diff options
| author | Roger Frank <rfrank@pglaf.org> | 2025-10-15 04:53:32 -0700 |
|---|---|---|
| committer | Roger Frank <rfrank@pglaf.org> | 2025-10-15 04:53:32 -0700 |
| commit | 4d564badfc80f8e4ee7a009a76f551a65f170f0d (patch) | |
| tree | 1141afb7fd3320edb8dde5b1a621e4ee0ff50fe6 | |
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 3 | ||||
| -rw-r--r-- | 18532-8.txt | 6438 | ||||
| -rw-r--r-- | 18532-8.zip | bin | 0 -> 127772 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18532-h.zip | bin | 0 -> 133921 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 18532-h/18532-h.htm | 5702 | ||||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 |
7 files changed, 12156 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..6833f05 --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,3 @@ +* text=auto +*.txt text +*.md text diff --git a/18532-8.txt b/18532-8.txt new file mode 100644 index 0000000..aeeeb90 --- /dev/null +++ b/18532-8.txt @@ -0,0 +1,6438 @@ +The Project Gutenberg EBook of Verhalen van de Zuidzee, by Jack London + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Verhalen van de Zuidzee + +Author: Jack London + +Translator: Leo Leclercq + +Release Date: June 7, 2006 [EBook #18532] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VERHALEN VAN DE ZUIDZEE *** + + + + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + + + + + + + + Verhalen van de Zuidzee + + Uit het Engelsch van + + Jack London + + Vertaald door + + Leo Leclercq + + + + + Amsterdam 1922 + + Boekhandel en Uitgevers Maatschappij Johannes Müller + + + + + +INHOUD. + + +Mapoehi's Huis ... 7 +De Walvischtand ... 38 +Maoeki ... 52 +"Jah! Jah! Jah!" ... 74 +De Heiden ... 91 +De Vreeselijke Eilanden ... 119 +Het Onvermijdelijke Blanke Ras ... 140 +Het Nageslacht van McCoy ... 153 + + + + + Dit eene zal altijd en altijd blijven: + Zij hebben geleefd en de kansen aanvaard. + Zoo veel van het koninklijk spel zal winst zijn, + Al bleef ook het goud in hun beurs niet gespaard. + + + + +MAPOEHI'S HUIS. + + +Ondanks de zware logheid van haar vormen, liep de _Aorai_ gemakkelijk +met de lichte bries, en de kapitein bracht het schip vlak onder de +wal voordat hij bijdraaide juist buiten den trek van de branding. De +atol Hikoe-eroe lag laag op het water: een cirkel van fijngestampt +koraalzand honderd meter breed, twintig mijlen in omtrek, en van drie +tot vijf voet boven hoog-water peil. Op den bodem van de groote, effen +lagune leefden veel pareloesters, en vanaf het dek van den schoener, +achter den smallen ring van de atol, kon men de duikers aan het werk +zien. Maar de lagune had zelfs voor een koopvaardij-schoener geen +invaart. Kotters konden met een gunstige bries wel binnen komen door +de kronkelende, ondiepe vaargeul, maar de schoeners bleven buiten op +en neer houden en stuurden hun kleine booten. + +De _Aorai_ zwaaide vlug en netjes een boot buiten boord, en een +half dozijn bruine matrozen, met niets anders aan dan een vuurrooden +lendendoek, sprongen er in en namen de riemen. Achter in de boot, aan +den stuurriem, stond een jonge man, gekleed in het tropisch wit dat +den Europeaan kenmerkt. Maar hij was niet heelemaal Europeaan. Het +gouden ras van Polynesië verraadde zich in het zonnebrons van zijn +blanke huid en schoot gouden glansen en lichtflitsen door het schemerig +blauw van zijn oogen. Het was Raoul, Alexandre Raoul, de jongste zoon +van Marie Raoul, de rijke halfbloed, eigenares en exploitante van +een stuk of zes koopvaardij-schoeners gelijk aan de _Aorai_. Over +den terugslag van het water even buiten de invaart, en in en door +en over een kolkenden vloedstroom, zocht de boot haar weg naar de +spiegelende kalmte van de lagune. Raoul sprong er uit, op het witte +zand, en schudde een grooten inlander de hand. 's Mans schouders en +borst waren prachtig, maar zijn rechter arm was een stompje, waar +het been, wit van ouderdom, nog verscheiden centimeter uitstak. Een +ontmoeting met een haai had een eind gemaakt aan zijn duikerstijd, +en nu moest hij bedelen en vleien om kleine gunsten. + +"Heb je gehoord, Alex?" waren zijn eerste woorden. "Mapoehi heeft +een parel gevonden--zóó'n parel! Nog nooit is er zóó een opgevischt, +niet op Hikoe-eroe, niet in de Paoemotoe's, in de heele wereld +niet. Koop het ding van hem. Hij heeft het nu. En vergeet niet, +dat ik het je het eerst gezegd heb. Hij is een dwaas, en je kunt het +goedkoop krijgen. Heb je soms tabak?" + +Recht vooruit liep Raoul, het strand op, en naar een hut onder een +pandanus-boom. Hij was ladingmeester van zijn moeder, en zijn werk +was de heele Paoemotoe's af te zoeken naar de rijkdommen van kopra, +parelmoer en parels die zij voortbrachten. + +Hij was nog maar een jonge ladingmeester, dit was zijn tweede reis +in die hoedanigheid, en in stilte tobde hij veel over zijn gebrek +aan ervaring in de waardebepaling van parels. Maar toen Mapoehi hem +de parel voorhield, zag hij toch kans om den schok dien hij kreeg +te onderdrukken, en een onverschillige koopmans-uitdrukking op zijn +gezicht te houden. Want de parel had hem een schok gegeven. Hij was +zoo groot als een duiven-ei, een volmaakte bol, van een blankheid +die opalen glansen terugwierp van alle kleuren er om heen. Hij +leefde. Nooit had Raoul zoo iets gezien. Toen Mapoehi hem in zijn +hand liet vallen, was hij verrast door het gewicht. Dat bewees, +dat het een goede parel was. Hij onderzocht hem nauwkeurig, door een +zak-vergrootglas. De parel was zonder barst of vlek. Zijn zuiverheid +scheen smeltend uit te vloeien in de atmosfeer, uit zijn handen. In de +schaduw lichtte hij zacht, glanzend als een jonge maan. Zóó doorzichtig +was hij, dat Raoul, toen hij hem in een glas water liet vallen, moeite +had hem te vinden. Snel en recht was hij naar den bodem gezonken, +en Raoul wist dat het gewicht niet beter zou kunnen zijn. + +"Nu, wat moet je er voor hebben?" vroeg hij, en de achteloosheid van +zijn houding was buitengewoon goed. + +"Ik wil--" begon Mapoehi, en achter hem, als een lijst om zijn eigen +donker gezicht, knikten de donkere gezichten van twee vrouwen en een +meisje instemming met wat hij wilde. Hun hoofden staken naar voren, er +leefde een onderdrukte begeerte in, hun oogen schitterden hebzuchtig. + +"Ik wil een huis hebben", ging Mapoehi door. "Het moet een dak hebben +van gegalvaniseerd ijzer en een achthoekige klok. Het moet zes vadem +lang zijn, met een galerij er rondom heen. In het midden moet een +groote kamer zijn met een ronde tafel er in en de achthoekige klok aan +den muur. Er moeten vier slaapkamers zijn, twee aan iederen kant van +de groote kamer, en in iedere slaapkamer moet een ijzeren bed zijn, +twee stoelen en een waschtafel. En achter het huis moet een keuken +zijn, een goede keuken, met potten en pannen en een fornuis. En je +moet het huis bouwen op mijn eiland, op Fakarava." + +"Is dat alles?" vroeg Raoul ongeloovig. + +"Er moet een naaimachine zijn", deed Tefara, Mapoehi's vrouw, +zich hooien. + +"En de achthoekige klok niet te vergeten," voegde Naoeri, Mapoehi's +moeder er bij. + +"Ja, dat is alles", zei Mapoehi. + +Raoul lachte. Hij lachte lang en hartelijk. Maar terwijl hij lachte, +loste hij in stilte vele problemen van hoofdrekenen op. Hij had nog +nooit in zijn leven een huis gebouwd, en zijn ideeën omtrent huizen +bouwen waren vaag. Terwijl hij lachte, berekende hij de kosten van +de reis naar Tahiti om het materiaal te halen, van het materiaal +zelf, van de reis terug naar Fakarava, en de kosten van het landen +van het materiaal en het bouwen van het huis. Het zou komen op +vierduizend Fransche dollars, ruim gerekend om heelemaal zeker te +zijn--vierduizend Fransche dollars stonden gelijk met twintigduizend +francs. Het was onmogelijk. Hoe kon hij de waarde van zulk een parel +kennen? Twintigduizend francs was een massa geld--en een massa van +zijn moeder's geld bovendien. + +"Mapoehi," zei hij, "je bent een groote dwaas. Noem een prijs in geld." + +Maar Mapoehi schudde zijn hoofd, en de drie hoofden achter hem +schudden mee. + +"Ik wil het huis hebben", zei hij. "Het moet zes vadem lang zijn met +een galerij er rondom heen--." + +"Ja, ja," onderbrak Raoul. "ik weet alles van je huis, maar dat gaat +niet door, hoor. Ik zal je duizend Chileensche dollars geven." + +De vier hoofden schudden in zwijgend afwijzen. + +"En honderd dollars Chili crediet." + +"Ik wil het huis", begon Mapoehi. + +"Wat zou je aan dat huis hebben?" vroeg Raoul ongeduldig. "De eerste +de beste cycloon die langs komt spoelt het weg. Dat weet je zelf ook +wel. Het heeft er nu al veel van dat we een cycloon zullen krijgen, +zegt kapitein Raffy." + +"Niet op Fakarava", zei Mapoehi. "Het land is daar veel hooger. Op +dit eiland, ja. Iedere cycloon kan over Hikoe-eroe heen slaan. Ik +wil het huis op Fakarava hebben. Het moet zes vadem lang zijn met +een galerij er rondom heen--." + +En weer aanhoorde Raoul het verhaal van het huis. Verscheiden +uren bracht hij door met te trachten de obsessie van het huis uit +Mapoehi's hoofd te hameren; maar Mapoehi's moeder en echtgenoote, +en Ngakoera, Mapoehi's dochter, stijfden hem in zijn voornemen een +huis te hebben. Door de deuropening, terwijl hij voor den twintigsten +keer luisterde naar de gedetailleerde beschrijving van het huis dat +begeerd werd, zag Raoul de tweede boot van zijn schoener op het strand +loopen. De matrozen bleven rusten op de riemen, hetgeen een teeken was +van haast om weg te komen. De eerste stuurman van de _Aorai_ sprong +aan land, wisselde een paar woorden met den éénarmigen inlander, +haastte zich toen naar Raoul. Een regenvlaag bedekte het gezicht van +de zon, en het werd plotseling donker. + +Raoul kon de dreigende lijn van de windhoos zien naderen over het +water van de lagune. + +"Kapitein Raffy zegt dat u als de bliksem moet maken dat u hier +vandaan komt," was de begroeting van den stuurman. "Als er parels +zijn, moeten we het maar riskeeren en ze later oppikken--zegt-ie. De +barometer is gedaald tot negenentwintig-zeventig." + +De windvlaag sloeg tegen den pandanus-boom boven hen, en streek door +de palmen verderop. Een half dozijn kokosnoten vielen zwaar poffend +op den grond. Toen kwam de regen aanzetten uit de verte, naderend met +het geluid van een stormwind, en met zulk een geweld sloeg hij neer +in de lagune, dat het stuifwater ronddreef als rook. Men hoorde het +scherpe kletteren van de eerste droppels op de bladeren, toen Raoul +overeind sprong. + +"Duizend dollar Chili, contant betaald, Mapoehi," riep hij. "En +tweehonderd Chili crediet." + +"Ik wil een huis"--begon de ander. + +"Mapoehi!" Raoul gilde om zich verstaanbaar te maken. "Je bent +een dwaas!" + +Hij vloog het huis uit, en, zij aan zij met den stuurman, vocht hij +zijn weg het strand af naar de boot. Zij konden de boot niet zien. De +tropische regen viel in dichte stroomen om hen heen zoodat ze alleen +het strand onder hun voeten zagen en de nijdige golfjes van de lagune +die hapten en beten naar het zand. + +Een gestalte werd zichtbaar in den zondvloed. Het was Hoeroe-hoeroe, +de man met den eenen arm. + +"Heb je de parel gekregen?" gilde hij in Raoul's oor. + +"Mapoehi is een idioot!" was de schreeuw die hem antwoordde, en het +volgende oogenblik waren zij elkaar kwijt in het neerstroomend water. + +Een half uur later zag Hoeroe-hoeroe, op den uitkijk aan den +zeekant van de atol, dat de twee booten binnen boord waren en dat +de _Aorai_ den steven naar zee richtte. En dicht bij haar, juist +uit zee binnengekomen op de vleugels van de bui, zag hij een anderen +schoener die bijgedraaid lag en een boot neerliet in het water. Hij +kende het schip. Het was de _Orohena_, eigendom van Toriki, den +halfbloed koopman, die dienst deed als zijn eigen ladingmeester, +en die zonder twijfel op dat moment in den stuurstoel van de boot +zat. Hoeroe-hoeroe grinnikte. Hij wist dat Mapoehi bij Toriki in de +schuld stond voor ruil-artikelen het vorig jaar op crediet geleverd. + +De bui was voorbij gedreven. De heete zon vlamde neer, en de lagune +was opnieuw een spiegel. Maar de lucht was zwaar en dicht als slijm, +en het gewicht ervan scheen te drukken op de longen en maakte de +ademhaling moeilijk. + +"Heb je het nieuws gehoord, Toriki?" vroeg Hoeroe-hoeroe. "Mapoehi +heeft een parel gevonden. Nog nooit is er zóó'n parel opgevischt, niet +op Hikoe-eroe, niet in de Paoemotoe's, in de heele wereld niet. Mapoehi +is een dwaas. Bovendien is hij je geld schuldig. Vergeet niet dat ik +het je het eerst gezegd heb. Heb je soms tabak?" + +En naar de grashut van Mapoehi toog Toriki. Hij was een brutale kerel, +die van optreden hield, maar niettemin tamelijk dom. Achteloos keek +hij naar de prachtige parel--keek maar een oogenblik; en achteloos +liet hij hem in zijn zak vallen. + +"Je hebt geluk," zei hij. "Het is een aardige parel. Ik zal je crediet +geven in de boeken." + +"Ik wil een huis," begon Mapoehi, hevig ontdaan, "Het moet zes vadem--" + +"Zes vadem je grootmoeder!" riep de koopman ruw. "Je wilt graag +je schulden afbetalen, dat wil je, en anders niets. Je was mij +twaalfhonderd dollar Chili schuldig. Best; die schenk ik je. De +schuld is afgelost. Bovendien zal ik je crediet geven voor tweehonderd +Chili. Als de parel flink opbrengt, wanneer ik op Tahiti kom, zal ik +je crediet geven voor nog honderd er bij--dat is dan driehonderd. Maar +denk er wel aan, alleen als de opbrengst goed is. Het kan best zijn +dat ik er nog op verlies." + +Mapoehi kruiste zijn armen in droefenis en zat daar met gebogen +hoofd. Zijn parel was hem afhandig gemaakt. In de plaats van het huis +had hij een schuld betaald. Hij kon niets laten zien wat hij voor de +parel in de plaats had gekregen. + +"Je bent een dwaas", zei Tefara. + +"Je bent een dwaas", zei Naoeri, zijn moeder. "Waarom heb je hem de +parel in zijn hand gegeven?" + +"Wat kon ik doen?" protesteerde Mapoehi. "Ik was hem het geld +schuldig. Hij wist dat ik de parel had. U hebt zelf gehoord dat hij +er naar vroeg. Ik had het hem niet gezegd. Hij wist het. Iemand anders +heeft het hem gezegd. En ik was hem het geld schuldig." + +"Mapoehi is een dwaas," bootste Ngakoera na. + +Zij was twaalf jaren oud en wist niet beter. Mapoehi luchtte zijn +hart door haar een geweldige oorvijg toe te dienen; terwijl Tefara +en Naoeri in tranen uitbarstten en voorgingen hem allerlei dingen te +verwijten, zooals vrouwen plegen te doen. + +Hoeroe-hoeroe, op den uitkijk aan het strand, zag een derden schoener +dien hij kende buiten de invaart bijdraaien en een boot strijken. Het +was de _Hira_, en het schip droeg zijn naam met eere, want zijn reeder +was Levy, de Duitsche Jood, de grootste parelkooper van hen allen, +en, zooals bekend was, op Tahiti was Hira de god van de visschers en +de dieven. + +"Heb je het nieuws gehoord?" vroeg Hoeroe-hoeroe, toen Levy, een dikke +man met massieve, onregelmatige trekken, op het strand stapte. "Mapoehi +heeft een parel gevonden. Nog nooit is er zóó'n parel gevonden op +Hikoe-eroe, in de heele Paoemotoe's, in de heele wereld niet. Mapoehi +is een dwaas. Hij heeft hem aan Toriki verkocht voor veertien honderd +Chili--ik heb buiten staan luisteren en ik weet het. Toriki is ook +een dwaas. Je kunt hem goedkoop van hem koopen. Denk er aan dat ik +het je het eerst heb gezegd. Heb je soms tabak?" + +"Waar is Toriki?" + +"In het huis van kapitein Lynch. Hij is daar al een uur." + +En terwijl Levy en Toriki absinth dronken en sjacherden over de parel +stond Hoeroe-hoeroe te luisteren en hoorde dat zij overeenkwamen voor +den ongehoorden prijs van vijfentwintig duizend francs. + +Het was op dit oogenblik, dat de _Orohena_ en de _Hira_, dicht onder de +wal komend, als krankzinnig schoten begonnen te lossen en signalen te +geven. De drie mannen kwamen naar buiten, en konden nog juist zien hoe +de twee schoeners haastig door den wind gingen en uit de wal staken, +grootzeilen en buitenkluivers met een vaartje strijkend onder den +druk van de bui die hen ver deed overhellen op het wit-schuimende +water. Toen werden ze uitgewischt door den regen. + +"Ze zullen wel terugkomen als het voorbij is", zei Toriki. "We konden +hier beter weggaan." + +"Ik denk dat het glas nog wel een eindje gedaald zal zijn", zei +kapitein Lynch. + +Lynch was een witgebaarde scheepskapitein, te oud om nog te varen, +die ondervonden had dat Hikoe-eroe de eenige plek op de wereld was, +waar hij in een dragelijke verhouding met zijn asthma kon leven. Hij +ging naar binnen om op den barometer te kijken. + +"Groote goden!" hoorden ze hem roepen, en ze renden in huis om +met hem te komen staren naar een wijzer die negenentwintig-twintig +aanwees. Opnieuw kwamen ze naar buiten, dezen keer in groote haast +om zee en lucht te raadplegen. De bui was weggedreven, maar de lucht +bleef bedekt. Zij konden de twee schoeners zien terugkomen, vol van +top, en in gezelschap van een derden. Een plotseling omloopen van den +wind dwong hen de schooten te vieren, en vijf minuten later sloeg een +windstoot uit de tegenovergestelde richting alle drie de schepen terug; +en van de wal af kon men zien hoe de giektalies met een vaartje werden +afgevierd of losgegooid. Het geluid van de branding was hol en luid +en dreigend, en er liep een zware deining landwaarts. Een vreeselijke +vlam weerlicht barstte voor hun oogen en verlichtte den donkeren dag, +en de donder gromde woest overal om hen heen. + +Toriki en Levy zetten het op een loopen naar hun booten, de laatste +hobbelend over het strand als een doodelijk-verschrikt nijlpaard. Toen +hun twee booten de invaart uit schoten, passeerden ze de boot van +de _Aorai_ die binnen kwam. Achterin, de roeiers aanmoedigend, stond +Raoul: niet in staat om het visioen van die parel uit zijn hoofd te +zetten, kwam hij terug om Mapoehi's prijs van een huis te aanvaarden. + +Hij landde op het strand in het dichtst van een gietende donderbui, +en zóó dicht stroomde het water neer, dat hij tegen Hoeroe-hoeroe +aan botste vóórdat hij hem gezien had. + +"Te laat", gilde Hoeroe-hoeroe. "Mapoehi heeft hem aan Toriki verkocht +voor veertienhonderd Chili, en Toriki heeft hem aan Levy verkocht voor +vijfentwintig duizend francs. En Levy zal hem in Frankrijk verkoopen +voor honderd duizend francs. Heb je soms tabak?" + +Raoul voelde zich verlicht. Zijn zorgen over de parel waren +voorbij. Hij behoefde er niet meer over te tobben, al had hij dan de +parel niet gekregen. Maar hij geloofde Hoeroe-hoeroe niet. Mapoehi kon +hem wel verkocht hebben voor veertienhonderd Chili, maar dat Levy, +die verstand had van parels, vijfentwintig duizend francs betaald +zou hebben, zóó had hij 't nog nooit gegeten. Raoul besloot kapitein +Lynch eens over het onderwerp te polsen, maar toen hij in het huis +van dien ouden zeevaarder kwam, zag hij hem met groote oogen staan +kijken naar den barometer. + +"Hoe hoog zie jij hem?" vroeg kapitein Lynch, erg benieuwd, en hij +wreef zijn bril af en staarde weer naar het instrument. + +"Negenentwintig-tien," zei Raoul. "Ik heb hem nog nooit zoo laag +gezien." + +"Geloof ik graag!" snoof de kapitein. "Vijftig jaar lang jongen en man +op alle zeeën, en ik heb hem nog nooit zoo ver gedaald gezien. Stil!" + +Zij bleven een oogenblik stil staan, terwijl de branding donderde +en het huis deed schudden. Toen gingen ze naar buiten. De bui was +voorbij. Zij konden de _Aorai_ zien liggen, een mijl uit de wal en +overvallen door de windstilte. Het schip stampte en steigerde als +bezeten in de geweldige zeeën die in statige stoeten aanrolden uit +het noordoosten en zich woedend op het koraalstrand stortten. Een van +de matrozen uit de boot wees naar den mond van de invaart en schudde +zijn hoofd. Raoul keek en zag een witten chaos van schuim en golven. + +"Ik denk dat ik vannacht maar bij u blijf, kapitein," zei hij; toen +wendde hij zich naar den matroos en zei hem de boot op de wal te halen +en te zien dat hij en zijn kameraden ergens veilig onder dak kwamen. + +"Negenentwintig precies," berichtte kapitein Lynch, die met een stoel +in zijn hand naar buiten kwam, terug van een hernieuwd bezoek aan +den barometer. + +Hij ging zitten en staarde naar het schouwspel van de zee. De zon kwam +te voorschijn en maakte de atmosfeer nog zwoeler, terwijl de windstilte +nog steeds aanhield. De zeeën namen voortdurend toe in grootte. + +"Waar die zee vandaan komt, gaat boven mijn petje," bromde Raoul +ongeduldig. "Er is geen wind, en kijk eens, kijk eens dien kerel daar!" + +Mijlen lang, met een gewicht van tienduizenden tonnen, deed hij de +brooze atol schudden als door een aardbeving. Kapitein Lynch stond +versteld. + +"Groote genade!" riep hij, half-opstaand van zijn stoel, toen weer +terugzinkend. + +"Maar er is geen wind," hield Raoul aan. "Ik zou het kunnen snappen +als er wind bij was." + +"Je zult den wind gauw genoeg krijgen, maak je daar maar geen zorg +over," was het grimmige antwoord. + +De twee mannen zeiden niets meer. Het zweet stond op hun huid in +myriaden kleine druppeltjes die samen liepen en plasjes vocht vormden, +die op hun beurt weer groeiden tot kleine beekjes, neerdroppend op +den grond. Zij hijgden naar adem, en vooral de pogingen van den ouden +man waren pijnlijk. Een zee kwam het strand op rollen, spoelde om de +stammen van de kokospalmen, en week terug, bijna voor hun voeten. + +"Stuk boven hoog-water peil", merkte kapitein Lynch op; "en ik ben +hier al elf jaar." Hij keek op zijn horloge. "Het is drie uur." + +Een man en een vrouw, met een bont gevolg van vuile kinderen en +honden achter zich aan, trokken mistroostig voorbij. Een eind verder +kwamen ze tot stilstand, en gingen, na lang weifelen, in het zand +zitten. Een paar minuten later kwam er een andere familie uit de +tegenovergestelde richting aanslenteren. Mannen en vrouwen droegen +een heterogene collectie van bezittingen. En weldra waren er een paar +honderd menschen van alle leeftijden en geslachten bij elkaar vóór +de woning van den kapitein. Hij riep een van de pas aangekomenen aan, +een vrouw met een zuigend kind in haar armen, en ontving als antwoord +de mededeeling dat haar huis een paar minuten geleden de lagune in +geveegd was. + +Het was hier de hoogste plek land over een afstand van mijlen, en +op verschillende punten, links en rechts, sloeg de zee al schoon +over den smallen land-ring heen en golfde de lagune binnen. Twintig +mijlen in het rond spande de cirkel van de atol, en op geen enkel +punt was hij breeder dan vijftig vadem. Het was het hoogtepunt van +het duikersseizoen, en van al de eilanden er omheen, zelfs van het +verre Tahiti, waren de inlanders hier bijeen gekomen. + +"Er zijn twaalfhonderd mannen, vrouwen en kinderen hier," zei kapitein +Lynch. "Ik ben benieuwd hoeveel er morgen vroeg nog zullen zijn." + +"Maar waarom waait het niet? dat wou ik wel eens weten," vroeg Raoul +driftig. + +"Maak je niet druk, jonge man, maak je niet druk; je zult gauw genoeg +meer wind hebben dan je lief is." + +Terwijl kapitein Lynch nog sprak, sloeg een geweldige watermassa tegen +de atol. Het zeewater kolkte om hen heen, drie duim diep onder hun +stoelen. Er kwam een zachte kreet van ontzetting van de vrouwen. De +kinderen stonden met samengeklemde handen te staren naar de reusachtige +brekers en huilden jammerlijk. Kuikens en katten, die verschrikt in +het water rondliepen, namen als bij onderlinge afspraak fladderend +en klauterend de vlucht op het dak van het huis. Een inboorling van +de Paoemotoe's, met een nest pas geboren honden in een mand, klom in +een kokospalm en maakte de mand twintig voet van den grond vast. De +moeder spartelde jankend en keffend rond in het water er onder. + +En nog steeds scheen de zon helder en duurde de windstilte voort. De +twee mannen zaten daar en keken naar de zeeën en naar het krankzinnige +stampen van de _Aorai_. Kapitein Lynch staarde naar de geweldige bergen +van water die landwaarts rolden tot hij niet meer staren kon. Hij +bedekte zijn gezicht met zijn handen om het niet meer te zien; toen +ging hij het huis binnen. + +"Achtentwintig-zestig", zei hij rustig toen hij terugkeerde. + +Onder zijn arm was een rol touw. Hij sneed het in stukken van twee +vadem, gaf er een aan Raoul, hield er zelf een, en verdeelde de rest +onder de vrouwen, met den raad om een boom uit te zoeken en er in +te klimmen. + +Er begon een licht koeltje te blazen uit het noordoosten, en het zachte +waaieren op zijn wang scheen Raoul op te vroolijken. Hij zag hoe de +_Aorai_ de zeilen kant naar den wind zette en uit de wal stevende, +en hij had spijt dat hij niet aan boord was. Het schip zou er in +ieder geval doorheen komen, maar de atol---Een zee sloeg er over heen, +trok hem bijna van de been; en hij koos een boom uit. Toen dacht hij +aan den barometer en liep terug naar het huis. Hij ontmoette kapitein +Lynch, die denzelfden tocht ondernam, en samen gingen zij naar binnen. + +"Achtentwintig-twintig", zei de oude zeevaarder. "Het zal hier aardig +gaan spoken--wat was dat?" + +De lucht scheen gevuld met iets dat met een geweldige vaart +voortvloog. Het huis trilde en sidderde, en ze hoorden het zoemen van +een machtig geluid. De ramen rammelden. Twee ruiten sprongen stuk; +een geweldige tocht trok naar binnen en sloeg tegen hen aan en deed +hen wankelen. De deur aan den anderen kant vloog met een slag dicht, +het slot verbrijzelend. De witte deurknop brokkelde in stukjes +op den vloer. De muren van de kamer puilden uit als een gasballon +die opgeblazen wordt. Toen kwam er een nieuw geluid dat leek op het +ratelen van geweervuur: het vliegend schuim van de zee dat tegen den +buitenmuur sloeg. Kapitein Lynch keek op zijn horloge. Het was vier +uur. Hij trok een jas van blauw zeemanslaken aan, haakte den barometer +van den wand en stopte hem weg in een van zijn ruime zakken. Weer +sloeg er een zee dreunend tegen het huis, en het lichte gebouwtje +helde over, draaide een kwartslag op zijn fundamenten, en zakte neer, +de vloer in een hoek van tien graden met den beganen grond. + +Raoul ging het eerst naar buiten. De wind greep hem en sleurde +hem weg. Raoul merkte dat hij omgeloopen was naar het oosten. Met +inspanning van al zijn krachten gooide hij zich in het zand, en hield +zich plat tegen den grond gedrukt. Kapitein Lynch, weggewaaid als +een halmpje stroo, struikelde over hem heen. Twee matrozen van de +_Aorai_ verlieten den kokospalm waaraan ze zich vastgeklemd hadden en +kwamen hen te hulp. Zij leunden tegen den wind in onmogelijke hoeken, +en zwoegden en vochten om iedere duimbreed van den afstand. De oude +man was stijf in zijn gewrichten en hij kon niet klimmen, dus heschen +de matrozen hem met behulp van korte eindjes touw, die ze aan elkaar +bonden, langs den stam omhoog, telkens een paar voet, totdat ze hem +vast konden binden, boven in den boom, vijftig voet van den grond +af. Raoul sloeg zijn eindje touw om den voet van een boom er naast +en bleef staan kijken. De wind was ontzettend. Hij had nooit gedroomd +dat het zóó hard kon waaien. Een zee schuimde over de atol en maakte +hem nat tot aan zijn knieeën voordat ze terug week in de lagune. De +zon was verdwenen, en een loodkleurige schemering spreidde zich over +alles. Een paar druppels regen, horizontaal door de lucht vliegend, +troffen hem als looden kogeltjes. Een vlok zilt schuim en zeewater +spatte om zijn ooren. Het was als een klap in zijn gezicht. Zijn +wangen prikten pijnlijk, en tegen wil en dank kwamen er tranen in +zijn stekende oogen. Een paar honderd inlanders waren de boomen in +gevlucht, en hij had kunnen lachen om de trossen menschelijk fruit die +in de kruinen hingen. Toen, want hij was een geboren Tahiti-eilander, +vouwde hij zijn lichaam dubbel, omgreep den stam van den boom met zijn +handen, drukte zijn voetzolen tegen de oppervlakte van den stam, en +begon tegen den boom op te loopen. In de kruin vond hij twee vrouwen, +twee kinderen en een man. Een van de kinderen, een meisje, hield een +kat in haar armen geklemd. + +Vanuit zijn hooge zitplaats wuifde hij met de hand naar kapitein Lynch, +en die manhaftige patriarch wuifde terug. Raoul stond versteld over +de lucht. Het wolkendek was veel dichterbij gekomen--ja, het leek +vlak boven zijn hoofd te hangen; en het was van loodkleurig zwart +geworden. Er waren nog veel menschen op den beganen grond. Ze stonden +in groepjes bijeen om den voet van de boomen en hielden zich vast met +alle macht. Verschillende van die groepjes waren bezig te bidden, en +in één ervan hield de Mormoonsche zendeling een preek. Raoul hoorde +een vreemd geluid, rhythmisch, zwak als het zwakste gesjirp van een +verren krekel. Het duurde maar een oogenblik, maar in dat oogenblik +deed het hem vaag denken aan den hemel en aan engelen muziek. Hij keek +om zich heen, en zag, aan den voet van een anderen boom, een groote +groep menschen, die zich vasthielden met touwen en aan elkander. Hij +kon zien hoe ze in koor hun gezichten vertrokken en hun lippen +bewogen. Het geluid was weg, maar hij wist dat zij hymnen zongen. + +De wind bleef voortdurend harder blazen. Hij kon dit toenemen +in kracht niet meten door een bewust proces van zijn hersenen, +want deze storm was veel erger den al zijn ondervinding van wind; +maar niettemin was het hem duidelijk, hoe wist hij niet, dat het +steeds harder stormde. Dichtbij werd een boom ontworteld en zijn +vracht menschelijke wezens viel op den grond. Een zee spoelde over +het reepje land, en ze waren weg. Alles gebeurde met verwonderlijke +snelheid. Hij zag een bruinen schouder en een zwart hoofd, scherp +afstekend tegen het kolkend wit van de lagune. Het volgend oogenblik +was ook dat verdwenen. Andere boomen gingen tegen den grond, vielen +kris en kras door elkaar als lucifers. Hij stond versteld over de +kracht van den wind. Zijn eigen boom zwaaide gevaarlijk; een van +de vrouwen jammerde voortdurend en klemde het meisje in haar armen, +dat op haar beurt de kat weer vast hield. + +De man, die het andere kind op zijn arm had, tikte Raoul op den +schouder en wees. Hij keek, en zag een honderd meter verder de +Mormoonsche kerk als een dronken man over het eiland zwaaien. Het +gebouw was van zijn fundamenten gescheurd, en wind en zee stuwden en +schoven het in de richting van de lagune. Een ontzettende muur van +water smakte er tegen aan, deed het kantelen, en gooide het tegen +een half dozijn kokospalmen. De trossen menschelijk fruit vielen +als rijpe kokosnoten. Bij het terugloopen van de golf zag hij hen +op den grond liggen, sommigen bewegingloos, anderen zich krommend +en wringend. Zij deden hem wonderlijk sterk denken aan mieren. Het +ontroerde hem niet. Hij was boven de verschrikkingen uit. Alsof het +iets heel gewoons was zag hij hoe de volgende zee het menschelijk +wrakhout van het zand wegveegde. Een derde zee, geweldiger dan alle +andere die hij tot dan toe gezien had, gooide de kerk in de lagune, +en ze dreef weg naar lij, de duisternis in, half onder water. Ze deed +hem werkelijk denken aan de ark van Noah. + +Hij keek rond om het huis om kapitein Lynch te zoeken, en merkte tot +zijn verrassing dat het weg was. Waarlijk, alles gebeurde snel. Hij +zag dat veel van de menschen in de boomen die nog hielden, naar den +beganen grond waren afgedaald. De wind nam nog steeds toe. Hij kon +dat zien aan zijn eigen boom. Die zwaaide en boog niet meer heen +en weer. In de plaats daarvan bleef hij in denzelfden stand, in een +scherpen hoek van den wind af gebogen, en trilde alleen maar. Maar +dat trillen was iets afschuwelijks. Het was als van een stemvork of +van de tong van een mondtrom. De snelheid van de trilling maakte het +zoo vreeselijk. Zelfs al hielden de wortels van den boom, hij zou die +spanning niet lang kunnen weerstaan. Er moest ten slotte iets breken. + +Ah, daar was er al een die het opgegeven had. Hij had hem niet +zien gaan, maar daar stond het overblijfsel, halverwege den +stam afgebroken. Men wist niet wat er gebeurde als men het niet +zag. Kleinigheden als het kraken van boomen en het jammeren van +menschelijke wanhoop namen geen plaats in in die machtige massa van +geluid. Toevallig keek hij in de richting van kapitein Lynch toen +het gebeurde. Hij zag den stam van den boom op de helft splinterend +afknappen, zonder geluid. De kruin van den boom, met drie matrozen van +de _Aorai_ en den ouden kapitein, zeilde weg over de lagune. Het ding +viel niet op den grond, maar vloog door de lucht als een kafje. Raoul +volgde het op zijn vlucht een honderd meter ver, toen stoof het in +het water. Hij spande zijn oogen in, en was er zeker van dat hij +kapitein Lynch vaarwel zag wuiven. + +Raoul wachtte niet op wat er verder zou gebeuren. Hij tikte den +inlander op den schouder en beduidde hem naar beneden te gaan. De +man wilde wel, maar zijn vrouwen waren verlamd van angst, en hij +bleef liever bij hen. Raoul sloeg zijn touw om den boomstam en gleed +omlaag. Een vloed van zout water bruiste over hem heen. Hij hield zijn +adem in en hield zich wanhopig vast aan het touw. Het water vloeide +terug, en in de beschutting van den stam kon hij weer ademen. Hij +maakte het touw steviger vast, en werd toen onder water gezet door +een tweede zee. Een van de vrouwen gleed naar beneden en kwam bij hem +staan, maar de inlander bleef boven bij de vrouw, de twee kinderen en +de kat. De ladingmeester had opgemerkt, dat de troepjes menschen die +zich vasthielden aan de andere boomen voortdurend kleiner werden. Nu +zag hij van dichtbij hoe het proces in zijn werk ging. + +Al zijn kracht werd vereischt om zich vast te houden, en de vrouw +die bij hem was gekomen raakte al uitgeput, Iederen keer dat hij te +voorschijn kwam uit een zee was hij verbaasd zichzelf nog op dezelfde +plek te vinden, en dan, verbaasd dat de vrouw er nog was. Ten slotte +vond hij alleen zichzelf terug. Hij keek naar boven. De kruin van den +boom was ook verdwenen. Op de helft van zijn oorspronkelijke lengte +trilde een versplinterd uiteinde. Hij was veilig. De wortels hielden +nog, terwijl de boom geen wind meer ving. Hij begon naar boven te +klimmen. Hij was zóó uitgeput dat het heel langzaam ging, en zee na +zee spoelde over hem heen vóórdat hij er boven uit was. Toen bond +hij zich vast aan den stam en sterkte zich tegen den komenden nacht +en tegen hij wist niet wat. + +Hij voelde zich erg eenzaam in de duisternis. Af en toe scheen het +hem toe, dat dit het einde van de wereld was, en hij de eenige die +nog leefde. Nog steeds nam de wind toe. Ieder uur nam hij toe. Toen +Raoul berekende dat het ongeveer elf uur moest zijn, was de wind +ongeloofelijk geworden. Het was een vreeselijk, monsterachtig iets, +een gillende woede, een muur die tegen hem aan sloeg en verder ging, +maar die voortging met slaan en verder gaan--een muur zonder eind. Het +scheen hem toe dat hij licht en etherisch was geworden; dat hij +het was die zich voortbewoog; dat hij met onbegrijpelijke snelheid +voortgedreven werd door een eindelooze vaste massa. De wind was niet +meer lucht in beweging. Hij was vast en tastbaar geworden als water of +kwik. Raoul had een gevoel alsof hij zijn hand er in kon steken en er +brokken uit kon scheuren, zooals men zou doen met het vleesch in het +karkas van een stier; dat hij den wind kon grijpen en er zich aan vast +kon houden zooals men zich vasthoudt aan den wand van de steile rots. + +Hij werd er bijna door geworgd. Hij kon niet ademhalen als hij +zijn gezicht er recht tegen in hield, want de wind spoot naar +binnen door zijn mond en neusgaten en zette zijn longen uit als een +varkensblaas. Op zulke oogenblikken scheen zijn lichaam opgezwollen +en volgestopt met vaste aarde. Alleen door zijn lippen tegen den +boomstam te drukken kon hij ademhalen. Ook raakte hij uitgeput door +den onophoudelijken druk van den wind. Lichaam en geest werden moe. Hij +merkte niets meer op, hij dacht niet meer, en was half bewusteloos. Eén +gedachte maakte zijn heele bewustheid uit: _Dit was dus een cycloon._ +Die eene gedachte kwam met onregelmatige tusschenpoozen terug. Het was +als een zwak vlammetje dat af en toe opflikkerde. Telkens, ontwakend +uit een periode van verdooving, kwam hij daarbij terug: _Dit was dus +een cycloon._ Dan zakte hij weer weg in een nieuwe verdooving. + +Het hoogtepunt van den wervelstorm duurde van elf uur 's avonds tot +drie uur in den morgen, en het was om elf uur dat de boom waarin +Mapoehi en zijn familie zich vastklemden, afknapte. Mapoehi kwam aan +de oppervlakte van de lagune, met zijn dochter Ngakoera nog steeds +in zijn armen. Alleen een Zuidzee-eilander kon blijven leven in een +dergelijken chaos van water. De pandanusboom waaraan hij zich had +vastgegrepen rolde om en om in het kolkend schuim, en alleen door +zich nu weer eens vast te houden en te wachten, en dan weer zijn +greep vlug te veranderen, zag hij kans om zijn eigen hoofd en dat +van Ngakoera aan de oppervlakte te krijgen met tusschenpoozen die +voldoende dicht op elkaar volgden om den adem in hun lichamen te +houden. Maar de lucht was hoofdzakelijk water, door het vliegend +schuim en den dichten regen die in horizontale richting langs stormden. + +Het was tien mijlen naar den overkant van de lagune. Hier, op den +tweeden zandring, werden negen op de tien ongelukkige schepsels +die den overtocht over de lagune te boven kwamen, gedood door heen +en weer geworpen boomstammen, balken, wrakken van kotters en van +huizen. Uitgeput en half verdronken, werden ze geslingerd in dezen +krankzinnigen vijzel van de elementen en tot vormeloos vleesch +gebeukt. Maar Mapoehi had geluk. Hij kreeg de eene kans van de tien, +en ze viel hem ten deel door een puren gril van het noodlot. Hij +kwam uit den chaos te voorschijn op het strand, bloedend uit een +twintigtal wonden. Ngakoeri's linkerarm was gebroken; de vingers van +haar rechterhand waren verbrijzeld, en haar wang en voorhoofd lagen +open tot op het been. Hij greep een boom die nog stond en klemde zich +vast, met het meisje nog steeds in zijn armen, happend naar lucht, +terwijl het water van de lagune ter hoogte van zijn knieeën, en soms +ter hoogte van zijn middel, voorbij spoelde. + +Om drie uur in den morgen was de grootste kracht van den orkaan +gebroken. Om vijf uur woei er nog slechts een stijve bries. En om +zes was het blakstil en scheen de zon. De zee was kalm geworden. Aan +den nog rusteloozen rand van de lagune zag Mapoehi de vernielde +lichamen van hen die het land niet hadden kunnen bereiken. Zonder +eenigen twijfel waren Tefara en Naoeri daar bij. Hij ondernam een +onderzoekingstocht langs het strand, en vond zijn vrouw, die half in +en half uit het water lag. Hij ging zitten en schreide, zijn smart +uitend in schorre dierengeluiden, zooals primitieve wilden doen. Toen +bewoog zij zich onrustig, en kreunde. Hij keek nauwkeuriger toe. Niet +alleen leefde zij, maar zij was zelfs ongedeerd. Zij sliep slechts. Zij +had ook de eene kans van de tien gehad. + +Van de twaalfhonderd menschen die den vorigen avond nog leefden, waren +er driehonderd over. De Mormoonsche zendeling en een gendarme hielden +de telling. De lagune was één verwarring van ronddrijvende lijken. Er +stond geen huis, geen hut meer. Op de heele atol waren geen twee +steenen op elkaar gebleven. Van de kokospalmen stonden er nog ongeveer +één op de vijftig, en ook daar was niet veel meer van over, terwijl +aan niet één boom ook maar een enkele noot was overgebleven. Er was +geen zoet water. De ondiepe putten die het doorsijpelende regenwater +verzamelden waren vol met zout. Uit de lagune werden nog een paar +doordrenkte zakken meel gered. De overlevenden sneden het binnenste +uit de kokospalmen en aten het op. Hier en daar kropen ze in kleine +hutjes, gemaakt door het zand uit te graven en daar stukken metalen +dakbedekking overheen te leggen. + +De zendeling maakte een primitieve distilleer-inrichting, maar hij +kon geen water distilleeren voor driehonderd menschen. Tegen het +einde van den tweeden dag ontdekte Raoul, toen hij een bad nam in de +lagune, dat zijn dorst wat minder werd. Hij riep het nieuws naar de +anderen, en daarop had men driehonderd mannen, vrouwen en kinderen +kunnen zien, die tot hun buik in de lagune stonden en door hun huid +water trachtten in te drinken. Hun dooden dreven overal om hen heen, +of ze trapten er op waar ze nog op den bodem lagen. Den derden dag +begroef het volk zijn dooden en ging zitten wachten op de stoomschepen, +die hulp moesten brengen. + +Ondertusschen was Naoeri, van haar familie losgescheurd door den +orkaan, op eigen gelegenheid verder gedreven, en beleefde haar eigen +avonturen. Zich vastklemmend aan een ruwe plank die haar wondde +en kneusde en haar lichaam vol splinters sloeg, werd zij heelemaal +over de atol heen geslingerd en weggevoerd naar zee. Hier, onder het +vreeselijk beuken van bergen water, raakte ze haar plank kwijt. Zij +was een oude vrouw, bijna zestig, maar geboren en getogen in de +Paoemotoe's, en ze was nooit in haar leven buiten het gezicht van de +zee geweest. Terwijl zij voortzwom in de duisternis, half verdronken, +hijgend, vechtend om lucht, kreeg ze een zwaren slag tegen haar +schouder van een kokosnoot. Op hetzelfde oogenblik was haar plan +gevormd, en ze greep de noot. In het uur dat volgde bemachtigde zij +er nog zeven. Samengebonden vormde ze een reddingboei die haar in +het leven hield, maar die tegelijkertijd dreigde haar tot gelei te +slaan. Zij was een dikke, zware vrouw en liep gauw kneuzingen op, +maar ze had veel ervaring met cyclonen, en ze wachtte geduldig tot +de wind zou afnemen, steeds biddend tot haar haai-god om bescherming +tegen de haaien. Maar om drie uur was zij zoo verdoofd dat ze het +verminderen van den wind niet bemerkte. + +Ook merkte zij om zes uur niets van de windstilte. Zij schokte weer +tot bewustzijn toen ze op het strand werd gegooid. Zij groef haar +bloedende, open handen en voeten in het zand en klauwde tegen het +terugloopende water in, totdat ze buiten het bereik van de golven was. + +Zij wist waar zij was. Dit land kon geen ander zijn dan het +kleine eilandje Takokota. Het had geen lagune. Niemand woonde er +op. Hikoe-eroe was vijftien mijlen weg. Zij kon het niet zien, +maar zij wist dat het in het zuiden lag. De dagen gingen voorbij, +en ze leefde van de kokosnoten die haar drijvende hadden gehonden. + +Ze voorzagen haar van drinkwater en van voedsel. Maar zij dronk +of at niet zoo veel als ze maar wilde. Haar redding was hoogst +problematiek. Zij zag den rook van de stoomschepen die kwamen helpen +aan den horizon, maar zij kon niet verwachten dat er een schip zou +komen naar het eenzame onbewoonde Takokota. + +Van het eerste oogenblik af had zij vreeselijken last van de +lijken. Voortdurend wierp de zee ze op haar stukje grond, en +voortdurend schoof zij ze terug in zee, waar de haaien er aan rukten +en ze verslonden, tot dat haar kracht haar begaf. Toen ze niet meer +kon, versierden de lijken haar strand met afschuwelijke, walgelijke +guirlandes, en zij ging van hen weg zoo ver als ze kon, hetgeen niet +ver was. + +Op den tienden dag was haar laatste kokosnoot op, en ze verschrompelde +van dorst. Ze sleepte zich voort naar het strand, zoekend naar +kokosnoten. Het was vreemd dat er zooveel lijken aanspoelden en +geen noten. Er dreven toch zeker meer kokosnoten dan doode menschen +rond! Ten slotte gaf ze het op, en bleef uitgeput liggen. Het einde +was gekomen. Er bleef niets meer over dan te wachten op den dood. + +Toen zij wat later bijkwam uit de verdooving, werd zij zich langzaam +bewust dat ze lag te staren naar een bos rossig rood haar op het +hoofd van een dooden man. De zee wierp het lijk in haar richting, +trok het toen weer terug. Het rolde een halven slag om, en zij zag dat +het geen gezicht had. Toch was er iets bekends in dien bos rossig-rood +haar. Een uur ging voorbij. Zij spande zich niet in om te trachten het +te herkennen. Zij wachtte op den dood, en het kon haar weinig schelen, +welke man dat vreeselijke ding eens geweest was. Maar toen het uur +voorbij was, ging ze langzaam zitten en staarde naar het lijk. Een +ongewoon groote golf had het buiten het bereik van de kleinere golven +geworpen. Ja, ze had toch gelijk; die bos rood haar kon maar aan één +man in de Paoemotoe's toebehooren. Het was Levy, de Duitsche Jood, de +man die de parel gekocht en meegenomen had op de _Hira_. Nu, één ding +was duidelijk, de _Hira_ was vergaan. De parelkooper was ten slotte +nog bedrogen uit gekomen met zijn god van de visschers en de dieven. + +Zij kroop naar den dooden man. Zijn hemd was van zijn lichaam +af gescheurd, en zij kon den leeren geldgordel zien die om zijn +middel zat. Zij hield haar adem in en rukte aan de gespen. Ze gaven +gemakkelijker mee dan zij gedacht had, en ze kroop weer haastig weg +over het zand, den gordel achter zich aan sleepend. Het eene zakje +na het andere gespte ze los, maar alles was leeg. Waar zou hij de +parel gestopt hebben? Tenslotte vond zij hem in het laatste zakje, de +eerste en eenige parel die hij op die reis had gekocht. Zij kroop een +paar voet verder weg om te ontkomen aan de walgelijke lucht van den +gordel, en bekeek de parel nauwkeurig. Het was de parel die Mapoehi +had gevonden en die Toriki hem afhandig had gemaakt. Zij voelde zijn +gewicht in haar hand en liet hem liefkoozend heen en weer rollen. Maar +in de parel zelf zag zij geen schoonheid. Wat zij zag was het huis +dat Mapoehi en Tefara en zij met zooveel zorg hadden gebouwd in hun +geest. Telkens als ze naar de parel keek, zag zij het huis in al zijn +bijzonderheden, de achthoekige klok incluis. Dat was iets om voor te +blijven leven. + +Zij scheurde een reep van haar _ahoe_ af en bond de parel stevig om +haar hals. Toen kroop zij verder langs het strand, hijgend en kreunend, +maar vastbesloten zoekend naar kokosnoten. Zij vond er gauw een, +en, toen ze rondkeek, nog een. Zij brak er een open, dronk de melk, +die schimmelig was, en at het vleesch tot het laatste stukje. + +Een beetje later vond zij een verbrijzelde boom-kano. De vlerken ervan +waren weg, maar zij had nieuwe hoop, en vóórdat de dag gedaan was vond +ze ook de vlerken. Iedere vondst was een goed voorteeken. De parel was +een talisman. Laat in den middag zag zij een houten kist die diep in +het water dreef. Toen zij het ding op het strand sleepte, hoorde ze +den inhoud rammelen, en ze vond er tien blikken zalm in. Zij maakte +er een open door er mee tegen de kano aan te hameren. Toen er een lek +in het blik was dronk ze het leeg. Daarna bracht zij verscheiden uren +door met de zalm er uit te halen. Bij stukjes en beetjes hamerde en +kneep ze het kostbare voedsel er uit. + +Acht dagen nog wachtte zij op redding. Ondertusschen bevestigde zij de +vlerken weer aan de kano; voor sjorrings gebruikte ze alles wat ze aan +kokosvezels vinden kon en ook wat er nog over was van haar _ahoe_. De +kano was leelijk gekraakt, en zij kon haar niet waterdicht maken, +maar zij borg een halve kokosnoten-schaal aan boord als hoosvat. Zij +was erg verlegen om een pagaai. Met een stukje blik zaagde zij al +haar haren vlak bij den wortel af. Van het haar vlocht zij een koord, +en met behulp van het koord maakte zij een stuk bezemsteel van drie +voet vast aan een plank van de zalmkist. Zij knaagde wiggen met haar +tanden en spande daarmee de sjorring. + +Den achttienden dag, te middernacht, bracht zij de kano door +de branding en begon de terugreis naar Hikoe-eroe. Zij was een +oude vrouw. De ontberingen hadden haar vet doen verdwijnen tot +er nauwelijks meer overbleef dan vel en been en een beetje pezige +spieren. De kano was groot en behoorde eigenlijk gepagaaid te worden +door drie sterke mannen. + +Maar zij deed het alleen met een surrogaat-pagaai. Ook lekte de kano +leelijk, en een derde van haar tijd wijdde ze aan hoozen. Toen het +helder dag was zocht zij nog steeds tevergeefs naar Hikoe-eroe. Achter +haar was Takokota weggezonken onder den rand van de zee. De zon brandde +neer op haar naaktheid en trok al het vocht uit haar lichaam. Er waren +nog twee blikken zalm over, en in den loop van den dag rammeide zij +er gaten in een dronk wat er van te drinken was. Zij had geen tijd +om het vleesch er uit te halen. Er liep een strooming die haar naar +het westen zette of zij zuidwaarts pagaaide of niet. + +Vroeg in den middag, rechtop staand in de kano, kreeg zij Hikoe-eroe +in 't zicht. Zijn rijkdom van kokospalmen was verdwenen. Hier en daar +slechts, met groote tusschenruimten, kon zij de de ruige resten van +boomen zien. Het gezicht wekte haar op. Zij was dichter bij dan zij +gedacht had. De strooming dreef haar naar het westen. Zij zette haar +koers pal er tegen in en pagaaide verder. De wiggen in de sjorring +van haar pagaai gingen los zitten, en zij verloor veel tijd met ze +vast te slaan. Zij was gedwongen om dat dikwijls te doen. Dan was er +het hoozen. Eén uur van de drie moest zij ophouden met pagaaien om +te hoozen. En al dien tijd zakte ze af naar het westen. + +Bij zonsondergang lag Hikoe-eroe zuidoostelijk van haar, drie mijlen +ver. Er was een volle maan, en om acht uur lag het land pal oost en +twee mijlen van haar af. Zij worstelde nog een uur lang, maar het land +bleef even ver. Zij was midden in de strooming; de kano was te groot; +de pagaai was te gebrekkig; en zij verloor te veel tijd en kracht met +hoozen. Bovendien raakte zij uitgeput. Ondanks al haar pogen dreef +de kano af naar het westen. + +Zij mompelde een gebed tot haar haai-god, gleed overboord en begon te +zwemmen. Het water verfrischte haar en zij liet de kano snel achter +zich. Na een uur was het land merkbaar dichter bij. Toen kwam haar +schrik. Recht vóór haar, geen twintig voet verder, sneed een groote +vin door het water. Met vasten slag zwom zij er heen, en langzaam gleed +hij weg, boog af naar rechts, en bleef om haar heen cirkelen. Zij hield +haar blikken op de vin gericht én zwom verder. Als de vin verdween ging +zij met haar gezicht op het water liggen en keek uit. Als de vin weer +te voorschijn kwam, begon zij weer te zwemmen. Het monster was lui, +dat zag zij wel. Hij had zeker goed te eten gehad na dien cycloon. Als +hij erg hongerig was geweest, zou hij niet geaarzeld hebben op haar +af te schieten, dat wist ze. Hij was vijftien voet lang, en met één +hap kon hij haar in tweeën bijten. + +Maar zij had geen tijd aan hem te verspillen. Of zij zwom of niet, de +strooming liep even goed van het land af. Een half uur ging voorbij, +en de haai begon driester te worden. Hij zag dat zij niets deed, en +kwam dichter bij, in steeds kleiner kringen om haar heen zwemmend en +brutaal zijn oogen naar haar toe-draaiend als hij voorbijgleed. Vroeg +of laat, dat wist ze, zou hij genoeg moed bijeen hebben om haar aan te +vallen. Zij besloot zelf het eerst uit te spelen. Het was een wanhopige +daad die zij overwoog. Zij was een oude vrouw, alleen in de zee, en +zwak door honger en vermoeienis; en toch moest zij, tegenover dezen +zee-tijger, zijn aanval voorkomen en hem zelf het eerst aanvallen. Zij +zwom verder, wachtend op haar kans. Ten slotte kwam er een oogenblik +dat hij lui voorbij gleed, nauwelijks acht voet van haar af. Plotseling +schoot ze op hem los, alsof ze hem wilde aanvallen. Hij gaf een wilden +slag met zijn staart toen hij wegvluchtte, en zijn schuurpapieren huid +ritste het vel van haar arm van den elleboog tot den schouder. Hij +zwom snel, in steeds wijder wordende cirkels, en verdween ten slotte. + +In het gat in het zand, overhuifd met stukken metalen dakbedekking, +lagen Mapoehi en Tefara te kijven. + +"Als je had gedaan zooals ik zei," viel Tefara aan, voor den +duizendsten keer, "en de parel verborgen had, en het aan niemand had +verteld, dan zou je hem nu nog hebben." + +"Maar Hoeroe-hoeroe stond er bij toen ik de oester openmaakte--heb +ik je dat nu niet al honderd keer verteld?" + +"En nu zullen wij geen huis hebben. Raoul zei mij vandaag dat als je +de parel niet aan Toriki verkocht had----" + +"Ik heb hem niet verkocht. Toriki heeft hem me afgenomen." + +"----dat als je de parel niet aan Toriki verkocht had, hij je +vijfduizend Fransche dollars zou geven, en dat is tienduizend Chili." + +"Hij heeft met zijn moeder gepraat." legde Mapoehi uit. "Zij heeft +verstand van parels." + +"En nu is de parel weg," beklaagde Tefara zich. + +"Hij heeft mijn schuld aan Toriki betaald. In ieder geval heb ik er +toch twaalfhonderd Chili mee verdiend." + +"Toriki is dood", riep zij. "Ze hebben geen bericht gekregen +van zijn schoener. Het schip is vergaan, net als de _Aorai_ en de +_Hira_. Zal Toriki je de driehonderd crediet betalen die hij je beloofd +heeft? Neen, want Toriki is dood. En als je geen parel had gevonden, +zou je dan vandaag nog twaalfhonderd schuld hebben aan Toriki? Neen, +want Toriki is dood, en doode menschen kun je niet betalen." + +"Maar Levy heeft Toriki niet betaald", zei Mapoehi. "Hij heeft hem een +stuk papier gegeven waar hij het geld voor kon krijgen in Papeete; +en nu is Levy dood en kan niet betalen; en Toriki is dood, en het +papier is met hem vergaan, en de parel is vergaan met Levy. Je hebt +gelijk, Tefara. Ik ben de parel kwijt, en ik heb er niets voor in de +plaats gekregen. Laten we nu gaan slapen." + +Hij stak plotseling zijn hand omhoog, en luisterde. Van buiten kwam +een geluid als van iemand die zwaar en pijnlijk ademhaalde. Een hand +zocht tastend langs de mat die dienst deed als deur. + +"Wie is daar?" riep Mapoehi. + +"Naoeri," kwam het antwoord. "Kun je me niet zeggen waar mijn zoon +Mapoehi is?" + +Tefara gilde en greep den arm van haar man. + +"Een spook!" klappertandde ze. "Een spook!" + +Mapoehi's gezicht was afschuwelijk geel. Hij klemde zich beverig vast +aan zijn vrouw. + +"Goede vrouw," stamelde hij, trachtend zijn stem een anderen klank +te geven. "Ik ken uw zoon goed. Hij woont aan den oostelijken oever +van de lagune." + +Van buiten kwam het geluid van een zucht. Mapoehi begon zich verlicht +te voelen. Hij had het spook misleid. + +"Maar waar kom je vandaan, oude vrouw?" informeerde hij. + +"Van de zee", was het mistroostig antwoord. + +"Ik wist het wel! Ik wist het wel!" gilde Tefara, en ze wiegde haar +bovenlijf heen en weer. + +"Sinds wanneer heeft Tefara in een vreemd huis geslapen?" kwam de +stem van Naoeri door het vlechtwerk. + +Mapoehi blikte vrees en verwijten naar zijn vrouw. Haar stem had +hen verraden. + +"En sinds wanneer heeft Mapoehi, mijn zoon, zijn moeder +verloochend?" ging de stem door. + +"Neen, neen, dat heb ik niet gedaan--Mapoehi heeft je niet +verloochend," riep hij. "Ik ben Mapoehi niet. Hij is aan den oostkant +van de lagune, zeg ik je toch!" + +Ngakoera ging rechtop in haar bed zitten en begon te huilen. Het +vlechtwerk kwam in beweging. + +"Wat doe je?" vroeg Mapoehi streng. + +"Ik kom binnen", zei de stem van Naoeri. + +Eén hoek van de mat werd opgelicht. Tefara trachte onder de dekens te +duiken, maar Mapoehi hield zich aan haar vast. Hij moest zich ergens +aan vasthouden. Samen, vechtend met elkaar, met bevende lichamen en +klapperende tanden, staarden zij met uitpuilende oogen naar de mat +die omhoog ging. Zij zagen Naoeri binnen kruipen, zonder _ahoe_, +en druipend van het zeewater. Zij rolden zich om, van haar weg, en +vochten om de deken van Ngakoera, om daarmee hun hoofden te bedekken. + +"Je mocht je oude moeder wel wat te drinken geven", zei het spook +klagelijk. + +"Geef haar wat te drinken", beval Tefara met trillende stem. + +"Geef haar wat te drinken", gaf Mapoehi het bevel door naar +Ngakoera. En samen schopten zij Ngakoera onder de dekens uit. Een +minuut later durfde Mapoehi even te gluren, en hij zag het spook +drinken. Toen het een levende hand uitstak en die op de zijne legde, +voelde hij het gewicht ervan, en was overtuigd dat het geen spook +was. Toen kwam hij te voorschijn, Tefara achter zich aan sleepend, +en een paar minuten later zaten ze allemaal te luisteren naar het +verhaal van Naoeri. Een toen zij vertelde van Levy, en de parel in +Tefara's hand liet glijden, werd zelfs zij bekeerd tot het geloof in +de realiteit van haar schoonmoeder. + +"Morgen vroeg", zei Tefara, "zul je de parel aan Raoul verkoopen voor +vijfduizend Fransch." + +"Het huis?" wierp Naoeri tegen. + +"Hij zal het huis bouwen", antwoordde Tefara. "Hij zegt dat het +vierduizend Fransch zal kosten. En bij zal ook nog duizend Fransch +crediet geven, en dat is tweeduizend Chili." + +"En het zal zes vadem lang zijn?" vroeg Naoeri. + +"Ja" antwoordde Mapoehi, "zes vadem." + +"En zal de achthoekige klok in de middelste kamer zijn?" + +"Ja, en de ronde tafel ook." + +"Geef me dan wat te eten, want ik heb honger" zei Naoeri voldaan. "En +daarna zullen we slapen, want ik ben moe. En morgen zullen we verder +praten over het huis, vóórdat we de parel verkoopen. Het zal beter +zijn als we de duizend Fransch contant nemen. Geld is altijd beter +dan crediet in het koopen van goederen van de kooplui." + + + + +DE WALVISCHTAND. + + +Het was in de eerste dagen op Fidzji, dat John Starhurst opstond +in het missie-huis bij het dorp Rewa en kond deed van zijn plan het +Evangelie te brengen in heel Viti Levoe. Viti Levoe nu beteekent het +"Groote Land", omdat het het grootste eiland is in een groep die +uit veel groote eilanden bestaat, om van honderden kleine nog maar +te zwijgen. Hier en daar waren de kusten als het ware besprenkeld +met een schaarsche bevolking van zendelingen, handels-agenten, +tripang-visschers, en gedroste matrozen, die daar een hoogst onzeker +leven leidden. De rook van de heete ovens steeg op onder hun ramen, +en de lichamen van de gesneuvelden werden langs hun deuren gesleept, +op weg naar het feestmaal. + +De Lotoe, of de Aanbidding, vorderde slechts langzaam, en, dikwijls, op +de manier der kreeften. Opperhoofden die zich Christenen verklaarden +en verwelkomd werden in het heiligste der heiligen van de kapel, +hadden een ontmoedigende hebbelijkheid om terug te vallen in hun +oude gewoonte, om deel te kunnen hebben aan het vleesch van den een +of anderen geliefkoosden vijand. Eet of word gegeten was de wet van +het land geweest; en eet of word gegeten scheen de wet van het land +te zullen blijven nog voor langen tijd. Er waren opperhoofden, zooals +Tanoa Toeiveikoso, en Toekilakila, die honderden van hun medemenschen +hadden opgegeten, in den letterlijken zin van het woord. Maar onder al +die lekkerbekken stond Ra Oendre-oendre het hoogst. Ra Oendre-oendre +woonde in Takiraki. Hij hield een register van zijn culinaire +prestaties. Een rij steenen vóór zijn huis gaf het aantal menschen +aan dat hij had opgegeten. Die rij was tweehonderd en dertig schreden +lang, en het aantal steenen dat er in was bedroeg achthonderd en twee +en zeventig. Iedere steen beteekende een opgegeten mensch. Die rij +steenen zou misschien nog langer zijn geweest, had Ra Oendre-oendre +niet het ongeluk gehad een speer in het onderste gedeelte van zijn +rug te krijgen bij een schermutseling in het oerwoud van Somo-Somo, +en opgediend te worden op de tafel van Naoengavoeli, wiens zeer +middelmatige steenenrij slechts achtenveertig exemplaren telde. + +De overwerkte zendelingen, uitgebrand door de koorts, volhardden +koppig bij hun taak, soms alle hoop opgevend en vooruitziend naar een +bijzonder teeken van Gods macht, een uitbarsting van Pinkster-vuur, +die een prachtigen oogst van zielen zou brengen. Maar menschenetend +Fidzji was verstokt gebleven in de boosheid. De krulharige kannibalen +hadden weinig zin om hun vleeschpotten in den steek te laten zoolang +de oogst van menschelijke lichamen nog overvloedig was. Soms, als de +oogst al te overvloedig was, maakten zij misbruik van de goedheid der +zendelingen en lieten uitlekken dat er op dien en dien dag een groot +volksfeest plaats zou hebben, ter gelegenheid waarvan er geslacht zou +worden. Direct kochten dan de zendelingen de levens van de slachtoffers +met stokken tabak, vadems calico, en pinten glazen kralen. Zoo dreven +de opperhoofden een mooien handel met hun overcompleet aan levend +vleesch. Bovendien konden zij er altijd op uit trekken en nieuw halen. + +Het was in dit tijdsgewricht dat John Starhurst luide verkondigde dat +hij het Evangelie zou brengen van kust tot kust van het Groote Land, +en dat hij zou beginnen met door te dringen in de bergvestingen aan +de bronnen van de Rewa. Zijn woorden werden met ontsteltenis ontvangen. + +De inlandsche hulppredikers schreiden zacht. Zijn twee collega's +trachtten het hem te ontraden. De Koning van Rewa waarschuwde hem +dat de bergbewoners hem zeker zouden kai-kai-en--kai-kai beteekende +eten--en dat hij, de Koning van Rewa, omdat hij Lotoe geworden was, +zich genoodzaakt zou zien oorlog te gaan voeren met de bergbewoners. + +Hij wist heel goed dat hij hen niet kon onderwerpen. Hij wist eveneens +heel goed dat zij in staat waren de rivier af te komen en Rewa te +verwoesten. Maar wat kon hij doen? Als John Starhurst volhardde bij +zijn plan om er op uit te trekken en opgegeten te worden, zou er een +oorlog komen die honderden levens zou kosten. + +Later op den dag kwam er een deputatie van de hoofden van Rewa bij John +Starhurst. Hij hoorde hen geduldig aan, en redeneerde geduldig met +hen, maar week geen duimbreed van zijn plan af. Aan zijn collega's +legde hij uit dat hij niet streefde naar het martelaarschap; dat +de roep tot hem gekomen was het Evangelie te brengen op Viti Levoe, +en dat hij slechts gevolg gaf aan den wensch van den Heer. + +Tegen de handels-agenten, die bij hem kwamen en zich het hevigst +van allen verzetten, zei hij: "Uw bezwaren zijn zonder waarde. Zij +bestaan alleen in het nadeel dat misschien zal worden toegebracht +aan uw zaken. Uw werk is geld verdienen, maar mijn werk is zielen +redden. De heiden van dit duistere land moet bekeerd worden." + +John Starhurst was geen dweeper. Hij zou de eerste geweest zijn om +die aantijging van de hand te wijzen. Hij was bij uitstek praktisch +en gezond. Hij was er van overtuigd dat zijn zending goede resultaten +zou hebben, en hij had zijn eigen vizioenen van hoe hij de vonk van +Pinkstervuur in de harten der bergbewoners zou doen opvlammen en +hoe een nieuw, krachtig leven zou ontstaan dat zou neerdalen uit de +bergen over de lengte en breedte van het Groote Land, van zee naar zee, +en over de eilandjes te midden van de zee. + +Er lichtten geen wilde glansen in zijn zachte grijze oogen, slechts +kalme vastbeslotenheid en een onwrikbaar vertrouwen in de Hoogere +Macht die hem leidde. + +Eén man slechts vond hij die instemde in zijn plan, en dat was Ra +Vatoe, die hem in het geheim aanmoedigde en aanbood hem gidsen te +leenen tot aan de eerste uitloopers van de bergen. John Starhurst, op +zijn beurt, schepte groot behagen in het gedrag van Ra Vatoe. Vroeger +een onverbeterlijke heiden, met een ziel die even zwart was als +zijn daden, begon Ra Vatoe licht uit te stralen. Hij sprak zelfs van +Lotoe worden. Het is waar, drie jaren geleden had hij een dergelijk +verlangen te kennen gegeven, en hij zou de kerk zijn binnengetreden, +als John Starhurst geen bezwaar had gemaakt tegen de vier vrouwen +die hij met zich meebracht. + +Ra Vatoe had economische en ethische bezwaren tegen de +monogamie. Bovendien had de spitsvondige tegenwerping van den zendeling +hem beleedigd; en om te toonen dat hij een vrij man was en een man +van eer bovendien, had hij zijn geweldige oorlogsknots gezwaaid boven +Starhurst's hoofd. Starhurst ontkwam door onder de knots door op hem +af te springen en hem vast te houden tot er hulp naderde. Maar dat +was nu allemaal vergeven en vergeten. Ra Vatoe zou in de kerk komen, +niet alleen als bekeerd heiden, maar ook als bekeerd polygamist. Hij +wachtte nog slechts, verzekerde hij Starhurst, tot zijn oudste vrouw, +die erg ziek was, zou sterven. + +John Starhurst voer de traag-stroomende Rewa op in een van de kano's +van Ra Vatoe. Die kano zou hem twee dagen ver brengen, en daarna, als +het eind van het bevaarbaar gedeelte bereikt was, terugkeeren. Heel +in de verte kon men de groote, wazige bergen zien, die, hoog zich +heffend in de lucht, den ruggegraat vormden van het Groote Land. Den +geheelen dag staarde John Starhurst er naar met ongeduldig verlangen. + +Soms bad hij in stilte. Ook vereenigde hij zich wel in gebed met +Naraoe, een inlandschen hulpprediker, die zeven jaren lang Lotoe +geweest was, aan één stuk door sinds den dag dat hij van den heeten +oven gered was door Dr. James Ellery Brown, voor den geringen prijs +van honderd stokken tabak, twee katoenen dekens, en een groote flesch +pijndooder. Op het laatste oogenblik, na twintig uren in de eenzaamheid +gesmeekt en gebeden te hebben, hadden Naraoe's ooren de stem gehoord +die hem zeide te gaan met John Starhurst tot de bekeering der menschen +in de bergen. + +"Meester, ik zal zeker met u mee gaan," had hij verklaard. + +John Starhurst had hem begroet met kalme vreugde. Voorwaar, de Heer +was met hem, dat Hij een zwak, gebroken schepsel als Naraoe zóó tot +daden wekte. + +"Maar ik ben zonder kracht en geest, de zwakste van 's Heeren vaten," +legde Naraoe uit, den eersten dag in de kano. + +"Je moet geloof hebben, meer geloof," berispte de zendeling hem. + +Er voer nog een andere kano de Rewa op dien dag. Maar ze bleef een +uur achter, en zorgde dat ze niet gezien werd. Deze kano was ook +eigendom van Ra Vatoe. In die kano was Erirola, de neef en vertrouwde +schildknaap van Ra Vatoe; en in het kleine mandje dat nooit uit zijn +hand kwam, was een walvischtand. Het was een prachtige tand, volle +vijftien duim lang, en mooi evenredig gevormd; en het ivoor was geel +en paars geworden van ouderdom. Die tand was eveneens eigendom van Ra +Vatoe; en wanneer er op Fidzji een dergelijke tand rond gaat, gebeurt +er gewoonlijk iets. Want dit is de kracht van den walvischtand: Al wie +hem aanneemt kan het verzoek dat er mee gepaard gaat of er op volgt +niet weigeren. Het verzoek kan alles zijn, van een menschenleven tot +een stamverbond, en geen Fidzji-eilander is zóó dood voor eergevoel +om het verzoek te weigeren als de tand eenmaal is aangenomen. Soms +heeft het verzoek geen succes, of wordt de voldoening uitgesteld, +met onaangename gevolgen. + +Aan het einde van den tweeden dag van zijn tocht, rustte John Starhurst +in het dorp van een opperhoofd, Mongondro genaamd, aan den bovenloop +van de Rewa. Hij dacht den volgenden morgen te voet verder te gaan, +vergezeld door Naraoe, naar de wazige bergen, die nu, dichterbij +gekomen, groen en fluweelig waren. Mongondro was een zacht gehumeurd +klein oud kereltje die zich rustig bewoog. + +Hij was bijziende en lijdend aan elephantiasis, en voelde geen neiging +meer tot de beroering van den oorlog. Hij ontving den zendeling +met warme gastvrijheid, gaf hem te eten van zijn eigen tafel, en +voerde zelfs gesprekken over den godsdienst met hem. Mongondro was +nieuwsgierig aangelegd, en wilde graag alles weten, en het verheugde +John Starhurst zeer dat hij hem vroeg om een verklaring van het +bestaan en het ontstaan der dingen. Toen de zendeling klaar was met +zijn korte samenvatting van de Schepping volgens Genesis, zag hij +dat Mongondro diep geroerd was. Het kleine oude dorpshoofd zat een +tijdlang zwijgend te rooken. Toen nam hij de pijp uit zijn mond en +schudde droevig zijn hoofd. + +"Het kan niet zijn", zei hij. "Ik, Mongondro, was in mijn jeugd een +goed werkman met de dissel. En toch had ik drie maanden noodig om +een kano te maken, een kleine kano, een heele kleine kano. En jij +zegt dat al dit land en water gemaakt is door één man--" + +"Neen, gemaakt is door één God, den eenig waren God," onderbrak +de zendeling. + +"Het is hetzelfde", ging Mongondro door, "dat al het land en al het +water, de boomen, de visschen, de bosschen, de bergen, de zon, de +maan, en de sterren in zes dagen gemaakt zijn! Neen, neen. Ik zeg je +dat ik een bekwaam man was in mijn jeugd, en toch had ik drie maanden +noodig voor één kleine kano. Het is een verhaaltje om kinderen mee +bang te maken; maar geen man kan het gelooven." + +"Ik ben een man", zei de zendeling. + +"Zeker, jij bent een man. Maar het is mijn duister begrip niet gegeven +om te weten wat jij gelooft." + +"Ik zeg u, ik geloof dat alles gemaakt is in zes dagen." + +"Dat zeg je nu wel, dat zeg je nu wel," mompelde de oude kannibaal +sussend. + +Niet dan nadat John Starhurst en Naraoe naar bed waren gegaan kroop +Erirola het huis van het dorpshoofd binnen, en overhandigde hem, +na een diplomatieke redevoering, den walvischtand. + +Het oude dorpshoofd hield den tand heel lang in zijn handen. Het was +een mooie tand, en hij wilde hem erg graag hebben. Ook raadde hij het +verzoek dat er achter zat. "Neen, neen; walvischtanden waren mooi," +en het water kwam hem in zijn mond, maar hij gaf hem onder veel +verontschuldigingen terug aan Erirola. + +Vroeg in de morgenschemering was John Starhurst op de been, schrijdend +over het boschpad in zijn groote leeren laarzen, achter hem aan de +trouwe Naraoe, hij zelf achter een naakten gids aan, die hem geleend +was door Mongondro om den weg te wijzen naar het volgende dorp, dat om +twaalf uur bereikt werd. Hier kwam een nieuwe gids den weg wijzen. Een +mijl achter hem aan zwoegde Erirola, de walvischtand in het mandje +over zijn schouder geslagen. Twee dagen volgde hij den zendeling, +en bood den tand aan de verschillende dorpshoofden aan. Maar dorp +na dorp weigerde den tand. Hij volgde zóó snel op de aankomst van +den zendeling dat zij het verzoek raadden dat er gedaan zou worden, +en zij wilden er niets mee te maken hebben. + +Zij kwamen langzamerhand diep in de bergen, en Erirola nam een geheim +pad, sneed den zendeling den pas af, en bereikte vóór hem de vesting +van den Boeli van Gatoka. De Boeli nu wist niet van John Starhurst's +naderende komst. Bovendien was de tand mooi--een buitengewoon +exemplaar, en de kleur was van de zeldzaamste hoedanigheid. De tand +werd in het openbaar aangeboden. De Boeli van Gatoka, zittend op zijn +beste mat, omgeven door zijn hoplieden, drie vliegenjagers achter +hem aan het werk, verwaardigde zich uit de hand van zijn heraut +den walvischtand te ontvangen, die hem werd aangeboden door Ra +Vatoe en die in de bergen was gebracht door zijn neef Erirola. Een +geweldig handgeklap weerklonk toen het geschenk werd aanvaard, en +de vergaderde hoplieden, herauten en vliegenjagers riepen in koor: +A! woi! woi! woi! A! woi! woi! woi! A taboea levoe! Woi! woi! A +moedoea, moedoea, moedoea! + +"Weldra zal er een man komen, een blanke man," begon Erirola, na de +vereischte pauze. "Het is een zendeling, en hij zal vandaag komen. Het +behaagt Ra Vatoe zijn laarzen te begeeren. Hij wenscht ze ten geschenke +te geven aan zijn goeden vriend Mongondro, en het is zijn plan om ze +te sturen met de voeten er in, want Mongondro is een oud man en zijn +tanden zijn niet goed meer. Zorg er voor, o Boeli, dat de voeten mee +gaan in de laarzen. Wat de rest van hem betreft, die mag hier blijven." + +De verrukking over den walvischtand verdween uit de oogen van den +Boeli, en hij keek aarzelend om zich heen. Maar hij had den tand +aangenomen. + +"Een kleinigheid als een zendeling komt er niet op aan", bemoedigde +Erirola. + +"Neen, een kleinigheid als een zendeling komt er niet op aan," +antwoordde de Boeli, die zichzelf weer was. "Mongondro zal de laarzen +hebben. Vlug, jonge mannen, ga den zendeling tegemoet op het pad. Drie +of vier is genoeg. Zorg dat je de laarzen ook meebrengt." + +"Het is te laat", zei Erirola. "Luister! Hij komt er aan." + +John Starhurst, met Naraoe dicht op zijn hielen, brak door het dichte +hout, en verscheen met groote schreden op het tooneel. De bewuste +laarzen waren volgeloopen bij het doorwaden van den stroom en spoten +fijne straaltjes water uit bij iederen stap. Starhurst keek om zich +heen met schitterende oogen. Gesteund door een onwankelbaar vertrouwen, +ontoegankelijk voor twijfel of vrees, juichte hij innerlijk over +alles wat hij zag. Hij wist dat hij sinds het begin der tijden de +eerste blanke was die de bergvesting Gatoka betrad. + +De gras-hutten stonden tegen den steilen bergwand geklemd of hingen +boven de wild-stroomende Rewa. Aan beide kanten torende een machtige +rotsmuur. Drie uren zonlicht op zijn best konden er doordringen in die +nauwe spleet. Er waren geen kokospalmen of bananen te zien, ofschoon +dichte, tropische plantengroei zich over alles heen stortte, druipend +in lichte slingers van den hoogen rand der bergwanden, en in weligen +overvloed stroomend uit al de spleten en uitstekende randen. Aan het +verre einde van de kloof sprong de Rewa achthonderd voet omlaag in +één enkelen boog, en de atmosfeer in de rotsvesting trilde mee met +den rhythmischen donder van den waterval. + +Uit het huis van den Boeli zag John Starhurst den Boeli en zijn gevolg +te voorschijn komen. + +"Ik breng u goede tijding", was de begroeting van den zendeling. + +"Wie heeft je gestuurd?" repliceerde de Boeli rustig. + +"God." + +"Het is een nieuwe naam op Viti Levoe", grijnsde de Boeli. "Van welke +eilanden, dorpen, of bergpassen is hij het opperhoofd?" + +"Hij is het opperhoofd van alle landen, alle dorpen, alle bergpassen," +antwoordde John Starhurst plechtig. "Hij is de Heer van hemel en aarde, +en ik ben gekomen om u Zijn woord te brengen." + +"Heeft hij walvischtanden gestuurd?" was de onbeschaamde vraag. + +"Neen, maar kostbaarder dan walvischtanden is de--" + +"Het is gewoonte tusschen opperhoofden om walvischtanden te sturen," +onderbrak de Boeli. "Je opperhoofd is òf een gierigaard, óf jij +bent een dwaas, om met leege handen in de bergen te komen. Zie, +een grootmoediger mensch is je vóór." + +Terwijl hij dat zei, liet hij den walvischtand zien dien hij had +aangenomen van Erirola. + +Naraoe kreunde. + +"Het is de walvischtand van Ra Vatoe," fluisterde hij Starhurst +in. "Ik ken hem goed. Nu is het met ons gedaan." + +"Dat is gunstig," antwoordde de zendeling, en hij haalde zijn hand +door zijn langen baard en zette zijn bril recht. "Ra Vatoe heeft +gezorgd dat wij goed ontvangen zouden worden." + +Maar Naraoe kreunde opnieuw, en schoof weg van de hielen waar hij +zoo trouw achter aan had geloopen. + +"Ra Vatoe zal spoedig Lotoe worden", legde Starhurst uit, "en ik ben +gekomen om u de Lotoe te brengen." + +"Ik wil niet met je Lotoe te maken hebben", zei de Boeli trotsch. "En +het is mijn plan je vandaag nog te laten dood slaan." + +De Boeli wenkte een van zijn groote bergbewoners, en de man trad naar +voren, een geweldige knots zwaaiend. Naraoe vloog het naaste huis +binnen, trachtend zich te verbergen tusschen de vrouwen en de matten; +maar John Starhurst sprong onder de knots door en sloeg zijn armen +om den hals van zijn beul. Van uit dit strategisch punt begon hij te +betoogen. Hij betoogde om zijn leven, en hij wist het; maar hij was +niet ontdaan of bang. + +"Het zou niet goed voor u zijn mij te dooden", zei hij tegen den +wilde. "Ik heb u geen kwaad gedaan, en ik heb den Boeli geen kwaad +gedaan." + +Zóó goed klemde hij zich vast aan den hals van den kerel, dat zij +niet durfden toeslaan met hun knotsen. En hij hield vol en bleef +zich vastklemmen en redeneeren om zijn leven met hen die riepen om +zijn dood. + +"Ik ben John Starhurst", ging hij kalm verder. "Ik heb drie jaren +lang gewerkt op Fidzji, en ik heb het niet gedaan om er voordeel mee +te behalen. Ik ben hier onder u om uw bestwil. Waarom zou iemand mij +dooden? Niemand zal daar voordeel van hebben." + +De Boeli keek eens naar den walvischtand. Hij was goed betaald voor +de daad. + +De zendeling was omringd door een dichte massa naakte wilden, die +allen vochten om hem te pakken te krijgen. De doodszang, die is de +zang van den oven, werd aangeheven, en zijn vermaningen waren niet +hoorbaar meer. Maar zóó handig wond en kronkelde hij zijn lichaam om +den man die hem vasthield, dat ze den doodelijken slag niet konden +toebrengen. Erirola glimlachte, en de Boeli werd boos. + +"Weg met jullie", riep hij. "Goed nieuws voor de bewoners van de +kust--een dozijn groote kerels en één zendeling, zonder wapens, +zwak als een vrouw, die jullie allemaal de baas is." + +"Wacht, o Boeli," riep John Starhurst vanuit het dichtst van de +verwarring, "en ik zal zelfs u overwinnen. Want mijn wapenen zijn +Waarheid en Rechtvaardigheid, en geen mensch kan hen weerstaan." + +"Kom dan hier," antwoordde de Boeli, "want mijn wapen is maar een +onnoozele, armzalige knots en, zooals je zegt, hij kan jou niet +weerstaan." + +De troep wilden week terug, en John Starhurst stond daar alleen, +tegenover den Boeli, die leunde op een reusachtige, knoestige +oorlogsknots. + +"Kom hier, zendeling, en overwin mij," daagde de Boeli uit. + +"Zóó, zonder wapens, zal ik komen en u overwinnen," was John Starhurst +'s antwoord, en na zijn bril afgeveegd en recht gezet te hebben, +kwam hij naar voren. + +De Boeli hief zijn knots omhoog, en wachtte. + +"In de eerste plaats, mijn dood zal u geen enkel voordeel brengen," +begon het betoog. + +"Ik laat het antwoord aan mijn knots", was de repliek van den Boeli. En +op ieder punt van het betoog antwoordde hij hetzelfde, terwijl hij +den zendeling voortdurend scherp gadesloeg om dat handige inloopen +onder de geheven knots te voorkomen. Toen, en toen voor het eerst, +wist John Starhurst dat zijn dood naderde. Hij deed geen poging om in +te loopen. Blootshoofds stond hij daar in de zon en bad met luider +stem--de mysterieuze gestalte van den onvermijdelijken blanke, +die, met Bijbel, kogel, of rumflesch, den verbaasden wilde heeft +opgezocht in al zijn bolwerken. Zóó ook stond daar John Starhurst in +de rotsvesting van den Boeli van Gatoka. + +"Vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen," bad hij. "O, Heer! heb +medelijden met Fidzji. Zie genadig neer op Fidzji. O Jehova, hoor ons +om Zijnentwil, Uw Zoon, dien Gij gegeven hebt, opdat door Hem alle +menschen zouden worden tot Uw kinderen. Uit U zijn wij voortgekomen, +en onze bestemming is weder tot U terug te keeren. Het land is duister, +o Heer, het land is duister, maar Gij hebt de macht om te redden. Strek +Uw hand uit, o Heer, en red Fidzji, arm kannibalen-Fidzji." + +De Boeli werd ongeduldig. + +"Nu zal ik je antwoorden", mompelde hij, en tegelijkertijd zwaaide +hij zijn knots met beide handen. + +Naraoe, verborgen tusschen de vrouwen en de matten, hoorden den slag +vallen, en huiverde. Toen rees de doodszang, en hij wist, dat het +lichaam van zijn beminden zendeling naar den oven gesleept werd toen +hij hoorde zingen: + +"Sleep mij zachtjes. Sleep mij zachtjes." + +"Want ik ben de voorvechter van mijn land." + +"Dank! Dank! Dank!" + +Daarna steeg er een enkele stem op uit het lawaai, die vroeg: + +"Waar is de dappere man?" + +Een honderd stemmen brulden het antwoord: + +"Hij wordt naar den oven gesleept om gekookt te worden." + +"Waar is de lafaard?" vroeg de enkele stem. + +"Hij gaat het vertellen!" brulden de honderd stemmen terug. "Hij gaat +het vertellen!" + +Naraoe kreunde onder de wroeging en de verwijten die hij zichzelf +deed. De woorden van het oude lied spraken de waarheid. Hij was de +lafaard, en voor hem bleef er niets over dan te gaan vertellen wat +er gebeurd was. + + + + +MAOEKI. + + +Hij woog honderd en tien pond. Zijn haar was kroezig als van een neger, +en hij was zwart. Hij was eigenaardig zwart. Hij was niet blauw-zwart +of paars-zwart, maar pik-zwart. Hij heette Maoeki, en hij was de zoon +van een dorpshoofd. Hij had drie _tambo's._ Tambo is Melanesisch voor +_taboe_ en volle neef van dat Polynesische woord. De drie _tambo's_ +van Maoeki waren als volgt: ten eerste, hij mocht nooit een vrouw een +hand geven en geen vrouwenhand mocht hem of een van zijn persoonlijke +eigendommen ooit aanraken; ten tweede mocht hij nooit mosselen eten +noch ander voedsel dat gekookt was op een vuur waar ook mosselen op +gekookt waren; ten derde mocht bij nooit een krokodil aanraken noch +varen in een kano waarin zich een gedeelte van een krokodil bevond +al was het maar zooveel als een tand. + +Van een andere kleur zwart waren zijn tanden, die diep-zwart, of +misschien beter, roet-zwart waren. Zij waren zoo gemaakt in één +enkelen nacht, door zijn moeder, die er een verband met een zeker +tot poeder gestampt gesteente om heen had gelegd. Dat gesteente werd +opgegraven uit de grond-afschuiving achter Port Adams. Port Adams is +een zee-dorp op Malaita, en Malaita is het meest barbaarsche eiland +in de Salomon-groep--zóó barbaarsch, dat kooplui of planters er nog +geen vasten voet hebben kunnen krijgen; en vanaf den tijd van de +eerste tripangvisschers en sandelhoutvaarders tot op de meest moderne +koelie-wervers, uitgerust met automatische geweren en benzine-motoren, +zijn honderden blanke avonturiers hier aan hun eind gekomen door +tomahawks en stomp-neuzige Snider-kogels. Zoo is Malaita ook nu nog, +in de twintigste eeuw, vruchtbaar terrein voor de koelie-wervers, +die zijn kusten afzoeken naar koelies die zich bij contract verbinden +om te zwoegen op de plantages van de meer beschaafde eilanden in de +buurt, voor een loon van dertig dollar in het jaar. De inboorlingen +van de meer beschaafde eilanden zijn zelf te beschaafd geworden om +op plantages te werken. + +Maoeki's ooren waren doorboord, niet op één plaats, ook niet op +twee, maar op een paar dozijn plaatsen. In een van de kleinere +gaten droeg hij een aarden pijp. De grootere gaten waren te wijd +om ze daar voor te gebruiken. De kop van de pijp zou er doorheen +gevallen zijn. In het grootste gat van elk oor droeg hij gewoonlijk +ronde houten stoppen die een flinke tien duim middellijn hadden. Ruw +berekend, was de omtrek van gezegde gaten dertig duim. Maoeki was +universeel in zijn voorliefdes. In de verschillende gaten droeg hij +zeer verschillende dingen, als leege hulzen van geweerpatronen, +hoefnagels, koperen schroeven, eindjes touw, strengen gevlochten +platting, reepen groen blad, en, zoolang de dag nog koel was, vuurroode +hibiscus-bloemen. Hieruit ziet men dat zakken geen onmisbaar vereischte +voor zijn welzijn waren. Bovendien, zakken waren onmogelijk, want zijn +eenig kleedingstuk bestond in een stuk calico ter breedte van een paar +duim. Een zakmes droeg hij in zijn haar, het lemmet dicht geklapt op +een kroezigen lok. Zijn meest gewaardeerde bezitting was het oor van +een porseleinen kopje, dat hij had opgehangen aan een schildpadden +ring, die op zijn beurt weer door zijn neus-tusschenschot was gehaald. + +Maar al deze verfraaiingen ten spijt, had Maoeki een aardig +gezicht. Het was werkelijk een knap gezicht, van welk standpunt ook +bezien, en voor een Melanesiër was het een merkwaardig knap gezicht. + +Het eenige gebrek ervan was gemis aan kracht. Het was zacht en +vrouwelijk, bijna meisjesachtig. De trekken waren klein, regelmatig +en fijn. De kin was zwak, en de mond was zwak. Er was geen kracht +en geen karakter in kaken, neus en voorhoofd. Alleen in de oogen +kon men nu en dan een glimp zien van de verborgen eigenschappen die +zoo'n groot deel vormden van zijn karakter en die andere menschen niet +konden begrijpen. Die verborgen eigenschappen waren durf, volharding, +onbevreesdheid, fantazie, en handigheid; en als zij uitdrukking vonden +in de een of andere opvallende daad, met verrassende vastberadenheid +verricht, stonden de menschen om hem heen verbaasd. + +Maoeki's vader was dorpshoofd van Port Adams, en zoo kwam het dat +Maoeki, geboren kustbewoner, half amphibie en half mensch was. Hij +kende de gewoonten van visschen en oesters, en het rif was hem een open +boek. Van kano's had hij ook verstand. Hij leerde zwemmen toen hij +een jaar oud was. Op zijn zevende jaar kon hij een volle minuut lang +zijn adem inhouden, en recht naar den bodem zwemmen door dertig voet +water. En op zijn zevende jaar werd hij gestolen door de boschbewoners, +die zelfs niet zwemmen kunnen en die bang zijn voor zout water. Daarna +zag Maoeki de zee nog slechts van uit de verte, door scheuren in +het oerwoud en vanaf open plekken op de hooge berghellingen. Hij +werd de slaaf van Fanfoa, opperhoofd van een twintigtal boschdorpen, +overal verspreid over de randen van Malaita's bergketens, waarvan de +rook, op kalme morgens, ongeveer het eenig zichtbaar teeken is dat +de zeevarende blanken hebben van de overvloedige bevolking in het +binnenland. Want de blanken dringen niet door tot in het binnenland +van Malaita. Eéns hebben ze het geprobeerd, in de dagen dat er goud +werd gezocht, maar altijd lieten zij er hun hoofden achter, die nu +naar omlaag grijnzen vanaf de berookte daksparren van de boschhutten. + +Toen Maoeki een jonge man van zeventien jaren was, kreeg Fanfoa +gebrek aan tabak. Hij kreeg vreeselijk gebrek aan tabak. Het was +een harde tijd in al zijn dorpen. Hij had een fout begaan. Soe-o was +een haven, zóó klein dat een groote schoener er niet op zijn anker +kon zwaaien. Het werd omringd door mangroven die tot boven het diepe +water hingen. Het was een val, en in de val zeilden op een goeden dag +twee blanken in een kleine kits. Zij waren op inlandsche koelies uit, +en ze hadden veel tabak en ruil-artikelen, om maar te zwijgen van +drie geweren en ammunitie in overvloed. Nu woonden er op Soe-o geen +kustbewoners, en het was daar dat de boschbewoners konden afdalen naar +de zee. De kits maakte prachtige zaken. Den eersten dag teekenden er +twintig koelies. Zelfs de oude Fanfoa teekende. En dienzelfden dag +hakten de twintig nieuwe koelies de hoofden van de twee blanken af, +vermoordden de zwarte bemanning, en staken de kits in brand. Daarna, +en drie maanden lang, was er meer dan volop tabak en ruil-artikelen +in al de boschdorpen. Toen kwam het oorlogsschip, dat granaten wierp, +mijlen ver de heuvels in, en de bevolking uit de dorpen opschrikte, het +diepere oerwoud in. Toen stuurde het oorlogsschip landingsafdeelingen +aan wal. De dorpen werden alle in brand gestoken, te zamen met de tabak +en het ruil-goed. De kokospalmen en pisang-boomen werden omgehakt, +de taro-tuinen omgewoeld, en de varkens en kippen doodgeschoten. + +Het was een lesje voor Fanfoa, maar ondertusschen zat hij zonder +tabak. Ook waren zijn jonge mannen te bang geworden om te gaan teekenen +op de wervings-schepen. Daarom beval Fanfoa dat zijn slaaf, Maoeki, +naar beneden gebracht en aangeworven zou worden voor een halve kist +tabak, bij vooruitbetaling te voldoen, en voor wat messen, bijlen, +calico, en kralen, waarvoor hij moest betalen met zwaren arbeid op +de plantages. + +Maoeki stond doodsangsten uit toen ze hem aan boord van den schoener +brachten. Hij was een lam dat ter slachtbank geleid wordt. Blanke +waren woeste, wreede wezens. Zij moesten dat wel zijn, anders zouden +zij er hun beroep niet van maken zich te wagen langs de kusten en in +alle havens van Malaita, twee op een schoener, als iedere schoener van +vijftien tot twintig zwarten voer als bemanning en dikwijls zooveel +als zestig of zeventig zwarte koelies. Behalve dat, was er altijd het +gevaar van de bevolking, de plotselinge aanval en het buitmaken van +den schoener met alle hens. Waarlijk, de blanken moesten vreeselijke +menschen zijn. Bovendien hadden zij zulke machtige duvel-duvels in +hun bezit--geweren die heel snel en veel keeren achtereen schoten, +dingen van ijzer en koper die de schoeners deden varen wanneer er geen +wind was, en kisten die praatten en lachten juist zooals menschen +praatten en lachten. Ja, en hij had gehoord van een blanke die een +speciale duvel-duvel had, zóó machtig, dat hij al zijn tanden uit +zijn mond kon nemen en ze weer terug kon leggen wanneer hij maar wilde. + +Ze namen Maoeki mee naar beneden, in de kajuit. Aan dek hield de eene +blanke wacht met twee revolvers in zijn gordel. In de kajuit zat de +andere blanke met een boek voor zich, waarin hij vreemde teekens en +lijnen schreef. Hij monsterde Maoeki alsof hij een varken of een kip +was, keek in de holten onder zijn armen, en schreef in het boek. Toen +hield hij hem den schrijfstok voor, en Maoeki raakte er even aan +met zijn hand en verbond zich door die daad tot drie jaren zwoegen +op de plantages van de Moongleam Zeepmaatschappij. Er werd hem niet +uitgelegd dat de wil van de wreede blanken daar was om de uitvoering +der verbintenis af te dwingen, en dat achter alles, met hetzelfde doel, +de macht stond van al de oorlogsschepen van Groot-Britannië. + +Er waren nog meer zwarten aan boord, uit ongehoord verre plaatsen, +en toen de blanke iets tegen hen zei, rukten ze de lange veder uit +Maoeki's haar, knipten datzelfde haar kort af, en wikkelden een +lava-lava van helder geel calico om zijn lendenen. + +Na veel lange dagen op den schoener, en nadat hij meer land en eilanden +had gezien dan waar hij ooit van gedroomd had, werd hij aan wal gezet +op Nieuw-Georgië, en moest aan het werk op het veld, oerwoud kappen +en bamboe snijden. Voor den eersten keer in zijn leven wist hij wat +werken was. Zelfs als slaaf van Fanfoa had hij nooit gewerkt zooals +nu. En hij hield niet van werken. Het was opstaan als het licht werd +en slapen gaan als het donker werd, op twee maaltijden per dag. En +het eten was altijd hetzelfde. Weken achtereen kregen ze niets dan +aardappelen; en weken achtereen was het niets dan rijst. Dag in dag +uit sneed hij het vleesch uit de kokosdoppen; en lange dagen en weken +voedde hij de vuren die de kopra rookten, tot hij ontstoken oogen +kreeg en aan het boomen vellen werd gezet. Hij was een goed houthakker, +en later kwam hij in de ploeg die bruggen bouwde. Eens kwam hij voor +straf in de wegwerkersploeg. Soms deed hij dienst als bemanning in +de sloepen, wanneer zij kopra binnen brachten van verre stranden, +of wanneer de blanken uitvoeren om visch te vangen met dynamiet. + +Behalve allerlei andere dingen leerde hij tripang-Engelsch, waarmee +hij kon praten met alle blanken en met alle inlandsche koelies die +anders in duizend verschillende dialecten gesproken zouden hebben. Ook +leerde hij een en ander omtrent de blanken, vooral dit, dat ze hun +woord hielden. Wanneer zij een zwartje zeiden dat hij een stok tabak +zou krijgen, dan kreeg hij hem ook. Wanneer zij een zwartje zeiden dat +ze zeven glazen uit hem zouden slaan als hij het een of ander deed, +en hij deed het toch, dan werden er onveranderlijk zeven glazen uit +hem geslagen. Maoeki wist niet wat zeven glazen waren, maar het kwam +voor in tripang-Engelsch, en hij stelde zich voor dat het de tanden +en het bloed waren die somtijds gepaard gingen met het proces van +zeven glazen uit iemand slaan. Hij leerde nog iets: geen zwartje +werd geslagen of gestraft wanneer hij geen kwaad had gedaan. Zelfs +als de blanken dronken waren, en dat waren ze dikwijls, sloegen ze +nooit wanneer er niet tegen den een of anderen regel gezondigd was. + +Maoeki hield niet van de plantage. Hij haatte werken, en hij was de +zoon van een opperhoofd. Verder was het tien jaar geleden dat hij +uit Port Adams gestolen was door Fanfoa, en hij had heimwee. Hij had +zelfs heimwee naar de slavernij onder Fanfoa. Dus liep hij weg. Hij +week terug in het oerwoud, met het idee om in zuidelijke richting +zijn weg te zoeken naar het strand en een kano te stelen om daarin +naar Port Adams te gaan. Maar de koorts kreeg hem te pakken, en hij +werd gevangen genomen en meer dood dan levend teruggebracht. + +Hij liep een tweeden keer weg, in gezelschap van twee zwartjes van +Malaita. Ze kwamen twintig mijlen ver de kust langs, en mochten +zich verborgen houden in de hut van een vrij man van Malaita die +in dat dorp woonde. Maar in het zwartst van den nacht kwamen er +twee blanken die voor het heele dorp niet bang waren, en die zeven +glazen uit de wegloopers sloegen, hen bonden als varkens en hen in +de sloep gooiden. Maar de man die hen in zijn huis had verborgen +gehouden--zeven maal zeven glazen moeten er uit hem geslagen zijn +te oordeelen naar het vel, het haar, en de tanden die in het rond +vlogen, en hij verloor voor de rest van zijn aardsche leven den moed +om gastvrijheid te verleenen aan weggeloopen koelies. + +Een jaar lang zwoegde Maoeki verder. Toen werd hij aangesteld tot +huisjongen, en had goed te eten en een gemakkelijk leven. Zijn werk was +het huis schoon houden en de blanken te bedienen van bier en whisky +op alle uren van den dag en de meeste uren van den nacht. Hij deed +het graag, maar hij was liever in Port Adams. Hij moest nog twee jaar +dienen, maar twee jaar in de kwellingen van het heimwee was te veel +voor hem. Hij was verstandiger geworden in zijn eene jaar dienst, en +omdat hij nu huisjongen was, had hij beter de gelegenheid. Hij moest de +geweren schoonmaken, en hij wist waar de sleutel van de voorraadkamer +hing. Hij ontwierp een plan tot ontvluchting, en op een goeden +nacht slopen er tien zwartjes van Malaita en één van San Cristoval +uit de barakken weg en sleepten een van de booten naar beneden op +het strand. De sleutel die het hangslot op de boot openmaakte werd +verschaft door Maoeki, en het was Maoeki die de boot uitrustte met +een dozijn Winchesters, een geweldige hoeveelheid ammunitie, een kist +dynamiet met slaghoedjes en lonten, en tien kisten tabak. + +De noordwest-moesson waaide en zij vlogen naar het zuiden. Zij +reisden 's nachts, en overdag hielden ze zich schuil op afgelegen, +onbewoonde eilandjes, of trokken de sloep in het oerwoud op de grootere +eilanden. Zoo bereikten zij Goeadalcanar, voeren langs de kust tot +ze halverwege waren, en staken de Indispensable-straat over naar +het eiland Florida. Hier doodden zij den jongen van San Cristoval, +bewaarden zijn hoofd, en kookten en aten de rest. De kust van Malaita +was niet meer dan twintig mijlen verder, maar den laatsten nacht konden +ze door een sterke strooming en veranderlijke winden het land niet +halen. Het daglicht vond hen nog verscheiden mijlen van hun doel. Maar +het daglicht bracht een kotter met twee blanken er in die niet bang +waren voor elf mannen van Malaita gewapend met twaalf geweren. Maoeki +en zijn kameraden werden teruggebracht naar Toelagi, waar de groote +blanke meester van alle blanke mannen woonde. En de groote blanke +meester hield een gerechtszitting, na afloop waarvan de deserteurs één +voor één gebonden werden, ieder twintig zweepslagen kregen en bovendien +nog tot vijftien dollar boete veroordeeld werden. Toen werden zij +teruggestuurd naar Nieuw-Georgië, waar de blanken een flinke zeven +glazen uit hen sloegen en hen aan het werk zetten. Maar Maoeki was +geen huisjongen meer. Hij werd bij de wegwerkersploeg ingedeeld. De +boete van vijftien dollar was betaald door de blanken waar hij van +weggeloopen was, en er werd hem medegedeeld dat hij die met zijn werk +moest betalen, hetgeen zes maanden langer zwoegen beteekende. Verder +bezorgde zijn deel in de gestolen tabak hem nog een jaar zwoegen. + +Port Adams was nu drie en een half jaar ver weg, dus stal hij +op een nacht een kano, hield zich verborgen op de eilandjes in de +Manning-straat, voer de straat over en zette koers langs de oostkust +van Isabella, om, toen hij twee derden van den weg achter zich had, +gevangen genomen te worden door de blanken in Meringe-lagune. Na een +week ontsnapte hij hun en vluchtte het oerwoud in. Er woont niemand +in het oerwoud van Isabella, alleen langs de kust wonen menschen, +en dat waren allen Christenen. De blanken loofden een belooning +van vijfhonderd stokken tabak uit, en telkens als Maoeki zich op +het strand waagde om een kano te stelen, werd hij opgejaagd door de +kustbewoners. Vier maanden gingen zoo voorbij, toen hij eindelijk, +nadat de belooning op duizend stokken tabak was gebracht, gegrepen +werd en teruggestuurd naar Nieuw-Georgië en de wegwerkersploeg. Nu +vertegenwoordigen duizend stokken tabak een waarde van vijftig dollar, +en Maoeki moest de belooning zelf betalen, hetgeen een jaar en acht +maanden arbeid vereischte. Dus was Port Adams nu vijf jaren ver weg. + +Zijn heimwee was sterker dan ooit, en het lokte hem weinig aan te +berusten en braaf te zijn, zijn vijf jaren uit te werken, en dan +naar huis te gaan. Den volgenden keer werd hij op heeterdaad betrapt +terwijl hij vluchtte. Zijn geval werd gebracht voor mijnheer Haveby, +de eiland-directeur van de Moongleam Zeepmaatschappij, die hem +als onverbeterlijk brandmerkte. De maatschappij had plantages op de +Santa-Cruz-eilanden, honderden mijlen over de zee, en daarheen stuurde +ze haar onverbeterlijke koelies van de Salomon-eilanden. En daarheen +werd Maoeki gestuurd, ofschoon hij er nooit is aangekomen. De schoener +deed onderweg Santa Anna aan, en in den nacht zwom Maoeki naar den wal, +waar hij twee geweren en een kist tabak van den handels-agent stal en +in een kano ontsnapte naar Cristoval. Malaita was nu in het noorden, +vijftig of zestig mijlen ver weg. Maar toen hij den overtocht waagde, +werd hij overvallen door een stijve koelte en teruggeslagen naar +Santa Anna, waar de agent hem in de boeien sloeg en hem vasthield +tot de schoener zou terugkeeren van Santa Cruz. De twee geweren kon +de agent nog redden, maar de kist tabak bleef Maoeki schuldig in den +vorm van een jaar werken. Het aantal jaren waarvoor hij nu bij de +maatschappij in de schuld stond was zes. + +Op den terugtocht naar Nieuw-Georgië liet de schoener het anker vallen +in Maraoe-Sound, dat in het oostelijk uiteinde van Goeadalcanar +ligt. Maoeki zwom naar den wal met handboeien om zijn polsen, en +ontsnapte het oerwoud in. De schoener ging verder, maar de agent van +de Moongleam aan den wal loofde duizend stokken tabak uit en Maoeki +werd door de boschbewoners bij hem gebracht met een jaar en acht +maanden meer op zijn rekening. Opnieuw, en nog vóór dat de schoener +binnenliep, ontsnapte hij, dezen keer in een sloep, vergezeld door +een kist tabak van den agent. Maar een noordwester-storm deed hem +stranden op Oegi, waar de Christen-inlanders zijn tabak stalen en hem +overleverden aan den agent van de Moongleam die daar zetelde. De tabak +die de inlanders gestolen hadden beteekende weer een jaar voor hem, +en het totale bedrag was nu acht en een half jaar. + +"We zullen hem naar Lord Howe sturen", zei mijnheer Haveby. "Bunster +zit daar, en we zullen hen de zaak onder elkaar laten uitvechten. Ik +stel me zoo voor dat òf Maoeki Bunster zal krijgen, òf Bunster Maoeki, +en in allebei de gevallen blij dat we van de heeren af zijn." + +Als men van Meringe-lagune, op Isabella, uitzeilt, en koers zet pal +naar het magnetisch noorden, zal men na honderdvijftig mijlen varen de +glinsterend witte koraalstranden van Lord Howe boven de zee zien uit +rijzen. Lord Howe is een ring van land, een goede honderdvijftig mijlen +in omtrek, verscheiden honderd meter breed op de grootste breedte, +en op sommige punten torenend tot een hoogte van tien voet boven den +zeespiegel. Binnen in dezen ring van zand ligt een groote lagune vol +koraalbanken. Lord Howe behoort noch geographisch noch ethnologisch +tot de Salomon's. Het is een atol, terwijl de Salomon's hooge eilanden +zijn; en zijn bevolking en taal zijn Polynesisch, terwijl de bewoners +van de Salomon's Melanesiërs zijn. Lord Howe is bevolkt door den +grooten westelijken stroom van Polynesiërs, die tot op den dag van +heden doorgaat en groote kano's met vlerken op zijn stranden spoelt +met den zuidoost-passaat. Ook zijn er sporen van een flauwe strooming +van Melanesiërs in de periode van den noordwest-moesson. + +Geen mensch komt ooit op Lord Howe, of Ontong Java, zooals het soms +genoemd wordt. Thomas Cook & Son verkoopen geen kaartjes daarheen, +en touristen droomen zelfs niet van zijn bestaan. Zelfs geen blanke +zendeling is er geland op zijn door de branding gebeukte kusten. De +vijfduizend inlanders zijn even vreedzaam als primitief. Toch +zijn zij niet altijd vreedzaam geweest. De _Zeilaanwijzingen_ +spreken van hen als vijandig en verraderlijk. Maar de menschen +die de _Zeilaanwijzingen_ samenstellen hebben nooit gehoord van +de verandering die er gebracht is in de harten der bewoners, die, +enkele jaren geleden, een groote bark buitmaakten en alle hens +vermoordden met uitzondering van den tweeden stuurman. Deze eenige +overlevende bracht de tijding aan zijn broeders. De kapiteins van drie +koopvaardij-schoeners gingen met hem terug naar Lord Howe. Zij zeilden +hun schepen de lagune binnen en begonnen het evangelie van den blanke +te prediken, dat blanken alleen door blanken gedood zullen worden, +en dat de mindere rassen hun handen thuis moeten houden. De schoeners +zeilden de lagune op en neer, vernielend en verwoestend. Ontsnappen van +dien smallen zandcirkel was niet mogelijk; en er waren geen bosschen +om in te vluchten. De menschen werden neergeschoten zoodra ze gezien +werden, en gezien worden was onvermijdelijk. De dorpen werden verbrand, +de kano's vernield, de kippens en varkens doodgeschoten, en de kostbare +kokospalmen omgehakt. Een maand lang ging dat zoo door; toen zeilden +de schoeners weg; maar de vrees voor den blanke was diep in de harten +van de eilanders gebrand, en nooit meer waren ze zoo overmoedig om +een blanke kwaad te doen. + +Max Bunster was de eenige blanke op Lord Howe. Hij dreef handel voor +de alomtegenwoordige Moongleam Zeepmaatschappij. En de maatschappij +had hem het baantje op Lord Howe gegeven, omdat het, behalve ontslag +uit den dienst, de meest afgelegen plek was die ze konden vinden. Dat +de maatschappij hem niet ontsloeg was te wijten aan de moeilijkheid +een ander te vinden om zijn plaats in te nemen. Hij was een groote, +zware Duitscher, en er was iets niet in den haak in zijn hersenen. + +Half krankzinnig was een zachte qualificatie van zijn toestand. Hij +was een bullebak en een lafaard, en een driemaal grootere barbaar +dan welke barbaar ook op het eiland. Hij was een lafaard, en zijn +bruutheid was van het laffe soort. Toen hij voor het eerst bij de +maatschappij in dienst kwam, werd hij op Savo gestationneerd. Toen er +een teringachtige koloniaal gestuurd werd om zijn plaats in te nemen, +sloeg hij hem half dood met zijn vuisten en stuurde hem als een wrak +terug op den schoener die hem gebracht had. + +De volgende man die mijnheer Haveby uitkoos om Bunster af te lossen +was een jonge reus uit Yorkshire. Hij had den naam een geweldig +vechtersbaas te zijn, en vechten deed hij liever dan eten. Maar +Bunster vocht niet. Hij was zacht als een lammetje--tien dagen lang, +aan het einde waarvan de man uit Yorkshire naar bed moest met een +gecombineerden aanval van koorts en dysenterie. Toen kwam Bunster los; +onder anderen sleurde hij hem op den vloer en stond een poos boven +op hem te dansen. Bang voor wat er zou gebeuren als zijn slachtoffer +beter werd, vluchtte Bunster op een kotter naar Goevoetoe, waar hij +zich onderscheidde door een jongen Engelschman af te ranselen, die +al invaliede was door een Boerenkogel in zijn beide heupen. + +Toen was het dat mijnheer Haveby Bunster naar Lord Howe stuurde, +de plaats waar de afval opgeborgen werd. Hij vierde zijn landing +met een halve kist jenever op te dweilen en den ouden, asthmatischen +stuurman van den schoener die hem gebracht had af te ranselen. Toen +de schoener vertrok, riep hij de Kanaka's [1] op het strand en daagde +hen uit hem te leggen in een partijtje worstelen, en hij beloofde +een kist tabak aan wie daarin zou slagen. Drie Kanaka's legde hij, +maar hij werd onmiddelijk daarna gelegd door een vierden, die een +kogel door zijn longen kreeg in plaats van tabak. + +En zoo begon Bunster's heerschappij op Lord Howe. Drieduizend menschen +woonden er in het voornaamste dorp; maar het was als uitgestorven, +zelfs midden op den dag, wanneer hij er door kwam. Mannen, vrouwen en +kinderen vluchtten voor hem weg. Zelfs de honden en varkens zorgden +dat ze uit de voeten kwamen, terwijl de koning het niet beneden zich +achtte weg te kruipen onder een mat. De twee eerste ministers leefden +in voortdurenden angst voor Bunster, die nooit een punt van geschil +besprak, maar er op los sloeg met allebei zijn vuisten. + +En op Lord Howe kwam Maoeki, om acht lange jaren voor Bunster te +werken. Ontsnappen van Lord Howe was niet mogelijk. Hoe het ook liep, +goed of slecht, Bunster en hij waren aan elkaar gebonden. Bunster +woog tweehonderd pond. Maoeki woog er honderd en tien. Bunster was +een gedegenereerd beest. Maar Maoeki was een primitieve wilde. En +beiden hadden ze hun eigen wil en hun eigen wenschen. + +Maoeki had geen idee voor welk soort van meester hij zou moeten +werken. Niemand had hem gewaarschuwd, en hij had als vanzelfsprekend +aangenomen dat Bunster zou zijn als andere blanken: iemand die +veel whisky dronk, een heerscher en een wetgever, die altijd +zijn woord hield en die nooit een zwartje sloeg als hij het niet +verdiende. Bunster was in het voordeel. Hij wist alles van Maoeki, +en hij grijnsde van plezier bij de gedachte dat hij hem in zijn +bezit zou krijgen. De laatste kok sukkelde met een gebroken arm en +een ontwrichten schouder, dus maakte Bunster Maoeki kok en algemeen +huisjongen. + +En Maoeki merkte weldra dat er blanken en blanken waren. Nog denzelfden +dag dat de schoener wegzeilde werd hem bevolen een kuiken te gaan +koopen van Samisee, den inlandschen zendeling van Tonga. Maar +Samisee was de lagune overgestoken en zou pas na drie dagen terug +zijn. Maoeki kwam terug met het nieuws. Hij klom de steile trap op +(het huis stond op palen twaalf voet hoog boven het zand) en trad +de woonkamer binnen. De agent eischte het kuiken. Maoeki deed zijn +mond open om uitleg te geven. Maar Bunster wenschte geen uitleg. Hij +sloeg er op los met zijn vuist. De slag trof Maoeki op zijn mond en +lichtte hem omhoog. Hij vloog door de deur-opening, heelemaal over +de smalle galerij, en naar beneden op den grond, de bovenste leuning +brekend in zijn val. Zijn lippen waren een verwarde, vormlooze massa, +en zijn mond was vol bloed en losgeslagen tanden. + +"Dat zal je leeren dat tegenspreken bij mij niet opgaat!" schreeuwde +de agent, paars van woede, terwijl hij naar hem omlaag keek over de +gebroken leuning. + +Maoeki had nog nooit zulk een blanke gezien, en hij besloot zich +stil te houden en nooit iets te misdoen. Hij zag hoe de bootjongens +afgedekt werden, en hoe een van hen drie dagen lang zonder eten in de +boeien zat, alleen omdat hij de misdaad had begaan een dol te breken +bij het roeien. Dan hoorde hij ook de praatjes in het dorp, en vernam +waarom Bunster een derde vrouw had genomen--met geweld, zooals algemeen +bekend was. De eerste en de tweede vrouw lagen begraven op het kerkhof +onder het witte koraalzand, met platte stukken koraalrots aan hoofden +voeteneind. Zij waren gestorven, zoo werd er verteld, doordat Bunster +hen zoo veel en zoo onbarmhartig sloeg. De derde vrouw werd zonder +twijfel slecht behandeld, Maoeki kon dat met eigen oogen zien. + +Maar er was geen enkele manier om niet te misdoen in de oogen van +den blanke, die gehinderd scheen te worden door alles wat leefde. Als +Maoeki niets zei werd hij geslagen en voor zuurpruim uitgescholden. Als +hij praatte werd hij geslagen omdat hij tegensprak. Wanneer hij +ernstig was zei Bunster dat hij een samenzwering uitbroedde en gaf hem +al bij voorbaat een pak ransel; en wanneer hij trachtte vroolijk te +zijn en te lachen, werd hij beschuldigd van spotten met zijn heer en +meester en kreeg een proefje van den stok. Bunster was een duivel. De +dorpsbewoners zouden wel met hem afgerekend hebben, hadden zij zich +de les van de drie schoeners niet herinnerd. En niettegenstaande +dat zouden zij toch met hem afgerekend hebben, als er een oerwoud +was geweest om in te vluchten. Maar zooals de zaken nu stonden, zou +het vermoorden van een blanke, van iederen blanke, een oorlogsschip +brengen dat de misdadigers zou dooden en de kostbare kokospalmen om +zou hakken. Dan waren er de bootjongens, die het vaste plan hadden +hem bij ongeluk te laten verdrinken bij de eerste de beste gelegenheid +om den kotter te laten omslaan. Maar Bunster zorgde wel dat de kotter +niet omsloeg. + +Maoeki was van een ander ras, en aangezien ontsnappen onmogelijk was +zoolang Bunster leefde, besloot hij den blanke te dooden. Maar hoe? + +Hij kreeg er de kans niet toe. Bunster was altijd op zijn qui-vive. Dag +en nacht had hij zijn revolvers klaar. Hij stond niemand toe achter +zich om te loopen, zooals Maoeki ondervonden had, nadat hij verscheiden +keeren tegen den grond was geslagen. Bunster wist dat hij meer te +vreezen had van den goedgehumeurden, kalmen jongen van Malaita met +zijn zacht gezicht dan van de heele bevolking van Lord Howe; en het +bracht meer kleur en fleur in het folterprogramma dat hij uitwerkte. En +Maoeki hield zich stil, verdroeg zijn bestraffingen, en wachtte. + +Alle andere blanken hadden zijn _tambo's_ geëerbiedigd; Bunster +niet. Maoeki's wekelijksch rantsoen tabak was twee stokken. Bunster +gaf ze aan zijn vrouw en beval Maoeki ze uit haar hand in ontvangst te +nemen. Maar dat mocht niet gebeuren, en Maoeki moest het zonder zijn +tabak stellen. Op dezelfde manier was hij gedwongen menigen maaltijd +voorbij te laten gaan, en er waren veel dagen dat hij met honger rond +liep. Hij kreeg bevel om schotels klaar te maken van de groote mosselen +die groeiden in de lagune. Dat kon hij niet doen, want mosselen waren +_tambo_. Zes keeren achtereen weigerde hij de mosselen aan te raken, +en zes keeren werd hij bewusteloos geslagen. Bunster wist dat de +jongen liever zou sterven, maar hij noemde zijn weigering muiterij, +en hij zou hem doodgeslagen hebben als er een andere kok was geweest +om hem te vervangen. + +Een van Bunsters geliefkoosde grappen was Maoeki bij zijn kroezige +lokken te grijpen en zijn hoofd tegen den muur aan te slaan. Een +andere grap was onverwachts, als hij er het minst op verdacht +was, het brandende eind van een sigaar tegen Maoeki's vleesch +te houden. Dit noemde hij vaccinatie, en Maoeki werd verscheiden +keeren in de week gevaccineerd. Eens, in een aanval van razernij, +rukte Bunster het kopjes-oor uit Maoeki's neus, en scheurde zoo zijn +geheele neustusschenschot stuk. + +"O, wat 'n smoel!" was zijn kritiek, toen hij de verwoesting overzag +die hij had aangericht. + +Het vel van een haai is als schuurpapier, maar het vel van een rog +is als een rasp. In de Zuidzee wordt het door de inlanders gebruikt +als houtvijl om kano's en pagaaien glad te schaven. Bunster liet +een handschoen van roggevel maken. Den eersten keer dat hij hem op +Maoeki probeerde, haalde hij met één veeg van zijn hand de huid van +Maoeki's rug, van nek tot oksel. Bunster was verrukt. Hij gaf zijn +vrouw een proefje van den handschoen, en probeerde hem grondig op de +bootjongens. De eerste ministers kwamen om elk een veeg in ontvangst +te nemen, en ze moesten lachen en het als een grap beschouwen. + +"Lach, verdomme, lach!" zoo gaf hij de houding aan die zij hadden +aan te nemen. + +Maoeki werd het ruimst bedeeld met den handschoen. Er ging geen dag +voorbij zonder een streeling met het instrument. Er waren tijden dat +het verlies van zooveel opperhuid hem 's nachts uit den slaap hield, +en dikwijls werd de half-genezen oppervlakte op nieuw rauw geschuurd +door den grappigen mijnheer Bunster. Maoeki bleef geduldig wachten, +volkomen zeker dat vroeg of laat zijn tijd zou komen. En hij wist +precies wat hij doen zou, tot in de kleinste bijzonderheid, toen de +tijd werkelijk kwam. + +Op een morgen stond Bunster op in een humeur om zeven glazen uit het +heelal te slaan. Hij begon bij Maoeki, en hij eindigde bij Maoeki en +in den tijd die daar tusschen verliep, bokste hij zijn vrouw tegen +den grond en rammelde alle bootjongens door elkaar. Aan het ontbijt +noemde hij de koffie spoeling, en gooide den kokenden inhoud van +den kop in Maoeki's gezicht. Om tien uur begon Bunster koortsig te +rillen, en een half uur later brandde hij van koorts. Het was geen +gewone aanval. Het werd snel erger en ontwikkelde zich tot zwarte +koorts. De dagen gingen voorbij, en hij werd zwakker en zwakker +en kwam niet meer uit zijn bed. Maoeki bleef toekijken en wachten, +terwijl zijn huid weer heel werd. Hij gaf de jongens bevel om den +kotter op het strand te halen, den bodem te schrobben, en alles +in orde te maken. Zij dachten dat het bevel van Bunster uitging, +en gehoorzaamden. Maar Bunster lag bewusteloos op dat oogenblik en +gaf geen bevelen. Dit was Maoeki's kans, maar nog steeds wachtte hij. + +Toen het ergste voorbij, en Bunster weer bij kennis en herstellende +was, hoewel nog zwak als een klein kind, pakte Maoeki zijn weinige +lijfsieraden in zijn kist, het porseleinen kopjes-oor incluis. Toen +ging hij naar het dorp en had een onderhoud met den koning en zijn +twee ministers. + +"Dit Bunster, hem goed jij hou van 'm veel?" vroeg hij. Zij verklaarden +hem uit één mond dat ze heelemaal niet van den agent hielden. De +ministers barstten los in een omstandig verhaal van al den smaad en +het onrecht waarmee ze waren overladen. De koning liet alle waardigheid +varen, en schreide. Maoeki onderbrak hen ruw. + +"Jij snap mij--mij groot meester mij land. Jij niet hou van 'm +dit wit meester. Mij niet hou van 'm. Veel goed jij doe honderd +kokosnoot, tweehonderd kokosnoot, driehonderd kokosnoot bij kotter. Hem +afgeloopen, jij ga slaap 'm goed. Allemaal Kanaka slaap 'm goed. Zoo +gauw groot lawaai bij huis, jij niet snap hoor 'm dat lawaai. Jij +allemaal slaap sterk te veel." + +Een dergelijk onderhoud had Maoeki met de bootjongens. + +Toen beval hij Bunster's vrouw terug te keeren naar het huis van haar +familie. Als zij geweigerd had, zou hij in een moeilijk parket zijn +geweest, want zijn _tambo_ zou hem niet toegestaan hebben haar beet +te pakken. + +Toen het huis verlaten was, ging hij de slaapkamer binnen, waar +de agent in een lichte sluimering lag. Maoeki nam eerst de twee +revolvers weg en deed daarna den rog-handschoen aan zijn hand. De +eerste waarschuwing die Bunster kreeg was een slag met den handschoen +die het vel wegnam over de heele lengte van zijn neus. + +"Goed, hè?" grijnsde Maoeki tusschen twee slagen door, waarvan de +eene het voorhoofd bloot veegde en de andere één kant van zijn gezicht +schoon raspte. "Lach, verdomme, lach!" + +Maoeki verrichte zijn werk degelijk, en de Kanaka's, verscholen in +hun huizen, hoorden het "groot lawaai" dat Bunster maakte en een paar +uren lang bleef maken. + +Toen Maoeki klaar was, droeg hij het bootkompas en al de geweren en +ammunitie naar den kotter, dien hij ballastte met kisten tabak. Het +was terwijl hij zich hiermee bezig hield, dat er een afschuwelijk +wezen zonder vel uit het huis kwam en gillend het strand af holde, +tot het in het zand viel en bleef liggen brullen en razen onder de +schroeiende zon. + +Maoeki keek er even naar en aarzelde. Toen ging hij er heen en nam het +hoofd weg, wikkelde het in een mat, en stuwde het in het roerkastje +van den kotter. + +Zoo vast sliepen de Kanaka's dien langen, heeten dag, dat zij niet +zagen hoe de kotter door de doorvaart naar zee liep en koers zette +naar het zuiden, scherp bij den zuidoostpassaat zeilend. Ook werd de +kotter niet gezien op den langen overtocht naar de kust van Isabella +en gedurende het moeizaam tegen den wind opwerken vandaar naar +Malaita. Maoeki landde in Port Adams met een rijkdom van geweren en +tabak zooals nog geen man vóór hem ooit bezeten had. Maar hij bleef +daar niet. Hij had het hoofd van een blanke genomen, en alleen het +oerwoud kon hem beschermen. Dus ging hij terug naar de boschdorpen, +waar hij den ouden Fanfoa en een half dozijn van de voornaamste +aanvoerders dood schoot en zich zelf opperhoofd maakte van al de +dorpen. Toen zijn vader gestorven was, heerschte Maoeki's broer in +Port Adams, en, vereenigd, kust- en boschbewoners, was de combinatie +die er uit ontstond de sterkste van de honderden vechtende stammen +van Malaita. + +Sterker dan zijn vrees voor het Britsche Gouvernement was Maoeki's +vrees voor de almachtige Moongleam Zeepmaatschappij; en op een dag +bereikte hem in het oerwoud een boodschap, die hem in herinnering +bracht dat hij de maatschappij acht en een half jaar arbeid schuldig +was. Hij stuurde een gunstig antwoord terug, en toen verscheen de +onvermijdelijke blanke, de kapitein van den schoener, de eenige +blanke die gedurende Maoeki's regeering zich waagde in het oerwoud +en er levend uitkwam. Deze man kwam er niet alleen uit, maar bracht +zevenhonderd en vijftig dollar in goudstukken met zich mee, de prijs +in geld van acht en een half jaar werken plus de kostende prijs van +zekere geweren en kisten tabak. + +Maoeki weegt niet langer honderd en tien pond. Zijn buik heeft driemaal +zijn vroeger en omvang, en hij heeft vier vrouwen. Hij heeft nog +veel andere dingen--geweren en revolvers, het oor van een porseleinen +kopje en een uitgelezen verzameling hoofden van boschbewoners. Maar +kostbaarder dan de heele verzameling is een ander hoofd, prachtig +gedroogd en gerookt, met rossig haar en een geelachtigen baard, dat +bewaard wordt in de fijnst geweven lava-lava's. Als Maoeki ten oorlog +trekt tegen dorpen buiten zijn rijk, haalt hij altijd zijn hoofd te +voorschijn, en, alleen in zijn gras-paleis, beschouwt hij het lang en +plechtig. Op zulke oogenblikken valt er een stilte als van den dood +over het dorp, en er is zelfs geen kind dat leven durft te maken. Het +hoofd wordt beschouwd als de machtigste duvel-duvel op Malaita, en +aan het bezit daarvan wordt al de grootheid van Maoeki toegeschreven. + + + + +"JAH! JAH! JAH!" + + +Hij was een whisky-drinkende Schot, en hij nam zijn whisky puur. Zijn +eerste graantje gebruikte hij precies om zes uur 's morgens, en hij +herhaalde dat met regelmatige tusschenpoozen den geheelen dag door +tot hij naar bed ging, hetgeen meestal te middernacht plaats vond. Hij +sliep maar vijf uren van de vier en twintig, en de overige negentien +uren was hij rustig en netjes dronken. Gedurende de acht weken die ik +bij hem op Oolong Atol doorbracht, heb ik hem geen oogenblik nuchter +gezien. Het kon ook niet anders, want zijn slaap was zóó kort, +dat hij den tijd niet had om bij te trekken. Hij was de mooiste, +gelijkmatigste dronkaard die ik ooit heb kunnen waarnemen. + +Hij heette McAllister. Hij was een oud man, en erg wankel op zijn +stelten. Zijn hand trilde alsof hij een beroerte had gehad. Vooral +was dat merkbaar als hij zijn whisky inschonk, hoewel ik hem nooit +een druppel heb zien morsen. Achtentwintig jaren was hij geweest in +Melanesië, van Duitsch Nieuw-Guinea tot de Duitsche Salomon-eilanden, +en hij was zoo heelemaal één geworden met dat gedeelte van de wereld, +dat hij gewoon was zich uit te drukken in het bastaard-taaltje dat +tripang-Engelsch genoemd wordt. Zoo beteekende, wanneer hij met mij +praatte, _zon hij kom op_, zonsopgang; _kai-kai hij blijf_, dat het +diner klaar was; en _buik van mij loop rond_ wilde zeggen dat zijn +maag niet in orde was. Hij was een klein mannetje, en bovendien nog +ingeschrompeld; van binnen en van buiten verschroeid door brandenden +drank en brandende zon. Hij was een uitgedoofd kooltje vuur, een klein, +levend stukje asch, dat nog niet heelemaal koud was, en zich stijf +bewoog, met plotselinge rukken en schokken, als een automaat. Een +windstoot zou hem weggeblazen hebben. Hij woog negentig pond. + +Maar het groote, het geweldige in hem was de kracht waarmee hij +regeerde. Oolong Atol was honderdveertig mijlen in omtrek. Men +stuurde op het kompas in zijn lagune. Het was bevolkt door zesduizend +Polynesiërs, allen groote, sterke mannen en vrouwen. Er waren er +genoeg onder hen die zes voet lang waren en een paar honderd pond +wogen. Oolong lag op tweehonderd vijftig mijlen afstand van het naaste +land. Twee keer in het jaar viel er een kleine schoener binnen om kopra +te laden. De eenige blanke op Oolong was McAllister, kleine zaakjes +doend en zonder ophouden drinkend; en hij regeerde Oolong en zijn +zesduizend wilden met ijzeren hand. Hij zei kom, en zij kwamen, ga, +en zij gingen. Zij vroegen nooit waarom hij iets wilde of dacht. Hij +was humeurig zooals alleen een oude Schot kan zijn, en hij bemoeide +zich voortdurend met hun particuliere aangelegenheden. Toen Noegoe, +de dochter van den koning, wilde trouwen met Haoenaoe die aan het +andere einde van de atol woonde, zei haar vader ja, maar McAllister +zei neen, en het huwelijk is niet doorgegaan. Toen de koning een +zeker eilandje in de lagune wilde koopen van den opperpriester, zei +McAllister neen. De koning stond bij de maatschappij in de schuld tot +een bedrag van honderdtachtig duizend kokosnoten, en zoolang die niet +betaald waren, zou hij geen enkele kokosnoot aan iets anders besteden. + +En toch hielden de koning en zijn volk niet van +McAllister. Integendeel, ze haatten hem vreeselijk, en eens heeft, +dat weet ik, de heele bevolking, met de priesters aan het hoofd, drie +maanden lang tevergeefs getracht hem dood te bidden. De duvel-duvels +die ze naar hem toe stuurden waren ontzagwekkend, maar aangezien +McAllister niet geloofde in duvel-duvels, hadden ze over hem geen +macht. Alle teekenen falen bij dronken Schotten. Ze verzamelden stukjes +voedsel die zijn lippen hadden aangeraakt, een leege whisky-flesch, +een kokosnoot waarvan hij gedronken had, en zelfs zijn speeksel, en +ze verrichtten daar allerlei duivelskunsten en bezweringen mee. Maar +McAllister bleef leven. Zijn gezondheid was voortreffelijk. Hij had +nooit koorts, hij vatte nooit kou, hoestte nooit; dysenterie ging hem +voorbij; en de kwaadaardige gezwellen en gemeene huidziekten, waarvan +blanken en zwarten beide te lijden hebben in dat klimaat, hadden geen +vat op hem. Hij moet zóó verzadigd zijn geweest met alcohol, dat de +ziektekiemen op hem niet konden leven. Ik stelde mij altijd voor, +dat ze in heele wolken van microscopische asch op den grond vielen +zoodra ze in zijn met whisky gedrenkte sfeer kwamen. Niemand hield +van hem, zelfs bacillen niet, en hij hield alleen van whisky en hij +leefde nog steeds. + +Ik begreep het niet. Ik kon me niet voorstellen dat zesduizend +inlanders genoegen namen met de tyrannie van dien verschrompelden +dwerg. Het was een wonder dat hij niet al lang plotseling gestorven +was. Het volk was, anders dan de laffe Melanesiërs, trotsch en +oorlogszuchtig. Op het groote kerkhof, aan de hoofd- en voeteneinden +van de graven, lagen herinneringen aan een bloedige historie--spaden +voor walvischspek, roestige oude bajonetten en hartsvangers, koperen +bouten, roer-ijzers, harpoenen, koperen kanonnen, baksteenen die +nergens anders vandaan konden komen dan uit het smeltfornuis van een +walvischvaarder, en oude koperen munten uit de zestiende eeuw, die de +overlevering van de eerste Spaansche zeevaarders bevestigden. Schip na +schip was aan zijn eind gekomen op Oolong. Geen dertig jaren geleden +was de walvischvaarder _Blennerdale_, die de lagune binnenliep +om te repareeren, met alle hens buitgemaakt. Op dezelfde manier +had de bemanning van de _Gasket_, een sandelhoutvaarder, den dood +gevonden. Dan was er een groote Fransche bark, de _Toulon_, die +overvallen werd door een windstilte voor de atol. De eilanders kwamen +na een hevig gevecht aan boord, en lieten het schip wrak slaan in de +Lipaoe Doorvaart; en alleen de kapitein en een handvol matrozen konden +ontsnappen in de barkas. Verder waren er de Spaansche munten, die +spraken van het einde van een van de oude ontdekkingsreizigers. Dit +alles, over de genoemde schepen, is geschiedenis, en men kan +het vinden in de _Zeilaanwijzingen voor de Stille Zuidzee_. Maar +dat er nog meer geschiedenis was, ongeschreven, dat moest ik nog +ondervinden. Ondertusschen pijnigde ik mijn hersens met de vraag, +waarom zesduizend primitieve wilden één gedegenereerden Schotschen +despoot in het leven lieten. + +Op een heeten middag zaten McAllister en ik op de veranda uit te kijken +over de lagune, met al haar wonderen van glinsterende kleuren. Achter +onzen rug, aan de overzij van de honderd meter met palmen beplant zand, +donderde de branding op het rif. Het was afschuwelijk warm. Wij waren +op 4º Zuiderbreedte, en de zon, die een paar dagen geleden de Linie +gepasseerd was op haar reis naar het zuiden, stond recht boven onze +hoofden. Er was geen wind--zelfs geen vleugje. Het seizoen van den +zuidoost-passaat liep vroeg ten einde, en de noordwest-moesson was +nog niet begonnen te waaien. + +"Hun danserij is geen klap waard", zei McAllister. + +Ik had toevallig gezegd dat de Polynesische dansen ver boven die van de +Papoea's stonden, en dit had McAllister ontkend, om geen andere reden +dan zijn humeurigheid. Maar het was te heet om te discussieeren, en ik +zei niets. Bovendien had ik de bewoners van Oolong nooit zien dansen. + +"Ik zal het je bewijzen", kondigde hij aan, en wenkte den zwarten +jongen van Nieuw-Hannover, een inlandschen koelie die dienst deed +als kok en huisbediende. "Hee, jij, jongen, jij zeg'm een koning kom +bij mij." + +De jongen ging weg, en terug kwam de eerste minister, niet erg op +zijn gemak, ontdaan, en voortdurend verontschuldigende verklaringen +ratelend. In het kort, de koning sliep, en mocht niet gestoord worden. + +"Koning hij veel sterk slaap", was zijn slotperiode. + +Mc Allister was zóó woedend dat de eerste minister zonder zich een +oogenblik te bedenken wegvluchtte, om terug te keeren met den koning +in eigen persoon. Het waren twee prachtige menschen, vooral de koning, +die volle zes voet en drie duim lang moet zijn geweest. Zijn trekken +hadden dat adelaars-achtige, dat men zooveel ziet bij de Indianen van +Noord-Amerika. Hij was geboren, maar ook gemaakt om te heerschen. Zijn +oogen vlamden terwijl hij naar Mc Allister luisterde, maar heel gedwee +gehoorzaamde hij diens bevel om een paar honderd van de beste dansers +uit het dorp te laten halen, mannen en vrouwen. En dansen deden ze, +twee doodelijke uren lang, onder die roosterende zon. Dankbaar waren +ze hem niet, maar dat kon hem weinig schelen, en toen hij hen eindelijk +liet gaan, was het met spot en scheldwoorden. + +De kruiperige slaafschheid van die prachtige wilden was iets +afschuwelijks. Hoe kon zoo iets bestaan? Wat was het geheim van zijn +heerschappij? Steeds meer dacht ik over het raadsel terwijl de dagen +voorbij gingen, en ofschoon ik voortdurend staaltjes zag van zijn +onbetwiste oppermacht, was er nooit iets dat de oplossing kon geven. + +Op een goeden dag sprak ik toevallig over een kleine teleurstelling +die ik had ondervonden. Ik had een mooi paar kaoeri-schelpen willen +koopen, maar het was me niet gelukt. Als ze geen vijf pond waard +waren in Sydney waren ze ook niets waard. Tweehonderd stokken tabak +had ik den eigenaar aangeboden, maar hij was op driehonderd blijven +staan. Toen ik toevallig over de zaak sprak, liet Mc Allister den man +onmiddelijk halen, nam hem de schelpen af, en overhandigde ze aan +mij. Vijftig stokken tabak was alles wat ik hem mocht betalen. De +man nam de tabak aan en scheen dol blij dat hij er zoo gemakkelijk +af kwam. Wat mij betreft, ik nam me voor mijn tong voortaan wat in +bedwang te houden. En nog steeds piekerde ik over het geheim van +McAllister's macht. Ik ging zelfs zóó ver dat ik het hem op den man +af vroeg, maar alles wat hij deed was één oog dicht knijpen, heel +geheimzinnig kijken, en nog een borrel nemen. + +Op een nacht was ik aan het visschen in de lagune met Oti, den man +die zoo kaal van zijn kaoeri-schelpen af was gekomen. Ik had hem +buiten weten van Mc Allister nog honderdvijftig stokken tabak er bij +overgemaakt, en hij was mij gaan beschouwen met een eerbied die veel +op vereering leek; eigenlijk vrij zonderling, want hij was al een +oud man, minstens tweemaal zoo oud als ik. + +"Wat naam jij Kanaka altijd 't zelfde klein?" begon ik met hem. "Dat +koopman één. Jij Kanaka veel te veel. Jij Kanaka precies als 'm hond +veel bang bij dat koopman. Hij niet eet jij. Hij niet heeft 'm tand +bij hem. Wat naam jij bang te veel!" + +"Stel veel Kanaka maak dood 'm?" vroeg hij. + +"Hij dood", zei ik. "Jij Kanaka maak dood 'm veel wit man lang tijd +geleden. Wat naam jij bang dit wit man?" + +"Ja, wij maak dood 'm veel", was zijn antwoord. "Mijn woord! Allemaal +veel! Lang tijd geleden. Eén keer, mij jong te veel, een groot schip +hij blijf buiten. Wind hij niet blaas. Veel Kanaka wij pak 'm kano, +veel kano, wij gaan pak 'm dat schip. Mijn woord--wij pak 'm groot +vechten. Twee, drie wit man schiet als duivel. Wij niet bang. Wij kom +langszij, wij gaan aan boord, veel, misschien mij denk vijftig-tien +(vijfhonderd). Een wit vrouw bij dat schip. Nooit eerder mij zie +wit vrouw. Langzaam veel wit man afgeloopen. Een schipper hij niet +dood. Vijf, zes wit man niet dood. Schipper hij schreeuw. Een paar wit +man hij vechten. Een paar wit man hij laat neer boot. Dan allemaal +samen overboord gaan zij. Schipper hij laat wit vrouw neer. Dan zij +spoel-spoel (roeien) sterk veel te veel. Vader van mij die tijd hij +sterk. Hij gooi 'm een speer. Dat speer hij gaat in eene kant dat wit +vrouw. Hij niet blijf. Mijn woord! hij gaat uit andere kant dat wit +vrouw. Zij afgeloopen. Wij niet bang. Veel Kanaka te veel niet bang." + +De goede oude Oti was in zijn eer gekwetst, want plotseling stroopte +hij zijn lava-lava af en liet mij het onmiskenbare lidteeken van een +kogel zien. Vóórdat ik iets kon zeggen, liep plotseling zijn lijn +af. Hij greep er naar en trachtte ze binnen te halen, maar merkte +dat de visch om een koraaltak heen was gezwommen. Hij gaf mij een +verwijtenden blik omdat ik zijn aandacht had afgeleid, en sprong +overboord, rechtstandig. Onder water dook hij voorover en volgde zijn +lijn naar den bodem. Het water was tien vadem diep. Ik leunde overboord +en keek naar het spel van zijn voeten, die den zachten phosphorglans +opwoelden tot spookachtige vlammen, steeds vager wordend naarmate +ze dieper zonken. Tien vadem--zestig voet--, het was niets voor hem, +een oud man, vergeleken met de waarde van een haak en lijn. Na verloop +van wat vijf minuten leek, ofschoon het niet meer kan zijn geweest dan +een minuut, zag ik hem naar boven stijgen in witte vlammen. Hij kwam +aan de oppervlakte en gooide een kabeljauw van tien pond in de kano; +lijn en haak waren heel, en de haak zat nog vast in den visschenmond. + +"Het kan zijn", zei ik, onbarmhartig. "Jij niet bang lang geleden. Jij +veel bang nu bij dat koopman." + +"Ja, veel bang", bekende hij. Het was duidelijk dat hij liever van +het onderwerp wilde afstappen. Een half uur lang trokken wij zwijgend +onze lijnen omhoog en gooiden ze zwijgend weer uit. Toen begonnen +er kleine visch-haaien te bijten, en nadat we beiden een haak kwijt +waren geraakt, haalden wij alles binnen en wachtten tot de haaien +hun weg zouden vervolgen. + +"Ik praat jij waar", zoo verbrak Oti het zwijgen, "dan jij snap wij +bang nu." + +Ik stak een pijp op en wachtte, en het verhaal dat Oti mij vertelde in +vreeselijk tripang geef ik hier weer in behoorlijk Engelsch. Verder, +in den geest en in den gang der gebeurtenissen, is het zooals het +van Oti's lippen kwam. + +"Na dien tijd waren wij erg trotsch. Wij hadden dikwijls gevochten met +de vreemde blanke mannen die leven op de zee, en altijd hadden wij +hen verslagen. Enkelen van ons werden dan wel gedood, maar wat was +dat vergeleken bij de groote voorraden en rijkdommen van duizenden +verschillende soorten die wij vonden op de schepen? En toen, op een +goeden dag, misschien twintig jaren geleden, misschien vijfentwintig, +kwam er een schoener pal door de doorvaart en in de lagune. Het +was een groote schoener met drie masten. Er waren vijf blanken en +misschien veertig zwarten van Nieuw-Guinea en Nieuw-Britannië aan +boord; en ze waren gekomen om tripang te visschen. Het schip lag +voor anker bij Paoeloo, van hier dwars over de lagune, en de booten +verspreidden zich overal, en maakten kampen op het strand, waar ze +de tripang rookten. Die verdeeling maakte hen zwak, want de mannen +die hier vischten en die op den schoener bleven waren vijftig mijlen +van elkaar, en er waren anderen nog verder weg. + +"Onze koning en onze hoofden hielden raad, en ik was in de kano die +den heelen middag en den heelen nacht over de lagune pagaaide, en +het bericht bracht aan het volk van Paoeloo, dat wij in den morgen +de vischkampen allen tegelijk aan zouden vallen en dat het hun taak +was den schoener te nemen. Wij die het bericht hadden gebracht waren +moe van het pagaaien, maar we namen toch deel aan den aanval. Op +den schoener waren twee blanken, de schipper en de tweede stuurman, +met een half dozijn zwarte jongens. Den schipper en drie zwarten +overvielen we op den wal en maakten hen dood, maar eerst schoot de +schipper er acht van ons dood met zijn twee revolvers. Wij vochten +dicht op elkaar, begrijp je, man tegen man. + +"Het lawaai van ons vechten vertelde den stuurman wat er gebeurde, +en hij bracht voedsel en een zeil in de kleine jol, die zoo klein was, +dat ze niet meer dan twaalf voet mat. Wij kwamen op den schoener af, +duizend mannen, en wij bedekten de lagune met onze kano's. Ook bliezen +we op kinkhorens, en zongen oorlogszangen, en sloegen met onze pagaaien +tegen de zijden van de kano's. Wat voor kans had één blanke en drie +zwarten tegen ons? Heelemaal geen kans, en de stuurman wist het. + +"Blanken zijn duivels. Ik heb hen veel gadegeslagen, en ik ben een +oud man, en ik begrijp eindelijk waarom de blanken al de eilanden +in de zee voor zich zelf hebben genomen. Het is omdat het duivels +zijn. Hier ben jij bij mij in de kano. Je bent nauwelijks meer dan +een jongen. Je weet weinig, want iederen dag vertel ik je veel dingen +die je niet wist. Toen ik een kleine jongen was, wist ik meer van +visschen dan jij nu. Ik ben een oud man, maar ik zwem naar beneden +tot op den bodem van de lagune, en jij kunt mij niet volgen. Waar +ben je eigenlijk goed voor? + +"Ik weet het niet, alleen om te vechten. Ik heb jou nooit zien vechten, +en toch weet ik dat jij bent zooals je broeders, en dat je zult vechten +als een duivel. Je bent ook een dwaas, zooals je broeders. Je weet +niet wanneer je verslagen bent. Je zult vechten tot je dood neervalt, +en dan zal het te laat zijn om te weten dat je verslagen bent. + +"Nu let op wat de stuurman deed. Toen we op hem af kwamen, de +zee bedekkend en blazend op onze horens, zette hij zich af van den +schoener in de kleine boot, samen met de drie zwarten, en roeide naar +de doorvaart. Ook daarin was hij weer een dwaas, want geen verstandig +man zou zee kiezen in zoo'n kleine boot. De boorden waren geen tien +duim boven het water. Twintig kano's gingen hem achterna, gevuld +met tweehonderd jonge mannen. Wij pagaaiden vijf vadem terwijl zijn +zwartjes er één roeiden. Hij had geen kans, maar hij was een dwaas. + +"Hij ging rechtop staan in de boot met een geweer in zijn hand, en +hij schoot dikwijls. Hij was geen goed schutter, maar toen we dicht +bij kwamen werden er veel van ons gewond en gedood. Maar toch had +hij geen kans. + +"Ik weet nog dat hij al dien tijd een sigaar rookte. Toen we op veertig +voet afstand waren, snel naderend, gooide hij zijn geweer neer, +stak een staaf dynamiet aan met zijn sigaar, en slingerde die naar +ons. Hij stak er nog een aan, en nog een, en gooide ze naar ons, +snel achter elkaar, en heel veel. Ik weet dat hij de einden van +de lonten gespleten en er luciferskoppen in gestoken moet hebben, +omdat ze zoo vlug aan gingen. Ook waren de lonten erg kort. Soms +ging het dynamiet af in de lucht, maar meestal ontplofte het in de +kano's. En iederen keer dat er een staaf in een kano ontplofte, was +het uit met die kano. Van de twintig kano's werd de helft in stukken +geslagen. De kano waar ik in zat sprong ook uit elkaar, en ook de twee +mannen die naast mij zaten. Het dynamiet viel tusschen hen in. De +andere kano's keerden om en vluchtten. Toen gilde die stuurman ons +'Jah! Jah! Jah!' achterna. Ook trok hij weer op ons los met zijn +geweer, zoodat er veel van ons gedood werden door schoten in den rug +terwijl ze vluchtten. En al dien tijd gingen de zwartjes in de boot +door met roeien. Je ziet, ik heb de waarheid gezegd, die stuurman +was een duivel. + +"En dat was nog niet alles. Vóór dat hij van den schoener weg +was gegaan, had hij het schip in brand gestoken, en al het kruit +en dynamiet had hij bij elkaar gelegd, dat het op één oogenblik +ontploffen zou. Er waren honderden van onze mannen aan boord, bezig +met water op te halen van over de verschansing en daarmee het vuur +te blusschen, toen de schoener in de lucht vloog. Zoodat alles waar +we voor gevochten hadden voor ons verloren was, en er nog meer +van onze mannen gedood werden. Soms, zelfs nu nog op mijn ouden +dag, heb ik leelijke droomen waarin ik dien stuurman hoor gillen: +'Jah! Jah! Jah!' Maar al de menschen in de vischkampen werden gedood. + +"De stuurman voer de doorvaart uit in zijn kleine boot, en dat was +zijn eind, daar waren we wel zeker van, want hoe zou zoo'n kleine boot, +met vier mannen er in, ooit kunnen blijven leven op de zee? Een maand +ging voorbij, en toen, op een morgen, tusschen twee regenvlagen in, +kwam er een schoener door onze doorvaart binnenzeilen, en ankerde voor +het dorp. De koning en de hoofden hielden een groote vergadering, +en er werd afgesproken dat we na een paar dagen den schoener zouden +nemen. Ondertusschen, daar het altijd onze gewoonte was om te doen +alsof we vrienden waren, gingen we naar het schip in onze kano's +en brachten bossen kokosnoten, kippen en varkens mee, om handel te +drijven. Maar toen we langszij waren, veel kano's, begonnen de mannen +aan boord op ons te schieten met geweren, en toen we weg pagaaiden +zag ik den stuurman die naar zee was gegaan in de kleine boot op de +verschansing springen en dansen en gillen: 'Jah! Jah! Jah!' + +"Dien middag landden ze in drie kleine booten vol met blanken. Ze +liepen overal door het dorp, en schoten iedereen die ze zagen neer. Ook +de kippen en de varkens schoten ze neer. Ik en nog anderen die niet +dood geschoten waren ontsnapten in de kano's en pagaaiden de lagune +op. Als we omkeken konden we de huizen in brand zien staan. Laat in den +middag zagen we een massa kano's die van Nihi kwamen, het dorp dat in +het noordoosten ligt, aan de Nihi Doorvaart. Het was alles wat er nog +van dat dorp over was, en ook hun huizen waren in brand gestoken door +een tweeden schoener die door de Nihi Doorvaart was binnengevallen. + +"Wij voeren verder de lagune op, de duisternis in, naar het westen, +naar Paoeloo, maar midden in den nacht hoorden we vrouwen klagen, en +we liepen op een groote vloot kano's. Dat was alles was er van Paoeloo +over was, en ook Paoeloo lag in asch, want een derde schoener was +binnen gekomen door de Paoeloo Doorvaart. Je begrijpt, die stuurman +met zijn zwartjes was niet verdronken. Hij had de Salomon-eilanden +bereikt, en daar aan zijn broeders verteld wat wij op Oolong gedaan +hadden. En al zijn broeders hadden gezegd dat ze ons zouden komen +straffen, en daar waren ze nu op de drie schoeners, en onze drie +dorpen waren weggeveegd. + +"En wat moesten wij doen? We lagen midden in de lagune, en in den +morgen kwamen de twee schoeners van te loevert op ons af zeilen. De +passaatwind blies krachtig, en ze liepen de kano's bij twintigtallen +in den grond. En de geweren hielden niet op met spreken. Wij vluchtten +weg in wanorde, zooals de vliegende visschen voor de bonito, en zóó +talrijk waren we dat we bij duizenden ontsnapten, ieder op zijn eigen +manier, naar de eilanden aan den rand van de atol. + +"En daarna joegen de schoeners ons voortdurend de lagune op en neer. In +den nacht gleden we hun voorbij. Maar dan kwamen ze den volgenden dag, +of twee of drie dagen later weer terug, en joegen ons naar het andere +eind van de lagune. En zoo ging het door. Wij telden onze dooden niet +meer. We dachten niet meer aan hen. Het is waar, wij waren talrijk +en er waren maar weinig blanken. Maar wat konden we doen? Ik was in +één van de twintig kano's vol mannen die niet bang waren voor den +dood. We vielen den kleinsten schoener aan. Met hoopen schoten ze ons +neer. Ze lieten dynamiet in de kano's vallen en toen het dynamiet op +was, gooiden ze heet water op ons neer. En geen oogenblik hielden +de geweren op te spreken. En de mannen uit de verbrijzelde kano's +werden dood geschoten terwijl ze weg zwommen. En de stuurman danste +op en neer boven op de kajuit en gilde: 'Jah! Jah! Jah!' + +"Alle huizen op alle eilanden werden in brand gestoken. Geen varken +of kip werd in leven gelaten. Onze waterputten werden verontreinigd +met de lichamen van de gesneuvelden, of anders bouwden ze hooge +stapels koraal er over heen. Vóórdat de schoeners kwamen woonden er +vijf en twintig duizend menschen op Oolong. Nu zijn we met met zijn +vijfduizenden. Nadat de schoeners vertrokken waren, telden we nog +maar drieduizend man, zooals je zult zien. + +"Eindelijk kregen de schoeners er genoeg van ons op en neer te +jagen. Dus gingen ze, alle drie, naar Nihi, in het noordoosten. En +vandaar dreven ze ons gestadig naar het westen. Hun negen booten waren +ook in het water. Ze klopten elk eiland af terwijl ze voortgingen. Ze +dreven ons, dreven ons, dreven ons dag na dag. En iederen nacht vormden +de drie schoeners en de negen booten een ketting van waakzaamheid +die dwars over de lagune strekte, van rand tot rand, zoodat we niet +terug konden." + +"Ze konden ons niet eeuwig zoo blijven voortdrijven, want de lagune +had maar een bepaalde grootte, en ten slotte werden allen die nog +leefden op de laatste zandbank in het westen samengedreven. Daarachter +lag de open zee. Wij waren tienduizend man sterk, en wij bedekten +de zandbank van den lagune oever tot de donderende branding aan +de andere zijde. Niemand kon gaan liggen. Er was geen plaats. We +stonden heup aan heup en schouder aan schouder, en telkens klom de +stuurman in het want en lachte ons uit en gilde: 'Jah! Jah! Jah!', +totdat we spijt hadden als haren op ons hoofd dat we hem en zijn +schoener ooit iets gedaan hadden een maand geleden. Wij hadden geen +eten, en wij stonden twee dagen en twee nachten op onze voeten. De +kleine kinderen stierven, en de ouden en zwakken stierven, en de +gewonden stierven. En het ergste van alles, wij hadden geen water +om onzen dorst te lesschen en twee dagen lang sloeg de zon op ons +neer, en er was geen schaduw. Veel mannen en vrouwen waadden de zee +in en verdronken, en de branding wierp hun lichamen terug op het +strand. En er kwam een plaag van vliegen. Er waren mannen die naar +de wanden van de schoeners zwommen, maar ze werden tot den laatsten +toe doodgeschoten. En wij die nog leefden hadden grooten spijt dat +we in onzen trots hadden getracht den schoener met de drie masten te +nemen die was gekomen om tripang te visschen. + +"In den morgen van den derden dag kwamen de schippers van de drie +schoeners en die stuurman, in een kleine boot. Ze hadden geweren, +allemaal, en revolvers, en ze wilden praten. Het was alleen maar omdat +het moorden hen begon te vervelen dat ze er mee opgehouden waren, +vertelden ze ons. En wij vertelden dat we er spijt van hadden, dat +we nooit meer een blanke iets zouden doen, en ten teeken van onze +onderwerping strooiden we zand op onze hoofden. En al de vrouwen +en kinderen hieven een groot geklaag aan om water, zoodat een tijd +lang niemand zich verstaanbaar kon maken. Toen werd onze straf +ons medegedeeld. We moesten de drie schoeners vullen met kopra +en tripang. En wij vonden het goed, want wij wilden water hebben, +en onze trots was gebroken, en wij wisten dat we kinderen waren in +het vechten als we vochten met blanken, die vechten als duivels. En +toen al het praten afgeloopen was, ging de stuurman rechtop staan en +lachte ons uit, en gilde: 'Jah! Jah! Jah!' Daarna pagaaiden we weg +in onze kano's en zochten water. + +"En weken lang moesten we zwoegen: tripang visschen en rooken, en +kokosnoten plukken en er kopra van maken. Dag en nacht rees de rook +in wolken omhoog op al de stranden van al de eilanden van Oolong, +terwijl wij de boete betaalden voor onze verkeerde daad. Want in die +dagen van dood werd het duidelijk in onze hersenen gebrand dat het +heel verkeerd is een blanke kwaad te doen. + +"Na een poos, toen de schoeners vol waren met kopra en tripang en +onze kokospalmen kaal, riepen de drie schippers en de stuurman ons +allemaal bijeen voor een groote vergadering. En ze zeiden dat ze +erg blij waren dat we onze les geleerd hadden en wij zeiden voor den +tienduizendsten keer dat we er spijt van hadden en dat we het niet +meer zouden doen. Ook strooiden we zand op onze hoofden. Toen zeiden +de schippers dat dat allemaal heel mooi was, maar alleen maar om ons +te laten zien dat ze ons niet vergaten, zouden ze ons een duvel-duvel +sturen die wij niet zouden vergeten en waar we altijd aan zouden denken +als we neiging mochten voelen om een blanke kwaad te doen. Daarna +lachte de stuurman ons nog eens uit en gilde: 'Jah! Jah! Jah!' Toen +werden zes van onze mannen, die we al lang dood hadden gewaand, +aan land gezet van een van de schoeners, en de schoeners heschen hun +zeilen en voeren weg door de doorvaart, naar de Salomon's. + +"De zes mannen die aan land waren gezet kregen het eerst de duvel-duvel +die de schippers ons achterna hadden gestuurd." + +"Er kwam een groote ziekte", onderbrak ik, want ik zag de truc. De +schoener had mazelen aan boord gehad, en de zes mannen waren er +opzettelijk aan blootgesteld. + +"Ja, een groote ziekte", ging Oti door. "Het was een machtige +duvel-duvel. De oudste man van de atol had nooit van zoo iets +gehoord. Onze priesters die nog leefden sloegen we dood omdat ze die +duvel-duvel niet meester konden worden. De ziekte verspreidde zich. Ik +heb gezegd dat we tienduizend man sterk waren toen we heup aan heup en +schouder aan schouder op de zandbank stonden. Toen de ziekte wegging, +waren er nog drieduizend in leven. Ook was er hongersnood, omdat we +van al onze kokosnoten kopra gemaakt hadden. + +"Dat koopman", besloot Oti, "hij als 'm zooveel vuil. Hij als 'm +mossel, hij dood _kai-kai_ hij blijf, vasthouden 'm allemaal veel. Hij +als 'm hond, een ziek hond veel vlooi blijf bij hem. Wij niet bang bij +dat koopman. Wij bang omdat hij wit man. Dat een ziek hond koopman hij +veel broeder blijf bij hem, wit man als 'm jij vecht als hel. Wij niet +bang dat verdom koopman. Een keer hij maak Kanaka veel kwaad bij hem +en Kanaka wil 'm maak dood 'm, Kanaka hij hoor dat stuurman schreeuw: +'Jah! Jah! Jah!', en Kanaka niet maak dood 'm." + +Hij sloeg een stuk inktvisch aan zijn haak, dat hij met zijn tanden +van het levende, kronkelende monster af scheurde, en haak en aas +zonken in witte vlammen naar den bodem. + +"Haai rondloop hij afgeloopen", zei hij. "Ik denk wij pak 'm veel +visch." + +Er werd heftig aan zijn lijn gerukt. Hij haalde snel binnen, en liet +een grooten, hijgenden kabeljauw in den bodem van de kano vallen. "Zon +hij kom op, ik maak 'm dat verdom koopman een kadoo groot visch", +zei Oti. + + + + +DE HEIDEN. + + +Onze eerste ontmoeting had plaats in een wervelstorm; en ofschoon wij +in dien storm op denzelfden schoener waren, werd ik mij niet eerder +bewust van zijn bestaan dan nadat de schoener onder ons uit elkaar +was geslagen. Ik moet hem zonder eenigen twijfel gezien hebben, samen +met de rest van de Kanaka bemanning, maar het was niet bewust tot mij +doorgedrongen, want de _Petite Jeanne_ was tamelijk overladen. Behalve +de acht of tien Kanaka matrozen, den blanken kapitein, stuurman en +ladingmeester, en de zes kajuit-passagiers, vertrok het schip van +Rangiroa met zooiets als vijfentachtig dek-passagiers--menschen uit +de Paoemotoe's en van Tahiti, mannen, vrouwen, en kinderen, allen +voorzien van een kist om hun boeltje in te bergen, om nog maar te +zwijgen van slaapmatten, dekens, en bundeltjes kleeren. + +Het seizoen om parels te visschen in de Paoemotoe's was voorbij, +en alle hens keerden terug naar Tahiti. De zes kajuit-passagiers, +waaronder ook ik, waren parelkooplui. Twee er van waren Amerikanen, +één was Ah Choon (de blankste Chinees dien ik ooit gekend heb), één +was een Duitscher, één een Poolsche Jood, en ik completeerde het half +dozijn. Het was een voorspoedig seizoen geweest. Niemand van ons had +reden tot klagen, de vijfentachtig dek-passagiers ook niet. Iedereen +had goede zaken gemaakt, en iedereen keek verlangend uit naar een +poosje rust en plezier in Papeete. + +Natuurlijk was de _Petite Jeanne_ overladen. Zij mat maar zeventig +ton, en zij mocht geen tiende varen van de hoeveelheid die ze aan +boord had. Onder haar luiken was ze opgepropt en volgestampt met +parelschelpen en kopra. Zelfs de ruimte waar de ruil-artikelen geborgen +werden was volgestopt met schelpen. Het was een wonder dat de matrozen +het schip konden zeilen. Over het dek loopen was onmogelijk. Zij +klommen eenvoudig heen en weer langs de verschansing. 's Nachts liepen +ze over de slapenden, die, ik durf zweren in een dubbele laag, de +planken bedekten. O! en dan waren er nog varkens en kippen aan dek, +en zakken met broodwortels, terwijl elk plekje dat men maar verzinnen +kon behangen was met guirlandes van kokosnoten en trossen bananen. Aan +beide zijden van het schip, tusschen het fokkewant en het grootwant, +waren lijnen gespannen, juist zoo laag dat de fokkegiek vrij kon +zwaaien, en aan elk van die lijnen waren minstens vijftig trossen +bananen opgehangen. + +Het beloofde een onpleizierige reis te worden, zelfs als we den +overtocht maakten in de twee of drie dagen die noodig zouden zijn +geweest als de zuidoost-passaatwinden flink gewaaid hadden. Maar ze +waaiden niet flink. Na de eerste vijf uren stierf de passaat weg +in een stuk of wat kortademige koeltjes. De windstilte duurde den +geheelen nacht en den geheelen volgenden dag--een van die glasachtige, +gloeiend-stralende blaktes, wanneer alleen de gedachte dat men zijn +oogen zou openen om er naar te kijken al genoeg is om hoofdpijn +te krijgen. + +Den tweeden dag stierf er een man, een inboorling van het +Paasch-eiland, een van de beste duikers van de lagune dat +seizoen. Pokken, dat was het; ofschoon ik nog niet begrijp hoe +er bij ons aan boord pokken konden komen als er aan de wal geen +gevallen bekend waren toen wij uit Rangiroa wegzeilden. Maar ze waren +er--pokken, één man dood, en drie anderen plat op hun rug. + +Wij konden niets doen. De zieken konden niet afgezonderd, en nog +minder verpleegd worden. Wij zaten op elkaar gepakt als sardines in een +blik. Er was niets anders te doen dan ziek worden en crepeeren--dat is +te zeggen, na den nacht die volgde op het eerste sterfgeval. In dien +nacht namen de stuurman, de ladingmeester, de Poolsche Jood, en vier +inlandsche duikers stilletjes de vlucht in de groote jol. Niemand +heeft ooit meer iets van hen gehoord, 's Morgens liet de kapitein +direct de andere booten lek slaan, en daar zaten we. + +Dien dag waren er twee sterfgevallen, den volgenden dag drie; toen +vloog het omhoog tot acht. Het was de moeite waard de verschillende +wijzen te zien waarop wij het opnamen. De inlanders bij voorbeeld +vervielen in een toestand van stomme, domme vrees. De kapitein--Oudouse +heette hij, een Franschman--werd erg zenuwachtig en opgewonden. Hij +kreeg in den letterlijken zin van het woord zenuwstuipjes. Het +was een groote vleezige kerel, die minstens tweehonderd pond woog, +en hij werd al spoedig een getrouwe weergave van een trillenden, +geleiachtigen berg van vet. + +De Duitscher, de twee Amerikanen, en ik kochten samen al de +Schotsche whisky op, en besloten dronken te blijven. De theorie +was mooi--namelijk, dat als wij ons voortdurend gedrenkt hielden in +alcohol, iedere pok-bacil die met ons in aanraking kwam onmiddelijk +tot asch zou verschroeien. En de theorie werkte, ofschoon ik moet +bekennen dat kapitein Oudouse en Ah Choon ook niet door de ziekte +werden aangetast. De Franschman dronk heelemaal niet, en Ah Choon +beperkte zich tot één borrel per dag. + +Het was een mooie toestand. De zot, die naar het noorden declineerde, +stond recht boven ons. Wind was er niet, behalve talrijke buien, +die van vijf minuten tot een half uur fel bliezen, en eindigden in +een zondvloed van regen. Na iedere bui kwam de vreeselijke zon weer +te voorschijn, en trok wolken van stoom omhoog uit het doorweekte dek. + +Die stoom was niet bepaald aangenaam. Het was de adem van den dood, +beladen met millioenen en millioenen ziektekiemen. Wij namen altijd nog +maar een borrel als we hem zagen opstijgen uit de dooden en stervenden, +en heel dikwijls namen wij er nog twee of drie bij, en we mengden ze +bijzonder sterk. Ook maakten wij er een vaste gewoonte van om er nog +een paar boven op te nemen telkens als de dooden overboord werden +gezet, voor de haaien die overal om ons heen zwommen. + +Dat duurde zoo een week lang, en toen raakte de whisky op. En dat was +maar goed ook, want anders was ik er nu niet meer. Men moest nuchter +zijn om te blijven leven in wat er volgde, en iedereen zal dat met +mij eens zijn als ik de kleinigheid vermeld dat maar twee menschen er +levend doorheen kwamen. De andere was de heiden--tenminste zoo hoorde +ik hem door kapitein Oudouse noemen toen ik mij voor het eerst bewust +werd van zijn bestaan. Maar laat ik terugkeeren tot mijn verhaal. + +Het was aan het eind van die week, en de whisky was op en de +parelkoopers nuchter, toen ik toevallig eens naar den barometer keek +die in de kajuitsgang hing. De normale barometerstand in de Paoemotoe's +was 29·90, en het was heel gewoon hem te zien schommelen tusschen +29·85 en 30, of zelfs 30·05; maar hem te zien zooals ik hem toen zag, +gedaald tot 29·62 was voldoende om den meest dronken parelkoopman te +ontnuchteren die ooit pokken-microben cremeerde in Schotsche whisky. + +Ik vestigde de aandacht van kapitein Oudouse er op, maar kreeg +slechts de mededeeling dat hij hem al een paar uren lang had zien +dalen. Er was weinig te doen, maar dat beetje deed hij uitstekend, +de omstandigheden in aanmerking genomen. Hij nam de lichte zeilen in, +bracht het schip onder stormtuig, spande reddingslijnen, en wachtte +op den wind. Zijn fout lag in wat hij deed toen de wind er was. Hij +ging bijliggen over den stuurboordboeg, wat ook heel goed was, ten +zuiden van den Equator, als--en daar zat hem de knoop--als men niet +pal in den weg van een wervelstorm ligt. + +Wij lagen pal op den weg van den storm. Ik kon dat merken aan het +gestadig toenemen van den wind en het even gestadig vallen van den +barometer. Ik had gewild dat hij gedraaid en met ruimen wind over +stuurboord weggeloopen was, tot de barometer weer steeg, en dan +was gaan bijliggen. Wij praatten en betoogden tot hij aanvallen van +hysterie kreeg, maar wijken wilde hij niet. Het ergste was dat ik +de andere parelkoopers er niet toe kon krijgen mij te steunen. Wat +verbeeldde ik mij eigenlijk wel? Wist ik soms meer van de zee en van +de zeevaart dan een behoorlijk gebreveteerd gezagvoerder? Dat was +wat zij dachten, en ik wist het. + +Natuurlijk rees de zee geweldig naarmate de wind sterker werd, en +ik zal nooit de eerste drie zeeën vergeten die de _Petite Jeanne_ +schepte. Ze was afgevallen, zooals schepen wel meer doen wanneer +ze bijliggen, en de eerste zee spoelde er schoon over heen. De +reddingslijnen waren alleen maar van nut voor wie nog sterk en gezond +was, en zelfs hen hielpen ze niet veel toen de vrouwen en kinderen, +de bananen en kokosnoten, de varkens en kisten, de zieken en stervenden +langs het dek stroomden in één gillende, kreunende massa. + +De tweede zee vulde het dek van de _Petite Jeanne_ gelijk met de +verschansing; en toen de achtersteven omlaag zonk en de boeg naar +boven schoot, stroomde al die erbarmelijke ballast van leven en +bagage achteruit. Het was een rivier van menschen. Zij kwamen in +alle houdingen: met het hoofd naar voren, met de voeten naar voren, +schuivend, over hun kant rollend, dubbel geslagen, zich draaiend en +krommend en wringend. Nu en dan greep er een een touw of een steunpost, +maar de zwaarte van de lichamen achter hen scheurden zulke grepen +los. Eén man zag ik met zijn hoofd pal tegen de stuurboordbeting op +vliegen. Zijn hoofd werd gekraakt als een ei. Ik zag wat er aankwam, +sprong boven op de kajuit, en van daar in het grootzeil. Ah Choon +en een van de Amerikanen trachtten mij te volgen, maar ik was hen +één sprong voor. De Amerikaan werd weggeveegd over den spiegel, +als een stukje stroo. Ah Choon greep een spaak van het stuurraad +en bleef daaraan hangen, als een schip dat op zijn anker zwaait in +een sterke strooming. Maar een groote, zware vahine (vrouw)--zij +moet minstens tweehonderd en vijftig gewogen hebben--werd tegen +hem aan gegooid en sloeg een arm om zijn hals. Hij greep den Kanaka +roerganger vast met zijn andere hand; en juist op dat oogenblik smakte +de schoener neer naar stuurboord. De rivier van lichamen en zeewater +die aan kwam stroomen langs de bakboordgang tusschen de kajuit en de +verschansing, wendde zich plotseling en dreef naar stuurboord. Weg +schoten ze--vahine, Ah Choon, en roerganger; en ik durf zweren dat +ik Ah Choon met philosophische berusting zag grijnzen toen hij over +de reeling ging en zonk. + +De derde zee, de grootste van de drie, richtte niet zooveel kwaad +aan. Bijna iedereen was in het want toen ze aan kwam schuimen. Op +het dek tolden misschien nog een stuk of zes half-bedwelmde, +half-verdronken stumperds rond, happend naar adem en wegkruipend naar +waar het veilig was. Zij gingen overboord te gelijk met het wrakhout +van de twee booten die er nog waren. Ik zelf en de andere parelkoopers +slaagden er in, om tusschen stortzeeën door, ongeveer vijftien vrouwen +en kinderen in de kajuit te krijgen, en gooiden den boel dicht. Veel +plezier hebben de arme schepsels er ten slotte niet aan beleefd. + +Wind? Met al mijn ervaring had ik niet kunnen gelooven dat +wind zóó sterk kon zijn. Ik behoef niet te probeer en het te +beschrijven. Hoe kan men een nachtmerrie beschrijven? En die wind +was een nachtmerrie. Hij scheurde de kleeren van onze lichamen. Ik +zeg, _hij scheurde ze er af_, en ik meen het. Ik vraag niemand het +te gelooven. Ik vertel alleen maar iets dat ik zelf gezien heb. Er +zijn oogenblikken dat ik het zelf niet geloof. Ik ben er doorheen +geworsteld, en dat is voldoende. Men kon dien wind niet levend het +hoofd bieden. Het was iets monsterachtigs, en het meest monsterachtige +er van was dat hij toenam en steeds doorging met toenemen. + +Stel u voor ontelbare millioenen tonnen zand. Stel u voor dat dat +zand voortvliegt met een vaart van negentig, honderd, honderdtwintig, +zooveel mijlen als u maar wilt per uur. Stel u verder voor dat dat +zand onzichtbaar is, ontastbaar, en dat het toch al de zwaarte en de +dichtheid van zand behoudt. Wanneer men zich dat alles voorstelt kan +men zich een vaag idee vormen van de kracht van dien wind. + +Misschien is zand geen goede vergelijking. Beschouw het als +modder, onzichtbaar, ontastbaar, maar zwaar als modder. Het is +nog erger. Beschouw iedere molecule lucht als een modderbank op +zichzelf. Tracht u dan voor te stellen den druk van al die modderbanken +te zamen. + +Neen; het gaat mijn krachten te boven. De taal mag in staat zijn om +uitdrukking te geven aan de gewone vormen van het leven, maar het +is niet mogelijk om er ook maar één van de vormen mee uit te drukken +van een dergelijken ontzettenden stormwind. Ik had beter gedaan bij +mijn oorspronkelijk plan te blijven en mij niet aan een beschrijving +te wagen. + +Ik wil alleen maar dit zeggen: de zee, die eerst hoog en hol was +geworden, werd nu neergeslagen door dien wind. Meer: het leek alsof +de heele oceaan opgezogen was in den mond van den wervelstorm en +werd voortgespoten door dat gedeelte van de ruimte waar eerst lucht +was geweest. + +Natuurlijk waren onze zeilen al lang weg. Maar kapitein Oudouse +had iets op de _Petite Jeanne_ dat ik nooit eerder had gezien +aan boord van een Zuidzee-schoener--een drijfanker. Het was een +kegelvormige zeildoeksche zak, waarvan de mond werd opengehouden door +een reusachtigen ijzeren hoepel. Het drijfanker was ongeveer op de +manier van een vlieger vastgemaakt, en het beet in het water zooals een +vlieger bijt in de lucht, maar met een verschil. Het drijfanker bleef +juist onder de oppervlakte van de zee, rechtstandig, met de opening +naar beneden. Een lange lijn verbond het weer met den schoener. Het +resultaat was dat de _Petite Jeanne_ met den kop op den wind lag en +op het beetje zee dat er stond. + +De toestand zou werkelijk gunstig zijn geweest, als wij niet op +den weg van den cycloon hadden gelegen. Het is waar, de wind zelf +scheurde onze zeilen uit de seizings, rukte onze stengen omlaag, en +maakte een ravage van ons loopend want, maar wij zouden er toch nog +mooi doorheen zijn gekomen, als wij niet precies in den koers van +het naderend middelpunt van den cycloon hadden gelegen. Dat maakte +er een eind aan. Ik verkeerde in een toestand van half-bewustelooze +verdooving en verlamming, door het voortdurend weerstand bieden aan +den ontzettenden luchtdruk, en ik geloof dat ik er juist over dacht +het op te geven en dood te gaan, toen het middelpunt ons trof. De klap +dien wij kregen was een volkomen windstilte. Er was geen zuchtje. Het +was een afschuwelijke gewaarwoording. + +Vergeet niet, dat onze spieren uren lang in geweldige spanning waren +geweest, om den druk van dien storm te weerstaan. En toen, ineens, +werd de druk weggenomen. Ik weet wel dat ik een gevoel kreeg alsof +ik plotseling uitzette, alsof ik uit elkaar zou vliegen in alle +richtingen. Het leek alsof iedere atoom van mijn lichaam iederen +anderen atoom afstootte en op het punt stond om onweerhoudbaar +de ruimte in te vliegen. Maar dat duurde niet langer dan een +oogenblik. Wij waren gedoemd tot vernietiging. + +Toen de winddruk er niet meer was, werd de zee hol. Het water rees, +sprong, spoot omhoog, recht naar de wolken. Vergeet niet dat die +onberekenbare wind uit alle streken van het kompas blies naar het +windstille middelpunt. Het resultaat was dat de zeeën omhoog sprongen +uit alle streken van het kompas. Er was geen wind om hen in bedwang +te houden. Zij schoten omhoog als kurken die losgelaten worden op den +boden van een emmer water. Er was geen regelmaat, geen systeem in. Het +waren krankzinnige, monsterachtig holle golven. Zij waren tachtig +voet hoog op zijn minst. Het waren heelemaal geen golven meer. Geen +mensch had ooit een golf gezien die was zooals deze waterbergen. Het +waren fonteinen, zware, geweldige fonteinen. Fonteinen die tachtig +voet hoog sprongen. Tachtig! Zij waren hooger dan tachtig. Zij +gingen boven onze masttoppen uit. Het waren reusachtige watervallen, +uitbarstingen van water. Zij waren als dronken. Zij vielen overal, +op alle mogelijke manieren. + +Zij botsten en stootten op elkaar; ze spoten tegen elkaar in en +vielen over elkaar heen, of stoven uiteen als duizend watervallen +tegelijk. Het was een zee zooals geen mensch zich ooit gedroomd +had, dat middelpunt van dien wervelstorm. Het was driemaal verwarde +verwarring. Het was anarchie. Het was een hel-kuil van dol geworden +zeewater. + +De _Petite Jeanne_? Ik weet het niet. De heiden vertelde mij later dat +hij het ook niet wist. Het schip werd letterlijk uit elkaar gerukt, +wijd open gescheurd, tot moes geslagen, tot kachelhout gebeukt, totaal +vernietigd. Toen ik bijkwam, lag ik in het water, automatisch zwemmend, +hoewel ik ongeveer voor twee derden verdronken was. Hoe ik daar kwam, +ik heb er geen idee van. Ik herinner mij nog dat ik de _Petite Jeanne_ +in stukken zag vliegen op het oogenblik dat mijn eigen bewustzijn uit +mij gebeukt moet zijn. Maar daar zat ik, en er bleef mij niets over +dan te doen wat ik kon, en dat was een hopeloos klein beetje. De wind +blies weer, er stond veel minder zee en de golven waren regelmatiger, +en ik wist dat ik het middelpunt van den orkaan voorbij was. Gelukkig +waren er geen haaien in de buurt. De storm had de vraatzuchtige +bende verspreid, die het doodenschip omgeven en zich met de lijken +gevoed had. + +Het was ongeveer twaalf uur 's middags toen de _Petite Jeanne_ uit +elkaar vloog, en het zal zoowat twee uur later zijn geweest dat ik een +van haar luiken oppikte. Er viel een dichte regen op dat oogenblik, +en het was een puur toeval dat mij en het luik te zamen wierp. Aan het +hennepen handvat hing een kort eindje touw dat in het water dreef, en +ik wist dat ik voor een dag veilig was, tenminste als de haaien niet +terugkwamen. Ik bleef dicht bij het luik, hield mijn oogen dicht, +en concentreerde mijn heele wezen op de taak zoo veel lucht in te +ademen dat ik in het leven bleef, en tevens te vermijden zoo veel +water in te ademen dat ik verdronk. Drie uren later, misschien een +beetje langer, meende ik stemmen te hooren. De regen was opgehouden +en zee en wind minderden verwonderlijk snel. Geen twintig voet verder, +op een ander luik, zag ik kapitein Oudouse en den heiden. Zij vochten +om het bezit van het luik--de Franschman tenminste. + +"Païen noir!" hoorde ik hem schreeuwen, en tegelijkertijd zag ik hem +den Kanaka schoppen. + +Nu was kapitein Oudouse al zijn kleeren kwijt behalve zijn schoenen, +en het waren zware trappers. De schop kwam leelijk aan, want hij trof +den heiden op zijn mond en op de punt van zijn kin, en sloeg hem half +bewusteloos. Ik verwachtte dat hij terug zou slaan, maar hij stelde +zich tevreden met mistroostig om het luik heen te zwemmen op een +veilige tien voet afstand. Telkens als een zee hem dichter bij wierp, +schopte de Franschman naar hem met zijn twee voeten, zich met zijn +handen vasthoudend aan het luik. Ook maakte hij bij het toedienen +van iederen schop den Kanaka voor een zwarten heiden uit. + +"'t Is me de moeite waard om bij je te komen en je te verzuipen, +jou blank beest!" gilde ik. + +De eenige reden waarom ik niet ging was dat ik mij te moe +voelde. Alleen de gedachte aan zwemmen maakte me al ziek. Dus riep +ik den Kanaka toe bij mij te komen, en deelde verder mijn luik met hem. + +Hij vertelde mij dat hij Otoo heette (uitgesproken O--to--o); ook +vertelde hij me dat hij thuis hoorde op Bora-Bora, het meest westelijke +van de Gezelschaps-eilanden. Zooals ik later hoorde, had hij het luik +het eerst gevonden, en toen hij na een tijdje kapitein Oudouse zag, +had hij aangeboden het samen met hem te deelen, en was er toen af +geschopt voor zijn moeite. + +En dat was hoe Otoo en ik het eerst samen kwamen. Hij was vredelievend +van natuur. Hij was één en al zachtheid en teederheid, een mensch +van liefde, ofschoon hij bijna zes voet lang was en gespierd als een +gladiator. Geen vechtersbaas was hij, maar ook geen lafaard. Hij +had het hart van een leeuw, en in de jaren die volgden heb ik hem +kansen zien wagen waar ik zelf niet over gedacht zou hebben. Wat ik +bedoel is, dat, hoewel hij zacht van aard was en altijd vermeed een +vechtpartij te beginnen, hij nooit weg liep van de herrie wanneer die +eenmaal begonnen was. En het was "pas op voor ondiepten" als Otoo +eenmaal in actie kwam. Ik zal nooit vergeten wat hij met Bill King +deed. Het gebeurde op Duitsch Samoa. Bill King stond bekend als de +kampioen zwaar gewicht van de Amerikaansche vloot. Het was een groot +beest van een kerel, een echte gorilla, een van die ruwe, hardhandige +gasten die er altijd onbarmhartig op los slaan, en hij was handig met +zijn vuisten ook. Hij begon de ruzie, en hij schopte Otoo twee keer en +sloeg hem ééns voor dat Otoo het noodig oordeelde te vechten. Ik geloof +niet dat het vier minuten duurde, aan het eind van welk tijdsverloop +Bill King de ongelukkige bezitter was van vier gebroken ribben, een +gebroken onderarm, en een ontwricht schouderblad. Otoo wist niets +van wetenschappelijk boksen. Hij kon alleen maar iemand aftuigen; +en Bill King had zooiets als drie maanden noodig om te herstellen +van het pak slaag dat hij dien middag kreeg op het strand van Apia. + +Maar ik loop vooruit op mijn verhaal. Wij deelden het luik met +elkaar. Wij wisselden elkaar af: de een lag languit op het luik en +rustte uit, terwijl de ander, tot aan zijn nek in het water, zich +alleen maar vasthield met zijn handen. Twee dagen en twee nachten, +beurt om beurt op het luik en in de zee, dreven wij over den oceaan. Op +het laatst was ik meestal ijlende; en er waren oogenblikken dat ik +ook Otoo hoorde ijlen en dazen in zijn inlandsch dialect. Doordat +wij voortdurend in het water waren, konden we niet sterven van dorst, +maar de combinatie van zeewater en zonneschijn maakte onze huid zoo +verbrand en verpekeld als men het zich maar denken kan. + +Ten slotte werd mijn leven gered door Otoo; want toen ik bijkwam lag +ik op het strand op twintig voet afstand van het water, en beschut +voor de zon door een paar kokospalmbladeren. Niemand anders dan Otoo +kon mij daar heen gesleept en de schaduw-gevende bladeren in den grond +gestoken hebben. Hij lag naast mij. Ik zakte weer weg, en toen ik voor +den tweeden keer bij kwam, was het koele nacht, en de sterren stonden +boven mij, en Otoo drukte een jonge kokosnoot tegen mijn lippen. + +Wij waren de eenige overlevenden van de _Petite Jeanne_. Kapitein +Oudouse moet door uitputting bezweken zijn, want verscheiden dagen +later dreef zijn luik zonder hem aan land. Otoo en ik woonden een week +lang bij de inlanders op de atol; toen werden wij opgepikt door den +Franschen kruiser en naar Tahiti gebracht. Maar in dien tijd hadden +wij plechtig onze namen verwisseld. In de Zuidzee bindt die ceremonie +twee mannen nog sterker aan elkaar dan bloedbroederschap. Het plan +ging van mij uit, en Otoo was in verrukking toen ik het voorstelde. + +"Het is goed", zei hij in het Tahiti'sch. "Want wij zijn twee dagen +lang kameraden geweest op de lippen van den Dood." + +"Maar de Dood stotterde", glimlachte ik. + +"Het was een dappere daad, meester", zei hij weer, "en de Dood was +niet gemeen genoeg om te spreken." + +"Waarom zeg je toch meester tegen mij?" vroeg ik, een beetje +geraakt. "Wij hebben onze namen geruild. Voor jou ben ik Otoo. Voor +mij ben jij Charley. En voor ons tweeën zal jij, altijd en altijd, +Charley zijn en ik Otoo. Het is zoo de gewoonte. En als wij sterven, +en misschien een nieuw leven beginnen boven de sterren en de lucht, +zal jij nog altijd Charley voor mij zijn en ik Otoo voor jou." + +"Ja, meester", antwoordde hij, zijn oogen zacht en lichtend van +vreugde. + +"Daar doe je het weer!" riep ik boos. + +"Wat doet het er toe wat mijn lippen zeggen?" betoogde hij. "Dat zijn +mijn lippen maar. Maar ik zal altijd Otoo denken. Telkens als ik aan +mij zelf denk, zal ik aan u denken. Telkens als de menschen mij bij +mijn naam noemen zal ik aan u denken. En boven de lucht en boven de +sterren, altijd en voor eeuwig, zult u Otoo voor mij zijn. Is het +goed, meester?" + +Ik verborg mijn glimlach, en antwoordde dat het goed was. + +Wij scheidden in Papeete. Ik bleef aan wal om op krachten te komen; en +hij ging verder op een kotter naar zijn eigen eiland, Bora-Bora. Zes +weken later was hij terug. Ik wist niet wat ik zag, want hij had +mij verteld van zijn vrouw, en gezegd dat hij naar haar terugging, +en het varen op verre reizen er aan zou geven. + +"Waar gaat u heen, meester?" vroeg hij, na de eerste begroeting. + +Ik haalde mijn schouders op. Het was een moeilijke vraag. + +"De heele wereld," was mijn antwoord,--"de heele wereld, de heele zee, +en al de eilanden die in de zee liggen." + +"Ik ga met u mee", zei hij eenvoudig. "Mijn vrouw is dood." + +Ik heb nooit een broer gehad, maar te oordeelen naar wat ik gezien heb +van broers van andere mannen, betwijfel ik of iemand wel ooit een broer +had die voor hem was wat Otoo was voor mij. Hij was broer en vader +en moeder tegelijk. En dit weet ik: ik was een beter en eerlijker +man terwille van Otoo. Andere menschen konden mij weinig schelen, +maar in Otoo's oogen moest ik goed leven. Om zijnentwil durfde ik +mij niet bezoedelen. Hij maakte van mij zijn ideaal, en ik vrees dat +hij mij hoofdzakelijk samenstelde uit zijn eigen liefde en vereering; +en er zijn oogenblikken geweest, dat ik vlak voor den steilen afgrond +van de hel stond, en den sprong gedaan zou hebben, als de gedachte +aan Otoo mij niet weerhouden had. Zijn trots op mij kwam ook in mij +zelf, tot dat het een van de groote regels van mijn gedragslijn werd, +niets te doen dat dien trots kon beschamen. + +Natuurlijk merkte ik niet ineens wat zijn gevoelens voor mij waren. Hij +oordeelde nooit, maakte nooit aanmerkingen, en heel langzaam begon +ik de pijn te begrijpen die ik hem deed als ik ook maar iets minder +was dan mijn allerbeste. + +Zeventien jaren lang zijn wij samen geweest; zeventien jaren lang +stond hij naast mijn schouder; hij hield de wacht als ik sliep, +verpleegde mij als ik koorts had of gewond was--ja, hij ving wonden +voor mij op in onze gevechten. Hij monsterde met mij op dezelfde +schepen, en samen zwierven we over de Zuidzee, van Hawaii tot +Sydney Head, en van de Torres-straat tot de Galapagos. Wij vingen +nikkers van de Nieuwe-Hebriden en de Linie-eilanden dwars door de +Louisiaden, Nieuw-Britannië, Nieuw-Ierland, en Nieuw-Hannover, tot +ver in het Westen. Drie keeren hebben wij schipbreuk geleden--in de +Gilbert-eilanden, in de Santa-Cruz groep, en in de Fidzji's. En wij +handelden en spaarden waar er maar een dollar te verdienen was met +parels en parelschelpen, kopra, tripang, karetschildpad, en gestrande +schepen. + +Het begon in Papeete, onmiddellijk na zijn verklaring dat hij met mij +zou gaan naar al de zeeën en al de eilanden te midden daarvan. Er +was in dien tijd een societeit in Papeete, waar de parelkooplui, +handels-agenten, kapiteins en al het avonturierstuig dat er op +de Zuidzee rondzwierf bijeenkwamen. Er werd zwaar gespeeld en +zwaar gedronken, en ik ben bang dat ik de nachten langer maakte dan +behoorlijk of normaal was. Onverschillig hoe laat ik uit de societeit +kwam, Otoo stond daar te wachten om te zorgen dat ik veilig mijn +huis bereikte. + +In het begin glimlachte ik er om, later mopperde ik; en eindelijk zei +ik hem kortweg dat ik geen zuigeling was en geen verpleging noodig +had. Daarna zag ik hem niet meer als ik uit de societeit kwam. Heel +toevallig ontdekte ik, een paar weken later, dat hij mij nog steeds +"thuisbracht". Hij hield zich schuil aan den overkant van de straat +in de schaduw van de mango-boomen. Wat kon ik er aan doen? Ik weet +alleen wat ik deed. + +Onwillekeurig begon ik beter op mijn tijd te passen. In natte en +stormachtige nachten, als het plezier en de dwaasheid op zijn hoogst +was, kwam steeds weer de gedachte bij mij op dat Otoo daar buiten +onder de druipende mango's zijn sombere wacht hield. Waarachtig, hij +maakte een beter mensch van mij. Toch was hij geen star dogmaticus. En +hij wist niets van de gewone Christelijke moraal. Al de menschen +op Bora-Bora waren Christenen; maar hij was een heiden, een grove +materialist, die geloofde dat hij dood was als hij gestorven was. Hij +geloofde alleen in eerlijkheid en oprechtheid. Kleine gemeenheden +waren in zijn opvatting van moraal, bijna even erg als moedwillige +doodslag; en ik geloof zeker dat hij een moordenaar meer respecteerde +dan een man die zich aan kleine praktijken schuldig maakte. + +Wat mij zelf betreft, hij wilde niet dat ik iets deed wat mij kon +schaden. Spelen was uitstekend. Hij was zelf een hartstochtelijk +speler. Maar late uren, legde hij uit, waren slecht voor de +gezondheid. Hij had mannen die niet voor zich zelf zorgden zien sterven +aan de koorts. Hij was geen geheelonthouder, en een stevige borrel +was hem hartelijk welkom als het nat werk was in de booten. Maar hij +geloofde in drinken met mate. Hij had veel mannen gezien die verloopen +waren of zelfs gedood door Schiedammer of Schotsche. + +Mijn welzijn lag Otoo dicht aan het hart. Hij dacht ver vooruit voor +mij, overwoog mijn plannen, en maakte er meer werk van dan ik zelf. In +het begin, toen ik me nog niet bewust was van het belang dat hij in +mijn zaken stelde, moest hij mijn plannen raden; zooals bijvoorbeeld +in Papeete, toen ik er over dacht om met een niet al te betrouwbaar +landsman van mij deelgenoot te worden in een guano-onderneming. Ik +wist niet dat het een bedrieger was. En geen enkele blanke in Papeete +wist dat. Otoo ook niet, maar hij zag hoe dik wij samen werden, +en informeerde voor mij, en zonder dat ik het hem vroeg. Aan den +zeekant van Tahiti zwerven inlandsche matrozen uit alle deelen van +alle zeeën rond; en Otoo, die nog alleen maar achterdochtig was, +mengde zich onder hen, en praatte met hen, tot dat hij voldoende +gegevens had verzameld om zijn verdenking te rechtvaardigen. O, het +was een mooie geschiedenis, die van Randolph Waters. Ik kon het niet +gelooven toen Otoo het vertelde; maar toen ik het Waters onder zijn +neus hield, gaf hij zich zonder een kik gewonnen en verdween met de +eerste boot naar Auckland. + +In het begin, ik durf het gerust te bekennen, nam ik het Otoo kwalijk +dat hij zijn neus in mijn zaken stak. Maar ik wist dat hij volmaakt +onzelfzuchtig was; en al spoedig moest ik zijn verstand en zijn +bescheidenheid erkennen. Zijn oogen waren altijd open voor mijn beste +kans, en hij zag ver en scherp. Langzamerhand werd hij mijn raadsman, +totdat hij meer verstand van mijn zaken had dan ik. Werkelijk, +mijn belangen gingen hem meer ten harte dan mij zelf. Mij was de +prachtige onverschilligheid van de jeugd, want ik verkoos romantiek +boven dollars, en avonturen boven een gemakkelijk baantje met alle +nachten een warm bed. Het was dus goed dat ik iemand had die voor +mij uitkeek. Ik weet zeker dat ik nu niet meer zou bestaan als Otoo +er niet geweest was. + +Laat mij één voorbeeld nemen uit de velen. Ik had al eenige +ervaring in nikkervangen gehad vóórdat ik parels ging visschen in de +Paoemotoe's. Otoo en ik scharrelden rond langs de wal op Samoa--wij +waren echt aan lager wal, en stevig aan den grond--toen mijn kans +kwam om als werver dienst te nemen op een brik die nikkers voer. Otoo +monsterde vóór den mast; en in de volgende zes jaren zwierven wij, op +even veel schepen, rond door de wildste gedeelten van Melanesië. Otoo +zorgde dat hij altijd slag roeide in mijn boot. Onze gewoonte bij het +werven van inlandsche koelies was den werver aan land te zetten op +het strand. De boot die tot dekking diende lag een paar honderd voet +uit de wal, rustend op de riemen, terwijl de boot van den werver, +ook rustend op de riemen, drijvende werd gehouden aan den rand van +het water, den steven naar zee gericht. Als ik met mijn ruil-artikelen +landde, mijn stuurriem rechtop staan latend, verliet Otoo de roeibank +en ging in den stuurstoel zitten, waar een Winchester verborgen lag +onder een lap zeildoek. De bemanning van de boot was ook gewapend: +de Snider-geweren lagen verborgen onder zeildoeksche lappen die langs +de boorden van de boot liepen. Terwijl ik dan druk stond te betoogen +en de kroesharige kannibalen trachtte te overreden om mee te gaan +en te komen werken op de plantages van Queensland, hield Otoo de +wacht. En telkens en telkens weer was het zijn stem die mij zachtjes +waarschuwde voor verdachte handelingen en dreigend verraad. Soms ook +was het snelle schot van zijn geweer dat een nikker overhoop sloeg de +eerste waarschuwing die ik kreeg. En in mijn ren naar de boot was zijn +hand altijd klaar om mij in vliegende vaart aan boord te trekken. Eens, +herinner ik me, op Santa Anna, liep onze boot aan den grond juist toen +de herrie begon. De boot die ons dekte kwam aanstuiven om te helpen, +maar de honderden wilden zouden ons al vermoord hebben vóór dat de +anderen er waren. Otoo vloog met een geweldigen sprong aan wal, +groef zijn twee handen in de ruil-artikelen, en strooide tabak, +kralen, tomahawks, messen, en calico in alle richtingen. + +Dat was te veel om te kroeskoppen. Terwijl ze grabbelden naar de +schatten, werd de boot vrij geschoven, en wij waren aan boord en +veertig voet in zee. En ik kreeg dertig koelies van datzelfde dorp +in de vier uren die volgden. + +Maar de geschiedenis waar ik eigenlijk aan dacht, speelde op Malaita, +het meest barbaarsche eiland in de oostelijke Salomon's. De inlanders +waren merkwaardig vriendschappelijk geweest; en hoe konden wij weten +dat het heele dorp twee jaren lang een collecte had gehouden om met +de opbrengst het hoofd van een blanke te koopen. De schooiers zijn +koppensnellers van den eerste tot den laatste, en ze stellen vooral +veel prijs op het hoofd van een blanke. Wie het hoofd bemachtigde zou +de heele collecte krijgen. Zooals ik zei, ze leken erg vriendelijk; +en op dezen dag was ik zeker honderd meter van de boot weg gegaan, +het strand op. Otoo had mij gezegd voorzichtig te zijn; en, zooals +gewoonlijk wanneer ik me niet aan hem stoorde, ging het mis. + +Het eerste wat ik merkte was een wolk van speren die van uit het +mangrove-moeras op mij afzeilde. Minstens twaalf staken er in mijn +lichaam. Ik zette het op een loopen, maar struikelde over een speer die +in mijn kuit vast zat, en ging tegen den grond. De kroeskoppen vlogen +op mij af, allen gewapend met een langen tweesnijdenden tomahawk om er +mijn hoofd mee af te hakken. Zij waren zóó begeerig naar den prijs, dat +ze elkaar in den weg liepen. In de verwarring vermeed ik verschillende +slagen door mezelf naar links en rechts in het zand te gooien. + +Toen kwam Otoo--Otoo de aftuiger. Op de een of andere manier had +hij een zware oorlogsknots te pakken gekregen, en in een handgemeen +had dat wapen veel meer uitwerking dan een geweer. Hij zat midden in +de wilden, zoodat ze hem met hun speren niets konden doen, terwijl +hun tomahawks minder dan waardeloos leken. Hij vocht voor mij, en +hij was in een echte Berserker-woede. De handigheid waarmee hij de +knots hanteerde was verwonderlijk. Hun schedels spatten uit elkaar +als overrijpe sinaasappelen. Pas toen hij hen had teruggedreven en +met mij in zijn armen wegliep, kreeg hij zijn eerste wonden. Hij +kwam in de boot met vier speren in zijn rug, greep zijn Winchester, +en schoot met ieder schot een nikker overhoop. Toen roeiden we naar +den schoener en verzorgden onze wonden. + +Zeventien jaren zijn wij samen geweest. Hij heeft mij gemaakt. Ik zou +op het oogenblik ladingmeester zijn, of werver, of een herinnering, +als hij er niet geweest was. + +"U geeft uw geld uit, en dan gaat u weg en haalt nieuw geld," zei +hij op een dag. "Het is nu gemakkelijk om geld te krijgen. Maar +wanneer u oud wordt, zal uw geld op zijn, en u zult niet meer in +staat zijn om nieuw te gaan halen. Ik weet het, meester. Ik heb de +blanken bestudeerd. Langs den zeekant van de eilanden heb ik veel +oude mannen gezien die eens jong waren, en die geld konden krijgen +net als u. Nu zijn ze oud, en ze hebben niets, en ze loopen rond en +wachten tot de jonge mannen zooals u komen en borrels voor hen koopen. + +"Het zwartje is slaaf op de plantages. Hij krijgt twintig dollar in +het jaar. Hij werkt hard. De opzichter werkt niet hard. Hij rijdt op +een paard en kijkt toe hoe het zwartje werkt. Hij krijgt twaalfhonderd +dollar in het jaar. Ik ben matroos op den schoener. Ik krijg vijftien +dollar in de maand. Dat is omdat ik een goed matroos ben. Ik werk +hard. De kapitein heeft een dubbele dektent, en drinkt bier uit lange +flesschen. Ik heb hem nooit aan een touw zien hijschen of aan een +riem zien trekken. Hij krijgt honderdvijftig dollar in de maand. Ik +ben matroos. Hij is zeevaarder. Meester, ik geloof dat het goed voor +u zou zijn om navigatie te kennen." + +Otoo zette mij er toe aan. Hij voer met mij als tweede stuurman op +mijn eersten schoener, en hij was veel trotscher op mijn commando +dan ik zelf. Later was het weer: + +"De kapitein wordt goed betaald, meester; maar hij moet altijd op +het schip letten, en hij is nooit vrij van dien last. De reeder wordt +beter betaald--de reeder, die aan den wal zit met veel bedienden en +zijn rijksdaalders omdraait." + +"Allemaal waar, maar een schoener kost vijfduizend dollar, en dan +heb je nog maar een ouden," wierp ik tegen. "Ik zou een oud man zijn +vóórdat ik vijfduizend dollar had overgespaard." + +"Er zijn korte wegen om aan geld te komen voor de blanken", ging hij +door, wijzend naar het met kokospalmen begroeide strand. Wij waren +op dat oogenblik in de Salomon's, bezig ivoornoten te laden langs de +oostkust van Goeadalcanar. + +"De afstand tusschen dezen riviermond en den volgenden is twee +mijlen" zei hij. "Het vlakke land loopt ver naar binnen. Het is nu +niets waard. Het volgend jaar--wie weet? of het jaar daarna, zullen +er menschen zijn die veel voor dat land betalen. De ankerplaats is +uitstekend. Groote stoomschepen kunnen dicht bij het land liggen. U +kunt het land vier mijlen diep koopen van het oude opperhoofd voor +tienduizend stokken tabak, tien vierkante bottels, en een Snider, +wat u misschien honderd dollar zal kosten. Dan deponeert u de akte +bij den resident, en het volgend jaar, of het jaar daarna, verkoopt +u het land en wordt eigenaar van een schip." + +Ik volgde zijn leiding, en zijn voorspelling kwam uit; alhoewel +eerst na drie jaren in plaats van na twee. Toen kwam de zaak met +de graslanden op Goeadalcanar--twintigduizend morgen huurde ik voor +negenhonderd negen en negentig jaren van het gouvernement voor een +miniem sommetje. Ik had de huur precies negentig dagen; toen deed ik +ze over aan een maatschappij voor een half fortuin. Altijd was het +Otoo die vooruit zag en het goede oogenblik uitkoos. Het bergen van +de _Doncaster_ was zijn werk--ik kocht het wrak voor honderd pond +in openbare veiling, en hield drieduizend over nadat alle onkosten +betaald waren. Hij bracht mij in de plantage op Savaii en in de +cacao-onderneming op Oepoloe. + +Wij maakten niet meer zooveel zeereizen als in de dagen van vroeger. Ik +had het te goed. Ik trouwde, en mijn levensstandaard rees; maar Otoo +bleef dezelfde Otoo van vroeger. Hij liep door het huis of slenterde +door het kantoor met zijn houten pijp in zijn mond, een hemd van een +shilling over zijn bovenlijf, en een lava-lava van vier shilling om +zijn lendenen. Ik kon hem er niet toe krijgen geld uit te geven. De +eenige manier om hem terug te betalen was met liefde, en de hemel +weet dat hij dat kreeg, in overvloed, van ons allemaal. De kinderen +vereerden hem, en als hij zich had laten verwennen, zou mijn vrouw +zeker zijn verderf zijn gewest. + +De kinderen! Hij was in waarheid degene die hun den weg wees dien +ze gaan moesten in het praktische leven. Hij begon met hen te leeren +loopen. Hij waakte bij hen als ze ziek waren. Een voor een, toen ze +nog nauwelijks hun beenen konden gebruiken, nam hij hen mee naar de +lagune, en maakte amphibieën van hen. Van de gewoonten der visschen en +de manieren om ze te vangen, leerde hij hen meer dan ik ooit geweten +heb. In de bosschen ging het precies hetzelfde. Torn wist op zijn +zevende jaar meer van jagen dan waarvan ik ooit gedroomd had. Mary liep +op haar zesde zonder eenige aarzeling over de Gladde Rots, en ik heb +sterke mannen daarvoor zien terugdeinzen. En toen Frank pas zes was +geworden, kon hij shillings opduiken van den bodem in drie vadem water. + +"Mijn volk op Bora-Bora houdt niet van heidenen--het zijn daar allemaal +Christenen; en ik houd niet van de Christenen van Bora-Bora," zei +hij op een goeden dag, toen ik hem had trachten te overreden een +bezoek te gaan brengen aan zijn eigen eiland met een van onze eigen +schoeners. Het was mijn bedoeling hem over te halen om iets uit te +geven van het geld dat rechtens het zijne was, en ik had van deze +reis een record willen maken in het uitgeven van kolossale sommen. + +Ik zeg met een van _onze_ schoeners, ofschoon ze in dien tijd volgens +de wet aan mij toebehoorden. Ik heb lang met hem moeten kibbelen +vóórdat hij mijn compagnon wilde worden. + +"Wij zijn kameraden geweest vanaf den dag dat de _Petite Jeanne_ +gezonken is", zei hij eindelijk. "Maar als uw hart het begeert zullen +wij ook volgens de wet kameraden worden. Ik heb geen werk te doen, +en toch zijn mijn verteringen groot. Ik drink en eet en rook zooveel +als ik wil--en dat kost veel, dat weet ik. Ik betaal niet voor +mijn biljarten, want ik speel op uw biljart; maar het geld loopt +ondertusschen. Visschen op het rif is een plezier dat alleen rijke +menschen zich kunnen veroorloven. Het is vreeselijk zooveel als haken +en lijnen kosten. Ja, het is noodig dat wij kameraden volgens de wet +zijn. Ik heb het geld noodig. Ik zal het ontvangen van den eersten +boekhouder op het kantoor." + +Dus werden de papieren in orde gemaakt en geteekend. Een jaar later +was ik gedwongen aanmerkingen te maken. + +"Charley", zei ik, "je bent een gemeene bedrieger, een akelige krent, +een ellendige landkrab. Hoor maar eens; je deel voor dit jaar in ons +compagnonschap is duizenden en duizenden dollars geweest. De boekhouder +heeft me dit papier gegeven. Daarin staat dat je in dit jaar precies +zevenentachtig dollar en twintig cent er van af hebt genomen." + +"Heb ik nog wat te goed?" vroeg hij angstig. + +"Ik zeg je toch, duizenden en duizenden", antwoordde ik. + +Zijn gezicht klaarde op, als door een groote verlichting. + +"Het is goed", zei hij. "Zorg dat de boekhouder het goed beheert. Als +ik het noodig heb, zal ik het ook noodig hebben, en dan mag er geen +cent aan mankeeren." + +"Als er wat aan mankeert", voegde hij er fel bij, na een pauze, +"moet het uit het loon van den boekhouder komen." + +En al dien tijd lag, zooals ik later merkte, zijn testament, dat mij +tot eenig erfgenaam benoemde, opgemaakt door Carruthers, in de safe +van den Amerikaanschen consul. + +Maar het eind kwam, zooals het eind moet komen aan alle menschelijke +verhoudingen. Het gebeurde in de Salomon's, waar wij ons wildste +werk hadden gedaan in onze wilde jonge dagen, en waar wij weer terug +waren, hoofdzakelijk om wat vacantie te nemen, en ook om eens naar +onze bezittingen op het eiland Florida te kijken, en te zien of er +misschien een parelvisscherij begonnen kon worden bij den Mboli-pas. + +Wij lagen voor Savo, waar we binnengeloopen waren om curiositeiten +te verzamelen. + +Savo nu leeft letterlijk van de haaien. De gewoonte van de kroeskoppen +om hun dooden in de zee te begraven droeg er ook niet toe bij om +de haaien af te schrikken, zoodat de omliggende wateren een ware +verzamelplaats zijn. Het was mijn lot om naar boord te gaan in +een kleine, veel te zwaar geladen, inlandsche kano, toen het ding +omsloeg. Vier kroeskoppen en ik zelf zaten er in, of liever hingen +er aan. Wij waren nog een honderd meter van den schoener af. Ik was +juist bezig om een boot te roepen, toen een van de nikkers begon te +schreeuwen. Hij hield zich vast aan het einde van de kano, en zoowel +hij als dat gedeelte van het bootje werden een paar keer en onder +water getrokken. Toen liet hij zijn greep los en verdween. Een haai +had hem te pakken gekregen. De drie overblijvende nikkers trachtten +uit het water te klimmen boven op de kano. Ik gilde en vloekte en +sloeg met mijn vuist naar den nikker die het dichtst bij was, maar het +gaf me niets. Hun angst was blind. De kano kon nauwelijks één van hen +dragen. Onder het gewicht van drie nikkers schoot het ding overeind, +rolde zijwaarts om, en gooide hen terug in het water. + +Ik liet de kano voor wat ze was en begon naar den schoener te zwemmen, +in de hoop opgepikt te worden door de boot vóórdat ik daar aankwam. Een +van de nikkers vond het beter met mij mee te gaan, en wij zwommen +zwijgend verder, zij aan zij, nu en dan onze hoofden in het water +stekend om rond te kijken naar haaien. Het gegil van den man die bij de +kano was gebleven gaf ons de zekerheid dat hij gegrepen was. Ik keek +juist in het water, toen ik een grooten haai vlak onder mij langs zag +schieten. Hij was zeker zestien voet lang. Ik zag alles gebeuren. Hij +nam den kroeskop bij zijn middel, en weg ging hij, de arme duivel, +hoofd, schouders en armen nog steeds boven water, en gillend dat het +mij door merg en been ging. Een paar honderd voet werd hij op die +manier weggesleurd, toen verdween hij onder de oppervlakte. + +Ik zwom hardnekkig verder, in de hoop dat het de laatste haai was +die nog niets te doen had. Maar er was er nog een. Misschien was hij +het die straks den inlander al had aangevallen, misschien ook had hij +ergens anders al een goeden maaltijd gehad, ik weet het niet. Maar in +ieder geval was hij niet zoo gehaast als de anderen. Ik kon niet zoo +vlug meer zwemmen, want een groot deel van mijn arbeidsvermogen werd +verbruikt met hem op het spoor te blijven. Ik had hem in de peiling +toen hij zijn eersten aanval deed. Ik was zoo gelukkig hem met mijn +twee vuisten op zijn neus te stompen, en ofschoon zijn vaart mij bijna +onder water trok, kon ik hem toch van mij afhouden. Hij zwaaide vrij, +en begon weer rondom mij heen te zwemmen. Een tweeden keer ontsnapte +ik door dezelfde manoeuvre. De derde stormloop was aan beide kanten +mis. Hij week weg op hetzelfde oogenblik dat mijn handen hem bereikt +zouden hebben, maar zijn schuurpapieren huid (ik had een hemd zonder +mouwen aan) schraapte het vel van mijn eenen arm af van den elleboog +tot den schouder. + +Toen het zoo ver was, begon ik uitgeput te raken, en gaf alle hoop +op. De schoener was nog tweehonderd voet ver weg. Mijn gezicht was +in het water, en ik volgde zijn manoeuvres voor een nieuwe poging, +toen ik een bruin lichaam tusschen ons door zag schieten. Het was Otoo. + +"Zwem naar den schoener, meester!" zei hij. En hij sprak vroolijk, +alsof de heele zaak maar een grapje was. "Ik ken de haaien. De haai +is mijn broeder." + +Ik gehoorzaamde, en zwom langzaam verder, terwijl Otoo om mij heen +bleef zwemmen. Hij hield zich steeds tusschen mij en den haai, +verijdelde zijn aanvallen, en moedigde mij aan. + +"De david-talie is gebroken, en ze zijn bezig met de vallen," legde +hij een paar minuten later uit, en dook toen weer onder om een nieuwen +aanval af te slaan. + +Toen de schoener nog ongeveer dertig voet ver weg was, raakte het met +mij gedaan. Ik kon mij nauwelijks meer bewegen. Ze gooiden voortdurend +lijnen naar ons toe van boord, maar steeds vielen ze buiten ons +bereik. De haai, die merkte dat hem geen kwaad geschiedde, begon +brutaler te worden. Verschillende keeren had hij mij bijna te pakken, +maar telkens was Otoo er juist vóór het te laat was. Natuurlijk had +Otoo zich zelf ieder oogenblik kunnen redden. + +Maar hij bleef bij mij. + +"Dag Charley! Ik ben er geweest!" kon ik nog juist hijgen. Ik wist +dat het eind gekomen was, en dat ik het volgend oogenblik mijn handen +omhoog gooien en zinken zou. + +Maar Otoo lachte mij in mijn gezicht uit, en zei: + +"Ik zal u een nieuwe truc laten zien. Ik zal dien haai eens erg +beroerd maken!" + +Hij kwam achter mij zwemmen, waar de haai zich klaar maakte om op +mij af te komen. + +"Een beetje meer naar links!" riep hij even later. "Er ligt daar een +lijn op het water. Naar links, meester, naar links!" + +Ik veranderde mijn koers en sloeg blindelings uit. Ik was toen zoo goed +als bewusteloos. Toen mijn hand zich sloot om de lijn hoorde ik een +uitroep van boord. Ik keerde mij om en keek rond. Er was geen spoor +van Otoo. Het volgende oogenblik kwam hij aan de oppervlakte. Zijn +twee handen waren er af bij de polsen, en de stompjes spoten bloed. + +"Otoo!" riep hij zacht. En in zijn oogen zag ik de liefde die trilde +in zijn stem. + +Toen en toen alleen, in het laatste oogenblik van al onze jaren, +noemde hij mij bij dien naam. + +"Dag Otoo!" riep hij. + +Toen werd hij onder water getrokken, en ik werd aan boord geheschen, +waar ik flauw viel in de armen van den kapitein. + +En zoo ging Otoo weg, Otoo, die mij gered en een man van mij gemaakt +had, en die ten slotte mijn leven redde. Wij ontmoetten elkaar in den +muil van een orkaan en wij scheidden in den muil van een haai, en daar +tusschen lagen zeventien jaren van kameraadschap zooals nog nooit twee +mannen gekend hebben, de een bruin en de ander blank. Als Jehovah van +zijn verheven zitplaats iedere mensch ziet vallen, dan zal zeker in +zijn koninkrijk niet de minste zijn Otoo, de ééne heiden van Bora-Bora. + + + + +DE VREESELIJKE EILANDEN. + + +Het valt niet tegen te spreken dat de Salomon's een onguur zoodje +eilanden zijn. Evenwel, er zijn kwader oorden op deze wereld. Maar +voor den nieuweling die geen aangeboren begrip heeft van de menschen +en van het leven in het algemeen, zullen de Salomon-eilanden werkelijk +vreeselijk kunnen blijken. + +Het is waar, dat koorts en dysenterie er voortdurend rondwaren, +dat walgelijke huidziekten er in overvloed voorkomen, dat de +atmosfeer er verzadigd is met een vergif dat bijt in iedere porie, +in elk schrammetje of wondje, en daar kwaadaardige gezwellen plant, +en dat menige sterke kerel die daar aan den dood is ontsnapt, +als een wrak terugkeert naar zijn eigen land. Het is ook waar, +dat de inboorlingen van de Salomon's een woeste bende zijn, met +een gezonden eetlust voor menschenvleesch en een zwak voor het +verzamelen van menschenhoofden. Hun hoogste idee van sport is iemand +van achteren aan te vallen en hem een hevigen slag met de tomahawk toe +te brengen die den ruggegraat knakt bij de basis van de hersenen. Het +is eveneens waar dat op sommige eilanden, zooals Malaita, de winst- +en verlies-rekening van maatschappelijk aanzien berekend wordt in +moorden. Hoofden zijn er een ruilmiddel, en hoofden van blanken zijn +bijzonder veel waard. Heel dikwijls maken een dozijn dorpen een pot, +dien ze maan na maan bijvullen, tegen den tijd dat de een of andere +dappere krijger het hoofd van een blanke vertoont, versch en bloedig, +en den pot opeischt. + +Al het voorgaande is volkomen waar, en toch zijn er blanken die meer +dan twintig jaren in de Salomon's geleefd hebben, en die heimwee +voelen wanneer ze er weg gaan. Een man moet alleen maar voorzichtig +zijn--en geluk hebben--om lang te blijven leven in de Salomon's; maar +hij moet ook van het goede soort zijn. Het kenmerkend stempel van het +onvermijdelijke blanke ras moet gedrukt staan op zijn wezen. Hij moet +onvermijdelijk zijn. Hij moet een zekere royale onverschilligheid +hebben voor de kansen van het levensspel, een zekere kolossale +zelfvoldaanheid, en een egoïsme van ras dat hem er van overtuigt dat +één blanke meer waard is dan duizend nikkers iederen dag van de week, +en dat hij op Zondag in staat is tweeduizend nikkers af te dekken. Want +dat zijn de dingen die den blanke onvermijdelijk hebben gemaakt. O, en +dan nog iets--de blanke die onvermijdelijk wil zijn, moet niet alleen +de lagere rassen verachten en een groot idee van zichzelf hebben; +hij mag ook geen last hebben van een teveel aan fantazie. Hij moet +de instincten, gewoonten, en hersenprocessen van de zwarten en gelen +en bruinen niet al te goed begrijpen; want het is niet op die manier +dat het blanke ras zijn koninklijken weg over de wereld heeft gebaand. + +Bertie Arkwright was niet onvermijdelijk. Hij was te gevoelig, te fijn +besnaard, en hij had te veel fantazie. Hij trok zich te veel van de +wereld aan. Hij projecteerde zichzelf te levend, te gevoelig op zijn +omgeving. Daarom waren de Salomon-eilanden de laatste plaats in de +wereld waar hij heen moest gaan. Hij kwam ook niet met de bedoeling +om er te blijven. Met een verblijf van vijf weken, tot de volgende +boot kwam, zou, zoo besloot hij, de drang naar primitief leven die de +snaren van zijn wezen deed trillen, wel bevredigd zijn. Tenminste, +dat vertelde hij aan de dames-touristen op de _Makembo_, hoewel in +andere termen; en zij vereerden hem als een held, want het waren +dames-touristen en zij zouden alleen maar het veilige dek van het +stoomschip kennen terwijl het zijn weg zocht door de Salomon's. Er +was nog een man aan boord, waarvan de dames géén notitie namen. Het +was een klein, verschrompeld mannetje, met een rimpelige huid die +de kleur had van mahonie hout. Zijn naam op de passagierlijst doet +hier niet ter zake, maar zijn andere naam, kapitein Maloe, was een +naam waar de nikkers bij zwoeren, en waarmee men kinderen bang kon +maken en tot rede brengen op ieder eiland van Nieuw-Hannover tot de +Nieuwe Hebriden. Hij had barbaren en barbaarschheid geëxploiteerd, +en uit koorts en ontbering, uit den knal van Sniders en de zweep van +opzichters had hij vijf millioen dollar gewrongen, in den vorm van +tripang, sandelhout, pareloesters en schildpad, kokosnoten en kopra, +graslanden, ruil-stations en plantages. Er was meer onvermijdelijkheid +in kapitein Maloe's pink, die gebroken was, dan in Bertie Arkwright's +heele lichaam. Maar, de dames-touristen hadden niets om naar te +oordeelen dan den uiterlijken schijn, en Bertie was zonder twijfel +een flinke, knappe jongen. + +Bertie praatte eens met kapitein Maloe in den rooksalon, en bekende +hem zijn plan om het leven in de Salomon's te zien, rood en bloedend, +zooals het werkelijk was. Kapitein Maloe vond óók dat dat een loffelijk +en prijzenswaardig streven was. Pas verscheiden dagen later begon +hij meer belang te stellen in Bertie, toen die jeugdige avonturier +er op aandrong hem een automatisch pistool, kaliber 44, te laten +zien. Bertie legde uit hoe het werkte, en veraanschouwelijkte zijn +onderricht door een houder met patronen in den hollen kolf te schuiven. + +"Het is zoo eenvoudig", zei hij. Hij schoof den buitensten loop +langs den binnensten. "Daardoor wordt het geladen en gespannen, +ziet u. En dan is alles wat ik te doen heb den trekker overhalen, +acht keer, zoo gauw als ik mijn vinger maar kan bewegen. Ziet u +die veiligheidsspan? Dat vind ik er zoo mooi van. Het is veilig. De +grootste dwaas kan er mee omgaan." Hij liet den houder er weer uit +glijden. "U ziet hoe veilig het is." + +Terwijl hij het in zijn hand hield, kwam de mond in de richting +van kapitein Maloe's maag. Kapitein Maloe's blauwe oogen keken er +onafgewend naar. + +"Zoudt u het misschien in een andere richting willen houden?" vroeg +hij. + +"Het is absoluut veilig", verzekerde Bertie hem. "Ik heb den houder +er uit gehaald. Het is heusch niet geladen nu." + +"Een vuurwapen is altijd geladen." + +"Maar dit niet." + +"Houdt u het toch maar in een andere richting." + +De stem van kapitein Maloe was laag en metaalachtig en zonder +uitdrukking, maar zijn blikken wendden zich geen oogenblik af van +den mond van het pistool, totdat de vizierlijn langs hem heen liep +en van hem weg. + +"Ik verwed er een tientje onder dat het niet geladen is", daagde +Bertie uit. + +De ander schudde zijn hoofd. + +"Dan zal ik het u laten zien." + +Bertie begon den loop naar zijn eigen hoofd te richten, met de +klaarblijkelijke bedoeling om af te drukken. + +"Wacht u even", zei kapitein Maloe rustig, zijn hand uitstrekkend. "Mag +ik het even zien?" + +Hij richtte het pistool naar zee en drukte af. Er volgde een zware +ontploffing, tegelijk met den scherpen tik van het mechanisme dat +een heete, rookende huls zijwaarts uitwierp, tegen het dek. Bertie +liet zijn onderkaak hangen in stomme verbazing. + +"Ik heb den loop één keer terug geschoven, hè?" legde hij uit. "Het +was stom van me, dat moet ik zeggen." + +Hij gichelde slapjes, en ging zitten in een dekstoel. Het bloed was +weggeëbd uit zijn gezicht, en hij had ineens donkere kringen onder +zijn oogen. Zijn handen beefden en waren niet in staat de trillende +cigaret naar zijn lippen te brengen. Hij trok zich te veel van de +wereld aan, en hij zag zich zelf al met druipende hersenen vóórover +op het dek liggen. + +"Heusch," zei hij, "... heusch." + +"Het is een mooi wapen", zei kapitein Maloe, en gaf hem het pistool +terug. + +De resident, die terugkwam van Sydney, was aan boord van de _Makembo_, +en met zijn toestemming werd er gestopt bij Oegi om een zendeling +aan land te zetten. En voor Oegi lag de kits _Arla_, schipper +Hansen. Nu was de _Arla_ een van de vele schepen die kapitein +Maloe in eigendom toebehoorden, en het was op zijn voorstel en +op zijn uitnoodiging dat Bertie als gast aan boord van de _Arla_ +kwam, voor een wervingskruistocht van vier dagen langs de kust van +Malaita. Daarna zou de _Arla_ hem ontschepen op de Reminge-plantage +(ook eigendom van kapitein Maloe), waar Bertie een week zou blijven, +om dan over te steken naar Toelagi, den zetel der regeering. Daar zou +hij gast zijn van den resident. Kapitein Maloe had nog twee andere +voorstellen op zijn geweten, en als die bekend zijn, verdwijnt hij uit +deze geschiedenis. Eén was er gericht aan kapitein Hansen, het andere +aan mijnheer Harriwell, den administrateur van de Reminge-plantage. Zij +waren van gelijken aard, namelijk om mijnheer Bertram Arkwright een +idee te geven van de ruwheid en rauwheid van het leven in de Salomon +eilanden. Ook, zoo fluistert men, liet kapitein Maloe doorschemeren, +dat er een kist Schotsche whisky verbonden zou zijn aan elk bijzonder +grootsch idee dat mijnheer Arkwright van dat leven mocht krijgen. + +"Ja, Swartz was altijd een veel te groote stijfkop. Ziet u, hij +nam vier zwartjes van zijn bemanning mee naar Toelagi om gegeeseld +te worden--officieel, begrijpt u--en ging toen met hen terug in de +sloep. Het was tamelijk vlagerig, en de boot sloeg om toen ze net +buiten waren. Swartz was de eenige die verdronk. Natuurlijk was het +een ongeluk." + +"Was het dat heusch?" vroeg Bertie, die maar half luisterde, en hevig +zat te staren naar den zwarten man aan het stuurrad. + +Ze hadden Oegi achter zich gelaten, en de _Arla_ gleed door +een zomersche zee naar de beboschte bergketens van Malaita. De +roerganger die zulk een aantrekkingskracht uitoefende op Bertie's +oogen verheugde zich in het bezit van een langen draadnagel, dien hij +als een vleeschpen scheef door zijn neus gestoken had. Om zijn hals +hing een snoer van broeksknoopen. In verschillende gaten in zijn ooren +staken een blik-openmaker, het kapotte handvat van een tandenborstel, +een aarden pijp, een koperen tandwieltje van een wekker, en verscheiden +hulzen van Winchester-geweerpatronen. + +Op zijn borst hing, vastgebonden aan een touwtje om zijn nek, de helft +van een porseleinen bord. Een goede veertig ongeveer op dezelfde wijze +uitgedoste zwartjes lagen overal verspreid op het dek. Vijftien daarvan +vormden de bemanning, de rest waren pas geworven inlandsche koelies. + +"Natuurlijk was het een ongeluk", deed de stuurman van de _Arla_ +zich hooren. Hij heette Jacobs, en was een tengere man met donkere +oogen, die meer van een professor had dan van een zeeman. "Johnny +Bedip heeft bijna hetzelfde ongeluk gehad. Hij bracht er verscheiden +terug van een pak slaag toen ze hem lieten omslaan. Maar hij kon even +goed zwemmen als zij, en er verdronken er twee van hen. Hij gebruikte +een voetenplank en een revolver. Natuurlijk was het een ongeluk." + +"Heel gewoon, die ongelukken," merkte de schipper op. Ziet u dien man +daar aan het roer, mijnheer Arkwright? Dat is een menscheneter. Zes +maanden geleden hebben hij en de rest van de bemanning den toenmaligen +kapitein van de _Arla_ verdronken. Ze deden het aan dek, mijnheer, +hier op het achterschip, bij den overloop van de bezaan." + +"Het dek zag er verschrikkelijk uit", zei de stuurman. + +"Begrijp ik goed--?" begon Bertie. + +"Ja, precies", zei kapitein Hansen. "Hij is bij ongeluk verdronken." + +"Maar aan dek--?" + +"Precies. Ik wil u wel vertellen, in vertrouwen natuurlijk, dat ze +een bijl gebruikten." + +"Deze bemanning die u nu heeft?" + +Kapitein Hansen knikte. + +"De andere schipper was altijd veel te onvoorzichtig", legde de +stuurman uit. "Hij draaide zich alleen maar even om, toen zaten ze +al boven op hem." + +"We hebben geen schijn van kans hier", was de klacht van den +schipper. "Het gouvernement beschermt altijd de nikkers tegen de +blanken. Je kunt niet het eerst schieten. Je moet de nikkers het +eerste schot geven, en anders noemt het gouvernement het moord, +en je gaat naar Fidzji. Daarom verdrinken er zooveel bij ongeluk." + +Men werd geroepen voor het eten, en Bertie en de schipper gingen naar +beneden, den stuurman aan dek latend om de wacht te houden. + +"Houd een oogje op dien zwarten duivel, dien Aoeiki", was de laatste +raad van den schipper. "Ik mag zijn tronie al een paar dagen lang +niet." + +"All right," zei de stuurman. + +Het diner was al een heel eind gevorderd, en de schipper was midden +in zijn verhaal van het buitmaken van de _Scottish Chiefs_. + +"Ja," zoo vertelde hij, "het was het mooiste schip op de kust. Maar +toen ze niet door den wind wou, en nog voordat ze het rif geráákt had, +kwamen de kano's er al op af. Er waren vijf blanken aan boord, en een +bemanning van twintig zwartjes van Santa Cruz en Kanaka's van Samoa, +en alleen de ladingmeester is ontsnapt. Bovendien waren er nog zestig +inlandsche koelies. Ze zijn allemaal _gekai-kaid_. _Kai-kai?_--o, +neemt u me niet kwalijk. Ik bedoel, ze werden opgegeten. Dan had je +de _James Edwards_, een keurig-getuigde--." + +Maar op dat oogenblik klonk er een scherpe vloek van den stuurman aan +dek en een koor van woeste kreten. Drie keer ging er een revolver +af, toen hoorde men een luiden plons. Kapitein Hansen was direct +de kajuitstrap op gesprongen, en Bertie's op avontuur beluste oogen +werden even geboeid door een glimp van een blinkenden revolver dien +de schipper trok terwijl hij sprong. + +Bertie ging omzichtiger naar boven, aarzelend vóór hij zijn hoofd +boven de luikopening uitstak. Maar er gebeurde niets. De stuurman +trilde van opwinding, zijn revolver in de hand. Eéns schokte hij op, +en sprong een halven draai om, alsof er gevaar dreigde in zijn rug. + +"Een van de inlanders is overboord gevallen", zei hij met een vreemde, +strakke stem. "Hij kon niet zwemmen." + +"Wie was het?" vroeg de schipper streng. + +"Aoeiki", was het antwoord. + +"Maar hoort u eens, ik geloof dat ik heb hooren schieten," zei Bertie +bevend van nieuwsgierigheid, want hij speurde avonturen, en avonturen +die gelukkig voorbij waren. + +De stuurman stoof op hem af, en snauwde: + +"Je liegt, verdomme! D'r is geen schot gelost. De nikker viel +overboord." + +Kapitein Hansen keek Bertie aan met starende, glanslooze oogen. + +"Ik--ik dacht--" begon Bertie. + +"Schoten?" zei kapitein Hansen droomerig. "Schoten? Hebt u soms hooren +schieten, mijnheer Jacobs?" + +"Geen schot gelost", antwoordde mijnheer Jacobs. + +De schipper keek zijn gast zegevierend aan en zei: + +"Blijkbaar een ongeluk. Laten we naar beneden gaan, mijnheer Arkwright, +en verder af-eten." + +Bertie sliep dien nacht in de kajuit van den kapitein, een kleine +hut naast de groote kajuit. De voorste wand was versierd met een rek +geweren. Boven de kooi hingen nog drie geweren. Onder de kooi was een +groote lade, die, toen hij ze uittrok, gevuld bleek met ammunitie, +dynamiet, en verscheiden doozen slaghoedjes. Hij prefereerde de +rustbank aan anderen kant. Op de kleine hangende tafel lag, goed +zichtbaar, het journaal van de _Arla_. Bertie wist niet dat het +speciaal voor deze gelegenheid was bewerkt door kapitein Maloe, en hij +las er in hoe op 21 September twee leden van de bemanning overboord +waren gevallen en verdronken. Bertie las tusschen de regels door, +en wist wel beter. Hij las hoe de sloep van de _Arla_ bij Soe-oe +was beschoten van uit de bosschen en drie man verloren had; hoe +de schipper had ontdekt dat de kok menschenvleesch braadde op de +kombuiskachel, vleesch dat door de bemanning gekocht was in Foei; +hoe, bij het seinen, een ander matroos was gedood door een toevallige +ontploffing van het dynamiet; hij las van nachtelijke aanvallen; +havens waaruit men met de noorderzon was weggevlucht; aanvallen door +boschbewoners in mangrove-moerassen en door vloten van kustbewoners in +de grootere doorvaarten. Een geval dat eentonig dikwijls terugkeerde +was overlijden aan dysenterie. Hij merkte met ontzetting dat twee +blanken daaraan gestorven waren, gasten op de _Arla_, zooals hij zelf. + +"Zeg, hoort u eens", zei Bertie den volgenden dag tegen kapitein +Hansen. "Ik heb uw journaal eens doorgekeken." + +De schipper bleek hoogst ontstemd dat het journaal was blijven +slingeren. + +"En al die dysenterie, ziet u, dat is allemaal larie, net als dat +bij ongeluk verdrinken," ging Bertie door. "Wat beteekend dysenterie +_eigenlijk_?" + +De schipper toonde onverholen bewondering om de scherpzinnigheid van +zijn gast, werd toen stug en ontkende verontwaardigd, maar gaf zich +ten slotte gracelijk gewonnen. + +"Kijkt u eens hier, mijnheer Arkwright, dat zit'm zoo. De reputatie +van deze eilanden is al erg genoeg op zichzelf. Iedere dag wordt het +moeilijker om blanken aan te monsteren. Stel dat er iemand vermoord +wordt. De maatschappij moet dan zwaar betalen voor een ander die het +baantje overneemt. Maar als er iemand gewoon dood gaat aan de een of +andere ziekte, och, dan is de zaak in orde. De nieuwelingen geven niet +om ziekte. Vermoord worden, daar hebben ze het land aan. Ik dacht dat +de schipper van de _Arla_ aan dysenterie gestorven was, toen ik zijn +baantje vernam. Toen was het te laat. Ik had het contract geteekend." + +"Bovendien," zei mijnheer Jacobs, "d'r zijn er over 't algemeen veel +te veel die bij ongeluk verdrinken. Dat lijkt niet pluis. Het is de +schuld van het gouvernement. Een blanke krijgt de kans niet om zich +tegen de nikkers te verdedigen." + +"Ja, kijk maar eens naar de _Princess_ en dien Yankee stuurman", +nam de schipper het verhaal op. "Het schip voer vijf blanken en nog +een gouvernements-agent. De kapitein, de agent, en de ladingmeester +waren aan wal in de twee booten. Ze werden tot den laatste toe +doodgeslagen. De stuurman en de bootsman met zoowat vijftien matrozen, +lui van Tongga en Samoa, waren aan boord. Een troep nikkers kwam er +aan, van de wal. Toen de stuurman begon te snappen wat er aan de hand +was, waren de bootsman en de matrozen al doodgeslagen, bij den eersten +aanval. Hij graaide drie patroongordels en twee Winchesters en smeerde +'m het want in. Hij was de eenige die het geval overleefde, en je zult +hem niet laste kunnen leggen dat hij gek was. Hij pompte een geweer +tot het zóó warm was dat hij het niet meer kon vasthouden, en toen +pompte hij het andere. Het dek was zwart van de nikkers. Hij roeide ze +uit. Hij schoot ze neer terwijl ze over de verschansing klommen, en +zoo gauw namen ze hun pagaaien niet op of hij had ze te grazen. Toen +sprongen ze in het water en probeerden zwemmende hun huid te bergen, +en omdat hij razend was deed hij er nog een half dozijn bij. En wat +heeft hij ervoor gekregen?" + +"Zeven jaar in Fidzji", beet de stuurman. + +"Het gouvernement zei dat hij geen recht had om te schieten toen ze +eenmaal in het water waren", legde de schipper uit. + +"En daarom gaan ze tegenwoordig dood aan dysenterie", voegde de +stuurman er bij. + +"Stel je voor", zei Bertie, en hij werd zich bewust van een verlangen +naar het einde van den tocht. + +Later op den dag ondervroeg hij den zwarte die hem aangewezen was +als een menscheneter. Deze mijnheer heette Soemasai. Hij had drie +jaar doorgebracht op een plantage in Queensland. Hij was geweest +in Samoa, en Fidzji, en Sydney; en als matroos had hij gevaren +op wervingsschoeners door heel Nieuw-Britannië, Nieuw-Ierland, +Nieuw-Guinea, en de Admiraliteits-eilanden. Ook was hij een guit, +en hij had een voorbeeld genomen aan het gedrag van zijn schipper. O +ja, hij had heel wat menschen opgegeten. Hoeveel? Hij kon het niet +zeggen. Ja, ook blanken; ze smaakten uitstekend, behalve als ze ziek +waren. Hij had één keer een zieken opgegeten. + +"Mijn woord!" riep hij uit bij die herinnering. "Mij ziek veel bij +hem. Mij buik loop rond te veel." + +Bertie rilde, en vroeg inlichtingen over hoofden. Ja, Soemasai had +er verscheiden, verstopt aan de wal, in uitstekenden staat, in de zon +gedroogd, en boven het vuur gerookt. Eén was er van den kapitein van +een schoener. Het had lange bakkebaarden. Hij wilde het verkoopen voor +twee pond. Hoofden van zwarten wou hij voor één pond verkoopen. Hij +had ook nog wel een paar kinderhoofden, maar die waren niet goed +geconserveerd, en hij wilde ze hem overlaten voor tien shilling. + +Vijftien minuten later merkte Bertie dat hij op het luik van +de kajuitstrap zat langszij van een zwartje met een vreeselijke +huidziekte. Hij vloog weg, en op zijn vraag vernam hij dat het +melaatschheid was. Hij haastte zich naar beneden, en waschte zich +met antiseptische zeep. Hij waschte zich dikwijls antiseptisch in +den loop van dien dag, want iedere inlander aan boord was lijdende +aan het een of ander kwaadaardig gezwel. + +Toen de _Arla_ voor anker kwam te midden van mangrove-moerassen was +er boven de verschansing een dubbele versperring van prikkeldraad +gespannen die om het heele schip liep. Dat leek alsof het meenens +zou worden, en toen Bertie de kano's van den wal langszij zag komen, +bewapend met speren, bogen, pijlen en Sniders verlangde hij serieuzer +dan ooit naar het eind van de reis. + +Dien avond bleven de inlanders lang treuzelen vóórdat ze het schip +verlieten. Enkelen van hen jouwden den stuurman uit toen hij hen +beval aan land te gaan. + +"Hindert niet, ik zal ze wel," zei kapitein Hansen, naar beneden +duikend. + +Toen hij terug kwam liet hij Bertie een staaf dynamiet zien met +een vischhaak er aan. Nu kan een leege chlorodyne-flesch die in een +papier is gewikkeld en waar een onschadelijke lont uitsteekt iedereen +misleiden. Het misleidde Bertie en het misleidde de inlanders. Toen +kapitein Hansen de lont aanstak en den vischhaak in den lendendoek +van een van de inlanders sloeg, werd die inlander overvallen door +een zóó hevig verlangen naar het vaste land, dat hij vergat zijn +lendendoek te laten afglijden. Hij vloog naar voren. De lont knetterde +en siste achter hem aan, en bij iederen sprong dien hij maakte namen +de nikkers bij dozijnen hun duik over het prikkeldraad. Bertie stond +verlamd van schrik. Kapitein Hansen ook. Hij had niet gedacht aan +zijn vijfentwintig koelies voor ieder waarvan hij dertig shilling +vooruit betaald had. Ze sprongen samen met de bewoners van het eiland +overboord, gevolg door den man die de sissende chlorodyne-flesch +achter zich aan sleepte. + +Bertie zag de flesch niet springen; maar de stuurman liet op het juiste +moment een staaf echt dynamiet ontploffen, op het achterschip, waar +het niemand kwaad kon doen; en Bertie zou in ieder Admiraliteits-Hof +gezworen hebben dat er een nikker aan flarden gevlogen was. + +De vlucht van de vijfentwintig koelies had de _Arla_ veertig pond +gekost, en aangezien ze hun heil in de bosschen hadden gezocht, +was er geen hoop meer om hen nog terug te krijgen. De schipper en +zijn stuurman wisten niet beter te doen dan hun verdriet verdrinken +in koude thee. De koude thee was in whisky-flesschen, en Bertie +wist niet, dat wat ze opdweilden maar koude thee was. Alles wat hij +wist was, dat de twee mannen erg dronken raakten en welsprekende en +lang-uitgesponnen debatten hielden over de kwestie of de ontplofte +nikker gerapporteerd zou worden als bij ongeluk verdronken of als een +geval van dysenterie. Toen ze eindelijk snorkend in slaap vielen, +was hij de eenige blanke aan boord die nog tot iets in staat was, +en hij hield een ijselijke wacht tot de morgenschemering, in angst +en vreeze voor een aanval van de wal of een oproer van de bemanning. + +Nog drie dagen bracht de _Arla_ door op de kust, en nog drie avonden +dronken de scheeps-officieren overvloedig koude thee, terwijl ze Bertie +de wacht lieten houden. Zij wisten dat ze op hem konden rekenen, en hij +zelf wist even zeker dat hij, als hij nog leefde, hun liederlijk gedrag +aan kapitein Maloe zou rapporteeren. Daarna liet de _Arla_ het anker +vallen voor de Reminge-plantage, op Goeadalcanar, en Bertie stapte +met een zucht van verlichting op het strand, waar hij werd verwelkomd +door den administrateur. Mijnheer Harriwell was klaar voor hem. + +"Nu moet u niet schrikken als er een paar van ons een beetje +neerslachtig lijken", zei mijnheer Harriwell, hem even in vertrouwen +apart nemend. "Er wordt gepraat over een uitbarsting, en ik geef toe +dat er een paar verdachte teekenen zijn, maar voor mezelf geloof ik +dat het allemaal poppenkast is." + +"Hoe--hoeveel zwarten hebt u hier op de plantage?" vroeg Bertie, +en alle moed ontzonk hem. + +"Op het oogenblik werken we met vierhonderd man", antwoordde mijnheer +Harriwell opgewekt; "maar we zijn hier met z'n drieën, en met u, +natuurlijk, en den schipper en den stuurman van de _Arla_ kunnen we +ze gemakkelijk hanteeren." + +Bertie draaide zich om om kennis te maken met een zekeren McTavish, +den magazijnmeester, die nauwelijks notitie van hem nam, zóó verlangend +was hij om zijn ontslag in te dienen. + +"Omdat ik een getrouwd man ben, mijnheer Harriwell, kan ik me eigenlijk +niet permitteeren nog langer te blijven. Er broeit iets, zoo zeker +als er een neus op uw gezicht staat. De nikkers staan op springen, +en dan krijgen we hier nieuwe Hohono gruwelen." + +"Wat zijn Hohono gruwelen?" vroeg Bertie, nadat de magazijnmeester +overreed was om nog tot het eind van de maand te blijven. + +"O, hij bedoelt de Hohono-plantage, op Isabella", zei de +administrateur. "De nikkers hebben daar de vijf blanken vermoord, +den schoener buit gemaakt, kapitein en stuurman doodgeslagen, en +zijn toen met z'n allen ontsnapt naar Malaita. Maar ik heb altijd +gezegd dat ze op Hohono niet voorzichtig waren. _Hier_ zullen ze ons +niet in den dut vinden, dat verzeker ik u. Komt u even mee, mijnheer +Arkwright dan kunt u het mooie uitzicht vanaf onze veranda eens zien." + +Bertie was te druk bezig met overleggen hoe hij weg zou komen naar +Toelagi, naar het huis van den resident om veel van het panorama te +zien. Hij overlegde nog steeds, toen er vlak bij hem, in zijn rug, +een geweer knalde. Op hetzelfde oogenblik werd zijn arm bijna uit +het lid gerukt, zoo heftig trok mijnheer Harriwell hem naar binnen. + +"Zeg, oude jongen, dat scheelde een haartje", zei de administrateur, +en hij betastte hem overal om te zien, of hij ook getroffen was. "Ik +kan je niet zeggen hoe me dat spijt. Maar het was klaarlichte dag, +en ik dacht er zelfs niet aan." + +Bertie begon bleek te worden. + +"Op die manier hebben ze den vorigen administrateur ook gekregen", +betuigde McTavish. "En een allemachtige flinke kerel was dat. Zijn +hersens vlogen over de heele veranda. Hebt u die donkere vlek niet +gezien daar, tusschen de trappen en de deur?" + +Bertie was rijp voor den cocktail die mijnheer Harriwell voorstelde +en voor hem klaar maakte; maar vóórdat hij er nog van kon drinken, +kwam er een man in rijbroek met puttees binnen. + +"Wat zal't nu weer zijn", vroeg de administrateur na een blik op +het gezicht van den nieuwen acteur in de komedie. "Is de rivier +weer gestegen?" + +"Verrek met je rivier--'t zijn de nikkers. Stapte pardoes uit het +bamboe, geen tien voet van me af, en pafte op me. Het was een Snider, +en hij schoot vanaf de heup. Nu wou ik wel eens weten waar hij dien +Snider vandaan heeft gehaald. O, neemt u me niet kwalijk. Aangenaam, +mijnheer Arkwright." + +"Mijnheer Brown is mijn assistent", legde mijnheer Harriwell uit. "En +laten we nu die cocktail nemen." + +"Maar waar heeft hij dien Snider vandaan?" hield mijnheer Brown +aan. "Ik heb er altijd tegen gesputterd dat die geweren op het erf +bewaard werden." + +"Ze zijn er nog altijd", zei mijnheer Harriwell, een beetje geraakt. + +Mijnheer Brown glimlachte ongeloovig. + +"Ga mee kijken", zei de administrateur. + +Bertie sloot zich aan bij den optocht die naar het kantoortje ging, +alwaar mijnheer Harriwell zegevierend wees naar een groote pakkist +in een stoffigen hoek. + +"Goed, maar waar haalt de kerel dan dien Snider vandaan?" zaagde +mijnheer Brown. + +Maar op dat oogenblik lichtte McTavish de kist op. De administrateur +schrok, rukte toen het deksel er af. De kist was leeg. Ze staarden +elkaar aan in een vreeselijk zwijgen. Harriwell liet vermoeid zijn +hoofd hangen. + +Toen begon McTavish te vloeken. + +"Wat ik altijd beweerd heb, de huisjongens zijn niet te vertrouwen." + +"Ik moet zeggen, het ziet er ernstig uit," gaf Harriwell toe, "maar +we zullen er wel door heen komen. De bloeddorstige heeren moeten eens +door elkaar gerammeld worden, dat hebben ze noodig. Wilt u misschien +zoo goed zijn, heeren, en uw geweren meebrengen aan tafel, en wilt u, +mijnheer Brown, misschien een veertig of vijftig staven dynamiet klaar +maken? Maak de lonten goed kort. We zullen ze een lesje geven. En nu, +heeren, het diner is klaar." + +Er was één ding dat Bertie verfoeide, en dat was rijst met kerrie, +dus zoo gebeurde het dat hij alleen deel had aan een verleidelijke +omelet. Hij had zijn bord heelemaal leeg, toen Harriwell zich van +de omelet bediende. Eén mondvol proefde hij, toen spuwde hij het uit +met veel misbaar. + +"Dat is de tweede keer", verkondigde McTavish onheilspellend. Harriwell +zat nog steeds te rochelen en te spuwen. + +"Tweede keer wat?" bibberde Bertie. + +"Vergif", was het antwoord. "Die kok zal nog eens opgehangen worden." + +"Op die manier is de boekhouder op Cape Marsh er tusschen +uit getrokken," deed Brown zich hooren. "Een vreeselijken dood +gestorven. Aan boord van de _Jessie_ zeiden ze dat ze hem drie mijlen +ver hadden hooren schreeuwen." + +"Ik zal den kok in de boeien laten slaan", proestte +Harriwell. "Gelukkig dat we het op tijd ontdekt hebben." + +Bertie zat daar als verlamd. Er was geen kleur in zijn gezicht. Hij +trachtte te spreken, maar het resultaat was slechts een onduidelijk +gorgelen. Allen keken hem angstig aan. + +"Zeg het niet, kerel, zeg het niet!" schreeuwde McTavish, in hevige +spanning. + +"Ja, ik heb er van gegeten, een heele boel, een heel bord vol!" barstte +Bertie uit, en hij haalde ineens weer diep adem, als een duiker die +boven water komt. + +Het afschuwelijk zwijgen duurde een oogenblik voort, en hij las zijn +noodlot in hun oogen. + +"Misschien was het toch geen vergif, après tout," zei Harriwell somber. + +"Roep den kok", zei Brown. + +Binnen trad de kok, een grijnzend zwartje, met pennen door zijn neus +en gaten in zijn ooren. + +"Hier, jij, Wi-wi, wat naam dat?" loeide Harriwell, en hij wees +beschuldigend naar de omelet. De angst en de wanhoop van Wi-wi waren +bijzonder natuurlijk. + +"Hem goed kai-kai", mompelde hij afwerend. + +"Laat het hem opeten", stelde McTavish voor. "Dat is het beste bewijs." + +Harriwell vulde een lepel met het goedje en sprong naar den kok, +die doodelijk verschrikt wegvluchtte. + +"Dat beslist alles", was Brown's plechtige uitspraak. "Hij wil het +niet eten." + +"Mijnheer Brown wilt u hem misschien even in de boeien +slaan?" Harriwell wendde zich opgewekt tot Bertie. "Het is in orde, +oude jongen, hij zal met den resident te doen krijgen, en als jij +dood gaat, zal hij hangen, hoor, daar kan je van op aan." + +"Ik geloof niet dat het gouvernement dat doen zal", wierp McTavish +tegen. + +"Maar heeren, heeren toch!" riep Bertie. "Denk ondertusschen eens +aan mij." + +Harriwell haalde medelijdend zijn schouders op. + +"Spijt me, beste kerel, maar het is een inlandsen vergif, en daar is +geen tegengif voor bekend. Tracht je er in te schikken, en als--" + +Twee geweerschoten van buiten onderbraken het gesprek, en Brown kwam +binnen, laadde zijn geweer opnieuw, en ging aan tafel zitten. + +"De kok is dood", zei hij. "Koorts. Tamelijk plotselinge aanval." + +"Ik was juist bezig mijnheer Arkwright te vertellen dat er voor +inlandsche vergiften geen tegengif bestaat--" + +"Behalve jenever", zei Brown. + +Harriwell schold zich uit voor een imbecielen idioot en rende weg om +de jeneverflesch te halen. + +"Puur, man, puur", raadde hij Bertie, die een groot glas voor twee +derden gevuld met het bijtend goedje onvermengd naar binnen slokte, en +zat te hoesten en te kuchen tot de tranen hem langs de wangen liepen. + +Harriwell voelde zijn pols en nam zijn temperatuur op, en twijfelde +weer of de omelet wel vergiftigd was geweest. Brown en McTavish +twijfelden ook, maar Bertie onderscheidde een onoprechten klank in +hun stemmen. Zijn eetlust was weg, en hij voelde stilletjes zijn pols +onder de tafel. Het viel niet te ontkennen, dat die sneller werd, +maar hij dacht er niet aan dat toe te schrijven aan den jenever dien +hij gedronken had. McTavish, geweer in de hand, ging naar buiten om +eens poolshoogte te nemen. + +"Ze komen in troepen bij elkaar bij de keuken", was zijn verslag. "En +ze hebben bende's Sniders. Mijn idee is er om heen te trekken en ze +van den anderen kant in de flank aan te vallen. Den eersten klap geven, +zie je. Ga je mee, Brown?" + +Harriwell at rustig door, terwijl Bertie ontdekte dat zijn pols vijf +slagen toegenomen was. Niettemin sprong hij tegen wil en dank overeind +toen de geweren begonnen te knallen. Boven de zware ontploffingen der +Sniders uit hoorde men het scherpe knetteren van de Winchesters van +Brown en McTavish, alles tegen een achtergrond van demonisch gegil +en gekrijsch. + +"Ze hebben ze op den loop", merkte Harriwell op, toen stemmen en +geweerschoten wegstierven in de verte. + +Nauwelijks waren Brown en McTavish terug aan tafel, toen de laatste +weer even poolshoogte ging nemen. + +"Ze hebben dynamiet", zei hij. + +"Laten we ze dan ook met dynamiet bestoken", stelde Harriwell voor. + +Ze staken elk een half dozijn staven in hun zakken, rustten zich +uit met brandende sigaren, en liepen naar de deur. En juist op dat +oogenblik gebeurde het. Ze gaven McTavish er later de schuld van, +en hij gaf toe dat de lading wel wat sterk was geweest. Maar in ieder +geval ontplofte het onder het huis, dat schuin omhoog werd gelicht, +en weer terugviel op zijn fundamenten. De helft van het porselein +op de tafel brak, en de achtdaagsche klok bleef stilstaan. Gillend +om wraak renden de drie mannen naar buiten, den nacht in, en het +bombardement begon. + +Toen ze terugkwamen was er geen Bertie meer. Hij had zich weggesleept +naar het kantoortje, zich daar verschanst en gebarricadeerd, en +was toen neergezonken op den vloer in een van jenever doordrenkte +nachtmerrie, waarin hij duizend dooden stierf terwijl de wakkere +strijd rondom hem verder gevoerd werd. In den morgen, beroerd en +katterig van den jenever, kroop hij naar buiten, waar hij de zon nog +in de lucht vond en God naar alle waarschijnlijkheid in den hemel, +want zijn gastheeren leefden nog en waren ongedeerd. + +Harriwell drong er op aan dat hij nog wat zou blijven, maar Bertie +stond er op onmiddelijk met de _Arla_ weg te zeilen naar Toelagi, waar +hij heel dicht in de buurt van het huis van den resident bleef, totdat +de volgende boot kwam. Er waren dames-touristen op het stoomschip, en +Bertie was weer een held, terwijl kapitein Maloe, zooals gewoonlijk +onopgemerkt bleef. Maar kapitein Maloe stuurde twee kisten met de +beste Schotsche whisky die er aan de markt was, want hij was niet in +staat uit te maken, wie Bertie het meest grootsche idee van het leven +in de Salomon's had gegeven kapitein Hansen of mijnheer Harriwell. + + + + +HET ONVERMIJDELIJKE BLANKE RAS. + + +"De zwarten zullen de blanken nooit begrijpen, en de blanken de +zwarten niet, zoo lang zwart zwart is en blank blank." + +Zoo sprak kapitein Woodward. Wij zaten in de gelagkamer van Charley +Roberts' kroeg in Apia, en dronken eindelooze Aboe Hameds, voor ons +gemengd en met ons gedeeld door voornoemden Charley Roberts. + +Hij beweerde dat hij het recept direct had van Steevens, bekend door +het uitvinden van den Aboe Hamed in een tijd dat hij voortgejaagd +werd door dorst naar den Nijl--de Steevens die "Met Kitchener naar +Kartoem" op zijn geweten heeft, en die uit dit leven verdween bij +het beleg van Ladysmith. + +Kapitein Woodward, kort en dik, al tamelijk oud, verbrand door veertig +jaren tropische zon, en met een paar oogen, zoo mooi helder bruin +als ik ze nooit bij een man gezien heb, sprak uit lange ervaring. + +De lidteekens die kris en kras over zijn kalen schedel liepen, spraken +van een intieme bekendheid met de tomahawks van de zwartjes, en men +bespeurde een soortgelijke bekendheid in twee lidteekens, voor en +achter, in de rechter helft van zijn hals, waar een pijl in gedrongen +en er heelemaal doorheen getrokken was. Zooals hij zelf uitlegde, +hij had haast gehad bij die gelegenheid--de pijl had hem gehinderd +bij het loopen--en hij voelde dat hij niet den tijd kon nemen om den +kop af te breken en de schacht er uit te trekken op de manier waarop +ze er in was gekomen. Op het oogenblik was hij gezagvoerder van de +_Savaii_, het groote stoomschip dat in het Westen inlandsche koelies +wierf voor de Duitsche plantages op Samoa. + +"De meeste herrie komt van de domheid van de blanken", zei Roberts, +afbrekend om een slok uit zijn glas te nemen en den Samoeeschen +barjongen in vriendelijke termen te verwenschen. "Als de blanken +een beetje hun best wilden doen om de werking van zwarte hersens te +begrijpen, zouden de meeste moordpartijen vermeden worden." + +"Ik heb er genoeg gekend die beweerden dat ze de zwarten begrepen", +antwoordde kapitein Woodward, een beetje schamper, "en ik heb altijd +kunnen opmerken, dat het juist die lui waren die het eerst _gekaikai'd_ +(opgegeten) werden. Denk maar eens aan de zendelingen op Nieuw-Guinea +en de Nieuwe Hebriden--het martelaars-eiland Erromanga en de heele +rest. Denk eens aan de Oostenrijksche expeditie die in de pan gehakt is +in de Salomon-eilanden, in het verwond van Goeadalcanar. En denk eens +aan de kooplui zelf, met een ervaring van soms twintig jaren, die een +grooten mond hadden dat geen nikker hen ooit te pakken zou krijgen; +en nu versieren hun hoofden de daksparren van de kanohuizen. Je +had den ouden Johnny Simons, zesentwintig jaren op de ruwe kanten +van Melanesië, zwoer dat hij de nikkers op zijn duimpje kende en +dat ze hem nooit zouden krijgen, en hij trok er tusschen uit in +Marovo-Lagune, Nieuw-Georgië. Zijn hoofd werd afgezaagd door een +zwarte vrouw en een ouden nikker met één been; het andere had hij +in den bek van een haai gelaten toen hij dook naar visch die ze met +dynamiet verdoofd hadden. Dan had je Billy Watts, met een vreeselijken +naam als nikker-vreter, een kerel om den duivel bang te maken. Ik +herinner me dat we voor Cape Little lagen, op Nieuw-Ierland, toen +de nikkers een halve kist ruiltabak stalen, kostte hem zoowat drie +en een halven dollar. Hij trok er op los, schoot zes nikkers dood, +vernielde hun oorlogskano's, en stak twee dorpen in brand. En het was +bij Cape Little, vier jaren later, dat ze hem op zijn dak kwamen, hem +en een vijftig jongens van Boekoe die hij bij zich had om tripang te +visschen. In vijf minuten waren ze allemaal dood, op drie jongens na +die ontsnapten in een kano. Praat me niet van de nikkers begrijpen. De +zending van den blanke is de wereld te ontginnen, en daar heeft hij +meer dan genoeg aan. Hij heeft immers geen tijd over om de nikkers +te begrijpen!" + +"Zoo is het", zei Roberts. "En 't is gek, maar het lijkt eigenlijk +niet eens noodig om de nikkers te begrijpen. Aan de domheid van de +blanken is hun succes in het ontginnen van de wereld geëvenredigd." + +"En hun succes in het brengen van de vrees voor de hel in de +nikkerkoppen", flapte kapitein Woodward er uit. "Misschien heb je +gelijk, Roberts. Misschien is het hun stommiteit waar ze hun succes +aan te danken hebben, en een vorm van die stommiteit is zeker, dat ze +niet in staat zijn de nikkers te begrijpen. Maar één ding is zeker: +de blanken moeten achter de nikkers heen zitten of zij ze begrijpen +of niet. Het is onvermijdelijk. Het is hun noodlot." + +"En natuurlijk zijn de blanken onvermijdelijk--het is het noodlot van +de nikkers", viel Roberts in. "Vertel een blanke dat er pareloesters +zijn in de een of andere lagune die onveilig gemaakt door tienduizend +brullende kannibalen, en hij zal er op uit trekken, heelemaal in z'n +eentje, met een half dozijn Kanaka duikers en een blikken wekker als +chronometer, alles als sardientjes gepakt in een handige kits van vijf +ton. Fluister hem in dat er goud gevonden wordt aan de Noordpool, en +datzelfde onvermijdelijke wezen met zijn blanke huid zal er meteen op +af gaan, gewapend met houweel een schop, een zij spek en den nieuwsten +patent goud-wasscher--en wat meer is, hij zal er komen. Geef hem de +lucht dat er diamanten zijn op de wit-gloeiende wallen van de hel, +en mijnheer De Blanke zal de wallen bestormen en den ouden heer Satan +in eigen persoon aan het houwen en graven zetten. Dat komt er van +als men dom en onvermijdelijk is." + +"Maar ik vraag me af wat de zwarten wel moeten denken van die--die +onvermijdelijkheid", zei ik. + +Kapitein Woodward begon zachtjes te lachen. Herinnering lichtte in +zijn oogen. + +"Ik zit daar juist te peinzen wat de nikkers van Maloe wel hebben +gedacht, en nog moeten denken, van den éénen onvermijdelijken blanke, +dien we aan boord hadden toen we hun een bezoek brachten met de +_Duchess_", legde hij uit. + +Roberts mengde drie versche Aboe Hameds. + +"Dat was twintig jaar geleden. Saxtorph heette hij. Hij was zonder +eenigen twijfel de stomste kerel die ik ooit gezien heb, maar hij +was onvermijdelijk als de dood. Er was maar één ding dat die kerel +kon, en dat was schieten. Ik herinner me den eersten keer dat ik hem +tegen het lijf liep--hier in Apia, twintig jaar geleden. Dat was vóór +jouw tijd, Roberts. Ik sliep in Hollandsche Henry z'n hotel, beneden, +waar nu de markt is. Ooit van hem gehoord? Hij had een aardigen duit +gemaakt met wapens smokkelen voor de opstandelingen, verkocht zijn +hotel, en werd precies zes weken later doodgeslagen in Sydney, bij +een herrie in een kroeg. + +"Maar Saxtorph. Op een nacht was ik net zoowat ingedommeld toen een +paar katten concert begonnen te geven op het erf. Ik mijn bed uit en +het raam omhoog, lampetkan in de hand. Maar juist op dat moment hoor +ik het raam van de kamer ernaast omhoog gaan. Er vielen twee schoten en +het raam ging dicht. Ik geloof niet dat ik jullie de snelheid duidelijk +kan maken waarmee het gebeurde. Tien seconden op zijn hoogst. Omhoog +ging het raam, pang, pang ging de revolver, en omlaag ging het +raam. Wie het ook geweest was, hij had geen oogenblik gewacht om de +uitwerking van zijn schoten te zien. Hij wist. Snappen jullie me?--hij +_wist_. Het kattenconcert was afgeloopen, en 's morgens lagen daar de +twee delinquenten, morsdood. Het was een wonder. In de eerste plaats, +al het licht dat er was kwam van de sterren en Saxtorph had geschoten +zonder te mikken; dan, hij had zoo gauw achter elkaar geschoten dat het +een dubbele knal leek in plaats van twee afzonderlijke, en eindelijk, +hij wist dat hij zijn doel had geraakt zonder er naar te kijken. + +"Twee dagen later kwam hij aan boord om mij te spreken. Ik +was stuurman toen, op de _Duchess_, een kolossalen schoener van +honderdvijftig ton, een nikkervanger. En laat ik jullie vertellen dat +nikkervangers ook nikkervangers waren in die dagen. Er waren geen +gouvernements-inspecteurs, en geen gouvernements-bescherming voor +ons ook. Het was ruw werk, leven tegen leven, en niets te zeggen als +het met ons gedaan was, en we deden in nikkers op ieder eiland in de +Zuidzee waar ze ons niet van af schopten. Nu dan, Saxtorph kwam aan +boord, John Saxtorph was de naam dien hij opgaf. Hij was een klein, +rossig kereltje, rossig haar, rossig gezicht, en rossige oogen ook. Hij +had niets dat je trof. En van binnen was hij al even neutraal als van +buiten. Hij zei dat hij dalles was en dat hij wilde monsteren. Wou +kajuitsjongen zijn, kok, ladingmeester of gewoon matroos. Wist niets +van al die baantjes, maar zei dat hij graag wilde leeren. Ik had +hem niet noodig, maar zijn schieten had zóó'n indruk op me gemaakt, +dat ik hem aannam als gewoon matroos, drie pond per maand. + +"Het was waar, hij wilde graag leeren, dat moet ik zeggen. Maar hij +was van nature niet in staat om iets te leeren. Hij kon net zoo min de +streken van het kompas achter elkaar opdreunen als ik cocktails kan +maken zooals Roberts hier. En met zijn sturen bezorgde hij me mijn +eerste grijze haren. Ik durfde hem nooit alleen aan het stuurrad te +laten als we voor den wind liepen in een zware zee; en vol-en-bij en +scherp-bij-de-wind waren onoplosbare mysteriën. Hij kon je het verschil +niet vertellen tusschen een schoot en een talie, hij kon het gewoon +niet. Fokkeklauwval en kluiverval, het was allemaal hetzelfde voor +hem. Zeg hem de groote schoot wat af te vieren, en voor je 't weet laat +hij de piek vallen. Hij is drie keer over boord gesukkeld en hij kon +niet zwemmen. Maar hij was altijd vroolijk, nooit zeeziek, en ik heb +zelden iemand gezien die zóó vol goeden wil was. Mededeelzaam was hij +niet. Praatte nooit over zichzelf. Zijn geschiedenis begon, voor zoover +ons betrof, met den dag dat hij monsterde op de _Duchess_. Waar hij +had leeren schieten weet de hemel alleen. Hij was een Yankee--zooveel +wisten we wel door zijn neuzig praten. En dat was alles wat we ooit +te weten zijn gekomen. + +"En nu komen we tot het eigenlijke verhaal. We hadden pech gehad +in de Nieuwe Hebriden: maar veertien jongens in vijf weken, en we +liepen vóór den zuidoost-passaat naar de Salomon's. Malaita was +toen, net als nu, goed jachtterrein, en we vielen Maloe binnen, in +den noordwest-hoek. Er is daar een landrif en een buitenrif en een +allemachtig lastige ankerplaats; maar we kwamen behouden binnen en +lieten ons dynamiet knallen als signaal voor de nikkers om er uit te +komen en zich te laten werven. Drie dagen lang kregen we geen kip. Ze +kwamen bij honderden naar ons toe in hun kano's, maar ze lachten ons +alleen maar uit als we hen kralen en calico en bijlen lieten zien en +over de heerlijkheden van plantage-werk op Samoa spraken. + +"Den vierden dag kwam er verandering. In de vijftig zwartjes teekenden +en kregen hun logeerkamer in het grootruim, terwijl ze zich aan dek +natuurlijk vrij mochten bewegen. En natuurlijk was dit teekenen en bloc +verdacht, als je er op terug kijkt, maar toen dachten we dat het een +of ander machtig opperhoofd het verbod om te teekenen had opgeheven. + +"In den morgen van den vijfden dag gingen onze twee booten naar den +wal, zooals gewoonlijk,--de eene om de andere te dekken, snap je, als +er soms herrie mocht komen. En, zooals gewoonlijk, waren de vijftig +nikkers die we aan boord hadden aan dek, lummelend, kletsend, rookend +en slapend. Saxtorph en ik zelf, met nog vier andere matrozen, was +alles wat er nog van ons aan boord was. De twee booten waren bemand +met Gilbert-eilanders. In de eene zaten de kapitein, de ladingmeester +en de werver. In de andere, die de eerste dekte en een honderd meter +uit de wal lag, was de tweede stuurman. Allebei de booten waren goed +bewapend, ofschoon we geen herrie verwachtten. + +"Vier van de matrozen, Saxtorph incluis, waren bezig de +kanpanje-reeling te schrappen. De vijfde matroos, geweer in de hand, +stond op wacht bij de watertank, even vóór den grooten mast. Ik was +vooruit, bezig de laatste hand te leggen aan een nieuwen bek voor de +fokkegaffel. Ik wilde net mijn pijp pakken waar ik ze had neergelegd, +toen ik een schot van den wal hoorde. Ik richtte me op om te kijken. Er +trof me iets tegen mijn achterhoofd dat me half verdoofd tegen het +dek deed slaan. Mijn eerste gedachte was dat er boven in het tuig +iets stuk was gegaan; maar terwijl ik nog viel, en vóór dat ik op +het dek terecht kwam, hoorde ik een geweervuur van de booten alsof +de duivel in eigen persoon een roffel sloeg. Ik draaide me half om, +en zag den matroos die op schildwacht stond. Twee groote nikkers +hielden zijn armen vast, en een derde sloeg hem van achteren op +zijn hoofd met een tomahawk. Ik zie het nog voor me, de watertank, +de groote mast, de troep die hem aan zijn lijf hing, de bijl die op +zijn hoofd neerdaalde, alles onder het vlammende zonlicht. Ik werd +geboeid door dat groeiend visioen van moord. De tijd die de bijl +noodig had om neer te dalen leek afschuwelijk lang. Ik zag het ding +op het hoofd van den man terecht komen, en ik zag zijn beenen onder +hem wegzakken toen hij dubbel sloeg. De nikkers hielden hem bij zijn +armen omhoog en hij werd nog een paar keer flink bewerkt. Toen kreeg +ik zelf nog twee hakken op mijn hoofd, en maakte uit dat ik dood +was. Dat was ook het idee van den kerel die me bewerkte. + +"Ik was te hulpeloos om me te bewegen en ik lag daar maar en keek +hoe ze den schildwacht zijn hoofd afsloegen. Ik moet zeggen, ze deden +het netjes. Je kon zien dat ze het meer gedaan hadden. + +"Het geweervuur uit de booten had opgehouden en ik stelde vast dat +het met ons gedaan was en dat het eind van alles was gekomen. Het was +een kwestie van minuten; dan zouden ze komen om mijn hoofd. Blijkbaar +waren ze bezig de matrozen op het achterschip te onthoofden. Hoofden +zijn veel waard op Malaita; vooral hoofden van blanken. Die hebben +de eereplaats in de kano-huizen van de kustbewoners. Welk bijzonder +decoratief effect de binnenlanders er in zien weet ik niet. Maar ze +zijn er even verzot op als hun broertjes van het zoute water. + +"Ik had een vaag idee van ontsnappen, en kroop op handen en voeten +naar den kaapstander, waar ik er in slaagde mezelf weer op de been +te hijschen. Vandaar kon ik naar achteren kijken, en ik zag drie +hoofden boven op de kajuit liggen--de hoofden van drie matrozen aan +wie ik maanden lang orders had gegeven. De nikkers zagen mij staan +en kwamen op me af. Ik greep naar mijn revolver en merkte dat ze +hem hadden weggenomen. Ik kan niet zeggen dat ik bang was. Ik ben +verschillende keeren dicht bij den dood geweest, maar het heeft me +nooit gemakkelijker toegeschenen dan toen. Ik was half verdoofd en +niets kon me meer wat schelen. + +"De nikker die voorop liep had zich gewapend met een hakmes uit +de kombuis, en hij maakte grimassen als een aap terwijl hij zich +klaar maakte om mij in tweeën te snijden. Maar dat sneedje heeft hij +nooit gemaakt. Hij zakte in elkaar op het dek en ik zag het bloed +uit zijn mond gudsen. Heel vaag hoorde ik een geweer afgaan, en het +bleef afgaan, voortdurend. Nikker na nikker viel neer. Mijn begrippen +werden weer een beetje helder, en ik merkte op dat er geen enkel schot +mis was. Iederen keer dat het geweer knalde, zakte er een nikker in +elkaar. Ik ging zitten op het dek naast den kaapstander en keek naar +boven. Boven, in de dwarszalings, zat Saxtorph. Hoe hij het klaar had +gespeeld kan ik nog niet begrijpen, want hij had twee Winchesters en +ik weet niet meer hoeveel patroongordels mee naar boven genomen; en nu +was hij bezig het eenige te doen waar hij op deze wereld voor deugde. + +"Ik heb veel schiet- en moordpartijen gezien, maar ik heb nooit +zoo iets gezien als toen. Ik zat daar naast den kaapstander en keek +naar de vertooning. Ik voelde me zwak en wee en het leek allemaal een +droom. Pang, pang, pang, pang ging zijn geweer, en bom, bom, bom, bom, +gingen de nikkers tegen het dek. Het was verbazend hoe ze vielen. Na +hun eersten stormloop op mij, toen er zoo ongeveer een dozijn gevallen +waren, schenen ze verlamd; maar hij hield geen oogenblik op met zijn +geweer leeg te pompen. + +"Zóó was de toestand toen de kano's en de twee booten van de wal +kwamen, bewapend met Sniders en met Winchesters die ze in de booten +hadden buitgemaakt. De fusillade die ze op Saxtorph loslieten was +iets vreeselijks. Gelukkig voor hem kunnen de nikkers alleen maar +op korten afstand schieten. Ze zijn niet gewend om een geweer aan +den schouder te brengen. Ze wachten tot ze boven op iemand zitten, +en dan schieten ze vanaf de heup. Toen zijn geweer te warm werd nam +Saxtorph het andere. Dat was zijn idee geweest toen hij twee geweren +mee het want in nam. + +"Wat me het meest verbaasde was de snelheid waarmee hij vuurde. En +hij miste geen enkelen keer. Als er er ooit iets onvermijdelijk +is geweest, dan was die man het. De slachting was zoo afschuwelijk +omdat het zoo verbazend vlug ging. De nikkers hadden geen tijd om te +denken. Als ze er in slaagden te denken, sprongen ze met een vaartje +overboord, waarbij de kano's meestal omsloegen. Saxtorph hield geen +oogenblik op. Het water was bedekt met nikkers en pang, pang, pang, +schoot hij zijn kogels in hun zwarte lichamen. Geen enkel schot was +mis en ik kon duidelijk het poffen van de kogels hooren telkens als +er een begraven werd in menschelijk vleesch. + +"De nikkers verspreidden zich en richtten zich naar den wal, +zwemmend. Het was alsof het water bedekt was met een kleed van +opduikende en bewegende hoofden, en ik ging rechtop staan, als +in een droom, om er naar te kijken: de bewegende hoofden en de +hoofden die ophielden te bewegen. Sommige lange-afstand-schoten waren +schitterend. Eén man bereikte het strand, maar toen hij opstond om aan +land te waden schoot Saxtorph hem nog neer. Het was meesterlijk. En +toen een paar nikkers het strand op kwamen loopen om hem uit het +water te trekken, gingen zij ook nog tegen de vlakte. + +"Ik dacht dat alles voorbij was, toen ik het geweer opnieuw hoorde +afgaan. Een nikker kwam met een vaartje uit de kajuit schieten, +naar de verschansing, maar viel halverwege neer. De kajuit moet vol +nikkers gezeten hebben. Ik telde er twintig. Ze holden één voor één +naar boven en sprongen naar de verschansing. Maar zoover kwamen ze +niet. Het deed me denken aan het schieten van dieren in een val. Een +zwart lichaam schoot telkens omhoog uit het trapluik, pang ging dan +Saxtorph's geweer, en neer sloeg het zwarte lichaam. Natuurlijk wisten +de nikkers die beneden waren niet wat er aan dek gebeurde, dus bleven +ze omhoog schieten uit het luik, totdat de laatste er geweest was. + +"Saxtorph wachtte een poosje om zeker van zijn zaak te zijn, en +kwam toen naar beneden. Wij tweeën waren alles wat er overbleef van +bemanning en officieren van de _Duchess_, en ik was er tamelijk beroerd +aan toe, terwijl hij hulpeloos was nu hij niet meer kon schieten. Onder +mijn leiding waschte hij mijn hoofdwonden en naaide ze dicht. Een +groote slok whisky sterkte mij tot het wagen van een poging om weg te +komen. Er bleef ons niets anders over. De rest was dood. We trachtten +de zeilen te hijschen. Saxtorph heesch en ik hield het val om den +nagel. Hij was weer hetzelfde stomme rund van vroeger. Zijn hijschen +was geen cent waard, en toen ik op een goed oogenblik flauw viel, +leek het of het afgeloopen was met ons. + +"Toen ik weer bij kwam, zat Saxtorph hulpeloos op de verschansing, +wachtend om mij te vragen wat hij doen moest. Ik zei hem de gewonden +eens onderste boven te halen om te zien of er ook bij waren die nog +konden kruipen. Hij kreeg er zes bij elkaar. Eén, herinner ik me, +had zijn been gebroken; maar Saxtorph zei dat zijn armen in orde +waren. Ik lag in de schaduw, en joeg de vliegen weg, en leidde +de zaken, terwijl Saxtorph zijn ploeg invalieden aanvoerde. Ik wil +eeuwig verdoemd zijn als hij die arme duivels niet aan ieder touw op de +nagelbanken liet hijschen vóórdat hij de vallen vond. Eén van hen liet +het touw glippen onder het hijschen en gleed neer op het dek, dood; +maar Saxtorph rammeide de anderen en hield hen aan het werk. Toen +de fok en het grootzeil op waren zei ik hem de steekschalm uit den +ankerketting te schroeven en het anker te laten slippen. Ik liet me +naar het achterschip helpen om een slappe poging aan het stuurrad te +wagen. Hoe hij het hem lapte begrijp ik nog niet, maar in plaats van +de steekschalm uit te schroeven, plons ging het tweede anker naar +beneden, en daar lagen we dubbel geankerd. + +"Eindelijk was hij zóó ver dat allebei de ankers geslipt en de stagfok +en kluiver omhoog waren, en de _Duchess_ viel af en stevende naar de +doorvaart. Ons dek was de moeite waard om te zien. Doode en stervende +nikkers lagen overal. Sommigen zaten weggestopt op de onmogelijkste +plaatsen. De kajuit zat er vol mee, waar ze van het dek weggekropen +en naar beneden getuimeld waren. Ik zette Saxtorph en zijn ploeg +doodgravers aan het overboord zetten, en erover gingen ze, levenden en +dooden. De haaien hadden een vette, dien dag. Natuurlijk gingen onze +vier vermoorde matrozen denzelfden weg. Maar hun hoofden deden we in +een zak met gewichten eraan, dat ze niet naar het strand drijven en +in de handen van de nikkers zouden vallen. + +"Onze vijf gevangenen besloot ik als bemanning te gebruiken, +maar zij besloten anders. Ze namen hun kans waar, en sprongen +overboord. Saxtorph schoot er twee dood met zijn revolver terwijl +ze nog in de lucht zweefden, en hij zou de andere drie in het water +ook nog naar de andere wereld hebben geholpen als ik hem niet tegen +gehouden had. Ja, ik had genoeg van het moorden, en bovendien, ze +hadden meegeholpen den schoener naar buiten te brengen. Maar het +was weggegooid medelijden, want ze werden alle drie door de haaien +ingepikt. + +"Ik kreeg hersenkoorts of iets dergelijks toen we goed en wel in +volle zee waren; tenminste de _Duchess_ lag drie weken bijgedraaid; +toen pas was ik mezelf weer meester, en we sukkelden verder met de +schuit naar Sydney. In ieder geval hebben die nikkers van Maloe de +eeuwige les geleerd, dat het niet goed is, gekheid te maken met een +blanke. Saxtorph was zonder eenigen twijfel onvermijdelijk voor hen." + +Charley Roberts floot eens, en zei: + +"Je zou het zoo zeggen. Maar wat is er van Saxtorph geworden?" + +"Hij is bij de robbenvaart terecht gekomen, en een heele beroemdheid +geworden. Zes jaren lang was hij een geweldig heer in de vloten +van San Francisco en Victoria. Het zevende jaar is zijn schoener +in de Beringzee ingepikt door een Russischen kruiser, en alle hens, +zoo ging het verhaal, zijn in de zoutmijnen van Siberië gesmakt. Ten +minste ik heb nooit meer iets van hem gehoord." + +"De wereld ontginnen", mompelde Roberts. "De wereld ontginnen. Hier, +op hun gezondheid, iemand moet het toch doen--de wereld ontginnen, +bedoel ik." + +Kapitein Woodward wreef de lidteekens die kriskrasten over zijn +kaal hoofd. + +"Ik heb er mijn deel toe bijgedragen", zei hij. "Veertig jaar nu +al. Dit is mijn laatste reis. Dan ga ik voor goed naar huis." + +"Ik verwed er den borrel onder dat je het niet doet", tartte +Roberts. "Jij gaat dood in het harnas, niet in je bed." + +Kapitein Woodward nam de weddenschap dadelijk aan, maar ik voor mij +denk dat Charley Roberts de beste kans heeft. + + + + +HET NAGESLACHT VAN MCCOY. + + +De _Pyreneeën_, haar ijzeren zijden laag in het water gedrukt door +de lading tarwe, slingerde traag, en maakte het gemakkelijk voor +den man die aan boord klom vanuit een kleine kano met vlerken. Toen +zijn oogen ter hoogte van de verschansing kwamen, zoodat hij binnen +boord kon kijken, scheen het hem toe, dat hij een vaag, bijna niet te +onderscheiden waas zag. Het leek meer een zinsbegoocheling, een dof +vlies dat zich plotseling over zijn oogen had gespreid. Hij voelde +een neiging om het weg te vegen, en dacht tegelijkertijd, dat hij oud +werd, en dat het tijd was om een bril te bestellen in San Francisco. + +Terwijl hij over de verschansing klom, liet hij zijn blikken omhoog +gaan naar de hooge masten, daarna naar de pompen. Zij werkten +niet. Alles scheen in orde op het groote fregat, en hij vroeg zich +verwonderd af, waarom men het noodsignaal geheschen had. Hij dacht aan +zijn gelukkige eilanders en hoopte dat het geen besmettelijke ziekte +zou zijn. Misschien had het schip gebrek aan water of proviand. Hij +schudde den kapitein de hand. Wat het ook zijn mocht, er _was_ +iets, dat zeiden het vermagerde gezicht en de bezorgde blik van de +gezagvoerder. Op het zelfde oogenblik bemerkte de nieuw-aangekomene +een flauwen niet te definieeren geur. Het leek van verbrand brood, +maar toch weer anders. + +Nieuwsgierig keek hij om zich heen. Twintig voet verder was een +moe-uitziend matroos bezig het dek te breeuwen. Terwijl zijn blik +op dien man rustte, zag hij plotseling een dun spiraaltje rook +onder zijn handen uit opstijgen, dat kronkelde en kringelde, en weg +was. Ondertusschen was hij zelf op het dek gekomen. Hij voelde een +broeiende warmte aan zijn bloote voeten, die snel door het dikke eelt +heen drong. Hij kende nu den nood van het schip. Zijn blikken zwierven +naar voren waar de geheele bemanning van magere, vermoeide matrozen +vol verwachting naar hem stond te kijken. Die blik van zijn vochtige +bruine oogen ging over hen heen als een zegening; hij kalmeerde hen, +wikkelde hen als in den mantel van een groote vrede. + +"Hoe lang hebt u al brand aan boord, kaptein?" vroeg hij, en zijn +stem was zoo zacht en sereen, dat het leek alsof er een duif kirde. + +Eerst voelde de kapitein die rust en die tevredenheid zachtjes in +zich dringen, maar dan sloeg hem weer het bewustzijn van alles wat hij +doorstaan had en nog doorstond, en hij was kwaad. Wat gaf dezen vuilen +strandschuimer, gekleed in een grof linnen broek en een katoenen hemd, +het recht om hem en zijn overwerkte, uitgeputte hersenen iets als rust +en tevredenheid te suggereeren? De kapitein beredeneerde het niet zoo; +het onbewuste proces der emotie was de oorzaak van zijn boosheid. + +"Vijftien dagen", antwoordde hij kortaf. "Wie ben jij?" + +"Mijn naam is McCoy", kwam het antwoord, en het geluid ademde zachtheid +en medelijden. + +"Ik bedoel, ben je de loods?" + +McCoy liet de zegening van zijn blik gaan over den langen, +zwaar-geschouderden man met het verwilderde, ongeschoren gezicht, +die naast den kapitein was komen staan. + +"Ik ben even goed loods als iemand anders", was het antwoord van +McCoy. "We zijn hier allemaal loods, kapitein, en ik ken iederen +centimeter van deze wateren." + +Maar de kapitein was ongeduldig. + +"Ik moet de autoriteiten hebben. Ik moet hen spreken, en allemachtig +gauw ook." + +"Dan kunt u ook met mij volstaan." + +Weer dat hinderlijke gevoel van vrede, en dan zijn schip een woedende +oven onder zijn voeten! Hij trok nerveus en ongeduldig zijn wenkbrauwen +op, en balde zijn vuist alsof hij er mee wou slaan. + +"Wie ben je dan in Jezus' naam?" vroeg hij ruw. + +"Ik ben de eerste ambtenaar", was het antwoord, en nog steeds was de +stem de zachtste en teederste die men zich kon denken. + +De lange zwaar-geschouderde man barstte uit in een schorren lach, +die meer een uiting was van hysterie dan van plezier. De kapitein en +hij bekeken McCoy verwonderd en ongeloovig. Dat deze strandschuimer +op bloote voeten zulk een klinkende waardigheid zou bekleeden +was onbegrijpelijk. Zijn katoenen hemd, los geknoopt, liet een +grauw-behaarde borst zien, en tevens dat hij er geen kleedingstuk +meer onder droeg. Een versleten strooien hoed trachtte tevergeefs het +ongekamde grijze haar te verbergen. Een patriarchale baard, ongeknipt, +daalde neer tot halfweg zijn borst. Twee kwartjes zouden hem bij een +uitdrager compleet hebben uitgerust zooals hij nu voor hem stond. + +"Soms familie van McCoy van de _Bounty_?" vroeg de kapitein. + +"Mijn overgrootvader." + +"O", zei de kapitein, en hij bedacht zich. "Mijn naam is Davenport, +en dit is mijn eerste stuurman, mijnheer Konig." + +Ze schudden elkaar de hand. + +"En nu ter zake." De kapitein sprak snel, de drang van een groote +haast preste zijn woorden. "We hebben nu al meer dan twee weken +brand aan boord. Ieder oogenblik kan de hel losbarsten. Daarom heb +ik op Pitcairn aangehouden. Ik wil de schuit aan den grond zetten, +of lek slaan, om den romp te sparen." + +"Dan hebt u zich vergist, kaptein", zei McCoy. "U had met ruime +schooten naar Mangareva moeten koersen. Daar is een mooi strand, +in een lagune, waar het water is als een vischvijver." + +"Maar we zijn nou hier, hè?" snauwde de eerste stuurman. "Daar komt +het maar op aan. We zijn hier, en er moet iets gedaan worden." + +McCoy schudde vriendelijk zijn hoofd. + +"U kunt hier niets doen. Er is hier geen strand. Er is zelfs geen +ankerplaats." + +"Klets", zei de stuurman. "Klets", herhaalde hij luid, toen de +kapitein hem een teeken gaf, wat minder kras in zijn uitdrukkingen +te zijn. "Dergelijke praatjes kun je mij niet verkoopen. Waar heb +je je eigen booten dan, je schoener of je kotter of weet ik wat jij +hebt? Hè? Vertel me dat maar' es." + +McCoy glimlachte zacht zooals hij gesproken had. Zijn glimlach was +een liefkoozing, een omhelzing die den uitgeputten stuurman trachtte +mee te trekken in den sereenen vrede van McCoy's rustige ziel. + +"Wij hebben geen schoener en geen kotter", antwoordde hij. "En we +dragen onze kano's boven op de rotsen." + +"Zou ik eerst' es moeten zien", snoof de stuurman. "Hoe kom je dan +op de andere eilanden, hè? Dat wou ik wel' es weten." + +"Wij gaan niet naar de andere eilanden. Ik alleen, af en toe, als +gouverneur van Pitcairn. Toen ik nog jong was, was ik heel dikwijls +weg--soms op de koopvaardij-schoeners, meestal op de brik van de +zending. Maar die is er nu niet meer, en we zijn nu afhankelijk van +passeerende schepen. Soms hebben we er wel eens zes in 't jaar. Maar +dikwijls gaat er ook een jaar en nog meer voorbij zonder dat we één +enkel schip zien. U bent het eerste sinds zeven maanden." + +"En je wilt me vertellen--", begon de stuurman weer. + +Maar kapitein Davenport kwam tusschenbeide. + +"Genoeg, genoeg. We verliezen onzen tijd maar. Wat moeten we doen, +mijnheer McCoy?" + +De oude man wendde zijn bruine oogen, zacht als die van een vrouw, naar +het land, en kapitein en stuurman volgden zijn blik, van de eenzame +rots Pitcairn naar de bemanning die in een troep bijeen stond op het +voorschip en vol spanning wachtte op een beslissing. McCoy haastte zich +niet. Zijn gedachten gingen rustig en langzaam, stap voor stap, met de +zekerheid van iemand die nooit gekweld of geslagen is door het leven. + +"Er is niet veel wind op 't oogenblik", zei hij eindelijk. "En er +loopt een sterke strooming naar het westen." + +"Die heeft ons doen afdrijven naar lij", onderbrak de kapitein, +die zijn zeemanschap wilde rechtvaardigen. + +"Juist, die heeft u naar lij gedreven!" ging McCoy verder. "Nu, +u kunt vandaag niet tegen die strooming in opwerken. En al kon het, +dan is er nog geen strand. Uw schip zou totaal verloren zijn." + +Hij wachtte even, en kapitein en stuurman keken elkaar wanhopig aan. + +"Maar ik zal u zeggen wat u kunt doen. De bries zal vannacht doorkomen, +ongeveer middernacht--kijk die vegen wolken en die dikte te loevert, +achter dien bergtop daar. Daar zal-ie vandaan komen, uit het +zuid-oosten, en hard. Het is driehonderd mijlen naar Mangareva. Bras +je ra's in 't vierkant en loop er vóór het windje heen. Er is daar +een mooi bed voor je schip." + +De stuurman schudde zijn hoofd. + +"Kom even in de kajuit, dan kunnen we eens op de kaart kijken," +zei de kapitein. + +Er hing een vergiftige, verstikkende atmosfeer in de kleine, benauwde +kajuit. Onzichtbare gassen die overal ronddreven beten en prikten in +McCoy's oogen. Het dek was hier nog heeter, bijna onverdraaglijk heet +voor zijn bloote voeten. Het zweet stroomde uit zijn lichaam. Hij +keek bijna bang om zich heen. Deze kwaadaardige, inwendige hitte +was afschuwelijk. Het was een wonder, dat de kajuit niet in vlammen +uitbarstte. Hij had een gevoel alsof hij in een grooten oven was, +waar ieder oogenblik de hitte tot een geweldige hoogte kon stijgen +en hem verschroeien als een halmpje gras. + +Toen hij één voet oplichtte en de heete zool tegen zijn broekspijp +wreef, beet de stuurman hem een woesten, grimmigen lach toe. + +"Het voorgeborchte der hel", zei hij. "De hel zelf is daar vlak onder +uw voeten." + +"Het is heet!", riep McCoy onwillekeurig, en veegde zijn gezicht met +een bandana zakdoek. + +"Hier is Mangareva", zei de kapitein, terwijl hij zich over de tafel +boog en een zwarte vlek aanwees midden in de onverbroken witheid van +de kaart. + +"En hier, nog daar vóór, ligt nog een eiland. Waarom daar niet heen?" + +McCoy keek niet op de kaart. + +"Crescent Eiland", antwoordde hij. "Het is onbewoond, en maar twee +of drie voet boven het water. Een lagune, maar geen invaart. Neen, +Mangareva is de naaste plek die u gebruiken kunt." + +"Dan zal het Mangareva zijn", zei kapitein Davenport, de grommende +tegenwerpingen van zijn stuurman onderbrekend. "Roep het volk achter, +mijnheer Konig." + +De matrozen gehoorzaamden. Ze strompelden moe langs het dek en deden +pijnlijke pogingen om haast te maken. Hun uitputting was zichtbaar +in iedere beweging die ze maakten. De kok kwam uit zijn kombuis om +te luisteren, en de kajuitsjongen hing naast hem over de deur. + +Toen kapitein Davenport de situatie uitgelegd en zijn voornemen om naar +Mangareva te loopen geuit had, brak er een geweldig rumoer los. Tegen +een achtergrond van kelig gegrom rezen ongearticuleerde kreten van +woede, met hier en daar een duidelijk te onderscheiden vloek, een +woord, een zin. De schrille stem van een Cockney steeg, en beheerschte +een oogenblik alles: "Jeisis Christus, eers' veertien daoge in de hel, +en nou wil-ie dawwe die drijvende hel weer nao see seile!" + +De kapitein had geen macht meer over hen, maar de aanwezigheid van +McCoy scheen hun een zacht verwijt, en kalmeerde hen. Het mopperen +en vloeken stierf weg, totdat, behalve hier en daar een gezicht +dat vol angstige spanning naar den kapitein gericht was, de geheele +bemanning verlangend stond te kijken naar de groen-begroeide toppen +en de overhangende rotsen van Pitcairn. + +Zacht als een lentewind was de stem van McCoy; "Kaptein, ik meende +dat ik er een paar hoorde zeggen dat ze honger hadden." + +"Ja", was het antwoord, "en wij ook. Ik heb de laatste twee dagen +niets gehad dan een scheepsbeschuit en een lepel gedroogde zalm. We +zijn op rantsoen. Ziet u, toen we den brand ontdekten, hebben we alles +onmiddelijk dichtgeschalmd om het vuur te verstikken. En toen merkten +we hoe weinig voedsel er in de provisiekast was. Maar toen was het te +laat. We durfden de voorraadkamer niet meer open te breken. Honger? Ik +heb even veel honger als zij." + +Hij sprak de mannen opnieuw toe, en opnieuw rees het kelig gebrom +en gevloek, en hun gezichten waren als van dieren, verwrongen van +woede. De tweede en de derde stuurman waren bij den kapitein komen +staan, vóór op de kampanje. Hun gezichten waren strak en zonder +uitdrukking; vóór alles schenen ze ontstemd door deze muiterij van +de bemanning. Kapitein Davenport keek zijn eersten officier vragend +aan, maar die haalde slechts zijn schouders op ten teeken van zijn +hulpeloosheid. + +"U ziet", zei de gezagvoerder tegen McCoy, "je kunt matrozen niet +dwingen het veilige land te verlaten en naar zee te gaan op een +brandend schip. Het is hun drijvende doodkist geweest, nu al meer +dan twee weken. Ze zijn uitgewerkt en uitgehongerd, en ze hebben er +genoeg van. We zullen naar Pitcairn opwerken." + +Maar er was weinig wind, de bodem van de _Pyreneeën_ was aangegroeid, +en het schip kon niet tegen de sterke westelijke strooming op +laveeren. Na verloop van twee uren had men drie mijlen verloren. De +matrozen werkten fel, alsof ze alleen door hun kracht de _Pyreneeën_ +tegen de vijandige elementen in konden drijven. Maar gestadig, nu over +stuurboord, dan over bakboord, zakte het schip af naar het westen. De +kapitein ijsbeerde rusteloos heen en weer. Af en toe hield hij op om +te kijken naar de slierten rook die overal ronddreven, en hij trachtte +hun spoor na te gaan tot de plek waar ze uit het dek sprongen. De +timmerman was voortdurend bezig dergelijke plekken vast te stellen en, +als hij daarin geslaagd was, ze dichter en dichter te breeuwen. + +"Wel, wat denkt u er nu van?" vroeg de kapitein eindelijk aan McCoy, +die naar den timmerman stond te kijken met al de belangstelling en +nieuwsgierigheid van een kind in zijn oogen. + +McCoy keek in de richting van de wal, waar het eiland verdween in +den dichtenden nevel. + +"Ik denk, dat 't beter zou zijn naar Mangareva te loopen. Met de +bries die nu komt bent u daar morgenavond." + +"Maar wat als de brand uitslaat? Het kan ieder oogenblik gebeuren." + +"Houdt uw booten klaar in de vallen. Dezelfde bries zal uw booten +naar Mangareva brengen, als het schip onder u uit brandt." + +Kapitein Davenport overlegde een oogenblik met zich zelf, en toen +hoorde McCoy de vraag die hij liever niet had willen hooren, maar +die hij voelde komen. + +"Ik heb geen kaart van Mangareva. Op de groote kaart is het maar een +vliegenscheet. Ik zou niet weten waar ik de invaart in de lagune +moest zoeken. Zoudt u mee willen gaan en het schip voor mij naar +binnen loodsen?" + +McCoy's sereene rust bleef onverstoord. + +"Goed, kaptein", zei hij met dezelfde kalme achteloosheid waarmee +hij een uitnoodiging om te komen dineeren zou hebben aangenomen; +"ik ga met u mee naar Mangareva." + +Weer werd de bemanning naar achteren geroepen, en de kapitein sprak +hen toe vanaf de hooge kampanje. + +"We hebben geprobeerd de schuit stroomop te krijgen, maar jullie +ziet hoe veel we verloren hebben. We drijven af in een twee-knoops +strooming. Deze mijnheer hier is de Edelachtbare Heer McCoy, eerste +ambtenaar en gouverneur van het eiland Pitcairn. Hij zal met ons +meegaan naar Mangareva. Jullie ziet dus dat de toestand niet zoo +gevaarlijk is. Hij zou het niet aangeboden hebben, als hij dacht dat +hij er zijn hachje bij in zou schieten. Bovendien, hoe groot de risico +ook is, als hij uit eigen beweging aan boord komt, en de kans wil +loopen, kunnen wij niet minder doen. Wat zeggen jullie van Mangareva?" + +Dezen keer was er geen rumoer. McCoy's aanwezigheid, de zekerheid +en de kalmte die er van hem uit schenen te stralen, hadden hun +uitwerking. Ze spraken zachtjes onder elkaar. Veel werd er niet +gepraat. Ze waren eensgezind in de deugd, en ze schoven den Cockney +naar voren als hun woordvoerder. Overstelpt door het bewustzijn van +zijn eigen heldenmoed en dien van zijn kameraden, schreeuwde hij met +vlammende oogen: "Verdomd, as hij 't doet, wij ook!" + +De bemanning mompelde bijval en ging naar voren. + +"Eén oogenblik, kaptein", zei McCoy toen de ander zich omdraaide +om orders aan den eersten stuurman te geven, "ik moet eerst aan +land gaan." + +Mijnheer Konig was als door den donder getroffen en staarde McCoy +aan alsof hij een krankzinnige voor zich had. + +"Aan land gaan?" riep de kapitein. "Waarom in Godsnaam? Het duurt +drie uren eer u daar bent in uw kano." + +McCoy mat den afstand tot het verre land en knikte. + +"Ja, en het is nu zes uur. Ik ben niet aan land vóór negen. Het volk +kan niet eerder bijeen zijn dan tien uur. Terwijl de bries doorkomt +vanavond kunt u beginnen er tegen in te laveeren, en mij dan morgen +vroeg bij zonsopgang oppikken." + +"In den naam van rede en gezond verstand", barstte de kapitein uit, +"waarom wilt u het volk bijeen roepen? Ziet u niet in dat mijn schip +onder mij wegbrandt?" + +McCoy was kalm als een zomersche zee, en de woede van den ander bracht +er niet het minste rimpeltje op. + +"Zeker, kaptein", kirde hij met zijn duivengeluid. "Ik zie heel +goed in dat uw schip in brand staat. Daarom ga ik met u mee naar +Mangareva. Maat ik moet verlof hebben om met u mee te gaan. Het is +gewoonte zoo bij ons. Het is iets heel gewichtigs als de gouverneur +van het eiland weggaat. De belangen van het volk staan op het spel, +en ze hebben het recht hun toestemming te geven of te weigeren. Maar +ze zullen het zeker goed vinden, dat weet ik." + +"Weet u dat zeker?" + +"Absoluut zeker." + +"Maar als u weet dat ze permissie zullen geven, waarom maakt u zich dan +nog druk om ze te krijgen? Denk aan het oponthoud--een heelen nacht!" + +"Het is gewoonte bij ons", was het onverstoorbare antwoord. "Bovendien +ben ik gouverneur, en ik moet maatregelen nemen voor het bestuur van +het eiland voor den tijd dat ik weg ben." + +"Maar het is maar vierentwintig uur naar Mangareva", wierp de kapitein +tegen, "Veronderstel dat het zesmaal zoo lang duurt om terug te komen +tegen den wind in; dat zou u na een week weer terug brengen." + +McCoy glimlachte zijn breeden, goedigen glimlach. + +"Er komen maar heel weinig schepen langs Pitcairn, en als er komen, +zijn ze meestal van San Francisco of van om Kaap Hoorn. Ik mag van +geluk spreken als ik over zes maanden terug ben. Misschien blijf ik +een jaar weg, en misschien moet ik naar San Francisco gaan om een +schip te vinden dat mij terug zal brengen. Mijn vader ging eens voor +drie maanden weg van Pitcairn, en het duurde twee jaren vóórdat hij +terug kon komen. Verder hebt u gebrek aan voedsel. Als u uw toevlucht +in de booten moet zoeken en het weer wordt slecht, kan het dagen duren +eer u land bereikt. Ik kan u twee kano-ladingen proviand mee brengen +morgen vroeg. Gedroogde bananen zullen het beste zijn... Als de bries +aanwakkert, kruist u er tegen in. Hoe dichterbij u is, des te grootere +ladingen kan ik meebrengen. Tot ziens." + +Hij stak zijn hand uit. De kapitein schudde haar, en kon bijna niet los +laten. Hij scheen er zich aan vast te klemmen zooals een verdrinkende +zeeman zich vastklemt aan een reddingboei. + +"Hoe weet ik dat u terug zult komen morgen?" vroeg hij. + +"Ja, dat is het maar!" riep de stuurman. "Hoe weten we dat-ie 'm niet +smeert om zijn eigen huid te bergen?" + +McCoy zei niets. Hij keek de twee mannen zacht en zegenend aan, +en het scheen hun toe als ontvingen zij een boodschap uit zijn +onbegrijpelijke gerustheid van ziel. + +De kapitein liet zijn hand los, en met een laatsten blik die de +bemanning omving in zijn zegening, klom McCoy over de verschansing +en daalde af in zijn kano. + +De wind werd sterker, en de _Pyreneeën_, ondanks den baard onder haar +bodem, won een half dozijn mijlen van de westelijke strooming. Bij +zonsopgang, met Pitcairn drie mijlen te loevert, bemerkte kapitein +Davenport twee kano's, die op hem aanhielden. Weer klauterde McCoy op +tegen den ijzeren wand van het schip, en sprong over de verschansing +op het heete dek. Hij werd gevolgd door vele pakken gedroogde bananen, +elk pak gewikkeld in droge bladeren. + +"Nu, kapitein," zei hij, "gooi je ra's om, en vooruit om je lieve +leven. Ziet u, ik ben geen zeevaarder", legde hij een paar minuten +later uit, toen hij naast den kapitein stond achter op de kampanje, +terwijl deze zijn blikken liet gaan van de bovenste zeilen omlaag +naar het water, om de vaart van de _Pyreneeën_ te schatten. "Jaag +'r naar Mangareva. Als u het land hebt gevonden zal ik haar wel naar +binnen loodsen. Wat denkt u dat het oudje maakt op 't oogenblik?" + +"Elf", antwoordde kapitein Davenport, met een laatsten blik naar het +voorbij ruischende water. + +"Elf knoopen. Eens even kijken, als we die vaart houden zullen we +Mangareva morgen vroeg tusschen acht en negen in zicht krijgen. Ik zal +het schip op 't strand hebben om tien uur, elf uur op z'n laatst. En +dan is al uw zorg voorbij." + +Het scheen den kapitein bijna toe dat het oogenblik van zaligheid +al gekomen was, zoo overtuigend sprak McCoy. Meer dan twee weken had +kapitein Davenport geleefd onder de vreeselijke spanning gezagvoerder +van een brandend schip te zijn, en hij begon te voelen dat hij genoeg +had gehad. + +Een windvlaag, heviger dan de vorigen, sloeg tegen zijn nek en floot +langs zijn ooren. Hij mat de kracht ervan en keek snel overboord. + +"De wind neemt voortdurend toe", verklaarde hij. "De ouwe schuit +maakt eerder twaalf dan elf op 't oogenblik. Als dat zoo doorgaat, +zullen we zeil moeten minderen vanavond." + +Den geheelen dag vloog de _Pyreneeën_ met haar lading smeulend vuur +over de schuimende zee. Bij het vallen van den nacht waren bovenbram- +en bramzeilen ingenomen, en het groote fregat joeg voort, de duisternis +in. Hooge zeeën met schuimkoppen liepen kokend en sissend achterop. De +gunstige wind miste zijn uitwerking niet, en vóór- en achteruit was +iedereen zichtbaar beter gestemd. In de tweede hondenwacht [2] hief +de een of andere zorgelooze ziel zelfs een lied aan, en toen het acht +glazen sloeg was de geheele bemanning aan het zingen. + +Kapitein Davenport had zijn dekens naar boven gebracht en spreidde +ze boven op de kajuit. + +"Ik ben vergeten wat slaap is", legde hij McCoy uit. "Ik ga een +uiltje knappen. Maar roep me in ieder geval wanneer je denkt dat +'t noodig is." + +Om drie uur 's morgens werd hij gewekt door een zacht trekken aan +zijn arm. Hij ging snel rechtop zitten, leunend tegen het vallicht, +nog verdoofd door zijn zwaren slaap. De wind zong zijn krijgszang +in het tuig, en de _Pyreneeën_ werd gebeukt door een woeste zee. Het +schip slingerde beurtelings de stuurboord- en bakboord-reeling onder +water, en midscheeps was de zee niet van het dek. McCoy schreeuwde +iets dat hij niet verstaan kon. Hij strekte zijn arm uit, greep den +ander bij den schouder en trok hem naar zich toe, zoodat zijn oor +dicht bij McCoy's lippen was. + +"Het is drie uur nu", kwam de stem van McCoy, die nog steeds haar +duivengeluid behield, maar vreemd gedempt, als van een grooten +afstand. "We hebben tweehonderd vijftig geloopen. Het eiland Crescent +is maar dertig mijlen verder, ergens recht vooruit. Er zijn geen +lichten op, en als we vóór den wind blijven loopen, vliegen we er +tegen aan, en dan zijn wij weg en het schip ook." + +"Wat denk je--bijliggen?" + +"Ja, ga bijliggen tot het licht wordt. We verliezen er maar vier +uur mee." + +Dus de _Pyreneeën_, met haar lading vuur, werd bijgedraaid, en beet +recht in den wind, vocht zich heen door de beukende zeeën die braken +over haar boeg. Ze was een dunne schaal, gevuld met een smeulenden +brand, en buiten op de schaal, zich met levensgevaar vasthoudend, +hielpen de nietige menschjes haar in den strijd. + +"Het is heel ongewoon, deze storm", zei McCoy tegen den kapitein, +in de beschutting van de kajuit. "Eigenlijk zou er geen storm moeten +zijn in dezen tijd van het jaar. Maar alles is ongewoon geweest met +het weer. De passaatwinden hebben niet meer geblazen, en nu loeit +het juist uit den passaathoek." Hij wees met zijn hand de duisternis +in, alsof zijn oogen honderden mijlen ver konden zien. "Het zit in +'t westen. Daar is ergens iets geweldigs op til--een wervelstorm of +iets dergelijks. We boffen dat we zoo ver naar 't oosten zijn. Dit is +maar een lichte koelte", voegde hij er bij. "Lang zal het niet duren, +dat kan ik je wel vertellen." + +Toen de zon opkwam was de wind bedaard tot zijn normale kracht. Maar +het daglicht openbaarde een nieuw gevaar. Het was dik van mist +geworden. De zee was er mee bedekt, of liever, met een parelgrijzen +nevel, die mist was in zooverre dat hij het zicht belemmerde; maar +eigenlijk was het niet meer dan een vlies op de zee, want de zon +schoot er doorheen en doorgloeide het met een roode straling. + +Het dek van de _Pyreneeën_ rookte meer dan den vorigen dag, en de +opgewektheid van officieren en bemanning was verdwenen. Men kon den +kajuitsjongen hooren huilen in lij van de kombuis. Het was zijn eerste +reis, en de vrees voor den dood was sterk in hem. De kapitein liep +met een woedend gezicht rond, nerveus op zijn snor kauwend, niet in +staat een besluit te nemen. + +"Wat denk jij ervan", vroeg hij, stilstaand naast McCoy, die zat +te ontbijten met gedroogde bananen en een kroes water. McCoy at +zijn laatste banaan op, dronk zijn kroes leeg, en keek langzaam om +zich heen. Er was een teedere glimlach in zijn oogen toen hij zei: +"Wel, kaptein, we kunnen even goed varen als verbranden. Je dek zal +het niet eeuwig uithouden. Het is al veel warmer van morgen. Heb je +misschien een paar schoenen die ik kan dragen. Het wordt onpleizierig +voor mijn bloote voeten." + +De _Pyreneeën_ schepte twee zware zeeën toen ze volgebrast en opnieuw +vóór den wind gebracht werd; en de eerste stuurman gaf uiting aan +den wensch om al dat water in het ruim te hebben, als het er maar +ingebracht kon worden zonder de luiken af te nemen. McCoy dook met +zijn hoofd in het kompashuisje, en keek naar den koers die men zette. + +"Ik zou'r een beetje hooger houden, kaptein", zei hij. "We zijn +afgedreven terwijl we bij-lagen." + +"Ik lig al een streek hooger", was het antwoord. "Is dat niet genoeg?" + +"Ik zou er twee streken van maken, kaptein. Dit stukje wind heeft +die westelijke strooming harder vooruit geschopt dan je denkt." + +Kapitein Davenport gaf toe tot anderhalven streek, en ging toen +het want in, vergezeld van McCoy en den eersten stuurman, om uit te +kijken naar land. Alle zeilen stonden weer bij, zoodat de _Pyreneeën_ +tien knoopen liep. De achteroploopende zee werd snel kalmer. Nog niets +was er dat den parelgrijzen nevel brak, en om tien uur begon kapitein +Davenport zenuwachtig te worden. Alle hens stonden klaar op hun post +om bij den eersten roep van "Land vooruit!" als duivels aan het werk te +springen om de _Pyreneeën_ in den wind te brengen. Dat "Land vooruit", +het een of ander buitenrif waar de branding overheen spoelde, zou +gevaarlijk dichtbij zijn als het zich liet zien in dien mist. + +Weer ging er een uur voorbij. De drie uitkijken boven tuurden gespannen +in de parelende straling. + +"Wat, als we Mangareva voorbij varen?" vroeg kapitein Davenport +plotseling. + +McCoy antwoordde zachtjes, zonder zijn blik af te wenden van de zee: + +"Wel, laat'r loopen, kaptein. Dat is het eenige wat we kunnen doen. De +heele Paoemotoe's liggen vóór ons. We kunnen duizend mijlen ver +varen steeds door riffen en atollen. Ergens zullen we er wel tegen +aan loopen." + +"Dan vooruit." Kapitein Davenport gaf blijk van zijn bedoeling om +naar het dek af te dalen. "We zijn Mangareva voorbij. God weet waar +het volgende land is. Ik wou nòg dat ik 'r die halve streek hooger +gehouden had", biechtte hij een oogenblik later. "Die vervloekte +strooming steekt den gek met een zeevaarder." + +"De oude zeevaarders noemden de Paoemotoe's den Gevaarlijken Archipel", +zei McCoy, toen ze weer op de kampanje waren. En het is juist deze +strooming die dien naam mee op zijn geweten heeft." + +"Ik heb 's gepraat met een varensgezel in Sydney", zei mijnheer +Konig. "Hij had lang gehandeld in de Paoemoetoe's. Hij vertelde me +dat verzekering daar achttien procent was. Is dat zoo?" + +McCoy glimlachte en knikte. + +"_Als_ ze nog verzekeren", vulde hij aan. "De reeders schrijven ieder +jaar twintig procent op hun schoeners af." + +"Groote God!" kermde kapitein Davenport. "Dat maakt het bestaan van +een schoener maar vijf jaren!" Hij schudde neerslachtig zijn hoofd, +mompelend: "Kwaad water; kwaad water!" + +Ze gingen weer de kajuit binnen om de groote kaart te raadplegen, +maar de vergiftige dampen dreven hen hoestend en hijgend weer aan dek. + +"Hier is het eiland Moerenhout." Kapitein Davenport wees het aan op +de kaart die hij boven op de kajuit had uitgespreid. "Het kan niet +meer dan honderd mijlen aan lij liggen." + +"Honderd en tien." McCoy schudde twijfelend zijn hoofd. "Misschien +kunnen we het doen, maar het is erg gewaagd. Ik zou het schip op +'t strand kunnen zetten, maar er is even veel kans dat we op 't rif +komen. Een leelijk gat, een heel leelijk gat." + +"We zullen de risico loopen", was kapitein Davenport's besluit en +hij ging de koers uitrekenen. + +Vroeg in den namiddag werd er zeil geminderd om het eiland 's nachts +niet voorbij te varen; en in de tweede hondenwacht gaf de bemanning +blijk van haar herwonnen opgewektheid. Het land was zóó dicht bij, +en 's morgens zouden al hun zorgen voorbij zijn. + +Maar de morgen kwam, helder, met een vlammende tropische zon. De +zuidoost-passaat was naar het oosten gedraaid en dreef de _Pyreneeën_ +door het water met een vaart van acht knoopen. Kapitein Davenport +maakte zijn gegist bestek, ruim rekenend voor afdrijven, en +kondigde aan, dat Moerenhout niet meer dan tien mijlen verder +was. De _Pyreneeën_ zeilde de tien mijlen, ze zeilde tien mijlen +verder, en de uitkijken in de drie masten zagen niets dan de naakte, +zon-overspoelde zee. + +"Maar het land _is_ er, zeg ik je," schreeuwde kapitein Davenport +hun toe vanaf de kampanje. + +McCoy glimlachte kalmeerend, maar de kapitein keek rond als een +krankzinnige, greep zijn sextant, en deed een chronometer-waarneming. + +"Ik wist wel dat ik gelijk had!" schreeuwde hij bijna toen hij +de waarneming had uitgewerkt "eenentwintig, vijfenvijftig, zuid; +honderdzesendertig, twee, west. Daar! We zijn nog acht mijlen te +loevert. Wat hebt u gekregen, mijnheer Konig?" + +De eerste stuurman keek naar zijn cijfers en zei met een lage stem: + +"Eenentwintig, vijfenvijftig heb ik ook, maar mijn lengte is +honderdzesendertig, acht en veertig. Dat brengt ons een heel stuk +naar lij---" + +Maar kapitein Davenport negeerde zijn berekeningen met een zóó +verachtelijk stilzwijgen, dat mijnheer Konig op zijn tanden knarste +en wild vloekte in zijn baard. + +"Houd 'r af", beval de kapitein den roerganger. "Drie streken--recht +zoo, laat 'r zoo loopen!" + +Toen keerde hij terug naar zijn berekeningen en deed alles nog eens +over. Het zweet liep van zijn gezicht. Hij kauwde op zijn snor, op +zijn lippen, op zijn potlood, en staarde naar zijn cijfers als naar +een spook. Plotseling, met een nijdige uitbarsting van zijn spieren, +verfrommelde hij het bekrabbelde papier in zijn vuist, en stampte +er op. Mijnheer Konig grinnikte voldaan en draaide zich om, terwijl +kapitein Davenport tegen kajuit stond te leunen en een half uur lang +geen woord meer zei, zich tevreden stellend met naar lij te staren, +een uitdrukking van peinzende wanhoop op zijn gezicht. + +"Mijnheer McCoy", verbrak hij opeens de stilte. "De kaart wijst +een eilandengroep aan, ongeveer veertig mijlen naar het noorden, +of noordnoordwesten"--de Actaeon-eilanden. Wat denkt u daarvan?" + +"Er zijn er vier, allemaal laag", antwoordde McCoy. "Het eerste, in +'t zuidoosten van den archipel, is Matoe-eri, geen menschen, geen +invaart in de lagune. Dan komt Tenaroengga. Vroeger woonden er een +dozijn menschen, maar die zullen nu wel allemaal weg zijn. In ieder +geval is daar geen invaart voor een schip, hoogstens voor een boot, +één vadem water. De andere twee zijn Vehaoega en Tehoeararo. Geen +invaart, geen menschen, heel laag. In die groep is geen bed voor de +_Pyreneeën_. Ze zou totaal wrak slaan." + +"Hoor nu toch eens!" Kapitein Davenport was razend. "Geen menschen, +geen invaart. Maar lieve hemel, waar zijn eilanden dan goed voor?" + +"Nou dan", blafte hij opeens, als een opgewonden terrier, "de kaart +geeft een heelen hoop eilanden in het noordwesten. Hoe is 't daar +mee? Welk eiland heeft een invaart waar ik mijn schip kan leggen?" + +McCoy overwoog kalm. Hij keek niet op de kaart. Al die eilanden, +riffen, ondiepten, lagunen, invaarten en afstanden stonden gedrukt +op de kaart van zijn geheugen. Hij kende ze zooals een stadsbewoner +zijn gebouwen en straten en stegen kent. + +"Ginds in 't westen, of westnoordwest, liggen Papakena en Vanavana, +honderd mijlen verder, misschien iets meer", zei hij. "Het eene is +onbewoond, en ik heb gehoord dat de menschen van het andere naar +Cadmus-eiland zijn gegaan. In ieder geval heeft geen van beide +lagunen een invaart. Honderd mijlen verder naar 't noordwesten ligt +Ahoenoei. Geen invaart, geen menschen." + +"Nou, veertig mijlen verder liggen nog twee eilanden..?" vroeg kapitein +Davenport, en hij keek op van de kaart. + +McCoy schudde zijn hoofd. + +"Paros en Manoehoengi--geen invaart, geen menschen. Veertig mijlen +verder hebben we Nenggo-nenggo, ook dat heeft geen invaart en is +onbewoond. Maar dan is er nog Hao. Dat moeten we hebben. De lagune is +dertig mijlen lang en vijf breed. Menschen in overvloed. Gewoonlijk +is er wel water te krijgen ook. En er is geen schip zoo groot of het +kan door de invaart." + +Hij zweeg, en keek kapitein Davenport onderzoekend aan. Deze stond +over de kaart gebogen met een passer in zijn hand, en had juist een +diep gebrom laten hooren. + +"Is er nergens een lagune met een invaart dichter bij dan Hao?" vroeg +hij. + +"Neen, kaptein, dat is het dichtste bij." + +"Nu, het is driehonderd veertig mijlen." Kapitein Davenport sprak +heel langzaam, vast besloten. "Ik wil de verantwoordelijkheid voor +al deze menschenlevens niet dragen. Ik zal het schip in de Actaeons +op het rif zetten. En het is zoo 'n goeie, ouwe schuit", voegde hij +er berouwvol bij, nadat hij den koers veranderd had. Dezen keer liet +hij meer speling dan ooit voor de westelijke strooming. + +Een uur later was de lucht betrokken. De zuidoost-passaat blies nog +steeds, maar de zee was als een schaakbord van buien. + +"We zullen er om één uur zijn", zei kapitein Davenport vol +vertrouwen. "Twee uur op z'n laatst. McCoy, jij zet haar op het eiland +waar menschen wonen." + +De zon kwam niet meer terug, en om één uur was er nog geen land te +zien. Kapitein Davenport keek naar achter, naar het kielwater van de +_Pyreneeën_, dat schuin afzakte. + +"Groote God!" riep hij. "Een oostelijke strooming! Kijk eens!" + +Mijnheer Konig was ongeloovig. McCoy had er geen verstand van, +ofschoon hij zei, dat hij geen reden zag waarom er in de Paoemoetoe's +geen oostelijke strooming zou loopen. Een paar minuten later nam een +bui voor een poos al den wind uit de zeilen en het schip lag zwaar +te slingeren in de laagten tusschen de golven. + +"Waar is dat diep-lood? Overboord ermee, jij daar!" + +Kapitein Davenport hield de loodlijn en zag haar afdrijven naar +het noordoosten. "Daar! Kijk! Houd het zelf eens vast!" McCoy en de +stuurman probeerden het en voelden de lijn nijdig trillen en zoemen +in den greep van den vloedstroom. + +"Een vier-knoops-strooming", zei mijnheer Konig. + +"En een oostelijke in plaats van een westelijke", zei kapitein +Davenport, en staarde McCoy verwijtend aan, alsof hij hem de schuld +wou geven. + +"Dat is een van de redenen, kaptein, waarom verzekering achttien +procent is in deze wateren," antwoordde McCoy opgewekt. "Men weet hier +nooit waar men aan toe is. De stroomingen veranderen voortdurend. Er +is een man geweest die boeken schreef, ik ben zijn naam vergeten, +in het jacht _Casco_. Hij liep Takawa dertig mijlen mis en kwam uit +op Tikei, allemaal door die veranderende stroomingen. Je bent nu weer +een heel eind te loevert, en ik zou maar een paar streken afhouden." + +"Maar hoeveel ben ik in deze strooming afgedreven?" schreeuwde de +kapitein woedend. "Hoe kan ik weten hoeveel ik af moet houden?" + +"Ik weet het niet, kaptein," zei McCoy met groote zachtheid. + +De wind kwam weer, en de _Pyreneeën_, haar dek rookend en glinsterend +in het heldere grijze licht, liep vóór de wind pal naar lij. Toen +laveerde ze terug, nu over stuurboord dan over bakboord, kruisend over +haar vroeger spoor, de zee afzoekend naar de Actaeon-eilanden. Maar +de uitkijken in de masten kregen geen land in zicht. + +Kapitein Davenport was buiten zichzelf. Zijn woede nam den vorm aan van +een norsch zwijgen, en den geheelen middag liep hij over de kampanje +te ijsberen, of leunde tegen het want te loevert. Toen de nacht viel +ging hij vóór den wind liggen, zonder McCoy's raad in te winnen, en +stevende naar het noordwesten. Mijnheer Konig, die stilletjes kaart +en kompas raadpleegde, en McCoy, die kinderlijk en openlijk op het +kompas keek, wisten dat ze naar Hao gingen. Te middernacht hielden +de buien op en de sterren kwamen te voorschijn. Kapitein Davenport +werd een beetje opgevroolijkt door de belofte van een helderen dag. + +"Ik zal een waarneming doen morgen vroeg," vertelde hij McCoy, +"ofschoon het me een raadsel is op welke breedte we zijn. Maar ik +zal het wel uitvinden met de Sumner-methode. Weet je wat dat is, +de Sumner-methode?" + +En toen legde hij het McCoy in bijzonderheden uit. + +De dag bleek helder te zijn, de passaatwind woei stadig uit het oosten, +en de _Pyreneeën_ logde even stadig haar negen knoopen. Kapitein +en stuurman werkten de positie van het schip uit met behulp van de +Sumner-methode en hun berekeningen klopten, en om twaalf uur klopten +ze weer; en daarna toetsten ze de waarneming van 's morgens aan die +van twaalf uur. + +"Nog vierentwintig uur en we zijn er", verzekerde kapitein +Davenport. "Het is een wonder dat het dek het uithoudt. Maar het +kan zoo niet duren; het kan niet. Kijk het eens rooken, iederen dag +meer. Toch was het dicht bij het begin van de reis, pas gebreeuwd in +'Frisco. Ik wist niet wat ik zag toen de brand begon en we de luiken +dichtschalmden. Kijk, kijk!" + +Hij brak af om met open mond naar een rook-sliert te staren die zich +wond en kringelde in lij van den bezaansmast, twintig voet boven +het dek. + +"Hoe komt dat nu daar?" riep hij kwaad. + +Onder het dunne rook-spiraaltje was niets te zien. Opstijgend uit +het dek, beschut voor den wind door den zwaren mast, nam het door de +een of andere gril eerst op die hoogte vorm en zichtbaarheid aan. Het +dreef weg van den mast en hing een seconde boven den kapitein als een +dreigend voorteeken. Het volgend oogenblijk veegde de wind het weg, +en de onderkaak van den kapitein keerde terug in den normalen stand. + +"Zooals ik zei, ik wist niet wat ik zag toen we de boel +dichtschalmden. Het dek was dicht, en toch lekte de rook er doorheen +als door een zeef. En we hebben voortdurend gebreeuwd, gebreeuwd +en nog eens gebreeuwd. Er moet een geweldige druk onder staan om er +zooveel rook doorheen te drijven." + +Dien middag betrok de lucht opnieuw en het weer werd buiig en +druilerig. De wind liep voortdurend heen en weer tusschen zuidoost en +noordoost, en te middernacht werd de _Pyreneeën_ teruggeslagen door +een hevige bui uit het zuidwesten. En de wind bleef met tusschenpoozen +in dien hoek. + +"We zijn niet in Hao vóór tien of elf uur", jammerde kapitein +Davenport om zeven uur 's morgens, toen de vluchtige belofte van zon +weggevaagd werd door dikke wolkenmassa's in den oostelijken hemel. En +een oogenblik later vroeg hij klagelijk: "En wat doen de stroomingen?" + +De uitkijken in de masten konden geen land signaleeren, en de dag ging +voorbij onder hevige vlagen en druilerige blakten. Bij het vallen +van den nacht kwam er een zware zee opzetten uit het westen. De +barometer was gedaald tot 29·50. Wind was er niet en steeds werd die +onheilspellende deining heviger. Weldra slingerde de _Pyreneeën_ als +waanzinnig op de geweldige golven die in oneindige opvolging kwamen +aanrollen uit de duisternis. De zeilen werden ingenomen, zoo snel als +de beide wachten konden werken, en toen de uitgeputte bemanning haar +plicht had gedaan, hoorde men in het donker hun stemmen brommen en +mopperen, vreemd dierlijk en dreigend. Eens, toen de stuurboordwacht +achteruit geroepen werd om alles vast te sjorren, gaven de mannen +openlijk blijk van hun tegenzin en onwil. Iedere langzame beweging +was een protest en een bedreiging. De atmosfeer was vochtig en dik +als slijm en in de volkomen windstilte schenen alle hens naar adem +te hijgen. Het zweet stond op gezichten en bloote armen, en kapitein +Davenport, zijn gezicht magerder en vermoeider dan ooit, zijn oogen +dof en starend, werd gekweld door het vreeselijk gevoel van een +dreigende catastrophe. + +"Het zit ver in 't westen", zei McCoy bemoedigend. "Op zijn hoogst +komen we in den buitensten gordel." + +Maar kapitein Davenport wilde niet bemoedigd worden, en las bij +het licht van een scheepslantaarn in zijn _Epitome_ nog eens het +hoofdstuk over, dat handelt over de gedragslijn van gezagvoerders in +cyclonen. Ergens in de midscheeps werd de stilte verbroken door een +zacht gekerm van den kajuitsjongen. + +"In Godsnaam, hou je mond!" gilde kapitein Davenport plotseling, en +met zulk een kracht, dat iedereen aan boord schrok en de delinquent +uitbarstte in een wild gehuil van krankzinnigen angst. + +"Mijnheer Konig", zei de kapitein met een stem die trilde van +zenuwachtigheid, "wilt u zoo goed zijn om vooruit te gaan en dien +kwajongen z'n mond te stoppen met een dekzwabber." + +Maar het was McCoy die naar voren ging en den jongen in een paar +minuten gekalmeerd en in slaap gesust had. + +Kort vóór zonsopgang begon het eerste zuchtje te komen, uit het +zuidoosten, en het groeide snel tot een steeds stijvere bries. Alle +hens waren aan dek en wachtten op wat er achter zat. + +"Het is nu wel in orde, kaptein", zei McCoy, die dicht naast zijn +schouder stond. "De cycloon zit in 't westen en wij zijn er ten +zuiden van. Deze bries is de zuiging die hij doet ontstaan. Het zal +niet harder gaan waaien. Je kunt er weer zeil op gaan zetten." + +"Maar waar dient 't voor? Waar moet ik heen zeilen? Dit is al de +tweede dag zonder waarnemingen, en gistermorgen zouden we Hao al +hebben moeten zien. Waar ligt het, noord, zuid, oost, waar? Vertel +me dat eerst maar eens en ik zal in een wip zeil bijzetten." + +"Ik ben geen zeevaarder, kaptein", zei McCoy, mild en zacht, zooals +alleen hij het zijn kon. + +"Vroeger dacht ik dat ik er een was", was het nijdige antwoord, +"vóór ik hier in de Paoemoetoe's kwam." + +Om twaalf uur hoorde men den kreet "Brekers vooruit!" van den +uitkijk. Men hield de _Pyreneeën_ af, en zeil na zeil werd losgemaakt +en aangehaald. De _Pyreneeën_ begon door het water te glijden, en +worstelde tegen een strooming die haar op die brekers dreigde te +zetten. Officieren en mannen werkten als krankzinnigen, zelfs de +kok en de kajuitsjongen, kapitein Davenport zelf, en McCoy hielpen +een handje. Het scheelde een haartje. Het was een lage ondiepte, +een ongure, gevaarlijke plek waar de zeeën onophoudelijk over heen +braken, waar geen mensch kon leven, waar zelfs geen zeevogels konden +rusten. De _Pyreneeën_ was tot op honderd meter genaderd vóór dat de +wind haar weg dreef, en op dat oogenblik, toen het werk gedaan was, +barstte de hijgende bemanning uit in een stroom van vervloekingen op +het hoofd van McCoy--McCoy, die aan boord was gekomen en voorgesteld +had naar Mangareva te gaan en hen had weggelokt van het veilige +land naar een zekeren ondergang in deze vreeselijke, bedriegelijke +zee. Maar de rustige ziel van McCoy was onberoerd. Hij glimlachte hen +toe met simpele, zachte welwillenheid; en zijn verheven goedheid scheen +door te dringen in hun donkere, sombere zielen, en hen te beschamen, +en met schaamte de vloeken te smoren die nog trilden in hun keel. + +"Kwaad water! Kwaad water!" mompelde kapitein Davenport toen zijn +schip vrij worstelde; maar hij brak plotseling af om te staren +naar de ondiepte die pal achter had moeten liggen, maar die nu al +schuins te loevert achter het schip lag en zich snel in loefwaartsche +richting verplaatste. Hij ging zitten, en begroef zijn gezicht in +zijn handen. En de eerste stuurman zag wat hij had gezien, en McCoy +zag het en de matrozen zagen het. Ten zuiden van de bank had een +oostelijke strooming hen er heen gedreven, en ten noorden had een +even sterke westelijke strooming het schip gegrepen en droeg het weg. + +"Ik heb meer gehoord van deze Paoemoetoe's", kermde de kapitein en hij +hief zijn verbleekt gezicht op uit zijn handen. "Kapitein Moyendale +heeft me er van verteld toen hij er zijn schip verloren had. En ik +lachte hem achter zijn rug uit. God zal 't me vergeven, ik lachte +hem uit!... Wat voor ondiepte is dat?" brak hij plotseling af. + +"Ik weet het niet, kaptein", antwoordde McCoy + +"Waarom weet je 't niet?" + +"Omdat ik het ding nooit eerder gezien heb en omdat ik er nooit van +heb gehoord. Ik weet wel dat het niet op de kaart staat. Deze wateren +zijn nooit grondig onderzocht." + +"Dus je weet niet waar we zijn?" + +"Niet beter dan jij", zei McCoy zacht. + +Om vier uur in den middag werden kokospalmen gesignaleerd die uit het +water leken te groeien. Wat later zag men het lage land van een atol +op de zee liggen. + +"Nu weet ik waar we zijn, kaptein." McCoy liet den kijker zakken. "Dat +is het eiland Resolution. We zijn Hao veertig mijlen voorbij en we +hebben den wind recht tegen." + +"Maak je klaar om haar aan den grond te zetten. Waar is de invaart?" + +"Er is alleen maar een kanaal voor kano's. Maar nu we weten waar +we zijn kunnen we naar Barclay de Tolley gaan. Het is maar honderd +twintig mijlen van hier, pal noordnoordwest. Met deze bries kunnen +we er morgen vroeg om negen uur zijn." + +Kapitein Davenport raadpleegde de kaart en overlegde lang. + +"Als we het schip hier op het rif laten loopen," voegde McCoy erbij, +"zouden wij toch in de booten naar Barclay de Tolley moeten." + +De kapitein gaf zijn orders, en opnieuw draaide de _Pyreneeën_ vóór +den wind om zich nog eens op die ongastvrije zee te wagen. + +En de volgende middag zag wanhoop en muiterij op haar rookend dek. De +strooming was sterker geworden, de wind minder, en de _Pyreneeën_ +was afgedreven naar het westen. De uitkijk signaleerde Barclay de +Tolley in het oosten, nauwelijks zichtbaar vanuit den top van den +grooten mast, en uren lang trachtte de _Pyreneeën_ tevergeefs er heen +te laveeren tegen den stroom in. Voortdurend bleven de kokospalmen +aan den horizon hangen, als een luchtspiegeling, slechts zichtbaar +vanuit den mast-top. Voor de menschen aan dek waren ze verborgen door +de ronding der aarde. + +Opnieuw raadpleegde kapitein Davenport de kaart en McCoy. Makemo +lag zeventig mijlen naar het zuidwesten. De lagune daar was dertig +mijlen lang en had een uitstekende invaart. Toen kapitein Davenport +zijn bevelen gaf, weigerde de bemanning haar dienst. Ze verklaarden +dat ze genoeg hellevuur onder hun voeten gehad hadden. Daar lag het +land. Wat kon het hun schelen of het schip er niet kon komen? Zij +konden er in de booten komen. Laat 'r branden. Hun levens waren +hun nog wat waard. Ze hadden het schip trouw gediend, nu gingen ze +zichzelf dienen. Ze sprongen naar de booten, schoven den tweeden en +derden stuurman uit den weg, en begonnen de booten buiten boord te +zwaaien en neer te laten. Kapitein Davenport en de eerste stuurman, +revolvers in de hand, liepen naar den rand van de kampanje, toen McCoy, +die boven op de kajuit was geklommen, begon te spreken. + +Hij sprak de matrozen toe, en bij het eerste geluid van zijn kirrende +duiven-stem hielden ze op om te luisteren. Hij deelde hun mede van +zijn eigen oneindigen, sereenen vrede. Zijn zachte stem en zijn +eenvoudige gedachten vloeiden naar hen uit als een magische stroom +en kalmeerden hen tegen hun wil. Lang-vergeten dingen kwamen bij hen +op, en sommigen herinnerden zich wiegeliedjes uit hun kindertijd, +en de tevredenheid en de rust van moeders armen aan het eind van den +dag. Er was geen zorg meer, geen gevaar, geen onwil, nergens in de +heele wereld. Alles was zooals het zijn moest, en het was niet meer +dan natuurlijk dat ze het land den rug toe zouden keeren en opnieuw +naar zee zouden gaan, met de hel heet onder hun voeten. + +McCoy sprak eenvoudig, maar het was niet _wat_ hij zei. Zijn zachte +wezen was welsprekender dan alle woorden. Het was een samenstel van +onstoffelijke krachten, verwonderlijk subtiel en oneindig diep--een +geheimzinnige emanatie van den geest, die meesleepte, zacht-nederig, +en toch gebiedend als een machtig heerscher. Het was het Licht in +de donkere krypten van hun zielen, en die kracht van reinheid en +zachtheid was veel, veel grooter dan de kracht die lag in de blinkende, +dood-spuwende revolvers van de officieren. + +De mannen weifelden waar ze stonden, tegen wil en dank, en degenen +die de touwen hadden losgegooid maakten ze weer vast. Toen begonnen +ze, eerst een, dan een ander, en ten slotte allemaal, verlegen weg +te schuifelen. + +McCoy's gezicht straalde van kinderlijk plezier toen hij van de +kajuit af klom. Er bestond geen herrie. Daarom was er ook geen herrie +afgewend. Er was nooit herrie geweest, want voor zoo iets was er geen +plaats in de gezegende wereld waarin hij leefde. + +"Je hebt ze gehypnotiseerd", grinnikte mijnheer Konig hem zachtjes toe. + +"Die jongens zijn goed", was het antwoord. "Ze hebben een goed +hart. Ze hebben een harden tijd gehad, en ze hebben hard gewerkt, +en ze zullen hard werken tot het eind." + +Mijnheer Konig had geen tijd om te antwoorden. Hij schalde zijn +bevelen, de matrozen sprongen aan het werk, en de _Pyreneeën_ viel +langzaam af totdat haar boeg wees in de richting van Makemo. + +Er was weinig wind en na zonsondergang ging hij bijna geheel +liggen. Het was ondragelijk warm, en voor- en achteruit trachtte +men tevergeefs te slapen. Het dek was te heet om er op te liggen; +de vergiftige dampen siepelden door de naden en dreven als booze +geesten over het schip. Ze kropen in neusgaten en luchtpijp van +wie niet oplette, en veroorzaakten heftige hoest- en niesbuien. De +sterren knipoogden lui in het donkere, verre gewelf boven hun hoofden; +en de volle maan, rijzend uit het oosten, beroerde met haar licht de +myriaden slierten en draden en webbige vliezen rook die ineen krulden +en kringelden en wegdreven over het dek, langs de reelings en omhoog, +de masten en het want in. + +"Vertel me eens", zei kapitein Davenport, zijn stekende oogen wrijvend, +"wat gebeurde er met den troep van de _Bounty_ nadat ze op Pitcairn +waren aangekomen? Zooals ik de zaak heb gelezen, hebben ze de _Bounty_ +verbrand en zijn ze pas jaren later ontdekt. Maar wat is er in dien +tusschentijd gebeurd? Daar ben ik altijd nieuwsgierig naar geweest. Het +waren kerels met het koord al om hun nek. En er waren ook een paar +inboorlingen bij. En dan waren er vrouwen. Dat alleen was al een +teeken dat het op herrie uit zou draaien, van 't begin af aan." + +"Het draaide op herrie uit", antwoordde McCoy. "Het waren kwade +kerels. Ze begonnen direct al met ruzie om de vrouwen. Een van de +muiters verloor zijn vrouw. Al de vrouwen waren van Tahiti. Zijn +vrouw viel van de klippen toen ze jacht maakte op zeevogels. Toen +nam hij de vrouw van een van de inboorlingen. Dat maakte al de +inboorlingen erg boos, en ze sloegen bijna alle muiters dood. En die +ontsnapten sloegen alle inboorlingen dood. De vrouwen hielpen mee. En +de inboorlingen sloegen elkaar dood. Iedereen vermoordde iedereen. Het +waren vreeselijke kerels. + +"Timiti werd dood geslagen door twee andere zwarten terwijl ze +heel vriendschappelijk bezig waren zijn haar te kammen. De blanken +hadden hun de opdracht gegeven. Toen sloegen de blanken hen weer +dood. Toellaloo werd door zijn vrouw vermoord in een rots-hol omdat +ze een blanken man wilde hebben. Ze deugden geen van allen. God had +zijn gelaat voor hen verborgen. Na twee jaren waren alle inboorlingen +vermoord en de blanken op vier na. Het waren Young, John Adams, McCoy, +mijn overgrootvader, en Quintal. Dat was ook een kwade. Eens beet +hij zijn vrouw een oor af, alleen maar omdat ze niet genoeg visch +voor hem ving." + +"Wat een beestentroep!" riep mijnheer Konig. + +"Ja, ze deugden niet", stemde McCoy toe, en hij kirde sereen verder +van de woeste, bloedige daden van zijn zondig voorgeslacht. + +"Mijn overgrootvader ontsnapte aan den dood door zelfmoord te +plegen. Hij had een distilleerinrichting gemaakt en fabriceerde +alcohol uit de wortels van de ti-plant. Quintal was zijn kameraad en +ze bedronken zich voortdurend samen. Ten slotte kreeg McCoy delirium +tremens, bond een stuk rots om zijn nek en sprong in zee. Quintal's +vrouw, dezelfde die hij een oor had afgebeten, kwam ook aan haar +eind door van de rotsen af te vallen. Toen ging Quintal naar Young en +eischte zijn vrouw op, en hij ging naar Adams en eischte ook _zijn_ +vrouw. Adams en Young waren bang voor Quintal. Ze wisten dat hij hen +dood zou slaan. Daarom sloegen zij hem dood, samen, met een bijl. Toen +ging Young dood. En dat is zoowat alle herrie die ze gehad hebben." + +"Kan je donder op zeggen!" snoof kapitein Davenport. "Er was niemand +meer om dood te slaan." + +"God had Zijn aangezicht verborgen, zie je", zei McCoy. + +In den morgen was er niet meer wind dan een zacht koeltje uit het +oosten, en ofschoon hij er niet genoeg zuid mee kon varen, ging +kapitein Davenport toch vol-en-bij over stuurboord liggen. Hij was +bang voor die vreeselijke westelijke strooming die hem al zooveel +veilige havens had ontfutseld. Den geheelen dag duurde de windstilte, +en den geheelen nacht, en de matrozen, op hun klein rantsoen gedroogde +bananen, mopperden weer. Bovendien werden ze zwak en klaagden over +maagpijn, veroorzaakt door het dieet van enkel bananen. Den geheelen +dag dreef de _Pyreneeën_ westwaarts en er was geen wind om haar naar +het zuiden te brengen. In de eerste hondenwacht werden recht in 't +zuiden kokospalmen gesignaleerd. Hun gepluimde kruinen rezen uit het +water en gaven de laag-liggende atol er onder aan. + +"Dat is Taengga", zei McCoy. "We moeten een briesje hebben vannacht, +anders loopen we Makemo mis." + +"Wat is er nu weer met de zuidoost-passaat?" vroeg de kapitein +nijdig. "Waarom blaast-ie niet? Wat scheelt 'm?" + +"Het is de uitdamping van de groote lagunen--er zijn er zóó veel", +legde McCoy uit. "Die verdamping gooit het heele systeem van de +passaatwinden onderste boven. Zelfs loopt de wind soms heelemaal om +en blaast halve stormen uit het zuidwesten. Dit is de Gevaarlijke +Archipel, kaptein." + +Kapitein Davenport keek den ouden man aan, deed zijn mond open, en +wilde gaan vloeken; maar hij hield zich in. McCoy's tegenwoordigheid +was een bestraffing van de godslasteringen die in zijn hersenen +leefden en trilden in zijn keel. McCoy's invloed was sterker geworden +gedurende de vele dagen dat ze samen geweest waren. Kapitein Davenport +was een autocraat van de zee, voor niemand bang, die zijn tong nooit +beheerschte; en nu bemerkte hij, dat hij niet in staat was te vloeken +in het bijzijn van dezen ouden man met zijn bruine vrouwenoogen en +zijn duiven-stem. Toen kapitein Davenport zich dit bewust werd, kreeg +hij een merkbaren schok. Deze oude man was slechts een nakomeling +van McCoy, van McCoy van de _Bounty_, de muiter die vluchtte voor den +strop die hem wachtte in Engeland, de McCoy die een booze macht was in +de vroegere dagen van bloedvergieten en gewelddadigen dood op Pitcairn. + +Kapitein Davenport was niet religieus, maar op dat oogenblik voelde hij +een dolle behoefte om zich voor de voeten van den ander te werpen--en +iets te zeggen, hij wist niet wat. Wat hem zoo diep beroerde was +meer emotie dan logische gedachte, en hij was zich vaag bewust van +zijn eigen onwaardigheid en kleinheid naast dezen anderen man, die +den eenvoud van een kind bezat en de zachtheid van een vrouw. + +Natuurlijk kon hij zich niet zoo vernederen in de oogen van zijn +officieren en matrozen. En toch woedde de toorn die hem bijna had +doen vloeken nog steeds in hem. Plotseling sloeg hij met zijn gebalde +vuist tegen de kajuit en riep: + +"Hoor's hier, vader, ik laat me niet voor den gek houden. Deze +Paoemoetoe's hebben me van alle kanten bedot en bedrogen en me laten +staan als een idioot. Ik laat me niet bedotten. Ik zal dit schip +drijven, drijven, drijven, heelemaal door de Paoemotoe's naar China, +als ik er maar een bed voor vind. Al deserteert iedereen, ik blijf. Ik +zal die Paoemotoe's eens wat laten zien. Ze kunnen me niet voor den +gek houden. Het is een goeie ouwe schuit, en ik blijf bij d'r zoolang +er nog een plank is om op te staan. Hoor je?" + +"En ik blijf bij je, kaptein", zei McCoy. + +'s Nachts kwamen er lichte, bedriegelijke koeltjes uit het zuiden, +en de razende kapitein, met zijn lading vuur, keek en schatte hoeveel +hij afdreef naar het westen; en af en toe ging hij in zijn eentje +weg om zachtjes te vloeken opdat McCoy het niet zou hooren. + +De dageraad liet weer palmen zien die uit het water groeiden. + +"Dat is de lijwaartsche landtong van Makemo", zei McCoy. "Katioe is +maar een paar mijlen naar het westen. Misschien kunnen we daar komen." + +Maar de strooming, zuigend tusschen de twee eilanden, dreef hen naar +het noordwesten, en om één uur's middags zagen ze de palmen van Katioe +boven de zee uitrijzen en er weer in terugzinken. + +Een paar minuten later, juist toen de kapitein had ontdekt dat een +nieuwe strooming uit het noordoosten de _Pyreneeën_ had gegrepen, +riepen de uitkijken in de mast-toppen, dat er kokospalmen in 't +westen waren. + +"Dat is Raraka", zei McCoy. "We komen daar niet zonder wind. De +strooming trekt nu naar 't zuidwesten. Maar we moeten goed +uitkijken. Een paar mijlen verder loopt een strooming naar 't noorden +en draait dan rond naar 't noordwesten. Dat zal ons van Fakarava +wegdrijven en in Fakarava zal de _Pyreneeën_ haar bed vinden." + +"Ze kunnen drijven wat ze Godv--, wat ze willen", merkte kapitein +Davenport warm op. "We zullen even goed ergens een bed voor het +schip vinden." + +Maar de toestand aan boord werd onhoudbaar. Het dek was zóó heet, +dat het leek of een paar graden stijging het in vlammen zou doen +uitbarsten. Op sommige punten vormden zelfs de zwaar-gezoolde schoenen +van de matrozen geen bescherming meer, en ze waren gedwongen tot +vlug springen om te vermijden dat hun voeten schroeiden. De rook +was veel dichter en scherper geworden. Iedereen aan boord had +last van ontstoken oogen, en ze hoestten en kuchten als een troep +tuberculose-patiënten. In den namiddag werden de booten buiten boord +gezwaaid en uitgerust. De laatste pakken gedroogde bananen werden er +in geladen en de instrumenten van de officieren. Kapitein Davenport +bracht zelfs den chronometer in de barkas: hij vreesde dat ieder +oogenblik het dek in de lucht zou vliegen. + +Den geheelen nacht woog die vrees zwaar op allen, en in het eerste +morgenlicht staarden ze elkaar in de holle oogen en vermoeide +gezichten, alsof ze verwonderd waren dat de _Pyreneeën_ nog hield en +zij nog leefden. + +Af en toe snel loopend, en zelfs nu en dan overgaand in een onwaardig +huppel-gangetje, onderzocht kapitein Davenport het dek van zijn schip. + +"Het is nog maar een kwestie van uren, zoo niet van minuten", +verklaarde hij toen hij weer op de kampanje kwam. + +De kreet "Land" kwam naar omlaag uit den mast-top. Vanaf het dek was +het land niet te zien, en McCoy ging het want in, terwijl de kapitein +van de gelegenheid gebruik maakte om een beetje van de bitterheid uit +zijn hart weg te vloeken. Maar het vloeken werd plotseling beëindigd +door een donkere streep op het water die hij snel zag naderen uit het +noordoosten. Het was geen bui, maar een echte, doorstaande bries--de +passaatwind, uit zijn verband gerukt, acht streken uit zijn normale +richting, maar hij nam zijn werk toch weer op. + +"Een beetje hooger, kaptein", zei McCoy zoodra hij weer op de kampanje +was. "Dat is de oostelijke tong van Fakarava en we zullen door de +vaargeul binnen stevenen met halven wind, in volle vaart, en met alle +zeilen gespannen." + +Een uur later waren de kokospalmen en het laag-liggende land zichtbaar +vanaf het dek. Het gevoel dat de weerstand van het schip op zijn +eind liep drukte zwaar op iedereen. Kapitein Davenport liet de drie +booten strijken en kort achter het schip aan sleepen, in iedere boot +een matroos om hen uit elkaar te houden. De _Pyreneeën_ scheerde vlak +langs de wal; de atol, witgewasschen door de branding, was nauwelijks +twee kabellengten verwijderd. + +"Maak klarigheid om te halzen, kaptein", waarschuwde McCoy. En +een minuut later brak het land in tweeën; een smalle invaart werd +zichtbaar, en daarachter de lagune, een groote spiegel, dertig mijlen +lang en een derde zoo breed. + +"Nu, kaptein." + +Voor den laatsten keer zwaaiden de ra's van het groote fregatschip +rond, terwijl het gehoorzaamde aan het roer en de doorvaart binnen +stevende. De steken waren nauwelijks gelegd en niets was nog +opgeschoten, toen matrozen en stuurlui in een paniek terug holden +naar de kampanje. Er was niets gebeurd, maar iedereen voelde dat er +iets zou gebeuren. Ze konden niet zeggen waarom; ze wisten alleen +dat het nu ging gebeuren. McCoy wilde naar voren gaan om zijn post +op den boeg in te nemen: hij moest het schip naar binnen loodsen; +maar de kapitein greep hem bij zijn arm en rukte hem terug. + +"Doe het van hier uit", zei hij. "Dat dek is niet veilig. Wat +nu?" vroeg hij het volgende oogenblik. "We staan stil." + +McCoy glimlachte. + +"Je gaat tegen een zeven-knoops-strooming in, kaptein", zei hij. "Zoo +stroomt hier de eb uit de doorvaart." + +Na een uur had de _Pyreneeën_ nauwelijks haar lengte gewonnen, maar +de wind kwam door en het schip begon vooruit te komen. + +"Gaan jullie maar in de booten", beval kapitein Davenport. + +Zijn stem klonk nog en de matrozen kwamen juist in beweging om te +gehoorzamen, toen het dek midscheeps in een massa rook en vlammen +omhoog geblazen werd, de zeilen en het tuig in. Een gedeelte bleef +daar hangen en de rest viel in zee. Het was een geluk voor de mannen +die op het achterschip bijeen stonden dat de wind dwars inkwam. In een +blinde paniek stortten ze zich naar de booten, maar de stem van McCoy, +met haar overtuigende boodschap van onberoerde kalmte en tijdelooze +rust, hield hen terug. + +"Kalm aan", zei hij. "Alles gaat goed. Laat iemand dien jongen +overboord helpen, asjeblieft." + +De roerganger had in de algemeene verwarring het stuurrad laten +schieten. Kapitein Davenport vloog er heen en kon nog juist op tijd +de spaken grijpen om te voorkomen dat het schip zou zwaaien in den +stroom en op het rif zou loopen. + +"Zorgt u maar voor de booten", zei hij tegen mijnheer Konig. "Haal er +één tegen het schip aan, op zij van den spiegel... Als ik overboord +ga zal het bliksems vlug zijn." + +Mijnheer Konig aarzelde, klom toen over de verschansing en liet zich +neer in de boot. + +"Een halve streek afhouden, kaptein." + +Kapitein Davenport schrok. Hij had gedacht dat hij zijn schip voor +zich alleen had. + +"Ja, ja, een halve streek is het", antwoordde hij. + +Midscheeps was de _Pyreneeën_ een open, vlammende oven, waar een +geweldige massa rook uit barstte, die hoog boven de masten uit steeg +en het voorste gedeelte van het schip volkomen verborg. McCoy, in de +beschutting van het bezaanswant, ging voort met zijn moeilijke taak +het groote vaartuig door de kronkelende vaargeul te loodsen. Het vuur +kroop van het centrum der ontploffing langs het dek naar achteren, +en de hoog-rijzende toren van zeilen aan den grooten mast ging op en +verdween in een gordijn van vlammen. Ofschoon ze niet te zien waren, +wisten de twee mannen, dat vóór op het schip de voorzeilen nog trokken. + +"Als al de zeilen maar niet wegbranden vóór dat we binnen zijn", +gromde de kapitein. + +"We halen het", verzekerde McCoy hem met supreem vertrouwen. "We hebben +tijd genoeg. We zullen het halen. En als we eenmaal binnen zijn leggen +we d'r vóór den wind, dat zal den rook van ons weg houden en het vuur +beletten naar achteren te kruipen." + +Een vlammende tong sprong op naast den bezaansmast, reikte hunkerend +naar de laagste reep zeildoek, miste, en verdween. Van omhoog viel een +brandend stuk touwwerk juist in den nek van kapitein Davenport. Hij +handelde met de snelheid van iemand die door een wesp is gestoken +toen hij zijn arm uitstak en het pijnlijk vuur van zijn huid veegde. + +"Hoe liggen we voor, kaptein?" + +"Noordwest-bij-west." + +"Hou d'r westnoordwest." + +Kapitein Davenport liet het groote stuurrad draaien tusschen zijn +handen en gaf den gevraagden koers. + +"West-bij-noord, kapitein." + +"West-bij-noord is het." + +"En nu west." + +Langzaam, streek voor streek, beschreef de _Pyreneeën,_ terwijl ze de +lagune binnen schoof, den kwart-cirkel die haar vóór den wind bracht, +en streek voor streek, met een kalme zekerheid alsof hij duizend +jaren tijd had, zong McCoy den veranderenden koers. + +"Nog een streek, kaptein." + +"Een streek is het." + +Kapitein Davenport draaide verscheiden spaken rond, hield dan +plotseling stil en draaide er één terug om het schip te houden. + +"Recht zoo." + +"Recht ligt ze--pal op d'r koers." + +Ondanks het feit dat ze den wind achter hadden, was de hitte zóó fel, +dat kapitein Davenport zijdelings naar het kompashuisje moest kijken, +terwijl hij nu met de eene dan met de andere hand het stuurrad los +liet, om zijn brandende wangen te wrijven of te beschutten. McCoy's +baard schrompelde krinkelend en knetterend weg, en de lucht van +schroeiend haar, sterk in den neus van den ander, deed hem met +plotselinge ongerustheid naar McCoy kijken. Voortdurend lieten zijn +handen de spaken van het stuurrad om beurten los, en wreef hij hun +schroeiende ruggen tegen zijn broek. Alle zeilen aan den bezaansmast +verdwenen in een bliksemende vuurzuil, en de twee mannen moesten +bukken en hun gezichten beschutten met hun armen. + +"Nu," zei McCoy en hij keek even vooruit naar den lagen oever, +"vier streken in den wind, kaptein; en laat 'r dan maar loopen." + +Overal om hen heen en op hen vielen stukken en flarden brandend +touwwerk en zeildoek. De tanige rook van een smeulend stuk teertouw +voor de voeten van den kapitein bezorgde hem een geweldige hoestbui, +maar nog steeds klemde hij zich vast aan de spaken van het stuurrad. + +De _Pyreneeën_ stootte; de boeg ging omhoog en schuurde zachtjes tot +stilstand. Een regen van brandende flarden, losgeraakt door den schok, +viel op hen neer. Het schip schoof weer vooruit en stootte een tweeden +keer. Ze verbrijzelde het brooze koraal onder haar ijzeren kiel, +dreef weer verder, en stootte voor de derde maal. + +"Heelemaal over", zei McCoy. "Heelemaal over?" vroeg hij zacht, +een oogenblik later. + +"Ze zal niet luisteren", was het antwoord. + +"Ook al goed. Ze zwaait rond." McCoy keek over de verschansing. "Zacht, +wit zand. We konden 't niet beter hebben. Een mooi bed." + +Toen de _Pyreneeën_ rond zwaaide, met het achterschip uit den +wind, kwam een vreeselijke zee van rook en vlammen naar achteren +stroomen. Kapitein Davenport liet het roer los en vluchtte in +schroeiende foltering. Hij greep het meertouw van de boot die +langszij lag, keek dan om naar McCoy die naast hem stond om hem voor +te laten gaan. + +"Jij eerst!" schreeuwde de kapitein, greep hem bij den schouder en +gooide hem bijna over de reeling. Maar de vlammen en de rook waren te +verschrikkelijk, en hij volgde vlak achter McCoy aan. De twee mannen +slingerden zich langs het touw naar beneden en gleden tegelijk neer +in de boot. Een matroos in den boeg sneed het touw door met zijn +zeemansmes, zonder bevelen af te wachten. De riemen, in evenwicht +klaar gehouden, beten in het water, en de boot schoot weg. + +"Een mooi bed, kaptein", mompelde McCoy, omziend. + +"Ja, een mooi bed, en allemaal dank zij jou", was het antwoord. De +drie booten hielden aan op het witte strand van fijngestampt +koraal. Daarachter, aan den rand van een kokospalmen-boschje, zag men +een half dozijn gras-hutten, en een dertigtal opgewonden inboorlingen, +met groote oogen starend naar den drijvenden brand die hier was +komen landen. + +De booten schuurden aan den grond, en ze stapten uit op het witte +strand. + +"En nu", zei McCoy, "moet ik zien dat ik weer op Pitcairn kom." + + + + +AANTEEKENINGEN + + +[1] Kanaka's: Polynesiërs, een ras van mooie, groote menschen met +lichtbruine huid, in tegenstelling met de Melanesiërs die klein en +leelijk zijn en een zwarte huidskleur hebben. + Vert. + +[2] Op Engelsche schepen noemt men den tijd van vier tot acht uur's +namiddags de hondenwacht. + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Verhalen van de Zuidzee, by Jack London + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VERHALEN VAN DE ZUIDZEE *** + +***** This file should be named 18532-8.txt or 18532-8.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + http://www.gutenberg.org/1/8/5/3/18532/ + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +http://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at http://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit http://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. +To donate, please visit: http://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + http://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/18532-8.zip b/18532-8.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..dc89f21 --- /dev/null +++ b/18532-8.zip diff --git a/18532-h.zip b/18532-h.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..09de1f8 --- /dev/null +++ b/18532-h.zip diff --git a/18532-h/18532-h.htm b/18532-h/18532-h.htm new file mode 100644 index 0000000..738a2d5 --- /dev/null +++ b/18532-h/18532-h.htm @@ -0,0 +1,5702 @@ + +<!DOCTYPE html +PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> + +<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source, using XSLT. If you find any mistakes, please edit the XML source. --> +<html lang="nl-1900"> +<head> +<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=ISO-8859-1"> + +<title>Verhalen van de Zuidzee</title> +<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/"> +<meta name="author" content="Jack London"> +<meta name="DC.Creator" content="Jack London"> +<meta name="DC.Title" content="Verhalen van de Zuidzee"> +<meta name="DC.Date" content="# Juni 2006"> +<meta name="DC.Language" content="nl-1900"><style type="text/css"> + + +body +{ +font: 100%/1.2em "Times New Roman", Times, serif; +margin: 1.58em 16% 1.58em 16%; +text-align: left; +} + +/****** Title Page ******/ + +h1.docTitle +{ +font-size: 1.6em; +line-height: 2em; +} + +h2.docImprint, h1.docTitle, h2.byline, h2.docTitle +{ +text-align: center; +} + +h2.byline +{ +font-size: 1.1em; +line-height: 1.44em; +font-weight: normal; +} + +span.docAuthor +{ +font-size: 1.2em; +font-weight: bold; +} + +h2.docImprint +{ +font-size: 1.2em; +font-weight: normal; +} + +/******* Headers ******/ + +.div0 +{ +padding-bottom: 1.6em; +} + +.div1 +{ +padding-bottom: 1.44em; +} + +.div2 +{ +padding-bottom: 1.2em; +} + +.div3, .div4, .div5 +{ +padding-bottom: 1.0em; +} + +h1, h2, h3, h4, h5, h6 +{ +font-style: normal; +text-transform: none; +clear: both; +} + +h1 +{ +font-size: 1.44em; +line-height: 1.5em; +} + +h1.label +{ +font-size: 1.2em; +line-height: 1.2em; +margin-bottom: 0; +} + +h2 +{ +font-size: 1.44em; +line-height: 1.5em; +} + +h2.label +{ +font-size: 1.2em; +line-height: 1.2em; +margin-bottom: 0; +} + +h3 +{ +font-size: 1.2em; +line-height: 1.2em; +} + +h3.label +{ +font-size: 1.0em; +line-height: 1.2em; +margin-bottom: 0; +} + +h4 +{ +font-size: 1.0em; +line-height: 1.2em; +} + +h4.lghead +{ +margin-left: 10%; +margin-right: 10%; +} + +h5 +{ +font-size: 1.0em; +line-height: 1.0em; +font-style: italic; +} + +h6 +{ +font-size: 1.0em; +line-height: 1.0em; +font-style: italic; +} + +/****** Paragraphs ******/ + +p +{ +text-indent: 0; +} + +.alignleft +{ +text-align: left; +} + +.aligncenter +{ +text-align: center; +} + +.alignright +{ +text-align: right; +} + +.alignblock +{ +text-align: justify; +} + +p.poetry +{ +margin: 0em 10% 1.58em 10%; +} + +p.line +{ +margin: 0 10% 0 10%; +} + +p.beforeline, p.afterline +{ +margin-top: 1em; +} + +p.initial +{ +text-indent: 0em; +} + +p.argument, p.note +{ +font-size: 0.9em; +line-height: 1.2em; +text-indent: 0em; +} + +p.argument +{ +margin: 1.58em 10% 1.58em 10%; +} + +p.quote +{ +font-size: 0.9em; +line-height: 1.2em; +margin: 1.58em 5% 1.58em 5%; +} + +div.blockquote +{ +font-size: 0.9em; +line-height: 1.2em; +margin: 1.58em 5% 1.58em 5%; +} + + +/****** Figures ******/ + +div.divFigure +{ +text-align: center; +} + +.floatLeft +{ +float: left; +margin: 10px 10px 10px 0; +} + +.floatRight +{ +float: right; +margin: 10px 0 10px 10px; +} + +p.figureHead +{ +text-align: center; +} + +p.figure, p.legend +{ +font-size: 80%; +margin-top: 0; +text-align: center; +} + +p.smallprint, li.smallprint +{ +font-size: 80%; +color: #666666; +} + +/* Special cases for Filipino Riddles */ + +p.question +{ +text-align: left; +margin-bottom: 0em; +} + +p.answer +{ +text-align: right; +margin-top: 0em; +} + +p.explanation +{ +margin-left: 0.9em; +margin-right: 0.9em; +font-size: smaller; +} + + +/****** Sidenotes ******/ + +.leftnote +{ +position:absolute; +left:1%; +height:0em; +width:14%; +font-size: 0.8em; +text-indent: 0em; +line-height: 1.2em; +} + +/****** Page Numbers ******/ + +.pagenum +{ +display: inline; +font-size: 70%; +text-align: right; +position: absolute; right: 1%; +padding: 0 0 0 0; +margin: 0 0 0 0; +} + +.pagenum a +{ +text-decoration: none; +} + + +/****** Footnotes ******/ + +a.noteref:hover +{ +text-decoration: none; +} + +a.noteref +{ +font-size: 80%; +vertical-align: 0.25em; +text-decoration: none; +} + +div.footnotes +{ +padding: 0 0 0 0; +margin-top: 1em; +} + +hr.fnsep +{ +width: 25%; +text-align: left; +margin-left: 0; +margin-right: 0; +} + +p.footnote +{ +font-size: 80%; +margin-top: 0.5em; +margin-bottom: 0.5em; +} + +p.footnote .label +{ +float: left; +text-align: left; +width: 2em; +} + +/****** Poetry ******/ + +div.poem +{ +text-align: left; +margin-left: 5%; +width: 90%; +position: relative; +} + +.poem h4 +{ +margin-left: 5em; +font-weight: normal; +text-decoration: underline; +} + +.poem .stanza +{ +margin-top: 1em; +} + +.poem .linenum +{ +position: absolute; +top: auto; +left: -2.5em; +margin: 0; +text-indent: 0; +font-size: 90%; +text-align: center; +width: 1.75em; +color: #777; +} + +.poem .i0 { display: block; margin-left: 2em; } +.poem .i1 { display: block; margin-left: 3em; } +.poem .i2 { display: block; margin-left: 4em; } +.poem .i3 { display: block; margin-left: 5em; } +.poem .i4 { display: block; margin-left: 6em; } +.poem .i5 { display: block; margin-left: 7em; } +.poem .i6 { display: block; margin-left: 8em; } +.poem .i7 { display: block; margin-left: 9em; } +.poem .i8 { display: block; margin-left: 10em; } +.poem .i9 { display: block; margin-left: 11em; } + + + +/****** Annotations ******/ + +span.corr +{ +border-bottom: 1px dotted red; +} + +span.abbr +{ +border-bottom: 1px dotted gray; +} + +span.measure +{ +border-bottom: 1px dotted green; +} + +.letterspaced +{ +letter-spacing: 0.2em; +} + +.smallcaps +{ +font-variant: small-caps; +} + + +/****** Anchors ******/ + +a.hidden:hover +{ +text-decoration: none; +} + +a.hidden +{ +text-decoration: none; +} + +hr +{ +width: 45%; +margin-top: 1em; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +clear: both; +text-align: center; +height: 1px; +} + + + + + +body +{ +background: #FFFFFF; +font-family: "Times New Roman", Times, serif; +} + +body, a.hidden +{ +color: black; +} + +h1, h2, h3, h4, h5, h6 +{ +color: #001FA4; +font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif; +} + +.figureHead, .noteref, span.leftnote, p.legend +{ +color: #001FA4; +} + +.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a +{ +color: #AAAAAA; +} + +a.hidden:hover, a.noteref:hover +{ +color: red; +} + + +</style></head> +<body> + + +<pre> + +The Project Gutenberg EBook of Verhalen van de Zuidzee, by Jack London + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Verhalen van de Zuidzee + +Author: Jack London + +Translator: Leo Leclercq + +Release Date: June 7, 2006 [EBook #18532] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VERHALEN VAN DE ZUIDZEE *** + + + + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + + + + + +</pre> + + +<div class="frontmatter"><h1 class="docTitle">Verhalen van de Zuidzee</h1> +<h2 class="byline">Uit het Engelsch van +<br> +<span class="docAuthor">Jack London</span> +<br> +Vertaald door +<br> +<span class="docAuthor">Leo Leclercq</span></h2> +<h2 class="docImprint">Amsterdam 1922 +<br> +Boekhandel en Uitgevers Maatschappij Johannes Müller +</h2> +<p class="div1"><a id="d0e88"></a><span class="pagenum"> +[<a href="#d0e88">Inhoud</a>] +</span></p> +<h2>Inhoud.</h2> +<ul> +<li><a href="#d0e137">Mapoehi’s Huis</a> ... 7 + +</li> +<li><a href="#d0e584">De Walvischtand</a> ... 38 + +</li> +<li><a href="#d0e777">Maoeki</a> ... 52 + +</li> +<li><a href="#d0e970">“Jah! Jah! Jah!”</a> ... 74 + +</li> +<li><a href="#d0e1129">De Heiden</a> ... 91 + +</li> +<li><a href="#d0e1453">De Vreeselijke Eilanden</a> ... 119 + +</li> +<li><a href="#d0e1892">Het Onvermijdelijke Blanke Ras</a> ... 140 + +</li> +<li><a href="#d0e2044">Het Nageslacht van McCoy</a> ... 153 +</li> +</ul><a id="d0e125"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e125">7</a>]</span><p class="div1"><span class="pagenum"> +[<a href="#d0e88">Inhoud</a>] +</span></p> +<div class="poem"> +<div class="stanza"> +<p class="line" style=""><span class="poetryline">Dit eene zal altijd en altijd blijven: +</span></p> +<p class="line" style="text-indent: 2em; "><span class="poetryline">Zij hebben geleefd en de kansen aanvaard. +</span></p> +<p class="line" style=""><span class="poetryline">Zoo veel van het koninklijk spel zal winst zijn, +</span></p> +<p class="line" style="text-indent: 2em; "><span class="poetryline">Al bleef ook het goud in hun beurs niet gespaard.</span></p> +</div> +</div> +</div> +<div class="bodytext"> +<p class="div1"><a id="d0e137"></a><span class="pagenum"> +[<a href="#d0e88">Inhoud</a>] +</span></p> +<h2>Mapoehi’s Huis.</h2> +<p>Ondanks de zware logheid van haar vormen, liep de <i>Aorai</i> gemakkelijk met de lichte bries, en de kapitein bracht het schip vlak onder de wal voordat hij bijdraaide juist buiten den +trek van de branding. De atol Hikoe-eroe lag laag op het water: een cirkel van fijngestampt koraalzand honderd meter breed, +twintig mijlen in omtrek, en van drie tot vijf voet boven hoog-water peil. Op den bodem van de groote, effen lagune leefden +veel pareloesters, en vanaf het dek van den schoener, achter den smallen ring van de atol, kon men de duikers aan het werk +zien. Maar de lagune had zelfs voor een koopvaardij-schoener geen invaart. Kotters konden met een gunstige bries wel binnen +komen door de kronkelende, ondiepe vaargeul, maar de schoeners bleven buiten op en neer houden en stuurden hun kleine booten. + + +</p> +<p>De <i>Aorai</i> zwaaide vlug en netjes een boot buiten boord, en een half dozijn bruine matrozen, met niets anders aan dan een vuurrooden +lendendoek, sprongen er in en namen de riemen. Achter in de boot, aan den stuurriem, stond een jonge man, gekleed in het tropisch +wit dat den Europeaan kenmerkt. Maar hij was niet heelemaal Europeaan. Het gouden ras van Polynesië verraadde zich in het +zonnebrons van zijn blanke huid en schoot gouden glansen en lichtflitsen door het schemerig blauw van zijn oogen. Het was +Raoul, Alexandre Raoul, de jongste zoon van Marie Raoul, de rijke halfbloed, eigenares en exploitante van een stuk <a id="d0e150"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e150">8</a>]</span>of zes koopvaardij-schoeners gelijk aan de <i>Aorai</i>. Over den terugslag van het water even buiten de invaart, en in en door en over een kolkenden vloedstroom, zocht de boot +haar weg naar de spiegelende kalmte van de lagune. Raoul sprong er uit, op het witte zand, en schudde een grooten inlander +de hand. ’s Mans schouders en borst waren prachtig, maar zijn rechter arm was een stompje, waar het been, wit van ouderdom, +nog verscheiden centimeter uitstak. Een ontmoeting met een haai had een eind gemaakt aan zijn duikerstijd, en nu moest hij +bedelen en vleien om kleine gunsten. + +</p> +<p>“Heb je gehoord, Alex?” waren zijn eerste woorden. “Mapoehi heeft een parel gevonden—zóó’n parel! Nog nooit is er zóó een +opgevischt, niet op Hikoe-eroe, niet in de Paoemotoe’s, in de heele wereld niet. Koop het ding van hem. Hij heeft het nu. +En vergeet niet, dat ik het je het eerst gezegd heb. Hij is een dwaas, en je kunt het goedkoop krijgen. Heb je soms tabak?” + + +</p> +<p>Recht vooruit liep Raoul, het strand op, en naar een hut onder een pandanus-boom. Hij was ladingmeester van zijn moeder, en +zijn werk was de heele Paoemotoe’s af te zoeken naar de rijkdommen van kopra, parelmoer en parels die zij voortbrachten. + +</p> +<p>Hij was nog maar een jonge ladingmeester, dit was zijn tweede reis in die hoedanigheid, en in stilte tobde hij veel over zijn +gebrek aan ervaring in de waardebepaling van parels. Maar toen Mapoehi hem de parel voorhield, zag hij toch kans om den schok +dien hij kreeg te onderdrukken, en een onverschillige koopmans-uitdrukking op zijn gezicht te houden. Want de parel had hem +een schok gegeven. Hij was zoo groot als een duiven-ei, een volmaakte bol, van een blankheid die opalen glansen terugwierp +van alle kleuren er om heen. Hij leefde. Nooit had Raoul zoo iets gezien. <a id="d0e161"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e161">9</a>]</span>Toen Mapoehi hem in zijn hand liet vallen, was hij verrast door het gewicht. Dat bewees, dat het een goede parel was. Hij +onderzocht hem nauwkeurig, door een zak-vergrootglas. De parel was zonder barst of vlek. Zijn zuiverheid scheen smeltend uit +te vloeien in de atmosfeer, uit zijn handen. In de schaduw lichtte hij zacht, glanzend als een jonge maan. Zóó doorzichtig +was hij, dat Raoul, toen hij hem in een glas water liet vallen, moeite had hem te vinden. Snel en recht was hij naar den bodem +gezonken, en Raoul wist dat het gewicht niet beter zou kunnen zijn. + +</p> +<p>“Nu, wat moet je er voor hebben?” vroeg hij, en de achteloosheid van zijn houding was buitengewoon goed. + +</p> +<p>“Ik wil—” begon Mapoehi, en achter hem, als een lijst om zijn eigen donker gezicht, knikten de donkere gezichten van twee +vrouwen en een meisje instemming met wat hij wilde. Hun hoofden staken naar voren, er leefde een onderdrukte begeerte in, +hun oogen schitterden hebzuchtig. + +</p> +<p>“Ik wil een huis hebben”, ging Mapoehi door. “Het moet een dak hebben van gegalvaniseerd ijzer en een achthoekige klok. Het +moet zes vadem lang zijn, met een galerij er rondom heen. In het midden moet een groote kamer zijn met een ronde tafel er +in en de achthoekige klok aan den muur. Er moeten vier slaapkamers zijn, twee aan iederen kant van de groote kamer, en in +iedere slaapkamer moet een ijzeren bed zijn, twee stoelen en een waschtafel. En achter het huis moet een keuken zijn, een +goede keuken, met potten en pannen en een fornuis. En je moet het huis bouwen op mijn eiland, op Fakarava.” + +</p> +<p>“Is dat alles?” vroeg Raoul ongeloovig. + +</p> +<p>“Er moet een naaimachine zijn”, deed Tefara, Mapoehi’s vrouw, zich hooien. + +</p> +<p>“En de achthoekige klok niet te vergeten,” voegde Naoeri, Mapoehi’s moeder er bij. +<a id="d0e175"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e175">10</a>]</span></p> +<p>“Ja, dat is alles”, zei Mapoehi. + +</p> +<p>Raoul lachte. Hij lachte lang en hartelijk. Maar terwijl hij lachte, loste hij in stilte vele problemen van hoofdrekenen op. +Hij had nog nooit in zijn leven een huis gebouwd, en zijn ideeën omtrent huizen bouwen waren vaag. Terwijl hij lachte, berekende +hij de kosten van de reis naar Tahiti om het materiaal te halen, van het materiaal zelf, van de reis terug naar Fakarava, +en de kosten van het landen van het materiaal en het bouwen van het huis. Het zou komen op vierduizend Fransche dollars, ruim +gerekend om heelemaal zeker te zijn—vierduizend Fransche dollars stonden gelijk met twintigduizend francs. Het was onmogelijk. +Hoe kon hij de waarde van zulk een parel kennen? Twintigduizend francs was een massa geld—en een massa van zijn moeder’s geld +bovendien. + +</p> +<p>“Mapoehi,” zei hij, “je bent een groote dwaas. Noem een prijs in geld.” + +</p> +<p>Maar Mapoehi schudde zijn hoofd, en de drie hoofden achter hem schudden mee. + +</p> +<p>“Ik wil het huis hebben”, zei hij. “Het moet zes vadem lang zijn met een galerij er rondom heen—.” + +</p> +<p>“Ja, ja,” onderbrak Raoul. “ik weet alles van je huis, maar dat gaat niet door, hoor. Ik zal je duizend Chileensche dollars +geven.” + +</p> +<p>De vier hoofden schudden in zwijgend afwijzen. + +</p> +<p>“En honderd dollars Chili crediet.” + +</p> +<p>“Ik wil het huis”, begon Mapoehi. + +</p> +<p>“Wat zou je aan dat huis hebben?” vroeg Raoul ongeduldig. “De eerste de beste cycloon die langs komt spoelt het weg. Dat weet +je zelf ook wel. Het heeft er nu al veel van dat we een cycloon zullen krijgen, zegt kapitein Raffy.” + +</p> +<p>“Niet op Fakarava”, zei Mapoehi. “Het land is daar veel hooger. Op dit eiland, ja. Iedere cycloon kan over Hikoe-eroe <a id="d0e198"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e198">11</a>]</span>heen slaan. Ik wil het huis op Fakarava hebben. Het moet zes vadem lang zijn met een galerij er rondom heen—.” + +</p> +<p>En weer aanhoorde Raoul het verhaal van het huis. Verscheiden uren bracht hij door met te trachten de obsessie van het huis +uit Mapoehi’s hoofd te hameren; maar Mapoehi’s moeder en echtgenoote, en Ngakoera, Mapoehi’s dochter, stijfden hem in zijn +voornemen een huis te hebben. Door de deuropening, terwijl hij voor den twintigsten keer luisterde naar de gedetailleerde +beschrijving van het huis dat begeerd werd, zag Raoul de tweede boot van zijn schoener op het strand loopen. De matrozen bleven +rusten op de riemen, hetgeen een teeken was van haast om weg te komen. De eerste stuurman van de <i>Aorai</i> sprong aan land, wisselde een paar woorden met den éénarmigen inlander, haastte zich toen naar Raoul. Een regenvlaag bedekte +het gezicht van de zon, en het werd plotseling donker. + +</p> +<p>Raoul kon de dreigende lijn van de windhoos zien naderen over het water van de lagune. + +</p> +<p>“Kapitein Raffy zegt dat u als de bliksem moet maken dat u hier vandaan komt,” was de begroeting van den stuurman. “Als er +parels zijn, moeten we het maar riskeeren en ze later oppikken—zegt-ie. De barometer is gedaald tot negenentwintig-zeventig.” + + +</p> +<p>De windvlaag sloeg tegen den pandanus-boom boven hen, en streek door de palmen verderop. Een half dozijn kokosnoten vielen +zwaar poffend op den grond. Toen kwam de regen aanzetten uit de verte, naderend met het geluid van een stormwind, en met zulk +een geweld sloeg hij neer in de lagune, dat het stuifwater ronddreef als rook. Men hoorde het scherpe kletteren van de eerste +droppels op de bladeren, toen Raoul overeind sprong. + +</p> +<p>“Duizend dollar Chili, contant betaald, Mapoehi,” riep hij. “En tweehonderd Chili crediet.” +<a id="d0e213"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e213">12</a>]</span></p> +<p>“Ik wil een huis”—begon de ander. + +</p> +<p>“Mapoehi!” Raoul gilde om zich verstaanbaar te maken. “Je bent een dwaas!” + +</p> +<p>Hij vloog het huis uit, en, zij aan zij met den stuurman, vocht hij zijn weg het strand af naar de boot. Zij konden de boot +niet zien. De tropische regen viel in dichte stroomen om hen heen zoodat ze alleen het strand onder hun voeten zagen en de +nijdige golfjes van de lagune die hapten en beten naar het zand. + +</p> +<p>Een gestalte werd zichtbaar in den zondvloed. Het was Hoeroe-hoeroe, de man met den eenen arm. + +</p> +<p>“Heb je de parel gekregen?” gilde hij in Raoul’s oor. + +</p> +<p>“Mapoehi is een idioot!” was de schreeuw die hem antwoordde, en het volgende oogenblik waren zij elkaar kwijt in het neerstroomend +water. + +</p> +<p>Een half uur later zag Hoeroe-hoeroe, op den uitkijk aan den zeekant van de atol, dat de twee booten binnen boord waren en +dat de <i>Aorai</i> den steven naar zee richtte. En dicht bij haar, juist uit zee binnengekomen op de vleugels van de bui, zag hij een anderen +schoener die bijgedraaid lag en een boot neerliet in het water. Hij kende het schip. Het was de <i>Orohena</i>, eigendom van Toriki, den halfbloed koopman, die dienst deed als zijn eigen ladingmeester, en die zonder twijfel op dat moment +in den stuurstoel van de boot zat. Hoeroe-hoeroe grinnikte. Hij wist dat Mapoehi bij Toriki in de schuld stond voor ruil-artikelen +het vorig jaar op crediet geleverd. + +</p> +<p>De bui was voorbij gedreven. De heete zon vlamde neer, en de lagune was opnieuw een spiegel. Maar de lucht was zwaar en dicht +als slijm, en het gewicht ervan scheen te drukken op de longen en maakte de ademhaling moeilijk. + +</p> +<p>“Heb je het nieuws gehoord, Toriki?” vroeg Hoeroe-hoeroe. “Mapoehi heeft een parel gevonden. Nog nooit is <a id="d0e238"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e238">13</a>]</span>er zóó’n parel opgevischt, niet op Hikoe-eroe, niet in de Paoemotoe’s, in de heele wereld niet. Mapoehi is een dwaas. Bovendien +is hij je geld schuldig. Vergeet niet dat ik het je het eerst gezegd heb. Heb je soms tabak?” + +</p> +<p>En naar de grashut van Mapoehi toog Toriki. Hij was een brutale kerel, die van optreden hield, maar niettemin tamelijk dom. +Achteloos keek hij naar de prachtige parel—keek maar een oogenblik; en achteloos liet hij hem in zijn zak vallen. + +</p> +<p>“Je hebt geluk,” zei hij. “Het is een aardige parel. Ik zal je crediet geven in de boeken.” + +</p> +<p>“Ik wil een huis,” begon Mapoehi, hevig ontdaan, “Het moet zes vadem—” + +</p> +<p>“Zes vadem je grootmoeder!” riep de koopman ruw. “Je wilt graag je schulden afbetalen, dat wil je, en anders niets. Je was +mij twaalfhonderd dollar Chili schuldig. Best; die schenk ik je. De schuld is afgelost. Bovendien zal ik je crediet geven +voor tweehonderd Chili. Als de parel flink opbrengt, wanneer ik op Tahiti kom, zal ik je crediet geven voor nog honderd er +bij—dat is dan driehonderd. Maar denk er wel aan, alleen als de opbrengst goed is. Het kan best zijn dat ik er nog op verlies.” + + +</p> +<p>Mapoehi kruiste zijn armen in droefenis en zat daar met gebogen hoofd. Zijn parel was hem afhandig gemaakt. In de plaats van +het huis had hij een schuld betaald. Hij kon niets laten zien wat hij voor de parel in de plaats had gekregen. + +</p> +<p>“Je bent een dwaas”, zei Tefara. + +</p> +<p>“Je bent een dwaas”, zei Naoeri, zijn moeder. “Waarom heb je hem de parel in zijn hand gegeven?” + +</p> +<p>“Wat kon ik doen?” protesteerde Mapoehi. “Ik was hem het geld schuldig. Hij wist dat ik de parel had. U hebt zelf gehoord +dat hij er naar vroeg. Ik had het hem niet gezegd. Hij wist het. Iemand anders heeft het hem gezegd. En ik was hem het geld +schuldig.” +<a id="d0e256"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e256">14</a>]</span></p> +<p>“Mapoehi is een dwaas,” bootste Ngakoera na. + +</p> +<p>Zij was twaalf jaren oud en wist niet beter. Mapoehi luchtte zijn hart door haar een geweldige oorvijg toe te dienen; terwijl +Tefara en Naoeri in tranen uitbarstten en voorgingen hem allerlei dingen te verwijten, zooals vrouwen plegen te doen. + +</p> +<p>Hoeroe-hoeroe, op den uitkijk aan het strand, zag een derden schoener dien hij kende buiten de invaart bijdraaien en een boot +strijken. Het was de <i>Hira</i>, en het schip droeg zijn naam met eere, want zijn reeder was Levy, de Duitsche Jood, de grootste parelkooper van hen allen, +en, zooals bekend was, op Tahiti was Hira de god van de visschers en de dieven. + +</p> +<p>“Heb je het nieuws gehoord?” vroeg Hoeroe-hoeroe, toen Levy, een dikke man met massieve, onregelmatige trekken, op het strand +stapte. “Mapoehi heeft een parel gevonden. Nog nooit is er zóó’n parel gevonden op Hikoe-eroe, in de heele Paoemotoe’s, in +de heele wereld niet. Mapoehi is een dwaas. Hij heeft hem aan Toriki verkocht voor veertien honderd Chili—ik heb buiten staan +luisteren en ik weet het. Toriki is ook een dwaas. Je kunt hem goedkoop van hem koopen. Denk er aan dat ik het je het eerst +heb gezegd. Heb je soms tabak?” + +</p> +<p>“Waar is Toriki?” + +</p> +<p>“In het huis van kapitein Lynch. Hij is daar al een uur.” + +</p> +<p>En terwijl Levy en Toriki absinth dronken en sjacherden over de parel stond Hoeroe-hoeroe te luisteren en hoorde dat zij overeenkwamen +voor den ongehoorden prijs van vijfentwintig duizend francs. + +</p> +<p>Het was op dit oogenblik, dat de <i>Orohena</i> en de <i>Hira</i>, dicht onder de wal komend, als krankzinnig schoten begonnen te lossen en signalen te geven. De drie mannen kwamen naar buiten, +en konden nog juist zien hoe de twee <a id="d0e282"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e282">15</a>]</span>schoeners haastig door den wind gingen en uit de wal staken, grootzeilen en buitenkluivers met een vaartje strijkend onder +den druk van de bui die hen ver deed overhellen op het wit-schuimende water. Toen werden ze uitgewischt door den regen. + +</p> +<p>“Ze zullen wel terugkomen als het voorbij is”, zei Toriki. “We konden hier beter weggaan.” + +</p> +<p>“Ik denk dat het glas nog wel een eindje gedaald zal zijn”, zei kapitein Lynch. + +</p> +<p>Lynch was een witgebaarde scheepskapitein, te oud om nog te varen, die ondervonden had dat Hikoe-eroe de eenige plek op de +wereld was, waar hij in een dragelijke verhouding met zijn asthma kon leven. Hij ging naar binnen om op den barometer te kijken. + + +</p> +<p>“Groote goden!” hoorden ze hem roepen, en ze renden in huis om met hem te komen staren naar een wijzer die negenentwintig-twintig +aanwees. Opnieuw kwamen ze naar buiten, dezen keer in groote haast om zee en lucht te raadplegen. De bui was weggedreven, +maar de lucht bleef bedekt. Zij konden de twee schoeners zien terugkomen, vol van top, en in gezelschap van een derden. Een +plotseling omloopen van den wind dwong hen de schooten te vieren, en vijf minuten later sloeg een windstoot uit de tegenovergestelde +richting alle drie de schepen terug; en van de wal af kon men zien hoe de giektalies met een vaartje werden afgevierd of losgegooid. +Het geluid van de branding was hol en luid en dreigend, en er liep een zware deining landwaarts. Een vreeselijke vlam weerlicht +barstte voor hun oogen en verlichtte den donkeren dag, en de donder gromde woest overal om hen heen. + +</p> +<p>Toriki en Levy zetten het op een loopen naar hun booten, de laatste hobbelend over het strand als een doodelijk-verschrikt +nijlpaard. Toen hun twee booten de invaart uit <a id="d0e294"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e294">16</a>]</span>schoten, passeerden ze de boot van de <i>Aorai</i> die binnen kwam. Achterin, de roeiers aanmoedigend, stond Raoul: niet in staat om het visioen van die parel uit zijn hoofd +te zetten, kwam hij terug om Mapoehi’s prijs van een huis te aanvaarden. + +</p> +<p>Hij landde op het strand in het dichtst van een gietende donderbui, en zóó dicht stroomde het water neer, dat hij tegen Hoeroe-hoeroe +aan botste vóórdat hij hem gezien had. + +</p> +<p>“Te laat”, gilde Hoeroe-hoeroe. “Mapoehi heeft hem aan Toriki verkocht voor veertienhonderd Chili, en Toriki heeft hem aan +Levy verkocht voor vijfentwintig duizend francs. En Levy zal hem in Frankrijk verkoopen voor honderd duizend francs. Heb je +soms tabak?” + +</p> +<p>Raoul voelde zich verlicht. Zijn zorgen over de parel waren voorbij. Hij behoefde er niet meer over te tobben, al had hij +dan de parel niet gekregen. Maar hij geloofde Hoeroe-hoeroe niet. Mapoehi kon hem wel verkocht hebben voor veertienhonderd +Chili, maar dat Levy, die verstand had van parels, vijfentwintig duizend francs betaald zou hebben, zóó had hij ’t nog nooit +gegeten. Raoul besloot kapitein Lynch eens over het onderwerp te polsen, maar toen hij in het huis van dien ouden zeevaarder +kwam, zag hij hem met groote oogen staan kijken naar den barometer. + +</p> +<p>“Hoe hoog zie jij hem?” vroeg kapitein Lynch, erg benieuwd, en hij wreef zijn bril af en staarde weer naar het instrument. + + +</p> +<p>“Negenentwintig-tien,” zei Raoul. “Ik heb hem nog nooit zoo laag gezien.” + +</p> +<p>“Geloof ik graag!” snoof de kapitein. “Vijftig jaar lang jongen en man op alle zeeën, en ik heb hem nog nooit zoo ver gedaald +gezien. Stil!” +<a id="d0e311"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e311">17</a>]</span></p> +<p>Zij bleven een oogenblik stil staan, terwijl de branding donderde en het huis deed schudden. Toen gingen ze naar buiten. De +bui was voorbij. Zij konden de <i>Aorai</i> zien liggen, een mijl uit de wal en overvallen door de windstilte. Het schip stampte en steigerde als bezeten in de geweldige +zeeën die in statige stoeten aanrolden uit het noordoosten en zich woedend op het koraalstrand stortten. Een van de matrozen +uit de boot wees naar den mond van de invaart en schudde zijn hoofd. Raoul keek en zag een witten chaos van schuim en golven. + +</p> +<p>“Ik denk dat ik vannacht maar bij u blijf, kapitein,” zei hij; toen wendde hij zich naar den matroos en zei hem de boot op +de wal te halen en te zien dat hij en zijn kameraden ergens veilig onder dak kwamen. + +</p> +<p>“Negenentwintig precies,” berichtte kapitein Lynch, die met een stoel in zijn hand naar buiten kwam, terug van een hernieuwd +bezoek aan den barometer. + +</p> +<p>Hij ging zitten en staarde naar het schouwspel van de zee. De zon kwam te voorschijn en maakte de atmosfeer nog zwoeler, terwijl +de windstilte nog steeds aanhield. De zeeën namen voortdurend toe in grootte. + +</p> +<p>“Waar die zee vandaan komt, gaat boven mijn petje,” bromde Raoul ongeduldig. “Er is geen wind, en kijk eens, kijk eens dien +kerel daar!” + +</p> +<p>Mijlen lang, met een gewicht van tienduizenden tonnen, deed hij de brooze atol schudden als door een aardbeving. Kapitein +Lynch stond versteld. + +</p> +<p>“Groote genade!” riep hij, half-opstaand van zijn stoel, toen weer terugzinkend. + +</p> +<p>“Maar er is geen wind,” hield Raoul aan. “Ik zou het kunnen snappen als er wind bij was.” + +</p> +<p>“Je zult den wind gauw genoeg krijgen, maak je daar maar geen zorg over,” was het grimmige antwoord. +<a id="d0e333"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e333">18</a>]</span></p> +<p>De twee mannen zeiden niets meer. Het zweet stond op hun huid in myriaden kleine druppeltjes die samen liepen en plasjes vocht +vormden, die op hun beurt weer groeiden tot kleine beekjes, neerdroppend op den grond. Zij hijgden naar adem, en vooral de +pogingen van den ouden man waren pijnlijk. Een zee kwam het strand op rollen, spoelde om de stammen van de kokospalmen, en +week terug, bijna voor hun voeten. + +</p> +<p>“Stuk boven hoog-water peil”, merkte kapitein Lynch op; “en ik ben hier al elf jaar.” Hij keek op zijn horloge. “Het is drie +uur.” + +</p> +<p>Een man en een vrouw, met een bont gevolg van vuile kinderen en honden achter zich aan, trokken mistroostig voorbij. Een eind +verder kwamen ze tot stilstand, en gingen, na lang weifelen, in het zand zitten. Een paar minuten later kwam er een andere +familie uit de tegenovergestelde richting aanslenteren. Mannen en vrouwen droegen een heterogene collectie van bezittingen. +En weldra waren er een paar honderd menschen van alle leeftijden en geslachten bij elkaar vóór de woning van den kapitein. +Hij riep een van de pas aangekomenen aan, een vrouw met een zuigend kind in haar armen, en ontving als antwoord de mededeeling +dat haar huis <span class="corr" title="Bron: en">een</span> paar minuten geleden de lagune in geveegd was. + +</p> +<p>Het was hier de hoogste plek land over een afstand van mijlen, en op verschillende punten, links en rechts, sloeg de zee al +schoon over den smallen land-ring heen en golfde de lagune binnen. Twintig mijlen in het rond spande de cirkel van de atol, +en op geen enkel punt was hij breeder dan vijftig vadem. Het was het hoogtepunt van het duikersseizoen, en van al de eilanden +er omheen, zelfs van het verre Tahiti, waren de inlanders hier bijeen gekomen. +<a id="d0e345"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e345">19</a>]</span></p> +<p>“Er zijn twaalfhonderd mannen, vrouwen en kinderen hier,” zei kapitein Lynch. “Ik ben benieuwd hoeveel er morgen vroeg nog +zullen zijn.” + +</p> +<p>“Maar waarom waait het niet? dat wou ik wel eens weten,” vroeg Raoul driftig. + +</p> +<p>“Maak je niet druk, jonge man, maak je niet druk; je zult gauw genoeg meer wind hebben dan je lief is.” + +</p> +<p>Terwijl kapitein Lynch nog sprak, sloeg een geweldige watermassa tegen de atol. Het zeewater kolkte om hen heen, drie duim +diep onder hun stoelen. Er kwam een zachte kreet van ontzetting van de vrouwen. De kinderen stonden met samengeklemde handen +te staren naar de reusachtige brekers en huilden jammerlijk. Kuikens en katten, die verschrikt in het water rondliepen, namen +als bij onderlinge afspraak fladderend en klauterend de vlucht op het dak van het huis. Een inboorling van de Paoemotoe’s, +met een nest pas geboren honden in een mand, klom in een kokospalm en maakte de mand twintig voet van den grond vast. De moeder +spartelde jankend en keffend rond in het water er onder. + +</p> +<p>En nog steeds scheen de zon helder en duurde de windstilte voort. De twee mannen zaten daar en keken naar de zeeën en naar +het krankzinnige stampen van de <i>Aorai</i>. Kapitein Lynch staarde naar de geweldige bergen van water die landwaarts rolden tot hij niet meer staren kon. Hij bedekte +zijn gezicht met zijn handen om het niet meer te zien; toen ging hij het huis binnen. + +</p> +<p>“Achtentwintig-zestig”, zei hij rustig toen hij terugkeerde. + +</p> +<p>Onder zijn arm was een rol touw. Hij sneed het in stukken van twee vadem, gaf er een aan Raoul, hield er zelf een, en verdeelde +de rest onder de vrouwen, met den raad om een boom uit te zoeken en er in te klimmen. +<a id="d0e363"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e363">20</a>]</span></p> +<p>Er begon een licht koeltje te blazen uit het noordoosten, en het zachte waaieren op zijn wang scheen Raoul op te vroolijken. +Hij zag hoe de <i>Aorai</i> de zeilen kant naar den wind zette en uit de wal stevende, en hij had spijt dat hij niet aan boord was. Het schip zou er +in ieder geval doorheen komen, maar de atol—-Een zee sloeg er over heen, trok hem bijna van de been; en hij koos een boom +uit. Toen dacht hij aan den barometer en liep terug naar het huis. Hij ontmoette kapitein Lynch, die denzelfden tocht ondernam, +en samen gingen zij naar binnen. + +</p> +<p>“Achtentwintig-twintig”, zei de oude zeevaarder. “Het zal hier aardig gaan spoken—wat was dat?” + +</p> +<p>De lucht scheen gevuld met iets dat met een geweldige vaart voortvloog. Het huis trilde en sidderde, en ze hoorden het zoemen +van een machtig geluid. De ramen rammelden. Twee ruiten sprongen stuk; een geweldige tocht trok naar binnen en sloeg tegen +hen aan en deed hen wankelen. De deur aan den anderen kant vloog met een slag dicht, het slot verbrijzelend. De witte deurknop +brokkelde in stukjes op den vloer. De muren van de kamer puilden uit als een gasballon die opgeblazen wordt. Toen kwam er +een nieuw geluid dat leek op het ratelen van geweervuur: het vliegend schuim van de zee dat tegen den buitenmuur sloeg. Kapitein +Lynch keek op zijn horloge. Het was vier uur. Hij trok een jas van blauw zeemanslaken aan, haakte den barometer van den wand +en stopte hem weg in een van zijn ruime zakken. Weer sloeg er een zee dreunend tegen het huis, en het lichte gebouwtje helde +over, draaide een kwartslag op zijn fundamenten, en zakte neer, de vloer in een hoek van tien graden met den beganen grond. + + +</p> +<p>Raoul ging het eerst naar buiten. De wind greep hem en sleurde hem weg. Raoul merkte dat hij omgeloopen was naar het oosten. +Met inspanning van al zijn krachten <a id="d0e375"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e375">21</a>]</span>gooide hij zich in het zand, en hield zich plat tegen den grond gedrukt. Kapitein Lynch, weggewaaid als een halmpje stroo, +struikelde over hem heen. Twee matrozen van de <i>Aorai</i> verlieten den kokospalm waaraan ze zich vastgeklemd hadden en kwamen hen te hulp. Zij leunden tegen den wind in onmogelijke +hoeken, en zwoegden en vochten om iedere duimbreed van den afstand. De oude man was stijf in zijn gewrichten en hij kon niet +klimmen, dus heschen de matrozen hem met behulp van korte eindjes touw, die ze aan elkaar bonden, langs den stam omhoog, telkens +een paar voet, totdat ze hem vast konden binden, boven in den boom, vijftig voet van den grond af. Raoul sloeg zijn eindje +touw om den voet van een boom er naast en bleef staan kijken. De wind was ontzettend. Hij had nooit gedroomd dat het zóó hard +kon waaien. Een zee schuimde over de atol en maakte hem nat tot aan zijn knieeën voordat ze terug week in de lagune. De zon +was verdwenen, en een loodkleurige schemering spreidde zich over alles. Een paar druppels regen, horizontaal door de lucht +vliegend, troffen hem als looden kogeltjes. Een vlok zilt schuim en zeewater spatte om zijn ooren. Het was als een klap in +zijn gezicht. Zijn wangen prikten pijnlijk, en tegen wil en dank kwamen er tranen in zijn stekende oogen. Een paar honderd +inlanders waren de boomen in gevlucht, en hij had kunnen lachen om de trossen menschelijk fruit die in de kruinen hingen. +Toen, want hij was een geboren Tahiti-eilander, vouwde hij zijn lichaam dubbel, omgreep den stam van den boom met zijn handen, +drukte zijn voetzolen tegen de oppervlakte van den stam, en begon tegen den boom op te loopen. In de kruin vond hij twee vrouwen, +twee kinderen en een man. Een van de kinderen, een meisje, hield een kat in haar armen geklemd. +<a id="d0e380"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e380">22</a>]</span></p> +<p>Vanuit zijn hooge zitplaats wuifde hij met de hand naar kapitein Lynch, en die manhaftige patriarch wuifde terug. Raoul stond +versteld over de lucht. Het wolkendek was veel dichterbij gekomen—ja, het leek vlak boven zijn hoofd te hangen; en het was +van loodkleurig zwart geworden. Er waren nog veel menschen op den beganen grond. Ze stonden in groepjes bijeen om den voet +van de boomen en hielden zich vast met alle macht. Verschillende van die groepjes waren bezig te bidden, en in één ervan hield +de Mormoonsche zendeling een preek. Raoul hoorde een vreemd geluid, rhythmisch, zwak als het zwakste gesjirp van een verren +krekel. Het duurde maar een oogenblik, maar in dat oogenblik deed het hem vaag denken aan den hemel en aan engelen muziek. +Hij keek om zich heen, en zag, aan den voet van een anderen boom, een groote groep menschen, die zich vasthielden met touwen +en aan elkander. Hij kon zien hoe ze in koor hun gezichten vertrokken en hun lippen bewogen. Het geluid was weg, maar hij +wist dat zij hymnen zongen. + +</p> +<p>De wind bleef voortdurend harder blazen. Hij kon dit toenemen in kracht niet meten door een bewust proces van zijn hersenen, +want deze storm was veel erger den al zijn ondervinding van wind; maar niettemin was het hem duidelijk, hoe wist hij niet, +dat het steeds harder stormde. Dichtbij werd een boom ontworteld en zijn vracht menschelijke wezens viel op den grond. Een +zee spoelde over het reepje land, en ze waren weg. Alles gebeurde met verwonderlijke snelheid. Hij zag een bruinen schouder +en een zwart hoofd, scherp afstekend tegen het kolkend wit van de lagune. Het volgend oogenblik was ook dat verdwenen. Andere +boomen gingen tegen den grond, vielen kris en kras door elkaar als lucifers. Hij stond versteld over de kracht van den wind. +Zijn eigen boom zwaaide <a id="d0e385"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e385">23</a>]</span>gevaarlijk; een van de vrouwen jammerde voortdurend en klemde het meisje in haar armen, dat op haar beurt de kat weer vast +hield. + +</p> +<p>De man, die het andere kind op zijn arm had, tikte Raoul op den schouder en wees. Hij keek, en zag een honderd meter verder +de Mormoonsche kerk als een dronken man over het eiland zwaaien. Het gebouw was van zijn fundamenten gescheurd, en wind en +zee stuwden en schoven het in de richting van de lagune. Een ontzettende muur van water smakte er tegen aan, deed het kantelen, +en gooide het tegen een half dozijn kokospalmen. De trossen menschelijk fruit vielen als rijpe kokosnoten. Bij het terugloopen +van de golf zag hij hen op den grond liggen, sommigen bewegingloos, anderen zich krommend en wringend. Zij deden hem wonderlijk +sterk denken aan mieren. Het ontroerde hem niet. Hij was boven de verschrikkingen uit. Alsof het iets heel gewoons was zag +hij hoe de volgende zee het menschelijk wrakhout van het zand wegveegde. Een derde zee, geweldiger dan alle andere die hij +tot dan toe gezien had, gooide de kerk in de lagune, en ze dreef weg naar lij, de duisternis in, half onder water. Ze deed +hem werkelijk denken aan de ark van Noah. + +</p> +<p>Hij keek rond om het huis om kapitein Lynch te zoeken, en merkte tot zijn verrassing dat het weg was. Waarlijk, alles gebeurde +snel. Hij zag dat veel van de menschen in de boomen die nog hielden, naar den beganen grond waren afgedaald. De wind nam nog +steeds toe. Hij kon dat zien aan zijn eigen boom. Die zwaaide en boog niet meer heen en weer. In de plaats daarvan bleef hij +in denzelfden stand, in een scherpen hoek van den wind af gebogen, en trilde alleen maar. Maar dat trillen was iets afschuwelijks. +Het was als van een stemvork of van de tong van een mondtrom. De snelheid van de trilling maakte het zoo vreeselijk. Zelfs +al <a id="d0e391"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e391">24</a>]</span>hielden de wortels van den boom, hij zou die spanning niet lang kunnen weerstaan. Er moest ten slotte iets breken. + +</p> +<p>Ah, daar was er al een die het opgegeven had. Hij had hem niet zien gaan, maar daar stond het overblijfsel, halverwege den +stam afgebroken. Men wist niet wat er gebeurde als men het niet zag. Kleinigheden als het kraken van boomen en het jammeren +van menschelijke wanhoop namen geen plaats in in die machtige massa van geluid. Toevallig keek hij in de richting van kapitein +Lynch toen het gebeurde. Hij zag den stam van den boom op de helft splinterend afknappen, zonder geluid. De kruin van den +boom, met drie matrozen van de <i>Aorai</i> en den ouden kapitein, zeilde weg over de lagune. Het ding viel niet op den grond, maar vloog door de lucht als een kafje. +Raoul volgde het op zijn vlucht een honderd meter ver, toen stoof het in het water. Hij spande zijn oogen in, en was er zeker +van dat hij kapitein Lynch vaarwel zag wuiven. + +</p> +<p>Raoul wachtte niet op wat er verder zou gebeuren. Hij tikte den inlander op den schouder en beduidde hem naar beneden te gaan. +De man wilde wel, maar zijn vrouwen waren verlamd van angst, en hij bleef liever bij hen. Raoul sloeg zijn touw om den boomstam +en gleed omlaag. Een vloed van zout water bruiste over hem heen. Hij hield zijn adem in en hield zich wanhopig vast aan het +touw. Het water vloeide terug, en in de beschutting van den stam kon hij weer ademen. Hij maakte het touw steviger vast, en +werd toen onder water gezet door een tweede zee. Een van de vrouwen gleed naar beneden en kwam bij hem staan, maar de inlander +bleef boven bij de vrouw, de twee kinderen en de kat. De ladingmeester had opgemerkt, dat de troepjes menschen die zich vasthielden +aan de andere boomen voortdurend kleiner werden. Nu zag hij van dichtbij hoe het proces in zijn werk ging. +<a id="d0e400"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e400">25</a>]</span></p> +<p>Al zijn kracht werd vereischt om zich vast te houden, en de vrouw die bij hem was gekomen raakte al uitgeput, Iederen keer +dat hij te voorschijn kwam uit een zee was hij verbaasd zichzelf nog op dezelfde plek te vinden, en dan, verbaasd dat de vrouw +er nog was. Ten slotte vond hij alleen zichzelf terug. Hij keek naar boven. De kruin van den boom was ook verdwenen. Op de +helft van zijn oorspronkelijke lengte trilde een versplinterd uiteinde. Hij was veilig. De wortels hielden nog, terwijl de +boom geen wind meer ving. Hij begon naar boven te klimmen. Hij was zóó uitgeput dat het heel langzaam ging, en zee na zee +spoelde over hem heen vóórdat hij er boven uit was. Toen bond hij zich vast aan den stam en sterkte zich tegen den komenden +nacht en tegen hij wist niet wat. + +</p> +<p>Hij voelde zich erg eenzaam in de duisternis. Af en toe scheen het hem toe, dat dit het einde van de wereld was, en hij de +eenige die nog leefde. Nog steeds nam de wind toe. Ieder uur nam hij toe. Toen Raoul berekende dat het ongeveer elf uur moest +zijn, was de wind ongeloofelijk geworden. Het was een vreeselijk, monsterachtig iets, een gillende woede, een muur die tegen +hem aan sloeg en verder ging, maar die voortging met slaan en verder gaan—een muur zonder eind. Het scheen hem toe dat hij +licht en etherisch was geworden; dat hij het was die zich voortbewoog; dat hij met onbegrijpelijke snelheid voortgedreven +werd door een eindelooze vaste massa. De wind was niet meer lucht in beweging. Hij was vast en tastbaar geworden als water +of kwik. Raoul had een gevoel alsof hij zijn hand er in kon steken en er brokken uit kon scheuren, zooals men zou doen met +het vleesch in het karkas van een stier; dat hij den wind kon grijpen en er zich aan vast kon houden zooals men zich vasthoudt +aan den wand van de steile rots. +<a id="d0e405"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e405">26</a>]</span></p> +<p>Hij werd er bijna door geworgd. Hij kon niet ademhalen als hij zijn gezicht er recht tegen in hield, want de wind spoot naar +binnen door zijn mond en neusgaten en zette zijn longen uit als een varkensblaas. Op zulke oogenblikken scheen zijn lichaam +opgezwollen en volgestopt met vaste aarde. Alleen door zijn lippen tegen den boomstam te drukken kon hij ademhalen. Ook raakte +hij uitgeput door den onophoudelijken druk van den wind. Lichaam en geest werden moe. Hij merkte niets meer op, hij dacht +niet meer, en was half bewusteloos. Eén gedachte maakte zijn heele bewustheid uit: <i>Dit was dus een cycloon.</i> Die eene gedachte kwam met onregelmatige tusschenpoozen terug. Het was als een zwak vlammetje dat af en toe opflikkerde. +Telkens, ontwakend uit een periode van verdooving, kwam hij daarbij terug: <i>Dit was dus een cycloon.</i> Dan zakte hij weer weg in een nieuwe verdooving. + +</p> +<p>Het hoogtepunt van den wervelstorm duurde van elf uur ’s avonds tot drie uur in den morgen, en het was om elf uur dat de boom +waarin Mapoehi en zijn familie zich vastklemden, afknapte. Mapoehi kwam aan de oppervlakte van de lagune, met zijn dochter +Ngakoera nog steeds in zijn armen. Alleen een Zuidzee-eilander kon blijven leven in een dergelijken chaos van water. De pandanusboom +waaraan hij zich had vastgegrepen rolde om en om in het kolkend schuim, en alleen door zich nu weer eens vast te houden en +te wachten, en dan weer zijn greep vlug te veranderen, zag hij kans om zijn eigen hoofd en dat van Ngakoera aan de oppervlakte +te krijgen met tusschenpoozen die voldoende dicht op elkaar volgden om den adem in hun lichamen te houden. Maar de lucht was +hoofdzakelijk water, door het vliegend schuim en den dichten regen die in horizontale richting langs stormden. +<a id="d0e416"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e416">27</a>]</span></p> +<p>Het was tien mijlen naar den overkant van de lagune. Hier, op den tweeden zandring, werden negen op de tien ongelukkige schepsels +die den overtocht over de lagune te boven kwamen, gedood door heen en weer geworpen boomstammen, balken, wrakken van kotters +en van huizen. Uitgeput en half verdronken, werden ze geslingerd in dezen krankzinnigen vijzel van de elementen en tot vormeloos +vleesch gebeukt. Maar Mapoehi had geluk. Hij kreeg de eene kans van de tien, en ze viel hem ten deel door een puren gril van +het noodlot. Hij kwam uit den chaos te voorschijn op het strand, bloedend uit een twintigtal wonden. Ngakoeri’s linkerarm +was gebroken; de vingers van haar rechterhand waren verbrijzeld, en haar wang en voorhoofd lagen open tot op het been. Hij +greep een boom die nog stond en klemde zich vast, met het meisje nog steeds in zijn armen, happend naar lucht, terwijl het +water van de lagune ter hoogte van zijn knieeën, en soms ter hoogte van zijn middel, voorbij spoelde. + +</p> +<p>Om drie uur in den morgen was de grootste kracht van den orkaan gebroken. Om vijf uur woei er nog slechts een stijve bries. +En om zes was het blakstil en scheen de zon. De zee was kalm geworden. Aan den nog rusteloozen rand van de lagune zag Mapoehi +de vernielde lichamen van hen die het land niet hadden kunnen bereiken. Zonder eenigen twijfel waren Tefara en Naoeri daar +bij. Hij ondernam een onderzoekingstocht langs het strand, en vond zijn vrouw, die half in en half uit het water lag. Hij +ging zitten en schreide, zijn smart uitend in schorre dierengeluiden, zooals primitieve wilden doen. Toen bewoog zij zich +onrustig, en kreunde. Hij keek nauwkeuriger toe. Niet alleen leefde zij, maar zij was zelfs ongedeerd. Zij sliep slechts. +Zij had ook de eene kans van de tien gehad. + +</p> +<p>Van de twaalfhonderd menschen die den vorigen avond nog leefden, waren er driehonderd over. De Mormoonsche <a id="d0e423"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e423">28</a>]</span>zendeling en een gendarme hielden de telling. De lagune was één verwarring van ronddrijvende lijken. Er stond geen huis, geen +hut meer. Op de heele atol waren geen twee steenen op elkaar gebleven. Van de kokospalmen stonden er nog ongeveer één op de +vijftig, en ook daar was niet veel meer van over, terwijl aan niet één boom ook maar een enkele noot was overgebleven. Er +was geen zoet water. De ondiepe putten die het doorsijpelende regenwater verzamelden waren vol met zout. Uit de lagune werden +nog een paar doordrenkte zakken meel gered. De overlevenden sneden het binnenste uit de kokospalmen en aten het op. Hier en +daar kropen ze in kleine hutjes, gemaakt door het zand uit te graven en daar stukken metalen dakbedekking overheen te leggen. + + +</p> +<p>De zendeling maakte een primitieve distilleer-inrichting, maar hij kon geen water distilleeren voor driehonderd menschen. +Tegen het einde van den tweeden dag ontdekte Raoul, toen hij een bad nam in de lagune, dat zijn dorst wat minder werd. Hij +riep het nieuws naar de anderen, en daarop had men driehonderd mannen, vrouwen en kinderen kunnen zien, die tot hun buik in +de lagune stonden en door hun huid water trachtten in te drinken. Hun dooden dreven overal om hen heen, of ze trapten er op +waar ze nog op den bodem lagen. Den derden dag begroef het volk zijn dooden en ging zitten wachten op de stoomschepen, die +hulp moesten brengen. + +</p> +<p>Ondertusschen was Naoeri, van haar familie losgescheurd door den orkaan, op eigen gelegenheid verder gedreven, en beleefde +haar eigen avonturen. Zich vastklemmend aan een ruwe plank die haar wondde en kneusde en haar lichaam vol splinters sloeg, +werd zij heelemaal over de atol heen geslingerd en weggevoerd naar zee. Hier, onder het vreeselijk beuken van bergen water, +raakte ze haar plank kwijt. Zij <a id="d0e429"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e429">29</a>]</span>was een oude vrouw, bijna zestig, maar geboren en getogen in de Paoemotoe’s, en ze was nooit in haar leven buiten het gezicht +van de zee geweest. Terwijl zij voortzwom in de duisternis, half verdronken, hijgend, vechtend om lucht, kreeg ze een zwaren +slag tegen haar schouder van een kokosnoot. Op hetzelfde oogenblik was haar plan gevormd, en ze greep de noot. In het uur +dat volgde bemachtigde zij er nog zeven. Samengebonden vormde ze een reddingboei die haar in het leven hield, maar die tegelijkertijd +dreigde haar tot gelei te slaan. Zij was een dikke, zware vrouw en liep gauw kneuzingen op, maar ze had veel ervaring met +cyclonen, en ze wachtte geduldig tot de wind zou afnemen, steeds biddend tot haar haai-god om bescherming tegen de haaien. +Maar om drie uur was zij zoo verdoofd dat ze het verminderen van den wind niet bemerkte. + +</p> +<p>Ook merkte zij om zes uur niets van de windstilte. Zij schokte weer tot bewustzijn toen ze op het strand werd gegooid. Zij +groef haar bloedende, open handen en voeten in het zand en klauwde tegen het terugloopende water in, totdat ze buiten het +bereik van de golven was. + +</p> +<p>Zij wist waar zij was. Dit land kon geen ander zijn dan het kleine eilandje Takokota. Het had geen lagune. Niemand woonde +er op. Hikoe-eroe was vijftien mijlen weg. Zij kon het niet zien, maar zij wist dat het in het zuiden lag. De dagen gingen +voorbij, en ze leefde van de kokosnoten die haar drijvende hadden gehonden. + +</p> +<p>Ze voorzagen haar van drinkwater en van voedsel. Maar zij dronk of at niet zoo veel als ze maar wilde. Haar redding was hoogst +problematiek. Zij zag den rook van de stoomschepen die kwamen helpen aan den horizon, maar zij kon niet verwachten dat er +een schip zou komen naar het eenzame onbewoonde Takokota. + +</p> +<p>Van het eerste oogenblik af had zij vreeselijken last van de lijken. Voortdurend wierp de zee ze op haar stukje <a id="d0e439"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e439">30</a>]</span>grond, en voortdurend schoof zij ze terug in zee, waar de haaien er aan rukten en ze verslonden, tot dat haar kracht haar +begaf. Toen ze niet meer kon, versierden de lijken haar strand met afschuwelijke, walgelijke guirlandes, en zij ging van hen +weg zoo ver als ze kon, hetgeen niet ver was. + +</p> +<p>Op den tienden dag was haar laatste kokosnoot op, en ze verschrompelde van dorst. Ze sleepte zich voort naar het strand, zoekend +naar kokosnoten. Het was vreemd dat er zooveel lijken aanspoelden en geen noten. Er dreven toch zeker meer kokosnoten dan +doode menschen rond! Ten slotte gaf ze het op, en bleef uitgeput liggen. Het einde was gekomen. Er bleef niets meer over dan +te wachten op den dood. + +</p> +<p>Toen zij wat later bijkwam uit de verdooving, werd zij zich langzaam bewust dat ze lag te staren naar een bos rossig rood +haar op het hoofd van een dooden man. De zee wierp het lijk in haar richting, trok het toen weer terug. Het rolde een halven +slag om, en zij zag dat het geen gezicht had. Toch was er iets bekends in dien bos rossig-rood haar. Een uur ging voorbij. +Zij spande zich niet in om te trachten het te herkennen. Zij wachtte op den dood, en het kon haar weinig schelen, welke man +dat vreeselijke ding eens geweest was. Maar toen het uur voorbij was, ging ze langzaam zitten en staarde naar het lijk. Een +ongewoon groote golf had het buiten het bereik van de kleinere golven geworpen. Ja, ze had toch gelijk; die bos rood haar +kon maar aan één man in de Paoemotoe’s toebehooren. Het was Levy, de Duitsche Jood, de man die de parel gekocht en meegenomen +had op de <i>Hira</i>. Nu, één ding was duidelijk, de <i>Hira</i> was vergaan. De parelkooper was ten slotte nog bedrogen uit gekomen met zijn god van de visschers en de dieven. +<a id="d0e451"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e451">31</a>]</span></p> +<p>Zij kroop naar den dooden man. Zijn hemd was van zijn lichaam af gescheurd, en zij kon den leeren geldgordel zien die om zijn +middel zat. Zij hield haar adem in en rukte aan de gespen. Ze gaven gemakkelijker mee dan zij gedacht had, en ze kroop weer +haastig weg over het zand, den gordel achter zich aan sleepend. Het eene zakje na het andere gespte ze los, maar alles was +leeg. Waar zou hij de parel gestopt hebben? Tenslotte vond zij hem in het laatste zakje, de eerste en eenige parel die hij +op die reis had gekocht. Zij kroop een paar voet verder weg om te ontkomen aan de walgelijke lucht van den gordel, en bekeek +de parel nauwkeurig. Het was de parel die Mapoehi had gevonden en die Toriki hem afhandig had gemaakt. Zij voelde zijn gewicht +in haar hand en liet hem liefkoozend heen en weer rollen. Maar in de parel zelf zag zij geen schoonheid. Wat zij zag was het +huis dat Mapoehi en Tefara en zij met zooveel zorg hadden gebouwd in hun geest. Telkens als ze naar de parel keek, zag zij +het huis in al zijn bijzonderheden, de achthoekige klok incluis. Dat was iets om voor te blijven leven. + +</p> +<p>Zij scheurde een reep van haar <i>ahoe</i> af en bond de parel stevig om haar hals. Toen kroop zij verder langs het strand, hijgend en kreunend, maar vastbesloten zoekend +naar kokosnoten. Zij vond er gauw een, en, toen ze rondkeek, nog een. Zij brak er een open, dronk de melk, die schimmelig +was, en at het vleesch tot het laatste stukje. + +</p> +<p>Een beetje later vond zij een verbrijzelde boom-kano. De vlerken ervan waren weg, maar zij had nieuwe hoop, en vóórdat de +dag gedaan was vond ze ook de vlerken. Iedere vondst was een goed voorteeken. De parel was een talisman. Laat in den middag +zag zij een houten kist die diep in het water dreef. Toen zij het ding op het strand sleepte, hoorde ze den inhoud rammelen, +en ze vond er tien blikken zalm in. Zij maakte er een open door er mee tegen de kano <a id="d0e461"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e461">32</a>]</span>aan te hameren. Toen er een lek in het blik was dronk ze het leeg. Daarna bracht zij verscheiden uren door met de zalm er +uit te halen. Bij stukjes en beetjes hamerde en kneep ze het kostbare voedsel er uit. + +</p> +<p>Acht dagen nog wachtte zij op redding. Ondertusschen bevestigde zij de vlerken weer aan de kano; voor sjorrings gebruikte +ze alles wat ze aan kokosvezels vinden kon en ook wat er nog over was van haar <i>ahoe</i>. De kano was leelijk gekraakt, en zij kon haar niet waterdicht maken, maar zij borg een halve kokosnoten-schaal aan boord +als hoosvat. Zij was erg verlegen om een pagaai. Met een stukje blik zaagde zij al haar haren vlak bij den wortel af. Van +het haar vlocht zij een koord, en met behulp van het koord maakte zij een stuk bezemsteel van drie voet vast aan een plank +van de zalmkist. Zij knaagde wiggen met haar tanden en spande daarmee de sjorring. + +</p> +<p>Den achttienden dag, te middernacht, bracht zij de kano door de branding en begon de terugreis naar Hikoe-eroe. Zij was een +oude vrouw. De ontberingen hadden haar vet doen verdwijnen tot er <span class="corr" title="Bron: nauwelijk">nauwelijks</span> meer overbleef dan vel en been en een beetje pezige spieren. De kano was groot en behoorde eigenlijk gepagaaid te worden +door drie sterke mannen. + +</p> +<p>Maar zij deed het alleen met een surrogaat-pagaai. Ook lekte de kano leelijk, en een derde van haar tijd wijdde ze aan hoozen. +Toen het helder dag was zocht zij nog steeds tevergeefs naar Hikoe-eroe. Achter haar was Takokota weggezonken onder den rand +van de zee. De zon brandde neer op haar naaktheid en trok al het vocht uit haar lichaam. Er waren nog twee blikken zalm over, +en in den loop van den dag rammeide zij er gaten in een dronk wat er van te drinken was. Zij had geen tijd om het vleesch +er uit te halen. Er liep een strooming die haar naar het westen zette of zij zuidwaarts pagaaide of niet. +<a id="d0e475"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e475">33</a>]</span></p> +<p>Vroeg in den middag, rechtop staand in de kano, kreeg zij Hikoe-eroe in ’t zicht. Zijn rijkdom van kokospalmen was verdwenen. +Hier en daar slechts, met groote tusschenruimten, kon zij de de ruige resten van boomen zien. Het gezicht wekte haar op. Zij +was dichter bij dan zij gedacht had. De strooming dreef haar naar het westen. Zij zette haar koers pal er tegen in en pagaaide +verder. De wiggen in de sjorring van haar pagaai gingen los zitten, en zij verloor veel tijd met ze vast te slaan. Zij was +gedwongen om dat dikwijls te doen. Dan was er het hoozen. Eén uur van de drie moest zij ophouden met pagaaien om te hoozen. +En al dien tijd zakte ze af naar het westen. + +</p> +<p>Bij zonsondergang lag Hikoe-eroe zuidoostelijk van haar, drie mijlen ver. Er was een volle maan, en om acht uur lag het land +pal oost en twee mijlen van haar af. Zij worstelde nog een uur lang, maar het land bleef even ver. Zij was midden in de strooming; +de kano was te groot; de pagaai was te gebrekkig; en zij verloor te veel tijd en kracht met hoozen. Bovendien raakte zij uitgeput. +Ondanks al haar pogen dreef de kano af naar het westen. + +</p> +<p>Zij mompelde een gebed tot haar haai-god, gleed overboord en begon te zwemmen. Het water verfrischte haar en zij liet de kano +snel achter zich. Na een uur was het land merkbaar dichter bij. Toen kwam haar schrik. Recht vóór haar, geen twintig voet +verder, sneed een groote vin door het water. Met vasten slag zwom zij er heen, en langzaam gleed hij weg, boog af naar rechts, +en bleef om haar heen cirkelen. Zij hield haar blikken op de vin gericht én zwom verder. Als de vin verdween ging zij met +haar gezicht op het water liggen en keek uit. Als de vin weer te voorschijn kwam, begon zij weer te zwemmen. Het monster was +lui, dat zag zij wel. Hij had zeker goed te eten gehad na dien cycloon. Als hij erg hongerig was geweest, zou hij <a id="d0e482"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e482">34</a>]</span>niet geaarzeld hebben op haar af te schieten, dat wist ze. Hij was vijftien voet lang, en met één hap kon hij haar in tweeën +bijten. + +</p> +<p>Maar zij had geen tijd aan hem te verspillen. Of zij zwom of niet, de strooming liep even goed van het land af. Een half uur +ging voorbij, en de haai begon driester te worden. Hij zag dat zij niets deed, en kwam dichter bij, in steeds kleiner kringen +om haar heen zwemmend en brutaal zijn oogen naar haar toe-draaiend als hij voorbijgleed. Vroeg of laat, dat wist ze, zou hij +genoeg moed bijeen hebben om haar aan te vallen. Zij besloot zelf het eerst uit te spelen. Het was een wanhopige daad die +zij overwoog. Zij was een oude vrouw, alleen in de zee, en zwak door honger en vermoeienis; en toch moest zij, tegenover dezen +zee-tijger, zijn aanval voorkomen en hem zelf het eerst aanvallen. Zij zwom verder, wachtend op haar kans. Ten slotte kwam +er een oogenblik dat hij lui voorbij gleed, nauwelijks acht voet van haar af. Plotseling schoot ze op hem los, alsof ze hem +wilde aanvallen. Hij gaf een wilden slag met zijn staart toen hij wegvluchtte, en zijn schuurpapieren huid ritste het vel +van haar arm van den elleboog tot den schouder. Hij zwom snel, in steeds wijder wordende cirkels, en verdween ten slotte. + + +</p> +<p>In het gat in het zand, overhuifd met stukken metalen dakbedekking, lagen Mapoehi en Tefara te kijven. + +</p> +<p>“Als je had gedaan zooals ik zei,” viel Tefara aan, voor den duizendsten keer, “en de parel verborgen had, en het aan niemand +had verteld, dan zou je hem nu nog hebben.” + +</p> +<p>“Maar Hoeroe-hoeroe stond er bij toen ik de oester openmaakte—heb ik je dat nu niet al honderd keer verteld?” + +</p> +<p>“En nu zullen wij geen huis hebben. Raoul zei mij vandaag dat als je de parel niet aan Toriki verkocht had——” + +</p> +<p>“Ik heb hem niet verkocht. Toriki heeft hem me afgenomen.” +<a id="d0e496"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e496">35</a>]</span></p> +<p>”——dat als je de parel niet aan Toriki verkocht had, hij je vijfduizend Fransche dollars zou geven, en dat is tienduizend +Chili.” + +</p> +<p>“Hij heeft met zijn moeder gepraat.” legde Mapoehi uit. “Zij heeft verstand van parels.” + +</p> +<p>“En nu is de parel weg,” beklaagde Tefara zich. + +</p> +<p>“Hij heeft mijn schuld aan Toriki betaald. In ieder geval heb ik er toch twaalfhonderd Chili mee verdiend.” + +</p> +<p>“Toriki is dood”, riep zij. “Ze hebben geen bericht gekregen van zijn schoener. Het schip is vergaan, net als de <i>Aorai</i> en de <i>Hira</i>. Zal Toriki je de driehonderd crediet betalen die hij je beloofd heeft? Neen, want Toriki is dood. En als je geen parel had +gevonden, zou je dan vandaag nog twaalfhonderd schuld hebben aan Toriki? Neen, want Toriki is dood, en doode menschen kun +je niet betalen.” + +</p> +<p>“Maar Levy heeft Toriki niet betaald”, zei Mapoehi. “Hij heeft hem een stuk papier gegeven waar hij het geld voor kon krijgen +in Papeete; en nu is Levy dood en kan niet betalen; en Toriki is dood, en het papier is met hem vergaan, en de parel is vergaan +met Levy. Je hebt gelijk, Tefara. Ik ben de parel kwijt, en ik heb er niets voor in de plaats gekregen. Laten we nu gaan slapen.” + + +</p> +<p>Hij stak plotseling zijn hand omhoog, en luisterde. Van buiten kwam een geluid als van iemand die zwaar en pijnlijk ademhaalde. +Een hand zocht tastend langs de mat die dienst deed als deur. + +</p> +<p>“Wie is daar?” riep Mapoehi. + +</p> +<p>“Naoeri,” kwam het antwoord. “Kun je me niet zeggen waar mijn zoon Mapoehi is?” + +</p> +<p>Tefara gilde en greep den arm van haar man. + +</p> +<p>“Een spook!” klappertandde ze. “Een spook!” +<a id="d0e525"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e525">36</a>]</span></p> +<p>Mapoehi’s gezicht was afschuwelijk geel. Hij klemde zich beverig vast aan zijn vrouw. + +</p> +<p>“Goede vrouw,” stamelde hij, trachtend zijn stem een anderen klank te geven. “Ik ken uw zoon goed. Hij woont aan den oostelijken +oever van de lagune.” + +</p> +<p>Van buiten kwam het geluid van een zucht. Mapoehi begon zich verlicht te voelen. Hij had het spook misleid. + +</p> +<p>“Maar waar kom je vandaan, oude vrouw?” informeerde hij. + +</p> +<p>“Van de zee”, was het mistroostig antwoord. + +</p> +<p>“Ik wist het wel! Ik wist het wel!” gilde Tefara, en ze wiegde haar bovenlijf heen en weer. + +</p> +<p>“Sinds wanneer heeft Tefara in een vreemd huis geslapen?” kwam de stem van Naoeri door het vlechtwerk. + +</p> +<p>Mapoehi blikte vrees en verwijten naar zijn vrouw. Haar stem had hen verraden. + +</p> +<p>“En sinds wanneer heeft Mapoehi, mijn zoon, zijn moeder verloochend?” ging de stem door. + +</p> +<p>“Neen, neen, dat heb ik niet gedaan—Mapoehi heeft je niet verloochend,” riep hij. “Ik ben Mapoehi niet. Hij is aan den oostkant +van de lagune, zeg ik je toch!” + +</p> +<p>Ngakoera ging rechtop in haar bed zitten en begon te huilen. Het vlechtwerk kwam in beweging. + +</p> +<p>“Wat doe je?” vroeg Mapoehi streng. + +</p> +<p>“Ik kom binnen”, zei de stem van Naoeri. + +</p> +<p>Eén hoek van de mat werd opgelicht. Tefara trachte onder de dekens te duiken, maar Mapoehi hield zich aan haar vast. Hij moest +zich ergens aan vasthouden. Samen, vechtend met elkaar, met bevende lichamen en klapperende tanden, staarden zij met uitpuilende +oogen naar de mat die omhoog ging. Zij zagen Naoeri binnen kruipen, zonder <i>ahoe</i>, en druipend van het zeewater. Zij rolden zich om, van haar weg, en vochten om de deken van Ngakoera, om daarmee hun hoofden +te bedekken. +<a id="d0e557"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e557">37</a>]</span></p> +<p>“Je mocht je oude moeder wel wat te drinken geven”, zei het spook klagelijk. + +</p> +<p>“Geef haar wat te drinken”, beval Tefara met trillende stem. + +</p> +<p>“Geef haar wat te drinken”, gaf Mapoehi het bevel door naar Ngakoera. En samen schopten zij Ngakoera onder de dekens uit. +Een minuut later durfde Mapoehi even te gluren, en hij zag het spook drinken. Toen het een levende hand uitstak en die op +de zijne legde, voelde hij het gewicht ervan, en was overtuigd dat het geen spook was. Toen kwam hij te voorschijn, Tefara +achter zich aan sleepend, en een paar minuten later zaten ze allemaal te luisteren naar het verhaal van Naoeri. Een toen zij +vertelde van Levy, en de parel in Tefara’s hand liet glijden, werd zelfs zij bekeerd tot het geloof in de realiteit van haar +schoonmoeder. + +</p> +<p>“Morgen vroeg”, zei Tefara, “zul je de parel aan Raoul verkoopen voor vijfduizend Fransch.” + +</p> +<p>“Het huis?” wierp Naoeri tegen. + +</p> +<p>“Hij zal het huis bouwen”, antwoordde Tefara. “Hij zegt dat het vierduizend Fransch zal kosten. En bij zal ook nog duizend +Fransch crediet geven, en dat is tweeduizend Chili.” + +</p> +<p>“En het zal zes vadem lang zijn?” vroeg Naoeri. + +</p> +<p>“Ja” antwoordde Mapoehi, “zes vadem.” + +</p> +<p>“En zal de achthoekige klok in de middelste kamer zijn?” + +</p> +<p>“Ja, en de ronde tafel ook.” + +</p> +<p>“Geef me dan wat te eten, want ik heb honger” zei Naoeri voldaan. <span class="corr" title="Bron: ">“</span>En daarna zullen we slapen, want ik ben moe. En morgen zullen we verder praten over het huis, vóórdat we de parel verkoopen. +Het zal beter zijn als we de duizend Fransch contant nemen. Geld is altijd beter dan crediet in het koopen van goederen van +de kooplui.” + + + + +<a id="d0e583"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e583">38</a>]</span></p> +<p class="div1"><a id="d0e584"></a><span class="pagenum"> +[<a href="#d0e88">Inhoud</a>] +</span></p> +<h2>De Walvischtand.</h2> +<p>Het was in de eerste dagen op Fidzji, dat John Starhurst opstond in het missie-huis bij het dorp Rewa en kond deed van zijn +plan het Evangelie te brengen in heel Viti Levoe. Viti Levoe nu beteekent het “Groote Land”, omdat het het grootste eiland +is in een groep die uit veel groote eilanden bestaat, om van honderden kleine nog maar te zwijgen. Hier en daar waren de kusten +als het ware besprenkeld met een schaarsche bevolking van zendelingen, handels-agenten, tripang-visschers, en gedroste matrozen, +die daar een hoogst onzeker leven leidden. De rook van de heete ovens steeg op onder hun ramen, en de lichamen van de gesneuvelden +werden langs hun deuren gesleept, op weg naar het feestmaal. + +</p> +<p>De Lotoe, of de Aanbidding, vorderde slechts langzaam, en, dikwijls, op de manier der kreeften. Opperhoofden die zich Christenen +verklaarden en verwelkomd werden in het heiligste der heiligen van de kapel, hadden een ontmoedigende hebbelijkheid om terug +te vallen in hun oude gewoonte, om deel te kunnen hebben aan het vleesch van den een of anderen geliefkoosden vijand. Eet +of word gegeten was de wet van het land geweest; en eet of word gegeten scheen de wet van het land te zullen blijven nog voor +langen tijd. Er waren opperhoofden, zooals Tanoa Toeiveikoso, en Toekilakila, die honderden van hun medemenschen hadden opgegeten, +in den letterlijken zin van het woord. Maar onder al die lekkerbekken stond Ra Oendre-oendre het <a id="d0e591"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e591">39</a>]</span>hoogst. Ra Oendre-oendre woonde in Takiraki. Hij hield een register van zijn culinaire prestaties. Een rij steenen vóór zijn +huis gaf het aantal menschen aan dat hij had opgegeten. Die rij was tweehonderd en dertig schreden lang, en het aantal steenen +dat er in was bedroeg achthonderd en twee en zeventig. Iedere steen beteekende een opgegeten mensch. Die rij steenen zou misschien +nog langer zijn geweest, had Ra Oendre-oendre niet het ongeluk gehad een speer in het onderste gedeelte van zijn rug te krijgen +bij een schermutseling in het oerwoud van Somo-Somo, en opgediend te worden op de tafel van Naoengavoeli, wiens zeer middelmatige +steenenrij slechts achtenveertig exemplaren telde. + +</p> +<p>De overwerkte zendelingen, uitgebrand door de koorts, volhardden koppig bij hun taak, soms alle hoop opgevend en vooruitziend +naar een bijzonder teeken van Gods macht, een uitbarsting van Pinkster-vuur, die een prachtigen oogst van zielen zou brengen. +Maar menschenetend Fidzji was verstokt gebleven in de boosheid. De krulharige kannibalen hadden weinig zin om hun vleeschpotten +in den steek te laten zoolang de oogst van menschelijke lichamen nog overvloedig was. Soms, als de oogst al te overvloedig +was, maakten zij misbruik van de goedheid der zendelingen en lieten uitlekken dat er op dien en dien dag een groot volksfeest +plaats zou hebben, ter gelegenheid waarvan er geslacht zou worden. Direct kochten dan de zendelingen de levens van de slachtoffers +met stokken tabak, vadems calico, en pinten glazen kralen. Zoo dreven de opperhoofden een mooien handel met hun overcompleet +aan levend vleesch. Bovendien konden zij er altijd op uit trekken en nieuw halen. + +</p> +<p>Het was in dit tijdsgewricht dat John Starhurst luide verkondigde dat hij het Evangelie zou brengen van kust tot kust van +het Groote Land, en dat hij zou beginnen met <a id="d0e597"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e597">40</a>]</span>door te dringen in de bergvestingen aan de bronnen van de Rewa. Zijn woorden werden met ontsteltenis ontvangen. + +</p> +<p>De inlandsche hulppredikers schreiden zacht. Zijn twee collega’s trachtten het hem te ontraden. De Koning van Rewa waarschuwde +hem dat de bergbewoners hem zeker zouden kai-kai-en—kai-kai beteekende eten—en dat hij, de Koning van Rewa, omdat hij Lotoe +geworden was, zich genoodzaakt zou zien oorlog te gaan voeren met de bergbewoners. + +</p> +<p>Hij wist heel goed dat hij hen niet kon onderwerpen. Hij wist eveneens heel goed dat zij in staat waren de rivier af te komen +en Rewa te verwoesten. Maar wat kon hij doen? Als John Starhurst volhardde bij zijn plan om er op uit te trekken en opgegeten +te worden, zou er een oorlog komen die honderden levens zou kosten. + +</p> +<p>Later op den dag kwam er een deputatie van de hoofden van Rewa bij John Starhurst. Hij hoorde hen geduldig aan, en redeneerde +geduldig met hen, maar week geen duimbreed van zijn plan af. Aan zijn collega’s legde hij uit dat hij niet streefde naar het +martelaarschap; dat de roep tot hem gekomen was het Evangelie te brengen op Viti Levoe, en dat hij slechts gevolg gaf aan +den wensch van den Heer. + +</p> +<p>Tegen de handels-agenten, die bij hem kwamen en zich het hevigst van allen verzetten, zei hij: “Uw bezwaren zijn zonder waarde. +Zij bestaan alleen in het nadeel dat misschien zal worden toegebracht aan uw zaken. Uw werk is geld verdienen, maar mijn werk +is zielen redden. De heiden van dit duistere land moet bekeerd worden.” + +</p> +<p>John Starhurst was geen dweeper. Hij zou de eerste geweest zijn om die aantijging van de hand te wijzen. Hij was bij uitstek +praktisch en gezond. Hij was er van overtuigd dat zijn zending goede resultaten zou hebben, en hij had zijn eigen vizioenen +van hoe hij de vonk van Pinkstervuur <a id="d0e609"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e609">41</a>]</span>in de harten der bergbewoners zou doen opvlammen en hoe een nieuw, krachtig leven zou ontstaan dat zou neerdalen uit de bergen +over de lengte en breedte van het Groote Land, van zee naar zee, en over de eilandjes te midden van de zee. + +</p> +<p>Er lichtten geen wilde glansen in zijn zachte grijze oogen, slechts kalme vastbeslotenheid en een onwrikbaar vertrouwen in +de Hoogere Macht die hem leidde. + +</p> +<p>Eén man slechts vond hij die instemde in zijn plan, en dat was Ra Vatoe, die hem in het geheim aanmoedigde en aanbood hem +gidsen te leenen tot aan de eerste uitloopers van de bergen. John Starhurst, op zijn beurt, schepte groot behagen in het gedrag +van Ra Vatoe. Vroeger een onverbeterlijke heiden, met een ziel die even zwart was als zijn daden, begon Ra Vatoe licht uit +te stralen. Hij sprak zelfs van Lotoe worden. Het is waar, drie jaren geleden had hij een dergelijk verlangen te kennen gegeven, +en hij zou de kerk zijn binnengetreden, als John Starhurst geen bezwaar had gemaakt tegen de vier vrouwen die hij met zich +meebracht. + +</p> +<p>Ra Vatoe had economische en ethische bezwaren tegen de monogamie. Bovendien had de spitsvondige tegenwerping van den zendeling +hem beleedigd; en om te toonen dat hij een vrij man was en een man van eer bovendien, had hij zijn geweldige oorlogsknots +gezwaaid boven Starhurst’s hoofd. Starhurst ontkwam door onder de knots door op hem af te springen en hem vast te houden tot +er hulp naderde. Maar dat was nu allemaal vergeven en vergeten. Ra Vatoe zou in de kerk komen, niet alleen als bekeerd heiden, +maar ook als bekeerd polygamist. Hij wachtte nog slechts, verzekerde hij Starhurst, tot zijn oudste vrouw, die erg ziek was, +zou sterven. +<a id="d0e617"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e617">42</a>]</span></p> +<p>John Starhurst voer de traag-stroomende Rewa op in een van de kano’s van Ra Vatoe. Die kano zou hem twee dagen ver brengen, +en daarna, als het eind van het bevaarbaar gedeelte bereikt was, terugkeeren. Heel in de verte kon men de groote, wazige bergen +zien, die, hoog zich heffend in de lucht, den ruggegraat vormden van het Groote Land. Den geheelen dag staarde John Starhurst +er naar met ongeduldig verlangen. + +</p> +<p>Soms bad hij in stilte. Ook vereenigde hij zich wel in gebed met Naraoe, een inlandschen hulpprediker, die zeven jaren lang +Lotoe geweest was, aan één stuk door sinds den dag dat hij van den heeten oven gered was door Dr. James Ellery Brown, voor +den geringen prijs van honderd stokken tabak, twee katoenen dekens, en een groote flesch pijndooder. Op het laatste oogenblik, +na twintig uren in de eenzaamheid gesmeekt en gebeden te hebben, hadden Naraoe’s ooren de stem gehoord die hem zeide te gaan +met John Starhurst tot de bekeering der menschen in de bergen. + +</p> +<p>“Meester, ik zal zeker met u mee gaan,” had hij verklaard. + +</p> +<p>John Starhurst had hem begroet met kalme vreugde. Voorwaar, de Heer was met hem, dat Hij een zwak, gebroken schepsel als Naraoe +zóó tot daden wekte. + +</p> +<p>“Maar ik ben zonder kracht en geest, de zwakste van ’s Heeren vaten,” legde Naraoe uit, den eersten dag in de kano. + +</p> +<p>“Je moet geloof hebben, meer geloof,” berispte de zendeling hem. + +</p> +<p>Er voer nog een andere kano de Rewa op dien dag. Maar ze bleef een uur achter, en zorgde dat ze niet gezien werd. Deze kano +was ook eigendom van Ra Vatoe. In die kano was Erirola, de neef en vertrouwde schildknaap van Ra Vatoe; en in het kleine mandje +dat nooit uit zijn hand <a id="d0e632"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e632">43</a>]</span>kwam, was een walvischtand. Het was een prachtige tand, volle vijftien duim lang, en mooi evenredig gevormd; en het ivoor +was geel en paars geworden van ouderdom. Die tand was eveneens eigendom van Ra Vatoe; en wanneer er op Fidzji een dergelijke +tand rond gaat, gebeurt er gewoonlijk iets. Want dit is de kracht van den walvischtand: Al wie hem aanneemt kan het verzoek +dat er mee gepaard gaat of er op volgt niet weigeren. Het verzoek kan alles zijn, van een menschenleven tot een stamverbond, +en geen Fidzji-eilander is zóó dood voor eergevoel om het verzoek te weigeren als de tand eenmaal is aangenomen. Soms heeft +het verzoek geen succes, of wordt de voldoening uitgesteld, met onaangename gevolgen. + +</p> +<p>Aan het einde van den tweeden dag van zijn tocht, rustte John Starhurst in het dorp van een opperhoofd, Mongondro genaamd, +aan den bovenloop van de Rewa. Hij dacht den volgenden morgen te voet verder te gaan, vergezeld door Naraoe, naar de wazige +bergen, die nu, dichterbij gekomen, groen en fluweelig waren. Mongondro was een zacht gehumeurd klein oud kereltje die zich +rustig bewoog. + +</p> +<p>Hij was bijziende en lijdend aan elephantiasis, en voelde geen neiging meer tot de beroering van den oorlog. Hij ontving den +zendeling met warme gastvrijheid, gaf hem te eten van zijn eigen tafel, en voerde zelfs gesprekken over den godsdienst met +hem. Mongondro was nieuwsgierig aangelegd, en wilde graag alles weten, en het verheugde John Starhurst zeer dat hij hem vroeg +om een verklaring van het bestaan en het ontstaan der dingen. Toen de zendeling klaar was met zijn korte samenvatting van +de Schepping volgens Genesis, zag hij dat Mongondro diep geroerd was. Het kleine oude dorpshoofd zat een tijdlang zwijgend +te rooken. Toen nam hij de pijp uit zijn mond en schudde droevig zijn hoofd. +<a id="d0e638"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e638">44</a>]</span></p> +<p>“Het kan niet zijn”, zei hij. “Ik, Mongondro, was in mijn jeugd een goed werkman met de dissel. En toch had ik drie maanden +noodig om een kano te maken, een kleine kano, een heele kleine kano. En jij zegt dat al dit land en water gemaakt is door +één man—” + +</p> +<p>“Neen, gemaakt is door één God, den eenig waren God,” onderbrak de zendeling. + +</p> +<p>“Het is hetzelfde”, ging Mongondro door, “dat al het land en al het water, de boomen, de visschen, de bosschen, de bergen, +de zon, de maan, en de sterren in zes dagen gemaakt zijn! Neen, neen. Ik zeg je dat ik een bekwaam man was in mijn jeugd, +en toch had ik drie maanden noodig voor één kleine kano. Het is een verhaaltje om kinderen mee bang te maken; maar geen man +kan het gelooven.” + +</p> +<p>“Ik ben een man”, zei de zendeling. + +</p> +<p>“Zeker, jij bent een man. Maar het is mijn duister begrip niet gegeven om te weten wat jij gelooft.” + +</p> +<p>“Ik zeg u, ik geloof dat alles gemaakt is in zes dagen.” + +</p> +<p>“Dat zeg je nu wel, dat zeg je nu wel,” mompelde de oude kannibaal sussend. + +</p> +<p>Niet dan nadat John Starhurst en Naraoe naar bed waren gegaan kroop Erirola het huis van het dorpshoofd binnen, en overhandigde +hem, na een diplomatieke redevoering, den walvischtand. + +</p> +<p>Het oude dorpshoofd hield den tand heel lang in zijn handen. Het was een mooie tand, en hij wilde hem erg graag hebben. Ook +raadde hij het verzoek dat er achter zat. “Neen, neen; walvischtanden waren mooi,” en het water kwam hem in zijn mond, maar +hij gaf hem onder veel verontschuldigingen terug aan Erirola. + +</p> +<p>Vroeg in de morgenschemering was John Starhurst op de been, schrijdend over het boschpad in zijn groote leeren <a id="d0e659"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e659">45</a>]</span>laarzen, achter hem aan de trouwe Naraoe, hij zelf achter een naakten gids aan, die hem geleend was door Mongondro om den +weg te wijzen naar het volgende dorp, dat om twaalf uur bereikt werd. Hier kwam een nieuwe gids den weg wijzen. Een mijl achter +hem aan zwoegde Erirola, de walvischtand in het mandje over zijn schouder geslagen. Twee dagen volgde hij den zendeling, en +bood den tand aan de verschillende dorpshoofden aan. Maar dorp na dorp weigerde den tand. Hij volgde zóó snel op de aankomst +van den zendeling dat zij het verzoek raadden dat er gedaan zou worden, en zij wilden er niets mee te maken hebben. + +</p> +<p>Zij kwamen langzamerhand diep in de bergen, en Erirola nam een geheim pad, sneed den zendeling den pas af, en bereikte vóór +hem de vesting van den Boeli van Gatoka. De Boeli nu wist niet van John Starhurst’s naderende komst. Bovendien was de tand +mooi—een buitengewoon exemplaar, en de kleur was van de zeldzaamste hoedanigheid. De tand werd in het openbaar aangeboden. +De Boeli van Gatoka, zittend op zijn beste mat, omgeven door zijn hoplieden, drie vliegenjagers achter hem aan het werk, verwaardigde +zich uit de hand van zijn heraut den walvischtand te ontvangen, die hem werd aangeboden door Ra Vatoe en die in de bergen +was gebracht door zijn neef Erirola. Een geweldig handgeklap weerklonk toen het geschenk werd aanvaard, en de vergaderde hoplieden, +herauten en vliegenjagers riepen in koor: A! woi! woi! woi! A! woi! woi! woi! A taboea levoe! Woi! woi! A moedoea, moedoea, +moedoea! + +</p> +<p>“Weldra zal er een man komen, een blanke man,” begon Erirola, na de vereischte pauze. “Het is een zendeling, en hij zal vandaag +komen. Het behaagt Ra Vatoe zijn laarzen te begeeren. Hij wenscht ze ten geschenke te geven aan zijn goeden vriend Mongondro, +en het is zijn plan om ze te <a id="d0e665"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e665">46</a>]</span>sturen met de voeten er in, want Mongondro is een oud man en zijn tanden zijn niet goed meer. Zorg er voor, o Boeli, dat de +voeten mee gaan in de laarzen. Wat de rest van hem betreft, die mag hier blijven.” + +</p> +<p>De verrukking over den walvischtand verdween uit de oogen van den Boeli, en hij keek aarzelend om zich heen. Maar hij had +den tand aangenomen. + +</p> +<p>“Een kleinigheid als een zendeling komt er niet op aan”, bemoedigde Erirola. + +</p> +<p>“Neen, een kleinigheid als een zendeling komt er niet op aan,” antwoordde de Boeli, die zichzelf weer was. “Mongondro zal +de laarzen hebben. Vlug, jonge mannen, ga den zendeling tegemoet op het pad. Drie of vier is genoeg. Zorg dat je de laarzen +ook meebrengt.” + +</p> +<p>“Het is te laat”, zei Erirola. “Luister! Hij komt er aan.” + +</p> +<p>John Starhurst, met Naraoe dicht op zijn hielen, brak door het dichte hout, en verscheen met groote schreden op het tooneel. +De bewuste laarzen waren volgeloopen bij het doorwaden van den stroom en spoten fijne straaltjes water uit bij iederen stap. +Starhurst keek om zich heen met schitterende oogen. Gesteund door een onwankelbaar vertrouwen, ontoegankelijk voor twijfel +of vrees, juichte hij innerlijk over alles wat hij zag. Hij wist dat hij sinds het begin der tijden de eerste blanke was die +de bergvesting Gatoka betrad. + +</p> +<p>De gras-hutten stonden tegen den steilen bergwand geklemd of hingen boven de wild-stroomende Rewa. Aan beide kanten torende +een machtige rotsmuur. Drie uren zonlicht op zijn best konden er doordringen in die nauwe spleet. Er waren geen kokospalmen +of bananen te zien, ofschoon dichte, tropische plantengroei zich over alles heen stortte, druipend in lichte slingers van +den <a id="d0e679"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e679">47</a>]</span>hoogen rand der bergwanden, en in weligen overvloed stroomend uit al de spleten en uitstekende randen. Aan het verre einde +van de kloof sprong de Rewa achthonderd voet omlaag in één enkelen boog, en de atmosfeer in de rotsvesting trilde mee met +den rhythmischen donder van den waterval. + +</p> +<p>Uit het huis van den Boeli zag John Starhurst den Boeli en zijn gevolg te voorschijn komen. + +</p> +<p>“Ik breng u goede tijding”, was de begroeting van den zendeling. + +</p> +<p>“Wie heeft je gestuurd?” repliceerde de Boeli rustig. + +</p> +<p>“God.” + +</p> +<p>“Het is een nieuwe naam op Viti Levoe”, grijnsde de Boeli. “Van welke eilanden, dorpen, of bergpassen is hij het opperhoofd?” + + +</p> +<p>“Hij is het opperhoofd van alle landen, alle dorpen, alle bergpassen,” antwoordde John Starhurst plechtig. “Hij is de Heer +van hemel en aarde, en ik ben gekomen om u Zijn woord te brengen.” + +</p> +<p>“Heeft hij walvischtanden gestuurd?” was de onbeschaamde vraag. + +</p> +<p>“Neen, maar kostbaarder dan walvischtanden is de—” + +</p> +<p>“Het is gewoonte tusschen opperhoofden om walvischtanden te sturen,” onderbrak de Boeli. “Je opperhoofd is òf een gierigaard, +óf jij bent een dwaas, om met leege handen in de bergen te komen. Zie, een grootmoediger mensch is je vóór.” + +</p> +<p>Terwijl hij dat zei, liet hij den walvischtand zien dien hij had aangenomen van Erirola. + +</p> +<p>Naraoe kreunde. + +</p> +<p>“Het is de walvischtand van Ra Vatoe,” fluisterde hij Starhurst in. “Ik ken hem goed. Nu is het met ons gedaan.” +<a id="d0e705"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e705">48</a>]</span></p> +<p>“Dat is gunstig,” antwoordde de zendeling, en hij haalde zijn hand door zijn langen baard en zette zijn bril recht. “Ra Vatoe +heeft gezorgd dat wij goed ontvangen zouden worden.” + +</p> +<p>Maar Naraoe kreunde opnieuw, en schoof weg van de hielen waar hij zoo trouw achter aan had geloopen. + +</p> +<p>“Ra Vatoe zal spoedig Lotoe worden”, legde Starhurst uit, “en ik ben gekomen om u de Lotoe te brengen.” + +</p> +<p>“Ik wil niet met je Lotoe te maken hebben”, zei de Boeli trotsch. “En het is mijn plan je vandaag nog te laten dood slaan.” + + +</p> +<p>De Boeli wenkte een van zijn groote bergbewoners, en de man trad naar voren, een geweldige knots zwaaiend. Naraoe vloog het +naaste huis binnen, trachtend zich te verbergen tusschen de vrouwen en de matten; maar John Starhurst sprong onder de knots +door en sloeg zijn armen om den hals van zijn beul. Van uit dit strategisch punt begon hij te betoogen. Hij betoogde om zijn +leven, en hij wist het; maar hij was niet ontdaan of bang. + +</p> +<p>“Het zou niet goed voor u zijn mij te dooden”, zei hij tegen den wilde. “Ik heb u geen kwaad gedaan, en ik heb den Boeli geen +kwaad gedaan.” + +</p> +<p>Zóó goed klemde hij zich vast aan den hals van den kerel, dat zij niet durfden toeslaan met hun knotsen. En hij hield vol +en bleef zich vastklemmen en redeneeren om zijn leven met hen die riepen om zijn dood. + +</p> +<p>“Ik ben John Starhurst”, ging hij kalm verder. “Ik heb drie jaren lang gewerkt op Fidzji, en ik heb het niet gedaan om er +voordeel mee te behalen. Ik ben hier onder u om uw bestwil. Waarom zou iemand mij dooden? Niemand zal daar voordeel van hebben.” + + +</p> +<p>De Boeli keek eens naar den walvischtand. Hij was goed betaald voor de daad. +<a id="d0e724"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e724">49</a>]</span></p> +<p>De zendeling was omringd door een dichte massa naakte wilden, die allen vochten om hem te pakken te krijgen. De doodszang, +die is de zang van den oven, werd aangeheven, en zijn vermaningen waren niet hoorbaar meer. Maar zóó handig wond en kronkelde +hij zijn lichaam om den man die hem vasthield, dat ze den doodelijken slag niet konden toebrengen. Erirola glimlachte, en +de Boeli werd boos. + +</p> +<p>“Weg met jullie”, riep hij. “Goed nieuws voor de bewoners van de kust—een dozijn groote kerels en één zendeling, zonder wapens, +zwak als een vrouw, die jullie allemaal de baas is.” + +</p> +<p>“Wacht, o Boeli,” riep John Starhurst vanuit het dichtst van de verwarring, “en ik zal zelfs u overwinnen. Want mijn wapenen +zijn Waarheid en Rechtvaardigheid, en geen mensch kan hen weerstaan.” + +</p> +<p>“Kom dan hier,” antwoordde de Boeli, “want mijn wapen is maar een onnoozele, armzalige knots en, zooals je zegt, hij kan jou +niet weerstaan.” + +</p> +<p>De troep wilden week terug, en John Starhurst stond daar alleen, tegenover den Boeli, die leunde op een reusachtige, knoestige +oorlogsknots. + +</p> +<p>“Kom hier, zendeling, en overwin mij,” daagde de Boeli uit. + +</p> +<p>“Zóó, zonder wapens, zal ik komen en u overwinnen,” was John Starhurst ’s antwoord, en na zijn bril afgeveegd en recht gezet +te hebben, kwam hij naar voren. + +</p> +<p>De Boeli hief zijn knots omhoog, en wachtte. + +</p> +<p>“In de eerste plaats, mijn dood zal u geen enkel voordeel brengen,” begon het betoog. + +</p> +<p>“Ik laat het antwoord aan mijn knots”, was de repliek van den Boeli. En op ieder punt van het betoog antwoordde hij hetzelfde, +terwijl hij den zendeling voortdurend scherp gadesloeg om dat handige inloopen onder de geheven knots <a id="d0e745"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e745">50</a>]</span>te voorkomen. Toen, en toen voor het eerst, wist John Starhurst dat zijn dood naderde. Hij deed geen poging om in te loopen. +Blootshoofds stond hij daar in de zon en bad met luider stem—de mysterieuze gestalte van den onvermijdelijken blanke, die, +met Bijbel, kogel, of rumflesch, den verbaasden wilde heeft opgezocht in al zijn bolwerken. Zóó ook stond daar John Starhurst +in de rotsvesting van den Boeli van Gatoka. + +</p> +<p>“Vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen,” bad hij. “O, Heer! heb medelijden met Fidzji. Zie genadig neer op Fidzji. +O Jehova, hoor ons om Zijnentwil, Uw Zoon, dien Gij gegeven hebt, opdat door Hem alle menschen zouden worden tot Uw kinderen. +Uit U zijn wij voortgekomen, en onze bestemming is weder tot U terug te keeren. Het land is duister, o Heer, het land is duister, +maar Gij hebt de macht om te redden. Strek Uw hand uit, o Heer, en red Fidzji, arm kannibalen-Fidzji.” + +</p> +<p>De Boeli werd ongeduldig. + +</p> +<p>“Nu zal ik je antwoorden”, mompelde hij, en tegelijkertijd zwaaide hij zijn knots met beide handen. + +</p> +<p>Naraoe, verborgen tusschen de vrouwen en de matten, hoorden den slag vallen, en huiverde. Toen rees de doodszang, en hij wist, +dat het lichaam van zijn beminden zendeling naar den oven gesleept werd toen hij hoorde zingen: + +</p> +<p>“Sleep mij zachtjes. Sleep mij zachtjes.” + +</p> +<p>“Want ik ben de voorvechter van mijn land.” + +</p> +<p>“Dank! Dank! Dank!” + +</p> +<p>Daarna steeg er een enkele stem op uit het lawaai, die vroeg: + +</p> +<p>“Waar is de dappere man?” + +</p> +<p>Een honderd stemmen brulden het antwoord: + +</p> +<p>“Hij wordt naar den oven gesleept om gekookt te worden.” +<a id="d0e769"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e769">51</a>]</span></p> +<p>“Waar is de lafaard?” vroeg de enkele stem. + +</p> +<p>“Hij gaat het vertellen!” brulden de honderd stemmen terug. “Hij gaat het vertellen!” + +</p> +<p>Naraoe kreunde onder de wroeging en de verwijten die hij zichzelf deed. De woorden van het oude lied spraken de waarheid. +Hij was de lafaard, en voor hem bleef er niets over dan te gaan vertellen wat er gebeurd was. + + +<a id="d0e776"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e776">52</a>]</span></p> +<p class="div1"><a id="d0e777"></a><span class="pagenum"> +[<a href="#d0e88">Inhoud</a>] +</span></p> +<h2>Maoeki.</h2> +<p>Hij woog honderd en tien pond. Zijn haar was kroezig als van een neger, en hij was zwart. Hij was eigenaardig zwart. Hij was +niet blauw-zwart of paars-zwart, maar pik-zwart. Hij heette Maoeki, en hij was de zoon van een dorpshoofd. Hij had drie <i>tambo’s.</i> Tambo is Melanesisch voor <i>taboe</i> en volle neef van dat Polynesische woord. De drie <i>tambo’s</i> van Maoeki waren als volgt: ten eerste, hij mocht nooit een vrouw een hand geven en geen vrouwenhand mocht hem of een van +zijn persoonlijke eigendommen ooit aanraken; ten tweede mocht hij nooit mosselen eten noch ander voedsel dat gekookt was op +een vuur waar ook mosselen op gekookt waren; ten derde mocht bij nooit een krokodil aanraken noch varen in een kano waarin +zich een gedeelte van een krokodil bevond al was het maar zooveel als een tand. + +</p> +<p>Van een andere kleur zwart waren zijn tanden, die diep-zwart, of misschien beter, roet-zwart waren. Zij waren zoo gemaakt +in één enkelen nacht, door zijn moeder, die er een verband met een zeker tot poeder gestampt gesteente om heen had gelegd. +Dat gesteente werd opgegraven uit de grond-afschuiving achter Port Adams. Port Adams is een zee-dorp op Malaita, en Malaita +is het meest barbaarsche eiland in de Salomon-groep—zóó barbaarsch, dat kooplui of planters er nog geen vasten voet hebben +kunnen krijgen; en vanaf den tijd van de eerste tripangvisschers en sandelhoutvaarders tot op de meest moderne koelie-wervers, +uitgerust <a id="d0e793"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e793">53</a>]</span>met automatische geweren en benzine-motoren, zijn honderden blanke avonturiers hier aan hun eind gekomen door tomahawks en +stomp-neuzige Snider-kogels. Zoo is Malaita ook nu nog, in de twintigste eeuw, vruchtbaar terrein voor de koelie-wervers, +die zijn kusten afzoeken naar koelies die zich bij contract verbinden om te zwoegen op de plantages van de meer beschaafde +eilanden in de buurt, voor een loon van dertig dollar in het jaar. De inboorlingen van de meer beschaafde eilanden zijn zelf +te beschaafd geworden om op plantages te werken. + +</p> +<p>Maoeki’s ooren waren doorboord, niet op één plaats, ook niet op twee, maar op een paar dozijn plaatsen. In een van de kleinere +gaten droeg hij een aarden pijp. De grootere gaten waren te wijd om ze daar voor te gebruiken. De kop van de pijp zou er doorheen +gevallen zijn. In het grootste gat van elk oor droeg hij gewoonlijk ronde houten stoppen die een flinke tien duim middellijn +hadden. Ruw berekend, was de omtrek van gezegde gaten dertig duim. Maoeki was universeel in zijn voorliefdes. In de verschillende +gaten droeg hij zeer verschillende dingen, als leege hulzen van geweerpatronen, hoefnagels, koperen schroeven, eindjes touw, +strengen gevlochten platting, reepen groen blad, en, zoolang de dag nog koel was, vuurroode hibiscus-bloemen. Hieruit ziet +men dat zakken geen onmisbaar vereischte voor zijn welzijn waren. Bovendien, zakken waren onmogelijk, want zijn eenig kleedingstuk +bestond in een stuk calico ter breedte van een paar duim. Een zakmes droeg hij in zijn haar, het lemmet dicht geklapt op een +kroezigen lok. Zijn meest gewaardeerde bezitting was het oor van een porseleinen kopje, dat hij had opgehangen aan een schildpadden +ring, die op zijn beurt weer door zijn neus-tusschenschot was gehaald. +<a id="d0e797"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e797">54</a>]</span></p> +<p>Maar al deze verfraaiingen ten spijt, had Maoeki een aardig gezicht. Het was werkelijk een knap gezicht, van welk standpunt +ook bezien, en voor een Melanesiër was het een merkwaardig knap gezicht. + +</p> +<p>Het eenige gebrek ervan was gemis aan kracht. Het was zacht en vrouwelijk, bijna meisjesachtig. De trekken waren klein, regelmatig +en fijn. De kin was zwak, en de mond was zwak. Er was geen kracht en geen karakter in kaken, neus en voorhoofd. Alleen in +de oogen kon men nu en dan een glimp zien van de verborgen eigenschappen die zoo’n groot deel vormden van zijn karakter en +die andere menschen niet konden begrijpen. Die verborgen eigenschappen waren durf, volharding, onbevreesdheid, fantazie, en +handigheid; en als zij uitdrukking vonden in de een of andere opvallende daad, met verrassende vastberadenheid verricht, stonden +de menschen om hem heen verbaasd. + +</p> +<p>Maoeki’s vader was dorpshoofd van Port Adams, en zoo kwam het dat Maoeki, geboren kustbewoner, half amphibie en half mensch +was. Hij kende de gewoonten van visschen en oesters, en het rif was hem een open boek. Van kano’s had hij ook verstand. Hij +leerde zwemmen toen hij een jaar oud was. Op zijn zevende jaar kon hij een volle minuut lang zijn adem inhouden, en recht +naar den bodem zwemmen door dertig voet water. En op zijn zevende jaar werd hij gestolen door de boschbewoners, die zelfs +niet zwemmen kunnen en die bang zijn voor zout water. Daarna zag Maoeki de zee nog slechts van uit de verte, door scheuren +in het oerwoud en vanaf open plekken op de hooge berghellingen. Hij werd de slaaf van Fanfoa, opperhoofd van een twintigtal +boschdorpen, overal verspreid over de randen van Malaita’s bergketens, waarvan de rook, op kalme morgens, ongeveer het eenig +zichtbaar teeken is dat de zeevarende blanken hebben van de overvloedige bevolking in het binnenland. <a id="d0e804"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e804">55</a>]</span>Want de blanken dringen niet door tot in het binnenland van Malaita. Eéns hebben ze het geprobeerd, in de dagen dat er goud +werd gezocht, maar altijd lieten zij er hun hoofden achter, die nu naar omlaag grijnzen vanaf de berookte daksparren van de +boschhutten. + +</p> +<p>Toen Maoeki een jonge man van zeventien jaren was, kreeg Fanfoa gebrek aan tabak. Hij kreeg vreeselijk gebrek aan tabak. Het +was een harde tijd in al zijn dorpen. Hij had een fout begaan. Soe-o was een haven, zóó klein dat een groote schoener er niet +op zijn anker kon zwaaien. Het werd omringd door mangroven die tot boven het diepe water hingen. Het was een val, en in de +val zeilden op een goeden dag twee blanken in een kleine kits. Zij waren op inlandsche koelies uit, en ze hadden veel tabak +en ruil-artikelen, om maar te zwijgen van drie geweren en ammunitie in overvloed. Nu woonden er op Soe-o geen kustbewoners, +en het was daar dat de boschbewoners konden afdalen naar de zee. De kits maakte prachtige zaken. Den eersten dag teekenden +er twintig koelies. Zelfs de oude Fanfoa teekende. En dienzelfden dag hakten de twintig nieuwe koelies de hoofden van de twee +blanken af, vermoordden de zwarte bemanning, en staken de kits in brand. Daarna, en drie maanden lang, was er meer dan volop +tabak en ruil-artikelen in al de boschdorpen. Toen kwam het oorlogsschip, dat granaten wierp, mijlen ver de heuvels in, en +de bevolking uit de dorpen opschrikte, het diepere oerwoud in. Toen stuurde het oorlogsschip landingsafdeelingen aan wal. +De dorpen werden alle in brand gestoken, te zamen met de tabak en het ruil-goed. De kokospalmen en pisang-boomen werden omgehakt, +de taro-tuinen omgewoeld, en de varkens en kippen doodgeschoten. + +</p> +<p>Het was een lesje voor Fanfoa, maar ondertusschen zat hij zonder tabak. Ook waren zijn jonge mannen te bang <a id="d0e810"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e810">56</a>]</span>geworden om te gaan teekenen op de wervings-schepen. Daarom beval Fanfoa dat zijn slaaf, Maoeki, naar beneden gebracht en +aangeworven zou worden voor een halve kist tabak, bij vooruitbetaling te voldoen, en voor wat messen, bijlen, calico, en kralen, +waarvoor hij moest betalen met zwaren arbeid op de plantages. + +</p> +<p>Maoeki stond doodsangsten uit toen ze hem aan boord van den schoener brachten. Hij was een lam dat ter slachtbank geleid wordt. +Blanke waren woeste, wreede wezens. Zij moesten dat wel zijn, anders zouden zij er hun beroep niet van maken zich te wagen +langs de kusten en in alle havens van Malaita, twee op een schoener, als iedere schoener van vijftien tot twintig zwarten +voer als bemanning en dikwijls zooveel als zestig of zeventig zwarte koelies. Behalve dat, was er altijd het gevaar van de +bevolking, de plotselinge aanval en het buitmaken van den schoener met alle hens. Waarlijk, de blanken moesten vreeselijke +menschen zijn. Bovendien hadden zij zulke machtige duvel-duvels in hun bezit—geweren die heel snel en veel keeren achtereen +schoten, dingen van ijzer en koper die de schoeners deden varen wanneer er geen wind was, en kisten die praatten en lachten +juist zooals menschen praatten en lachten. Ja, en hij had gehoord van een blanke die een speciale duvel-duvel had, zóó machtig, +dat hij al zijn tanden uit zijn mond kon nemen en ze weer terug kon leggen wanneer hij maar wilde. + +</p> +<p>Ze namen Maoeki mee naar beneden, in de kajuit. Aan dek hield de eene blanke wacht met twee revolvers in zijn gordel. In de +kajuit zat de andere blanke met een boek voor zich, waarin hij vreemde teekens en lijnen schreef. Hij monsterde Maoeki alsof +hij een varken of een kip was, keek in de holten onder zijn armen, en schreef in het boek. Toen hield hij hem den schrijfstok +voor, en Maoeki raakte er even <a id="d0e816"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e816">57</a>]</span>aan met zijn hand en verbond zich door die daad tot drie jaren zwoegen op de plantages van de Moongleam Zeepmaatschappij. +Er werd hem niet uitgelegd dat de wil van de wreede blanken daar was om de uitvoering der verbintenis af te dwingen, en dat +achter alles, met hetzelfde doel, de macht stond van al de oorlogsschepen van Groot-Britannië. + +</p> +<p>Er waren nog meer zwarten aan boord, uit ongehoord verre plaatsen, en toen de blanke iets tegen hen zei, rukten ze de lange +veder uit Maoeki’s haar, knipten datzelfde haar kort af, en wikkelden een lava-lava van helder geel calico om zijn lendenen. + + +</p> +<p>Na veel lange dagen op den schoener, en nadat hij meer land en eilanden had gezien dan waar hij ooit van gedroomd had, werd +hij aan wal gezet op Nieuw-Georgië, en moest aan het werk op het veld, oerwoud kappen en bamboe snijden. Voor den eersten +keer in zijn leven wist hij wat werken was. Zelfs als slaaf van Fanfoa had hij nooit gewerkt zooals nu. En hij hield niet +van werken. Het was opstaan als het licht werd en slapen gaan als het donker werd, op twee maaltijden per dag. En het eten +was altijd hetzelfde. Weken achtereen kregen ze niets dan <span class="corr" title="Bron: andappelen">aardappelen</span>; en weken achtereen was het niets dan rijst. Dag in dag uit sneed hij het vleesch uit de kokosdoppen; en lange dagen en weken +voedde hij de vuren die de kopra rookten, tot hij ontstoken oogen kreeg en aan het boomen vellen werd gezet. Hij was een goed +houthakker, en later kwam hij in de ploeg die bruggen bouwde. Eens kwam hij voor straf in de wegwerkersploeg. Soms deed hij +dienst als bemanning in de sloepen, wanneer zij kopra binnen brachten van verre stranden, of wanneer de blanken uitvoeren +om visch te vangen met dynamiet. + +</p> +<p>Behalve allerlei andere dingen leerde hij tripang-Engelsch, waarmee hij kon praten met alle blanken en met alle inlandsche +<a id="d0e827"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e827">58</a>]</span>koelies die anders in duizend verschillende dialecten gesproken zouden hebben. Ook leerde hij een en ander omtrent de blanken, +vooral dit, dat ze hun woord hielden. Wanneer zij een zwartje zeiden dat hij een stok tabak zou krijgen, dan kreeg hij hem +ook. Wanneer zij een zwartje zeiden dat ze zeven glazen uit hem zouden slaan als hij het een of ander deed, en hij deed het +toch, dan werden er onveranderlijk zeven glazen uit hem geslagen. Maoeki wist niet wat zeven glazen waren, maar het kwam voor +in tripang-Engelsch, en hij stelde zich voor dat het de tanden en het bloed waren die somtijds gepaard gingen met het proces +van zeven glazen uit iemand slaan. Hij leerde nog iets: geen zwartje werd geslagen of gestraft wanneer hij geen kwaad had +gedaan. Zelfs als de blanken dronken waren, en dat waren ze dikwijls, sloegen ze nooit wanneer er niet tegen den een of anderen +regel gezondigd was. + +</p> +<p>Maoeki hield niet van de plantage. Hij haatte werken, en hij was de zoon van een opperhoofd. Verder was het tien jaar geleden +dat hij uit Port Adams gestolen was door Fanfoa, en hij had heimwee. Hij had zelfs heimwee naar de slavernij onder Fanfoa. +Dus liep hij weg. Hij week terug in het oerwoud, met het idee om in zuidelijke richting zijn weg te zoeken naar het strand +en een kano te stelen om daarin naar Port Adams te gaan. Maar de koorts kreeg hem te pakken, en hij werd gevangen genomen +en meer dood dan levend teruggebracht. + +</p> +<p>Hij liep een tweeden keer weg, in gezelschap van twee zwartjes van Malaita. Ze kwamen twintig mijlen ver de kust langs, en +mochten zich verborgen houden in de hut van een vrij man van Malaita die in dat dorp woonde. Maar in het zwartst van den nacht +kwamen er twee blanken die voor het heele dorp niet bang waren, en die zeven glazen uit de wegloopers sloegen, hen bonden +als varkens en hen in de <a id="d0e833"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e833">59</a>]</span>sloep gooiden. Maar de man die hen in zijn huis had verborgen gehouden—zeven maal zeven glazen moeten er uit hem geslagen +zijn te oordeelen naar het vel, het haar, en de tanden die in het rond vlogen, en hij verloor voor de rest van zijn aardsche +leven den moed om gastvrijheid te verleenen aan weggeloopen koelies. + +</p> +<p>Een jaar lang zwoegde Maoeki verder. Toen werd hij aangesteld tot huisjongen, en had goed te eten en een gemakkelijk leven. +Zijn werk was het huis schoon houden en de blanken te bedienen van bier en whisky op alle uren van den dag en de meeste uren +van den nacht. Hij deed het graag, maar hij was liever in Port Adams. Hij moest nog twee jaar dienen, maar twee jaar in de +kwellingen van het heimwee was te veel voor hem. Hij was verstandiger geworden in zijn eene jaar dienst, en omdat hij nu huisjongen +was, had hij beter de gelegenheid. Hij moest de geweren schoonmaken, en hij wist waar de sleutel van de voorraadkamer hing. +Hij ontwierp een plan tot ontvluchting, en op een goeden nacht slopen er tien zwartjes van Malaita en één van San Cristoval +uit de barakken weg en sleepten een van de booten naar beneden op het strand. De sleutel die het hangslot op de boot openmaakte +werd verschaft door Maoeki, en het was Maoeki die de boot uitrustte met een dozijn Winchesters, een geweldige hoeveelheid +ammunitie, een kist dynamiet met slaghoedjes en lonten, en tien kisten tabak. + +</p> +<p>De noordwest-moesson waaide en zij vlogen naar het zuiden. Zij reisden ’s nachts, en overdag hielden ze zich schuil op afgelegen, +onbewoonde eilandjes, of trokken de sloep in het oerwoud op de grootere eilanden. Zoo bereikten zij Goeadalcanar, voeren langs +de kust tot ze halverwege waren, en staken de Indispensable-straat over naar het eiland Florida. Hier doodden zij den jongen +van San Cristoval, <a id="d0e839"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e839">60</a>]</span>bewaarden zijn hoofd, en kookten en aten de rest. De kust van Malaita was niet meer dan twintig mijlen verder, maar den laatsten +nacht konden ze door een sterke strooming en veranderlijke winden het land niet halen. Het daglicht vond hen nog verscheiden +mijlen van hun doel. Maar het daglicht bracht een kotter met twee blanken er in die niet bang waren voor elf mannen van Malaita +gewapend met twaalf geweren. Maoeki en zijn kameraden werden teruggebracht naar Toelagi, waar de groote blanke meester van +alle blanke mannen woonde. En de groote blanke meester hield een gerechtszitting, na afloop waarvan de deserteurs één voor +één gebonden werden, ieder twintig zweepslagen kregen en bovendien nog tot vijftien dollar boete veroordeeld werden. Toen +werden zij teruggestuurd naar Nieuw-Georgië, waar de blanken een flinke zeven glazen uit hen sloegen en hen aan het werk zetten. +Maar Maoeki was geen huisjongen meer. Hij werd bij de wegwerkersploeg ingedeeld. De boete van vijftien dollar was betaald +door de blanken waar hij van weggeloopen was, en er werd hem medegedeeld dat hij die met zijn werk moest betalen, hetgeen +zes maanden langer zwoegen beteekende. Verder bezorgde zijn deel in de gestolen tabak hem nog een jaar zwoegen. + +</p> +<p>Port Adams was nu drie en een half jaar ver weg, dus stal hij op een nacht een kano, hield zich verborgen op de eilandjes +in de Manning-straat, voer de straat over en zette koers langs de oostkust van Isabella, om, toen hij twee derden van den +weg achter zich had, gevangen genomen te worden door de blanken in Meringe-lagune. Na een week ontsnapte hij hun en vluchtte +het oerwoud in. Er woont niemand in het oerwoud van Isabella, alleen langs de kust wonen menschen, en dat waren allen Christenen. +De blanken loofden een belooning van vijfhonderd stokken tabak uit, <a id="d0e843"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e843">61</a>]</span>en telkens als Maoeki zich op het strand waagde om een kano te stelen, werd hij opgejaagd door de kustbewoners. Vier maanden +gingen zoo voorbij, toen hij eindelijk, nadat de belooning op duizend stokken tabak was gebracht, gegrepen werd en teruggestuurd +naar Nieuw-Georgië en de wegwerkersploeg. Nu vertegenwoordigen duizend stokken tabak een waarde van vijftig dollar, en Maoeki +moest de belooning zelf betalen, hetgeen een jaar en acht maanden arbeid vereischte. Dus was Port Adams nu vijf jaren ver +weg. + +</p> +<p>Zijn heimwee was sterker dan ooit, en het lokte hem weinig aan te berusten en braaf te zijn, zijn vijf jaren uit te werken, +en dan naar huis te gaan. Den volgenden keer werd hij op heeterdaad betrapt terwijl hij vluchtte. Zijn geval werd gebracht +voor mijnheer Haveby, de eiland-directeur van de Moongleam Zeepmaatschappij, die hem als onverbeterlijk brandmerkte. De maatschappij +had plantages op de Santa-Cruz-eilanden, honderden mijlen over de zee, en daarheen stuurde ze haar onverbeterlijke koelies +van de Salomon-eilanden. En daarheen werd Maoeki gestuurd, ofschoon hij er nooit is aangekomen. De schoener deed onderweg +Santa Anna aan, en in den nacht zwom Maoeki naar den wal, waar hij twee geweren en een kist tabak van den handels-agent stal +en in een kano ontsnapte naar Cristoval. Malaita was nu in het noorden, vijftig of zestig mijlen ver weg. Maar toen hij den +overtocht waagde, werd hij overvallen door een stijve koelte en teruggeslagen naar Santa Anna, waar de agent hem in de boeien +sloeg en hem vasthield tot de schoener zou terugkeeren van Santa Cruz. De twee geweren kon de agent nog redden, maar de kist +tabak bleef Maoeki schuldig in den vorm van een jaar werken. Het aantal jaren waarvoor hij nu bij de maatschappij in de schuld +stond was zes. +<a id="d0e847"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e847">62</a>]</span></p> +<p>Op den terugtocht naar Nieuw-Georgië liet de schoener het anker vallen in Maraoe-Sound, dat in het oostelijk uiteinde van +Goeadalcanar ligt. Maoeki zwom naar den wal met handboeien om zijn polsen, en ontsnapte het oerwoud in. De schoener ging verder, +maar de agent van de Moongleam aan den wal loofde duizend stokken tabak uit en Maoeki werd door de boschbewoners bij hem gebracht +met een jaar en acht maanden meer op zijn rekening. Opnieuw, en nog vóór dat de schoener binnenliep, ontsnapte hij, dezen +keer in een sloep, vergezeld door een kist tabak van den agent. Maar een noordwester-storm deed hem stranden op Oegi, waar +de Christen-inlanders zijn tabak stalen en hem overleverden aan den agent van de Moongleam die daar zetelde. De tabak die +de inlanders gestolen hadden beteekende weer een jaar voor hem, en het totale bedrag was nu acht en een half jaar. + +</p> +<p>“We zullen hem naar Lord Howe sturen”, zei mijnheer Haveby. “Bunster zit daar, en we zullen hen de zaak onder elkaar laten +uitvechten. Ik stel me zoo voor dat òf Maoeki Bunster zal krijgen, òf Bunster Maoeki, en in allebei de gevallen blij dat we +van de heeren af zijn.” + +</p> +<p>Als men van Meringe-lagune, op Isabella, uitzeilt, en koers zet pal naar het magnetisch noorden, zal men na honderdvijftig +mijlen varen de glinsterend witte koraalstranden van Lord Howe boven de zee zien uit rijzen. Lord Howe is een ring van land, +een goede honderdvijftig mijlen in omtrek, verscheiden honderd meter breed op de grootste breedte, en op sommige punten torenend +tot een hoogte van tien voet boven den zeespiegel. Binnen in dezen ring van zand ligt een groote lagune vol koraalbanken. +Lord Howe behoort noch geographisch noch ethnologisch tot de Salomon’s. Het is een atol, terwijl de Salomon’s <a id="d0e854"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e854">63</a>]</span>hooge eilanden zijn; en zijn bevolking en taal zijn Polynesisch, terwijl de bewoners van de Salomon’s Melanesiërs zijn. Lord +Howe is bevolkt door den grooten westelijken stroom van Polynesiërs, die tot op den dag van heden doorgaat en groote kano’s +met vlerken op zijn stranden spoelt met den zuidoost-passaat. Ook zijn er sporen van een flauwe strooming van Melanesiërs +in de periode van den noordwest-moesson. + +</p> +<p>Geen mensch komt ooit op Lord Howe, of Ontong Java, zooals het soms genoemd wordt. Thomas Cook & Son verkoopen geen kaartjes +daarheen, en touristen droomen zelfs niet van zijn bestaan. Zelfs geen blanke zendeling is er geland op zijn door de branding +gebeukte kusten. De vijfduizend inlanders zijn even vreedzaam als primitief. Toch zijn zij niet altijd vreedzaam geweest. +De <i>Zeilaanwijzingen</i> spreken van hen als vijandig en verraderlijk. Maar de menschen die de <i>Zeilaanwijzingen</i> samenstellen hebben nooit gehoord van de verandering die er gebracht is in de harten der bewoners, die, enkele jaren geleden, +een groote bark buitmaakten en alle hens vermoordden met uitzondering van den tweeden stuurman. Deze eenige overlevende bracht +de tijding aan zijn broeders. De kapiteins van drie koopvaardij-schoeners gingen met hem terug naar Lord Howe. Zij zeilden +hun schepen de lagune binnen en begonnen het evangelie van den blanke te prediken, dat blanken alleen door blanken gedood +zullen worden, en dat de mindere rassen hun handen thuis moeten houden. De schoeners zeilden de lagune op en neer, vernielend +en verwoestend. Ontsnappen van dien smallen zandcirkel was niet mogelijk; en er waren geen bosschen om in te vluchten. De +menschen werden neergeschoten zoodra ze gezien werden, en gezien worden was onvermijdelijk. De dorpen werden verbrand, de +kano’s vernield, de kippens en varkens <a id="d0e864"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e864">64</a>]</span>doodgeschoten, en de kostbare kokospalmen omgehakt. Een maand lang ging dat zoo door; toen zeilden de schoeners weg; maar +de vrees voor den blanke was diep in de harten van de eilanders gebrand, en nooit meer waren ze zoo overmoedig om een blanke +kwaad te doen. + +</p> +<p>Max Bunster was de eenige blanke op Lord Howe. Hij dreef handel voor de alomtegenwoordige Moongleam Zeepmaatschappij. En de +maatschappij had hem het baantje op Lord Howe gegeven, omdat het, <span class="corr" title="Bron: behave">behalve</span> ontslag uit den dienst, de meest afgelegen plek was die ze konden vinden. Dat de maatschappij hem niet ontsloeg was te wijten +aan de moeilijkheid een ander te vinden om zijn plaats in te nemen. Hij was een groote, zware Duitscher, en er was iets niet +in den haak in zijn hersenen. + +</p> +<p>Half krankzinnig was een zachte qualificatie van zijn toestand. Hij was een bullebak en een lafaard, en een driemaal grootere +barbaar dan welke barbaar ook op het eiland. Hij was een lafaard, en zijn bruutheid was van het laffe soort. Toen hij voor +het eerst bij de maatschappij in dienst kwam, werd hij op Savo gestationneerd. Toen er een teringachtige koloniaal gestuurd +werd om zijn plaats in te nemen, sloeg hij hem half dood met zijn vuisten en stuurde hem als een wrak terug op den schoener +die hem gebracht had. + +</p> +<p>De volgende man die mijnheer Haveby uitkoos om Bunster af te lossen was een jonge reus uit Yorkshire. Hij had den naam een +geweldig vechtersbaas te zijn, en vechten deed hij liever dan eten. Maar Bunster vocht niet. Hij was zacht als een lammetje—tien +dagen lang, aan het einde waarvan de man uit Yorkshire naar bed moest met een gecombineerden aanval van koorts en dysenterie. +Toen kwam Bunster los; onder anderen sleurde hij hem op den vloer en stond een poos boven op hem te dansen. Bang voor wat +er <a id="d0e875"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e875">65</a>]</span>zou gebeuren als zijn slachtoffer beter werd, vluchtte Bunster op een kotter naar Goevoetoe, waar hij zich onderscheidde door +een jongen Engelschman af te ranselen, die al invaliede was door een Boerenkogel in zijn beide heupen. + +</p> +<p>Toen was het dat mijnheer Haveby Bunster naar Lord Howe stuurde, de plaats waar de afval opgeborgen werd. Hij vierde zijn +landing met een halve kist jenever op te dweilen en den ouden, asthmatischen stuurman van den schoener die hem gebracht had +af te ranselen. Toen de schoener vertrok, riep hij de Kanaka’s<a id="d0e879src" href="#d0e879" class="noteref">1</a> op het strand en daagde hen uit hem te leggen in een partijtje worstelen, en hij beloofde een kist tabak aan wie daarin zou +slagen. Drie Kanaka’s legde hij, maar hij werd onmiddelijk daarna gelegd door een vierden, die een kogel door zijn longen +kreeg in plaats van tabak. + +</p> +<p>En zoo begon Bunster’s heerschappij op Lord Howe. Drieduizend menschen woonden er in het voornaamste dorp; maar het was als +uitgestorven, zelfs midden op den dag, wanneer hij er door kwam. Mannen, vrouwen en kinderen vluchtten voor hem weg. Zelfs +de honden en varkens zorgden dat ze uit de voeten kwamen, terwijl de koning het niet beneden zich achtte weg te kruipen onder +een mat. De twee eerste ministers leefden in voortdurenden angst voor Bunster, die nooit een punt van geschil besprak, maar +er op los sloeg met allebei zijn vuisten. + +</p> +<p>En op Lord Howe kwam Maoeki, om acht lange jaren voor Bunster te werken. Ontsnappen van Lord Howe was niet mogelijk. Hoe het +ook liep, goed of slecht, Bunster en hij waren aan elkaar gebonden. Bunster woog tweehonderd <a id="d0e891"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e891">66</a>]</span>pond. Maoeki woog er honderd en tien. Bunster was een gedegenereerd beest. Maar Maoeki was een primitieve wilde. En beiden +hadden ze hun eigen wil en hun eigen wenschen. + +</p> +<p>Maoeki had geen idee voor welk soort van meester hij zou moeten werken. Niemand had hem gewaarschuwd, en hij had als vanzelfsprekend +aangenomen dat Bunster zou zijn als andere blanken: iemand die veel whisky dronk, een heerscher en een wetgever, die altijd +zijn woord hield en die nooit een zwartje sloeg als hij het niet verdiende. Bunster was in het voordeel. Hij wist alles van +Maoeki, en hij grijnsde van plezier bij de gedachte dat hij hem in zijn bezit zou krijgen. De laatste kok sukkelde met een +gebroken arm en een ontwrichten schouder, dus maakte Bunster Maoeki kok en algemeen huisjongen. + +</p> +<p>En Maoeki merkte weldra dat er blanken en blanken waren. Nog denzelfden dag dat de schoener wegzeilde werd hem bevolen een +kuiken te gaan koopen van Samisee, den inlandschen zendeling van Tonga. Maar Samisee was de lagune overgestoken en zou pas +na drie dagen terug zijn. Maoeki kwam terug met het nieuws. Hij klom de steile trap op (het huis stond op palen twaalf voet +hoog boven het zand) en trad de woonkamer binnen. De agent eischte het kuiken. Maoeki deed zijn mond open om uitleg te geven. +Maar Bunster wenschte geen uitleg. Hij sloeg er op los met zijn vuist. De slag trof Maoeki op zijn mond en lichtte hem omhoog. +Hij vloog door de deur-opening, heelemaal over de smalle galerij, en naar beneden op den grond, de bovenste leuning brekend +in zijn val. Zijn lippen waren een verwarde, vormlooze massa, en zijn mond was vol bloed en losgeslagen tanden. + +</p> +<p>“Dat zal je leeren dat tegenspreken bij mij niet opgaat!” schreeuwde de agent, paars van woede, terwijl hij naar hem omlaag +keek over de gebroken leuning. +<a id="d0e899"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e899">67</a>]</span></p> +<p>Maoeki had nog nooit zulk een blanke gezien, en hij besloot zich stil te houden en nooit iets te misdoen. Hij zag hoe de bootjongens +afgedekt werden, en hoe een van hen drie dagen lang zonder eten in de boeien zat, alleen omdat hij de misdaad had begaan een +dol te breken bij het roeien. Dan hoorde hij ook de praatjes in het dorp, en vernam waarom Bunster een derde vrouw had genomen—met +geweld, zooals algemeen bekend was. De eerste en de tweede vrouw lagen begraven op het kerkhof onder het witte koraalzand, +met platte stukken koraalrots aan hoofden voeteneind. Zij waren gestorven, zoo werd er verteld, doordat Bunster hen zoo veel +en zoo onbarmhartig sloeg. De derde vrouw werd zonder twijfel slecht behandeld, Maoeki kon dat met eigen oogen zien. + +</p> +<p>Maar er was geen enkele manier om niet te misdoen in de oogen van den blanke, die gehinderd scheen te worden door alles wat +leefde. Als Maoeki niets zei werd hij geslagen en voor zuurpruim uitgescholden. Als hij praatte werd hij geslagen omdat hij +tegensprak. Wanneer hij ernstig was zei Bunster dat hij een samenzwering uitbroedde en gaf hem al bij voorbaat een pak ransel; +en wanneer hij trachtte vroolijk te zijn en te lachen, werd hij beschuldigd van spotten met zijn heer en meester en kreeg +een proefje van den stok. Bunster was een duivel. De dorpsbewoners zouden wel met hem afgerekend hebben, hadden zij zich de +les van de drie schoeners niet herinnerd. En niettegenstaande dat zouden zij toch met hem afgerekend hebben, als er een oerwoud +was geweest om in te vluchten. Maar zooals de zaken nu stonden, zou het vermoorden van een blanke, van iederen blanke, een +oorlogsschip brengen dat de misdadigers zou dooden en de kostbare kokospalmen om zou hakken. Dan waren er de bootjongens, +die het vaste plan hadden hem bij ongeluk te laten verdrinken bij de <a id="d0e904"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e904">68</a>]</span>eerste de beste gelegenheid om den kotter te laten omslaan. Maar Bunster zorgde wel dat de kotter niet omsloeg. + +</p> +<p>Maoeki was van een ander ras, en aangezien ontsnappen onmogelijk was zoolang Bunster leefde, besloot hij den blanke te dooden. +Maar hoe? + +</p> +<p>Hij kreeg er de kans niet toe. Bunster was altijd op zijn qui-vive. Dag en nacht had hij zijn revolvers klaar. Hij stond niemand +toe achter zich om te loopen, zooals Maoeki ondervonden had, nadat hij verscheiden keeren tegen den grond was geslagen. Bunster +wist dat hij meer te vreezen had van den goedgehumeurden, kalmen jongen van Malaita met zijn zacht gezicht dan van de heele +bevolking van Lord Howe; en het bracht meer kleur en fleur in het folterprogramma dat hij uitwerkte. En Maoeki hield zich +stil, verdroeg zijn bestraffingen, en wachtte. + +</p> +<p>Alle andere blanken hadden zijn <i>tambo’s</i> geëerbiedigd; Bunster niet. Maoeki’s wekelijksch rantsoen tabak was twee stokken. Bunster gaf ze aan zijn vrouw en beval +Maoeki ze uit haar hand in ontvangst te nemen. Maar dat mocht niet gebeuren, en Maoeki moest het zonder zijn tabak stellen. +Op dezelfde manier was hij gedwongen menigen maaltijd voorbij te laten gaan, en er waren veel dagen dat hij met honger rond +liep. Hij kreeg bevel om schotels klaar te maken van de groote mosselen die groeiden in de lagune. Dat kon hij niet doen, +want mosselen waren <i>tambo</i>. Zes keeren achtereen weigerde hij de mosselen aan te raken, en zes keeren werd hij bewusteloos geslagen. Bunster wist dat +de jongen liever zou sterven, maar hij noemde zijn weigering muiterij, en hij zou hem doodgeslagen hebben als er een andere +kok was geweest om hem te vervangen. + +</p> +<p>Een van Bunsters geliefkoosde grappen was Maoeki bij zijn kroezige lokken te grijpen en zijn hoofd tegen den muur aan te slaan. +Een andere grap was onverwachts, als hij <a id="d0e920"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e920">69</a>]</span>er het minst op verdacht was, het brandende eind van een sigaar tegen Maoeki’s vleesch te houden. Dit noemde hij vaccinatie, +en Maoeki werd verscheiden keeren in de week gevaccineerd. Eens, in een aanval van razernij, rukte Bunster het kopjes-oor +uit Maoeki’s neus, en scheurde zoo zijn geheele neustusschenschot stuk. + +</p> +<p>“O, wat ’n smoel!” was zijn kritiek, toen hij de verwoesting overzag die hij had aangericht. + +</p> +<p>Het vel van een haai is als schuurpapier, maar het vel van een rog is als een rasp. In de Zuidzee wordt het door de inlanders +gebruikt als houtvijl om kano’s en pagaaien glad te schaven. Bunster liet een handschoen van roggevel maken. Den eersten keer +dat hij hem op Maoeki probeerde, haalde hij met één veeg van zijn hand de huid van Maoeki’s rug, van nek tot oksel. Bunster +was verrukt. Hij gaf zijn vrouw een proefje van den handschoen, en probeerde hem grondig op de bootjongens. De eerste ministers +kwamen om elk een veeg in ontvangst te nemen, en ze moesten lachen en het als een grap beschouwen. + +</p> +<p>“Lach, verdomme, lach!” zoo gaf hij de houding aan die zij hadden aan te nemen. + +</p> +<p>Maoeki werd het ruimst bedeeld met den handschoen. Er ging geen dag voorbij zonder een streeling met het instrument. Er waren +tijden dat het verlies van zooveel opperhuid hem ’s nachts uit den slaap hield, en dikwijls werd de half-genezen oppervlakte +op nieuw rauw geschuurd door den grappigen mijnheer Bunster. Maoeki bleef geduldig wachten, volkomen zeker dat vroeg of laat +zijn tijd zou komen. En hij wist precies wat hij doen zou, tot in de kleinste bijzonderheid, toen de tijd werkelijk kwam. + + +</p> +<p>Op een morgen stond Bunster op in een humeur om zeven glazen uit het heelal te slaan. Hij begon bij Maoeki, en hij <a id="d0e932"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e932">70</a>]</span>eindigde bij Maoeki en in den tijd die daar tusschen verliep, bokste hij zijn vrouw tegen den grond en rammelde alle bootjongens +door elkaar. Aan het ontbijt noemde hij de koffie spoeling, en gooide den kokenden inhoud van den kop in Maoeki’s gezicht. +Om tien uur begon Bunster koortsig te rillen, en een half uur later brandde hij van koorts. Het was geen gewone aanval. Het +werd snel erger en ontwikkelde zich tot zwarte koorts. De dagen gingen voorbij, en hij werd zwakker en zwakker en kwam niet +meer uit zijn bed. Maoeki bleef toekijken en wachten, terwijl zijn huid weer heel werd. Hij gaf de jongens bevel om den kotter +op het strand te halen, den bodem te schrobben, en alles in orde te maken. Zij dachten dat het bevel van Bunster uitging, +en gehoorzaamden. Maar Bunster lag bewusteloos op dat oogenblik en gaf geen bevelen. Dit was Maoeki’s kans, maar nog steeds +wachtte hij. + +</p> +<p>Toen het ergste voorbij, en Bunster weer bij kennis en herstellende was, hoewel nog zwak als een klein kind, pakte Maoeki +zijn weinige lijfsieraden in zijn kist, het porseleinen kopjes-oor incluis. Toen ging hij naar het dorp en had een onderhoud +met den koning en zijn twee ministers. + +</p> +<p>“Dit Bunster, hem goed jij hou van ’m veel?” vroeg hij. Zij verklaarden hem uit één mond dat ze heelemaal niet van den agent +hielden. De ministers barstten los in een omstandig verhaal van al den smaad en het onrecht waarmee ze waren overladen. De +koning liet alle waardigheid varen, en schreide. Maoeki onderbrak hen ruw. + +</p> +<p>“Jij snap mij—mij groot meester mij land. Jij niet hou van ’m dit wit meester. Mij niet hou van ’m. Veel goed jij doe honderd +kokosnoot, tweehonderd kokosnoot, driehonderd kokosnoot bij kotter. Hem afgeloopen, jij ga slaap ’m goed. Allemaal Kanaka +slaap ’m goed. Zoo gauw <a id="d0e940"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e940">71</a>]</span>groot lawaai bij huis, jij niet snap hoor ’m dat lawaai. Jij allemaal slaap sterk te veel.” + +</p> +<p>Een dergelijk onderhoud had Maoeki met de bootjongens. + +</p> +<p>Toen beval hij Bunster’s vrouw terug te keeren naar het huis van haar familie. Als zij geweigerd had, zou hij in een moeilijk +parket zijn geweest, want zijn <i>tambo</i> zou hem niet toegestaan hebben haar beet te pakken. + +</p> +<p>Toen het huis verlaten was, ging hij de slaapkamer binnen, waar de agent in een lichte sluimering lag. Maoeki nam eerst de +twee revolvers weg en deed daarna den rog-handschoen aan zijn hand. De eerste waarschuwing die Bunster kreeg was een slag +met den handschoen die het vel wegnam over de heele lengte van zijn neus. + +</p> +<p>“Goed, hè?” grijnsde Maoeki tusschen twee slagen door, waarvan de eene het voorhoofd bloot veegde en de andere één kant van +zijn gezicht schoon raspte. “Lach, verdomme, lach!” + +</p> +<p>Maoeki verrichte zijn werk degelijk, en de Kanaka’s, verscholen in hun huizen, hoorden het “groot lawaai” dat Bunster maakte +en een paar uren lang bleef maken. + +</p> +<p>Toen Maoeki klaar was, droeg hij het bootkompas en al de geweren en ammunitie naar den kotter, dien hij ballastte met kisten +tabak. Het was terwijl hij zich hiermee bezig hield, dat er een afschuwelijk wezen zonder vel uit het huis kwam en gillend +het strand af holde, tot het in het zand viel en bleef liggen brullen en razen onder de schroeiende zon. + +</p> +<p>Maoeki keek er even naar en aarzelde. Toen ging hij er heen en nam het hoofd weg, wikkelde het in een mat, en stuwde het in +het roerkastje van den kotter. + +</p> +<p>Zoo vast sliepen de Kanaka’s dien langen, heeten dag, dat zij niet zagen hoe de kotter door de doorvaart naar zee liep en +koers zette naar het zuiden, scherp bij den zuidoostpassaat zeilend. Ook werd de kotter niet gezien op den <a id="d0e961"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e961">72</a>]</span>langen overtocht naar de kust van Isabella en gedurende het moeizaam tegen den wind opwerken vandaar naar Malaita. Maoeki +landde in Port Adams met een rijkdom van geweren en tabak zooals nog geen man vóór hem ooit bezeten had. Maar hij bleef daar +niet. Hij had het hoofd van een blanke genomen, en alleen het oerwoud kon hem beschermen. Dus ging hij terug naar de boschdorpen, +waar hij den ouden Fanfoa en een half dozijn van de voornaamste aanvoerders dood schoot en zich zelf opperhoofd maakte van +al de dorpen. Toen zijn vader gestorven was, heerschte Maoeki’s broer in Port Adams, en, vereenigd, kust- en boschbewoners, +was de combinatie die er uit ontstond de sterkste van de honderden vechtende stammen van Malaita. + +</p> +<p>Sterker dan zijn vrees voor het Britsche Gouvernement was Maoeki’s vrees voor de almachtige Moongleam Zeepmaatschappij; en +op een dag bereikte hem in het oerwoud een boodschap, die hem in herinnering bracht dat hij de maatschappij acht en een half +jaar arbeid schuldig was. Hij stuurde een gunstig antwoord terug, en toen verscheen de onvermijdelijke blanke, de kapitein +van den schoener, de eenige blanke die gedurende Maoeki’s regeering zich waagde in het oerwoud en er levend uitkwam. Deze +man kwam er niet alleen uit, maar bracht zevenhonderd en vijftig dollar in goudstukken met zich mee, de prijs in geld van +acht en een half jaar werken plus de kostende prijs van zekere geweren en kisten tabak. + +</p> +<p>Maoeki weegt niet langer honderd en tien pond. Zijn buik heeft driemaal zijn vroeger en omvang, en hij heeft vier vrouwen. +Hij heeft nog veel andere dingen—geweren en revolvers, het oor van een porseleinen kopje en een uitgelezen verzameling hoofden +van boschbewoners. Maar kostbaarder dan de heele verzameling is een ander hoofd, prachtig gedroogd en gerookt, met rossig +haar en een geelachtigen <a id="d0e967"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e967">73</a>]</span>baard, dat bewaard wordt in de fijnst geweven lava-lava’s. Als Maoeki ten oorlog trekt tegen dorpen buiten zijn rijk, haalt +hij altijd zijn hoofd te voorschijn, en, alleen in zijn gras-paleis, beschouwt hij het lang en plechtig. Op zulke oogenblikken +valt er een stilte als van den dood over het dorp, en er is zelfs geen kind dat leven durft te maken. Het hoofd wordt beschouwd +als de machtigste duvel-duvel op Malaita, en aan het bezit daarvan wordt al de grootheid van Maoeki toegeschreven. + + + +<a id="d0e969"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e969">74</a>]</span></p> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote"><span class="label"><a id="d0e879" href="#d0e879src" class="noteref">1</a></span> Kanaka’s: Polynesiërs, een ras van mooie, groote menschen met lichtbruine huid, in tegenstelling met de Melanesiërs die klein +en leelijk zijn en een zwarte huidskleur hebben. + +</p> +<p class="footnote"><i>Vert</i>. +</p> +</div> +<p class="div1"><a id="d0e970"></a><span class="pagenum"> +[<a href="#d0e88">Inhoud</a>] +</span></p> +<h2>“Jah! Jah! Jah!”</h2> +<p>Hij was een whisky-drinkende Schot, en hij nam zijn whisky puur. Zijn eerste graantje gebruikte hij precies om zes uur ’s +morgens, en hij herhaalde dat met regelmatige tusschenpoozen den geheelen dag door tot hij naar bed ging, hetgeen meestal +te middernacht plaats vond. Hij sliep maar vijf uren van de vier en twintig, en de overige negentien uren was hij rustig en +netjes dronken. Gedurende de acht weken die ik bij hem op Oolong Atol doorbracht, heb ik hem geen oogenblik nuchter gezien. +Het kon ook niet anders, want zijn slaap was zóó kort, dat hij den tijd niet had om bij te trekken. Hij was de mooiste, gelijkmatigste +dronkaard die ik ooit heb kunnen waarnemen. + +</p> +<p>Hij heette McAllister. Hij was een oud man, en erg wankel op zijn stelten. Zijn hand trilde alsof hij een beroerte had gehad. +Vooral was dat merkbaar als hij zijn whisky inschonk, hoewel ik hem nooit een druppel heb zien morsen. Achtentwintig jaren +was hij geweest in Melanesië, van Duitsch Nieuw-Guinea tot de Duitsche Salomon-eilanden, en hij was zoo heelemaal één geworden +met dat gedeelte van de wereld, dat hij gewoon was zich uit te drukken in het bastaard-taaltje dat tripang-Engelsch genoemd +wordt. Zoo beteekende, wanneer hij met mij praatte, <i>zon hij kom op</i>, zonsopgang; <i>kai-kai hij blijf</i>, dat het diner klaar was; en <i>buik van mij loop rond</i> wilde zeggen dat zijn maag niet in orde was. Hij was een klein mannetje, en bovendien nog ingeschrompeld; van binnen en van +buiten verschroeid <a id="d0e986"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e986">75</a>]</span>door brandenden drank en brandende zon. Hij was een uitgedoofd kooltje vuur, een klein, levend stukje asch, dat nog niet heelemaal +koud was, en zich stijf bewoog, met plotselinge rukken en schokken, als een automaat. Een windstoot zou hem weggeblazen hebben. +Hij woog negentig pond. + +</p> +<p>Maar het groote, het geweldige in hem was de kracht waarmee hij regeerde. Oolong Atol was honderdveertig mijlen in omtrek. +Men stuurde op het kompas in zijn lagune. Het was bevolkt door zesduizend Polynesiërs, allen groote, sterke mannen en vrouwen. +Er waren er genoeg onder hen die zes voet lang waren en een paar honderd pond wogen. Oolong lag op tweehonderd vijftig mijlen +afstand van het naaste land. Twee keer in het jaar viel er een kleine schoener binnen om kopra te laden. De eenige blanke +op Oolong was McAllister, kleine zaakjes doend en zonder ophouden drinkend; en hij regeerde Oolong en zijn zesduizend wilden +met ijzeren hand. Hij zei kom, en zij kwamen, ga, en zij gingen. Zij vroegen nooit waarom hij iets wilde of dacht. Hij was +humeurig zooals alleen een oude Schot kan zijn, en hij bemoeide zich voortdurend met hun particuliere aangelegenheden. Toen +Noegoe, de dochter van den koning, wilde trouwen met Haoenaoe die aan het andere einde van de atol woonde, zei haar vader +ja, maar McAllister zei neen, en het huwelijk is niet doorgegaan. Toen de koning een zeker eilandje in de lagune wilde koopen +van den opperpriester, zei McAllister neen. De koning stond bij de maatschappij in de schuld tot een bedrag van honderdtachtig +duizend kokosnoten, en zoolang die niet betaald waren, zou hij geen enkele kokosnoot aan iets anders besteden. + +</p> +<p>En toch hielden de koning en zijn volk niet van McAllister. Integendeel, ze haatten hem vreeselijk, en eens heeft, dat weet +ik, de heele bevolking, met de priesters aan <a id="d0e992"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e992">76</a>]</span>het hoofd, drie maanden lang tevergeefs getracht hem dood te bidden. De duvel-duvels die ze naar hem toe stuurden waren ontzagwekkend, +maar aangezien McAllister niet geloofde in duvel-duvels, hadden ze over hem geen macht. Alle teekenen falen bij dronken Schotten. +Ze verzamelden stukjes voedsel die zijn lippen hadden aangeraakt, een leege whisky-flesch, een kokosnoot waarvan hij gedronken +had, en zelfs zijn speeksel, en ze verrichtten daar allerlei duivelskunsten en bezweringen mee. Maar McAllister bleef leven. +Zijn gezondheid was voortreffelijk. Hij had nooit koorts, hij vatte nooit kou, hoestte nooit; dysenterie ging hem voorbij; +en de kwaadaardige gezwellen en gemeene huidziekten, waarvan blanken en zwarten beide te lijden hebben in dat klimaat, hadden +geen vat op hem. Hij moet zóó verzadigd zijn geweest met alcohol, dat de ziektekiemen op hem niet konden leven. Ik stelde +mij altijd voor, dat ze in heele wolken van microscopische asch op den grond vielen zoodra ze in zijn met whisky gedrenkte +sfeer kwamen. Niemand hield van hem, zelfs bacillen niet, en hij hield alleen van whisky en hij leefde nog steeds. + +</p> +<p>Ik begreep het niet. Ik kon me niet voorstellen dat zesduizend inlanders genoegen namen met de tyrannie van dien verschrompelden +dwerg. Het was een wonder dat hij niet al lang plotseling gestorven was. Het volk was, anders dan de laffe Melanesiërs, trotsch +en oorlogszuchtig. Op het groote kerkhof, aan de hoofd- en voeteneinden van de graven, lagen herinneringen aan een bloedige +historie—spaden voor walvischspek, roestige oude bajonetten en hartsvangers, koperen bouten, roer-ijzers, harpoenen, koperen +kanonnen, baksteenen die nergens anders vandaan konden komen dan uit het smeltfornuis van een walvischvaarder, en oude koperen +munten uit de zestiende eeuw, die de overlevering van de eerste Spaansche zeevaarders bevestigden. <a id="d0e996"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e996">77</a>]</span>Schip na schip was aan zijn eind gekomen op Oolong. Geen dertig jaren geleden was de walvischvaarder <i>Blennerdale</i>, die de lagune binnenliep om te repareeren, met alle hens buitgemaakt. Op dezelfde manier had de bemanning van de <i>Gasket</i>, een sandelhoutvaarder, den dood gevonden. Dan was er een groote Fransche bark, de <i>Toulon</i>, die overvallen werd door een windstilte voor de atol. De eilanders kwamen na een hevig gevecht aan boord, en lieten het +schip wrak slaan in de Lipaoe Doorvaart; en alleen de kapitein en een handvol matrozen konden ontsnappen in de barkas. Verder +waren er de Spaansche munten, die spraken van het einde van een van de oude ontdekkingsreizigers. Dit alles, over de genoemde +schepen, is geschiedenis, en men kan het vinden in de <i>Zeilaanwijzingen voor de Stille Zuidzee</i>. Maar dat er nog meer geschiedenis was, ongeschreven, dat moest ik nog ondervinden. Ondertusschen pijnigde ik mijn hersens +met de vraag, waarom zesduizend primitieve wilden één gedegenereerden Schotschen despoot in het leven lieten. + +</p> +<p>Op een heeten middag zaten McAllister en ik op de veranda uit te kijken over de lagune, met al haar wonderen van glinsterende +kleuren. Achter onzen rug, aan de overzij van de honderd meter met palmen beplant zand, donderde de branding op het rif. Het +was afschuwelijk warm. Wij waren op 4º Zuiderbreedte, en de zon, die een paar dagen geleden de Linie gepasseerd was op haar +reis naar het zuiden, stond recht boven onze hoofden. Er was geen wind—zelfs geen vleugje. Het seizoen van den zuidoost-passaat +liep vroeg ten einde, en de noordwest-moesson was nog niet begonnen te waaien. + +</p> +<p>“Hun danserij is geen klap waard”, zei McAllister. + +</p> +<p>Ik had toevallig gezegd dat de Polynesische dansen ver boven die van de Papoea’s stonden, en dit had McAllister <a id="d0e1016"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1016">78</a>]</span>ontkend, om geen andere reden dan zijn humeurigheid. Maar het was te heet om te discussieeren, en ik zei niets. Bovendien +had ik de bewoners van Oolong nooit zien dansen. + +</p> +<p>“Ik zal het je bewijzen”, kondigde hij aan, en wenkte den zwarten jongen van Nieuw-Hannover, een inlandschen koelie die dienst +deed als kok en huisbediende. “Hee, jij, jongen, jij zeg’m een koning kom bij mij.” + +</p> +<p>De jongen ging weg, en terug kwam de eerste minister, niet erg op zijn gemak, ontdaan, en voortdurend verontschuldigende verklaringen +ratelend. In het kort, de koning sliep, en mocht niet gestoord worden. + +</p> +<p>“Koning hij veel sterk slaap”, was zijn slotperiode. + +</p> +<p>Mc Allister was zóó woedend dat de eerste minister zonder zich een oogenblik te bedenken wegvluchtte, om terug te keeren met +den koning in eigen persoon. Het waren twee prachtige menschen, vooral de koning, die volle zes voet en drie duim lang moet +zijn geweest. Zijn trekken hadden dat adelaars-achtige, dat men zooveel ziet bij de Indianen van Noord-Amerika. Hij was geboren, +maar ook gemaakt om te heerschen. Zijn oogen vlamden terwijl hij naar Mc Allister luisterde, maar heel gedwee gehoorzaamde +hij diens bevel om een paar honderd van de beste dansers uit het dorp te laten halen, mannen en vrouwen. En dansen deden ze, +twee doodelijke uren lang, onder die roosterende zon. Dankbaar waren ze hem niet, maar dat kon hem weinig schelen, en toen +hij hen eindelijk liet gaan, was het met spot en scheldwoorden. + +</p> +<p>De kruiperige slaafschheid van die prachtige wilden was iets afschuwelijks. Hoe kon zoo iets bestaan? Wat was het geheim van +zijn heerschappij? Steeds meer dacht ik over het raadsel terwijl de dagen voorbij gingen, en ofschoon ik voortdurend staaltjes +zag van zijn onbetwiste oppermacht, was er nooit iets dat de oplossing kon geven. +<a id="d0e1028"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1028">79</a>]</span></p> +<p>Op een goeden dag sprak ik toevallig over een kleine teleurstelling die ik had ondervonden. Ik had een mooi paar kaoeri-schelpen +willen koopen, maar het was me niet gelukt. Als ze geen vijf pond waard waren in Sydney waren ze ook niets waard. Tweehonderd +stokken tabak had ik den eigenaar aangeboden, maar hij was op driehonderd blijven staan. Toen ik toevallig over de zaak sprak, +liet Mc Allister den man onmiddelijk halen, nam hem de schelpen af, en overhandigde ze aan mij. Vijftig stokken tabak was +alles wat ik hem mocht betalen. De man nam de tabak aan en scheen dol blij dat hij er zoo gemakkelijk af kwam. Wat mij betreft, +ik nam me voor mijn tong voortaan wat in bedwang te houden. En nog steeds piekerde ik over het geheim van McAllister’s macht. +Ik ging zelfs zóó ver dat ik het hem op den man af vroeg, maar alles wat hij deed was één oog dicht knijpen, heel geheimzinnig +kijken, en nog een borrel nemen. + +</p> +<p>Op een nacht was ik aan het visschen in de lagune met Oti, den man die zoo kaal van zijn kaoeri-schelpen af was gekomen. Ik +had hem buiten weten van Mc Allister nog honderdvijftig stokken tabak er bij overgemaakt, en hij was mij gaan beschouwen met +een eerbied die veel op vereering leek; eigenlijk vrij zonderling, want hij was al een oud man, minstens tweemaal zoo oud +als ik. + +</p> +<p>“Wat naam jij Kanaka altijd ’t zelfde klein?” begon ik met hem. “Dat koopman één. Jij Kanaka veel te veel. Jij Kanaka precies +als ’m hond veel bang bij dat koopman. Hij niet eet jij. Hij niet heeft ’m tand bij hem. Wat naam jij bang te veel!” + +</p> +<p>“Stel veel Kanaka maak dood ’m?” vroeg hij. + +</p> +<p>“Hij dood”, zei ik. “Jij Kanaka maak dood ’m veel wit man lang tijd geleden. Wat naam jij bang dit wit man?” + +</p> +<p>“Ja, wij maak dood ’m veel”, was zijn antwoord. “Mijn woord! Allemaal veel! Lang tijd geleden. Eén keer, mij <a id="d0e1041"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1041">80</a>]</span>jong te veel, een groot schip hij blijf buiten. Wind hij niet blaas. Veel Kanaka wij pak ’m kano, veel kano, wij gaan pak +’m dat schip. Mijn woord—wij pak ’m groot vechten. Twee, drie wit man schiet als duivel. Wij niet bang. Wij kom langszij, +wij gaan aan boord, veel, misschien mij denk vijftig-tien (vijfhonderd). Een wit vrouw bij dat schip. Nooit eerder mij zie +wit vrouw. Langzaam veel wit man afgeloopen. Een schipper hij niet dood. Vijf, zes wit man niet dood. Schipper hij schreeuw. +Een paar wit man hij vechten. Een paar wit man hij laat neer boot. Dan allemaal samen overboord gaan zij. Schipper hij laat +wit vrouw neer. Dan zij spoel-spoel (roeien) sterk veel te veel. Vader van mij die tijd hij sterk. Hij gooi ’m een speer. +Dat speer hij gaat in eene kant dat wit vrouw. Hij niet blijf. Mijn woord! hij gaat uit andere kant dat wit vrouw. Zij afgeloopen. +Wij niet bang. Veel Kanaka te veel niet bang.” + +</p> +<p>De goede oude Oti was in zijn eer gekwetst, want plotseling stroopte hij zijn lava-lava af en liet mij het onmiskenbare lidteeken +van een kogel zien. Vóórdat ik iets kon zeggen, liep plotseling zijn lijn af. Hij greep er naar en trachtte ze binnen te halen, +maar merkte dat de visch om een koraaltak heen was gezwommen. Hij gaf mij een verwijtenden blik omdat ik zijn aandacht had +afgeleid, en sprong overboord, rechtstandig. Onder water dook hij voorover en volgde zijn lijn naar den bodem. Het water was +tien vadem diep. Ik leunde overboord en keek naar het spel van zijn voeten, die den zachten phosphorglans opwoelden tot spookachtige +vlammen, steeds vager wordend naarmate ze dieper zonken. Tien vadem—zestig voet—, het was niets voor hem, een oud man, vergeleken +met de waarde van een haak en lijn. Na verloop van wat vijf minuten leek, ofschoon het niet meer kan zijn geweest dan een +minuut, zag ik hem naar boven stijgen in witte vlammen. <a id="d0e1045"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1045">81</a>]</span>Hij kwam aan de oppervlakte en gooide een kabeljauw van tien pond in de kano; lijn en haak waren heel, en de haak zat nog +vast in den visschenmond. + +</p> +<p>“Het kan zijn”, zei ik, onbarmhartig. “Jij niet bang lang geleden. Jij veel bang nu bij dat koopman.” + +</p> +<p>“Ja, veel bang”, bekende hij. Het was duidelijk dat hij liever van het onderwerp wilde afstappen. Een half uur lang trokken +wij zwijgend onze lijnen omhoog en gooiden ze zwijgend weer uit. Toen begonnen er kleine visch-haaien te bijten, en nadat +we beiden een haak kwijt waren geraakt, haalden wij alles binnen en wachtten tot de haaien hun weg zouden vervolgen. + +</p> +<p>“Ik praat jij waar”, zoo verbrak Oti het zwijgen, “dan jij snap wij bang nu.” + +</p> +<p>Ik stak een pijp op en wachtte, en het verhaal dat Oti mij vertelde in vreeselijk tripang geef ik hier weer in behoorlijk +Engelsch. Verder, in den geest en in den gang der gebeurtenissen, is het zooals het van Oti’s lippen kwam. + +</p> +<p>“Na dien tijd waren wij erg trotsch. Wij hadden dikwijls gevochten met de vreemde blanke mannen die leven op de zee, en altijd +hadden wij hen verslagen. Enkelen van ons werden dan wel gedood, maar wat was dat vergeleken bij de groote voorraden en rijkdommen +van duizenden verschillende soorten die wij vonden op de schepen? En toen, op een goeden dag, misschien twintig jaren geleden, +misschien vijfentwintig, kwam er een schoener pal door de doorvaart en in de lagune. Het was een groote schoener met drie +masten. Er waren vijf blanken en misschien veertig zwarten van Nieuw-Guinea en Nieuw-Britannië aan boord; en ze waren gekomen +om tripang te visschen. Het schip lag voor anker bij Paoeloo, van hier dwars over de lagune, en de booten verspreidden zich +overal, en maakten kampen op het strand, waar ze de tripang rookten. Die verdeeling <a id="d0e1057"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1057">82</a>]</span>maakte hen zwak, want de mannen die hier vischten en die op den schoener bleven waren vijftig mijlen van elkaar, en er waren +anderen nog verder weg. + +</p> +<p>“Onze koning en onze hoofden hielden raad, en ik was in de kano die den heelen middag en den heelen nacht over de lagune pagaaide, +en het bericht bracht aan het volk van Paoeloo, dat wij in den morgen de vischkampen allen tegelijk aan zouden vallen en dat +het hun taak was den schoener te nemen. Wij die het bericht hadden gebracht waren moe van het pagaaien, maar we namen toch +deel aan den aanval. Op den schoener waren twee blanken, de schipper en de tweede stuurman, met een half dozijn zwarte jongens. +Den schipper en drie zwarten overvielen we op den wal en maakten hen dood, maar eerst schoot de schipper er acht van ons dood +met zijn twee revolvers. Wij vochten dicht op elkaar, begrijp je, man tegen man. + +</p> +<p>“Het lawaai van ons vechten vertelde den stuurman wat er gebeurde, en hij bracht voedsel en een zeil in de kleine jol, die +zoo klein was, dat ze niet meer dan twaalf voet mat. Wij kwamen op den schoener af, duizend mannen, en wij bedekten de lagune +met onze kano’s. Ook bliezen we op kinkhorens, en zongen oorlogszangen, en sloegen met onze pagaaien tegen de zijden van de +kano’s. Wat voor kans had één blanke en drie zwarten tegen ons? Heelemaal geen kans, en de stuurman wist het. + +</p> +<p>“Blanken zijn duivels. Ik heb hen veel gadegeslagen, en ik ben een oud man, en ik begrijp eindelijk waarom de blanken al de +eilanden in de zee voor zich zelf hebben genomen. Het is omdat het duivels zijn. Hier ben jij bij mij in de kano. Je bent +nauwelijks meer dan een jongen. Je weet weinig, want iederen dag vertel ik je veel dingen die je niet wist. Toen ik een kleine +jongen was, wist ik meer van visschen dan jij nu. Ik ben een oud man, maar ik <a id="d0e1065"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1065">83</a>]</span>zwem naar beneden tot op den bodem van de lagune, en jij kunt mij niet volgen. Waar ben je eigenlijk goed voor? + +</p> +<p>“Ik weet het niet, alleen om te vechten. Ik heb jou nooit zien vechten, en toch weet ik dat jij bent zooals je broeders, en +dat je zult vechten als een duivel. Je bent ook een dwaas, zooals je broeders. Je weet niet wanneer je verslagen bent. Je +zult vechten tot je dood neervalt, en dan zal het te laat zijn om te weten dat je verslagen bent. + +</p> +<p>“Nu let op wat de stuurman deed. Toen we op hem af kwamen, de zee bedekkend en blazend op onze horens, zette hij zich af van +den schoener in de kleine boot, samen met de drie zwarten, en roeide naar de doorvaart. Ook daarin was hij weer een dwaas, +want geen verstandig man zou zee kiezen in zoo’n kleine boot. De boorden waren geen tien duim boven het water. Twintig kano’s +gingen hem achterna, gevuld met tweehonderd jonge mannen. Wij pagaaiden vijf vadem terwijl zijn zwartjes er één roeiden. Hij +had geen kans, maar hij was een dwaas. + +</p> +<p>“Hij ging rechtop staan in de boot met een geweer in zijn hand, en hij schoot dikwijls. Hij was geen goed schutter, maar toen +we dicht bij kwamen werden er veel van ons gewond en gedood. Maar toch had hij geen kans. + +</p> +<p>“Ik weet nog dat hij al dien tijd een sigaar rookte. Toen we op veertig voet afstand waren, snel naderend, gooide hij zijn +geweer neer, stak een staaf dynamiet aan met zijn sigaar, en slingerde die naar ons. Hij stak er nog een aan, en nog een, +en gooide ze naar ons, snel achter elkaar, en heel veel. Ik weet dat hij de einden van de lonten gespleten en er luciferskoppen +in gestoken moet hebben, omdat ze zoo vlug aan gingen. Ook waren de lonten erg kort. Soms ging het dynamiet af in de lucht, +maar meestal ontplofte het in de kano’s. En iederen keer dat er een staaf in een kano ontplofte, was het uit met die kano. +Van de <a id="d0e1075"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1075">84</a>]</span>twintig kano’s werd de helft in stukken geslagen. De kano waar ik in zat sprong ook uit elkaar, en ook de twee mannen die +naast mij zaten. Het dynamiet viel tusschen hen in. De andere kano’s keerden om en vluchtten. Toen gilde die stuurman ons +‘Jah! Jah! Jah!’ achterna. Ook trok hij weer op ons los met zijn geweer, zoodat er veel van ons gedood werden door schoten +in den rug terwijl ze vluchtten. En al dien tijd gingen de zwartjes in de boot door met roeien. Je ziet, ik heb de waarheid +gezegd, die stuurman was een duivel. + +</p> +<p>“En dat was nog niet alles. Vóór dat hij van den schoener weg was gegaan, had hij het schip in brand gestoken, en al het kruit +en dynamiet had hij bij elkaar gelegd, dat het op één oogenblik ontploffen zou. Er waren honderden van onze mannen aan boord, +bezig met water op te halen van over de verschansing en daarmee het vuur te blusschen, toen de schoener in de lucht vloog. +Zoodat alles waar we voor gevochten hadden voor ons verloren was, en er nog meer van onze mannen gedood werden. Soms, zelfs +nu nog op mijn ouden dag, heb ik leelijke droomen waarin ik dien stuurman hoor gillen: ‘Jah! Jah! Jah!’ Maar al de menschen +in de vischkampen werden gedood. + +</p> +<p>“De stuurman voer de doorvaart uit in zijn kleine boot, en dat was zijn eind, daar waren we wel zeker van, want hoe zou zoo’n +kleine boot, met vier mannen er in, ooit kunnen blijven leven op de zee? Een maand ging voorbij, en toen, op een morgen, tusschen +twee regenvlagen in, kwam er een schoener door onze doorvaart binnenzeilen, en ankerde voor het dorp. De koning en de hoofden +hielden een groote vergadering, en er werd afgesproken dat we na een paar dagen den schoener zouden nemen. Ondertusschen, +daar het altijd onze gewoonte was om te doen alsof we vrienden waren, gingen we naar het schip in onze kano’s en brachten +<a id="d0e1081"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1081">85</a>]</span>bossen kokosnoten, kippen en varkens mee, om handel te drijven. Maar toen we langszij waren, veel kano’s, begonnen de mannen +aan boord op ons te schieten met geweren, en toen we weg pagaaiden zag ik den stuurman die naar zee was gegaan in de kleine +boot op de verschansing springen en dansen en gillen: ‘Jah! Jah! Jah!’ + +</p> +<p>“Dien middag landden ze in drie kleine booten vol met blanken. Ze liepen overal door het dorp, en schoten iedereen die ze +zagen neer. Ook de kippen en de varkens schoten ze neer. Ik en nog anderen die niet dood geschoten waren ontsnapten in de +kano’s en pagaaiden de lagune op. Als we omkeken konden we de huizen in brand zien staan. Laat in den middag zagen we een +massa kano’s die van Nihi kwamen, het dorp dat in het noordoosten ligt, aan de Nihi Doorvaart. Het was alles wat er nog van +dat dorp over was, en ook hun huizen waren in brand gestoken door een tweeden schoener die door de Nihi Doorvaart was binnengevallen. + + +</p> +<p>“Wij voeren verder de lagune op, de duisternis in, naar het westen, naar Paoeloo, maar midden in den nacht hoorden we vrouwen +klagen, en we liepen op een groote vloot kano’s. Dat was alles was er van Paoeloo over was, en ook Paoeloo lag in asch, want +een derde schoener was binnen gekomen door de Paoeloo Doorvaart. Je begrijpt, die stuurman met zijn zwartjes was niet verdronken. +Hij had de Salomon-eilanden bereikt, en daar aan zijn broeders verteld wat wij op Oolong gedaan hadden. En al zijn broeders +hadden gezegd dat ze ons zouden komen straffen, en daar waren ze nu op de drie schoeners, en onze drie dorpen waren weggeveegd. + + +</p> +<p>“En wat moesten wij doen? We lagen midden in de lagune, en in den morgen kwamen de twee schoeners van <a id="d0e1089"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1089">86</a>]</span>te loevert op ons af zeilen. De passaatwind blies krachtig, en ze liepen de kano’s bij twintigtallen in den grond. En de geweren +hielden niet op met spreken. Wij vluchtten weg in wanorde, zooals de vliegende visschen voor de bonito, en zóó talrijk waren +we dat we bij duizenden ontsnapten, ieder op zijn eigen manier, naar de eilanden aan den rand van de atol. + +</p> +<p>“En daarna joegen de schoeners ons voortdurend de lagune op en neer. In den nacht gleden we hun voorbij. Maar dan kwamen ze +den volgenden dag, of twee of drie dagen later weer terug, en joegen ons naar het andere eind van de lagune. En zoo ging het +door. Wij telden onze dooden niet meer. We dachten niet meer aan hen. Het is waar, wij waren talrijk en er waren maar weinig +blanken. Maar wat konden we doen? Ik was in één van de twintig kano’s vol mannen die niet bang waren voor den dood. We vielen +den kleinsten schoener aan. Met hoopen schoten ze ons neer. Ze lieten dynamiet in de kano’s vallen en toen het dynamiet op +was, gooiden ze heet water op ons neer. En geen oogenblik hielden de geweren op te spreken. En de mannen uit de verbrijzelde +kano’s werden dood geschoten terwijl ze weg zwommen. En de stuurman danste op en neer boven op de kajuit en gilde: ‘Jah! Jah! +Jah!’ + +</p> +<p>“Alle huizen op alle eilanden werden in brand gestoken. Geen varken of kip werd in leven gelaten. Onze waterputten werden +verontreinigd met de lichamen van de gesneuvelden, of anders bouwden ze hooge stapels koraal er over heen. Vóórdat de schoeners +kwamen woonden er vijf en twintig duizend menschen op Oolong. Nu zijn we met met zijn vijfduizenden. Nadat de schoeners vertrokken +waren, telden we nog maar drieduizend man, zooals je zult zien. +<a id="d0e1095"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1095">87</a>]</span></p> +<p>“Eindelijk kregen de schoeners er genoeg van ons op en neer te jagen. Dus gingen ze, alle drie, naar Nihi, in het noordoosten. +En vandaar dreven ze ons gestadig naar het westen. Hun negen booten waren ook in het water. Ze klopten elk eiland af terwijl +ze voortgingen. Ze dreven ons, dreven ons, dreven ons dag na dag. En iederen nacht vormden de drie schoeners en de negen booten +een ketting van waakzaamheid die dwars over de lagune strekte, van rand tot rand, zoodat we niet terug konden.” + +</p> +<p>“Ze konden ons niet eeuwig zoo blijven voortdrijven, want de lagune had maar een bepaalde grootte, en ten slotte werden allen +die nog leefden op de laatste zandbank in het westen samengedreven. Daarachter lag de open zee. Wij waren tienduizend man +sterk, en wij bedekten de zandbank van den lagune oever tot de donderende branding aan de andere zijde. Niemand kon gaan liggen. +Er was geen plaats. We stonden heup aan heup en schouder aan schouder, en telkens klom de stuurman in het want en lachte ons +uit en gilde: ‘Jah! Jah! Jah!’, totdat we spijt hadden als haren op ons hoofd dat we hem en zijn schoener ooit iets gedaan +hadden een maand geleden. Wij hadden geen eten, en wij stonden twee dagen en twee nachten op onze voeten. De kleine kinderen +stierven, en de ouden en zwakken stierven, en de gewonden stierven. En het ergste van alles, wij hadden geen water om onzen +dorst te lesschen en twee dagen lang sloeg de zon op ons neer, en er was geen schaduw. Veel mannen en vrouwen waadden de zee +in en verdronken, en de branding wierp hun lichamen terug op het strand. En er kwam een plaag van vliegen. Er waren mannen +die naar de wanden van de schoeners zwommen, maar ze werden tot den laatsten toe doodgeschoten. En wij die nog leefden hadden +grooten spijt dat we in onzen trots hadden getracht den schoener met de drie masten te nemen die was gekomen om tripang te +visschen. +<a id="d0e1100"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1100">88</a>]</span></p> +<p>“In den morgen van den derden dag kwamen de schippers van de drie schoeners en die stuurman, in een kleine boot. Ze hadden +geweren, allemaal, en revolvers, en ze wilden praten. Het was alleen maar omdat het moorden hen begon te vervelen dat ze er +mee opgehouden waren, vertelden ze ons. En wij vertelden dat we er spijt van hadden, dat we nooit meer een blanke iets zouden +doen, en ten teeken van onze onderwerping strooiden we zand op onze hoofden. En al de vrouwen en kinderen hieven een groot +geklaag aan om water, zoodat een tijd lang niemand zich verstaanbaar kon maken. Toen werd onze straf ons medegedeeld. We moesten +de drie schoeners vullen met kopra en tripang. En wij vonden het goed, want wij wilden water hebben, en onze trots was gebroken, +en wij wisten dat we kinderen waren in het vechten als we vochten met blanken, die vechten als duivels. En toen al het praten +afgeloopen was, ging de stuurman rechtop staan en lachte ons uit, en gilde: ‘Jah! Jah! Jah!’ Daarna pagaaiden we weg in onze +kano’s en zochten water. + +</p> +<p>“En weken lang moesten we zwoegen: tripang visschen en rooken, en kokosnoten plukken en er kopra van maken. Dag en nacht rees +de rook in wolken omhoog op al de stranden van al de eilanden van Oolong, terwijl wij de boete betaalden voor onze verkeerde +daad. Want in die dagen van dood werd het duidelijk in onze hersenen gebrand dat het heel verkeerd is een blanke kwaad te +doen. + +</p> +<p>“Na een poos, toen de schoeners vol waren met kopra en tripang en onze kokospalmen kaal, riepen de drie schippers en de stuurman +ons allemaal bijeen voor een groote vergadering. En ze zeiden dat ze erg blij waren dat we onze les geleerd hadden en wij +zeiden voor den tienduizendsten keer dat we er spijt van hadden en dat we het niet meer zouden doen. Ook strooiden we zand +op onze hoofden. Toen zeiden de schippers dat dat allemaal heel mooi was, maar <a id="d0e1107"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1107">89</a>]</span>alleen maar om ons te laten zien dat ze ons niet vergaten, zouden ze ons een duvel-duvel sturen die wij niet zouden vergeten +en waar we altijd aan zouden denken als we neiging mochten voelen om een blanke kwaad te doen. Daarna lachte de stuurman ons +nog eens uit en gilde: ‘Jah! Jah! Jah!’ Toen werden zes van onze mannen, die we al lang dood hadden gewaand, aan land gezet +van een van de schoeners, en de schoeners heschen hun zeilen en voeren weg door de doorvaart, naar de Salomon’s. + +</p> +<p>“De zes mannen die aan land waren gezet kregen het eerst de duvel-duvel die de schippers ons achterna hadden gestuurd.” + +</p> +<p>“Er kwam een groote ziekte”, onderbrak ik, want ik zag de truc. De schoener had mazelen aan boord gehad, en de zes mannen +waren er opzettelijk aan blootgesteld. + +</p> +<p>“Ja, een groote ziekte”, ging Oti door. “Het was een machtige duvel-duvel. De oudste man van de atol had nooit van zoo iets +gehoord. Onze priesters die nog leefden sloegen we dood omdat ze die duvel-duvel niet meester konden worden. De ziekte verspreidde +zich. Ik heb gezegd dat we tienduizend man sterk waren toen we heup aan heup en schouder aan schouder op de zandbank stonden. +Toen de ziekte wegging, waren er nog drieduizend in leven. Ook was er hongersnood, omdat we van al onze kokosnoten kopra gemaakt +hadden. + +</p> +<p>“Dat koopman”, besloot Oti, “hij als ’m zooveel vuil. Hij als ’m mossel, hij dood <i>kai-kai</i> hij blijf, vasthouden ’m allemaal veel. Hij als ’m hond, een ziek hond veel vlooi blijf bij hem. Wij niet bang bij dat koopman. +Wij bang omdat hij wit man. Dat een ziek hond koopman hij veel broeder blijf bij hem, wit man als ’m jij vecht als hel. Wij +niet bang dat verdom koopman. Een keer hij maak Kanaka veel kwaad bij hem en Kanaka wil ’m maak dood ’m, Kanaka <a id="d0e1120"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1120">90</a>]</span>hij hoor dat stuurman schreeuw: ‘Jah! Jah! Jah!’, en Kanaka niet maak dood ’m.” + +</p> +<p>Hij sloeg een stuk inktvisch aan zijn haak, dat hij met zijn tanden van het levende, kronkelende monster af scheurde, en haak +en aas zonken in witte vlammen naar den bodem. + +</p> +<p>“Haai rondloop hij afgeloopen”, zei hij. “Ik denk wij pak ’m veel visch.” + +</p> +<p>Er werd heftig aan zijn lijn gerukt. Hij haalde snel binnen, en liet een grooten, hijgenden kabeljauw in den bodem van de +kano vallen. “Zon hij kom op, ik maak ’m dat verdom koopman een kadoo groot visch”, zei Oti. + + + +<a id="d0e1128"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1128">91</a>]</span></p> +<p class="div1"><a id="d0e1129"></a><span class="pagenum"> +[<a href="#d0e88">Inhoud</a>] +</span></p> +<h2>De Heiden.</h2> +<p>Onze eerste ontmoeting had plaats in een wervelstorm; en ofschoon wij in dien storm op denzelfden schoener waren, werd ik +mij niet eerder bewust van zijn bestaan dan nadat de schoener onder ons uit elkaar was geslagen. Ik moet hem zonder eenigen +twijfel gezien hebben, samen met de rest van de Kanaka bemanning, maar het was niet bewust tot mij doorgedrongen, want de +<i>Petite Jeanne</i> was tamelijk overladen. Behalve de acht of tien Kanaka matrozen, den blanken kapitein, stuurman en ladingmeester, en de zes +kajuit-passagiers, vertrok het schip van Rangiroa met zooiets als vijfentachtig dek-passagiers—menschen uit de Paoemotoe’s +en van Tahiti, mannen, vrouwen, en kinderen, allen voorzien van een kist om hun boeltje in te bergen, om nog maar te zwijgen +van slaapmatten, dekens, en bundeltjes kleeren. + +</p> +<p>Het seizoen om parels te visschen in de Paoemotoe’s was voorbij, en alle hens keerden terug naar Tahiti. De zes kajuit-passagiers, +waaronder ook ik, waren parelkooplui. Twee er van waren Amerikanen, één was Ah Choon (de blankste Chinees dien ik ooit gekend +heb), één was een Duitscher, één een Poolsche Jood, en ik completeerde het half dozijn. Het was een voorspoedig seizoen geweest. +Niemand van ons had reden tot klagen, de vijfentachtig dek-passagiers ook niet. Iedereen had goede zaken gemaakt, en iedereen +keek verlangend uit naar een poosje rust en plezier in Papeete. +<a id="d0e1139"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1139">92</a>]</span></p> +<p>Natuurlijk was de <i>Petite Jeanne</i> overladen. Zij mat maar zeventig ton, en zij mocht geen tiende varen van de hoeveelheid die ze aan boord had. Onder haar +luiken was ze opgepropt en volgestampt met parelschelpen en kopra. Zelfs de ruimte waar de ruil-artikelen geborgen werden +was volgestopt met schelpen. Het was een wonder dat de matrozen het schip konden zeilen. Over het dek loopen was onmogelijk. +Zij klommen eenvoudig heen en weer langs de verschansing. ’s Nachts liepen ze over de slapenden, die, ik durf zweren in een +dubbele laag, de planken bedekten. O! en dan waren er nog varkens en kippen aan dek, en zakken met broodwortels, terwijl elk +plekje dat men maar verzinnen kon behangen was met guirlandes van kokosnoten en trossen bananen. Aan beide zijden van het +schip, tusschen het fokkewant en het grootwant, waren lijnen gespannen, juist zoo laag dat de fokkegiek vrij kon zwaaien, +en aan elk van die lijnen waren minstens vijftig trossen bananen opgehangen. + +</p> +<p>Het beloofde een onpleizierige reis te worden, zelfs als we den overtocht maakten in de twee of drie dagen die noodig zouden +zijn geweest als de zuidoost-passaatwinden flink gewaaid hadden. Maar ze waaiden niet flink. Na de eerste vijf uren stierf +de passaat weg in een stuk of wat kortademige koeltjes. De windstilte duurde den geheelen nacht en den geheelen volgenden +dag—een van die glasachtige, gloeiend-stralende blaktes, wanneer alleen de gedachte dat men zijn oogen zou openen om er naar +te kijken al genoeg is om hoofdpijn te krijgen. + +</p> +<p>Den tweeden dag stierf er een man, een inboorling van het Paasch-eiland, een van de beste duikers van de lagune dat seizoen. +Pokken, dat was het; ofschoon ik nog niet begrijp hoe er bij ons aan boord pokken konden komen als er aan de wal geen gevallen +bekend waren toen wij uit <a id="d0e1149"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1149">93</a>]</span>Rangiroa wegzeilden. Maar ze waren er—pokken, één man dood, en drie anderen plat op hun rug. + +</p> +<p>Wij konden niets doen. De zieken konden niet afgezonderd, en nog minder verpleegd worden. Wij zaten op elkaar gepakt als sardines +in een blik. Er was niets anders te doen dan ziek worden en crepeeren—dat is te zeggen, na den nacht die volgde op het eerste +sterfgeval. In dien nacht namen de stuurman, de ladingmeester, de Poolsche Jood, en vier inlandsche duikers stilletjes de +vlucht in de groote jol. Niemand heeft ooit meer iets van hen gehoord, ’s Morgens liet de kapitein direct de andere booten +lek slaan, en daar zaten we. + +</p> +<p>Dien dag waren er twee sterfgevallen, den volgenden dag drie; toen vloog het omhoog tot acht. Het was de moeite waard de verschillende +wijzen te zien waarop wij het opnamen. De inlanders bij voorbeeld vervielen in een toestand van stomme, domme vrees. De kapitein—Oudouse +heette hij, een Franschman—werd erg zenuwachtig en opgewonden. Hij kreeg in den letterlijken zin van het woord zenuwstuipjes. +Het was een groote vleezige kerel, die minstens tweehonderd pond woog, en hij werd al spoedig een getrouwe weergave van een +trillenden, geleiachtigen berg van vet. + +</p> +<p>De Duitscher, de twee Amerikanen, en ik kochten samen al de Schotsche whisky op, en besloten dronken te blijven. De theorie +was mooi—namelijk, dat als wij ons voortdurend gedrenkt hielden in alcohol, iedere pok-bacil die met ons in aanraking kwam +onmiddelijk tot asch zou verschroeien. En de theorie werkte, ofschoon ik moet bekennen dat kapitein Oudouse en Ah Choon ook +niet door de ziekte werden aangetast. De Franschman dronk heelemaal niet, en Ah Choon beperkte zich tot één borrel per dag. + +<a id="d0e1157"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1157">94</a>]</span></p> +<p>Het was een mooie toestand. De zot, die naar het noorden declineerde, stond recht boven ons. Wind was er niet, behalve talrijke +buien, die van vijf minuten tot een half uur fel bliezen, en eindigden in een zondvloed van regen. Na iedere bui kwam de vreeselijke +zon weer te voorschijn, en trok wolken van stoom omhoog uit het doorweekte dek. + +</p> +<p>Die stoom was niet bepaald aangenaam. Het was de adem van den dood, beladen met millioenen en millioenen ziektekiemen. Wij +namen altijd nog maar een borrel als we hem zagen opstijgen uit de dooden en stervenden, en heel dikwijls namen wij er nog +twee of drie bij, en we mengden ze bijzonder sterk. Ook maakten wij er een vaste gewoonte van om er nog een paar boven op +te nemen telkens als de dooden overboord werden gezet, voor de haaien die overal om ons heen zwommen. + +</p> +<p>Dat duurde zoo een week lang, en toen raakte de whisky op. En dat was maar goed ook, want anders was ik er nu niet meer. Men +moest nuchter zijn om te blijven leven in wat er volgde, en iedereen zal dat met mij eens zijn als ik de kleinigheid vermeld +dat maar twee menschen er levend doorheen kwamen. De andere was de heiden—tenminste zoo hoorde ik hem door kapitein Oudouse +noemen toen ik mij voor het eerst bewust werd van zijn bestaan. Maar laat ik terugkeeren <span class="corr" title="Bron: toot">tot</span> mijn verhaal. + +</p> +<p>Het was aan het eind van die week, en de whisky was op en de parelkoopers nuchter, toen ik toevallig eens naar den barometer +keek die in de kajuitsgang hing. De normale barometerstand in de Paoemotoe’s was 29·90, en het was heel gewoon hem te zien +schommelen tusschen 29·85 en 30, of zelfs 30·05; maar hem te zien zooals ik hem toen zag, gedaald tot 29·62 was voldoende +om den meest dronken parelkoopman te ontnuchteren die ooit pokken-microben cremeerde in Schotsche whisky. +<a id="d0e1169"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1169">95</a>]</span></p> +<p>Ik vestigde de aandacht van kapitein Oudouse er op, maar kreeg slechts de mededeeling dat hij hem al een paar uren lang had +zien dalen. Er was weinig te doen, maar dat beetje deed hij uitstekend, de omstandigheden in aanmerking genomen. Hij nam de +lichte zeilen in, bracht het schip onder stormtuig, spande reddingslijnen, en wachtte op den wind. Zijn fout lag in wat hij +deed toen de wind er was. Hij ging bijliggen over den stuurboordboeg, wat ook heel goed was, ten zuiden van den Equator, als—en +daar zat hem de knoop—als men niet pal in den weg van een wervelstorm ligt. + +</p> +<p>Wij lagen pal op den weg van den storm. Ik kon dat merken aan het gestadig toenemen van den wind en het even gestadig vallen +van den barometer. Ik had gewild dat hij gedraaid en met ruimen wind over stuurboord weggeloopen was, tot de barometer weer +steeg, en dan was gaan bijliggen. Wij praatten en betoogden tot hij aanvallen van hysterie kreeg, maar wijken wilde hij niet. +Het ergste was dat ik de andere parelkoopers er niet toe kon krijgen mij te steunen. Wat verbeeldde ik mij eigenlijk wel? +Wist ik soms meer van de zee en van de zeevaart dan een behoorlijk gebreveteerd gezagvoerder? Dat was wat zij dachten, en +ik wist het. + +</p> +<p>Natuurlijk rees de zee geweldig naarmate de wind sterker werd, en ik zal nooit de eerste drie zeeën vergeten die de <i>Petite Jeanne</i> schepte. Ze was afgevallen, zooals schepen wel meer doen wanneer ze bijliggen, en de eerste zee spoelde er schoon over heen. +De reddingslijnen waren alleen maar van nut voor wie nog sterk en gezond was, en zelfs hen hielpen ze niet veel toen de vrouwen +en kinderen, de bananen en kokosnoten, de varkens en kisten, de zieken en stervenden langs het dek stroomden in één gillende, +kreunende massa. + +</p> +<p>De tweede zee vulde het dek van de <i>Petite Jeanne</i> gelijk met de verschansing; en toen de achtersteven omlaag <a id="d0e1184"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1184">96</a>]</span>zonk en de boeg naar boven schoot, stroomde al die erbarmelijke ballast van leven en bagage achteruit. Het was een rivier +van menschen. Zij kwamen in alle houdingen: met het hoofd naar voren, met de voeten naar voren, schuivend, over hun kant rollend, +dubbel geslagen, zich draaiend en krommend en wringend. Nu en dan greep er een een touw of een steunpost, maar de zwaarte +van de lichamen achter hen scheurden zulke grepen los. Eén man zag ik met zijn hoofd pal tegen de stuurboordbeting op vliegen. +Zijn hoofd werd gekraakt als een ei. Ik zag wat er aankwam, sprong boven op de kajuit, en van daar in het grootzeil. Ah Choon +en een van de Amerikanen trachtten mij te volgen, maar ik was hen één sprong voor. De Amerikaan werd weggeveegd over den spiegel, +als een stukje stroo. Ah Choon greep een spaak van het stuurraad en bleef daaraan hangen, als een schip dat op zijn anker +zwaait in een sterke strooming. Maar een groote, zware vahine (vrouw)—zij moet minstens tweehonderd en vijftig gewogen hebben—werd +tegen hem aan gegooid en sloeg een arm om zijn hals. Hij greep den Kanaka roerganger vast met zijn andere hand; en juist op +dat oogenblik smakte de schoener neer naar stuurboord. De rivier van lichamen en zeewater die aan kwam stroomen langs de bakboordgang +tusschen de kajuit en de verschansing, wendde zich plotseling en dreef naar stuurboord. Weg schoten ze—vahine, Ah Choon, en +roerganger; en ik durf zweren dat ik Ah Choon met philosophische berusting zag grijnzen toen hij over de reeling ging en zonk. + + +</p> +<p>De derde zee, de grootste van de drie, richtte niet zooveel kwaad aan. Bijna iedereen was in het want toen ze aan kwam schuimen. +Op het dek tolden misschien nog een stuk of zes half-bedwelmde, half-verdronken stumperds rond, happend naar adem en wegkruipend +naar waar het veilig <a id="d0e1188"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1188">97</a>]</span>was. Zij gingen overboord te gelijk met het wrakhout van de twee booten die er nog waren. Ik zelf en de andere parelkoopers +slaagden er in, om tusschen stortzeeën door, ongeveer vijftien vrouwen en kinderen in de kajuit te krijgen, en gooiden den +boel dicht. Veel plezier hebben de arme schepsels er ten slotte niet aan beleefd. + +</p> +<p>Wind? Met al mijn ervaring had ik niet kunnen gelooven dat wind zóó sterk kon zijn. Ik behoef niet te probeer en het te beschrijven. +Hoe kan men een nachtmerrie beschrijven? En die wind was een nachtmerrie. Hij scheurde de kleeren van onze lichamen. Ik zeg, +<i>hij scheurde ze er af</i>, en ik meen het. Ik vraag niemand het te gelooven. Ik vertel alleen maar iets dat ik zelf gezien heb. Er zijn oogenblikken +dat ik het zelf niet geloof. Ik ben er doorheen geworsteld, en dat is voldoende. Men kon dien wind niet levend het hoofd bieden. +Het was iets monsterachtigs, en het meest monsterachtige er van was dat hij toenam en steeds doorging met toenemen. + +</p> +<p>Stel u voor ontelbare millioenen tonnen zand. Stel u voor dat dat zand voortvliegt met een vaart van negentig, honderd, honderdtwintig, +zooveel mijlen als u maar wilt per uur. Stel u verder voor dat dat zand onzichtbaar is, ontastbaar, en dat het toch al de +zwaarte en de dichtheid van zand behoudt. Wanneer men zich dat alles voorstelt kan men zich een vaag idee vormen van de kracht +van dien wind. + +</p> +<p>Misschien is zand geen goede vergelijking. Beschouw het als modder, onzichtbaar, ontastbaar, maar zwaar als modder. Het is +nog erger. Beschouw iedere molecule lucht als een modderbank op zichzelf. Tracht u dan voor te stellen den druk van al die +modderbanken te zamen. + +</p> +<p>Neen; het gaat mijn krachten te boven. De taal mag in staat zijn om uitdrukking te geven aan de gewone vormen <a id="d0e1201"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1201">98</a>]</span>van het leven, maar het is niet mogelijk om er ook maar één van de vormen mee uit te drukken van een dergelijken ontzettenden +stormwind. Ik had beter gedaan bij mijn oorspronkelijk plan te blijven en mij niet aan een beschrijving te wagen. + +</p> +<p>Ik wil alleen maar dit zeggen: de zee, die eerst hoog en hol was geworden, werd nu neergeslagen door dien wind. Meer: het +leek alsof de heele oceaan opgezogen was in den mond van den wervelstorm en werd voortgespoten door dat gedeelte van de ruimte +waar eerst lucht was geweest. + +</p> +<p>Natuurlijk waren onze zeilen al lang weg. Maar kapitein Oudouse had iets op de <i>Petite Jeanne</i> dat ik nooit eerder had gezien aan boord van een Zuidzee-schoener—een drijfanker. Het was een kegelvormige zeildoeksche zak, +waarvan de mond werd opengehouden door een reusachtigen ijzeren hoepel. Het drijfanker was ongeveer op de manier van een vlieger +vastgemaakt, en het beet in het water zooals een vlieger bijt in de lucht, maar met een verschil. Het drijfanker bleef juist +onder de oppervlakte van de zee, rechtstandig, met de opening naar beneden. Een lange lijn verbond het weer met den schoener. +Het resultaat was dat de <i>Petite Jeanne</i> met den kop op den wind lag en op het beetje zee dat er stond. + +</p> +<p>De toestand zou werkelijk gunstig zijn geweest, als wij niet op den weg van den cycloon hadden gelegen. Het is waar, de wind +zelf scheurde onze zeilen uit de seizings, rukte onze stengen omlaag, en maakte een ravage van ons loopend want, maar wij +zouden er toch nog mooi doorheen zijn gekomen, als wij niet precies in den koers van het naderend middelpunt van den cycloon +hadden gelegen. Dat maakte er een eind aan. Ik verkeerde in een toestand van half-bewustelooze verdooving en verlamming, door +het voortdurend weerstand bieden aan den ontzettenden luchtdruk, <a id="d0e1215"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1215">99</a>]</span>en ik geloof dat ik er juist over dacht het op te geven en dood te gaan, toen het middelpunt ons trof. De klap dien wij kregen +was een volkomen windstilte. Er was geen zuchtje. Het was een afschuwelijke gewaarwoording. + +</p> +<p>Vergeet niet, dat onze spieren uren lang in geweldige spanning waren geweest, om den druk van dien storm te weerstaan. En +toen, ineens, werd de druk weggenomen. Ik weet wel dat ik een gevoel kreeg alsof ik plotseling uitzette, alsof ik uit elkaar +zou vliegen in alle richtingen. Het leek alsof iedere atoom van mijn lichaam iederen anderen atoom afstootte en op het punt +stond om onweerhoudbaar de ruimte in te vliegen. Maar dat duurde niet langer dan een oogenblik. Wij waren gedoemd tot vernietiging. + + +</p> +<p>Toen de winddruk er niet meer was, werd de zee hol. Het water rees, sprong, spoot omhoog, recht naar de wolken. Vergeet niet +dat die onberekenbare wind uit alle streken van het kompas blies naar het windstille middelpunt. Het resultaat was dat de +zeeën omhoog sprongen uit alle streken van het kompas. Er was geen wind om hen in bedwang te houden. Zij schoten omhoog als +kurken die losgelaten worden op den boden van een emmer water. Er was geen regelmaat, geen systeem in. Het waren krankzinnige, +monsterachtig holle golven. Zij waren tachtig voet hoog op zijn minst. Het waren heelemaal geen golven meer. Geen mensch had +ooit een golf gezien die was zooals deze waterbergen. Het waren fonteinen, zware, geweldige fonteinen. Fonteinen die tachtig +voet hoog sprongen. Tachtig! Zij waren hooger dan tachtig. Zij gingen boven onze masttoppen uit. Het waren reusachtige watervallen, +uitbarstingen van water. Zij waren als dronken. Zij vielen overal, op alle mogelijke manieren. + +</p> +<p>Zij botsten <span class="corr" title="Bron: en en">en</span> stootten op elkaar; ze spoten tegen elkaar in en vielen over elkaar heen, of stoven uiteen als <a id="d0e1226"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1226">100</a>]</span>duizend watervallen tegelijk. Het was een zee zooals geen mensch zich ooit gedroomd had, dat middelpunt van dien wervelstorm. +Het was driemaal verwarde verwarring. Het was anarchie. Het was een hel-kuil van dol geworden zeewater. + +</p> +<p>De <i>Petite Jeanne</i>? Ik weet het niet. De heiden vertelde mij later dat hij het ook niet wist. Het schip werd letterlijk uit elkaar gerukt, wijd +open gescheurd, tot moes geslagen, tot kachelhout gebeukt, totaal vernietigd. Toen ik bijkwam, lag ik in het water, automatisch +zwemmend, hoewel ik ongeveer voor twee derden verdronken was. Hoe ik daar kwam, ik heb er geen idee van. Ik herinner mij nog +dat ik de <i>Petite Jeanne</i> in stukken zag vliegen op het oogenblik dat mijn eigen bewustzijn uit mij gebeukt moet zijn. Maar daar zat ik, en er bleef +mij niets over dan te doen wat ik kon, en dat was een hopeloos klein beetje. De wind blies weer, er stond veel minder zee +en de golven waren regelmatiger, en ik wist dat ik het middelpunt van den orkaan voorbij was. Gelukkig waren er geen haaien +in de buurt. De storm had de vraatzuchtige bende verspreid, die het doodenschip omgeven en zich met de lijken gevoed had. + + +</p> +<p>Het was ongeveer twaalf uur ’s middags toen de <i>Petite Jeanne</i> uit elkaar vloog, en het zal zoowat twee uur later zijn geweest dat ik een van haar luiken oppikte. Er viel een dichte regen +op dat oogenblik, en het was een puur toeval dat mij en het luik te zamen wierp. Aan het hennepen handvat hing een kort eindje +touw dat in het water dreef, en ik wist dat ik voor een dag veilig was, tenminste als de haaien niet terugkwamen. Ik bleef +dicht bij het luik, hield mijn oogen dicht, en concentreerde mijn heele wezen op de taak zoo veel lucht in te ademen dat ik +in het leven bleef, en tevens te vermijden zoo veel water in te ademen <a id="d0e1241"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1241">101</a>]</span>dat ik verdronk. Drie uren later, misschien een beetje langer, meende ik stemmen te hooren. De regen was opgehouden en zee +en wind minderden verwonderlijk snel. Geen twintig voet verder, op een ander luik, zag ik kapitein Oudouse en den heiden. +Zij vochten om het bezit van het luik—de Franschman tenminste. + +</p> +<p>“Païen noir!” hoorde ik hem schreeuwen, en tegelijkertijd zag ik hem den Kanaka schoppen. + +</p> +<p>Nu was kapitein Oudouse al zijn kleeren kwijt behalve zijn schoenen, en het waren zware trappers. De schop kwam leelijk aan, +want hij trof den heiden op zijn mond en op de punt van zijn kin, en sloeg hem half bewusteloos. Ik verwachtte dat hij terug +zou slaan, maar hij stelde zich tevreden met mistroostig om het luik heen te zwemmen op een veilige tien voet afstand. Telkens +als een zee hem dichter bij wierp, schopte de Franschman naar hem met zijn twee voeten, zich met zijn handen vasthoudend aan +het luik. Ook maakte hij bij het toedienen van iederen schop den Kanaka voor een zwarten heiden uit. + +</p> +<p>“’t Is me de moeite waard om bij je te komen en je te verzuipen, jou blank beest!” gilde ik. + +</p> +<p>De eenige reden waarom ik niet ging was dat ik mij te moe voelde. Alleen de gedachte aan zwemmen maakte me al ziek. Dus riep +ik den Kanaka toe bij mij te komen, en deelde verder mijn luik met hem. + +</p> +<p>Hij vertelde mij dat hij Otoo heette (uitgesproken O—to—o); ook vertelde hij me dat hij thuis hoorde op Bora-Bora, het meest +westelijke van de Gezelschaps-eilanden. Zooals ik later hoorde, had hij het luik het eerst gevonden, en toen hij na een tijdje +kapitein Oudouse zag, had hij aangeboden het samen met hem te deelen, en was er toen af geschopt voor zijn moeite. +<a id="d0e1253"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1253">102</a>]</span></p> +<p>En dat was hoe Otoo en ik het eerst samen kwamen. Hij was vredelievend van natuur. Hij was één en al zachtheid en teederheid, +een mensch van liefde, ofschoon hij bijna zes voet lang was en gespierd als een gladiator. Geen vechtersbaas was hij, maar +ook geen lafaard. Hij had het hart van een leeuw, en in de jaren die volgden heb ik hem kansen zien wagen waar ik zelf niet +over gedacht zou hebben. Wat ik bedoel is, dat, hoewel hij zacht van aard was en altijd vermeed een vechtpartij te beginnen, +hij nooit weg liep van de herrie wanneer die eenmaal begonnen was. En het was “pas op voor ondiepten” als Otoo eenmaal in +actie kwam. Ik zal nooit vergeten wat hij met Bill King deed. Het gebeurde op Duitsch Samoa. Bill King stond bekend als de +kampioen zwaar gewicht van de Amerikaansche vloot. Het was een groot beest van een kerel, een echte gorilla, een van die ruwe, +hardhandige gasten die er altijd onbarmhartig op los slaan, en hij was handig met zijn vuisten ook. Hij begon de ruzie, en +hij schopte Otoo twee keer en sloeg hem ééns voor dat Otoo het noodig oordeelde te vechten. Ik geloof niet dat het vier minuten +duurde, aan het eind van welk tijdsverloop Bill King de ongelukkige bezitter was van vier gebroken ribben, een gebroken onderarm, +en een ontwricht schouderblad. Otoo wist niets van wetenschappelijk boksen. Hij kon alleen maar iemand aftuigen; en Bill King +had zooiets als drie maanden noodig om te herstellen van het pak slaag dat hij dien middag kreeg op het strand van Apia. + +</p> +<p>Maar ik loop vooruit op mijn verhaal. Wij deelden het luik met elkaar. Wij wisselden elkaar af: de een lag languit op het +luik en rustte uit, terwijl de ander, tot aan zijn nek in het water, zich alleen maar vasthield met zijn handen. Twee dagen +en twee nachten, beurt om beurt op het luik en in de zee, dreven wij over den oceaan. Op het laatst was ik meestal ijlende; +en er waren oogenblikken dat ik ook <a id="d0e1258"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1258">103</a>]</span>Otoo hoorde ijlen en dazen in zijn inlandsch dialect. Doordat wij voortdurend in het water waren, konden we niet sterven van +dorst, maar de combinatie van zeewater en zonneschijn maakte onze huid zoo verbrand en verpekeld als men het zich maar denken +kan. + +</p> +<p>Ten slotte werd mijn leven gered door Otoo; want toen ik bijkwam lag ik op het strand op twintig voet afstand van het water, +en beschut voor de zon door een paar kokospalmbladeren. Niemand anders dan Otoo kon mij daar heen gesleept en de schaduw-gevende +bladeren in den grond gestoken hebben. Hij lag naast mij. Ik zakte weer weg, en toen ik voor den tweeden keer bij kwam, was +het koele nacht, en de sterren stonden boven mij, en Otoo drukte een jonge kokosnoot tegen mijn lippen. + +</p> +<p>Wij waren de eenige overlevenden van de <i>Petite Jeanne</i>. Kapitein Oudouse moet door uitputting bezweken zijn, want verscheiden dagen later dreef zijn luik zonder hem aan land. Otoo +en ik woonden een week lang bij de inlanders op de atol; toen werden wij opgepikt door den Franschen kruiser en naar Tahiti +gebracht. Maar in dien tijd hadden wij plechtig onze namen verwisseld. In de Zuidzee bindt die ceremonie twee mannen nog sterker +aan elkaar dan bloedbroederschap. Het plan ging van mij uit, en Otoo was in verrukking toen ik het voorstelde. + +</p> +<p>“Het is goed”, zei hij in het Tahiti’sch. “Want wij zijn twee dagen lang kameraden geweest op de lippen van den Dood.” + +</p> +<p>“Maar de Dood stotterde”, glimlachte ik. + +</p> +<p>“Het was een dappere daad, meester”, zei hij weer, “en de Dood was niet gemeen genoeg om te spreken.” + +</p> +<p>“Waarom zeg je toch meester tegen mij?” vroeg ik, een beetje geraakt. “Wij hebben onze namen geruild. Voor jou ben ik Otoo. +Voor mij ben jij Charley. En voor ons <a id="d0e1275"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1275">104</a>]</span>tweeën zal jij, altijd en altijd, Charley zijn en ik Otoo. Het is zoo de gewoonte. En als wij sterven, en misschien een nieuw +leven beginnen boven de sterren en de lucht, zal jij nog altijd Charley voor mij zijn en ik Otoo voor jou.” + +</p> +<p>“Ja, meester”, antwoordde hij, zijn oogen zacht en lichtend van vreugde. + +</p> +<p>“Daar doe je het weer!” riep ik boos. + +</p> +<p>“Wat doet het er toe wat mijn lippen zeggen?” betoogde hij. “Dat zijn mijn lippen maar. Maar ik zal altijd Otoo denken. Telkens +als ik aan mij zelf denk, zal ik aan u denken. Telkens als de menschen mij bij mijn naam noemen zal ik aan u denken. En boven +de lucht en boven de sterren, altijd en voor eeuwig, zult u Otoo voor mij zijn. Is het goed, meester?” + +</p> +<p>Ik verborg mijn glimlach, en antwoordde dat het goed was. + +</p> +<p>Wij scheidden in Papeete. Ik bleef aan wal om op krachten te komen; en hij ging verder op een kotter naar zijn eigen eiland, +Bora-Bora. Zes weken later was hij terug. Ik wist niet wat ik zag, want hij had mij verteld van zijn vrouw, en gezegd dat +hij naar haar terugging, en het varen op verre reizen er aan zou geven. + +</p> +<p>“Waar gaat u heen, meester?” vroeg hij, na de eerste begroeting. + +</p> +<p>Ik haalde mijn schouders op. Het was een moeilijke vraag. + +</p> +<p>“De heele wereld,” was mijn antwoord,—“de heele wereld, de heele zee, en al de eilanden die in de zee liggen.” + +</p> +<p>“Ik ga met u mee”, zei hij eenvoudig. “Mijn vrouw is dood.” + +</p> +<p>Ik heb nooit een broer gehad, maar te oordeelen naar wat ik gezien heb van broers van andere mannen, betwijfel ik of iemand +wel ooit een broer had die voor hem was wat Otoo <a id="d0e1297"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1297">105</a>]</span>was voor mij. Hij was broer en vader en moeder tegelijk. En dit weet ik: ik was een beter en eerlijker man terwille van Otoo. +Andere menschen konden mij weinig schelen, maar in Otoo’s oogen moest ik goed leven. Om zijnentwil durfde ik mij niet bezoedelen. +Hij maakte van mij zijn ideaal, en ik vrees dat hij mij hoofdzakelijk samenstelde uit zijn eigen liefde en vereering; en er +zijn oogenblikken geweest, dat ik vlak voor den steilen afgrond van de hel stond, en den sprong gedaan zou hebben, als de +gedachte aan Otoo mij niet weerhouden had. Zijn trots op mij kwam ook in mij zelf, tot dat het een van de groote regels van +mijn gedragslijn werd, niets te doen dat dien trots kon beschamen. + +</p> +<p>Natuurlijk merkte ik niet ineens wat zijn gevoelens voor mij waren. Hij oordeelde nooit, maakte nooit aanmerkingen, en heel +langzaam begon ik de pijn te begrijpen die ik hem deed als ik ook maar iets minder was dan mijn allerbeste. + +</p> +<p>Zeventien jaren lang zijn wij samen geweest; zeventien jaren lang stond hij naast mijn schouder; hij hield de wacht als ik +sliep, verpleegde mij als ik koorts had of gewond was—ja, hij ving wonden voor mij op in onze gevechten. Hij monsterde met +mij op dezelfde schepen, en samen zwierven we over de Zuidzee, van Hawaii tot Sydney Head, en van de Torres-straat tot de +Galapagos. Wij vingen nikkers van de Nieuwe-Hebriden en de Linie-eilanden dwars door de Louisiaden, Nieuw-Britannië, Nieuw-Ierland, +en Nieuw-Hannover, tot ver in het Westen. Drie keeren hebben wij schipbreuk geleden—in de Gilbert-eilanden, in de Santa-Cruz +groep, en in de Fidzji’s. En wij handelden en spaarden waar er maar een dollar te verdienen was met parels en parelschelpen, +kopra, tripang, karetschildpad, en gestrande schepen. +<a id="d0e1303"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1303">106</a>]</span></p> +<p>Het begon in Papeete, onmiddellijk na zijn verklaring dat hij met mij zou gaan naar al de zeeën en al de eilanden te midden +daarvan. Er was in dien tijd een societeit in Papeete, waar de parelkooplui, handels-agenten, kapiteins en al het avonturierstuig +dat er op de Zuidzee rondzwierf bijeenkwamen. Er werd zwaar gespeeld en zwaar gedronken, en ik ben bang dat ik de nachten +langer maakte dan behoorlijk of normaal was. Onverschillig hoe laat ik uit de societeit kwam, Otoo stond daar te wachten om +te zorgen dat ik veilig mijn huis bereikte. + +</p> +<p>In het begin glimlachte ik er om, later mopperde ik; en eindelijk zei ik hem kortweg dat ik geen zuigeling was en geen verpleging +noodig had. Daarna zag ik hem niet meer als ik uit de societeit kwam. Heel toevallig ontdekte ik, een paar weken later, dat +hij mij nog steeds “thuisbracht”. Hij hield zich schuil aan den overkant van de straat in de schaduw van de mango-boomen. +Wat kon ik er aan doen? Ik weet alleen wat ik deed. + +</p> +<p>Onwillekeurig begon ik beter op mijn tijd te passen. In natte en stormachtige nachten, als het plezier en de dwaasheid op +zijn hoogst was, kwam steeds weer de gedachte bij mij op dat Otoo daar buiten onder de druipende mango’s zijn sombere wacht +hield. Waarachtig, hij maakte een beter mensch van mij. Toch was hij geen star dogmaticus. En hij wist niets van de gewone +Christelijke moraal. Al de menschen op Bora-Bora waren Christenen; maar hij was een heiden, een grove materialist, die geloofde +dat hij dood was als hij gestorven was. Hij geloofde alleen in eerlijkheid en oprechtheid. Kleine gemeenheden waren in zijn +opvatting van moraal, bijna even erg als moedwillige doodslag; en ik geloof zeker dat hij een moordenaar meer respecteerde +dan een man die zich aan kleine praktijken schuldig maakte. +<a id="d0e1310"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1310">107</a>]</span></p> +<p>Wat mij zelf betreft, hij wilde niet dat ik iets deed wat mij kon schaden. Spelen was uitstekend. Hij was zelf een hartstochtelijk +speler. Maar late uren, legde hij uit, waren slecht voor de gezondheid. Hij had mannen die niet voor zich zelf zorgden zien +sterven aan de koorts. Hij was geen geheelonthouder, en een stevige borrel was hem hartelijk welkom als het nat werk was in +de booten. Maar hij geloofde in drinken met mate. Hij had veel mannen gezien die verloopen waren of zelfs gedood door Schiedammer +of Schotsche. + +</p> +<p>Mijn welzijn lag Otoo dicht aan het hart. Hij dacht ver vooruit voor mij, overwoog mijn plannen, en maakte er meer werk van +dan ik zelf. In het begin, toen ik me nog niet bewust was van het belang dat hij in mijn zaken stelde, moest hij mijn plannen +raden; zooals bijvoorbeeld in Papeete, toen ik er over dacht om met een niet al te betrouwbaar landsman van mij deelgenoot +te worden in een guano-onderneming. Ik wist niet dat het een bedrieger was. En geen enkele blanke in Papeete wist dat. Otoo +ook niet, maar hij zag hoe dik wij samen werden, en informeerde voor mij, en zonder dat ik het hem vroeg. Aan den zeekant +van Tahiti zwerven inlandsche matrozen uit alle deelen van alle zeeën rond; en Otoo, die nog alleen maar achterdochtig was, +mengde zich onder hen, en praatte met hen, tot dat hij voldoende gegevens had verzameld om zijn verdenking te rechtvaardigen. +O, het was een mooie geschiedenis, die van Randolph Waters. Ik kon het niet gelooven toen Otoo het vertelde; maar toen ik +het Waters onder zijn neus hield, gaf hij zich zonder een kik gewonnen en verdween met de eerste boot naar Auckland. + +</p> +<p>In het begin, ik durf het gerust te bekennen, nam ik het Otoo kwalijk dat hij zijn neus in mijn zaken stak. Maar ik wist dat +hij volmaakt onzelfzuchtig was; en al spoedig moest <a id="d0e1317"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1317">108</a>]</span>ik zijn verstand en zijn bescheidenheid erkennen. Zijn oogen waren altijd open voor mijn beste kans, en hij zag ver en scherp. +Langzamerhand werd hij mijn raadsman, totdat hij meer verstand van mijn zaken had dan ik. Werkelijk, mijn belangen gingen +hem meer ten harte dan mij zelf. Mij was de prachtige onverschilligheid van de jeugd, want ik verkoos romantiek boven dollars, +en avonturen boven een gemakkelijk baantje met alle nachten een warm bed. Het was dus goed dat ik iemand had die voor mij +uitkeek. Ik weet zeker dat ik nu niet meer zou bestaan als Otoo er niet geweest was. + +</p> +<p>Laat mij één voorbeeld nemen uit de velen. Ik had al eenige ervaring in nikkervangen gehad vóórdat ik parels ging visschen +in de Paoemotoe’s. Otoo en ik scharrelden rond langs de wal op Samoa—wij waren echt aan lager wal, en stevig aan den grond—toen +mijn kans kwam om als werver dienst te nemen op een brik die nikkers voer. Otoo monsterde vóór den mast; en in de volgende +zes jaren zwierven wij, op even veel schepen, rond door de wildste gedeelten van Melanesië. Otoo zorgde dat hij altijd slag +roeide in mijn boot. Onze gewoonte bij het werven van inlandsche koelies was den werver aan land te zetten op het strand. +De boot die tot dekking diende lag een paar honderd voet uit de wal, rustend op de riemen, terwijl de boot van den werver, +ook rustend op de riemen, drijvende werd gehouden aan den rand van het water, den steven naar zee gericht. Als ik met mijn +ruil-artikelen landde, mijn stuurriem rechtop staan latend, verliet Otoo de roeibank en ging in den stuurstoel zitten, waar +een Winchester verborgen lag onder een lap zeildoek. De bemanning van de boot was ook gewapend: de Snider-geweren lagen verborgen +onder zeildoeksche lappen die langs de boorden van de boot liepen. Terwijl ik dan druk stond te betoogen en de kroesharige +<a id="d0e1321"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1321">109</a>]</span>kannibalen trachtte te overreden om mee te gaan en te komen werken op de plantages van Queensland, hield Otoo de wacht. En +telkens en telkens weer was het zijn stem die mij zachtjes waarschuwde voor verdachte handelingen en dreigend verraad. Soms +ook was het snelle schot van zijn geweer dat een nikker overhoop sloeg de eerste waarschuwing die ik kreeg. En in mijn ren +naar de boot was zijn hand altijd klaar om mij in vliegende vaart aan boord te trekken. Eens, herinner ik me, op Santa Anna, +liep onze boot aan den grond juist toen de herrie begon. De boot die ons dekte kwam aanstuiven om te helpen, maar de honderden +wilden zouden ons al vermoord hebben vóór dat de anderen er waren. Otoo vloog met een geweldigen sprong aan wal, groef zijn +twee handen in de ruil-artikelen, en strooide tabak, kralen, tomahawks, messen, en calico in alle richtingen. + +</p> +<p>Dat was te veel om te kroeskoppen. Terwijl ze grabbelden naar de schatten, werd de boot vrij geschoven, en wij waren aan boord +en veertig voet in zee. En ik kreeg dertig koelies van datzelfde dorp in de vier uren die volgden. + +</p> +<p>Maar de geschiedenis waar ik eigenlijk aan dacht, speelde op Malaita, het meest barbaarsche eiland in de oostelijke Salomon’s. +De inlanders waren merkwaardig vriendschappelijk geweest; en hoe konden wij weten dat het heele dorp twee jaren lang een collecte +had gehouden om met de opbrengst het hoofd van een blanke te koopen. De schooiers zijn koppensnellers van den eerste tot den +laatste, en ze stellen vooral veel prijs op het hoofd van een blanke. Wie het hoofd bemachtigde zou de heele collecte krijgen. +Zooals ik zei, ze leken erg vriendelijk; en op dezen dag was ik zeker honderd meter van de boot weg gegaan, het strand op. +Otoo had mij gezegd voorzichtig te zijn; en, zooals gewoonlijk wanneer ik me niet aan hem stoorde, ging het mis. +<a id="d0e1327"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1327">110</a>]</span></p> +<p>Het eerste wat ik merkte was een wolk van speren die van uit het mangrove-moeras op mij afzeilde. Minstens twaalf staken er +in mijn lichaam. Ik zette het op een loopen, maar struikelde over een speer die in mijn kuit vast zat, en ging tegen den grond. +De kroeskoppen vlogen op mij af, allen gewapend met een langen tweesnijdenden tomahawk om er mijn hoofd mee af te hakken. +Zij waren zóó begeerig naar den prijs, dat ze elkaar in den weg liepen. In de verwarring vermeed ik verschillende slagen door +mezelf naar links en rechts in het zand te gooien. + +</p> +<p>Toen kwam Otoo—Otoo de aftuiger. Op de een of andere manier had hij een zware oorlogsknots te pakken gekregen, en in een handgemeen +had dat wapen veel meer uitwerking dan een geweer. Hij zat midden in de wilden, zoodat ze hem met hun speren niets konden +doen, terwijl hun tomahawks minder dan waardeloos leken. Hij vocht voor mij, en hij was in een echte Berserker-woede. De handigheid +waarmee hij de knots hanteerde was verwonderlijk. Hun schedels spatten uit elkaar als overrijpe sinaasappelen. Pas toen hij +hen had teruggedreven en met mij in zijn armen wegliep, kreeg hij zijn eerste wonden. Hij kwam in de boot met vier speren +in zijn rug, greep zijn Winchester, en schoot met ieder schot een nikker overhoop. Toen roeiden we naar den schoener en verzorgden +onze wonden. + +</p> +<p>Zeventien jaren zijn wij samen geweest. Hij heeft mij gemaakt. Ik zou op het oogenblik ladingmeester zijn, of werver, of een +herinnering, als hij er niet geweest was. + +</p> +<p>“U geeft uw geld uit, en dan gaat u weg en haalt nieuw geld,” zei hij op een dag. “Het is nu gemakkelijk om geld te krijgen. +Maar wanneer u oud wordt, zal uw geld op zijn, en u zult niet meer in staat zijn om nieuw te gaan halen. Ik weet het, meester. +Ik heb de blanken bestudeerd. Langs den <a id="d0e1336"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1336">111</a>]</span>zeekant van de eilanden <span class="corr" title="Bron: hab">heb</span> ik veel oude mannen gezien die eens jong waren, en die geld konden krijgen net als u. Nu zijn ze oud, en ze hebben niets, +en ze loopen rond en wachten tot de jonge mannen zooals u komen en borrels voor hen koopen. + +</p> +<p>“Het zwartje is slaaf op de plantages. Hij krijgt twintig dollar in het jaar. Hij werkt hard. De opzichter werkt niet hard. +Hij rijdt op een paard en kijkt toe hoe het zwartje werkt. Hij krijgt twaalfhonderd dollar in het jaar. Ik ben matroos op +den schoener. Ik krijg vijftien dollar in de maand. Dat is omdat ik een goed matroos ben. Ik werk hard. De kapitein heeft +een dubbele dektent, en drinkt bier uit lange flesschen. Ik heb hem nooit aan een touw zien hijschen of aan een riem zien +trekken. Hij krijgt honderdvijftig dollar in de maand. Ik ben matroos. Hij is zeevaarder. Meester, ik geloof dat het goed +voor u zou zijn om navigatie te kennen.” + +</p> +<p>Otoo zette mij er toe aan. Hij voer met mij als tweede stuurman op mijn eersten schoener, en hij was veel trotscher op mijn +commando dan ik zelf. Later was het weer: + +</p> +<p>“De kapitein wordt goed betaald, meester; maar hij moet altijd op het schip letten, en hij is nooit vrij van dien last. De +reeder wordt beter betaald—de reeder, die aan den wal zit met veel bedienden en zijn rijksdaalders omdraait.” + +</p> +<p>“Allemaal waar, maar een schoener kost vijfduizend dollar, en dan heb je nog maar een ouden,” wierp ik tegen. “Ik zou een +oud man zijn vóórdat ik vijfduizend dollar had overgespaard.” + +</p> +<p>“Er zijn korte wegen om aan geld te komen voor de blanken”, ging hij door, wijzend naar het met kokospalmen begroeide strand. +Wij waren op dat oogenblik in de Salomon’s, bezig ivoornoten te laden langs de oostkust van Goeadalcanar. +<a id="d0e1351"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1351">112</a>]</span></p> +<p>“De afstand tusschen dezen riviermond en den volgenden is twee mijlen” zei hij. “Het vlakke land loopt ver naar binnen. Het +is nu niets waard. Het volgend jaar—wie weet? of het jaar daarna, zullen er menschen zijn die veel voor dat land betalen. +De ankerplaats is uitstekend. Groote stoomschepen kunnen dicht bij het land liggen. U kunt het land vier mijlen diep koopen +van het oude opperhoofd voor tienduizend stokken tabak, tien vierkante bottels, en een Snider, wat u misschien honderd dollar +zal kosten. Dan deponeert u de akte bij den resident, en het volgend jaar, of het jaar daarna, verkoopt u het land en wordt +eigenaar van een schip.” + +</p> +<p>Ik volgde zijn leiding, en zijn voorspelling kwam uit; alhoewel eerst na drie jaren in plaats van na twee. Toen kwam de zaak +met de graslanden op Goeadalcanar—twintigduizend morgen huurde ik voor negenhonderd negen en negentig jaren van het gouvernement +voor een miniem sommetje. Ik had de huur precies negentig dagen; toen deed ik ze over aan een maatschappij voor een half fortuin. +Altijd was het Otoo die vooruit zag en het goede oogenblik uitkoos. Het bergen van de <i>Doncaster</i> was zijn werk—ik kocht het wrak voor honderd pond in openbare veiling, en hield drieduizend over nadat alle onkosten betaald +waren. Hij bracht mij in de plantage op Savaii en in de cacao-onderneming op Oepoloe. + +</p> +<p>Wij maakten niet meer zooveel zeereizen als in de dagen van vroeger. Ik had het te goed. Ik trouwde, en mijn levensstandaard +rees; maar Otoo bleef dezelfde Otoo van vroeger. Hij liep door het huis of slenterde door het kantoor met zijn houten pijp +in zijn mond, een hemd van een shilling over zijn bovenlijf, en een lava-lava van vier shilling om zijn lendenen. Ik kon hem +er niet toe krijgen geld uit te geven. De eenige manier om hem terug te betalen was met liefde, <a id="d0e1361"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1361">113</a>]</span>en de hemel weet dat hij dat kreeg, in overvloed, van ons allemaal. De kinderen vereerden hem, en als hij zich had laten verwennen, +zou mijn vrouw zeker zijn verderf zijn gewest. + +</p> +<p>De kinderen! Hij was in waarheid degene die hun den weg wees dien ze gaan moesten in het praktische leven. Hij begon met hen +te leeren loopen. Hij waakte bij hen als ze ziek waren. Een voor een, toen ze nog nauwelijks hun beenen konden gebruiken, +nam hij hen mee naar de lagune, en maakte amphibieën van hen. Van de gewoonten der visschen en de manieren om ze te vangen, +leerde hij hen meer dan ik ooit geweten heb. In de bosschen ging het precies hetzelfde. Torn wist op zijn zevende jaar meer +van jagen dan waarvan ik ooit gedroomd had. Mary liep op haar zesde zonder eenige aarzeling over de Gladde Rots, en ik heb +sterke mannen daarvoor zien terugdeinzen. En toen Frank pas zes was geworden, kon hij shillings opduiken van den bodem in +drie vadem water. + +</p> +<p>“Mijn volk op Bora-Bora houdt niet van heidenen—het zijn daar allemaal Christenen; en ik houd niet van de Christenen van Bora-Bora,” +zei hij op een goeden dag, toen ik hem had trachten te overreden een bezoek te gaan brengen aan zijn eigen eiland met een +van onze eigen schoeners. Het was mijn bedoeling hem over te halen om iets uit te geven van het geld dat rechtens het zijne +was, en ik had van deze reis een record willen maken in het uitgeven van kolossale sommen. + +</p> +<p>Ik zeg met een van <i>onze</i> schoeners, ofschoon ze in dien tijd volgens de wet aan mij toebehoorden. Ik heb lang met hem moeten kibbelen vóórdat hij +mijn compagnon wilde worden. + +</p> +<p>“Wij zijn kameraden geweest vanaf den dag dat de <i>Petite Jeanne</i> gezonken is”, zei hij eindelijk. “Maar als uw <a id="d0e1377"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1377">114</a>]</span>hart het begeert zullen wij ook volgens de wet kameraden worden. Ik heb geen werk te doen, en toch zijn mijn verteringen groot. +Ik drink en eet en rook zooveel als ik wil—en dat kost veel, dat weet ik. Ik betaal niet voor mijn biljarten, want ik speel +op uw biljart; maar het geld loopt ondertusschen. Visschen op het rif is een plezier dat alleen rijke menschen zich kunnen +veroorloven. Het is vreeselijk zooveel als haken en lijnen kosten. Ja, het is noodig dat wij kameraden volgens de wet zijn. +Ik heb het geld noodig. Ik zal het ontvangen van den eersten boekhouder op het kantoor.” + +</p> +<p>Dus werden de papieren in orde gemaakt en geteekend. Een jaar later was ik gedwongen aanmerkingen te maken. + +</p> +<p>“Charley”, zei ik, “je bent een gemeene bedrieger, een akelige krent, een ellendige landkrab. Hoor maar eens; je deel voor +dit jaar in ons compagnonschap is duizenden en duizenden dollars geweest. De boekhouder heeft me dit papier gegeven. Daarin +staat dat je in dit jaar precies zevenentachtig dollar en twintig cent er van af hebt genomen.” + +</p> +<p>“Heb ik nog wat te goed?” vroeg hij angstig. + +</p> +<p>“Ik zeg je toch, duizenden en duizenden”, antwoordde ik. + +</p> +<p>Zijn gezicht klaarde op, als door een groote verlichting. + +</p> +<p>“Het is goed”, zei hij. “Zorg dat de boekhouder het goed beheert. Als ik het noodig heb, zal ik het ook noodig hebben, en +dan mag er geen cent aan mankeeren.” + +</p> +<p>“Als er wat aan mankeert”, voegde hij er fel bij, na een pauze<span class="corr" title="Bron: ">,</span> “moet het uit het loon van den boekhouder komen.” + +</p> +<p>En al dien tijd lag, zooals ik later merkte, zijn testament, dat mij tot eenig erfgenaam benoemde, opgemaakt door Carruthers, +in de safe van den Amerikaanschen consul. + +</p> +<p>Maar het eind kwam, zooals het eind moet komen aan alle menschelijke verhoudingen. Het gebeurde in de Salomon’s, <a id="d0e1400"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1400">115</a>]</span>waar wij ons wildste werk hadden gedaan in onze wilde jonge dagen, en waar wij weer terug waren, hoofdzakelijk om wat vacantie +te nemen, en ook om eens naar onze bezittingen op het eiland Florida te kijken, en te zien of er misschien een parelvisscherij +begonnen kon worden bij den Mboli-pas. + +</p> +<p>Wij lagen voor Savo, waar we binnengeloopen waren om curiositeiten te verzamelen. + +</p> +<p>Savo nu leeft letterlijk van de haaien. De gewoonte van de kroeskoppen om hun dooden in de zee te begraven droeg er ook niet +toe bij om de haaien af te schrikken, zoodat de omliggende wateren een ware verzamelplaats zijn. Het was mijn lot om naar +boord te gaan in een kleine, veel te zwaar geladen, inlandsche kano, toen het ding omsloeg. Vier kroeskoppen en ik zelf zaten +er in, of liever hingen er aan. Wij waren nog een honderd meter van den schoener af. Ik was juist bezig om een boot te roepen, +toen een van de nikkers begon te schreeuwen. Hij hield zich vast aan het einde van de kano, en zoowel hij als dat gedeelte +van het bootje werden een paar keer en onder water getrokken. Toen liet hij zijn greep los en verdween. Een haai had hem te +pakken gekregen. De drie overblijvende nikkers trachtten uit het water te klimmen boven op de kano. Ik gilde en vloekte en +sloeg met mijn vuist naar den nikker die het dichtst bij was, maar het gaf me niets. Hun angst was blind. De kano kon nauwelijks +één van hen dragen. Onder het gewicht van drie nikkers schoot het ding overeind, rolde zijwaarts om, en gooide hen terug in +het water. + +</p> +<p>Ik liet de kano voor wat ze was en begon naar den schoener te zwemmen, in de hoop opgepikt te worden door de boot vóórdat +ik daar aankwam. Een van de nikkers vond het beter met mij mee te gaan, en wij zwommen zwijgend verder, zij aan zij, nu en +dan onze hoofden in het water stekend om rond te kijken naar haaien. Het gegil van den <a id="d0e1408"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1408">116</a>]</span>man die bij de kano was gebleven gaf ons de zekerheid dat hij gegrepen was. Ik keek juist in het water, toen ik een grooten +haai vlak onder mij langs zag schieten. Hij was zeker zestien voet lang. Ik zag alles gebeuren. Hij nam den kroeskop bij zijn +middel, en weg ging hij, de arme duivel, hoofd, schouders en armen nog steeds boven water, en gillend dat het mij door merg +en been ging. Een paar honderd voet werd hij op die manier weggesleurd, toen verdween hij onder de oppervlakte. + +</p> +<p>Ik zwom hardnekkig verder, in de hoop dat het de laatste haai was die nog niets te doen had. Maar er was er nog een. Misschien +was hij het die straks den inlander al had aangevallen, misschien ook had hij ergens anders al een goeden maaltijd gehad, +ik weet het niet. Maar in ieder geval was hij niet zoo gehaast als de anderen. Ik kon niet zoo vlug meer zwemmen, want een +groot deel van mijn arbeidsvermogen werd verbruikt met hem op het spoor te blijven. Ik had hem in de peiling toen hij zijn +eersten aanval deed. Ik was zoo gelukkig hem met mijn twee vuisten op zijn neus te stompen, en ofschoon zijn vaart mij bijna +onder water trok, kon ik hem toch van mij afhouden. Hij zwaaide vrij, en begon weer rondom mij heen te zwemmen. Een tweeden +keer ontsnapte ik door dezelfde manoeuvre. De derde stormloop was aan beide kanten mis. Hij week weg op hetzelfde oogenblik +dat mijn handen hem bereikt zouden hebben, maar zijn schuurpapieren huid (ik had een hemd zonder mouwen aan) schraapte het +vel van mijn eenen arm af van den elleboog tot den schouder. + +</p> +<p>Toen het zoo ver was, begon ik uitgeput te raken, en gaf alle hoop op. De schoener was nog tweehonderd voet ver weg. Mijn +gezicht was in het water, en ik volgde zijn manoeuvres voor een nieuwe poging, toen ik een bruin lichaam tusschen ons door +zag schieten. Het was Otoo. +<a id="d0e1414"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1414">117</a>]</span></p> +<p>“Zwem naar den schoener, meester!” zei hij. En hij sprak vroolijk, alsof de heele zaak maar een grapje was. “Ik ken de haaien. +De haai is mijn broeder.” + +</p> +<p>Ik gehoorzaamde, en zwom langzaam verder, terwijl Otoo om mij heen bleef zwemmen. Hij hield zich steeds tusschen mij en den +haai, verijdelde zijn aanvallen, en moedigde mij aan. + +</p> +<p>“De david-talie is gebroken, en ze zijn bezig met de vallen,” legde hij een paar minuten later uit, en dook toen weer onder +om een nieuwen aanval af te slaan. + +</p> +<p>Toen de schoener nog ongeveer dertig voet ver weg was, raakte het met mij gedaan. Ik kon mij nauwelijks meer bewegen. Ze gooiden +voortdurend lijnen naar ons toe van boord, maar steeds vielen ze buiten ons bereik. De haai, die merkte dat hem geen kwaad +geschiedde, begon brutaler te worden. Verschillende keeren had hij mij bijna te pakken, maar telkens was Otoo er juist vóór +het te laat was. Natuurlijk had Otoo zich zelf ieder oogenblik kunnen redden. + +</p> +<p>Maar hij bleef bij mij. + +</p> +<p>“Dag Charley! Ik ben er geweest!” kon ik nog juist hijgen. Ik wist dat het eind gekomen was, en dat ik het volgend oogenblik +mijn handen omhoog gooien en zinken zou. + +</p> +<p>Maar Otoo lachte mij in mijn gezicht uit, en zei: + +</p> +<p>“Ik zal u een nieuwe truc laten zien. Ik zal dien haai eens erg beroerd maken!” + +</p> +<p>Hij kwam achter mij zwemmen, waar de haai zich klaar maakte om op mij af te komen. + +</p> +<p>“Een beetje meer naar links!” riep hij even later. “Er ligt daar een lijn op het water. Naar links, meester, naar links!” + + +</p> +<p>Ik veranderde mijn koers en sloeg blindelings uit. Ik was toen zoo goed als bewusteloos. Toen mijn hand zich sloot om de lijn +hoorde ik een uitroep van boord. Ik <a id="d0e1437"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1437">118</a>]</span>keerde mij om en keek rond. Er was geen spoor van Otoo. Het volgende oogenblik kwam hij aan de oppervlakte. Zijn twee handen +waren er af bij de polsen, en de stompjes spoten bloed. + +</p> +<p>“Otoo!” riep hij zacht. En in zijn oogen zag ik de liefde die trilde in zijn stem. + +</p> +<p>Toen en toen alleen, in het laatste oogenblik van al onze jaren, noemde hij mij bij dien naam. + +</p> +<p>“Dag Otoo!” riep hij. + +</p> +<p>Toen werd hij onder water getrokken, en ik werd aan boord geheschen, waar ik flauw viel in de armen van den kapitein. + +</p> +<p>En zoo ging Otoo weg, Otoo, die mij gered en een man van mij gemaakt had, en die ten slotte mijn leven redde. Wij ontmoetten +elkaar in den muil van een orkaan en wij scheidden in den muil van een haai, en daar tusschen lagen zeventien jaren van kameraadschap +zooals nog nooit twee mannen gekend hebben, de een bruin en de ander blank. Als Jehovah van zijn verheven zitplaats iedere +<span class="corr" title="Bron: munsch">mensch</span> ziet vallen, dan zal zeker in zijn koninkrijk niet de minste zijn Otoo, de ééne heiden van Bora-Bora. + + +<a id="d0e1452"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1452">119</a>]</span></p> +<p class="div1"><a id="d0e1453"></a><span class="pagenum"> +[<a href="#d0e88">Inhoud</a>] +</span></p> +<h2>De Vreeselijke Eilanden.</h2> +<p>Het valt niet tegen te spreken dat de Salomon’s een onguur zoodje eilanden zijn. Evenwel, er zijn kwader oorden op deze wereld. +Maar voor den nieuweling die geen aangeboren begrip heeft van de menschen en van het leven in het algemeen, zullen de Salomon-eilanden +werkelijk vreeselijk kunnen blijken. + +</p> +<p>Het is waar, dat koorts en dysenterie er voortdurend rondwaren, dat walgelijke huidziekten er in overvloed voorkomen, dat +de atmosfeer er verzadigd is met een vergif dat bijt in iedere porie, in elk schrammetje of wondje, en daar kwaadaardige gezwellen +plant, en dat menige sterke kerel die daar aan den dood is ontsnapt, als een wrak terugkeert naar zijn eigen land. Het is +ook waar, dat de inboorlingen van de Salomon’s een woeste bende zijn, met een gezonden eetlust voor menschenvleesch en een +zwak voor het verzamelen van menschenhoofden. Hun hoogste idee van sport is iemand van achteren aan te vallen en hem een hevigen +slag met de tomahawk toe te brengen die den ruggegraat knakt bij de basis van de hersenen. Het is eveneens waar dat op sommige +eilanden, zooals Malaita, de winst- en verlies-rekening van maatschappelijk aanzien berekend wordt in moorden. Hoofden zijn +er een ruilmiddel, en hoofden van blanken zijn bijzonder veel waard. Heel dikwijls maken een dozijn dorpen een pot, dien ze +maan na maan bijvullen, tegen den tijd dat de een of andere dappere krijger het hoofd van een blanke vertoont, versch en bloedig, +en den pot opeischt. +<a id="d0e1460"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1460">120</a>]</span></p> +<p>Al het voorgaande is volkomen waar, en toch zijn er blanken die meer dan twintig jaren in de Salomon’s geleefd hebben, en +die heimwee voelen wanneer ze er weg gaan. Een man moet alleen maar voorzichtig zijn—en geluk hebben—om lang te blijven leven +in de Salomon’s; maar hij moet ook van het goede soort zijn. Het kenmerkend stempel van het onvermijdelijke blanke ras moet +gedrukt staan op zijn wezen. Hij moet onvermijdelijk zijn. Hij moet een zekere royale onverschilligheid hebben voor de kansen +van het levensspel, een zekere kolossale zelfvoldaanheid, en een egoïsme van ras dat hem er van overtuigt dat één blanke meer +waard is dan duizend nikkers iederen dag van de week, en dat hij op Zondag in staat is tweeduizend nikkers af te dekken. Want +dat zijn de dingen die den blanke onvermijdelijk hebben gemaakt. O, en dan nog iets—de blanke die onvermijdelijk wil zijn, +moet niet alleen de lagere rassen verachten en een groot idee van zichzelf hebben; hij mag ook geen last hebben van een teveel +aan fantazie. Hij moet de instincten, gewoonten, en hersenprocessen van de zwarten en gelen en bruinen niet al te goed begrijpen; +want het is niet op die manier dat het blanke ras zijn koninklijken weg over de wereld heeft gebaand. + +</p> +<p>Bertie Arkwright was niet onvermijdelijk. Hij was te gevoelig, te fijn besnaard, en hij had te veel fantazie. Hij trok zich +te veel van de wereld aan. Hij projecteerde zichzelf te levend, te gevoelig op zijn omgeving. Daarom waren de Salomon-eilanden +de laatste plaats in de wereld waar hij heen moest gaan. Hij kwam ook niet met de bedoeling om er te blijven. Met een verblijf +van vijf weken, tot de volgende boot kwam, zou, zoo besloot hij, de drang naar primitief leven die de snaren van zijn wezen +deed trillen, wel bevredigd zijn. Tenminste, dat vertelde hij aan de dames-touristen op de <i>Makembo</i>, hoewel in andere <a id="d0e1468"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1468">121</a>]</span>termen; en zij vereerden hem als een held, want het waren dames-touristen en zij zouden alleen maar het veilige dek van het +stoomschip kennen terwijl het zijn weg zocht door de Salomon’s. Er was nog een man aan boord, waarvan de dames géén notitie +namen. Het was een klein, verschrompeld mannetje, met een rimpelige huid die de kleur had van mahonie hout. Zijn naam op de +passagierlijst doet hier niet ter zake, maar zijn andere naam, kapitein Maloe, was een naam waar de nikkers bij zwoeren, en +waarmee men kinderen bang kon maken en tot rede brengen op ieder eiland van Nieuw-Hannover tot de Nieuwe Hebriden. Hij had +barbaren en barbaarschheid <span class="corr" title="Bron: gëexploiteerd">geëxploiteerd</span>, en uit koorts en ontbering, uit den knal van Sniders en de zweep van opzichters had hij vijf millioen dollar gewrongen, +in den vorm van tripang, sandelhout, pareloesters en schildpad, kokosnoten en kopra, graslanden, ruil-stations en plantages. +Er was meer onvermijdelijkheid in kapitein Maloe’s pink, die gebroken was, dan in Bertie Arkwright’s heele lichaam. Maar, +de dames-touristen hadden niets om naar te oordeelen dan den uiterlijken schijn, en Bertie was zonder twijfel een flinke, +knappe jongen. + +</p> +<p>Bertie praatte eens met kapitein Maloe in den rooksalon, en bekende hem zijn plan om het leven in de Salomon’s te zien, rood +en bloedend, zooals het werkelijk was. Kapitein Maloe vond óók dat dat een loffelijk en prijzenswaardig streven was. Pas verscheiden +dagen later begon hij meer belang te stellen in Bertie, toen die jeugdige avonturier er op aandrong hem een automatisch pistool, +kaliber 44, te laten zien. Bertie legde uit hoe het werkte, en veraanschouwelijkte zijn onderricht door een houder met patronen +in den hollen kolf te schuiven. + +</p> +<p>“Het is zoo eenvoudig”, zei hij. Hij schoof den buitensten loop langs den binnensten. “Daardoor wordt het geladen <a id="d0e1477"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1477">122</a>]</span>en gespannen, ziet u. En dan is alles wat ik te doen heb den trekker overhalen, acht keer, zoo gauw als ik mijn vinger maar +kan bewegen. Ziet u die veiligheidsspan? Dat vind ik er zoo mooi van. Het is veilig. De grootste dwaas kan er mee omgaan.” +Hij liet den houder er weer uit glijden. “U ziet hoe veilig het is.” + +</p> +<p>Terwijl hij het in zijn hand hield, kwam de mond in de richting van kapitein Maloe’s maag. Kapitein Maloe’s blauwe oogen keken +er onafgewend naar. + +</p> +<p>“Zoudt u het misschien in een andere richting willen houden?” vroeg hij. + +</p> +<p>“Het is absoluut veilig”, verzekerde Bertie hem. “Ik heb den houder er uit gehaald. Het is heusch niet geladen nu.” + +</p> +<p>“Een vuurwapen is altijd geladen.” + +</p> +<p>“Maar dit niet.” + +</p> +<p>“Houdt u het toch maar in een andere richting.” + +</p> +<p>De stem van kapitein Maloe was laag en metaalachtig en zonder uitdrukking, maar zijn blikken wendden zich geen oogenblik af +van den mond van het pistool, totdat de vizierlijn langs hem heen liep en van hem weg. + +</p> +<p>“Ik verwed er een tientje onder dat het niet geladen is”, daagde Bertie uit. + +</p> +<p>De ander schudde zijn hoofd. + +</p> +<p>“Dan zal ik het u laten zien.” + +</p> +<p>Bertie begon den loop naar zijn eigen hoofd te richten, met de klaarblijkelijke bedoeling om af te drukken. + +</p> +<p>“Wacht u even”, zei kapitein Maloe rustig, zijn hand uitstrekkend. “Mag ik het even zien?” + +</p> +<p>Hij richtte het pistool naar zee en drukte af. Er volgde een zware ontploffing, tegelijk met den scherpen tik van het mechanisme +dat een heete, rookende huls zijwaarts uitwierp, tegen het dek. Bertie liet zijn onderkaak hangen in stomme verbazing. +<a id="d0e1505"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1505">123</a>]</span></p> +<p>“Ik heb den loop één keer terug geschoven, hè?” legde hij uit. “Het was stom van me, dat moet ik zeggen.” + +</p> +<p>Hij gichelde slapjes, en ging zitten in een dekstoel. Het bloed was <span class="corr" title="Bron: weggëebd">weggeëbd</span> uit zijn gezicht, en hij had ineens donkere kringen onder zijn oogen. Zijn handen beefden en waren niet in staat de trillende +cigaret naar zijn lippen te brengen. Hij trok zich te veel van de wereld aan, en hij zag zich zelf al met druipende hersenen +vóórover op het dek liggen. + +</p> +<p>“Heusch,” zei hij, ”... heusch.” + +</p> +<p>“Het is een mooi wapen”, zei kapitein Maloe, en gaf hem het pistool terug. + +</p> +<p>De resident, die terugkwam van Sydney, was aan boord van de <i>Makembo</i>, en met zijn toestemming werd er gestopt bij Oegi om een zendeling aan land te zetten. En voor Oegi lag de kits <i>Arla</i>, schipper Hansen. Nu was de <i>Arla</i> een van de vele schepen die kapitein Maloe in eigendom toebehoorden, en het was op zijn voorstel en op zijn uitnoodiging +dat Bertie als gast aan boord van de <i>Arla</i> kwam, voor een wervingskruistocht van vier dagen langs de kust van Malaita. Daarna zou de <i>Arla</i> hem ontschepen op de Reminge-plantage (ook eigendom van kapitein Maloe), waar Bertie een week zou blijven, om dan over te +steken naar Toelagi, den zetel der regeering. Daar zou hij gast zijn van den resident. Kapitein Maloe had nog twee andere +voorstellen op zijn geweten, en als die bekend zijn, verdwijnt hij uit deze geschiedenis. Eén was er gericht aan kapitein +Hansen, het andere aan mijnheer Harriwell, den administrateur van de Reminge-plantage. Zij waren van gelijken aard, namelijk +om mijnheer Bertram Arkwright een idee te geven van de ruwheid en rauwheid van het leven in de Salomon eilanden. Ook, zoo +fluistert men, liet kapitein Maloe doorschemeren, dat er een kist Schotsche whisky verbonden zou zijn aan elk bijzonder grootsch +idee dat mijnheer Arkwright van dat leven mocht krijgen. +<a id="d0e1534"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1534">124</a>]</span></p> +<p>“Ja, Swartz was altijd een veel te groote stijfkop. Ziet u, hij nam vier zwartjes van zijn bemanning mee naar Toelagi om gegeeseld +te worden—officieel, begrijpt u—en ging toen met hen terug in de sloep. Het was tamelijk vlagerig, en de boot sloeg om toen +ze net buiten waren. Swartz was de eenige die verdronk. Natuurlijk was het een ongeluk.” + +</p> +<p>“Was het dat heusch?” vroeg Bertie, die maar half luisterde, en hevig zat te staren naar den zwarten man aan het stuurrad. + + +</p> +<p>Ze hadden Oegi achter zich gelaten, en de <i>Arla</i> gleed door een zomersche zee naar de beboschte bergketens van Malaita. De roerganger die zulk een aantrekkingskracht uitoefende +op Bertie’s oogen verheugde zich in het bezit van een langen draadnagel, dien hij als een vleeschpen scheef door zijn neus +gestoken had. Om zijn hals hing een snoer van broeksknoopen. In verschillende gaten in zijn ooren staken een blik-openmaker, +het kapotte handvat van een tandenborstel, een aarden pijp, een koperen tandwieltje van een wekker, en verscheiden hulzen +van Winchester-geweerpatronen. + +</p> +<p>Op zijn borst hing, vastgebonden aan een touwtje om zijn nek, de helft van een porseleinen bord. Een goede veertig ongeveer +op dezelfde wijze uitgedoste zwartjes lagen overal verspreid op het dek. Vijftien daarvan vormden de bemanning, de rest waren +pas geworven inlandsche koelies. + +</p> +<p>“Natuurlijk was het een ongeluk”, deed de stuurman van de <i>Arla</i> zich hooren. Hij heette Jacobs, en was een tengere man met donkere oogen, die meer van een professor had dan van een zeeman. +“Johnny Bedip heeft bijna hetzelfde ongeluk gehad. Hij bracht er verscheiden terug van een pak slaag toen ze hem lieten omslaan. +Maar hij kon even goed zwemmen als zij, en er verdronken er twee van hen. Hij <a id="d0e1551"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1551">125</a>]</span>gebruikte een voetenplank en een revolver. Natuurlijk was het een ongeluk.” + +</p> +<p>“Heel gewoon, die ongelukken,” merkte de schipper op. Ziet u dien man daar aan het roer, mijnheer Arkwright? Dat is een menscheneter. +Zes maanden geleden hebben hij en de rest van de bemanning den toenmaligen kapitein van de <i>Arla</i> verdronken. Ze deden het aan dek, mijnheer, hier op het achterschip, bij den overloop van de bezaan.” + +</p> +<p>“Het dek zag er verschrikkelijk uit”, zei de stuurman. + +</p> +<p>“Begrijp ik goed—?” begon Bertie. + +</p> +<p>“Ja, precies”, zei kapitein Hansen. “Hij is bij ongeluk verdronken.” + +</p> +<p>“Maar aan dek—?” + +</p> +<p>“Precies. Ik wil u wel vertellen, in vertrouwen natuurlijk, dat ze een bijl gebruikten.” + +</p> +<p>“Deze bemanning die u nu heeft?” + +</p> +<p>Kapitein Hansen knikte. + +</p> +<p>“De andere schipper was altijd veel te onvoorzichtig”, legde de stuurman uit. “Hij draaide zich alleen maar even om, toen +zaten ze al boven op hem.” + +</p> +<p>“We hebben geen schijn van kans hier”, was de klacht van den schipper. “Het gouvernement beschermt altijd de nikkers tegen +de blanken. Je kunt niet het eerst schieten. Je moet de nikkers het eerste schot geven, en anders noemt het gouvernement het +moord, en je gaat <span class="corr" title="Bron: maar">naar</span> Fidzji. Daarom verdrinken er zooveel bij ongeluk.” + +</p> +<p>Men werd geroepen voor het eten, en Bertie en de schipper gingen naar beneden, den stuurman aan dek latend om de wacht te +houden. + +</p> +<p>“Houd een oogje op dien zwarten duivel, dien Aoeiki”, was de laatste raad van den schipper. “Ik mag zijn tronie al een paar +dagen lang niet.” +<a id="d0e1583"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1583">126</a>]</span></p> +<p>“All right,” zei de stuurman. + +</p> +<p>Het diner was al een heel eind gevorderd, en de schipper was midden in zijn verhaal van het buitmaken van de <i>Scottish Chiefs</i>. + +</p> +<p>“Ja,” zoo vertelde hij, “het was het mooiste schip op de kust. Maar toen ze niet door den wind wou, en nog voordat ze het +rif geráákt had, kwamen de kano’s er al op af. Er waren vijf blanken aan boord, en een bemanning van twintig zwartjes van +Santa Cruz en Kanaka’s van Samoa, en alleen de ladingmeester is ontsnapt. Bovendien waren er nog zestig inlandsche koelies. +Ze zijn allemaal <i>gekai-kaid</i>. <i>Kai-kai?</i>—o, neemt u me niet kwalijk. Ik bedoel, ze werden opgegeten. Dan had je de <i>James Edwards</i>, een keurig-getuigde—.” + +</p> +<p>Maar op dat oogenblik klonk er een scherpe vloek van den stuurman aan dek en een koor van woeste kreten. Drie keer ging er +een revolver af, toen hoorde men een luiden plons. Kapitein Hansen was direct de kajuitstrap op gesprongen, en Bertie’s op +avontuur beluste oogen werden even geboeid door een glimp van een blinkenden revolver dien de schipper trok terwijl hij sprong. + + +</p> +<p>Bertie ging omzichtiger naar boven, aarzelend vóór hij zijn hoofd boven de luikopening uitstak. Maar er gebeurde niets. De +stuurman trilde van opwinding, zijn revolver in de hand. Eéns schokte hij op, en sprong een halven draai om, alsof er gevaar +dreigde in zijn rug. + +</p> +<p>“Een van de inlanders is overboord gevallen”, zei hij met een vreemde, strakke stem. “Hij kon niet zwemmen.” + +</p> +<p>“Wie was het?” vroeg de schipper streng. + +</p> +<p>“Aoeiki”, was het antwoord. + +</p> +<p>“Maar hoort u eens, ik geloof dat ik heb hooren schieten,” zei Bertie bevend van nieuwsgierigheid, want hij speurde avonturen, +en avonturen die gelukkig voorbij waren. +<a id="d0e1614"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1614">127</a>]</span></p> +<p>De stuurman stoof op hem af, en snauwde: + +</p> +<p>“Je liegt, verdomme! D’r is geen schot gelost. De nikker viel overboord.” + +</p> +<p>Kapitein Hansen keek Bertie aan met starende, glanslooze oogen. + +</p> +<p>“Ik—ik dacht—” begon Bertie. + +</p> +<p>“Schoten?” zei kapitein Hansen droomerig. “Schoten? Hebt u soms hooren schieten, mijnheer Jacobs?” + +</p> +<p>“Geen schot gelost”, antwoordde mijnheer Jacobs. + +</p> +<p>De schipper keek zijn gast zegevierend aan en zei: + +</p> +<p>“Blijkbaar een ongeluk. Laten we naar beneden gaan, mijnheer Arkwright, en verder af-eten.” + +</p> +<p>Bertie sliep dien nacht in de kajuit van den kapitein, een kleine hut naast de groote kajuit. De voorste wand was versierd +met een rek geweren. Boven de kooi hingen nog drie geweren. Onder de kooi was een groote lade, die, toen hij ze uittrok, gevuld +bleek met ammunitie, dynamiet, en verscheiden doozen slaghoedjes. Hij prefereerde de rustbank aan anderen kant. Op de kleine +hangende tafel lag, goed zichtbaar, het journaal van de <i>Arla</i>. Bertie wist niet dat het speciaal voor deze gelegenheid was bewerkt door kapitein Maloe, en hij las er in hoe op 21 September +twee leden van de bemanning overboord waren gevallen en verdronken. Bertie las tusschen de regels door, en wist wel beter. +Hij las hoe de sloep van de <i>Arla</i> bij Soe-oe was beschoten van uit de bosschen en drie man verloren had; hoe de schipper had ontdekt dat de kok menschenvleesch +braadde op de kombuiskachel, vleesch dat door de bemanning gekocht was in Foei; hoe, bij het seinen, een ander matroos was +gedood door een toevallige ontploffing van het dynamiet; hij las van nachtelijke aanvallen; havens waaruit men met de noorderzon +was weggevlucht; aanvallen door boschbewoners in mangrove-moerassen en door vloten van <a id="d0e1639"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1639">128</a>]</span>kustbewoners in de grootere doorvaarten. Een geval dat eentonig dikwijls terugkeerde was overlijden aan dysenterie. Hij merkte +met ontzetting dat twee blanken daaraan gestorven waren, gasten op de <i>Arla</i>, zooals hij zelf. + +</p> +<p>“Zeg, hoort u eens”, zei Bertie den volgenden dag tegen kapitein Hansen. “Ik heb uw journaal eens doorgekeken.” + +</p> +<p>De schipper bleek hoogst ontstemd dat het journaal was blijven slingeren. + +</p> +<p>“En al die dysenterie, ziet u, dat is allemaal larie, net als dat bij ongeluk verdrinken,” ging Bertie door. “Wat beteekend +dysenterie <i>eigenlijk</i>?” + +</p> +<p>De schipper toonde onverholen bewondering om de scherpzinnigheid van zijn gast, werd toen stug en ontkende verontwaardigd, +maar gaf zich ten slotte gracelijk gewonnen. + +</p> +<p>“Kijkt u eens hier, mijnheer Arkwright, dat zit’m zoo. De reputatie van deze eilanden is al erg genoeg op zichzelf. Iedere +dag wordt het moeilijker om blanken aan te monsteren. Stel dat er iemand vermoord wordt. De maatschappij moet dan zwaar betalen +voor een ander die het baantje overneemt. Maar als er iemand gewoon dood gaat aan de een of andere ziekte, och, dan is de +zaak in orde. De nieuwelingen geven niet om ziekte. Vermoord worden, daar hebben ze het land aan. Ik dacht dat de schipper +van de <i>Arla</i> aan dysenterie gestorven was, toen ik zijn baantje vernam. Toen was het te laat. Ik had het contract geteekend.” + +</p> +<p>“Bovendien,” zei mijnheer Jacobs, “d’r zijn er over ’t algemeen veel te veel die bij ongeluk verdrinken. Dat lijkt niet pluis. +Het is de schuld van het gouvernement. Een blanke krijgt de kans niet om zich tegen de nikkers te verdedigen.” + +</p> +<p>“Ja, kijk maar eens naar de <i>Princess</i> en dien Yankee stuurman”, nam de schipper het verhaal op. “Het schip <a id="d0e1667"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1667">129</a>]</span>voer vijf blanken en nog een gouvernements-agent. De kapitein, de agent, en de ladingmeester waren aan wal in de twee booten. +Ze werden tot den laatste toe doodgeslagen. De stuurman en de bootsman met zoowat vijftien matrozen, lui van Tongga en Samoa, +waren aan boord. Een troep nikkers kwam er aan, van de wal. Toen de stuurman begon te snappen wat er aan de hand was, waren +de bootsman en de matrozen al doodgeslagen, bij den eersten aanval. Hij graaide drie patroongordels en twee Winchesters en +smeerde ’m het want in. Hij was de eenige die het geval overleefde, en je zult hem niet laste kunnen leggen dat hij gek was. +Hij pompte een geweer tot het zóó warm was dat hij het niet meer kon vasthouden, en toen pompte hij het andere. Het dek was +zwart van de nikkers. Hij roeide ze uit. Hij schoot ze neer terwijl ze over de verschansing klommen, en zoo gauw namen ze +hun pagaaien niet op of hij had ze te grazen. Toen sprongen ze in het water en probeerden zwemmende hun huid te bergen, en +omdat hij razend was deed hij er nog een half dozijn bij. En wat heeft hij ervoor gekregen?” + +</p> +<p>“Zeven jaar in Fidzji”, beet de stuurman. + +</p> +<p>“Het gouvernement zei dat hij geen recht had om te schieten toen ze eenmaal in het water waren”, legde de schipper uit. + +</p> +<p>“En daarom gaan ze tegenwoordig dood aan dysenterie”, voegde de stuurman er bij. + +</p> +<p>“Stel je voor”, zei Bertie, en hij werd zich bewust van een verlangen naar het einde van den tocht. + +</p> +<p>Later op den dag ondervroeg hij den zwarte die hem aangewezen was als een menscheneter. Deze mijnheer heette Soemasai. Hij +had drie jaar doorgebracht op een plantage in Queensland. Hij was geweest in Samoa, en Fidzji, en Sydney; en als matroos had +hij gevaren op wervingsschoeners <a id="d0e1679"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1679">130</a>]</span>door heel Nieuw-Britannië, Nieuw-Ierland, Nieuw-Guinea, en de Admiraliteits-eilanden. Ook was hij een guit, en hij had een +voorbeeld genomen aan het gedrag van zijn schipper. O ja, hij had heel wat menschen opgegeten. Hoeveel? Hij kon het niet zeggen. +Ja, ook blanken; ze smaakten uitstekend, behalve als ze ziek waren. Hij had één keer een zieken opgegeten. + +</p> +<p>“Mijn woord!” riep hij uit bij die herinnering. “Mij ziek veel bij hem. Mij buik loop rond te veel.” + +</p> +<p>Bertie rilde, en vroeg inlichtingen over hoofden. Ja, Soemasai had er verscheiden, verstopt aan de wal, in uitstekenden staat, +in de zon <span class="corr" title="Bron: gedrogd">gedroogd</span>, en boven het vuur gerookt. Eén was er van den kapitein van een schoener. Het had lange bakkebaarden. Hij wilde het verkoopen +voor twee pond. Hoofden van zwarten wou hij voor één pond verkoopen. Hij had ook nog wel een paar kinderhoofden, maar die +waren niet goed geconserveerd, en hij wilde ze hem overlaten voor tien shilling. + +</p> +<p>Vijftien minuten later merkte Bertie dat hij op het luik van de kajuitstrap zat langszij van een zwartje met een vreeselijke +huidziekte. Hij vloog weg, en op zijn vraag vernam hij dat het melaatschheid was. Hij haastte zich naar beneden, en waschte +zich met antiseptische zeep. Hij waschte zich dikwijls antiseptisch in den loop van dien dag, want iedere inlander aan boord +was lijdende aan het een of ander kwaadaardig gezwel. + +</p> +<p>Toen de <i>Arla</i> voor anker kwam te midden van mangrove-moerassen was er boven de verschansing een dubbele versperring van prikkeldraad gespannen +die om het heele schip liep. Dat leek alsof het meenens zou worden, en toen Bertie de kano’s van den wal langszij zag komen, +bewapend met speren, bogen, pijlen en Sniders verlangde hij serieuzer dan ooit naar het eind van de reis. +<a id="d0e1695"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1695">131</a>]</span></p> +<p>Dien avond bleven de inlanders lang treuzelen vóórdat ze het schip verlieten. Enkelen van hen jouwden den stuurman uit toen +hij hen beval aan land te gaan. + +</p> +<p>“Hindert niet, ik zal ze wel,” zei kapitein Hansen, naar beneden duikend. + +</p> +<p>Toen hij terug kwam liet hij Bertie een staaf dynamiet zien met een vischhaak er aan. Nu kan een leege chlorodyne-flesch die +in een papier is gewikkeld en waar een onschadelijke lont uitsteekt iedereen misleiden. Het misleidde Bertie en het misleidde +de inlanders. Toen kapitein Hansen de lont aanstak en den vischhaak in den lendendoek van een van de inlanders sloeg, werd +die inlander overvallen door een zóó hevig verlangen naar het vaste land, dat hij vergat zijn lendendoek te laten afglijden. +Hij vloog naar voren. De lont knetterde en siste achter hem aan, en bij iederen sprong dien hij maakte namen de nikkers bij +dozijnen hun duik over het prikkeldraad. Bertie stond verlamd van schrik. Kapitein Hansen ook. Hij had niet gedacht aan zijn +vijfentwintig koelies voor ieder waarvan hij dertig shilling vooruit betaald had. Ze sprongen samen met de bewoners van het +eiland overboord, gevolg door den man die de sissende chlorodyne-flesch achter zich aan sleepte. + +</p> +<p>Bertie zag de flesch niet springen; maar de stuurman liet op het juiste moment een staaf echt dynamiet ontploffen, op het +achterschip, waar het niemand kwaad kon doen; en Bertie zou in ieder Admiraliteits-Hof gezworen hebben dat er een nikker aan +flarden gevlogen was. + +</p> +<p>De vlucht van de vijfentwintig koelies had de <i>Arla</i> veertig pond gekost, en aangezien ze hun heil in de bosschen hadden gezocht, was er geen hoop meer om hen nog terug te krijgen. +De schipper en zijn stuurman wisten niet beter te doen dan hun verdriet verdrinken in koude thee. De koude thee was in whisky-flesschen, +en Bertie wist niet, dat wat <a id="d0e1709"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1709">132</a>]</span>ze opdweilden maar koude thee was. Alles wat hij wist was, dat de twee mannen erg dronken raakten en welsprekende en lang-uitgesponnen +debatten hielden over de kwestie of de ontplofte nikker gerapporteerd zou worden als bij ongeluk verdronken of als een geval +van dysenterie. Toen ze eindelijk snorkend in slaap vielen, was hij de eenige blanke aan boord die nog tot iets in staat was, +en hij hield een ijselijke wacht tot de morgenschemering, in angst en vreeze voor een aanval van de wal of een oproer van +de bemanning. + +</p> +<p>Nog drie dagen bracht de <i>Arla</i> door op de kust, en nog drie avonden dronken de scheeps-officieren overvloedig koude thee, terwijl ze Bertie de wacht lieten +houden. Zij wisten dat ze op hem konden rekenen, en hij zelf wist even zeker dat<span class="corr" title="Bron: ,"></span> hij<span class="corr" title="Bron: ">,</span> als hij nog leefde, hun liederlijk gedrag aan kapitein Maloe zou rapporteeren. Daarna liet de <i>Arla</i> het anker vallen voor de Reminge-plantage, op Goeadalcanar, en Bertie stapte met een zucht van verlichting op het strand, +waar hij werd verwelkomd door den administrateur. Mijnheer Harriwell was klaar voor hem. + +</p> +<p>“Nu moet u niet schrikken als er een paar van ons een beetje neerslachtig lijken”, zei mijnheer Harriwell, hem even in vertrouwen +apart nemend. “Er wordt gepraat over een uitbarsting, en ik geef toe dat er een paar verdachte teekenen zijn, maar voor mezelf +geloof ik dat het allemaal poppenkast is.” + +</p> +<p>“Hoe—hoeveel zwarten hebt u hier op de plantage?” vroeg Bertie, en alle moed ontzonk hem. + +</p> +<p>“Op het oogenblik werken we met vierhonderd man”, antwoordde mijnheer Harriwell opgewekt; <span class="corr" title="Bron: ">“</span>maar we zijn hier met z’n drieën, en met u, natuurlijk, en den schipper en den stuurman van de <i>Arla</i> kunnen we ze gemakkelijk hanteeren.” +<a id="d0e1736"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1736">133</a>]</span></p> +<p>Bertie draaide zich om om kennis te maken met een zekeren McTavish, den magazijnmeester, die nauwelijks notitie van hem nam, +zóó verlangend was hij om zijn ontslag in te dienen. + +</p> +<p>“Omdat ik een getrouwd man ben, mijnheer Harriwell, kan ik me eigenlijk niet permitteeren nog langer te blijven. Er broeit +iets, zoo zeker als er een neus op uw gezicht staat. De nikkers staan op springen, en dan krijgen we hier nieuwe Hohono gruwelen.” + + +</p> +<p>“Wat zijn Hohono gruwelen?” vroeg Bertie, nadat de magazijnmeester overreed was om nog tot het eind van de maand te blijven. + + +</p> +<p>“O, hij bedoelt de Hohono-plantage, op Isabella”, zei de administrateur. <span class="corr" title="Bron: ">“</span>De nikkers hebben daar de vijf blanken vermoord, den schoener buit gemaakt, kapitein en stuurman doodgeslagen, en zijn toen +met z’n allen ontsnapt naar Malaita. Maar ik heb altijd gezegd dat ze op Hohono niet voorzichtig waren. <i>Hier</i> zullen ze ons niet in den dut vinden, dat verzeker ik u. Komt u even mee, mijnheer Arkwright dan kunt u het mooie uitzicht +vanaf onze veranda eens zien.” + +</p> +<p>Bertie was te druk bezig met overleggen hoe hij weg zou komen naar Toelagi, naar het huis van den resident om veel van het +panorama te zien. Hij overlegde nog steeds, toen er vlak bij hem, in zijn rug, een geweer knalde. Op hetzelfde oogenblik werd +zijn arm bijna uit het lid gerukt, zoo heftig trok mijnheer Harriwell hem naar binnen. + +</p> +<p>“Zeg, oude jongen, dat scheelde een haartje”, zei de administrateur, en hij betastte hem overal om te zien, of hij ook getroffen +was. <span class="corr" title="Bron: ">“</span>Ik kan je niet zeggen hoe me dat spijt. Maar het was klaarlichte dag, en ik dacht er zelfs niet aan.” + +</p> +<p>Bertie begon bleek te worden. +<a id="d0e1760"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1760">134</a>]</span></p> +<p>“Op die manier hebben ze den vorigen administrateur ook gekregen”, betuigde McTavish. “En een allemachtige flinke kerel was +dat. Zijn hersens vlogen over de heele veranda. Hebt u die donkere vlek niet gezien daar, tusschen de trappen en de deur?” + +</p> +<p>Bertie was rijp voor den cocktail die mijnheer Harriwell voorstelde en voor hem klaar maakte; maar vóórdat hij er nog van +kon drinken, kwam er een man in rijbroek met puttees binnen. + +</p> +<p>“Wat zal’t nu weer zijn”, vroeg de administrateur na een blik op het gezicht van den nieuwen acteur in de komedie. “Is de +rivier weer gestegen?” + +</p> +<p>“Verrek met je rivier—’t zijn de nikkers. Stapte pardoes uit het bamboe, geen tien voet van me af, en pafte op me. Het was +een Snider, en hij schoot vanaf de heup. Nu wou ik wel eens weten waar hij dien Snider vandaan heeft gehaald. O, neemt u me +niet kwalijk. Aangenaam, mijnheer Arkwright.” + +</p> +<p>“Mijnheer Brown is mijn assistent”, legde mijnheer Harriwell uit. “En laten we nu die cocktail nemen.” + +</p> +<p>“Maar waar heeft hij dien Snider vandaan?” hield mijnheer Brown aan. “Ik heb er altijd tegen gesputterd dat die geweren op +het erf bewaard werden.” + +</p> +<p>“Ze zijn er nog altijd”, zei mijnheer Harriwell, een beetje geraakt. + +</p> +<p>Mijnheer Brown glimlachte ongeloovig. + +</p> +<p>“Ga mee kijken”, zei de administrateur. + +</p> +<p>Bertie sloot zich aan bij den optocht die naar het kantoortje ging, alwaar mijnheer Harriwell zegevierend wees naar een groote +pakkist in een stoffigen hoek. + +</p> +<p>“Goed, maar waar haalt de kerel dan dien Snider vandaan?” zaagde mijnheer Brown. +<a id="d0e1783"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1783">135</a>]</span></p> +<p>Maar op dat oogenblik lichtte McTavish de kist op. De administrateur schrok, rukte toen het deksel er af. De kist was leeg. +Ze staarden elkaar aan in een vreeselijk zwijgen. Harriwell liet vermoeid zijn hoofd hangen. + +</p> +<p>Toen begon McTavish te vloeken. + +</p> +<p>“Wat ik altijd beweerd heb, de huisjongens zijn niet te vertrouwen.” + +</p> +<p>“Ik moet zeggen, het ziet er ernstig uit,” gaf Harriwell toe, “maar we zullen er wel door heen komen. De bloeddorstige heeren +moeten eens door elkaar gerammeld <span class="corr" title="Bron: werden">worden</span>, dat hebben ze noodig. Wilt u misschien zoo goed zijn, heeren, en uw geweren meebrengen aan tafel, en wilt u, mijnheer Brown, +misschien een veertig of vijftig staven dynamiet klaar maken? Maak de lonten goed kort. We zullen ze een lesje geven. En nu, +heeren, het diner is klaar.” + +</p> +<p>Er was één ding dat Bertie verfoeide, en dat was rijst met kerrie, dus zoo gebeurde het dat hij alleen deel had aan een verleidelijke +omelet. Hij had zijn bord heelemaal leeg, toen Harriwell zich van de omelet bediende. Eén mondvol proefde hij, toen spuwde +hij het uit met veel misbaar. + +</p> +<p>“Dat is de tweede keer”, verkondigde McTavish onheilspellend. Harriwell zat nog steeds te rochelen en te spuwen. + +</p> +<p>“Tweede keer wat?” bibberde Bertie. + +</p> +<p>“Vergif”, was het antwoord. “Die kok zal nog eens opgehangen worden.” + +</p> +<p>“Op die manier is de boekhouder op Cape Marsh er tusschen uit getrokken,” deed Brown zich hooren. “Een vreeselijken dood gestorven. +Aan boord van de <i>Jessie</i> zeiden ze dat ze hem drie mijlen ver hadden hooren schreeuwen.” + +</p> +<p>“Ik zal den kok in de boeien laten slaan”, proestte Harriwell. “Gelukkig dat we het op tijd ontdekt hebben.” +<a id="d0e1810"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1810">136</a>]</span></p> +<p>Bertie zat daar als <span class="corr" title="Bron: verlaamd">verlamd</span>. Er was geen kleur in zijn gezicht. Hij trachtte te spreken, maar het resultaat was slechts een onduidelijk gorgelen. Allen +keken hem angstig aan. + +</p> +<p>“Zeg het niet, kerel, zeg het niet!” schreeuwde McTavish, in hevige spanning. + +</p> +<p>“Ja, ik heb er van gegeten, een heele boel, een heel bord vol!” barstte Bertie uit, en hij haalde ineens weer diep adem, als +een duiker die boven water komt. + +</p> +<p>Het afschuwelijk zwijgen duurde een oogenblik voort, en hij las zijn noodlot in hun oogen. + +</p> +<p>“Misschien was het toch geen vergif, après tout,” zei Harriwell somber. + +</p> +<p>“Roep den kok”, zei Brown. + +</p> +<p>Binnen trad de kok, een grijnzend zwartje, met pennen door zijn neus en gaten in zijn ooren. + +</p> +<p>“Hier, jij, Wi-wi, wat naam dat?” loeide Harriwell, en hij wees beschuldigend naar de omelet. De angst en de wanhoop van Wi-wi +waren bijzonder natuurlijk. + +</p> +<p>“Hem goed kai-kai”, mompelde hij afwerend. + +</p> +<p>“Laat het hem opeten”, stelde McTavish voor. “Dat is het beste bewijs.” + +</p> +<p>Harriwell vulde een lepel met het goedje en sprong naar den kok, die doodelijk verschrikt wegvluchtte. + +</p> +<p>“Dat beslist alles”, was Brown’s plechtige uitspraak. “Hij wil het niet eten.” + +</p> +<p>“Mijnheer Brown wilt u hem misschien even in de boeien slaan?” Harriwell wendde zich opgewekt tot Bertie. “Het is in orde, +oude jongen, hij zal met den resident te doen krijgen, en als jij dood gaat, zal hij hangen, hoor, daar kan je van op aan.” + + +</p> +<p>“Ik geloof niet dat het gouvernement dat doen zal”, wierp McTavish tegen. + +</p> +<p>“Maar heeren, heeren toch!” riep Bertie. “Denk ondertusschen eens aan mij.” +<a id="d0e1844"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1844">137</a>]</span></p> +<p>Harriwell haalde medelijdend zijn schouders op. + +</p> +<p>“Spijt me, beste kerel, maar het is een inlandsen vergif, en daar is geen tegengif voor bekend. Tracht je er in te schikken, +en als—” + +</p> +<p>Twee geweerschoten van buiten onderbraken het gesprek, en Brown kwam binnen, laadde zijn geweer opnieuw, en ging aan tafel +zitten. + +</p> +<p>“De kok is dood”, zei hij. “Koorts. Tamelijk plotselinge aanval.” + +</p> +<p>“Ik was juist bezig mijnheer Arkwright te vertellen dat er voor inlandsche vergiften geen tegengif bestaat—” + +</p> +<p>“Behalve jenever”, zei Brown. + +</p> +<p>Harriwell schold zich uit voor een imbecielen idioot en rende weg om de jeneverflesch te halen. + +</p> +<p>“Puur, man, puur”, raadde hij Bertie, die een groot glas voor twee derden gevuld met het bijtend goedje onvermengd naar binnen +slokte, en zat te hoesten en te kuchen tot de tranen hem langs de wangen liepen. + +</p> +<p>Harriwell voelde zijn pols en nam zijn temperatuur op, en twijfelde weer of de omelet wel vergiftigd was geweest. Brown en +McTavish twijfelden ook, maar Bertie onderscheidde een onoprechten klank in hun stemmen. Zijn eetlust was weg, en hij voelde +stilletjes zijn pols onder de tafel. Het viel niet te ontkennen, dat die sneller werd, maar hij dacht er niet aan dat toe +te schrijven aan den jenever dien hij gedronken had. McTavish, geweer in de hand, ging naar buiten om eens poolshoogte te +nemen. + +</p> +<p>“Ze komen in troepen bij elkaar bij de keuken”, was zijn verslag. “En ze hebben bende’s Sniders. Mijn idee is er om heen te +trekken en ze van den anderen kant in de flank aan te vallen. Den eersten klap geven, zie je. Ga je mee, Brown?” + +</p> +<p>Harriwell at rustig door, terwijl Bertie ontdekte dat zijn pols vijf slagen toegenomen was. Niettemin sprong hij <a id="d0e1867"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1867">138</a>]</span>tegen wil en dank overeind toen de geweren begonnen te knallen. Boven de zware ontploffingen der Sniders uit hoorde men het +scherpe knetteren van de Winchesters van Brown en McTavish, alles tegen een achtergrond van demonisch gegil en gekrijsch. + + +</p> +<p>“Ze hebben ze op den loop”, merkte Harriwell op, toen stemmen en geweerschoten wegstierven in de verte. + +</p> +<p>Nauwelijks waren Brown en McTavish terug aan tafel, toen de laatste weer even poolshoogte ging nemen. + +</p> +<p>“Ze hebben dynamiet”, zei hij. + +</p> +<p>“Laten we ze dan ook met dynamiet bestoken”, stelde Harriwell voor. + +</p> +<p>Ze staken elk een half dozijn staven in hun zakken, rustten zich uit met brandende sigaren, en liepen naar de deur. En juist +op dat oogenblik gebeurde het. Ze gaven McTavish er later de schuld van, en hij gaf toe dat de lading wel wat sterk was geweest. +Maar in ieder geval ontplofte het onder het huis, dat schuin omhoog werd gelicht, en weer terugviel op zijn fundamenten. De +helft van het porselein op de tafel brak, en de achtdaagsche klok bleef stilstaan. Gillend om wraak renden de drie mannen +naar buiten, den nacht in, en het bombardement begon. + +</p> +<p>Toen ze terugkwamen was er geen Bertie meer. Hij had zich weggesleept naar het kantoortje, zich daar verschanst en gebarricadeerd, +en was toen neergezonken op den vloer in een van jenever doordrenkte nachtmerrie, waarin hij duizend dooden stierf terwijl +de wakkere strijd rondom hem verder gevoerd werd. In den morgen, beroerd en katterig van den jenever, kroop hij naar buiten, +waar hij de zon nog in de lucht vond en God naar alle waarschijnlijkheid in den hemel, want zijn gastheeren leefden nog en +waren ongedeerd. + +</p> +<p>Harriwell drong er op aan dat hij nog wat zou blijven, maar Bertie stond er op onmiddelijk met de <i>Arla</i> weg te <a id="d0e1886"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1886">139</a>]</span>zeilen naar Toelagi, waar hij heel dicht in de buurt van het huis van den resident bleef, totdat de volgende boot kwam. Er +waren dames-touristen op het stoomschip, en Bertie was weer een held, terwijl kapitein Maloe, zooals gewoonlijk <span class="corr" title="Bron: onopgewerkt">onopgemerkt</span> bleef. Maar kapitein Maloe stuurde twee kisten met de beste Schotsche whisky die er aan de markt was, want hij was niet in +staat uit te maken, wie Bertie het meest grootsche idee van het leven in de Salomon’s had gegeven kapitein Hansen of mijnheer +Harriwell. + + +<a id="d0e1891"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1891">140</a>]</span></p> +<p class="div1"><a id="d0e1892"></a><span class="pagenum"> +[<a href="#d0e88">Inhoud</a>] +</span></p> +<h2>Het Onvermijdelijke Blanke Ras.</h2> +<p>“De zwarten zullen de blanken nooit begrijpen, en de blanken de zwarten niet, zoo lang zwart zwart is en blank blank.” + +</p> +<p>Zoo sprak kapitein Woodward. Wij zaten in de gelagkamer van Charley Roberts’ kroeg in Apia, en dronken eindelooze Aboe Hameds, +voor ons gemengd en met ons gedeeld door voornoemden Charley Roberts. + +</p> +<p>Hij beweerde dat hij het recept direct had van Steevens, bekend door het uitvinden van den Aboe Hamed in een tijd dat hij +voortgejaagd werd door dorst naar den Nijl—de Steevens die “Met Kitchener naar Kartoem” op zijn geweten heeft, en die uit +dit leven verdween bij het beleg van Ladysmith. + +</p> +<p>Kapitein Woodward, kort en dik, al tamelijk oud, verbrand door veertig jaren tropische zon, en met een paar oogen, zoo mooi +helder bruin als ik ze nooit bij een man gezien heb, sprak uit lange ervaring. + +</p> +<p>De lidteekens die kris en kras over zijn kalen schedel liepen, spraken van een intieme bekendheid met de tomahawks van de +zwartjes, en men bespeurde een soortgelijke bekendheid in twee lidteekens, voor en achter, in de rechter helft van zijn hals, +waar een pijl in gedrongen en er heelemaal doorheen getrokken was. Zooals hij zelf uitlegde, hij had haast gehad bij die gelegenheid—de +pijl had hem gehinderd bij het loopen—en hij voelde dat hij niet den tijd kon nemen om den kop af te breken en de schacht +er <a id="d0e1905"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1905">141</a>]</span>uit te trekken op de manier waarop ze er in was gekomen. Op het oogenblik was hij gezagvoerder van de <i>Savaii</i>, het groote stoomschip dat in het Westen inlandsche koelies wierf voor de Duitsche plantages op Samoa. + +</p> +<p>“De meeste herrie komt van de domheid van de blanken”, zei Roberts, afbrekend om een slok uit zijn glas te nemen en den Samoeeschen +barjongen in vriendelijke termen te verwenschen. “Als de blanken een beetje hun best wilden doen om de werking van zwarte +hersens te begrijpen, zouden de meeste moordpartijen vermeden worden.” + +</p> +<p>“Ik heb er genoeg gekend die beweerden dat ze de zwarten begrepen”, antwoordde kapitein Woodward, een beetje schamper, “en +ik heb altijd kunnen opmerken, dat het juist die lui waren die het eerst <i>gekaikai’d</i> (opgegeten) werden. Denk maar eens aan de zendelingen op Nieuw-Guinea en de Nieuwe Hebriden—het martelaars-eiland Erromanga +en de heele rest. Denk eens aan de Oostenrijksche expeditie die in de pan gehakt is in de Salomon-eilanden, in het verwond +van Goeadalcanar. En denk eens aan de kooplui zelf, met een ervaring van soms twintig jaren, die een grooten mond hadden dat +geen nikker hen ooit te pakken zou krijgen; en nu versieren hun hoofden de daksparren van de kanohuizen. Je had den ouden +Johnny Simons, zesentwintig jaren op de ruwe kanten van Melanesië, zwoer dat hij de nikkers op zijn duimpje kende en dat ze +hem nooit zouden krijgen, en hij trok er tusschen uit in Marovo-Lagune, Nieuw-Georgië. Zijn hoofd werd afgezaagd door een +zwarte vrouw en een ouden nikker met één been; het andere had hij in den bek van een haai gelaten toen hij dook naar visch +die ze met dynamiet verdoofd hadden. Dan had je Billy Watts, met een vreeselijken naam als nikker-vreter, een kerel om den +duivel bang te maken. Ik herinner me dat we voor Cape Little lagen, op Nieuw-Ierland, toen de <a id="d0e1917"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1917">142</a>]</span>nikkers een halve kist ruiltabak stalen, kostte hem zoowat drie en een halven dollar. Hij trok er op los, schoot zes nikkers +dood, vernielde hun oorlogskano’s, en stak twee dorpen in brand. En het was bij Cape Little, vier jaren later, dat ze hem +op zijn dak kwamen, hem en een vijftig jongens van Boekoe die hij bij zich had om tripang te visschen. In vijf minuten waren +ze allemaal dood, op drie jongens na die ontsnapten in een kano. Praat me niet van de nikkers begrijpen. De zending van den +blanke is de wereld te ontginnen, en daar heeft hij meer dan genoeg aan. Hij heeft immers geen tijd over om de nikkers te +begrijpen!” + +</p> +<p>“Zoo is het”, zei Roberts. “En ’t is gek, maar het lijkt eigenlijk niet eens noodig om de nikkers te begrijpen. Aan de domheid +van de blanken is hun succes in het ontginnen van de wereld <span class="corr" title="Bron: gëevenredigd">geëvenredigd</span>.” + +</p> +<p>“En hun succes in het brengen van de vrees voor de hel in de nikkerkoppen”, flapte kapitein Woodward er uit. “Misschien heb +je gelijk, Roberts. Misschien is het hun stommiteit waar ze hun succes aan te danken hebben, en een vorm van die stommiteit +is zeker, dat ze niet in staat zijn de nikkers te begrijpen. Maar één ding is zeker: de blanken moeten achter de nikkers heen +zitten of zij ze begrijpen of niet. Het is onvermijdelijk. Het is hun noodlot.” + +</p> +<p>“En natuurlijk zijn de blanken onvermijdelijk—het is het noodlot van de nikkers”, viel Roberts in. “Vertel een blanke dat +er pareloesters zijn in de een of andere lagune die onveilig gemaakt door tienduizend brullende kannibalen, en hij zal er +op uit trekken, heelemaal in z’n eentje, met een half dozijn Kanaka duikers en een blikken wekker als chronometer, alles als +sardientjes gepakt in een handige kits van vijf ton. Fluister hem in dat er goud gevonden wordt aan de Noordpool, en datzelfde +onvermijdelijke wezen met zijn blanke huid zal er meteen op af gaan, gewapend <a id="d0e1928"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1928">143</a>]</span>met houweel een schop, een zij spek en den nieuwsten patent goud-wasscher—en wat meer is, hij zal er komen. Geef hem de lucht +dat er diamanten zijn op de wit-gloeiende wallen van de hel, en mijnheer De Blanke zal de wallen bestormen en den ouden heer +Satan in eigen persoon aan het houwen en graven zetten. Dat komt er van als men dom en onvermijdelijk is.” + +</p> +<p>“Maar ik vraag me af wat de zwarten wel moeten denken van die—die onvermijdelijkheid”, zei ik. + +</p> +<p>Kapitein Woodward begon zachtjes te lachen. Herinnering lichtte in zijn oogen. + +</p> +<p>“Ik zit daar juist te peinzen wat de nikkers van Maloe wel hebben gedacht, en nog moeten denken, van den éénen onvermijdelijken +blanke, dien we aan boord hadden toen we hun een bezoek brachten met de <i>Duchess</i>”, legde hij uit. + +</p> +<p>Roberts mengde drie versche Aboe Hameds. + +</p> +<p>“Dat was twintig jaar geleden. Saxtorph heette hij. Hij was zonder eenigen twijfel de stomste kerel die ik ooit gezien heb, +maar hij was onvermijdelijk als de dood. Er was maar één ding dat die kerel kon, en dat was schieten. Ik herinner me den eersten +keer dat ik hem tegen het lijf liep—hier in Apia, twintig jaar geleden. Dat was vóór jouw tijd, Roberts. Ik sliep in Hollandsche +Henry z’n hotel, beneden, waar nu de markt is. Ooit van hem gehoord? Hij had een aardigen duit gemaakt met wapens smokkelen +voor de opstandelingen, verkocht zijn hotel, en werd precies zes weken later <span class="corr" title="Bron: doodgesagen">doodgeslagen</span> in Sydney, bij een herrie in een kroeg. + +</p> +<p>“Maar Saxtorph. Op een nacht was ik net zoowat ingedommeld toen een paar katten concert begonnen te geven op het erf. Ik mijn +bed uit en het raam omhoog, lampetkan in de hand. Maar juist op dat moment hoor ik het raam van de kamer ernaast omhoog gaan. +Er vielen twee schoten en het raam ging dicht. Ik geloof niet dat ik jullie de snelheid <a id="d0e1948"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1948">144</a>]</span>duidelijk kan maken waarmee het gebeurde. Tien seconden op zijn hoogst. Omhoog ging het raam, pang, pang ging de revolver, +en omlaag ging het raam. Wie het ook geweest was, hij had geen oogenblik gewacht om de uitwerking van zijn schoten te zien. +Hij wist. Snappen jullie me?—hij <i>wist</i>. Het kattenconcert was afgeloopen, en ’s morgens lagen daar de twee delinquenten, morsdood. Het was een wonder. In de eerste +plaats, al het licht dat er was kwam van de sterren en Saxtorph had geschoten zonder te mikken; dan, hij had zoo gauw achter +elkaar geschoten dat het een dubbele knal leek in plaats van twee afzonderlijke, en eindelijk, hij wist dat hij zijn doel +had geraakt zonder er naar te kijken. + +</p> +<p>“Twee dagen later kwam hij aan boord om mij te spreken. Ik was stuurman toen, op de <i>Duchess</i>, een kolossalen schoener van honderdvijftig ton, een nikkervanger. En laat ik jullie vertellen dat nikkervangers ook nikkervangers +waren in die dagen. Er waren geen gouvernements-inspecteurs, en geen gouvernements-bescherming voor ons ook. Het was ruw werk, +leven tegen leven, en niets te zeggen als het met ons gedaan was, en we deden in nikkers op ieder eiland in de Zuidzee waar +ze ons niet van af schopten. Nu dan, Saxtorph kwam aan boord, John Saxtorph was de naam dien hij opgaf. Hij was een klein, +rossig kereltje, rossig haar, rossig gezicht, en rossige oogen ook. Hij had niets dat je trof. En van binnen was hij al even +neutraal als van buiten. Hij zei dat hij dalles was en dat hij wilde monsteren. Wou kajuitsjongen zijn, kok, ladingmeester +of gewoon matroos. Wist niets van al die baantjes, maar zei dat hij graag wilde leeren. Ik had hem niet noodig, maar zijn +schieten had zóó’n indruk op me gemaakt, dat ik hem aannam als gewoon matroos, drie pond per maand. +<a id="d0e1958"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1958">145</a>]</span></p> +<p>“Het was waar, hij wilde graag leeren, dat moet ik zeggen. Maar hij was van nature niet in staat om iets te leeren. Hij kon +net zoo min de streken van het kompas achter elkaar opdreunen als ik cocktails kan maken zooals Roberts hier. En met zijn +sturen bezorgde hij me mijn eerste grijze haren. Ik durfde hem nooit alleen aan het stuurrad te laten als we voor den wind +liepen in een zware zee; en vol-en-bij en scherp-bij-de-wind waren onoplosbare mysteriën. Hij kon je het verschil niet vertellen +tusschen een schoot en een talie, hij kon het gewoon niet. Fokkeklauwval en kluiverval, het was allemaal hetzelfde voor hem. +Zeg hem de groote schoot wat af te vieren, en voor je ’t weet laat hij de piek vallen. Hij is drie keer over boord gesukkeld +en hij kon niet zwemmen. Maar hij was altijd vroolijk, nooit zeeziek, en ik heb zelden iemand gezien die zóó vol goeden wil +was. Mededeelzaam was hij niet. Praatte nooit over zichzelf. Zijn geschiedenis begon, voor zoover ons betrof, met den dag +dat hij monsterde op de <i>Duchess</i>. Waar hij had leeren schieten weet de hemel alleen. Hij was een Yankee—zooveel wisten we wel door zijn neuzig praten. En +dat was alles wat we ooit te weten zijn gekomen. + +</p> +<p>“En nu komen we tot het eigenlijke verhaal. We hadden pech gehad in de Nieuwe Hebriden: maar veertien jongens in vijf weken, +en we liepen vóór den zuidoost-passaat naar de Salomon’s. Malaita was toen, net als nu, goed jachtterrein, en we vielen Maloe +binnen, in den noordwest-hoek. Er is daar een landrif en een buitenrif en een allemachtig lastige ankerplaats; maar we kwamen +behouden binnen en lieten ons dynamiet knallen als signaal voor de nikkers om er uit te komen en zich te laten werven. Drie +dagen lang kregen we geen kip. Ze kwamen bij honderden naar ons toe in hun kano’s, maar ze lachten ons alleen maar uit als +<a id="d0e1966"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1966">146</a>]</span>we hen kralen en calico en bijlen lieten zien en over de heerlijkheden van plantage-werk op Samoa spraken. + +</p> +<p><span class="corr" title="Bron: ">“</span>Den vierden dag kwam er verandering. In de vijftig zwartjes teekenden en kregen hun logeerkamer in het grootruim, terwijl +ze zich aan dek natuurlijk vrij mochten bewegen. En natuurlijk was dit teekenen en bloc verdacht, als je er op terug kijkt, +maar toen dachten we dat het een of ander machtig opperhoofd het verbod om te teekenen had opgeheven. + +</p> +<p><span class="corr" title="Bron: ">“</span>In den morgen van den vijfden dag gingen onze twee booten naar den wal, zooals gewoonlijk,—de eene om de andere te dekken, +snap je, als er soms herrie mocht komen. En, zooals gewoonlijk, waren de vijftig nikkers die we aan boord hadden aan dek, +lummelend, kletsend, rookend en slapend. Saxtorph en ik zelf, met nog vier andere matrozen, was alles wat er nog van ons aan +boord was. De twee booten waren bemand met Gilbert-eilanders. In de eene zaten de kapitein, de ladingmeester en de werver. +In de andere, die de eerste dekte en een honderd meter uit de wal lag, was de tweede stuurman. Allebei de booten waren goed +bewapend, ofschoon we geen herrie verwachtten. + +</p> +<p>“Vier van de matrozen, Saxtorph incluis, waren bezig de kanpanje-reeling te schrappen. De vijfde matroos, geweer in de hand, +stond op wacht bij de watertank, even vóór den grooten mast. Ik was vooruit, bezig de laatste hand te leggen aan een nieuwen +bek voor de fokkegaffel. Ik wilde net mijn pijp pakken waar ik ze had neergelegd, toen ik een schot van den wal hoorde. Ik +richtte me op om te kijken. Er trof me iets tegen mijn achterhoofd dat me half verdoofd tegen het dek deed slaan. Mijn eerste +gedachte was dat er boven in het tuig iets stuk was gegaan; maar terwijl ik nog viel, en vóór dat ik op het dek terecht kwam, +hoorde ik een geweervuur van de booten alsof de duivel in <a id="d0e1978"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1978">147</a>]</span>eigen persoon een roffel sloeg. Ik draaide me half om, en zag den matroos die op schildwacht stond. Twee groote nikkers hielden +zijn armen vast, en een derde sloeg hem van achteren op zijn hoofd met een tomahawk. Ik zie het nog voor me, de watertank, +de groote mast, de troep die hem aan zijn lijf hing, de bijl die op zijn hoofd neerdaalde, alles onder het vlammende zonlicht. +Ik werd geboeid door dat groeiend visioen van moord. De tijd die de bijl noodig had om neer te dalen leek afschuwelijk lang. +Ik zag het ding op het hoofd van den man terecht komen, en ik zag zijn beenen onder hem wegzakken toen hij dubbel sloeg. De +nikkers hielden hem bij zijn armen omhoog en hij werd nog een paar keer flink bewerkt. Toen kreeg ik zelf nog twee hakken +op mijn hoofd, en maakte uit dat ik dood was. Dat was ook het idee van den kerel die me bewerkte. + +</p> +<p>“Ik was te hulpeloos om me te bewegen en ik lag daar maar en keek hoe ze den schildwacht zijn hoofd afsloegen. Ik moet zeggen, +ze deden het netjes. Je kon zien dat ze het meer gedaan hadden. + +</p> +<p>“Het geweervuur uit de booten had opgehouden en ik stelde vast dat het met ons gedaan was en dat het eind van alles was gekomen. +Het was een kwestie van minuten; dan zouden ze komen om mijn hoofd. Blijkbaar waren ze bezig de matrozen op het achterschip +te onthoofden. Hoofden zijn veel waard op Malaita; vooral hoofden van blanken. Die hebben de eereplaats in de kano-huizen +van de kustbewoners. Welk bijzonder decoratief effect de binnenlanders er in zien weet ik niet. Maar ze zijn er even verzot +op als hun broertjes van het zoute water. + +</p> +<p>“Ik had een vaag idee van ontsnappen, en kroop op handen en voeten naar den kaapstander, waar ik er in slaagde mezelf weer +op de been te hijschen. Vandaar kon ik naar achteren kijken, en ik zag drie hoofden boven op de kajuit <a id="d0e1986"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1986">148</a>]</span>liggen—de hoofden van drie matrozen aan wie ik maanden lang orders had gegeven. De nikkers zagen mij staan en kwamen op me +af. Ik greep naar mijn revolver en merkte dat ze hem hadden weggenomen. Ik kan niet zeggen dat ik bang was. Ik ben verschillende +keeren dicht bij den dood geweest, maar het heeft me nooit gemakkelijker toegeschenen dan toen. Ik was half verdoofd en niets +kon me meer wat schelen. + +</p> +<p>“De nikker die voorop liep had zich gewapend met een hakmes uit de kombuis, en hij maakte grimassen als een aap terwijl hij +zich klaar maakte om mij in tweeën te snijden. Maar dat sneedje heeft hij nooit gemaakt. Hij zakte in elkaar op het dek en +ik zag het bloed uit zijn mond gudsen. Heel vaag hoorde ik een geweer afgaan, en het bleef afgaan, voortdurend. Nikker na +nikker viel neer. Mijn begrippen werden weer een beetje helder, en ik merkte op dat er geen enkel schot mis was. Iederen keer +dat het geweer knalde, zakte er een nikker in elkaar. Ik ging zitten op het dek naast den kaapstander en keek naar boven. +Boven, in de dwarszalings, zat Saxtorph. Hoe hij het klaar had gespeeld kan ik nog niet begrijpen, want hij had twee Winchesters +en ik weet niet meer hoeveel patroongordels mee naar boven genomen; en nu was hij bezig het eenige te doen waar hij op deze +wereld voor deugde. + +</p> +<p>“Ik heb veel schiet- en moordpartijen gezien, maar ik heb nooit zoo iets gezien als toen. Ik zat daar naast den kaapstander +en keek naar de vertooning. Ik voelde me zwak en wee en het leek allemaal een droom. Pang, pang, pang, pang ging zijn geweer, +en bom, bom, bom, bom, gingen de nikkers tegen het dek. Het was verbazend hoe ze vielen. Na hun eersten stormloop op mij, +toen er zoo ongeveer een dozijn gevallen waren, schenen ze verlamd; maar hij hield geen oogenblik op met zijn geweer leeg +te pompen. +<a id="d0e1992"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1992">149</a>]</span></p> +<p><span class="corr" title="Bron: ">“</span>Zóó was de toestand toen de kano’s en de twee booten van de wal kwamen, bewapend met Sniders en met Winchesters die ze in +de booten hadden buitgemaakt. De fusillade die ze op Saxtorph loslieten was iets vreeselijks. Gelukkig voor hem kunnen de +nikkers alleen maar op korten afstand schieten. Ze zijn niet gewend om een geweer aan den schouder te brengen. Ze wachten +tot ze boven op iemand zitten, en dan schieten ze vanaf de heup. Toen zijn geweer te warm werd nam Saxtorph het andere. Dat +was zijn idee geweest toen hij twee geweren mee het want in nam. + +</p> +<p>“Wat me het meest verbaasde was de snelheid waarmee hij vuurde. En hij miste geen enkelen keer. Als er er ooit iets onvermijdelijk +is geweest, dan was die man het. De slachting was zoo afschuwelijk omdat het zoo verbazend vlug ging. De nikkers hadden geen +tijd om te denken. Als ze er in slaagden te denken, sprongen ze met een vaartje overboord, waarbij de kano’s meestal omsloegen. +Saxtorph hield geen oogenblik op. Het water was bedekt met nikkers en pang, pang, pang, schoot hij zijn kogels in hun zwarte +lichamen. Geen enkel schot was mis en ik kon duidelijk het poffen van de kogels hooren telkens als er een begraven werd in +menschelijk vleesch. + +</p> +<p>“De nikkers verspreidden zich en richtten zich naar den wal, zwemmend. Het was alsof het water bedekt was met een kleed van +opduikende en bewegende hoofden, en ik ging rechtop staan, als in een droom, om er naar te kijken: de bewegende hoofden en +de hoofden die ophielden te bewegen. Sommige lange-afstand-schoten waren schitterend. Eén man bereikte het strand, maar toen +hij opstond om aan land te waden schoot Saxtorph hem nog neer. Het was meesterlijk. En toen een paar nikkers het strand op +kwamen loopen om hem uit het water te trekken, gingen zij ook nog tegen de vlakte. +<a id="d0e2001"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2001">150</a>]</span></p> +<p>“Ik dacht dat alles voorbij was, toen ik het geweer opnieuw hoorde afgaan. Een nikker kwam met een vaartje uit de kajuit schieten, +naar de verschansing, maar viel halverwege neer. De kajuit moet vol nikkers gezeten hebben. Ik telde er twintig. Ze holden +één voor één naar boven en sprongen naar de verschansing. Maar zoover kwamen ze niet. Het deed me denken aan het schieten +van dieren in een val. Een zwart lichaam schoot telkens omhoog uit het trapluik, pang ging dan Saxtorph’s geweer, en neer +sloeg het zwarte lichaam. Natuurlijk wisten de nikkers die beneden waren niet wat er aan dek gebeurde, dus bleven ze omhoog +schieten uit het luik, totdat de laatste er geweest was. + +</p> +<p>“Saxtorph wachtte een poosje om zeker van zijn zaak te zijn, en kwam toen naar beneden. Wij tweeën waren alles wat er overbleef +van bemanning en officieren van de <i>Duchess</i>, en ik was er tamelijk beroerd aan toe, terwijl hij hulpeloos was nu hij niet meer kon schieten. Onder mijn leiding waschte +hij mijn hoofdwonden en naaide ze dicht. Een groote slok whisky sterkte mij tot het wagen van een poging om weg te komen. +Er bleef ons niets anders over. De rest was dood. We trachtten de zeilen te hijschen. Saxtorph heesch en ik hield het val +om den nagel. Hij was weer hetzelfde stomme rund van vroeger. Zijn hijschen was geen cent waard, en toen ik op een goed oogenblik +flauw viel, leek het of het afgeloopen was met ons. + +</p> +<p>“Toen ik weer bij kwam, zat Saxtorph hulpeloos op de verschansing, wachtend om mij te vragen wat hij doen moest. Ik zei hem +de gewonden eens onderste boven te halen om te zien of er ook bij waren die nog konden kruipen. Hij kreeg er zes bij elkaar. +Eén, herinner ik me, had zijn been gebroken; maar Saxtorph zei dat zijn armen in orde waren. Ik lag in de schaduw, en joeg +de vliegen weg, en <a id="d0e2011"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2011">151</a>]</span>leidde de zaken, terwijl Saxtorph zijn ploeg invalieden aanvoerde. Ik wil eeuwig verdoemd zijn als hij die arme duivels niet +aan ieder touw op de nagelbanken liet hijschen vóórdat hij de vallen vond. Eén van hen liet het touw glippen onder het hijschen +en gleed neer op het dek, dood; maar Saxtorph rammeide de anderen en hield hen aan het werk. Toen de fok en het grootzeil +op waren zei ik hem de steekschalm uit den ankerketting te schroeven en het anker te laten slippen. Ik liet me naar het achterschip +helpen om een slappe poging aan het stuurrad te wagen. Hoe hij het hem lapte begrijp ik nog niet, maar in plaats van de steekschalm +uit te schroeven, plons ging het tweede anker naar beneden, en daar lagen we dubbel geankerd. + +</p> +<p>“Eindelijk was hij zóó ver dat allebei de ankers geslipt en de stagfok en kluiver omhoog waren, en de <i>Duchess</i> viel af en stevende naar de doorvaart. Ons dek was de moeite waard om te zien. Doode en stervende nikkers lagen overal. Sommigen +zaten weggestopt op de onmogelijkste plaatsen. De kajuit zat er vol mee, waar ze van het dek weggekropen en naar beneden getuimeld +waren. Ik zette Saxtorph en zijn ploeg doodgravers aan het overboord zetten, en erover gingen ze, levenden en dooden. De haaien +hadden een vette, dien dag. Natuurlijk gingen onze vier vermoorde matrozen denzelfden weg. Maar hun hoofden deden we in een +zak met gewichten eraan, dat ze niet naar het strand drijven en in de handen van de nikkers zouden vallen. + +</p> +<p>“Onze vijf gevangenen besloot ik als bemanning te gebruiken, maar zij besloten anders. Ze namen hun kans waar, en sprongen +overboord. Saxtorph schoot er twee dood met zijn revolver terwijl ze nog in de lucht zweefden, en hij zou de andere drie in +het water ook nog naar de andere wereld hebben geholpen als ik hem niet tegen gehouden had. Ja, ik had genoeg van het moorden, +en bovendien, ze hadden <a id="d0e2020"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2020">152</a>]</span>meegeholpen den schoener naar buiten te brengen. Maar het was weggegooid medelijden, want ze werden alle drie door de haaien +ingepikt. + +</p> +<p>“Ik kreeg hersenkoorts of iets dergelijks toen we goed en wel in volle zee waren; tenminste de <i>Duchess</i> lag drie weken bijgedraaid; toen pas was ik mezelf weer meester, en we sukkelden verder met de schuit naar Sydney. In ieder +geval hebben die nikkers van Maloe de eeuwige les geleerd, dat het niet goed is, gekheid te maken met een blanke. Saxtorph +was zonder eenigen twijfel onvermijdelijk voor hen.” + +</p> +<p>Charley Roberts floot eens, en zei: + +</p> +<p>“Je zou het zoo zeggen. Maar wat is er van Saxtorph geworden?” + +</p> +<p>“Hij is bij de robbenvaart terecht gekomen, en een heele beroemdheid geworden. Zes jaren lang was hij een geweldig heer in +de vloten van San Francisco en Victoria. Het zevende jaar is zijn schoener in de Beringzee ingepikt door een Russischen kruiser, +en alle hens, zoo ging het verhaal, zijn in de zoutmijnen van Siberië gesmakt. Ten minste ik heb nooit meer iets van hem gehoord.” + + +</p> +<p>“De wereld ontginnen”, mompelde Roberts. “De wereld ontginnen. Hier, op hun gezondheid, iemand moet het toch doen—de wereld +ontginnen, bedoel ik.” + +</p> +<p>Kapitein Woodward wreef de lidteekens die kriskrasten over zijn kaal hoofd. + +</p> +<p>“Ik heb er mijn deel toe bijgedragen”, zei hij. “Veertig jaar nu al. Dit is mijn laatste reis. Dan ga ik voor goed naar huis.” + + +</p> +<p>“Ik verwed er den borrel onder dat je het niet doet”, tartte Roberts. “Jij gaat dood in het harnas, niet in je bed.” + +</p> +<p>Kapitein Woodward nam de weddenschap dadelijk aan, maar ik voor mij denk dat Charley Roberts de beste kans heeft. + + +<a id="d0e2043"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2043">153</a>]</span></p> +<p class="div1"><a id="d0e2044"></a><span class="pagenum"> +[<a href="#d0e88">Inhoud</a>] +</span></p> +<h2>Het Nageslacht van McCoy.</h2> +<p>De <i>Pyreneeën</i>, haar ijzeren zijden laag in het water gedrukt door de lading tarwe, slingerde traag, en maakte het gemakkelijk voor den +man die aan boord klom vanuit een kleine kano met vlerken. Toen zijn oogen ter hoogte van de verschansing kwamen, zoodat hij +binnen boord kon kijken, scheen het hem toe, dat hij een vaag, bijna niet te onderscheiden waas zag. Het leek meer een zinsbegoocheling, +een dof vlies dat zich plotseling over zijn oogen had gespreid. Hij voelde een neiging om het weg te vegen, en dacht tegelijkertijd, +dat hij oud werd, en dat het tijd was om een bril te bestellen in San Francisco. + +</p> +<p>Terwijl hij over de verschansing klom, liet hij zijn blikken omhoog gaan naar de hooge masten, daarna naar de pompen. Zij +werkten niet. Alles scheen in orde op het groote fregat, en hij vroeg zich verwonderd af, waarom men het noodsignaal geheschen +had. Hij dacht aan zijn gelukkige eilanders en hoopte dat het geen besmettelijke ziekte zou zijn. Misschien had het schip +gebrek aan water of proviand. Hij schudde den kapitein de hand. Wat het ook zijn mocht, er <i>was</i> iets, dat zeiden het vermagerde gezicht en de bezorgde blik van de gezagvoerder. Op het zelfde oogenblik bemerkte de nieuw-aangekomene +een flauwen niet te definieeren geur. Het leek van verbrand brood, maar toch weer anders. + +</p> +<p>Nieuwsgierig keek hij om zich heen. Twintig voet verder was een moe-uitziend matroos bezig het dek te breeuwen. Terwijl zijn +blik op dien man rustte, zag hij plotseling een <a id="d0e2059"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2059">154</a>]</span>dun spiraaltje rook onder zijn handen uit opstijgen, dat kronkelde en kringelde, en weg was. Ondertusschen was hij zelf op +het dek gekomen. Hij voelde een broeiende warmte aan zijn bloote voeten, die snel door het dikke eelt heen drong. Hij kende +nu den nood van het schip. Zijn blikken zwierven naar voren waar de geheele bemanning van magere, vermoeide matrozen vol verwachting +naar hem stond te kijken. Die blik van zijn vochtige bruine oogen ging over hen heen als een zegening; hij kalmeerde hen, +wikkelde hen als in den mantel van een groote vrede. + +</p> +<p>“Hoe lang hebt u al brand aan boord, kaptein?” vroeg hij, en zijn stem was zoo zacht en sereen, dat het leek alsof er een +duif kirde. + +</p> +<p>Eerst voelde de kapitein die rust en die tevredenheid zachtjes in zich dringen, maar dan sloeg hem weer het bewustzijn van +alles wat hij doorstaan had en nog doorstond, en hij was kwaad. Wat gaf dezen vuilen strandschuimer, gekleed in een grof linnen +broek en een katoenen hemd, het recht om hem en zijn overwerkte, uitgeputte hersenen iets als rust en tevredenheid te suggereeren? +De kapitein beredeneerde het niet zoo; het onbewuste proces der emotie was de oorzaak van zijn boosheid. + +</p> +<p>“Vijftien dagen”, antwoordde hij kortaf. “Wie ben jij?” + +</p> +<p>“Mijn naam is McCoy”, kwam het antwoord, en het geluid ademde zachtheid en medelijden. + +</p> +<p>“Ik bedoel, ben je de loods?” + +</p> +<p>McCoy liet de zegening van zijn blik gaan over den langen, zwaar-geschouderden man met het verwilderde, ongeschoren gezicht, +die naast den kapitein was komen staan. + +</p> +<p>“Ik ben even goed loods als iemand anders”, was het antwoord van McCoy. “We zijn hier allemaal loods, kapitein, en ik ken +iederen centimeter van deze wateren.” + +</p> +<p>Maar de kapitein was ongeduldig. +<a id="d0e2077"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2077">155</a>]</span></p> +<p>“Ik moet de autoriteiten hebben. Ik moet hen spreken, en allemachtig gauw ook.” + +</p> +<p>“Dan kunt u ook met mij volstaan.” + +</p> +<p>Weer dat hinderlijke gevoel van vrede, en dan zijn schip een woedende oven onder zijn voeten! Hij trok nerveus en ongeduldig +zijn wenkbrauwen op, en balde zijn vuist alsof hij er mee wou slaan. + +</p> +<p>“Wie ben je dan in Jezus’ naam?” vroeg hij ruw. + +</p> +<p>“Ik ben de eerste ambtenaar”, was het antwoord, en nog steeds was de stem de zachtste en teederste die men zich kon denken. + + +</p> +<p>De lange zwaar-geschouderde man barstte uit in een schorren lach, die meer een uiting was van hysterie dan van plezier. De +kapitein en hij bekeken McCoy verwonderd en ongeloovig. Dat deze strandschuimer op bloote voeten zulk een klinkende waardigheid +zou bekleeden was onbegrijpelijk. Zijn katoenen hemd, los geknoopt, liet een grauw-behaarde borst zien, en tevens dat hij +er geen kleedingstuk meer onder droeg. Een versleten strooien hoed trachtte tevergeefs het ongekamde grijze haar te verbergen. +Een patriarchale baard, ongeknipt, daalde neer tot halfweg zijn borst. Twee kwartjes zouden hem bij een uitdrager compleet +hebben uitgerust zooals hij nu voor hem stond. + +</p> +<p>“Soms familie van McCoy van de <i>Bounty</i>?” vroeg de kapitein. + +</p> +<p>“Mijn overgrootvader.” + +</p> +<p>“O”, zei de kapitein, en hij bedacht zich. “Mijn naam is Davenport, en dit is mijn eerste stuurman, mijnheer Konig.” + +</p> +<p>Ze schudden elkaar de hand. + +</p> +<p>“En nu ter zake.” De kapitein sprak snel, de drang van een groote haast preste zijn woorden. “We hebben nu al meer dan twee +weken brand aan boord. Ieder oogenblik kan de <a id="d0e2103"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2103">156</a>]</span>hel losbarsten. Daarom heb ik op Pitcairn aangehouden. Ik wil de schuit aan den grond zetten, of lek slaan, om den romp te +sparen.” + +</p> +<p>“Dan hebt u zich vergist, kaptein”, zei McCoy. “U had met ruime schooten naar Mangareva moeten koersen. Daar is een mooi strand, +in een lagune, waar het water is als een vischvijver.” + +</p> +<p>“Maar we zijn nou hier, hè?” snauwde de eerste stuurman. “Daar komt het maar op aan. We zijn hier, en er moet iets gedaan +worden.” + +</p> +<p>McCoy schudde vriendelijk zijn hoofd. + +</p> +<p>“U kunt hier niets doen. Er is hier geen strand. Er is zelfs geen ankerplaats.” + +</p> +<p>“Klets”, zei de stuurman. “Klets”, herhaalde hij luid, toen de kapitein hem een teeken gaf, wat minder kras in zijn uitdrukkingen +te zijn. “Dergelijke praatjes kun je mij niet verkoopen. Waar heb je je eigen booten dan, je schoener of je kotter of weet +ik wat jij hebt? Hè? Vertel me dat maar’ es.” + +</p> +<p>McCoy glimlachte zacht zooals hij gesproken had. Zijn glimlach was een liefkoozing, een omhelzing die den uitgeputten stuurman +trachtte mee te trekken in den sereenen vrede van McCoy’s rustige ziel. + +</p> +<p>“Wij hebben geen schoener en geen kotter”, antwoordde hij. “En we dragen onze kano’s boven op de rotsen.” + +</p> +<p>“Zou ik eerst’ es moeten zien”, snoof de stuurman. “Hoe kom je dan op de andere eilanden, hè? Dat wou ik wel’ es weten.” + +</p> +<p>“Wij gaan niet naar de andere eilanden. Ik alleen, af en toe, als gouverneur van Pitcairn. Toen ik nog jong was, was ik heel +dikwijls weg—soms op de koopvaardij-schoeners, meestal op de brik van de zending. Maar die is er nu niet meer, en we zijn +nu afhankelijk van passeerende schepen. Soms hebben we er wel eens zes in ’t jaar. Maar dikwijls <a id="d0e2123"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2123">157</a>]</span>gaat er ook een jaar en nog meer voorbij zonder dat we één enkel schip zien. U bent het eerste sinds zeven maanden.” + +</p> +<p>“En je wilt me vertellen—”, begon de stuurman weer. + +</p> +<p>Maar kapitein Davenport kwam tusschenbeide. + +</p> +<p>“Genoeg, genoeg. We verliezen onzen tijd maar. Wat moeten we doen, mijnheer McCoy?” + +</p> +<p>De oude man wendde zijn bruine oogen, zacht als die van een vrouw, naar het land, en kapitein en stuurman volgden zijn blik, +van de eenzame rots Pitcairn naar de bemanning die in een troep bijeen stond op het voorschip en vol spanning wachtte op een +beslissing. McCoy haastte zich niet. Zijn gedachten gingen rustig en langzaam, stap voor stap, met de zekerheid van iemand +die nooit gekweld of geslagen is door het leven. + +</p> +<p>“Er is niet veel wind op ’t oogenblik”, zei hij eindelijk. “En er loopt een sterke strooming naar het westen.” + +</p> +<p>“Die heeft ons doen afdrijven naar lij”, onderbrak de kapitein, die zijn zeemanschap wilde rechtvaardigen. + +</p> +<p>“Juist, die heeft u naar lij gedreven!” ging McCoy verder. “Nu, u kunt vandaag niet tegen die strooming in opwerken. En al +kon het, dan is er nog geen strand. Uw schip zou totaal verloren zijn.” + +</p> +<p>Hij wachtte even, en kapitein en stuurman keken elkaar wanhopig aan. + +</p> +<p>“Maar ik zal u zeggen wat u kunt doen. De bries zal vannacht doorkomen, ongeveer middernacht—kijk die vegen wolken en die +dikte te loevert, achter dien bergtop daar. Daar zal-ie vandaan komen, uit het zuid-oosten, en hard. Het is driehonderd mijlen +naar Mangareva. Bras je ra’s in ’t vierkant en loop er vóór het windje heen. Er is daar een mooi bed voor je schip.” + +</p> +<p>De stuurman schudde zijn hoofd. + +</p> +<p>“Kom even in de kajuit, dan kunnen we eens op de kaart kijken,” zei de kapitein. +<a id="d0e2147"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2147">158</a>]</span></p> +<p>Er hing een vergiftige, verstikkende atmosfeer in de kleine, benauwde kajuit. Onzichtbare gassen die overal ronddreven beten +en prikten in McCoy’s oogen. Het dek was hier nog heeter, bijna onverdraaglijk heet voor zijn bloote voeten. Het zweet stroomde +uit zijn lichaam. Hij keek bijna bang om zich heen. Deze kwaadaardige, inwendige hitte was afschuwelijk. Het was een wonder, +dat de kajuit niet in vlammen uitbarstte. Hij had een gevoel alsof hij in een grooten oven was, waar ieder oogenblik de hitte +tot een geweldige hoogte kon stijgen en hem verschroeien als een halmpje gras. + +</p> +<p>Toen hij één voet oplichtte en de heete zool tegen zijn broekspijp wreef, beet de stuurman hem een woesten, grimmigen lach +toe. + +</p> +<p>“Het voorgeborchte der hel”, zei hij. “De hel zelf is daar vlak onder uw voeten.” + +</p> +<p>“Het is heet!”, riep McCoy onwillekeurig, en veegde zijn gezicht met een bandana zakdoek. + +</p> +<p>“Hier is Mangareva”, zei de kapitein, terwijl hij zich over de tafel boog en een zwarte vlek aanwees midden in de onverbroken +witheid van de kaart. + +</p> +<p>“En hier, nog daar vóór, ligt nog een eiland. Waarom daar niet heen?” + +</p> +<p>McCoy keek niet op de kaart. + +</p> +<p>“Crescent Eiland”, antwoordde hij. “Het is onbewoond, en maar twee of drie voet boven het water. Een lagune, maar geen invaart. +Neen, Mangareva is de naaste plek die u gebruiken kunt.” + +</p> +<p>“Dan zal het Mangareva zijn”, zei kapitein Davenport, de grommende tegenwerpingen van zijn stuurman onderbrekend. “Roep het +volk achter, mijnheer Konig.” + +</p> +<p>De matrozen gehoorzaamden. Ze strompelden moe langs het dek en deden pijnlijke pogingen om haast te maken. Hun uitputting +was zichtbaar in iedere beweging die ze <a id="d0e2168"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2168">159</a>]</span>maakten. De kok kwam uit zijn kombuis om te luisteren, en de kajuitsjongen hing naast hem over de deur. + +</p> +<p>Toen kapitein Davenport de situatie uitgelegd en zijn voornemen om naar Mangareva te loopen geuit had, brak er een geweldig +rumoer los. Tegen een achtergrond van kelig gegrom rezen ongearticuleerde kreten van woede, met hier en daar een duidelijk +te onderscheiden vloek, een woord, een zin. De schrille stem van een Cockney steeg, en beheerschte een oogenblik alles: “Jeisis +Christus, eers’ veertien daoge in de hel, en nou wil-ie dawwe die drijvende hel weer nao see seile!” + +</p> +<p>De kapitein had geen macht meer over hen, maar de aanwezigheid van McCoy scheen hun een zacht verwijt, en kalmeerde hen. Het +mopperen en vloeken stierf weg, totdat, behalve hier en daar een gezicht dat vol angstige spanning naar den kapitein gericht +was, de geheele bemanning verlangend stond te kijken naar de groen-begroeide toppen en de overhangende rotsen van Pitcairn. + + +</p> +<p>Zacht als een lentewind was de stem van McCoy; “Kaptein, ik meende dat ik er een paar hoorde zeggen dat ze honger hadden.” + + +</p> +<p>“Ja”, was het antwoord, “en wij ook. Ik heb de laatste twee dagen niets gehad dan een scheepsbeschuit en een lepel gedroogde +zalm. We zijn op rantsoen. Ziet u, toen we den brand ontdekten, hebben we alles onmiddelijk dichtgeschalmd om het vuur te +verstikken. En toen merkten we hoe weinig voedsel er in de provisiekast was. Maar toen was het te laat. We durfden de voorraadkamer +niet meer open te breken. Honger? Ik heb even veel honger als zij.” + +</p> +<p>Hij sprak de mannen opnieuw toe, en opnieuw rees het kelig gebrom en gevloek, en hun gezichten waren als van dieren, verwrongen +van <span class="corr" title="Bron: weede">woede</span>. De tweede en de derde stuurman waren bij den kapitein komen staan, vóór op de <a id="d0e2183"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2183">160</a>]</span>kampanje. Hun gezichten waren strak en zonder uitdrukking; vóór alles schenen ze ontstemd door deze muiterij van de bemanning. +Kapitein Davenport keek zijn eersten officier vragend aan, maar die haalde slechts zijn schouders op ten teeken van zijn hulpeloosheid. + + +</p> +<p>“U ziet”, zei de gezagvoerder tegen McCoy, “je kunt matrozen niet dwingen het veilige land te verlaten en naar zee te gaan +op een brandend schip. Het is hun drijvende doodkist geweest, nu al meer dan twee weken. Ze zijn uitgewerkt en uitgehongerd, +en ze hebben er genoeg van. We zullen naar Pitcairn opwerken.” + +</p> +<p>Maar er was weinig wind, de bodem van de <i>Pyreneeën</i> was aangegroeid, en het schip kon niet tegen de sterke westelijke strooming op laveeren. Na verloop van twee uren had men +drie mijlen verloren. De matrozen werkten fel, alsof ze alleen door hun kracht de <i>Pyreneeën</i> tegen de vijandige elementen in konden drijven. Maar gestadig, nu over stuurboord, dan over bakboord, zakte het schip af +naar het westen. De kapitein ijsbeerde rusteloos heen en weer. Af en toe hield hij op om te kijken naar de slierten rook die +overal ronddreven, en hij trachtte hun spoor na te gaan tot de plek waar ze uit het dek sprongen. De timmerman was voortdurend +bezig dergelijke plekken vast te stellen en, als hij daarin geslaagd was, ze dichter en dichter te breeuwen. + +</p> +<p>“Wel, wat denkt u er nu van?” vroeg de kapitein eindelijk aan McCoy, die naar den timmerman stond te kijken met al de belangstelling +en nieuwsgierigheid van een kind in zijn oogen. + +</p> +<p>McCoy keek in de richting van de wal, waar het eiland verdween in den dichtenden nevel. + +</p> +<p>“Ik denk, dat ’t beter zou zijn naar Mangareva te loopen. Met de bries die nu komt bent u daar morgenavond.” +<a id="d0e2201"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2201">161</a>]</span></p> +<p>“Maar wat als de brand uitslaat? Het kan ieder oogenblik gebeuren.” + +</p> +<p>“Houdt uw booten klaar in de vallen. Dezelfde bries zal uw booten naar Mangareva brengen, als het schip onder u uit brandt.” + + +</p> +<p>Kapitein Davenport overlegde een oogenblik met zich zelf, en toen hoorde McCoy de vraag die hij liever niet had willen hooren, +maar die hij voelde komen. + +</p> +<p>“Ik heb geen kaart van Mangareva. Op de groote kaart is het maar een vliegenscheet. Ik zou niet weten waar ik de invaart in +de lagune moest zoeken. Zoudt u mee willen gaan en het schip voor mij naar binnen loodsen?” + +</p> +<p>McCoy’s sereene rust bleef onverstoord. + +</p> +<p>“Goed, kaptein”, zei hij met dezelfde kalme achteloosheid waarmee hij een uitnoodiging om te komen dineeren zou hebben aangenomen; +“ik ga met u mee naar Mangareva.” + +</p> +<p>Weer werd de bemanning naar achteren geroepen, en de kapitein sprak hen toe vanaf de hooge kampanje. + +</p> +<p>“We hebben geprobeerd de schuit stroomop te krijgen, maar jullie ziet hoe veel we verloren hebben. We drijven af in een twee-knoops +strooming. Deze mijnheer hier is de Edelachtbare Heer McCoy, eerste ambtenaar en gouverneur van het eiland Pitcairn. Hij zal +met ons meegaan naar Mangareva. Jullie ziet dus dat de toestand niet zoo gevaarlijk is. Hij zou het niet aangeboden hebben, +als hij dacht dat hij er zijn hachje bij in zou schieten. Bovendien, hoe groot de risico ook is, als hij uit eigen beweging +aan boord komt, en de kans wil loopen, kunnen wij niet minder doen. Wat zeggen jullie van Mangareva?” + +</p> +<p>Dezen keer was er geen rumoer. McCoy’s aanwezigheid, de zekerheid en de kalmte die er van hem uit schenen te stralen, hadden +hun uitwerking. Ze spraken zachtjes onder elkaar. Veel werd er niet gepraat. Ze waren eensgezind <a id="d0e2220"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2220">162</a>]</span>in de deugd, en ze schoven den Cockney naar voren als hun woordvoerder. Overstelpt door het bewustzijn van zijn eigen heldenmoed +en dien van zijn kameraden, schreeuwde hij met vlammende oogen: “Verdomd, as hij ’t doet, wij ook!” + +</p> +<p>De bemanning mompelde bijval en ging naar voren. + +</p> +<p>“Eén oogenblik, kaptein”, zei McCoy toen de ander zich omdraaide om orders aan den eersten stuurman te geven, “ik moet eerst +aan land gaan.” + +</p> +<p>Mijnheer Konig was als door den donder getroffen en staarde McCoy aan alsof hij een krankzinnige voor zich had. + +</p> +<p>“Aan land gaan?” riep de kapitein. “Waarom in Godsnaam? Het duurt drie uren eer u daar bent in uw kano.” + +</p> +<p>McCoy mat den afstand tot het verre land en knikte. + +</p> +<p>“Ja, en het is nu zes uur. Ik ben niet aan land vóór negen. Het volk kan niet eerder bijeen zijn dan tien uur. Terwijl de +bries doorkomt vanavond kunt u beginnen er tegen in te laveeren, en mij dan morgen vroeg bij zonsopgang oppikken.” + +</p> +<p>“In den naam van rede en gezond verstand”, barstte de kapitein uit, “waarom wilt u het volk bijeen roepen? Ziet u niet in +dat mijn schip onder mij wegbrandt?” + +</p> +<p>McCoy was kalm als een zomersche zee, en de woede van den ander bracht er niet het minste rimpeltje op. + +</p> +<p>“Zeker, kaptein”, kirde hij met zijn duivengeluid. “Ik zie heel goed in dat uw schip in brand staat. Daarom ga ik met u mee +naar Mangareva. Maat ik moet verlof hebben om met u mee te gaan. Het is gewoonte zoo bij ons. Het is iets heel gewichtigs +als de gouverneur van het eiland weggaat. De belangen van het volk staan op het spel, en ze hebben het recht hun toestemming +te geven of te weigeren. Maar ze zullen het zeker goed vinden, dat weet ik.” + +</p> +<p>“Weet u dat zeker?” + +</p> +<p>“Absoluut zeker.” +<a id="d0e2244"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2244">163</a>]</span></p> +<p>“Maar als u weet dat ze permissie zullen geven, waarom maakt u zich dan nog druk om ze te krijgen? Denk aan het oponthoud—een +heelen nacht!” + +</p> +<p>“Het is gewoonte bij ons”, was het onverstoorbare antwoord. “Bovendien ben ik gouverneur, en ik moet maatregelen nemen voor +het bestuur van het eiland voor den tijd dat ik weg ben.” + +</p> +<p>“Maar het is maar vierentwintig uur naar Mangareva”, wierp de kapitein tegen, “Veronderstel dat het zesmaal zoo lang duurt +om terug te komen tegen den wind in; dat zou u na een week weer terug brengen.” + +</p> +<p>McCoy glimlachte zijn breeden, goedigen glimlach. + +</p> +<p>“Er komen maar heel weinig schepen langs Pitcairn, en als er komen, zijn ze meestal van San Francisco of van om Kaap Hoorn. +Ik mag van geluk spreken als ik over zes maanden terug ben. Misschien blijf ik een jaar weg, en misschien moet ik naar San +Francisco gaan om een schip te vinden dat mij terug zal brengen. Mijn vader ging eens voor drie maanden weg van Pitcairn, +en het duurde twee jaren vóórdat hij terug kon komen. Verder hebt u gebrek aan voedsel. Als u uw toevlucht in de booten moet +zoeken en het weer wordt slecht, kan het dagen duren eer u land bereikt. Ik kan u twee kano-ladingen proviand mee brengen +morgen vroeg. Gedroogde bananen zullen het beste zijn... Als de bries aanwakkert, kruist u er tegen in. Hoe dichterbij u is, +des te grootere ladingen kan ik meebrengen. Tot ziens.” + +</p> +<p>Hij stak zijn hand uit. De kapitein schudde haar, en kon bijna niet los laten. Hij scheen er zich aan vast te klemmen zooals +een verdrinkende zeeman zich vastklemt aan een reddingboei. + +</p> +<p>“Hoe weet ik dat u terug zult komen morgen?” vroeg hij. +<a id="d0e2259"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2259">164</a>]</span></p> +<p>“Ja, dat is het maar!” riep de stuurman. “Hoe weten we dat-ie ’m niet smeert om zijn eigen huid te bergen?” + +</p> +<p>McCoy zei niets. Hij keek de twee mannen zacht en zegenend aan, en het scheen hun toe als ontvingen zij een boodschap uit +zijn onbegrijpelijke gerustheid van ziel. + +</p> +<p>De kapitein liet zijn hand los, en met een laatsten blik die de bemanning omving in zijn zegening, klom McCoy over de verschansing +en daalde af in zijn kano. + +</p> +<p>De wind werd sterker, en de <i>Pyreneeën</i>, ondanks den baard onder haar bodem, won een half dozijn mijlen van de westelijke strooming. Bij zonsopgang, met Pitcairn +drie mijlen te loevert, bemerkte kapitein Davenport twee kano’s, die op hem aanhielden. Weer klauterde McCoy op tegen den +ijzeren wand van het schip, en sprong over de verschansing op het heete dek. Hij werd gevolgd door vele pakken gedroogde bananen, +elk pak gewikkeld in droge bladeren. + +</p> +<p>“Nu, kapitein,” zei hij, “gooi je ra’s om, en vooruit om je lieve leven. Ziet u, ik ben geen zeevaarder”, legde hij een paar +minuten later uit, toen hij naast den kapitein stond achter op de kampanje, terwijl deze zijn blikken liet gaan van de bovenste +zeilen omlaag naar het water, om de vaart van de <i>Pyreneeën</i> te schatten. “Jaag ’r naar Mangareva. Als u het land hebt gevonden zal ik haar wel naar binnen loodsen. Wat denkt u dat het +oudje maakt op ’t oogenblik?” + +</p> +<p>“Elf”, antwoordde kapitein Davenport, met een laatsten blik naar het voorbij ruischende water. + +</p> +<p>“Elf knoopen. Eens even kijken, als we die vaart houden zullen we Mangareva morgen vroeg tusschen acht en negen in zicht krijgen. +Ik zal het schip op ’t strand hebben om tien uur, elf uur op z’n laatst. En dan is al uw zorg voorbij.” + +</p> +<p>Het scheen den kapitein bijna toe dat het oogenblik van zaligheid al gekomen was, zoo overtuigend sprak McCoy. <a id="d0e2282"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2282">165</a>]</span>Meer dan twee weken had kapitein Davenport geleefd onder de vreeselijke spanning gezagvoerder van een brandend schip te zijn, +en hij begon te voelen dat hij genoeg had gehad. + +</p> +<p>Een windvlaag, heviger dan de vorigen, sloeg tegen zijn nek en floot langs zijn ooren. Hij mat de kracht ervan en keek snel +overboord. + +</p> +<p>“De wind neemt voortdurend toe”, verklaarde hij. “De ouwe schuit maakt eerder twaalf dan elf op ’t oogenblik. Als dat zoo +doorgaat, zullen we zeil moeten minderen vanavond.” + +</p> +<p>Den geheelen dag vloog de <i>Pyreneeën</i> met haar lading smeulend vuur over de schuimende zee. Bij het vallen van den nacht waren bovenbram- en bramzeilen ingenomen, +en het groote fregat joeg voort, de duisternis in. Hooge zeeën met schuimkoppen liepen kokend en sissend achterop. De gunstige +wind miste zijn uitwerking niet, en vóór- en achteruit was iedereen zichtbaar beter gestemd. In de tweede hondenwacht<a id="d0e2293src" href="#d0e2293" class="noteref">1</a> hief de een of andere zorgelooze ziel zelfs een lied aan, en toen het acht glazen sloeg was de geheele bemanning aan het +zingen. + +</p> +<p>Kapitein Davenport had zijn dekens naar boven gebracht en spreidde ze boven op de kajuit. + +</p> +<p>“Ik ben vergeten wat slaap is”, legde hij McCoy uit. “Ik ga een uiltje knappen. Maar roep me in ieder geval wanneer je denkt +dat ’t noodig is.” + +</p> +<p>Om drie uur ’s morgens werd hij gewekt door een zacht trekken aan zijn arm. Hij ging snel rechtop zitten, leunend tegen het +vallicht, nog verdoofd door zijn zwaren slaap. De wind zong zijn krijgszang in het tuig, en de <i>Pyreneeën</i> werd gebeukt door een woeste zee. Het schip slingerde <a id="d0e2308"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2308">166</a>]</span>beurtelings de stuurboord- en bakboord-reeling onder water, en midscheeps was de zee niet van het dek. McCoy schreeuwde iets +dat hij niet verstaan <span class="corr" title="Bron: ken">kon</span>. Hij strekte zijn arm uit, greep den ander bij den schouder en trok hem naar zich toe, zoodat zijn oor dicht bij McCoy’s +lippen was. + +</p> +<p>“Het is drie uur nu”, kwam de stem van McCoy, die nog steeds haar duivengeluid behield, maar vreemd gedempt, als van een grooten +afstand. “We hebben tweehonderd vijftig geloopen. Het eiland Crescent is maar dertig mijlen verder, ergens recht vooruit. +Er zijn geen lichten op, en als we vóór den wind blijven loopen, vliegen we er tegen aan, en dan zijn wij weg en het schip +ook.” + +</p> +<p>“Wat denk je—bijliggen?” + +</p> +<p>“Ja, ga bijliggen tot het licht wordt. We verliezen er maar vier uur mee.” + +</p> +<p>Dus de <i>Pyreneeën</i>, met haar lading vuur, werd bijgedraaid, en beet recht in den wind, vocht zich heen door de beukende zeeën die braken over +haar boeg. Ze was een dunne schaal, gevuld met een smeulenden brand, en buiten op de schaal, zich met levensgevaar vasthoudend, +hielpen de nietige menschjes haar in den strijd. + +</p> +<p>“Het is heel ongewoon, deze storm”, zei McCoy tegen den kapitein, in de beschutting van de kajuit. “Eigenlijk zou er geen +storm moeten zijn in dezen tijd van het jaar. Maar alles is ongewoon geweest met het weer. De passaatwinden hebben niet meer +geblazen, en nu loeit het juist uit den passaathoek.” Hij wees met zijn hand de duisternis in, alsof zijn oogen honderden +mijlen ver konden zien. “Het zit in ’t westen. Daar is ergens iets geweldigs op til—een wervelstorm of iets dergelijks. We +boffen dat we zoo ver naar ’t oosten zijn. Dit is maar een lichte koelte”, voegde hij er bij. “Lang zal het niet duren, dat +kan ik je wel vertellen.” +<a id="d0e2326"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2326">167</a>]</span></p> +<p>Toen de zon opkwam was de wind bedaard tot zijn normale kracht. Maar het daglicht openbaarde een nieuw gevaar. Het was dik +van mist geworden. De zee was er mee bedekt, of liever, met een parelgrijzen nevel, die mist was in zooverre dat hij het zicht +belemmerde; maar eigenlijk was het niet meer dan een vlies op de zee, want de zon schoot er doorheen en doorgloeide het met +een roode straling. + +</p> +<p>Het dek van de <i>Pyreneeën</i> rookte meer dan den vorigen dag, en de opgewektheid van officieren en bemanning was verdwenen. Men kon den kajuitsjongen +hooren huilen in lij van de kombuis. Het was zijn eerste reis, en de vrees voor den dood was sterk in hem. De kapitein liep +met een woedend gezicht rond, nerveus op zijn snor kauwend, niet in staat een besluit te nemen. + +</p> +<p>“Wat denk jij ervan”, vroeg hij, stilstaand naast McCoy, die zat te ontbijten met gedroogde bananen en een kroes water. McCoy +at zijn laatste banaan op, dronk zijn kroes leeg, en keek langzaam om zich heen. Er was een teedere glimlach in zijn oogen +toen hij zei: “Wel, kaptein, we kunnen even goed varen als verbranden. Je dek zal het niet eeuwig uithouden. Het is al veel +warmer van morgen. Heb je misschien een paar schoenen die ik kan dragen. Het wordt onpleizierig voor mijn bloote voeten.” + + +</p> +<p>De <i>Pyreneeën</i> schepte twee zware zeeën toen ze volgebrast en opnieuw vóór den wind gebracht werd; en de eerste stuurman gaf uiting aan +den wensch om al dat water in het ruim te hebben, als het er maar ingebracht kon worden zonder de luiken af te nemen. McCoy +dook met zijn hoofd in het kompashuisje, en keek naar den koers die men zette. + +</p> +<p>“Ik zou’r een beetje hooger houden, kaptein”, zei hij. “We zijn afgedreven terwijl we bij-lagen.” + +</p> +<p>“Ik lig al een streek hooger”, was het antwoord. “Is dat niet genoeg?” +<a id="d0e2345"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2345">168</a>]</span></p> +<p>“Ik zou er twee streken van maken, kaptein. Dit stukje wind heeft die westelijke strooming harder vooruit geschopt dan je +denkt.” + +</p> +<p>Kapitein Davenport gaf toe tot anderhalven streek, en ging toen het want in, vergezeld van McCoy en den eersten stuurman, +om uit te kijken naar land. Alle zeilen stonden weer bij, zoodat de <i>Pyreneeën</i> tien knoopen liep. De achteroploopende zee werd snel kalmer. Nog niets was er dat den parelgrijzen nevel brak, en om tien +uur begon kapitein Davenport zenuwachtig te worden. Alle hens stonden klaar op hun post om bij den eersten roep van “Land +vooruit!” als duivels aan het werk te springen om de <i>Pyreneeën</i> in den wind te brengen. Dat “Land vooruit”, het een of ander buitenrif waar de branding overheen spoelde, zou gevaarlijk +dichtbij zijn als het zich liet zien in dien mist. + +</p> +<p>Weer ging er een uur voorbij. De drie uitkijken boven tuurden gespannen in de parelende straling. + +</p> +<p>“Wat, als we Mangareva voorbij varen?” vroeg kapitein Davenport plotseling. + +</p> +<p>McCoy antwoordde zachtjes, zonder zijn blik af te wenden van de zee: + +</p> +<p>“Wel, laat’r loopen, kaptein. Dat is het eenige wat we kunnen doen. De heele Paoemotoe’s liggen vóór ons. We kunnen duizend +mijlen ver varen steeds door riffen en atollen. Ergens zullen we er wel tegen aan loopen.” + +</p> +<p>“Dan vooruit.” Kapitein Davenport gaf blijk van zijn bedoeling om naar het dek af te dalen. “We zijn Mangareva voorbij. God +weet waar het volgende land is. Ik wou nòg dat ik ’r die halve streek hooger gehouden had”, biechtte hij een oogenblik later. +“Die vervloekte strooming steekt den gek met een zeevaarder.” + +</p> +<p>“De oude zeevaarders <span class="corr" title="Bron: neemden">noemden</span> de Paoemotoe’s den Gevaarlijken Archipel”, zei McCoy, toen ze weer op de <a id="d0e2371"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2371">169</a>]</span>kampanje waren. En het is juist deze strooming die dien naam mee op zijn geweten heeft.” + +</p> +<p>“Ik heb ’s gepraat met een varensgezel in Sydney”, zei mijnheer Konig. “Hij had lang gehandeld in de Paoemoetoe’s. Hij vertelde +me dat verzekering daar achttien procent was. Is dat zoo?” + +</p> +<p>McCoy glimlachte en knikte. + +</p> +<p>”<i>Als</i> ze nog verzekeren”, vulde hij aan. “De reeders schrijven ieder jaar twintig procent op hun schoeners af.” + +</p> +<p>“Groote God!” kermde kapitein Davenport. “Dat maakt het bestaan van een schoener maar vijf jaren!” Hij schudde neerslachtig +zijn hoofd, mompelend: “Kwaad water; kwaad water!” + +</p> +<p>Ze gingen weer de kajuit binnen om de groote kaart te raadplegen, maar de vergiftige dampen dreven hen hoestend en hijgend +weer aan dek. + +</p> +<p>“Hier is het eiland Moerenhout.” Kapitein Davenport wees het aan op de kaart die hij boven op de kajuit had uitgespreid. “Het +kan niet meer dan honderd mijlen aan lij liggen.” + +</p> +<p>“Honderd en tien.” McCoy schudde twijfelend zijn hoofd. “Misschien kunnen we het doen, maar het is erg gewaagd. Ik zou het +schip op ’t strand kunnen zetten, maar er is even veel kans dat we op ’t rif komen. Een leelijk gat, een heel leelijk gat.” + + +</p> +<p>“We zullen de risico loopen”, was kapitein Davenport’s besluit en hij ging de koers uitrekenen. + +</p> +<p>Vroeg in den namiddag werd er zeil geminderd om het eiland ’s nachts niet voorbij te varen; en in de tweede hondenwacht gaf +de bemanning blijk van haar herwonnen opgewektheid. Het land was zóó dicht bij, en ’s morgens zouden al hun zorgen voorbij +zijn. + +</p> +<p>Maar de morgen kwam, helder, met een vlammende tropische zon. De zuidoost-passaat was naar het oosten <a id="d0e2396"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2396">170</a>]</span>gedraaid en dreef de <i>Pyreneeën</i> door het water met een vaart van acht knoopen. Kapitein Davenport maakte zijn gegist bestek, ruim rekenend voor afdrijven, +en kondigde aan, dat Moerenhout niet meer dan tien mijlen verder was. De <i>Pyreneeën</i> zeilde de tien mijlen, ze zeilde tien mijlen verder, en de uitkijken in de drie masten zagen niets dan de naakte, zon-overspoelde +zee. + +</p> +<p>“Maar het land <i>is</i> er, zeg ik je,” schreeuwde kapitein Davenport hun toe vanaf de kampanje. + +</p> +<p>McCoy glimlachte kalmeerend, maar de kapitein keek rond als een krankzinnige, greep zijn sextant, en deed een chronometer-waarneming. + + +</p> +<p>“Ik wist wel dat ik gelijk had!” schreeuwde hij bijna toen hij de waarneming had uitgewerkt “eenentwintig, vijfenvijftig, +zuid; honderdzesendertig, twee, west. Daar! We zijn nog acht mijlen te loevert. Wat hebt u gekregen, mijnheer Konig?” + +</p> +<p>De eerste stuurman keek naar zijn cijfers en zei met een lage stem: + +</p> +<p>“Eenentwintig, vijfenvijftig heb ik ook, maar mijn lengte is honderdzesendertig, acht en veertig. Dat brengt ons een heel +stuk naar lij—-” + +</p> +<p>Maar kapitein Davenport negeerde zijn berekeningen met een zóó verachtelijk stilzwijgen, dat mijnheer Konig op zijn tanden +knarste en wild vloekte in zijn baard. + +</p> +<p>“Houd ’r af”, beval de kapitein den roerganger. “Drie streken—recht zoo, laat ’r zoo loopen!” + +</p> +<p>Toen keerde hij terug naar zijn berekeningen en deed alles nog eens over. Het zweet liep van zijn gezicht. Hij kauwde op zijn +snor, op zijn lippen, op zijn potlood, en staarde naar zijn cijfers als naar een spook. Plotseling, met een nijdige uitbarsting +van zijn spieren, verfrommelde hij het bekrabbelde papier in zijn vuist, en stampte er op. Mijnheer Konig <a id="d0e2423"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2423">171</a>]</span>grinnikte voldaan en draaide zich om, terwijl kapitein Davenport tegen kajuit stond te leunen en een half uur lang geen woord +meer zei, zich tevreden stellend met naar lij te staren, een uitdrukking van peinzende wanhoop op zijn gezicht. + +</p> +<p>“Mijnheer McCoy”, verbrak hij opeens de stilte. “De kaart wijst een eilandengroep aan, ongeveer veertig mijlen naar het noorden, +of noordnoordwesten”—de Actaeon-eilanden. Wat denkt u daarvan?” + +</p> +<p>“Er zijn er vier, allemaal laag”, antwoordde McCoy. “Het eerste, in ’t zuidoosten van den archipel, is Matoe-eri, geen menschen, +geen invaart in de lagune. Dan komt Tenaroengga. Vroeger woonden er een dozijn menschen, maar die zullen nu wel allemaal weg +zijn. In ieder geval is daar geen invaart voor een schip, hoogstens voor een boot, één vadem water. De andere twee zijn Vehaoega +en Tehoeararo. Geen invaart, geen menschen, heel laag. In die groep is geen bed voor de <i>Pyreneeën</i>. Ze zou totaal wrak slaan.” + +</p> +<p>“Hoor nu toch eens!” Kapitein Davenport was razend. “Geen menschen, geen invaart. Maar lieve hemel, waar zijn eilanden dan +goed voor?” + +</p> +<p>“Nou dan”, blafte hij opeens, als een opgewonden terrier, “de kaart geeft een heelen hoop eilanden in het noordwesten. Hoe +is ’t daar mee? Welk eiland heeft een invaart waar ik mijn schip kan leggen?” + +</p> +<p>McCoy overwoog kalm. Hij keek niet op de kaart. Al die eilanden, riffen, ondiepten, lagunen, invaarten en afstanden stonden +gedrukt op de kaart van zijn geheugen. Hij kende ze zooals een stadsbewoner zijn gebouwen en straten en stegen kent. + +</p> +<p>“Ginds in ’t westen, of westnoordwest, liggen Papakena en Vanavana, honderd mijlen verder, misschien iets meer”, zei hij. +“Het eene is onbewoond, en ik heb gehoord dat de <a id="d0e2440"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2440">172</a>]</span>menschen van het andere naar Cadmus-eiland zijn gegaan. In ieder geval heeft geen van beide lagunen een invaart. Honderd mijlen +verder naar ’t noordwesten ligt Ahoenoei. Geen invaart, geen menschen.” + +</p> +<p>“Nou, veertig mijlen verder liggen nog twee eilanden..?” vroeg kapitein Davenport, en hij keek op van de kaart. + +</p> +<p>McCoy schudde zijn hoofd. + +</p> +<p>“Paros en Manoehoengi—geen invaart, geen menschen. Veertig mijlen verder hebben we Nenggo-nenggo, ook dat heeft geen invaart +en is onbewoond. Maar dan is er nog Hao. Dat moeten we hebben. De lagune is dertig mijlen lang en vijf breed. Menschen in +overvloed. Gewoonlijk is er wel water te krijgen ook. En er is geen schip zoo groot of het kan door de invaart.” + +</p> +<p>Hij zweeg, en keek kapitein Davenport onderzoekend aan. Deze stond over de kaart gebogen met een passer in zijn hand, en had +juist een diep gebrom laten hooren. + +</p> +<p>“Is er nergens een lagune met een invaart dichter bij dan Hao?” vroeg hij. + +</p> +<p>“Neen, kaptein, dat is het dichtste bij.” + +</p> +<p>“Nu, het is driehonderd veertig mijlen.” Kapitein Davenport sprak heel langzaam, vast besloten. “Ik wil de verantwoordelijkheid +voor al deze menschenlevens niet dragen. Ik zal het schip in de Actaeons op het rif zetten. En het is zoo ’n goeie, ouwe schuit”, +voegde hij er berouwvol bij, nadat hij den koers veranderd had. Dezen keer liet hij meer speling dan ooit voor de westelijke +strooming. + +</p> +<p>Een uur later was de lucht betrokken. De zuidoost-passaat blies nog steeds, maar de zee was als een schaakbord van buien. + + +</p> +<p>“We zullen er om één uur zijn”, zei kapitein Davenport vol vertrouwen. “Twee uur op z’n laatst. McCoy, jij zet haar op het +eiland waar menschen wonen.” +<a id="d0e2460"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2460">173</a>]</span></p> +<p>De zon kwam niet meer terug, en om één uur was er nog geen land te zien. Kapitein Davenport keek naar achter, naar het kielwater +van de <i>Pyreneeën</i>, dat schuin afzakte. + +</p> +<p>“Groote God!” riep hij. “Een oostelijke strooming! Kijk eens!” + +</p> +<p>Mijnheer Konig was ongeloovig. McCoy had er geen verstand van, ofschoon hij zei, dat hij geen reden zag waarom er in de Paoemoetoe’s +geen oostelijke strooming zou loopen. Een paar minuten later nam een bui voor een poos al den wind uit de zeilen en het schip +lag zwaar te slingeren in de laagten tusschen de golven. + +</p> +<p>“Waar is dat diep-lood? Overboord ermee, jij daar!” + +</p> +<p>Kapitein Davenport hield de loodlijn en zag haar afdrijven naar het noordoosten. “Daar! Kijk! Houd het zelf eens vast!” McCoy +en de stuurman probeerden het en voelden de lijn nijdig trillen en zoemen in den greep van den vloedstroom. + +</p> +<p>“Een vier-knoops-strooming”, zei mijnheer Konig. + +</p> +<p>“En een oostelijke in plaats van een westelijke”, zei kapitein Davenport, en staarde McCoy verwijtend aan, alsof hij hem de +schuld wou geven. + +</p> +<p>“Dat is een van de redenen, kaptein, waarom verzekering achttien procent is in deze wateren,” antwoordde McCoy opgewekt. “Men +weet hier nooit waar men aan toe is. De stroomingen veranderen voortdurend. Er is een man geweest die boeken schreef, ik ben +zijn naam vergeten, in het jacht <i>Casco</i>. Hij liep Takawa dertig mijlen mis en kwam uit op Tikei, allemaal door die veranderende stroomingen. Je bent nu weer een +heel eind te loevert, en ik zou maar een paar streken afhouden.” + +</p> +<p>“Maar hoeveel ben ik in deze strooming afgedreven?” schreeuwde de kapitein woedend. “Hoe kan ik weten hoeveel ik af moet houden?” + +<a id="d0e2485"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2485">174</a>]</span></p> +<p>“Ik weet het niet, kaptein,” zei McCoy met groote zachtheid. + +</p> +<p>De wind kwam weer, en de <i>Pyreneeën</i>, haar dek rookend en glinsterend in het heldere grijze licht, liep vóór de wind pal naar lij. Toen laveerde ze terug, nu +over stuurboord dan over bakboord, kruisend over haar vroeger spoor, de zee afzoekend naar de Actaeon-eilanden. Maar de uitkijken +in de masten kregen geen land in zicht. + +</p> +<p>Kapitein Davenport was buiten zichzelf. Zijn woede nam den vorm aan van een norsch zwijgen, en den geheelen middag liep hij +over de kampanje te ijsberen, of leunde tegen het want te loevert. Toen de nacht viel ging hij vóór den wind liggen, zonder +McCoy’s raad in te winnen, en stevende naar het noordwesten. Mijnheer Konig, die stilletjes kaart en kompas raadpleegde, en +McCoy, die kinderlijk en openlijk op het kompas keek, wisten dat ze naar Hao gingen. Te middernacht hielden de buien op en +de sterren kwamen te voorschijn. Kapitein Davenport werd een beetje opgevroolijkt door de belofte van een helderen dag. + +</p> +<p>“Ik zal een waarneming doen morgen vroeg,” vertelde hij McCoy, “ofschoon het me een raadsel is op welke breedte we zijn. Maar +ik zal het wel uitvinden met de Sumner-methode. Weet je wat dat is, de Sumner-methode?” + +</p> +<p>En toen legde hij het McCoy in bijzonderheden uit. + +</p> +<p>De dag bleek helder te zijn, de passaatwind woei stadig uit het oosten, en de <i>Pyreneeën</i> logde even stadig haar negen knoopen. Kapitein en stuurman werkten de positie van het schip uit met behulp van de Sumner-methode +en hun berekeningen klopten, en om twaalf uur klopten ze weer; en daarna toetsten ze de waarneming van ’s morgens aan die +van twaalf uur. + +</p> +<p>“Nog vierentwintig uur en we zijn er”, verzekerde kapitein Davenport. “Het is een wonder dat het dek het uithoudt. Maar het +kan zoo niet duren; het kan niet. <a id="d0e2506"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2506">175</a>]</span>Kijk het eens rooken, iederen dag meer. Toch was het dicht bij het begin van de reis, pas gebreeuwd in ’Frisco. Ik wist niet +wat ik zag toen de brand begon en we de luiken dichtschalmden. Kijk, kijk!” + +</p> +<p>Hij brak af om met open mond naar een rook-sliert te staren die zich wond en kringelde in lij van den bezaansmast, twintig +voet boven het dek. + +</p> +<p>“Hoe komt dat nu daar?” riep hij kwaad. + +</p> +<p>Onder het dunne rook-spiraaltje was niets te zien. Opstijgend uit het dek, beschut voor den wind door den zwaren mast, nam +het door de een of andere gril eerst op die hoogte vorm en zichtbaarheid aan. Het dreef weg van den mast en hing een seconde +boven den kapitein als een dreigend voorteeken. Het volgend oogenblijk veegde de wind het weg, en de onderkaak van den kapitein +keerde terug in den normalen stand. + +</p> +<p>“Zooals ik zei, ik wist niet wat ik zag toen we de boel dichtschalmden. Het dek was dicht, en toch lekte de rook er doorheen +als door een zeef. En we hebben voortdurend gebreeuwd, gebreeuwd en nog eens gebreeuwd. Er moet een geweldige druk onder staan +om er zooveel rook doorheen te drijven.” + +</p> +<p>Dien middag betrok de lucht opnieuw en het weer werd buiig en druilerig. De wind liep voortdurend heen en weer tusschen zuidoost +en noordoost, en te middernacht werd de <i>Pyreneeën</i> teruggeslagen door een hevige bui uit het zuidwesten. En de wind bleef met tusschenpoozen in dien hoek. + +</p> +<p>“We zijn niet in Hao vóór tien of elf uur”, jammerde kapitein Davenport om zeven uur ’s morgens, toen de vluchtige belofte +van zon weggevaagd werd door dikke wolkenmassa’s in den oostelijken hemel. En een oogenblik later vroeg hij klagelijk: “En +wat doen de stroomingen?” +<a id="d0e2523"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2523">176</a>]</span></p> +<p>De uitkijken in de masten konden geen land signaleeren, en de dag ging voorbij onder hevige vlagen en druilerige blakten. +Bij het vallen van den nacht kwam er een zware zee opzetten uit het westen. De barometer was gedaald tot 29·50. Wind was er +niet en steeds werd die onheilspellende deining heviger. Weldra slingerde de <i>Pyreneeën</i> als waanzinnig op de geweldige golven die in oneindige opvolging kwamen aanrollen uit de duisternis. De zeilen werden ingenomen, +zoo snel als de beide wachten konden werken, en toen de uitgeputte bemanning haar plicht had gedaan, hoorde men in het donker +hun stemmen brommen en mopperen, vreemd dierlijk en dreigend. Eens, toen de stuurboordwacht achteruit geroepen werd om alles +vast te sjorren, gaven de mannen openlijk blijk van hun tegenzin en onwil. Iedere langzame beweging was een protest en een +bedreiging. De atmosfeer was vochtig en dik als slijm en in de volkomen windstilte schenen alle hens naar adem te hijgen. +Het zweet stond op gezichten en bloote armen, en kapitein Davenport, zijn gezicht magerder en vermoeider dan ooit, zijn <span class="corr" title="Bron: oogend">oogen</span> dof en starend, werd gekweld door het vreeselijk gevoel van een dreigende catastrophe. + +</p> +<p>“Het zit ver in ’t westen”, zei McCoy bemoedigend. “Op zijn hoogst komen we in den buitensten gordel.” + +</p> +<p>Maar kapitein Davenport wilde niet bemoedigd worden, en las bij het licht van een scheepslantaarn in zijn <i>Epitome</i> nog eens het hoofdstuk over, dat handelt over de gedragslijn van gezagvoerders in cyclonen. Ergens in de midscheeps werd +de stilte verbroken door een zacht gekerm van den kajuitsjongen. + +</p> +<p>“In Godsnaam, hou je mond!” gilde kapitein Davenport plotseling, en met zulk een kracht, dat iedereen aan boord schrok en +de delinquent uitbarstte in een wild gehuil van krankzinnigen angst. +<a id="d0e2541"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2541">177</a>]</span></p> +<p>“Mijnheer Konig”, zei de kapitein met een stem die trilde van zenuwachtigheid, “wilt u zoo goed zijn om vooruit te gaan en +dien kwajongen z’n mond te stoppen met een dekzwabber.” + +</p> +<p>Maar het was McCoy die naar voren ging en den jongen in een paar minuten gekalmeerd en in slaap gesust had. + +</p> +<p>Kort vóór zonsopgang begon het eerste zuchtje te komen, uit het zuidoosten, en het groeide snel tot een steeds stijvere bries. +Alle hens waren aan dek en wachtten op wat er achter zat. + +</p> +<p>“Het is nu wel in orde, kaptein”, zei McCoy, die dicht naast zijn schouder stond. “De cycloon zit in ’t westen en wij zijn +er ten zuiden van. Deze bries is de zuiging die hij doet ontstaan. Het zal niet harder gaan waaien. Je kunt er weer zeil op +gaan zetten.” + +</p> +<p>“Maar waar dient ’t voor? Waar moet ik heen zeilen? Dit is al de tweede dag zonder waarnemingen, en gistermorgen zouden we +Hao al hebben moeten zien. Waar ligt het, noord, zuid, oost, waar? Vertel me dat eerst maar eens en ik zal in een wip zeil +bijzetten.” + +</p> +<p>“Ik ben geen zeevaarder, kaptein”, zei McCoy, mild en zacht, zooals alleen hij het zijn kon. + +</p> +<p>“Vroeger dacht ik dat ik er een was”, was het nijdige antwoord, “vóór ik hier in de Paoemoetoe’s kwam.” + +</p> +<p>Om twaalf uur hoorde men den kreet “Brekers vooruit!” van den uitkijk. Men hield de <i>Pyreneeën</i> af, en zeil na zeil werd losgemaakt en aangehaald. De <i>Pyreneeën</i> begon door het water te glijden, en worstelde tegen een strooming die haar op die brekers dreigde te zetten. Officieren en +mannen werkten als krankzinnigen, zelfs de kok en de kajuitsjongen, kapitein Davenport zelf, en McCoy hielpen een handje. +Het scheelde een haartje. Het was een lage ondiepte, een ongure, gevaarlijke plek waar de zeeën onophoudelijk <a id="d0e2564"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2564">178</a>]</span>over heen braken, waar geen mensch kon leven, waar zelfs geen zeevogels konden rusten. De <i>Pyreneeën</i> was tot op honderd meter genaderd vóór dat de wind haar weg dreef, en op dat oogenblik, toen het werk gedaan was, barstte +de hijgende bemanning uit in een stroom van vervloekingen op het hoofd van McCoy—McCoy, die aan boord was gekomen en voorgesteld +had naar Mangareva te gaan en hen had weggelokt van het veilige land naar een zekeren ondergang in deze vreeselijke, bedriegelijke +zee. Maar de rustige ziel van McCoy was onberoerd. Hij glimlachte hen toe met simpele, zachte welwillenheid; en zijn verheven +goedheid scheen door te dringen in hun donkere, sombere zielen, en hen te beschamen, en met schaamte de vloeken te smoren +die nog trilden in hun keel. + +</p> +<p>“Kwaad water! Kwaad water!” mompelde kapitein Davenport toen zijn schip vrij worstelde; maar hij brak plotseling af om te +staren naar de ondiepte die pal achter had moeten liggen, maar die nu al schuins te loevert achter het schip lag en zich snel +in loefwaartsche richting verplaatste. Hij ging zitten, en begroef zijn gezicht in zijn handen. En de eerste stuurman zag +wat hij had gezien, en McCoy zag het en de matrozen zagen het. Ten zuiden van de bank had een oostelijke strooming hen er +heen gedreven, en ten noorden had een even sterke westelijke strooming het schip gegrepen en droeg het weg. + +</p> +<p>“Ik heb meer gehoord van deze <span class="corr" title="Bron: Paoemotoe’s">Paoemoetoe’s</span>”, kermde de kapitein en hij hief zijn verbleekt gezicht op uit zijn handen. “Kapitein Moyendale heeft me er van verteld toen +hij er zijn schip verloren had. En ik lachte hem achter zijn rug uit. God zal ’t me vergeven, ik lachte hem uit!... Wat voor +ondiepte is dat?” brak hij plotseling af. + +</p> +<p>“Ik weet het niet, kaptein”, antwoordde McCoy +<a id="d0e2578"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2578">179</a>]</span></p> +<p>“Waarom weet je ’t niet?” + +</p> +<p>“Omdat ik het ding nooit eerder gezien heb en omdat ik er nooit van heb gehoord. Ik weet wel dat het niet op de kaart staat. +Deze wateren zijn nooit grondig onderzocht.” + +</p> +<p>“Dus je weet niet waar we zijn?” + +</p> +<p>“Niet beter dan jij”, zei McCoy zacht. + +</p> +<p>Om vier uur in den middag werden kokospalmen gesignaleerd die uit het water leken te groeien. Wat later zag men het lage land +van een atol op de zee liggen. + +</p> +<p>“Nu weet ik waar we zijn, kaptein.” McCoy liet den kijker zakken. “Dat is het eiland Resolution. We zijn Hao veertig mijlen +voorbij en we hebben den wind recht tegen.” + +</p> +<p>“Maak je klaar om haar aan den grond te zetten. Waar is de invaart?” + +</p> +<p>“Er is alleen maar een kanaal voor kano’s. Maar nu we weten waar we zijn kunnen we naar Barclay de Tolley gaan. Het is maar +honderd twintig mijlen van hier, pal noordnoordwest. Met deze bries kunnen we er morgen vroeg om negen uur zijn.” + +</p> +<p>Kapitein Davenport raadpleegde de kaart en overlegde lang. + +</p> +<p>“Als we het schip hier op het rif laten loopen,” voegde McCoy erbij, “zouden wij toch in de booten naar Barclay de Tolley +moeten.” + +</p> +<p>De kapitein gaf zijn orders, en opnieuw draaide de <i>Pyreneeën</i> vóór den wind om zich nog eens op die ongastvrije zee te wagen. + +</p> +<p>En de volgende middag zag wanhoop en muiterij op haar rookend dek. De strooming was sterker geworden, de wind minder, en de +<i>Pyreneeën</i> was afgedreven naar het westen. De uitkijk signaleerde Barclay de Tolley in het oosten, nauwelijks zichtbaar vanuit den top +van den grooten mast, en uren lang trachtte de <i>Pyreneeën</i> tevergeefs er heen te laveeren <a id="d0e2612"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2612">180</a>]</span>tegen den stroom in. Voortdurend bleven de kokospalmen aan den horizon hangen, als een luchtspiegeling, slechts zichtbaar +vanuit den mast-top. Voor de menschen aan dek waren ze verborgen door de ronding der aarde. + +</p> +<p>Opnieuw raadpleegde kapitein Davenport de kaart en McCoy. Makemo lag zeventig mijlen naar het zuidwesten. De lagune daar was +dertig mijlen lang en had een uitstekende invaart. Toen kapitein Davenport zijn bevelen gaf, weigerde de bemanning haar dienst. +Ze verklaarden dat ze genoeg hellevuur onder hun voeten gehad hadden. Daar lag het land. Wat kon het hun schelen of het schip +er niet kon komen? Zij konden er in de booten komen. Laat ’r branden. Hun levens waren hun nog wat waard. Ze hadden het schip +trouw gediend, nu gingen ze zichzelf dienen. Ze sprongen naar de booten, schoven den tweeden en derden stuurman uit den weg, +en begonnen de booten buiten boord te zwaaien en neer te laten. Kapitein Davenport en de eerste stuurman, revolvers in de +hand, liepen naar den rand van de kampanje, toen McCoy, die boven op de kajuit was geklommen, begon te spreken. + +</p> +<p>Hij sprak de matrozen toe, en bij het eerste geluid van zijn kirrende duiven-stem hielden ze op om te luisteren. Hij deelde +hun mede van zijn eigen oneindigen, sereenen vrede. Zijn zachte stem en zijn eenvoudige gedachten vloeiden naar hen uit als +een magische stroom en kalmeerden hen tegen hun wil. Lang-vergeten dingen kwamen bij hen op, en sommigen herinnerden zich +wiegeliedjes uit hun kindertijd, en de tevredenheid en de rust van moeders armen aan het eind van den dag. Er was geen zorg +meer, geen gevaar, geen onwil, nergens in de heele wereld. Alles was zooals het zijn moest, en het was niet meer dan natuurlijk +dat ze het land den rug toe zouden keeren en opnieuw naar zee zouden gaan, met de hel heet onder hun voeten. +<a id="d0e2618"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2618">181</a>]</span></p> +<p>McCoy sprak eenvoudig, maar het was niet <i>wat</i> hij zei. Zijn zachte wezen was welsprekender dan alle woorden. Het was een samenstel van onstoffelijke krachten, verwonderlijk +subtiel en oneindig diep—een geheimzinnige emanatie van den geest, die meesleepte, zacht-nederig, en toch gebiedend als een +machtig heerscher. Het was het Licht in de donkere krypten van hun zielen, en die kracht van reinheid en zachtheid was veel, +veel grooter dan de kracht die lag in de blinkende, dood-spuwende revolvers van de officieren. + +</p> +<p>De mannen weifelden waar ze stonden, tegen wil en dank, en degenen die de touwen hadden losgegooid maakten ze weer vast. Toen +begonnen ze, eerst een, dan een ander, en ten slotte allemaal, verlegen weg te schuifelen. + +</p> +<p>McCoy’s gezicht straalde van kinderlijk plezier toen hij van de kajuit af klom. Er bestond geen herrie. Daarom was er ook +geen herrie afgewend. Er was nooit herrie geweest, want voor zoo iets was er geen plaats in de gezegende wereld waarin hij +leefde. + +</p> +<p>“Je hebt ze gehypnotiseerd”, grinnikte mijnheer Konig hem zachtjes toe. + +</p> +<p>“Die jongens zijn goed”, was het antwoord. “Ze hebben een goed hart. Ze hebben een harden tijd gehad, en ze hebben hard gewerkt, +en ze zullen hard werken tot het eind.” + +</p> +<p>Mijnheer Konig had geen tijd om te antwoorden. Hij schalde zijn bevelen, de matrozen sprongen aan het werk, en de <i>Pyreneeën</i> viel langzaam af totdat haar boeg wees in de richting van Makemo. + +</p> +<p>Er was weinig wind en na zonsondergang ging hij bijna geheel liggen. Het was ondragelijk warm, en voor- en achteruit trachtte +men tevergeefs te slapen. Het dek was te heet om er op te liggen; de vergiftige dampen siepelden door de naden en dreven als +booze geesten over het schip. Ze <a id="d0e2639"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2639">182</a>]</span>kropen in neusgaten en luchtpijp van wie niet oplette, en veroorzaakten heftige hoest- en niesbuien. De sterren knipoogden +lui in het donkere, verre gewelf boven hun hoofden; en de volle maan, rijzend uit het oosten, beroerde met haar licht de myriaden +slierten en draden en webbige vliezen rook die ineen krulden en kringelden en wegdreven over het dek, langs de reelings en +omhoog, de masten en het want in. + +</p> +<p>“Vertel me eens”, zei kapitein Davenport, zijn stekende oogen wrijvend, “wat gebeurde er met den troep van de <i>Bounty</i> nadat ze op Pitcairn waren aangekomen? Zooals ik de zaak heb gelezen, hebben ze de <i>Bounty</i> verbrand en zijn ze pas jaren later ontdekt. Maar wat is er in dien tusschentijd gebeurd? Daar ben ik altijd nieuwsgierig +naar geweest. <span class="corr" title="Bron: Hat">Het</span> waren kerels met het koord al om hun nek. En er waren ook een paar inboorlingen bij. En dan waren er vrouwen. Dat alleen +was al een teeken dat het op herrie uit zou draaien, van ’t begin af aan.” + +</p> +<p>“Het draaide op herrie uit”, antwoordde McCoy. “Het waren kwade kerels. Ze begonnen direct al met ruzie om de vrouwen. Een +van de muiters verloor zijn vrouw. Al de vrouwen waren van Tahiti. Zijn vrouw viel van de klippen toen ze jacht maakte op +zeevogels. Toen nam hij de vrouw van een van de inboorlingen. Dat maakte al de inboorlingen erg boos, en ze sloegen bijna +alle muiters dood. En die ontsnapten sloegen alle inboorlingen dood. De vrouwen hielpen mee. En de inboorlingen sloegen elkaar +dood. Iedereen vermoordde iedereen. Het waren vreeselijke kerels. + +</p> +<p>“Timiti werd dood geslagen door twee andere zwarten terwijl ze heel vriendschappelijk bezig waren zijn haar te kammen. De +blanken hadden hun de opdracht gegeven. Toen sloegen de blanken hen weer dood. Toellaloo werd door zijn vrouw vermoord in +een rots-hol omdat <a id="d0e2656"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2656">183</a>]</span>ze een blanken man wilde hebben. Ze deugden geen van allen. God had zijn gelaat voor hen verborgen. Na twee jaren waren alle +inboorlingen vermoord en de blanken op vier na. Het waren Young, John Adams, McCoy, mijn overgrootvader, en Quintal. Dat was +ook een kwade. Eens beet hij zijn vrouw een oor af, <span class="corr" title="Bron: allen">alleen</span> maar omdat ze niet genoeg visch voor hem ving.” + +</p> +<p>“Wat een beestentroep!” riep mijnheer Konig. + +</p> +<p>“Ja, ze deugden niet”, stemde McCoy toe, en hij kirde sereen verder van de woeste, bloedige daden van zijn zondig voorgeslacht. + + +</p> +<p>“Mijn overgrootvader ontsnapte aan den dood door zelfmoord te plegen. Hij had een distilleerinrichting gemaakt en fabriceerde +alcohol uit de wortels van de ti-plant. Quintal was zijn kameraad en ze bedronken zich voortdurend samen. Ten slotte kreeg +McCoy delirium tremens, bond een stuk rots om zijn nek en sprong in zee. Quintal’s vrouw, dezelfde die hij een oor had afgebeten, +kwam ook aan haar eind door van de rotsen af te vallen. Toen ging Quintal naar Young en eischte zijn vrouw op, en hij ging +naar Adams en eischte ook <i>zijn</i> vrouw. Adams en Young waren bang voor Quintal. Ze wisten dat hij hen dood zou slaan. Daarom sloegen zij hem dood, samen, +met een bijl. Toen ging Young dood. En dat is zoowat alle herrie die ze gehad hebben.” + +</p> +<p>“Kan je donder op zeggen!” snoof kapitein Davenport. “Er was niemand meer om dood te slaan.” + +</p> +<p>“God had Zijn aangezicht verborgen, zie je”, zei McCoy. + +</p> +<p>In den morgen was er niet meer wind dan een zacht koeltje uit het oosten, en ofschoon hij er niet genoeg zuid mee kon varen, +ging kapitein Davenport toch vol-en-bij over stuurboord liggen. Hij was bang voor die vreeselijke westelijke strooming die +hem al zooveel veilige <a id="d0e2676"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2676">184</a>]</span>havens had ontfutseld. Den geheelen dag duurde de windstilte, en den geheelen nacht, en de matrozen, op hun klein rantsoen +gedroogde bananen, mopperden weer. Bovendien werden ze zwak en klaagden over maagpijn, veroorzaakt door het dieet van enkel +bananen. Den geheelen dag dreef de <i>Pyreneeën</i> westwaarts en er was geen wind om haar naar het zuiden te brengen. In de eerste hondenwacht werden recht in ’t zuiden kokospalmen +gesignaleerd. Hun gepluimde kruinen rezen uit het water en gaven de laag-liggende atol er onder aan. + +</p> +<p>“Dat is Taengga”, zei McCoy. “We moeten een briesje hebben vannacht, anders loopen we Makemo mis.” + +</p> +<p>“Wat is er nu weer met de zuidoost-passaat?” vroeg de kapitein nijdig. “Waarom blaast-ie niet? Wat scheelt ’m?” + +</p> +<p>“Het is de uitdamping van de groote lagunen—er zijn er zóó veel”, legde McCoy uit. “Die verdamping gooit het heele systeem +van de passaatwinden onderste boven. Zelfs loopt de wind soms heelemaal om en blaast halve <span class="corr" title="Bron: storrmen">stormen</span> uit het zuidwesten. Dit is de Gevaarlijke Archipel, kaptein.” + +</p> +<p>Kapitein Davenport keek den ouden man aan, deed zijn mond open, en wilde gaan vloeken; maar hij hield zich in. McCoy’s tegenwoordigheid +was een bestraffing van de godslasteringen die in zijn hersenen leefden en trilden in zijn keel. McCoy’s invloed was sterker +geworden gedurende de vele dagen dat ze samen geweest waren. Kapitein Davenport was een autocraat van de zee, voor niemand +bang, die zijn tong nooit beheerschte; en nu bemerkte hij, dat hij niet in staat was te vloeken in het bijzijn van dezen ouden +man met zijn bruine vrouwenoogen en zijn duiven-stem. Toen kapitein Davenport zich dit bewust werd, kreeg hij een merkbaren +schok. Deze oude man was slechts een nakomeling van McCoy, van McCoy van de <i>Bounty</i>, de <a id="d0e2695"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2695">185</a>]</span>muiter die vluchtte voor den strop die hem wachtte in Engeland, de McCoy die een booze macht was in de vroegere dagen van +bloedvergieten en gewelddadigen dood op Pitcairn. + +</p> +<p>Kapitein Davenport was niet religieus, maar op dat oogenblik voelde hij een dolle behoefte om zich voor de voeten van den +ander te werpen—en iets te zeggen, hij wist niet wat. Wat hem zoo diep beroerde was meer emotie dan logische gedachte, en +hij was zich vaag bewust van zijn eigen onwaardigheid en kleinheid naast dezen anderen man, die den eenvoud van een kind bezat +en de zachtheid van een vrouw. + +</p> +<p>Natuurlijk kon hij zich niet zoo vernederen in de oogen van zijn officieren en matrozen. En toch woedde de toorn die hem bijna +had doen vloeken nog steeds in hem. Plotseling sloeg hij met zijn gebalde vuist tegen de kajuit en riep: + +</p> +<p>“Hoor’s hier, vader, ik laat me niet voor den gek houden. Deze <span class="corr" title="Bron: Paoemotoe’s">Paoemoetoe’s</span> hebben me van alle kanten bedot en bedrogen en me laten staan als een idioot. Ik laat me niet bedotten. Ik zal dit schip +drijven, drijven, drijven, heelemaal door de Paoemotoe’s naar China, als ik er maar een bed voor vind. Al deserteert iedereen, +ik blijf. Ik zal die Paoemotoe’s eens wat laten zien. Ze kunnen me niet voor den gek houden. Het is een goeie ouwe schuit, +en ik blijf bij d’r zoolang er nog een plank is om op te staan. Hoor je?” + +</p> +<p>“En ik blijf bij je, kaptein”, zei McCoy. + +</p> +<p>’s Nachts kwamen er lichte, bedriegelijke koeltjes uit het zuiden, en de razende kapitein, met zijn lading vuur, keek en schatte +hoeveel hij afdreef naar het westen; en af en toe ging hij in zijn eentje weg om zachtjes te vloeken opdat McCoy het niet +zou hooren. + +</p> +<p>De dageraad liet weer palmen zien die uit het water groeiden. +<a id="d0e2712"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2712">186</a>]</span></p> +<p>“Dat is de lijwaartsche landtong van Makemo”, zei McCoy. “Katioe is maar een paar mijlen naar het westen. Misschien kunnen +we daar komen.” + +</p> +<p>Maar de strooming, zuigend tusschen de twee eilanden, dreef hen naar het noordwesten, en om één uur’s middags zagen ze de +palmen van Katioe boven de zee uitrijzen en er weer in terugzinken. + +</p> +<p>Een paar minuten later, juist toen de kapitein had ontdekt dat een nieuwe strooming uit het noordoosten de <i>Pyreneeën</i> had gegrepen, riepen de uitkijken in de mast-toppen, dat er kokospalmen in ’t westen waren. + +</p> +<p>“Dat is Raraka”, zei McCoy. “We komen daar niet zonder wind. De strooming trekt nu naar ’t zuidwesten. Maar we moeten goed +uitkijken. Een paar mijlen verder loopt een strooming naar ’t noorden en draait dan rond naar ’t noordwesten. Dat zal ons +van Fakarava wegdrijven en in Fakarava zal de <i>Pyreneeën</i> haar bed vinden.” + +</p> +<p>“Ze kunnen drijven wat ze Godv—, wat ze willen”, merkte kapitein Davenport warm op. “We zullen even goed ergens een bed voor +het schip vinden.” + +</p> +<p>Maar de toestand aan boord werd onhoudbaar. Het dek was zóó heet, dat het leek of een paar graden stijging het in vlammen +zou doen uitbarsten. Op sommige punten vormden zelfs de zwaar-gezoolde schoenen van de matrozen geen bescherming meer, en +ze waren gedwongen tot vlug springen om te vermijden dat hun voeten schroeiden. De rook was veel dichter en scherper geworden. +Iedereen aan boord had last van ontstoken oogen, en ze hoestten en kuchten als een troep tuberculose-patiënten. In den namiddag +werden de booten buiten boord gezwaaid en uitgerust. De laatste pakken gedroogde bananen werden er in geladen en de instrumenten +van de officieren. Kapitein Davenport bracht <a id="d0e2731"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2731">187</a>]</span>zelfs den chronometer in de barkas: hij vreesde dat ieder oogenblik het dek in de lucht zou vliegen. + +</p> +<p>Den geheelen nacht woog die vrees zwaar op allen, en in het eerste morgenlicht staarden ze elkaar in de holle oogen en vermoeide +gezichten, alsof ze verwonderd waren dat de <i>Pyreneeën</i> nog hield en zij nog leefden. + +</p> +<p>Af en toe snel loopend, en zelfs nu en dan overgaand in een onwaardig huppel-gangetje, onderzocht kapitein Davenport het dek +van zijn schip. + +</p> +<p>“Het is nog maar een kwestie van uren, zoo niet van minuten”, verklaarde hij toen hij weer op de kampanje kwam. + +</p> +<p>De kreet “Land” kwam naar omlaag uit den mast-top. Vanaf het dek was het land niet te zien, en McCoy ging het want in, terwijl +de kapitein van de gelegenheid gebruik maakte om een beetje van de bitterheid uit zijn hart weg te vloeken. Maar het vloeken +werd plotseling <span class="corr" title="Bron: bëeindigd">beëindigd</span> door een donkere streep op het water die hij snel zag naderen uit het noordoosten. Het was geen bui, maar een echte, doorstaande +bries—de passaatwind, uit zijn verband gerukt, acht streken uit zijn normale richting, maar hij nam zijn werk toch weer op. + + +</p> +<p>“Een beetje hooger, kaptein”, zei McCoy zoodra hij weer op de kampanje was. “Dat is de oostelijke tong van Fakarava en we +zullen door de vaargeul binnen stevenen met halven wind, in volle vaart, en met alle zeilen gespannen.” + +</p> +<p>Een uur later waren de kokospalmen en het laag-liggende land zichtbaar vanaf het dek. Het gevoel dat de weerstand van het +schip op zijn eind liep drukte zwaar op iedereen. Kapitein Davenport liet de drie booten strijken en kort achter het schip +aan sleepen, in iedere boot een matroos om hen uit elkaar te houden. De <i>Pyreneeën</i> scheerde vlak <a id="d0e2754"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2754">188</a>]</span>langs de wal; de atol, witgewasschen door de branding, was nauwelijks twee kabellengten verwijderd. + +</p> +<p>“Maak klarigheid om te halzen, kaptein”, waarschuwde McCoy. En een minuut later brak het land in tweeën; een smalle invaart +werd zichtbaar, en daarachter de lagune, een groote spiegel, dertig mijlen lang en een derde zoo breed. + +</p> +<p>“Nu, kaptein.” + +</p> +<p>Voor den laatsten keer zwaaiden de ra’s van het groote fregatschip rond, terwijl het gehoorzaamde aan het roer en de doorvaart +binnen stevende. De steken waren nauwelijks gelegd en niets was nog opgeschoten, toen matrozen en stuurlui in een paniek terug +holden naar de kampanje. Er was niets gebeurd, maar iedereen voelde dat er iets zou gebeuren. Ze konden niet zeggen waarom; +ze wisten alleen dat het nu ging <span class="corr" title="Bron: hebeuren">gebeuren</span>. McCoy wilde naar voren gaan om zijn post op den boeg in te nemen: hij moest het schip naar binnen loodsen; maar de kapitein +greep hem bij zijn arm en rukte hem terug. + +</p> +<p>“Doe het van hier uit”, zei hij. “Dat dek is niet veilig. Wat nu?” vroeg hij het volgende oogenblik. “We staan stil.” + +</p> +<p>McCoy glimlachte. + +</p> +<p>“Je gaat tegen een zeven-knoops-strooming in, kaptein”, zei hij. “Zoo stroomt hier de eb uit de doorvaart.” + +</p> +<p>Na een uur had de <i>Pyreneeën</i> nauwelijks haar lengte gewonnen, maar de wind kwam door en het schip begon vooruit te komen. + +</p> +<p>“Gaan jullie maar in de booten”, beval kapitein Davenport. + +</p> +<p>Zijn stem klonk nog en de matrozen kwamen juist in beweging om te gehoorzamen, toen het dek midscheeps in een massa rook en +vlammen omhoog geblazen werd, de zeilen en het tuig in. Een gedeelte bleef daar hangen en de rest <a id="d0e2780"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2780">189</a>]</span>viel in zee. Het was een geluk voor de mannen die op het achterschip bijeen stonden dat de wind dwars inkwam. In een blinde +paniek stortten ze zich naar de booten, maar de stem van McCoy, met haar overtuigende boodschap van onberoerde kalmte en tijdelooze +rust, hield hen terug. + +</p> +<p>“Kalm aan”, zei hij. “Alles gaat goed. Laat iemand dien jongen overboord helpen, asjeblieft.” + +</p> +<p>De roerganger had in de algemeene verwarring het stuurrad laten schieten. Kapitein Davenport vloog er heen en kon nog juist +op tijd de spaken grijpen om te voorkomen dat het schip zou zwaaien in den stroom en op het rif zou loopen. + +</p> +<p>“Zorgt u maar voor de booten”, zei hij tegen mijnheer Konig. “Haal er één tegen het schip aan, op zij van den spiegel... Als +ik overboord ga zal het bliksems vlug zijn.” + +</p> +<p>Mijnheer Konig aarzelde, klom toen over de verschansing en liet zich neer in de boot. + +</p> +<p>“Een halve streek afhouden, kaptein.” + +</p> +<p>Kapitein Davenport schrok. Hij had gedacht dat hij zijn schip voor zich alleen had. + +</p> +<p>“Ja, ja, een halve streek is het”, antwoordde hij. + +</p> +<p>Midscheeps was de <i>Pyreneeën</i> een open, vlammende oven, waar een geweldige massa rook uit barstte, die hoog boven de masten uit steeg en het voorste gedeelte +van het schip volkomen verborg. McCoy, in de beschutting van het bezaanswant, ging voort met zijn <span class="corr" title="Bron: moeielijke">moeilijke</span> taak het groote vaartuig door de kronkelende vaargeul te loodsen. Het vuur kroop van het centrum der ontploffing langs het +dek naar achteren, en de hoog-rijzende toren van zeilen aan den grooten mast ging op en verdween in een gordijn van vlammen. +Ofschoon ze niet te zien waren, wisten de twee mannen, dat vóór op het schip de voorzeilen nog trokken. + +</p> +<p>“Als al de zeilen maar niet wegbranden vóór dat we binnen zijn”, gromde de kapitein. +<a id="d0e2806"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2806">190</a>]</span></p> +<p>“We halen het”, verzekerde McCoy hem met supreem vertrouwen. “We hebben tijd genoeg. We zullen het halen. En als we eenmaal +binnen zijn leggen we d’r vóór den wind, dat zal den rook van ons weg houden en het vuur beletten naar achteren te kruipen.” + +</p> +<p>Een vlammende tong sprong op naast den bezaansmast, reikte hunkerend naar de laagste reep zeildoek, miste, en verdween. Van +omhoog viel een brandend stuk touwwerk juist in den nek van kapitein Davenport. Hij handelde met de snelheid van iemand die +door een wesp is gestoken toen hij zijn arm uitstak en het pijnlijk vuur van zijn huid veegde. + +</p> +<p>“Hoe liggen we voor, kaptein?” + +</p> +<p>“Noordwest-bij-west.” + +</p> +<p>“Hou d’r westnoordwest.” + +</p> +<p>Kapitein Davenport liet het groote <span class="corr" title="Bron: stuurraad">stuurrad</span> draaien tusschen zijn handen en gaf den gevraagden koers. + +</p> +<p>“West-bij-noord, kapitein.” + +</p> +<p>“West-bij-noord is het.” + +</p> +<p>“En nu west.” + +</p> +<p>Langzaam, streek voor streek, beschreef de <i>Pyreneeën,</i> terwijl ze de lagune binnen schoof, den kwart-cirkel die haar vóór den wind bracht, en streek voor streek, met een kalme +zekerheid alsof hij duizend jaren tijd had, zong McCoy den veranderenden koers. + +</p> +<p>“Nog een streek, kaptein.” + +</p> +<p>“Een streek is het.” + +</p> +<p>Kapitein Davenport draaide verscheiden spaken rond, hield dan plotseling stil en draaide er één terug om het schip te houden. + + +</p> +<p>“Recht zoo.” + +</p> +<p>“Recht ligt ze—pal op d’r koers.” + +</p> +<p>Ondanks het feit dat ze den wind achter hadden, was de hitte zóó fel, dat kapitein Davenport zijdelings naar het <a id="d0e2845"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2845">191</a>]</span>kompashuisje moest kijken, terwijl hij nu met de eene dan met de andere hand het <span class="corr" title="Bron: stuurad">stuurrad</span> los liet, om zijn brandende wangen te wrijven of te beschutten. McCoy’s baard schrompelde krinkelend en knetterend weg, en +de lucht van schroeiend haar, sterk in den neus van den ander, deed hem met plotselinge <span class="corr" title="Bron: omgerustheid">ongerustheid</span> naar McCoy kijken. Voortdurend lieten zijn handen de spaken van het stuurrad om beurten los, en wreef hij hun schroeiende +ruggen tegen zijn broek. Alle zeilen aan den bezaansmast verdwenen in een bliksemende vuurzuil, en de twee mannen moesten +bukken en hun gezichten beschutten met hun armen. + +</p> +<p>“Nu,” zei McCoy en hij keek even vooruit naar den lagen oever, “vier streken in den wind, kaptein; en laat ’r dan maar loopen.” + + +</p> +<p>Overal om hen heen en op hen vielen stukken en flarden brandend touwwerk en zeildoek. De tanige rook van een smeulend stuk +teertouw voor de voeten van den kapitein bezorgde hem een geweldige hoestbui, maar nog steeds klemde hij zich vast aan de +spaken van het stuurrad. + +</p> +<p>De <i>Pyreneeën</i> stootte; de boeg ging omhoog en schuurde zachtjes tot stilstand. Een regen van brandende flarden, losgeraakt door den schok, +viel op hen neer. Het schip schoof weer vooruit en stootte een tweeden keer. Ze verbrijzelde het brooze koraal onder haar +ijzeren kiel, dreef weer verder, en stootte voor de derde maal. + +</p> +<p>“Heelemaal over”, zei McCoy. “Heelemaal over?” vroeg hij zacht, een oogenblik later. + +</p> +<p>“Ze zal niet luisteren”, was het antwoord. + +</p> +<p>“Ook al goed. Ze zwaait rond.” McCoy keek over de verschansing. “Zacht, wit zand. We konden ’t niet beter hebben. Een mooi +bed.” +<a id="d0e2868"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e2868">192</a>]</span></p> +<p>Toen de <i>Pyreneeën</i> rond zwaaide, met het achterschip uit den wind, kwam een vreeselijke zee van rook en vlammen naar achteren stroomen. Kapitein +Davenport liet het roer los en vluchtte in schroeiende foltering. Hij greep het meertouw van de boot die langszij lag, keek +dan om naar McCoy die naast hem stond om hem voor te laten gaan. + +</p> +<p>“Jij eerst!” schreeuwde de kapitein, greep hem bij den schouder en gooide hem bijna over de reeling. Maar de vlammen en de +rook waren te verschrikkelijk, en hij volgde vlak achter McCoy aan. De twee mannen slingerden zich langs het touw naar beneden +en gleden tegelijk neer in de boot. Een matroos in den boeg sneed het touw door met zijn zeemansmes, zonder bevelen af te +wachten. De riemen, in evenwicht klaar gehouden, beten in het water, en de boot schoot weg. + +</p> +<p>“Een mooi bed, kaptein”, mompelde McCoy, omziend. + +</p> +<p>“Ja, een mooi bed, en allemaal dank zij jou”, was het antwoord. De drie booten hielden aan op het witte strand van fijngestampt +koraal. Daarachter, aan den rand van een kokospalmen-boschje, zag men een half dozijn gras-hutten, en een dertigtal opgewonden +inboorlingen, met groote oogen starend naar den drijvenden brand die hier was komen landen. + +</p> +<p>De booten schuurden aan den grond, en ze stapten uit op het witte strand. + +</p> +<p>“En nu”, zei McCoy, “moet ik zien dat ik weer op Pitcairn kom.” + + +</p> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote"><span class="label"><a id="d0e2293" href="#d0e2293src" class="noteref">1</a></span> Op Engelsche schepen noemt men den tijd van vier tot acht <span class="corr" title="Bron: nur’s">uur’s</span> namiddags de hondenwacht. +</p> +</div> +</div> + + + + + + + +<pre> + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Verhalen van de Zuidzee, by Jack London + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VERHALEN VAN DE ZUIDZEE *** + +***** This file should be named 18532-h.htm or 18532-h.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + http://www.gutenberg.org/1/8/5/3/18532/ + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +http://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at http://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit http://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. +To donate, please visit: http://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + http://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. + + +</pre> + +</body> +</html> diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..2d87c29 --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #18532 (https://www.gutenberg.org/ebooks/18532) |
