke, witte bergbloem,<a class="noteref" id="xd21e2064src"
-href="#xd21e2064" name="xd21e2064src">1</a> die op hare breede,
-vleezige, lichtgroene bladerkroon aan &rsquo;t venster prijkte, omgeven
-door kransen en figuren van hooggele, geurige goudsbloemen, alles ter
-eere van ons bezoek.</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar wat willen de lui toch hier in &rsquo;t
-gebergte; ze hebben &rsquo;t wis beter thuis dan op de saeters bij
-&rsquo;t vee,&rdquo; zei Brit, toen &rsquo;t gesprek een ommezien
-haperde, niet zonder een beetje nieuwsgierigheid.</p>
-<p class="par">&bdquo;We wilden eens zien, hoe &rsquo;t er hier in
-&rsquo;t gebergte uitziet, en dan wilden we ook rendieren
-schieten,&rdquo; antwoordde Sir John. <span class="pagenum">[<a id="pb142" href="#pb142" name="pb142">142</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Ja wel, rendieren schieten, als er maar rendieren
-zijn! Ik vrees, dat je &rsquo;t zult opgeven en je kameraad ook,
-v&oacute;&oacute;r je er &eacute;&eacute;n hebt gezien. In &rsquo;t
-voorjaar had-je hier moeten zijn, toen we den saeter betrokken, toen
-zwierven hier eene menigte mooie beesten rond. Op een&rsquo; der
-Vaage-saeters is een meisje, dat Barbro heet; &rsquo;t is nog eene
-jonge deern, maar die heeft er een geschoten. &rsquo;t Dier was op de
-weide onder de kudde geraakt en liep rustig te grazen. Nu hing er in de
-hut een geweer aan den zolder; zij wist, dat &rsquo;t geladen was voor
-de grauwpooten; dat nam ze, sloop weg en lei &rsquo;t den os over den
-rug. Ze mikte voorzichtig, heel behoedzaam; maar toen &rsquo;t schot
-afging, tuimelden ze alle drie neer: de deerne, &rsquo;t rendier en de
-os; de laatste stiet een hevig gebrul uit van schrik, maar &rsquo;t
-rendier stond niet meer op, en de predikant kreeg een heerlijken
-rendierbout.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;We hebben hier nog wat te doen, Brit,&rdquo;
-voegde ik er bij; &bdquo;we zouden gaarne sprookjes hooren. Weet-je
-iemand, die flink kan vertellen?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Er zijn hier een paar meisjes in de nabuurschap;
-&rsquo;k zal een boodschap zenden, dat ze van avond hier komen,&rdquo;
-antwoordde zij; &bdquo;die kunnen, als ze willen, wel wat vertellen.
-Maar de schoolmeester, die kent eerst eene menigte histories. Gisteren
-was hij bij Marit, en als de hemel niet is ingevallen, zal hij er nog
-wel wezen, ten minste als Hans nog niet weg is.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik heb den schoolmeester reeds verzocht hier te
-komen, en Hans en Marit ook,&rdquo; zeide Thor, die nu binnentrad en
-zijn geweer tegen den wand zette; &bdquo;ik wist, dat ge veel van
-sproken houdt, en zij kennen er wel.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Als de schoolmeester begint, dan komt er geen
-eind aan de geschiedenissen en vertelsels uit den Bijbel en
-<span class="pagenum">[<a id="pb143" href="#pb143" name="pb143">143</a>]</span>allerlei geleerdheid,&rdquo; zei Brit;
-&bdquo;maar toch is hij te beklagen, de stumperd; &rsquo;t moet niet
-alles zijn zoo alleen te branden als een harstige dennetak.&rdquo;</p>
-<p class="par">&rsquo;t Duurde niet lang of het gezelschap uit den
-saeter van Thor kwam binnen. Marit was een door- en doorgezonde deerne,
-met eene kleur als melk en bloed, een paar levendige kijkers en eene
-slanke gestalte. Uit &rsquo;t gezicht van Hans sprak eene frissche
-onbedorven natuur, een rondborstige aard en de overmoed der jonkheid.
-De derde was de schoolmeester; schoon hij de drie kruisjes nog niet
-lang achter den rug had, was zijn gelaat reeds vol kreuken en rimpels,
-die voornamelijk te wijten schenen aan de voortdurende zorg, om zich
-met de noodige deftigheid voor te doen. Ook zijne kleeding verried het
-streven, om zich van de overige boeren te onderscheiden. Hij had eene
-donkerbruine jas met ontzettend lange panden aan; om den hals droeg hij
-eene witte das en opstaande boorden, die hem bijna tot den neus
-reikten. Ter hoogte van zijn&rsquo; rechter vestzak zag men een&rsquo;
-zonderlingen knubbel, dien ik eerst voor een monstergezwel hield; later
-merkte ik, dat het een groote inktkoker was, dien hij overal met zich
-voerde. Zijn geheele voorkomen maakte op den vreemdeling een&rsquo;
-zeer onbehagelijken indruk, die nog verergerd werd door de
-geaffecteerde wijze, waarop hij den mond samentrok, als hij sprak. De
-weetgierigheid en belangstelling van den bergbewoner tegenover den
-vreemdeling, dien hij voor zich ziet, zijne openhartige, na&iuml;eve,
-somwijlen ook ongepaste vragen zijn bekend. Maar hier vertoonde zich
-onder een vernis van beschaving eene onverdragelijke indringende
-nieuwsgierigheid, die nog onuitstaanbaarder werd door den triomfanten
-blik, welken hij bij iedere vraag om zich heen wierp. &rsquo;t Was,
-<span class="pagenum">[<a id="pb144" href="#pb144" name="pb144">144</a>]</span>of hij zich onder de schooljeugd van Vaage
-bevond, en op zijn gelaat lag een trek, om zijne saamgetrokken lippen
-een grimlach, die allen aanwezigen scheen toe te roepen: &bdquo;Heb ik
-dat niet goed gezeid? Ja, ik weet zulke kerels wel op den tand te
-voelen!&rdquo;</p>
-<p class="par">Tot nu had ik bijna alleen &rsquo;t gesprek met den
-schoolmeester gevoerd. Den stroom van nieuwsgierige vragen, op
-gemaakten toon gedaan, in schoolvossenstijl, eene op stelten gaande
-navolging van verouderde boekentaal, waartusschen van tijd tot tijd
-plotseling plompe staaltjes van &rsquo;t Gudbrandsdalsche dialect voor
-den dag kwamen, had ik deels beantwoord, deels afgekeerd. Maar
-eindelijk verloor mijn reismakker, die nog minder dan ik gesticht was
-over &rsquo;t onderzoek, waarvan wij &rsquo;t voorwerp waren, zijn
-geduld en viel tamelijk barsch uit in zijne moedertaal:</p>
-<p class="par">&bdquo;De duivel hale dien vent en zijne oogen en zijne
-tong en zijne onbeschaamdheid!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ah!&rdquo; zeide de schoolmeester met een
-gezicht, alsof hij een som uit den regel-van-drie&euml;n had gevonden:
-&bdquo;thans is het mij op eenmaal duidelijk, dat de heeren reizigers
-zijn uit vreemde landen; wellicht uit Engeland of Frankrijk, of
-misschien wel uit Spanje; voor korten tijd kwam hier immers een graaf
-uit laatstgenoemd land!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu zijt ge in de war, schoolmeester,&rdquo;
-antwoordde ik. &bdquo;Ge kunt toch wel hooren, dat &rsquo;t Noorsch
-mijne moedertaal is; en mijn reisgezel, Sir John Tottenbroom, komt uit
-Engeland.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Zoo, zoo&mdash;is die ge&euml;erde heer uit
-&rsquo;t Britsche rijk gekomen?&rdquo; zei de schoolmeester, terwijl
-hij een&rsquo; blik in &rsquo;t rond sloeg, om de opmerkzaamheid te
-vestigen op de geographische kennis, die hij nu dacht ten toon te
-spreiden: &bdquo;En is hij hierheen gereisd te water over <span class="pagenum">[<a id="pb145" href="#pb145" name="pb145">145</a>]</span>de
-wijde zee, welke de Noordzee wordt geheeten, of heeft hij den weg te
-land gekozen door Frankrijk, Holland, Duitschland, Denemarken en
-Zweden? En tot welk doeleinde is hij hierheen getogen, indien &rsquo;t
-mij vergund zij zulks te vragen?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Vraag maar, schoolmeester,&rdquo; antwoordde ik
-aanmoedigend. &bdquo;Uwe eerste vraag kan ik beantwoorden; hij is over
-de Noordzee gekomen. Wat de tweede betreft, moogt ge u tot hem zelven
-wenden.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Uit hem zul-je wel wijs worden,
-schoolmeester,&rdquo; merkte zijn medeminnaar op, die behagelijk zat te
-rooken uit een meerschuimen pijpje met zilveren beslag, een hoornen
-roer met koperdraad omslingerd en een lang mondstuk; &bdquo;de vent
-brabbelt niets anders dan Engelsch.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, indien hij de Duitsche taal meester
-ware,&rdquo; zeide de schoolmeester op een&rsquo; toon van gewicht,
-&bdquo;dan zoude ik wel met hem kunnen spreken; want daarin ben ik
-redelijk wel ervaren&mdash;ik heb Geddike&rsquo;s Leesboek en
-H&uuml;bner&rsquo;s Geographie in die taal bestudeerd.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Spreek hem maar in &rsquo;t Duitsch aan,
-schoolmeester,&rdquo; zeide ik, &bdquo;dan zal hij u wel
-antwoorden.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Damyou,&rdquo; viel Sir John uit, die ondanks
-zijne ergernis zich niet kon weerhouden te lachen over de verlegen
-houding van den schoolmeester. &bdquo;Ge wilt weten, waarom ik hier
-ben?&rdquo; ging hij voort in niet al te slecht Duitsch. &bdquo;Onder
-andere reis ik om de zotheden der menschen te bestudeeren, en naar
-&rsquo;t schijnt, zal ik er hier eene uitstekende gelegenheid voor
-vinden.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat is Engelsch, dat versta ik niet;&rdquo; zeide
-de schoolmeester, &bdquo;maar,&rdquo; ging hij voort in een
-afschuwelijk mengelmoes van Noorsch en Duitsch, terwijl hij &rsquo;t
-eerste onderwerp het beste, dat hij in &rsquo;t kastje zijner
-kundigheden kon vinden, te voorschijn haalde, &bdquo;wat <span class="pagenum">[<a id="pb146" href="#pb146" name="pb146">146</a>]</span>is
-uw oordeel aangaande het feit, dat geschreven staat van den Pontus
-Euxinus, die in &rsquo;t jaar 715 dicht vroor tot op eene diepte van 40
-ellen, en toen het ijs smolt, zulk eene verbazingwekkende warmte
-uitdampte, dat er eene pestilentie ontstond, waardoor alle menschen te
-Konstantinopel stierven?&rdquo;</p>
-<p class="par">&rsquo;t Schaterend gelach, dat losbarstte over dit
-&bdquo;feit&rdquo; uit H&uuml;bners Geographie, maakte een einde aan de
-Duitsche conversatie en een&rsquo; tijd lang was de schoolmeester
-innerlijk verontwaardigd over onzen spot. Hij scheen echter niet heel
-onverzoenlijk van aard; toen wij al dichter om den haard schoven,
-naderde hij den kring. De meisjes, die vertellen zouden, waren gekomen;
-zij zagen er net en vriendelijk uit. E&eacute;ne van haar had zelfs
-eene bevallige houding en een fijn besneden gezichtje, dat echter in
-bleekheid de bergbloem evenaarde.</p>
-<p class="par">Toen Brit mijne uitnoodiging om sprookjes te vertellen
-ondersteunde, verzekerden ze lachend, dat ze er geene kenden. Allen
-waren ze wat bloode en niemand wilde beginnen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, de schoolmeester, de schoolmeester,&rdquo;
-riepen ze, &bdquo;die kan vertellen, die kent wel mooie
-histories.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja,&rdquo; zeide de schoolmeester, &bdquo;ik zou
-wel iets kunnen verhalen uit de bijbelsche historie, of ook bijv. van
-keizer Octavianus. Bovendien ken ik eene zeer droeve liefdeshistorie
-van den manhaften ridder Tristand en de deugzame prinses Indiana, en
-zoo voort, etcetera.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, mijn waarde schoolmeester,&rdquo; viel ik
-hem in de rede, &bdquo;de histories, die ge daar noemt, ken ik al op
-mijn duimpje; wat ik wensch te hooren, zijn vertellingen over Huldren
-en heksen, sprookjes van Asschepoester en dergelijke, die nooit gedrukt
-zijn, maar alleen in den mond van &rsquo;t volk leven.&rdquo;
-<span class="pagenum">[<a id="pb147" href="#pb147" name="pb147">147</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Zulke nesterijen kan ik niet vertellen,&rdquo;
-zei de schoolmeester op geraakten toon, &bdquo;dat past geen&rsquo;
-leermeester der jeugd en allerminst een lid van &rsquo;t dorpsbestuur,
-als ik, die de constitutie heb bezworen. Wat zou ik moeten zeggen,
-indien men mij vroeg of &rsquo;t waar was, dat Halsten R&ouml;en
-sprookjes had zitten vertellen als eene oude baker?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;En wat heb-je dan wel gezegd, toen je die
-sprookjes van je-weet-wel opgedischt en het avondliedje hebt gezongen
-op Ulvsvolden, verleden jaar op kerstmis?&rdquo; vroeg zijn medeminnaar
-met een spottend lachje.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wat ik antwoordde, komt thans niet te pas,&rdquo;
-zeide de schoolmeester; &bdquo;maar wat goed is voor u en andere
-eenvoudige lieden, is dit nog niet voor reizigers, die het karakter en
-de zeden der volkeren bestudeeren; ik acht het beter wijsheid te putten
-uit de scherpzinnige opmerkingen van zoodanige mannen, dan dwaze en
-onbeduidende boerenvertellingen te doen hooren; want reizigers zijn
-wereldwijzen en ik zal hun daarom ernstelijk verzoeken mij iets te
-willen mededeelen van de schatten hunner kennis.&rdquo;</p>
-<p class="par">Ik zocht hem te beduiden, dat ik in de stad genoeg te
-doen had met onderwijzen, om ten minste op een toertje door het
-gebergte van de lasten dier taak ontslagen te zijn.</p>
-<p class="par">&bdquo;Als dan niemand wat wil vertellen,&rdquo; begon
-Andries, &bdquo;dan zal ik de historie mededeelen van een&rsquo; man,
-die in de buurt van het Hedal woonde. Hij heette Hogner; maar later
-noemde de menschen hem Hogner Duivelkloover. Hij was een jaar of wat
-zeeman geweest; maar toen hij een aardig duitje had verdiend, zoodat
-hij de hoeve van zijn&rsquo; vader kon overnemen, besloot hij thuis te
-blijven en ging uit vrijen naar een meisje uit Vaage, dat als melkster
-op een&rsquo; saeter diende. <span class="pagenum">[<a id="pb148" href="#pb148" name="pb148">148</a>]</span></p>
-<p class="par">Eens toen hij den saeter opzocht, was de melkster
-verdwenen en de hoedster kwam schreiend met het vee naar huis.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wat scheelt er aan, en waar is de
-melkster?&rdquo; vroeg Hogner.</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar zijn drie berggeesten gekomen en hebben haar
-weggevoerd,&rdquo; snikte &rsquo;t meisje.</p>
-<p class="par">Hogner vloog dadelijk heen om zijne liefste op te zoeken
-en zich op de berggeesten te wreken; hij nam iemand met zich mee, die
-Haarek Langbein heette. Zij zochten wijd en zijd, in bosch en veld, op
-hooge bergtoppen en in diepe dalen, maar noch de berggeesten, noch het
-meisje waren ergens te vinden. Eindelijk, toen zij bij de weiden van
-Stuttgang waren, daar ontmoetten zij een&rsquo; berggeest.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wacht even,&rdquo; zeide Hogner en bracht den
-geest met zijn zwaard eene wond toe; daarop trok hij een&rsquo; kring
-in den grond om hem heen, maakte een kruis in de lucht boven zijn hoofd
-en bande daardoor den boozen geest op de plek, waar hij stond.</p>
-<p class="par">&bdquo;Waar is de melkster van R&ouml;nnaas
-gebleven?&rdquo; vroeg hij den geest. Deze wilde niet antwoorden, maar
-Hogner dreigde hem zoo lang, tot hij bekende, dat zijn makker Platneus,
-die in &rsquo;t veld bij Stuttgang huisde, het meisje had
-weggevoerd.</p>
-<p class="par">&bdquo;Morgen viert men bruiloft,&rdquo; zeide hij,
-&bdquo;en ik moet naar Skulen en naar den Reuzenberg om zijne familie
-uit te noodigen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Sta daar tot ik weerom kom,&rdquo; zei Hogner en
-hieuw nog eenige malen kruiselings in de lucht, en de menschen zeggen,
-dat de berggeest nog altijd op dezelfde plek bij Stuttgang staat, maar
-ik heb hem nooit gezien. Of Hogner zijne liefste terug kreeg of niet,
-zou ik niet <span class="pagenum">[<a id="pb149" href="#pb149" name="pb149">149</a>]</span>kunnen zeggen, maar sinds noemde men hem altijd
-Hogner Duivelkloover.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat is eene onzedelijke vertelling uit den
-paapschen tijd, &rsquo;t welk duidelijk blijkt uit het teeken des
-kruises, en zulke verhalen heeft de Duivel bedacht,&rdquo; zeide de
-schoolmeester op zalvenden toon. &bdquo;Vermoedelijk hebben eenige
-struikroovers, die zich daar schuil hielden, de melkster weggevoerd,
-die klaarblijkelijk een lichtzinnig vrouwmensch was, zooals er vele op
-de saeters worden gevonden; later heeft men de berggeesten er bij
-gehaald. Ik zal thans eene waarachtige historie verhalen, waarvan mede
-de Huldren en berggeesten de schuld kregen, terwijl men de gansche
-gebeurtenis alleen moest wijten aan de slinksche streken van een&rsquo;
-slimmen vogel.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;In het hoofdkerspel Vaage,&rdquo; zoo begon hij,
-terwijl hij eenige malen kuchte en hoestte en langzaam den blik liet
-weiden over alle aanwezigen, &bdquo;leefden voor langen tijd een paar
-echtelieden, Steingrim en J&ouml;da, die in deze bergstreek hun bestaan
-vonden in veehoeden en het vangen van wild. De man, Steingrim, vond den
-dood bij een&rsquo; sneeuwval in J&ouml;ndalsbraatom. In &rsquo;t
-zelfde jaar werd hun volwassen zoon, Ivar, tot den krijgsdienst
-geroepen, en J&ouml;da bleef de eenige verzorgster van vele kinderen.
-De tweede zoon, Bj&ouml;rn, was, schoon nog jong, reeds eenigszins de
-steun zijner moeder. Hij was zeer groot voor zijne jaren, vlug en
-waagziek, en overtrof elkeen in &rsquo;t loopen op de sneeuwschoenen,
-in &rsquo;t vangen van wild en op de jacht. In &rsquo;t bijzonder legde
-hij zich toe op de kennis van de plaatsen, waar de rendieren zich in de
-verschillende seizoenen en bij verschillend weder ophouden, waar zij
-een toevluchtsoord zoeken, of die zij ontvlieden, en hierdoor
-vermoedelijk kwam hij tot de ontdekking van de fijne en scherpe
-<span class="pagenum">[<a id="pb150" href="#pb150" name="pb150">150</a>]</span>reuk der rendieren, die hem, naar men verhaalt,
-leidde tot de uitvinding der &bdquo;blinde schutters.&rdquo;<a class="noteref" id="xd21e2164src" href="#xd21e2164" name="xd21e2164src">2</a>
-Meestal was Bj&ouml;rn door menschenschuwheid bevangen en zocht bij
-elke gelegenheid alleen op de jacht te gaan, en zijn geluk bij dit
-handwerk deed ieder verbaasd staan. Sommigen meenden, dat hij door
-tooverij vogels en dieren aan &eacute;&eacute;ne plek kon boeien,
-zoodra hij ze in &rsquo;t oog kreeg; anderen, dat hij in
-bondgenootschap stond met de berggeesten en in sommige gevallen hulp en
-onderricht van hen verkreeg in de voordeeligste wijze van jagen. In
-dezen waan werd het volk versterkt door de omstandigheid, dat men hem
-kuilen zag graven voor de rendieren en eene hut opslaan op plaatsen,
-waar te dier tijd niemand, ook zelfs een&rsquo; enkelen nacht, durfde
-doorbrengen uit vrees voor de berggeesten, die er zich ophielden. Nu en
-dan verhaalde hij bovendien zelf, hoe de reuzen hem eene poets hadden
-gespeeld en hem in ongelegenheid hadden gebracht, maar dat hij dan ook
-altijd geholpen was door den reus van Skulen, den Skul-reus
-geheeten.&rdquo; &mdash; &mdash; &mdash;</p>
-<p class="par">Het was duidelijk, dat de vertelling van den
-schoolmeester even lang en vervelend zou worden, als de
-lijkebiddersstijl, waarin hij haar voordroeg, bespottelijk was. Met
-genoegen merkte ik dan ook op, hoe onrustig hij werd, toen hij
-bespeurde, dat zijne uitverkorene was verdwenen. Door &rsquo;t venster
-ziende, bemerkte hij, dat ze naar een&rsquo; van de naastbijgelegen
-saeters ging. Zijne onrust nam nog toe, toen hij zijn&rsquo;
-medeminnaar haar spoor zag volgen. Hij werd verstrooid, begon te
-stotteren en moest elk oogenblik naar zijne woorden zoeken.</p>
-<p class="par">&bdquo;Met verlof,&rdquo; zeide hij eindelijk, &bdquo;ik
-kan mij alles niet <span class="pagenum">[<a id="pb151" href="#pb151"
-name="pb151">151</a>]</span>goed meer herinneren en heb ook nog eenige
-zaken te verrichten. Wees gij zoo goed, Thor, en verhaal het overige;
-ge weet het wel,&rdquo; en ijlings verliet hij het vertrek.</p>
-<p class="par">De meisjes schaterden het uit en beklaagden den armen
-schoolmeester om zijne jaloerschheid. Op mijn verzoek nam nu Thor het
-woord op en ging voort:</p>
-<p class="par">&bdquo;In &rsquo;t kerspel ligt eene hoeve, &Ouml;st-Eng
-geheeten; daar woonde een man, die Baard heette. Hij was ook jager en
-kon niet velen, dat Bj&ouml;rn altijd zoo gelukkig was op de jacht.
-Deze Baard &Ouml;st-Eng had eene dochter, die Rundborg heette. Naar
-haar vrijde Bj&ouml;rn ter sluiks, maar zoodra haar vader dit merkte,
-zwoer hij, als hij hem ooit op zijne hoeve vond, dat hij hem dan
-precies zou behandelen als een wild rendier; op staanden voet zou hij
-hem doodschieten.</p>
-<p class="par">&bdquo;Mijne dochter zal zich nooit verslingeren aan
-een&rsquo; landlooper,&rdquo; voegde hij er bij. Hij bestemde &rsquo;t
-meisje nu voor iemand uit Skaarvangen. Dit was Selvor Oppistuen; hij
-was half simpel en een monster van leelijkheid. Rundborg smeekte wel,
-dat haar vader haar niet tot dit huwelijk zou dwingen, maar het baatte
-niets. Toch bracht ze het zoover, dat zij niet v&oacute;&oacute;r de
-bruiloft, die met St. Jan zou worden gevierd, den bruidegom behoefde op
-te zoeken. De bruigom ging zelf de gasten te bruiloft noodigen en zoo
-kwam hij ook in &rsquo;t boschvlek bij de familie en de buren der
-bruid. Op S&ouml;nste-Eng was hij reeds de deur uit, toen de eigenaar
-hem naliep en vroeg:</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar op welken dag moeten we komen? Dat hebt ge
-vergeten te zeggen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik weet het nog niet; &rsquo;t zou morgen kunnen
-zijn, maar &rsquo;t kan ook best eerst vandaag over eene week wezen;
-maar we zullen op de fluit spelen, als we voorbijkomen, <span class="pagenum">[<a id="pb152" href="#pb152" name="pb152">152</a>]</span>wees
-dan zoo goed ons te volgen,&rdquo; antwoordde hij.</p>
-<p class="par">Dit hoorde een broer van Bj&ouml;rn en liet het dezen
-dadelijk weten. Bj&ouml;rn had spoedig zijn plan gemaakt; hij liet
-zijne moeder en zijn&rsquo; broer voor de zaken zorgen en ging naar
-Skaarvangen. Eerst wilde hij &rsquo;t gevolg van den bruidegom beletten
-het huis der bruid te bereiken. Daartoe ging hij &rsquo;s nachts naar
-eene bergkloof bij Skaarvangen en wilde de brug vernielen, die er voor
-&rsquo;t vee over de kloof was geslagen, maar de vader van Selvor en
-een paar vrienden beletten hem dit. Toen wou hij eene brug afbreken,
-die een eindweegs verder op eene lagere plaats lag, en dit gelukte hem.
-Den volgenden dag vertrok Selvor met zijne vrienden tegen den middag
-van Skaarvangen; maar onderweg vernamen zij, dat de brug, die zij over
-moesten, vernield was; nu moesten zij een&rsquo; grooten omweg maken en
-bovendien de ondiepte bij Sandbo doorwaden. Toen zij in &rsquo;t
-boschvlek kwamen, reden sommigen uit den stoet verder, om de bruid af
-te halen; de overigen bleven achter. Dezen dronken tot tijdverdrijf uit
-hunne veldflesschen en bliezen op de fluit, maar ondertusschen zat de
-broer van Bj&ouml;rn een eind van den weg af in &rsquo;t kreupelhout
-neergehurkt; en toen men opstond, volgde hij van verre.</p>
-<p class="par">&rsquo;t Duurde echter geruimen tijd, eer de gasten
-klaar waren en zich bij de overigen voegden, omdat de dag van de
-bruiloft niet nauwkeurig was bepaald. Eindelijk kwamen ook de bruid en
-hare familie met den bruidegom en zijn gevolg. De kerk stond destijds
-ten zuiden van Sandbo, en toen men hier kwam, was de avond reeds
-gevallen. Dienzelfden dag nog naar &rsquo;t huis der bruid terug te
-keeren, bleek ondoenlijk; daarom namen Bottolf Holen en Alf Svare elk
-een deel van den bruidsstoet in huis. Zij gaven den gasten rijkelijk
-<span class="pagenum">[<a id="pb153" href="#pb153" name="pb153">153</a>]</span>te eten en te drinken en deden hun daar
-geen&rsquo; ondienst mee, want behalve een&rsquo; droppel of wat uit de
-veldflesch, hadden zij den heelen dag niets genoten. Toen ze zich wat
-verkwikt hadden, noodigden Bottolf en Alf hen uit zich wat te vermaken.
-De jonggetrouwden zouden slapen op den zolder boven het proviandhuis
-van Svare. Laat in den avond kwam Bj&ouml;rn&rsquo;s broer bij dezen en
-vertelde hem, dat de bruid den nacht op Svare-hoeve doorbracht.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Zou me verwonderen, als ze daar
-morgenavond nog was,&rdquo; zei Bj&ouml;rn. Maar toen het nacht was
-geworden en de gasten allen ter rust waren gegaan, sloop er door de
-zolderdeur eene groote, forsche vrouwengestalte binnen, in een groen
-overkleed en met een groot blank mes in de hand. Zij scheurde de bruid
-uit de armen van den bruidegom. Deze greep nog naar haar, maar op
-&rsquo;t zelfde oogenblik sneed de Hulder met het mes in den wand, dat
-de splinters er afvlogen. Toen dorst de bruigom de oogen niet meer
-opslaan, maar hij vloog &rsquo;t vertrek binnen, waar zijne vrienden
-lagen, en kreet met groot misbaar, dat de Hulder van &rsquo;t
-J&ouml;ndal op den zolder was geweest en zijne bruid had weggeroofd, om
-haar tot vrouw te geven aan haar&rsquo; zoon. En hij mompelde, dat hij
-zich van kant wou maken.</p>
-<p class="par">&bdquo;Waren we maar beneden gebleven, dan had misschien
-de Hulder haar niet durven rooven!&rdquo; jammerde hij.</p>
-<p class="par">Allen deden hun best, om hem zoo goed mogelijk te
-troosten, maar toen hij dit zeide, schaterden zij &rsquo;t uit. Selvor
-wou dadelijk naar huis, naar zijne moeder; maar toen men bij de
-Skjaervenbrug kwam, waren de palen doorgehakt, de brug was weggedreven
-en men kon onmogelijk aan den overkant komen. Aan den anderen oever
-stonden menschen uit Skaarvangen, die schreeuwden, <span class="pagenum">[<a id="pb154" href="#pb154" name="pb154">154</a>]</span>dat
-ook zij de rivier niet over konden; maar hoe men schreeuwde en riep,
-men kon elkander niet eens verstaan: de rivier was buiten hare oevers
-getreden en stortte zich met donderend geraas naar beneden.</p>
-<p class="par">Nu zond men een&rsquo; bode naar den predikant. Deze
-ried aan, de kerkklokken uit den toren van Vaage te nemen, die naar
-&rsquo;t J&ouml;ndal te brengen en daar drie etmalen lang te luiden.
-Dat deed men; over den Reuzenberg voerde men de klokken naar een groot
-veld in &rsquo;t J&ouml;ndal, en sedert dien dag draagt die vlakte ook
-den naam van &rsquo;t Klokkeveld. Drie etmalen lang luidde men, maar te
-vergeefs: de bruid was weg. Nu gaf een oud man den raad, drie
-donderdagavonden achtereen te luiden, maar dit hielp evenmin. Eindelijk
-verscheen Bj&ouml;rn en vertelde, hoe hij had gedroomd, dat Rundborg
-door de berggeesten heel slecht werd behandeld. Maar de Skulreus had
-hem zijne hulp beloofd, als hij haar wilde verlossen, want de reus was
-gebeten op de Huldren van &rsquo;t J&ouml;ndal. En niemand anders kon
-Rundborg bevrijden, want op hem had ze hare zinnen gezet; maar kreeg
-hij haar niet tot vrouw, dan wilde hij geen&rsquo; stap doen om haar
-uit den berg te halen. Toen Baard en Selvor dit vernamen, waren ze
-woedend op Bj&ouml;rn, en dreigden hem met al wat ze konden bedenken,
-zoo hij Rundborg niet verloste. Maar Bj&ouml;rn hield het been stijf en
-draalde zoo lang, tot hij haar ten slotte kreeg.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, z&oacute;&oacute; is &rsquo;t gegaan,&rdquo;
-zeide Brit, toen Thor zijne vertelling had ge&euml;indigd, waarvan
-menige trek herinnerde aan den ruwen sagentijd.</p>
-<p class="par">&bdquo;Als de schoolmeester &rsquo;t vertelt,&rdquo;
-ging zij voort, &bdquo;dan brabbelt hij wat, dat geen mensch kan
-begrijpen van den predikant en den duivel, en dan zegt hij, dat
-Bj&ouml;rn de bruid van den zolder wegvoerde; maar dat is <span class="pagenum">[<a id="pb155" href="#pb155" name="pb155">155</a>]</span>niet
-waar: hij verloste haar juist, maar de J&ouml;ndals-Hulder, die had
-haar geroofd.&rdquo;</p>
-<p class="par">Geen van ons viel &rsquo;t in, deze bewering van Brit te
-bestrijden; maar de vele namen en plaatsen, welke in Thor&rsquo;s
-vertelling voorkwamen, gaven ons, in dezen omtrek onbekend, aanleiding
-tot een nader onderzoek naar de geographie van Vaage. Lang en breed
-werd er nu gesproken over &rsquo;t dal, de rivieren, bergtoppen, meren,
-visschen, vogels, &rsquo;t wild en de menschen. Onder dit gesprek, voor
-mij in &rsquo;t bijzonder zoo leerrijk en onderhoudend, zette Brit ons
-een welsmakend en voor een&rsquo; saeter zelfs kostelijk maal voor.
-Tegen &rsquo;t einde daarvan kwam Marit, de aangebedene van den
-schoolmeester, binnen en fluisterde den anderen meisjes, al giggelend
-en lachend iets in &rsquo;t oor. Brit nam van harte deel in de
-vroolijkheid, en toen Andries vroeg, waar Hans en de schoolmeester
-waren gebleven, vertelde zij, dat de eerste den schoolmeester bij den
-neus gehad en hem van den eenen saeter naar den ander had laten loopen.
-Eerst was hij zelf daar rondgegaan en had den meiden ingeblazen, wat ze
-moesten zeggen, wanneer de schoolmeester kwam; en overal, waar deze
-toen de klink oplichtte en naar Marit vroeg, antwoordden ze: &bdquo;Wel
-zeker, Marit en Hans zijn beiden zoo pas de deur uit; ze zeiden, dat ze
-naar den naasten saeter wilden.&rdquo; Maar eindelijk had hij eenige
-lui ontmoet, die hem duchtig hadden onthaald op brandewijn; &bdquo;en
-nu,&rdquo; besloot Brit op medelijdenden toon &bdquo;nu praat hij als
-eene kip zonder kop.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja,&rdquo; voegde Marit er bij, &bdquo;en hij is
-nu in zoo&rsquo;n best humeur, dat zijn hoed op &eacute;&eacute;n
-haartje staat; maar op Hans is hij woedend. Hij zal stellig gauw hier
-zijn en dan zult ge eene grap zien gebeuren.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb156" href="#pb156" name="pb156">156</a>]</span></p>
-<p class="par">&rsquo;t Duurde niet lang, of we vernamen de stem van
-Hans, die een aardig liedje zong. Eenige oogenblikken bleef hij buiten
-staan en liet zijne diepe basstem hooren, klaarblijkelijk met &rsquo;t
-doel, om door iemand, die ook den saeter naderde, te worden verstaan.
-Hij zong &rsquo;t deuntje van den vos, die een hoen zoekt te
-verschalken, maar die, van den meester der hen een&rsquo; steen en een
-aantal krachtige verwenschingen na zich krijgt. Wie aan &rsquo;t rosse
-haar van den schoolmeester en aan zijne verliefdheid dacht, zag
-dadelijk in, op wien het gemunt was. Toen &rsquo;t liedje uit was, trad
-hij kleurende binnen en ging in een&rsquo; hoek van &rsquo;t vertrek
-zijn pijpje zitten rooken. Spoedig kwam ook de schoolmeester, door
-een&rsquo; vreemde gevolgd. Hij had den halsboord hoog opgetrokken en
-zocht zich zooveel vertoon van waardigheid te geven, als maar mogelijk
-was; maar zijne stijve houding en zijn glazige blik verrieden
-zijn&rsquo; toestand reeds eer hij den mond opendeed.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik vraag u vergiffenis, hoogge&euml;erde
-heeren,&rdquo; zei hij met eene dikke tong en eene bespottelijke
-buiging, &bdquo;&rsquo;t was niet hoffelijk van mij, dat ik zoo
-plotseling de deur uitstoof en de taak, om u te onderhouden, overliet
-aan dezen waardigen rendierjager, die toch altijd een leek blijft, en
-aan deze beminnelijke verzorgsters der kudde. Maar ik ben een
-leermeester der jeugd, en met godsvrucht en deugd laat ik niet spotten.
-En daar ik als &rsquo;t ware een deel der geestelijkheid uitmaak, die
-gehouden is de tucht en het zevende gebod te handhaven, kan ik zoo iets
-niet dulden. Neen, dulden zal ik &rsquo;t nooit! En ik moet er rond
-voor uitkomen, &rsquo;t is eene afschuwelijke gewoonte, dat jonge
-knapen de meisjes naloopen, eer zij nog dons op de bovenlip voelen. En
-daar ik nu dezen lichtzinnigen Hans eene maagd zag <span class="pagenum">[<a id="pb157" href="#pb157" name="pb157">157</a>]</span>vervolgen... foei!...&rdquo; hier spuwde de
-schoolmeester in edelen toorn en ging voort: &bdquo;want, zoo als ik
-zei, ik ben een gezworen vijand van allerlei bedrog, van lichtzinnige
-praatjes en handelingen, van dobbelen, dronkenschap en den goddeloozen
-dans.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu maakt ge &rsquo;t wezenlijk al te erg,
-schoolmeester,&rdquo; viel Marit uit, &bdquo;ik vind &rsquo;t wat
-prettig, als de veel gaat; &rsquo;k word dan haast zoo vroolijk, als de
-vedel zelf.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat is waar, mijn kind,&rdquo; antwoordde de
-schoolmeester ontwijkend en met zijn&rsquo; zoetsten glimlach,
-&bdquo;ik sprak dan ook slechts van den lichtzinnigen dans. Ook ik ben
-van oordeel, dat het een genot is, lieftallige meisjes te zien dansen,
-namelijk, wanneer zij ten dans gaan met een eerbaar man, die eene
-gepaste deftigheid nooit uit het oog verliest.&rdquo;</p>
-<p class="par">Maar meegesleept door de macht der beminnelijkheid, die
-hij prees, begon hij plotseling met de noodige trillers en eene heesche
-stem een loflied vol geestdrift aan te heffen op den wijn en de
-schoonheid, dat kwalijk in overeenstemming kon gebracht worden met de
-strenge beginselen, die hij zoo even had beleden.</p>
-<div class="lgouter">
-<p class="line">&bdquo;Wat mag alle vreugde baten,</p>
-<p class="line">Alle schatten van deze aard?</p>
-<p class="line">Zonder wijn en mooie meisjes</p>
-<p class="line">Zijn ze mij geen oortje waard.</p>
-<p class="line xd21e2235">Elk is graag,</p>
-<p class="line xd21e2237">Waar meisjes zijn,</p>
-<p class="line xd21e2235">Ieder prijst</p>
-<p class="line xd21e2237">Den eedlen wijn!&rdquo;</p>
-</div>
-<p class="par first">&bdquo;Dat was een aardig wijsje,
-schoolmeester,&rdquo; zeide Hans, terwijl hij met den pijp in den mond
-uit zijn&rsquo; hoek te voorschijn kwam, &bdquo;maar nu zal ik eens een
-deuntje zingen, dat ge misschien nog nooit hebt gehoord. <span class="pagenum">[<a id="pb158" href="#pb158" name="pb158">158</a>]</span></p>
-<div class="lgouter">
-<p class="line">&bdquo;Och, arme sul, och, groote kwast,</p>
-<p class="line">Je haalde &rsquo;t fleschjen uit de kast,</p>
-<p class="line">Maar wat je hieldt voor brandewijn,</p>
-<p class="line">Dat was juist bitt&rsquo;re terpentijn,</p>
-<p class="line">Dat was juist bitt&rsquo;re terpentijn!&rdquo;</p>
-</div>
-<p class="par first">Men kon duidelijk zien, hoe dit rijmpje, dat, naar
-ik later hoorde, zinspeelde op een voorval uit &rsquo;t leven van den
-schoolmeester, zijn&rsquo; toorn deed ontvlammen. Daar kwam nog bij,
-dat hij zijn&rsquo; medeminnaar elders had gewaand; hij wischte zich
-den mond met een pand van zijne lange jas en borst uit:</p>
-<p class="par">&bdquo;De jeugd heeft alle schaamte uitgeschud in onze
-dagen; dat komt daar vandaan, dat zij niet genoeg kennis maakt met den
-stok. Zoo&rsquo;n onbeschofte melkmuil! Dat zit pijpjes te rooken, dat
-gaat heimelijk uit vrijen, dat ontziet zich niet, eerwaardige mannen te
-beleedigen, die al hun leven wijsheid hebben gegaard! Sta op, zeg ik
-je, wanneer ik spreek,&rdquo; voer hij voort, &bdquo;zooals de
-Spartaansche jongelingen deden in &rsquo;t bijzijn van ervaren mannen
-en grijsaards. Weet, dat ik twintig jaar lang heb gestudeerd bij den
-ouden predikant Gr&ouml;nbeck. Sta op, zeg ik je!&rdquo;</p>
-<p class="par">Maar Hans bleef rustig zitten, glimlachte even en liet
-twee rijen blinkend witte tanden zien. &rsquo;s Schoolmeesters roes was
-klaarblijkelijk verergerd, en wie weet, wat het einde der historie zou
-geweest zijn, zoo Marit niet tusschen beiden ware gekomen. Zij reikte
-hem eene schaal met melk en zeide:</p>
-<p class="par">&bdquo;Och, laat den jongen loopen, schoolmeester. Wees
-niet boos, en denk, dat er vreemd volk bij is.&rdquo;</p>
-<p class="par">Toen hij had gedronken, wendde hij zich weder tot ons.
-&rsquo;t Scheen, dat hij zich wilde verontschuldigen over den toestand,
-waarin hij verkeerde en de ongunstige meening, <span class="pagenum">[<a id="pb159" href="#pb159" name="pb159">159</a>]</span>die
-wij door de herhaalde toespelingen van Hans van hem moesten opvatten,
-wenschte uit te wisschen. Hij zeide daarom:</p>
-<p class="par">&bdquo;Die verderfelijke alkohol! Wel is zij de moeder
-der dwaasheid! Ik leef anders altijd zeer matig, als ik me zelven dit
-getuigenis mag geven, en over &rsquo;t algemeen ben ik geenszins
-verslaafd aan een onmatig gebruik van dat afschuwelijke vocht. Maar ik
-moet me bij u verontschuldigen, hoogge&euml;erde heeren en waardige
-dorpsgenooten, over mijn lang wegblijven. De weg naar de deur valt
-iemand zoolang, wanneer hij onder vrienden is. Eenige goede kennissen
-en buren hebben me namelijk van hun&rsquo; brandewijn laten proeven. En
-hier in &rsquo;t gebergte doet een borrel &rsquo;t lichaam goed. Ja, ik
-zal &rsquo;t ronduit bekennen, als mij een borrel wordt geboden,
-veroorloof ik mij de weelde, dien aan te nemen, maar&mdash;nooit te
-veel.&rdquo;&mdash;En onwillekeurig viel hij weer uit:</p>
-<div class="lgouter">
-<p class="line">&bdquo;Laat ons klinken, laat ons klinken,</p>
-<p class="line">Brandewijn smaakt altijd goed;</p>
-<p class="line">Wie slechts water heeft te drinken,</p>
-<p class="line">Is voorwaar een arme bloed!&rdquo;</p>
-</div>
-<p class="par first">&bdquo;Neen,<span class="corr" id="xd21e2283"
-title="Niet in bron">&rdquo;</span> ging hij voort, &bdquo;nooit te
-veel, de hemel beware me daarvoor! Ik weet nog heel goed, wat ik heb
-gezegd en gedaan en wat ik nu nog te zeggen en te doen heb ook; maar
-&rsquo;t is toch verderfelijk vocht. Maar wat ik zeggen wou, ik was
-bezig met de belangwekkende historie van Bj&ouml;rn Praeststulen, toen
-ik, met verlof, heenging in &rsquo;t vast vertrouwen, dat zij
-nauwkeurig zou worden vervolgd. Mijn waardige vriend, Thor Ulvsgaarden,
-ge hebt toch wel verhaald, hoe de geestelijkheid daarin betrokken werd
-en hoe ten slotte de burgerlijke rechter &rsquo;t geding moest
-beslissen?&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb160" href="#pb160"
-name="pb160">160</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Zie-je, ik heb &rsquo;t wel gezegd,&rdquo; zei
-Brit. &bdquo;Gij haalt er altijd zooveel dingen bij, dat niemand er
-iets van begrijpt. Thor heeft er geen woord van gezeid.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Gebrek aan kennis, kind; gebrek aan
-kennis,&rdquo; hernam de schoolmeester op een&rsquo; toon van gewicht;
-&bdquo;wat Thor heeft weggelaten, is juist &rsquo;t merkwaardigste van
-de gansche historie, want dat betreft de twisten en &rsquo;t proces.
-Ja, ziet ge, dat ging op deze wijze toe: toen die lui, namelijk Selvor
-Oppistuen en Baard &Ouml;steng met beloften en bedreigingen Bj&ouml;rn
-Praeststulen zochten over te halen om het meisje te bevrijden, of hun
-te openbaren hoe dit zou kunnen geschieden, toen begon bij Bj&ouml;rn
-twijfel te rijzen aangaande &rsquo;t geen hem te doen stond; want
-weldra zou de hooioogst beginnen en dan had hij natuurlijk heel wat
-anders te doen, dan Rundborg verscholen te houden in jagershutten en
-andere schuilhoeken van &rsquo;t gebergte. Hij zeide, dat ze zich
-vruchteloos tot de berggeesten zouden wenden, en dat hij zelf dit niet
-waagde, eer hij den bijstand van den Skulreus had ingeroepen.
-Intusschen deed hij hun den voorslag met hun drie&euml;n naar den
-predikant te gaan en dezen tot scheidsman te kiezen. Zoo gezegd, zoo
-gedaan. Bj&ouml;rn verklaarde zeer breedvoerig, hoe een geest tot hem
-gesproken had in den droom en hem had bevolen, Rundborg te huwen. De
-predikant wilde de zaak opschorten, tot de maagd zelf getuigenis zou
-kunnen afleggen, en toen Bj&ouml;rn een etmaal later met haar
-verscheen, verklaarde zij, hoeveel zij had te lijden gehad bij de
-Hulder; hoe deze op een huwelijk met haar&rsquo; zoon had aangedrongen,
-waardoor zij haar voor goed in hare macht zou krijgen, en hoe
-Bj&ouml;rn en de Skulreus haar uit den berg verlost en haar bewaard
-hadden voor de schande van eene heks te worden. Terwijl hij nauwkeurig
-<span class="pagenum">[<a id="pb161" href="#pb161" name="pb161">161</a>]</span>de beweringen en bewijzen van beide partijen
-wikte en woog, werd de predikant eindelijk &rsquo;t spoor geheel
-bijster; hij was in een labyrinth geraakt, waaruit hij vruchteloos den
-weg trachtte te vinden. De openbaring, aan Bj&ouml;rn geschied, was
-wellicht eene bestiering des Allerhoogsten, die de predikant niet
-durfde wraken. Maar Selvor en Rundborg waren in den echt vereenigd door
-den priester en op &rsquo;t woord van God, en &rsquo;t gewicht dier
-beiden kon evenmin worden geloochend. Bj&ouml;rn bezat de liefde van
-Rundborg als het ware van kindsbeen af. Selvor kon niet roemen op hare
-min, maar wel op de toestemming der ouders, welke, doordien zij ouder
-en gevolgelijk verstandiger waren, beter wisten wat hunne dochter tot
-geluk en zegen kon strekken dan zij zelve. Maar de onbeperkte
-uitoefening van de rechten der ouders tegenover de kinderen maakt de
-eersten vaak tot beulen, zeide de predikant&mdash;bij zich zelven, wel
-te verstaan. Na veel peinzen kwam hij tot het volgende besluit: Ik
-spreek geen oordeel uit in deze ingewikkelde zaak; zij behoort voor den
-burgerlijken rechter te worden gebracht. Middelerwijl mag Bj&ouml;rn,
-die haar heeft bevrijd, haar ook behouden. Maar door de rechtbank werd
-&rsquo;t volgende vonnis gewezen:</p>
-<p class="par">&bdquo;Bj&ouml;rn Praeststulen mag zonder eenig
-voorbehoud huwen met Rundborg Baardsdochter &Ouml;steng; Selvor
-Oppistuen en Baard <span class="corr" id="xd21e2296" title="Bron: Osteng">&Ouml;steng</span> moeten het land ruimen, omdat zij dit
-huwelijk hebben willen beletten.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Van dit laatste kwam echter niets; want
-Bj&ouml;rn verwierf genade voor zijn&rsquo; schoonvader en sedert
-werden zij beste vrienden.&rdquo;</p>
-<p class="par">Zoo werd de sage van Bj&ouml;rn Praeststulen door den
-schoolmeester aangevuld. Maar woorden zijn dood en machteloos. Daar was
-iets onbeschrijfelijk komieks in <span class="pagenum">[<a id="pb162"
-href="#pb162" name="pb162">162</a>]</span>zijn heele manier van
-vertellen, in zijn&rsquo; toon, zijne gebaren, in &rsquo;t rijzen en
-dalen zijner stem, en niet het minst wanneer nu en dan de eigenaardige
-toestand, waarin hij verkeerde, zich nog duidelijk deed bespeuren. Sir
-John kreeg telkens zulk eene hevige lachbui, dat hij van de bank
-dreigde te vallen. En van tijd tot tijd verhief zich van alle kanten
-een homerisch geschater, waaraan zelfs de ernstige Thor zich niet kon
-onttrekken.</p>
-<p class="par">De schoolmeester echter begreep de oorzaak dezer pret
-volstrekt niet. Hij lachte mee en hield ons gelach voor teekenen van
-bijval. Toen Brit hem dan ook op nieuw eene nap melk had gebracht, ving
-hij met frisschen moed weer aan:</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu wil ik u,&rdquo; zeide hij, &bdquo;eene zeer
-geloofwaardige historie verhalen uit den nieuweren tijd, die ook daarom
-merkwaardig is, wijl zij eene profetie bevat van toekomende tijden en
-gebeurtenissen. Op de hoeve Flytty in &rsquo;t hoofdkerspel Lesje
-leefde een man met name Jens Ivarszoon, wiens voorvaderen sedert
-onheugelijken tijd deze hoeve hadden bewoond. Jens was een nadenkend
-man, voor iedereen even gedienstig, altijd bescheiden, en niemand wist
-ook maar het geringste op zijn&rsquo; handel of wandel aan te merken.
-Op zekeren dag sloeg hij den weg in naar zijn&rsquo; saeter in &rsquo;t
-Lordal; hij wilde zijne paarden halen om ze op den akker te gebruiken
-en hout te vervoeren. Maar waar hij kwam&mdash;op den saeter niet, en
-hoe lang men ook zocht, hij was nergens te vinden. Acht jaar na zijn
-verdwijnen huwde zijne vrouw op nieuw, en terwijl de bruidstoet zich in
-de kerk bevond, vertoonde Jens zich eensklaps op de hoeve, zonder dat
-iemand had gezien, vanwaar hij kwam. Hij bleef er slechts een oogenblik
-en vertrok weer zonder <span class="pagenum">[<a id="pb163" href="#pb163" name="pb163">163</a>]</span>iemand een woord te hebben gezegd.
-Van degenen die hem hadden gezien, zeide nu de een dat het deze, de
-ander dat &rsquo;t gene was geweest; maar allen waren het hierin eens,
-dat hij precies op Jens geleek. Eer nog de bruidstoet was teruggekeerd,
-onttrok Jens zich echter aan aller nieuwsgierige blikken en vragen,
-maar toen zijn oudste zoon met eenige vrienden de paarden naar de weide
-bracht, liep hij op hem toe. De knaap herkende zijn&rsquo; vader niet,
-en ging voort de beesten vast te zetten. Nu sprak Jens:</p>
-<p class="par">&bdquo;Zoo moet ge niet doen, mijn jongen! Ge moet
-altijd den strik om den linker voorpoot slaan, anders is &rsquo;t paard
-genoodzaakt tegen zijn&rsquo; aard in te loopen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Dadelijk begreep nu de knaap, wie daar voor hem stond;
-hij verzocht zijn&rsquo; vader hem naar huis te volgen. Jens deed dit,
-en nauwelijks was hij &rsquo;t bruiloftsvertrek binnen getreden, of
-alle gasten zaten stom van schrik; want allen hadden hem herkend, en
-zijne vrouw borst in tranen uit, smeekte hem om vergiffenis en wierp
-zich in zijne armen. Jens troostte haar zoo goed hij vermocht en zeide,
-dat hij niet gekomen was om haar verwijten te doen over haar&rsquo;
-nieuwen echt; op arglistige wijze voegde hij er bij, dat hij niet meer
-deugde voor &rsquo;t huwelijk en ook niet op de hoeve kon blijven; zijn
-doel was alleen de noodzakelijkste schikkingen te treffen voor zijne
-onmondige kinderen. Nadat hij dit had gezegd, verzocht hij het nieuwe
-echtpaar hunne plaatsen weer in te nemen. En nu deelde hij, in
-tegenwoordigheid van al de verbaasde bruiloftsgasten, mede, wat zijn
-laatste wil was omtrent het verdeelen van have en erf onder zijne
-kinderen, voor zoover dezen daar recht op hadden, en dit alles werd met
-hand en mond bezegeld. Daarop wilde Jens vertrekken, <span class="pagenum">[<a id="pb164" href="#pb164" name="pb164">164</a>]</span>maar
-men hield niet op, hem te bestormen met allerlei vragen, waarop hij
-meerendeels een ontwijkend antwoord gaf. Onder andere zeide zijne
-vrouw: &bdquo;God zij dank, dat gij hier gekomen zijt, om uw&rsquo;
-laatsten wil mede te deelen en te zien, dat uwe afkomst op de hoeve kan
-blijven.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja,&rdquo; antwoordde Jens, &bdquo;mijne
-afstammelingen zullen hier blijven wonen, zoolang dit land bestaat.
-Maar er zal een slag geleverd worden op Lillehammer, de hevigste kamp,
-die ooit op Noorschen grond werd gestreden: &rsquo;t bloed der helden
-zal stroomen over de vlakte, en de duivel van &rsquo;t Gudbrandsdal zal
-beslissen, of Noorwegen langer een koninkrijk zal heeten. In Frankrijk
-is den boeren de strijdkolf ontvallen, maar daar zal hij &rsquo;t eerst
-op nieuw worden gezwaaid, en met zijne verpletterende slagen zal hij
-overal den toestand der volkeren omkeeren.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;En wanneer zal die slag worden geleverd?&rdquo;
-klonk de vraag.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wanneer breede wegen door de dalkloven den vijand
-het binnendringen licht maken,&rdquo; antwoordde Jens, &bdquo;en
-wanneer &rsquo;t geweld de wetten des lands zal schrijven, dan zal de
-vonk van den oorlog tot eene vlam worden, en Noorwegen en Zweden zullen
-onder &eacute;&eacute;n&rsquo; schepter komen. Maar eer dit geschiedt,
-zal de vuurgloed de schoone vlakte van Sell verteren en de wateren der
-Skotte zullen haar bedekken. Dan zullen de bergen van Noorwegen
-sidderen en een ekster zal zijn nest bouwen op den haardsteen van
-Flytty.&rdquo;</p>
-<p class="par">Na deze en dergelijke opmerkelijke voorspellingen
-verliet Jens Ivardszoon de hoeve, en niemand heeft hem ooit meer
-aanschouwd.&rdquo;</p>
-<p class="par">Onder de laatste vertelling scheen de schoolmeester
-<span class="pagenum">[<a id="pb165" href="#pb165" name="pb165">165</a>]</span>meer en meer tot zich zelven te komen. Tegen
-&rsquo;t slot sprak hij zelfs beter dan gewoonlijk, en zijne tong bleek
-volkomen hare vaardigheid herkregen te hebben; maar toen hij nu wilde
-opstaan, begon hij tot onze verwondering te waggelen. Hij nam afscheid,
-drukte ons onder vervaarlijke buigingen allen de hand en ging zijns
-weegs, &bdquo;daar hij zich niet al te wel gevoelde.&rdquo;</p>
-<p class="par">Nadat hij zich had verwijderd, en zijne levenswijze,
-zijne omgeving en zijne zonderlinge manieren ruimschoots waren bepraat,
-noodigde Andries het vreemde, vriendelijke meisje uit, wat te
-vertellen. &bdquo;Ik weet, dat je heel wat vertellingen kent,
-Borghild,&rdquo; zeide hij, &bdquo;en als je wilt, kun-je goed
-vertellen ook; kom, vertel eens eene historie. Hoe ging &rsquo;t ook
-weer met de dochter van Steven Aaseng?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat is gauw genoeg verteld,&rdquo; zei ze
-vriendelijk; en een blos van verlegenheid kleurde het fijne, bleeke
-gezichtje, terwijl ze zich tot ons wendde en dus begon:</p>
-<p class="par">&bdquo;Die Steven kwam van Rolfstad en trouwde de
-dochter van Aaseng in &rsquo;t Hedal. Ze kregen een dochtertje. Maar
-terwijl ze op zekeren zomer op den saeter lagen, werd &rsquo;t kind
-geroofd en in den berg gesleept. &rsquo;t Meisje zal niet ouder geweest
-zijn dan een jaar of acht, en de ouders waren bitter bedroefd, want o,
-&rsquo;t was zoo&rsquo;n lief, vriendelijk kind! Ge moet weten, de
-<span class="corr" id="xd21e2336" title="Bron: Rolstads">Rolfstads</span> zijn nog zoo wat familie van mij, en
-grootvader kwam vaak op de hoeve; hij had altijd den mond vol van haar.
-Toen ze weg was, zocht men dagen achtereen; men luidde de klokken voor
-haar, maar ze was weg en bleef weg, en kwam niet weerom. Verscheiden
-jaren later waren eens twee mannen aan &rsquo;t visschen in &rsquo;t
-Heimdalgebergte, twee mijlen van Valders. Ze hadden eene hut opgezocht
-en een vuur aangelegd. Terwijl ze <span class="pagenum">[<a id="pb166"
-href="#pb166" name="pb166">166</a>]</span>&rsquo;s avonds laat nog bij
-elkaar zaten, kwam er eene vrouw de hut binnen, groot van stal en
-vriendelijk van uitzicht. Zij vertelde, dat zij de dochter was van
-Steven Aaseng en dat zij v&oacute;&oacute;r vele jaren door de
-berggeesten in den berg was gesleept en sedert daar altijd had
-gehuisd.</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar morgen moet ik trouwen met den reus van
-Raanaaskamp,&rdquo; sprak zij, &bdquo;en nu zou ik zoo graag willen,
-dat gij een bosje hooi over mijn hoofd gooidet om mij te verlossen,
-want word ik morgen niet verlost, dan moet ik voor altijd in den berg
-blijven. Wanneer gij op de heuvels bij de rivier gaat staan, dan kunt
-gij ons zien, want ik kom van Trosstemkamp en ga naar Raanaaskamp. Den
-bruidegom kunt ge dadelijk herkennen; hij rijdt vooraan op een zwart
-paard en heeft eene neus z&oacute;&oacute; lang, dat ze tot op den
-zadelknop hangt.&rdquo;</p>
-<p class="par">De visschers beloofden, dat ze den bruidstoet zouden
-opwachten en een bos hooi over haar hoofd werpen, en de bruid vertrok.
-Den volgenden dag waren de mannen op hun post. Tegen den middag naderde
-de stoet. Nooit hadden ze zulke voorname lui gezien, zoo mooi gekleed,
-en zooveel vrouwen en jonkvrouwen, in zijde gedost en met zilveren
-sieraden getooid. Ze zaten allen op prachtige rossen en voorop reed de
-bruid, en de bruidegom had een neus, die tot op den zadelknop reikte.
-De visschers stonden als betooverd, want zooveel staatsie en
-heerlijkheid hadden ze nog nooit gezien. Toen de stoet vlak bij hen
-was, keek de bruid ter zijde. Nu kwamen ze tot zich zelven,
-maar&mdash;ongelukkig hadden ze vergeten hooi mee te nemen en konden
-dus niet doen, wat ze hadden beloofd. Zoo moest de bruid wel met de
-berggeesten meegaan naar Raanaaskamp in &rsquo;t bosch van Lesje, naar
-den kant <span class="pagenum">[<a id="pb167" href="#pb167" name="pb167">167</a>]</span>van &rsquo;t Foldal; en misschien is ze daar
-nog, als ze niet van verdriet is gestorven.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja,&rdquo; zeide &rsquo;t saetermeisje, dat
-&rsquo;t laatst was binnengekomen, &bdquo;zoo&rsquo;n historie heb ik
-ook hooren vertellen van een meisje, dat Kari heette. Ze lag op den
-saeter van Graven bij Oier en werd ook binnen den berg gesleept, maar
-wist er gelukkig weer uit te komen. &rsquo;t Gebeurde op een&rsquo;
-avond dat ze &rsquo;t vee naar huis bracht. Ze was reeds vlak bij de
-hut, toen ze een&rsquo; kleinen jongen tegenkwam, die aanstonds de
-beesten naar &rsquo;t bosch begon terug te jagen, want ze hebben daar
-een bosch op den berg. Kari verzocht hem vriendelijk op te houden, maar
-&rsquo;t baatte niet. Nu werd ze boos, begon hem uit te schelden, vloog
-op hem toe en wierp hem hals over kop op een hoop waschgoed. Maar
-tegelijkertijd struikelde ze, viel en zonk met hem in de diepte. Bij
-een groot kasteel kwamen ze terecht; de knaap, dien ze nu begreep dat
-onder de berggeesten thuis hoorde, nam haar bij de hand en voerde haar
-door verscheiden vertrekken, z&oacute;&oacute; prachtig, dat Kari
-nimmer iets dergelijks had gezien. En muziek hoorde men er,
-z&oacute;&oacute; fraai, als men hier boven nooit verneemt. Men
-noodigde haar uit te dansen, bracht haar wijn en dranken en gebak, dat
-er uitzag als houtspaanders bij ons, maar Kari weigerde alles en men
-kreeg niets uit haar dan:</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, dank-je wel.&rdquo;</p>
-<p class="par">Zoodra Kari verdwenen was en men haar op den saeter
-miste, zond men bericht daarvan naar de hoeve. Toen hare ouders dit
-hoorden, kunt ge begrijpen, dat ze bitter bedroefd waren. Eerst meenden
-ze, dat zij in &rsquo;t gebergte verdwaald was geraakt en lieten haar
-overal zoeken, maar te vergeefs. Nu begonnen ze te begrijpen,
-<span class="pagenum">[<a id="pb168" href="#pb168" name="pb168">168</a>]</span>wat er van haar was geworden en luidden de
-klokken uit den toren van Oier.</p>
-<p class="par">Terwijl ze druk aan &rsquo;t luiden waren, sprong er in
-&rsquo;t bergslot een oud man met een&rsquo; langen, langen baard van
-zijn rustbed op en riep met eene donderende stem, die door den ganschen
-berg weerklonk:</p>
-<p class="par">&bdquo;Smijt haar naar buiten! de belhamels van Oier
-luiden de klokken, dat me de kop er van berst!&rdquo;</p>
-<p class="par">Onmiddellijk werd Kari van een&rsquo; hoogen zolder uit
-het kasteel geworpen en kwam op een moerasland terecht.</p>
-<p class="par">Weg was nu &rsquo;t kasteel met al zijne pracht. Dicht
-bij den saeter vond men haar terug; ze had een&rsquo; met gras bedekten
-heuvel bestegen, toen de menschen, die haar zochten, bij haar kwamen.
-Zij kreeg nu een paard om daarop naar Graven te rijden; maar terwijl
-men op weg was, sprong ze eensklaps op den grond en begon allerlei
-vreemde dansen uit te voeren en wondermooie liedjes te zingen. Zoo mooi
-zong ze, dat allen de tranen er van in de oogen schoten. Zij had ze in
-&rsquo;t Hulderslot van de berggeesten geleerd, vertelde ze.&mdash;</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu moet-jij ook iets vertellen, Brit,&rdquo;
-zeide Andries, die &rsquo;t er op scheen gezet te hebben, dat elk eene
-bijdrage zou leveren tot &rsquo;t algemeene onderhoud. &bdquo;Je weet
-nog wel wat van Marit Klemmedorn, de zuster van je grootmoeder; wat
-gebeurde daar ook mee, toen ze als veehoedster diende op den saeter van
-Val, hier in &rsquo;t gebergte?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, dat heugt me nog best,&rdquo; antwoordde
-Brit; &bdquo;toen ik nog klein was, heeft ze &rsquo;t vaak verteld en
-nooit kon ze &rsquo;t met droge oogen doen. Eens dan moest ze, vroeg in
-&rsquo;t voorjaar, met de kudde naar den saeter. Nauwelijks was ze daar
-aangekomen, of er kwam een kerel <span class="pagenum">[<a id="pb169"
-href="#pb169" name="pb169">169</a>]</span>binnen, die eene heg moest
-maken om een&rsquo; saeter in de nabuurschap; &rsquo;t was hem echter
-te laat geworden en zoo bleef hij daar dien nacht. Marit was wat blij,
-want ze was een beetje bang en er was niemand dan zij in de hut. Eene
-week of wat later hadden ze al zoo goed kennis gemaakt, dat ze verloofd
-waren. Nu gebeurde &rsquo;t op zekeren morgen, dat ze &rsquo;t vee naar
-de weide moest brengen. Ze gaf eerst de melkkoe te drinken en maakte
-toen het jonge vee los. Daarop boog ze zich over &rsquo;t schot, dat
-&rsquo;t jonge vee van de melkkoe scheidde, heen, om ook deze los te
-maken. De koe stond met den kop in den voederbak, maar op eens scheen
-ze razend &rsquo;t worden; ze sprong en schopte van belang. &rsquo;t
-Schuim stond haar om den bek en vruchteloos zocht Marit haar los te
-maken. En aan de andere zijde van &rsquo;t schot stond een groote,
-vreemde kerel, die den wijsvinger dreigend naar haar uitstak. Marit
-schrok natuurlijk hevig, toen ze dien reusachtigen vent zag, zette
-&rsquo;t op een loopen en riep Gudbrand, die op &rsquo;t erf bezig was
-eene schutting te maken, te hulp. Deze kwam ook oogenblikkelijk, maar
-hij zag niemand; alleen de koe was nog razend en &rsquo;t schuim stond
-haar om den bek. Na veel moeite wist hij haar los te krijgen, maar
-Marit was bewusteloos neergezegen, en dit kwam, omdat ze Gudbrand alles
-dadelijk verteld en niet tot den volgenden dag had gezwegen. Gudbrand
-moest haar nu naar huis brengen, maar bij elke beek, die ze over
-moesten, kreeg ze een&rsquo; nieuwen aanval van razernij. Langzamerhand
-werd ze wel beter, maar nooit kan ze &rsquo;t vertellen, zonder dat
-haar nog de tranen in de oogen kwamen.</p>
-<p class="par">Nu werden er twee oudere veehoedsters naar den saeter
-gezonden, Myr-R&ouml;nnaug en Gekke-Kari. Die <span class="pagenum">[<a id="pb170" href="#pb170" name="pb170">170</a>]</span>zeiden, dat ze niet bang waren voor de
-berggeesten, ze mochten gerust komen. Intusschen had ook de hoedster
-van Loms-saeter de berghut betrokken. Deze drie vriendinnen weidden nu
-dagelijks met elkander &rsquo;t vee en waren zoo dartel en dwaas, dat
-er geen voorbeeld van was; in dolle vaart joegen ze elkander na over de
-heuvels, haalden nesten uit en sloegen de jonge vogels dood. En wanneer
-ze op den Valberg waren, riepen ze, dat Tron, die in den berg woonde,
-maar op een&rsquo; Vrijdagavond moest komen, dan zouden ze hem op hare
-armen in slaap wiegen; en als ze in &rsquo;t Kvaernstudal waren, riepen
-ze &rsquo;t zelfde tegen Tj&ouml;stul, die daar in den berg huisde, en
-wanneer ze in de nabijheid van de bergspits bij Sleth&ouml; kwamen,
-riepen ze &rsquo;t alweer tegen Kristoffel Pungen, die daar zijn
-verblijf had gekozen. En als &rsquo;s avonds &rsquo;t werk gedaan was,
-gingen ze bij elkander zitten op de lage schutting om &rsquo;t erf en
-riepen: &bdquo;Tron Valberg, Kristoffel Eldf&ouml;rpungen, Tj&ouml;stul
-Aaheuvel, komt nu maar, we gaan naar bed!&rdquo; Want geen van
-drie&euml;n geloofde wat de menschen vertelden, dat er geesten in de
-bergen woonden, die zoo heetten. Maar ze zouden wel anders gewaar
-worden! Op een&rsquo; donderdagavond, laat in den herfst, toen alle
-andere saeters reeds verlaten waren, zaten de drie vriendinnen bij
-elkander om den haard en keuvelden misschien wel over hare vrijers. Op
-eens vloog de deur open en daar kwamen drie kleine kereltjes binnen.
-Zij zeiden geen woord, de meisjes evenmin, maar met verbazing zagen ze,
-dat de drie dwergen op de banken naast haar gingen zitten. Ze hadden
-lange, blauwe mantels om en groote roode oogen en lange neuzen. Na een
-uurtje gingen ze weer heen, maar den volgenden avond kwamen ze terug en
-werden al stouter en stouter; Myr-R&ouml;nnaug en de hoedster
-<span class="pagenum">[<a id="pb171" href="#pb171" name="pb171">171</a>]</span>van Loms-saeter begonnen bang voor hen te worden
-en deden menig schietgebedje, maar Gekke-Kari bleef nog onvervaard. Op
-een&rsquo; vrijdagavond verschenen ze op nieuw en hielden nu zoo
-verschrikkelijk huis, dat &rsquo;t niet te zeggen valt; want &rsquo;t
-waren sterke kerels, al waren ze klein. Maar onverwacht kwam een jager,
-Per Gynt, de beangste deernen te hulp. Hij schoot Aaheuvel dood en brak
-Tron Valberg de ribben; maar Eldf&ouml;rpungen ontkwam door den
-schoorsteen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Terwijl we na Brit&rsquo;s vertellingen nog eenigen tijd
-praatten over de gewoonte, die in deze streek heerscht, om de hoedsters
-met &rsquo;t jonge vee tot laat in &rsquo;t najaar eenzaam op de
-saeters achter te laten, opdat de beesten het ingezamelde mos en het
-bergvoeder kunnen opmaken, kwamen een paar van de meisjes, die ons
-reeds verlaten hadden, lachend terug en vertelden, dat de schoolmeester
-tusschen eenige rotsblokken in was geraakt en op noch neer kon.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dan zal ik hem wel moeten helpen,&rdquo; sprak
-Hans; &bdquo;maar ik zou wel lust hebben met de paarden mee te gaan
-naar de Uls&ouml;hut, om te zien, of ge morgen ook rendieren onder
-schot krijgt.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Och, kom, als je dat meent, begrijp ik er
-niemendal van,&rdquo; zei Brit lachend. &bdquo;Marit verlaten, als de
-schoolmeester hier is?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;De schoolmeester zal morgen wel aan geen vrijen
-denken en overmorgen evenmin. Hij zou zich liever voor den kop
-schieten, na zoo&rsquo;n avondje als hij achter den rug heeft. Laat ons
-maar eens gaan zien, hoe &rsquo;t met hem staat.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, drommels, dat&rsquo;s goed bedacht; ga-jij
-met de paarden mee,&rdquo; zei Andries, &bdquo;dan kan ik bij Thor
-blijven; we zullen eens zien, of ik dan geen rendier schiet.&rdquo;
-<span class="pagenum">[<a id="pb172" href="#pb172" name="pb172">172</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Afgesproken,&rdquo; zei Hans, die nu, door Marit
-gevolgd, den saeter verliet, om den schoolmeester op de been te
-helpen.</p>
-<p class="par">Wij schoven de banken naar den haard, maakten
-hoofdkussens van onze weitasschen, ransels en kappen, en waren weldra
-in diepen slaap. <span class="pagenum">[<a id="pb173" href="#pb173"
-name="pb173">173</a>]</span></p>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<p class="par footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd21e2064" href="#xd21e2064src" name="xd21e2064">1</a></span>
-<i>Saxifraga Cotyledon.</i>&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd21e2064src">&uarr;</a></p>
-<p class="par footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd21e2164" href="#xd21e2164src" name="xd21e2164">2</a></span> Kleeren
-en pelzen, doortrokken met menschelijke uitwasemingen, die tegen den
-wind in worden opgezet, om de rendieren terug te
-drijven.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd21e2164src">&uarr;</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch12" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e234">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">OP DE VOGELJACHT IN HOLLEIA.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">Op een&rsquo; der eerste dagen van Mei, lang voor
-de jachtwet werd ingevoerd, togen wij van Tyristrand &rsquo;t gebergte
-in, om den volgenden morgen boschhoenders te schieten op den
-Skjaersj&ouml;heuvel, waar deze jacht &rsquo;t voordeeligst beloofde te
-zijn. We waren met ons vieren, mijn vriend, de kapitein, ik, een oude
-jager, met name Per Sandaker uit het Sognedal, en een vlugge knaap, die
-twee koppels honden met zich voerde; na de vogeljacht wilden we op de
-hazenjacht gaan. Beneden in &rsquo;t vlek was &rsquo;t reeds lente;
-maar toen we de berghellingen beklommen, vonden we overal dikke sneeuw
-in de spleten en kloven. Toch hadden we een&rsquo; milden avond en de
-vogels zongen hun voorjaarslied in het bosch. In de nabijheid van
-Ask-saeter, waar wij den nacht meenden door te brengen, beklommen wij
-den heuvel, bij alle jagers, die in deze bosschen rondzwerven,
-welbekend, om te hooren, waar de vogels dien nacht hunne
-slaapste&ecirc; hadden opgeslagen. Toen wij den top bereikt en een ruim
-verschiet gewonnen hadden, neeg de zon ter kim, maar schoot nog hare
-gulden stralen in vollen luister langs den helderen westelijken hemel.
-Geen vroolijk <span class="pagenum">[<a id="pb174" href="#pb174" name="pb174">174</a>]</span>en vriendelijk landschap echter bescheen ze:
-donkere, eindelooze bosschen en bergvlakten, slechts afgebroken door
-bevrozen meertjes en groote moerasvelden, breidden zich naar alle
-kanten tot den horizon uit.</p>
-<p class="par">Nog slechts eene korte poos was de zon ondergegaan of we
-hoorden een sterk gesuis door de lucht en de zware vleugelslagen van
-een&rsquo; vogel, die zijne rustplaats opzocht.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat was geen oude vogel,&rdquo; zei de kapitein,
-toen het dier zich, zonder eenig geluid te geven, op een&rsquo; tak
-nederzette.</p>
-<p class="par">Weldra kwamen nog twee vogels suizend aangevlogen; ook
-deze zwegen stil. Maar nu hoorden we nog zwaarder vleugelslag, en
-nauwelijks had de vogel zijn&rsquo; tak opgezocht, of we hoorden hem
-met den snavel klepperen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Die kerel is niet van gisteren. Die speelt de
-tweede viool,&rdquo; zei Per Sandaker, &bdquo;zoo &rsquo;t de oude zelf
-niet is; en dat zou ik haast meenen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Daar kwamen nog drie vogels, en voor elk, die den boom
-opzocht, klepperde de oude met den snavel. Twee van de drie gaven geen
-geluid, maar de derde antwoordde op dezelfde wijs.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat was een vreempje,&rdquo; merkte Per op;
-&bdquo;hij kende den oude niet, anders had hij den snavel wel
-toegehouden. Morgen ochtend zal &rsquo;t hem rouwen, want, geloof me,
-de oude weet hem wel te vinden, en hij is niet malsch, als hij recht op
-zijn dreef is. Ik heb eens gezien, hoe hij een&rsquo; stumper
-toetakelde, die &rsquo;t gewaagd had hem tegen te klepperen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Terwijl hij dit zeide, schoot er over het open, verweerd
-gelaat van den jager een zeer eigenaardige glimlach, die scheen te
-zinspelen op eene of andere geheimzinnige historie. Want volgens de
-korte mededeeling, <span class="pagenum">[<a id="pb175" href="#pb175"
-name="pb175">175</a>]</span>die de kapitein mij omtrent hem had gedaan,
-toen Per Sandaker op onzen tocht een ommezien achtergebleven was, moest
-hij zeer sterk zijn in vertellingen van heksevogels en aardgeesten, en
-mocht hij graag tot in de minste bijzonderheden vertellen van de
-achttien beren, die hij van zijn leven had geveld. Daarentegen zweeg
-hij liefst van &rsquo;t even groote aantal, dat hij, naar booze tongen
-zeiden, had laten ontkomen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar, wat is dat voor een&rsquo; oude, daar ge
-van spreekt?&rdquo; vroeg ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat zal ik u zeggen,&rdquo; viel de kapitein
-haastig in, terwijl wij den weg naar den saeter insloegen.
-Klaarblijkelijk vreesde hij, dat mijne overijlde en ontijdige vraag, na
-zoo korte kennismaking, Per wantrouwend zou maken en hem een slot op
-den mond leggen. &bdquo;Dat zal ik u zeggen,&rdquo; herhaalde hij.
-&bdquo;Daar is een oude boschhaan in deze buurt, die bij alle jagers
-uit den omtrek als een toovervogel bekend staat. Ze noemen hem den
-&bdquo;blater&rdquo;; want in plaats van zich rustig op een&rsquo; tak
-neer te zetten, vliegt hij dikwijls rond tusschen de boomtoppen,
-blatende als eene geit. Eerst wanneer hij deze manoeuvre heeft
-uitgevoerd, zet hij zich neder om te klepperen en te slijpen. Maar
-daardoor ook mist elk het rechte oogenblik om hem onder schot te
-krijgen. Hij gebruikt intusschen nog een&rsquo; tweeden kunstgreep, die
-veel erger is. Soms zit hij vreedzaam te klepperen, maar als men denkt
-dat hij zal gaan slijpen, vliegt hij op eens naar een&rsquo; anderen
-boom. En brandt men eindelijk los, dan wil &rsquo;t schot nooit
-treffen. De oude Per heeft met zout en zilver op hem geschoten, maar,
-stoven hem ook de veeren, hij sloeg er even weinig acht op, als op een
-saluutschot. Den volgenden morgen zong hij even snel en even
-valsch.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb176" href="#pb176" name="pb176">176</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Ge zoudt even goed op een&rsquo; steen kunnen
-mikken,&rdquo; zeide Per op den toon der volste overtuiging.
-&bdquo;Eens trof ik hem aan in den paartijd, op de vlakten ginds bij
-Kloppen, midden op den weg, die naar Skoug leidt; daar zat hij met eene
-gansche schaar hennen om zich: ik telde er wel zeven, en nog veel meer
-zaten er in het bosch; achter iederen struik hoorde men ze kakelen. En
-de zeven vlogen om hem heen en rekten den hals naar hem uit en deden
-alle moeite om hem te lokken; maar hij bleef statig zitten, zoo trotsch
-als een spaansche graaf. Eensklaps steekt hij den staart op, keert zich
-om, laat de vleugels om de pooten sleepen, en springt wel drie voet van
-den grond. Ik wist toen nog niet, dat het de oude was, anders had ik
-hem dadelijk zijn deel gegeven; nu had ik er plezier in naar hem te
-kijken. Nauwelijks heeft hij zijne hen uitgekozen, of daar komt een
-andere boschhaan&mdash;niet half zoo groot&mdash;neerstrijken en werpt
-zich op hem. Toen ving de grap aan! De oude stak den staart in de
-lucht, zijne kam stond rechtop als eene torenspits, en hij klepperde
-met den snavel, dat het overal weerklonk, en de ander antwoordde hem
-niet minder krachtig&mdash;die was ook voor geen kleintje vervaard! De
-oude vloog hem in de veeren, en snavels en vleugels sloegen tegen
-elkaar, dat het een&rsquo; aard had. Plotseling sprongen ze beide op en
-tegen elkander in, en staken met den snavel en scheurden met de pooten
-en sloegen met de vleugels en maakten &rsquo;t zoo bont, dat geen van
-twee&euml;n meer wist, waar hem de kop zat; makkelijk had ik ze met de
-handen kunnen grijpen. Maar ten slotte kreeg de oude de overhand; hij
-sloeg en havende zijn&rsquo; vijand, tot deze het uitgierde van pijn.
-&rsquo;t Was zonde van &rsquo;t wakkere hoen; de oude wist het onder te
-krijgen en drukte het tegen den grond, tot het beest half dood
-<span class="pagenum">[<a id="pb177" href="#pb177" name="pb177">177</a>]</span>vlak voor mijne voeten kwam rollen. Ik legde aan
-en &rsquo;t hoen lag geveld; maar de oude bleef bedaard zitten en
-verroerde zelfs de vleugels niet. Ja, zoo, dacht ik, ben-je zoo zeker
-van je zaak, dan zal ik je gauw anders leeren. Ik laadde op nieuw,
-legde aan, maar op eens vloog hij op en was verdwenen&mdash;maar
-&rsquo;k zal nooit een&rsquo; enkelen vogel meer schieten, als hij
-verder dan tien schreden van mij af was geweest! Een andermaal was ik
-weer hier op den berg en hoorde hem &rsquo;s avonds zijne
-slaapste&ecirc; opzoeken. Op een&rsquo; tak van eene oude spar zette
-hij zich neder. Ik ging er in &rsquo;t holste van den nacht heen, lang
-v&oacute;&oacute;r een enkele vogel in het bosch ontwaakt was. En toen
-hij nu begon te balderen, ontbrak er geklepper noch geslijp aan, en
-rustig bleef hij zitten. Toen hij voor de vierde maal zich deed hooren,
-naderde ik&mdash;hij zat een eindweegs in het bosch. Nu zul-je mijn
-worden, dacht ik, want ik had een zilveren tweeschellingstuk half
-doorgesneden en daarmee mijn geweer geladen. Maar ja wel, toch was
-&rsquo;t mis. Toen ik losgebrand had, zag ik hem nog even snel
-wegvliegen, schoon de veeren er afvlogen. Daar is niets, dat vat heeft
-op dien kerel!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Toch zullen we hem morgen zoeken beet te nemen,
-Per; we weten nu, waar hij zit,&rdquo; zei de kapitein met een spottend
-lachje.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, als er niet &eacute;&eacute;n vogel meer in
-&rsquo;t bosch was,&rdquo; antwoordde Per, half boos. &bdquo;Wil de
-kapitein hem naloopen, best&mdash;maar ik verspil geen korrel kruit
-meer aan hem. Want &eacute;&eacute;n ding staat vast,&rdquo; ging hij
-trouwhartig voort, &bdquo;zulk balderen heeft nooit iemand meer
-gehoord. En dan zoo&rsquo;n vogel! Kijk, &rsquo;t is het wonderlijkste
-dier, dat ik ooit zag. Hij is niet eens geschapen als een ordentelijke
-boschhaan, want hij is stellig anderhalf maal zoo groot, ja, dat is hij
-zeker.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb178" href="#pb178" name="pb178">178</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Ge hebt gelijk, Per, &rsquo;t is een oude
-bedrieger, die geen schot kruit waard is,&rdquo; zei de kapitein.
-&bdquo;En zijn vleesch is wis zoo taai en droog als de dennetak waarop
-hij zit te balderen. Intusschen zou &rsquo;k hem toch met plezier zien
-neertuimelen; dan kwam er een eind aan dat wonderlijk geklepper,
-waardoor hij ons zoo vaak bij den neus heeft gehad. Ik ben hem dikwijls
-achtervolgd, zonder dat ik iets van zijne manoeuvres begreep. En een
-paar malen heb ik zelfs op hem geschoten, maar op zoo grooten afstand,
-dat ik hem onmogelijk kon treffen. &rsquo;t Is inderdaad, zooals Per
-zegt, een wonderbare vogel,&rdquo; voer hij voort; &bdquo;maar,&rdquo;
-voegde hij er bij, met een&rsquo; wenk, dien ik alleen kon opvangen en
-die zijn streven verried om Per aan &rsquo;t vertellen te krijgen,
-&bdquo;als we op den saeter zijn, zal ik een geval vertellen, dat ik
-gehad heb met een betooverd haas, dat nog veel krommer sprongen maakte
-dan onze boschhaan.&rdquo;</p>
-<p class="par">Weldra hadden wij de eenzame saeterhut bereikt, waar de
-knaap, die ons vergezelde, reeds vroeger was aangekomen. Op last van
-den kapitein had hij voor luchtverversching gezorgd en een flink vuur
-op den haard aangelegd. Toen we onze geweren hadden neergezet, de
-weitasschen afgelegd, en ons te goed gedaan aan de voortreffelijke
-proviand van den kapitein, begon deze met zooveel ernst in uiterlijk en
-toon als hem mogelijk was te vertellen van het betooverde haas.</p>
-<p class="par">&bdquo;Toen ik nog luitenant was, had ik in zekeren
-zomer exercitie op Toten. Ik had honden bij mij om op de jacht te
-kunnen gaan. Eens op een&rsquo; achtermiddag stond ik in de keuken
-gereed om te gaan jagen, toen een der knechts binnentrad.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Zijn er veel hazen hier in den omtrek?&rdquo;
-vroeg ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat gaat wel,&rdquo; antwoordde de knecht.
-&bdquo;Maar op de <span class="pagenum">[<a id="pb179" href="#pb179"
-name="pb179">179</a>]</span>vlakte van Sukkestad loopt een oude schelm;
-al heel wat honden en jagers hebben hem nagezeten, maar &rsquo;t baat
-niet, want hij is niet te vangen!&rdquo;</p>
-<p class="par">En bedenkelijk schudde hij het hoofd.</p>
-<p class="par">&bdquo;Is hij niet te vangen? Wat is dat voor geleuter?
-Er zal hier wis niet &eacute;&eacute;n ordentelijke hond zijn. Als
-mijne hazewinden maar de lucht van hem krijgen, dan zullen we eens
-zien,&rdquo; zei ik en klopte mijne beesten op den rug, die vol
-jachtlust aan het zeel trokken.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja wel! We zullen zien,&rdquo; zei de knecht met
-een&rsquo; ongeloovigen grijnslach.</p>
-<p class="par">Onmiddellijk toog ik naar de vlakte van Sukkestad, en
-nauwelijks had ik de honden losgelaten, of het haas kwam voor den dag.
-Nu ging &rsquo;t er op los; maar elk oogenblik was het verdwenen, en de
-honden noch ik konden er vat op krijgen. Een tijd lang duurde dit spel;
-eindelijk verschool het zich in het kreupelhout. Ik zocht
-overal&mdash;daar verscheen &rsquo;t weer; ik schoot en schoot, maar
-&rsquo;t baatte niets. Nu zette &rsquo;t zich bij eene jonge spar
-neder, tachtig schreden van mij af. Weer brandde ik los, ik trof en
-liep heen om het op te rapen; maar toen ik bij de spar kwam, was er
-geen haas te zien: ik vond niets dan een&rsquo; stok en eene huid. Toen
-ik den volgenden dag mijn geweer reinigde, kwam de knecht op mij
-toe.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoe is het gegaan met het haas, luitenant?&rdquo;
-vroeg hij, terwijl hij een&rsquo; spottenden glimlach niet kon
-weerhouden.</p>
-<p class="par">Ik vertelde hem het geval.</p>
-<p class="par">&bdquo;Al heel wat honden en jagers hebben hem
-nageloopen; maar hij is niet te vangen, geloof mij,&rdquo; zei hij op
-nieuw op geheimzinnigen toon. &bdquo;Gij maakt uw geweer schoon, maar
-&rsquo;t zal u niet baten, zou ik meenen; hij weet zijn lijf wel te
-bergen.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb180" href="#pb180" name="pb180">180</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Maar voor den drommel, wat steekt er dan achter
-met dat haas; heeft kruit noch lood er dan vat op?&rdquo; vroeg ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wel mogelijk,&rdquo; antwoordde hij; &bdquo;laat
-me u zeggen, dat het een betooverd haas is; maar wat gij gisteren
-gezien hebt, was slechts zijn dubbelganger; want zelf verschuilt het
-zich nooit. Wil ik u een&rsquo; goeden raad geven? Neem een&rsquo;
-worm&mdash;ik zal er wel een voor u zoeken&mdash;doe dien in den loop
-van uw geweer en schiet het af, dan kunnen we probeeren, of kruit en
-lood vat op het haas kunnen krijgen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Ik volgde zijn&rsquo; raad; hij bezorgde mij een&rsquo;
-levenden worm, dien ik in den loop wierp; ik legde aan op den wand,
-en&mdash;daar was niets te zien dan eene vochtige plek.</p>
-<p class="par">Eenige dagen daarna zwierf ik over de vlakte van
-Sukkestad. &rsquo;t Was vroeg in den morgen. Pas had ik mijne
-hazewinden losgelaten, of daar verscheen weer het haas. Ditmaal gaven
-de honden niet het minste geluid; in volle vaart vlogen ze het haas na,
-en nog geen half uur was er verloopen, of daar kwam &rsquo;t over de
-vlakte huppelend recht op mij af. Ik lei aan en schoot. &rsquo;t Viel
-dood op de plek neer en bleek een groote oude rammelaar, vol litteekens
-en schrammen; de helft van &rsquo;t eene oor was het
-kwijt.&rdquo;&mdash;</p>
-<p class="par">&bdquo;Van zulk een haas heb ik ook eens hooren
-vertellen,&rdquo; zeide Per, die met de grootste opmerkzaamheid het
-verhaal van den kapitein had gevolgd. &bdquo;Het hield zich hier in
-Holleia op, naar den kant van Granbo; men vertelde mij, dat het bijna
-pikzwart zag. Menigeen had het nagezeten en er op geschoten, maar
-niemand wist er raad voor, behalve Sara-Anders. Hij velde het;
-maar&mdash;hij is ook een kerel uit duizend!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat geloof ik wel,&rdquo; zei de kapitein,
-terwijl hij den <span class="pagenum">[<a id="pb181" href="#pb181"
-name="pb181">181</a>]</span>knevel opstreek. &bdquo;Hij staat overal
-voor een stout jager te boek. Maar, zeg eens, Per, was hij &rsquo;t
-ook, die dat betooverde haas bij Christiania schoot, waarvan ge vroeger
-verteld hebt?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;O, ja, dat &rsquo;s waar ook! Neen, dat was een
-jager, daar uit den omtrek; Brandte-Lars, heette hij. Gij zult hem wel
-kennen,&rdquo; voegde hij er bij, zich tot mij wendende.</p>
-<p class="par">Neen, ik kende hem niet.</p>
-<p class="par">&bdquo;H&eacute;, kent gij hem niet? Hij woont toch in
-een hutje aan den voet van den berg, vlak bij Greffen. Ik heb hem eens
-aangetroffen in Halland, terwijl hij met een stuk of wat groote heeren
-uit de stad op de jacht was. &rsquo;t Was een rare sijs, maar een kerel
-van een&rsquo; jager. Op een haas miste hij zelden of nooit, en
-een&rsquo; vogel schoot hij in de vlucht, zoo goed als de kapitein.
-Maar we praatten daar over een haas. Dat geval heeft hij me verteld, en
-nog veel meer.</p>
-<p class="par">&bdquo;Eens moest ik, zoo verhaalde hij, met de honden
-van den ouden Simensen, op de Kleine Markt, uit, om wild te bezorgen.
-Hij had drie honden; de eene heette Rapp; dat was er een, waar de
-aardgeesten hoegenaamd geene macht over hebben, want zijn haar was
-rood; nu, de andere twee waren ook brave honden, waarachtig! &rsquo;t
-Was op een&rsquo; Hemelvaartsdag, &rsquo;s morgens; ik sloeg den weg in
-naar Linderud-saeter. Eensklaps stoof Rapp heen; hij maakte een leven,
-dat iemand hooren en zien verging. Ik vatte post op eene hoogte.
-&rsquo;t Duurde niet lang, of daar vluchtte een haas vlak langs mij
-heen. Ik schoot, maar &rsquo;t was mis, en Rapp stoof het weer na. Na
-eene korte poos vloog het me weer voorbij; ik zag dat het over den rug
-pikzwart was, en op nieuw schoot ik mis.</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar, voor den duivel, wat beduidt dat, waarom
-doen de andere honden niet mee?&rdquo; zeide ik; <span class="corr" id="xd21e2485" title="Niet in bron">&bdquo;</span>want Rapp <span class="pagenum">[<a id="pb182" href="#pb182" name="pb182">182</a>]</span>alleen vervolgde het haas. &rsquo;t Zit niet
-richtig hier. Maar nog eens geprobeerd. En voor de derde maal schoot
-ik, en voor de derde maal was &rsquo;t mis, en de beide andere honden
-stonden er bij, maar ze verroerden geen&rsquo; poot. Maar toen heb ik
-den haan en het lood gezegend,&rdquo; zeide hij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hoe deed hij dat?&rdquo; vroeg ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Vertel het maar, Per,&rdquo; zei de kapitein.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, hij wou er eerst niet voor uitkomen,&rdquo;
-antwoordde Per, &bdquo;maar toen ik hem een paar borrels en eene rol
-tabak had gegeven, vertelde hij het.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dan neemt ge een stuk bast van een&rsquo;
-sorbeboom,&rdquo; zeide hij, &bdquo;dat legt ge tegen den haan, en dan
-schraapt ge drie spaantjes zilver van een&rsquo; schelling; maar
-&rsquo;t moet een erfstuk zijn, een van de echte oude munten, die mee
-geweest zijn in den oorlog; dan schraapt ge driemaal den nagel van uw
-linker pink af, neemt daarna drie gerstekorrels, of, hebt ge die niet,
-drie broodkruimels, en stopt dat alles in uw geweer, dan moet alles
-dood, wat ge onder schot krijgt, al ware &rsquo;t de duivel
-zelf,&rdquo; zeide hij. &bdquo;Dat deed ik ook dien keer bij
-Linderud-saeter,&rdquo; zei hij, &bdquo;en toen het haas voor de vierde
-maal verscheen, schoot ik en&mdash;daar tuimelde het waarachtig
-neer,&rdquo; zei hij. &bdquo;En wat was het? Een klein, mager beestje,
-zwart van ouderdom. Ik nam het op en hing het bij de achterpooten aan
-een&rsquo; berk en begon het villen, maar de Heere bewaar&rsquo;
-me,&rdquo; zeide hij, &bdquo;het bloedde als een jonge os, en mijne
-hazewinden lekten het bloed van den grond. Ik nam het mee, maar hoe ik
-liep, telkens liep ik verkeerd, en altijd bloedde het beest; tweemaal
-kwam ik weer bij denzelfden berk te land. &rsquo;t Is of daar de
-drommel mee speelt, dacht ik&rdquo;&mdash;zei hij&mdash;&bdquo;ben ik
-hier dan niet zoo goed bekend als thuis? Maar, als &rsquo;t
-<span class="pagenum">[<a id="pb183" href="#pb183" name="pb183">183</a>]</span>eenmaal tegenloopt, dan loopt alles tegen. Ik
-dacht bij mezelven: ik zal de honden den weg laten vinden, en dat deed
-ik; maar, zooals ik een&rsquo; hoek omsla, daar zie ik bestemoer staan!
-Waarachtig, daar stond ze bij een&rsquo; kleinen berk, bovenop
-een&rsquo; heuvel, met eene huif op het hoofd, een jak en een&rsquo;
-zwarten rok aan &rsquo;t lijf; ze leunde op een&rsquo; stok en zag er
-precies uit als elke andere vrouw.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Lars,&rdquo; sprak ze, &bdquo;ge hebt heel wat
-hazen van me gekregen, want ik mocht je wel lijden. Maar mijn
-saeterhaas had-je nu moeten laten loopen. Had-je rooden Rapp niet
-gehad, je zoudt het ook niet hebben gevangen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik gaf taal noch teeken weerom,&rdquo; zei Lars,
-&bdquo;maar toog over het marschland van Maerre naar Bamsebraaten. Daar
-liet ik de honden los. Blaffend vloog Rapp heen en de andere hem na; ik
-luisterde een oogenblik, of ook zij zouden blaffen, want &rsquo;t ging
-weer naar Linderud-saeter en ik was niet op mijn gemak. En ja wel, daar
-hoorde ik ze alle drie; nu wist ik, dat ze een echt haas nazaten.
-&rsquo;t Duurde eene heele poos, maar eindelijk kwam het haas toch
-aanzetten. &rsquo;t Stampte over den heuvel als een jong veulen, en
-toen ik &rsquo;t in het oog kreeg, leek het wel zoo groot als een
-geitebok. Ik schoot en trof. Nu ging ik zuidwaarts naar &rsquo;t
-Alunmeer. Daar vlogen mijne beesten weer heen, en in dollen ren ging
-het op nieuw naar Linderud-saeter. Want daar moesten ze nu eenmaal
-wezen. Eindelijk&mdash;&rsquo;t duurde lang&mdash;kwamen ze terug. Weer
-trof ik. Nu had ik er drie en dacht: beste Lars, zoo is &rsquo;t genoeg
-voor vandaag, en ik ging naar huis en hing ze op in den kelder van
-Simensen. Maar &rsquo;k mag zelf zwart worden, als dat kleine zwarte
-ding geen drie dagen lang bloedde, zoodat de kelder half vol bloed
-stond.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ge zeidet straks, dat hier in Holleia een
-tooverhaas <span class="pagenum">[<a id="pb184" href="#pb184" name="pb184">184</a>]</span>moet zijn geweest,&mdash;&rsquo;t gerucht wil
-ook, dat er een groote schat aan edel metaal hier in de bergen steekt.
-&rsquo;t Zou niet kwaad zijn, daar wat van machtig te worden, wel,
-Per?&rdquo; zei de kapitein, die nog meer vertellingen los wou
-krijgen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Kom, wat zou de kapitein daarmee doen?&rdquo;
-antwoordde Per hoofdschuddend. &bdquo;Ge hebt geld genoeg. Een&rsquo;
-armen stakker zou &rsquo;t goed komen; maar geloof me, men mag er
-gerust afblijven.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik vind &rsquo;t toch vreemd, dat ge er nooit
-naar gezocht hebt,&rdquo; ging de kapitein voort.</p>
-<p class="par">&bdquo;Och, wat zou dat gebaat hebben?&rdquo; vroeg Per.
-&bdquo;Om in de bergen te wroeten en te spitten, zooals oude Jon Haugen
-door heel Holleia deed, daar houd ik niet van.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar zijn andere middelen om rijk te
-worden,&rdquo; sprak de kapitein met een&rsquo; geheimzinnigen wenk.
-&bdquo;Als ge eens goede vrinden werdt met de bergwijven? Je waart in
-je jonge jaren waarachtig geen onknap kerel, Per Sandaker! Wie weet,
-waar je geluk had gelegen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ha, ha, ha!&rdquo; lachte Per, kennelijk
-ingenomen met den lof, schertsend door den kapitein aan zijn uiterlijk
-gegeven. &bdquo;&rsquo;k Heb er nooit wat van geloofd, want ik heb
-nooit berggeesten of Huldren gezien.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar er heeft toch in den ouden tijd een bergwijf
-in Holleia gehuisd,&rdquo; zei de kapitein.</p>
-<p class="par">&bdquo;Bah, niets dan kinderpraat. Men heeft &rsquo;t
-mij ook meermalen verteld, maar een zot, die &rsquo;t gelooft,&rdquo;
-antwoordde Per.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, maar gij kunt ons dan toch wel op de hoogte
-daarvan brengen; ge hebt hier toch zoolang rondgezworven. Vertel ons
-eens, wat ge daarvan weet; deze stadsman is verzot op zulke
-histories.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Zoo? Nu, ik kan &rsquo;t wel vertellen, maar
-gelooven <span class="pagenum">[<a id="pb185" href="#pb185" name="pb185">185</a>]</span>doe ik het niet,&rdquo; verzekerde Per nogmaals
-en begon:</p>
-<p class="par">&bdquo;Ten zuiden van den Hollei-top&mdash;ze noemen
-&rsquo;t tegenwoordig Holleia, tusschen Tyristrand en het
-Sognedal,&rdquo; merkte hij op tot onderricht voor
-mij&mdash;&bdquo;zijn er twee bergspitsen, de Groote Spits en de Kleine
-Spits; hier, waar ge zit, kunt ge nog even den hoogsten top om het
-bosch heen zien. En daar zit zooveel goud en zilver in die bergen, dat
-er geen eind aan komt, zooals men zegt. Maar niemand durft er aankomen,
-want er huist een oud bergwijf in. Alle schatten zijn haar eigendom en
-zij bewaakt ze als een draak, zeggen de lui. Nog veel rijker is zij dan
-de koning van den Kongsberg; want eens, toen er heel veel zilver uit
-den Kongsberg was gehaald, kwam de koning naar buiten en zei tegen de
-gravers:</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, nu kan ik jelui niet langer beneden dulden,
-want als je zoo voortgaat, houd ik niets over. Je plundert me geheel
-uit. Gaat nu maar naar mijne zuster, Guri Knutan in Holleia, die is
-tienmaal rijker dan ik.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dus is Guri Knutan ook de zuster van den
-Egeberg-koning,&rdquo; merkte ik op.</p>
-<p class="par">&bdquo;Den Egeberg-koning? Wat is dat voor een? Is die
-misschien uit Christiania?&rdquo; vroeg Per.</p>
-<p class="par">Ik vertelde hem nu de sage omtrent den koning van den
-Egeberg en zijn&rsquo; uittocht in 1814.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, zoo; ja, die was dan een broer van &rsquo;t
-wijf, daar ik van sprak,&rdquo; zei Per trouwhartig.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik heb ook wel hooren vertellen van
-een&rsquo;,&rdquo; ging hij voort, &bdquo;die zijne bergwoning verliet,
-omdat hij het schieten en geraas niet kon uitstaan. Maar die hoorde in
-dezen omtrek thuis. Of dat nu de man van deze Guri was of een ander,
-dat weet ik niet, maar &rsquo;t moet ook een van de lui zijn geweest,
-die in de bergen huizen <span class="pagenum">[<a id="pb186" href="#pb186" name="pb186">186</a>]</span>en daar hunne schatten hebben
-opgestapeld. Dat ging z&oacute;&oacute; toe. In den tijd, toen men de
-eerste groeven ontgon in Skoug-marken, woonde er eene vrouw bij de
-Langesj&ouml;-beek, die tusschen &rsquo;t Sognedal en Tyristrand
-stroomt. Die vrouw heette R&ouml;nnau en daarom noemde men haar
-R&ouml;nnau Skougen. Omstreeks St. Jan, &rsquo;s morgens in de vroegte,
-wiesch ze kleeren in de beek en zag op eens een verbazenden hoop
-zilveren voorwerpen, borden en schotels, lepels en vorken en allerlei
-keukengeraad; al die dingen lagen op den bodem der beek en blonken en
-schitterden in de zon onder het water. Op &rsquo;t gezicht van al dien
-rijkdom werd ze als betooverd; ze ijlde naar huis, om eene mand te
-halen, ten einde daar alles in te bergen. Maar toen ze terugkwam, was
-alle pracht en pronk verdwenen. Zelfs geen blanke zilverschelling was
-overgebleven; ze bespeurde niets dan het heldere water, dat met
-zilveren weerschijn over de steenen huppelde. Eene poos later begon men
-daar in Skoug-marken de kopergroeven te ontginnen; toen was er
-voortdurend zulk een verschrikkelijk geklop en gehamer, zulk een
-vervaarlijk leven, dat iemand hooren en zien verging. Op zekeren avond,
-laat, ging R&ouml;nnau van de beek naar huis. Daar ontmoette ze
-een&rsquo; stevig man op een groot, zwart paard. Voor hem uit gingen
-karren met allerlei goederen en kudden zwijnen en ander vee.</p>
-<p class="par">&bdquo;Goeden avond, R&ouml;nnau,&rdquo; zeide de man,
-&bdquo;ik ga weg.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat zie ik, vader, maar waarom?&rdquo; vroeg
-R&ouml;nnau.</p>
-<p class="par">&bdquo;Och, ze houden zoo vreeselijk huis in de groeven,
-dat mij &rsquo;t hoofd er schier van berst. Ik kan &rsquo;t niet langer
-uitstaan; daarom trek ik naar mijn&rsquo; broeder in Thelemarken. Maar
-hoor eens, R&ouml;nnau,&rdquo; zeide hij, &bdquo;waarom woudt ge juist
-al mijn keukengeraad hebben, <span class="pagenum">[<a id="pb187" href="#pb187" name="pb187">187</a>]</span>toen ge zooveel zilver op den
-bodem der beek zaagt liggen? Hadt ge u tevreden gesteld met zooveel als
-ge in uw&rsquo; schoot kondt bergen, dan ware &rsquo;t u niet
-ontgaan!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Sinds dien tijd,&rdquo; zeide Per, &bdquo;heb ik,
-noch iemand, iets dergelijks gehoord of gezien, &rsquo;t zij ze
-inderdaad zijn gevlucht of zich schuil houden. Want ze durven zich niet
-meer vertoonen, nu de menschen niet meer aan hunne duivelskunsten
-gelooven.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar zegt ge eene grooter waarheid, dan gij zelf
-vermoedt, beste Per,&rdquo; viel de kapitein uit. &bdquo;Menschen, die
-voor wijzer doorgaan dan gij of ik, zeggen precies &rsquo;t zelfde.
-Intusschen moogt ge er wel wat van vertellen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Op herhaald aandringen van den kapitein kortte Per ons
-den ganschen nacht den tijd met sagen, sprookjes en jachtvertellingen.
-Af en toe gaf ook de kapitein een jachtavontuur ten beste, waarin
-meestal eene vrij duidelijke zinspeling voorkwam op Per&rsquo;s
-ongelukkige berenjachten; deze zette dan zijn gezicht in de onnoozelste
-plooi en krabde zich achter het oor. Soms ook kneep hij schalks het
-eene oog toe en zeide: &bdquo;Die was voor jou, Per Sandaker, steek hem
-in den zak.&rdquo;</p>
-<p class="par">Tegen middernacht legden we ons op een paar banken aan
-den haard ter rust en genoten een&rsquo; korten sluimer. Toen wij
-ontwaakten, zeide Per, dat het tijd was te vertrekken. &rsquo;t Was
-tamelijk koud; de sneeuw was door de vorst hard geworden en kraakte
-onder onze voeten. De lucht was donkerblauw en zoo helder, als men op
-een&rsquo; voorjaarsdag slechts verlangen kon; eenige witgekleurde
-wolken, die zachtkens uit het zuiden kwamen aandrijven, spelden de
-kilheid des nachts een spoedig einde.</p>
-<p class="par">De maan stond dicht aan de kim. In stede van ons pad te
-verlichten op den nachtelijken tocht, wierp zij <span class="pagenum">[<a id="pb188" href="#pb188" name="pb188">188</a>]</span>slechts haar&rsquo; vriendelijk schijnsel op de
-toppen der bergen en boomen in &rsquo;t verschiet; tusschen de sparren
-heerschte een geheimzinnig half-donker, dat de schaduwen tot in
-&rsquo;t oneindige verlengde, allerlei fantastische vormen schiep
-tusschen de stammen, en het bosch dubbel verlaten, eenzaam en
-huiveringwekkend deed zijn.</p>
-<p class="par">Alleen het roodborstje brak met zijne zachte tonen de
-doodsche stilte des wouds.</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar zingt de vogel, die &rsquo;s morgens
-&rsquo;t eerst ontwaakt,&rdquo; zeide Per. &bdquo;Nu zal &rsquo;t niet
-lang meer duren, of er komt leven in het bosch; we mogen ons wel wat
-haasten.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;We hebben nog tijds genoeg, beste Per,&rdquo;
-sprak de kapitein; &bdquo;het bosschhoen paart het liefst op de hoogten
-tusschen ons en het L&ouml;ndal-moeras, en ik denk, dat er niet veel
-van &rsquo;t minnespel zal komen; het is te koud.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Straks wordt het zachter,&rdquo; antwoordde Per
-op stelligen toon. &bdquo;De wind loopt zuidelijk en &rsquo;t paren zal
-te drokker gaan, naarmate de vorige nachten kouder zijn geweest. We
-krijgen nog een&rsquo; heerlijken zonneschijn. Hoor maar, hoe vroolijk
-de houtsnip kweelt! Zij verwacht mooi weer. En daar hoor ik de
-watersnip. Ja, wis wordt het goed weer,&rdquo; besloot hij op den toon
-der overtuiging.</p>
-<p class="par">Wij vernamen nu het eigenaardig geluid der houtsnip,
-niet ongelijk aan &rsquo;t herhaald gekwaak van een&rsquo; kikvorsch,
-gevolgd door een scherp, snijdend gefluit, en zagen bij de zwakke
-stralen der ondergaande maan de eene schaduw na de andere over de
-boomtoppen glijden. Wij hoorden het onaangenaam geblaat van de
-watersnip of het bokje, nu eens nabij, dan weer ver weg, nu eens hoog
-in de lucht, dan weder vlak boven ons, <span class="pagenum">[<a id="pb189" href="#pb189" name="pb189">189</a>]</span>nu plotseling, naar
-&rsquo;t scheen, aan ons oor, dan van allen kant, zonder dat we den
-vogel zelf echter in &rsquo;t oog konden krijgen. Op eens overstemde de
-wilde, doordringende kreet van den reiger alle andere vogelen. &rsquo;t
-Was of een schrik allen beving, want eensklaps zwegen ze en de
-plotselinge stilte deed ons zijn geschreeuw nog onaangenamer in de
-ooren klinken. Daar hief de leeuwerik zijn helder, vroolijk morgenlied
-aan, dat in den nachtelijken schemer aan &rsquo;t rijzende daglicht
-deed denken en een blij contrast vormde met de spookachtige vlucht en
-&rsquo;t krijschend geluid der nachtvogels.</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar luidt reeds de klok voor de
-boschhoenders,&rdquo; sprak de kapitein; &bdquo;als de leeuwerik zijn
-lied aanheft, begint de boschhaan zijn&rsquo; morgenpsalm te zingen op
-den tak. Laat ons hier nu een weinig toeven; we zijn niet ver meer van
-de vogels, die gisteren &rsquo;t laatst zijn aangekomen. Als we
-dichterbij kwamen, zouden wij ze licht verjagen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Nadat er luttel minuten waren verloopen, hoorden wij
-een&rsquo; vogel op een paar honderd schreden van ons af.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Zou me verwonderen, als dat niet de
-kerel was, waar &rsquo;k van sprak,&rdquo; zeide Per. &bdquo;Stellig
-zal hij boeten; de oude pleegt niet kort van memorie te
-zijn.&rdquo;</p>
-<p class="par">De kapitein liet mij de keus, of ik naar den kant wilde
-gaan vanwaar wij &rsquo;t geluid hoorden, of meer noordop, waar hij
-onderstelde, dat jonge vogels genesteld waren. Ik koos het eerste. De
-kapitein trok noordwaarts. Per en ik slopen zachtkens in de richting,
-waar wij &rsquo;t geluid hadden vernomen, en zochten met de uiterste
-behoedzaamheid de sneeuw en de krakende takken te vermijden. Toen wij
-voor &rsquo;t eerst weer het eigenaardig geslijp hoorden, hielden we
-ons een ommezien stil, maar onder elk volgend slijpen, onmiddellijk
-<span class="pagenum">[<a id="pb190" href="#pb190" name="pb190">190</a>]</span>na het geratel, kwamen wij twee, drie schreden
-nader. Onder het ratelen zelf stonden we natuurlijk onbewegelijk. Nadat
-we zoo den boom, waarin de boschhaan zat, tot op veertig of vijftig
-schreden waren genaderd, hoorden wij, dat een vogel met veel geraas
-daarheen vloog en zich op een&rsquo; tak neerzette. &rsquo;t Klepperen
-der snavels en &rsquo;t slaan met de vleugels verkondigde, dat de oude
-het voorspelde vijandelijk bezoek bij zijn&rsquo; vreemden medeminnaar
-aflegde. Onder den strijd sprongen wij eenige passen vooruit; krachtige
-vleugelslagen bewezen ons spoedig, dat de oude eene gemakkelijke zege
-behaald en den vreemden indringer op de vlucht had gejaagd. Een
-ommezien was &rsquo;t stil; daar kakelde een wijfje en dadelijk begon
-de boschhaan te balderen; hij klepperde en gorgelde, maar nauwelijks
-hadden we den voet opgelicht om naderbij te springen, of hij sloeg de
-vleugels uit en vloog naar een&rsquo; anderen boom, waar zijn hernieuwd
-gebalder ons scheen uit te lachen.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ik wist het wel,&rdquo; zeide Per wrevelig.
-&bdquo;De oude is weer bezig. &rsquo;t Baat niets ter wereld, hem te
-vervolgen; men zou even goed jacht kunnen maken op eene wolk bij
-stormweer. Laat ons verder noordop gaan, daar zitten verscheiden
-vogels; licht is er &eacute;&eacute;n onder, die den bek durft
-opendoen, schoon ze alle bang zijn voor dat ondier, dat de duivel
-hale!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Weet ge, waar de oude pleegt te paren?&rdquo;
-vroeg ik.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, dat weet ik wel,&rdquo; antwoordde Per.
-&bdquo;Hij paart altijd in eene spar op een&rsquo; kleinen heuvel, hier
-beneden ons; maar ge krijgt hem daar toch niet onder schot, want de
-spar is veel te hoog.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar moeten we heen,&rdquo; zeide ik; &bdquo;maar
-we kunnen eerst wel wat noordwaarts gaan.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb191" href="#pb191" name="pb191">191</a>]</span></p>
-<p class="par"><a id="xd21e2600" name="xd21e2600"></a>We trokken een
-eindweegs in de voorgenomen richting, voorbij een&rsquo; reusachtigen
-steen, dien Per Mj&ouml;lne-Ragnhild noemde, langs den zuidelijken zoom
-van &rsquo;t L&ouml;ndal-moeras. Doch we hoorden geen&rsquo; enkelen
-vogel. Per Sandaker begreep volstrekt niet, waar ze mochten gestoven
-zijn, maar kwam eindelijk op het vermoeden, dat het gevecht van den
-oude met het vreemde hoen ze alle had verjaagd. Reeds begon &rsquo;t te
-dagen, toen wij een schot hoorden in het noorden op den Sandtjaernberg,
-waar Per vertelde, dat de kapitein en hij hun aas plachten neer te
-leggen, wanneer ze op de berenjacht waren en vanwaar men spoedig
-&rsquo;s mans saeter en zijne woonplaats in &rsquo;t Sognedal kon
-bereiken. Een oogenblik later hoorden wij een tweede schot, dat, naar
-Per verzekerde, evenals het vorige uit de buks van den kapitein kwam.
-Terwijl wij over &rsquo;t moerasland naar de aangewezen spar gingen,
-waarheen Per mij met tegenzin volgde, kon hij niet langer zijne
-ergernis over onze ongelukkige jacht verkroppen, maar mompelde bij zich
-zelven: &bdquo;Alles kruit verspillen&mdash;neen, neen&mdash;de
-kapitein&mdash;dat &rsquo;s eerst een kerel&mdash;hij heeft er al
-een&mdash;twee misschien&mdash;Sara-Anders was het niet&mdash;neen,
-stellig kwam &rsquo;t van den kapitein.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Troost je, Per,&rdquo; sprak ik. &bdquo;Als
-&rsquo;t ons eens lukte, den oude te schieten? Die is meer waard dan
-alle andere te zamen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dan moest ge een duizendkunstenaar zijn,&rdquo;
-antwoordde Per. &bdquo;Maar hij is te slim en geen kruit kan hem deren,
-geloof mij.&rdquo;</p>
-<p class="par">Toen wij, het bevroren moeras over, den heuvel hadden
-beklommen, deed ik, met &rsquo;t oog op de moeite, die &rsquo;t kon
-inhebben, den vogel te treffen, wanneer hij naar alle
-waarschijnlijkheid zich in den top der spar nederzette, <span class="pagenum">[<a id="pb192" href="#pb192" name="pb192">192</a>]</span>de
-hagelkorrels uit mijne buks en laadde op nieuw met een hagelpatroon,
-van ijzerdraad omwoeld. Per ontging dit niet, maar hij schudde het
-hoofd en merkte twijfelend op:</p>
-<p class="par">&bdquo;Ge meent zeker, dat dit helpen zal!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;We zullen zien,&rdquo; antwoordde ik even
-kortaf.</p>
-<p class="par">De heuvel, waarop wij ons bevonden, lag als een eilandje
-midden in het uitgestrekte moeras. Op den top verhief zich de spar, een
-ontzettend hooge mastboom, vol knoesten van afgehouwen takken. Aan den
-oostkant stond eene andere, die wis even reusachtig was geweest, maar
-zich thans over &rsquo;t moerasland heen kromde; de stormen hadden
-zijn&rsquo; top vernield, slechts de onderste, bijna naakte takken
-waren overgebleven en strekten zich als forsch gespierde reuzenarmen
-naar den helderen hemel uit. De zon was opgekomen; zij verguldde de
-bergruggen en wierp haar&rsquo; glans op de donkere pijnbosschen. Maar
-nog lag &rsquo;t Skjaersj&ouml;-moeras, dat zich naar &rsquo;t zuiden
-uitstrekte, zoover het oog kon reiken, in donkere schaduwen gehuld. De
-houtsnip, het bokje en alle nachtvogels waren ter rust gegaan; de
-vroolijke boschzangers daarentegen deden in den klaren morgenstond
-hunne jubeltonen weerklinken, de sparrevink liet zijn&rsquo; eentonigen
-slag hooren, beukvinken en winterkoninkjes kweelden boven ons hoofd, de
-boschhanen balderden lustig, de lijster zong uit volle borst
-spotliedjes op al zijne makkers, doch viel soms ook plotseling in
-&rsquo;t sentimenteele en kweelde zacht en zoetelijk eenige weemoedige
-strofen. Aan gene zijde van &rsquo;t moeras zat een boschhaan uit alle
-macht in een&rsquo; boomtop te balderen. Eenige hennen trachtten hem al
-kakelend tot zich te lokken en deden een heesch neusgeluid hooren, dat
-den woudgangers even liefelijk in &rsquo;t oor moest klinken, alsof
-bestemoer ons <span class="pagenum">[<a id="pb193" href="#pb193" name="pb193">193</a>]</span>de jonge liefde en de teedere aandoeningen harer
-kleindochter wilde vertolken.</p>
-<p class="par">Wij stonden in &rsquo;t dichte kreupelhout op den
-kleinen heuvel verborgen en verwachtten elk oogenblik den vermaarden
-boschhaan. Maar de oude verliet noode zijn&rsquo; harem. Eindelijk,
-toen de zonnestralen den top der spar beschenen, kondigde het gesuis
-van zware vleugelslagen zijne komst aan, doch hij zette zich niet,
-zooals we hadden vermoed, in den hoogen boom boven ons hoofd, maar in
-de toplooze spar, die over &rsquo;t moerasland helde. &rsquo;t Was
-inderdaad een prachtige vogel, een stout kampioen, zooals hij daar op
-den naakten tak zat, met zijne glinsterende, lichtgroene borst,
-schitterend in den zonneschijn. Eene hen vloog hem na en zette zich in
-den top boven ons. Op &rsquo;tzelfde oogenblik maakte de oude zich tot
-het spel gereed, hief de keelvederen omhoog, liet de vleugels over de
-pooten vallen, deed onder golvende bewegingen met den hals statig
-eenige schreden voorwaarts op den tak en begon te balderen, waarbij hij
-den breeden staart uitsloeg als een rad. Ik stond met den vinger tegen
-den haan en wachtte gespannen het beslissend oogenblik, dat hij zijne
-vleugels ter vlucht zou uitspreiden; de groote vlakte, die zich voor
-ons uitstrekte, schonk mij voortreffelijk gelegenheid tot een zeker
-schot. Maar onder &rsquo;t gekakel der hen balderde de oude lustig door
-en was reeds op nieuw met zijn geratel begonnen, toen er een tak
-kraakte onder mijn&rsquo; voet. De hen stiet een scherp, waarschuwend
-geluid uit; maar de oude was thans zoozeer in vervoering, dat hij den
-welmeenenden raad in den wind sloeg en voortging met slijpen, tot zijne
-trouwe minnares hare rustplaats verliet, hem te gemoet vloog en hem van
-den tak naar beneden scheen te willen stooten. Opmerkzaam <span class="pagenum">[<a id="pb194" href="#pb194" name="pb194">194</a>]</span>geworden op hare waarschuwing, bereidde nu ook
-hij zich ter vlucht. Maar mijne buks was gericht en, met den kop
-omlaag, stortte de trotsche vogel neder op &rsquo;t moerasland. Zijn
-doodstrijd was licht; slechts een paar malen bewoog hij de
-vleugels.</p>
-<p class="par">Per sprong heen en nam den vogel op; over zijn gelaat
-vloog eene schaduw van ontzetting, die echter spoedig plaats maakte
-voor een&rsquo; blijden glimlach van bewondering. Hij schudde met het
-hoofd en zeide:</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, dat zou &rsquo;k niet geloofd hebben, al
-had de kapitein zelf &rsquo;t gezeid, want &rsquo;t is wel de rechte.
-Ik ken hem aan den bek: zoo&rsquo;n gelen, krommen, mooien snavel heeft
-geen enkele vogel in den ganschen omtrek. Zie eens, hoe groen zijne
-borst is; hoe ze glinstert en glanst! En wat is hij stevig en
-zwaar!&rdquo; voer hij voort, terwijl hij onder bijna kinderachtige
-uitbarstingen van blijdschap den vogel op de handen woog. &bdquo;Ik
-lieg niet, als ik zeg, dat hij dertig marken weegt. Drommels, dat was
-een schot! Wat zal de kapitein in zijn schik zijn! Ho! ho,
-hierheen!&rdquo; schreeuwde hij, dat &rsquo;t overal tusschen de bergen
-weerklonk. Weldra verscheen de kapitein op &rsquo;t marschland, gevolgd
-door den knaap, die zich met de honden bij hem had gevoegd. Zij droegen
-elk een boschhoen. Zegepralend hief Per onzen buit omhoog en riep reeds
-van verre:</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar hebben we den ouden schelm,
-kapitein!&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Wat zeg-je, kerel?&rdquo; riep deze en kwam vol
-drift naar ons toe. &bdquo;Is dat de oude? Dat is een prachtig schot
-geweest; daar kan een hartige dronk op staan.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Vivant alle vogel-republieken, pereant de
-tirannen!&rdquo; riep hij uit, toen hij de veldflesch en een&rsquo;
-zilveren beker uit zijne weitasch had gehaald en ons eene teug bood.
-<span class="pagenum">[<a id="pb195" href="#pb195" name="pb195">195</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Nu, heb ik niet gezegd, dat de kapitein schik zou
-hebben?&rdquo; zeide Per lachend en grijnzend, terwijl hij, met de
-oogen knippend, eene stevige teug nam uit den beker, die hem werd
-gereikt. &bdquo;Nu kan de jacht eerst goed worden, nu we dat
-duivelskind kwijt zijn.&rdquo;</p>
-<p class="par">Nadat wij van weerszijden onze ontmoetingen hadden
-verhaald, werden de honden losgelaten. Vroolijk jachtgeroep weergalmde
-door &rsquo;t woud. Weldra hadden wij dit bereikt, en nu ging &rsquo;t
-voorwaarts met verlangen en lust. Duizendvoudig deed de echo het
-hondgeblaf weerklinken door &rsquo;t gebergte, en &rsquo;t hart zwol
-van vreugde bij de genotvolle jacht in den zonnigen morgenstond.
-<span class="pagenum">[<a id="pb196" href="#pb196" name="pb196">196</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch13" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e241">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">EENE TOOVERHEKS.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">Een eind van den straatweg, midden in het
-Gudbrandsdal, lag voor eenige jaren op eene hoogte eene hut. Misschien
-ligt zij er nog. &rsquo;t Was een zachte Aprildag; de sneeuw begon te
-smelten; de beken stroomden bruisend door de dalen; de velden werden
-zichtbaar; de lijsters sprongen van den eenen tak op den ander; alle
-bosschen waren vol van het gekweel der vogels: kortom, alles gaf hoop
-op eene voorspoedige lente. In den reusachtigen beuk en de hooge
-sorbeboomen, wier naakte takken zich boven &rsquo;t dak der hut
-uitstrekken, hadden eenige meezen het verbazend druk, en een beukvink
-zat in den top van den beuk uit volle borst te zingen. Maar binnen in
-de berookte hut zag het er somber en armoedig uit. Eene boerin van
-middelbaren leeftijd, die er zeer gewoon en dom uitzag, was bezig het
-vuur aan te blazen, dat bestond uit eenige takken en ruwe stukken
-brandhout, die onder den koffiepot op den haard lagen opgestapeld. Toen
-haar dit zoo goed als gelukt was, stond zij op, wreef zich de rook en
-asch uit de oogen en sprak:</p>
-<p class="par">&bdquo;De lui zeggen, dat lood smelten niet baat, want
-het kind, zeggen ze, heeft de engelsche ziekte niet; het <span class="pagenum">[<a id="pb197" href="#pb197" name="pb197">197</a>]</span>is
-een wisselkind. We hadden hier dezer dagen een&rsquo; leerlooier, die
-dat ook zeide, want toen hij nog een jongen was, had hij in Ringebu
-eens zoo&rsquo;n kind gezien, en dat was even mager en gebrekkig als
-dit.&rdquo;</p>
-<p class="par">Terwijl ze dit zeide, las men op haar gelaat eene
-uitdrukking van bekommernis, die bewees, welk een&rsquo; indruk de
-uitspraak van den leerlooier op haar&rsquo; bijgeloovigen geest had
-gemaakt.</p>
-<p class="par">De vrouw, tot wie zij &rsquo;t woord richtte, mag
-omtrent zestig jaar zijn geweest en was grof van lijf en leden. Zij was
-buitengewoon groot van stal, maar terwijl ze zat, scheen ze eer klein
-dan middelmatig van lengte, en aan deze eigenschap had zij &rsquo;t te
-danken, dat men bij haren naam Gubj&ouml;r den scheldnaam Langpoot had
-gevoegd. Grijze haren kwamen onder hare muts vandaan, die een donker
-gelaat omlijstte met borstelige wenkbrauwen en een lange aan de spits
-sterk gekromde neus. De bekrompenheid van geest, die sprak uit het lage
-voorhoofd en het breede aangezicht, stond in lijnrechte tegenstelling
-met den onmiskenbaar listigen blik harer kleine, scherpe oogen en de
-terugstootende valsche trekken van haar rimpelig gelaat. Uit hare
-kleeding bleek, dat zij uit eene noordelijker streek afkomstig was;
-haar gezicht en geheel haar doen verrieden de tooverheks, of ten minste
-de landloopster, die, naar omstandigheden, nu eens stout en
-onbeschaamd, dan weer vleiend en kruipend kon zijn. Terwijl de boerin
-sprak en met het bereiden der koffie bezig was, hield Gubj&ouml;r eene
-soort van hangmat, waarin een wicht van ziekelijk voorkomen lag, in
-beweging, door er nu en dan met de hand een&rsquo; stoot aan te
-geven.</p>
-<p class="par">Met vaste stem en op een&rsquo; toon van gezag
-beantwoordde zij de opmerking der boerin, schoon hare fonkelende
-<span class="pagenum">[<a id="pb198" href="#pb198" name="pb198">198</a>]</span>oogen en de trillende spieren om den mond
-bewezen, dat ze alles behalve ingenomen was met de verklaring van den
-leerlooier. &bdquo;De menschen,&rdquo; zei ze, &bdquo;kallen zoo
-dikwijls over dingen, die zij niet verstaan, beste Marit Rognehaugen;
-ze praten over al, wat los en vast is; en de leerlooier weet misschien
-veel van schapenleer, maar van engelsche ziekte en wisselwichten weet
-hij niemendal&mdash;dat zeg ik, en daar blijf ik bij. Ik zou meenen,
-dat ik wel weet, hoe wisselkinderen er uit zien, &rsquo;k heb ze vaak
-genoeg onder handen gehad. Dat kind, waar hij van praatte, was zeker
-het kind van Brit Briskebraaten van Fron, want die bezat er zoo een
-en....ja, &rsquo;t zal wel zoo wezen&mdash;daar had de leerlooier
-&rsquo;t over. Zij kreeg &rsquo;t spoedig na haar trouwen, want eerst
-had ze een heel lief kind; maar dat werd verruild met een heksenkind,
-zoo leelijk en woest als de duivel zelf. Nooit kon men &rsquo;t een
-woord uit de keel krijgen; &rsquo;t deed niets dan eten en schreeuwen.
-Toch dorst Brit het niet slaan, of het ook maar &rsquo;t geringste leed
-doen; maar de een of ander, wie weet ik niet, leerde haar eenige
-middeltjes, die van krachtige uitwerking moesten zijn, en werkelijk
-bereikte zij hiermee haar doel. Zij dreigde het kind, dat de reus het
-naar de hel zou sleepen, noemde het een hellewicht en een&rsquo;
-heksenjongen, wenschte het waar het vandaan was gekomen, ja, waagde
-&rsquo;t eindelijk het duchtig met den bezemsteel om de ooren te slaan.
-Maar terwijl ze dit deed, werd de deur wijdwagen opengesmeten en binnen
-vloog&mdash;ja, ze zag niets&mdash;maar toch kwam er een binnen en
-pakte &rsquo;t wisselkind mee en wierp haar eigen kind zoo onzacht op
-den vloer, dat het kreet van pijn.</p>
-<p class="par">&bdquo;Of misschien was &rsquo;t het kind van Siri
-Str&ouml;mhugget? Dat was zoo mager als een tachtiger; &rsquo;t mocht
-ook <span class="pagenum">[<a id="pb199" href="#pb199" name="pb199">199</a>]</span>kreupel zijn, maar op uw kind leek &rsquo;t
-evenmin als op mijne oude muts. Ik herinner &rsquo;t mij zoo goed als
-de dag van gisteren; toen ik nog bij den klokkemaker diende heb ik
-&rsquo;t meer dan eens gezien, en mij heugt ook nog heel goed, hoe ze
-er aan kwam en hoe ze &rsquo;t kwijt raakte. Ieder had er den mond vol
-van; want Siri kwam uit den vreemde. Toen zij nog eene deerne was,
-diende zij op Kvam, en &rsquo;t heugt me nog klaar, hoe ze dan naar
-Gaupeskjelplads ging, waar hare ouders woonden. Sedert kwam zij op
-Str&ouml;mhugget in dienst en trouwde met Ola, den zoon van den meester
-der hoeve.</p>
-<p class="par">&bdquo;Toen ze de eerste maal in &rsquo;t kinderbed lag,
-kwam er een vreemd wijf het vertrek binnen, nam het kind weg&mdash;dat
-pas een paar dagen oud was&mdash;en lei er een ander voor in de plaats.
-Siri wilde &rsquo;t bed uit om haar kind te redden; ze spande alle
-krachten in, maar te vergeefs: zij kon zich niet verroeren, want ze was
-behekst. Zij wilde hare schoonmoeder, die buiten was, te hulp roepen,
-maar de woorden bleven haar in de keel steken en zoo benauwd werd ze,
-of men haar het mes op de keel had gezet. &rsquo;t Schepseltje, dat
-&rsquo;t wijf had achtergelaten, was een wisselkind, dat bleek zoo
-klaar als de dag. Want het was gansch anders als gewone kinderen: het
-deed niets dan schreeuwen en krijten, of men &rsquo;t met messen stak,
-en het schopte en sloeg om zich heen als eene Hulderkat. &rsquo;t Was
-een recht duivelskind. Eten weigerde &rsquo;t hardnekkig. En de arme
-moeder wist volstrekt geen raad om het van den hals te krijgen. Maar nu
-deed men haar eene vrouw aan de hand, die in zulke zaken ervaren was.
-Die ried haar, het wicht op den mesthoop te leggen en &rsquo;t dan met
-een&rsquo; dikken berketak duchtig te rossen. Dat moest ze drie
-donderdagavonden aaneen doen. Ze deed het ook en ziet&mdash;den
-<span class="pagenum">[<a id="pb200" href="#pb200" name="pb200">200</a>]</span>derden donderdagavond kwam er een wijf over het
-dak aanvliegen; het smeet een kind op den mesthoop en scheurde haar
-eigen daar af. Maar op &rsquo;t zelfde oogenblik sloeg zij Siri op de
-vingers, dat deze er nog litteekens van draagt; en die litteekens heb
-ik met mijne eigen oogen gezien,&rdquo; voegde Gubj&ouml;r er bij tot
-bevestiging van haar verhaal. &bdquo;Neen, dit kind heeft net zooveel
-van een wisselwicht als ik zelf;&mdash;en hoe zou het ook mogelijk zijn
-geweest het te ruilen?&rdquo; vroeg zij.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, dat zou &rsquo;k evenmin weten,&rdquo; zei de
-boerin trouwhartig, &bdquo;want ik heb bevergeil in de wieg gehad; ik
-heb er vuur boven gebrand; ik heb er &rsquo;t teeken des kruises over
-gemaakt; ik heb eene gesp in het hemd van mijn kind genaaid, en dat
-mes, daar, heeft boven de deur gezeten. Zoodat ik niet weet, hoe
-&rsquo;t zou kunnen gestolen zijn.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Wel neen, dan zijn ze machteloos; bij mijne ziel,
-geloof me,&rdquo; voer de tooverheks voor, &bdquo;ik weet dat wel. Ik
-had voorheen eene goede kennis op een dorp bij Christiania. Die had ook
-een kind, dat ze door allerlei middelen zocht te beveiligen: zij sloeg
-een kruis boven de wieg, lei er vuur boven aan, deed bevergeil er
-in&mdash;alles naar haar beste weten, want men hoorde vaak van tooverij
-en duivelskunsten daar in den omtrek. Op zekeren nacht lag ze met het
-kind v&oacute;&oacute;r zich te bed; haar man lag tegen den wand der
-bedste&ecirc;. Pas zijn ze ingeslapen, of de man ontwaakt en ziet
-een&rsquo; rooden schijn in &rsquo;t vertrek, juist of er iemand met de
-asschop het vuur samenrakelde. En daar was er ook werkelijk een aan het
-vuurrakelen; want toen de man een&rsquo; blik op den haard sloeg, zag
-hij een oud man zitten, z&oacute;&oacute; leelijk, als hij nog nooit
-iemand had gezien, met een&rsquo; baard, die hem tot op de knie&euml;n
-hing. Toen het vuur <span class="pagenum">[<a id="pb201" href="#pb201"
-name="pb201">201</a>]</span>helder opflikkerde, begon de oude de armen
-naar het kind uit te strekken, maar wat hij deed, hij kon &rsquo;t niet
-bereiken, en van zijn stoel rijzen kon hij evenmin. Zijne armen werden
-z&oacute;&oacute; lang, z&oacute;&oacute; lang, dat ze tot midden in
-het vertrek reikten; maar van zijne plaats kwam hij niet. Dat duurde
-eene heele poos; de man lag stom van schrik en wist geen raad. Nu
-hoorde hij aan het venster tikken.</p>
-<p class="par">&bdquo;Kom dan, Per,&rdquo; sprak eene stem.</p>
-<p class="par">&bdquo;Houd den bek!&rdquo; zei de oude, die aan den
-haard zat.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ze hebben het kind gezegend; daardoor kan ik het
-niet krijgen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Kom dan maar mee!&rdquo; klonk het weer buiten.
-Dat was &rsquo;t wijf van den oude, die het wicht zou rooven.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, kijk me dat lieve schaap eens aan!&rdquo;
-zei de tooverheks vleiend, terwijl ze het kind, dat ontwaakt was, uit
-de wieg nam. &rsquo;t Knaapje scheen intusschen niet zeer ingenomen met
-hare liefkoozingen, want het toonde zich zeer weerbarstig en begon te
-krijten, als ze &rsquo;t onder een akelig gegrijns wilde streelen.
-&bdquo;Het is zoo blank en mooi als een engeltje; een beetje mager is
-&rsquo;t wel&mdash;dat moet gezegd worden&mdash;maar wie het een
-wisselwicht noemt, is voor zijne eerste logen niet opgehangen! Neen,
-moeder, de engelsche ziekte is het,&rdquo; zei ze met den klem der
-overtuiging, terwijl ze zich tot de moeder keerde; &bdquo;&rsquo;t is
-de engelsche ziekte, anders niet.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Stil, stil! hoor &rsquo;k daar geen geklop tegen
-den wand? De hemel sta me bij, als dat Truls eens ware!&rdquo; riep de
-boerin op eens, terwijl ze beefde van schrik op &rsquo;t denkbeeld, dat
-haar man haar mocht verrassen onder het koffiepraatje met de
-tooverheks. IJlings sprong ze op de deur toe, opende die en keek naar
-buiten; maar er was niemand, dan de cypersche kat, die op de
-<span class="pagenum">[<a id="pb202" href="#pb202" name="pb202">202</a>]</span>jacht was geweest in de vochtige elzenstruiken
-en nu de natte pootjes afdroogde. Truls was &rsquo;t dus niet; maar
-tegen den zonnekant van &rsquo;t huis zat eene specht te tikken, om de
-insekten uit haar winterslaap te wekken. Elk oogenblik draaide zij den
-kop om, of ze naar iemand keek, maar ze wachtte slechts op eene
-regenbui.</p>
-<p class="par">&bdquo;Is er iemand?<span class="corr" id="xd21e2687"
-title="Niet in bron">&rdquo;</span> vroeg de tooverheks.
-&bdquo;Zoo,&rdquo; ging ze voort, toen er een ontkennend antwoord was
-gevolgd, &bdquo;laat dan de deur openstaan en kom hier zitten; dan
-kunnen we uw&rsquo; man zien aankomen; ge wacht hem immers van dezen
-kant?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Hij is met de slee uit om blaren te halen voor de
-geiten,&rdquo; antwoordde de boerin. &bdquo;Maar ik ben zoo bang, dat
-hij ons zal overvallen. Onlangs merkte hij, dat gij hier geweest waart;
-er was toen geen huis met hem te houden, zoo stoof hij op. Hij vroeg
-me, of ik dan geen&rsquo; schelling meer in den zak had om naar den
-dokter te gaan, en zwoer, dat hij van zulke kwakzalverij en
-bovennatuurlijke kunsten nooit meer wou hooren; want hij gelooft aan
-niets meer, sedert hij met den schoolmeester van &rsquo;t dorp heeft
-omgegaan.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Naar den dokter gaan? Bah!&rdquo; zei de
-tooverheks met een verachtelijk gebaar. &bdquo;&rsquo;t Baat ook wat,
-als de armo&ecirc; den dokter haalt. Kan men niet diep in de beurs
-tasten, dan wordt men behandeld als een hond, maar niet als een mensch!
-Hoe ging &rsquo;t, toen Geertruid Kostebakken met den dood op de kaken
-lag, nadat ze reeds twee etmalen lang in arbeid was geweest? De dokter
-vierde het kerstfeest bij den secretaris, en naar de arme ziel keek hij
-niet om, voor men dreigde hem te zullen aanklagen bij den bisschop en
-den schout. Hij had wel heelemaal weg kunnen blijven, want toen hij
-kwam, was ze reeds dood. Naar den dokter gaan, als &rsquo;t kind
-<span class="pagenum">[<a id="pb203" href="#pb203" name="pb203">203</a>]</span>de engelsche ziekte heeft; ge kunt er evengoed
-den duivel bijroepen. Neen, God beware me&rdquo;, ging ze spottend
-voort, &bdquo;ik houd u niet tegen&mdash;ga er gerust heen! Maar als
-hij u, zie z&oacute;&oacute;veel helpt&mdash;dan mag ik geen enkel
-mensch meer gezond maken in mijn leven. Och, ze weten niets van de
-engelsche ziekte, want daar staat niets van in de boeken; voor die
-kwaal is geen kruid gewassen, dat weten ze wel, en daarom geven ze er
-dan ook geen poeiers of drankjes of zulk duivelsgoed tegen. Neen, geen
-andere raad is er voor dan lood smelten, maar die kunst verstaat geen
-dokter.</p>
-<p class="par">&bdquo;Zet dus den lepel maar op &rsquo;t vuur,
-moedertje,&rdquo; begon ze op een&rsquo; gansch anderen toon,
-&bdquo;want de zon staat reeds dicht bij &rsquo;t zuiden. Tweemaal
-hebben we &rsquo;t reeds gedaan, laat ons nu voor de derdemaal
-beginnen, anders zou &rsquo;t verkeerd afloopen. &rsquo;t Kind heeft de
-engelsche ziekte, maar daar zijn negen soorten van die kwaal. Ja, ja,
-ik heb &rsquo;t u gezegd en ge hebt &rsquo;t zelf gezien, dat &rsquo;t
-kind reeds verlost is van de nikkerkwaal en de waterkwaal. Den eersten
-donderdag werd &rsquo;t een man met twee groote horens en een&rsquo;
-langen staart. Dat was de nikkerkwaal. Later werd het eene meermin.
-Zaagt ge &rsquo;t niet zoo duidelijk, of het geschilderd was? Dat was
-de waterkwaal. Maar nu is &rsquo;t weer donderdag, en thans zal de
-vraag zijn, wat er van komt, zoo we opnieuw aan &rsquo;t smelten gaan.
-Op den derden keer komt het vooral aan, moet ge weten. Daar hebt gij
-&rsquo;t kind,&rdquo; zei ze en reikte het de vrouw over.</p>
-<p class="par">&bdquo;Schenk me eerst nog een teugje koffie; dan
-beginnen we.&rdquo;</p>
-<p class="par">Toen de koffie gedronken en de blinkende spoelkom
-weggezet was, ging ze met bedachtzamen tred naar den haard en haalde
-eene snuifdoos voor den dag. <span class="pagenum">[<a id="pb204" href="#pb204" name="pb204">204</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Sinds verleden donderdag,&rdquo; zei ze
-&bdquo;ben ik in zeven kerspelen geweest om te middernacht lood te
-schrapen van de kerkramen, want mijn voorraad was uitgeput. &rsquo;t Is
-een geneesmiddel voor lijf en ziel,&rdquo; mompelde zij voor zich heen,
-terwijl ze eene kleine hoeveelheid van &rsquo;t met zooveel moeite
-verzamelde lood in den lepel stortte.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ge hebt toch wel in &rsquo;t holst van den nacht
-water gehaald, dat naar &rsquo;t noorden stroomde?&rdquo; vroeg zij
-verder.</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, ik ben gisteren nacht naar de molenbeek
-geweest; dat is &rsquo;t eenige water, dat, uren ver in den omtrek,
-naar &rsquo;t noorden vloeit,&rdquo; antwoordde de boerin en haalde
-eene goed gesloten nap te voorschijn, waaruit zij water schepte in eene
-bierkroes. Hierover legde zij eene snee gerstebrood, waarin met eene
-stopnaald een gat was gemaakt. Nadat het lood was gesmolten, ging
-Gubj&ouml;r in de deur staan, zag naar de zon, nam daarop den lepel en
-goot het gesmolten metaal door de opening langzaam in het water, onder
-het mompelen der volgende woorden:</p>
-<div class="lgouter">
-<p class="line">Zoo drijf ik de duivelsche kwaal uit het wicht,</p>
-<p class="line">Ik drijf haar naar buiten, tot ze eindelijk zwicht;</p>
-<p class="line">Ik drijf haar door weer en ik drijf haar door wind;</p>
-<p class="line">Ik drijf haar steeds verder, tot ze eindlijk
-verzwindt;</p>
-<p class="line">Ik drijf haar naar &rsquo;t zuiden; ik drijf haar naar
-&rsquo;t noord;</p>
-<p class="line">Ik drijf naar het oosten en westen haar voort;</p>
-<p class="line">Ik drijf haar den grond in; ik drijf haar naar &rsquo;t
-strand;</p>
-<p class="line">Ik drijf haar den berg in; ik drijf haar in &rsquo;t
-zand;</p>
-<p class="line">Ik drijf haar, waar de elzenstruik wortelt in de
-aard;</p>
-<p class="line">Ik drijf in den poot haar van &rsquo;t moedige
-paard;</p>
-<p class="line">Ik drijf haar ter helle naar d&rsquo;eeuwigen
-gloed;</p>
-<p class="line">Ik drijf naar den stroom haar, die noordwaarts zich
-spoedt;</p>
-<p class="line">Daar moog&rsquo; zij knagen en daar moog&rsquo; zij
-teren,</p>
-<p class="line">Maar &rsquo;t vriendelijke kind zal zij nimmer er
-deren.</p>
-</div>
-<p class="par first">Zooals natuurlijk was, siste en spatte het
-gloeiende lood, toen &rsquo;t in &rsquo;t water kwam. <span class="pagenum">[<a id="pb205" href="#pb205" name="pb205">205</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;Hoor, nu verdwijnt de betoovering,&rdquo; zei de
-tooverheks tot de boerin, die met eene mengeling van angst en eerbied
-op &rsquo;t gelaat luisterde en toezag, terwijl ze haar jongske op den
-arm hield. Toen de snede was weggenomen, vertoonden zich in het water
-een paar figuren, door het gesmolten metaal gevormd. De tooverheks
-bekeek ze lang en aandachtig; daarop knikte zij en sprak:</p>
-<p class="par">&bdquo;De lijkkwaal, de lijkkwaal!&mdash;eerst de
-nikkerkwaal, toen de waterkwaal, nu de lijkkwaal.&mdash;E&eacute;ne van
-drie&euml;n ware reeds meer dan genoeg geweest,&rdquo; voegde zij er
-hoofdschuddend bij.&mdash;&bdquo;Ja, nu zie ik, hoe &rsquo;t is
-toegegaan,&rdquo; voer ze luider voort, terwijl zij zich tot de boerin
-wendde: &bdquo;Eerst zijt ge door een bosch en voorbij een&rsquo; berg
-gegaan, waarin de nikkers huisden; toen hebt ge den naam Jezus
-uitgesproken. Daarna moest ge eene rivier over; weer hebt ge den knaap
-beveiligd, door den naam van Jezus over hem uit te spreken; maar toen
-ge voorbij het kerkhof kwaamt, nog v&oacute;&oacute;r het hanengekraai,
-hebt gij &rsquo;t vergeten, en toen is het kind door de lijkkwaal
-bevangen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;In Jezus&rsquo; naam, hoe kunt ge dat
-weten?&rdquo; borst de boerin, bleek van schrik en verbazing uit.
-&bdquo;Elk woord, dat gij zegt, is waar! Toen wij den saeter verlieten,
-liepen er eenige schapen weg; daardoor werden wij opgehouden. De
-duisternis overviel ons, terwijl we nog den berg niet waren afgedaald,
-en toen scheen &rsquo;t mij op eens, dat ik een licht zag in &rsquo;t
-bosch en een geluid hoorde, of er eene poort werd geopend. Ik schrok
-hevig, want men zegt, dat er berggeesten huizen, en ik riep uit:
-&bdquo;In Jezus&rsquo; naam, behoed mijn kind!&rdquo; En toen wij de
-rivier overtrokken, hoorde ik een&rsquo; kreet, zoo afgrijselijk, dat
-ik weer riep: &bdquo;In Jezus&rsquo; naam, mijn kind!&rdquo; Maar de
-anderen zeiden, dat het een zeeduiker was, die om onweer riep.&rdquo;
-<span class="pagenum">[<a id="pb206" href="#pb206" name="pb206">206</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;En al ware &rsquo;t een zeeduiker geweest,&rdquo;
-sprak de tooverheks, &bdquo;wanneer die tegen een kind schreeuwt,
-krijgt het de engelsche ziekte.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Dat heeft men mij ook verteld; ik meende toen,
-dat het ergste voorbij was,&rdquo; voer de ander voort. &bdquo;Maar
-toen wij voorbij het kerkhof kwamen, scheen &rsquo;t op eens of onze
-stier razend werd, en de koeien van de lui daar begonnen ook uit alle
-macht te schreeuwen, en we kregen zooveel met de kudde te stellen, dat
-ik geheel vergat het kind te zegenen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Daar hebt gij &rsquo;t, moedertje; toen heeft
-&rsquo;t kind de lijkkwaal gekregen. Zie zelf maar in de kroes: daar
-staat eene kist, en hier een kerktoren, en in de kist ligt een lijk,
-met de vingers uitgespreid,&rdquo; sprak de tooverheks op zalvenden
-toon, terwijl ze de zonderlinge gedaanten, door &rsquo;t gesmolten lood
-gevormd, verklaarde.</p>
-<p class="par">&bdquo;Hm, hm, hm, dat zou kunnen helpen!&rdquo;
-mompelde zij een ommezien later, maar luid genoeg, dat de ander het kon
-verstaan.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wat zou kunnen helpen?&rdquo; vroeg de boerin
-blij en nieuwsgierig.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;k Zeg niet, dat het zal helpen&mdash;maar
-&rsquo;t valt te probeeren,&rdquo; zei de tooverheks. &bdquo;Ik zal een
-bakerkindje maken, en dat op &rsquo;t kerkhof begraven; dan wanen de
-dooden, dat zij &rsquo;t wicht hebben gewonnen, en God verhoede, dat ze
-ooit merken, wie hen bij den neus heeft gehad! Maar daarvoor heb ik
-zilver van doen. Hebt gij oud zilver?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, ik heb nog een paar oude zilveren munten van
-mijn&rsquo; vader ge&euml;rfd; nooit heb ik ze willen aanroeren, maar
-nu het leven van mijn kind er mee gemoeid is....&rdquo; zei de vrouw en
-was reeds bezig om in de l&acirc; eener ouderwetsche kist te gaan
-zoeken. <span class="pagenum">[<a id="pb207" href="#pb207" name="pb207">207</a>]</span></p>
-<p class="par">&bdquo;E&eacute;n stuk zal ik in den berg stoppen, het
-tweede in &rsquo;t water werpen, en het derde op &rsquo;t kerkhof
-begraven;&mdash;drie moet ik er dus hebben,&rdquo; zei het wijf,
-&bdquo;en dan wat oude plunje, om het kind na te bootsen.&rdquo;</p>
-<p class="par">Wat zij verlangde; werd haar gebracht. Eenige doeken
-waren spoedig samengenaaid, tot ze eene pop vormden. De tooverheks
-stond nu op, nam een en ander mee en zeide:</p>
-<p class="par">&bdquo;Nu ga ik naar het kerkhof, om het te begraven.
-Vandaag over drie weken kom ik terug&mdash;dan zullen wij zien, of
-&rsquo;t middel heeft geholpen. Blijft het leven, dan ziet ge uw beeld
-in den oogappel van uw kind, maar moet het sterven, eer de bl&acirc;ren
-vallen, dan ziet gij slechts den donkeren appel en niets dan dezen. Dan
-ga ik naar &rsquo;t noorden, naar Joramo. Daar ben ik sinds lang niet
-geweest; maar men heeft er mij geroepen bij een knaapje, dat de
-nikkerkwaal heeft: dat heeft dus niet veel te beduiden. Ik zal het kind
-tegen de zon in laten loopen met eene graszoo boven zich, dan zal
-&rsquo;t wel gezond worden.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Wat ge zegt, wat ge zegt!&rdquo; riep de boerin
-vol bewondering uit. <span class="corr" id="xd21e2774" title="Niet in bron">&bdquo;</span>Joramo? dat ligt immers in Lesje? Hemel,
-zoo ver weg?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ja, &rsquo;t is een heel eind ver; maar ik ben er
-geboren en getogen,&rdquo; antwoordde de tooverheks. &bdquo;Ik heb veel
-gezworven, maar weinig verworven, sedert ik van daar ben gegaan. Toen
-waren &rsquo;t beter tijden voor Gubj&ouml;r,&rdquo; zei ze met een
-zucht, terwijl ze zich weer op eene bank liet vallen. &bdquo;Maar daar
-op Joramo was wel een wisselwicht,&rdquo; ging ze voort, terwijl een
-verhaal uit den ouden tijd haar te binnen schoot, nu ze harer jonkheid
-gedacht.</p>
-<p class="par">&bdquo;Mijne overgrootmoeder, die op Joramo in Lesje
-woonde, had een wisselkind. Ik heb het nooit gezien, <span class="pagenum">[<a id="pb208" href="#pb208" name="pb208">208</a>]</span>want
-zij was dood en &rsquo;t kind weg, lang v&oacute;&oacute;r &rsquo;k
-werd geboren, maar vaak heeft mijne moeder het mij verteld. De jongen
-zag er uit als een verschrompelde tachtiger. Zijne oogen zagen zoo rood
-als karmijn en gloeiden in het duister als de oogen eener katuil. Hij
-had een hoofd, zoo lang als een paardekop en zoo dik als eene kool;
-maar zijne beenen waren zoo mager als schapepootjes en zijn gansche
-lichaam zag er uit als pekelvleesch van twee jaar oud. Nooit deed hij
-anders dan huilen en krijten en schreeuwen, en kreeg hij iets in de
-hand, dan wierp hij &rsquo;t de moeder vierkant in &rsquo;t gezicht. En
-hongerig was hij als een stadshond; al wat hij zag, wou hij eten, en
-niemand in huis at zooveel als hij. Hoe ouder hij werd, des te
-onhandelbaarder werd hij ook; niemand wist hem te regeeren, en nooit
-kon men hem het minste woord uit de keel krijgen, schoon hij oud genoeg
-was om te kunnen praten. Het was het afschuwelijkste hellewicht, dat
-men ooit heeft gezien en nacht noch dag liet hij iemand met rust.
-Iedereen vroeg men om raad, maar niets baatte. Hem frisch afrossen
-dorst de moeder niet, zonder volkomen zeker te zijn, dat het een
-wisselwicht was. Maar op zekeren dag gaf iemand haar dezen raad. Zij
-moest den jongen zeggen, dat de Koning zou komen; dan moest zij een
-groot vuur aanleggen en een ei stuk slaan. De schaal moest ze op
-&rsquo;t vuur zetten. Zoo deed ze, en toen de jongen het zag, ging hij
-rechtop in de wieg zitten en keek er oplettend naar. De vrouw verliet
-het vertrek en keek door het sleutelgat. En de jongen kroop op de
-handen uit de wieg, maar de beenen bleven er in, en hij rekte zich uit
-en werd z&oacute;&oacute; lang, dat zijn lichaam tot aan den haard
-reikte.</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen,&rdquo; zeide hij &bdquo;nu heb ik al
-zevenmaal het hout <span class="pagenum">[<a id="pb209" href="#pb209"
-name="pb209">209</a>]</span>zien vellen in het bosch van Lesje, maar
-nog nooit zag ik zoo&rsquo;n grooten lepel in zoo&rsquo;n kleine
-pan.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Toen de moeder dit alles zag en hoorde, was zij
-overtuigd. Ze wist thans, dat het een wisselwicht was. Nauwelijks had
-ze de klink opgelicht, of de jongen kroop weg in de wieg als een worm.
-Zijne beste dagen waren nu uit; op een&rsquo; donderdagavond sleurde de
-vrouw hem naar den mesthoop en ranselde hem duchtig af; maar ze hoorde
-een geknetter en geknap in &rsquo;t rond van belang. Den volgenden
-donderdag ging het evenzoo, maar toen de vrouw vond, dat hij genoeg
-had, hoorde zij eene stem naast haar&mdash;de stem van haar eigen
-kind&mdash;zeggen:</p>
-<p class="par">&bdquo;Telkenmaal, als gij Tj&ouml;stul Gautstigen
-slaat, krijg ik dubbel in den berg.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Maar den derden donderdag sneed de vrouw hem van
-&rsquo;tzelfde laken een pak. Daar kwam een oud wijf met een jongske
-aanvliegen, of ze uit den brand was gevlucht.</p>
-<p class="par">&bdquo;Geef Tj&ouml;stul hier, daar hebt gij uw&rsquo;
-jongen terug!&rdquo; riep ze en wierp haar het kind voor de voeten. De
-vrouw strekte de hand uit om het op te vangen en greep ook het eene
-been. Maar van de rest heeft ze nooit iets gezien, zoo hard had het
-bergwijf het kind neergesmeten.&rdquo;&mdash;</p>
-<p class="par">Onder deze vertelling had men op &rsquo;t gelaat der
-boerin de onmiskenbaarste teekenen van angst kunnen lezen. Tegen het
-einde vielen zij zoo duidelijk in het oog, dat de vertelster, die
-weggesleept scheen door hare eigen woorden, ze opmerkte.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wat schort u?&rdquo; vroeg ze. &bdquo;O, uw man
-komt zeker,&rdquo; ging ze voort, terwijl ze een&rsquo; blik naar de
-deur wierp, en besloot met nadruk: &bdquo;&rsquo;t Is niet geraden voor
-Gubj&ouml;r dat ze uw&rsquo; man in den weg loopt; maar wees niet
-bezorgd, moedertje: ik zal beneden het kerkhof omgaan, dan ziet hij me
-niet.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb210" href="#pb210" name="pb210">210</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch14" class="div1 tale"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e249">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h2 class="main">TER ZEE.</h2>
-<div id="ch14.1" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e257">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h3 class="label">I.</h3>
-<h3 class="main">DE AALSCHOLVERS VAN UDR&Ouml;ST.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">Op de thuisreis gebeurt het niet zelden den
-Nordlandschen visschers, dat zij tarwestroo vinden aan het roer of
-gerstekorrels in de maag der visschen. Dan heet het, dat zij over
-Udr&ouml;st zijn heengevaren of over een ander der Hulderlanden,
-waarvan de sage weet te verhalen. Deze onderzeesche streken vertoonen
-zich enkel aan vrome of profetische visschers, die op zee zich in
-levensgevaar bevinden, en zij duiken op, waar anders volstrekt geen
-land te zien is. De aardgeesten, die daar wonen, beoefenen akkerbouw en
-veeteelt als andere menschen; maar hier schijnt de zon over heerlijker
-grasvelden en vruchtbaarder akkers dan ergens elders in Nordland, en
-gelukkig hij, die een dezer eilanden, door den rijksten zomerglans
-beschenen, te zien krijgt; &bdquo;hij is geborgen&rdquo;, zeggen de
-Nordlanders. Een oud liedje bevat eene volledige schilderij van een
-eiland, in de nabijheid van Helgoland, &bdquo;het Zand&rdquo; geheeten,
-met vischrijke <span class="pagenum">[<a id="pb211" href="#pb211" name="pb211">211</a>]</span>kusten en overvloed van wild. Zoo moet zich ook
-in het Westfjord van tijd tot tijd eene groote vlakte vertoonen, die
-intusschen nooit hooger komt, dan dat de aren zich even boven het
-zeevlak kunnen verheffen; en buiten R&ouml;st, aan de zuidpunt der
-Lofoten, vertelt men van een dergelijk Hulderland met groene heuvels en
-goudgele akkers: men noemt het Udr&ouml;st. De eigenaar van dit land
-heeft zijn jacht zoo goed als de andere boeren in Nordland; visschers
-en schippers ontmoeten hem somwijlen met het zeil in top, maar op
-&rsquo;t oogenblik, als ze meenen dat zij tegen hem aan zullen varen,
-is hij eensklaps verdwenen.</p>
-<hr class="tb">
-<p class="par"></p>
-<p class="par">Op Vaer-eiland, in de onmiddellijke nabijheid van
-R&ouml;st, woonde eens een arme visscher, die Izaak heette; al wat hij
-bezat, was eene boot en een paar geiten, die zijne vrouw in het leven
-hield met wat afval van visch en het gras, dat zij op de bergen in den
-omtrek inzamelde; daarentegen had zij eene hut vol hongerige kinderen.
-Toch was de visscher tevreden met het lot, dat hem was toebedeeld.
-&rsquo;t Eenige, waar hij over tobde, was, dat hij altijd in onmin
-leefde met zijn&rsquo; naasten buur. Dit was een rijk man, die zich in
-&rsquo;t hoofd had gezet, dat hij alles beter moest hebben dan de arme
-Izaak, en die daarom wilde dat Izaak zou verhuizen; dan kon hij de
-haven krijgen, die bij de hut van den arme lag.</p>
-<p class="par">Op zekeren dag, terwijl Izaak een paar mijlen ver in zee
-was om te visschen, werd de hemel eensklaps door zwarte wolken bedekt
-en stak er zulk een hevige storm op, dat hij al zijne visch over boord
-moest werpen, om de boot te verlichten en het lijf te bergen. Met
-inspanning van alle krachten stuurde hij de boot tusschen en over de
-stortzee&euml;n heen, die elk oogenblik <span class="pagenum">[<a id="pb212" href="#pb212" name="pb212">212</a>]</span>kwamen aanrollen om
-hem in den afgrond te werpen. Nadat hij zoo vijf of zes uur had
-gevaren, meende hij niet ver van de kust meer te zijn. Maar hoe hij
-tuurde, het land bleef weg en de storm en de duisternis namen steeds
-toe. Nu overviel hem de vrees, dat de wind gedraaid was en hij zich al
-verder van de kust verwijderde, en ten slotte begon hij te begrijpen
-dat zijne vrees werkelijkheid was; want hoe snel hij zeilde, het land
-naderde niet. Daar hoorde hij op eens een&rsquo; akeligen schreeuw aan
-den steven en hij dacht niet anders, of &rsquo;t was een watergeest,
-die zijn&rsquo; lijkzang zong. Hij bad den Heer voor vrouw en kinderen,
-want hij meende stellig, dat zijn laatste uur geslagen was. Terwijl hij
-zoo zat te bidden, zag hij eene zwarte schim, die al dichter bijkwam;
-maar &rsquo;t bleken drie aalscholvers, die op een stuk drijfhout
-zaten; in een oogwenk was hij hen voorbij. Zoo verliep het eene uur na
-het andere; de arme man werd zoo dorstig en hongerig en vermoeid, dat
-hij geen&rsquo; raad wist; hij zat met de roerpen in de hand, tot de
-oogen hem toevielen. Maar op &rsquo;t zelfde oogenblik schuurde de boot
-tegen &rsquo;t strand en bleef vastzitten. Verschrikt sloeg Izaak de
-oogen op. De zon brak door de wolken en verlichtte een heerlijk land:
-heuvels en bergen waren groen tot den top, akkers en weiden bedekten de
-hellingen, en er stroomde een geur van bloemen en gras hem te gemoet,
-als hij nog nooit had geroken.</p>
-<p class="par">&bdquo;Goddank, nu ben ik gered; dat is
-Udr&ouml;st,&rdquo; zeide Izaak bij zich zelven. Vlak
-v&oacute;&oacute;r hem lag een gerstakker met aren, z&oacute;&oacute;
-vol en zwaar, als hij ze nog nooit had gezien, en door den akker heen
-liep een smal pad den heuvel op naar een frisch groen weivlak, en op
-den top graasde eene witte geit met horens van goud en <span class="pagenum">[<a id="pb213" href="#pb213" name="pb213">213</a>]</span>uiers zoo groot als de grootste koe. En aan den
-voet des heuvels zat een klein mannetje met een blauw kleed aan op
-een&rsquo; stoel zonder rug uit een kort pijpje te rooken; hij had
-een&rsquo; baard, z&oacute;&oacute; lang, dat hij tot ver over de borst
-hing.</p>
-<p class="par">&bdquo;Welkom op Udr&ouml;st, Izaak,&rdquo; zei het
-mannetje.</p>
-<p class="par">&bdquo;Den zegen van Boven,&rdquo; antwoordde Izaak.
-&bdquo;Kent gij mij?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Wel mogelijk,&rdquo; sprak het mannetje,
-&bdquo;ge komt hier zeker nachtverblijf zoeken?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Ge zoudt er wel aan doen, mij dat te verschaffen,
-vader,&rdquo; zeide Izaak.</p>
-<p class="par">&bdquo;&rsquo;t Is het slimste met mijne zonen; die
-kunnen de lucht van christenmenschen niet verdragen,&rdquo; zeide het
-mannetje. &bdquo;Hebt gij ze niet ontmoet?&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Neen, ik ben niemand tegengekomen dan drie
-aalscholvers, die zaten te schreeuwen op een drijfhout,&rdquo;
-antwoordde Izaak.</p>
-<p class="par">&bdquo;Juist, dat waren mijne zonen,&rdquo; viel het
-mannetje in; hij klopte zijn pijpje uit en ging voort: &bdquo;ge kunt
-wel zoo lang naar binnen gaan; eene volle maag zal u zeker niet
-plagen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Toch niet,&rdquo; antwoordde Izaak.</p>
-<p class="par">Maar nauwelijks had het kleine mannetje de deur geopend,
-of Izaak stond stom van verbazing. Zoo iets had hij nooit gezien. De
-tafel was bedekt met de heerlijkste gerechten: schotels met roompap en
-visch en wild en leverbrood met stroop en kaas, Bergsche krakelingen
-bij hoopen, brandewijn en bier en mee en al wat maar lekker smaakt.</p>
-<p class="par">Izaak at naar hartelust, en toch werd de schotel niet
-leeger, en hoeveel hij ook dronk, zijn glas bleef even vol. De oude man
-at niet veel en sprak nog minder; <span class="pagenum">[<a id="pb214"
-href="#pb214" name="pb214">214</a>]</span>toen hij buiten hoorde
-schreeuwen en aan de deur rammelen, verliet hij &rsquo;t vertrek. Na
-eenige oogenblikken kwam hij weer binnen met zijne drie zoons bij zich.
-Izaak was maar weinig in zijn schik, toen hij ze zag binnenstappen;
-doch naar &rsquo;t scheen, had de oude man hun&rsquo; afkeer van
-christenmenschen weten te overwinnen, want ze waren heel vriendelijk en
-voorkomend.</p>
-<p class="par">Toen Izaak van de tafel opstond en verklaarde dat hij
-verzadigd was, wilden zij, dat hij zou blijven zitten en eens met hen
-drinken. Izaak schikte zich zoo goed mogelijk in de omstandigheden, en
-nu dronken en klonken ze met elkander en lieten zich het bier en de mee
-wel smaken. En ze werden heel goede vrienden, en de drie jongelingen
-drongen er op aan, dat Izaak een paar tochten met hen zou doen, om ook
-wat mede naar huis te kunnen nemen. Op den eersten tocht, dien ze samen
-deden, overviel hun een vreeselijke storm. Een der drie jongelingen zat
-aan &rsquo;t roer, de ander stond voorop, de derde hield zich op
-&rsquo;t middeldek, en Izaak stond aan de groote pomp en werkte, dat
-hem &rsquo;t zweet van &rsquo;t voorhoofd gudste. Ze vlogen over de
-golven, of ze bezeten waren; aan reven dachten ze niet, en als de boot
-vol water stond, stuurden ze haar tegen eene hooge baar op, zoodat het
-water schuimend en bruisend over den achtersteven heenvloog. Zoo
-mochten ze een uur hebben gevaren, toen het weder bedaarde en ze aan
-het visschen konden gaan. En zooveel visch vonden ze, dat de bodem der
-zee er geheel door bedekt was en de loodjes der vischnetten op de
-bergen van visch bleven liggen. De jongelingen van Udr&ouml;st haalden
-slag op slag een net vol op; maar Izaak, schoon hij zijn handwerk
-verstond als de beste, kreeg geen graatje; telkens als hij zijne
-netten&mdash;&rsquo;t was zijn eigen tuig&mdash;ophaalde, waren de
-<span class="pagenum">[<a id="pb215" href="#pb215" name="pb215">215</a>]</span>visschen verdwenen. Toen ze de boot vol hadden,
-keerden ze naar Udr&ouml;st terug; de jongelingen hingen hun&rsquo;
-buit in &rsquo;t drooghuis op, maar Izaak beklaagde zich bij den ouden
-man, dat het zoo slecht met zijne vangst was gegaan.</p>
-<p class="par">De oude verzekerde hem, dat het eene volgende maal beter
-zou lukken en gaf hem een paar netten, en toen ze weer uit visschen
-gingen haalde Izaak evenveel op als de anderen, en bij het verdeelen
-der visch kreeg hij wel drie droogschuren vol visch.</p>
-<p class="par">Nu begon Izaak naar huis te verlangen, en toen hij zou
-vertrekken, schonk hem de oude man eene nieuwe visschersboot met tuig
-en klaverdoek en andere nuttige dingen. Izaak dankte hem voor zijne
-goede gaven, en de oude zeide, dat hij maar terug moest komen, als het
-jacht onder zeil ging; het zou een reisje maken naar Bergen, en dan kon
-Izaak meegaan en zelf zijne visch verkoopen. Nu, dat wou Izaak graag
-doen; daarom vroeg hij, welken koers hij moest houden, als hij weer
-naar Udr&ouml;st wilde komen. &bdquo;Volg den aalscholver, wanneer hij
-zeewaarts vliegt, dan zeilt ge vlak op Udr&ouml;st aan,&rdquo; zei de
-oude. &bdquo;Goede reis!&rdquo;</p>
-<p class="par">Maar toen Izaak in de boot was geklommen en eens omkeek,
-zag hij niets meer van Udr&ouml;st; wijd en zijd was niets te bespeuren
-dan de zee.</p>
-<p class="par">Toen de bepaalde tijd om was, voer Izaak op nieuw naar
-Udr&ouml;st, om met het jacht naar Bergen te gaan. Maar zulk een jacht
-had men nooit gezien: &rsquo;t was zoo lang, dat de stuurman, die op
-den uitkijk stond aan den voorsteven, onmogelijk den kerel te roer kon
-beroepen; daarom had men midden op &rsquo;t vaartuig nog een&rsquo; man
-gezet, vlak bij de mast, die de bevelen van den stuurman naar den
-achtersteven overbracht, en nog <span class="pagenum">[<a id="pb216"
-href="#pb216" name="pb216">216</a>]</span>moesten beiden uit alle macht
-schreeuwen, wilden ze zich doen verstaan.</p>
-<p class="par">De visch van Izaak was voorin gelegd; zelf haalde hij ze
-van de speten, maar,&mdash;hoe &rsquo;t kwam, daar begreep hij niets
-van,&mdash;zoo snel kon hij ze er niet aftrekken, of telkens kwamen er
-weer andere visschen voor in de plaats, en toen hij ophield, waren de
-speten even vol als toen hij begon. Te Bergen aangekomen, verkocht hij
-zijne visch en zooveel geld kreeg hij er voor, dat hij zich een nieuw
-jacht kocht met zeil en treil en lading en al; zoo had de oude man hem
-geraden. Eer hij onder zeil ging, &rsquo;s avonds laat, kwam de oude
-bij hem aan boord en drukte hem op &rsquo;t hart, dat hij de kinderen
-van zijn&rsquo; buurman niet zou vergeten, want de buurman zelf was
-gestorven, naar hij zeide, en hij spelde Izaak zegen en voorspoed met
-het jacht.</p>
-<p class="par">&bdquo;Al wat in den wind staat, is goed en zal &rsquo;t
-wel uithouden,&rdquo; zeide hij, en daarmede bedoelde hij, dat er
-&eacute;&eacute;n aan boord was, dien niemand zag, maar die met den rug
-de mast steunde in storm en noodweer. Sinds dien tijd was &rsquo;t
-geluk altijd met Izaak. Hij wist wel waar dit vandaan kwam en vergat
-nimmer wat af te zonderen voor hem, die de wacht hield, als hij in
-&rsquo;t najaar met het jacht was thuis gekomen. En elken kerstavond
-zag men licht in het schip, en werd er de ve&ecirc;l gestreken en
-gedanst en hoorde men gelach en gescherts in het ruim van het jacht.
-<span class="pagenum">[<a id="pb217" href="#pb217" name="pb217">217</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch14.2" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#xd21e267">Inhoud</a>]</span>
-<div class="divHead">
-<h3 class="label">II.</h3>
-<h3 class="main">DE NIKKERS OP HET &bdquo;ZAND.&rdquo;</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="par first">Een eind zee in, tegenover het eiland Helgoland,
-ligt een kleine zandbank het &bdquo;Zand&rdquo; geheeten; &rsquo;t is
-eene beste plek voor de vischvangst, maar ze is moeilijk te vinden,
-want ze verandert gedurig van plaats. Maar, wien &rsquo;t geluk wil
-dienen en wie haar vindt, is zeker van eene goede vangst, en buigt hij
-zich over den rand zijner boot heen, dan ziet hij bij stil, helder
-weder, eene kleine inzinking van den zeebodem, niet ongelijk aan het
-spoor, dat een groot, Nordlandsch jacht op de vaart achter zich laat,
-en eene groote rotsklomp in den vorm van eene droogschuur. Deze
-zandbank heeft niet altijd op den bodem der zee gelegen. In den ouden
-tijd was zij een eiland, dat aan een&rsquo; rijken Helgolandschen boer
-toebehoorde; deze had er, tot eene schuilplaats onder het visschen bij
-opkomend onweer, eene hut gebouwd, grooter en beter dan de meeste
-elders. Sommige menschen meenen, dat deze zandbank zich somwijlen boven
-het zeevlak verheft als een vriendelijk <span class="pagenum">[<a id="pb218" href="#pb218" name="pb218">218</a>]</span>eiland. Wat hiervan
-zij, zeker is &rsquo;t, dat het in ouden tijd niet richtig was op dit
-onbewoonde eiland. Visschers en zeelui verzekerden, dat zij vaak onder
-&rsquo;t voorbijvaren gelach en scherts, muziek en dans hadden gehoord
-en een geklop en getik, of er een jacht op stapel stond. Daarom bleven
-ze liefst op een&rsquo; afstand, en zoo was er niemand, die er ooit
-eene levende ziel had aanschouwd.</p>
-<p class="par">De rijke boer, waar ik van sprak, had twee zoons, die
-den naam droegen van Hans Nikolai en Luk-Andries. De oudste was een
-knaap, uit wien men moeielijk wijs kon worden. Daar was bijna niemand,
-die behoorlijk met hem over weg kon komen, schoon hij, op &rsquo;t punt
-van geld verdienen, handiger was dan de meeste Nordlanders, die anders
-in dit opzicht voor niemand behoeven onder te doen.</p>
-<p class="par">De ander, Luk-Andries, was driftig en onbezonnen, maar
-altijd goed geluimd; al liep &rsquo;t hem nog zoo tegen, altijd zei
-hij, dat &rsquo;t geluk hem diende. Als hij maar met een arendsjong
-thuis kwam, deerde &rsquo;t hem niet of het bloed hem langs de wangen
-liep van de wonden, hem door den ouden toegebracht; sloeg zijne boot
-om, zooals niet zelden gebeurde, en vond men hem op den bodem zitten,
-doornat en stram van koude, dan antwoordde hij op de vraag, hoe hij
-&rsquo;t had: &bdquo;Al wel, al wel; het geluk dient me: ik ben
-gered.&rdquo;</p>
-<p class="par">Toen de vader stierf, waren de broeders reeds volwassen.
-Op zekeren dag, niet lang daarna, moesten zij naar &rsquo;t Zand om
-eenig vischtuig te halen, dat men er bij den terugkeer van de
-vischvangst had achtergelaten. Luk-Andries had zijne buks bij zich; die
-verzelde hem overal, waar hij heenging. &rsquo;t Was reeds laat in
-&rsquo;t najaar en geen enkele visscher zwierf meer op zee. Hans
-Nikolai <span class="pagenum">[<a id="pb219" href="#pb219" name="pb219">219</a>]</span>sprak niet veel onder de vaart, maar hij dacht
-zooveel te meer. De avond was reeds gevallen, toen zij voor de
-terugreis gereed waren.</p>
-<p class="par">&bdquo;Wil ik je &rsquo;reis wat zeggen, Luk-Andries:
-&rsquo;t wordt noodweer van avond,&rdquo; sprak Hans Nikolai, terwijl
-hij zeewaarts tuurde; &bdquo;ik meen, dat we best zullen doen, hier te
-blijven tot morgen.&rdquo;</p>
-<p class="par">&bdquo;Noodweer wordt het niet;&rdquo; antwoordde
-Andries, &bdquo;want de zeven zusters hebben de stormmutsen niet op.
-&rsquo;t Zal wel gaan.&rdquo;</p>
-<p class="par">Maar nu begon de ander te klagen over vermoeidheid, en
-eindelijk werden zij &rsquo;t eens, dat zij den nacht daar zouden
-overblijven.</p>
-<p class="par">Toen Andries ontwaakte, was hij alleen; noch zijn
-broeder, noch de boot waren ergens te zien; eerst toen hij den top van
-het eiland had beklommen, bespeurde hij beide heel ver weg; de boot
-scheen niet grooter dan eene meeuw. Luk-Andries begreep er niets van.
-De proviandkist was achtergelaten; daarnaast stonden een vat met zure
-melk, de buks en eenige andere dingen. Andries bekommerde zich niet
-lang over &rsquo;t geval. &bdquo;Van avond zal hij wel terug
-komen,&rdquo; dacht hij en maakte de proviandkist open; &bdquo;een
-dwaas, die den moed laat zakken, zoo lang hij nog wat te bikken
-heeft.&rdquo; Maar de avond kwam en Hans bleef weg, en Luk-Andries
-wachtte vergeefs dag aan dag en week aan week. Eindelijk begon hij te
-vermoeden, dat Hans hem opzettelijk had achtergelaten, om zich zijn
-erfdeel te kunnen toe&euml;igenen. En zoo was &rsquo;t; want toen Hans
-Nikolai dicht bij huis was gekomen, wist hij &rsquo;t zoo aan te
-leggen, dat de boot omsloeg, en hij vertelde nu, dat Luk-Andries
-verdronken was.</p>
-<p class="par">Maar Andries liet den moed niet zinken; hij zamelde
-<span class="pagenum">[<a id="pb220" href="#pb220" name="pb220">220</a>]</span>drijfhout op het strand, schoot zeevogels, zocht
-mosselen en kruiden, maakte zich een vlot van balken en planken en
-vischte met een&rsquo; hengel, dien hij toevallig vond. Op zekeren dag,
-terwijl hij aan &rsquo;t visschen was, bespeurde hij eene kloof of
-spleet in het zand, alsof daar een groot Nordlandsch jacht had gestaan,
-en duidelijk ook zag hij sporen van gewonden touwwerk, van de zee tot
-op den top des heuvels. Zoo, dacht hij bij zich zelven, nu is alle
-gevaar voorbij; want hij wist thans, dat men geene onwaarheid had
-gesproken, toen men hem vertelde dat er nikkers op &rsquo;t eiland
-woonden, die er een prachtig jacht op na hielden. &bdquo;Goddank, dat
-is goed gezelschap! Ja, &rsquo;t is als ik zeg: &rsquo;t geluk dient
-mij,&rdquo; dacht Andries bij zich zelven; misschien zei hij het ook
-wel, want hij moest wel behoefte gevoelen nu en dan wat te praten. Zoo
-leefde hij voort, tot de winter inviel. Eens zag hij eene boot; hij
-zette eene vlag op een&rsquo; stok en zwaaide er mee; maar op &rsquo;t
-zelfde oogenblik liet men het zeil vallen, de bootslui zetten zich aan
-de riemen en roeiden heen, zoo spoedig ze konden. Ze meenden, dat het
-nikkers waren, die hen daar met de vlag wenkten.</p>
-<p class="par">Op kerstavond hoorde Andries vioolspel en allerlei
-muziek ver in zee; toen hij naar buiten trad, zag hij een licht
-schijnen: het bevond zich op een groot Nordlandsch jacht, dat het
-strand naderde. Maar zulk een jacht had niemand ooit gezien! Het had
-een reusachtig razeil, zoo glinsterend of het van zijde was; takels en
-touwen, zoo dun of ze van ijzerdraad waren gemaakt, en zoo was &rsquo;t
-al pracht en heerlijkheid, wat men er aan zag. Het dek stond vol
-mannetjes en vrouwtjes, met blauwe kleeren aan, en aan het roer zag hij
-eene vrouw, zoo sierlijk uitgedost als eene bruid of eene koningin;
-<span class="pagenum">[<a id="pb221" href="#pb221" name="pb221">221</a>]</span>ze droeg eene kroon op het hoofd en had de
-kostelijkste kleederen aan. Maar &eacute;&eacute;n ding zag Andries
-duidelijk: dat zij een mensch was; want zij was veel grooter en ook
-veel mooier dan de nikkers; ja, Luk-Andries vond haar mooier dan alle
-meisjes, die hij van zijn leven had gezien. &rsquo;t Jacht zeilde
-regelrecht op de plek af, waar Andries stond; maar zonder zich lang te
-bedenken, liep hij naar de hut, rukte het geweer van den wand, kroop
-boven in het drooghuis, en wist zich hier zoo te verschuilen, dat
-niemand hem kon bemerken, terwijl hij alles kon waarnemen, wat er
-voorviel. Weldra was het gansche vertrek gevuld; maar de stroom van
-bezoekers ging nog altijd voort. Nu begonnen de wanden te kraken, en de
-hut zette zich uit, en alles begon er van binnen z&oacute;&oacute;
-prachtig uit te zien, of men bij den rijksten koopman in huis komt;
-&rsquo;t was er haast zoo mooi, als in het slot van een&rsquo; koning.
-Daar werden tafels aangericht met de kostelijkste spijzen, en borden en
-schotels, alles was van louter zilver of goud. Na het eten ging men
-dansen. Toen kroop Luk-Andries door het rookgat, aan den eenen kant van
-&rsquo;t dak, naar buiten en klauterde omlaag. Daarop snelde hij naar
-&rsquo;t jacht, wierp zijn vuurstaal er overheen en sneed er, tot
-meerdere zekerheid, met zijn zakmes een kruis in. Toen hij terugkeerde,
-was de dans in vollen gang: zelfs de tafels dansten, en de banken en de
-stoelen en al wat er in het vertrek was danste mee. De eenige, die niet
-danste, was de bruid; zij zat stil rond te kijken, en wanneer de
-bruidegom haar in den kring wilde voeren, stiet ze hem van zich. Maar
-overigens ontbrak er niets; de speelman hield niet op, om den vedel te
-stemmen of zoo iets, maar speelde onafgebroken voort en trapte de maat
-met den voet, tot het zweet hem langs het gelaat gudste en hij door
-stof <span class="pagenum">[<a id="pb222" href="#pb222" name="pb222">222</a>]</span>en rook zijn eigen ve&ecirc;l niet meer kon
-zien. Toen Andries voelde, dat ook hij de voeten niet meer stil kon
-houden, zeide hij bij zich zelven: &bdquo;Nu dien ik los te branden,
-anders speelt hij mij ook nog van den grond.&rdquo; Daarop stak hij het
-geweer door een vensterraam en schoot het af boven het hoofd der bruid,
-maar verkeerdom: anders had de kogel hem zelf getroffen. Zoodra het
-schot werd gehoord, tuimelden alle nikkers over elkander heen en de
-deur uit, maar toen zij zagen dat het jacht vastlag, begonnen zij
-vreeselijk te jammeren en kropen in eene opening van den heuvel. Maar
-al het gouden en zilveren geraad lieten ze achter en de bruid ook; die
-zat nog altijd op hare plaats, maar scheen langzamerhand tot zich zelve
-te komen. Zij vertelde nu aan Luk-Andries, dat de nikkers haar in den
-berg hadden gesleept, toen ze nog een klein kind was.</p>
-<p class="par">Eens ging hare moeder uit, om de koeien te melken en nam
-haar mede. Toen de moeder naar huis moest om iets te halen, was zij
-alleen op het veld blijven zitten bij eene bessenstruik; daarvan mocht
-ze zooveel eten als haar lustte, mits ze telkens driemaal achtereen
-zeide:</p>
-<div class="lgouter">
-<p class="line">&bdquo;Blauwe bessen eet ik,</p>
-<p class="line">Door Jezus&rsquo; kruis behoed;</p>
-<p class="line">Roode bessen eet ik.</p>
-<p class="line">Geverfd door Jezus&rsquo; bloed.&rdquo;</p>
-</div>
-<p class="par first">Maar toen moeder weg was, vond zij zooveel bessen,
-dat zij het rijmpje vergat, en toen verschenen de nikkers, die haar in
-den berg sleepten. Geen leed hadden ze haar gedaan, dan dat ze haar het
-laatste lid van de linkerpink afsneden, en ze kon krijgen wat haar hart
-begeerde; maar toch was ze nooit op haar gemak geweest, zeide ze;
-&rsquo;t was of ze altijd pijn voelde, en <span class="pagenum">[<a id="pb223" href="#pb223" name="pb223">223</a>]</span>vooral was ze
-geplaagd en gekweld door de genegenheid van den nikker, wiens vrouw ze
-moest worden. Toen Andries vernam, wie hare moeder was en waar ze thuis
-hoorde, bemerkte hij dat ze nog familie van hem was,
-en&mdash;&bdquo;weldra wisten ze &rsquo;t met hun beidjes,&rdquo; als
-men zegt. Toen mocht Andries met recht zeggen, dat het geluk hem had
-gediend. En ze gingen naar huis en namen het jacht mede en al het goud
-en zilver en de kostbaarheden, die in de hut waren achtergebleven,
-zoodat Andries veel en veel rijker werd dan zijn broeder.</p>
-<p class="par">Maar Hans, die wel vermoedde hoe Andries aan al dien
-rijkdom was gekomen, wou niet minder rijk zijn. Hij wist, dat de heksen
-en nikkers op kerstavond voor den dag plegen te komen, en daarom trok
-hij tegen dien tijd naar het Zand. Op den bepaalden avond zag hij dan
-ook vlammen en licht, maar het leken wel dwaallichtjes. Toen de nikkers
-naderbij kwamen, hoorde hij geplas in het water en een afschuwelijk
-gehuil en gebrul, terwijl een kille zeewind hem in het gezicht woei.
-Verschrikt vloog hij naar de hut, terwijl de nikkers aan land stapten.
-Ze waren kort en dik als hooiroken, hadden mantels om van vellen en
-groote wanten aan, die bijna op den grond hingen. In plaats van een
-hoofd en haren zag men niets dan een bos zeetang. Terwijl zij het
-strand overliepen, dansten er eene menigte dwaallichtjes achter hen
-aan, en als ze zich maar even bewogen, spatten er vonken om hen heen.
-Eer ze nog bij de hut waren gekomen, zat Hans reeds in het drooghuis,
-evenals zijn broeder had gedaan. De nikkers droegen een&rsquo; grooten
-steen naar binnen en sloegen daarop hunne wanten droog, terwijl ze nu
-en dan zoo akelig schreeuwden, dat Hans er van huiverde. Daarna begon
-<span class="pagenum">[<a id="pb224" href="#pb224" name="pb224">224</a>]</span>een van hen vuur aan te maken, terwijl de
-anderen ruwe stukken drijfhout binnenbrachten, zoo zwaar als lood. Hans
-kreeg &rsquo;t zoo benauwd door den rook en de hitte, dat hij dreigde
-te stikken; om frissche lucht te krijgen, beproefde hij door het
-rookgat naar buiten te komen, maar daar hij grover van lijf en leden
-was dan zijn broeder, bleef hij in de opening vastzitten, zoodat hij op
-noch neer kon. Nu had hij het nog minder naar zijn&rsquo; zin; hij
-begon te schreeuwen dat het een&rsquo; aard had, maar de nikkers
-schreeuwden nog harder en huilden en dansten en klopten van binnen en
-van buiten. Maar zoodra de haan begon te kraaien, waren ze verdwenen,
-en nu raakte Hans ook los. Toen hij van zijn reisje thuis kwam was hij
-zinneloos geworden, en sinds dien tijd hoorden de menschen hem vaak op
-zolders of in schuren, waar hij zich alleen bevond, dezelfde akelige,
-huiveringwekkende kreten slaken, die men in Nordland aan de nikkers
-toeschrijft. V&oacute;&oacute;r zijn&rsquo; dood kreeg hij nogtans het
-verstand terug en, naar men zegt, werd hij ook in gewijden grond
-begraven. Maar na Hans heeft niemand weer een&rsquo; voet gezet op
-&rsquo;t Zand. Het zonk weg in de diepte, en de nikkers moeten naar de
-Lekangeilanden zijn verhuisd. Andries bleef &rsquo;t welgaan; geen
-jacht deed voorspoediger reizen dan het zijne, maar zoodra hij bij de
-Lekangeilanden kwam, werd het bladstil; dan kwamen de nikkers naar het
-strand of aan boord met hunne waren. Eene poos later stak er dan altijd
-een voorspoedige wind op, &rsquo;t zij hij naar Bergen of naar huis
-voer. Hij kreeg een huis vol kinderen, en ze waren allen gezond en
-sterk, maar allen misten het laatste lid van de linkerpink.</p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="back">
-<div class="transcribernote">
-<h2 class="main">Colofon</h2>
-<h3 class="main">Verbeteringen</h3>
-<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p>
-<table class="correctiontable" summary="Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst.">
-<tr>
-<th>Bladzijde</th>
-<th>Bron</th>
-<th>Verbetering</th>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e299">X</a>,
-<a class="pageref" href="#xd21e532">19</a>, <a class="pageref" href="#xd21e592">27</a>, <a class="pageref" href="#xd21e659">30</a>,
-<a class="pageref" href="#xd21e667">31</a>, <a class="pageref" href="#xd21e671">31</a>, <a class="pageref" href="#xd21e712">35</a>,
-<a class="pageref" href="#xd21e888">49</a>, <a class="pageref" href="#xd21e1263">73</a>, <a class="pageref" href="#xd21e1305">75</a>,
-<a class="pageref" href="#xd21e1938">129</a>, <a class="pageref" href="#xd21e1976">131</a>, <a class="pageref" href="#xd21e2485">181</a>,
-<a class="pageref" href="#xd21e2774">207</a></td>
-<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td>
-<td class="width40 bottom">&bdquo;</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e385">7</a>,
-<a class="pageref" href="#xd21e394">8</a>, <a class="pageref" href="#xd21e494">17</a>, <a class="pageref" href="#xd21e674">31</a>,
-<a class="pageref" href="#xd21e795">41</a>, <a class="pageref" href="#xd21e1338">77</a>, <a class="pageref" href="#xd21e1560">95</a>,
-<a class="pageref" href="#xd21e1818">116</a>, <a class="pageref" href="#xd21e1992">133</a>, <a class="pageref" href="#xd21e2283">159</a>,
-<a class="pageref" href="#xd21e2687">202</a></td>
-<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td>
-<td class="width40 bottom">&rdquo;</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e408">8</a></td>
-<td class="width40 bottom">ik</td>
-<td class="width40 bottom">Ik</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e522">19</a></td>
-<td class="width40 bottom">he oorhuis</td>
-<td class="width40 bottom">het voorhuis</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e897">50</a></td>
-<td class="width40 bottom">verkeerdom</td>
-<td class="width40 bottom">verkeerd om</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e1164">67</a></td>
-<td class="width40 bottom">vronw</td>
-<td class="width40 bottom">vrouw</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e1411">82</a></td>
-<td class="width40 bottom">antwoorde</td>
-<td class="width40 bottom">antwoordde</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e1416">83</a></td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e1472">89</a></td>
-<td class="width40 bottom">sneenwsok</td>
-<td class="width40 bottom">sneeuwsok</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e1577">96</a></td>
-<td class="width40 bottom">Onmiddelijk</td>
-<td class="width40 bottom">Onmiddellijk</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e1622">102</a></td>
-<td class="width40 bottom">Asmyrhangen</td>
-<td class="width40 bottom">Asmyrhaugen</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e1686">106</a></td>
-<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e1849">119</a></td>
-<td class="width40 bottom">logen</td>
-<td class="width40 bottom">gelogen</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2296">161</a></td>
-<td class="width40 bottom">Osteng</td>
-<td class="width40 bottom">&Ouml;steng</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2336">165</a></td>
-<td class="width40 bottom">Rolstads</td>
-<td class="width40 bottom">Rolfstads</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd21e2600">191</a></td>
-<td class="width40 bottom">&bdquo;</td>
-<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td>
-</tr>
-</table>
-</div>
-</div>
-
-
-
-
-
-
-
-<pre>
-
-
-
-
-
-End of the Project Gutenberg EBook of Noorsche Volksvertellingen, by
-Peter Christen Asbjørnsen
-
-*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK NOORSCHE VOLKSVERTELLINGEN ***
-
-***** This file should be named 51763-h.htm or 51763-h.zip *****
-This and all associated files of various formats will be found in:
- http://www.gutenberg.org/5/1/7/6/51763/
-
-Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
-Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project
-Gutenberg (This file was produced from images generously
-made available by The Norwegian National Library.)
-
-Updated editions will replace the previous one--the old editions will
-be renamed.
-
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
-States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for the eBooks, unless you receive
-specific permission. If you do not charge anything for copies of this
-eBook, complying with the rules is very easy. You may use this eBook
-for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports,
-performances and research. They may be modified and printed and given
-away--you may do practically ANYTHING in the United States with eBooks
-not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the
-trademark license, especially commercial redistribution.
-
-START: FULL LICENSE
-
-THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
-
-To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase "Project
-Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
-Gutenberg-tm electronic works
-
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
-person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
-1.E.8.
-
-1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
-Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
-you share it without charge with others.
-
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country outside the United States.
-
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
-on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
-phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
- most other parts of the world at no cost and with almost no
- restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
- under the terms of the Project Gutenberg License included with this
- eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
- United States, you'll have to check the laws of the country where you
- are located before using this ebook.
-
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
-Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
-
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg-tm License.
-
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
-other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg-tm web site
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
-Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
-
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
-provided that
-
-* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation."
-
-* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
- works.
-
-* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
-
-* You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg-tm works.
-
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and The
-Project Gutenberg Trademark LLC, the owner of the Project Gutenberg-tm
-trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below.
-
-1.F.
-
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
-of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
-Defect you cause.
-
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
-
-Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
-goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
-www.gutenberg.org
-
-
-
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state's laws.
-
-The Foundation's principal office is in Fairbanks, Alaska, with the
-mailing address: PO Box 750175, Fairbanks, AK 99775, but its
-volunteers and employees are scattered throughout numerous
-locations. Its business office is located at 809 North 1500 West, Salt
-Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up to
-date contact information can be found at the Foundation's web site and
-official page at www.gutenberg.org/contact
-
-For additional contact information:
-
- Dr. Gregory B. Newby
- Chief Executive and Director
- gbnewby@pglaf.org
-
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
-spread public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
-state visit www.gutenberg.org/donate
-
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-
-Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-
-Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works.
-
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-
-Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-
-Most people start at our Web site which has the main PG search
-facility: www.gutenberg.org
-
-This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
-
-
-
-</pre>
-
-</body>
-</html>
diff --git a/old/51763-h/images/music-1.png b/old/51763-h/images/music-1.png
deleted file mode 100644
index 31ed49f..0000000
--- a/old/51763-h/images/music-1.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/51763-h/images/music-2.png b/old/51763-h/images/music-2.png
deleted file mode 100644
index 83c3696..0000000
--- a/old/51763-h/images/music-2.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/51763-h/images/music-3.png b/old/51763-h/images/music-3.png
deleted file mode 100644
index c23c67e..0000000
--- a/old/51763-h/images/music-3.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/51763-h/images/music-4.png b/old/51763-h/images/music-4.png
deleted file mode 100644
index 81ce33b..0000000
--- a/old/51763-h/images/music-4.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/51763-h/images/new-cover-tn.jpg b/old/51763-h/images/new-cover-tn.jpg
deleted file mode 100644
index 924e295..0000000
--- a/old/51763-h/images/new-cover-tn.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/51763-h/images/new-cover.jpg b/old/51763-h/images/new-cover.jpg
deleted file mode 100644
index 63264a9..0000000
--- a/old/51763-h/images/new-cover.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/51763-h/images/titlepage.jpg b/old/51763-h/images/titlepage.jpg
deleted file mode 100644
index b4be286..0000000
--- a/old/51763-h/images/titlepage.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/old/51763-8.txt b/old/old/51763-8.txt
deleted file mode 100644
index afa19aa..0000000
--- a/old/old/51763-8.txt
+++ /dev/null
@@ -1,7161 +0,0 @@
-Project Gutenberg's Noorsche Volksvertellingen, by Peter Christen Asbjørnsen
-
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
-other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of
-the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
-www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you'll have
-to check the laws of the country where you are located before using this ebook.
-
-Title: Noorsche Volksvertellingen
-
-Author: Peter Christen Asbjørnsen
-
-Translator: T. Terwey
-
-Release Date: April 15, 2016 [EBook #51763]
-
-Language: Dutch
-
-Character set encoding: ISO-8859-1
-
-*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK NOORSCHE VOLKSVERTELLINGEN ***
-
-
-
-
-Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
-Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project
-Gutenberg (This file was produced from images generously
-made available by The Norwegian National Library.)
-
-
-
-
-
-
-
-
- P. CHR. ASBJÖRNSEN.
-
- NOORSCHE VOLKSVERTELLINGEN.
-
- VERTAALD DOOR
- T. TERWEY.
-
-
-
- HAARLEM,
- KRUSEMAN & TJEENK WILLINK.
- 1875.
-
-
-
-
-
-
-
-INHOUD.
-
-
- Bladz.
-
- De sage in den molen 4
- Het kroost der Huldren 13
- Een nacht in Nordmarken 24
- De koning van den Egeberg 44
- Van "Fjeld en Saeter" 53
- De vertellingen van den doodgraver 65
- Bertha Tuppenhaug's vertellingen 84
- Een avond in de keuken van den landheer 97
- De bewoners van Lunde 117
- Een ouderwetsche kerstavond 123
- Een zondagavond op een' saeter 137
- Op de vogeljacht in Holleia 173
- Eene tooverheks 196
- Ter zee.
- I. De aalscholvers van Udröst 210
- II. De nikkers op het "Zand" 217
-
-
-
-
-
-
-
-De Noren loopen zeer hoog met het boekske, waarvan hier de fraaiste
-vertellingen den Nederlandschen lezer worden aangeboden. En ze hebben
-reden te over voor die waardeering. Terwijl toch aan den eenen kant
-de belangstelling gewekt wordt door den inhoud der sagen uit "het
-schemerdonker des volkslevens", staat men aan den anderen verrukt
-over "de warme teekening van land en volk", die den aantrekkelijken
-achtergrond der vertellingen uitmaakt. Zou dit dus reeds in staat zijn,
-de ingenomenheid te verklaren, waarmede Asbjörnsen's arbeid bij zijne
-landgenooten werd ontvangen, de dienst, welken hij ook met dit product
-der Noorweegsche litteratuur bewees, wettigt die genegenheid te meer.
-
-De letterkunde van dit volk werd zich hare roeping eerst volkomen
-bewust, toen zij zich aansloot bij het volk zelf; toen zij het
-leven en streven van dat volk zich ten onderwerp koos. Had zij tot
-nog toe aan den leiband harer Deensche zuster geloopen, zij leerde
-op eigen beenen staan, toen hare dichters en prozaïsten een oog
-begonnen te krijgen voor de schatten, welke voor hunne kunst uit
-de natuur, de historie, het volksleven van hun eigen land konden
-gedolven worden. In wat het Noorsche volk zelf gedicht, gedacht
-en gedaan had, vond de litteratuur een' vasten gezonden bodem,
-waaruit zij als nationale kunst kon opwassen. Zoo oordeelden ook
-en daarnaar handelden twee mannen, die een' allerbelangrijksten
-invloed op de letteren van hun vaderland hebben uitgeoefend: Jörgen
-Moe en P. Chr. Asbjörnsen. De eerste verzamelde de volksdeuntjes,
-hier en ginds in omloop; te zamen gaven zij een aanzienlijk getal
-uitstekend vertelde--"Folke-eventyr"--volkssprookjes ten beste,
-en nadat Moe zich geheel aan zijn kerkelijk ambt--hij is "praest" te
-Drammen--en aan de geestelijke poëzie had gewijd, schreef de houtvester
-Asbjörnsen eene nieuwe verzameling Huldersprookjes en Volkssagen,
-schoon op gansch anderen trant, dan toen hij gemeenschappelijk met
-Moe arbeidde. Terwijl toch de "Folke-eventyr" streng objectief zijn
-gehouden en zoo getrouw mogelijk weergeven, wat de vrienden uit den
-mond des volks hadden opgevangen, geeft Asbjörnsen hier, terwijl hij
-zijne lezers deelgenoot maakt van de wijze, waarop hij aan de kennis
-zijner vertellingen is gekomen, eene schildering van natuur en volk,
-die, naar 't oordeel van een landgenoot, aan de dichterlijkste kleur
-eene betooverende getrouwheid paart.
-
-Of de vriendelijke lezer het gunstig oordeel van des auteurs
-landgenooten zal deelen? Afgezien van het belang, dat de Noren als
-zoodanig in dit voortbrengsel hunner letteren moeten stellen, heeft
-de vertaler geen recht tot twijfel. Daar schuilt, meent hij, ook ten
-onzent genoeg belangstelling voor 't volksgeloof eener stamverwante
-natie; genoeg zin voor de poëzie van natuur en volksleven, om eene
-goede ontvangst dezer vertellingen te waarborgen.--Ge hebt Gerard
-Keller's Zomer in het Noorden gelezen en genoten? Welnu, hier wordt
-u stoffe geboden ter aanvulling uwer kennis door iemand, wiens lust
-het jarenlang was, te dwalen door de geurige dennebosschen, te zwerven
-langs de oevers der bergstroomen, te kouten aan den haard der eenzame
-saeters van zijn land. En zijn de voorstellingen, door Keller's boek
-in u gewekt, verflauwd;--men leest in onzen tijd zooveel;--neem zijn
-tweede deel nogmaals ter hand en gij vindt er beter opheldering van
-wat u vreemd mocht dunken, dan eene enkele aanteekening 't zou kunnen.
-
-Toch niet over den inhoud der volkssagen, zegt gij, en de vertaler
-zal ronduit bekennen, dat het denkbeeld hem heeft toegelachen, elke
-vertelling te doen volgen door eenige opmerkingen, die duidelijk in
-'t licht stelden, hoe groot de verwantschap is geweest of nog is
-tusschen 't volksgeloof der Noren en Nederlanders. Maar hij heeft
-begrepen, dat de identiteit op dit punt, behoudens karakteristieke
-verschillen, tusschen de Germanen en Skandinaviërs door Grimm in
-zijne Deutsche Mythologie te klaar is bewezen, dan dat men dit feit
-nog als iets nieuws behoefde mede te deelen. En vervolgens duchtte hij
-niet zonder reden, dat eene uitvoerige aanwijzing der verschijnselen,
-die deze waarheid staven, kwalijk in overeenstemming mocht zijn met
-den bescheiden vorm, waaronder dit boekje optreedt.
-
-De lezer, die in dit onderwerp belang stelt, zal bij Grimm, bij
-Simrock in zijn "Handbuch der Deutschen Mythologie", bij Van den
-Bergh in zijne "Volksoverleveringen", maar vooral in zijn "Kritisch
-Woordenboek der Ned. Mythologie", of uit J. W. Wolf's "Niederländische
-Sagen" kunnen zien, welke treffende familietrekken de overleveringen
-van beide volken vertoonen. Er is bijna geen enkele trek in de
-vertellingen van Asbjörnsen, die men niet hier of daar in Nederland
-terugvindt. Zelfs Holda--de vriendelijke--wier naam ons van de lippen
-glijdt, wanneer wij "hou en trou" zweren aan onzen vriend of onze
-"hulde" brengen aan de min, heeft ook ten onzent hare vereerders
-gehad; al belette haar karakter van berg- en woudgeest natuurlijk,
-dat zij in onze overleveringen eene rol zou spelen, zóó belangrijk,
-als zij met hare volgelingen, de Huldren, in de Noorsche volkssprookjes
-vervult. Schuilt er in onzen bodem geen schat van metalen, die in
-'t Noorden de volksfantazie kon doen ontvlammen, toch wist men ook
-bij ons te verhalen van schatten, hier en daar verborgen, en wier
-bestaan werd verraden door een geheimzinnig schijnsel. En droeg ook
-bij ons de kwaal, die wij "engelsche ziekte" noemen, geen daemonisch
-karakter, wij hadden toch even goed tooveressen, die lood smolten, dat
-plotseling afgekoeld in zonderlinge figuren den aard van verschillende
-krankheden openbaarde.
-
-En zoo zouden wij kunnen voortgaan en doen opmerken, hoe
-ook het Nederlandsche volk zijne vertellingen bezat omtrent de
-gedaanteveranderingen van duivel of heksen in slangen, padden, hazen of
-zwarte katten; hoe ook bij ons "de duivel en zijn grootje" van tijd tot
-tijd feestvierden met hunne getrouwen; hoe ook hier de heksen de kunst
-verstonden op geheimzinnige wijs de koeien van hare melk te berooven,
-tot de beesten er het leven bij inschoten,--om toch ten slotte ons
-"woord vooraf" tot een' onbetamelijken omvang te doen uitdijen.
-
-Den lezer, die onze meening deelt, dat volksoverleveringen en
-volkssprookjes niet bij voorkeur in de kinderkamer thuis behooren,
-heil!
-
-
- Amsterdam, 25 Augustus 1875. T.
-
-
-
-
-
-
-
-DE SAGE IN DEN MOLEN.
-
-
-Wanneer 't mij in de wereld tegenloopt,--en ik kan niet klagen
-dat dit te zelden gebeurt,--heb ik er mij steeds wel bij bevonden,
-een zwerftochtje te ondernemen tot verlichting van mijn vrachtje
-bekommernis en tegenspoed. Wat mij op zekeren tijd in den weg stond,
-herinner ik me niet meer; maar 't staat me nog duidelijk voor den
-geest, hoe ik voor eenige jaren, op een' zomermiddag met de hengelroê
-in de hand, over de velden zwierf langs den oostelijken oever van
-den Akerself.
-
-De frissche lucht, de geur van 't hooi en de bloemen, 't genot der
-beweging, het gekweel der vogels en het frissche windje langs de
-rivier, alles bracht mij in eene opgewekte stemming. Toen ik de brug
-bij Oset over was, begon de zon ter kim te nijgen: nu eens kleurde
-zij de avondwolkjes met haar' schoonsten gloed, alsof ze wou, dat
-deze zich zouden verlustigen in den geleenden tooi, wanneer zij zich
-spiegelden in de klare golven van het meer; dan weer brak zij door
-de wolken heen en zond een' stroom van licht uit, die gulden plekken
-schiep in de donkere bosschen aan de overzijde.
-
-De avondwind voerde na den warmen dag een' verfrisschenden geur uit de
-dennenbosschen met zich en de ver weerklinkende, langzaam wegstervende
-tonen van den koekoek stemden den geest weemoedig. Werktuigelijk
-volgde mijn oog het aas, dat ik uitwierp en dat de stroom der rivier
-meevoerde. Zie, daar sprong een glinsterende visch; snorrend vloog
-het snoer van den hengel, en toen ik dezen stevig vasthield, boog hij
-zich als een hoepel: 't moest een forel zijn van de grootste soort. Nu
-was 't geen tijd meer om te dwepen met dennengeur en koekoekslied;
-'k had al mijne tegenwoordigheid van geest hoog noodig om den visch
-aan land te brengen, want de stroom was snel en 't beest spartelde
-geweldig. Driemaal moest ik 't snoer op- en afwinden, voor 't mij
-gelukte mijn' buit met den stroom mede naar een' kleinen inham te
-krijgen, waar hij gelukkig aan land werd gebracht en een fraaie
-purper-gevlekte visch bleek te zijn van de verwachte grootte.
-
-Ik bleef nog eenigen tijd visschen langs den westelijken oever der
-rivier, maar slechts jonge forellen hapten naar mijn aas en mijne
-gansche vangst bedroeg niet meer dan een tiental visschen. Toen ik
-bij den houtzaagmolen kwam, was de lucht geheel bewolkt. 't Was
-reeds tamelijk duister en slechts aan den noordwestelijken rand
-des horizons bespeurde men nog eene groene strook, die een' zwakken
-lichtglans wierp op de stille vlakte van den vijver. Ik sprong op
-het vlot des vijvers en wierp op nieuw uit, maar mijne vangst bleef
-luttel. 't Was bladstil, de wind scheen ter rust gegaan en slechts
-mijn aas deed het heldere water rimpelen.
-
-Een opgeschoten knaap, die achter mij op den heuvel stond, ried
-mij, eene heele tros wormen aan den angel te hechten en daarmee
-stootsgewijs over de oppervlakte van 't water te slepen, en bood
-aan voor 't noodige aas te zorgen. Ik volgde zijn' raad, en de proef
-gelukte boven verwachting, want een forel van een paar marken beet
-weldra aan den haak en werd niet zonder moeite op den ongemakkelijken
-oever gebracht. Maar hiermee was 't ook uit; geen enkele beet werd
-meer bespeurd, geen enkele visch schoot door den stillen vijver;
-slechts de vleermuizen, die snorrend rondfladderden, brachten nu en
-dan, wanneer zij op insecten neerschoten, trillende kringen op de
-blanke vlakte te voorschijn.
-
-Vóór mij lag de molen, van binnen duidelijk zichtbaar door 't
-vlammend haardvuur. Hij was in vollen gang; toch scheen het, of
-'t rad met zijne schoepen en staken niet door den wil of de hand van
-een' mensch werd bestuurd en geleid, maar of 't ten speelbal strekte
-voor de luimen van een' onzichtbaren molen- of stroomgeest. Maar ja,
-ten laatste vertoonden zich ook menschelijke gedaanten. Hier sloeg
-er een met een grooten haak naar een balk, die in den molen moest
-gebracht worden en zette de geheele vlakte in golvende beweging;
-een ander kwam voorzichtig met eene bijl in de hand naar buiten om
-een balk te effenen of de buitenste planken in den vijver te werpen,
-die krakend in de diepte stortten. Alles suisde en bruiste, knarste en
-kraakte, en nu en dan werd ook buiten den molen--als een reuzenzwaard
-in kamp met de geesten des nachts--eene blinkende zaag in beweging
-gebracht om de knoesten en oneffen uiteinden der balken af te zagen.
-
-Uit het noorden kwam met den stroom der rivier eene kille vlaag,
-die mij deed voelen, dat ik nat en vermoeid was, en ik besloot daarom
-naar binnen te gaan en eene poos uit te rusten aan den haard van den
-molenaar. Ik riep den knaap, die nog aan den oever stond en verzocht
-hem de vischkorf te brengen, die ik had neergezet, en mij te volgen
-over 't vlot, welks gladde balken in 't water schommelden en bij
-elken stap, dien ik deed, onderdoken.
-
-Bij den eenen haard in den molen zat een oud man met een grijzen baard;
-eene roode muts had hij tot over de ooren getrokken. De schaduw van den
-schoorsteen had mij in 't eerst belet hem te zien. Toen hij hoorde,
-dat ik een ommezien wenschte uit te rusten en mij te warmen, maakte
-hij schielijk van een knoestig stuk hout eene zitplaats bij 't vuur.
-
-"Dat is een kostelijke visch," zei de oude, terwijl hij de laatste
-forel, die ik had gevangen in de hand nam, "en dat is een haakvisch;
-die weegt stellig anderhalf pond. Gij hebt hem vast in den vijver
-hier gevangen?"
-
-Op mijn bevestigend antwoord begon de man, een aartsliefhebber
-van visschen naar 't scheen, te verhalen van de groote forellen,
-die hij dertig jaar geleden in den omtrek had gevangen, en slaakte
-daarbij--niet minder dan Sir Humphry Davy in zijne Salmonia--de
-hartroerendste klachten over 't afnemen der visch en 't toenemen van
-het zaagsel in de rivieren.
-
-"De visch gaat weg," zei hij met eene stem, die boven al 't gedruisch
-uit klonk; "'t gebeurt nu zelden dat men zulk eene goudhaak als
-deze vangt, maar 't zaagsel neemt van jaar tot jaar toe. 't Is dan
-ook geen wonder, dat de visschen de rivier verlaten, want doen zij
-de kieuwen open om eene teug zuiver water naar binnen te halen, dan
-krijgen ze den heelen kop vol zaagsel en splinters. Dat vervloekte
-zaagsel!--God vergeve me de zonde--de zaag geeft ons brood, mij en
-mijn gezin; maar ik ben mij zelf niet langer meester, als ik denk
-aan de prachtige visschen, die ik voor jaren heb gevangen."
-
-Intusschen was de knaap met mijn vischkorf binnen gekomen; hij scheen
-kwalijk te moede bij al 't geraas en gedruisch, dat in den zaagmolen
-heerschte. Voorzichtig liep hij over de losse vloerplanken, en op
-zijn gelaat las men duidelijk angst en vrees voor 't bruisen van het
-water op en tusschen de raderen onder zijne voeten.
-
-"'t Is niet alles hier te zijn; ik wou dat ik goed en wel thuis was,"
-zeide hij.
-
-"Hoor je hier niet thuis?" vroeg ik.
-
-"Wie ben je, waar kom-je van daan?" vroeg de oude man.
-
-"Ik kom van Gamleby, en ik ben te Brække geweest met een' brief voor
-den schout; maar ik ben zoo bang in donker alleen te gaan," antwoordde
-de knaap, die zich den heelen tijd dicht in mijne nabijheid hield.
-
-"Schaam je wat, groote jongen, voor zoo iets bang te zijn," zei de
-oude, maar voegde er troostend bij: "zoo aanstonds komt de maan op,
-en de knecht kan wel met je meegaan."
-
-Ik beloofde den vreesachtigen knaap hem tot de Beierbrug te brengen,
-en dit scheen hem eenigermate gerust te stellen. Ondertusschen hield
-het malen op en twee der knechts gingen de zagen vijlen, een arbeid,
-die van zulk een krassend geluid verzeld gaat, dat 't iemand door merg
-en been dringt en des nachts, boven 't bruisen van den waterval uit,
-niet zelden tot in de naaste stad weerklinkt. 't Scheen, dat dit
-geraas de zenuwen van den knaap nog onaangenamer aandeed.
-
-"Hè, 'k zou voor nog zoo veel hier geen nacht willen doorbrengen,"
-zeide hij en staarde om zich heen, of hij aanstonds uit elken hoek
-van den molen een' nikker zou zien oprijzen.
-
-"Ik heb hier al menigen nacht doorgebracht," zei de oude; "toch had ik
-'t er in den beginne ook niet op begrepen."
-
-"Ik heb van mijne moeder gehoord, dat er zooveel hekserij in zoo'n
-molen gebeurt," viel de knaap angstig uit.
-
-"Ik kan niet zeggen, dat ik er ooit iets van gezien heb," hernam de
-molenaar. "'t Water is wel eens plotseling gedaald of gerezen, wanneer
-ik 's nachts maalde, en soms ook hoorde ik wel kloppen in de buitenste
-delen, maar gezien heb ik niets. De menschen gelooven daar tegenwoordig
-niet meer aan," ging hij voort, terwijl hij een vragenden blik op mij
-sloeg, "en daarom durven de geesten niet meer voor den dag komen; de
-menschen zijn te wijs en hebben te veel boeken gelezen in onze dagen."
-
-"Wel mogelijk," zeide ik; want ik merkte duidelijk, dat er meer stak
-achter den blik, dien hij mij toewierp, en ik had liever, dat hij
-mij oude histories vertelde, dan mij af te geven met 't bestrijden
-van zijne bewering, dat de verlichting in onzen tijd de onderaardsche
-geesten zou bang maken. "In zekeren zin kunt ge gelijk hebben. In den
-ouden tijd geloofden de menschen vaster aan elk slag van tooverij; nu
-houden ze zich of ze er niet aan gelooven, om verstandig en verlicht
-te schijnen, zooals gij zegt. Toch hoort men in de bergstreken nog
-wel, dat de geesten zich aan de menschen vertoonen, hen met zich
-voeren en zulke dingen meer. Ik zal je eens," voegde ik er bij, om
-hem goed op gang te krijgen, "ik zal je eens eene historie vertellen,
-die ergens gebeurd moet zijn, maar waar en wanneer, dat herinner ik
-me niet juist meer."
-
-Daar was eens een man, die een' molen bezat, vlak bij een waterval,
-en daar huisde ook een molengeest in. Of de man hem, zooals men hier en
-daar pleegt te doen, geboterd brood en gerstebier gaf, om te maken dat
-zijn meel vermeerderde, weet ik niet, maar 't is niet waarschijnlijk,
-want telkens, als hij malen moest, greep de molengeest den spilbalk
-vast en deed den molen stil staan. Onze man begreep weldra, vanwaar
-dit kwam, en op zekeren avond, dat hij aan 't werk moest, nam hij een'
-ijzeren pot vol pek en teer met zich en lei daaronder vuur aan. Toen
-hij 't water over den wielbalk leidde, raakte deze een oogenblik in
-beweging, maar spoedig stond hij stil, zooals te verwachten was. De
-molenaar stak en sloeg naar den geest in de goot en rondom den balk,
-maar te vergeefs. Eindelijk opende hij de deur, die naar de goot en
-den wielbalk leidde, en daar stond de molengeest midden in de deur en
-gaapte hem aan met een' mond, zóó wijd, dat de onderkaak den drempel
-aanraakte en de bovenkaak aan den zolder reikte.
-
-"Hebt gij ooit zulk gapen gezien?" zei de geest.
-
-De man vloog op den pekpot toe, wierp hem den inhoud in den mond en
-zeide: "Hebt gij ooit zoo iets kokend heets geproefd?"
-
-Toen liet de geest den balk los en stiet een vreeselijk gebrul uit. En
-sedert heeft men hem daar gehoord noch gezien, en nooit heeft hij de
-lui belet te malen.
-
-"Ja," zeide de knaap, die met eene mengeling van angst en
-nieuwsgierigheid mijne vertelling had gevolgd, "dat heb ik ook hooren
-vertellen door mijne grootmoeder, en zij vertelde nog eene andere
-historie van een' molen."
-
-Dat gebeurde een heel eind hier van daan en niemand kon daar zijn
-koren gemalen krijgen, omdat 't er vol was van hekserij. Maar nu
-woonde er ook eene arme vrouw, die op zekeren avond noodzakelijk wat
-koren moest malen, en zij bad daartoe den molen te mogen gebruiken.
-
-"Neen, God beware je," zei de eigenaar, "dat gaat niet, dan mocht
-het eens met dubbel geweld gaan spoken." Maar de vrouw antwoordde,
-dat zij 't zoo hoognoodig had; want zij had geen korrel brijmeel in
-huis en geen brood voor hare kinders. Nu, eindelijk kreeg zij dan
-verlof naar den molen te gaan en dien nacht te malen. Toen ze daar
-kwam, warmde zij een' grooten pot met teer, die daar stond, bracht
-den molen in beweging en zette zich bij den haard om eene kous te
-breien. Na eene poos kwam er een vrouwmensch binnen en groette haar.
-
-"Goeden avond," zei ze tot de vrouw.
-
-"Goeden avond," zei deze en bleef zitten breien.
-
-Maar zooals ze daar zat, begon degene, die binnen gekomen was, het
-vuur over den haard uit te spreiden. De vrouw rakelde het weer samen.
-
-"Hoe heet gij?" vroeg de geest.
-
-"Ik? Ik heet Zelf," zei de vrouw.
-
-Dat leek haar een zonderlinge naam, en nu begon ze op nieuw het vuur
-uiteen te halen. De vrouw werd boos, begon te schelden en rakelde het
-op nieuw samen. Dat duurde zoo eene heele poos, maar toen 't de vrouw
-lang genoeg geduurd had, stortte zij den teerpot over de aardgeest
-uit. Die aan 't huilen en schreeuwen, en zoo ijlde ze naar buiten
-en riep:
-
-"Vader, vader, Zelf heeft me gebrand!"
-
-"Zoo, heb je 't zelf gedaan, dan moet je 't zelf ook maar lijden,"
-hoorde men in den berg.
-
-"'t Liep wondergoed af met die vrouw," zeide de grijze molenaar. 't
-Had kunnen gebeuren, dat de molen verbrand was en zij meteen; toen
-ik nog tehuis was, heb ik iets dergelijks hooren vertellen, dat daar
-in den ouden tijd moet zijn voorgevallen. Daar woonde een boer, die
-ook een molen had en deze brandde twee pinksteravonden na elkander
-af. Toen het derde jaar pinksteren naderde, was er een kleermaker
-bij hem, die kleeren maakte voor 't aanstaande hoogtij.
-
-"Ik ben benieuwd, hoe 't ditmaal met den molen zal gaan," zei de man,
-"ik vrees, dat hij weer zal afbranden."
-
-"'t Heeft geen nood," zei de kleermaker, "geef mij den sleutel,
-dan zal ik op den molen passen."
-
-Dat leek den man niet kwaad toe, en toen 't avond werd, kreeg de
-kleermaker den sleutel en ging naar den molen; er was niets in, want
-hij was pas nieuw opgebouwd. De snijder zette zich midden op den vloer
-neder, nam een stuk krijt en trok een' wijden ring om zich heen en
-buiten om dien ring schreef hij 't Onze Vader: toen was hij nergens
-meer bang voor, zelfs voor den duivel niet. Te middernacht vloog de
-deur eensklaps open en daar kwamen eene menigte zwarte katten binnen,
-om er van te ijzen zoo leelijk. 't Duurde niet lang, of zij zetten
-een ijzeren pot op den haard en legden vuur aan, zoodat 't in den pot
-begon te bruisen en te borrelen, alsof hij vol kokende teer en pek was.
-
-"Ha, ha," dacht de snijder, "zal dat zóó gaan?" en nauwelijks had
-hij dit bij zich zelven gezegd, of een der katten schoot op den pot
-toe en trachtte dien om te werpen.
-
-"St, kat, je zult je branden!" riep de snijder.
-
-"St, kat, je zult je branden! zegt de snijder," riep 't dier den
-anderen katten toe, en nu begonnen zij alle rondom den ring te dansen;
-maar een oogenblik later sprong de kat weer naar den haard en wilde
-den pot omver smijten.
-
-"St, kat, je brandt je!" schreeuwde de snijder en joeg haar van
-den haard.
-
-"St, kat, je brandt je! zegt de snijder," zei de kat tot de andere
-katten, en weer begonnen ze alle te huppelen en te dansen en op eens
-vlogen ze naar den haard en trachtten den pot onderst boven te werpen.
-
-"St, kat, je brandt je!" schreeuwde de snijder en schopte haar, dat
-ze over elkander heen buitelden, en toen begonnen ze weer te dansen
-en te springen als te voren.
-
-Daarop sloten zij een kring om de krijtstreep en begonnen in 't rond
-te dansen, al sneller en sneller, en eindelijk ging 't zoo gauw,
-dat alles voor den kleermaker scheen rond te draaien, en zij keken
-hem aan met oogen, zoo groot en zoo vurig of ze hem wilden verslinden.
-
-Maar terwijl zij hiermee bezig waren, stak de kat, die eerst getracht
-had den pot om te gooien, den bek binnen den ring, als of zij lust
-gevoelde den kleermaker aan te vallen. Zoodra deze 't bemerkt, neemt
-hij zijn knipmes en houdt dit gereed. Weer steekt de kat den bek
-binnen den ring, maar, vlug als de wind, hakt de kleermaker haar dien
-af en toen vluchtten alle katten, zoo snel ze konden, al gillend en
-schreeuwend de deur uit. Maar onze kleermaker legde zich binnen den
-ring neder en sliep, tot de zon hoog aan den hemel stond en zijne
-slaapstee bescheen. Toen stond hij op, sloot den molen en ging naar
-de hoeve.
-
-Toen hij 't woonvertrek binnentrad, lagen man en vrouw nog te bed,
-want 't was pinkstermorgen.
-
-"Goê morgen," zei de kleermaker en gaf den man de hand.
-
-"Goê morgen," zei de man en hij was blij en verbaasd, toen hij den
-snijder weer zag, dat kan men begrijpen.
-
-"Goê morgen, moeder," zei de kleermaker en reikte de vrouw de hand,
-
-"Goê morgen," zei de vrouw; maar zij zag er bleek en verward en
-verschrikt uit, en hare handen verborg zij onder de dekens;--eindelijk
-toch reikte zij hem de linker. Toen begreep de kleermaker, hoe alles
-samenhing, maar wat hij den man zeide en hoe 't sedert de vrouw
-verging, dat heb ik nimmer gehoord."
-
-"De molenaarsche was licht zelf eene heks?" vroeg de knaap, die met
-gespannen aandacht had geluisterd.
-
-"Jij vat het," antwoordde de oude.
-
-'t Was bijna niet mogelijk langer een woord te verstaan; want de
-molen was weer met zijn geraas en geschuur aan den gang. De maan was
-opgekomen en na de korte rust was mijne vermoeidheid geweken. Ik zei
-dus den oude vaarwel en verliet den molen in gezelschap van den bangen
-knaap. Wij volgden het pad over de heuvelen naar Grefsen. Witkleurige
-wolkjes zweefden boven de rivier en de moerassen beneden in 't
-dal. Boven den sluier van rook, die over 't stadje hing, verhief zich
-Akershus met hare torens, die helder uitkwamen tegen den waterspiegel
-van den fjord, waarin eene smalle landspits zich uitstrekte als eene
-groote slagschaduw. De hemel was niet geheel helder en er was weinig
-beweging in de wolken en de lucht; het maanlicht mengelde zich met den
-schemer van den zomernacht en deed de omtrekken van 't landschap op
-den voorgrond slechts flauw uitkomen. Maar boven den fjord straalde 't
-schijnsel der maan blank en klaar, terwijl de Asker- en Baerumtoppen,
-in donkerblauwe schaduwen gehuld, zich boven elkander hoog in de
-lucht verhieven en den verren achtergrond van 't landschap vormden.
-
-Verkwikt door 't koele bad van den avonddauw spreidden de viooltjes
-en hare gezellinnen de levendigste geuren over de velden, maar uit de
-moerassen en van de beekjes stegen kille, doordringende luchtstroomen
-op, die mij soms deden huiveren.
-
-"Oef, 't griezelt mij," riep mijn jonge metgezel dan uit. Hij waande,
-dat deze luchtstroomen werden uitgeademd door de geesten des nachts
-en meende eene heks of eene kat met vurige oogen te zien in elken
-heester, die door den wind werd bewogen.
-
-
-
-
-
-
-
-HET KROOST DER HULDREN.
-
-
-Wij hadden een bezoek afgelegd op Bjerke-hoeve. De landheer en
-grootmama roeiden zondags avonds weer naar huis, maar juffer Marie
-en de jongens hadden zoolang gevleid en gebedeld, tot zij verlof
-kregen den maandagmorgen aftewachten en over de bergen naar huis te
-keeren om "van 't vergezicht te genieten," zoo als 't heette; en ik,
-de huisonderwijzer, had mijne goede redenen om bij hen te blijven. De
-maandag morgen kwam; veel spoediger dan ons lief was. Verzeld van onze
-gastvrouw, de waardige moeder Bjerke en haar' zoon, wandelden wij
-door de bladerrijke boschjes, die tot de hoeve behoorden en in wier
-berkentoppen de kwikstaartjes en goudvinken hun' snellen welluidenden
-slag deden hooren. De vliegenvangers drentelden rond op de takken
-en bleven niet achter in 't groot concert, terwijl de tuinkoning,
-bescheiden in 't loof verborgen, zijne teedere tonen uit de dichte,
-donkere toppen overal heen zond. De ochtend was zoo stil en kalm; de
-berkeblaren bewogen zich nauwelijks, en toen wij 't pad tusschen de
-velden betraden, zagen wij, telkens als er een zonnestraal viel op het
-groen, hoe de paarlen van den morgendauw fonkelden op de klaverplantjes
-en de bladeren van den Mariadistel. De zwaluwen scheerden langs den
-grond; de distelvink zat wiegelend op een' heester of kweelde op
-den akker. Daar verrukte ons het lied van den leeuwerik, hoog in de
-blauwe lucht, die van alle kanten bezaaid was met lichte zomerwolkjes,
-welke ons beschermden tegen de brandende zon.
-
-Toen wij aan gene zijde van den straatweg waren gekomen, deed zich
-een ander tooneel aan ons voor. 't Ging nu bergop; sparren en dennen
-welfden hunne koele bogen over ons heen. Nog klonken de trillers van
-den leeuwerik ons in 't oor; maar de tonen, die hier vernomen werden,
-waren slechts het schel gefluit der mees en 't regenvoorspellend
-geschreeuw van den Geertruidsvogel. Moede van 't klimmen rustten
-wij een ommezien uit op de vlakke, met mos bedekte klippen bij 't
-marschland der pastorie, dronken eene afscheidsteug met onze vrienden
-en verkwikten ons aan 't gezicht der blanke vlakte van 't Oiermeer,
-dat wij tusschen de toppen der sparren zagen schemeren.
-
-De jongens waren al spoedig op 't moerasveld om braambeziën te zoeken
-en jubelden, telkens als zij een roodachtig plekje zagen. De juffer
-en ik volgden hen. Omkranst met sparren- en dennenhout strekte 't
-moeras zich een kwartmijl ver naar 't westen uit; de eentonigheid
-der groote vlakte werd slechts afgebroken door enkele groepen ranke
-biezen of hoopjes lichtgroene kalmus. Hier en daar verhief zich een
-heuvel, en op den top daarvan zag men soms nog eene geel geworden
-hut, die herinnerde aan 't vogelspel in 't voorjaar. Naar 't noorden,
-waarheen de weg ons voerde, hadden wij niet meer dan duizend schreden
-af te leggen. Aan den zoom der vlakte stond het bloeiende heidekruid,
-maar ginder wenkten ons de prachtige gouden bekers der moslelie,
-de gebaarde bloem der bitterklaver en de sierlijke kalla.
-
-Getooid met wuivende rietpluimen, braambeziënbloemen en fijn gras,
-prijkte 't mostapijt met duizend schakeeringen en rees en daalde onder
-onze voeten, of 't op de golven der zee rustte. Ook wij dwaalden een
-oogenblik van den rechten weg af om braambeziën te plukken. Toen wij
-terugkeerden naar den top van een' der met sparren bewassen heuvels,
-zwaaide 't kolfriet zijne groote golvende stengels boven onze hoofden
-heen en weer; een snijdende wind blies ons in 't gelaat, en vlak boven
-ons stonden donkere wolkenmassaas met oneffen randen. Er dreigde eene
-regenbui; reeds voelden wij enkele droppels. Ik troostte mijne gezellin
-met de schuilplaats, die wij in 't oude wachthuisje zouden vinden,
-een overblijfsel uit den oorlogstijd, dat nauw een paar boogscheuten
-van ons verwijderd was. Toen wij den zoom der marschvlakte naderden,
-stortregende het, maar nu was 't bezwaar gering; wij voelden vasten
-grond onder onze voeten, het bosch beschutte ons en binnen een paar
-minuten zouden wij den heuvel hebben beklommen en in 't wachthuisje
-zijn. Maar 't bleek spoedig, dat we daar alles behalve veilig waren
-voor den regen. Het dak was ingestort; slechts een klein deel er van in
-den eenen hoek was overgebleven, zoodat we de vogelen des hemels boven
-ons konden zien vliegen. Doch in dit hoekje, onder dit stuk van het
-dak had een menschlievende jager of houthakker, tusschen de stijlen,
-van een paar planken eene bank gemaakt, maar even groot genoeg voor
-twee personen. Hier moesten we ons dus nederzetten, en nooit, docht
-me, had ik heerlijker zitplaats gevonden. De jongens klauterden met
-levensgevaar boven op de overblijfselen van den ouden schoorsteen in
-den anderen hoek, en stonden daar onder den grauwen hemel zoo lang
-te kibbelen, of zij negen of elf kerken zagen, tot ze eindelijk door
-den regen zelfs de naaste boomen niet meer konden zien.
-
-Men zou kunnen vermoeden, dat ons bijeenzijn in den hoek wederzijdsche
-vertrouwelijkheid en openhartigheid moest aanbrengen. Doch dit was niet
-'t geval; ik zat stilzwijgend te staren op de vlakte van 't Oiermeer,
-dat zich door de deuropening vertoonde, als in een' doffen sluier
-gehuld; ik keek naar de knapen op den bouwval van den schoorsteen
-en naar mijne eigen beenen. Wanneer ik 't een oogenblik waagde een'
-zijdelingschen blik te slaan op mijne schoone gezellin, was 't om dien
-weer met dubbele snelheid af te wenden. Mijn toestand was deerniswaard
-en komiek tegelijk, die van een verliefden huisonderwijzer. Wij
-zaten daar als een paar hoenders op den stok. Grijp de gelegenheid
-aan! fluisterde ik mijzelven toe. Terwijl ik over 't moerasland liep,
-had ik in stilte weer de toespraak herhaald, die ik reeds bij een
-dozijn soortgelijke gelegenheden had denken te houden. Hoe zij luidde,
-herinner ik mij niet meer, maar dit weet ik, dat ze mij altijd in
-de keel bleef steken, als ik wilde beginnen. Nu was 't gewichtige
-oogenblik weer daar. De jongens waren naar beneden geklommen en
-tuimelden rond in de bessenstruiken. Ik achtte het noodzakelijk mijne
-verklaring te beginnen met een stout stuk, en werkelijk waagde ik
-'t den arm om haar middel te slaan; maar spoedig bleek 't, dat de
-juffer veel dapperder was dan ik. Zij sprong op en stond met een
-dreigend gebaar en toch glimlachend voor mij.
-
-"Wat wilt ge van mij? Lieve hemel, weet gij wel wat ge waagt?" sprak
-zij. "Gij kent immers mijne afkomst? Gij weet toch, dat ik van de
-Huldren afstam en dat er heksenbloed door mijne aderen stroomt?"
-
-"Beste juffer," zei ik, terwijl ik inmiddels een weinig tot bezinning
-was gekomen, "ik begrijp u niet,... ik wist niets," voegde ik er bij
-om toch iets te zeggen, "van zulk eene verdachte afkomst."
-
-"Nu, 't is wel vreemd, dat mama, die u zooveel sprookjes en histories
-heeft verteld, u daarvan nooit iets heeft gezegd. Mijne grootmoeder
-of overgrootmoeder was eene echte Hulder. Luister slechts; maar
-als ge niet wilt dat ik doornat zal worden, moet ge mij toestaan
-vredig op de bank naast u te zitten.--Nu dan, mijne overgrootouders
-of bet-overgrootouders--dat weet ik niet recht--hadden op zekeren
-zomer de berghut betrokken. Zij hadden een' zoon, en deze was bij
-hen. Toen 't najaar kwam en zij de berghut moesten verlaten, zeide de
-jongeling, dat hij wilde achterblijven, want hij had lust om te zien,
-of 't waar was, dat de Huldren hun kwartier in de hutten opsloegen,
-wanneer ze ledig stonden. Zijn' ouders beviel dit niet; zij zeiden,
-dat hij niet aan de waarheid daarvan behoefde te twijfelen wanneer
-zoovelen 't vertelden. De zoon hield echter vol en eindelijk gaven
-ze hem hunne toestemming; zij lieten een' grooten schotel melkbrij
-achter en vertrokken.
-
-Juist toen de jongeling in gepeins zat verdiept, begon er leven te
-komen op het erf rondom de hut. Hij hoorde bellen klinken, runderen
-loeien, zwijnen knorren, en daar was een gepraat, een geroep, een
-sturen en stellen, precies als wanneer men in 't voorjaar met 't vee
-naar de hut komt. Allengs werd het stiller, en een oogenblik later
-kwamen er twee vrouwen binnen. De jongste van haar was zóó schoon,
-dat men haarsgelijke onmogelijk zou vinden. Zij gingen aan 't redderen
-en ordenen en begonnen vervolgens melkpap te koken. Inmiddels hield
-de jongeling zich of hij sliep. De Huldren sloegen in den beginne
-geen acht op hem, maar op eens begon de jongste te schreien.
-
-"Wel wat schort je, waarom schreit ge?" zei de andere.
-
-"Ach, dien jongen daar vind ik zoo mooi, dat ik niet zonder hem kan
-leven, en toch zal dat zoo moeten zijn," antwoordde de jongste.
-
-"Stil maar, we zullen een praatje met hem maken," zeide de moeder om
-haar te troosten. Zij gingen zitten eten, en nu deed de jongeling of
-hij ontwaakte, en groette beiden. Zij noodigden hem uit met haar te
-eten, maar hij bedankte en vroeg, of zij niet liever wilden eten van
-zijne roompap.
-
-Ja, dat wilden ze gaarne, want gij moet weten, van roompap houden de
-Huldren 't allermeest. Zij aten nu te zamen en keuvelden over een en
-ander, tot de moeder sprak:
-
-"Jij bent een knappe jongen en mijne dochter heeft een goed oog op
-je; als je wilt beloven met haar naar den predikant te gaan om haar
-te laten doopen, dan kun-je haar krijgen. Maar goed moet je voor
-haar wezen, dan zal een flinke bruidschat je niet ontgaan. Je zult
-alles krijgen, wat je noodig hebt in de hoeve en voor je bedrijf,
-ja, meer dan je behoeft."
-
-Och ja, de jongeling meende, dat hij wel van haar zou kunnen houden,
-en zulk een aanbod werd niet elken dag gedaan. Hij beloofde dus naar
-den predikant te gaan om haar te laten doopen, en--goed voor haar zijn,
-dat zou hij zeker. Zij trokken toen naar huis; de dochter werd gedoopt,
-zij hielden bruiloft en leidden een gelukkig leven, naar men verhaalt.
-
-Eens was hij wat bar tegen haar geweest en had tegen haar' zin
-gehandeld; 's nachts daarop hoorde hij een verschrikkelijk leven en
-geraas. Maar toen hij 's morgens in het voorhuis kwam, zag hij 't
-heele erf vol van allerlei benoodigdheden voor 't boerenbedrijf en
-de huishouding. Daar waren koeien en paarden, ploegen en hooisleden,
-nappen en emmers en alle mogelijke zaken.
-
-Toen de oogsttijd weer naderde en de kool groot werd en de vrouw
-de slacht moest in orde brengen, had zij hakbord noch haktrog. Zij
-verzocht daarom haar' man de bijl te nemen en den berg op te gaan
-om den grooten den te vellen, die op den weg naar de berghut stond;
-daarvan moest hij haar een' haktrog maken.
-
-"Ik zou haast denken, dat je zot waart, mensch," zei de man; "zou
-ik den besten boom in 't bosch vellen, om er een' haktrog van te
-maken? En hoe zou ik dien thuis krijgen in dezen tijd; de stam is
-zoo zwaar, dat geen paard in staat is hem voort te sleepen."
-
-Toch bleef zij aanhouden; maar toen de man stellig bleef weigeren,
-nam zij de bijl, ging naar 't bosch, hieuw den denneboom om, nam
-hem op den schouder en bracht hem naar huis. Toen haar man dat zag,
-verschrok hij zóó, dat hij sedert haar nimmer dorst tegenspreken,
-of iets anders doen dan zij wenschte, en van dien tijd af waren zij
-de eensgezindheid zelf.
-
-"Ziedaar de historie. Welk een sterk en lastig man mijn grootvader
-was, hebt gij zeker vernomen; mijn' vader, den landheer, kent gij,"
-zei ze half dreigend, half schertsend: "gij kunt u dus voorstellen,
-wat u te wachten staat, wanneer ge mij ernstig boos maakt."
-
-"Ge schijnt hier te willen blijven Marie," zeiden de knapen, die
-zich met een' blauwzwarten mond in de deur vertoonden, elk met een'
-verbazenden bessentak in de hand. "De regen heeft al lang opgehouden;
-kom, laat ons nu gaan."
-
-Wij stonden op; het rijke loof der mossen, welke de vochtige wanden
-bedekten, glinsterde, door den regen verfrischt, in den helderen
-zonneschijn. Buiten, in 't bosch, scheen eene nieuwe vreugd op
-planten en vogels neergedaald. De kinderen van Linnaeus zonden ons
-hun' welriekenden adem tegen en de sparren goten hunne geuren over
-ons uit. Het bosch was vol van vogelenzang en gejubel; in elken
-top zat een lijster mij uit te lachen over mijne verliefdheid, de
-tuinkoninkjes zongen om strijd mee en verheugden zich in hun geluk;
-slechts een eenzaam roodborstje zat klagend in 't dichtste loover.
-
-Terwijl wij door 't bosch gaande de berghelling afdaalden, lag
-Opper-Romerike vóór ons in den zonneschijn; boven de westelijke
-heuveltoppen hing nog de regen als een grauwe sluier, maar naar
-'t noorden was de lucht helder als een spiegel. De Mistberg, de
-lieveling dezer streek, hief zijn' ronden top als een azuren koepeldak
-ten hemel; heuvels en bosschen, kerken en landhoeven vertoonden zich
-aan onzen blik, en de jongens herkenden zelfs reeds den rooden stal
-der ouderlijke woning.
-
-'t Ging nu met spoed naar beneden; Marie hield een' wedloop met
-de jongens, ik kwam slenterend achteraan, staarde neerslachtig
-op 't waterlooze landschap en stilde mijn' dorst met sappige
-boschbessen. Weldra waren wij dicht bij de hoeve, maar toen wij
-den tuin naderden, stak de middagzon zoo brandend heet, dat wij een
-oogenblik de schaduw opzochten. Marie zette zich in 't gras neder onder
-den ouden eik, en wij volgden haar voorbeeld. Daar golfde plotseling
-een stroom van klanken boven onze hoofden. Verbaasd leende Marie het
-oor en staarde naar de donkere bladerrijke kroon, alsof zich daarin
-alle gevleugelde zangers des wouds hadden verborgen. Ik herkende die
-tonen; zij kwamen van een' zeldzamen gast in deze streek: 't was de
-goudleeuwerik die dit concert gaf. Hij was in den besten luim; zijn
-toon was doordringend als die van den valk en zoet als de zang van
-'t sijsje. De trillers van den leeuwerik, 't wijsje van de musch,
-het gekweel der zwaluw gaf hij ons beurtelings ten beste; hij kende
-de tonen van den lijster zoo goed, als die van elken anderen zanger in
-'t loof. 't Was eene ware potpourri van vooglenliederen, nu jubelend,
-dan treurig.
-
-"Hoort ge dat?" riep Marie, terwijl zij opsprong en rondom den boom
-danste, "in die tonen herken ik mijn' Huldrenaard; ik voel, dat ik
-hier thuis behoor, evenals gij u te huis gevoelt in de stad en in de
-boeken, bij tooneelvertooningen en draaiorgels."
-
-
-
-
-
-
-
-EEN NACHT IN NORDMARKEN.
-
-
-Een Julidag, zoo doorschijnend helder als een dag in September,
-een zonnestraal boven de bergen van Baerum en de dennengeur, dien
-ik toevallig opsnoof, deden, in 't midden van den heeten zomer en
-in de duffe stad, mijn' zwerflust ontwaken en mijn heimwee naar
-bosch en veld. Ik moest en zou naar buiten om de frissche lucht van
-stroomen en dennen in te ademen. Doch slechts een paar dagen stonden
-te mijner beschikking. Tot een' langen tocht schoot dus de tijd te
-kort; een uitstapje naar Nordmarken, om daar te visschen, was al wat
-ik me mocht veroorloven. De toebereidselen waren spoedig gemaakt;
-aas en vischtuig waren in orde, en na eene wandeling van weinige
-uren was ik den Hammer voorbij, ging langs eene berghelling naar
-Kamphaugen en van deze hoeve verder naar de Björnsjö-rivier. In de
-diepte glinsterde de baai nu en dan tusschen de stammen der boomen
-en de open plekken van 't bosch. De vogels zongen uit volle borst en
-'t werd me zoo vroolijk en vrij, nu 'k weer ademen mocht in den zoeten
-woudgeur. 't Gedruisch van den waterval riep mij tot zich en spoedig
-was ik aan den mond der rivier. Hier stroomde zij helder, maar steil,
-over den kiezelgrond; uit eene woeste kloof, die van haar' uitloop uit
-het Björnmeer af eene kwartmijl lang hare diepe bedding vormt, ijlt ze
-als in gevleugelde vaart in de armen der baai. Zoolang de rotswanden
-en torenhooge steenklompen haar beklemmen, tuimelt zij met pijlsnelle
-drift in den donkeren afgrond neer. Nu eens vormt zij een' bruisenden
-waterval, wit van schuim; dan stuift zij met woeste sprongen hoog boven
-de zwarte rotsmuren uit, terwijl hare wateren in damp verdwijnen; dan
-weer--of hare onbesuisdheid haar rouwde--stroomt ze met donkere, loome
-golven voort. Maar slechts een ommezien rust zij uit, om met frissche
-krachten het dartel spel weer aan te vangen. En toch beteekent al haar
-gedruisch en gebruis in dezen tijd des jaars luttel bij 't geen zij in
-'t najaar te zien en te hooren geeft. Wanneer de dam wordt geopend;
-wanneer de schuimende wateren van 't Björnmeer worden losgelaten en
-het gevelde hout met den stroom wordt meegevoerd, dan overtreft haar
-koken en bruisen elke voorstelling; het gedreun van hare watervallen
-is als 't ratelen van den donder; boomen en rotsblokken sleurt zij
-mede en balken doet ze in stukken vliegen, als waren 't pijpestelen.
-
-De rotshellingen aan de oevers van den stroom heffen zich steil naar
-boven met hare steenblokken, hare massa's omgewaaide stammen en hare
-donkere dennen, die ernstig nederzien op het wilde spel in de diepte
-en verfrischt worden door de dampwolken, die de waterval telkens hun
-in den grauwen, eerbiedwaardigen baard werpt.
-
-En tusschen de elzen en beuken, die beneden aan den oever hunne
-takken boven de rivier uitbreiden, ziet de visscher, die hier
-heen is getogen om buit, slechts eene smalle slip van den blauwen
-hemel, meestal nog verduisterd door de dampen, die van den waterval
-opstijgen en langs de helling zweven. Wie hier wil visschen, moet
-voor water noch rotsen vervaard zijn, want vaak is de klove zoo eng,
-dat de oevers verdwijnen en men den stroom moet doorwaden, en soms
-wordt de bedding plotseling dieper en vormt eene donkere geul met
-steile wanden, waarin de stroom als een schuimende waterval op den
-visscher aanstormt. Dan moet hij tegen de steile wanden opklauteren,
-tusschen steenklompen door, die dikwijls onder zijne voeten uitwijken,
-zoodat hij, indien hij al niet naar beneden stort, tusschen hemel en
-aarde zweeft en zich met de handen moet vastklemmen, die opengereten
-worden en bloedige sporen achterlaten op den steen, dien hij heeft
-aangegrepen. En kent hij niet elken steen en elken struik, dan bevindt
-hij zich spoedig in den wanhopigen toestand, dat hij op noch neer kan;
-"dat hij in den berg is geraakt," zooals 't bij de jagers heet.
-
-Ik sprong van den eenen steen op den anderen, terwijl de hengelroê
-mij tot staf en balanceerstok diende; ik waadde en klauterde en was
-recht vroolijk. In de heldere wielingen en onder de glasgroene golven,
-welke de rivier vormde op die plaatsen, waar zij met mindere woestheid
-voortstroomde, sprongen de jonge forellen vroolijk op en neer; in
-de diepe geulen schoten groote visschen als gouden strepen heen en
-weder, snapten 't aas onder 't water weg, deden 't snoer suizend van
-de roede glijden en sleepten 't mee naar het diep, waaruit ze echter
-spoedig naar boven getrokken en op het droge gebracht werden.
-
-Toen ik uit de kloof trad, waar de rivier uit het Björnmeer ontspringt,
-verwijlde ik een oogenblik op den dam. De zon neeg ter kim en haar
-licht speelde tusschen de boomtoppen, terwijl 't donkerblauw des
-hemels, de gloeiende avondwolkjes en de sombere dennen, die 't meer
-omsluiten, zich afspiegelden op het heldere watervlak. Insecten gonsden
-door de lucht en hielden hun elvendans boven 't water, waaruit, al
-borrelend en plassend, prachtige visschen op hen toe schoten. Boven het
-bosch, naar 't noorden, stond eene loodkleurige wolkbank met geelbruine
-randen. Lauwe luchtstroomen kwamen mij te gemoet en beklemden de borst
-in de eenzaamheid des wouds; in de verte klonk eene fluit, wellicht
-ook de echo daarvan; in de avondstilte naderden hare tonen mijn oor,
-zwevend, wegstervend, verlokkend en klagend tevens.
-
-Ik ging het bosch door langs den meeroever, om te onderzoeken, of
-er op eene der vooruitspringende plekken ook iemand te vinden was,
-die mij naar Bonna zou kunnen overzetten, de eenige plaats, waar hier
-menschen wonen. Weldra traden twee mannen het bosch uit. 't Voorkomen
-des eenen hield het midden tusschen een' patriarch en een' bedelaar;
-hij bezat eene reusachtige gestalte, borstelige wenkbrauwen en een'
-langen, eerwaardigen grijzen baard. Op 't hoofd droeg hij eene blauwe
-wollen muts en over zijn versleten wambuis hing een zak van schapenvel,
-met een' rooden wollen band vastgemaakt. De ander was een visscher,
-dien ik reeds meermalen op mijne zwerftochten door deze streken had
-aangetroffen. Van ouder tot ouder had zijn geslacht hier geleefd en
-gearbeid; in vroegere dagen had het in eeuwigdurende veete geleefd
-met de "boschfinnen," die volgens de sage tot in het midden der
-vorige eeuw zich ophielden in verschillende vlekken van Nordmarken
-en in de groote bosschen, die zich van hier en den Holtsfjord tot
-'t Gudbrandsdal en Valders uitstrekken.
-
-Maar de oude Elias is niet altijd visscher geweest. In zijne jeugd
-was hij een kloek zeeman, die evenmin een' storm als 't donderen
-der kartouwen vreesde. Hij lag voor Göteborg in 1788; hij was
-bootsmansmaat op de Prövest, den 2den April 1801. Hij heeft de geuren
-der oranjeboschjes aan de kusten der Middellandsche zee ingeademd
-en de palmboomen van Indië aanschouwd. In Nordmarken heet hij Elias,
-de visscher, of Elias, de Zweed, naar' zijn eersten tocht. Nu is hij
-gebrekkig en wordt grootendeels onderhouden uit de armenkas. Maar de
-breede schouders en de krachtige armen tuigen nog van zijn verleden,
-en wanneer zijn tong los komt en hij aan 't vertellen raakt over
-kapitein Larsen, zijn' bevelhebber, over de zee, over den 2den April
-en zijne vischtochten in Nordmarken, dan komt er leven in die oogen,
-dan spant zich elke spier van dat ingevallen en behaard gelaat. Oud
-en jong luistert gaarne naar zijne vertellingen en Elias is overal
-een welkome gast, zelfs bij die kleinzielige schepselen, die hem zijn
-geluk bij 't visschen misgunnen. Want vóór alles is hij met hart en
-ziel visscher, en zijne ervaring, zijne veeljarige kennis van de
-gewoonten en levenswijze der visschen in deze rivieren en wateren
-maken, dat zijne pogingen in den regel met een zeldzaam geluk worden
-bekroond. In den besten vischtijd ziet men Elias, den visscher,
-zelfs nu nog, in zijn vier-en-tachtigste jaar, iedere week met eene
-reusachtige mand vol visch op den rug naar de stad gaan. Maar één
-zwak heeft hij; al te vaak tracht hij de klove tusschen 't voorheen en
-thans te doen verdwijnen onder de wateren der Noorsche Lethe. Wanneer
-hij van de stad terugkeert, zijn zijne schreden wankelend en is zijn
-hoofd zwaar, en schoon zijne woning niet ver is--de kleine hut op een'
-heuvel ter linkerzijde van den weg, even voor men aan de Skjærvenbrug
-in 't Mariadal komt--gebeurt het maar al te dikwijls, dat hij aan
-den kant van den weg zijne slaapstee vindt.
-
-"Welkom, mannen!" zei ik.
-
-"Goên avond," was 't bescheid van beiden, terwijl zij op de hengelroê
-leunden.
-
-"Goên avond, Elias; moeten we elkaar al weer hier vinden?"
-
-"Ja, 't gaat met mij als met eene donderwolk," zeide Elias, "men
-vindt mij altijd, waar ik 't minst verwacht word."
-
-"Denkt ge hier van nacht te visschen?" vroeg ik.
-
-"Wij meenen het ten minste te probeeren," zei Elias, "'t is nog wel
-wat vroeg in 't jaar, maar als er regen en wind komt, kan 't licht
-meeloopen.
-
-"Ja, dat denk ik ook, Elias."
-
-"Hebt ge eene goede vangst gehad in de rivier?" vroeg Elias met een'
-nieuwsgierigen blik op mijne vischkorf.
-
-"Och, ik heb wel wat gevangen, maar er is niet veel bij, dat meer
-dan twee marken weegt," zei ik en opende het deksel.
-
-"Er is meer dan anderhalf pond; kijk, dat is een prachtig stuk,
-en die ook... drommels, 't zijn mooie visschen," zei Elias.
-
-"Vischt hij met vliegen?" vroeg de ander.
-
-"Jij raadt het," zei Elias, terwijl hij te vergeefs een paar malen
-zijne hengelroê uitwierp: "jij raadt het; ik heb naast hem gestaan
-aan de Hakklo en kreeg niet eens tuk, terwijl hij met een half pond
-ging strijken, en dat schielijk ook."
-
-Ik vroeg, waar zijn kameraad vandaan was en vernam, dat hij zich des
-zomers op de bergen van Hadeland ophield. Hij moest nu naar stad om
-zout te koopen; maar hij zou ook graag wat brandewijn en tabak willen
-opdoen, en daartoe trachtte hij zich de middelen te verschaffen door
-de vischvangst.
-
-Tegen 't invallen der duisternis brak 't onweder los; het donderde en
-bliksemde in de verte; de donkere wolkenmassa's breidden zich steeds
-verder uit, hare omtrekken werden telkens minder scherp, en eindelijk
-hingen de regenwolken als een grijs gordijn boven de bergen.
-
-Vóór onweer en regen uit streek een frissche wind over 't water. Nu was
-'t de rechte tijd om te visschen. Enkele groote visschen hapten toe
-en werden nu en dan gevangen, maar meestal schoten ze 't aas voorbij.
-
-"Zij hebben nog den rechten zin niet om toe te bijten, daarom is het
-zoo dikwijls mis," zeide Elias, terwijl hij bezig was een visch op
-'t droge te trekken.
-
-Bij de eerste regendroppelen sprongen de visschen slag op slag naar
-het aas; maar toen de bui terdege los brak en 't aanving te hagelen
-en te stortregenen, was 't geheel voorbij.
-
-"Morgen zullen we 't misschien beter treffen," zei de Hadelander.
-
-"Wat dunkt je van 't weer," zei ik na eenige oogenblikken. "Boven de
-bergen klaart het op."
-
-"Als de lucht daar helder wordt, komt er nog meer regen; maar 't kan
-wel een' enkelen dag droog blijven," antwoordde de Hadelander. "Luister
-maar, die kerel ziet ook naar regen uit," voegde hij er bij, toen
-in de verte een akelig geschreeuw weerklonk, juist of iemand in
-doodsgevaar om hulp riep.
-
-"Is dat de nikker?" vroeg ik.
-
-"In Jezus naam, zeg dat niet,--'t was de watervogel." [1]
-
-Wij gaven 't visschen voorloopig op en besloten vuur aan te leggen,
-want we waren doornat. De oudjes zochten takken en twijgen bij een,
-ik verschafte vuur, en spoedig vlamde op den top des heuvels een vuur,
-dat, geholpen door mijne teerkost, niet naliet zijn' opwekkenden
-invloed op mijne genooten te openbaren door een levendig gesprek over
-de visscherij, de gewoonten der forellen in Nordmarken en der visschen
-in de rivieren van Hadeland. Elias weidde met voorliefde uit over de
-vischtochten, die hij in zijne jonge jaren in Nordmarken had gemaakt,
-als hij van eene reis tehuis was gekomen.
-
-"Toen kon men hier nog eens visch vangen," zeide hij, terwijl hij
-zijn kort pijpje aanstak, "maar 't gaf ook niet zoo'n gesukkel met
-'t water, en 't was niet gevaarlijk, al raakten er 's nachts een paar
-balken uit den dam, zoodat de visch in de rivier kon komen. Ja, ja,
-bij den dam was 't in dien tijd eene beste plaats om te visschen, want
-hij stond toen voorbij de twee bergen en de diepe geul, waar ge weet,
-dat hij nu staat. Ik ving daar op één' nacht acht pond, en daar was er
-geen onder, die minder dan drie marken woog. Maar nu weten de visschen
-niet meer hoe ze 't hebben; nooit kunnen zij vrij hun gang gaan."
-
-"'t Moet vast prettig geweest zijn hier te visschen in dien tijd,"
-zeide ik, "maar 't gebeurde toch ook weleens, dat gij slib vingt?"
-
-"Maar zelden, dat ik niets ving; iets kreeg ik altijd," antwoordde
-hij. "'t Is waar, éénmaal was ik bijna platzak thuis gekomen, maar toch
-liep 't nog goed af. Dit ging zoo verwonderlijk toe, dat ik er nooit
-iets van heb begrepen. Zóó ben ik nooit weer uit visschen geweest."
-
-"Wat gebeurde er dan?" vroeg ik.
-
-"Vertel ons dat, Elias," zei de Hadelander; "je kunt voor 't oogenblik
-niets beters doen."
-
-"Dat geloof ik ook," zei Elias.
-
-"'t Was in 1806. Ik lag destijds in Christiania, maar de orders
-waren zoo streng, dat geen matroos langer dan één' dag verlof kon
-krijgen en niet verder mocht gaan dan eene halve mijl van de stad,
-of hij moest het kapitein Larsen melden. Ik zette mij in 't hoofd
-in Nordmarken te gaan visschen, ik meldde mij aan en sneed uit met
-wat teerkost in den eenen en eene flesch brandewijn in den anderen
-zak. 't Ging slecht. In de Björnsjö-rivier kreeg ik geen enkele maal
-tuk. Toen ik bij den dam kwam, lag daar eene boot; ik roeide er mee
-naar Smalström, maar ook daar was geen enkele visch te zien. Zoo toog
-'k noordwaarts naar de Hakklo.
-
-"Onderweg ontmoette ik Per Piber, een van de beste visschers hier
-destijds. "Je hoeft niet verder te gaan, Elias," zei hij, "ik
-ben noordop naar de Katnose geweest, maar heb haast geen graatje
-gevangen. Kijk maar hier," zei hij en haalde zijn' korf voor den
-dag. Daar zullen misschien een dozijn kleine dingen in geweest zijn,
-zoo lang als mijn vinger.
-
-"Kom ik over den hond, zoo kom ik over den staart, beste Per," hernam
-ik en schonk hem een paar borrels. Ja, God beware me, ik nam er zelf
-ook een. "'t Mocht gebeuren, dat ze bij mij toehapten, al deden ze
-'t niet bij jou," voegde ik er bij.
-
-"Zeker," zei Piber. "Zoo scheidden wij.
-
-"Dadelijk zocht ik de diepste plaats in de Katnose op, want krijgt
-men daar geen tuk, dan krijgt men 't nergens. Neen, 't wou niet
-lukken. Ik maakte mij daarom een nachtleger gereed, nam nog eene
-teug uit de veldflesch om mij te verwarmen, en sliep een gat in den
-dag. Nog eens beproefde ik 't in de Katnose, doch daar was geen visch
-te zien en ik moest onverrichter zake terugkeeren. Maar toen ik bij
-'t wagenhuis op Sandungen kwam, zag ik daar een meertje, dat men
-'t wagenhuismeertje noemde. Ik had altijd hooren vertellen, dat
-men daar nooit iets ving, schoon er visschen zwommen, zoo dik als
-balken. Maar 't was een Huldermeertje en niemand dorst er in die dagen
-visschen. "Je kunt 't probeeren, Elias," dacht ik, "misschien zal de
-Huldervisch toebijten, als de andere niet thuis zijn." Ik liep over
-den lossen veengrond heen, en wierp mijn aas uit bij de kleine beek,
-die naar Sandungen stroomt en wier water, wanneer de dam afgesloten
-is, zich onder den lossen bodem door in 't meertje stort. Op eens
-beet een visch toe en schoot onder den drijvenden grond; hij leek
-zoo zwaar als een gebakerd wicht, en ik merkte wel, dat 't geen forel
-was. Toen ik hem boven bracht, bleek 't een baars van acht marken. Een
-weinig verder op zag ik eene menigte rimpels in 't water. Daar wierp
-ik uit. Nauwelijks was 't aas in het water, of een visch beet aan;
-maar dat gaf een gespartel en geplas van belang, en ik had heel wat te
-doen, voor ik hem boven kreeg. 't Was dan ook eene forel van tusschen
-de zeven en acht marken, van de kostelijke soort, die men alleen bij
-Sandungen vindt, vet en breed, met een kleinen kop en zoo geel als
-was, maar over den rug donkerder dan de visch, die men er gewoonlijk
-vangt. Ik bleef daar natuurlijk en haalde den een na den ander op,
-van vier, vijf, zes marken en zwaarder. Maar terwijl ik bij toeval
-eens omkijk, daar liggen achter mij twee prachtige visschen en een
-derde er dwars overheen. Ik wist niet, wat ik daarvan moest denken:
-of een visscher ze er had neergelegd of hoe ze er gekomen waren;
-ik zag toch niemand. Een eind verder, waar ik weer beweging in
-'t water bespeurde, wierp ik op nieuw uit. De visschen beten toe,
-en spoedig had ik wel twee pond gevangen. Maar terwijl ik omzie,
-liggen daar alweer vijf groote, prachtige visschen achter mij. Ja,
-ik begreep wel volstrekt niet waar ze vandaan kwamen, maar ik nam
-ze toch op en legde ze in de vischben bij de drie, die ik eerst had
-gevonden. Doch daar verhief zich eensklaps zulk een hevige storm en
-'t kletterde en kraakte zoo vreeselijk, dat ik niet anders dacht, of
-'t heele bosch zou zoo aanstonds op mij neerstorten. "Neen, 't is hier
-niet richtig," dacht ik, "ik zal veiliger plek moeten opzoeken," en zoo
-nam ik de acht visschen en legde ze op een' boomstam naast elkander,
-opdat de eigenaar ze kon wegnemen, of een vogel of ander dier ze
-kon opeten. Ik ging naar Sandungen, dat weinige schreden verder
-lag. Maar eer ik hier kwam, was er geen wind meer te bespeuren, en
-'t spiegelgladde watervlak weerkaatste bergen en wolken. Toen begreep
-ik, dat er een Hulder buiten was geweest."
-
-Aan deze vertelling knoopte nu de Hadelander verschillende verhalen
-vast over Huldervijvers en wateren met dubbelen bodem, waarin de
-visschen den Huldren behooren en alleen op St. Jan boven mogen
-komen,--maar op eens brak hij zijne vertelling af met den uitroep:
-
-"In Jezus' naam, wat is dat voor licht daar ginds? Dat ziet blauw!"
-
-Elias meende, dat het niet ver van den Smalström was. Mij scheen
-'t licht meer rood dan blauw, en ik vermoedde, zooals later ook
-bleek, dat een paar visschers zich daar hadden gelegerd en een vuur
-aangelegd. 't Gesprek kwam naar aanleiding hiervan op schatten en
-schatgravers en 't blauwe licht, dat boven verborgen schatten gezien
-wordt. Elias vertelde, dat zijn grootvader of overgrootvader--ik
-herinner mij niet meer, wie van deze twee geloofwaardige personen
-'t was, maar ik geloof de eerste--een' zilverader had gezien op den
-bodem van een' helderen vloed, zoo dik als een boomstam, en hieruit
-ontsponnen zich verschillende vertellingen, die ik zoo goed mogelijk
-wil trachten weer te geven.
-
-Zijn grootvader dan, vertelde Elias, bracht hout van Nordmarken
-naar 't Sörkedal. 't Liep reeds naar den zomer, zoodat sneeuw en
-ijzel verdwenen waren. Hij had zijn dochtertje bij zich. Toen zij
-tusschen Vindern-Saeter en Blankvandsveld gekomen waren, gleed 't
-kind uit. "Kijk, vader, daar ligt nog ijzel," zei ze. Hij keek waar
-ze uitgegleden was, maar bemerkte aanstonds, dat 't zilver en geen
-ijzel was. Hij hieuw er met de bijl in.
-
-"Ja, je hebt gelijk, kind; 't is zonderling, dat de ijzel 't zoo
-lang kan uithouden," zeide hij en deed of hij niets merkte. Van dit
-oogenblik af reed hij dikwijls naar de stad en bracht dan telkens
-veel geld mee.
-
-Maar als hij daarheen ging, koos hij noch 't pad voorbij
-Maridalshammer, noch door 't Sörkedal; hij ging zijn' eigen weg,
-dwars door bosch en veld en over de bergen heen. Eens was hij weer
-in de stad en had een beetje te veel gedronken;--'t was in de oude
-hoeve van Ramstad bij Graensen--daar zat hij op te snijden!
-
-"Als ik maar wou, kon ik mijne paarden wel met zilver beslaan,"
-zei hij.
-
-Daar zaten veel luiden en sommigen schreven die woorden op. Maar vóór
-bestevaar thuis kwam, was hij dood en sedert dien tijd heeft niemand
-een spoor van zilver gezien, schoon men in 't omliggende veld druk
-ging spitten en graven.
-
-"Ik heb hooren zeggen, dat die kerel zijn leven lang naar schatten
-heeft gezocht," merkte de Hadelander aan, terwijl hij een' drogen
-tak op 't vuur legde.
-
-"Gij zoudt zeker meer van hem kunnen vertellen, als gij wildet,"
-voegde ik er bij.
-
-"Niemand gelooft meer aan die dingen in onze dagen," antwoordde Elias;
-"maar ik kan nog wel wat vertellen.
-
-"Toen mijn grootvader nog een knaap was, ging hij met nog iemand op
-'t veld aan 't spitten; wellicht hadden ze een blauw licht gezien;
-misschien ook wisten ze, dat daar geld lag. Twee donderdagnachten waren
-ze bezig, en in dien tijd zagen ze zooveel monsters en ondieren, als
-ze nooit hadden vermoed dat er bestonden: beren en andere wilde beesten
-en ossen met groote horens en allerlei vreeselijke schepsels. De angst
-maakte zich van hen meester en elk oogenblik stonden ze op 't punt het
-hazenpad te kiezen; toch bleven zij en hielden zich doodstil. Zoo
-kwam de avond van den derden donderdag; toen werd het nog veel
-erger. Maar zij groeven en spraken geen woord, en niet lang duurde
-het, of zij stieten op een' koperen ketel. Op 't zelfde oogenblik kwam
-er, snel als de wind, een wagen voorbijrijden met zes zwarte paarden
-bespannen. Een eind achter den wagen aan voer een oud wijf in een'
-trog; haar mond ging op en neer als een ratel. "Ik neem ze toch mee,
-ik neem ze toch mee, ik neem ze toch mee!" riep ze onophoudelijk en
-reed voort. "Ja, naar de hel neem-je ze meê," zei grootvader, maar
-op eens was 't wijf verdwenen en de ketel met geld weggezonken.
-
-"Een andermaal zal ik zwijgen," dacht grootvader, en 't duurde niet
-lang, of hij was al weer bezig. Ditmaal was er een oud wijf, dat
-een' grooten koperen ketel vol geld had gezien, terwijl zij over
-'t veld ging bij Greffen in 't kerspel van Akers. Drie dagen vóór
-Sint Jan ligt het geld bloot, moet ge weten, maar hij dorst er niet
-aankomen, omdat eene groote slang zich boven in den ketel heen en weer
-kronkelde. Nu waren er twee kerels uit Christiania: de een was een
-winkelier, die in goeden doen zat; de ander was onderofficier; dezen
-sloegen met grootvader de handen ineen om den ketel op te graven. Zij
-aan 't spitten,--drie donderdagavonden achtereen; den derden avond
-stieten ze op de hengsels, dat zij 't geld konden hooren rammelen;
-zij hoopten 't dus spoedig meester te zullen worden. Maar luister nu,
-wat wonderlijks er gebeurde! Op eens scheen 't den winkelier, dat zijn
-huis in de stad in lichterlaaie vlam stond, en schoon 't zoo'n eind
-ver was--ge weet, 't is eene halve mijl van Greffen af--verbeeldde hij
-zich duidelijk te zien, dat zijne vrouw midden in de vlammen stond met
-een kind in de armen. "Nu wordt 't voor mij tijd om te vertrekken,"
-zeide hij, wierp zijne spade neer en wilde heensnellen; maar op eens
-was de vlam verdwenen en met haar 't geld; de ketel was weggezonken.
-
-"Maar, zooals ik zei, 't was een kerel, mijn grootvader, voor geen
-klein geruchtje vervaard! Ten slotte ging hij op zekeren donderdagavond
-geheel alleen naar eene plek, waar hij wist dat geld verborgen lag. Hij
-groef den ganschen avond en den volgenden donderdag ook; niemand dorst
-hem ergens naar vragen, zoo ontzettend barsch keek hij elkeen aan. Maar
-den derden donderdag, te middernacht, schoot er een razende stier
-uit de groeve, met lange horens, waarmee 't dier hem scheen te willen
-doorboren. Hij greep den stier bij de horens, en zóó bleef hij staan,
-tot de zon onderging. Toen was de stier in een' grooten ketel vol geld
-veranderd, en de horens, die hij in de hand hield, waren de hengsels."
-
-"Ik hoor niet graag zoo'n vertelling," zei de Hadelander, "vooral
-in dezen tijd niet, nu een goed christenmensch zooveel moeite heeft
-een' enkelen schelling te verdienen. Want dit geloof ik vast: wie nog
-aan zijn' catechismus en onzen Lieven Heer gelooft, zal nimmer een'
-schat vinden."
-
-"Naar 't geen ge van uw grootvader hebt verteld, Elias, zou men niet
-vermoeden, dat ge elke week naar stad behoefdet te gaan om visch te
-verkoopen," merkte ik op.
-
-"Wat dat betreft," antwoordde Elias, "God moge mij zoo zeker genadig
-zijn, als mijn vader niets anders ten erf kreeg dan armoê: 't zij,
-dat mijn grootvader alles had doorgebracht wat hij had gevonden, 't
-zij, dat hem alles weer was ontnomen door degenen, die 't hem hadden
-gegeven. En mijne heele erfenis bestond uit eene linnen buis en een'
-houten lepel."
-
-"'t Is zooals ik zeg," zei de Hadelander, "daar is geen zegen bij
-zulk geld; 't vliegt even snel heen als 't water in den val."
-
-Intusschen scheen de slaap zijne rechten te willen doen gelden en
-het gesprek begon nu en dan te haperen. Maar in den toestand, waarin
-wij verkeerden: droog aan de zijde, die naar 't vuur was gekeerd,
-en doornat aan de andere, achtte ik 't minder raadzaam mij aan den
-slaap over te geven, waaruit wij stellig klappertandend van koude
-en met verstijfde leden zouden ontwaken. Ik schonk daarom mijn'
-gezellen nog een borrel, stak mijn pijpje aan en noodigde hen uit,
-den slaap te verdrijven door nog 't een of ander te vertellen. Elias
-gaf daarop verscheiden histories ten beste. Hij verhaalde, hoe
-een nikker in den ouden tijd op Sandungen had gewoond;--men kon
-nog de bloedvlekken in den stal zien, nadat hij op zekeren nacht
-den schimmel van Paul Sandungen had gedood;--hoe de oude Jo Hakklo
-een dienstmeisje had gehad, dat ook bij de Huldren in dienst was;
-hoe Lukas Finne, die op Fortjernbraaten woonde, de kunst verstond om
-zijn vee voor alle aanvallen van booze geesten te bewaren, zoodat er
-nooit een enkel stuk gedood of geroofd werd--en nog veel meer dingen,
-die in Nordmarken waren geschied.
-
-Eindelijk begon ook de Hadelander te verhalen van 't geen zijn'
-verwanten en vrienden gebeurd was. Daar was een eigenaardig pathos in
-zijne manier van vertellen, die 't vergeefs zou zijn hier te willen
-weergeven. Het stellig geloof aan 't bestaan der natuurmachten
-waarvan hij verhaalde, zette zijn' vertellingen eene bijzondere
-aantrekkelijkheid bij, die nog vergroot werd, zoowel door den diepen
-bastoon zijner stem als door zijne sleepende maar geregelde voordracht.
-
-"In den tijd, toen onze soldaten in Holstein lagen,"--zoo begon
-hij--"die tijd heugt je nog wel, Elias? was mijn oom, die op
-Ringerike woonde, met eenige anderen in 't bosch. Zij waren ten
-zuiden van den weg bij de berghutten bezig met hout te vellen voor
-de kolenbranders. 's Avonds bereidden zij zich een nachtleger op
-eene beschutte plek aan de berghelling. Maar nauwelijks zijn ze daar
-ingeslapen, of zij hooren 't gekrijt van een wicht. Mijn oom keek op,
-en op eene bergspits tegenover hen zat eene Hulder met een schreiend
-kind; de moeder zong 't allerlei liedjes voor en trachtte het zoo
-goed mogelijk tot bedaren te brengen.
-
-"Waarom zit gij daar?" vroeg mijn oom.
-
-"Ach, mijn man is weg," antwoordde zij, "en nu meende ik niet beter te
-kunnen doen, dan hierheen te komen en mijne toevlucht tot u te nemen."
-
-"Waar is uw man dan?" vroeg de ander.
-
-"Hij is ten oorlog getrokken met de andere soldaten," antwoordde
-de Hulder.
-
-Maar 't kind begon al heftiger te schreien en kreet en schreeuwde en
-gilde, dat 't onmogelijk was een oog toe te doen. Dat leek mijn oom al
-te gek, hij werd boos, stoof op, nam het eene stuk brandhout na het
-ander en slingerde het naar de Hulder met haar kind. Toen verdween
-ze, maar op alle toppen en hoogten hoorde men een akelig gegil en
-gelach, en eene stem weerklonk: "Dat was nu de hulp, die de menschen
-u schonken, Gyri Haugen!"
-
-"Maar nu zal ik u wat vertellen, dat een' mijner kennissen op Ringerike
-gebeurde," zei de Hadelander.
-
-"Hij was molenaar te Vial en heette Peter Pauwelsen; later werd
-hij meesterknecht op den molen in Vasdraget Vaela, aan 't eind van
-'t Aadal.
-
-Vaak zwierf hij rond in 't gebergte om te visschen, en zoo bevond
-hij zich op zekeren avond bij 't Buttenmeertje aan den voet van
-den Hofsæterberg tusschen 't bosch van Marigaard en Bergermoen. Daar
-maakte hij zich eene legerstee, legde zich neder en sliep den ganschen
-nacht. Anderhalf jaar later was hij daar weer om te visschen. 's Nachts
-kwam er een vrouwelijk wezen tot hem met een klein kind op den arm.
-
-"Daar hebt ge uw kind, Peter," zeide zij.
-
-"Mijn kind? Dat zou wat moois worden! Hoe zou ik aan dat kind
-komen?" vroeg Peter Pauwelsen.
-
-"U heugt toch nog wel de vorige maal, toen ge hier waart, anderhalf
-jaar geleden?" zeide de Hulder.
-
-Hij vertelde echter aan niemand iets hiervan, maar jaren daarna--hij
-placht 's zomers altijd in 't gebergte te visschen en altijd liep
-dezelfde Hulder hem na--verhaalde hij aan menigeen, dat hij eene
-dochter had onder de Huldren, die al zoo oud was als de kinderen,
-die hun' catechismus leeren. Mij heeft hij 't nooit verteld, schoon
-ik hem heel goed heb gekend; maar ik heb 't gehoord van iemand,
-wien hij 't zelf had gezegd. Eens was de Hulder weer bij hem gekomen
-en had hem gevraagd, of hij zijne dochter wilde zien. Toen had zij
-eene deur in den berg geopend, en daar binnen was alles van zilver,
-wat men zag. Ja, nu en dan nam Peter Pauwelsen anderen met zich naar
-'t gebergte en dan zagen zij de beide Huldren aan den overkant van
-'t Buttenmeertje bezig met visschen. En in dit meer ving Peter ook de
-meeste visch, terwijl niemand anders er zoo gelukkig was. Maar eens,
-terwijl hij zich daar weer bevond, hoorde hij eene stem: "Gij kunt
-wel naar huis gaan, Peter; wij hebben zelf de visch noodig, want
-er is gebrek in den berg." Op zekeren dag ging een man, Halvor van
-Marigaard, met hem mede. Peter had hem beloofd, dat hij de Hulder zou
-zien. Toen Halvor haar echter met hare kudde hoorde naderen, werd hij
-zoo bevreesd, dat hij hard wilde wegloopen. Maar Peter verzocht hem te
-blijven en zich stil te houden; dan zou hem niets deren. En toen zagen
-zij ook werkelijk hoe de Hulder haar vee voor zich uitdreef. Zij zagen
-'t duidelijk, alle twee!
-
-Elias luisterde niet meer naar die verhalen; hij sliep als eene roos
-op de harde rots en snorkte, dat het door 't bosch weerklonk.
-
-"Hij slaapt al," zei de Hadelander; "maar nu zal ik u eene historie
-vertellen, die me al heel wonderbaar lijkt. We kunnen intusschen
-wel wat gemakkelijker gaan liggen, anders zijn we tegen den morgen
-heelemaal verstijfd.
-
-"Er was eens een boer, die in Thelemarken woonde, waar mijn vader
-vandaan kwam en eene groote hoeve bezat. Maar die man was heel
-ongelukkig met zijn vee, telkens verloor hij beesten aan allerlei
-ziekten en kwalen en eindelijk moest hij huis en hof verkoopen. Slechts
-weinig hield hij over, en daarvoor kocht hij eene kleine plaats, in een
-afgelegen oord, ver van de stad, bij dichte bosschen en woestenijen. Op
-zekeren dag toen hij zijn erf rondging, ontmoette hij een' man.
-
-"Goeden dag, buur," zei de man.
-
-"Goeden dag," zeide de boer, "zijt gij mijn gebuur? Ik meende, dat
-ik hier alleen woonde."
-
-"Daar ginds ziet ge mijne hoeve," zeide de man, "die is niet zoo ver
-van de uwe." En zie, daar lag ook werkelijk eene hoeve, die hij nooit
-te voren had opgemerkt, groot en fraai en nieuw gebouwd. Toen begreep
-onze man, dat hij met een' aardgeest te doen had, maar 't vervaardde
-hem niet, hij verzocht den buurman binnen te komen en eene kroes bier
-met hem te drinken, en deze liet zich 't brouwsel wel smaken.
-
-"Hoor eens," sprak de buurman, "in één ding moest gij mijn' zin doen."
-
-"Laat mij eerst hooren, wat gij wenscht," zei de boer.
-
-"Gij moet uw' koestal afbreken, want die staat mij in den weg,"
-antwoordde de buurman.
-
-"Neen, dat doe ik niet," zei de boer. "Ik heb hem dezen zomer pas
-gebouwd en nu komt de winter aan. Waar moest ik dan mijn vee bergen?"
-
-"Ja, doe wat ge wilt, maar breekt gij den stal niet af, dan vrees ik,
-dat 't u nog eens zal rouwen," zeide de buurman. En met ging hij heen.
-
-Onze man zag hem verbaasd na en wist niet, wat hij zou doen. Een'
-nieuwen stal tegen 't begin van den winter af te breken, leek hem al
-te dwaas, en waar zou hij hulp vandaan krijgen?
-
-Een dag of wat later stond hij in den koestal en--daar zonk hij op eens
-door den vloer in de diepte. Op de plaats, waar hij terecht kwam, zag
-'t er wondermooi uit. Alles was van goud en zilver. Eensklaps stond
-de man, die zich zijn' buurman had genoemd, vóór hem en verzocht hem
-te gaan zitten. Weldra werden er spijzen in zilveren vaten en bier
-in zilveren kroezen binnen gebracht en de boer werd uitgenoodigd
-toe te tasten. Hij dorst natuurlijk niet weigeren en zette zich aan
-tafel, maar op 't zelfde oogenblik, dat hij den lepel in den schotel
-wou steken, viel er iets van boven neer in de spijs, dat hem allen
-eetlust benam.
-
-"Ja," zeide de Hulderman, "nu kunt gij eens zien, hoe vriendelijk
-uwe koeien voor ons zijn. Nooit kunnen wij rustig eten, want telkens
-als we aan tafel zitten, komt er ontuig van boven, en als we dan niet
-heelemaal uitgehongerd zijn, is onze eetlust voor goed verdwenen. Maar
-wilt ge mij nu gehoorzamen en uw' stal naar eene andere plek brengen,
-dan zal 't u nooit aan iets ontbreken. Weigert gij echter, dan zult
-ge, uw leven lang, niets ondervinden dan ramp en onspoed."
-
-Toen de boer dit gehoord had, was hij spoedig bezig met den stal omver
-te halen en hem op eene andere plaats weer op te bouwen. Maar hij
-behoefde dit niet alleen te doen, want des nachts, als alles sliep,
-werd er even druk getimmerd als des daags, en hij begreep zeer goed,
-dat niemand anders dan zijn buurman hem zoo goed bijstond. Ook later
-rouwde 't hem volstrekt niet, dat hij den Hulder had gehoorzaamd;
-want altijd had hij voeder en koren in overvloed en zijn vee gedijde
-uitstekend. Eens--'t was toen een zeer onvruchtbaar jaar--had hij zoo
-weinig voeder, dat hij er ernstig aan dacht, de helft van zijn vee
-te verkoopen of te slachten. Maar op zekeren morgen, toen de meid in
-den stal kwam, was de hond verdwenen en alle koeien en al 't jonge
-vee met hem. Gij kunt denken, hoe zij schrok en hoe snel ze naar
-haar meester liep om het te vertellen. Doch deze vermoedde dadelijk,
-dat zijn buurman 't vee in den kost had genomen. En zoo was 't ook,
-want toen 't voorjaar aankwam en 't weer groen werd in 't bosch,
-hoorde men op zekeren morgen den hond vroolijk blaffende van den
-boschkant naderen, en achter hem aan kwam al 't vee, oud en jong, en
-'t was een lust op te merken, hoe flink 't er uitzag."
-
-
-
-Bij 't schijnsel van 't vuur legden we ons ter ruste en genoten
-een paar uur lang een' verkwikkenden slaap op de naakte rots. Toen
-de dageraad over de bergen aanbrak, voeren we reeds rond op 't
-meer. Want de Hadelander, die de onzekere kans op eene voordeelige
-vangst had opgegeven, om mij behulpzaam te zijn en korf en vischtuig
-voor mij te dragen, had den ouden Christiaan Hakklo met zijne boot
-gehaald. Wij roeiden over 't Björnmeer en ik vischte in den Smalström
-en de Hakklo. 't Weer was ons gunstig, want zonneschijn en regen
-wisselden elkander af. Eerst laat in den avond kwam ik in de stad
-terug met de vischkorf vol forellen en 't hoofd vol histories.
-
-
-
-
-
-
-
-DE KONING VAN DEN EGEBERG.
-
-
-In mijne jeugd plachten wij--eenige makkers en ik--elken zondagmiddag
-naar den Egeberg te gaan. De heele week verlangden we met ongeduld
-naar dien achtermiddag, den eenigen, dien we in de open lucht konden
-doorbrengen; naar de geurige hagedoorntakken, die we zouden afbreken;
-naar de wilgen fluitjes, die wij zouden maken; naar de blinkende
-bergkristallen, die wij zouden vinden, en de zoete aardbeziën, die
-wij zouden plukken. Toen wij ouder werden, lieten we wel de wilgen
-vredig staan en ontroofden den heggen haar sieraad niet meer; maar nu
-en dan herhaalden we toch onze uitstapjes, en op de velden van den
-Egeberg maakten we vroolijk jacht op den fraaigevleugelden Apollo,
-of wij snelden de dorre vlakte om den bouwvalligen wachttoren rond,
-om den ridderlijken Machaon te vangen, die in zijne luchte vaart
-meermalen ons geduld op eene zware proef stelde. Wat intusschen
-den Egeberg vooral zoo aantrekkelijk voor mij maakte, waren noch de
-geurige hagen, noch de purperkleurige Apollo of de zwavelgele Machaon,
-maar de romantische geheimzinnigheid, die van mijne vroegste jeugd af
-aan mij in dit oord omzweefde; de wensch, hier ook iets wonderbaars
-te zien en te hooren; de gedachte aan al de heerlijkheid, die binnen
-deze ruwe steenklompen was verborgen, aan de geheimzinnige wezens,
-welke de sage in 't binnenste van den berg hield opgesloten en waarvan
-ik niet recht wist, of ze al dan niet bestonden.
-
-De verhalen omtrent den koning van den Egeberg, zijn slot en zijn hof,
-zijn meer en meer verstomd, maar van 't geen ik in mijne kindsheid
-hoorde, leeft nog een en ander in mijne herinnering. In de volgende
-vertelling heb ik 't een nieuw leven trachten te schenken.
-
-
-
-Een halve eeuw geleden was de Egeberg niet zoo bebouwd als in onzen
-tijd. Hij was bedekt met bosschen en struiken, en men zag er geene
-andere woningen dan de oude gebouwen van de Egeberghoeve tegen den
-top, en eene kleine roode hut nabij den voet, aan de linkerzijde van
-den weg, waar deze zich rechts naar de hoeve wendt. Die hut heette de
-Sving. Tegenwoordig ziet men er een veel voornamer gebouw, waar des
-zomers danspartijen worden gegeven en waarin men ververschingslokalen
-vindt voor de "jongeheeren", die in 't begin van den zomer tegen den
-avond hierheen trekken "om den koekoek te hooren."
-
-In die kleine hut woonde in den tijd, waarvan ik sprak, eene oude
-vrouw, die boodschappen deed voor de menschen en moeite had op die
-wijze door de wereld te komen. Eens, toen zij water had gehaald,
-zat er eene groote, dikke padde op den weg, dien zij langs kwam.
-
-"Ga uit den weg voor mij, dan zal ik vroêmoer zijn, als je in 't
-kinderbed ligt," zei ze schertsend tot de padde, en--oogenblikkelijk
-kroop 't dier heen, zoo spoedig 't maar kon.
-
-Eenigen tijd later, toen de oude vrouw 's avonds uit de stad was
-gekomen en bij den haard zat te spinnen, kwam er een vreemde man
-binnen.
-
-"Hoor eens," zei hij, "mijne vrouw is zwanger en 't zal gauw haar
-tijd zijn. Wilt gij haar helpen, zooals ge beloofd hebt, dan zal
-'t u niet berouwen."
-
-"De hemel beware me," zei de best, "dat kan ik niet; ik weet er
-niets van."
-
-"Ja, ge kunt het wel; want gij hebt 't haar beloofd," zei de man.
-
-De best kon zich maar niet herinneren, dat zij aan iemand ter wereld
-beloofd had, vroêmoer te zijn; dat verzekerde zij hem, maar de
-man hernam:
-
-"Beloofd hebt gij 't, want de padde, die vóór u op den weg zat,
-toen ge om water uitwaart, was mijne vrouw. Wilt ge haar helpen,"
-vervolgde de man, die zij nu begreep, dat niemand anders was dan de
-koning van den Egeberg, "dan zal 't u niet rouwen; ik zal u goed
-betalen, maar gij moogt het geld, dat ik u geef, niet verkwisten;
-aan niemand moogt gij 't wegschenken, wie er u ook om vraagt, en gij
-moogt er in 't geheel niet van spreken; geen woord moogt gij er u
-van laten ontvallen, tegen wien ook."
-
-"Neen, drommels!" zei ze, "zwijgen kan ik zoo goed als de beste;
-bericht mij maar wanneer ik moet komen, en ik zal haar helpen zoo
-goed ik kan."
-
-Daar verliep eenige tijd, totdat de man op zekeren nacht de best vroeg
-hem te volgen. Zij stond op en maakte zich gereed; hij liep voor haar
-uit, en eer zij recht wist, waar ze was of waarheen ze ging, was zij
-binnen in den berg, waar de koningin in barensnood lag. Het vertrek
-zag er zeer voornaam uit, 't leek wel de groote zaal van een kasteel,
-en nooit in haar leven had de oude zooveel pracht gezien.
-
-Maar toen zij goed en wel binnen waren, zette de man zich op een'
-stoel en kneep de handen samen over de knieën, en wanneer een man
-zoo gaat zitten, kan eene vrouw onmogelijk verlost worden; dat wist
-de oude zeer goed. Daarom beproefden zoowel zij als de koningin hem
-tot opstaan te bewegen; telkens verzochten zij hem, nu dit, dan dat
-te gaan halen; maar waar hij zat, daar zat hij en verroerde zich
-niet. Eindelijk kreeg de vroêmoer een' inval.
-
-"Ze is gelukkig verlost," zei ze op eens tot den koning. "Hoe is dat
-mogelijk?" borst deze uit en sprong vol verbazing op. Op 't zelfde
-oogenblik legde de christenvrouw de hand op de koningin, en dadelijk
-was zij verlost.
-
-Terwijl de man naar buiten ging om waschwater voor 't wicht te halen,
-zei de kraamvrouw tot de best:
-
-"Mijn gemaal is u nu zeer erkentelijk, maar, wanneer gij heengaat, zal
-hij u trachten te dooden, want hij kan zijn aard niet verloochenen;
-trek daarom snel de deur achter u toe, als gij vertrekt; dan mislukt
-zijn plan."
-
-Nadat het kind was gewasschen en gekleed, zond de koningin de oude
-naar de keuken om eene kruik met zalf te halen, ten einde het de ooren
-te smeren. Maar van zulk eene keuken en van zulk keukengeraad had
-zij nog nooit de wedergade gezien! Langs den wand hingen in rekken
-de prachtigste schotels en borden, en aan den zolder hingen pannen,
-ketels en potten, alles van louter zilver en zoo blank. dat de wanden
-er van schitterden.
-
-Maar men kan zich niet voorstellen hoe verbaasd zij stond te kijken,
-toen zij hier haar eigen dienstmeisje zag staan, die in een' handmolen
-koren fijnmaalde. Zij nam eene schaar en knipte een stuk uit het
-schort der dienstmaagd, zonder dat deze 't merkte, en verborg dit.
-
-Toen zij zou vertrekken, herinnerde zij zich wat de kraamvrouw had
-gezegd en smeet de deur achter zich toe. Op 't zelfde oogenblik wierp
-de koning haar een' gloeienden bezemsteel na, waar 't vuur afvloog.
-
-"Trof ik u?" schreeuwde hij.
-
-"Neen," riep de best.
-
-"Dat is gelukkig!" klonk het antwoord.
-
-De zon stond reeds hoog aan den hemel, toen de oude thuis kwam,
-maar het dienstmeisje, dat altijd klaagde over pijn in den rug en
-vermoeidheid, sliep nog en kreunde in den slaap. Zij wekte haar
-en vroeg:
-
-"Waar zijt gij van nacht geweest?"
-
-"Ik, vrouw?" zei 't meisje; "ik ben nergens geweest, zoover ik weet,
-dan hier in mijn bed."
-
-"Neen, dat weet ik beter," hernam de oude vrouw; "dezen lap heb ik van
-nacht in den berg uit uw schort geknipt; gij ziet, dat hij nauwkeurig
-past. Maar zoo is tegenwoordig de jonkheid; vroeger lazen de menschen
-hun avondgebed en zongen een' psalm, eer zij naar bed gingen: dan
-hadden de booze geesten geen macht over hen;--en gij moogt onzen Lieven
-Heer ook wel beter voor oogen houden, want ge begrijpt, dat ge wel
-zwak en klein moet blijven en pijn in den rug lijden, en dat ik niet
-veel dienst van u kan hebben, als gij 's nachts voor hen moet werken."
-
-Van den dag af, dat de oude vrouw vroêmoer was geweest bij de koningin,
-vond zij elken morgen een hoop zilvergeld voor hare deur, en 't ging
-haar nu zoo goed, dat ze er weldra warmpjes in zat. Maar eens geviel
-het, dat eene heel arme vrouw haar heur' nood klaagde.
-
-"Och wat!" zei ze, "dat heeft zoo veel niet te beteekenen; als ik maar
-wilde, dan kostte 't mij volstrekt geen moeite u te helpen; want die
-wat doet, die wat wint; dien ik geholpen heb, helpt mij ook weer." Maar
-sinds dien dag vond zij geen' enkelen schelling meer voor hare deur en
-'t geld, dat zij bezat, was als weggeblazen. Op nieuw moest zij nu den
-korf op den rug nemen en naar de stad loopen in zonneschijn en regen.
-
-Niet altijd intusschen ging de koning van den Egeberg uit ter wille
-van zijne vrouw; soms had hij eigen zaken te verrichten. Dan liep
-hij de meisjes uit de stad na, wanneer zij op zon- en feestdagen
-in de kloven en op de velden van den berg zich vermaakten of
-'t bosch ingingen om bessen te zoeken. Meestal zag hij er uit
-als een onoogelijk verschrompeld mannetje met roode oogen, maar
-als hij fortuin wilde maken, nam hij de gedaante aan van Bernt
-Ankers en vertoonde zich als een knap bejaard man met eene ster op
-de borst. Dat was intusschen niets dan gezichtsbedrog; hij was en
-bleef de oude, leelijke, roodoogige toovenaar, en dit bleek ook wel
-uit zijn kroost: hij kreeg nooit anders dan de mismaaktste kinderen,
-echte schreeuwleelijkerds met groote hoofden en roode oogen, die de
-ouders zoo spoedig mogelijk zochten kwijt te raken en die dan door
-de berggeesten, de gehoorzame dienaren en onderzaten van dit waardige
-koninklijke paar, te vondeling werden gelegd.
-
-Te dien tijde stonden namelijk de geesten van den Egeberg in den
-kwaden roep, dat zij welgemaakte, mooie menschenkinderen stalen van
-de bewoners van Grönland, Enerhaug en voornamelijk van Gamleby, en
-dan wisselwichten daarvoor in de plaats legden, en die kinderroof
-en kinderruil ging zoover, dat ze geen hulp genoeg hadden ze alle
-op te kweeken; daarom stalen zij ook kindermeiden en vaak hielden
-ze die altijd bij zich. Maar eens hadden zij een meisje van Gamleby
-weggevoerd, dat gelukkiger was dan hare zusters. Een jaar lang was
-zij in den berg geweest en had al dien tijd een lief menschenkind
-verzorgd, toen zij wist te ontsnappen. Of men de klokken voor haar
-had geluid, of ze hare schoenen verkeerd om had neergezet; of ze
-zich had verpraat of eene naald in haar hemd gevonden, dat herinner
-ik me niet meer; genoeg, zij liep weg en sinds vertelde zij aan Jan
-en alleman, hoe fraai en ruim 't in den Egeberg was, hoeveel knappe
-lui daar woonden, hoe ze hun best hadden gedaan haar daar te houden,
-en welk een' lieven jongen zij had opgepast.
-
-Elken morgen, hadden de berggeesten gelast, moest zij de oogen van
-'t kind bestrijken met eene zalf, waarvan eene kruik vol in de keuken
-hing; maar, hadden zij er bijgevoegd, zij moest zich wel wachten de
-zalf te dicht bij hare eigen oogen te brengen. Zij begreep echter
-volstrekt niet, waartoe dit moest dienen, want 't kind bezat de
-mooiste oogen, die men ooit had gezien, en eens, toen de meesteres
-niet in de keuken was, had zij daarom wat van de zalf over haar
-rechter oog gesmeerd.
-
-Een halfjaar nadat zij den berg had verlaten, moest dit meisje een
-of ander koopen in den winkel van Bjerkenbusch op den hoek van de
-hoofdstraat en de markt. En zie--daar stond het oude wijf uit den berg,
-bij wie ze kindermeid was geweest, bij de toonbank en stal rijst uit
-eene lade, zonder dat iemand haar scheen op te merken.
-
-"Goên dag, moeder, moet ik je hier weer zien?" zei 't meisje; "hoe
-gaat het met uw kind?"
-
-"Kun-je mij zien?" vroeg de vrouw verbaasd.
-
-"Wel ja, waarom niet?" antwoordde 't meisje.
-
-"Met welk oog zie-je me dan?" vroeg het bergwijf.
-
-"Wacht eens--met het rechter," hernam 't meisje, terwijl ze met de
-oogen knipte.
-
-Op eens spuwde 't wijf haar in 't oog en van dien tijd af kon 't
-meisje haar noch iemand anders daarmee zien; zij was en bleef blind
-aan 't rechter oog.
-
-Schoon er in onzen tijd gewis geen gebrek is aan dikhoofdige kinders,
-in Grönland zoo min als in Gamleby, hoort men toch niet meer van
-den kinderroof der geesten van den Egeberg. Vooreerst namelijk is de
-verlichting zoo hoog gestegen, dat men, in plaats van de wisselkinderen
-drie donderdagavonden achtereen op de vuilnishoop te geeselen of ze met
-eene gloeiende tang in den neus te knijpen, zooals in vroeger dagen
-de gewoonte was, nu door moeder Torgersen of eene andere vrouwelijke
-duivelbanner lood laat smelten boven 't wicht, om het te vrijwaren
-tegen de engelsche ziekte of andere hekserij. Of ook, men zendt
-een van de doeken waarmee 't gebakerd wordt, naar Stine Bredvolden,
-die zoo knap is, dat ze daaruit de kwalen, ja de heele toekomst van
-'t kind kan lezen en zoo uitspraak doet over leven en dood. En voor
-'t overige is de koning van den Egeberg met zijne onderdanen verhuisd;
-want het onophoudelijk trommelen en schieten in den laatsten oorlog,
-het rammelen der geschut- en bagagewagens, die met donderend geraas
-over het dak van 't paleis rolden en de zilveren vaten langs de wanden
-deden rinkelen, maakten hem 't verblijf in den berg moede.
-
-Op zekeren nacht van het jaar '14 werd hij voor 't laatst gezien;
-hij voerde al zijne roerende have en eene groote kudde bonte koeien
-met zich.
-
-"Hemel, waar moet gij nog zoo laat heen in dezen gevaarlijken tijd
-met zooveel huisraad en zoo'n groote kudde?" vroeg de man, die hem
-ontmoette.
-
-"Ik ga verhuizen naar den Kongsberg, bij mijn broeder," antwoordde
-de koning; "want ik kan dat schieten en dat geraas niet langer
-uitstaan,"--en sedert heeft men hem nimmer meer gezien.
-
-
-
-
-
-
-
-VAN "FJELD EN SAETER."
-
-
-Ditmaal zult gij mij niet ontkomen, mejuffer. Reeds lang hebt ge
-beloofd mij uw uitstapje naar den Saeter te verhalen en thans zijt gij
-er te eer toe gehouden, daar het onze in het water dreigt te vallen.
-
-Een blik uit het venster der pastorie bekrachtigde maar al te zeer
-deze laatste opmerking. De hemel, die ons in den vroegen morgen het
-prachtigste weer had voorspeld, bevestigde mijne oude ervaring,
-dat er alleen op een' helderen avond te rekenen valt. De eene
-bui na de andere viel kletterend neer op de hooge boomen, en naar
-alle waarschijnlijkheid zou de regen den ganschen dag aanhouden,
-al verzekerde ook de kleine Trine, die gedurig uit- en invloog, dat
-de lucht, nu eens in 't oosten en dan weer in 't westen, opklaarde,
-en dat we nog wel vóór den middag zouden kunnen uitgaan.
-
-"En daarom, beste juffer,--ik ben louter gehoor."
-
-"Meent gij dan, dat ik u iets zal vertellen, mijnheer Asbjörnsen? Ik
-ben er achter gekomen, dat gij u niet, als iedereen, vergenoegt
-met te luisteren naar wat men u vertelt, maar dat ook opschrijft en
-'t laat drukken. Daarom behoef ik mijne belofte niet te houden."
-
-"Ik zweer u, dat ik, wat ge mij nu zult vertellen, nergens zal laten
-drukken," antwoordde ik.
-
-"Buitendien gebeurde er niets bijzonders op dat uitstapje. 't Was
-aardig, 't was verrukkelijk--ziedaar alles. Maar nu spijt 't mij
-geducht, dat ik er u ooit van gesproken heb."
-
-"Uw toestand is zeker deerniswaard genoeg; intusschen, daar ge uw
-woord hebt gegeven....
-
-"Daarenboven," viel ze mij in de rede, "wat beteekent eene schrale
-herinnering, nu gij zelf de hoop koestert zulk een uitstapje te doen;
-wat is een flauw beeld bij de levende werkelijkheid? 't Is alsof
-men, in plaats van een concert te hooren, eene recensie van eene
-muziekuitvoering leest. En 't zou mij niet verwonderen, als de nikker,
-die ons vandaag zulk eene poets speelt, het hoofd uit de proviandkorf
-stak en ons uitlachte.
-
-Ik slaakte eene zucht over de vasthoudendheid der dames aan een eenmaal
-opgevat voornemen, terwijl ik heimelijk den overvloed van argumenten
-moest bewonderen, die haar steeds ten dienste staan en die, zoolang
-men ten minste tegenover haar zit, overtuigend genoeg zijn.
-
-"Zulke vertellingen," vervolgde zij, terwijl ze Marat op den hals
-klopte, die, niet minder mismoedig dan wij, met hangende ooren aan
-onze voeten lag, "zulke vertellingen behooren buitendien in 't hoekje
-van den haard te huis."
-
-"Maar, lieve hemel, mejuffer, toen ik u verleden winter er om
-verzocht, beweerdet gij juist, dat zij alleen 's zomers moesten
-verhaald worden. Maar, laten wij, in plaats van hierover te kibbelen,
-ons vereenigen tegen de booze geesten, die ons plagen. Wij willen hen
-met rust laten en van ons uitstapje afzien, dan zult gij merken, dat
-'t weder opklaart, eer wij er aan denken."
-
-"Ja, en wanneer de regen over is, toch heen gaan, niet waar?" vervolgde
-zij lachend. "'t Kon werkelijk de moeite waard zijn, uw' raad te
-beproeven!--Welnu, 't zou dwaas van mij zijn, me langer te laten
-bidden; luister dus, en gij zult hooren, dat uw verlangen naar mijn
-verhaal kwalijk gerechtvaardigd wordt."
-
-"Op een' zomerdag, terwijl ik op den Saeter logeerde, gingen Trine en
-ik met een der Saetermeisjes naar buiten om braambeziën te zoeken. Het
-was een heldere dag en geen windje deed zich hooren. 't Had den
-vorigen dag geregend en de lucht om den berg was zuiver en klaar. In de
-kloven en tusschen de steenen wiesen eene menigte planten met groote,
-witte, welriekende bloemtrossen. Woudhoenders vlogen op voor onze
-voeten en zochten angstig naar hunne jongen tusschen de wilgen en
-'t jonge berkenhout.
-
-"Toen wij bij de marschvlakte kwamen, waar de bessen groeien, zagen
-wij den grond bedekt met roode en gele vruchten, en aan de kanten en
-op de heuvels stonden eene menigte bloemen met zulke fraaie kleuren,
-als ik nog nooit had gezien; zij vervulden de lucht met de heerlijkste
-geuren. O, 't was zoo zoet, die lucht in te ademen en de kleine Trine
-was zoo blij: ze vloog van de eene bloem naar de andere en klapte in de
-handjes en werd niet moede de bloemen te plukken en te bewonderen. En
-Brita praatte over hare koeien en geiten en over de rendieren, die zij
-had gezien, en vertelde eene menigte sprookjes en wonderlijke dingen
-van fjeld en saeter. Onder hare vertellingen en haar vriendelijk gesnap
-waren onze korfjes van berkenschors spoedig gevuld met braambessen
-en bloemen, en weldra begonnen wij aan terugkeeren te denken. Eerst
-nog zetten we ons wat neder in 't frissche gras bij een wachttoren
-op een' kleinen heuvel. Ter linkerzijde, een weinig achter ons, lag
-eene groep hooge bergspitsen met glinsterende sneeuw bedekt. Trine
-zei heel aardig, dat ze precies blauwe zakjes met suiker geleken, met
-gaten er in om de suiker te laten doorschijnen. Brita vertelde ons,
-dat het de Rondertoppen waren, en toen ik voorsloeg er heen te gaan,
-dat ze meer dan eene mijl van ons verwijderd lagen; mij schenen ze
-nog geen duizend el ver.
-
-Naar 't westen en noorden stapelde zich bergrug op bergrug, altijd
-hooger, in allerlei grillige vormen, met blauwe en violette toppen
-van de meest verschillende gedaante. Brita kende ze alle bij name
-en vertelde ons, dat ze in Valders, Lom en naar den kant van Sogn
-lagen. Maar aan onzen voet strekte zich tot op verren afstand
-een landschap uit van een gansch ander voorkomen: groote, bruine
-en grauwgroene vlakten, met heidekruid en mos bedekt, verlaten,
-eentonig, door geen' enkelen heuvel afgebroken, door geen enkel
-levend wezen bewoond. Nooit had ik zulk eene grootsche woestenij,
-zulk eene verheven armoede aanschouwd. Toch stemde mij 't gezicht
-daarvan treurig, ja bijna neerslachtig. Een bruin gespikkelde vogel
-vloog naar den heuvel in onze nabijheid en begon te fluiten. Maar
-zijne tonen klonken zóó klagend, zóó weemoedig, als of het dier wilde
-weergeven, wat ik op dat oogenblik gevoelde.
-
-Brita en Trine hadden den heelen tijd te zamen gesnapt. Ik begon nu
-naar haar gekeuvel te luisteren.
-
-"Hoe heet dit wachthuis, Brita?" vroeg Trine, "noemt men het niet
-de heksenwacht?"
-
-"Ja, zoo noemen de menschen het gewoonlijk; eenige mannen hebben het
-gebouwd, omdat zij hier al heel wonderlijke dingen zagen gebeuren."
-
-"'t Waren Paul Braekke, een boerenknecht bij Sell vandaan en eenige
-andere arbeiders. De melksters hadden allen, tegen 't najaar, met
-het vee den Saeter verlaten en de arbeiders moesten nu mos halen tot
-wintervoeder. Terwijl ze 't mos naar de berghelling brachten, kwamen
-er op eens tal van jonkvrouwen aanzweven, zoo heerlijk uitgedost, dat
-zij een' bruidsstoet waanden te zien en de oogen bijna niet dorsten
-opslaan. Hare lange slepende kleederen glinsterden in de zon, of ze
-van zijde waren, en op 't hoofd droegen zij zilveren kronen en andere
-sieraden. Zoolang de mannen haar stonden aan te staren, stonden ook
-zij stil of zweefden heen en weer, maar toen zij voortgingen met hun'
-arbeid, volgden de jonkvrouwen hun voorbeeld. Of de mannen haar met
-mos wierpen, daar stoorden ze zich niet aan. En telkens als Paul en
-zijne makkers de plek naderden, waar zij de jonkvrouwen zagen, waren
-ze verdwenen, maar als zij dan weer op de plaats waren gekomen, waar
-'t mos werd verzameld, dan zagen ze haar op nieuw en zoo duurde dit
-den ganschen dag.
-
-In 't voorjaar waren twee dezer mannen met nog een' derden even
-benoorden Valfjeld geweest om rijshout te hakken. In 't middaguur,
-nadat zij hadden gegeten, vielen twee van hen in slaap, terwijl de
-derde nog zijn middagmaal zat te gebruiken. Daar hoorden ze op eens
-zulk een verrukkelijk vioolspel, als ze nog nooit hadden vernomen; zij
-spraken er met elkander over en hielden zich dus stellig overtuigd,
-dat ze niet langer sliepen. Meer dan eens klonken hun die heerlijke
-tonen in het oor en een van hen "neuriede", naar Brita verzekerde, "nog
-lang daarna de wijs van 't lied zoodat men niet aan de werkelijkheid
-van 't gebeurde kon twijfelen."
-
-Nog veel meer wist Brita te verhalen van de aardgeesten en de Huldren,
-maar in zooverre stond ze reeds onder de macht der zoogenaamde
-verlichting, dat zij niet gaarne uitkwam voor haar geloof aan deze
-natuurmachten. Wanneer eene van ons beiden tegenwerpingen maakte,
-verdroot haar dit; dan beriep ze zich soms op hare eigene ervaring
-en vertelde daarvan een of ander, maar meestal zweeg ze stil! 't
-Was er verre vandaan, dat ik de opgeruimdheid, die hare vertellingen
-eene frissche levendigheid bijzette, wilde verjagen; daarom gaf ik
-Trine een wenk met de oogen en zei: "Maar wie zou er twijfelen aan
-de waarheid van dat alles? Wil ik eens wat vertellen, dat nog veel
-zonderlinger schijnt? 't Heugt je wis nog, dat ik voor twee jaar
-mijn' oom in 't Hallingdal heb bezocht? Daar ontmoette ik een oud man
-van bijna honderd jaar, van wien men verhaalde, dat hij in de macht
-der Huldren stond. Hij had eene zwakke borst en zag er vervallen en
-gebrekkig uit. Zijn blik was dof en wezenloos en soms scheen het,
-dat hem alle bewustzijn ontbrak. In zijne jonge jaren was hij eens
-bij den aanvang des zomers naar den Saeter getrokken. Nu geviel 't,
-dat hij op zekeren dag onder boos weer den berg op moest in plaats van
-den veehoeder. 's Avonds kwam de kudde naar den stal terug, maar Ole
-was verdwenen. Men ging hem zoeken, heinde en ver, men loste schoten
-en luidde de kerkklok, maar hij kwam niet terug. Hij was door de
-berggeesten weggevoerd en dezen wilden hem niet loslaten. Vooral eene
-jonge schoone Hulder hing hem met trouwe liefde aan. Zij was altijd
-vriendelijk jegens hem, deed alles om hem te behagen en leerde hem
-op de mondharp spelen. Zoo fraai heeft gewis nimmer iemand op dit
-eenvoudige instrument gespeeld als de oude Ole. En hij bracht die
-heerlijke tonen niet, als gewoonlijk, voornamelijk met de vingers
-voort, maar alleen met den mond. Eens heb ik hem gehoord. Zijn spel
-herinnerde mij nu eens aan 't gekweel der vogelen, dan weer aan 't
-klagend gefluit van de bergvink of aan de tonen van de herdersfluit
-op een' zomeravond, en zoo sterk greep 't mij aan, dat de tranen mij
-in de oogen schoten.
-
-Maar Ole meende, dat de mooie Hulder een' afschuwelijken koestaart
-had, en daarom wilde hij niet bij haar blijven. Eens borst hij uit:
-"Wanneer, in Jezus' naam, zal ik toch weer onder christenmenschen
-komen?" Toen begon de Hulder te schreien en zei, dat hij nu een' naam
-had genoemd, dien zij niet kon uitspreken en 't haar nu ook onmogelijk
-was hem langer vast te houden;--"maar houd u wat ter zijde van de deur,
-als ge heengaat, anders doet vader u kwaad," voegde zij er bij.
-
-In de blijdschap over zijne verlossing, lette hij daar niet op en
-terwijl hij zich heenspoedde, werd hem een brandend bos rijshout
-nageworpen, waar vuur en vonken uitvlogen. Toen was 't hem, of al
-zijne leden werden stuk geslagen. En sinds dien dag was hij nimmer
-meer gezond en was hij ook niet recht bij 't hoofd. Maar waar hij
-ging of stond, overal volgde hem 't mooie Huldermeisje. Wanneer hij
-'s avonds alleen bij den haard zat, zag hij haar dikwijls.
-
-"Gyri Arendshoofd, ik zie u wel!" riep hij dan. "Daar is zij, ziet
-ge haar niet?" vroeg hij den kinderen. Dezen bespeurden niets; maar
-eene huivering voer hun dan door de leden.
-
-"En nu is 't uwe beurt, Brita," zei Trine, die mijn wenk had
-begrepen. "Gij zult toch ook wel eens de Huldren hebben gezien of
-gehoord. Vertel ons daar wat van."
-
-"Ja, dat heb ik," antwoordde Brita; "ik spreek er liefst niet van, maar
-u kan ik 't wel vertellen. Ik was nog bij mijne ouders tehuis en vader
-was op den molen in 't gebergte. Ik was eene kleine dreumes en had nog
-niet eens leeren lezen. Moeder had mij gelast eten naar den molen te
-brengen. Ik was zoo dartel als een geitje en wanneer ik den berg maar
-op mocht, al was 't niet verder dan tot het einde van 't bosch, dan
-was ik overgelukkig. Ik vertrok en sprong door de weiden de helling op;
-'t was heel warm en toen ik een goed eind weegs had afgelegd, werd ik
-moede. Ik wierp mij op eene groene plek neder, in de koele schaduw,
-en had tusschen de boomen door een ruim uitzicht. 't Was achtermiddag
-en de zon was bijna achter den berg verdwenen. Op eens werd ik heel
-slaperig, maar deed mijn best wakker te blijven. Daar hoorde ik een'
-hond blaffen en klokjes luiden, zoo helder of ze van zilver waren, en
-heel in de verte werd op de herdersfluit geblazen, dat 't weerklonk in
-'t bosch en op den berg.
-
-Eene poos daarna zag ik verscheidene lastdieren naderen met ketels,
-melkvaten, boterkruiken en gereedschappen van allerlei slag op den rug,
-en daar achter eene kudde grijskleurige ossen en groote bonte koeien,
-zoo mooi en vet, als ik ze nimmer had gezien. En op de horens droegen
-zij gouden knoppen en om den hals zilveren bellen en vooraan liep
-eene groote vrouw met eene herdersfluit in de hand en eene melknap
-met zilveren banden; zij praatte met de koeien en noemde ze bij den
-naam. Maar zulke koeienamen had ik van mijn leven nog niet gehoord! Zóó
-begon ze te zingen:
-
-
- HULDERLIED.
- Niet te snel. Uit het Foldal.
-
-
- Zomerloof en Koel - te, En Bont - van - rug en
- Zwoel - te, En Stum - per en Stak - ker, En Blauwtje-
- klein, Snapper en Rakker, Nachtmuts en Wak - ker,
- En Ver - van - daan en Spring-in - 't- veld, Lu - lo,
-
- Langzamer.
-
- Lu - - lo - - lo, Lu - - lo, Lu - - lo,
- Lu - - lo, Lu - - lo, Lu - lo, Lu - lo.
-
-
-Toen de kudde voorbij was, stond ik op om te zien, waar zij heen trok,
-maar ik zag niets dan den herdershond en een meisje, dat juist achter
-'t lage sparrehout verdween. 't Meisje had een blauw kleedje aan, maar
-daaronder bemerkte ik duidelijk den staart eener koe. Toen begreep ik,
-dat het eene Hulder was.
-
-De tweede maal, dat ik de Huldren zag, was geruimen tijd later. Ik
-was toen reeds een volwassen meisje. 'k Was vroolijk van aard en
-waar de vedel ging, kon men mij altijd vinden. Terwijl ik 's zomers
-op den saeter lag, zou er gedanst worden op de bergvlakte. 'k Ging
-er heen en niet vóór den morgen keerde ik naar de hut terug. Ik
-ging naar bed en meende een uurtje te slapen. Maar--hoe 't kwam,
-weet ik niet--ik versliep mij, zoodat de koeien over haar' tijd in
-den stal bleven. Toen ik ontwaakte, stond de zon reeds hoog aan den
-hemel.--Buiten op 't veld hoorde ik een vroolijk liedje zingen. Ik
-sprong het bed uit om te melken en 't vee naar de weide te brengen,
-maar zooals ik de deur uitkom, zie ik eene Hulder verdwijnen in het
-bosch. En over de bergvlakten weerklonk dit
-
-
- LIEDJE.
- Vroolijk. Uit het Österdal.
-
-
- Ka - ri en Ma - ri, staat toch op, Neemt het licht,
- Gaat naar stal, Daar bracht de koe het zwar - te kalf;
- 't Beest moet hee - ten Mooist-van-al. Kalft een koe,
- bigt een zeug, werpt een geit, jongt een schaap:
- 't Vee, dat blijft in de weide; Hei Halvorsen, Halvor
- Dar - sen, Dei Dy - ringen, Dyring Bramsen, Bram
- Börresen, Böring Bundersen, Dunder Dangsen en Sommer
- Ningsen en Somme Dromlingen!
-
- Langzamer.
-
- Zoo lok - ken wij 't vee naar de wei - de, Hoe-
- ra, hoera, hoe - ra uit het woud; Komt, laten wij spelen naar
- Val-dris' wijs! In Val - dris, in Val - dris, daar
- is 't zoo goed te wei - den, Daar is 't zoo goed te weiden
- Ja - a . . . . . . . . . . . . . . . .
- . . . Ja. . . . . . . . . Ja . . .
- . . . . . . . . O, kom, o, kom! Och, arme!
-
-
-Hier eindigen Brita's vertellingen en tevens 't verhaal van mijn
-uitstapje.
-
-
-
-Terwijl de juffer vertelde, was 't weer werkelijk opgeklaard, zonder
-dat wij er acht op hadden geslagen. De zon scheen met al hare warmte
-en pracht en nu werd 't een gejubel en drukte zonder einde. "Naar
-den Saeter, naar den Saeter!" klonk het en met 't verrukkelijkst
-uitstapje werd de dag besloten.
-
-Ik heb mijn woord tegenover de schoone vertelster van dit
-Huldersprookje niet gehouden en kan er tot heden maar geen spijt
-over gevoelen.
-
-
-
-
-
-
-
-DE VERTELLINGEN VAN DEN DOODGRAVER.
-
-
-Een badgast te Eidsvold beeft niet veel meer te doen dan zich voldoende
-beweging te verschaffen. Reeds den dag na mijne aankomst ging ik
-daarom Peter, den doodgraver, opzoeken, die in Store Finstad woonde,
-een kwartier ten zuiden van de rivier. Met groote moeite kwam ik in
-dit ordelooze nest van dicht opeengebouwde winkel- en woonhuizen,
-'s mans verblijf op 't spoor. In het voorhuis vond ik niemand, maar
-in een armelijk kamertje zat eene oude vrouw op een' stoel zonder rug
-te spinnen. Ik deed haar eenige vragen, waarvan de eerste slechts
-werd beantwoord met een' uitvorschenden blik, de tweede en derde
-met een "Hè?" Toen ik eindelijk voor de vierde maal vroeg, of ze
-mij ook kon zeggen, waar Peter, de doodgraver, was, antwoordde zij:
-"O, Graven, ligt hier nog een goed kwartier vandaan."--"Neen, Peter,
-de doodgraver," schreeuwde ik. "Ja Graven ligt naar 't oosten; ga
-'t dal maar door, dan kom-je er van zelf."--Sedert vernam ik, dat de
-naaste hoeve "Graven" heette.
-
-"Grootmoeder is wat hardhoorend," zei eene stem uit den donkeren hoek,
-waarin ik eerst niets had kunnen onderscheiden. Daar zat een jong
-meisje met een klein kind op den arm.
-
-"Kun-je mij ook zeggen, waar ik Peter, den doodgraver, kan
-vinden?" vroeg ik nu aan haar.
-
-"Hij is niet te huis," kreeg ik ten antwoord.
-
-"Weet-je niet waar hij is?"
-
-"Misschien wel op Styri bij tante."
-
-"Waar ligt Styri?"
-
-"Aan den oostkant."
-
-"Is 't ver weg?" vroeg ik weer.
-
-"Dat weet ik niet."
-
-"Is er niemand anders te huis?"
-
-"Neen, zij zijn te bruiloft."
-
-"Hiernaast?"
-
-"Ik weet het niet."
-
-Hier kreeg ik intusschen de noodige opheldering. Er zat inderdaad
-niet anders op dan naar Styri te gaan. In 't voorhuis aldaar vond ik
-werkelijk de tante, waarvan men mij had gesproken, in de gedaante
-van eene lange, bejaarde vrouw, met de grijze haren weggestreken
-onder de zwarte muts. Ze kwam me vriendelijk te gemoet en zeide:
-"Wees zoo goed binnen te komen."
-
-Deze ontvangst deed mijne ergernis over de eerste heel wat afnemen;
-ik vroeg, of Peter, de doodgraver, hier ook was.
-
-"Moet hij misschien een graf maken voor iemand?" vroeg tante.
-
-"Neen, dat niet; maar ik heb gehoord, dat hij zooveel oude sprookjes
-en vertellingen kent, en daarvan zou ik graag wat hooren," zei ik.
-
-"Ja, zoo!--Ja, als oude Andries, Peter zijn vader, hier was, ja--dat
-was eerst een baas in 't vertellen! Als die begon, kwam er geen
-einde aan."
-
-"Maar, lieve hemel, kun-je dan ouden Andries niet hier laten komen?"
-
-"Ja, die kon nog eens vertellen! Maar oude Andries is al twee jaren
-dood! Peter kent er ook wel; maar hem kan men niet zoo gemakkelijk
-aan de praat krijgen; hij is heel karig met zijne vertellingen,
-moet-je weten! Neen, oude Andries, die kende eene hoop histories! En
-hij liet zich nooit lang bidden! Och ja, 't zal nu met kerstmis twee
-jaar worden.
-
-"Maar, dat baat mij niets," viel ik haar in de rede, gebelgd omdat
-de hooggeprezen Andries niet meer leefde. "Is Peter hier dan niet?"
-
-"Ja, hij is hier wel geweest, maar hij moest naar den
-klokkeluider. Daar zult ge hem stellig vinden, en mocht hij daar
-niet zijn, dan is hij zeker op den heuvel, of in de pastorie, als hij
-ten minste niet op 't kerkhof is om een graf te delven, want de oude
-vrouw Habberstad is gestorven."
-
-Mijn geduld was zoo goed als uitgeput; maar wijl 't te voorzien stond,
-dat ik er tegenover Peter, den doodgraver, nog zeer groote behoefte aan
-zou gevoelen, besloot ik de rest maar te sparen. Ik wilde vertrekken,
-maar onder 't laatste antwoord had de vrouw uit een kastje een niet
-heel zindelijk glas gehaald, dat zij met brandewijn vulde en mij met
-een stukje kandijsuiker op een bord aanbood, terwijl zij niet ophield
-in een' stroom van uitroepen hare bewondering lucht te geven voor de
-weergalooze wijze, waarop de oude Andries sprookjes kon vertellen.
-
-"Peter zal stellig bij den klokkeluider zijn, en is hij daar niet,
-dan is hij op den heuvel of in de pastorie, als hij ten minste niet
-naar 't kerkhof is gegaan," riep ze mij nog na, terwijl ik 't erf
-af ging. 't Klonk me als spotternij in 't oor, want straks was ik al
-die plaatsen voorbijgekomen.
-
-Ik besloot intusschen hem 't eerst op de laatste plaats te gaan zoeken,
-als de minst waarschijnlijke naar tante's gevoelen.
-
-'t Was koud, droevig zomerweer, toen ik door de donkere lanen van
-den tuin der pastorie mijne schreden naar de kerk richtte. De regen
-had opgehouden, maar met iederen rukwind klaterden de droppels uit
-de toppen der boomen op de bladeren onder hen. De wolken dreven laag
-tusschen de boomen door. Mat en grauw viel het licht op de graven en
-eenvoudige gedenkteekens van het kerkhof; de wind voer klagend door
-de takken en geen vogel zong in 't loof. 't Was of een voorgevoel van
-'t najaar alles in dit eenzaam oord deed huiveren; alleen het kerkje
-wees, als een troostende engel, met zijne torenspits ten hemel.
-
-In den verst verwijderden hoek van 't kerkhof hoorde ik den klank
-der spade. De doodgraver was dus bezig een graf te delven. Op een
-heuveltje in zijne nabijheid stond de groote, prachtige bok van
-den klokkeluider met zijn' langen baard en fraaie horens te grazen;
-ik kende hem reeds van een vroeger bezoek.
-
-Een oogenblik bleef ik staan om den doodgraver op te nemen. Hij was
-een man op jaren, maar men kon niet zeggen, dat 't een vriendelijk
-oud man was. Zijn beroep scheen geen' verzachtenden of verzoenenden
-invloed op zijn' geest te hebben uitgeoefend; hij zag de wereld aan
-met een' somberen blik en een norsch gelaat. Zijne trekken kwamen
-mij bekend voor, later herinnerde ik mij hunne groote gelijkenis met
-een koppig paard, dat 't mij eenmaal geducht lastig had gemaakt. Toen
-hij een ommezien met zijn' arbeid ophield om uit te rusten, viel zijn
-oog op mij, dien hij nog niet had bemerkt.
-
-"Goeden avond, doodgraver," zei ik.
-
-Hij mat mij van 't hoofd tot de voeten, spuwde in de holle hand en
-ging voort met spitten.
-
-"Dat is zwaar werk in dit natte weer," ging ik onverdroten voort.
-
-"Als de zon schijnt, is 't niet lichter," antwoordde hij met een'
-azijnzuren grimlach, en ging voort met delven.
-
-"Voor wien maakt ge dit graf?" vroeg ik, in de hoop, dat zich wellicht
-uit deze vraag een gesprek zou kunnen ontspinnen.
-
-"Voor den duivel en de kerk," antwoordde de doodgraver.--Ik begreep
-dat niet recht, en vroeg nadere verklaring.
-
-"De duivel krijgt de ziel en de kerk het geld," antwoordde hij.
-
-"Zoo bedoelde ik het niet, ik meende, voor wien dat graf bestemd is?"
-
-"Voor een oud wijf," antwoordde de man.
-
-Die brug was afgebroken. Ik begreep, dat ik op deze wijs tot geen
-bevredigende uitkomst zou geraken. Ongeduldig over den regen,
-die met vernieuwde hevigheid neerviel, en korzelig, wijl naar alle
-waarschijnlijkheid mijne expeditie zou mislukken, vertelde ik den
-doodgraver, dat ik hem had opgezocht om sproken en vertellingen van
-hem te hooren uit den ouden tijd. Ik zei, dat ik 't niet voor niemendal
-verlangde, maar dat 't hem toch plezier moest doen, nu eens iemand te
-ontmoeten, die aan deze dingen geloofde, wat zoo zelden meer gebeurde
-in onze dagen.
-
-Onder deze toespraak keek de doodgraver mij nu en dan met zijn'
-hoofdigen paardeblik aan, die al mijne hoop den bodem insloeg.
-
-"Of de lui gelooven, wat ik vertel, of niet, dat is mij om 't even,"
-zeide hij. "Maar wat ik heb gehoord en wat ik weet, dat weet ik, en
-ik wil niet voor zot spelen en zitten vertellen als eene babbelzieke
-best. Zelfs voor den koning niet," voegde hij er bij, om de zaak
-buiten allen twijfel te stellen.
-
-Ik was reeds voornemens heen te gaan, toen hij op nieuw stilstond,
-half van mij afgekeerd. Na den hoed op één oor te hebben gezet, begon
-hij eerst in den eenen, toen in den anderen zak van zijn wambuis
-te zoeken; maar 't scheen, dat hij niet kon vinden, wat hij zocht,
-hij was blijkbaar teleurgesteld, vooral toen een nieuw onderzoek even
-vruchteloos was gebleken.
-
-Ik giste spoedig, dat zijne tabak op was en dacht vergenoegd:
-"nu is de beurt aan mij." In mijne botaniseerdoos had ik eene van
-Tidemand's beroemde rollen tabak geborgen, en terwijl ik den schijn
-aannam van naar mijn' zakdoek te zoeken, wist ik 't behendig zóó
-aan te leggen, dat de rol juist op den rand van den grafkuil viel,
-waarin hij stond. Heel kalm bukte ik mij om de tabak op te rapen,
-maar 't zonneschijntje, dat op eens 't gelaat van den doodgraver deed
-ophelderen, ontging mij niet. Als in gedachten maakte ik de rol open,
-lokte mijn' gehoornden vriend, die dicht bij 't graf stond, tot mij
-en liet hem een groot stuk van de rol afbijten.
-
-"Hoe ver is Tönsager hier van daan?" vroeg ik.
-
-De doodgraver mompelde iets over 't misbruiken van Gods gaven, maar
-antwoordde toch beleefder dan te voren, dat 't omstreeks een half
-uur aan de andere zijde der baai lag.
-
-"En Guldvaerket?" vroeg ik.
-
-"Eene mijl," zei de doodgraver. "Maar waar komt ge toch
-vandaan?" voegde hij er bij met het potsierlijkste gezicht ter wereld.
-
-"'t Laatst ben ik in Store Finstad geweest, waar ik naar Peter, den
-doodgraver, heb gevraagd," antwoordde ik en borg de rol weer in de
-doos, na den bok nog een stuk daarvan te hebben gegeven.
-
-Er volgde geen antwoord; Peter begon met nieuwen ijver te
-delven. Behalve aarde en steenen wierp zijne spade ook vermolmde
-houtsplinters en halfvergane beenderen naar boven. Onder de laatste
-rolde ook een vrouwenschedel voor mijne voeten, zoo schoon en volkomen
-van vorm, dat Retzius hem voor het ideaal der skandinavische type
-zou hebben aangezien. Ik nam hem op en beschouwde hem opmerkzaam.
-
-"Die schedel is van geen oud wijf afkomstig," begon de doodgraver
-op nieuw.
-
-"Dat zie ik," gaf ik ten antwoord.
-
-"'t Was de vrouw van een' landbouwer hier in 't dorp; zij was geacht
-en geëerd," merkte hij verder op.
-
-"Zoo."
-
-Had de doodgraver zich in zijn slecht humeur gelijk kunnen blijven,
-dan zou hij ongetwijfeld hebben gezwegen, maar reeds de hoop op eene
-rol tabak heeft een' verwonderlijken invloed op 's menschen gemoed.
-
-"Van buiten blank, van binnen krank," ging hij voort.
-
-Hierop volgde in 't geheel geen antwoord.
-
-"Dat was beste tabak, die ge daar in die blikken doos hebt."
-
-"Zoo schijnt onze vriend er ook over te denken," antwoordde ik,
-terwijl ik den bok weer naar mij toelokte en mij geliet, of ik hem
-nog meer wilde geven.
-
-"Neen, als oude Andries, mijn vader, nog leefde," zei Peter haastig,
-terwijl hij zijn' gelukkigen mededinger zocht te beletten, de goede
-gaven deelachtig te worden, die ik hem had toegedacht, "hij kon nog
-eens vertellen. Wat ik kan, heeft niet veel om 't lijf."
-
-"Nu merk ik, dat gij ook wel een stuk tabak zoudt willen hebben,
-Peter. Zie, daar hebt gij al wat de bok heeft overgelaten. Waart gij
-eerst williger geweest, dan hadt ge de heele rol gekregen. Maar vertel
-mij nu wat."
-
-"Dat kan ik wel doen, want ik zie, dat ik met een verstandig man te
-doen heb, en niet met een' zotskap," zei Peter, terwijl hij zijne
-gereedschappen bijeenzocht en uit den kuil steeg. "Vervloekt vee,"
-riep hij toornig en sloeg naar den bok, "zulke bokken zijn 't ergste
-ongedierte, dat ik ken; ze moesten doodgeslagen worden, dat er niet
-één overbleef."
-
-Nadat hij door deze ontboezeming zijn gemoed wat had verlicht, zette
-hij zich op eene zerk neder en begon te verhalen.
-
-"Gij zijt niet de eerste, wien ik 't vertel," zoo ving hij aan. "Wilt
-gij 't gelooven--goed; gelooft ge 't niet--laat het dan voor 't geen
-het is.--Daar leefde eens in 't dorp hier een boer, die gehoord had,
-dat de heksen allerlei spel dreven in de kerk op den avond vóór de
-feestdagen. Hij geloofde er niets van, maar voelde toch den lust bij
-zich opkomen, eens te zien of 't waar was; hij kon dan tevens te weten
-komen, wie zich met hekserij ophielden. Op Paaschavond zette hij zich
-neder op de lijkbaar in 't kerkportaal, en, ja wel, daar verzamelde
-zich een heele stoet wijven voor de kerkdeur, met een' grooten zwarten
-hond aan 't hoofd. De hond ging op de achterpooten staan, krabde
-tegen de deur en--open sprong die, schoon ze stevig gesloten was.
-
-"Zaagt gij dat?" zei 't wijf, dat 't dichtst achter den hond liep
-tot een ander;--"en dat was deze," voegde Peter er bij, terwijl hij
-op den schedel wees.
-
-"Neen, dat had ik niet gedacht, al hadt gij 't me zelf gezegd,"
-antwoordde de ander, die naast haar liep en die ook in 't dorp
-voor eene brave vrouw doorging. En achter die beiden kwamen er nog
-zoovelen, dat hij ze bijna niet meer kon tellen. Hij kende ze allen
-en had nooit gedacht, dat er zooveel heksen in heel Romerike waren
-als er alleen in 't kerspel van Eidsvold bleken. Zij sprongen en
-dansten en maakten allerlei bespottelijke gebaren op den preekstoel
-en voor het altaar. Toen ze niets meer wisten te bedenken, brachten
-ze door hekserij eene koe boven in den toren en hingen haar boven
-den trap op met alle vier de pooten in de lucht. De boer meende in
-'t beest eene koe van de pastorie te herkennen, en toen de heksen
-waren vertrokken en alles weer stil was in de kerk, ging hij naar de
-pastorie. Daar stond de koe weer in den stal, maar ze trilde nog en
-'t schuim stond haar om den bek.
-
-Geruimen tijd daarna geviel 't, dat dezelfde man, die dit alles
-op Paaschavond had gezien, als hofmeester was genoodigd op eene
-bruiloft. En daar was nu ook de vrouw, die vooraan ging in den
-heksenstoet. Toen men aan tafel wilde gaan, verzocht men haar 't eerst
-te gaan zitten; want zij werd door elk geëerd, moet ge weten. Maar
-zij wilde nu eens de bloode spelen en men kon 't niet van haar gedaan
-krijgen. Herhaaldelijk noodigde de hofmeester haar uit zich aan tafel
-te zetten, maar eindelijk werd hij 't bidden moê en fluisterde haar in
-'t oor:
-
-"Ga maar eerst zitten; ge zijt 't immers wel gewend. Toen ik u op
-Paaschavond zag, waart gij niet zoo verlegen; toen waart' ge de
-eerste in den dans met Ouden-Erik, [2] voor 't altaar zoowel als op
-den preekstoel."
-
-Op die woorden viel de vrouw in zwijm en sinds dat oogenblik heeft
-ze geen gezond uur meer gehad."
-
-De doodgraver zweeg en zijn gelaat nam weer de gewone barsche,
-gemelijke uitdrukking aan; maar ik hield niet op met vragen en vorschen
-naar heksen, hare reizen en daden, tot ik ten slotte de belofte van
-hem verkreeg, dat hij mij alles zou vertellen, wat hij daarvan wist.
-
-"Daar waren eens eenige jagers, die op zekeren Paaschnacht uit jagen
-gingen. Terwijl zij in de jachthut zaten, bij 't grauwen van den
-morgen, hoorden zij zulk een geruisch en geraas in de lucht, dat
-zij niet anders dachten, of er was een heele vlucht groote vogels
-in aantocht, gereed om in 't moeras neer te strijken. Maar 't waren
-vogelen des duivels! Toen zij boven het bosch kwamen, bleek het een
-vlucht heksen te zijn. die haar Paaschfeest hadden gevierd. Zij reden
-op bezemstelen, harken en mestvorken, op bokken en geiten en de zotste
-dingen, die men kan bedenken. Weldra herkende een der jagers onder
-haar zijne naaste geburin.
-
-"Maren Myra!" schreeuwde hij. Plotseling viel ze neder op eene spar en
-brak een scheenbeen; want, wanneer iemand eene heks herkent en haar
-bij den naam roept, moet zij naar beneden, al is zij nog zoo hoog
-gestegen. De jagers namen haar op en brachten haar voor den rechter,
-en deze besliste, dat zij levend verbrand zou worden. Maar eer zij op
-den brandstapel kwam, verzocht zij nog, dat men even den blinddoek
-van hare oogen zou nemen. Dat deed men ook, doch eerst plaatste men
-haar zóó, dat haar oog niet op weide en akker, maar alleen op den
-berg kon vallen. En dit was goed ook; want op eens was 't bosch, aan
-den kant waarheen ze had gezien, geheel zwart geblakerd en verschroeid!
-
-Deze tooverheks liet eene dochter na, die later in huis kwam bij een'
-predikant in 't Gudbrandsdal. Zij mag negen jaar oud zijn geweest,
-maar ze was reeds geheel verdorven en zat vol heksenstreken. Eens
-gelastte haar de predikant eenige spaanders, die op 't erf lagen,
-naar de keuken te dragen.
-
-"Och," zei ze, "ik kan ze wel binnen brengen, zonder dat ik ze behoef
-te dragen."
-
-"Zoo," zei de predikant, "laat mij dat eens zien."
-
-Oogenblikkelijk maakte zij wind en daar vlogen de spaanders de
-keuken binnen. De predikant vroeg, of ze nog meer dergelijks kon
-uitrichten. Ja wel: ze kon ook melken, maar deed het liever niet,
-want 't was nadeelig voor 't vee. De predikant drong er echter op
-aan; ze was noode over te halen, maar eindelijk zou ze 't doen. Ze
-stak nu een knipmes in den wand en zette eene melknap daaronder, en
-nauwelijks raakte zij 't mes aan of de melk stroomde in de nap. Na
-eene poos wilde zij ophouden.
-
-"O, neen, melk voort, kind," zei de predikant.
-
-Eerst weigerde ze, maar de predikant praatte zoolang, tot zij op
-nieuw begon.
-
-"Nu moet ik ophouden," zei ze een oogenblik later, "anders komt er
-niets dan bloed."
-
-"Och, melk maar voort, kind," zei de predikant, "en stoor je nergens
-aan."
-
-Op nieuw weigerde zij, maar gaf ten slotte weer toe en ging voort.
-
-Een ommezien daarna hernam zij: "Ja, houd ik nu niet op, dan valt
-straks de beste koe op stal dood neder."
-
-"Melk maar, kind, en stoor je nergens aan," zeide weer de predikant,
-want hij wilde zien, waartoe zij in staat was.
-
-Eerst weigerde zij hardnekkig, maar na veel moeite wist de predikant
-haar toch weer over te halen.
-
-"Daar valt de koe," riep ze op eens, en toen men den stal binnentrad,
-lag daar de beste koe, die de predikant bezat, morsdood op hare
-plaats. En de deerne werd verbrand even als hare moeder.
-
-"Ja, 't was eene booze heks, waar ik u van vertelde," voer de
-doodgraver voort, "maar er was er eene, die mij nog boosaardiger
-dunkt. Zij tilde op een' Paaschavond haar' man uit het bed en reed op
-zijn rug uit 't Gudbrandsdal naar de kerk van Bergen, en terwijl zij
-boven in den toren met de andere heksen en Ouden-Erik het Paaschfeest
-vierde, moest de man moedernaakt tegen de kerkmuur blijven liggen in
-den langen, kouden voorjaarsnacht. 't Was een verschrikkelijk weer; de
-gure wind drong hem door merg en been en de sneeuwvlokken stoven rond,
-zoodat de arme man half bewusteloos was van koude. Toen de dageraad
-aanbrak, trachtte hij op te staan, maar hij was geheel verstijfd en
-zijne tanden klapperden. Juist kwam er iemand de kerk voorbij.
-
-"Zeg mij toch in Gods naam, waar ik ben?" vroeg de man.
-
-"Wel, gij zijt bij de kerk van Bergen," antwoordde de voorbijganger;
-maar toen hij den buikriem bespeurde, dien de man om 't lijf had,
-begreep hij, waarom hem die vraag was gedaan;--want de heksen kwamen
-daar in dien tijd met Kerstmis en Paschen. Hij zeide tot den man:
-
-"Wanneer zij uit de kerk komt, met wie gij hier zijt gekomen, neem
-dan maar den buikriem en geef haar een duchtig pak op den rug, dan
-kunt gij op haar naar huis rijden, anders houdt gij 't onmogelijk uit."
-
-En toen de heks naar buiten kwam, deed de man zooals hem gezegd was;
-en zoo reed hij naar huis op haar' rug, zoo snel als de wind."
-
-"Had zij geen' smeerhoren bij zich?" vroeg ik.
-
-"Neen dien had zij niet noodig; zij had zich reeds 't heele lichaam
-ingesmeerd, eer zij van huis ging," zei de doodgraver. "Maar nu gij
-van smeerhorens praat, schieten mij nog eenige histories te binnen,
-die hier in den ouden tijd moeten gebeurd zijn."
-
-"Laat hooren," zei ik.
-
-"Op eene hoeve te Ringebu," vertelde Peter, "woonde eene heks, die
-buitengewoon boosaardig was. Maar daar woonde ook iemand, die wist,
-dat zij hekserij bedreef; hij ging op een' heiligavond naar de hoeve
-en vroeg om nachtverblijf en 't werd hem verleend ook.
-
-"Gij moet niet bang worden, als ik met open oogen lig te slapen,"
-zeide hij, "ik ben dat gewoon en kan er niets tegen doen."
-
-O, neen, zij was niet gauw vervaard.
-
-Spoedig lag de knaap te snorken met open oogen, en nauwelijks zag de
-heks dit, of zij haalde een' smeerhoren onder den haardsteen vandaan
-en smeerde den bezemstok in:
-
-"Nu op en dan neer, naar Jönsaas, zei ze en steeg door den schoorsteen
-op en reed naar Jönsaas, eene groote bergvlakte, waar veel saeters
-staan.
-
-Onzen knaap docht het nu heel grappig, als hij haar voorbeeld eens
-volgde om te zien, wat zij uitvoerde, want hij meende, dat zij had
-gezegd: "nu op en dan neer, naar Mönsaas" [3]. Hij haalde daarom ook
-den horen onder den steen vandaan en wreef met den inhoud daarvan een'
-stok in.
-
-"Nu op en dan neer, naar Mönsaas," zei hij toen, en nu voer hij op
-en neder, altijd tusschen den schoorsteen en de dakvorst, den heelen
-nacht door, en toen de stok eindelijk stil hield, was hij half dood.
-
-Sedert kwam hij bij de heks in dienst en zat een jaar later 's avonds
-eene slede in orde te maken. Toen hij dien arbeid moede werd, legde
-hij zich op eene bank neder om te slapen en lag eene poos met de
-oogen open. Weer haalde 't wijf den horen voor den dag, smeerde den
-bezemsteel in en voer den schoorsteen uit. De knaap merkte goed op,
-waar zij den horen borg, en nadat zij vertrokken was, nam hij dien en
-smeerde een weinig van de zalf aan de slede; maar hij zeide niets. En
-de slee vloog heen, en niemand heeft ooit meer den knaap noch zijn
-voertuig gezien. De hoeve, waar dit voorviel heette Kjaestad, en
-tot op den huidigen dag weet oud en jong te verhalen van den horen
-van Kjaestad.
-
-Zoo woonde er ook eene heks op eene hoeve in 't Dovregebergte. Nu
-geviel 't op een' Kerstavond, dat haar dienstmeisje bezig was een'
-brouwketel te schuren. Intusschen haalde 't wijf den horen voor den
-dag, wreef den bezemsteel in en vloog den schoorsteen uit. Dit leek
-de dienstmaagd eene prachtige kunst; zij smeerde ook wat zalf om den
-ketel. En nu was ook zij weldra op reis en vloog zonder ophouden voort
-naar Blauwkoll. Hier vond zij eene groote schaar heksen en Ouden-Erik
-zelf, die voor haar zou preeken. Toen allen zich hadden neergezet,
-ging hij den kring rond, om te zien of er niemand ontbrak. Zoo kwam
-hij ook bij het meisje, dat in den ketel zat; haar kende hij niet,
-want zij had zich niet onder zijne dienaressen laten opnemen. Hij
-vroeg daarom aan 't wijf, waarmee zij was gekomen, of de dienstmaagd
-ook haar' naam in 't groote boek wilde zetten. De meesteres meende
-van ja. Oude-Erik gaf nu de maagd het boek en verzocht haar daarin
-te schrijven, hij bedoelde natuurlijk haar' naam.
-
-Maar zij schreef, wat de schoolkinderen plegen te schrijven, wanneer
-zij de pen probeeren: "Die mij voedsel geeft, is God, in Jezus' naam,"
-en--nu mocht zij 't boek houden, want Oude-Erik was niet zóó boud, dat
-hij 't dorst terugnemen. Plotseling ontstond er een vreeselijk alarm
-op den berg. De heksen namen de zweep, en sloegen op hare voertuigen
-los, en aanstonds vlogen ze heen door weer en wind. Ook 't meisje nam
-eene zweep, sloeg daarmede op den ketel en snelde de anderen na. Op
-eene hooge rots hielden alle heksen stil om een oogenblik uit te
-rusten. Aan hare voeten lag een breed dal, waardoor zich een breede
-stroom kronkelde en aan gene zijde daarvan weer eene hooge rots. Toen
-zij waren uitgerust, vlogen zij naar den overkant. 't Meisje twijfelde
-er sterk aan, of zij ook daarheen zou kunnen komen. Eindelijk gaf
-zij den ketel een' fikschen slag en kwam behouden aan de overzij.
-
-"Dat was een duivelsch mooie sprong voor een' ketel," zei ze; maar
-op 't zelfde oogenblik verloor zij 't boek, viel naar beneden en kon
-niet verder komen: zij had hem genoemd, wien zij geene gehoorzaamheid
-had willen beloven. 't Overige van den weg moest zij door de dikke
-sneeuw waden, want thans had zij alle hulp verbeurd, schoon zij nog
-menig uur te gaan had."
-
-"'t Moet niet onaardig zijn met de heksen op bezemstelen en in
-ketels te rijden," merkte ik op. "Maar 't kan soms nog al gevaarlijk
-zijn, want de noordenwind is scherp daar boven en men kan den hals
-breken, eer men 't weet. Dan gaat het beter met de samenkomsten op
-de kerktorens; daar kan men ze zien, wanneer men slechts op eene
-doorgesneden graszode gaat zitten, niet waar, Peter?"
-
-"Niet op eene doorgesneden zoô," verbeterde de doodgraver; "in
-elke hand moet men er eene omhoog houden, en de snede moet tegen de
-zon in zijn getrokken. Wie zoo gaat staan, met een psalmboek op de
-borst en drie gerstekorrels in den mond--waarvan de eene den Vader,
-de ander den Zoon en de derde den H. Geest beteekent--tegen dien kan
-noch Oude-Erik, noch eene tooverheks iets uitrichten. Had zeker man,
-van wien ik eens hoorde vertellen, hieraan gedacht, dan ware hij er
-beter afgekomen. Ja, hij kwam er toch wel goed af, maar 't was "bij
-'t kantje langs," als men zegt.
-
-Men had dien man verteld, dat de heksen op heiligavonden zoo
-verschrikkelijk huis hielden in den kerktoren. Hij kon nu den lust niet
-bedwingen daar eens bij te wezen en zoo ging hij er op een' Kerstavond
-heen en zette zich in een' hoek neder. Wel had hij eene groote graszoô
-bij zich, maar deed niet alles naar behooren, zoo 't schijnt. Daar
-kwamen de heksen aangereden; de een na de ander sloop de torengaten
-binnen, sommige op bezemstokken, andere op harken, enkele op geiten,
-nog andere op bokken of op allerlei wonderlijke dingen gezeten. Onder
-haar bevond zich ook eene buurvrouw van hem. Zoodra deze hem zag,
-liep zij op hem toe, stak hare pink in zijn' neus en hield hem zoo,
-als een' zalm bij de kieuwen, buiten den toren.
-
-"Wilt gij beloven aan niemand te zeggen, dat ge mij hier hebt
-gezien?" zei ze. "Zoo niet, dan laat ik u vallen."
-
-"Neen, dat doe ik niet!" antwoordde hij; want 't was een dwarskop. En
-toen zij hem werkelijk liet vallen, schreeuwde hij: "hel en duivel,
-komt mij te hulp!" en dadelijk kwam de duivel in eene slede aanrijden
-en ving hem zoo knaphandig op, dat hij zelfs de knieschijf niet
-verstuikte. Nu wou de duivel hem ook naar huis brengen. Maar de man
-schopte en sloeg en maakte zulk misbaar, dat de duivel 't bijna te
-kwaad kreeg. En toen zij bij zijne hoeve gekomen waren, reed hij
-onvoorziens tegen een watervat aan, zoodat de slede kantelde en de
-duivel aan de eene zijde, onze man aan den anderen kant van 't watervat
-terecht kwam. Ware dit niet gebeurd, dan zou hij niet aan de klauwen
-des duivels zijn ontkomen; maar nu had deze geen macht meer over hem.
-
-"Loop heen, schelm!" riep de duivel, "had ik vermoed, dat ge mij zoudt
-bedriegen, dan had ik om uwe ellendige ziel te winnen, zoo'n lange
-reis niet gemaakt. Toen ge mij riept, was ik twintig mijl benoorden
-Throndhjem om eene deerne aan te moedigen, die op 't punt stond haar
-kind den hals om te draaien."
-
-Thans beweerde Peter, dat hij geene enkele vertelling van heksen
-meer kende. Maar wijl hij zoo goed op gang was, meende ik van de
-gelegenheid gebruik te moeten maken en vroeg hem, of hij dan niets
-had hooren verhalen van de aardgeesten.
-
-"Hm," antwoordde hij, "misschien wel; laat eens zien:--mijne
-grootmoeder heeft mij daarvan wel een en ander verteld.--Toen die een
-meisje was, diende ze bij den predikant van Modum; Teilmann heette hij,
-geloof ik.
-
-"'t Gebeurde eens in 't voorjaar, dat de mest naar 't land moest
-gebracht worden. De predikant bezat uitgestrekte akkers en riep van
-heinde en ver arbeiders te zamen om dit werk te verrichten. Nu diende
-er bij een' boer in de nabijheid een jongen, die erg verzot was op
-uitgaan. Ook hem had men verzocht te komen helpen. De boer gaf hem
-verlof, mits hij 't zoo aanlegde, dat hij 's morgens om acht uur kon
-vertrekken. Den ganschen nacht look nu de knaap geen oog, en daar de
-boer geene klok in huis had, stond hij reeds kort na middernacht op,
-spande de paarden voor de kar en reed naar de pastorie. Maar hier was
-nog geene levende ziel te bespeuren, en de knaap liep nu wat rond
-om den tijd te verdrijven. Zoo kwam hij ook op 't kerkhof, en hier
-wiesch hij zich den slaap uit de oogen in eene grafkuil, die halfvol
-water stond, want 't had pas geregend. Sinds dien tijd bezat hij
-'t vermogen de aardgeesten te zien, maar hij had er ook 't verstand
-bij ingeboet: hij was simpel geworden. Of hij zijn' tijd uitdiende
-of zijn' dienst verliet, zou ik niet kunnen zeggen, maar later zwierf
-hij in den omtrek rond, en overal waar gasten gevraagd waren of iets
-bijzonders te doen viel, bood hij aan de aardgeesten te bannen.
-
-"Eens zou er bruiloft worden gehouden op eene hoeve, die Praesterud
-heette, en op den zelfden dag was er doopfeest op Komperud. Toen
-stond hij lang besluiteloos, wat hij zou kiezen, maar ten slotte
-ging hij naar de bruiloft. Nauwelijks was hij daar gekomen en had
-eens rondgekeken, of hij ging op den hofmeester los.
-
-"Gij past slecht op uwe zaken," zeide hij. "Ziet gij niet, dat de
-aardgeesten uit de bierkan drinken, die gij daar in den hoek hebt
-gezet? De voorraad neemt onophoudelijk af, maar mag ik hier blijven,
-zoolang de bruiloft duurt, dan zal ik ze wel 't hazenpad doen kiezen."
-
-"Och, dat moogt gij wel! maar hoe zult gij ze verjagen?" vroeg de
-hofmeester.
-
-"Dat zult gij eens zien," antwoordde de knaap. Hij nam de kan, zette
-haar midden op den grond en trok er met krijt een' wijden kring om
-heen. "Nu neemt gij een' knuppel," zeide hij tot den hofmeester,
-"en als ik u een' wenk geef, slaat gij daarmede midden in den kring;
-let niet op 't geen ik doe, maar zoodra ik ze alle binnen den kring
-heb, dan slaat gij er uit alle macht op los."
-
-Nadat hij dit had gezegd, begon hij om den kring heen te rennen;
-hij sprong nu hoog, dan laag, en schopte en joeg met inspanning
-van alle krachten. De hofmeester viel haast om van pret over al de
-dwaze gebaren, welke de knaap maakte, en allen, die 't aanzagen,
-geloofden stellig, dat hij niet bij zijne zinnen was. Maar toen hij
-den afgesproken wenk had gegeven, bemerkten ze, dat hij niet zóó gek
-was, als ze meenden; want toen de hofmeester er flink op los sloeg,
-hoorde men een verschrikkelijk geschrei en gejammer door 't heele huis,
-en sommigen, die later ter bruiloft kwamen van den kant van Komperud,
-verhaalden, dat zij een gedruisch in de lucht hadden gehoord, of
-er eene groote schaar vogels boven hun hoofd vloog, en stemmen,
-die riepen: "Naar Komperud, naar 't doopfeest, naar 't doopfeest
-op Komperud!"
-
-Hier eindigde Peter, de doodgraver, zijne vertellingen. Hij verklaarde
-dien avond volstrekt niets meer te weten en ging heen, nadat hij
-eerst nog den bok van den klokkeluider het kerkhof had afgejaagd.
-
-
-
-
-
-
-
-BERTHA TUPPENHAUG'S VERTELLINGEN.
-
-
-Reintje was uit zijn hol gejaagd en geschoten; wij dronken bier ter
-eere van den doode bij den schout en sloten 't rouwmaal met een'
-vroolijken dans.
-
-Met 't oog op den vermoeienden dag, welken wij achter den rug
-hadden, den roem, dien wij hadden ingeoogst, en, wat mij betreft,
-de drie kwartier, welke ik had af te leggen, namen wij kort na
-elven afscheid. De schout bood aan mij zijn paard te leenen. 'k
-Was erkentelijk voor deze heuschheid, maar wijl de rijweg dubbel
-zoo lang was, verkoos ik te gaan, zooals ik was gekomen, langs den
-kortsten weg en op sneeuwschoenen. Met den vossehuid en 't geweer
-over den schouder en den staf in de hand, reed ik heen. De weg was
-uitmuntend: den heelen dag had de zon geschenen en de koude van den
-avond had de sneeuw met eene harde korst bedekt; de maan stond klaar
-aan den hemel en de sterren tintelden. Wat kon ik meer verlangen? Vlug
-gleed ik heen over de heuvels en vlakten en tusschen de ranke berken
-door, wier kronen als zilveren koepels in de lucht schenen te zweven
-en waarin de uilen in den stillen nacht akelige histories zaten te
-vertellen. De haas klaagde over de koude en 't vervelend gebeuzel der
-uilen; de vos was op liefdesavonturen uit, zocht zijne medeminnaars
-'t veld te doen ruimen en stiet een hoonend geschreeuw uit.
-
-Een tijdlang moest ik mij dicht aan den grooten weg houden; hier
-kwam een man, in een wambuis van berevel gekleed, in zijne slede mij
-achterop rijden. Toen hij uit mijn geweer en mijn' buit bespeurde,
-dat ik jager was, knoopte hij een gesprek met mij aan en zeide,
-dat wanneer ik naar den oever der rivier wilde gaan, ik daar eene
-kudde wolven zou ontmoeten; toen hij de heuvels bij de baai had
-bestegen, had hij ze de ijsvlakte zien naderen. Ik dankte hem voor
-zijne mededeeling en beklom een' heuvel. Van hier strekte zich een
-dennenboschje naar den stroom uit, zoodat het vrije uitzicht werd
-belet. De wolven zag ik niet. Wellicht waren ze echter aan genen
-kant van het boschje, en suizend ging het weer voort in de schaduw
-van het dennenhout, terwijl de elzenstruiken, waartusschen ik door
-schoot, mij om de ooren klapperden. Maar in mijne pijlsnelle vaart
-was 't onmogelijk de voorwerpen te onderscheiden; eer ik 't wist,
-vloog ik tegen een' struik aan; een mijner sneeuwschoenen brak,
-en daar lag ik met 't hoofd half onder de sneeuw bedolven. Toen ik
-trachtte op te staan, voelde ik zulk eene pijn in den eenen voet,
-dat ik dien nauwelijks kon gebruiken; ik moest eene poos op de knieën
-rondkruipen en vond zoo eindelijk mijn geweer terug met den loop vol
-sneeuw. Pas had ik mij aan den oever der rivier in hinderlaag gelegd,
-of eene kudde wolven kwam langzaam nader; daar waren er in 't geheel
-vijf. Ik wachtte ze met jagersongeduld af, en toen ze tachtig schreden
-van mij verwijderd waren, legde ik aan. 't Eerste schot weigerde; bij
-'t tweede gaf ik vuur; maar de kogels troffen de dennetoppen aan den
-overkant der rivier, en de wolven kozen in allerijl het hazenpad.
-
-Vol ergernis stond ik op; de pijn in den voet was nog heviger dan
-straks en, leunende op mijn geweer, sleepte ik mij een eindweegs op
-de bevrozen rivier voort om te zien, waar ik eigenlijk was. Tot mijne
-blijdschap steeg eene rookzuil boven de boomtoppen aan den overkant
-op; nu wist ik waar ik mij bevond: nabij Tuppenhaug, eene hoeve niet
-ver van mijne woonplaats. Met veel moeite klauterde ik den steilen,
-meer dan tweehonderd schreden hoogen heuvel op, maar smaakte toen ook
-de voldoening het schijnsel van een vroolijk vuur door 't venster der
-hoeve te zien schitteren. Ik hinkte naar de deur, lichtte de klink
-op en trad binnen, zoo wit als een molenaar.
-
-"In 's Hemels naam, wie is daar?" riep de oude Bertha, terwijl zij
-van schrik een gepekeld stuk vleesch liet vallen, dat zij bezig was
-te snijden.
-
-"Goeden avond; schrik maar niet, gij kent mij toch, Bertha?" zeide ik.
-
-"Hé, is mijnheer de student nog zoo laat buiten; ik schrok werkelijk
-van u; ge zijt wit van de sneeuw en 't is middernacht," antwoordde
-Bertha, terwijl zij opstond. Ik vertelde 't ongeval, dat mij was
-overkomen, en verzocht haar een' der jongens te wekken en dien naar
-mijn huis te zenden om een paard en eene slede.
-
-"Ja, 't komt wel uit, wat ik altijd zeg: de grauwpooten nemen wraak,"
-mompelde zij bij zich zelven.
-
-"Ze wilden 't niet gelooven, toen ze verleden jaar jacht op hen maakten
-en Per zijn been brak; nu kan men alweer zien, dat ze zich wreken."
-
-"Ja, zie-je," zei ze, terwijl ze naar de bedstede liep, waar de familie
-in koor lag te snorken, "ze hebben den heelen dag voor Nordigaard
-hout bij de rivier vandaan gehaald. Kleine Ola, sta op en haal een
-paard voor mijnheer den student! Sta dan op, Ola!"
-
-"Hè..." zeide Ola met een akelig neusgeluid, terwijl hij zich
-bewoog. De slaap was hem echter een al te groot genot, dan dat
-hij zich zoo gemakkelijk daarvan liet aftrekken, en er verliep eene
-eeuwigheid, die hij besteedde met de oogen uit te wrijven, te geeuwen
-en te gapen, en allerlei zotte vragen te doen, eer hij zich uit
-den saamgeraapten hoop dekens en vellen in de bedsteê losgewikkeld,
-buis en broek aangeschoten had en recht begreep, wat hij nu eigenlijk
-moest doen. De belofte van een' drinkpenning scheen intusschen zijn
-begrip wat te doen opklaren en verjoeg zelfs alle vrees voor den berk,
-waarin Ole Askerudsbraaten zich had opgehangen en dien hij voorbij
-moest. Onder de overleggingen tusschen den witharigen Ola en de oude
-Bertha had ik gelegenheid den inventaris van 't vertrek op te nemen,
-die bestond uit een weefgetouw, een spinrokken, stoelen met houten
-ruggen, bezemstokken, melkemmers en half afgemaakte bijlstelen, eenige
-kippen op den balk achter de deur, een oud musket aan den zolder,
-latten, die zuchtten onder een' last van dampende kousen en duizend
-andere dingen, met wier opsomming ik den lezer niet zal vervelen.
-
-Toen de knaap eindelijk vertrokken was, zette Bertha zich bij den
-haard neder. Zij was in feestdos, dat wil zeggen, in de gewone dracht
-der oude vrouwen uit hare geboortestreek Hadeland, vanwaar zij naar
-Romerike was verhuisd: een blauw jak met geweven band omboord,
-een zwart schort met plooien en eene huif met strikken, die van
-achteren over den nek hing. Glinsterende oogen, die onophoudelijk in
-beweging waren, en eenigszins scheef in 't hoofd stonden, uitstekende
-jukbeenderen, een breede neus en eene bruine kleur gaven Bertha's
-gelaat eene vreemde, oostersche uitdrukking; men kon haar niet zien,
-zonder aan eene tooverheks te denken, en dat was zij ook: zij was de
-vermaardste tooveres uit den omtrek.
-
-Ik gaf mijne verwondering te kennen, dat zij nog op was en vroeg,
-of zij nog vreemden wachtte, daar zij zoo sierlijk was uitgedost.
-
-"Neen, dat nu wel niet," antwoordde zij, "maar mijnheer de student
-moet weten, dat ik naar 't kerspel van Ullen ben geweest, om eene
-vrouw te belezen, die de tering heeft; en daarna ben ik gehaald bij
-een knaapje, dat aan de engelsche ziekte lijdt; toen moest ik nog lood
-boven 't hoofd van 't kind smelten, en zoo was ik pas tehuis gekomen,
-schoon men mij met de slede tot aan het posthuis had gebracht."
-
-"Maar, Bertha," zeide ik zoo ernstig mogelijk, "zoudt ge dan ook
-niets kunnen doen tegen de pijn in mijn' voet?"
-
-"Och ja, daar weet ik wel raad voor; Siri Nordigaards been werd
-ook niet gezond, eer ik er bijkwam, schoon de dokter zoowel als
-vrouw Nedigaard er aan hadden gekunsteld," antwoordde ze met een'
-minachtenden trek om den mond, "en wanneer mijnheer de student er
-aan gelooft," voer ze voort, terwijl ze een' twijfelenden blik op
-mij sloeg, "dan kan 't niet schaden een glas brandewijn te belezen en
-'t vocht op den voet te gieten."
-
-"Welnu doe dat, 't zal stellig helpen," zeide ik, in de hoop wellicht
-in een of ander geheim der heksen te worden ingewijd. Bertha haalde
-een klein fleschje en een glas op drie pootjes uit eene beschilderde
-kist, vulde 't glas met brandewijn, zette het op den haard, knoopte
-den sneeuwsok los en hielp mij den schoen uittrekken. Nu sloeg zij
-eenige malen een kruis over den brandewijn en begon tooverspreuken
-op te zeggen; zij meende ze te fluisteren, maar daar zij tamelijk
-doof was, kon ik 't gansche formulier van woord tot woord verstaan;
-zóó luidde het:
-
-
- Ik wilde eens spoedig aan d' overkant zijn:
- Daar hinkte mijn zwarte veulen van pijn;
- Toen gaf ik vleesch voor vleesch en bloed voor bloed,
- En spoedig liep mijn beest weer goed.
-
-
-Nu ging hare stem over in een onverstaanbaar gemompel. Aan 't slot der
-tooverspreuk kwam een herhaald: "Verdwijn, verdwijn," dat uitgezonden
-werd naar de vier hoeken der wereld.
-
-In 't vuur der bezwering was zij opgesprongen; nu zette zij zich op
-nieuw aan den rand van den haard neder. Het koude vocht, dat verdampte,
-naarmate zij 't over mijn' brandenden, opgezwollen voet uitgoot,
-bracht eene aangename verkoeling te weeg.
-
-"'t Schijnt reeds te helpen, Bertha," zeide ik; "maar zeg mij eens,
-welke woorden hebt gij toch over den brandewijn uitgesproken?"
-
-"Ik zal wel oppassen, dat ik dit niet vertel;--dan zoudt gij me
-wellicht verklagen bij den predikant of den dokter," zei ze met een'
-grijnslach, die moest beteekenen dat zij om den een zooveel gaf als
-om den ander; "en die mij de kunst leerde," vervolgde zij, "moest ik
-beloven 't geheim aan geen enkel christenmensch te openbaren, behalve
-aan mijn eigen vleesch en bloed; en daarop heb ik zoo duur gezworen,
-dat God mij moge bewaren voor 't schenden van dien eed."
-
-"Dan zal 't mij niet baten, indien ik er naar vraag, Bertha," zeide ik,
-"maar vertel mij toch eens: hebt gij die kunst van een' mensch geleerd
-of van een' geest?"
-
-"Neen, van een' mensch; van een' oom van mij, Mads, in 't Hurdal,"
-antwoordde zij. "Hij kende allerlei tooverspreuken en wist raad voor
-jicht en andere pijnen; hij kon bloed stelpen en lood koken--ja,
-'k geloof zelfs, dat hij iemand kon beheksen en betooveren. Van hem
-heb ik alles geleerd. Maar hoe knap hij ook was, zich zelven kon hij
-toch niet voor hekserij behoeden."
-
-"Hoe zoo? Werd hij dan zelf behekst; kostte 't hem misschien 't
-leven?" vroeg ik.
-
-"Neen, zoover kwam 't niet," antwoordde Bertha. "Maar toch sedert
-was hij nooit recht in orde; lange jaren was hij "huldrin." [4]
-Mijnheer de student zal wel denken, dat 't niet waar is," zei ze
-met een' vorschenden blik, "maar 't was mijn moeders broeder, en men
-heeft mij gezegd, dat hij 't meer dan honderdmaal heeft verteld en
-zelfs bezworen.
-
-"Oom Mads woonde op Knae in 't Hurdal. Vaak was hij in 't gebergte om
-boomen te vellen en hout te hakken, en wanneer hij daar was, placht hij
-er ook des nachts te blijven; hij bouwde dan eene hut en maakte daarin
-eene legersteê. Eens bevond hij zich met twee anderen in het woud;
-juist toen hij een' zwaren boom had geveld en een ommezien zat uit te
-rusten, kwam een kluwen garen langs de helling vlak voor zijne voeten
-rollen. Hij begreep er niets van en dorst het kluwen niet opnemen;
-had hij 't ook later maar niet gedaan dan ware 't beter voor hem
-afgeloopen! Intusschen keek hij toch op, want hij wilde weten, waar
-'t vandaan kwam. En ja wel, hooger op den berg zat eene jonkvrouw te
-naaien; zij was zoo schoon en zag er zoo vriendelijk uit, dat hij de
-oogen niet van haar kon afwenden.
-
-"Neem het kluwen op," zei ze. Hij deed het en bleef als geboeid aan
-de plek, waar hij stond en werd niet moede haar aan te staren, zoo
-lief zag zij er uit. Eindelijk moest hij toch den bijl weer opnemen
-en zijn' arbeid voortzetten; toen hij een oogenblik bezig was geweest
-en weer opkeek, was zij verdwenen. Den heelen dag kwam zij hem niet
-uit de gedachte; hij wist niet, wat hij er van denken moest, maar
-vergeten kon hij haar niet. 's Avonds gingen zijne makkers naar bed;
-hij volgde hun voorbeeld en legde zich tusschen hen in; maar eer nog
-de middernacht kwam, verscheen de jonkvrouw en gelastte hem haar te
-volgen, of hij wilde of niet. Zij voerde hem binnen in den berg, en
-daar was alles zoo fraai, als hij nog nooit iets had gezien; hij kon
-zich niet verzadigen aan alle pracht en weelde. Drie etmalen bleef hij
-bij haar. Toen de morgen van den vierden dag aanbrak, ontwaakte hij,
-en daar lag hij weer tusschen zijne makkers. Dezen meenden, dat hij om
-proviand uit was geweest, en hij sprak hun niet tegen. Maar sinds was
-'t nooit richtig met hem; pas zat hij of hij maakte allerlei vreemde
-sprongen en vloog heen; hij was "huldrin," dat was hij.
-
-"Eene heele poos later was hij in 't veld bezig met hout te
-kloven. Juist had hij de wig in een' boomstam gedreven, zoodat deze
-overlangs was gespleten, toen zijne vrouw hem 't middagmaal kwam
-brengen;--zoo dacht hij ten minste. 't Was roompap; zoo vet, als hij
-ze nooit had gegeten, en in eene pan, die blonk, of ze van louter
-zilver was. De vrouw gaat op den boomstam zitten; en hij legt den
-bijl weg en zet zich op een houtblok dicht bij haar. Daar bespeurt
-hij op eens eene koestaart in de spleet van den stam. Ge begrijpt,
-dat hij nu de spijs niet aanraakte; ongemerkt wrong hij de wig uit
-het hout, de spleet sloot zich toe, en vast zat de staart. Daarop
-schreef hij den naam Jezus op de pan, en nu moest de Hulder--want dat
-was ze--weg: zij vloog op, met zooveel kracht, dat de staart dwars
-afbrak en in den stam bleef zitten. Weg was zij; waar ze gebleven
-was, wist hij niet. Pan en spijs waren niets dan een stuk boomschors,
-gevuld met koemest. Sedert durfde hij bijna nimmer het bosch ingaan,
-uit vrees dat zij zich zou wreken.
-
-"Maar vier of vijf jaren later was er een paard van hem verdwenen,
-en nu moest hij 't toch gaan zoeken. Pas was hij 't bosch in, of hij
-bevond zich op eens in eene hut; hoe hij er kwam, dat begreep hij
-zelf niet. Een leelijk wijf liep heen en weer, en in een' hoek zat
-een kleine jongen, die een jaar of vijf oud scheen; 't wijf nam de
-bierkan en gaf haar den knaap. "Ga vader een teug bier brengen," zei
-ze. Vol schrik ging deze op de vlucht, en sedert heeft hij nimmer iets
-gezien of gehoord, van haar noch den knaap; maar vreemd en zonderling
-bleef hij altijd."
-
-"Hij was zeker niet wel bij 't hoofd, Bertha, die Mads Knae," zeide
-ik, "en een echte duivelbanner kan hij, dunkt mij, niet zijn geweest;
-dan had hij zich beter kunnen verweren. Maar voor 't overige is die
-historie met 't kluwen garen heel vreemd." Dat meende Bertha ook,
-maar aan de echtheid van Mads tooverkunsten kon toch onmogelijk
-getwijfeld worden. Terwijl wij hierover nog praatten, verzocht ik
-Bertha mijne weitasch te brengen, en nadat ik eene pijp had gestopt,
-reikte zij me een brandend stuk hout en begon eene nieuwe vertelling:
-
-"Lang, heel lang geleden--'t was in den zomer--had de eigenaar der
-hoeve Melbustad in Hadeland zijn volk met 't vee naar den saeter
-gezonden. Nog slechts korten tijd was men er, of 't vee begon zoo
-onrustig te worden, dat niemand 't langer kon regeeren. De eene
-meid na de andere werd er mee uitgezonden, maar geen van haar wou
-'t gehoorzamen. Eindelijk kwam de beurt aan een meisje, dat onlangs
-haar verlovingsfeest had gevierd. Nu kwam op eens de kudde tot rust,
-en 't kostte haar volstrekt geen moeite het vee te hoeden. Men liet
-haar alleen op den saeter achter; geen ander levend wezen had ze bij
-zich dan den hond. Terwijl ze op zekeren namiddag in de hut zat,
-verbeeldde zij zich, dat haar liefste binnentrad, naast haar ging
-zitten en zeide, dat ze nu bruiloft moesten houden. Maar zij antwoordde
-niets, want zij werd zoo wonderlijk te moede! Langzamerhand kwamen er
-eene menigte menschen binnen; zilveren borden en schotels met spijzen
-gevuld werden op de tafel gezet, en bruidsmeisjes droegen eene kroon en
-allerlei sieraden en een prachtig bruidskleed. Zij trokken 't haar aan
-en zetten haar de bruidskroon op 't hoofd en staken ringen aan hare
-vingers. En geen van allen kwam haar onbekend voor; 't leken allen
-vrouwen en meisjes, die op de hoeve dienden. Maar de hond begreep
-wel, dat de zaken niet zuiver stonden. Hij liep, zoo snel hij kon,
-naar Melbustad en blafte en jankte en huilde en hield niet op, eer
-de meeste bewoners hem volgden.
-
-De jongeling, die naar de deerne vrijde, nam zijn geweer en snelde
-naar den saeter; toen hij daar aankwam, stond het heele erf vol
-gezadelde paarden.
-
-Hij sloop weg, gluurde door eene reet van de deur en zag den ganschen
-stoet daar binnen. Dadelijk begreep hij, dat alles tooverij en 't
-werk van de aardgeesten was; daarom schoot hij zijn geweer af over het
-dak. Op 't zelfde oogenblik vloog de deur open, en 't eene kluwen garen
-na 't andere rolde naar buiten en wikkelde zich om zijne voeten. Zoo
-werd hij de hut ingetrokken, en daar zag hij zijne liefste zitten,
-in volle bruidsstaatsie; alleen een kleine ring aan de pink ontbrak
-nog aan haar' tooi.
-
-"In Jezus' naam, wat is hier te doen?" vroeg hij, terwijl hij
-rondkeek. Oogenblikkelijk waren al de heerlijke spijzen veranderd in
-mos en paddestoelen, in koemest en padden en krekels en meer van dien
-aard; alleen 't zilverwerk stond nog op de tafel.
-
-"Wat beteekent dat alles?" zeide hij, "ge zit opgeschikt als eene
-bruid?"
-
-"Hoe kunt ge dat vragen?" antwoordde 't meisje, "gij hebt hier den
-heelen namiddag gezeten en over niets anders gesproken, dan over
-bruiloft houden."
-
-"Neen, nu eerst kom ik; maar 't zal iemand zijn geweest, die mijne
-gedaante heeft aangenomen," hernam de jongeling.
-
-Langzamerhand begon nu ook 't meisje tot zichzelve te komen; maar 't
-duurde lang eer zij weer volkomen bij haar zinnen was. Toen vertelde
-zij, hoe ze duidelijk had meenen te zien, dat haar minnaar en al
-'t volk van Melbustad en al de buren op den saeter waren geweest. De
-jongeling nam haar dadelijk mede naar 't dorp, en opdat geen nieuwe
-betoovering haar zoude overvallen, hielden zij dienzelfden avond nog
-bruiloft. De bruid droeg de kroon en de sieraden, die de aardgeesten
-haar hadden geschonken, en later hing men alles op in de hoeve. Daar
-moet men 't nog kunnen zien tot op den dag van heden."
-
-"Wat gij daar verteld hebt, moet in Valders zijn gebeurd, Bertha,"
-merkte ik op.
-
-"Neen, in Hadeland is 't geschied, juist zooals ik verteld heb,"
-zeide zij; "maar toen ik nog te huis was, hoorde ik iemand uit Valders
-eene historie verhalen, die daar gebeurd moet wezen en die er sterk
-op gelijkt. Luister maar.
-
-"Daar diende op eene hoeve ergens in Valders een meisje, dat Barbara
-heette; zij lag 's zomers op den saeter.
-
-"Op zekeren dag vernam zij eene stem, die uit den heuvel scheen
-te komen:
-
-"Koning Haakon, koning Haakon!"
-
-"Ja," schreeuwde koning Haakon, dat 't langs alle heuvelen weergalmde.
-
-"Koning Haakon, mijn zoon, wilt gij trouwen?" klonk 't op nieuw.
-
-"Ja, dat wil ik wel," antwoordde koning Haakon, "als ik Barbara kan
-krijgen, die op gindschen saeter is, anders--"
-
-"O, dat kunt gij wel," hoorde Barbara zeggen, en zij ontstelde er
-zoo van, dat zij niet wist, wat zij deed.
-
-"Op eens trad er nu eene groote schaar den saeter binnen, met spijzen
-en dranken en zilveren vaten en kroezen, met kleederen en sieraden,
-met eene bruidskroon en zilveren gespen. De tafels werden gedekt en de
-bruid gekleed, en deze was buiten staat zich ergens tegen te verzetten.
-
-"Dit meisje had ook een' minnaar; hij was op de jacht. Maar plotseling
-werd hij door een hevigen angst overvallen, die hem naar den saeter
-dreef. Toen hij dezen naderde, stond het erf vol zwarte paarden met
-ouderwetsche zadels en teugels, zoodat hij onmiddellijk begreep,
-wat er aan de hand was. Hij tuurde door eene reet en zag den heelen
-bruidsstoet: koning Haakon was de bruidegom, en de bruid zat fraai
-uitgedost aan zijne zijde.
-
-"Ja, nu is er niets meer te doen, dan haar de oogen uit te steken,"
-zeide een der bruidsmeisjes.
-
-"Dan wordt het tijd," dacht de jongeling, "dat ik tusschen beiden
-kom." Hij nam een' zilveren knoop, een erfstuk, laadde daarmee zijn
-geweer en mikte op koning Haakon, die getroffen nederstortte.
-
-"Onmiddellijk toog de gansche stoet op de vlucht; de koning werd
-opgenomen en meegevoerd, en de spijzen veranderden in spinnen, wormen
-en padden, die van de tafel sprongen en in allerlei hoeken en gaten
-wegkropen. Niets bleef er over dan de bruidssieraden en een zilveren
-schotel; tot op den huidigen dag moeten ze op de hoeve te zien zijn."
-
-Nog vele andere histories vertelde Bertha. Eindelijk hoorde ik de
-sneeuw kraken onder de slede en 't paard hinneken voor de deur. Ik
-stopte Bertha eenige schellingen in de hand voor hare verpleging,
-en binnen een kwartier was ik tehuis. Omslagen met azijn en frisch
-water deden den voet weldra genezen; maar toen Bertha eens in
-de keuken verscheen en, pochend op hare kunst, zich de eer mijner
-spoedige genezing wilde toeëigenen, konden de jongens zich niet langer
-bedwingen; zij schreeuwden haar de tooververzen in 't oor, die ik hun
-had geleerd, en vroegen spottend of eene teug brandewijn en eenige
-onzinnige woorden een geneesmiddel waren tegen kneuzingen. Dit maakte
-haar wantrouwend; schoon ze mij ook na dien tijd nog veel zonderlinge
-histories verhaalde, is 't mij, ondanks alle list en overreding,
-nimmer gelukt een tipje van den sluier op te lichten, waarmede zij
-de geheimen harer tooverkunst bedekt hield.
-
-
-
-
-
-
-
-EEN AVOND IN DE KEUKEN VAN DEN LANDHEER.
-
-
-'t Was een treurige avond. Buiten stoven de sneeuwvlokken u om de
-ooren; binnen, bij den landheer, brandde 't licht zoo flauw, dat
-ge geen andere voorwerpen kondt onderscheiden dan eene ouderwetsche
-klok met chineesche figuurtjes, een' grooten spiegel in eene antieke
-vergulde lijst en een' zilveren beker, een erfstuk, dat in hooge
-waarde werd gehouden. In de kamer bevond zich niemand dan de landheer
-en ik. Ik zat in den eenen hoek der sofa met een boek in de hand,
-terwijl de landheer in den anderen had plaats genomen en verdiept was
-in de lectuur van een pak "zure en zoete staatsburgers," zooals hij de
-couranten noemt in zijne Verhandeling, getiteld: "Proeve over eenige
-oprechte vaderlandsche ontboezemingen tot welzijn des vaderlands. Uit
-bescheidenheid door een' anonymus."
-
-Uit de grondige studie van deze goudmijn voor zijne denkbeelden,
-putte hij, zooals bekend is, verscheidene kluchtige meeningen. Dat
-hij zelf echter volkomen overtuigd was van hare voortreffelijkheid,
-scheen de diepzinnige blik te moeten aanduiden, welken hij mij uit
-zijne grijze oogen toewierp; en weldra werd ik dan ook overstelpt met
-"oprechte vaderlandsche ontboezemingen", over wier gehalte hij 't
-best kan oordeelen, die aanleiding mocht hebben gevonden een kijkje
-te nemen in bovengemelde Proeve of in zijne uitvoerige Verhandeling,
-in manuscript, over de tienden. Maar al deze wijsheid werd aan een'
-ondankbare verspild; ik kende haar reeds op mijn duimpje, want ik
-vernam haar nu voor de twintigste maal. Ik ben niet begiftigd met
-engelengeduld, maar wat zou ik doen? Mij terugtrekken op mijne kamer,
-ging niet; zij werd schoon gemaakt voor den Zondag. Nadat ik eenige
-vruchtelooze pogingen had aangewend, om mij in mijn boek te verdiepen,
-moest ik mij dus wel laten meevoeren op den veelbewogen stroom van
-'s landheers welsprekendheid. Deze bereed thans zijn stokpaardje;
-zijn mutsje, dat van ouderdom geheel rood was geworden, had hij naast
-zich op de sofa gelegd, zoodat zijn hoog voorhoofd en zijne weinige
-grijze haren in al hunne eerwaardigheid voor den dag kwamen; hij
-sprong op en sloeg met de armen om zich heen, of 't molenwieken waren;
-met haastige schreden liep hij de kamer op en neer, zoodat de vlam
-der lamp heen en weer woei en de zwaaiende panden van zijne grijze,
-gevoerde huisjas van "vadmel" groote kringen beschreven, telkens
-als hij zich op zijn langste been ronddraaide; want als Tyrtaeus was
-hij kreupel. Zijne gevleugelde woorden suisden mij om de ooren als
-meikevers in een' lindeboom. Telkens kwam er een nieuwe stroom over
-processen en staatsburgerlijke rechten, twisten over oppervoogdijschap
-en 't vellen van hout of de toenemende weelde, over de handelingen
-der regeering en over mijnontginning, over belasting op 't koren en
-grondontginning, over industrie en centralisatie, over bureaucratie
-en ambtenaarsaristocratie, en over alle cratiën, satiën en triën,
-die ooit bestaan hebben of nog bestaan van Nebukadnezar's tijden tot
-op den dag van heden.
-
-De scherpzinnigheid en 't pathos van den landheer waren niet langer
-om uit te staan. Uit de keuken klonk telkens in koor een schaterend
-gelach; daar voerde Christiaan, de smid, het woord; juist zweeg hij
-stil, en daar klonk op nieuw een hartelijk lachen.
-
-"Ja," zeide ik, "nu moet ik toch eens de vertellingen van den smid gaan
-hooren," liep regelrecht de kamer uit en liet den landheer alleen met
-zijne half duistere lamp en zijne niet minder duistere redeneeringen.
-
-"Kinderpraat en logenachtig gebeuzel!" bromde hij, terwijl ik de
-deur achter mij toesloot; "'t is schande voor een gestudeerd mensch;
-maar oprechte vaderlandsche ontboezemingen--" meer verstond ik niet.
-
-Licht en leven en vroolijkheid schitterden in de hooge ruime
-keuken. Een vuur, dat zelfs den donkersten hoek verlichtte, vlamde
-aan den haard. Daar troonde, naast den schoorsteen, de echtgenoot
-van den landheer met haar spinnewiel. Ofschoon zij sinds vele jaren
-aan jicht leed en zich tegen de aanvallen dezer kwaal had verschanst
-binnen een' berg van jakken en rokken en als buitenwerk daaroverheen
-een reusachtig grijs kleed van "vadmel" had aangetrokken, glinsterde
-toch haar gelaat van onder de huif als de volle maan. In hare nabijheid
-zaten de jongens en lachten en kraakten noten. In 't rond zat een
-kring van dienstmeisjes en vrouwen van daglooners; "zij bewogen het
-spinnewiel met vlijtigen voet of hanteerden de scherpe kaarde." In
-het voorhuis stampten de houthakkers de sneeuw van hunne voeten,
-traden binnen met de spaanders nog in de haren en zetten zich aan de
-lange tafel neder, waar de keukenmeid het avondmaal voor hen gereed
-zette: eene nap melk en een schotel gestampte grutten. Tegen den
-schoorsteen leunde de smid; hij rookte zijn kort pijpje, en op zijn
-gelaat, dat zijne vertrouwdheid met den oven verried, lag een droge,
-ernstige trek, die bewees, dat hij verteld en goed verteld had.
-
-"Goeden avond, smid," zeide ik; "wat vertelt gij toch, dat zoo den
-lachlust gaande maakt?"
-
-"Hi, hi, hi," lachten de jongens, en men kon 't hun aanzien, hoe
-zij genoten. "Christiaan heeft verteld van den smid en den duivel,
-en van den jongen, die den duivel in een' notendop had, en nu zal
-hij vertellen van Peter Sannum, dien de aardgeesten met zijn paard
-vasthielden op den Asmyr-heuvel."
-
-"Ja," begon de smid, "die Per Sannum woonde op een der Sannum-hoeven
-ten noorden van de kerk. Hij was een toovenaar, en vaak werd hij met
-paard en slede gehaald om menschen of vee te genezen, evenals oude
-Bertha Tuppenhaug. Maar wat hiervan zij, hij was nog niet knap genoeg,
-want op zekeren keer lieten de aardgeesten hem een' ganschen nacht
-in zijn' tuin staan, met den mond scheef getrokken en wijd open, en
-'t ging hem evenmin naar den zin bij de gelegenheid, waarvan ik nu wil
-vertellen. Die Peter kon 't nooit met iemand vinden, precies als--hm,
-hm--nu ja, 't was een echte ruziezoeker! Zoo had hij eens eene zaak,
-die beslist moest worden door de stiftsrechtbank te Christiania;
-'s morgens om negen uur moest hij daar verschijnen. Hij rekende
-er bijtijds te kunnen zijn, wanneer hij den vorigen avond van huis
-ging, en zoo deed hij ook; maar toen hij op den Asmyr-heuvel kwam,
-werd zijn paard vastgehouden, zoodat hij niet verder kon komen. Ge
-moet weten, dat 't daar alles behalve richtig is; zeer lang geleden
-heeft iemand zich daar opgehangen en vaak hoorde men er muziek van
-violen, klarinetten, fluiten en andere blaasinstrumenten. Ja wel,
-oude Bertha weet er alles van; zij heeft 't zelve gehoord en zegt, dat
-'t even prachtige muziek was als bij den schout in 1814. Niet waar,
-Bertha?" vroeg de smid.
-
-"Ja dat 's waar; zoo zeker als er Één hier boven is," antwoordde de
-aangesprokene, die bij den haard wol zat te kaarden.
-
-"Nu dan, 't paard werd vastgehouden," ging de smid voort, "en wilde
-niet van de plek, waar 't stond. Hoe hij dreigde en schreeuwde en
-sloeg, 't beest danste in een' kring rond, maar wilde voor- noch
-achteruit. Het eene uur na 't ander verliep, maar het werd niet
-anders. Zoo ging het den ganschen nacht; 't was duidelijk dat er een
-was, die het dier vasthield, want wat Sannum ook vloekte en schold,
-hij kwam niet verder. Maar toen 't daglicht aanbrak, steeg hij af
-en liep naar Ingebret Asmyrhaugen en verzocht hem mee te gaan en een
-brandend stuk hout met zich te nemen. En nadat Per zich in den zadel
-had gezet liet hij Ingebret het stuk hout boven den rug van 't paard
-houden. En ziet, daar stoof 't eensklaps heen, in zulk een' dollen ren,
-dat Per zich aan de manen moest vastklemmen om te blijven zitten, en
-'t kwam niet tot staan, eer het de stad had bereikt, maar toen ook
-viel het dood neder."
-
-"Die historie heeft men mij ook wel verteld," zei oude Bertha, terwijl
-zij haren arbeid staakte, "maar ik heb nooit willen gelooven, dat
-Per Sannum zoo iets niet kon beletten; intusschen daar gij 't zegt,
-Christiaan, zal 't wel zoo zijn."
-
-"Dat is 't ook, "hernam de smid; "Ingebret Asmyrhaugen, die 't brandend
-stuk hout boven den rug van 't paard hield, heeft 't mij zelf verteld."
-
-"Hij had door 't hoofdstel moeten kijken, niet waar, Bertha?" vroeg
-een der knapen.
-
-"Dat had hij juist," antwoordde deze, "want dan had hij kunnen zien,
-wie 't paard vasthield, en dan ware de betoovering verbroken. Dat heb
-ik van iemand, die van dergelijke dingen meer wist dan anderen, van
-Hans Durf-al, zooals hij bij ons in Hadeland werd genoemd. De menschen
-noemden hem ook wel Hans Overleg, want hij had tot spreekwoord:
-"Alles met overleg." Hem hadden de aardgeesten weggevoerd en
-verscheidene jaren bleef hij bij hen, tot ze eindelijk eischten,
-dat hij eene Huldermaagd, die op hem verliefd was, tot vrouw zou
-nemen. Dit weigerde hij echter standvastig, en daar men gedurig de
-klokken voor hem luidde, wierpen de geesten hem van een' verbazend
-hoogen bergtop in de diepte, zoodat 't weinig scheelde, of hij ware in
-een fjord terecht gekomen. Van dien tijd af was hij simpel. Hij werd
-van de armenkas onderhouden en zwierf van hoeve tot hoeve en vertelde
-daar allerlei wonderlijke histories. Maar vaak, als hij rustig zat
-te vertellen, riep hij plotseling: "Hi, hi, hi, Kari Karina, ik zie
-je wel," want overal volgde hem 't Huldermeisje.
-
-"Terwijl hij onder de aardgeesten verkeerde, zoo verhaalde hij, moest
-hij hen altijd vergezellen, wanneer zij zich gingen voorzien van spijs
-en melk, want alles, waarover het teeken des kruises was gemaakt of
-wat in Jezus' naam was gezegend, moesten zij laten liggen. Dan zeiden
-ze tot Hans: "Haal gij dit weg, want daar is over "gekrabbeld," en dan
-moest Hans zulke vrachten in de korven stapelen, die zij op den rug
-droegen. En zoo goed werden de korven gevuld, dat ze haast onder den
-last bezweken. Maar wanneer zij een' donderslag hoorden, liepen ze zoo
-snel heen, dat Hans hen onmogelijk kon volgen. Een der aardgeesten,
-Vaatt geheeten, moest Hans altijd verzellen, en deze was zoo sterk,
-dat hij, zoodra er een onweder losbrak, bij zijn' vracht ook Hans van
-den grond tilde en met hem op den loop ging. Eens ontmoetten zij den
-Voogd van Ringerike in een diep dal van Halland; Vaatt pakte het paard
-van den Voogd beet en hield het staande, ofschoon de Voogd schreeuwde
-en sloeg uit alle macht en 't dier verschrikkelijk mishandelde. Maar
-toen de staljongen van de naburige hoeve er bijgekomen was en door
-'t hoofdstel keek, moest Vaatt het paard onmiddellijk loslaten. "En
-weg vloog nu 't beest," zei Hans, "maar 't scheelde niet veel, of de
-staljongen had er 't hachje bij ingeschoten. En Vaatt en ik hieven
-zulk een akelig gelach aan, dat de Voogd zich in zijne slede omkeerde,
-maar hij zag niets."
-
-"Ja" zei een der knechts, die elders thuis hoorde, "zoo wat hoorde
-ik ook vertellen van een' predikant hier. Hij moest naar eene oude
-vrouw, die op sterven lag, en heel slecht had geleefd. Toen hij door
-'t bosch reed, bleef zijn paard plotseling stilstaan, maar hij wist
-raad, want 't was een wakkere kerel, die predikant. In één' sprong
-was hij de slede uit op den rug van 't paard. Hij tuurde tusschen
-'t hoofdstel door en zag een oud, leelijk man, met de hand aan de
-toomen--waarschijnlijk de duivel zelf.
-
-"Laat maar los, gij krijgt haar toch niet," zei de predikant. De duivel
-moest den teugel wel laten slippen, maar hij gaf tevens 't paard een'
-schop, dat het in woeste vaart heenstoof; 't knetterde onder de hoeven
-en scheen te weerlichten in de boomtoppen, en de stalknaap dreigde
-elk oogenblik van achter de slede weggeslingerd te worden. Zoo kwam
-de predikant bij de stervende vrouw aan."--
-
-"Neen, de drommel hale mij, als ik begrijp, hoe 't met de koe moet
-gaan," zeide Mari, de melkmeid, die met eene nap binnenkwam, "ze zal
-stellig nog doodhongeren; zie eens, vrouw, hoe weinig melk ze geeft."
-
-"Maar dan moet-je meer hooi uit de schuur halen, Mari," zei de vrouw
-des huizes.
-
-"Ja wel!" antwoordde Mari, "als ik in de schuur kom, vliegen de
-knechts om mij heen als wilde ganzen."
-
-"Ik zal je een' goeden raad geven, Mari," zei een der jongens met
-een guitig gezicht, "je moet roompap koken en die donderdagavonds
-in de schuur zetten, dan zal de nikker je wel helpen, terwijl de
-knechts slapen."
-
-"Als er hier maar een was, dan deed ik 't zeker," antwoordde de
-melkmeid trouwhartig; "maar hier op de hoeve is geen enkele nikker te
-vinden, omdat men er niet aan gelooft; neen, op Naes, bij den kapitein,
-daar was een nikker!"
-
-"Hoe weet je dat, Mari?" vroeg de meesteres. "Heb-je hem gezien?"
-
-"Of ik hem gezien heb? Wel wis en zeker heb ik," antwoordde Mari.
-
-"O, vertel dat eens, vertel ons dat!" riepen de jongens.
-
-"Zooals ge wilt," zei de melkmeid en begon:
-
-"In den tijd, dat ik bij den kapitein diende, zei de stalknecht op
-zekeren vrijdagavond tot mij:
-
-"Wil-je wel zoo goed zijn, van avond de paarden voor mij te voederen,
-Mari? Dan zal ik je ook helpen, als je mij noodig hebt."
-
-"Och ja," zei ik, "waarom niet?" want hij moest naar zijne liefste.
-
-Toen 't donker was geworden, voederde ik eerst de beide trekpaarden;
-daarop haalde ik een' armvol hooi voor 't rijpaard van den kapitein,
-dat zoo vet was en glimmend, dat men er zich wel in kon spiegelen, maar
-zooals ik de afgeschoten ruimte, waar 't dier stond, wil binnengaan,
-daar ploft hij eensklaps op 't hooi neder.
-
-"Wie, wie? Het paard?" vroegen de knapen.
-
-"Neen, neen, de nikker;--en zoo schrok ik, dat ik 't hooi liet vallen
-en maakte, dat ik weg kwam. Toen Per thuis kwam, zei ik: "Hoor eens,
-beste Per, dat 's eenmaal, maar nooit geef ik den paarden weer voeder
-voor je; de bruin van den kapitein heeft zelfs geen strootje gehad,"
-en nu vertelde ik hem, wat er gebeurd was.
-
-"Och, de bruin heeft geen nood," zei Per, "die krijgt genoeg!"
-
-"Hoe zag de nikker er uit, Mari?" vroeg een der knapen.
-
-"Denk-je dat ik dit kon zien?" antwoordde zij: "'t was zoo donker,
-dat ik mijn eigen handen niet zag, maar ik voelde hem zoo duidelijk
-als wat: hij was ruig en zijne oogen glinsterden."
-
-"O, dan was 't zeker eene kat," riep er een uit den hoop.
-
-"Eene kat?" zei ze met de diepste verachting. "Ik voelde elken vinger
-van hem; hij had er niet meer dan vier, en alle droegen ze lange haren;
-als 't de nikker niet was, dan mag ik niet levend hier vandaan komen."
-
-"Ja, ja; 't was stellig de nikker," zei de smid; "want eene pink mist
-hij en zijne handen moeten ruig zijn. Ik heb hem nooit aangeraakt,
-maar men heeft mij altijd zoo verteld. En dat hij goed voor de paarden
-zorgt en de beste bouwknecht is, dien men maar kan hebben, dat weten
-wij allen. Daar is menigeen, die veel nut van hem trekt, en van hem
-niet alleen, want in Ullensaker," zoo begon hij eene nieuwe vertelling,
-"woonde eens een man, die evenzoo geholpen werd door de aardgeesten,
-als anderen door den nikker; hij woonde op Rögli. Deze man wist, dat
-er zich bij zijne hoeve Huldren ophielden; immers, eens terwijl hij in
-'t voorjaar naar stad ging en in de Skjaellebeek zijne paarden had
-gedrenkt, kwam er eene groote kudde bonte koeien den heuvel over;
-alle dieren zagen er even welgedaan uit, en flinke, sterke paarden
-volgden hen met allerlei gereedschappen voor de boerderij op karren
-geladen. Voorop liep eene wakkere deerne met eene glimmende, witte
-melknap in de hand.
-
-"Waar moet ge toch heen in dezen tijd van 't jaar?" vroeg de landman
-verbaasd.
-
-"Wel," antwoordde 't meisje, dat voorop liep: "wij gaan naar den
-saeter van Rögli in Ullensaker; daar zijn kostelijke weiden.
-
-"Men kan zich voorstellen, hoe de man opkeek, toen hij vernam, dat zij
-naar zijn eigen veld trokken; elk dien hij op zijn' weg, ontmoette,
-vroeg hij naar den optocht, maar niemand dan hij had er ook maar
-'t geringste van gehoord of gezien.
-
-"Op de hoeve van dezen man ging 't dan ook somwijlen wonderlijk
-toe. Al de arbeid, die na zonsondergang was verricht, bleek 's morgens
-vernield, zoodat hij eindelijk besloot niets meer te laten doen,
-als de zon was ondergegaan.
-
-"Eens--'t was in den oogsttijd--ging hij naar den akker, om te zien,
-of 't graan droog genoeg was om binnen gehaald te worden. Schoon
-'t reeds wat ver in den tijd was, begreep hij het nog een paar dagen
-op den akker te moeten laten; maar op eens hoort hij duidelijk eene
-stem uit den berg komen:
-
-"Haal het graan binnen, want morgen sneeuwt het."
-
-"En hij aan 't binnenhalen, zoo spoedig hij kon; tot laat na
-middernacht was men bezig, maar men kreeg 't toch in de schuur;--en
-'s morgens lag de sneeuw een voet dik op 't veld.--
-
-"Niet altijd zijn de aardgeesten zoo vriendelijk," merkte een der
-knapen tot den smid op; "hoe ging 't de Hulder, die de bruiloftskost
-stal en op Eldstad haar' hoed verloor?"
-
-"Dat zal ik u vertellen," zei de smid, die gretig dezen wenk opving
-om een nieuw verhaal te beginnen.
-
-"Op Eldstad in Ullensaker werd eens bruiloft gehouden; maar men had er
-geen' bakoven en zag zich dus genoodzaakt het gebraad naar de naaste
-hoeve te brengen, waar men wel zulk een' oven bezat. Tegen den avond
-werd er een jongen uitgezonden om het terug te halen. Toen hij over
-eene der vlakten daar kwam, hoorde hij duidelijk roepen:
-
-"Hoor eens, zoo ge naar Eldstad rijdt, zeg dan aan Deld, dat Dild in
-'t vuur is gevallen."
-
-"De knaap schrok en joeg zijn paard steeds harder voort; hij reed,
-dat zijne neus bijna bevroor, want 't was vinnig koud en de slede vloog
-over de sneeuw. En telkens weer hoorde hij duidelijk dezelfde woorden
-achter zich. Toen hij goed en wel met 't gebraad thuis gekomen was,
-ging hij aan 't lager einde der tafel, waar de knechts en meiden heen
-en weer liepen, en vroeg iets te eten.
-
-"Wel jongen, heeft de duivel de slee gemend, of ben-je niet om 't
-gebraad uit geweest?" vroeg een der knechts.
-
-"Zeker ben ik," zeide hij, "daar wordt het al binnen gebracht, maar
-ik heb gereden, dat 't paard er haast bij neerviel, want toen ik op
-de vlakte kwam, werd er achter mij geroepen:
-
-"Hoor eens, zoo ge naar Eldstad rijdt, zeg dan aan Deld, dat Dild in
-'t vuur is gevallen!"
-
-"Ah, dat was mijn kind!" hoorden zij op 't zelfde oogenblik gillen,
-en een der gasten vloog op, of zij waanzinnig was en liep den een na
-den ander omver en baande zich met stooten en slagen een' weg naar
-buiten. In hare vaart viel de hoed van haar hoofd, en nu bemerkte men,
-dat er eene Hulder onder de gasten geweest was. Al wat zij maar kon
-gebruiken, had zij weggekaapt: vleesch en boter, koeken en bier en
-brandewijn; maar zoo was zij geschrokken door 't ongeval van haar
-kind, dat zij eenen zilveren lepel in de bierkan liet vallen en
-niet eens voelde, dat haar hoed van 't hoofd vloog. Men bewaarde op
-Eldstad lepel en hoed zeer zorgvuldig, en wie den hoed opzette, was
-onzichtbaar voor alle stervelingen, behalve voor iemand, die betooverd
-was. Of de hoed er nog wordt gevonden, kan ik niet stellig verzekeren,
-want ik heb hem niet gezien en evenmin op 't hoofd gehad."
-
-"Ja, de aardgeesten moeten slimme dieven zijn," zei de oude Bertha
-Tuppenhaug, "maar 't ergst te duchten zijn ze in den saetertijd;
-dat is als 't ware één lang hoogtij voor de Huldren en aardgeesten;
-want als de saetermeisjes dan aan hare afwezige vrijers denken,
-vergeten zij een kruis te slaan over de melk of de boter, en dan
-neemt 't Huldervolk al wat het wil. Niet vaak vertoonen ze zich aan
-de menschen, maar somwijlen gebeurt dit toch, zooals eens een op
-Neberg-saeter hier in 't kerspel.
-
-"Daar waren eens eenige houthakkers in 't bosch aan 't werk. Toen zij
-des avonds naar den saeter wilden gaan, hoorden zij achter zich roepen:
-
-"Zeg aan Kilde, dat hare beide kinderen een ongeluk hebben gekregen;
-zij zijn in een' ziedenden ketel gevallen."
-
-"Te huis gekomen, vertelden zij den melksters hun wedervaren en wat
-zij achter zich in 't woud hadden hooren roepen.
-
-"Ah, dat waren mijne kinderen," hoorden zij opeens in de melkkamer,
-en te gelijker tijd kwam daar eene Hulder uitstuiven met eene nap in
-de hand, die zij weg smeet, zoodat allen de melk om de ooren spatte.
-
-"De menschen vertellen zooveel," zei de smid met een' spotachtigen
-trek op 't gelaat, precies alsof hij twijfel koesterde aangaande de
-geloofwaardigheid der vertelling. Intusschen was 't waarschijnlijk
-niets dan ergernis, omdat Bertha hem in de rede was gevallen, toen
-hij zoo goed op gang was. Stellig vond men niemand in 't gansche
-dorp, die zooveel wonderlijke vertellingen over de Huldren en de
-aardgeesten kende, als hij, en niemand ook geloofde vaster aan 't
-bestaan dezer wezens.
-
-"De menschen vertellen zooveel," zeide hij, "men kan niet alles
-gelooven. Maar wanneer 't in iemands eigen familie is voorgevallen,
-dan mag men er niet aan twijfelen. Laat mij u iets verhalen, dat mijn'
-eigen grootvader gebeurd is; dat was een ernstig en geloofwaardig
-man; wat hij heeft gezegd, kan niet betwijfeld worden. Hij woonde
-op Skroperud in Ullingsaker en heette Jo. Hij had zich eene nieuwe
-woning gebouwd en bezat een stuk of drie koeien, mooie beesten, en een
-paard, welks wederga men niet licht zal vinden. Met dit paard reed
-hij vaak van Mo naar Trögstad en, wanneer 't zoo uitkwam, van hier
-naar Skrimstad en weer terug naar Mo; en hoe ver hij zijne reizen
-ook uitstrekte, 't beest bleef even wakker en sterk. Hij was ook
-jager en speelman. Vaak speelde hij bij anderen, maar thuis kon men
-hem er niet toe brengen den vedel ter hand te nemen; al was ook 't
-gansche vertrek vol jongelieden, altijd weigerde hij te spelen. Maar
-eens kwamen er eenige jongelui, die veldflesschen met brandewijn bij
-zich hadden. Toen zij den oude eerst hadden overgehaald één' borrel
-te nemen, volgden er meer; en, schoon hij aanvankelijk weigerde,
-eindelijk zocht hij toch den vedel op. Maar nadat hij eene poos
-had gespeeld, legde hij hem weg, want hij wist, dat de aardgeesten
-zich in zijne nabijheid bevonden en dat zij zulk een spektakel niet
-konden dulden. Toch wisten de jongelieden hem weer over te halen,
-en zoo ging 't twee-, driemaal; telkens legde hij de viool weg en
-zocht hij haar op. Eindelijk hing hij haar aan den wand, en zwoer,
-dat hij dien avond geen' enkelen streek meer zou doen, en hij joeg
-allen, knapen en meisjes, de deur uit. Toen hij was begonnen zich te
-ontkleeden en in 't hemdrok bij den haard stond en een laatste pijpje
-wilde aansteken, kwam er een heele drom binnen, grooten en kleinen;
-'t gansche vertrek was in een oogwenk vol.
-
-"Wat," zeide Jo, "komt gij nu terug?" Hij meende, dat 't de gasten van
-straks waren, maar toen hij zijne vergissing bemerkte, verschrok hij,
-liep naar de bedstede, waarin zijne dochters sliepen, tilde ze uit
-'t bed en zette ze op den grond--'t was een groote, sterke man,--en
-vroeg: "Wat is dit voor volk? kent gij ze?"
-
-De meisjes waren slaapdronken en begrepen er niets van. Jo nam nu
-zijn geweer van den wand, keerde zich naar den stoet en dreigde hen
-met den tromp. "Als ge u niet dadelijk wegpakt,"--schold hij--"dan
-zal ik u met mijn geweer om de ooren slaan, dat ge niet weet, of ge
-op 't hoofd of de beenen staat." En hals over kop vluchtten allen
-de deur uit met groot misbaar. Jo echter scheen 't, alsof een heele
-hoop kluwens garen naar buiten rolde. Maar toen hij 't geweer had
-weggezet en weer naar den haard ging, om zijn pijpje, dat uitgegaan
-was, aan te steken, daar zat een oud man op zijn' stoel, met een'
-baard zóó lang, dat hij tot op den grond reikte; ja, langer dan eene
-el was hij stellig. De grijsaard had ook een pijpje in den mond en
-hield een stuk hout in de vlam om het aan te steken, evenals Jo;
-maar telkens, als hij 't naar zijne pijp bracht, ging het uit; dan
-hield hij 't op nieuw in 't vuur, en zoo ging het aldoor.
-
-"Behoort gij ook tot dien duivelenstoet?" vroeg Jo; "waar komt gij
-vandaan?"
-
-"Ik woon niet ver van hier," antwoordde de man, "en ik raad u nooit
-weer zulk een alarm en spektakel te maken, anders zult gij spoedig
-een arm man zijn."
-
-"Zoo, en waar woont gij dan?" vroeg Jo.
-
-"Ik woon hier onder het stookhuis, en waren wij er niet geweest,
-dan zou 't reeds lang zijn ingestort; gij hebt er veel te hard
-gestookt. Ik heb er slechts met den vinger tegen te duwen en 't valt
-ineen. Nu weet gij het," zeide hij, "pas dus in 't vervolg op."
-
-"Nooit speelde Jo meer een deuntje bij den dans; hij verkocht zijne
-viool, en niets ter wereld kon hem bewegen eene andere ook maar aan
-te raken."
-
-Onder 't laatste gedeelte dezer vertelling had men in de huiskamer een
-aanhoudend gestommel gehoord; kastdeuren werden open- en toegesloten;
-men hoorde 't gerammel van sleutels en 't gerinkel van zilveren
-huisraad. De landheer was bezig zijne verhandeling voor te lezen
-aan alle roerende goederen, van de zilveren schenkkan tot de blikken
-tabaksdoos. Juist toen de smid zweeg, stak hij 't hoofd, met de muts
-op één oor, binnen de keukendeur en zeide:
-
-"Heb-je nu gedaan met je zotheden en leugens, smid?"
-
-"Leugens?" vroeg de smid, verontwaardigd; "leugens vertel ik niet,
-'t is de zuivere waarheid. Met een der meisjes ben ik getrouwd, en
-Dorthe, mijne vrouw, lag zelf te bed en zag den oude, met den langen
-baard; de meisjes waren wel half gek van schrik, maar dat kwam,
-omdat zij de aardgeesten hadden gezien," voegde hij er bij met een'
-verwijtenden blik op den landheer.
-
-"Half gek," zei de landheer, "nu ja, dat geloof ik wel; dat ben-jij
-ook, wanneer je ten minste nuchter bent; anders ben-je stapelgek. Komt,
-jongens, staat op en gaat naar bed; zit niet langer te luisteren naar
-zijn' onzin."
-
-"Onzin," zei de smid op geraakten toon, "de laatste maal dat ik
-van onzin hoorde spreken, was, toen gij op Neberg-Haugen preekte,
-den zevenden Mei."
-
-"Vervloekte babbelaar!" bromde de landheer en liep stampvoetend door
-de keuken met 't licht in de hand en een pak schrifturen en couranten
-onder den arm.
-
-"Kom, kom, ga ook zitten, grootvader," zei de smid half spottend,
-"en laten de jongens nog een ommezien mogen blijven, dan zal ik nog
-eene mooie historie vertellen. 't Is niet goed voor u, altijd in die
-wetboeken te zitten snuffelen."
-
-"Ik wil u wat vertellen van een' dragonder, die met eene Hulder
-trouwde. 't Is stellig waar, want ik heb 't van oude Bertha, en
-'t is voorgevallen in 't dorp, waar zij voorheen woonde."
-
-De landheer sloeg met drift de deur achter zich toe, en men hoorde
-hem haastig den trap opgaan.
-
-"Ja, als de oude niet wil luisteren, dan zal ik 't jelui maar
-vertellen," zei de smid tot de knapen, over wie 't grootvaderlijk
-gezag al zijn' invloed verloor, zoodra de smid hun beloofde sprookjes
-te vertellen.
-
-"Voor vele jaren," zoo ving hij aan, "woonden er een paar oude luidjes
-in goeden doen op eene hoeve in Hadeland. Zij haddden een' zoon,
-die dragonder was; een groote, wakkere kerel. Op den berg bezaten
-zij een' saeter, die, wat men niet vaak ziet, net en stevig gebouwd
-was, met een dak en een' schoorsteen en vensters in de wanden. Zij
-bewoonden dien den ganschen zomer, maar wanneer zij tegen 't najaar
-weer naar huis trokken, namen de Huldren met hunne kudde er hun'
-intrek. Houthakkers en jagers en visschers, die in dezen tijd van
-'t jaar in 't bosch rondzwerven, hadden dit meermalen opgemerkt. En
-onder de Huldren was een meisje, zoo betooverend mooi, dat men
-nooit haarsgelijke had gezien. Meermalen had de zoon dezer menschen
-dit hooren vertellen, en toen 't najaar was verschenen en de saeter
-verlaten was, kleedde hij zich in groot tenue, legde den zadel met de
-pistoolholsters en pistolen op zijn paard en reed den berg op. Toen hij
-in de nabijheid der hut was gekomen, bemerkte hij, dat daar een groot
-vuur was aangelegd; de vlam scheen door de reten der met mos bedekte
-wanden. Dadelijk begreep hij, dat de Huldren reeds hun winterkwartier
-hadden betrokken. Hij bond zijn paard aan een' boom, nam een pistool
-uit den holster en sloop zacht naar 't venster. Binnen bemerkte hij
-nu een' grijsaard en eene vrouw, krom en gebrekkig van ouderdom en
-zoo leelijk, dat hij nooit iets afzichtelijkers had gezien; maar
-bij hen was een meisje, zoo verrukkelijk schoon, dat hij dadelijk in
-liefde voor haar ontbrandde. Alle drie hadden zij een' koestaart; ook
-'t mooie meisje miste dien niet. De dragonder kon aan alles merken,
-dat zij nog sinds kort de hut hadden betrokken; alles stond nog op
-de rechte plaats. 't Meisje hield zich bezig met wasschen; de oude
-vrouw stookte 't haardvuur op onder den ketel.
-
-"Plotseling stiet nu de dragonder de deur open en schoot zijn pistool
-af, vlak boven 't hoofd van 't meisje, dat op den grond tuimelde. Maar
-op 't zelfde oogenblik werd zij even leelijk, als ze vroeger schoon
-was geweest, en ze kreeg eene neus, zoo lang als de pistoolholster.
-
-"Nu kunt ge haar krijgen; nu is zij de uwe," zei de grijsaard. De
-dragonder stond als versteend; hij was niet in staat een' voet voor-
-of achteruit te zetten. De oude man begon haar te wasschen, en nu
-bekwam zij een weinig; de neus kromp in tot op de helft, en de leelijke
-koestaart werd opgebonden, maar mooi was zij niet meer, dat's zeker.
-
-"Nu is zij de uwe, dappere dragonder," zeide de oude leelijke vent,
-die haar vader scheen, "zet haar nu in den zadel en rijd naar het
-dorp en houd bruiloft. Maar voor ons moet gij 't feestmaal gereed
-zetten in 't kleine vertrekje naast de huiskamer, want we willen
-niet met de overige bruiloftsgasten samenzijn; als de beker rondgaat,
-kom dan eens naar ons zien."
-
-"De dragonder dorst niet weigeren; hij zette 't Huldermeisje in den
-zadel en liet alles gereed maken voor de bruiloft. Maar eer men ter
-kerk ging, bad de bruid een der bruidsmeisjes vlak achter haar te
-staan, opdat niemand zou bemerken, dat haar de koestaart ontviel,
-zoodra de priester haar de handen oplegde.
-
-"De bruiloft begon, en toen de beker rondging, stond de jonge man op,
-verwijderde zich en trad 't vertrekje binnen, waar de tafel voor de
-oude Hulders stond aangericht. Op dat oogenblik bespeurde hij daar
-niets bijzonders, maar toen de bruiloftsgasten waren vertrokken,
-lag er zooveel goud en zilver op de tafel, als hij nog nimmer bij
-elkaar had gezien.
-
-"Zoo verliep er een geruime tijd; telkens als er gasten kwamen, maakte
-de vrouw van den dragonder ook den disch gereed in 't kamertje voor
-hare ouders, en telkens vonden zij na hun vertrek zooveel geld, dat
-ze ten laatste niet meer wisten, wat ze er mee zouden aanvangen. Maar
-leelijk was de Hulder en leelijk bleef ze; haar man was haar lang
-moede, ja, soms was hij onvriendelijk genoeg om haar te dreigen met
-een pak slaag.
-
-"Eens moest de man naar stad; 't was najaar, de weg was glad en 't
-paard moest dus nieuwe hoefijzers hebben. Hij ging naar de smidse,
-want hij was zelf een bekwame smid, maar hoe hij zijn best deed,
-nu eens was 't ijzer te groot en dan weer te klein; passen wilde
-'t niet. Een ander paard bezat hij niet, en zoo hield hij niet op,
-eer de middag voorbij was.
-
-"Kunt gij niet eens een hoefijzer maken?" zeide zijne vrouw; "ik
-wist, dat er als man veel aan u ontbrak, maar als smid beteekent
-gij nog minder. Er zit niets op, dan dat ik zelf naar de smidse ga;
-is 't hoefijzer te klein, dan kan 't grooter gemaakt worden, en is
-'t te groot, welnu, maak 't kleiner."
-
-En zij ging naar de smidse, vatte het ijzer met beide handen aan en
-rekte het uit.
-
-"Zie eens," zei ze, "zóó moet ge doen." En ze boog het samen, of
-'t een stuk lood was. "Houd nu den poot op," en 't hoefijzer paste
-zoo nauwkeurig, als de beste smid maar kon wenschen.
-
-"'t Schijnt, dat ge heel wat kracht in de vingers hebt," merkte de
-man vol verbazing op.
-
-"Vindt ge?" vroeg zij. "En als gij nu eens zoo sterk in de vingers
-waart, hoe zou 't mij dan wel gegaan zijn? Maar ik houd te veel van u,
-om mijne krachten aan u te toonen," voegde ze er bij.
-
-"Van dien dag af was hij een man uit duizend voor haar."
-
-"Nu hebben we voor van avond genoeg gehoord, dunkt me," sprak de
-vrouw des huizes, toen de vertelling uit was, terwijl zij opstond.
-
-"Ja, en we mogen wel op de teenen vertrekken, want de oude is reeds
-naar bed," zeide de smid en wenschte ieder goeden nacht, maar niet voor
-hij den jongens beloofd had, den volgenden avond nog meer te vertellen,
-en in onderhandeling met hen was getreden over een rol tabak.
-
-Toen ik 's namiddags den smid in zijne werkplaats had bezocht, was
-hij druk bezig met tabak kauwen: dit was altijd een bewijs, dat hij
-brandewijn had gedronken; des avonds was hij eerst nog het dorp in
-geweest, om meer te halen. Verscheidene dagen later vond ik hem somber
-gestemd en kon niemand een woord uit hem krijgen, schoon de jongens hem
-beide tabak en brandewijn beloofden. Maar de dienstmaagden fluisterden,
-dat de aardgeesten hem beet gepakt en hem op den Asmyr-heuvel ter aarde
-hadden geworpen. Daar had een voerman hem tegen den morgen gevonden,
-terwijl hij onverstaanbare woorden mompelde.
-
-
-
-
-
-
-
-DE BEWONERS VAN LUNDE.
-
-
-Eenige jaren geleden was ik op weg naar 't Gudbrandsdal, over Hadeland
-en Toten, langs den westelijken oever van het Mjösenmeer. Te Sveen,
-een station in Biri, kreeg ik een' luien knol, en een' hoog bejaarden,
-praatzieken voerman.
-
-'t Een noch 't ander bracht mij intusschen uit mijn humeur. Ik had
-geen haast; Svennaes, waar ik als gewoonlijk gastvrijheid en een
-nachtkwartier hoopte te vinden, kon ik toch bijtijds bereiken, en de
-ongewone levendigheid en de treffende opmerkingen van mijn' voerman
-over verscheidene bewoners van 't vlek, konden mij licht verzoenen
-met zijne buitengewone spraakzaamheid. Daarbij kwam, dat het een
-heerlijke lenteavond was. De zonnestralen verguldden de oppervlakte
-van het Mjösenmeer, kleurden de wolken en speelden tusschen 't jonge
-groen. De vlakten van den Faaberg, die ver in 't noorden het landschap
-begrensde, werden al donkerder en verloren zich in donkerblauwe en
-violette tinten, terwijl de avondzon haar' gouden glans wierp over
-de vruchtbare velden van Ringsaker aan de oostzijde van den fjord.
-
-Toen wij een eind weegs de "Odden" voorbij waren, kreeg het paard
-den inval op een' heuvel te blijven staan. Bijna recht voor ons uit
-lag de kerk van Biri op eenigen afstand, en ter linkerzijde verderop
-lag op eene hoogte eene hoeve, met een' donkeren bergtop op den
-achtergrond. Ik herinnerde mij den naam dier hoeve niet en vroeg
-er naar.
-
-"Dat is Lunde," zeide de voerman. "'t Is zonderling, dat gij, die
-hier zoo goed bekend zijt, dit niet weet. Ge hebt toch zeker hooren
-spreken van "Lunde-bloed en Lunde-dol," dat zijn welbekende woorden
-hier in Biri."
-
-Neen, ik kende ze niet en vroeg hem de verklaring daarvan, die hij
-aanstonds bereid was mij te geven.
-
-"Op Lunde heeft altijd een vreemd slag van volk gehuisd; men zegt,
-dat de Huldren daar gewoond hebben, en geheel anders dan gewone
-menschen waren zij zeker; daarom spreekt men nog van "Lunde-bloed"
-en "Lunde-streken."
-
-"Eens woonde er eene oude vrouw op de hoeve, die Aase heette. Terwijl
-zij in 't kraambed lag, was zij op eens verdwenen, en een eikenblok
-lag op hare plaats. Sedert dien tijd pleegt men hier een mes boven
-de deur te steken, wanneer eene vrouw in arbeid gaat, opdat ze niet
-betooverd worde. De aardgeesten hadden haar weggevoerd, en 't was
-niet de eerste maal, dat zij haar hadden vervolgd; reeds in hare
-bruidsdagen hadden zij haar met 't hoofd voorover in een watervat
-gedompeld, maar er waren toen verscheiden menschen op 't erf en zoo
-werd ze dadelijk gered. En terwijl ze er uit werd gehaald, hoorde men
-eene stem op den heuvel bij 't kookhuis, dat 't kwam, wijl ze geen'
-trouwring aan den vinger had. Sinds dien tijd draagt ook 't armste
-meisje, dat een' vrijer heeft, een' trouwring.
-
-"Aase had een' zoon, die Dagfin heette; 't was een onbarmhartige
-kerel. Zoo gierig was hij, dat 't niet te zeggen valt. Wanneer hij naar
-'t bosch moest, om hout te hakken, zette hij een groot blok voor de
-keukendeur en zei tot de arme menschen: "Ga maar niet naar binnen, want
-mijne vrouw is zoo karig, dat ge toch niets van haar krijgt." Maar dat
-was gelogen. Eli was een goedhartig mensch; doch met den gierigaard
-liep 't slecht af: hij hing zich op aan een' berk, die vlak bij
-'t woonvertrek stond. Een' stomp van den boom kan men nog zien.
-
-"Deze Dagfin had drie kinderen: Aase, Per en Arnund; de laatste leeft
-nog. Ellendiger lui heeft men nooit gezien. Aase was zoo mager en
-leelijk, dat zelfs de duivel bang voor haar zou geworden zijn. Bijna
-altijd lag ze in eene groote kist; ja, de ritmeester zou 't kunnen
-bevestigen, want hij wilde eens 't deksel toeslaan, maar als eene
-haviksklauw sloeg ze hare dorre hand uit, greep 't deksel en deed
-'t den ritmeester tegen den neus vliegen.
-
-"Per was geheel en al behekst. Hij spitte overal diepe groeven in
-zijne akkers en haalde er alle frambozenstruiken en aardbeiplanten uit,
-opdat de kinderen ze er niet zouden komen plukken. Des zomers zwierf
-hij op de bergvlakten rond om naar de paarden te kijken. Hij kende dan
-ook alle paarden van 't vlek en verscheiden uit andere dorpen. Zelf had
-hij ook altijd sterke en flinke paarden, en hij maakte ze nooit tam eer
-ze zes, zeven jaar oud waren; dan nam hij ze met zich naar 't bosch,
-velde een' grooten den, spande hen er voor en liet ze den boom naar
-huis sleepen; zoo kreeg hij ze wel mak. Wanneer hij paarden of koeien
-wou verkoopen, had hij ook eene zonderlinge gewoonte. Dan boorde hij
-een gat in den wand van den stal, stak het eind van den staart er in
-en sloeg eene houten pen in de opening. Wanneer 't beest dan werd
-weggehaald, bleven er eenige haren in 't gat zitten. Dit deed hij,
-opdat 't verkochte vee niet het geluk uit de hoeve zou meenemen. De
-gansche zuidelijke wand zit vol pennen en haren tot op den huidigen
-dag. Per Lunde ging dikwijls naar de kerk, maar er in kwam hij nooit,
-of 't Avondmaal moest worden gevierd.
-
-"Terwijl de andere menschen naar Gods woord luisterden, zwierf hij
-rond op de hoeven en praatte met de paarden. En wanneer het Avondmaal
-zou worden gevierd, dan sloop hij in den grafkelder en bleef daar,
-tot de gemeente naar het altaar ging. Dan kwam hij te voorschijn,
-maar zoodra hij 't sacrament had genoten, ging hij weer in den kelder,
-tot de menigte de kerk had verlaten. Per mocht ook gaarne alles met
-teer bestrijken; soms deed hij 't zich zelven en dikwijls 't vleesch
-in 't kookhuis en sloeg dit dan vol met schoenmakerspennen. Na zijn'
-dood vond men een heel vertrek vol ongehekeld vlas en wol, en vleesch
-en vet, dat daar jaren lang had gelegen en geheel bedorven was; met
-planken en latten had hij 't vertrek van alle kanten afgesloten en
-toegespijkerd. Ja, 't was een rechte zonderling, die Per; toen onze
-vorige schout nog leefde, verkocht hij hem eens een stuk van een'
-paardepoot voor versch vleesch. Natuurlijk stierf de man daaraan,
-maar later zeide de menschen, dat hij zich zelven van kant had gemaakt.
-
-"Na Per kreeg Armund de hoeve; hij leeft nog en doet niet zoo dwaas
-als de beide anderen. Hij heeft dan ook onder de menschen verkeerd
-en in 't leger gediend als dragonder. 't Is een groote, sterke,
-zware man, maar hij ziet zoo bleek als de dood. Soms doet hij nog
-wel vreemde dingen; toen de ritmeester eens inspectie kwam houden,
-paradeerde Armund met een' voederbak onder den arm in plaats van
-zijne fouriersmuts. En zoozeer was hij aan den drank verslaafd, dat
-hij, naar men zegt, elken dag een paar kan brandewijn naar binnen
-sloeg. Verleden jaar begon hij rooden wijn te drinken, maar daar
-hield hij spoedig mee op; die was hem te zuur. Nu drinkt hij elken
-dag vier potten koffie, en bijna den ganschen dag zit hij in zijne
-badkamer, die hij ontzettend heet stookt, in eenige schapenvachten
-gewikkeld. Des zomers keert hij den wolligen kant naar binnen, want
-hoe warmer het is, des te dikker gaat hij gekleed.
-
-"Maar om op de oude Aase Lunde terug te komen. Langen tijd, nadat
-zij was verdwenen, bevond Hans Sigstad zich eens op 't veld om zijne
-paarden te zoeken. Eer hij er aan dacht, kwam hij bij de Dingsteenen,
-en daar zag hij op eens zooveel pracht en heerlijkheid, of hij zich
-in een kasteel bevond. Eene oude vrouw liep er op en neer; wel kwam
-zij Hans bekend voor, maar hij kon haar niet thuis brengen.
-
-"Kent ge me niet?" vroeg de vrouw.
-
-"Ja, mij dunkt, ik heb u meer gezien," antwoordde Hans.
-
-"Wel zeker, ik ben Aase Lunde, die verdween, toen zij in 't kraambed
-lag," zeide ze. "Ik kende u, toen ge nog een kleine jongen waart;
-jaren lang ben ik hier reeds geweest. Had men na mijn verdwijnen de
-kerkklokken maar een beetje langer geluid, dan zou ik wel ontsnapt
-zijn; ik had reeds 't eene been buiten den berg; maar toen hield men op
-en moest ik weer terug. Gij zoekt naar uwe paarden," vervolgde zij,
-"laat mij u zeggen, dat mijn man en zijne buren ze elk oogenblik
-gebruiken. En dat is de schuld van uwe staljongens; wanneer zij de
-dieren naar 't veld brengen, slaan zij ze met de leidsels. Maak
-nu spoedig, dat ge weg komt; aanstonds keert mijn man naar huis,
-en wanneer hij u hier aantrof, liep 't slecht met u af."
-
-"Sigstad ging heen en vond weldra zijne paarden terug. Sedert heeft
-hij Aase Lunde gehoord noch gezien; als zij niet gestorven is, dan
-leeft zij nog en woont in 't Hulderslot bij de Dingsteenen.
-
-Meer en meer breidden de schaduwen zich uit over de velden van
-Biri en 't Mjösenmeer; de koelte van den avond daalde op de velden
-neder. Suizend en fluisterend streek de wind door de toppen der
-boomen en bracht een' vriendelijken groet van de bloeiende hagen en de
-geurige bloemen der velden en wouden mee voor de vogels, die, sinds
-kort uit het zuiden teruggekeerd, in 't lommer verscholen droomden
-van de wonderen, die zij op hunne reizen in Griekenland en Marokko
-hadden aanschouwd.
-
-Naarmate wij ons doel naderbij kwamen, scheen mijn paard vlugger
-te worden. Op Svennaes ontving ik de bevestiging van al wat ik had
-vernomen: dat Per Lunde den schout een stuk paardepoot in plaats van
-versch vleesch had bezorgd; dat hij zijne paarden met den staart in
-den wand vastklopte, wanneer hij ze ging verkoopen, en wat al meer
-geloofwaardige dingen mijn voerman had verhaald.
-
-
-
-
-
-
-
-EEN OUDERWETSCHE KERSTAVOND.
-
-
-De wind floot door de oude ahornen en linden tegenover mijn raam;
-de sneeuwvlokken stoven door de straat, en de hemel was zoo donker
-als een Decemberlucht in Christiania kan zijn. Niet minder somber
-was de stemming, waarin ik verkeerde. 't Was kerstavond, de eerste,
-dien ik niet aan den ouderlijken haard mocht doorbrengen. Niet lang
-geleden was ik officier geworden, en 'k had gehoopt mijne bejaarde
-ouders met mijne tegenwoordigheid te verblijden, en al den glans en de
-heerlijkheid van mijn' nieuwen rang te laten schitteren in 't oog der
-dames van mijne geboorteplaats. Maar eene zenuwkoorts bracht mij in 't
-hospitaal, dat ik pas sinds eene week had verlaten, en thans bevond ik
-mij in den hooggeprezen toestand van een' reconvalescent. Ik had naar
-huis geschreven om een rijpaard en den dikken mantel mijns vaders,
-maar de brief kon 't ouderlijke huis stellig niet voor den tweeden
-kerstdag bereiken, en eerst tegen nieuwjaar mocht ik 't paard dus
-verwachten. Mijne kameraden waren uit de stad en ik kende geen enkele
-familie, waar ik de feestdagen kon doorbrengen. De twee oude juffers,
-bij welke ik in huis was, waren zeker goedhartige en vriendelijke
-menschen, en met treffende zorgvuldigheid en hartelijkheid hadden
-ze mij in 't begin mijner ziekte opgepast. Maar de geheele denk- en
-levenswijze dezer dames behoorden te goed in den ouden tijd tehuis,
-om bijzonder in den smaak te kunnen vallen van een' jong mensch. 't
-Liefst dwaalden hare gedachten om in 't verleden, en wanneer zij,
-zooals vaak gebeurde, mij eene of andere historie, die in de stad was
-voorgevallen, verhaalden, herinnerden zoowel de inhoud daarvan als de
-naïeve voorstelling aan een' tijd, die reeds lang tot 't verledene
-behoorde. Met dit ouderwetsche karakter mijner dames stond ook het
-huis, dat zij bewoonden, in volmaakte overeenstemming. 't Was een
-dier oude gebouwen, zooals men ze nog in de Toldbodstraat vindt, met
-diepe vensters, lange, donkere gangen en trappen, sombere kamers en
-zolders, die iemand dadelijk doen denken aan nikkers en heksen. Hier
-kwam nog bij, dat de kring harer kennissen zeer beperkt was; behalve
-eene gehuwde zuster kwam er nooit iemand, dan een paar vervelende oude
-vriendinnen. Slechts een aardig nichtje en een stuk of wat dartele
-kleinen, de kinderen van een' broeder, die mij altijd plaagden om
-sprookjes en heksenvertellingen, brachten soms eenig leven in mijne
-doodsche omgeving.
-
-Ik trachtte mijn gevoel van verlatenheid en neerslachtigheid eenigszins
-af te leiden door naar de vele menschen te zien, die in de straat
-heen en weer gingen, in sneeuwjacht en wind, met paarse neuzen en half
-gesloten oogen. Langzamerhand begon ik merkwaardig veel belangstelling
-te koesteren voor de drukte in de apotheek aan den overkant. Geen
-oogenblik stond de deur stil; dienstmeisjes en boeren stroomden er uit
-en in en gaven zich alle moeite, zoodra zij weer op straat kwamen,
-de opschriften der fleschjes en potjes te ontcijferen. Enkelen
-scheen dit te gelukken, maar meestal bewees de lange duur van 't
-onderzoek, gevolgd door een bedenkelijk hoofdschudden, dat de taak
-te moeielijk was. De schemering viel in; weldra kon ik de gezichten
-der voorbijgangers niet meer onderscheiden en staarde 'k nog slechts
-op de ouderwetsche apotheek. Met hare donkere roodbruine muren, hare
-in lood gevatte vensterruiten, haar' spitsen gevel en hare torentjes
-met windwijzers, stond zij daar als een eerwaardig gedenkstuk der
-bouwkunst uit den tijd van Christiaan den Vierde. En de zwaan in den
-gevel met den gouden ring om den hals, de rijlaarzen aan de pooten en
-de vleugels uitgespreid ter vlucht, keek met dezelfde onverstoorbare
-deftigheid, die hem voor eeuwen reeds moet gekenmerkt hebben, op de
-bezoekers neer. Juist was ik bezig mij te verdiepen in 't lot der arme
-vogels, die in een' kerker zijn opgesloten, toen ik gestoord werd door
-gedruisch en gelach in de zijkamer en een bescheiden jonkvrouwelijk
-getik aan de deur.
-
-Op mijn "binnen!" trad de oudste mijner hospita's, juffrouw Mette,
-de kamer in, groette mij met eene ouderwetsche nijging, vroeg naar
-mijn' welstand en verzocht mij onder een' grooten omhaal van woorden,
-den avond bij de familie door te brengen.
-
-"'t Is niet goed voor u, hier zoo alleen in donker te zitten, beste
-luitenant," voegde zij er bij, "ge moest liever bij ons komen. De
-oude juffrouw Skau en de kinderen van mijn' broer zijn gekomen, dat
-zal u misschien wat afleiding bezorgen; gij houdt immers zooveel van
-de lieve kleinen?"
-
-Ik nam de vriendelijke uitnoodiging aan. Toen ik binnentrad,
-wierp de vlam van 't vuur in de groote vierkante kachel, wier deur
-wijd openstond, een' flikkerenden gloed in 't ruime vertrek, dat
-naar den ouden trant was gemeubeld met stoelen, voorzien van hooge
-ruggen en leeren zittingen, en eene kanapee, berekend op de dracht
-van hoepelrokken en de houding van een' rekruut. De wanden waren
-versierd met schilderijen in olieverf, portretten van stijve dames
-met gepoederde kapsels, van gildemeesters en andere beroemde personen,
-met pantser en harnas bedekt of in roode mantels gehuld.
-
-"Wij mogen u wel verschooning vragen, heer luitenant, dat we u zoo
-in donker ontvangen," zeide juffer Cecilia, de jongste zuster, die
-door iedereen moeder Cile werd genoemd en mij met eene buiging, de
-wederga van die harer zuster, te gemoet trad; "maar 't jonge volkje
-speelt en stoeit graag tusschen licht en donker, en jufvrouw Skau
-mag ook wel zoo'n schemeruurtje in 't hoekje van den haard."
-
-"Schemeruurtje, schemeruurtje....kijk eens aan, of ge daar zelf niet
-van houdt, moeder Cile! Maar wij moeten de schuld krijgen, niet
-waar?" merkte de bejaarde aamborstige dame op, die juffrouw Skau
-getiteld werd. En daarop zich tot mij richtende:
-
-"Wel, wel, goeden avond, man; ga zitten en vertel mij eens, hoe 't
-gaat;--ge zijt, op mijn woord, duchtig aan 't aftakelen geweest,"
-voegde ze er bij, in 't volle besef van den ontzagwekkenden omvang
-harer eigen gestalte.
-
-Ik moest nu een nauwkeurig verslag geven van mijne fata, maar werd
-ook rijkelijk beloond door 't omstandig verhaal van de kwellingen,
-die jicht en asthma en wat niet al haar aandeden. Gelukkig werd de
-stroom harer jammerklachten gestuit door 't joelend binnenstormen
-der meisjes, die in de keuken een bezoek hadden afgelegd bij 't oude
-familiestuk, dat Stine heette.
-
-"Tante, weet ge wat Stine zegt," riep een klein, luidruchtig ding
-met bruine kijkers; "zij zegt, dat ik van avond mee moet naar den
-hooizolder om den nikker kerstpap te geven. Maar ik wil niet, ik ben
-bang voor den nikker!"
-
-"Och, dat zegt Stine maar om van je af te komen, kind; ze durft zelf
-niet in donker naar den zolder gaan, want ze weet wel, dat de nikker
-haar eenmaal terdeeg heeft beet gehad," zei juffer Mette. "Maar groet
-ge den luitenant niet, kinderen?"
-
-"Och heden, is dat mijnheer de luitenant? Ik kende u niet; wat ziet
-ge bleek en wat hebben we u in lang niet gezien," riepen de kleinen
-als uit één' mond, terwijl ze elkaar verdrongen, om 't dichtst bij
-mij te zijn. "Nu moet ge ons wat moois vertellen; we hebben zoolang
-niets van u gehoord; och, toe, beste luitenant, vertel ons wat van
-den geitebok, och, toe, van den geitebok en Goudtand!" Spoedig was ik
-nu aan 't vertellen: van den geitebok en den hond Goudtand en van de
-twee nikkers, die hooi van elkander stalen en die elkaar ontmoetten,
-elk met een bos hooi op den nek, en aan 't vechten raakten, tot ze
-beiden in eene wolk verdwenen, en van den nikker op Hesselberg, die
-den hofhond sarde, tot de eigenaar der hoeve hem over de leuning der
-brug smeet. De kinderen klapten in de handen en schaterden. "Dat had
-hij verdiend, de leelijke nikker," riepen ze en bedelden om meer.
-
-"Neen, nu plaagt ge den luitenant al te erg, kinders," zei juffer
-Cecilia, "nu zal tante Mette wel eene historie willen verhalen."
-
-"O, ja, nu tante Mette!" was de algemeene uitroep.
-
-"Maar wat zal ik vertellen, kinderen?" vroeg tante Mette. "Welnu;
-daar we toch met den nikker bezig zijn, zal ik van dien nikker maar
-wat verhalen. Ge zijt oude Kari Gusdal immers nog niet vergeten, die
-ons tarwebrood bracht en altijd zooveel sprookjes en histories wist
-te vertellen?"--"Wel neen," riepen de kinderen.--"Nu, Kari vertelde
-eens, dat zij voor jaren hier in 't weeshuis diende. Toen was 't aan
-dien kant der stad nog leeger en eenzamer dan tegenwoordig, en 't
-weeshuis is een donker, somber gebouw. Nu, Kari was daar in dienst
-genomen als keukenmeid en zij was zeer wakker en bij de hand. Op
-zekeren nacht moest zij vroeg opstaan, om bier te gaan brouwen. Hare
-kameraden zeiden: "Zorg maar, dat ge niet al te vroeg opstaat; vóór
-tweeën moogt ge 't deeg niet klaar maken." "Waarom niet?" vroeg zij.
-
-"Weet ge dan niet, dat hier een nikker huist? Hij wil niet zoo vroeg
-gestoord worden, en daarom moogt ge niet aan 't werk gaan, vóór de
-klok twee heeft;" antwoordden zij.
-
-"Dat zou wat!" zei Kari, die lang niet van gisteren was, zooals men
-zegt; "ik heb niets met den nikker te maken, en komt hij binnen,
-dan zal ik hem wel even de deur uitsmijten."
-
-De anderen waarschuwden haar ernstig, maar zij wilde nergens van weten,
-en eer de klok van éénen koud was, stond zij op, legde vuur aan onder
-den brouwketel en begon het deeg gereed te maken. Maar telkens ging het
-vuur uit, en telkens was 't, of iemand het brandhout uit de vlam trok
-en over den haard spreidde; toch bespeurde zij niemand. Herhaaldelijk
-stapelde zij 't hout weer op, maar 't baatte haar niet, en ook 't
-deeg wilde niet vlotten. Eindelijk werd ze dit tobben moê, nam een
-stuk brandhout, zwaaide er mee in 't rond en riep:
-
-"Pak je weg, of ik zal je leeren!... Meen-je me te plagen, dan heb je
-'t mis!"
-
-"Wee over u!" hoorde ze nu eene stem uit een' donkeren hoek; "ik heb
-zeven zielen gewonnen op deze hoeve; moet nu de achtste mij ontgaan?"
-
-"Sedert dien tijd heeft niemand in 't weeshuis ooit van den nikker
-gehoord, zei Kari Gusdal."
-
-"Ik word bang; vertel gij maar weer, luitenant; als gij vertelt,
-word ik nooit bang, gij kent veel prettiger histories!" riep een der
-kleinen. Een ander sloeg voor, dat ik zou verhalen van den nikker,
-die den Halling danste met een meisje.
-
-Met dit plan was ik echter niet bijzonder ingenomen, want daar
-moest bij gezongen worden. Maar 't jonge volkje liet niet los, en
-reeds had ik eenige malen gekucht, om mijne barbaarsche stem voor
-de wijs van den Hallingdans te stemmen, toen de lieve nicht, waarvan
-ik boven sprak, tot vreugde der kleinen en mij tot reddenden engel,
-de kamer binnentrad.
-
-"Ja, kinderen, ik wil de historie wel vertellen, mits nicht Lise zoo
-vriendelijk is, de wijs voor u te zingen," zeide ik, terwijl ze plaats
-nam, "en dan zult gij zelf dansen, niet waar?" De kleinen bestormden
-nu nicht zoolang, tot ze beloofde de dansmuziek te zingen en ik begon
-mijn verhaal:
-
-"Daar was 'reis ergens, ik geloof haast in 't Hallingdal, een meisje,
-dat den nikker pap moest brengen; of 't op een' donderdagavond of op
-kerstmis gebeurde, dat herinner ik me niet meer, maar ik geloof vast,
-dat 't kerstavond was.
-
-"Zij achtte 't zonde de heerlijke brij aan den leelijken nikker te
-geven, at ze daarom zelf op en ging naar de schuur met havermeelpap en
-zure melk in een' varkenstrog. "Daar heb-je eten, leelijkerd!" zei ze.
-
-Maar nauwelijks waren de woorden haar den mond uit, of de nikker
-vloog op haar aan, pakte haar om 't lijf en begon met haar rond te
-zwieren; en hij hield niet op, voor ze uitgeput nederzeeg. Toen men
-'s morgens in de schuur kwam, lag zij daar, meer dood dan levend. En
-zoolang de dans duurde, zong de nikker maar aldoor:--hier nam juffer
-Lise mijne taak over en zong in de maat van den Hallingdans:
-
-
- En eet gij de pap van den nikker, mijn kind,
- Wel, dans dan ook eens met den nikker als vrind.
-
- En eet gij de pap van den nikker, mijn kind,
- Wel, dans dan ook eens met den nikker als vrind.
-
-
-Ondertusschen gaf ik met beide voeten de maat aan, terwijl de kleinen,
-al jubelend en schaterend, over den grond rolden.
-
-"Ge zet waarlijk het huis op stutten, kinders, ik krijg er hoofdpijn
-van," zei juffer Skau. "Weest thans wat bedaard, dan zal ik nog eenige
-histories vertellen." Oogenblikkelijk werd 't stil in de kamer en de
-juffrouw nam het woord:
-
-"De menschen vertellen zooveel van nikkers en Huldren en zulk slag;
-maar ik geloof daar niet veel van. Nog nooit heb ik van den een of
-den ander iets gezien;--'t is waar, ik ben in mijn leven nog niet ver
-van huis geweest--maar toch geloof ik, dat het meerendeels praatjes
-voor den vaak zijn. Maar wat oude Stine vertelt: dat zij eens den
-nikker heeft gezien, dat moet toch wel waar zijn. Toen ik nog mijn'
-catechismus leerde, was Stine bij mijne ouders in dienst. Voor dien
-tijd had ze bij een schipper gediend, die niet meer voer.
-
-"'t Was daar heel rustig en stil in huis; de menschen gingen nooit uit
-en niemand kwam hen opzoeken. En den ouden schipper zelf kon men bijna
-den ganschen dag aan 't havenhoofd vinden. 's Avonds gingen allen
-zeer tijdig naar bed. Nu wou 't gerucht, dat er bij dien schipper
-een nikker huisde. Eens, zeide Stine, zaten de keukenmeid en ik op
-zekeren avond in 't meidenkamertje voor ons zelven te naaien; 't was
-hoog tijd om naar bed te gaan, want de nachtwacht had reeds "tien"
-geroepen. 't Wilde niet vlotten met ons naaien en stoppen, want elk
-oogenblik verscheen Klaas Vaak, en zoodra hij achter mij kwam, begon
-ik te knikkebollen, en zoodra hij achter de keukenmeid ging staan,
-begon deze te knikkebollen, want we waren 's morgens vroeg op geweest
-en hadden waschdag gehouden. Maar terwijl we zoo bij elkaar zaten,
-hoorden we op eens een verschrikkelijk leven in de keuken; 't was,
-zei Stine, of iemand alle borden en schotels uit de kast haalde en ze
-op den vloer in stukken smeet. Verschrikt vlogen we op, zei ze, en ik
-schreeuwde: "God beware ons, dat is de nikker!" en ik was zoo bang,
-dat ik geen' voet in de keuken dorst zetten. De keukenmeid was ook
-huiverig, maar sprak zich zelve moed in en opende de keukendeur. Daar
-lagen alle borden over den grond verspreid, maar geen er van was
-stuk en bij de deur stond de nikker met eene roode muts op 't hoofd
-en glimlachte vriendelijk. Nu had de keukenmeid wel eens hooren
-zeggen, dat de nikker zich soms liet beet nemen, en naar een ander
-huis vertrok, wanneer men hem diets maakte, dat 't daar rustiger
-was. En daar ze nu den nikker gaarne eene poets wilde spelen, bad
-ze hem--hare stem beefde nog, terwijl ze 't zeide--aan den overkant
-der straat bij den koperslager, zijn' intrek te nemen; daar was 't
-veel stiller en rustiger, want men ging er klokke-negen naar bed. En
-dat was waar ook, vertelde Stine, maar ge weet wel, was met al zijn
-volk, van 's morgens drie uur af, aan 't kloppen en slaan, dat iemand
-hooren en zien verging. Sedert dien dag bespeurden wij niets meer
-van den nikker. En bij den koperslager was hij recht in zijn schik;
-wel werd er den ganschen dag geklopt en gehamerd, maar men vertelde,
-dat 's koperslagers vrouw hem elken donderdagavond pap bracht op den
-zolder--en, zei Stine, men behoeft zich dan ook niet te verbazen, dat
-'t den koperslager goed ging, ja, dat hij een rijk man werd, want de
-nikker beschermde hem. Nu 't is waar, dat 't hem buitengewoon meeliep,
-en hij er spoedig warmpjes in zat, maar of dit kwam, door de hulp van
-den nikker, dat zou ik niet durven beweren," besloot juffrouw Skau,
-al kuchend en hoestend na de inspanning, welke de buitengewoon lange
-vertelling haar had gekost.
-
-Nadat zij zich met een snuifje had verfrischt, voelde zij lust op
-nieuw te beginnen:
-
-"Mijne moeder was eene vrouw als goud; zij vertelde eens eene historie,
-die hier in de stad is voorgevallen. 't Gebeurde op een' kerstnacht,
-en voor de waarheid sta ik borg, nooit kwam er een onwaar woord uit
-haar' mond."
-
-"Laat hooren, juffrouw Skau, laat hooren!" zei ik. En de kleinen
-riepen: "Toe vertel ons dat, juffrouw."
-
-De juffer hoestte eenige malen, nam nog eene prise en begon:
-"Toen mijne moeder nog een meisje was, kwam ze somwijlen bij eene
-weduwe.... ja, hoe heette ze ook weer? Juffrouw... de naam wil me niet
-te binnen schieten, maar dat komt er minder op aan, zij woonde in
-de Molenaarsstraat en was al een bejaarde vrouw. 't Was kerstavond,
-zooals nu. Ze dacht zoo bij zich zelve: "morgen ochtend ga ik naar
-de vroegpreek", want ze was eene trouwe kerkgangster; ik zal dan
-eerst wat koffie zetten, dan heb ik wat warms te drinken, eer ik er
-heenga. Toen zij ontwaakte scheen de maan in 't vertrek. Ze stond op
-om te zien, hoe laat het was, maar de klok was blijven staan en wees
-op half twaalf. Zij ging naar 't raam en keek naar de kerk. Door alle
-vensters scheen reeds licht. Zij wekte haar dienstmeisje, liet haar
-koffie zetten, terwijl ze zich aankleedde, nam haar psalmboek en ging
-ter kerk. In de straat was alles doodstil, geen sterveling was er te
-bespeuren. In de kerk gekomen, zocht ze de bank op, waar ze placht
-te zitten en keek eens rond. Maar wat zagen de menschen er bleek en
-akelig uit; 't leken wel lijken! En niemand van de schare kende zij;
-schoon meer dan één gezicht haar niet vreemd voorkwam, wou haar maar
-volstrekt niet invallen, waar zij ze kon gezien hebben. De predikant,
-die den kansel beklom, was ook geen dominee uit de stad, maar een lang,
-bleek man, dien ze toch ook wel eens meende ontmoet te hebben.
-
-'t Was een lust hem te hooren preeken, en men hoorde ook niet zoo'n
-gestommel en gekuch en gehoest, als gewoonlijk onder de vroegpreek op
-kerstmorgen; 't was zoo stil, dat men eene speld kon hooren vallen,
-zoo doodstil, dat 't de vrouw angstig en bang om 't harte werd.
-
-Toen de gemeente voor de tweede maal begon te zingen, boog zich eene
-vrouw, die naast haar zat, tot haar over en fluisterde haar in 't oor:
-"Werp uw' mantel losjes om en ga heen, want blijft gij tot de preek
-uit is, dan is 't met u gedaan. De dooden houden kerstfeest!"
-
-"Oef, ik word bang, ik word bang, juffrouw Skau," riep een der kleinen
-vol angst, terwijl ze op een' stoel kroop.
-
-"Och, stel je gerust, kind; 't loopt nog goed met haar af; luister maar
-naar 't vervolg," zei de juffrouw. De vrouw bevielen deze woorden ook
-slecht; toen zij de stem vernam en de spreekster in 't gelaat zag,
-herkende zij eene buurvrouw, die voor vele jaren gestorven was, en
-nu ze nog eens rondkeek, herinnerde zij zich klaar, dat ze zoowel den
-predikant als 't grootste gedeelte der gemeente voorheen had gekend;
-allen waren voor langen tijd overleden. Ze ijsde er van. Losjes
-sloeg ze den mantel om zich heen, zooals de vrouw haar had geraden en
-snelde heen; maar 't was haar, of al de dooden haar volgden, en haar
-zochten terug te houden: hare knieën knikten en bijna was ze op den
-vloer neergezegen. Toen zij in 't kerkportaal kwam, voelde zij haar'
-mantel grijpen; zij maakte den gesp los, liet den mantel in den steek
-en vlood, zoo snel de beenen haar dragen wilden, naar huis. 't Sloeg
-één uur, toen zij hare huisdeur opende en half dood van schrik naar
-binnen wankelde. 's Morgens vonden de kerkgangers haar' mantel op den
-stoep, in duizend stukken gereten. Mijne moeder kende den mantel zeer
-goed en ik meen ook, dat zij een der stukken heeft gezien; maar wat
-hiervan zij, 't was een korte mantel van eene lichtroode stof, met
-bont gevoerd en geboord, precies zooals de menschen in mijne jeugd
-plachten te dragen. Nu ziet men ze zelden meer; slechts enkele oude
-vrouwtjes hier in de stad en uit het gesticht in de oude stad komen
-op kerstmis nog in zulke mantels ter kerk."
-
-De kinderen, die onder 't laatste gedeelte der vertelling zich nauw
-hadden weten te bergen van angst en schrik, verklaarden thans, dat ze
-van zulke leelijke, akelige histories niets meer wilden hooren. Zij
-waren in 't hoekje van de kanapee of op een' stoel gekropen en
-beweerden, dat er iemand onder de tafel zat, die hen van hunne plaats
-zocht te trekken.
-
-Intusschen werden de lichten op de ouderwetsche standaards
-binnengebracht, en nu ontdekte men, onder algemeen gelach, dat
-ze met de beenen boven op de tafel zaten. Weldra deden de lichten
-en de kerstkoeken, geholpen door confituren, gebak en wijn, alle
-spookhistories en angst verdwijnen, en plaats maken voor een levendig
-gekeuvel over allerlei zaken, die minder ver aflagen. De rijstekoek
-en 't ribstuk brachten eindelijk de denkbeelden nog nader bij huis,
-en vroegtijdig nam men afscheid en wenschte elkander een gelukkig
-kerstfeest. Voor mij volgde er echter een zeer onrustige nacht.
-
-Ik weet niet, of de vertellingen, de genoten lekkernijen, mijne
-zwakheid, of dit alles te zamen daarvan de schuld moet dragen; maar
-vergeefs legde ik mij nu zus dan zoo; den ganschen nacht maalden
-allerlei nikker-, Hulder- en spookhistories in mijne verwarde
-hersenen rond. Eindelijk vloog ik onder klokgelui door de lucht naar
-de kerk. Zij was geheel verlicht, en toen ik er binnentrad, zag ik,
-dat het de kerk van mijne geboorteplaats was. De gemeente bestond
-uit enkele boeren met roode mutsen op, soldaten in vollen dos,
-en dorpsmeisjes met linnen huiven en frissche wangen. De dominee,
-die op den preekstoel stond, was mijn grootvader, dien ik slechts als
-kleine jongen had gekend. Terwijl hij goed en wel aan 't preeken is,
-neemt hij op eens een' sprong en staat midden onder de schaar, terwijl
-zijne toga naar den eenen en de kraag naar den anderen kant vliegt.
-
-"Daar ligt de dominee en hier ben ik," zeide hij met zijne geliefkoosde
-spreekwijs, "en laat ons nu eens in 't rond dansen." Oogenblikkelijk
-tuimelde de gansche gemeente in den wildsten dans rond en een lange
-kerel pakte mij bij de schouders en zeide: "Kom, doe maar mee, Kar!"
-
-Ik wist niet, wat ik er van denken moest, toen ik te gelijker tijd
-ontwaakte en 't zelfde gezicht aanschouwde, dat ik in den droom had
-gezien. Met de muts diep over de ooren en een' rijmantel over den arm,
-boog zich iemand over mij heen en keek mij met twee groote oogen aan.
-
-"Gij waart zeker aan 't droomen, Kar," zeide hij; "'t zweet parelt u op
-'t voorhoofd en gij sliept zoo vast als een beer in den winter. Den
-Vrede van Boven en een gelukkig kerstfeest wenscht u uw vader en
-'t gezin. Hier is een brief en de reismantel, en 't paard staat in
-den stal.
-
-"Maar in 's hemels naam, ben-jij dat Thor?" 't Was de knecht van mijn'
-vader, een kerel als een boom. "Hoe kom-jij hier?"
-
-"Wel, dat zal ik u zeggen, antwoordde Thor; "ik ben met bruin hier heen
-gekomen; want, ziet ge, ik was met uw' vader op Naes en toen zeide
-hij: "Thor," zei hij, "we zijn nu niet ver van de stad; neem bruin
-en rijd er mee naar stad en zie eens, hoe de luitenant het maakt,
-en is hij wèl genoeg, neem hem dan mee naar huis."
-
-Toen wij de stad uitreden, was de lucht helder en de weg
-uitmuntend. Bruin repte zijne oude pooten zoo hard hij kon, en nimmer
-heb ik, vroeger of later, zulk een prettig ritje gemaakt als op dien
-eersten Kerstdag.
-
-
-
-
-
-
-
-EEN ZONDAGAVOND OP EEN' SAETER.
-
-
-In gezelschap van een' Engelschman, Sir John Tottenbroom, een
-rendierjager en zijn broeder, die ons zouden vergezellen op de jacht
-in 't gebergte tusschen Sell en het Osterdal, verliet ik ....hoeve
-op een' Zondagmiddag in Augustus. De jonge Brit had reeds een kijkje
-genomen in Noorwegen, hij verstond onze taal en kon zich daarin des
-noods doen verstaan, maar wijl hij, als de meeste Engelsche toeristen,
-voornamelijk met boeren had omgegaan, sprak hij een zeer zonderling,
-gebroken boersch dialect. Toch was dit niet altijd toereikend; wanneer
-zijne gedachten elkaar wat snel volgden, en meestal deden ze dit
-op eene tamelijk verwarde wijze, dan bediende hij zich plotseling
-van zijne moedertaal, of bleef steken in een koeterwaalsch, zóó
-wonderlijk, dat men vergeefs zou trachten het weer te geven. De jager
-Thor Ulvsvolden was een man van middelbare lengte, met donkere oogen
-en scherp geteekend, verweerd gelaat, waarop ernst en nadenken te lezen
-stonden. Hij was breed van schouders, maar overigens mager; toch bewees
-zijn vlugge, zekere tred, dat de kracht zijner spieren niet licht
-moest geteld worden. Daar lag eene eigenaardige kalmte in 't geheele
-wezen van dezen man; zijn bedrijf, dat hem elk oogenblik blootstelde
-aan allerlei gevaren en ongevallen, had alle onbedachtzaamheid bij
-hem doen verdwijnen en hem een rustig vertrouwen doen veroveren,
-dat op elk zijner uitspraken onwillekeurig den stempel van echtheid
-en oorspronkelijkheid drukte. Zij broeder Andries was blond, lang
-en sterk. Hij was even wakker als plomp, een ruwe schors om eene
-gezonde kern. Zonder zich lang te bedenken, volgde hij zijn' weg;
-luttel bekommerde hij er zich om, waar hij de voeten zette. Vaak
-moest hij dan ook de armen te baat nemen, om het noodige evenwicht
-te bewaren en zijne houding geleek dan sprekend op die van een' beer,
-die op de achterpooten tracht te gaan. Beiden hadden eene roode muts op
-'t hoofd en eene peper- en zoutkleurige broek aan. Andries was verder
-gekleed in eene soort van jas van dezelfde kleur met lange panden, die
-hem om de dijen sloegen, terwijl Thor zijn wambuis van rendiervel bij
-de overige bagage had gelegd en in 't kortarmig onderkleed ging. In de
-hand had hij een zwaar jachtgeweer. Andries droeg eene prachtige buks.
-
-'t Was stil in 't bosch; men hoorde niets dan den klank van het met
-ijzer beslagen bergschoeisel der jagers en den gestadigen stap der
-lastdieren, die den trein volgden met de proviand, de weitasschen
-en de vischkorven op den rug. Ook de natuur scheen de rust van den
-Zondag te deelen. Tegen 't vallen van den avond begon een enkele vogel
-zachtkens te kweelen; sparren en dennen kruidden de lucht met hunne
-geuren; over de toppen der lager staande boomen bespeurden wij nu en
-dan een' bergstroom, die zoo diep onder ons zijne schuimende wateren
-naar beneden stortte, dat zijn ruischen en bruisen ons oor niet kon
-bereiken. Al langer werden de schaduwen; de duisternis breidde zich
-uit over het dal, terwijl de nevelen omhoog stegen; maar nog speelde
-'t zonnelicht met rooden schijn tusschen de sparren der berghelling
-door en wierp zijn' glans op de blauwachtige Lesjetoppen in de
-verte. Naarmate wij hoogerop kwamen, werd het bosch minder dicht; de
-sparren werden al kleiner en zeldzamer, berken en struiken daarentegen
-weliger, heideplanten en grasvelden menigvuldiger. Weldra naderden
-wij de dertig saeters, die hier bijeen liggen: weide aan weide,
-ingesloten door kreupelhout en rotsblokken, heidekruid en grasrijke
-heuvelen strekten zich voor ons uit en daarachter teekenden de hooge
-toppen der Ronderbergen met hunne schilderachtige omtrekken zich
-af tegen den oostelijken hemel. Vriendelijk klonken de deuntjes der
-melksters in den stillen avondstond, terwijl 't vee zich al loeiend
-en onder het klinken der klokjes verzamelde.
-
-Een der eerste saeters, die wij voorbijkwamen, behoorde aan Thor. Hij
-verzocht ons binnen te komen en melk te drinken; maar wij wenschten zoo
-spoedig mogelijk ons nachtkwartier te bereiken, en Thor beloofde ons
-zoo aanstonds te volgen. Aan 't venster zag ik een lief meisjesgezicht
-en een paar nieuwsgierige manlui. Andries zeide ons, dat 't meisje
-eene zustersdochter van Thor's vrouw was. Een der beide anderen was de
-schoolmeester, die zijne vacantie gebruikte om haar het hof te maken;
-zij wilde echter niets van hem weten, schoon hij in goeden doen zat
-en bekwaam voor zijn werk was. 't Meisje had veel meer op met een'
-opgeschoten knaap, die ook naar haar vrijde.
-
-Toen wij bij Laurgaard-saeter kwamen, stond de melkmeid op den drempel
-voor de halfgeopende deur. Zij was rank, maar tevens krachtig van
-bouw; hare witte hemdsmouwen, een rood jak en eene donkere huif deden
-hare flinke gestalte voordeelig uitkomen. Zij stond met den rug naar
-ons toegekeerd; wij zagen slechts den blanken nek en het welgevormde
-hoofd met blond haar, welks rosse tint door de avondzon nog sterker
-werd gekleurd. Ze was bezig eene zwartbonte geit tot zich te lokken,
-die op het met gras begroeide dak was geklauterd, waar zij aan de
-schors van een' jongen berk knabbelde, die op 't erf stond.
-
-"Texa, Texa, Texa, kom beestje, kom dan--wacht jou kleine schelm,
-ik zal je leeren 't dak te vernielen en den berk af te knabbelen;
-pas op!" riep ze.
-
-"Goeden avond Brit," zeide Andries.
-
-"God zegen' je," antwoordde zij, en toen zij zich had omgewend en
-onder de hand door, waarmee ze de laatste zonnestralen afweerde,
-ons had opgemerkt, voegde ze er vriendelijk bij: "Gods vrede! Dat
-zijn zeker vreemden, die hier hun' intrek zullen nemen?"
-
-"Ja," zeide Andries; "en wat flinker kerels, dan die je hier op de
-saeters hebt;--ze zullen je daarom geen kwaad doen," voegde hij er
-vergoelijkend bij.
-
-"Men kan wel zien, dat het ferme lui zijn," zei Brit, maar kon
-toch een' glimlach niet weerhouden, terwijl ze ons uitvorschend
-bekeek. Vooral de figuur van Sir John en zijne lange lokken schenen
-zeer hare opmerkzaamheid te trekken.
-
-"En die--is dat ook een kerel? Hij lijkt meer op eene vrouw in
-manskleeren," voegde ze er spottend bij.
-
-"Heb-je dan wel vrouwvolk gezien, dat zoo lang was en bakkebaarden
-had?" vroeg Andries.
-
-"Neen, neen, je hebt gelijk, Andries," antwoordde ze met een'
-hartelijken lach. "Maar, gaat naar binnen, die vreemden kunnen toch
-niet buiten blijven staan; zij zullen wel raar opkijken, maar we hebben
-hier wel meer vreemde lui gehad," voegde zij er bij en snapte voort
-tegen Andries op een' goedigen, ondeugenden, soms half ironischen toon.
-
-In de saeterhut, een groot vertrek met balken en binten van sparrehout,
-in welks eenen hoek zich een wijde schoorsteen bevond, heerschte de
-weergalooze orde en reinheid, welke de berghutten in 't Gudsbrandsdal
-kenmerkt, vooral wanneer men er vreemdelingen verwacht. Langs den
-lagen wand, op borden en rekken, stond de kaas; op den grond lagen
-emmers en nappen opgestapeld, en zoowel deze als de banken en de tafel
-waren helder wit of blinkend geschuurd. Door 't verbazende vuur, dat
-op den haard onder den ketel vlamde, werd de lucht telkens ververscht;
-men ademde hier niet, als op zoovele saeters, in eene duffe, bedorven
-atmospheer; eene aangename geur kwam ons tegen van de pijnnaalden,
-waarmee de grond was bestrooid en van de vriendelijke, witte bergbloem,
-[5] die op hare breede, vleezige, lichtgroene bladerkroon aan
-'t venster prijkte, omgeven door kransen en figuren van hooggele,
-geurige goudsbloemen, alles ter eere van ons bezoek.
-
-"Maar wat willen de lui toch hier in 't gebergte; ze hebben 't wis
-beter thuis dan op de saeters bij 't vee," zei Brit, toen 't gesprek
-een ommezien haperde, niet zonder een beetje nieuwsgierigheid.
-
-"We wilden eens zien, hoe 't er hier in 't gebergte uitziet, en dan
-wilden we ook rendieren schieten," antwoordde Sir John.
-
-"Ja wel, rendieren schieten, als er maar rendieren zijn! Ik vrees,
-dat je 't zult opgeven en je kameraad ook, vóór je er één hebt
-gezien. In 't voorjaar had-je hier moeten zijn, toen we den saeter
-betrokken, toen zwierven hier eene menigte mooie beesten rond. Op
-een' der Vaage-saeters is een meisje, dat Barbro heet; 't is nog
-eene jonge deern, maar die heeft er een geschoten. 't Dier was op de
-weide onder de kudde geraakt en liep rustig te grazen. Nu hing er
-in de hut een geweer aan den zolder; zij wist, dat 't geladen was
-voor de grauwpooten; dat nam ze, sloop weg en lei 't den os over
-den rug. Ze mikte voorzichtig, heel behoedzaam; maar toen 't schot
-afging, tuimelden ze alle drie neer: de deerne, 't rendier en de os;
-de laatste stiet een hevig gebrul uit van schrik, maar 't rendier
-stond niet meer op, en de predikant kreeg een heerlijken rendierbout."
-
-"We hebben hier nog wat te doen, Brit," voegde ik er bij; "we zouden
-gaarne sprookjes hooren. Weet-je iemand, die flink kan vertellen?"
-
-"Er zijn hier een paar meisjes in de nabuurschap; 'k zal een boodschap
-zenden, dat ze van avond hier komen," antwoordde zij; "die kunnen,
-als ze willen, wel wat vertellen. Maar de schoolmeester, die kent
-eerst eene menigte histories. Gisteren was hij bij Marit, en als de
-hemel niet is ingevallen, zal hij er nog wel wezen, ten minste als
-Hans nog niet weg is.
-
-"Ik heb den schoolmeester reeds verzocht hier te komen, en Hans en
-Marit ook," zeide Thor, die nu binnentrad en zijn geweer tegen den wand
-zette; "ik wist, dat ge veel van sproken houdt, en zij kennen er wel."
-
-"Als de schoolmeester begint, dan komt er geen eind aan de
-geschiedenissen en vertelsels uit den Bijbel en allerlei geleerdheid,"
-zei Brit; "maar toch is hij te beklagen, de stumperd; 't moet niet
-alles zijn zoo alleen te branden als een harstige dennetak."
-
-'t Duurde niet lang of het gezelschap uit den saeter van Thor
-kwam binnen. Marit was een door- en doorgezonde deerne, met eene
-kleur als melk en bloed, een paar levendige kijkers en eene slanke
-gestalte. Uit 't gezicht van Hans sprak eene frissche onbedorven
-natuur, een rondborstige aard en de overmoed der jonkheid. De derde was
-de schoolmeester; schoon hij de drie kruisjes nog niet lang achter den
-rug had, was zijn gelaat reeds vol kreuken en rimpels, die voornamelijk
-te wijten schenen aan de voortdurende zorg, om zich met de noodige
-deftigheid voor te doen. Ook zijne kleeding verried het streven, om
-zich van de overige boeren te onderscheiden. Hij had eene donkerbruine
-jas met ontzettend lange panden aan; om den hals droeg hij eene witte
-das en opstaande boorden, die hem bijna tot den neus reikten. Ter
-hoogte van zijn' rechter vestzak zag men een' zonderlingen knubbel,
-dien ik eerst voor een monstergezwel hield; later merkte ik, dat het
-een groote inktkoker was, dien hij overal met zich voerde. Zijn geheele
-voorkomen maakte op den vreemdeling een' zeer onbehagelijken indruk,
-die nog verergerd werd door de geaffecteerde wijze, waarop hij den
-mond samentrok, als hij sprak. De weetgierigheid en belangstelling
-van den bergbewoner tegenover den vreemdeling, dien hij voor zich
-ziet, zijne openhartige, naïeve, somwijlen ook ongepaste vragen zijn
-bekend. Maar hier vertoonde zich onder een vernis van beschaving eene
-onverdragelijke indringende nieuwsgierigheid, die nog onuitstaanbaarder
-werd door den triomfanten blik, welken hij bij iedere vraag om zich
-heen wierp. 't Was, of hij zich onder de schooljeugd van Vaage bevond,
-en op zijn gelaat lag een trek, om zijne saamgetrokken lippen een
-grimlach, die allen aanwezigen scheen toe te roepen: "Heb ik dat niet
-goed gezeid? Ja, ik weet zulke kerels wel op den tand te voelen!"
-
-Tot nu had ik bijna alleen 't gesprek met den schoolmeester
-gevoerd. Den stroom van nieuwsgierige vragen, op gemaakten toon gedaan,
-in schoolvossenstijl, eene op stelten gaande navolging van verouderde
-boekentaal, waartusschen van tijd tot tijd plotseling plompe staaltjes
-van 't Gudbrandsdalsche dialect voor den dag kwamen, had ik deels
-beantwoord, deels afgekeerd. Maar eindelijk verloor mijn reismakker,
-die nog minder dan ik gesticht was over 't onderzoek, waarvan wij
-'t voorwerp waren, zijn geduld en viel tamelijk barsch uit in zijne
-moedertaal:
-
-"De duivel hale dien vent en zijne oogen en zijne tong en zijne
-onbeschaamdheid!"
-
-"Ah!" zeide de schoolmeester met een gezicht, alsof hij een som uit den
-regel-van-drieën had gevonden: "thans is het mij op eenmaal duidelijk,
-dat de heeren reizigers zijn uit vreemde landen; wellicht uit Engeland
-of Frankrijk, of misschien wel uit Spanje; voor korten tijd kwam hier
-immers een graaf uit laatstgenoemd land!"
-
-"Nu zijt ge in de war, schoolmeester," antwoordde ik. "Ge kunt toch
-wel hooren, dat 't Noorsch mijne moedertaal is; en mijn reisgezel,
-Sir John Tottenbroom, komt uit Engeland."
-
-"Zoo, zoo--is die geëerde heer uit 't Britsche rijk gekomen?" zei
-de schoolmeester, terwijl hij een' blik in 't rond sloeg, om de
-opmerkzaamheid te vestigen op de geographische kennis, die hij nu
-dacht ten toon te spreiden: "En is hij hierheen gereisd te water over
-de wijde zee, welke de Noordzee wordt geheeten, of heeft hij den weg
-te land gekozen door Frankrijk, Holland, Duitschland, Denemarken en
-Zweden? En tot welk doeleinde is hij hierheen getogen, indien 't mij
-vergund zij zulks te vragen?"
-
-"Vraag maar, schoolmeester," antwoordde ik aanmoedigend. "Uwe eerste
-vraag kan ik beantwoorden; hij is over de Noordzee gekomen. Wat de
-tweede betreft, moogt ge u tot hem zelven wenden."
-
-"Uit hem zul-je wel wijs worden, schoolmeester," merkte zijn
-medeminnaar op, die behagelijk zat te rooken uit een meerschuimen
-pijpje met zilveren beslag, een hoornen roer met koperdraad omslingerd
-en een lang mondstuk; "de vent brabbelt niets anders dan Engelsch."
-
-"Ja, indien hij de Duitsche taal meester ware," zeide de schoolmeester
-op een' toon van gewicht, "dan zoude ik wel met hem kunnen spreken;
-want daarin ben ik redelijk wel ervaren--ik heb Geddike's Leesboek
-en Hübner's Geographie in die taal bestudeerd."
-
-"Spreek hem maar in 't Duitsch aan, schoolmeester," zeide ik, "dan
-zal hij u wel antwoorden."
-
-"Damyou," viel Sir John uit, die ondanks zijne ergernis zich
-niet kon weerhouden te lachen over de verlegen houding van den
-schoolmeester. "Ge wilt weten, waarom ik hier ben?" ging hij voort
-in niet al te slecht Duitsch. "Onder andere reis ik om de zotheden
-der menschen te bestudeeren, en naar 't schijnt, zal ik er hier eene
-uitstekende gelegenheid voor vinden."
-
-"Dat is Engelsch, dat versta ik niet;" zeide de schoolmeester,
-"maar," ging hij voort in een afschuwelijk mengelmoes van Noorsch
-en Duitsch, terwijl hij 't eerste onderwerp het beste, dat hij in
-'t kastje zijner kundigheden kon vinden, te voorschijn haalde,
-"wat is uw oordeel aangaande het feit, dat geschreven staat van den
-Pontus Euxinus, die in 't jaar 715 dicht vroor tot op eene diepte van
-40 ellen, en toen het ijs smolt, zulk eene verbazingwekkende warmte
-uitdampte, dat er eene pestilentie ontstond, waardoor alle menschen
-te Konstantinopel stierven?"
-
-'t Schaterend gelach, dat losbarstte over dit "feit" uit Hübners
-Geographie, maakte een einde aan de Duitsche conversatie en een'
-tijd lang was de schoolmeester innerlijk verontwaardigd over onzen
-spot. Hij scheen echter niet heel onverzoenlijk van aard; toen wij
-al dichter om den haard schoven, naderde hij den kring. De meisjes,
-die vertellen zouden, waren gekomen; zij zagen er net en vriendelijk
-uit. Eéne van haar had zelfs eene bevallige houding en een fijn
-besneden gezichtje, dat echter in bleekheid de bergbloem evenaarde.
-
-Toen Brit mijne uitnoodiging om sprookjes te vertellen ondersteunde,
-verzekerden ze lachend, dat ze er geene kenden. Allen waren ze wat
-bloode en niemand wilde beginnen.
-
-"Neen, de schoolmeester, de schoolmeester," riepen ze, "die kan
-vertellen, die kent wel mooie histories."
-
-"Ja," zeide de schoolmeester, "ik zou wel iets kunnen verhalen uit de
-bijbelsche historie, of ook bijv. van keizer Octavianus. Bovendien
-ken ik eene zeer droeve liefdeshistorie van den manhaften ridder
-Tristand en de deugzame prinses Indiana, en zoo voort, etcetera."
-
-"Neen, mijn waarde schoolmeester," viel ik hem in de rede, "de
-histories, die ge daar noemt, ken ik al op mijn duimpje; wat ik wensch
-te hooren, zijn vertellingen over Huldren en heksen, sprookjes van
-Asschepoester en dergelijke, die nooit gedrukt zijn, maar alleen in
-den mond van 't volk leven."
-
-"Zulke nesterijen kan ik niet vertellen," zei de schoolmeester op
-geraakten toon, "dat past geen' leermeester der jeugd en allerminst een
-lid van 't dorpsbestuur, als ik, die de constitutie heb bezworen. Wat
-zou ik moeten zeggen, indien men mij vroeg of 't waar was, dat Halsten
-Röen sprookjes had zitten vertellen als eene oude baker?"
-
-"En wat heb-je dan wel gezegd, toen je die sprookjes van je-weet-wel
-opgedischt en het avondliedje hebt gezongen op Ulvsvolden, verleden
-jaar op kerstmis?" vroeg zijn medeminnaar met een spottend lachje.
-
-"Wat ik antwoordde, komt thans niet te pas," zeide de schoolmeester;
-"maar wat goed is voor u en andere eenvoudige lieden, is dit nog niet
-voor reizigers, die het karakter en de zeden der volkeren bestudeeren;
-ik acht het beter wijsheid te putten uit de scherpzinnige opmerkingen
-van zoodanige mannen, dan dwaze en onbeduidende boerenvertellingen te
-doen hooren; want reizigers zijn wereldwijzen en ik zal hun daarom
-ernstelijk verzoeken mij iets te willen mededeelen van de schatten
-hunner kennis."
-
-Ik zocht hem te beduiden, dat ik in de stad genoeg te doen had met
-onderwijzen, om ten minste op een toertje door het gebergte van de
-lasten dier taak ontslagen te zijn.
-
-"Als dan niemand wat wil vertellen," begon Andries, "dan zal ik
-de historie mededeelen van een' man, die in de buurt van het Hedal
-woonde. Hij heette Hogner; maar later noemde de menschen hem Hogner
-Duivelkloover. Hij was een jaar of wat zeeman geweest; maar toen hij
-een aardig duitje had verdiend, zoodat hij de hoeve van zijn' vader
-kon overnemen, besloot hij thuis te blijven en ging uit vrijen naar
-een meisje uit Vaage, dat als melkster op een' saeter diende.
-
-Eens toen hij den saeter opzocht, was de melkster verdwenen en de
-hoedster kwam schreiend met het vee naar huis.
-
-"Wat scheelt er aan, en waar is de melkster?" vroeg Hogner.
-
-"Daar zijn drie berggeesten gekomen en hebben haar weggevoerd," snikte
-'t meisje.
-
-Hogner vloog dadelijk heen om zijne liefste op te zoeken en zich op
-de berggeesten te wreken; hij nam iemand met zich mee, die Haarek
-Langbein heette. Zij zochten wijd en zijd, in bosch en veld, op
-hooge bergtoppen en in diepe dalen, maar noch de berggeesten, noch
-het meisje waren ergens te vinden. Eindelijk, toen zij bij de weiden
-van Stuttgang waren, daar ontmoetten zij een' berggeest.
-
-"Wacht even," zeide Hogner en bracht den geest met zijn zwaard eene
-wond toe; daarop trok hij een' kring in den grond om hem heen, maakte
-een kruis in de lucht boven zijn hoofd en bande daardoor den boozen
-geest op de plek, waar hij stond.
-
-"Waar is de melkster van Rönnaas gebleven?" vroeg hij den geest. Deze
-wilde niet antwoorden, maar Hogner dreigde hem zoo lang, tot hij
-bekende, dat zijn makker Platneus, die in 't veld bij Stuttgang huisde,
-het meisje had weggevoerd.
-
-"Morgen viert men bruiloft," zeide hij, "en ik moet naar Skulen en
-naar den Reuzenberg om zijne familie uit te noodigen."
-
-"Sta daar tot ik weerom kom," zei Hogner en hieuw nog eenige malen
-kruiselings in de lucht, en de menschen zeggen, dat de berggeest nog
-altijd op dezelfde plek bij Stuttgang staat, maar ik heb hem nooit
-gezien. Of Hogner zijne liefste terug kreeg of niet, zou ik niet
-kunnen zeggen, maar sinds noemde men hem altijd Hogner Duivelkloover."
-
-"Dat is eene onzedelijke vertelling uit den paapschen tijd, 't welk
-duidelijk blijkt uit het teeken des kruises, en zulke verhalen
-heeft de Duivel bedacht," zeide de schoolmeester op zalvenden
-toon. "Vermoedelijk hebben eenige struikroovers, die zich daar schuil
-hielden, de melkster weggevoerd, die klaarblijkelijk een lichtzinnig
-vrouwmensch was, zooals er vele op de saeters worden gevonden; later
-heeft men de berggeesten er bij gehaald. Ik zal thans eene waarachtige
-historie verhalen, waarvan mede de Huldren en berggeesten de schuld
-kregen, terwijl men de gansche gebeurtenis alleen moest wijten aan
-de slinksche streken van een' slimmen vogel."
-
-"In het hoofdkerspel Vaage," zoo begon hij, terwijl hij eenige
-malen kuchte en hoestte en langzaam den blik liet weiden over alle
-aanwezigen, "leefden voor langen tijd een paar echtelieden, Steingrim
-en Jöda, die in deze bergstreek hun bestaan vonden in veehoeden
-en het vangen van wild. De man, Steingrim, vond den dood bij een'
-sneeuwval in Jöndalsbraatom. In 't zelfde jaar werd hun volwassen
-zoon, Ivar, tot den krijgsdienst geroepen, en Jöda bleef de eenige
-verzorgster van vele kinderen. De tweede zoon, Björn, was, schoon
-nog jong, reeds eenigszins de steun zijner moeder. Hij was zeer
-groot voor zijne jaren, vlug en waagziek, en overtrof elkeen in 't
-loopen op de sneeuwschoenen, in 't vangen van wild en op de jacht. In
-'t bijzonder legde hij zich toe op de kennis van de plaatsen, waar de
-rendieren zich in de verschillende seizoenen en bij verschillend weder
-ophouden, waar zij een toevluchtsoord zoeken, of die zij ontvlieden,
-en hierdoor vermoedelijk kwam hij tot de ontdekking van de fijne en
-scherpe reuk der rendieren, die hem, naar men verhaalt, leidde tot
-de uitvinding der "blinde schutters." [6] Meestal was Björn door
-menschenschuwheid bevangen en zocht bij elke gelegenheid alleen op
-de jacht te gaan, en zijn geluk bij dit handwerk deed ieder verbaasd
-staan. Sommigen meenden, dat hij door tooverij vogels en dieren aan
-ééne plek kon boeien, zoodra hij ze in 't oog kreeg; anderen, dat hij
-in bondgenootschap stond met de berggeesten en in sommige gevallen
-hulp en onderricht van hen verkreeg in de voordeeligste wijze van
-jagen. In dezen waan werd het volk versterkt door de omstandigheid,
-dat men hem kuilen zag graven voor de rendieren en eene hut opslaan
-op plaatsen, waar te dier tijd niemand, ook zelfs een' enkelen
-nacht, durfde doorbrengen uit vrees voor de berggeesten, die er zich
-ophielden. Nu en dan verhaalde hij bovendien zelf, hoe de reuzen hem
-eene poets hadden gespeeld en hem in ongelegenheid hadden gebracht,
-maar dat hij dan ook altijd geholpen was door den reus van Skulen,
-den Skul-reus geheeten." -- -- --
-
-Het was duidelijk, dat de vertelling van den schoolmeester even lang
-en vervelend zou worden, als de lijkebiddersstijl, waarin hij haar
-voordroeg, bespottelijk was. Met genoegen merkte ik dan ook op, hoe
-onrustig hij werd, toen hij bespeurde, dat zijne uitverkorene was
-verdwenen. Door 't venster ziende, bemerkte hij, dat ze naar een'
-van de naastbijgelegen saeters ging. Zijne onrust nam nog toe, toen
-hij zijn' medeminnaar haar spoor zag volgen. Hij werd verstrooid,
-begon te stotteren en moest elk oogenblik naar zijne woorden zoeken.
-
-"Met verlof," zeide hij eindelijk, "ik kan mij alles niet goed meer
-herinneren en heb ook nog eenige zaken te verrichten. Wees gij zoo
-goed, Thor, en verhaal het overige; ge weet het wel," en ijlings
-verliet hij het vertrek.
-
-De meisjes schaterden het uit en beklaagden den armen schoolmeester
-om zijne jaloerschheid. Op mijn verzoek nam nu Thor het woord op en
-ging voort:
-
-"In 't kerspel ligt eene hoeve, Öst-Eng geheeten; daar woonde een man,
-die Baard heette. Hij was ook jager en kon niet velen, dat Björn altijd
-zoo gelukkig was op de jacht. Deze Baard Öst-Eng had eene dochter,
-die Rundborg heette. Naar haar vrijde Björn ter sluiks, maar zoodra
-haar vader dit merkte, zwoer hij, als hij hem ooit op zijne hoeve
-vond, dat hij hem dan precies zou behandelen als een wild rendier;
-op staanden voet zou hij hem doodschieten.
-
-"Mijne dochter zal zich nooit verslingeren aan een' landlooper,"
-voegde hij er bij. Hij bestemde 't meisje nu voor iemand uit
-Skaarvangen. Dit was Selvor Oppistuen; hij was half simpel en
-een monster van leelijkheid. Rundborg smeekte wel, dat haar vader
-haar niet tot dit huwelijk zou dwingen, maar het baatte niets. Toch
-bracht ze het zoover, dat zij niet vóór de bruiloft, die met St. Jan
-zou worden gevierd, den bruidegom behoefde op te zoeken. De bruigom
-ging zelf de gasten te bruiloft noodigen en zoo kwam hij ook in 't
-boschvlek bij de familie en de buren der bruid. Op Sönste-Eng was
-hij reeds de deur uit, toen de eigenaar hem naliep en vroeg:
-
-"Maar op welken dag moeten we komen? Dat hebt ge vergeten te zeggen."
-
-"Ik weet het nog niet; 't zou morgen kunnen zijn, maar 't kan ook best
-eerst vandaag over eene week wezen; maar we zullen op de fluit spelen,
-als we voorbijkomen, wees dan zoo goed ons te volgen," antwoordde hij.
-
-Dit hoorde een broer van Björn en liet het dezen dadelijk
-weten. Björn had spoedig zijn plan gemaakt; hij liet zijne moeder
-en zijn' broer voor de zaken zorgen en ging naar Skaarvangen. Eerst
-wilde hij 't gevolg van den bruidegom beletten het huis der bruid
-te bereiken. Daartoe ging hij 's nachts naar eene bergkloof bij
-Skaarvangen en wilde de brug vernielen, die er voor 't vee over de
-kloof was geslagen, maar de vader van Selvor en een paar vrienden
-beletten hem dit. Toen wou hij eene brug afbreken, die een eindweegs
-verder op eene lagere plaats lag, en dit gelukte hem. Den volgenden dag
-vertrok Selvor met zijne vrienden tegen den middag van Skaarvangen;
-maar onderweg vernamen zij, dat de brug, die zij over moesten,
-vernield was; nu moesten zij een' grooten omweg maken en bovendien
-de ondiepte bij Sandbo doorwaden. Toen zij in 't boschvlek kwamen,
-reden sommigen uit den stoet verder, om de bruid af te halen; de
-overigen bleven achter. Dezen dronken tot tijdverdrijf uit hunne
-veldflesschen en bliezen op de fluit, maar ondertusschen zat de broer
-van Björn een eind van den weg af in 't kreupelhout neergehurkt;
-en toen men opstond, volgde hij van verre.
-
-'t Duurde echter geruimen tijd, eer de gasten klaar waren en zich bij
-de overigen voegden, omdat de dag van de bruiloft niet nauwkeurig
-was bepaald. Eindelijk kwamen ook de bruid en hare familie met den
-bruidegom en zijn gevolg. De kerk stond destijds ten zuiden van Sandbo,
-en toen men hier kwam, was de avond reeds gevallen. Dienzelfden dag
-nog naar 't huis der bruid terug te keeren, bleek ondoenlijk; daarom
-namen Bottolf Holen en Alf Svare elk een deel van den bruidsstoet
-in huis. Zij gaven den gasten rijkelijk te eten en te drinken en
-deden hun daar geen' ondienst mee, want behalve een' droppel of wat
-uit de veldflesch, hadden zij den heelen dag niets genoten. Toen ze
-zich wat verkwikt hadden, noodigden Bottolf en Alf hen uit zich wat
-te vermaken. De jonggetrouwden zouden slapen op den zolder boven het
-proviandhuis van Svare. Laat in den avond kwam Björn's broer bij dezen
-en vertelde hem, dat de bruid den nacht op Svare-hoeve doorbracht.
-
-"'t Zou me verwonderen, als ze daar morgenavond nog was," zei
-Björn. Maar toen het nacht was geworden en de gasten allen ter rust
-waren gegaan, sloop er door de zolderdeur eene groote, forsche
-vrouwengestalte binnen, in een groen overkleed en met een groot
-blank mes in de hand. Zij scheurde de bruid uit de armen van den
-bruidegom. Deze greep nog naar haar, maar op 't zelfde oogenblik sneed
-de Hulder met het mes in den wand, dat de splinters er afvlogen. Toen
-dorst de bruigom de oogen niet meer opslaan, maar hij vloog 't vertrek
-binnen, waar zijne vrienden lagen, en kreet met groot misbaar, dat
-de Hulder van 't Jöndal op den zolder was geweest en zijne bruid had
-weggeroofd, om haar tot vrouw te geven aan haar' zoon. En hij mompelde,
-dat hij zich van kant wou maken.
-
-"Waren we maar beneden gebleven, dan had misschien de Hulder haar
-niet durven rooven!" jammerde hij.
-
-Allen deden hun best, om hem zoo goed mogelijk te troosten, maar toen
-hij dit zeide, schaterden zij 't uit. Selvor wou dadelijk naar huis,
-naar zijne moeder; maar toen men bij de Skjaervenbrug kwam, waren
-de palen doorgehakt, de brug was weggedreven en men kon onmogelijk
-aan den overkant komen. Aan den anderen oever stonden menschen uit
-Skaarvangen, die schreeuwden, dat ook zij de rivier niet over konden;
-maar hoe men schreeuwde en riep, men kon elkander niet eens verstaan:
-de rivier was buiten hare oevers getreden en stortte zich met donderend
-geraas naar beneden.
-
-Nu zond men een' bode naar den predikant. Deze ried aan, de kerkklokken
-uit den toren van Vaage te nemen, die naar 't Jöndal te brengen en daar
-drie etmalen lang te luiden. Dat deed men; over den Reuzenberg voerde
-men de klokken naar een groot veld in 't Jöndal, en sedert dien dag
-draagt die vlakte ook den naam van 't Klokkeveld. Drie etmalen lang
-luidde men, maar te vergeefs: de bruid was weg. Nu gaf een oud man
-den raad, drie donderdagavonden achtereen te luiden, maar dit hielp
-evenmin. Eindelijk verscheen Björn en vertelde, hoe hij had gedroomd,
-dat Rundborg door de berggeesten heel slecht werd behandeld. Maar de
-Skulreus had hem zijne hulp beloofd, als hij haar wilde verlossen,
-want de reus was gebeten op de Huldren van 't Jöndal. En niemand
-anders kon Rundborg bevrijden, want op hem had ze hare zinnen gezet;
-maar kreeg hij haar niet tot vrouw, dan wilde hij geen' stap doen om
-haar uit den berg te halen. Toen Baard en Selvor dit vernamen, waren
-ze woedend op Björn, en dreigden hem met al wat ze konden bedenken,
-zoo hij Rundborg niet verloste. Maar Björn hield het been stijf en
-draalde zoo lang, tot hij haar ten slotte kreeg.
-
-"Ja, zóó is 't gegaan," zeide Brit, toen Thor zijne vertelling had
-geëindigd, waarvan menige trek herinnerde aan den ruwen sagentijd.
-
-"Als de schoolmeester 't vertelt," ging zij voort, "dan brabbelt hij
-wat, dat geen mensch kan begrijpen van den predikant en den duivel,
-en dan zegt hij, dat Björn de bruid van den zolder wegvoerde; maar
-dat is niet waar: hij verloste haar juist, maar de Jöndals-Hulder,
-die had haar geroofd."
-
-Geen van ons viel 't in, deze bewering van Brit te bestrijden; maar
-de vele namen en plaatsen, welke in Thor's vertelling voorkwamen,
-gaven ons, in dezen omtrek onbekend, aanleiding tot een nader
-onderzoek naar de geographie van Vaage. Lang en breed werd er nu
-gesproken over 't dal, de rivieren, bergtoppen, meren, visschen,
-vogels, 't wild en de menschen. Onder dit gesprek, voor mij in
-'t bijzonder zoo leerrijk en onderhoudend, zette Brit ons een
-welsmakend en voor een' saeter zelfs kostelijk maal voor. Tegen
-'t einde daarvan kwam Marit, de aangebedene van den schoolmeester,
-binnen en fluisterde den anderen meisjes, al giggelend en lachend
-iets in 't oor. Brit nam van harte deel in de vroolijkheid, en toen
-Andries vroeg, waar Hans en de schoolmeester waren gebleven, vertelde
-zij, dat de eerste den schoolmeester bij den neus gehad en hem van
-den eenen saeter naar den ander had laten loopen. Eerst was hij zelf
-daar rondgegaan en had den meiden ingeblazen, wat ze moesten zeggen,
-wanneer de schoolmeester kwam; en overal, waar deze toen de klink
-oplichtte en naar Marit vroeg, antwoordden ze: "Wel zeker, Marit
-en Hans zijn beiden zoo pas de deur uit; ze zeiden, dat ze naar den
-naasten saeter wilden." Maar eindelijk had hij eenige lui ontmoet,
-die hem duchtig hadden onthaald op brandewijn; "en nu," besloot Brit
-op medelijdenden toon "nu praat hij als eene kip zonder kop."
-
-"Ja," voegde Marit er bij, "en hij is nu in zoo'n best humeur, dat
-zijn hoed op één haartje staat; maar op Hans is hij woedend. Hij zal
-stellig gauw hier zijn en dan zult ge eene grap zien gebeuren."
-
-'t Duurde niet lang, of we vernamen de stem van Hans, die een aardig
-liedje zong. Eenige oogenblikken bleef hij buiten staan en liet zijne
-diepe basstem hooren, klaarblijkelijk met 't doel, om door iemand,
-die ook den saeter naderde, te worden verstaan. Hij zong 't deuntje
-van den vos, die een hoen zoekt te verschalken, maar die, van den
-meester der hen een' steen en een aantal krachtige verwenschingen na
-zich krijgt. Wie aan 't rosse haar van den schoolmeester en aan zijne
-verliefdheid dacht, zag dadelijk in, op wien het gemunt was. Toen 't
-liedje uit was, trad hij kleurende binnen en ging in een' hoek van 't
-vertrek zijn pijpje zitten rooken. Spoedig kwam ook de schoolmeester,
-door een' vreemde gevolgd. Hij had den halsboord hoog opgetrokken en
-zocht zich zooveel vertoon van waardigheid te geven, als maar mogelijk
-was; maar zijne stijve houding en zijn glazige blik verrieden zijn'
-toestand reeds eer hij den mond opendeed.
-
-"Ik vraag u vergiffenis, hooggeëerde heeren," zei hij met eene dikke
-tong en eene bespottelijke buiging, "'t was niet hoffelijk van mij,
-dat ik zoo plotseling de deur uitstoof en de taak, om u te onderhouden,
-overliet aan dezen waardigen rendierjager, die toch altijd een leek
-blijft, en aan deze beminnelijke verzorgsters der kudde. Maar ik ben
-een leermeester der jeugd, en met godsvrucht en deugd laat ik niet
-spotten. En daar ik als 't ware een deel der geestelijkheid uitmaak,
-die gehouden is de tucht en het zevende gebod te handhaven, kan ik
-zoo iets niet dulden. Neen, dulden zal ik 't nooit! En ik moet er rond
-voor uitkomen, 't is eene afschuwelijke gewoonte, dat jonge knapen de
-meisjes naloopen, eer zij nog dons op de bovenlip voelen. En daar ik
-nu dezen lichtzinnigen Hans eene maagd zag vervolgen... foei!..." hier
-spuwde de schoolmeester in edelen toorn en ging voort: "want, zoo
-als ik zei, ik ben een gezworen vijand van allerlei bedrog, van
-lichtzinnige praatjes en handelingen, van dobbelen, dronkenschap en
-den goddeloozen dans."
-
-"Nu maakt ge 't wezenlijk al te erg, schoolmeester," viel Marit uit,
-"ik vind 't wat prettig, als de veel gaat; 'k word dan haast zoo
-vroolijk, als de vedel zelf."
-
-"Dat is waar, mijn kind," antwoordde de schoolmeester ontwijkend
-en met zijn' zoetsten glimlach, "ik sprak dan ook slechts van den
-lichtzinnigen dans. Ook ik ben van oordeel, dat het een genot is,
-lieftallige meisjes te zien dansen, namelijk, wanneer zij ten dans
-gaan met een eerbaar man, die eene gepaste deftigheid nooit uit het
-oog verliest."
-
-Maar meegesleept door de macht der beminnelijkheid, die hij prees,
-begon hij plotseling met de noodige trillers en eene heesche stem een
-loflied vol geestdrift aan te heffen op den wijn en de schoonheid,
-dat kwalijk in overeenstemming kon gebracht worden met de strenge
-beginselen, die hij zoo even had beleden.
-
-
- "Wat mag alle vreugde baten,
- Alle schatten van deze aard?
- Zonder wijn en mooie meisjes
- Zijn ze mij geen oortje waard.
- Elk is graag,
- Waar meisjes zijn,
- Ieder prijst
- Den eedlen wijn!"
-
-
-"Dat was een aardig wijsje, schoolmeester," zeide Hans, terwijl hij met
-den pijp in den mond uit zijn' hoek te voorschijn kwam, "maar nu zal
-ik eens een deuntje zingen, dat ge misschien nog nooit hebt gehoord.
-
-
- "Och, arme sul, och, groote kwast,
- Je haalde 't fleschjen uit de kast,
- Maar wat je hieldt voor brandewijn,
- Dat was juist bitt're terpentijn,
- Dat was juist bitt're terpentijn!"
-
-
-Men kon duidelijk zien, hoe dit rijmpje, dat, naar ik later hoorde,
-zinspeelde op een voorval uit 't leven van den schoolmeester, zijn'
-toorn deed ontvlammen. Daar kwam nog bij, dat hij zijn' medeminnaar
-elders had gewaand; hij wischte zich den mond met een pand van zijne
-lange jas en borst uit:
-
-"De jeugd heeft alle schaamte uitgeschud in onze dagen; dat komt
-daar vandaan, dat zij niet genoeg kennis maakt met den stok. Zoo'n
-onbeschofte melkmuil! Dat zit pijpjes te rooken, dat gaat heimelijk
-uit vrijen, dat ontziet zich niet, eerwaardige mannen te beleedigen,
-die al hun leven wijsheid hebben gegaard! Sta op, zeg ik je, wanneer
-ik spreek," voer hij voort, "zooals de Spartaansche jongelingen deden
-in 't bijzijn van ervaren mannen en grijsaards. Weet, dat ik twintig
-jaar lang heb gestudeerd bij den ouden predikant Grönbeck. Sta op,
-zeg ik je!"
-
-Maar Hans bleef rustig zitten, glimlachte even en liet twee rijen
-blinkend witte tanden zien. 's Schoolmeesters roes was klaarblijkelijk
-verergerd, en wie weet, wat het einde der historie zou geweest zijn,
-zoo Marit niet tusschen beiden ware gekomen. Zij reikte hem eene
-schaal met melk en zeide:
-
-"Och, laat den jongen loopen, schoolmeester. Wees niet boos, en denk,
-dat er vreemd volk bij is."
-
-Toen hij had gedronken, wendde hij zich weder tot ons. 't Scheen,
-dat hij zich wilde verontschuldigen over den toestand, waarin
-hij verkeerde en de ongunstige meening, die wij door de herhaalde
-toespelingen van Hans van hem moesten opvatten, wenschte uit te
-wisschen. Hij zeide daarom:
-
-"Die verderfelijke alkohol! Wel is zij de moeder der dwaasheid! Ik
-leef anders altijd zeer matig, als ik me zelven dit getuigenis
-mag geven, en over 't algemeen ben ik geenszins verslaafd aan een
-onmatig gebruik van dat afschuwelijke vocht. Maar ik moet me bij
-u verontschuldigen, hooggeëerde heeren en waardige dorpsgenooten,
-over mijn lang wegblijven. De weg naar de deur valt iemand zoolang,
-wanneer hij onder vrienden is. Eenige goede kennissen en buren hebben
-me namelijk van hun' brandewijn laten proeven. En hier in 't gebergte
-doet een borrel 't lichaam goed. Ja, ik zal 't ronduit bekennen, als
-mij een borrel wordt geboden, veroorloof ik mij de weelde, dien aan
-te nemen, maar--nooit te veel."--En onwillekeurig viel hij weer uit:
-
-
- "Laat ons klinken, laat ons klinken,
- Brandewijn smaakt altijd goed;
- Wie slechts water heeft te drinken,
- Is voorwaar een arme bloed!"
-
-
-"Neen," ging hij voort, "nooit te veel, de hemel beware me daarvoor! Ik
-weet nog heel goed, wat ik heb gezegd en gedaan en wat ik nu nog te
-zeggen en te doen heb ook; maar 't is toch verderfelijk vocht. Maar wat
-ik zeggen wou, ik was bezig met de belangwekkende historie van Björn
-Praeststulen, toen ik, met verlof, heenging in 't vast vertrouwen,
-dat zij nauwkeurig zou worden vervolgd. Mijn waardige vriend, Thor
-Ulvsgaarden, ge hebt toch wel verhaald, hoe de geestelijkheid daarin
-betrokken werd en hoe ten slotte de burgerlijke rechter 't geding
-moest beslissen?"
-
-"Zie-je, ik heb 't wel gezegd," zei Brit. "Gij haalt er altijd zooveel
-dingen bij, dat niemand er iets van begrijpt. Thor heeft er geen
-woord van gezeid."
-
-"Gebrek aan kennis, kind; gebrek aan kennis," hernam de schoolmeester
-op een' toon van gewicht; "wat Thor heeft weggelaten, is juist 't
-merkwaardigste van de gansche historie, want dat betreft de twisten
-en 't proces. Ja, ziet ge, dat ging op deze wijze toe: toen die lui,
-namelijk Selvor Oppistuen en Baard Östeng met beloften en bedreigingen
-Björn Praeststulen zochten over te halen om het meisje te bevrijden,
-of hun te openbaren hoe dit zou kunnen geschieden, toen begon bij Björn
-twijfel te rijzen aangaande 't geen hem te doen stond; want weldra
-zou de hooioogst beginnen en dan had hij natuurlijk heel wat anders
-te doen, dan Rundborg verscholen te houden in jagershutten en andere
-schuilhoeken van 't gebergte. Hij zeide, dat ze zich vruchteloos tot
-de berggeesten zouden wenden, en dat hij zelf dit niet waagde, eer hij
-den bijstand van den Skulreus had ingeroepen. Intusschen deed hij hun
-den voorslag met hun drieën naar den predikant te gaan en dezen tot
-scheidsman te kiezen. Zoo gezegd, zoo gedaan. Björn verklaarde zeer
-breedvoerig, hoe een geest tot hem gesproken had in den droom en hem
-had bevolen, Rundborg te huwen. De predikant wilde de zaak opschorten,
-tot de maagd zelf getuigenis zou kunnen afleggen, en toen Björn een
-etmaal later met haar verscheen, verklaarde zij, hoeveel zij had
-te lijden gehad bij de Hulder; hoe deze op een huwelijk met haar'
-zoon had aangedrongen, waardoor zij haar voor goed in hare macht zou
-krijgen, en hoe Björn en de Skulreus haar uit den berg verlost en
-haar bewaard hadden voor de schande van eene heks te worden. Terwijl
-hij nauwkeurig de beweringen en bewijzen van beide partijen wikte en
-woog, werd de predikant eindelijk 't spoor geheel bijster; hij was
-in een labyrinth geraakt, waaruit hij vruchteloos den weg trachtte te
-vinden. De openbaring, aan Björn geschied, was wellicht eene bestiering
-des Allerhoogsten, die de predikant niet durfde wraken. Maar Selvor en
-Rundborg waren in den echt vereenigd door den priester en op 't woord
-van God, en 't gewicht dier beiden kon evenmin worden geloochend. Björn
-bezat de liefde van Rundborg als het ware van kindsbeen af. Selvor kon
-niet roemen op hare min, maar wel op de toestemming der ouders, welke,
-doordien zij ouder en gevolgelijk verstandiger waren, beter wisten wat
-hunne dochter tot geluk en zegen kon strekken dan zij zelve. Maar de
-onbeperkte uitoefening van de rechten der ouders tegenover de kinderen
-maakt de eersten vaak tot beulen, zeide de predikant--bij zich zelven,
-wel te verstaan. Na veel peinzen kwam hij tot het volgende besluit:
-Ik spreek geen oordeel uit in deze ingewikkelde zaak; zij behoort voor
-den burgerlijken rechter te worden gebracht. Middelerwijl mag Björn,
-die haar heeft bevrijd, haar ook behouden. Maar door de rechtbank werd
-'t volgende vonnis gewezen:
-
-"Björn Praeststulen mag zonder eenig voorbehoud huwen met Rundborg
-Baardsdochter Östeng; Selvor Oppistuen en Baard Östeng moeten het
-land ruimen, omdat zij dit huwelijk hebben willen beletten."
-
-"Van dit laatste kwam echter niets; want Björn verwierf genade voor
-zijn' schoonvader en sedert werden zij beste vrienden."
-
-Zoo werd de sage van Björn Praeststulen door den schoolmeester
-aangevuld. Maar woorden zijn dood en machteloos. Daar was iets
-onbeschrijfelijk komieks in zijn heele manier van vertellen, in zijn'
-toon, zijne gebaren, in 't rijzen en dalen zijner stem, en niet
-het minst wanneer nu en dan de eigenaardige toestand, waarin hij
-verkeerde, zich nog duidelijk deed bespeuren. Sir John kreeg telkens
-zulk eene hevige lachbui, dat hij van de bank dreigde te vallen. En
-van tijd tot tijd verhief zich van alle kanten een homerisch geschater,
-waaraan zelfs de ernstige Thor zich niet kon onttrekken.
-
-De schoolmeester echter begreep de oorzaak dezer pret volstrekt
-niet. Hij lachte mee en hield ons gelach voor teekenen van bijval. Toen
-Brit hem dan ook op nieuw eene nap melk had gebracht, ving hij met
-frisschen moed weer aan:
-
-"Nu wil ik u," zeide hij, "eene zeer geloofwaardige historie verhalen
-uit den nieuweren tijd, die ook daarom merkwaardig is, wijl zij
-eene profetie bevat van toekomende tijden en gebeurtenissen. Op
-de hoeve Flytty in 't hoofdkerspel Lesje leefde een man met name
-Jens Ivarszoon, wiens voorvaderen sedert onheugelijken tijd deze
-hoeve hadden bewoond. Jens was een nadenkend man, voor iedereen even
-gedienstig, altijd bescheiden, en niemand wist ook maar het geringste
-op zijn' handel of wandel aan te merken. Op zekeren dag sloeg hij den
-weg in naar zijn' saeter in 't Lordal; hij wilde zijne paarden halen
-om ze op den akker te gebruiken en hout te vervoeren. Maar waar hij
-kwam--op den saeter niet, en hoe lang men ook zocht, hij was nergens
-te vinden. Acht jaar na zijn verdwijnen huwde zijne vrouw op nieuw,
-en terwijl de bruidstoet zich in de kerk bevond, vertoonde Jens
-zich eensklaps op de hoeve, zonder dat iemand had gezien, vanwaar
-hij kwam. Hij bleef er slechts een oogenblik en vertrok weer zonder
-iemand een woord te hebben gezegd. Van degenen die hem hadden gezien,
-zeide nu de een dat het deze, de ander dat 't gene was geweest; maar
-allen waren het hierin eens, dat hij precies op Jens geleek. Eer
-nog de bruidstoet was teruggekeerd, onttrok Jens zich echter aan
-aller nieuwsgierige blikken en vragen, maar toen zijn oudste zoon
-met eenige vrienden de paarden naar de weide bracht, liep hij op hem
-toe. De knaap herkende zijn' vader niet, en ging voort de beesten
-vast te zetten. Nu sprak Jens:
-
-"Zoo moet ge niet doen, mijn jongen! Ge moet altijd den strik om den
-linker voorpoot slaan, anders is 't paard genoodzaakt tegen zijn'
-aard in te loopen."
-
-Dadelijk begreep nu de knaap, wie daar voor hem stond; hij verzocht
-zijn' vader hem naar huis te volgen. Jens deed dit, en nauwelijks was
-hij 't bruiloftsvertrek binnen getreden, of alle gasten zaten stom van
-schrik; want allen hadden hem herkend, en zijne vrouw borst in tranen
-uit, smeekte hem om vergiffenis en wierp zich in zijne armen. Jens
-troostte haar zoo goed hij vermocht en zeide, dat hij niet gekomen was
-om haar verwijten te doen over haar' nieuwen echt; op arglistige wijze
-voegde hij er bij, dat hij niet meer deugde voor 't huwelijk en ook
-niet op de hoeve kon blijven; zijn doel was alleen de noodzakelijkste
-schikkingen te treffen voor zijne onmondige kinderen. Nadat hij dit
-had gezegd, verzocht hij het nieuwe echtpaar hunne plaatsen weer in
-te nemen. En nu deelde hij, in tegenwoordigheid van al de verbaasde
-bruiloftsgasten, mede, wat zijn laatste wil was omtrent het verdeelen
-van have en erf onder zijne kinderen, voor zoover dezen daar recht
-op hadden, en dit alles werd met hand en mond bezegeld. Daarop wilde
-Jens vertrekken, maar men hield niet op, hem te bestormen met allerlei
-vragen, waarop hij meerendeels een ontwijkend antwoord gaf. Onder
-andere zeide zijne vrouw: "God zij dank, dat gij hier gekomen zijt,
-om uw' laatsten wil mede te deelen en te zien, dat uwe afkomst op de
-hoeve kan blijven."
-
-"Ja," antwoordde Jens, "mijne afstammelingen zullen hier blijven
-wonen, zoolang dit land bestaat. Maar er zal een slag geleverd worden
-op Lillehammer, de hevigste kamp, die ooit op Noorschen grond werd
-gestreden: 't bloed der helden zal stroomen over de vlakte, en de
-duivel van 't Gudbrandsdal zal beslissen, of Noorwegen langer een
-koninkrijk zal heeten. In Frankrijk is den boeren de strijdkolf
-ontvallen, maar daar zal hij 't eerst op nieuw worden gezwaaid,
-en met zijne verpletterende slagen zal hij overal den toestand der
-volkeren omkeeren."
-
-"En wanneer zal die slag worden geleverd?" klonk de vraag.
-
-"Wanneer breede wegen door de dalkloven den vijand het binnendringen
-licht maken," antwoordde Jens, "en wanneer 't geweld de wetten des
-lands zal schrijven, dan zal de vonk van den oorlog tot eene vlam
-worden, en Noorwegen en Zweden zullen onder één' schepter komen. Maar
-eer dit geschiedt, zal de vuurgloed de schoone vlakte van Sell
-verteren en de wateren der Skotte zullen haar bedekken. Dan zullen
-de bergen van Noorwegen sidderen en een ekster zal zijn nest bouwen
-op den haardsteen van Flytty."
-
-Na deze en dergelijke opmerkelijke voorspellingen verliet Jens
-Ivardszoon de hoeve, en niemand heeft hem ooit meer aanschouwd."
-
-Onder de laatste vertelling scheen de schoolmeester meer en meer
-tot zich zelven te komen. Tegen 't slot sprak hij zelfs beter
-dan gewoonlijk, en zijne tong bleek volkomen hare vaardigheid
-herkregen te hebben; maar toen hij nu wilde opstaan, begon hij tot
-onze verwondering te waggelen. Hij nam afscheid, drukte ons onder
-vervaarlijke buigingen allen de hand en ging zijns weegs, "daar hij
-zich niet al te wel gevoelde."
-
-Nadat hij zich had verwijderd, en zijne levenswijze, zijne omgeving en
-zijne zonderlinge manieren ruimschoots waren bepraat, noodigde Andries
-het vreemde, vriendelijke meisje uit, wat te vertellen. "Ik weet, dat
-je heel wat vertellingen kent, Borghild," zeide hij, "en als je wilt,
-kun-je goed vertellen ook; kom, vertel eens eene historie. Hoe ging
-'t ook weer met de dochter van Steven Aaseng?"
-
-"Dat is gauw genoeg verteld," zei ze vriendelijk; en een blos van
-verlegenheid kleurde het fijne, bleeke gezichtje, terwijl ze zich
-tot ons wendde en dus begon:
-
-"Die Steven kwam van Rolfstad en trouwde de dochter van Aaseng in
-'t Hedal. Ze kregen een dochtertje. Maar terwijl ze op zekeren
-zomer op den saeter lagen, werd 't kind geroofd en in den berg
-gesleept. 't Meisje zal niet ouder geweest zijn dan een jaar of
-acht, en de ouders waren bitter bedroefd, want o, 't was zoo'n
-lief, vriendelijk kind! Ge moet weten, de Rolfstads zijn nog zoo wat
-familie van mij, en grootvader kwam vaak op de hoeve; hij had altijd
-den mond vol van haar. Toen ze weg was, zocht men dagen achtereen;
-men luidde de klokken voor haar, maar ze was weg en bleef weg, en
-kwam niet weerom. Verscheiden jaren later waren eens twee mannen aan
-'t visschen in 't Heimdalgebergte, twee mijlen van Valders. Ze hadden
-eene hut opgezocht en een vuur aangelegd. Terwijl ze 's avonds laat
-nog bij elkaar zaten, kwam er eene vrouw de hut binnen, groot van
-stal en vriendelijk van uitzicht. Zij vertelde, dat zij de dochter
-was van Steven Aaseng en dat zij vóór vele jaren door de berggeesten
-in den berg was gesleept en sedert daar altijd had gehuisd.
-
-"Maar morgen moet ik trouwen met den reus van Raanaaskamp," sprak zij,
-"en nu zou ik zoo graag willen, dat gij een bosje hooi over mijn hoofd
-gooidet om mij te verlossen, want word ik morgen niet verlost, dan
-moet ik voor altijd in den berg blijven. Wanneer gij op de heuvels
-bij de rivier gaat staan, dan kunt gij ons zien, want ik kom van
-Trosstemkamp en ga naar Raanaaskamp. Den bruidegom kunt ge dadelijk
-herkennen; hij rijdt vooraan op een zwart paard en heeft eene neus
-zóó lang, dat ze tot op den zadelknop hangt."
-
-De visschers beloofden, dat ze den bruidstoet zouden opwachten en een
-bos hooi over haar hoofd werpen, en de bruid vertrok. Den volgenden dag
-waren de mannen op hun post. Tegen den middag naderde de stoet. Nooit
-hadden ze zulke voorname lui gezien, zoo mooi gekleed, en zooveel
-vrouwen en jonkvrouwen, in zijde gedost en met zilveren sieraden
-getooid. Ze zaten allen op prachtige rossen en voorop reed de bruid,
-en de bruidegom had een neus, die tot op den zadelknop reikte. De
-visschers stonden als betooverd, want zooveel staatsie en heerlijkheid
-hadden ze nog nooit gezien. Toen de stoet vlak bij hen was, keek
-de bruid ter zijde. Nu kwamen ze tot zich zelven, maar--ongelukkig
-hadden ze vergeten hooi mee te nemen en konden dus niet doen, wat
-ze hadden beloofd. Zoo moest de bruid wel met de berggeesten meegaan
-naar Raanaaskamp in 't bosch van Lesje, naar den kant van 't Foldal;
-en misschien is ze daar nog, als ze niet van verdriet is gestorven.
-
-"Ja," zeide 't saetermeisje, dat 't laatst was binnengekomen,
-"zoo'n historie heb ik ook hooren vertellen van een meisje, dat
-Kari heette. Ze lag op den saeter van Graven bij Oier en werd ook
-binnen den berg gesleept, maar wist er gelukkig weer uit te komen. 't
-Gebeurde op een' avond dat ze 't vee naar huis bracht. Ze was reeds
-vlak bij de hut, toen ze een' kleinen jongen tegenkwam, die aanstonds
-de beesten naar 't bosch begon terug te jagen, want ze hebben daar een
-bosch op den berg. Kari verzocht hem vriendelijk op te houden, maar
-'t baatte niet. Nu werd ze boos, begon hem uit te schelden, vloog
-op hem toe en wierp hem hals over kop op een hoop waschgoed. Maar
-tegelijkertijd struikelde ze, viel en zonk met hem in de diepte. Bij
-een groot kasteel kwamen ze terecht; de knaap, dien ze nu begreep dat
-onder de berggeesten thuis hoorde, nam haar bij de hand en voerde
-haar door verscheiden vertrekken, zóó prachtig, dat Kari nimmer
-iets dergelijks had gezien. En muziek hoorde men er, zóó fraai,
-als men hier boven nooit verneemt. Men noodigde haar uit te dansen,
-bracht haar wijn en dranken en gebak, dat er uitzag als houtspaanders
-bij ons, maar Kari weigerde alles en men kreeg niets uit haar dan:
-
-"Neen, dank-je wel."
-
-Zoodra Kari verdwenen was en men haar op den saeter miste, zond men
-bericht daarvan naar de hoeve. Toen hare ouders dit hoorden, kunt ge
-begrijpen, dat ze bitter bedroefd waren. Eerst meenden ze, dat zij
-in 't gebergte verdwaald was geraakt en lieten haar overal zoeken,
-maar te vergeefs. Nu begonnen ze te begrijpen, wat er van haar was
-geworden en luidden de klokken uit den toren van Oier.
-
-Terwijl ze druk aan 't luiden waren, sprong er in 't bergslot een
-oud man met een' langen, langen baard van zijn rustbed op en riep
-met eene donderende stem, die door den ganschen berg weerklonk:
-
-"Smijt haar naar buiten! de belhamels van Oier luiden de klokken,
-dat me de kop er van berst!"
-
-Onmiddellijk werd Kari van een' hoogen zolder uit het kasteel geworpen
-en kwam op een moerasland terecht.
-
-Weg was nu 't kasteel met al zijne pracht. Dicht bij den saeter
-vond men haar terug; ze had een' met gras bedekten heuvel bestegen,
-toen de menschen, die haar zochten, bij haar kwamen. Zij kreeg nu een
-paard om daarop naar Graven te rijden; maar terwijl men op weg was,
-sprong ze eensklaps op den grond en begon allerlei vreemde dansen
-uit te voeren en wondermooie liedjes te zingen. Zoo mooi zong ze,
-dat allen de tranen er van in de oogen schoten. Zij had ze in 't
-Hulderslot van de berggeesten geleerd, vertelde ze.--
-
-"Nu moet-jij ook iets vertellen, Brit," zeide Andries, die 't er
-op scheen gezet te hebben, dat elk eene bijdrage zou leveren tot
-'t algemeene onderhoud. "Je weet nog wel wat van Marit Klemmedorn,
-de zuster van je grootmoeder; wat gebeurde daar ook mee, toen ze als
-veehoedster diende op den saeter van Val, hier in 't gebergte?"
-
-"Ja, dat heugt me nog best," antwoordde Brit; "toen ik nog klein
-was, heeft ze 't vaak verteld en nooit kon ze 't met droge oogen
-doen. Eens dan moest ze, vroeg in 't voorjaar, met de kudde naar den
-saeter. Nauwelijks was ze daar aangekomen, of er kwam een kerel binnen,
-die eene heg moest maken om een' saeter in de nabuurschap; 't was hem
-echter te laat geworden en zoo bleef hij daar dien nacht. Marit was
-wat blij, want ze was een beetje bang en er was niemand dan zij in
-de hut. Eene week of wat later hadden ze al zoo goed kennis gemaakt,
-dat ze verloofd waren. Nu gebeurde 't op zekeren morgen, dat ze 't
-vee naar de weide moest brengen. Ze gaf eerst de melkkoe te drinken
-en maakte toen het jonge vee los. Daarop boog ze zich over 't schot,
-dat 't jonge vee van de melkkoe scheidde, heen, om ook deze los te
-maken. De koe stond met den kop in den voederbak, maar op eens scheen
-ze razend 't worden; ze sprong en schopte van belang. 't Schuim stond
-haar om den bek en vruchteloos zocht Marit haar los te maken. En aan
-de andere zijde van 't schot stond een groote, vreemde kerel, die
-den wijsvinger dreigend naar haar uitstak. Marit schrok natuurlijk
-hevig, toen ze dien reusachtigen vent zag, zette 't op een loopen en
-riep Gudbrand, die op 't erf bezig was eene schutting te maken, te
-hulp. Deze kwam ook oogenblikkelijk, maar hij zag niemand; alleen de
-koe was nog razend en 't schuim stond haar om den bek. Na veel moeite
-wist hij haar los te krijgen, maar Marit was bewusteloos neergezegen,
-en dit kwam, omdat ze Gudbrand alles dadelijk verteld en niet tot den
-volgenden dag had gezwegen. Gudbrand moest haar nu naar huis brengen,
-maar bij elke beek, die ze over moesten, kreeg ze een' nieuwen aanval
-van razernij. Langzamerhand werd ze wel beter, maar nooit kan ze
-'t vertellen, zonder dat haar nog de tranen in de oogen kwamen.
-
-Nu werden er twee oudere veehoedsters naar den saeter gezonden,
-Myr-Rönnaug en Gekke-Kari. Die zeiden, dat ze niet bang waren voor de
-berggeesten, ze mochten gerust komen. Intusschen had ook de hoedster
-van Loms-saeter de berghut betrokken. Deze drie vriendinnen weidden
-nu dagelijks met elkander 't vee en waren zoo dartel en dwaas, dat er
-geen voorbeeld van was; in dolle vaart joegen ze elkander na over de
-heuvels, haalden nesten uit en sloegen de jonge vogels dood. En wanneer
-ze op den Valberg waren, riepen ze, dat Tron, die in den berg woonde,
-maar op een' Vrijdagavond moest komen, dan zouden ze hem op hare
-armen in slaap wiegen; en als ze in 't Kvaernstudal waren, riepen ze
-'t zelfde tegen Tjöstul, die daar in den berg huisde, en wanneer ze in
-de nabijheid van de bergspits bij Slethö kwamen, riepen ze 't alweer
-tegen Kristoffel Pungen, die daar zijn verblijf had gekozen. En als
-'s avonds 't werk gedaan was, gingen ze bij elkander zitten op de lage
-schutting om 't erf en riepen: "Tron Valberg, Kristoffel Eldförpungen,
-Tjöstul Aaheuvel, komt nu maar, we gaan naar bed!" Want geen van
-drieën geloofde wat de menschen vertelden, dat er geesten in de bergen
-woonden, die zoo heetten. Maar ze zouden wel anders gewaar worden! Op
-een' donderdagavond, laat in den herfst, toen alle andere saeters reeds
-verlaten waren, zaten de drie vriendinnen bij elkander om den haard en
-keuvelden misschien wel over hare vrijers. Op eens vloog de deur open
-en daar kwamen drie kleine kereltjes binnen. Zij zeiden geen woord,
-de meisjes evenmin, maar met verbazing zagen ze, dat de drie dwergen
-op de banken naast haar gingen zitten. Ze hadden lange, blauwe mantels
-om en groote roode oogen en lange neuzen. Na een uurtje gingen ze weer
-heen, maar den volgenden avond kwamen ze terug en werden al stouter
-en stouter; Myr-Rönnaug en de hoedster van Loms-saeter begonnen bang
-voor hen te worden en deden menig schietgebedje, maar Gekke-Kari
-bleef nog onvervaard. Op een' vrijdagavond verschenen ze op nieuw
-en hielden nu zoo verschrikkelijk huis, dat 't niet te zeggen valt;
-want 't waren sterke kerels, al waren ze klein. Maar onverwacht kwam
-een jager, Per Gynt, de beangste deernen te hulp. Hij schoot Aaheuvel
-dood en brak Tron Valberg de ribben; maar Eldförpungen ontkwam door
-den schoorsteen."
-
-Terwijl we na Brit's vertellingen nog eenigen tijd praatten over de
-gewoonte, die in deze streek heerscht, om de hoedsters met 't jonge
-vee tot laat in 't najaar eenzaam op de saeters achter te laten,
-opdat de beesten het ingezamelde mos en het bergvoeder kunnen opmaken,
-kwamen een paar van de meisjes, die ons reeds verlaten hadden, lachend
-terug en vertelden, dat de schoolmeester tusschen eenige rotsblokken
-in was geraakt en op noch neer kon.
-
-"Dan zal ik hem wel moeten helpen," sprak Hans; "maar ik zou wel
-lust hebben met de paarden mee te gaan naar de Ulsöhut, om te zien,
-of ge morgen ook rendieren onder schot krijgt."
-
-"Och, kom, als je dat meent, begrijp ik er niemendal van," zei Brit
-lachend. "Marit verlaten, als de schoolmeester hier is?"
-
-"De schoolmeester zal morgen wel aan geen vrijen denken en overmorgen
-evenmin. Hij zou zich liever voor den kop schieten, na zoo'n avondje
-als hij achter den rug heeft. Laat ons maar eens gaan zien, hoe
-'t met hem staat."
-
-"Ja, drommels, dat's goed bedacht; ga-jij met de paarden mee," zei
-Andries, "dan kan ik bij Thor blijven; we zullen eens zien, of ik
-dan geen rendier schiet."
-
-"Afgesproken," zei Hans, die nu, door Marit gevolgd, den saeter
-verliet, om den schoolmeester op de been te helpen.
-
-Wij schoven de banken naar den haard, maakten hoofdkussens van onze
-weitasschen, ransels en kappen, en waren weldra in diepen slaap.
-
-
-
-
-
-
-
-OP DE VOGELJACHT IN HOLLEIA.
-
-
-Op een' der eerste dagen van Mei, lang voor de jachtwet werd ingevoerd,
-togen wij van Tyristrand 't gebergte in, om den volgenden morgen
-boschhoenders te schieten op den Skjaersjöheuvel, waar deze jacht
-'t voordeeligst beloofde te zijn. We waren met ons vieren, mijn
-vriend, de kapitein, ik, een oude jager, met name Per Sandaker uit
-het Sognedal, en een vlugge knaap, die twee koppels honden met zich
-voerde; na de vogeljacht wilden we op de hazenjacht gaan. Beneden in
-'t vlek was 't reeds lente; maar toen we de berghellingen beklommen,
-vonden we overal dikke sneeuw in de spleten en kloven. Toch hadden
-we een' milden avond en de vogels zongen hun voorjaarslied in het
-bosch. In de nabijheid van Ask-saeter, waar wij den nacht meenden
-door te brengen, beklommen wij den heuvel, bij alle jagers, die
-in deze bosschen rondzwerven, welbekend, om te hooren, waar de
-vogels dien nacht hunne slaapsteê hadden opgeslagen. Toen wij den
-top bereikt en een ruim verschiet gewonnen hadden, neeg de zon ter
-kim, maar schoot nog hare gulden stralen in vollen luister langs den
-helderen westelijken hemel. Geen vroolijk en vriendelijk landschap
-echter bescheen ze: donkere, eindelooze bosschen en bergvlakten,
-slechts afgebroken door bevrozen meertjes en groote moerasvelden,
-breidden zich naar alle kanten tot den horizon uit.
-
-Nog slechts eene korte poos was de zon ondergegaan of we hoorden een
-sterk gesuis door de lucht en de zware vleugelslagen van een' vogel,
-die zijne rustplaats opzocht.
-
-"Dat was geen oude vogel," zei de kapitein, toen het dier zich,
-zonder eenig geluid te geven, op een' tak nederzette.
-
-Weldra kwamen nog twee vogels suizend aangevlogen; ook deze zwegen
-stil. Maar nu hoorden we nog zwaarder vleugelslag, en nauwelijks had de
-vogel zijn' tak opgezocht, of we hoorden hem met den snavel klepperen.
-
-"Die kerel is niet van gisteren. Die speelt de tweede viool," zei Per
-Sandaker, "zoo 't de oude zelf niet is; en dat zou ik haast meenen."
-
-Daar kwamen nog drie vogels, en voor elk, die den boom opzocht,
-klepperde de oude met den snavel. Twee van de drie gaven geen geluid,
-maar de derde antwoordde op dezelfde wijs.
-
-"Dat was een vreempje," merkte Per op; "hij kende den oude niet, anders
-had hij den snavel wel toegehouden. Morgen ochtend zal 't hem rouwen,
-want, geloof me, de oude weet hem wel te vinden, en hij is niet malsch,
-als hij recht op zijn dreef is. Ik heb eens gezien, hoe hij een'
-stumper toetakelde, die 't gewaagd had hem tegen te klepperen."
-
-Terwijl hij dit zeide, schoot er over het open, verweerd gelaat van den
-jager een zeer eigenaardige glimlach, die scheen te zinspelen op eene
-of andere geheimzinnige historie. Want volgens de korte mededeeling,
-die de kapitein mij omtrent hem had gedaan, toen Per Sandaker op onzen
-tocht een ommezien achtergebleven was, moest hij zeer sterk zijn in
-vertellingen van heksevogels en aardgeesten, en mocht hij graag tot
-in de minste bijzonderheden vertellen van de achttien beren, die hij
-van zijn leven had geveld. Daarentegen zweeg hij liefst van 't even
-groote aantal, dat hij, naar booze tongen zeiden, had laten ontkomen.
-
-"Maar, wat is dat voor een' oude, daar ge van spreekt?" vroeg ik.
-
-"Dat zal ik u zeggen," viel de kapitein haastig in, terwijl wij
-den weg naar den saeter insloegen. Klaarblijkelijk vreesde hij,
-dat mijne overijlde en ontijdige vraag, na zoo korte kennismaking,
-Per wantrouwend zou maken en hem een slot op den mond leggen. "Dat
-zal ik u zeggen," herhaalde hij. "Daar is een oude boschhaan in deze
-buurt, die bij alle jagers uit den omtrek als een toovervogel bekend
-staat. Ze noemen hem den "blater"; want in plaats van zich rustig
-op een' tak neer te zetten, vliegt hij dikwijls rond tusschen
-de boomtoppen, blatende als eene geit. Eerst wanneer hij deze
-manoeuvre heeft uitgevoerd, zet hij zich neder om te klepperen en
-te slijpen. Maar daardoor ook mist elk het rechte oogenblik om hem
-onder schot te krijgen. Hij gebruikt intusschen nog een' tweeden
-kunstgreep, die veel erger is. Soms zit hij vreedzaam te klepperen,
-maar als men denkt dat hij zal gaan slijpen, vliegt hij op eens naar
-een' anderen boom. En brandt men eindelijk los, dan wil 't schot nooit
-treffen. De oude Per heeft met zout en zilver op hem geschoten, maar,
-stoven hem ook de veeren, hij sloeg er even weinig acht op, als op een
-saluutschot. Den volgenden morgen zong hij even snel en even valsch."
-
-"Ge zoudt even goed op een' steen kunnen mikken," zeide Per op den
-toon der volste overtuiging. "Eens trof ik hem aan in den paartijd,
-op de vlakten ginds bij Kloppen, midden op den weg, die naar Skoug
-leidt; daar zat hij met eene gansche schaar hennen om zich: ik telde
-er wel zeven, en nog veel meer zaten er in het bosch; achter iederen
-struik hoorde men ze kakelen. En de zeven vlogen om hem heen en rekten
-den hals naar hem uit en deden alle moeite om hem te lokken; maar hij
-bleef statig zitten, zoo trotsch als een spaansche graaf. Eensklaps
-steekt hij den staart op, keert zich om, laat de vleugels om de pooten
-sleepen, en springt wel drie voet van den grond. Ik wist toen nog niet,
-dat het de oude was, anders had ik hem dadelijk zijn deel gegeven; nu
-had ik er plezier in naar hem te kijken. Nauwelijks heeft hij zijne
-hen uitgekozen, of daar komt een andere boschhaan--niet half zoo
-groot--neerstrijken en werpt zich op hem. Toen ving de grap aan! De
-oude stak den staart in de lucht, zijne kam stond rechtop als eene
-torenspits, en hij klepperde met den snavel, dat het overal weerklonk,
-en de ander antwoordde hem niet minder krachtig--die was ook voor
-geen kleintje vervaard! De oude vloog hem in de veeren, en snavels
-en vleugels sloegen tegen elkaar, dat het een' aard had. Plotseling
-sprongen ze beide op en tegen elkander in, en staken met den snavel
-en scheurden met de pooten en sloegen met de vleugels en maakten
-'t zoo bont, dat geen van tweeën meer wist, waar hem de kop zat;
-makkelijk had ik ze met de handen kunnen grijpen. Maar ten slotte
-kreeg de oude de overhand; hij sloeg en havende zijn' vijand, tot
-deze het uitgierde van pijn. 't Was zonde van 't wakkere hoen; de
-oude wist het onder te krijgen en drukte het tegen den grond, tot het
-beest half dood vlak voor mijne voeten kwam rollen. Ik legde aan en
-'t hoen lag geveld; maar de oude bleef bedaard zitten en verroerde
-zelfs de vleugels niet. Ja, zoo, dacht ik, ben-je zoo zeker van je
-zaak, dan zal ik je gauw anders leeren. Ik laadde op nieuw, legde aan,
-maar op eens vloog hij op en was verdwenen--maar 'k zal nooit een'
-enkelen vogel meer schieten, als hij verder dan tien schreden van
-mij af was geweest! Een andermaal was ik weer hier op den berg en
-hoorde hem 's avonds zijne slaapsteê opzoeken. Op een' tak van eene
-oude spar zette hij zich neder. Ik ging er in 't holste van den nacht
-heen, lang vóór een enkele vogel in het bosch ontwaakt was. En toen
-hij nu begon te balderen, ontbrak er geklepper noch geslijp aan, en
-rustig bleef hij zitten. Toen hij voor de vierde maal zich deed hooren,
-naderde ik--hij zat een eindweegs in het bosch. Nu zul-je mijn worden,
-dacht ik, want ik had een zilveren tweeschellingstuk half doorgesneden
-en daarmee mijn geweer geladen. Maar ja wel, toch was 't mis. Toen
-ik losgebrand had, zag ik hem nog even snel wegvliegen, schoon de
-veeren er afvlogen. Daar is niets, dat vat heeft op dien kerel!"
-
-"Toch zullen we hem morgen zoeken beet te nemen, Per; we weten nu,
-waar hij zit," zei de kapitein met een spottend lachje.
-
-"Ja, als er niet één vogel meer in 't bosch was," antwoordde Per,
-half boos. "Wil de kapitein hem naloopen, best--maar ik verspil
-geen korrel kruit meer aan hem. Want één ding staat vast," ging hij
-trouwhartig voort, "zulk balderen heeft nooit iemand meer gehoord. En
-dan zoo'n vogel! Kijk, 't is het wonderlijkste dier, dat ik ooit
-zag. Hij is niet eens geschapen als een ordentelijke boschhaan,
-want hij is stellig anderhalf maal zoo groot, ja, dat is hij zeker."
-
-"Ge hebt gelijk, Per, 't is een oude bedrieger, die geen schot
-kruit waard is," zei de kapitein. "En zijn vleesch is wis zoo taai
-en droog als de dennetak waarop hij zit te balderen. Intusschen zou
-'k hem toch met plezier zien neertuimelen; dan kwam er een eind aan
-dat wonderlijk geklepper, waardoor hij ons zoo vaak bij den neus heeft
-gehad. Ik ben hem dikwijls achtervolgd, zonder dat ik iets van zijne
-manoeuvres begreep. En een paar malen heb ik zelfs op hem geschoten,
-maar op zoo grooten afstand, dat ik hem onmogelijk kon treffen. 't
-Is inderdaad, zooals Per zegt, een wonderbare vogel," voer hij voort;
-"maar," voegde hij er bij, met een' wenk, dien ik alleen kon opvangen
-en die zijn streven verried om Per aan 't vertellen te krijgen,
-"als we op den saeter zijn, zal ik een geval vertellen, dat ik gehad
-heb met een betooverd haas, dat nog veel krommer sprongen maakte dan
-onze boschhaan."
-
-Weldra hadden wij de eenzame saeterhut bereikt, waar de knaap,
-die ons vergezelde, reeds vroeger was aangekomen. Op last van den
-kapitein had hij voor luchtverversching gezorgd en een flink vuur
-op den haard aangelegd. Toen we onze geweren hadden neergezet, de
-weitasschen afgelegd, en ons te goed gedaan aan de voortreffelijke
-proviand van den kapitein, begon deze met zooveel ernst in uiterlijk
-en toon als hem mogelijk was te vertellen van het betooverde haas.
-
-"Toen ik nog luitenant was, had ik in zekeren zomer exercitie op
-Toten. Ik had honden bij mij om op de jacht te kunnen gaan. Eens
-op een' achtermiddag stond ik in de keuken gereed om te gaan jagen,
-toen een der knechts binnentrad."
-
-"Zijn er veel hazen hier in den omtrek?" vroeg ik.
-
-"Dat gaat wel," antwoordde de knecht. "Maar op de vlakte van Sukkestad
-loopt een oude schelm; al heel wat honden en jagers hebben hem
-nagezeten, maar 't baat niet, want hij is niet te vangen!"
-
-En bedenkelijk schudde hij het hoofd.
-
-"Is hij niet te vangen? Wat is dat voor geleuter? Er zal hier wis
-niet één ordentelijke hond zijn. Als mijne hazewinden maar de lucht
-van hem krijgen, dan zullen we eens zien," zei ik en klopte mijne
-beesten op den rug, die vol jachtlust aan het zeel trokken.
-
-"Ja wel! We zullen zien," zei de knecht met een' ongeloovigen
-grijnslach.
-
-Onmiddellijk toog ik naar de vlakte van Sukkestad, en nauwelijks
-had ik de honden losgelaten, of het haas kwam voor den dag. Nu ging
-'t er op los; maar elk oogenblik was het verdwenen, en de honden
-noch ik konden er vat op krijgen. Een tijd lang duurde dit spel;
-eindelijk verschool het zich in het kreupelhout. Ik zocht overal--daar
-verscheen 't weer; ik schoot en schoot, maar 't baatte niets. Nu zette
-'t zich bij eene jonge spar neder, tachtig schreden van mij af. Weer
-brandde ik los, ik trof en liep heen om het op te rapen; maar toen ik
-bij de spar kwam, was er geen haas te zien: ik vond niets dan een'
-stok en eene huid. Toen ik den volgenden dag mijn geweer reinigde,
-kwam de knecht op mij toe.
-
-"Hoe is het gegaan met het haas, luitenant?" vroeg hij, terwijl hij
-een' spottenden glimlach niet kon weerhouden.
-
-Ik vertelde hem het geval.
-
-"Al heel wat honden en jagers hebben hem nageloopen; maar hij is niet
-te vangen, geloof mij," zei hij op nieuw op geheimzinnigen toon. "Gij
-maakt uw geweer schoon, maar 't zal u niet baten, zou ik meenen;
-hij weet zijn lijf wel te bergen."
-
-"Maar voor den drommel, wat steekt er dan achter met dat haas; heeft
-kruit noch lood er dan vat op?" vroeg ik.
-
-"Wel mogelijk," antwoordde hij; "laat me u zeggen, dat het een
-betooverd haas is; maar wat gij gisteren gezien hebt, was slechts zijn
-dubbelganger; want zelf verschuilt het zich nooit. Wil ik u een' goeden
-raad geven? Neem een' worm--ik zal er wel een voor u zoeken--doe dien
-in den loop van uw geweer en schiet het af, dan kunnen we probeeren,
-of kruit en lood vat op het haas kunnen krijgen."
-
-Ik volgde zijn' raad; hij bezorgde mij een' levenden worm, dien ik
-in den loop wierp; ik legde aan op den wand, en--daar was niets te
-zien dan eene vochtige plek.
-
-Eenige dagen daarna zwierf ik over de vlakte van Sukkestad. 't Was
-vroeg in den morgen. Pas had ik mijne hazewinden losgelaten, of daar
-verscheen weer het haas. Ditmaal gaven de honden niet het minste
-geluid; in volle vaart vlogen ze het haas na, en nog geen half uur
-was er verloopen, of daar kwam 't over de vlakte huppelend recht op
-mij af. Ik lei aan en schoot. 't Viel dood op de plek neer en bleek
-een groote oude rammelaar, vol litteekens en schrammen; de helft van
-'t eene oor was het kwijt."--
-
-"Van zulk een haas heb ik ook eens hooren vertellen," zeide Per,
-die met de grootste opmerkzaamheid het verhaal van den kapitein
-had gevolgd. "Het hield zich hier in Holleia op, naar den kant van
-Granbo; men vertelde mij, dat het bijna pikzwart zag. Menigeen had het
-nagezeten en er op geschoten, maar niemand wist er raad voor, behalve
-Sara-Anders. Hij velde het; maar--hij is ook een kerel uit duizend!"
-
-"Dat geloof ik wel," zei de kapitein, terwijl hij den knevel
-opstreek. "Hij staat overal voor een stout jager te boek. Maar, zeg
-eens, Per, was hij 't ook, die dat betooverde haas bij Christiania
-schoot, waarvan ge vroeger verteld hebt?"
-
-"O, ja, dat 's waar ook! Neen, dat was een jager, daar uit den omtrek;
-Brandte-Lars, heette hij. Gij zult hem wel kennen," voegde hij er bij,
-zich tot mij wendende.
-
-Neen, ik kende hem niet.
-
-"Hé, kent gij hem niet? Hij woont toch in een hutje aan den voet van
-den berg, vlak bij Greffen. Ik heb hem eens aangetroffen in Halland,
-terwijl hij met een stuk of wat groote heeren uit de stad op de jacht
-was. 't Was een rare sijs, maar een kerel van een' jager. Op een haas
-miste hij zelden of nooit, en een' vogel schoot hij in de vlucht,
-zoo goed als de kapitein. Maar we praatten daar over een haas. Dat
-geval heeft hij me verteld, en nog veel meer.
-
-"Eens moest ik, zoo verhaalde hij, met de honden van den ouden
-Simensen, op de Kleine Markt, uit, om wild te bezorgen. Hij
-had drie honden; de eene heette Rapp; dat was er een, waar de
-aardgeesten hoegenaamd geene macht over hebben, want zijn haar was
-rood; nu, de andere twee waren ook brave honden, waarachtig! 't
-Was op een' Hemelvaartsdag, 's morgens; ik sloeg den weg in naar
-Linderud-saeter. Eensklaps stoof Rapp heen; hij maakte een leven,
-dat iemand hooren en zien verging. Ik vatte post op eene hoogte. 't
-Duurde niet lang, of daar vluchtte een haas vlak langs mij heen. Ik
-schoot, maar 't was mis, en Rapp stoof het weer na. Na eene korte poos
-vloog het me weer voorbij; ik zag dat het over den rug pikzwart was,
-en op nieuw schoot ik mis.
-
-"Maar, voor den duivel, wat beduidt dat, waarom doen de andere honden
-niet mee?" zeide ik; "want Rapp alleen vervolgde het haas. 't Zit
-niet richtig hier. Maar nog eens geprobeerd. En voor de derde maal
-schoot ik, en voor de derde maal was 't mis, en de beide andere honden
-stonden er bij, maar ze verroerden geen' poot. Maar toen heb ik den
-haan en het lood gezegend," zeide hij.
-
-"Hoe deed hij dat?" vroeg ik.
-
-"Vertel het maar, Per," zei de kapitein.
-
-"Ja, hij wou er eerst niet voor uitkomen," antwoordde Per, "maar
-toen ik hem een paar borrels en eene rol tabak had gegeven, vertelde
-hij het."
-
-"Dan neemt ge een stuk bast van een' sorbeboom," zeide hij, "dat
-legt ge tegen den haan, en dan schraapt ge drie spaantjes zilver van
-een' schelling; maar 't moet een erfstuk zijn, een van de echte oude
-munten, die mee geweest zijn in den oorlog; dan schraapt ge driemaal
-den nagel van uw linker pink af, neemt daarna drie gerstekorrels, of,
-hebt ge die niet, drie broodkruimels, en stopt dat alles in uw geweer,
-dan moet alles dood, wat ge onder schot krijgt, al ware 't de duivel
-zelf," zeide hij. "Dat deed ik ook dien keer bij Linderud-saeter,"
-zei hij, "en toen het haas voor de vierde maal verscheen, schoot
-ik en--daar tuimelde het waarachtig neer," zei hij. "En wat was
-het? Een klein, mager beestje, zwart van ouderdom. Ik nam het op
-en hing het bij de achterpooten aan een' berk en begon het villen,
-maar de Heere bewaar' me," zeide hij, "het bloedde als een jonge os,
-en mijne hazewinden lekten het bloed van den grond. Ik nam het mee,
-maar hoe ik liep, telkens liep ik verkeerd, en altijd bloedde het
-beest; tweemaal kwam ik weer bij denzelfden berk te land. 't Is of
-daar de drommel mee speelt, dacht ik"--zei hij--"ben ik hier dan
-niet zoo goed bekend als thuis? Maar, als 't eenmaal tegenloopt,
-dan loopt alles tegen. Ik dacht bij mezelven: ik zal de honden den
-weg laten vinden, en dat deed ik; maar, zooals ik een' hoek omsla,
-daar zie ik bestemoer staan! Waarachtig, daar stond ze bij een'
-kleinen berk, bovenop een' heuvel, met eene huif op het hoofd, een
-jak en een' zwarten rok aan 't lijf; ze leunde op een' stok en zag
-er precies uit als elke andere vrouw."
-
-"Lars," sprak ze, "ge hebt heel wat hazen van me gekregen, want ik
-mocht je wel lijden. Maar mijn saeterhaas had-je nu moeten laten
-loopen. Had-je rooden Rapp niet gehad, je zoudt het ook niet hebben
-gevangen."
-
-"Ik gaf taal noch teeken weerom," zei Lars, "maar toog over het
-marschland van Maerre naar Bamsebraaten. Daar liet ik de honden
-los. Blaffend vloog Rapp heen en de andere hem na; ik luisterde
-een oogenblik, of ook zij zouden blaffen, want 't ging weer naar
-Linderud-saeter en ik was niet op mijn gemak. En ja wel, daar hoorde ik
-ze alle drie; nu wist ik, dat ze een echt haas nazaten. 't Duurde eene
-heele poos, maar eindelijk kwam het haas toch aanzetten. 't Stampte
-over den heuvel als een jong veulen, en toen ik 't in het oog kreeg,
-leek het wel zoo groot als een geitebok. Ik schoot en trof. Nu ging
-ik zuidwaarts naar 't Alunmeer. Daar vlogen mijne beesten weer heen,
-en in dollen ren ging het op nieuw naar Linderud-saeter. Want daar
-moesten ze nu eenmaal wezen. Eindelijk--'t duurde lang--kwamen ze
-terug. Weer trof ik. Nu had ik er drie en dacht: beste Lars, zoo is 't
-genoeg voor vandaag, en ik ging naar huis en hing ze op in den kelder
-van Simensen. Maar 'k mag zelf zwart worden, als dat kleine zwarte ding
-geen drie dagen lang bloedde, zoodat de kelder half vol bloed stond."
-
-"Ge zeidet straks, dat hier in Holleia een tooverhaas moet zijn
-geweest,--'t gerucht wil ook, dat er een groote schat aan edel metaal
-hier in de bergen steekt. 't Zou niet kwaad zijn, daar wat van machtig
-te worden, wel, Per?" zei de kapitein, die nog meer vertellingen los
-wou krijgen.
-
-"Kom, wat zou de kapitein daarmee doen?" antwoordde Per
-hoofdschuddend. "Ge hebt geld genoeg. Een' armen stakker zou 't goed
-komen; maar geloof me, men mag er gerust afblijven."
-
-"Ik vind 't toch vreemd, dat ge er nooit naar gezocht hebt," ging de
-kapitein voort.
-
-"Och, wat zou dat gebaat hebben?" vroeg Per. "Om in de bergen te
-wroeten en te spitten, zooals oude Jon Haugen door heel Holleia deed,
-daar houd ik niet van."
-
-"Daar zijn andere middelen om rijk te worden," sprak de kapitein met
-een' geheimzinnigen wenk. "Als ge eens goede vrinden werdt met de
-bergwijven? Je waart in je jonge jaren waarachtig geen onknap kerel,
-Per Sandaker! Wie weet, waar je geluk had gelegen."
-
-"Ha, ha, ha!" lachte Per, kennelijk ingenomen met den lof, schertsend
-door den kapitein aan zijn uiterlijk gegeven. "'k Heb er nooit wat
-van geloofd, want ik heb nooit berggeesten of Huldren gezien."
-
-"Maar er heeft toch in den ouden tijd een bergwijf in Holleia gehuisd,"
-zei de kapitein.
-
-"Bah, niets dan kinderpraat. Men heeft 't mij ook meermalen verteld,
-maar een zot, die 't gelooft," antwoordde Per.
-
-"Ja, maar gij kunt ons dan toch wel op de hoogte daarvan brengen;
-ge hebt hier toch zoolang rondgezworven. Vertel ons eens, wat ge
-daarvan weet; deze stadsman is verzot op zulke histories."
-
-"Zoo? Nu, ik kan 't wel vertellen, maar gelooven doe ik het niet,"
-verzekerde Per nogmaals en begon:
-
-"Ten zuiden van den Hollei-top--ze noemen 't tegenwoordig Holleia,
-tusschen Tyristrand en het Sognedal," merkte hij op tot onderricht voor
-mij--"zijn er twee bergspitsen, de Groote Spits en de Kleine Spits;
-hier, waar ge zit, kunt ge nog even den hoogsten top om het bosch
-heen zien. En daar zit zooveel goud en zilver in die bergen, dat er
-geen eind aan komt, zooals men zegt. Maar niemand durft er aankomen,
-want er huist een oud bergwijf in. Alle schatten zijn haar eigendom
-en zij bewaakt ze als een draak, zeggen de lui. Nog veel rijker is
-zij dan de koning van den Kongsberg; want eens, toen er heel veel
-zilver uit den Kongsberg was gehaald, kwam de koning naar buiten en
-zei tegen de gravers:
-
-"Neen, nu kan ik jelui niet langer beneden dulden, want als je zoo
-voortgaat, houd ik niets over. Je plundert me geheel uit. Gaat nu
-maar naar mijne zuster, Guri Knutan in Holleia, die is tienmaal rijker
-dan ik."
-
-"Dus is Guri Knutan ook de zuster van den Egeberg-koning," merkte
-ik op.
-
-"Den Egeberg-koning? Wat is dat voor een? Is die misschien uit
-Christiania?" vroeg Per.
-
-Ik vertelde hem nu de sage omtrent den koning van den Egeberg en zijn'
-uittocht in 1814.
-
-"Ja, zoo; ja, die was dan een broer van 't wijf, daar ik van sprak,"
-zei Per trouwhartig.
-
-"Ik heb ook wel hooren vertellen van een'," ging hij voort, "die
-zijne bergwoning verliet, omdat hij het schieten en geraas niet
-kon uitstaan. Maar die hoorde in dezen omtrek thuis. Of dat nu de
-man van deze Guri was of een ander, dat weet ik niet, maar 't moet
-ook een van de lui zijn geweest, die in de bergen huizen en daar
-hunne schatten hebben opgestapeld. Dat ging zóó toe. In den tijd,
-toen men de eerste groeven ontgon in Skoug-marken, woonde er eene
-vrouw bij de Langesjö-beek, die tusschen 't Sognedal en Tyristrand
-stroomt. Die vrouw heette Rönnau en daarom noemde men haar Rönnau
-Skougen. Omstreeks St. Jan, 's morgens in de vroegte, wiesch ze kleeren
-in de beek en zag op eens een verbazenden hoop zilveren voorwerpen,
-borden en schotels, lepels en vorken en allerlei keukengeraad; al
-die dingen lagen op den bodem der beek en blonken en schitterden
-in de zon onder het water. Op 't gezicht van al dien rijkdom werd
-ze als betooverd; ze ijlde naar huis, om eene mand te halen, ten
-einde daar alles in te bergen. Maar toen ze terugkwam, was alle
-pracht en pronk verdwenen. Zelfs geen blanke zilverschelling was
-overgebleven; ze bespeurde niets dan het heldere water, dat met
-zilveren weerschijn over de steenen huppelde. Eene poos later begon
-men daar in Skoug-marken de kopergroeven te ontginnen; toen was er
-voortdurend zulk een verschrikkelijk geklop en gehamer, zulk een
-vervaarlijk leven, dat iemand hooren en zien verging. Op zekeren
-avond, laat, ging Rönnau van de beek naar huis. Daar ontmoette ze een'
-stevig man op een groot, zwart paard. Voor hem uit gingen karren met
-allerlei goederen en kudden zwijnen en ander vee.
-
-"Goeden avond, Rönnau," zeide de man, "ik ga weg."
-
-"Dat zie ik, vader, maar waarom?" vroeg Rönnau.
-
-"Och, ze houden zoo vreeselijk huis in de groeven, dat mij 't hoofd
-er schier van berst. Ik kan 't niet langer uitstaan; daarom trek ik
-naar mijn' broeder in Thelemarken. Maar hoor eens, Rönnau," zeide hij,
-"waarom woudt ge juist al mijn keukengeraad hebben, toen ge zooveel
-zilver op den bodem der beek zaagt liggen? Hadt ge u tevreden gesteld
-met zooveel als ge in uw' schoot kondt bergen, dan ware 't u niet
-ontgaan!"
-
-"Sinds dien tijd," zeide Per, "heb ik, noch iemand, iets dergelijks
-gehoord of gezien, 't zij ze inderdaad zijn gevlucht of zich schuil
-houden. Want ze durven zich niet meer vertoonen, nu de menschen niet
-meer aan hunne duivelskunsten gelooven."
-
-"Daar zegt ge eene grooter waarheid, dan gij zelf vermoedt, beste
-Per," viel de kapitein uit. "Menschen, die voor wijzer doorgaan dan
-gij of ik, zeggen precies 't zelfde. Intusschen moogt ge er wel wat
-van vertellen."
-
-Op herhaald aandringen van den kapitein kortte Per ons den ganschen
-nacht den tijd met sagen, sprookjes en jachtvertellingen. Af en toe
-gaf ook de kapitein een jachtavontuur ten beste, waarin meestal eene
-vrij duidelijke zinspeling voorkwam op Per's ongelukkige berenjachten;
-deze zette dan zijn gezicht in de onnoozelste plooi en krabde zich
-achter het oor. Soms ook kneep hij schalks het eene oog toe en zeide:
-"Die was voor jou, Per Sandaker, steek hem in den zak."
-
-Tegen middernacht legden we ons op een paar banken aan den haard ter
-rust en genoten een' korten sluimer. Toen wij ontwaakten, zeide Per,
-dat het tijd was te vertrekken. 't Was tamelijk koud; de sneeuw was
-door de vorst hard geworden en kraakte onder onze voeten. De lucht
-was donkerblauw en zoo helder, als men op een' voorjaarsdag slechts
-verlangen kon; eenige witgekleurde wolken, die zachtkens uit het zuiden
-kwamen aandrijven, spelden de kilheid des nachts een spoedig einde.
-
-De maan stond dicht aan de kim. In stede van ons pad te verlichten op
-den nachtelijken tocht, wierp zij slechts haar' vriendelijk schijnsel
-op de toppen der bergen en boomen in 't verschiet; tusschen de sparren
-heerschte een geheimzinnig half-donker, dat de schaduwen tot in 't
-oneindige verlengde, allerlei fantastische vormen schiep tusschen de
-stammen, en het bosch dubbel verlaten, eenzaam en huiveringwekkend
-deed zijn.
-
-Alleen het roodborstje brak met zijne zachte tonen de doodsche stilte
-des wouds.
-
-"Daar zingt de vogel, die 's morgens 't eerst ontwaakt," zeide Per. "Nu
-zal 't niet lang meer duren, of er komt leven in het bosch; we mogen
-ons wel wat haasten."
-
-"We hebben nog tijds genoeg, beste Per," sprak de kapitein;
-"het bosschhoen paart het liefst op de hoogten tusschen ons en het
-Löndal-moeras, en ik denk, dat er niet veel van 't minnespel zal komen;
-het is te koud."
-
-"Straks wordt het zachter," antwoordde Per op stelligen toon. "De
-wind loopt zuidelijk en 't paren zal te drokker gaan, naarmate de
-vorige nachten kouder zijn geweest. We krijgen nog een' heerlijken
-zonneschijn. Hoor maar, hoe vroolijk de houtsnip kweelt! Zij verwacht
-mooi weer. En daar hoor ik de watersnip. Ja, wis wordt het goed weer,"
-besloot hij op den toon der overtuiging.
-
-Wij vernamen nu het eigenaardig geluid der houtsnip, niet ongelijk
-aan 't herhaald gekwaak van een' kikvorsch, gevolgd door een scherp,
-snijdend gefluit, en zagen bij de zwakke stralen der ondergaande
-maan de eene schaduw na de andere over de boomtoppen glijden. Wij
-hoorden het onaangenaam geblaat van de watersnip of het bokje, nu
-eens nabij, dan weer ver weg, nu eens hoog in de lucht, dan weder
-vlak boven ons, nu plotseling, naar 't scheen, aan ons oor, dan van
-allen kant, zonder dat we den vogel zelf echter in 't oog konden
-krijgen. Op eens overstemde de wilde, doordringende kreet van den
-reiger alle andere vogelen. 't Was of een schrik allen beving, want
-eensklaps zwegen ze en de plotselinge stilte deed ons zijn geschreeuw
-nog onaangenamer in de ooren klinken. Daar hief de leeuwerik zijn
-helder, vroolijk morgenlied aan, dat in den nachtelijken schemer aan
-'t rijzende daglicht deed denken en een blij contrast vormde met de
-spookachtige vlucht en 't krijschend geluid der nachtvogels.
-
-"Daar luidt reeds de klok voor de boschhoenders," sprak de kapitein;
-"als de leeuwerik zijn lied aanheft, begint de boschhaan zijn'
-morgenpsalm te zingen op den tak. Laat ons hier nu een weinig toeven;
-we zijn niet ver meer van de vogels, die gisteren 't laatst zijn
-aangekomen. Als we dichterbij kwamen, zouden wij ze licht verjagen."
-
-Nadat er luttel minuten waren verloopen, hoorden wij een' vogel op
-een paar honderd schreden van ons af.
-
-"'t Zou me verwonderen, als dat niet de kerel was, waar 'k van sprak,"
-zeide Per. "Stellig zal hij boeten; de oude pleegt niet kort van
-memorie te zijn."
-
-De kapitein liet mij de keus, of ik naar den kant wilde gaan vanwaar
-wij 't geluid hoorden, of meer noordop, waar hij onderstelde, dat
-jonge vogels genesteld waren. Ik koos het eerste. De kapitein trok
-noordwaarts. Per en ik slopen zachtkens in de richting, waar wij 't
-geluid hadden vernomen, en zochten met de uiterste behoedzaamheid de
-sneeuw en de krakende takken te vermijden. Toen wij voor 't eerst weer
-het eigenaardig geslijp hoorden, hielden we ons een ommezien stil,
-maar onder elk volgend slijpen, onmiddellijk na het geratel, kwamen
-wij twee, drie schreden nader. Onder het ratelen zelf stonden we
-natuurlijk onbewegelijk. Nadat we zoo den boom, waarin de boschhaan
-zat, tot op veertig of vijftig schreden waren genaderd, hoorden
-wij, dat een vogel met veel geraas daarheen vloog en zich op een'
-tak neerzette. 't Klepperen der snavels en 't slaan met de vleugels
-verkondigde, dat de oude het voorspelde vijandelijk bezoek bij zijn'
-vreemden medeminnaar aflegde. Onder den strijd sprongen wij eenige
-passen vooruit; krachtige vleugelslagen bewezen ons spoedig, dat de
-oude eene gemakkelijke zege behaald en den vreemden indringer op de
-vlucht had gejaagd. Een ommezien was 't stil; daar kakelde een wijfje
-en dadelijk begon de boschhaan te balderen; hij klepperde en gorgelde,
-maar nauwelijks hadden we den voet opgelicht om naderbij te springen,
-of hij sloeg de vleugels uit en vloog naar een' anderen boom, waar
-zijn hernieuwd gebalder ons scheen uit te lachen.
-
-"Ik wist het wel," zeide Per wrevelig. "De oude is weer bezig. 't
-Baat niets ter wereld, hem te vervolgen; men zou even goed jacht
-kunnen maken op eene wolk bij stormweer. Laat ons verder noordop
-gaan, daar zitten verscheiden vogels; licht is er één onder, die
-den bek durft opendoen, schoon ze alle bang zijn voor dat ondier,
-dat de duivel hale!"
-
-"Weet ge, waar de oude pleegt te paren?" vroeg ik.
-
-"Ja, dat weet ik wel," antwoordde Per. "Hij paart altijd in eene
-spar op een' kleinen heuvel, hier beneden ons; maar ge krijgt hem
-daar toch niet onder schot, want de spar is veel te hoog."
-
-"Daar moeten we heen," zeide ik; "maar we kunnen eerst wel wat
-noordwaarts gaan."
-
-We trokken een eindweegs in de voorgenomen richting, voorbij een'
-reusachtigen steen, dien Per Mjölne-Ragnhild noemde, langs den
-zuidelijken zoom van 't Löndal-moeras. Doch we hoorden geen' enkelen
-vogel. Per Sandaker begreep volstrekt niet, waar ze mochten gestoven
-zijn, maar kwam eindelijk op het vermoeden, dat het gevecht van den
-oude met het vreemde hoen ze alle had verjaagd. Reeds begon 't te
-dagen, toen wij een schot hoorden in het noorden op den Sandtjaernberg,
-waar Per vertelde, dat de kapitein en hij hun aas plachten neer te
-leggen, wanneer ze op de berenjacht waren en vanwaar men spoedig
-'s mans saeter en zijne woonplaats in 't Sognedal kon bereiken. Een
-oogenblik later hoorden wij een tweede schot, dat, naar Per verzekerde,
-evenals het vorige uit de buks van den kapitein kwam. Terwijl wij
-over 't moerasland naar de aangewezen spar gingen, waarheen Per
-mij met tegenzin volgde, kon hij niet langer zijne ergernis over
-onze ongelukkige jacht verkroppen, maar mompelde bij zich zelven:
-"Alles kruit verspillen--neen, neen--de kapitein--dat 's eerst een
-kerel--hij heeft er al een--twee misschien--Sara-Anders was het
-niet--neen, stellig kwam 't van den kapitein."
-
-"Troost je, Per," sprak ik. "Als 't ons eens lukte, den oude te
-schieten? Die is meer waard dan alle andere te zamen."
-
-"Dan moest ge een duizendkunstenaar zijn," antwoordde Per. "Maar hij
-is te slim en geen kruit kan hem deren, geloof mij."
-
-Toen wij, het bevroren moeras over, den heuvel hadden beklommen,
-deed ik, met 't oog op de moeite, die 't kon inhebben, den vogel te
-treffen, wanneer hij naar alle waarschijnlijkheid zich in den top der
-spar nederzette, de hagelkorrels uit mijne buks en laadde op nieuw
-met een hagelpatroon, van ijzerdraad omwoeld. Per ontging dit niet,
-maar hij schudde het hoofd en merkte twijfelend op:
-
-"Ge meent zeker, dat dit helpen zal!"
-
-"We zullen zien," antwoordde ik even kortaf.
-
-De heuvel, waarop wij ons bevonden, lag als een eilandje midden in het
-uitgestrekte moeras. Op den top verhief zich de spar, een ontzettend
-hooge mastboom, vol knoesten van afgehouwen takken. Aan den oostkant
-stond eene andere, die wis even reusachtig was geweest, maar zich thans
-over 't moerasland heen kromde; de stormen hadden zijn' top vernield,
-slechts de onderste, bijna naakte takken waren overgebleven en strekten
-zich als forsch gespierde reuzenarmen naar den helderen hemel uit. De
-zon was opgekomen; zij verguldde de bergruggen en wierp haar' glans
-op de donkere pijnbosschen. Maar nog lag 't Skjaersjö-moeras, dat
-zich naar 't zuiden uitstrekte, zoover het oog kon reiken, in donkere
-schaduwen gehuld. De houtsnip, het bokje en alle nachtvogels waren
-ter rust gegaan; de vroolijke boschzangers daarentegen deden in den
-klaren morgenstond hunne jubeltonen weerklinken, de sparrevink liet
-zijn' eentonigen slag hooren, beukvinken en winterkoninkjes kweelden
-boven ons hoofd, de boschhanen balderden lustig, de lijster zong
-uit volle borst spotliedjes op al zijne makkers, doch viel soms ook
-plotseling in 't sentimenteele en kweelde zacht en zoetelijk eenige
-weemoedige strofen. Aan gene zijde van 't moeras zat een boschhaan
-uit alle macht in een' boomtop te balderen. Eenige hennen trachtten
-hem al kakelend tot zich te lokken en deden een heesch neusgeluid
-hooren, dat den woudgangers even liefelijk in 't oor moest klinken,
-alsof bestemoer ons de jonge liefde en de teedere aandoeningen harer
-kleindochter wilde vertolken.
-
-Wij stonden in 't dichte kreupelhout op den kleinen heuvel verborgen
-en verwachtten elk oogenblik den vermaarden boschhaan. Maar de oude
-verliet noode zijn' harem. Eindelijk, toen de zonnestralen den top der
-spar beschenen, kondigde het gesuis van zware vleugelslagen zijne komst
-aan, doch hij zette zich niet, zooals we hadden vermoed, in den hoogen
-boom boven ons hoofd, maar in de toplooze spar, die over 't moerasland
-helde. 't Was inderdaad een prachtige vogel, een stout kampioen, zooals
-hij daar op den naakten tak zat, met zijne glinsterende, lichtgroene
-borst, schitterend in den zonneschijn. Eene hen vloog hem na en zette
-zich in den top boven ons. Op 'tzelfde oogenblik maakte de oude zich
-tot het spel gereed, hief de keelvederen omhoog, liet de vleugels
-over de pooten vallen, deed onder golvende bewegingen met den hals
-statig eenige schreden voorwaarts op den tak en begon te balderen,
-waarbij hij den breeden staart uitsloeg als een rad. Ik stond met den
-vinger tegen den haan en wachtte gespannen het beslissend oogenblik,
-dat hij zijne vleugels ter vlucht zou uitspreiden; de groote vlakte,
-die zich voor ons uitstrekte, schonk mij voortreffelijk gelegenheid
-tot een zeker schot. Maar onder 't gekakel der hen balderde de oude
-lustig door en was reeds op nieuw met zijn geratel begonnen, toen er
-een tak kraakte onder mijn' voet. De hen stiet een scherp, waarschuwend
-geluid uit; maar de oude was thans zoozeer in vervoering, dat hij den
-welmeenenden raad in den wind sloeg en voortging met slijpen, tot zijne
-trouwe minnares hare rustplaats verliet, hem te gemoet vloog en hem
-van den tak naar beneden scheen te willen stooten. Opmerkzaam geworden
-op hare waarschuwing, bereidde nu ook hij zich ter vlucht. Maar mijne
-buks was gericht en, met den kop omlaag, stortte de trotsche vogel
-neder op 't moerasland. Zijn doodstrijd was licht; slechts een paar
-malen bewoog hij de vleugels.
-
-Per sprong heen en nam den vogel op; over zijn gelaat vloog eene
-schaduw van ontzetting, die echter spoedig plaats maakte voor een'
-blijden glimlach van bewondering. Hij schudde met het hoofd en zeide:
-
-"Neen, dat zou 'k niet geloofd hebben, al had de kapitein zelf
-'t gezeid, want 't is wel de rechte. Ik ken hem aan den bek: zoo'n
-gelen, krommen, mooien snavel heeft geen enkele vogel in den ganschen
-omtrek. Zie eens, hoe groen zijne borst is; hoe ze glinstert en
-glanst! En wat is hij stevig en zwaar!" voer hij voort, terwijl hij
-onder bijna kinderachtige uitbarstingen van blijdschap den vogel op
-de handen woog. "Ik lieg niet, als ik zeg, dat hij dertig marken
-weegt. Drommels, dat was een schot! Wat zal de kapitein in zijn
-schik zijn! Ho! ho, hierheen!" schreeuwde hij, dat 't overal tusschen
-de bergen weerklonk. Weldra verscheen de kapitein op 't marschland,
-gevolgd door den knaap, die zich met de honden bij hem had gevoegd. Zij
-droegen elk een boschhoen. Zegepralend hief Per onzen buit omhoog en
-riep reeds van verre:
-
-"Daar hebben we den ouden schelm, kapitein!"
-
-"Wat zeg-je, kerel?" riep deze en kwam vol drift naar ons toe. "Is
-dat de oude? Dat is een prachtig schot geweest; daar kan een hartige
-dronk op staan."
-
-"Vivant alle vogel-republieken, pereant de tirannen!" riep hij uit,
-toen hij de veldflesch en een' zilveren beker uit zijne weitasch had
-gehaald en ons eene teug bood.
-
-"Nu, heb ik niet gezegd, dat de kapitein schik zou hebben?" zeide
-Per lachend en grijnzend, terwijl hij, met de oogen knippend, eene
-stevige teug nam uit den beker, die hem werd gereikt. "Nu kan de
-jacht eerst goed worden, nu we dat duivelskind kwijt zijn."
-
-Nadat wij van weerszijden onze ontmoetingen hadden verhaald, werden de
-honden losgelaten. Vroolijk jachtgeroep weergalmde door 't woud. Weldra
-hadden wij dit bereikt, en nu ging 't voorwaarts met verlangen en
-lust. Duizendvoudig deed de echo het hondgeblaf weerklinken door
-'t gebergte, en 't hart zwol van vreugde bij de genotvolle jacht in
-den zonnigen morgenstond.
-
-
-
-
-
-
-
-EENE TOOVERHEKS.
-
-
-Een eind van den straatweg, midden in het Gudbrandsdal, lag voor eenige
-jaren op eene hoogte eene hut. Misschien ligt zij er nog. 't Was
-een zachte Aprildag; de sneeuw begon te smelten; de beken stroomden
-bruisend door de dalen; de velden werden zichtbaar; de lijsters
-sprongen van den eenen tak op den ander; alle bosschen waren vol van
-het gekweel der vogels: kortom, alles gaf hoop op eene voorspoedige
-lente. In den reusachtigen beuk en de hooge sorbeboomen, wier naakte
-takken zich boven 't dak der hut uitstrekken, hadden eenige meezen het
-verbazend druk, en een beukvink zat in den top van den beuk uit volle
-borst te zingen. Maar binnen in de berookte hut zag het er somber
-en armoedig uit. Eene boerin van middelbaren leeftijd, die er zeer
-gewoon en dom uitzag, was bezig het vuur aan te blazen, dat bestond
-uit eenige takken en ruwe stukken brandhout, die onder den koffiepot
-op den haard lagen opgestapeld. Toen haar dit zoo goed als gelukt was,
-stond zij op, wreef zich de rook en asch uit de oogen en sprak:
-
-"De lui zeggen, dat lood smelten niet baat, want het kind, zeggen
-ze, heeft de engelsche ziekte niet; het is een wisselkind. We hadden
-hier dezer dagen een' leerlooier, die dat ook zeide, want toen hij
-nog een jongen was, had hij in Ringebu eens zoo'n kind gezien, en
-dat was even mager en gebrekkig als dit."
-
-Terwijl ze dit zeide, las men op haar gelaat eene uitdrukking van
-bekommernis, die bewees, welk een' indruk de uitspraak van den
-leerlooier op haar' bijgeloovigen geest had gemaakt.
-
-De vrouw, tot wie zij 't woord richtte, mag omtrent zestig jaar zijn
-geweest en was grof van lijf en leden. Zij was buitengewoon groot
-van stal, maar terwijl ze zat, scheen ze eer klein dan middelmatig
-van lengte, en aan deze eigenschap had zij 't te danken, dat men
-bij haren naam Gubjör den scheldnaam Langpoot had gevoegd. Grijze
-haren kwamen onder hare muts vandaan, die een donker gelaat omlijstte
-met borstelige wenkbrauwen en een lange aan de spits sterk gekromde
-neus. De bekrompenheid van geest, die sprak uit het lage voorhoofd
-en het breede aangezicht, stond in lijnrechte tegenstelling met
-den onmiskenbaar listigen blik harer kleine, scherpe oogen en de
-terugstootende valsche trekken van haar rimpelig gelaat. Uit hare
-kleeding bleek, dat zij uit eene noordelijker streek afkomstig was;
-haar gezicht en geheel haar doen verrieden de tooverheks, of ten
-minste de landloopster, die, naar omstandigheden, nu eens stout
-en onbeschaamd, dan weer vleiend en kruipend kon zijn. Terwijl de
-boerin sprak en met het bereiden der koffie bezig was, hield Gubjör
-eene soort van hangmat, waarin een wicht van ziekelijk voorkomen lag,
-in beweging, door er nu en dan met de hand een' stoot aan te geven.
-
-Met vaste stem en op een' toon van gezag beantwoordde zij de opmerking
-der boerin, schoon hare fonkelende oogen en de trillende spieren om
-den mond bewezen, dat ze alles behalve ingenomen was met de verklaring
-van den leerlooier. "De menschen," zei ze, "kallen zoo dikwijls over
-dingen, die zij niet verstaan, beste Marit Rognehaugen; ze praten
-over al, wat los en vast is; en de leerlooier weet misschien veel
-van schapenleer, maar van engelsche ziekte en wisselwichten weet hij
-niemendal--dat zeg ik, en daar blijf ik bij. Ik zou meenen, dat ik
-wel weet, hoe wisselkinderen er uit zien, 'k heb ze vaak genoeg onder
-handen gehad. Dat kind, waar hij van praatte, was zeker het kind van
-Brit Briskebraaten van Fron, want die bezat er zoo een en....ja,
-'t zal wel zoo wezen--daar had de leerlooier 't over. Zij kreeg
-'t spoedig na haar trouwen, want eerst had ze een heel lief kind;
-maar dat werd verruild met een heksenkind, zoo leelijk en woest
-als de duivel zelf. Nooit kon men 't een woord uit de keel krijgen;
-'t deed niets dan eten en schreeuwen. Toch dorst Brit het niet slaan,
-of het ook maar 't geringste leed doen; maar de een of ander, wie weet
-ik niet, leerde haar eenige middeltjes, die van krachtige uitwerking
-moesten zijn, en werkelijk bereikte zij hiermee haar doel. Zij dreigde
-het kind, dat de reus het naar de hel zou sleepen, noemde het een
-hellewicht en een' heksenjongen, wenschte het waar het vandaan was
-gekomen, ja, waagde 't eindelijk het duchtig met den bezemsteel om
-de ooren te slaan. Maar terwijl ze dit deed, werd de deur wijdwagen
-opengesmeten en binnen vloog--ja, ze zag niets--maar toch kwam er
-een binnen en pakte 't wisselkind mee en wierp haar eigen kind zoo
-onzacht op den vloer, dat het kreet van pijn.
-
-"Of misschien was 't het kind van Siri Strömhugget? Dat was zoo mager
-als een tachtiger; 't mocht ook kreupel zijn, maar op uw kind leek
-'t evenmin als op mijne oude muts. Ik herinner 't mij zoo goed als
-de dag van gisteren; toen ik nog bij den klokkemaker diende heb ik
-'t meer dan eens gezien, en mij heugt ook nog heel goed, hoe ze er
-aan kwam en hoe ze 't kwijt raakte. Ieder had er den mond vol van;
-want Siri kwam uit den vreemde. Toen zij nog eene deerne was, diende
-zij op Kvam, en 't heugt me nog klaar, hoe ze dan naar Gaupeskjelplads
-ging, waar hare ouders woonden. Sedert kwam zij op Strömhugget in
-dienst en trouwde met Ola, den zoon van den meester der hoeve.
-
-"Toen ze de eerste maal in 't kinderbed lag, kwam er een vreemd wijf
-het vertrek binnen, nam het kind weg--dat pas een paar dagen oud
-was--en lei er een ander voor in de plaats. Siri wilde 't bed uit om
-haar kind te redden; ze spande alle krachten in, maar te vergeefs:
-zij kon zich niet verroeren, want ze was behekst. Zij wilde hare
-schoonmoeder, die buiten was, te hulp roepen, maar de woorden bleven
-haar in de keel steken en zoo benauwd werd ze, of men haar het mes
-op de keel had gezet. 't Schepseltje, dat 't wijf had achtergelaten,
-was een wisselkind, dat bleek zoo klaar als de dag. Want het was
-gansch anders als gewone kinderen: het deed niets dan schreeuwen en
-krijten, of men 't met messen stak, en het schopte en sloeg om zich
-heen als eene Hulderkat. 't Was een recht duivelskind. Eten weigerde
-'t hardnekkig. En de arme moeder wist volstrekt geen raad om het van
-den hals te krijgen. Maar nu deed men haar eene vrouw aan de hand, die
-in zulke zaken ervaren was. Die ried haar, het wicht op den mesthoop te
-leggen en 't dan met een' dikken berketak duchtig te rossen. Dat moest
-ze drie donderdagavonden aaneen doen. Ze deed het ook en ziet--den
-derden donderdagavond kwam er een wijf over het dak aanvliegen; het
-smeet een kind op den mesthoop en scheurde haar eigen daar af. Maar
-op 't zelfde oogenblik sloeg zij Siri op de vingers, dat deze er nog
-litteekens van draagt; en die litteekens heb ik met mijne eigen oogen
-gezien," voegde Gubjör er bij tot bevestiging van haar verhaal. "Neen,
-dit kind heeft net zooveel van een wisselwicht als ik zelf;--en hoe
-zou het ook mogelijk zijn geweest het te ruilen?" vroeg zij.
-
-"Ja, dat zou 'k evenmin weten," zei de boerin trouwhartig, "want
-ik heb bevergeil in de wieg gehad; ik heb er vuur boven gebrand; ik
-heb er 't teeken des kruises over gemaakt; ik heb eene gesp in het
-hemd van mijn kind genaaid, en dat mes, daar, heeft boven de deur
-gezeten. Zoodat ik niet weet, hoe 't zou kunnen gestolen zijn."
-
-"Wel neen, dan zijn ze machteloos; bij mijne ziel, geloof me," voer de
-tooverheks voor, "ik weet dat wel. Ik had voorheen eene goede kennis op
-een dorp bij Christiania. Die had ook een kind, dat ze door allerlei
-middelen zocht te beveiligen: zij sloeg een kruis boven de wieg,
-lei er vuur boven aan, deed bevergeil er in--alles naar haar beste
-weten, want men hoorde vaak van tooverij en duivelskunsten daar in
-den omtrek. Op zekeren nacht lag ze met het kind vóór zich te bed;
-haar man lag tegen den wand der bedsteê. Pas zijn ze ingeslapen,
-of de man ontwaakt en ziet een' rooden schijn in 't vertrek, juist
-of er iemand met de asschop het vuur samenrakelde. En daar was er
-ook werkelijk een aan het vuurrakelen; want toen de man een' blik
-op den haard sloeg, zag hij een oud man zitten, zóó leelijk, als hij
-nog nooit iemand had gezien, met een' baard, die hem tot op de knieën
-hing. Toen het vuur helder opflikkerde, begon de oude de armen naar
-het kind uit te strekken, maar wat hij deed, hij kon 't niet bereiken,
-en van zijn stoel rijzen kon hij evenmin. Zijne armen werden zóó lang,
-zóó lang, dat ze tot midden in het vertrek reikten; maar van zijne
-plaats kwam hij niet. Dat duurde eene heele poos; de man lag stom
-van schrik en wist geen raad. Nu hoorde hij aan het venster tikken.
-
-"Kom dan, Per," sprak eene stem.
-
-"Houd den bek!" zei de oude, die aan den haard zat.
-
-"Ze hebben het kind gezegend; daardoor kan ik het niet krijgen."
-
-"Kom dan maar mee!" klonk het weer buiten. Dat was 't wijf van den
-oude, die het wicht zou rooven.
-
-"Neen, kijk me dat lieve schaap eens aan!" zei de tooverheks vleiend,
-terwijl ze het kind, dat ontwaakt was, uit de wieg nam. 't Knaapje
-scheen intusschen niet zeer ingenomen met hare liefkoozingen,
-want het toonde zich zeer weerbarstig en begon te krijten, als ze
-'t onder een akelig gegrijns wilde streelen. "Het is zoo blank en
-mooi als een engeltje; een beetje mager is 't wel--dat moet gezegd
-worden--maar wie het een wisselwicht noemt, is voor zijne eerste logen
-niet opgehangen! Neen, moeder, de engelsche ziekte is het," zei ze
-met den klem der overtuiging, terwijl ze zich tot de moeder keerde;
-"'t is de engelsche ziekte, anders niet."
-
-"Stil, stil! hoor 'k daar geen geklop tegen den wand? De hemel sta
-me bij, als dat Truls eens ware!" riep de boerin op eens, terwijl ze
-beefde van schrik op 't denkbeeld, dat haar man haar mocht verrassen
-onder het koffiepraatje met de tooverheks. IJlings sprong ze op de
-deur toe, opende die en keek naar buiten; maar er was niemand, dan de
-cypersche kat, die op de jacht was geweest in de vochtige elzenstruiken
-en nu de natte pootjes afdroogde. Truls was 't dus niet; maar tegen
-den zonnekant van 't huis zat eene specht te tikken, om de insekten
-uit haar winterslaap te wekken. Elk oogenblik draaide zij den kop om,
-of ze naar iemand keek, maar ze wachtte slechts op eene regenbui.
-
-"Is er iemand?" vroeg de tooverheks. "Zoo," ging ze voort, toen er
-een ontkennend antwoord was gevolgd, "laat dan de deur openstaan en
-kom hier zitten; dan kunnen we uw' man zien aankomen; ge wacht hem
-immers van dezen kant?"
-
-"Hij is met de slee uit om blaren te halen voor de geiten," antwoordde
-de boerin. "Maar ik ben zoo bang, dat hij ons zal overvallen. Onlangs
-merkte hij, dat gij hier geweest waart; er was toen geen huis met hem
-te houden, zoo stoof hij op. Hij vroeg me, of ik dan geen' schelling
-meer in den zak had om naar den dokter te gaan, en zwoer, dat hij van
-zulke kwakzalverij en bovennatuurlijke kunsten nooit meer wou hooren;
-want hij gelooft aan niets meer, sedert hij met den schoolmeester van
-'t dorp heeft omgegaan."
-
-"Naar den dokter gaan? Bah!" zei de tooverheks met een verachtelijk
-gebaar. "'t Baat ook wat, als de armoê den dokter haalt. Kan men
-niet diep in de beurs tasten, dan wordt men behandeld als een hond,
-maar niet als een mensch! Hoe ging 't, toen Geertruid Kostebakken met
-den dood op de kaken lag, nadat ze reeds twee etmalen lang in arbeid
-was geweest? De dokter vierde het kerstfeest bij den secretaris, en
-naar de arme ziel keek hij niet om, voor men dreigde hem te zullen
-aanklagen bij den bisschop en den schout. Hij had wel heelemaal
-weg kunnen blijven, want toen hij kwam, was ze reeds dood. Naar
-den dokter gaan, als 't kind de engelsche ziekte heeft; ge kunt er
-evengoed den duivel bijroepen. Neen, God beware me", ging ze spottend
-voort, "ik houd u niet tegen--ga er gerust heen! Maar als hij u, zie
-zóóveel helpt--dan mag ik geen enkel mensch meer gezond maken in mijn
-leven. Och, ze weten niets van de engelsche ziekte, want daar staat
-niets van in de boeken; voor die kwaal is geen kruid gewassen, dat
-weten ze wel, en daarom geven ze er dan ook geen poeiers of drankjes
-of zulk duivelsgoed tegen. Neen, geen andere raad is er voor dan lood
-smelten, maar die kunst verstaat geen dokter.
-
-"Zet dus den lepel maar op 't vuur, moedertje," begon ze op een' gansch
-anderen toon, "want de zon staat reeds dicht bij 't zuiden. Tweemaal
-hebben we 't reeds gedaan, laat ons nu voor de derdemaal beginnen,
-anders zou 't verkeerd afloopen. 't Kind heeft de engelsche ziekte,
-maar daar zijn negen soorten van die kwaal. Ja, ja, ik heb 't u
-gezegd en ge hebt 't zelf gezien, dat 't kind reeds verlost is
-van de nikkerkwaal en de waterkwaal. Den eersten donderdag werd
-'t een man met twee groote horens en een' langen staart. Dat was
-de nikkerkwaal. Later werd het eene meermin. Zaagt ge 't niet zoo
-duidelijk, of het geschilderd was? Dat was de waterkwaal. Maar nu is
-'t weer donderdag, en thans zal de vraag zijn, wat er van komt, zoo
-we opnieuw aan 't smelten gaan. Op den derden keer komt het vooral
-aan, moet ge weten. Daar hebt gij 't kind," zei ze en reikte het de
-vrouw over.
-
-"Schenk me eerst nog een teugje koffie; dan beginnen we."
-
-Toen de koffie gedronken en de blinkende spoelkom weggezet was, ging
-ze met bedachtzamen tred naar den haard en haalde eene snuifdoos voor
-den dag.
-
-"Sinds verleden donderdag," zei ze "ben ik in zeven kerspelen geweest
-om te middernacht lood te schrapen van de kerkramen, want mijn
-voorraad was uitgeput. 't Is een geneesmiddel voor lijf en ziel,"
-mompelde zij voor zich heen, terwijl ze eene kleine hoeveelheid van
-'t met zooveel moeite verzamelde lood in den lepel stortte.
-
-"Ge hebt toch wel in 't holst van den nacht water gehaald, dat naar
-'t noorden stroomde?" vroeg zij verder.
-
-"Ja, ik ben gisteren nacht naar de molenbeek geweest; dat is 't
-eenige water, dat, uren ver in den omtrek, naar 't noorden vloeit,"
-antwoordde de boerin en haalde eene goed gesloten nap te voorschijn,
-waaruit zij water schepte in eene bierkroes. Hierover legde zij eene
-snee gerstebrood, waarin met eene stopnaald een gat was gemaakt. Nadat
-het lood was gesmolten, ging Gubjör in de deur staan, zag naar de zon,
-nam daarop den lepel en goot het gesmolten metaal door de opening
-langzaam in het water, onder het mompelen der volgende woorden:
-
-
- Zoo drijf ik de duivelsche kwaal uit het wicht,
- Ik drijf haar naar buiten, tot ze eindelijk zwicht;
- Ik drijf haar door weer en ik drijf haar door wind;
- Ik drijf haar steeds verder, tot ze eindlijk verzwindt;
- Ik drijf haar naar 't zuiden; ik drijf haar naar 't noord;
- Ik drijf naar het oosten en westen haar voort;
- Ik drijf haar den grond in; ik drijf haar naar 't strand;
- Ik drijf haar den berg in; ik drijf haar in 't zand;
- Ik drijf haar, waar de elzenstruik wortelt in de aard;
- Ik drijf in den poot haar van 't moedige paard;
- Ik drijf haar ter helle naar d'eeuwigen gloed;
- Ik drijf naar den stroom haar, die noordwaarts zich spoedt;
- Daar moog' zij knagen en daar moog' zij teren,
- Maar 't vriendelijke kind zal zij nimmer er deren.
-
-
-Zooals natuurlijk was, siste en spatte het gloeiende lood, toen 't in
-'t water kwam.
-
-"Hoor, nu verdwijnt de betoovering," zei de tooverheks tot de boerin,
-die met eene mengeling van angst en eerbied op 't gelaat luisterde en
-toezag, terwijl ze haar jongske op den arm hield. Toen de snede was
-weggenomen, vertoonden zich in het water een paar figuren, door het
-gesmolten metaal gevormd. De tooverheks bekeek ze lang en aandachtig;
-daarop knikte zij en sprak:
-
-"De lijkkwaal, de lijkkwaal!--eerst de nikkerkwaal, toen de
-waterkwaal, nu de lijkkwaal.--Eéne van drieën ware reeds meer dan
-genoeg geweest," voegde zij er hoofdschuddend bij.--"Ja, nu zie ik,
-hoe 't is toegegaan," voer ze luider voort, terwijl zij zich tot
-de boerin wendde: "Eerst zijt ge door een bosch en voorbij een'
-berg gegaan, waarin de nikkers huisden; toen hebt ge den naam Jezus
-uitgesproken. Daarna moest ge eene rivier over; weer hebt ge den
-knaap beveiligd, door den naam van Jezus over hem uit te spreken;
-maar toen ge voorbij het kerkhof kwaamt, nog vóór het hanengekraai,
-hebt gij 't vergeten, en toen is het kind door de lijkkwaal bevangen."
-
-"In Jezus' naam, hoe kunt ge dat weten?" borst de boerin, bleek van
-schrik en verbazing uit. "Elk woord, dat gij zegt, is waar! Toen wij
-den saeter verlieten, liepen er eenige schapen weg; daardoor werden
-wij opgehouden. De duisternis overviel ons, terwijl we nog den berg
-niet waren afgedaald, en toen scheen 't mij op eens, dat ik een licht
-zag in 't bosch en een geluid hoorde, of er eene poort werd geopend. Ik
-schrok hevig, want men zegt, dat er berggeesten huizen, en ik riep uit:
-"In Jezus' naam, behoed mijn kind!" En toen wij de rivier overtrokken,
-hoorde ik een' kreet, zoo afgrijselijk, dat ik weer riep: "In Jezus'
-naam, mijn kind!" Maar de anderen zeiden, dat het een zeeduiker was,
-die om onweer riep."
-
-"En al ware 't een zeeduiker geweest," sprak de tooverheks, "wanneer
-die tegen een kind schreeuwt, krijgt het de engelsche ziekte."
-
-"Dat heeft men mij ook verteld; ik meende toen, dat het ergste voorbij
-was," voer de ander voort. "Maar toen wij voorbij het kerkhof kwamen,
-scheen 't op eens of onze stier razend werd, en de koeien van de lui
-daar begonnen ook uit alle macht te schreeuwen, en we kregen zooveel
-met de kudde te stellen, dat ik geheel vergat het kind te zegenen."
-
-"Daar hebt gij 't, moedertje; toen heeft 't kind de lijkkwaal
-gekregen. Zie zelf maar in de kroes: daar staat eene kist, en hier een
-kerktoren, en in de kist ligt een lijk, met de vingers uitgespreid,"
-sprak de tooverheks op zalvenden toon, terwijl ze de zonderlinge
-gedaanten, door 't gesmolten lood gevormd, verklaarde.
-
-"Hm, hm, hm, dat zou kunnen helpen!" mompelde zij een ommezien later,
-maar luid genoeg, dat de ander het kon verstaan.
-
-"Wat zou kunnen helpen?" vroeg de boerin blij en nieuwsgierig.
-
-"'k Zeg niet, dat het zal helpen--maar 't valt te probeeren," zei
-de tooverheks. "Ik zal een bakerkindje maken, en dat op 't kerkhof
-begraven; dan wanen de dooden, dat zij 't wicht hebben gewonnen,
-en God verhoede, dat ze ooit merken, wie hen bij den neus heeft
-gehad! Maar daarvoor heb ik zilver van doen. Hebt gij oud zilver?"
-
-"Ja, ik heb nog een paar oude zilveren munten van mijn' vader geërfd;
-nooit heb ik ze willen aanroeren, maar nu het leven van mijn kind
-er mee gemoeid is...." zei de vrouw en was reeds bezig om in de lâ
-eener ouderwetsche kist te gaan zoeken.
-
-"Eén stuk zal ik in den berg stoppen, het tweede in 't water werpen,
-en het derde op 't kerkhof begraven;--drie moet ik er dus hebben,"
-zei het wijf, "en dan wat oude plunje, om het kind na te bootsen."
-
-Wat zij verlangde; werd haar gebracht. Eenige doeken waren spoedig
-samengenaaid, tot ze eene pop vormden. De tooverheks stond nu op,
-nam een en ander mee en zeide:
-
-"Nu ga ik naar het kerkhof, om het te begraven. Vandaag over drie weken
-kom ik terug--dan zullen wij zien, of 't middel heeft geholpen. Blijft
-het leven, dan ziet ge uw beeld in den oogappel van uw kind, maar
-moet het sterven, eer de blâren vallen, dan ziet gij slechts den
-donkeren appel en niets dan dezen. Dan ga ik naar 't noorden, naar
-Joramo. Daar ben ik sinds lang niet geweest; maar men heeft er mij
-geroepen bij een knaapje, dat de nikkerkwaal heeft: dat heeft dus
-niet veel te beduiden. Ik zal het kind tegen de zon in laten loopen
-met eene graszoo boven zich, dan zal 't wel gezond worden."
-
-"Wat ge zegt, wat ge zegt!" riep de boerin vol bewondering
-uit. "Joramo? dat ligt immers in Lesje? Hemel, zoo ver weg?"
-
-"Ja, 't is een heel eind ver; maar ik ben er geboren en getogen,"
-antwoordde de tooverheks. "Ik heb veel gezworven, maar weinig
-verworven, sedert ik van daar ben gegaan. Toen waren 't beter tijden
-voor Gubjör," zei ze met een zucht, terwijl ze zich weer op eene bank
-liet vallen. "Maar daar op Joramo was wel een wisselwicht," ging ze
-voort, terwijl een verhaal uit den ouden tijd haar te binnen schoot,
-nu ze harer jonkheid gedacht.
-
-"Mijne overgrootmoeder, die op Joramo in Lesje woonde, had een
-wisselkind. Ik heb het nooit gezien, want zij was dood en 't kind
-weg, lang vóór 'k werd geboren, maar vaak heeft mijne moeder het mij
-verteld. De jongen zag er uit als een verschrompelde tachtiger. Zijne
-oogen zagen zoo rood als karmijn en gloeiden in het duister als de
-oogen eener katuil. Hij had een hoofd, zoo lang als een paardekop
-en zoo dik als eene kool; maar zijne beenen waren zoo mager als
-schapepootjes en zijn gansche lichaam zag er uit als pekelvleesch
-van twee jaar oud. Nooit deed hij anders dan huilen en krijten en
-schreeuwen, en kreeg hij iets in de hand, dan wierp hij 't de moeder
-vierkant in 't gezicht. En hongerig was hij als een stadshond; al wat
-hij zag, wou hij eten, en niemand in huis at zooveel als hij. Hoe
-ouder hij werd, des te onhandelbaarder werd hij ook; niemand wist
-hem te regeeren, en nooit kon men hem het minste woord uit de keel
-krijgen, schoon hij oud genoeg was om te kunnen praten. Het was het
-afschuwelijkste hellewicht, dat men ooit heeft gezien en nacht noch
-dag liet hij iemand met rust. Iedereen vroeg men om raad, maar niets
-baatte. Hem frisch afrossen dorst de moeder niet, zonder volkomen zeker
-te zijn, dat het een wisselwicht was. Maar op zekeren dag gaf iemand
-haar dezen raad. Zij moest den jongen zeggen, dat de Koning zou komen;
-dan moest zij een groot vuur aanleggen en een ei stuk slaan. De schaal
-moest ze op 't vuur zetten. Zoo deed ze, en toen de jongen het zag,
-ging hij rechtop in de wieg zitten en keek er oplettend naar. De vrouw
-verliet het vertrek en keek door het sleutelgat. En de jongen kroop
-op de handen uit de wieg, maar de beenen bleven er in, en hij rekte
-zich uit en werd zóó lang, dat zijn lichaam tot aan den haard reikte.
-
-"Neen," zeide hij "nu heb ik al zevenmaal het hout zien vellen in het
-bosch van Lesje, maar nog nooit zag ik zoo'n grooten lepel in zoo'n
-kleine pan."
-
-"Toen de moeder dit alles zag en hoorde, was zij overtuigd. Ze wist
-thans, dat het een wisselwicht was. Nauwelijks had ze de klink
-opgelicht, of de jongen kroop weg in de wieg als een worm. Zijne
-beste dagen waren nu uit; op een' donderdagavond sleurde de vrouw
-hem naar den mesthoop en ranselde hem duchtig af; maar ze hoorde een
-geknetter en geknap in 't rond van belang. Den volgenden donderdag
-ging het evenzoo, maar toen de vrouw vond, dat hij genoeg had, hoorde
-zij eene stem naast haar--de stem van haar eigen kind--zeggen:
-
-"Telkenmaal, als gij Tjöstul Gautstigen slaat, krijg ik dubbel in
-den berg."
-
-"Maar den derden donderdag sneed de vrouw hem van 'tzelfde laken een
-pak. Daar kwam een oud wijf met een jongske aanvliegen, of ze uit
-den brand was gevlucht.
-
-"Geef Tjöstul hier, daar hebt gij uw' jongen terug!" riep ze en wierp
-haar het kind voor de voeten. De vrouw strekte de hand uit om het
-op te vangen en greep ook het eene been. Maar van de rest heeft ze
-nooit iets gezien, zoo hard had het bergwijf het kind neergesmeten."--
-
-Onder deze vertelling had men op 't gelaat der boerin de
-onmiskenbaarste teekenen van angst kunnen lezen. Tegen het einde
-vielen zij zoo duidelijk in het oog, dat de vertelster, die weggesleept
-scheen door hare eigen woorden, ze opmerkte.
-
-"Wat schort u?" vroeg ze. "O, uw man komt zeker," ging ze voort,
-terwijl ze een' blik naar de deur wierp, en besloot met nadruk:
-"'t Is niet geraden voor Gubjör dat ze uw' man in den weg loopt;
-maar wees niet bezorgd, moedertje: ik zal beneden het kerkhof omgaan,
-dan ziet hij me niet."
-
-
-
-
-
-
-
-TER ZEE.
-
-
-I.
-
-DE AALSCHOLVERS VAN UDRÖST.
-
-Op de thuisreis gebeurt het niet zelden den Nordlandschen visschers,
-dat zij tarwestroo vinden aan het roer of gerstekorrels in de maag der
-visschen. Dan heet het, dat zij over Udröst zijn heengevaren of over
-een ander der Hulderlanden, waarvan de sage weet te verhalen. Deze
-onderzeesche streken vertoonen zich enkel aan vrome of profetische
-visschers, die op zee zich in levensgevaar bevinden, en zij duiken
-op, waar anders volstrekt geen land te zien is. De aardgeesten,
-die daar wonen, beoefenen akkerbouw en veeteelt als andere menschen;
-maar hier schijnt de zon over heerlijker grasvelden en vruchtbaarder
-akkers dan ergens elders in Nordland, en gelukkig hij, die een dezer
-eilanden, door den rijksten zomerglans beschenen, te zien krijgt;
-"hij is geborgen", zeggen de Nordlanders. Een oud liedje bevat eene
-volledige schilderij van een eiland, in de nabijheid van Helgoland,
-"het Zand" geheeten, met vischrijke kusten en overvloed van wild. Zoo
-moet zich ook in het Westfjord van tijd tot tijd eene groote vlakte
-vertoonen, die intusschen nooit hooger komt, dan dat de aren zich even
-boven het zeevlak kunnen verheffen; en buiten Röst, aan de zuidpunt
-der Lofoten, vertelt men van een dergelijk Hulderland met groene
-heuvels en goudgele akkers: men noemt het Udröst. De eigenaar van
-dit land heeft zijn jacht zoo goed als de andere boeren in Nordland;
-visschers en schippers ontmoeten hem somwijlen met het zeil in top,
-maar op 't oogenblik, als ze meenen dat zij tegen hem aan zullen varen,
-is hij eensklaps verdwenen.
-
-
-
-Op Vaer-eiland, in de onmiddellijke nabijheid van Röst, woonde eens
-een arme visscher, die Izaak heette; al wat hij bezat, was eene boot
-en een paar geiten, die zijne vrouw in het leven hield met wat afval
-van visch en het gras, dat zij op de bergen in den omtrek inzamelde;
-daarentegen had zij eene hut vol hongerige kinderen. Toch was de
-visscher tevreden met het lot, dat hem was toebedeeld. 't Eenige,
-waar hij over tobde, was, dat hij altijd in onmin leefde met zijn'
-naasten buur. Dit was een rijk man, die zich in 't hoofd had gezet,
-dat hij alles beter moest hebben dan de arme Izaak, en die daarom
-wilde dat Izaak zou verhuizen; dan kon hij de haven krijgen, die bij
-de hut van den arme lag.
-
-Op zekeren dag, terwijl Izaak een paar mijlen ver in zee was om te
-visschen, werd de hemel eensklaps door zwarte wolken bedekt en stak
-er zulk een hevige storm op, dat hij al zijne visch over boord moest
-werpen, om de boot te verlichten en het lijf te bergen. Met inspanning
-van alle krachten stuurde hij de boot tusschen en over de stortzeeën
-heen, die elk oogenblik kwamen aanrollen om hem in den afgrond te
-werpen. Nadat hij zoo vijf of zes uur had gevaren, meende hij niet ver
-van de kust meer te zijn. Maar hoe hij tuurde, het land bleef weg en
-de storm en de duisternis namen steeds toe. Nu overviel hem de vrees,
-dat de wind gedraaid was en hij zich al verder van de kust verwijderde,
-en ten slotte begon hij te begrijpen dat zijne vrees werkelijkheid was;
-want hoe snel hij zeilde, het land naderde niet. Daar hoorde hij op
-eens een' akeligen schreeuw aan den steven en hij dacht niet anders,
-of 't was een watergeest, die zijn' lijkzang zong. Hij bad den Heer
-voor vrouw en kinderen, want hij meende stellig, dat zijn laatste uur
-geslagen was. Terwijl hij zoo zat te bidden, zag hij eene zwarte schim,
-die al dichter bijkwam; maar 't bleken drie aalscholvers, die op een
-stuk drijfhout zaten; in een oogwenk was hij hen voorbij. Zoo verliep
-het eene uur na het andere; de arme man werd zoo dorstig en hongerig en
-vermoeid, dat hij geen' raad wist; hij zat met de roerpen in de hand,
-tot de oogen hem toevielen. Maar op 't zelfde oogenblik schuurde de
-boot tegen 't strand en bleef vastzitten. Verschrikt sloeg Izaak de
-oogen op. De zon brak door de wolken en verlichtte een heerlijk land:
-heuvels en bergen waren groen tot den top, akkers en weiden bedekten de
-hellingen, en er stroomde een geur van bloemen en gras hem te gemoet,
-als hij nog nooit had geroken.
-
-"Goddank, nu ben ik gered; dat is Udröst," zeide Izaak bij zich
-zelven. Vlak vóór hem lag een gerstakker met aren, zóó vol en zwaar,
-als hij ze nog nooit had gezien, en door den akker heen liep een smal
-pad den heuvel op naar een frisch groen weivlak, en op den top graasde
-eene witte geit met horens van goud en uiers zoo groot als de grootste
-koe. En aan den voet des heuvels zat een klein mannetje met een blauw
-kleed aan op een' stoel zonder rug uit een kort pijpje te rooken;
-hij had een' baard, zóó lang, dat hij tot ver over de borst hing.
-
-"Welkom op Udröst, Izaak," zei het mannetje.
-
-"Den zegen van Boven," antwoordde Izaak. "Kent gij mij?"
-
-"Wel mogelijk," sprak het mannetje, "ge komt hier zeker nachtverblijf
-zoeken?"
-
-"Ge zoudt er wel aan doen, mij dat te verschaffen, vader," zeide Izaak.
-
-"'t Is het slimste met mijne zonen; die kunnen de lucht van
-christenmenschen niet verdragen," zeide het mannetje. "Hebt gij ze
-niet ontmoet?"
-
-"Neen, ik ben niemand tegengekomen dan drie aalscholvers, die zaten
-te schreeuwen op een drijfhout," antwoordde Izaak.
-
-"Juist, dat waren mijne zonen," viel het mannetje in; hij klopte zijn
-pijpje uit en ging voort: "ge kunt wel zoo lang naar binnen gaan;
-eene volle maag zal u zeker niet plagen."
-
-"Toch niet," antwoordde Izaak.
-
-Maar nauwelijks had het kleine mannetje de deur geopend, of Izaak stond
-stom van verbazing. Zoo iets had hij nooit gezien. De tafel was bedekt
-met de heerlijkste gerechten: schotels met roompap en visch en wild
-en leverbrood met stroop en kaas, Bergsche krakelingen bij hoopen,
-brandewijn en bier en mee en al wat maar lekker smaakt.
-
-Izaak at naar hartelust, en toch werd de schotel niet leeger, en
-hoeveel hij ook dronk, zijn glas bleef even vol. De oude man at niet
-veel en sprak nog minder; toen hij buiten hoorde schreeuwen en aan
-de deur rammelen, verliet hij 't vertrek. Na eenige oogenblikken kwam
-hij weer binnen met zijne drie zoons bij zich. Izaak was maar weinig
-in zijn schik, toen hij ze zag binnenstappen; doch naar 't scheen,
-had de oude man hun' afkeer van christenmenschen weten te overwinnen,
-want ze waren heel vriendelijk en voorkomend.
-
-Toen Izaak van de tafel opstond en verklaarde dat hij verzadigd was,
-wilden zij, dat hij zou blijven zitten en eens met hen drinken. Izaak
-schikte zich zoo goed mogelijk in de omstandigheden, en nu dronken
-en klonken ze met elkander en lieten zich het bier en de mee wel
-smaken. En ze werden heel goede vrienden, en de drie jongelingen
-drongen er op aan, dat Izaak een paar tochten met hen zou doen,
-om ook wat mede naar huis te kunnen nemen. Op den eersten tocht,
-dien ze samen deden, overviel hun een vreeselijke storm. Een der drie
-jongelingen zat aan 't roer, de ander stond voorop, de derde hield
-zich op 't middeldek, en Izaak stond aan de groote pomp en werkte,
-dat hem 't zweet van 't voorhoofd gudste. Ze vlogen over de golven,
-of ze bezeten waren; aan reven dachten ze niet, en als de boot vol
-water stond, stuurden ze haar tegen eene hooge baar op, zoodat het
-water schuimend en bruisend over den achtersteven heenvloog. Zoo
-mochten ze een uur hebben gevaren, toen het weder bedaarde en ze aan
-het visschen konden gaan. En zooveel visch vonden ze, dat de bodem
-der zee er geheel door bedekt was en de loodjes der vischnetten op de
-bergen van visch bleven liggen. De jongelingen van Udröst haalden slag
-op slag een net vol op; maar Izaak, schoon hij zijn handwerk verstond
-als de beste, kreeg geen graatje; telkens als hij zijne netten--'t was
-zijn eigen tuig--ophaalde, waren de visschen verdwenen. Toen ze de boot
-vol hadden, keerden ze naar Udröst terug; de jongelingen hingen hun'
-buit in 't drooghuis op, maar Izaak beklaagde zich bij den ouden man,
-dat het zoo slecht met zijne vangst was gegaan.
-
-De oude verzekerde hem, dat het eene volgende maal beter zou lukken en
-gaf hem een paar netten, en toen ze weer uit visschen gingen haalde
-Izaak evenveel op als de anderen, en bij het verdeelen der visch
-kreeg hij wel drie droogschuren vol visch.
-
-Nu begon Izaak naar huis te verlangen, en toen hij zou vertrekken,
-schonk hem de oude man eene nieuwe visschersboot met tuig en klaverdoek
-en andere nuttige dingen. Izaak dankte hem voor zijne goede gaven,
-en de oude zeide, dat hij maar terug moest komen, als het jacht onder
-zeil ging; het zou een reisje maken naar Bergen, en dan kon Izaak
-meegaan en zelf zijne visch verkoopen. Nu, dat wou Izaak graag doen;
-daarom vroeg hij, welken koers hij moest houden, als hij weer naar
-Udröst wilde komen. "Volg den aalscholver, wanneer hij zeewaarts
-vliegt, dan zeilt ge vlak op Udröst aan," zei de oude. "Goede reis!"
-
-Maar toen Izaak in de boot was geklommen en eens omkeek, zag hij
-niets meer van Udröst; wijd en zijd was niets te bespeuren dan de zee.
-
-Toen de bepaalde tijd om was, voer Izaak op nieuw naar Udröst, om
-met het jacht naar Bergen te gaan. Maar zulk een jacht had men nooit
-gezien: 't was zoo lang, dat de stuurman, die op den uitkijk stond aan
-den voorsteven, onmogelijk den kerel te roer kon beroepen; daarom had
-men midden op 't vaartuig nog een' man gezet, vlak bij de mast, die
-de bevelen van den stuurman naar den achtersteven overbracht, en nog
-moesten beiden uit alle macht schreeuwen, wilden ze zich doen verstaan.
-
-De visch van Izaak was voorin gelegd; zelf haalde hij ze van de speten,
-maar,--hoe 't kwam, daar begreep hij niets van,--zoo snel kon hij
-ze er niet aftrekken, of telkens kwamen er weer andere visschen voor
-in de plaats, en toen hij ophield, waren de speten even vol als toen
-hij begon. Te Bergen aangekomen, verkocht hij zijne visch en zooveel
-geld kreeg hij er voor, dat hij zich een nieuw jacht kocht met zeil
-en treil en lading en al; zoo had de oude man hem geraden. Eer hij
-onder zeil ging, 's avonds laat, kwam de oude bij hem aan boord en
-drukte hem op 't hart, dat hij de kinderen van zijn' buurman niet
-zou vergeten, want de buurman zelf was gestorven, naar hij zeide,
-en hij spelde Izaak zegen en voorspoed met het jacht.
-
-"Al wat in den wind staat, is goed en zal 't wel uithouden," zeide hij,
-en daarmede bedoelde hij, dat er één aan boord was, dien niemand zag,
-maar die met den rug de mast steunde in storm en noodweer. Sinds dien
-tijd was 't geluk altijd met Izaak. Hij wist wel waar dit vandaan kwam
-en vergat nimmer wat af te zonderen voor hem, die de wacht hield, als
-hij in 't najaar met het jacht was thuis gekomen. En elken kerstavond
-zag men licht in het schip, en werd er de veêl gestreken en gedanst
-en hoorde men gelach en gescherts in het ruim van het jacht.
-
-
-
-
-II.
-
-DE NIKKERS OP HET "ZAND."
-
-Een eind zee in, tegenover het eiland Helgoland, ligt een kleine
-zandbank het "Zand" geheeten; 't is eene beste plek voor de
-vischvangst, maar ze is moeilijk te vinden, want ze verandert gedurig
-van plaats. Maar, wien 't geluk wil dienen en wie haar vindt, is zeker
-van eene goede vangst, en buigt hij zich over den rand zijner boot
-heen, dan ziet hij bij stil, helder weder, eene kleine inzinking van
-den zeebodem, niet ongelijk aan het spoor, dat een groot, Nordlandsch
-jacht op de vaart achter zich laat, en eene groote rotsklomp in
-den vorm van eene droogschuur. Deze zandbank heeft niet altijd op
-den bodem der zee gelegen. In den ouden tijd was zij een eiland,
-dat aan een' rijken Helgolandschen boer toebehoorde; deze had er,
-tot eene schuilplaats onder het visschen bij opkomend onweer, eene
-hut gebouwd, grooter en beter dan de meeste elders. Sommige menschen
-meenen, dat deze zandbank zich somwijlen boven het zeevlak verheft
-als een vriendelijk eiland. Wat hiervan zij, zeker is 't, dat het
-in ouden tijd niet richtig was op dit onbewoonde eiland. Visschers
-en zeelui verzekerden, dat zij vaak onder 't voorbijvaren gelach en
-scherts, muziek en dans hadden gehoord en een geklop en getik, of er
-een jacht op stapel stond. Daarom bleven ze liefst op een' afstand,
-en zoo was er niemand, die er ooit eene levende ziel had aanschouwd.
-
-De rijke boer, waar ik van sprak, had twee zoons, die den naam droegen
-van Hans Nikolai en Luk-Andries. De oudste was een knaap, uit wien men
-moeielijk wijs kon worden. Daar was bijna niemand, die behoorlijk met
-hem over weg kon komen, schoon hij, op 't punt van geld verdienen,
-handiger was dan de meeste Nordlanders, die anders in dit opzicht
-voor niemand behoeven onder te doen.
-
-De ander, Luk-Andries, was driftig en onbezonnen, maar altijd goed
-geluimd; al liep 't hem nog zoo tegen, altijd zei hij, dat 't geluk
-hem diende. Als hij maar met een arendsjong thuis kwam, deerde 't hem
-niet of het bloed hem langs de wangen liep van de wonden, hem door den
-ouden toegebracht; sloeg zijne boot om, zooals niet zelden gebeurde,
-en vond men hem op den bodem zitten, doornat en stram van koude,
-dan antwoordde hij op de vraag, hoe hij 't had: "Al wel, al wel;
-het geluk dient me: ik ben gered."
-
-Toen de vader stierf, waren de broeders reeds volwassen. Op
-zekeren dag, niet lang daarna, moesten zij naar 't Zand om eenig
-vischtuig te halen, dat men er bij den terugkeer van de vischvangst
-had achtergelaten. Luk-Andries had zijne buks bij zich; die verzelde
-hem overal, waar hij heenging. 't Was reeds laat in 't najaar en geen
-enkele visscher zwierf meer op zee. Hans Nikolai sprak niet veel onder
-de vaart, maar hij dacht zooveel te meer. De avond was reeds gevallen,
-toen zij voor de terugreis gereed waren.
-
-"Wil ik je 'reis wat zeggen, Luk-Andries: 't wordt noodweer van
-avond," sprak Hans Nikolai, terwijl hij zeewaarts tuurde; "ik meen,
-dat we best zullen doen, hier te blijven tot morgen."
-
-"Noodweer wordt het niet;" antwoordde Andries, "want de zeven zusters
-hebben de stormmutsen niet op. 't Zal wel gaan."
-
-Maar nu begon de ander te klagen over vermoeidheid, en eindelijk
-werden zij 't eens, dat zij den nacht daar zouden overblijven.
-
-Toen Andries ontwaakte, was hij alleen; noch zijn broeder, noch de
-boot waren ergens te zien; eerst toen hij den top van het eiland
-had beklommen, bespeurde hij beide heel ver weg; de boot scheen
-niet grooter dan eene meeuw. Luk-Andries begreep er niets van. De
-proviandkist was achtergelaten; daarnaast stonden een vat met zure
-melk, de buks en eenige andere dingen. Andries bekommerde zich niet
-lang over 't geval. "Van avond zal hij wel terug komen," dacht hij en
-maakte de proviandkist open; "een dwaas, die den moed laat zakken,
-zoo lang hij nog wat te bikken heeft." Maar de avond kwam en Hans
-bleef weg, en Luk-Andries wachtte vergeefs dag aan dag en week aan
-week. Eindelijk begon hij te vermoeden, dat Hans hem opzettelijk
-had achtergelaten, om zich zijn erfdeel te kunnen toeëigenen. En zoo
-was 't; want toen Hans Nikolai dicht bij huis was gekomen, wist hij
-'t zoo aan te leggen, dat de boot omsloeg, en hij vertelde nu, dat
-Luk-Andries verdronken was.
-
-Maar Andries liet den moed niet zinken; hij zamelde drijfhout op
-het strand, schoot zeevogels, zocht mosselen en kruiden, maakte zich
-een vlot van balken en planken en vischte met een' hengel, dien hij
-toevallig vond. Op zekeren dag, terwijl hij aan 't visschen was,
-bespeurde hij eene kloof of spleet in het zand, alsof daar een groot
-Nordlandsch jacht had gestaan, en duidelijk ook zag hij sporen van
-gewonden touwwerk, van de zee tot op den top des heuvels. Zoo, dacht
-hij bij zich zelven, nu is alle gevaar voorbij; want hij wist thans,
-dat men geene onwaarheid had gesproken, toen men hem vertelde dat
-er nikkers op 't eiland woonden, die er een prachtig jacht op na
-hielden. "Goddank, dat is goed gezelschap! Ja, 't is als ik zeg:
-'t geluk dient mij," dacht Andries bij zich zelven; misschien zei
-hij het ook wel, want hij moest wel behoefte gevoelen nu en dan wat
-te praten. Zoo leefde hij voort, tot de winter inviel. Eens zag hij
-eene boot; hij zette eene vlag op een' stok en zwaaide er mee; maar op
-'t zelfde oogenblik liet men het zeil vallen, de bootslui zetten zich
-aan de riemen en roeiden heen, zoo spoedig ze konden. Ze meenden,
-dat het nikkers waren, die hen daar met de vlag wenkten.
-
-Op kerstavond hoorde Andries vioolspel en allerlei muziek ver in zee;
-toen hij naar buiten trad, zag hij een licht schijnen: het bevond
-zich op een groot Nordlandsch jacht, dat het strand naderde. Maar zulk
-een jacht had niemand ooit gezien! Het had een reusachtig razeil, zoo
-glinsterend of het van zijde was; takels en touwen, zoo dun of ze van
-ijzerdraad waren gemaakt, en zoo was 't al pracht en heerlijkheid,
-wat men er aan zag. Het dek stond vol mannetjes en vrouwtjes, met
-blauwe kleeren aan, en aan het roer zag hij eene vrouw, zoo sierlijk
-uitgedost als eene bruid of eene koningin; ze droeg eene kroon op
-het hoofd en had de kostelijkste kleederen aan. Maar één ding zag
-Andries duidelijk: dat zij een mensch was; want zij was veel grooter
-en ook veel mooier dan de nikkers; ja, Luk-Andries vond haar mooier
-dan alle meisjes, die hij van zijn leven had gezien. 't Jacht zeilde
-regelrecht op de plek af, waar Andries stond; maar zonder zich lang
-te bedenken, liep hij naar de hut, rukte het geweer van den wand,
-kroop boven in het drooghuis, en wist zich hier zoo te verschuilen,
-dat niemand hem kon bemerken, terwijl hij alles kon waarnemen, wat
-er voorviel. Weldra was het gansche vertrek gevuld; maar de stroom
-van bezoekers ging nog altijd voort. Nu begonnen de wanden te kraken,
-en de hut zette zich uit, en alles begon er van binnen zóó prachtig
-uit te zien, of men bij den rijksten koopman in huis komt; 't was er
-haast zoo mooi, als in het slot van een' koning. Daar werden tafels
-aangericht met de kostelijkste spijzen, en borden en schotels, alles
-was van louter zilver of goud. Na het eten ging men dansen. Toen
-kroop Luk-Andries door het rookgat, aan den eenen kant van 't dak,
-naar buiten en klauterde omlaag. Daarop snelde hij naar 't jacht,
-wierp zijn vuurstaal er overheen en sneed er, tot meerdere zekerheid,
-met zijn zakmes een kruis in. Toen hij terugkeerde, was de dans in
-vollen gang: zelfs de tafels dansten, en de banken en de stoelen en
-al wat er in het vertrek was danste mee. De eenige, die niet danste,
-was de bruid; zij zat stil rond te kijken, en wanneer de bruidegom
-haar in den kring wilde voeren, stiet ze hem van zich. Maar overigens
-ontbrak er niets; de speelman hield niet op, om den vedel te stemmen
-of zoo iets, maar speelde onafgebroken voort en trapte de maat met den
-voet, tot het zweet hem langs het gelaat gudste en hij door stof en
-rook zijn eigen veêl niet meer kon zien. Toen Andries voelde, dat ook
-hij de voeten niet meer stil kon houden, zeide hij bij zich zelven:
-"Nu dien ik los te branden, anders speelt hij mij ook nog van den
-grond." Daarop stak hij het geweer door een vensterraam en schoot het
-af boven het hoofd der bruid, maar verkeerdom: anders had de kogel
-hem zelf getroffen. Zoodra het schot werd gehoord, tuimelden alle
-nikkers over elkander heen en de deur uit, maar toen zij zagen dat
-het jacht vastlag, begonnen zij vreeselijk te jammeren en kropen in
-eene opening van den heuvel. Maar al het gouden en zilveren geraad
-lieten ze achter en de bruid ook; die zat nog altijd op hare plaats,
-maar scheen langzamerhand tot zich zelve te komen. Zij vertelde nu
-aan Luk-Andries, dat de nikkers haar in den berg hadden gesleept,
-toen ze nog een klein kind was.
-
-Eens ging hare moeder uit, om de koeien te melken en nam haar
-mede. Toen de moeder naar huis moest om iets te halen, was zij alleen
-op het veld blijven zitten bij eene bessenstruik; daarvan mocht ze
-zooveel eten als haar lustte, mits ze telkens driemaal achtereen zeide:
-
-
- "Blauwe bessen eet ik,
- Door Jezus' kruis behoed;
- Roode bessen eet ik.
- Geverfd door Jezus' bloed."
-
-
-Maar toen moeder weg was, vond zij zooveel bessen, dat zij het
-rijmpje vergat, en toen verschenen de nikkers, die haar in den
-berg sleepten. Geen leed hadden ze haar gedaan, dan dat ze haar het
-laatste lid van de linkerpink afsneden, en ze kon krijgen wat haar
-hart begeerde; maar toch was ze nooit op haar gemak geweest, zeide ze;
-'t was of ze altijd pijn voelde, en vooral was ze geplaagd en gekweld
-door de genegenheid van den nikker, wiens vrouw ze moest worden. Toen
-Andries vernam, wie hare moeder was en waar ze thuis hoorde, bemerkte
-hij dat ze nog familie van hem was, en--"weldra wisten ze 't met
-hun beidjes," als men zegt. Toen mocht Andries met recht zeggen,
-dat het geluk hem had gediend. En ze gingen naar huis en namen het
-jacht mede en al het goud en zilver en de kostbaarheden, die in de
-hut waren achtergebleven, zoodat Andries veel en veel rijker werd
-dan zijn broeder.
-
-Maar Hans, die wel vermoedde hoe Andries aan al dien rijkdom was
-gekomen, wou niet minder rijk zijn. Hij wist, dat de heksen en nikkers
-op kerstavond voor den dag plegen te komen, en daarom trok hij tegen
-dien tijd naar het Zand. Op den bepaalden avond zag hij dan ook vlammen
-en licht, maar het leken wel dwaallichtjes. Toen de nikkers naderbij
-kwamen, hoorde hij geplas in het water en een afschuwelijk gehuil en
-gebrul, terwijl een kille zeewind hem in het gezicht woei. Verschrikt
-vloog hij naar de hut, terwijl de nikkers aan land stapten. Ze waren
-kort en dik als hooiroken, hadden mantels om van vellen en groote
-wanten aan, die bijna op den grond hingen. In plaats van een hoofd
-en haren zag men niets dan een bos zeetang. Terwijl zij het strand
-overliepen, dansten er eene menigte dwaallichtjes achter hen aan, en
-als ze zich maar even bewogen, spatten er vonken om hen heen. Eer ze
-nog bij de hut waren gekomen, zat Hans reeds in het drooghuis, evenals
-zijn broeder had gedaan. De nikkers droegen een' grooten steen naar
-binnen en sloegen daarop hunne wanten droog, terwijl ze nu en dan
-zoo akelig schreeuwden, dat Hans er van huiverde. Daarna begon een
-van hen vuur aan te maken, terwijl de anderen ruwe stukken drijfhout
-binnenbrachten, zoo zwaar als lood. Hans kreeg 't zoo benauwd door
-den rook en de hitte, dat hij dreigde te stikken; om frissche lucht
-te krijgen, beproefde hij door het rookgat naar buiten te komen,
-maar daar hij grover van lijf en leden was dan zijn broeder, bleef
-hij in de opening vastzitten, zoodat hij op noch neer kon. Nu had
-hij het nog minder naar zijn' zin; hij begon te schreeuwen dat het
-een' aard had, maar de nikkers schreeuwden nog harder en huilden
-en dansten en klopten van binnen en van buiten. Maar zoodra de haan
-begon te kraaien, waren ze verdwenen, en nu raakte Hans ook los. Toen
-hij van zijn reisje thuis kwam was hij zinneloos geworden, en sinds
-dien tijd hoorden de menschen hem vaak op zolders of in schuren, waar
-hij zich alleen bevond, dezelfde akelige, huiveringwekkende kreten
-slaken, die men in Nordland aan de nikkers toeschrijft. Vóór zijn'
-dood kreeg hij nogtans het verstand terug en, naar men zegt, werd
-hij ook in gewijden grond begraven. Maar na Hans heeft niemand weer
-een' voet gezet op 't Zand. Het zonk weg in de diepte, en de nikkers
-moeten naar de Lekangeilanden zijn verhuisd. Andries bleef 't welgaan;
-geen jacht deed voorspoediger reizen dan het zijne, maar zoodra hij
-bij de Lekangeilanden kwam, werd het bladstil; dan kwamen de nikkers
-naar het strand of aan boord met hunne waren. Eene poos later stak
-er dan altijd een voorspoedige wind op, 't zij hij naar Bergen of
-naar huis voer. Hij kreeg een huis vol kinderen, en ze waren allen
-gezond en sterk, maar allen misten het laatste lid van de linkerpink.
-
-
-
-
-
-
-
-AANTEEKENINGEN
-
-
-[1] Colymbus septentrionalis.
-
-[2] Zoo wordt de Duivel in Noorwegen genoemd. Vert.
-
-[3] De vorst van het dak, namelijk. Vert.
-
-[4] Een lichte graad van waanzin, toegeschreven aan den invloed der
-Huldren. Vert.
-
-[5] Saxifraga Cotyledon.
-
-[6] Kleeren en pelzen, doortrokken met menschelijke uitwasemingen,
-die tegen den wind in worden opgezet, om de rendieren terug te drijven.
-
-
-
-
-
-End of the Project Gutenberg EBook of Noorsche Volksvertellingen, by
-Peter Christen Asbjørnsen
-
-*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK NOORSCHE VOLKSVERTELLINGEN ***
-
-***** This file should be named 51763-8.txt or 51763-8.zip *****
-This and all associated files of various formats will be found in:
- http://www.gutenberg.org/5/1/7/6/51763/
-
-Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
-Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ for Project
-Gutenberg (This file was produced from images generously
-made available by The Norwegian National Library.)
-
-Updated editions will replace the previous one--the old editions will
-be renamed.
-
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
-States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for the eBooks, unless you receive
-specific permission. If you do not charge anything for copies of this
-eBook, complying with the rules is very easy. You may use this eBook
-for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports,
-performances and research. They may be modified and printed and given
-away--you may do practically ANYTHING in the United States with eBooks
-not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the
-trademark license, especially commercial redistribution.
-
-START: FULL LICENSE
-
-THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
-
-To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase "Project
-Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
-Gutenberg-tm electronic works
-
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
-person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
-1.E.8.
-
-1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
-Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
-you share it without charge with others.
-
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country outside the United States.
-
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
-on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
-phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
- most other parts of the world at no cost and with almost no
- restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
- under the terms of the Project Gutenberg License included with this
- eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
- United States, you'll have to check the laws of the country where you
- are located before using this ebook.
-
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
-Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
-
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg-tm License.
-
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
-other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg-tm web site
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
-Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
-
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
-provided that
-
-* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation."
-
-* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
- works.
-
-* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
-
-* You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg-tm works.
-
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and The
-Project Gutenberg Trademark LLC, the owner of the Project Gutenberg-tm
-trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below.
-
-1.F.
-
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
-of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
-Defect you cause.
-
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
-
-Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
-goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
-www.gutenberg.org
-
-
-
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state's laws.
-
-The Foundation's principal office is in Fairbanks, Alaska, with the
-mailing address: PO Box 750175, Fairbanks, AK 99775, but its
-volunteers and employees are scattered throughout numerous
-locations. Its business office is located at 809 North 1500 West, Salt
-Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up to
-date contact information can be found at the Foundation's web site and
-official page at www.gutenberg.org/contact
-
-For additional contact information:
-
- Dr. Gregory B. Newby
- Chief Executive and Director
- gbnewby@pglaf.org
-
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
-spread public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
-state visit www.gutenberg.org/donate
-
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-
-Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-
-Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works.
-
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-
-Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-
-Most people start at our Web site which has the main PG search
-facility: www.gutenberg.org
-
-This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
-
diff --git a/old/old/51763-8.zip b/old/old/51763-8.zip
deleted file mode 100644
index 6c3dd4c..0000000
--- a/old/old/51763-8.zip
+++ /dev/null
Binary files differ