summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
-rw-r--r--.gitattributes4
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
-rw-r--r--old/68311-0.txt7681
-rw-r--r--old/68311-0.zipbin154508 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h.zipbin6370988 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/68311-h.htm12271
-rw-r--r--old/68311-h/images/cover.jpgbin633060 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo008.pngbin22497 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo035.jpgbin38925 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo041.jpgbin64558 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo042.jpgbin18570 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo045.jpgbin64491 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo047.jpgbin17721 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo052.jpgbin34787 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo055.jpgbin56362 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo064.jpgbin11451 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo149.jpgbin92618 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo172.jpgbin26049 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo200.jpgbin20911 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo225.jpgbin44439 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo235.jpgbin54379 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/illo265.jpgbin55846 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate01.jpgbin263440 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate02.jpgbin253875 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate03.jpgbin239486 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate04.jpgbin254265 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate05.jpgbin253359 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate06.jpgbin241205 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate07.jpgbin239275 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate08.jpgbin259673 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate09.jpgbin235299 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate10.jpgbin257850 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate11.jpgbin236259 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate12.jpgbin260687 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate13.jpgbin244372 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate14.jpgbin249877 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate15.jpgbin251059 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate16.jpgbin246836 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate17.jpgbin251866 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate18.jpgbin245931 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate19.jpgbin261256 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68311-h/images/plate20.jpgbin239391 -> 0 bytes
43 files changed, 17 insertions, 19952 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..d7b82bc
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,4 @@
+*.txt text eol=lf
+*.htm text eol=lf
+*.html text eol=lf
+*.md text eol=lf
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..6547d0a
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #68311 (https://www.gutenberg.org/ebooks/68311)
diff --git a/old/68311-0.txt b/old/68311-0.txt
deleted file mode 100644
index 90987f1..0000000
--- a/old/68311-0.txt
+++ /dev/null
@@ -1,7681 +0,0 @@
-The Project Gutenberg eBook of Uit de dierenwereld van het water, by
-A.J.C. Snijders
-
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
-www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you
-will have to check the laws of the country where you are located before
-using this eBook.
-
-Title: Uit de dierenwereld van het water
- Schetsen in woord en beeld van het lever der lagere diersoorten
-
-Author: A.J.C. Snijders
-
-Release Date: June 14, 2022 [eBook #68311]
-
-Language: Dutch
-
-Produced by: Frank van Drogen, Harry Lamé and the Online Distributed
- Proofreading Team at https://www.pgdp.net
-
-*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK UIT DE DIERENWERELD VAN HET
-WATER ***
-
-
-
- Opmerkingen van de bewerker
-
- Tekst die in het oorspronkelijke werk schuingedrukt is, wordt
- hier weergegeven _tussen liggende streepjes_, vertgedrukt tekst
- =tussen is-gelijktekens=, en gespatiëerde tekst ~tussen tildes~.
- Kleinkapitalen zijn vervangen door KAPITALEN. ^e geeft een superscript
- e weer.
-
- Meer Opmerkingen zijn te vinden aan het einde van deze tekst.
-
-
-
-
- Uit de Dierenwereld van het Water
-
-
-[Afbeelding: I.]
-
-
-
-
- Dr. A. J. C SNIJDERS
-
- UIT DE DIERENWERELD
- :-: VAN HET WATER :-:
-
- SCHETSEN IN WOORD EN BEELD VAN
- HET LEVEN DER LAGERE DIERSOORTEN
-
- TWEEDE GOEDKOOPE DRUK
-
- [Afbeelding]
-
- UITGEGEVEN EN GEDRUKT DOOR W. HILARIUS Wzn.
- TE ALMELO (IN HET JAAR 1916.)
-
-
-
-
-INHOUD.
-
-
- VOLGORDE DER PLATEN. BLADZIJDEN.
-
- INLEIDING 1
-
- I. EENIGE ZOETWATERBEWONERS 3
-
- II. HET LEVEN IN SLOOTEN EN BEEKJES 20
-
- III. IN DEN STILLEN WATERPLAS 35
-
- IV. LEVEN EN BEDRIJF IN VIJVERS EN ZACHT VLIETENDE WATEREN 43
-
- V. EEN MERKWAARDIG DRIEMANSCHAP VAN DEN ZEEBODEM 53
-
- VI. DE GEPANTSERDE ROOFRIDDERS DER ZEE 59
-
- VII. EEN EXCENTRIEK GEZELSCHAP 68
-
- VIII. KRABBELENDE STRANDVONDERS EN HUPPELENDE GYMNASTEN 73
-
- IX. KLEURENWEELDE IN DEN OCEAAN 85
-
- X. HET SPROOKJE VAN DEN KRAKEN 101
-
- XI. ALLERLEI MERKWAARDIGE ZEESLAKKEN 109
-
- XII. EEN BONTE VERZAMELING 119
-
- XIII. UIT HET RIJK DER SCHELPDIEREN 131
-
- XIV. EEN STEKELIGE FAMILIE 149
-
- XV. DE STERRENWERELD VAN DEN ZEEBODEM 160
-
- XVI. DRIJVENDE WONDEREN DER ZEE 165
-
- XVII. EEN ONDERZEESCHE BLOEMENTUIN 173
-
- XVIII. SIERLIJKE ZEEBEWONERS 183
-
- XIX. DE KLEINE BOUWMEESTERS VAN DEN OCEAAN 189
-
- XX. SPONSEN 197
-
-
-
-
- ALFABETISCH REGISTER
- DER NEDERLANDSCHE EN LATIJNSCHE NAMEN.
-
-
- Bladz.
- Achtarm, gewone 107
- Achterkieuwigen 109, 112
- Actinia equina 176
- Actiniën 176
- Actinoloba dianthus 176
- Adamsia palliata 178
- Adamsia Rondeletti 178
- Aeolis 114
- Aequorea forscalea 183
- Alciope 92
- Alcyonium digitatum 193
- Alcyonium palmatum 193
- Alikruik 120
- Amber-horenslak 40
- Ancylus fluviatilis 17
- Anemonia sulcata 175
- Antedon rosacea 158
- Antipathes larix 194
- Aphrodite aculeata 89
- Aplysia depilans 112
- Aporrhaïs 122
- Apus productus 39
- Arca barbata 139
- Arenia, broze 92
- Arenia, fragilis 92
- Arenicola piscatorum 90
- Argonauta argo 108
- Argyroneta aquatica 45
- Arkschelpen 139
- Armpoliep, bruine 23
- Armpoliep, groene 23
- Armpootige weekdieren 99
- Ascidiën 96
- Asellus aquaticus 44
- Astacus fluviatilis 27
- Astarta 137
- Asterias glacialis 162
- Asterias rubens 162
- Astraea radians 195
- Astroïdes calycularis 195
- Astropecten aurantiacus 162
- Aulacostomum gulo 37
- Avicula 135
-
- Badspons, gewone 199
- Balanus tintinnabulum 55
- Bandtongigen 120
- Barnsteenslak 40
- Bekerkwal 171
- Bekerpoliep 171
- Berenkreeft 67
- Beroë Forskaliï 170
- Bisschopsmuts 127
- Blaasdrager, in ’t water zwevende 180
- Blaashorenslak 42
- Blaaskwallen 180
- Blaasslak, gespikkelde 113
- Bladkreeften 64
- Bladpootigen 39
- Blauwslak 125
- Bloedegel, gewone 9
- Bloedkoraal 192
- Bloedzuiger, medicinale 48, 58
- Bloedzuiger, zwarte 37
- Bloempoliepen 171, 173, 189
- Bonellia viridis 94
- Boogkrabben 75
- Boomblad, vertakte 188
- Boorpissebed 82
- Boorschelpen 144
- Boorspons 200
- Boorworm 145
- Borstelwormen 39, 85
- Botryllus violaceus 97
- Branchipus 43
- Bron-blaashoren 42
- Bryozoa 7
- Buccinum 128
- Buikpootigen 19
- Buiskwallen 180
- Buispoliepen 186
- Bulla ampulla 113
- Bythinia tentaculata 52
-
- Calappa granulata 68
- Callianira bialata 170
- Callianira, tweevleugelige 170
- Cancer pagurus 75, 76
- Carcinas moenas 75
- Cardium edule 141
- Carmarina hastata 184
- Cassis testiculum 124
- Cerianthus membranaceus 176
- Cerithium 122
- Cestum Veneris 171
- Charybdea grandis 169
- Chiton elegans 111
- Cidaris papillata 151
- Ciona intestinalis 97
- Clavellina lepadiformis 97
- Clepsine bioculata 10
- Clione borealis 116
- Columbella mercatoria 128
- Comatula rosacea 158
- Conus marmoratus 128
- Corallium rubrum 192
- Cordylophora lacustris 184
- Crangon vulgaris 64
- Crania anomala 100
- Crinoïeden 157
- Cucumaria doliolum 156
- Cyclas rivicola 32
- Cynthia microcosmos 97
- Cypraea mauritiana 123
- Cypraea moneta 123
- Cypraea tigris 123
- Cytherea dione 143
-
- Dadelslak 127
- Darmholtedieren 20, 165, 183
- Dendrophyllia ramea 188
- Dentalium elephantinum 117
- Diepslak 52
- Doliolum tritonis 99
- Dolium galea 124
- Dolium perdix 124
- Doodshoofdschelp, ongelijke 100
- Doômansduim 193
- Dorippe lanata 69
- Doris tuberculata 114
- Draadslak 114
- Draadwormen 49
- Dreissena polymorpha 15
- Driehoekkrabben 77
- Dromia vulgaris 70
- Duifje 128
- Dunschaal 142
-
- Echinocardium cordatum 153
- Echinus esculentus 152
- Edelkoraal, roode 192
- Edelkoraal, zwarte 194
- Eendenmossel 53
- Eenspierigen 133
- Elysia viridis 115
- Emarginula 130
- Ephydatia fluviatilis 26
- Eremietkreeft 177
- Erwtenschelp 15
- Euplectella aspergillum 201
- Euspongia officinalis 199
-
- Fissurella graeca 129
- Flustra foliacea 99
- Fluweelslak, groene 115
- Fuikhorenslak 127
- Fungia patella 195
-
- Galatea strigosa 72
- Gammarus pulex 3
- Gaper, stompe 143
- Gaperschelpen 143
- Garnaal 64
- Gatschelp 100
- Geleikorst, stervormige 97
- Geleikorst, vioolblauwe 97
- Geodia gigas 201
- Geweikoraal 194
- Glasbuisspons 201
- Glassponsen 199, 201
- Glasspons van Siebold 202
- Gordius aquaticus 49
- Gorgonia verrusca 192
- Goudkam 88
-
- Haarster, rozeroode 158
- Haarsterren 157
- Haliotis tuberculata 111
- Hamerschelpen 134
- Hartschelpen 141
- Heliactis bellis 177
- Helmslak 124
- Hermione hystrix 89
- Hermione, stekelvarken 89
- Hippopodius luteus 182
- Hirudo medicinalis 48
- Holothuria tubulosa 154
- Holothuriën 153
- Holtedieren 20, 165, 183
- Homarus vulgaris 59
- Hoornkoraal, lariksvormig 194
- Hoornkoraal, wrattig 192
- Hoornslakken 122
- Hoornsponsen 199
- Hoornwier, bladerig 99
- Hyalea tridentata 117
- Hyalonema Sieboldiï 202
- Hydra fusca 23
- Hydra viridis 23
- Hydractinia echinata 178
- Hydractinia, gestekelde 178
-
- Ilea nucleus 68
- Ilea, pitvormige 68
- Inachus chiragra 79
- Inachus Kämpferi 80
- Infusiediertjes 35
- Inktvisch, gewone 106
- Inktvisschen 101, 102
- Isocardia 137
-
- Jacobsmantel 135
- Janthina communis 125
-
- Kalkkokerwormen 87
- Kalksponsen 199
- Kamkieuwigen 119
- Kamkieuwwormen 88
- Kamschelp, gemarmerde 140
- Kamschelpen 135
- Kamster, oranjekleurige 162
- Kaphorenslak 17
- Kauri’s 123
- Kegelslak, gemarmerde 128
- Kelk-sterkoraal 195
- Keverslak, sierlijke 111
- Kielpootigen 115
- Kieuwloozen 113
- Kieuwpoot 39, 43
- Kiezelsponsen 199, 200
- Kinkhoren 128
- Klapschelp 136
- Klitkomkommer, klevende 156
- Klokdiertje 36
- Kluizenaarskreeft 177
- Knotspoliepen 186
- Kogelegel, gekorrelde 152
- Kokerworm, goudharige 88
- Kokerworm, spiraalvormige 86
- Kokhanen, Kokkels 141
- Koordworm 49
- Koppootigen 101, 102
- Koraaldieren 189
- Krabben 73
- Kraken, gewone 101, 107
- Kreeften 3, 27, 59
- Kreeften, kortstaartige 74
- Kreeften, tienpootige 59
- Kristalslak 117
- Kruisdraagster 93
- Kuifcelpoliep 5
- Kurkspons 200
- Kwallen 165
- Kwalpoliepen 167, 183, 184
-
- Lambrus mediterraneus 80
- Langoeste 63
- Langworm 93
- Lans-tulband, wrattige 151
- Lazarusklep 136
- Lederkoraal 193
- Lepas anatifera 53
- Limnaea auricularia 51
- Limnaea palustris 51
- Limnaea peragra 51
- Limnaea stagnalis 41
- Limnoria terebrans 82
- Limulus moluccensis 56
- Limulus polyphemus 56
- Lineus gesserensis 93
- Lineus longissimus 93
- Lithodomus dactylus 140
- Littorina littorea 120
- Loligo vulgaris 107
- Lucernaria Leuckarti 171
- Lucina jamaicensis 142
- Lumbriculus variegatus 38
-
- Mactra solida 142
- Madrepora corymbosa 194
- Maja squinado 77
- Mantel-aktinie 178
- Manteldieren 95
- Mantelschelpen 135
- Medusahoofd 164
- Meduse, spiesvormige 184
- Medusen 165
- Meerknotspoliep 186
- Meleagrina margaritifera 135
- Meloenkwal 170
- Mesheft 144
- Messcheede 144
- Millepora nodosa 187
- Milleporidae 187
- Mitra episcopalis 127
- Modiola 139
- Moerashorenslak, levendbarende 18
- Moeraspoelslak 51
- Mosdiertjes 5, 99
- Mossel, gewone 138
- Mossels 10, 131
- Muntslakken 123
- Murex brandaris 110
- Murex erinaceus 110
- Murex tenuïspina 110
- Muts-meduse 184
- Muts, Poolsche 124
- Mya arenaria 143
- Mya truncata 143
- Mytilus edulis 138
-
- Naaktkieuwigen 113
- Narrenkap 137
- Nassa reticulata 127
- Natica 121
- Nautilus pompilius 108
- Nemertes gracilis 93
- Nemertinen 93
- Nephelis vulgaris 9
- Nephrops 67
- Neptunuskrab 80
- Neptunus Sayi 80
- Nereïs pelagica 90
- Neteldieren 27, 165
- Netelkwallen 168
- Netelkoraal, celvormig 99
- Nootje 140
- Notenslak 127
- Nucula rostrata 140
-
- Obliehorens 113
- Octopus maximus 107
- Octopus vulgaris 107
- Oculina diffusa 195
- Oerdieren 35
- Oester 11, 133
- Olifantstand 117
- Olijfslak 127
- Oliva 127
- Oogkoraal 195
- Ophiotrix fragilis 163
- Ophiura albida 163
- Orchestia littorea 82
- Ossenhart 137
- Ostrea edulis 133
-
- Paalworm 145
- Paardevoet, gele 182
- Paarlemoer-nautilus 108
- Paarlemoerneut 140
- Paarlemoerschelp 135
- Paddestoelkoraal, schotelvormig 195
- Pagurus bernhardus 177
- Palaemon squilla 66
- Palinurus vulgaris 63
- Palmipes pentagonaster 162
- Paludina vivipara 18
- Papiernautilus, gewone 108
- Parelmossel 135
- Parelschelp 135
- Patella vulgata 109
- Patrijs 124
- Pecten jacobaeus 135
- Pecten maximus 136
- Pectinaria auricoma 88
- Pectunculus glycymeris 140
- Pelagia noctiluca 168
- Pelgrimsschelp 136
- Pelikaansvoet 122
- Penaeus 66
- Pennatula phosphorea 192
- Pentacrinus caput Medusae 164
- Peperschelp 142
- Perspectiefslakken 126
- Phallusia, bultige 97
- Phallusia, doorzichtige 97
- Phallusia, mammillata 97
- Pholaden 144
- Pholas dactylus 144
- Phronima sedentaria 83
- Phyllosomae 64
- Physa fontinalis 42
- Physophora hydrostatica 180
- Pijlinktvisch 107
- Pijltongigen 128
- Pinna nobilis 139
- Pisa tetraödon 78
- Piscicola geometra 9
- Pisidium amnicum 15
- Pissebed, zoetwater 54
- Plaatkieuwigen 15
- Planaria gonocephala 33
- Planaria torva 33
- Planorbis corneum 40
- Planorbis vortex 32
- Platschelpen 92
- Platwormen 8, 33
- Plooikwal, zachte 183
- Plooislak 126
- Pluimdrager, vijver 18
- Plumatella fungosa 5
- Plumatella repens 5
- Poelslak, begroeide 51
- Poelslak, gewone 41
- Poelslak, moeras 51
- Poelslak, oorvormige 51
- Polia crucigera 93
- Polycelis nigra 39
- Poolsche muts 124
- Poriënkoraal, gelobd 194
- Porites furcatus 194
- Porseleinslak, getijgerde 123
- Posthorentje 41
- Pterotrachea coronata 115
- Puntkoralen 187
- Purperslak 128
- Purpura lapillus 128
- Pyrosoma atlanticum 83, 98
-
- Rankpootigen 54
- Retepora cellulosa 99
- Reuzenpoliep 107
- Reuzenschelp 137
- Reuzenschorsspons 201
- Rhizostoma pulmo 168
- Rhynchonella, papegaai-snavelige 100
- Rhynchonella, psittacea 100
- Ribkwallen 169
- Rijenvoet, koninklijke 155
- Rijstkorrel 127
- Ringkreeften 81
- Ringwormen 8, 45, 85
- Rissoa costata 121
- Rissoa, geribde 121
- Rivierfijnschaal 15
- Rivierhorenschaal 32
- Rivierkreeft 27
- Riviermossel 15
- Rivierparelmossel 31
- Rivier-zoetwaterspons 31
- Roeislakken 116
- Rogkreeft 56
- Rondmondslak 130
- Roofborstelwormen 89
- Rugpootkrabben 69
-
- Sabella gracilis 86
- Sabella, sierlijke 86
- Salpa maxima 99
- Salpe, tonvormige 99
- Salpen 95, 98
- Scalaria preciosa 126
- Schaaldieren 3, 27, 68, 73
- Schaalhoren, gewone 109
- Schaamkrab 68
- Scheepsboot 108
- Schelpdieren 10, 131
- Schelpkokerworm 87
- Schermkwallen 168, 183, 184
- Schijfhoren, gewone 40
- Schijfhorenslak 32
- Schijfzwempoliep 182
- Schildkrab 70
- Schipperkreeft 83
- Schorskoralen 191
- Schroefslak, gevlekte 129
- Scrobicularia piperata 142
- Scyllarus latus 67
- Sepia officinalis 106
- Serpula contortuplicata 86
- Serpula, gewrongen 86
- Sertularia argentea 185
- Sertularia pumila 185
- Sint Jacobsmantel 135
- Siphonophoren 180
- Sipunculus nudus 95
- Slakegel, tweeoogige 10
- Slakken 16
- Slangenkop 123
- Slangster, witte 163
- Slangsterren 162, 163
- Sleutelgathoren, Grieksche 129
- Slibworm, broze 38
- Sluierslak 113
- Smaltongigen 126
- Snijder 177
- Snoerworm, gegroefde 93
- Snoerworm, sierlijke 93
- Solen ensis 144
- Solen vagina 144
- Sphaerechinus granularis 152
- Spirographis Spalanzaniï 86
- Spondylus gaederopus 136
- Spongilla lacustris 25
- Sponsen 25, 197
- Sprinkhaankreeft 71
- Spuitworm, naakte 95
- Squilla mantis 71
- Steekmossel 139
- Steenboorders 144
- Steendadel 140
- Steenkoralen 191, 194
- Steensponsen 199, 201
- Stekelhoren 110
- Stekelhuidigen 149
- Stekelkrab 77
- Stekelpurperslak 110
- Stekelslangster, broze 163
- Sterkoraal 195
- Sterreslak, knobbelige 114
- Sterworm, groene 94
- Steurkrab 66
- Stichopus regalis 155
- Stormhoed 124
- Strandgaper 143
- Strandkrab 75
- Strandschelp 142
- Strandspringer 82
- Strandvloo 82
- Strombus gigas 123
- Strombus pes pelecani 122
- Stroommossel 60
- Struikkoraal 194
- Suberites massa 200
- Succinea 40
- Sycones capillosum 199
- Sympodium coralloïdes 193
- Synapta inhaerens 156
-
- Talitrus locusta 81
- Tandhorenkoraal, kleine 185
- Tandhorenkoraal, zilverwitte 185
- Teerlingkwal 169
- Tellina virgata 142
- Tepelhoren 121
- Terebella nebulosa 87
- Terebra maculata 129
- Terebratula vitrea 100
- Teredo navalis 145
- Tethys leporina 113
- Tiara pileata 184
- Tonslak 111, 124
- Torenslak, schroefvormige 121
- Trekmossel 15
- Tridacna gigas 137
- Trilworm, bruine 33
- Tritonium lotorium 124
- Tritonium variegatum 125
- Tritonshoren 124
- Trompethoren 125
- Tubularia larynx 186
- Turbo pica 130
- Turritella terebra 121
- Tweespierigen 138
-
- Uitsnijdingsslak 130
- Unio margaritifera 31
- Unio pictorum 50
-
- Valvata piscinalis 18
- Vedertongigen 125
- Veeloog, zwarte 39
- Velella spirans 182
- Venusgordel 171
- Venusschelp, echte 143
- Venusschelp, maagdelijke 142
- Venus virginea 142
- Verfmossel 50
- Vermetus gigas 110
- Vijvermossel 14
- Vingerschelp 144
- Vinpootigen 116
- Vioa celata 200
- Vischegel 9
- Vlakpootigen 109, 119
- Vleugelslakken 122
- Vlookreeften 3
- Voluta scapha 126
- Voorkieuwigen 109, 119
- Vorticella 36
- Vuurkoraal 187
- Vuurlijven 83, 95, 98
-
- Waaierkoraal 192
- Waaiertongigen 129
- Walvischaas 116
- Walvisch-vleugelslak 116
- Wasbloem, vliezige 176
- Waschspons 199
- Waterkanspons 201
- Waterspin 45
- Wenteltrap 126
- Wolkrab 70
- Wormslak 110
- Wulk 128
-
- Zakpijpen 96
- Zandgarnaal 64
- Zandschelp, eetbare 141
- Zandschelpen 141
- Zandspringer 81
- Zandworm 90
- Zee-anemone, gegroefde 175
- Zee-anemonen 173
- Zee-anjelier 176
- Zeeappel, groote 152
- Zee-augurk, klimmende 156
- Zee-augurken 153
- Zeebeurs 156
- Zeebeurzen 153
- Zeeduizendpoot 90
- Zeeëgel, eetbare 152
- Zeeëgels 151
- Zeegarnaal 64
- Zeehaas 112
- Zeeklit, hartvormige 153
- Zeekomkommer, buisvormige 154
- Zeekomkommers 153
- Zeekrab, gewone 75, 76
- Zeekreeft 59
- Zeekurk 193
- Zeekwal, lichtende 168
- Zeeleliën 157
- Zeelong 168
- Zeemuis, fluweelen 89
- Zeenereïs 90
- Zeeoor, knobbelige 111
- Zeepaddestoel 168
- Zeepen, lichtende 192
- Zeepier 90
- Zeepok 55
- Zeepoliep 107
- Zeeroos, gewone 176
- Zeerozen 176
- Zeerups 89
- Zeeslakken 109
- Zeespin, groote 77
- Zeester, breedvoetige 162
- Zeester, IJszee 162
- Zeesterren 161
- Zeetand 117
- Zeetulp 55
- Zeeveder, lichtende 192
- Zeevlinders 116
- Zeevloo 81
- Zee-zwemslakken 115
- Zoetwatergarnaal 5
- Zoetwater-pissebed 44
- Zoetwaterpoliepen 20
- Zoetwaterspons, gewone 25
- Zoetwaterspons, rivier- 26
- Zonne-zee-anemone 177
- Zwaardscheede 144
- Zwaardstaart 56
- Zwamkoraal, schotelvormig 195
- Zweepgarnaal 66
- Zwemslak, gekroonde 115
-
-
-
-
-_VOORWOORD._
-
-
-_De fraaie platen van Dr. Aug. Schleyer: „Aus der Tiefen der Gewässer”
-geven zulk een uitmuntend beeld van de lagere dierenwereld uit het
-water, dat ik niet geaarzeld heb, aan het verzoek van den uitgever te
-voldoen, om daarbij een verklarenden tekst in onze taal te schrijven._
-
-_Het bleek echter noodig, om van de oorspronkelijke beschrijving, die
-niet veel meer is dan een eenvoudige, vrij dorre opsomming van de
-uiterlijke kenmerken der, nummersgewijs behandelde, dieren, geheel en al
-af te zien. Ik heb daarom een geheel nieuwen, aanzienlijk uitgebreiden
-tekst voor het werk samengesteld, in de overtuiging, dat deze moest
-beantwoorden aan het doel: voorlichting van den oningewijde omtrent het
-verband en de onderlinge betrekkingen der verschillende diervormen en
-omtrent hun doen en laten in het levenselement, waar zij zich ophouden._
-
-_Tot dat doel, en tot het verkrijgen van een meer samenhangend geheel,
-heb ik ook, in korte trekken, het een en ander medegedeeld over de
-organisatie der hoofdgroepen, waartoe de afgebeelde soorten behooren,
-zoodat een beter inzicht verkregen wordt in de algemeene eigenschappen
-en de onderlinge verwantschap der behandelde soorten._
-
-_En dan heb ik mij beijverd om, waar dit slechts mogelijk was, losse
-schetsen, in algemeen verstaanbaren en bevattelijken vorm, te leveren,
-met belangwekkende opmerkingen over de levenswijze, over nut en schade
-enz., vooral met het oog op Nederland. Daardoor hoop ik, dat het werk
-voor velen niet slechts een nuttige, doch ook een aangename handleiding
-zal zijn, bij het bezichtigen der fraaie afbeeldingen op de platen en
-bij het waarnemen der dieren zelf in het aquarium of in de natuur._
-
- _DE SCHRIJVER._
-
-
-
-
-_INLEIDING._
-
-
-_De natuur is onuitputtelijk in hare wonderen. Allerwegen heeft zij die
-met kwistige hand verspreid, zoowel op en in den duisteren aardbodem als
-in de blauwe lucht, in de koele wateren van beek of rivier en in de
-onpeilbare diepten der zee._
-
-_En in die wateren was moeder natuur zeker wel het vrijgevigst in het
-uitstrooien van hare gaven. Beelden van ongeëvenaarde schoonheid,
-oneindig wisselende vormen, van den zeldzaamsten en avontuurlijksten
-aard, treffen ons oog bij het beschouwen van die dierenwereld, zoowel in
-haar rijke verscheidenheid in de kalme binnenwateren, als in haar
-fabelachtige pracht in de woelende en kokende golven van den oceaan._
-
-_Fantastische tooneelen van een onafgebroken kamp op leven en dood, van
-een onverbiddelijken strijd om het bestaan, doch ook liefelijke
-tafereeltjes van innige vriendschap en onbaatzuchtige samenwerking,
-ontmoeten wij in menigte, hetzij wij, in onze verbeelding, afdalen in de
-duizelingwekkende afgronden der zee, of den blik laten dwalen over den
-stillen waterplas, het zacht murmelende beekje of den bruisenden stroom.
-Alles is daar vol van het krachtigste en vruchtbaarste dierlijke leven,
-een oneindige afwisseling van worden en vergaan, een onophoudelijk komen
-en gaan van geslachten en soorten, in de bontste verscheidenheid._
-
-_Vooral merkwaardig is echter de onnoemelijke rijkdom aan vormen, die de
-~ongewervelde~ en ~lagere~ dieren in die waterwereld ten toon spreiden,
-vormen en tafereelen, die nu eens onze aandacht boeien door het
-bekoorlijke en liefelijke, dan weer onze belangstelling wekken door het
-avontuurlijke en zeldzame._
-
-_En daarom willen wij ons--met terzijdestelling van de visschen en
-hoogere dieren--hier slechts bepalen tot die lagere levende wezens en
-den lezer in de volgende bladzijden de interessante vormen van deze
-dierenwereld uit het water, in eenige losse schetsen, zonder veel
-geleerden omhaal van woorden, voor den geest roepen._
-
-_Wij willen onzen ontdekkingstocht in het water ondernemen, gewapend met
-een goeden voorraad geduld en opmerkzaamheid. Daar wij echter voor den
-lezer een veilige gids hopen te zijn in die diepten der wateren, zoo
-volge hij ons vol moed en onvervaard: een rijke schat van
-wetenschappelijk genot zal onze moeite loonen._
-
-
-
-
-PLAAT I.
-
-EENIGE ZOETWATERBEWONERS.
-
-
-Onze ontdekkingsreis voert ons voorloopig nog slechts in het zoetwater
-en het tooneel van dezen eersten watertocht verplaatst ons te midden van
-vlookreeften, mosdiertjes, vischegels, mossels en slakken, een bedrijvig
-leven, vol afwisseling.
-
-Welke vreemdsoortige, veelpootige, kleine monstertjes zwemmen daar,
-links boven in fig. 1 en 8, zoo vroolijk in hun element rond? Het zijn
-een paar exemplaren van de ~vlookreeft~ (_Gammarus pulex_), dus, in elk
-geval, een lid van het gilde der
-
-
-KREEFTEN
-
-en familielid en bloedverwant van onzen veelbeminden tafelvriend, den
-kreeft, zij het dan ook slechts een verre neef. De laatste is een reus
-tegenover ons dwergje van hoogstens 1 à 2 centimeters lengte en in zijn
-organisatie is deze vrij wat eenvoudiger en bescheidener. Maar toch komt
-de vlookreeft, in beginsel, met de hoogere kreeften overeen, die allen
-tot de hoofdgroep der gelede dieren behooren en, als zoodanig, niet
-slechts een in ~leden~ verdeeld lichaam, doch ook ~gelede pooten~
-bezitten. Alle gelede dieren, waartoe, behalve de kreeften, ook nog de
-welbekende insekten, spinnen en duizendpooten behooren, zijn in
-hoofdzaak op dezelfde leest geschoeid. De leden van het lichaam zijn
-verdeeld over drie hoofdafdeelingen: kop, borst en achterlijf, doch bij
-de spinnen en kreeften zijn de beide eerste weer vergroeid tot één
-samenhangend ~kopborststuk~. Juist onze vlookreeft vormt echter een
-uitzondering op dezen regel: alle leden van de borst zijn hier vrij,
-hetgeen natuurlijk aan de bewegingen van dezen levendigen acrobaat zeer
-ten goede komt.
-
-Verder missen ~alle~ gelede dieren het inwendige geraamte der
-gewervelde dieren, doch als vergoeding daarvoor hebben zij, voor het
-bevestigen der organen en spieren, een ~huidskelet~, dat is: de huid is
-gevormd uit een buitengewoon vaste en harde, hoornachtige stof:
-_chitine_. Ook bezitten de gelede dieren niet de hersenen en het
-ruggemerg, waarin gij, waarde lezer, als pronkjuweel der schepping, u
-moogt verheugen. Hier is het centrale zenuwstelsel, dat alle bewegingen
-en handelingen regelt, veel eenvoudiger van maaksel en bestaat slechts
-uit een reeks van kleine, door zenuwstrengen verbonden, zenuwmassa’s: de
-~zenuwknoopen~, in elk lid van het lichaam één, aan de buikzijde
-gelegen, behalve de voorste, die boven in den kop ligt en eenigszins de
-rol vervult van onze hersenen.
-
-Terwijl nu echter de insekten slechts 3 paar, de spinnen 4 paar pooten
-hebben en de duizendpooten zich op een buitengewoon groot aantal
-ledematen--zij het ook nog ver van de duizend!--kunnen beroemen,
-bezitten de kreeften toch, in elk geval, ook ~verscheidene paren pooten~
-en ons kleine vlookreeftje is, in dit opzicht, vooral niet misdeeld,
-zooals wij in fig. 1 en 8 kunnen zien. Behalve 3 paren zwempooten aan
-het achterlijf, heeft het diertje nog 7 paren borstpooten, die niet tot
-zwemmen, doch tot kruipen en springen dienen en, behalve aan het voorste
-paar, zijn aan de basis van deze pooten kleine, bladachtige aanhangsels
-bevestigd, die, als ~kieuwen~, voor de water-ademhaling dienen, zooals
-zij bij alle kreeften, doch op andere plaatsen van het lichaam, gevonden
-worden.
-
-Verder hebben alle kreeften ~twee paar gelede sprieten~ of ~voelers~,
-die zeer lang zijn en uitstekende organen zijn, om in hun waterwereld
-het terrein te verkennen. Zij zijn ook in het bezit van twee uitstekende
-samengestelde oogen, om goed uit te zien in de omgeving en die daartoe
-bij de meesten nog op steeltjes bevestigd zijn, hoewel zij bij de
-vlookreeft ongesteeld zijn. De voortplanting geschiedt door ~eieren~,
-die bij de vlookreeft in taschjes aan de borstpooten der wijfjes bewaard
-worden, tot de jongen uitkomen. Hoe echter bij zulke eenvoudige
-wezentjes reeds de moederliefde ontwikkeld is, blijkt wel daaruit, dat
-het kleine grut, in zijn eerste levensdagen, steeds in de buurt van mama
-blijft en, bij het minste gevaar, telkens weer naar haar terug snelt,
-zooals de kiekens naar de hen. De gevaren, die ook de ouden dreigen,
-zijn trouwens vele, want zij dienen tot voedsel voor allerlei visschen.
-
-Met de vloo heeft onze vlookreeft natuurlijk niets uit te staan, behalve
-dat hij ook een volleerde vér-springer is en naar die vloo-achtige
-springsport wordt hij genoemd. De dieren zijn inderdaad buitengewoon
-behendig en vlug in hun bewegingen. Terwijl zij in rust, met gekromden
-rug, meestal onder steenen of waterplanten liggen, daar zij zeer
-lichtschuw zijn, stuiven zij, bij het minste onraad, bliksemsnel naar
-alle kanten uiteen, om weer andere donkere schuilhoeken op te zoeken,
-waar zij voornamelijk leven van bladeren, die in het water gevallen
-zijn. Zij zwemmen zeer snel, op zijde liggend, en springen uiterst snel
-vooruit, tusschen allerlei waterplanten door, waarbij zij van de drie
-achterste, naar boven gerichte, paren borstpooten (zie fig. 8), als
-springpooten gebruik maken. Een onzer bekende vroegere dierkundigen
-maakte, naar aanleiding daarvan, de volgende, meer oprechte dan vleiende
-opmerking: „door zijn gekromden rug en de snelle manier, waarop het
-vooruitkomt, levert het ons een treffend beeld van den hoveling.”
-
-Wegens een zekere uiterlijke overeenkomst met de garnaal, wordt de
-vlookreeft ook wel ~zoetwatergarnaal~ genoemd. Hij komt in ons land, in
-slooten, beken en poelen, allerwegen in menigte voor.
-
- * * * * *
-
-Zeer eenvoudig van bouw zijn de =mosdiertjes= (_Bryozoa_), waarvan wij
-in fig. 2 en 15 de ~sponsachtige~ en de ~kruipende kuifcelpoliep~
-(_Plumatella fungosa_ en _Pl. repens_) afgebeeld zien. Voor den
-natuuronderzoeker is dit een lastige familie, waarover de geleerden
-elkaar reeds sinds lang danig in de haren gezeten hebben, niet wetende,
-waaronder men ze moest rangschikken. Nu eens hier, dan daar onder dak
-gebracht, als ware „dakloozen”, heeft men ze reeds tot de poliepen, tot
-de wormen en tot de =weekdieren= gerekend, en onder deze laatste
-hoofdgroep hebben zij ten slotte voor goed een onderkomen gevonden,
-hoewel men niet kan ontkennen, dat zij ook daar nog een weinig met hun
-figuur verlegen zijn.
-
-[Afbeelding: Fig. A.
-
-Stok van een mosdiertje. Vergroot.]
-
-De reden hiervan zal duidelijk worden, als wij de diertjes eens wat
-nader gaan onderzoeken. Uiterlijk zien wij, dat zij zich, als een soort
-van schorslaag of in den vorm van mos, over hun onderlaag uitbreiden,
-waartoe hun allerlei voorwerpen: houtwerk, dat in het water ligt,
-schelpen, steenen, in het water hangende takken enz. welkom zijn en zij
-gelijken dan op sponsachtige (fig. 2) of vertakte massa’s (fig. 15), die
-echter kolonies of stokken van een groot aantal, met elkaar verbonden,
-diertjes voorstellen. En daarom scheen er vroeger werkelijk wel iets
-voor te zeggen, om ze tot de poliepen of koraaldieren te rekenen. In
-meer belangrijke kenmerken komen zij echter meer met de weekdieren
-overeen.
-
-De diertjes zelf zijn zeer klein, hoogstens 1 à 2 millim., en wij dienen
-ze dus, om nader kennis te maken, een weinig bij vergrooting te
-bekijken. De kolonie doet zich dan ongeveer voor, zooals hiernaast in
-fig. A. Wij zien hier, dat een aantal der diertjes in een vliezige,
-harde of vertakte ~cel~ besloten zijn, waaruit zij zich, evenals
-poliepen, naar buiten kunnen uitstrekken en er zich weer in
-terugtrekken. Evenals de poliepen, hebben zij om den mond een krans van
-~vangarmen~, die hol zijn en met de lichaamsholte in verband staan en
-die, door hun beweging, het water voor de ademhaling en de daarin
-aanwezige kleine waterdiertjes, die voor voedsel dienen, naar den mond
-roeien. Deze voert in een slokdarm, waaraan zich een maag en darmkanaal
-aansluiten, welks uitloozingsbuis dicht bij den mond uitkomt. En dit is
-juist de reden, dat men de mosdiertjes niet meer tot de poliepen, doch
-tot de weekdieren rekent, daar de poliepen geen afzonderlijk darmkanaal
-bezitten. Hart en bloedvaten ontbreken, evenals alle zintuigen; alleen
-is er, bij den slokdarm, één enkele zenuwknoop, die zenuwdraden afgeeft
-naar den darm en de vangarmen. Want deze laatste zijn met zeer gevoelige
-wimpers bezet en dienen tevens als ~voeldraden~.
-
-Interessant is de ontwikkelings-geschiedenis van deze diertjes. Uit de
-platte ~wintereieren~ komt, dadelijk na het openspringen der harde
-schaal, een volkomen dier te voorschijn, dat, als het volwassen is, zich
-door knopvorming voortplant en uitgroeit tot een kolonie, zooals in fig.
-A. De ~zomereieren~ echter hebben een dunne schaal en daaruit ontwikkelt
-zich eerst een onvolkomen, van trilharen voorziene, larve, die het
-moederdier verlaat, door middel van de trilharen eenigen tijd vrij en
-lustig rondzwemt en zich dan ergens vastzet. Daarna ontstaan er, door
-knopvorming, binnen de larve twee jongen, die, om tot volwassen dieren
-uit te groeien, het inwendige van hun eigen moeder, de larve, verteren,
-om dan nog, tot overmaat van onbescheidenheid, de overgebleven,
-uitgekloven huid van de larve tot tijdelijke woonplaats in te richten.
-Men ziet: de natuur bewandelt soms zonderlinge wegen, om haar doel te
-bereiken.
-
- * * * * *
-
-De figuren 3, 6 en 7 brengen ons afbeeldingen van ~vischegels~ en
-~bloedegels~ en verplaatsen ons weer in een andere, zeer talrijk
-bevolkte hoofdgroep van het dierenrijk: de =wormen=. Deze staan, in ’t
-algemeen, op een lageren ontwikkelingstrap dan de weekdieren en gelede
-dieren, maar zij zijn zoo buitengewoon talrijk in geslachten en soorten
-en vertoonen zulke uiteenloopende vormen, dat haar rangschikking aan de
-mannen der wetenschap vrij wat hoofdbrekens gekost heeft. Een ruwe
-verdeeling--voldoende voor ons doel--verkrijgt men, als men alle wormen
-op drie hoopen werpt. Op den éénen hoop liggen dan de ~platwormen~, de
-minsten der broederen, met een plat, breed lichaam, zooals de
-~lintworm~; eenigszins hooger staan de ~rondwormen~, met een lang
-uitgerekt rolrond lichaam, bijv. de ~draadwormen~ (trichine), de
-~koordwormen~ enz. en op den derden hoop komen de
-
-
-RINGWORMEN,
-
-de triomf van den worm-stamboom, waartoe de ~aard~- of ~regenwormen~ en
-de ~bloedzuigers~, en dus ook de zuigwormen van onze plaat behooren, die
-reeds veel verder gevorderd zijn op den weg der ontwikkeling en zelfs
-eenigszins tot de gelede dieren naderen. Evenals deze hebben zij een, in
-leden of „ringen” verdeeld, lichaam, waarin ook de zenuwknoopen op
-dezelfde wijze gelegen zijn, als op bladz. 6 beschreven werd. Maar, er
-is één groot punt van verschil, dat haar reeds dadelijk tot een volkje
-van den tweeden rang stempelt: zij missen de gelede pooten. Hoogstens
-bezitten zij ongelede voetstompjes, met borstels omzet, die bij de
-beweging tot steun dienen. Doch de eigenlijke bewegingsorganen zelf zijn
-de dikke en krachtige spierlagen onder de huid, die, door haar
-samentrekking en uitzetting, het lichaam doen kronkelen en voortbewegen.
-De bloedzuigers en vischegels verplaatsen zich door die slangvormige
-kronkelingen ook door het water, waarbij zij zich ook kunnen steunen
-door de ééne der twee ~zuignappen~, waarin het lichaam eindigt, namelijk
-door de achterste, terwijl in de voorste zuignap de slokdarm eindigt en
-daarin de mond gelegen is, want daarmede zuigt het dier zich aan zijn
-prooi vast, om er het bloed uit te zuigen. Daartoe is, bij den
-bloedzuiger, de mond voorzien van drie zeer fijn en scherp gezaagde
-„~kaakplaten~”, waarmede de wond gemaakt wordt, terwijl dit bij andere
-zuigwormen, zooals bij den vischegel van fig. 3, geschiedt door een
-krachtigen, spitsen, voor uitstulping vatbaren, snuit of slurf.
-
-Daar deze dieren in de diepten van het water terdege moeten kunnen
-uitkijken, zijn de meesten van een groot aantal oogen voorzien; de
-gewone bloedzuiger heeft er niet minder dan 5 paren op en achter de
-voorste zuigschijf. De bloedsomloop der wormen geschiedt door gesloten
-vaten, doch voor de ademhaling zijn geen bepaalde organen aanwezig; zij
-is zeer primitief ingericht en geschiedt eenvoudig door uitwisseling der
-gassen door de weeke huid.
-
-Wij zien op de plaat drie leden van dit bloeddorstige gilde. Fig. 3
-stelt den ~vischegel~ (_Piscicola geometra_) voor, die een rolrond,
-rechtlijnig lichaam, van 3 tot 6 centim. lengte heeft, dat zich niet kan
-oprollen, terwijl de voorste zuignap duidelijk van het lichaam
-gescheiden is. De kleur is groen- of geelachtig grijs, met fijne
-stippels en over den rug loopt een witte, breed gevederde band. Er zijn
-slechts 2 paren oogen op de voorste lichaamsringen. Deze dieren hechten
-zich vast aan visschen, om daaruit het bloed te zuigen en vooral de
-karper heeft de eer, daartoe de voorkeur te genieten, zoodat men ze in
-vischvijvers liefst niet ziet. De voortplanting geschiedt door kleine,
-geelroode eitjes of cocons, die op de huid van visschen of op
-waterplanten vastgekleefd worden.
-
-Nummer twee van ons drietal is de ~gewone bloedegel~ (_Nephelis
-vulgaris_), fig. 6, die bruinachtig of vleeschkleurig is, met rijen van
-gele puntjes op den rug en een zeer lang en smal lichaam, dat zoo
-doorschijnend is, dat men, vooral bij jeugdige dieren, met een loupe
-duidelijk den bloedsomloop ziet. Er zijn slechts 4 paren oogen en de
-mond heeft geen kaakplaten, doch drie overlangsche plooien aan de keel,
-voor het zuigen. Men vindt dit dier in alle vijvers en plassen, die met
-riet begroeid zijn, want het heeft de dwaze gewoonte--voor zijn doel
-echter zeer praktisch!--om op zijn hoofd te gaan staan, door zich, met
-de achterste zuigschijf, aan de bladeren van waterplanten op te hangen
-en dan het voorste gedeelte van het lichaam voortdurend heen en weer te
-wiegelen, om het water naar zich toe te bewegen, zoowel voor de
-ademhaling, als voor den aanvoer van allerlei kleine waterdiertjes,
-wormen, kreeftjes enz., waarmede het zich voedt. De eieren worden aan
-waterplanten of steenen vastgekleefd. Het dier verlaat het water nooit;
-als dit in den zomer uitdroogt, tracht het zich zelven voor uitdrogen te
-bewaren, door zich met een vochtige slijmlaag te bedekken.
-
-Nog een derde soort van bloedegel, de ~twee-oogige slakegel~ of
-~clepsine~ (_Clepsine bioculata_), in fig. 7, bovenaan rechts op de
-plaat, te vinden, heeft een zeer breed en plat, kort en naar voren
-versmald en onduidelijk geringd lichaam, dat opgerold kan worden en
-waarop, aan de voorzijde, slechts 2 oogen geplaatst zijn. De mond is
-niet van kaakplaten, doch van een uitstulpbaren slurf voorzien. Het dier
-hecht zich onder aan waterplanten of aan steenen vast. Aardig is het,
-hoezeer de jongen, in den letterlijken zin, aan hun moeder „gehecht”
-zijn, want zij hechten zich, met hun achterste zuignap, aan haar lichaam
-vast.
-
- * * * * *
-
-Thans keeren wij weer terug tot de weekdieren, die wij op bladz. 7 bij
-de mosdiertjes verlaten hebben, welke er echter slechts, uit nood
-gedwongen, een onderkomen vonden, zoodat wij van deze belangrijke
-diergroep, die in de waterwereld een hoofdrol speelt en ook voor den
-mensch van zooveel belang is, nog niet veel vernomen hebben. Die schade
-willen wij nu inhalen, door ons een oogenblik bezig te houden met een
-paar goede bekenden: de ~mossels~ en de ~slakken~ en in de eerste plaats
-met een paar voorbeelden uit de klasse der
-
-
-SCHELPDIEREN of MOSSELS,
-
-waarvan ons de plaat in de figuren 4, 11, 16 en in fig. 5 en 13 eenige
-duidelijke afbeeldingen geeft.
-
-Al deze dieren zijn de naaste verwanten van onzen gewonen oester en
-mossel, en vooral met eerstgenoemden zal zeker menig fijnproever onder
-de lezers meermalen met genoegen kennis gemaakt hebben. De vraag is
-echter, of die kennismaking zich ooit verder dan tot het gehemelte van
-den verbruiker uitgestrekt heeft en als men hem, bij zijn oestermenu,
-besproeid met champagner, eens op den man af vroeg: „wat ~is~ nu
-eigenlijk een oester of een mossel voor een dier?”, dan zou hij, tien
-tegen één, het antwoord schuldig blijven of ze onder het artikel „visch”
-thuis brengen.
-
-Maar een schelpdier is geen visch, want het bezit zelfs geen spoor van
-een inwendig geraamte, is dus niet eens een gewerveld dier, doch, even
-als bij de slak, is het geheele lichaam zeer week, men noemt ze dus
-„weekdieren”. Overigens is, bij een oestermaaltijd, het genoegen der
-kennismaking zeker niet wederkeerig en in geen geval aan de zijde van
-den oester, want dit goedige dier moet het zich, tegen wil en dank,
-laten welgevallen, dat men het levend en, om zoo te zeggen, „met huid en
-haar” opeet, zonder dat het ook zelfs maar van een schijn van protest
-kan doen blijken. Trouwens: voor het houden van diepzinnige
-bespiegelingen zijn oester en mossel allerminst in de wieg gelegd, want
-zij missen niet slechts de hersenen--er zijn in het lichaam slechts 3
-~zenuwknoopen~, die zenuwen uitzenden naar de verschillende
-lichaamsdeelen--doch zelfs de geheele kop ontbreekt: oester en mossel
-zijn ~koplooze weekdieren~ en, als zoodanig, geestelijk ongetwijfeld de
-minderwaardigen van de geheele familie.
-
-Toch hebben zij zich tegen de gevaren voor hun weeke lichaam weten
-schadeloos te stellen, door de afscheiding van een schelp aan de
-buitenzijde van hun lichaam en daarom noemt men ze =schelpdieren=. Om te
-verklaren, hoe zij in het bezit van die schelp gekomen zijn en ook om de
-overige organisatie duidelijk te maken, zullen wij de mossel eens wat
-van naderbij bekijken, met behulp van fig. B op bladz. 12.
-
-Het dier is tusschen de twee platen van de schelp besloten als een snede
-ham tusschen twee sneden wittebrood en nog treffender kunnen wij het
-geheele dier vergelijken met een boek, dat wij thans willen
-doorbladeren, om er zijn signalement uit te lezen. De ~schelpkleppen~
-(Sch.) stellen dan den band voor en evenals deze, zijn zij in den rug
-beweeglijk met elkaar verbonden door een soort van scharnier, dat in
-fig. C, op bladz. 13, de linkerschaal van de ~Venusschelp~, bij _a_ te
-zien is. Bij een levend dier kunnen die kleppen met alle macht tegen
-elkaar aangedrukt worden door de samentrekking van twee stevige
-~sluitspieren~, die dus, bij het openen van een oester of mossel, eerst
-met een mes doorgesneden moeten worden en wier aanhechtingspunten wij,
-tegen de binnenzijde der schelpkleppen, duidelijk kunnen zien (fig. C
-bij _g_). Doch rondom de buitenranden van het slot is de zeer
-veerkrachtige ~slotband~ bevestigd, waarvan wij in fig. B bij _Sch._ en
-in fig. C bij _c_ de aanhechtingsplaats zien en die de beide kleppen,
-door zijn veerkracht, van elkaar tracht te trekken. Wil het dier dus de
-schelp openen, dan behoeft het de inwendige sluitspieren slechts een
-weinig te laten verslappen, en daar dit bij het doode dier van zelf
-gebeurt, ziet men, dat dan de schelp steeds „gaapt”, open is.
-~Slottanden~ (_Sb._) van de ééne schelp grijpen in holten van de andere,
-om het verschuiven te beletten.
-
-[Afbeelding: Fig. B.
-
-Dwarsdoorsnede van een mossel. (Schets).]
-
-Als wij nu den band van het boek opengeslagen hebben, beginnen wij met
-de lezing en wij ontmoeten dan weer aan beide zijden een blad, het
-titelblad en het achterste blad, en wel: de beide helften van den
-~mantel~ (fig. B, _Mt_), waarvan wij in fig. C bij _h_ den indruk op de
-schelp en bij _c_ een inbuiging voor de straks te noemen adembuizen
-zien. Dezen mantel vinden wij, in verschillenden vorm, bij ~alle~
-weekdieren weer, het is een kenmerkend orgaan voor deze afdeeling en
-wordt zoo genoemd, omdat hij het geheele lichaam binnen de ~mantelholte~
-(_Mh._ fig. B) inhult. Die mantel nu scheidt aan zijn buitenoppervlakte
-een laag koolzure kalk af, vermengd met een chitine-achtige stof (zie
-bladz. 4), de _conchyoline_, waardoor zij minder oplosbaar in water
-wordt en dit is dan de schelp, die dus geheel en al den vorm van den
-mantel weergeeft.
-
-[Afbeelding: Fig. C.
-
-Linkerschaal van de Venusschelp.]
-
-Doch wij zetten de lectuur van ons boek voort. Binnen den mantel volgen
-nu aan weerszijden weer twee bladen van het boek: de plaatvormige
-~kieuwen~, die voor de ademhaling dienen (fig. B bij _K_), waartoe het
-water door de schelpspleet in de mantelholte gevoerd wordt, tengevolge
-van een strooming, veroorzaakt door de beweging van millioenen
-trilharen, waarmede de binnenzijde van den mantel bezet is. Naar den
-vorm der kieuwen wordt deze klasse ook wel de =plaatkieuwigen= genoemd.
-
-Binnen de kieuwen volgt eindelijk de eigenlijke tekst van het boek, de
-romp van het dier (_R_) en in dien tekst lezen wij nu verder het
-volgende. Bij _D_ zien wij eenige doorgesneden gedeelten van den darm,
-die het voedsel verteert, dat met het ademhalingswater naar binnen komt
-en uit fijnverdeelde of kleine plantjes of diertjes bestaat. Het dier
-heeft dus geen kaken of kop noodig, maar natuurlijk wel een ~mond~,
-die--hier wel eenigszins misplaatst--vlak bij den ~voet~ gelegen is. Zoo
-noemt men het dikke en gespierde, kielvormige orgaan (fig. B bij _F_),
-dat een verlengsel van het lichaam is en zich sterk kan uitzetten, tot
-buiten de schelp, en daarna weer samentrekken, ten einde de schelp in
-het zand of den modder--uiterst langzaam--voort te bewegen, als ’t ware
-voort te „ploegen”, waarbij zij dan ook een duidelijke groef of vore
-achterlaat. Sommige schelpdieren brengen het in die uitzetting en
-samentrekking van den voet zelfs zoover, dat zij over den bodem voort
-kunnen springen. Door middel van datzelfde orgaan kan de mossel de
-schelp eerst op haar kant zetten, zooals de ~vijvermossel~ op de plaat
-bij figuur 4 en haar dan zéér langzaam--dikwijls eerst na eenige
-uren!--bijna geheel loodrecht in den modder of het zand graven, waar het
-dier dan meestal onbeweeglijk blijft zitten.
-
-In die positie zou onze vijvermossel het spoedig te benauwd krijgen,
-door gebrek aan versch water en zuurstof voor de ademhaling, doch ook
-daarin is op praktische wijze voorzien. Tusschen de beide kleppen der
-schelp is, aan de achterzijde, de rand van den mantel tot twee buisjes
-uitgegroeid (in fig. C, bij _i_), die ~adembuizen~ of ~sipho’s~ genoemd
-worden en waarvan de onderste dient, om het versche water, met het
-daarin aanwezige voedsel, toe te laten, de bovenste om het onbruikbare
-water, met de spijsresten, af te voeren. Bij sommige mossels, die zich
-soms geheel in het zand onderploegen, zijn die sipho’s zeer lang, zoodat
-zij tot boven de zandlaag in het water uitgestoken kunnen worden.
-
-De ~vijvermossel~ is vrij groot (10 centim. lang), breed ovaal van vorm
-en de schelp is dun, groenachtig bruin van kleur, met groene stralen en
-bruine dwarsbanden. Het slot heeft geen tanden. Zij komt in onze vijvers
-veel voor en plant zich, zooals alle oesters en mossels, door eieren
-voort, waaruit zich nog binnen de kieuwplaten de larven ontwikkelen, die
-reeds een schelpje bezitten en heel wat beweeglijker zijn dan de moeder.
-Uit de ademhalingsruimte naar buiten in het ruime sop gekomen, zwemmen
-zij daar eerst geruimen tijd lustig rond. Dan hechten zij zich aan
-visschen vast en laten zich door dezen nog maandenlang door het water
-spelevaren, totdat de zwaarte van hun schelpje hen dwingt die levende
-plezierjachten los te laten en zij op den bodem van het water vallen.
-
-In onze binnenwateren komt bijna overal ook de ~riviermossel~
-(_Dreissena polymorpha_), fig. 5, overvloedig voor, die veel kleiner is
-dan de vorige en uiterlijk wel eenigszins op onze gewone eetbare mossel
-gelijkt, tot wier naaste familie zij dan ook behoort, ook door een
-bijzonderheid, die aan alle echte mossels eigen is. Zij bezitten
-namelijk, dicht bij den voet, een klier, waaruit een kleverig vocht
-afgescheiden wordt, dat, bij aanraking met het water, tot een bundel van
-100 tot 200 strak gespannen draden stolt, die men „~baarddraden~” of
-„~byssusdraden~” noemt en waarmee de schelp zich aan de steenen
-vasthecht, terwijl daardoor ook de riviermosselen zich dikwijls in
-grooten getale aan elkaar vasthechten en opeenhoopen. De vorm van deze
-schelp is driehoekig, schuitvormig, groenachtig geel van kleur met
-bruine golvingen, de mantel is over zijn geheele lengte vergroeid,
-behalve de openingen voor de adembuizen en den voet. Deze schelpdieren
-verplaatsen zich veel meer dan de vijvermossel, zooals reeds daaruit
-volgt, dat zij eerst in betrekkelijk lateren tijd, uit de streken rondom
-de Zwarte Zee, naar onze streken gekomen en zich hier overal verspreid
-hebben. Daarom noemt men ze ook wel: ~trekmossels~.
-
-Links, in den ondersten hoek van de plaat, liggen op den bodem nog een
-drietal mossels van een andere soort: de ~rivierfijnschaal~, (_Pisidium
-amnicum_), fig. 13, naar den vorm ook wel „erwtenschelp” genoemd
-(_pisum_--erwt), een kleine, gezwollen ronde schelp, met dwarse groeven
-over de oppervlakte en een aschgrijze tot olijfbruine kleur. De sipho’s
-zijn kort en vergroeid en de schelp is dikwijls zoo doorschijnend, dat
-men er de kieuwen en het hart van het dier doorheen ziet. De soorten van
-dit geslacht zijn over de geheele aarde verspreid; het zijn de kleinste
-van al onze zoetwaterschelpen en de kleinste soort is een ware dwerg en
-niet meer dan 2 millim. lang.
-
- * * * * *
-
-Wij vinden op onze plaat ten slotte nog vertegenwoordigers van een
-andere diergroep afgebeeld, die insgelijks tot de weekdieren behoort,
-doch tot een geheel andere klasse dan de mossels, n.l. tot die der
-
-
-SLAKKEN.
-
-Zij staan, in alle opzichten, op een veel hoogere sport van de ladder
-dan de schelpdieren, al ware het alleen reeds door het bezit van een
-kop, met beweegbare voelhorens en oogen; vergeleken met een dommen
-oester of mossel is een slak, in haar soort, althans reeds een genie.
-Ter opheldering van haar lichamelijke ontwikkeling, maken wij gebruik
-van de schets in fig. D, hoewel dit eigenlijk de doorsnede van een
-landslak voorstelt. Doch er zijn ook zoetwaterslakken, die door longen
-ademen, terwijl er verder, behalve de kieuwslakken, ook nog
-tweeslachtige slakken bestaan, die longen en kieuwen tegelijk bezitten.
-
-[Afbeelding: Fig. D.
-
-Schets van een long-slak, in doorsnede.]
-
-Wat wij slakken noemen, is een eigenaardig slag van volkje. Als
-rechtgeaard weekdier, is het uitwendige kleedingstuk van de slak ook
-weer de ~mantel~, die het geheele lichaam inhult, maar deze heeft hier
-een eigenaardigen vorm, namelijk dien van een spiraal (fig. D, _Mt_) en
-hij sluit bij _Mh_ de ~mantelholte~ in, terwijl _RMt_ den ~rand~ of
-~zoom~ voorstelt. Die mantelholte vervult hier de rol van ~long~ en bij
-_At_ dringt de lucht daarin, om in aanraking te komen met de, zich
-daarin verspreidende bloedvaten. Uitwendig wordt door den mantel, uit
-koolzure kalk, met veel hoornachtige stof, weer de schelp afgescheiden,
-die hier dus ook spiraalvormig is en den naam draagt van ~huisje~. En
-werkelijk huist daarin de geheele romp _R_, met de ingewanden en in het,
-naar voren meer verwijde gedeelte, den ~mond~ van het huisje, kan zich
-ook de ~kop~ _Ko_ en de ~voet~ F, die er anders buiten uitsteken, geheel
-terugtrekken.
-
-Zulk een longslak veroorlooft zich de weelde van ~twee paren~
-terugtrekbare voelhorens _Fü_ te bezitten, twee kortere voorste en twee
-achterste langere, en daarbij komt nog, als verdere eigenaardigheid, dat
-boven op den top van de beide laatste de ~oogen~, als zwarte puntjes,
-geplaatst zijn. Bij _M_ zien wij verder den ~mond~, die in het
-darmkanaal _D_ voert, welks aarsopening bij _A_ ligt. De slakken
-verkeeren in het gelukkige geval, dat zij, in letterlijken zin, „op een
-grooten voet” kunnen leven, want haar bewegingsorgaan, de ~voet~ (_F_)
-is zeer groot en gespierd en is voorzien van een breede ~kruipzool~,
-onder den geheelen buik. Daarom noemt men de slakken ook wel
-~buikpootige~ weekdieren.
-
-Tot de longslakken van het zoete water behoort nu de kleine, napvormige
-~ronde kaphorenslak~ (_Ancylus fluviatilis_), fig. 10, die slechts 4-8
-millim. lang is en een slaapmutsvormig huisje heeft, dat zeer dun en
-hoornachtig van kleur is. Zij zit op steenen of planten in beken of
-rivieren, want zij houdt van stroomend water.
-
- * * * * *
-
-Een geheel andere ademhaling en levenswijze hebben de ~kieuwslakken~,
-waarvan wij in fig. 9, 12 en 14 vertegenwoordigers afgebeeld zien.
-Kieuwen zijn de typische water-ademhalingswerktuigen, maar waardoor
-onderscheiden zij zich eigenlijk van longen? Bij de longen verspreiden
-zich de bloedvaten over de ~buitenzijde~ van de oppervlakte (bij ons de
-vliezige longblaasjes), in wier ~binnenste~ de versche buitenlucht
-doordringt, terwijl bij de kieuwen de lucht, die in het water is
-opgelost, de deelen, waarin zich de bloedvaten verspreiden, ~uitwendig~
-omspoelt. Om echter zooveel mogelijk aanrakingspunten tusschen de lucht
-en het bloed te hebben, moeten hier de deelen, waarin zich de bloedvaten
-verspreiden, een groote oppervlakte aan het water aanbieden en in den
-regel is dus de oppervlakte, waarin die bloedvaten gelegen zijn, door
-een groot aantal sterk vertakte, fijne huidplooien, aanzienlijk
-vergroot.
-
-Doch een bijzonder geval vertoonen, onder de kieuwslakken, de ~pluim~-
-of ~vederdragers~, hieronder in fig. E voorgesteld en waarvan op de
-plaat in fig. 9 de ~vijver-pluimdrager~ (_Valvata piscinalis_) afgebeeld
-is.
-
-[Afbeelding: Fig. E.
-
-De platte pluimdrager, een kieuwslak.]
-
-Wij zien in fig. E, hoe hier de kieuwen zeer lang en veervormig vertakt
-zijn en, ver uit de kieuwholte naar buiten uitgestoken en als een
-opstaande piramidale vederbos, door het dier gedragen worden. De voet is
-klein en naar voren in twee lobben verdeeld (fig. E), het huisje is
-rond, kegelvormig, met vele windingen, terwijl de mond van het huisje,
-zooals bij vele waterslakken, bij het terugtrekken door een hoornachtig
-dekseltje afgesloten wordt. De kieuwslakken hebben slechts ~twee~
-voelers en hier zijn de oogen aan de binnenzijde der basis van deze
-geplaatst.
-
-Onder de grootste van de zoetwaterslakken behoort de ~levendbarende
-moerashorenslak~ (_Paludina vivipara_) van fig. 12 en 14, een kieuwslak
-met eivormigen horen en niet spitse punt en 4 tot 5 sterk gezwollen
-windingen of „omgangen”. De kleur is fraai glimmend, doorschijnend,
-geelachtig groen of bruin, met donkerbruine banden over de omgangen.
-Fig. 12 stelt het iets kleinere mannetje, fig. 14 het grootere wijfje
-voor, het laatste in het huisje teruggetrokken, dat door een dik,
-hoornachtig, concentrisch gestreept dekseltje gesloten is. Opmerkelijk
-is, dat de eitjes reeds in het lichaam van het wijfje uitkomen, dat dus
-~levendbarend~ is; gedurende den geheelen zomer kan men in het
-moederdier eieren en jongen in verschillende ontwikkelingstoestanden
-vinden, doch er wordt er telkens slechts één tegelijk geboren. Men vindt
-deze slakken in modderige, stilstaande wateren, waar zij over het slib
-of waterplanten rondkruipen, bij zonneschijn ook wel aan de oppervlakte
-komen.
-
-
-
-
-PLAAT II.
-
-HET LEVEN IN SLOOTEN EN BEEKJES.
-
-
-Hier hebben wij een geheel ander tooneeltje vóór ons uit het leven der
-waterdieren, dat zich echter ook weer afspeelt in zoet water, deels in
-slooten, doch voor een deel ook in kalm voortkabbelende beekjes.
-
-En daar treft ons oog vooreerst een zonderling klein wezentje, uiterst
-eenvoudig in haar maaksel en bescheiden in haar optreden, maar waarvan
-toch een schat van wetenswaardige en interessante bijzonderheden te
-vertellen valt. Aan waterplanten bevestigd, zien wij, bovenaan links, in
-fig. 1, schijnbaar een paar onaanzienlijke aanhangsels, maar die in
-werkelijkheid vastgehechte diertjes zijn, die behooren tot de
-
-
-ZOETWATERPOLIEPEN.
-
-Deze vormen zelf weer een klasse van de hoofdgroep, die den weinig
-aristokratischen en onwelluidenden naam draagt van: =holzakdieren= of
-=darmholtedieren=, maar daar die term toch juist zoo goed onze bedoeling
-weergeeft, willen wij er in berusten en hem op den koop toe nemen. Want
-de dieren van deze afdeeling, waartoe ook de, nog later te behandelen,
-~kwallen~ en ~bloempoliepen~ behooren, bestaan feitelijk inderdaad uit
-niets meer dan een hollen zak, waarin slechts enkele eenvoudige organen
-liggen. Fig. F op bladz. 21, die de doorsnede van een zoetwaterpoliep,
-in schets, voorstelt, zal ons dit duidelijk maken.
-
-De lezer kan trouwens ook zelf dit interessante diertje gemakkelijk in
-zijn doen en laten bespieden. Men schept uit een vijver of sloot wat
-waterplanten, eendenkroos enz. op en plaatst die in een diep bord vol
-water; na eenige oogenblikken van rust strekken de diertjes hun armen
-begeerig uit en blijven stil zitten, aan een blad of tegen den wand van
-het bord gehecht.
-
-[Afbeelding: II.]
-
-Zulk een poliep is eigenlijk niets meer dan een enkele ~holte~ of ~zak~
-(fig. F, _H_), die van onderen gesloten en aan bladeren of stelen van
-waterplanten vastgehecht is en waarin alleen van boven een soort van
-mond (_M_) uitkomt. Men zal begrijpen, dat het dier in onze figuur op
-zijn hoofd staat, of liever, daar van een kop geen sprake is: met den
-mond naar beneden hangt, want in fig. 1 op de plaat zien wij, dat het,
-als een echte wateracrobaat, allerlei standen kan innemen en tevens, dat
-er zich om den mond ~vangarmen~, in den regel 6 tot 8 in aantal,
-bevinden, die het dier bij die zittende of hangende levenswijze, wel
-verplicht was zich aan te schaffen, om aan den kost te komen en zijn
-vereischt rantsoen aan versch water binnen te krijgen.
-
-[Afbeelding: Fig. F.
-
-Doorsnede van een zoetwaterpoliep. Schets (vergroot).]
-
-Die zaak is hier namelijk volgenderwijze geregeld. Ook die vangarmen
-zijn hol en hun holte is, zooals wij in fig. F bij _A_ zien, één met de
-lichaamsholte, waarin zij ook volkomen teruggetrokken kunnen worden. Zij
-zijn voortdurend in levendige beweging, waardoor een strooming van het
-versche water naar den mond voortgebracht wordt, niet slechts ten
-dienste van de ademhaling--die eenvoudig binnen in den hollen zak plaats
-heeft--doch ook voor den aanvoer van allerlei kleine waterdiertjes:
-kreeftachtigen, wormen, larven enz., waarmede het dier zich voedt.
-Tevens zijn die vangarmen echter, ook op meer directe wijze, behulpzaam
-bij het bemachtigen der prooi, want hun buitenzijde--en trouwens ook die
-van het geheele overige lichaam--is voorzien van talrijke
-~netelorganen~, welke, bij aanraking, een prikkelend gevoel, als van een
-brandnetel, teweegbrengen, terwijl bovendien, uit kleine blaasjes aan
-de vangarmen, ~hengeldraden~ kunnen uitgezonden worden, zijnde lange,
-holle draden, met een scherp zuur gevuld, dat, bij het naar buiten
-slingeren, de prooi verlamt. Daar deze merkwaardige strijd- en
-verdedigingsmiddelen bij de geheele groep der darmholte-dieren
-aangetroffen worden, dragen dezen ook wel den naam van =neteldieren=.
-
-De zoetwaterpoliepen of armpoliepen zijn, zoo klein als zij zijn,
-buitengewoon vraatzuchtig en haar honger is eigenlijk onverzadelijk.
-Geen prooi laten zij voorbijgaan, ook al hebben zij zoo juist haar
-maaltijd geëindigd. Onpartijdigheidshalve voegen wij er echter bij, dat
-zij, in geval van nood, ook zeer lang kunnen vasten.
-
-Als nu het een of ander waterdiertje gevangen en door één of meer
-vangarmen naar den mond getransporteerd en opgeslokt is, dan komt het
-onmiddellijk in de lichaamsholte (_H_), die hier de rol van maag vervult
-en wier binnenwand het voedsel op dezelfde wijze verwerkt en verteert,
-als onze maagwanden dit met een biefstuk of kippeboutje zouden doen. De
-wand van den lichaamszak bestaat namelijk uit twee lagen van cellen,
-zooals wij in fig. F kunnen zien: de buitenste laag (_aS_) is zeer dun
-en dient als huidlaag en zij bevat de netelorganen, de binnenste (_iS_),
-van de buitenste door een tusschenruimte (_St_) gescheiden, noemt men de
-„darmlaag”, omdat zij het voedsel verteert. En deze laatste laag werkt
-ook krachtdadig mede tot de water-ademhaling, want haar cellen zijn met
-tallooze trilhaartjes bezet, die in voortdurende beweging zijn, waardoor
-het voedings- en ademhalingsvocht voortdurend door de geheele
-lichaamsholte heen bewogen wordt.
-
-Is nu het voedsel verteerd, dan moeten de onverteerde resten ook weer
-uit het lichaam verwijderd worden; dit zou een lastig vraagstuk kunnen
-zijn, daar er zich aan de tegenovergestelde lichaamspool van den mond
-geen uitweg bevindt en er dus geen aars-opening is. Doch de poliep heeft
-dit vraagstuk, langs radikalen weg, opgelost, door den mond zoowel voor
-in- als voor uitgang, dus ook als aarsopening, te gebruiken en langs
-dezen minder gebruikelijken weg worden dus ook de uitwerpselen naar den
-grooten vergaarbak: het water, weggevoerd. Dit moge, voor onze
-begrippen, een minder smakelijke uitweg zijn, maar .... nood breekt wet,
-en een poliep is gelukkig minder kieskeurig dan een mensch, want noch
-van een zenuwstelsel, noch van zintuigen zijn bij deze wezens de
-geringste sporen aanwezig.
-
-De ~bruine armpoliep~ (_Hydra fusca_), fig. 1, op de plaat, is één van
-de vele soorten dezer familie, die in onze zoete wateren voorkomen. Zeer
-algemeen is ook de ~groene armpoliep~ (_H. viridis_), in wier huidcellen
-bladgroenkorrels voorkomen. Vroeger werden al deze dieren--zelfs nog
-anderhalve eeuw geleden--, en met hen ook de bloem- en koraalpoliepen,
-nog algemeen tot de planten gerekend, of liever: als een overgangsvorm
-beschouwd, want men noemde ze „plantdieren”. Niet alleen gaf de
-plantachtige vorm en de overeenkomst van de zee-anemonen en koraaldieren
-met bloemen, daartoe wel eenige aanleiding, doch bovendien herinnert de
-merkwaardige wijze van voortplanting der armpoliepen zeer veel aan die
-der planten en, evenals bij velen van deze, heeft zij op tweeërlei wijze
-plaats. Evenals men een geraniumplant niet alleen door bloemzaad (de
-eitjes) kan vermenigvuldigen, doch ook door stekken, waaraan zich
-knoppen bevinden, zoo brengt ook de kleine _Hydra_ vooreerst eitjes
-voort, die in het water komen en daar bevrucht worden door de
-voortplantingsstoffen van een ander individu, doch in de tweede plaats
-kunnen er ook nieuwe wezens door ~knopvorming~ ontstaan. Heeft men
-eenige armpoliepen, met eendenkroos of waterplanten en voldoend voedsel,
-in water gebracht, dan ziet men, na eenige dagen, ergens aan het lichaam
-van zulk een diertje een kleine uitwas ontstaan (zie fig. F op bladz.
-21, bij _K_), wier holte met die van het lichaam samenhangt en aan het
-uiteinde eerst armen en dan een mond krijgt. Zulk een knop laat later
-los en leeft dan zelfstandig verder.
-
-Deze dieren zijn overigens zeer zelfgenoegzame en weinig veeleischende
-wezens, en volstrekt niet teergevoelig, want zij laten zich, schijnbaar
-zonder er zich iets van aan te trekken, op alle mogelijke manieren be-
-en mishandelen. Bepaald verbazingwekkend is hun onbegrijpelijk
-herstellingsvermogen; het is bijna onmogelijk, een poliep zoo te
-kwetsen, dat de toegebrachte wond niet in korten tijd geneest. Doch
-bijna ongelooflijk is het feit, dat afgesneden stukken van het dier, ja,
-zelfs afgesneden vangarmen, weer tot zelfstandige en volledige dieren
-kunnen uitgroeien. Juist daarom heeft men aan dit nietige, onschadelijke
-diertje den naam van één der afzichtelijkste monsters uit de Grieksche
-fabelleer gegeven en het genoemd naar de Lernaeïsche _Hydra_, een
-kolossale, vergiftige veelkoppige waterslang, die in het moeras Lerna,
-bij Argos, leefde en die voor elken kop, dien men haar afsloeg, er twee
-terugkreeg, totdat zij eindelijk door Hercules gedood werd.
-
-[Afbeelding: Fig. G.
-
-Herstellingsvermogen van de zoetwaterpoliep. 5 malen vergroot.]
-
-Dit alles is echter nog niets bij het verbazende herstellingsvermogen
-van de zoetwaterpoliepen. Het was een Zwitsersch onderwijzer, Trembley,
-die, in het jaar 1740, dit wonderbare feit ontdekt heeft en wel: op
-vaderlandschen bodem, in de vijvers van het bekende buitengoed
-„Sorgvliet” bij den Haag. Het uiterst taaie leven van de _Hydra_ bewees
-hij niet slechts daardoor, dat hij haar, zonder dat het haar deerde, als
-een vinger van een handschoen het binnenste buiten kon keeren, doch dat
-hij het zelfs in een aantal stukken kon snijden, zonder dat het leven
-verloren ging, ja zelfs, dat die dieren weer tot nieuwe levende dieren
-uitgroeiden.
-
-Bepaald verbluffend echter is een proefneming van den jongsten tijd, die
-in fig. G op bladz. 24, bij 5-malige vergrooting voorgesteld is en die
-genomen werd met de groene armpoliep. Uit het lichaam _A_ van de _Hydra_
-werd bij _a_ een stuk overdwars uitgesneden en ook uit dat, op een
-willekeurige plaats afgesneden, stuk ontwikkelde zich weer een volledig
-dier. Eerst rondde het zich af, zooals bij _a_, _a₁_ en _a₂_, vervolgens
-rekte het zich in de lengte uit (_a₃_ en _a₄_), begon daarna vangarmen
-te vormen (_a₄_ en _a₅_) en was eindelijk tot een nieuwe poliep (_a₆_)
-uitgegroeid.
-
- * * * * *
-
-Nog veel eenvoudiger van maaksel dan de poliepen, ja zelfs, na de
-mikroskopische ~oerdieren~, de primitiefste van de geheele dierenwereld,
-zijn de
-
-
-SPONSEN.
-
-Daarvan geeft fig. 3 een voorbeeld uit het zoetwater, doch men ziet, dat
-het iets geheel anders is dan onze gewone waschspons, die wij later, in
-woord en beeld, aan onze lezers zullen voorstellen, zoodat wij de nadere
-bespreking dezer dieren tot zoolang zullen uitstellen.
-
-Hier dus slechts een enkel woord over de ~gewone zoetwaterspons~
-(_Spongilla lacustris_), die onregelmatige, meer of minder boomachtig
-vertakte korsten vormt over steenen, boomwortels, balken van bruggen of
-badinrichtingen enz. in rivieren, slooten of vijvers. Uiterlijk
-gelijken deze sponsen wel eenigszins op waterplanten, door haar
-geweiachtig vertakte lichamen. De takvorming is het duidelijkst in
-rustig water; bij sterke strooming vermindert zij en vormen de
-dieren--want wij hebben hier steeds met een talrijke kolonie te
-doen--meer onregelmatige klompen. Zulk een spons is dus eigenlijk ook
-een dierstok, op dergelijke wijze als een poliepenstok, en de
-vermenigvuldiging geschiedt ook hier door knoppen, die met elkaar
-verbonden blijven en uitgroeien. De kleur is grijsachtig-wit tot geel,
-hier en daar ook met groene stukken.
-
-In het inwendige van deze kolonie bevinden zich talrijke holten,
-zoogenaamde ~trilkamers~, waarin, door de beweging van trilharen, het
-water van buiten, door kleine poriën en kanalen aan de oppervlakte,
-toegevoerd wordt en daarmede ook het voedsel, uit kleine waterdiertjes
-en rottende plantenstoffen bestaande. De onverteerde spijsresten en het
-verbruikte water verlaten, met den waterstroom, door groote
-uitstroomingsopeningen, het gemeenschappelijke lichaam weer. De
-eigenlijke lichaamsmassa is week, doch deze verkrijgt een zekere
-vastheid door de afscheiding van harde deelen, hier door talrijke
-kiezelnaalden. Bij de waschspons is dit een hoornachtige stof en wat wij
-gebruiken, is dus eigenlijk het skelet van de geheele kolonie. Behalve
-door knopvorming geschiedt de voortplanting ook door eieren of ~kiemen~,
-dus langs geslachtelijken weg. Deze zinken ’s winters, als de diertjes
-zelf van de spons sterven, op den bodem en overwinteren in den modder.
-
-In fig. 2 zien wij nog een andere soort van zoetwaterspons: de
-~rivier-zoetwaterspons~ (_Ephydatia fluviatilis_). Zij is zeer algemeen
-en vormt vlakke, groenachtige korsten, die als een kussen over haar
-onderlaag uitgebreid zijn. Alle sponsen behooren, evenals de poliepen,
-tot de minst ontwikkelden onder de dieren; zij zijn zeer eenvoudig van
-maaksel, missen zelfs zenuwen en spieren, en ook de netelorganen van de
-poliepen.
-
- * * * * *
-
-Doch wij treffen op onze plaat ook nog hooger en edeler gezelschap aan
-en op den bodem van het water zien wij, in fig. 4 en 5, een goeden
-bekende: den ~rivierkreeft~ (_Astacus fluviatilis_). Het mag trouwens
-een wonder heeten, dat wij hem werkelijk nog kennen en nog wel op onze
-tafel ontmoeten, want dit patriciërsgeslacht onder de dieren is, evenals
-er reeds zoovele onder de menschen verdwenen zijn, het uitsterven nabij.
-Vroeger kwam de rivierkreeft, zelfs in ons land, in beekjes in Limburg
-en in de rivier de Berkel, tamelijk veel voor, maar nu is hij, ook in
-Duitschland, zoo goed als uitgeroeid, deels als gevolg eener vreeselijke
-ziekte: de kreeftenpest, doch vooral ook door de onverstandige
-roofvangst van den mensch. Toch zijn er in Duitschland nog enkele beken
-en rivieren, waar die ziekte nog niet is doorgedrongen en dit is de
-reden, dat wij hem nog wel eens te zien--en te eten--krijgen. Over de
-=kreeften=, in ’t algemeen, hebben wij reeds vroeger, bij de
-vlookreeften (bladz. 3) het een en ander verteld, zoodat wij ons nu tot
-eenige bijzonderheden van den rivierkreeft kunnen bepalen.
-
-De rivierkreeft is in elk geval van veel hoogere afkomst dan de nietige
-vlookreeftjes. Hij, en zijn welgedane neef uit de zee, de zeekreeft,
-zijn de edellieden van hun geslacht, ook in uiterlijk voorkomen. In hun
-hard uitwendig pantser, uit chitine en koolzure kalk bestaande, bezitten
-zij een uitstekend verweermiddel tegen vijanden en, naar het bezit
-daarvan, worden de kreeftachtige dieren, in ’t algemeen, ook wel
-=schaaldieren= genoemd. Daarom leeft de rivierkreeft ook gaarne in
-kalkhoudend water, dat ondiep en zwak stroomend is, en welks bodem hem,
-onder steenen en in holten, gelegenheid aanbiedt, om zich te
-verschuilen. Bij het levende dier heeft die schaal een groenachtig
-bruine, hier en daar zwarte, kleur en het is voor menigeen een raadsel,
-hoe zij, na het koken, zulk een prachtige roode kleur vertoont, die het
-dier tot een waar sieraad van onze schotels maakt. Toch is de verklaring
-daarvan zeer eenvoudig: de kleurstof van de schaal is een mengsel van
-groen, bruin, blauw en rood, waarvan alleen het laatste onoplosbaar is
-in water; bij het koken lossen dus al de andere kleurstoffen in het
-water op en slechts het rood blijft in de schaal achter.
-
-Aan het groote voorste pantser, dat het vergroeide kop-borststuk bedekt,
-ziet men vooraan ~twee paren sprieten~, een kenmerk van alle
-kreeftachtigen en daarvan zijn de twee binnenste kleiner en nog van 2 of
-3 aanhangsels voorzien, terwijl de twee buitenste bestaan uit een
-breedere basis, waarop een zeer lange en dunne, buigzame draad ingeplant
-is. Deze laatsten vooral zijn uiterst gevoelig en daardoor van groot
-nut, om onophoudelijk en naar alle richtingen, te tasten en te speuren.
-Doch bovendien zetelt daarin ook de reuk, en hoewel dit zeker een
-ongewone plaats is, valt het doelmatige daarvan toch niet te ontkennen,
-want de dieren zijn daardoor in staat, om, reeds op een afstand, overal
-„den neus in te steken”. In de basis van het binnenste paar sprieten
-liggen de gehoororganen. De ~oogen~ zijn zeer scherp en bovendien op
-beweeglijke steekjes geplaatst, zoodat zij, naar alle richtingen,
-terdege kunnen speuren en spieden.
-
-Het kop-borststuk bestaat uit 13 leden, waarvan de 5 voorste de 5 paar,
-zeer ingewikkelde mondledematen dragen, dat wil zeggen: ledematen, die
-vervormd zijn tot kaken, dienende om het voedsel te betasten en verder
-te verdeelen, vóór het in den mond verhuist. Daarop volgen 3 leden,
-voorzien van zoogenaamde „~kaakpooten~”, die het midden houden tusschen
-kaken en pooten en dienen, om het voedsel van de scharen over te nemen
-en naar den mond te brengen. De 5 laatste leden van het kop-borststuk
-dragen de 5 paar stevige en krachtige ~borstpooten~, die, behalve voor
-de verdediging en het grijpen der prooi, voor het loopen dienen. Op deze
-zonderlinge beenen stapt het dier, langzaam en deftig, gelijk een
-edelman betaamt, over den bodem ~voorwaarts~, in een waren
-„kreeftengang”, doch ~niet~ achterwaarts, zooals de legende het veel
-miskende dier heeft aangewreven. Alleen als er plotseling gevaar dreigt,
-zwemt hij snel ~achterwaarts~ weg, want dan wordt het smallere, uit 7
-leden bestaande achterlijf, dat, wegens de weekere deelen tusschen de
-leden, zeer buigzaam en beweeglijk en van breede, platte aanhangsels
-voor het zwemmen voorzien is, met kracht naar onderen, dus ~naar voren~
-geslagen, waardoor zich het lichaam dan, stootsgewijs, naar achteren
-beweegt, hetgeen tot die verkeerde gevolgtrekking aanleiding gegeven
-heeft. Die beweging wordt nog bevorderd door de breede, in vijf stukken
-gespleten staartvin, waarin het laatste lid van het achterlijf eindigt.
-
-Het voorste paar borstpooten draagt de geweldige ~scharen~, die niet
-slechts dienen om den buit te grijpen en in stukjes te knippen, doch ook
-als geduchte wapens ter verdediging. Aan het 2e en 3e paar borstpooten
-bevinden zich nog kleinere schaartjes, waarmede de stukjes voedsel aan
-de kaakpooten overgereikt worden, die ze, op hun beurt, weer aan de
-monddeelen overhandigen. Zooals men ziet, is het een tamelijk
-ingewikkelde bewerking, vóór de mondvoorraad te bestemder plaatse en in
-goede orde bezorgd is. De ademhaling geschiedt natuurlijk bij alle
-kreeftachtigen door ~kieuwen~. Deze liggen hier, als fijne vertakte
-plaatjes, aan de beide zijden van het kopborststuk, in de zoogenaamde
-„kieuwholte”. Toch kan het dier ook, zonder nadeel, geruimen tijd op het
-droge vertoeven. Het kleurlooze of groenachtige bloed stroomt van het
-hart, dat in den rug ligt, bij de kreeften door ~gesloten~ bloedvaten
-naar de kieuwen; dit is een uitzondering op den algemeenen regel bij de
-gelede dieren, waar het bloed anders eenvoudig door de lichaamsholte
-stroomt. Ook in dit opzicht hebben de kreeften dus reeds een hoogeren
-trap van ontwikkeling bereikt.
-
-De kreeft is een nachtdier; vandaar dat hij ’s nachts, bij het licht van
-een lantaren, gevangen wordt. Want over dag houdt hij zich schuil onder
-steenen, kribben, boomwortels enz. of ook wel in zelf gegraven holen,
-aan wier ingang hij, verdekt opgesteld, voortdurend zit te loeren op een
-voorbijtrekkende prooi, met de scharen tot den aanval of de verdediging
-gereed, terwijl de lange sprieten er buiten uitsteken en onophoudelijk
-bezig zijn, met de omgeving, in alle richtingen, te verkennen (zie fig.
-4 op de Plaat). Eerst tegen het duister verlaat hij zijn schuilplaats,
-om een wandeling over den bodem te maken, ten einde meer doortastend
-naar buit uit te zien. En daarbij betoont hij zich een ware roover, want
-bijna alles is hem lief: levende en doode waterdieren van allerlei aard,
-wormen, visschen, larven, waterslakken, kikvorschen, keukenafval, ja
-zelfs waterratten valt hij aan en houdt deze, met zijn venijnige
-knijpende scharen, zoolang onder water, tot zij gestikt zijn. Zooals men
-ziet, is deze edelman niet bepaald kieskeurig in zijn middelen en,
-hoewel hij ons de heerlijkste tafelgeneugten bereidt, evenmin
-zwaartillend in de keuze van zijn eigen menu.
-
-In den winter vertoeft de rivierkreeft diep onder het water in een hol,
-doch zonder een eigenlijken winterslaap te houden. Integendeel: dan
-wordt van die rustperiode juist voor de paring gebruik gemaakt. Tegen
-dien tijd heeft het wijfje de ~eieren~, door middel van een soort
-slijm, aan de aanhangsels van haar achterlijf bevestigd, en daaraan
-draagt zij die tot aan het voorjaar mee. Dan komen de jongen uit, die
-1 à 1,5 centim. lang zijn en reeds grootendeels den vorm van het
-moederdier hebben, daar de rivierkreeft, bij uitzondering, geen
-gedaanteverwisseling ondergaat, zooals de overige kreeften. Zij voeden
-zich met zeer kleine waterdiertjes. De moederlijke bescherming kunnen
-zij echter nog in langen tijd niet ontberen en daarom hechten zij zich,
-met hun scharen, aan de borstels van de achterlijfsleden der moeder vast
-en verlaten die eerst na het eerste vervellen of „ruien”. Zij groeien
-zeer langzaam; een kreeft van 10 centimeters is zeker 10 jaren oud.
-
-Het genoemde „ruien” moet ook later nog herhaaldelijk plaats hebben en,
-hoewel dit voor het dier een alles behalve aangename bezigheid mag
-heeten, zoo is het toch een noodzakelijk kwaad, dat te danken is aan het
-harde, onbuigzame keurslijf, waarin de kreeft gekneld zit. Terwijl de
-groei van het dier zelf voortgaat, kan het pantser dien natuurlijk niet
-meemaken; het wordt te nauw en de eenige uitweg is, om dezen te engen
-rok, waar het dier uitgegroeid is, af te werpen en zich een nieuwen,
-wijderen te laten aanmeten. En zoo verkeert deze edelman dus in de harde
-noodzakelijkheid, om, gedurende zijn geheele leven, herhaalde malen „uit
-zijn vel te springen.”
-
-Gedurende dit proces is het dier tijdelijk volslagen hulpeloos en
-weerloos en het wekt ons medelijden op, als een werkelijk
-beklagenswaardig schepsel. Want de, thans naakte en nog zeer dunne, huid
-is nu zeer gevoelig en week en kan licht beschadigd worden, de zoo
-gevreesde scharen zijn insgelijks week en dus totaal onbruikbaar. Hij
-doet dus, wat in zijn geval ongetwijfeld de verstandigste partij is, en,
-alsof hij zich voor zijn naaktheid schaamde, kruipt hij weg en verbergt
-zich zorgvuldig, totdat de verharding der huid, door het afzetten van
-kalkdeelen, weer tot stand gekomen is. Dit heeft betrekkelijk spoedig,
-binnen 6 tot 8 dagen, plaats, want reeds vóór het vervellen heeft zich
-in den maagwand een kalkvoorraad verzameld, in den vorm van twee platte,
-ronde korrels, de zoogenaamde „kreeftsoogen,” die vroeger wel in de
-geneeskunde gebruikt werden. De inhoud van die korrels wordt nu door den
-bloedstroom naar de huid gevoerd en, na het verharden daarvan, vormen
-zich, uit de kalkdeelen van het water, in de maag weer nieuwe
-kreeftsoogen voor een volgende verwisseling van kostuum. Het
-merkwaardigste is echter, dat het vervellen zich ook uitstrekt over de
-voelers, de oogen, de kieuwen, ja zelfs over het darmkanaal.
-
- * * * * *
-
-Van het gezelschap op plaat II vragen ook weer eenige ~schelpdieren~ en
-~slakken~ onze aandacht. Beneden, rechts in den hoek, ligt de
-~rivier-parelmossel~ (_Unio margaritifera_), fig. 9, die in
-snelvlietende rivieren en beken van Duitschland, België, Schotland,
-Zweden en Lapland, doch ook wel in ons land, aangetroffen wordt. De
-schelp heeft een slot met groote tanden, waarvan één op de eene klep en
-twee op de andere; zij is langwerpig ovaal en effen bruin of zwartbruin
-van kleur. Op de plaat is de schelp van het kleinste der beide
-exemplaren een weinig geopend en kan men, aan de binnenzijde van de
-onderste schelpklep, dicht bij den rand, een parel zien liggen, die uit
-koolzure kalk bestaat, welke door den mantel om het een of andere,
-toevallig binnen gedrongen, korreltje afgescheiden wordt.
-
-Dit zijn echter niet de echte parels; zij zijn klein en hebben niet veel
-waarde, hoewel er, nog in den aanvang der 19e eeuw, in bovengenoemde
-landen een vrij levendige handel in gedreven werd. De echte parels zijn
-afkomstig van den „pareloester”, die in de tropische zeeën leeft en
-waarover wij later zullen spreken.
-
-Boven de parelmossel op de plaat liggen op den bodem nog twee exemplaren
-van een ander schelpdier: de ~rivier-horenschaal~ (_Cyclas rivicola_),
-fig. 6, met een tamelijk gezwollen schelp, 2 centim. lang, rond van vorm
-en zacht bruinachtig-groen van kleur, met donkerder banden geteekend.
-Van andere schelpdieren onderscheidt zich deze soort daardoor, dat zij
-niet voortdurend ongeveer op dezelfde plaats blijft, doch zich tamelijk
-levendig beweegt. Ook graaft zij zich niet in, doch houdt zich tusschen
-stengels van waterplanten op.
-
- * * * * *
-
-Ook een paar =slakken= bevinden zich nog in dit gezelschap en genieten,
-op den kiezelachtigen bodem, met volle teugen van de geneugten der
-waterwereld. Het zijn een paar exemplaren van een ~schijfhorenslak~
-(_Planorbis vortex_), fig. 8, wier huisje zeer plat en niet spits is,
-doch als een horen opgerold, met windingen, die in één plat vlak liggen.
-Daarom worden deze slakjes ook wel „~posthorentjes~” genoemd. Zij hebben
-slechts één paar, voor terugtrekken vatbare, puntige, aan de basis
-eenigszins verbreede, voelhorens, aan wier voet de oogen geplaatst zijn.
-De kleur van het huisje is licht hoornbruin.
-
-Deze soort behoort tot de ~tweeslachtige slakken~, die zoowel in de
-lucht als in het water kunnen leven, daar de adem-opening in een holte
-voert, wier wanden van talrijke bloedvaten voorzien zijn voor de
-ademhaling in de lucht, doch waarin zich tevens kieuwplaten bevinden
-voor de ademhaling in het water. Het dier houdt dan ook veel van
-stilstaand water, waarin veel waterplanten groeien, vooral eendenkroos,
-en het kruipt dikwijls tegen die planten op, tot boven de oppervlakte
-van het water, om naar voedsel te zoeken.
-
- * * * * *
-
-[Afbeelding: Fig. H.
-
-Een trilworm met 4 koppen.]
-
-En nu nog het laatste lid van de verzameling op deze plaat, dat ons
-echter, hoe onaanzienlijk ook op het oog, in bijzondere mate
-interesseert, wegens zijn zonderlinge levensgewoonten. Het is de, tot de
-klasse der =platwormen= (bladz. 8) behoorende, ~trilworm~ (_Planaria
-gonocephala_), fig. 7, waarvan in ons land de ~bruine trilworm~ (_Pl.
-torva_) voorkomt, die slechts 1 centim. lang is.
-
-De trilwormen worden zoo genoemd, omdat zij met de trilharen, waarmede
-het geheele lichaam bezet is, een draaiende beweging in het water doen
-ontstaan. De lichaamsbeweging heeft echter meer door golvingen van het
-platte, ongelede lichaam plaats en bestaat slechts in een bedaard,
-regelmatig voortkruipen tusschen steenen enz., zooals wij bij de
-grootere soort van fig. 7 zien. Deze is 3 tot 4 centim. lang en
-olijfgroen of roodachtig geel van kleur. Het darmkanaal is vertakt en
-eigenaardig is, dat de mondopening nog iets achter het midden van het
-lichaam gelegen is. Deze dieren voeden zich met zeer kleine
-waterdiertjes, doch zijn zulke ontaarde schepselen, dat zij zich niet
-ontzien om, in geval van nood, zich, als ware kannibalen, zelfs aan hun
-naaste familieleden te vergrijpen. Men vindt ze in vijvers en poelen,
-onder steenen op den bodem of tusschen eendenkroos.
-
-Overigens munten deze dieren uit door een buitengewone en hoogst
-merkwaardige levenstaaiheid. Dat stukken, die men van een trilworm
-afsnijdt, blijven voortleven en weer tot nieuwe volledige dieren
-uitgroeien, op dergelijke wijze als bij de zoetwaterpoliep (zie bladz.
-22), is op zich zelf eigenlijk niets bijzonders, want dit is bij de
-wormen, om zoo te zeggen, een familiekwaal, het is daar schering en
-inslag. Maar bij de lagere wormen gaat dit herstellingsvermogen nog veel
-verder en de _Planaria_ overtreft op dit gebied alles, wat er ooit in de
-geheele familie vertoond werd. In fig. H is daarvan één der
-avontuurlijkste gevallen afgebeeld, die het natuuronderzoek ooit heeft
-doen kennen. Wij zien daar een ~trilworm met 4 koppen~, maar wij moeten
-er dadelijk aan toevoegen, dat dit geen speling der natuur is, doch een
-kunstproduct. Als men bij zulk een trilworm, op verschillende plaatsen
-van het lichaam: ter zijde, van achteren, van onderen enz. met een mes
-insnijdingen maakt, dan vormt zich op de plaats van elke wond een nieuwe
-kop en een nieuwe staart!
-
-[Afbeelding: III.]
-
-
-
-
-PLAAT III.
-
-IN DEN STILLEN WATERPLAS.
-
-
-Dit tooneeltje uit het leven der dieren verplaatst ons in het
-stilstaande zoete water met modderigen bodem, zooals een moerassigen
-vijver of poel. De vele waterplanten, die het tooneel stoffeeren, wijzen
-er op, dat wij met een stillen waterplas te doen hebben, waar velerlei
-dieren het noodige van hun gading vinden. Het zijn, zooals wij op de
-plaat zien, voornamelijk slakken en wormen, die zich hier huiselijk
-hebben ingericht, maar, om met het eenvoudigste te beginnen, willen wij
-eerst een oogenblik onze aandacht wijden aan het vreemdsoortige dier van
-fig. 12, een wezen van nog veel lageren rang dan de wormen, ja zelfs een
-vertegenwoordiger van die wezens, welke op den laagsten trap van de
-dierlijke ladder staan, namelijk van de hoofdafdeeling der
-
-
-OERDIEREN.
-
-Zij vormen het allereenvoudigste van hetgeen er op het gebied van het
-dierlijk leven bestaat, hun lichaam is mikroskopisch klein en is niets
-anders dan één enkele cel, zonder organen, bij velen zelfs zonder
-bepaalden vorm en zij planten zich eenvoudig voort door verdeeling in
-tweeën, waarna elk stuk weer een zelfstandig leven begint en tot een
-volledig dier uitgroeit. Zoo eenvoudig zijn nu trouwens de diertjes van
-fig. 12 op Plaat III niet, zij zijn, in zekeren zin, de corypheeën van
-hun geslacht, daar zij nog enkele bijzondere lichaamsaanhangsels
-vertoonen. Zij behooren tot de ~afgietsel~- of ~infusiediertjes~
-(_Infusoriën_), een klasse der oerdieren, die, voor het eerst in 1675,
-door onzen landgenoot Antonie van Leeuwenhoek te Delft in slootwater en
-in aftreksels (_Infusies_) van planten ontdekt werden, door middel van
-het uiterst primitieve mikroskoop, waarmede hij zijn onderzoekingen
-deed en waardoor hij zich beroemd heeft gemaakt, als de ontdekker van
-deze „wereld van het oneindig kleine”.
-
-Het infusiediertje van fig. 12 is het zoogenaamde „~klokdiertje~”
-(_Vorticella_). Het doet zich voor het bloote oog voor als een klein wit
-wolkje aan een steel en komt in onze stilstaande wateren dikwijls in
-zulke groote menigten op plantenstengels en steenen voor, dat deze--en
-menigmaal zelfs ook vele waterinsekten, waarop zij zich vestigen--er als
-beschimmeld uitzien. Bekijkt men echter een weinig van die massa onder
-den mikroskoop, dan ziet men diertjes in den vorm van een wijnglas, dat
-op waterplanten bevestigd is door middel van een dunnen spiraalvormigen
-steel. De rand van het wijnglas is bezet met fijne wimpers of franjes,
-die voortdurend in beweging zijn en een strooming in het water
-teweegbrengen, waardoor voedsel met het versche water aangevoerd wordt.
-
-De diertjes planten zich door knopvorming voort, dat is: er vormt zich,
-ergens aan het lichaam, een knopvormige uitwas, die later loslaat, doch
-zich weer vastzet en dan tot een nieuw dier uitgroeit. Daardoor, en
-dikwijls ook door het vertakken van den steel, vormen zich geheele
-kolonies dezer klokdiertjes bij elkaar.
-
-Het tafreel, dat zich onder den mikroskoop aan ons gewapend oog
-vertoont, is werkelijk ongemeen schoon; men zou zich in een fabelachtig
-bosch wanen, uitsluitend bestaande uit sierlijke, aardige bloemkelkjes,
-maar hier is het een ~dierlijk~ woud van teedere, glasheldere klokjes,
-die, als bloemen uit een sprookje, vreedzaam en droomerig aan hun slanke
-stelen in het water op en neer schommelen en die, om uit te rusten of om
-zich voor gevaren te beveiligen, den steel spiraalvormig samentrekken,
-om bliksemsnel in de diepte te verdwijnen.
-
-Maar nu komt er een oogenblik, waarop wij plotseling de ware natuur van
-deze liefelijke wezentjes boven zien komen en ons blijkt, dat ook hier
-beneden, in de diepte der wateren, niet alles zoete poëzie is, doch dat
-het bittere proza insgelijks een woordje heeft mee te spreken. Daar
-schiet opeens één dier sierlijke, schijnbaar zoo onschuldige bloempjes
-op zijn spiraalsteel omhoog, want het heeft--hoe is een raadsel, bij het
-volkomen gemis aan zintuigen--daar beneden in zijn schuilhoek een
-levenden buit, een wezentje van nog nietiger afmetingen, ontdekt, dat
-argeloos en vroolijk kwam voorbij zwemmen. De roeiriemen, aan den rand
-van den champagnekelk, worden in werking gesteld, en het slachtoffer
-wordt door den mond van de sprookjesbloem levend opgeslokt en verteerd.
-Dus ook hier, onder den mikroskoop, zoo goed als bij ons in het groot:
-dezelfde wereld vol listen en lagen, concurrentie, en strijd op leven en
-dood.
-
- * * * * *
-
-Thans tot een minder romantisch en meer prozaïsch onderwerp overgaande,
-waarbij echter ook de bloeddorstige ader niet ontbreekt, vragen wij,
-voor een oogenblik, de aandacht voor een paar =ringwormen=, wier
-kenmerken, in ’t algemeen, reeds vroeger door ons geschetst werden (zie
-bladz. 8). Twee van deze dieren zien wij ter linkerzijde van ons
-wijnglazen-woud rondspartelen. Fig. 10 stelt den ~zwarten bloedzuiger~
-of ~onechten paardenbloedzuiger~ (_Aulacostomum gulo_) voor. Den tweeden
-naam draagt het dier ter onderscheiding van den eigenlijken
-~paardenbloedzuiger~, die bij ons zeldzaam is, doch in Zuid-Europa en
-Noord-Afrika zeer lastig voor de paarden en het vee kan worden, daar hij
-bij drinkend vee in de neusgaten kruipt, zich daar vastzuigt en de
-ademhaling belemmert. Deze behoort tot de naaste familie van onzen
-bekenden medicinalen bloedzuiger, waarover wij bij de volgende plaat
-zullen spreken.
-
-Toch komt ook de zwarte bloedzuiger van fig. 10 met beiden overeen door
-het bezit van 5 paar oogen en van 3 kaakplaten in den mond, die in de
-voorste zuignap gelegen is (zie bladz. 8), doch de tandjes der platen
-zijn hier stomp. De kleur van het dier is van boven zwartbruin of
-groenachtig zwartbruin, met donkere vlekken, en aan de onderzijde licht
-olijfkleurig. Hij zwemt tamelijk behendig, door middel van slangvormige
-kronkelingen en voedt zich met wormen, slakken, larven en kleine
-vischjes. De hechtschijf of achterste zuignap is kleiner dan bij den
-medicinalen bloedzuiger. Zooals alle bloedzuigers legt hij zijn eitjes
-in de vochtige aarde, boven den waterspiegel, en hij verlaat ook
-overigens, menigmaal voor geruimen tijd, het water, om in den vochtigen
-grond onder steenen weg te kruipen. Hij komt in bijna alle stilstaande
-of kalm vlietende wateren voor.
-
-De dunne, rolronde worm, die zich, rechts op de Plaat (fig. 11),
-tusschen waterplanten voortkronkelt en dien men voor een kleinen
-regenworm zou kunnen houden, blijkt, bij nader inzien, daarmede niets te
-hebben uit te staan, behalve dat hij, evenals de laatste en de
-bloedzuiger, ook weer tot de ringwormen behoort, hetgeen trouwens reeds
-uit het duidelijk geringde lichaam te zien is. Het is de ~broze
-slibworm~ (_Lumbriculus variegatus_), „broos” genoemd, wegens zijn
-buitengewoon ver gedreven herstellingsvermogen, dat zelfs als een
-herkenningsteeken, een signalement, voor dit dier kan gelden. Hoewel
-deze eigenschap, gelijk wij vroeger zagen (bladz. 33), algemeen is bij
-de wormen, zoo hebben wij daarvan hier toch een merkwaardig en hoogst
-zonderling geval.
-
-Men kan namelijk niet zelden opmerken, dat het lichaam van dezen
-ringworm tweeërlei kleuren vertoont: één gedeelte van het lichaam is
-veel lichter gekleurd dan het andere. De oorzaak daarvan is een zeer
-ongewone wijze van voortplanting van dit dier, namelijk zoodanig, dat er
-eenvoudig een stuk van afbreekt en tot een nieuwen worm uitgroeit,
-terwijl het verminkte gedeelte zich insgelijks weer tot een volledig
-dier ontwikkelt, welk nieuw uitgroeisel dan tijdelijk een andere kleur
-vertoont. Snijdt men den worm in verscheidene stukken, dan is elk stuk
-ook weer in staat, om een nieuw individu te vormen. Toch heeft de
-voortplanting tevens ook door eieren, langs geslachtelijken weg, plaats.
-
-De talrijke ringen, die men uitwendig aan het lichaam ziet, komen
-overeen met de inwendige afdeelingen of „segmenten”, waarin de
-lichaamsholte verdeeld is. Aan die segmenten zijn van buiten, tot
-bundels vereenigde, ~borstels~, die tot steun bij de voortbeweging
-dienen, in twee rijen bevestigd. Daarom noemt men deze orde der
-ringwormen, waartoe ook de gewone aard- of regenworm behoort,
-„~borstelwormen~” (zie ook bladz. 8). De broze slibworm, die zich in het
-slib of tusschen waterplanten ophoudt, is 4 tot 8 centim. lang,
-geelachtig bruin van kleur en heeft een dunne huid, die zoo
-doorschijnend is, dat de inwendige organen, vooral het zwarte darmkanaal
-en de hoogroode bloedvaten, er duidelijk doorheen te zien zijn.
-
-Nog een geheel andere worm, van veel lageren rang, ligt, onderaan in het
-midden, op den bodem van het water (fig. 9). Het is de ~zwarte veeloog~
-(_Polycelis nigra_), een zonderling teer schepseltje, aldus genoemd naar
-het groot aantal oogen, 30 tot 50 stuks, die langs den geheelen
-breederen, afgeronden voorrand van het diertje geplaatst zijn. Het is
-zwart van kleur, 1 centim. lang, plat en langwerpig van vorm en het
-behoort tot de groep der =platwormen=, afdeeling ~trilwormen~ (zie
-bladz. 33). Het komt veel in zoet water voor onder steenen, of ook
-tusschen bladeren van riet of aan de onderzijde der bladeren van de
-waterlelie.
-
- * * * * *
-
-Verder zien wij tusschen de waterplanten, in het midden van onzen
-waterplas, nog een hoogst merkwaardig diertje rondsluipen. Het is één
-der kleinere kreeftachtige schaaldieren: de ~kieuwpoot~ (_Apus
-productus_), fig. 2, een dier, dat 3-7 centim. lang is, tot de
-„~bladpootigen~” behoort en bruin van kleur is. Van boven is het met een
-breede, schildvormige schaal bedekt, waaronder een aanzienlijk getal:
-30-60 paren bladvormige ledematen gelegen zijn, waaraan de kieuwen
-vastzitten; daarom verkeeren zij aanhoudend in een trillende beweging,
-om versch water voor de ademhaling aan te voeren. Bij het wijfje is het
-11e paar pooten in twee borsttaschjes overgegaan, waarin de eitjes
-bewaard worden. Mannetjes komen zelden voor en werden eerst later
-ontdekt.
-
-Deze dieren kunnen verbazend snel en onstuimig zwemmen en wel op den
-rug. Men vindt ze in poelen en moerassen, wel is waar, tamelijk zelden,
-doch dan ook in ongelooflijke menigte. Bij ons komen zij in sommige
-jaren, vooral in Gelderland en Noord-Brabant, in aanzienlijke massa’s
-voor; vooral na hevige regens vindt men ze dan zelfs op de rijwegen en
-in de plassen op de straten. De oorzaak is, dat door het vocht de
-schijndoode diertjes, die uit de eitjes ontstaan zijn, weer ontwaken.
-Bij het uitdrogen der poelen verdwijnen de dieren weer plotseling en
-laten alleen de eitjes achter, die zich juist alleen op het droge
-ontwikkelen en daar jarenlang levensvatbaar blijven, totdat zij, door
-nieuwen watertoevoer, weer tot het leven gewekt worden.
-
- * * * * *
-
-De overige bevolking van het watertooneeltje op Plaat III wordt verder
-nog slechts uitsluitend gevormd door eenige soorten van slakken, die
-zich hier blijkbaar volkomen op haar plaats en uiterst behaaglijk
-gevoelen. Daaronder is slechts één ~longslak~ (zie bladz. 16) en wel: de
-~barnsteenslak~ of ~amber-horenslak~ (_Succinea_), fig. 1, die dan ook,
-zooals wij zien, terecht een plaatsje op het droge, op de bladeren van
-een plant boven de oppervlakte van het water, heeft uitgekozen. Zij is
-dan ook geen eigenlijke waterslak, behoort zelfs, als longslak, in de
-lucht tehuis, doch houdt zich toch bij voorkeur in de nabijheid van het
-water op, maakt daarin zelfs dikwijls een uitstapje, om zich op
-waterplanten, vooral op de bladeren van het pijlkruid, neer te zetten.
-De naam is afgeleid van het doorschijnende, barnsteen- of ambergele
-huisje. Er is een soort van dit geslacht (_Succinea oblonga_) die ook
-wel in ons land voorkomt en tot de echte aardslakken behoort, elders
-zelfs tot hoog in het gebergte trekt, in de buurt van bergbeekjes.
-
-Overigens vinden wij op de Plaat nog slechts ~tweeslachtige slakken~
-(zie bladz. 16). Op den voorgrond liggen, op den modderigen bodem, drie
-fraaie exemplaren van de ~gewone schijfhoren~ (_Planorbis corneum_),
-fig. 8, waarvan wij een familielid reeds vroeger op Plaat II ontmoet
-hebben. De hier afgebeelde is de grootste en fraaiste--en tevens de
-meest voorkomende--van onze schijfhorens of „~posthorentjes~” en zij
-bereikt niet zelden een middellijn van 3 centim. Zij houdt zich bijna in
-alle stilstaande wateren in groote menigte op en klimt ook gaarne tegen
-waterplanten omhoog. De horen bestaat uit 5 of 6 zeer gezwollen
-windingen, waarvan de laatste een weinig wijder uitloopt en in een vrij
-grooten schelpmond eindigt. Het huisje is tamelijk dik en stevig, met
-duidelijke dwarsstrepen; de kleur is olijfgroenachtig bruin van boven en
-van onderen geel of rossig, soms bijna wit.
-
-Nog grooter, ja zelfs de grootste van al onze, in het water levende,
-slakken en een reus onder zijn familieleden, is de algemeen in onze
-slooten voorkomende en zeker aan weinigen onzer lezers onbekende,
-~gewone poelslak~ (_Limnaea stagnalis_), waarvan in fig. 4 en 6 een paar
-exemplaren afgebeeld zijn. De voelers, slechts twee in getal, zijn hier
-zeer dik, niet rond en voor intrekking vatbaar, doch driehoekig van
-vorm; aan hun basis liggen, boven op den kop, dicht bij elkaar, twee
-groote oogen. De horen is rechts gewonden, langwerpig eivormig, met 5
-tot 8 omgangen of windingen, waarvan de laatste zeer groot is en wel ²⁄₃
-van den geheelen horen beslaat; deze is 6-7 centim. lang, loopt puntig
-uit en heeft een grooten mond. De wand van het huisje is dun, eenigszins
-doorschijnend, hoornkleurig of vaalbruin, met duidelijke strepen.
-
-De dieren kruipen zoowel over den bodem, als tegen waterplanten naar
-boven en dikwijls hangen zij ook, op een eigenaardige wijze, met de
-kruipzool van den voet, onmiddellijk aan de oppervlakte van het water,
-terwijl het huisje naar beneden hangt en zoo ziet men ze ook wel langs
-den waterspiegel voortglijden. Waarschijnlijk kan de slak lucht van hare
-ademholte uitpersen, waardoor zij specifiek zwaarder wordt en naar
-beneden zinkt, en omgekeerd door de lucht in de ademholte te doen
-uitzetten, deze opblazen en daardoor omhoog stijgen. Daar zij ook in de
-lucht kan ademen, verlaat zij gaarne van tijd tot tijd het water, om op
-vochtige weilanden een poos rond te dolen en te zien, wat daar van haar
-gading is. De eitjes worden, als een soort van kuit, in samenhangende,
-wormvormige snoeren op de bladeren van planten of andere voorwerpen in
-het water gelegd (zie fig. 5). Uit de eitjes ontsnappen larven, die
-zich, met behulp van trilharen, vrij snel in het water ronddraaien.
-
-De twee kleine slakjes, die wij, in de buurt van de groote poelslakken,
-op waterplanten zien zitten, zijn een paar ~blaashorenslakken~ (_Physa
-fontinalis_), fig. 3 en 7, die een dun, eirond, glad en gezwollen huisje
-hebben, met slechts vier windingen, waarvan de laatste zeer groot is en
-wel ³⁄₄ van de geheele hoogte van den horen inneemt. De kleur is licht
-hoorngeel en het huisje is links gewonden. De rand van den mantel is
-hier franje-achtig uitgetakt en kan over den rand van den horen
-omgeslagen worden. Deze soort van blaasslak leeft ook wel in bronnen of
-beekjes en wordt daarom ook wel ~bron-blaashoren~ genoemd.
-
-Ten slotte ligt onderaan, rechts in den hoek van de plaat, nog een leeg
-huisje van een ~moerashoren~ (_Paludina_), fig. 13, waarover wij reeds
-op bladz. 18 gesproken hebben.
-
-[Afbeelding: IV.]
-
-
-
-
-PLAAT IV.
-
-LEVEN EN BEDRIJF IN VIJVERS EN ZACHT VLIETENDE WATEREN.
-
-
-Hier worden wij nogmaals verplaatst in het gebied van het zoete water,
-in vijvers of zachtvlietende beekjes, waar zich het leven en bedrijf van
-zeer uiteenloopende diervormen weer op interessante wijze afspelen.
-
-Reeds dadelijk valt ons oog op een hoogst zonderling gebouwd wezentje,
-dat, in den linker bovenhoek van onze waterpartij, tusschen waterplanten
-rondzwemt (fig. 1). Dit is weer een vertegenwoordiger van de
-kreeftachtigen of schaaldieren en wel: een lid van de familie der
-=kieuwpootigen=, waarvan wij, op bladz. 3 reeds een nabestaande ontmoet
-hebben. De ~kieuwpoot~ van fig. 1 behoort tot het geslacht _Branchipus_,
-en heeft een zachte huid, zonder schaal of schild, is zeer langwerpig
-van vorm, melkwit van kleur en bezit een duidelijken kop, met twee
-samengestelde, gesteelde oogen en twee paar sprieten. Het achterlijf
-draagt geen ledematen en eindigt in twee vertakte, beweegbare
-aanhangsels. Aan het kopborststuk daarentegen bezit het dier, in
-volwassen staat, niet minder dan 11 paar roeipooten, waaraan van boven
-de kieuwzakjes bevestigd zijn.
-
-Het is een zeer curieus gezicht, als men het diertje zich door het water
-ziet voortroeien; het licht dan achtereenvolgens al de paren kieuwpooten
-op en doet daarbij onmiddellijk aan een miniatuur raderstoombootje
-denken. Aan de buitenzijde van de beide voorste borstringen bevindt zich
-een zakvormige broedruimte voor de eitjes en uit deze ontwikkelt zich
-eerst een larve met slechts 3 paren pooten. Bij elke volgende vervelling
-ziet deze echter het aantal harer pooten toenemen. Het diertje leeft in
-stilstaande zoete wateren en komt dikwijls zelfs in menigte voor in
-waterplassen, die door de zomerregens op kleiwegen gevormd worden.
-
-In fig. 5 zien wij nog een ander schaaldier, welks aanwezigheid men hier
-in den waterplas zeker allerminst zou verwachten en dat men misschien
-tusschen dit gezelschap van echte waterdieren als toevallig verdwaald
-zal beschouwen. Het is namelijk, gelijk wij dadelijk op het oog reeds
-zien, één van die diertjes, welke antwoorden op den onkieschen naam van
-„pissebedden”, en wel: de ~zoetwater-pissebed~ (_Asellus aquaticus_).
-Zij komt in al onze slooten en vijvers algemeen voor en is dus de naaste
-verwante van onze oude, getrouwe kelderpissebed of steenmot. En als men
-de levensgeschiedenis van deze laatste kent, dan heeft ook de
-aanwezigheid van haar nabestaande in het water niets onbegrijpelijks
-meer.
-
-Men wete namelijk--hoewel velen het nauwelijks zullen kunnen
-gelooven--dat onze gewone pissebed eigenlijk niets anders is dan een
-kreeftachtig schaaldier. Als zoodanig herkent men haar, bij nadere
-beschouwing, dan ook werkelijk door haar vrij harde huid, de twee paren
-sprieten, het groot aantal ledematen en .... door hare ademhaling door
-~kieuwen~, bestaande uit vliezige plaatjes, waarin de ledematen van het
-achterlijf vervormd zijn. Zoo hebben wij hier dus te doen met een
-landdier, dat door kieuwen ademt, als ’t ware een kreeft op het droge,
-een zeer curieus geval dus, maar dat volkomen begrijpelijk wordt, als
-wij weten, dat ook de keldermot oorspronkelijk--lang en lang geleden, in
-vóór-wereldlijke tijden--insgelijks een echte bewoner van het water was,
-die eerst later, uit nood gedrongen, zijn eigenlijk element verliet en,
-om zijn bestaan te redden, tegen wil en dank het land voor lief heeft
-genomen, maar daar dan nu ook wel eenigszins zit als een visch op het
-droge. Vandaar juist, dat hij elke omgeving, die maar eenigszins droog
-is, angstvallig vermijdt en het liefst vertoeft in vochtige, met
-waterdamp bezwangerde ruimten, waar zijn kieuwen vochtig blijven, dus in
-kelders, onder vochtige steenen, in bloempotten enz. En brengt hij eens,
-bij hooge uitzondering, een vluchtig bezoek aan onze gangen of kamers,
-dan geldt dit ook als een zeldzaamheid, als een bewijs van vochtigheid
-der lucht, hetgeen hem een plaats heeft verleend onder de tallooze
-voorspellers van nat weer.
-
-Doch nu zal men er zich niet langer over verwonderen, dat de pissebed
-van fig. 5, die haar familielid, bij den gewichtigen stap van het water
-naar het land, niet is gevolgd, zich in onzen vijver volkomen op haar
-gemak gevoelt. Daar is zij juist in haar element en, daar zij de edele
-zwemsport niet beoefent, doch op haar beenen door de wereld moet gaan,
-maakt zij daar zelfs groote wandelingen over den bodem en tusschen de
-waterplanten, want zij beweegt zich zeer gemakkelijk en snel.
-
-Het diertje is groenachtig bruin van kleur en hoogstens 1,5 centim.
-lang; de binnenste sprieten zijn zeer groot en de pooten aan de
-achterste leden zijn grooter dan die aan de voorste. Van de keldermot
-onderscheidt zich de zoetwater-pissebed verder nog door een langwerpiger
-lichaam en door de kortere ringen van het achterlijf, waarvan alleen de
-laatste zeer groot en schildvormig is. Doch ook zij heeft--zelfs nog
-meer dan haar familielid in den kelder--een heiligen afkeer van alles,
-wat naar droogte zweemt. Als dus in den zomer de slooten uitdrogen,
-graaft zij zich zoo spoedig en zoo diep mogelijk in het slijk, om
-gunstiger tijden af te wachten en bij den terugkeer van het water tot
-een nieuw en beter leven te ontwaken. Hetzelfde doet zij in den winter
-tot het houden van een winterslaap. Ten slotte nog iets bijzonders van
-dit dier; het draagt zijn hart, althans volgens onze begrippen,
-volstrekt niet op de rechte plaats of ten minste in een minder
-gebruikelijk lichaamsdeel, namelijk: in het achterlijf.
-
- * * * * *
-
-Evenmin als pissebedden, zou men, hier in den waterplas, spinnen
-verwachten en toch zien wij in fig. 3 een lid van deze klasse der gelede
-dieren druk in de weer, namelijk: de ~waterspin~ (_Argyroneta
-aquatica_), die algemeen in stilstaande of zwak stroomende wateren in
-ons land voorkomt. Zij verraadt, in alle opzichten, door haar uiterlijk,
-de familietrekken der spinnen en wel: ~vier~ paren pooten, bevestigd aan
-het, uit kop en borst vergroeide ~kopborststuk~, het dikke achterlijf,
-dat van achteren van ~spinklieren~ voorzien is, waaruit een vocht
-afgescheiden wordt, dat in het water tot „spindraden” verhardt, en
-verder nog door het gemis van sprieten, doch het bezit van twee paren,
-tot monddeelen of kaken vervormde pooten: de ~kaaksprieten~, waarin een
-giftklier uitmondt. Dan bezit het dier, zooals alle spinnen, vier paren
-enkelvoudige oogen, die aan den voorrand van het kopborststuk geplaatst
-zijn en wel: 6 vooraan in een boog en het vierde paar binnen dien boog.
-
-De waterspin is 14 millim. lang, roodbruin van kleur, heeft een
-langwerpig, gesteeld achterlijf en donkerbruine, sterk behaarde pooten.
-Zij zwemt met den buik naar boven, die onder water, evenals het onderste
-gedeelte van het borststuk, kwikzilverachtig glinstert, tengevolge van
-de luchtlaag, die aan de talrijke haren van het achterlijf blijft
-vasthechten.
-
-De spinnen ademen echter door ~longen~ en het zijn dus feitelijk
-~luchtdieren~. Het zijn dan ook alleen bijzondere bezigheden, die deze
-spin in het water doen vertoeven; in weerwil daarvan is en blijft het
-echter een echt luchtdier, dat, voor de ademhaling, steeds met de
-buitenlucht voeling moet houden en telkens naar de oppervlakte moet
-terugkeeren. Vooreerst zoekt zij haar voedsel hoofdzakelijk in het water
-en overmeestert daar haren buit, uit allerlei waterinsekten en
-zoetwaterkreeftjes bestaande, door flink te zwemmen en behendig tegen
-waterplanten op te klimmen. Daarbij beschikt zij steeds over een
-voldoenden voorraad aan lucht, die zij van de oppervlakte, tusschen de
-haren van haar lichaam, ook in de buurt van de longen, heeft meegevoerd.
-
-Maar bovendien heeft deze spin in het water nog een ander interessant
-werkje te verrichten, dat in verband staat met de zorg voor de
-nakomelingschap. Waterspinnen zijn niets meer of minder dan fabrikanten
-van duikerklokken. Van haar spindraden vervaardigt het dier, onder
-water, een nest van dicht weefsel, zoo groot als een half duivenei, dat
-een ronden vorm heeft en van onderen open is; het wordt aan waterplanten
-vastgesponnen (zie fig. 3_a_). Van onderen kan er echter geen water
-indringen, want het wordt, evenals een duikerklok, geheel met lucht
-gevuld, waartoe het dier telkens naar boven klimt en van boven de
-wateroppervlakte lucht meevoert, die in de klok van de haren, door
-middel van de achterpooten, afgestreken wordt.
-
-In het bovenste verwulf van deze duikerklok wordt dan een warm nestje of
-cocon gemaakt, dat helder wit is als sneeuw en er uitziet als watten.
-Daarin worden de eitjes gelegd, welke door de moeder met veel zorg
-bewaakt worden, want zij verjaagt nadrukkelijk allerlei kleine
-waterroovers, die hun zinnen op een paar van de verleidelijke eitjes
-gezet hebben. Daar de lucht in de klok dikwijls ververscht moet worden,
-spint zij, ten einde dit snel en gemakkelijk te kunnen doen, van stengel
-tot stengel draden naar de oppervlakte, die zij als ladder gebruikt en
-waarover zij zeer snel voortglijdt.
-
-Welk een rijk vernuft en hoeveel verstandig overleg zetelt er in het
-kleine zenuwknoopje, dat in den kop van de spin de rol van onze hersenen
-vervult! Op alle omstandigheden, die aan haar kleinen schade zouden
-kunnen toebrengen, wordt zorgvuldig acht geslagen, in alle noodige
-reparaties van het kunstwerk weet zij op voorbeeldige wijze te voorzien.
-En wat ons hier vooral aangenaam aandoet, dat is de goede harmonie, die
-bij dit alles tusschen de beide echtelieden: spinneman en spinnevrouw,
-blijft bestaan. En dit is een zaak, die anders in de spinnenwereld veel
-te wenschen overlaat; de verhouding is daar dikwijls zeer gespannen en,
-tot schande van den man, moeten wij erkennen, dat hier de vrouw het heft
-in handen heeft. Wat meer zegt: bij onze gewone kruisspin, die in haar
-web aan de tuinschutting zit, gebeurt het niet zelden, dat het veel
-kleinere mannetje--en dat nog wel in den bruidstijd, als hij zijn
-huwelijksaanzoek komt wagen--eenvoudig door het groote en steeds
-hongerige wijfje wordt opgeslokt.
-
-Bij de waterspin zijn de verhoudingen van den echt vrij wat
-vriendschappelijker, waarschijnlijk ook daardoor, dat hier, tegen den
-regel in, het mannetje wat meer „mans” en grooter is, en zich dus niet
-alles van zijn wederhelft laat welgevallen, hetgeen in elk geval meer
-respekt afdwingt. En zoo zien wij dan ook, dat, hoewel het voornamelijk
-het wijfje is, dat de werkzaamheden aan het nest verricht, zij daarbij
-toch door haren echtvriend trouw wordt bijgestaan. Toch schijnt ook hier
-moeder de vrouw in geestelijk opzicht veel hooger te staan: manlief is
-met den besten wil bezield, maar hij is minder bedeeld met vernuft en
-overleg, waardoor hij meestal in den weg loopt en de vrouw hem het werk
-uit handen neemt.
-
-Ter linkerzijde van de waterspin kronkelt zich weer één dier
-bloeddorstige ringwormen, die in den vijver zijn spel drijft met het
-vervolgen van zijn buit: slakken, kikkerlarven enz., van wier bloed hij
-leeft (fig. 2). Ditmaal hebben wij nu te doen met den echten,
-~medicinalen bloedzuiger~ (_Hirudo medicinalis_), die, zooals reeds op
-bladz. 8 vermeld werd, gekenmerkt is door het geringde lichaam, de drie
-halfcirkelvormige, scherp getande ~kaakplaten~ in den mond, die in den
-voorsten zuignap ligt, en door het bezit van 5 paar oogen. Met de
-kaakplaten zaagt het dier bij zijn slachtoffer de huid open, waardoor
-ook de bloedvaten geopend worden en door den zuignap het bloed uit de
-wond wordt gezogen. Daarbij zwelt het lichaam, dat zich sterk kan
-uitzetten, verbazend sterk op, zoodat het somtijds driemaal de normale
-dikte bereikt. Want de slokdarm eindigt in een kolossale maag, die
-bovendien nog van talrijke zijdelingsche, zakvormige blinde aanhangsels
-voorzien is. Voor die buitengewone gulzigheid kunnen echter verzachtende
-omstandigheden gepleit worden; het dier moet namelijk groote
-hoeveelheden bloed verzamelen voor de tijden van nooddruft, daar het
-soms maandenlang moet vasten, als de gelegenheid tot bloeduitzuigen zich
-niet voordoet.
-
-De kleur van den medicinalen bloedzuiger is groen, min of meer naar het
-bruine overhellend, en over beide zijden van den rug loopen drie smalle,
-overlangsche gele banden. De buikzijde is afgeplat en het lichaam loopt
-naar voren en naar achteren smaller toe. Het dier komt, vooral in
-Frankrijk en Hongarijë, in zoet water voor en wordt bij ons wel in
-vijvers of bakken gekweekt voor het gebruik in de geneeskunde, om
-overvloedig bloed bij de patiënten weg te zuigen. Daar echter de
-tegenwoordige menschheid niet veel over een overmaat van bloed te klagen
-heeft, doch integendeel een groot percentage juist aan bloedarmoede
-lijdt, zoodat men er meer op uit is, om haar meer bloed te verschaffen,
-is die toepassing van de bloedzuigers, en dus ook het kweeken van die
-dieren, sterk verminderd. Voor het vangen gaan mannen met bloote beenen
-in de kweekvijvers en men grijpt de dieren dan, zoodra als zij zich op
-de huid zetten, of men brengt ook wel doode dieren in het water, waarop
-zij zich vastzetten. In den zomer boren de wijfjes zich in de aarde aan
-den oever en leggen daar eieren.
-
- * * * * *
-
-Op den bodem van onzen vijver ligt, op den voorgrond, nog een worm, die
-tot een geheel andere klasse behoort, namelijk tot de, reeds op bladz. 8
-genoemde, =draadwormen=. Het is de ~koordworm~ (_Gordius aquaticus_),
-fig. 7, die zoowel in ondiepe stilstaande, als in zwakvlietende wateren
-gevonden wordt. Dit dier heeft inderdaad veel van een dun koord, vooral
-het mannetje is zeer lang (dikwijls tot 1 meter) en dun (1 millim.), het
-wijfje is kleiner. Het lichaam is bruin of geelachtig van kleur, loopt
-naar voren langzaam dunner uit en het dier ligt gewoonlijk, zooals wij
-in de figuur zien, op den bodem tot een kluwen opgerold. Het zijn
-vreemdsoortige wezens, die noch darmkanaal, noch aarsopening bezitten,
-zoodat de mond dadelijk in de lichaamsholte uitkomt.
-
-Niet minder merkwaardig is de levensgeschiedenis van den koordworm.
-Alleen het volwassen dier leeft vrij in het water; in zijn jeugd leeft
-het parasietisch in andere waterdieren. Uit de eitjes, die in snoeren
-in het water gelegd worden, komen zeer kleine jongen van zonderlingen
-vorm; het voorste gedeelte van hun lichaam is cylindervormig, met een
-dubbelen krans, ieder van 6 haakjes, op de plaats van den mond en
-tusschen deze bevindt zich een hoornachtige slurf; het achterlijf
-eindigt in een dunnen staart. Deze larven boren zich, met hun slurf en
-haakjes, in het lichaam van waterinsekten, spinnen en schaaldieren, waar
-zij zich in de spieren vastzetten en inkapselen--op de wijze van de
-trichinen bij het varken--en daar een toestand van rust doorleven.
-Worden nu deze waterdieren, met de ingekapselde larven, door een visch
-of roofkever verslonden, dan ontwikkelt zich, eerst in het darmkanaal
-van deze „gastheeren” tegen wil en dank, het geslachtsrijpe dier, dat
-daarna dit gastvrije oord verlaat, in het water volwassen wordt en weer
-eieren legt.
-
- * * * * *
-
-Van de afdeeling der =weekdieren= treffen wij in onzen vijver nog een
-=schelpdier= en eenige =slakken= aan.
-
-Van het eerstgenoemde zien wij, in het midden, twee prachtige exemplaren
-van de ~rivier~- of ~stroommossel~ (_Unio pictorum_), fig. 8, meestal
-„~verfmossel~” genoemd, omdat de groote schelpkleppen vroeger wel door
-de schilders gebruikt werden. Deze schelpen komen bij ons overal in
-zacht stroomend water, beken en rivieren voor; zij hebben dikwijls een
-lengte van 8 tot 10 centimeters en de schaal is langwerpig ovaal,
-tamelijk stevig en dik, en van achteren voorzien van een sterken, langen
-en rechten slotband. De kleur der schelp is licht geelachtig groen, met
-ongelijke bruinachtige dwarsbanden. De binnenzijde van de schelp is
-bedekt met een fraaie, glinsterende paarlemoerlaag en daaraan zijn twee
-sterke sluitspieren bevestigd, waarvan de spierindruksels, evenals de
-indruk van den mantel, op de binnenzijde duidelijk te zien zijn en
-waarmede het dier de beide kleppen met geweld op elkaar kan doen
-sluiten. Eigenlijke sipho’s (zie bladz. 14) zijn niet voorhanden, maar
-de mantel is, in de buurt van de kieuwstreek, dicht bij de
-uitstroomingsopening, van talrijke franje-achtige aanhangsels voorzien,
-die aldaar een soort van adembuis vormen.
-
-Als de eitjes gelegd zijn, gaan deze niet dadelijk naar buiten, doch
-verschuilen zich eenigen tijd tusschen de plooien van de kieuwen, waar
-zij zich ontwikkelen. Na een zekeren tijd worden de, nog weinig
-ontwikkelde, larven naar buiten verwijderd, doch ook dan kiezen zij nog
-niet op eigen hand het vrije sop, doch hangen zich, door middel van de
-byssusdraden (zie bladz. 15), aan visschen op, waarmede zij gratis uit
-spelevaren gaan, tot zij een verdere gedaanteverwisseling hebben
-ondergaan en zich, na eenige maanden, naar beneden laten vallen, om daar
-verder tot volwassen mossels uit te groeien.
-
- * * * * *
-
-Eindelijk zien wij, onder de bevolking van den vijver, nog eenige
-=slakken=, allen, behalve die van fig. 6, tweeslachtigen, die dus ook
-boven de oppervlakte van het water kunnen ademen (zie bladz. 16). Het
-zijn drie soorten van ~poelslakken~, waarvan wij reeds op plaat III
-(bladz. 41) een bekende soort ontmoet hebben.
-
-Hier hebben wij vooreerst, op een kluwen van dooreen gegroeide planten,
-de ~moeras-poelslak~ (_Limnaea palustris_), fig. 4, die een langwerpig
-eirond huisje, met 6-7 omgangen heeft, waarvan de laatste zeer groot is,
-terwijl de top zeer puntig uitloopt. Het horentje is dun, doch stevig,
-half doorschijnend, van een bruine of vaal hoornachtige kleur en is
-bedekt met afgebroken ingedrukte dwarsstrepen. Deze slak verlaat het
-water slechts zelden, terwijl de verwante familieleden der poelslakken,
-zooals wij op bladz. 42 zagen, gaarne van tijd tot tijd op het land
-vertoeven. Fig. 10 stelt een ander familielid voor: de ~oorvormige
-poelslak~ (_Limnaea auricularia_), aldus genoemd naar den grooten,
-oorvormigen mond van het zeer gezwollen en bolle huisje, dat echter een
-spitse punt heeft en licht hoornkleurig is, met fijne, tralievormige
-strepen. Ook deze soort verlaat het water nooit en vertoeft het liefst
-in stilstaand water, met modderigen bodem. Hetzelfde is het geval met de
-~begroeide poelslak~ (_Limnaea peragra_), van fig. 9, die vaal
-hoornkleurig of bruingrijs van kleur is, doch overigens, in de meeste
-opzichten, met de beide vorige soorten overeenkomt.
-
-Dan is er, ten slotte, ook nog een echte ~kieuwslak~ in den vijver, dus
-een soort, die ~uitsluitend~ in het water kan ademhalen (zie bladz. 17),
-namelijk: de ~diepslak~ (_Bythinia tentaculata_), fig. 6, een klein
-waterslakje, van 8 millim lang, met een verlengd eivormig, buikig
-huisje, van barnsteengele, hoornachtige of rossige kleur. Zij komt in
-bijna al onze stilstaande wateren voor.
-
-[Afbeelding: V.]
-
-
-
-
-PLAAT V.
-
-EEN MERKWAARDIG DRIEMANSCHAP VAN DEN ZEEBODEM.
-
-
-Een klein, doch uitgezocht gezelschap hebben wij het genoegen, hier aan
-den lezer voor te stellen, slechts drie leden sterk en die allen tot de
-hoofdgroep der =gelede dieren= en wel tot de laagste klasse van dezen:
-de =schaaldieren=, behooren. Zij zijn dus naaste familie van de vroeger
-behandelde ~kreeftachtigen~ (zie bladz. 5 en 32). De kennismaking met
-deze drie zonderlinge wezens zal ons, voor ditmaal, naar den bodem der
-zee voeren, want zij zijn allen echte liefhebbers van het zilte nat. Wel
-is het echter een bijzonder soort van schaaldieren, waartoe dit
-driemanschap behoort en zij munten niet zoozeer uit door schoonheid, als
-door de hoogst eigenaardige, men zou bijna zeggen, „excentrieke”,
-levensgewoonten, die zij allen hebben.
-
-Beschouwen wij dan vooreerst het gezellig groepje bovenaan op de plaat,
-die tegelijk ook bovenaan staan, wat de zonderlinge hebbelijkheden in
-hun levenswijze betreft, want deze dieren vatten hun bestaan in die mate
-van den humoristischen kant op, dat zij, hun geheele leven lang, aan een
-langen steel bevestigd, op hun hoofd staan en, het ondersteboven
-gekeerd, naar beneden hangen. Dit dier is de ~eendenmossel~ (_Lepas
-anatifera_), fig. 1, niet te verwarren met de echte mossel van dien
-naam, die tot de schelpdieren behoort en verwant is aan de vijvermossel
-van onze eerste plaat. Doch de dieren van fig. 1 zijn geen mossels,
-zelfs in ’t geheel geen weekdieren, doch gelede dieren.
-
-De onjuiste benaming is eigenlijk te danken aan een dubbele dwaling.
-Vooreerst meende men vroeger ten onrechte, dat dit dier werkelijk tot de
-mossels behoorde, omdat het, in volwassen staat, binnen een soort van
-schelp besloten is. En in de tweede plaats werd het dier, reeds eeuwen
-geleden, door visschers en matrozen zoo genoemd, daar zij in hun bekend,
-fantastisch „matrozenlatijn”, het volgende verhaal aan de goedgeloovige
-menschheid in het vaderland opdischten. Deze geheimzinnige knoppen, die
-aan wrakhout van schepen of, zooals op de figuur, aan overhangende
-rotsen met lange, roode stelen bevestigd en in een blauwachtig omhulsel
-besloten, dikwijls in gansche bosjes in de zee afhangen, terwijl uit de
-schelp lange, harige, voortdurend trillende pootjes naar buiten
-uitsteken, zouden tot het ontstaan van een soort van eenden, de
-rotganzen, aanleiding geven. Uit het rottende wrakhout zouden eerst
-wormen ontstaan, met schelpen bedekt, die langzamerhand met veeren
-bekleed werden en ten slotte in rotganzen overgingen. Vooral de
-veervormige pootjes gaven tot dit bijgeloovige sprookje aanleiding.
-
-Dit alles is natuurlijk onzin en het nuchtere onderzoek, vooral van de
-interessante ontwikkelings-geschiedenis van dit dier, heeft geleerd, dat
-men hier met niets anders te doen heeft dan een soort van lagere
-kreeften, dus met ~gelede dieren~, en niet met mossels. De wriemelende,
-schijnbaar beveerde pootjes stellen de rankvormig vertakte ledematen
-voor, die insgelijks geleed zijn, zooals bij alle gelede dieren, en die
-voortdurend in beweging zijn, om versch water, met zuurstof voor de
-ademhaling en met voedsel, naar zich toe te roeien. Daarom worden deze
-kreeftachtigen „~rankpootigen~” genoemd.
-
-Wij willen nu eens even den merkwaardigen levensloop van dit zonderlinge
-wezen nagaan. Uit het ei ontstaat niet dadelijk de gewone eendenmossel,
-met hare gezeten levenswijze, doch een larve, die, frank en vrij, lustig
-door het natte element rondzwemt en een ingrijpende gedaanteverwisseling
-ondergaat. In den aanvang nu ziet deze er precies zoo uit als de larve
-van een kreeft en als men het niet beter wist, zou men zweren, dat het
-een in wording verkeerende, echte kreeft is. Het jeugdige dier heeft dan
-2 paren sprieten, evenals alle kreeften, op het midden van het
-voorhoofd een oog en drie paren gelede roeipooten. Doch het merkwaardige
-van het geval is nu, dat deze beweeglijke, jeugdige spring-in-’t veld,
-die schijnbaar bestemd was tot iets groots en edels, zooals de kreeft
-is, op lateren leeftijd, als had hij zich bedacht, zich niet slechts
-niet verder meer ontwikkelt, zooals elk behoorlijk dier betaamt, doch
-zelfs in ontwikkeling ~achteruitgaat~, in verband met zijne, alsdan
-zittende, levenswijze.
-
-Op een goeden dag bekruipt der vroolijke zwemster de lust tot een
-levenslange rustkuur, die noodzakelijk, zooals overal, tot teruggang,
-tot degeneratie moet leiden. Daartoe gaat zij eerst op haar hoofd staan
-en ontwikkelt, uit een klier bij de sprieten, een soort van lijm,
-waarmede zij zich aan een stuk hout of een rots, soms wel aan de dikke
-huid van een walvisch, in dien omgekeerden stand vastlijmt, waarna dat
-vastgelijmde gedeelte tot een dikken steel uitgroeit. In de drukte van
-een, daarop volgende, vervelling verliest het dier nu ook zijn eenige
-oog en het, thans ongelede, lichaam scheidt aan de buitenzijde een
-kalkachtige schaal af, die uit 5 stukken bestaat. Deze vormen een soort
-van zak, met een spleet aan de voorzijde, waaruit de rankvormig vertakte
-aanhangsels van de pooten, thans tot 6 paren vermeerderd, naar buiten
-gestoken kunnen worden. Het laat zich dus wel verklaren, dat men de
-eendenmossel, in dezen volwassen staat, vroeger voor een schelpdier
-gehouden heeft.
-
-De soort, die in fig. 1 op natuurlijke grootte afgebeeld is, komt in
-alle Europeesche zeeën, behalve de Oostzee, voor. Andere soorten, die in
-den oceaan leven, hebben soms stelen van 2 meters lang.
-
-Een niet minder excentriek wezen neemt het middenterrein van onze plaat
-in. Ook dit dier behoort tot de kreeftachtige familie, die men
-„~rankpootigen~” noemt en is dus broertje en zusje met degenen, die
-boven zijn hoofd hangen, hoewel men dit zeker, op het eerste gezicht,
-niet zou denken. Het is de ~zeepok~ of ~zeetulp~ (_Balanus
-tintinnabulum_), fig. 2, insgelijks een zeedier, met even romantischen
-levensloop als de eendenmossel. Ook hier zwemt de larve vrij en frank
-in het water rond en in dien tijd komt haar ware natuur, als geleed
-dier, uit door het bezit van 3 paren ~gelede~ roeipooten en van oogen,
-en door de verdere gelijkenis met een jeugdigen kreeft.
-
-Doch dan komt ook hier de behoefte aan rust weer boven, en, in verband
-daarmede, de teruggang der ontwikkeling. De volwassen larve hecht
-zich--hier echter zonder steel--vast op schelpen, krabben, steenen,
-drijfhout, aan schepen enz. en nu gaat, als gevolg van de zittende
-levenswijze, het karakter als geleed dier weer geheel verloren. Het
-omringt zich met een min of meer kegelvormige kalkschaal, uit 6 stukken
-bestaande, die met getande randen in elkaar sluiten, benevens een
-deksel, dat uit twee sluitstukken bestaat en waaruit men, bij één der
-dieren van fig. 2, de rankvormige pooten naar buiten ziet komen. Wegens
-het aaneensluiten dezer schelpstukken, die zich als de bekende
-„pok”-vormige verhevenheden op oesters, mossels, enz. voordoen, kunnen
-deze kreeftjes zich, ook zelfs bij de felste zonnehitte, in hun koele
-woning terugtrekken en zich tegen uitdrogen beschutten. Men vindt ze
-allerwegen aan de Europeesche kusten. Andere soorten: de
-~walvischpokken~, leven op de huid van den walvisch.
-
-En nu ten slotte het derde lid van ons driemanschap, en zeker niet het
-minst avontuurlijke en fantastische van het geheele gezelschap. Op den
-bodem der zee liggen twee exemplaren van één der zonderlingste wezens,
-waarvan de natuurlijke historie gewaagt. Fig. 3 is een jeugdig en fig. 4
-een volwassen exemplaar van den ~zwaardstaart~ of ~rogkreeft~ (_Limulus
-polyphemus_), dus ook weer een kreeftachtig dier, doch dat in geheel
-andere streken tehuis is dan de beide voorgaande, namelijk aan de vlakke
-kusten van Noord-Amerika, Florida en de Antillen, terwijl een andere
-soort van hetzelfde geslacht, de ~Moluksche krab~ (_Limulus
-moluccensis_), die ook in het Aquarium van Artis te Amsterdam te zien
-is, in onzen Oost-Indischen archipel en aan de oostkust van Azië
-inheemsch is en aldaar, onder den naam van ~mimi’s~, evenals hare
-eieren, wel gegeten wordt.
-
-Deze dieren wekken bij elken bezoeker van een aquarium steeds de
-levendigste belangstelling en de grootste verbazing. En daarvoor is alle
-reden; als wij zulk een fantastisch wezen op den bodem van het aquarium
-zien liggen, dan komt het ons voor als een verschijning uit de
-vóórwereld, als een overblijfsel eener lang vervlogen periode der
-aardgeschiedenis, dat men, bij de groote opruiming der vóórhistorische
-wezens, over het hoofd heeft gezien en dat nu, te midden van ons, late
-nakomers van dien oertijd, nog zijn bestaan voortsleept. Trouwens: het
-dier is inderdaad nauw vermaagschapt aan een soort van kreeftachtigen,
-die in den oudsten oertijd van het leven: de Cambrische formatie, in de
-toenmalige zeeën een soort van wereldheerschappij uitoefenden, of
-althans, wat menigvuldigheid betreft, aldaar den boventoon voerden,
-namelijk: de _trilobieten_. Deze worden zoo genoemd naar het, in drie
-overlangsche lobben verdeelde, gelede lichaam, waarvan, vooral in de
-aardlagen van Bohemen, tallooze versteeningen bewaard zijn gebleven en
-waarop het jeugdige dier van fig. 3 bijna sprekend gelijkt.
-
-Overigens bestaat er ook een zekere verwantschap tusschen den
-zwaardstaart en vele andere gelede dieren, want zijn organisatie vormt
-een waar mengelmoes van kreeftachtigen, spinachtigen, schorpioenen enz.
-Het dier heeft een lengte van 36 centim. tot 1 meter en zijn lichaam is
-met twee groote schilden bedekt; het voorste en grootste ligt over het
-kopborststuk, is halvemaansvormig en eindigt aan elk der beide hoeken
-met een stekel; met dit borstschild is het kleinere, achterste,
-zeshoekige schild door een rechtlijnig gewricht verbonden en ter zijde
-is het van tanden en stekels voorzien. Met het achterste schild is de
-„zwaardstaart”, een lange, beweegbare staartstekel, door een geleding
-verbonden. Hij dient niet slechts als geducht wapen, doch ook als
-hefboom, die in werking gesteld wordt, om zich om te keeren, als het
-dier op den rug komt te liggen.
-
-De mond ligt tamelijk ver naar achteren en onmiddellijk in de nabijheid
-daarvan bevinden zich 6 paren spinachtige pooten, die met scherpe
-stekels bezet en van scharen voorzien zijn, daar zij, behalve voor het
-kruipen en het grijpen der prooi, tevens als kaken dienst doen. Sprieten
-ontbreken, doch het voorste paar pooten komt feitelijk overeen met de
-~kaakvoelers~ der spinnen (zie blz. 46). Het achterlijf draagt aan de
-onderzijde 5 paren korte zwempooten, waaraan ook de groote bladvormige
-kieuwen bevestigd zijn. Deze zwempooten, alsmede de staart, ontbreken
-nog bij de jonge dieren.
-
-Men verzuime vooral niet, om bij dezen hansworst van het aquarium eens
-een bezoek af te leggen. De dieren, door hun pantser beschut, kruipen
-daar langzaam over den bodem voort, waarbij zij--om zoo te
-zeggen--onhoorbaar op de toppen van de teenen rondsluipen, want alleen
-de uiterste puntjes van de pooten raken den grond aan. Zij zoeken dan op
-den bodem naar allerlei dierlijken buit, dien zij met de scharen vangen
-en in den mond steken. Dikwijls liggen zij ook, half in het zand
-weggegraven, onbeweeglijk op den bodem; somtijds zwemmen zij wel eens
-vrij rond of klauteren, met allerlei onbeholpen bewegingen, tegen de
-rotsen op. Daarbij vallen zij dan echter meestal naar beneden en komen
-dan gewoonlijk op den rug terecht. Het is grappig te zien, hoe zij dan,
-dikwijls urenlang, de potsierlijkste bewegingen met den staartstekel en
-de pooten maken, bij hun wanhopige pogingen, om de zaak weer „op haar
-pooten” terecht te doen komen.
-
-[Afbeelding: VI.]
-
-
-
-
-PLAAT VI.
-
-DE GEPANTSERDE ROOFRIDDERS DER ZEE.
-
-
-Opnieuw staan wij hier voor een levendig tooneel uit den oceaan, het
-spel der zee van de gepantserde roofridders, waarvan de acteurs evenzeer
-uitmunten door zonderlinge vormen en bijzondere kleuren, als door de
-waarde, die zij hebben voor den verwenden gastronoom, wegens de, het
-gehemelte en den smaakzin streelende eigenschappen, die het vleesch van
-de meesten hunner kenmerkt. Overigens is het ook weer een tooneel,
-waarvan elke bezoeker van het aquarium, rustig en op zijn gemak, ver van
-den grooten waterplas en zonder kans te hebben op zeeziekte, kan
-genieten.
-
-Ook thans worden wij weer verplaatst in de wereld der =schaaldieren=,
-ditmaal echter uitsluitend in die van de eigenlijke =kreeften= of
-=tienpootigen=, die allen 5 paren borstpooten bezitten. Het is een
-uitgelezen gezelschap, zoowel wat het zonderlinge uiterlijk, als de
-avontuurlijke levensgewoonten betreft. Daar deze dieren echter neven en
-nichten zijn van de ~rivierkreeft~ op Plaat II en wij, bij die
-gelegenheid, reeds het een en ander over de familie-aangelegenheden der
-kreeften verteld hebben, kunnen wij ons hier, wat de organisatie dezer
-dieren betreft, verder tot eenige, nog niet vermelde, wetenswaardigheden
-bepalen.
-
-Wij willen, in de allereerste plaats, kennis maken met den reus van zijn
-geslacht, die tevens bij alle fijnproevers het meest gewaardeerd en in
-tel is, wegens zijn heerlijk vleesch, en als lekkernij voor de meest
-verwende magen, namelijk: den ~zeekreeft~ of ~hommer~ (_Homarus
-vulgaris_, Duitsch: _Hummer_, Fransch: _homard_), die in fig. 7
-afgebeeld is. Hij is in het aquarium een bekende gast, dien men aldaar,
-op zijn gemak, in zijn doen en laten kan bespieden en die er
-verscheidene jaren in leven kan gehouden worden.
-
-Het dier is dikwijls 60 centim. lang, voorzien van geweldige scharen,
-die breeder zijn dan een menschenhand en de buitenste sprieten
-overtreffen zelfs het lichaam in lengte. Zijn kleur is bijna gelijk aan
-die van den rotsachtigen bodem der zeeën, waarin hij leeft, hetgeen er
-in hooge mate toe bijdraagt, om hem onzichtbaar te maken bij zijn
-geliefkoosd verstoppertje spelen en zich te verbergen voor vijanden en
-buit. Het kopborststuk is geelachtig bruin, met witte en blauwgrijs
-gemarmerde vlekken, de pooten zijn blauw, evenals de staartvin, de
-sprieten rood, de oogen glinsterend zwart. Evenals de rivierkreeft,
-wordt ook de zeekreeft bij het koken rood, waarvan op bladz. 27 de
-verklaring gegeven werd.
-
-Langs onze kusten komt de zeekreeft slechts zelden en bij toeval
-verdwaald voor; zijn eigenlijk gebied is dat gedeelte van de Noordzee,
-dat zich langs de vlakke, rotsachtige kusten van Noorwegen, Engeland en
-Frankrijk uitstrekt, van den poolcirkel tot de Middellandsche zee.
-Aldaar vindt hij, in spleten en holen, voldoende schuilplaatsen om zich
-te verbergen, hetgeen langs onze kusten niet het geval is. Men vangt
-deze dieren in manden of in trechtervormige netten, die van aas: rottend
-vleesch, kikvorschen of jonge vischjes, bijv. van de dorsch, voorzien,
-aan de kusten uitgezet worden, ’s Nachts kruipen zij daarin, om hun
-vraatzucht bot te vieren, maar daar zij zeer wantrouwend en listig van
-aard zijn, handelen zij daarbij steeds met de grootste voorzichtigheid
-en nemen eerst van alles terdege poolshoogte, vóór zij ten slotte toch
-in den val loopen. In de Oostzee komt de zeekreeft niet voor.
-
-De vangst is van veel belang, want de zeekreeft vormt, als gezochte
-delicatesse, een belangrijk handelsartikel en daar het dier lang buiten
-het water in leven kan blijven, kan het gemakkelijk levend naar de
-verste plaatsen verzonden worden.
-
-Reeds in de oudheid gold als regel, dat de kreeften het best zijn in de
-vier zomermaanden, hetgeen uitgedrukt werd door het rijmpje:
-
- Mensibus, in quibus R
- Non bonus est Cancer.
-
-dat is: „in de maanden, waarin een R voorkomt, is de kreeft (Cancer)
-niet goed.” Toch wordt hij juist in den winter het meest gegeten.
-Merkwaardig is het, dat in de 18^e eeuw in ons land zoo verbazend veel
-kreeften gegeten werden, althans Baster bericht, dat er alleen in de
-stad Zierikzee, de eenige haven in de republiek voor dezen handel, niet
-minder dan 13 „kreefthaalders” waren, schepen, die naar Noorwegen en
-Zweden voeren, om kreeften te vangen en dat er jaarlijks niet minder dan
-624000 van deze dieren aangevoerd en naar de naburige provinciën, vooral
-Holland en Brabant, verzonden werden.
-
-De zeekreeft is, wat zijn karakter en levensgewoonten betreft, het
-waardig evenbeeld van zijn kleiner neefje: den rivierkreeft. Evenals
-deze, is hij listig en wantrouwend van inborst en éénzelvig van natuur,
-zoodat hij leeft als een kluizenaar. Nooit zal hij zijn buit met open
-vizier vervolgen, doch zit hij arglistig te loeren in rotsholten of
-tusschen planten, en slingert van daar zijn geweldige scharen, met
-merkwaardige behendigheid, over de voorbijzwemmende dieren van allerlei
-aard. Want hij is een geboren roover, in merg en been, die bijna niets
-versmaadt en zelfs het aas reeds op verren afstand ruikt, want het
-reukorgaan, dat, gelijk wij zagen, in de basis van de binnenste, kleine
-sprieten zetelt, is zeer sterk ontwikkeld, zooals trouwens bij alle
-kreeften en krabben. Ook het gehoor is zeer scherp en dat alles komt
-hun, bij hun onophoudelijke rooftochten, uitnemend te stade.
-
-De zeekreeft is zeer gehecht aan zijn eigen jachtgebied en daar duldt
-hij geen enkelen mededinger. Hij verlaat zijn schuilplaats slechts noode
-en hij verdedigt die, zooals men in het aquarium dikwijls kan bijwonen,
-nadrukkelijk en hardnekkig tegen alle mogelijke concurrenten en
-indringers van zijn eigen familie. Alleen tijdens de vervelling, die
-meestal in Juli plaats heeft, wordt deze verwoede vechtersbaas
-buitengewoon tam, en mak als een lam; moedeloos en onbeschut ligt dan
-deze geweldige held, nu ongepantserd en naakt, angstig en roerloos in
-zijn hol. Hij is dan als aan de heidenen overgeleverd, want men heeft in
-het aquarium waargenomen, dat hij dan, ook aan kleine dieren, niet het
-minste respekt meer inboezemt, doch met goed gevolg door dezen bestookt
-wordt, ja zelfs, dat de vischjes hem dan de sprieten en oogen van den
-kop eten, zonder dat hij er iets tegen kan inbrengen.
-
-Merkwaardig is ook het sterk ontwikkelde „herstellingsvermogen” van
-dezen en andere kreeften, zoodat afgebroken ledematen weer aangroeien.
-Bij elke vervelling komt er dan weer een stuk bij en dit is de reden,
-dat men zoo dikwijls zee- en rivierkreeften vindt, met scharen of pooten
-van tweeërlei grootte. De beweging van den kreeft op het land is zeer
-onbeholpen en het gaat dan, met recht, den „kreeftengang” en wel in
-schuine richting.
-
-De paring van deze dieren heeft in April plaats en de eieren, meer dan
-12000 in getal, worden door het wijfje in Juni gelegd, doch zij blijven
-dan nog tot September aan de aanhangsels van het achterlijf bevestigd.
-Dan komen de jongen of larven uit, die in uiterlijk zeer van het
-moederdier verschillen, zooals wij in fig. 8 zien, waar de larve van den
-zeekreeft voorgesteld is. Daaruit blijkt, dat het achterlijf nog weinig
-ontwikkeld is, terwijl de voortbeweging geschiedt door de, nog
-gespleten, roeipooten van het kopborststuk. Doch de jeugdige diertjes
-hebben een veel opgewektere natuur dan het brommige ouderpaar; zij
-voeren een vroolijk bestaan en zwemmen dikwijls, in gansche scharen,
-lustig rond in de bovenste lagen van het water, waar zij echter hun
-onnadenkendheid bij die onbezonnen uitstapjes dikwijls met den dood
-moeten bekoopen, want zij worden te vuur en te zwaard vervolgd door
-allerlei roofvisschen. Daarom blijven zij dan ook in de eerste
-levensmaanden, vooral als er gevaar dreigt, nog veel in de buurt en
-onder de hoede van mama; telkens snellen zij naar haar terug en
-verschuilen zich onder haar staart, zooals onze kleintjes achter de
-rokken der moeder. Eerst na vele maanden, na de vijfde vervelling,
-nemen zij den vorm van het moederdier aan en daarmede ook haar
-teruggetrokken, éénzelvige natuur en haar kluizenaarsgewoonten in de
-diepten van het water.
-
- * * * * *
-
-In de Middellandsche zee, waar de gewone zeekreeft ontbreekt, wordt haar
-plaats ingenomen door het vreemdsoortige heerschap, dat wij op fig. 2
-van de plaat op zijn ochtendwandeling zien, namelijk: de ~langoeste ~
-(_Palinurus vulgaris_). Dit fraaie dier, dat bijna even groot wordt als
-de zeekreeft, namelijk: 30 tot 50 centim. lang en 4 tot 7 kilogram
-zwaar, wiens vleesch door kenners op bijna even hooge waarde wordt
-geschat als dat van zijn confrater in de Noordzee, mag met recht een
-hoofdsieraad van onze aquaria heeten. De kleur is roodachtig violet tot
-purperbruin, met doffe witte vlekken, de pooten zijn roodachtig wit met
-roodbruine strepen. Hij leeft van kleine schelpdiertjes, slakken en
-zeepokken (zie bladz. 55), wier huisjes hij behendig, als noten, weet te
-kraken. Hij is niet slechts veel opgewekter van inborst, doch ook veel
-vredelievender van natuur dan de vechtlustige brombeer uit het noorden.
-
-Daarop wijst ook het geheele uiterlijk van het dier. De geweldige
-wapens, die onze zeekreeft noodig heeft voor zijn geweldigen strijd om
-het bestaan, ontbreken hier volkomen; aan geen der 5 borstpooten
-bevinden zich scharen, doch alleen een klauwvormig eindlid. Destemeer
-deed zich dus de behoefte gevoelen aan een doeltreffend beschermend
-pantser, ter verdediging en verweer. En dit laat dan ook niets te
-wenschen over, want het geheele kopborststuk is met scherpe stekels
-bezet, zoodat een vijand zich wel tweemaal zal bedenken, eer hij hem te
-lijf gaat. Bovendien heeft het kopborststuk aan den voorrand twee groote
-stekelige en harde uitsteeksels, die als basis dienen voor de
-bevestiging van het buitenste paar sprieten, welke naar achteren
-omgebogen en langer dan het lichaam zijn. Deze sprieten zijn tevens
-uitstekende en stevige stangen, bij het pareeren van aanvallen. De
-binnenste sprieten zijn veel dunner. Door het wrijven van het onderste
-lid der sprieten tegen de groote stekelige basis kunnen deze dieren een
-knarsend geluid voortbrengen, wellicht als middel tot afschrikken van
-den aanvaller.
-
-De larven van de langoeste zijn dieren van wonderlijken vorm, wel
-eenigszins gelijkend op een zeespin (fig. 4). Zij wijken zoozeer van het
-volwassen dier af, dat men ze vroeger voor geheel andere dieren hield en
-zij tot een eigen familie: de ~bladkreeften~ (_Phyllosomae_) gebracht
-werden. Ook hier heeft de studie der ontwikkelingsgeschiedenis, evenals
-bij de rankpootige kreeften (zie bladz. 54) ons de ware natuur van dit
-raadselachtig wezen geopenbaard. Het is bladachtig dun (vandaar de
-vroegere naam), volkomen doorschijnend en uiterst teer; het platte
-lichaam is in twee hoofdafdeelingen verdeeld en daar de pooten zeer lang
-en dun zijn, gelijkt het dier, bij oppervlakkige beschouwing, zeer veel
-op een reusachtige, griezelige kruisspin. Toch bezit ook zelfs dit
-afzichtelijke wezen een schoonheidsmerk: zijn prachtige, hemelsblauwe
-oogen, die op zeer lange stelen bevestigd zijn. Deze bladkreeften leven
-in de diepe zee, waar de stroom sterk is en zij vertoonen zich vooral ’s
-avonds.
-
- * * * * *
-
-En nu iets over het meest bekende en populaire kreeftje voor het groote
-publiek, onze oude, trouwe ~zeegarnaal~ of ~zandgarnaal~ (_Crangon
-vulgaris_), fig. 3, een diertje, dat in sommige gedeelten van ons land
-„ontwoekerd aan de baren” zoo algemeen is en in zulke massa’s gevangen
-wordt, dat het, in zekere tijden van het jaar, bijna een volksvoedsel
-geworden is. En het wordt zooveel verzonden, dat men, om dit dier te
-kennen, zelfs nooit de zee behoeft gezien te hebben, terwijl het ook in
-elk zee-aquarium in menigte te zien is.
-
-In vorm en uiterlijk gelijkt de garnaal veel op een kreeft in ’t klein,
-maar het is een veel opgewekter en gemoedelijker diertje. Het geheele
-lichaam is glad, alleen op het kopborststuk bevinden zich drie stekels;
-overigens heeft de garnaal ook 5 paren lange pooten, met zeer onvolkomen
-scharen aan het voorste paar, een krachtig achterlijf met leden, waarin
-zich een zeer smakelijke spiermassa bevindt en dit achterlijf is
-eigenlijk het eenige, wat wij van de garnaal eten, waartoe wij het
-achterlijfspantser er bij de staartvin aftrekken. De sprieten zijn
-buitengewoon lang en de buitenste bestaan wel uit 130 geledingen; de
-oogen zijn zeer duidelijk zichtbaar, op steeltjes bevestigd. Aan de
-leden van het achterlijf bevinden zich talrijke aanhangsels voor het
-zwemmen en voor het bevestigen van de kuit, terwijl het laatste lid in
-een soort staart, met vier platte, vinvormige aanhangsels, eindigt, die
-krachtdadig meewerken bij het zwemmen. De lichaamsbekleeding is dun,
-hoornachtig doorschijnend, licht grijsachtig bruin of eenigszins
-groenachtig van kleur. Deze wisselt echter zeer af, in verband met den
-bodem, want de kleur dient dezen dieren als een uitstekend beschermend
-middel, daar zij bijna niet te onderscheiden is van den zandigen bodem
-der vlakke kusten, waarin het dier zich bovendien behendig in onder weet
-te graven en bijna volkomen te verbergen. De kleur wordt, bij het koken,
-niet zoo rood als die van de kreeften; die van de Noordzee-garnaal
-blijft bleekrood, de Zuiderzee-garnaal wordt fraai zalmrood.
-
-Overigens zijn de garnalen geheel andere diertjes dan de stugge,
-éénzelvige kreeften. Het is een monter en opgewekt volkje, vol leven en
-beweging, waarbij zij elkaar meestal in dichte drommen gezelschap
-houden. Nu eens is het, alsof zij, met eleganten pas, op haar dunne
-pooten steltloopen, dan weer glijden zij, als ’t ware, zwevend door het
-water en, bij het opschrikken, doen zij plotseling een geweldigen slag
-met het gespierde achterlijf en vliegen pijlsnel weg naar de diepte. Bij
-dat ontvluchten is de doorschijnendheid van het lichaam een groote
-beschermende factor, want men ziet de diertjes nauwelijks onder het
-zwemmen en zelfs in de zon werpen zij geen schaduw. Verder hebben zij
-zeer scherpe zintuigen, zijn steeds waakzaam, oplettend, ja zelfs
-nieuwsgierig, ook om dierlijk voedsel van allerlei aard te bemachtigen.
-Klein, maar dapper, als zij zijn, weten zij dat zelfs aan haar loggen,
-reusachtigen achterneef, den zeekreeft, afhandig te maken en zijn
-gevreesde slagen weten zij allerbehendigst te ontwijken. Dit neemt
-echter niet weg, dat zij, bij duizenden en duizenden, aan allerlei
-roofvisschen ten offer vallen en niet het minst aan de roofzucht van den
-mensch, die ze, bij milliarden tegelijk, met zijn vernuftig ingerichte
-netten, als ’t ware slechts uit den grooten waterplas heeft op te
-scheppen.
-
-Gelukkig bestaat er echter nog geen gevaar voor uitsterven van deze
-geliefkoosde delicatesse, want de vruchtbaarheid dezer diertjes grenst
-aan het ongelooflijke en de wijfjes zijn bijna gedurende den ganschen
-zomer tusschen de buikpooten met ontelbare eitjes, de kuit, bezet. De
-garnaal komt langs de meeste kusten van Europa algemeen voor, vooral op
-zandigen of slibachtigen bodem, binnen het gebied van eb en vloed en
-vooral aan onze kusten worden zij in onnoemelijke massa’s gevangen, ook
-onder den naam „~gornaat~” of „~gernaat~” (Zeeland en Friesland).
-
- * * * * *
-
-Zeer na verwant aan de garnaal is de zoogenaamde ~steurkrab~ (_Palaemon
-squilla_) van fig. 1, die ook uiterlijk veel op de garnaal gelijkt, doch
-iets grooter is en er zich van onderscheidt door een scherpen,
-beenachtigen, zaagvormig getanden kam op den kop, tusschen de oogen. Ook
-deze soort heeft een zeer smakelijk vleesch, doch wordt bij het koken
-rooder dan de garnaal. In de provincie Zeeland komen deze dieren in de
-zee en in het brakke water van de Schelde in groote menigte voor en
-verder worden zij in alle Europeesche zeeën, ook in de Oostzee,
-aangetroffen.
-
- * * * * *
-
-In de warmere zeeën, vooral in de Middellandsche zee, komt nog een ander
-soort van garnaal voor, die in fig. 5 afgebeeld is, namelijk: de
-~zweepgarnaal~ (_Penaeus_), aldus genoemd naar de zweepvormige
-aanhangsels aan den achterrand der vier voorste paren pooten, die nog
-een overblijfsel zijn van de gespleten borstpooten der larve. De
-achterste pooten zijn korte stompjes, het kop-borststuk heeft, ter
-verdediging, een langen, zaagvormigen kam. Het dier wordt veel grooter
-dan onze gewone garnaal, namelijk 25 centim.; het graaft zich aan de
-kusten in het zand.
-
- * * * * *
-
-Ook de vreemde snuiter van fig. 6 is voornamelijk in de Middellandsche
-zee te huis. Het is de ~berenkreeft~ (_Scyllarus latus_), een traag
-dier, 30 centim. lang, met een verre van innemend uiterlijk, en een
-lichaam, dat met vuil en kiezelwieren bedekt is. Het bewoont rotsachtige
-plaatsen aan de kusten en verschuilt zich in de holten daarvan. Het
-kopborststuk is plat en breed, bijna vierhoekig, de buitenste sprieten
-hebben geen voeldraden, doch een bladachtig verbreed aanhangsel. De
-oogen, die slechts kortgesteeld zijn, nemen al een zeer zonderlinge
-plaats in, daar zij bijna uit den rug ontspringen. Een kleinere soort,
-die levendiger van aard is, vindt men niet zelden in aquaria.
-
- * * * * *
-
-Dan ligt eindelijk onderaan, op den voorgrond, nog een grootere kreeft,
-met een veel gedistingeerder uiterlijk dan de vorige, ja, die zelfs op
-zekere schoonheid kan bogen, namelijk: de ~nephrops~ (_Nephrops
-Norwegicus_), fig. 9, die hoofdzakelijk aan de kusten van Noorwegen
-leeft en daar veel gevangen wordt, wegens zijn smakelijk vleesch. Het is
-een zeer fraai dier, dat op een grooten rivierkreeft gelijkt, doch in
-alle deelen veel slanker en sierlijker van bouw is, wat meer zegt: voor
-een kreeft zelfs een zekere gratie ten toon spreidt. De kleur, ook van
-het levende dier, vooral die van de scharen, is prachtig rood en de
-laatsten zijn wel groot, doch sierlijk en slank. De oogen zijn bijzonder
-groot en de buitenste sprieten dun en lang. Ook in de Adriatische zee
-komt deze fraaie kreeft veel voor, vooral in de buurt van Triëst en
-Fiume, waar hij ook aan de markt komt.
-
-
-
-
-PLAAT VII.
-
-EEN EXCENTRIEK GEZELSCHAP.
-
-
-Het is een zonderling college van avontuurlijke en vreemdsoortige
-wezens, dat zich in dit stukje zee op onze plaat verzameld heeft en dat
-werkelijk wel eenigermate den indruk maakt van een gezelschap
-humoristische clowns uit den oceaan of van verschijningen uit een
-andere, ons geheel vreemde, wereld, die men zou wanen, dat slechts in
-sagen en sprookjes een rol konden spelen. En toch is het een beeld uit
-de onvervalschte werkelijkheid en allen behooren weer tot de, thans
-levende, =tienpootige schaaldieren= en zijn deels aan de kreeften, deels
-aan de krabben verwant.
-
-Reeds dadelijk het bovenste dier op de plaat: de ~pitvormige Ilea~
-(_Ilea nucleus_), fig. 1, wekt onze verbazing door zijn hoogst
-excentriek uiterlijk, dat veel meer aan een afzichtelijke groote spin,
-dan aan een kreeft zou doen denken en dat, vermomd als een soort
-vruchtepit (vandaar de naam), die zich de pooten van een hooiwagen heeft
-aangeschaft, tegen de rotsen opklautert. Dit dier behoort tot de
-zoogenaamde „~rondkrabben~”, aldus genoemd, omdat het kopborststuk een
-rondachtigen vorm heeft, terwijl er twee ondiepe groeven overheen
-loopen. De mondopening is driehoekig van vorm en aan den achterrand van
-het lichaam bevinden zich twee kleine driehoekige tandjes. De voorpooten
-zijn veel langer en dikker dan de volgende paren. De kleur van het
-lichaam is geelachtig tot bruinachtig, de lengte ongeveer 2, de breedte
-1,5 centimeter. De dieren komen tamelijk veel in de Middellandsche en
-Adriatische zee voor.
-
-[Afbeelding: VII.]
-
-Tot dezelfde familie der ~rondkrabben~ behoort ook de ~schaamkrab~
-(_Calappa granulata_), in fig. 7 afgebeeld, die de meest bekende soort
-van zijn geslacht in de Middellandsche zee is en door de bevolking der
-kustlanden ook gegeten wordt. Het dier is 6-8 centim. lang, lichtrood
-van kleur, met donkerroode vlekken--een beschermende kleur op den
-kiezeligen grond--, gele pooten en een rond, sterk gewelfd
-kopborstpantser, dat aan de beide zijden vleugelachtig verbreed is,
-zoodat de vier achterste paren pooten er bijna geheel door bedekt zijn.
-Ook hier is het schild rondom de monddeelen driehoekig toegespitst. De
-schaarpooten zijn ontzaglijk vergroot en kamvormig getand, zoodat zij,
-als zij tegen het lichaam aangetrokken worden, de geheele omgeving van
-den mond en een groot deel van de borst volkomen bedekken en verbergen,
-als schaamde het dier zich te laten zien, waarvan de naam afkomstig is.
-Daar ook de overige pooten door de verbreede borstschilden bedekt zijn
-en deze krab de gewoonte heeft, om zich over dag, traag en vadzig, zoo
-diep in het zand op den bodem te graven, dat slechts het voorste
-gedeelte van het rugschild, de zeer korte sprieten, de langgesteelde
-oogen en de bovenrand van de scharen boven den grond te voorschijn
-komen, is het dier daardoor even goed beschut als een schildpad door
-haar schild. De scharen vormen machtige wapens tegenover vijanden, en
-dienen tevens als stevige knijptangen voor het vasthouden van den buit
-en als schoffels voor het graven in het zand.
-
-De zonderlinge snuiter van fig. 3, die naar een hoop zeewieren kruipt,
-is zeker wel de meest humoristische grappenmaker van het gansche
-gezelschap. Het is de ~dorippe~ (_Dorippe lanata_), uit de
-Middellandsche zee, behoorende tot de afdeeling der ~rugpootkrabben~,
-aldus genoemd naar de, weinig ontwikkelde dunne en teere achterste
-borstpooten, die geen aandeel nemen aan de voortbeweging en bovendien in
-die mate naar achteren op de rugstreek verplaatst zijn, dat het allen
-schijn heeft, alsof het dier, met zijn beenen op zijn rug, rondloopt. De
-schaarpooten zijn kort, doch de beide volgende paren zijn buitengewoon
-lang en van klauwen voorzien. Het dier is 4 à 5 centim. lang,
-groenachtig van kleur en het kopborststuk is van voren als dwars
-afgesneden.
-
-Maar welk een potsierlijke maskerade-vertooning geeft deze wonderlijke
-snaak ons, daar op de plaat, ten beste? Hij laadt alle mogelijke vreemde
-zaken, die hij maar meester kan worden, boven op zijn rug: schelpen,
-wieren, doode visschen, enz. zoodat hij bijna doet denken aan een
-wandelenden „koopman van alles” of een uitdrager. Ons exemplaar van fig.
-3 is bedekt met een oesterschelp, waarop een menigte zeepokken zitten
-(fig. 2) en die het met zijn, rugwaarts geplaatste, achterste
-borstpooten boven zijn rug vasthoudt. En nu het doel van deze komieke
-vertooning? Vooreerst dient die bagage op den rug als een schild ter
-bescherming en verder: om het dier voor zijn vijanden onkenbaar te
-maken, dus inderdaad een maskerade-vermomming.
-
-Ook de ~gewone wolkrab~ of ~schildkrab~ (_Dromia vulgaris_), fig. 6, is
-een lid van dit gilde der zich vermommende karnevalsgasten; deze heeft
-zich echter, in ons geval, een geheel dier op den rug geplaatst en wel
-een dier uit de klasse der ~manteldieren~, orde der ~ascidiën~,
-namelijk: _Amarucium densum_ (fig. 5). Meestal kiest deze krab echter,
-als beschuttend dak en als maskerade-pak ter vermomming, een spons.
-Ontneemt men haar, in de gevangenschap, dit beschermend dak, dan hangt
-zij zichzelf een mantel om van waterplanten, wel een bewijs, hoe
-onmisbaar het dier die beschutting acht.
-
-Bovendien schijnen echter de samenlevende dieren: spons en krab, ook
-inderdaad beiden voordeel te hebben van deze innige compagnieschap en
-blijvende vereeniging. De krab wordt door de spons beschermd en onder
-haar lichaam verborgen, en wederkeerig heeft de spons, het aangenomen
-pleegkind van de krab, het genoegen, op de schaal van deze voort te
-leven, zich uit te breiden en voortreffelijk te gedijen, want de krab
-voert haar mede op al haar tochten door het water en stelt haar dus, op
-die wijze, in staat, om een veel ruimere keuze te doen uit de
-lekkernijen, die de zee oplevert, dan het geval zou zijn, als zij aan
-een vaste plaats gebonden was. Vandaar dan ook, dat de beide getrouwen,
-na een gedwongen echtscheiding, steeds weer, op alle manieren, tot een
-gelukkige vereeniging trachten te geraken. Wij hebben hier te doen met
-een geval van de zoogenaamde „_symbiose_” (samenleving), waardoor men
-verstaat: het samenleven van twee verschillende wezens, tot onderlinge
-hulp en wederzijdsch nut, een verschijnsel in de natuur, waarvan wij, in
-den loop van onze volgende beschouwingen, nog andere merkwaardige
-voorbeelden zullen ontmoeten.
-
-De wolkrab behoort ook weer tot de familie der ~rugpootkrabben~ en is
-verwant aan de dorippe van fig. 3. Doch zij onderscheidt zich daardoor,
-dat het geheele lichaam, behalve de punten der scharen, met wollige
-haren bedekt is, waarvan haar naam afgeleid is. De kleur is bruinachtig,
-die der scharen licht roodachtig, de lengte van het dier bedraagt 6-8
-centim. Men vindt het in Europa, van de Middellandsche zee tot aan het
-Engelsche kanaal.
-
-Het dier, dat op den voorgrond van onze plaat over den zeebodem
-voortkruipt, is de ~gewone sprinkhaankreeft~ (_Squilla mantis_), fig. 8,
-die niet tot de krabben behoort, doch tot de eigenlijke ~langstaartige~
-kreeften. Op het eerste gezicht doet hij inderdaad meer aan een soort
-sprinkhaan, vooral aan de biddende vangsprinkhaan (_Mantis_), denken,
-naar welken hij genoemd is.
-
-Deze kreeft is zeker wel één der avontuurlijkste vormen van deze
-verzameling en tevens één der merkwaardigste wonderen uit de geheele
-dierenwereld der Middellandsche zee. Hij is een echt roofdier, tamelijk
-groot (18 centim. lang), dat uitsluitend in de warme zeeën voorkomt. Het
-lichaam is lang uitgerekt, met een dik achterlijf, dat veel langer is
-dan het kopborststuk, welk laatste den vorm heeft van een bijna
-vierhoekige plaat. De staartvin is bijzonder groot en de voorste deelen
-van het achterlijf, alsmede de drie achterste ringen van het
-kopborststuk blijven vrij en zijn dus beweeglijk. De vijf eerste paren
-ledematen staan bijeen rondom den mond en deze noemt men dus
-~mondpooten~; het voorste paar gelijkt op voelers, het tweede paar is
-eigenaardig gebogen, als bij een sprinkhaan, en vormt een paar geweldige
-roofpooten voor het grijpen van den buit. Het voorste lid van deze
-pooten is kamvormig getand en de kreeft bedient zich daarvan tevens, om
-het lichaam te reinigen. De binnenste sprieten bestaan uit 3 leden en
-eindigen in 3 zweepdraden, de buitenste sprieten hebben aan haar voet
-een lange schub. De oogen staan tamelijk ver naar voren, op steeltjes
-geplaatst. Men zegt, dat het vleesch van dezen kreeft zeer goed smaakt.
-
-Kon geen der voorgaande dieren op het bezit van uiterlijke
-bekoorlijkheden bogen, zoo is er toch één lid van dit wonderlijke
-gezelschap, in fig. 4 voorgesteld, dat werkelijk, in haar soort, een
-schoonheid mag heeten en dat dan ook genoemd is naar de schoone Galatea
-in de Grieksche fabelleer, een zeenimf, dochter van Nereus en Doris,
-voor welke de éénoogige reus, de cycloop Polyphemus, een ongelukkige
-liefde had opgevat. Het is de ~Galatea~ of ~porseleinkrab~ (_Galatea
-strigosa_), een dier van de grootte van een rivierkreeft, dat in de
-Middellandsche en Noordzee leeft en daar nog op aanzienlijke diepten
-aangetroffen wordt, want men heeft reeds exemplaren opgehaald van
-diepten van meer dan 4000 meters.
-
-Het is een fraai dier, roodachtig van kleur en met blauwe lijnen
-geteekend, een schoonheid, die echter niet volkomen tot haar recht komt,
-daar deze zeenimf, in tegenstelling van haar blanke naamgenoote uit de
-fabelleer, over het geheele lichaam sterk behaard is en daartusschen
-steeds vuil achterblijft. Deze kreeft heeft buitengewoon groote voorste
-schaarpooten, terwijl het laatste paar pooten juist zeer klein is. De
-buitenste sprieten zijn buitengewoon lang en dun. Het kopborststuk is
-langwerpig eirond en vertoont sterke dwarse groeven. Het achterlijf kan
-daaronder omgeslagen worden, waardoor dit dier nadert tot de krabben,
-waar zulks blijvend het geval is en waarmede wij nu kennis zullen
-maken.
-
-[Afbeelding: VIII.]
-
-
-
-
-PLAAT VIII.
-
-KRABBELENDE STRANDVONDERS EN HUPPELENDE GYMNASTEN.
-
-
-Aan onze noorderstranden krabbelt een eigenaardig volkje van
-„strandvonders” rond, die, om aan den kost te komen, hun buit
-grootendeels aan de kust, soms ook in de diepere zee, verzamelen. Voor
-een deel zijn het groote en logge gevaarten, die deftig, met afgemeten
-passen, over het strand voortkrabbelen, deels ook kleine, doch koene
-springers en zwemmers, die de wereld meer van den vroolijken kant
-opvatten en het leven lustig doorhuppelen, al wordt ook menig hunner
-meedoogenloos door den voet van den mensch vertrapt. Beiden behooren
-weer tot de =tienpootige schaaldieren=, zijn dus wel verwant aan de
-kreeften, maar hebben toch een geheel anderen lichaamsbouw en
-levenswijze.
-
-Van eerstgenoemden: de =krabben=, zijn aan onze kusten een paar soorten
-welbekend en, als smakelijke spijs, gezocht, hoewel het aroma van haar
-vleesch niet halen kan bij dat van de kreeften. Ook uiterlijk wijken zij
-van dezen aanzienlijk af en zooals wij uit de fig. 10 en 11 zien, is
-haar lichaam veel lomper van bouw dan dat van de, dikwijls zoo fraaie en
-sierlijke kreeften, die wij tot nogtoe ontmoet hebben. Bij andere
-soorten, zooals die van fig. 2, 4 en 5, is de vorm bovendien zoo
-fantastisch gewijzigd, dat men er geen kreeftachtige dieren meer uit zou
-herkennen en zij ons meer aan, afzichtelijke gepantserde, reuzenspinnen
-doen denken.
-
-Bij alle krabben is het lichaam kort en breed, doch wat wij er van zien,
-is eigenlijk alleen het ronde, vierhoekige of driehoekige
-kopborstschild, want het achterlijf is van boven onzichtbaar, daar het
-slechts zeer kort en onontwikkeld is, doch bovendien naar beneden
-omgeslagen is, in een groeve onder het borstschild. Daarom noemt men de
-krabben ook: =kortstaartige kreeften=. Bij het wijfje is dit korte
-achterlijf wel breed, doch zonder staartvin en van vier draadvormige
-pooten voorzien voor het vasthechten der eieren; bij het mannetje is het
-achterlijf nog minder ontwikkeld. Bij het zwemmen kan hier het
-achterlijf dus ook geen dienst doen, zooals bij de kreeften, doch hier
-geschiedt het alleen met de breede voorpooten. In de edele zwemsport
-zijn deze dieren echter niet zeer ervaren, des te beter echter zijn zij
-bedreven in de loop- en wandelsport. Meestal loopen zij op het strand en
-wel in den regel zijwaarts of in schuine richting.
-
-De vruchtbaarheid van de krabben is buitengewoon groot; Leeuwenhoek vond
-indertijd reeds, door een gedeeltelijke telling, dat het wijfje van de
-strandkrab meer dan 2 millioen eieren legt. Na een paar maanden komen de
-larven reeds uit, die nog niets op het volwassen dier gelijken, doch een
-dubbele gedaanteverwisseling ondergaan. De kieuwen zijn goed ontwikkeld,
-bladachtig vertakt en de kieuwholten zijn van onderen en van achteren
-bijna geheel door het borstbeeld afgesloten, zoodat alleen aan de
-voorzijde water kan toetreden. Daardoor drogen de kieuwen niet zoo
-spoedig uit en dit is de reden, dat de krabben dagen lang op het droge
-in leven kunnen blijven en dat zij bij ebbetijd ook meestal op het
-strand vertoeven.
-
-Men meent zelfs, dat zij eenigen tijd ook lucht kunnen inademen en er
-zijn dan ook bepaalde „landkrabben”, die in grooten getale, in gaten en
-kuilen, in bosschen en op rotsen leven of zelfs, zooals de Indische
-kikvorschkrab, wel de daken van huizen beklimmen. Toch moeten ook deze
-dieren jaarlijks groote tochten naar de zee ondernemen, om de eieren te
-leggen. Dergelijke landkrabben komen ook in West-Indië veel voor en
-hebben daar eens tot een vermakelijke vergissing aanleiding gegeven.
-Eens zijn de Franschen aldaar, althans zoo luidt het verhaal, voor een
-kolonne van die landkrabben op de vlucht geslagen, want deze dieren
-klepperen soms zeer hoorbaar met hun scharen en men hield dit geluid
-toen voor het paardengetrappel der Spaansche ruiterij; vandaar dat nog
-telkenjare op Haïti het „krabbenfeest” gevierd wordt.
-
-Die scharen aan het voorste paar pooten zijn bij de krabben steeds zeer
-groot en sterk, zij dienen als geduchte wapens. De vier achterste paren
-pooten dragen slechts klauwen en dienen tot loopen en zwemmen.
-
-Aan onze kusten zijn de twee volgende soorten van krabben het meest
-bekend: de ~strandkrab~ (_Carcinas Moenas_), die in fig. 10 afgebeeld is
-en de ~gewone zeekrab~ (_Cancer pagurus_) van fig. 11. Beide zijn
-~boogkrabben~, waarbij het kopborststuk breeder dan lang en naar voren
-~boogvormig~ afgerond is. De ~strandkrab~, die 3 tot 4 centimeters breed
-is, behoort tot de algemeenste dieren aan alle Europeesche kusten en ook
-bij ons vindt men haar in zulke menigten, dat het strand, vooral bij eb,
-wemelt van de dieren, die daar, op buit belust, vol leven en beweging
-rondkrabbelen en zich, bij dreigend gevaar, ijlings uit de voeten maken.
-Zij verbergen zich dan onder de groote steenen van onze zeeweringen of
-begraven zich behendig onder het zand. De kleur van de schaal is
-lichtgrijs of groenachtig, naar voren donkerder en de punten der scharen
-zijn lichter; de sprieten zijn zeer kort, zooals bij alle krabben. De
-schaal van de strandkrab is van boven glad of fijn gekorreld en heeft
-aan de voorzijde vijf tanden, de voorpooten zijn eenigszins ongelijk en
-al de ledematen hebben een fijnkorrelige oppervlakte. Het achterlijf van
-het mannetje bestaat uit 5, dat van het wijfje uit 7 leden.
-
-De wijze, waarop de krabben zich, aan het strand of in een aquarium, in
-hun doen en laten gedragen, is uiterst grappig, doch geeft ons tevens
-een niet geringen dunk van haar intellectuëele hoedanigheden, die zelfs
-hooger staan dan die der kreeften. Men zou deze dieren het ~komieke~
-element van onze stranden kunnen noemen en ieder, die wel eens jacht op
-haar maakte, zal moeten toegeven, dat er nauwelijks iets potsierlijkers
-bestaat. Terwijl zij slecht zwemmen, kunnen zij te voet, zij het dan
-ook ~zijwaarts~, met recht „beenen maken” en in het verstoppertje spelen
-vinden zij haars gelijken niet. Bij de geheele vervolging spreiden zij
-een ongelooflijke mate van list en geslepenheid ten toon. Wil men haar,
-terwijl zij, schijnbaar onverschillig, doch steeds waakzaam, kalm op het
-zand ligt, naderen, dan maakt zij zich met bliksemsnelheid uit de
-voeten; loopt men haar na, dan graaft zij zich ongelooflijk snel in het
-zand, zoodat alleen de sprieten, de oogen en de punten der scharen er
-boven uit komen en blijft dan, met de slimme beweeglijke oogen steeds
-naar alle kanten rondspiedende, stil liggen. Komt er een buit voorbij,
-dan wordt deze in een oogwenk gegrepen door de scharen, die ware handen
-zijn in behendigheid en die het dier in een oogwenk uit elkaar plukken
-en de onderdeelen naar den mond transporteeren. Er wordt vooral jacht
-gemaakt op garnalen en op de vroolijke zandspringers, die wij in fig. 8
-en 9 zien. Als voedingsmiddel voor den mensch speelt deze krab, wegens
-het smakelijke vleesch, een belangrijke rol. Hoogst merkwaardig is ook
-het wonderbare ~herstellingsvermogen~ der krabben, dat hier zelfs kan
-ontaarden in „~zelf-amputatie~ of ~zelf-verminking~”, dat is: het dier
-zet zich zelf dikwijls zijn eigen beenen of andere lichaamsdeelen:
-pooten, scharen, sprieten enz. af. Deze worden soms om een bagatel
-opgeofferd, doch alleen tot een hooger doel nl: zoo snel mogelijk aan
-den vijand te ontkomen. Trekt men een krab slechts even wat onzacht aan
-een poot of een schaar, of prikt of snijdt men daarin, dan wordt fluks
-het bedreigde lichaamsdeel eenvoudig afgeworpen en in de handen van den
-vijand achtergelaten. De krab kan zich dan snel uit de voeten maken en
-het verlorene groeit toch weer aan.
-
-De andere inheemsche soort op onze plaat is de ~gewone zeekrab~ (_Cancer
-pagurus_), fig. 11, die veel grooter is dan de vorige en wel 25 centim.
-breed en bijna even lang kan worden. Het schild is zacht gewelfd en min
-of meer korrelig van oppervlakte, en vertoont van voren drie
-uitstekende punten en aan den rand, ter weerszijden, negen inkervingen.
-De kleur van het schild is leerachtig geel, doch in het midden
-bruinachtig rood, terwijl de klauwen der zeer groote scharen zwart van
-kleur zijn. De overige pooten zijn dunner, hoekig en met korte haren
-bezet. Het achterlijf, de zoogenaamde „staart”, bestaat uit zeven leden.
-Het voedsel van de zeekrab bestaat hoofdzakelijk uit aas. Ook deze krab
-wordt veel gevangen en levert een smakelijke spijs. Onze visschers
-vangen deze dieren, vooral in Maart en April, in groote menigte en aan
-de kusten van Italië en Engeland vormt de vangst een gewichtigen tak van
-nijverheid.
-
-Onder de krabben uit andere streken zijn er ook velen met een
-vreemdsoortig uiterlijk en soms met zeer eigenaardige levensgewoonten.
-Zoo zien wij er een in fig. 4, die in vele opzichten aan een spin doet
-denken en dan ook den naam draagt van ~groote zeespin~ of ~stekelkrab~
-(_Maja squinado_). Het dier, dat 10 à 15 centim. lang is, komt in de
-Middellandsche zee voor en is vooral zeer algemeen in de buurt van
-Triëst en in die streken wordt het door de onbemiddelde klassen als
-voedsel genuttigd. Het behoort tot de familie der ~driehoekskrabben~,
-aldus genoemd naar het driehoekige, van achteren afgeronde, naar voren
-smallere, roodachtige kopborststuk. Dit schild loopt in een soort van
-puntigen snavel, met twee scherpe stekels, uit, een krachtig
-verdedigingsmiddel, naar hetwelk deze krabben ook wel „~puntsnaveligen~”
-genoemd worden. Het zijn trage gezellen, met een sterk gewelfd schild,
-dat aan de bovenzijde met een groot aantal puntige bulten en stekels
-bezet is, waaronder vooral vijf zeer groote, in een rij achter elkaar,
-aan elk der beide zijranden. De twee voorpooten, met de scharen, zijn
-veel langer en grooter dan de vier volgende paren; de laatste zijn dun
-en van kleine klauwen voorzien. Voegen wij nu nog daarbij, dat het
-geheele lichaam, evenals de lange, dunne pooten, sterk behaard is,
-terwijl het dier meestal onbeweeglijk zit of zich langzaam en moeilijk
-voortbeweegt, dan zal men zich wel kunnen voorstellen, dat het volkomen
-den indruk maakt van een stekelige vogelspin, die op de loer zit. De
-zeespin werd reeds in de oudheid door de Grieken „~maia~”, dat is:
-wachteres of moedertje, genoemd en dikwijls op Grieksche munten
-afgebeeld. De Grieken schreven aan dit dier een hoog ontwikkeld verstand
-toe.
-
-De fantastische indruk, dien deze puntsnavelige krabben maken, wordt nu
-dikwijls nog verhoogd door de sterk ontwikkelde neiging, om zich te
-„~maskeeren~”, te „~vermommen~”, waarin zij de _Dromia_ en de _Dorippe_
-(zie bladz. 69 en 70) nog ver de loef afsteken. Zij bedekken het
-rugschild met wieren en poliepen van allerlei soort, om zich, als zij op
-de jacht gaan, voor haar prooi onkenbaar te maken en nemen die zeewieren
-op haar rug te veel in groei toe, zoodat zij bezwaar bij de
-voortbeweging zouden opleveren, dan wordt het veld gemaaid of zij punten
-zich de plantaardige haren met de scharen der voorpooten. Dat men hier
-met een opzettelijke en weloverdachte handeling te doen heeft, blijkt
-daaruit, dat men zeespinnen in het aquarium gebracht heeft met stukjes
-papier en dat zij deze toen, in plaats van de ontbrekende wieren, op
-haar schild plaatsten, waarbij ook de snavel goede diensten bewees,
-zonder er zich echter om te bekommeren, of zij er ook werkelijk aan
-bleven vasthechten. Dit moge nu geen blijk geven van een juist oordeel
-omtrent de natuur van de gebezigde voorwerpen, maar het bewijst toch,
-dat de dieren, bij hun zorg voor het dagelijksch brood, erover
-~nadenken~, om het ontbrekende zeewier door iets anders te vervangen,
-dat hen voor hun prooi onkenbaar maakt.
-
-Deze maskeradekunsten worden echter nog overtroffen door die van een
-andere driehoekskrab, de ~Pisa~ (_Pisa tetraödon_), fig. 7, een kleinere
-soort, die na verwant is aan de zeespin, met een licht, roodachtig
-grijs, peervormig en bultig kopborststuk, dat geheel met dichte, korte
-viltachtige haren bedekt is, een langen gespleten snavel en tamelijk
-korte, knobbelige pooten.
-
-Zijn deze dieren, die in de Middellandsche zee leven, toch reeds door
-hun kleur en sterke beharing moeilijk van hun omgeving te onderscheiden,
-zoo wordt daarop nog de kroon gezet door hun gewoonte, om zich den romp,
-den snavel, en zelfs een deel van de pooten, geheel en al te bedekken
-met sponsen, mosdiertjes en allerlei planten. Zij zijn daarmede zoo
-beladen, dat men het lichaam zelf nauwelijks meer kan zien en dit meer
-gelijkt op een wandelenden bloementuin of op een begroeiden steen (zie
-fig. 7). Deze planten, sponsen enz. worden dikwijls door het dier uit
-den bodem getrokken en door middel van den spitsen snavel op zijn rug
-geplant of aan de haren en stekels vastgeprikt. Men heeft zelfs
-opgemerkt, dat sommige soorten van _Pisa_ deze zonderlinge
-lichaamsbedekking, als een soort van draagbaren „moestuin”, ten eigen
-bate aanwenden en van tijd tot tijd eens van den eigen voorraad, als
-versnapering, snoepen of elkaar wederkeerig de kolonies van mosdiertjes
-of poliepen van elkaars huid wegstelen en opeten.
-
-Ook de buitenmodelskrab van fig. 2, de ~Inachus~ (_Inachus chiragra_),
-behoort tot dezelfde familie als de beide vorige soorten en bezit dus
-ook een driehoekig schild met een spitsen snavel, die hier echter de
-bijzonderheid vertoont, dat hij bladvormige aanhangsels heeft, die doen
-denken aan de „bladsprieten” van den meikever. Het lichaam en de pooten
-hebben een oneffen, knobbelig en gekorreld uiterlijk en maken den
-indruk, alsof hier een verminkt dier voor ons staat. De vier achterste
-paren pooten zijn zeer lang en dun, het tweede paar is zelfs
-buitengewoon groot en nog langer dan de voorste schaarpooten; zij dienen
-dan ook niet voor het loopen, doch worden door de krab meer als
-balanceerstokken gebezigd (zie fig. 2) en zijn steeds sterk met wieren
-bezet. De kleur van het dier is bruinachtig rood, de bovenzijde van het
-lichaam is naakt, doch de onderzijde en de pooten zijn met afzonderlijke
-gele haarbundeltjes bedekt, de klauwen alleen aan de onderzijde. Deze
-soort is 2 à 3 centim. lang en komt in de Middellandsche zee voor. In de
-Japansche zeeën leeft een andere soort van hetzelfde geslacht: de
-~reuzenkrab~ (_Inachus Kämpferi_), die inderdaad reusachtige afmetingen
-heeft. De romp van dit dier is een halven meter lang, de schaarpooten
-hebben een lengte van 1,5 meter en de dikte van een menschendij; met
-uitgespreide pooten beslaat hij een lengte van meer dan 3 meters. Dit is
-niet slechts de Goliath onder de krabben, maar tevens het grootste
-schaaldier van de geheele wereld.
-
-Om de rijen der krabben te sluiten, vermelden wij nog en paar
-zonderlinge snuiters. Fig. 5 stelt voor de ~lambrus~ (_Lambrus
-mediterraneus_) uit de Middellandsche zee, waar zij vooral bij Nizza,
-Toulon en Genua, en verder op nog bij Napels gevonden wordt. De kleur
-van dit dier is roodachtig, het lichaam is iets breeder dan lang, zeer
-oneffen en ruw, met vele knobbels en puntige stekels bezet, vooral aan
-den rand. Buitengewoon groot en zwaar zijn de, van scharen voorziene,
-binnenwaarts gebogen, ruw gekorrelde voorpooten; zij zijn van boven en
-aan den binnen- en buitenrand met puntige, vertakte stekels--aan de
-onderzijde met bruine knobbeltjes bedekt. De overige pooten zijn veel
-kleiner en dunner en dragen slechts enkele stekels. En in de Adriatische
-zee leeft de ~Neptunuskrab~ (_Neptunus Sayi_) van fig. 6, die weer meer
-met de gewone krabben overeenkomt, 8-9 centim. lang en 17-18 centim.
-breed is. Het borstschild is breed en plat en vuil groenachtig bruin van
-kleur, met witte vlekken. Het schild heeft aan weerszijden een sterken
-doorn en de voorste rand is getand. Het achterste of vijfde paar
-borstpooten is aan de uiteinden sterk verbreed. Dit dier zwemt vrij
-rond, tusschen de Sargassum-wieren (een zeeplant) en voedt zich ook
-daarmede.
-
- * * * * *
-
-En nu gaan wij de krabbelende monsters van het strand verlaten en
-begeven wij ons naar de vroolijk huppelende en zwemmende schare van onze
-plaat, die veel kleiner van afmetingen zijn en niet meer tot de krabben,
-doch tot de lagere kreeften behooren. Daarom hebben zij ook een goed
-ontwikkeld achterlijf en dus een langwerpiger lichaam, want zij zijn
-verwant aan de vlookreeften, die wij vroeger in het zoete water ontmoet
-hebben. Ook uiterlijk komen zij daarmee veel overeen en evenzoo gelijken
-zij onderling veel op elkaar, zooals wij uit de figuren 1, 3, 8 en 9
-zien.
-
-Deze kleine kreeftjes behooren, evenals de, vroeger besproken,
-~vlookreeften~ en ~pissebedden~ (bladz. 3 en 44), tot de orde der
-=vastoogige kreeften= of =ringkreeften=, die, wat het aantal der
-lichaamsringen en ledematen betreft, met de gewone kreeften
-overeenkomen, doch wier ~borstringen~ min of meer vrij en beweeglijk
-zijn, terwijl de oogen niet op stelen staan, doch onbeweeglijk en
-~vast~ zijn. De beide diertjes van fig. 8 en 9 behooren tot de
-~strandspringers~, die gekenmerkt zijn door een sterk zijdelings
-afgeplat lichaam, terwijl zij bij rust en bij het zwemmen op de zijde
-liggen. De achterste sprieten zijn buitengewoon lang, de voorste weinig
-ontwikkeld. De beide voorste paren pooten zijn kort en dienen slechts
-tot grijpen, waartoe, bij het voorste of bij beide paren, het eerste lid
-als een vinger naar binnen omgeslagen kan worden. De twee volgende paren
-worden voor het loopen gebruikt en de drie laatste paren zijn zeer groot
-en sterk, ware ~springpooten~, zooals die van de vloo. Inderdaad is het
-springen hun lust en hun leven, daarin zijn zij ware meesters: het zijn
-de ~gymnasten~ van het strand.
-
-Wandelt men ’s zomers of in den herfst, vooral bij warm weer, langs het
-strand, dan staat men dikwijls verbaasd over de ontzettende menigte van
-kleine, blinkend witte diertjes, van ongeveer 2 centim. lang, die om
-onze voeten heenspringen en waarvan wij er, bij elken stap, talrijken
-vertreden, daar zij in kleur nauwlijks van het zand zijn te
-onderscheiden. Dit is de ~zandspringer~ of ~zeevloo~ (_Talitrus
-locusta_), fig. 8, die soms, bij millioenen tegelijk, over onze stranden
-huppelen en springen, dikwijls, als ware gymnasten, wel een voet hoog,
-waarbij ook het omgebogen achterlijf meewerkt, daar zij dit plotseling
-kunnen uitstrekken. Hier is alleen het tweede paar pooten van een
-grijpvinger voorzien. Deze diertjes komen algemeen langs alle kusten van
-Europa voor en wel overal daar, waar de zee wieren op het strand werpt,
-die hun tot voedsel dienen. In het water zelf komen zij slechts zelden
-voor; zij volgen steeds de eb en worden dan met den volgenden vloed, met
-de wieren, door de zee op het strand aangespoeld. Met geweldige sprongen
-ontvluchten zij daar hun aartsvijanden: de zeevogels en krabben, die
-verzot zijn op deze kreeftjes, en alleen hun gymnastische toeren doen
-hen dan menigmaal letterlijk „den dans ontspringen”. Om te rusten graven
-zij zich in het zand van het strand, in den winter onder rottend
-zeewier. Hun collega en metgezel van fig. 9, die veel op hen gelijkt, is
-de ~strandspringer~ of ~strandvloo~ (_Orchestia littorea_); hij is
-grooter, 2,5 centim. lang, wordt insgelijks in massa’s aan alle kusten
-van Europa aangetroffen en komt ook overigens, zoowel in uiterlijk als
-in levensgewoonten, veel met den zandspringer overeen; alleen zijn hier
-de voorste sprieten wat langer en hebben de ~beide~ voorste paren pooten
-een grijpvinger.
-
- * * * * *
-
-Terwijl de beide vorige soorten van kreeftjes nauw verwant zijn aan de
-pissebedden, zonder echter daartoe te behooren, zien wij, bovenaan links
-op Plaat VIII, ook een werkelijke pissebed: de ~boorpissebed~ (_Limnoria
-terebrans_), fig. 1, die veel in de Noordzee voorkomt, bruinachtig groen
-van kleur en slechts 2 tot 5 centim. lang is; in uiterlijk doet zij wel
-eenigszins denken aan een insektenlarve. De sprieten zijn hier zeer kort
-en het laatste lid van het achterlijf vormt een breede staartplaat, met
-zijdelingsche aanhangsels. Het geheele lichaam is met dichte
-haarborstels bezet. Hoe klein dit diertje ook is, zoo kan het toch de
-grootste verwoestingen aanrichten aan het, door het water bedekte,
-houtwerk van havenhoofden, paalwerk enz., door zich daarin te boren en
-er in alle richtingen gangen door te graven, zoodat het dier in
-schadelijkheid den paalworm niet veel toegeeft. Bovendien ondervindt het
-geen nadeel van het terugwijken van het water bij eb, daar het in zijn
-gangen, ook buiten het water, dagenlang in leven blijft.
-
-En nu blijft ons nog het kreeftje over van fig. 3, rechts boven in den
-hoek, een curieus diertje uit de Middellandsche zee, dat er uitziet,
-alsof het in een luchtballon in het water opstijgt of als een schipper,
-die in een schuitje vaart. Het draagt dan ook den naam van
-~schipperkreeft~ (_Phronima sedentaria_), en behoort tot de
-parasietische kreeften, dat is: het kookt niet zijn eigen pot, doch
-leeft in en ten koste van een ander dier. Het diertje zelf komt in vorm
-en maaksel weer grootendeels overeen met de vlookreeften en met de
-zeevlooien van fig. 8 en 9, is bijna doorschijnend, met roode puntjes,
-heeft een grooten ovalen kop, met kolossale oogen, die bijna den
-geheelen kop beslaan, weinig ontwikkelde sprieten en een dun achterlijf,
-dat van krachtige zwempooten voorzien is. Het vijfde paar borstpooten is
-gewapend met geweldige grijptangen.
-
-Man en vrouw hebben hier een volkomen verschillende levenswijze, zelfs
-laat eerstgenoemde zich met zijn wederhelft niet anders in dan voor de
-paring. Terwijl het mannetje verder vrij rondzwemt, zoekt het wijfje,
-nadat het de eitjes in een taschje van het kopborststuk gelegd heeft,
-bij een ander, en nog wel bij een vreemde, onder dak te komen, ten
-einde, tijdens de ontwikkeling van haar kroost, gratis kost en inwoning
-te hebben. Zij zoekt daartoe één der fraaie, doorschijnende tonnetjes
-op, welke den uitwendigen, gemeenschappelijken mantel voorstellen,
-waarin zich een talrijke kolonie van ~vuurlijven~ (_Pyrosoma_) bevindt,
-welke tot de zoogenaamde „manteldieren” behooren en die wij op de
-volgende plaat nader zullen ontmoeten. De vrouwelijke schipperkreeft
-treedt de, aan beide zijden open, kristalheldere woning binnen en begint
-zich daar reeds dadelijk zoo gerieflijk mogelijk in te richten, door de
-rechtmatige bewoners--niet buiten de deur te zetten--doch zich daarvan
-te ontdoen door een veel radikaleren maatregel, en wel: ze eenvoudig
-allen op te eten. En als zij dan het huis alleen heeft, dan zwemt zij
-verder in die glasheldere ton, met haar geheele nakomelingschap rond,
-waarbij de schuit in beweging gebracht wordt, door de zwempooten van
-het achterlijf, die uit de ééne opening naar buiten uitsteken. Somtijds
-verlaat zij dit glazen paleis en zwemt dan behendig vrij rond, om een
-nieuw te zoeken, welks bevolking zij opnieuw verslindt, om er dan in te
-vertoeven, tot haar kroost volwassen is: inderdaad een uiterst
-praktische levensopvatting!
-
-[Afbeelding: IX.]
-
-
-
-
-PLAAT IX.
-
-KLEURENWEELDE IN DEN OCEAAN.
-
-
-De lagere dierenwereld der zee munt niet alleen uit door avontuurlijke
-en zeldzame vormen, doch dikwijls ook door prachtige kleuren en
-ongeëvenaarde schoonheid. In de onmetelijke afgronden van den oceaan
-ontmoeten wij tal van dieren, bij wier sprookjesachtige pracht zelfs de
-schitterende tuinen van Semiramis in het niet verzinken. Uiterst fijne
-en sierlijke vormen worden ons op deze plaat voor oogen gesteld en het
-geheel zou, bij oppervlakkige beschouwing, eerder aan een onderzeeschen
-tuin met schitterende bloemen, dan aan een verzameling van dieren doen
-denken.
-
-En wat vooral merkwaardig is: het meerendeel van deze gekleurde wonderen
-der zee behoort tot de, zoozeer geminachte, afdeeling der =wormen=,
-waarvan men, in ons gewone leven, bijna geen kwaad genoeg kan zeggen en
-die gewoonlijk gelden als het griezeligste en afzichtelijkste, wat de
-natuur heeft voortgebracht. Hoezeer men daarmede hun naaste familieleden
-uit den oceaan miskent, zal blijken, als wij thans eerst eens aan de
-vertegenwoordigers van die diergroep op de plaat onze aandacht gaan
-wijden.
-
-Reeds dadelijk wordt ons oog, in de fig. 7, 11 en 28, getrokken door
-drie allersierlijkste wezens van prachtige kleur, welke tot die groep
-der wormen behooren, welke men =ringwormen= noemt, daar zij een geleed
-of geringd lichaam bezitten, dat hier van zijdelingsche aanhangsels
-voorzien is, waarop bundels van ~borstels~ geplaatst zijn, waarom deze
-ringwormen den naam dragen van =borstelwormen=. Daarvan hebben wij
-vroeger reeds enkele soorten ontmoet.
-
-De sierlijke wezens van de genoemde figuren behooren allen tot die
-soorten, welke van een ~groot aantal borstels~ voorzien zijn en die
-tevens verblijf houden in een kokervormig omhulsel, dat zij aan hun
-oppervlakte afscheiden of zelf bouwen uit kalk, schelpjes enz., met
-behulp van een kleverig lijm, dat door de huid afgescheiden wordt;
-daarom dragen zij den naam van ~kokerwormen~. Het zijn dus
-~vastzittende~ dieren, die in het zand of slib, of vastgehecht op
-zeeschelpen of steenen leven en de borstels slechts gebruiken, om zich
-in die kokers vast te houden en op te stijgen of neer te dalen, terwijl
-zij zich meestal noch in het bezit van een kop, noch van oogen mogen
-verheugen, die zij trouwens volkomen kunnen missen. Daarentegen dragen
-zij aan den voorsten lichaamsring een halfcirkelvormig of spiraalvormig
-opgerold kieuwblad, of ook lange, vertakte en beweeglijke kam- of
-veervormige ~ranken~ of draden, of andere uitbreidingen, van dikwijls
-wonderbaar schoone kleuren. Zij dienen tevens als kieuwen voor de
-ademhaling en ook voor het naar zich toe roeien van voedsel, dat uit
-fijn verdeeld organisch afval of slib bestaat.
-
-Fig. 7 stelt den ~spiraalvormigen kokerworm~ (_Spirographis
-Spalanzaniï_) voor, een uiterst sierlijk gevormd dier, dat in de
-Middellandsche zee tehuis is. Het bewoont een langen koker, waaruit van
-boven de beide ongelijke kieuwbladen uitkomen, die zeer fraai wit van
-kleur en met roode ringetjes geteekend zijn. Het grootste, linker
-kieuwblad is spiraalvormig verlengd. De kokers worden tot 9 centim.
-hoog.
-
-Insgelijks zeer fraai en sierlijk is de kalkkokerworm van fig. 11, die
-dan ook den naam draagt van ~sierlijke Sabella~ (_Sabella gracilis_).
-Zij komt in de Golf van Napels voor, doch andere soorten van hetzelfde
-geslacht leven ook aan onze kusten. De kieuwkraag is zeer hoog, alleen
-van onderen ingesneden en bestaat aan weerszijden uit 9 gelijke,
-veervormige kieuwdraden van ¹⁄₅ der lengte van het lichaam, die een
-uiterst fijne en zachte rozeroode kleur bezitten. De koker wordt diep in
-het zand gegraven.
-
-De ~gekronkelde~ of ~gewrongen Serpula~ (_Serpula contortuplicata_) van
-fig. 28, die, met nog eenige andere soorten van dit geslacht, ook aan
-onze kusten voorkomt, behoort tot de ~kalkkokerwormen~. Zij bouwen uit
-kalk de buizen, die men, als gekronkelde kokertjes, in grooten getale op
-mossels en andere schelpen of op steenen en allerlei voorwerpen vindt,
-die eenigen tijd in de zee aan het strand hebben vertoefd. De soort, die
-hier afgebeeld is, heeft driekantige vastzittende kokertjes, die
-rimpelig van oppervlakte en tot dooreengekronkelde hoopen vereenigd
-zijn. De kieuwen bevinden zich geheel en al boven aan het kokertje, waar
-een soort van kop van het overige lichaam afgezonderd is; zij zijn rood
-van kleur en bestaan elk uit 30-34 draden, met prachtige, zachtrood
-gekleurde trilhaartjes bezet, die een strooming in het water
-teweegbrengen voor het aanvoeren van versch water en mondvoorraad.
-Eigenaardig voor de kalk-kokerwormen is, dat één der kieuwbladen in een
-knodsvormig dekseltje is overgegaan, waarmede, bij het terugtrekken van
-het dier in de buis, deze, als met een stop, gesloten wordt. Deze dieren
-vangen, als zij uit het ei komen, hun leven aan met volle vrijheid van
-beweging in het water, doch later ondergaan zij een gedaanteverwisseling
-en nog vóór deze is afgeloopen, zweet het dier aan de oppervlakte de
-kalkdeelen uit, die het met een cylindervormig kokertje omhult, dat
-aanvankelijk aan beide zijden open is. Met den toenemenden groei van het
-dier wordt ook die kalkkoker langer en ten slotte hecht zich deze van
-onderen vast.
-
-Niet minder interessant is de ~schelpkokerworm~ (_Terebella nebulosa_),
-fig. 18, die in een vliezig kokertje besloten is, dat van buiten met
-zandkorrels, stukjes van schelpen en allerlei ander materiaal bedekt
-wordt, welke met een slijmachtige, later verhardende massa aan elkaar
-geplakt zijn. Die kokertjes zijn hier bepaald onmisbaar, want het
-lichaam van dezen worm is buitengewoon week. Naar boven is een soort van
-kop, die bezet is met lange bundels van talrijke, uiterst rekbare,
-trillende voeldraden, die in een eeuwigdurende kronkelende beweging
-verkeeren en zich kunnen samentrekken. Zij zijn prachtig rood van
-kleur. De dieren zijn ook overigens hoogst sierlijk en fraai gekleurd,
-en met de voeldraden, die het lichaam dikwijls in lengte overtreffen,
-weten zij bijzonder handig allerlei kleine voorwerpjes, die van hun
-gading zijn, te grijpen, ten einde die voor den bouw van hun kokertje te
-gebruiken of het voedsel, uit fijne organische deeltjes bestaande, naar
-den mond te brengen. Elk van die wonderbare roode draden lijkt wel een
-zelfstandige draadvormige worm, zoo menigvuldig zijn hun bewegingen, en
-als men er een afsnijdt, dan kruipt hij nog lang levend rond. In het
-aquarium zijn deze diertjes voor den opmerkzamen bezoeker een
-onuitputtelijke bron van interessante waarnemingen. Van dit geslacht
-bestaan een groot aantal soorten, die vooral in de wadden van de Noord-
-en Oostzee leven en waarvan er ook aan onze kusten voorkomen.
-
-Nog een andere kokerworm, de ~goudkam~ of ~goudharige kokerworm~
-(_Pectinaria auricoma_) is in fig. 20 afgebeeld. Hij behoort weer tot
-een geheel andere familie dan de vorige soorten, namelijk tot de
-~kamkieuwwormen~. Deze soort, met nog een andere, komt ook veel aan onze
-kusten voor en verder vindt men ze in menigte in de noordelijke zeeën,
-ook in de Oostzee. Zij worden zoo genoemd, omdat de kieuwen, die aan het
-kopeinde geplaatst zijn, uit prachtig goudgeel glinsterende kammen van
-eenvoudige blaadjes bestaan, waardoor ook zij uitmunten door schoonheid
-en sierlijkheid. Het fraaie kokertje, dat 4 à 4,5 centim. lang, aan
-beide zijden open, roodbruin van kleur en met zwarte vlekjes gemarmerd
-is, bestaat uit kleine zandkorreltjes en stukjes steen, die, elk
-afzonderlijk, in een laagje chitine gevat zijn en een sierlijk mozaïek
-vormen. Het zijn deze kleine kokertjes, die men, vooral bij stormweer,
-soms bij millioenen aan onze kusten vindt aangespoeld. De wormen kunnen
-ook met dit kokertje rondkruipen en men vindt ze, in ontzaglijke
-massa’s, in het zand of slib van de zee ingegraven, waar zij een
-geliefkoosd voedsel zijn van allerlei platvisschen.
-
-De dieren, die nu volgen, leven niet in kokertjes, doch vrij in de zee,
-en worden, wegens hun roof- en vraatzucht, ~roofborstelwormen~ genoemd,
-terwijl ook hier het lichaam met een groot aantal borstels bezet is. Zij
-hebben een zichtbaren kop, met voelers en duidelijk te herkennen oogen,
-terwijl hun roofdier-natuur ook uitkomt door het bezit van een slurf,
-die meestal met kaken gewapend is en die voor het aanvatten der prooi
-dient.
-
-Fig. 13 vertoont ons één der schoonste leden van deze familie; het is de
-~fluweelen zeemuis~ of ~zeerups~ (_Aphrodite aculeata_), wier Latijnsche
-naam _Aphrodite_ vrij wat poëtischer klinkt dan de Hollandsche en in
-niets aan een roofdier doet denken. Want Aphrodite was in de Grieksche
-fabelleer niemand minder dan de godin der schoonheid, bij de Romeinen
-Venus genoemd, de dochter van Zeus en Dione, die, uit het schuim der zee
-geboren, op het eiland Cyprus aan wal was gestapt. Dien naam verdient
-het dier dan ook ten volle, wegens de schitterende kleuren, waarin de
-borstels prijken, waarmede het geheele lichaam omzoomd is, vooral fraai
-te zien, als die organen in het zonlicht spelen. Deze soort, die ook
-veel aan onze stranden gezien wordt, is eivormig van gedaante, ongeveer
-15 centim. lang en aan de platte onderzijde, die witachtig van kleur is,
-kan men duidelijk de verdeeling in 39 tot 43 ringen opmerken. Van boven
-echter, waar het lichaam met breede schubben bedekt is, draagt het een
-dicht, fluweelachtig vilt, dat aan de zijden overgaat in langere
-zijdeachtige borstels, die metaalgroen zijn en in alle kleuren van den
-regenboog schitteren.
-
-Met de vorige soort komt veel overeen: de ~stekelvarkenachtige hermione~
-(_Hermione hystrix_), van fig. 16, die insgelijks tot de zeemuizen
-behoort, doch slechts 5 tot 6 centim. lang is. Zij heeft een
-bruinachtig, breed lichaam, uit 33 ringen bestaande, twee paren
-gesteelde oogen, groote en dikke voelers en priemvormige, van weerhaken
-voorziene, borstels. Deze soort wordt veel in de Middellandsche zee
-gevonden.
-
-Van de ~roof-borstelwormen~ moeten verder nog drie andere soorten
-vermeld worden, die zeer interessant zijn. In de eerste plaats zien wij
-in fig. 22 een dier over den zeebodem schuiven, dat wij, op het eerste
-gezicht, voor een duizendpoot zouden houden en dat dan ook met den naam
-van ~zee-duizendpoot~ of ~zee-nereïs~ (_Nereïs pelagica_) gedoopt is en,
-met enkele andere soorten van het geslacht _Nereïs_, ook aan onze kusten
-voorkomt. Het lichaam bestaat uit niet minder dan 60 tot 80 ringen, is
-lang en dun (10-20 centim.), in het midden een weinig breeder, bruin of
-roodachtig van kleur, terwijl de dunne huid alle kleuren van den
-regenboog terugkaatst. De ringen zijn van groote, stijve borstels
-voorzien, die op pootjes gelijken; de kop is kegelvormig, heeft twee
-paar oogen en draagt twee zijdelingsche, grootere en twee kleinere,
-puntige voelers. Deze borstelworm komt algemeen in den noordelijken
-Atlantischen oceaan voor.
-
-Veel meer bekend is echter de ~gewone zeepier~ of ~zandworm~ (_Arenicola
-piscatorum_) van fig. 24, die aan alle kusten van Europa buitengewoon
-menigvuldig voorkomt en daar zelfs een gewichtige rol speelt. Het
-lichaam komt in vorm eenigszins overeen met dat van den gewonen aardworm
-of pier, is 15 tot 25 centim. lang en heeft een kleur, die een mengsel
-is van rood, groen en geel, doch nog verschillend, naar gelang van den
-bodem, waarin het dier leeft, hetgeen dus aan zijn onzichtbaarheid ten
-goede komt. De kegelvormige kop, waaruit een bekervormige slurf
-uitgestoken kan worden, bezit noch oogen, noch voelers en waartoe zouden
-deze organen ook dienen, daar het dier zijn eigenlijke leven toch
-hoofdzakelijk onder den bodem doorbrengt. Op den kop volgen eerst 7
-ringen zonder kieuwen en slechts met onvolkomen voetstompjes en
-borstels, doch dan komen er 13 leden, die aan weerszijden bundels van
-sierlijke, boomachtig vertakte kieuwen dragen, welke fraai rood van
-kleur zijn. Het laatste derde, veel dunnere, gedeelte van het lichaam,
-is volkomen kaal, zonder kieuwen of voetstompjes.
-
-De levenswijze van de zeepier is hoogst merkwaardig en herinnert in
-vele opzichten aan die van den aardworm. Evenals deze, graaft hij zich,
-zeer behendig en snel, met den kop vooruit tot op een groote diepte in
-het zand of slib aan de kusten, vooral binnen het gebied van eb en
-vloed, en daarbij zondert hij uit de huid een kleverig vocht af, dat de
-omringende zandkorreltjes tot een U-vormig buisje, een soort van tunnel,
-aan elkaar doet hechten en dat voor het toetreden van water voor de
-ademhaling dient.
-
-Het interessantste van het geval is echter de wijze, waarop het dier aan
-den kost komt. Het menu voor zijn maaltijden is hoogst zonderling, want
-hij beijvert zich daartoe om, in zijn tunnel gezeten, zooveel mogelijk
-zand in te slikken en, terwijl dit door zijn darmkanaal gaat, daaraan de
-plantaardige en dierlijke bijmengselen te onttrekken en te verteren. Het
-behoeft geen betoog, dat er, bij zulk een middagmaal, nog al wat afval
-is en al dat overtollige en onverteerbare wordt naar achteren--hetgeen
-hier gelijkluidend is met: naar boven--uit de opening van den tunnel
-naar buiten gedirigeerd. Het zijn deze uitwerpselen, in den vorm van
-tallooze, wormvormig ineengedraaide zandhoopjes, welke ieder, die, bij
-laag water, wel eens langs het strand geloopen heeft, menigmaal zal
-hebben opgemerkt. Een armzalig bestaan! zoo hooren wij den lezer
-uitroepen, maar: alles is gewoonte en het dier weet niet beter en vindt
-zijn menu natuurlijk het hoogste ideaal. En, bij de luttele hoeveelheid
-voedingsstof, die het zand bevat, weet hij zich schadeloos te stellen
-door het inslikken van ongelooflijke hoeveelheden van zijn
-lievelingsgerecht; men zegt zelfs, dat de gezamenlijke hoeveelheid zand
-van het gebied, waarin een zeker aantal zeepieren leven, telkens éénmaal
-binnen de 22 maanden in haar geheel de reis door hun lichaam volvoert.
-
-Dat is dus nog al bevredigend. Erger voor het dier is, dat het een
-vervolging te vuur en te zwaard moet verduren, natuurlijk weer van den
-aartsroover: den mensch. Op de Noordzee-eilanden, en elders aan de
-kusten, worden de zeepieren, in ontelbaar aantal, door de zeevisschers
-opgegraven, om als aas te dienen bij het visschen, en vooral voor de
-walvischvangst zijn zij van groote beteekenis. Op één enkel eiland
-worden dikwijls 9 à 10 millioen zeepieren voor dat doel gevangen.
-
-Verwant aan de zeepier is de ~broze Arenia~ (_Arenia fragilis_), fig.
-26, wier lichaam echter niet uit drie, doch slechts uit twee afdeelingen
-bestaat. Het voorste, korte en dikke gedeelte is vuilrood van kleur en
-verandert dikwijls van vorm, door insnoeringen en samentrekkingen. Het
-achterste, langere en dunnere lichaamsgedeelte, dat duidelijk in ringen
-verdeeld is, heeft een meer geelachtig roode kleur. Curieus is de
-oorsprong van den naam: ~broos~ (_fragilis_). Het geheele darmkanaal van
-het dier is namelijk zoo propvol met fijn zand volgestopt, dat het niet
-mogelijk is, den worm op te nemen, zonder hem te breken.
-
- * * * * *
-
-Onder de ~borstelwormen met weinig borstels~, tot welke onderorde ook
-onze gewone aard- of regenworm behoort, noemen wij, van de in zee
-levenden, slechts de _Alcyope_ van fig. 1, boven in den hoek links op de
-plaat. Dit dier is interessant door zijn ontwikkeling. Men heeft hier
-gescheiden geslachten en de wijfjes leggen eieren, die zich
-langzamerhand met trilhaartjes bedekken en zich dan in de lengte
-uitstrekken tot den vorm eener larve, doch zonder dat deze het ei
-verlaat. Uit de trilhaartjes ontwikkelen zich later rijen van wimpers en
-uit de huid komen stompjes te voorschijn, die de borstels dragen. Later
-ontwikkelt zich een darmkanaal, er vormen zich oogen en het dier is kant
-en klaar. Men vindt deze wormen in alle zeeën.
-
- * * * * *
-
-In denzelfden hoek van onze plaat kronkelen zich, door de vertakkingen
-der zeeplanten, nog een paar andere merkwaardige wormen, doch ditmaal
-zijn wij verzeild onder een tweede, veel lagere klasse van wormen, de
-=platwormen= (zie bladz. 8), die geen geleed, doch een langwerpig, van
-boven en onder ~afgeplat~ lichaam hebben, dat veel eenvoudiger van
-maaksel is dan dat van de ringwormen. Vele onder hen, zooals de
-lintworm, missen niet slechts een bloedvaatstelsel, doch zelfs een
-eigenlijke lichaamsholte. Maar zoo treurig is het met de platwormen van
-onze plaat niet gesteld, en zij zijn dan ook de coryfeeën der geheele
-klasse, behoorende tot de familie der =snoerwormen= of =nemertinen=,
-waarvan in fig. 12 de ~sierlijke snoerworm~ (_Nemertes gracilis_)
-voorgesteld is. Het lichaam van de snoerwormen, waartoe ook de beide
-soorten van fig. 2 en 3, boven in den hoek links, behooren, is zeer lang
-uitgerekt, meestal lint- of snoervormig en met een gelijkmatige
-bekleeding van trilharen bedekt; zij bezitten een lichaamsholte, met
-darmkanaal, bloedvaten en een, voor uitstulping vatbaren slurf. De soort
-van fig. 12 is 30 centim. lang, heeft een tamelijk korten slurf aan den
-breeden kop en zij is in den slurf met een stekel gewapend en van
-talrijke kleine, puntvormige oogen voorzien. Deze soort leeft aan de
-kusten der Europeesche zeeën.
-
-Fig. 3 stelt een anderen snoerworm voor: de ~kruisdraagster~ (_Polia
-crucigera_), die een aanzienlijke lengte kan bereiken en, zooals wij
-zien, dan ook moeite heeft, om haar ellenlange lichaam, in behoorlijke
-kronkels, op te bergen. Gewoonlijk is zij echter niet zoo lang. De kleur
-is vuilgroen, met witte strepen en ringen, en op den kop bevindt zich
-een wit kruis, waarvan de naam afkomstig is. De slurf kan plotseling
-uitgeworpen worden en bereikt wel ²⁄₃ der lengte van het geheele dier.
-Men vindt het in de Middellandsche zee, meestal in rotsholten of
-tusschen koralen.
-
-Een derde soort is de ~gegroefde snoerworm~ (_Lineus gesserensis_), fig.
-2, die 10-20 centim. lang wordt en lichtrood van kleur is, met lichtere,
-dwarse groeven. Het lichaam is afgeplat, de kop verbreed en aan den rand
-met talrijke oogen bezet. Hij komt in de Europeesche zeeën voor. Een
-andere soort van dit geslacht: de ~langworm~ (_Lineus longissimus_), die
-aan de kusten van Engeland leeft, draagt zijn naam met het volste recht,
-want men kan hem inderdaad met de el uitmeten en hij slaat het record
-van lengte en magerheid. Het is de langste worm, ja wellicht wel het
-langste dier, dat bestaat. Bij een doorsnede van slechts 1 centim.,
-heeft het doode dier een lengte van 6 meters, doch tijdens zijn leven
-kan het zich wel tot 30 meters lengte uitrekken.
-
- * * * * *
-
-Tot besluit van onze kennismaking met het uitgelezen en afwisselend
-gezelschap van wormen op onze plaat, moeten wij thans nog een
-wonderlijk, doch hoogst interessant, lid van een derde klasse van
-wormen: de =sterwormen=, bespreken, waarvan in fig. 17 de ~groene
-sterworm~ (_Bonellia viridis_) afgebeeld is. Dit is, met recht, wel één
-der zonderlingste en avontuurlijkste producten, welke de natuur ooit
-heeft voortgebracht. Stel u voor: een cylindervormig dier, zonder eenig
-spoor van geledingen of ringen, noch bijzondere bewegingsorganen,
-waartoe alleen de huidspieren dienen en dat een verborgen levenswijze
-voert in holen van steenen of in het slib van den bodem in de
-Adriatische zee. Dit dier is 5-8 centim. lang en levendig groen van
-kleur, doch de voorste afdeeling van het lichaam is vervormd tot een
-~snuit~, eveneens van groene kleur, die ingetrokken, doch ook ontzaglijk
-verlengd kan worden, van enkele centimeters tot een halven meter,
-waardoor het dier, dat zelf onder steenen of slib verborgen blijft, in
-staat is, om het noodige voedsel, door middel van trilhaarbewegingen,
-naar den mond te voeren. Aan de basis van dien zeldzamen snuit ligt de
-mondopening, die door ~stervormige~, franjeachtige aanhangsels omringd
-is.
-
-Doch het merkwaardigste en fabelachtigste komt nog, en wel bij de
-voortplanting. Het, zooeven beschreven dier, ook op de plaat afgebeeld,
-was een wijfje. De mannetjes zijn echter geheel andere wezens en ware
-lilliputters, wat hun afmetingen betreft. Tegenover de reuzenvrouw van
-5-8 centim. met haar snuit van een halven meter, is de man hier een
-nietig dwergje van 1 à 2 millim. en dan nog: welk een man! Zonder mond
-en zonder aarsopening, kunnen de mannetjes alleen als parasieten leven,
-zooals de lintworm in het darmkanaal van den mensch, en het vloeibare
-voedingsvocht van den gastheer of gastvrouw door de huid opslorpen. Zij
-bewegen zich door middel van trilharen door het water en begeven zich
-eerst, in groot aantal (15 tot 18 stuks), in de ~mondopening~ en vandaar
-~in den snuit van het wijfje~, om zich daar metterwoon te vestigen en
-voedsel op te nemen. Daar leven zij dus, als echte tafelschuimers van
-hun wettige wederhelft, als ~parasieten van het wijfje~, totdat zij
-volkomen ontwikkeld zijn. Is dit afgeloopen, dan kruipen zij weer uit
-den snuit van het wijfje naar buiten en begeven zich nu, buitenom, naar
-haar eileiders aan den anderen kant, waar zij eveneens eenvoudig naar
-binnen kruipen en de eitjes bevruchten. Hier hebben wij dus voorwaar één
-der merkwaardigste wonderen uit het leven der dieren.
-
-Tot deze sterwormen behoort ook de ~naakte spuitworm~ (_Sipunculus
-nudus_), fig. 23, die in alle Europeesche zeeën, vooral echter in de
-Middellandsche zee voorkomt, doch ook wel aan onze kusten. De lengte van
-het dier is ongeveer 20 centim., het lichaam is lang uitgerekt, de
-snuit, die ingetrokken kan worden, is bijna half zoo lang als het
-lichaam zelf en aan het uiteinde bevindt zich de mondopening, die door
-vlokkige, lange papillen omgeven is.
-
- * * * * *
-
-Doch het wordt thans tijd, dat wij eens van dit wormengebroed afstappen
-en ook eens omzien naar eenige andere bewoners van de groene wateren,
-boven den zandigen zeebodem op onze plaat. En die overige bevolking
-bepaalt zich dan nog slechts tot verschillende weekdieren, waarvan
-sommige, die uiterst fraai van uiterlijk zijn, vrij rondzwemmen, andere
-den bodem zelf bevolken, deels vrij, deels vastgegroeid.
-
-Onder de eerstgenoemden munten vooral de ~vuurlijven~ en ~salpen~, die
-tot de klasse der =manteldieren= behooren, door schoonheid uit. Zij
-leven van mikroskopische plantjes en organischen afval, die zij door
-middel van trilharen naar den mond voeren en, hoewel zij uiterlijk zeer
-eenvoudig zijn, ~naderen zij~, van alle ongewervelde dieren, ~het meest
-tot de gewervelden~. In vele opzichten komen zij met de schelpdieren
-overeen, zonder evenwel een schelp te bezitten, dus, als ’t ware:
-schelpdieren zonder schelp. Evenals deze hebben zij een mantel en ademen
-zij door kieuwen, doch de ~mantel~ vormt hier een grooten geleiachtigen,
-leerachtigen of kraakbeenigen zak, die het ronde of cylindervormige
-lichaam van het dier geheel inhult en die uit een stof bestaat, die de
-grootste overeenkomst vertoont met de celstof der planten: de
-~cellulose~, welke elders ~nooit~ in het dierenrijk voorkomt. In dien
-zakvormigen mantel zijn ~twee openingen~: één voor den toevoer van het
-ademhalingswater met de voedingsstoffen in de groote ~kieuwholte~, de
-andere voor het verwijderen van het afvloeiende water en de
-uitwerpselen. De mond ligt achter in de kieuwholte en voert in een
-slokdarm, een maag met lever en een darmkanaal; verder is er een hart,
-dat het bloed door wandlooze kanalen van den mantel drijft en één
-zenuwknoop, die dikwijls ook met ~oogen~ in verband staat.
-
-De beide mantelopeningen kunnen ~naast~ of ~tegenover~ elkaar gelegen
-zijn en daarnaar onderscheidt men twee orden van deze klasse.
-Eerstgenoemden vormen de orde der zakpijpen (_Ascidiën_), die nog
-~enkelvoudig~ of ~samengesteld~ kunnen zijn, in het laatste geval
-zoodanig, dat vele dieren door een gemeenschappelijken mantel omhuld
-zijn. De enkelvoudige zijn altijd, de samengestelde somtijds aan den
-zeebodem of andere voorwerpen vastgehecht. De manteldieren, bij welke de
-in- en uitvoeropening van den mantel ~tegenover~ elkaar liggen en die,
-zonder uitzondering, ~vrij~ rondzwemmen, noemt men: =salpen=.
-
-Voorbeelden van de orde der enkelvoudige =zakpijpen= zien wij in de
-figuren 8, 9 en 10; zij leven dus steeds elk op zich zelf en zijn altijd
-op den zeebodem of op steenen enz. vastgegroeid. Zij vertoonen dikwijls
-fraaie kleuren, doch ook wel wonderlijke vormen, zooals reeds dadelijk
-het geval is met de ~witte~ of ~darmvormige zakpijp~ (_Ciona
-intestinalis_) van fig. 8, die werkelijk veel op een afgesneden stuk
-darm gelijkt. Wij zien hier den witten of geelachtig witten,
-doorschijnenden, dunnen mantel, met de, naast elkaar gelegen, in- en
-uitvoeropeningen, die zich door sterke spieren krachtig kan
-samentrekken. Dit dier leeft in de Middellandsche zee en zwemt als larve
-vrij rond, doch zet zich later vast op steenen enz. Fig. 9 stelt een
-andere enkelvoudige zakpijp voor: de ~cynthia~ (_Cynthia microcosmos_),
-die in de Middellandsche zee tehuis is, doch waarvan een drietal andere
-soorten ook aan onze kusten gevonden worden. De mantel is hier
-leerachtig, fraai rood van kleur, met zachte haartjes bedekt en de beide
-openingen bevinden zich op hooge, dicht bij elkaar geplaatste,
-tepelvormige verhevenheden. De ~bultige phallusia~ (_Phallusia
-mammillata_), fig. 10, is komkommervormig, vrij groot (12-15 centim.),
-fraai wit van kleur en met bultvormige verhevenheden bezet. Zij is aan
-zeewieren of andere lichamen vastgehecht en de mantel is geleiachtig,
-met een aantal lobben rondom de beide openingen, die zich bij de minste
-aanraking samentrekken. In ons land komt alleen een andere soort: de
-~doorzichtige phallusia~ voor.
-
-Van de samengestelde zakpijpen is alleen die van fig. 14 vastgehecht.
-Het is de ~vioolblauwe geleikorst~ (_Botryllus violaceus_), een dunne,
-geleiachtige, sierlijk gebouwde korst, die overtreksels vormt over
-zeewieren en andere planten en waar de afzonderlijke diertjes, als een
-roset, rondom een gemeenschappelijke uitstroomingsopening staan. Een
-andere soort van dit geslacht: de ~stervormige geleikorst~ komt ook aan
-onze kusten voor. Verder zien wij in fig. 15 een soort kolonie van
-zakpijpen, namelijk: de ~clavellina~ (_Clavellina lepadiformis_), die in
-de Middellandsche en de Noordzee voorkomt en korsten vormt op planten,
-sponsen of steenen. Het is eigenlijk een overgang tusschen de
-enkelvoudige en de samengestelde ascidiën, in zoover dat het lichaam van
-onderen wortelachtige uitloopers vormt, waaruit boven den grond knoppen
-ontspruiten, die met het stamdier verbonden blijven en in een
-gemeenschappelijke cellulose-massa liggen en zich tot volledige dieren
-ontwikkelen.
-
-Daarentegen zijn de zoogenaamde ~vuurlijven~ (_Pyrosoma’s_), aldus
-genoemd naar het sterke eigen licht, dat zij uitstralen, en die in de
-warme zeeën voorkomen, echte samengestelde zakpijpen. In fig. 4 is zulk
-een ~vuurlijf~ (_Pyrosoma atlanticum_) afgebeeld; het is een verzameling
-van kleine manteldiertjes, die in grooten getale in de wanden van een
-cylindervormige buis, de mantelholte, van ongeveer 25 centim. lang,
-bevestigd zijn en wier mondopeningen naar buiten uitsteken, terwijl de
-aarsopeningen in het overlangsche gemeenschappelijke kanaal van den
-cylinder uitmonden. Elk diertje draagt aan de voorzijde twee
-lichtorganen, die een prachtig helderblauw licht uitstralen. Daar deze
-vuurlijven meestal in grooten getale gezellig bij elkaar leven, dragen
-zij in de tropische zeeën, meer dan eenige andere soort, bij tot het
-wonderbare lichten der zee. Reeds vroeger hebben wij zulk een _Pyrosoma_
-eens in minder gelukkige omstandigheden ontmoet, namelijk bij de
-~schipperkreeft~ op Plaat VIII (bladz. 83), die zich in den
-gemeenschappelijken mantel van zulk een vuurlijf metterwoon vestigt, om
-dien te gebruiken als schuitje voor het spelevaren, doch waartoe hij
-vooraf de rechtmatige bewoners eenvoudig opeet.
-
- * * * * *
-
-In tegenstelling van de vastzittende zakpijpen zijn de =Salpen=, in
-fig. 5 en 6 voorgesteld, manteldieren, die vrij in de zee rondzwemmen.
-Het zijn wonderbaar schoone, dikwijls geheel doorschijnende dieren,
-van cylinder- of tonvormige gedaante en bij welke de in- en
-uitstroomingsopening aan de tegenovergestelde polen van den mantel
-gelegen zijn. De kieuw vormt hier een overlangsche band, die schuin van
-voren naar achteren in den mantelzak uitgespannen is en geheel door het
-water bespoeld wordt. Deze cellulose-achtige ademhalingszak dient echter
-tevens voor de voortbeweging door zwemmen, want daarin zijn, zooals wij
-op de figuren zien, als de duigen om een ton, spierbanden uitgespannen,
-die door hun samentrekking den cylinder vernauwen, terwijl het dier
-de mondopening tegelijk door een klep sluit en het water dus met
-geweld uit de achterste opening--en het dier, door den terugstoot,
-voorwaarts--gedreven wordt. De salpen bewonen uitsluitend de warmere
-gedeelten van den Atlantischen oceaan en de Middellandsche zee. De
-eigenlijke ~salpe~ (_Salpa maxima_), fig. 5, is cylindervormig, 5-7
-centim. lang, heeft een kraakbeenigen mantel en dwarse spierbanden, die
-niet ringvormig gesloten zijn. Dit laatste is wel het geval bij de
-~tonvormige salpe~ (_Doliolum tritonis_), die geen klep aan de
-mondopening heeft en 12 millim. lang is. De kieuw vormt inwendig een
-schuinen scheidingswand, die van spleten voorzien is.
-
- * * * * *
-
-Tot de weekdieren behooren ook nog een paar ~mosdiertjes~ (zie bladz.
-5), fig. 19 en 29, die zich onderscheiden door fraaie kleuren en
-sierlijk vertakte vormen, welke aan koraaldieren doen denken. Fig. 19
-stelt het ~celvormige netkoraal~ (_Retepora cellulosa_) voor, een zeer
-elegante verschijning, schitterend wit en als uit ivoor gesneden, en
-bestaande uit een bladachtigen, bekervormigen, netvormig doorboorden
-cellenstok, met smalle takken. Deze soort is zeer algemeen in de
-Middellandsche zee. Bij het ~bladerige hoornwier~ (_Flustra foliacea_),
-dat, met nog een andere, tot onze inlandsche soorten behoort, is de stam
-van den hoornachtigen cellenstok zeer kort en verderop diep verdeeld in
-bladvormig vertakte lappen. De stokken zijn 12-15 centim. hoog en komen
-in de Europeesche zeeën zeer algemeen voor.
-
- * * * * *
-
-En nu, als besluit van ons tafreel uit het leven der weekdieren, een
-eenigszins weemoedig slot, want ons rest nu nog de beschouwing van een
-drietal wezens, die eigenlijk het uitsterven nabij zijn en wier talrijke
-vroegere familieleden reeds lang in het graf der vóórhistorische tijden
-rusten. Het zijn eenige =armpootige weekdieren=, in fig. 21, 25 en 27
-voorgesteld, die een armzalig overschot zijn van een vroegere rijke
-dierenwereld uit den grijzen vóórtijd. Deze weekdieren, die uiterlijk
-veel gelijken op schelpdieren, zooals oesters en mossels, hebben een
-mantel, die twee ongelijke schelpkleppen afscheidt, een grootere
-buikklep en een kleinere rugklep, die niet zijdelings vereenigd zijn en
-ook niet door een slotband, zooals bij de schelpdieren (zie bladz. 12),
-doch slechts door ingrijpende tandjes en door spieren. Naast den mond
-bevinden zich, steunende op een kalkachtige voortzetting van de rugklep,
-twee holle armen, die spiraalvormig in een aantal windingen opgerold
-liggen en met trilhaartjes bezet zijn. Zij dienen als kieuwen voor de
-ademhaling en tevens, door de beweging der trilhaartjes, voor het
-toevoeren van voedsel naar den mond. De schelpen zitten aan rotsen of op
-den zeebodem vast en de dieren leven deels op groote diepten. Fig. 21
-stelt de ~glasachtige gatschelp~ (_Terebratula vitrea_) voor, aldus
-genoemd, omdat zij zich vasthecht met een spier, die door een gat van de
-buikschelp gaat. De schelp is 2,5 centim. lang, melkwit, doorschijnend,
-langwerpig rond en glad. Men vindt ze in de Noordzee en de
-Middellandsche zee. In de zeeën der oudste tijdperken der
-aardgeschiedenis waren de _terebratula’s_ door een ontzaglijk aantal
-soorten en individu’s vertegenwoordigd; thans zijn zij, op weinigen na,
-uitgestorven.
-
-De ~ongelijke doodshoofdschelp~ (_Crania anomala_), fig. 25 is
-insgelijks een armpootige, met donkerbruine, cirkelronde, concentrisch
-gestreepte schelp, die 1 centim. lang en met de buikklep aan voorwerpen
-op den zeebodem vastgehecht is. Zij komt in de Middellandsche zee voor,
-terwijl de ~papegaai-snavelige rhynchonella~ (_Rhynchonella psittacea_)
-van fig. 27 meer met het noorden bevriend is en in de noordelijke ijszee
-leeft. Deze is 2,5 centim. lang, donkerbruin of zwart violet,
-driehoekig, gewelfd, met dunne, straalvormig gestreepte kleppen. De naam
-is afkomstig van het snavelvormige uitsteeksel van de buikklep.
-
-[Afbeelding: X.]
-
-
-
-
-PLAAT X.
-
-HET SPROOKJE VAN DEN KRAKEN.
-
-
-Er was eens ...--om in den toon van het sprookje te blijven--er was eens
-een reusachtig zeemonster, „~kraken~” genaamd, ook wel bekend onder den
-naam van „reuzenpoliep”, dat de schrik was van matrozen en zeevaarders
-en dat, als een rotsachtig eiland, plotseling uit de zee opdook en armen
-uitstrekte, die langer en dikker waren dan de grootste mastboom. Met die
-reuzenarmen werden door het ondier de schepen op zee aangevallen,
-waaraan zij zich onverbreekbaar vastzogen, om ze naar de diepte te
-sleuren en de bemanning daaruit weg te rooven en te verslinden. Reeds in
-de Romeinsche oudheid, ten tijde van Plinius, werden van dit monsterdier
-de meest fantastische en romantische verhalen gedaan, de Zweedsche
-natuuronderzoeker Linnaeus gaf er een plaats aan in zijn beroemdste werk
-en de Noorweegsche bisschop Pontoppidan, die in de 18e eeuw leefde, gaf
-er zelfs een nauwkeurige beschrijving van. Later speelden deze
-zeemonsters, onder den naam van „~poliepen~”, ook een groote rol in de
-fantastische verhalen der zeeromans, zooals die van Victor Hugo.
-
-En het merkwaardigste van dit sprookje is wel: dat het, ontdaan van een
-weinig overdrijving en van veel fantasie, inderdaad waar gebeurd is, wat
-niet van alle sprookjes gezegd kan worden. In het midden der 19e eeuw
-was het „sprookje van den kraken” schijnbaar voor goed naar het rijk der
-fabelen verwezen en niemand geloofde meer aan het bestaan van dat
-wreedaardige gedrocht. Doch ziet: plotseling werd de wereld verrast door
-een ontwijfelbaar vastgesteld bericht, waardoor althans het bestaan van
-reusachtige =inktvisschen= of =koppootige weekdieren=, zooals deze
-dieren in de wetenschap heeten, met onherroepelijke zekerheid bewezen
-werd.
-
-In het jaar 1861 werd, door de bemanning van het schip „Alecto”, zulk
-een monster, in de buurt van Teneriffe, geharpoeneerd, dat 15 à 20
-meters lang was en een gewicht had van ongeveer 2000 kilogram. Zijn
-vangarmen hadden een lengte van verscheidene meters en daarmede kon het
-ondier roeibooten aangrijpen en omverwerpen. De meeste van die
-reuzenmonsters heeft men echter aan de kusten van Amerika, voornamelijk
-bij New-Foundland, waargenomen; in 1872 strandde daar een exemplaar van
-3 meters lang, doch welks beide groote vangarmen een lengte hadden van
-13 meters en de dikte van de pols van een man. In 1873 werden in die
-buurt twee matrozen in een roeiboot door een inktvisch aangevallen, bij
-welke gelegenheid deze een stuk van zijn arm verloor, ter lengte van 6
-meters. De oogen van dit monster hadden een middellijn van 20
-centimeters. Men vermoedt, dat deze reuzen op zeer groote diepten in den
-oceaan leven, en slechts bij uitzondering aan de oppervlakte komen.
-
-[Afbeelding: Fig. J.
-
-Schets van de dwarsdoorsnede van een inktvisch.]
-
-Op Plaat X zijn eenige van die =inktvisschen=, trouwens van veel
-bescheidener afmetingen, voorgesteld. Den naam =koppootige weekdieren=
-dragen zij naar de geweldige vangarmen aan den kop, die wel geen pooten
-zijn, maar toch ook bij de voortbeweging een zekere rol spelen. Ten
-einde kennis te maken met de organisatie bij deze klasse van weekdieren,
-hebben wij in fig. J de schets der overlangsche doorsnede van een
-inktvisch opgenomen.
-
-Zulk een inktvisch heeft een duidelijken kop (_Ko_), met twee zeer
-groote en hoog ontwikkelde oogen, en, als weekdier, is hij natuurlijk
-weer behoorlijk in een ~mantel~ (_Mt_) gekleed, die hier het geheele
-dier, als een zak, omgeeft, doch zoodanig, dat die zak aan de buikzijde
-vrij is en daar de ~mantelholte~ (_Mh_) vormt, waarin de ~kieuwen~ (_K_)
-gelegen zijn. Aan de rugzijde echter is de mantel met het lichaam
-vergroeid en vormt daar een plooi, tusschen welke een kalkachtige, aan
-den rand hoornachtige, plaat gelegen is (_Sch_), die men als een
-onvolkomen ~schelp~ kan beschouwen en die aan den rug meer stevigheid
-verleent. Deze platen, ~zeeschuim~ of ~sepiabeen~ genaamd, spoelen
-dikwijls aan onze kusten aan en het poeder wordt wel als poetsmiddel
-voor metalen, als polijstmiddel voor ivoor en als kalkvoeder voor
-kanaries gebruikt. Aan de onderzijde eindigt de mantel in een soort van
-vin (_Fl_), die, evenals de zijdelingsche vinvormige aanhangsels,
-eenigszins tot de voortbeweging medewerkt.
-
-De hoofdbeweging vindt echter plaats door een hoogst merkwaardig orgaan.
-Bij alle inktvisschen heeft de mantel aan den hals een spleetvormige
-opening, waardoor het water voor de ademhaling, volgens het pijltje op
-figuur J, in de mantelholte (_Mh_) stroomt en de kieuwen omspoelt,
-terwijl het, bij het sluiten dier spleet, door het bedoelde orgaan: een
-gespierde, trechtervormige buis, vooraan onder den kop, ~trechter~
-genaamd (_F_), volgens de pijl weer naar buiten stroomt. Die trechter is
-niets anders dan de vervormde ~voet~, het bewegingsorgaan van alle
-weekdieren (zie bladz. 13), dat hier echter hol is. Als de bovenste
-spleet van den mantel gesloten is en de mantelholte (_Mh_) dan door het
-dier plotseling sterk samengetrokken wordt, dan stroomt het water met
-zooveel kracht door den trechter F naar buiten, dat het dier zich, door
-den terugstoot, snel achterwaarts beweegt. Daartoe dient het dier zich
-dus vooraf goed te oriënteeren omtrent den weg, dien het wil inslaan,
-iets wat hem echter best toevertrouwd is, want de inktvisschen zijn, in
-hun soort, genieën, die geestelijk zelfs veel hooger staan dan sommige
-gewervelde dieren. Zij hebben scherpe zintuigen, een goed ontwikkeld
-hart, met een volledig bloedvatenstelsel, en de centrale deelen van het
-zenuwstelsel in den kop zijn zelfs door een kraakbeenige doos omgeven,
-een zeer merkwaardig geval en een nader bewijs, dat de inktvisschen een
-overgang vormen tot de gewervelde dieren.
-
-Thans nog een enkel woord over de voeding van deze dieren en over de
-wijze, waarop zij hun buit bemachtigen. De mondopening zien wij op fig.
-J bij _M_, in het midden, tusschen de vangarmen; zij is voorzien van een
-hoornachtige boven- en onderkaak, in den eigenaardigen vorm van een
-papegaaisnavel, terwijl bovendien de tong met een ruwe, hoornachtige
-~wrijfplaat~ bedekt is, om het voedsel fijn te wrijven. Dan voert zij in
-een lang darmkanaal (_D_), met een groote maag (_Ma_), terwijl de
-uitwerpselen, langs den min gebruikelijken weg van de ademholte, door de
-aarsopening (_A_) naar den trechter gevoerd en door dezen weggespoeld
-worden. Inktvisschen zijn zeer vraatzuchtige roofdieren, die zich
-slechts voeden met levenden buit: visschen, krabben, kreeften,
-weekdieren enz. En hoewel zij niet zoo zwart zijn, als zij in het
-beruchte sprookje afgeschilderd worden, en ook niet zoo romantisch als
-de roep, die van hen uitging, zoo zijn zij toch echte vechtersbazen, die
-in het aquarium--waar in den regel velen van hen aangetroffen worden--in
-een afzonderlijk bassin moeten geborgen worden, daar zij te gevaarlijk
-zijn voor andere aquariumbewoners.
-
-Nu is de beweging dezer dieren, die, gelijk wij zagen, achterwaarts
-plaats heeft, niet bepaald geschikt om een snelzwemmenden buit te
-achtervolgen, daar de trechter hen juist in de verkeerde richting drijft
-en de vinnen slechts een zeer langzame beweging toelaten. Er moest dus
-iets anders op gevonden worden, om behoorlijk aan den kost te komen en
-de natuur heeft daarin op hoogst vernuftige wijze voorzien, door deze,
-in alle opzichten zoo interessante, dieren van allermerkwaardigste
-grijporganen te voorzien, in den vorm van een krans van ~vangarmen~
-(_Ar_) aan den kop, rondom den mond. Daar deze ook eenigszins tot de
-beweging bijdragen, noemt men deze dieren ook =koppootige weekdieren=.
-
-Het zijn echter geen pooten, doch grijparmen, waarmede het dier, terwijl
-het op de loer ligt, zonder dat het zich behoeft te bewegen, den snelst
-zwemmenden buit gemakkelijk vangt en waaraan de naam ~poliep~ (dat is:
-veelarm) te danken is, dien men, ten onrechte, wel eens voor deze dieren
-bezigt. Soms zijn er 8 gelijke van die vangarmen om den mond
-(=achtarmigen=) en deze zijn alle, over hun geheele binnenzijde, met
-~zuignappen~ bezet. Deze bestaan uit een kraakbeenigen ring, die tegen
-de prooi wordt gedrukt en waarbinnen zich, als een zuiger, een verhoogde
-spier kan terugtrekken, zoodat de lucht in den ring verdund wordt en
-deze zich aan het voorwerp vastzuigt. Andere inktvisschen--en tot dezen
-behoort die van fig. J--bezitten 10 vangarmen (=tienarmigen=), waarvan
-er echter twee veel langer zijn en deze zijn alleen aan het breedere
-uiteinde van zuignappen voorzien. Deze armen worden, als ware lasso’s,
-uitgeslingerd en omklemmen de prooi zoo stevig, dat er geen ontkomen aan
-is en deze aan de 8 korte vangarmen overgegeven wordt, ter verdere
-expeditie naar den mond.
-
-Het is ’s werelds loop, dat vechtersbazen vele vijanden hebben en ook de
-inktvisch ondervindt de waarheid daarvan aan den lijve, want hij wordt
-door allerlei groote visschen, door dolfijnen, bruinvisschen enz.
-vervolgd en zelfs de mensch maakt in sommige landen jacht op hem, daar
-het vleesch van vele soorten zeer smakelijk is. Nu kan daarbij hun
-snelle achterwaartsche retraite, door middel van den spuitenden
-trechter, hun daarbij van veel nut zijn en bovendien kunnen zij zich
-tamelijk onzichtbaar maken door sterke kleursveranderingen van het
-lichaam. De inktvisch is, met recht, de „kameleon van de zee”; als hij
-verschrikt of geplaagd wordt, schieten er allerlei gele, roode en
-blauwe tinten over zijn huid. Men beweert zelfs, dat, als men een
-levenden inktvisch in een glazen vat met water op een vel wit papier
-zet, hij bijna dadelijk wit, en op een zwarte tafel zwart wordt. Zoo kan
-hij dus ook de kleur zijner omgeving nabootsen en zich moeilijk
-zichtbaar maken. In elk geval kan hij zoo bedriegelijk de kleur van den
-zeebodem nabootsen, dat men in een aquarium dikwijls moeite heeft, om
-hem te vinden, terwijl dit tevens een probaat middel is, om de prooi te
-verschalken en haar arglistig te laten naderen.
-
-En als dit alles nog niet helpt, dan heeft het dier nog andere pijlen op
-zijn boog. Bij vervolging door vijanden kan het, uit een blaas aan de
-buikzijde (_T_, fig. J), die door een lange buis in den trechter (_F_)
-uitmondt, een zwartbruin vocht naar buiten stuwen, waardoor het dier in
-een zwarte wolk gehuld wordt. Men noemt daarom die blaas de
-„~inktblaas~”, de dieren zelf: „~inktvisschen~” en het vocht, dat wel
-als bruine verfstof gebruikt wordt: ~sepia~.
-
-Vermeldenswaard is nog de zucht tot ~gezelligheid~ bij deze dieren; zij
-vormen dikwijls geheele scholen, ook met het doel tot onderlingen steun
-en hulp tegenover vijanden. Daarbij heerscht een voorbeeldige
-discipline, zoodat allen, bij vervolging, op een zeker teeken, dezelfde
-bewegingen maken, bijvoorbeeld uit de zee opspringen, soms een boog van
-tientallen meters in de lucht maken en dan weer neervallen. Vandaar dat
-er op het dek van een schip wel eens letterlijk een regen van
-inktvisschen valt, die dan in menigte gevangen worden en een
-geliefkoosde versnapering voor de bemanning vormen, want vele soorten
-zijn eetbaar.
-
- * * * * *
-
-Op onze plaat ontmoeten wij vooreerst den ~gewonen inktvisch~ (_Sepia
-officinalis_), fig. 2, dezelfde, die op bladz. 102 in doorsnede
-afgebeeld is. Deze heeft, evenals de drie volgende soorten, slechts
-~twee kieuwen~ en bezit 10 vangarmen, waarvan de 8 kleinere en gelijke
-ongeveer ¹⁄₃ der lengte, de beide lange grijparmen iets meer dan de
-geheele lengte van het lichaam hebben. Laatstgenoemde zijn aan het
-uiteinde verbreed en alleen daar van zuigschijven voorzien, bij de korte
-armen is de geheele binnenzijde daarmede bezet. Het dier vertoont fraaie
-kleuren, de geheele rugzijde heeft een zachte rosé-kleurig gele tint,
-met witte vlekken, de oogen zijn hemelsblauw, de vinnen doorschijnend
-violet, met ondoorschijnende witte vlekken. Lengte 15-30, en tot de punt
-der groote vangarmen 60 centim. Hij houdt zich steeds aan de kusten, ook
-aan de onze, op en wordt, wegens het smakelijke vleesch, veel gevangen.
-Men vindt hem in elk aquarium.
-
-Ook een paar soorten van ~pijlinktvisschen~, en daaronder ook de gewone
-~pijlinktvisch~ (_Loligo vulgaris_) van fig. 1, zijn inlandsche dieren.
-Men noemt ze zoo naar de pijlvormige gedaante van de schelpplaat op den
-rug. Deze soort komt in den Atlantischen oceaan en de Middellandsche zee
-voor. Zij wordt 30 centim. lang en 10 kilogr. zwaar. De kleur is zacht
-blauwachtig wit, met lichtroode vlekken. De vinvormige aanhangsels van
-den mantel zijn zeer groot en vormen aan de achterzijde een ruitvormige
-figuur.
-
-Eerst fig. 5 echter doet ons kennis maken met den ~kraken~ uit het
-sprookje, den ~gewonen achtarm~ of ~zeepoliep~ (_Octopus vulgaris_),
-die, zooals uit den naam volgt, slechts 8 even groote, en betrekkelijk
-zeer lange, vangarmen bezit. Hij bewoont de warmere zeeën, doch is een
-enkele maal ook wel naar onze kusten verdwaald en aldaar gezien. Het
-dier wordt 1 meter lang, houdt zich steeds bij de kusten op, meestal in
-rotsspleten, waar het op zijn buit loert en het zwemt eigenlijk niet,
-doch beweegt zich kruipend voort. Op schoonheid kan dit wezen niet
-bepaald bogen en het laat zich verklaren, dat zijn kolossale broeder: de
-~reuzenpoliep~ (_Octopus maximus_), die 7 meters lang wordt, op de zoo
-romantisch aangelegde zeelieden een fantastischen indruk maakt en tot
-het sprookje van den „~kraken~” aanleiding kon geven. De kleur is
-witgrijs, doch gaat, bij geprikkelden gemoedstoestand, in rood, bruin en
-geel over en er ontstaan wrattige verhevenheden op de huid. Met zijn
-armen kan hij zware steenen wegsleepen, waarvan hij een soort van grot
-bouwt, als schuilplaats.
-
- * * * * *
-
-De ~gewone papiernautilus~ (_Argonauta argo_) van fig. 4 heeft
-insgelijks twee kieuwen en 8 armen, waarvan echter de beide bovenste het
-langst zijn. Hij is een goede zwemmer, die dan ook vooral in volle zee
-voorkomt, het meest in de Middellandsche zee. De kleur is bijzonder
-fraai; van onderen en ter zijde bruinachtig, met zilveren glans, en op
-de oppervlakte een menigte glinsterende, gele, bruine of rozeroode
-puntjes. De bovenkant is donkerder, groenachtig, met gele tot
-kastanjebruine vlekken. Het mannetje is veel kleiner dan het wijfje en
-heeft geen schelp, doch het wijfje, op de plaat afgebeeld, bouwt een
-kalkschelp, die zoo dun is als papier (vandaar de naam) en ter zijde
-talrijke ribben vertoont. De uiteinden der beide bovenste armen zijn
-hier schijfvormig verbreed, om het dier in de schelp vast te houden.
-
- * * * * *
-
-Al de tot nogtoe genoemde inktvisschen bezaten slechts twee kieuwen. Die
-van fig. 4 echter, de ~scheepsboot~ of ~paarlemoer-nautilus~ (_Nautilus
-pompilius_) mag zich in het bezit van ~vier~ kieuwen verheugen en
-vertoont tevens de bijzonderheden, dat het lichaam in een
-spiraalvormige, uitwendige schelp besloten is en dat de vangarmen om den
-mond draadvormig en zeer talrijk zijn en geen zuignappen bezitten. De
-schelp is door tusschenschotten in een aantal kamertjes verdeeld, doch
-het dier huist alleen in de voorste kamer. De overige kamers zijn met
-lucht gevuld, doch staan door een nauwe buis (~sipho~) met elkaar in
-verband. Door de geheele sipho loopt een vliezige koker heen en deze
-bevestigt het dier in de schelp. Deze is van binnen fraai
-paarlemoerachtig, van buiten wit, met roodbruine strepen. De doorsnede
-bedraagt 25 centim. Bij dit dier ontbreekt de inktblaas. Het komt voor
-in den Indischen en Stillen Oceaan.
-
-[Afbeelding: XI.]
-
-
-
-
-PLAAT XI.
-
-ALLERLEI MERKWAARDIGE ZEESLAKKEN.
-
-
-Reeds vroeger, bij de dierenwereld uit het zoete water, hebben wij met
-verschillende soorten van =slakken= of =buikpootige weekdieren= kennis
-gemaakt, die aldus genoemd worden naar den eigenaardigen vorm van het
-bewegingsorgaan: den ~voet~, die een breede zool onder den buik van het
-dier vormt, waarop het voortkruipt. Zoo is het althans bij de meeste
-soorten van slakken, doch er zijn ook andere, waar die vorm geheel
-gewijzigd is en van welke juist ook eenige merkwaardige soorten op deze
-plaat afgebeeld zijn. Doch eerst willen wij nog eenige, in de zee
-levende, verwanten van onze ~kieuwslakken~ beschouwen, die, evenals de
-landslakken, een breede kruipzool onder het lichaam hebben en dus, met
-deze laatsten, de orde der
-
-
-VLAKPOOTIGEN
-
-vormen. Deze kieuwslakken zwemmen of roeien dus niet, zij kruipen en
-zijn meestal voorzien van een schelp. Men verdeelt ze in twee
-onderorden: =vóórkieuwigen= en =achterkieuwigen=, naar gelang de kieuwen
-vóór aan het lichaam en vóór de hartkamer, of daarachter gelegen zijn.
-Tot eerstgenoemden behooren, behalve eenige zoetwaterslakken, bijna al
-de in zee levende huisjesslakken, waarvan wij nu enkele interessante
-soorten gaan bekijken.
-
-Geheel rechts op de plaat, in fig. 5, zien wij de ~gewone schaalhoren~
-(_Patella vulgata_), die ook op onze kusten voorkomt en zoo genoemd
-wordt naar den schaal- of schotelvorm der schelp, die echter kegelvormig
-toeloopt. Zij is geel van kleur, met straalvormige ribben; de opening
-van het huisje is eivormig en de kieuwen bestaan uit een krans van
-kleine blaadjes. De kop is tot een korten, dikken snuit verlengd en
-draagt twee lange, spitse voelers, aan wier basis de oogen liggen. De
-spierindruk binnen op de schelp (zie bladz. 12) is bijna
-hoefijzervormig. De dieren hechten zich vast aan rotsen en de schelp
-vergroeit daarmede zoo vast en volkomen, dat zij zich aan alle
-oneffenheden daarvan aansluit. Men vindt ze in de Noordzee en vele
-andere zeeën en zij worden door de kustbewoners veel gegeten.
-
-De groote, stekelige baas van fig. 8, ~stekelhoren~ of
-~stekel-purperslak~ (_Murex brandaris_) genoemd, is één der
-purperslakken, die aan de bewoners der kusten van de Middellandsche
-zee, reeds in de oudheid, de beroemde Syrische purperverf leverden,
-welke uit een klier, tusschen kop en lever gelegen, afgescheiden wordt
-en waarmede destijds de purperen mantels en gewaden geverfd werden.
-Sedert de middeleeuwen is echter die kleurstof meer en meer verdrongen,
-eerst door de cochenille en in den nieuweren tijd door allerlei
-anilinekleurstoffen. De schelp is langwerpig eivormig en loopt in een
-zeer lange, holle sleuf of kanaal uit, waar de sipho doorheen loopt en
-de schelpopening kan door een hoornachtig deksel gesloten worden. De
-geheele lengte bedraagt 7-9 centim., de kleur is licht bruingrijs,
-buiten op de schelp bevinden zich op elke winding 2 of 3 dikke uitwassen
-met stekels. De kruipzool is matig groot en de zeer kleine kop heeft
-twee lange, draadvormige voelers, op wier buitenzijde, ongeveer
-halverwege, de oogen staan. De mond heeft een langen, terugtrekbaren
-slurf met smalle tong, waarop drie rijen haakjes. De dieren voeden zich
-met schelpdieren en andere slakken, in wier huisje zij een gaatje boren,
-om den bewoner er uit te eten. Aan onze stranden leeft een verwante
-soort: de ~geschubde stekelhoren~ (_Murex erinaceus tenuïspina_), aldus
-genoemd naar de zeer lange stekels.
-
-Zonderlinge slakken zien wij in fig. 6; zij leven in een kokertje en
-doen denken aan de kalkkokerwormen (bladz. 87). Het is de ~reusachtige
-wormslak~ (_Vermetus gigas_), wier schelp, in de jeugd, spiraalvormig
-gedraaid en dan aan andere voorwerpen vastgehecht wordt, doch later
-sluiten de windingen niet meer aan, doch groeien uit tot een
-cylindervormig, onregelmatig gewonden kokertje. Daarmede gaat een
-teruggang in grootte van den voet gepaard, die ten slotte nog slechts
-als drager van het deksel, boven den kop uitsteekt. Bij den verderen
-groei trekt het dier zich uit de schelp naar boven terug en sluit het
-verlaten gedeelte telkens door een kalkwand af, zoodat het kokertje dan,
-als ’t ware, in kamertjes verdeeld is. Meestal leven talrijke exemplaren
-gezellig bijeen, vooral in de Middellandsche zee en andere warmere
-zeeën.
-
-De ~sierlijke keverslak~ of ~tonslak~ (_Chiton elegans_) van fig. 11,
-insgelijks een vóórkieuwige slak, heeft inderdaad wel iets van een kever
-en wijkt ook overigens zoozeer van alle andere familieleden af, dat de
-oningewijde niet zou meenen met een slakkenhuis te doen te hebben. De
-schelp bestaat namelijk uit 8 losse, achter elkaar gelegen en over
-elkaar grijpende, dwarsplaten, waardoor het dier zich, bij gevaar,
-evenals sommige pissebedden, met schelp en al, kan oprollen. Verder
-ontbreken kop, oogen en voelers, terwijl de zeer platte onderzijde zich
-onbeweeglijk op steenen, schelpen of zeewieren vasthecht. Deze soort
-leeft in de warme zeeën; bij ons komen een paar kleinere soorten voor,
-doch alleen in Zeeland.
-
-Wij sluiten de rij der vóórkieuwigen met nog een andere, interessante
-slak: de ~knobbelige zeeoor~ (_Haliotis tuberculata_), fig. 16, aldus
-genoemd naar de oorvormige schelp met zeer wijde opening, die van binnen
-een prachtigen paarlemoerglans heeft, zoodat de ouden haar, niet ten
-onrechte, met het oor van Aphrodite (Venus) vergeleken, want de
-spiraalvormige, doch zeer vlakke schelpen munten ook overigens door
-bijzondere schoonheid uit, zoodat zij aan de kusten der Middellandsche
-zee, waar het dier in ondiep water op rotsen vastgehecht leeft, zeer
-gezocht zijn en tot allerlei sieraden verwerkt worden. Evenwijdig aan
-den linker rand der schelp loopt een rij van gaatjes, waardoor het water
-naar de kieuwen stroomt. De voetzool is breed en van een dubbele rij van
-prachtig groene franjes voorzien. De mond is snuitvormig, met een tong,
-die met tallooze haakjes bezet is; het voedsel bestaat uit zeeplanten.
-De breede kop draagt twee lange sprieten en daarachter staan, op korte
-steeltjes, de oogen.
-
-Op de volgende plaat zullen wij nog een groot aantal vóórkieuwigen
-ontmoeten, want alleen van deze groep telt men niet minder dan 8500
-soorten.
-
- * * * * *
-
-Thans zijn echter eerst eenige =achterkieuwigen= onder de vlakpootigen
-aan de beurt, bij welke de kieuwen dus ~achter~ de hartkamer gelegen
-zijn. Velen daarvan hebben geen, of slechts een zeer dunne en
-onvolkomen, schelp en in het laatste geval dient zij alleen tot
-bedekking der kieuw en van een klein gedeelte der ingewanden en nooit
-kan het dier er zich in terugtrekken, zoodat men ze ook wel „~naakte
-zeeslakken~” noemt. Het zijn wel de minsten der broederen, want velen
-bezitten noch kieuwen, noch bloedvaten of hart en dan dient eenvoudig de
-rughuid als ademhalingsorgaan, die dan, door allerlei vertakkingen, een
-grootere oppervlakte verkrijgt.
-
-De beide volgende soorten bezitten althans nog zeer primitieve kam- of
-veervormige kieuwen, die in een soort van mantelholte liggen. Zoo is het
-bij het curieuze dier van fig. 12, dat den, voor een zeebewoner zeer
-zonderlingen, naam van ~zeehaas~ (_Aplysia depilans_) draagt en dat in
-de Middellandsche zee in ondiep water zeer algemeen is en verder aan de
-kusten van Portugal tot Engeland, een zonderling veld voor de
-hazenjacht, voorkomt. Dien naam heeft het dier dan ook alleen te danken
-aan den vorm van de twee achterste der vier voelers, die eenigszins op
-de ooren van een haas gelijken. Het dier is 20-25 centim. lang, zwart
-met grijze vlekken en het lichaam is naar voren halsvormig verlengd en
-draagt daar de voelers en de oogen. De kieuwen bevinden zich rechts van
-den rug, als vertakte blaadjes, onder een dunnen mantel en daarin wordt
-ook een onvolkomen, dunne en hoornachtige schelp gevormd, die echter van
-buiten niet te zien is. Het voedsel bestaat uit zeewieren.
-
-Als algemeen voorkomend bewoner der kusten van Zuid-Europa, was dit dier
-aldaar reeds in de oudheid bekend, of liever berucht, want het stond in
-een zeer kwaden reuk als vergiftig dier, vooral bij matrozen en
-visschers, die beweerden, dat alleen reeds de aanraking van het dier
-door den mensch, bij dezen de haren deed uitvallen (vandaar de
-soortsnaam: _depilans_ = ontharend). De fantasie van den zeeman ging
-echter ook hier te ver en de waarheid is eenvoudig, dat door den mantel
-van het dier, bij vervolging, een donker, violet vocht afgescheiden
-wordt, dat een onaangenamen reuk heeft en eenigszins vergiftige
-eigenschappen schijnt te bezitten. Het dient alleen om het dier in een
-donkere wolk te hullen en onzichtbaar te maken, evenals bij de
-inktvisschen.
-
-Tot dezelfde groep behoort ook de ~gespikkelde blaasslak~ (_Bulla
-ampulla_) van fig. 15, die in de warme zeeën, bijv. van Oost-Indië,
-voorkomt en een zeer dunne schelp bezit, waarin zich het dier geheel kan
-terugtrekken en naar welke men deze slakken, waarvan een paar andere
-soorten ook aan onze kusten voorkomen, „~obliehorens~” noemt. Naar de
-eivormige, geelachtige, bruin gespikkelde schelp, wordt de soort van
-fig. 15 ook wel „~kievitsei~” genoemd. De 4 voelers zijn tot een gelobde
-voorhoofdsplaat vergroeid, in wier midden de oogen liggen en de mantel
-heeft groote aanhangsels, die de schelp gedeeltelijk bedekken, doch ook
-als roeiriemen gebruikt worden, als het dier vrij rondzwemt, terwijl het
-overigens over zeeplanten op en neer kruipt. Het slikt groote levende
-schelpdieren en slakken in, wier schelpen het in de maag, met behulp van
-groote kalkplaten, kraakt.
-
- * * * * *
-
-Wij komen nu tot de zoogenaamde „~kieuwloozen~” of ~naaktkieuwigen~; zij
-bezitten echter in den regel wel kieuwen, doch deze zijn onbedekt, naakt
-en niet in een mantelholte besloten. Een hoogst merkwaardig en fraai
-voorbeeld daarvan is de ~sluierslak~ (_Tethys leporina_), fig. 3, uit de
-Middellandsche zee, die 30 centim. lang wordt en alleen in volle zee
-vrij rondzwemt. Het geheele dier is zeer fijn, teer en doorschijnend en
-verspreidt, in het donker, licht. Het dankt zijn naam aan een groot,
-halfcirkelvormig, aan den rand van franjes voorzien, aanhangsel aan den
-kop, „sluier” genaamd, dat als voortreffelijk roeitoestel dient. Het
-lichaam is tamelijk plat en aan beide zijden van den rug bevindt zich
-een overlangsche rij van bundelvormige kieuwen en daartusschen lichtrood
-en zwart gevlekte, wormvormige aanhangsels, die gemakkelijk afvallen en
-die men daarom vroeger voor wormen hield, die als parasieten op het dier
-zouden leven.
-
-Een andere naaktkieuwige slak is de ~draadslak~ (_Aeolis_), fig. 7, die
-men, op het eerste gezicht, ook door de lange voorste, priemvormige
-voelers, bijna voor een landslak zou houden. De achterste voelers zijn
-knotsvormig en daarachter bevinden zich de oogen. Het lichaam is
-langwerpig, zonder mantel, 4-6 centim. lang en draagt op den rug
-talrijke roode of bruine ~draadvormige~ aanhangsels, waarin uitloopers
-van de lever dringen en wier uiteinden voorzien zijn van netelorganen
-voor de verdediging. Men hield ze vroeger voor kieuwen, doch deze
-ontbreken hier en slechts de huid zorgt voor de ademhaling. Dit dier
-leeft op zeegras of zeewier in de Noordzee en de Westelijke Oostzee en
-een drietal andere soorten van het geslacht _Aeolis_ komen op onze
-kusten voor. Zij voeden zich met andere zeedieren, vooral met
-bloempoliepen.
-
-Een fraaie en sierlijke naaktkieuwige slak is de ~knobbelige sterreslak~
-(_Doris tuberculata_) van fig. 9, die bij Napels voorkomt, terwijl een
-paar andere soorten ook aan onze kusten gevonden worden. De
-kieuwaanhangsels zijn hier veervormig en in den vorm van een ~ster~
-rondom de aarsopening, achter op het midden van den rug, geplaatst. Het
-lichaam is 5 centim. lang, langwerpig rond, geel van kleur, met donkere
-vlekken; de bovenzijde is korrelig, de onderkant zwart gestippeld. Het
-lichaam is door een breeden mantel omgeven. Er zijn 4 voelers en de mond
-is slurfvormig. Het dier leeft meestal tusschen zeewier en sterft
-dadelijk, als men het uit het water neemt.
-
-Verder behoort tot de groep der naaktkieuwigen ook nog de ~groene
-fluweelslak~ (_Elisia viridis_) van fig. 10, een dier van zonderlingen
-vorm, dat in de Noordzee, de Westelijke Oostzee en de Middellandsche zee
-op zeegras leeft. Hier ontbreken de kieuwen volkomen, de kop is
-onduidelijk, met twee lepelvormig opgerolde voelers, en langs de zijden
-van het lichaam loopen twee groote huidlappen, die zich van achteren
-vereenigen en waarschijnlijk voor de ademhaling dienen. Het dier is
-merkwaardig geteekend; de kleur van den kop, de voelers en de voorzijde
-van den rug en de buitenranden der huidlappen zijn donker
-~fluweelachtig~ zwart, doch hier en daar overgaande in groenachtig of
-bruinachtig. De voet is olijfgroen en het geheele lichaam is als bezaaid
-met kleine sneeuwwitte, deels ook groenachtig blauwe en roodachtig witte
-puntjes.
-
- * * * * *
-
-Van de tweede orde der slakken: de =kielpootigen= of =zee-zwemslakken=
-zien wij in fig. 1 een hoogst interessant dier: de ~gekroonde zwemslak~
-(_Pterotrachea coronata_), die niemand zeker voor een slak zou houden,
-want het lichaam doet veeleer aan een visch denken, is langwerpig, van
-achteren van een vischachtigen roeistaart voorzien, bijna geheel
-geleiachtig helder en zoo doorschijnend, dat men er alle organen
-doorheen ziet. En om op dit alles de kroon te zetten, zwemt het dier
-bovendien nog op zijn rug. Deze dieren leven steeds in volle zee, want
-het zijn echte zwemmers, daartoe vooral in staat gesteld door de
-eigenaardige vervorming van den „~voet~”. Deze bestaat hier namelijk uit
-twee onderdeelen: het voorste deel vormt een vertikale ~kielvormige~ vin
-(vandaar de naam: ~kielpootigen~), een soort van zeil onder aan het
-lichaam (en dus op de figuur naar boven gekeerd!) en is van een
-zuigschijf voorzien, waarmede het dier kruipen of zich vasthechten kan,
-terwijl het achterste en grootste deel van den voet vervormd is tot het
-uitgebreide en lange staartgedeelte, dat eigenlijk de hoofdmassa van het
-lichaam vormt en een uitstekend zwem- en roeitoestel is. De mantel zit,
-als een kleine kegel, achter op den rug, de kop is langwerpig, met een
-soort spitsen snuit en heeft twee dunne korte voelers en daarnaast de
-oogen. Een schelp ontbreekt. Het is een uiterst fraai gekleurd, teer en
-fijn, als ’t ware aetherisch wezen, dat in de Middellandsche zee leeft.
-
- * * * * *
-
-Ten slotte vertoont het tooneel uit den oceaan op onze plaat nog een
-paar voorbeelden van een geheel anderen groep van slakken: de
-=vinpootigen= of =roeislakken=, dieren van zonderlingen vorm, waarin men
-nauwelijks meer het type der slakken kan herkennen, zoodat men ze wel
-tot een geheel afzonderlijke klasse van weekdiedren brengt. In elk geval
-is dit wel het eenvoudigste, wat de natuur op slakkengebied heeft
-geleverd.
-
-De kop is bij deze slakken, waarvan de fig. 2, 4 en 13 voorbeelden zijn,
-slechts onduidelijk begrensd en alleen de mondopening en 2 of 4
-onvolkomen voelers geven de plaats aan, waar de kop zich ~zou~ bevinden,
-~als~ hij voorhanden ware. Het hoofdkenmerk der orde--en tevens de
-aanleiding tot haar naam--zijn de twee groote zijdelingsche vleugel- of
-~vinvormige~ aanhangsels, die den vervormden ~voet~ voorstellen en die
-tot roeien of zwemmen dienen. Het zijn dunne vliezige lappen, die, op de
-wijze der vleugels van de vlinders, op en neer fladderen, waarom deze
-dieren ook wel „~zeevlinders~” genoemd worden. Zij zijn naakt of
-hoogstens van een dunne doorschijnende schelp voorzien. Overigens zijn
-het kleine diertjes, hoogstens 5 centim. lang, die over dag hun siësta
-op den zeebodem houden, doch ’s avonds naar boven fladderen en aan de
-oppervlakte rondzwemmen, om zich met kleine weekdieren en kreeften te
-voeden. Maar op hun beurt vallen deze diertjes zelf weer, in
-onnoemelijke massa’s, aan visschen, meeuwen en walvisschen ten buit.
-
-Dit laatste treurige lot is vooral beschoren aan de ~noordsche
-walvisch-vleugelslak~ (_Clione borealis_) van fig. 2, gewoonlijk
-eenvoudig „~walvischaas~” genoemd, omdat deze diertjes in zoo dichte
-drommen bijeenzwermen, dat de walvisch er bij iederen hap duizenden en
-nog eens duizenden door zijn geweldig keelgat verzwelgt en zij het
-hoofdvoedsel van dit reuzendier vormen. Het lichaam van deze slak is
-spilvormig, naakt, doorschijnend, met bruine vlekken, 2-3 centim. lang,
-met 2 paar voelers en op de tong bevindt zich een wrijfplaat, die uit
-kleine, haakvormige tandjes bestaat. Zij komen in tallooze menigten in
-de noordsche zeeën voor, daar, waar ook hun aartsvijand, de walvisch,
-tehuis is.
-
-Een andere vinpootige slak is die van fig. 4: de ~drietandige
-kristalslak~ (_Hyalea tridentata_), een curieus diertje, ook weer zulk
-een „zeevlindertje” van slechts 15 millim. lang, zonder zichtbaren kop
-en met twee vleugelachtige vinnen, waarmede zeer snelle bewegingen
-plaats hebben. Het dier kan zich, met de vinnen, geheel en al
-terugtrekken binnen een dunne, bolvormige, hoornachtige schelp. Het is
-een bewoner der warmere zeeën.
-
-En thans, tot besluit van ons gesprek over deze plaat, nog een
-laatste--doch zeker niet de minst interessante--vertegenwoordiger der
-vinpootigen: de ~olifantstand~ of ~zeetand~ (_Dentalium elephantinum_),
-fig. 13 en 14. Deze is weer van een schelp voorzien en vormt eigenlijk
-een overgang van de slakken tot de mossels of plaatkieuwige weekdieren.
-De naam ~tandslakken~--en voor deze soort: ~olifantstand~--heeft
-betrekking op de overeenkomst in vorm van de buisvormige, aan weerzijden
-open en zwak gebogen schelp met den tand van een roofdier of een
-olifant. Men noemt ze ook ~graafpootigen~, omdat zij de schelp, met het
-breede eind naar onderen, door middel van den voet in het zand van den
-bodem vastgraven, zooals wij in fig. 13 zien, terwijl fig. 14 een leeg
-kokertje of huisje voorstelt, dat ongeveer 10 centim. lang is. Deze
-schelpen vindt men dikwijls in verzamelingen. Kieuwen ontbreken, doch
-bij het ingraven worden de uitstrekbare, als een krans om den mond
-geplaatste roode ~voeldraden~, die voor den aanvoer van voedsel en, met
-den mantel, ook voor de ademhaling dienen, er boven uitgestoken (fig.
-13).
-
-Het dier zelf nadert, in sommige opzichten, tot de mossels, ook doordat
-het geheel ingehuld is in een, aan beide zijden open, mantel. Een
-kleinere soort: _Dentalium entale_, 2-3 centim. lang, leeft in de
-Noordzee en van haar huisjes spoelen dikwijls grootere of kleinere
-stukken aan onze stranden aan.
-
-[Afbeelding: XII.]
-
-
-
-
-PLAAT XII.
-
-EEN BONTE VERZAMELING.
-
-
-Voor den verzamelaar een collectie om van te watertanden, uit allerlei
-fraaie slakken en slakkenhuizen bestaande, in de bontste verscheidenheid
-van kleuren en vormen en waarvan vele ook den mensch van nut zijn. Allen
-behooren tot de groep der =voorkieuwigen=, waarvan wij reeds op bladz.
-109 een paar voorbeelden hebben ontmoet en wier sierlijke schelpen in de
-meeste musea, onder andere in dat van het aquarium te Amsterdam, steeds
-in talrijke exemplaren vertegenwoordigd zijn.
-
-Al de slakken van deze plaat behooren tot die afdeeling der
-voorkieuwigen, welke men =kamkieuwigen= noemt, omdat zij, op den rug,
-een ademholte hebben, waarin zich één grootere, ~kamvormige kieuw~ en
-een kleinere ~bijkieuw~ bevinden. Zij hebben een duidelijken kop en
-hals, twee voelers voor het tasten, aan wier basis de zeer volkomen
-oogen staan en vóór aan den kop ligt de mond, die goed gewapend is met
-kaak en wrijfplaat. Alle kamkieuwigen hebben een schelp of ~huisje~,
-afgescheiden door den mantel, die het, veelal spiraalvormige lichaam
-bedekt, zoodat ook het huisje meestal dien vorm vertoont. De ~voet~ is
-het eenige bewegingsorgaan en kan lang en smal, of breed en schijfvormig
-zijn; eerstgenoemde vorm maakt een snellere beweging mogelijk dan de
-laatste. Bij alle kamkieuwigen loopt de mantel uit in een holle buis, de
-adembuis of ~sipho~, die het water naar de ademholte voert en opgenomen
-wordt door een buisvormig uitsteeksel van de schelp of door een
-insnijding in den mond daarvan. Men vindt deze adembuis bij alle
-vleescheters, niet bij de planteters. Bij de rangschikking dezer slakken
-wordt in hoofdzaak op de ~tong~ gelet, die, ook bij alle andere slakken,
-met een harde ~wrijfplaat~ bedekt is, waarop talrijke dwarsrijen van
-plaatjes of tandjes geplaatst zijn, waarmede het voedsel tegen de kaak
-verscheurd en fijngewreven wordt en die bij de verschillende groepen
-zeer in aantal, vorm en grootte verschillen.
-
-Onder de eerste groep: de =bandtongigen=, die een lange, smalle tong en
-een wrijfplaat met 7 tandpuntjes in elke dwarsrij hebben en waartoe ook
-de ~moerashorenslakken~ van Plaat I uit het zoete water behooren (zie
-bladz. 18), ontmoeten wij op onze plaat vooreerst een goede bekende, die
-wel bescheiden en onaanzienlijk van uiterlijk is, maar toch voor ons
-hooggewaardeerde eigenschappen bezit, namelijk: de ~alikruik~
-(_Littorina littorea_), fig. 7. Men ziet haar aan onze kusten, vooral
-bij laag water, in groote menigte aan de steenen der zeeweringen
-vastzitten, schijnbaar onbeweeglijk vastgegroeid. Maar dat is toch
-geenszins het geval en de jonge diertjes zijn zelfs levenslustige
-snelzwemmers, daar zij, evenals de jongen van de meeste zeeslakken,
-twee, met trilharen bedekte, mondlappen bezitten, waarmede zij zich
-behendig voortroeien.
-
-Doch ook de oudjes zijn niet zoo suf, als zij er uitzien; komen zij
-geheel onder water of brengt men ze in den bak van een aquarium, dan
-zien wij uit het korte, dikke, eivormige, uit 5 of 6 windingen
-bestaande, bruine en aschgrijze, dwarsgestreepte huisje, dat 3 centim.
-hoog is, een kop met twee lange, draadvormige voelers en die in een
-korten slurf eindigt, benevens een langen, glibberigen voet te
-voorschijn komen, waarmede het dier over den ondergrond voortglijdt.
-Doch bij het minste gevaar wordt het geheele lichaam, met kop en voet,
-in het huisje teruggetrokken en de ingang met een rond hoornachtig
-dekseltje afgesloten, om alle ongewenschte indringers buiten de deur te
-houden. Aan de basis van de voelers liggen de oogen. De mond van de
-schelp is van binnen bruin, de spil wit, het dier zelf is geel, met
-bruine spiraallijnen en banden.
-
-De alikruiken leven, in ontzaglijke menigte, aan de kusten van de
-Noordzee, de westelijke Oostzee en de Middellandsche zee. In ons land
-zijn zij vooral in Zeeland en westelijk Noord-Brabant bekend, waar zij
-door de visschers, voornamelijk van Arnemuiden, bij massa’s gevangen,
-met zout en peper gekookt, en als „kreukels” langs de huizen gevent
-worden, als een smakelijk gerecht, dat, na verwijdering van het
-dekseltje, met een speld uit het huisje gepikt wordt. De dieren leven
-steeds vlak bij het strand, binnen het bereik van eb en vloed, waar zij
-zich hoofdzakelijk van zeewieren voeden, zonder echter vegetariërs te
-zijn, daar zij ook een hapje vleesch niet versmaden. De wijfjes leggen
-een groot aantal eitjes in een soort ~eiernest~ (zie fig. K). De eitjes
-worden daartoe, elk op zich zelf, door een geleiachtige massa omhuld en
-het geheel wordt op steenen of rotsen vastgekleefd.
-
-Met de alikruik komt, wat de organisatie betreft, veel overeen de
-~geribde rissoa~ (_Rissoa costata_), fig. 23, doch deze heeft een veel
-kleiner en spitser, sierlijk, torenspitsvormig huisje, met eivormige
-monding en slechts enkele millim. lang. De snuit is uitgerand en
-tweemaal zoo lang als de draadvormige voelers. Het dier komt in bijna
-alle zeeën voor en voedt zich met zeewieren.
-
-[Afbeelding: Fig. K.
-
-Eiernest van de gewone alikruik.]
-
-De ~tepelhoren~ (_Natica_), fig. 17, heeft een zeer dik, opgeblazen, van
-onderen afgeplat en van een nagel voorzien horentje, met lage windingen
-en eironde opening. De voet is bijzonder groot en bedekt, met den
-omgeslagen rand van den mantel, nog een deel van den schelprand. Het
-deksel is kalkachtig, de kop is van een slurf voorzien en draagt twee
-kegelvormige, vorksgewijs geplaatste voelers, aan wier basis van buiten
-de oogen staan. Zij komen in alle zeeën voor, een paar soorten ook aan
-onze kusten en leven op zand- of slibachtigen bodem. Zij boren
-schelpdieren aan, waarmede zij zich voeden.
-
-In fig. 14 zien wij de ~schroefvormige torenslak~ (_Turritella
-terebra_), aldus genoemd naar het ongemeen sierlijke huisje, dat zeer
-lang en puntig is, den vorm van een torenspits heeft en schroefvormig
-gewonden is. De kleur van het horentje is roodgeel of roodachtig, met
-spiraalvormige strepen, een ronde monding en een hoornachtig dekseltje.
-De voelers, aan wier buitenzijde de oogen zitten, zijn lang en dik,
-borstelvormig, de kop eindigt in een langen, gladden snuit en de rand
-van den mantel is van franjes voorzien. Het is een vleescheter, maar het
-dier is zeer traag en komt slechts zelden uit zijn huisje te voorschijn;
-men vindt het in alle zeeën der warme luchtstreek, een enkele soort komt
-ook aan onze kusten voor.
-
-Zeer fraaie en sierlijke huisjes zijn ook die van de ~horenslakken~
-(_Cerithium_), fig. 18, waarvan talrijke soorten bestaan, die zoowel in
-de zee als in brak water leven. Ook hier is het langwerpige, spitse
-huisje torenspitsvormig, bruin van kleur, overlangs geplooid en dwars
-gestreept. De monding is klein, scheef-eivormig, met een naar links
-gericht kanaal. De kop eindigt in een verlengden snuit en de oogen staan
-midden tusschen de voelers. Van dit geslacht leven een aantal zeer
-kleine soorten (minder dan 1 centim.) in de Noord- en Oostzee en zij
-kwamen reeds in vóórhistorische tijden in zulke ongelooflijke
-hoeveelheden voor, dat gansche kalksteenlagen, zooals de cerithiënkalk
-en de grofkalk van Parijs, uitsluitend uit de zeer kleine horentjes van
-deze versteende (fossiele) slakken gevormd zijn. Omgekeerd vindt men
-onder die versteende soorten ook de grootste van alle slakken, zooals de
-~reuzenhoornslak~ (_Cerithium giganteum_), die meer dan 60 centim. hoog
-was en in het bekken van Parijs voorkomt.
-
-Merkwaardige soorten van =bandtongigen= vindt men onder de familie der
-~vleugelslakken~, die zoowel uitmunten door grootte, als door schoonheid
-en bijzonderen vorm. Op de plaat is daarvan in fig. 16 de
-~pelikaansvoet~ (_Strombus_ of _Aporrhaïs pes pelecani_) afgebeeld,
-aldus genoemd naar den eigenaardigen vorm van de schelp, die aan het
-uiteinde spits en torenvormig is, doch naar beneden in een handvormige,
-in drie spitse vingers gespleten, lip overgaat. De oogen staan aan de
-basis der borstelvormige voelers en het dekseltje is zeer klein. De
-voet is, bijna onder een rechten hoek, knievormig gebogen en dit maakt,
-dat de vleugelslakken niet kunnen kruipen, doch, door stootsgewijze
-bewegingen van den voet, voorwaarts ~springen~. De afgebeelde soort komt
-in de Europeesche zeeën, ook aan onze kusten, voor, doch de meeste
-vleugelslakken leven in de warmere zeeën, waar zij vooral de
-koraalriffen bewonen. De beroemdste is de ~groote vleugelslak~
-(_Strombus gigas_) uit Midden-Amerika, wier schelp meer dan 30 centim.
-hoog is en een fraaien rozerooden mond heeft. Deze schelpen komen in
-menigte uit West-Indië in den handel ter kamerversiering en ter
-omlijsting van bloemperken.
-
-Tot dezelfde groep behoort de merkwaardige familie der
-~porseleinslakken~, van welke in fig. 20 de ~slangenkop~ (_Cypraea
-mauritiana_) voorgesteld is. De schelp heeft hier een zeer bijzonderen
-vorm, zij is eivormig, op den rug zeer bol en de laatste winding omsluit
-al de overige bijna geheel en deze zijn dus bijna niet zichtbaar. De
-mond van de schelp is een lange en smalle spleet, met omgeslagen randen,
-die getand of gekarteld zijn. Het langwerpige, in elkaar gerolde dier
-heeft aan weerszijden een, van breede lappen voorziene, uitbreiding van
-den mantel, die van binnen met draden bezet is, welke zich over de
-schelp kunnen heenslaan. De voelers zijn lang, kegelvormig en op een
-verdikte plek daarvan staan de oogen. Een deksel ontbreekt. Deze soort
-komt in Oost-Indië voor.
-
-Een paar andere bekende soorten spelen een niet onbelangrijke rol in de
-samenleving van sommige natuurvolken. De ~getijgerde porseleinslak~
-(_Cypraea tigris_), uit den Indischen oceaan, levert de schelpjes, die
-onder den naam van „~katjes~” bekend zijn en die in Oost-Indië in groote
-hoeveelheid in den handel komen voor allerlei sieraden en speelgoederen,
-en door de inboorlingen voor het versieren van gordels, kleeren en
-wapens gebezigd worden. Interessant is verder het gebruik van de
-~kauri’s~ of ~muntslakken~ (_Cypraea moneta_) uit den Indischen oceaan,
-die 2-3 centim. lang en geelachtig wit van kleur zijn en zoo genoemd
-worden, omdat zij in een groot deel van Midden-Afrika als gangbare munt
-gebruikt worden. Hoofdstapelplaats voor deze schelpjes is Zanzibar en
-van daar worden zij door karavanen over geheel Afrika als munten
-verspreid.
-
-In fig. 2 zien wij de ~tonslak~ of ~patrijs~ (_Dolium perdix_), die een
-buikige, tonvormige, dunne schelp heeft van 10-12 centim. hoog, met
-dwarse ribben en zeer korte en stompe windingen, behalve de laatste, die
-buikig en wijd en veel grooter is dan al de overige te zamen. Een deksel
-is niet voorhanden. De voet is zeer groot en naar voren verbreed. De
-snuit is buitengewoon lang en sterk, langer dan de schelp, de voelers
-zijn dun en dragen aan de buitenzijde, niet ver van de basis, de oogen.
-De kleur van de schelp is bruin geteekend. Zij komt in Oost-Indië voor.
-Zeer merkwaardig is, dat deze dieren, als zij geprikkeld of vervolgd
-worden, een sterk bijtend speeksel uitspuiten, waarin men meer dan 2
-procent ~vrij zwavelzuur~ aangetoond heeft. Een bijzondere soort van
-tonslak is het zoogenaamde ~vat~ (_Dolium galea_), de grootste slak van
-de Middellandsche zee, zoo groot als een menschenhoofd, 25 centim. hoog,
-met een sipho van 15 centim.
-
-Curieuze namen draagt de tonslak van fig. 10, die wel iets heeft van een
-Duitsche „Pickelhaube” en dan ook ~helmslak~ of ~stormhoed~, ook wel
-~Poolsche muts~ (_Cassis testiculum_) genoemd wordt. Het huisje is
-langwerpig eivormig, ongeveer 6 centim. hoog, roodachtig geel of fraai
-rozerood van kleur, met roode, overdwars geplaatste vlekken en
-gordelvormige strepen. De spits van de schelp is kort en puntig, de
-laatste winding, met den mond, is zeer groot. Deze, en nog andere
-soorten, deels zeer groote, leven in de Oost-Indische zeeën; de
-prachtige vuurroode monding van de schelp wordt in Italië veel tot
-valsche cameeën gesneden.
-
-Tot de bandtongigen op de plaat behoort eindelijk ook nog de
-~Tritonshoren~ (_Tritonium lotorium_), fig. 6, die een buikige schelp
-van ongeveer 10 centim. heeft, welke aan de spits kegelvormig uitgerekt
-is; zij is hoog en met knobbels bezet, de oppervlakte is zeer bultig,
-dwars gestreept en gerimpeld, bruinachtig of geelrood van kleur; de
-laatste winding is zeer groot en aan de basis is een groeve of kort
-kanaal. De monding is langwerpig driehoekig, wit van kleur. De voet is
-dik en breed; de snuit matig van lengte en de sipho lang. Er leven meer
-dan 100 soorten van ditzelfde geslacht in de warmere zeeën, daaronder
-ook een soort, die niet minder dan ¹⁄₂ meter lang is: de ~trompethoren~
-(_Tritonium variegatum_), die reeds in de oudheid, en ook nog
-tegenwoordig, den natuurvolken aan de kusten van den Indischen oceaan
-als krijgstrompet diende. De naam is afgeleid van ~Triton~, één der
-lagere zeegoden uit de Grieksche fabelleer, van boven mensch, van
-onderen visch, die de golven kalmeerde door de tonen van zijn
-schalmtrompet.
-
- * * * * *
-
-Een tweede gezelschap van kamkieuwigen zijn de =vedertongigen=, aldus
-genoemd, omdat de wrijfplaat op de tong uit talrijke ~veervormige~, in
-rijen geplaatste haakjes of klauwtjes bestaat. Twee soorten van deze
-groep zijn, op de plaat vertegenwoordigd. Vooreerst zien wij in fig. 3,
-bovenaan, een aardig en fraai horentje: de ~blauwslak~ (_Janthina
-communis_), vooral beroemd door de zonderlinge wijze, waarop zij zich
-ophangt en drijvende weet te houden. Dit is de eenige slak in de open
-zee, die nog de posthorenvormig gewonden schelp bezit. Deze is dun,
-buikig, zonder deksel, fraai violet of blauw van kleur, met grooten
-mond. De voelers zijn kort, priemvormig en geringd en daaronder staan de
-oogen op korte steeltjes. De voet is klein en rond, doch draagt van
-achteren een zoo uiterst merkwaardig orgaan, dat het in de geheele
-dierenwereld zijnsgelijke niet heeft, namelijk: een uitgebreide, uit
-louter luchtblaasjes gevormde schuimmassa, die, als ’t ware, een
-drijvend vlot vormt, waaraan het dier met den voet is opgehangen en op
-de open zee ronddrijft (zie fig. 3). Deze blaasjes worden gevormd door
-een groef in den voet, die telkens een luchtblaasje aan de
-wateroppervlakte grijpt en dat met een slijmig, verhardend omhulsel
-omgeeft. Zoo worden die blaasjes aan den voet en aan elkaar tot een
-drijvend vlot vastgekleefd, aan welks onderzijde ook de eitjes bevestigd
-worden. Deze blauwslakken, die in de Middellandsche zee en andere
-soorten, die in ontzaglijke menigte in den Stillen oceaan leven, zijn
-ware roofdieren, die echter, op hun beurt, in onnoemelijke massa’s, aan
-de walvisschen ten prooi vallen.
-
-De tweede vedertongige slak van de plaat is de ~echte wenteltrap~
-(_Scalaria preciosa_) van fig. 13, die tot de zoogenaamde
-„~perspectiefslakken~” behoort en wier wenteltrapvormig horentje puntig
-en spits en geelachtig wit van kleur is. De windingen zijn, als bij een
-wenteltrap, van elkaar afgezonderd en met hooge en scherpe ribben bezet.
-Het dekseltje is dun en hoornachtig, de voet kort en eivormig en aan den
-hals bevestigd--wel een curieuze plaats voor een voet! Op de twee dunne
-voelers zijn van buiten de oogen geplaatst. Deze slak komt in den
-Indischen oceaan voor, doch is betrekkelijk zeldzaam en vroeger werden
-er hooge prijzen voor betaald. Een andere soort: de ~gewone~ of ~onechte
-wenteltrap~, met windingen, die elkaar niet aanraken, komt in Europa,
-ook aan ons Noordzeestrand, voor.
-
- * * * * *
-
-De thans volgende, derde groep van zeeslakken, de =smaltongigen=,
-hebben, in een lange, terugtrekbare slurf, een lange en smalle tong, met
-hoogstens drie rijen plaatjes, waarvan de middelste breed en aan den
-achterrand met scherpe tandjes bezet zijn. Al deze slakken zijn
-vleescheters en bezitten dus, volgens bladz. 119, een sipho, die in een
-gleuf of kanaal of ook in een insnijding van de schelp gelegen is. De
-laatste is altijd gewonden en van een deksel voorzien.
-
-Hiertoe behooren vele bekende en deels zeer fraaie soorten. In fig. 12
-zien wij de ~plooislak~ (_Voluta scapha_), genoemd naar de schuine
-~plooien~ aan den rand van de spil der schelp, die tolvormig, buikig en
-van boven verbreed is, met roodbruine, hoekige, overlangsche lijnen of
-vlekken geteekend en zeer groot is. De voet is groot en breed, de
-voelers, aan wier basis de oogen zitten, zijn driehoekig. Zij ontbreken
-in Europa en leven in de tropische zeeën. Bij een andere soort: de
-~muziek~- of ~notenslak~, gelijken de donkere lijnen eenigszins op
-notenbalken.
-
-Een zeer fraaie smaltongige slak is die van fig. 22, in vorm en kleur
-eenigszins op een olijf gelijkend, en daarom ~olijf~- of ~dadelslak~
-(_Oliva_) genoemd. Het zeer gladde en glimmende, langwerpig eironde
-huisje heeft een zeer korte winding, doch een bijzonder langen en
-smallen mond, met insnijding voor de sipho. De kleur is olijfgeel, met
-eenige bruine golven, grootte als op de plaat, doch de ~porfierslak~ van
-Brazilië wordt wel 9 tot 12 centim. Daarentegen zijn de ~rijstkorrels~
-(_Oliva oryzae_), die wit van kleur zijn en in vorm en grootte aan rijst
-doen denken, niet langer dan 5-9 millim. Het dier zelf heeft een kleinen
-kop en de oogen staan op het midden der voelers. De voet is zeer groot
-en zijn breede zijlobben kunnen om den rand der schelp naar boven
-geslagen en tot zwemmen gebezigd worden. Het zijn zeer levendige, snel
-kruipende dieren, die op zandige gronden in de warme zeeën leven.
-
-Verwant aan de vorige is de ~bisschopsmuts~ (_Mitra episcopalis_) van
-fig. 19, die bij de Philippijnen voorkomt. Het fraaie en zeer gladde
-huisje is ongeveer 8 centim. lang, hoog en spits kegelvormig, als een
-bisschopsmijter, wit van kleur, met hoogroode, in dwarse rijen
-geplaatste, bijna vierhoekige vlekken. De mond van de schelp is klein,
-van een uitsnijding voor de sipho voorzien. Het dier zelf is
-spiraalvormig, met kleinen voet en kop, doch zeer langen slurf. Het
-deksel ontbreekt. In de zeeën van Indië leven honderden soorten,
-waaronder ook één, die, naar den vorm, ~pauselijke kroon~ (_Mitra
-papalis_) genoemd wordt.
-
-De ~fuikhorenslak~ (_Nassa reticulata_), fig. 15, eenigszins op een
-palingfuik gelijkend en 3 centim. hoog, komt algemeen op slibgronden van
-de Noordzee en de westelijke Oostzee voor en is dikwijls met kolonies
-van poliepen bezet. Er is een kanaal, met diepe insnijding voor de
-sipho, de slurf komt, als een roode buis, uit den mond en boort zich in
-het vleesch van de prooi. Een na verwant familielid van deze slak is de
-bekende ~wulk~ of ~kinkhoren~ (_Buccinum_), waarvan de fraaie en
-wijdmondige, groote horens (9 centim.) veel aan onze kusten aanspoelen
-en door oude visschers verkocht worden. Ook behoort tot deze groep het
-~duifje~ (_Columbella mercatoria_) van fig. 11, met een ei-kegelvormig
-huisje van 1,5 centim., dat dwarsgegroefd en met witte en bruine
-zigzagvormige dwarsbanden geteekend is. Het kleine deksel is
-hoornachtig, de voet klein en aan de geringde voelers staan de oogen.
-Zij komt in den Atlantischen oceaan voor.
-
-Als laatste voorbeeld van de smaltongigen bespreken wij nog de
-interessante ~purperslak~ (_Purpura lapillus_), fig. 5, insgelijks
-verwant aan de ~kinkhorens~, met een eivormig, vrij groot, dwars
-gegroefd huisje, ~zonder stekels~, waardoor zij zich onderscheidt van de
-stekelpurperslak (zie bladz. 110). Het huisje is groenachtig geel, met
-witte banden, het gewonden gedeelte is kegelvormig, met bolle windingen
-en de monding, die met een hoornachtig deksel kan gesloten worden, is
-groot, met zeer kort kanaal. De voet is breed, vooruitstekend, van voren
-tweelobbig. Het dier leeft in de Noordzee en heeft een „purperklier”,
-wier kleurstof in de oudheid veel gebruikt werd voor het verven van
-mantels en gewaden, waartoe in Tarente in Italië en in Tyrus in
-Phoenicië zich talrijke purperfabrieken bevonden. Nog heden ten dage
-wijst men, bij Tarente, den bezoeker den zoogenaamden „Monte-Testacea”,
-dat is: den berg der schelpen, die alleen bestaat uit de schelpen van de
-purperslak, welke men daar, na het uittrekken van de verfstof, sedert
-eeuwen opgehoopt heeft.
-
-Twee zeeslakken op de plaat: de ~kegelslak~ van fig. 9 en de
-~schroefslak~ van fig. 21, behooren tot de vierde groep der
-kamkieuwigen: de =pijltongigen=, bij welke de tong bezet is met twee
-rijen lange, spitse ~pijlen~, wier steek voor de levende prooi doodelijk
-is. De ~gemarmerde kegelslak~ (_Conus marmoratus_), fig. 9, heeft een
-prachtig gemarmerde schelp, zwart van kleur, met ongeveer driehoekige
-witte vlekken, die den vorm heeft van twee, met de basis op elkaar
-staande, kegels, waarvan de kleinste, lagere het gewonden gedeelte, de
-veel grootere en hoogere alleen de laatste winding voorstelt. De mond
-van de schelp is zeer lang en smal, met een kleine groef aan de basis.
-Het deksel is geel, met zwarte strepen. Het smalle, afgeplatte en
-opgerolde dier heeft een kleinen voet en een lange sipho, die door de
-insnijding uitgestoken wordt. Er is een duidelijke kop met 2 voelers,
-waarop halverwege de oogen zitten en een lange slurf met korte tong,
-gewapend met pijlvormige weerhaken. De schelpen behooren tot de
-bekendste en gezochtste van de verzamelaars en worden vooral in de warme
-Indische zeeën, als bewoners der koraalriffen, aangetroffen. Sommige
-soorten hadden vroeger een groote waarde.
-
-Een eveneens zeer fraaie schelp is die van een andere pijltongige slak:
-de ~gevlekte schroefslak~ (_Terebra maculata_) van fig. 21. Het huisje
-is zeer lang en spits, toren- of naaldvormig, met kleinen mond, scheeve
-gedraaide spil en een kort kanaal. Het wordt 20 centim. hoog, is
-geelachtig van kleur en heeft op elke winding twee rijen van bijna
-rechthoekige, grijsachtig bruine of roodbruine vlekken. De voet is
-klein, de sipho lang, de oogen zijn onduidelijk. Deze soort leeft in den
-Indischen Oceaan; vele kleine soorten zijn uiterst sierlijk en hebben
-veel waarde voor verzamelaars.
-
- * * * * *
-
-Tot de laatste groep der kamkieuwigen, de =waaiertongigen=, genoemd naar
-de vele, waaiervormig geplaatste, zijplaten langs den rand der
-middelplaten van de zeer samengestelde tong, behooren nog drie soorten
-op onze plaat, waarvan de twee eerste een groote ademhalingsholte
-hebben, met een kieuw, die uit twee bladen bestaat. Zij zijn plantetend
-en houden zich bij voorkeur op tusschen zeewieren op het strand. De
-eerste soort is de ~Grieksche sleutelgathoren~ (_Fissurella graeca_),
-fig. 4, die ook op onze kusten voorkomt, met straalvormig elliptische
-schelp en een ademopening boven in het midden. De schelp is roodachtig
-grijs van kleur en heeft straalvormige overlangsche en concentrische
-dwarse ribben. De slurfvormige mond heeft twee kegelvormige voelers, aan
-wier basis de oogen liggen. De tweede waaiertongige slak is de
-~rondmond-slak~ (_Turbo pica_), fig. 8, die in de warme zeeën leeft,
-vooral in die van den Atlantischen oceaan. De schelp is ~tolvormig~,
-rond en buikig, het gewonden gedeelte kegelvormig, de oppervlakte is
-glad, wit van kleur, met zwarte vlekken of strepen, de monding der
-schelp is rond, het deksel dun en hoornachtig.
-
-Ten slotte zien wij op de plaat nog een derde voorbeeld van de
-waaiertongigen, namelijk: de ~uitsnijdingsslak~ (_Emarginula_), fig. 1,
-aldus genoemd naar de ondiepe insnijding over het midden der schelp, die
-van den voorsten rand uitgaat. Zij is ongeveer 1,5 centim. lang,
-geelachtig wit, eivormig en tralievormig gestreept. Het dier zuigt zich
-aan rotsen vast.
-
-[Afbeelding: XIII.]
-
-
-
-
-PLAAT XIII.
-
-UIT HET RIJK DER SCHELPDIEREN.
-
-
-Het tooneel dezer plaat verplaatst ons weer in het gebied van een andere
-klasse der weekdieren: de =plaatkieuwigen= of =schelpdieren=, waarvan
-wij vroeger eenige voorbeelden uit het zoete water ontmoet hebben,
-terwijl wij thans met een groote verscheidenheid van zeebewoners zullen
-kennis maken. Verschillende soorten daarvan zijn in elk zee-aquarium,
-zoo ook in dat te Amsterdam, vertegenwoordigd.
-
-De algemeene organisatie van de ~schelpdieren~ of ~mossels~ werd, reeds
-bij die vroegere gelegenheid, uitvoerig door ons besproken en wij kunnen
-dus den lezer slechts aanraden om, vóór wij verder gaan, die
-beschrijving op bladz. 10-15 nog eens aandachtig over te lezen, waarbij
-de afbeeldingen B en C op bladz. 12 en 13 weer goede diensten zullen
-bewijzen. Thans willen wij dus nog slechts, in het kort, een paar
-hoofdpunten in herinnering brengen.
-
-Binnen de beide, uit koolzure kalk en conchyoline bestaande,
-~schelpkleppen~, die door een ~slot~, meestal van tandjes voorzien,
-beweeglijk verbonden zijn en van buiten door een veerkrachtigen
-~slotband~ uiteengetrokken worden, liggen vooreerst de beide bladen van
-den ~mantel~, die aan zijn buitenoppervlakte de schelp heeft
-afgescheiden en binnen welke de ~mantelholte~ gelegen is. Het levende
-dier kan de beide schelpkleppen stevig aaneen doen sluiten door het
-samentrekken van ~één~ of ~twee sluitspieren~, die aan de binnenzijde
-van de kleppen vastgehecht zijn en waarvan de aanhechtingsplaatsen of
-„spierindrukken” later nog steeds zijn te zien (zie fig. C op bladz. 13,
-bij _gg_). Binnen den mantel liggen verder weer de platte bladen van
-twee paren (zelden één paar) ~kieuwen~, naar welke men deze klasse de
-=plaatkieuwige weekdieren= noemt.
-
-Voorts zagen wij, dat bij geen enkel schelpdier ooit „het hoofd kan
-omloopen”, noch „het hoofd op hol” kan gaan, want bij allen ontbreekt de
-kop volkomen: het zijn ~koplooze weekdieren~. Toch is de onmisbare
-~mond~ aanwezig, die bij het ééne uiteinde der schelp gelegen is, doch
-die alle organen voor het fijnwrijven van het voedsel, die wij bij de
-slakken aantroffen, mist, daar de schelpdieren zich slechts voeden met
-mikroskopische diertjes of plantjes, die, met het naar de mantelholte
-stroomende, water meegevoerd worden. Bij het tegenovergestelde uiteinde
-van de schelp ligt de aarsopening en tusschen deze en den mond een vrij
-volledig ~darmkanaal~, terwijl ook het ~hart~ en de ~bloedsomloop~ goed
-ontwikkeld zijn, evenals het ~zenuwstelsel~, dat uit 3 paren
-zenuwknoopen bestaat, waarvan zenuwdraden naar de verschillende organen
-en zintuigen uitgaan. Onder de laatste zijn ~gehoororganen~ voorhanden
-en niet zelden zelfs ~oogen~, die aan den rand van den mantel liggen.
-
-Als bewegingsorgaan dient, zooals bij alle weekdieren, de ~voet~, in de
-buurt van den mond gelegen, een stevige, dikke spier (zie fig. B op
-bladz. 12, bij _F_), die, door beurtelingsche samentrekking en
-uitzetting, het lichaam, met de schelp, voortbeweegt of in het zand
-graaft. Het is trouwens een armzalig soort van beweging, want de
-rivier-parelmossel, die wij vroeger, bij de zoetwater-mosselen, ontmoet
-hebben (zie bladz. 31), heeft niet minder dan een half uur noodig, om
-een weg af te leggen, zoo lang als haar eigen schelp en als zij grooten
-spoed maakt, komt zij, in 9 uren tijds, niet meer dan 80 centim.
-vooruit. Onpartijdigheidshalve moeten wij er echter bijvoegen, dat er
-uitzonderingen zijn; sommigen kunnen, door middel van dat primitieve
-bewegingsorgaan, tamelijk snel zwemmen, andere, zooals de zandschelp,
-zelfs zekere akrobatische sprongen doen.
-
-Nog dient opgemerkt, dat de beide randen van den mantel geheel open
-kunnen zijn of voor een groot deel onderling kunnen vergroeien; in het
-laatste geval blijft er slechts een opening in den mantel vrij voor het
-doorlaten van den voet, benevens een onderste en bovenste opening voor
-den toevoer en afvoer van water en voedsel, wier randen dan dikwijls
-vergroeid en tot ~adembuizen~ of ~sipho’s~ verlengd zijn (zie bladz.
-14). Vele schelpdieren groeien eenvoudig met hun schelp aan andere
-voorwerpen vast; velen hebben echter, onder den voet, een ~spinklier~ of
-~byssusklier~, waarmede zij een bundel „~byssusdraden~”, ook „~baard~”
-genoemd, spinnen, om zich aan steenen of rotsen vast te hechten. Naar
-gelang van de aanwezigheid van één of twee ~sluitspieren~, verdeelt men
-de schelpdieren in twee orden: de =éenspierigen= en de =tweespierigen=.
-Wij zullen eerst kennis maken met eenige vertegenwoordigers der
-
-
-EENSPIERIGEN,
-
-bij welke steeds slechts de indruk van één enkele groote sluitspier in
-het midden der schelpkleppen te zien is, terwijl deze laatsten
-onregelmatig en ongelijk van vorm zijn en de mantel steeds geheel
-gesloten en aan den rand van franjes of papillen voorzien is. Wij
-beginnen met den edelsten van dit gilde, de kostelijkste gave voor de
-fijnproevers, waarvan wij reeds op bladz. 11 iets verteld hebben,
-namelijk: den ~gewonen oester~ (_Ostrea edulis_, d.i. eetbare oester),
-die in fig. 21 afgebeeld is. De schelpkleppen zijn hier rond-eivormig,
-aan het slot smaller toeloopend; de bovenste klep is vlak en ondiep, van
-buiten bladerig, de onderste dieper en dikker, van buiten met gevouwen
-overlangsche ribben bedekt. Het slot is puntig, zonder tanden en de
-kleine slotband is, aan weerszijden van het slot, in een kleine groef
-bevestigd. Het dier zelf is eivormig, langwerpig en zeer glad, de randen
-van den mantel zijn dik. De indruk van de sluitspier is onduidelijk. De
-voet ontbreekt, als volkomen overbodig, daar de dieren met de geheele
-onderste, dikkere schelpklep aan den bodem of aan andere schelpen
-vastgegroeid zijn. Er bestaan veel verscheidenheden in vorm, grootte,
-smaak en vastheid van het vleesch, zooals Zeeuwsche, Texelsche,
-Engelsche koroesters enz., doch deze zijn alleen aan de wijze van
-behandeling te danken en geenszins verschillende soorten.
-
-De oesters komen aan de verschillende Noordzeekusten voor op een diepte
-van 18 tot 36 meters, liefst op steen- of kleiachtigen, niet op zandigen
-bodem. De voortplanting heeft in het voorjaar en den zomer plaats en in
-dien tijd worden de dieren niet gevangen, daar zij dan mager, schraal en
-taai zijn. Men neemt als regel aan, dat de oesters alleen deugdelijk
-zijn in de maanden, wier naam een _R_ bevat, dus van September tot
-April, omgekeerd als bij den kreeft (bladz. 61). Het aantal eieren, dat
-gelegd wordt, is ontzaglijk groot, dikwijls voor één oester meer dan een
-millioen, waarvan er echter slechts enkelen tot ontwikkeling komen. Uit
-de eitjes komen eerst larven, het „~oesterzaad~”, doch de jonge oesters
-zijn lang niet zoo hokvast als de oudelui; zij zwemmen lustig en vrij in
-het water rond en zetten zich eerst later met de diepere schelpklep
-vast, waarna de voet, als overbodig, bijna geheel verdwijnt. De dieren
-beminnen de gezelligheid; zij leven altijd in grooten getale bij elkaar,
-op zoogenaamde ~oesterbanken~.
-
-Na het vangen zijn de oesters nog niet voor het gebruik geschikt; zij
-moeten eerst nog, zooals men dat noemt, „~gespeend~” worden in de
-~oesterputten~, die men bij ons vooral in Zeeland aantreft en die
-bestaan uit groote, met planken of gekalkte dakpannen gevulde, ruimten,
-waarop de dieren zich vasthechten en waardoor men, bij eb en vloed, door
-middel van sluizen herhaalde malen versch zeewater laat in- en
-uitstroomen. De dieren ~spuwen~ dan, zooals de technische term luidt,
-dat is: door het zeewater worden alle onzuiverheden weggespoeld en
-daardoor wordt het vleesch van den oester blank en smakelijk.
-
- * * * * *
-
-Bij de familie der =hamerschelpen= vormt de slotrand bijna een rechte
-lijn en heeft naar voren en naar achteren oorvormige aanhangsels, zoodat
-de schelp een eenigszins hamervormige gedaante verkrijgt, zooals vooral
-het geval is bij den ~Poolschen hamer~ uit den Indischen Oceaan, minder
-duidelijk, maar toch zichtbaar, bij de twee soorten van fig. 1 en 2.
-Fig. 1 is de ~paarlemoerschelp~ (_Avicula_), insgelijks uit den
-Indischen Oceaan, wier mantel geheel open is en slechts twee
-franjeachtige spleten heeft, in plaats van de adembuizen of sipho’s. De
-sluitspier, in het midden van de schelpkleppen gelegen, is zeer groot.
-De voet is klein, tongvormig en van byssusdraden voorzien (bladz. 133),
-die door een insnijding van de rechterklep naar buiten treden. De kleur
-is grijsachtig bruin.
-
-De echte ~parelschelp~ of ~parelmossel~ (_Meleagrina margaritifera_),
-fig. 2, heeft een afgerond vierhoekige, zeer dikke schelp, die zeer
-bladerig en van scherpe randen voorzien en uitwendig groenachtig grijs
-van kleur is, met witte stralen, terwijl de binnenzijde paarlemoerachtig
-glinstert. Het slot heeft noch tanden, noch lijsten. De dieren leven in
-den Indischen Oceaan en de Roode zee en hechten zich op groote diepten
-met hun baarddraden aan de klippen vast, zoodat de visschers of duikers
-zich, voor de vangst, aan een touw naar beneden laten zakken, om zooveel
-mogelijk schelpen tegelijk los te snijden. De binnenwand der schelp
-levert paarlemoer en daarin vormen zich de schoone en kostbare ~echte
-parelen~, zooals dit op bladz. 31 voor de onechte verklaard werd.
-
- * * * * *
-
-Tot de éénspierigen zonder adembuizen behoort verder de familie der
-~kam~- of ~mantelschelpen~, aldus genoemd naar den vorm der schelp, die
-porseleinachtig en niet afgebladerd is en eenigszins op een haarkam of
-een uitgespreiden mantel gelijkt. Daarvan zien wij in fig. 17 den ~Sint
-Jacobsmantel~ (_Pecten Jacobaeus_), met ongelijke kleppen, waarvan de
-bovenste plat is, 14 tot 16 kantige ribben vertoont en roodbruin van
-kleur is, terwijl de veel diepere onderste klep straalvormige,
-overlangsche groeven heeft. Slottanden ontbreken; het dier zelf is
-rondachtig, heeft een open mantel, met zeer dunne draadjes omzoomd en de
-voet is klein, gesteeld en knotsvormig. Met deze soort, die in de
-Middellandsche zee tehuis is, komen vier inlandsche soorten zeer veel
-overeen, waarvan de ~pelgrimsschelp~ of ~kamschelp~ (_Pecten maximus_),
-ten onrechte ook wel eens ~Jakobsmantel~ genoemd, vooral bekend en
-wegens zijn fraaiheid door verzamelaars hoog gewaardeerd is. Het is het
-grootste van onze inlandsche schelpdieren (tot 16 centim.). De diepe
-onderschelpen verschijnen bij ons als „schelpen” op tafel voor allerlei
-vleesch- en vischschoteltjes; in Engeland worden de dieren zelf gegeten
-en in het noorden van Europa wordt de vlakke bovenschelp door de
-Groenlandsche schoonen als kam in het haar gedragen.
-
-De kamschelpen zijn niet vastgehecht, kunnen zich zelfs, door het openen
-en dichtkleppen van hun schelpen, vrij snel door het water voortbewegen,
-als zij vervolgd worden. En daarmede staat een hoogst merkwaardige
-bijzonderheid in verband: om den vijand te kunnen ontvlieden, moeten zij
-hem kunnen ~zien~ en hoewel oogen bij de schelpdieren wel meer
-voorkomen, zijn zij hier toch buitengewoon volkomen en met kwistige
-hand, ten getale van 60 tot 80, soms wel meer dan 100, als prachtig
-groenachtig glinsterende punten, langs den rand van den mantel
-verspreid, zoodat zij het gevaar werkelijk van alle kanten „onder de
-oogen zien”.
-
-Op dergelijke wijze beweegt zich ook de ~klapschelp~ of ~Lazarusklep~
-(_Spondylus gaederopus_) van fig. 13 voort, die ook overigens veel met
-de vorige overeenkomt. Hier zijn de kleppen ongelijk, ruw,
-straalsgewijze geribd, 7-8 centim. lang, fraai rozerood van kleur en
-sierlijk van vorm door een aantal groote, dorenachtige uitsteeksels van
-den rand, waartusschen verscheidene rijen van kleinere stekels. Het slot
-heeft van binnen twee groote, stompe tanden, die zoo volkomen passen in
-de groeven van de andere klep, dat zij alleen door het afbreken dier
-tanden van elkaar gescheiden kunnen worden. Daartusschen is de slotband
-bevestigd. Ook deze soort heeft oogen op den rand van den mantel. De
-dieren leven in de Middellandsche zee en de schelpen, die met de
-rechterklep aan rotsen zijn vastgegroeid, zijn door verzamelaars zeer
-gezocht.
-
- * * * * *
-
-Al de tot nog toe genoemde éénspierige schelpdieren zijn gekenmerkt door
-het ontbreken van eigenlijke adembuizen of sipho’s. Thans volgen een
-paar soorten, die als een overgang van de vorige tot de schelpdieren met
-volkomen sipho’s kunnen beschouwd worden, doch waartoe trouwens ook
-verschillende tweespierigen behooren. Zij hebben namelijk geen of een
-zeer korte sipho, doch de mantelranden zijn geheel vergroeid en er
-blijven slechts drie openingen vrij: één voor den voet, één voor den
-toevoer van versch water en voedsel en één voor den afvoer van water en
-uitwerpselen. Wij laten daarvan een viertal soorten volgen.
-
-Tot de grootste van alle schelpdieren behoort de ~reuzenschelp~
-(_Tridacna gigas_) uit de Roode zee en den Indischen Oceaan, die in fig.
-15 afgebeeld is. Deze schelp kan tot 1,5 meter lang en 250 tot 300
-kilogr. zwaar worden. Zij is wit van kleur, dwars-eivormig, met 8 à 10
-groote, geschubde ribben; die schubben zijn kort, gewelfd en staan naar
-buiten uit. De mantel van het levende dier vertoont, als de schelp open
-is, de prachtigste kleurschakeeringen. Bij Celebes vindt men deze dieren
-in menigte tusschen de koralen en zij worden door de inlanders gaarne
-gegeten, vooral de kolossale sluitspier, die zij op een drievoet braden
-en dan in stukken snijden. Een dier van middelbare grootte levert een
-behoorlijken maaltijd voor 4 of 5 personen. De schelpen zelf worden tot
-allerlei vaatwerk gebezigd en bij ons wel in tuinen gebruikt, om er
-planten in te plaatsen. De grootere dienen ook als wijwaterbakken, de
-kleinere, op een voet bevestigd, als aschbakjes.
-
-Tot die overgangsvormen behooren verder nog: de ~astarte~ (_Astarta_),
-fig. 3, in de noordelijke zeeën, eirond, bruin of zwart van kleur, 4 à 5
-centim. lang, met twee tanden aan elke klep en een bruinrooden voet, en
-het ~ossenhart~ of de ~narrenkap~ (_Isocardia_), fig. 9, met
-eigenaardige schelp, die uit twee gelijke bol-hartvormige kleppen
-bestaat, wier toppen, als een kap, spiraalvormig naar binnen omgebogen
-zijn. De deels geopende mantel heeft twee franje-achtige ademopeningen,
-doch geen eigenlijke sipho’s. De kleine voet is eivormig. De kleur van
-de schelp is roodachtig roestkleurig, met witte kronkelingen en fijne
-strepen. Zij komt op rotsen en zandigen bodem in de Middellandsche zee
-en den Indischen oceaan voor.
-
- * * * * *
-
-Thans gaan wij over tot de schelpdieren, die ~twee~ sluitspieren
-bezitten: de
-
-
-TWEESPIERIGEN
-
-en ook onder dezen ontmoeten wij reeds dadelijk een goede en trouwe,
-zeer gewaardeerde bekende, vooral voor ons, bewoners der
-Noordzeestranden, waar zij zelfs het meest bekende van alle schelpdieren
-is, namelijk:
-
-de ~gewone mossel~ (_Mytilus edulis_, d. i. eetbare mossel), fig. 10,
-die het naast verwant is aan de, vroeger besproken, riviermossel uit
-onze binnenwateren. De mossel behoort ook weer tot de, zooeven genoemde,
-overgangsvormen, want ook bij haar is de mantel nog bijna geheel
-gespleten en is de adembuis of sipho kort en weinig ontwikkeld.
-Daarentegen zijn deze eigenlijke mossels gekenmerkt door het bezit van
-een sterk ontwikkelde ~baard~- of ~byssusklier~ (zie bladz. 15 en 133)
-aan de basis van den dunnen, ronden voet. Met de talrijke, daardoor
-afgescheiden, ~byssusdraden~ spint het dier zich aan steenen enz. vast.
-
-De gewone mossel komt aan alle kusten van Europa voor, doch het
-smakelijkst is die van de Noord- en Oostzee. De dieren leven gezellig in
-groote massa’s bij elkaar en aan onze kusten ziet men de langwerpig
-ronde, blauwzwarte schelpen van 6-20 centim., bij duizenden
-vastgesponnen aan de steenen hoofden en aan de palen der zeeweringen. De
-mossel is, na den oester, het belangrijkste eetbare schelpdier; wel is
-de smaak minder fijn, maar daartegenover staat de veel lagere prijs, die
-haar, in zekere mate, tot een volksvoedsel maakt, vooral in ons land,
-Duitschland, Italië en Frankrijk. De smaak is het beste in den herfst en
-den winter. De mossel is veel beweeglijker dan de oester en het
-bewegingsorgaan, den voet, zien wij meestal ver buiten de schelp
-uitsteken. Ook ziet men daarbuiten de franjevormige aanhangsels van den
-mantel. Het slot heeft vier tandjes. Het dier zelf is langwerpig eirond,
-oranjegeel van kleur.
-
-Met de vorige komt zeer veel overeen: de ~steekmossel~ (_Pinna
-nobilis_), fig. 11, die vooral in de Middellandsche zee voorkomt. De
-schelp is zeer groot, tot 30 centim., scheef driehoekig van vorm en
-eenigszins waaiervormig, puntig toeloopend. Met die punt wordt de schelp
-in den bodem gestoken en met de byssusdraden aan omringende voorwerpen
-vastgehecht. De schelp is roodachtig bruin van kleur, straalvormig
-gestreept en van buiten dicht bezet met ruwe, holle schubben. De randen
-van den mantel zijn volkomen vrij. De voet is kegelvormig en gegroefd en
-in de buurt daarvan ligt een groote byssusklier, waaruit zeer fijne,
-fraai goudachtig glinsterende byssusdraden gesponnen worden. Deze worden
-in Italië, vooral in de buurt van Tarente, reeds sedert eeuwen verzameld
-en, met zijde vermengd, tot handschoenen, kragen, beurzen enz. geweven.
-
-Hierbij sluit zich aan het dier van fig. 6, de ~modiola~ (_Modiola_),
-welks schelpkleppen zeer dun, fijn en doorschijnend, langwerpig van vorm
-en naar boven in een bocht samengedrukt zijn. De kleur is wit, met
-bruine stralen, doch de schelp gelijkt uiterlijk zeer veel op die van de
-mossel. Het dier komt in de Europeesche zeeën voor, doch het ontbreekt
-op onze kusten.
-
-Tot de familie der mossels behooren ook de ~arkschelpen~, naar den vorm
-aldus genoemd, en waarvan in fig. 5 de ~gebaarde arkschelp~ (_Arca
-barbata_), afgebeeld is. De schelpen zijn lang en vlak, eenigszins
-uitgebogen en kruiswijs gestreept. De overlangsche strepen zijn korrelig
-en de oppervlakte gebaard. De kleur is in het midden wit, aan de kanten
-roodbruin. Het rechte slot bestaat uit talrijke, in een rij geplaatste
-tandjes, de slotband is uitwendig. De randen van den mantel zijn geheel
-vrij, de voet is zeer kort, dik en stomp. Het dier komt in de
-Europeesche zeeën voor, waar het zich, onder het slib, aan rotsen
-vasthecht.
-
-Nog twee andere soorten moeten tot deze groep gebracht worden: het
-~nootje~ of de ~paarlemoerneut~ (_Nucula rostrata_) fig. 18, die in de
-Noord- en Oostzee voorkomt en een langwerpig bolle, fijn en
-dwarsgestreepte schelp heeft, waarvan de langere en smallere voorzijde
-snavelachtig toeloopt, terwijl het slot uit vele tandjes bestaat, die
-een hoek vormen--en de ~gemarmerde kamschelp~ (_Pectunculus
-glycymeris_), fig. 19, niet te verwarren met de eigenlijke kamschelpen
-(blad. 136), doch die bijna rond, gelijkzijdig en tamelijk bol is, met
-stevige dikke kleppen, wier spitsen duidelijk uitsteken. De kleur is
-lichtgeel of bleekrood, met donkerroode zigzagstrepen en fijne stralen.
-Het bochtig gekromde slot heeft aan elke zijde 6-12 scheeve tanden en
-een uitwendigen slotband. Men vindt het dier in de Middellandsche en
-Noordzee, ook aan onze kusten.
-
-Bij de mossels sluit zich verder nog aan: de ~steendadel~ (_Lithodomus
-dactylus_), fig. 8, welks schelp wel iets op een gedroogde dadel
-gelijkt, lang uitgerekt, vingervormig en glimmend bruin van kleur en aan
-de beide uiteinden stomp en overlangs en dwars gestreept is. De byssus
-is zeer klein en gaat later verloren en daar het dier dan geen houvast
-meer heeft, boort het zich--waarschijnlijk met behulp van zuren, die het
-afscheidt--in kalksteenen en zelfs in hard marmer, soms ook wel in de
-schalen van andere schelpdieren. Zij leeft in de Middellandsche zee.
-
-Bekend is de merkwaardige wijze, waarop de steendadels geboord hebben in
-de zuilen van den Serapistempel van Puzzuoli bij Napels. Deze zuilen
-zijn, over een hoogte van 3 tot en met 5 meters boven den zeespiegel,
-geheel en al door deze schelpen doorboord, hetgeen een gewichtig bewijs
-is voor de geologische theorie van een ~afwisselende~ rijzing en daling
-van den bodem, op dezelfde plaats. Want eerst moet de bodem, met den
-tempel, natuurlijk tot eenige meters onder de oppervlakte van den
-zeespiegel gedaald zijn, in welken tijd de steendadels zich in de zuilen
-vastboorden en daarna moet de kust zich weer, tot een aanzienlijk
-bedrag, opgeheven hebben.
-
- * * * * *
-
-Een, ook in ons land, algemeen bekende familie van tweespierigen zijn de
-~hart~- of ~zandschelpen~, waarvan aan onze kusten het meest bekend is
-de ~eetbare zandschelp~ (_Cardium edule_) van fig. 4. Bij deze familie
-zijn de twee gelijke schelpkleppen dik en sterk gewelfd, hartvormig, met
-24 tot 26 dwarsgerimpelde, weinig verheven, straalvormig loopende
-ribben, waartusschen zich op het midden der schelp smalle voren, aan de
-randen diepe en breede groeven bevinden. De mantel is van voren
-gespleten, van achteren met franjes bezet en loopt in twee zeer korte
-sipho’s uit. Merkwaardig voor deze familie is de aanzienlijke grootte en
-kracht van den voet, die bovendien knievormig gebogen is, zoodat de
-dieren daarop vrij handig vooruit kunnen springen. Elke klep der schelp
-heeft twee slottanden onder de scherpe en sterk gebogen spitsen. De
-kleur van deze soort is vuilwit, soms met roestbruine tint.
-
-Van deze, en nog eenige andere soorten van zandschelpen, worden er door
-onze visschers aanzienlijke massa’s gevangen, dikwijls tot 100000
-kilogram per jaar en zij zouden, ook hier te lande, wegens den smaak en
-de voedingswaarde, een uitnemend volksvoedsel kunnen zijn, doch worden
-bij ons, helaas, nog veel te weinig genuttigd. Bijna alles wordt, onder
-den naam van „~kokkels~, ~kokhanen~ of ~hartschelpen~”, op groote schaal
-naar België en Engeland verzonden. Verder worden de schelpen, evenals
-die van de, straks te bespreken, strandschelpen, op onze badplaatsen
-door de visschers of hun vrouwen voor het versieren van allerlei
-snuisterijen: speldekussens, doozen enz. gebezigd, om die aan de
-bezoekers te verkoopen. Van beide schelpsoorten worden verder millioenen
-aan onze kusten opgevischt voor de kalkovens en het verharden van wegen
-en paden.
-
-Nog een bekende groep van tweespierigen zijn de ~platschelpen~, met
-langwerpige of ronde, vlakke, gelijkschalige schelpen, wier bewoners
-vier kieuwplaten bezitten, en twee kortere of langere sipho’s. Van het
-geslacht ~platschelp~ komen in het zand van alle zeeën, ook in ons land,
-verschillende soorten voor, van welke een bekende op de plaat afgebeeld
-is, n.l. de ~dunschaal~ (_Tellina virgata_), fig. 20. Deze schelp is
-dwars-eivormig, naar achteren kantig en gestreept, in de jeugd fraai
-lichtrood van kleur, later rood met witte of geel met roode stralen. De
-mantel is half open en aan zijn breeden rand komt de lancetvormige voet
-te voorschijn; de sipho’s zijn gescheiden en zeer lang. Hierbij sluit
-zich aan: de ~peperschelp~ (_Scrobicularia piperata_) van fig. 22, van
-de kusten der Adriatische en Middellandsche zee, die aldaar, wegens den
-gepeperden smaak, veel gegeten wordt. De schelp is 4 tot 6 centim. lang,
-plat eivormig, wit van kleur en dwarsgestreept, met kleine slottandjes
-en zeer lange, wormvormige witte sipho’s.
-
-Tot de platschelpen behoort ook de bekende ~strandschelp~ (_Mactra
-solida_), fig. 16, die aan alle Europeesche kusten zeer algemeen is en
-ook bij ons, met nog andere soorten van dit geslacht en met de
-zandschelpen, voor het vroeger genoemde doel opgevischt worden (zie
-bladz. 141). De schelp is afgerond driehoekig, dik, geelachtig of
-grijsachtig van kleur en met blauwe of grijze banden geteekend. Elke
-klep heeft een platten, gevouwen slottand, die in een groef van de
-andere past. De zoom van den mantel is franjeachtig, de sipho’s zijn
-matig van lengte, afgeplat en de voet is smal.
-
-Nog drie andere platschelpen zijn op de plaat afgebeeld. In fig. 25 zien
-wij de ~maagdelijke Venusschelp~ (_Venus virginea_), die, met een paar
-andere soorten, ook aan onze kusten voorkomt. De schelp is eivormig,
-naar achteren stomphoekig, roodachtig van kleur. Het dier is eetbaar,
-houdt zich meestal in het slib op en heeft twee sipho’s en een
-afgeplatten voet, die tot kruipen dient. Verder: de ~lucinaschelp~
-(_Lucina jamaicensis_), fig. 26, uit den Atlantischen oceaan, met
-rondachtige, ongelijkzijdige kleppen, die vuilgroen, van binnen
-gestippeld en diep gestreept, van buiten bladerig gegroefd zijn, met
-concentrische lagen. Aan onze kusten leven een paar andere soorten. En
-als derde verwante soort zien wij in fig. 14 de ~echte Venusschelp~
-(_Cytherea Dione_), die in Oost- en West-Indië voorkomt. De schelp is 3
-tot 5 centim. lang, scheef hartvormig, met concentrische lagen, fraai
-licht vleeschkleurig, bij het slot rood. Aan den rand staan, bij het
-slot, eenige kranswijs geplaatste stekels. De mantel is aan den rand van
-franjes voorzien. De sipho’s zijn lang, min of meer vergroeid en
-afgeplat.
-
- * * * * *
-
-Thans is de eigenaardige familie der „~gapers~” of „~gaperschelpen~” aan
-de beurt, aldus genoemd, omdat de schelp aan de beide uiteinden steeds
-een weinig open blijft, „~gaapt~”. De oorzaak daarvan is, dat deze
-dieren steeds blijvend in het zand of slib ingegraven zijn en zich
-weinig bewegen; daarom komt, door een insnijding van den mantel, aan het
-ééne open uiteinde der schelp de voet naar buiten, waarmede zij zich
-loodrecht in het zand graven en aan den anderen kant komt de vergroeide,
-zeer lange, slurfvormige adembuis er uit, die boven het zand of slib
-uitsteekt (fig. 23), met een vuilbruine huid bedekt is en niet binnen de
-schelp teruggetrokken kan worden; bij dreigend gevaar graaft het dier
-zich geheel in het zand.
-
-Op onze kusten, en in alle zeeën van midden- en Noord-Europa, tot in de
-IJszee, komen twee soorten zeer algemeen voor, waarvan er één, de
-~stompe gaper~ (_Mya truncata_) in fig. 23 afgebeeld is, het zoogenaamde
-„kussentje” van de Zuid-Hollandsche strandbewoners. De vuilwitte schelp
-is eivormig of elliptisch, zeer bol, dwars gestreept en van achteren
-stomp afgerond. De voet is klein en lancetvormig. De tweede soort, die
-te zamen met de vorige voorkomt, de ~strandgaper~ (_Mya arenaria_) is
-iets grooter (9 centim.) en kan haar slurfvormige adembuis tot het
-dubbele van die afmeting verlengen. De dieren leven in massa’s gezellig
-bij elkaar en vormen in het noorden een hoofdvoedsel van de walrussen.
-
-Eigenaardige gaperschelpen zijn de ~mesheften~, met lange, smalle en
-platte, mesvormige schelpen, die aan de beide uiteinden weer sterk gapen
-en met korte sipho’s, die binnen de schelp teruggetrokken kunnen worden.
-Zij boren met den bijlvormigen voet loodrechte gaten van meer dan een
-voet diep in het zand of slib, waarin zij zich, bij het minste gevaar,
-bliksemsnel zoo afdoende terugtrekken, dat men ze meestal niet meer uit
-kan graven. In ons land komen drie soorten van ~mesheften~ voor, waarvan
-in fig. 24 de ~messcheede~ (_Solen vagina_) voorgesteld is, die een zeer
-lange en smalle, bijna rechte schelp heeft, in den vorm van een zeer
-platgedrukten cylinder van 12 centim. lang, die aan de beide
-uiteinden--doch aan het ééne schuin--afgesneden schijnt. De schelpen,
-die men in menigte aan het strand vindt, hebben een groenachtig bruine
-opperhuid, met roode strepen daaronder. De mantel is van voren gesloten.
-De beide andere inlandsche soorten zijn: de ~zwaardscheede~ (_Solen
-ensis_), met een zeer gebogen, plat cylindrische schelp en het
-~tafelmes~ (_S. siloqua_), de grootste van onze mesheften, met platte
-rechte schelp.
-
- * * * * *
-
-Wij komen thans nog tot een paar tweespierige schelpdieren, die, in
-tegenstelling van de meeste der vorige, den mensch niet van nut zijn,
-doch daarentegen groot onheil stichten. Het zijn de ~boorschelpen~ of
-~pholaden~, die de verderfelijke gave bezitten, om in hout, steen enz.
-van de zeeweringen te boren en deze te vernielen.
-
-De ~gewone pholade~ of ~steenboorder~ (_Pholas dactylus_), fig. 12, naar
-den vorm ook wel ~vingerschelp~ genoemd, heeft zelf een zeer kort en dik
-lichaam, dat geheel omsloten kan worden door de geelachtig witte,
-wigvormige, concentrisch gegroefde, 8 centim. lange schelp, die van
-voren schuin afgestompt en snavelvormig verlengd is. De mantel komt
-buiten de kleppen uit en slaat zich met zijn rand daar omheen, de voet
-is dik van voren afgeplat en komt aan den kant van den mond te
-voorschijn, terwijl aan de tegengestelde zijde twee zeer groote sipho’s
-te voorschijn komen. De schelp gaapt aan de uiteinden en mist de
-slottanden en den slotband. De randen der schelpkleppen zijn met zeer
-scherpe en harde tandjes bezet, die, bij het openen en sluiten der
-kleppen, tegen het hout, den steen of de rotsen, waarin de dieren leven,
-wrijven en die stoffen tot een fijn poeder afraspen en zoo de woonruimte
-voor het dier vergrooten. Daar het boren echter reeds begint, als de
-dieren nog zeer klein zijn, is het begin van het boorgat veel nauwer en
-zijn zij gedoemd, gedurende hun gansche leven, te blijven, waar zij
-zijn. Tot hun geluk kunnen zij echter de zeer lange, gedeeltelijk
-vergroeide sipho’s tot buiten de woning in het water uitstrekken en zoo
-voor de ademhaling en voeding zorgen.
-
-Men vindt de pholaden in alle Europeesche zeeën en ook veel aan onze
-kusten. Eigenaardig is, dat men in Zuid-Holland de schelpen der ~ruwe
-pholade~ (_Ph. crispata_), die echter meer in hout en klei boren, naar
-den vorm „wiegjes” en op Walcheren „boerinnehoedjes” noemt, alsmede dat
-deze dieren, wegens den peperachtigen smaak, wel gegeten worden en van
-den ~paalworm~, dien wij nu gaan bespreken, wordt wel beweerd, dat hij
-zelfs de fijnste oesters in smaak en bouquet overtreft.
-
-Deze ~paalworm~ of ~boorworm~ (_Teredo navalis_), fig. 7, is nog
-oneindig veel schadelijker dan de pholaden. Onnoodig te zeggen, dat dit
-dier volstrekt geen worm is, doch slechts zoo genoemd wordt naar het
-buitengewoon lang uitgerekte, wormvormige lichaam, dat geheel naakt en
-alleen aan het voorste uiteinde van een uiterst klein schelpje voorzien
-is, een orgaan echter, dat, hoe nietig en klein ook, de grootste
-onheilen aan onze kostbare zeeweringen aanricht.
-
-De paalworm is reeds lang bekend, hoewel het dier eigenlijk in den
-Indischen oceaan inheemsch is en vandaar in het hout der schepen naar
-Europa overgebracht werd. Aanvankelijk meende men dan ook, dat het
-alleen in schepen voorkwam en Linnaeus, de beroemde Zweedsche
-natuuronderzoeker uit de 18e eeuw, noemde het destijds: _calamitas
-navium_, dat is: het verderf der schepen, waarop ook de Latijnsche naam
-_navalis_ wijst. Doch reeds spoedig moest men ondervinden, dat de schade
-zich niet tot de schepen bepaalde, doch dat deze booswicht ook de
-grootste gevaren opleverde voor de houten zeeweringen, palen,
-bruggehoofden, sluisdeuren enz., waardoor aan de kusten der Noordzee
-reeds herhaaldelijk dijkbreuken hadden plaats gehad.
-
-De oorzaak van al dat onheil is het onnoozele wormvormige diertje van
-fig. 7, welks schelpje niet slechts uiterst klein is, doch bovendien
-geheel en al naar het voorste uiteinde van het lichaam verhuisd is en de
-beide schelpkleppen vormen hier datgene, wat men gewoonlijk voor den
-„kop” van het dier houdt. Ook de mantel, die het wormvormige lichaam
-insluit en de mantelholte, waarin de kieuwen gelegen zijn, heeft zulk
-een uitgerekte, buisvormige gedaante. Hij is aan de beide uiteinden open
-en van voren heeft hij een spleet voor het doorlaten van den voet,
-terwijl hij van achteren eindigt in twee zeer dunne buisjes, de sipho’s,
-die steeds buiten den boorgang in het water uitkomen, voor het in- en
-uitstroomen daarvan. Door den mantel en door de geheele buitenvlakte van
-het lichaam wordt een kalkachtige stof afgescheiden, waarmede de
-boorgang van binnen bekleed wordt, doch waarin het dier zich, als in een
-koker, vrij kan bewegen.
-
-Evenals de pholaden, begint ook de paalworm zijn heilloozen arbeid reeds
-als jeugdige boosdoener en is de ingang van het boorgat dus zeer dun,
-terwijl de gang, naarmate het dier groeit en verder in het hout
-doorboort, ook wijder wordt, zoodat de worm niet weer terug kan. Eerst
-in volwassen staat gaat hij te gronde, doch eerst nadat hij terdege voor
-een buitengewoon groot nageslacht gezorgd heeft. Daarin is juist het
-groote gevaar gelegen, want reeds de nakomelingschap van één enkel dier
-maakt in het hout een ontelbaar aantal gangen, die het in alle
-richtingen doorkruisen, zoodat het er ongeveer gaat uitzien als een
-honingraat en dus niet den minsten weerstand meer biedt. En zelfs de
-hardste houtsoorten worden niet gespaard, behalve eenige bijzonder
-harde, oliehoudende Australische soorten, zooals dat van den
-Eucalyptusboom.
-
-Waarmee boort de paalworm nu eigenlijk? Vroeger heeft men wel gemeend,
-dat hier een chemische invloed in het spel was en dat het dier, evenals
-de steendadel (zie bladz. 140), een scherp zuur vocht zou afscheiden,
-waarin de houtstof oploste. Doch onze landgenoot, profr. Harting, heeft
-later aangetoond, dat het proces louter van mechanischen aard is en dat
-het zagen uitsluitend geschiedt met de beide, uiterst kleine
-schelpklepjes, waarvan in fig. L de rechterklep, op vergroote schaal,
-afgebeeld is.
-
-[Afbeelding: Fig. L.
-
-Rechter schelpklep van den paalworm (vergroot).]
-
-Hier is S de eigenlijke schelpklep, waaraan, onder een rechten hoek, een
-aanhangsel of tand A bevestigd is. F is de voet, waarmede het dier zich
-aan het hout vastzuigt. Het voornaamste onderdeel vormen echter de
-wrijfvlakken Z, die, onder den mikroskoop gezien, bezet blijken te zijn
-met een groot aantal zeer ingewikkelde rijen van uiterst fijne en
-scherpe tandjes; dergelijke rijen van tandjes vindt men ook op het
-aanhangsel A, doch deze zijn loodrecht op die van de wrijfvlakte Z
-geplaatst. Door het openen en sluiten van de kleppen worden de tandjes
-tegen het hout gewreven, waarbij zij door den voet F daartegen
-aangedrukt worden en alzoo de gangen uitgraven. Dit geschiedt
-buitengewoon snel en somtijds wordt in één zomer al het paalwerk van een
-zeewering totaal verwoest.
-
-Tot vóór korten tijd stond men volkomen machteloos tegenover dit kwaad,
-hoewel men alles beproefde: drenken met teer, omwikkelen met zeildoek,
-beslaan met koper, doch geen middel mocht baten, er scheen geen kruid
-gewassen tegen deze kwaal. Aan onze kusten is men toen, reeds lang
-geleden, overgegaan tot het beslaan der palen met groote, breedkoppige
-ijzeren spijkers, hetgeen alleen behoefde te geschieden in de ruimte
-tusschen eb en vloed, omdat de dieren daar alleen leven. Dit middel
-heeft nog het best aan de verwachtingen beantwoord. In den nieuweren
-tijd brengt men, rondom het gedeelte der palen, waar de dieren kunnen
-boren, buizen of een vast omhulsel van beton aan, dat de oppervlakte der
-palen volkomen van het water afsluit en de dieren doodt. In ons land
-heeft men verder, vooral voor sluisdeuren, zeer bevredigende uitkomsten
-verkregen met het Demarara-greenhearthout.
-
-[Afbeelding: XIV.]
-
-
-
-
-PLAAT XIV.
-
-EEN STEKELIGE FAMILIE.
-
-
-Stekelig van uiterlijk, maar daarom niet altijd van inborst--velen
-integendeel goedmoedig en zachtaardig van natuur. Allen worden echter,
-met de ~zeesterren~ van de volgende plaat, samengevat onder die
-afdeeling van het dierenrijk, welke men de
-
-
-STEKELHUIDIGEN
-
-noemt, hoewel die naam niet bepaald aan allen toekomt, daar wel de
-meesten aan de oppervlakte met stekels bezet zijn, doch niet allen,
-zooals wij uit de figuren 2 en 9 zien. Toch hebben zij allen eenige
-kenmerken gemeen, die ons het recht geeft, ze onder één en dezelfde
-rubriek samen te vatten. Zoo bevat de huid bij al deze dieren steeds
-talrijke kalklichaampjes, die soms in de lederachtige huid verborgen
-liggen, doch bij de meesten, als puntige ~stekels~, naar buiten uitstaan
-en dan het weerlooze dier tot beschutting dienen en soms ook wel tot een
-samenhangend pantser vergroeid zijn.
-
-Verder is een algemeen kenmerk dezer groep, dat de onderdelen en organen
-van het lichaam niet meer paarsgewijs, tweezijdig, ten opzichte van de
-lengte-as van het lichaam geplaatst zijn, doch ~straalsgewijs~ rondom
-een middelpunt, zooals wij dit reeds bij de poliepen ontmoet hebben, die
-vroeger, met de stekelhuidigen, de sponsen en oerdieren, wel tot de
-algemeene groep: =straaldieren= samengevoegd werden. Terwijl echter bij
-de poliepen de getallen 6 of 8 den grondslag vormden voor dien
-straalsgewijzen bouw (zie bladz. 21), is bij alle stekelhuidigen 5 het
-typische getal voor de symmetrie. Zoo bestaat het zenuwstelsel eenvoudig
-uit een zenuwring om den slokdarm, waaruit zich 5 zenuwstammen
-straalsgewijs naar de verschillende organen begeven. Ook de rijen van
-kalkplaatjes en stekels vertoonen een straalsgewijze rangschikking,
-evenals vele andere organen.
-
-Vooral merkwaardig is het ~bewegingstoestel~, in verband staande met een
-eigenaardig ~vaatstelsel~, dat tevens ook voor de ~ademhaling~ dient.
-Men noemt dit het ~ambulacraalstelsel~ (van het Latijnsche _ambulare_ =
-wandelen) en het bestaat uit honderden kleine ~voetjes~ of ~pootjes~,
-een soort van elastische blaasjes, die door het watervaatstelsel met
-water opgevuld en, tengevolge van de spanning van het water, door
-openingen in de kalkplaatjes van de huid naar buiten gedreven worden,
-terwijl zij zich weer intrekken, als het water terugvloeit. Deze
-doorboorde kalkplaatjes van de huid liggen ook weer in straalvormige
-rijen, de zoogenaamde „~ambulacraalvelden~” en daaronder liggen,
-insgelijks straalsgewijs, de talrijke ~zijkanalen~, van wier wanden de
-blaasjes of pootjes aanhangsels zijn en er door met water opgeblazen
-worden.
-
-Het water stroomt binnen door een grootere, zeefvormig doorboorde,
-kalkplaat: de ~zeefplaat~, die aan de oppervlakte van het lichaam ligt
-en waardoor het in een kanaal komt, dat uitmondt in een, als een ring om
-den slokdarm bij den mond gelegen, ~ringkanaal~. Uit dit laatste
-ontspringen de genoemde zijkanalen, met hun pootjes als aanhangsels, en
-tevens monden er eenige grootere waterblazen, de ~Polische blazen~, in
-uit, die hun water, door samentrekking, in het ringkanaal en van daar in
-de zijkanalen persen, waardoor de voetjes door de openingen naar buiten
-dringen. Langs denzelfden weg, doch in omgekeerden zin, kan het water
-uit de pootjes weer weggezogen worden, waardoor zij zich aan hun
-onderlaag vastzuigen en de voortbeweging tot stand brengen. Dit
-ambulacraalstelsel dient dus tegelijkertijd, waarschijnlijk met de huid,
-voor waterverversching en ademhaling.
-
-Overigens bezitten deze dieren ook een tamelijk volledig
-~spijsverteringstoestel~, met mond en, in den regel, ook met
-aarsopening, alsmede een afzonderlijk ~bloedvatenstelsel~ met vaten. De
-voortplanting geschiedt door ~eieren~, waaruit eerst ~larven~, met een
-geheel anderen vorm en levenswijze, ontstaan en die zich, na een
-merkwaardige gedaanteverwisseling, tot volkomen dieren ontwikkelen.
-
-Vele stekelhuidigen, zooals de zeeëgels en zeesterren, nemen, bij hun
-voortbeweging, een zeer bijzondere positie in, die voor onze begrippen
-het tegendeel van aangenaam zou zijn. Dikwijls kruipen zij, met den mond
-naar beneden en de aarsopening naar boven, over den zeebodem, terwijl
-velen, door het beurtelings vastzuigen en loslaten der zuigpootjes,
-dikwijls de meest gewaagde akrobatische voorstellingen geven,
-bijvoorbeeld, met het grootste gemak langs een gladden, volkomen
-vertikalen rotswand naar boven kruipen.
-
-Men onderscheidt verschillende klassen, naar gelang van den
-lichaamsvorm, de plaatsing van den mond, en den aard en de ligging van
-de kalkplaatjes. Wij zullen eerst een paar voorbeelden bekijken uit de
-klasse der =zeeëgels=, die een bolrond of schijfvormig lichaam hebben,
-dat omgeven is door een kalkschaal, uit vergroeide hoekige plaatjes
-ontstaan, met naar buiten gerichte ~stekels~, terwijl de mond aan de
-onderzijde van het lichaam ligt. Vier leden van deze klasse ontmoeten
-wij op de plaat, vooreerst:
-
-de ~wrattige lans-tulband~ (_Cidaris papillata_), fig. 1; de grondvorm
-van het lichaam is die van een bol, welks beide polen worden ingenomen
-door den, aan de onderzijde gelegen, mond en de, ruggelings bovenaan
-geplaatste, aarsopening. De lichaamswand bestaat uit kalkplaten, die
-vast met elkaar vergroeid zijn en wier buitenzijde grootere of kleinere
-wratachtige uitwassen vertoont, waaraan, door een soort van gewricht, de
-zeer lange, lansvormige stekels beweegbaar verbonden zijn, die naar alle
-zijden uitsteken, doch ook omgelegd kunnen worden, hetgeen bij het doode
-dier van zelf geschiedt. Tusschen die stekels staan vele, eigenaardig
-gevormde grijptangen, gesteelde en van boven vertakte kleporganen, die
-zich kunnen openen en sluiten. De kleur van het dier is rood tot
-groenachtig bruin of bruinrood, de doorsnede der schaal zelf bedraagt
-ongeveer 3,5 centim., de lengte der stekels niet minder dan 9 centim.
-
-Deze regelmatige, ongeveer ronde zeeëgels, waar de mond aan de
-onder-, de aars daartegenover aan de bovenzijde gelegen is, noemt
-men ook wel: =zeeappels=. Zij hebben, gelijk dus ook bij de beide
-volgende soorten het geval is, 20 zeer regelmatig straalsgewijs
-gelegen rijen kalkplaatjes en wel: telkens 2 rijen van doorboorde
-„ambulacraal-plaatjes”, die afwisselen met 2 rijen zonder die gaatjes.
-Deze soort komt in den Atlantischen oceaan, de Middellandsche zee en de
-Noord-Europeesche zeeën voor. Andere soorten van het geslacht _Cidaris_
-leven in de tropen, in grooten getale, gezellig bij elkaar op
-koraalriffen, waar zij zich met zeeplanten voeden. In vroegere
-geologische perioden waren zij echter veel talrijker, zooals trouwens
-met alle zeeëgels het geval is, waarvan de tegenwoordige vormen slechts
-een gering overschot eener uitgestorven, in de oudste tijden zeer
-talrijke, fauna zijn. In de oudere aardlagen vindt men dan ook tallooze
-versteende, zoogenaamde „fossiele” soorten, alleen van het geslacht
-_Cidaris_ niet minder dan 200 verschillende.
-
-Fig. 8 is een andere zeeappel: de ~eetbare zeeëgel~ of ~groote zeeappel~
-(_Echinus esculentus_). Hij heeft een meer of minder bolvormige schaal,
-die steenrood of bruinachtig van kleur en met korte, wit met purper
-gekleurde, stekels bezet is. De ambulacraalvelden zijn breed, het
-mondveld (de platen om den mond) klein, met gladde platen, die overigens
-aan de onderzijde onregelmatig geschubd zijn. De middellijn kan tot 15
-centim. bedragen. Deze soort, die eetbaar is, komt in de Noordzee, ook
-aan onze kusten voor; talrijke andere soorten leven in de warme en
-gematigde zeeën.
-
-Tot een ander geslacht behoort de ~gekorrelde kogelegel~ (_Sphaerechinus
-granularis_), fig. 7, die een tamelijk bolvormige schaal heeft, doch van
-boven sterker gewelfd dan van onderen. Op elken straal van het mondveld
-staan slechts een paar groote ambulacraalplaten of mondplaten, en de
-ambulacraalvelden bestaan gewoonlijk slechts uit 4 tot 5 paren
-openingen. Op deze staan 2 tot 4, op de inter-ambulacraalvelden (de
-rijen platen zonder openingen) 12 rijen van wratten, met korte, spitse,
-donkerviolette stekels met witte punten; dikwijls zijn de stekels ook
-geheel wit. De schaal kan tot 15 centim. in middellijn zijn, de stekels
-worden niet veel langer dan 1 centim. De eieren van dezen zeeëgel worden
-gegeten en als „_rizzo di mar_”--zeerijst--in den handel gebracht.
-
- * * * * *
-
-Een geheel anderen vorm heeft de schaal van den vierden zeeëgel op de
-plaat: de ~hartvormige zeeklit~ (_Echinocardium cordatum_) van fig. 3.
-De schaal is hier, in hoofdzaak, wel bolvormig, vertoont echter, van
-boven gezien, geen cirkelvorm, doch een hartvormige gedaante. Ook liggen
-hier mond en aars niet onder en boven tegenover elkaar, doch beide aan
-de onderzijde, ieder aan een verschillenden kant. Wegens de overeenkomst
-in vorm met de stekelige vruchten van sommige distels, noemt men deze
-dieren ook „~zeeklitten~”. De hier afgebeelde soort, die in de
-Middellandsche zee en den Atlantischen oceaan, ook aan onze kusten,
-voorkomt, heeft een dunne, geelachtig witte tot groenachtige schaal, van
-3 tot 4 centim. middellijn. Het voorste ambulacraalveld is sterk
-ingezonken. Deze dieren komen algemeen op zandigen zeebodem voor en
-graven zich diep in het zand.
-
- * * * * *
-
-De stekelhuidigen van fig. 2, 5, 6 en 9 onderscheiden zich van de
-zeeëgels door een veel langer uitgerekte, rolronde gedaante en doen meer
-denken aan den inhoud van onze inmaakpotten met tafelzuur, zoodat deze
-klasse dan ook den naam draagt van =zeekomkommers= (_Holothuriën_),
-terwijl sommigen ook wel „~zee-augurken~” anderen „~zeebeurzen~” genoemd
-worden. Toch is ook hier de straalvormige bouw te herkennen, zooals in
-den krans van ~voelers~ om den mond, die ook als vangarmen dienen voor
-het grijpen van kleine diertjes, en verder in den ~zenuwring~, met 5
-zenuwtakken, het ambulacraalstelsel en de 5 spierbanden van de huid,
-die hier zeer krachtig zijn en het lichaam sterk kunnen doen
-samentrekken en uitzetten.
-
-De mond, met de straalsgewijs daaromheen staande, mondvoelers, ligt hier
-aan het ééne uiteinde van het lichaam, de aarsopening aan het andere;
-tusschen deze beide liggen 5 overlangsche, straalsgewijs gelegen,
-ambulacraalstrepen en, evenwijdig daarmede, even zooveel
-inter-ambulacraalstrepen. Verder is hier het lichaam veel zachter dan
-bij de zeeëgels, daar het niet met een samenhangende kalkschaal bedekt
-is, doch alleen in de weeke huid vele losse, dikwijls zeer sierlijke,
-kalklichaampjes gelegen zijn. De huid is hier weer leerachtig. De
-pootjes voor de beweging zijn meestal voorhanden, hoewel daarin de
-huidspieren voor een groot deel voorzien. Ook de ademhaling heeft
-grootendeels door de huid plaats, doch sommigen hebben bovendien nog
-twee of vier bijzondere ademhalingsorganen, „~waterlongen~” genaamd, die
-aan het achterste uiteinde van het lichaam gelegen zijn en door de
-aarsopening met water gevuld worden en zich door het geheele lichaam
-vertakken. Men vindt die ~longen~, alsmede de ambulacraalpootjes, bij de
-drie volgende soorten.
-
-De ~buisvormige zeekomkommer~ (_Holothuria tubulosa_), fig. 6, is op den
-rug met talrijke kleine torenvormige verhevenheden bezet, waarin
-kalkstukjes zitten en aan den buik bevinden zich de pootjes dicht
-opeengehoopt. De rug is donkerbruin, de buik vuilwit. Om den mond staan
-20 voelers, die uit een steel en een schildvormig, doch niet vertakt,
-aanhangsel bestaan. Zij liggen bij eb, met ingetrokken voelers, als
-onsmakelijke worstjes op het strand of zij kruipen langzaam voort,
-terwijl zij zich hun worst, door middel van de voelers, volstoppen en
-den darm geheel opvullen met zand en slib, ten einde de daarin
-voorhanden organismen te verteren, waarna zij de resten, met behulp van
-den waterstroom uit de longen, van achteren weer door de aarsopening
-uitspuiten.
-
-Overigens zijn het rustige en vreedzame dieren en daarom te meer doet
-het ons leed, van hen een onhebbelijke gewoonte te moeten vermelden.
-Raakt men zulk een dier op het strand aan, ook onder den geringsten
-druk, dan spuit het niet slechts water uit de aarsopening; doch het
-spuwt eenvoudig ook zijn ingewanden uit. Zulk een zachte liefkozing
-vatten deze dieren buitensporig tragisch op: zij trekken de huidspieren
-dan zoo geweldig samen, dat de ingewanden door den mond en de
-aarsopening naar buiten geperst worden, já zelfs het geheele lichaam
-niet zelden in tweeën gescheurd wordt.
-
-Een interessant punt in de ~ontwikkeling~ der holothuriën is verder, dat
-de jonge dieren, die uit de eitjes komen, in ’t geheel niet op de ouden
-gelijken. Het zijn larven, die vrij rondzwemmen en zoozeer van de
-volwassen dieren verschillen, dat men ze vroeger voor een geheel andere
-diersoort hield, die men _Auricularia_ noemde.
-
-De zeekomkommer van fig. 6 wordt 30 centim. lang en leeft, met vele
-andere soorten van dit geslacht, in de Middellandsche zee. Andere
-soorten, ook tot het volgende geslacht, _Stichopus_ behoorende, leven in
-de tropische zeeën en zijn eetbaar. Zij worden in Indië door Maleiers en
-Chineezen op groote schaal gevangen, gezouten en als een smakelijk
-gerecht, „_trepang_” genaamd, gegeten.
-
-Van laatstgenoemd geslacht, insgelijks een longkomkommer, zien wij in
-fig. 9 de ~koninklijke rijenvoet~ (_Stichopus regalis_), die ook weer
-onvertakte mondvoelers bezit, ten getale van 20. Het lichaam is plat,
-eenigszins vierhoekig op de doorsnede, met scherpe kanten en het is
-bezet met groote kegelvormige tepeltjes. De huid is dik en bevat ronde,
-doorboorde, een kroonvormigen stempel dragende, kalklichaampjes; naar
-deze „koningskroontjes” is het dier genoemd. De kleur is bruinachtig tot
-okergeel, op het midden van den buik dikwijls roodachtig; de lengte
-ongeveer 9 centim. Deze soort leeft in de Middellandsche zee en hangt
-zich aan rotsen op. Eenige tropische soorten, vooral bij de
-Philippijnen, worden meer dan een meter lang.
-
-Ook dit dier is zoo ongemanierd, om, bij de minste aanraking, zijn
-ingewanden uit te spuwen, anderen werpen eenvoudig de geheele huid af.
-Daarentegen heeft het dikwijls de beleefdheid, om vrije inwoning te
-verschaffen aan een zonderling vischje: het ~slangenaaltje~ (_Fierasfer
-acus_), dat hem in de aarsopening kruipt, om zich metterwoon in zijn
-waterlongen te vestigen, zonder echter ook vrijen kost en gratis pension
-te verlangen. Want het diertje voorziet zelf in zijn eigen menage: de
-kop steekt buiten de aarsopening van den gastvrijen komkommer uit en
-vangt allerlei kleine schaaldiertjes.
-
-De ~klimmende zee-augurk~ (_Cucumaria doliolum_), fig. 5, onderscheidt
-zich van de vorige soorten door het bezit van ~boomvormig vertakte~
-voelers, die, ten getale van 10, straalsgewijs om den mond geplaatst
-zijn. Het cylindervormig uitgerekte, naar voren en achteren smaller
-toeloopende, lichaam is ongeveer 15 centim. lang, grijsachtig bruin van
-kleur, dikwijls met donkere vlekken; de huid is glad en daarin liggen
-talrijke rondachtige, knobbelige, doorboorde kalkplaatjes. Het lichaam
-is vijfkantig en de zuigpootjes zijn regelmatig in 5 stralen
-gerangschikt. De, uit het ei komende, larve gaat hier niet eerst in een
-bijzonderen auricularia-vorm over, doch ontwikkelt zich dadelijk tot een
-tonvormige, jeugdige augurk. De dieren hechten zich vast aan planten en
-steenen. Deze soort komt zeer veel in de Middellandsche zee voor, vele
-andere leven in de tropische en Europeesche zeeën en in het aquarium te
-Amsterdam is een andere soort: _Cucumaria planci_ te zien, die veel op
-die van fig. 5 gelijkt.
-
-Van de holothuriën ~zonder longen~ en ~zonder ambulacraal-pootjes~
-vinden wij op de plaat de ~klevende klitkomkommer~ (_Synapta
-inhaerens_), fig. 2, ook wel „~zeebeurs~” genoemd, want de vorm is
-sprekend die van een ouderwetsche heerenbeurs, met afsluitringen. Het
-lichaam is zeer uitgerekt wormvormig, rond en aan alle zijden gelijk,
-zoodat er niet van een buikvlakte gesproken kan worden. De kleur is
-roodachtig tot bruinachtig, de lengte van het lichaam kan tot 20
-centim. bedragen. Om den mond staan 12 voelers, die aan weerszijden 5-7
-kleine zijtakjes hebben. De huid is leerachtig, eenigszins doorschijnend
-en bevat talrijke rad- of ankervormige, deels zeer fraaie
-kalklichaampjes. De punten van deze ankertjes steken dikwijls een weinig
-buiten de huid uit en haken zich dan, bij aanraking of als wij de dieren
-aanvatten, in onze huid vast, op dergelijke wijze als de haakjes van een
-klit, zoodat het dier aan de hand blijft vastkleven. Daarvan is de naam
-afgeleid.
-
-Deze ankertjes dienen ook, om het lichaam te steunen bij de zeer
-langzame beweging. Deze geschiedt, bij het gemis der pootjes, deels door
-vastgrijpen met de voelers, doch hoofdzakelijk door de kronkelingen van
-het lichaam, tengevolge van de samentrekking der huidspieren, waarbij
-dus de ankertjes houvast en steun verleenen. Ook bij dit dier ziet men
-dikwijls sterke staaltjes van de buitengewone krachtsontwikkeling dier
-huidspieren. Zij zijn weer erg kitteloorig op het punt van aanraken door
-mensch of dier; zij laten dan het lichaam, door hevige spierbewegingen,
-eenvoudig door midden breken, waarna het voorste uiteinde zich uiterst
-snel en behendig onder het zand graaft. Blijkbaar heeft de natuur dit
-middel aan de dieren verleend als bescherming tegen gevaar, ten einde
-dit spoedig te kunnen ontvlieden. Het is althans hoogst merkwaardig, dat
-het dier ook dikwijls, schijnbaar zonder eenige aanleiding, op eigen
-gelegenheid in tweeën valt, alsof het zich in die kunstbewerking
-„traint”, of de „zelf-verminking” als sport beoefent.
-
-De hier afgebeelde soort komt in Europa, ook in de Noordzee, voor.
-Talrijke soorten van klit-holothuriën leven in de tropen op
-koraalriffen, vooral bij de Philippijnen. Sommige daarvan bereiken wel
-een lengte van 2 meters en worden door de inboorlingen „zeeslangen”
-genoemd.
-
- * * * * *
-
-Thans blijft ons nog een voorbeeld te bespreken over van een geheel
-andere klasse, de derde der stekelhuidigen, namelijk: die der
-=haarsterren= of =zeeleliën= (_Crinoïeden_), wezens, die eigenlijk niet
-meer van onzen tijd zijn, zoodat men er hoofdzakelijk slechts
-fossielen, versteeningen van uitgestorven soorten uit vroegere
-aardperioden, van aantreft. Want in het leven der vóórwereld, zelfs in
-dat van de oudste perioden, speelden deze dieren een groote rol en
-kwamen zij zeer menigvuldig voor. Slechts weinige levende soorten zijn
-nog overgebleven en daarvan komen de gesteelde, vastgehechte vormen
-alleen op zeer groote diepten en op weinig toegankelijke plaatsen voor.
-Het zijn kelk- of bekervormige dieren, die van ~vangarmen~ voorzien
-zijn. Die uit de vóórwereld waren altijd met een ~steel~ aan den
-zeebodem vastgehecht en deze kunnen dus alleen leven van organischen
-afval en mikroskopische wezens, die zij zich met hun vangarmen
-toeroeien. Bij de thans levende soorten is dit veelal slechts in de
-jeugd het geval, terwijl slechts enkele soorten gedurende haar gansche
-leven door den steel vastgehecht blijven.
-
-De steel bestaat uit een groot aantal, op elkaar gestapelde, vijfhoekige
-leedjes en hij draagt hier en daar, eveneens gelede, zijdelingsche
-~ranken~, doch al die leden zijn door weeke verbindingsstukken
-vereenigd, door welke ook een voedingskanaal loopt, zoodat de steel
-beweeglijk en buigzaam blijft. Daar hier bovendien de ambulacrale
-buikzijde, in wier midden de mond met de vangarmen ligt, niet naar
-beneden gekeerd is, zooals bij de zeeëgels, doch naar boven en de
-rugzijde naar beneden, heeft de lichaamsvorm veel van een ~kelk~ en zijn
-het uiterst sierlijke dieren, die niet ten onrechte „zeeleliën” genoemd
-worden, daar zij, ook door de fraaie kleuren, inderdaad veel op
-gesteelde bloemen gelijken. Van deze gesteelde soorten zullen wij op
-Plaat XV, bij fig. 2, een voorbeeld leeren kennen.
-
-Op onze Plaat XIV is alleen één der ~haarsterren~ afgebeeld, gelijk men
-die soorten noemt, welke in volwassen staat van den steel loslaten. Het
-is de ~rozeroode haarster~ (_Antedon_ of _Comatula rosacea_), fig. 4,
-die alleen in de jeugd vastgegroeid is, doch in volwassen toestand
-loslaat en dan dus aan de rugzijde ~geen steel~ vertoont. Daarentegen
-zien wij om den, naar boven gerichten, mond van het vrij levende dier
-een groot aantal: 5, 10, 20 of meer, rankvormige, van veervormige
-aanhangsels voorziene, vangarmen, die tot den naam ~haarsterren~
-aanleiding gegeven hebben. Deze dieren, die 15 centim. groot worden en
-een fraaie roode kleur hebben, komen in Europa, van de Middellandsche
-zee tot Noorwegen voor en houden zich, in tegenstelling van de
-gesteelde, vastzittende ~zeeleliën~, bij voorkeur in ondiepere plaatsen
-op, waar zij met hun ranken tegen zeewieren en zeegras opklimmen en zich
-daar aan vasthechten.
-
-
-
-
-PLAAT XV.
-
-DE STERRENWERELD VAN DEN ZEEBODEM.
-
-
-Wij gaan nu kennis maken met een wereld van schitterend gekleurde
-sterren op den bodem der zee, waarvan wij ook aan onze kusten dikwijls
-voorbeelden zien: de =zeesterren=, de vierde klasse van de groote
-afdeeling der stekelhuidigen.
-
-Stekelig zijn ook deze wezens weer in de hoogste mate, zelfs in
-tweeërlei zin: ditmaal niet slechts van uiterlijk, doch ook van inborst,
-want de zeesterren behooren tot de vraatzuchtigste en roofgierigste
-bewoners van het ondiepe water, waar zij, langzaam en voorzichtig
-kruipend tusschen allerlei voorwerpen, door heenglijden. In zoover zou
-men ze dus tot de „dwaalsterren” kunnen rekenen, hoewel ze ook wel iets
-van „vallende sterren” hebben, want werpt men ze, na het opvangen, weer
-in zee, dan laten ze zich, zonder eenige poging om te zwemmen of om
-drijvende te blijven, eenvoudig naar beneden vallen. En terwijl de, uit
-de eieren komende, jongen of larven, door middel van talrijke trilharen,
-vrij in zee rondzwemmen, zijn de ouden daarvoor volstrekt niet in staat,
-en door hun dik, stevig lichaam, met 5 vingervormige aanhangsels, de
-dikke huid, die vol van vaste kalkplaatjes en dus niet zeer buigzaam is,
-zijn zij als aangewezen om over den zeebodem te kruipen, hetgeen ook
-weer met den mond naar beneden geschiedt. En deze sterrenwereld vertoont
-ons een afwisselend beeld van verschillende vormen, met meestal
-levendige en fraaie kleuren.
-
-[Afbeelding: XV.]
-
-De organisatie der zeesterren komt overeen met de schets, die wij
-daarvan op bladz. 149 voor de stekelhuidigen in ’t algemeen gegeven
-hebben. Alleen hebben zij een geheel anderen lichaamsvorm dan de drie
-vorige klassen, namelijk dien van een platte, vijfstralige ster, die in
-het midden uit een soort van schijf ontspringt, aan wier onderzijde
-steeds de mond en aan wier bovenkant de aarsopening ligt. De huid is wel
-leerachtig zacht, maar omvat toch een soort van skelet, dat uit rijen
-van kalklichaampjes bestaat, doch die beweeglijk met elkaar verbonden
-zijn en alzoo de beweging der armen mogelijk maken, terwijl zij naar
-buiten ook weer stekels vormen. Tusschen die stekels staan weer talrijke
-~pedicillariën~, de vroeger genoemde vertakte, tangvormige kleporganen
-(zie bladz. 151), waarmede alle vreemde voorwerpen en de uitwerpselen
-verwijderd worden, ten einde de huid te reinigen. De beweging geschiedt
-weer door de zuigpootjes van het ~ambulacraalstelsel~ (zie bladz. 150),
-welke in rijen, doch alleen aan de onderzijde, geplaatst zijn, van den
-mond te beginnen tot aan de punten der armen.
-
-Het voedsel bestaat voornamelijk uit zeeslakken en schelpdieren, dus uit
-dieren, die zich zelf ook niet of zeer langzaam bewegen. In het aquarium
-kan men dikwijls zien, op welke wreedaardige wijze een zeester zelfs de
-schelpdieren, in hun schijnbaar onwrikbaar gesloten schelp, weet meester
-te worden. Eerst sluit het dier een oester of mossel, met een
-valschaardige omhelzing, zoo innig in zijn armen, dat de schelp,
-langzaam maar zeker, open gewrongen wordt en dan wordt de lange,
-buisvormige maag, door den mond naar buiten omgestulpt en door de
-gemaakte opening van de schelp gestoken, om de weeke deelen van de prooi
-uit te zuigen en verteren. Zelfs de zoo ongenaakbare kreeften worden op
-die wijze overmand.
-
-Op de plaat treffen wij nog van twee verschillende orden der zeesterren
-voorbeelden aan. Bij de =eigenlijke zeesterren= (fig. 1, 4 en 6) zet het
-darmkanaal zich nog voor een deel voort in de zeer breede armen en hier
-staan de zuigpootjes in een diepe, onbedekte groeve in het midden van de
-onderzijde der armen, terwijl de zeefplaat, waardoor het water voor het
-ambulacraalstelsel binnentreedt, op de rugzijde ligt en er steeds
-pedicillariën voorhanden zijn. Daarentegen zijn de armen bij de tweede
-orde (fig. 3 en 5) zeer lang en slangvormig en scherp van de ronde
-lichaamsschijf gescheiden en daarom worden dezen =slangensterren=
-genoemd. Hier zet het darmkanaal zich ~niet~ in de armen voort, terwijl
-de ambulacraalpootjes, in een bedekte groeve, langs de zijkanten der
-armen staan. De zeefplaat ligt aan de buikzijde, onder een kalkplaat bij
-den mond: de mondplaat.
-
-Verschillende soorten van de eerste orde, de eigenlijke zeesterren, zijn
-in het aquarium te Amsterdam te zien en op de plaat treffen wij de drie
-volgende soorten aan.
-
-In fig. 1 zien wij de ~ijszee-zeester~ (_Asterias glacialis_), die
-echter ook in den geheelen Atlantischen oceaan, de Noordzee en zelfs in
-de Middellandsche zee voorkomt. Het is een fraai dier, roodachtig van
-kleur, met groote armen, die ongeveer 8 maal zoolang zijn als de
-lichaamsschijf breed is, n.l. ongeveer 40 centimeters. Elke arm heeft 4
-rijen zuigvoetjes en de ambulacraalplaten dragen verscheidene rijen van
-stekels, aan wier voet zich gesteelde rijen van pedicillariën
-(grijptangen) bevinden. Van hetzelfde geslacht komen ook een paar
-soorten veel aan onze kusten voor en spoelen dikwijls aan het strand
-aan, waarvan het meest bekend is de ~gewone vijfvoet~ (_Asterias
-rubens_), die kleiner is dan de vorige en rood of oranje van kleur is.
-
-De ~breedvoetige zeester~ (_Palmipes pentagonaster_) van fig. 4 vertoont
-volkomen den eigenaardigen stervorm. Het rugskelet bestaat uit platen,
-die elkaar dakpansgewijs bedekken en met stekels bezet zijn. De armen
-zijn hier ook niet zoo volkomen van elkaar gescheiden, doch hangen, door
-groote uitbreidingen van de schijf, met elkaar samen. Het levende dier
-is wit, met roode bundeltjes stekels op den rug, vooral langs de armen;
-de buikzijde is wit, met rooden rand.
-
-De ~oranjekleurige kamster~ (_Astropecten aurantiacus_), fig. 6, is een
-bijzonder groote soort van 45 centim. lang en op den rug hoog
-oranjekleurig. De armen zijn langs de randen met eigenaardige stekels of
-borstels bezet, die veel lichter van kleur zijn en de ruwe bovenzijde
-is gelijkmatig en dicht met kleine zuiltjes bedekt. Elke arm heeft, aan
-weerszijden, 40 tot 50 bovenste randplaten, die grof gekorreld en van
-twee korte stekels voorzien zijn. De onderste randplaten zijn dicht
-geschubd, met 3 of 4 platte stekeltjes en een grooten randstekel. Een
-aarsopening ontbreekt. Deze soort komt ook aan onze kusten voor en
-spoelt somtijds aan het strand aan.
-
- * * * * *
-
-Van de orde der =slangensterren= (bladz. 162) zien wij op de plaat twee
-soorten. Fig. 3 stelt de ~witte slangenster~ (_Ophiura albida_) voor,
-die in alle Noord-Europeesche zeeën en de Oostzee, ook aan onze kusten,
-voorkomt, doch alleen op zeer aanzienlijke diepte. De mondschilden zijn
-kort, ongeveer even breed als lang; de insnijdingen der schijf, boven de
-armen, dragen aan weerszijden 10-12 papillen. De kleur van het levende
-dier is steenrood, na den dood wordt zij wit. De lichaamsschijf meet 15
-centim. in doorsnede, de armen worden tot 5 centim. lang. Deze dieren
-sluipen en klauteren, met zekere behendigheid, in rotsspleten,
-koraalriffen of wormbuizen rond, waarbij zij slechts weinig van hun
-zuigpootjes gebruik maken, doch des te meer van hun armen, die zij om
-allerlei voorwerpen in het water heenwikkelen. In de warme zeeën leven
-zij van de zachte deelen der koralen, in onze zeeën van andere weeke
-zeedieren.
-
-Een andere, zeer fraaie slangster is de ~broze stekelslangster~
-(_Ophistrix fragilis_) van fig. 5, die een groote dikke schijf bezit,
-met eenigszins ingezonken straalschilden en bezet met verschillend
-gevormde korte en krachtige uitsteeksels, waartusschen dikwijls eenige
-slanke, lange stekels staan. De armen zijn dun, ongeveer 5 maal zoo lang
-als de middellijn van de lichaamsschijf. De buikschilden der armen
-vertoonen aan den buitenkant een bocht. De stekels op de armen staan ten
-getale van 8-10 bij elkaar, zij zijn stomp en loopen in een kleinen
-doren uit. De kleur is zeer verschillend. De dieren komen ’s winters
-veel aan onze stranden en vooral na een storm vindt men, dikwijls bij
-duizenden, de aangespoelde kalkplaatjes. De armen zijn zeer bros
-(vandaar de naam), doch zij groeien, na het afbreken, weer spoedig aan.
-
- * * * * *
-
-Op de plaat komt nog een ander dier voor, dat ~niet~ tot de zeesterren
-behoort en hier eigenlijk eenigermate verdwaald is, daar het behoort tot
-het gebied van plaat XIV en wel: tot de gesteelde =zeeleliën= (zie
-bladz. 158), namelijk:
-
-Het ~Medusahoofd~ (_Pentacrinus caput Medusae_), fig. 2, een prachtige,
-in het water wiegelende dierlijke bloem, als ’t ware een gesteelde
-waterlelie, wier steel, die na den dood in de leedjes uit elkaar valt,
-nog bezet is met talrijke kransen van gelede ranken. Bovenaan bevindt
-zich een krans van vangarmen, in wier midden zich de, naar boven
-gerichte, mond bevindt en die naar het grondtal 5 gerangschikt zijn,
-doch zich zoo vertakken, dat er 20 armvertakkingen zijn; aan hun
-rugzijde worden zij door kalkplaten gesteund. De dunne armen dragen
-bovendien nog vele gelede, veervormige zijtakjes. Als nu deze armen zich
-straalsgewijs ontplooien, dan vormen zij te zamen een vangtrechter,
-waarin het toestroomende voedsel blijft hangen en, als ’t ware, uit het
-water bijeengezift wordt. De groeven der armen zijn met trilharen bezet
-en deze voeren, door hun beweging, de deeltjes van het voedsel naar den
-mond. Hoewel de zeeleliën aan den zeebodem vastgegroeid zijn, zoo
-ontbreekt haar toch niet een zekere beweeglijkheid; evenals een bloem op
-langen steel in den wind, zoo wiegelt zij in het water heen en weer,
-zoodat zij haar arbeid van het bijeenziften van voedsel over een vrij
-groot gebied kan uitbreiden.
-
-In toestand van rust worden de armen boven den mond samengevouwen en dan
-heeft het dier veel overeenkomst met een verdroogde Jerichoroos. De
-voortplanting geschiedt door eieren, die dikwijls in groote menigte aan
-de veertjes der armen hangen. Daaruit ontwikkelen zich eerst vrij
-zwemmende larven, die een gedaanteverwisseling ondergaan en zich later
-vastzetten. De dieren leven in den West-Indischen Oceaan, bij de
-Antillen, en zijn licht geelachtig bruin van kleur.
-
-[Afbeelding: XVI.]
-
-
-
-
-PLAAT XVI.
-
-DRIJVENDE WONDEREN DER ZEE.
-
-
-Wonderbaar heerlijk en schoon is dikwijls de aanblik, dien de
-wereldoceaan aanbiedt, als men hem, aan boord van een schip, vooral bij
-avond, waarneemt. Men ziet dan op de open zee de prachtigste =medusen=
-of =kwallen=--die wij aan ons strand zoo menigmaal, als gladde,
-glinsterende schijven gelei jammerlijk hebben zien liggen te
-verdrogen--in haar volle levenspracht, zich dikwijls in gansche scharen
-achter het schip voortbewegen, als een bontgekleurde wonderwereld van
-glasachtige klokken en die bovendien in het donker een onvergelijkelijk
-schoon en fantastisch licht verspreiden. Zoo drijven die wonderdieren
-daarheen, in de heerlijkste kleuren en met sierlijke bewegingen, als
-levende klokken, uit het fijnste kristal vervaardigd.
-
-Deze drijvende wonderen der zee, die in de bontste kleuren prijken en
-dikwijls in zulk een poëtisch licht stralen, behooren tot die groote
-afdeeling van het dierenrijk, waarvan wij reeds vroeger de
-~zoetwaterpoliep~ hebben leeren kennen (zie bladz. 20), namelijk: de
-=holzakdieren= of =darmholtedieren=. De destijds daarvan gegeven
-beschrijving is dus ook op de dieren van onze plaat toepasselijk. Daar
-de meesten van hen ook de, toen vermelde, ~netelorganen~ bezitten,
-waardoor de aanraking dezer kwallen zelfs bij den mensch een sterke
-prikkeling teweegbrengt, vat men al deze dieren ook wel samen onder den
-netteren naam: =neteldieren=. Evenals de stekelhuidigen van de beide
-vorige platen, hebben wij hier ook weer te doen met ~straaldieren~, daar
-de organen straalsgewijs om een as gelegen zijn, doch in plaats van het
-typisch getal 5, treden bij de darmholtedieren de grondgetallen 4 en 6
-op den voorgrond.
-
-Ten einde den algemeenen lichaamsbouw dezer dieren nog eens in
-herinnering te brengen, geven wij daarvan, met behulp van de
-schetsteekening M, in korte trekken, een schets voor een =schermkwal=,
-zooals die van fig. 4 op de plaat en waarvan figuur M een overlangsche
-doorsnede voorstelt.
-
-[Afbeelding: Fig. M.
-
-Overlangsche doorsnede van een schermkwal. Schets.]
-
-Evenals bij de zoetwaterpoliep van fig. F op bladz. 21, is ook bij de
-kwallen de mond M naar beneden gekeerd en haar lichaam kunnen wij, als
-’t ware, vergelijken met een platgedrukte zoetwaterpoliep, die dus in
-een schijf of klok overgegaan is. Ook hier hebben wij twee lagen van het
-buitenste lichaamsbekleedsel: een uitwendige ~huidlaag~ (_aS_), waarin
-de netelorganen liggen en een binnenste ~darmlaag~ (_iS_), die de
-trechtervormige lichaamsholte of maag _H_ begrenst en het voedsel
-verteert, terwijl zij naar beneden in een lange buis uitloopt, aan wier
-onderste uiteinde de mond ligt en die als den stok van het scherm kan
-beschouwd worden; aan den rand van dien stok staan de vangarmen en hij
-draagt 4 franjeachtige lappen als verlengstukken. Uit die maagholte
-loopen straalvormige ~randkanalen~ (_rK_) naar den rand van het lichaam.
-Tusschen de huid- en de darmlaag ligt ook hier weer de ~steunlaag~
-(_St_), die bij de kwallen echter uitgebreid is tot het dikke,
-geleiachtige weefsel, dat de wanden van de klok vormt. Aan den
-ingesneden rand van het scherm bevinden zich talrijke ~tastdraden~;
-daarvan steken er ook (bij _F_) in de trechterholte der maag uit voor
-het betasten van het voedsel en die dus „~maagvoelers~” genoemd worden.
-Verder zijn er nog vele ~randlichaampjes~ (_R_), die door lapjes (_L_)
-bedekt zijn en waarin zenuwen eindigen, zoodat zij als zintuigen dienst
-doen. _Ah_ is de ringvormige uitholling aan de onderzijde van de schijf.
-
-De ontwikkeling van de eieren, die in den ~eierstok~ (_E_) afgescheiden
-worden, is bij de klassen der holtedieren nog zeer verschillend, doch
-bij de schermkwallen is zij hoogst merkwaardig. Uit het eitje ontstaat
-een langwerpige larve, die, door middel van trilharen, eenigen tijd vrij
-in de zee rondzwemt. Later zet zij zich vast en neemt geheel en al den
-vorm van een poliep aan, zooals die van fig. F op bladz. 21. Doch als
-deze volwassen is, komen er dwarse insnoeringen in den lichaamswand, die
-verder doordringen en het lichaam verdeelen in een aantal ronde
-schijven, zoodat het er uitziet als een stapel, in elkaar passende,
-theeschoteltjes. Deze krijgen aan den rand uitwassen, die in vangarmen
-overgaan en nu laat eerst het bovenste schoteltje los en verandert weer
-in een gewone, vrij zwemmende kwal en achtereenvolgens volgen de overige
-schijven dit voorbeeld. Deze hoogst merkwaardige afwisseling van
-~verschillende~ diervormen, uit hetzelfde ei ontstaan, noemt men
-~teeltwisseling~ en zij is kenmerkend voor de klasse der schermkwallen.
-Bij de klasse der holtedieren, waartoe de vroeger behandelde,
-zoetwaterpoliep behoort (bladz. 20), komt deze teeltwisseling niet voor,
-maar toch kunnen zich daaruit bij vele soorten, ook een soort van
-kwallen ontwikkelen. Wij zagen vroeger (zie bladz. 23), dat zulk een
-poliep zich op tweeërlei wijze, zoowel door ~eitjes~ als door
-~knopvorming~, kon voortplanten. In het laatste geval ontwikkelen zich
-die knoppen somtijds tot een soort van zeer kleine kwallen, doch van
-veel eenvoudiger bouw dan de, zooeven beschreven, schermkwallen, en men
-noemt die klasse daarom de =kwalpoliepen=. Dikwijls blijven deze knoppen
-echter voor goed met het moederdier verbonden tot een vertakten
-„~poliepenstok~” en dan komen uit die knoppen weer eitjes voort.
-
-Tot de klasse der =scherm-= of =netelkwallen= ook =medusen= genoemd,
-behooren de prachtig gekleurde dieren van fig. 1, 4 en 6 op de plaat. Om
-met de schoonste van de geheele familie te beginnen, zien wij in fig. 4
-de ~gewone lichtende zeekwal~ (_Pelagia noctiluca_), die, vooral in de
-Middellandsche zee, in het voorjaar en den zomer, in ontzaglijke scharen
-rondzwemt. Zij behoort tot die soorten, waar de gelobde, franjeachtige
-~mondarmen~ een wijde mondopening vrijlaten en zeer lang en bladachtig
-van vorm zijn. Aan den ingesneden rand van het scherm bevinden zich 8
-gelobde ~tastdraden~, die van netelorganen voorzien zijn en daartusschen
-8 ~randlichaampjes~ (fig. M op bladz. 166, bij _R_), die als zintuigen
-dienen en waartusschen zich weer 8 paren franjeachtige ~randlappen~
-bevinden. Uit de maag ontspringen 16 wijde kanalen (fig. M, _rK_), die
-als stralen naar den rand loopen.
-
-Het scherm heeft bij dit fraaie dier een halfbolvormige gedaante, het is
-tweemaal zoo breed als hoog, ongeveer 6-8 centim. in middellijn en is
-aan den rand voorzien van zeer talrijke en groote, langwerpige, dicht
-opeengehoopte netelwratten, die, bij het aanvatten, een sterk brandend
-gevoel teweegbrengen. De randlappen zijn bijna vierhoekig, aan de
-buitenzijde een weinig uitgetand. De kleur van het glasheldere scherm is
-rozerood, met prachtige roode vlekken en roode tastdraden; bij het
-aanraken verspreidt de oppervlakte een fraai groen licht. Op een stillen
-zomeravond kan men deze kristallen zwemklokken, die dan een fantastisch
-licht verspreiden, langzaam enkele centimeters zien zinken en zich
-daarna eenige malen zien samentrekken, waardoor zij weer naar de
-oppervlakte opstijgen.
-
-Bij haar buurvrouw op de plaat: de ~zeepaddestoel~ of ~zeelong~
-(_Rhizostoma pulmo_), fig. 1, die ingelijks de Middellandsche zee
-bewoont, doch waarvan ook soorten aan onze kusten voorkomen, doen de
-mondarmen zich geheel anders voor. Zij zijn hier zoodanig ~met elkaar
-vergroeid~, dat, in plaats van den mond, slechts talrijke kleine
-openingen tusschen die armen, als in- en uitstroomingsopeningen,
-overblijven. Zij zijn 8 in getal en alleen van onderen vrij; aan hun
-basis, en verder naar beneden, bevinden zich aan die armen twee kransen
-van gekroesde uitwassen, waarin zich talrijke kleine taschjes bevinden,
-die voor het verteren van kleine vischjes en andere diertjes dienen en
-die door kanalen met de maagholte in verband staan. Het scherm is hier
-tot 60 centim. breed, hoog en klokvormig, zonder rand-tastdraden, doch
-aan den rand met niet minder dan 80 randlappen en 8 randlichaampjes. De
-kleur van de klok zelf is prachtig melkwit of blauwwit, doorschijnend,
-hier en daar fraai blauw, soms een weinig roodachtig en de randlappen
-zijn blauwviolet.
-
-Een nog eenvoudiger schermkwal is de zoogenaamde ~teerlingkwal~
-(_Charybdea grandis_) van fig. 6, die een scherm heeft, dat zeer hoog
-gewelfd, buidelvormig en vierdeelig van bouw is, met slechts 4
-randlichaampjes. De maag is nog door vier andere maagzakjes omgeven. Het
-scherm is tamelijk vast, vierhoekig, bijna teerlingvormig. Aan het
-onderste uiteinde van elk der vier zijkanten hangt, van den rand van het
-scherm, een lap naar beneden, die „randblad” genoemd wordt en vanwaar
-weer een enkelvoudige, lange en dunne holle vangdraad afhangt. De hoogte
-van het scherm is 3-4, de breedte 2-3 centim. Het komt in de
-Middellandsche zee voor.
-
-Het fraaie dier van fig. 7 heeft een geheel ander uiterlijk dan de drie
-vorige. Het is een voorbeeld van een derde klasse van darmholtedieren:
-de =ribkwallen=, die weer geheel anders van maaksel zijn dan de beide
-vorige klassen: de kwalpoliepen en de schermkwallen. Het lichaam is hier
-meer ei- of peervormig, zelden bandvormig, doch de voortbeweging van
-deze, steeds vrij zwemmende, geleiachtige en doorschijnende dieren
-geschiedt veel krachtiger dan bij de schermkwallen en wel: door middel
-van 8 rijen van kamvormige ~zwemplaatjes~, in den vorm van overlangsche
-~ribben~ geplaatst (vanwaar de naam) en die uit trilharen of trillapjes
-bestaan. De ribkwal van fig. 7 is de zoogenaamde ~meloenkwal~ (_Beroë
-Forskaliï_), een prachtig gekleurd dier, langwerpig trechtervormig of
-ovaal en dikwijls van vrij aanzienlijke grootte.
-
-De ribkwallen zwemmen met de mondopening naar beneden, steeds in volle
-zee, en, wat haar organisatie betreft, stellen zij het hoogtepunt voor
-van de afdeeling der holzakdieren en ook uiterlijk spannen zij verreweg
-de kroon, daar de rijen van roeiende zwemplaatjes, die het
-doorschijnende, schitterende lichaam van het dier tamelijk snel
-voorwaarts drijven, zulk een wonderbaar kleurenspel vertoonen, dat men
-deze dieren wel de „~briljanten der zee~” genoemd heeft. De mond eindigt
-weer in een buisvormige maag, waarvan de achterste opening in den
-trechter van de lichaamsholte uitkomt. Terwijl vele ribkwallen vangarmen
-of vangdraden voor het grijpen der prooi bezitten, ontbreken deze bij de
-meloenkwal; zij vangt de kleine vischjes of andere, kleinere ribkwallen,
-waarmede zij zich voedt, door middel van uitstulpbare mondlippen. De
-voortplanting geschiedt door eieren, die zich echter dadelijk tot gewone
-dieren ontwikkelen; er is dus ~geen teeltwisseling~, zooals bij de
-schermkwallen. Deze dieren zijn zeer beweeglijk en draaien zich behendig
-in alle richtingen om, tot het grijpen van den buit, waartoe de mond,
-die onbescheiden afmetingen heeft, voortdurend geopend wordt. De jonge
-dieren zijn kleurloos, later worden zij prachtig rozerood.
-
-Een andere fraaie ribkwal is de ~tweevleugelige callianira~ (_Callianira
-bialata_), een zeldzaam dier in de Middellandsche zee, doch waarvan een
-andere soort ook wel op onze kusten waargenomen is. Het lichaam heeft,
-in doorsnede, den vorm van een rechthoek, met stompe hoeken en aan de
-mondpool eenigszins versmald, is 2-3 centim. lang en van boven van twee
-prachtige, zeer lange, vleugelvormige, veerachtige aanhangsels voorzien.
-Het lichaam is glashelder, met rozeroode vlekken, die langs de ribben
-in regelmatige rijen gerangschikt zijn. De vangdraden zijn rozerood.
-
-Een zeer bijzonderen vorm heeft de ~Venusgordel~ (_Cestum Veneris_),
-fig. 5, een der fraaiste en sierlijkste van de ribkwallen, die in de
-Middellandsche zee leeft. Het volkomen doorschijnende en glasheldere
-lichaam, dat in den zonneschijn in de schitterendste kleuren speelt, is
-naar twee kanten buitengewoon verlengd tot een langen, platten gordel
-van 1,5 meter lang en ongeveer 8 centim. breed. De randen van den gordel
-zijn met trilharen omzoomd en door de beweging van deze, en tevens door
-de „zwemplaatjes”, houdt het dier zich in het water zwevend of beweegt
-het zich kronkelend voorwaarts. Nu eens kronkelt de band zich, in
-sierlijke bochten, door het water voort, dan weer rolt hij zich bijna
-geheel op, om zich vervolgens weer uit te breiden. Het is een der
-fijnste en fraaiste schepselen der zee, dat vooral in de Middellandsche
-zee en den Atlantischen oceaan voorkomt en zich voedt met kleine
-kreeftjes.
-
- * * * * *
-
-Thans vraagt ten slotte nog een lid van de ~vierde~ klasse der
-darmholtedieren: die der =bloempoliepen=, op deze plaat onze aandacht,
-waarvan wij een groot aantal op de volgende platen zullen ontmoeten,
-doch waarvan het uiterst sierlijke diertje van fig. 3: de ~bekerkwal~ of
-~bekerpoliep~ (_Lucernaria Leuckarti_) een merkwaardig voorbeeld is. Dit
-is echter nog geen eigenlijke bloempoliep, doch een overgang of
-verbindingslid tusschen deze en de schermkwallen, want het vertoont
-sommige kenmerken van beiden tegelijk. Het lichaam is bekervormig en
-loopt naar onderen in een steel uit, waarmede het op andere voorwerpen,
-meestal op zeeplanten, bevestigd is. De bovenrand van den beker loopt in
-8 zeer korte armen uit en daarop zijn hoopjes of bundels van voel- of
-vangdraden bevestigd, die hol zijn en netelorganen dragen. In het midden
-van den beker komt de vierhoekige mondbuis vrij naar voren en is hier
-dus naar boven gericht en voert in een maagholte met vier straalvormige
-zijdelingsche maagzakken. Deze laatsten zijn slechts door smalle
-tusschenschotten van elkaar gescheiden, doch aan den rand van den beker
-door een ringkanaal verbonden. De beker is tamelijk diep, de steel heeft
-ongeveer ¹⁄₃ van de lengte van den beker en heeft een breedere basis.
-Het dier heeft een olijfgroene kleur en leeft in de Noordzee, ook aan
-onze kusten.
-
-[Afbeelding: XVII.]
-
-
-
-
-PLAAT XVII.
-
-EEN ONDERZEESCHE BLOEMENTUIN.
-
-
-Hier zien wij, behalve enkele blaaskwallen, voor het eerst de echte
-=bloempoliepen=, de ~vierde~ klasse der darmholtedieren, die door haar
-uiterlijk niet slechts de heerlijkste sieraden, doch door haar
-ontwikkeling ook de grootste wonderen, vormen van de zee. Verschillende
-fraaie soorten daarvan kan men ook in de zee-aquaria, bijv. te
-Amsterdam, zien en bewonderen.
-
-Het zijn betrekkelijk hooger georganiseerde dieren dan de kwallen en
-kwalpoliepen. Bovendien behooren deze prachtig gekleurde bloemdieren,
-wier talrijke vangarmen inderdaad veel aan meeldraden van een bloem doen
-denken en die niet ten onrechte den naam dragen van ~zeerozen~,
-~zee-anemonen~ enz., alsmede de fraaie en sierlijk vertakte
-~koraaldieren~, tot het schoonste en interessantste, wat de dierenwereld
-van het water oplevert. Deze dierlijke bloemen veranderen de naakte
-rotsen der zee, in den waren zin des woords, in heerlijke
-~bloementuinen~. En het zijn teere, fijne bloempjes van fabelachtige
-pracht, die, als wonderen in een sprookje, den bodem van den oceaan
-bevolken.
-
-Maar: hoe schoon en teer deze bloemen ook mogen zijn, zoo is toch niet
-alles aan haar even poëtisch en liefelijk. Ook hier is een keerzijde der
-medaille, die vrij wat prozaïscher klinkt: de bloempoliepen behooren tot
-de roofgierigste en vraatzuchtigste schepselen der zee, die met haar
-vangarmen verraderlijk allerlei onschuldige kleine kreeftjes en vischjes
-grijpen en meedoogenloos in haar onverzadelijk keelgat doen verdwijnen.
-Zelfs vleesch versmaden zij niet en met visch, vleesch, schelpdieren
-enz. worden dan ook deze roofdieren in het aquarium grootendeels gevoed.
-Men verzuime vooral niet, bij een bezoek aan het aquarium te Amsterdam,
-de voeding eens bij te wonen (’s middags te 4 uur).
-
-Teneinde nu eerst eens de organisatie dezer bloempoliepen met die van de
-overige darmholtedieren te vergelijken, geven wij in fig. N weer een
-schets van de overlangsche doorsnede eener zee-anemone.
-
-[Afbeelding: Fig. N.
-
-Schets, in overlangsche doorsnede, van een zee-anemone.]
-
-Deze dieren zijn met een breede basis aan rotsen, steenen, zeeplanten of
-schelpen vastgegroeid en daartegenover ligt de ~mond~ (M), die hier dus
-naar boven gericht en door een groot aantal holle ~vangarmen~ (A)
-omringd is, wier holten, zooals wij bij den doorgesneden arm ter
-linkerzijde zien, weer met de lichaamsholte in verband staan. Deze
-laatste vertoont echter een groot verschil met die van de kwalpoliepen
-en de schermkwallen, daar zij door overlangsche, straalsgewijs
-geplaatste tusschenschotten (Mesenteriën), S en _S1_, in een aantal
-kamers verdeeld is, wier holten (K) met de holle vangarmen samenhangen,
-zoodat deze laatsten, door inpersen van water uit die holten, uitgebreid
-en door uitpersen weer ingetrokken kunnen worden. Het is curieus, om in
-het aquarium te zien, hoe handig de dieren die talrijke vangarmen
-uitslaan en er de prooi of het aangeboden middagmaal mee grijpen.
-
-Van boven naderen die tusschenschotten veel meer tot elkaar en zijn daar
-verbonden met een soort van buis (Sch), waar de mond (M) in uitkomt en
-die als een soort van slokdarm kan beschouwd worden, waardoor het
-voedsel in de zoogenaamde ~maag~ komt, die hier niets anders is dan de
-spijsverterende lichaamsholte. In die holte bevinden zich ook de
-~eieren~ (E), welke aan den rand der tusschenschotten bevestigd zijn en
-langs den minder gebruikelijken weg van den mond het lichaam verlaten,
-evenals de uitwerpselen. Elk eitje groeit uit tot een afzonderlijk dier,
-want de zee-anemonen leven geheel op zich zelf, dus niet in kolonies.
-Toch geschiedt de voortplanting ook wel door ~deeling~, waarbij deelen
-van het lichaam afgescheiden worden, die dan tot nieuwe dieren
-uitgroeien. Het aantal vangarmen bedraagt, evenals dat der
-tusschenschotten enz., altijd 6 of een veelvoud daarvan; bij de minste
-aanraking of bij rust worden zij geheel in de lichaamsholte
-teruggetrokken en dan biedt het dier een geheel ander beeld aan. De zoo
-sierlijke, teere en zwellende bloem krimpt dan plotseling ineen tot een
-onooglijken, vormloozen klomp, zooals kan blijken, door vergelijking van
-de figuren 5, 6 en 12 op de plaat, die alle hetzelfde dier voorstellen.
-
-De bloempoliepen van deze plaat leven op zich zelf en blijven steeds
-week, zij scheiden geen kalk af en vormen geen knoppen, dus ook geen
-koloniën of poliepenstokken, zooals die bloempoliepen, welke
-„~koraaldieren~” genoemd worden en die wij op Plaat XIX zullen
-ontmoeten.
-
-Een zeer fraaie bloempoliep is de ~gegroefde zeeanemone~ (_Anemonia
-sulcata_) van fig. 4, wier poliepachtig lichaam den vorm heeft van een
-hollen cylinder, die met een breedere, ovale basis, een soort zuigende
-schijf, de ~voetschijf~, op steenen, rotsen, schelpen, zeeplanten enz.
-vastgehecht is, terwijl de tegenovergestelde pool, de ~mondschijf~, den
-ovalen mond met den krans van voelers of vangarmen draagt. Met die
-voetschijf kunnen deze vrij levendige bloempoliepen eenigszins over haar
-onderlaag voortschuiven. De weeke lichaamsmassa is aan de
-buitenoppervlakte met een groot aantal groeven doorsneden (vandaar de
-naam), wier aantal overeenkomt met dat van de voelers, waarvan er niet
-minder dan omstreeks 200, doch steeds een veelvoud van 6, aanwezig zijn.
-Aan den bovenrand bevindt zich een krans van duidelijke wratten. De
-kleur van het lichaam is lichtbruin tot groenachtig, de vangarmen hebben
-een lichtere kleur. De lengte van het lichaam bedraagt 10, die van de
-vangarmen 15 centim. Uit de eitjes ontwikkelen zich reeds in de
-lichaamsholte larven, die door den mond uitgespuwd worden en dan eenigen
-tijd in het vrije sop rondzwemmen, om zich daarna aan eenig vast
-voorwerp vast te hechten en tot een nieuw dier uit te groeien. De dieren
-leven in de Middellandsche zee en aan de kusten van West-Europa.
-
-Uiterst sierlijk en fraai van kleur zijn ook de „~zeerozen~” tot het
-geslacht _Actinia_ behoorend. Daarvan zien wij in fig. 5, 6 en 12 drie
-exemplaren van de gewone ~zeeroos~ (_Actinia equina_), die, zooals uit
-de afbeeldingen blijkt, nog verschillende kleuren kan vertoonen: in fig.
-5 roodbruin met roode vangarmen, blauwe randwratten (de netelorganen) en
-een blauwen band over den rand van de voetschijf, terwijl fig. 6 een
-groen gekleurd exemplaar is en fig. 12 een roodgekleurd, met ingetrokken
-vangarmen. Overigens komt de lichaamsbouw grootendeels met die van de
-zee-anemone overeen. Het lichaam is zeer vleezig, ~laag~ van vorm (7
-centim. breed en 5 centim. hoog), heeft een zeer breede voetschijf en
-192 vangarmen van 1,5 centim. lang. Verschillende soorten van het
-geslacht _Actinia_ komen op onze kusten voor.
-
-Ook nog andere bloemen zijn in onzen dierlijken, onderzeeschen
-bloementuin vertegenwoordigd. Fig. 11 stelt de fraaie ~zee-anjelier~
-(_Actinoloba dianthus_) voor, die een ~hoog~ lichaam (15 centim. hoog, 7
-centim. breed), met breede, van een golvenden rand voorziene, voetschijf
-bezit. De talrijke vangarmen zijn kort en breed, aan den rand
-franje-achtig, waardoor zij veel gelijken op de kroonblaadjes van een
-anjelier. De kleur is zeer verschillend: geel, olijfgroen, oranje,
-rozerood of wit. Zij leeft op klippen en steenen in de Noord- en Oostzee
-en in de Middellandsche zee.
-
-Ongemeen sierlijk, doch weer geheel anders van vorm is de ~vliezige
-wasbloem~ (_Cerianthus membranaceus_) van fig. 7. Deze is meestal niet
-vastgegroeid, doch heeft zich van onderen in een vleezige, van den
-lichaamswand afgezonderde, dunne buis vastgezogen. De vorm is langgerekt
-en slank, van boven eenigszins trompetvormig en op de mondschijf
-bevinden zich twee kransen van talrijke, zeer lange (tot 35 centim.),
-niet voor terugtrekking vatbare voelers, die violet zwartachtig of
-rozerood van kleur zijn. De lichaamsholte eindigt van onderen in een
-kleine opening, „_porus_” genaamd, die afgesloten kan worden en dit
-gedeelte boort zich in het fijne zand van de kusten. Het dier komt voor
-van de Middellandsche zee tot aan het Kanaal.
-
-In de Noordzee, den Atlantischen oceaan en de Middellandsche zee komt,
-op steenen, de ~zonne-zee-anemone~ (_Heliactis bellis_), fig. 13, voor,
-een bloempoliep, die verschillende kleuren, van geel tot rozerood, kan
-vertoonen. Het lichaam is leerachtig, 9 centim. lang en 6 centim. breed,
-met een ronde, breede, gegolfde of naar onderen gebogen mondschijf, aan
-wier rand de vrij talrijke, 1¹⁄₂ à 2 centim. lange vangarmen staan. De
-lichaamswratten staan in overlangsche rijen en nemen naar beneden in
-grootte af.
-
-Een lieflijk en gezellig tooneeltje van eendracht, vrede en vriendschap,
-dat men ook in het aquarium kan bijwonen, leveren ons de figuren 8, 9 en
-10, waaraan zeer verschillende diersoorten, in de schoonste harmonie,
-samenwerken. Wij zien op den bodem, in den ondersten hoek links, de
-ledige schelp van een groote zeeslak, een soort van wulk of kinkhoren
-(zie bladz. 128), die tot woning is uitgekozen door een levenden kreeft,
-wiens scharen en pooten wij buiten de voordeur zien uitsteken, terwijl
-het zachte en zeer kwetsbare achterlijf in de ledige schelp opgeborgen
-wordt. Het is de ~eremiet~- of ~kluizenaarskreeft~ (_Pagurus
-bernhardus_), fig. 9, ook wel „~snijder~” genoemd, die werkelijk, als
-een kluizenaar, eenzaam in zijn huisje leeft en zonder die bedekking van
-zijn weeke achterdeelen volkomen hulpeloos en aan de heidenen--zijn vele
-vijanden--overgeleverd zou zijn. Met dat harde, geleende pantser echter
-is hij genoeg „mans”, om het zich aan niets te laten ontbreken en
-terwijl hij zich, met het gansche huis en toebehooren op zijn rug,
-langzaam voortbeweegt, is hij, zonder gevaar voor zijn teere achterlijf,
-in de gelegenheid om zooveel te rooven, als hij slechts kan. Groeit het
-dier en wordt hem het huis te klein, dan trekt hij er uit en verhuist
-naar een grooter slakkenhuis, waarbij hij nooit verzuimt, om, bij de
-verhuizing, ook zijn „levende have” mee te nemen.
-
-Want het merkwaardigste komt nog. Onze kluizenaar is niet zoo
-eenzelvig, als het schijnt; hij leeft gezellig, wel niet met
-zijnsgelijken, maar verkeert toch voortdurend in aangenaam--en vooral
-hulpvaardig--gezelschap. Op het dak van zijn woning--de buitenzijde van
-het slakkenhuis--zien wij, bij fig. 8, een geheele kolonie van kleine
-bloempoliepjes: de ~gestekelde hydractinia~ (_Hydractinia echinata_),
-diertjes van ongeveer 1 centim. hoog, met dichte kransen van vangarmen
-om den mond en bruinrood van kleur, die zich uit een korstvormig
-uitgebreide wortelmassa verheffen. En aan de overzijde van het
-slakkenhuis zien wij nog een andere, grootere bloempoliep: de
-~mantel-aktinie~ (_Adamsia palliata_), fig. 10, die een gedrongen,
-kegelvormig lichaam, met breede grondschijf, heeft, dat 25 centim. lang
-en 2 centim. breed is en een groot aantal vangarmen om den mond
-vertoont. De kleur is van boven wit of blauwachtig wit, naar beneden in
-geel en ten slotte in bruin overgaand. En het is hoogst merkwaardig, dat
-deze poliep bijna nooit anders voorkomt, dan juist op die slakkenhuizen,
-welke tot woonplaats van de eremietkreeft dienen. Een andere aktinie,
-die ingelijks op de, door eremietkreeften bewoonde, slakkenhuizen leeft,
-is die van fig. 14. Zij behoort ook tot het geslacht ~Adamsia~ (_Adamsia
-Roteletti_), is hoog van vorm (9 centim. hoog, 4 centim. breed), met een
-groot aantal witte vangarmen, tot ongeveer 700 in getal. De kleur van
-het dier is wit-geel, met bruine overlangsche strepen.
-
-Wat voeren nu die poliepen op het dak van de woning uit? Een zeer nuttig
-en liefderijk werk, maar waarvoor zij ook ruimschoots beloond worden. De
-kreeft plaatst die dieren zelf op het slakkenhuis en zijn gehechtheid
-aan dit volkje van bovenbewoners is zelfs zoo groot, dat hij, bij een
-noodzakelijke verhuizing, de bovenbedoelde „levende have” geregeld
-meeneemt; hij maakt de poliepen met zijn scharen voorzichtig los en
-plakt ze weer boven op de nieuwe woning. En de poliepen laten zich die
-kunstbewerking geduldig welgevallen en zij geschiedt blijkbaar met
-onderling goedvinden.
-
-De zaak is deze. De eremietkreeft wenscht van de netelorganen der
-bloempoliepen, als verdedigingsmiddel tegen alle mogelijke vijanden,
-partij te trekken; met den zoeten last op zijn rug is hij inderdaad
-tegen elken aanval gevrijwaard. Maar de poliep doet dat niet gratis, zij
-trekt insgelijks voordeel uit haar positie en wij zien hier, hoe ook in
-de natuur een praktische „handelsgeest” tusschen verschillende
-organismen bestaat: het over en weer aanbieden van hulp of bescherming,
-een eerlijke ruilhandel volgens de wet van vraag en aanbod, die met een
-wetenschappelijken term: _symbiose_, dat is: samenleving, genoemd wordt
-(zie ook bladz. 71). Terwijl de poliep, door haar venijnige netelslagen,
-de al te indringerige vijanden van den kreeft op een afstand houdt, moet
-deze laatste haar den wederdienst bewijzen, haar als „rijpaard” te
-dienen. Zij zit veilig en stevig op het dak van het huis en als de
-bewoner ter jacht gaat, rijdt zij gratis mee en trekt partij van de
-hapjes, die afvallen van den buit van den kreeft; zoo is dus de ééne
-dienst den anderen waard. Daarom zoeken de poliepen ook dikwijls zelf
-deze slakkenhuizen op, doch zij vestigen zich steeds op bewoonde, nooit
-op ledige. Door dit handelsverdrag zijn de reizende poliepen meer
-verzekerd van het noodige voedsel, dan wanneer zij, zooals haar
-familieleden, onbeweeglijk aan rotsen vastgehecht waren en dus voor haar
-middagmaal meer „op zien komen” moesten spelen. Men heeft dit
-merkwaardige verschijnsel--waarvan in de natuur nog vele andere
-voorbeelden bekend zijn--ook wel „_commensalisme_” genoemd. Inderdaad
-houdt de eremietkreeft, in zekeren zin, „commensalen”, die hij kost en
-inwoning--zij het dan ook maar op zijn dak--verschaft, terwijl de
-kostgangers hem de verschuldigde huur betalen, in den vorm van het op
-een afstand houden van vijanden door middel van haar netelorganen.
-
- * * * * *
-
-De overige bevolking van de fraaie waterpartij op onze plaat, bestaat
-niet uit bloempoliepen, doch uit vertegenwoordigers van een geheel
-andere klasse, dus van de ~vijfde~ klasse der darmholtedieren: de
-=buiskwallen= of =blaaskwallen= (_Siphonophoren_), waarvan in fig. 1, 2
-en 3 drie soorten afgebeeld zijn.
-
-Zij doen ons gevallen zien van één der merkwaardigste toepassingen van
-het beginsel: ~verdeeling van den arbeid~, in het dierenrijk. Terwijl
-andere dieren dit beginsel in toepassing brengen, door de verschillende
-~organen~ van één en hetzelfde dier, elk voor zich, een bepaalde
-levensverrichting te doen vervullen, zien wij hier, bijvoorbeeld bij de
-prachtige, sierlijke siphonophore van fig. 3: de ~in ’t water zwevende
-blaasdrager~ (_Physophora hydrostatica_), niet één enkel dier, doch een
-kolonie, een ~staat~ of sociale gemeenschap van een groot aantal dieren,
-die elk op zich zelf echter slechts ~één~ bepaalde levensfunctie
-verrichten en eigenlijk maar uit één enkel orgaan bestaan. Hier hebben
-wij dus een sociale kwal, een „~staatskwal~”, en de leden van dien staat
-vervullen gezamenlijk dezelfde levensverrichtingen als anders één enkel
-dier.
-
-De larve, die uit het ei komt, bestaat hier uit niets anders dan een met
-lucht gevulde, in het water drijvende, peervormige ~blaas~, waaraan van
-onderen een lange, loodrechte, draadvormige ~buis~ naar beneden afhangt
-Deze larve vermenigvuldigt zich door knopvorming, maar de nieuw gevormde
-individu’s laten niet los, doch blijven met de buis verbonden. Aan het
-boveneinde der gemeenschappelijke buis ontwikkelen zich die knoppen tot
-klokvormige wezens, die geheel op kwallen gelijken, doch zij eten niet
-en hebben nooit gegeten, want zij worden gratis gevoed door de
-voedingssappen, die haar door andere leden der gemeenschap toegevoerd
-worden door het kanaal van de lange buis, die eigenlijk een leidingsbuis
-is, met voedingsbouillon voor al de dieren, die er aan bevestigd zijn.
-Daarom ontwikkelen zich zelfs geen voedingsorganen--noch andere
-organen--aan deze bovenste kwallen; elk van deze dieren is niets meer
-dan een eenvoudige ~zwemklok~, die, door haar uitzetting en
-samentrekking, de geheele kolonie voortbeweegt, zoodat de overige leden
-van den staat zich daarmede het hoofd niet hebben te breken. Die
-zwemklokken zijn, zooals wij op de figuur zien, in twee rijen, ter
-weerszijden langs de voedingsas gerangschikt.
-
-Lager langs dezen gemeenschappelijken steel zitten de ~voedingsdieren~,
-die den vorm van zuigbuizen hebben aangenomen en op gewone bloempoliepen
-gelijken; zij zijn uitsluitend belast met de zorg voor de voeding van de
-geheele kolonie, verteren het, door haar opgenomen, voedsel en verzenden
-het voedingssap door den hollen steel naar al de overige dieren. Maar
-zij doen dan ook hun gansche leven niets anders dan eten en nog eens
-eten, al het overige laten zij aan de andere leden van de gemeenschap
-over en, behalve den mond en de maag, zijn alle overige organen
-weggekwijnd. Verder vindt men daartusschen nog prachtig rozerood
-gekleurde ~tastdieren~, die eigenlijk vervormde voedingsdieren zijn,
-maar zonder mond en maag, doch met tastorganen, die voor de geheele
-kolonie tasten en ook zeer lange en fraaie, vertakte gele ~vangdraden~,
-die de dieren voorstellen, welke, voor den geheelen staat, met het
-grijpen van den buit belast zijn, doch overigens niets anders doen.
-Eindelijk zitten er onder de rozekleurige tastdieren nog
-druiventrosvormige ~geslachtsdieren~, die uitsluitend voor de
-voortplanting hebben te zorgen. Al deze dieren nu worden door de
-zwemklokken op sleeptouw genomen en door de algemeene voedingsbuis
-gevoed.
-
-En zoo zijn al deze bijzondere individu’s van elke categorie, daar zij
-zich met niets anders behoeven bezig te houden, specialiteiten in hun
-eigen vak geworden. Evenals in de menschelijke maatschappij, bekleedt
-hier elk individu van den staat, tengevolge van deze arbeidsverdeeling,
-juist die betrekking, waarin hij ’t meest ervaren is--een staat van
-zaken, die natuurlijk voor het welzijn van de gansche kolonie
-buitengewone voordeden moet opleveren.
-
-In fig. 2 zien wij een andere blaaskwal, den ~gelen paardevoet~
-(_Hippopodius luteus_), aldus genoemd naar de hoefijzervormige
-zwemklokken. Hier ontbreekt de luchtzak of blaas. De zwemklokken zijn in
-twee rijen langs een zijas van den stam gerangschikt en vervullen tevens
-de plaats van de ontbrekende dekstukken, daar de draadvormig verlengde
-stam, met de daaraan hangende diergroepen, zich daartusschen kan
-terugtrekken. Aan de basis van de voedingspoliepen zitten
-druiventrosvormig gerangschikte mannelijke en vrouwelijke
-geslachtsdieren.
-
-Van geheel anderen aard is de blaaskwal van fig. 1, de
-~schijfzwempoliep~ (_Velella spirans_), die, in vorm, eenigszins aan de
-schijfkwallen herinnert. Hier is de lichaamsstam niet dun en verlengd,
-doch schijfvormig afgeplat en er loopt een stelsel van kanalen door, dat
-luchtholten insluit. Boven op de schijf bevindt zich een, in schuine
-richting loopende, vertikale kam, die in een driehoekige punt eindigt en
-het dier, als door een soort van zeil, voortbeweegt, als een spel van
-den wind en de golven. Aan den onderkant van de schijf zitten de
-geslachts- en de voedingsdieren, welke laatste den vorm hebben van een
-enkelvoudige, buisvormige poliep, die aan haar uiteinde een mondopening
-heeft, doch zonder den krans van vangarmen er om heen; in de plaats
-daarvan heeft zij aan hare basis een langen, zeer samentrekbaren
-vangdraad, met netelorganen. De geslachtsdieren zijn ingewikkeld van
-bouw. Het geheele dier is van een prachtige indigoblauwe kleur, heeft
-een lengte van 2-4 centim. en leeft in de Middellandsche zee.
-
-[Afbeelding: XVIII.]
-
-
-
-
-PLAAT XVIII.
-
-SIERLIJKE ZEEBEWONERS.
-
-
-Op deze plaat zijn opnieuw eenige uiterst fraaie en sierlijke vormen uit
-de wereld der =darmholtedieren= in beeld gebracht en wel zijn het thans,
-voor een deel, weer vertegenwoordigers van de klasse der
-=schermkwallen=, deels van die der =kwalpoliepen=. Van deze laatsten
-ontmoeten wij hier eenige soorten, die, door knopvorming, samenhangende
-koloniën vormen, dus ~poliepenstokken~ (zie bladz. 168 en 175) en wier
-oppervlakte, door kalkafscheiding of door vorming eener hoornstof,
-koraalachtig verhardt, zonder dat zij echter reeds tot de eigenlijke
-rifbouwende koraaldieren behooren, waarvan wij op de volgende plaat
-voorbeelden zullen zien.
-
-Eerst willen wij echter onze aandacht wijden aan een paar kwallen,
-die nog op de plaat afgebeeld zijn, te beginnen met No. 1, de
-~zachte plooikwal~ (_Aequorea forscalea_), die echter niet tot de
-eigenlijke schermkwallen, doch tot de kwalpoliepen behoort, waarover op
-bladz. 167 gesproken is. Van deze soort is echter niet met zekerheid
-bekend, of zij poliepenstokken vormt, waarvan zich deze vrijzwemmende
-kwallen afscheiden, dan wel, of zij zich onmiddellijk door een
-gedaanteverwisseling uit eieren ontwikkelt. Zeker is het echter, dat de
-volwassen dieren vrij in den oceaan rondzwemmen en dat zij tot de
-schoonste sieraden van de Middellandsche zee behooren. Het zijn prachtig
-gekleurde, doorschijnende, platte schijven, die soms meer dan 30 centim.
-in middellijn zijn, met een grooten, naar onderen gekeerden mond, een
-wijde, korte cylindervormige maagholte en talrijke randdraden om de
-schijf. Van de maag gaan ongeveer 200 straalkanalen naar den omtrek uit
-en aan het einde van elk daarvan bevindt zich een voeldraad. Op den
-rand der schijf bevinden zich kleine blaasjes, die als gehoororganen
-dienen. De kleur van het dier is grijsachtig wit, de maag grijs, de
-geslachtsklieren bruin. Sommige soorten zijn in de Middellandsche zee
-zeer algemeen.
-
-Verder vinden wij op deze plaat ook twee eigenlijke =schermkwallen=, in
-fig. 3 en 4 afgebeeld. Fig. 3 is de ~spiesvormige meduse~ (_Carmarina
-hastata_), wier scherm half bolvormig is, ongeveer dubbel zoo breed als
-hoog, met een langen, cylindervormigen, aan de basis kegelvormigen
-maagsteel, die iets langer is dan de breedte van het scherm. Onder het
-scherm liggen de spiesvormige geslachtsorganen en blinde, uit het
-ringkanaal ontspringende, kanalen tusschen elke twee straalkanalen. De
-breedte van het scherm is 5 à 6 centim., de kleur van de maag, den mond,
-den rand van het scherm en de voeldraden dof rozerood. Het is een
-bewoner van de Middellandsche zee. Zijn buurman van fig. 4 is nog een
-bijzonder fraaie schermkwal: de ~muts-meduse~ (_Tiara pileata_). Deze
-heeft een klokvormig scherm, dat naar boven in een groot kegelvormig,
-als een muts opgericht, verlengstuk uitloopt, zoodat het geheele scherm
-tweemaal zoo hoog als breed is. De maag is bijna bol- of teerlingvormig,
-in het midden het breedst; de mondlappen zijn groot en sterk gekroesd.
-Er zijn 12 tot 48 voeldraden, die langer zijn dan de breedte van het
-scherm; zij zijn aan de basis sterk verdikt, 2 centim. breed en
-zijdelings saamgedrukt. Deze kwallen komen, dikwijls in groote menigte,
-aan de Europeesche kusten voor.
-
- * * * * *
-
-Al de overige afbeeldingen op de plaat hebben betrekking op vertakte
-~poliepenstokken~, die tot de klasse der =kwalpoliepen= behooren,
-waarvan wij reeds enkele afzonderlijk levende soorten hebben leeren
-kennen (zie bladz. 23 en 183). Hoewel zij dikwijls een hard hoornachtig
-of kalkachtig skelet afscheiden, verschillen zij toch volkomen van de
-koraaldieren, die tot de klasse der bloempoliepen behooren en zij
-verkrijgen ook zelden zulk een groote uitbreiding, dat zij riffen
-vormen, terwijl de maagtusschenschotten nooit verkalken, zooals bij de
-koraaldieren steeds het geval is.
-
-Van deze klasse zien wij in fig. 2 het kleine ~tandhorenkoraal~
-(_Sertularia pumila_), dat, met vele andere soorten, zooals ook die van
-fig. 5, algemeen in alle Europeesche zeeën en ook aan onze kusten,
-vooral op oesterbanken, voorkomt. Al deze soorten van tandhorenkoralen
-hebben een sterk vertakt, zeer op planten gelijkend, uiterlijk, met
-hoofd- en zijstammen, waaraan de, meestal dwars geringde bekertjes der
-afzonderlijke poliepen afwisselend rechts en links vastzitten. De kleur
-is wit- of geelachtig. De stammen ontspringen groepsgewijze uit een
-kruipenden worteluitlooper en zij verspreiden zich ook kruipend over het
-voorwerp, waarop zij vastgehecht zijn, bijv. zooals in fig. 2, op gewone
-zeewieren. De korte leden van den stam en van de takken hebben, door de
-twee tegenoverliggende poliepencellen, een V-vormige gedaante. De
-voortplanting geschiedt grootendeels ongeslachtelijk, door knopvorming,
-waarbij de knoppen met den stam verbonden blijven en alzoo den stok
-uitbreiden. Doch dikwijls laat ook zulk een knop los en zwemt dan, als
-een kwal of meduse, vrij rond (vandaar de naam: ~kwalpoliepen~, zie
-bladz. 167). Deze kwal brengt geslachtsproducten voort, waaruit weer
-poliepen ontstaan, die zich vastzetten en weer nieuwe poliepenstokken
-vormen. Er worden echter ook geslachtsstoffen gevormd in de
-poliepencellen zelf en uit de daardoor gevormde eitjes ontsnappen
-larven, die zich later weer vastzetten en insgelijks in poliepenstokken
-overgaan. Verwant aan de vorige is het ~zilverwitte tandhorenkoraal~,
-(_Sertularia argentea_), fig. 5, dat insgelijks aan onze kusten
-voorkomt. Het heeft een enkelvoudigen stam, met afwisselende takjes, die
-op gelijke afstanden op elkaar volgen en zelf dikwijls ook weer vertakt
-zijn. De poliepencellen zijn, in twee rijen, afwisselend op de takken
-geplaatst, betrekkelijk groot en van onderen gezwollen. De
-geslachtscellen zijn eivormig, hoorn- of zilverachtig van kleur, met
-korten buisvormigen mond. De lengte van den stok kan 30 centim.
-bedragen. Men vindt dit koraal op steenen, schelpen enz. in diep water.
-
-Dergelijke poliepenstokken, doch met een hoorn- of chitineachtig skelet,
-worden ook gevormd door de ~knotspoliepen~ en ~buispoliepen~. Van
-eerstgenoemde is de ~meerknotspoliep~ (_Cordylophora lacustris_) van
-fig. 9 een voorbeeld, aldus genoemd, omdat deze soort niet alleen aan de
-kusten zelf van de Noord- en Oostzee voorkomt, doch zich zelfs in de
-monden der, daarin uitstroomende, rivieren en sommige binnenmeren
-verspreidt. Interessant is het vroegere voorkomen dezer poliepen in de
-buizen der Hamburger waterleiding, die er soms geheel door verstopt
-waren. Het zijn roodachtig bruine, sierlijk vertakte boompjes van 4 tot
-8 centim. lang, die, door middel van een soort wortelweefsel, op
-steenen, hout, mosselschelpen enz. vastgegroeid zijn. De geheele stok is
-door een chitineachtig omhulsel omgeven. De poliepen zelf zijn dik en
-~knotsvormig~, met 10-20 roodbruine vangarmen. Zij ontspringen aan de
-uiteinden der takken. De geslachtspoliepen zitten echter aan den stam;
-zij zijn bijna kleurloos.
-
-In fig. 8 zien wij een uiterst sierlijken en fraai gekleurden stok van
-een ~buispoliep~ (_Tubularia larynx_). Hij heeft een goed ontwikkelden
-stam van 4 à 5 centim. hoog. die door een chitinehuid ingesloten is en
-takken vertoont, die hier en daar geringd zijn. De kleur is zeer fraai
-rozerood, die van het omhulsel stroogeel. Deze poliepenstokken, die aan
-de Europeesche kusten voorkomen, hebben een kraagvormig omhulsel aan den
-voet van elke poliep en de voelarmen zijn in twee kransen geplaatst: een
-bovensten kleineren en een ondersten grooteren. De geheele stok gelijkt
-sprekend op een plant met fraaie bloemen en deze hebben bovendien de
-interessante bijzonderheid, dat die bloempjes, evenals die van een
-werkelijke plant, in den herfst afvallen en zich op diezelfde plaats in
-het voorjaar weer een nieuwe bloem (poliep) ontwikkelt.
-
-Fig. 7 is een voorbeeld van een poliepenstok met een massief kalkachtig
-skelet, dat zich aan de oppervlakte der zich vertakkende kolonie
-gevormd heeft. Dit is het ~vuurkoraal~ (_Millepora nodosa_), behoorende
-tot de groep der ~puntkoralen~ (_Milleporidae_ = duizend poriën), die
-vroeger tot de eigenlijke koraaldieren gerekend werden, omdat zij
-kalkachtige stokken van buitengewonen omvang bouwen en in de streken,
-waar zij voorkomen: tusschen de keerkringen en den aequator, wezenlijk
-bijdragen tot de vorming der koraalriffen. Maar toch zijn het geen echte
-koraaldieren, want door hun organisatie behooren zij tot de kwalpoliepen
-en niet tot de bloempoliepen en zij bezitten ook geen verkalkte
-maagtusschenschotten, zooals deze laatste. Ook vormt het vuurkoraal geen
-gewone, boomachtig vertakte figuren, doch massieve kalklichamen, met
-gelobde of bultvormige aanhangsels. De geheele oppervlakte van het
-koraal is bedekt met grootere en kleinere fijne openingen of poriën
-(vandaar de Latijnsche naam) en deze zijn zoo gerangschikt, dat, om één
-grootere porie in het midden, telkens 5 tot 8 kleinere in een
-onregelmatigen kring gelegen zijn. Door de geheele massa van den stok
-loopt een stelsel van, veelvuldig in elkaar uitloopende, grootere en
-kleinere kanalen. In de kalkmassa laten zich duidelijk lagen herkennen,
-doch alleen in de buitenste laag heerscht leven, de onderste zijn
-afgestorven. De basis van elke poliep staat eveneens met dit
-buizenstelsel in verband. Zij zitten in de poriën, die naar de
-bekervormige ruimten voeren. Is de omgeving rustig, dan strekken zich de
-poliepen, met haar vangarmen, uit de poriën naar buiten uit en zooals er
-twee soorten van poriën zijn, heeft men ook twee soorten van poliepen.
-In de middelste groote porie zit een eetdier, dat voor de geheele
-kolonie het voedsel verteert, doch eerst na dit in ontvangst genomen te
-hebben van langgesteelde voedingspoliepen uit de kleinere poriën, die er
-omheen gelegen zijn, en die geen mond bezitten, doch kronkelende
-bewegingen maken en zich van tijd tot tijd naar de eetpoliepen
-overbuigen om haar het voedsel aan te reiken. Deze voedingspoliepen
-hebben hevig brandende netelorganen, waarvan de naam „vuurkoraal”
-afkomstig is.
-
-Op deze plaat vinden wij verder reeds één enkel voorbeeld van de echte
-koraaldieren, dat dus eigenlijk reeds behoort op het gebied van de
-volgende plaat. In fig. 6 zien wij de afbeelding van het ~vertakte
-boomblad~ (_Dendrophyllia ramea_), dat een kalkachtigen en vertakten
-stok heeft, met tegenoverstaande afzonderlijke poliepen en met
-duidelijke, korrelachtige ribben. De doorsnede van den kelk voor elke
-poliep is 8-14 millim., de geheele stok wordt tot 50 centim. hoog. Het
-skelet is zuiver wit, de poliepen zijn zwavelgeel. Dit koraal komt voor
-in de Middellandsche zee en de golf van Napels.
-
-[Afbeelding: XIX.]
-
-
-
-
-PLAAT XIX.
-
-DE KLEINE BOUWMEESTERS VAN DEN OCEAAN.
-
-
-Allerwegen in de natuur is men getuige van de groote beteekenis van „de
-macht van het kleine”, doch het merkwaardigste voorbeeld daarvan leveren
-ons zeker wel de grootsche en reusachtige bouwwerken in den oceaan, die
-door den rusteloozen arbeid van de nietigste aller bouwmeesters: de
-=koraaldieren=, opgetrokken zijn, onder het devies: „eendracht maakt
-macht.”
-
-Onze plaat geeft daarvan verschillende fraaie en interessante
-voorbeelden te zien, hoewel men uit de stukken „koraal”, die wij als
-sieraad gebruiken of in onze verzamelingen zien, nog slechts een flauw
-denkbeeld verkrijgt van den reuzenarbeid dier onaanzienlijke wezens.
-Want daaraan is niet slechts het ontstaan van de tegenwoordige
-koraalriffen en koraaleilanden te danken, doch in den grijzen oertijd
-der aarde hebben deze miniatuur-bouwlieden nog geheel ander werk
-geleverd en vele kalkgebergten, zooals de beroemde, romantische
-„dolomieten” in de Tiroler Alpen, met hun machtige toppen, die
-telkenjare door duizenden beklommen en bewonderd worden, ja zelfs het
-gansche, onafzienbare Juragebergte, bestaan uit niets anders dan de
-kernen der koraalmassa’s, die, in vroegere aardperioden, door de
-rifvormende koraalpoliepen in den oceaan opgebouwd en, in latere
-perioden, door het rijzen van den zeebodem, als bergketens uit de
-wateren van den oceaan opgeheven werden.
-
-De =bloempoliepen=, die dezen bewonderenswaardigen arbeid verrichten, en
-waarvan wij reeds vroeger (bladz. 173) de algemeene organisatie
-beschreven en door een figuur (fig. N, bladz. 174) in schets
-voorstelden, behooren, wel is waar, tot dezelfde klasse der
-darmholtedieren als de heerlijke „zee-rozen” en „zee-anemonen”, die wij
-in onze aquaria bewonderen (bladz. 173 en 176), doch terwijl deze
-laatsten afzonderlijk op zich zelf blijven leven, hebben wij bij de
-koraalpoliepen te doen met uitgebreide kolonies van poliepen, wier leden
-met elkaar verbonden blijven en, door een hard skelet van koolzure kalk
-gesteund, op den bodem van den oceaan bevestigd blijven.
-
-De vorming van zulk een koraalstok heeft nu op de volgende wijze plaats.
-Uit het eitje, dat uit den mond van één der diertjes van den stok
-ontsnapt is, vormt zich eerst een larve, die eenigen tijd vrij rondzwemt
-en zich later ergens op een rots of kust, op niet te groote diepte onder
-den waterspiegel, vastzet. Daar groeit zij uit tot een miniatuur
-zeeroosje of zee-anemoontje, volkomen gelijk aan die van fig. N op
-bladz. 174, en die dus inwendig ook de straalvormige tusschenschotten in
-de lichaamsholte vertoont, die deze dieren onderscheiden van de gewone
-kwalpoliepen.
-
-Aan den onderkant van zijn cylindervormig lichaam begint dit zeeroosje
-nu koolzure kalk af te scheiden, zoodat zich eerst een kalkplaat vormt,
-die het dier vast met den bodem verbindt. Doch daarna heeft verdere
-kalkafscheiding plaats aan de oppervlakte van het lichaam: eerst
-verheffen zich van de onderste kalkplaat langzamerhand opstaande
-lijsten, wier buitenwanden vervolgens door een ringmuur verbonden
-worden, zoodat ten slotte het geheele dier door een omhulsel van kalk
-omgeven is.
-
-Dit diertje gaat zich nu door knopvorming en deeling vermenigvuldigen,
-welke knoppen echter met het moederdier verbonden blijven en tot
-volwassen dieren uitgroeien. Deze scheiden allen aan hun onderzijde en
-oppervlakte ook weer kalk af, zoodat de kalkmassa zich evenzoo vertakt
-als de weeke lichaamsmassa der dierkolonie zelf en er ten slotte een
-kleinere of grootere poliepenstok ontstaat, in wier openingen de kleine
-bloempoliepjes zitten en hun armpjes verlangend uitstrekken, om water,
-en daarmede ook voedsel, aan te voeren. Daar intusschen ook de
-straalsgewijze tusschenschotten--die hier, evenals de vangarmen, steeds
-ten getale van 6 of een veelvoud daarvan voorhanden zijn--verkalken,
-ziet men later in elk stuk koraal nog duidelijk de fraaie, straalvormige
-sterretjes daarvan. Naarmate de oudere dieren afsterven, bouwen de
-jongeren, die door de voortdurende knopvorming en vertakking ontstaan,
-daarboven steeds voort en geven ten slotte het aanzijn aan de machtige
-bouwwerken, die wij in de koraalriffen en koraaleilanden der tropische
-zeeën ontmoeten en waaruit, in vroegere aardperioden, zelfs de
-reusachtige onderzeesche koraalmassa’s ontstaan zijn, die later, als
-gebergten, boven den oceaan opgeheven zijn.
-
-Wat wij hier beschreven hebben, zijn de zoogenaamde „=steenkoralen=”,
-aldus genoemd, omdat de weeke dieren in een harde, steenachtige,
-vertakte massa ~besloten~ zijn en waarvan zelfs de tusschenschotten
-versteend zijn. Dit zijn de voornaamste rifbouwende koralen, waarvan de
-figuren 2, 3, 4, 5, 11 en 12 op de plaat voorbeelden zijn.
-
-Er bestaat echter nog een andere groep van koraaldieren, die op de plaat
-door de figuren 1, 6, 7, 8, 9 en 10 vertegenwoordigd zijn, en die zich
-van de vorige onderscheiden door het aantal der vangarmen en
-maagtusschenschotten--dat hier steeds ~acht~ of een veelvoud daarvan
-bedraagt--terwijl die tusschenschotten hier nooit verkalken, doch steeds
-week blijven. Een belangrijk verschil met de steenkoralen is verder, dat
-bij deze tweede groep het skelet òf slechts uit afzonderlijke
-kalklichaampjes bestaat en de stok dan meer lederachtig blijft, òf die
-kalklichaampjes vergroeien tot een ~inwendige steenharde as~, waar de
-weeke massa van den poliepenstok, als een ~schors~, ~omheen~ zit. De
-diertjes zelf blijven hier dus steeds geheel zacht en kunnen zich ver
-uitstrekken en weer terugtrekken, doch niet in openingen van de harde
-kern. Daarom noemt men deze groep: =schorskoralen= en hoewel ook deze
-koralen harde stokken vormen, zoo bereiken deze toch nooit de
-aanzienlijke uitbreiding der echte rifbouwende steenkoralen. Wij zullen
-beginnen met de schorskoralen.
-
-En daarbij is wel het eerst het beroemde ~bloedkoraal~ of ~roode
-edelkoraal~ (_Corallium rubrum_) van fig. 1 aan de beurt, de kostbaarste
-soort van de geheele klasse, die bijna alleen in de Middellandsche en
-Adriatische zee voorkomt, op diepten van 70 tot 180 meters. Het wordt
-door Italiaansche visschers opgevischt met groote netten, die aan een
-kruis van zware balken bevestigd zijn. Van deze kostbare stof wordt
-jaarlijks voor een waarde van 3 à 4 millioen gulden in den handel
-gebracht. De stam van dit koraal bestaat uit talrijke fijne kalklagen
-van mikroskopische struktuur; de as is met fijne overlangsche groeven
-bedekt, waarin de onderste laag van de kanalen, die het voedingssap
-aanvoeren, gelegen zijn. De harde as is boomvormig vertakt, rood of
-rozerood van kleur, de schorslaag is rood tot oranjerood en de poliepen
-zelf zijn klein en wit van kleur. De stokken, die tot 30 centim. lang
-kunnen worden, zijn meestal, in horizontalen of benedenwaarts gerichten
-stand, aan den onderkant van overhangende rotsen bevestigd.
-
-Tot de schorskoralen behoort ook het ~wrattige hoornkoraal~ (_Gorgonia
-verrusca_) van fig. 7, waar de stok sterk boomachtig vertakt is en de as
-uit vergroeide kalklichaampjes en hoorndeeltjes bestaat. De zich
-uitbreidende takken zijn min of meer waaiervormig, met talrijke
-poliepen, die onregelmatig verspreid, doch weinig zichtbaar zijn. De
-kleur der schors is witgrijs. Deze soort leeft in de Middellandsche zee
-en den Atlantischen oceaan. Tot hetzelfde geslacht behoort ook het
-bekende ~waaierkoraal~, dat aan de kusten der warme zeeën voorkomt en
-levend in de fraaiste kleuren prijkt, terwijl de skeletten in bijna elke
-verzameling te vinden zijn, zeer fraaie o.a. in het museum van het
-aquarium te Amsterdam.
-
-Een van de fraaiste en merkwaardigste koralen is de ~lichtende zeeveder~
-of ~zeepen~ (_Pennatula phosphorea_) van fig. 10, die, met meer dan 200
-andere soorten, op de slibachtige kusten der Middellandsche zee, doch
-ook bij ons, voorkomt. Hier is de stok steeds volkomen onvertakt, lang
-en dun, en de inwendige as is buigzaam, deels kalkachtig, deels
-hoornachtig; het onderste gedeelte, de ~steel~, zit vrij in het slib van
-den zeebodem en draagt geen poliepen; hij kan drijven en zich in het
-slib vastgraven. De poliepen zitten zeer regelmatig gerangschikt aan het
-boveneinde van de as, die geheel het uiterlijk heeft van een veer. De
-kleur is rood of roodachtig wit, de lengte 20 centim. Behalve door de
-prachtige kleuren zijn de zeeveeren ook gekenmerkt door een sterk
-~lichtgevend vermogen~, dat van de maag der poliepen uitgaat, en zich,
-vooral bij prikkeling van één der dieren, als een levendig, wonderbaar
-groen licht, over alle poliepen van den stok voortplant.
-
-De beide volgende soorten hebben een weinig verkalkte, meestal zachte of
-lederachtige as. Hiertoe behoort een bekende en standvastige bewoner
-onzer zee-aquaria, ook van dat te Amsterdam: de ~doômansduim~ of
-~zeekurk~ (_Alcyonium digitatum_), die ook aan onze kusten, doch
-hoofdzakelijk in de Middellandsche zee leeft. Op de plaat is in fig. 8
-een verwante soort: _Alcyonium palmatum_, afgebeeld. De versche stok is
-dik, vleezig of leerachtig, aan de basis tot een steel verdund, van
-boven breeder en vingervormig vertakt en aldaar de afzonderlijke
-poliepen dragend. De asmassa bestaat uit een weeke kurk- of leerachtige
-stof, waarin kalklichaampjes verspreid liggen. De kleur is in den regel
-roodachtig of geelachtig; de afzonderlijke poliepen zijn klein, meestal
-wit en kunnen zich geheel terugtrekken. Andere, die in Europeesche zeeën
-voorkomen, bereiken soms een aanzienlijke grootte, zoo o.a. een soort
-van manshoogte in den Atlantischen oceaan.
-
-Fig. 6 stelt een ander ~lederkoraal~ (_Sympodium coralloïdes_) uit de
-Middellandsche zee voor, met een stok van ongeveer 10 centim., die van
-onderen geelachtig, van boven meer roodbruin is en witte of licht
-rozeroode poliepen draagt. Aan het worteleinde bevinden zich geen
-poliepen. De afzonderlijke dieren zijn bundelsgewijs vereenigd tot een
-stok, die van onderen op een voet steunt en van boven in lobben of
-lapjes uitloopt.
-
- * * * * *
-
-Een overgang van de schors- tot de steenkoralen is het ~lariksvormige
-hoornkoraal~ of ~zwarte edelkoraal~ (_Antipathes larix_) van fig. 9.
-Hier is namelijk ook nog een hoornachtige, zeer harde, zwarte as als
-skelet, die door een zachte, poliepdragende schorslaag bedekt is, doch
-zij komen reeds met de steenkoralen overeen door het bezit van slechts 6
-vangarmen. De poliepen zijn klein, kunnen zich niet terugtrekken en
-hebben zeer korte vangarmen. De stok heeft slechts weinige, zeer lange
-hoofdtakken, die zes overlangsche rijen van enkelvormige, bijna
-evenwijdige, borstelvormige takken dragen, die er als dorens uitzien.
-Vele soorten leven in de warme zeeën. De kleur van de as is bruinzwart,
-als ebbenhout, en daarom wordt een soort uit de Roode zee door duikers
-opgevischt en tot sieraden verwerkt.
-
- * * * * *
-
-Thans overgaande tot de =steenkoralen=, met een hard, kalkachtig, sterk
-vertakt en dikwijls zeer uitgebreid ~uitwendig~ skelet, waarbinnen, in
-openingen, de poliepen zitten, die steeds slechts 6 vangarmen en 6
-~verkalkte~ maagtusschenschotten bezitten, zien wij vooreerst in fig. 2
-het ~gelobde poriënkoraal~ (_Porites furcatus_), met stokken van
-dikwijls aanzienlijke grootte, bolvormig of knol- en knotsvormig,
-meestal geel, doch ook wel blauwachtig of violet van kleur. Het skelet
-en de geheele kalkmassa bevatten een groot aantal poriën en fijne
-kanalen en de tusschenschotten zijn slechts onvolkomen verkalkt. De
-afzonderlijke kelken voor de poliepen komen als korte, van boven
-kegelvormig vernauwde buisjes boven de gemeenschappelijke
-verbindingsmassa te voorschijn, waaruit zij zich slechts zeer weinig
-verheffen. Daarmede is verwant, ook door de poriën en kanalen in de
-kalkmassa en de onvolkomen verkalkte tusschenschotten: het ~struik~- of
-~geweikoraal~ (_Madrepora corymbosa_), fig. 12, welks stokken struik- of
-geweiachtig vertakt zijn, met eenigszins vergroeide takken van
-bruinwitte, doch in gedroogden staat grijsgele, kleur. De poliepen
-zitten in kleine vrije kelkjes en zijn 2-3 millim. groot. Algemeen
-verspreid, hoofdzakelijk in de Roode zee. Deze poriënkoralen vormen
-aanzienlijke riffen en zijn geologisch de oudste.
-
-Van lateren datum zijn de poriënlooze koralen, zonder poriën of kanalen
-in de kalkmassa en met steeds volkomen ontwikkelde kalktusschenschotten.
-Hiertoe behooren vele bekende rifbouwende koralen, waarvan wij slechts
-enkele soorten noemen. In de golf van Napels komt veel het fraaie
-~kelksterkoraal~ (_Astroïdes calycularis_), fig. 5, voor, welks vleezige
-deelen geelrood van kleur zijn en waarbij het zachte voorste gedeelte
-der afzonderlijke dieren zich zeer ver en hoog naar buiten kan
-uitstrekken. Zij zijn alleen aan de basis van hun slanke, buisvormig
-naast elkaar geplaatste, kelken met elkaar vereenigd. Bij het
-~oogkoraal~ (_Oculina diffusa_) van fig. 4 is de stok boomvormig
-vertakt, met een dicht en massief skelet, waarin de poliepen als
-~oogjes~ verspreid liggen. De kelken zijn vrij diep, 3 à 4 millim. breed
-en in onregelmatige spiraallijnen geplaatst. De kleur is wit, men vindt
-het in den Indischen oceaan. Fig. 3 stelt het schotelvormige ~zwam~- of
-~paddestoelkoraal~ (_Fungia patella_) voor, waar het skelet van onderen
-uitgehold, aan den omtrek golvend gebogen en rond of ovaal van vorm is.
-Het bestaat uit talrijke lamellen, zoodat het geheel inderdaad wel iets
-op den hoed van een paddestoel gelijkt. De poliepen zijn kort en breed,
-niet uitstrekbaar, met korte vangarmen. De oppervlakte van den stok is,
-door de tusschenschotten, bladerig gestreept. De kleur is, tijdens het
-leven, groenachtig tot bruinachtig, de lengte tot 20, de hoogte tot 10
-centim. Het komt in de Roode zee en den Indischen oceaan voor. Vele
-fraaie exemplaren der skeletten zijn in het aquarium te Amsterdam te
-zien.
-
-Onder de rifbouwende koralen nemen verder de ~sterkoralen~ (_Astraea
-radians_), fig. 11, en verwante soorten, een voorname plaats in. De
-gezamenlijke koraalmassa is hier halfbolvormig afgerond, met vlakke
-basis. De afzonderlijke kelken zijn volkomen van elkaar gescheiden en
-elk met een eigen kalkwand omgeven, doch slechts zoodanig, dat deze
-elkaar even aanraken. De poliepen kunnen zich niet uitstrekken, doch
-zijn van talrijke voelarmen voorzien. Men vindt deze soorten veel in den
-Indischen oceaan.
-
-[Afbeelding: XX.]
-
-
-
-
-PLAAT XX.
-
-SPONSEN.
-
-
-Uit het opschrift van deze plaat gelieve men vooral niet af te leiden,
-dat hier slechts sprake zou zijn van onze gewone waschsponsen; één
-enkele blik op de plaat doet ons reeds zien, dat er ook wezens op
-voorkomen, die zelfs in de verste verte niet op onze spons gelijken. De
-=sponsen= vormen dan ook weer een groote afdeeling van het dierenrijk,
-waartoe dieren van zeer verschillend uiterlijk behooren, doch die, in
-hun algemeene organisatie, toch zoozeer overeenkomen, dat zij bij elkaar
-moeten gevoegd worden tot één afzonderlijke hoofdgroep, die vroeger wel
-tot de darmholtedieren gerekend werd, doch thans als een overgang
-tusschen dezen en de oerdieren beschouwd wordt. En dus komen alle
-sponsen, hoe verschillend ook van aard en van uiterlijk, toch in vele
-gewichtige hoofdkenmerken met elkaar overeen, waarvan vroeger reeds het
-een en ander bij de ~zoetwatersponsen~ vermeld werd (zie bladz. 25),
-doch die wij thans vooraf nog even nader zullen beschouwen.
-
-De sponsen zijn, na de oerdieren, de eenvoudigste en laagst ontwikkelde
-van alle dieren, die, meer dan eenige andere groep, nog eenigszins tot
-de planten naderen. Zij vertoonen geen spoor van zintuigen of van de
-gewone dierlijke organen, behalve die voor de voortplanting. Deze
-brengen de eitjes voort, welke, na de bevruchting, tot een jong dier
-uitgroeien, dat oorspronkelijk nog zeer eenvoudig van maaksel is. Het
-bestaat slechts uit een weeke, holle massa, met dikken wand, die één
-groote ~uitvoeropening~, doch een groot aantal fijne ~poriën~ aan de
-oppervlakte bezit, welke laatste naar fijne kanaaltjes voeren. Deze
-komen alle in de gemeenschappelijke lichaamsholte uit, doch loopen
-daarbij eerst door talrijke kleine holten, de zoogenaamde
-„~trilkamers~”, waarin talrijke trilharen onophoudelijk in beweging
-zijn en daardoor een strooming verwekken, die het water van de
-ademhaling, met de aanwezige voedingsdeelen: mikroskopische plantjes of
-diertjes en half vergane organische stoffen, door de kanalen naar
-de centrale lichaamsholte voert. Als dan in al die holten de
-ademhaling en spijsvertering hebben plaats gehad, stroomt het verbruikte
-water, met de afvalstoffen, uit de lichaamsholte weer door de groote
-uitstroomingsopening naar buiten.
-
-[Afbeelding: Fig. O.
-
-Stukje van een waschspons, met poriën, inwendige kanalen en
-uitstroomingsopeningen (doorsnede).]
-
-Zulk een dier blijft nu echter niet op zichzelf staan, doch plant zich
-weer voort door ~knopvorming~. De aldus gevormde knoppen scheiden zich
-echter niet af, doch blijven met elkaar verbonden en vergroeien
-langzamerhand zoodanig met elkaar tot een kolonie, dat de afzonderlijke
-individu’s later niet meer op het oog zijn te onderscheiden. Het geheel
-van zulk een vergroeide kolonie noemen wij nu ~één~ spons, maar elke
-groote uitvoeropening van deze voert uit een afzonderlijke
-spijsverteringsholte naar buiten, terwijl deze anderzijds met de
-talrijke kanalen en toevoerporiën in verband staan. Dit kunnen wij zien
-op de afbeelding der doorsnede van een stukje waschspons in fig. O.
-
-Van zulk een kolonie is nu onze gewone spons slechts het ~skelet~ of
-~geraamte~, want aan de weeke, geleiachtige lichaamsmassa der spons
-wordt meer stevigheid verleend door de afscheiding daarin van hardere
-deeltjes, die bij onze waschsponsen uit een net van, door elkaar
-gevlochten, ~hoornachtige~ vezels bestaat (~hoornsponsen~). Na den dood
-van het dier en na het vergaan van de weeke lichaamsmassa, blijft dit
-hoornachtige geraamte als onze gewone spons achter. Bij andere sponsen
-bestaat dit skelet slechts uit enkelvoudige, of ook wel drie- of
-vierarmige, kalknaaldjes (~kalksponsen~), soms uit hoornvezels met
-daartusschen verspreide kiezeldeeltjes (~kiezelsponsen~), soms ook wel
-uitsluitend uit kiezelafscheidingen (~glassponsen~), of eindelijk ook
-uit zeer harde en dichte kiezeldeelen, zonder hoorn (~steensponsen~).
-Van elk dezer sponsen zijn voorbeelden op de plaat aanwezig.
-
-Tot de ~kalksponsen~ behooren de merkwaardige dieren van fig. 1
-(_Sycones capillosum_), wier grondvorm een beker of gesteelde cylinder
-is, met dikken wand en enkelvoudige, rechte, straalsgewijs naar de
-centrale lichaamsholte voerende, kanalen en in regelmatige lagen
-uitgespreide kalknaalden. Hier hebben wij een voorbeeld van het geval,
-dat de afzonderlijke dieren op zich zelf blijven staan en niet tot een
-kolonie vergroeien; slechts zelden zijn 4-6 individu’s, hoogstens van
-onderen, door een korten steel met elkaar vereenigd. De dieren zijn 1,5
-à 3 centim. lang en 2-5 millim. breed, zij hebben een witte,
-zilvergrijze of bruingrijze kleur en een krijt- of gipsachtig, brokkelig
-uiterlijk. Men vindt ze vooral op de vlakke kusten van den noordelijken
-Atlantischen oceaan en de Noordzee, op donkere plaatsen tusschen planten
-en zeeschelpen.
-
-In fig. 2 zien wij een voorbeeld van de ~hoornsponsen~ en wel de
-bekendste en voor ons belangrijkste van alle sponsen: de ~bad~- of
-~waschspons~ (_Euspongia officinalis_). Levend doet deze zich voor als
-een bol- of bekervormige, donkere, vleezige klomp, die van buiten met
-een glimmende laag bedekt is en waarin men een groot aantal
-trechtervormige uitstroomingsopeningen en velden van poriën ziet,
-waarvan wij bij fig. O (bladz. 198) de beteekenis verklaard hebben. Zij
-leeft vooral in de Adriatische zee en aan de kusten van Klein-Azië,
-waar de sponsen „opgevischt” worden door middel van lange, viertandige
-vorken, waarmee zij van de rotsen losgemaakt worden. Dan laat men ze
-eenigen tijd in de lucht liggen, waardoor de eigenlijke geleiachtige
-lichaamsmassa in rotting overgaat, zoodat slechts het hoornachtige
-skelet, dat wij als „spons” kennen, overblijft, dat dan verder nog onder
-water gekneed, uitgewasschen, soms nog gebleekt en daarna gedroogd
-wordt. Den vorm van de vroegere kolonie en de aanhechtingsplaats aan den
-bodem kan men aan de meeste sponsen uit den handel nog goed zien.
-
-Den overgang van de hoornsponsen tot de glassponsen vormen de
-~kiezelsponsen~, waar de hoofdmassa nog wel hoornachtig is, doch waarin
-kiezeldeeltjes van den meest uiteenloopenden vorm verspreid liggen.
-Hiertoe behoort de ~kurkspons~ (_Suberites massa_), fig. 3, die in de
-Noord- en Middellandsche zee leeft en groote, onregelmatig vertakte
-massa’s, met gladde oppervlakte, vormt. Zij zijn, na het drogen, zeer
-broos en breekbaar. In de lichaamsmassa liggen tweeërlei soorten van
-kiezelnaalden: langere, die aan het ééne uiteinde stomp en in het midden
-verdikt zijn en andere kortere, zeer fijne. Bovendien zijn er ook
-S-vormige lichaampjes voorhanden. De hoogte bedraagt 10 tot 12 centim.
-Een merkwaardige spons van dezelfde afdeeling is de ~boorspons~ (_Vioa
-celata_) van fig. 7, uit de Middellandsche zee, die een vertakt lichaam
-bezit en zich, zooals wij op de plaat zien, in allerlei kalkachtige
-steenen, schelpen en koraalriffen vastboort, zoodat de steenen geheel
-doorboord worden en ten slotte uiteenvallen. Hoe dit geschiedt, is nog
-niet bekend, waarschijnlijk door chemische werking. Zeker is het echter,
-dat deze boorsponsen, die zeer algemeen voorkomen, een hoogst
-belangrijke rol spelen bij het uiteenvallen der gesteenten en dat zij
-zulks reeds in vroegere geologische tijdperken deden.
-
-Tot deze groep der hoorn-kiezelsponsen behooren ook de
-~zoetwatersponsen~, die wij vroeger ontmoet hebben (zie bladz. 25).
-
-In fig. 6 zien wij een voorbeeld van de ~steensponsen~ (zie blz. 199),
-namelijk: de ~reuzen-schorsspons~ (_Geodia gigas_) uit de Middellandsche
-zee, bestaande uit een zeer vaste massa, zonder hoornvezels, doch
-uitsluitend gevormd uit regelmatige, meestal vierstralige of
-ankervormige kiezellichaampjes van uiterst sierlijken vorm. De
-oppervlakte is zwavelgeel en bedekt door een donsachtige laag van zeer
-fijne en breekbare naaldjes, die, bij het aanvatten, in de huid dringen
-en gevoelige pijn veroorzaken. In de gangen en holten van deze spons
-leven talrijke kreeften en ringwormen.
-
-Van de ~glassponsen~, wier skelet ~uitsluitend~ uit kiezelnaalden
-bestaat en waarvan de menigvuldigste, uiterst sierlijke vormen, de
-schoonste van de geheele afdeeling, voorkomen, vinden wij op de plaat
-twee soorten afgebeeld. Fig. 4 is de ~glasbuisspons~ of ~waterkanspons~
-(_Euplectella aspergillum_), één der schoonste glassponsen, waarvoor men
-vroeger hooge sommen betaalde, daar de eenige bekende plaats, waar men
-ze vond, op een diepte van 200 meters onder den zeespiegel, bij het
-eiland Cebu, één der Philippijnen, gelegen was. Door de talrijke
-diepzee-expedities van de laatste 40 jaren werden de glasbuissponsen
-echter ook elders in menigte opgehaald, zoodat zij tegenwoordig ook in
-de kleinste verzamelingen te vinden zijn. Het lichaam der kolonie is hol
-en buisvormig, met een zeefvormig deksel op de bovenste opening en het
-teere kiezel-vlechtwerk van het skelet, dat, na de reiniging, glasachtig
-is en een prachtige, doorschijnend witte kleur vertoont, is uit louter
-tralievormig vergroeide, hoogst sierlijke kiezelnaaldjes gevormd, die
-zesstralig van bouw zijn en door een kruis van drie, elkaar rechthoekig
-kruisende, kanaaltjes doorsneden worden. Het lichaam van de spons is
-30-40 centim. hoog, hard en broos, en het is meestal in den vorm van een
-kan of drinkhoren gebogen, die naar onderen smal toeloopt. In de
-inwendige holte huizen in den regel talrijke parasieten, zooals
-kreeftjes, garnalen, schelpdieren en wormen. Merkwaardig is ook de
-glasspons van fig. 5, de ~glasspons van Siebold~ (_Hyalonema
-Sieboldiï_), wier huidskelet bestaat uit overlangsche bundels van
-kiezelnaalden, die elkaar menigvuldig kruisen. Zij wordt 40 centim. hoog
-en de uitvoeropening is met een onregelmatige zeefplaat bedekt, die
-bijna steeds door een zeeroos (_Palythoa fatua_) bewoond wordt. Deze
-glasspons was vroeger alleen uit Japan bekend, doch later is zij ook in
-de Europeesche zeeën, op groote diepten, aangetroffen.
-
- * * * * *
-
-En om nu onze gesprekken over de dierenwereld van het water nog met een
-interessante mededeeling te besluiten, vermelden wij, dat deze
-glassponsen uit de diepzee de laatste overblijfselen voorstellen van een
-rijke fauna uit de oudste geologische tijdvakken der aarde, die, vooral
-tijdens de Jura- en de Krijtformatie, door een onnoemelijk aantal
-soorten vertegenwoordigd was.
-
-
-
-
- Opmerkingen van de bewerker
-
-
- Het taalgebruik in dit e-boek, inclusief ongebruikelijke, archaïsche
- en inconsistente spelling, afbrekingen, etc., is dat van het
- brondocument, behalve zoals aangegeven onder Veranderingen. Een
- belangrijke uitzondering is het gebruik van ij/ij en IJ/IJ: beide worden
- in deze tekst (ook in gespatieerde tekst) consequent als twee letters
- geschreven, in tegenstelling tot het brondocument, dat de digrafen ij
- en IJ gebruikt.
-
- Veel van de (wetenschappelijke) namen die in dit boek gebruikt zijn
- zijn in de loop der tijd gewijzigd; in dit e-boek worden de namen
- gebruikt zoals die in her brondocument vermeld zijn.
-
-
- Veranderingen
-
- Verschillende overduidelijke kleine typografische, interpunctie-,
- spellings- en drukfouten zijn stilzwijgend gecorrigeerd. In enkele
- gevallen zijn termen gespatieerd voor consistentie met vergelijkbare
- gevallen, en zijn schuingedrukte woorden gespatieerd. De decimale punt
- is enkele malen vervangen door een decimale komma zoals elders.
-
- In het Alfabetisch Register zijn de lage aanhalingstekens „
- vervangen door de betreffende woorden, en zijn verschillende kleine
- verschillen in spelling aangepast aan de spelling zoals die in de
- tekst gebruikt is.
-
- Enkele verwijzingen in de tekst verschilden twee pagina’s met de
- werkelijke pagina’s. Dergelijke verwijzingen zijn stilzwijgend
- gecorrigeerd.
-
- Blz. 26: Ephidatia fluviatilis veranderd in Ephydatia fluviatilis.
-
- Blz. 31: ... het gezelschap op plaat III ... veranderd in ... het
- gezelschap op plaat II ....
-
- Blz. 82: Orchestia littoria veranderd in Orchestia littorea.
-
- Blz. 114: Hier dier leeft meestal ... veranderd in Het dier leeft
- meestal ....
-
- Blz. 121: Turrriella changed to Turritella.
-
- Blz. 148: Demarara-greanhearthout veranderd in
- Demarara-greenhearthout.
-
- Blz. 162: Asterias glacialïs veranderd in Asterias glacialis.
-
- Blz. 163: Ophistrix fragilis veranderd in Ophiotrix fragilis.
-
-*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK UIT DE DIERENWERELD VAN HET
-WATER ***
-
-Updated editions will replace the previous one--the old editions will
-be renamed.
-
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the
-United States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-
-START: FULL LICENSE
-
-THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
-
-To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase "Project
-Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
-Gutenberg-tm electronic works
-
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
-person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
-1.E.8.
-
-1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
-Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
-you share it without charge with others.
-
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
-on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
-phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
- most other parts of the world at no cost and with almost no
- restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
- under the terms of the Project Gutenberg License included with this
- eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
- United States, you will have to check the laws of the country where
- you are located before using this eBook.
-
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
-Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
-
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg-tm License.
-
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
-other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg-tm website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
-Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
-
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
-provided that:
-
-* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation."
-
-* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
- works.
-
-* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
-
-* You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg-tm works.
-
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-
-1.F.
-
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
-of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
-Defect you cause.
-
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
-
-Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
-goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
-www.gutenberg.org
-
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation
-
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state's laws.
-
-The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation's website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without
-widespread public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
-state visit www.gutenberg.org/donate
-
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-
-Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works
-
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-
-Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: www.gutenberg.org
-
-This website includes information about Project Gutenberg-tm,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/old/68311-0.zip b/old/68311-0.zip
deleted file mode 100644
index 6440eb3..0000000
--- a/old/68311-0.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h.zip b/old/68311-h.zip
deleted file mode 100644
index 9c9e28a..0000000
--- a/old/68311-h.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/68311-h.htm b/old/68311-h/68311-h.htm
deleted file mode 100644
index a915b3b..0000000
--- a/old/68311-h/68311-h.htm
+++ /dev/null
@@ -1,12271 +0,0 @@
-<!DOCTYPE html>
-<html xmlns="http://www.w3.org/1999/xhtml" xml:lang="nl" lang="nl">
-
- <head>
-
- <meta charset="utf-8" />
-
- <title>
- Uit de Dierenwereld van het Water, door A.J.C. Snijders, een Project Gutenberg e-book.
- </title>
-
- <link rel="icon" href="images/cover.jpg" type="image/x-cover" />
-
- <style>
-
- a
- {text-decoration: none;}
- a:hover
- {text-decoration: underline;}
- body
- {margin-left: 10%; margin-right: 10%; max-width: 65em;}
- .caption
- {font-size: .9em; text-align: center; text-indent: 0;}
- .center
- {text-align: center; text-indent: 0;}
- .chapter
- {page-break-before: always;}
- .container
- {margin: .75em auto; padding: 0; text-align: center; max-width: 100%; page-break-inside: avoid;}
- .container.left
- {margin: 0 .75em 0 0; float: left;}
- .x-ebookmaker .container.left {float: left;}
- .container.right
- {margin: 0 0 0 .75em; float: right;}
- .x-ebookmaker .container.right {float: right;}
- .container.w10em
- {width: 10em;}
- .container.w15em
- {width: 15em;}
- .container.w20em
- {width: 20em;}
- .container.w25em
- {width: 25em;}
- .container.w30em
- {width: 30em;}
- .container.w40em
- {width: 40em;}
- .fsize80
- {font-size: .8em;}
- .fsize90
- {font-size: .9em;}
- .fsize125
- {font-size: 1.25em;}
- .fsize150
- {font-size: 1.5em;}
- .gesp1
- {letter-spacing: .1em; margin-right: -.1em;}
- .x-ebookmaker .gesp1 {text-decoration: underline; margin-right: 0;}
- .gesp15
- {letter-spacing: .15em; margin-right: -.15em;}
- .x-ebookmaker .gesp15 {text-decoration: underline; margin-right: 0;}
- h1,
- h2,
- h3
- {text-align: center; font-weight: normal;}
- h1
- {line-height: 8em;}
- h2 .chapname
- {font-size: 1.1em; line-height: 1.5em;}
- h2.nobreak
- {page-break-before: avoid;}
- hr
- {width: 34%; margin: 2em 33%; color: black; clear: none;}
- hr.chap
- {width: 26%; margin: 3em 37%;}
- hr.full
- {width: 100%; margin: 2em 0; clear: both;}
- img
- {max-width: 100%; height: auto;}
- .left
- {text-align: left;}
- .nowrap
- {white-space: nowrap; display: inline-block; text-indent: 0;}
- p
- {margin-top: 0; text-align: justify; margin-bottom: 0; text-indent: 1em;}
- p.blankbefore75
- {margin-top: .75em;}
- p.blankbefore2
- {margin-top: 2em;}
- p.blankbefore4
- {margin-top: 4em;}
- p.center
- {text-align: center; text-indent: 0;}
- p.highline15
- {line-height: 1.5em;}
- p.highline2
- {line-height: 2em;}
- p.highline8
- {line-height: 8em;}
- p.noindent
- {text-indent: 0;}
- .padl2
- {padding-left: 1em;}
- .padr2
- {padding-right: 1em;}
- .pagenum
- {position: absolute; right: 2%; font-size: .75em; text-align: right; color: gray; text-decoration: none;
- font-weight: normal; font-style: normal; text-indent: 0;}
- .x-ebookmaker .pagenum {display: none;}
- .plate
- {text-align: center; margin: 2em auto;}
- .plate .caption
- {text-align: right; font-size: 1.5em; font-weight: bold; padding-right: 2em;}
- .plate img
- {margin: 0; padding: 0; border: solid medium;}
- .poetry-container
- {text-align: center;}
- .poetry
- {text-align: left; margin-left: 5%; margin-right: 5%; font-size: .9em;}
- .poetry
- {display: inline-block;}
- .x-ebookmaker .poetry {display: block;}
- .poetry .stanza
- {margin: .75em auto;}
- .poetry .verse
- {text-indent: -3em; padding-left: 3em;}
- .poetry .verse.indent0
- {text-indent: -3em; padding-left: 3em;}
- .poetry .verse.indent0
- {text-indent: -3em;}
- .right
- {text-align: right;}
- .smcap
- {font-variant: small-caps;}
- sup
- {font-size: .6em; vertical-align: top;}
- table
- {margin-left: auto; margin-right: auto; margin-bottom: .75em; margin-top: .75em; border-collapse: collapse;}
- table.index
- {margin-top: 2em; margin-bottom: 2em; margin-left: 0; text-align: left;}
- table.index td.pagno
- {text-align: right; padding-left: 1em; vertical-align: bottom; white-space: nowrap;}
- table.index td.subject
- {text-align: left; padding-left: 1em; text-indent: -1em; padding-right: 1em; vertical-align: top;}
- table.index td.subject.newletter
- {padding-top: .75em;}
- table.toc
- {margin: 2em auto; line-height: 1.75em;}
- table.toc td.pagno
- {text-align: right; vertical-align: bottom; white-space: nowrap;}
- table.toc td.platename
- {text-align: justify; vertical-align: top; padding-left: 1em; text-indent: -1em; padding-right: 1em;}
- table.toc td.plateno
- {text-align: right; vertical-align: top; padding-right: 1em; white-space: nowrap;}
- th
- {font-weight: normal; vertical-align: bottom; white-space: nowrap; padding-left: .25em; padding-right: .25em;}
- th.right
- {text-align: right;}
- .tnbot
- {border: dashed thin; margin: 1em 10%; padding: .5em;}
- .tnbot h2
- {font-size: 1em;}
- .tnbot p
- {text-indent: -1em; margin-left: 1em;}
- .tnbox
- {border: dashed thin; margin: 1em 20%; padding: 1em;}
- .underl
- {text-decoration: underline;}
-
- </style>
- </head>
-<body>
-<div lang='en' xml:lang='en'>
-<p style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of <span lang='nl' xml:lang='nl'>Uit de dierenwereld van het water</span>, by A.J.C. Snijders</p>
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
-at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
-are not located in the United States, you will have to check the laws of the
-country where you are located before using this eBook.
-</div>
-</div>
-
-<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: <span lang='nl' xml:lang='nl'>Uit de dierenwereld van het water</span></p>
-<p style='display:block; margin-left:2em; text-indent:0; margin-top:0; margin-bottom:1em;'><span lang='nl' xml:lang='nl'>Schetsen in woord en beeld van het lever der lagere diersoorten</span></p>
-<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: A.J.C. Snijders</p>
-<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Release Date: June 14, 2022 [eBook #68311]</p>
-<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Language: Dutch</p>
- <p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em; text-align:left'>Produced by: Frank van Drogen, Harry Lamé and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net</p>
-<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK <span lang='nl' xml:lang='nl'>UIT DE DIERENWERELD VAN HET WATER</span> ***</div>
-
-<div class="tnbox">
-<p class="center">Zie de <a href="#TN">Opmerkingen</a> aan het einde van deze e-tekst.</p>
-</div>
-
-<div class="x-ebookmaker-drop">
-
-<hr class="chap" />
-
-<div class="container w30em">
-<img src="images/cover.jpg" alt="Cover image" />
-</div>
-
-</div><!--ebookmaker drop-->
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<h1>Uit de Dierenwereld van het Water</h1>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container" id="PlateI">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">I.</p>
-
-<img src="images/plate01.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<p class="center fsize125 blankbefore4">Dr. A. J. C SNIJDERS</p>
-
-<p class="center fsize150 highline15 blankbefore75">UIT DE DIERENWERELD<br />
-:-:<span class="padl2 padr2">VAN HET WATER</span>:-:</p>
-
-<p class="center blankbefore2">SCHETSEN IN WOORD EN BEELD VAN<br />
-HET LEVEN DER LAGERE DIERSOORTEN</p>
-
-<p class="center fsize80 highline8">TWEEDE GOEDKOOPE DRUK</p>
-
-<div class="container w10em">
-<img src="images/illo008.png" alt="Werkend Hopen" />
-</div>
-
-<p class="center blankbefore4 fsize90">UITGEGEVEN EN GEDRUKT DOOR W. HILARIUS Wzn.<br />
-TE ALMELO (IN HET JAAR 1916.)</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="PageV">[V]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak">INHOUD.</h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<table class="toc">
-
-<tr>
-<th>&#160;</th>
-<th><span class="smcap">Volgorde der platen.</span></th>
-<th class="right"><span class="smcap">Bladzijden.</span></th>
-</tr>
-
-<tr>
-<td colspan="2" class="platename"><span class="smcap">Inleiding</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page1">1</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateI">I</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Eenige zoetwaterbewoners</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page3">3</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateII">II</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Het leven in slooten en beekjes</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page20">20</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateIII">III</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">In den stillen waterplas</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page35">35</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateIV">IV</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Leven en bedrijf in vijvers en zacht vlietende wateren</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page43">43</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateV">V</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Een merkwaardig driemanschap van den zeebodem</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page53">53</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateVI">VI</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">De gepantserde roofridders der zee</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page59">59</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateVII">VII</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Een excentriek gezelschap</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page68">68</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateVIII">VIII</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Krabbelende strandvonders en huppelende gymnasten</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page73">73</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateIX">IX</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Kleurenweelde in den oceaan</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page85">85</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateX">X</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Het sprookje van den kraken</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page101">101</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateXI">XI</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Allerlei merkwaardige zeeslakken</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page109">109</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateXII">XII</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Een bonte verzameling</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page119">119</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateXIV">XIII</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Uit het rijk der schelpdieren</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page131">131</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateXIV">XIV</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Een stekelige familie</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page149">149</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateXV">XV</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">De sterrenwereld van den zeebodem</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page160">160</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateXVI">XVI</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Drijvende wonderen der zee</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page165">165</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateXVII">XVII</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Een onderzeesche bloementuin</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page173">173</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateXVIII">XVIII</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Sierlijke zeebewoners</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page183">183</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateXIX">XIX</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">De kleine bouwmeesters van den oceaan</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page189">189</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="plateno"><a href="#PlateXX">XX</a>.</td>
-<td class="platename"><span class="smcap">Sponsen</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page197">197</a></td>
-</tr>
-
-</table>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="PageVI">[VI-<br />VII]</span><a id="PageVII"></a></p>
-
-<h2 class="nobreak">ALFABETISCH REGISTER<br />
-<span class="fsize80">DER NEDERLANDSCHE EN LATIJNSCHE NAMEN.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<table class="index">
-
-<tr>
-<th>&#160;</th>
-<th class="right">Bladz.</th>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Achtarm, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page107">107</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Achterkieuwigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page109">109</a>, <a href="#Page112">112</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Actinia equina</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page176">176</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Actiniën</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page176">176</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Actinoloba dianthus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page176">176</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Adamsia palliata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page178">178</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Adamsia Rondeletti</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page178">178</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Aeolis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page114">114</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Aequorea forscalea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page183">183</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Alciope</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page92">92</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Alcyonium digitatum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page193">193</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Alcyonium palmatum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page193">193</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Alikruik</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page120">120</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Amber-horenslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page40">40</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Ancylus fluviatilis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page17">17</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Anemonia sulcata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page175">175</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Antedon rosacea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page158">158</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Antipathes larix</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page194">194</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Aphrodite aculeata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page89">89</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Aplysia depilans</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page112">112</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Aporrhaïs</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page122">122</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Apus productus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page39">39</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Arca barbata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page139">139</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Arenia, broze</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page92">92</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Arenia, fragilis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page92">92</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Arenicola piscatorum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page90">90</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Argonauta argo</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page108">108</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Argyroneta aquatica</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page45">45</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Arkschelpen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page139">139</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Armpoliep, bruine</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page23">23</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Armpoliep, groene</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page23">23</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Armpootige weekdieren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page99">99</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Ascidiën</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page96">96</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Asellus aquaticus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page44">44</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Astacus fluviatilis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page27">27</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Astarta</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page137">137</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Asterias glacialis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page162">162</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Asterias rubens</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page162">162</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Astraea radians</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page195">195</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Astroïdes calycularis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page195">195</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Astropecten aurantiacus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page162">162</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Aulacostomum gulo</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page37">37</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Avicula</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page135">135</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Badspons, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page199">199</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Balanus tintinnabulum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page55">55</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bandtongigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page120">120</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Barnsteenslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page40">40</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bekerkwal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page171">171</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bekerpoliep</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page171">171</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Berenkreeft</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page67">67</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Beroë Forskaliï</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page170">170</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bisschopsmuts</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page127">127</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Blaasdrager, in ’t water zwevende</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page180">180</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Blaashorenslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page42">42</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Blaaskwallen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page180">180</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Blaasslak, gespikkelde</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page113">113</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bladkreeften</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page64">64</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bladpootigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page39">39</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Blauwslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page125">125</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bloedegel, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page9">9</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bloedkoraal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page192">192</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bloedzuiger, medicinale</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page48">48</a>, <a href="#Page58">58</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bloedzuiger, zwarte</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page37">37</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bloempoliepen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page171">171</a>, <a href="#Page173">173</a>, <a href="#Page189">189</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bonellia viridis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page94">94</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Boogkrabben</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page75">75</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Boomblad, vertakte</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page188">188</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Boorpissebed</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page82">82</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Boorschelpen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page144">144</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Boorspons</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page200">200</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Boorworm</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page145">145</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Borstelwormen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page39">39</a>, <a href="#Page85">85</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Botryllus violaceus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page97">97</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Branchipus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page43">43</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bron-blaashoren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page42">42</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bryozoa</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page7">7</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Buccinum<span class="pagenum" id="PageVIII">[VIII]</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page128">128</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Buikpootigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page19">19</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Buiskwallen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page180">180</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Buispoliepen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page186">186</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bulla ampulla</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page113">113</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Bythinia tentaculata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page52">52</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Calappa granulata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page68">68</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Callianira bialata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page170">170</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Callianira, tweevleugelige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page170">170</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cancer pagurus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page75">75</a>, <a href="#Page76">76</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Carcinas moenas</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page75">75</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cardium edule</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page141">141</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Carmarina hastata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page184">184</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cassis testiculum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page124">124</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cerianthus membranaceus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page176">176</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cerithium</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page122">122</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cestum Veneris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page171">171</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Charybdea grandis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page169">169</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Chiton elegans</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page111">111</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cidaris papillata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page151">151</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Ciona intestinalis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page97">97</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Clavellina lepadiformis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page97">97</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Clepsine bioculata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page10">10</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Clione borealis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page116">116</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Columbella mercatoria</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page128">128</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Comatula rosacea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page158">158</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Conus marmoratus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page128">128</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Corallium rubrum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page192">192</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cordylophora lacustris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page184">184</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Crangon vulgaris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page64">64</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Crania anomala</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page100">100</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Crinoïeden</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page157">157</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cucumaria doliolum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page156">156</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cyclas rivicola</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page32">32</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cynthia microcosmos</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page97">97</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cypraea mauritiana</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page123">123</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cypraea moneta</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page123">123</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cypraea tigris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page123">123</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Cytherea dione</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page143">143</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Dadelslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page127">127</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Darmholtedieren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page20">20</a>, <a href="#Page165">165</a>, <a href="#Page183">183</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Dendrophyllia ramea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page188">188</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Dentalium elephantinum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page117">117</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Diepslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page52">52</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Doliolum tritonis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page99">99</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Dolium galea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page124">124</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Dolium perdix</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page124">124</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Doodshoofdschelp, ongelijke</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page100">100</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Doômansduim</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page193">193</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Dorippe lanata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page69">69</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Doris tuberculata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page114">114</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Draadslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page114">114</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Draadwormen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page49">49</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Dreissena polymorpha</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page15">15</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Driehoekkrabben</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page77">77</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Dromia vulgaris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page70">70</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Duifje</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page128">128</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Dunschaal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page142">142</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Echinocardium cordatum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page153">153</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Echinus esculentus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page152">152</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Edelkoraal, roode</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page192">192</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Edelkoraal, zwarte</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page194">194</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Eendenmossel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page53">53</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Eenspierigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page133">133</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Elysia viridis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page115">115</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Emarginula</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page130">130</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Ephydatia fluviatilis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page26">26</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Eremietkreeft</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page177">177</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Erwtenschelp</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page15">15</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Euplectella aspergillum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page201">201</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Euspongia officinalis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page199">199</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Fissurella graeca</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page129">129</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Flustra foliacea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page99">99</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Fluweelslak, groene</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page115">115</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Fuikhorenslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page127">127</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Fungia patella</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page195">195</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Galatea strigosa</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page72">72</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Gammarus pulex</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page3">3</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Gaper, stompe</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page143">143</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Gaperschelpen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page143">143</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Garnaal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page64">64</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Gatschelp</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page100">100</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Geleikorst, stervormige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page97">97</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Geleikorst, vioolblauwe</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page97">97</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Geodia gigas<span class="pagenum" id="PageIX">[IX]</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page201">201</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Geweikoraal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page194">194</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Glasbuisspons</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page201">201</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Glassponsen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page199">199</a>, <a href="#Page201">201</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Glasspons van Siebold</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page202">202</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Gordius aquaticus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page49">49</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Gorgonia verrusca</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page192">192</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Goudkam</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page88">88</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Haarster, rozeroode</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page158">158</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Haarsterren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page157">157</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Haliotis tuberculata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page111">111</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hamerschelpen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page134">134</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hartschelpen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page141">141</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Heliactis bellis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page177">177</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Helmslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page124">124</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hermione hystrix</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page89">89</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hermione, stekelvarken</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page89">89</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hippopodius luteus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page182">182</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hirudo medicinalis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page48">48</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Holothuria tubulosa</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page154">154</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Holothuriën</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page153">153</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Holtedieren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page20">20</a>, <a href="#Page165">165</a>, <a href="#Page183">183</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Homarus vulgaris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page59">59</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hoornkoraal, lariksvormig</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page194">194</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hoornkoraal, wrattig</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page192">192</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hoornslakken</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page122">122</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hoornsponsen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page199">199</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hoornwier, bladerig</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page99">99</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hyalea tridentata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page117">117</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hyalonema Sieboldiï</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page202">202</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hydra fusca</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page23">23</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hydra viridis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page23">23</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hydractinia echinata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page178">178</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Hydractinia, gestekelde</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page178">178</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Ilea nucleus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page68">68</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Ilea, pitvormige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page68">68</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Inachus chiragra</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page79">79</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Inachus Kämpferi</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page80">80</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Infusiediertjes</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page35">35</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Inktvisch, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page106">106</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Inktvisschen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page101">101</a>, <a href="#Page102">102</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Isocardia</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page137">137</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Jacobsmantel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page135">135</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Janthina communis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page125">125</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Kalkkokerwormen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page87">87</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kalksponsen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page199">199</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kamkieuwigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page119">119</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kamkieuwwormen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page88">88</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kamschelp, gemarmerde</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page140">140</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kamschelpen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page135">135</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kamster, oranjekleurige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page162">162</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kaphorenslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page17">17</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kauri’s</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page123">123</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kegelslak, gemarmerde</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page128">128</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kelk-sterkoraal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page195">195</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Keverslak, sierlijke</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page111">111</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kielpootigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page115">115</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kieuwloozen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page113">113</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kieuwpoot</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page39">39</a>, <a href="#Page43">43</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kiezelsponsen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page199">199</a>, <a href="#Page200">200</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kinkhoren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page128">128</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Klapschelp</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page136">136</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Klitkomkommer, klevende</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page156">156</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Klokdiertje</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page36">36</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kluizenaarskreeft</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page177">177</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Knotspoliepen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page186">186</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kogelegel, gekorrelde</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page152">152</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kokerworm, goudharige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page88">88</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kokerworm, spiraalvormige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page86">86</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kokhanen, Kokkels</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page141">141</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Koordworm</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page49">49</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Koppootigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page101">101</a>, <a href="#Page102">102</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Koraaldieren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page189">189</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Krabben</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page73">73</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kraken, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page101">101</a>, <a href="#Page107">107</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kreeften</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page3">3</a>, <a href="#Page27">27</a>, <a href="#Page59">59</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kreeften, kortstaartige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page74">74</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kreeften, tienpootige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page59">59</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kristalslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page117">117</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kruisdraagster</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page93">93</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kuifcelpoliep</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page5">5</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kurkspons</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page200">200</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kwallen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page165">165</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Kwalpoliepen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page167">167</a>, <a href="#Page183">183</a>, <a href="#Page184">184</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Lambrus mediterraneus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page80">80</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Langoeste<span class="pagenum" id="PageX">[X]</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page63">63</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Langworm</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page93">93</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Lans-tulband, wrattige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page151">151</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Lazarusklep</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page136">136</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Lederkoraal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page193">193</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Lepas anatifera</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page53">53</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Limnaea auricularia</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page51">51</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Limnaea palustris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page51">51</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Limnaea peragra</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page51">51</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Limnaea stagnalis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page41">41</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Limnoria terebrans</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page82">82</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Limulus moluccensis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page56">56</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Limulus polyphemus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page56">56</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Lineus gesserensis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page93">93</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Lineus longissimus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page93">93</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Lithodomus dactylus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page140">140</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Littorina littorea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page120">120</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Loligo vulgaris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page107">107</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Lucernaria Leuckarti</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page171">171</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Lucina jamaicensis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page142">142</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Lumbriculus variegatus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page38">38</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Mactra solida</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page142">142</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Madrepora corymbosa</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page194">194</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Maja squinado</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page77">77</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Mantel-aktinie</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page178">178</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Manteldieren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page95">95</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Mantelschelpen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page135">135</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Medusahoofd</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page164">164</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Meduse, spiesvormige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page184">184</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Medusen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page165">165</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Meerknotspoliep</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page186">186</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Meleagrina margaritifera</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page135">135</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Meloenkwal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page170">170</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Mesheft</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page144">144</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Messcheede</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page144">144</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Millepora nodosa</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page187">187</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Milleporidae</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page187">187</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Mitra episcopalis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page127">127</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Modiola</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page139">139</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Moerashorenslak, levendbarende</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page18">18</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Moeraspoelslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page51">51</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Mosdiertjes</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page5">5</a>, <a href="#Page99">99</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Mossel, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page138">138</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Mossels</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page10">10</a>, <a href="#Page131">131</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Muntslakken</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page123">123</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Murex brandaris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page110">110</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Murex erinaceus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page110">110</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Murex tenuïspina</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page110">110</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Muts-meduse</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page184">184</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Muts, Poolsche</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page124">124</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Mya arenaria</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page143">143</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Mya truncata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page143">143</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Mytilus edulis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page138">138</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Naaktkieuwigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page113">113</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Narrenkap</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page137">137</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Nassa reticulata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page127">127</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Natica</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page121">121</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Nautilus pompilius</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page108">108</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Nemertes gracilis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page93">93</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Nemertinen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page93">93</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Nephelis vulgaris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page9">9</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Nephrops</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page67">67</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Neptunuskrab</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page80">80</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Neptunus Sayi</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page80">80</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Nereïs pelagica</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page90">90</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Neteldieren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page27">27</a>, <a href="#Page165">165</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Netelkwallen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page168">168</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Netelkoraal, celvormig</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page99">99</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Nootje</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page140">140</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Notenslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page127">127</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Nucula rostrata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page140">140</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Obliehorens</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page113">113</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Octopus maximus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page107">107</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Octopus vulgaris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page107">107</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Oculina diffusa</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page195">195</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Oerdieren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page35">35</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Oester</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page11">11</a>, <a href="#Page133">133</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Olifantstand</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page117">117</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Olijfslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page127">127</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Oliva</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page127">127</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Oogkoraal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page195">195</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Ophiotrix fragilis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page163">163</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Ophiura albida</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page163">163</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Orchestia littorea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page82">82</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Ossenhart</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page137">137</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Ostrea edulis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page133">133</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Paalworm<span class="pagenum" id="PageXI">[XI]</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page145">145</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Paardevoet, gele</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page182">182</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Paarlemoer-nautilus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page108">108</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Paarlemoerneut</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page140">140</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Paarlemoerschelp</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page135">135</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Paddestoelkoraal, schotelvormig</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page195">195</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pagurus bernhardus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page177">177</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Palaemon squilla</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page66">66</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Palinurus vulgaris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page63">63</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Palmipes pentagonaster</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page162">162</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Paludina vivipara</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page18">18</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Papiernautilus, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page108">108</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Parelmossel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page135">135</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Parelschelp</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page135">135</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Patella vulgata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page109">109</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Patrijs</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page124">124</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pecten jacobaeus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page135">135</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pecten maximus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page136">136</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pectinaria auricoma</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page88">88</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pectunculus glycymeris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page140">140</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pelagia noctiluca</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page168">168</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pelgrimsschelp</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page136">136</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pelikaansvoet</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page122">122</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Penaeus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page66">66</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pennatula phosphorea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page192">192</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pentacrinus caput Medusae</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page164">164</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Peperschelp</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page142">142</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Perspectiefslakken</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page126">126</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Phallusia, bultige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page97">97</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Phallusia, doorzichtige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page97">97</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Phallusia, mammillata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page97">97</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pholaden</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page144">144</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pholas dactylus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page144">144</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Phronima sedentaria</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page83">83</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Phyllosomae</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page64">64</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Physa fontinalis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page42">42</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Physophora hydrostatica</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page180">180</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pijlinktvisch</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page107">107</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pijltongigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page128">128</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pinna nobilis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page139">139</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pisa tetraödon</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page78">78</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Piscicola geometra</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page9">9</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pisidium amnicum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page15">15</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pissebed, zoetwater</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page54">54</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Plaatkieuwigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page15">15</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Planaria gonocephala</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page33">33</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Planaria torva</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page33">33</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Planorbis corneum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page40">40</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Planorbis vortex</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page32">32</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Platschelpen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page92">92</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Platwormen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page8">8</a>, <a href="#Page33">33</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Plooikwal, zachte</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page183">183</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Plooislak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page126">126</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pluimdrager, vijver</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page18">18</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Plumatella fungosa</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page5">5</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Plumatella repens</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page5">5</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Poelslak, begroeide</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page51">51</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Poelslak, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page41">41</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Poelslak, moeras</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page51">51</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Poelslak, oorvormige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page51">51</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Polia crucigera</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page93">93</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Polycelis nigra</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page39">39</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Poolsche muts</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page124">124</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Poriënkoraal, gelobd</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page194">194</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Porites furcatus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page194">194</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Porseleinslak, getijgerde</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page123">123</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Posthorentje</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page41">41</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pterotrachea coronata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page115">115</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Puntkoralen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page187">187</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Purperslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page128">128</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Purpura lapillus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page128">128</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Pyrosoma atlanticum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page83">83</a>, <a href="#Page98">98</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Rankpootigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page54">54</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Retepora cellulosa</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page99">99</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Reuzenpoliep</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page107">107</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Reuzenschelp</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page137">137</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Reuzenschorsspons</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page201">201</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rhizostoma pulmo</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page168">168</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rhynchonella, papegaai-snavelige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page100">100</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rhynchonella, psittacea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page100">100</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Ribkwallen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page169">169</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rijenvoet, koninklijke</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page155">155</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rijstkorrel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page127">127</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Ringkreeften</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page81">81</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Ringwormen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page8">8</a>, <a href="#Page45">45</a>, <a href="#Page85">85</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rissoa costata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page121">121</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rissoa, geribde</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page121">121</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rivierfijnschaal<span class="pagenum" id="PageXII">[XII]</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page15">15</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rivierhorenschaal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page32">32</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rivierkreeft</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page27">27</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Riviermossel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page15">15</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rivierparelmossel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page31">31</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rivier-zoetwaterspons</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page31">31</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Roeislakken</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page116">116</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rogkreeft</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page56">56</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rondmondslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page130">130</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Roofborstelwormen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page89">89</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Rugpootkrabben</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page69">69</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Sabella gracilis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page86">86</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sabella, sierlijke</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page86">86</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Salpa maxima</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page99">99</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Salpe, tonvormige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page99">99</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Salpen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page95">95</a>, <a href="#Page98">98</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Scalaria preciosa</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page126">126</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schaaldieren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page3">3</a>, <a href="#Page27">27</a>, <a href="#Page68">68</a>, <a href="#Page73">73</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schaalhoren, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page109">109</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schaamkrab</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page68">68</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Scheepsboot</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page108">108</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schelpdieren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page10">10</a>, <a href="#Page131">131</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schelpkokerworm</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page87">87</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schermkwallen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page168">168</a>, <a href="#Page183">183</a>, <a href="#Page184">184</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schijfhoren, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page40">40</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schijfhorenslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page32">32</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schijfzwempoliep</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page182">182</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schildkrab</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page70">70</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schipperkreeft</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page83">83</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schorskoralen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page191">191</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Schroefslak, gevlekte</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page129">129</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Scrobicularia piperata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page142">142</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Scyllarus latus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page67">67</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sepia officinalis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page106">106</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Serpula contortuplicata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page86">86</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Serpula, gewrongen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page86">86</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sertularia argentea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page185">185</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sertularia pumila</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page185">185</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sint Jacobsmantel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page135">135</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Siphonophoren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page180">180</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sipunculus nudus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page95">95</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Slakegel, tweeoogige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page10">10</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Slakken</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page16">16</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Slangenkop</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page123">123</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Slangster, witte</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page163">163</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Slangsterren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page162">162</a>, <a href="#Page163">163</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sleutelgathoren, Grieksche</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page129">129</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Slibworm, broze</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page38">38</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sluierslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page113">113</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Smaltongigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page126">126</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Snijder</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page177">177</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Snoerworm, gegroefde</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page93">93</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Snoerworm, sierlijke</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page93">93</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Solen ensis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page144">144</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Solen vagina</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page144">144</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sphaerechinus granularis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page152">152</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Spirographis Spalanzaniï</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page86">86</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Spondylus gaederopus</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page136">136</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Spongilla lacustris</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page25">25</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sponsen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page25">25</a>, <a href="#Page197">197</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sprinkhaankreeft</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page71">71</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Spuitworm, naakte</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page95">95</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Squilla mantis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page71">71</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Steekmossel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page139">139</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Steenboorders</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page144">144</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Steendadel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page140">140</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Steenkoralen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page191">191</a>, <a href="#Page194">194</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Steensponsen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page199">199</a>, <a href="#Page201">201</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Stekelhoren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page110">110</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Stekelhuidigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page149">149</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Stekelkrab</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page77">77</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Stekelpurperslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page110">110</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Stekelslangster, broze</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page163">163</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sterkoraal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page195">195</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sterreslak, knobbelige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page114">114</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sterworm, groene</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page94">94</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Steurkrab</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page66">66</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Stichopus regalis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page155">155</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Stormhoed</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page124">124</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Strandgaper</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page143">143</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Strandkrab</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page75">75</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Strandschelp</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page142">142</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Strandspringer</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page82">82</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Strandvloo</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page82">82</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Strombus gigas</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page123">123</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Strombus pes pelecani</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page122">122</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Stroommossel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page60">60</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Struikkoraal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page194">194</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Suberites massa</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page200">200</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Succinea<span class="pagenum" id="PageXIII">[XIII]</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page40">40</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sycones capillosum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page199">199</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Sympodium coralloïdes</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page193">193</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Synapta inhaerens</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page156">156</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Talitrus locusta</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page81">81</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tandhorenkoraal, kleine</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page185">185</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tandhorenkoraal, zilverwitte</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page185">185</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Teerlingkwal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page169">169</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tellina virgata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page142">142</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tepelhoren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page121">121</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Terebella nebulosa</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page87">87</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Terebra maculata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page129">129</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Terebratula vitrea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page100">100</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Teredo navalis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page145">145</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tethys leporina</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page113">113</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tiara pileata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page184">184</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tonslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page111">111</a>, <a href="#Page124">124</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Torenslak, schroefvormige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page121">121</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Trekmossel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page15">15</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tridacna gigas</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page137">137</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Trilworm, bruine</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page33">33</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tritonium lotorium</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page124">124</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tritonium variegatum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page125">125</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tritonshoren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page124">124</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Trompethoren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page125">125</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tubularia larynx</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page186">186</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Turbo pica</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page130">130</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Turritella terebra</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page121">121</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Tweespierigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page138">138</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Uitsnijdingsslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page130">130</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Unio margaritifera</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page31">31</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Unio pictorum</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page50">50</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Valvata piscinalis</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page18">18</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vedertongigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page125">125</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Veeloog, zwarte</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page39">39</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Velella spirans</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page182">182</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Venusgordel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page171">171</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Venusschelp, echte</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page143">143</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Venusschelp, maagdelijke</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page142">142</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Venus virginea</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page142">142</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Verfmossel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page50">50</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vermetus gigas</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page110">110</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vijvermossel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page14">14</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vingerschelp</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page144">144</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vinpootigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page116">116</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vioa celata</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page200">200</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vischegel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page9">9</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vlakpootigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page109">109</a>, <a href="#Page119">119</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vleugelslakken</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page122">122</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vlookreeften</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page3">3</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Voluta scapha</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page126">126</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Voorkieuwigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page109">109</a>, <a href="#Page119">119</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vorticella</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page36">36</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vuurkoraal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page187">187</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Vuurlijven</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page83">83</a>, <a href="#Page95">95</a>, <a href="#Page98">98</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Waaierkoraal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page192">192</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Waaiertongigen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page129">129</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Walvischaas</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page116">116</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Walvisch-vleugelslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page116">116</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Wasbloem, vliezige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page176">176</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Waschspons</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page199">199</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Waterkanspons</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page201">201</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Waterspin</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page45">45</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Wenteltrap</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page126">126</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Wolkrab</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page70">70</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Wormslak</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page110">110</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Wulk</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page128">128</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject newletter">Zakpijpen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page96">96</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zandgarnaal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page64">64</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zandschelp, eetbare</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page141">141</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zandschelpen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page141">141</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zandspringer</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page81">81</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zandworm</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page90">90</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zee-anemone, gegroefde</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page175">175</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zee-anemonen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page173">173</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zee-anjelier</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page176">176</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeeappel, groote</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page152">152</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zee-augurk, klimmende</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page156">156</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zee-augurken</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page153">153</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeebeurs</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page156">156</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeebeurzen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page153">153</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeeduizendpoot</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page90">90</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeeëgel, eetbare</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page152">152</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeeëgels</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page151">151</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeegarnaal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page64">64</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeehaas<span class="pagenum" id="PageXIV">[XIV]</span></td>
-<td class="pagno"><a href="#Page112">112</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeeklit, hartvormige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page153">153</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeekomkommer, buisvormige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page154">154</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeekomkommers</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page153">153</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeekrab, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page75">75</a>, <a href="#Page76">76</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeekreeft</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page59">59</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeekurk</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page193">193</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeekwal, lichtende</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page168">168</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeeleliën</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page157">157</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeelong</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page168">168</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeemuis, fluweelen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page89">89</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeenereïs</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page90">90</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeeoor, knobbelige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page111">111</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeepaddestoel</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page168">168</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeepen, lichtende</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page192">192</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeepier</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page90">90</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeepok</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page55">55</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeepoliep</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page107">107</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeeroos, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page176">176</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeerozen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page176">176</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeerups</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page89">89</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeeslakken</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page109">109</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeespin, groote</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page77">77</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeester, breedvoetige</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page162">162</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeester, IJszee</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page162">162</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeesterren</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page161">161</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeetand</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page117">117</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeetulp</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page55">55</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeeveder, lichtende</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page192">192</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeevlinders</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page116">116</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zeevloo</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page81">81</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zee-zwemslakken</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page115">115</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zoetwatergarnaal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page5">5</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zoetwater-pissebed</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page44">44</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zoetwaterpoliepen</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page20">20</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zoetwaterspons, gewone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page25">25</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zoetwaterspons, rivier-</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page26">26</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zonne-zee-anemone</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page177">177</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zwaardscheede</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page144">144</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zwaardstaart</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page56">56</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zwamkoraal, schotelvormig</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page195">195</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zweepgarnaal</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page66">66</a></td>
-</tr>
-
-<tr>
-<td class="subject">Zwemslak, gekroonde</td>
-<td class="pagno"><a href="#Page115">115</a></td>
-</tr>
-
-</table>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="PageXV">]XV]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak gesp1"><i>VOORWOORD.</i></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p><i>De fraaie platen van Dr. Aug. Schleyer: „Aus der Tiefen
-der Gewässer” geven zulk een uitmuntend beeld van de
-lagere dierenwereld uit het water, dat ik niet geaarzeld heb,
-aan het verzoek van den uitgever te voldoen, om daarbij
-een verklarenden tekst in onze taal te schrijven.</i></p>
-
-<p><i>Het bleek echter noodig, om van de oorspronkelijke beschrijving,
-die niet veel meer is dan een eenvoudige, vrij
-dorre opsomming van de uiterlijke kenmerken der, nummersgewijs
-behandelde, dieren, geheel en al af te zien.
-Ik heb daarom een geheel nieuwen, aanzienlijk uitgebreiden
-tekst voor het werk samengesteld, in de overtuiging,
-dat deze moest beantwoorden aan het doel: voorlichting
-van den oningewijde omtrent het verband en de onderlinge
-betrekkingen der verschillende diervormen en omtrent hun
-doen en laten in het levenselement, waar zij zich ophouden.</i></p>
-
-<p><i>Tot dat doel, en tot het verkrijgen van een meer samenhangend
-geheel, heb ik ook, in korte trekken, het een en
-ander medegedeeld over de organisatie der hoofdgroepen,
-waartoe de afgebeelde soorten behooren, zoodat een beter
-inzicht verkregen wordt in de algemeene eigenschappen
-en de onderlinge verwantschap der behandelde soorten.</i></p>
-
-<p><i>En dan heb ik mij beijverd om, waar dit slechts mogelijk
-was, losse schetsen, in algemeen verstaanbaren en bevattelijken
-vorm, te leveren, met belangwekkende opmerkingen
-over de levenswijze, over nut en schade enz., vooral met
-het oog op Nederland. Daardoor hoop ik, dat het werk
-voor velen niet slechts een nuttige, doch ook een aangename
-handleiding zal zijn, bij het bezichtigen der fraaie
-afbeeldingen op de platen en bij het waarnemen der dieren
-zelf in het aquarium of in de natuur.</i></p>
-
-<p class="right highline2"><i>DE SCHRIJVER.</i></p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page1">[1]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak gesp1"><i>INLEIDING.</i></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p><i>De natuur is onuitputtelijk in hare wonderen. Allerwegen
-heeft zij die met kwistige hand verspreid, zoowel op en in
-den duisteren aardbodem als in de blauwe lucht, in de
-koele wateren van beek of rivier en in de onpeilbare
-diepten der zee.</i></p>
-
-<p><i>En in die wateren was moeder natuur zeker wel het
-vrijgevigst in het uitstrooien van hare gaven. Beelden van
-ongeëvenaarde schoonheid, oneindig wisselende vormen,
-van den zeldzaamsten en avontuurlijksten aard, treffen
-ons oog bij het beschouwen van die dierenwereld, zoowel
-in haar rijke verscheidenheid in de kalme binnenwateren,
-als in haar fabelachtige pracht in de woelende en kokende
-golven van den oceaan.</i></p>
-
-<p><i>Fantastische tooneelen van een onafgebroken kamp op
-leven en dood, van een onverbiddelijken strijd om het
-bestaan, doch ook liefelijke tafereeltjes van innige vriendschap
-en onbaatzuchtige samenwerking, ontmoeten wij in
-menigte, hetzij wij, in onze verbeelding, afdalen in de
-duizelingwekkende afgronden der zee, of den blik laten
-dwalen over den stillen waterplas, het zacht murmelende
-beekje of den bruisenden stroom. Alles is daar vol van
-het krachtigste en vruchtbaarste dierlijke leven, een oneindige
-afwisseling van worden en vergaan, een onophoudelijk
-komen en gaan van geslachten en soorten, in de bontste
-verscheidenheid.</i></p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page2">[2]</span></p>
-
-<p><i>Vooral merkwaardig is echter de onnoemelijke rijkdom
-aan vormen, die de <span class="gesp15">ongewervelde</span> en <span class="gesp15">lagere</span> dieren
-in die waterwereld ten toon spreiden, vormen en tafereelen,
-die nu eens onze aandacht boeien door het bekoorlijke
-en liefelijke, dan weer onze belangstelling wekken door
-het avontuurlijke en zeldzame.</i></p>
-
-<p><i>En daarom willen wij ons</i>—<i>met terzijdestelling van
-de visschen en hoogere dieren</i>—<i>hier slechts bepalen
-tot die lagere levende wezens en den lezer in de volgende
-bladzijden de interessante vormen van deze dierenwereld
-uit het water, in eenige losse schetsen, zonder veel geleerden
-omhaal van woorden, voor den geest roepen.</i></p>
-
-<p><i>Wij willen onzen ontdekkingstocht in het water ondernemen,
-gewapend met een goeden voorraad geduld en
-opmerkzaamheid. Daar wij echter voor den lezer een veilige
-gids hopen te zijn in die diepten der wateren, zoo volge
-hij ons vol moed en onvervaard: een rijke schat van
-wetenschappelijk genot zal onze moeite loonen.</i></p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page3">[3]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateI">PLAAT I.</a><br />
-<span class="chapname">EENIGE ZOETWATERBEWONERS.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Onze ontdekkingsreis voert ons voorloopig nog slechts
-in het zoetwater en het tooneel van dezen eersten watertocht
-verplaatst ons te midden van vlookreeften, mosdiertjes,
-vischegels, mossels en slakken, een bedrijvig
-leven, vol afwisseling.</p>
-
-<p>Welke vreemdsoortige, veelpootige, kleine monstertjes
-zwemmen daar, links boven in <a href="#PlateI">fig. 1 en 8</a>, zoo vroolijk in
-hun element rond? Het zijn een paar exemplaren van de
-<span class="gesp15">vlookreeft</span> (<i>Gammarus pulex</i>), dus, in elk geval, een
-lid van het gilde der</p>
-
-<h3>KREEFTEN</h3>
-
-<p class="noindent">en familielid en bloedverwant van onzen veelbeminden
-tafelvriend, den kreeft, zij het dan ook slechts een verre
-neef. De laatste is een reus tegenover ons dwergje van
-hoogstens 1 à 2 centimeters lengte en in zijn organisatie
-is deze vrij wat eenvoudiger en bescheidener. Maar toch
-komt de vlookreeft, in beginsel, met de hoogere kreeften
-overeen, die allen tot de hoofdgroep der gelede dieren
-behooren en, als zoodanig, niet slechts een in <span class="gesp15">leden</span>
-verdeeld lichaam, doch ook <span class="gesp15">gelede pooten</span> bezitten.
-Alle gelede dieren, waartoe, behalve de kreeften, ook nog
-de welbekende insekten, spinnen en duizendpooten behooren,
-zijn in hoofdzaak op dezelfde leest geschoeid.
-De leden van het lichaam zijn verdeeld over drie hoofdafdeelingen:
-kop, borst en achterlijf, doch bij de spinnen
-en kreeften zijn de beide eerste weer vergroeid tot één
-samenhangend <span class="gesp15">kopborststuk</span>. Juist onze vlookreeft
-vormt echter een uitzondering op dezen regel: alle leden
-van de borst zijn hier vrij, hetgeen natuurlijk aan de bewegingen
-van dezen levendigen acrobaat zeer ten goede komt.</p>
-
-<p>Verder missen <span class="gesp15">alle</span> gelede dieren het
-inwendige geraamte<span class="pagenum" id="Page4">[4]</span>
-der gewervelde dieren, doch als vergoeding daarvoor
-hebben zij, voor het bevestigen der organen en spieren,
-een <span class="gesp15">huidskelet</span>, dat is: de huid is gevormd uit een
-buitengewoon vaste en harde, hoornachtige stof: <i>chitine</i>.
-Ook bezitten de gelede dieren niet de hersenen en het
-ruggemerg, waarin gij, waarde lezer, als pronkjuweel der
-schepping, u moogt verheugen. Hier is het centrale zenuwstelsel,
-dat alle bewegingen en handelingen regelt, veel
-eenvoudiger van maaksel en bestaat slechts uit een reeks
-van kleine, door zenuwstrengen verbonden, zenuwmassa’s:
-de <span class="gesp15">zenuwknoopen</span>, in elk lid van het lichaam één, aan
-de buikzijde gelegen, behalve de voorste, die boven in
-den kop ligt en eenigszins de rol vervult van onze hersenen.</p>
-
-<p>Terwijl nu echter de insekten slechts 3 paar, de spinnen
-4 paar pooten hebben en de duizendpooten zich op een
-buitengewoon groot aantal ledematen—zij het ook nog
-ver van de duizend!—kunnen beroemen, bezitten de
-kreeften toch, in elk geval, ook <span class="gesp15">verscheidene paren
-pooten</span> en ons kleine vlookreeftje is, in dit opzicht, vooral
-niet misdeeld, zooals wij in <a href="#PlateI">fig. 1 en 8</a> kunnen zien.
-Behalve 3 paren zwempooten aan het achterlijf, heeft het
-diertje nog 7 paren borstpooten, die niet tot zwemmen,
-doch tot kruipen en springen dienen en, behalve aan het
-voorste paar, zijn aan de basis van deze pooten kleine,
-bladachtige aanhangsels bevestigd, die, als <span class="gesp15">kieuwen</span>,
-voor de water-ademhaling dienen, zooals zij bij alle
-kreeften, doch op andere plaatsen van het lichaam, gevonden
-worden.</p>
-
-<p>Verder hebben alle kreeften <span class="gesp15">twee paar gelede
-sprieten</span> of <span class="gesp15">voelers</span>, die zeer lang zijn en uitstekende
-organen zijn, om in hun waterwereld het terrein te verkennen.
-Zij zijn ook in het bezit van twee uitstekende
-samengestelde oogen, om goed uit te zien in de omgeving
-en die daartoe bij de meesten nog op steeltjes bevestigd
-zijn, hoewel zij bij de vlookreeft ongesteeld zijn.
-De voortplanting geschiedt door <span class="gesp15">eieren</span>, die bij de vlookreeft
-in taschjes aan de borstpooten der wijfjes bewaard
-worden, tot de jongen uitkomen. Hoe echter bij zulke<span class="pagenum" id="Page5">[5]</span>
-eenvoudige wezentjes reeds de moederliefde ontwikkeld
-is, blijkt wel daaruit, dat het kleine grut, in zijn eerste
-levensdagen, steeds in de buurt van mama blijft en, bij
-het minste gevaar, telkens weer naar haar terug snelt,
-zooals de kiekens naar de hen. De gevaren, die ook de
-ouden dreigen, zijn trouwens vele, want zij dienen tot
-voedsel voor allerlei visschen.</p>
-
-<p>Met de vloo heeft onze vlookreeft natuurlijk niets uit
-te staan, behalve dat hij ook een volleerde vér-springer
-is en naar die vloo-achtige springsport wordt hij genoemd.
-De dieren zijn inderdaad buitengewoon behendig en vlug
-in hun bewegingen. Terwijl zij in rust, met gekromden
-rug, meestal onder steenen of waterplanten liggen, daar
-zij zeer lichtschuw zijn, stuiven zij, bij het minste onraad,
-bliksemsnel naar alle kanten uiteen, om weer andere
-donkere schuilhoeken op te zoeken, waar zij voornamelijk
-leven van bladeren, die in het water gevallen zijn.
-Zij zwemmen zeer snel, op zijde liggend, en springen
-uiterst snel vooruit, tusschen allerlei waterplanten door,
-waarbij zij van de drie achterste, naar boven gerichte,
-paren borstpooten (zie <a href="#PlateI">fig. 8</a>), als springpooten gebruik
-maken. Een onzer bekende vroegere dierkundigen maakte,
-naar aanleiding daarvan, de volgende, meer oprechte dan
-vleiende opmerking: „door zijn gekromden rug en de
-snelle manier, waarop het vooruitkomt, levert het ons
-een treffend beeld van den hoveling.”</p>
-
-<p>Wegens een zekere uiterlijke overeenkomst met de
-garnaal, wordt de vlookreeft ook wel <span class="gesp15">zoetwatergarnaal</span>
-genoemd. Hij komt in ons land, in slooten,
-beken en poelen, allerwegen in menigte voor.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Zeer eenvoudig van bouw zijn de <b>mosdiertjes</b> (<i>Bryozoa</i>),
-waarvan wij in <a href="#PlateI">fig. 2 en 15</a> de <span class="gesp15">sponsachtige</span> en de
-<span class="gesp15">kruipende kuifcelpoliep</span> (<i>Plumatella fungosa</i> en <i>Pl.
-repens</i>) afgebeeld zien. Voor den natuuronderzoeker is
-dit een lastige familie, waarover de geleerden elkaar
-reeds sinds lang danig in de haren gezeten hebben, niet
-wetende, waaronder men ze moest rangschikken. Nu eens<span class="pagenum" id="Page6">[6]</span>
-hier, dan daar onder dak gebracht, als ware „dakloozen”,
-heeft men ze reeds tot de poliepen, tot de wormen en
-tot de <b>weekdieren</b> gerekend, en onder deze laatste
-hoofdgroep hebben zij ten slotte voor goed een onderkomen
-gevonden, hoewel men niet kan ontkennen, dat
-zij ook daar nog een weinig met hun figuur verlegen zijn.</p>
-
-<div class="container right w15em" id="FigA">
-
-<img src="images/illo035.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. A.<br />
-Stok van een mosdiertje.
-Vergroot.</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p>De reden hiervan zal duidelijk worden, als wij de
-diertjes eens wat nader gaan onderzoeken. Uiterlijk zien
-wij, dat zij zich, als een soort van schorslaag of in den
-vorm van mos, over hun onderlaag uitbreiden, waartoe
-hun allerlei voorwerpen: houtwerk, dat in het water ligt,
-schelpen, steenen, in het water hangende takken enz.
-welkom zijn en zij gelijken dan op sponsachtige (<a href="#PlateI">fig. 2</a>)
-of vertakte massa’s (<a href="#PlateI">fig. 15</a>), die echter kolonies of stokken
-van een groot aantal, met elkaar verbonden, diertjes
-voorstellen. En daarom scheen er vroeger werkelijk wel
-iets voor te zeggen, om ze tot de poliepen of koraaldieren
-te rekenen. In meer
-belangrijke kenmerken komen
-zij echter meer met de weekdieren
-overeen.</p>
-
-<p>De diertjes zelf zijn zeer
-klein, hoogstens 1 à 2 millim.,
-en wij dienen ze dus, om
-nader kennis te maken, een
-weinig bij vergrooting te bekijken.
-De kolonie doet zich
-dan ongeveer voor, zooals
-hiernaast in <a href="#FigA">fig. A</a>. Wij zien
-hier, dat een aantal der diertjes
-in een vliezige, harde of
-vertakte <span class="gesp15">cel</span> besloten zijn,
-waaruit zij zich, evenals poliepen,
-naar buiten kunnen
-uitstrekken en er zich weer
-in terugtrekken. Evenals de
-poliepen, hebben zij om den mond een krans van <span class="gesp15">vangarmen</span>,
-die hol zijn en met de lichaamsholte in verband<span class="pagenum" id="Page7">[7]</span>
-staan en die, door hun beweging, het water voor de ademhaling
-en de daarin aanwezige kleine waterdiertjes, die
-voor voedsel dienen, naar den mond roeien. Deze voert in
-een slokdarm, waaraan zich een maag en darmkanaal aansluiten,
-welks uitloozingsbuis dicht bij den mond uitkomt.
-En dit is juist de reden, dat men de mosdiertjes niet
-meer tot de poliepen, doch tot de weekdieren rekent,
-daar de poliepen geen afzonderlijk darmkanaal bezitten.
-Hart en bloedvaten ontbreken, evenals alle zintuigen;
-alleen is er, bij den slokdarm, één enkele zenuwknoop,
-die zenuwdraden afgeeft naar den darm en de vangarmen.
-Want deze laatste zijn met zeer gevoelige wimpers
-bezet en dienen tevens als <span class="gesp15">voeldraden</span>.</p>
-
-<p>Interessant is de ontwikkelings-geschiedenis van deze
-diertjes. Uit de platte <span class="gesp15">wintereieren</span> komt, dadelijk na
-het openspringen der harde schaal, een volkomen dier
-te voorschijn, dat, als het volwassen is, zich door knopvorming
-voortplant en uitgroeit tot een kolonie, zooals in
-<a href="#FigA">fig. A</a>. De <span class="gesp15">zomereieren</span> echter hebben een dunne
-schaal en daaruit ontwikkelt zich eerst een onvolkomen,
-van trilharen voorziene, larve, die het moederdier verlaat,
-door middel van de trilharen eenigen tijd vrij en lustig
-rondzwemt en zich dan ergens vastzet. Daarna ontstaan
-er, door knopvorming, binnen de larve twee jongen, die,
-om tot volwassen dieren uit te groeien, het inwendige
-van hun eigen moeder, de larve, verteren, om dan nog,
-tot overmaat van onbescheidenheid, de overgebleven,
-uitgekloven huid van de larve tot tijdelijke woonplaats
-in te richten. Men ziet: de natuur bewandelt soms zonderlinge
-wegen, om haar doel te bereiken.</p>
-
-<p class="blankbefore75">De <a href="#PlateI">figuren 3, 6 en 7</a> brengen ons afbeeldingen van
-<span class="gesp15">vischegels</span> en <span class="gesp15">bloedegels</span> en verplaatsen ons weer
-in een andere, zeer talrijk bevolkte hoofdgroep van het
-dierenrijk: de <b>wormen</b>. Deze staan, in ’t algemeen, op
-een lageren ontwikkelingstrap dan de weekdieren en
-gelede dieren, maar zij zijn zoo buitengewoon talrijk in
-geslachten en soorten en vertoonen zulke uiteenloopende<span class="pagenum" id="Page8">[8]</span>
-vormen, dat haar rangschikking aan de mannen der
-wetenschap vrij wat hoofdbrekens gekost heeft. Een ruwe
-verdeeling—voldoende voor ons doel—verkrijgt men,
-als men alle wormen op drie hoopen werpt. Op den
-éénen hoop liggen dan de <span class="gesp15">platwormen</span>, de minsten
-der broederen, met een plat, breed lichaam, zooals de
-<span class="gesp15">lintworm</span>; eenigszins hooger staan de <span class="gesp15">rondwormen</span>,
-met een lang uitgerekt rolrond lichaam, bijv. de <span class="gesp15">draadwormen</span>
-(trichine), de <span class="gesp15">koordwormen</span> enz. en op den
-derden hoop komen de</p>
-
-<h3>RINGWORMEN,</h3>
-
-<p class="noindent">de triomf van den worm-stamboom, waartoe de <span class="gesp15">aard</span>- of
-<span class="gesp15">regenwormen</span> en de <span class="gesp15">bloedzuigers</span>, en dus ook
-de zuigwormen van onze plaat behooren, die reeds veel
-verder gevorderd zijn op den weg der ontwikkeling en
-zelfs eenigszins tot de gelede dieren naderen. Evenals
-deze hebben zij een, in leden of „ringen” verdeeld, lichaam,
-waarin ook de zenuwknoopen op dezelfde wijze gelegen
-zijn, als op <a href="#Page6">bladz. 6</a> beschreven werd. Maar, er is één
-groot punt van verschil, dat haar reeds dadelijk tot een
-volkje van den tweeden rang stempelt: zij missen de
-gelede pooten. Hoogstens bezitten zij ongelede voetstompjes,
-met borstels omzet, die bij de beweging tot
-steun dienen. Doch de eigenlijke bewegingsorganen zelf
-zijn de dikke en krachtige spierlagen onder de huid, die,
-door haar samentrekking en uitzetting, het lichaam doen
-kronkelen en voortbewegen. De bloedzuigers en vischegels
-verplaatsen zich door die slangvormige kronkelingen ook
-door het water, waarbij zij zich ook kunnen steunen door
-de ééne der twee <span class="gesp15">zuignappen</span>, waarin het lichaam
-eindigt, namelijk door de achterste, terwijl in de voorste
-zuignap de slokdarm eindigt en daarin de mond gelegen
-is, want daarmede zuigt het dier zich aan zijn prooi vast,
-om er het bloed uit te zuigen. Daartoe is, bij den bloedzuiger,
-de mond voorzien van drie zeer fijn en scherp
-gezaagde „<span class="gesp15">kaakplaten</span>”, waarmede de wond gemaakt
-wordt, terwijl dit bij andere zuigwormen, zooals bij den<span class="pagenum" id="Page9">[9]</span>
-vischegel van <a href="#PlateI">fig. 3</a>, geschiedt door een krachtigen,
-spitsen, voor uitstulping vatbaren, snuit of slurf.</p>
-
-<p>Daar deze dieren in de diepten van het water terdege
-moeten kunnen uitkijken, zijn de meesten van een groot
-aantal oogen voorzien; de gewone bloedzuiger heeft er
-niet minder dan 5 paren op en achter de voorste zuigschijf.
-De bloedsomloop der wormen geschiedt door gesloten
-vaten, doch voor de ademhaling zijn geen bepaalde
-organen aanwezig; zij is zeer primitief ingericht en geschiedt
-eenvoudig door uitwisseling der gassen door de
-weeke huid.</p>
-
-<p>Wij zien op de plaat drie leden van dit bloeddorstige
-gilde. <a href="#PlateI">Fig. 3</a> stelt den <span class="gesp15">vischegel</span> (<i>Piscicola geometra</i>)
-voor, die een rolrond, rechtlijnig lichaam, van 3 tot 6
-centim. lengte heeft, dat zich niet kan oprollen, terwijl
-de voorste zuignap duidelijk van het lichaam gescheiden
-is. De kleur is groen- of geelachtig grijs, met fijne
-stippels en over den rug loopt een witte, breed gevederde
-band. Er zijn slechts 2 paren oogen op de voorste
-lichaamsringen. Deze dieren hechten zich vast aan visschen,
-om daaruit het bloed te zuigen en vooral de
-karper heeft de eer, daartoe de voorkeur te genieten,
-zoodat men ze in vischvijvers liefst niet ziet. De voortplanting
-geschiedt door kleine, geelroode eitjes of cocons,
-die op de huid van visschen of op waterplanten vastgekleefd
-worden.</p>
-
-<p>Nummer twee van ons drietal is de <span class="gesp15">gewone bloedegel</span>
-(<i>Nephelis vulgaris</i>), <a href="#PlateI">fig. 6</a>, die bruinachtig of vleeschkleurig
-is, met rijen van gele puntjes op den rug en een
-zeer lang en smal lichaam, dat zoo doorschijnend is, dat
-men, vooral bij jeugdige dieren, met een loupe duidelijk
-den bloedsomloop ziet. Er zijn slechts 4 paren oogen en
-de mond heeft geen kaakplaten, doch drie overlangsche
-plooien aan de keel, voor het zuigen. Men vindt dit dier
-in alle vijvers en plassen, die met riet begroeid zijn,
-want het heeft de dwaze gewoonte—voor zijn doel
-echter zeer praktisch!—om op zijn hoofd te gaan staan,
-door zich, met de achterste zuigschijf, aan de bladeren<span class="pagenum" id="Page10">[10]</span>
-van waterplanten op te hangen en dan het voorste gedeelte
-van het lichaam voortdurend heen en weer te
-wiegelen, om het water naar zich toe te bewegen, zoowel
-voor de ademhaling, als voor den aanvoer van
-allerlei kleine waterdiertjes, wormen, kreeftjes enz., waarmede
-het zich voedt. De eieren worden aan waterplanten
-of steenen vastgekleefd. Het dier verlaat het water nooit;
-als dit in den zomer uitdroogt, tracht het zich zelven
-voor uitdrogen te bewaren, door zich met een vochtige
-slijmlaag te bedekken.</p>
-
-<p>Nog een derde soort van bloedegel, de <span class="gesp15">twee-oogige
-slakegel</span> of <span class="gesp15">clepsine</span> (<i>Clepsine bioculata</i>), in <a href="#PlateI">fig. 7</a>,
-bovenaan rechts op de plaat, te vinden, heeft een zeer
-breed en plat, kort en naar voren versmald en onduidelijk
-geringd lichaam, dat opgerold kan worden en waarop,
-aan de voorzijde, slechts 2 oogen geplaatst zijn. De mond
-is niet van kaakplaten, doch van een uitstulpbaren slurf
-voorzien. Het dier hecht zich onder aan waterplanten of
-aan steenen vast. Aardig is het, hoezeer de jongen, in den
-letterlijken zin, aan hun moeder „gehecht” zijn, want zij
-hechten zich, met hun achterste zuignap, aan haar
-lichaam vast.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Thans keeren wij weer terug tot de weekdieren, die
-wij op <a href="#Page7">bladz. 7</a> bij de mosdiertjes verlaten hebben, welke
-er echter slechts, uit nood gedwongen, een onderkomen
-vonden, zoodat wij van deze belangrijke diergroep, die
-in de waterwereld een hoofdrol speelt en ook voor den
-mensch van zooveel belang is, nog niet veel vernomen
-hebben. Die schade willen wij nu inhalen, door ons een
-oogenblik bezig te houden met een paar goede bekenden:
-de <span class="gesp15">mossels</span> en de <span class="gesp15">slakken</span> en in de eerste plaats
-met een paar voorbeelden uit de klasse der</p>
-
-<h3>SCHELPDIEREN of MOSSELS,</h3>
-
-<p class="noindent">waarvan ons de plaat in de <a href="#PlateI">figuren 4, 11, 16</a> en in <a href="#PlateI">fig.
-5 en 13</a> eenige duidelijke afbeeldingen geeft.</p>
-
-<p>Al deze dieren zijn de naaste verwanten van onzen<span class="pagenum" id="Page11">[11]</span>
-gewonen oester en mossel, en vooral met eerstgenoemden
-zal zeker menig fijnproever onder de lezers meermalen
-met genoegen kennis gemaakt hebben. De vraag is echter,
-of die kennismaking zich ooit verder dan tot het gehemelte
-van den verbruiker uitgestrekt heeft en als men
-hem, bij zijn oestermenu, besproeid met champagner,
-eens op den man af vroeg: „wat <span class="gesp15">is</span> nu eigenlijk een
-oester of een mossel voor een dier?”, dan zou hij, tien
-tegen één, het antwoord schuldig blijven of ze onder het
-artikel „visch” thuis brengen.</p>
-
-<p>Maar een schelpdier is geen visch, want het bezit zelfs
-geen spoor van een inwendig geraamte, is dus niet eens
-een gewerveld dier, doch, even als bij de slak, is het geheele
-lichaam zeer week, men noemt ze dus „weekdieren”. Overigens
-is, bij een oestermaaltijd, het genoegen der kennismaking
-zeker niet wederkeerig en in geen geval aan de
-zijde van den oester, want dit goedige dier moet het
-zich, tegen wil en dank, laten welgevallen, dat men het
-levend en, om zoo te zeggen, „met huid en haar” opeet,
-zonder dat het ook zelfs maar van een schijn van protest
-kan doen blijken. Trouwens: voor het houden van diepzinnige
-bespiegelingen zijn oester en mossel allerminst
-in de wieg gelegd, want zij missen niet slechts de hersenen—er
-zijn in het lichaam slechts 3 <span class="gesp15">zenuwknoopen</span>,
-die zenuwen uitzenden naar de verschillende lichaamsdeelen—doch
-zelfs de geheele kop ontbreekt: oester
-en mossel zijn <span class="gesp15">koplooze weekdieren</span> en, als zoodanig,
-geestelijk ongetwijfeld de minderwaardigen van de geheele
-familie.</p>
-
-<p>Toch hebben zij zich tegen de gevaren voor hun weeke
-lichaam weten schadeloos te stellen, door de afscheiding
-van een schelp aan de buitenzijde van hun lichaam en
-daarom noemt men ze <b>schelpdieren</b>. Om te verklaren, hoe zij
-in het bezit van die schelp gekomen zijn en ook om de overige
-organisatie duidelijk te maken, zullen wij de mossel eens wat
-van naderbij bekijken, met behulp van <a href="#FigB">fig. B</a> op <a href="#Page12">bladz. 12</a>.</p>
-
-<p>Het dier is tusschen de twee platen van de schelp
-besloten als een snede ham tusschen twee sneden<span class="pagenum" id="Page12">[12]</span>
-wittebrood en nog treffender kunnen wij het geheele dier
-vergelijken met een boek, dat wij thans willen doorbladeren,
-om er zijn signalement uit te lezen. De <span class="gesp15">schelpkleppen</span>
-(Sch.) stellen dan den band
-voor en evenals deze, zijn
-zij in den rug beweeglijk met
-elkaar verbonden door een
-soort van scharnier, dat in
-<a href="#FigC">fig. C</a>, op <a href="#Page13">bladz. 13</a>, de linkerschaal
-van de <span class="gesp15">Venusschelp</span>,
-bij <i>a</i> te zien is. Bij
-een levend dier kunnen die
-kleppen met alle macht tegen
-elkaar aangedrukt worden door
-de samentrekking van twee
-stevige <span class="gesp15">sluitspieren</span>, die
-dus, bij het openen van een
-oester of mossel, eerst met een
-mes doorgesneden moeten
-worden en wier aanhechtingspunten
-wij, tegen de binnenzijde
-der schelpkleppen, duidelijk
-kunnen zien (<a href="#FigC">fig. C</a> bij <i>g</i>).
-Doch rondom de buitenranden van het slot is de zeer veerkrachtige
-<span class="gesp15">slotband</span> bevestigd, waarvan wij in <a href="#FigB">fig. B</a> bij
-<i>Sch.</i> en in <a href="#FigC">fig. C</a> bij <i>c</i> de aanhechtingsplaats zien en die de
-beide kleppen, door zijn veerkracht, van elkaar tracht te
-trekken. Wil het dier dus de schelp openen, dan behoeft
-het de inwendige sluitspieren slechts een weinig te laten
-verslappen, en daar dit bij het doode dier van zelf gebeurt,
-ziet men, dat dan de schelp steeds „gaapt”, open is.
-<span class="gesp15">Slottanden</span> (<i>Sb.</i>) van de ééne schelp grijpen in holten
-van de andere, om het verschuiven te beletten.</p>
-
-<div class="container w25em" id="FigB">
-
-<img src="images/illo041.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. B.<br />
-Dwarsdoorsnede van een mossel.
-(Schets).</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p>Als wij nu den band van het boek opengeslagen hebben,
-beginnen wij met de lezing en wij ontmoeten dan weer
-aan beide zijden een blad, het titelblad en het achterste
-blad, en wel: de beide helften van den <span class="gesp15">mantel</span> (<a href="#FigB">fig. B</a>,
-<i>Mt</i>), waarvan wij in <a href="#FigC">fig. C</a>
-bij <i>h</i> den indruk op de schelp<span class="pagenum" id="Page13">[13]</span>
-en bij <i>c</i> een inbuiging voor de straks te noemen adembuizen
-zien. Dezen mantel vinden wij, in verschillenden
-vorm, bij <span class="gesp15">alle</span> weekdieren weer, het is een kenmerkend
-orgaan voor deze afdeeling en wordt zoo genoemd,
-omdat hij het geheele lichaam
-binnen de <span class="gesp15">mantelholte</span> (<i>Mh.</i> <a href="#FigB">fig.
-B</a>) inhult. Die mantel nu scheidt
-aan zijn buitenoppervlakte een laag
-koolzure kalk af, vermengd met een
-chitine-achtige stof (zie <a href="#Page4">bladz. 4</a>),
-de <i>conchyoline</i>, waardoor zij minder
-oplosbaar in water wordt en dit
-is dan de schelp, die dus geheel
-en al den vorm van den mantel
-weergeeft.</p>
-
-<div class="container left w15em" id="FigC">
-
-<img src="images/illo042.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. C.<br />
-Linkerschaal van de
-Venusschelp.</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p>Doch wij zetten de lectuur van
-ons boek voort. Binnen den mantel volgen nu aan
-weerszijden weer twee bladen van het boek: de plaatvormige
-<span class="gesp15">kieuwen</span>, die voor de ademhaling dienen (<a href="#FigB">fig.
-B</a> bij <i>K</i>), waartoe het water door de schelpspleet in de
-mantelholte gevoerd wordt, tengevolge van een strooming,
-veroorzaakt door de beweging van millioenen trilharen,
-waarmede de binnenzijde van den mantel bezet is. Naar
-den vorm der kieuwen wordt deze klasse ook wel de
-<b>plaatkieuwigen</b> genoemd.</p>
-
-<p>Binnen de kieuwen volgt eindelijk de eigenlijke tekst
-van het boek, de romp van het dier (<i>R</i>) en in dien tekst
-lezen wij nu verder het volgende. Bij <i>D</i> zien wij eenige
-doorgesneden gedeelten van den darm, die het voedsel
-verteert, dat met het ademhalingswater naar binnen komt
-en uit fijnverdeelde of kleine plantjes of diertjes bestaat.
-Het dier heeft dus geen kaken of kop noodig, maar natuurlijk
-wel een <span class="gesp15">mond</span>, die—hier wel eenigszins misplaatst—vlak
-bij den <span class="gesp15">voet</span> gelegen is. Zoo noemt men het
-dikke en gespierde, kielvormige orgaan (<a href="#FigB">fig. B</a> bij <i>F</i>), dat
-een verlengsel van het lichaam is en zich sterk kan uitzetten,
-tot buiten de schelp, en daarna weer samentrekken,
-ten einde de schelp in het zand of den modder—uiterst<span class="pagenum" id="Page14">[14]</span>
-langzaam—voort te bewegen, als ’t ware voort te „ploegen”,
-waarbij zij dan ook een duidelijke groef of vore achterlaat.
-Sommige schelpdieren brengen het in die uitzetting
-en samentrekking van den voet zelfs zoover, dat zij over
-den bodem voort kunnen springen. Door middel van datzelfde
-orgaan kan de mossel de schelp eerst op haar
-kant zetten, zooals de <span class="gesp15">vijvermossel</span> op de plaat bij
-<a href="#PlateI">figuur 4</a> en haar dan zéér langzaam—dikwijls eerst na
-eenige uren!—bijna geheel loodrecht in den modder of
-het zand graven, waar het dier dan meestal onbeweeglijk
-blijft zitten.</p>
-
-<p>In die positie zou onze vijvermossel het spoedig te
-benauwd krijgen, door gebrek aan versch water en zuurstof
-voor de ademhaling, doch ook daarin is op praktische
-wijze voorzien. Tusschen de beide kleppen der schelp is,
-aan de achterzijde, de rand van den mantel tot twee
-buisjes uitgegroeid (in <a href="#FigC">fig. C</a>, bij <i>i</i>), die <span class="gesp15">adembuizen</span>
-of <span class="gesp15">sipho’s</span> genoemd worden en waarvan de onderste
-dient, om het versche water, met het daarin aanwezige
-voedsel, toe te laten, de bovenste om het onbruikbare
-water, met de spijsresten, af te voeren. Bij sommige
-mossels, die zich soms geheel in het zand onderploegen,
-zijn die sipho’s zeer lang, zoodat zij tot boven de zandlaag
-in het water uitgestoken kunnen worden.</p>
-
-<p>De <span class="gesp15">vijvermossel</span> is vrij groot (10 centim. lang), breed
-ovaal van vorm en de schelp is dun, groenachtig bruin
-van kleur, met groene stralen en bruine dwarsbanden. Het
-slot heeft geen tanden. Zij komt in onze vijvers veel voor
-en plant zich, zooals alle oesters en mossels, door eieren
-voort, waaruit zich nog binnen de kieuwplaten de larven
-ontwikkelen, die reeds een schelpje bezitten en heel wat
-beweeglijker zijn dan de moeder. Uit de ademhalingsruimte
-naar buiten in het ruime sop gekomen, zwemmen zij daar
-eerst geruimen tijd lustig rond. Dan hechten zij zich aan
-visschen vast en laten zich door dezen nog maandenlang
-door het water spelevaren, totdat de zwaarte van hun
-schelpje hen dwingt die levende plezierjachten los te laten
-en zij op den bodem van het water vallen.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page15">[15]</span></p>
-
-<p>In onze binnenwateren komt bijna overal ook de <span class="gesp15">riviermossel</span>
-(<i>Dreissena polymorpha</i>), <a href="#PlateI">fig. 5</a>, overvloedig voor,
-die veel kleiner is dan de vorige en uiterlijk wel eenigszins
-op onze gewone eetbare mossel gelijkt, tot wier naaste
-familie zij dan ook behoort, ook door een bijzonderheid,
-die aan alle echte mossels eigen is. Zij bezitten namelijk,
-dicht bij den voet, een klier, waaruit een kleverig vocht
-afgescheiden wordt, dat, bij aanraking met het water, tot
-een bundel van 100 tot 200 strak gespannen draden
-stolt, die men „<span class="gesp15">baarddraden</span>” of „<span class="gesp15">byssusdraden</span>”
-noemt en waarmee de schelp zich aan de steenen vasthecht,
-terwijl daardoor ook de riviermosselen zich dikwijls
-in grooten getale aan elkaar vasthechten en opeenhoopen.
-De vorm van deze schelp is driehoekig, schuitvormig,
-groenachtig geel van kleur met bruine golvingen, de mantel
-is over zijn geheele lengte vergroeid, behalve de openingen
-voor de adembuizen en den voet. Deze schelpdieren verplaatsen
-zich veel meer dan de vijvermossel, zooals reeds
-daaruit volgt, dat zij eerst in betrekkelijk lateren tijd, uit
-de streken rondom de Zwarte Zee, naar onze streken gekomen
-en zich hier overal verspreid hebben. Daarom noemt
-men ze ook wel: <span class="gesp15">trekmossels</span>.</p>
-
-<p>Links, in den ondersten hoek van de plaat, liggen op
-den bodem nog een drietal mossels van een andere soort:
-de <span class="gesp15">rivierfijnschaal</span>, (<i>Pisidium amnicum</i>), <a href="#PlateI">fig. 13</a>, naar den
-vorm ook wel „erwtenschelp” genoemd (<i>pisum</i>—erwt), een
-kleine, gezwollen ronde schelp, met dwarse groeven over
-de oppervlakte en een aschgrijze tot olijfbruine kleur. De
-sipho’s zijn kort en vergroeid en de schelp is dikwijls
-zoo doorschijnend, dat men er de kieuwen en het hart
-van het dier doorheen ziet. De soorten van dit geslacht
-zijn over de geheele aarde verspreid; het zijn de kleinste
-van al onze zoetwaterschelpen en de kleinste soort is een
-ware dwerg en niet meer dan 2 millim. lang.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Wij vinden op onze plaat ten slotte nog vertegenwoordigers
-van een andere diergroep afgebeeld, die insgelijks<span class="pagenum" id="Page16">[16]</span>
-tot de weekdieren behoort, doch tot een geheel andere
-klasse dan de mossels, n.l. tot die der</p>
-
-<h3>SLAKKEN.</h3>
-
-<p>Zij staan, in alle opzichten, op een veel hoogere sport
-van de ladder dan de schelpdieren, al ware het alleen
-reeds door het bezit van een kop, met beweegbare voelhorens
-en oogen; vergeleken met een dommen oester of
-mossel is een slak, in haar soort, althans reeds een genie.
-Ter opheldering van haar lichamelijke ontwikkeling, maken
-wij gebruik van de schets in <a href="#FigD">fig. D</a>, hoewel dit eigenlijk
-de doorsnede van een landslak voorstelt. Doch er zijn
-ook zoetwaterslakken, die door longen ademen, terwijl er
-verder, behalve de kieuwslakken, ook nog tweeslachtige
-slakken bestaan, die longen en kieuwen tegelijk bezitten.</p>
-
-<div class="container" id="FigD">
-
-<img src="images/illo045.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. D.<br />
-Schets van een long-slak, in doorsnede.</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p>Wat wij slakken noemen, is een eigenaardig slag van
-volkje. Als rechtgeaard weekdier, is het uitwendige kleedingstuk
-van de slak ook weer de <span class="gesp15">mantel</span>, die het
-geheele lichaam inhult, maar deze heeft hier een eigenaardigen
-vorm, namelijk dien van een spiraal (<a href="#FigD">fig. D</a>, <i>Mt</i>)
-en hij sluit bij <i>Mh</i> de <span class="gesp15">mantelholte</span> in, terwijl <i>RMt</i> den
-<span class="gesp15">rand</span> of <span class="gesp15">zoom</span> voorstelt. Die mantelholte vervult hier de
-rol van <span class="gesp15">long</span> en bij <i>At</i> dringt de lucht daarin, om in
-aanraking te komen met de, zich daarin verspreidende<span class="pagenum" id="Page17">[17]</span>
-bloedvaten. Uitwendig wordt door den mantel, uit koolzure
-kalk, met veel hoornachtige stof, weer de schelp afgescheiden,
-die hier dus ook spiraalvormig is en den naam
-draagt van <span class="gesp15">huisje</span>. En werkelijk huist daarin de geheele
-romp <i>R</i>, met de ingewanden en in het, naar voren meer
-verwijde gedeelte, den <span class="gesp15">mond</span> van het huisje, kan zich
-ook de <span class="gesp15">kop</span> <i>Ko</i> en de <span class="gesp15">voet</span> F, die er anders buiten uitsteken,
-geheel terugtrekken.</p>
-
-<p>Zulk een longslak veroorlooft zich de weelde van <span class="gesp15">twee
-paren</span> terugtrekbare voelhorens <i>Fü</i> te bezitten, twee
-kortere voorste en twee achterste langere, en daarbij komt
-nog, als verdere eigenaardigheid, dat boven op den top
-van de beide laatste de <span class="gesp15">oogen</span>, als zwarte puntjes,
-geplaatst zijn. Bij <i>M</i> zien wij verder den <span class="gesp15">mond</span>, die in
-het darmkanaal <i>D</i> voert, welks aarsopening bij <i>A</i> ligt.
-De slakken verkeeren in het gelukkige geval, dat zij, in
-letterlijken zin, „op een grooten voet” kunnen leven,
-want haar bewegingsorgaan, de <span class="gesp15">voet</span> (<i>F</i>) is zeer groot
-en gespierd en is voorzien van een breede <span class="gesp15">kruipzool</span>,
-onder den geheelen buik. Daarom noemt men de slakken
-ook wel <span class="gesp15">buikpootige</span> weekdieren.</p>
-
-<p>Tot de longslakken van het zoete water behoort nu de
-kleine, napvormige <span class="gesp15">ronde kaphorenslak</span> (<i>Ancylus
-fluviatilis</i>), <a href="#PlateI">fig. 10</a>, die slechts 4-8 millim. lang is en
-een slaapmutsvormig huisje heeft, dat zeer dun en hoornachtig
-van kleur is. Zij zit op steenen of planten in beken
-of rivieren, want zij houdt van stroomend water.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Een geheel andere ademhaling en levenswijze hebben
-de <span class="gesp15">kieuwslakken</span>, waarvan wij in <a href="#PlateI">fig. 9, 12 en 14</a>
-vertegenwoordigers afgebeeld zien. Kieuwen zijn de typische
-water-ademhalingswerktuigen, maar waardoor onderscheiden
-zij zich eigenlijk van longen? Bij de longen
-verspreiden zich de bloedvaten over de <span class="gesp15">buitenzijde</span>
-van de oppervlakte (bij ons de vliezige longblaasjes), in
-wier <span class="gesp15">binnenste</span> de versche buitenlucht doordringt,
-terwijl bij de kieuwen de lucht, die in het water is opgelost,
-de deelen, waarin zich de bloedvaten verspreiden,<span class="pagenum" id="Page18">[18]</span>
-<span class="gesp15">uitwendig</span> omspoelt. Om echter zooveel mogelijk aanrakingspunten
-tusschen de lucht en het bloed te hebben,
-moeten hier de deelen, waarin zich de bloedvaten verspreiden,
-een groote oppervlakte aan het water aanbieden
-en in den regel is dus de oppervlakte, waarin die bloedvaten
-gelegen zijn, door een groot aantal sterk vertakte,
-fijne huidplooien, aanzienlijk vergroot.</p>
-
-<p>Doch een bijzonder geval vertoonen, onder de kieuwslakken,
-de <span class="gesp15">pluim</span>- of <span class="gesp15">vederdragers</span>, hieronder in
-<a href="#FigE">fig. E</a> voorgesteld en waarvan op de plaat in <a href="#PlateI">fig. 9</a> de
-<span class="gesp15">vijver-pluimdrager</span> (<i>Valvata piscinalis</i>) afgebeeld is.</p>
-
-<div class="container left w20em" id="FigE">
-
-<img src="images/illo047.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. E.<br />
-De platte pluimdrager,
-een kieuwslak.</p>
-
-</div>
-
-<p>Wij zien in <a href="#FigE">fig. E</a>, hoe hier
-de kieuwen zeer lang en veervormig
-vertakt zijn en, ver uit
-de kieuwholte naar buiten uitgestoken
-en als een opstaande
-piramidale vederbos, door het
-dier gedragen worden. De voet
-is klein en naar voren in twee
-lobben verdeeld (<a href="#FigE">fig. E</a>), het huisje
-is rond, kegelvormig, met vele
-windingen, terwijl de mond van het huisje, zooals bij
-vele waterslakken, bij het terugtrekken door een hoornachtig
-dekseltje afgesloten wordt. De kieuwslakken hebben
-slechts <span class="gesp15">twee</span> voelers en hier zijn de oogen aan de
-binnenzijde der basis van deze geplaatst.</p>
-
-<p>Onder de grootste van de zoetwaterslakken behoort de
-<span class="gesp15">levendbarende moerashorenslak</span> (<i>Paludina vivipara</i>)
-van <a href="#PlateI">fig. 12 en 14</a>, een kieuwslak met eivormigen
-horen en niet spitse punt en 4 tot 5 sterk gezwollen
-windingen of „omgangen”. De kleur is fraai glimmend,
-doorschijnend, geelachtig groen of bruin, met donkerbruine
-banden over de omgangen. <a href="#PlateI">Fig. 12</a> stelt het iets kleinere
-mannetje, <a href="#PlateI">fig. 14</a> het grootere wijfje voor, het laatste in
-het huisje teruggetrokken, dat door een dik, hoornachtig,
-concentrisch gestreept dekseltje gesloten is. Opmerkelijk
-is, dat de eitjes reeds in het lichaam van het wijfje uitkomen,
-dat dus <span class="gesp15">levendbarend</span> is; gedurende den<span class="pagenum" id="Page19">[19]</span>
-geheelen zomer kan men in het moederdier eieren en jongen
-in verschillende ontwikkelingstoestanden vinden, doch er
-wordt er telkens slechts één tegelijk geboren. Men vindt
-deze slakken in modderige, stilstaande wateren, waar zij
-over het slib of waterplanten rondkruipen, bij zonneschijn
-ook wel aan de oppervlakte komen.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page20">[20]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateII">PLAAT II</a>.<br />
-<span class="chapname">HET LEVEN IN SLOOTEN EN BEEKJES.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Hier hebben wij een geheel ander tooneeltje vóór ons
-uit het leven der waterdieren, dat zich echter ook weer
-afspeelt in zoet water, deels in slooten, doch voor een
-deel ook in kalm voortkabbelende beekjes.</p>
-
-<p>En daar treft ons oog vooreerst een zonderling klein
-wezentje, uiterst eenvoudig in haar maaksel en bescheiden
-in haar optreden, maar waarvan toch een schat van
-wetenswaardige en interessante bijzonderheden te vertellen
-valt. Aan waterplanten bevestigd, zien wij, bovenaan
-links, in <a href="#PlateII">fig. 1</a>, schijnbaar een paar onaanzienlijke aanhangsels,
-maar die in werkelijkheid vastgehechte diertjes
-zijn, die behooren tot de</p>
-
-<h3>ZOETWATERPOLIEPEN.</h3>
-
-<p>Deze vormen zelf weer een klasse van de hoofdgroep,
-die den weinig aristokratischen en onwelluidenden naam
-draagt van: <b>holzakdieren</b> of <b>darmholtedieren</b>, maar daar
-die term toch juist zoo goed onze bedoeling weergeeft,
-willen wij er in berusten en hem op den koop toe nemen.
-Want de dieren van deze afdeeling, waartoe ook de, nog
-later te behandelen, <span class="gesp15">kwallen</span> en <span class="gesp15">bloempoliepen</span> behooren,
-bestaan feitelijk inderdaad uit niets meer dan een
-hollen zak, waarin slechts enkele eenvoudige organen liggen.
-<a href="#FigF">Fig. F</a> op <a href="#Page21">bladz. 21</a>, die de doorsnede van een zoetwaterpoliep,
-in schets, voorstelt, zal ons dit duidelijk maken.</p>
-
-<p>De lezer kan trouwens ook zelf dit interessante diertje
-gemakkelijk in zijn doen en laten bespieden. Men schept
-uit een vijver of sloot wat waterplanten, eendenkroos enz.
-op en plaatst die in een diep bord vol water; na eenige
-oogenblikken van rust strekken de diertjes hun armen
-begeerig uit en blijven stil zitten, aan een blad of tegen
-den wand van het bord gehecht.</p>
-
-<div class="container" id="PlateII">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">II.</p>
-
-<img src="images/plate02.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<p><span class="pagenum" id="Page21">[21]</span></p>
-
-<p>Zulk een poliep is eigenlijk niets meer dan een enkele
-<span class="gesp15">holte</span> of <span class="gesp15">zak</span>
-(<a href="#FigF">fig. F</a>, <i>H</i>), die van onderen gesloten en
-aan bladeren of stelen van waterplanten vastgehecht
-is en waarin alleen van boven een soort van mond (<i>M</i>)
-uitkomt. Men zal begrijpen, dat het dier in onze figuur
-op zijn hoofd staat, of liever, daar van een kop geen
-sprake is: met den mond naar beneden hangt, want in
-<a href="#PlateII">fig. 1</a> op de plaat zien wij, dat het, als een echte wateracrobaat,
-allerlei standen kan innemen en tevens, dat er
-zich om den mond <span class="gesp15">vangarmen</span>, in den regel 6 tot 8 in
-aantal, bevinden, die het dier bij die zittende of hangende
-levenswijze, wel verplicht was zich aan te schaffen, om aan
-den kost te komen en zijn vereischt rantsoen aan versch
-water binnen te krijgen.</p>
-
-<div class="container left w20em" id="FigF">
-
-<img src="images/illo052.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. F.<br />
-Doorsnede van een zoetwaterpoliep.
-Schets (vergroot).</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p>Die zaak is hier namelijk volgenderwijze geregeld. Ook
-die vangarmen zijn hol en hun holte is, zooals wij in <a href="#FigF">fig.
-F</a> bij <i>A</i> zien, één met de lichaamsholte,
-waarin zij ook volkomen
-teruggetrokken kunnen worden.
-Zij zijn voortdurend in levendige
-beweging, waardoor een strooming
-van het versche water naar
-den mond voortgebracht wordt,
-niet slechts ten dienste van de
-ademhaling—die eenvoudig
-binnen in den hollen zak plaats
-heeft—doch ook voor den aanvoer
-van allerlei kleine waterdiertjes:
-kreeftachtigen, wormen,
-larven enz., waarmede het dier
-zich voedt. Tevens zijn die vangarmen
-echter, ook op meer directe
-wijze, behulpzaam bij het bemachtigen
-der prooi, want hun
-buitenzijde—en trouwens ook
-die van het geheele overige lichaam—is voorzien van
-talrijke <span class="gesp15">netelorganen</span>, welke, bij aanraking, een prikkelend
-gevoel, als van een brandnetel, teweegbrengen, terwijl<span class="pagenum" id="Page22">[22]</span>
-bovendien, uit kleine blaasjes aan de vangarmen, <span class="gesp15">hengeldraden</span>
-kunnen uitgezonden worden, zijnde lange, holle
-draden, met een scherp zuur gevuld, dat, bij het naar
-buiten slingeren, de prooi verlamt. Daar deze merkwaardige
-strijd- en verdedigingsmiddelen bij de geheele groep
-der darmholte-dieren aangetroffen worden, dragen dezen
-ook wel den naam van <b>neteldieren</b>.</p>
-
-<p>De zoetwaterpoliepen of armpoliepen zijn, zoo klein als
-zij zijn, buitengewoon vraatzuchtig en haar honger is
-eigenlijk onverzadelijk. Geen prooi laten zij voorbijgaan,
-ook al hebben zij zoo juist haar maaltijd geëindigd. Onpartijdigheidshalve
-voegen wij er echter bij, dat zij, in
-geval van nood, ook zeer lang kunnen vasten.</p>
-
-<p>Als nu het een of ander waterdiertje gevangen en door
-één of meer vangarmen naar den mond getransporteerd
-en opgeslokt is, dan komt het onmiddellijk in de lichaamsholte
-(<i>H</i>), die hier de rol van maag vervult en wier binnenwand
-het voedsel op dezelfde wijze verwerkt en verteert,
-als onze maagwanden dit met een biefstuk of kippeboutje
-zouden doen. De wand van den lichaamszak bestaat namelijk
-uit twee lagen van cellen, zooals wij in <a href="#FigF">fig. F</a>
-kunnen zien: de buitenste laag (<i>aS</i>) is zeer dun en dient
-als huidlaag en zij bevat de netelorganen, de binnenste (<i>iS</i>),
-van de buitenste door een tusschenruimte (<i>St</i>) gescheiden,
-noemt men de „darmlaag”, omdat zij het voedsel verteert.
-En deze laatste laag werkt ook krachtdadig mede tot de
-water-ademhaling, want haar cellen zijn met tallooze trilhaartjes
-bezet, die in voortdurende beweging zijn, waardoor
-het voedings- en ademhalingsvocht voortdurend door de
-geheele lichaamsholte heen bewogen wordt.</p>
-
-<p>Is nu het voedsel verteerd, dan moeten de onverteerde
-resten ook weer uit het lichaam verwijderd worden; dit
-zou een lastig vraagstuk kunnen zijn, daar er zich aan de
-tegenovergestelde lichaamspool van den mond geen uitweg
-bevindt en er dus geen aars-opening is. Doch de poliep
-heeft dit vraagstuk, langs radikalen weg, opgelost, door den
-mond zoowel voor in- als voor uitgang, dus ook als aarsopening,
-te gebruiken en langs dezen minder gebruikelijken<span class="pagenum" id="Page23">[23]</span>
-weg worden dus ook de uitwerpselen naar den grooten
-vergaarbak: het water, weggevoerd. Dit moge, voor onze
-begrippen, een minder smakelijke uitweg zijn, <span class="nowrap">maar....</span>
-nood breekt wet, en een poliep is gelukkig minder kieskeurig
-dan een mensch, want noch van een zenuwstelsel,
-noch van zintuigen zijn bij deze wezens de geringste
-sporen aanwezig.</p>
-
-<p>De <span class="gesp15">bruine armpoliep</span> (<i>Hydra fusca</i>), <a href="#PlateII">fig. 1</a>, op de
-plaat, is één van de vele soorten dezer familie, die in
-onze zoete wateren voorkomen. Zeer algemeen is ook de
-<span class="gesp15">groene armpoliep</span> (<i>H. viridis</i>), in wier huidcellen bladgroenkorrels
-voorkomen. Vroeger werden al deze dieren—zelfs
-nog anderhalve eeuw geleden—, en met hen
-ook de bloem- en koraalpoliepen, nog algemeen tot de
-planten gerekend, of liever: als een overgangsvorm beschouwd,
-want men noemde ze „plantdieren”. Niet alleen
-gaf de plantachtige vorm en de overeenkomst van de
-zee-anemonen en koraaldieren met bloemen, daartoe wel
-eenige aanleiding, doch bovendien herinnert de merkwaardige
-wijze van voortplanting der armpoliepen zeer
-veel aan die der planten en, evenals bij velen van deze,
-heeft zij op tweeërlei wijze plaats. Evenals men een geraniumplant
-niet alleen door bloemzaad (de eitjes) kan
-vermenigvuldigen, doch ook door stekken, waaraan zich
-knoppen bevinden, zoo brengt ook de kleine <i>Hydra</i> vooreerst
-eitjes voort, die in het water komen en daar bevrucht
-worden door de voortplantingsstoffen van een ander individu,
-doch in de tweede plaats kunnen er ook nieuwe wezens
-door <span class="gesp15">knopvorming</span> ontstaan. Heeft men eenige armpoliepen,
-met eendenkroos of waterplanten en voldoend
-voedsel, in water gebracht, dan ziet men, na eenige dagen,
-ergens aan het lichaam van zulk een diertje een kleine
-uitwas ontstaan (zie <a href="#FigF">fig. F</a> op <a href="#Page21">bladz. 21</a>, bij <i>K</i>), wier
-holte met die van het lichaam samenhangt en aan het
-uiteinde eerst armen en dan een mond krijgt. Zulk een
-knop laat later los en leeft dan zelfstandig verder.</p>
-
-<p>Deze dieren zijn overigens zeer zelfgenoegzame en
-weinig veeleischende wezens, en volstrekt niet teergevoelig,<span class="pagenum" id="Page24">[24]</span>
-want zij laten zich, schijnbaar zonder er zich iets van aan
-te trekken, op alle mogelijke manieren be- en mishandelen.
-Bepaald verbazingwekkend is hun onbegrijpelijk herstellingsvermogen;
-het is bijna onmogelijk, een poliep zoo te
-kwetsen, dat de toegebrachte wond niet in korten tijd
-geneest. Doch bijna ongelooflijk is het feit, dat afgesneden
-stukken van het dier, ja, zelfs afgesneden vangarmen,
-weer tot zelfstandige en volledige dieren kunnen uitgroeien.
-Juist daarom heeft men aan dit nietige, onschadelijke
-diertje den naam van één der afzichtelijkste monsters uit
-de Grieksche fabelleer gegeven en het genoemd naar de
-Lernaeïsche <i>Hydra</i>, een kolossale, vergiftige veelkoppige
-waterslang, die in het moeras Lerna, bij Argos, leefde en
-die voor elken kop, dien men haar afsloeg, er twee terugkreeg,
-totdat zij eindelijk door Hercules gedood werd.</p>
-
-<div class="container w40em" id="FigG">
-
-<img src="images/illo055.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. G.<br />
-Herstellingsvermogen van de zoetwaterpoliep.
-5 malen vergroot.</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p><span class="pagenum" id="Page25">[25]</span></p>
-
-<p>Dit alles is echter nog niets bij het verbazende herstellingsvermogen
-van de zoetwaterpoliepen. Het was
-een Zwitsersch onderwijzer, Trembley, die, in het jaar
-1740, dit wonderbare feit ontdekt heeft en wel: op
-vaderlandschen bodem, in de vijvers van het bekende
-buitengoed „Sorgvliet” bij den Haag. Het uiterst taaie
-leven van de <i>Hydra</i> bewees hij niet slechts daardoor,
-dat hij haar, zonder dat het haar deerde, als een vinger
-van een handschoen het binnenste buiten kon keeren,
-doch dat hij het zelfs in een aantal stukken kon snijden,
-zonder dat het leven verloren ging, ja zelfs, dat die dieren
-weer tot nieuwe levende dieren uitgroeiden.</p>
-
-<p>Bepaald verbluffend echter is een proefneming van den
-jongsten tijd, die in <a href="#FigG">fig. G</a> op <a href="#Page24">bladz. 24</a>, bij 5-malige vergrooting
-voorgesteld is en die genomen werd met de
-groene armpoliep. Uit het lichaam <i>A</i> van de <i>Hydra</i>
-werd bij <i>a</i> een stuk overdwars uitgesneden en ook uit
-dat, op een willekeurige plaats afgesneden, stuk ontwikkelde
-zich weer een volledig dier. Eerst rondde het zich
-af, zooals bij <i>a</i>, <i>a₁</i> en <i>a₂</i>, vervolgens rekte het zich in de
-lengte uit (<i>a₃</i> en <i>a₄</i>), begon daarna vangarmen te vormen
-(<i>a₄</i> en <i>a₅</i>) en was eindelijk tot een nieuwe poliep (<i>a₆</i>)
-uitgegroeid.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Nog veel eenvoudiger van maaksel dan de poliepen,
-ja zelfs, na de mikroskopische <span class="gesp15">oerdieren</span>, de primitiefste
-van de geheele dierenwereld, zijn de</p>
-
-<h3>SPONSEN.</h3>
-
-<p>Daarvan geeft <a href="#PlateII">fig. 3</a> een voorbeeld uit het zoetwater,
-doch men ziet, dat het iets geheel anders is dan onze
-gewone waschspons, die wij later, in woord en beeld, aan
-onze lezers zullen voorstellen, zoodat wij de nadere bespreking
-dezer dieren tot zoolang zullen uitstellen.</p>
-
-<p>Hier dus slechts een enkel woord over de <span class="gesp15">gewone
-zoetwaterspons</span> (<i>Spongilla lacustris</i>), die onregelmatige,
-meer of minder boomachtig vertakte korsten vormt over
-steenen, boomwortels, balken van bruggen of badinrichtingen<span class="pagenum" id="Page26">[26]</span>
-enz. in rivieren, slooten of vijvers. Uiterlijk gelijken
-deze sponsen wel eenigszins op waterplanten, door haar
-geweiachtig vertakte lichamen. De takvorming is het
-duidelijkst in rustig water; bij sterke strooming vermindert
-zij en vormen de dieren—want wij hebben hier steeds
-met een talrijke kolonie te doen—meer onregelmatige
-klompen. Zulk een spons is dus eigenlijk ook een dierstok,
-op dergelijke wijze als een poliepenstok, en de vermenigvuldiging
-geschiedt ook hier door knoppen, die met
-elkaar verbonden blijven en uitgroeien. De kleur is grijsachtig-wit
-tot geel, hier en daar ook met groene stukken.</p>
-
-<p>In het inwendige van deze kolonie bevinden zich talrijke
-holten, zoogenaamde <span class="gesp15">trilkamers</span>, waarin, door de beweging
-van trilharen, het water van buiten, door kleine
-poriën en kanalen aan de oppervlakte, toegevoerd wordt
-en daarmede ook het voedsel, uit kleine waterdiertjes en
-rottende plantenstoffen bestaande. De onverteerde spijsresten
-en het verbruikte water verlaten, met den waterstroom,
-door groote uitstroomingsopeningen, het gemeenschappelijke
-lichaam weer. De eigenlijke lichaamsmassa
-is week, doch deze verkrijgt een zekere vastheid door de
-afscheiding van harde deelen, hier door talrijke kiezelnaalden.
-Bij de waschspons is dit een hoornachtige stof en wat wij
-gebruiken, is dus eigenlijk het skelet van de geheele
-kolonie. Behalve door knopvorming geschiedt de voortplanting
-ook door eieren of <span class="gesp15">kiemen</span>, dus langs geslachtelijken
-weg. Deze zinken ’s winters, als de diertjes zelf van de
-spons sterven, op den bodem en overwinteren in den modder.</p>
-
-<p>In <a href="#PlateII">fig. 2</a> zien wij nog een andere soort van zoetwaterspons:
-de <span class="gesp15">rivier-zoetwaterspons</span> (<i>Ephydatia fluviatilis</i>).
-Zij is zeer algemeen en vormt vlakke, groenachtige
-korsten, die als een kussen over haar onderlaag uitgebreid
-zijn. Alle sponsen behooren, evenals de poliepen, tot de
-minst ontwikkelden onder de dieren; zij zijn zeer eenvoudig
-van maaksel, missen zelfs zenuwen en spieren, en ook de
-netelorganen van de poliepen.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Doch wij treffen op onze plaat ook nog hooger en edeler<span class="pagenum" id="Page27">[27]</span>
-gezelschap aan en op den bodem van het water zien wij,
-in <a href="#PlateII">fig. 4 en 5</a>, een goeden bekende: den <span class="gesp15">rivierkreeft</span>
-(<i>Astacus fluviatilis</i>). Het mag trouwens een wonder heeten,
-dat wij hem werkelijk nog kennen en nog wel op onze
-tafel ontmoeten, want dit patriciërsgeslacht onder de dieren
-is, evenals er reeds zoovele onder de menschen verdwenen
-zijn, het uitsterven nabij. Vroeger kwam de rivierkreeft,
-zelfs in ons land, in beekjes in Limburg en in de rivier
-de Berkel, tamelijk veel voor, maar nu is hij, ook in
-Duitschland, zoo goed als uitgeroeid, deels als gevolg
-eener vreeselijke ziekte: de kreeftenpest, doch vooral ook
-door de onverstandige roofvangst van den mensch. Toch
-zijn er in Duitschland nog enkele beken en rivieren, waar
-die ziekte nog niet is doorgedrongen en dit is de reden,
-dat wij hem nog wel eens te zien—en te eten—krijgen.
-Over de <b>kreeften</b>, in ’t algemeen, hebben wij reeds
-vroeger, bij de vlookreeften (<a href="#Page3">bladz. 3</a>) het een en ander
-verteld, zoodat wij ons nu tot eenige bijzonderheden van
-den rivierkreeft kunnen bepalen.</p>
-
-<p>De rivierkreeft is in elk geval van veel hoogere afkomst
-dan de nietige vlookreeftjes. Hij, en zijn welgedane neef
-uit de zee, de zeekreeft, zijn de edellieden van hun geslacht,
-ook in uiterlijk voorkomen. In hun hard uitwendig
-pantser, uit chitine en koolzure kalk bestaande, bezitten
-zij een uitstekend verweermiddel tegen vijanden en, naar
-het bezit daarvan, worden de kreeftachtige dieren, in ’t
-algemeen, ook wel <b>schaaldieren</b> genoemd. Daarom leeft
-de rivierkreeft ook gaarne in kalkhoudend water, dat ondiep
-en zwak stroomend is, en welks bodem hem, onder steenen
-en in holten, gelegenheid aanbiedt, om zich te verschuilen.
-Bij het levende dier heeft die schaal een groenachtig
-bruine, hier en daar zwarte, kleur en het is voor menigeen
-een raadsel, hoe zij, na het koken, zulk een prachtige
-roode kleur vertoont, die het dier tot een waar sieraad
-van onze schotels maakt. Toch is de verklaring daarvan
-zeer eenvoudig: de kleurstof van de schaal is een mengsel
-van groen, bruin, blauw en rood, waarvan alleen het
-laatste onoplosbaar is in water; bij het koken lossen dus<span class="pagenum" id="Page28">[28]</span>
-al de andere kleurstoffen in het water op en slechts het
-rood blijft in de schaal achter.</p>
-
-<p>Aan het groote voorste pantser, dat het vergroeide
-kop-borststuk bedekt, ziet men vooraan <span class="gesp15">twee paren
-sprieten</span>, een kenmerk van alle kreeftachtigen en daarvan
-zijn de twee binnenste kleiner en nog van 2 of 3
-aanhangsels voorzien, terwijl de twee buitenste bestaan
-uit een breedere basis, waarop een zeer lange en dunne,
-buigzame draad ingeplant is. Deze laatsten vooral zijn
-uiterst gevoelig en daardoor van groot nut, om onophoudelijk
-en naar alle richtingen, te tasten en te speuren.
-Doch bovendien zetelt daarin ook de reuk, en hoewel dit
-zeker een ongewone plaats is, valt het doelmatige daarvan
-toch niet te ontkennen, want de dieren zijn daardoor in
-staat, om, reeds op een afstand, overal „den neus in te
-steken”. In de basis van het binnenste paar sprieten liggen
-de gehoororganen. De <span class="gesp15">oogen</span> zijn zeer scherp en bovendien
-op beweeglijke steekjes geplaatst, zoodat zij, naar
-alle richtingen, terdege kunnen speuren en spieden.</p>
-
-<p>Het kop-borststuk bestaat uit 13 leden, waarvan de 5
-voorste de 5 paar, zeer ingewikkelde mondledematen
-dragen, dat wil zeggen: ledematen, die vervormd zijn tot
-kaken, dienende om het voedsel te betasten en verder te
-verdeelen, vóór het in den mond verhuist. Daarop volgen
-3 leden, voorzien van zoogenaamde „<span class="gesp15">kaakpooten</span>”,
-die het midden houden tusschen kaken en pooten en
-dienen, om het voedsel van de scharen over te nemen
-en naar den mond te brengen. De 5 laatste leden van
-het kop-borststuk dragen de 5 paar stevige en krachtige
-<span class="gesp15">borstpooten</span>, die, behalve voor de verdediging en het
-grijpen der prooi, voor het loopen dienen. Op deze zonderlinge
-beenen stapt het dier, langzaam en deftig, gelijk
-een edelman betaamt, over den bodem <span class="gesp15">voorwaarts</span>,
-in een waren „kreeftengang”, doch <span class="gesp15">niet</span> achterwaarts,
-zooals de legende het veel miskende dier heeft aangewreven.
-Alleen als er plotseling gevaar dreigt, zwemt hij
-snel <span class="gesp15">achterwaarts</span> weg, want dan wordt het smallere,
-uit 7 leden bestaande achterlijf, dat, wegens de weekere<span class="pagenum" id="Page29">[29]</span>
-deelen tusschen de leden, zeer buigzaam en beweeglijk
-en van breede, platte aanhangsels voor het zwemmen
-voorzien is, met kracht naar onderen, dus <span class="gesp15">naar voren</span>
-geslagen, waardoor zich het lichaam dan, stootsgewijs,
-naar achteren beweegt, hetgeen tot die verkeerde gevolgtrekking
-aanleiding gegeven heeft. Die beweging wordt
-nog bevorderd door de breede, in vijf stukken gespleten
-staartvin, waarin het laatste lid van het achterlijf eindigt.</p>
-
-<p>Het voorste paar borstpooten draagt de geweldige
-<span class="gesp15">scharen</span>, die niet slechts dienen om den buit te grijpen
-en in stukjes te knippen, doch ook als geduchte wapens
-ter verdediging. Aan het 2e en 3e paar borstpooten bevinden
-zich nog kleinere schaartjes, waarmede de stukjes
-voedsel aan de kaakpooten overgereikt worden, die ze,
-op hun beurt, weer aan de monddeelen overhandigen.
-Zooals men ziet, is het een tamelijk ingewikkelde bewerking,
-vóór de mondvoorraad te bestemder plaatse en in
-goede orde bezorgd is. De ademhaling geschiedt natuurlijk
-bij alle kreeftachtigen door <span class="gesp15">kieuwen</span>. Deze liggen
-hier, als fijne vertakte plaatjes, aan de beide zijden van
-het kopborststuk, in de zoogenaamde „kieuwholte”. Toch
-kan het dier ook, zonder nadeel, geruimen tijd op het
-droge vertoeven. Het kleurlooze of groenachtige bloed
-stroomt van het hart, dat in den rug ligt, bij de kreeften
-door <span class="gesp15">gesloten</span> bloedvaten naar de kieuwen; dit is een
-uitzondering op den algemeenen regel bij de gelede dieren,
-waar het bloed anders eenvoudig door de lichaamsholte
-stroomt. Ook in dit opzicht hebben de kreeften dus reeds
-een hoogeren trap van ontwikkeling bereikt.</p>
-
-<p>De kreeft is een nachtdier; vandaar dat hij ’s nachts,
-bij het licht van een lantaren, gevangen wordt. Want
-over dag houdt hij zich schuil onder steenen, kribben,
-boomwortels enz. of ook wel in zelf gegraven holen,
-aan wier ingang hij, verdekt opgesteld, voortdurend zit te
-loeren op een voorbijtrekkende prooi, met de scharen
-tot den aanval of de verdediging gereed, terwijl de lange
-sprieten er buiten uitsteken en onophoudelijk bezig zijn,
-met de omgeving, in alle richtingen, te verkennen (zie<span class="pagenum" id="Page30">[30]</span>
-<a href="#PlateII">fig. 4</a> op de Plaat). Eerst tegen het duister verlaat hij
-zijn schuilplaats, om een wandeling over den bodem te
-maken, ten einde meer doortastend naar buit uit te zien.
-En daarbij betoont hij zich een ware roover, want bijna
-alles is hem lief: levende en doode waterdieren van
-allerlei aard, wormen, visschen, larven, waterslakken, kikvorschen,
-keukenafval, ja zelfs waterratten valt hij aan
-en houdt deze, met zijn venijnige knijpende scharen,
-zoolang onder water, tot zij gestikt zijn. Zooals men ziet,
-is deze edelman niet bepaald kieskeurig in zijn middelen
-en, hoewel hij ons de heerlijkste tafelgeneugten bereidt,
-evenmin zwaartillend in de keuze van zijn eigen menu.</p>
-
-<p>In den winter vertoeft de rivierkreeft diep onder het
-water in een hol, doch zonder een eigenlijken winterslaap
-te houden. Integendeel: dan wordt van die rustperiode
-juist voor de paring gebruik gemaakt. Tegen dien tijd
-heeft het wijfje de <span class="gesp15">eieren</span>, door middel van een soort
-slijm, aan de aanhangsels van haar achterlijf bevestigd,
-en daaraan draagt zij die tot aan het voorjaar mee. Dan
-komen de jongen uit, die 1 à 1,5 centim. lang zijn en
-reeds grootendeels den vorm van het moederdier hebben,
-daar de rivierkreeft, bij uitzondering, geen gedaanteverwisseling
-ondergaat, zooals de overige kreeften. Zij voeden
-zich met zeer kleine waterdiertjes. De moederlijke bescherming
-kunnen zij echter nog in langen tijd niet ontberen
-en daarom hechten zij zich, met hun scharen, aan
-de borstels van de achterlijfsleden der moeder vast en
-verlaten die eerst na het eerste vervellen of „ruien”. Zij
-groeien zeer langzaam; een kreeft van 10 centimeters is
-zeker 10 jaren oud.</p>
-
-<p>Het genoemde „ruien” moet ook later nog herhaaldelijk
-plaats hebben en, hoewel dit voor het dier een alles
-behalve aangename bezigheid mag heeten, zoo is het
-toch een noodzakelijk kwaad, dat te danken is aan het
-harde, onbuigzame keurslijf, waarin de kreeft gekneld zit.
-Terwijl de groei van het dier zelf voortgaat, kan het
-pantser dien natuurlijk niet meemaken; het wordt te nauw
-en de eenige uitweg is, om dezen te engen rok, waar<span class="pagenum" id="Page31">[31]</span>
-het dier uitgegroeid is, af te werpen en zich een nieuwen,
-wijderen te laten aanmeten. En zoo verkeert deze edelman
-dus in de harde noodzakelijkheid, om, gedurende zijn geheele
-leven, herhaalde malen „uit zijn vel te springen.”</p>
-
-<p>Gedurende dit proces is het dier tijdelijk volslagen
-hulpeloos en weerloos en het wekt ons medelijden op,
-als een werkelijk beklagenswaardig schepsel. Want de,
-thans naakte en nog zeer dunne, huid is nu zeer gevoelig
-en week en kan licht beschadigd worden, de zoo gevreesde
-scharen zijn insgelijks week en dus totaal
-onbruikbaar. Hij doet dus, wat in zijn geval ongetwijfeld
-de verstandigste partij is, en, alsof hij zich voor zijn
-naaktheid schaamde, kruipt hij weg en verbergt zich
-zorgvuldig, totdat de verharding der huid, door het afzetten
-van kalkdeelen, weer tot stand gekomen is. Dit heeft
-betrekkelijk spoedig, binnen 6 tot 8 dagen, plaats, want
-reeds vóór het vervellen heeft zich in den maagwand
-een kalkvoorraad verzameld, in den vorm van twee platte,
-ronde korrels, de zoogenaamde „kreeftsoogen,” die vroeger
-wel in de geneeskunde gebruikt werden. De inhoud van
-die korrels wordt nu door den bloedstroom naar de huid
-gevoerd en, na het verharden daarvan, vormen zich, uit
-de kalkdeelen van het water, in de maag weer nieuwe
-kreeftsoogen voor een volgende verwisseling van kostuum.
-Het merkwaardigste is echter, dat het vervellen zich ook
-uitstrekt over de voelers, de oogen, de kieuwen, ja zelfs
-over het darmkanaal.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Van het gezelschap op <a href="#PlateII">plaat II</a> vragen ook weer eenige
-<span class="gesp15">schelpdieren</span> en <span class="gesp15">slakken</span> onze aandacht. Beneden,
-rechts in den hoek, ligt de <span class="gesp15">rivier-parelmossel</span> (<i>Unio
-margaritifera</i>), <a href="#PlateII">fig. 9</a>, die in snelvlietende rivieren en beken
-van Duitschland, België, Schotland, Zweden en Lapland,
-doch ook wel in ons land, aangetroffen wordt. De schelp
-heeft een slot met groote tanden, waarvan één op de
-eene klep en twee op de andere; zij is langwerpig ovaal
-en effen bruin of zwartbruin van kleur. Op de plaat is de
-schelp van het kleinste der beide exemplaren een weinig<span class="pagenum" id="Page32">[32]</span>
-geopend en kan men, aan de binnenzijde van de onderste
-schelpklep, dicht bij den rand, een parel zien liggen, die
-uit koolzure kalk bestaat, welke door den mantel om het
-een of andere, toevallig binnen gedrongen, korreltje afgescheiden
-wordt.</p>
-
-<p>Dit zijn echter niet de echte parels; zij zijn klein en
-hebben niet veel waarde, hoewel er, nog in den aanvang
-der 19e eeuw, in bovengenoemde landen een vrij levendige
-handel in gedreven werd. De echte parels zijn afkomstig
-van den „pareloester”, die in de tropische zeeën leeft en
-waarover wij later zullen spreken.</p>
-
-<p>Boven de parelmossel op de plaat liggen op den bodem
-nog twee exemplaren van een ander schelpdier: de <span class="gesp15">rivier-horenschaal</span>
-(<i>Cyclas rivicola</i>), <a href="#PlateII">fig. 6</a>, met een
-tamelijk gezwollen schelp, 2 centim. lang, rond van vorm
-en zacht bruinachtig-groen van kleur, met donkerder banden
-geteekend. Van andere schelpdieren onderscheidt zich
-deze soort daardoor, dat zij niet voortdurend ongeveer op
-dezelfde plaats blijft, doch zich tamelijk levendig beweegt.
-Ook graaft zij zich niet in, doch houdt zich tusschen
-stengels van waterplanten op.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Ook een paar <b>slakken</b> bevinden zich nog in dit gezelschap
-en genieten, op den kiezelachtigen bodem, met volle
-teugen van de geneugten der waterwereld. Het zijn een
-paar exemplaren van een <span class="gesp15">schijfhorenslak</span> (<i>Planorbis
-vortex</i>), <a href="#PlateII">fig. 8</a>, wier huisje zeer plat en niet spits is, doch
-als een horen opgerold, met windingen, die in één plat
-vlak liggen. Daarom worden deze slakjes ook wel „<span class="gesp15">posthorentjes</span>”
-genoemd. Zij hebben slechts één paar, voor
-terugtrekken vatbare, puntige, aan de basis eenigszins
-verbreede, voelhorens, aan wier voet de oogen geplaatst
-zijn. De kleur van het huisje is licht hoornbruin.</p>
-
-<p>Deze soort behoort tot de <span class="gesp15">tweeslachtige slakken</span>,
-die zoowel in de lucht als in het water kunnen leven,
-daar de adem-opening in een holte voert, wier wanden
-van talrijke bloedvaten voorzien zijn voor de ademhaling
-in de lucht, doch waarin zich tevens kieuwplaten bevinden<span class="pagenum" id="Page33">[33]</span>
-voor de ademhaling in het water. Het dier houdt dan ook
-veel van stilstaand water, waarin veel waterplanten groeien,
-vooral eendenkroos, en het kruipt dikwijls tegen die planten
-op, tot boven de oppervlakte van het water, om naar
-voedsel te zoeken.</p>
-
-<div class="container right w10em" id="FigH">
-
-<img src="images/illo064.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. H.<br />
-Een trilworm met
-4 koppen.</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p class="blankbefore75">En nu nog het laatste lid van de verzameling op deze
-plaat, dat ons echter, hoe onaanzienlijk ook op het oog,
-in bijzondere mate interesseert, wegens zijn zonderlinge
-levensgewoonten. Het is de, tot de klasse der <b>platwormen</b>
-(<a href="#Page8">bladz. 8</a>) behoorende, <span class="gesp15">trilworm</span> (<i>Planaria gonocephala</i>),
-<a href="#PlateII">fig. 7</a>, waarvan in ons land de <span class="gesp15">bruine trilworm</span> (<i>Pl.
-torva</i>) voorkomt, die slechts 1 centim. lang is.</p>
-
-<p>De trilwormen worden zoo genoemd, omdat zij met de
-trilharen, waarmede het geheele lichaam bezet is, een
-draaiende beweging in het water doen ontstaan.
-De lichaamsbeweging heeft echter
-meer door golvingen van het platte, ongelede
-lichaam plaats en bestaat slechts in
-een bedaard, regelmatig voortkruipen tusschen
-steenen enz., zooals wij bij de grootere
-soort van <a href="#PlateII">fig. 7</a> zien. Deze is 3 tot 4 centim.
-lang en olijfgroen of roodachtig geel van
-kleur. Het darmkanaal is vertakt en eigenaardig
-is, dat de mondopening nog iets
-achter het midden van het lichaam gelegen
-is. Deze dieren voeden zich met zeer kleine
-waterdiertjes, doch zijn zulke ontaarde
-schepselen, dat zij zich niet ontzien om, in geval van
-nood, zich, als ware kannibalen, zelfs aan hun naaste
-familieleden te vergrijpen. Men vindt ze in vijvers en
-poelen, onder steenen op den bodem of tusschen eendenkroos.</p>
-
-<p>Overigens munten deze dieren uit door een buitengewone
-en hoogst merkwaardige levenstaaiheid. Dat stukken,
-die men van een trilworm afsnijdt, blijven voortleven en
-weer tot nieuwe volledige dieren uitgroeien, op dergelijke
-wijze als bij de zoetwaterpoliep (zie <a href="#Page22">bladz. 22</a>),
-is op zich<span class="pagenum" id="Page34">[34]</span>
-zelf eigenlijk niets bijzonders, want dit is bij de wormen,
-om zoo te zeggen, een familiekwaal, het is daar schering
-en inslag. Maar bij de lagere wormen gaat dit herstellingsvermogen
-nog veel verder en de <i>Planaria</i> overtreft
-op dit gebied alles, wat er ooit in de geheele familie vertoond
-werd. In <a href="#FigH">fig. H</a> is daarvan één der avontuurlijkste
-gevallen afgebeeld, die het natuuronderzoek ooit heeft
-doen kennen. Wij zien daar een <span class="gesp15">trilworm met 4 koppen</span>,
-maar wij moeten er dadelijk aan toevoegen, dat dit
-geen speling der natuur is, doch een kunstproduct. Als
-men bij zulk een trilworm, op verschillende plaatsen van
-het lichaam: ter zijde, van achteren, van onderen enz.
-met een mes insnijdingen maakt, dan vormt zich op de
-plaats van elke wond een nieuwe kop en een nieuwe staart!</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container" id="PlateIII">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">III.</p>
-
-<img src="images/plate03.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page35">[35]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateIII">PLAAT III</a>.<br />
-<span class="chapname">IN DEN STILLEN WATERPLAS.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Dit tooneeltje uit het leven der dieren verplaatst ons
-in het stilstaande zoete water met modderigen bodem,
-zooals een moerassigen vijver of poel. De vele waterplanten,
-die het tooneel stoffeeren, wijzen er op, dat wij
-met een stillen waterplas te doen hebben, waar velerlei
-dieren het noodige van hun gading vinden. Het zijn,
-zooals wij op de plaat zien, voornamelijk slakken en
-wormen, die zich hier huiselijk hebben ingericht, maar,
-om met het eenvoudigste te beginnen, willen wij eerst
-een oogenblik onze aandacht wijden aan het vreemdsoortige
-dier van <a href="#PlateIII">fig. 12</a>, een wezen van nog veel lageren
-rang dan de wormen, ja zelfs een vertegenwoordiger van
-die wezens, welke op den laagsten trap van de dierlijke
-ladder staan, namelijk van de hoofdafdeeling der</p>
-
-<h3>OERDIEREN.</h3>
-
-<p>Zij vormen het allereenvoudigste van hetgeen er op
-het gebied van het dierlijk leven bestaat, hun lichaam
-is mikroskopisch klein en is niets anders dan één enkele
-cel, zonder organen, bij velen zelfs zonder bepaalden
-vorm en zij planten zich eenvoudig voort door verdeeling
-in tweeën, waarna elk stuk weer een zelfstandig leven
-begint en tot een volledig dier uitgroeit. Zoo eenvoudig
-zijn nu trouwens de diertjes van <a href="#PlateIII">fig. 12</a> op Plaat III niet,
-zij zijn, in zekeren zin, de corypheeën van hun geslacht,
-daar zij nog enkele bijzondere lichaamsaanhangsels vertoonen.
-Zij behooren tot de <span class="gesp15">afgietsel</span>- of <span class="gesp15">infusiediertjes</span>
-(<i>Infusoriën</i>), een klasse der oerdieren, die, voor
-het eerst in 1675, door onzen landgenoot Antonie van
-Leeuwenhoek te Delft in slootwater en in aftreksels
-(<i>Infusies</i>) van planten ontdekt werden, door middel van
-het uiterst primitieve mikroskoop, waarmede hij zijn<span class="pagenum" id="Page36">[36]</span>
-onderzoekingen deed en waardoor hij zich beroemd heeft
-gemaakt, als de ontdekker van deze „wereld van het
-oneindig kleine”.</p>
-
-<p>Het infusiediertje van <a href="#PlateIII">fig. 12</a> is het zoogenaamde
-„<span class="gesp15">klokdiertje</span>” (<i>Vorticella</i>). Het doet zich voor het
-bloote oog voor als een klein wit wolkje aan een steel
-en komt in onze stilstaande wateren dikwijls in zulke
-groote menigten op plantenstengels en steenen voor, dat
-deze—en menigmaal zelfs ook vele waterinsekten, waarop
-zij zich vestigen—er als beschimmeld uitzien. Bekijkt
-men echter een weinig van die massa onder den mikroskoop,
-dan ziet men diertjes in den vorm van een wijnglas,
-dat op waterplanten bevestigd is door middel van een
-dunnen spiraalvormigen steel. De rand van het wijnglas
-is bezet met fijne wimpers of franjes, die voortdurend in
-beweging zijn en een strooming in het water teweegbrengen,
-waardoor voedsel met het versche water aangevoerd
-wordt.</p>
-
-<p>De diertjes planten zich door knopvorming voort, dat
-is: er vormt zich, ergens aan het lichaam, een knopvormige
-uitwas, die later loslaat, doch zich weer vastzet en dan
-tot een nieuw dier uitgroeit. Daardoor, en dikwijls ook
-door het vertakken van den steel, vormen zich geheele
-kolonies dezer klokdiertjes bij elkaar.</p>
-
-<p>Het tafreel, dat zich onder den mikroskoop aan ons
-gewapend oog vertoont, is werkelijk ongemeen schoon;
-men zou zich in een fabelachtig bosch wanen, uitsluitend
-bestaande uit sierlijke, aardige bloemkelkjes, maar hier is
-het een <span class="gesp15">dierlijk</span> woud van teedere, glasheldere klokjes,
-die, als bloemen uit een sprookje, vreedzaam en droomerig
-aan hun slanke stelen in het water op en neer schommelen
-en die, om uit te rusten of om zich voor gevaren te beveiligen,
-den steel spiraalvormig samentrekken, om bliksemsnel
-in de diepte te verdwijnen.</p>
-
-<p>Maar nu komt er een oogenblik, waarop wij plotseling de
-ware natuur van deze liefelijke wezentjes boven zien komen
-en ons blijkt, dat ook hier beneden, in de diepte der
-wateren, niet alles zoete poëzie is, doch dat het bittere<span class="pagenum" id="Page37">[37]</span>
-proza insgelijks een woordje heeft mee te spreken. Daar
-schiet opeens één dier sierlijke, schijnbaar zoo onschuldige
-bloempjes op zijn spiraalsteel omhoog, want het heeft—hoe
-is een raadsel, bij het volkomen gemis aan zintuigen—daar
-beneden in zijn schuilhoek een levenden
-buit, een wezentje van nog nietiger afmetingen, ontdekt,
-dat argeloos en vroolijk kwam voorbij zwemmen. De
-roeiriemen, aan den rand van den champagnekelk, worden
-in werking gesteld, en het slachtoffer wordt door den
-mond van de sprookjesbloem levend opgeslokt en verteerd.
-Dus ook hier, onder den mikroskoop, zoo goed als
-bij ons in het groot: dezelfde wereld vol listen en lagen,
-concurrentie, en strijd op leven en dood.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Thans tot een minder romantisch en meer prozaïsch
-onderwerp overgaande, waarbij echter ook de bloeddorstige
-ader niet ontbreekt, vragen wij, voor een oogenblik, de
-aandacht voor een paar <b>ringwormen</b>, wier kenmerken,
-in ’t algemeen, reeds vroeger door ons geschetst werden
-(zie <a href="#Page8">bladz. 8</a>). Twee van deze dieren zien wij ter linkerzijde
-van ons wijnglazen-woud rondspartelen. <a href="#PlateIII">Fig. 10</a> stelt
-den <span class="gesp15">zwarten bloedzuiger</span> of <span class="gesp15">onechten paardenbloedzuiger</span>
-(<i>Aulacostomum gulo</i>) voor. Den tweeden
-naam draagt het dier ter onderscheiding van den eigenlijken
-<span class="gesp15">paardenbloedzuiger</span>, die bij ons zeldzaam is, doch
-in Zuid-Europa en Noord-Afrika zeer lastig voor de paarden
-en het vee kan worden, daar hij bij drinkend vee
-in de neusgaten kruipt, zich daar vastzuigt en de ademhaling
-belemmert. Deze behoort tot de naaste familie van
-onzen bekenden medicinalen bloedzuiger, waarover wij
-bij de volgende plaat zullen spreken.</p>
-
-<p>Toch komt ook de zwarte bloedzuiger van <a href="#PlateIII">fig. 10</a> met
-beiden overeen door het bezit van 5 paar oogen en van
-3 kaakplaten in den mond, die in de voorste zuignap
-gelegen is (zie <a href="#Page8">bladz. 8</a>), doch de tandjes der platen zijn
-hier stomp. De kleur van het dier is van boven zwartbruin
-of groenachtig zwartbruin, met donkere vlekken, en
-aan de onderzijde licht olijfkleurig. Hij zwemt tamelijk<span class="pagenum" id="Page38">[38]</span>
-behendig, door middel van slangvormige kronkelingen en
-voedt zich met wormen, slakken, larven en kleine vischjes.
-De hechtschijf of achterste zuignap is kleiner dan bij den
-medicinalen bloedzuiger. Zooals alle bloedzuigers legt hij
-zijn eitjes in de vochtige aarde, boven den waterspiegel,
-en hij verlaat ook overigens, menigmaal voor geruimen
-tijd, het water, om in den vochtigen grond onder steenen
-weg te kruipen. Hij komt in bijna alle stilstaande of kalm
-vlietende wateren voor.</p>
-
-<p>De dunne, rolronde worm, die zich, rechts op de Plaat
-(<a href="#PlateIII">fig. 11</a>), tusschen waterplanten voortkronkelt en dien men
-voor een kleinen regenworm zou kunnen houden, blijkt,
-bij nader inzien, daarmede niets te hebben uit te staan,
-behalve dat hij, evenals de laatste en de bloedzuiger, ook
-weer tot de ringwormen behoort, hetgeen trouwens reeds
-uit het duidelijk geringde lichaam te zien is. Het is de
-<span class="gesp15">broze slibworm</span> (<i>Lumbriculus variegatus</i>), „broos”
-genoemd, wegens zijn buitengewoon ver gedreven herstellingsvermogen,
-dat zelfs als een herkenningsteeken,
-een signalement, voor dit dier kan gelden. Hoewel deze
-eigenschap, gelijk wij vroeger zagen (<a href="#Page33">bladz. 33</a>), algemeen
-is bij de wormen, zoo hebben wij daarvan hier toch een
-merkwaardig en hoogst zonderling geval.</p>
-
-<p>Men kan namelijk niet zelden opmerken, dat het lichaam
-van dezen ringworm tweeërlei kleuren vertoont: één gedeelte
-van het lichaam is veel lichter gekleurd dan het
-andere. De oorzaak daarvan is een zeer ongewone wijze
-van voortplanting van dit dier, namelijk zoodanig, dat er
-eenvoudig een stuk van afbreekt en tot een nieuwen
-worm uitgroeit, terwijl het verminkte gedeelte zich insgelijks
-weer tot een volledig dier ontwikkelt, welk nieuw uitgroeisel
-dan tijdelijk een andere kleur vertoont. Snijdt
-men den worm in verscheidene stukken, dan is elk stuk
-ook weer in staat, om een nieuw individu te vormen.
-Toch heeft de voortplanting tevens ook door eieren, langs
-geslachtelijken weg, plaats.</p>
-
-<p>De talrijke ringen, die men uitwendig aan het lichaam
-ziet, komen overeen met de inwendige afdeelingen of<span class="pagenum" id="Page39">[39]</span>
-„segmenten”, waarin de lichaamsholte verdeeld is. Aan
-die segmenten zijn van buiten, tot bundels vereenigde,
-<span class="gesp15">borstels</span>, die tot steun bij de voortbeweging dienen, in
-twee rijen bevestigd. Daarom noemt men deze orde der
-ringwormen, waartoe ook de gewone aard- of regenworm
-behoort, „<span class="gesp15">borstelwormen</span>” (zie ook <a href="#Page8">bladz. 8</a>). De broze
-slibworm, die zich in het slib of tusschen waterplanten
-ophoudt, is 4 tot 8 centim. lang, geelachtig bruin van
-kleur en heeft een dunne huid, die zoo doorschijnend is,
-dat de inwendige organen, vooral het zwarte darmkanaal en
-de hoogroode bloedvaten, er duidelijk doorheen te zien zijn.</p>
-
-<p>Nog een geheel andere worm, van veel lageren rang,
-ligt, onderaan in het midden, op den bodem van het
-water (<a href="#PlateIII">fig. 9</a>). Het is de <span class="gesp15">zwarte veeloog</span> (<i>Polycelis
-nigra</i>), een zonderling teer schepseltje, aldus genoemd
-naar het groot aantal oogen, 30 tot 50 stuks, die langs
-den geheelen breederen, afgeronden voorrand van het
-diertje geplaatst zijn. Het is zwart van kleur, 1 centim.
-lang, plat en langwerpig van vorm en het behoort tot de
-groep der <b>platwormen</b>, afdeeling <span class="gesp15">trilwormen</span> (zie <a href="#Page33">bladz.
-33</a>). Het komt veel in zoet water voor onder steenen, of
-ook tusschen bladeren van riet of aan de onderzijde der
-bladeren van de waterlelie.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Verder zien wij tusschen de waterplanten, in het midden
-van onzen waterplas, nog een hoogst merkwaardig diertje
-rondsluipen. Het is één der kleinere kreeftachtige schaaldieren:
-de <span class="gesp15">kieuwpoot</span> (<i>Apus productus</i>), <a href="#PlateIII">fig. 2</a>, een
-dier, dat 3-7 centim. lang is, tot de „<span class="gesp15">bladpootigen</span>”
-behoort en bruin van kleur is. Van boven is het met een
-breede, schildvormige schaal bedekt, waaronder een aanzienlijk
-getal: 30-60 paren bladvormige ledematen gelegen
-zijn, waaraan de kieuwen vastzitten; daarom verkeeren
-zij aanhoudend in een trillende beweging, om
-versch water voor de ademhaling aan te voeren. Bij het
-wijfje is het 11e paar pooten in twee borsttaschjes overgegaan,
-waarin de eitjes bewaard worden. Mannetjes
-komen zelden voor en werden eerst later ontdekt.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page40">[40]</span></p>
-
-<p>Deze dieren kunnen verbazend snel en onstuimig
-zwemmen en wel op den rug. Men vindt ze in poelen
-en moerassen, wel is waar, tamelijk zelden, doch dan
-ook in ongelooflijke menigte. Bij ons komen zij in
-sommige jaren, vooral in Gelderland en Noord-Brabant,
-in aanzienlijke massa’s voor; vooral na hevige regens
-vindt men ze dan zelfs op de rijwegen en in de plassen
-op de straten. De oorzaak is, dat door het vocht de
-schijndoode diertjes, die uit de eitjes ontstaan zijn, weer
-ontwaken. Bij het uitdrogen der poelen verdwijnen de
-dieren weer plotseling en laten alleen de eitjes achter,
-die zich juist alleen op het droge ontwikkelen en daar
-jarenlang levensvatbaar blijven, totdat zij, door nieuwen
-watertoevoer, weer tot het leven gewekt worden.</p>
-
-<p class="blankbefore75">De overige bevolking van het watertooneeltje op <a href="#PlateIII">Plaat
-III</a> wordt verder nog slechts uitsluitend gevormd door
-eenige soorten van slakken, die zich hier blijkbaar volkomen
-op haar plaats en uiterst behaaglijk gevoelen.
-Daaronder is slechts één <span class="gesp15">longslak</span> (zie <a href="#Page16">bladz. 16</a>) en wel:
-de <span class="gesp15">barnsteenslak</span> of <span class="gesp15">amber-horenslak</span> (<i>Succinea</i>),
-<a href="#PlateIII">fig. 1</a>, die dan ook, zooals wij zien, terecht een plaatsje
-op het droge, op de bladeren van een plant boven de
-oppervlakte van het water, heeft uitgekozen. Zij is dan
-ook geen eigenlijke waterslak, behoort zelfs, als longslak,
-in de lucht tehuis, doch houdt zich toch bij voorkeur in
-de nabijheid van het water op, maakt daarin zelfs dikwijls
-een uitstapje, om zich op waterplanten, vooral op de
-bladeren van het pijlkruid, neer te zetten. De naam is
-afgeleid van het doorschijnende, barnsteen- of ambergele
-huisje. Er is een soort van dit geslacht (<i>Succinea oblonga</i>)
-die ook wel in ons land voorkomt en tot de echte aardslakken
-behoort, elders zelfs tot hoog in het gebergte
-trekt, in de buurt van bergbeekjes.</p>
-
-<p>Overigens vinden wij op de <a href="#PlateIII">Plaat</a> nog slechts <span class="gesp15">tweeslachtige
-slakken</span> (zie <a href="#Page16">bladz. 16</a>). Op den voorgrond
-liggen, op den modderigen bodem, drie fraaie exemplaren
-van de <span class="gesp15">gewone schijfhoren</span> (<i>Planorbis corneum</i>),
-<a href="#PlateIII">fig. 8</a>,<span class="pagenum" id="Page41">[41]</span>
-waarvan wij een familielid reeds vroeger op <a href="#PlateII">Plaat II</a>
-ontmoet hebben. De hier afgebeelde is de grootste en
-fraaiste—en tevens de meest voorkomende—van onze
-schijfhorens of „<span class="gesp15">posthorentjes</span>” en zij bereikt niet
-zelden een middellijn van 3 centim. Zij houdt zich bijna
-in alle stilstaande wateren in groote menigte op en klimt
-ook gaarne tegen waterplanten omhoog. De horen bestaat
-uit 5 of 6 zeer gezwollen windingen, waarvan de laatste
-een weinig wijder uitloopt en in een vrij grooten schelpmond
-eindigt. Het huisje is tamelijk dik en stevig, met
-duidelijke dwarsstrepen; de kleur is olijfgroenachtig
-bruin van boven en van onderen geel of rossig, soms
-bijna wit.</p>
-
-<p>Nog grooter, ja zelfs de grootste van al onze, in het
-water levende, slakken en een reus onder zijn familieleden,
-is de algemeen in onze slooten voorkomende en
-zeker aan weinigen onzer lezers onbekende, <span class="gesp15">gewone
-poelslak</span> (<i>Limnaea stagnalis</i>), waarvan in <a href="#PlateIII">fig. 4 en 6</a>
-een paar exemplaren afgebeeld zijn. De voelers, slechts
-twee in getal, zijn hier zeer dik, niet rond en voor intrekking
-vatbaar, doch driehoekig van vorm; aan hun basis
-liggen, boven op den kop, dicht bij elkaar, twee groote
-oogen. De horen is rechts gewonden, langwerpig eivormig,
-met 5 tot 8 omgangen of windingen, waarvan de laatste
-zeer groot is en wel ²⁄₃ van den geheelen horen beslaat;
-deze is 6-7 centim. lang, loopt puntig uit en heeft een
-grooten mond. De wand van het huisje is dun, eenigszins
-doorschijnend, hoornkleurig of vaalbruin, met duidelijke
-strepen.</p>
-
-<p>De dieren kruipen zoowel over den bodem, als tegen
-waterplanten naar boven en dikwijls hangen zij ook, op
-een eigenaardige wijze, met de kruipzool van den voet,
-onmiddellijk aan de oppervlakte van het water, terwijl
-het huisje naar beneden hangt en zoo ziet men ze ook
-wel langs den waterspiegel voortglijden. Waarschijnlijk
-kan de slak lucht van hare ademholte uitpersen, waardoor
-zij specifiek zwaarder wordt en naar beneden zinkt,
-en omgekeerd door de lucht in de ademholte te doen<span class="pagenum" id="Page42">[42]</span>
-uitzetten, deze opblazen en daardoor omhoog stijgen.
-Daar zij ook in de lucht kan ademen, verlaat zij gaarne
-van tijd tot tijd het water, om op vochtige weilanden een
-poos rond te dolen en te zien, wat daar van haar gading
-is. De eitjes worden, als een soort van kuit, in samenhangende,
-wormvormige snoeren op de bladeren van
-planten of andere voorwerpen in het water gelegd (zie
-<a href="#PlateIII">fig. 5</a>). Uit de eitjes ontsnappen larven, die zich, met
-behulp van trilharen, vrij snel in het water ronddraaien.</p>
-
-<p>De twee kleine slakjes, die wij, in de buurt van de
-groote poelslakken, op waterplanten zien zitten, zijn een
-paar <span class="gesp15">blaashorenslakken</span> (<i>Physa fontinalis</i>), <a href="#PlateIII">fig. 3 en 7</a>,
-die een dun, eirond, glad en gezwollen huisje hebben,
-met slechts vier windingen, waarvan de laatste zeer
-groot is en wel ³⁄₄ van de geheele hoogte van den horen
-inneemt. De kleur is licht hoorngeel en het huisje is
-links gewonden. De rand van den mantel is hier franje-achtig
-uitgetakt en kan over den rand van den horen
-omgeslagen worden. Deze soort van blaasslak leeft ook
-wel in bronnen of beekjes en wordt daarom ook wel
-<span class="gesp15">bron-blaashoren</span> genoemd.</p>
-
-<p>Ten slotte ligt onderaan, rechts in den hoek van de
-plaat, nog een leeg huisje van een <span class="gesp15">moerashoren</span>
-(<i>Paludina</i>), <a href="#PlateIII">fig. 13</a>, waarover wij reeds op <a href="#Page18">bladz. 18</a> gesproken
-hebben.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container">
-
-<div class="plate" id="PlateIV">
-
-<p class="caption">IV.</p>
-
-<img src="images/plate04.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page43">[43]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateIV">PLAAT IV</a>.<br />
-<span class="chapname">LEVEN EN BEDRIJF IN VIJVERS EN
-ZACHT VLIETENDE WATEREN.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Hier worden wij nogmaals verplaatst in het gebied van
-het zoete water, in vijvers of zachtvlietende beekjes, waar
-zich het leven en bedrijf van zeer uiteenloopende diervormen
-weer op interessante wijze afspelen.</p>
-
-<p>Reeds dadelijk valt ons oog op een hoogst zonderling
-gebouwd wezentje, dat, in den linker bovenhoek van onze
-waterpartij, tusschen waterplanten rondzwemt (<a href="#PlateIV">fig. 1</a>). Dit
-is weer een vertegenwoordiger van de kreeftachtigen of
-schaaldieren en wel: een lid van de familie der <b>kieuwpootigen</b>,
-waarvan wij, op <a href="#Page3">bladz. 3</a> reeds een nabestaande
-ontmoet hebben. De <span class="gesp15">kieuwpoot</span> van <a href="#PlateIV">fig. 1</a> behoort tot
-het geslacht <i>Branchipus</i>, en heeft een zachte huid, zonder
-schaal of schild, is zeer langwerpig van vorm, melkwit
-van kleur en bezit een duidelijken kop, met twee samengestelde,
-gesteelde oogen en twee paar sprieten. Het
-achterlijf draagt geen ledematen en eindigt in twee vertakte,
-beweegbare aanhangsels. Aan het kopborststuk
-daarentegen bezit het dier, in volwassen staat, niet minder
-dan 11 paar roeipooten, waaraan van boven de kieuwzakjes
-bevestigd zijn.</p>
-
-<p>Het is een zeer curieus gezicht, als men het diertje zich
-door het water ziet voortroeien; het licht dan achtereenvolgens
-al de paren kieuwpooten op en doet daarbij onmiddellijk
-aan een miniatuur raderstoombootje denken.
-Aan de buitenzijde van de beide voorste borstringen bevindt
-zich een zakvormige broedruimte voor de eitjes en
-uit deze ontwikkelt zich eerst een larve met slechts 3
-paren pooten. Bij elke volgende vervelling ziet deze echter
-het aantal harer pooten toenemen. Het diertje leeft in
-stilstaande zoete wateren en komt dikwijls zelfs in menigte<span class="pagenum" id="Page44">[44]</span>
-voor in waterplassen, die door de zomerregens op kleiwegen
-gevormd worden.</p>
-
-<p>In <a href="#PlateIV">fig. 5</a> zien wij nog een ander schaaldier, welks aanwezigheid
-men hier in den waterplas zeker allerminst zou
-verwachten en dat men misschien tusschen dit gezelschap
-van echte waterdieren als toevallig verdwaald zal beschouwen.
-Het is namelijk, gelijk wij dadelijk op het oog
-reeds zien, één van die diertjes, welke antwoorden op
-den onkieschen naam van „pissebedden”, en wel: de
-<span class="gesp15">zoetwater-pissebed</span> (<i>Asellus aquaticus</i>). Zij komt in al
-onze slooten en vijvers algemeen voor en is dus de naaste
-verwante van onze oude, getrouwe kelderpissebed of
-steenmot. En als men de levensgeschiedenis van deze
-laatste kent, dan heeft ook de aanwezigheid van haar
-nabestaande in het water niets onbegrijpelijks meer.</p>
-
-<p>Men wete namelijk—hoewel velen het nauwelijks
-zullen kunnen gelooven—dat onze gewone pissebed eigenlijk
-niets anders is dan een kreeftachtig schaaldier. Als
-zoodanig herkent men haar, bij nadere beschouwing, dan
-ook werkelijk door haar vrij harde huid, de twee paren
-sprieten, het groot aantal ledematen <span class="nowrap">en....</span> door hare
-ademhaling door <span class="gesp15">kieuwen</span>, bestaande uit vliezige plaatjes,
-waarin de ledematen van het achterlijf vervormd zijn. Zoo
-hebben wij hier dus te doen met een landdier, dat door
-kieuwen ademt, als ’t ware een kreeft op het droge, een
-zeer curieus geval dus, maar dat volkomen begrijpelijk
-wordt, als wij weten, dat ook de keldermot oorspronkelijk—lang
-en lang geleden, in vóór-wereldlijke tijden—insgelijks
-een echte bewoner van het water was, die eerst
-later, uit nood gedrongen, zijn eigenlijk element verliet
-en, om zijn bestaan te redden, tegen wil en dank het land
-voor lief heeft genomen, maar daar dan nu ook wel eenigszins
-zit als een visch op het droge. Vandaar juist, dat hij
-elke omgeving, die maar eenigszins droog is, angstvallig
-vermijdt en het liefst vertoeft in vochtige, met waterdamp
-bezwangerde ruimten, waar zijn kieuwen vochtig blijven,
-dus in kelders, onder vochtige steenen, in bloempotten
-enz. En brengt hij eens, bij hooge uitzondering, een vluchtig<span class="pagenum" id="Page45">[45]</span>
-bezoek aan onze gangen of kamers, dan geldt dit ook
-als een zeldzaamheid, als een bewijs van vochtigheid der
-lucht, hetgeen hem een plaats heeft verleend onder de
-tallooze voorspellers van nat weer.</p>
-
-<p>Doch nu zal men er zich niet langer over verwonderen,
-dat de pissebed van <a href="#PlateIV">fig. 5</a>, die haar familielid, bij den
-gewichtigen stap van het water naar het land, niet is
-gevolgd, zich in onzen vijver volkomen op haar gemak
-gevoelt. Daar is zij juist in haar element en, daar zij de
-edele zwemsport niet beoefent, doch op haar beenen door
-de wereld moet gaan, maakt zij daar zelfs groote wandelingen
-over den bodem en tusschen de waterplanten, want
-zij beweegt zich zeer gemakkelijk en snel.</p>
-
-<p>Het diertje is groenachtig bruin van kleur en hoogstens
-1,5 centim. lang; de binnenste sprieten zijn zeer groot en
-de pooten aan de achterste leden zijn grooter dan die
-aan de voorste. Van de keldermot onderscheidt zich de
-zoetwater-pissebed verder nog door een langwerpiger
-lichaam en door de kortere ringen van het achterlijf,
-waarvan alleen de laatste zeer groot en schildvormig is.
-Doch ook zij heeft—zelfs nog meer dan haar familielid
-in den kelder—een heiligen afkeer van alles, wat naar
-droogte zweemt. Als dus in den zomer de slooten uitdrogen,
-graaft zij zich zoo spoedig en zoo diep mogelijk in het
-slijk, om gunstiger tijden af te wachten en bij den terugkeer
-van het water tot een nieuw en beter leven te ontwaken.
-Hetzelfde doet zij in den winter tot het houden
-van een winterslaap. Ten slotte nog iets bijzonders van
-dit dier; het draagt zijn hart, althans volgens onze begrippen,
-volstrekt niet op de rechte plaats of ten minste
-in een minder gebruikelijk lichaamsdeel, namelijk: in het
-achterlijf.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Evenmin als pissebedden, zou men, hier in den waterplas,
-spinnen verwachten en toch zien wij in <a href="#PlateIV">fig. 3</a> een
-lid van deze klasse der gelede dieren druk in de weer,
-namelijk: de <span class="gesp15">waterspin</span> (<i>Argyroneta aquatica</i>), die algemeen
-in stilstaande of zwak stroomende wateren in<span class="pagenum" id="Page46">[46]</span>
-ons land voorkomt. Zij verraadt, in alle opzichten, door
-haar uiterlijk, de familietrekken der spinnen en wel: <span class="gesp15">vier</span>
-paren pooten, bevestigd aan het, uit kop en borst vergroeide
-<span class="gesp15">kopborststuk</span>, het dikke achterlijf, dat van
-achteren van <span class="gesp15">spinklieren</span> voorzien is, waaruit een
-vocht afgescheiden wordt, dat in het water tot „spindraden”
-verhardt, en verder nog door het gemis van
-sprieten, doch het bezit van twee paren, tot monddeelen
-of kaken vervormde pooten: de <span class="gesp15">kaaksprieten</span>, waarin
-een giftklier uitmondt. Dan bezit het dier, zooals alle spinnen,
-vier paren enkelvoudige oogen, die aan den voorrand van
-het kopborststuk geplaatst zijn en wel: 6 vooraan in een
-boog en het vierde paar binnen dien boog.</p>
-
-<p>De waterspin is 14 millim. lang, roodbruin van kleur,
-heeft een langwerpig, gesteeld achterlijf en donkerbruine,
-sterk behaarde pooten. Zij zwemt met den buik naar boven,
-die onder water, evenals het onderste gedeelte van het
-borststuk, kwikzilverachtig glinstert, tengevolge van de
-luchtlaag, die aan de talrijke haren van het achterlijf blijft
-vasthechten.</p>
-
-<p>De spinnen ademen echter door <span class="gesp15">longen</span> en het zijn
-dus feitelijk <span class="gesp15">luchtdieren</span>. Het zijn dan ook alleen bijzondere
-bezigheden, die deze spin in het water doen
-vertoeven; in weerwil daarvan is en blijft het echter een
-echt luchtdier, dat, voor de ademhaling, steeds met de
-buitenlucht voeling moet houden en telkens naar de oppervlakte
-moet terugkeeren. Vooreerst zoekt zij haar voedsel
-hoofdzakelijk in het water en overmeestert daar haren
-buit, uit allerlei waterinsekten en zoetwaterkreeftjes bestaande,
-door flink te zwemmen en behendig tegen waterplanten
-op te klimmen. Daarbij beschikt zij steeds over
-een voldoenden voorraad aan lucht, die zij van de oppervlakte,
-tusschen de haren van haar lichaam, ook in de
-buurt van de longen, heeft meegevoerd.</p>
-
-<p>Maar bovendien heeft deze spin in het water nog een
-ander interessant werkje te verrichten, dat in verband staat
-met de zorg voor de nakomelingschap. Waterspinnen zijn
-niets meer of minder dan fabrikanten van duikerklokken.<span class="pagenum" id="Page47">[47]</span>
-Van haar spindraden vervaardigt het dier, onder water,
-een nest van dicht weefsel, zoo groot als een half duivenei,
-dat een ronden vorm heeft en van onderen open is; het
-wordt aan waterplanten vastgesponnen (zie <a href="#PlateIV">fig. 3<i>a</i></a>). Van
-onderen kan er echter geen water indringen, want het
-wordt, evenals een duikerklok, geheel met lucht gevuld,
-waartoe het dier telkens naar boven klimt en van boven
-de wateroppervlakte lucht meevoert, die in de klok van
-de haren, door middel van de achterpooten, afgestreken
-wordt.</p>
-
-<p>In het bovenste verwulf van deze duikerklok wordt
-dan een warm nestje of cocon gemaakt, dat helder wit
-is als sneeuw en er uitziet als watten. Daarin worden de
-eitjes gelegd, welke door de moeder met veel zorg bewaakt
-worden, want zij verjaagt nadrukkelijk allerlei kleine waterroovers,
-die hun zinnen op een paar van de verleidelijke
-eitjes gezet hebben. Daar de lucht in de klok dikwijls
-ververscht moet worden, spint zij, ten einde dit snel en
-gemakkelijk te kunnen doen, van stengel tot stengel draden
-naar de oppervlakte, die zij als ladder gebruikt en waarover
-zij zeer snel voortglijdt.</p>
-
-<p>Welk een rijk vernuft en hoeveel verstandig overleg
-zetelt er in het kleine zenuwknoopje, dat in den kop van
-de spin de rol van onze hersenen vervult! Op alle omstandigheden,
-die aan haar kleinen schade zouden kunnen
-toebrengen, wordt zorgvuldig acht geslagen, in alle noodige
-reparaties van het kunstwerk weet zij op voorbeeldige
-wijze te voorzien. En wat ons hier vooral aangenaam
-aandoet, dat is de goede harmonie, die bij dit alles tusschen
-de beide echtelieden: spinneman en spinnevrouw, blijft
-bestaan. En dit is een zaak, die anders in de spinnenwereld
-veel te wenschen overlaat; de verhouding is daar
-dikwijls zeer gespannen en, tot schande van den man,
-moeten wij erkennen, dat hier de vrouw het heft in handen
-heeft. Wat meer zegt: bij onze gewone kruisspin, die in
-haar web aan de tuinschutting zit, gebeurt het niet zelden,
-dat het veel kleinere mannetje—en dat nog wel in den
-bruidstijd, als hij zijn huwelijksaanzoek komt wagen—eenvoudig<span class="pagenum" id="Page48">[48]</span>
-door het groote en steeds hongerige wijfje
-wordt opgeslokt.</p>
-
-<p>Bij de waterspin zijn de verhoudingen van den echt
-vrij wat vriendschappelijker, waarschijnlijk ook daardoor,
-dat hier, tegen den regel in, het mannetje wat meer
-„mans” en grooter is, en zich dus niet alles van zijn
-wederhelft laat welgevallen, hetgeen in elk geval meer
-respekt afdwingt. En zoo zien wij dan ook, dat, hoewel
-het voornamelijk het wijfje is, dat de werkzaamheden aan
-het nest verricht, zij daarbij toch door haren echtvriend
-trouw wordt bijgestaan. Toch schijnt ook hier moeder de
-vrouw in geestelijk opzicht veel hooger te staan: manlief
-is met den besten wil bezield, maar hij is minder bedeeld
-met vernuft en overleg, waardoor hij meestal in den weg
-loopt en de vrouw hem het werk uit handen neemt.</p>
-
-<p>Ter linkerzijde van de waterspin kronkelt zich weer één
-dier bloeddorstige ringwormen, die in den vijver zijn
-spel drijft met het vervolgen van zijn buit: slakken,
-kikkerlarven enz., van wier bloed hij leeft (<a href="#PlateIV">fig. 2</a>). Ditmaal
-hebben wij nu te doen met den echten, <span class="gesp15">medicinalen
-bloedzuiger</span> (<i>Hirudo medicinalis</i>), die, zooals reeds op
-<a href="#Page8">bladz. 8</a> vermeld werd, gekenmerkt is door het geringde
-lichaam, de drie halfcirkelvormige, scherp getande <span class="gesp15">kaakplaten</span>
-in den mond, die in den voorsten zuignap ligt,
-en door het bezit van 5 paar oogen. Met de kaakplaten
-zaagt het dier bij zijn slachtoffer de huid open, waardoor
-ook de bloedvaten geopend worden en door den zuignap
-het bloed uit de wond wordt gezogen. Daarbij zwelt het
-lichaam, dat zich sterk kan uitzetten, verbazend sterk op,
-zoodat het somtijds driemaal de normale dikte bereikt.
-Want de slokdarm eindigt in een kolossale maag, die
-bovendien nog van talrijke zijdelingsche, zakvormige
-blinde aanhangsels voorzien is. Voor die buitengewone
-gulzigheid kunnen echter verzachtende omstandigheden
-gepleit worden; het dier moet namelijk groote hoeveelheden
-bloed verzamelen voor de tijden van nooddruft, daar het
-soms maandenlang moet vasten, als de gelegenheid tot
-bloeduitzuigen zich niet voordoet.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page49">[49]</span></p>
-
-<p>De kleur van den medicinalen bloedzuiger is groen, min
-of meer naar het bruine overhellend, en over beide zijden
-van den rug loopen drie smalle, overlangsche gele banden.
-De buikzijde is afgeplat en het lichaam loopt naar voren
-en naar achteren smaller toe. Het dier komt, vooral in
-Frankrijk en Hongarijë, in zoet water voor en wordt bij
-ons wel in vijvers of bakken gekweekt voor het gebruik
-in de geneeskunde, om overvloedig bloed bij de patiënten
-weg te zuigen. Daar echter de tegenwoordige menschheid
-niet veel over een overmaat van bloed te klagen heeft,
-doch integendeel een groot percentage juist aan bloedarmoede
-lijdt, zoodat men er meer op uit is, om haar
-meer bloed te verschaffen, is die toepassing van de bloedzuigers,
-en dus ook het kweeken van die dieren, sterk
-verminderd. Voor het vangen gaan mannen met bloote
-beenen in de kweekvijvers en men grijpt de dieren dan,
-zoodra als zij zich op de huid zetten, of men brengt ook
-wel doode dieren in het water, waarop zij zich vastzetten.
-In den zomer boren de wijfjes zich in de aarde aan den
-oever en leggen daar eieren.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Op den bodem van onzen vijver ligt, op den voorgrond,
-nog een worm, die tot een geheel andere klasse behoort,
-namelijk tot de, reeds op <a href="#Page8">bladz. 8</a> genoemde, <b>draadwormen</b>.
-Het is de <span class="gesp15">koordworm</span> (<i>Gordius aquaticus</i>), <a href="#PlateIV">fig. 7</a>, die
-zoowel in ondiepe stilstaande, als in zwakvlietende wateren
-gevonden wordt. Dit dier heeft inderdaad veel van een
-dun koord, vooral het mannetje is zeer lang (dikwijls tot
-1 meter) en dun (1 millim.), het wijfje is kleiner. Het lichaam
-is bruin of geelachtig van kleur, loopt naar voren langzaam
-dunner uit en het dier ligt gewoonlijk, zooals wij
-in de figuur zien, op den bodem tot een kluwen opgerold.
-Het zijn vreemdsoortige wezens, die noch darmkanaal,
-noch aarsopening bezitten, zoodat de mond dadelijk in de
-lichaamsholte uitkomt.</p>
-
-<p>Niet minder merkwaardig is de levensgeschiedenis van
-den koordworm. Alleen het volwassen dier leeft vrij in
-het water; in zijn jeugd leeft het parasietisch in andere<span class="pagenum" id="Page50">[50]</span>
-waterdieren. Uit de eitjes, die in snoeren in het water
-gelegd worden, komen zeer kleine jongen van zonderlingen
-vorm; het voorste gedeelte van hun lichaam is cylindervormig,
-met een dubbelen krans, ieder van 6 haakjes, op
-de plaats van den mond en tusschen deze bevindt zich
-een hoornachtige slurf; het achterlijf eindigt in een dunnen
-staart. Deze larven boren zich, met hun slurf en haakjes,
-in het lichaam van waterinsekten, spinnen en schaaldieren,
-waar zij zich in de spieren vastzetten en inkapselen—op
-de wijze van de trichinen bij het varken—en daar een
-toestand van rust doorleven. Worden nu deze waterdieren,
-met de ingekapselde larven, door een visch of roofkever
-verslonden, dan ontwikkelt zich, eerst in het darmkanaal
-van deze „gastheeren” tegen wil en dank, het geslachtsrijpe
-dier, dat daarna dit gastvrije oord verlaat, in het water
-volwassen wordt en weer eieren legt.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Van de afdeeling der <b>weekdieren</b> treffen wij in onzen
-vijver nog een <b>schelpdier</b> en eenige <b>slakken</b> aan.</p>
-
-<p>Van het eerstgenoemde zien wij, in het midden, twee
-prachtige exemplaren van de <span class="gesp15">rivier</span>- of <span class="gesp15">stroommossel</span>
-(<i>Unio pictorum</i>), <a href="#PlateIV">fig. 8</a>, meestal „<span class="gesp15">verfmossel</span>” genoemd,
-omdat de groote schelpkleppen vroeger wel door de schilders
-gebruikt werden. Deze schelpen komen bij ons overal in
-zacht stroomend water, beken en rivieren voor; zij hebben
-dikwijls een lengte van 8 tot 10 centimeters en de schaal
-is langwerpig ovaal, tamelijk stevig en dik, en van achteren
-voorzien van een sterken, langen en rechten slotband.
-De kleur der schelp is licht geelachtig groen, met ongelijke
-bruinachtige dwarsbanden. De binnenzijde van de
-schelp is bedekt met een fraaie, glinsterende paarlemoerlaag
-en daaraan zijn twee sterke sluitspieren bevestigd,
-waarvan de spierindruksels, evenals de indruk van den
-mantel, op de binnenzijde duidelijk te zien zijn en
-waarmede het dier de beide kleppen met geweld op elkaar
-kan doen sluiten. Eigenlijke sipho’s (zie <a href="#Page14">bladz. 14</a>) zijn
-niet voorhanden, maar de mantel is, in de buurt van de
-kieuwstreek, dicht bij de uitstroomingsopening, van talrijke<span class="pagenum" id="Page51">[51]</span>
-franje-achtige aanhangsels voorzien, die aldaar een soort
-van adembuis vormen.</p>
-
-<p>Als de eitjes gelegd zijn, gaan deze niet dadelijk naar
-buiten, doch verschuilen zich eenigen tijd tusschen de
-plooien van de kieuwen, waar zij zich ontwikkelen. Na
-een zekeren tijd worden de, nog weinig ontwikkelde, larven
-naar buiten verwijderd, doch ook dan kiezen zij nog niet
-op eigen hand het vrije sop, doch hangen zich, door
-middel van de byssusdraden (zie <a href="#Page15">bladz. 15</a>), aan visschen
-op, waarmede zij gratis uit spelevaren gaan, tot zij een
-verdere gedaanteverwisseling hebben ondergaan en zich,
-na eenige maanden, naar beneden laten vallen, om daar
-verder tot volwassen mossels uit te groeien.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Eindelijk zien wij, onder de bevolking van den vijver,
-nog eenige <b>slakken</b>, allen, behalve die van <a href="#PlateIV">fig. 6</a>, tweeslachtigen,
-die dus ook boven de oppervlakte van het
-water kunnen ademen (zie <a href="#Page16">bladz. 16</a>). Het zijn drie soorten
-van <span class="gesp15">poelslakken</span>, waarvan wij reeds op <a href="#PlateIII">plaat III</a> (bladz.
-41) een bekende soort ontmoet hebben.</p>
-
-<p>Hier hebben wij vooreerst, op een kluwen van dooreen
-gegroeide planten, de <span class="gesp15">moeras-poelslak</span> (<i>Limnaea palustris</i>),
-<a href="#PlateIV">fig. 4</a>, die een langwerpig eirond huisje, met 6-7
-omgangen heeft, waarvan de laatste zeer groot is, terwijl
-de top zeer puntig uitloopt. Het horentje is dun, doch
-stevig, half doorschijnend, van een bruine of vaal hoornachtige
-kleur en is bedekt met afgebroken ingedrukte dwarsstrepen.
-Deze slak verlaat het water slechts zelden, terwijl
-de verwante familieleden der poelslakken, zooals wij op
-<a href="#Page42">bladz. 42</a> zagen, gaarne van tijd tot tijd op het land vertoeven.
-<a href="#PlateIV">Fig. 10</a> stelt een ander familielid voor: de <span class="gesp15">oorvormige
-poelslak</span> (<i>Limnaea auricularia</i>), aldus genoemd
-naar den grooten, oorvormigen mond van het zeer gezwollen
-en bolle huisje, dat echter een spitse punt heeft
-en licht hoornkleurig is, met fijne, tralievormige strepen.
-Ook deze soort verlaat het water nooit en vertoeft het
-liefst in stilstaand water, met modderigen bodem. Hetzelfde
-is het geval met de <span class="gesp15">begroeide poelslak</span> (<i>Limnaea<span class="pagenum" id="Page52">[52]</span>
-peragra</i>), van <a href="#PlateIV">fig. 9</a>, die vaal hoornkleurig of bruingrijs
-van kleur is, doch overigens, in de meeste opzichten, met
-de beide vorige soorten overeenkomt.</p>
-
-<p>Dan is er, ten slotte, ook nog een echte <span class="gesp15">kieuwslak</span>
-in den vijver, dus een soort, die <span class="gesp15">uitsluitend</span> in het
-water kan ademhalen (zie <a href="#Page17">bladz. 17</a>), namelijk: de <span class="gesp15">diepslak</span>
-(<i>Bythinia tentaculata</i>), <a href="#PlateIV">fig. 6</a>, een klein waterslakje, van
-8 millim lang, met een verlengd eivormig, buikig huisje,
-van barnsteengele, hoornachtige of rossige kleur. Zij komt
-in bijna al onze stilstaande wateren voor.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container w30em">
-
-<div class="plate" id="PlateV">
-
-<p class="caption">V.</p>
-
-<img src="images/plate05.jpg" alt="Plaat" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page53">[53]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateV">PLAAT V</a>.<br />
-<span class="chapname">EEN MERKWAARDIG DRIEMANSCHAP
-VAN DEN ZEEBODEM.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Een klein, doch uitgezocht gezelschap hebben wij het
-genoegen, hier aan den lezer voor te stellen, slechts drie
-leden sterk en die allen tot de hoofdgroep der <b>gelede
-dieren</b> en wel tot de laagste klasse van dezen: de <b>schaaldieren</b>,
-behooren. Zij zijn dus naaste familie van de vroeger
-behandelde <span class="gesp15">kreeftachtigen</span> (zie <a href="#Page5">bladz. 5</a> en <a href="#Page27">27</a>). De
-kennismaking met deze drie zonderlinge wezens zal ons,
-voor ditmaal, naar den bodem der zee voeren, want zij
-zijn allen echte liefhebbers van het zilte nat. Wel is het
-echter een bijzonder soort van schaaldieren, waartoe dit
-driemanschap behoort en zij munten niet zoozeer uit door
-schoonheid, als door de hoogst eigenaardige, men zou
-bijna zeggen, „excentrieke”, levensgewoonten, die zij
-allen hebben.</p>
-
-<p>Beschouwen wij dan vooreerst het gezellig groepje bovenaan
-op de plaat, die tegelijk ook bovenaan staan, wat de
-zonderlinge hebbelijkheden in hun levenswijze betreft,
-want deze dieren vatten hun bestaan in die mate van den
-humoristischen kant op, dat zij, hun geheele leven lang,
-aan een langen steel bevestigd, op hun hoofd staan en,
-het ondersteboven gekeerd, naar beneden hangen. Dit
-dier is de <span class="gesp15">eendenmossel</span> (<i>Lepas anatifera</i>), <a href="#PlateV">fig. 1</a>, niet
-te verwarren met de echte mossel van dien naam, die
-tot de schelpdieren behoort en verwant is aan de vijvermossel
-van onze eerste plaat. Doch de dieren van <a href="#PlateV">fig. 1</a>
-zijn geen mossels, zelfs in ’t geheel geen weekdieren, doch
-gelede dieren.</p>
-
-<p>De onjuiste benaming is eigenlijk te danken aan een
-dubbele dwaling. Vooreerst meende men vroeger ten onrechte,
-dat dit dier werkelijk tot de mossels behoorde,<span class="pagenum" id="Page54">[54]</span>
-omdat het, in volwassen staat, binnen een soort van schelp
-besloten is. En in de tweede plaats werd het dier, reeds
-eeuwen geleden, door visschers en matrozen zoo genoemd,
-daar zij in hun bekend, fantastisch „matrozenlatijn”, het
-volgende verhaal aan de goedgeloovige menschheid in
-het vaderland opdischten. Deze geheimzinnige knoppen,
-die aan wrakhout van schepen of, zooals op de figuur,
-aan overhangende rotsen met lange, roode stelen bevestigd
-en in een blauwachtig omhulsel besloten, dikwijls in
-gansche bosjes in de zee afhangen, terwijl uit de schelp
-lange, harige, voortdurend trillende pootjes naar buiten
-uitsteken, zouden tot het ontstaan van een soort van eenden,
-de rotganzen, aanleiding geven. Uit het rottende wrakhout
-zouden eerst wormen ontstaan, met schelpen bedekt, die
-langzamerhand met veeren bekleed werden en ten slotte
-in rotganzen overgingen. Vooral de veervormige pootjes
-gaven tot dit bijgeloovige sprookje aanleiding.</p>
-
-<p>Dit alles is natuurlijk onzin en het nuchtere onderzoek,
-vooral van de interessante ontwikkelings-geschiedenis van
-dit dier, heeft geleerd, dat men hier met niets anders te
-doen heeft dan een soort van lagere kreeften, dus met
-<span class="gesp15">gelede dieren</span>, en niet met mossels. De wriemelende,
-schijnbaar beveerde pootjes stellen de rankvormig vertakte
-ledematen voor, die insgelijks geleed zijn, zooals bij
-alle gelede dieren, en die voortdurend in beweging zijn,
-om versch water, met zuurstof voor de ademhaling en
-met voedsel, naar zich toe te roeien. Daarom worden
-deze kreeftachtigen „<span class="gesp15">rankpootigen</span>” genoemd.</p>
-
-<p>Wij willen nu eens even den merkwaardigen levensloop
-van dit zonderlinge wezen nagaan. Uit het ei ontstaat
-niet dadelijk de gewone eendenmossel, met hare gezeten
-levenswijze, doch een larve, die, frank en vrij, lustig door
-het natte element rondzwemt en een ingrijpende gedaanteverwisseling
-ondergaat. In den aanvang nu ziet deze er
-precies zoo uit als de larve van een kreeft en als men
-het niet beter wist, zou men zweren, dat het een in wording
-verkeerende, echte kreeft is. Het jeugdige dier heeft dan
-2 paren sprieten, evenals alle kreeften, op het midden<span class="pagenum" id="Page55">[55]</span>
-van het voorhoofd een oog en drie paren gelede roeipooten.
-Doch het merkwaardige van het geval is nu, dat deze
-beweeglijke, jeugdige spring-in-’t veld, die schijnbaar bestemd
-was tot iets groots en edels, zooals de kreeft is,
-op lateren leeftijd, als had hij zich bedacht, zich niet
-slechts niet verder meer ontwikkelt, zooals elk behoorlijk
-dier betaamt, doch zelfs in ontwikkeling <span class="gesp15">achteruitgaat</span>,
-in verband met zijne, alsdan zittende, levenswijze.</p>
-
-<p>Op een goeden dag bekruipt der vroolijke zwemster
-de lust tot een levenslange rustkuur, die noodzakelijk,
-zooals overal, tot teruggang, tot degeneratie moet leiden.
-Daartoe gaat zij eerst op haar hoofd staan en ontwikkelt,
-uit een klier bij de sprieten, een soort van lijm, waarmede
-zij zich aan een stuk hout of een rots, soms wel aan de
-dikke huid van een walvisch, in dien omgekeerden stand
-vastlijmt, waarna dat vastgelijmde gedeelte tot een dikken
-steel uitgroeit. In de drukte van een, daarop volgende,
-vervelling verliest het dier nu ook zijn eenige
-oog en het, thans ongelede, lichaam scheidt aan de buitenzijde
-een kalkachtige schaal af, die uit 5 stukken bestaat.
-Deze vormen een soort van zak, met een spleet aan de
-voorzijde, waaruit de rankvormig vertakte aanhangsels
-van de pooten, thans tot 6 paren vermeerderd, naar buiten
-gestoken kunnen worden. Het laat zich dus wel verklaren,
-dat men de eendenmossel, in dezen volwassen staat,
-vroeger voor een schelpdier gehouden heeft.</p>
-
-<p>De soort, die in <a href="#PlateV">fig. 1</a> op natuurlijke grootte afgebeeld
-is, komt in alle Europeesche zeeën, behalve de Oostzee,
-voor. Andere soorten, die in den oceaan leven, hebben
-soms stelen van 2 meters lang.</p>
-
-<p>Een niet minder excentriek wezen neemt het middenterrein
-van onze plaat in. Ook dit dier behoort tot de kreeftachtige
-familie, die men „<span class="gesp15">rankpootigen</span>” noemt en is dus
-broertje en zusje met degenen, die boven zijn hoofd hangen,
-hoewel men dit zeker, op het eerste gezicht, niet zou
-denken. Het is de <span class="gesp15">zeepok</span> of <span class="gesp15">zeetulp</span> (<i>Balanus tintinnabulum</i>),
-<a href="#PlateV">fig. 2</a>, insgelijks een zeedier, met even romantischen
-levensloop als de eendenmossel. Ook hier zwemt<span class="pagenum" id="Page56">[56]</span>
-de larve vrij en frank in het water rond en in dien tijd
-komt haar ware natuur, als geleed dier, uit door het bezit
-van 3 paren <span class="gesp15">gelede</span> roeipooten en van oogen, en door
-de verdere gelijkenis met een jeugdigen kreeft.</p>
-
-<p>Doch dan komt ook hier de behoefte aan rust weer
-boven, en, in verband daarmede, de teruggang der ontwikkeling.
-De volwassen larve hecht zich—hier echter
-zonder steel—vast op schelpen, krabben, steenen, drijfhout,
-aan schepen enz. en nu gaat, als gevolg van de
-zittende levenswijze, het karakter als geleed dier weer
-geheel verloren. Het omringt zich met een min of meer
-kegelvormige kalkschaal, uit 6 stukken bestaande, die
-met getande randen in elkaar sluiten, benevens een deksel,
-dat uit twee sluitstukken bestaat en waaruit men, bij één
-der dieren van <a href="#PlateV">fig. 2</a>, de rankvormige pooten naar buiten
-ziet komen. Wegens het aaneensluiten dezer schelpstukken,
-die zich als de bekende „pok”-vormige verhevenheden
-op oesters, mossels, enz. voordoen, kunnen deze kreeftjes
-zich, ook zelfs bij de felste zonnehitte, in hun koele woning
-terugtrekken en zich tegen uitdrogen beschutten. Men vindt
-ze allerwegen aan de Europeesche kusten. Andere soorten:
-de <span class="gesp15">walvischpokken</span>, leven op de huid van den walvisch.</p>
-
-<p>En nu ten slotte het derde lid van ons driemanschap,
-en zeker niet het minst avontuurlijke en fantastische van
-het geheele gezelschap. Op den bodem der zee liggen
-twee exemplaren van één der zonderlingste wezens, waarvan
-de natuurlijke historie gewaagt. <a href="#PlateV">Fig. 3</a> is een jeugdig en
-<a href="#PlateV">fig. 4</a> een volwassen exemplaar van den <span class="gesp15">zwaardstaart</span>
-of <span class="gesp15">rogkreeft</span> (<i>Limulus polyphemus</i>), dus ook weer een
-kreeftachtig dier, doch dat in geheel andere streken tehuis
-is dan de beide voorgaande, namelijk aan de vlakke kusten
-van Noord-Amerika, Florida en de Antillen, terwijl een
-andere soort van hetzelfde geslacht, de <span class="gesp15">Moluksche
-krab</span> (<i>Limulus moluccensis</i>), die ook in het Aquarium
-van Artis te Amsterdam te zien is, in onzen Oost-Indischen
-archipel en aan de oostkust van Azië inheemsch
-is en aldaar, onder den naam van <span class="gesp15">mimi’s</span>, evenals hare
-eieren, wel gegeten wordt.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page57">[57]</span></p>
-
-<p>Deze dieren wekken bij elken bezoeker van een aquarium
-steeds de levendigste belangstelling en de grootste verbazing.
-En daarvoor is alle reden; als wij zulk een fantastisch
-wezen op den bodem van het aquarium zien liggen, dan
-komt het ons voor als een verschijning uit de vóórwereld,
-als een overblijfsel eener lang vervlogen periode der
-aardgeschiedenis, dat men, bij de groote opruiming der
-vóórhistorische wezens, over het hoofd heeft gezien en
-dat nu, te midden van ons, late nakomers van dien oertijd,
-nog zijn bestaan voortsleept. Trouwens: het dier is inderdaad
-nauw vermaagschapt aan een soort van kreeftachtigen,
-die in den oudsten oertijd van het leven: de Cambrische
-formatie, in de toenmalige zeeën een soort van wereldheerschappij
-uitoefenden, of althans, wat menigvuldigheid
-betreft, aldaar den boventoon voerden, namelijk: de <i>trilobieten</i>.
-Deze worden zoo genoemd naar het, in drie overlangsche
-lobben verdeelde, gelede lichaam, waarvan,
-vooral in de aardlagen van Bohemen, tallooze versteeningen
-bewaard zijn gebleven en waarop het jeugdige dier van
-<a href="#PlateV">fig. 3</a> bijna sprekend gelijkt.</p>
-
-<p>Overigens bestaat er ook een zekere verwantschap
-tusschen den zwaardstaart en vele andere gelede dieren,
-want zijn organisatie vormt een waar mengelmoes van
-kreeftachtigen, spinachtigen, schorpioenen enz. Het dier
-heeft een lengte van 36 centim. tot 1 meter en zijn lichaam
-is met twee groote schilden bedekt; het voorste en grootste
-ligt over het kopborststuk, is halvemaansvormig en eindigt
-aan elk der beide hoeken met een stekel; met dit borstschild
-is het kleinere, achterste, zeshoekige schild door
-een rechtlijnig gewricht verbonden en ter zijde is het van
-tanden en stekels voorzien. Met het achterste schild is
-de „zwaardstaart”, een lange, beweegbare staartstekel, door
-een geleding verbonden. Hij dient niet slechts als geducht
-wapen, doch ook als hefboom, die in werking gesteld
-wordt, om zich om te keeren, als het dier op den rug
-komt te liggen.</p>
-
-<p>De mond ligt tamelijk ver naar achteren en onmiddellijk
-in de nabijheid daarvan bevinden zich 6 paren spinachtige<span class="pagenum" id="Page58">[58]</span>
-pooten, die met scherpe stekels bezet en van scharen
-voorzien zijn, daar zij, behalve voor het kruipen en het
-grijpen der prooi, tevens als kaken dienst doen. Sprieten
-ontbreken, doch het voorste paar pooten komt feitelijk
-overeen met de <span class="gesp15">kaakvoelers</span> der spinnen (zie <a href="#Page46">blz. 46</a>).
-Het achterlijf draagt aan de onderzijde 5 paren korte
-zwempooten, waaraan ook de groote bladvormige kieuwen
-bevestigd zijn. Deze zwempooten, alsmede de staart, ontbreken
-nog bij de jonge dieren.</p>
-
-<p>Men verzuime vooral niet, om bij dezen hansworst van
-het aquarium eens een bezoek af te leggen. De dieren,
-door hun pantser beschut, kruipen daar langzaam over
-den bodem voort, waarbij zij—om zoo te zeggen—onhoorbaar
-op de toppen van de teenen rondsluipen,
-want alleen de uiterste puntjes van de pooten raken den
-grond aan. Zij zoeken dan op den bodem naar allerlei
-dierlijken buit, dien zij met de scharen vangen en in den
-mond steken. Dikwijls liggen zij ook, half in het zand
-weggegraven, onbeweeglijk op den bodem; somtijds
-zwemmen zij wel eens vrij rond of klauteren, met allerlei
-onbeholpen bewegingen, tegen de rotsen op. Daarbij vallen
-zij dan echter meestal naar beneden en komen dan gewoonlijk
-op den rug terecht. Het is grappig te zien, hoe
-zij dan, dikwijls urenlang, de potsierlijkste bewegingen
-met den staartstekel en de pooten maken, bij hun wanhopige
-pogingen, om de zaak weer „op haar pooten”
-terecht te doen komen.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container w30em">
-
-<div class="plate" id="PlateVI">
-
-<p class="caption">VI.</p>
-
-<img src="images/plate06.jpg" alt="Plaat" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page59">[59]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateVI">PLAAT VI</a>.<br />
-<span class="chapname">DE GEPANTSERDE ROOFRIDDERS
-DER ZEE.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Opnieuw staan wij hier voor een levendig tooneel uit
-den oceaan, het spel der zee van de gepantserde roofridders,
-waarvan de acteurs evenzeer uitmunten door
-zonderlinge vormen en bijzondere kleuren, als door de
-waarde, die zij hebben voor den verwenden gastronoom,
-wegens de, het gehemelte en den smaakzin streelende
-eigenschappen, die het vleesch van de meesten hunner
-kenmerkt. Overigens is het ook weer een tooneel, waarvan
-elke bezoeker van het aquarium, rustig en op zijn gemak,
-ver van den grooten waterplas en zonder kans te hebben
-op zeeziekte, kan genieten.</p>
-
-<p>Ook thans worden wij weer verplaatst in de wereld
-der <b>schaaldieren</b>, ditmaal echter uitsluitend in die van de
-eigenlijke <b>kreeften</b> of <b>tienpootigen</b>, die allen 5 paren
-borstpooten bezitten. Het is een uitgelezen gezelschap,
-zoowel wat het zonderlinge uiterlijk, als de avontuurlijke
-levensgewoonten betreft. Daar deze dieren echter neven
-en nichten zijn van de <span class="gesp15">rivierkreeft</span> op <a href="#PlateII">Plaat II</a> en wij,
-bij die gelegenheid, reeds het een en ander over de familie-aangelegenheden
-der kreeften verteld hebben, kunnen wij
-ons hier, wat de organisatie dezer dieren betreft, verder
-tot eenige, nog niet vermelde, wetenswaardigheden bepalen.</p>
-
-<p>Wij willen, in de allereerste plaats, kennis maken
-met den reus van zijn geslacht, die tevens bij alle fijnproevers
-het meest gewaardeerd en in tel is, wegens zijn
-heerlijk vleesch, en als lekkernij voor de meest verwende
-magen, namelijk: den <span class="gesp15">zeekreeft</span> of <span class="gesp15">hommer</span> (<i>Homarus
-vulgaris</i>, Duitsch: <i>Hummer</i>, Fransch: <i>homard</i>), die in
-<a href="#PlateVI">fig. 7</a> afgebeeld is. Hij is in het aquarium een bekende
-gast, dien men aldaar, op zijn gemak, in zijn doen en<span class="pagenum" id="Page60">[60]</span>
-laten kan bespieden en die er verscheidene jaren in leven
-kan gehouden worden.</p>
-
-<p>Het dier is dikwijls 60 centim. lang, voorzien van geweldige
-scharen, die breeder zijn dan een menschenhand
-en de buitenste sprieten overtreffen zelfs het lichaam in
-lengte. Zijn kleur is bijna gelijk aan die van den rotsachtigen
-bodem der zeeën, waarin hij leeft, hetgeen er
-in hooge mate toe bijdraagt, om hem onzichtbaar te maken
-bij zijn geliefkoosd verstoppertje spelen en zich te verbergen
-voor vijanden en buit. Het kopborststuk is geelachtig
-bruin, met witte en blauwgrijs gemarmerde vlekken, de
-pooten zijn blauw, evenals de staartvin, de sprieten rood,
-de oogen glinsterend zwart. Evenals de rivierkreeft, wordt
-ook de zeekreeft bij het koken rood, waarvan op <a href="#Page27">bladz. 27</a>
-de verklaring gegeven werd.</p>
-
-<p>Langs onze kusten komt de zeekreeft slechts zelden en
-bij toeval verdwaald voor; zijn eigenlijk gebied is dat
-gedeelte van de Noordzee, dat zich langs de vlakke, rotsachtige
-kusten van Noorwegen, Engeland en Frankrijk
-uitstrekt, van den poolcirkel tot de Middellandsche zee.
-Aldaar vindt hij, in spleten en holen, voldoende schuilplaatsen
-om zich te verbergen, hetgeen langs onze kusten
-niet het geval is. Men vangt deze dieren in manden of
-in trechtervormige netten, die van aas: rottend vleesch,
-kikvorschen of jonge vischjes, bijv. van de dorsch, voorzien,
-aan de kusten uitgezet worden, ’s Nachts kruipen zij
-daarin, om hun vraatzucht bot te vieren, maar daar zij
-zeer wantrouwend en listig van aard zijn, handelen zij
-daarbij steeds met de grootste voorzichtigheid en nemen
-eerst van alles terdege poolshoogte, vóór zij ten slotte
-toch in den val loopen. In de Oostzee komt de zeekreeft
-niet voor.</p>
-
-<p>De vangst is van veel belang, want de zeekreeft vormt,
-als gezochte delicatesse, een belangrijk handelsartikel en
-daar het dier lang buiten het water in leven kan blijven,
-kan het gemakkelijk levend naar de verste plaatsen verzonden
-worden.</p>
-
-<p>Reeds in de oudheid gold als regel, dat de kreeften het<span class="pagenum" id="Page61">[61]</span>
-best zijn in de vier zomermaanden, hetgeen uitgedrukt werd
-door het rijmpje:</p>
-
-<div class="poetry-container">
-
-<div class="poetry">
-
-<div class="stanza">
-<span class="verse indent0">Mensibus, in quibus R<br /></span>
-<span class="verse indent0">Non bonus est Cancer.<br /></span>
-</div>
-
-</div><!--poetry-->
-
-</div><!--container-->
-
-<p class="noindent">dat is: „in de maanden, waarin een R voorkomt, is de
-kreeft (Cancer) niet goed.” Toch wordt hij juist in den
-winter het meest gegeten. Merkwaardig is het, dat in de
-18<sup>e</sup> eeuw in ons land zoo verbazend veel kreeften gegeten
-werden, althans Baster bericht, dat er alleen in de stad
-Zierikzee, de eenige haven in de republiek voor dezen
-handel, niet minder dan 13 „kreefthaalders” waren, schepen,
-die naar Noorwegen en Zweden voeren, om kreeften te
-vangen en dat er jaarlijks niet minder dan 624000 van
-deze dieren aangevoerd en naar de naburige provinciën,
-vooral Holland en Brabant, verzonden werden.</p>
-
-<p>De zeekreeft is, wat zijn karakter en levensgewoonten
-betreft, het waardig evenbeeld van zijn kleiner neefje:
-den rivierkreeft. Evenals deze, is hij listig en wantrouwend
-van inborst en éénzelvig van natuur, zoodat hij leeft als
-een kluizenaar. Nooit zal hij zijn buit met open vizier
-vervolgen, doch zit hij arglistig te loeren in rotsholten of
-tusschen planten, en slingert van daar zijn geweldige
-scharen, met merkwaardige behendigheid, over de voorbijzwemmende
-dieren van allerlei aard. Want hij is een
-geboren roover, in merg en been, die bijna niets versmaadt
-en zelfs het aas reeds op verren afstand ruikt,
-want het reukorgaan, dat, gelijk wij zagen, in de basis
-van de binnenste, kleine sprieten zetelt, is zeer sterk ontwikkeld,
-zooals trouwens bij alle kreeften en krabben.
-Ook het gehoor is zeer scherp en dat alles komt hun,
-bij hun onophoudelijke rooftochten, uitnemend te stade.</p>
-
-<p>De zeekreeft is zeer gehecht aan zijn eigen jachtgebied
-en daar duldt hij geen enkelen mededinger. Hij verlaat
-zijn schuilplaats slechts noode en hij verdedigt die, zooals
-men in het aquarium dikwijls kan bijwonen, nadrukkelijk
-en hardnekkig tegen alle mogelijke concurrenten en indringers
-van zijn eigen familie. Alleen tijdens de vervelling,
-die meestal in Juli plaats heeft, wordt deze verwoede<span class="pagenum" id="Page62">[62]</span>
-vechtersbaas buitengewoon tam, en mak als een lam;
-moedeloos en onbeschut ligt dan deze geweldige held,
-nu ongepantserd en naakt, angstig en roerloos in zijn hol.
-Hij is dan als aan de heidenen overgeleverd, want men
-heeft in het aquarium waargenomen, dat hij dan, ook
-aan kleine dieren, niet het minste respekt meer inboezemt,
-doch met goed gevolg door dezen bestookt wordt, ja
-zelfs, dat de vischjes hem dan de sprieten en oogen van
-den kop eten, zonder dat hij er iets tegen kan inbrengen.</p>
-
-<p>Merkwaardig is ook het sterk ontwikkelde „herstellingsvermogen”
-van dezen en andere kreeften, zoodat afgebroken
-ledematen weer aangroeien. Bij elke vervelling komt er
-dan weer een stuk bij en dit is de reden, dat men zoo
-dikwijls zee- en rivierkreeften vindt, met scharen of pooten
-van tweeërlei grootte. De beweging van den kreeft op
-het land is zeer onbeholpen en het gaat dan, met recht,
-den „kreeftengang” en wel in schuine richting.</p>
-
-<p>De paring van deze dieren heeft in April plaats en de
-eieren, meer dan 12000 in getal, worden door het wijfje
-in Juni gelegd, doch zij blijven dan nog tot September
-aan de aanhangsels van het achterlijf bevestigd. Dan komen
-de jongen of larven uit, die in uiterlijk zeer van het
-moederdier verschillen, zooals wij in <a href="#PlateVI">fig. 8</a> zien, waar de
-larve van den zeekreeft voorgesteld is. Daaruit blijkt, dat
-het achterlijf nog weinig ontwikkeld is, terwijl de voortbeweging
-geschiedt door de, nog gespleten, roeipooten
-van het kopborststuk. Doch de jeugdige diertjes hebben
-een veel opgewektere natuur dan het brommige ouderpaar;
-zij voeren een vroolijk bestaan en zwemmen dikwijls, in
-gansche scharen, lustig rond in de bovenste lagen van
-het water, waar zij echter hun onnadenkendheid bij die
-onbezonnen uitstapjes dikwijls met den dood moeten bekoopen,
-want zij worden te vuur en te zwaard vervolgd
-door allerlei roofvisschen. Daarom blijven zij dan ook in
-de eerste levensmaanden, vooral als er gevaar dreigt,
-nog veel in de buurt en onder de hoede van mama;
-telkens snellen zij naar haar terug en verschuilen zich
-onder haar staart, zooals onze kleintjes achter de rokken<span class="pagenum" id="Page63">[63]</span>
-der moeder. Eerst na vele maanden, na de vijfde vervelling,
-nemen zij den vorm van het moederdier aan en daarmede
-ook haar teruggetrokken, éénzelvige natuur en haar kluizenaarsgewoonten
-in de diepten van het water.</p>
-
-<p class="blankbefore75">In de Middellandsche zee, waar de gewone zeekreeft
-ontbreekt, wordt haar plaats ingenomen door het vreemdsoortige
-heerschap, dat wij op <a href="#PlateVI">fig. 2</a> van de plaat op zijn
-ochtendwandeling zien, namelijk: de <span class="gesp15">langoeste </span> (<i>Palinurus
-vulgaris</i>). Dit fraaie dier, dat bijna even groot wordt
-als de zeekreeft, namelijk: 30 tot 50 centim. lang en 4
-tot 7 kilogram zwaar, wiens vleesch door kenners op bijna
-even hooge waarde wordt geschat als dat van zijn confrater
-in de Noordzee, mag met recht een hoofdsieraad van onze
-aquaria heeten. De kleur is roodachtig violet tot purperbruin,
-met doffe witte vlekken, de pooten zijn roodachtig
-wit met roodbruine strepen. Hij leeft van kleine schelpdiertjes,
-slakken en zeepokken (zie <a href="#Page55">bladz. 55</a>), wier huisjes
-hij behendig, als noten, weet te kraken. Hij is niet slechts
-veel opgewekter van inborst, doch ook veel vredelievender
-van natuur dan de vechtlustige brombeer uit het noorden.</p>
-
-<p>Daarop wijst ook het geheele uiterlijk van het dier. De
-geweldige wapens, die onze zeekreeft noodig heeft voor
-zijn geweldigen strijd om het bestaan, ontbreken hier
-volkomen; aan geen der 5 borstpooten bevinden zich
-scharen, doch alleen een klauwvormig eindlid. Destemeer
-deed zich dus de behoefte gevoelen aan een doeltreffend
-beschermend pantser, ter verdediging en verweer. En dit
-laat dan ook niets te wenschen over, want het geheele
-kopborststuk is met scherpe stekels bezet, zoodat een
-vijand zich wel tweemaal zal bedenken, eer hij hem te
-lijf gaat. Bovendien heeft het kopborststuk aan den voorrand
-twee groote stekelige en harde uitsteeksels, die als
-basis dienen voor de bevestiging van het buitenste paar
-sprieten, welke naar achteren omgebogen en langer dan het
-lichaam zijn. Deze sprieten zijn tevens uitstekende en
-stevige stangen, bij het pareeren van aanvallen. De binnenste
-sprieten zijn veel dunner. Door het wrijven van het onderste<span class="pagenum" id="Page64">[64]</span>
-lid der sprieten tegen de groote stekelige basis kunnen
-deze dieren een knarsend geluid voortbrengen, wellicht
-als middel tot afschrikken van den aanvaller.</p>
-
-<p>De larven van de langoeste zijn dieren van wonderlijken
-vorm, wel eenigszins gelijkend op een zeespin (<a href="#PlateVI">fig. 4</a>).
-Zij wijken zoozeer van het volwassen dier af, dat men
-ze vroeger voor geheel andere dieren hield en zij tot een
-eigen familie: de <span class="gesp15">bladkreeften</span> (<i>Phyllosomae</i>) gebracht
-werden. Ook hier heeft de studie der ontwikkelingsgeschiedenis,
-evenals bij de rankpootige kreeften (zie <a href="#Page54">bladz. 54</a>)
-ons de ware natuur van dit raadselachtig wezen geopenbaard.
-Het is bladachtig dun (vandaar de vroegere naam),
-volkomen doorschijnend en uiterst teer; het platte lichaam
-is in twee hoofdafdeelingen verdeeld en daar de pooten
-zeer lang en dun zijn, gelijkt het dier, bij oppervlakkige
-beschouwing, zeer veel op een reusachtige, griezelige
-kruisspin. Toch bezit ook zelfs dit afzichtelijke wezen een
-schoonheidsmerk: zijn prachtige, hemelsblauwe oogen, die
-op zeer lange stelen bevestigd zijn. Deze bladkreeften
-leven in de diepe zee, waar de stroom sterk is en zij
-vertoonen zich vooral ’s avonds.</p>
-
-<p class="blankbefore75">En nu iets over het meest bekende en populaire kreeftje
-voor het groote publiek, onze oude, trouwe <span class="gesp15">zeegarnaal</span>
-of <span class="gesp15">zandgarnaal</span> (<i>Crangon vulgaris</i>), <a href="#PlateVI">fig. 3</a>, een diertje,
-dat in sommige gedeelten van ons land „ontwoekerd aan
-de baren” zoo algemeen is en in zulke massa’s gevangen
-wordt, dat het, in zekere tijden van het jaar, bijna een
-volksvoedsel geworden is. En het wordt zooveel verzonden,
-dat men, om dit dier te kennen, zelfs nooit de zee behoeft
-gezien te hebben, terwijl het ook in elk zee-aquarium in
-menigte te zien is.</p>
-
-<p>In vorm en uiterlijk gelijkt de garnaal veel op een kreeft
-in ’t klein, maar het is een veel opgewekter en gemoedelijker
-diertje. Het geheele lichaam is glad, alleen op het
-kopborststuk bevinden zich drie stekels; overigens heeft
-de garnaal ook 5 paren lange pooten, met zeer onvolkomen
-scharen aan het voorste paar, een krachtig achterlijf met<span class="pagenum" id="Page65">[65]</span>
-leden, waarin zich een zeer smakelijke spiermassa bevindt
-en dit achterlijf is eigenlijk het eenige, wat wij van de
-garnaal eten, waartoe wij het achterlijfspantser er bij de
-staartvin aftrekken. De sprieten zijn buitengewoon lang
-en de buitenste bestaan wel uit 130 geledingen; de oogen
-zijn zeer duidelijk zichtbaar, op steeltjes bevestigd.
-Aan de leden van het achterlijf bevinden zich talrijke
-aanhangsels voor het zwemmen en voor het bevestigen
-van de kuit, terwijl het laatste lid in een soort staart, met
-vier platte, vinvormige aanhangsels, eindigt, die krachtdadig
-meewerken bij het zwemmen. De lichaamsbekleeding
-is dun, hoornachtig doorschijnend, licht grijsachtig bruin
-of eenigszins groenachtig van kleur. Deze wisselt echter
-zeer af, in verband met den bodem, want de kleur dient
-dezen dieren als een uitstekend beschermend middel, daar
-zij bijna niet te onderscheiden is van den zandigen bodem
-der vlakke kusten, waarin het dier zich bovendien behendig
-in onder weet te graven en bijna volkomen te verbergen.
-De kleur wordt, bij het koken, niet zoo rood als die van
-de kreeften; die van de Noordzee-garnaal blijft bleekrood,
-de Zuiderzee-garnaal wordt fraai zalmrood.</p>
-
-<p>Overigens zijn de garnalen geheel andere diertjes dan
-de stugge, éénzelvige kreeften. Het is een monter en opgewekt
-volkje, vol leven en beweging, waarbij zij elkaar
-meestal in dichte drommen gezelschap houden. Nu eens
-is het, alsof zij, met eleganten pas, op haar dunne pooten
-steltloopen, dan weer glijden zij, als ’t ware, zwevend
-door het water en, bij het opschrikken, doen zij plotseling
-een geweldigen slag met het gespierde achterlijf en vliegen
-pijlsnel weg naar de diepte. Bij dat ontvluchten is de
-doorschijnendheid van het lichaam een groote beschermende
-factor, want men ziet de diertjes nauwelijks onder
-het zwemmen en zelfs in de zon werpen zij geen schaduw.
-Verder hebben zij zeer scherpe zintuigen, zijn steeds
-waakzaam, oplettend, ja zelfs nieuwsgierig, ook om dierlijk
-voedsel van allerlei aard te bemachtigen. Klein, maar
-dapper, als zij zijn, weten zij dat zelfs aan haar loggen,
-reusachtigen achterneef, den zeekreeft, afhandig te maken<span class="pagenum" id="Page66">[66]</span>
-en zijn gevreesde slagen weten zij allerbehendigst te
-ontwijken. Dit neemt echter niet weg, dat zij, bij duizenden
-en duizenden, aan allerlei roofvisschen ten offer vallen en
-niet het minst aan de roofzucht van den mensch, die ze,
-bij milliarden tegelijk, met zijn vernuftig ingerichte netten,
-als ’t ware slechts uit den grooten waterplas heeft op te
-scheppen.</p>
-
-<p>Gelukkig bestaat er echter nog geen gevaar voor uitsterven
-van deze geliefkoosde delicatesse, want de vruchtbaarheid
-dezer diertjes grenst aan het ongelooflijke en
-de wijfjes zijn bijna gedurende den ganschen zomer
-tusschen de buikpooten met ontelbare eitjes, de kuit,
-bezet. De garnaal komt langs de meeste kusten van Europa
-algemeen voor, vooral op zandigen of slibachtigen bodem,
-binnen het gebied van eb en vloed en vooral aan onze
-kusten worden zij in onnoemelijke massa’s gevangen, ook
-onder den naam „<span class="gesp15">gornaat</span>” of „<span class="gesp15">gernaat</span>” (Zeeland en
-Friesland).</p>
-
-<p class="blankbefore75">Zeer na verwant aan de garnaal is de zoogenaamde
-<span class="gesp15">steurkrab</span> (<i>Palaemon squilla</i>) van <a href="#PlateVI">fig. 1</a>, die ook uiterlijk
-veel op de garnaal gelijkt, doch iets grooter is en er zich
-van onderscheidt door een scherpen, beenachtigen, zaagvormig
-getanden kam op den kop, tusschen de oogen.
-Ook deze soort heeft een zeer smakelijk vleesch, doch
-wordt bij het koken rooder dan de garnaal. In de provincie
-Zeeland komen deze dieren in de zee en in het brakke
-water van de Schelde in groote menigte voor en verder
-worden zij in alle Europeesche zeeën, ook in de Oostzee,
-aangetroffen.</p>
-
-<p class="blankbefore75">In de warmere zeeën, vooral in de Middellandsche zee,
-komt nog een ander soort van garnaal voor, die in <a href="#PlateVI">fig. 5</a>
-afgebeeld is, namelijk: de <span class="gesp15">zweepgarnaal</span> (<i>Penaeus</i>),
-aldus genoemd naar de zweepvormige aanhangsels aan
-den achterrand der vier voorste paren pooten, die nog
-een overblijfsel zijn van de gespleten borstpooten der larve.
-De achterste pooten zijn korte stompjes, het kop-borststuk<span class="pagenum" id="Page67">[67]</span>
-heeft, ter verdediging, een langen, zaagvormigen kam. Het
-dier wordt veel grooter dan onze gewone garnaal, namelijk
-25 centim.; het graaft zich aan de kusten in het zand.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Ook de vreemde snuiter van <a href="#PlateVI">fig. 6</a> is voornamelijk in
-de Middellandsche zee te huis. Het is de <span class="gesp15">berenkreeft</span>
-(<i>Scyllarus latus</i>), een traag dier, 30 centim. lang, met een
-verre van innemend uiterlijk, en een lichaam, dat met
-vuil en kiezelwieren bedekt is. Het bewoont rotsachtige
-plaatsen aan de kusten en verschuilt zich in de holten
-daarvan. Het kopborststuk is plat en breed, bijna vierhoekig,
-de buitenste sprieten hebben geen voeldraden, doch
-een bladachtig verbreed aanhangsel. De oogen, die slechts
-kortgesteeld zijn, nemen al een zeer zonderlinge plaats
-in, daar zij bijna uit den rug ontspringen. Een kleinere
-soort, die levendiger van aard is, vindt men niet zelden
-in aquaria.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Dan ligt eindelijk onderaan, op den voorgrond, nog een
-grootere kreeft, met een veel gedistingeerder uiterlijk dan
-de vorige, ja, die zelfs op zekere schoonheid kan bogen,
-namelijk: de <span class="gesp15">nephrops</span> (<i>Nephrops Norwegicus</i>), <a href="#PlateVI">fig. 9</a>, die
-hoofdzakelijk aan de kusten van Noorwegen leeft en daar
-veel gevangen wordt, wegens zijn smakelijk vleesch. Het
-is een zeer fraai dier, dat op een grooten rivierkreeft gelijkt,
-doch in alle deelen veel slanker en sierlijker van
-bouw is, wat meer zegt: voor een kreeft zelfs een zekere
-gratie ten toon spreidt. De kleur, ook van het levende
-dier, vooral die van de scharen, is prachtig rood en de
-laatsten zijn wel groot, doch sierlijk en slank. De oogen
-zijn bijzonder groot en de buitenste sprieten dun en lang.
-Ook in de Adriatische zee komt deze fraaie kreeft veel
-voor, vooral in de buurt van Triëst en Fiume, waar hij
-ook aan de markt komt.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page68">[68]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateVII">PLAAT VII</a>.<br />
-<span class="chapname">EEN EXCENTRIEK GEZELSCHAP.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Het is een zonderling college van avontuurlijke en
-vreemdsoortige wezens, dat zich in dit stukje zee op onze
-plaat verzameld heeft en dat werkelijk wel eenigermate
-den indruk maakt van een gezelschap humoristische clowns
-uit den oceaan of van verschijningen uit een andere, ons
-geheel vreemde, wereld, die men zou wanen, dat slechts
-in sagen en sprookjes een rol konden spelen. En toch is
-het een beeld uit de onvervalschte werkelijkheid en allen
-behooren weer tot de, thans levende, <b>tienpootige schaaldieren</b>
-en zijn deels aan de kreeften, deels aan de krabben
-verwant.</p>
-
-<p>Reeds dadelijk het bovenste dier op de plaat: de <span class="gesp15">pitvormige
-Ilea</span> (<i>Ilea nucleus</i>), <a href="#PlateVII">fig. 1</a>, wekt onze verbazing
-door zijn hoogst excentriek uiterlijk, dat veel meer aan een
-afzichtelijke groote spin, dan aan een kreeft zou doen
-denken en dat, vermomd als een soort vruchtepit (vandaar
-de naam), die zich de pooten van een hooiwagen heeft
-aangeschaft, tegen de rotsen opklautert. Dit dier behoort
-tot de zoogenaamde „<span class="gesp15">rondkrabben</span>”, aldus genoemd,
-omdat het kopborststuk een rondachtigen vorm heeft,
-terwijl er twee ondiepe groeven overheen loopen. De mondopening
-is driehoekig van vorm en aan den achterrand
-van het lichaam bevinden zich twee kleine driehoekige
-tandjes. De voorpooten zijn veel langer en dikker dan de
-volgende paren. De kleur van het lichaam is geelachtig
-tot bruinachtig, de lengte ongeveer 2, de breedte 1,5 centimeter.
-De dieren komen tamelijk veel in de Middellandsche
-en Adriatische zee voor.</p>
-
-<div class="container w30em" id="PlateVII">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">VII.</p>
-
-<img src="images/plate07.jpg" alt="Plaat" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<p><span class="pagenum" id="Page69">[69]</span></p>
-
-<p>Tot dezelfde familie der <span class="gesp15">rondkrabben</span> behoort ook
-de <span class="gesp15">schaamkrab</span> (<i>Calappa granulata</i>), in <a href="#PlateVII">fig. 7</a> afgebeeld,
-die de meest bekende soort van zijn geslacht in de Middellandsche
-zee is en door de bevolking der kustlanden
-ook gegeten wordt. Het dier is 6-8 centim. lang, lichtrood
-van kleur, met donkerroode vlekken—een beschermende
-kleur op den kiezeligen grond—, gele pooten en een
-rond, sterk gewelfd kopborstpantser, dat aan de beide
-zijden vleugelachtig verbreed is, zoodat de vier achterste
-paren pooten er bijna geheel door bedekt zijn. Ook hier is
-het schild rondom de monddeelen driehoekig toegespitst. De
-schaarpooten zijn ontzaglijk vergroot en kamvormig getand,
-zoodat zij, als zij tegen het lichaam aangetrokken worden,
-de geheele omgeving van den mond en een groot deel
-van de borst volkomen bedekken en verbergen, als schaamde
-het dier zich te laten zien, waarvan de naam afkomstig
-is. Daar ook de overige pooten door de verbreede borstschilden
-bedekt zijn en deze krab de gewoonte heeft, om
-zich over dag, traag en vadzig, zoo diep in het zand op
-den bodem te graven, dat slechts het voorste gedeelte
-van het rugschild, de zeer korte sprieten, de langgesteelde
-oogen en de bovenrand van de scharen boven den grond
-te voorschijn komen, is het dier daardoor even goed beschut
-als een schildpad door haar schild. De scharen vormen
-machtige wapens tegenover vijanden, en dienen tevens
-als stevige knijptangen voor het vasthouden van den buit
-en als schoffels voor het graven in het zand.</p>
-
-<p>De zonderlinge snuiter van <a href="#PlateVII">fig. 3</a>, die naar een hoop
-zeewieren kruipt, is zeker wel de meest humoristische
-grappenmaker van het gansche gezelschap. Het is de
-<span class="gesp15">dorippe</span> (<i>Dorippe lanata</i>), uit de Middellandsche zee,
-behoorende tot de afdeeling der <span class="gesp15">rugpootkrabben</span>,
-aldus genoemd naar de, weinig ontwikkelde dunne en teere
-achterste borstpooten, die geen aandeel nemen aan de
-voortbeweging en bovendien in die mate naar achteren
-op de rugstreek verplaatst zijn, dat het allen schijn heeft,
-alsof het dier, met zijn beenen op zijn rug, rondloopt. De
-schaarpooten zijn kort, doch de beide volgende paren
-zijn buitengewoon lang en van klauwen voorzien. Het
-dier is 4 à 5 centim. lang, groenachtig van kleur en het
-kopborststuk is van voren als dwars afgesneden.</p>
-
-<p>Maar welk een potsierlijke maskerade-vertooning geeft<span class="pagenum" id="Page70">[70]</span>
-deze wonderlijke snaak ons, daar op de plaat, ten beste?
-Hij laadt alle mogelijke vreemde zaken, die hij maar
-meester kan worden, boven op zijn rug: schelpen, wieren,
-doode visschen, enz. zoodat hij bijna doet denken aan
-een wandelenden „koopman van alles” of een uitdrager.
-Ons exemplaar van <a href="#PlateVII">fig. 3</a> is bedekt met een oesterschelp,
-waarop een menigte zeepokken zitten (<a href="#PlateVII">fig. 2</a>) en die het
-met zijn, rugwaarts geplaatste, achterste borstpooten boven
-zijn rug vasthoudt. En nu het doel van deze komieke vertooning?
-Vooreerst dient die bagage op den rug als een
-schild ter bescherming en verder: om het dier voor zijn
-vijanden onkenbaar te maken, dus inderdaad een maskerade-vermomming.</p>
-
-<p>Ook de <span class="gesp15">gewone wolkrab</span> of <span class="gesp15">schildkrab</span> (<i>Dromia
-vulgaris</i>), <a href="#PlateVII">fig. 6</a>, is een lid van dit gilde der zich vermommende
-karnevalsgasten; deze heeft zich echter, in ons
-geval, een geheel dier op den rug geplaatst en wel een
-dier uit de klasse der <span class="gesp15">manteldieren</span>, orde der <span class="gesp15">ascidiën</span>,
-namelijk: <i>Amarucium densum</i> (<a href="#PlateVII">fig. 5</a>). Meestal kiest
-deze krab echter, als beschuttend dak en als maskerade-pak
-ter vermomming, een spons. Ontneemt men haar, in
-de gevangenschap, dit beschermend dak, dan hangt zij
-zichzelf een mantel om van waterplanten, wel een bewijs,
-hoe onmisbaar het dier die beschutting acht.</p>
-
-<p>Bovendien schijnen echter de samenlevende dieren:
-spons en krab, ook inderdaad beiden voordeel te hebben
-van deze innige compagnieschap en blijvende vereeniging.
-De krab wordt door de spons beschermd en onder haar
-lichaam verborgen, en wederkeerig heeft de spons, het
-aangenomen pleegkind van de krab, het genoegen, op de
-schaal van deze voort te leven, zich uit te breiden en
-voortreffelijk te gedijen, want de krab voert haar mede
-op al haar tochten door het water en stelt haar dus, op
-die wijze, in staat, om een veel ruimere keuze te doen
-uit de lekkernijen, die de zee oplevert, dan het geval zou
-zijn, als zij aan een vaste plaats gebonden was. Vandaar
-dan ook, dat de beide getrouwen, na een gedwongen
-echtscheiding, steeds weer, op alle manieren, tot een<span class="pagenum" id="Page71">[71]</span>
-gelukkige vereeniging trachten te geraken. Wij hebben
-hier te doen met een geval van de zoogenaamde „<i>symbiose</i>”
-(samenleving), waardoor men verstaat: het samenleven van
-twee verschillende wezens, tot onderlinge hulp en wederzijdsch
-nut, een verschijnsel in de natuur, waarvan wij,
-in den loop van onze volgende beschouwingen, nog andere
-merkwaardige voorbeelden zullen ontmoeten.</p>
-
-<p>De wolkrab behoort ook weer tot de familie der <span class="gesp15">rugpootkrabben</span>
-en is verwant aan de dorippe van <a href="#PlateVII">fig. 3</a>.
-Doch zij onderscheidt zich daardoor, dat het geheele
-lichaam, behalve de punten der scharen, met wollige
-haren bedekt is, waarvan haar naam afgeleid is. De kleur
-is bruinachtig, die der scharen licht roodachtig, de lengte
-van het dier bedraagt 6-8 centim. Men vindt het in
-Europa, van de Middellandsche zee tot aan het Engelsche
-kanaal.</p>
-
-<p>Het dier, dat op den voorgrond van onze plaat over
-den zeebodem voortkruipt, is de <span class="gesp15">gewone sprinkhaankreeft</span>
-(<i>Squilla mantis</i>), <a href="#PlateVII">fig. 8</a>, die niet tot de krabben
-behoort, doch tot de eigenlijke <span class="gesp15">langstaartige</span> kreeften.
-Op het eerste gezicht doet hij inderdaad meer aan een
-soort sprinkhaan, vooral aan de biddende vangsprinkhaan
-(<i>Mantis</i>), denken, naar welken hij genoemd is.</p>
-
-<p>Deze kreeft is zeker wel één der avontuurlijkste vormen
-van deze verzameling en tevens één der merkwaardigste
-wonderen uit de geheele dierenwereld der Middellandsche
-zee. Hij is een echt roofdier, tamelijk groot (18 centim.
-lang), dat uitsluitend in de warme zeeën voorkomt. Het
-lichaam is lang uitgerekt, met een dik achterlijf, dat veel
-langer is dan het kopborststuk, welk laatste den vorm
-heeft van een bijna vierhoekige plaat. De staartvin is
-bijzonder groot en de voorste deelen van het achterlijf,
-alsmede de drie achterste ringen van het kopborststuk
-blijven vrij en zijn dus beweeglijk. De vijf eerste paren
-ledematen staan bijeen rondom den mond en deze noemt
-men dus <span class="gesp15">mondpooten</span>; het voorste paar gelijkt op voelers,
-het tweede paar is eigenaardig gebogen, als bij een sprinkhaan,
-en vormt een paar geweldige roofpooten voor het<span class="pagenum" id="Page72">[72]</span>
-grijpen van den buit. Het voorste lid van deze pooten is
-kamvormig getand en de kreeft bedient zich daarvan
-tevens, om het lichaam te reinigen. De binnenste sprieten
-bestaan uit 3 leden en eindigen in 3 zweepdraden, de
-buitenste sprieten hebben aan haar voet een lange schub.
-De oogen staan tamelijk ver naar voren, op steeltjes geplaatst.
-Men zegt, dat het vleesch van dezen kreeft zeer
-goed smaakt.</p>
-
-<p>Kon geen der voorgaande dieren op het bezit van uiterlijke
-bekoorlijkheden bogen, zoo is er toch één lid van
-dit wonderlijke gezelschap, in <a href="#PlateVII">fig. 4</a> voorgesteld, dat werkelijk,
-in haar soort, een schoonheid mag heeten en dat
-dan ook genoemd is naar de schoone Galatea in de Grieksche
-fabelleer, een zeenimf, dochter van Nereus en Doris,
-voor welke de éénoogige reus, de cycloop Polyphemus,
-een ongelukkige liefde had opgevat. Het is de <span class="gesp15">Galatea</span>
-of <span class="gesp15">porseleinkrab</span> (<i>Galatea strigosa</i>), een dier van de
-grootte van een rivierkreeft, dat in de Middellandsche en
-Noordzee leeft en daar nog op aanzienlijke diepten aangetroffen
-wordt, want men heeft reeds exemplaren opgehaald
-van diepten van meer dan 4000 meters.</p>
-
-<p>Het is een fraai dier, roodachtig van kleur en met blauwe
-lijnen geteekend, een schoonheid, die echter niet volkomen
-tot haar recht komt, daar deze zeenimf, in tegenstelling
-van haar blanke naamgenoote uit de fabelleer, over het
-geheele lichaam sterk behaard is en daartusschen steeds
-vuil achterblijft. Deze kreeft heeft buitengewoon groote
-voorste schaarpooten, terwijl het laatste paar pooten juist
-zeer klein is. De buitenste sprieten zijn buitengewoon lang
-en dun. Het kopborststuk is langwerpig eirond en vertoont
-sterke dwarse groeven. Het achterlijf kan daaronder omgeslagen
-worden, waardoor dit dier nadert tot de krabben,
-waar zulks blijvend het geval is en waarmede wij nu
-kennis zullen maken.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container w30em">
-
-<div class="plate" id="PlateVIII">
-
-<p class="caption">VIII.</p>
-
-<img src="images/plate08.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page73">[73]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateVIII">PLAAT VIII</a>.<br />
-<span class="chapname">KRABBELENDE STRANDVONDERS EN
-HUPPELENDE GYMNASTEN.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Aan onze noorderstranden krabbelt een eigenaardig
-volkje van „strandvonders” rond, die, om aan den kost
-te komen, hun buit grootendeels aan de kust, soms ook
-in de diepere zee, verzamelen. Voor een deel zijn het
-groote en logge gevaarten, die deftig, met afgemeten
-passen, over het strand voortkrabbelen, deels ook kleine,
-doch koene springers en zwemmers, die de wereld meer
-van den vroolijken kant opvatten en het leven lustig
-doorhuppelen, al wordt ook menig hunner meedoogenloos
-door den voet van den mensch vertrapt. Beiden behooren
-weer tot de <b>tienpootige schaaldieren</b>, zijn dus wel verwant
-aan de kreeften, maar hebben toch een geheel
-anderen lichaamsbouw en levenswijze.</p>
-
-<p>Van eerstgenoemden: de <b>krabben</b>, zijn aan onze kusten
-een paar soorten welbekend en, als smakelijke spijs,
-gezocht, hoewel het aroma van haar vleesch niet halen
-kan bij dat van de kreeften. Ook uiterlijk wijken zij van
-dezen aanzienlijk af en zooals wij uit de <a href="#PlateVIII">fig. 10 en 11</a>
-zien, is haar lichaam veel lomper van bouw dan dat van
-de, dikwijls zoo fraaie en sierlijke kreeften, die wij tot
-nogtoe ontmoet hebben. Bij andere soorten, zooals die
-van <a href="#PlateVIII">fig. 2, 4 en 5</a>, is de vorm bovendien zoo fantastisch
-gewijzigd, dat men er geen kreeftachtige dieren meer uit
-zou herkennen en zij ons meer aan, afzichtelijke gepantserde,
-reuzenspinnen doen denken.</p>
-
-<p>Bij alle krabben is het lichaam kort en breed, doch
-wat wij er van zien, is eigenlijk alleen het ronde, vierhoekige
-of driehoekige kopborstschild, want het achterlijf
-is van boven onzichtbaar, daar het slechts zeer kort en
-onontwikkeld is, doch bovendien naar beneden omgeslagen<span class="pagenum" id="Page74">[74]</span>
-is, in een groeve onder het borstschild. Daarom noemt
-men de krabben ook: <b>kortstaartige kreeften</b>. Bij het wijfje
-is dit korte achterlijf wel breed, doch zonder staartvin en van
-vier draadvormige pooten voorzien voor het vasthechten
-der eieren; bij het mannetje is het achterlijf nog minder
-ontwikkeld. Bij het zwemmen kan hier het achterlijf dus
-ook geen dienst doen, zooals bij de kreeften, doch hier
-geschiedt het alleen met de breede voorpooten. In de
-edele zwemsport zijn deze dieren echter niet zeer ervaren,
-des te beter echter zijn zij bedreven in de loop- en wandelsport.
-Meestal loopen zij op het strand en wel in den
-regel zijwaarts of in schuine richting.</p>
-
-<p>De vruchtbaarheid van de krabben is buitengewoon
-groot; Leeuwenhoek vond indertijd reeds, door een gedeeltelijke
-telling, dat het wijfje van de strandkrab meer
-dan 2 millioen eieren legt. Na een paar maanden komen
-de larven reeds uit, die nog niets op het volwassen dier
-gelijken, doch een dubbele gedaanteverwisseling ondergaan.
-De kieuwen zijn goed ontwikkeld, bladachtig vertakt
-en de kieuwholten zijn van onderen en van achteren
-bijna geheel door het borstbeeld afgesloten, zoodat alleen
-aan de voorzijde water kan toetreden. Daardoor drogen
-de kieuwen niet zoo spoedig uit en dit is de reden, dat
-de krabben dagen lang op het droge in leven kunnen
-blijven en dat zij bij ebbetijd ook meestal op het strand
-vertoeven.</p>
-
-<p>Men meent zelfs, dat zij eenigen tijd ook lucht kunnen
-inademen en er zijn dan ook bepaalde „landkrabben”,
-die in grooten getale, in gaten en kuilen, in bosschen en
-op rotsen leven of zelfs, zooals de Indische kikvorschkrab,
-wel de daken van huizen beklimmen. Toch moeten
-ook deze dieren jaarlijks groote tochten naar de zee
-ondernemen, om de eieren te leggen. Dergelijke landkrabben
-komen ook in West-Indië veel voor en hebben
-daar eens tot een vermakelijke vergissing aanleiding gegeven.
-Eens zijn de Franschen aldaar, althans zoo luidt
-het verhaal, voor een kolonne van die landkrabben op
-de vlucht geslagen, want deze dieren klepperen soms<span class="pagenum" id="Page75">[75]</span>
-zeer hoorbaar met hun scharen en men hield dit geluid
-toen voor het paardengetrappel der Spaansche ruiterij;
-vandaar dat nog telkenjare op Haïti het „krabbenfeest”
-gevierd wordt.</p>
-
-<p>Die scharen aan het voorste paar pooten zijn bij de
-krabben steeds zeer groot en sterk, zij dienen als geduchte
-wapens. De vier achterste paren pooten dragen slechts
-klauwen en dienen tot loopen en zwemmen.</p>
-
-<p>Aan onze kusten zijn de twee volgende soorten van
-krabben het meest bekend: de <span class="gesp15">strandkrab</span> (<i>Carcinas
-Moenas</i>), die in <a href="#PlateVIII">fig. 10</a> afgebeeld is en de <span class="gesp15">gewone
-zeekrab</span> (<i>Cancer pagurus</i>) van <a href="#PlateVIII">fig. 11</a>.
-Beide zijn <span class="gesp15">boogkrabben</span>,
-waarbij het kopborststuk breeder dan lang en
-naar voren <span class="gesp15">boogvormig</span> afgerond is. De <span class="gesp15">strandkrab</span>,
-die 3 tot 4 centimeters breed is, behoort tot de algemeenste
-dieren aan alle Europeesche kusten en ook bij
-ons vindt men haar in zulke menigten, dat het strand,
-vooral bij eb, wemelt van de dieren, die daar, op buit
-belust, vol leven en beweging rondkrabbelen en zich, bij
-dreigend gevaar, ijlings uit de voeten maken. Zij verbergen
-zich dan onder de groote steenen van onze zeeweringen
-of begraven zich behendig onder het zand. De
-kleur van de schaal is lichtgrijs of groenachtig, naar
-voren donkerder en de punten der scharen zijn lichter;
-de sprieten zijn zeer kort, zooals bij alle krabben. De
-schaal van de strandkrab is van boven glad of fijn gekorreld
-en heeft aan de voorzijde vijf tanden, de voorpooten
-zijn eenigszins ongelijk en al de ledematen hebben
-een fijnkorrelige oppervlakte. Het achterlijf van het mannetje
-bestaat uit 5, dat van het wijfje uit 7 leden.</p>
-
-<p>De wijze, waarop de krabben zich, aan het strand of
-in een aquarium, in hun doen en laten gedragen, is
-uiterst grappig, doch geeft ons tevens een niet geringen
-dunk van haar intellectuëele hoedanigheden, die zelfs
-hooger staan dan die der kreeften. Men zou deze dieren
-het <span class="gesp15">komieke</span> element van onze stranden kunnen noemen
-en ieder, die wel eens jacht op haar maakte, zal moeten
-toegeven, dat er nauwelijks iets potsierlijkers bestaat.<span class="pagenum" id="Page76">[76]</span>
-Terwijl zij slecht zwemmen, kunnen zij te voet, zij het
-dan ook <span class="gesp15">zijwaarts</span>, met recht „beenen maken” en in
-het verstoppertje spelen vinden zij haars gelijken niet.
-Bij de geheele vervolging spreiden zij een ongelooflijke
-mate van list en geslepenheid ten toon. Wil men haar,
-terwijl zij, schijnbaar onverschillig, doch steeds waakzaam,
-kalm op het zand ligt, naderen, dan maakt zij zich met
-bliksemsnelheid uit de voeten; loopt men haar na, dan
-graaft zij zich ongelooflijk snel in het zand, zoodat alleen
-de sprieten, de oogen en de punten der scharen er boven
-uit komen en blijft dan, met de slimme beweeglijke
-oogen steeds naar alle kanten rondspiedende, stil liggen.
-Komt er een buit voorbij, dan wordt deze in een oogwenk
-gegrepen door de scharen, die ware handen zijn in behendigheid
-en die het dier in een oogwenk uit elkaar
-plukken en de onderdeelen naar den mond transporteeren.
-Er wordt vooral jacht gemaakt op garnalen en op de
-vroolijke zandspringers, die wij in <a href="#PlateVIII">fig. 8 en 9</a> zien. Als
-voedingsmiddel voor den mensch speelt deze krab, wegens
-het smakelijke vleesch, een belangrijke rol. Hoogst merkwaardig
-is ook het wonderbare <span class="gesp15">herstellingsvermogen</span>
-der krabben, dat hier zelfs kan ontaarden in „<span class="gesp15">zelf-amputatie</span>
-of <span class="gesp15">zelf-verminking</span>”, dat is: het dier
-zet zich zelf dikwijls zijn eigen beenen of andere lichaamsdeelen:
-pooten, scharen, sprieten enz. af. Deze worden
-soms om een bagatel opgeofferd, doch alleen tot een
-hooger doel nl: zoo snel mogelijk aan den vijand te ontkomen.
-Trekt men een krab slechts even wat onzacht
-aan een poot of een schaar, of prikt of snijdt men daarin,
-dan wordt fluks het bedreigde lichaamsdeel eenvoudig
-afgeworpen en in de handen van den vijand achtergelaten.
-De krab kan zich dan snel uit de voeten maken en het
-verlorene groeit toch weer aan.</p>
-
-<p>De andere inheemsche soort op onze plaat is de
-<span class="gesp15">gewone zeekrab</span> (<i>Cancer pagurus</i>), <a href="#PlateVIII">fig. 11</a>, die veel
-grooter is dan de vorige en wel 25 centim. breed en
-bijna even lang kan worden. Het schild is zacht gewelfd
-en min of meer korrelig van oppervlakte, en vertoont<span class="pagenum" id="Page77">[77]</span>
-van voren drie uitstekende punten en aan den rand, ter
-weerszijden, negen inkervingen. De kleur van het schild
-is leerachtig geel, doch in het midden bruinachtig rood,
-terwijl de klauwen der zeer groote scharen zwart van
-kleur zijn. De overige pooten zijn dunner, hoekig en met
-korte haren bezet. Het achterlijf, de zoogenaamde „staart”,
-bestaat uit zeven leden. Het voedsel van de zeekrab
-bestaat hoofdzakelijk uit aas. Ook deze krab wordt veel
-gevangen en levert een smakelijke spijs. Onze visschers
-vangen deze dieren, vooral in Maart en April, in groote
-menigte en aan de kusten van Italië en Engeland vormt
-de vangst een gewichtigen tak van nijverheid.</p>
-
-<p>Onder de krabben uit andere streken zijn er ook velen
-met een vreemdsoortig uiterlijk en soms met zeer eigenaardige
-levensgewoonten. Zoo zien wij er een in <a href="#PlateVIII">fig. 4</a>,
-die in vele opzichten aan een spin doet denken en dan
-ook den naam draagt van <span class="gesp15">groote zeespin</span> of <span class="gesp15">stekelkrab</span>
-(<i>Maja squinado</i>). Het dier, dat 10 à 15 centim.
-lang is, komt in de Middellandsche zee voor en is vooral
-zeer algemeen in de buurt van Triëst en in die streken
-wordt het door de onbemiddelde klassen als voedsel genuttigd.
-Het behoort tot de familie der <span class="gesp15">driehoekskrabben</span>,
-aldus genoemd naar het driehoekige, van achteren
-afgeronde, naar voren smallere, roodachtige kopborststuk.
-Dit schild loopt in een soort van puntigen snavel, met
-twee scherpe stekels, uit, een krachtig verdedigingsmiddel,
-naar hetwelk deze krabben ook wel „<span class="gesp15">puntsnaveligen</span>”
-genoemd worden. Het zijn trage gezellen, met een sterk
-gewelfd schild, dat aan de bovenzijde met een groot
-aantal puntige bulten en stekels bezet is, waaronder vooral
-vijf zeer groote, in een rij achter elkaar, aan elk der beide
-zijranden. De twee voorpooten, met de scharen, zijn veel
-langer en grooter dan de vier volgende paren; de laatste
-zijn dun en van kleine klauwen voorzien. Voegen wij nu
-nog daarbij, dat het geheele lichaam, evenals de lange,
-dunne pooten, sterk behaard is, terwijl het dier meestal
-onbeweeglijk zit of zich langzaam en moeilijk voortbeweegt,
-dan zal men zich wel kunnen voorstellen, dat het<span class="pagenum" id="Page78">[78]</span>
-volkomen den indruk maakt van een stekelige vogelspin,
-die op de loer zit. De zeespin werd reeds in de oudheid
-door de Grieken „<span class="gesp15">maia</span>”, dat is: wachteres of moedertje,
-genoemd en dikwijls op Grieksche munten afgebeeld.
-De Grieken schreven aan dit dier een hoog ontwikkeld
-verstand toe.</p>
-
-<p>De fantastische indruk, dien deze puntsnavelige krabben
-maken, wordt nu dikwijls nog verhoogd door de sterk
-ontwikkelde neiging, om zich te „<span class="gesp15">maskeeren</span>”, te „<span class="gesp15">vermommen</span>”,
-waarin zij de <i>Dromia</i> en de <i>Dorippe</i> (zie
-<a href="#Page69">bladz. 69 en 70</a>) nog ver de loef afsteken. Zij bedekken het
-rugschild met wieren en poliepen van allerlei soort, om
-zich, als zij op de jacht gaan, voor haar prooi onkenbaar
-te maken en nemen die zeewieren op haar rug te veel
-in groei toe, zoodat zij bezwaar bij de voortbeweging
-zouden opleveren, dan wordt het veld gemaaid of zij
-punten zich de plantaardige haren met de scharen der
-voorpooten. Dat men hier met een opzettelijke en weloverdachte
-handeling te doen heeft, blijkt daaruit, dat men
-zeespinnen in het aquarium gebracht heeft met stukjes
-papier en dat zij deze toen, in plaats van de ontbrekende
-wieren, op haar schild plaatsten, waarbij ook de snavel
-goede diensten bewees, zonder er zich echter om te bekommeren,
-of zij er ook werkelijk aan bleven vasthechten.
-Dit moge nu geen blijk geven van een juist oordeel omtrent
-de natuur van de gebezigde voorwerpen, maar het
-bewijst toch, dat de dieren, bij hun zorg voor het dagelijksch
-brood, erover <span class="gesp15">nadenken</span>, om het ontbrekende zeewier
-door iets anders te vervangen, dat hen voor hun
-prooi onkenbaar maakt.</p>
-
-<p>Deze maskeradekunsten worden echter nog overtroffen
-door die van een andere driehoekskrab, de <span class="gesp15">Pisa</span> (<i>Pisa
-tetraödon</i>), <a href="#PlateVIII">fig. 7</a>, een kleinere soort, die na verwant is
-aan de zeespin, met een licht, roodachtig grijs, peervormig
-en bultig kopborststuk, dat geheel met dichte, korte viltachtige
-haren bedekt is, een langen gespleten snavel en
-tamelijk korte, knobbelige pooten.</p>
-
-<p>Zijn deze dieren, die in de Middellandsche zee leven,<span class="pagenum" id="Page79">[79]</span>
-toch reeds door hun kleur en sterke beharing moeilijk
-van hun omgeving te onderscheiden, zoo wordt daarop
-nog de kroon gezet door hun gewoonte, om zich den
-romp, den snavel, en zelfs een deel van de pooten, geheel
-en al te bedekken met sponsen, mosdiertjes en allerlei
-planten. Zij zijn daarmede zoo beladen, dat men het
-lichaam zelf nauwelijks meer kan zien en dit meer gelijkt
-op een wandelenden bloementuin of op een begroeiden
-steen (zie <a href="#PlateVIII">fig. 7</a>). Deze planten, sponsen enz. worden dikwijls
-door het dier uit den bodem getrokken en door
-middel van den spitsen snavel op zijn rug geplant of aan
-de haren en stekels vastgeprikt. Men heeft zelfs opgemerkt,
-dat sommige soorten van <i>Pisa</i> deze zonderlinge
-lichaamsbedekking, als een soort van draagbaren „moestuin”,
-ten eigen bate aanwenden en van tijd tot tijd eens
-van den eigen voorraad, als versnapering, snoepen of elkaar
-wederkeerig de kolonies van mosdiertjes of poliepen
-van elkaars huid wegstelen en opeten.</p>
-
-<p>Ook de buitenmodelskrab van <a href="#PlateVIII">fig. 2</a>, de <span class="gesp15">Inachus</span>
-(<i>Inachus chiragra</i>), behoort tot dezelfde familie als de
-beide vorige soorten en bezit dus ook een driehoekig
-schild met een spitsen snavel, die hier echter de bijzonderheid
-vertoont, dat hij bladvormige aanhangsels heeft,
-die doen denken aan de „bladsprieten” van den meikever.
-Het lichaam en de pooten hebben een oneffen, knobbelig
-en gekorreld uiterlijk en maken den indruk, alsof hier een
-verminkt dier voor ons staat. De vier achterste paren
-pooten zijn zeer lang en dun, het tweede paar is zelfs
-buitengewoon groot en nog langer dan de voorste schaarpooten;
-zij dienen dan ook niet voor het loopen, doch
-worden door de krab meer als balanceerstokken gebezigd
-(zie <a href="#PlateVIII">fig. 2</a>) en zijn steeds sterk met wieren bezet. De kleur
-van het dier is bruinachtig rood, de bovenzijde van het
-lichaam is naakt, doch de onderzijde en de pooten zijn
-met afzonderlijke gele haarbundeltjes bedekt, de klauwen
-alleen aan de onderzijde. Deze soort is 2 à 3 centim. lang
-en komt in de Middellandsche zee voor. In de Japansche
-zeeën leeft een andere soort van hetzelfde geslacht: de<span class="pagenum" id="Page80">[80]</span>
-<span class="gesp15">reuzenkrab</span> (<i>Inachus Kämpferi</i>), die inderdaad reusachtige
-afmetingen heeft. De romp van dit dier is een
-halven meter lang, de schaarpooten hebben een lengte
-van 1,5 meter en de dikte van een menschendij; met
-uitgespreide pooten beslaat hij een lengte van meer dan
-3 meters. Dit is niet slechts de Goliath onder de krabben,
-maar tevens het grootste schaaldier van de geheele wereld.</p>
-
-<p>Om de rijen der krabben te sluiten, vermelden wij nog
-en paar zonderlinge snuiters. <a href="#PlateVIII">Fig. 5</a> stelt voor de <span class="gesp15">lambrus</span>
-(<i>Lambrus mediterraneus</i>) uit de Middellandsche zee,
-waar zij vooral bij Nizza, Toulon en Genua, en verder op
-nog bij Napels gevonden wordt. De kleur van dit dier is
-roodachtig, het lichaam is iets breeder dan lang, zeer
-oneffen en ruw, met vele knobbels en puntige stekels
-bezet, vooral aan den rand. Buitengewoon groot en zwaar
-zijn de, van scharen voorziene, binnenwaarts gebogen,
-ruw gekorrelde voorpooten; zij zijn van boven en aan den
-binnen- en buitenrand met puntige, vertakte stekels—aan
-de onderzijde met bruine knobbeltjes bedekt. De overige
-pooten zijn veel kleiner en dunner en dragen slechts
-enkele stekels. En in de Adriatische zee leeft de <span class="gesp15">Neptunuskrab</span>
-(<i>Neptunus Sayi</i>) van <a href="#PlateVIII">fig. 6</a>, die weer meer
-met de gewone krabben overeenkomt, 8-9 centim. lang
-en 17-18 centim. breed is. Het borstschild is breed en
-plat en vuil groenachtig bruin van kleur, met witte
-vlekken. Het schild heeft aan weerszijden een sterken
-doorn en de voorste rand is getand. Het achterste of vijfde
-paar borstpooten is aan de uiteinden sterk verbreed. Dit
-dier zwemt vrij rond, tusschen de Sargassum-wieren (een
-zeeplant) en voedt zich ook daarmede.</p>
-
-<p class="blankbefore75">En nu gaan wij de krabbelende monsters van het strand
-verlaten en begeven wij ons naar de vroolijk huppelende
-en zwemmende schare van onze plaat, die veel kleiner
-van afmetingen zijn en niet meer tot de krabben, doch
-tot de lagere kreeften behooren. Daarom hebben zij ook
-een goed ontwikkeld achterlijf en dus een langwerpiger
-lichaam, want zij zijn verwant aan de vlookreeften, die<span class="pagenum" id="Page81">[81]</span>
-wij vroeger in het zoete water ontmoet hebben. Ook
-uiterlijk komen zij daarmee veel overeen en evenzoo gelijken
-zij onderling veel op elkaar, zooals wij uit de <a href="#PlateVIII">figuren
-1, 3, 8 en 9</a> zien.</p>
-
-<p>Deze kleine kreeftjes behooren, evenals de, vroeger besproken,
-<span class="gesp15">vlookreeften</span> en <span class="gesp15">pissebedden</span> (<a href="#Page3">bladz. 3</a> en
-<a href="#Page44">44</a>), tot de orde der <b>vastoogige kreeften</b> of <b>ringkreeften</b>,
-die, wat het aantal der lichaamsringen en ledematen betreft,
-met de gewone kreeften overeenkomen, doch wier
-<span class="gesp15">borstringen</span> min of meer vrij en beweeglijk zijn, terwijl
-de oogen niet op stelen staan, doch onbeweeglijk
-en <span class="gesp15">vast</span> zijn. De beide diertjes van <a href="#PlateVIII">fig. 8 en 9</a> behooren
-tot de <span class="gesp15">strandspringers</span>, die gekenmerkt zijn door een
-sterk zijdelings afgeplat lichaam, terwijl zij bij rust en
-bij het zwemmen op de zijde liggen. De achterste sprieten
-zijn buitengewoon lang, de voorste weinig ontwikkeld.
-De beide voorste paren pooten zijn kort en dienen slechts
-tot grijpen, waartoe, bij het voorste of bij beide paren, het
-eerste lid als een vinger naar binnen omgeslagen kan
-worden. De twee volgende paren worden voor het loopen
-gebruikt en de drie laatste paren zijn zeer groot en sterk,
-ware <span class="gesp15">springpooten</span>, zooals die van de vloo. Inderdaad
-is het springen hun lust en hun leven, daarin zijn zij ware
-meesters: het zijn de <span class="gesp15">gymnasten</span> van het strand.</p>
-
-<p>Wandelt men ’s zomers of in den herfst, vooral bij
-warm weer, langs het strand, dan staat men dikwijls verbaasd
-over de ontzettende menigte van kleine, blinkend
-witte diertjes, van ongeveer 2 centim. lang, die om onze
-voeten heenspringen en waarvan wij er, bij elken stap,
-talrijken vertreden, daar zij in kleur nauwlijks van het
-zand zijn te onderscheiden. Dit is de <span class="gesp15">zandspringer</span> of
-<span class="gesp15">zeevloo</span> (<i>Talitrus locusta</i>), <a href="#PlateVIII">fig. 8</a>, die soms, bij millioenen
-tegelijk, over onze stranden huppelen en springen, dikwijls,
-als ware gymnasten, wel een voet hoog, waarbij
-ook het omgebogen achterlijf meewerkt, daar zij dit plotseling
-kunnen uitstrekken. Hier is alleen het tweede paar
-pooten van een grijpvinger voorzien. Deze diertjes komen
-algemeen langs alle kusten van Europa voor en wel overal<span class="pagenum" id="Page82">[82]</span>
-daar, waar de zee wieren op het strand werpt, die hun
-tot voedsel dienen. In het water zelf komen zij slechts
-zelden voor; zij volgen steeds de eb en worden dan met
-den volgenden vloed, met de wieren, door de zee op het
-strand aangespoeld. Met geweldige sprongen ontvluchten
-zij daar hun aartsvijanden: de zeevogels en krabben, die
-verzot zijn op deze kreeftjes, en alleen hun gymnastische
-toeren doen hen dan menigmaal letterlijk „den dans ontspringen”.
-Om te rusten graven zij zich in het zand van
-het strand, in den winter onder rottend zeewier. Hun collega
-en metgezel van <a href="#PlateVIII">fig. 9</a>, die veel op hen gelijkt, is
-de <span class="gesp15">strandspringer</span> of <span class="gesp15">strandvloo</span> (<i>Orchestia littorea</i>);
-hij is grooter, 2,5 centim. lang, wordt insgelijks in massa’s
-aan alle kusten van Europa aangetroffen en komt ook
-overigens, zoowel in uiterlijk als in levensgewoonten, veel
-met den zandspringer overeen; alleen zijn hier de voorste
-sprieten wat langer en hebben de <span class="gesp15">beide</span> voorste paren
-pooten een grijpvinger.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Terwijl de beide vorige soorten van kreeftjes nauw
-verwant zijn aan de pissebedden, zonder echter daartoe
-te behooren, zien wij, bovenaan links op Plaat VIII, ook
-een werkelijke pissebed: de <span class="gesp15">boorpissebed</span> (<i>Limnoria
-terebrans</i>), <a href="#PlateVIII">fig. 1</a>, die veel in de Noordzee voorkomt,
-bruinachtig groen van kleur en slechts 2 tot 5 centim.
-lang is; in uiterlijk doet zij wel eenigszins denken aan
-een insektenlarve. De sprieten zijn hier zeer kort en het
-laatste lid van het achterlijf vormt een breede staartplaat,
-met zijdelingsche aanhangsels. Het geheele lichaam is
-met dichte haarborstels bezet. Hoe klein dit diertje ook
-is, zoo kan het toch de grootste verwoestingen aanrichten
-aan het, door het water bedekte, houtwerk van havenhoofden,
-paalwerk enz., door zich daarin te boren en er
-in alle richtingen gangen door te graven, zoodat het dier
-in schadelijkheid den paalworm niet veel toegeeft. Bovendien
-ondervindt het geen nadeel van het terugwijken van
-het water bij eb, daar het in zijn gangen, ook buiten het
-water, dagenlang in leven blijft.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page83">[83]</span></p>
-
-<p>En nu blijft ons nog het kreeftje over van <a href="#PlateVIII">fig. 3</a>, rechts
-boven in den hoek, een curieus diertje uit de Middellandsche
-zee, dat er uitziet, alsof het in een luchtballon
-in het water opstijgt of als een schipper, die in een
-schuitje vaart. Het draagt dan ook den naam van <span class="gesp15">schipperkreeft</span>
-(<i>Phronima sedentaria</i>), en behoort tot de
-parasietische kreeften, dat is: het kookt niet zijn eigen
-pot, doch leeft in en ten koste van een ander dier. Het
-diertje zelf komt in vorm en maaksel weer grootendeels
-overeen met de vlookreeften en met de zeevlooien van
-<a href="#PlateVIII">fig. 8 en 9</a>, is bijna doorschijnend, met roode puntjes,
-heeft een grooten ovalen kop, met kolossale oogen, die
-bijna den geheelen kop beslaan, weinig ontwikkelde sprieten
-en een dun achterlijf, dat van krachtige zwempooten
-voorzien is. Het vijfde paar borstpooten is gewapend met
-geweldige grijptangen.</p>
-
-<p>Man en vrouw hebben hier een volkomen verschillende
-levenswijze, zelfs laat eerstgenoemde zich met zijn wederhelft
-niet anders in dan voor de paring. Terwijl het mannetje
-verder vrij rondzwemt, zoekt het wijfje, nadat het de eitjes
-in een taschje van het kopborststuk gelegd heeft, bij een
-ander, en nog wel bij een vreemde, onder dak te komen,
-ten einde, tijdens de ontwikkeling van haar kroost, gratis
-kost en inwoning te hebben. Zij zoekt daartoe één der
-fraaie, doorschijnende tonnetjes op, welke den uitwendigen,
-gemeenschappelijken mantel voorstellen, waarin zich een
-talrijke kolonie van <span class="gesp15">vuurlijven</span> (<i>Pyrosoma</i>) bevindt,
-welke tot de zoogenaamde „manteldieren” behooren en
-die wij op de volgende plaat nader zullen ontmoeten.
-De vrouwelijke schipperkreeft treedt de, aan beide zijden
-open, kristalheldere woning binnen en begint zich daar
-reeds dadelijk zoo gerieflijk mogelijk in te richten, door
-de rechtmatige bewoners—niet buiten de deur te zetten—doch
-zich daarvan te ontdoen door een veel radikaleren
-maatregel, en wel: ze eenvoudig allen op te eten. En
-als zij dan het huis alleen heeft, dan zwemt zij verder in
-die glasheldere ton, met haar geheele nakomelingschap
-rond, waarbij de schuit in beweging gebracht wordt, door<span class="pagenum" id="Page84">[84]</span>
-de zwempooten van het achterlijf, die uit de ééne opening
-naar buiten uitsteken. Somtijds verlaat zij dit glazen paleis
-en zwemt dan behendig vrij rond, om een nieuw te zoeken,
-welks bevolking zij opnieuw verslindt, om er dan in te
-vertoeven, tot haar kroost volwassen is: inderdaad een
-uiterst praktische levensopvatting!</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container w30em" id="PlateIX">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">IX.</p>
-
-<img src="images/plate09.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page85">[85]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateIX">PLAAT IX</a>.<br />
-<span class="chapname">KLEURENWEELDE IN DEN OCEAAN.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>De lagere dierenwereld der zee munt niet alleen uit
-door avontuurlijke en zeldzame vormen, doch dikwijls
-ook door prachtige kleuren en ongeëvenaarde schoonheid.
-In de onmetelijke afgronden van den oceaan ontmoeten
-wij tal van dieren, bij wier sprookjesachtige pracht zelfs
-de schitterende tuinen van Semiramis in het niet verzinken.
-Uiterst fijne en sierlijke vormen worden ons op deze
-plaat voor oogen gesteld en het geheel zou, bij oppervlakkige
-beschouwing, eerder aan een onderzeeschen tuin
-met schitterende bloemen, dan aan een verzameling van
-dieren doen denken.</p>
-
-<p>En wat vooral merkwaardig is: het meerendeel van
-deze gekleurde wonderen der zee behoort tot de, zoozeer
-geminachte, afdeeling der <b>wormen</b>, waarvan men, in ons
-gewone leven, bijna geen kwaad genoeg kan zeggen en
-die gewoonlijk gelden als het griezeligste en afzichtelijkste,
-wat de natuur heeft voortgebracht. Hoezeer men daarmede
-hun naaste familieleden uit den oceaan miskent, zal blijken,
-als wij thans eerst eens aan de vertegenwoordigers van
-die diergroep op de plaat onze aandacht gaan wijden.</p>
-
-<p>Reeds dadelijk wordt ons oog, in de <a href="#PlateIX">fig. 7, 11 en 28</a>,
-getrokken door drie allersierlijkste wezens van prachtige
-kleur, welke tot die groep der wormen behooren, welke
-men <b>ringwormen</b> noemt, daar zij een geleed of geringd
-lichaam bezitten, dat hier van zijdelingsche aanhangsels
-voorzien is, waarop bundels van <span class="gesp15">borstels</span> geplaatst zijn,
-waarom deze ringwormen den naam dragen van <b>borstelwormen</b>.
-Daarvan hebben wij vroeger reeds enkele soorten
-ontmoet.</p>
-
-<p>De sierlijke wezens van de genoemde <a href="#PlateIX">figuren</a> behooren
-allen tot die soorten, welke van een <span class="gesp15">groot aantal borstels</span>
-voorzien zijn en die tevens verblijf houden in een<span class="pagenum" id="Page86">[86]</span>
-kokervormig omhulsel, dat zij aan hun oppervlakte afscheiden
-of zelf bouwen uit kalk, schelpjes enz., met behulp van
-een kleverig lijm, dat door de huid afgescheiden wordt;
-daarom dragen zij den naam van <span class="gesp15">kokerwormen</span>. Het
-zijn dus <span class="gesp15">vastzittende</span> dieren, die in het zand of slib,
-of vastgehecht op zeeschelpen of steenen leven en de
-borstels slechts gebruiken, om zich in die kokers vast te
-houden en op te stijgen of neer te dalen, terwijl zij zich
-meestal noch in het bezit van een kop, noch van oogen
-mogen verheugen, die zij trouwens volkomen kunnen
-missen. Daarentegen dragen zij aan den voorsten lichaamsring
-een halfcirkelvormig of spiraalvormig opgerold
-kieuwblad, of ook lange, vertakte en beweeglijke kam- of
-veervormige <span class="gesp15">ranken</span> of draden, of andere uitbreidingen,
-van dikwijls wonderbaar schoone kleuren. Zij dienen tevens
-als kieuwen voor de ademhaling en ook voor het naar
-zich toe roeien van voedsel, dat uit fijn verdeeld organisch
-afval of slib bestaat.</p>
-
-<p><a href="#PlateIX">Fig. 7</a> stelt den <span class="gesp15">spiraalvormigen kokerworm</span>
-(<i>Spirographis Spalanzaniï</i>) voor, een uiterst sierlijk gevormd
-dier, dat in de Middellandsche zee tehuis is. Het bewoont
-een langen koker, waaruit van boven de beide ongelijke
-kieuwbladen uitkomen, die zeer fraai wit van kleur en
-met roode ringetjes geteekend zijn. Het grootste, linker
-kieuwblad is spiraalvormig verlengd. De kokers worden
-tot 9 centim. hoog.</p>
-
-<p>Insgelijks zeer fraai en sierlijk is de kalkkokerworm van
-<a href="#PlateIX">fig. 11</a>, die dan ook den naam draagt van <span class="gesp15">sierlijke
-Sabella</span> (<i>Sabella gracilis</i>). Zij komt in de Golf van
-Napels voor, doch andere soorten van hetzelfde geslacht
-leven ook aan onze kusten. De kieuwkraag is zeer hoog,
-alleen van onderen ingesneden en bestaat aan weerszijden
-uit 9 gelijke, veervormige kieuwdraden van ¹⁄₅ der
-lengte van het lichaam, die een uiterst fijne en zachte
-rozeroode kleur bezitten. De koker wordt diep in het
-zand gegraven.</p>
-
-<p>De <span class="gesp15">gekronkelde</span> of <span class="gesp15">gewrongen Serpula</span> (<i>Serpula
-contortuplicata</i>) van <a href="#PlateIX">fig. 28</a>,
-die, met nog eenige andere<span class="pagenum" id="Page87">[87]</span>
-soorten van dit geslacht, ook aan onze kusten voorkomt,
-behoort tot de <span class="gesp15">kalkkokerwormen</span>. Zij bouwen uit kalk
-de buizen, die men, als gekronkelde kokertjes, in grooten
-getale op mossels en andere schelpen of op steenen en
-allerlei voorwerpen vindt, die eenigen tijd in de zee aan
-het strand hebben vertoefd. De soort, die hier afgebeeld
-is, heeft driekantige vastzittende kokertjes, die rimpelig
-van oppervlakte en tot dooreengekronkelde hoopen vereenigd
-zijn. De kieuwen bevinden zich geheel en al boven
-aan het kokertje, waar een soort van kop van het overige
-lichaam afgezonderd is; zij zijn rood van kleur en bestaan
-elk uit 30-34 draden, met prachtige, zachtrood gekleurde
-trilhaartjes bezet, die een strooming in het water
-teweegbrengen voor het aanvoeren van versch water en
-mondvoorraad. Eigenaardig voor de kalk-kokerwormen is,
-dat één der kieuwbladen in een knodsvormig dekseltje is
-overgegaan, waarmede, bij het terugtrekken van het dier
-in de buis, deze, als met een stop, gesloten wordt. Deze
-dieren vangen, als zij uit het ei komen, hun leven aan
-met volle vrijheid van beweging in het water, doch later
-ondergaan zij een gedaanteverwisseling en nog vóór deze
-is afgeloopen, zweet het dier aan de oppervlakte de kalkdeelen
-uit, die het met een cylindervormig kokertje
-omhult, dat aanvankelijk aan beide zijden open is. Met
-den toenemenden groei van het dier wordt ook die
-kalkkoker langer en ten slotte hecht zich deze van
-onderen vast.</p>
-
-<p>Niet minder interessant is de <span class="gesp15">schelpkokerworm</span>
-(<i>Terebella nebulosa</i>), <a href="#PlateIX">fig. 18</a>, die in een vliezig kokertje
-besloten is, dat van buiten met zandkorrels, stukjes van
-schelpen en allerlei ander materiaal bedekt wordt, welke
-met een slijmachtige, later verhardende massa aan elkaar
-geplakt zijn. Die kokertjes zijn hier bepaald onmisbaar,
-want het lichaam van dezen worm is buitengewoon week.
-Naar boven is een soort van kop, die bezet is met lange
-bundels van talrijke, uiterst rekbare, trillende voeldraden,
-die in een eeuwigdurende kronkelende beweging verkeeren
-en zich kunnen samentrekken. Zij zijn prachtig<span class="pagenum" id="Page88">[88]</span>
-rood van kleur. De dieren zijn ook overigens hoogst
-sierlijk en fraai gekleurd, en met de voeldraden, die het
-lichaam dikwijls in lengte overtreffen, weten zij bijzonder
-handig allerlei kleine voorwerpjes, die van hun gading
-zijn, te grijpen, ten einde die voor den bouw van hun
-kokertje te gebruiken of het voedsel, uit fijne organische
-deeltjes bestaande, naar den mond te brengen. Elk van
-die wonderbare roode draden lijkt wel een zelfstandige
-draadvormige worm, zoo menigvuldig zijn hun bewegingen,
-en als men er een afsnijdt, dan kruipt hij nog lang
-levend rond. In het aquarium zijn deze diertjes voor den
-opmerkzamen bezoeker een onuitputtelijke bron van interessante
-waarnemingen. Van dit geslacht bestaan een
-groot aantal soorten, die vooral in de wadden van de
-Noord- en Oostzee leven en waarvan er ook aan onze
-kusten voorkomen.</p>
-
-<p>Nog een andere kokerworm, de <span class="gesp15">goudkam</span> of <span class="gesp15">goudharige
-kokerworm</span> (<i>Pectinaria auricoma</i>) is in <a href="#PlateIX">fig. 20</a>
-afgebeeld. Hij behoort weer tot een geheel andere familie
-dan de vorige soorten, namelijk tot de <span class="gesp15">kamkieuwwormen</span>.
-Deze soort, met nog een andere, komt ook
-veel aan onze kusten voor en verder vindt men ze in
-menigte in de noordelijke zeeën, ook in de Oostzee. Zij
-worden zoo genoemd, omdat de kieuwen, die aan het
-kopeinde geplaatst zijn, uit prachtig goudgeel glinsterende
-kammen van eenvoudige blaadjes bestaan, waardoor ook
-zij uitmunten door schoonheid en sierlijkheid. Het fraaie
-kokertje, dat 4 à 4,5 centim. lang, aan beide zijden open,
-roodbruin van kleur en met zwarte vlekjes gemarmerd is,
-bestaat uit kleine zandkorreltjes en stukjes steen, die, elk
-afzonderlijk, in een laagje chitine gevat zijn en een sierlijk
-mozaïek vormen. Het zijn deze kleine kokertjes, die men,
-vooral bij stormweer, soms bij millioenen aan onze
-kusten vindt aangespoeld. De wormen kunnen ook met
-dit kokertje rondkruipen en men vindt ze, in ontzaglijke
-massa’s, in het zand of slib van de zee ingegraven,
-waar zij een geliefkoosd voedsel zijn van allerlei
-platvisschen.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page89">[89]</span></p>
-
-<p>De dieren, die nu volgen, leven niet in kokertjes, doch
-vrij in de zee, en worden, wegens hun roof- en vraatzucht,
-<span class="gesp15">roofborstelwormen</span> genoemd, terwijl ook hier het
-lichaam met een groot aantal borstels bezet is. Zij hebben
-een zichtbaren kop, met voelers en duidelijk te herkennen
-oogen, terwijl hun roofdier-natuur ook uitkomt door het
-bezit van een slurf, die meestal met kaken gewapend is
-en die voor het aanvatten der prooi dient.</p>
-
-<p><a href="#PlateIX">Fig. 13</a> vertoont ons één der schoonste leden van deze
-familie; het is de <span class="gesp15">fluweelen zeemuis</span> of <span class="gesp15">zeerups</span>
-(<i>Aphrodite aculeata</i>), wier Latijnsche naam <i>Aphrodite</i> vrij
-wat poëtischer klinkt dan de Hollandsche en in niets aan
-een roofdier doet denken. Want Aphrodite was in de
-Grieksche fabelleer niemand minder dan de godin der
-schoonheid, bij de Romeinen Venus genoemd, de dochter
-van Zeus en Dione, die, uit het schuim der zee geboren,
-op het eiland Cyprus aan wal was gestapt. Dien naam
-verdient het dier dan ook ten volle, wegens de schitterende
-kleuren, waarin de borstels prijken, waarmede het
-geheele lichaam omzoomd is, vooral fraai te zien, als die
-organen in het zonlicht spelen. Deze soort, die ook veel
-aan onze stranden gezien wordt, is eivormig van gedaante,
-ongeveer 15 centim. lang en aan de platte onderzijde,
-die witachtig van kleur is, kan men duidelijk de verdeeling
-in 39 tot 43 ringen opmerken. Van boven
-echter, waar het lichaam met breede schubben bedekt
-is, draagt het een dicht, fluweelachtig vilt, dat aan de
-zijden overgaat in langere zijdeachtige borstels, die
-metaalgroen zijn en in alle kleuren van den regenboog
-schitteren.</p>
-
-<p>Met de vorige soort komt veel overeen: de <span class="gesp15">stekelvarkenachtige
-hermione</span> (<i>Hermione hystrix</i>), van
-<a href="#PlateIX">fig. 16</a>, die insgelijks tot de zeemuizen behoort, doch
-slechts 5 tot 6 centim. lang is. Zij heeft een bruinachtig,
-breed lichaam, uit 33 ringen bestaande, twee paren gesteelde
-oogen, groote en dikke voelers en priemvormige,
-van weerhaken voorziene, borstels. Deze soort wordt veel
-in de Middellandsche zee gevonden.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page90">[90]</span></p>
-
-<p>Van de <span class="gesp15">roof-borstelwormen</span> moeten verder nog
-drie andere soorten vermeld worden, die zeer interessant
-zijn. In de eerste plaats zien wij in <a href="#PlateIX">fig. 22</a> een dier over
-den zeebodem schuiven, dat wij, op het eerste gezicht,
-voor een duizendpoot zouden houden en dat dan ook met
-den naam van <span class="gesp15">zee-duizendpoot</span> of <span class="gesp15">zee-nereïs</span>
-(<i>Nereïs pelagica</i>) gedoopt is en, met enkele andere
-soorten van het geslacht <i>Nereïs</i>, ook aan onze kusten
-voorkomt. Het lichaam bestaat uit niet minder dan 60
-tot 80 ringen, is lang en dun (10-20 centim.), in het
-midden een weinig breeder, bruin of roodachtig van kleur,
-terwijl de dunne huid alle kleuren van den regenboog
-terugkaatst. De ringen zijn van groote, stijve borstels voorzien,
-die op pootjes gelijken; de kop is kegelvormig, heeft
-twee paar oogen en draagt twee zijdelingsche, grootere
-en twee kleinere, puntige voelers. Deze borstelworm komt
-algemeen in den noordelijken Atlantischen oceaan voor.</p>
-
-<p>Veel meer bekend is echter de <span class="gesp15">gewone zeepier</span> of
-<span class="gesp15">zandworm</span> (<i>Arenicola piscatorum</i>) van <a href="#PlateIX">fig. 24</a>, die aan
-alle kusten van Europa buitengewoon menigvuldig voorkomt
-en daar zelfs een gewichtige rol speelt. Het lichaam
-komt in vorm eenigszins overeen met dat van den gewonen
-aardworm of pier, is 15 tot 25 centim. lang en
-heeft een kleur, die een mengsel is van rood, groen en
-geel, doch nog verschillend, naar gelang van den bodem,
-waarin het dier leeft, hetgeen dus aan zijn onzichtbaarheid
-ten goede komt. De kegelvormige kop, waaruit een
-bekervormige slurf uitgestoken kan worden, bezit noch
-oogen, noch voelers en waartoe zouden deze organen
-ook dienen, daar het dier zijn eigenlijke leven toch hoofdzakelijk
-onder den bodem doorbrengt. Op den kop volgen
-eerst 7 ringen zonder kieuwen en slechts met onvolkomen
-voetstompjes en borstels, doch dan komen er 13 leden,
-die aan weerszijden bundels van sierlijke, boomachtig
-vertakte kieuwen dragen, welke fraai rood van kleur zijn.
-Het laatste derde, veel dunnere, gedeelte van het lichaam,
-is volkomen kaal, zonder kieuwen of voetstompjes.</p>
-
-<p>De levenswijze van de zeepier is hoogst merkwaardig<span class="pagenum" id="Page91">[91]</span>
-en herinnert in vele opzichten aan die van den aardworm.
-Evenals deze, graaft hij zich, zeer behendig en snel, met
-den kop vooruit tot op een groote diepte in het zand of
-slib aan de kusten, vooral binnen het gebied van eb en
-vloed, en daarbij zondert hij uit de huid een kleverig
-vocht af, dat de omringende zandkorreltjes tot een U-vormig
-buisje, een soort van tunnel, aan elkaar doet hechten en
-dat voor het toetreden van water voor de ademhaling dient.</p>
-
-<p>Het interessantste van het geval is echter de wijze,
-waarop het dier aan den kost komt. Het menu voor zijn
-maaltijden is hoogst zonderling, want hij beijvert zich
-daartoe om, in zijn tunnel gezeten, zooveel mogelijk zand
-in te slikken en, terwijl dit door zijn darmkanaal gaat,
-daaraan de plantaardige en dierlijke bijmengselen te onttrekken
-en te verteren. Het behoeft geen betoog, dat er,
-bij zulk een middagmaal, nog al wat afval is en al dat
-overtollige en onverteerbare wordt naar achteren—hetgeen
-hier gelijkluidend is met: naar boven—uit de
-opening van den tunnel naar buiten gedirigeerd. Het zijn
-deze uitwerpselen, in den vorm van tallooze, wormvormig
-ineengedraaide zandhoopjes, welke ieder, die, bij
-laag water, wel eens langs het strand geloopen heeft,
-menigmaal zal hebben opgemerkt. Een armzalig bestaan!
-zoo hooren wij den lezer uitroepen, maar: alles is gewoonte
-en het dier weet niet beter en vindt zijn menu natuurlijk
-het hoogste ideaal. En, bij de luttele hoeveelheid voedingsstof,
-die het zand bevat, weet hij zich schadeloos te stellen
-door het inslikken van ongelooflijke hoeveelheden van zijn
-lievelingsgerecht; men zegt zelfs, dat de gezamenlijke hoeveelheid
-zand van het gebied, waarin een zeker aantal
-zeepieren leven, telkens éénmaal binnen de 22 maanden
-in haar geheel de reis door hun lichaam volvoert.</p>
-
-<p>Dat is dus nog al bevredigend. Erger voor het dier
-is, dat het een vervolging te vuur en te zwaard moet
-verduren, natuurlijk weer van den aartsroover: den mensch.
-Op de Noordzee-eilanden, en elders aan de kusten, worden
-de zeepieren, in ontelbaar aantal, door de zeevisschers
-opgegraven, om als aas te dienen bij het visschen, en<span class="pagenum" id="Page92">[92]</span>
-vooral voor de walvischvangst zijn zij van groote beteekenis.
-Op één enkel eiland worden dikwijls 9 à 10
-millioen zeepieren voor dat doel gevangen.</p>
-
-<p>Verwant aan de zeepier is de <span class="gesp15">broze Arenia</span> (<i>Arenia
-fragilis</i>), <a href="#PlateIX">fig. 26</a>, wier lichaam echter niet uit drie, doch
-slechts uit twee afdeelingen bestaat. Het voorste, korte
-en dikke gedeelte is vuilrood van kleur en verandert
-dikwijls van vorm, door insnoeringen en samentrekkingen.
-Het achterste, langere en dunnere lichaamsgedeelte, dat
-duidelijk in ringen verdeeld is, heeft een meer geelachtig
-roode kleur. Curieus is de oorsprong van den naam:
-<span class="gesp15">broos</span> (<i>fragilis</i>). Het geheele darmkanaal van het dier
-is namelijk zoo propvol met fijn zand volgestopt, dat het
-niet mogelijk is, den worm op te nemen, zonder hem
-te breken.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Onder de <span class="gesp15">borstelwormen met weinig borstels</span>,
-tot welke onderorde ook onze gewone aard- of regenworm
-behoort, noemen wij, van de in zee levenden, slechts de
-<i>Alcyope</i> van <a href="#PlateIX">fig. 1</a>, boven in den hoek links op de plaat.
-Dit dier is interessant door zijn ontwikkeling. Men heeft
-hier gescheiden geslachten en de wijfjes leggen eieren,
-die zich langzamerhand met trilhaartjes bedekken en zich
-dan in de lengte uitstrekken tot den vorm eener larve,
-doch zonder dat deze het ei verlaat. Uit de trilhaartjes
-ontwikkelen zich later rijen van wimpers en uit de huid
-komen stompjes te voorschijn, die de borstels dragen.
-Later ontwikkelt zich een darmkanaal, er vormen zich
-oogen en het dier is kant en klaar. Men vindt deze
-wormen in alle zeeën.</p>
-
-<p class="blankbefore75">In denzelfden hoek van onze plaat kronkelen zich, door
-de vertakkingen der zeeplanten, nog een paar andere
-merkwaardige wormen, doch ditmaal zijn wij verzeild
-onder een tweede, veel lagere klasse van wormen, de
-<b>platwormen</b> (zie <a href="#Page8">bladz. 8</a>), die geen geleed, doch een
-langwerpig, van boven en onder <span class="gesp15">afgeplat</span> lichaam hebben,
-dat veel eenvoudiger van maaksel is dan dat van<span class="pagenum" id="Page93">[93]</span>
-de ringwormen. Vele onder hen, zooals de lintworm,
-missen niet slechts een bloedvaatstelsel, doch zelfs een
-eigenlijke lichaamsholte. Maar zoo treurig is het met de
-platwormen van onze plaat niet gesteld, en zij zijn dan
-ook de coryfeeën der geheele klasse, behoorende tot de
-familie der <b>snoerwormen</b> of <b>nemertinen</b>, waarvan in
-<a href="#PlateIX">fig. 12</a> de <span class="gesp15">sierlijke snoerworm</span> (<i>Nemertes gracilis</i>)
-voorgesteld is. Het lichaam van de snoerwormen, waartoe
-ook de beide soorten van <a href="#PlateIX">fig. 2 en 3</a>, boven in den hoek
-links, behooren, is zeer lang uitgerekt, meestal lint- of
-snoervormig en met een gelijkmatige bekleeding van
-trilharen bedekt; zij bezitten een lichaamsholte, met darmkanaal,
-bloedvaten en een, voor uitstulping vatbaren slurf.
-De soort van <a href="#PlateIX">fig. 12</a> is 30 centim. lang, heeft een tamelijk
-korten slurf aan den breeden kop en zij is in den
-slurf met een stekel gewapend en van talrijke kleine,
-puntvormige oogen voorzien. Deze soort leeft aan de
-kusten der Europeesche zeeën.</p>
-
-<p><a href="#PlateIX">Fig. 3</a> stelt een anderen snoerworm voor: de <span class="gesp15">kruisdraagster</span>
-(<i>Polia crucigera</i>), die een aanzienlijke lengte kan
-bereiken en, zooals wij zien, dan ook moeite heeft, om
-haar ellenlange lichaam, in behoorlijke kronkels, op te
-bergen. Gewoonlijk is zij echter niet zoo lang. De kleur is
-vuilgroen, met witte strepen en ringen, en op den kop
-bevindt zich een wit kruis, waarvan de naam afkomstig
-is. De slurf kan plotseling uitgeworpen worden en bereikt
-wel ²⁄₃ der lengte van het geheele dier. Men vindt het
-in de Middellandsche zee, meestal in rotsholten of tusschen
-koralen.</p>
-
-<p>Een derde soort is de <span class="gesp15">gegroefde snoerworm</span>
-(<i>Lineus gesserensis</i>), <a href="#PlateIX">fig. 2</a>, die 10-20 centim. lang wordt
-en lichtrood van kleur is, met lichtere, dwarse groeven. Het
-lichaam is afgeplat, de kop verbreed en aan den rand
-met talrijke oogen bezet. Hij komt in de Europeesche
-zeeën voor. Een andere soort van dit geslacht: de <span class="gesp15">langworm</span>
-(<i>Lineus longissimus</i>), die aan de kusten van
-Engeland leeft, draagt zijn naam met het volste recht,
-want men kan hem inderdaad met de el uitmeten en hij<span class="pagenum" id="Page94">[94]</span>
-slaat het record van lengte en magerheid. Het is de
-langste worm, ja wellicht wel het langste dier, dat bestaat.
-Bij een doorsnede van slechts 1 centim., heeft het
-doode dier een lengte van 6 meters, doch tijdens zijn
-leven kan het zich wel tot 30 meters lengte uitrekken.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Tot besluit van onze kennismaking met het uitgelezen
-en afwisselend gezelschap van wormen op onze plaat,
-moeten wij thans nog een wonderlijk, doch hoogst interessant,
-lid van een derde klasse van wormen: de <b>sterwormen</b>,
-bespreken, waarvan in <a href="#PlateIX">fig. 17</a> de <span class="gesp15">groene
-sterworm</span> (<i>Bonellia viridis</i>) afgebeeld is. Dit is, met
-recht, wel één der zonderlingste en avontuurlijkste producten,
-welke de natuur ooit heeft voortgebracht. Stel u
-voor: een cylindervormig dier, zonder eenig spoor van
-geledingen of ringen, noch bijzondere bewegingsorganen,
-waartoe alleen de huidspieren dienen en dat een verborgen
-levenswijze voert in holen van steenen of in het slib
-van den bodem in de Adriatische zee. Dit dier is 5-8
-centim. lang en levendig groen van kleur, doch de voorste
-afdeeling van het lichaam is vervormd tot een <span class="gesp15">snuit</span>,
-eveneens van groene kleur, die ingetrokken, doch ook
-ontzaglijk verlengd kan worden, van enkele centimeters
-tot een halven meter, waardoor het dier, dat zelf onder
-steenen of slib verborgen blijft, in staat is, om het noodige
-voedsel, door middel van trilhaarbewegingen, naar den
-mond te voeren. Aan de basis van dien zeldzamen snuit
-ligt de mondopening, die door <span class="gesp15">stervormige</span>, franjeachtige
-aanhangsels omringd is.</p>
-
-<p>Doch het merkwaardigste en fabelachtigste komt nog,
-en wel bij de voortplanting. Het, zooeven beschreven
-dier, ook op de <a href="#PlateIX">plaat</a> afgebeeld, was een wijfje. De
-mannetjes zijn echter geheel andere wezens en ware
-lilliputters, wat hun afmetingen betreft. Tegenover de
-reuzenvrouw van 5-8 centim. met haar snuit van een
-halven meter, is de man hier een nietig dwergje van 1
-à 2 millim. en dan nog: welk een man! Zonder mond en
-zonder aarsopening, kunnen de mannetjes alleen als<span class="pagenum" id="Page95">[95]</span>
-parasieten leven, zooals de lintworm in het darmkanaal
-van den mensch, en het vloeibare voedingsvocht van den
-gastheer of gastvrouw door de huid opslorpen. Zij bewegen
-zich door middel van trilharen door het water en
-begeven zich eerst, in groot aantal (15 tot 18 stuks), in
-de <span class="gesp15">mondopening</span> en vandaar <span class="gesp15">in den snuit van het
-wijfje</span>, om zich daar metterwoon te vestigen en voedsel
-op te nemen. Daar leven zij dus, als echte tafelschuimers
-van hun wettige wederhelft, als <span class="gesp15">parasieten van het
-wijfje</span>, totdat zij volkomen ontwikkeld zijn. Is dit afgeloopen,
-dan kruipen zij weer uit den snuit van het wijfje
-naar buiten en begeven zich nu, buitenom, naar haar
-eileiders aan den anderen kant, waar zij eveneens eenvoudig
-naar binnen kruipen en de eitjes bevruchten.
-Hier hebben wij dus voorwaar één der merkwaardigste
-wonderen uit het leven der dieren.</p>
-
-<p>Tot deze sterwormen behoort ook de <span class="gesp15">naakte spuitworm</span>
-(<i>Sipunculus nudus</i>), <a href="#PlateIX">fig. 23</a>, die in alle Europeesche
-zeeën, vooral echter in de Middellandsche zee voorkomt,
-doch ook wel aan onze kusten. De lengte van het dier
-is ongeveer 20 centim., het lichaam is lang uitgerekt, de
-snuit, die ingetrokken kan worden, is bijna half zoo lang
-als het lichaam zelf en aan het uiteinde bevindt zich de
-mondopening, die door vlokkige, lange papillen omgeven is.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Doch het wordt thans tijd, dat wij eens van dit wormengebroed
-afstappen en ook eens omzien naar eenige andere
-bewoners van de groene wateren, boven den zandigen
-zeebodem op onze plaat. En die overige bevolking bepaalt
-zich dan nog slechts tot verschillende weekdieren,
-waarvan sommige, die uiterst fraai van uiterlijk zijn, vrij
-rondzwemmen, andere den bodem zelf bevolken, deels
-vrij, deels vastgegroeid.</p>
-
-<p>Onder de eerstgenoemden munten vooral de <span class="gesp15">vuurlijven</span>
-en <span class="gesp15">salpen</span>, die tot de klasse der <b>manteldieren</b>
-behooren, door schoonheid uit. Zij leven van mikroskopische
-plantjes en organischen afval, die zij door middel
-van trilharen naar den mond voeren en, hoewel zij uiterlijk<span class="pagenum" id="Page96">[96]</span>
-zeer eenvoudig zijn, <span class="gesp15">naderen zij</span>, van alle ongewervelde
-dieren, <span class="gesp15">het meest tot de gewervelden</span>. In vele opzichten
-komen zij met de schelpdieren overeen, zonder
-evenwel een schelp te bezitten, dus, als ’t ware: schelpdieren
-zonder schelp. Evenals deze hebben zij een mantel
-en ademen zij door kieuwen, doch de <span class="gesp15">mantel</span> vormt
-hier een grooten geleiachtigen, leerachtigen of kraakbeenigen
-zak, die het ronde of cylindervormige lichaam
-van het dier geheel inhult en die uit een stof bestaat, die de
-grootste overeenkomst vertoont met de celstof der planten:
-de <span class="gesp15">cellulose</span>, welke elders <span class="gesp15">nooit</span> in het dierenrijk
-voorkomt. In dien zakvormigen mantel zijn <span class="gesp15">twee openingen</span>:
-één voor den toevoer van het ademhalingswater
-met de voedingsstoffen in de groote <span class="gesp15">kieuwholte</span>, de
-andere voor het verwijderen van het afvloeiende water
-en de uitwerpselen. De mond ligt achter in de kieuwholte
-en voert in een slokdarm, een maag met lever en een
-darmkanaal; verder is er een hart, dat het bloed door
-wandlooze kanalen van den mantel drijft en één zenuwknoop,
-die dikwijls ook met <span class="gesp15">oogen</span> in verband staat.</p>
-
-<p>De beide mantelopeningen kunnen <span class="gesp15">naast</span> of <span class="gesp15">tegenover</span>
-elkaar gelegen zijn en daarnaar onderscheidt men
-twee orden van deze klasse. Eerstgenoemden vormen de
-orde der zakpijpen (<i>Ascidiën</i>), die nog <span class="gesp15">enkelvoudig</span>
-of <span class="gesp15">samengesteld</span> kunnen zijn, in het laatste geval zoodanig,
-dat vele dieren door een gemeenschappelijken
-mantel omhuld zijn. De enkelvoudige zijn altijd, de
-samengestelde somtijds aan den zeebodem of andere
-voorwerpen vastgehecht. De manteldieren, bij welke de
-in- en uitvoeropening van den mantel <span class="gesp15">tegenover</span> elkaar
-liggen en die, zonder uitzondering, <span class="gesp15">vrij</span> rondzwemmen,
-noemt men: <b>salpen</b>.</p>
-
-<p>Voorbeelden van de orde der enkelvoudige <b>zakpijpen</b>
-zien wij in de <a href="#PlateIX">figuren 8, 9 en 10</a>; zij leven dus steeds
-elk op zich zelf en zijn altijd op den zeebodem of op
-steenen enz. vastgegroeid. Zij vertoonen dikwijls fraaie
-kleuren, doch ook wel wonderlijke vormen, zooals reeds
-dadelijk het geval is met de <span class="gesp15">witte</span> of
-<span class="gesp15">darmvormige zakpijp</span><span class="pagenum" id="Page97">[97]</span>
-(<i>Ciona intestinalis</i>) van <a href="#PlateIX">fig. 8</a>, die werkelijk veel
-op een afgesneden stuk darm gelijkt. Wij zien hier den
-witten of geelachtig witten, doorschijnenden, dunnen
-mantel, met de, naast elkaar gelegen, in- en uitvoeropeningen,
-die zich door sterke spieren krachtig kan samentrekken.
-Dit dier leeft in de Middellandsche zee en zwemt
-als larve vrij rond, doch zet zich later vast op steenen
-enz. <a href="#PlateIX">Fig. 9</a> stelt een andere enkelvoudige zakpijp voor:
-de <span class="gesp15">cynthia</span> (<i>Cynthia microcosmos</i>), die in de Middellandsche
-zee tehuis is, doch waarvan een drietal andere soorten
-ook aan onze kusten gevonden worden. De mantel is
-hier leerachtig, fraai rood van kleur, met zachte haartjes
-bedekt en de beide openingen bevinden zich op hooge,
-dicht bij elkaar geplaatste, tepelvormige verhevenheden.
-De <span class="gesp15">bultige phallusia</span> (<i>Phallusia mammillata</i>), <a href="#PlateIX">fig.
-10</a>, is komkommervormig, vrij groot (12-15 centim.),
-fraai wit van kleur en met bultvormige verhevenheden
-bezet. Zij is aan zeewieren of andere lichamen vastgehecht
-en de mantel is geleiachtig, met een aantal lobben
-rondom de beide openingen, die zich bij de minste aanraking
-samentrekken. In ons land komt alleen een andere
-soort: de <span class="gesp15">doorzichtige phallusia</span> voor.</p>
-
-<p>Van de samengestelde zakpijpen is alleen die van <a href="#PlateIX">fig.
-14</a> vastgehecht. Het is de <span class="gesp15">vioolblauwe geleikorst</span>
-(<i>Botryllus violaceus</i>), een dunne, geleiachtige, sierlijk gebouwde
-korst, die overtreksels vormt over zeewieren en
-andere planten en waar de afzonderlijke diertjes, als een roset,
-rondom een gemeenschappelijke uitstroomingsopening
-staan. Een andere soort van dit geslacht: de <span class="gesp15">stervormige
-geleikorst</span> komt ook aan onze kusten voor. Verder zien
-wij in <a href="#PlateIX">fig. 15</a> een soort kolonie van zakpijpen, namelijk:
-de <span class="gesp15">clavellina</span> (<i>Clavellina lepadiformis</i>), die in de Middellandsche
-en de Noordzee voorkomt en korsten vormt op
-planten, sponsen of steenen. Het is eigenlijk een overgang
-tusschen de enkelvoudige en de samengestelde
-ascidiën, in zoover dat het lichaam van onderen wortelachtige
-uitloopers vormt, waaruit boven den grond knoppen
-ontspruiten, die met het stamdier verbonden blijven en<span class="pagenum" id="Page98">[98]</span>
-in een gemeenschappelijke cellulose-massa liggen en zich
-tot volledige dieren ontwikkelen.</p>
-
-<p>Daarentegen zijn de zoogenaamde <span class="gesp15">vuurlijven</span> (<i>Pyrosoma’s</i>),
-aldus genoemd naar het sterke eigen licht, dat
-zij uitstralen, en die in de warme zeeën voorkomen, echte
-samengestelde zakpijpen. In <a href="#PlateIX">fig. 4</a> is zulk een <span class="gesp15">vuurlijf</span>
-(<i>Pyrosoma atlanticum</i>) afgebeeld; het is een verzameling
-van kleine manteldiertjes, die in grooten getale in de
-wanden van een cylindervormige buis, de mantelholte,
-van ongeveer 25 centim. lang, bevestigd zijn en wier
-mondopeningen naar buiten uitsteken, terwijl de aarsopeningen
-in het overlangsche gemeenschappelijke kanaal
-van den cylinder uitmonden. Elk diertje draagt aan de
-voorzijde twee lichtorganen, die een prachtig helderblauw
-licht uitstralen. Daar deze vuurlijven meestal in grooten
-getale gezellig bij elkaar leven, dragen zij in de tropische
-zeeën, meer dan eenige andere soort, bij tot het wonderbare
-lichten der zee. Reeds vroeger hebben wij zulk een
-<i>Pyrosoma</i> eens in minder gelukkige omstandigheden ontmoet,
-namelijk bij de <span class="gesp15">schipperkreeft</span> op <a href="#PlateVIII">Plaat VIII</a>
-(bladz. 83), die zich in den gemeenschappelijken mantel
-van zulk een vuurlijf metterwoon vestigt, om dien te gebruiken
-als schuitje voor het spelevaren, doch waartoe hij
-vooraf de rechtmatige bewoners eenvoudig opeet.</p>
-
-<p class="blankbefore75">In tegenstelling van de vastzittende zakpijpen zijn de
-<b>Salpen</b>, in <a href="#PlateIX">fig. 5 en 6</a> voorgesteld, manteldieren, die
-vrij in de zee rondzwemmen. Het zijn wonderbaar schoone,
-dikwijls geheel doorschijnende dieren, van cylinder- of
-tonvormige gedaante en bij welke de in- en uitstroomingsopening
-aan de tegenovergestelde polen van den mantel
-gelegen zijn. De kieuw vormt hier een overlangsche band,
-die schuin van voren naar achteren in den mantelzak
-uitgespannen is en geheel door het water bespoeld wordt.
-Deze cellulose-achtige ademhalingszak dient echter tevens
-voor de voortbeweging door zwemmen, want daarin zijn,
-zooals wij op de <a href="#PlateIX">figuren</a> zien, als de duigen om een ton,
-spierbanden uitgespannen, die door hun samentrekking<span class="pagenum" id="Page99">[99]</span>
-den cylinder vernauwen, terwijl het dier de mondopening
-tegelijk door een klep sluit en het water dus met geweld
-uit de achterste opening—en het dier, door den terugstoot,
-voorwaarts—gedreven wordt. De salpen bewonen uitsluitend
-de warmere gedeelten van den Atlantischen oceaan en
-de Middellandsche zee. De eigenlijke <span class="gesp15">salpe</span> (<i>Salpa
-maxima</i>), <a href="#PlateIX">fig. 5</a>, is cylindervormig, 5-7 centim. lang,
-heeft een kraakbeenigen mantel en dwarse spierbanden,
-die niet ringvormig gesloten zijn. Dit laatste is wel het
-geval bij de <span class="gesp15">tonvormige salpe</span> (<i>Doliolum tritonis</i>),
-die geen klep aan de mondopening heeft en 12 millim.
-lang is. De kieuw vormt inwendig een schuinen scheidingswand,
-die van spleten voorzien is.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Tot de weekdieren behooren ook nog een paar <span class="gesp15">mosdiertjes</span>
-(zie <a href="#Page5">bladz. 5</a>), <a href="#PlateIX">fig. 19 en 29</a>, die zich onderscheiden
-door fraaie kleuren en sierlijk vertakte vormen,
-welke aan koraaldieren doen denken. <a href="#PlateIX">Fig. 19</a> stelt het <span class="gesp15">celvormige
-netkoraal</span> (<i>Retepora cellulosa</i>) voor, een zeer
-elegante verschijning, schitterend wit en als uit ivoor
-gesneden, en bestaande uit een bladachtigen, bekervormigen,
-netvormig doorboorden cellenstok, met smalle
-takken. Deze soort is zeer algemeen in de Middellandsche
-zee. Bij het <span class="gesp15">bladerige hoornwier</span> (<i>Flustra foliacea</i>),
-dat, met nog een andere, tot onze inlandsche soorten
-behoort, is de stam van den hoornachtigen cellenstok
-zeer kort en verderop diep verdeeld in bladvormig vertakte
-lappen. De stokken zijn 12-15 centim. hoog en
-komen in de Europeesche zeeën zeer algemeen voor.</p>
-
-<p class="blankbefore75">En nu, als besluit van ons tafreel uit het leven der
-weekdieren, een eenigszins weemoedig slot, want ons
-rest nu nog de beschouwing van een drietal wezens, die
-eigenlijk het uitsterven nabij zijn en wier talrijke vroegere
-familieleden reeds lang in het graf der vóórhistorische
-tijden rusten. Het zijn eenige <b>armpootige weekdieren</b>,
-in <a href="#PlateIX">fig. 21, 25 en 27</a> voorgesteld, die een armzalig overschot
-zijn van een vroegere rijke dierenwereld uit den<span class="pagenum" id="Page100">[100]</span>
-grijzen vóórtijd. Deze weekdieren, die uiterlijk veel gelijken
-op schelpdieren, zooals oesters en mossels, hebben
-een mantel, die twee ongelijke schelpkleppen afscheidt,
-een grootere buikklep en een kleinere rugklep, die niet
-zijdelings vereenigd zijn en ook niet door een slotband,
-zooals bij de schelpdieren (zie <a href="#Page12">bladz. 12</a>), doch slechts
-door ingrijpende tandjes en door spieren. Naast den
-mond bevinden zich, steunende op een kalkachtige voortzetting
-van de rugklep, twee holle armen, die spiraalvormig
-in een aantal windingen opgerold liggen en met
-trilhaartjes bezet zijn. Zij dienen als kieuwen voor de
-ademhaling en tevens, door de beweging der trilhaartjes,
-voor het toevoeren van voedsel naar den mond. De
-schelpen zitten aan rotsen of op den zeebodem vast en
-de dieren leven deels op groote diepten. <a href="#PlateIX">Fig. 21</a> stelt
-de <span class="gesp15">glasachtige gatschelp</span> (<i>Terebratula vitrea</i>) voor,
-aldus genoemd, omdat zij zich vasthecht met een spier,
-die door een gat van de buikschelp gaat. De schelp is
-2,5 centim. lang, melkwit, doorschijnend, langwerpig rond
-en glad. Men vindt ze in de Noordzee en de Middellandsche
-zee. In de zeeën der oudste tijdperken der aardgeschiedenis
-waren de <i>terebratula’s</i> door een ontzaglijk
-aantal soorten en individu’s vertegenwoordigd; thans zijn
-zij, op weinigen na, uitgestorven.</p>
-
-<p>De <span class="gesp15">ongelijke doodshoofdschelp</span> (<i>Crania anomala</i>),
-<a href="#PlateIX">fig. 25</a> is insgelijks een armpootige, met donkerbruine,
-cirkelronde, concentrisch gestreepte schelp, die 1 centim. lang
-en met de buikklep aan voorwerpen op den zeebodem
-vastgehecht is. Zij komt in de Middellandsche zee voor,
-terwijl de <span class="gesp15">papegaai-snavelige rhynchonella</span>
-(<i>Rhynchonella psittacea</i>) van <a href="#PlateIX">fig. 27</a> meer met het noorden
-bevriend is en in de noordelijke ijszee leeft. Deze is 2,5
-centim. lang, donkerbruin of zwart violet, driehoekig,
-gewelfd, met dunne, straalvormig gestreepte kleppen. De
-naam is afkomstig van het snavelvormige uitsteeksel van
-de buikklep.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container" id="PlateX">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">X.</p>
-
-<img src="images/plate10.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page101">[101]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateX">PLAAT X</a>.<br />
-<span class="chapname">HET SPROOKJE VAN DEN KRAKEN.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Er was <span class="nowrap">eens...—</span>om in den toon van het sprookje
-te blijven—er was eens een reusachtig zeemonster,
-„<span class="gesp15">kraken</span>” genaamd, ook wel bekend onder den naam
-van „reuzenpoliep”, dat de schrik was van matrozen en
-zeevaarders en dat, als een rotsachtig eiland, plotseling
-uit de zee opdook en armen uitstrekte, die langer en
-dikker waren dan de grootste mastboom. Met die reuzenarmen
-werden door het ondier de schepen op zee aangevallen,
-waaraan zij zich onverbreekbaar vastzogen, om
-ze naar de diepte te sleuren en de bemanning daaruit
-weg te rooven en te verslinden. Reeds in de Romeinsche
-oudheid, ten tijde van Plinius, werden van dit monsterdier
-de meest fantastische en romantische verhalen gedaan,
-de Zweedsche natuuronderzoeker Linnaeus gaf er een
-plaats aan in zijn beroemdste werk en de Noorweegsche
-bisschop Pontoppidan, die in de 18e eeuw leefde, gaf er
-zelfs een nauwkeurige beschrijving van. Later speelden
-deze zeemonsters, onder den naam van „<span class="gesp15">poliepen</span>”,
-ook een groote rol in de fantastische verhalen der zeeromans,
-zooals die van Victor Hugo.</p>
-
-<p>En het merkwaardigste van dit sprookje is wel: dat
-het, ontdaan van een weinig overdrijving en van veel
-fantasie, inderdaad waar gebeurd is, wat niet van alle
-sprookjes gezegd kan worden. In het midden der 19e eeuw
-was het „sprookje van den kraken” schijnbaar voor goed
-naar het rijk der fabelen verwezen en niemand geloofde
-meer aan het bestaan van dat wreedaardige gedrocht.
-Doch ziet: plotseling werd de wereld verrast door een
-ontwijfelbaar vastgesteld bericht, waardoor althans het
-bestaan van reusachtige <b>inktvisschen</b> of <b>koppootige
-weekdieren</b>, zooals deze dieren in de wetenschap heeten,
-met onherroepelijke zekerheid bewezen werd.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page102">[102]</span></p>
-
-<p>In het jaar 1861 werd, door de bemanning van het
-schip „Alecto”, zulk een monster, in de buurt van Teneriffe,
-geharpoeneerd, dat 15 à 20 meters lang was en een
-gewicht had van ongeveer 2000 kilogram. Zijn vangarmen
-hadden een lengte van verscheidene meters en
-daarmede kon het ondier roeibooten aangrijpen en omverwerpen.
-De meeste van die reuzenmonsters heeft men
-echter aan de kusten
-van Amerika, voornamelijk
-bij New-Foundland,
-waargenomen; in
-1872 strandde daar een
-exemplaar van 3 meters
-lang, doch welks beide
-groote vangarmen een
-lengte hadden van 13
-meters en de dikte van
-de pols van een man.
-In 1873 werden in die
-buurt twee matrozen in
-een roeiboot door een
-inktvisch aangevallen,
-bij welke gelegenheid
-deze een stuk van zijn
-arm verloor, ter lengte
-van 6 meters. De oogen
-van dit monster hadden
-een middellijn van 20
-centimeters. Men vermoedt,
-dat deze reuzen
-op zeer groote diepten
-in den oceaan leven, en slechts bij uitzondering aan de
-oppervlakte komen.</p>
-
-<div class="container left w20em" id="FigJ">
-
-<img src="images/illo149.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. J.<br />
-Schets van de dwarsdoorsnede
-van een inktvisch.</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p>Op <a href="#PlateX">Plaat X</a> zijn eenige van die <b>inktvisschen</b>, trouwens
-van veel bescheidener afmetingen, voorgesteld. Den naam
-<b>koppootige weekdieren</b> dragen zij naar de geweldige
-vangarmen aan den kop, die wel geen pooten zijn, maar
-toch ook bij de voortbeweging een zekere rol spelen.<span class="pagenum" id="Page103">[103]</span>
-Ten einde kennis te maken met de organisatie bij deze
-klasse van weekdieren, hebben wij in <a href="#FigJ">fig. J</a> de schets der
-overlangsche doorsnede van een inktvisch opgenomen.</p>
-
-<p>Zulk een inktvisch heeft een duidelijken kop (<i>Ko</i>), met
-twee zeer groote en hoog ontwikkelde oogen, en, als
-weekdier, is hij natuurlijk weer behoorlijk in een <span class="gesp15">mantel</span>
-(<i>Mt</i>) gekleed, die hier het geheele dier, als een zak, omgeeft,
-doch zoodanig, dat die zak aan de buikzijde vrij is
-en daar de <span class="gesp15">mantelholte</span> (<i>Mh</i>) vormt, waarin de <span class="gesp15">kieuwen</span>
-(<i>K</i>) gelegen zijn. Aan de rugzijde echter is de
-mantel met het lichaam vergroeid en vormt daar een
-plooi, tusschen welke een kalkachtige, aan den rand
-hoornachtige, plaat gelegen is (<i>Sch</i>), die men als een onvolkomen
-<span class="gesp15">schelp</span> kan beschouwen en die aan den rug
-meer stevigheid verleent. Deze platen, <span class="gesp15">zeeschuim</span> of
-<span class="gesp15">sepiabeen</span> genaamd, spoelen dikwijls aan onze kusten
-aan en het poeder wordt wel als poetsmiddel voor metalen,
-als polijstmiddel voor ivoor en als kalkvoeder voor kanaries
-gebruikt. Aan de onderzijde eindigt de mantel in een soort
-van vin (<i>Fl</i>), die, evenals de zijdelingsche vinvormige
-aanhangsels, eenigszins tot de voortbeweging medewerkt.</p>
-
-<p>De hoofdbeweging vindt echter plaats door een hoogst
-merkwaardig orgaan. Bij alle inktvisschen heeft de mantel
-aan den hals een spleetvormige opening, waardoor het
-water voor de ademhaling, volgens het pijltje op <a href="#FigJ">figuur J</a>,
-in de mantelholte (<i>Mh</i>) stroomt en de kieuwen omspoelt,
-terwijl het, bij het sluiten dier spleet, door het bedoelde
-orgaan: een gespierde, trechtervormige buis, vooraan
-onder den kop, <span class="gesp15">trechter</span> genaamd (<i>F</i>), volgens de pijl
-weer naar buiten stroomt. Die trechter is niets anders dan
-de vervormde <span class="gesp15">voet</span>, het bewegingsorgaan van alle weekdieren
-(zie <a href="#Page13">bladz. 13</a>), dat hier echter hol is. Als de
-bovenste spleet van den mantel gesloten is en de mantelholte
-(<i>Mh</i>) dan door het dier plotseling sterk samengetrokken
-wordt, dan stroomt het water met zooveel
-kracht door den trechter F naar buiten, dat het dier zich,
-door den terugstoot, snel achterwaarts beweegt. Daartoe
-dient het dier zich dus vooraf goed te oriënteeren omtrent<span class="pagenum" id="Page104">[104]</span>
-den weg, dien het wil inslaan, iets wat hem echter best
-toevertrouwd is, want de inktvisschen zijn, in hun soort,
-genieën, die geestelijk zelfs veel hooger staan dan sommige
-gewervelde dieren. Zij hebben scherpe zintuigen,
-een goed ontwikkeld hart, met een volledig bloedvatenstelsel,
-en de centrale deelen van het zenuwstelsel in den
-kop zijn zelfs door een kraakbeenige doos omgeven, een
-zeer merkwaardig geval en een nader bewijs, dat de
-inktvisschen een overgang vormen tot de gewervelde
-dieren.</p>
-
-<p>Thans nog een enkel woord over de voeding van deze
-dieren en over de wijze, waarop zij hun buit bemachtigen.
-De mondopening zien wij op <a href="#FigJ">fig. J</a> bij <i>M</i>, in het midden,
-tusschen de vangarmen; zij is voorzien van een hoornachtige
-boven- en onderkaak, in den eigenaardigen vorm
-van een papegaaisnavel, terwijl bovendien de tong met
-een ruwe, hoornachtige <span class="gesp15">wrijfplaat</span> bedekt is, om het
-voedsel fijn te wrijven. Dan voert zij in een lang darmkanaal
-(<i>D</i>), met een groote maag (<i>Ma</i>), terwijl de uitwerpselen,
-langs den min gebruikelijken weg van de
-ademholte, door de aarsopening (<i>A</i>) naar den trechter
-gevoerd en door dezen weggespoeld worden. Inktvisschen
-zijn zeer vraatzuchtige roofdieren, die zich slechts voeden
-met levenden buit: visschen, krabben, kreeften, weekdieren
-enz. En hoewel zij niet zoo zwart zijn, als zij in het
-beruchte sprookje afgeschilderd worden, en ook niet zoo
-romantisch als de roep, die van hen uitging, zoo zijn zij
-toch echte vechtersbazen, die in het aquarium—waar in
-den regel velen van hen aangetroffen worden—in een
-afzonderlijk bassin moeten geborgen worden, daar zij te
-gevaarlijk zijn voor andere aquariumbewoners.</p>
-
-<p>Nu is de beweging dezer dieren, die, gelijk wij zagen,
-achterwaarts plaats heeft, niet bepaald geschikt om een
-snelzwemmenden buit te achtervolgen, daar de trechter
-hen juist in de verkeerde richting drijft en de vinnen
-slechts een zeer langzame beweging toelaten. Er moest
-dus iets anders op gevonden worden, om behoorlijk aan
-den kost te komen en de natuur heeft daarin op hoogst<span class="pagenum" id="Page105">[105]</span>
-vernuftige wijze voorzien, door deze, in alle opzichten
-zoo interessante, dieren van allermerkwaardigste grijporganen
-te voorzien, in den vorm van een krans van
-<span class="gesp15">vangarmen</span> (<i>Ar</i>) aan den kop, rondom den mond. Daar
-deze ook eenigszins tot de beweging bijdragen, noemt
-men deze dieren ook <b>koppootige weekdieren</b>.</p>
-
-<p>Het zijn echter geen pooten, doch grijparmen, waarmede
-het dier, terwijl het op de loer ligt, zonder dat het
-zich behoeft te bewegen, den snelst zwemmenden buit
-gemakkelijk vangt en waaraan de naam <span class="gesp15">poliep</span> (dat is:
-veelarm) te danken is, dien men, ten onrechte, wel eens
-voor deze dieren bezigt. Soms zijn er 8 gelijke van die
-vangarmen om den mond (<b>achtarmigen</b>) en deze zijn
-alle, over hun geheele binnenzijde, met <span class="gesp15">zuignappen</span>
-bezet. Deze bestaan uit een kraakbeenigen ring, die tegen
-de prooi wordt gedrukt en waarbinnen zich, als een zuiger,
-een verhoogde spier kan terugtrekken, zoodat de lucht in
-den ring verdund wordt en deze zich aan het voorwerp
-vastzuigt. Andere inktvisschen—en tot dezen behoort
-die van <a href="#FigJ">fig. J</a>—bezitten 10 vangarmen (<b>tienarmigen</b>),
-waarvan er echter twee veel langer zijn en deze zijn alleen
-aan het breedere uiteinde van zuignappen voorzien. Deze
-armen worden, als ware lasso’s, uitgeslingerd en omklemmen
-de prooi zoo stevig, dat er geen ontkomen aan is
-en deze aan de 8 korte vangarmen overgegeven wordt,
-ter verdere expeditie naar den mond.</p>
-
-<p>Het is ’s werelds loop, dat vechtersbazen vele vijanden
-hebben en ook de inktvisch ondervindt de waarheid daarvan
-aan den lijve, want hij wordt door allerlei groote
-visschen, door dolfijnen, bruinvisschen enz. vervolgd en
-zelfs de mensch maakt in sommige landen jacht op hem,
-daar het vleesch van vele soorten zeer smakelijk is. Nu
-kan daarbij hun snelle achterwaartsche retraite, door middel
-van den spuitenden trechter, hun daarbij van veel nut
-zijn en bovendien kunnen zij zich tamelijk onzichtbaar
-maken door sterke kleursveranderingen van het lichaam.
-De inktvisch is, met recht, de „kameleon van de zee”;
-als hij verschrikt of geplaagd wordt, schieten er allerlei<span class="pagenum" id="Page106">[106]</span>
-gele, roode en blauwe tinten over zijn huid. Men beweert
-zelfs, dat, als men een levenden inktvisch in een glazen
-vat met water op een vel wit papier zet, hij bijna dadelijk
-wit, en op een zwarte tafel zwart wordt. Zoo kan hij
-dus ook de kleur zijner omgeving nabootsen en zich
-moeilijk zichtbaar maken. In elk geval kan hij zoo bedriegelijk
-de kleur van den zeebodem nabootsen, dat men
-in een aquarium dikwijls moeite heeft, om hem te vinden,
-terwijl dit tevens een probaat middel is, om de prooi te
-verschalken en haar arglistig te laten naderen.</p>
-
-<p>En als dit alles nog niet helpt, dan heeft het dier nog
-andere pijlen op zijn boog. Bij vervolging door vijanden
-kan het, uit een blaas aan de buikzijde (<i>T</i>, <a href="#FigJ">fig. J</a>), die
-door een lange buis in den trechter (<i>F</i>) uitmondt, een
-zwartbruin vocht naar buiten stuwen, waardoor het dier
-in een zwarte wolk gehuld wordt. Men noemt daarom die
-blaas de „<span class="gesp15">inktblaas</span>”, de dieren zelf: „<span class="gesp15">inktvisschen</span>”
-en het vocht, dat wel als bruine verfstof gebruikt wordt:
-<span class="gesp15">sepia</span>.</p>
-
-<p>Vermeldenswaard is nog de zucht tot <span class="gesp15">gezelligheid</span>
-bij deze dieren; zij vormen dikwijls geheele scholen, ook
-met het doel tot onderlingen steun en hulp tegenover
-vijanden. Daarbij heerscht een voorbeeldige discipline,
-zoodat allen, bij vervolging, op een zeker teeken, dezelfde
-bewegingen maken, bijvoorbeeld uit de zee opspringen,
-soms een boog van tientallen meters in de lucht maken
-en dan weer neervallen. Vandaar dat er op het dek van
-een schip wel eens letterlijk een regen van inktvisschen
-valt, die dan in menigte gevangen worden en een geliefkoosde
-versnapering voor de bemanning vormen, want
-vele soorten zijn eetbaar.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Op onze plaat ontmoeten wij vooreerst den <span class="gesp15">gewonen
-inktvisch</span> (<i>Sepia officinalis</i>), <a href="#PlateX">fig. 2</a>, dezelfde, die op <a href="#FigJ">bladz.
-102</a> in doorsnede afgebeeld is. Deze heeft, evenals de drie
-volgende soorten, slechts <span class="gesp15">twee kieuwen</span> en bezit 10
-vangarmen, waarvan de 8 kleinere en gelijke ongeveer
-¹⁄₃ der lengte, de beide lange grijparmen iets meer dan<span class="pagenum" id="Page107">[107]</span>
-de geheele lengte van het lichaam hebben. Laatstgenoemde
-zijn aan het uiteinde verbreed en alleen daar van zuigschijven
-voorzien, bij de korte armen is de geheele binnenzijde
-daarmede bezet. Het dier vertoont fraaie kleuren,
-de geheele rugzijde heeft een zachte rosé-kleurig gele
-tint, met witte vlekken, de oogen zijn hemelsblauw, de
-vinnen doorschijnend violet, met ondoorschijnende witte
-vlekken. Lengte 15-30, en tot de punt der groote vangarmen
-60 centim. Hij houdt zich steeds aan de kusten,
-ook aan de onze, op en wordt, wegens het smakelijke
-vleesch, veel gevangen. Men vindt hem in elk aquarium.</p>
-
-<p>Ook een paar soorten van <span class="gesp15">pijlinktvisschen</span>, en daaronder
-ook de gewone <span class="gesp15">pijlinktvisch</span> (<i>Loligo vulgaris</i>) van
-<a href="#PlateX">fig. 1</a>, zijn inlandsche dieren. Men noemt ze zoo naar de
-pijlvormige gedaante van de schelpplaat op den rug. Deze
-soort komt in den Atlantischen oceaan en de Middellandsche
-zee voor. Zij wordt 30 centim. lang en 10 kilogr. zwaar. De
-kleur is zacht blauwachtig wit, met lichtroode vlekken.
-De vinvormige aanhangsels van den mantel zijn zeer groot
-en vormen aan de achterzijde een ruitvormige figuur.</p>
-
-<p>Eerst <a href="#PlateX">fig. 5</a> echter doet ons kennis maken met
-den <span class="gesp15">kraken</span> uit het sprookje, den <span class="gesp15">gewonen achtarm</span>
-of <span class="gesp15">zeepoliep</span> (<i>Octopus vulgaris</i>), die, zooals uit
-den naam volgt, slechts 8 even groote, en betrekkelijk
-zeer lange, vangarmen bezit. Hij bewoont de warmere
-zeeën, doch is een enkele maal ook wel naar onze kusten
-verdwaald en aldaar gezien. Het dier wordt 1 meter lang,
-houdt zich steeds bij de kusten op, meestal in rotsspleten,
-waar het op zijn buit loert en het zwemt eigenlijk niet,
-doch beweegt zich kruipend voort. Op schoonheid kan
-dit wezen niet bepaald bogen en het laat zich verklaren,
-dat zijn kolossale broeder: de <span class="gesp15">reuzenpoliep</span> (<i>Octopus
-maximus</i>), die 7 meters lang wordt, op de zoo romantisch
-aangelegde zeelieden een fantastischen indruk maakt en
-tot het sprookje van den „<span class="gesp15">kraken</span>” aanleiding kon geven.
-De kleur is witgrijs, doch gaat, bij geprikkelden gemoedstoestand,
-in rood, bruin en geel over en er ontstaan
-wrattige verhevenheden op de huid. Met zijn armen kan<span class="pagenum" id="Page108">[108]</span>
-hij zware steenen wegsleepen, waarvan hij een soort van
-grot bouwt, als schuilplaats.</p>
-
-<p class="blankbefore75">De <span class="gesp15">gewone papiernautilus</span> (<i>Argonauta argo</i>) van
-<a href="#PlateX">fig. 4</a> heeft insgelijks twee kieuwen en 8 armen, waarvan
-echter de beide bovenste het langst zijn. Hij is een goede
-zwemmer, die dan ook vooral in volle zee voorkomt, het
-meest in de Middellandsche zee. De kleur is bijzonder
-fraai; van onderen en ter zijde bruinachtig, met zilveren
-glans, en op de oppervlakte een menigte glinsterende,
-gele, bruine of rozeroode puntjes. De bovenkant is donkerder,
-groenachtig, met gele tot kastanjebruine vlekken.
-Het mannetje is veel kleiner dan het wijfje en heeft geen
-schelp, doch het wijfje, op de plaat afgebeeld, bouwt een
-kalkschelp, die zoo dun is als papier (vandaar de naam)
-en ter zijde talrijke ribben vertoont. De uiteinden der
-beide bovenste armen zijn hier schijfvormig verbreed, om
-het dier in de schelp vast te houden.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Al de tot nogtoe genoemde inktvisschen bezaten slechts
-twee kieuwen. Die van <a href="#PlateX">fig. 4</a> echter, de <span class="gesp15">scheepsboot</span>
-of <span class="gesp15">paarlemoer-nautilus</span> (<i>Nautilus pompilius</i>) mag zich
-in het bezit van <span class="gesp15">vier</span> kieuwen verheugen en vertoont
-tevens de bijzonderheden, dat het lichaam in een spiraalvormige,
-uitwendige schelp besloten is en dat de vangarmen
-om den mond draadvormig en zeer talrijk zijn en
-geen zuignappen bezitten. De schelp is door tusschenschotten
-in een aantal kamertjes verdeeld, doch het dier
-huist alleen in de voorste kamer. De overige kamers zijn
-met lucht gevuld, doch staan door een nauwe buis (<span class="gesp15">sipho</span>)
-met elkaar in verband. Door de geheele sipho loopt een
-vliezige koker heen en deze bevestigt het dier in de
-schelp. Deze is van binnen fraai paarlemoerachtig, van
-buiten wit, met roodbruine strepen. De doorsnede bedraagt
-25 centim. Bij dit dier ontbreekt de inktblaas. Het komt
-voor in den Indischen en Stillen Oceaan.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container w30em" id="PlateXI">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">XI.</p>
-
-<img src="images/plate11.jpg" alt="" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page109">[109]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateXI">PLAAT XI</a>.<br />
-<span class="chapname">ALLERLEI MERKWAARDIGE ZEESLAKKEN.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Reeds vroeger, bij de dierenwereld uit het zoete water,
-hebben wij met verschillende soorten van <b>slakken</b> of
-<b>buikpootige weekdieren</b> kennis gemaakt, die aldus genoemd
-worden naar den eigenaardigen vorm van het
-bewegingsorgaan: den <span class="gesp15">voet</span>, die een breede zool onder
-den buik van het dier vormt, waarop het voortkruipt.
-Zoo is het althans bij de meeste soorten van slakken,
-doch er zijn ook andere, waar die vorm geheel gewijzigd
-is en van welke juist ook eenige merkwaardige soorten
-op deze plaat afgebeeld zijn. Doch eerst willen wij nog
-eenige, in de zee levende, verwanten van onze <span class="gesp15">kieuwslakken</span>
-beschouwen, die, evenals de landslakken, een
-breede kruipzool onder het lichaam hebben en dus, met
-deze laatsten, de orde der</p>
-
-<h3>VLAKPOOTIGEN</h3>
-
-<p class="noindent">vormen. Deze kieuwslakken zwemmen of roeien dus niet,
-zij kruipen en zijn meestal voorzien van een schelp. Men
-verdeelt ze in twee onderorden: <b>vóórkieuwigen</b> en <b>achterkieuwigen</b>,
-naar gelang de kieuwen vóór aan het
-lichaam en vóór de hartkamer, of daarachter gelegen zijn.
-Tot eerstgenoemden behooren, behalve eenige zoetwaterslakken,
-bijna al de in zee levende huisjesslakken, waarvan
-wij nu enkele interessante soorten gaan bekijken.</p>
-
-<p>Geheel rechts op de plaat, in <a href="#PlateXI">fig. 5</a>, zien wij de <span class="gesp15">gewone
-schaalhoren</span> (<i>Patella vulgata</i>), die ook op onze
-kusten voorkomt en zoo genoemd wordt naar den schaal- of
-schotelvorm der schelp, die echter kegelvormig toeloopt.
-Zij is geel van kleur, met straalvormige ribben; de opening
-van het huisje is eivormig en de kieuwen bestaan
-uit een krans van kleine blaadjes. De kop is tot een
-korten, dikken snuit verlengd en draagt twee lange, spitse<span class="pagenum" id="Page110">[110]</span>
-voelers, aan wier basis de oogen liggen. De spierindruk
-binnen op de schelp (zie <a href="#Page12">bladz. 12</a>) is bijna hoefijzervormig.
-De dieren hechten zich vast aan rotsen en de schelp
-vergroeit daarmede zoo vast en volkomen, dat zij zich
-aan alle oneffenheden daarvan aansluit. Men vindt ze in
-de Noordzee en vele andere zeeën en zij worden door
-de kustbewoners veel gegeten.</p>
-
-<p>De groote, stekelige baas van <a href="#PlateXI">fig. 8</a>, <span class="gesp15">stekelhoren</span> of
-<span class="gesp15">stekel-purperslak</span> (<i>Murex brandaris</i>) genoemd, is één
-der purperslakken, die aan de bewoners der kusten van
-de Middellandsche zee, reeds in de oudheid, de beroemde
-Syrische purperverf leverden, welke uit een klier, tusschen
-kop en lever gelegen, afgescheiden wordt en waarmede
-destijds de purperen mantels en gewaden geverfd werden.
-Sedert de middeleeuwen is echter die kleurstof meer en
-meer verdrongen, eerst door de cochenille en in den
-nieuweren tijd door allerlei anilinekleurstoffen. De schelp
-is langwerpig eivormig en loopt in een zeer lange, holle
-sleuf of kanaal uit, waar de sipho doorheen loopt en de
-schelpopening kan door een hoornachtig deksel gesloten
-worden. De geheele lengte bedraagt 7-9 centim., de
-kleur is licht bruingrijs, buiten op de schelp bevinden
-zich op elke winding 2 of 3 dikke uitwassen met stekels.
-De kruipzool is matig groot en de zeer kleine kop heeft
-twee lange, draadvormige voelers, op wier buitenzijde,
-ongeveer halverwege, de oogen staan. De mond heeft
-een langen, terugtrekbaren slurf met smalle tong, waarop
-drie rijen haakjes. De dieren voeden zich met schelpdieren
-en andere slakken, in wier huisje zij een gaatje
-boren, om den bewoner er uit te eten. Aan onze stranden
-leeft een verwante soort: de <span class="gesp15">geschubde stekelhoren</span>
-(<i>Murex erinaceus tenuïspina</i>), aldus genoemd naar de zeer
-lange stekels.</p>
-
-<p>Zonderlinge slakken zien wij in <a href="#PlateXI">fig. 6</a>; zij leven in een
-kokertje en doen denken aan de kalkkokerwormen (<a href="#Page87">bladz.
-87</a>). Het is de <span class="gesp15">reusachtige wormslak</span> (<i>Vermetus
-gigas</i>), wier schelp, in de jeugd, spiraalvormig gedraaid
-en dan aan andere voorwerpen vastgehecht wordt, doch<span class="pagenum" id="Page111">[111]</span>
-later sluiten de windingen niet meer aan, doch groeien
-uit tot een cylindervormig, onregelmatig gewonden
-kokertje. Daarmede gaat een teruggang in grootte van
-den voet gepaard, die ten slotte nog slechts als drager
-van het deksel, boven den kop uitsteekt. Bij den verderen
-groei trekt het dier zich uit de schelp naar boven terug
-en sluit het verlaten gedeelte telkens door een kalkwand
-af, zoodat het kokertje dan, als ’t ware, in kamertjes verdeeld
-is. Meestal leven talrijke exemplaren gezellig bijeen,
-vooral in de Middellandsche zee en andere warmere
-zeeën.</p>
-
-<p>De <span class="gesp15">sierlijke keverslak</span> of <span class="gesp15">tonslak</span> (<i>Chiton elegans</i>)
-van <a href="#PlateXI">fig. 11</a>, insgelijks een vóórkieuwige slak, heeft inderdaad
-wel iets van een kever en wijkt ook overigens zoozeer
-van alle andere familieleden af, dat de oningewijde
-niet zou meenen met een slakkenhuis te doen te hebben.
-De schelp bestaat namelijk uit 8 losse, achter elkaar gelegen
-en over elkaar grijpende, dwarsplaten, waardoor het
-dier zich, bij gevaar, evenals sommige pissebedden, met
-schelp en al, kan oprollen. Verder ontbreken kop, oogen
-en voelers, terwijl de zeer platte onderzijde zich onbeweeglijk
-op steenen, schelpen of zeewieren vasthecht.
-Deze soort leeft in de warme zeeën; bij ons komen een
-paar kleinere soorten voor, doch alleen in Zeeland.</p>
-
-<p>Wij sluiten de rij der vóórkieuwigen met nog een andere,
-interessante slak: de <span class="gesp15">knobbelige zeeoor</span> (<i>Haliotis tuberculata</i>),
-<a href="#PlateXI">fig. 16</a>, aldus genoemd naar de oorvormige schelp
-met zeer wijde opening, die van binnen een prachtigen
-paarlemoerglans heeft, zoodat de ouden haar, niet ten
-onrechte, met het oor van Aphrodite (Venus) vergeleken,
-want de spiraalvormige, doch zeer vlakke schelpen munten
-ook overigens door bijzondere schoonheid uit, zoodat
-zij aan de kusten der Middellandsche zee, waar het dier
-in ondiep water op rotsen vastgehecht leeft, zeer gezocht
-zijn en tot allerlei sieraden verwerkt worden. Evenwijdig
-aan den linker rand der schelp loopt een rij van gaatjes,
-waardoor het water naar de kieuwen stroomt. De voetzool
-is breed en van een dubbele rij van prachtig groene<span class="pagenum" id="Page112">[112]</span>
-franjes voorzien. De mond is snuitvormig, met een tong,
-die met tallooze haakjes bezet is; het voedsel bestaat uit
-zeeplanten. De breede kop draagt twee lange sprieten en
-daarachter staan, op korte steeltjes, de oogen.</p>
-
-<p>Op de volgende <a href="#PlateXII">plaat</a> zullen wij nog een groot aantal
-vóórkieuwigen ontmoeten, want alleen van deze groep
-telt men niet minder dan 8500 soorten.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Thans zijn echter eerst eenige <b>achterkieuwigen</b> onder
-de vlakpootigen aan de beurt, bij welke de kieuwen dus
-<span class="gesp15">achter</span> de hartkamer gelegen zijn. Velen daarvan hebben
-geen, of slechts een zeer dunne en onvolkomen, schelp
-en in het laatste geval dient zij alleen tot bedekking der
-kieuw en van een klein gedeelte der ingewanden en nooit
-kan het dier er zich in terugtrekken, zoodat men ze ook
-wel „<span class="gesp15">naakte zeeslakken</span>” noemt. Het zijn wel de minsten
-der broederen, want velen bezitten noch kieuwen,
-noch bloedvaten of hart en dan dient eenvoudig de rughuid
-als ademhalingsorgaan, die dan, door allerlei vertakkingen,
-een grootere oppervlakte verkrijgt.</p>
-
-<p>De beide volgende soorten bezitten althans nog zeer
-primitieve kam- of veervormige kieuwen, die in een soort
-van mantelholte liggen. Zoo is het bij het curieuze dier
-van <a href="#PlateXI">fig. 12</a>, dat den, voor een zeebewoner zeer zonderlingen,
-naam van <span class="gesp15">zeehaas</span> (<i>Aplysia depilans</i>) draagt en
-dat in de Middellandsche zee in ondiep water zeer algemeen
-is en verder aan de kusten van Portugal tot
-Engeland, een zonderling veld voor de hazenjacht, voorkomt.
-Dien naam heeft het dier dan ook alleen te danken
-aan den vorm van de twee achterste der vier voelers, die
-eenigszins op de ooren van een haas gelijken. Het dier
-is 20-25 centim. lang, zwart met grijze vlekken en het
-lichaam is naar voren halsvormig verlengd en draagt daar
-de voelers en de oogen. De kieuwen bevinden zich rechts
-van den rug, als vertakte blaadjes, onder een dunnen
-mantel en daarin wordt ook een onvolkomen, dunne en
-hoornachtige schelp gevormd, die echter van buiten niet
-te zien is. Het voedsel bestaat uit zeewieren.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page113">[113]</span></p>
-
-<p>Als algemeen voorkomend bewoner der kusten van
-Zuid-Europa, was dit dier aldaar reeds in de oudheid
-bekend, of liever berucht, want het stond in een zeer
-kwaden reuk als vergiftig dier, vooral bij matrozen en
-visschers, die beweerden, dat alleen reeds de aanraking
-van het dier door den mensch, bij dezen de haren deed
-uitvallen (vandaar de soortsnaam: <i>depilans</i> = ontharend).
-De fantasie van den zeeman ging echter ook hier te ver
-en de waarheid is eenvoudig, dat door den mantel van
-het dier, bij vervolging, een donker, violet vocht afgescheiden
-wordt, dat een onaangenamen reuk heeft en eenigszins
-vergiftige eigenschappen schijnt te bezitten. Het dient
-alleen om het dier in een donkere wolk te hullen en onzichtbaar
-te maken, evenals bij de inktvisschen.</p>
-
-<p>Tot dezelfde groep behoort ook de <span class="gesp15">gespikkelde
-blaasslak</span> (<i>Bulla ampulla</i>) van <a href="#PlateXI">fig. 15</a>, die in de warme
-zeeën, bijv. van Oost-Indië, voorkomt en een zeer dunne
-schelp bezit, waarin zich het dier geheel kan terugtrekken
-en naar welke men deze slakken, waarvan een paar andere
-soorten ook aan onze kusten voorkomen, „<span class="gesp15">obliehorens</span>”
-noemt. Naar de eivormige, geelachtige, bruin gespikkelde
-schelp, wordt de soort van <a href="#PlateXI">fig. 15</a> ook wel „<span class="gesp15">kievitsei</span>”
-genoemd. De 4 voelers zijn tot een gelobde voorhoofdsplaat
-vergroeid, in wier midden de oogen liggen en de
-mantel heeft groote aanhangsels, die de schelp gedeeltelijk
-bedekken, doch ook als roeiriemen gebruikt worden,
-als het dier vrij rondzwemt, terwijl het overigens over
-zeeplanten op en neer kruipt. Het slikt groote levende
-schelpdieren en slakken in, wier schelpen het in de maag,
-met behulp van groote kalkplaten, kraakt.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Wij komen nu tot de zoogenaamde „<span class="gesp15">kieuwloozen</span>”
-of <span class="gesp15">naaktkieuwigen</span>; zij bezitten echter in den regel
-wel kieuwen, doch deze zijn onbedekt, naakt en niet in
-een mantelholte besloten. Een hoogst merkwaardig en
-fraai voorbeeld daarvan is de <span class="gesp15">sluierslak</span> (<i>Tethys leporina</i>),
-<a href="#PlateXI">fig. 3</a>, uit de Middellandsche zee, die 30 centim.
-lang wordt en alleen in volle zee vrij rondzwemt. Het<span class="pagenum" id="Page114">[114]</span>
-geheele dier is zeer fijn, teer en doorschijnend en verspreidt,
-in het donker, licht. Het dankt zijn naam aan een
-groot, halfcirkelvormig, aan den rand van franjes voorzien,
-aanhangsel aan den kop, „sluier” genaamd, dat als voortreffelijk
-roeitoestel dient. Het lichaam is tamelijk plat en
-aan beide zijden van den rug bevindt zich een overlangsche
-rij van bundelvormige kieuwen en daartusschen
-lichtrood en zwart gevlekte, wormvormige aanhangsels,
-die gemakkelijk afvallen en die men daarom vroeger voor
-wormen hield, die als parasieten op het dier zouden leven.</p>
-
-<p>Een andere naaktkieuwige slak is de <span class="gesp15">draadslak</span> (<i>Aeolis</i>),
-<a href="#PlateXI">fig. 7</a>, die men, op het eerste gezicht, ook door de lange
-voorste, priemvormige voelers, bijna voor een landslak
-zou houden. De achterste voelers zijn knotsvormig en
-daarachter bevinden zich de oogen. Het lichaam is langwerpig,
-zonder mantel, 4-6 centim. lang en draagt op
-den rug talrijke roode of bruine <span class="gesp15">draadvormige</span> aanhangsels,
-waarin uitloopers van de lever dringen en wier
-uiteinden voorzien zijn van netelorganen voor de verdediging.
-Men hield ze vroeger voor kieuwen, doch deze
-ontbreken hier en slechts de huid zorgt voor de ademhaling.
-Dit dier leeft op zeegras of zeewier in de Noordzee
-en de Westelijke Oostzee en een drietal andere soorten
-van het geslacht <i>Aeolis</i> komen op onze kusten voor. Zij
-voeden zich met andere zeedieren, vooral met bloempoliepen.</p>
-
-<p>Een fraaie en sierlijke naaktkieuwige slak is de <span class="gesp15">knobbelige
-sterreslak</span> (<i>Doris tuberculata</i>) van <a href="#PlateXI">fig. 9</a>, die
-bij Napels voorkomt, terwijl een paar andere soorten ook
-aan onze kusten gevonden worden. De kieuwaanhangsels
-zijn hier veervormig en in den vorm van een <span class="gesp15">ster</span> rondom
-de aarsopening, achter op het midden van den rug, geplaatst.
-Het lichaam is 5 centim. lang, langwerpig rond,
-geel van kleur, met donkere vlekken; de bovenzijde is
-korrelig, de onderkant zwart gestippeld. Het lichaam is
-door een breeden mantel omgeven. Er zijn 4 voelers en
-de mond is slurfvormig. Het dier leeft meestal tusschen
-zeewier en sterft dadelijk, als men het uit het water neemt.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page115">[115]</span></p>
-
-<p>Verder behoort tot de groep der naaktkieuwigen ook
-nog de <span class="gesp15">groene fluweelslak</span> (<i>Elisia viridis</i>) van <a href="#PlateXI">fig. 10</a>,
-een dier van zonderlingen vorm, dat in de Noordzee, de
-Westelijke Oostzee en de Middellandsche zee op zeegras
-leeft. Hier ontbreken de kieuwen volkomen, de kop is
-onduidelijk, met twee lepelvormig opgerolde voelers, en
-langs de zijden van het lichaam loopen twee groote huidlappen,
-die zich van achteren vereenigen en waarschijnlijk
-voor de ademhaling dienen. Het dier is merkwaardig geteekend;
-de kleur van den kop, de voelers en de voorzijde
-van den rug en de buitenranden der huidlappen zijn donker
-<span class="gesp15">fluweelachtig</span> zwart, doch hier en daar overgaande
-in groenachtig of bruinachtig. De voet is olijfgroen en het
-geheele lichaam is als bezaaid met kleine sneeuwwitte,
-deels ook groenachtig blauwe en roodachtig witte puntjes.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Van de tweede orde der slakken: de <b>kielpootigen</b> of
-<b>zee-zwemslakken</b> zien wij in <a href="#PlateXI">fig. 1</a> een hoogst interessant
-dier: de <span class="gesp15">gekroonde zwemslak</span> (<i>Pterotrachea coronata</i>),
-die niemand zeker voor een slak zou houden, want het
-lichaam doet veeleer aan een visch denken, is langwerpig,
-van achteren van een vischachtigen roeistaart voorzien,
-bijna geheel geleiachtig helder en zoo doorschijnend, dat
-men er alle organen doorheen ziet. En om op dit alles de
-kroon te zetten, zwemt het dier bovendien nog op zijn rug.
-Deze dieren leven steeds in volle zee, want het zijn echte
-zwemmers, daartoe vooral in staat gesteld door de eigenaardige
-vervorming van den „<span class="gesp15">voet</span>”. Deze bestaat hier
-namelijk uit twee onderdeelen: het voorste deel vormt
-een vertikale <span class="gesp15">kielvormige</span> vin (vandaar de naam:
-<span class="gesp15">kielpootigen</span>), een soort van zeil onder aan het lichaam
-(en dus op de <a href="#PlateXI">figuur</a> naar boven gekeerd!) en is van
-een zuigschijf voorzien, waarmede het dier kruipen of
-zich vasthechten kan, terwijl het achterste en grootste
-deel van den voet vervormd is tot het uitgebreide en
-lange staartgedeelte, dat eigenlijk de hoofdmassa van het
-lichaam vormt en een uitstekend zwem- en roeitoestel is.
-De mantel zit, als een kleine kegel, achter op den rug,<span class="pagenum" id="Page116">[116]</span>
-de kop is langwerpig, met een soort spitsen snuit en
-heeft twee dunne korte voelers en daarnaast de oogen.
-Een schelp ontbreekt. Het is een uiterst fraai gekleurd,
-teer en fijn, als ’t ware aetherisch wezen, dat in de
-Middellandsche zee leeft.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Ten slotte vertoont het tooneel uit den oceaan op onze
-plaat nog een paar voorbeelden van een geheel anderen
-groep van slakken: de <b>vinpootigen</b> of <b>roeislakken</b>, dieren
-van zonderlingen vorm, waarin men nauwelijks meer het
-type der slakken kan herkennen, zoodat men ze wel tot een
-geheel afzonderlijke klasse van weekdiedren brengt. In elk
-geval is dit wel het eenvoudigste, wat de natuur op
-slakkengebied heeft geleverd.</p>
-
-<p>De kop is bij deze slakken, waarvan de <a href="#PlateXI">fig. 2, 4 en 13</a>
-voorbeelden zijn, slechts onduidelijk begrensd en alleen
-de mondopening en 2 of 4 onvolkomen voelers geven
-de plaats aan, waar de kop zich <span class="gesp15">zou</span> bevinden, <span class="gesp15">als</span> hij
-voorhanden ware. Het hoofdkenmerk der orde—en
-tevens de aanleiding tot haar naam—zijn de twee groote
-zijdelingsche vleugel- of <span class="gesp15">vinvormige</span> aanhangsels, die
-den vervormden <span class="gesp15">voet</span> voorstellen en die tot roeien of
-zwemmen dienen. Het zijn dunne vliezige lappen, die,
-op de wijze der vleugels van de vlinders, op en neer
-fladderen, waarom deze dieren ook wel „<span class="gesp15">zeevlinders</span>”
-genoemd worden. Zij zijn naakt of hoogstens van een
-dunne doorschijnende schelp voorzien. Overigens zijn
-het kleine diertjes, hoogstens 5 centim. lang, die over
-dag hun siësta op den zeebodem houden, doch ’s avonds
-naar boven fladderen en aan de oppervlakte rondzwemmen,
-om zich met kleine weekdieren en kreeften te
-voeden. Maar op hun beurt vallen deze diertjes zelf weer,
-in onnoemelijke massa’s, aan visschen, meeuwen en walvisschen
-ten buit.</p>
-
-<p>Dit laatste treurige lot is vooral beschoren aan de
-<span class="gesp15">noordsche walvisch-vleugelslak</span> (<i>Clione borealis</i>)
-van <a href="#PlateXI">fig. 2</a>, gewoonlijk eenvoudig „<span class="gesp15">walvischaas</span>” genoemd,
-omdat deze diertjes in zoo dichte drommen bijeenzwermen,<span class="pagenum" id="Page117">[117]</span>
-dat de walvisch er bij iederen hap duizenden
-en nog eens duizenden door zijn geweldig keelgat verzwelgt
-en zij het hoofdvoedsel van dit reuzendier vormen.
-Het lichaam van deze slak is spilvormig, naakt, doorschijnend,
-met bruine vlekken, 2-3 centim. lang, met
-2 paar voelers en op de tong bevindt zich een wrijfplaat,
-die uit kleine, haakvormige tandjes bestaat. Zij komen in
-tallooze menigten in de noordsche zeeën voor, daar, waar
-ook hun aartsvijand, de walvisch, tehuis is.</p>
-
-<p>Een andere vinpootige slak is die van <a href="#PlateXI">fig. 4</a>: de <span class="gesp15">drietandige
-kristalslak</span> (<i>Hyalea tridentata</i>), een curieus
-diertje, ook weer zulk een „zeevlindertje” van slechts
-15 millim. lang, zonder zichtbaren kop en met twee vleugelachtige
-vinnen, waarmede zeer snelle bewegingen plaats
-hebben. Het dier kan zich, met de vinnen, geheel en al
-terugtrekken binnen een dunne, bolvormige, hoornachtige
-schelp. Het is een bewoner der warmere zeeën.</p>
-
-<p>En thans, tot besluit van ons gesprek over deze plaat,
-nog een laatste—doch zeker niet de minst interessante—vertegenwoordiger
-der vinpootigen: de <span class="gesp15">olifantstand</span>
-of <span class="gesp15">zeetand</span> (<i>Dentalium elephantinum</i>), <a href="#PlateXI">fig. 13 en 14</a>. Deze
-is weer van een schelp voorzien en vormt eigenlijk een
-overgang van de slakken tot de mossels of plaatkieuwige
-weekdieren. De naam <span class="gesp15">tandslakken</span>—en voor deze
-soort: <span class="gesp15">olifantstand</span>—heeft betrekking op de overeenkomst
-in vorm van de buisvormige, aan weerzijden open
-en zwak gebogen schelp met den tand van een roofdier
-of een olifant. Men noemt ze ook <span class="gesp15">graafpootigen</span>, omdat
-zij de schelp, met het breede eind naar onderen,
-door middel van den voet in het zand van den bodem
-vastgraven, zooals wij in <a href="#PlateXI">fig. 13</a> zien, terwijl <a href="#PlateXI">fig. 14</a> een
-leeg kokertje of huisje voorstelt, dat ongeveer 10 centim.
-lang is. Deze schelpen vindt men dikwijls in verzamelingen.
-Kieuwen ontbreken, doch bij het ingraven worden
-de uitstrekbare, als een krans om den mond geplaatste
-roode <span class="gesp15">voeldraden</span>, die voor den aanvoer van voedsel
-en, met den mantel, ook voor de ademhaling dienen, er
-boven uitgestoken (<a href="#PlateXI">fig. 13</a>).</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page118">[118]</span></p>
-
-<p>Het dier zelf nadert, in sommige opzichten, tot de
-mossels, ook doordat het geheel ingehuld is in een, aan
-beide zijden open, mantel. Een kleinere soort: <i>Dentalium
-entale</i>, 2-3 centim. lang, leeft in de Noordzee en van
-haar huisjes spoelen dikwijls grootere of kleinere stukken
-aan onze stranden aan.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container" id="PlateXII">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">XII.</p>
-
-<img src="images/plate12.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page119">[119]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateXII">PLAAT XII</a>.<br />
-<span class="chapname">EEN BONTE VERZAMELING.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Voor den verzamelaar een collectie om van te watertanden,
-uit allerlei fraaie slakken en slakkenhuizen bestaande, in
-de bontste verscheidenheid van kleuren en vormen en
-waarvan vele ook den mensch van nut zijn. Allen behooren
-tot de groep der <b>voorkieuwigen</b>, waarvan wij reeds op
-<a href="#Page109">bladz. 109</a> een paar voorbeelden hebben ontmoet en wier
-sierlijke schelpen in de meeste musea, onder andere in
-dat van het aquarium te Amsterdam, steeds in talrijke
-exemplaren vertegenwoordigd zijn.</p>
-
-<p>Al de slakken van deze plaat behooren tot die afdeeling
-der voorkieuwigen, welke men <b>kamkieuwigen</b> noemt,
-omdat zij, op den rug, een ademholte hebben, waarin zich
-één grootere, <span class="gesp15">kamvormige kieuw</span> en een kleinere <span class="gesp15">bijkieuw</span>
-bevinden. Zij hebben een duidelijken kop en hals,
-twee voelers voor het tasten, aan wier basis de zeer volkomen
-oogen staan en vóór aan den kop ligt de mond,
-die goed gewapend is met kaak en wrijfplaat. Alle kamkieuwigen
-hebben een schelp of <span class="gesp15">huisje</span>, afgescheiden
-door den mantel, die het, veelal spiraalvormige lichaam
-bedekt, zoodat ook het huisje meestal dien vorm vertoont.
-De <span class="gesp15">voet</span> is het eenige bewegingsorgaan en kan lang en
-smal, of breed en schijfvormig zijn; eerstgenoemde vorm
-maakt een snellere beweging mogelijk dan de laatste.
-Bij alle kamkieuwigen loopt de mantel uit in een holle
-buis, de adembuis of <span class="gesp15">sipho</span>, die het water naar de ademholte
-voert en opgenomen wordt door een buisvormig
-uitsteeksel van de schelp of door een insnijding in den
-mond daarvan. Men vindt deze adembuis bij alle vleescheters,
-niet bij de planteters. Bij de rangschikking dezer
-slakken wordt in hoofdzaak op de <span class="gesp15">tong</span> gelet, die, ook
-bij alle andere slakken, met een harde <span class="gesp15">wrijfplaat</span> bedekt
-is, waarop talrijke dwarsrijen van plaatjes of tandjes<span class="pagenum" id="Page120">[120]</span>
-geplaatst zijn, waarmede het voedsel tegen de kaak verscheurd
-en fijngewreven wordt en die bij de verschillende
-groepen zeer in aantal, vorm en grootte verschillen.</p>
-
-<p>Onder de eerste groep: de <b>bandtongigen</b>, die een lange,
-smalle tong en een wrijfplaat met 7 tandpuntjes in elke
-dwarsrij hebben en waartoe ook de <span class="gesp15">moerashorenslakken</span>
-van Plaat I uit het zoete water behooren (zie <a href="#Page18">bladz. 18</a>),
-ontmoeten wij op onze plaat vooreerst een goede bekende,
-die wel bescheiden en onaanzienlijk van uiterlijk is, maar
-toch voor ons hooggewaardeerde eigenschappen bezit,
-namelijk: de <span class="gesp15">alikruik</span> (<i>Littorina littorea</i>), <a href="#PlateXII">fig. 7</a>. Men ziet
-haar aan onze kusten, vooral bij laag water, in groote
-menigte aan de steenen der zeeweringen vastzitten, schijnbaar
-onbeweeglijk vastgegroeid. Maar dat is toch geenszins
-het geval en de jonge diertjes zijn zelfs levenslustige
-snelzwemmers, daar zij, evenals de jongen van de meeste
-zeeslakken, twee, met trilharen bedekte, mondlappen bezitten,
-waarmede zij zich behendig voortroeien.</p>
-
-<p>Doch ook de oudjes zijn niet zoo suf, als zij er uitzien;
-komen zij geheel onder water of brengt men ze in den
-bak van een aquarium, dan zien wij uit het korte, dikke,
-eivormige, uit 5 of 6 windingen bestaande, bruine en aschgrijze,
-dwarsgestreepte huisje, dat 3 centim. hoog is, een
-kop met twee lange, draadvormige voelers en die in een
-korten slurf eindigt, benevens een langen, glibberigen voet
-te voorschijn komen, waarmede het dier over den ondergrond
-voortglijdt. Doch bij het minste gevaar wordt het
-geheele lichaam, met kop en voet, in het huisje teruggetrokken
-en de ingang met een rond hoornachtig dekseltje
-afgesloten, om alle ongewenschte indringers buiten de
-deur te houden. Aan de basis van de voelers liggen de
-oogen. De mond van de schelp is van binnen bruin, de
-spil wit, het dier zelf is geel, met bruine spiraallijnen
-en banden.</p>
-
-<div class="container right w15em" id="FigK">
-
-<img src="images/illo172.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. K.<br />
-Eiernest van de gewone
-alikruik.</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p>De alikruiken leven, in ontzaglijke menigte, aan de
-kusten van de Noordzee, de westelijke Oostzee en de
-Middellandsche zee. In ons land zijn zij vooral in Zeeland
-en westelijk Noord-Brabant bekend, waar zij door de<span class="pagenum" id="Page121">[121]</span>
-visschers, voornamelijk van Arnemuiden, bij massa’s
-gevangen, met zout en peper gekookt, en als „kreukels”
-langs de huizen gevent worden, als een smakelijk gerecht,
-dat, na verwijdering van het dekseltje, met een speld uit
-het huisje gepikt wordt. De dieren leven steeds vlak bij
-het strand, binnen het bereik van eb en vloed, waar zij
-zich hoofdzakelijk van zeewieren voeden, zonder echter
-vegetariërs te zijn, daar zij ook een hapje vleesch niet
-versmaden. De wijfjes leggen een groot aantal eitjes in
-een soort <span class="gesp15">eiernest</span> (zie <a href="#FigK">fig. K</a>). De eitjes worden daartoe,
-elk op zich zelf, door een geleiachtige massa omhuld en
-het geheel wordt op steenen of rotsen vastgekleefd.</p>
-
-<p>Met de alikruik komt, wat de organisatie betreft, veel
-overeen de <span class="gesp15">geribde rissoa</span> (<i>Rissoa costata</i>), <a href="#PlateXII">fig. 23</a>,
-doch deze heeft een veel kleiner
-en spitser, sierlijk, torenspitsvormig
-huisje, met eivormige monding
-en slechts enkele millim.
-lang. De snuit is uitgerand en
-tweemaal zoo lang als de draadvormige
-voelers. Het dier komt
-in bijna alle zeeën voor en voedt
-zich met zeewieren.</p>
-
-<p>De <span class="gesp15">tepelhoren</span> (<i>Natica</i>), <a href="#PlateXII">fig.
-17</a>, heeft een zeer dik, opgeblazen,
-van onderen afgeplat en van een nagel voorzien horentje,
-met lage windingen en eironde opening. De voet is bijzonder
-groot en bedekt, met den omgeslagen rand van
-den mantel, nog een deel van den schelprand. Het deksel
-is kalkachtig, de kop is van een slurf voorzien en draagt
-twee kegelvormige, vorksgewijs geplaatste voelers, aan
-wier basis van buiten de oogen staan. Zij komen in alle
-zeeën voor, een paar soorten ook aan onze kusten en leven
-op zand- of slibachtigen bodem. Zij boren schelpdieren
-aan, waarmede zij zich voeden.</p>
-
-<p>In <a href="#PlateXII">fig. 14</a> zien wij de <span class="gesp15">schroefvormige torenslak</span>
-(<i>Turritella terebra</i>), aldus genoemd naar het ongemeen
-sierlijke huisje, dat zeer lang en puntig is, den vorm van<span class="pagenum" id="Page122">[122]</span>
-een torenspits heeft en schroefvormig gewonden is. De
-kleur van het horentje is roodgeel of roodachtig, met
-spiraalvormige strepen, een ronde monding en een hoornachtig
-dekseltje. De voelers, aan wier buitenzijde de oogen
-zitten, zijn lang en dik, borstelvormig, de kop eindigt in
-een langen, gladden snuit en de rand van den mantel is
-van franjes voorzien. Het is een vleescheter, maar het
-dier is zeer traag en komt slechts zelden uit zijn huisje
-te voorschijn; men vindt het in alle zeeën der warme
-luchtstreek, een enkele soort komt ook aan onze kusten voor.</p>
-
-<p>Zeer fraaie en sierlijke huisjes zijn ook die van de
-<span class="gesp15">horenslakken</span> (<i>Cerithium</i>), <a href="#PlateXII">fig. 18</a>, waarvan talrijke
-soorten bestaan, die zoowel in de zee als in brak
-water leven. Ook hier is het langwerpige, spitse huisje
-torenspitsvormig, bruin van kleur, overlangs geplooid en
-dwars gestreept. De monding is klein, scheef-eivormig,
-met een naar links gericht kanaal. De kop eindigt in een
-verlengden snuit en de oogen staan midden tusschen de
-voelers. Van dit geslacht leven een aantal zeer kleine
-soorten (minder dan 1 centim.) in de Noord- en Oostzee
-en zij kwamen reeds in vóórhistorische tijden in zulke ongelooflijke
-hoeveelheden voor, dat gansche kalksteenlagen,
-zooals de cerithiënkalk en de grofkalk van Parijs, uitsluitend
-uit de zeer kleine horentjes van deze versteende
-(fossiele) slakken gevormd zijn. Omgekeerd vindt men onder
-die versteende soorten ook de grootste van alle slakken,
-zooals de <span class="gesp15">reuzenhoornslak</span> (<i>Cerithium giganteum</i>),
-die meer dan 60 centim. hoog was en in het bekken van
-Parijs voorkomt.</p>
-
-<p>Merkwaardige soorten van <b>bandtongigen</b> vindt men
-onder de familie der <span class="gesp15">vleugelslakken</span>, die zoowel uitmunten
-door grootte, als door schoonheid en bijzonderen
-vorm. Op de plaat is daarvan in <a href="#PlateXII">fig. 16</a> de <span class="gesp15">pelikaansvoet</span>
-(<i>Strombus</i> of <i>Aporrhaïs pes pelecani</i>) afgebeeld, aldus
-genoemd naar den eigenaardigen vorm van de schelp,
-die aan het uiteinde spits en torenvormig is, doch naar
-beneden in een handvormige, in drie spitse vingers gespleten,
-lip overgaat. De oogen staan aan de basis der<span class="pagenum" id="Page123">[123]</span>
-borstelvormige voelers en het dekseltje is zeer klein. De
-voet is, bijna onder een rechten hoek, knievormig gebogen
-en dit maakt, dat de vleugelslakken niet kunnen kruipen,
-doch, door stootsgewijze bewegingen van den voet, voorwaarts
-<span class="gesp15">springen</span>. De afgebeelde soort komt in de Europeesche
-zeeën, ook aan onze kusten, voor, doch de meeste
-vleugelslakken leven in de warmere zeeën, waar zij vooral
-de koraalriffen bewonen. De beroemdste is de <span class="gesp15">groote
-vleugelslak</span> (<i>Strombus gigas</i>) uit Midden-Amerika, wier
-schelp meer dan 30 centim. hoog is en een fraaien rozerooden
-mond heeft. Deze schelpen komen in menigte uit
-West-Indië in den handel ter kamerversiering en ter omlijsting
-van bloemperken.</p>
-
-<p>Tot dezelfde groep behoort de merkwaardige familie
-der <span class="gesp15">porseleinslakken</span>, van
-welke in <a href="#PlateXII">fig. 20</a> de <span class="gesp15">slangenkop</span>
-(<i>Cypraea mauritiana</i>) voorgesteld is. De schelp
-heeft hier een zeer bijzonderen vorm, zij is eivormig, op
-den rug zeer bol en de laatste winding omsluit al de
-overige bijna geheel en deze zijn dus bijna niet zichtbaar.
-De mond van de schelp is een lange en smalle spleet,
-met omgeslagen randen, die getand of gekarteld zijn. Het
-langwerpige, in elkaar gerolde dier heeft aan weerszijden
-een, van breede lappen voorziene, uitbreiding van den
-mantel, die van binnen met draden bezet is, welke zich
-over de schelp kunnen heenslaan. De voelers zijn lang,
-kegelvormig en op een verdikte plek daarvan staan de
-oogen. Een deksel ontbreekt. Deze soort komt in Oost-Indië
-voor.</p>
-
-<p>Een paar andere bekende soorten spelen een niet onbelangrijke
-rol in de samenleving van sommige natuurvolken.
-De <span class="gesp15">getijgerde porseleinslak</span> (<i>Cypraea tigris</i>), uit
-den Indischen oceaan, levert de schelpjes, die onder den
-naam van „<span class="gesp15">katjes</span>” bekend zijn en die in Oost-Indië in
-groote hoeveelheid in den handel komen voor allerlei
-sieraden en speelgoederen, en door de inboorlingen voor
-het versieren van gordels, kleeren en wapens gebezigd
-worden. Interessant is verder het gebruik van de <span class="gesp15">kauri’s</span>
-of <span class="gesp15">muntslakken</span> (<i>Cypraea moneta</i>)
-uit den Indischen<span class="pagenum" id="Page124">[124]</span>
-oceaan, die 2-3 centim. lang en geelachtig wit van
-kleur zijn en zoo genoemd worden, omdat zij in een groot
-deel van Midden-Afrika als gangbare munt gebruikt worden.
-Hoofdstapelplaats voor deze schelpjes is Zanzibar en van
-daar worden zij door karavanen over geheel Afrika als
-munten verspreid.</p>
-
-<p>In <a href="#PlateXII">fig. 2</a> zien wij de
-<span class="gesp15">tonslak</span> of <span class="gesp15">patrijs</span> (<i>Dolium perdix</i>),
-die een buikige, tonvormige, dunne schelp heeft van
-10-12 centim. hoog, met dwarse ribben en zeer korte
-en stompe windingen, behalve de laatste, die buikig en
-wijd en veel grooter is dan al de overige te zamen. Een
-deksel is niet voorhanden. De voet is zeer groot en naar
-voren verbreed. De snuit is buitengewoon lang en sterk,
-langer dan de schelp, de voelers zijn dun en dragen aan
-de buitenzijde, niet ver van de basis, de oogen. De kleur
-van de schelp is bruin geteekend. Zij komt in Oost-Indië
-voor. Zeer merkwaardig is, dat deze dieren, als zij geprikkeld
-of vervolgd worden, een sterk bijtend speeksel
-uitspuiten, waarin men meer dan 2 procent <span class="gesp15">vrij zwavelzuur</span>
-aangetoond heeft. Een bijzondere soort van tonslak
-is het zoogenaamde <span class="gesp15">vat</span> (<i>Dolium galea</i>), de grootste slak
-van de Middellandsche zee, zoo groot als een menschenhoofd,
-25 centim. hoog, met een sipho van 15 centim.</p>
-
-<p>Curieuze namen draagt de tonslak van <a href="#PlateXII">fig. 10</a>, die wel
-iets heeft van een Duitsche „Pickelhaube” en dan ook
-<span class="gesp15">helmslak</span> of <span class="gesp15">stormhoed</span>,
-ook wel <span class="gesp15">Poolsche muts</span>
-(<i>Cassis testiculum</i>) genoemd wordt. Het huisje is langwerpig
-eivormig, ongeveer 6 centim. hoog, roodachtig
-geel of fraai rozerood van kleur, met roode, overdwars
-geplaatste vlekken en gordelvormige strepen. De spits van
-de schelp is kort en puntig, de laatste winding, met den
-mond, is zeer groot. Deze, en nog andere soorten, deels
-zeer groote, leven in de Oost-Indische zeeën; de prachtige
-vuurroode monding van de schelp wordt in Italië veel
-tot valsche cameeën gesneden.</p>
-
-<p>Tot de bandtongigen op de plaat behoort eindelijk ook
-nog de <span class="gesp15">Tritonshoren</span> (<i>Tritonium lotorium</i>), <a href="#PlateXII">fig. 6</a>, die
-een buikige schelp van ongeveer 10 centim. heeft, welke<span class="pagenum" id="Page125">[125]</span>
-aan de spits kegelvormig uitgerekt is; zij is hoog en met
-knobbels bezet, de oppervlakte is zeer bultig, dwars gestreept
-en gerimpeld, bruinachtig of geelrood van kleur;
-de laatste winding is zeer groot en aan de basis is een
-groeve of kort kanaal. De monding is langwerpig driehoekig,
-wit van kleur. De voet is dik en breed; de snuit
-matig van lengte en de sipho lang. Er leven meer dan
-100 soorten van ditzelfde geslacht in de warmere zeeën,
-daaronder ook een soort, die niet minder dan ¹⁄₂ meter
-lang is: de <span class="gesp15">trompethoren</span> (<i>Tritonium variegatum</i>), die
-reeds in de oudheid, en ook nog tegenwoordig, den natuurvolken
-aan de kusten van den Indischen oceaan als
-krijgstrompet diende. De naam is afgeleid van <span class="gesp15">Triton</span>,
-één der lagere zeegoden uit de Grieksche fabelleer, van
-boven mensch, van onderen visch, die de golven kalmeerde
-door de tonen van zijn schalmtrompet.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Een tweede gezelschap van kamkieuwigen zijn de <b>vedertongigen</b>,
-aldus genoemd, omdat de wrijfplaat op de tong
-uit talrijke <span class="gesp15">veervormige</span>, in rijen geplaatste haakjes of
-klauwtjes bestaat. Twee soorten van deze groep zijn, op
-de plaat vertegenwoordigd. Vooreerst zien wij in <a href="#PlateXII">fig. 3</a>,
-bovenaan, een aardig en fraai horentje: de <span class="gesp15">blauwslak</span>
-(<i>Janthina communis</i>), vooral beroemd door de zonderlinge
-wijze, waarop zij zich ophangt en drijvende weet te houden.
-Dit is de eenige slak in de open zee, die nog de posthorenvormig
-gewonden schelp bezit. Deze is dun, buikig,
-zonder deksel, fraai violet of blauw van kleur, met grooten
-mond. De voelers zijn kort, priemvormig en geringd en
-daaronder staan de oogen op korte steeltjes. De voet is
-klein en rond, doch draagt van achteren een zoo uiterst
-merkwaardig orgaan, dat het in de geheele dierenwereld
-zijnsgelijke niet heeft, namelijk: een uitgebreide, uit louter
-luchtblaasjes gevormde schuimmassa, die, als ’t ware, een
-drijvend vlot vormt, waaraan het dier met den voet is
-opgehangen en op de open zee ronddrijft (zie <a href="#PlateXII">fig. 3</a>).
-Deze blaasjes worden gevormd door een groef in den
-voet, die telkens een luchtblaasje aan de wateroppervlakte<span class="pagenum" id="Page126">[126]</span>
-grijpt en dat met een slijmig, verhardend omhulsel omgeeft.
-Zoo worden die blaasjes aan den voet en aan elkaar
-tot een drijvend vlot vastgekleefd, aan welks onderzijde
-ook de eitjes bevestigd worden. Deze blauwslakken, die
-in de Middellandsche zee en andere soorten, die in ontzaglijke
-menigte in den Stillen oceaan leven, zijn ware
-roofdieren, die echter, op hun beurt, in onnoemelijke
-massa’s, aan de walvisschen ten prooi vallen.</p>
-
-<p>De tweede vedertongige slak van de plaat is de <span class="gesp15">echte
-wenteltrap</span> (<i>Scalaria preciosa</i>) van <a href="#PlateXII">fig. 13</a>, die tot de
-zoogenaamde „<span class="gesp15">perspectiefslakken</span>” behoort en wier
-wenteltrapvormig horentje puntig en spits en geelachtig
-wit van kleur is. De windingen zijn, als bij een wenteltrap,
-van elkaar afgezonderd en met hooge en scherpe ribben
-bezet. Het dekseltje is dun en hoornachtig, de voet kort
-en eivormig en aan den hals bevestigd—wel een curieuze
-plaats voor een voet! Op de twee dunne voelers
-zijn van buiten de oogen geplaatst. Deze slak komt in den
-Indischen oceaan voor, doch is betrekkelijk zeldzaam en
-vroeger werden er hooge prijzen voor betaald. Een andere
-soort: de <span class="gesp15">gewone</span> of <span class="gesp15">onechte wenteltrap</span>, met windingen,
-die elkaar niet aanraken, komt in Europa, ook
-aan ons Noordzeestrand, voor.</p>
-
-<p class="blankbefore75">De thans volgende, derde groep van zeeslakken, de
-<b>smaltongigen</b>, hebben, in een lange, terugtrekbare slurf,
-een lange en smalle tong, met hoogstens drie rijen plaatjes,
-waarvan de middelste breed en aan den achterrand met
-scherpe tandjes bezet zijn. Al deze slakken zijn vleescheters
-en bezitten dus, volgens <a href="#Page119">bladz. 119</a>, een sipho, die
-in een gleuf of kanaal of ook in een insnijding van de
-schelp gelegen is. De laatste is altijd gewonden en van
-een deksel voorzien.</p>
-
-<p>Hiertoe behooren vele bekende en deels zeer fraaie
-soorten. In <a href="#PlateXII">fig. 12</a> zien wij de <span class="gesp15">plooislak</span> (<i>Voluta scapha</i>),
-genoemd naar de schuine <span class="gesp15">plooien</span> aan den rand van de
-spil der schelp, die tolvormig, buikig en van boven verbreed
-is, met roodbruine, hoekige, overlangsche lijnen<span class="pagenum" id="Page127">[127]</span>
-of vlekken geteekend en zeer groot is. De voet is groot
-en breed, de voelers, aan wier basis de oogen zitten, zijn
-driehoekig. Zij ontbreken in Europa en leven in de tropische
-zeeën. Bij een andere soort: de <span class="gesp15">muziek</span>- of <span class="gesp15">notenslak</span>,
-gelijken de donkere lijnen eenigszins op notenbalken.</p>
-
-<p>Een zeer fraaie smaltongige slak is die van <a href="#PlateXII">fig. 22</a>, in vorm
-en kleur eenigszins op een olijf gelijkend, en daarom <span class="gesp15">olijf</span>- of
-<span class="gesp15">dadelslak</span> (<i>Oliva</i>) genoemd. Het zeer gladde en glimmende,
-langwerpig eironde huisje heeft een zeer korte winding,
-doch een bijzonder langen en smallen mond, met insnijding
-voor de sipho. De kleur is olijfgeel, met eenige bruine
-golven, grootte als op de plaat, doch de <span class="gesp15">porfierslak</span>
-van Brazilië wordt wel 9 tot 12 centim. Daarentegen zijn
-de <span class="gesp15">rijstkorrels</span> (<i>Oliva oryzae</i>), die wit van kleur zijn
-en in vorm en grootte aan rijst doen denken, niet langer
-dan 5-9 millim. Het dier zelf heeft een kleinen kop
-en de oogen staan op het midden der voelers. De voet
-is zeer groot en zijn breede zijlobben kunnen om den
-rand der schelp naar boven geslagen en tot zwemmen
-gebezigd worden. Het zijn zeer levendige, snel kruipende
-dieren, die op zandige gronden in de warme zeeën leven.</p>
-
-<p>Verwant aan de vorige is de <span class="gesp15">bisschopsmuts</span> (<i>Mitra
-episcopalis</i>) van <a href="#PlateXII">fig. 19</a>, die bij de Philippijnen voorkomt.
-Het fraaie en zeer gladde huisje is ongeveer 8 centim.
-lang, hoog en spits kegelvormig, als een bisschopsmijter,
-wit van kleur, met hoogroode, in dwarse rijen geplaatste,
-bijna vierhoekige vlekken. De mond van de schelp is
-klein, van een uitsnijding voor de sipho voorzien. Het
-dier zelf is spiraalvormig, met kleinen voet en kop, doch
-zeer langen slurf. Het deksel ontbreekt. In de zeeën van
-Indië leven honderden soorten, waaronder ook één, die,
-naar den vorm, <span class="gesp15">pauselijke kroon</span> (<i>Mitra papalis</i>) genoemd
-wordt.</p>
-
-<p>De <span class="gesp15">fuikhorenslak</span> (<i>Nassa reticulata</i>), <a href="#PlateXII">fig. 15</a>, eenigszins
-op een palingfuik gelijkend en 3 centim. hoog, komt
-algemeen op slibgronden van de Noordzee en de westelijke
-Oostzee voor en is dikwijls met kolonies van poliepen
-bezet. Er is een kanaal, met diepe insnijding voor de<span class="pagenum" id="Page128">[128]</span>
-sipho, de slurf komt, als een roode buis, uit den mond
-en boort zich in het vleesch van de prooi. Een na verwant
-familielid van deze slak is de bekende <span class="gesp15">wulk</span> of
-<span class="gesp15">kinkhoren</span> (<i>Buccinum</i>), waarvan de fraaie en wijdmondige,
-groote horens (9 centim.) veel aan onze kusten
-aanspoelen en door oude visschers verkocht worden. Ook
-behoort tot deze groep het <span class="gesp15">duifje</span> (<i>Columbella mercatoria</i>)
-van <a href="#PlateXII">fig. 11</a>, met een ei-kegelvormig huisje van 1,5
-centim., dat dwarsgegroefd en met witte en bruine zigzagvormige
-dwarsbanden geteekend is. Het kleine deksel is
-hoornachtig, de voet klein en aan de geringde voelers
-staan de oogen. Zij komt in den Atlantischen oceaan voor.</p>
-
-<p>Als laatste voorbeeld van de smaltongigen bespreken
-wij nog de interessante <span class="gesp15">purperslak</span> (<i>Purpura lapillus</i>),
-<a href="#PlateXII">fig. 5</a>, insgelijks verwant aan de <span class="gesp15">kinkhorens</span>, met een
-eivormig, vrij groot, dwars gegroefd huisje, <span class="gesp15">zonder
-stekels</span>, waardoor zij zich onderscheidt van de stekelpurperslak
-(zie <a href="#Page110">bladz. 110</a>). Het huisje is groenachtig geel,
-met witte banden, het gewonden gedeelte is kegelvormig,
-met bolle windingen en de monding, die met een hoornachtig
-deksel kan gesloten worden, is groot, met zeer
-kort kanaal. De voet is breed, vooruitstekend, van voren
-tweelobbig. Het dier leeft in de Noordzee en heeft een
-„purperklier”, wier kleurstof in de oudheid veel gebruikt
-werd voor het verven van mantels en gewaden, waartoe
-in Tarente in Italië en in Tyrus in Phoenicië zich talrijke
-purperfabrieken bevonden. Nog heden ten dage wijst men,
-bij Tarente, den bezoeker den zoogenaamden „Monte-Testacea”,
-dat is: den berg der schelpen, die alleen bestaat
-uit de schelpen van de purperslak, welke men daar,
-na het uittrekken van de verfstof, sedert eeuwen opgehoopt
-heeft.</p>
-
-<p>Twee zeeslakken op de plaat: de <span class="gesp15">kegelslak</span> van <a href="#PlateXII">fig.
-9</a> en de <span class="gesp15">schroefslak</span> van <a href="#PlateXII">fig. 21</a>, behooren tot de vierde
-groep der kamkieuwigen: de <b>pijltongigen</b>, bij welke de
-tong bezet is met twee rijen lange, spitse <span class="gesp15">pijlen</span>, wier
-steek voor de levende prooi doodelijk is. De <span class="gesp15">gemarmerde
-kegelslak</span> (<i>Conus marmoratus</i>), <a href="#PlateXII">fig. 9</a>,
-heeft<span class="pagenum" id="Page129">[129]</span>
-een prachtig gemarmerde schelp, zwart van kleur, met
-ongeveer driehoekige witte vlekken, die den vorm heeft
-van twee, met de basis op elkaar staande, kegels, waarvan
-de kleinste, lagere het gewonden gedeelte, de veel
-grootere en hoogere alleen de laatste winding voorstelt.
-De mond van de schelp is zeer lang en smal, met een
-kleine groef aan de basis. Het deksel is geel, met zwarte
-strepen. Het smalle, afgeplatte en opgerolde dier heeft
-een kleinen voet en een lange sipho, die door de insnijding
-uitgestoken wordt. Er is een duidelijke kop met 2 voelers,
-waarop halverwege de oogen zitten en een lange slurf
-met korte tong, gewapend met pijlvormige weerhaken.
-De schelpen behooren tot de bekendste en gezochtste
-van de verzamelaars en worden vooral in de warme Indische
-zeeën, als bewoners der koraalriffen, aangetroffen.
-Sommige soorten hadden vroeger een groote waarde.</p>
-
-<p>Een eveneens zeer fraaie schelp is die van een andere
-pijltongige slak: de <span class="gesp15">gevlekte schroefslak</span> (<i>Terebra
-maculata</i>) van <a href="#PlateXII">fig. 21</a>. Het huisje is zeer lang en spits,
-toren- of naaldvormig, met kleinen mond, scheeve gedraaide
-spil en een kort kanaal. Het wordt 20 centim.
-hoog, is geelachtig van kleur en heeft op elke winding
-twee rijen van bijna rechthoekige, grijsachtig bruine of
-roodbruine vlekken. De voet is klein, de sipho lang, de
-oogen zijn onduidelijk. Deze soort leeft in den Indischen
-Oceaan; vele kleine soorten zijn uiterst sierlijk en hebben
-veel waarde voor verzamelaars.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Tot de laatste groep der kamkieuwigen, de <b>waaiertongigen</b>,
-genoemd naar de vele, waaiervormig geplaatste,
-zijplaten langs den rand der middelplaten van de zeer
-samengestelde tong, behooren nog drie soorten op onze
-plaat, waarvan de twee eerste een groote ademhalingsholte
-hebben, met een kieuw, die uit twee bladen bestaat.
-Zij zijn plantetend en houden zich bij voorkeur op tusschen
-zeewieren op het strand. De eerste soort is de
-<span class="gesp15">Grieksche sleutelgathoren</span> (<i>Fissurella graeca</i>), <a href="#PlateXII">fig.
-4</a>, die ook op onze kusten voorkomt, met straalvormig<span class="pagenum" id="Page130">[130]</span>
-elliptische schelp en een ademopening boven in het
-midden. De schelp is roodachtig grijs van kleur en heeft
-straalvormige overlangsche en concentrische dwarse ribben.
-De slurfvormige mond heeft twee kegelvormige voelers,
-aan wier basis de oogen liggen. De tweede waaiertongige
-slak is de <span class="gesp15">rondmond-slak</span> (<i>Turbo pica</i>), <a href="#PlateXII">fig. 8</a>, die in
-de warme zeeën leeft, vooral in die van den Atlantischen
-oceaan. De schelp is <span class="gesp15">tolvormig</span>, rond en buikig, het
-gewonden gedeelte kegelvormig, de oppervlakte is glad,
-wit van kleur, met zwarte vlekken of strepen, de monding
-der schelp is rond, het deksel dun en hoornachtig.</p>
-
-<p>Ten slotte zien wij op de plaat nog een derde voorbeeld
-van de waaiertongigen, namelijk: de <span class="gesp15">uitsnijdingsslak</span>
-(<i>Emarginula</i>), <a href="#PlateXII">fig. 1</a>, aldus genoemd naar de ondiepe
-insnijding over het midden der schelp, die van den
-voorsten rand uitgaat. Zij is ongeveer 1,5 centim. lang,
-geelachtig wit, eivormig en tralievormig gestreept. Het
-dier zuigt zich aan rotsen vast.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container" id="PlateXIII">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">XIII.</p>
-
-<img src="images/plate13.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page131">[131]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateXIV">PLAAT XIII</a>.<br />
-<span class="chapname">UIT HET RIJK DER SCHELPDIEREN.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Het tooneel dezer plaat verplaatst ons weer in het gebied
-van een andere klasse der weekdieren: de <b>plaatkieuwigen</b>
-of <b>schelpdieren</b>, waarvan wij vroeger eenige voorbeelden
-uit het zoete water ontmoet hebben, terwijl wij thans met
-een groote verscheidenheid van zeebewoners zullen kennis
-maken. Verschillende soorten daarvan zijn in elk zee-aquarium,
-zoo ook in dat te Amsterdam, vertegenwoordigd.</p>
-
-<p>De algemeene organisatie van de <span class="gesp15">schelpdieren</span> of
-<span class="gesp15">mossels</span> werd, reeds bij die vroegere gelegenheid, uitvoerig
-door ons besproken en wij kunnen dus den lezer
-slechts aanraden om, vóór wij verder gaan, die beschrijving
-op <a href="#Page10">bladz. 10-15</a> nog eens aandachtig over te lezen,
-waarbij de <a href="#FigB">afbeeldingen B</a> en <a href="#FigC">C</a> op bladz. 12 en 13 weer
-goede diensten zullen bewijzen. Thans willen wij dus
-nog slechts, in het kort, een paar hoofdpunten in herinnering
-brengen.</p>
-
-<p>Binnen de beide, uit koolzure kalk en conchyoline bestaande,
-<span class="gesp15">schelpkleppen</span>, die door een <span class="gesp15">slot</span>, meestal
-van tandjes voorzien, beweeglijk verbonden zijn en van
-buiten door een veerkrachtigen <span class="gesp15">slotband</span> uiteengetrokken
-worden, liggen vooreerst de beide bladen van den
-<span class="gesp15">mantel</span>, die aan zijn buitenoppervlakte de schelp heeft
-afgescheiden en binnen welke de <span class="gesp15">mantelholte</span> gelegen
-is. Het levende dier kan de beide schelpkleppen stevig
-aaneen doen sluiten door het samentrekken van <span class="gesp15">één</span> of
-<span class="gesp15">twee sluitspieren</span>, die aan de binnenzijde van de
-kleppen vastgehecht zijn en waarvan de aanhechtingsplaatsen
-of „spierindrukken” later nog steeds zijn te zien
-(zie <a href="#FigC">fig. C</a> op bladz. 13, bij <i>gg</i>). Binnen den mantel liggen
-verder weer de platte bladen van twee paren (zelden
-één paar) <span class="gesp15">kieuwen</span>, naar welke men deze klasse de
-<b>plaatkieuwige weekdieren</b> noemt.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page132">[132]</span></p>
-
-<p>Voorts zagen wij, dat bij geen enkel schelpdier ooit
-„het hoofd kan omloopen”, noch „het hoofd op hol” kan
-gaan, want bij allen ontbreekt de kop volkomen: het zijn
-<span class="gesp15">koplooze weekdieren</span>. Toch is de onmisbare <span class="gesp15">mond</span>
-aanwezig, die bij het ééne uiteinde der schelp gelegen is,
-doch die alle organen voor het fijnwrijven van het voedsel,
-die wij bij de slakken aantroffen, mist, daar de schelpdieren
-zich slechts voeden met mikroskopische diertjes
-of plantjes, die, met het naar de mantelholte stroomende,
-water meegevoerd worden. Bij het tegenovergestelde uiteinde
-van de schelp ligt de aarsopening en tusschen
-deze en den mond een vrij volledig <span class="gesp15">darmkanaal</span>, terwijl
-ook het <span class="gesp15">hart</span> en de <span class="gesp15">bloedsomloop</span> goed ontwikkeld
-zijn, evenals het <span class="gesp15">zenuwstelsel</span>, dat uit 3 paren
-zenuwknoopen bestaat, waarvan zenuwdraden naar de
-verschillende organen en zintuigen uitgaan. Onder de
-laatste zijn <span class="gesp15">gehoororganen</span> voorhanden en niet zelden
-zelfs <span class="gesp15">oogen</span>, die aan den rand van den mantel liggen.</p>
-
-<p>Als bewegingsorgaan dient, zooals bij alle weekdieren,
-de <span class="gesp15">voet</span>, in de buurt van den mond gelegen, een stevige,
-dikke spier (zie <a href="#FigB">fig. B</a> op bladz. 12, bij <i>F</i>), die, door
-beurtelingsche samentrekking en uitzetting, het lichaam,
-met de schelp, voortbeweegt of in het zand graaft. Het
-is trouwens een armzalig soort van beweging, want de
-rivier-parelmossel, die wij vroeger, bij de zoetwater-mosselen,
-ontmoet hebben (zie <a href="#Page31">bladz. 31</a>), heeft niet minder
-dan een half uur noodig, om een weg af te leggen, zoo
-lang als haar eigen schelp en als zij grooten spoed maakt,
-komt zij, in 9 uren tijds, niet meer dan 80 centim.
-vooruit. Onpartijdigheidshalve moeten wij er echter bijvoegen,
-dat er uitzonderingen zijn; sommigen kunnen,
-door middel van dat primitieve bewegingsorgaan, tamelijk
-snel zwemmen, andere, zooals de zandschelp, zelfs zekere
-akrobatische sprongen doen.</p>
-
-<p>Nog dient opgemerkt, dat de beide randen van den
-mantel geheel open kunnen zijn of voor een groot deel
-onderling kunnen vergroeien; in het laatste geval blijft er
-slechts een opening in den mantel vrij voor het doorlaten<span class="pagenum" id="Page133">[133]</span>
-van den voet, benevens een onderste en bovenste opening
-voor den toevoer en afvoer van water en voedsel, wier
-randen dan dikwijls vergroeid en tot <span class="gesp15">adembuizen</span> of
-<span class="gesp15">sipho’s</span> verlengd zijn (zie <a href="#Page14">bladz. 14</a>). Vele schelpdieren
-groeien eenvoudig met hun schelp aan andere voorwerpen
-vast; velen hebben echter, onder den voet, een
-<span class="gesp15">spinklier</span> of <span class="gesp15">byssusklier</span>, waarmede zij een bundel
-„<span class="gesp15">byssusdraden</span>”, ook „<span class="gesp15">baard</span>” genoemd, spinnen, om
-zich aan steenen of rotsen vast te hechten. Naar gelang
-van de aanwezigheid van één of twee <span class="gesp15">sluitspieren</span>,
-verdeelt men de schelpdieren in twee orden: de <b>éenspierigen</b>
-en de <b>tweespierigen</b>. Wij zullen eerst kennis
-maken met eenige vertegenwoordigers der</p>
-
-<h3>EENSPIERIGEN,</h3>
-
-<p class="noindent">bij welke steeds slechts de indruk van één enkele groote
-sluitspier in het midden der schelpkleppen te zien is,
-terwijl deze laatsten onregelmatig en ongelijk van vorm
-zijn en de mantel steeds geheel gesloten en aan den
-rand van franjes of papillen voorzien is. Wij beginnen
-met den edelsten van dit gilde, de kostelijkste gave voor
-de fijnproevers, waarvan wij reeds op <a href="#Page11">bladz. 11</a> iets verteld
-hebben, namelijk: den <span class="gesp15">gewonen oester</span> (<i>Ostrea
-edulis</i>, d.i. eetbare oester), die in <a href="#PlateXIV">fig. 21</a> afgebeeld is. De
-schelpkleppen zijn hier rond-eivormig, aan het slot smaller
-toeloopend; de bovenste klep is vlak en ondiep, van
-buiten bladerig, de onderste dieper en dikker, van buiten
-met gevouwen overlangsche ribben bedekt. Het slot is
-puntig, zonder tanden en de kleine slotband is, aan weerszijden
-van het slot, in een kleine groef bevestigd. Het
-dier zelf is eivormig, langwerpig en zeer glad, de randen
-van den mantel zijn dik. De indruk van de sluitspier is
-onduidelijk. De voet ontbreekt, als volkomen overbodig,
-daar de dieren met de geheele onderste, dikkere schelpklep
-aan den bodem of aan andere schelpen vastgegroeid
-zijn. Er bestaan veel verscheidenheden in vorm, grootte,
-smaak en vastheid van het vleesch, zooals Zeeuwsche,<span class="pagenum" id="Page134">[134]</span>
-Texelsche, Engelsche koroesters enz., doch deze zijn alleen
-aan de wijze van behandeling te danken en geenszins
-verschillende soorten.</p>
-
-<p>De oesters komen aan de verschillende Noordzeekusten
-voor op een diepte van 18 tot 36 meters, liefst op steen- of
-kleiachtigen, niet op zandigen bodem. De voortplanting
-heeft in het voorjaar en den zomer plaats en in dien tijd
-worden de dieren niet gevangen, daar zij dan mager,
-schraal en taai zijn. Men neemt als regel aan, dat de
-oesters alleen deugdelijk zijn in de maanden, wier naam
-een <i>R</i> bevat, dus van September tot April, omgekeerd
-als bij den kreeft (<a href="#Page61">bladz. 61</a>). Het aantal eieren, dat gelegd
-wordt, is ontzaglijk groot, dikwijls voor één oester
-meer dan een millioen, waarvan er echter slechts enkelen
-tot ontwikkeling komen. Uit de eitjes komen eerst larven,
-het „<span class="gesp15">oesterzaad</span>”, doch de jonge oesters zijn lang niet
-zoo hokvast als de oudelui; zij zwemmen lustig en vrij
-in het water rond en zetten zich eerst later met de
-diepere schelpklep vast, waarna de voet, als overbodig,
-bijna geheel verdwijnt. De dieren beminnen de gezelligheid;
-zij leven altijd in grooten getale bij elkaar, op zoogenaamde
-<span class="gesp15">oesterbanken</span>.</p>
-
-<p>Na het vangen zijn de oesters nog niet voor het gebruik
-geschikt; zij moeten eerst nog, zooals men dat
-noemt, „<span class="gesp15">gespeend</span>” worden in de <span class="gesp15">oesterputten</span>, die
-men bij ons vooral in Zeeland aantreft en die bestaan uit
-groote, met planken of gekalkte dakpannen gevulde, ruimten,
-waarop de dieren zich vasthechten en waardoor men,
-bij eb en vloed, door middel van sluizen herhaalde malen
-versch zeewater laat in- en uitstroomen. De dieren <span class="gesp15">spuwen</span>
-dan, zooals de technische term luidt, dat is: door het zeewater
-worden alle onzuiverheden weggespoeld en daardoor
-wordt het vleesch van den oester blank en smakelijk.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Bij de familie der <b>hamerschelpen</b> vormt de slotrand
-bijna een rechte lijn en heeft naar voren en naar achteren
-oorvormige aanhangsels, zoodat de schelp een eenigszins
-hamervormige gedaante verkrijgt, zooals vooral het geval<span class="pagenum" id="Page135">[135]</span>
-is bij den <span class="gesp15">Poolschen hamer</span> uit den Indischen Oceaan,
-minder duidelijk, maar toch zichtbaar, bij de twee soorten
-van <a href="#PlateXIV">fig. 1 en 2</a>. <a href="#PlateXIV">Fig. 1</a> is de <span class="gesp15">paarlemoerschelp</span>
-(<i>Avicula</i>), insgelijks uit den Indischen Oceaan, wier mantel
-geheel open is en slechts twee franjeachtige spleten
-heeft, in plaats van de adembuizen of sipho’s. De sluitspier,
-in het midden van de schelpkleppen gelegen, is
-zeer groot. De voet is klein, tongvormig en van byssusdraden
-voorzien (<a href="#Page133">bladz. 133</a>), die door een insnijding
-van de rechterklep naar buiten treden. De kleur is grijsachtig
-bruin.</p>
-
-<p>De echte <span class="gesp15">parelschelp</span> of <span class="gesp15">parelmossel</span> (<i>Meleagrina
-margaritifera</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 2</a>, heeft een afgerond vierhoekige, zeer
-dikke schelp, die zeer bladerig en van scherpe randen
-voorzien en uitwendig groenachtig grijs van kleur is, met
-witte stralen, terwijl de binnenzijde paarlemoerachtig glinstert.
-Het slot heeft noch tanden, noch lijsten. De dieren
-leven in den Indischen Oceaan en de Roode zee en
-hechten zich op groote diepten met hun baarddraden
-aan de klippen vast, zoodat de visschers of duikers zich,
-voor de vangst, aan een touw naar beneden laten zakken,
-om zooveel mogelijk schelpen tegelijk los te snijden. De
-binnenwand der schelp levert paarlemoer en daarin vormen
-zich de schoone en kostbare <span class="gesp15">echte parelen</span>, zooals
-dit op <a href="#Page31">bladz. 31</a> voor de onechte verklaard werd.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Tot de éénspierigen zonder adembuizen behoort verder
-de familie der <span class="gesp15">kam</span>- of <span class="gesp15">mantelschelpen</span>, aldus genoemd
-naar den vorm der schelp, die porseleinachtig en
-niet afgebladerd is en eenigszins op een haarkam of een
-uitgespreiden mantel gelijkt. Daarvan zien wij in <a href="#PlateXIV">fig. 17</a> den
-<span class="gesp15">Sint Jacobsmantel</span> (<i>Pecten Jacobaeus</i>), met ongelijke
-kleppen, waarvan de bovenste plat is, 14 tot 16 kantige
-ribben vertoont en roodbruin van kleur is, terwijl de veel
-diepere onderste klep straalvormige, overlangsche groeven
-heeft. Slottanden ontbreken; het dier zelf is rondachtig, heeft
-een open mantel, met zeer dunne draadjes omzoomd en
-de voet is klein, gesteeld en knotsvormig. Met deze soort,<span class="pagenum" id="Page136">[136]</span>
-die in de Middellandsche zee tehuis is, komen vier inlandsche
-soorten zeer veel overeen, waarvan de <span class="gesp15">pelgrimsschelp</span>
-of <span class="gesp15">kamschelp</span> (<i>Pecten maximus</i>), ten
-onrechte ook wel eens <span class="gesp15">Jakobsmantel</span> genoemd, vooral
-bekend en wegens zijn fraaiheid door verzamelaars hoog
-gewaardeerd is. Het is het grootste van onze inlandsche
-schelpdieren (tot 16 centim.). De diepe onderschelpen verschijnen
-bij ons als „schelpen” op tafel voor allerlei
-vleesch- en vischschoteltjes; in Engeland worden de dieren
-zelf gegeten en in het noorden van Europa wordt de
-vlakke bovenschelp door de Groenlandsche schoonen als
-kam in het haar gedragen.</p>
-
-<p>De kamschelpen zijn niet vastgehecht, kunnen zich zelfs,
-door het openen en dichtkleppen van hun schelpen, vrij
-snel door het water voortbewegen, als zij vervolgd worden.
-En daarmede staat een hoogst merkwaardige bijzonderheid
-in verband: om den vijand te kunnen ontvlieden,
-moeten zij hem kunnen <span class="gesp15">zien</span> en hoewel oogen bij de
-schelpdieren wel meer voorkomen, zijn zij hier toch buitengewoon
-volkomen en met kwistige hand, ten getale
-van 60 tot 80, soms wel meer dan 100, als prachtig
-groenachtig glinsterende punten, langs den rand van den
-mantel verspreid, zoodat zij het gevaar werkelijk van alle
-kanten „onder de oogen zien”.</p>
-
-<p>Op dergelijke wijze beweegt zich ook de <span class="gesp15">klapschelp</span>
-of <span class="gesp15">Lazarusklep</span> (<i>Spondylus gaederopus</i>) van <a href="#PlateXIV">fig. 13</a>
-voort, die ook overigens veel met de vorige overeenkomt.
-Hier zijn de kleppen ongelijk, ruw, straalsgewijze geribd,
-7-8 centim. lang, fraai rozerood van kleur en sierlijk van
-vorm door een aantal groote, dorenachtige uitsteeksels
-van den rand, waartusschen verscheidene rijen van kleinere
-stekels. Het slot heeft van binnen twee groote,
-stompe tanden, die zoo volkomen passen in de groeven
-van de andere klep, dat zij alleen door het afbreken
-dier tanden van elkaar gescheiden kunnen worden. Daartusschen
-is de slotband bevestigd. Ook deze soort heeft
-oogen op den rand van den mantel. De dieren leven
-in de Middellandsche zee en de schelpen, die met de<span class="pagenum" id="Page137">[137]</span>
-rechterklep aan rotsen zijn vastgegroeid, zijn door verzamelaars
-zeer gezocht.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Al de tot nog toe genoemde éénspierige schelpdieren
-zijn gekenmerkt door het ontbreken van eigenlijke adembuizen
-of sipho’s. Thans volgen een paar soorten, die als
-een overgang van de vorige tot de schelpdieren met volkomen
-sipho’s kunnen beschouwd worden, doch waartoe
-trouwens ook verschillende tweespierigen behooren. Zij
-hebben namelijk geen of een zeer korte sipho, doch de
-mantelranden zijn geheel vergroeid en er blijven slechts
-drie openingen vrij: één voor den voet, één voor den
-toevoer van versch water en voedsel en één voor den
-afvoer van water en uitwerpselen. Wij laten daarvan een
-viertal soorten volgen.</p>
-
-<p>Tot de grootste van alle schelpdieren behoort de <span class="gesp15">reuzenschelp</span>
-(<i>Tridacna gigas</i>) uit de Roode zee en den
-Indischen Oceaan, die in <a href="#PlateXIV">fig. 15</a> afgebeeld is. Deze schelp
-kan tot 1,5 meter lang en 250 tot 300 kilogr. zwaar
-worden. Zij is wit van kleur, dwars-eivormig, met 8 à 10
-groote, geschubde ribben; die schubben zijn kort, gewelfd
-en staan naar buiten uit. De mantel van het levende dier
-vertoont, als de schelp open is, de prachtigste kleurschakeeringen.
-Bij Celebes vindt men deze dieren in menigte
-tusschen de koralen en zij worden door de inlanders gaarne
-gegeten, vooral de kolossale sluitspier, die zij op een drievoet
-braden en dan in stukken snijden. Een dier van middelbare
-grootte levert een behoorlijken maaltijd voor 4 of
-5 personen. De schelpen zelf worden tot allerlei vaatwerk
-gebezigd en bij ons wel in tuinen gebruikt, om er planten
-in te plaatsen. De grootere dienen ook als wijwaterbakken,
-de kleinere, op een voet bevestigd, als aschbakjes.</p>
-
-<p>Tot die overgangsvormen behooren verder nog: de
-<span class="gesp15">astarte</span> (<i>Astarta</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 3</a>, in de noordelijke zeeën, eirond,
-bruin of zwart van kleur, 4 à 5 centim. lang, met twee
-tanden aan elke klep en een bruinrooden voet, en het
-<span class="gesp15">ossenhart</span> of de
-<span class="gesp15">narrenkap</span> (<i>Isocardia</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 9</a>, met
-eigenaardige schelp, die uit twee gelijke bol-hartvormige<span class="pagenum" id="Page138">[138]</span>
-kleppen bestaat, wier toppen, als een kap, spiraalvormig
-naar binnen omgebogen zijn. De deels geopende mantel
-heeft twee franje-achtige ademopeningen, doch geen eigenlijke
-sipho’s. De kleine voet is eivormig. De kleur van
-de schelp is roodachtig roestkleurig, met witte kronkelingen
-en fijne strepen. Zij komt op rotsen en zandigen bodem
-in de Middellandsche zee en den Indischen oceaan voor.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Thans gaan wij over tot de schelpdieren, die <span class="gesp15">twee</span>
-sluitspieren bezitten: de</p>
-
-<h3>TWEESPIERIGEN</h3>
-
-<p class="noindent">en ook onder dezen ontmoeten wij reeds dadelijk een
-goede en trouwe, zeer gewaardeerde bekende, vooral
-voor ons, bewoners der Noordzeestranden, waar zij zelfs
-het meest bekende van alle schelpdieren is, namelijk:</p>
-
-<p>de <span class="gesp15">gewone mossel</span> (<i>Mytilus edulis</i>, d. i. eetbare
-mossel), <a href="#PlateXIV">fig. 10</a>, die het naast verwant is aan de, vroeger
-besproken, riviermossel uit onze binnenwateren. De mossel
-behoort ook weer tot de, zooeven genoemde, overgangsvormen,
-want ook bij haar is de mantel nog bijna geheel
-gespleten en is de adembuis of sipho kort en weinig
-ontwikkeld. Daarentegen zijn deze eigenlijke mossels
-gekenmerkt door het bezit van een sterk ontwikkelde
-<span class="gesp15">baard</span>- of <span class="gesp15">byssusklier</span>
-(zie <a href="#Page15">bladz. 15</a> en <a href="#Page133">133</a>) aan de
-basis van den dunnen, ronden voet. Met de talrijke, daardoor
-afgescheiden, <span class="gesp15">byssusdraden</span> spint het dier zich
-aan steenen enz. vast.</p>
-
-<p>De gewone mossel komt aan alle kusten van Europa
-voor, doch het smakelijkst is die van de Noord- en Oostzee.
-De dieren leven gezellig in groote massa’s bij elkaar
-en aan onze kusten ziet men de langwerpig ronde, blauwzwarte
-schelpen van 6-20 centim., bij duizenden vastgesponnen
-aan de steenen hoofden en aan de palen der
-zeeweringen. De mossel is, na den oester, het belangrijkste
-eetbare schelpdier; wel is de smaak minder fijn, maar
-daartegenover staat de veel lagere prijs, die haar, in zekere
-mate, tot een volksvoedsel maakt, vooral in ons land,<span class="pagenum" id="Page139">[139]</span>
-Duitschland, Italië en Frankrijk. De smaak is het beste in
-den herfst en den winter. De mossel is veel beweeglijker
-dan de oester en het bewegingsorgaan, den voet, zien wij
-meestal ver buiten de schelp uitsteken. Ook ziet men
-daarbuiten de franjevormige aanhangsels van den mantel.
-Het slot heeft vier tandjes. Het dier zelf is langwerpig
-eirond, oranjegeel van kleur.</p>
-
-<p>Met de vorige komt zeer veel overeen: de <span class="gesp15">steekmossel</span>
-(<i>Pinna nobilis</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 11</a>, die vooral in de Middellandsche
-zee voorkomt. De schelp is zeer groot, tot 30 centim.,
-scheef driehoekig van vorm en eenigszins waaiervormig,
-puntig toeloopend. Met die punt wordt de schelp in den
-bodem gestoken en met de byssusdraden aan omringende
-voorwerpen vastgehecht. De schelp is roodachtig bruin
-van kleur, straalvormig gestreept en van buiten dicht bezet
-met ruwe, holle schubben. De randen van den mantel
-zijn volkomen vrij. De voet is kegelvormig en gegroefd
-en in de buurt daarvan ligt een groote byssusklier, waaruit
-zeer fijne, fraai goudachtig glinsterende byssusdraden
-gesponnen worden. Deze worden in Italië, vooral in de
-buurt van Tarente, reeds sedert eeuwen verzameld en,
-met zijde vermengd, tot handschoenen, kragen, beurzen
-enz. geweven.</p>
-
-<p>Hierbij sluit zich aan het dier van <a href="#PlateXIV">fig. 6</a>, de <span class="gesp15">modiola</span>
-(<i>Modiola</i>), welks schelpkleppen zeer dun, fijn en doorschijnend,
-langwerpig van vorm en naar boven in een
-bocht samengedrukt zijn. De kleur is wit, met bruine stralen,
-doch de schelp gelijkt uiterlijk zeer veel op die van de
-mossel. Het dier komt in de Europeesche zeeën voor, doch
-het ontbreekt op onze kusten.</p>
-
-<p>Tot de familie der mossels behooren ook de <span class="gesp15">arkschelpen</span>,
-naar den vorm aldus genoemd, en waarvan in <a href="#PlateXIV">fig. 5</a>
-de <span class="gesp15">gebaarde arkschelp</span> (<i>Arca barbata</i>), afgebeeld is.
-De schelpen zijn lang en vlak, eenigszins uitgebogen en
-kruiswijs gestreept. De overlangsche strepen zijn korrelig
-en de oppervlakte gebaard. De kleur is in het midden
-wit, aan de kanten roodbruin. Het rechte slot bestaat uit
-talrijke, in een rij geplaatste tandjes, de slotband is uitwendig.<span class="pagenum" id="Page140">[140]</span>
-De randen van den mantel zijn geheel vrij, de
-voet is zeer kort, dik en stomp. Het dier komt in de
-Europeesche zeeën voor, waar het zich, onder het slib,
-aan rotsen vasthecht.</p>
-
-<p>Nog twee andere soorten moeten tot deze groep gebracht
-worden: het <span class="gesp15">nootje</span> of de <span class="gesp15">paarlemoerneut</span> (<i>Nucula
-rostrata</i>) <a href="#PlateXIV">fig. 18</a>, die in de Noord- en Oostzee voorkomt en
-een langwerpig bolle, fijn en dwarsgestreepte schelp heeft,
-waarvan de langere en smallere voorzijde snavelachtig toeloopt,
-terwijl het slot uit vele tandjes bestaat, die een hoek
-vormen—en de <span class="gesp15">gemarmerde kamschelp</span> (<i>Pectunculus
-glycymeris</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 19</a>, niet te verwarren met de eigenlijke
-kamschelpen (<a href="#Page136">blad. 136</a>), doch die bijna rond, gelijkzijdig
-en tamelijk bol is, met stevige dikke kleppen, wier
-spitsen duidelijk uitsteken. De kleur is lichtgeel of bleekrood,
-met donkerroode zigzagstrepen en fijne stralen. Het
-bochtig gekromde slot heeft aan elke zijde 6-12 scheeve
-tanden en een uitwendigen slotband. Men vindt het dier in
-de Middellandsche en Noordzee, ook aan onze kusten.</p>
-
-<p>Bij de mossels sluit zich verder nog aan: de <span class="gesp15">steendadel</span>
-(<i>Lithodomus dactylus</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 8</a>, welks schelp wel
-iets op een gedroogde dadel gelijkt, lang uitgerekt, vingervormig
-en glimmend bruin van kleur en aan de beide
-uiteinden stomp en overlangs en dwars gestreept is. De
-byssus is zeer klein en gaat later verloren en daar het
-dier dan geen houvast meer heeft, boort het zich—waarschijnlijk
-met behulp van zuren, die het afscheidt—in
-kalksteenen en zelfs in hard marmer, soms ook wel in
-de schalen van andere schelpdieren. Zij leeft in de Middellandsche
-zee.</p>
-
-<p>Bekend is de merkwaardige wijze, waarop de steendadels
-geboord hebben in de zuilen van den Serapistempel van
-Puzzuoli bij Napels. Deze zuilen zijn, over een hoogte van
-3 tot en met 5 meters boven den zeespiegel, geheel en al
-door deze schelpen doorboord, hetgeen een gewichtig
-bewijs is voor de geologische theorie van een <span class="gesp15">afwisselende</span>
-rijzing en daling van den bodem, op dezelfde plaats.
-Want eerst moet de bodem, met den tempel, natuurlijk<span class="pagenum" id="Page141">[141]</span>
-tot eenige meters onder de oppervlakte van den zeespiegel
-gedaald zijn, in welken tijd de steendadels zich in de
-zuilen vastboorden en daarna moet de kust zich weer,
-tot een aanzienlijk bedrag, opgeheven hebben.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Een, ook in ons land, algemeen bekende familie van
-tweespierigen zijn de <span class="gesp15">hart</span>- of <span class="gesp15">zandschelpen</span>, waarvan
-aan onze kusten het meest bekend is de <span class="gesp15">eetbare zandschelp</span>
-(<i>Cardium edule</i>) van <a href="#PlateXIV">fig. 4</a>. Bij deze familie zijn
-de twee gelijke schelpkleppen dik en sterk gewelfd, hartvormig,
-met 24 tot 26 dwarsgerimpelde, weinig verheven,
-straalvormig loopende ribben, waartusschen zich op het
-midden der schelp smalle voren, aan de randen diepe
-en breede groeven bevinden. De mantel is van voren gespleten,
-van achteren met franjes bezet en loopt in twee
-zeer korte sipho’s uit. Merkwaardig voor deze familie is
-de aanzienlijke grootte en kracht van den voet, die bovendien
-knievormig gebogen is, zoodat de dieren daarop vrij
-handig vooruit kunnen springen. Elke klep der schelp
-heeft twee slottanden onder de scherpe en sterk gebogen
-spitsen. De kleur van deze soort is vuilwit, soms met
-roestbruine tint.</p>
-
-<p>Van deze, en nog eenige andere soorten van zandschelpen,
-worden er door onze visschers aanzienlijke
-massa’s gevangen, dikwijls tot 100000 kilogram per jaar
-en zij zouden, ook hier te lande, wegens den smaak en de
-voedingswaarde, een uitnemend volksvoedsel kunnen zijn,
-doch worden bij ons, helaas, nog veel te weinig genuttigd.
-Bijna alles wordt, onder den naam van „<span class="gesp15">kokkels</span>,
-<span class="gesp15">kokhanen</span> of <span class="gesp15">hartschelpen</span>”, op groote schaal naar
-België en Engeland verzonden. Verder worden de schelpen,
-evenals die van de, straks te bespreken, strandschelpen,
-op onze badplaatsen door de visschers of hun
-vrouwen voor het versieren van allerlei snuisterijen: speldekussens,
-doozen enz. gebezigd, om die aan de bezoekers
-te verkoopen. Van beide schelpsoorten worden verder
-millioenen aan onze kusten opgevischt voor de kalkovens
-en het verharden van wegen en paden.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page142">[142]</span></p>
-
-<p>Nog een bekende groep van tweespierigen zijn de
-<span class="gesp15">platschelpen</span>, met langwerpige of ronde, vlakke, gelijkschalige
-schelpen, wier bewoners vier kieuwplaten
-bezitten, en twee kortere of langere sipho’s. Van het
-geslacht <span class="gesp15">platschelp</span> komen in het zand van alle zeeën,
-ook in ons land, verschillende soorten voor, van welke
-een bekende op de plaat afgebeeld is, n.l. de <span class="gesp15">dunschaal</span>
-(<i>Tellina virgata</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 20</a>. Deze schelp is dwars-eivormig,
-naar achteren kantig en gestreept, in de jeugd fraai
-lichtrood van kleur, later rood met witte of geel met
-roode stralen. De mantel is half open en aan zijn breeden
-rand komt de lancetvormige voet te voorschijn; de sipho’s
-zijn gescheiden en zeer lang. Hierbij sluit zich aan: de
-<span class="gesp15">peperschelp</span> (<i>Scrobicularia piperata</i>) van <a href="#PlateXIV">fig. 22</a>, van
-de kusten der Adriatische en Middellandsche zee, die
-aldaar, wegens den gepeperden smaak, veel gegeten wordt.
-De schelp is 4 tot 6 centim. lang, plat eivormig, wit van
-kleur en dwarsgestreept, met kleine slottandjes en zeer
-lange, wormvormige witte sipho’s.</p>
-
-<p>Tot de platschelpen behoort ook de bekende <span class="gesp15">strandschelp</span>
-(<i>Mactra solida</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 16</a>, die aan alle Europeesche
-kusten zeer algemeen is en ook bij ons, met nog andere
-soorten van dit geslacht en met de zandschelpen, voor
-het vroeger genoemde doel opgevischt worden (zie <a href="#Page141">bladz.
-141</a>). De schelp is afgerond driehoekig, dik, geelachtig of
-grijsachtig van kleur en met blauwe of grijze banden
-geteekend. Elke klep heeft een platten, gevouwen slottand,
-die in een groef van de andere past. De zoom van den
-mantel is franjeachtig, de sipho’s zijn matig van lengte,
-afgeplat en de voet is smal.</p>
-
-<p>Nog drie andere platschelpen zijn op de plaat afgebeeld.
-In <a href="#PlateXIV">fig. 25</a> zien wij de <span class="gesp15">maagdelijke Venusschelp</span>
-(<i>Venus virginea</i>), die, met een paar andere soorten,
-ook aan onze kusten voorkomt. De schelp is eivormig,
-naar achteren stomphoekig, roodachtig van kleur. Het
-dier is eetbaar, houdt zich meestal in het slib op en heeft
-twee sipho’s en een afgeplatten voet, die tot kruipen
-dient. Verder: de <span class="gesp15">lucinaschelp</span>
-(<i>Lucina jamaicensis</i>),<span class="pagenum" id="Page143">[143]</span>
-<a href="#PlateXIV">fig. 26</a>, uit den Atlantischen oceaan, met rondachtige,
-ongelijkzijdige kleppen, die vuilgroen, van binnen gestippeld
-en diep gestreept, van buiten bladerig gegroefd zijn,
-met concentrische lagen. Aan onze kusten leven een paar
-andere soorten. En als derde verwante soort zien wij in
-<a href="#PlateXIV">fig. 14</a> de <span class="gesp15">echte Venusschelp</span> (<i>Cytherea Dione</i>), die
-in Oost- en West-Indië voorkomt. De schelp is 3 tot 5
-centim. lang, scheef hartvormig, met concentrische lagen,
-fraai licht vleeschkleurig, bij het slot rood. Aan den rand
-staan, bij het slot, eenige kranswijs geplaatste stekels. De
-mantel is aan den rand van franjes voorzien. De sipho’s
-zijn lang, min of meer vergroeid en afgeplat.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Thans is de eigenaardige familie der „<span class="gesp15">gapers</span>” of
-„<span class="gesp15">gaperschelpen</span>” aan de beurt, aldus genoemd, omdat
-de schelp aan de beide uiteinden steeds een weinig open
-blijft, „<span class="gesp15">gaapt</span>”. De oorzaak daarvan is, dat deze dieren
-steeds blijvend in het zand of slib ingegraven zijn en zich
-weinig bewegen; daarom komt, door een insnijding van
-den mantel, aan het ééne open uiteinde der schelp de
-voet naar buiten, waarmede zij zich loodrecht in het zand
-graven en aan den anderen kant komt de vergroeide,
-zeer lange, slurfvormige adembuis er uit, die boven het
-zand of slib uitsteekt (<a href="#PlateXIV">fig. 23</a>), met een vuilbruine huid
-bedekt is en niet binnen de schelp teruggetrokken kan
-worden; bij dreigend gevaar graaft het dier zich geheel
-in het zand.</p>
-
-<p>Op onze kusten, en in alle zeeën van midden- en Noord-Europa,
-tot in de IJszee, komen twee soorten zeer algemeen
-voor, waarvan er één, de <span class="gesp15">stompe gaper</span> (<i>Mya
-truncata</i>) in <a href="#PlateXIV">fig. 23</a> afgebeeld is, het zoogenaamde „kussentje”
-van de Zuid-Hollandsche strandbewoners. De vuilwitte
-schelp is eivormig of elliptisch, zeer bol, dwars
-gestreept en van achteren stomp afgerond. De voet is
-klein en lancetvormig. De tweede soort, die te zamen
-met de vorige voorkomt, de <span class="gesp15">strandgaper</span> (<i>Mya arenaria</i>)
-is iets grooter (9 centim.) en kan haar slurfvormige
-adembuis tot het dubbele van die afmeting verlengen.<span class="pagenum" id="Page144">[144]</span>
-De dieren leven in massa’s gezellig bij elkaar en vormen
-in het noorden een hoofdvoedsel van de walrussen.</p>
-
-<p>Eigenaardige gaperschelpen zijn de <span class="gesp15">mesheften</span>, met
-lange, smalle en platte, mesvormige schelpen, die aan
-de beide uiteinden weer sterk gapen en met korte sipho’s,
-die binnen de schelp teruggetrokken kunnen worden. Zij
-boren met den bijlvormigen voet loodrechte gaten van
-meer dan een voet diep in het zand of slib, waarin zij
-zich, bij het minste gevaar, bliksemsnel zoo afdoende
-terugtrekken, dat men ze meestal niet meer uit kan graven.
-In ons land komen drie soorten van <span class="gesp15">mesheften</span> voor,
-waarvan in <a href="#PlateXIV">fig. 24</a> de <span class="gesp15">messcheede</span> (<i>Solen vagina</i>)
-voorgesteld is, die een zeer lange en smalle, bijna rechte
-schelp heeft, in den vorm van een zeer platgedrukten
-cylinder van 12 centim. lang, die aan de beide uiteinden—doch
-aan het ééne schuin—afgesneden schijnt. De
-schelpen, die men in menigte aan het strand vindt, hebben
-een groenachtig bruine opperhuid, met roode strepen
-daaronder. De mantel is van voren gesloten. De beide
-andere inlandsche soorten zijn: de <span class="gesp15">zwaardscheede</span>
-(<i>Solen ensis</i>), met een zeer gebogen, plat cylindrische
-schelp en het <span class="gesp15">tafelmes</span> (<i>S. siloqua</i>), de grootste van
-onze mesheften, met platte rechte schelp.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Wij komen thans nog tot een paar tweespierige schelpdieren,
-die, in tegenstelling van de meeste der vorige,
-den mensch niet van nut zijn, doch daarentegen groot
-onheil stichten. Het zijn de <span class="gesp15">boorschelpen</span> of <span class="gesp15">pholaden</span>,
-die de verderfelijke gave bezitten, om in hout,
-steen enz. van de zeeweringen te boren en deze te
-vernielen.</p>
-
-<p>De <span class="gesp15">gewone pholade</span> of <span class="gesp15">steenboorder</span> (<i>Pholas
-dactylus</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 12</a>, naar den vorm ook wel <span class="gesp15">vingerschelp</span>
-genoemd, heeft zelf een zeer kort en dik lichaam, dat
-geheel omsloten kan worden door de geelachtig witte,
-wigvormige, concentrisch gegroefde, 8 centim. lange schelp,
-die van voren schuin afgestompt en snavelvormig verlengd
-is. De mantel komt buiten de kleppen uit en slaat<span class="pagenum" id="Page145">[145]</span>
-zich met zijn rand daar omheen, de voet is dik van voren
-afgeplat en komt aan den kant van den mond te voorschijn,
-terwijl aan de tegengestelde zijde twee zeer groote
-sipho’s te voorschijn komen. De schelp gaapt aan de
-uiteinden en mist de slottanden en den slotband. De
-randen der schelpkleppen zijn met zeer scherpe en harde
-tandjes bezet, die, bij het openen en sluiten der kleppen,
-tegen het hout, den steen of de rotsen, waarin de dieren
-leven, wrijven en die stoffen tot een fijn poeder afraspen
-en zoo de woonruimte voor het dier vergrooten. Daar
-het boren echter reeds begint, als de dieren nog zeer
-klein zijn, is het begin van het boorgat veel nauwer en
-zijn zij gedoemd, gedurende hun gansche leven, te blijven,
-waar zij zijn. Tot hun geluk kunnen zij echter de
-zeer lange, gedeeltelijk vergroeide sipho’s tot buiten de
-woning in het water uitstrekken en zoo voor de ademhaling
-en voeding zorgen.</p>
-
-<p>Men vindt de pholaden in alle Europeesche zeeën en
-ook veel aan onze kusten. Eigenaardig is, dat men in
-Zuid-Holland de schelpen der <span class="gesp15">ruwe pholade</span> (<i>Ph. crispata</i>),
-die echter meer in hout en klei boren, naar den
-vorm „wiegjes” en op Walcheren „boerinnehoedjes” noemt,
-alsmede dat deze dieren, wegens den peperachtigen smaak,
-wel gegeten worden en van den <span class="gesp15">paalworm</span>, dien wij
-nu gaan bespreken, wordt wel beweerd, dat hij zelfs de
-fijnste oesters in smaak en bouquet overtreft.</p>
-
-<p>Deze <span class="gesp15">paalworm</span> of
-<span class="gesp15">boorworm</span> (<i>Teredo navalis</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 7</a>,
-is nog oneindig veel schadelijker dan de pholaden. Onnoodig
-te zeggen, dat dit dier volstrekt geen worm is,
-doch slechts zoo genoemd wordt naar het buitengewoon
-lang uitgerekte, wormvormige lichaam, dat geheel naakt
-en alleen aan het voorste uiteinde van een uiterst klein
-schelpje voorzien is, een orgaan echter, dat, hoe nietig
-en klein ook, de grootste onheilen aan onze kostbare
-zeeweringen aanricht.</p>
-
-<p>De paalworm is reeds lang bekend, hoewel het dier
-eigenlijk in den Indischen oceaan inheemsch is en vandaar
-in het hout der schepen naar Europa overgebracht<span class="pagenum" id="Page146">[146]</span>
-werd. Aanvankelijk meende men dan ook, dat het alleen
-in schepen voorkwam en Linnaeus, de beroemde Zweedsche
-natuuronderzoeker uit de 18e eeuw, noemde het destijds:
-<i>calamitas navium</i>, dat is: het verderf der schepen, waarop
-ook de Latijnsche naam <i>navalis</i> wijst. Doch reeds spoedig
-moest men ondervinden, dat de schade zich niet tot de
-schepen bepaalde, doch dat deze booswicht ook de grootste
-gevaren opleverde voor de houten zeeweringen, palen,
-bruggehoofden, sluisdeuren enz., waardoor aan de kusten
-der Noordzee reeds herhaaldelijk dijkbreuken hadden
-plaats gehad.</p>
-
-<p>De oorzaak van al dat onheil is het onnoozele wormvormige
-diertje van <a href="#PlateXIV">fig. 7</a>, welks schelpje niet slechts
-uiterst klein is, doch bovendien geheel en al naar het
-voorste uiteinde van het lichaam verhuisd is en de beide
-schelpkleppen vormen hier datgene, wat men gewoonlijk
-voor den „kop” van het dier houdt. Ook de mantel, die
-het wormvormige lichaam insluit en de mantelholte,
-waarin de kieuwen gelegen zijn, heeft zulk een uitgerekte,
-buisvormige gedaante. Hij is aan de beide uiteinden
-open en van voren heeft hij een spleet voor het doorlaten
-van den voet, terwijl hij van achteren eindigt in
-twee zeer dunne buisjes, de sipho’s, die steeds buiten
-den boorgang in het water uitkomen, voor het in- en
-uitstroomen daarvan. Door den mantel en door de geheele
-buitenvlakte van het lichaam wordt een kalkachtige
-stof afgescheiden, waarmede de boorgang van binnen
-bekleed wordt, doch waarin het dier zich, als in een
-koker, vrij kan bewegen.</p>
-
-<p>Evenals de pholaden, begint ook de paalworm zijn
-heilloozen arbeid reeds als jeugdige boosdoener en is de
-ingang van het boorgat dus zeer dun, terwijl de gang,
-naarmate het dier groeit en verder in het hout doorboort,
-ook wijder wordt, zoodat de worm niet weer terug kan.
-Eerst in volwassen staat gaat hij te gronde, doch eerst
-nadat hij terdege voor een buitengewoon groot nageslacht
-gezorgd heeft. Daarin is juist het groote gevaar gelegen,
-want reeds de nakomelingschap van één enkel dier maakt<span class="pagenum" id="Page147">[147]</span>
-in het hout een ontelbaar aantal gangen, die het in alle
-richtingen doorkruisen, zoodat het er ongeveer gaat uitzien
-als een honingraat en dus niet den minsten weerstand
-meer biedt. En zelfs de hardste houtsoorten worden
-niet gespaard, behalve eenige bijzonder harde, oliehoudende
-Australische soorten, zooals dat van den Eucalyptusboom.</p>
-
-<div class="container left w15em">
-
-<img src="images/illo200.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. L.<br />
-Rechter schelpklep van den
-paalworm (vergroot).</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p>Waarmee boort de paalworm nu eigenlijk? Vroeger
-heeft men wel gemeend, dat hier een chemische invloed
-in het spel was en dat het dier, evenals de steendadel
-(zie <a href="#Page140">bladz. 140</a>), een scherp zuur vocht zou afscheiden,
-waarin de houtstof oploste. Doch onze landgenoot, profr.
-Harting, heeft later aangetoond, dat het proces louter van
-mechanischen aard is en dat het zagen uitsluitend geschiedt
-met de beide, uiterst kleine schelpklepjes, waarvan
-in fig. L de rechterklep, op vergroote schaal, afgebeeld is.</p>
-
-<p>Hier is S de eigenlijke schelpklep,
-waaraan, onder een rechten
-hoek, een aanhangsel of tand
-A bevestigd is. F is de voet,
-waarmede het dier zich aan het
-hout vastzuigt. Het voornaamste
-onderdeel vormen echter de
-wrijfvlakken Z, die, onder den
-mikroskoop gezien, bezet blijken
-te zijn met een groot aantal zeer
-ingewikkelde rijen van uiterst
-fijne en scherpe tandjes; dergelijke
-rijen van tandjes vindt
-men ook op het aanhangsel A,
-doch deze zijn loodrecht op die van de wrijfvlakte Z geplaatst.
-Door het openen en sluiten van de kleppen worden
-de tandjes tegen het hout gewreven, waarbij zij door
-den voet F daartegen aangedrukt worden en alzoo de
-gangen uitgraven. Dit geschiedt buitengewoon snel en
-somtijds wordt in één zomer al het paalwerk van een
-zeewering totaal verwoest.</p>
-
-<p>Tot vóór korten tijd stond men volkomen machteloos
-tegenover dit kwaad, hoewel men alles beproefde: drenken<span class="pagenum" id="Page148">[148]</span>
-met teer, omwikkelen met zeildoek, beslaan met
-koper, doch geen middel mocht baten, er scheen geen kruid
-gewassen tegen deze kwaal. Aan onze kusten is men toen,
-reeds lang geleden, overgegaan tot het beslaan der palen
-met groote, breedkoppige ijzeren spijkers, hetgeen alleen
-behoefde te geschieden in de ruimte tusschen eb en vloed,
-omdat de dieren daar alleen leven. Dit middel heeft nog
-het best aan de verwachtingen beantwoord. In den nieuweren
-tijd brengt men, rondom het gedeelte der palen,
-waar de dieren kunnen boren, buizen of een vast omhulsel
-van beton aan, dat de oppervlakte der palen volkomen van
-het water afsluit en de dieren doodt. In ons land heeft
-men verder, vooral voor sluisdeuren, zeer bevredigende
-uitkomsten verkregen met het Demarara-greenhearthout.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container" id="PlateXIV">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">XIV.</p>
-
-<img src="images/plate14.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page149">[149]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateXIV">PLAAT XIV</a>.<br />
-<span class="chapname">EEN STEKELIGE FAMILIE.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Stekelig van uiterlijk, maar daarom niet altijd van inborst—velen
-integendeel goedmoedig en zachtaardig van
-natuur. Allen worden echter, met de <span class="gesp15">zeesterren</span> van
-de volgende plaat, samengevat onder die afdeeling van
-het dierenrijk, welke men de</p>
-
-<h3>STEKELHUIDIGEN</h3>
-
-<p class="noindent">noemt, hoewel die naam niet bepaald aan allen toekomt,
-daar wel de meesten aan de oppervlakte met stekels bezet
-zijn, doch niet allen, zooals wij uit de <a href="#PlateXIV">figuren 2 en 9</a> zien.
-Toch hebben zij allen eenige kenmerken gemeen, die ons
-het recht geeft, ze onder één en dezelfde rubriek samen
-te vatten. Zoo bevat de huid bij al deze dieren steeds
-talrijke kalklichaampjes, die soms in de lederachtige huid
-verborgen liggen, doch bij de meesten, als puntige <span class="gesp15">stekels</span>,
-naar buiten uitstaan en dan het weerlooze dier tot beschutting
-dienen en soms ook wel tot een samenhangend
-pantser vergroeid zijn.</p>
-
-<p>Verder is een algemeen kenmerk dezer groep, dat de
-onderdelen en organen van het lichaam niet meer paarsgewijs,
-tweezijdig, ten opzichte van de lengte-as van het
-lichaam geplaatst zijn, doch <span class="gesp15">straalsgewijs</span> rondom een
-middelpunt, zooals wij dit reeds bij de poliepen ontmoet
-hebben, die vroeger, met de stekelhuidigen, de sponsen
-en oerdieren, wel tot de algemeene groep: <b>straaldieren</b>
-samengevoegd werden. Terwijl echter bij de poliepen de
-getallen 6 of 8 den grondslag vormden voor dien straalsgewijzen
-bouw (zie <a href="#Page21">bladz. 21</a>), is bij alle stekelhuidigen
-5 het typische getal voor de symmetrie. Zoo bestaat het
-zenuwstelsel eenvoudig uit een zenuwring om den slokdarm,
-waaruit zich 5 zenuwstammen straalsgewijs naar de
-verschillende organen begeven. Ook de rijen van kalkplaatjes<span class="pagenum" id="Page150">[150]</span>
-en stekels vertoonen een straalsgewijze rangschikking,
-evenals vele andere organen.</p>
-
-<p>Vooral merkwaardig is het <span class="gesp15">bewegingstoestel</span>, in
-verband staande met een eigenaardig <span class="gesp15">vaatstelsel</span>, dat
-tevens ook voor de <span class="gesp15">ademhaling</span> dient. Men noemt dit
-het <span class="gesp15">ambulacraalstelsel</span> (van het Latijnsche <i>ambulare</i>
-= wandelen) en het bestaat uit honderden kleine <span class="gesp15">voetjes</span>
-of <span class="gesp15">pootjes</span>, een soort van elastische blaasjes, die door
-het watervaatstelsel met water opgevuld en, tengevolge
-van de spanning van het water, door openingen in de
-kalkplaatjes van de huid naar buiten gedreven worden,
-terwijl zij zich weer intrekken, als het water terugvloeit.
-Deze doorboorde kalkplaatjes van de huid liggen ook weer
-in straalvormige rijen, de zoogenaamde „<span class="gesp15">ambulacraalvelden</span>”
-en daaronder liggen, insgelijks straalsgewijs, de
-talrijke <span class="gesp15">zijkanalen</span>, van wier wanden de blaasjes of
-pootjes aanhangsels zijn en er door met water opgeblazen
-worden.</p>
-
-<p>Het water stroomt binnen door een grootere, zeefvormig
-doorboorde, kalkplaat: de <span class="gesp15">zeefplaat</span>, die aan de oppervlakte
-van het lichaam ligt en waardoor het in een kanaal
-komt, dat uitmondt in een, als een ring om den slokdarm
-bij den mond gelegen, <span class="gesp15">ringkanaal</span>. Uit dit laatste ontspringen
-de genoemde zijkanalen, met hun pootjes als
-aanhangsels, en tevens monden er eenige grootere waterblazen,
-de <span class="gesp15">Polische blazen</span>, in uit, die hun water, door
-samentrekking, in het ringkanaal en van daar in de zijkanalen
-persen, waardoor de voetjes door de openingen
-naar buiten dringen. Langs denzelfden weg, doch in omgekeerden
-zin, kan het water uit de pootjes weer weggezogen
-worden, waardoor zij zich aan hun onderlaag
-vastzuigen en de voortbeweging tot stand brengen. Dit
-ambulacraalstelsel dient dus tegelijkertijd, waarschijnlijk
-met de huid, voor waterverversching en ademhaling.</p>
-
-<p>Overigens bezitten deze dieren ook een tamelijk volledig
-<span class="gesp15">spijsverteringstoestel</span>, met mond en, in den regel,
-ook met aarsopening, alsmede een afzonderlijk <span class="gesp15">bloedvatenstelsel</span>
-met vaten. De voortplanting geschiedt door<span class="pagenum" id="Page151">[151]</span>
-<span class="gesp15">eieren</span>, waaruit eerst <span class="gesp15">larven</span>, met een geheel anderen
-vorm en levenswijze, ontstaan en die zich, na een merkwaardige
-gedaanteverwisseling, tot volkomen dieren ontwikkelen.</p>
-
-<p>Vele stekelhuidigen, zooals de zeeëgels en zeesterren,
-nemen, bij hun voortbeweging, een zeer bijzondere positie
-in, die voor onze begrippen het tegendeel van aangenaam
-zou zijn. Dikwijls kruipen zij, met den mond naar beneden
-en de aarsopening naar boven, over den zeebodem, terwijl
-velen, door het beurtelings vastzuigen en loslaten der
-zuigpootjes, dikwijls de meest gewaagde akrobatische
-voorstellingen geven, bijvoorbeeld, met het grootste gemak
-langs een gladden, volkomen vertikalen rotswand naar
-boven kruipen.</p>
-
-<p>Men onderscheidt verschillende klassen, naar gelang van
-den lichaamsvorm, de plaatsing van den mond, en den
-aard en de ligging van de kalkplaatjes. Wij zullen eerst
-een paar voorbeelden bekijken uit de klasse der <b>zeeëgels</b>,
-die een bolrond of schijfvormig lichaam hebben, dat omgeven
-is door een kalkschaal, uit vergroeide hoekige
-plaatjes ontstaan, met naar buiten gerichte <span class="gesp15">stekels</span>,
-terwijl de mond aan de onderzijde van het lichaam ligt.
-Vier leden van deze klasse ontmoeten wij op de plaat,
-vooreerst:</p>
-
-<p>de <span class="gesp15">wrattige lans-tulband</span> (<i>Cidaris papillata</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 1</a>;
-de grondvorm van het lichaam is die van een bol, welks
-beide polen worden ingenomen door den, aan de onderzijde
-gelegen, mond en de, ruggelings bovenaan geplaatste,
-aarsopening. De lichaamswand bestaat uit kalkplaten, die
-vast met elkaar vergroeid zijn en wier buitenzijde grootere of
-kleinere wratachtige uitwassen vertoont, waaraan, door
-een soort van gewricht, de zeer lange, lansvormige stekels
-beweegbaar verbonden zijn, die naar alle zijden uitsteken,
-doch ook omgelegd kunnen worden, hetgeen bij het doode
-dier van zelf geschiedt. Tusschen die stekels staan vele,
-eigenaardig gevormde grijptangen, gesteelde en van boven
-vertakte kleporganen, die zich kunnen openen en sluiten.
-De kleur van het dier is rood tot groenachtig bruin of<span class="pagenum" id="Page152">[152]</span>
-bruinrood, de doorsnede der schaal zelf bedraagt ongeveer
-3,5 centim., de lengte der stekels niet minder dan
-9 centim.</p>
-
-<p>Deze regelmatige, ongeveer ronde zeeëgels, waar de
-mond aan de onder-, de aars daartegenover aan de bovenzijde
-gelegen is, noemt men ook wel: <b>zeeappels</b>. Zij hebben,
-gelijk dus ook bij de beide volgende soorten het
-geval is, 20 zeer regelmatig straalsgewijs gelegen rijen
-kalkplaatjes en wel: telkens 2 rijen van doorboorde „ambulacraal-plaatjes”,
-die afwisselen met 2 rijen zonder die
-gaatjes. Deze soort komt in den Atlantischen oceaan, de
-Middellandsche zee en de Noord-Europeesche zeeën voor.
-Andere soorten van het geslacht <i>Cidaris</i> leven in de
-tropen, in grooten getale, gezellig bij elkaar op koraalriffen,
-waar zij zich met zeeplanten voeden. In vroegere
-geologische perioden waren zij echter veel talrijker, zooals
-trouwens met alle zeeëgels het geval is, waarvan de
-tegenwoordige vormen slechts een gering overschot eener
-uitgestorven, in de oudste tijden zeer talrijke, fauna zijn.
-In de oudere aardlagen vindt men dan ook tallooze versteende,
-zoogenaamde „fossiele” soorten, alleen van het
-geslacht <i>Cidaris</i> niet minder dan 200 verschillende.</p>
-
-<p><a href="#PlateXIV">Fig. 8</a> is een andere zeeappel: de <span class="gesp15">eetbare zeeëgel</span>
-of <span class="gesp15">groote zeeappel</span> (<i>Echinus esculentus</i>). Hij heeft een
-meer of minder bolvormige schaal, die steenrood of bruinachtig
-van kleur en met korte, wit met purper gekleurde,
-stekels bezet is. De ambulacraalvelden zijn breed, het
-mondveld (de platen om den mond) klein, met gladde
-platen, die overigens aan de onderzijde onregelmatig geschubd
-zijn. De middellijn kan tot 15 centim. bedragen.
-Deze soort, die eetbaar is, komt in de Noordzee, ook aan
-onze kusten voor; talrijke andere soorten leven in de
-warme en gematigde zeeën.</p>
-
-<p>Tot een ander geslacht behoort de <span class="gesp15">gekorrelde kogelegel</span>
-(<i>Sphaerechinus granularis</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 7</a>, die een tamelijk
-bolvormige schaal heeft, doch van boven sterker gewelfd
-dan van onderen. Op elken straal van het mondveld staan
-slechts een paar groote ambulacraalplaten of mondplaten,<span class="pagenum" id="Page153">[153]</span>
-en de ambulacraalvelden bestaan gewoonlijk slechts uit
-4 tot 5 paren openingen. Op deze staan 2 tot 4, op de
-inter-ambulacraalvelden (de rijen platen zonder openingen)
-12 rijen van wratten, met korte, spitse, donkerviolette stekels
-met witte punten; dikwijls zijn de stekels ook geheel
-wit. De schaal kan tot 15 centim. in middellijn zijn, de
-stekels worden niet veel langer dan 1 centim. De eieren
-van dezen zeeëgel worden gegeten en als „<i>rizzo di mar</i>”—zeerijst—in
-den handel gebracht.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Een geheel anderen vorm heeft de schaal van den vierden
-zeeëgel op de plaat: de <span class="gesp15">hartvormige zeeklit</span> (<i>Echinocardium
-cordatum</i>) van <a href="#PlateXIV">fig. 3</a>. De schaal is hier, in
-hoofdzaak, wel bolvormig, vertoont echter, van boven gezien,
-geen cirkelvorm, doch een hartvormige gedaante.
-Ook liggen hier mond en aars niet onder en boven tegenover
-elkaar, doch beide aan de onderzijde, ieder aan een
-verschillenden kant. Wegens de overeenkomst in vorm
-met de stekelige vruchten van sommige distels, noemt
-men deze dieren ook „<span class="gesp15">zeeklitten</span>”. De hier afgebeelde
-soort, die in de Middellandsche zee en den Atlantischen
-oceaan, ook aan onze kusten, voorkomt, heeft een dunne,
-geelachtig witte tot groenachtige schaal, van 3 tot 4 centim.
-middellijn. Het voorste ambulacraalveld is sterk ingezonken.
-Deze dieren komen algemeen op zandigen zeebodem voor
-en graven zich diep in het zand.</p>
-
-<p class="blankbefore75">De stekelhuidigen van <a href="#PlateXIV">fig. 2, 5, 6 en 9</a> onderscheiden
-zich van de zeeëgels door een veel langer uitgerekte,
-rolronde gedaante en doen meer denken aan den inhoud
-van onze inmaakpotten met tafelzuur, zoodat deze klasse
-dan ook den naam draagt van <b>zeekomkommers</b> (<i>Holothuriën</i>),
-terwijl sommigen ook wel „<span class="gesp15">zee-augurken</span>”
-anderen „<span class="gesp15">zeebeurzen</span>” genoemd worden. Toch is ook
-hier de straalvormige bouw te herkennen, zooals in den
-krans van <span class="gesp15">voelers</span> om den mond, die ook als vangarmen
-dienen voor het grijpen van kleine diertjes, en verder in
-den <span class="gesp15">zenuwring</span>, met 5 zenuwtakken,
-het ambulacraalstelsel<span class="pagenum" id="Page154">[154]</span>
-en de 5 spierbanden van de huid, die hier zeer
-krachtig zijn en het lichaam sterk kunnen doen samentrekken
-en uitzetten.</p>
-
-<p>De mond, met de straalsgewijs daaromheen staande,
-mondvoelers, ligt hier aan het ééne uiteinde van het
-lichaam, de aarsopening aan het andere; tusschen deze
-beide liggen 5 overlangsche, straalsgewijs gelegen, ambulacraalstrepen
-en, evenwijdig daarmede, even zooveel
-inter-ambulacraalstrepen. Verder is hier het lichaam veel
-zachter dan bij de zeeëgels, daar het niet met een samenhangende
-kalkschaal bedekt is, doch alleen in de weeke
-huid vele losse, dikwijls zeer sierlijke, kalklichaampjes gelegen
-zijn. De huid is hier weer leerachtig. De pootjes
-voor de beweging zijn meestal voorhanden, hoewel daarin
-de huidspieren voor een groot deel voorzien. Ook de
-ademhaling heeft grootendeels door de huid plaats, doch
-sommigen hebben bovendien nog twee of vier bijzondere
-ademhalingsorganen, „<span class="gesp15">waterlongen</span>” genaamd, die aan
-het achterste uiteinde van het lichaam gelegen zijn en
-door de aarsopening met water gevuld worden en zich
-door het geheele lichaam vertakken. Men vindt die
-<span class="gesp15">longen</span>, alsmede de ambulacraalpootjes, bij de drie volgende
-soorten.</p>
-
-<p>De <span class="gesp15">buisvormige zeekomkommer</span> (<i>Holothuria tubulosa</i>),
-<a href="#PlateXIV">fig. 6</a>, is op den rug met talrijke kleine torenvormige
-verhevenheden bezet, waarin kalkstukjes zitten
-en aan den buik bevinden zich de pootjes dicht opeengehoopt.
-De rug is donkerbruin, de buik vuilwit. Om den
-mond staan 20 voelers, die uit een steel en een schildvormig,
-doch niet vertakt, aanhangsel bestaan. Zij liggen
-bij eb, met ingetrokken voelers, als onsmakelijke worstjes
-op het strand of zij kruipen langzaam voort, terwijl zij zich
-hun worst, door middel van de voelers, volstoppen en den
-darm geheel opvullen met zand en slib, ten einde de
-daarin voorhanden organismen te verteren, waarna zij de
-resten, met behulp van den waterstroom uit de longen,
-van achteren weer door de aarsopening uitspuiten.</p>
-
-<p>Overigens zijn het rustige en vreedzame dieren en<span class="pagenum" id="Page155">[155]</span>
-daarom te meer doet het ons leed, van hen een onhebbelijke
-gewoonte te moeten vermelden. Raakt men zulk
-een dier op het strand aan, ook onder den geringsten
-druk, dan spuit het niet slechts water uit de aarsopening;
-doch het spuwt eenvoudig ook zijn ingewanden uit. Zulk
-een zachte liefkozing vatten deze dieren buitensporig
-tragisch op: zij trekken de huidspieren dan zoo geweldig
-samen, dat de ingewanden door den mond en de aarsopening
-naar buiten geperst worden, já zelfs het geheele
-lichaam niet zelden in tweeën gescheurd wordt.</p>
-
-<p>Een interessant punt in de <span class="gesp15">ontwikkeling</span> der holothuriën
-is verder, dat de jonge dieren, die uit de eitjes
-komen, in ’t geheel niet op de ouden gelijken. Het zijn
-larven, die vrij rondzwemmen en zoozeer van de volwassen
-dieren verschillen, dat men ze vroeger voor een geheel
-andere diersoort hield, die men <i>Auricularia</i> noemde.</p>
-
-<p>De zeekomkommer van <a href="#PlateXIV">fig. 6</a> wordt 30 centim. lang
-en leeft, met vele andere soorten van dit geslacht, in de
-Middellandsche zee. Andere soorten, ook tot het volgende
-geslacht, <i>Stichopus</i> behoorende, leven in de tropische
-zeeën en zijn eetbaar. Zij worden in Indië door Maleiers
-en Chineezen op groote schaal gevangen, gezouten en
-als een smakelijk gerecht, „<i>trepang</i>” genaamd, gegeten.</p>
-
-<p>Van laatstgenoemd geslacht, insgelijks een longkomkommer,
-zien wij in <a href="#PlateXIV">fig. 9</a> de <span class="gesp15">koninklijke rijenvoet</span>
-(<i>Stichopus regalis</i>), die ook weer onvertakte mondvoelers
-bezit, ten getale van 20. Het lichaam is plat, eenigszins
-vierhoekig op de doorsnede, met scherpe kanten en het
-is bezet met groote kegelvormige tepeltjes. De huid is
-dik en bevat ronde, doorboorde, een kroonvormigen stempel
-dragende, kalklichaampjes; naar deze „koningskroontjes”
-is het dier genoemd. De kleur is bruinachtig tot okergeel,
-op het midden van den buik dikwijls roodachtig; de
-lengte ongeveer 9 centim. Deze soort leeft in de Middellandsche
-zee en hangt zich aan rotsen op. Eenige tropische
-soorten, vooral bij de Philippijnen, worden meer
-dan een meter lang.</p>
-
-<p>Ook dit dier is zoo ongemanierd, om, bij de minste<span class="pagenum" id="Page156">[156]</span>
-aanraking, zijn ingewanden uit te spuwen, anderen werpen
-eenvoudig de geheele huid af. Daarentegen heeft
-het dikwijls de beleefdheid, om vrije inwoning te verschaffen
-aan een zonderling vischje: het <span class="gesp15">slangenaaltje</span>
-(<i>Fierasfer acus</i>), dat hem in de aarsopening kruipt, om
-zich metterwoon in zijn waterlongen te vestigen, zonder
-echter ook vrijen kost en gratis pension te verlangen.
-Want het diertje voorziet zelf in zijn eigen menage: de
-kop steekt buiten de aarsopening van den gastvrijen
-komkommer uit en vangt allerlei kleine schaaldiertjes.</p>
-
-<p>De <span class="gesp15">klimmende zee-augurk</span> (<i>Cucumaria doliolum</i>),
-<a href="#PlateXIV">fig. 5</a>, onderscheidt zich van de vorige soorten door het
-bezit van <span class="gesp15">boomvormig vertakte</span> voelers, die, ten
-getale van 10, straalsgewijs om den mond geplaatst zijn.
-Het cylindervormig uitgerekte, naar voren en achteren
-smaller toeloopende, lichaam is ongeveer 15 centim. lang,
-grijsachtig bruin van kleur, dikwijls met donkere vlekken;
-de huid is glad en daarin liggen talrijke rondachtige,
-knobbelige, doorboorde kalkplaatjes. Het lichaam is vijfkantig
-en de zuigpootjes zijn regelmatig in 5 stralen gerangschikt.
-De, uit het ei komende, larve gaat hier niet
-eerst in een bijzonderen auricularia-vorm over, doch ontwikkelt
-zich dadelijk tot een tonvormige, jeugdige augurk.
-De dieren hechten zich vast aan planten en steenen.
-Deze soort komt zeer veel in de Middellandsche zee
-voor, vele andere leven in de tropische en Europeesche
-zeeën en in het aquarium te Amsterdam is een andere
-soort: <i>Cucumaria planci</i> te zien, die veel op die van
-<a href="#PlateXIV">fig. 5</a> gelijkt.</p>
-
-<p>Van de holothuriën <span class="gesp15">zonder longen</span> en <span class="gesp15">zonder ambulacraal-pootjes</span>
-vinden wij op de plaat de <span class="gesp15">klevende
-klitkomkommer</span> (<i>Synapta inhaerens</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 2</a>,
-ook wel „<span class="gesp15">zeebeurs</span>” genoemd, want de vorm is sprekend
-die van een ouderwetsche heerenbeurs, met afsluitringen.
-Het lichaam is zeer uitgerekt wormvormig, rond
-en aan alle zijden gelijk, zoodat er niet van een buikvlakte
-gesproken kan worden. De kleur is roodachtig tot
-bruinachtig, de lengte van het lichaam kan tot 20 centim.<span class="pagenum" id="Page157">[157]</span>
-bedragen. Om den mond staan 12 voelers, die aan weerszijden
-5-7 kleine zijtakjes hebben. De huid is leerachtig,
-eenigszins doorschijnend en bevat talrijke rad- of ankervormige,
-deels zeer fraaie kalklichaampjes. De punten
-van deze ankertjes steken dikwijls een weinig buiten de
-huid uit en haken zich dan, bij aanraking of als wij de
-dieren aanvatten, in onze huid vast, op dergelijke wijze
-als de haakjes van een klit, zoodat het dier aan de hand
-blijft vastkleven. Daarvan is de naam afgeleid.</p>
-
-<p>Deze ankertjes dienen ook, om het lichaam te steunen
-bij de zeer langzame beweging. Deze geschiedt, bij het
-gemis der pootjes, deels door vastgrijpen met de voelers,
-doch hoofdzakelijk door de kronkelingen van het lichaam,
-tengevolge van de samentrekking der huidspieren, waarbij
-dus de ankertjes houvast en steun verleenen. Ook bij dit
-dier ziet men dikwijls sterke staaltjes van de buitengewone
-krachtsontwikkeling dier huidspieren. Zij zijn weer erg
-kitteloorig op het punt van aanraken door mensch of
-dier; zij laten dan het lichaam, door hevige spierbewegingen,
-eenvoudig door midden breken, waarna het voorste
-uiteinde zich uiterst snel en behendig onder het zand
-graaft. Blijkbaar heeft de natuur dit middel aan de dieren
-verleend als bescherming tegen gevaar, ten einde dit
-spoedig te kunnen ontvlieden. Het is althans hoogst
-merkwaardig, dat het dier ook dikwijls, schijnbaar zonder
-eenige aanleiding, op eigen gelegenheid in tweeën valt,
-alsof het zich in die kunstbewerking „traint”, of de „zelf-verminking”
-als sport beoefent.</p>
-
-<p>De hier afgebeelde soort komt in Europa, ook in de
-Noordzee, voor. Talrijke soorten van klit-holothuriën leven
-in de tropen op koraalriffen, vooral bij de Philippijnen.
-Sommige daarvan bereiken wel een lengte van 2 meters
-en worden door de inboorlingen „zeeslangen” genoemd.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Thans blijft ons nog een voorbeeld te bespreken over
-van een geheel andere klasse, de derde der stekelhuidigen,
-namelijk: die der <b>haarsterren</b> of <b>zeeleliën</b> (<i>Crinoïeden</i>),
-wezens, die eigenlijk niet meer van onzen tijd<span class="pagenum" id="Page158">[158]</span>
-zijn, zoodat men er hoofdzakelijk slechts fossielen, versteeningen
-van uitgestorven soorten uit vroegere aardperioden,
-van aantreft. Want in het leven der vóórwereld,
-zelfs in dat van de oudste perioden, speelden deze dieren
-een groote rol en kwamen zij zeer menigvuldig voor.
-Slechts weinige levende soorten zijn nog overgebleven
-en daarvan komen de gesteelde, vastgehechte vormen
-alleen op zeer groote diepten en op weinig toegankelijke
-plaatsen voor. Het zijn kelk- of bekervormige dieren, die
-van <span class="gesp15">vangarmen</span> voorzien zijn. Die uit de vóórwereld
-waren altijd met een <span class="gesp15">steel</span> aan den zeebodem vastgehecht
-en deze kunnen dus alleen leven van organischen
-afval en mikroskopische wezens, die zij zich met hun
-vangarmen toeroeien. Bij de thans levende soorten is dit
-veelal slechts in de jeugd het geval, terwijl slechts enkele
-soorten gedurende haar gansche leven door den steel
-vastgehecht blijven.</p>
-
-<p>De steel bestaat uit een groot aantal, op elkaar gestapelde,
-vijfhoekige leedjes en hij draagt hier en daar,
-eveneens gelede, zijdelingsche <span class="gesp15">ranken</span>, doch al die leden
-zijn door weeke verbindingsstukken vereenigd, door welke
-ook een voedingskanaal loopt, zoodat de steel beweeglijk
-en buigzaam blijft. Daar hier bovendien de ambulacrale
-buikzijde, in wier midden de mond met de vangarmen
-ligt, niet naar beneden gekeerd is, zooals bij de zeeëgels,
-doch naar boven en de rugzijde naar beneden, heeft de
-lichaamsvorm veel van een <span class="gesp15">kelk</span> en zijn het uiterst
-sierlijke dieren, die niet ten onrechte „zeeleliën” genoemd
-worden, daar zij, ook door de fraaie kleuren, inderdaad
-veel op gesteelde bloemen gelijken. Van deze gesteelde
-soorten zullen wij op Plaat XV, bij <a href="#PlateXV">fig. 2</a>, een voorbeeld
-leeren kennen.</p>
-
-<p>Op onze Plaat XIV is alleen één der <span class="gesp15">haarsterren</span>
-afgebeeld, gelijk men die soorten noemt, welke in volwassen
-staat van den steel loslaten. Het is de <span class="gesp15">rozeroode
-haarster</span> (<i>Antedon</i> of <i>Comatula rosacea</i>), <a href="#PlateXIV">fig. 4</a>, die
-alleen in de jeugd vastgegroeid is, doch in volwassen
-toestand loslaat en dan dus aan de rugzijde <span class="gesp15">geen
-steel</span><span class="pagenum" id="Page159">[159]</span>
-vertoont. Daarentegen zien wij om den, naar boven gerichten,
-mond van het vrij levende dier een groot aantal:
-5, 10, 20 of meer, rankvormige, van veervormige aanhangsels
-voorziene, vangarmen, die tot den naam <span class="gesp15">haarsterren</span>
-aanleiding gegeven hebben. Deze dieren, die 15
-centim. groot worden en een fraaie roode kleur hebben,
-komen in Europa, van de Middellandsche zee tot Noorwegen
-voor en houden zich, in tegenstelling van de gesteelde,
-vastzittende <span class="gesp15">zeeleliën</span>, bij voorkeur in ondiepere
-plaatsen op, waar zij met hun ranken tegen zeewieren
-en zeegras opklimmen en zich daar aan vasthechten.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page160">[160]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateXV">PLAAT XV</a>.<br />
-<span class="chapname">DE STERRENWERELD VAN DEN
-ZEEBODEM.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Wij gaan nu kennis maken met een wereld van schitterend
-gekleurde sterren op den bodem der zee, waarvan
-wij ook aan onze kusten dikwijls voorbeelden zien: de
-<b>zeesterren</b>, de vierde klasse van de groote afdeeling der
-stekelhuidigen.</p>
-
-<p>Stekelig zijn ook deze wezens weer in de hoogste mate,
-zelfs in tweeërlei zin: ditmaal niet slechts van uiterlijk,
-doch ook van inborst, want de zeesterren behooren tot
-de vraatzuchtigste en roofgierigste bewoners van het ondiepe
-water, waar zij, langzaam en voorzichtig kruipend
-tusschen allerlei voorwerpen, door heenglijden. In zoover
-zou men ze dus tot de „dwaalsterren” kunnen rekenen,
-hoewel ze ook wel iets van „vallende sterren” hebben,
-want werpt men ze, na het opvangen, weer in zee, dan
-laten ze zich, zonder eenige poging om te zwemmen of
-om drijvende te blijven, eenvoudig naar beneden vallen.
-En terwijl de, uit de eieren komende, jongen of larven,
-door middel van talrijke trilharen, vrij in zee rondzwemmen,
-zijn de ouden daarvoor volstrekt niet in staat, en door
-hun dik, stevig lichaam, met 5 vingervormige aanhangsels,
-de dikke huid, die vol van vaste kalkplaatjes en dus niet
-zeer buigzaam is, zijn zij als aangewezen om over den
-zeebodem te kruipen, hetgeen ook weer met den mond
-naar beneden geschiedt. En deze sterrenwereld vertoont
-ons een afwisselend beeld van verschillende vormen, met
-meestal levendige en fraaie kleuren.</p>
-
-<div class="container" id="PlateXV">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">XV.</p>
-
-<img src="images/plate15.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<p><span class="pagenum" id="Page161">[161]</span></p>
-
-<p>De organisatie der zeesterren komt overeen met de
-schets, die wij daarvan op <a href="#Page149">bladz. 149</a> voor de stekelhuidigen
-in ’t algemeen gegeven hebben. Alleen hebben zij
-een geheel anderen lichaamsvorm dan de drie vorige
-klassen, namelijk dien van een platte, vijfstralige ster, die
-in het midden uit een soort van schijf ontspringt, aan
-wier onderzijde steeds de mond en aan wier bovenkant
-de aarsopening ligt. De huid is wel leerachtig zacht, maar
-omvat toch een soort van skelet, dat uit rijen van kalklichaampjes
-bestaat, doch die beweeglijk met elkaar verbonden
-zijn en alzoo de beweging der armen mogelijk
-maken, terwijl zij naar buiten ook weer stekels vormen.
-Tusschen die stekels staan weer talrijke <span class="gesp15">pedicillariën</span>,
-de vroeger genoemde vertakte, tangvormige kleporganen
-(zie <a href="#Page151">bladz. 151</a>), waarmede alle vreemde voorwerpen en
-de uitwerpselen verwijderd worden, ten einde de huid te
-reinigen. De beweging geschiedt weer door de zuigpootjes
-van het <span class="gesp15">ambulacraalstelsel</span> (zie <a href="#Page150">bladz. 150</a>), welke
-in rijen, doch alleen aan de onderzijde, geplaatst zijn, van
-den mond te beginnen tot aan de punten der armen.</p>
-
-<p>Het voedsel bestaat voornamelijk uit zeeslakken en
-schelpdieren, dus uit dieren, die zich zelf ook niet of zeer
-langzaam bewegen. In het aquarium kan men dikwijls
-zien, op welke wreedaardige wijze een zeester zelfs de
-schelpdieren, in hun schijnbaar onwrikbaar gesloten schelp,
-weet meester te worden. Eerst sluit het dier een oester
-of mossel, met een valschaardige omhelzing, zoo innig in
-zijn armen, dat de schelp, langzaam maar zeker, open
-gewrongen wordt en dan wordt de lange, buisvormige
-maag, door den mond naar buiten omgestulpt en door de
-gemaakte opening van de schelp gestoken, om de weeke
-deelen van de prooi uit te zuigen en verteren. Zelfs de
-zoo ongenaakbare kreeften worden op die wijze overmand.</p>
-
-<p>Op de plaat treffen wij nog van twee verschillende
-orden der zeesterren voorbeelden aan. Bij de <b>eigenlijke
-zeesterren</b> (<a href="#PlateXV">fig. 1, 4 en 6</a>) zet het darmkanaal zich nog
-voor een deel voort in de zeer breede armen en hier
-staan de zuigpootjes in een diepe, onbedekte groeve in
-het midden van de onderzijde der armen, terwijl de zeefplaat,
-waardoor het water voor het ambulacraalstelsel
-binnentreedt, op de rugzijde ligt en er steeds pedicillariën
-voorhanden zijn. Daarentegen zijn de armen bij de tweede<span class="pagenum" id="Page162">[162]</span>
-orde (<a href="#PlateXV">fig. 3 en 5</a>) zeer lang en slangvormig en scherp
-van de ronde lichaamsschijf gescheiden en daarom worden
-dezen <b>slangensterren</b> genoemd. Hier zet het darmkanaal
-zich <span class="gesp15">niet</span> in de armen voort, terwijl de ambulacraalpootjes,
-in een bedekte groeve, langs de zijkanten
-der armen staan. De zeefplaat ligt aan de buikzijde, onder
-een kalkplaat bij den mond: de mondplaat.</p>
-
-<p>Verschillende soorten van de eerste orde, de eigenlijke
-zeesterren, zijn in het aquarium te Amsterdam te zien
-en op de plaat treffen wij de drie volgende soorten aan.</p>
-
-<p>In <a href="#PlateXV">fig. 1</a> zien wij de <span class="gesp15">ijszee-zeester</span> (<i>Asterias glacialis</i>),
-die echter ook in den geheelen Atlantischen oceaan, de
-Noordzee en zelfs in de Middellandsche zee voorkomt.
-Het is een fraai dier, roodachtig van kleur, met groote
-armen, die ongeveer 8 maal zoolang zijn als de lichaamsschijf
-breed is, n.l. ongeveer 40 centimeters. Elke arm
-heeft 4 rijen zuigvoetjes en de ambulacraalplaten dragen
-verscheidene rijen van stekels, aan wier voet zich gesteelde
-rijen van pedicillariën (grijptangen) bevinden. Van
-hetzelfde geslacht komen ook een paar soorten veel aan
-onze kusten voor en spoelen dikwijls aan het strand aan,
-waarvan het meest bekend is de <span class="gesp15">gewone vijfvoet</span>
-(<i>Asterias rubens</i>), die kleiner is dan de vorige en rood of
-oranje van kleur is.</p>
-
-<p>De <span class="gesp15">breedvoetige zeester</span> (<i>Palmipes pentagonaster</i>)
-van <a href="#PlateXV">fig. 4</a> vertoont volkomen den eigenaardigen stervorm.
-Het rugskelet bestaat uit platen, die elkaar dakpansgewijs
-bedekken en met stekels bezet zijn. De armen zijn hier
-ook niet zoo volkomen van elkaar gescheiden, doch hangen,
-door groote uitbreidingen van de schijf, met elkaar
-samen. Het levende dier is wit, met roode bundeltjes
-stekels op den rug, vooral langs de armen; de buikzijde
-is wit, met rooden rand.</p>
-
-<p>De <span class="gesp15">oranjekleurige kamster</span> (<i>Astropecten aurantiacus</i>),
-<a href="#PlateXV">fig. 6</a>, is een bijzonder groote soort van 45 centim.
-lang en op den rug hoog oranjekleurig. De armen zijn
-langs de randen met eigenaardige stekels of borstels bezet,
-die veel lichter van kleur zijn en de ruwe bovenzijde is<span class="pagenum" id="Page163">[163]</span>
-gelijkmatig en dicht met kleine zuiltjes bedekt. Elke arm
-heeft, aan weerszijden, 40 tot 50 bovenste randplaten,
-die grof gekorreld en van twee korte stekels voorzien zijn.
-De onderste randplaten zijn dicht geschubd, met 3 of 4
-platte stekeltjes en een grooten randstekel. Een aarsopening
-ontbreekt. Deze soort komt ook aan onze kusten voor en
-spoelt somtijds aan het strand aan.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Van de orde der <b>slangensterren</b> (<a href="#Page162">bladz. 162</a>) zien wij
-op de plaat twee soorten. <a href="#PlateXV">Fig. 3</a> stelt de <span class="gesp15">witte slangenster</span>
-(<i>Ophiura albida</i>) voor, die in alle Noord-Europeesche
-zeeën en de Oostzee, ook aan onze kusten,
-voorkomt, doch alleen op zeer aanzienlijke diepte. De
-mondschilden zijn kort, ongeveer even breed als lang;
-de insnijdingen der schijf, boven de armen, dragen aan
-weerszijden 10-12 papillen. De kleur van het levende
-dier is steenrood, na den dood wordt zij wit. De lichaamsschijf
-meet 15 centim. in doorsnede, de armen worden
-tot 5 centim. lang. Deze dieren sluipen en klauteren, met
-zekere behendigheid, in rotsspleten, koraalriffen of wormbuizen
-rond, waarbij zij slechts weinig van hun zuigpootjes
-gebruik maken, doch des te meer van hun armen,
-die zij om allerlei voorwerpen in het water heenwikkelen.
-In de warme zeeën leven zij van de zachte deelen der
-koralen, in onze zeeën van andere weeke zeedieren.</p>
-
-<p>Een andere, zeer fraaie slangster is de <span class="gesp15">broze stekelslangster</span>
-(<i>Ophistrix fragilis</i>) van <a href="#PlateXV">fig. 5</a>, die een groote
-dikke schijf bezit, met eenigszins ingezonken straalschilden
-en bezet met verschillend gevormde korte en krachtige
-uitsteeksels, waartusschen dikwijls eenige slanke, lange
-stekels staan. De armen zijn dun, ongeveer 5 maal zoo
-lang als de middellijn van de lichaamsschijf. De buikschilden
-der armen vertoonen aan den buitenkant een
-bocht. De stekels op de armen staan ten getale van 8-10
-bij elkaar, zij zijn stomp en loopen in een kleinen doren
-uit. De kleur is zeer verschillend. De dieren komen
-’s winters veel aan onze stranden en vooral na een storm
-vindt men, dikwijls bij duizenden, de aangespoelde kalkplaatjes.<span class="pagenum" id="Page164">[164]</span>
-De armen zijn zeer bros (vandaar de naam),
-doch zij groeien, na het afbreken, weer spoedig aan.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Op de plaat komt nog een ander dier voor, dat <span class="gesp15">niet</span>
-tot de zeesterren behoort en hier eigenlijk eenigermate
-verdwaald is, daar het behoort tot het gebied van <a href="#PlateXIV">plaat XIV</a>
-en wel: tot de gesteelde <b>zeeleliën</b> (zie <a href="#Page158">bladz. 158</a>), namelijk:</p>
-
-<p>Het <span class="gesp15">Medusahoofd</span> (<i>Pentacrinus caput Medusae</i>), <a href="#PlateXV">fig. 2</a>,
-een prachtige, in het water wiegelende dierlijke bloem,
-als ’t ware een gesteelde waterlelie, wier steel, die na
-den dood in de leedjes uit elkaar valt, nog bezet is met
-talrijke kransen van gelede ranken. Bovenaan bevindt
-zich een krans van vangarmen, in wier midden zich de,
-naar boven gerichte, mond bevindt en die naar het
-grondtal 5 gerangschikt zijn, doch zich zoo vertakken,
-dat er 20 armvertakkingen zijn; aan hun rugzijde worden
-zij door kalkplaten gesteund. De dunne armen dragen
-bovendien nog vele gelede, veervormige zijtakjes. Als
-nu deze armen zich straalsgewijs ontplooien, dan vormen
-zij te zamen een vangtrechter, waarin het toestroomende
-voedsel blijft hangen en, als ’t ware, uit het water bijeengezift
-wordt. De groeven der armen zijn met trilharen
-bezet en deze voeren, door hun beweging, de deeltjes van
-het voedsel naar den mond. Hoewel de zeeleliën aan den
-zeebodem vastgegroeid zijn, zoo ontbreekt haar toch niet
-een zekere beweeglijkheid; evenals een bloem op langen
-steel in den wind, zoo wiegelt zij in het water heen en
-weer, zoodat zij haar arbeid van het bijeenziften van voedsel
-over een vrij groot gebied kan uitbreiden.</p>
-
-<p>In toestand van rust worden de armen boven den mond
-samengevouwen en dan heeft het dier veel overeenkomst
-met een verdroogde Jerichoroos. De voortplanting geschiedt
-door eieren, die dikwijls in groote menigte aan de veertjes
-der armen hangen. Daaruit ontwikkelen zich eerst vrij
-zwemmende larven, die een gedaanteverwisseling ondergaan
-en zich later vastzetten. De dieren leven in den West-Indischen
-Oceaan, bij de Antillen, en zijn licht geelachtig
-bruin van kleur.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container" id="PlateXVI">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">XVI.</p>
-
-<img src="images/plate16.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page165">[165]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateXVI">PLAAT XVI</a>.<br />
-<span class="chapname">DRIJVENDE WONDEREN DER ZEE.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Wonderbaar heerlijk en schoon is dikwijls de aanblik,
-dien de wereldoceaan aanbiedt, als men hem, aan boord
-van een schip, vooral bij avond, waarneemt. Men ziet dan
-op de open zee de prachtigste <b>medusen</b> of <b>kwallen</b>—die
-wij aan ons strand zoo menigmaal, als gladde, glinsterende
-schijven gelei jammerlijk hebben zien liggen te
-verdrogen—in haar volle levenspracht, zich dikwijls in
-gansche scharen achter het schip voortbewegen, als een
-bontgekleurde wonderwereld van glasachtige klokken en
-die bovendien in het donker een onvergelijkelijk schoon
-en fantastisch licht verspreiden. Zoo drijven die wonderdieren
-daarheen, in de heerlijkste kleuren en met sierlijke
-bewegingen, als levende klokken, uit het fijnste kristal
-vervaardigd.</p>
-
-<p>Deze drijvende wonderen der zee, die in de bontste
-kleuren prijken en dikwijls in zulk een poëtisch licht
-stralen, behooren tot die groote afdeeling van het dierenrijk,
-waarvan wij reeds vroeger de <span class="gesp15">zoetwaterpoliep</span>
-hebben leeren kennen (zie <a href="#Page20">bladz. 20</a>), namelijk: de <b>holzakdieren</b>
-of <b>darmholtedieren</b>. De destijds daarvan gegeven
-beschrijving is dus ook op de dieren van onze
-plaat toepasselijk. Daar de meesten van hen ook de, toen
-vermelde, <span class="gesp15">netelorganen</span> bezitten, waardoor de aanraking
-dezer kwallen zelfs bij den mensch een sterke prikkeling
-teweegbrengt, vat men al deze dieren ook wel samen
-onder den netteren naam: <b>neteldieren</b>. Evenals de stekelhuidigen
-van de beide vorige platen, hebben wij hier ook
-weer te doen met <span class="gesp15">straaldieren</span>, daar de organen straalsgewijs
-om een as gelegen zijn, doch in plaats van het
-typisch getal 5, treden bij de darmholtedieren de grondgetallen
-4 en 6 op den voorgrond.</p>
-
-<p>Ten einde den algemeenen lichaamsbouw dezer dieren<span class="pagenum" id="Page166">[166]</span>
-nog eens in herinnering te brengen, geven wij daarvan,
-met behulp van de <a href="#FigM">schetsteekening M</a>, in korte trekken,
-een schets voor een <b>schermkwal</b>, zooals die van <a href="#PlateXVI">fig. 4</a>
-op de plaat en waarvan <a href="#FigM">figuur M</a> een overlangsche doorsnede
-voorstelt.</p>
-
-<div class="container w30em" id="FigM">
-
-<img src="images/illo225.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. M.<br />
-Overlangsche doorsnede van een schermkwal.
-Schets.</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p>Evenals bij de zoetwaterpoliep van <a href="#FigF">fig. F</a> op <a href="#Page21">bladz. 21</a>,
-is ook bij de kwallen de mond M naar beneden gekeerd en
-haar lichaam kunnen wij, als ’t ware, vergelijken met een
-platgedrukte zoetwaterpoliep, die dus in een schijf of klok
-overgegaan is. Ook hier hebben wij twee lagen van het
-buitenste lichaamsbekleedsel: een uitwendige <span class="gesp15">huidlaag</span>
-(<i>aS</i>), waarin de netelorganen liggen en een binnenste
-<span class="gesp15">darmlaag</span> (<i>iS</i>), die de trechtervormige lichaamsholte
-of maag <i>H</i> begrenst en het voedsel verteert, terwijl zij
-naar beneden in een lange buis uitloopt, aan wier onderste
-uiteinde de mond ligt en die als den stok van het scherm
-kan beschouwd worden; aan den rand van dien stok
-staan de vangarmen en hij draagt 4 franjeachtige lappen
-als verlengstukken. Uit die maagholte loopen straalvormige
-<span class="gesp15">randkanalen</span> (<i>rK</i>) naar den rand van het lichaam.
-Tusschen de huid- en de darmlaag ligt ook hier weer de
-<span class="gesp15">steunlaag</span> (<i>St</i>), die bij de kwallen echter uitgebreid is
-tot het dikke, geleiachtige weefsel, dat de wanden van
-de klok vormt. Aan den ingesneden rand van het scherm
-bevinden zich talrijke <span class="gesp15">tastdraden</span>;
-daarvan steken er<span class="pagenum" id="Page167">[167]</span>
-ook (bij <i>F</i>) in de trechterholte der maag uit voor het betasten
-van het voedsel en die dus „<span class="gesp15">maagvoelers</span>”
-genoemd worden. Verder zijn er nog vele <span class="gesp15">randlichaampjes</span>
-(<i>R</i>), die door lapjes (<i>L</i>) bedekt zijn en waarin
-zenuwen eindigen, zoodat zij als zintuigen dienst doen.
-<i>Ah</i> is de ringvormige uitholling aan de onderzijde van
-de schijf.</p>
-
-<p>De ontwikkeling van de eieren, die in den <span class="gesp15">eierstok</span>
-(<i>E</i>) afgescheiden worden, is bij de klassen der holtedieren
-nog zeer verschillend, doch bij de schermkwallen is zij
-hoogst merkwaardig. Uit het eitje ontstaat een langwerpige
-larve, die, door middel van trilharen, eenigen tijd vrij in
-de zee rondzwemt. Later zet zij zich vast en neemt geheel
-en al den vorm van een poliep aan, zooals die van <a href="#FigF">fig.
-F</a> op <a href="#Page21">bladz. 21</a>. Doch als deze volwassen is, komen
-er dwarse insnoeringen in den lichaamswand, die
-verder doordringen en het lichaam verdeelen in een aantal
-ronde schijven, zoodat het er uitziet als een stapel, in
-elkaar passende, theeschoteltjes. Deze krijgen aan den rand
-uitwassen, die in vangarmen overgaan en nu laat eerst
-het bovenste schoteltje los en verandert weer in een
-gewone, vrij zwemmende kwal en achtereenvolgens
-volgen de overige schijven dit voorbeeld. Deze hoogst
-merkwaardige afwisseling van <span class="gesp15">verschillende</span> diervormen,
-uit hetzelfde ei ontstaan, noemt men <span class="gesp15">teeltwisseling</span> en
-zij is kenmerkend voor de klasse der schermkwallen. Bij
-de klasse der holtedieren, waartoe de vroeger behandelde,
-zoetwaterpoliep behoort (<a href="#Page20">bladz. 20</a>), komt deze teeltwisseling
-niet voor, maar toch kunnen zich daaruit bij vele
-soorten, ook een soort van kwallen ontwikkelen. Wij zagen
-vroeger (zie <a href="#Page23">bladz. 23</a>), dat zulk een poliep zich op tweeërlei
-wijze, zoowel door <span class="gesp15">eitjes</span> als door <span class="gesp15">knopvorming</span>,
-kon voortplanten. In het laatste geval ontwikkelen
-zich die knoppen somtijds tot een soort van zeer kleine
-kwallen, doch van veel eenvoudiger bouw dan de, zooeven
-beschreven, schermkwallen, en men noemt die klasse
-daarom de <b>kwalpoliepen</b>. Dikwijls blijven deze knoppen
-echt voor goed met het moederdier verbonden tot een<span class="pagenum" id="Page168">[168]</span>
-vertakten „<span class="gesp15">poliepenstok</span>” en dan komen uit die knoppen
-weer eitjes voort.</p>
-
-<p>Tot de klasse der <b>scherm-</b> of <b>netelkwallen</b> ook <b>medusen</b>
-genoemd, behooren de prachtig gekleurde dieren
-van <a href="#PlateXVI">fig. 1, 4 en 6</a> op de plaat. Om met de schoonste
-van de geheele familie te beginnen, zien wij in <a href="#PlateXVI">fig. 4</a> de
-<span class="gesp15">gewone lichtende zeekwal</span> (<i>Pelagia noctiluca</i>), die,
-vooral in de Middellandsche zee, in het voorjaar en den
-zomer, in ontzaglijke scharen rondzwemt. Zij behoort tot
-die soorten, waar de gelobde, franjeachtige <span class="gesp15">mondarmen</span>
-een wijde mondopening vrijlaten en zeer lang en bladachtig
-van vorm zijn. Aan den ingesneden rand van het
-scherm bevinden zich 8 gelobde <span class="gesp15">tastdraden</span>, die van
-netelorganen voorzien zijn en daartusschen 8 <span class="gesp15">randlichaampjes</span>
-(<a href="#FigM">fig. M</a> op <a href="#Page166">bladz. 166</a>, bij <i>R</i>), die als zintuigen
-dienen en waartusschen zich weer 8 paren franjeachtige
-<span class="gesp15">randlappen</span> bevinden. Uit de maag ontspringen
-16 wijde kanalen (<a href="#FigM">fig. M</a>, <i>rK</i>), die als stralen naar den
-rand loopen.</p>
-
-<p>Het scherm heeft bij dit fraaie dier een halfbolvormige
-gedaante, het is tweemaal zoo breed als hoog, ongeveer
-6-8 centim. in middellijn en is aan den rand voorzien
-van zeer talrijke en groote, langwerpige, dicht opeengehoopte
-netelwratten, die, bij het aanvatten, een sterk
-brandend gevoel teweegbrengen. De randlappen zijn
-bijna vierhoekig, aan de buitenzijde een weinig uitgetand.
-De kleur van het glasheldere scherm is rozerood, met
-prachtige roode vlekken en roode tastdraden; bij het aanraken
-verspreidt de oppervlakte een fraai groen licht. Op
-een stillen zomeravond kan men deze kristallen zwemklokken,
-die dan een fantastisch licht verspreiden, langzaam
-enkele centimeters zien zinken en zich daarna
-eenige malen zien samentrekken, waardoor zij weer naar
-de oppervlakte opstijgen.</p>
-
-<p>Bij haar buurvrouw op de plaat: de <span class="gesp15">zeepaddestoel</span>
-of <span class="gesp15">zeelong</span> (<i>Rhizostoma pulmo</i>), <a href="#PlateXVI">fig. 1</a>, die ingelijks de
-Middellandsche zee bewoont, doch waarvan ook soorten
-aan onze kusten voorkomen, doen de mondarmen zich<span class="pagenum" id="Page169">[169]</span>
-geheel anders voor. Zij zijn hier zoodanig <span class="gesp15">met elkaar
-vergroeid</span>, dat, in plaats van den mond, slechts talrijke
-kleine openingen tusschen die armen, als in- en uitstroomingsopeningen,
-overblijven. Zij zijn 8 in getal en
-alleen van onderen vrij; aan hun basis, en verder naar
-beneden, bevinden zich aan die armen twee kransen van
-gekroesde uitwassen, waarin zich talrijke kleine taschjes
-bevinden, die voor het verteren van kleine vischjes en
-andere diertjes dienen en die door kanalen met de maagholte
-in verband staan. Het scherm is hier tot 60 centim.
-breed, hoog en klokvormig, zonder rand-tastdraden, doch
-aan den rand met niet minder dan 80 randlappen en 8
-randlichaampjes. De kleur van de klok zelf is prachtig
-melkwit of blauwwit, doorschijnend, hier en daar fraai
-blauw, soms een weinig roodachtig en de randlappen
-zijn blauwviolet.</p>
-
-<p>Een nog eenvoudiger schermkwal is de zoogenaamde
-<span class="gesp15">teerlingkwal</span> (<i>Charybdea grandis</i>) van <a href="#PlateXVI">fig. 6</a>, die een
-scherm heeft, dat zeer hoog gewelfd, buidelvormig en
-vierdeelig van bouw is, met slechts 4 randlichaampjes.
-De maag is nog door vier andere maagzakjes omgeven.
-Het scherm is tamelijk vast, vierhoekig, bijna teerlingvormig.
-Aan het onderste uiteinde van elk der vier zijkanten
-hangt, van den rand van het scherm, een lap
-naar beneden, die „randblad” genoemd wordt en vanwaar
-weer een enkelvoudige, lange en dunne holle vangdraad
-afhangt. De hoogte van het scherm is 3-4, de
-breedte 2-3 centim. Het komt in de Middellandsche
-zee voor.</p>
-
-<p>Het fraaie dier van <a href="#PlateXVI">fig. 7</a> heeft een geheel ander uiterlijk
-dan de drie vorige. Het is een voorbeeld van een
-derde klasse van darmholtedieren: de <b>ribkwallen</b>, die
-weer geheel anders van maaksel zijn dan de beide vorige
-klassen: de kwalpoliepen en de schermkwallen. Het lichaam
-is hier meer ei- of peervormig, zelden bandvormig, doch
-de voortbeweging van deze, steeds vrij zwemmende, geleiachtige
-en doorschijnende dieren geschiedt veel krachtiger
-dan bij de schermkwallen en wel: door middel van<span class="pagenum" id="Page170">[170]</span>
-8 rijen van kamvormige <span class="gesp15">zwemplaatjes</span>, in den vorm
-van overlangsche <span class="gesp15">ribben</span> geplaatst (vanwaar de naam)
-en die uit trilharen of trillapjes bestaan. De ribkwal van
-<a href="#PlateXVI">fig. 7</a> is de zoogenaamde <span class="gesp15">meloenkwal</span> (<i>Beroë Forskaliï</i>),
-een prachtig gekleurd dier, langwerpig trechtervormig
-of ovaal en dikwijls van vrij aanzienlijke grootte.</p>
-
-<p>De ribkwallen zwemmen met de mondopening naar
-beneden, steeds in volle zee, en, wat haar organisatie
-betreft, stellen zij het hoogtepunt voor van de afdeeling
-der holzakdieren en ook uiterlijk spannen zij verreweg de
-kroon, daar de rijen van roeiende zwemplaatjes, die het
-doorschijnende, schitterende lichaam van het dier tamelijk
-snel voorwaarts drijven, zulk een wonderbaar kleurenspel
-vertoonen, dat men deze dieren wel de „<span class="gesp15">briljanten
-der zee</span>” genoemd heeft. De mond eindigt weer in een
-buisvormige maag, waarvan de achterste opening in den
-trechter van de lichaamsholte uitkomt. Terwijl vele ribkwallen
-vangarmen of vangdraden voor het grijpen der
-prooi bezitten, ontbreken deze bij de meloenkwal; zij
-vangt de kleine vischjes of andere, kleinere ribkwallen,
-waarmede zij zich voedt, door middel van uitstulpbare
-mondlippen. De voortplanting geschiedt door eieren, die
-zich echter dadelijk tot gewone dieren ontwikkelen; er is
-dus <span class="gesp15">geen teeltwisseling</span>, zooals bij de schermkwallen.
-Deze dieren zijn zeer beweeglijk en draaien zich behendig
-in alle richtingen om, tot het grijpen van den buit,
-waartoe de mond, die onbescheiden afmetingen heeft,
-voortdurend geopend wordt. De jonge dieren zijn kleurloos,
-later worden zij prachtig rozerood.</p>
-
-<p>Een andere fraaie ribkwal is de <span class="gesp15">tweevleugelige
-callianira</span> (<i>Callianira bialata</i>), een zeldzaam dier in de
-Middellandsche zee, doch waarvan een andere soort ook
-wel op onze kusten waargenomen is. Het lichaam heeft,
-in doorsnede, den vorm van een rechthoek, met stompe
-hoeken en aan de mondpool eenigszins versmald, is 2-3
-centim. lang en van boven van twee prachtige, zeer
-lange, vleugelvormige, veerachtige aanhangsels voorzien.
-Het lichaam is glashelder, met rozeroode vlekken, die<span class="pagenum" id="Page171">[171]</span>
-langs de ribben in regelmatige rijen gerangschikt zijn.
-De vangdraden zijn rozerood.</p>
-
-<p>Een zeer bijzonderen vorm heeft de <span class="gesp15">Venusgordel</span>
-(<i>Cestum Veneris</i>), <a href="#PlateXVI">fig. 5</a>, een der fraaiste en sierlijkste
-van de ribkwallen, die in de Middellandsche zee leeft.
-Het volkomen doorschijnende en glasheldere lichaam, dat
-in den zonneschijn in de schitterendste kleuren speelt, is
-naar twee kanten buitengewoon verlengd tot een langen,
-platten gordel van 1,5 meter lang en ongeveer 8 centim.
-breed. De randen van den gordel zijn met trilharen omzoomd
-en door de beweging van deze, en tevens door
-de „zwemplaatjes”, houdt het dier zich in het water zwevend
-of beweegt het zich kronkelend voorwaarts. Nu eens
-kronkelt de band zich, in sierlijke bochten, door het water
-voort, dan weer rolt hij zich bijna geheel op, om zich
-vervolgens weer uit te breiden. Het is een der fijnste
-en fraaiste schepselen der zee, dat vooral in de Middellandsche
-zee en den Atlantischen oceaan voorkomt en
-zich voedt met kleine kreeftjes.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Thans vraagt ten slotte nog een lid van de <span class="gesp15">vierde</span>
-klasse der darmholtedieren: die der <b>bloempoliepen</b>, op
-deze <a href="#PlateXVI">plaat</a> onze aandacht, waarvan wij een groot aantal
-op de volgende platen zullen ontmoeten, doch waarvan
-het uiterst sierlijke diertje van <a href="#PlateXVI">fig. 3</a>: de <span class="gesp15">bekerkwal</span> of
-<span class="gesp15">bekerpoliep</span> (<i>Lucernaria Leuckarti</i>) een merkwaardig
-voorbeeld is. Dit is echter nog geen eigenlijke bloempoliep,
-doch een overgang of verbindingslid tusschen deze
-en de schermkwallen, want het vertoont sommige kenmerken
-van beiden tegelijk. Het lichaam is bekervormig
-en loopt naar onderen in een steel uit, waarmede het op
-andere voorwerpen, meestal op zeeplanten, bevestigd is.
-De bovenrand van den beker loopt in 8 zeer korte armen
-uit en daarop zijn hoopjes of bundels van voel- of vangdraden
-bevestigd, die hol zijn en netelorganen dragen.
-In het midden van den beker komt de vierhoekige
-mondbuis vrij naar voren en is hier dus naar boven
-gericht en voert in een maagholte met vier straalvormige<span class="pagenum" id="Page172">[172]</span>
-zijdelingsche maagzakken. Deze laatsten zijn slechts door
-smalle tusschenschotten van elkaar gescheiden, doch aan
-den rand van den beker door een ringkanaal verbonden.
-De beker is tamelijk diep, de steel heeft ongeveer ¹⁄₃ van
-de lengte van den beker en heeft een breedere basis.
-Het dier heeft een olijfgroene kleur en leeft in de Noordzee,
-ook aan onze kusten.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container" id="PlateXVII">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">XVII.</p>
-
-<img src="images/plate17.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page173">[173]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateXVII">PLAAT XVII</a>.<br />
-<span class="chapname">EEN ONDERZEESCHE BLOEMENTUIN.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Hier zien wij, behalve enkele blaaskwallen, voor het
-eerst de echte <b>bloempoliepen</b>, de <span class="gesp15">vierde</span> klasse der
-darmholtedieren, die door haar uiterlijk niet slechts de
-heerlijkste sieraden, doch door haar ontwikkeling ook de
-grootste wonderen, vormen van de zee. Verschillende fraaie
-soorten daarvan kan men ook in de zee-aquaria, bijv. te
-Amsterdam, zien en bewonderen.</p>
-
-<p>Het zijn betrekkelijk hooger georganiseerde dieren dan
-de kwallen en kwalpoliepen. Bovendien behooren deze
-prachtig gekleurde bloemdieren, wier talrijke vangarmen
-inderdaad veel aan meeldraden van een bloem doen
-denken en die niet ten onrechte den naam dragen van
-<span class="gesp15">zeerozen</span>, <span class="gesp15">zee-anemonen</span> enz., alsmede de fraaie en
-sierlijk vertakte <span class="gesp15">koraaldieren</span>, tot het schoonste en interessantste,
-wat de dierenwereld van het water oplevert.
-Deze dierlijke bloemen veranderen de naakte rotsen der
-zee, in den waren zin des woords, in heerlijke <span class="gesp15">bloementuinen</span>.
-En het zijn teere, fijne bloempjes van fabelachtige
-pracht, die, als wonderen in een sprookje, den
-bodem van den oceaan bevolken.</p>
-
-<p>Maar: hoe schoon en teer deze bloemen ook mogen
-zijn, zoo is toch niet alles aan haar even poëtisch en
-liefelijk. Ook hier is een keerzijde der medaille, die vrij
-wat prozaïscher klinkt: de bloempoliepen behooren tot
-de roofgierigste en vraatzuchtigste schepselen der zee,
-die met haar vangarmen verraderlijk allerlei onschuldige
-kleine kreeftjes en vischjes grijpen en meedoogenloos in
-haar onverzadelijk keelgat doen verdwijnen. Zelfs vleesch
-versmaden zij niet en met visch, vleesch, schelpdieren
-enz. worden dan ook deze roofdieren in het aquarium
-grootendeels gevoed. Men verzuime vooral niet, bij een<span class="pagenum" id="Page174">[174]</span>
-bezoek aan het aquarium te Amsterdam, de voeding eens
-bij te wonen (’s middags te 4 uur).</p>
-
-<p>Teneinde nu eerst eens de organisatie dezer bloempoliepen
-met die van de overige darmholtedieren te
-vergelijken, geven wij in <a href="#FigN">fig. N</a> weer een schets van de
-overlangsche doorsnede eener
-zee-anemone.</p>
-
-<div class="container w20em" id="FigN">
-
-<img src="images/illo235.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. N.<br />
-Schets, in overlangsche doorsnede,
-van een zee-anemone.</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p>Deze dieren zijn met een
-breede basis aan rotsen, steenen,
-zeeplanten of schelpen
-vastgegroeid en daartegenover
-ligt de <span class="gesp15">mond</span> (M), die
-hier dus naar boven gericht
-en door een groot aantal holle
-<span class="gesp15">vangarmen</span> (A) omringd is,
-wier holten, zooals wij bij
-den doorgesneden arm ter linkerzijde
-zien, weer met de
-lichaamsholte in verband
-staan. Deze laatste vertoont
-echter een groot verschil met
-die van de kwalpoliepen en
-de schermkwallen, daar zij
-door overlangsche, straalsgewijs
-geplaatste tusschenschotten
-(Mesenteriën), S en <i>S1</i>,
-in een aantal kamers verdeeld
-is, wier holten (K) met de holle vangarmen samenhangen,
-zoodat deze laatsten, door inpersen van water uit die holten,
-uitgebreid en door uitpersen weer ingetrokken kunnen
-worden. Het is curieus, om in het aquarium te zien, hoe
-handig de dieren die talrijke vangarmen uitslaan en er
-de prooi of het aangeboden middagmaal mee grijpen.</p>
-
-<p>Van boven naderen die tusschenschotten veel meer tot
-elkaar en zijn daar verbonden met een soort van buis (Sch),
-waar de mond (M) in uitkomt en die als een soort van
-slokdarm kan beschouwd worden, waardoor het voedsel
-in de zoogenaamde <span class="gesp15">maag</span> komt, die hier niets anders<span class="pagenum" id="Page175">[175]</span>
-is dan de spijsverterende lichaamsholte. In die holte bevinden
-zich ook de <span class="gesp15">eieren</span> (E), welke aan den rand
-der tusschenschotten bevestigd zijn en langs den minder
-gebruikelijken weg van den mond het lichaam verlaten,
-evenals de uitwerpselen. Elk eitje groeit uit tot een afzonderlijk
-dier, want de zee-anemonen leven geheel op zich
-zelf, dus niet in kolonies. Toch geschiedt de voortplanting
-ook wel door <span class="gesp15">deeling</span>, waarbij deelen van het lichaam
-afgescheiden worden, die dan tot nieuwe dieren uitgroeien.
-Het aantal vangarmen bedraagt, evenals dat der tusschenschotten
-enz., altijd 6 of een veelvoud daarvan; bij de
-minste aanraking of bij rust worden zij geheel in de
-lichaamsholte teruggetrokken en dan biedt het dier een
-geheel ander beeld aan. De zoo sierlijke, teere en zwellende
-bloem krimpt dan plotseling ineen tot een onooglijken,
-vormloozen klomp, zooals kan blijken, door vergelijking
-van de <a href="#PlateXVII">figuren 5, 6 en 12</a> op de plaat, die alle hetzelfde
-dier voorstellen.</p>
-
-<p>De bloempoliepen van deze plaat leven op zich zelf en
-blijven steeds week, zij scheiden geen kalk af en vormen
-geen knoppen, dus ook geen koloniën of poliepenstokken,
-zooals die bloempoliepen, welke „<span class="gesp15">koraaldieren</span>” genoemd
-worden en die wij op <a href="#PlateXIX">Plaat XIX</a> zullen ontmoeten.</p>
-
-<p>Een zeer fraaie bloempoliep is de <span class="gesp15">gegroefde zeeanemone</span>
-(<i>Anemonia sulcata</i>) van <a href="#PlateXVII">fig. 4</a>, wier poliepachtig
-lichaam den vorm heeft van een hollen cylinder, die met
-een breedere, ovale basis, een soort zuigende schijf, de
-<span class="gesp15">voetschijf</span>, op steenen, rotsen, schelpen, zeeplanten enz.
-vastgehecht is, terwijl de tegenovergestelde pool, de
-<span class="gesp15">mondschijf</span>, den ovalen mond met den krans van voelers
-of vangarmen draagt. Met die voetschijf kunnen deze vrij
-levendige bloempoliepen eenigszins over haar onderlaag
-voortschuiven. De weeke lichaamsmassa is aan de buitenoppervlakte
-met een groot aantal groeven doorsneden
-(vandaar de naam), wier aantal overeenkomt met dat van
-de voelers, waarvan er niet minder dan omstreeks 200,
-doch steeds een veelvoud van 6, aanwezig zijn. Aan den
-bovenrand bevindt zich een krans van duidelijke wratten.<span class="pagenum" id="Page176">[176]</span>
-De kleur van het lichaam is lichtbruin tot groenachtig,
-de vangarmen hebben een lichtere kleur. De lengte van
-het lichaam bedraagt 10, die van de vangarmen 15 centim.
-Uit de eitjes ontwikkelen zich reeds in de lichaamsholte
-larven, die door den mond uitgespuwd worden en dan
-eenigen tijd in het vrije sop rondzwemmen, om zich daarna
-aan eenig vast voorwerp vast te hechten en tot een nieuw
-dier uit te groeien. De dieren leven in de Middellandsche
-zee en aan de kusten van West-Europa.</p>
-
-<p>Uiterst sierlijk en fraai van kleur zijn ook de „<span class="gesp15">zeerozen</span>”
-tot het geslacht <i>Actinia</i> behoorend. Daarvan zien wij in
-<a href="#PlateXVII">fig. 5, 6 en 12</a> drie exemplaren van de gewone <span class="gesp15">zeeroos</span>
-(<i>Actinia equina</i>), die, zooals uit de afbeeldingen blijkt,
-nog verschillende kleuren kan vertoonen: in <a href="#PlateXVII">fig. 5</a> roodbruin
-met roode vangarmen, blauwe randwratten (de
-netelorganen) en een blauwen band over den rand van
-de voetschijf, terwijl <a href="#PlateXVII">fig. 6</a> een groen gekleurd exemplaar
-is en <a href="#PlateXVII">fig. 12</a> een roodgekleurd, met ingetrokken vangarmen.
-Overigens komt de lichaamsbouw grootendeels met die
-van de zee-anemone overeen. Het lichaam is zeer vleezig,
-<span class="gesp15">laag</span> van vorm (7 centim. breed en 5 centim. hoog),
-heeft een zeer breede voetschijf en 192 vangarmen van
-1,5 centim. lang. Verschillende soorten van het geslacht
-<i>Actinia</i> komen op onze kusten voor.</p>
-
-<p>Ook nog andere bloemen zijn in onzen dierlijken, onderzeeschen
-bloementuin vertegenwoordigd. <a href="#PlateXVII">Fig. 11</a> stelt
-de fraaie <span class="gesp15">zee-anjelier</span> (<i>Actinoloba dianthus</i>) voor, die
-een <span class="gesp15">hoog</span> lichaam (15 centim. hoog, 7 centim. breed),
-met breede, van een golvenden rand voorziene, voetschijf
-bezit. De talrijke vangarmen zijn kort en breed, aan den
-rand franje-achtig, waardoor zij veel gelijken op de kroonblaadjes
-van een anjelier. De kleur is zeer verschillend:
-geel, olijfgroen, oranje, rozerood of wit. Zij leeft op klippen
-en steenen in de Noord- en Oostzee en in de Middellandsche
-zee.</p>
-
-<p>Ongemeen sierlijk, doch weer geheel anders van vorm
-is de <span class="gesp15">vliezige wasbloem</span> (<i>Cerianthus membranaceus</i>)
-van <a href="#PlateXVII">fig. 7</a>. Deze is meestal niet vastgegroeid,
-doch heeft<span class="pagenum" id="Page177">[177]</span>
-zich van onderen in een vleezige, van den lichaamswand
-afgezonderde, dunne buis vastgezogen. De vorm is langgerekt
-en slank, van boven eenigszins trompetvormig en
-op de mondschijf bevinden zich twee kransen van talrijke,
-zeer lange (tot 35 centim.), niet voor terugtrekking vatbare
-voelers, die violet zwartachtig of rozerood van kleur zijn.
-De lichaamsholte eindigt van onderen in een kleine opening,
-„<i>porus</i>” genaamd, die afgesloten kan worden en
-dit gedeelte boort zich in het fijne zand van de kusten.
-Het dier komt voor van de Middellandsche zee tot aan
-het Kanaal.</p>
-
-<p>In de Noordzee, den Atlantischen oceaan en de Middellandsche
-zee komt, op steenen, de <span class="gesp15">zonne-zee-anemone</span>
-(<i>Heliactis bellis</i>), <a href="#PlateXVII">fig. 13</a>, voor, een bloempoliep, die verschillende
-kleuren, van geel tot rozerood, kan vertoonen.
-Het lichaam is leerachtig, 9 centim. lang en 6 centim.
-breed, met een ronde, breede, gegolfde of naar onderen gebogen
-mondschijf, aan wier rand de vrij talrijke, 1¹⁄₂ à 2
-centim. lange vangarmen staan. De lichaamswratten staan
-in overlangsche rijen en nemen naar beneden in grootte af.</p>
-
-<p>Een lieflijk en gezellig tooneeltje van eendracht, vrede
-en vriendschap, dat men ook in het aquarium kan bijwonen,
-leveren ons de <a href="#PlateXVII">figuren 8, 9 en 10</a>, waaraan zeer
-verschillende diersoorten, in de schoonste harmonie, samenwerken.
-Wij zien op den bodem, in den ondersten hoek
-links, de ledige schelp van een groote zeeslak, een soort
-van wulk of kinkhoren (zie <a href="#Page128">bladz. 128</a>), die tot woning is
-uitgekozen door een levenden kreeft, wiens scharen en
-pooten wij buiten de voordeur zien uitsteken, terwijl het
-zachte en zeer kwetsbare achterlijf in de ledige schelp
-opgeborgen wordt. Het is de <span class="gesp15">eremiet</span>- of <span class="gesp15">kluizenaarskreeft</span>
-(<i>Pagurus bernhardus</i>), <a href="#PlateXVII">fig. 9</a>, ook wel „<span class="gesp15">snijder</span>”
-genoemd, die werkelijk, als een kluizenaar, eenzaam in zijn
-huisje leeft en zonder die bedekking van zijn weeke achterdeelen
-volkomen hulpeloos en aan de heidenen—zijn
-vele vijanden—overgeleverd zou zijn. Met dat harde,
-geleende pantser echter is hij genoeg „mans”, om het
-zich aan niets te laten ontbreken en terwijl hij zich, met<span class="pagenum" id="Page178">[178]</span>
-het gansche huis en toebehooren op zijn rug, langzaam
-voortbeweegt, is hij, zonder gevaar voor zijn teere achterlijf,
-in de gelegenheid om zooveel te rooven, als hij slechts
-kan. Groeit het dier en wordt hem het huis te klein, dan
-trekt hij er uit en verhuist naar een grooter slakkenhuis,
-waarbij hij nooit verzuimt, om, bij de verhuizing, ook
-zijn „levende have” mee te nemen.</p>
-
-<p>Want het merkwaardigste komt nog. Onze kluizenaar
-is niet zoo eenzelvig, als het schijnt; hij leeft gezellig,
-wel niet met zijnsgelijken, maar verkeert toch voortdurend
-in aangenaam—en vooral hulpvaardig—gezelschap.
-Op het dak van zijn woning—de buitenzijde
-van het slakkenhuis—zien wij, bij <a href="#PlateXVII">fig. 8</a>, een geheele
-kolonie van kleine bloempoliepjes: de <span class="gesp15">gestekelde hydractinia</span>
-(<i>Hydractinia echinata</i>), diertjes van ongeveer
-1 centim. hoog, met dichte kransen van vangarmen om
-den mond en bruinrood van kleur, die zich uit een korstvormig
-uitgebreide wortelmassa verheffen. En aan de
-overzijde van het slakkenhuis zien wij nog een andere,
-grootere bloempoliep: de <span class="gesp15">mantel-aktinie</span> (<i>Adamsia
-palliata</i>), <a href="#PlateXVII">fig. 10</a>, die een gedrongen, kegelvormig lichaam,
-met breede grondschijf, heeft, dat 25 centim. lang en 2
-centim. breed is en een groot aantal vangarmen om den
-mond vertoont. De kleur is van boven wit of blauwachtig
-wit, naar beneden in geel en ten slotte in bruin overgaand.
-En het is hoogst merkwaardig, dat deze poliep bijna
-nooit anders voorkomt, dan juist op die slakkenhuizen,
-welke tot woonplaats van de eremietkreeft dienen. Een andere
-aktinie, die ingelijks op de, door eremietkreeften bewoonde,
-slakkenhuizen leeft, is die van <a href="#PlateXVII">fig. 14</a>. Zij behoort ook
-tot het geslacht <span class="gesp15">Adamsia</span> (<i>Adamsia Roteletti</i>), is hoog
-van vorm (9 centim. hoog, 4 centim. breed), met een groot
-aantal witte vangarmen, tot ongeveer 700 in getal. De
-kleur van het dier is wit-geel, met bruine overlangsche
-strepen.</p>
-
-<p>Wat voeren nu die poliepen op het dak van de woning
-uit? Een zeer nuttig en liefderijk werk, maar waarvoor
-zij ook ruimschoots beloond worden. De kreeft plaatst<span class="pagenum" id="Page179">[179]</span>
-die dieren zelf op het slakkenhuis en zijn gehechtheid aan
-dit volkje van bovenbewoners is zelfs zoo groot, dat hij,
-bij een noodzakelijke verhuizing, de bovenbedoelde „levende
-have” geregeld meeneemt; hij maakt de poliepen met zijn
-scharen voorzichtig los en plakt ze weer boven op de
-nieuwe woning. En de poliepen laten zich die kunstbewerking
-geduldig welgevallen en zij geschiedt blijkbaar
-met onderling goedvinden.</p>
-
-<p>De zaak is deze. De eremietkreeft wenscht van de netelorganen
-der bloempoliepen, als verdedigingsmiddel tegen
-alle mogelijke vijanden, partij te trekken; met den zoeten
-last op zijn rug is hij inderdaad tegen elken aanval gevrijwaard.
-Maar de poliep doet dat niet gratis, zij trekt
-insgelijks voordeel uit haar positie en wij zien hier, hoe
-ook in de natuur een praktische „handelsgeest” tusschen
-verschillende organismen bestaat: het over en weer aanbieden
-van hulp of bescherming, een eerlijke ruilhandel
-volgens de wet van vraag en aanbod, die met een wetenschappelijken
-term: <i>symbiose</i>, dat is: samenleving, genoemd
-wordt (zie ook <a href="#Page71">bladz. 71</a>). Terwijl de poliep,
-door haar venijnige netelslagen, de al te indringerige
-vijanden van den kreeft op een afstand houdt, moet deze
-laatste haar den wederdienst bewijzen, haar als „rijpaard”
-te dienen. Zij zit veilig en stevig op het dak van
-het huis en als de bewoner ter jacht gaat, rijdt
-zij gratis mee en trekt partij van de hapjes, die afvallen
-van den buit van den kreeft; zoo is dus de ééne dienst
-den anderen waard. Daarom zoeken de poliepen ook
-dikwijls zelf deze slakkenhuizen op, doch zij vestigen zich
-steeds op bewoonde, nooit op ledige. Door dit handelsverdrag
-zijn de reizende poliepen meer verzekerd van het
-noodige voedsel, dan wanneer zij, zooals haar familieleden,
-onbeweeglijk aan rotsen vastgehecht waren en dus voor
-haar middagmaal meer „op zien komen” moesten spelen.
-Men heeft dit merkwaardige verschijnsel—waarvan in
-de natuur nog vele andere voorbeelden bekend zijn—ook
-wel „<i>commensalisme</i>” genoemd. Inderdaad houdt de
-eremietkreeft, in zekeren zin, „commensalen”, die hij kost<span class="pagenum" id="Page180">[180]</span>
-en inwoning—zij het dan ook maar op zijn dak—verschaft,
-terwijl de kostgangers hem de verschuldigde huur
-betalen, in den vorm van het op een afstand houden van
-vijanden door middel van haar netelorganen.</p>
-
-<p class="blankbefore75">De overige bevolking van de fraaie waterpartij op onze
-plaat, bestaat niet uit bloempoliepen, doch uit vertegenwoordigers
-van een geheel andere klasse, dus van de
-<span class="gesp15">vijfde</span> klasse der darmholtedieren: de <b>buiskwallen</b> of
-<b>blaaskwallen</b> (<i>Siphonophoren</i>), waarvan in <a href="#PlateXVII">fig. 1, 2 en 3</a>
-drie soorten afgebeeld zijn.</p>
-
-<p>Zij doen ons gevallen zien van één der merkwaardigste
-toepassingen van het beginsel: <span class="gesp15">verdeeling van den
-arbeid</span>, in het dierenrijk. Terwijl andere dieren dit beginsel
-in toepassing brengen, door de verschillende <span class="gesp15">organen</span>
-van één en hetzelfde dier, elk voor zich, een
-bepaalde levensverrichting te doen vervullen, zien wij
-hier, bijvoorbeeld bij de prachtige, sierlijke siphonophore
-van <a href="#PlateXVII">fig. 3</a>: de <span class="gesp15">in ’t water zwevende blaasdrager</span>
-(<i>Physophora hydrostatica</i>), niet één enkel dier, doch een
-kolonie, een <span class="gesp15">staat</span> of sociale gemeenschap van een
-groot aantal dieren, die elk op zich zelf echter slechts
-<span class="gesp15">één</span> bepaalde levensfunctie verrichten en eigenlijk maar
-uit één enkel orgaan bestaan. Hier hebben wij dus een
-sociale kwal, een „<span class="gesp15">staatskwal</span>”, en de leden van dien
-staat vervullen gezamenlijk dezelfde levensverrichtingen
-als anders één enkel dier.</p>
-
-<p>De larve, die uit het ei komt, bestaat hier uit niets
-anders dan een met lucht gevulde, in het water drijvende,
-peervormige <span class="gesp15">blaas</span>, waaraan van onderen een lange,
-loodrechte, draadvormige <span class="gesp15">buis</span> naar beneden afhangt
-Deze larve vermenigvuldigt zich door knopvorming, maar
-de nieuw gevormde individu’s laten niet los, doch blijven
-met de buis verbonden. Aan het boveneinde der gemeenschappelijke
-buis ontwikkelen zich die knoppen tot klokvormige
-wezens, die geheel op kwallen gelijken, doch zij
-eten niet en hebben nooit gegeten, want zij worden gratis
-gevoed door de voedingssappen, die haar door andere<span class="pagenum" id="Page181">[181]</span>
-leden der gemeenschap toegevoerd worden door het kanaal
-van de lange buis, die eigenlijk een leidingsbuis is, met
-voedingsbouillon voor al de dieren, die er aan bevestigd
-zijn. Daarom ontwikkelen zich zelfs geen voedingsorganen—noch
-andere organen—aan deze bovenste kwallen;
-elk van deze dieren is niets meer dan een eenvoudige
-<span class="gesp15">zwemklok</span>, die, door haar uitzetting en samentrekking,
-de geheele kolonie voortbeweegt, zoodat de overige leden
-van den staat zich daarmede het hoofd niet hebben te
-breken. Die zwemklokken zijn, zooals wij op de <a href="#PlateXVII">figuur</a>
-zien, in twee rijen, ter weerszijden langs de voedingsas
-gerangschikt.</p>
-
-<p>Lager langs dezen gemeenschappelijken steel zitten de
-<span class="gesp15">voedingsdieren</span>, die den vorm van zuigbuizen hebben
-aangenomen en op gewone bloempoliepen gelijken; zij
-zijn uitsluitend belast met de zorg voor de voeding van
-de geheele kolonie, verteren het, door haar opgenomen,
-voedsel en verzenden het voedingssap door den hollen
-steel naar al de overige dieren. Maar zij doen dan ook
-hun gansche leven niets anders dan eten en nog eens eten,
-al het overige laten zij aan de andere leden van de gemeenschap
-over en, behalve den mond en de maag, zijn
-alle overige organen weggekwijnd. Verder vindt men daartusschen
-nog prachtig rozerood gekleurde <span class="gesp15">tastdieren</span>,
-die eigenlijk vervormde voedingsdieren zijn, maar zonder
-mond en maag, doch met tastorganen, die voor de geheele
-kolonie tasten en ook zeer lange en fraaie, vertakte
-gele <span class="gesp15">vangdraden</span>, die de dieren voorstellen, welke, voor
-den geheelen staat, met het grijpen van den buit belast
-zijn, doch overigens niets anders doen. Eindelijk zitten
-er onder de rozekleurige tastdieren nog druiventrosvormige
-<span class="gesp15">geslachtsdieren</span>, die uitsluitend voor de voortplanting
-hebben te zorgen. Al deze dieren nu worden door de
-zwemklokken op sleeptouw genomen en door de algemeene
-voedingsbuis gevoed.</p>
-
-<p>En zoo zijn al deze bijzondere individu’s van elke categorie,
-daar zij zich met niets anders behoeven bezig te
-houden, specialiteiten in hun eigen vak geworden. Evenals<span class="pagenum" id="Page182">[182]</span>
-in de menschelijke maatschappij, bekleedt hier elk
-individu van den staat, tengevolge van deze arbeidsverdeeling,
-juist die betrekking, waarin hij ’t meest ervaren
-is—een staat van zaken, die natuurlijk voor het welzijn
-van de gansche kolonie buitengewone voordeden moet
-opleveren.</p>
-
-<p>In <a href="#PlateXVII">fig. 2</a> zien wij een andere blaaskwal, den <span class="gesp15">gelen
-paardevoet</span> (<i>Hippopodius luteus</i>), aldus genoemd naar
-de hoefijzervormige zwemklokken. Hier ontbreekt de luchtzak
-of blaas. De zwemklokken zijn in twee rijen langs een
-zijas van den stam gerangschikt en vervullen tevens de
-plaats van de ontbrekende dekstukken, daar de draadvormig
-verlengde stam, met de daaraan hangende diergroepen,
-zich daartusschen kan terugtrekken. Aan de basis
-van de voedingspoliepen zitten druiventrosvormig gerangschikte
-mannelijke en vrouwelijke geslachtsdieren.</p>
-
-<p>Van geheel anderen aard is de blaaskwal van <a href="#PlateXVII">fig. 1</a>, de
-<span class="gesp15">schijfzwempoliep</span> (<i>Velella spirans</i>), die, in vorm,
-eenigszins aan de schijfkwallen herinnert. Hier is de
-lichaamsstam niet dun en verlengd, doch schijfvormig
-afgeplat en er loopt een stelsel van kanalen door, dat
-luchtholten insluit. Boven op de schijf bevindt zich een,
-in schuine richting loopende, vertikale kam, die in een
-driehoekige punt eindigt en het dier, als door een soort
-van zeil, voortbeweegt, als een spel van den wind en de
-golven. Aan den onderkant van de schijf zitten de geslachts- en
-de voedingsdieren, welke laatste den vorm hebben
-van een enkelvoudige, buisvormige poliep, die aan haar
-uiteinde een mondopening heeft, doch zonder den krans
-van vangarmen er om heen; in de plaats daarvan heeft
-zij aan hare basis een langen, zeer samentrekbaren
-vangdraad, met netelorganen. De geslachtsdieren zijn ingewikkeld
-van bouw. Het geheele dier is van een prachtige
-indigoblauwe kleur, heeft een lengte van 2-4 centim.
-en leeft in de Middellandsche zee.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container" id="PlateXVIII">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">XVIII.</p>
-
-<img src="images/plate18.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page183">[183]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateXVIII">PLAAT XVIII</a>.<br />
-<span class="chapname">SIERLIJKE ZEEBEWONERS.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Op deze <a href="#PlateXVIII">plaat</a> zijn opnieuw eenige uiterst fraaie en
-sierlijke vormen uit de wereld der <b>darmholtedieren</b> in
-beeld gebracht en wel zijn het thans, voor een deel, weer
-vertegenwoordigers van de klasse der <b>schermkwallen</b>,
-deels van die der <b>kwalpoliepen</b>. Van deze laatsten ontmoeten
-wij hier eenige soorten, die, door knopvorming,
-samenhangende koloniën vormen, dus <span class="gesp15">poliepenstokken</span>
-(zie <a href="#Page168">bladz. 168</a> en <a href="#Page175">175</a>) en wier oppervlakte, door kalkafscheiding
-of door vorming eener hoornstof, koraalachtig
-verhardt, zonder dat zij echter reeds tot de eigenlijke
-rifbouwende koraaldieren behooren, waarvan wij op de
-volgende plaat voorbeelden zullen zien.</p>
-
-<p>Eerst willen wij echter onze aandacht wijden aan een
-paar kwallen, die nog op de plaat afgebeeld zijn, te beginnen
-met <a href="#PlateXVIII">No. 1</a>, de <span class="gesp15">zachte plooikwal</span> (<i>Aequorea forscalea</i>),
-die echter niet tot de eigenlijke schermkwallen, doch tot
-de kwalpoliepen behoort, waarover op <a href="#Page167">bladz. 167</a> gesproken
-is. Van deze soort is echter niet met zekerheid
-bekend, of zij poliepenstokken vormt, waarvan zich deze
-vrijzwemmende kwallen afscheiden, dan wel, of zij zich
-onmiddellijk door een gedaanteverwisseling uit eieren
-ontwikkelt. Zeker is het echter, dat de volwassen dieren
-vrij in den oceaan rondzwemmen en dat zij tot de
-schoonste sieraden van de Middellandsche zee behooren.
-Het zijn prachtig gekleurde, doorschijnende, platte schijven,
-die soms meer dan 30 centim. in middellijn zijn,
-met een grooten, naar onderen gekeerden mond, een
-wijde, korte cylindervormige maagholte en talrijke randdraden
-om de schijf. Van de maag gaan ongeveer 200
-straalkanalen naar den omtrek uit en aan het einde van
-elk daarvan bevindt zich een voeldraad. Op den rand<span class="pagenum" id="Page184">[184]</span>
-der schijf bevinden zich kleine blaasjes, die als gehoororganen
-dienen. De kleur van het dier is grijsachtig wit,
-de maag grijs, de geslachtsklieren bruin. Sommige soorten
-zijn in de Middellandsche zee zeer algemeen.</p>
-
-<p>Verder vinden wij op deze plaat ook twee eigenlijke
-<b>schermkwallen</b>, in <a href="#PlateXVIII">fig. 3 en 4</a> afgebeeld. <a href="#PlateXVIII">Fig. 3</a> is de
-<span class="gesp15">spiesvormige meduse</span> (<i>Carmarina hastata</i>), wier
-scherm half bolvormig is, ongeveer dubbel zoo breed
-als hoog, met een langen, cylindervormigen, aan de basis
-kegelvormigen maagsteel, die iets langer is dan de breedte
-van het scherm. Onder het scherm liggen de spiesvormige
-geslachtsorganen en blinde, uit het ringkanaal
-ontspringende, kanalen tusschen elke twee straalkanalen.
-De breedte van het scherm is 5 à 6 centim., de kleur
-van de maag, den mond, den rand van het scherm en
-de voeldraden dof rozerood. Het is een bewoner van de
-Middellandsche zee. Zijn buurman van <a href="#PlateXVIII">fig. 4</a> is nog een
-bijzonder fraaie schermkwal: de <span class="gesp15">muts-meduse</span> (<i>Tiara
-pileata</i>). Deze heeft een klokvormig scherm, dat naar
-boven in een groot kegelvormig, als een muts opgericht,
-verlengstuk uitloopt, zoodat het geheele scherm tweemaal
-zoo hoog als breed is. De maag is bijna bol- of teerlingvormig,
-in het midden het breedst; de mondlappen
-zijn groot en sterk gekroesd. Er zijn 12 tot 48 voeldraden,
-die langer zijn dan de breedte van het scherm; zij zijn
-aan de basis sterk verdikt, 2 centim. breed en zijdelings
-saamgedrukt. Deze kwallen komen, dikwijls in groote
-menigte, aan de Europeesche kusten voor.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Al de overige afbeeldingen op de <a href="#PlateXVIII">plaat</a> hebben betrekking
-op vertakte <span class="gesp15">poliepenstokken</span>, die tot de
-klasse der <b>kwalpoliepen</b> behooren, waarvan wij reeds
-enkele afzonderlijk levende soorten hebben leeren
-kennen (zie <a href="#Page23">bladz. 23</a> en <a href="#Page183">183</a>). Hoewel zij dikwijls een
-hard hoornachtig of kalkachtig skelet afscheiden, verschillen
-zij toch volkomen van de koraaldieren, die tot
-de klasse der bloempoliepen behooren en zij verkrijgen
-ook zelden zulk een groote uitbreiding, dat zij<span class="pagenum" id="Page185">[185]</span>
-riffen vormen, terwijl de maagtusschenschotten nooit
-verkalken, zooals bij de koraaldieren steeds het geval is.</p>
-
-<p>Van deze klasse zien wij in <a href="#PlateXVIII">fig. 2</a> het kleine <span class="gesp15">tandhorenkoraal</span>
-(<i>Sertularia pumila</i>), dat, met vele andere
-soorten, zooals ook die van <a href="#PlateXVIII">fig. 5</a>, algemeen in alle
-Europeesche zeeën en ook aan onze kusten, vooral op
-oesterbanken, voorkomt. Al deze soorten van tandhorenkoralen
-hebben een sterk vertakt, zeer op planten gelijkend,
-uiterlijk, met hoofd- en zijstammen, waaraan de,
-meestal dwars geringde bekertjes der afzonderlijke poliepen
-afwisselend rechts en links vastzitten. De kleur is wit- of
-geelachtig. De stammen ontspringen groepsgewijze uit
-een kruipenden worteluitlooper en zij verspreiden zich
-ook kruipend over het voorwerp, waarop zij vastgehecht
-zijn, bijv. zooals in <a href="#PlateXVIII">fig. 2</a>, op gewone zeewieren. De
-korte leden van den stam en van de takken hebben, door
-de twee tegenoverliggende poliepencellen, een V-vormige
-gedaante. De voortplanting geschiedt grootendeels ongeslachtelijk,
-door knopvorming, waarbij de knoppen met
-den stam verbonden blijven en alzoo den stok uitbreiden.
-Doch dikwijls laat ook zulk een knop los en zwemt dan,
-als een kwal of meduse, vrij rond (vandaar de naam:
-<span class="gesp15">kwalpoliepen</span>, zie <a href="#Page167">bladz. 167</a>). Deze kwal brengt geslachtsproducten
-voort, waaruit weer poliepen ontstaan,
-die zich vastzetten en weer nieuwe poliepenstokken vormen.
-Er worden echter ook geslachtsstoffen gevormd in
-de poliepencellen zelf en uit de daardoor gevormde eitjes
-ontsnappen larven, die zich later weer vastzetten en
-insgelijks in poliepenstokken overgaan. Verwant aan de
-vorige is het <span class="gesp15">zilverwitte tandhorenkoraal</span>, (<i>Sertularia
-argentea</i>), <a href="#PlateXVIII">fig. 5</a>, dat insgelijks aan onze kusten
-voorkomt. Het heeft een enkelvoudigen stam, met afwisselende
-takjes, die op gelijke afstanden op elkaar volgen
-en zelf dikwijls ook weer vertakt zijn. De poliepencellen
-zijn, in twee rijen, afwisselend op de takken geplaatst,
-betrekkelijk groot en van onderen gezwollen. De geslachtscellen
-zijn eivormig, hoorn- of zilverachtig van kleur, met
-korten buisvormigen mond. De lengte van den stok kan<span class="pagenum" id="Page186">[186]</span>
-30 centim. bedragen. Men vindt dit koraal op steenen,
-schelpen enz. in diep water.</p>
-
-<p>Dergelijke poliepenstokken, doch met een hoorn- of
-chitineachtig skelet, worden ook gevormd door de <span class="gesp15">knotspoliepen</span>
-en <span class="gesp15">buispoliepen</span>. Van eerstgenoemde is
-de <span class="gesp15">meerknotspoliep</span> (<i>Cordylophora lacustris</i>) van <a href="#PlateXVIII">fig.
-9</a> een voorbeeld, aldus genoemd, omdat deze soort niet
-alleen aan de kusten zelf van de Noord- en Oostzee
-voorkomt, doch zich zelfs in de monden der, daarin uitstroomende,
-rivieren en sommige binnenmeren verspreidt.
-Interessant is het vroegere voorkomen dezer poliepen in
-de buizen der Hamburger waterleiding, die er soms geheel
-door verstopt waren. Het zijn roodachtig bruine,
-sierlijk vertakte boompjes van 4 tot 8 centim. lang, die,
-door middel van een soort wortelweefsel, op steenen,
-hout, mosselschelpen enz. vastgegroeid zijn. De geheele
-stok is door een chitineachtig omhulsel omgeven. De
-poliepen zelf zijn dik en <span class="gesp15">knotsvormig</span>, met 10-20
-roodbruine vangarmen. Zij ontspringen aan de uiteinden
-der takken. De geslachtspoliepen zitten echter aan den
-stam; zij zijn bijna kleurloos.</p>
-
-<p>In <a href="#PlateXVIII">fig. 8</a> zien wij een uiterst sierlijken en fraai gekleurden
-stok van een <span class="gesp15">buispoliep</span> (<i>Tubularia larynx</i>). Hij
-heeft een goed ontwikkelden stam van 4 à 5 centim. hoog.
-die door een chitinehuid ingesloten is en takken vertoont,
-die hier en daar geringd zijn. De kleur is zeer fraai rozerood,
-die van het omhulsel stroogeel. Deze poliepenstokken,
-die aan de Europeesche kusten voorkomen, hebben
-een kraagvormig omhulsel aan den voet van elke poliep
-en de voelarmen zijn in twee kransen geplaatst: een
-bovensten kleineren en een ondersten grooteren. De geheele
-stok gelijkt sprekend op een plant met fraaie bloemen
-en deze hebben bovendien de interessante bijzonderheid,
-dat die bloempjes, evenals die van een werkelijke plant,
-in den herfst afvallen en zich op diezelfde plaats in het
-voorjaar weer een nieuwe bloem (poliep) ontwikkelt.</p>
-
-<p><a href="#PlateXVIII">Fig. 7</a> is een voorbeeld van een poliepenstok met een
-massief kalkachtig skelet, dat zich aan de oppervlakte der<span class="pagenum" id="Page187">[187]</span>
-zich vertakkende kolonie gevormd heeft. Dit is het
-<span class="gesp15">vuurkoraal</span> (<i>Millepora nodosa</i>), behoorende tot de groep
-der <span class="gesp15">puntkoralen</span> (<i>Milleporidae</i> = duizend poriën), die
-vroeger tot de eigenlijke koraaldieren gerekend werden,
-omdat zij kalkachtige stokken van buitengewonen omvang
-bouwen en in de streken, waar zij voorkomen: tusschen
-de keerkringen en den aequator, wezenlijk bijdragen tot
-de vorming der koraalriffen. Maar toch zijn het geen echte
-koraaldieren, want door hun organisatie behooren zij tot
-de kwalpoliepen en niet tot de bloempoliepen en zij bezitten
-ook geen verkalkte maagtusschenschotten, zooals
-deze laatste. Ook vormt het vuurkoraal geen gewone,
-boomachtig vertakte figuren, doch massieve kalklichamen,
-met gelobde of bultvormige aanhangsels. De geheele oppervlakte
-van het koraal is bedekt met grootere en kleinere
-fijne openingen of poriën (vandaar de Latijnsche naam)
-en deze zijn zoo gerangschikt, dat, om één grootere porie
-in het midden, telkens 5 tot 8 kleinere in een onregelmatigen
-kring gelegen zijn. Door de geheele massa van
-den stok loopt een stelsel van, veelvuldig in elkaar uitloopende,
-grootere en kleinere kanalen. In de kalkmassa
-laten zich duidelijk lagen herkennen, doch alleen in de
-buitenste laag heerscht leven, de onderste zijn afgestorven.
-De basis van elke poliep staat eveneens met dit
-buizenstelsel in verband. Zij zitten in de poriën, die naar
-de bekervormige ruimten voeren. Is de omgeving rustig,
-dan strekken zich de poliepen, met haar vangarmen, uit
-de poriën naar buiten uit en zooals er twee soorten van
-poriën zijn, heeft men ook twee soorten van poliepen.
-In de middelste groote porie zit een eetdier, dat voor de
-geheele kolonie het voedsel verteert, doch eerst na dit in
-ontvangst genomen te hebben van langgesteelde voedingspoliepen
-uit de kleinere poriën, die er omheen gelegen zijn,
-en die geen mond bezitten, doch kronkelende bewegingen
-maken en zich van tijd tot tijd naar de eetpoliepen overbuigen
-om haar het voedsel aan te reiken. Deze voedingspoliepen
-hebben hevig brandende netelorganen, waarvan
-de naam „vuurkoraal” afkomstig is.</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page188">[188]</span></p>
-
-<p>Op <a href="#PlateXVIII">deze plaat</a> vinden wij verder reeds één enkel voorbeeld
-van de echte koraaldieren, dat dus eigenlijk reeds
-behoort op het gebied van de <a href="#PlateXIX">volgende plaat</a>. In <a href="#PlateXVIII">fig. 6</a>
-zien wij de afbeelding van het <span class="gesp15">vertakte boomblad</span>
-(<i>Dendrophyllia ramea</i>), dat een kalkachtigen en vertakten
-stok heeft, met tegenoverstaande afzonderlijke poliepen
-en met duidelijke, korrelachtige ribben. De doorsnede van
-den kelk voor elke poliep is 8-14 millim., de geheele
-stok wordt tot 50 centim. hoog. Het skelet is zuiver wit,
-de poliepen zijn zwavelgeel. Dit koraal komt voor in de
-Middellandsche zee en de golf van Napels.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container" id="PlateXIX">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">XIX.</p>
-
-<img src="images/plate19.jpg" alt="Plate" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page189">[189]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateXIX">PLAAT XIX</a>.<br />
-<span class="chapname">DE KLEINE BOUWMEESTERS VAN
-DEN OCEAAN.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Allerwegen in de natuur is men getuige van de groote
-beteekenis van „de macht van het kleine”, doch het
-merkwaardigste voorbeeld daarvan leveren ons zeker wel
-de grootsche en reusachtige bouwwerken in den oceaan,
-die door den rusteloozen arbeid van de nietigste aller
-bouwmeesters: de <b>koraaldieren</b>, opgetrokken zijn, onder
-het devies: „eendracht maakt macht.”</p>
-
-<p>Onze plaat geeft daarvan verschillende fraaie en interessante
-voorbeelden te zien, hoewel men uit de stukken
-„koraal”, die wij als sieraad gebruiken of in onze verzamelingen
-zien, nog slechts een flauw denkbeeld verkrijgt
-van den reuzenarbeid dier onaanzienlijke wezens. Want
-daaraan is niet slechts het ontstaan van de tegenwoordige
-koraalriffen en koraaleilanden te danken, doch in den
-grijzen oertijd der aarde hebben deze miniatuur-bouwlieden
-nog geheel ander werk geleverd en vele kalkgebergten,
-zooals de beroemde, romantische „dolomieten”
-in de Tiroler Alpen, met hun machtige toppen, die telkenjare
-door duizenden beklommen en bewonderd worden,
-ja zelfs het gansche, onafzienbare Juragebergte, bestaan
-uit niets anders dan de kernen der koraalmassa’s, die, in
-vroegere aardperioden, door de rifvormende koraalpoliepen
-in den oceaan opgebouwd en, in latere perioden, door
-het rijzen van den zeebodem, als bergketens uit de wateren
-van den oceaan opgeheven werden.</p>
-
-<p>De <b>bloempoliepen</b>, die dezen bewonderenswaardigen
-arbeid verrichten, en waarvan wij reeds vroeger (<a href="#Page173">bladz.
-173</a>) de algemeene organisatie beschreven en door een
-figuur (<a href="#FigN">fig. N</a>, <a href="#Page174">bladz. 174</a>) in schets voorstelden, behooren,
-wel is waar, tot dezelfde klasse der darmholtedieren<span class="pagenum" id="Page190">[190]</span>
-als de heerlijke „zee-rozen” en „zee-anemonen”, die wij
-in onze aquaria bewonderen (<a href="#Page173">bladz. 173</a> en <a href="#Page176">176</a>), doch terwijl
-deze laatsten afzonderlijk op zich zelf blijven leven, hebben
-wij bij de koraalpoliepen te doen met uitgebreide
-kolonies van poliepen, wier leden met elkaar verbonden
-blijven en, door een hard skelet van koolzure kalk gesteund,
-op den bodem van den oceaan bevestigd blijven.</p>
-
-<p>De vorming van zulk een koraalstok heeft nu op de
-volgende wijze plaats. Uit het eitje, dat uit den mond
-van één der diertjes van den stok ontsnapt is, vormt zich
-eerst een larve, die eenigen tijd vrij rondzwemt en zich
-later ergens op een rots of kust, op niet te groote diepte
-onder den waterspiegel, vastzet. Daar groeit zij uit tot
-een miniatuur zeeroosje of zee-anemoontje, volkomen
-gelijk aan die van <a href="#FigN">fig. N</a> op <a href="#Page174">bladz. 174</a>, en die dus inwendig
-ook de straalvormige tusschenschotten in de lichaamsholte
-vertoont, die deze dieren onderscheiden van de
-gewone kwalpoliepen.</p>
-
-<p>Aan den onderkant van zijn cylindervormig lichaam
-begint dit zeeroosje nu koolzure kalk af te scheiden, zoodat
-zich eerst een kalkplaat vormt, die het dier vast met
-den bodem verbindt. Doch daarna heeft verdere kalkafscheiding
-plaats aan de oppervlakte van het lichaam:
-eerst verheffen zich van de onderste kalkplaat langzamerhand
-opstaande lijsten, wier buitenwanden vervolgens
-door een ringmuur verbonden worden, zoodat ten
-slotte het geheele dier door een omhulsel van kalk omgeven
-is.</p>
-
-<p>Dit diertje gaat zich nu door knopvorming en deeling
-vermenigvuldigen, welke knoppen echter met het moederdier
-verbonden blijven en tot volwassen dieren uitgroeien.
-Deze scheiden allen aan hun onderzijde en oppervlakte
-ook weer kalk af, zoodat de kalkmassa zich evenzoo
-vertakt als de weeke lichaamsmassa der dierkolonie zelf
-en er ten slotte een kleinere of grootere poliepenstok
-ontstaat, in wier openingen de kleine bloempoliepjes
-zitten en hun armpjes verlangend uitstrekken, om water,
-en daarmede ook voedsel, aan te voeren. Daar intusschen<span class="pagenum" id="Page191">[191]</span>
-ook de straalsgewijze tusschenschotten—die hier, evenals
-de vangarmen, steeds ten getale van 6 of een veelvoud
-daarvan voorhanden zijn—verkalken, ziet men later in
-elk stuk koraal nog duidelijk de fraaie, straalvormige
-sterretjes daarvan. Naarmate de oudere dieren afsterven,
-bouwen de jongeren, die door de voortdurende knopvorming
-en vertakking ontstaan, daarboven steeds voort en
-geven ten slotte het aanzijn aan de machtige bouwwerken,
-die wij in de koraalriffen en koraaleilanden der
-tropische zeeën ontmoeten en waaruit, in vroegere aardperioden,
-zelfs de reusachtige onderzeesche koraalmassa’s
-ontstaan zijn, die later, als gebergten, boven den oceaan
-opgeheven zijn.</p>
-
-<p>Wat wij hier beschreven hebben, zijn de zoogenaamde
-„<b>steenkoralen</b>”, aldus genoemd, omdat de weeke dieren
-in een harde, steenachtige, vertakte massa <span class="gesp15">besloten</span>
-zijn en waarvan zelfs de tusschenschotten versteend
-zijn. Dit zijn de voornaamste rifbouwende koralen,
-waarvan de <a href="#PlateXIX">figuren 2, 3, 4, 5, 11 en 12</a> op de plaat
-voorbeelden zijn.</p>
-
-<p>Er bestaat echter nog een andere groep van koraaldieren,
-die op de plaat door de <a href="#PlateXIX">figuren 1, 6, 7, 8, 9 en
-10</a> vertegenwoordigd zijn, en die zich van de vorige
-onderscheiden door het aantal der vangarmen en maagtusschenschotten—dat
-hier steeds <span class="gesp15">acht</span> of een veelvoud
-daarvan bedraagt—terwijl die tusschenschotten
-hier nooit verkalken, doch steeds week blijven. Een belangrijk
-verschil met de steenkoralen is verder, dat bij
-deze tweede groep het skelet òf slechts uit afzonderlijke
-kalklichaampjes bestaat en de stok dan meer lederachtig
-blijft, òf die kalklichaampjes vergroeien tot een <span class="gesp15">inwendige
-steenharde as</span>, waar de weeke massa van den
-poliepenstok, als een <span class="gesp15">schors</span>, <span class="gesp15">omheen</span> zit. De diertjes
-zelf blijven hier dus steeds geheel zacht en kunnen zich
-ver uitstrekken en weer terugtrekken, doch niet in openingen
-van de harde kern. Daarom noemt men deze
-groep: <b>schorskoralen</b> en hoewel ook deze koralen harde
-stokken vormen, zoo bereiken deze toch nooit de aanzienlijke<span class="pagenum" id="Page192">[192]</span>
-uitbreiding der echte rifbouwende steenkoralen. Wij
-zullen beginnen met de schorskoralen.</p>
-
-<p>En daarbij is wel het eerst het beroemde <span class="gesp15">bloedkoraal</span>
-of <span class="gesp15">roode edelkoraal</span> (<i>Corallium rubrum</i>) van
-<a href="#PlateXIX">fig. 1</a> aan de beurt, de kostbaarste soort van de geheele
-klasse, die bijna alleen in de Middellandsche en Adriatische
-zee voorkomt, op diepten van 70 tot 180 meters. Het
-wordt door Italiaansche visschers opgevischt met groote
-netten, die aan een kruis van zware balken bevestigd zijn.
-Van deze kostbare stof wordt jaarlijks voor een waarde
-van 3 à 4 millioen gulden in den handel gebracht. De
-stam van dit koraal bestaat uit talrijke fijne kalklagen van
-mikroskopische struktuur; de as is met fijne overlangsche
-groeven bedekt, waarin de onderste laag van de kanalen,
-die het voedingssap aanvoeren, gelegen zijn. De harde
-as is boomvormig vertakt, rood of rozerood van kleur, de
-schorslaag is rood tot oranjerood en de poliepen zelf zijn
-klein en wit van kleur. De stokken, die tot 30 centim.
-lang kunnen worden, zijn meestal, in horizontalen of
-benedenwaarts gerichten stand, aan den onderkant van
-overhangende rotsen bevestigd.</p>
-
-<p>Tot de schorskoralen behoort ook het <span class="gesp15">wrattige hoornkoraal</span>
-(<i>Gorgonia verrusca</i>) van <a href="#PlateXIX">fig. 7</a>, waar de stok
-sterk boomachtig vertakt is en de as uit vergroeide kalklichaampjes
-en hoorndeeltjes bestaat. De zich uitbreidende
-takken zijn min of meer waaiervormig, met talrijke poliepen,
-die onregelmatig verspreid, doch weinig zichtbaar zijn. De
-kleur der schors is witgrijs. Deze soort leeft in de Middellandsche
-zee en den Atlantischen oceaan. Tot hetzelfde
-geslacht behoort ook het bekende <span class="gesp15">waaierkoraal</span>, dat
-aan de kusten der warme zeeën voorkomt en levend in
-de fraaiste kleuren prijkt, terwijl de skeletten in bijna elke
-verzameling te vinden zijn, zeer fraaie o.a. in het museum
-van het aquarium te Amsterdam.</p>
-
-<p>Een van de fraaiste en merkwaardigste koralen is de
-<span class="gesp15">lichtende zeeveder</span> of <span class="gesp15">zeepen</span> (<i>Pennatula phosphorea</i>)
-van <a href="#PlateXIX">fig. 10</a>, die, met meer dan 200 andere soorten,
-op de slibachtige kusten der Middellandsche zee, doch<span class="pagenum" id="Page193">[193]</span>
-ook bij ons, voorkomt. Hier is de stok steeds volkomen
-onvertakt, lang en dun, en de inwendige as is buigzaam,
-deels kalkachtig, deels hoornachtig; het onderste gedeelte,
-de <span class="gesp15">steel</span>, zit vrij in het slib van den zeebodem en draagt
-geen poliepen; hij kan drijven en zich in het slib vastgraven.
-De poliepen zitten zeer regelmatig gerangschikt
-aan het boveneinde van de as, die geheel het uiterlijk
-heeft van een veer. De kleur is rood of roodachtig wit,
-de lengte 20 centim. Behalve door de prachtige kleuren
-zijn de zeeveeren ook gekenmerkt door een sterk <span class="gesp15">lichtgevend
-vermogen</span>, dat van de maag der poliepen
-uitgaat, en zich, vooral bij prikkeling van één der dieren,
-als een levendig, wonderbaar groen licht, over alle poliepen
-van den stok voortplant.</p>
-
-<p>De beide volgende soorten hebben een weinig verkalkte,
-meestal zachte of lederachtige as. Hiertoe behoort
-een bekende en standvastige bewoner onzer zee-aquaria,
-ook van dat te Amsterdam: de <span class="gesp15">doômansduim</span> of <span class="gesp15">zeekurk</span>
-(<i>Alcyonium digitatum</i>), die ook aan onze kusten,
-doch hoofdzakelijk in de Middellandsche zee leeft. Op de
-plaat is in <a href="#PlateXIX">fig. 8</a> een verwante soort: <i>Alcyonium palmatum</i>,
-afgebeeld. De versche stok is dik, vleezig of leerachtig,
-aan de basis tot een steel verdund, van boven
-breeder en vingervormig vertakt en aldaar de afzonderlijke
-poliepen dragend. De asmassa bestaat uit een weeke kurk- of
-leerachtige stof, waarin kalklichaampjes verspreid
-liggen. De kleur is in den regel roodachtig of geelachtig;
-de afzonderlijke poliepen zijn klein, meestal wit en kunnen
-zich geheel terugtrekken. Andere, die in Europeesche
-zeeën voorkomen, bereiken soms een aanzienlijke grootte,
-zoo o.a. een soort van manshoogte in den Atlantischen
-oceaan.</p>
-
-<p><a href="#PlateXIX">Fig. 6</a> stelt een ander <span class="gesp15">lederkoraal</span> (<i>Sympodium coralloïdes</i>)
-uit de Middellandsche zee voor, met een stok van
-ongeveer 10 centim., die van onderen geelachtig, van
-boven meer roodbruin is en witte of licht rozeroode
-poliepen draagt. Aan het worteleinde bevinden zich geen
-poliepen. De afzonderlijke dieren zijn bundelsgewijs vereenigd<span class="pagenum" id="Page194">[194]</span>
-tot een stok, die van onderen op een voet steunt
-en van boven in lobben of lapjes uitloopt.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Een overgang van de schors- tot de steenkoralen is het
-<span class="gesp15">lariksvormige hoornkoraal</span> of <span class="gesp15">zwarte edelkoraal</span>
-(<i>Antipathes larix</i>) van <a href="#PlateXIX">fig. 9</a>. Hier is namelijk ook nog
-een hoornachtige, zeer harde, zwarte as als skelet, die
-door een zachte, poliepdragende schorslaag bedekt is,
-doch zij komen reeds met de steenkoralen overeen door
-het bezit van slechts 6 vangarmen. De poliepen zijn klein,
-kunnen zich niet terugtrekken en hebben zeer korte vangarmen.
-De stok heeft slechts weinige, zeer lange hoofdtakken,
-die zes overlangsche rijen van enkelvormige, bijna
-evenwijdige, borstelvormige takken dragen, die er als
-dorens uitzien. Vele soorten leven in de warme zeeën.
-De kleur van de as is bruinzwart, als ebbenhout, en daarom
-wordt een soort uit de Roode zee door duikers opgevischt
-en tot sieraden verwerkt.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Thans overgaande tot de <b>steenkoralen</b>, met een hard,
-kalkachtig, sterk vertakt en dikwijls zeer uitgebreid <span class="gesp15">uitwendig</span>
-skelet, waarbinnen, in openingen, de poliepen
-zitten, die steeds slechts 6 vangarmen en 6 <span class="gesp15">verkalkte</span>
-maagtusschenschotten bezitten, zien wij vooreerst in <a href="#PlateXIX">fig. 2</a>
-het <span class="gesp15">gelobde poriënkoraal</span> (<i>Porites furcatus</i>), met
-stokken van dikwijls aanzienlijke grootte, bolvormig of
-knol- en knotsvormig, meestal geel, doch ook wel blauwachtig
-of violet van kleur. Het skelet en de geheele
-kalkmassa bevatten een groot aantal poriën en fijne
-kanalen en de tusschenschotten zijn slechts onvolkomen
-verkalkt. De afzonderlijke kelken voor de poliepen komen
-als korte, van boven kegelvormig vernauwde buisjes
-boven de gemeenschappelijke verbindingsmassa te voorschijn,
-waaruit zij zich slechts zeer weinig verheffen.
-Daarmede is verwant, ook door de poriën en kanalen in
-de kalkmassa en de onvolkomen verkalkte tusschenschotten:
-het <span class="gesp15">struik</span>- of <span class="gesp15">geweikoraal</span> (<i>Madrepora
-corymbosa</i>), <a href="#PlateXIX">fig. 12</a>, welks stokken struik- of
-geweiachtig<span class="pagenum" id="Page195">[195]</span>
-vertakt zijn, met eenigszins vergroeide takken van bruinwitte,
-doch in gedroogden staat grijsgele, kleur. De poliepen
-zitten in kleine vrije kelkjes en zijn 2-3 millim.
-groot. Algemeen verspreid, hoofdzakelijk in de Roode
-zee. Deze poriënkoralen vormen aanzienlijke riffen en zijn
-geologisch de oudste.</p>
-
-<p>Van lateren datum zijn de poriënlooze koralen, zonder
-poriën of kanalen in de kalkmassa en met steeds volkomen
-ontwikkelde kalktusschenschotten. Hiertoe behooren
-vele bekende rifbouwende koralen, waarvan wij slechts
-enkele soorten noemen. In de golf van Napels komt veel
-het fraaie <span class="gesp15">kelksterkoraal</span> (<i>Astroïdes calycularis</i>),
-<a href="#PlateXIX">fig. 5</a>, voor, welks vleezige deelen geelrood van kleur
-zijn en waarbij het zachte voorste gedeelte der afzonderlijke
-dieren zich zeer ver en hoog naar buiten kan uitstrekken.
-Zij zijn alleen aan de basis van hun slanke,
-buisvormig naast elkaar geplaatste, kelken met elkaar vereenigd.
-Bij het <span class="gesp15">oogkoraal</span> (<i>Oculina diffusa</i>) van <a href="#PlateXIX">fig. 4</a>
-is de stok boomvormig vertakt, met een dicht en massief
-skelet, waarin de poliepen als <span class="gesp15">oogjes</span> verspreid liggen.
-De kelken zijn vrij diep, 3 à 4 millim. breed en in
-onregelmatige spiraallijnen geplaatst. De kleur is wit,
-men vindt het in den Indischen oceaan. <a href="#PlateXIX">Fig. 3</a> stelt het
-schotelvormige <span class="gesp15">zwam</span>- of <span class="gesp15">paddestoelkoraal</span> (<i>Fungia
-patella</i>) voor, waar het skelet van onderen uitgehold, aan
-den omtrek golvend gebogen en rond of ovaal van vorm
-is. Het bestaat uit talrijke lamellen, zoodat het geheel
-inderdaad wel iets op den hoed van een paddestoel gelijkt.
-De poliepen zijn kort en breed, niet uitstrekbaar,
-met korte vangarmen. De oppervlakte van den stok is,
-door de tusschenschotten, bladerig gestreept. De kleur is,
-tijdens het leven, groenachtig tot bruinachtig, de lengte
-tot 20, de hoogte tot 10 centim. Het komt in de Roode
-zee en den Indischen oceaan voor. Vele fraaie exemplaren
-der skeletten zijn in het aquarium te Amsterdam
-te zien.</p>
-
-<p>Onder de rifbouwende koralen nemen verder de <span class="gesp15">sterkoralen</span>
-(<i>Astraea radians</i>), <a href="#PlateXIX">fig. 11</a>, en
-verwante soorten,<span class="pagenum" id="Page196">[196]</span>
-een voorname plaats in. De gezamenlijke koraalmassa is
-hier halfbolvormig afgerond, met vlakke basis. De afzonderlijke
-kelken zijn volkomen van elkaar gescheiden en
-elk met een eigen kalkwand omgeven, doch slechts zoodanig,
-dat deze elkaar even aanraken. De poliepen kunnen
-zich niet uitstrekken, doch zijn van talrijke voelarmen
-voorzien. Men vindt deze soorten veel in den Indischen
-oceaan.</p>
-
-<hr class="chap x-ebookmaker-drop" />
-
-<div class="container" id="PlateXX">
-
-<div class="plate">
-
-<p class="caption">XX.</p>
-
-<img src="images/plate20.jpg" alt="" />
-
-</div><!--plate-->
-
-</div><!--container-->
-
-<div class="chapter">
-
-<p><span class="pagenum" id="Page197">[197]</span></p>
-
-<h2 class="nobreak"><a href="#PlateXX">PLAAT XX</a>.<br />
-<span class="chapname">SPONSEN.</span></h2>
-
-</div><!--chapter-->
-
-<p>Uit het opschrift van deze plaat gelieve men vooral
-niet af te leiden, dat hier slechts sprake zou zijn
-van onze gewone waschsponsen; één enkele blik op
-de plaat doet ons reeds zien, dat er ook wezens op voorkomen,
-die zelfs in de verste verte niet op onze spons
-gelijken. De <b>sponsen</b> vormen dan ook weer een groote
-afdeeling van het dierenrijk, waartoe dieren van zeer
-verschillend uiterlijk behooren, doch die, in hun algemeene
-organisatie, toch zoozeer overeenkomen, dat zij bij elkaar
-moeten gevoegd worden tot één afzonderlijke hoofdgroep,
-die vroeger wel tot de darmholtedieren gerekend werd,
-doch thans als een overgang tusschen dezen en de oerdieren
-beschouwd wordt. En dus komen alle sponsen,
-hoe verschillend ook van aard en van uiterlijk, toch in
-vele gewichtige hoofdkenmerken met elkaar overeen,
-waarvan vroeger reeds het een en ander bij de <span class="gesp15">zoetwatersponsen</span>
-vermeld werd (zie <a href="#Page25">bladz. 25</a>), doch die
-wij thans vooraf nog even nader zullen beschouwen.</p>
-
-<p>De sponsen zijn, na de oerdieren, de eenvoudigste en
-laagst ontwikkelde van alle dieren, die, meer dan eenige
-andere groep, nog eenigszins tot de planten naderen. Zij
-vertoonen geen spoor van zintuigen of van de gewone
-dierlijke organen, behalve die voor de voortplanting. Deze
-brengen de eitjes voort, welke, na de bevruchting, tot
-een jong dier uitgroeien, dat oorspronkelijk nog zeer eenvoudig
-van maaksel is. Het bestaat slechts uit een weeke,
-holle massa, met dikken wand, die één groote <span class="gesp15">uitvoeropening</span>,
-doch een groot aantal fijne <span class="gesp15">poriën</span> aan de
-oppervlakte bezit, welke laatste naar fijne kanaaltjes voeren.
-Deze komen alle in de gemeenschappelijke lichaamsholte
-uit, doch loopen daarbij eerst door talrijke kleine holten,
-de zoogenaamde „<span class="gesp15">trilkamers</span>”, waarin
-talrijke trilharen<span class="pagenum" id="Page198">[198]</span>
-onophoudelijk in beweging zijn en daardoor een strooming
-verwekken, die het water van de ademhaling, met de
-aanwezige voedingsdeelen: mikroskopische plantjes of
-diertjes en half vergane organische stoffen, door de
-kanalen naar de centrale lichaamsholte voert. Als dan
-in al die holten de ademhaling en spijsvertering hebben
-plaats gehad, stroomt het verbruikte water, met de afvalstoffen,
-uit de lichaamsholte weer door de groote uitstroomingsopening
-naar buiten.</p>
-
-<div class="container" id="FigO">
-
-<img src="images/illo265.jpg" alt="" />
-
-<p class="caption">Fig. O.<br />
-Stukje van een waschspons, met poriën, inwendige kanalen
-en uitstroomingsopeningen (doorsnede).</p>
-
-</div><!--container-->
-
-<p>Zulk een dier blijft nu echter niet op zichzelf staan,
-doch plant zich weer voort door <span class="gesp15">knopvorming</span>. De
-aldus gevormde knoppen scheiden zich echter niet af,
-doch blijven met elkaar verbonden en vergroeien langzamerhand
-zoodanig met elkaar tot een kolonie, dat
-de afzonderlijke individu’s later niet meer op het oog zijn
-te onderscheiden. Het geheel van zulk een vergroeide
-kolonie noemen wij nu <span class="gesp15">één</span> spons, maar elke groote
-uitvoeropening van deze voert uit een afzonderlijke spijsverteringsholte
-naar buiten, terwijl deze anderzijds met
-de talrijke kanalen en toevoerporiën in verband staan.
-Dit kunnen wij zien op de afbeelding der doorsnede van
-een stukje waschspons in <a href="#FigO">fig. O</a>.</p>
-
-<p>Van zulk een kolonie is nu onze gewone spons slechts
-het <span class="gesp15">skelet</span> of <span class="gesp15">geraamte</span>,
-want aan de weeke, geleiachtige<span class="pagenum" id="Page199">[199]</span>
-lichaamsmassa der spons wordt meer stevigheid verleend
-door de afscheiding daarin van hardere deeltjes,
-die bij onze waschsponsen uit een net van, door elkaar
-gevlochten, <span class="gesp15">hoornachtige</span> vezels bestaat (<span class="gesp15">hoornsponsen</span>).
-Na den dood van het dier en na het vergaan van
-de weeke lichaamsmassa, blijft dit hoornachtige geraamte
-als onze gewone spons achter. Bij andere sponsen bestaat
-dit skelet slechts uit enkelvoudige, of ook wel drie- of
-vierarmige, kalknaaldjes (<span class="gesp15">kalksponsen</span>), soms uit hoornvezels
-met daartusschen verspreide kiezeldeeltjes (<span class="gesp15">kiezelsponsen</span>),
-soms ook wel uitsluitend uit kiezelafscheidingen
-(<span class="gesp15">glassponsen</span>), of eindelijk ook uit zeer harde en dichte
-kiezeldeelen, zonder hoorn (<span class="gesp15">steensponsen</span>). Van elk
-dezer sponsen zijn voorbeelden op de plaat aanwezig.</p>
-
-<p>Tot de <span class="gesp15">kalksponsen</span> behooren de merkwaardige dieren
-van <a href="#PlateXX">fig. 1</a> (<i>Sycones capillosum</i>), wier grondvorm een beker
-of gesteelde cylinder is, met dikken wand en enkelvoudige,
-rechte, straalsgewijs naar de centrale lichaamsholte
-voerende, kanalen en in regelmatige lagen uitgespreide
-kalknaalden. Hier hebben wij een voorbeeld van het geval,
-dat de afzonderlijke dieren op zich zelf blijven staan en
-niet tot een kolonie vergroeien; slechts zelden zijn 4-6
-individu’s, hoogstens van onderen, door een korten steel
-met elkaar vereenigd. De dieren zijn 1,5 à 3 centim. lang
-en 2-5 millim. breed, zij hebben een witte, zilvergrijze
-of bruingrijze kleur en een krijt- of gipsachtig, brokkelig
-uiterlijk. Men vindt ze vooral op de vlakke kusten van
-den noordelijken Atlantischen oceaan en de Noordzee,
-op donkere plaatsen tusschen planten en zeeschelpen.</p>
-
-<p>In <a href="#PlateXX">fig. 2</a> zien wij een voorbeeld van de <span class="gesp15">hoornsponsen</span>
-en wel de bekendste en voor ons belangrijkste van
-alle sponsen: de <span class="gesp15">bad</span>- of <span class="gesp15">waschspons</span> (<i>Euspongia
-officinalis</i>). Levend doet deze zich voor als een bol- of
-bekervormige, donkere, vleezige klomp, die van buiten
-met een glimmende laag bedekt is en waarin men een groot
-aantal trechtervormige uitstroomingsopeningen en velden
-van poriën ziet, waarvan wij bij <a href="#FigO">fig. O</a> (<a href="#Page198">bladz. 198</a>) de beteekenis
-verklaard hebben. Zij leeft vooral in de Adriatische<span class="pagenum" id="Page200">[200]</span>
-zee en aan de kusten van Klein-Azië, waar de sponsen
-„opgevischt” worden door middel van lange, viertandige
-vorken, waarmee zij van de rotsen losgemaakt worden.
-Dan laat men ze eenigen tijd in de lucht liggen, waardoor
-de eigenlijke geleiachtige lichaamsmassa in rotting overgaat,
-zoodat slechts het hoornachtige skelet, dat wij als
-„spons” kennen, overblijft, dat dan verder nog onder water
-gekneed, uitgewasschen, soms nog gebleekt en daarna
-gedroogd wordt. Den vorm van de vroegere kolonie en de
-aanhechtingsplaats aan den bodem kan men aan de meeste
-sponsen uit den handel nog goed zien.</p>
-
-<p>Den overgang van de hoornsponsen tot de glassponsen
-vormen de <span class="gesp15">kiezelsponsen</span>, waar de hoofdmassa nog
-wel hoornachtig is, doch waarin kiezeldeeltjes van den
-meest uiteenloopenden vorm verspreid liggen. Hiertoe behoort
-de <span class="gesp15">kurkspons</span> (<i>Suberites massa</i>), <a href="#PlateXX">fig. 3</a>, die in de
-Noord- en Middellandsche zee leeft en groote, onregelmatig
-vertakte massa’s, met gladde oppervlakte, vormt.
-Zij zijn, na het drogen, zeer broos en breekbaar. In de
-lichaamsmassa liggen tweeërlei soorten van kiezelnaalden:
-langere, die aan het ééne uiteinde stomp en in het midden
-verdikt zijn en andere kortere, zeer fijne. Bovendien zijn er
-ook S-vormige lichaampjes voorhanden. De hoogte bedraagt
-10 tot 12 centim. Een merkwaardige spons van dezelfde
-afdeeling is de <span class="gesp15">boorspons</span> (<i>Vioa celata</i>) van <a href="#PlateXX">fig. 7</a>, uit
-de Middellandsche zee, die een vertakt lichaam bezit
-en zich, zooals wij op de plaat zien, in allerlei kalkachtige
-steenen, schelpen en koraalriffen vastboort, zoodat
-de steenen geheel doorboord worden en ten slotte uiteenvallen.
-Hoe dit geschiedt, is nog niet bekend, waarschijnlijk
-door chemische werking. Zeker is het echter, dat deze
-boorsponsen, die zeer algemeen voorkomen, een hoogst
-belangrijke rol spelen bij het uiteenvallen der gesteenten
-en dat zij zulks reeds in vroegere geologische tijdperken
-deden.</p>
-
-<p>Tot deze groep der hoorn-kiezelsponsen behooren ook
-de <span class="gesp15">zoetwatersponsen</span>, die wij vroeger ontmoet hebben
-(zie <a href="#Page25">bladz. 25</a>).</p>
-
-<p><span class="pagenum" id="Page201">[201]</span></p>
-
-<p>In <a href="#PlateXX">fig. 6</a> zien wij een voorbeeld van de <span class="gesp15">steensponsen</span>
-(zie <a href="#Page199">blz. 199</a>), namelijk: de <span class="gesp15">reuzen-schorsspons</span> (<i>Geodia
-gigas</i>) uit de Middellandsche zee, bestaande uit een zeer
-vaste massa, zonder hoornvezels, doch uitsluitend gevormd
-uit regelmatige, meestal vierstralige of ankervormige kiezellichaampjes
-van uiterst sierlijken vorm. De oppervlakte is
-zwavelgeel en bedekt door een donsachtige laag van zeer
-fijne en breekbare naaldjes, die, bij het aanvatten, in de
-huid dringen en gevoelige pijn veroorzaken. In de gangen
-en holten van deze spons leven talrijke kreeften en ringwormen.</p>
-
-<p>Van de <span class="gesp15">glassponsen</span>, wier skelet <span class="gesp15">uitsluitend</span> uit
-kiezelnaalden bestaat en waarvan de menigvuldigste, uiterst
-sierlijke vormen, de schoonste van de geheele afdeeling,
-voorkomen, vinden wij op de plaat twee soorten afgebeeld.
-<a href="#PlateXX">Fig. 4</a> is de <span class="gesp15">glasbuisspons</span> of <span class="gesp15">waterkanspons</span>
-(<i>Euplectella aspergillum</i>), één der schoonste glassponsen,
-waarvoor men vroeger hooge sommen betaalde, daar de
-eenige bekende plaats, waar men ze vond, op een diepte van
-200 meters onder den zeespiegel, bij het eiland Cebu, één
-der Philippijnen, gelegen was. Door de talrijke diepzee-expedities
-van de laatste 40 jaren werden de glasbuissponsen
-echter ook elders in menigte opgehaald, zoodat zij tegenwoordig
-ook in de kleinste verzamelingen te vinden zijn.
-Het lichaam der kolonie is hol en buisvormig, met een
-zeefvormig deksel op de bovenste opening en het teere
-kiezel-vlechtwerk van het skelet, dat, na de reiniging,
-glasachtig is en een prachtige, doorschijnend witte kleur
-vertoont, is uit louter tralievormig vergroeide, hoogst
-sierlijke kiezelnaaldjes gevormd, die zesstralig van bouw
-zijn en door een kruis van drie, elkaar rechthoekig kruisende,
-kanaaltjes doorsneden worden. Het lichaam van
-de spons is 30-40 centim. hoog, hard en broos, en het
-is meestal in den vorm van een kan of drinkhoren gebogen,
-die naar onderen smal toeloopt. In de inwendige
-holte huizen in den regel talrijke parasieten, zooals
-kreeftjes, garnalen, schelpdieren en wormen. Merkwaardig
-is ook de glasspons van <a href="#PlateXX">fig. 5</a>, de
-<span class="gesp15">glasspons van Siebold</span><span class="pagenum" id="Page202">[202]</span>
-(<i>Hyalonema Sieboldiï</i>), wier huidskelet bestaat
-uit overlangsche bundels van kiezelnaalden, die elkaar
-menigvuldig kruisen. Zij wordt 40 centim. hoog en de
-uitvoeropening is met een onregelmatige zeefplaat bedekt,
-die bijna steeds door een zeeroos (<i>Palythoa fatua</i>) bewoond
-wordt. Deze glasspons was vroeger alleen uit
-Japan bekend, doch later is zij ook in de Europeesche
-zeeën, op groote diepten, aangetroffen.</p>
-
-<p class="blankbefore75">En om nu onze gesprekken over de dierenwereld van
-het water nog met een interessante mededeeling te besluiten,
-vermelden wij, dat deze glassponsen uit de diepzee
-de laatste overblijfselen voorstellen van een rijke
-fauna uit de oudste geologische tijdvakken der aarde,
-die, vooral tijdens de Jura- en de Krijtformatie, door een
-onnoemelijk aantal soorten vertegenwoordigd was.</p>
-
-<hr class="full" />
-
-<div class="tnbot" id="TN">
-
-<h2>Opmerkingen van de bewerker</h2>
-
-<p>Het taalgebruik in dit e-boek, inclusief ongebruikelijke, archaïsche en inconsistente spelling, afbrekingen, etc.,
-is dat van het brondocument, behalve zoals aangegeven onder Veranderingen. Een belangrijke uitzondering is het gebruik
-van ij/ij en IJ/IJ: beide worden in deze tekst (ook in gespatieerde tekst) consequent als twee letters geschreven, in
-tegenstelling tot het brondocument, dat de digrafen ij en IJ gebruikt. In sommige bestandstypen kan gespatieerde tekst
-vervangen zijn door onderstreepte tekst.</p>
-
-<p>Veel van de (wetenschappelijke) namen die in dit boek gebruikt zijn zijn in de loop der tijd gewijzigd; in dit e-boek
-worden de namen gebruikt zoals die in her brondocument vermeld zijn.</p>
-
-<p><span class="gesp1">Gespatiëerde tekst</span> kan in sommige gevallen <span class="underl">onderstreept</span> weergegeven
-worden.</p>
-
-<p class="blankbefore75">Veranderingen</p>
-
-<p>Verschillende overduidelijke kleine typografische, interpunctie-, spellings- en drukfouten zijn stilzwijgend gecorrigeerd.
-In enkele gevallen zijn termen gespatieerd voor consistentie met vergelijkbare gevallen, en zijn schuingedrukte woorden
-gespatieerd. De decimale punt is enkele malen vervangen door een decimale komma zoals elders.</p>
-
-<p>In het Alfabetisch Register zijn de lage aanhalingstekens „ vervangen door de betreffende woorden, en zijn
-verschillende kleine verschillen in spelling aangepast aan de spelling zoals die in de tekst gebruikt is.</p>
-
-<p>Enkele verwijzingen in de tekst verschilden twee pagina’s met de werkelijke pagina’s. Dergelijke verwijzingen
-zijn stilzwijgend gecorrigeerd.</p>
-
-<p>Blz. 26: Ephidatia fluviatilis veranderd in Ephydatia fluviatilis.</p>
-
-<p>Blz. 31: ... het gezelschap op plaat III ... veranderd in ... het gezelschap op plaat II ....</p>
-
-<p>Blz. 82: Orchestia littoria veranderd in Orchestia littorea.</p>
-
-<p>Blz. 114: Hier dier leeft meestal ... veranderd in Het dier leeft meestal ....</p>
-
-<p>Blz. 121: Turrriella changed to Turritella.</p>
-
-<p>Blz. 148: Demarara-greanhearthout veranderd in Demarara-greenhearthout.</p>
-
-<p>Blz. 162: Asterias glacialïs veranderd in Asterias glacialis.</p>
-
-<p>Blz. 163: Ophistrix fragilis veranderd in Ophiotrix fragilis.</p>
-
-</div><!--tnbot-->
-
-<div lang='en' xml:lang='en'>
-<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK <span lang='nl' xml:lang='nl'>UIT DE DIERENWERELD VAN HET WATER</span> ***</div>
-<div style='text-align:left'>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Updated editions will replace the previous one&#8212;the old editions will
-be renamed.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
-States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg&#8482; electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG&#8482;
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away&#8212;you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-</div>
-
-<div style='margin-top:1em; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE</div>
-<div style='text-align:center;font-size:0.9em'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE</div>
-<div style='text-align:center;font-size:0.9em'>PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-To protect the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase &#8220;Project
-Gutenberg&#8221;), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg&#8482; License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg&#8482;
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg&#8482; electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person
-or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.B. &#8220;Project Gutenberg&#8221; is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg&#8482; electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg&#8482; electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg&#8482;
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (&#8220;the
-Foundation&#8221; or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg&#8482; electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg&#8482;
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg&#8482; name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg&#8482; License when
-you share it without charge with others.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg&#8482; work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg&#8482; License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg&#8482; work (any work
-on which the phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; appears, or with which the
-phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-</div>
-
-<blockquote>
- <div style='display:block; margin:1em 0'>
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
- other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
- whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
- of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
- at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
- are not located in the United States, you will have to check the laws
- of the country where you are located before using this eBook.
- </div>
-</blockquote>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase &#8220;Project
-Gutenberg&#8221; associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg&#8482;
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg&#8482; License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg&#8482;
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg&#8482;.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg&#8482; License.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg&#8482; work in a format
-other than &#8220;Plain Vanilla ASCII&#8221; or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg&#8482; website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original &#8220;Plain
-Vanilla ASCII&#8221; or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg&#8482; License as specified in paragraph 1.E.1.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg&#8482; works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
-provided that:
-</div>
-
-<div style='margin-left:0.7em;'>
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg&#8482; works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg&#8482; trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, &#8220;Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation.&#8221;
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg&#8482;
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg&#8482;
- works.
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg&#8482; works.
- </div>
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg&#8482; electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg&#8482; trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg&#8482; collection. Despite these efforts, Project Gutenberg&#8482;
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain &#8220;Defects,&#8221; such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the &#8220;Right
-of Replacement or Refund&#8221; described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg&#8482; trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg&#8482; electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you &#8216;AS-IS&#8217;, WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg&#8482;
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg&#8482; work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg&#8482; work, and (c) any
-Defect you cause.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg&#8482;
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg&#8482;&#8217;s
-goals and ensuring that the Project Gutenberg&#8482; collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg&#8482; and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation&#8217;s EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state&#8217;s laws.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Foundation&#8217;s business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation&#8217;s website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; depends upon and cannot survive without widespread
-public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state
-visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 5. General Information About Project Gutenberg&#8482; electronic works
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg&#8482; concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg&#8482; eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-This website includes information about Project Gutenberg&#8482;,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
-</div>
-
-</div>
-</div>
-</body>
-</html>
diff --git a/old/68311-h/images/cover.jpg b/old/68311-h/images/cover.jpg
deleted file mode 100644
index 4e2aa67..0000000
--- a/old/68311-h/images/cover.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo008.png b/old/68311-h/images/illo008.png
deleted file mode 100644
index f6382ca..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo008.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo035.jpg b/old/68311-h/images/illo035.jpg
deleted file mode 100644
index eb54254..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo035.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo041.jpg b/old/68311-h/images/illo041.jpg
deleted file mode 100644
index c546168..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo041.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo042.jpg b/old/68311-h/images/illo042.jpg
deleted file mode 100644
index d63fda1..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo042.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo045.jpg b/old/68311-h/images/illo045.jpg
deleted file mode 100644
index 4d6d832..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo045.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo047.jpg b/old/68311-h/images/illo047.jpg
deleted file mode 100644
index 7309ae0..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo047.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo052.jpg b/old/68311-h/images/illo052.jpg
deleted file mode 100644
index 7ee2d7e..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo052.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo055.jpg b/old/68311-h/images/illo055.jpg
deleted file mode 100644
index 60b9db6..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo055.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo064.jpg b/old/68311-h/images/illo064.jpg
deleted file mode 100644
index 4d061cb..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo064.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo149.jpg b/old/68311-h/images/illo149.jpg
deleted file mode 100644
index 08cc3bd..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo149.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo172.jpg b/old/68311-h/images/illo172.jpg
deleted file mode 100644
index 3d1c222..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo172.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo200.jpg b/old/68311-h/images/illo200.jpg
deleted file mode 100644
index d90fcc8..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo200.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo225.jpg b/old/68311-h/images/illo225.jpg
deleted file mode 100644
index b695329..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo225.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo235.jpg b/old/68311-h/images/illo235.jpg
deleted file mode 100644
index 5b81674..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo235.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/illo265.jpg b/old/68311-h/images/illo265.jpg
deleted file mode 100644
index efe5bf8..0000000
--- a/old/68311-h/images/illo265.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate01.jpg b/old/68311-h/images/plate01.jpg
deleted file mode 100644
index 2900d35..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate01.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate02.jpg b/old/68311-h/images/plate02.jpg
deleted file mode 100644
index e63fb6f..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate02.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate03.jpg b/old/68311-h/images/plate03.jpg
deleted file mode 100644
index 8231ef0..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate03.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate04.jpg b/old/68311-h/images/plate04.jpg
deleted file mode 100644
index a19e770..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate04.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate05.jpg b/old/68311-h/images/plate05.jpg
deleted file mode 100644
index d25bd1f..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate05.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate06.jpg b/old/68311-h/images/plate06.jpg
deleted file mode 100644
index b456d44..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate06.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate07.jpg b/old/68311-h/images/plate07.jpg
deleted file mode 100644
index a69fe84..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate07.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate08.jpg b/old/68311-h/images/plate08.jpg
deleted file mode 100644
index f4de025..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate08.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate09.jpg b/old/68311-h/images/plate09.jpg
deleted file mode 100644
index 2faa28d..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate09.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate10.jpg b/old/68311-h/images/plate10.jpg
deleted file mode 100644
index ebab1f9..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate10.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate11.jpg b/old/68311-h/images/plate11.jpg
deleted file mode 100644
index 8f67d16..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate11.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate12.jpg b/old/68311-h/images/plate12.jpg
deleted file mode 100644
index b2f8f52..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate12.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate13.jpg b/old/68311-h/images/plate13.jpg
deleted file mode 100644
index 37c2e9c..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate13.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate14.jpg b/old/68311-h/images/plate14.jpg
deleted file mode 100644
index aa92e43..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate14.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate15.jpg b/old/68311-h/images/plate15.jpg
deleted file mode 100644
index 688edaf..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate15.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate16.jpg b/old/68311-h/images/plate16.jpg
deleted file mode 100644
index 0a36bc7..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate16.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate17.jpg b/old/68311-h/images/plate17.jpg
deleted file mode 100644
index a46c563..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate17.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate18.jpg b/old/68311-h/images/plate18.jpg
deleted file mode 100644
index 3d9cbda..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate18.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate19.jpg b/old/68311-h/images/plate19.jpg
deleted file mode 100644
index 3fcfb45..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate19.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68311-h/images/plate20.jpg b/old/68311-h/images/plate20.jpg
deleted file mode 100644
index 983b545..0000000
--- a/old/68311-h/images/plate20.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ