summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
authorRoger Frank <rfrank@pglaf.org>2025-10-14 20:08:58 -0700
committerRoger Frank <rfrank@pglaf.org>2025-10-14 20:08:58 -0700
commitf8214f07da5f261b8d2b2e17ef7d4c0831407399 (patch)
treefb91cea12fe552e055f45534d477b840e2348ff9
initial commit of ebook 37869HEADmain
-rw-r--r--.gitattributes3
-rw-r--r--37869-8.txt16044
-rw-r--r--37869-8.zipbin0 -> 279502 bytes
-rw-r--r--37869-h.zipbin0 -> 468380 bytes
-rw-r--r--37869-h/37869-h.htm15886
-rw-r--r--37869-h/images/book.pngbin0 -> 364 bytes
-rw-r--r--37869-h/images/card.pngbin0 -> 249 bytes
-rw-r--r--37869-h/images/cover.jpgbin0 -> 164681 bytes
-rw-r--r--37869-h/images/external.pngbin0 -> 172 bytes
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
11 files changed, 31946 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..6833f05
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,3 @@
+* text=auto
+*.txt text
+*.md text
diff --git a/37869-8.txt b/37869-8.txt
new file mode 100644
index 0000000..f9cba16
--- /dev/null
+++ b/37869-8.txt
@@ -0,0 +1,16044 @@
+The Project Gutenberg EBook of De Ellendigen, by Victor Hugo
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: De Ellendigen
+
+Author: Victor Hugo
+
+Release Date: October 29, 2011 [EBook #37869]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK DE ELLENDIGEN ***
+
+
+
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project
+Gutenberg.
+
+
+
+
+
+
+
+
+ DE ELLENDIGEN
+
+ Naar het Fransch
+ Van
+ VICTOR HUGO.
+
+ Opnieuw bewerkt.
+
+ Vierde deel.
+
+
+
+ Arnhem en Nijmegen,
+ Gebrs. E. & M. Cohen.
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK I.
+
+EENIGE BLADZIJDEN GESCHIEDENIS.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+GOED GESNEDEN.
+
+
+De jaren 1831 en 1832, welke onmiddellijk op de Juli omwenteling
+volgen, zijn een der eigenaardigste en treffendste tijdperken uit de
+geschiedenis. Deze beide jaren zijn als twee bergen te midden der
+jaren, die hen voorafgaan en volgen. Zij hebben de revolutionnaire
+grootheid. Men onderscheidt er afgronden. De maatschappelijke
+massa's, de grondslagen zelve der beschaving, de hechte groep der
+opeengestapelde en samenhangende belangen, de eeuwenoude omtrekken
+der voormalige Fransche vorming verschijnen en verdwijnen er ieder
+oogenblik te midden der onstuimige wolken van stelsels, hartstochten
+en theorieën. Deze verschijningen en verdwijningen heeft men den
+wederstand en de beweging genoemd. Bij tusschenpoozen ziet men er de
+waarheid, dat licht der menschelijke ziel, in stralen.
+
+Dit merkwaardig tijdvak is tamelijk eng begrensd en begint zich reeds
+allengs genoeg van ons te verwijderen, om thans de hoofdlijnen ervan
+te kunnen erkennen.
+
+Wij willen beproeven ze aan te toonen.
+
+De restauratie was een tusschentijdvak, dat moeielijk te beschrijven
+is, een tijdvak van afmatting, dof gerucht, gemor, slaap, rumoer,
+welke niets anders beteekenen dan de komst eener groote natie aan
+een rustpunt. Deze tijdvakken zijn buiten allen regel en bedriegen
+de staatkundigen, die ze willen bewerken. Bij den aanvang vraagt de
+natie slechts rust; men haakt slechts naar vrede; men heeft geen andere
+eerzucht dan klein te zijn; 't geen wil zeggen rustig te blijven. Men
+heeft, God dank, tot verzadigens toe, genoeg groote gebeurtenissen,
+groote afwisselingen, groote avonturen, groote mannen gezien. Men zou
+gaarne Cesar voor Prusias, en Napoleon voor den koning van Yvetot
+geven: Quel bon petit roi c'était là! (welk een goed koninkje was
+dat!) Men heeft sinds het aanbreken van den dag gegaan en is aan den
+avond van een langen vermoeienden dag; den eersten tocht heeft men
+met Mirabeau, den tweeden met Robespierre, den derden met Bonaparte
+afgelegd; men is van vermoeidheid uitgeput. Ieder verlangt naar bed.
+
+De vermoeide opoffering, de oud geworden heldenmoed, de verzadigde
+eerzucht, de bereikte fortuin--dat alles zoekt, eischt, smeekt,
+verzoekt, wat?--een nachtverblijf. Zij hebben het. Zij nemen bezit
+van den vrede, van de rust, van het gemak--zij zijn tevreden. Maar
+tezelfdertijd doen zich feiten voor, maken zich bekend en kloppen
+hunnerzijds aan de deur. Deze feiten zijn uit de revolutiën en de
+oorlogen voortgekomen; zij bestaan, zij leven, zij hebben het recht
+zich in de maatschappij te vestigen en vestigen er zich; meesttijds
+zijn de feiten kwartiermakers en fouriers, die niets doen dan voor
+de beginselen kwartieren gereed te maken.
+
+Nu verschijnt voor de politieke wijsgeeren het volgende:
+
+Terwijl de vermoeide menschen naar rust verlangen, eischen de
+volbrachte feiten waarborgen. Voor de feiten zijn waarborgen hetzelfde
+als rust voor de menschen.
+
+Die vroeg Engeland na den protector aan de Stuarts; die vroeg Frankrijk
+den Bourbons na het Keizerrijk.
+
+Deze waarborgen zijn een noodzakelijkheid van den tijd; men moet ze
+verleenen. De vorsten "oktrooieeren" ze, maar 't is werkelijk de drang
+der omstandigheden die ze geeft. 't Is een diepe, nuttige waarheid,
+waaraan de Stuarts in 1662 niet dachten, welke de Bourbons zelfs
+in 1814 niet opmerkten. De voorbeschikte familie, die in Frankrijk
+terugkwam, toen Napoleon viel, had de noodlottige onnoozelheid te
+gelooven, dat zij gaf, en dat zij terug kon nemen wat zij gegeven had,
+dat het huis van Bourbon het goddelijk recht bezat, dat Frankrijk
+niets bezat, en dat het politieke recht, in de charte van Lodewijk
+XVIII toegestaan, niets anders was dan een tak van het goddelijk recht,
+door het huis Bourbon afgebroken en genadiglijk aan het volk gegeven,
+tot den dag dat het den koning behagen mocht het terug te nemen. Het
+huis van Bourbon had evenwel, al ware het alleen door den tegenzin,
+waarmede het die gift deed, moeten gevoelen, dat ze niet van hen kwam.
+
+Het was nijdig op de negentiende eeuw. Bij iedere ontwikkeling der
+natie betoonde het zich wrevelig; het "mokte," om een plat, maar waar
+woord te gebruiken. Dit zag het volk.
+
+Het waande zich sterk, wijl het keizerrijk als een tooneelscherm bij
+zijn komst was weggeschoven. Het merkte niet op, dat het op dezelfde
+wijze aangebracht was. Het zag niet, dat het zelf ook in de hand was,
+die Napoleon had weggenomen.
+
+Het meende wortelen te hebben, wijl het 't verledene was. Het bedroog
+zich; het vormde een gedeelte van het verledene, maar geheel het
+verledene was Frankrijk. De wortelen der Fransche maatschappij lagen
+niet in de Bourbons, maar in de natie. Deze onzichtbare en krachtig
+levende wortelen vormden niet het recht eener familie, maar de
+geschiedenis van een volk. Zij lagen overal, behalve onder den troon.
+
+Het huis van Bourbon was voor Frankrijk de roemrijke en bloedige knoop
+zijner geschiedenis, maar niet meer het hoofdelement van zijn lot
+en de noodzakelijke grondslag zijner politiek. Men kon de Bourbons
+missen; men had ze twee-en-twintig jaren gemist; de voortduring was
+afgebroken geweest, maar zij begrepen het niet. Hoe hadden zij het
+kunnen begrijpen, zij die zich verbeeldden, dat Lodewijk XVII op den 9
+Thermidor, en Lodewijk XVIII op den dag van Marengo regeerde? Nooit
+waren, sedert het begin der geschiedenis, de vorsten zoo blind
+geweest tegenover de feiten en ten opzichte van dat gedeelte van het
+goddelijk gezag, 't welk de feiten bevatten en verkondigen. Nooit had
+deze aanmatiging van beneden, welke men het recht der koningen noemt,
+op zulk een wijze het recht van boven verloochend.
+
+Deze groote dwaling bracht deze familie er toe de hand aan de in 1814
+"geoktrooieerde" waarborgen, aan de concessiën zooals zij die noemde,
+te slaan. 't Was treurig! Wat zij onze overweldigingen noemde, waren
+onze rechten.
+
+Toen de restauratie meende, Bonaparte overwonnen te hebben en in het
+land geworteld te zijn, dat wil zeggen: zich sterk en vast genoeg
+achtte, nam zij, toen het oogenblik haar gunstig scheen, ijlings
+een besluit en waagde een slag. Op zekeren ochtend richtte zij zich
+op voor Frankrijks aangezicht, en haar stem verheffende, betwistte
+zij den algemeenen en den persoonlijken rechtstitel, namelijk zij
+betwistte der natie de souvereiniteit, den burger de vrijheid. Met
+andere woorden: zij loochende datgene wat de natie tot natie en den
+burger tot burger maakte.
+
+Dit is de grond dier beruchte staatsstukken, welke men de ordonnantiën
+van Juli noemt.
+
+De restauratie viel.
+
+Zij viel met recht. Wij moeten echter zeggen, dat zij niet volstrekt
+aan al de vormen van den vooruitgang vijandig was. Grootsche dingen
+waren uitgevoerd aan haar zijde.
+
+Gedurende de restauratie had de natie zich gewoon gemaakt aan de
+discussie in de rust, 't geen aan de republiek had ontbroken, en aan de
+grootheid in den vrede, 't geen aan het Keizerrijk had ontbroken. Het
+vrije, sterke Frankrijk was een bemoedigend schouwspel voor de andere
+volken van Europa geweest. De revolutie had, onder Robespierre, het
+kanon, onder Bonaparte, het woord gevoerd; onder Lodewijk XVIII en
+Karel X kwam de beurt om het woord te hebben aan het verstand. De wind
+hield op, de toorts gaf weder licht. Men zag op de heldere kruinen het
+zuiver licht der geesten flikkeren. Een heerlijk, nuttig en bekoorlijk
+schouwspel. Men zag gedurende vijftien jaren, in vollen vrede, in
+volkomen openbaarheid deze groote beginselen werkzaam, die zoo oud
+voor den denker, zoo nieuw voor den staatsman zijn: de gelijkheid
+voor de wet, de vrijheid van geweten, de vrijheid van spreken,
+de vrijheid der drukpers, de toegankelijkheid van alle bedieningen
+voor alle bekwaamheden. Dit duurde tot in 1830. De Bourbons waren
+een werktuig van beschaving, dat in de handen der voorzienigheid brak.
+
+De val der Bourbons was vol grootheid, niet van hun zijde, maar van
+de zijde der natie. Zij verlieten den troon met ernst, maar zonder
+waardigheid; hun nederdaling in den nacht was geen dier plechtige
+verdwijningen, welke in de geschiedenis een sombere aandoening
+achterlaten; 't was noch de spookachtige kalmte van Karel I, noch de
+adelaarskreet van Napoleon. Zij gingen heen--dit was alles. Zij legden
+de kroon neder, maar behielden geen glans er van. Zij waren niet laag,
+maar evenmin verheven. Zij schoten eenigermate te kort aan de majesteit
+van hun ongeluk. Op zijn weg naar Cherbourg liet Karel X van een ronde
+tafel een vierkante zagen, en bekommerde zich meer om de bedreigde
+etiquette dan om de instortende monarchie. Deze kleinheid bedroefde
+de getrouwe lieden, die het persoonlijke der koninklijke familie
+beminden, en de ernstige lieden, welke hun geslacht vereerden. Het
+volk zelf was bewonderenswaardig. De natie, op een ochtend door
+een soort van koninklijken opstand gewapenderhand aangevallen,
+gevoelde zich zoo sterk, dat zij niet toornig was. Zij verdedigde,
+bedwong zich, bracht de dingen weder op hun plaats; het gouvernement
+in de wet, de Bourbons in ballingschap, en liet het daarbij. Zij nam
+den ouden koning Karel X van onder den troonhemel, die Lodewijk XIV
+had overschaduwd, en zette hem zacht op den grond neder. Zij raakte
+slechts met droefheid en voorzichtig aan de koninklijke personen. 't
+Was niet een man, 't waren niet eenige mannen, 't was Frankrijk,
+geheel Frankrijk, het zegevierende en door zijn overwinning dronken
+Frankrijk, dat zich scheen te herinneren en dat voor de oogen der
+gansche wereld deze ernstige woorden van Guillaume du Vair na den
+dag der barricades in practijk bracht: "'t Is gemakkelijk voor hen,
+die gewoon zijn de gunst der grooten te genieten en als een vogel
+van den eenen tak op den anderen te springen, van een bekrompen tot
+een schitterend fortuin, zich hardvochtig tegen hun vorst en zijn
+tegenspoed te toonen; maar voor mij zal het lot mijner koningen
+eerwaardig zijn, en voornamelijk dat der bedroefden."
+
+De Bourbons namen eerbied, maar geen leedwezen mede. Zooals wij gezegd
+hebben, was hun ongeluk grooter dan zij. Zij verdwenen aan den horizon.
+
+Dadelijk had de Juli-revolutie vrienden en vijanden in de geheele
+wereld. De eenen ijlden met geestdrift en vreugd haar tegen, de anderen
+wendden zich van haar, ieder naar zijn geaardheid. De vorsten van
+Europa, de uilen bij dien dageraad, sloten aanvankelijk getroffen en
+ontsteld de oogen, en openden ze niet weder dan om te dreigen. Een
+ontzetting die begrijpelijk, een toorn die verschoonbaar is. Deze
+zonderlinge revolutie was nauwelijks een schok geweest, zij had
+zelfs het verwonnen koningschap de eer niet bewezen het als vijand
+te behandelen en zijn bloed te storten. Voor de oogen der despotieke
+gouvernementen, die er steeds belang bij hebben dat de vrijheid zich
+zelve onteert, had de Juli-revolutie het ongelijk, vreeselijk te zijn
+en toch zacht te blijven. Er werd overigens niets tegen haar beproefd
+noch heimelijk bewerkt. Zij, die het meest ontevreden, vergramd en
+beangst waren, begroetten haar. Hoe groot onze zelfzucht en onze wrok
+zijn mogen, een geheimzinnige eerbied ontstaat uit de gebeurtenissen,
+waarin men de medewerking van eene hoogere dan menschelijke macht
+gevoelt.
+
+De Juli-revolutie is de triumf van het recht, dat het feit
+nedervelt. Zij is iets schitterends!
+
+Het recht het feit nedervellende. Vandaar de glans der revolutie van
+1830, vandaar ook haar zachtmoedigheid. Het triumfeerende recht heeft
+geen behoefte om geweldig te zijn.
+
+Het recht is het juiste en ware.
+
+Het eigenaardige van het recht is, dat het eeuwig schoon en rein
+blijft. Het feit, zelfs het schijnbaar noodzakelijkst, het door
+den tijdgenoot volkomenst aangenomen feit is, zoo het slechts
+als feit bestaat en te weinig of in 't geheel geen recht bevat,
+onvermijdelijk bestemd om na verloop van tijd, leelijk, onrein,
+misschien monsterachtig te worden. Zoo men met een oogopslag weten wil,
+welken graad van leelijkheid het feit kan bereiken, wanneer men het
+na verloop van eeuwen ziet, aanschouwe men Machiavelli. Machiavelli
+is geen booze geest, geen demon, geen lage, ellendige schrijver;
+hij is niets dan het feit. Niet alleen het Italiaansche feit, maar
+het Europeesche; het feit der zestiende eeuw. Het schijnt leelijk,
+en het is leelijk tegenover de zedelijke idée der negentiende eeuw.
+
+Deze strijd van het recht en het feit duurt sedert het ontstaan der
+maatschappijen. Het werk der wijzen is aan den tweestrijd een einde te
+maken, de zuivere idée met de menschelijke wezenlijkheid te verbinden,
+op vreedzame wijze het recht in het feit en het feit in het recht op
+te nemen.
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+SLECHT GENAAID.
+
+
+Maar het werk der wijzen is anders dan het werk der behendigen.
+
+De revolutie van 1830 was spoedig tot staan gekomen.
+
+Zoodra een revolutie gestrand is, bemachtigen zich de behendigen
+het wrak.
+
+De behendigen hebben zich zelven, in onze eeuw, den naam van
+staatslieden toegekend, zoodat de naam staatsman uiteindelijk
+eenigermate een woord uit de dieventaal is geworden. Men vergete het
+toch niet, dat, waar behendigheid is, ook noodzakelijk kleinheid moet
+zijn. Behendigen wil dus zooveel zeggen als: middelmatigen.
+
+Even zoo is "staatsman" vaak gelijkbeteekenend met "verrader."
+
+Zoo men nu de behendigen gelooft, zijn de revolutiën, gelijk de
+Juli-revolutie, doorgesneden slagaderen, die spoedig verbonden moeten
+worden. Het te luid verkondigd recht schokt. Zoodra derhalve het recht
+is erkend, moet de staat opnieuw gevestigd worden. Is de vrijheid
+verzekerd, dan moet men aan het gezag denken.
+
+Hier scheiden de wijzen nog niet van de behendigen, maar beginnen te
+wantrouwen. Het gezag, goed. Maar, vooreerst, wat is het gezag? ten
+tweede, van waar komt het?
+
+De behendigen schijnen de gefluisterde tegenwerping niet te hooren
+en gaan voort met hun arbeid.
+
+Volgens deze staatslieden, die zoo schrander zijn, aan voordeelige
+hersenschimmen een masker van noodzakelijkheid te geven, is de eerste
+behoefte van een volk na een revolutie, wanneer dit volk tot een
+monarchaal werelddeel behoort, zich een dynastie te bezorgen. Op
+deze wijze, zeggen zij, kan het rust na zijn omwenteling hebben;
+dat wil zeggen, den tijd om zijn wonden te verbinden en zijn huis te
+herstellen. De dynastie verbergt den steiger en bedekt het hospitaal.
+
+Maar het is niet altijd gemakkelijk, zich een dynastie te bezorgen.
+
+Ten strengste genomen is een geniaal man, ja zelfs de eerste de beste
+gelukkige man voldoende om er een koning van te maken. In 't eerste
+geval heeft men Bonaparte, in het tweede Iturbide.
+
+Maar de eerste de beste familie is niet voldoende om een dynastie te
+zijn. Een geslacht moet noodzakelijk zekeren ouderdom hebben en de
+rimpels der eeuwen kan men niet plotseling voortbrengen.
+
+Welke eigenschappen, altijd, wel te verstaan, uit het gezichtspunt der
+"staatsmannen" gezien, en onder zeker voorbehoud, moet na een revolutie
+een koning hebben, die er uit ontstaan is? Hij kan revolutionnair
+zijn en 't is nuttig, dat hij het zij, namelijk dat hij persoonlijk
+in de revolutie betrokken zij geweest, er de hand in gehad hebbe,
+dat hij er zich door benadeeld of er roem mede behaald, dat hij er
+de bijl van geraakt of den degen er voor gevoerd hebbe.
+
+Welke zijn de eigenschappen eener dynastie? Zij moet nationaal, dat is
+uit de verte revolutionnair zijn, niet door volbrachte handelingen,
+maar door aangenomen beginselen. Zij moet uit het verleden zijn
+samengesteld, en historisch zijn, een toekomst hebben en sympathie
+inboezemen.
+
+Dit alles verklaart, waarom de eerste revolutiën zich tevreden stellen
+met een man te vinden, Cromwell of Napoleon; en waarom de tweede
+volstrekt een familie willen vinden, het huis van Brunswijk of het
+huis van Orleans. De koninklijke huizen gelijken naar die Indische
+vijgeboomen, van welke iedere tak zich naar de aarde buigt, er wortelt
+en een vijgeboom wordt. Iedere tak kan een dynastie worden. Alleen
+op voorwaarde, dat hij zich tot het volk buigt.
+
+Dit is de theorie der behendigen.
+
+De groote kunst is alzoo: aan eenigen voorspoed den klank eener
+gewichtige gebeurtenis te geven, opdat zij, die ervan genieten, er
+ook voor beven; een gedanen stap met vrees te kruiden; de buiging van
+den overgang te vernauwen om den vooruitgang te vertragen; dit werk te
+verzwakken, de ruwheden der geestdrift aan te wijzen en weg te nemen;
+de hoeken en nagels weg te snijden; den triumf in watten te leggen;
+het recht in te bakeren; den reus, het volk, in flanel te wikkelen
+en het schielijk te bed te brengen; aan deze overmatige gezondheid
+een diëet voor te schrijven; Hercules als een herstelden zieke te
+behandelen; de gebeurtenis in het hulpmiddel op te lossen; aan de,
+naar het ideaal dorstende geesten een verkoelenden drank te reiken;
+voorzorgen tegen al te grooten voortgang te nemen, de revolutie van
+een lichtscherm te voorzien.
+
+1830 bracht deze theorie in practijk, welke door 1688 reeds op Engeland
+was toegepast.
+
+1830 is een te halverwege tot staan gebrachte revolutie; half
+vooruitgang, bijna recht. Maar de logica wil van "bijna" niets weten,
+evenmin als de zon iets van de kaars weet.
+
+Wie houdt de revolutiën te halverwege staande? De burgerstand.
+
+Waarom?
+
+Wijl de burgerstand is: het eigenbelang, dat tot bevrediging is
+gekomen. Gisteren was het de honger, heden is het de voldoening,
+morgen zal het de verzadiging zijn.
+
+Het verschijnsel van 1814 na Napoleon herhaalde zich in 1830 na
+Karel X.
+
+Men heeft ten onrechte van den burgerstand eene klasse willen maken. De
+burgerstand is eenvoudig het bevredigde gedeelte des volks. De burger
+is de man, die op 't oogenblik den tijd heeft te gaan zitten. Een
+stoel is geen kaste. Maar door te spoedig te gaan zitten, kan men zelfs
+den gang van het menschelijk geslacht tegenhouden. Dit is dikwerf de
+misslag van den burgerstand geweest.
+
+Men is geen klasse, wijl men een misslag begaat. De zelfzucht is geen
+afdeeling der menschelijke orde.
+
+Men moet overigens, zelfs jegens de zelfzucht, rechtvaardig zijn; de
+toestand, waarnaar dit gedeelte der natie, 't welk men den burgerstand
+noemt, na den schok van 1830 trachtte, was geen werkeloosheid, die zich
+aan onverschilligheid en luiheid paart, en een weinig schande bevat;
+'t was niet de slaap, die een vluchtige vergetelheid onderstelt,
+vatbaar voor droomen; 't was een halt.
+
+Dit "halt" is een woord van een dubbele, schier tegenstrijdige
+beteekenis: voor marcheerende troepen behoort het tot de beweging;
+bij stilstand is het rust.
+
+Halt houden is de herstelling der krachten, 't is de gewapende en
+waakzame rust, 't is het volbrachte feit, dat schildwachten uitzet en
+op zijn hoede is. Halt houden veronderstelt het gevecht van gisteren
+en het gevecht voor morgen.
+
+'t Is de tusschentijd van 1830 en van 1848.
+
+Wat wij hier gevecht noemen, kan ook vooruitgang worden genoemd.
+
+De burgerstand had dus evenzeer als de staatslieden een man noodig,
+die dit woord "halt" uitdrukte. Een "Hoewel omdat." Een samengestelde
+individualiteit, die revolutie en duurzaamheid beteekent, met andere
+woorden: die het tegenwoordige, door de blijkbare overeenstemming
+van het verledene en de toekomst, bevestigde.
+
+Die man was "gevonden." Hij heette Lodewijk Filips van Orleans.
+
+De 221 maakten Lodewijk Filips koning. Lafayette belastte zich met
+de zalving. Hij noemde hem "de beste der republieken." Het stadhuis
+van Parijs verving de Cathedraal van Reims.
+
+Deze vervanging door een halven troon, in de plaats van een geheelen,
+was "het werk van 1830."
+
+Toen de behendigen gedaan hadden, kwam de groote feil hunner schepping
+voor den dag. Dit alles was verricht buiten het volstrekte recht. Het
+volstrekte recht riep: Ik protesteer! en toen trad het, 't geen nog
+geduchter was, weder in de schaduw.
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+LODEWIJK FILIPS.
+
+
+Revolutiën hebben een vreeselijken arm en een gelukkige hand; zij slaan
+duchtig en kiezen goed. Zelfs wanneer zij onvolledig, verbasterd, te
+vroegtijdig en een jeugdige revolutie zijn, gelijk die van 1830, blijft
+haar schier altijd nog genoeg providentieele helderziendheid over om
+niet verkeerd te vallen. Haar verduistering is nooit een afstand.
+
+Beroemen wij ons echter niet te luid; ook de revolutiën bedriegen
+zich en men heeft ernstige misvattingen gezien.
+
+Keeren wij tot 1830 terug. 1830 had in zijn afwijking geluk. Bij de
+instelling, die, na de plotseling staande gehouden revolutie, orde
+heette, was de koning beter dan het koningschap. Lodewijk Filips was
+een zeldzaam man.
+
+Zoon van een vader, nopens wien de geschiedenis zekerlijk verzachtende
+omstandigheden in aanmerking zal nemen, even achtenswaardig als zijn
+vader laakbaar was geweest; in het bezit van alle persoonlijke, en
+vele openbare deugden; zorgvuldig voor zijn gezondheid, zijn fortuin,
+zijn persoon en zijn zaken; de waarde van een minuut, niet altijd
+die van een jaar kennende; matig, opgeruimd, vreedzaam, geduldig;
+een goed man en een goed vorst; die bij zijn vrouw sliep en in zijn
+paleis lakeien had om zijn echtelijk bed aan de burgers te laten zien;
+de praalvertooning van een geregeld huwelijksleven, te noodzakelijker
+geworden na de zedelooze praalvertooningen van den ouderen tak;
+bekend met al de talen van Europa, en wat zeldzamer is, met alle
+talen van alle belangen, en die talen sprekende; een merkwaardig
+vertegenwoordiger van den "middelstand", maar dien overtreffende en
+in alle opzichten er boven verheven; in 't bezit van een uitstekenden
+geest, echter het bloed waardeerende waarvan hij afstamde, en vooral
+zich zelven wegens eigen geestkracht; bij de vraag nopens zijn
+geslacht, zich uitsluitend Orleans en niet Bourbon noemende; zeer
+prins van den bloede, zoolang hij slechts koninklijke hoogheid was,
+maar een wezenlijk burger, zoodra hij majesteit was; in 't openbaar
+wijdloopig, maar kort en bondig in vertrouwde kringen; gierig genoemd,
+maar nooit bewezen; in den grond een dier spaarzamen, die uit lust
+of plicht gemakkelijk verspillend worden; een geletterde, maar echter
+weinig voor de letteren over hebbende; een edelman maar geen ridder;
+eenvoudig, kalm en sterk; door zijn familie en zijn huis bemind;
+een verleidelijk verhaler; een van hersenschimmen bevrijd staatsman;
+inwendig koel; beheerscht door het onmiddellijk belang; immer zich naar
+het naaste richtend; noch tot wraak noch tot dankbaarheid bekwaam;
+onmeedoogend de uitstekenden tegen de middelmatigen bezigende;
+behendig om door de parlementaire meerderheden die geheimzinnige
+eenstemmigheden in 't ongelijk te stellen, welke onder de tronen
+grollen; openhartig, soms onvoorzichtig in zijn openhartigheid,
+maar bij deze onvoorzichtigheid wonderbaar behendig; vruchtbaar in
+uitvluchten, gedaantewisselingen en maskers; Frankrijk voor Europa en
+Europa voor Frankrijk bevreesd makende; onbetwistbaar zijn vaderland
+beminnende, maar aan zijn familie de voorkeur gevende; meer waarde
+hechtende aan heerschappij dan aan het gezag, en aan het gezag meer
+dan de waardigheid; een neiging die noodlottig is, wanneer zij in
+alles willende slagen, list te baat neemt en niet volstrekt afkeerig
+van laagheid is, maar het voordeel heeft dat zij de politiek voor
+geweldige schokken, den staat voor breuken en de maatschappij voor
+noodlottige gebeurtenissen behoedt; stipt in kleinigheden, nauwkeurig,
+waakzaam, oplettend, scherpzinnig, onvermoeibaar, die zich soms
+tegensprak en logenstrafte, die stoutmoedig tegen Oostenrijk te
+Ancona, hardnekkig tegen Engeland in Spanje was, die Antwerpen
+bombardeerde en den missionaris Pritchard vergoeding gaf; die met
+overtuiging de Marseillaise zong; onvatbaar voor neerslachtigheid,
+vermoeienissen, voor den smaak voor het goede en het ideale, voor
+edelmoedige vermetelheid, voor utopieën, hersenschimmen, toorn,
+ijdelheid en vrees; die al de vormen van persoonlijke onversaagdheid
+had; als generaal te Valmy, als soldaat te Jemmapes, achtmaal door
+koningsmoord aangerand, en die telkens glimlachte; dapper als een
+grenadier, moedig als een denker; geen andere bekommering hebbende
+dan voor de gevaren eener Europeesche opschudding, en ongeschikt
+voor groote politieke avonturen; immer gereed zijn leven te wagen,
+nooit zijn werk; zijn wil onder den schijn van invloed vermommende,
+ten einde eerder als een schrander man dan als koning gehoorzaamd
+te worden; begaafd met opmerkzaamheid, maar niet met vooruitzicht;
+weinig lettende op de geesten, maar van groote menschenkennis, dat
+wil zeggen: hij moest zien, om te kunnen oordeelen; vlug van verstand
+en scherpzinnig, met practische wijsheid, welbespraakt, en met een
+wonderbaar geheugen; immer uit dat geheugen puttende, het eenige wat
+hij met Cesar, Alexander en Napoleon gemeen had; hij kende de feiten,
+de bijzonderheden, de datums, de eigennamen, maar was onbekend met
+de neigingen, de hartstochten, de verschillende uitingen der menigte,
+de inwendige strevingen, de geheime en verborgen opstanden der zielen,
+met één woord: alles wat men de onzichtbare stroomingen der geesten
+zou kunnen noemen; een man door de oppervlakte aangenomen, maar
+weinig in overeenstemming met het onderste van Frankrijk; die zich
+door slimheid uit de verlegenheid redde; die te veel regeerde en niet
+genoeg heerschte; die zelf zijn eerste minister was; uitmuntend om
+van de kleinheid der wezenlijkheden hindernissen voor het oneindige
+der ideeën te vormen; die aan een wezenlijk scheppende bekwaamheid
+van beschaving, orde en organisatie een zekeren geest van kibbelarij
+en chicane paarde; stichter en procureur eener dynastie, die iets
+van Karel den groote en iets van een advocaat had; in 't geheel een
+verhevene, origineele gestalte, een vorst die zich gezag wist te
+verschaffen in weerwil der kitteloorigheid van Frankrijk, en macht,
+trots Europa's ijverzucht--Lodewijk Filips zal onder de uitstekende
+mannen zijner eeuw worden gesteld en zou gerangschikt zijn onder de
+doorluchtige heerschers der geschiedenis, zoo hij een weinig zin voor
+den roem had gehad en evenzeer gevoel voor het grootsche als voor het
+nuttige. Lodewijk Filips was schoon geweest, en was, oud geworden,
+nog bevallig gebleven; hoewel niet altijd aangenaam bij de natie,
+was hij het altijd bij de menigte; hij behaagde. Hij had de gaaf
+te bekoren. Hem ontbrak majesteit; hij droeg geen kroon, hoewel hij
+koning, geen wit haar, hoewel hij een grijsaard was. Zijn manieren
+behoorden den ouden, zijn gewoonten den nieuwen tijd, een mengsel van
+het adellijke en burgerlijke, dat aan 1830 paste; Lodewijk Filips
+was de regeerende overgang; hij had de oude uitspraak en de oude
+spelling behouden, welke hij ten dienste der nieuwe gedachten stelde;
+hij beminde Polen en Hongarije, maar schreef als eertijds Polonois,
+en zeide Hongrais. Hij droeg de uniform der nationale garde gelijk
+Karel X, en het lint van het Legioen van Eer gelijk Napoleon.
+
+Hij ging weinig ter kerk, niet ter jacht, nooit naar de opera. Hij
+was onomkoopbaar voor de kosters, jachtknechten en danseressen; dit
+gaf hem populariteit bij den burgerstand. Hij had geen hofhouding. Hij
+ging uit met zijn parapluie onder den arm, en deze parapluie heeft lang
+tot zijn gloriekrans behoord. Hij was een weinig metselaar, een weinig
+tuinier en een weinig arts; hij deed een aderlating aan een postillon,
+die van het paard was gestort; hij ging evenmin uit zonder zijn lancet
+als Hendrik III zonder zijn dolk. De koningsgezinden bespotten dezen
+belachelijken koning, den eerste die bloed vergoot om te genezen.
+
+In de grieven der geschiedenis tegen Lodewijk Filips moet onderscheid
+gemaakt worden; er is in beschuldiging van het koningschap,
+beschuldiging van de regeering en beschuldiging van den koning;
+drie kolommen, welke ieder een verschillende som geven. Op het
+democratische recht beslag gelegd, de vooruitgang een tweede belang
+geworden, de geweldige onderdrukking der straatprotesten, de militaire
+terechtstelling der opstanden, het oproer door de wapens bedwongen, de
+straat Transnonain, de zittingen van den krijgsraad, de overvleugeling
+van het wezenlijke land door het wettige land, het gouvernement in
+halve winst met driehonderd duizend bevoorrechten zijn de feiten
+van het koningschap; België geweigerd, Algerië te streng veroverd,
+en, evenals Indië door de Engelschen, met meer barbaarschheid dan
+beschaving; de trouwbreuk jegens Abdel-Kader, Blaye, de koop van
+het verraad tegen de hertogin van Berry; de aan Pritchard betaalde
+vergoeding zijn de feiten der regeering; een politiek, die meer de
+belangen der familie dan die der natie op 't oog had, is een feit
+des konings.
+
+Zooals men ziet, wordt na deze afscheiding de schuld des konings
+minder.
+
+Zijn grootste misslag is deze: Hij was te bescheiden in naam van
+Frankrijk.
+
+Vanwaar komt deze misslag?
+
+Lodewijk Filips was als koning te veel vader; de opkweeking
+eener familie, waarvan men een dynastie wil maken, is voor alle
+omstandigheden beducht, moet door niets gehinderd worden. Vandaar die
+buitensporige beschroomdheid, welke voor het volk onaangenaam was,
+dat den 14 Juli in zijn burgerlijke overleveringen, en Austerlitz in
+zijn militaire overleveringen heeft.
+
+Afgescheiden overigens van de openbare plichten, die het eerst moeten
+vervuld worden, was deze innige liefde van Lodewijk Filips voor
+zijn familie eene alleszins gewettigde. Deze huiselijke groep was
+bewonderenswaardig. De deugden gingen er aan talenten gepaard. Eene
+der dochters van Lodewijk Filips, Maria van Orleans, plaatste den naam
+van haar geslacht onder de kunstenaars, zooals Karel van Orleans dien
+onder de dichters had geplaatst. Zij had haar ziel in marmer gevormd,
+'t geen zij Jeanne d'Arc noemde. Twee zonen van Lodewijk Filips hadden
+Metternich dezen demagogischen lof ontrukt: "'t Zijn jongelieden,
+zooals men ze zelden ziet, en prinsen, zooals men ze in 't geheel
+niet ziet."
+
+Dit is, zonder iets te bewimpelen, maar ook zonder iets te verergeren,
+de waarheid nopens Lodewijk Filips.
+
+'t Was in 1830 voor Lodewijk Filips het geluk dat hij prins Egalité
+was, dat hij in zich de tegenspraak der restauratie en der revolutie
+droeg, dat hij die verontrustende zijde van den revolutionnair had,
+die bij den regeerder geruststellend wordt. Nooit paste een mensch
+beter bij een gebeurtenis; de een ging in de andere over, en een
+nieuwe menschwording ontstond. Lodewijk Filips is de menschwording
+van 1830. Bovendien had hij in zijn voordeel deze groote aanbeveling
+voor den troon; de verbanning. Hij was balling, zwervend en arm
+geweest. Hij had van zijn arbeid geleefd. In Zwitserland had deze
+deelgenoot aan de rijkste vorstelijke domeinen van Frankrijk een
+oud paard verkocht, om in zijn onderhoud te voorzien. Te Reichenau
+had hij lessen in de wiskunde gegeven, terwijl zijn zuster Adelaïde
+borduurde en naaide. Deze herinneringen van een koning brachten den
+burgerstand in verrukking. Met eigen handen had hij het laatste ijzeren
+cachot van Mont-Saint-Michel afgebroken, dat door Lodewijk XI gebouwd,
+door Lodewijk XV gebezigd werd. Hij was de krijgsmakker van Dumouriez,
+de vriend van Lafayette; hij had tot de club der Jacobijnen behoord;
+Mirabeau had hem op den schouder geklopt; Danton had tot hem gezegd:
+jongeling! In 93, op vier-en-twintigjarigen leeftijd, had hij,
+als mijnheer de Chartres, in een donkere loge der conventie, het
+proces bijgewoond van Lodewijk XVI, zoo terecht "die arme tyran"
+genoemd. De blinde helderziendheid der revolutie, het koningschap
+in den koning en den koning met het koningschap verbrekende, zonder
+bijna in de woeste verplettering der idée den mensch op te merken; de
+ontzaggelijke storm der vergadering als gerechtshof, de openbare toorn
+die ondervraagt, Capet die niet weet te antwoorden; de schrikbarende
+verstomde waggeling van dit koninklijke hoofd onder dien noodlottigen
+storm; de betrekkelijke onschuld van allen in dit schriktooneel,
+zoowel van hen die veroordeelden als van hem die veroordeeld werd--dit
+alles had hij gezien, hij had aller verbijstering aanschouwd; hij
+had de eeuwen voor de balie der conventie zien verschijnen; achter
+Lodewijk XVI, dezen ongelukkigen verantwoordelijken voorbijganger,
+had hij in de duisternis de vreeselijke beschuldigde, de monarchie,
+zien verrijzen; en in zijn ziel was de eerbiedige ontzetting voor de
+ontzaggelijke gerechtigheid des volks, schier even onpersoonlijk als
+die van God achtergebleven.
+
+Het spoor dat de revolutie in hem had achtergelaten was
+wonderbaar. Zijn herinnering was als een levend indruksel van deze
+groote jaren, minuut voor minuut. Op zekeren dag verbeterde hij,
+in tegenwoordigheid van een getuige, aan wien wij onmogelijk kunnen
+twijfelen, uit zijn geheugen de geheele letter A der alphabetische
+lijst van de Constitueerende Vergadering.
+
+Lodewijk Filips was een koning in den vollen dag. Toen hij regeerde
+was de pers vrij, het spreekgestoelte vrij, waren het geweten en
+het woord vrij. De September-wetten spreken luide. Hoewel hij de
+nadeelige kracht van het licht op de privilegiën kende, liet hij toch
+zijn troon aan het licht blootgesteld. De geschiedenis zal hem deze
+grootmoedigheid toerekenen.
+
+Thans is Lodewijk Filips, zooals alle historische mannen, die van
+het tooneel zijn getreden, voor de balie van het menschelijk geweten
+gevoerd. Zijn proces is nog slechts ter eerste instantie.
+
+Het uur, dat de geschiedenis met haar eerwaardige en vrije stem
+spreekt, heeft voor hem nog niet geslagen, het oogenblik is nog niet
+gekomen om over dien koning het eindvonnis uit te spreken: zelfs de
+strenge en beroemde geschiedschrijver Louis Blanc heeft onlangs zijn
+eerste vonnis verzacht; Lodewijk Filips werd gekozen door deze twee,
+die men 221 en 1830 noemt, namelijk door een half parlement en een
+halve revolutie; in allen geval, en uit het verheven gezichtspunt,
+waarop de wijsbegeerte zich moet plaatsen, zouden wij hem hier niet
+kunnen beoordeelen, zooals men hierboven heeft kunnen opmerken, dan
+met zekere voorbehoudingen, in naam van het volstrekt democratisch
+beginsel; voor het oog van het volstrekte, buiten deze twee rechten:
+vooreerst de rechten van den mensch, en ten tweede het recht des volks,
+is alles overweldiging; wat wij evenwel reeds nu, behoudens deze
+voorbehoudingen, kunnen zeggen, is, dat over 't geheel en op welke
+wijze men hem beschouwe, Lodewijk Filips, op zich zelven genomen en
+uit het oogpunt van menschelijke goedheid, om ons van de uitdrukking
+der oude geschiedenis te bedienen, een der beste vorsten zal blijven,
+die op eenigen troon gezeteld hebben.
+
+Wat heeft hij tegen zich? Die troon. Neem het koningschap van
+Lodewijk Filips af. De mensch blijft. De mensch is goed; dikwijls
+goed tot bewonderens toe. Menigmaal kwam hij des avonds, te midden
+der drukkendste zorgen, na een dag van strijd tegen de diplomatie
+van geheel Europa, in zijn kamer, en wat deed hij daar, uitgeput
+van vermoeidheid, en worstelend tegen den slaap? Hij nam een bundel
+processtukken, en bracht den nacht door met de nalezing van een
+crimineel rechtsgeding, meenende dat het iets beteekende Europa het
+hoofd te bieden, maar dat het een gewichtiger zaak was, den beul een
+mensch te ontrukken. Volhardend bestreed hij zijn zegelbewaarders;
+voet voor voet betwistte hij den procureurs-generaal, deze "babbelaars
+der wet" zooals hij ze noemde, het terrein der guillotine. Soms
+bedekten stapels processtukken zijn tafel; hij onderzocht ze alle;
+'t was hem onmogelijk deze rampzalige veroordeelde hoofden op te
+geven. Op zekeren dag zeide hij tot denzelfden getuige, van wien
+wij aanstonds spraken: "Dezen nacht heb ik er zeven gewonnen." In de
+eerste jaren zijner regeering werd de doodstraf zoogoed als afgeschaft,
+en het weder opgerichte schavot was een dwang den koning gedaan. De
+gerechtsplaats La Gréve was met den ouderen tak der Bourbons verdwenen;
+er werd een burgerlijke gerechtsplaats ingesteld onder den naam van
+barrière St. Jacgues; de "practische mannen" gevoelden behoefte aan
+een zoogenaamde wettige guillotine; dit was een der overwinningen
+van Casimir Périer,--die de bekrompen zijden van den burgerstand
+vertegenwoordigde--op Lodewijk Filips, die er de liberale zijden
+van vertegenwoordigde. Lodewijk Filips had eigenhandig noten op
+Beccaria's werk geschreven. Na het helsche werktuig van Fieschi,
+riep hij uit: "Hoe jammer dat ik niet gekwetst ben! Ik had dan gratie
+kunnen verleenen!" Toen hij een andermaal op den tegenstand zijner
+ministers zinspeelde, schreef hij bij gelegenheid van een staatkundig
+veroordeelde--een der edelste figuren van onzen tijd: "zijn genade
+is verleend; er blijft mij slechts over ze te verwerven." Lodewijk
+Filips was zachtmoedig als Lodewijk IX, en goed als Hendrik IV.
+
+En voor ons heeft in de geschiedenis, waar goedheid een zoo zeldzame
+parel is, de goedheid schier den voorrang boven de grootheid.
+
+Daar Lodewijk Filips streng door de eenen, misschien hard door de
+anderen is beoordeeld, is het zeer natuurlijk, dat een man, thans
+zelf een schim, die dezen koning gekend heeft, voor hem tegenover
+de geschiedenis kome getuigen; deze getuigenis, hoe zij zijn moge,
+is blijkbaar en bovenal onbaatzuchtig; een grafschrift door een doode
+geschreven is oprecht; een schim mag een andere schim troosten; het
+deelgenootschap aan dezelfde duisternis geeft het recht tot lofspraak;
+en 't is weinig te vreezen, dat men ooit van twee graftomben in
+ballingschap zal zeggen: Deze heeft den ander gevleid.
+
+
+
+
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+SCHEUREN IN DE FUNDAMENTEN.
+
+
+Op het oogenblik dat het drama, 't welk wij verhalen, in de diepte
+van een der treurige wolken zal dringen, welke het begin der regeering
+van Lodewijk Filips bedekken, mocht er geen dubbelzinnigheid bestaan,
+en 't was noodzakelijk, dat dit boek zich nopens dien koning uitsprak.
+
+Lodewijk Filips was zonder gewelddadigheid tot het koninklijk gezag
+gekomen, zonder rechtstreeksche handeling zijnerzijds, door het feit
+eener revolutionnaire omkeering, waaraan de hertog van Orleans geen
+persoonlijk deel had genomen. Hij was prins geboren en meende een
+gekozen koning te zijn. Hij had zich zelf dit mandaat niet gegeven,
+het ook niet genomen; men had het hem aangeboden, en hij had het
+aanvaard; overtuigd, onzes inziens ten onrechte, dat deze aanbieding
+rechtmatig, en hij tot de aanneming verplicht was. Vandaar een bezit
+te goeder trouw. Nu, wij zeggen met volle overtuiging, dat Lodewijk
+Filips in het bezit te goeder trouw was, en dat de democratie,
+in zijn aanval te goeder trouw zijnde, de verschrikking, die uit
+de maatschappelijke worstelingen ontstaat, noch den koning noch de
+democratie beschuldigt. De schok der beginselen gelijkt den schok
+der elementen. De oceaan verdedigt het water, de orkaan verdedigt de
+lucht; de koning verdedigt het koningschap, de democratie verdedigt
+het volk; het betrekkelijke, namelijk de monarchie, biedt wederstand
+aan het absolute, namelijk de republiek; de maatschappij bloedt
+onder dit conflict, maar wat thans haar lijden is, zal later haar
+heil zijn; in allen gevalle zijn zij die strijden niet te laken;
+een van beide partijen bedriegt zich ontwijfelbaar; het recht staat
+niet als de colossus van Rhodes tegelijk op twee oevers, met den
+eenen voet in de republiek, met den anderen in het koningschap; het
+is ondeelbaar en geheel aan één zijde; maar zij die zich bedriegen,
+bedriegen zich te goeder trouw; een blinde is evenmin een misdadiger
+als een Vendeër een bandiet. Schrijven wij alzoo slechts aan het
+noodlot deze vreeselijke botsingen toe. Wat deze stormen zijn mogen,
+de menschelijke verantwoordelijkheid heeft er geen deel aan.
+
+Voltooien wij dit overzicht.
+
+De regeering van 1830 had reeds dadelijk een moeielijk
+bestaan. Gisteren geboren, moest zij reeds heden strijden.
+
+Nauwelijks ingesteld, voelde zij reeds overal flauwe rukken aan het
+Juli-getimmerte, dat zoo versch gebouwd, nog zoo weinig hecht was.
+
+De tegenstand ontstond den volgenden dag; misschien was hij reeds
+den vorigen dag ontstaan.
+
+Van maand tot maand breidde zich de vijandigheid uit en werd meer en
+meer openlijk.
+
+De Juli-revolutie, die, zooals wij gezegd hebben, buiten Frankrijk
+noode door de koningen ontvangen werd, was in Frankrijk op
+verschillende wijze opgevat geworden.
+
+God geeft aan de menschen Zijn zichtbaren wil in de gebeurtenissen te
+kennen; een duistere tekst in een geheimzinnige taal. Dadelijk maken
+de menschen daarvan vertalingen, overijlde, onjuiste vertalingen, vol
+fouten, leemten en tegenstrijdigheden. Zeer weinig geesten verstaan
+de goddelijke taal. De schranderste, de bedaardste, de diepzinnigste
+ontcijferen langzaam, en wanneer zij met hun tekst komen, is het werk
+sinds lang verricht; er zijn dan reeds meer dan twintig vertalingen
+aan de markt. Uit iedere vertaling ontstaat een partij en uit iedere
+tegenstrijdigheid een factie; iedere partij meent uitsluitend den
+waren tekst te hebben; iedere factie meent het licht te bezitten.
+
+Soms is het gezag zelf een factie.
+
+In revolutiën zijn zwemmers tegen den stroom, 't zijn de oude partijen.
+
+Aangezien de revolutiën uit het recht van den opstand ontstaan,
+zoo meenen de oude partijen, die zich aan de erfelijkheid door de
+gratie Gods houden, dat men tegen haar het recht van den opstand
+heeft. 't Is een dwaling. Want in revolutiën is de opstandeling niet
+het volk, maar de koning. Revolutie is juist het tegenovergestelde van
+opstand. Iedere revolutie, een normale vervulling zijnde, bevat in zich
+haar wettigheid, die soms door valsche revolutionnairen onteerd wordt,
+doch die, hoewel bezoedeld, bestaan blijft, en hoewel zelfs bloedend
+blijft leven. Revolutiën ontstaan niet uit een toeval, maar uit de
+noodzakelijkheid. Een revolutie is een terugkeer uit het schijnbare
+tot het wezenlijke. Zij is, wijl zij zijn moet.
+
+Desniettemin vielen de oude legitimistische partijen de revolutie
+van 1830 aan met al het geweld, dat uit valsche redeneering kan
+voortkomen. Dwalingen zijn uitmuntende kogels. Zij troffen haar
+behendig, waar zij kwetsbaar was, bij gemis van kuras, daar haar logica
+ontbrak; zij vielen deze revolutie in haar koningschap aan. Zij riepen
+haar toe: Revolutie, waarom deze koning? De factiën zijn blinden,
+die juist mikken.
+
+Ook de republikeinen slaakten dezen kreet. Maar deze kreet, van hen
+komende, was logisch. Wat blindheid was bij de legitimisten, was
+helderziendheid bij de democraten. 1830 had bij het volk bankroet
+gemaakt. De verontwaardigde democratie verweet het haar.
+
+De instelling van Juli worstelde tusschen den aanval van het verledene
+en den aanval der toekomst. Zij vertegenwoordigde het oogenblik,
+eenerzijds in strijd met de monarchale eeuwen, anderzijds met het
+eeuwige recht.
+
+Buitendien was zij voor buiten geen revolutie meer, toen zij monarchie
+werd en 1830 was dus gedwongen Europa's stappen te volgen. Den vrede
+te moeten behouden, dit vermeerderde de verwikkelingen. Een in twee
+verschillende richtingen verlangde harmonie is vaak schadelijker dan
+oorlog. Uit dezen doffen, steeds gebreidelden, maar steeds grommenden
+strijd ontstond de gewapende vrede, dit kostbaar hulpmiddel der bij
+zich zelve verdachte beschaving. Het Juli-koningschap steigerde,
+niettegenstaande het dit droeg, in het gareel der Europeesche
+kabinetten. Metternich had het gaarne bij de lange leidsels
+genomen. In Frankrijk door den vooruitgang gedreven, dreef het de
+achterblijvende monarchen in Europa. Op sleeptouw genomen, nam zij
+anderen op sleeptouw.
+
+Binnenslands vermeerderden zich en hingen loodzwaar boven
+de maatschappij de quaestiën betreffende het pauperismus,
+het proletariaat, het werkloon, de opvoeding, het strafrecht,
+de prostitutie, het lot der vrouw, den rijkdom, de armoede, de
+voortbrenging, het verbruik, de verdeeling, den ruilhandel, het
+muntwezen, het crediet, het recht van 't kapitaal, het recht van den
+arbeid enz.
+
+Buiten de eigenlijk gezegde politieke partijen, ontstond een
+andere beweging. Aan de democratische gisting paarde zich de
+philosophische. De keur der bevolking gevoelde zich evenzeer gestoord
+als de menigte; wel in een anderen zin, maar niet minder.
+
+De denkers peinsden, terwijl de grond, namelijk het volk, door
+revolutionnaire stroomingen doorweekt, onder hen beefde met
+ik weet niet welke stuipachtige schokken. Deze denkers, eenigen
+afzonderlijk, anderen in gezinnen en schier in gemeenten vereenigd,
+peilden vreedzaam maar diep de maatschappelijke vraagstukken. Zij
+waren kalme mijnwerkers, die rustig hun loopgraven in de diepten van
+een vulkaan voortzetten, nauwelijks gehinderd door doffe schokken en
+den reeds eenigszins zichtbaren vuurgloed.
+
+Deze rust was niet het minst schoone schouwspel van dezen bewogen tijd.
+
+Deze mannen lieten aan de politieke partijen de quaestie der rechten
+over, zij hielden zich alleen met die des geluks bezig.
+
+Wat zij uit de maatschappij wilden trekken, was het welzijn van
+den mensch.
+
+Zij verhieven de stoffelijke, de industriëele, de handels-, de
+landbouwquaestiën schier tot de waardigheid van eenen godsdienst. In
+de beschaving, zooals zij een weinig door God, en heel veel door
+den mensch gevormd is, vereenigen, vermengen en hechten zich de
+belangen zoodanig aaneen, dat zij een wezenlijke harde rots vormen,
+die naar dynamische wetten geduldig door de staathuishoudkundigen,
+deze geologen der staatkunde, bestudeerd worden.
+
+Deze mannen, die zich onder verschillende benamingen groepeerden,
+maar allen door den algemeenen naam van Socialisten kunnen worden
+aangeduid, poogden deze rots te doorboren en er de levende wateren
+van het menschelijk geluk uit te doen ontspringen.
+
+Van de quaestie van het schavot tot die des oorlogs omvatten hun
+werkzaamheden alles. Bij het recht van den man, door de Fransche
+revolutie verkondigd, voegden zij het recht der vrouw en het recht
+van het kind.
+
+Men verwondere zich niet, dat wij, om verschillende redenen, hier
+niet grondig uit het theoretisch oogpunt de quaestiën behandelen,
+die door het Socialismus zijn opgeworpen.
+
+Al de problemen, welke de Socialisten zich voorstelden op te lossen,
+de cosmogenische visioenen, de droomerijen en het mysticismus
+uitgezonderd, kunnen tot twee hoofdproblemen gebracht worden.
+
+Eerste probleem:
+
+Voortbrenging van rijkdom.
+
+Tweede probleem:
+
+Dien te verdeelen.
+
+Het eerste probleem bevat de quaestie van den arbeid.
+
+Het tweede bevat de quaestie van het werkloon.
+
+Bij het eerste probleem betreft het de aanwending der krachten.
+
+Bij het tweede de verdeeling der genietingen.
+
+Door de goede aanwending der krachten ontstaat de openbare macht.
+
+Door de goede verdeeling der genietingen ontstaat het individueel
+geluk.
+
+Door goede verdeeling moet niet verstaan worden een gelijke verdeeling,
+maar eene billijke verdeeling. De eerste gelijkheid is de billijkheid.
+
+Uit de vereeniging dezer beide zaken, de openbare macht naar buiten,
+het individueel geluk naar binnen, ontstaat de maatschappelijke
+welvaart.
+
+Maatschappelijke welvaart beteekent de gelukkige mensch, de vrije
+burger, de groote natie.
+
+Engeland lost het eerste dezer beide problemen op. Het schept
+op bewonderenswaardige wijze den rijkdom, doch het verdeelt hem
+slecht. Deze, slechts éénzijdige oplossing, voert noodlottiger wijs
+tot deze twee uitersten: Overmatige weelde, ontzettende armoede. Voor
+enkelen al de genietingen, voor de anderen, namelijk voor het
+volk, alle ontberingen; want het voorrecht, de uitzondering, het
+monopolie, de feodaliteit ontstaan uit den arbeid zelven. Een valsche,
+gevaarlijke toestand, die de openbare macht op de privaatarmoede
+bouwt en de grootheid van den staat in het lijden van het individu
+doet wortelen. Een slecht samengestelde grootheid, waarin zich
+alle stoffelijke elementen mengen, maar waarin geen enkel zedelijk
+element komt.
+
+Het communisme en de Agrarische wet meenen het tweede probleem
+te kunnen oplossen. Zij bedriegen zich. Hun verdeeling doodt de
+voortbrenging. De gelijke verdeeling vernietigt den naijver. Bijgevolg
+den arbeid. 't Is een verdeeling zooals de slachter verricht,
+die doodt wat hij verdeelt. 't Is alzoo onmogelijk, zich met deze
+vermeende oplossingen tevreden te stellen. Door den rijkdom te dooden,
+verdeelt men hem niet.
+
+Om goed te worden opgelost moeten de beide problemen te zamen worden
+opgelost. De beide oplossingen moeten vereenigd worden en slechts
+één vormen.
+
+Zoo men slechts het eerste van beide problemen oplost, is men Venetië
+of Engeland. Als Venetië zal men een kunstmatige macht hebben, of als
+Engeland een stoffelijke macht; men zal de slechte rijke zijn. Men
+sterft door geweld, zooals Venetië, of door een bankroet, zooals
+Engeland zal vallen. En de wereld zal u laten sterven en vallen,
+wijl de wereld alles laat sterven en vallen wat enkel zelfzucht is,
+al wat niet voor het menschelijk geslacht een deugd of een idée
+vertegenwoordigt.
+
+'t Spreekt vanzelf, dat wij hier door de woorden Venetië en Engeland
+op geen volken, maar op maatschappelijke instellingen wijzen; de
+oligarchieën over de natiën en niet de natiën zelven. De natiën
+bezitten steeds onze achting en sympathie. Als volk zal Venetië
+herboren worden; als aristocratie zal Engeland vallen; maar als natie
+is het onsterfelijk. Nu gaan wij verder.
+
+Los beide problemen op, moedig den rijke aan, bescherm den arme,
+vernietig de armoede, maak een einde aan de onrechtvaardige exploitatie
+van den zwakke door den sterkere, breidel de onbillijke ijverzucht
+van hem die op weg is, tegen hem die reeds is aangekomen; breng
+het loon wiskunstig en broederlijk in verhouding met den arbeid;
+verbind het kosteloos en verplichtend onderwijs met den wasdom van
+het kind en maak van de wetenschap den grondslag der manbaarheid;
+men ontwikkele het verstand, terwijl men de handen bezighoudt; men
+zij tevens een machtig volk en een gezin van gelukkige menschen;
+men democratizeere den eigendom niet door hem af te schaffen, maar
+door hem algemeen te maken, opdat ieder burger zonder uitzondering
+bezitter zij--wat gemakkelijker is dan men meent--met twee woorden;
+men wete den rijkdom voort te brengen en dien te verdeelen, en hierdoor
+zal men tevens de stoffelijke en de zedelijke grootheid hebben;--en
+ge zult waardig zijn Frankrijk te heeten.
+
+Dat was, behalve eenige secten die op een dwaalspoor waren, hetgeen
+het socialisme zeide, wat het in de feiten zocht, wat het in de
+geesten prentte.
+
+Bewonderenswaardig pogen! heilig streven!
+
+Deze leerstelsels, deze theorieën, deze wederstand, de onverwachte
+noodzakelijkheid voor den staatsman om met den philosoof in rekening
+te treden; de schepping, uit verwarde en onduidelijk erkende
+waarheden, van een nieuwe politiek, niet te veel in tweestrijd
+met het revolutionnaire ideaal, een toestand waarin men Lafayette
+moest gebruiken om Polignac te verdedigen; de overtuiging van den
+vooruitgang onder den opstand, de kamers en de straat; het in evenwicht
+houden der naijverigen in hun omgeving; zijn geloof in de revolutie;
+een eventueele onderwerping bij de onduidelijke aanneming van een
+bepaald oppergezag; zijn wil om aan zijn geslacht trouw te blijven;
+zijn familiezucht; zijn oprechte eerbied voor het volk, zijn eigene
+eerlijkheid, dit alles hield Lodewijk Filips op smartelijke wijze
+bezig, en bij wijlen, hoe sterk en moedig hij was, bezwaarde en
+bemoeielijkte het hem zoo, dat hij schier onder zijn koningschap
+bezweek.
+
+Hij voelde onder zijn voeten een vreeselijke woeling, die eigenlijk
+nog geen instorting was, want Frankrijk was krachtiger dan ooit.
+
+Donkere wolken stapelden zich aan den horizont opeen. Een zonderlinge
+duisternis, die nader en nader kwam, spreidde zich allengs over de
+menschen, over de dingen, over de ideeën; een duisternis die uit den
+toorn en de stelsels ontstond. Al wat in overhaasting gesmoord was,
+bewoog zich en geraakte in gisting. Soms hield het geweten van den
+eerlijke den adem in, zoo ongezond was de lucht, waarin zich de
+sophismen met de waarheden mengden. De gemoederen beefden in dien
+maatschappelijken angst, als de bladeren bij de nadering van den
+storm. De electrieke spanning was zoodanig, dat in zekere oogenblikken,
+de eerste de beste, een onbekend licht gaf. Dan weder daalde de
+schemering en duisternis. Bij tusschenpoozen kon men, naar het diep
+en dof gerommel, de hoeveelheid bliksem berekenen die in de wolken was.
+
+Nauwelijks waren twintig maanden sedert de Juli-omwenteling verstreken,
+of het jaar 1832 had zich met een dreigend aanzien geopend. De nood
+van het volk, de broodelooze werklieden, de laatste prins van Condé
+in de duisternis verdwenen; Brussel, dat de Nassaus verdreef gelijk
+Parijs de Bourbons; België, dat zich aan een Fransch prins aanbood, en
+aan een Engelsch prins gegeven werd; de Russische haat van Nikolaas;
+achter ons twee zuidelijke demons, Ferdinand in Spanje, Miguel in
+Portugal; de bevende bodem van Italië; Metternich, die de hand naar
+Bologna uitsteekt; Frankrijk, dat Oostenrijk te Ancona trotseert:
+in het noorden een akelig gerucht van hamerslagen, die Polen weder
+in zijn doodkist spijkeren; in geheel Europa vergramde oogen, die
+op Frankrijk loeren; Engeland, een verdacht bondgenoot, gereed om
+omver te stooten, wat mocht hellen, en zich te werpen op hetgeen
+vallen zou; het pairschap, dat zich achter Beccaria verschanst,
+om aan de wet vier hoofden te weigeren: de leliën van het rijtuig
+des konings geschrapt; het kruis van Notre Dame gerukt; Lafayette
+klein geworden; Laffitte geruïneerd; Benjamin Constant arm gestorven;
+Casimir Périer in de uitputting der macht overleden; de politieke en
+de maatschappelijke krankheid, die zich tegelijkertijd in de twee
+hoofdsteden van het rijk openbaren, in de stad der gedachte, en in
+de stad van den arbeid; te Parijs de burgeroorlog; te Lyon de oorlog
+der werklieden; in beide steden dezelfde vuurgloed; het purper eens
+kraters op het voorhoofd des volks: het zuiden gefanatiseerd; het
+westen in beroering; de hertogin van Berry in de Vendée; complotten,
+samenzweringen, opstanden, de cholera voegden bij het somber rumoer
+der denkbeelden het somber gewoel der gebeurtenissen.
+
+
+
+
+
+
+VIJFDE HOOFDSTUK.
+
+FEITEN WAARUIT DE GESCHIEDENIS VOORTKOMT, MAAR WELKE DE GESCHIEDENIS
+NIET KENT.
+
+
+Tegen het einde van April was alles verergerd. De gisting werd
+koking. Sedert 1830 waren hier en daar kleine, afzonderlijke opstanden
+ontstaan, die, spoedig onderdrukt, weder te voorschijn kwamen, een
+teeken van een ver uitgebreiden onderaardschen brand. Er broeide iets
+vreeselijks. Men zag, hoewel nog onduidelijk, de flauwe omtrekken
+eener mogelijke revolutie. Frankrijk zag naar Parijs; Parijs zag naar
+de voorstad St. Antoine.
+
+De voorstad St. Antoine, heimelijk gestookt, begon te koken.
+
+De kroegen in de straat Charonne waren, hoewel de verbinding dezer
+beide uitdrukkingen moeielijk op kroegen toepasselijk schijnt,
+ernstig en onstuimig.
+
+Er werd niets minder dan het voortbestaan van het gouvernement
+besproken. Men discuteerde openlijk over "de vraag of men vechten
+zou of rustig blijven." Er waren kamers achter de winkels, waar men
+de werklieden deed zweren, dat zij bij den eersten alarmkreet op de
+straat zouden zijn en "vechten zonder den vijand te tellen." Zoodra
+deze verbintenis was aangegaan, zeide iemand, in een hoek der herberg
+gezeten, met heldere stem: "Gij hoort het! gij hebt het gezworen!" Soms
+ging men naar boven, in een gesloten kamer, en daar hadden schier
+vrijmetselaars-tooneelen plaats. Men liet den ingewijde zweren "om
+hem dienst te doen, alsmede aan de huisvaders." Zoo luidde de formule.
+
+Beneden in de gelagkamers las men oproerige brochures. "Zij sloegen het
+gouvernement met geweerkolven," zegt een geheim rapport uit dien tijd.
+
+Men hoorde er woorden als deze: "Ik ken de namen der aanvoerders
+niet. Wij zullen slechts twee uren te voren den dag kennen."--Een
+arbeider zeide: "Wij zijn driehonderd, geven wij ieder tien
+sous, dan hebben wij honderdvijftig francs om kogels en kruit te
+maken."--Een ander zeide: "Ik eisch geen zes maanden, geen twee
+maanden. Met vijf-en-twintig-duizend man kan men er zich tegenover
+stellen."--Een ander zeide:--"Ik ga niet te bed, want ik maak 's
+nachts patronen."--Nu en dan kwamen mannen fraai en "als heeren"
+gekleed, "maakten bedenkingen" schenen te bevelen, gaven aan de
+"aanzienlijksten" de hand en gingen weder heen. Zij bleven nooit
+langer dan tien minuten. Men fluisterde elkander veelbeteekenende
+woorden toe: "Het complot is rijp; de maat is vol." Allen die er
+waren "gonsden dat na" om de uitdrukking van een der aanwezenden te
+gebruiken. De opgewondenheid was zoodanig, dat een werkman eens in
+een volle herberg riep: "Wij hebben geen wapens!"--Een zijner makkers
+antwoordde: "De soldaten hebben er!" aldus, zonder er aan te denken,
+Bonapartes proclamatie aan het leger van Italië parodieerende. "Hadden
+zij iets geheimers," zegt een rapport, "dan deelden zij het elkander
+niet mede." Men begrijpt niet wat zij nog te verbergen hadden, na
+gezegd te hebben wat zij zeiden.
+
+Deze vergaderingen waren soms geregeld. In sommige waren niet
+meer dan acht of tien personen te zamen en steeds dezelfde. In
+andere mocht komen wie wilde, en de kamer was zoo vol dat men staan
+moest. Eenigen gingen daarheen uit geestdrift en hartstocht; anderen,
+wijl "'t hun weg was om naar den arbeid te gaan." Evenals tijdens de
+revolutie waren in die herbergen patriottische vrouwen, die de nieuw
+aankomenden omhelsden.
+
+Andere veelbeteekenende feiten traden te voorschijn.
+
+Iemand kwam in een herberg, dronk, ging heen en zeide: "kastelein,
+wat ik schuldig ben zal de revolutie betalen."
+
+Bij een herbergier tegenover de straat de Charonne benoemde men
+revolutionnaire agenten. De stembriefjes werden in petten verzameld.
+
+Werklieden kwamen bij een schermmeester te zamen, die in de straat de
+Cotte assauts gaf. Er was een wapentrofee samengesteld, uit houten
+sabels, wandelstokken, knuppels en fleuretten. Op zekeren dag brak
+men de knoppen van de fleuretten. Een arbeider zeide: "Wij zijn
+vijf-en-twintig man, maar men rekent mij niet mede, wijl men mij als
+een machine beschouwt."--Deze machine was later Quénisset.
+
+De dingen, die werden voorbereid, verkregen allengs op zonderlinge
+wijze een algemeene bekendheid. Een vrouw, die haar stoep veegde, zeide
+tot een andere vrouw: "Sinds lang is men druk bezig met patronen te
+maken."--Op de straat las men proclamatiën gericht aan de nationale
+garden der departementen. Een dier proclamatiën was onderteekend:
+"Burtot, wijnkooper."
+
+Voor de deur van een likeurstoker op de markt Lenoir klom op zekeren
+dag een man met een ringbaard en met Italiaanschen tongval op een
+straatpaal, en las met luide stem een zonderling geschrift, dat van
+een onzichtbare macht afkomstig scheen. Groepen hadden zich om hem
+geschaard en juichten hem toe. De zinsneden, welke op de menigte den
+meesten indruk maakten, werden bewaard en opgeschreven.--"...Onze leer
+wordt belemmerd, onze proclamatiën worden verscheurd, onze aanplakkers
+worden bespied en in de gevangenis geworpen."--"De daling, die in de
+katoen heeft plaats gehad, heeft verscheidenen van het justemilieu
+tot ons bekeerd."--De toekomst der volken wordt in onze nederige
+rangen bewerkt."--"... 't Is bepaald: Actie of reactie, revolutie
+of tegenrevolutie. Want in onzen tijd gelooft men niet meer aan
+werkeloosheid, noch aan bewegingloosheid. Voor het volk of tegen
+het volk, dat is de vraag; er is geen andere weg!"--"Breekt ons,
+zoodra gij ons niet meer geschikt acht, maar helpt ons tot zoolang
+voorwaarts gaan."
+
+Dit alles gebeurde op klaar lichten dag.
+
+Andere, nog vermeteler feiten waren juist om hun vermetelheid bij
+het volk verdacht. Den 4 April 1832 klom een voorbijganger op den
+straatpaal aan den hoek der straat St. Marguérite en riep: "Ik behoor
+tot Babeuf!" Maar onder Babeuf vermoedde het volk den politieprefekt
+Gisquet.
+
+Onder andere zei deze voorbijganger:
+
+"Weg met den eigendom! De oppositie der linkerzijde is lafhartig
+en verraderlijk. Wanneer zij gelijk wil hebben, predikt zij
+de revolutie. Zij is democratisch om niet geslagen te worden,
+en koningsgezind om niet te vechten. De republikeinen zijn
+pluimdieren. Mistrouwt de republikeinen, burger-werklieden!"
+
+"Zwijg, burger-verklikker!" riep een werkman.
+
+Deze kreet maakte een einde aan de redevoering.
+
+Geheimzinnige voorvallen hadden plaats.
+
+Tegen den avond ontmoette een arbeider bij het kanaal "een goed
+gekleed man," die hem zeide: "Waarheen, burger?"--"Ik heb de eer
+niet u te kennen, mijnheer," antwoordde de werkman. "Maar ik ken
+u." En de man voegde er bij:--"Vrees niet, ik ben de agent van het
+comité. Men verdenkt u van niet trouw te zijn. Gij weet, dat zoo
+ge iets openbaardet, men u in 't oog houdt."--Toen drukte hij den
+werkman de hand en zeide heengaande: "Spoedig zien wij elkander weder."
+
+De spioneerende politie ving niet alleen in de herbergen, maar ook op
+de straat de zonderlingste gesprekken op:--"Laat u spoedig aannemen,"
+zei een wever tot een schrijnwerker.
+
+"Waarom?"
+
+"Er zal geschoten moeten worden."
+
+Twee havelooze kerels wisselden met elkander deze merkwaardige woorden,
+die veel van "Jacquerie" hadden:
+
+"Wie regeert ons?"
+
+"Mijnheer Filips."
+
+"Neen, 't is de burgerstand."
+
+Men geloove niet, dat wij het woord Jacquerie in een slechten zin
+gebruiken. De "Jacques" waren de armen. De hongerigen hebben altijd
+recht.
+
+Een andermaal hoorde men twee voorbijgangers tot elkander zeggen:
+"Wij hebben een zeer goed plan van aanval."
+
+Van een vertrouwelijk gesprek tusschen vier mannen, die in een groeve
+bij de barrière du Trone bijeengekropen zaten, verstond men slechts
+het volgende:
+
+"Men zal al het mogelijke doen, opdat hij niet meer in Parijs wandele."
+
+Wie, hij? 't Was een duistere bedreiging.
+
+"De hoofdaanvoerders," zooals men in de voorstad zeide, hielden zich
+ter zijde. Men geloofde, dat zij in een herberg bij St. Eustache
+te zamen kwamen om te raadplegen. Een zekere Aug..., chef van
+het hulpgenootschap der kleermakers in de straat Mondetour, werd
+gehouden voor onderhandelaar tusschen de aanvoerders en de voorstad
+St. Antoine. Niettemin heerschte steeds veel duisternis omtrent deze
+aanvoerders, en niets kan de zonderlinge fierheid van dit antwoord
+verzwakken, 't welk later door een beschuldigde voor het hof der
+pairs gegeven werd:
+
+"Wie was uw chef?"
+
+"Ik kende er geen en wilde er geen erkennen."
+
+Meestal waren 't nog doorschijnende, bewimpelde, maar losse woorden;
+soms slechts geruchten. Maar daarbij kwamen andere kenteekenen.
+
+Een timmerman, in de straat Rueilly bezig met het spijkeren van
+planken voor een schutting van een huis dat in aanbouw was, vond
+op het terrein een gedeelte van een verscheurden brief, waarop deze
+regels nog leesbaar waren:
+
+"... Het comité moet maatregelen nemen ten einde de recruteering voor
+de verschillende genootschappen in de sectiën te beletten..."
+
+En als postcriptum:
+
+"Wij hebben vernomen, dat in de straat Faubourg Poissonnière No. 5
+(bis) op de binnenplaats van dat huis bij een geweermaker vijf of
+zes duizend geweren zijn. De sectie bezit geen wapens."
+
+Wat den timmerman ontstelde en hem bewoog het papier aan zijn buren
+te toonen was, wijl hij eenige schreden verder er nog een opraapte,
+dat ook gescheurd en van meer beteekenis was, en waarvan wij uit
+hoofde van het historisch belang, het model hier mededeelen:
+
+
+ +---+---+---+---+--------------------------------------------+
+ | Q | C | D | E | Leer deze lijst van buiten. Verscheur ze |
+ | | | | | vervolgens. De toegelaten personen zullen |
+ | | | | | hetzelfde doen, zoodra gij hun bevelen |
+ | | | | | overgegeven hebt. |
+ | | | | | |
+ | | | | | Heil en Broederschap, |
+ | | | | | |
+ | | | | | u og a' fe. L.  |
+ +---+---+---+---+--------------------------------------------+
+
+
+De personen, die van dien vond wisten, vernamen eerst later, wat deze
+vier hoofdletters beteekenden, namelijk: quinturions, centurions,
+dicurions, éclaireurs; en de letters u og a' fe: den 15 April
+1832. Onder iedere hoofdletter stonden namen met zeer karakteristieke
+aanwijzingen, als deze: Q. Bannorel, 8 geweren, 83 patronen. Een
+vertrouwd man.--C. Boubière, 1 pistool, 40 patronen.--E. Teissier,
+1 sabel, 1 patroontasch, enz.
+
+Eindelijk vond deze timmerman, altijd op hetzelfde erf een derde
+papier, waarop zeer leesbaar met potlood deze raadselachtige lijst
+stond geschreven:
+
+Eenheid, Blanchard: arbre-sec. 6.
+
+Barra. Soize. Salie au Comte.
+
+Kosciusko. Aubrey le boucher?
+
+J. J. R.
+
+Caïus Graccheus.
+
+Recht van herziening. Dufond. Four.
+
+Val der Girondisten. Derbac. Maubueé.
+
+Washington. Pinson. 1 pist. 86 patr.
+
+Marseillaise.
+
+Souver. Van het volk. Michel. Quincampoix. Sabel.
+
+Hoche.
+
+Marceau. Platon. Arbre-Sec.
+
+Warschau. Tilly, uitroeper van den Populaire.
+
+De brave burger, in wiens handen deze lijst was geweest, kende de
+beteekenis ervan. Het schijnt, dat 't een naamlijst was der sectiën
+van het vierde arrondissement van 't genootschap der rechten van den
+mensch, met de namen en woonplaatsen van de chefs dier sectiën. Thans,
+nu al deze in de duisternis gebleven feiten tot de historie behooren,
+mag men ze openbaren. Wij moeten er bijvoegen, dat de oprichting van
+het genootschap der Rechten van den mensch na den vond van dit papier
+schijnt te dagteekenen. Misschien was 't slechts een proeve.
+
+Na de geruchten, de gesprekken en de geschreven kenteekenen begonnen
+zich stoffelijke feiten te vertoonen.
+
+Ten huize van een uitdrager werden in een ladetafel zeven vellen grijs
+papier, in vieren gevouwen, gevonden en in beslag genomen; deze vellen
+papier waren zes-en-twintig vierkante stukken van hetzelfde grijze
+papier voor patronen bestemd, en een kaart waarop te lezen stond:
+
+
+"Salpeter, 12 ons.
+Zwavel, 2 ons.
+Houtskool, 2 1/2 ons.
+Water, 2 ons."
+
+
+Het procesverbaal der inbeslagneming vermeldde, dat de ladetafel
+sterk naar buskruit rook.
+
+Een metselaar, van zijn werk naar huis keerende, vergat op een
+bank bij de brug van Austerlitz een pakje. Dat pakje werd naar
+den wachtpost gebracht. Men opende het en vond er twee gedrukte
+samenspraken in, onderteekend: Lahautière, en een liedje getiteld:
+Ouvriers, associez-vous (werklieden, vereenigt u), en een blikken
+doos vol patronen.
+
+Een werkman, die met een zijner kameraads dronk, liet dezen voelen
+hoe warm hij was; de andere voelde een pistool onder zijn buis.
+
+In een grebbe op den boulevard, tusschen Père Lachaise en de barrière
+du Trône, vonden kinderen, die op een eenzame plek speelden, onder
+een hoop spaanders en afval, een zak, waarin een kogelvorm, een houten
+hamer om patronen te maken, een bakje waarin eenig jachtkruit en een
+ijzeren potje, dat sporen bevatte van gesmolten lood.
+
+Politieagenten, die onverhoeds te vijf uren 's ochtends het huis
+van een zekeren Pardon binnendrongen, die later lid der sectie van
+de barricade Merry was, en in den opstand van April 1834 sneuvelde,
+vonden hem bij zijn bed bezig met patronen maken.
+
+Omstreeks het schoftuur der werklieden, werden twee mannen gezien,
+die elkander, tusschen de barrière Picpus en de barrière Charenton
+op een smal pad tusschen twee muren bij een herberg ontmoetten. De
+een nam van onder zijn kiel een pistool, dat hij den ander gaf. Hij
+bespeurde, dat het kruit door het zweet van zijn borst eenigszins
+vochtig was geworden. Hij opende de pan van het pistool en voegde er
+nieuw kruit bij. Daarop scheidden beide mannen.
+
+Een zekere Gallais, later in de gevechten van April in de straat
+Beaubourg gedood, roemde er op, dat hij in zijn huis zevenhonderd
+patronen en vier-en-twintig vuursteenen had.
+
+Op zekeren dag ontving de regeering het bericht, dat in de voorstad
+wapens en tweehonderd duizend patronen waren uitgedeeld. In de volgende
+week werden dertig duizend patronen uitgedeeld. 't Is opmerkelijk,
+dat de politie er geen enkele van kon vatten. In een onderschepten
+brief stond: "De dag is niet ver, dat in vier uren tachtig duizend
+patriotten onder de wapens zullen zijn."
+
+Deze geheele gisting was openbaar, men zou kunnen zeggen rustig. De
+dreigende opstand maakte tegenover het gouvernement met kalmte zijn
+storm gereed. Niets zonderlings ontbrak aan deze nog onderaardsche
+maar reeds zichtbare crisis. De burgers spraken rustig met de
+werklieden over hetgeen werd voorbereid. Men vroeg: "Hoe gaat het
+met den opstand?" op denzelfden toon als men zou gevraagd hebben:
+"Hoe gaat het uw vrouw?"
+
+Een meubelmaker in de straat Moreau vroeg: "Nu, wanneer begint
+de aanval?"
+
+Een winkelier zeide:
+
+"Ik weet, dat men spoedig zal aanvallen. Een maand geleden waart gij
+vijftien duizend man, nu zijt gij vijf-en-twintig duizend." Hij bood
+zijn geweer, en een buurman een pistooltje aan, dat hij voor zeven
+francs wilde verkoopen.
+
+Intusschen won de revolutionnaire koorts veld. Geen punt van Parijs
+noch van Frankrijk was er vrij van. Overal klopte de slagader. Evenals
+die vliezen, welke uit sommige ontstekingen ontstaan en zich in het
+menschelijk lichaam vormen, begon het net der geheime genootschappen
+zich over het land uit te breiden. Uit het genootschap der Vrienden van
+het volk, dat tevens openbaar en geheim was, ontstond het genootschap
+der Rechten van den mensch, dat een zijner dagorders aldus dagteekende:
+Pluviôse, an 40 de l'ère republicaine (regenmaand, het 40e jaar der
+republiek), dat zelfs de vonnissen der gerechtshoven overleefde,
+die zijn ontbinding uitspraken en niet aarzelde aan zijn sectiën de
+volgende veelbeteekenenden namen te geven:
+
+
+ Pieken.
+ Alarmklok.
+ Alarmkanon.
+ Phrygische muts.
+ 21 Januari.
+ Geuzen.
+ Schooiers.
+ Voorwaarts.
+ Robespierre.
+ Waterpas.
+ Ça ira.
+
+
+Het genootschap der Rechten van den mensch bracht het genootschap
+van de Daad voort. Het waren de ongeduldigen, die zich los maakten
+en vooruit ijlden. Andere genootschappen trachtten zich uit de groote
+moedervereenigingen te recruteeren.
+
+De Parijsche genootschappen hadden hun vertakkingen in de voornaamste
+steden. Lyon, Nantes, Rijssel en Marseille hadden hun genootschap
+van de Rechten van den mensch, der vrije mannen enz.
+
+Te Parijs was de voorstad Saint-Marceau niet minder onrustig
+dan de voorstad Saint-Antoine, en de scholen niet minder dan deze
+voorsteden. Een koffiehuis in de straat Saint-Hyacinthe en de estaminet
+der zeven biljarten in de straat Mathurins Saint-Jacques dienden den
+studenten tot vereenigingsplaatsen. Het genootschap der vrienden van
+het A. B. C., in verbinding met andere genootschappen, kwam, zooals
+men gezien heeft, in het koffiehuis Musain te zamen. Ook, zooals
+gezegd is, ontmoetten die jongelingen elkander in een restaurant
+bij de straat Montédour, dat Corinthe heette. Deze samenkomsten
+waren geheim. Andere waren zoo openbaar mogelijk, en hielden hun
+bijeenkomsten op de openbare straat.
+
+Het leger was tegelijk met de bevolking ondermijnd, zooals later de
+bewegingen te Belfort, te Luneville en te Epinal bewezen. In Bourgondië
+en in de zuidelijke steden plantte men den vrijheidsboom. Namelijk
+een mast met een roode muts op den top.
+
+Zoo was de toestand.
+
+De voorstad Saint-Antoine was inzonderheid het brandpunt van den
+opstand.
+
+Deze oude voorstad, als een mierennest bevolkt, ijverig, moedig
+en toornig als een bijenzwerm, trilde van verwachting en begeerte
+naar een schok. Alles was er beweging, zonder dat daarom de arbeid
+werd gestaakt. In deze voorstad is onder het dak der vlieringen
+hartverscheurende ellende verborgen; maar tevens vindt men er zeldzame
+schranderheid en vernuft. 't Is vooral bij gebrek en schranderheid
+gevaarlijk, dat de uitersten elkander raken.
+
+De voorstad Saint-Antoine is een vergaarbak van volk. De
+revolutionnaire schudding veroorzaakt er scheuren in, door welke de
+volkssouvereiniteit heen vloeit. Deze souvereiniteit kan kwaad doen;
+zij bedriegt zich gelijk ieder ander; maar zelfs in hare afdwalingen
+blijft zij groot.
+
+In 93, al naar de zwevende idée goed of slecht was, al naar 't een
+dag van fanatisme of van geestdrift was, trokken uit de voorstad
+Saint-Antoine woeste horden, of heldenmoedige legioenen.
+
+Woeste. Verklaren wij dit woord. Wat wilden deze opgeruide menschen,
+die in de eerste scheppingsdagen van den revolutionnairen chaos, in
+lompen, brullend, wreed, met opgeheven knots, met gevelden piek tegen
+het oude, overhoop geworpen Parijs stormden? Zij wilden het einde der
+verdrukkingen, het einde der tyrannieën, het einde van het zwaard,
+arbeid voor den man, onderwijs voor het kind, een stil maatschappelijk
+leven voor de vrouw, de vrijheid, de gelijkheid, de broederschap,
+brood voor allen, de idée voor allen, de wereld tot een paradijs
+gemaakt, den vooruitgang; en deze heilige, edele, teedere zaak, den
+vooruitgang, tot het uiterste gedreven, en zonder er zelf in betrokken
+te zijn, eischten zij half naakt, met de knots in de vuist, brullend
+en schuimbekkend. 't Waren wilden, ja; maar de wilden der beschaving.
+
+Zij proclameerden met woede het recht; zij wilden, ware het ook
+door ontzetting en schrik, het menschelijk geslacht in het paradijs
+drijven. Zij geleken barbaren, en waren redders. Zij eischten licht,
+in het masker van den nacht.
+
+Tegenover deze wreede en schrikkelijke mannen, wij bekennen het, maar
+wreed en schrikkelijk tot het goede, zijn andere mannen, glimlachende,
+geborduurde, vergulde, met linten omhangen, gesternde mannen, met
+zijden kousen, witte pluimen, gele handschoenen, gelakte laarzen,
+die, op een met fluweel bekleede tafel geleund voor een marmeren
+schoorsteen, zoetelijk aandringen op de handhaving en het behoud van
+het verledene, van de Middeleeuwen, van het goddelijk recht, van de
+dweepzucht, van de onwetendheid, van de slavernij, van de doodstraf,
+van den oorlog; die heel beleefd en met zachte stem de sabel, den
+brandstapel en het schavot verdedigen. Zoo wij gedwongen waren een
+keus te doen tusschen de barbaren der beschaving en de beschaafden
+der barbaarschheid, zouden wij de barbaren kiezen.
+
+Maar de hemel zij dank, er is een andere keus mogelijk. Er is geen
+steile sprong noodig, zoomin naar voren als naar achteren. Noch
+despotisme, noch schrikbewind. Wij willen den vooruitgang langs een
+zachte helling.
+
+God zorgt hiervoor. De geheele politiek van God is de verzachting
+der hellingen.
+
+
+
+
+
+
+ZESDE HOOFDSTUK.
+
+ENJOLRAS EN ZIJN LUITENANTS.
+
+
+Omstreeks dien tijd hield Enjolras, in 't vooruitzicht van een
+mogelijke gebeurtenis, een geheime monstering.
+
+Allen waren in het koffiehuis Musain vereenigd.
+
+Enjolras zeide, terwijl hij onder zijn woorden eenige half
+raadselachtige, maar veelbeteekenende beeldspraak mengde:
+
+"'t Is noodzakelijk te weten, hoe ver men is en op wie men rekenen
+kan. Zoo men strijders wil, moet men ze maken; moet men wapens
+hebben. De voorbijgangers hebben altijd meer kans door hoornen te
+worden gestooten, als er ossen op den weg zijn, dan wanneer er geen
+zijn. Tellen wij dus eens de kudde. Hoe talrijk zijn wij? Dat werk
+mag niet tot morgen worden uitgesteld. Revolutionnairen moeten altijd
+haast hebben; de vooruitgang heeft geen tijd te verliezen. Hoeden wij
+ons voor het onverwachte. Wij mogen ons niet laten overrompelen. Al
+de naden, die wij gemaakt hebben, moeten onderzocht worden om te
+zien of zij houden. Deze zaak moet vandaag afgedaan worden. Gij,
+Courfeyrac, spreek met de polytechnici. 't Is vandaag hun uitgaansdag;
+Woensdag. Gij, Feuilly, zult die der Glacière spreken, niet
+waar? Combeferre heeft mij beloofd naar Picpus te zullen gaan. Daar is
+een heerlijk gekrioel. Bahorel zal de Estrapade bezoeken. De metselaars
+verflauwen, Prouvaire; ge moet ons tijding brengen uit de loge van de
+straat Grenelle-Saint-Honoré. Joly zal naar de clinische school van
+Dupuytren gaan en haar den pols voelen. Bossuet zal even naar het
+paleis van justitie wandelen en met de jonge advocaten spreken. Ik
+belast mij, naar de Cougourde te gaan."
+
+"Dus is alles geregeld," zei Courfeyrac.
+
+"Neen."
+
+"Wat is er nog?"
+
+"Iets zeer gewichtigs."
+
+"Wat?" vroeg Combeferre.
+
+"De barrière du Maine," antwoordde Enjolras.
+
+Enjolras bleef een oogenblik als in gedachten verdiept; toen hernam
+hij:
+
+"Aan de barrière du Maine zijn steenhouwers, schilders, werklieden
+der beeldhouwers-ateliers. Zij zijn vol geestdrift, maar aan een
+spoedige verkoeling onderhevig. Ik weet niet wat zij sinds eenigen
+tijd hebben. Zij denken aan iets anders. Zij verdooven, zij brengen
+hun tijd met het dominospelen door. 't Is noodzakelijk, dat men hen
+ga spreken en opwekken. Zij vereenigen zich bij Richefeu. Men kan
+ze er tusschen twaalf en één ure 's middags vinden. Die asch moet
+aangeblazen worden. Ik had hiervoor op dien verstrooiden Marius
+gerekend, die overigens zeer goed is, maar hij komt niet meer. Ik
+heb iemand noodig voor de barrière du Maine; maar heb niemand."
+
+"En ik ben er," zei Grantaire.
+
+"Gij?"
+
+"Ik."
+
+"Gij zoudt republikeinen willen leeren! gij, in naam der beginselen,
+verkoelde harten verwarmen!"
+
+"Waarom niet?"
+
+"Zoudt gij tot iets deugen?"
+
+"Ik maak er eenigszins aanspraak op," zei Grantaire.
+
+"Gij gelooft aan niets."
+
+"Ik geloof aan u."
+
+"Wilt ge mij een dienst doen, Grantaire?"
+
+"Alles, uw laarzen poetsen."
+
+"Nu, bemoei u dan niet met onze zaken. Slaap uw absinth uit."
+
+"Ge zijt ondankbaar, Enjolras."
+
+"Zoudt gij de man zijn om naar de barrière du Maine te gaan? Zoudt
+ge er toe in staat zijn?"
+
+"Ik ben in staat dien weg af te leggen; mijn schoenen zijn er ook
+toe in staat."
+
+"Kent gij de vrienden die bij Richefeu komen?"
+
+"Niet veel. Wij zijn overigens zeer gemeenzaam met elkander."
+
+"Wat zult ge hun zeggen?"
+
+"Ik zal hen van Robespierre spreken, van Danton, van de beginselen."
+
+"Gij!"
+
+"Ik. Men laat mij geen gerechtigheid wedervaren. Als ik er mij toe zet,
+ben ik vreeselijk. Ik heb Prudhomme gelezen; ik ken het Contrat Social,
+ik ken de constitutie van het jaar II van buiten. "De vrijheid van den
+burger eindigt, waar de vrijheid van een ander burger begint." Houdt
+ge mij voor een botterik? In mijn lade heb ik een oude assignaat. Ik
+weet van de rechten van den mensch, van de volkssouvereiniteit te
+spreken. Zes uren lang kan ik, met dit horloge in de hand, over de
+heerlijkste dingen redevoeren."
+
+"Wees ernstig," zei Enjolras.
+
+"Ik ben meer dan ernstig," antwoordde Grantaire.
+
+Enjolras dacht eenige oogenblikken en maakte een gebaar als iemand
+die een besluit heeft genomen.
+
+"Grantaire," zeide hij ernstig, "ik zal u op de proef stellen. Ga
+naar de barrière du Maine."
+
+Grantaire woonde in de nabijheid van het koffiehuis Musain.
+
+Hij ging; maar kwam vijf minuten later terug. Hij was even te huis
+geweest om een vest à la Robespierre aan te doen.
+
+"Rood," zeide hij binnenkomende en Enjolras strak aanschouwende.
+
+En met forsche hand drukte hij het roode vest tegen zijn borst.
+
+Toen Enjolras naderde, fluisterde hij hem in:
+
+"Wees gerust."
+
+En zijn hoed op het hoofd drukkende verwijderde hij zich.
+
+Een kwartieruurs later was de achterkamer van het koffiehuis Musain
+verlaten. Al de vrienden van het A. B. C. waren, ieder op zijn eigen
+gelegenheid, naar hun werk gegaan. Enjolras, die voor zich de Cougourde
+had behouden was de laatste die heenging.
+
+De leden van het genootschap der Cougourde van Aix, welke te Parijs
+waren, vereenigden zich toen op de vlakte van Issy, in een der talrijke
+verlaten steengroeven aan die zijde van Parijs.
+
+Terwijl Enjolras zich naar die vereenigingsplaats begaf, sloeg hij bij
+zich zelven een blik op den toestand: Dat de gebeurtenissen ernstig
+waren, was duidelijk. Wanneer de kenteekens eener maatschappelijke
+ziekte zich openbaren, kan ze onverwacht uitbreken. Enjolras zag
+een lichtschijn in de donkere wolken der toekomst. Wie weet? Het
+oogenblik naderde misschien. Welk een fraai schouwspel, het volk
+dat zijn recht herneemt! de revolutie die majestueus Frankrijk in
+bezit neemt en tot de wereld zegt: het vervolg morgen! Enjolras was
+tevreden. De oven werd heet. Hij had op dienzelfden tijd zijn vrienden
+in Parijs verspreid. In zijn gedachte schiep hij door de wijsgeerige
+welsprekendheid van Combeferre, de cosmopolitische geestdrift van
+Feuilly, de wegsleependheid van Courfeyrac, de vroolijkheid van
+Bahorel, de droefgeestigheid van Jean Prouvaire, de wetenschap van
+Joly, de spotternijen van Bossuet, een soort van electrisch geknetter,
+dat alom een weinig vuur vatte. Allen waren aan 't werk. De uitkomst
+zou gewis aan de poging beantwoorden. 't Was goed. Dit deed hem aan
+Grantaire denken.--De barrière du Maine, dacht hij, is niet ver uit
+mijn weg. Zoo ik tot Richefeu ging, om te zien wat Grantaire doet,
+en hoe ver hij is?
+
+De klok van Vaugirard sloeg één uur, toen Enjolras in de kroeg van
+Richefeu aankwam. Hij opende de deur, trad binnen, kruiste de armen,
+terwijl de deur tegen zijn schouder dicht viel, en sloeg een blik
+door de kamer, die vol tafels, mannen en rook was.
+
+Een stem klonk in dien nevel en werd levendig door een andere stem
+beantwoord. 't Was Grantaire, die met een ander aan een marmeren
+tafeltje zat domino te spelen.
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK II.
+
+EPONINE.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+HET VELD VAN DE LEEUWERIK.
+
+
+Marius was getuige geweest der onverwachte ontknooping van de
+hinderlaag, op welker spoor hij Javert had gebracht; doch nauwelijks
+had Javert het oude huis verlaten en zijn gevangenen in drie rijtuigen
+medegenomen, of Marius ging insgelijks uit het huis. Het was eerst
+negen uren 's avonds. Marius ging naar Courfeyrac. Courfeyrac was
+niet meer de bestendige bewoner van de latijnsche wijk; hij was,
+"om staatkundige redenen", naar de straat la Verrerie verhuisd;
+deze wijk behoorde onder degene, waar de opstand zich het meest had
+gevestigd. Marius zeide tot Courfeyrac: Ik kom bij u slapen. Courfeyrac
+haalde een matras uit zijn bed, dat er twee had, legde ze op den
+grond en zeide: "Ziedaar."
+
+Den volgenden ochtend tegen zeven uren keerde Marius naar het oude
+huis terug, betaalde de huur en wat hij aan vrouw Bougon schuldig was,
+liet op een handkar zijn boeken, bed, tafel, commode en twee stoelen
+laden, en ging heen zonder zijn adres achter te laten, zoodat, toen
+Javert des morgens kwam, om Marius nopens de gebeurtenissen van den
+vorigen avond te ondervragen, hij slechts vrouw Bougon vond, die hem
+antwoordde: "Verhuisd!"
+
+Vrouw Bougon hield zich zelve overtuigd, dat Marius min of meer een
+medeplichtige was van de dieven, die dien nacht gevangen waren. "Wie
+zou dat gezegd hebben?" riep zij bij de portierster in de buurt,
+"een jonge man, dien ge voor een meisje zoudt gehouden hebben."
+
+Marius had voor deze plotselinge verhuizing twee redenen gehad. De
+eerste was zijn afkeer van dit huis, waarin hij van zoo dichtbij
+de afzichtelijkste en wreedste ontwikkeling der maatschappelijke
+afschuwelijkheid had gezien, iets afschuwelijker nog dan den slechten
+rijke: den slechten arme. De tweede was, dat hij op geenerlei wijze in
+'t proces wenschte gemengd te worden, 't geen waarschijnlijk volgen
+zou, noch genoodzaakt zijn tegen Thénardier te getuigen.
+
+Javert meende dat de jongeling, wiens naam hij niet onthouden had,
+bevreesd geweest en gevlucht was, of wellicht niet eens op 't oogenblik
+der hinderlaag te huis was gekomen; hij deed evenwel eenige pogingen
+om hem weder te vinden, die echter vruchteloos waren.
+
+Een maand verstreek, daarna een andere. Marius was nog altijd
+bij Courfeyrac. Hij had van een jong advocaat, die gewoon was het
+gerechtshof te bezoeken, vernomen, dat Thénardier in zijn gevangenis
+buiten toegang was. Alle Maandagen liet Marius voor Thénardier aan
+de griffie der gevangenis La Force vijf francs bezorgen.
+
+Toen Marius geen geld meer had, leende hij van Courfeyrac vijf
+francs. Het was de eerste maal zijns levens dat hij geld ter leen
+nam. Deze wekelijksche vijf francs waren een dubbel raadsel, voor
+Courfeyrac, die ze gaf, en voor Thénardier, die ze ontving. "Tot
+wien gaan ze?" dacht Courfeyrac. "Van wien komen ze?" vroeg zich
+Thénardier af.
+
+Overigens was Marius bedroefd. Alles was wederom als in een
+valluik voor hem verdwenen. Hij zag niets meer voor zich; zijn
+leven was weder in die geheimzinnigheid gedompeld, waarin hij dolend
+rondtastte. Een oogenblik had hij van zeer nabij in deze duisternis
+het meisje herzien, dat hij beminde, den grijsaard, die haar vader
+scheen, deze onbekende wezens, die zijn eenige belangstelling,
+zijn eenige hoop in de wereld waren; en juist toen hij ze meende
+te vatten, werden al deze schimmen als weggeblazen. Zelfs geen
+enkele vonk van zekerheid en waarheid was uit dien vreeselijken
+schok gesprongen. Geen gissing was mogelijk. Hij kende zelfs den
+naam niet meer, dien hij gemeend had te kennen. 't Was stellig
+niet Ursula. En Leeuwerik was een bijnaam. En wat van den grijsaard
+te denken? Verborg hij zich werkelijk voor de politie. De werkman
+met het witte haar, dien Marius in de nabijheid der Invaliden had
+ontmoet, kwam hem weder voor den geest. 't Werd thans waarschijnlijk,
+dat deze werkman en de heer Leblanc dezelfde waren. Hij vermomde zich
+dus? Deze man had een heldhaftige en een dubbelzinnige zijde. Waarom
+had hij niet om hulp geroepen? Waarom was hij gevlucht? Was hij de
+vader van het meisje, ja of neen? was hij eindelijk inderdaad de
+man, dien Thénardier had gemeend te herkennen? Had Thénardier zich
+kunnen vergissen? Alles onoplosbare raadsels. Dit alles, evenwel,
+ontnam niets aan de engelachtige bekoorlijkheid der jonge dame van
+het Luxembourg. 't Was een pijnlijke toestand; Marius had liefde
+in het hart en duisternis voor de oogen. Hij werd voortgedreven,
+aangetrokken en kon zich niet bewegen. Alles was verdwenen,
+behalve de liefde. Zelfs van de liefde had hij het instinct en de
+plotselinge verlichting verloren. Gewoonlijk verlicht deze vlam,
+die ons brandt, ook een weinig en werpt eenigen heilzamen glans naar
+buiten. Marius hoorde zelfs niet meer de onduidelijke raadgevingen
+van den hartstocht. Nooit dacht hij: zoo ik daar heen ging? Zoo ik
+dit beproefde? Zij, die hij niet meer Ursula kon noemen, was bepaald
+ergens; maar niets duidde Marius aan, in welke richting hij haar
+moest zoeken. Zijn geheel leven was nu in twee woorden samengevat:
+een volstrekte onzekerheid in een ondoordringbaren nevel. Haar weder
+te zien was zijn voortdurende wensch; maar hij vleide er zich niet
+meer mee.
+
+Tot overmaat van ramp, keerde de armoede terug. Dicht bij zich,
+achter zich voelde hij haar killen adem. Bij al deze folteringen had
+hij reeds sinds lang zijn arbeid gestaakt, en niets is gevaarlijker dan
+de staking van den arbeid; de arbeid is een gewoonte die verdwijnt. Een
+gemakkelijk te verlaten, maar moeielijk te hernemen gewoonte.
+
+Een weinig droomerij is goed, evenals een verdoovend geneesmiddel,
+mits in matige hoeveelheid toegediend. Het verzacht de soms heftige
+koorts van den werkenden geest en breidt er een zachten frisschen adem
+over, die de scherpe kanten van de nuchtere gedachte verstompt en hier
+en daar leemten en tusschenruimten aanvult en verbindt. Maar te veel
+droomerij overstroomt en verdrinkt. Wee den werker door den geest,
+die zich geheel uit de gedachte in den droom laat verzinken. Hij
+meent, dat hij zich gemakkelijk weder opheffen zal, en acht het in
+allen geval ook vrij onverschillig. Dwaling!
+
+De gedachte is de arbeid van het verstand, het droomen is er de
+wellust van. Het droomen in de plaats der gedachte stellen, is vergif
+met voedsel verwarren.
+
+Marius, men zal 't zich herinneren, was hiermede begonnen. Vervolgens
+was de liefde gekomen en had hem eindelijk in hersenschimmen zonder
+doel of grond gestort. Men gaat dan slechts uit om te droomen. 't
+Is een gevaarlijke, stilstaande, peillooze kolk. En naarmate de
+arbeid minderde, groeiden de behoeften. Dit is een wet. De mensch, in
+droomenden toestand, is van nature zacht en verspillend; de ontspannen
+geest kan het leven niet streng meer in teugel houden. In deze
+leefwijze is het goede onder het kwade vermengd, want zoo weekheid
+noodlottig is, edelmoedigheid is heilzaam en goed. Maar de arme,
+die goed en edelmoedigheid is, zonder te werken, is verloren. Zijn
+hulpbronnen verdrogen, en de nood rukt aan. 't Is een noodlottige
+helling, waarop zoowel de eerlijksten en standvastigsten als de
+zwaksten en de slechtsten worden medegesleept, en die op één dezer
+twee afgronden uitloopt--den zelfmoord of de misdaad.
+
+Wie lang genoeg is uitgegaan om te denken en te droomen, gaat eindelijk
+uit om zich te verdrinken.
+
+Overmatige droomerijen brengen Escousses en de Lebras voort.
+
+Met langzame schreden ging Marius langs deze helling, met de oogen
+op haar gericht, die hij niet meer zag. Wat wij hier schrijven,
+zal zonderling schijnen en is evenwel waar. De herinnering aan
+een afwezende ontvlamt in de duisternis van het hart; hoe meer hij
+verdwenen is, des te helderder schittert hij; de wanhopige, duistere
+ziel ziet dat licht aan haar horizont, als een ster in den inwendigen
+nacht. Zij was Marius' eenige gedachte. Hij dacht aan niets anders;
+hij gevoelde onduidelijk dat zijn oude rok onmogelijk langer te dragen
+was, en zijn nieuwe een oude rok werd; dat zijn hemden, zijn hoed,
+en zijn laarzen versleten, dat ook zijn leven versleet, en hij dacht:
+"Zoo ik haar slechts mocht wederzien vóór ik stierf!"
+
+Slechts een liefelijke gedachte bleef hem over, dat zij hem bemind had,
+dat haar blik het hem had gezegd, dat zij zijn naam niet kende, maar
+wel zijn hart, en dat zij hem misschien thans, in welk geheim oord
+zij ook zijn mocht, nog beminde. Wie weet of zij niet evenzeer aan
+hem dacht, als hij aan haar! Soms, in onbeschrijfelijke uren, zooals
+ieder minnend hart er heeft, waarin hij slechts redenen van smart vond
+en evenwel een onduidelijke rilling van vreugd gevoelde, zeide hij
+bij zich zelven: "'t Zijn haar gedachten, die tot mij komen?"--Dan
+voegde hij er bij: "Mijn gedachten komen misschien ook tot haar."
+
+Deze hersenschim, die hem een oogenblik later het hoofd deed schudden,
+wierp toch eenige stralen, welke soms eenigermate naar hoop zweemden,
+in zijn hart. Nu en dan, meestal in dat uur van den avond, dat de
+mijmeraars het meest droefgeestig maakt, liet hij op het papier
+de zuiverste, de onlichamelijkste, de ideaalste zijner droomerijen
+vloeien, waarmede de liefde zijn hersens vulde. Dit noemde hij "aan
+haar schrijven."
+
+Men geloove niet, dat zijn verstand geleden had. Integendeel. Hij
+had wel de bekwaamheid verloren om te arbeiden en met vastheid naar
+een bepaald doel te streven, doch hij zag helderder en juister dan
+ooit. Marius zag in een rustig en wezenlijk, hoewel zonderling licht,
+wat voor zijn oogen gebeurde, zelfs de onverschilligste feiten of
+menschen; hij sprak over alles het juiste woord uit, met een soort van
+eerlijke droefheid en oprechte onbaatzuchtigheid. Zijn oordeel, dat
+zich schier van alle hoop had losgemaakt, hield zich hoog en krachtig.
+
+In deze gemoedsstemming ontglipte hem niets, niets misleidde hem en
+hij ontdekte te allen tijde den grond des levens, der menschelijkheid
+en van het noodlot. Hij is zelfs in angst en onspoed gelukkig, wien
+God een ziel heeft geschonken, die de liefde en het ongeluk waardig
+is! Wie de dingen dezer wereld en het hart der menschen niet in dit
+dubbel licht gezien heeft, heeft niets waars gezien en weet niets.
+
+De ziel, die bemint en lijdt, is in een verheven toestand.
+
+Overigens volgden de dagen elkander op en niets nieuws deed zich
+voor. Het scheen hem echter, alsof de donkere ruimte, welke hij
+nog moest doorloopen, elk oogenblik korter werd. Hij meende reeds
+duidelijk den kant van de grondelooze steilte te onderscheiden.
+
+"Hoe!" vroeg hij zich telkens, "zal ik haar vooraf niet wederzien?"
+
+Zoo men de straat St. Jacques is ingegaan, de barrière ter zijde laat
+liggen en eenigen tijd links den ouden binnen-boulevard gevolgd heeft,
+komt men in de straat la Santé, daarna bij de Glacière en even voor
+het riviertje der Gobelins ziet men een soort van veld, dat binnen
+den langen eentonigen ring der boulevards van Parijs de eenige plek
+is waar Ruijsdael lust zou hebben gehad zich neer te zetten.
+
+Daar is dat onbeschrijfelijke, waaruit het bevallige zich ontwikkelt;
+een groene weide, waarboven gespannen touwen, waarop het linnen in
+den wind droogt; een oude warmoezierswoning uit den tijd van Lodewijk
+XIII met zijn groot dak en grillige dakvensters, vervallen heiningen,
+een weinig water tusschen populieren, vrouwen, gelach, stemmen; aan
+den horizont het Pantheon, de boom der doofstommen, het Val-de-grace,
+en op den achtergrond de statige vierkante torens van Notre-Dame.
+
+Dewijl deze plek werkelijk der moeite waard is gezien te worden,
+komt er niemand. Nauwelijks om het kwartieruurs een kar of een voerman.
+
+Eenmaal voerden de eenzame wandelingen van Marius hem naar dit
+oord, bij dat water. Op dien dag was er op dezen boulevard iets
+zeldzaams, namelijk een voorbijganger. Marius, wien de schier woeste
+bekoorlijkheid van deze plek trof, vroeg dien voorbijganger: "Hoe
+heet dit oord?"
+
+De voorbijganger antwoordde: "Het Leeuweriksveld."
+
+En hij voegde er bij: "'t Is hier dat Ulback de herderin van Ivry
+doodde."
+
+Maar na het woord "Leeuwerik" had Marius niets meer gehoord. In den
+droomenden toestand kan een enkel woord een plotselinge verstijving
+doen ontstaan. De geheele ziel dringt zich om één denkbeeld samen
+en is voor geen ander begrip vatbaar. De "Leeuwerik" was de naam,
+die in Marius' diepe droefgeestigheid den naam "Ursula" vervangen
+had. "Zie," sprak hij, in die soort van de redelooze verbazing aan
+deze geheimzinnige afgetrokkenheid eigen, "dit is haar veld. Hier
+zal ik vernemen waar zij woont."
+
+'t Was ongerijmd, maar onweerstaanbaar.
+
+En dagelijks wandelde hij naar dit Leeuweriksveld.
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+HET ONTSTAAN VAN DE KIEMEN DER MISDADEN IN DE GEVANGENISSEN.
+
+
+De overwinning van Javert in het huis Gorbeau scheen volkomen te zijn
+geweest, maar was het echter niet.
+
+Vooreerst, en dat was zijn grootste teleurstelling, had Javert den
+gevangene niet gevangen genomen. De aangerande, die vlucht, is nog
+meer verdacht dan de aanrander; en waarschijnlijk zou deze persoon,
+die zulk een kostbare buit voor de bandieten was geweest, een niet
+minder goede vangst voor de justitie geweest zijn.
+
+Voorts was ook Montparnasse aan Javert ontsnapt. Er moest een andere
+gelegenheid worden afgewacht om op dien "Pronker der Hel" de hand te
+leggen. Inderdaad, Montparnasse, die Eponine had ontmoet, terwijl ze
+onder de boomen van den boulevard de wacht hield, had haar medegenomen,
+om liever Nemorin met de dochter, dan Schinderhannes met den vader te
+zijn. 't Was zijn geluk geweest; want hij was vrij. Javert had echter
+Eponine doen vatten; een geringe troost voor hem. Eponine werd bij
+Azelma in de gevangenis de Madelonnettes gezonden.
+
+Eindelijk was een der voornaamste gevangenen, Claquesous, op den weg
+van het huis Gorbeau naar la Force, weg geraakt. Men wist niet hoe het
+gebeurd was, de agenten en stadssergeanten "begrepen er niets van," hij
+was in damp veranderd, uit de handboeien gegleden, door de reten van
+het rijtuig heengeslopen; men wist niets anders te zeggen, dan dat,
+toen men aan de gevangenis kwam, Claquesous verdwenen was. Daar school
+iets van tooverij of politie onder. Was Claquesous in de duisternis
+gesmolten als een sneeuwvlok in het water? Bestond er tusschen de
+politieagenten en hem een heimelijke verstandhouding? Behoorde deze
+man tot het dubbel raadsel der wanorde en orde? Was hij het middelpunt
+tusschen de misdaad en de beteugeling? Had deze sfinx de voorpooten
+in de misdaad, en de achterpooten in het openbaar gezag? Javert wilde
+van al deze redeneeringen niets weten, en zou ze met afkeer verworpen
+hebben; maar bij zijn sectie behoorden meer inspecteurs, die hoewel
+zijn ondergeschikten, misschien beter dan hij in de geheimen der
+prefectuur van politie waren ingewijd, en Claquesous was zulk een
+schurk, dat hij een zeer goed handlanger der politie kon zijn. Den
+nacht aldus tot hulpgenoot te hebben is uitmuntend voor de dieven,
+maar wonderbaar voor de politie. Er zijn zulke schurken, wier mes
+aan twee kanten snijdt. Hoe het zij, de verloren Claquesous was niet
+weder te vinden. Javert scheen er meer vertoornd dan verwonderd over.
+
+Wat Marius betreft, "dat jong advocaatje, die waarschijnlijk bang was
+geweest" en wiens naam Javert vergeten had, aan dezen lag Javert weinig
+gelegen. Een advocaat is buitendien altijd licht te vinden. Maar was
+hij wel advocaat?
+
+Het onderzoek was begonnen.
+
+De rechter van instructie had het raadzaam geoordeeld, een der mannen
+van de bende Patron-Minette niet buiten toegang te stellen, hopende
+dat hij iets verklappen zou. Deze man was Brujon, de langharige van
+de straat Petit-Banquier. Men had hem in een ander deel der gevangenis
+gebracht, waar de bewakers hem in het oog hielden.
+
+Deze naam, Brujon, behoort tot de herinneringen in de gevangenis
+la Force. Op de leelijke binnenplaats van het zoogenaamde nieuwe
+gebouw, welke het bestuur de plaats St. Bernard, maar de dieven den
+Leeuwenkuil noemden, zag men op den vuilen muur die zich links tot
+aan de daken verhief, bij een oude verroeste ijzeren deur, welke in
+de oude kapel van het hertogelijk hôtel de la Force voerde, en welke
+kapel thans als slaapzaal voor dieven dient, voor omstreeks twaalf
+jaren een soort van bastille met een spijker in de steenen gekrabd
+en daar onder deze naamteekening:
+
+
+ Brujon, 1811.
+
+
+De Brujon van 1811 was de vader van den Brujon van 1832.
+
+Deze laatste, dien men bij de hinderlaag in het huis Gorbeau slechts
+onduidelijk gezien heeft, was een zeer sluwe, behendige knaap, met
+een bescheiden en weemoedig voorkomen. Om deze reden had de rechter
+van instructie hem in de algemeene gevangenis doen brengen, in de
+meening dat hij hier nuttiger zou zijn dan buiten toegang in zijn cel.
+
+De dieven staken hun bedrijf niet, omdat zij in de handen der justitie
+zijn. Aan zulk een kleinigheid stoort men zich niet. Wegens een misdaad
+in de gevangenis te zijn, belet niet een andere misdaad op touw te
+zetten. 't Zijn schilders, die een schilderij op de tentoonstelling
+hebben, en daarom niet te minder aan een nieuwe schilderij in hun
+atelier werken.
+
+Brujon scheen door de gevangenis geheel ontsteld. Men zag hem soms
+uren lang op de plaats bij het raampje der cantine staan, als een
+zinnelooze de vuile prijslijst der waren beschouwende, die begon met:
+knoflook 62 centimes, en eindigde met: sigaren vijf centimes. Of hij
+bracht den tijd door met te rillen en te klappertanden, zeggende dat
+hij de koorts had, en onderzoekende of een der acht-en-twintig bedden
+der koortszaal onbezet was.
+
+Eensklaps vernam men omstreeks het midden der maand Februari 1832,
+dat Brujon, die slaper, door de boodschappers van het gevangenhuis,
+niet op zijn naam, maar op dien van drie zijner kameraads, drie
+verschillende boodschappen had laten doen, welke hem gezamenlijk
+vijftig sous hadden gekost, een buitengewone uitgave, welke de
+opmerkzaamheid van den brigadier der gevangenis wekte.
+
+Men deed onderzoek en het tarief der boodschappen vergelijkende,
+dat in de spreekkamer der gevangenen hing, bleek het, dat de vijftig
+sous voor drie boodschappen waren geweest, een naar het Pantheon,
+tien sous; een naar het Val de Grace, vijftien sous; en een naar de
+barrière Grenelle, vijf-en-twintig sous. Deze laatste was de duurste
+op het tarief. Nu bevonden zich juist bij het Pantheon, het Val de
+Grace en de barrière Grenelle de woningen van deze drie zeer gevreesde
+barrièreschooiers, Kruideniers, anders genoemd Bizarro, Glorieux, een
+ontslagen galeiboef, en Barre-Carrosse, op welke door dit voorval de
+blik der politie opnieuw getrokken werd. Men meende te weten, dat deze
+drie mannen tot de bende van Patron-Minette behoorden, van welke men
+twee aanvoerders, Babet en Gueulemer, gevat had. Men veronderstelde,
+dat de boodschappen van Brujon, die niet aan de huizen, maar aan lieden
+op de straat gericht waren, inlichtingen moesten bevat hebben wegens
+een of ander beraamd misdrijf. Men had nog andere aanwijzingen. Men
+vatte dus de drie schooiers, in de meening hierdoor Brujons plannen
+verijdeld te hebben.
+
+Omstreeks een week na deze maatregelen zag een oppasser, die zijn ronde
+deed en de benedenslaapzaal van het nieuwe gebouw inspecteerde, juist
+toen hij het teeken wilde geven dat alles in orde was, door het spiegat
+van de slaapzaal, Brujon op zijn bed zitten schrijven. De oppasser
+trad binnen, men zette Brujon een maand in het cachot, maar men kon
+niet vinden wat hij geschreven had. De politie vernam evenmin iets.
+
+Zeker is het, dat den volgenden dag "een postillon" van de plaats
+Charlemagne over het vijf verdiepingen hooge gebouw, dat beide plaatsen
+scheidde, in den Leeuwenkuil werd geworpen.
+
+De gevangenen noemen "postillon" een kunstig van brood gekneed
+balletje, dat "naar Ierland" wordt gezonden, dat wil zeggen over
+de daken eener gevangenis van de eene naar de andere plaats. Dat
+balletje valt op de plaats. Die het opraapt, opent het en vindt er
+een briefje voor een der gevangenen in. Is de vinder een gevangene,
+dan bezorgt hij het briefje aan zijn bestemming; is 't een oppasser
+of een stille verklikker onder de gevangenen, dan wordt het briefje
+naar het bureau der gevangenis gebracht en aan de politie overgeleverd.
+
+Ditmaal kwam de postillon aan zijn adres, hoewel degeen voor wien
+het briefje was bestemd, op dien oogenblik buiten toegang zat. De
+geadresseerde was niemand minder dan Babet, een der vier aanvoerders
+van Patron-Minette.
+
+De postillon bevatte een gerold papiertje, waarop slechts deze
+twee regels:
+
+"Babet. Er is in de straat Plumet een zaak te doen. Een hek om
+een tuin."
+
+Dit had Brujon des nachts geschreven.
+
+Ten spijt van alle onderzoekingen vond Babet middel het briefje uit la
+Force naar Salpetrière, de vrouwengevangenis, tot een "goede vriendin"
+die hier zat, te doen overgaan. Deze vrouw bezorgde op haar beurt
+het briefje aan eene andere die ze kende, een zekere Magnon, die de
+politie scherp in 't oog hield, maar nog niet gevat had. Deze Magnon,
+wier naam de lezer reeds kent, had betrekkingen met de Thénardiers,
+welke later zullen worden vermeld, en kon, door Eponine te bezoeken,
+tot brug dienen, tusschen la Salpetrière en de Madelonnettes.
+
+'t Was juist op het oogenblik, dat de zusters Eponine en Azelma weer
+op vrije voeten werden gesteld, daar bij 't onderzoek der zaak van
+haar vader geen directe bewijzen tegen haar waren aan 't licht gekomen.
+
+Toen Eponine de Madelonnettes verliet, gaf haar Magnon, die haar aan
+de deur wachtte, het briefje van Brujon aan Babet, haar bevelende de
+zaak "op te nemen."
+
+Eponine ging naar de straat Plumet, vond het hek en den tuin, nam
+het huis in oogenschouw, bespiedde, loerde, en bracht eenige dagen
+later aan Magnon, die in de straat Cloche-Perce woonde, een beschuit,
+welke Magnon aan de minnares van Babet in de Salpetrière bezorgde. Een
+beschuit beteekent in de duistere beeldspraak der gevangenissen:
+"niets te doen."
+
+Toen ongeveer een week later Babet en Brujon elkander in de gang
+der gevangenis la Force ontmoetten, terwijl de een naar het verhoor
+ging en de andere van daar terugkeerde, vroeg Brujon: "Nu, de straat
+P?"--"Beschuit," antwoordde Babet.
+
+Alzoo ging deze kiem der misdaad te niet, welke door Brujon in la
+Force was ontworpen.
+
+Deze mislukking had echter gevolgen, die geheel niet in Brujons
+bedoelingen lagen.
+
+Men meent soms een draad te knoopen, en men maakt een anderen los.
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+VADER MABEUF HEEFT EEN VERSCHIJNING.
+
+
+Marius bezocht niemand meer; hij ontmoette echter nu en dan den
+ouden Mabeuf.
+
+Terwijl Marius langzaam die donkere trap afging, welke men de trap
+der holen zou kunnen noemen, en welke naar die oorden zonder licht
+voert, waar men de gelukkigen boven zich hoort gaan, ging de heer
+Mabeuf zijnerzijds insgelijks naar beneden.
+
+De "Flora van Cauteretz" werd volstrekt niet meer verkocht. De
+proefnemingen met de indigo waren niet geslaagd in den kleinen tuin van
+Austerlitz, die niet aan de zonzijde lag. Mabeuf kon er slechts eenige
+zeldzame planten kweeken, die vochtigheid en schaduw behoeven. Evenwel
+verloor hij den moed niet. In den Plantentuin had hij een hoekje gronds
+verkregen, dat goed gelegen was, om er "te zijnen koste" proefnemingen
+met de indigo te doen. Daarvoor had hij de koperplaten zijner Flora
+naar den lombard gebracht. Hij had zijn ontbijt tot twee eieren
+ingekrompen, en daarvan gaf hij er een aan zijn oude dienstmaagd,
+welke hij sedert vijftien maanden geen loon had betaald. En dikwijls
+was zijn ontbijt zijn eenige maaltijd. Hij lachte niet meer met dien
+kinderlijken lach van vroeger, maar was somber geworden en ontving
+geen bezoeken meer. 't Was goed, dat Marius er niet meer aan dacht tot
+hem te gaan. Soms ontmoetten de grijsaard en de jongeling elkander op
+den boulevard, wanneer de heer Mabeuf naar den Plantentuin ging. Zij
+spraken niet, maar knikten elkander treurig toe. 't Is iets grievends,
+dat er oogenblikken zijn, wanneer de armoede alle betrekkingen
+oplost! Men was een paar vrienden, men wordt twee voorbijgangers.
+
+De boekhandelaar Royol was overleden. De heer Mabeuf kende nu nog
+slechts zijn boeken, zijn tuin en zijn indigo; dit waren de drie
+vormen, welke voor hem het geluk, het vermaak en de hoop hadden
+aangenomen.
+
+Dit was hem voldoende om te leven. Hij dacht: "Zoodra ik mijn indigo
+gemaakt heb, ben ik rijk, ik zal mijn koperplaten uit den lombard
+halen, het debiet van mijn Flora door kwakzalverij, de turksche trom
+en advertentiën in de couranten weder herstellen, en hier of daar een
+exemplaar van L'art de Naviguer door Pierre de Medine, druk van 1559,
+met houtsneden, zien op te sporen. Intusschen werkte hij den ganschen
+dag aan zijn indigobed en des avonds kwam hij te huis om zijn tuin te
+begieten en zijn boeken te lezen. De heer Mabeuf was op dat tijdstip
+bijna tachtig jaar oud.
+
+Op zekeren avond had hij een zonderlinge verschijning.
+
+Hij was te huis gekomen, terwijl het nog helder licht was. Moeder
+Plutarchus, die begon te sukkelen, was ongesteld en lag te bed. Hij
+had met een bot, waaraan een weinig vleesch was, en een stuk brood, dat
+hij op de keukentafel had gevonden, zijn maaltijd gedaan, en zich toen
+op een liggenden straatpaal gezet, die in zijn tuin voor bank diende.
+
+Bij die bank stond, zooals gewoonlijk in oude tuinen met vruchtboomen,
+een soort van groote kist, die onder tot konijnenhok, boven tot
+bergplaats van vruchten diende. Er waren geen konijnen in het hok,
+maar boven eenige appels; de rest van den wintervoorraad.
+
+De heer Mabeuf was, met behulp van zijn bril, twee boeken begonnen
+te doorbladeren en te lezen, welke hem bevielen, en zelfs, iets
+bijzonders op zijn ouderdom, zijn gedachten geheel boeiden. Zijn
+natuurlijke beschroomdheid maakte hem eenigszins vatbaar voor
+bijgeloovigheid. Het eene boek was de vermaarde verhandeling van
+den president Delancre "over de onstandvastigheid der duivels",
+het andere was de 4e uitgave van Mutor de la Rubaudière, "over de
+duivels van Vauvert en de kabouters van de Bièvre." In dit laatste
+oude boek stelde hij te meer belang, wijl zijn tuin vroeger door
+kabouters bezocht was geweest. De avondschemering begon wat boven is
+te verlichten en wat onder is te verdonkeren. Terwijl hij het boek
+las, dat hij in de hand hield, zag vader Mabeuf er over heen naar
+zijn planten, onder anderen naar een prachtigen rhododendron, die een
+zijner vertroostingen was; er waren vier heete, winderige en zonnige
+dagen zonder een droppel regen voorbijgegaan; de stengels bogen, de
+knoppen hingen, de bladeren vielen; de geheele tuin moest begoten
+worden; vooral stond de rhododendron heel treurig. Vader Mabeuf
+behoorde tot hen, voor wie de planten zielen hebben. De grijsaard
+had den geheelen dag aan zijn indigobed gewerkt, hij was uitgeput van
+vermoeidheid, maar stond echter op, legde zijn boeken op de bank en
+ging gebukt en met waggelenden tred naar den put; doch toen hij den
+ketting had gegrepen, kon hij niet ver genoeg reiken om dien los te
+haken. Toen keerde hij zich om en hief een treurigen blik ten hemel,
+die zich met sterren vulde.
+
+De avond had die helderheid, welke over de smarten van den mensch een
+soort van weemoedige en eeuwige vreugd uitbreidt. De nacht beloofde
+even dor te zijn als de dag was geweest.
+
+Overal sterren! dacht de grijsaard; niet het kleinste wolkje! geen
+droppel water!
+
+En zijn even opgericht hoofd zonk weder op zijn borst.
+
+Hij hief het weder op, aanschouwde nogmaals den hemel en prevelde:
+
+Een dropje dauw! een weinig erbarming!
+
+Hij poogde nogmaals den ketting los te maken, maar kon niet.
+
+Op dit oogenblik hoorde hij een stem zeggen:
+
+"Vader Mabeuf, wilt gij, dat ik uw tuin begiete?"
+
+Tezelfder tijd ontstond in de haag een gerucht als van een dier, dat
+er doordrong, en hij zag uit de struweelen een groot, mager meisje
+komen, dat eensklaps voor hem verscheen, en hem strak en stoutmoedig
+aanzag. Zij had minder het voorkomen van een menschelijk wezen dan
+van een gestalte, die uit de avondschemering was ontstaan.
+
+Alvorens vader Mabeuf, die licht schrikte, en zooals wij gezegd
+hebben, spoedig bevreesd was, iets had kunnen antwoorden, had dit
+wezen, welks bewegingen in de duisternis een zonderlinge levendigheid
+hadden, den ketting losgemaakt, den emmer laten dalen en opgehaald,
+en den gieter gevuld; en nu zag de goede oude man deze verschijning,
+met bloote voeten en in een versleten rok, tusschen de bloembedden
+loopen, en leven om zich heen verspreiden. Het geruisch van den gieter
+op de bladeren vervulde de ziel van vader Mabeuf met verrukking. Hij
+meende, dat de rhododendron nu gelukkig moest zijn.
+
+Toen de eerste emmer ledig was, putte het meisje een tweeden, en
+daarna een derden. Zij begoot den geheelen tuin.
+
+Terwijl zij dus over de paden ging, waarop haar gestalte donker
+uitkwam, en met haar knokige armen haar gescheurden halsdoek bewoog,
+had zij wel iets van een vleermuis.
+
+Toen zij gedaan had, trad vader Mabeuf met tranen in de oogen naar
+haar toe, legde zijn hand op haar hoofd en zeide:
+
+"God zal u zegenen; ge zijt een engel, wijl ge voor de bloemen zorgt."
+
+"Neen," antwoordde zij, "ik ben een duivel; maar 't scheelt mij niet."
+
+De oude man riep, zonder haar antwoord te wachten of te hooren:
+
+"Het spijt mij, dat ik zoo ongelukkig en zoo arm ben van niets voor
+u te kunnen doen."
+
+"Gij kunt iets voor mij doen," zeide zij.
+
+"Wat dan?"
+
+"Mij zeggen, waar de heer Marius woont."
+
+De grijsaard begreep haar niet.
+
+"Welken mijnheer Marius?"
+
+Hij sloeg zijn oogen op en scheen iets te zoeken, dat verdwenen was.
+
+"Een jong mensch, die van tijd tot tijd hier komt."
+
+De heer Mabeuf had zijn geheugen onderzocht, en riep:
+
+"Ha, ja... ik weet wien ge bedoelt. Wacht even! mijnheer Marius... de
+baron Marius Pontmercy, zeker! hij woont... of liever, hij woont niet
+meer... ik weet niet."
+
+Dus sprekende had hij zich gebogen om een tak van den rhododendron
+op te richten, en hernam:
+
+"Zie, nu herinner ik mij. Hij komt dikwijls op den boulevard en
+gaat aan de zijde der Glacière, straat Croule Barbe, naar het
+Leeuweriksveld. Ga daar heen; gij zult er hem gemakkelijk vinden."
+
+Toen de heer Mabeuf zich oprichtte, was er niemand meer; het meisje
+was verdwenen.
+
+Hij was werkelijk een weinig angstig geweest.
+
+"Inderdaad," dacht hij, "zoo mijn tuin niet werkelijk begoten was,
+zou ik denken, dat het een geest was geweest."
+
+Toen hij een uur later te bed lag, speelde 't hem weder door 't hoofd,
+en toen hij insluimerde, in dat nevelig oogenblik dat de gedachte,
+als de vogel uit de fabel, die in een visch verandert, om de zee over
+te gaan, allengs den vorm des drooms aanneemt, om in den slaap over
+te gaan, zeide hij bij zich zelven:
+
+"Inderdaad, het gelijkt wel naar 't geen la Rubaudière van de kabouters
+verhaalt. Zou 't een kabouter geweest zijn?"
+
+
+
+
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+MARIUS HEEFT EENE VERSCHIJNING.
+
+
+Eenige dagen na dit bezoek van een "geest" aan vader Mabeuf, had
+Marius--'t was des Maandags, den dag dat Marius een vijffrancstuk van
+Courfeyrac leende om 't aan Thénardier te geven,--des ochtends dat
+vijffrancstuk in zijn zak gestoken, maar voor het naar de gevangenis
+te brengen was hij een weinig gaan wandelen, in de hoop, dat hem
+dit bij zijn terugkomst zou doen werken. Dit was trouwens altijd
+hetzelfde. Zoodra hij was opgestaan, zette hij zich voor een boek en
+een vel papier, om iets te vertalen; hij had destijds tot bezigheid
+de vertaling in 't Fransch van een vermaarden Duitschen twist, den
+strijd van Gans en Savigny; nu nam hij Gans, dan Savigny, las vier
+regels, poogde er een te schrijven, kon niet, zag een star tusschen
+zich en zijn papier, stond van zijn stoel op en zeide: "Ik wil eens
+uitgaan. Dat zal mij op streek brengen."
+
+En hij ging naar het Leeuweriksveld.
+
+Daar zag hij meer dan ooit de ster, en minder dan ooit Savigny en Gans.
+
+Hij kwam weder te huis, beproefde zijn werk te hervatten, maar
+'t gelukte hem niet; er was geen mogelijkheid een der gebroken
+draden in zijn hersens weder aaneen te knoopen, en dan zeide hij:
+"Morgen zal ik niet uitgaan. Het belet mij te arbeiden."--Maar hij
+ging alle dagen uit.
+
+Hij woonde meer op het Leeuweriksveld dan in de kamer van
+Courfeyrac. Zijn wezenlijk adres was dit: Boulevard de la Santé,
+zevende boom, voorbij de straat Croulet-Barbe.
+
+Dien ochtend had hij dezen zevenden boom verlaten en zich aan den
+kant der rivier der Gobelins nedergezet. De zon drong vroolijk door
+de frisch ontloken en glanzende bladeren.
+
+Hij dacht aan "haar"; tot zijn denken een verwijt voor hem werd. Hij
+dacht dan met smart aan zijn luiheid, aan de geestverlamming, welke
+hem aangreep, en aan de duisternis, welke ieder oogenblik voor hem
+dikker werd, zoodat hij zelfs de zon niet meer zag.
+
+Te midden van deze smartelijke denkbeelden, welke hem schier alle
+geestkracht benamen, bereikten hem evenwel de indrukken van buiten. Hij
+hoorde achter zich, op beide oevers der rivier, de waschvrouwen
+der Gobelins haar linnen kloppen, en boven zijn hoofd de vogels
+in de olmen kweelen en zingen. Aan den eenen kant het gerucht der
+vrijheid, der gelukkige zorgeloosheid, van den gevleugelden lust;
+aan den anderen kant het gerucht van den arbeid. Deze beide geluiden
+brachten hem opnieuw aan 't mijmeren en bijna aan 't nadenken.
+
+Eensklaps, te midden van zijn weemoedige verrukking, hoorde hij een
+bekende stem zeggen:
+
+"Zie, daar is hij!"
+
+Hij sloeg de oogen op, en herkende het ongelukkig meisje, dat op
+zekeren morgen bij hem was gekomen, de oudste dochter der Thénardiers,
+Eponine; hij wist thans hoe zij heette. Zonderling, zij was armer
+en schooner geworden, zij had twee stappen gedaan, welke bij haar
+niet meer mogelijk schenen. Zij was dubbel vooruitgegaan, naar het
+licht en naar den nood. Zij was blootsvoets en in lompen, gelijk op
+den dag toen zij zoo stoutmoedig zijn kamer was binnengegaan, maar
+haar lompen waren twee maanden ouder, de scheuren waren grooter, de
+vodden vuiler. 't Was dezelfde heesche stem, hetzelfde doffe, verweerde
+voorhoofd; dezelfde vrije, wilde en dwalende blik. Maar op haar gezicht
+lag meer dan vroeger dat onbeschrijfelijk schuwe en jammerlijke,
+'t welk de doorgang tot de gevangenis aan de ellende geeft.
+
+Zij had stroo- en hooi-sprieten in 't haar, niet als Ophelia, door
+Hamlets krankzinnigheid aangestoken, maar wijl zij op den zolder van
+een stal geslapen had.
+
+In weerwil van dat alles was zij schoon. Welk een star zijt gij,
+o jeugd!
+
+Ondertusschen stond zij voor Marius stil met een zweem van vreugde
+op haar bleek gezicht en iets dat naar een glimlach geleek.
+
+Zij bleef eenige oogenblikken alsof zij niet kon spreken.
+
+"Ik heb u dan gevonden," zeide zij eindelijk. "Vader Mabeuf had gelijk,
+'t was op dezen boulevard! Hoe heb ik u gezocht! Zoo ge het wist! Ik
+ben veertien dagen in de gevangenis geweest. Maar zij hebben mij
+losgelaten, wijl er niets tegen mij was, en ik bovendien de jaren
+van onderscheid niet had; er ontbraken nog twee maanden aan. O! wat
+heb ik gezocht, sedert zes weken. Ge woont dus niet meer ginds?"
+
+"Neen," zei Marius.
+
+"Ha ik begrijp; uithoofde van het gebeurde. Die dingen zijn
+onaangenaam. Ge zijt verhuisd. Zie! waarom draagt ge zulke oude
+hoeden? een jongeling als gij moet fraai gekleed zijn. Weet ge wel,
+mijnheer Marius, dat vader Mabeuf u baron Marius noemt; ik weet niet
+hoe meer. Niet waar, ge zijt immers geen baron? Barons zijn oud,
+zij gaan naar het Luxembourg voor het kasteel, waar 't zonnig is,
+en lezen de Gliobienne voor een sou. Eens ben ik met een brief bij
+zulk een baron geweest. Hij was ouder dan honderd jaar. Maar zeg mij,
+waar woont ge nu?"
+
+Marius antwoordde niet.
+
+"O," voer zij voort, "er is een scheur in uw overhemd. Ik zal 't voor
+u naaien."
+
+Toen hernam zij met een uitdrukking die allengs treuriger werd:
+
+"'t Schijnt u geen genoegen te doen, dat ge mij ziet?"
+
+Marius zweeg, ook zij zweeg een oogenblik; vervolgens riep zij:
+
+"Zoo ik echter wilde, zou ik u wel dwingen verheugd te schijnen."
+
+"Wat?" vroeg Marius. "Wat wilt ge zeggen?"
+
+Zij beet zich op de lip en scheen te weifelen, als ter prooi aan een
+inwendigen strijd. Eindelijk scheen zij een besluit te nemen.
+
+"Nu, zooveel te erger, 't doet er niet toe. Ge ziet er treurig uit, ik
+wil dat ge tevreden zijt. Beloof mij slechts, dat ge zult lachen. Ik
+wil u zien lachen en u hooren zeggen: Ha! dat is goed! Arme mijnheer
+Marius; herinnert ge u, dat ge mij beloofd hebt mij alles te geven
+wat ik wilde?"
+
+"Ja, maar spreek dan!"
+
+Zij zag Marius strak in de oogen en zeide:
+
+"Ik heb het adres!"
+
+Marius verbleekte. Al zijn bloed stroomde naar zijn hart terug.
+
+"Welk adres?"
+
+"Het adres, dat ge mij gevraagd hebt."
+
+En als zich geweld doende, voegde zij er bij:
+
+"Ge weet immers... het adres."
+
+"Ja," stamelde Marius.
+
+"Van de jonge dame."
+
+Zij zuchtte diep, bij 't uitspreken van dat woord.
+
+Marius sprong van den grond, waar hij zat, en greep driftig haar hand.
+
+"Ha! welaan, geleid mij! spreek! vraag mij al wat ge wilt! waar
+is het?"
+
+"Kom mede," antwoordde zij. "Ik weet niet goed de straat en het
+nommer. 't Is geheel aan den anderen kant; maar ik weet het huis en
+zal er u brengen."
+
+Zij trok haar hand terug en hernam op een toon, die een toeschouwer
+smartelijk bewogen zou hebben, maar die den verbijsterden en verrukten
+Marius nauwelijks aandeed:
+
+"Ha! nu zijt gij tevreden!"
+
+Een wolk trok over Marius' voorhoofd. Hij greep Eponines arm, en zeide:
+
+"Zweer mij één ding."
+
+"Zweren?" hernam zij; "wat wil dat zeggen? Hé, wilt ge dat ik zwere?"
+
+Zij lachte.
+
+"Beloof mij, Eponine, zweer mij, dat ge dat adres niet aan uw vader
+zult bekend maken."
+
+Verbaasd wendde zij zich tot hem, en riep:
+
+"Eponine! Hoe weet ge dat ik Eponine heet?"
+
+"Beloof mij wat ik u vraag!"
+
+Maar zij scheen hem niet te hooren.
+
+"'t Is heel lief, dat ge mij Eponine noemt!"
+
+Marius nam haar beide armen tegelijk.
+
+"In 's hemels naam, antwoord toch! let op 't geen ik u zeg, zweer
+mij dat ge het bewuste adres niet aan uw vader zult zeggen."
+
+"Mijn vader?" zeide zij. "O, ja, mijn vader; wees gerust. Hij is
+gevangen, buiten toegang. Wat kan mij mijn vader ook schelen."
+
+"Maar gij belooft het mij niet," riep Marius.
+
+"Laat mij toch los?" riep zij luid lachend; "hoe schudt ge mij! Ja,
+ja, ik beloof het, ik zweer het; wat raakt het mij? ik zal 't adres
+aan mijn vader niet zeggen. Nu, is 't zoo goed? is het?"
+
+"Noch aan iemand anders?" hernam Marius.
+
+"Aan niemand."
+
+"Geleid mij nu," zei Marius.
+
+"Aanstonds?"
+
+"Ja, aanstonds."
+
+"Kom!--O! hoe verheugd is hij nu!" zeide zij.
+
+Na eenige schreden hield zij stil.
+
+"Ge volgt mij al te dicht, mijnheer Marius. Laat mij vooruit gaan,
+en volg mij, dat het niet in 't oog valt. Men mag niet zien, dat een
+jongeling als gij gaat met een meisje als ik."
+
+Geen taal kan uitdrukken, wat in dit woord "meisje" lag, aldus door
+dit kind uitgesproken.
+
+Zij deed een tiental schreden en bleef weder staan. Marius voegde zich
+bij haar. Zijdelings, zonder zich tot hem te wenden, sprak zij tot hem:
+
+"A propos, ge weet dat ge mij iets beloofd hebt."
+
+Marius tastte in zijn zak. Hij bezat niets ter wereld dan de vijf
+francs voor Thénardier bestemd. Hij nam ze en legde ze in Eponines
+hand.
+
+Zij opende de vingers en liet het muntstuk ter aarde vallen, terwijl
+ze hem met een somberen blik aanzag, en zeide:
+
+"Ik wil uw geld niet."
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK III.
+
+HET HUIS IN DE STRAAT PLUMET.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+HET VERBORGEN HUIS.
+
+
+Omstreeks het midden der vorige eeuw had een president van het
+parlement te Parijs eene maîtresse, welke hij verborg; want in
+dien tijd vertoonden de groote heeren hun maitressen, en de burgers
+verborgen ze. Hij liet een huis bouwen in de voorstad Saint Germain,
+in de eenzame straat Blomet, die thans straat Plumet genoemd wordt.
+
+Dit huis bestond uit een paviljoen van één verdieping; twee
+benedenkamers, twee kamers op de eerste verdieping, onder een keuken,
+boven een boudoir, onder het dak een zolder, voor het huis aan de
+straat een tuin met hek. Deze tuin was ongeveer een morgen groot. Dat
+was alles wat de voorbijgangers konden zien; maar achter het paviljoen
+was een kleine plaats, en achter op die plaats een lage woning van
+twee vertrekken met kelder, een soort van schuilplaats ingeval soms
+een kind met de min moesten verborgen worden. Deze woning kwam van
+achter met een verborgen deur uit in een lang, nauw, bestraat, krom,
+open, aan beide zijden van hooge muren omgeven pad, dat met wonderbare
+kunst tusschen de omheiningen der tuinen en bouwvelden, waarvan het al
+de hoeken en krommingen volgde, verscholen en als verloren was, tot aan
+een andere, eveneens geheime deur, ongeveer een half kwartier verder,
+schier in een andere wijk, aan het eenzame einde der Babelstraat.
+
+Mijnheer de president ging daarbinnen, zoodat zelfs zij, die hem
+bespied hadden, en gevolgd waren, door de opmerking dat hij alle
+dagen heimelijk ergens heen ging, niet konden gissen, dat hij van
+de Babelstraat naar de straat Blomet ging. Door den gelukkigen
+aankoop van gronden had de schrandere magistraatspersoon op eigen
+grond en bijgevolg zonder contrôle dien geheimen weg kunnen doen
+aanleggen. Later had hij in kleine perceelen, voor tuinen en velden, de
+gronden bezijden de gang verkocht, en de eigenaars dier gronden meenden
+aan weerszijden een tusschenmuur te hebben en vermoedden volstrekt
+niet het bestaan van een lang, bestraat pad, dat tusschen twee muren
+kronkelend door hun moestuinen en boomgaarden liep. Alleen de vogels
+zagen deze merkwaardigheid. 't Is mogelijk, dat de vinken en musschen
+der vorige eeuw veel over mijnheer den president gepraat hebben.
+
+Dit paviljoen in den stijl van Mansard gebouwd en in den smaak van
+Watteau gemeubeld, omgeven met een driedubbele haag bloemen, had iets
+geheimzinnigs, coquets en plechtigs, zooals het aan een grilligheid
+der liefde en van het rechterschap betaamt.
+
+Dat huis en deze gang, die thans verdwenen zijn, bestonden nog voor
+omstreeks vijftien jaren. In '93 had een ketellapper het huisje
+gekocht om het af te breken, maar wijl hij het niet kon betalen,
+verklaarde de natie hem bankroet; zoodat het huis den ketellapper ten
+onder bracht. Sedert bleef het huis onbewoond en verviel allengs,
+zooals ieder verblijf, waaraan de tegenwoordigheid van den mensch
+geen leven meer mededeelt. Het bleef gemeubeld met zijn oud huisraad,
+en stond altijd te koop of te huur, en de tien of twaalf personen, die
+jaarlijks de straat Plumet doorgaan, werden hiervan verwittigd door een
+geel en onleesbaar bordje, dat sinds 1810 aan het tuinhek was gehecht.
+
+Deze zelfde voorbijgangers konden tegen het einde der restauratie zien,
+dat het bordje verdwenen was en de vensterluiken der eerste verdieping
+open waren. Het huis werd inderdaad bewoond. Voor de vensters hingen
+ondergordijntjes, een bewijs dat er een vrouw in 't huis was.
+
+In de maand October 1829 had een vrij bejaard man het huis gehuurd,
+in den staat zooals het was, daaronder begrepen het achterhuis en de
+gang, die in de Babelstraat uitliep. Hij had de twee geheime deuren
+van die gang doen herstellen. Zooals wij gezegd hebben, was het huis
+nog genoegzaam gemeubeld met het oude huisraad van den president;
+de nieuwe bewoner had eenige herstellingen verordend, hier en daar
+bijgevoegd wat ontbrak, de plaats opnieuw doen bestraten, de vloeren
+doen vernieuwen, aan de trap nieuwe treden doen maken en ruiten in
+de ramen doen zetten, en eindelijk had hij met een jong meisje en
+een oude dienstmaagd stil en onopgemerkt het huis betrokken, als
+iemand die heimelijk binnensluipt. De buren babbelden er niet over,
+wijl er geen buren waren.
+
+Deze weinig gerucht makende huurder was Jean Valjean het jonge meisje
+was Cosette. De dienstbode was een vrouw, Toussaint geheeten, welke
+Jean Valjean van het hospitaal en de armoede had gered, een oude,
+stotterende boerin, welke drie hoedanigheden Jean Valjean er toe geleid
+hadden haar bij zich te nemen. Hij had het huis gehuurd onder den naam
+van Fauchelevent, rentenier. Met al hetgeen reeds vroeger verhaald is,
+zal de lezer Jean Valjean gewis eerder herkend hebben dan Thénardier
+zulks deed.
+
+Waarom had Jean Valjean het klooster van Klein-Picpus verlaten? Wat
+was er gebeurd?
+
+"Er was niets gebeurd."
+
+Men weet, dat Jean Valjean in het klooster gelukkig was, zoo
+gelukkig, dat zijn geweten zich eindelijk verontrustte. Hij zag
+Cosette dagelijks, terwijl het vaderlijk gevoel meer en meer in hem
+ontwaakte en zich ontwikkelde; hij nam het kind geheel in zijn hart op,
+hij zeide bij zich zelven, dat het hem behoorde en niets het hem kon
+ontrukken; dat dit altijd zoo zou blijven; dat zij zekerlijk non zou
+worden, wijl zij hiertoe dagelijks zacht werd aangespoord; dat dus het
+klooster zoowel voor hem als voor haar, voortaan de wereld zou zijn;
+dat hij er oud en zij er groot zou worden; dat zij er oud worden en
+hij er sterven zou; dat eindelijk, welk een zoet vooruitzicht! geen
+scheiding meer mogelijk was. Doch bij de overweging van dit alles,
+geraakte hij toch in verlegenheid. Hij onderzocht zich zelven. Hij
+vroeg zich, of al dat geluk hem wel behoorde; of het niet uit het geluk
+van een ander bestond, uit het geluk van het meisje, 't welk hij, oude
+man, zich toegeëigend had en bij zich verborg; of dit geen diefstal
+was? Hij zeide tot zich zelf, dat dit kind het recht had het leven
+te kennen, vóór er afstand van te doen, dat, zoo hij haar vooraf, en
+zonder haar te raadplegen, alle vreugde afsneed, onder het voorwendsel
+haar voor alle verzoekingen te bewaren, en van haar onwetendheid en
+afzondering gebruik maakte om een kunstmatige roeping in haar aan te
+kweeken--hierdoor een menschelijke natuur geweld werd aangedaan en God
+belogen. En wie weet of Cosette, dit eenmaal ontwarende en een non
+tegen haar zin zijnde, hem ten slotte niet zou haten. Deze laatste,
+schier zelfzuchtige en minder edelmoedige gedachte dan de andere,
+was hem ondragelijk. Hij besloot het klooster te verlaten.
+
+Hij nam dat besluit en erkende met leedwezen, dat hij
+moest. Tegenbedenkingen had hij niet. Een vijfjarig verblijf en
+verdwijning tusschen deze vier muren hadden noodwendig alle redenen
+van vrees vernietigd of verdreven. Gerust kon hij onder de menschen
+wederkeeren. Hij was ouder geworden en alles was veranderd. Wie zou hem
+nog herkennen? Zoo het ergste mocht gebeuren, was er slechts gevaar
+voor hem zelven, en hij had het recht niet Cosette tot het klooster
+te doemen, omdat hij tot het bagno veroordeeld was geweest. Wat is
+overigens het gevaar tegenover den plicht? Eindelijk, niets belette
+hem voorzichtig te zijn en voorzorgen te nemen.
+
+Cosette's opvoeding was overigens bijna voltooid.
+
+Toen hij zijn besluit genomen had, wachtte hij de gelegenheid af. Deze
+bood zich spoedig aan. De oude Fauchelevent stierf. Jean Valjean
+verzocht gehoor bij de hoogwaardige priorin en zeide haar, dat hem bij
+den dood zijns broeders een kleine erfenis was toegevallen, welke hem
+vergunde, voortaan stilletjes te kunnen leven, waarom hij den dienst
+van het klooster ging verlaten en zijn dochter medenam; maar aangezien
+het niet billijk zou zijn dat Cosette, nu ze haar gelofte niet deed,
+kosteloos opgevoed was geworden, verzocht hij nederig de eerwaardige
+priorin het klooster, ter vergoeding der vijf jaren die Cosette er in
+had doorgebracht, een som van vijf duizend francs te mogen aanbieden.
+
+Alzoo verliet Jean Valjean het klooster der Eeuwige Aanbidding. Toen
+hij het verliet, droeg hij zelf, zonder het aan een kruier te willen
+toevertrouwen, het kleine valies, van 't welk hij steeds den sleutel
+bij zich droeg. Dit valies wekte Cosette's nieuwsgierigheid, uithoofde
+der kamferlucht die het verspreidde.
+
+Laat ons bij deze gelegenheid zeggen, dat dit valies hem voortaan niet
+meer verliet. Het was altijd in zijn kamer. Het was het eerste en soms
+het eenige voorwerp, dat hij bij zijn verhuizingen medenam. Cosette
+lachte er om, en noemde dit valies, "de onafscheidbare," en zeide,
+dat zij er jaloersch op was.
+
+Overigens verscheen Jean Valjean niet zonder bezorgdheid weder in de
+vrije lucht.
+
+Hij vond het huis in de straat Plumet en trok zich hier terug. Van
+nu af nam hij den naam van Ultime Fauchelevent aan.
+
+Tezelfder tijd huurde hij twee andere woningen in Parijs, om minder
+de aandacht te trekken, dan wanneer hij altijd in dezelfde wijk
+ware gebleven, om desnoods bij de minste ongerustheid zich te kunnen
+verwijderen, en eindelijk om niet weer zonder toevlucht te zijn als
+in den nacht toen hij zoo wonderdadig aan Javert ontsnapt was. 't
+Waren uiterlijk twee zeer ellendige en armoedige woningen in twee
+ver van elkander verwijderde wijken, de eene in de Westerstraat,
+de andere in de straat van den gewapenden Man.
+
+Van tijd tot tijd ging hij met Cosette nu in deze, dan in gene woning
+een maand of zes weken doorbrengen, zonder vrouw Toussaint mede te
+nemen. Hij liet er zich door de portiers bedienen en gaf zich uit
+voor een rentenier uit den omtrek, die een optrek in de stad moest
+hebben. Deze zoo deugdzame man had drie woningen in Parijs om aan de
+politie te ontkomen.
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+JEAN VALJEAN NATIONALE GARDE.
+
+
+Overigens woonde hij eigenlijk in de straat Plumet, waar hij op de
+volgende wijs zijn leven had ingericht:
+
+Cosette bewoonde met de dienstbode het paviljoen, zij had de groote
+slaapkamer met de geschilderde paneelen, het boudoir met de vergulde
+lijsten, het salon van den president met tapijten en groote stoelen,
+en den tuin. Jean Valjean had in Cosette's kamer een ledikant met
+hemel van drieërlei kleur van oud damast doen plaatsen en den vloer
+doen beleggen met een oud fraai Perzisch tapijt, dat in de straat
+Figuier-Saint-Paul bij vrouw Gaucher was gekocht, en om het statige
+van deze ouderwetsche pracht eenigszins te temperen, had hij er
+allerlei bevallige en sierlijke kleine meubelstukken voor jonge dames
+bijgevoegd, étagère, boekenkast met vergulde boeken, papeterieën, een
+met paarlemoer ingelegd werktafeltje, een zilveren vergulde nécessaire,
+en een toilet van Japansch porselein. Lange, driekleurige damasten
+gordijnen met rooden grond als die van het ledikant hingen voor de
+vensters van de eerste verdieping. Voor de vensters beneden hingen
+geborduurde gordijnen. Den ganschen winter was het huisje van Cosette
+van boven tot beneden verwarmd. Jean Valjean zelf bewoonde de soort
+van portierswoning achter op de plaats, met een matras op een bed met
+zeelen, een withouten tafel, twee matten stoelen, een aarden waterkan,
+eenige boeken op een plank, zijn dierbaar valies in een hoek, maar
+altijd zonder vuur. Hij at met Cosette, en had een zwart brood voor
+zich op de tafel. Toen vrouw Toussaint bij hem in dienst kwam, had hij
+haar gezegd: "De jongejuffrouw is de meesteres des huizes."--"En gij,
+mijnheer?" had vrouw Toussaint verwonderd gevraagd. "Ik ben veel meer
+dan de heer des huizes, ik ben de vader."
+
+Cosette had in het klooster de huishouding geleerd, en regelde de
+uitgaven, die zeer matig waren. Alle dagen ging Jean Valjean met
+Cosette aan den arm wandelen. Hij leidde haar naar het Luxembourg
+in de minst bezochte laan, en alle Zondagen naar de mis, altijd in
+St. Jacques du Haut-Pas, wijl deze kerk ver af was. Aangezien deze wijk
+zeer arm is, gaf hij er veel aalmoezen, en de armen omringden hem in
+de kerk, 't geen hem den brief van Thénardier had bezorgd: "Aan den
+weldadigen Heer van de kerk van Saint-Jacques du Haut-Pas." Gaarne
+ging hij met Cosette de behoeftigen en kranken bezoeken. Geen vreemde
+had toegang in het huis der straat Plumet. Vrouw Toussaint bracht de
+mondbehoeften, en Jean Valjean zelf ging het water aan een nabijgelegen
+pomp op den boulevard halen. Het hout en de wijn werden bewaard in
+een half onderaardsch hol, dicht bij de deur in de Babelstraat, dat
+eertijds den heer president tot grot had gediend; want in dien tijd
+was er geen liefde zonder grot.
+
+In de deur aan den kant der Babelstraat was een bus voor brieven
+en dagbladen; maar de drie bewoners van het paviljoen der straat
+Plumet ontvingen noch dagbladen noch brieven, zoodat deze bus, die
+vroeger had gediend voor de ontvangst van minnebrieven en liefdezaken,
+nu enkel de waarschuwingen van den ontvanger der belastingen en de
+wachtbriefjes ontving. Want de rentenier Fauchelevent was nationale
+garde; hij had aan de dichte maliën der volkstelling van 1831 niet
+kunnen ontsnappen. Het onderzoek van het stedelijk bestuur, destijds
+gedaan, had zich tot het klooster van Klein-Picpus uitgestrekt, waaruit
+Jean Valjean, voor het oog der mairie, als uit een ondoordringbare
+en heilige wolk, eerwaardig, en bijgevolg waardig om de wacht te
+betrekken, gekomen was. Drie of viermaal 's jaars trok Jean Valjean
+zijn uniform aan en betrok de wacht. Hij deed dit gaarne, want 't was
+voor hem een volkomene vermomming, die hem onder de menschen mengde en
+toch alleen liet. Jean Valjean had zijn zestigste jaar reeds bereikt,
+welke ouderdom hem van den dienst vrijstelde; maar hij scheen niet
+ouder dan vijftig; bovendien had hij volstrekt geen lust zich aan zijn
+sergeant-majoor te onttrekken en met zijn kommandant den graaf de Lobau
+te kibbelen; hij verborg zijn naam, zijn identiteit, zijn ouderdom;
+hij verborg alles, en, zooals wij gezegd hebben, was hij een nationale
+garde met goeden wil. Zijn eenige eerzucht bestond in op ieder te
+gelijken, die zijn burgerplichten volbrengt. Het ideaal voor dezen
+man was voor het innerlijke de engel, voor het uiterlijke de burger.
+
+Wij moeten hier evenwel op een bijzonderheid opmerkzaam maken: wanneer
+Jean Valjean met Cosette uitging, kleedde hij zich, zooals wij gezien
+hebben, en had eenigszins het voorkomen van een oud-officier. Wanneer
+hij alleen uitging en dit was gewoonlijk 's avonds 't geval, droeg
+hij steeds een buis en broek als een werkman, en een pet welker klep
+zijn gezicht bedekte. Was dit voorzichtigheid, of nederigheid? Beide
+tegelijk. Cosette was aan het raadselachtige zijns levens gewoon
+en merkte nauwelijks de zonderlingheden van haar vader op. Vrouw
+Toussaint vereerde Jean Valjean en vond alles goed wat hij deed.--Op
+zekeren dag zeide de slager, die even Jean Valjean gezien had:
+"'t Is een rare snaak." Zij antwoordde: "'t Is een heilige."
+
+Nooit gingen Jean Valjean, Cosette of vrouw Toussaint uit of in het
+huis dan door de deur in de Babelstraat. Zonder hen door het tuinhek te
+zien, zou 't bezwaarlijk te raden zijn geweest, dat zij in de straat
+Plumet woonden. Dat hek bleef altijd gesloten. Jean Valjean had den
+tuin woest laten liggen, ten einde de aandacht er niet op te vestigen.
+
+Hierin bedroog hij zich misschien.
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+BLADEREN EN BLOESEMS.
+
+
+Deze alzoo sedert een halve eeuw aan zich zelven overgelaten tuin
+was inderdaad buitengewoon en fraai geworden. Veertig jaren geleden
+bleven de voorbijgangers in de straat staan om hem te bezien, zonder
+te vermoeden, welke geheimen achter zijn frisch, dicht struikgewas
+scholen. Menig denker heeft destijds zekerlijk zijn oogen en zijn
+gedachten tevens nieuwsgierig door de traliën van het gesloten,
+waggelend hek gewrongen, dat zich tusschen twee met mos begroeide
+pilaren bevond, met een kroonwerk van zonderlinge, onverklaarbare
+arabesken.
+
+Men zag er een steenen bank in een hoek en een paar beelden,
+tegen den muur eenig rottend latwerk; maar geen sporen van paden of
+bedden; overal onkruid. De tuinier was heengegaan, maar de natuur was
+teruggekeerd. Het onkruid tierde welig, een gelukkige omstandigheid
+voor een arm hoekje grond. De hondsbloemen hielden er feest. Niets in
+dezen tuin belemmerde het heilig streven van het geschapene naar leven;
+er heerschte onweerhouden groeikracht. De boomen hadden zich naar
+de struiken gebogen, de struiken waren tot de boomen opgestegen, de
+plant had zich geslingerd, wat op de aarde kruipt had zich vereenigd
+met 't geen zich in de lucht ontwikkelt; wat in den wind wuift,
+had zich gebogen naar 't geen in het mos wemelt; stammen, takken,
+vezelen, struiken, ranken, doornen hadden zich gemengd, verward,
+dooreen gekronkeld; de groeikracht had hier in een klein en nauw
+bestek, op een oppervlakte van driehonderd vierkante voeten, onder
+het tevreden oog van den schepper de heilige verborgenheid van haar
+broederschap, het zinnebeeld der menschelijke broederschap, gevierd
+en voltrokken. Deze tuin was geen tuin meer, maar één colossaal
+struikgewas, dat wil zeggen iets dat ondoordringbaar is als een woud,
+bevolkt als een stad, trillend als een vogelnestje, somber als een
+kerk, geurig als een bloemruiker, eenzaam als een graf, levendig als
+een volksdrom.
+
+In de lente deelde dit groote bosschage, vrij achter zijn hek en
+tusschen zijn vier muren, in den algemeenen arbeid der ontkieming en
+van den liefdegloed, trilde het bij de opgaande zon schier als een
+dier, dat den invloed der cosmische liefde in zijn aderen voelt zieden;
+dan zijn weelderig groen haar in den wind schuddende, bestrooide het
+de vochtige aarde, de half vergane beelden, de bouwvallige stoep van
+het paviljoen en zelfs de keien der eenzame straat met bloemen en
+sterren, met dauw en paarlen, met vruchtbaarheid, schoonheid, leven,
+vreugd en geur. Des middags dartelden er duizenden witte vlinders, en
+'t was een heerlijk schouwspel deze levende zomersneeuw in de schaduw
+te zien dwarlen. Hier, in deze bekoorlijke duisternissen van het groen,
+spraken een menigte ongekunstelde stemmen zachtkens tot de ziel,
+en wat het gekweel had vergeten, voltooide het gegons. Des avonds
+steeg een wasem van droomerij uit den tuin op en vervulde hem; een
+lijkwade van nevel, een hemelsche, kalme droefgeestigheid overdekte
+hem; de zoo bedwelmende geur der kamperfoelie en winde verbreidde
+zich van alle zijden als een vluchtig, bedwelmend vergif; men hoorde
+de laatste tonen der meerlen en vinken onder de twijgen wegsterven,
+men gevoelde er die heilige vertrouwelijkheid van den vogel en den
+boom; des daags verlevendigt het gevogelte de bladeren, des nachts
+beschermen de bladeren het gevogelte.
+
+In den winter was het bosschage donker, vochtig, steil opgericht,
+bibberend, en liet het een weinig het huis zien. Men zag dan in
+plaats van bloemen in de twijgen en dauw op de bloemen, de lange
+zilveren strepen der slakken op het kille dikke tapijt van dorre
+bladeren; maar op allerlei wijzen, hoe men ze ook beschouwde, in alle
+jaargetijden, in de lente, des winters, des zomers, in den herfst,
+ademde deze kleine plek weemoed bespiegeling, eenzaamheid, vrijheid,
+'s menschen afwezendheid, Gods tegenwoordigheid; en het oude verroeste
+hek scheen te zeggen: deze tuin behoort mij.
+
+Niettegenstaande heel Parijs er omheen lag, de klassieke en prachtige
+hôtels der straat Varennes er zich dicht bij bevonden, de dom
+der Invaliden zeer dicht bij was, de kamers der gedeputeerden
+niet ver waren; niettegenstaande de koetsen der Bourgogne- en
+St. Dominique-straten statig in de nabuurschap rolden, de gele,
+bruine, witte en roode omnibussen elkander op het nabijgelegen
+plein kruisten--was en bleef de straat Plumet een woestenij; en
+de dood der voormalige bezitters, een voorbijgegane omwenteling,
+de verwoesting van vroegere rijkdommen, afwezendheid, vergetelheid,
+veertigjarige verlatenheid en ledigheid waren voldoende geweest om in
+dit bevoorrechte oord varens, scheerling, duizendblad, wild gras en
+woekerplanten, hagedissen, kevers, alle soorten van insecten terug
+te brengen; om uit de diepte der aarde een onbeschrijfelijk wilde
+en woeste grootschheid tusschen deze vier muren te doen opstijgen,
+en te bewerken, dat de natuur, die de kleingeestige inrichtingen van
+den mensch verijdelt, en zich daar geheel uitstort, waar zij zich
+uitstort, evenzeer in de mier als in den arend, zich in een kleinen
+Parijschen tuin met even veel macht en majesteit ontwikkelde, als in
+een maagdelijk woud der nieuwe wereld.
+
+Niets is werkelijk klein; wie zich aan de onderzoekingen der natuur
+wijdt, weet dat. Hoewel de wijsbegeerte zich evenmin beroemen kan op
+het aangeven der oorzaak als op de bepaling der werking, verzinkt
+toch de aanschouwer in grondelooze verrukking bij deze werkingen
+der natuurkrachten, die alle tot éénheid voeren. Alles werkt tot
+het geheel.
+
+De algebra is van toepassing op de wolken; de straling der sterren
+is ten voordeele der roos; geen denker zou durven zeggen, dat de geur
+van den witten hagedoorn geheel zonder invloed op de sterren is. Wie
+kan dus den loop van een stofdeeltje berekenen? Wat weten wij er
+van, of de vorming van werelden niet door den val van zandkorrels
+wordt veroorzaakt? Wie kent toch de wederzijdsche eb en vloed van
+het oneindig kleine, den weerklank der oorzaken in de afgronden van
+het bestaan, en de lawinen der eeuwigheid. Een mijtje is van gewicht;
+het kleine is groot, het groote is klein; alles staat in noodzakelijk
+evenwicht; welk een vreeselijk visioen voor den geest!
+
+Wezens en zaken zijn met elkander in wonderbare betrekking, in
+het onmetelijk geheel hebben mijt en zon, heeft het een het ander
+noodig. Het licht voert de aardsche geuren niet in het blauw des hemels
+op, zonder te weten wat er meê te doen; de nacht deelt aan de slapende
+bloemen het uitvloeisel der sterren mede. Al de vogels die vliegen
+hebben den draad van het oneindige aan den poot. De ontkieming ligt
+zoowel in het ontstaan van een luchtverschijnsel als in het pikken
+der zwaluw, die het ei breekt, en zij bewerkt evenzeer de geboorte van
+een aardworm als de verschijning van een Sokrates. Waar de telescoop
+eindigt, begint de microscoop. Wie van de twee heeft het scherpste
+gezicht. Men kieze. Een schimmelplekje is een melkweg van bloemen;
+een nevelvlek een gewemel van sterren. 't Is dezelfde, maar nog meer
+wonderbare overeenstemming der dingen van den geest met de werkingen
+van de stof. De elementen en beginselen mengen, vereenigen, verbinden,
+vermenigvuldigen zich de eene door de andere, zoodat zij tegelijk de
+stoffelijke en de zedelijke wereld in het licht brengen.
+
+De oneindige cosmische wisselingen strekken zich over alles uit,
+en vormen een ontzaggelijke machine, welker eerste beweegkracht een
+mug en welker laatste rad de dierenriem is.
+
+
+
+
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+VERANDERING VAN HET HEK.
+
+
+Het scheen of deze tuin, eertijds geschapen om onzedelijke
+verborgenheden te omsluieren, was herschapen en geschikt geworden
+om kuische verborgenheden te beschermen. Er waren geen priëelen,
+geen grasperken, geen hutjes, geen grotten meer; maar er was een
+heerlijke duisternis, die als een sluier over alles hing. Paphos was
+in Eden veranderd. Deze plek scheen door een of andere boetedoening
+gereinigd. Deze bloementuin bood thans haar bloemen aan de ziel. Deze
+sierlijke tuin, eertijds zeer onteerd, was weder rein en schuldeloos
+geworden. Een president, geholpen door een tuinier, hadden hem voor de
+zinnelijkheid gevormd, gesnoeid, gedraaid, opgeschikt en ingericht;
+maar de natuur had hem teruggenomen, met schaduw gevuld en voor de
+reine liefde bereid.
+
+In deze eenzaamheid was insgelijks een geheel gereed hart. De liefde
+behoefde zich slechts te vertoonen; zij had er een tempel uit loof,
+gras, mos, vogelengekweel en zachte duisternis; en een ziel uit
+zachtheid, geloof, deugd, hoop, wenschen en illusiën gevormd.
+
+Cosette had, schier als kind, het klooster verlaten; zij was iets ouder
+dan veertien jaar, in den zoogenoemden "ondankbaren leeftijd." Zooals
+gezegd is, scheen zij, behalve de oogen, eer leelijk dan mooi. Zij
+had wel is waar geen onaangename trekken, maar zij was houterig,
+mager, verlegen en stoutmoedig tevens, kortom een groot "klein" meisje.
+
+Haar opvoeding was voltooid; men had haar namelijk den godsdienst, en
+ook en bovenal uiterlijke vroomheid geleerd; voorts de "geschiedenis",
+namelijk wat in 't klooster dus genoemd wordt, de aardrijkskunde,
+de spraakkunst, de deelwoorden, de koningen van Frankrijk, een weinig
+muziek, teekenen enz.; overigens kende zij niets, 't geen tevens een
+bekoorlijkheid en een gevaar is. De ziel van een meisje mag niet in
+de duisternis blijven; later ontstaan er als in een camera obscura
+te plotselinge en te levendige lichtbeelden in. Zij moet zacht en
+behoedzaam verlicht worden, meer door den weerschijn der werkelijkheid,
+dan door haar rechtstreeksch en scherp licht. Door een heilzaam en
+behagelijk halflicht wordt de kinderlijke angst verdreven en voor den
+val behoed. Slechts het moederlijk instinct, deze wonderbare ingeving,
+die de herinneringen der maagd met de ondervinding der vrouw vereenigt,
+weet op welke wijs dit halflicht moet samengesteld zijn en aangebracht
+worden. Niets kan dit instinct vervangen. Voor de vorming van een
+jong meisje kunnen al de geestelijke zusters der wereld niet tegen
+ééne moeder opwegen.
+
+Cosette had geen moeder gehad. Zij had slechts vele moeders gehad.
+
+Jean Valjean bezat wel alle teederheden en bezorgdheden tevens in zich,
+maar hij was een oud man, die volstrekt niets wist.
+
+En hoeveel wetenschap is er niet noodig voor dat werk der opvoeding,
+voor deze gewichtige zaak, als de voorbereiding eener vrouw tot het
+leven, om tegen deze groote onwetendheid op te wegen, die de onschuld
+wordt genoemd!
+
+Niets maakt een meisje vatbaarder voor hartstocht dan het klooster. Het
+klooster richt de gedachte naar het onbekende. Het hart, tot zich zelf
+verwezen, graaft en verdiept zich, wijl het zich niet kan uitstorten en
+uitzetten. Vandaar al die visioenen, gissingen, veronderstellingen,
+romantische beelden, gewenschte avonturen, luchtkasteelen in de
+duisternis van den geest gebouwd, donkere, geheime verblijven, waar
+de hartstochten dadelijk huisvesting vinden, zoodra het hek geopend
+is en zij er binnen kunnen gaan. Het klooster is een beperking die, om
+het menschelijk hart te kunnen betoomen, het geheele leven moet duren.
+
+Toen Cosette het klooster verliet, kon zij niets liefelijker en
+gevaarlijker vinden dan het huis in de straat Plumet. 't Was de
+voortzetting der eenzaamheid met het begin der vrijheid, een gesloten
+tuin, maar een krachtige, weelderige en prikkelende natuur; overigens
+dezelfde droomen als in het klooster, maar daarbij soms een blik op
+jongelingen; een hek, maar aan de straat.
+
+Zij was echter, wij herhalen het, toen zij er kwam, een kind. Jean
+Valjean gaf haar dien woesten tuin. Doe er mede wat ge wilt, sprak
+hij.--Cosette vermaakte zich en zocht in het gebladerte en onder de
+steenen diertjes; zij speelde er, tot de dag kwam dat zij er droomen
+zou; zij beminde dien tuin om de insecten, welke zij onder haar
+voeten in het gras vond, tot de dag kwam, dat zij hem zou beminnen
+om de sterren, welke zij er door de takken heen boven zich zou zien.
+
+Overigens beminde zij haar vader, namelijk Jean Valjean, met haar
+gansche ziel, met een naïeve kinderlijke liefde, die den goeden man een
+gewenscht en aangenaam gezelschap voor haar maakte. Men herinnere zich,
+dat de heer Madeleine veel las; Jean Valjean was hiermede voortgegaan
+en dit had hem geleerd te spreken; hij bezat den verborgen schat en
+de welsprekendheid van een bescheiden en gezond verstand, dat zich
+zelf gevormd heeft. Hem was juist zooveel ruwheid overgebleven om
+zijn goedheid daarmede te temperen; hij was ruw van geest en zacht
+van hart. Wanneer zij in den tuin van het Luxembourg te zamen waren,
+onderrichtte hij haar over alles wat hij gelezen, en ook wat hij
+geleden had. Met verstrooiden blik luisterde Cosette naar hem.
+
+Deze eenvoudige man was voor den geest van Cosette evenzeer voldoende
+als de verwilderde tuin voor haar oogen. Wanneer zij een geruime
+poos vlinders had vervolgd, kwam zij buiten adem bij hem en zeide:
+"O! wat heb ik geloopen!" Hij kuste haar teederlijk.
+
+Cosette vereerde den goeden man. Immer was zij hem op de hielen. Waar
+zich Jean Valjean bevond, was het voor haar goed. Wijl Jean Valjean
+noch in het paviljoen, noch in den tuin kwam, beviel het haar beter
+op de geplaveide achterplaats, dan in den tuin vol bloemen, beter in
+het kleine vertrek met matten stoelen, dan in het ruime salon met
+tapijten belegd en met zachte armstoelen bezet. Jean Valjean zeide
+haar soms, met een glimlach van geluk, omdat hij gestoord werd:
+"Maar ga toch naar uw kamer. Laat mij een oogenblik alleen!"
+
+Zij beknorde hem dan zoo bekoorlijk en teeder, als slechts een dochter
+tegen haar vader vermag.
+
+"Vader, ik word koud hier bij u; waarom legt ge hier geen kleed en
+zet een kachel?"
+
+"Mijn lief kind, er zijn zooveel menschen die beter zijn dan ik,
+en die zelfs geen dak boven hun hoofd hebben."
+
+"Waarom is er dan vuur en al het overige bij mij?"
+
+"Wijl ge een vrouw en een kind zijt."
+
+"Zoo! moeten de mannen dan koude lijden en slecht wonen?"
+
+"Sommige mannen."
+
+"Goed, ik zal hier zoo dikwijls komen, dat ge wel genoodzaakt zult
+zijn te stoken."
+
+Zij zeide hem nog:
+
+"Vader, waarom eet ge zulk gemeen brood?"
+
+"Daarom, mijn dochter."
+
+"Nu, zoo gij het eet, zal ik het ook eten."
+
+En opdat Cosette geen zwart brood zou eten, at Jean Valjean wit brood.
+
+Cosette herinnerde zich slechts flauw haar kindsheid. Zij bad 's
+morgens en 's avonds voor haar moeder, welke zij niet gekend had. De
+Thénardiers waren als twee leelijke droombeelden in haar geheugen
+gebleven. Zij herinnerde zich dat zij "eens in een nacht" water in een
+bosch had gehaald. Zij meende, dat het zeer ver van Parijs was. Het
+scheen haar alsof haar leven in een afgrond was begonnen, waaruit Jean
+Valjean haar getrokken had. Haar kindsheid maakte op haar den indruk,
+als van een tijd toen zij door niets dan duizendpooten, spinnen en
+slangen omgeven was. Wanneer zij zich 's avonds, vóór zij insliep,
+aan haar gedachten overgaf, verbeeldde zij zich, bij gemis van een
+juist begrip hoe zij de dochter van Jean Valjean en hij haar vader
+was, dat de ziel van haar moeder in dien goeden man was overgegaan
+en alzoo nu bij haar woonde.
+
+Wanneer hij zat, legde zij haar wang tegen zijn wit haar en liet
+zij er soms in stilte een traan op vallen, denkende: "deze man is
+misschien mijn moeder."
+
+Cosette, hoewel 't zonderling klinken moge, had, in de diepe
+onwetendheid van een meisje, dat in het klooster is opgevoed, en
+wijl buitendien het moederschap voor de maagdelijkheid volkomen
+onbegrijpelijk is, zich eindelijk verbeeld, dat zij misschien
+geen moeder gehad had. Immers kende zij niet eens den naam dezer
+moeder. Telkens wanneer zij er Jean Valjean naar vroeg, zweeg hij. Zoo
+zij haar vraag herhaalde, antwoordde hij met een glimlach. Eenmaal
+drong zij er op aan, en toen ging zijn glimlach in een traan over.
+
+Deze stilzwijgendheid van Valjean hulde Fantine in nacht.
+
+Was het voorzichtigheid? was het achting? was het uit vrees dien naam
+aan de toevallen van een ander geheugen dan het zijne over te leveren?
+
+Zoolang Cosette klein was, had Jean Valjean haar gaarne van haar
+moeder gesproken; toen zij jongedochter was geworden, werd hem dit
+onmogelijk. 't Scheen hem, alsof hij niet meer durfde. Was het om
+Cosette? Was het om Fantine? Hij gevoelde een soort van godsdienstige
+huivering om deze schim in Cosette's gedachte te brengen en de doode
+in hun beider lot in te voeren. Hoe heiliger voor hem deze schim
+was, hoe meer hij haar scheen te vreezen. Hij dacht aan Fantine en
+gevoelde zich tot stilzwijgen gedwongen. Onduidelijk zag hij in de
+duisternis iets, dat naar een vinger op een mond geleek. Was deze
+kuischheid, die in Fantine geweest en gedurende haar leven met geweld
+uit haar gedreven was, dadelijk na haar dood tot haar wedergekeerd,
+om, verontwaardigd, de rust dezer doode te beschermen en, schuw,
+haar in 't graf te bewaken? Voelde Jean Valjean er onbewust den druk
+van? Wij, die aan den dood gelooven, behooren niet tot hen, welke deze
+geheimzinnige verklaring zouden verwerpen. 't Was hierom voor Valjean
+onmogelijk, zelfs tegen Cosette, den naam Fantine uit te spreken.
+
+Op zekeren dag zeide Cosette tot hem:
+
+"Vader, van nacht heb ik mijn moeder in den droom gezien. Zij had twee
+groote vleugels. In haar leven moet mijn moeder schier een heilige
+zijn geweest!"
+
+"Door haar lijden," antwoordde Jean Valjean.
+
+Overigens was Jean Valjean gelukkig.
+
+Wanneer Cosette met hem uitging, leunde zij op zijn arm en was fier en
+gelukkig uit de volheid van haar hart. Bij al deze teekenen van een
+zoo uitsluitende en met hem alleen tevredene liefde, voelde Valjean
+zijn ziel in zaligheid opgelost.
+
+De arme man trilde, overstroomd door hemelsche weelde; met verrukking
+hield hij zich overtuigd, dat dit zijn geheele leven zou duren; hij
+zeide in zich zelven, dat hij inderdaad niet genoeg geleden had,
+om zulk een schitterend geluk te verdienen, en dankte God uit de
+diepte zijner ziel, wijl Hij vergunde, dat hij, de ellendige, door
+dit onschuldig wezen zoo bemind werd.
+
+
+
+
+
+
+VIJFDE HOOFDSTUK.
+
+DE ROOS BESPEURT DAT ZIJ EEN WAPEN IS.
+
+
+Op zekeren dag zag Cosette toevallig in den spiegel en zeide:
+"He!" Het kwam haar bijna voor, dat zij mooi was! Dit bracht haar
+in een zonderlinge onrust. Tot hiertoe had zij aan haar gezicht niet
+gedacht. Zij zag in den spiegel, maar nam zich niet op. Bovendien had
+men haar dikwerf gezegd, dat zij leelijk was; Jean Valjean alleen
+zeide zacht: "Wel neen, wel neen!" Hoe het zij, Cosette had altijd
+gemeend, dat zij leelijk was, en was met de gemakkelijke berusting
+der kindsheid in dat denkbeeld groot geworden. Maar zie, eensklaps
+zeide haar de spiegel, evenals Jean Valjean: "Wel neen!" Zij sliep den
+ganschen nacht niet.--Indien ik schoon ware! dacht zij; hoe aardig
+zou het zijn als ik schoon ware!--En zij herinnerde zich die harer
+kloostergezellinnen, die om haar schoonheid beroemd waren, en zij
+zeide bij zich zelve: Hoe! zou ik op mejuffrouw die of die gelijken!
+
+Den volgenden dag beschouwde zij zich, maar niet toevallig, en zij
+twijfelde.--"Waar waren mijn gedachten?" zeide zij; "neen, ik ben
+leelijk!" 't Was alleen, omdat zij slecht geslapen had, omdat haar
+oogen flauw waren en haar gezicht bleek was. Het geloof aan haar
+schoonheid had haar den vorigen dag niet zoo buitengewoon verheugd,
+maar nu was zij treurig, er niet meer aan te gelooven. Zij beschouwde
+zich niet meer, en langer dan veertien dagen beproefde zij zich te
+kappen met den rug naar den spiegel gekeerd.
+
+Des avonds na het middagmaal was zij gewoon in het salon te borduren,
+of eenigen kloosterarbeid te verrichten, terwijl Jean Valjean bij haar
+las. Eens sloeg zij de oogen van haar werk op, en was zeer verwonderd
+over de ongeruste wijze, waarop haar vader haar aanschouwde.
+
+Een anderen keer meende zij op de straat iemand, die achter haar ging,
+en dien zij niet zag, te hooren zeggen: Een schoone dame, maar slecht
+gekleed. "O," dacht zij, "dat geldt mij niet. Ik ben leelijk, maar
+goed gekleed."--Zij droeg toen haar pluchen hoed en merinossen kleed.
+
+Zekeren dag, eindelijk, was zij in den tuin en zij hoorde de oude
+vrouw Toussaint zeggen: "Hebt gij wel opgemerkt, mijnheer, hoe
+mooi de jongejuffrouw wordt?" Cosette hoorde niet wat haar vader
+antwoordde; de woorden van vrouw Toussaint veroorzaakten haar een
+soort van schok. Zij verliet den tuin, ging naar haar kamer, ijlde
+voor den spiegel, zij had zich sedert drie maanden niet beschouwd,
+en slaakte een kreet. Zij was over zich zelve verbijsterd.
+
+Zij was schoon en lief; zij kon zich niet beletten, de meening van
+vrouw Toussaint en van haar spiegel te deelen. Haar vormen waren
+weelderig, haar vel was blank, heur haar zacht en glanzend; een
+onbekende gloed schitterde in haar blauwe oogen. Eensklaps, in een
+minuut, als bij het ontstaan van een helder licht, was zij zich haar
+schoonheid bewust geworden; anderen hadden 't immers reeds opgemerkt,
+vrouw Toussaint zeide het; 't was blijkbaar dat de voorbijganger
+van haar gesproken had, er was geen twijfel; nu keerde zij naar
+den tuin terug, en waande zich een koningin; zij meende de vogels
+te hooren zingen, hoewel het winter was; zij zag den hemel verguld,
+de zon in het geboomte, bloemen aan de struiken, zij was opgetogen,
+in een onuitsprekelijke verrukking.
+
+Jean Valjean gevoelde van zijn kant een innige, onbegrijpelijke
+hartsbeklemming.
+
+Inderdaad, sedert eenigen tijd had hij met schrik de toenemende
+schoonheid opgemerkt, die dagelijks schitterender op het zachte gelaat
+van Cosette verscheen. Voor alle anderen een bekoorlijk morgenrood;
+alleen voor hem een somber.
+
+Cosette was langen tijd schoon geweest, zonder het op te merken. Maar
+reeds van den beginne af deed dit onverwachte licht, 't welk langzaam
+opging en trapswijs de geheele gestalte van het meisje omhulde, de
+sombere oogen van Jean Valjean pijnlijk aan. Hij gevoelde, dat het
+een verandering zou zijn in een gelukkig leven, zoo gelukkig, dat hij
+er niet aan durfde roeren, uit vrees er iets in te verstoren. Deze
+man, die alle tegenspoeden had doorgestaan, die nog bloedde door
+de verwondingen van zijn lot, die bijna slecht was geweest en
+schier een heilige was geworden, die na de ketenen van het bagno te
+hebben gesleept, nu de onzichtbare, maar zware keten der eindelooze
+eerloosheid sleepte, deze man, dien de wet niet had losgelaten, en
+die elk oogenblik weder gevat en uit de verborgenheid zijner deugd
+in het helder licht der openbare schande kon worden gebracht, deze
+man berustte in alles, verschoonde alles, vergaf alles, zegende alles,
+wilde allen goed, en bad alleen van de Voorzienigheid, van de menschen,
+van de wetten, van de maatschappij, van de natuur, van de wereld,
+dit eenige: dat Cosette hem mocht beminnen.
+
+Dat Cosette hem bij voortduring mocht beminnen, dat God het hart van
+dit kind niet belette tot hem te komen en bij hem te blijven. Door
+Cosette bemind, gevoelde hij zich genezen, gerust, bevredigd,
+gelukkig, beloond en bekroond. Door Cosette bemind, was hij zalig;
+hij verlangde niets meer. Zoo men hem gevraagd had: Wilt gij iets
+meer? zou hij geantwoord hebben: Neen. Zoo God hem gevraagd had:
+Wilt gij den Hemel? zou hij geantwoord hebben: Ik zou er bij verliezen.
+
+Al wat dezen toestand kon aanraken, ware het slechts zeer licht
+en oppervlakkig, deed hem beven, als ware het 't begin van iets
+anders. Nooit had hij recht geweten wat de schoonheid eener vrouw was;
+maar door instinct begreep hij, dat dit iets vreeselijks kon zijn.
+
+Deze schoonheid, die zich allengskens overweldigend en trotsch,
+aan zijn zijde, onder zijn oogen ontwikkelde op het tevens argeloos
+en belangrijk gelaat van het meisje, aanschouwde hij van uit zijn
+leelijkheid, zijn ouderdom, zijn ellende, zijn verworpenheid, zijn
+bedruktheid met ontzetting. Hij dacht: "Hoe schoon is zij! Wat zal
+van mij worden!"
+
+Hierin bestond overigens het verschil tusschen zijn liefde en de
+liefde eener moeder. Wat hij met angst zag, zou een moeder met vreugd
+hebben gezien.
+
+De eerste verschijnselen vertoonden zich spoedig.
+
+Van den dag, dat zij bij zich zelve had gezegd: Inderdaad, ik ben
+schoon! stelde Cosette meer belang in haar kleeding. Zij herinnerde
+zich de woorden van den voorbijganger: Mooi, maar slecht gekleed--de
+stem van een orakel, die langs haar gegaan en verdwenen was, na
+in haar hart een der beide kiemen te hebben gelegd, die later het
+geheele leven der vrouw zullen vervullen, de coquetterie. De liefde
+is de andere kiem.
+
+Met het geloof aan haar schoonheid, ontwikkelde zich in haar
+de gansche vrouwelijke ziel. Zij had een afkeer van het merinos
+en schaamde zich over het pluche. Haar vader had haar nooit iets
+geweigerd. Eensklaps was zij ingewijd in de geheimen van den hoed,
+van het kleedje, van de mantille, van het laarsje, van de manchette,
+van de stof die goed staat, van de kleur die past, deze wetenschap,
+die van de Parijsche vrouw iets zoo bekoorlijks, zoo innemends, zoo
+gevaarlijks maakt. Het woord femme capiteuse is voor de Parijsche vrouw
+uitgevonden, 't beteekent, dat men eene vrouw niet kan aanschouwen
+zonder als betooverd te worden.
+
+In minder dan een maand was de kleine Cosette in de onaanzienlijke
+Babelstraat niet alleen een der schoonste vrouwen, en dat beteekent
+iets, maar zij was een der best gekleede dames van Parijs, wat veel
+meer wil zeggen. Zij zou gaarne den bewusten "voorbijganger" ontmoet
+hebben, om te hooren wat hij nu zou zeggen. Zij was inderdaad in alle
+opzichten bekoorlijk, en wist verwonderlijk een hoed van Gerard van
+een hoed van Herbaut te onderscheiden.
+
+Angstig sloeg Jean Valjean deze verandering gade. Hij gevoelde, dat
+hij zelf nooit anders dan zou kunnen kruipen, of ten hoogste gaan,
+en zag dat Cosette vleugels kreeg.
+
+Overigens zou een vrouw reeds op 't eerste gezicht van Cosette's
+kleeding gezien hebben, dat zij geen moeder had. Zekere kleine
+voegzaamheden, zekere bijzondere aangenomen gebruiken waren door
+Cosette niet in acht genomen. Een moeder, bij voorbeeld, zou haar
+gezegd hebben, dat een jong meisje geen damast draagt.
+
+Den eersten keer toen Cosette in haar zwart damastzijden kleed en
+mantilje, en haar witkrippen hoed uitging, nam zij, vroolijk, opgewekt,
+blozend, fier en schitterend den arm van Jean Valjean.--"Vader,"
+vroeg zij, "hoe vindt ge mij nu?" Jean Valjean antwoordde, met een
+stem, welke bitter was als die van een afgunstige: "Bekoorlijk."--Op
+de wandeling was hij voorts als gewoonlijk. Te huis komende vroeg
+hij Cosette:
+
+"Wilt ge uw kleed en hoed van vroeger niet meer dragen?"
+
+Dit had plaats in de kamer van Cosette. Cosette wendde zich naar de
+kleerkast, waar haar kloosterkleeding nog hing. "Deze plunje!" zeide
+zij. "Vader, wat zal ik daarmeê doen? O neen, die leelijke dingen
+draag ik niet meer. Met dat ding op 't hoofd heb ik veel van een
+oude schoonmaakster."
+
+Jean Valjean zuchtte diep.
+
+Van dien oogenblik af, merkte hij op, dat Cosette, die vroeger altijd
+wilde te huis blijven, zeggende: Vader, ik vermaak mij hier beter
+met u, nu steeds wenschte uit te gaan. Inderdaad, waartoe dient een
+fraaie gestalte en een keurige kleeding, zoo men ze niet laat zien.
+
+Ook merkte hij op, dat Cosette niet meer dezelfde liefde voor de
+achterplaats had. Nu was zij het liefst in den tuin en wandelde niet
+zonder vermaak voor het hek. Schuw, zette Jean Valjean den voet niet
+in den tuin, hij bleef op zijn achterplaats, als de hond.
+
+Nu Cosette wist dat zij schoon was, verloor zij het bekoorlijke dier
+onwetendheid; een uitnemende bekoorlijkheid; want de schoonheid, door
+argeloosheid opgeluisterd, is onbeschrijfelijk, en niets is heerlijker
+dan een schitterende onschuld, die, zonder het te weten, in haar hand
+den sleutel van een hemel heeft. Maar wat zij aan naïeve bevalligheid
+verloor, won zij aan ernstige, peinzende bekoorlijkheid. Haar geheele
+persoon, doordrongen door de vreugden der jeugd, der onschuld en der
+schoonheid, ademde een betooverende zwaarmoedigheid.
+
+'t Was omstreeks dien tijd, dat Marius haar, na zes maanden, in het
+Luxembourg wederzag.
+
+
+
+
+
+
+ZESDE HOOFDSTUK.
+
+DE VELDSLAG BEGINT.
+
+
+Cosette was in haar duisternis, gelijk Marius in de zijne,
+volkomen gereed om in gloed te geraken. Het lot bracht langzaam,
+met zijn geheimzinnig, onfeilbaar geduld, deze twee wezens bijeen,
+beiden vervuld en kwijnend van de verwoestende electriciteit van den
+hartstocht, welke de liefde in zich droegen, zooals twee wolken den
+bliksem dragen, en die elkander treffen en samensmelten zouden door
+een blik, gelijk de wolken door een bliksemstraal.
+
+Men heeft in de liefderomans zooveel misbruik van den blik gemaakt,
+dat hij eindelijk in minachting is gekomen. Nauwelijks durft men thans
+meer zeggen, dat twee wezens alleen door den blik verliefd op elkaar
+zijn geworden. 't Is toch aldus, dat men verliefd wordt en niets
+anders. Het overige is slechts het overige, en komt later. Niets is
+wezenlijker dan deze geweldige schokken, welke twee zielen elkander
+bij de wisseling van dezen vonk geven.
+
+In het oogenblik, dat Cosette, zonder het te weten, dien blik schoot,
+die Marius in verwarring bracht, vermoedde Marius niet, dat hij
+insgelijks een blik schoot, die Cosette in verwarring bracht. Hij
+veroorzaakte haar hetzelfde leed en hetzelfde goed.
+
+Sinds lang zag zij hem en sloeg hem gade, zooals meisjes zien en
+gadeslaan, terwijl zij elders zien. Marius vond Cosette nog leelijk,
+toen Cosette Marius reeds schoon vond. Maar dewijl hij niet op haar
+lette, was de jongeling haar onverschillig.
+
+Zij kon evenwel niet beletten, bij zich zelve te zeggen, dat hij
+fraai haar, fraaie oogen, fraaie tanden, een bekoorlijke stem had,
+wanneer zij hem met zijn makkers hoorde spreken, dat hij, zoo
+men aanmerkingen wilde maken, geen fraaie houding had, maar eene
+eigenaardige bevalligheid, dat hij in 't geheel niet dom scheen, dat
+zijn geheel voorkomen iets edels, zachts, eenvoudigs en fiers toonde,
+en dat hij eindelijk wel arm maar goed scheen.
+
+Den dag toen hun oogen elkander ontmoetten en plotseling die
+geheime en onuitsprekelijke dingen zeiden, welke de blik stamelt,
+begreep Cosette aanvankelijk niets. Zij kwam peinzend te huis in de
+Westerstraat, waar Jean Valjean, naar gewoonte, zijn zes weken had
+doorgebracht. Toen zij den volgenden morgen ontwaakte, dacht zij aan
+dien onbekenden jongeling, die zoo lang onverschillig en koel was
+geweest, en nu op haar scheen te letten, en niets duidde aan, dat
+deze opmerkzaamheid haar aangenaam was. Veeleer was zij eenigszins
+wrevelig op dien schoonen onverschillige. Een zweem van vijandelijk
+gevoel verhief zich in haar: 't scheen haar, en zij gevoelde er een
+kinderlijke vreugde over, dat zij zich eindelijk zou kunnen wreken.
+
+Daar zij wist dat ze schoon was, had zij er een onduidelijk gevoel
+van, dat zij een wapen had. De vrouwen spelen met haar schoonheid
+als kinderen met hun mes. Zij kwetsen er zich zelven mede.
+
+Men herinnere zich Marius' aarzeling, zijn ontroering, zijn
+angsten. Hij bleef op zijn bank en naderde niet. Dit was Cosette
+onaangenaam. Op zekeren dag zeide zij tot Jean Valjean: Vader, laat ons
+een weinig naar dien kant wandelen.--Ziende dat Marius niet tot haar
+kwam, ging zij tot hem. In dergelijke gevallen gelijkt iedere vrouw
+op Mahomed. Daarbij is, zonderlinger wijze, het eerste verschijnsel
+van ware liefde bij den jongeling, beschroomdheid; bij een meisje,
+stoutmoedigheid. Dit is verwonderlijk, en toch zeer eenvoudig. 't
+Zijn twee seksen die elkander pogen te naderen, en die elkanders
+hoedanigheden aannemen.
+
+Dien dag maakte het gezicht van Cosette Marius verbijsterd, het
+gezicht van Marius deed Cosette huiveren. Marius verwijderde zich vol
+vertrouwen, en Cosette onrustig. Van dien dag af beminden zij elkander.
+
+Het eerste wat Cosette gevoelde, was een onbestemde, diepe
+droefgeestigheid. 't Kwam haar voor, als ware haar ziel, van den
+eenen dag op den anderen, duisterder geworden. Zij herkende ze niet
+meer. De blankheid der ziel van jonge meisjes, welke uit koelheid en
+vroolijkheid bestaat, gelijkt de sneeuw. Zij smelt onder de liefde,
+die haar zon is.
+
+Cosette wist niet wat liefde was. Nooit had zij dat woord in den
+aardschen zin hooren uitspreken. In de wereldsche muziekwerken,
+welke in het klooster kwamen, werd het woord amour (liefde) steeds
+door tambour of pandour vervangen. Dit vormde raadsels, welke de
+verbeelding der "grooten" in beweging bracht, als: "O, hoe liefelijk
+is de trommel!" of "Medelijden is geen pandoer!" Maar Cosette had te
+jong het klooster verlaten om zich veel met den "trommel" bemoeid
+te hebben. Zij wist dus geen naam te geven aan 't geen zij thans
+gevoelde. Is men er te minder ziek om, dewijl men den naam zijner
+ziekte niet kent?
+
+Zij beminde te vuriger, wijl zij onwetend beminde. Zij wist niet of
+het goed of slecht, nuttig of gevaarlijk, noodzakelijk of doodelijk,
+eeuwig of vluchtig, geoorloofd of verboden was; zij beminde. Zij
+zou zeer verwonderd zijn geweest, zoo men haar gezegd had: Slaapt
+gij niet? dat is verboden! Eet gij niet? dit is verkeerd! Voelt
+ge bedruktheid en hartkloppingen? dat mag niet wezen! Bloost en
+verbleekt ge, wanneer iemand in het zwart gekleed aan het einde van
+zekere groene laan verschijnt? dit is schandelijk! Zij zou dit niet
+begrepen, en geantwoord hebben: Hoe kan ik schuldig zijn in iets,
+waaraan ik niets doen kan en waarvan ik niets weet?
+
+De liefde, welke zich aanbood, was juist die, welke het best
+overeenkwam met den toestand harer ziel. 't Was een soort van
+vereering op een afstand, een stomme aanschouwing, de vergoding door
+een onbekende. 't Was de verschijning der jeugd aan de jeugd, de
+droom der nachten, roman geworden en droom gebleven, de gewenschte
+verschijning eindelijk verwezenlijkt en vleesch geworden, doch
+nog zonder naam, zonder feil, zonder vlek, zonder eischen, zonder
+gebrek; met één woord, de verwijderde, ideaal gebleven minnaar, een
+hersenschim met een vorm. Een nadere, tastbaarder ontmoeting zou in
+dit eerste tijdperk Cosette hebben verschrikt, die nog ten halve in
+de ruwe nevels des kloosters gedompeld was. Zij bezat al de vrees
+der kinderen, met die der nonnen vermengd. De kloostergeest, die haar
+gedurende vijf jaren doordrongen had, wasemde nog langzaam van haar
+geheele persoonlijkheid uit en deed alles rondom haar beven. In dien
+toestand was 't geen minnaar dien zij behoefde, niet eens een geliefde,
+'t was een visioen. Zij begon Marius te vereeren als iets heerlijks,
+lichtends, onbereikbaars.
+
+Wijl de uiterste onnoozelheid aan de uiterste coquetterie grenst,
+glimlachte zij hem openhartig toe.
+
+Ongeduldig wachtte zij iederen dag het uur der wandeling, zij vond
+er Marius, gevoelde zich onuitsprekelijk gelukkig, en meende oprecht
+geheel haar gedachte uit te spreken, als zij tot Jean Valjean zeide:
+"welk een bekoorlijke tuin is het Luxembourg!"
+
+Marius en Cosette stonden voor elkander in den nacht. Zij spraken,
+groetten, kenden elkander niet. Zij zagen elkander slechts, en even
+als de sterren aan den hemel, welke door millioenen mijlen gescheiden
+zijn, leefden zij in elkanders beschouwing.
+
+Zoo werd Cosette allengskens een vrouw en ontwikkelde zich, schoon
+en beminnend, met de bewustheid harer schoonheid, en de onbekendheid
+harer liefde. Coquet was zij door haar onschuld.
+
+
+
+
+
+
+ZEVENDE HOOFDSTUK.
+
+TEGEN TREURIGHEID NOG GROOTER TREURIGHEID.
+
+
+Iedere toestand heeft een bijzonder instinct. De oude, eeuwige
+moeder natuur verwittigde Jean Valjean heimelijk van Marius'
+tegenwoordigheid. Jean Valjean beefde in het diepst zijner
+gedachte. Jean Valjean zag, wist niets, en beschouwde evenwel met
+halsstarrige oplettendheid de duisternis waarin hij was, als gevoelde
+hij aan de eene zijde iets dat werd opgebouwd, aan de andere iets
+dat verging. Marius, insgelijks gewaarschuwd door diezelfde moeder
+natuur, de strenge wet van den goeden God, deed alles wat hij kon om
+zich aan den "vader" te onttrekken.
+
+'t Gebeurde evenwel, dat Jean Valjean hem soms zag.
+
+Marius' bewegingen waren volstrekt niet natuurlijk meer. Zijn
+voorzichtigheid was loensch en zijn vermetelheid linksch. Hij naderde
+niet meer zoo dicht als vroeger; hij zette zich in de verte neer
+en bleef daar als in verrukking; hij had een boek en deed alsof hij
+las. Waarom veinsde hij? Vroeger kwam hij in zijn ouden rok, nu droeg
+hij dagelijks zijn nieuwen rok; 't was niet zeker of hij zich niet liet
+friseeren; zijn oogen waren ook zoo wonderlijk; hij droeg handschoenen;
+kortom, Jean Valjean haatte dien jongeling van ganscher harte.
+
+Cosette liet niets blijken. Zonder juist te weten, wat haar bewoog,
+had zij echter het duidelijk bewustzijn, dat het iets was, en zij
+het moest verbergen.
+
+In den smaak voor kleeding, welke bij Cosette ontstaan was,
+en de gewoonte om nieuwe kleederen te dragen, die de onbekende
+had aangenomen, was een zekere overeenkomst, die Jean Valjean
+onaangenaam was. 't Was toevallig misschien, ongetwijfeld, zeker;
+maar die toevalligheid kon gevaarlijk worden.
+
+Nooit sprak hij Cosette over dien vreemde. Op zekeren dag kon hij zich
+echter niet bedwingen en met die onbestemde wanhoop, welke eensklaps de
+ramp peilt, zeide hij haar: "Dit jonge mensch ziet er zeer pedant uit!"
+
+Een jaar vroeger, toen zij nog een klein onverschillig meisje was,
+zou zij geantwoord hebben: "Nu, ik vind hem heel lief." Tien jaren
+later, met de liefde van Marius in het hart, zou zij geantwoord hebben:
+"Pedant en ondragelijk om te zien; ge hebt gelijk."--Op het oogenblik
+des levens en des gevoels, waarin zij thans was, antwoordde zij enkel
+met de grootste bedaardheid: "Dit jonge mensch!"
+
+Alsof zij hem voor het eerst van haar leven zag.
+
+"Hoe dom ben ik!" dacht Jean Valjean. "Zij had hem nog niet
+opgemerkt. Nu vestig ik er haar aandacht op."
+
+O eenvoud des ouderdoms! o sluwheid der jeugd!
+
+Dit is wederom een wet dier jeugdige jaren van lijden en zorgen, van
+dien levendigen strijd der eerste liefde tegen de eerste hindernissen,
+dat het meisje zich in geen strik laat vangen, terwijl de jongeling in
+alle strikken valt. Jean Valjean had tegen Marius een geheimen oorlog
+begonnen, dien Marius in de verheven domheid van zijn hartstocht
+en zijn leeftijd niet begreep. Jean Valjean legde hem een menigte
+belemmeringen in den weg; hij veranderde het uur, verwisselde van
+bank, vergat zijn zakdoek, kwam alleen in het Luxembourg; Marius liep
+blindelings in al deze strikken; en op al de vraagteekens door Jean
+Valjean op zijn weg geplant, antwoordde hij onnoozel: ja. Intusschen
+bleef Cosette in haar schijnbare onverschilligheid en onverstoorbare
+kalmte verschanst, zoodat Jean Valjean tot dit besluit kwam: Deze
+knaap is dol verliefd op Cosette; maar Cosette weet nauwelijks,
+dat hij bestaat.
+
+Desniettemin gevoelde hij in zijn hart een smartelijke
+ongerustheid. Ieder oogenblik kon het uur slaan, dat Cosette
+wederkeerig zou beminnen. Begint niet alles met onverschilligheid?
+
+Eenmaal beging Cosette een misslag, die hem deed ontstellen. Hij
+stond op van de bank na drie uur gezeten te hebben, en toen zeide zij:
+"Nu al!"
+
+Jean Valjean had zijn wandelingen naar het Luxembourg niet gestaakt,
+wijl hij niets bijzonders wilde doen en bovenal vreesde Cosette's
+aandacht te wekken; maar terwijl Cosette, in deze voor beide verliefden
+zoo zoete uren, haar glimlach naar Marius wendde, die verrukt in deze
+beschouwing verzonken was en thans in de wereld niets anders zag dan
+een aangebeden schitterend gelaat, richtte Jean Valjean glinsterende
+en vreeselijke oogen op Marius. Hij, die eindelijk gemeend had niet
+meer in staat te zijn tot een kwaadwillig gevoel, geloofde, zoodra
+hij Marius zag, weder woest en wreed te worden, en hij voelde tegen
+dien jongeling die oude holen zijner ziel zich weder openen en woelen,
+die vroeger zooveel woede bevat hadden. Het scheen hem schier, alsof
+nieuwe, onbekende kraters in hem ontstonden.
+
+Hoe! hij was dáár, dat wezen! wat kwam hij er doen? Hij slingerde
+rond, snuffelde, spiedde, maakte plannen! hij dacht: wel, waarom
+niet? hij sloop om zijn, Valjean's, leven, om zijn geluk, ten einde
+het te grijpen en weg te voeren.
+
+Jean Valjean voegde er bij: Ja, dat is het! Wat zoekt hij? een
+avontuur? Wat wil hij? een minnarij? Een minnarij! en ik! Hoe! ik zal
+eerst de ellendigste der menschen zijn geweest en dan de rampzaligste,
+ik zal zestig jaren levens geknield hebben voortgesleept, alles
+geleden hebben wat te lijden is, oud geworden zijn zonder jong te
+zijn geweest, zonder familie, zonder verwanten, zonder vrouw, zonder
+kinderen geleefd hebben, iets van mijn bloed op alle steenen, op
+alle stammen, op alle palen, langs alle muren achtergelaten hebben;
+ik zal zachtmoedig zijn geweest, hoewel men hard tegen mij was, en
+goed, hoewel men slecht voor mij was; ik zal, in weerwil van alles,
+eindelijk weer een eerlijk man zijn geworden, berouw hebben gehad
+over het door mij bedreven kwaad, en het kwade hebben vergeven,
+dat men mij gedaan heeft, en op het oogenblik, dat ik beloond word,
+op het oogenblik, dat alles geëindigd is, en ik het doel bereik,
+op het oogenblik, dat ik heb wat ik wil, wat ik goed en deugdelijk
+betaald gewonnen heb, zal dat alles heengaan en verdwijnen; ik zal
+Cosette verliezen, mijn leven, mijn vreugd, mijn ziel; wijl het een
+jongen dwaas behaagde in het Luxembourg te wandelen!
+
+Toen vulden zich zijn oogen met een buitengewoon somber vuur. 't
+Was niet meer een mensch, die een ander mensch; niet een vijand,
+die een vijand aanschouwt; 't was een bloedhond, die een dief ziet.
+
+Men weet het overige. Marius bleef in zijn onzinnigheid. Zekeren
+dag volgde hij Cosette in de Westerstraat. Een anderen dag sprak
+hij met den portier. Zijnerzijds sprak de portier met Valjean,
+zeggende: "Mijnheer, wie is toch die zonderlinge jongeling, die naar
+u vraagt?" Den volgenden dag sloeg Jean Valjean op Marius dien blik,
+welken Marius eindelijk opmerkte. Acht dagen later was Jean Valjean
+verhuisd. Hij zwoer, dat hij geen voet meer in het Luxembourg, noch
+in de Westerstraat zou zetten. Hij keerde terug naar de straat Plumet.
+
+Cosette klaagde niet, zeide niets, vroeg niet, zij trachtte de reden
+hiervan niet te vernemen; zij was reeds in het tijdperk, wanneer men
+vreest, doorvorscht te worden en zich te verraden. Jean Valjean had
+niet de minste ondervinding van deze rampen, de eenige die bekoorlijk
+zijn, en de eenige welke hij niet kende; dit maakte dat hij de ernstige
+beteekenis van Cosette's stilzwijgendheid niet begreep. Alleen merkte
+hij op, dat zij treurig was geworden, en hij werd bedroefd. 't Was
+wederzijdsche onervarenheid, die met elkander in strijd was.
+
+Eenmaal deed hij een poging. Hij vroeg Cosette:
+
+"Wilt ge naar het Luxembourg gaan?"
+
+Een straal verhelderde Cosette's bleek gezicht.
+
+"Ja," antwoordde zij.
+
+Zij gingen er heen. Er waren drie maanden verstreken. Marius kwam er
+niet meer. Marius was er niet.
+
+Den volgenden dag vroeg Jean Valjean weder aan Cosette:
+
+"Wilt gij naar het Luxembourg gaan?"
+
+Zij antwoordde treurig en zacht:
+
+"Neen."
+
+Deze treurigheid griefde Jean Valjean, en deze zachtheid vervulde
+hem met smart.
+
+Wat ging er om in dit nog zoo jong en reeds zoo ondoordringbaar
+gemoed? Wat was bezig er zich in te vormen? Wat gebeurde in de ziel
+van Cosette? Soms bleef Jean Valjean, in plaats van te bed te gaan,
+er naast zitten, met het hoofd in de hand en bracht den ganschen nacht
+door met zich te vragen: waar denkt Cosette aan? en met aan de dingen
+te denken, waaraan zij kon denken.
+
+O, welke smartelijke blikken wendde hij in die oogenblikken naar het
+klooster, dit kuische, heilige verblijf der engelen, dien ongenaakbaren
+ijsberg der deugd. Met welk een wanhopige verrukking aanschouwde hij
+dien kloostertuin, vol onbekende bloemen en opgesloten maagden, waar
+alle geuren en alle zielen regelrecht naar den hemel opstijgen. Hoe
+aanbad hij dat voor altoos gesloten paradijs, waaruit hij vrijwillig
+was heen gegaan, dat hij dwaselijk had verlaten. Hoe betreurde hij zijn
+zelfverloochening en zijn dwaasheid, Cosette in de wereld te hebben
+teruggebracht; arme held der opoffering, door zijn opoffering zelve
+aangetast en verslagen! Hoe dikwerf zuchtte hij: "Wat heb ik gedaan?"
+
+Van dit alles merkte Cosette evenwel niets. Hij toonde haar noch
+misnoegen noch norschheid; zijn gedrag was altijd even opgeruimd en
+goedhartig. Jean Valjean was jegens haar teederder en vaderlijker
+dan ooit. Zoo iets in hem minder vreugd had kunnen aanduiden, zou
+het zijn meerdere zachtmoedigheid zijn geweest.
+
+Harerzijds kwijnde Cosette. Zij leed door de afwezigheid van Marius,
+evenzeer als zij over zijn tegenwoordigheid, zonderlingerwijze,
+en zonder er zich rekenschap van te kunnen geven, verheugd was
+geweest. Toen Jean Valjean haar niet meer op de gewone wandelingen
+geleidde, had het vrouwelijk instinct haar onduidelijk in het hart
+gefluisterd, dat zij niet moest laten blijken in het Luxembourg
+belang te stellen, en zoo zij er zich onverschillig voor betoonde,
+haar vader er haar weder heen zou voeren. Maar dagen, weken en
+maanden volgden elkander op. Jean Valjean had stilzwijgend Cosette's
+stilzwijgende goedkeuring aangenomen. Zij betreurde het. Het was te
+laat. Den dag, dat zij weder naar het Luxembourg ging, was Marius er
+niet meer. Marius was dus verdwenen. 't Was uit. Wat te doen? Zou
+zij hem ooit weder vinden? Zij voelde een beklemming des harten,
+welke niets verruimde en die elken dag vermeerderde; zij wist niet
+meer of het zomer dan wel winter was, of het regende dan, of de zon
+scheen, of de vogels zongen of de dahlias of viooltjes bloeiden, of
+de tuin van het Luxembourg bekoorlijker dan die der Tuilerieën was,
+of het linnen, dat de waschvrouw te huis bracht, te veel of te weinig
+gestijfd was, of vrouw Toussaint haar marktgang goed of slecht gedaan
+had; en zij bleef neerslachtig, slechts aan één gedachte overgegeven,
+met strakken blik, als wanneer men des nachts op de donkere, diepe
+plaats staart, waar een verschijning is verdwenen.
+
+Overigens liet zij evenmin aan Jean Valjean iets anders zien dan haar
+bleekheid. Zij toonde hem immer een vriendelijk gezicht.
+
+Maar deze bleekheid was meer dan voldoende om Jean Valjean bekommering
+aan te jagen. Soms vroeg hij haar:
+
+"Wat deert u?"
+
+Zij antwoordde:
+
+"Mij deert niets."
+
+En na een poos, alsof zij opmerkte dat hij insgelijks treurig was,
+hernam zij:
+
+"Deert u iets, vader?"
+
+"Mij? neen," zeide hij.
+
+Deze twee wezens, die elkander zoo uitsluitend, met zulk een innige
+liefde bemind, en zoo lang met en door elkander geleefd hadden, leden
+nu naast elkander, de een om den ander, zonder het elkander te zeggen,
+zonder het elkander te wijten, en glimlachend.
+
+
+
+
+
+
+ACHTSTE HOOFDSTUK.
+
+DE GALEIKETEN.
+
+
+De ongelukkigste van beiden was Jean Valjean. De jeugd heeft zelfs
+in haar verdriet altijd nog een helderheid.
+
+In zekere oogenblikken leed Jean Valjean zóóveel, dat hij kinderachtig
+werd. 't Is het eigenaardige der smart, dat zij de kinderlijke zijde
+van den mensch weder te voorschijn roept. Hij gevoelde ontwijfelbaar,
+dat Cosette hem ontging. Hij had willen strijden, haar tegenhouden,
+haar door iets uiterlijks en schitterends willen begoochelen. Deze
+gedachten, kinderachtig, zooals wij gezegd hebben, doch tevens
+berekenend, gaven hem en wel door haar kinderachtigheid, een tamelijk
+juist begrip omtrent den invloed van uiterlijke versieringen op de
+verbeelding van jonge meisjes. Eens zag hij op de straat een generaal
+in volle uniform te paard voorbij rijden, den graaf Coutard, kommandant
+van Parijs. Hij benijdde dien vergulden man, en dacht: welk een geluk
+zou 't zijn dien rok te dragen; Cosette zou verrukt zijn, als zij
+hem zag; wanneer hij met Cosette aan den arm het hek der Tuilerieën
+voorbijging, zou men het geweer voor hem presenteeren, en dit zou voor
+Cosette voldoende zijn, en haar de gedachte van jongelieden afleiden.
+
+Een onverwachte schok paarde zich aan deze treurige gedachten.
+
+In hun afgezonderd leven, en sedert zij in de straat Plumet woonden,
+hadden zij de gewoonte aangenomen, soms het genot te smaken van de
+zon te zien opgaan, een zoete vreugd, die zoowel past voor hen die
+het leven ingaan, als voor hen die het uittreden.
+
+Een wandeling in den vroegen morgen heeft voor dengeen, die de
+eenzaamheid bemint, hetzelfde genot als eene avondwandeling, en de
+vroolijkheid der natuur bovendien. De straten zijn eenzaam, maar de
+vogels zingen. Cosette, zelve een vogel, stond gaarne 's morgens vroeg
+op. Deze morgenwandelingen werden den vorigen avond besproken. Hij
+stelde ze voor, zij nam ze aan. Ze werden als een complot beraamd;
+men ging uit vóór 't nog geheel licht was, en dit was een van Cosettes
+kleine genoegens. Deze onschuldige overdrijvingen behagen de jeugd.
+
+Jean Valjean ging bij voorkeur, zooals men weet, naar weinig bezochte
+plaatsen, naar eenzame oorden, naar vergeten plekken. Destijds waren
+in den omtrek van Parijs armoedige velden, die schier met de stad
+verbonden waren, waar des zomers schraal koren groeide, en die in den
+herfst na den oogst het aanzien hadden, niet van gemaaid, maar van
+geplukt te zijn. Hierheen wendde zich Jean Valjean het liefst. Cosette
+verveelde er zich niet. 't Was voor hem de eenzaamheid, voor haar
+de vrijheid. Daar was zij weder een klein meisje; zij kon er loopen,
+schier spelen; zij zette haar hoed af, beschouwde de vlinders op de
+bloemen, maar ving ze niet; zachtmoedigheid en verteedering ontstaan
+met de liefde, en de jongedochter, die een bevend en teeder ideaal
+in zich draagt, heeft medelijden met den vleugel van een vlinder. Zij
+vlocht een krans van klaprozen, welke zij op het hoofd zette, en deze
+door de zon beschenen bloemen gaven aan haar frisch blozend gelaat
+een kroon van gloeiende kolen.
+
+Zelfs toen hun leven treurig was geworden, behielden zij de gewoonte
+dezer morgenwandelingen.
+
+Op een October-morgen, door den ongemeen fraaien herfst van 1831
+verlokt, waren zij uitgegaan en bevonden zich, toen 't licht werd, bij
+de barrière du Maine. 't Was niet het morgenrood, 't was de dageraad;
+een bekoorlijk, onbeschrijfelijk oogenblik: hier en daar nog eenige
+sterren aan den bleeken hemel; de aarde geheel zwart; de hemel geheel
+wit; een huivering door de grasscheuten; alom de geheimzinnige indruk
+der schemering. Een leeuwerik, die zich tusschen de sterren scheen te
+bevinden, zong uit de verbazende hoogte, en 't was alsof deze hymne
+van het kleine tot het oneindige de onmetelijkheid bevredigde. In het
+oosten kwam het Val-de-Grace, met zijn donkere massa, scherp uit den
+helderen horizont te voorschijn; tintelend steeg Venus op achter dien
+dom, en geleek een ziel die uit een donker gebouw ontvlucht.
+
+Alles was rustig en stil; niemand was op den weg; slechts op de
+zijpaden onderscheidde men enkele werklieden, die naar hun arbeid
+gingen.
+
+Jean Valjean had zich neergezet op eenig houtwerk, dat voor het hek
+van een werf lag. Zijn blik was naar den weg gekeerd, en zijn rug
+naar het licht; hij vergat de zon, die aan 't opgaan was; hij was in
+een dier diepe mijmeringen verzonken, die den geheelen geest innemen,
+en zelfs den blik boeien. Er zijn overdenkingen, welke den mensch als
+tusschen vier muren sluiten. Wanneer men er zich in bevindt, wordt
+er tijd vereischt om tot de aarde terug te keeren. Jean Valjean was
+in een dier mijmeringen verzonken. Hij dacht aan Cosette, aan een
+mogelijk geluk, zoo niets tusschen haar en hem kwam; aan dat licht,
+waarmede zij zijn leven vervulde, een licht dat de adem zijner ziel
+was. Hij was schier gelukkig in deze mijmering. Cosette stond naast
+hem, en zag de wolken zich rozig kleuren.
+
+Eensklaps riep Cosette: "Vader, ginds schijnt iemand te naderen."
+
+Jean Valjean sloeg de oogen op. Cosette had gelijk.
+
+De weg die naar de oude barrière du Maine voert, is zooals men weet,
+een verlenging der straat van Sèvres, en wordt rechthoekig door den
+binnen-boulevard doorsneden. Op den hoek van den weg en den boulevard,
+ter plaatse waar zij elkander kruisen, hoorde men een gerucht, dat
+in dit uur moeielijk te verklaren was. Een verwarde, vormlooze massa
+verscheen van den boulevard op den straatweg.
+
+Het werd grooter, 't scheen zich ordelijk te bewegen, doch hortend
+en waggelend. 't Scheen een voertuig te zijn, doch men kon niet
+onderscheiden, wat er op geladen was. Er waren paarden, wielen,
+kreten, klappende zweepen. Allengs werden de omtrekken duidelijker,
+hoewel nog in schemering gehuld. 't Was inderdaad een voertuig, dat
+van den boulevard op den weg was gekomen en de barrière naderde, waar
+Jean Valjean zat; een tweede, van 't zelfde voorkomen, volgde, toen een
+derde, toen een vierde, zeven voertuigen kwamen achtereenvolgens om den
+hoek te voorschijn; de koppen der paarden raakten het achterdeel der
+vooruitrijdende wagens. Gestalten bewogen zich op de karren, men zag
+in de schemering iets flikkeren als waren er bloote sabels, men hoorde
+een gerammel als van ketens; het naderde, de stemmen werden luider;
+'t was iets ontzettends, alsof het uit de spelonk der droomen kwam.
+
+Allengs werden de vormen duidelijker tusschen het geboomte, hoewel
+ze nog bleek als schimmen bleven; de langzaam rijzende morgen wierp
+een vaal schijnsel op dit tevens doodelijk en levend gekrioel, de
+hoofden der gestalten werden doodshoofden.
+
+'t Waren zeven rijtuigen, die achter elkander over den weg reden. De
+zes eerste waren van een zonderlingen bouw. 't Waren een soort van
+ladders op twee wielen, welke ladders vooraan de boomen vormden. Iedere
+wagen of liever ieder dezer ladders was met vier paarden achter
+elkander bespannen. Op deze ladders werden zonderlinge menschentrossen
+voortgesleept. In het halfduister zag men deze menschen niet, men
+vermoedde ze. Daar waren er vier-en-twintig op ieder voertuig, twaalf
+aan iedere zijde, met den rug tegen elkander, met het gezicht naar
+den voorbijganger, met afhangende beenen; aldus togen die menschen
+voort. Achter hun rug was iets dat klonk, een keten, en aan hun
+hals iets dat glinsterde, een halsboei. Ieder had een afzonderlijken
+halsboei, maar de keten was voor allen, zoodat deze vier-en-twintig
+menschen, wanneer zij van het voertuig kwamen en voortgingen, door
+een onverbiddelijke eenheid werden samengebonden, en over den grond,
+met de keten als ruggegraat, ongeveer als een duizendpoot moesten
+voortkruipen. Op ieder rijtuig stond vóór en ook achter een man,
+van welke beiden ieder een der einden van den keten onder zijn
+voeten had. De halsboeien waren vierkant. Het zevende voertuig was
+een groote vrachtwagen zonder huif, met vier wielen en zes paarden,
+waarop een hoop ijzeren ketels en pannen, fornuizen en ketens,
+waartusschen eenige geknevelde menschen lagen uitgestrekt, die ziek
+schenen. Deze geheel open wagen was voorzien van vervallen horden,
+die tot de voormalige strafpleging schenen gediend te hebben.
+
+Deze voertuigen hielden het midden van den weg. Aan beide zijden
+gingen, in een dubbele rij, wachten met eerlooze gezichten, en met
+driekante hoeden op 't hoofd als de soldaten van het Directoire;
+zij droegen gescheurde, smerige uniformrokken van invaliden en half
+grijze en blauwe havelooze pantalons, wijders roode epauletten,
+gele bandeliers, korte sabels, geweren en stokken; zij geleken
+trosboeven. Deze sbirren schenen uit het uitvaagsel der bedelaars
+te bestaan, met het gezag van den beul. Hij, die hun chef scheen,
+hield een postzweep in de hand.
+
+Al deze, in de morgenschemering onduidelijke, bijzonderheden werden
+meer en meer zichtbaar, naarmate de dag helderder werd. Vóór en achter
+den wagentrein reden gendarmes te paard statig met de sabel in de hand.
+
+Deze trein was zoo lang, dat toen het eerste voertuig reeds bij de
+barrière was, het laatste nauwelijks den boulevard verlaten had.
+
+Een menigte menschen, met die onbegrijpelijke snelheid te zamen
+gekomen, als dit te Parijs immer geschiedt, verdrongen elkaar aan
+beide zijden van den weg, om te zien.
+
+De mannen op de voertuigen lieten zich zwijgend hotsen. Zij waren
+blond van de morgenkoude. Allen droegen linnen broeken en klompen aan
+de bloote voeten. Het overige hunner kleeding was naar de luim der
+armoede. Hun plunje was van de afschuwelijkste tegenstrijdigheid;
+niets is treuriger dan een harlekijn in lompen. Gedeukte hoeden,
+geteerde petten, vuile wollen mutsen, en naast de boezeroen den zwarten
+rok met gaten in de ellebogen, verscheidenen droegen vrouwenhoeden;
+anderen een mand op het hoofd; men zag harige borsten, en door de
+scheuren der plunje onderscheidde men tatoueeringen; liefdetempels,
+vlammende harten, cupido's. Ook kwaadzeer en boosaardige puisten. Twee
+of drie hunner lieten, als op een stijgbeugel, hun voeten rusten op
+een van stroo gedraaid touw, dat onder hen aan de dwarshouten van het
+voertuig was gehecht. Een hunner had iets in de hand en bracht het aan
+den mond, dat een zwarte steen geleek, waarop hij beet; 't was brood,
+dat hij at. Aller oogen waren droog; dof of flikkerend van een heilloos
+licht. De geleiders vloekten, de geboeiden spraken geen woord; nu en
+dan hoorde men een stokslag op de ruggen of hoofden vallen; sommigen
+dier lieden geeuwden; de lompen, die zij droegen, waren afzichtelijk;
+de beenen hingen, de schouders schommelden, de hoofden stieten tegen
+elkander, de ijzers rammelden, de oogen vlamden wild; de vuisten
+balden zich of openden zich krachteloos als de handen van dooden;
+achter den trein schreeuwde en lachte een troep kinderen.
+
+Deze rij voertuigen, wat ze ook ware, had een treurig aanzien. Morgen,
+binnen een uur, kon het stortregenen, en weder en weder stortregenen,
+zoodat de havelooze plunje doornat moest worden; en eenmaal nat zijnde,
+konden deze lieden zich niet drogen, en ijskoud zich niet verwarmen;
+hun door en door natte linnen broeken zouden aan hun huid kleven,
+het water hun klompen vullen, de zweepslagen zouden het klappertanden
+niet kunnen beletten, de keten zou steeds aan den hals geklemd zijn,
+hun voeten zouden steeds hangen. 't Was onmogelijk, niet te sidderen
+bij den aanblik dezer aldus geboeide menschen, die bewegingloos aan
+de koude herfstvlagen, aan den regen, aan den noordenwind, aan al de
+stormen der lucht, even als boomen en steenen, waren blootgesteld.
+
+De stokslagen spaarden zelfs de zieken niet, die met koorden gekneveld,
+bewegingloos op het zevende voertuig lagen, en welke men daar als
+met ellende gevulde zakken, scheen neergeworpen te hebben.
+
+Eensklaps kwam de zon te voorschijn; de krachtige morgenstraal schoot
+uit en 't was, alsof hij al deze woeste hoofden deed gloeien; er brak
+een brand van vreeselijk gelach, gevloek en gezang uit. Het breede
+horizontale licht doorsneed de rij in tweeën, verlichtte de hoofden en
+rompen, en liet de voeten en de wielen in de duisternis. De gedachten
+verschenen op de gezichten; 't was een vreeselijk oogenblik: duivels
+werden zichtbaar, wier maskers afgevallen waren, woeste zielen geheel
+bloot. Hoewel verlicht was deze hoop duister. Sommigen, die op hun
+wijze vroolijk waren, hadden in den mond penneschachten, waaruit zij
+op de menigte, bij voorkeur op de vrouwen, ongedierte bliezen; het
+morgenrood deed deze erbarmelijke gestalten in de donkere schaduwen
+scherp uitkomen; geen dier wezens, dat niet door de ellende misvormd
+was; 't was zoo afschuwelijk, dat het den glans der zon in bliksemvuur
+scheen te veranderen. De mannen op het voertuig, dat den trein opende,
+hadden een lied aangeheven en zongen met oorverdoovend geweld en woeste
+vroolijkheid een destijds beroemd liedje van Desaugiers la Vestale; de
+boomen trilden treurig; op de dwarswegen luisterden de burgers met dom
+vermaak naar deze zedenlooze woorden, die door spoken gezongen werden.
+
+Allerlei ellende was in dezen trein als in een chaos gemengd; men
+zag er den gezichtshoek van alle dieren, grijsaards en jongelingen,
+kale hoofden, grijze baarden, de afschuwelijkste onbeschaamdheid,
+tartende onderwerping, wilde opwellingen, bespottelijke houdingen,
+hoofden als van meisjes met krullen langs de slapen, kinderlijke
+gezichten en daarom te afschuwelijker, gezichten als doodshoofden
+waaraan niets dan de dood ontbrak. Op het eerste rijtuig zag men een
+neger, die misschien slaaf was geweest en de verschillende ketens
+vergelijken kon. De vreeselijke gelijkheid der schande was over
+deze hoofden gegaan; in die diepte van uiterste verlaging waren
+allen gezonken, en de onwetendheid in wezenloosheid veranderd, was
+de gelijke van de schranderheid, tot wanhoop gebracht. Er was geen
+keuze mogelijk tusschen deze lieden, die voor den blik verschenen als
+het uitgeworpene van het slijk. 't Was blijkbaar, dat de bestuurder
+van dezen onreinen troep, ze niet in klassen verdeeld had. Zij waren
+geboeid en gekoppeld, waarschijnlijk naar alphabetische volgorde, en
+alzoo verward dooreen op deze voertuigen geladen. Maar alle groepen van
+afschuwelijkheden vormen een geheel; iedere optelling van ongelukkigen
+geeft een totaal; uit iedere keten kwam een gemeenschappelijke ziel te
+voorschijn en ieder voertuig had zijn bijzondere physionomie. Naast
+het voertuig dat zong, was er een dat brulde; een derde bedelde; men
+zag er een dat knarsetandde; een ander dreigde de voorbijgangers;
+een ander lasterde God; het laatste zweeg als het graf. Dante zou
+gemeend hebben, de zeven kringen der hel in beweging te zien. Het was
+de akelige tocht der veroordeelden naar de strafplaats, niet op den
+vreeselijken, vlammenden wagen der Apokalypsis, maar, vreeselijker,
+op de kar naar het galgenveld.
+
+Een der wachters, die een haak aan zijn stok had, maakte nu en dan een
+beweging, alsof hij in dien menschelijken vuilnishoop roerde. Onder
+de toeschouwers was eene oude vrouw, die een vijfjarig knaapje met den
+vinger deze lieden aanwees en zeide: "Deugniet, neem daar een les aan."
+
+Toen het gezang en gevloek erger werden, klapte degene die de
+kapitein van het escorte scheen met zijn zweep, en bij dit sein
+viel een vreeselijke hagelbui van doffe, in den blinde toegebrachte
+stokslagen op de zeven voertuigen; velen brulden en schuimbekten,
+'t geen 't gejuich der toegesnelde straatjongens verdubbelde; een
+zwerm vliegen op deze wonden.
+
+Het oog van Jean Valjean was schrikbarend geworden. Het was geen oog
+meer, het was die glazige diepte, welke bij sommige ongelukkigen den
+blik vervangt, die onbewust schijnt van de wezenlijkheid en waarin de
+weerkaatsing der ontzetting vlamt. Hij zag geen voorwerp, hij was onder
+den druk van een visioen. Hij wilde opstaan, vluchten, ontsnappen; maar
+hij kon geen voet verzetten. Soms wordt men aangegrepen en vastgehouden
+door de dingen welke men ziet. Hij was als vastgenageld, versteend,
+wezenloos, en vroeg zich in een verwarden, onuitsprekelijken angst
+af, wat deze spookachtige verschijning beteekende en waaruit deze hel
+kwam, die hem vervolgde. Eensklaps sloeg hij de hand aan zijn hoofd,
+de gewone beweging van hen in wie plotseling het geheugen wederkeert;
+hij herinnerde zich, dat deze weg de gewone weg was, langs welken de
+galeiboeven werden vervoerd, en men dezen omweg gewoonlijk maakte
+om de ontmoetingen met het hof te vermijden, die op den weg van
+Fontainebleau elk oogenblik mogelijk waren, en dat hij vijfendertig
+jaren geleden deze zelfde barrière was doorgegaan.
+
+Cosette was, hoewel op andere wijze, niet minder ontsteld. Zij begreep
+niet, de adem ontbrak haar; wat zij zag scheen haar onmogelijk,
+eindelijk riep zij:
+
+"Vader, wat is er toch op deze wagens?"
+
+Jean Valjean antwoordde:
+
+"Tuchtelingen."
+
+"Waar gaan zij heen?"
+
+"Naar het bagno."
+
+Op dit oogenblik voegden zich juist bij de stokslagen, door honderden
+handen ijverig toegedeeld, slagen met het plat der sabels, 't geen een
+woedende bui van sabel- en stokslagen veroorzaakte; de tuchtelingen
+bogen zich, een afschuwelijke gehoorzaamheid volgde op de straf en
+allen zwegen met blikken als van geketende wolven. Cosette beefde
+over al haar leden; zij hernam: "Vader, zijn deze wezens werkelijk
+nog menschen?"
+
+"Somtijds," zei de ongelukkige.
+
+'t Was inderdaad de galeiboeven-keten, die vóór 't aanbreken van den
+dag Bicêtre had verlaten en den weg van Mans insloeg, om Fontainebleau
+te vermijden, waar zich toen 't hof bevond. Deze omweg verlengde de
+schrikkelijke reis met drie of vier dagen, maar om de koninklijke
+personen het gezicht van zulke folteringen te besparen, mocht men
+haar wel verlengen.
+
+Jean Valjean kwam zeer neerslachtig te huis. Zulke ontmoetingen zijn
+schokken; en de herinnering, welke zij achterlaten, heeft gelijkenis
+met een aardbeving.
+
+Toen Jean Valjean met Cosette naar de Babelstraat wederkeerde,
+merkte hij overigens niet op, dat zij hem meerdere vragen deed
+aangaande hetgeen zij gezien hadden; misschien was hij te diep in
+zijn verslagenheid verzonken om haar woorden te hooren en haar te
+antwoorden. Maar des avonds, toen Cosette hem verliet om naar bed
+te gaan, hoorde hij haar halfluid en als bij zich zelve zeggen:
+"Mijn Hemel! mij dunkt, dat, zoo ik een dier menschen ontmoette,
+ik zou sterven, enkel door hem van nabij te zien!"
+
+Gelukkig waren er toevallig, den dag na dit treurig voorval, bij
+gelegenheid van ik weet niet welke officiëele plechtigheid, feesten
+te Parijs, een revue op het Marsveld, wedstrijd op de Seine, spelen
+in de Champs Elysées, vuurwerk aan den boog der Etoile, algemeene
+illuminatie. Jean Valjean deed zich geweld aan, en geleidde haar
+naar deze vermakelijkheden, om haar de herinnering aan den vorigen
+dag te doen vergeten, en onder het vroolijk gewoel van geheel Parijs
+het afschuwelijke uit te wisschen, dat haar was voorbijgegaan. De
+revue, welke het feest kruidde, deed natuurlijk al de uniformen voor
+den dag komen; Jean Valjean trok ook zijn uniform van nationale
+garde aan, schier met het heimelijk gevoel van iemand, die zich
+verbergt. Overigens scheen het doel dier wandeling bereikt: Cosette,
+die het zich ten wet stelde steeds den zin haars vaders te doen en
+voor wie overigens alle vertooningen nieuw waren, nam deze uitspanning
+aan, met de ongedwongen en luchthartige vriendelijkheid der jeugd,
+en betoonde zich in haar oordeel niet al te streng omtrent de vreugde
+van hetgeen men een openbaar feest noemt; zoodat Jean Valjean mocht
+gelooven, dat hij in zijn oogmerk geslaagd was en geen spoor meer
+van de afschuwelijke verschijning bij haar achterbleef.
+
+Eenige dagen later, op een ochtend, dat de zon heerlijk scheen, en
+beiden op de stoep van den tuin stonden--wederom een inbreuk op de
+regels, welke Jean Valjean zich scheen opgelegd te hebben, en tegen de
+gewoonte van Cosette, die de droefgeestigheid haar had doen aannemen,
+die nl. van in haar kamer te blijven--Cosette, in ochtendgewaad,
+in dat negligé van het vroege morgenuur, 't welk de jonge meisjes
+zoo liefelijk omhult en een wolkje om een ster schijnt, nog blozend
+van den gerusten slaap, vriendelijk aanschouwd door den verteederden
+grijsaard, ontbladerde een madeliefje. Cosette kende het lieve spreukje
+niet: "ik bemin u, een weinig, hartstochtelijk" enz.; wie zou 't haar
+geleerd hebben? Zij speelde met het bloempje werktuiglijk, onschuldig,
+zonder te beseffen, dat zij door een madeliefje te ontbladeren een
+hart verscheurde. Zoo er een vierde gratie ware, de droefgeestigheid
+genoemd, en deze glimlachte, zou zij 't beeld dezer gratie vertoond
+hebben. Jean Valjean was verrukt, toen hij haar kleine vingers met
+het bloempje zag spelen en vergat alles in den glans dien het meisje
+omgaf. Een roodborstje tjilpte in het naaste bosschage. Witte wolkjes
+dreven zoo vroolijk in de lucht, dat het scheen als waren zij zoo
+even in vrijheid gesteld. Cosette ontbladerde steeds ijverig haar
+bloempje; zij scheen aan iets te denken! 't moest iets aangenaams
+zijn; eensklaps draaide zij langzaam het hoofd op de schouders om,
+met de sierlijke bedaardheid van de zwaan en zeide tot Jean Valjean:
+"Vader, wat is toch het bagno?"
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK IV.
+
+HULP VAN BENEDEN KAN SOMS HULP VAN BOVEN ZIJN.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+UITWENDIGE VERWONDING, INWENDIGE GENEZING.
+
+
+Trapswijze verduisterde zich alzoo hun leven.
+
+Hun bleef echter nog een afleiding over, die vroeger een geluk was
+geweest, namelijk brood te brengen aan hen die hongerden, en kleederen
+aan hen die koû leden. Bij dit bezoek der armen, waarbij Cosette
+dikwerf Jean Valjean vergezelde, hervonden zij eenige overblijfselen
+hunner vorige verrukking; vaak, wanneer het een goede dag was geweest,
+wanneer veel nood gelenigd was, en vele kleine kinderen verkwikt en
+verwarmd waren, was Cosette des avonds eenigszins vroolijk. 't Was
+in dezen tijd, dat zij Jondrette in zijn armoedig verblijf bezochten.
+
+Den dag na dat bezoek verscheen Jean Valjean des morgens in
+het paviljoen even bedaard als gewoonlijk, maar met een groote,
+zeer ontstoken, boosaardige wonde aan den linkerarm, welke een
+brandwonde scheen, en die hij zoo goed mogelijk verklaarde. Deze
+wonde veroorzaakte, dat hij langer dan een maand de koorts had en
+niet uitging. Hij wilde geen heelmeester. Toen Cosette hierop bij
+hem aandrong, zeide hij: Roep den hondendokter.
+
+Cosette verbond hem 's morgens en 's avonds met zulk een hemelschen
+glimlach en met zulk een engelachtige vreugde, hem nuttig te kunnen
+zijn, dat Jean Valjean zijn vroeger geluk voelde terugkeeren en
+zijn vrees en angst verdwijnen, en Cosette aanschouwende, zeide hij:
+"O welk een gelukkige wond! Welk een goed kwaad!"
+
+Cosette had, bij de ongesteldheid van haar vader, het paviljoen
+verlaten en weder liefde voor de kleine woning en de achterplaats
+opgevat. Schier den ganschen dag bracht zij bij Jean Valjean
+door, en las hem uit de boeken, welke hij verkoos. Meestal waren 't
+reisbeschrijvingen. Jean Valjean was als herboren; zijn geluk herleefde
+als met nieuwen glans; het Luxembourg, de onbekende jonge sluiper,
+Cosette's verkoeling, al deze wolken zijner ziel verdwenen. Hij
+zeide zelfs bij zich zelven: "Ik heb mij dit alles slechts verbeeld;
+ik ben een oude dwaas."
+
+Zijn geluk was zoo groot, dat de schrikkelijke, onverwachte ontmoeting
+der Thénardiers, in het verblijf van Jondrette, om zoo te zeggen, bij
+hem was neergegleden. 't Was hem gelukt te ontsnappen; zijn spoor was
+verloren, wat kon hem het overige schelen! hij dacht er slechts aan,
+deze ellendigen te beklagen. Nu waren zij in de gevangenis en buiten
+staat voortaan te schaden, dacht hij; maar welk een beklagenswaardige
+familie in nood en ellende!
+
+Van de afschuwelijke verschijning aan de barrière du Maine had Cosette
+niet meer gesproken.
+
+In 't klooster had zuster St. Mechtilde Cosette muziek geleerd. Cosette
+had de stem van een nachtegaal, die eene ziel bezat, en soms zong
+zij des avonds in het eenvoudig kamertje van den gekwetste treurige
+liederen, die Jean Valjean opvroolijkten.
+
+De lente kwam, de tuin was in dat jaargetijde zoo heerlijk, dat Jean
+Valjean tot Cosette zeide: "Gij komt bijna niet meer in den tuin;
+ga er wandelen."
+
+"Zooals ge wilt, vader," zei Cosette.
+
+En om haar vader te gehoorzamen, hervatte zij de wandelingen in haar
+tuin, meestal alleen, want, zooals gezegd is, kwam Jean Valjean,
+waarschijnlijk uit vrees van door het hek gezien te worden, er
+schier nooit.
+
+De wonde van Jean Valjean was een afleiding geweest.
+
+Toen Cosette zag, dat haar vader minder pijn had, dat hij genas en
+gelukkig scheen, gevoelde zij zich zoo tevreden, dat zij 't zelfs
+niet eens opmerkte, zoo zacht en natuurlijk was dit gekomen. 't Was
+bovendien Maart, de dagen werden langer, de winter ging voorbij; de
+winter neemt altijd iets van onze treurigheden mede; toen kwam April,
+die morgenstond van den zomer, frisch als iedere dageraad, vroolijk als
+de kindsheid; soms een weinig schreiend gelijk een pasgeboren kind,
+dat zij ook is. De natuur heeft in die maand een bekoorlijk licht,
+dat uit den hemel, uit de wolken, uit de boomen, uit de weiden,
+uit de bloemen in het hart van den mensch overgaat.
+
+Cosette was nog te jong om door die vreugd van April, welke haar
+geleek, niet doordrongen te worden. Ongemerkt en zonder dat zij er
+aan dacht verdween de duisternis uit haar gemoed. In de lente is 't
+licht in de treurige harten, evenals 't op den middag licht is in de
+kelders. Cosette was zelfs niet zeer treurig meer. 't Was inderdaad
+zoo, maar zij sloeg er geen acht op. Des morgens tegen tien uren, na
+het ontbijt, wanneer 't haar gelukt was haar vader voor een kwartier
+mede naar den tuin te troonen, en zij met hem op de stoep in de zon
+wandelde, terwijl ze zijn gekwetsten arm in den haren hield, lette
+zij er niet op, dat zij telkens lachte en gelukkig was.
+
+Jean Valjean was verrukt, haar weder blozend en opgeruimd te zien
+worden.
+
+"O, welk een gelukkige wonde!" herhaalde hij zacht.
+
+En hij was den Thénardiers dankbaar.
+
+Toen zijn wonde genezen was, begon hij weder zijn eenzame wandelingen
+in den schemeravond.
+
+Men zou zich vergissen, zoo men meende, dat men op deze wijze lang
+alleen in de onbewoonde streken van Parijs kan wandelen, zonder eenig
+avontuur te ontmoeten.
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+'T IS VOOR MOEDER PLUTARCHUS NIET MOEIELIJK EEN VERSCHIJNSEL TE
+VERKLAREN.
+
+
+Op zekeren avond had de kleine Gavroche niet gegeten; hij herinnerde
+zich, dat hij ook den vorigen middag niet had gegeten; dat werd
+onaangenaam. Hij besloot een poging te doen om zich een avondmaal te
+bezorgen. Hij ging dus voorbij la Salpetrière, naar eenzame plaatsen,
+waar het best iets te vinden is; waar niemand is, vindt men iets. Hij
+kwam aan eenige huizen, die hem het dorp Austerlitz schenen te zijn.
+
+Op een zijner vroegere tochten had hij hier een ouden tuin opgemerkt,
+bewoond door een oud man en een oude vrouw, en in dien tuin een
+tamelijk goeden appelboom. Naast dien appelboom stond een fruithok,
+dat slecht gesloten was en waar gemakkelijk een appel was te kapen. Een
+appel is een avondmaal, een appel is het leven. Wat Adam deed verloren
+gaan, kon Gavroche redden. Langs den tuin liep een eenzame ongeplaveide
+straat, tusschen struikgewas, in afwachting dat er huizen zouden komen;
+een heg scheidde haar van den tuin.
+
+Gavroche ging naar dien tuin; hij vond de straat terug, herkende
+den appelboom, en het fruithok daarnaast; onderzocht de heg, die
+hij gemakkelijk kon overspringen. De avond daalde, geen kat was in
+de straat, 't oogenblik was gunstig. Gavroche wilde juist over de heg
+gaan, maar bleef plotseling staan. In den tuin werd gesproken. Gavroche
+tuurde door de heg.
+
+Twee schreden van hem, aan gene zijde van de heg, juist ter plaatse
+waar hij bij zijn overklimming zou terecht zijn gekomen, lag een
+steen, die voor bank diende en waarop de oude huurder van den tuin
+zat. Een oude vrouw stond voor hem. Deze bromde. Gavroche luisterde
+nieuwsgierig.
+
+"Mijnheer Mabeuf!" zei de oude vrouw.
+
+"Mabeuf!" dacht Gavroche, "een grappige naam!"
+
+De aangesproken oude man verroerde zich niet. De oude vrouw herhaalde:
+
+"Mijnheer Mabeuf!"
+
+De grijsaard antwoordde eindelijk, zonder de oogen op te slaan:
+
+"Wat is er, moeder Plutarchus?"
+
+"Moeder Plutarchus!" dacht Gavroche, "weder een grappige naam."
+
+Moeder Plutarchus hernam, en de oude man was gedwongen in een gesprek
+te treden:
+
+"De huisheer is ontevreden."
+
+"Waarom?"
+
+"Ge zijt hem drie kwartalen huur schuldig."
+
+"Na drie maanden zal ik hem vier kwartalen schuldig zijn."
+
+"Hij zegt dat hij u uit het huis zal laten zetten."
+
+"Ik zal gaan."
+
+"De groentevrouw wil betaald worden. Zij wil geen brandhout meer
+geven. Wat zullen wij van den winter stoken? Wij zullen geen hout
+hebben."
+
+"Wij hebben de zon."
+
+"De slachter wil niet meer borgen; hij wil geen vleesch meer leveren."
+
+"Dat komt heel goed. Mijn spijsvertering is slecht en het vleesch
+voor mij te zwaar."
+
+"Wat zullen wij dan eten?"
+
+"Brood."
+
+"De bakker wil iets op rekening betaald hebben, en zegt: geen geld,
+geen brood."
+
+"Goed."
+
+"Wat zullen wij dus eten?"
+
+"De appels van den appelboom."
+
+"Maar, mijnheer, men kan toch zonder geld niet leven."
+
+"Ik heb het niet."
+
+De oude vrouw verwijderde zich, de grijsaard bleef alleen. Hij gaf
+zich aan zijn gedachten over. Ook Gavroche dacht. 't Was bijna donker.
+
+Het eerste resultaat van Gavroches overdenking was, dat hij, in plaats
+van over de heg te klimmen, er zich tegen legde. Onder aan de heg
+vormden de takken een kleine holte.
+
+Zie! dacht Gavroche, een volmaakte bedstede; en hij kroop er in. Hij
+lag met den rug schier tegen de bank van mijnheer Mabeuf, en hoorde
+den tachtigjarige ademen.
+
+In plaats van te eten, poogde hij nu te slapen.
+
+'t Was een hazenslaap, met één oog open. Sluimerende bleef Gavroche
+opmerken.
+
+De heldere schemering van den hemel viel op de aarde, en de straat
+vormde een vale streep tusschen twee donkere heggen. Eensklaps
+verschenen in die schemerachtige streep twee donkere gestalten. De
+eene ging vooruit, de andere volgde op eenigen afstand.
+
+"Daar komen er twee," bromde Gavroche.
+
+De eerste gestalte scheen een oud, gebogen, peinzend burgerman, meer
+dan eenvoudig gekleed, die uithoofde van zijn ouderdom langzaam ging,
+en een avondwandeling scheen te doen.
+
+De tweede gestalte was recht, stevig en slank. Zij regelde haar stap
+naar dien van de eerste; maar in de vrijwillige langzaamheid van
+haar gang erkende men lenigheid en vlugheid. Deze gestalte had, bij
+iets schuws en verontrustends, de volkomene houding van 't geen men
+destijds een elegant noemde; de hoed had een goeden vorm, de zwarte
+jas was van nieuw-modischen snit, waarschijnlijk van goed laken, en
+sloot net om het lijf. Het hoofd was met een zekere fiere bevalligheid
+opgericht, en onder den hoed merkte men in het schemerlicht een bleek
+jongelingsgelaat. Hij had een roos in den mond. Gavroche kende deze
+tweede gestalte zeer goed; 't was Montparnasse.
+
+Van de andere had hij niets kunnen zeggen, dan dat 't een eenvoudig
+oud man was.
+
+Gavroche legde zich dadelijk op de loer. De eene dezer twee wandelaars
+had duidelijk bedoelingen jegens den anderen. Gavroche was goed
+geplaatst om te zien wat er gebeuren zou. Zijn "bedstede" was zeer
+van pas een schuilhoek geworden.
+
+Dat Montparnasse op zulk een uur, in zulk een streek, ter jacht ging,
+was iets gevaarlijks. Gavroche voelde zijn straatjongenshart bewogen
+van medelijden met den ouden man. Wat te doen? Zou hij tusschenbeide
+treden? Zou de eene zwakke den anderen zwakke helpen! Montparnasse
+zou er om lachen. Gavroche verheelde het zich niet, dat beiden, de
+oude man en de knaap, voor den vreeselijken achttienjarigen bandiet
+kinderspel waren.
+
+Terwijl Gavroche overlegde, had plotseling de aanval op een
+afschuwelijke wijze plaats; een aanval van den tijger op het schaap,
+een aanval der spin op de vlieg. Eensklaps wierp Montparnasse
+de roos weg, sprong op den grijsaard toe, vatte hem in zijn das
+en drukte hem met alle kracht. Gavroche had moeite een kreet te
+bedwingen. Een oogenblik later lag een der mannen onder den anderen,
+hijgend, reutelend, spartelend, terwijl een marmeren knie zijn borst
+drukte. Maar 't was niet juist zooals Gavroche verwacht had; want op
+den grond lag Montparnasse en op hem de oude man. Dat alles gebeurde
+op slechts korten afstand van Gavroche.
+
+De oude man had den stoot ontvangen en dien teruggegeven, en wel zoo
+geducht, dat in een oogenblik de aanvaller en de aangevallene van
+rol veranderd waren.
+
+Dit is een dappere invalide, dacht Gavroche.
+
+En hij kon niet laten in de handen te klappen. Maar deze toejuiching
+was nutteloos; zij bereikte het oor van geen der beide strijders,
+die met elkander worstelend en wederzijds verdoofd, beiden hijgden
+en zwoegden.
+
+Er ontstond een pauze. Montparnasse hield op zich te verweren, en
+Gavroche vroeg bij zich zelven: "Is hij dood?"
+
+De oude man had geen woord gezegd, geen kreet geslaakt. Hij richtte
+zich op, en Gavroche hoorde hem tot Montparnasse zeggen:
+
+"Sta op!"
+
+Montparnasse stond op, maar de oude man hield hem vast. Montparnasse
+had de vernederende, maar woedende houding van een wolf, die door een
+schaap was gebeten. Gavroche tuurde en luisterde, en deed moeite om
+zijn gezicht door zijn gehoor te versterken. Hij had een ongelooflijken
+schik.
+
+Hij werd beloond voor zijn beangste nieuwsgierigheid. Hij kon de
+volgende samenspraak opvangen, welke in de duisternis iets sombers
+had. De oude man vroeg, Montparnasse antwoordde:
+
+"Hoe oud zijt ge?"
+
+"Negentien jaar."
+
+"Gij zijt sterk en gezond. Waarom werkt ge niet?"
+
+"Dit verveelt mij."
+
+"Wat is uw beroep?"
+
+"Nietsdoener."
+
+"Spreek ernstig. Kan er iets voor u gedaan worden? Wat wilt ge zijn?"
+
+"Dief!"
+
+Er ontstond een pauze. De grijsaard scheen diep in gedachten. Hij
+stond bewegingloos en hield Montparnasse steeds vast. Ieder oogenblik
+deed de sterke, vlugge, jonge bandiet zijsprongen, als een in den
+strik gevangen dier. Hij stiet, trok, beproefde den ouden man een
+been te lichten en poogde te ontsnappen. De grijsaard scheen er geen
+acht op te slaan en hield hem met ééne hand vast, met de onbezorgde
+overtuiging van een overwegende kracht.
+
+De oude man bleef eenigen tijd in gedachten, en aanschouwde
+Montparnasse met strakken blik; toen verhief hij zacht de stem in de
+duisternis, waarin zij zich bevonden, en sprak de volgende plechtige
+woorden, van welke Gavroche geen woord ontging:
+
+"Mijn zoon, gij treedt uit luiheid in het moeielijkste leven dat
+bestaat. Ha! gij zegt een nietsdoener te zijn! bereid u liever tot
+den arbeid. Hebt ge ooit dit vreeselijk werktuig gezien, dat men een
+pletmolen noemt? Men moet er zich wel voor in acht nemen, 't is een
+geniepig, wreed ding; zoo het slechts een punt van uw rok vat, gaat
+ge er geheel in. Deze machine is de ledigheid. Keer terug, terwijl
+het nog tijd is, en red u! 't Is anders te laat! spoedig zult ge door
+het raderwerk gevat zijn. Zoo ge eenmaal gegrepen zijt, is er geen
+hoop meer. Aan 't werk dus, luiaard, geen rust! De wreede hand van den
+onverbiddelijksten arbeid tast naar u. Den kost te verdienen, een taak,
+een plicht te vervullen, dit wilt ge niet; te zijn als de anderen,
+verveelt u. Nu, ge zult anders zijn. De arbeid is wet; die hem afwijst
+uit verveling, zal hem tot straf krijgen. Gij wilt geen arbeider zijn,
+gij zult slaaf wezen. De arbeid laat u slechts aan de eene zijde los,
+om u aan de andere te grijpen; gij wilt zijn vriend niet zijn, gij zult
+zijn neger wezen. Ha! gij hebt de vermoeidheid van den eerlijken man
+niet gewild; gij zult het zweet der verdoemden vinden. Waar anderen
+zingen, zult gij reutelen. Gij zult in de verte, uit de laagte, de
+andere menschen zien arbeiden; gij zult meenen, dat zij rusten. De
+landbouwer, de maaier, de zeeman, de smid zullen voor u in 't licht
+verschijnen van gelukkigen in 't paradijs. Welke helderheid omgeeft
+het aanbeeld! Den ploeg besturen, de garven binden, is vreugde. Welk
+een feest! de boot in den wind te doen schommelen! Gij, nietsdoener,
+delf, sleep, stuw, wroet! Draag uw halster, gij zijt een lastdier
+in het span der hel. Ha! het was uw plan niets te doen. Welnu, geen
+week, geen dag, geen uur zal er voor u zijn, zonder dat uw hart
+bezwaard is. Ge zult u slechts met angst kunnen bewegen. Iedere
+minuut die voorbijgaat zal uw spieren doen kraken. Voor u zal 't
+een rots zijn, wat voor anderen een veder is. Het eenvoudigste zal
+moeielijk worden. Het leven zal u gedrochtelijk zijn. Gaan, komen,
+ademen, dit alles zal u zwaar vallen. Uw longen zullen u als van lood
+voorkomen. Of ge aan dezen of genen kant zult gaan, zal een gewichtig
+vraagstuk voor u zijn. Ieder ander, die wil uitgaan, opent zijn deur en
+hij is buiten. Zoo gij wilt uitgaan, moet gij uw muur doorbreken. Wat
+doet ieder, die op de straat wil gaan? Hij gaat de trap af; gij zult
+uw beddelakens scheuren, draad voor draad zult ge er een touw van
+vlechten; dan zult ge u uit het venster aan dien draad boven een
+afgrond hangen, en 't zal des nachts zijn, in storm, in regen, in
+onweder; en zoo het touw te kort is, zal er slechts één middel zijn
+om beneden te komen, u van een hoogte te laten vallen, in een diepte,
+op iets dat onder is, onverschillig wat, op het onbekende. Of gij zult
+door een schoorsteen moeten klimmen, op gevaar af van u te branden;
+of gij zult door een riool kruipen, op gevaar af van te stikken. Ik
+spreek niet van de gaten, welke moeten worden verborgen, van de
+steenen welke losgebroken en twintigmaal daags weer op hun plaats
+gesteld moeten worden, van den kalk die in den stroozak moet worden
+verborgen. Daar is een slot; iedereen neemt daarvoor den sleutel,
+door een smid gemaakt, dien hij bij zich draagt. Gij, zoo gij het wilt
+openen, moet eerst een kunststuk vervaardigen; gij neemt een koperen
+sousstuk, dat ge aan twee plaatjes snijdt; met welk werktuig? gij moet
+het uitvinden. Dat is uw zaak. Dan holt ge deze twee plaatjes uit,
+zorgende het uitwendige niet te beschadigen, en maakt om den rand een
+schroefdraad, zoodat beide juist op elkander passen als een doosje
+en deksel. Zoo nu het bovenste op het onderste is geschroefd, is er
+niets van te ontdekken. Voor de bewakers, want ge zult bewaakt worden,
+zal 't een stuiverstuk zijn; voor u zal 't een doosje wezen. Wat zult
+ge in dit doosje leggen? Een stukje staal. De veer van een horloge,
+welke gij getand hebt en die nu een zaagje zal zijn. Met dit kleine
+zaagje, dat in een sousstuk is verborgen, zult gij den schoot van
+het slot, den grendel, het hengsel van het hangslot, de tralies
+van uw venster, den boei aan uw been moeten doorsnijden. Na dit
+meesterstuk, dit wonder te hebben volbracht, na al deze mirakelen
+van kunst, vaardigheid, behendigheid, geduld uitgevoerd te hebben,
+wat zal uw loon zijn, zoo men komt te weten dat gij de bewerker er van
+zijt? het cachot. Ziedaar uw toekomst! Welke afgronden zijn niet de
+luiheid en de rust! Niets doen, weet ge wel, dat het een treurige keus
+is? Werkeloos in de maatschappij leven, nutteloos zijn, is schadelijk
+zijn! Dit voert regelrecht tot de diepste ellende. Wee hem, die een
+parasiet wil zijn! hij wordt ongedierte. Ha! gij hebt geen lust om te
+werken? Gij hebt slechts ééne gedachte: Goed te drinken, goed te eten,
+goed te slapen! Gij zult water drinken, gij zult zwart brood eten,
+gij zult op een plank slapen, met een ijzer aan uw leden geklonken,
+waarvan gij 's nachts de kilheid op uw vleesch zult voelen! Gij zult
+dat ijzer verbreken, ge zult vluchten. Goed. Op uw buik zult ge door
+doornheggen kruipen, en als de dieren des wouds gras eten. Maar ge
+zult weder gevat worden. Dan zult ge jaren in een onderaardschen
+kelder doorbrengen, aan den muur geketend, tasten naar de kruik
+om te drinken, in de duisternis op het afschuwelijk brood bijten,
+dat geen hond zou willen, en boonen eten, welke voor u reeds door
+de wormen zijn doorgeknaagd. Ge zult zijn als een duizendpoot in een
+kelder. Heb medelijden met u zelven, rampzalig kind, nog zoo jong, dat
+geen twintig jaren geleden nog een zuigeling waart, en waarschijnlijk
+nog een moeder hebt. Ik zweer u, hoor mij aan. Gij wilt fijn, zwart
+laken, verlakte laarzen dragen, gekapt en geparfumeerd zijn, de vrouwen
+behagen, bekoorlijk zijn? Men zal u het hoofd kaal scheren; gij zult
+een rood buis en klompen dragen. Gij begeert een ring aan den vinger,
+gij zult een ring aan den hals hebben. En zoo ge een vrouw aanziet,
+krijgt ge stokslagen. Gij zult op twintigjarigen leeftijd deze wereld
+intreden en haar op vijftigjarigen verlaten. Ge zult er jong, blozend,
+frisch, met schitterende oogen en al uw witte tanden binnen gaan,
+en haar gebroken, gekromd, gerimpeld, tandeloos, afzichtelijk, met
+wit haar verlaten. Ach, mijn arme jongen, ge volgt een verkeerden
+weg, de lediggang geeft u slechten raad. De zwaarste arbeid is de
+diefstal. Geloof mij, wijd u niet aan het moeielijk werk, een luiaard
+te zijn. 't Is niet gemakkelijk, een schurk te worden. Veel lichter
+is het, een eerlijk man te zijn. Ga nu en denk aan 't geen ik u gezegd
+heb. Maar.... wat wildet gij van mij? Mijn beurs? Ziedaar!"
+
+En terwijl de oude man Montparnasse losliet, stelde hij hem zijn beurs
+ter hand, welke Montparnasse even woog, waarna hij ze, met dezelfde
+werktuiglijke behoedzaamheid, als had hij ze gestolen, zacht in den
+achterzak van zijn jas liet glijden.
+
+Na dit gezegd en gedaan te hebben, keerde de oude man om en hervatte
+bedaard zijn wandeling.
+
+"Malle vent!" mompelde Montparnasse.
+
+Wie was deze oude man? De lezer heeft het zekerlijk geraden. In
+de grootste verbazing zag Montparnasse hem na, terwijl hij in de
+avondschemering verdween. Dit nazien was hem noodlottig.
+
+Terwijl de grijsaard zich verwijderde, naderde Gavroche.
+
+Gavroche had zich door een schuinschen blik vergewist, dat de oude
+Mabeuf, die misschien in slaap was gevallen, nog altijd op de bank
+zat. Daarop was de straatjongen uit de heg gekomen en was in de
+duisternis achter Montparnasse geslopen, die bewegingloos stond. Dus
+naderde hij Montparnasse zonder gezien of gehoord te worden, stak
+zacht zijn hand in den achterzak van de fijne zwartlakensche jas,
+greep de beurs, trok de hand terug en kroop als een vluchtende adder
+weder in de duisternis. Montparnasse, die geen reden had om op zijn
+hoede te zijn en voor het eerst zijns levens nadacht, merkte hiervan
+niets. Gavroche, ter plaatse teruggekeerd, waar de oude Mabeuf zat,
+wierp de beurs over de heg en liep, zoo snel als hij loopen kon, weg.
+
+De beurs viel op den voet van vader Mabeuf. Deze schok wekte hem. Hij
+bukte en raapte de beurs op. Hij begreep er niets van, en opende ze. 't
+Was een beurs met twee vakken; in het eene vak was eenig klein geld,
+in het andere zes gouden Napoleons.
+
+Verbaasd bracht Mabeuf dit aan zijn huishoudster.
+
+"'t Is uit den hemel gevallen," zei moeder Plutarchus.
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK V.
+
+WELKS EINDE HET BEGIN NIET GELIJKT.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+DE EENZAAMHEID EN DE KAZERNE.
+
+
+De smart van Cosette, vier of vijf maanden geleden zoo grievend en
+levendig, begon, zelfs zonder dat zij het wist, te verzachten. De
+natuur, de lente, de jeugd, de liefde voor haar vader, de vroolijkheid
+der vogels en bloemen, dit alles deed allengs, dag aan dag, druppel
+voor druppel, in de zoo maagdelijke, jeugdige ziel iets zijpelen, dat
+veel van vergetelheid had. Werd er het vuur geheel in uitgedoofd? bleef
+er enkel asch over? Genoeg is het, dat zij schier geen smart of gloed
+meer gevoelde.
+
+Op zekeren dag dacht zij eensklaps aan Marius. Zie, zeide zij, ik
+denk niet meer aan hem! In dezelfde week zag zij voorbij het tuinhek
+een zeer fraaien officier der lansiers gaan, met een wespenlijf,
+schitterende uniform, meisjeswangen, een sabel onder den arm,
+glimmenden knevel, geverniste chapska. Hij had overigens blond haar,
+blauwe, uitkomende oogen, een rond, ijdel, onbeschaamd en mooi gezicht;
+in alles het tegendeel van Marius. Hij rookte een sigaar.--Cosette
+meende, dat deze officier zekerlijk tot het regiment behoorde, dat
+in de kazerne der Babelstraat lag.
+
+Den volgenden dag zag zij hem weder voorbijgaan. Zij merkte het uur op.
+
+Van dien tijd af--was het toeval?--zag zij hem schier iederen dag
+voorbijgaan.
+
+De kameraden van den officier bespeurden, dat in dien slecht
+onderhouden tuin, achter dat leelijke rococo-hek, een zeer mooi
+meisje was, dat er zich schier altijd bevond, wanneer de fraaie
+luitenant voorbijging, die den lezer niet onbekend is en Theodule
+Gillenormand heette.
+
+"Zie," zeiden zij tot hem. "Dat meisje slaat een oog op u! Kijk toch."
+
+"Heb ik den tijd, op al de meisjes acht te geven, die het oog op mij
+slaan?" antwoordde de lansier.
+
+'t Was in denzelfden tijd, dat Marius ernstig aan den dood dacht, en
+zeide: Zoo ik haar slechts kon wederzien vóór te sterven! Zoo zijn
+wensch verwezenlijkt ware geworden, zoo hij gezien had dat Cosette
+haar blik op een lansier sloeg, zou hij geen woord hebben kunnen
+spreken en van smart gestorven zijn.
+
+Wie droeg de schuld er van? Niemand.
+
+Marius behoorde tot die karakters, welke zich in het verdriet
+verdiepen en er in blijven; Cosette behoorde tot degenen, die er zich
+in dompelen, maar er uitkomen.
+
+Overigens was Cosette in dat gevaarlijk tijdperk der aan zich zelve
+overgelaten vrouwelijke droomerijen, wanneer het hart van een jong
+meisje op de ranken van den wijngaard gelijkt, welke zich, naar het
+valt aan het kapiteel van een marmeren kolom of aan den deurpost van
+een kroeg hechten. 't Is een snel, beslissend oogenblik, gevaarlijk
+voor een weeze, zij moge arm of rijk zijn, want rijkdom belet geen
+slechte keus; men sluit ongelukkige huwelijken in de hoogste kringen;
+de ongelukkigste vereeniging is die van niet voor elkaar geschikte
+zielen. Evenals meer dan één onbekend jonkman, zonder naam, zonder
+geboorte, zonder fortuin, een marmeren kapiteel kan zijn, dat een
+tempel van verhevene gevoelens en grootsche denkbeelden kan schragen,
+evenzoo kan een man van de wereld, rijk en met zich zelven tevreden,
+die glimmende laarzen en gladde woorden heeft, zoo men hem niet
+uitwendig, maar inwendig beschouwt, dat wil zeggen hetgeen voor
+de vrouw bestemd is, niets meer dan een gemeene paal kan zijn, een
+voorwerp van de dierlijkste, geweldigste hartstochten, de deurpost
+van een kroeg.
+
+Wat was in Cosettes ziel? Een tot rust gebrachte of ingeslapen
+hartstocht, de liefde in vluchtigen toestand; iets dat helder,
+glinsterend is, op zekere diepte troebel, lager somber.
+
+Dit beeld van den fraaien officier spiegelde zich af op
+de oppervlakte. Was op den bodem--diep op den bodem--een
+herinnering?--Misschien. Cosette wist het niet.
+
+Er had iets zonderlings plaats.
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+VREES VAN COSETTE.
+
+
+In de eerste helft van April ging Jean Valjean op reis. Men weet, dat
+hij dit van tijd tot tijd, met zeer lange tusschenpoozen, deed. Hij
+was dan ten hoogste twee of drie dagen afwezig. Waarheen hij ging wist
+niemand, zelfs Cosette niet. Slechts eens had zij hem bij zijn vertrek
+in een huurrijtuig tot aan den hoek van een blinde steeg begeleid, op
+welken hoek zij gelezen had "Slop Planchette". Daar was hij uitgestegen
+en de huurkoets had Cosette naar de Babelstraat teruggevoerd. 't Was
+gewoonlijk, wanneer in de huishouding geld ontbrak dat Jean Valjean
+deze korte reizen deed.
+
+Jean Valjean was dus afwezig. Hij had gezegd: "Binnen drie dagen zal
+ik terug zijn."
+
+Des avonds was Cosette alleen in het salon. Om zich niet te vervelen
+had zij zich aan haar piano gezet en met begeleiding hiervan het koor
+gezongen van Euryanthe Chasseurs, égarés dans les bois! (Jagers,
+in het bosch verdoold!), misschien het schoonste wat in de muziek
+bestaat. Toen zij uitscheidde, bleef zij in gedachten verdiept.
+
+Eensklaps meende zij voetstappen in den tuin te hooren.
+
+'t Kon haar vader niet zijn, want hij was afwezig; ook niet vrouw
+Toussaint; deze was te bed. 't Was tien uren 's avonds.
+
+Zij ging naar het vensterluik, dat gesloten was, en hield er haar
+oor tegen.
+
+'t Kwam haar voor, dat het de tred van een man was, die zeer zacht
+ging.
+
+IJlings ging zij naar boven, naar haar kamer, opende een kijkgaatje
+in het vensterluik en zag in den tuin. 't Was volle maan. Men zag
+even duidelijk als op den dag.
+
+Er was niemand.
+
+Zij opende het venster. In den tuin was het volkomen stil, en wat
+men van de straat kon zien was even eenzaam als altijd.
+
+Cosette meende zich vergist te hebben. Zij had zich verbeeld gerucht
+te hooren. 't Was een zinsbegoocheling, veroorzaakt door het somber,
+wonderbaar koor van Weber, dat voor den geest duizelingwekkende
+diepten ontsluit, dat voor den blik siddert als een huiverend woud,
+en waarin men onder den schuwen voetstap der jagers, die men in de
+avondschemering ziet, de dorre takken hoort kraken.
+
+Zij dacht er niet meer aan.
+
+Cosette, trouwens, was van aard niet vreesachtig. In haar aderen was
+iets van het bloed der heidin en der avonturierster die blootsvoets
+gaat. Men herinnere zich, dat zij meer leeuwerik dan duif was. In
+den grond was zij moedig en stout.
+
+Den volgenden dag wandelde zij, niet zoo laat, tegen het vallen van
+den avond, in den tuin. Bij de verwarde gedachten, die haar bezig
+hielden, meende zij nu en dan wel een gerucht te hooren als dat van
+den vorigen avond, als van iemand, die in de duisternis, niet ver
+van haar, onder het geboomte ging, maar zij zeide bij zich zelve,
+dat niets beter gelijkt naar voetstappen in het gras, dan de schuring
+van twee takken die zich vanzelf bewegen, en zij lette er niet verder
+op. Overigens zag zij niets.
+
+Zij verliet het bosschage, en moest een klein grasperk overgaan om
+de stoep te bereiken. De maan, die achter haar was opgestegen, wierp,
+toen Cosette uit het boschje kwam, op dat grasperk haar schaduw voor
+haar uit.
+
+Cosette stond verschrikt stil.
+
+Naast de hare, teekende de maan duidelijk op het gras een andere
+zonderlinge, schrikbarende en vreeselijke schaduw, een schaduw met
+een ronden hoed.
+
+'t Was als de schaduw van een man, die aan den kant van het bosschage
+eenige schreden achter Cosette stond.
+
+Een oogenblik kon zij noch spreken, noch schreeuwen, noch roepen,
+noch zich verroeren, noch het hoofd wenden.
+
+Eindelijk verzamelde zij al haar moed en keerde stoutmoedig om.
+
+Er was niemand.
+
+Zij zag naar den grond. De schaduw was verdwenen.
+
+Zij trad weder in het bosschage, doorsnuffelde onversaagd alle hoeken,
+ging tot aan het hek en vond niets.
+
+Zij voelde een ijzige huivering. Was 't nogmaals een
+zinsbegoocheling? Hoe? twee dagen achtereen. Één zinsbegoocheling,
+goed; maar twee zinsbegoochelingen? 't Was meest verontrustend dat
+de schaduw zekerlijk geen spook was; spoken dragen gewoonlijk geen
+ronde hoeden.
+
+Den volgenden dag kwam Jean Valjean terug. Cosette verhaalde hem wat
+zij meende gehoord en gezien te hebben. Zij had verwacht gerustgesteld
+te zullen worden, en dat haar vader de schouders zou ophalen en zeggen:
+"Ge zijt een kleine zottin!"
+
+Maar Jean Valjean werd bekommerd.
+
+"'t Is misschien niets!" zeide hij.
+
+Onder een voorwendsel verliet hij haar en ging naar den tuin, en zij
+merkte toen op, dat hij zeer nauwkeurig het hek onderzocht.
+
+Des nachts werd zij wakker; ditmaal was zij er zeker van; duidelijk
+hoorde zij dicht bij de stoep onder haar raam voetstappen. Zij ijlde
+naar het raam en opende het luikje in het blind. Er was inderdaad
+iemand in den tuin, met een dikken stok in de hand. Juist toen zij
+wilde schreeuwen, bescheen de maan het gezicht van den man. 't Was
+haar vader.
+
+Zij legde zich weder te bed en zeide: "Hij is dus wel zeer ongerust!"
+
+Jean Valjean bezocht dien nacht en de twee volgende nachten den
+tuin. Cosette zag hem door de opening van het luik.
+
+Den derden nacht nam de maan af en ging later op. Het kon één uur na
+middernacht zijn geweest, toen zij een luiden lach hoorde en de stem
+van haar vader, die haar riep:
+
+"Cosette!"
+
+Zij sprong uit het bed, schoot een kamerjapon aan en opende het
+venster.
+
+Haar vader stond beneden op het grasperk.
+
+"Ik wek u om u gerust te stellen," zeide hij. "Ziedaar de schaduw
+met den ronden hoed, die ge gezien hebt."
+
+En hij toonde haar op het grasperk een schaduw, door de maan geteekend,
+en die tamelijk goed de gestalte geleek van een man met een ronden
+hoed. 't Was de slagschaduw van een ijzeren schoorsteenpijp met een
+kap, die zich op een naburig dak verhief.
+
+Cosette lachte hartelijk; al haar angstige vermoedens verdwenen,
+en toen zij den volgenden dag met haar vader aan het ontbijt zat,
+schertste zij over den spookachtigen tuin, die door schaduwen van
+kachelpijpen onveilig werd gemaakt.
+
+Jean Valjean werd weder volkomen gerust; wat Cosette betreft, deze
+dacht er weinig over na, of de kachelpijp wel juist in de richting
+der schaduw was, welke zij gezien had of meende gezien te hebben,
+en of de maan toen wel op dezelfde plaats aan den hemel stond. Zij
+verwonderde zich niet over het zonderlinge van een kachelpijp, die
+vreest op heeter daad betrapt te worden en verdwijnt wanneer men haar
+schaduw opmerkt; immers de schaduw was verdwenen, toen Cosette was
+omgekeerd, en Cosette had gemeend hier wel zeker van te zijn. Cosette
+stelde zich volkomen gerust. De verklaring scheen haar duidelijk,
+en dat er iemand kon zijn, die des avonds of des nachts in den tuin
+kwam, hieraan dacht zij niet meer.
+
+Eenige dagen later echter deed zich een nieuw geval voor.
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+OPMERKINGEN VAN VROUW TOUSSAINT.
+
+
+Dicht bij het hek aan de straat stond in den tuin een steenen bank,
+die voor het oog der nieuwsgierigen achter struikgewas verborgen
+was, doch welke desnoods de arm van een voorbijganger door het hek
+en het struikgewas heen had kunnen bereiken. Op een avond derzelfde
+maand April was Jean Valjean uitgegaan; Cosette had zich, toen de
+zon was ondergegaan, op deze bank neergezet. De wind ruischte door
+het geboomte. Cosette mijmerde; een droefgeestigheid, zonder bepaalde
+oorzaak, had haar allengs bevangen, die onverwinbare droefgeestigheid,
+welke de avond veroorzaakt, en welke, wie weet? misschien uit de
+verborgenheid van het op dat uur geopende graf komt.
+
+Misschien was Fantine in deze schaduw.
+
+Cosette stond op, wandelde langzaam door den tuin, over het met dauw
+bevochtigd gras, en zeide in de soort van treurig somnambulisme,
+waarin ze gedompeld was:
+
+"Wanneer men op dezen tijd in den tuin wandelt, heeft men waarlijk
+wel klompen noodig. Men wordt er verkouden."
+
+Zij keerde naar de bank terug.
+
+Toen zij wilde gaan zitten, zag zij op de plaats, welke zij verlaten
+had, een tamelijk grooten steen, die er stellig het oogenblik te
+voren niet geweest was.
+
+Cosette beschouwde dien steen en vroeg bij zich zelve, wat hij
+beteekenen moest.
+
+Eensklaps rees bij haar de gedachte op, dat deze steen niet vanzelf
+op de bank was gekomen, dat iemand er hem had neergelegd, dat een arm
+door het hek was gestoken; deze gedachte beangstigde haar. Ditmaal
+was het wezenlijke angst; want de steen was er. Twijfel was niet
+mogelijk. Zij raakte den steen niet aan, vluchtte zonder om te zien,
+vlood het huis in en sloot dadelijk de glazen deur aan de stoep met
+luik, grendel en keten. Toen vroeg zij aan vrouw Toussaint:
+
+"Is mijn vader te huis gekomen?"
+
+"Nog niet, mejuffrouw."
+
+(Wij hebben reeds gezegd, dat vrouw Toussaint stotterde. Men veroorlove
+ons er niet op terug te komen. Het stuit ons de wanklanken van een
+menschelijk spraakgebrek terug te geven).
+
+Jean Valjean, een denker en nachtelijk wandelaar, kwam vaak 's avonds
+zeer laat te huis.
+
+"Vrouw Toussaint," hernam Cosette, "gij zorgt er immers wel voor,
+des avonds de vensters aan de tuinzijde zorgvuldig te sluiten en er
+behoorlijk de grendels en knippen voor te schuiven?"
+
+"O, wees gerust, mejuffrouw!"
+
+Vrouw Toussaint verzuimde dit niet, en Cosette wist het, evenwel kon
+zij 't niet laten er bij te voegen:
+
+"Want het is hier in den omtrek zeer eenzaam."
+
+"Inderdaad," zei vrouw Toussaint, "'t is waar. Men zou vermoord zijn,
+zonder hulp te hebben kunnen roepen! Daar komt bij, dat mijnheer niet
+in het huis slaapt. Maar vrees niet, mejuffrouw, ik sluit de vensters
+als een vesting. Vrouwen alleen! ik geloof wel, dat men dan een weinig
+angstig mag zijn! Stel u eens voor, 's nachts mannen in uw kamer te
+zien komen, die tot u zeggen: "Zwijg," en u den hals afsnijden. 't Is
+niet om het sterven, men sterft, en daarmee afgedaan, men weet dat men
+sterven moet, maar 't is een gruwel zich door zulke lieden aangeraakt
+te voelen. En dan hun messen; ach God! zij moeten wel slecht snijden!"
+
+"Zwijg," zei Cosette. "Sluit alles goed."
+
+Cosette, verschrikt door het tooneel, 't welk vrouw Toussaint haar
+voorstelde en misschien ook door de herinnering aan de verschijningen
+der vorige week, durfde zelfs niet zeggen: "Ga den steen eens zien,
+dien men op de bank heeft gelegd," uit vrees van de tuindeur te openen,
+en de mannen te zien binnenkomen. Zij liet overal zorgvuldig de
+deuren en vensters sluiten, het huis, van den kelder tot den zolder,
+door vrouw Toussaint onderzoeken, sloot zich op in haar kamer,
+grendelde haar deur, keek onder het bed, legde zich ter rust, maar
+sliep slecht. Den ganschen nacht zag zij den steen, zoo groot als
+een berg en vol akelige holen.
+
+Bij zonsopgang--het eigenaardige der opkomende zon is, dat zij ons
+over al onze angsten van den nacht doet lachen, en dit lachen is
+steeds in evenredigheid van de vrees, welke men gehad heeft--bij
+zonsopgang dus beschouwde Cosette, toen zij ontwaakte, haar angst
+als een benauwden droom, en zeide bij zich zelve: "Hoe kon ik toch
+zoo beangst zijn? 't Is eveneens als met de voetstappen, welke ik
+verleden week des nachts in den tuin meende te hooren! eveneens als
+met de schaduw van de kachelpijp! Zou ik nu lafhartig worden?" De zon,
+die door de reten der vensterluiken haar stralen schoot en de gordijnen
+rosé kleurde, stelde haar zoozeer gerust, dat alles, zelfs de steen,
+uit haar gedachte verdween.
+
+"Er was zeker evenmin een steen op de bank, als een man met een
+ronden hoed in den tuin; ik heb van den steen gedroomd, zoowel als
+van het overige."
+
+Zij kleedde zich, ging naar den tuin, liep naar de bank, en voelde
+het klamme zweet. De steen lag er.
+
+Maar 't was slechts voor een oogenblik. Wat des nachts vrees is,
+is des daags nieuwsgierigheid.
+
+"Welaan," zeide zij, "laat ons zien."
+
+Zij nam den tamelijk grooten steen op. Daar onder lag iets dat een
+brief geleek.
+
+'t Was een omslag van wit papier. Cosette nam hem; er was geen adres
+aan de eene, noch cachet aan de andere zijde. De omslag, hoewel open,
+was echter niet ledig. Men zag er papieren in.
+
+Cosette tastte er in. 't Was nu geen vrees, geen nieuwsgierigheid meer,
+maar een begin van angst.
+
+Cosette nam uit den omslag, wat er in lag, een klein katern papier,
+waarvan iedere bladzijde genommerd was, en beschreven met eenige
+regels fraai--zoo vond Cosette--fijn schrift.
+
+Cosette zocht een naam,--zij vond er geen; een handteekening, ook
+deze niet. Aan wie was dit gericht? Waarschijnlijk aan haar, wijl
+een hand het pakje op haar bank had gelegd. Van wien kwam het? Een
+onweerstaanbare begoocheling overweldigde haar. Zij poogde haar oogen
+van deze bladen, die in haar hand beefden af te wenden, zij zag naar
+den hemel, naar de straat, naar de door de zon verlichte acacia's,
+naar de boven een naburig dak vliegende duiven; maar haar blik viel
+telkens weder op het geschrift, en zij zeide bij zich zelve, dat zij
+moest weten, wat het bevatte.
+
+Zij las het volgende:
+
+
+
+
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+EEN HART ONDER EEN STEEN.
+
+
+De liefde is de samentrekking der wereld in een eenig wezen; de
+uitzetting van een eenig wezen tot God.
+
+De liefde is de engelengroet aan de starren.
+
+Hoe treurig is de ziel als zij treurig door de liefde is!
+
+Welk een ledigheid is de afwezigheid van het wezen, dat alleen
+de wereld vervult. O, hoe waar is het, dat het beminde wezen God
+wordt. Men zou kunnen meenen, dat God ijverzuchtig op haar zou zijn,
+zoo de Vader van alles niet blijkbaar de schepping voor de ziel,
+en de ziel voor de liefde had bestemd.
+
+Een glimlach, die men in de verte onder een wit krippen hoed met
+lilabanden heeft gezien, is voldoende om de ziel het paleis der
+droomen binnen te voeren.
+
+God is achter alles, maar alles verbergt God. De voorwerpen zijn
+zwart, de schepselen ondoorschijnend. Wanneer men een wezen bemint,
+maakt men het doorschijnend.
+
+Sommige gedachten zijn gebeden. Er zijn oogenblikken, dat de ziel
+knielt, in welke houding het lichaam ook zij.
+
+De gelieven, die gescheiden zijn, vervullen de afwezigheid door
+duizend hersenschimmen, die toch haar werkelijkheid hebben. Men belet
+hen elkander te zien, zij kunnen elkander niet schrijven; maar zij
+vinden een menigte geheime middelen om met elkander in aanraking te
+zijn. Zij zenden elkander den zang der vogelen, den geur der bloemen,
+het gelach der kinderen, het licht der zon, de zuchten van den wind,
+de stralen der sterren, de geheele schepping. Waarom ook niet? Alle
+werken Gods zijn bestemd om de liefde te dienen. De liefde is machtig
+genoeg om de gansche natuur met haar boodschappen te belasten.
+
+O lente, ge zijt een brief, dien ik haar schrijf.
+
+De toekomst behoort veel meer aan het hart dan aan den geest. Beminnen
+is het eenige, dat de eeuwigheid kan bezig houden en vullen. Het
+oneindige behoeft het onuitputtelijke.
+
+De liefde is een gedeelte der ziel zelve. Zij is van dezelfde
+natuur. Evenals de ziel, is zij een goddelijke vonk, onverderfelijk,
+ondeelbaar, onvergankelijk. Zij is een onsterfelijke, oneindige
+vuursprank in ons, die niets kan beperken, niets kan uitdooven. Men
+voelt haar tot in 't merg van 't gebeente branden, men ziet haar
+diep in den hemel stralen.
+
+O liefde! aanbidding! wellust van twee zielen, die elkander begrijpen,
+van twee harten die zich tegen elkander uitwisselen, van twee blikken
+die elkander doordringen! Gij zult tot mij komen, geluk! niet
+waar? Wandelingen onder vier oogen in de eenzaamheid! zalige,
+schitterende dagen! Soms droomde ik, dat nu en dan zich uren van het
+leven der engelen losmaakten en nederdaalden in het lot der menschen.
+
+God kan niets voegen bij het geluk dergenen, die elkander beminnen,
+dan het eeuwigdurendheid te geven. Na een leven van liefde, is
+een eeuwigheid van liefde zekerlijk een vermeerdering; maar 't is,
+zelfs voor God, onmogelijk de innige kracht der onuitsprekelijke
+zaligheid, welke de liefde reeds in deze wereld aan de ziel geeft,
+te verhoogen. God is de volheid des hemels; de liefde is de volheid
+van den mensch.
+
+Men aanschouwt een star om twee redenen, wijl zij licht geeft en wijl
+zij ondoorgrondelijk is. Men heeft in zijn nabijheid een liefelijker
+licht en grooter verborgenheid, de vrouw.
+
+Wij allen, wie wij zijn mogen, hebben onze ademende wezens. Zoo
+zij ons ontbreken, ontbreekt ons lucht, en wij stikken. Dan sterft
+men. Door gebrek aan liefde te sterven is schrikkelijk. 't Is de
+stikking der ziel!
+
+Zoodra de liefde twee wezens in een engelachtige en heilige eenheid
+heeft samengesmolten en gemengd, is voor beiden het geheim des levens
+gevonden; zij zijn dan slechts de twee eindpunten van hetzelfde lot;
+slechts de twee vleugels van denzelfden geest. Leeft en zweeft!
+
+Zoo eenmaal een vrouw, die ons voorbijgaat, licht doet uitstralen,
+zijn wij verloren, wij beminnen. Er blijft ons dan alleen dit over: zoo
+sterk aan haar te denken, dat zij gedwongen wordt aan ons te denken.
+
+Wat de liefde begint, kan slechts door God voltooid worden.
+
+De ware liefde is troosteloos of verrukt over een verloren handschoen
+of een gevonden zakdoek, en zij behoeft de eeuwigheid voor haar trouw
+en hoop. Zij bestaat tegelijkertijd uit het oneindige groote en het
+oneindige kleine.
+
+Wees zeilsteen, zoo ge steen, kruidje roer-mij-niet, zoo ge bloem,
+liefde zoo ge mensch zijt.
+
+Niets bevredigt de liefde. Men is gelukkig en men wil het paradijs;
+men heeft het paradijs en men wil den hemel.
+
+O, gij die bemint, dit alles ligt in de liefde. Weet het slechts te
+vinden. De liefde bezit evenveel zelfgenot als de hemel, en bezit
+boven den hemel den wellust.
+
+Komt zij nog in het Luxembourg?--Neen, mijnheer.--Zij komt in deze kerk
+de mis hooren, niet waar?--Zij komt er niet meer.--Woont zij nog altijd
+hier?--Zij is verhuisd. Waar woont zij nu?--Zij heeft het niet gezegd.
+
+Welk een treurigheid, niet te weten waar zijn ziel te vinden!
+
+De liefde heeft kinderachtigheden, de andere hartstochten hebben
+kleinigheden. Schande over de hartstochten, die den mensch klein
+maken! Eere die, welke van hem een kind maakt!
+
+'t Is zonderling, weet ge wat? Ik ben in de duisternis. Er is een
+wezen, dat toen zij heenging, mijn hemel heeft medegenomen.
+
+O! naast elkander hand in hand in hetzelfde graf te liggen, en nu en
+dan in de duisternis elkander zacht een vinger te streelen, zou voor
+mijn eeuwigheid voldoende zijn.
+
+Gij die lijdt omdat gij bemint, bemin nog meer. Van liefde sterven
+is er van leven.
+
+Bemin. Een schitterende hemelvaart is aan deze kruisiging verbonden. In
+den doodsstrijd ligt verrukking.
+
+O vreugd der vogelen! Zij zingen, omdat zij een nest hebben.
+
+De liefde is een hemelsche inademing der paradijslucht.
+
+Diepe harten, wijze geesten, neemt het leven zooals God het geschapen
+heeft; 't is een lange beproeving, een onbegrijpelijke voorbereiding
+tot een onbekende bestemming. Deze bestemming, de ware, begint voor
+den mensch bij de eerste trede in het graf. Dan verschijnt hem iets
+en hij begint het bepaalde te onderscheiden. Overweeg dit woord:
+het bepaalde. De levenden zien het oneindige, het onbepaalde; het
+bepaalde vertoont zich slechts aan de dooden. Bemint en lijdt, hoopt
+en aanschouwt inmiddels. Wee hem, die slechts lichamen, vormen, den
+schijn heeft bemind! De dood zal hem alles ontnemen. Tracht zielen
+te beminnen, ge zult ze wedervinden.
+
+Ik heb op de straat een zeer arm jongeling ontmoet, die beminde. Zijn
+hoed was oud, zijn rok was versleten en met gaten aan de ellebogen,
+het water drong door zijn schoenen en de sterren drongen in zijn ziel.
+
+Hoe groot is het bemind te worden! Maar grooter is het te beminnen. Het
+hart wordt door de liefde met heldenmoed vervuld. Het bestaat dan
+slechts uit reinheid, het steunt op niets dan op het verhevene en
+groote. Een schandelijke gedachte kan er evenmin in ontkiemen als een
+distel in een ijsschol. De hooge en heldere ziel, ontoegankelijk voor
+de gemeene hartstochten en driften, en die de wolken en schaduwen
+dezer wereld, de dwaasheden, logens, den haat, de ijdelheden en
+ellenden beheerscht, bewoont het blauw des hemels en voelt de diepe
+onderaardsche schokken van het lot slechts als de top der bergen de
+aardbevingen voelt.
+
+Zoo er niemand was die beminde, zou de zon uitdooven.
+
+
+
+
+
+
+VIJFDE HOOFDSTUK.
+
+COSETTE NA DEN BRIEF.
+
+
+Terwijl Cosette las, verzonk zij allengs in mijmering. Juist toen zij,
+na den laatsten regel van het geschrift gelezen te hebben, haar oogen
+opsloeg, ging de schoone officier--het was zijn uur--vol inbeelding
+voorbij het hek. Cosette vond hem afschuwelijk.
+
+Zij beschouwde nogmaals het geschrift. Het was, naar Cosettes
+meening, zeer fraai geschreven, door één zelfde hand, maar met
+verschillenden inkt, nu zeer zwart, dan bleek, en bijgevolg op
+onderscheidene dagen. 't Waren derhalve losse gedachten, invallen,
+verzuchtingen, onregelmatig, ordeloos, zonder keus, zonder doel,
+toevallig. Nooit had Cosette zoo iets gelezen. Dit geschrift, waarin
+zij meer helderheid dan duisternis zag, maakte op haar den indruk van
+een geopend heiligdom. Ieder dezer geheimzinnige regels schitterde
+voor haar oogen en overstroomde haar hart met een zonderling licht. De
+opvoeding, welke zij had ontvangen, had haar altijd van de ziel en
+nimmer van de liefde gesproken, als sprak men van een brandend hout en
+niet van de vlam. Dit manuscript van vijftien bladzijden openbaarde
+haar plotseling en zacht de geheele liefde, de smart, de bestemming,
+het leven, de eeuwigheid, het begin, het einde. 't Was als een hand
+die haar eensklaps een bundel stralen had toegeworpen. Zij gevoelde
+in deze weinige regels een hartstochtelijke, vurige, edelmoedige,
+eerlijke natuur, een heiligen wil, een onmetelijke smart en een
+onmetelijke hoop, een beklemd hart, een ontloken verrukking. Wat was
+dit manuscript? Een brief. Een brief zonder adres, zonder naam, zonder
+dagteekening, zonder handteekening, dringend en onbaatzuchtig, een uit
+waarheden bestaand raadsel, een liefdeboodschap, geschikt om door een
+engel gebracht, door een maagd gelezen te worden; een bovenaardsche
+samenkomst, een minnebrief van een schim aan een schaduw. 't Was een
+kalme en zwaarmoedige afwezige, die gereed scheen in den dood zijn
+toevlucht te zoeken en aan de afwezige het geheim van het lot, den
+sleutel des levens, de liefde zond. 't Was geschreven met den voet in
+het graf, met den vinger in den hemel. Deze, een voor een op het papier
+gevallen regels, waren wat men droppels der ziel zou kunnen noemen.
+
+Van wien konden nu deze bladzijden komen? Wie kon ze geschreven hebben?
+
+Cosette aarzelde geen minuut. Een eenig mensch.
+
+Hij!
+
+Het was weder licht in haar geest geworden: alles was weder te
+voorschijn gekomen. Zij gevoelde een ongehoorde blijdschap, een
+innigen angst. Hij was het, die haar schreef; hij, die hier was, hij,
+die den arm door het hek had gestoken! Terwijl zij hem vergat, had
+hij haar wedergevonden! Maar had zij hem vergeten? Neen! nooit! Zij
+was als buiten zich zelve, dit slechts een oogenblik geloofd te
+hebben. Zij had hem immer bemind, immer aangebeden. Het vuur was wel
+bedekt geweest en had eenigen tijd gesmeuld, maar zij zag het wel,
+'t was verder doorgedrongen en nu brak het opnieuw uit en zette haar
+geheel in vlam. Dit geschrift was als een vonk, uit die andere ziel
+in de hare gevallen. Zij voelde den brand weder uitbarsten. Ieder
+woord van het manuscript drong in haar hart. "Ach ja," zeide zij,
+"dat alles herken ik. Ik had dit alles reeds in zijn oogen gelezen."
+
+Toen zij het ten derdemale gelezen had, kwam de luitenant Theodule
+terug voor het hek en liet zijn sporen op de straat klinken. Cosette
+gevoelde zich gedwongen de oogen op te slaan. Zij vond hem laf,
+dwaas, zot, dom, onbehagelijk, onbeschoft en zeer leelijk. De officier
+meende tegen haar te moeten glimlachen. Zij keerde zich beschaamd en
+verontwaardigd om. Zij had hem gaarne iets naar het hoofd geworpen.
+
+Zij vlood, trad het huis weder binnen en sloot zich in haar kamer om
+het manuscript te herlezen, het van buiten te leeren en te denken. Toen
+zij het goed gelezen had, kuste zij het en stak het in haar boezem.
+
+'t Was zoo, Cosette was weder in de diepte der seraphijnsche liefde
+verzonken; het paradijs had zich weder geopend.
+
+Den geheelen dag was Cosette in een soort van verbijstering. Zij kon
+nauwelijks denken, haar gedachten waren als een verward kluwen in
+haar hersens; zij konde niets bepaalds voornemen, bevende hoopte zij;
+wat? dit wist zij zelve niet. Zij durfde zich niets beloven, en wilde
+zich niets weigeren. Zij verbleekte telkens en een rilling liep door
+al haar leden. Bij wijlen was 't haar, alsof zij in de wereld der
+hersenschimmen kwam, en zij vroeg zich: is dat alles de wezenlijke
+waarheid? dan greep zij naar het geliefde papier onder haar kleed,
+zij drukte het tegen haar hart, zij voelde er de kanten van op haar
+vleesch, en zoo Jean Valjean haar in dien oogenblik gezien had, zou
+hij gebeefd hebben voor deze schitterende, onbekende vreugd, die uit
+haar oogen straalde. "Ach ja," dacht zij; "hij is het gewis! dit komt
+van hem voor mij!"
+
+En zij zeide tot zich zelve, dat de tusschenkomst van engelen, een
+hemelsch toeval, hem aan haar had wedergegeven.
+
+O, herscheppingen der liefde! o droomen! Dit hemelsch toeval, deze
+tusschenkomst van engelen, was het broodkogeltje, dat een dief een
+anderen dief, van de binnenplaats Charlemagne naar den Leeuwenkuil,
+over het dak van de gevangenis la Force had toegeworpen.
+
+
+
+
+
+
+ZESDE HOOFDSTUK.
+
+DE OUDEN ZIJN BESTEMD OM OP DEN GESCHIKTEN TIJD UIT TE GAAN.
+
+
+Toen het avond was ging Jean Valjean uit; Cosette kleedde zich. Zij
+bracht haar kapsel in orde op de wijze, die haar het best stond, en
+trok een kleed aan, dat van boven ruim uitgesneden was, waardoor de
+hals tamelijk ver uitkwam, min of meer "indécent" zooals jonge meisjes
+zouden zeggen. 't Was echter volstrekt niet indécent, maar veeleer
+bevalliger dan anders. Zij kleedde zich zoo, zonder te weten waarom.
+
+Wilde zij uitgaan? neen.
+
+Verwachtte zij bezoek? neen.
+
+Bij de avondschemering ging zij naar den tuin. Vrouw Toussaint was
+in de keuken bezig, die op de achterplaats uitzag.
+
+Cosette ging onder de takken, die ze nu en dan met de hand ter zijde
+boog, wijl sommige zeer laag hingen.
+
+Aldus kwam zij aan de bank.
+
+De steen was er gebleven.
+
+Zij ging zitten en legde haar zachte, witte hand op dien steen,
+als wilde zij hem streelen en bedanken.
+
+Eensklaps had zij dien onbeschrijfelijken indruk, welken men gevoelt,
+zelfs zonder te zien, wanneer iemand achter ons staat.
+
+Zij wendde het hoofd en richtte zich op.
+
+Hij was het.
+
+Hij was blootshoofds. Hij scheen bleek en mager te zijn geworden. Men
+kon nauwelijks zijn zwarte kleeding zien. De schemeravond verbleekte
+zijn fraai hoofd en bedekte zijn oogen met duisternis. Hij had,
+onder den sluier van onvergelijkbare zachtheid, iets van den dood en
+van den nacht. Zijn gezicht was verlicht door het schijnsel van den
+stervenden dag en door de gedachte eener ziel, die heengaat.
+
+Hij scheen nog wel geen schim, maar toch ook geen mensch meer te zijn.
+
+Zijn hoed was op eenigen afstand in de struiken geworpen.
+
+Cosette op 't punt van in onmacht te vallen, slaakte geen kreet. Zij
+deinsde langzaam achteruit, want zij voelde zich aangetrokken. Hij
+bewoog zich niet. Aan iets onbeschrijfelijks en treurigs, dat haar
+omhulde, voelde zij den blik zijner oogen, dien zij niet zag.
+
+Achteruit wijkende, ontmoette Cosette een boom, waartegen zij
+leunde. Zonder dien boom zou zij gevallen zijn.
+
+Toen hoorde zij zijn stem, die stem, welke zij nooit recht had gehoord
+en die zich nauwelijks boven het bladerengeritsel verhief, lispelen:
+
+"Vergeving, ik ben het. Mijn hart is overkropt; ik kon niet langer
+zoo leven, daarom ben ik gekomen. Hebt gij gelezen wat ik daar op
+die bank gelegd had? Hebt ge geen flauwe herinnering aan mij? Heb
+geen vrees. 't Is reeds lang geleden; herinnert gij u den dag, toen
+ge mij gezien hebt? 't Was in den tuin van het Luxembourg, dicht bij
+den Gladiator. En den dag toen ge mij voorbijgingt? 't Was de 16e Juni
+en de 2e Juli. 't Zal spoedig een jaar zijn. Sinds lang heb ik u niet
+weer gezien. Ik heb aan de stoelenzetster naar u gevraagd, maar deze
+zeide, dat zij u niet meer zag. Ge woondet in de Westerstraat, op de
+derde verdieping aan de straat, in een nieuw huis; ge ziet, dat ik het
+weet. Ik volgde u. Wat zou ik doen? En toen zijt gij verdwenen. Eens
+meende ik u te zien voorbijgaan, toen ik onder de bogen van het Odéon
+de nieuwspapieren las. Ik volgde u. Maar neen. 't Was een dame die een
+hoed droeg als de uwe. Des nachts kom ik hier. Vrees niet, niemand ziet
+mij. Ik aanschouw van dichtbij uwe vensters. Ik ga zeer zacht, opdat ge
+mij niet zoudt hooren, want ge zoudt misschien beangst zijn. Op zekeren
+avond was ik achter u, gij keerdet om en ik vluchtte. Eens heb ik u
+hooren zingen. Ik was gelukkig. Het hindert u immers niet, dat ik u
+door de blinden hoor zingen? Dat kan u niet schelen, niet waar? Zie,
+gij zijt mijn engel; vergun mij even hier te komen; ik geloof, dat
+ik spoedig zal sterven. Zoo ge wist hoe ik u bemin! Vergeef mij,
+ik spreek met u en weet niet wat ik zeg; ik maak u misschien boos;
+zijt ge boos op mij?"
+
+"O mijn moeder!" zeide zij.
+
+En zij zonk ineen, alsof zij zou sterven.
+
+Hij vatte haar; zij viel, hij nam haar in zijn armen, omklemde haar
+vast, zonder te weten wat hij deed. Zelf wankelend, ondersteunde hij
+haar. 't Was hem, alsof zijn hoofd vol damp was, bliksems schoten door
+zijn oogen; zijn gedachten verwarden; hij meende iets godsdienstigs
+te verrichten en toch een ontheiliging te plegen. Overigens voelde
+hij geen de minste onedele begeerte jegens deze bekoorlijke vrouw,
+wier vormen hij aan zijn borst voelde. Hij was dronken van liefde.
+
+Zij nam een zijner handen en legde ze aan haar hart. Hij voelde er
+het papier en stamelde:
+
+"Gij bemint mij dus?"
+
+Zij antwoordde met zulk een zachte stem, dat ze slechts een adem was,
+die men nauwelijks hoorde:
+
+"Zwijg! gij weet het!"
+
+En zij verborg haar gloeiend hoofd aan de borst van den hooghartigen
+en verbijsterden jongeling.
+
+Hij zonk op een bank neer, zij naast hem. Zij hadden geen woorden
+meer. De starren begonnen te schijnen. Hoe kwam het, dat hun lippen
+elkander ontmoetten? Hoe komt het, dat de vogel zingt, dat de sneeuw
+smelt, dat de roos zich opent, dat Mei ontluikt, dat de morgenstond
+de donkere boomen op den ruischenden top der heuvelen verlicht?
+
+Een kus, dit was alles.
+
+Beiden sidderden, en zij aanschouwden elkander in de schaduw met
+vlammende oogen.
+
+Zij voelden noch den koelen nacht, noch den kouden steen, noch de
+vochtige aarde, noch het natte gras; zij aanschouwden elkander,
+en hun harten waren vol gedachten. Zonder bewustzijn hadden zij
+elkanders hand gevat.
+
+Zij vroeg hem niet--zij dacht er zelfs niet aan--hoe hij binnengekomen
+en in den tuin gedrongen was. 't Kwam haar zoo natuurlijk voor dat
+hij er was.
+
+Nu en dan raakte Marius' knie de knie van Cosette aan, en beiden
+beefden.
+
+Bij tusschenpoozen stamelde Cosette een woord. Haar ziel beefde op
+haar lippen, als een dauwdrop op een bloem.
+
+Allengs spraken zij met elkander. De ontboezeming volgde op de stilte,
+die de opgekroptheid is. De nacht was helder en prachtig boven hun
+hoofden. Deze twee wezens, zoo rein als engelen, zeiden elkander alles,
+hun droomen, hun zaligheden, hun verrukkingen, hun hersenschimmen,
+hun twijfelingen; hoe zij elkander in de verte bemind hadden, hoe
+zij elkander gewenscht hadden; hun wanhoop, toen zij elkander niet
+meer zagen.
+
+Zij spraken met elkander in de volkomenste vertrouwelijkheid,
+welke door niets kon vermeerderd worden, van het verborgenste en het
+geheimzinnigste dat in hen was. Met een eerlijk geloof in hun illusiën,
+verhaalden zij elkander al wat de liefde, de jeugd en het overschot
+van kinderlijkheid, dat zij nog bezaten, hun in de gedachten gaf.
+
+Beider harten stortten zich in elkander uit, zoodat binnen een uur
+de jongeling het hart van het meisje, het meisje het hart van den
+jongeling bezat. Zij deelden elkander hun gedachten mede, bekoorden,
+betooverden elkander.
+
+Toen zij eindigden, toen zij elkander alles hadden gezegd, liet zij
+haar hoofd op zijn schouder rusten en vroeg hem:
+
+"Hoe heet gij?"
+
+"Ik heet Marius," zeide hij. "En gij?"
+
+"Ik heet Cosette."
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK VI.
+
+DE KLEINE GAVROCHE.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+ONDEUGENDE STREEK VAN DEN WIND.
+
+
+Terwijl sedert 1823, de kroeg te Montfermeil allengs verzonk, niet in
+den afgrond van een bankroet, maar in het moeras van kleine schulden,
+hadden de echtelieden Thénardier nog twee kinderen, beiden knaapjes,
+gekregen; zoodat zij nu twee dochters en drie jongens hadden. Dit
+was veel.
+
+Vrouw Thénardier had zich van de twee laatsten, toen zij nog zeer
+jong en klein waren, op gelukkige wijze ontslagen.
+
+Ontslagen is het eigenlijke woord. Deze vrouw had nog slechts een
+klein overblijfsel van natuur--een verschijnsel, waarvan trouwens meer
+voorbeelden zijn. Evenals de maarschalksvrouw de Lamothe-Houdancourt,
+was vrouw Thénardier slechts moeder voor haar dochters. Daar eindigde
+haar moederschap. Haar haat tegen het menschelijk geslacht begon bij
+haar zoons. Haar boosaardigheid tegen haar zoons had den hoogsten
+top bereikt en voor hen had haar hart een ongenaakbare steilte. Men
+heeft gezien, dat zij den oudsten haatte; zij verfoeide de beide
+anderen. Waarom? Daarom. Het vreeselijkste aller motieven, en het
+onwederlegbaarste aller antwoorden is: dáárom.--Ik heb geen troep
+kinderen noodig, zei de moeder.
+
+Verklaren wij, hoe het den Thénardiers gelukt was, zich van hun twee
+laatste kinderen te ontlasten en er zelfs voordeel van te trekken.
+
+De ongetrouwde Magnon, van wie reeds vroeger gesproken is, was
+dezelfde, die van den ouden heer Gillenormand een geldelijke toelage
+voor haar twee kinderen had weten te verkrijgen. Zij woonde op de
+kade des Célestins, op den hoek der oude straat du Petit-Musc (Kleine
+Muskusstraat), welke deed wat zij kon om aan haar slechten naam een
+goeden reuk te geven. Men herinnere zich de groote kroep-epidemie,
+welke vijf-en-dertig jaren geleden de wijken aan den oever der Seine
+te Parijs teisterde, en waarvan de wetenschap gebruik maakte om op
+groote schaal de inblazingen met aluin te beproeven, welke thans zoo
+doelmatig door uitwendige inwrijving van jodium vervangen worden. In
+deze epidemie verloor Magnon haar beide nog zeer jonge knaapjes, het
+eene des morgens, het andere des avonds. 't Was een harde slag. Deze
+kinderen waren voor hun moeder kostbaar, zij vertegenwoordigden
+tachtig francs 's maands. Deze tachtig francs werden prompt uitbetaald
+namens den heer Gillenormand, door zijn rentmeester, den heer Barge,
+oud-deurwaarder in de straat du Roi de Sicile.
+
+Met de kinderen zou ook de rente begraven zijn. Maar Magnon zocht een
+redmiddel. In deze geheimzinnige vrijmetselarij van het kwaad, waartoe
+zij behoorde, weet men alles, bewaart men elkanders geheimen, en helpt
+elkander. Magnon had twee kinderen noodig, vrouw Thénardier had er
+twee, van hetzelfde geslacht, van denzelfden leeftijd. Voor de eene was
+'t een goed redmiddel, voor de andere een goede plaatsing. De kleine
+Thénardiers werden kleine Magnons. Vrouw Magnon verhuisde van de kade
+des Celestins naar de straat Cloche Perce. Te Parijs wordt men, door de
+verhuizing van de eene straat naar de andere, een geheel ander mensch.
+
+Aan den burgerlijken stand werd van niets bericht, hij vroeg dus
+niets en de vervanging der kinderen ging op de eenvoudigste wijze in
+haar werk.
+
+Maar Thénardier eischte voor deze kinderleening tien francs 's maands,
+welke Magnon beloofde en ook betaalde. Het spreekt vanzelf, dat de
+heer Gillenormand voortging met betalen. Iedere zes maanden ging hij
+de kinderen eens zien. Hij merkte de verwisseling niet op, en Magnon
+zeide: "Wat gelijken ze sprekend op u, mijnheer!"
+
+Thénardier, voor wien veranderingen gemakkelijk waren, maakte van
+deze gelegenheid gebruik om Jondrette te worden. Zijn twee dochters en
+Gavroche hadden nauwelijks den tijd gehad op te merken, dat zij twee
+broertjes hadden. In een zekeren graad van armoede wordt men voor
+alles onverschillig en men ziet wezens voor larven aan. De naaste
+verwanten zijn als onduidelijke schaduwgestalten, die nauwelijks in
+de nevelen des levens te onderscheiden zijn en zich gereedelijk met
+het onzichtbare vermengen.
+
+Den avond van den dag, toen zij aan Magnon de twee kinderen had
+afgeleverd, met den bepaalden wil er voor altijd van af te zien, had
+vrouw Thénardier gewetensbezwaar gevoeld, of geveinsd te gevoelen. Zij
+had tot haar man gezegd: "Maar 't is zijn kinderen te verlaten!" Op een
+meesterachtigen en koelen toon brandde Thénardier dit bezwaar uit, door
+te zeggen: "Jean Jacques Rousseau heeft niet minder gedaan!" Van het
+gewetensbezwaar was de moeder nu tot ongerustheid overgegaan. "Maar
+zoo de politie ons kwam lastig vallen? Spreek, Thénardier, is 't
+geen wij gedaan hebben geoorloofd?"--Thénardier antwoordde: "Alles
+is geoorloofd. Niemand zal er iets van vernemen. Bovendien heeft
+er niemand eenig belang bij, nauwkeurig toe te zien bij kinderen,
+die niets in de wereld bezitten."
+
+Magnon was eenigerwijs een elegante misdadigster. Zij kleedde zich naar
+de mode, en deelde haar woning, die met een kale bluf gemeubeld was,
+met een sluwe Engelsche dievegge, die française was geworden. Deze
+Engelsche genaturaliseerde Parijsche vrouw, aanbevelenswaard wegens
+zeer rijke betrekkingen, innig verbonden met de medailles der
+bibliotheek en de diamanten van Mlle Mars, werd later berucht in
+verscheidene processen. Men noemde haar mamselle Miss.
+
+De twee aan Magnon toegevallen kinderen hadden zich niet te
+beklagen. Uit hoofde der tachtig francs werden zij ontzien, zooals
+alles waarvan men voordeel heeft, niet slecht gekleed, niet slecht
+gevoed, schier als jongeheeren, en beter door de valsche dan door de
+ware moeder behandeld. Magnon speelde de dame en sprak de dieventaal
+niet in hunne tegenwoordigheid.
+
+Zoo verstreken eenige jaren. Thénardier verwachtte er alles goeds
+van. Op zekeren dag zeide hij tot Magnon, die hem de zesmaandelijksche
+tien francs ter hand stelde: "De "vader" zal hun toch een opvoeding
+moeten geven."
+
+Maar deze twee arme kinderen, tot hiertoe, zelfs door hun slecht
+lot, vrij goed beschermd, werden plotseling in het leven geworpen en
+gedwongen het te beginnen.
+
+Eene inhechtenisneming op groote schaal van booswichten als die
+in Jondrettes verblijf, welke noodwendig navorschingen en verdere
+gevangennemingen ten gevolge moest hebben, is een wezenlijke ramp
+voor deze afschuwelijke geheime maatschappij die onder de openbare
+maatschappij woont; zulk een avontuur sleept allerlei instortingen
+in die donkere wereld mede. Het ongeluk van Thénardier veroorzaakte
+Magnons ongeluk.
+
+Op zekeren dag, korten tijd nadat Magnon aan Eponine het briefje
+betreffende de straat Plumet had overhandigd, werd onverhoeds
+door de politie in de straat Cloche Perce huiszoeking gedaan;
+Magnon werd gevat, insgelijks mamselle Miss, en al de bewoners van
+het huis, die verdacht waren, vielen in het net. De twee knaapjes
+speelden ondertusschen op een achterplaats en zagen niets van de
+overrompeling. Toen zij weder naar binnen wilden gaan, vonden zij
+de deur gesloten en het huis ledig. De schoenlapper uit een pothuis
+aan de overzijde riep hen en gaf hun een papier dat "hun moeder" voor
+hen had achtergelaten. Op dat papier stond het adres: Mijnheer Barge,
+rentmeester in de straat du Roi de Sicile, No. 8. De schoenlapper zeide
+tot hen: "Ge woont hier niet meer. Gaat daarheen. 't Is dichtbij. De
+eerste straat links. Vraag met dit papier naar den weg."
+
+De kinderen gingen, terwijl het oudste het jongste leidde, met het
+papier in de hand, dat hun gids moest zijn. 't Was koud, en zijn
+verdoofde vingers konden het papier nauwelijks houden. Aan den hoek
+der steeg Cloche Perce, ontrukte een windvlaag het hem, en wijl
+'t donker werd, kon het knaapje het papier niet wedervinden.
+
+Op goed geluk af doolden zij nu door de straten.
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+HOE DE KLEINE GAVROCHE ZICH NAPOLEON DEN GROOTE TEN NUTTE MAAKT.
+
+
+Te Parijs heerschen in de lente meestal gure, scherpe noordenwinden,
+die wel niemand doen bevriezen, maar toch vinnig koud zijn; deze
+noordenwinden, die de schoonste dagen onaangenaam maken, doen
+volkomen dezelfde uitwerking als de koude tochtwind, die door de
+reten van een venster of van een slecht gesloten deur een warme
+kamer binnendringt. Het schijnt, alsof de sombere winterdeur op
+een reet is gebleven en de wind er door komt. In de lente van 1832,
+op het tijdstip toen de eerste groote epidemie dezer eeuw in Europa
+uitbrak, waren deze noordenwinden guurder en scherper dan ooit. Een
+nog koudere deur dan die van den winter scheen open te zijn. 't Was
+die van het graf. Men voelde in die noordenwinden den adem der cholera.
+
+Uit het weerkundig gezichtspunt gezien, hadden deze winden het
+eigenaardige, dat zij van een zeer sterke electrische spanning
+vergezeld waren. In dien tijd waren stormen met donder en bliksem
+veelvuldig.
+
+Op zekeren avond, dat het op deze wijze scherp koud was, zoo zelfs
+dat het scheen of Januari was wedergekeerd, en dat de menschen hun
+overkleeren weer droegen, stond de kleine Gavroche, steeds vroolijk
+onder zijn lompen, bibberend, als in verrukking, voor den winkel van
+een kapper en barbier in den omtrek van l'Orme-Saint-Gervais. Hij
+was versierd met een wollen sjaal, die hij op de eene of andere wijs
+gekregen en als een cachenez omgeslagen had. De kleine Gavroche
+scheen met diepe bewondering een dame van was te begluren, die in
+een zeer laag uitgesneden kleed en met oranje bloemen gekapt, achter
+het glasvenster draaide en tusschen twee lampen den voorbijgangers
+haar glimlach toewierp, maar werkelijk beloerde hij den winkel
+om te zien, of hij niet van de toonbank een stuk zeep kon kapen,
+'t welk hij vervolgens voor een sou aan een barbier in de voorstad
+zou verkoopen. Het gebeurde hem dikwijls, dat hij op deze wijze aan
+een ontbijt kwam. Hij noemde dit werk, voor hetwelk hij een bijzonder
+talent had "de barbiers scheren."
+
+Terwijl hij de dame bewonderde en het stuk zeep begluurde, bromde
+hij binnensmonds: "Dinsdag--'t is immers geen Dinsdag.--Is het
+Dinsdag?.. 't Is misschien Dinsdag.--Ja, 't is Dinsdag."
+
+Men is nooit te weten gekomen, waarop deze alleenspraak zinspeelde.
+
+Zoo deze woorden soms den laatsten keer aanduidden, dat hij gegeten
+had, dan was dit drie dagen geleden, want het was nu Vrijdag.
+
+De barbier schoor iemand in zijn door een kachel verwarmden winkel,
+en sloeg nu en dan een zijdelingschen blik op dien vijand, op dien
+bibberenden, onbeschaamden straatjongen, die beide handen in zijn
+zakken had, maar zeker iets anders in het oog.
+
+Terwijl nu Gavroche de wassen dame, de uitstalling en de Windsor-zeep
+begluurde, draaiden twee knaapjes van ongelijke grootte, tamelijk
+goed gekleed en veel kleiner dan hij, het eene schijnbaar zeven,
+het andere vijf jaar oud, bedeesd de deurkruk om en traden den winkel
+binnen om iets te vragen, misschien een aalmoes, en wel op zulk een
+jammerenden toon dat het eer een smeeking dan een verzoek geleek. Zij
+spraken beiden tegelijk, en hun woorden waren onverstaanbaar, wijl
+het gesnik van den jongsten knaap zijn stem smoorde en de koude de
+tanden van den oudsten deed klapperen. De barbier wendde zich om met
+verstoord gezicht, en, zonder zijn scheermes neder te leggen, schoof
+hij den oudsten met de linkerhand en den jongsten met de knie weder
+op de straat en sloot zijn deur, zeggende:
+
+"Zij brengen voor niemendal de koude in huis!"
+
+De knaapjes gingen schreiend verder. Intusschen was een bui opgekomen;
+'t begon te regenen.
+
+De kleine Gavroche liep hen na en vroeg hen:
+
+"Wat deert u, dreumesen?"
+
+"Wij weten niet, waar wij slapen zullen," antwoordde de oudste.
+
+"Is 't niets anders?" zei Gavroche. "Dat is zoo erg niet. Moet gij
+daarom schreien? Ge zijt immers geen kanarievogeltjes?"
+
+Toen hernam hij, een gewichtige houding aannemende, doch op een toon
+van teeder gezag en vriendelijke bescherming:
+
+"Komt mede, kleinen!"
+
+"Ja, mijnheer," antwoordde de oudste.
+
+Beide knaapjes volgden hem nu zoo eerbiedig, alsof zij een
+aartsbisschop volgden. Zij weenden niet meer.
+
+Gavroche voerde hen door de straat St. Antoine naar den kant der
+Bastille.
+
+Onder 't gaan sloeg Gavroche een vergramden blik op den barbierswinkel
+terug, en mompelde:
+
+"Hij heeft geen gevoel, die schelvisch. 't Is een Engelschman."
+
+Een meisje, dat hen met hun drieën achter elkaar zag gaan, Gavroche
+aan 't hoofd, begon luid te lachen. Dat gelach gaf weinig eerbied
+voor de groep te kennen; en Gavroche zeide tot haar:
+
+"Dag, mamsel Omnibus."
+
+Een oogenblik later kwam de barbier hem weder in de gedachte, en hij
+voegde er bij:
+
+"Ik vergiste mij in het beest; 't is geen schelvisch, maar een
+slang. Kapper, ik zal u een ratel aan uw staart laten maken."
+
+De kapper had hem baldadig gemaakt. Over een goot springende, riep
+hij tot een gebaarde portierster, die waardig was geweest Faust op
+den Bloksberg te ontmoeten, en een bezem in de hand had:
+
+"Zoo madam, gaat gij op uw paard uit?"
+
+Daarop bespatte hij met slijk de glimmende laarzen van een
+voorbijganger.
+
+"Kwâjongen!" riep de voorbijganger toornig.
+
+Gavroche stak zijn neus uit de sjaal en zeide:
+
+"Waarover klaagt mijnheer?"
+
+"Over u," was het antwoord.
+
+"Het bureau is gesloten," zei Gavroche. "Ik ontvang geen klachten
+meer."
+
+Ondertusschen ging hij verder de straat op, en zag, onder een
+koetspoort, als bevrozen, een dertien- of veertienjarige bedelares,
+wier rokje zoo kort was, dat men haar knieën zag. Het meisje werd
+er te groot voor. De groei speelt dergelijke streken. Het onderrokje
+wordt kort, terwijl de naaktheid onzedelijk wordt.
+
+"Arm meisje," zei Gavroche; "'t heeft niet eens een broek. Hier,
+neem dit."
+
+En den warmen wollen doek losmakende, dien hij om den hals had,
+wierp hij dien op de magere blauwe schouders der bedelares, zoodat
+de cache-nez weder een sjaal werd.
+
+Het meisje zag hem met verbazing aan en ontving zwijgend de
+sjaal. Tot een zekeren graad van ellende gekomen, klaagt de arme in
+zijn vertwijfeling niet meer over zijn nood, en dankt niet meer voor
+het goede.
+
+Hierna liet Gavroche, kouder dan Sint-Marten, die ten minste de helft
+van zijn mantel behield, een brrr! hooren.
+
+Na dit brrr! nam de regen toe en viel in stroomen neer. Zoo straft
+een slechte hemel de goede daden.
+
+"Nu," riep Gavroche; "wat moet dit beteekenen? Het regent weder. Goede
+God, als het zoo voortgaat, zeg ik mijn abonnement op."
+
+En hij ging verder.
+
+"Om 't even," hernam hij, een blik op de bedelares slaande, die zich
+in de sjaal wikkelde; "zij heeft nu een goede pels."
+
+En naar de wolken ziende, riep hij:
+
+"Gesnapt!"
+
+De twee kinderen volgden hem op de hielen.
+
+Toen zij voorbij een dier getraliede vensters gingen, die een
+bakkerswinkel aanduiden, want men legt het brood evenals het goud
+achter ijzeren traliën, keerde Gavroche zich om en vroeg:
+
+"Wel, kabouters, hebt ge gegeten?"
+
+"Mijnheer," antwoordde de oudste, "wij hebben niet gegeten sinds
+van morgen."
+
+"Gij hebt dus geen vader of moeder?" hernam Gavroche met majesteit.
+
+"Verschooning, mijnheer, wij hebben een papa en mama, maar weten niet,
+waar zij zijn..."
+
+"Dit is vaak beter dan 't wel te weten," zei Gavroche, die een
+denker was.
+
+"Wij zijn nu reeds twee uur op straat," hernam de oudste, "wij hebben
+aan alle hoeken gezocht, maar niets kunnen vinden."
+
+"Ja, ja," zei Gavroche; "de honden verslinden alles."
+
+Na eenig zwijgen hernam hij:
+
+"Ha, gij hebt uw ouders verloren; gij weet niet waar zij zijn; dat mag
+niet, jongens. 't Is dom, bejaarde lieden verloren te laten gaan. Maar
+men moet zich overal weten uit te redden."
+
+Hij vroeg hun overigens niets. 't Was voor hem iets zeer eenvoudigs,
+geen onderkomen te hebben!
+
+De oudste der twee knapen, die schier de onbezorgdheid der kindsheid
+had teruggekregen, riep:
+
+"'t Is toch raar. Mama had ons beloofd, op Palmzondag gewijde palm
+met ons te gaan halen."
+
+"Gekheid!" antwoordde Gavroche.
+
+"Mama," hernam de oudste, "is een dame, die met Mamselle Miss woont."
+
+"Falderala," hernam Gavroche.
+
+Intusschen was hij blijven staan en tastte en zocht sinds eenige
+oogenblikken in alle zakken en gaten, die zijn plunje kon hebben.
+
+Eindelijk richtte hij het hoofd weder op, met een gebaar, dat slechts
+tevredenheid wilde toonen, maar werkelijk triumfeerend was.
+
+"Weest gerust, mijn jongens. Ik heb hier iets, waarvoor wij alle drie
+ons avondeten kunnen krijgen."
+
+En uit een zijner zakken haalde hij een sou.
+
+Zonder aan de twee kleinen den tijd te gunnen zich te verbazen, duwde
+hij ze voor zich uit in den bakkerswinkel, en den sou op de toonbank
+leggende, riep hij:
+
+"Hola, voor vijf centimes brood."
+
+De bakker nam een brood en een mes.
+
+"In drie stukken, baas," hernam Gavroche, en voegde er deftig bij:
+"wij zijn met ons drieën."
+
+Toen hij nu zag, dat de bakker, na de drie klanten aanschouwd te
+hebben, een zwart brood nam, stak hij zijn vinger diep in den neus
+en snoof zoo sterk, alsof hij het snuifje van Frederik den Groote op
+zijn duim had gehad, en snauwde den bakker met verontwaardiging toe:
+
+"Wat moet dat beduiden?"
+
+De bakker antwoordde:
+
+"Wel 't is brood, zeer goed brood van de tweede kwaliteit."
+
+"Ge wilt zeggen zwart brood," hernam Gavroche met rustige, koele
+verachting. "Wit brood, baas! Ik trakteer!"
+
+De bakker glimlachte onwillekeurig, terwijl hij het wit brood sneed,
+en zag hen met een medelijdenden blik aan, die Gavroche beleedigde.
+
+"Nu, bakker," zeide hij, "waarom kijkt ge ons zoo aan?"
+
+Op elkander gezet zouden zij nauwelijks een el groot zijn geweest.
+
+Toen het brood gesneden was, nam de bakker den sou en Gavroche zeide
+tot de twee kinderen:
+
+"Pruimt nu."
+
+De knaapjes zagen hem verlegen aan.
+
+Gavroche glimlachte, "'t Is waar," zeide hij, "zij zijn nog te klein
+om het te begrijpen."
+
+En hij hernam: "Eet."
+
+En hij reikte beiden een stuk brood.
+
+Meenende, dat de oudste eenige bijzondere aanmoediging behoefde
+om zonder verlegenheid zijn honger te bevredigen, gaf hij hem het
+grootste stuk, zeggende: "Ziedaar, stop dit in de maag."
+
+Van de twee overige stukken hield hij het kleinste voor zich.
+
+De arme kinderen hadden honger, Gavroche niet minder. Terwijl zij
+smakelijk in het brood beten, bleven zij in den winkel van den bakker,
+die, nu hij betaald was, hen weg wenschte.
+
+"Laat ons op de straat terugkeeren," zei Gavroche.
+
+Zij gingen voort in de richting der Bastille.
+
+Telkens wanneer zij voorbij helder verlichte winkels kwamen, stond
+de kleinste stil om op een tinnen horloge, dat aan een touwtje om
+zijn hals hing, te zien hoe laat het was.
+
+"Hij is nog heel kinderachtig," dacht Gavroche.
+
+En in gedachte mompelde hij:
+
+"Om 't even; zoo ik kleinen had, zou ik ze beter bewaren."
+
+Toen zij hun brood bijna op hadden, kwamen zij aan den hoek der zoo
+treurige straat des Ballets, aan welker einde men de lage sombere
+poort der gevangenis la Force ziet.
+
+"He! zijt gij 't, Gavroche?" zei iemand.
+
+"Hé, zijt gij 't, Montparnasse?" hernam Gavroche.
+
+'t Was iemand, die den straatjongen naderde, en die iemand was geen
+ander dan Montparnasse, die hoewel vermomd, en met een blauwen bril
+op, toch door Gavroche herkend werd.
+
+"Verduiveld!" riep Gavroche, "ge ziet er met uw bruine plunje en uw
+blauwen bril uit als een dokter. Ge zijt knap, oude jongen."
+
+"Stil," zei Montparnasse, "niet zoo luid!"
+
+En haastig trok hij Gavroche uit het licht der winkels.
+
+De twee knaapjes volgden werktuiglijk, elkander bij de hand houdende.
+
+Toen zij onder den donkeren boog eener koetspoort, uit het gezicht
+en den regen stonden, vroeg Montparnasse:
+
+"Weet ge waar ik heen ga?"
+
+"Naar de abdij van Monte à Regret" [1], zei Gavroche.
+
+"Spotvogel!" hernam Montparnasse. "Ik ga Babet opzoeken."
+
+"Zoo!" zei Gavroche, "heet zij Babet!"
+
+Montparnasse hernam zacht:
+
+"'t Is geen zij, maar een hij."
+
+"Ha, Babet!"
+
+"Ja, Babet."
+
+"Ik meende, dat hij gestrikt was."
+
+"Hij heeft den strik losgemaakt," antwoordde Montparnasse.
+
+En haastig verhaalde hij den straatjongen, dat Babet, dien zelfden dag
+naar de conciergerie overgebracht zijnde, op den weg naar den rechter
+van instructie ontvlucht was, door links in plaats van rechts te gaan.
+
+Gavroche bewonderde deze behendigheid.
+
+Montparnasse voegde er eenige bijzonderheden aangaande de vlucht van
+Babet bij, en zeide:
+
+"O, dat is nog niet alles."
+
+Gavroche had, onder het luisteren, den wandelstok gevat, dien
+Montparnasse in de hand hield; werktuiglijk had hij aan het boveneinde
+getrokken, en een dolkkling was te voorschijn gekomen.
+
+"Ha!" zeide hij haastig, den dolk weder inschuivende, "ge hebt uw
+gendarm, als een burger verkleed, medegebracht."
+
+Montparnasse knipoogde.
+
+"Drommels!" hernam Gavroche, "ge wilt dus met de politie vechten?"
+
+"Men kan niet weten," antwoordde Montparnasse op onverschilligen
+toon. "'t Is altijd goed, een speld bij zich te hebben."
+
+Gavroche vroeg nu dringender:
+
+"Wat wilt ge dan toch van nacht uitvoeren?"
+
+Montparnasse hernam op ernstigen toon en met nadruk:
+
+"Zaken."
+
+Maar plotseling aan het gesprek een andere wending gevende zeide hij:
+
+"Apropos."
+
+"Wat?"
+
+"Iets dat mij dezer dagen gebeurd is. Verbeeld u; ik ontmoette een
+burgerman, die mij een preek en een beurs present deed. Ik stak de
+beurs in mijn zak; een oogenblik later tast ik in mijn zak; er was
+niets meer in."
+
+"Dan de preek," zei Gavroche.
+
+"Maar waar gaat gij nu toch heen?" vroeg Montparnasse.
+
+Gavroche wees hem op de beide knaapjes, die hij in zijn hoede had
+genomen, en zeide:
+
+"Ik ga deze kinderen te bed brengen."
+
+"Waar te bed?"
+
+"Bij mij."
+
+"Waar is 't--bij u?"
+
+"Bij mij."
+
+"Ge hebt dus een woning?"
+
+"Ja, ik woon."
+
+"En waar woont ge?"
+
+"In den Olifant," zei Gavroche.
+
+Montparnasse, die uit zijn aard niet licht verwonderd was, riep
+echter onwillekeurig:
+
+"In den Olifant!"
+
+"Ja, ja, in den Olifant!" hernam Gavroche. "Wat zou dat?"
+
+Deze diepzinnige opmerking van den straatjongen bracht Montparnasse
+weder tot bedaardheid en overleg. Hij scheen nopens Gavroches woning
+een betere meening op te vatten.
+
+"Inderdaad," zeide hij, "de Olifant. Is 't er goed?"
+
+"Zeer goed," hernam Gavroche. "Op mijn woord, 't is er prettig. Men
+heeft er ten minste geen tochtwinden, zooals onder de bruggen."
+
+"Hoe komt ge er?"
+
+"Ik kruip er in."
+
+"Is er dan een gat in?" vroeg Montparnasse.
+
+"Zekerlijk, maar ge moogt er niets van zeggen. 't Is tusschen de
+voorpooten. De politie-verklikkers hebben 't nog niet gezien."
+
+"En ge klautert omhoog? Ha, nu begrijp ik."
+
+"In een oogwenk is 't gedaan; en niemand is er meer."
+
+Na een pauze, voegde Gavroche er bij:
+
+"Voor deze kleinen moet ik een ladder hebben."
+
+Montparnasse lachte, en vroeg:
+
+"Hoe drommel, komt ge aan die kleinen?"
+
+Gavroche antwoordde eenvoudig:
+
+"'t Zijn snaken, welke een kapper mij present heeft gedaan."
+
+Ondertusschen was Montparnasse ernstig geworden.
+
+"Ge hebt mij dus gemakkelijk herkend?" mompelde hij.
+
+Hij nam uit zijn zak twee kleine voorwerpen, die niets anders dan
+twee met katoen omwonden penneschachten waren, van welke hij er een
+in ieder neusgat stak. Dit gaf hem een geheel anderen neus.
+
+"Dat verandert u," zei Gavroche, "nu zijt ge veel minder leelijk;
+zoo moest ge altijd zijn."
+
+Montparnasse was een mooie, knappe jongen, maar Gavroche was een
+spotvogel.
+
+"Zonder gekscheren," vroeg Montparnasse, "hoe vindt ge mij?"
+
+Ook zijn stem was veranderd. In een oogenblik was Montparnasse
+onkenbaar geworden.
+
+"O! nu kunt ge voor Polichinel spelen!" riep Gavroche.
+
+De beide knaapjes, die tot hiertoe niet geluisterd hadden, wijl zij
+zelf bezig waren hun vingers in den neus te steken, traden op 't hooren
+van dien naam dichter bij, en zagen Montparnasse met blijdschap en
+verwondering aan.
+
+Ongelukkig was Montparnasse ongerust.
+
+Hij legde de hand op Gavroches schouder en zeide, op ieder woord
+drukkende:
+
+"Luister, jongen, naar 't geen ik u zeg: zoo ik op de plaats was met
+mijn dog, mijn dolk en mijn mes, en men gaf mij drie sousstukken, zou
+ik niet weigeren er mede te werken, maar 't is heden geen vastenavond."
+
+Deze zonderlinge woorden brachten een zonderlinge uitwerking op
+den straatjongen teweeg. Hij keerde zich haastig om, sloeg met
+groote opmerkzaamheid zijn blik om zich en zag op korten afstand een
+stadssergeant, met den rug naar hen gekeerd. Gavroche liet een kreet
+ontsnappen, dien hij echter dadelijk onderdrukte, en Montparnasse de
+hand schuddende, zeide hij:
+
+"Nu, ik ga met mijn kleinen naar den Olifant. Zoo ge mij des nachts
+noodig mocht hebben, kunt ge mij er vinden. Ik logeer op de eerste
+verdieping. Er is geen portier. Vraag maar naar mijnheer Gavroche."
+
+"Goed," zei Montparnasse.
+
+Zij scheidden, Montparnasse ging naar den kant van la Grève, Gavroche
+naar dien der Bastille.
+
+De vijfjarige kleine, door zijn broertje voortgesleept, dat door
+Gavroche werd getrokken, keerde herhaaldelijk het hoofd om, ten einde
+Polichinel na te zien.
+
+De zonderlinge woorden, welke Montparnasse bij 't gezicht van den
+stadssergeant tot Gavroche gezegd had, gaven in de dieventaal te
+kennen: Pas op, wij kunnen niet vrij spreken.
+
+Vóór twintig jaar zag men nog in den zuidoostelijken hoek van
+het Bastilleplein, nabij de vroegere gracht der staatsgevangenis,
+een wonderlijk monument, 't welk bijna reeds uit het geheugen der
+Parijzenaars is gewischt, en echter verdiende er eenig spoor achter
+te laten, want het was eene gedachte van "het lid van het Instituut,
+opperbevelhebber van het Egyptische leger."
+
+Wij noemen het "monument", hoewel het slechts een ruw ontwerp
+was. Maar deze wonderbare schets, dit grootsche lijk van een gedachte
+van Napoleon, 't welk twee of drie windvlagen achtereen opgenomen en
+telkens verder van ons geworpen hadden, was historisch geworden en had
+iets bepaalds aangenomen, 't geen met zijn voorkomen van voorloopigheid
+in tegenstelling was. 't Was namelijk een veertig voet hooge olifant,
+van hout en steen opgericht, op zijn rug een toren dragende, die
+veel had van een huis, dat vroeger groen geschilderd, doch nu door
+de lucht, den regen en den tijd zwart geworden was. In dien eenzamen
+open hoek van het plein, vormden het breede hoofd van den kolos,
+zijn groote rug, zijn snuit, zijn slagtanden, zijn toren, zijn vier
+kolomachtige pooten des nachts een wonderbaar en vreeselijk beeld
+tegen den gesternden hemel. Men wist niet, wat het beteekende. 't
+Was een soort van zinnebeeld der volkskracht. 't Was iets sombers,
+raadselachtigs en grootsch. Iets als een machtige zichtbare schim,
+naast het onzichtbare spookbeeld der Bastille.
+
+Weinig vreemdelingen bezochten dit monument; geen voorbijganger sloeg
+er een blik op. De olifant viel in puin; ieder seizoen nam kalk van
+zijn zijden mede, 't geen leelijke wonden vormde. De stedelijke raad
+had hem sedert 1814 vergeten. Hij stond daar in zijn hoek, treurig,
+ziek, wankelend, omgeven door een verweerde afpaling, die telkens
+door dronken koetsiers beschadigd werd; zijn buik was door bersten
+gescheurd; een balk kwam uit zijn staart, hoog gras schoot tusschen
+zijn pooten op; en daar de vlakte rondom hem sinds dertig jaren
+hooger was geworden door die langzame en gestadige werking welke
+ongevoelig den grond der groote steden doet rijzen, stond hij in een
+kuil en scheen de aarde onder hem te zinken. Hij was vuil, veracht,
+afzichtelijk en trotsch, leelijk voor het oog van den burger, treurig
+voor het oog van den denker. Hij had iets van vuilnis, 't welk men
+wil wegruimen; iets van een majesteit, welke men gaat onthoofden.
+
+Maar des nachts, zooals wij gezegd hebben, veranderde het gezicht. De
+nacht is de geschiktste tijd om schaduwen te zien. Terstond bij de
+avondschemering onderging de oude olifant een gedaanteverandering. In
+de grootsche stilte der duisternis nam hij een rustige en vreeselijke
+gestalte aan. Tot het verledene behoorende, behoorde hij tot den
+nacht, en deze duisternis paste bij zijn grootheid. Dit ruwe, plompe,
+zware, statige, schier wanstaltige, maar gewis ernstige en majestueuze,
+monument is verdwenen, om in vrede de soort van reusachtige kachel met
+haar pijp te laten heerschen, die de sombere vesting met negen torens
+heeft vervangen, schier evenals de burgerstand de leenheerlijkheid
+vervangt. 't Is zeer natuurlijk, dat een kachel het zinnebeeld van een
+tijdvak zij, welks macht een ketel bevat. Dit tijdvak zal voorbijgaan,
+het gaat reeds voorbij; men begint te begrijpen, dat, zoo in een ketel
+kracht kan zijn, slechts in een brein macht kan wezen; met andere
+woorden, wat de wereld drijft en voorttrekt zijn geen locomotieven,
+'t zijn ideeën. Men spanne de locomotieven voor de denkbeelden,
+'t zij zoo; maar men houde het paard niet voor den ruiter.
+
+Hoe het zij en om tot het plein der Bastille weder te keeren,
+de bouwmeester van den olifant had van kalk iets groots gemaakt;
+de bouwmeester van de kachelpijp is er in geslaagd, van brons iets
+kleins te maken.
+
+Deze kachelpijp, welke men een fraaien naam gegeven en die men de
+Juli-kolom heeft genoemd, dit mislukte monument van een mislukte
+revolutie, was in 1832 nog in een groot houten hemd gehuld, en door
+een planken schutting omgeven, die den olifant volkomen afsloot.
+
+'t Was naar dien hoek van het plein, die nauwelijks door 't licht van
+een verwijderde lantaarn beschenen werd, dat de straatjongen de twee
+"kleinen" voerde.
+
+Men veroorlove ons hier op te merken, dat wij zuivere waarheid
+verhalen, en dat twintig jaren geleden, voor de correctioneele
+rechtbank een knaap terechtstond, beschuldigd van vagebondage en het
+inbreken in een openbaar monument, die slapende in den olifant der
+Bastille was gevonden.
+
+Toen Gavroche nu den kolos was genaderd, begreep hij den indruk,
+dien het oneindig groote op het oneindig kleine kon maken, en zeide:
+
+"Jongens, weest niet bang!"
+
+Toen sloop hij door een holligheid in de schutting van den olifant
+en hielp de kinderen er door. De beide kinderen volgden, een weinig
+angstig, doch zwijgend, Gavroche en vertrouwden zich aan deze kleine
+voorzienigheid in lompen, die hun brood gegeven en een slaapplaats
+beloofd had. Tegen de schutting lag een ladder, welke des daags door
+de werklieden van de naaste werkplaats gebruikt werd. Gavroche lichtte
+ze, met buitengewone krachtsinspanning op en zette ze tegen een der
+voorpooten van den olifant. Bij de plek, waartegen het boveneinde der
+ladder rustte, zag men in den buik van den kolos een donkere opening.
+
+Gavroche wees de ladder en de opening aan zijne kleine gasten,
+en zeide:
+
+"Klimt nu op en gaat binnen."
+
+De beide knaapjes zagen elkander ontsteld aan.
+
+"Zijt ge bang, jongens?" riep Gavroche.
+
+En hij voegde er bij: "Ziet naar mij."
+
+Hij omklemde den ruwen poot van den olifant en in een oogenblik had
+hij, zonder zich van de ladder te bedienen, de berst bereikt. Hij
+ging er in, als een adder, die door een scheur kruipt: een oogenblik
+daarna zagen de beide kinderen onduidelijk zijn bleek gezicht als
+een vale gestalte voor de donkere opening verschijnen.
+
+"Nu," riep hij, "klimt op, jongens! ge zult zien hoe goed het hier
+is!--Klim op," zeide hij tot den oudste; "ik zal u de hand geven."
+
+De knaapjes stieten elkander met den elleboog aan; de groote
+straatjongen boezemde hun vrees, doch tevens gerustheid in, daarbij
+regende het hard. De oudste waagde het. De jongste, die zijn broertje
+naar boven zag klimmen, terwijl hij alleen tusschen de pooten van het
+groote beest bleef staan, had wel willen schreien, maar durfde niet.
+
+Waggelend beklom de oudste de sporten van de ladder. Gavroche
+moedigde hem aan, evenals een schermmeester zijn leerlingen of een
+muilezeldrijver zijn dieren zou aansporen.
+
+"Wees niet bang."
+
+"Goed zoo!"
+
+"Ga voort."
+
+"Zet dáár den voet."
+
+"Hier met de hand."
+
+"Moedig."
+
+En toen hij in zijn bereik was, greep hij hem schielijk en krachtig
+bij den arm en trok hem op, zeggende: "Ingeslokt!"
+
+De knaap was door de scheur.
+
+"Wacht mij nu," hernam Gavroche; "ga intusschen zitten."
+
+En uit de scheur verdwijnende, zooals hij er was binnengekomen,
+liet hij zich met de vlugheid van een slingeraap langs den poot van
+den olifant neer, kwam met de voeten op het gras terecht, vatte den
+kleine van vijf jaar om het lijf, zette hem op 't midden der ladder,
+klom achter hem naar boven en riep den oudste toe:
+
+"Ik zal hem duwen, trek gij hem."
+
+In een oogenblik was de kleine opgenomen, omhoog geduwd, getrokken,
+geheschen en door de opening gestoken, zonder den tijd te hebben gehad,
+er over na te denken. Gavroche, die na hem binnenkwam, schopte met zijn
+hiel de ladder om, die op het gras viel, klapte in de handen en riep:
+
+"Wij zijn er, leve generaal Lafayette!"
+
+Na deze uitbarsting zeide hij:
+
+"Kinderen, nu zijt ge in mijn woning."
+
+Gavroche was werkelijk als te huis.
+
+O onverwachte nuttigheid van het nuttelooze! liefdadigheid der
+groote dingen! goedheid der reuzen! Dit onverwachte monument,
+dat een denkbeeld des keizers had bevat, was nu het nachtverblijf
+van een straatjongen geworden. De kolos had den knaap ingenomen en
+geherbergd. De burgers, die in hun Zondagsgewaad voorbij den olifant
+der Bastille gingen, zeiden vaak, hem verachtelijk met hun groote
+oogen metende: "Waartoe dient dit?"--Het diende om een klein wezen
+zonder vader en moeder, zonder voedsel, zonder kleederen, zonder
+woning tegen de koude, de vorst, den hagel, den regen te beschermen,
+hem er voor te bewaren van in dit slijk te moeten slapen, dat koorts
+geeft, of in de sneeuw te slapen, dat den dood geeft. Het diende
+om den onschuldige op te nemen, dien de maatschappij verstiet. Het
+diende om de misdaad van den staat te verminderen. 't Was een geopend
+hol voor hem, wien alle deuren gesloten waren. Het scheen, alsof het
+oude, wankele gevaarte, door ongedierte overweldigd, in vergetelheid
+geraakt, met schimmel en vuil bedekt, als een reusachtige bedelaar
+vruchteloos om een welwillenden blik te midden van het plein bedelende,
+medelijden had gehad met dien anderen bedelaar, dien armen dwerg,
+die barrevoets ging, geen dak boven zijn hoofd had, van koude in zijn
+handen blies, gekleed was in lompen en zich voedde met hetgeen werd
+weggeworpen. Daartoe diende de olifant der Bastille. Deze gedachte van
+Napoleon door de menschen verworpen, was door God weder opgenomen. Wat
+slechts beroemd zou zijn geweest, was verheven geworden. Om zijn
+gedachte te verwezenlijken had de keizer porphyr, metaal, ijzer, goud,
+marmer noodig gehad; voor God was het oude gevaarte van planken,
+balken en kalk voldoende. De keizer had een genialen droom gehad;
+hij had in dien reusachtigen, gewapenden wonderbaren olifant, die
+zijn snuit ophief, zijn toren droeg en naar alle kanten frisch water
+klaterend deed opspringen, het volk willen voorstellen; God had er
+iets grootschers van gemaakt; hij huisvestte er een kind in.
+
+De opening waardoor Gavroche binnenging, was van buiten nauwelijks
+zichtbaar, wijl zij zich, zooals gezegd is, onder den buik van den
+olifant bevond, en zoo eng was, dat slechts katten en kinderen er
+door konden kruipen.
+
+"Laten wij nu in de eerste plaats aan den portier zeggen, dat wij
+niet te huis zijn," sprak Gavroche.
+
+En in de duisternis rondtastende, als iemand die zijn woning volkomen
+kent, nam hij een plank en sloot er de opening mede.
+
+Toen tastte hij weder in de duisternis rond, en de kinderen hoorden
+het gesis van den zwavelstok die in het phosphorusfleschje was
+gestoken. Destijds bestonden de zoogenaamde lucifers nog niet; het
+vuurtuig Fumade was toen het hoogste in dit vak.
+
+Een plotseling licht deed hen de oogen dichtknijpen; Gavroche had
+een dier eindjes bindtouw, in teer gedoopt, ontstoken, welke men
+"kelderrotten" noemt. De kelderrot, die meer rookte dan verlichtte,
+maakte het inwendige van den olifant slechts onduidelijk zichtbaar.
+
+De twee logeergasten van Gavroche zagen om zich, en gevoelden iets,
+dat iemand zou gevoelen, die in het groote Heidelbergsche vat was
+opgesloten, of liever, wat Jonas moet gevoeld hebben in den buik van
+den walvisch. Een reusachtig geraamte omgaf hen. Boven vormde een
+lange bruine balk, waaruit op zekere afstanden zware, gebogen gebinten
+kwamen, de ruggegraat met de ribben; gips-stalactieten hingen er in
+als ingewanden, en van de eene naar de andere zijde vormden groote
+spinnewebben de met stof vermengde middelriffen. Hier en daar zag
+men in de hoeken groote, zwarte vlekken, die schenen te leven en zich
+verschrikt en met snelle beweging verplaatsten.
+
+De brokken, die van den rug des olifants in den buik waren gevallen
+hadden de holte ervan eenigszins met puin gevuld; zoodat men er als
+op een vloer in gaan kon.
+
+De kleinste knaap stiet zijn broertje aan en zeide fluisterend:
+
+"'t Is hier donker."
+
+Dit woord ontlokte Gavroche een uitroep. De angstige houding der twee
+kinderen maakte een opwekking noodzakelijk.
+
+"Wat zegt ge?" riep hij. "Zijt ge nog niet tevreden? Zoudt ge liever
+in de Tuilerieën willen wezen? Zoudt ge domooren zijn? Spreekt! Ik
+verwittig u, dat ik niet al te lankmoedig ben."
+
+Een weinig ruwheid is goed voor de angstigen. Het stelt hen gerust. De
+beide kinderen drongen zich weder dichter bij Gavroche.
+
+Gavroche, vaderlijk bewogen door dit vertrouwen, ging nu van het
+ernstige tot het teedere over en wendde zich tot den kleinste:
+
+"Domoor," zeide hij, aan deze uitdrukking een vriendelijken toon
+gevende, "buiten is het donker. Buiten regent het, hier regent het
+niet; buiten is 't koud, hier is geen zier wind; buiten is het druk
+van menschen, hier is niemand; buiten is zelfs geen maan, en ik heb
+hier mijn kaars; wat zegt ge?"
+
+De beide kinderen begonnen het verblijf met minder angst te beschouwen;
+maar Gavroche liet hun niet lang den tijd tot overweging.
+
+"Haast u," zeide hij.
+
+En hij stiet hen naar hetgeen wij het achterste der kamer kunnen
+noemen.
+
+Dààr was zijn bed.
+
+Gavroches bed was geheel in orde; het bestond namelijk uit een matras,
+een deken en een bedstede met gordijnen.
+
+De matras was een stroomat, de deken een vrij groote, grove, grijze,
+zeer warme en schier nieuwe wollen lap. De alkove bestond uit het
+volgende:
+
+Drie genoegzaam lange stokken in het puin van den bodem, dat wil
+zeggen, van den buik des olifants, gestoken; twee voor, één achter,
+en aan de punten met een touw aaneen gehecht, vormden een soort van
+piramide. Deze piramide was met vlechtwerk van koperdraad omgeven,
+zijnde stukken van vogelkooien uit menagerieën. Een rij groote steenen
+rondom dit toestel bevestigde het stijf in den bodem, zoodat er van
+onder niets door kon. Gavroches bed bevond zich onder dat traliewerk
+als in een kooi. Het geheel geleek de tent van den eskimo.
+
+Dit traliewerk verving de gordijnen.
+
+Gavroche schoof de steenen, die de stokken aan de voorzijde
+vasthielden, een weinig ter zijde, en de beide einden van het toestel
+verwijderden zich.
+
+"Nu op handen en voeten, kleinen!" zei Gavroche.
+
+Behoedzaam liet hij zijn logeergasten in de kooi gaan, toen kroop
+hij er na hen in, bracht de steenen weder op hun plaats en sloot
+de opening.
+
+Alle drie lagen op de mat.
+
+Geen hunner zou, hoe klein hij ook was, in deze alkove kunnen
+staan. Gavroche had zijn kelderrot altijd in de hand.
+
+"Gaat nu recht liggen," sprak hij. "Ik zal het licht uitdoen."
+
+"Mijnheer," vroeg de oudste der twee broertjes aan Gavroche, op het
+traliewerk wijzende, "wat is dat toch?"
+
+"Dit," zei Gavroche ernstig, "is voor de ratten. Ga nu recht liggen!"
+
+Hij meende evenwel ter onderrichting der jonge wezens er nog eenige
+woorden te moeten bijvoegen en hernam:
+
+"'t Zijn dingen uit den plantentuin. 't Dient daar voor de wilde
+dieren. Er is een pakhuis vol van. Men behoeft slechts over een muur
+te klimmen, door een venster te klauteren en onder een deur heen te
+kruipen. Dan heeft men zooveel men wil."
+
+Dus sprekende wikkelde hij den kleinste in een slip van de deken.
+
+"O dat is goed, dat is warm!" mompelde het kind.
+
+Gavroche sloeg een tevreden blik op de deken.
+
+"Die is ook uit den plantentuin," zeide hij. "Ik heb ze den apen
+afgenomen."
+
+En den oudste de mat wijzende, waarop hij lag, en die zeer dik en
+fraai bewerkt was, voegde hij er bij:
+
+"Dit behoorde aan de giraffe."
+
+Na een pauze hernam hij:
+
+"De dieren hadden dit alles. Ik heb 't hun ontnomen. Zij namen het
+mij niet kwalijk. Ik zeide hun, dat 't voor den olifant was."
+
+Wederom zweeg hij een oogenblik en hernam toen:
+
+"Men klimt over den muur en lacht om de regeering."
+
+De beide kinderen aanschouwden met een schuwen en verbaasden eerbied
+dat onversaagd en vernuftig wezen, dat een zwerver, een verlatene,
+een zwakke was, evenals zij, maar dat iets bewonderenswaardigs en
+almachtigs had, 't geen hun bovennatuurlijk scheen, en welks gezicht
+de trekken van een ouden paljas met den hartelijksten, bekoorlijksten
+glimlach in zich vereenigde.
+
+"Mijnheer, gij zijt dus niet bang voor de stadssergeanten?" vroeg de
+oudste bedeesd.
+
+Gavroche antwoordde slechts:
+
+"Knaap, men zegt niet stadssergeanten, men zegt de politie."
+
+De kleinste zette wijde oogen op, maar zeide niets. Wijl hij op den
+kant der mat lag en de oudste in het midden, stak Gavroche den rand
+van de deken onder hem, zooals een moeder zou hebben gedaan, en legde
+vodden onder het hoofdeinde der mat om den kleine tot oorkussen te
+dienen. Toen wendde hij zich tot den oudste:
+
+"Nu, is 't hier niet goed?"
+
+"O ja," antwoordde de oudste, Gavroche met het gezicht van een geredden
+engel aanziende.
+
+De beide arme kinderen, die doornat waren, begonnen weder warm
+te worden.
+
+"Maar," hernam Gavroche, "waarom weendet gij dan?"
+
+En op den kleinste wijzende, voegde hij er bij:
+
+"Een dreumes als hij, daar spreek ik niet van, maar dat een groote
+jongen als gij schreit, is dom; 't is als een kalf."
+
+"Ja, maar wij hadden in 't geheel geen woning meer, en wisten niet
+waarheen te gaan; en daarbij vreesden wij des nachts zoo geheel alleen
+te zijn."
+
+"Luister," hernam Gavroche, "ge moet nooit over iets schreien. Ik
+zal voor u zorgen. Ge zult zien hoe wij ons zullen vermaken. Des
+zomers gaan wij met Navet, een mijner kameraads, naar la Glacière,
+daar baden wij ons en loopen geheel naakt langs de Austerlitzbrug;
+dat maakt de waschvrouwen woedend; zij razen en tieren; 't is grappig
+om te zien. Dan gaan wij het levend geraamte zien. Hij leeft. In
+de Champs Elysées. Hij is mager als een hout, die snaak. Dan zal
+ik u ook naar den schouwburg brengen, en u Frederik Lemaitre laten
+zien. Ik heb kaartjes, ik ken de acteurs, ik heb zelf eens in een stuk
+meêgespeeld. Wij waren klein als gij en liepen onder een laken, dat
+moest de zee verbeelden. Ik zal u in mijn schouwburg doen aannemen. Wij
+zullen de wilden gaan zien. 't Zijn geen wezenlijke wilden. Men kan de
+plooien van hun bruin tricot zien, dat aan de ellebogen met wit garen
+gestopt is. Daarna gaan wij naar de opera en treden er met de claqueurs
+binnen. De claqueurs in de opera zijn zeer goed ingericht. Met de
+claqueurs van de kleine schouwburgen zou ik niet willen gaan. Verbeeld
+u, dat men in de opera voor het klappen twintig sous betaalt; maar dat
+is dom. Vervolgens gaan wij naar het guillotineeren kijken. Ik zal u
+den beul wijzen. Hij woont in de straat des Marais. Mijnheer Samson. Er
+is een brievenbus in de deur. O, men vermaakt zich zoo heerlijk!"
+
+Op dit oogenblik viel een droppel teer op den vinger van Gavroche en
+herinnerde hem aan de werkelijkheid des levens.
+
+"Drommels!" zeide hij; "de kaars brandt op. Wacht eens, meer dan een
+sou in de maand kan ik niet voor mijn verlichting uitgeven. Wanneer
+men te bed gaat, moet men slapen. Wij hebben geen tijd om romans van
+mijnheer Paul de Kock te lezen. Daarbij kan het licht door de reten
+onzer koetspoort dringen en zouden de dienders het kunnen zien."
+
+"En," merkte de oudste der kleinen bedeesd op, die alleen tot Gavroche
+durfde spreken en hem antwoorden, "een vonk zou in het stroo kunnen
+vallen; wij moeten zorgen, dat we het huis niet in brand steken."
+
+Het onweder werd heviger. Men hoorde, tusschen het rollen des donders,
+den plasregen tegen den rug van den kolos kletteren.
+
+"Heerlijk!" zei Gravroche, "zoo hoor ik gaarne het water langs het
+huis loopen. De winter is dom, hij verliest zijn waar, hij doet
+vergeefsche moeite, hij kan ons niet nat maken, en dat maakt hem,
+dien ouden waterman, boos."
+
+Deze toespeling op den donder, van welken Gavroche als philosoof der
+negentiende eeuw al de gevolgen op zich nam, werd door een geweldigen
+bliksemstraal gevolgd, die zoo schitterend was, dat ze den buik van
+den olifant verlichtte. Bijna tegelijkertijd ratelde de donder en wel
+op vreeselijke wijze. De twee kleinen slaakten een gil, en richtten
+zich zoo schielijk op, dat het traliewerk bijna verschoven werd; maar
+Gavroche zag hen onverschrokken aan, en maakte van den donderslag
+gebruik om in een schaterend gelach uit te barsten.
+
+"Weest rustig, kinderen! Schudt het huis niet. 't Was een heerlijke
+donderslag, zoo is 't goed. Die bliksem was geen voetzoeker. Bravo,
+goede God! 't was bijna even mooi als op het tooneel."
+
+Daarop bracht hij het traliewerk weder in orde, legde de kinderen
+zacht op de mat, drukte op hun knieën, om hen rechtuit te doen liggen,
+en riep:
+
+"Nu de goede God zijn kaars ontsteekt, kan ik de mijne uitblazen. Nu
+moet ge slapen, kindertjes. 't Is ongezond niet te slapen. Wikkelt
+u goed in de deken. Nu blaas ik 't licht uit. Zijt ge klaar?"
+
+"Ja," fluisterde de oudste, "ik lig goed. 't Is mij of ik veêren
+onder mijn hoofd heb."
+
+De beide kinderen drukten zich tegen elkander. Gavroche legde hen
+verder op de mat terecht, trok de deken op tot hun ooren, en herhaalde:
+
+"Nu slapen!"
+
+Toen blies hij het eindje brandend touw uit.
+
+Nauwelijks was het licht uit, toen een zonderlinge beving het
+traliewerk schudde, waaronder de drie knapen lagen. 't Was een
+wrijving, welke een metaalklank veroorzaakte, alsof nagels en tanden
+tegen het koperdraad krasten. Dit ging gepaard met een scherp gepiep.
+
+Het vijfjarig knaapje hoorde dat geraas boven zijn hoofd, en, van
+angst verstijfd, stiet hij zijn oudste broertje met den elleboog,
+maar deze sliep reeds, zooals Gavroche hem bevolen had. Toen waagde
+het de kleine, die het van angst niet langer kon uitstaan, Gavroche
+te roepen, maar zacht en met ingehouden adem:
+
+"Mijnheer?"
+
+"Nu?" vroeg Gavroche, die even de oogen gesloten had.
+
+"Wat is dat toch?"
+
+"'t Zijn ratten," antwoordde Gavroche.
+
+En hij legde zijn hoofd weder op de mat.
+
+De ratten, die bij duizenden in den romp van den olifant krioelden en
+de levende zwarte vlekken waren, waarvan wij gesproken hebben, waren,
+zoolang het licht brandde, op een eerbiedigen afstand gebleven, maar
+zoodra het hol, 't welk als 't ware haar stad was, weder in duisternis
+was gehuld, roken zij, 't geen in de sprookjes van Moeder de Gans
+"versch vleesch" wordt genoemd, kwamen in drommen tegen Gavroches
+tent stormen en knabbelden op het traliewerk, als wilden zij dit
+nieuwe soort van muskietennest doorboren.
+
+De kleine kon ondertusschen niet slapen, en herhaalde:
+
+"Mijnheer!"
+
+"Nu?" zei Gavroche.
+
+"Wat zijn toch ratten?"
+
+"'t Zijn muizen."
+
+Deze verklaring stelde het kind een weinig gerust. Hij had wel eens
+witte muizen gezien en was er niet bang voor geweest. Evenwel verhief
+hij de stem weder en zeide:
+
+"Mijnheer!"
+
+"Nu?" hernam Gavroche.
+
+"Waarom hebt ge geen kat?''
+
+"Ik heb er een gehad," antwoordde Gavroche, "ik heb er een meêgebracht,
+maar zij hebben ze opgegeten."
+
+Deze tweede verklaring vernietigde de geruststelling der eerste,
+en opnieuw begon de kleine te beven. De samenspraak tusschen hem en
+Gavroche werd ten vierden male hervat:
+
+"Mijnheer!"
+
+"Nu?"
+
+"Wie is opgegeten?"
+
+"De kat."
+
+"Wie heeft de kat opgegeten?"
+
+"De ratten."
+
+"De muizen?"
+
+"Ja, de ratten."
+
+De kleine, ontzet voor muizen die katten opeten, hernam: "Mijnheer,
+zouden deze muizen ons ook opeten?"
+
+"Zeker!" riep Gavroche.
+
+Nu was de angst van den kleine grenzenloos. Maar Gavroche voegde
+er bij:
+
+"Wees niet bang! Zij kunnen niet bij ons komen. En daarbij ben ik er
+immers. Ziedaar, neem mijn hand. Zwijg en slaap."
+
+Gavroche nam tegelijkertijd de hand van den kleine over diens
+broertje heen. Het knaapje drukte die hand tegen zich en
+voelde zich gerust. Moed en kracht bezitten een geheimzinnig
+mededeelingsvermogen. Het was rondom hen weder stil geworden, het
+gerucht der stemmen had de ratten verschrikt en verwijderd; zij
+mochten na eenige minuten wederkomen en zich roeren, de drie knapen,
+die gerust sliepen, hoorden niets meer.
+
+De uren van den nacht verstreken. Duisternis overdekte het groote
+Bastilleplein; een koude wind, die zich aan den regen paarde, woei met
+heftige vlagen; de patrouilles doorsnuffelden de deuren, de gangen,
+de schuttingen, de donkere hoeken, om nachtelijke zwervers te zoeken,
+maar gingen stil voorbij den olifant. Het monster stond bewegingloos,
+met open oogen in de duisternis, en scheen tevreden over zijn goede
+daad, die de drie arme slapende kinderen tegen het weer en de menschen
+beschermde.
+
+Om te begrijpen wat volgt, herinnere men zich, dat in dien tijd het
+wachthuis der Bastille aan het andere einde van het plein gelegen was,
+en dat, hetgeen bij den olifant gebeurde, door de schildwacht noch
+gehoord noch gezien kon worden.
+
+Een uur voor het aanbreken van den dag kwam een man uit de straat
+St. Antoine loopen: ging over het plein langs de schutting der
+Juli-kolom en kroop door het staketsel tot onder den buik van den
+olifant. Zoo eenig licht dien man beschenen had, zou men gezien hebben,
+dat hij den nacht in den regen had doorgebracht, dewijl hij door en
+door nat was.
+
+Onder den olifant gekomen liet hij een zonderlingen kreet hooren,
+die tot geen menschelijke taal behoort en die alleen een papegaai zou
+kunnen voortbrengen. Hij herhaalde tweemalen dezen kreet, waarvan de
+volgende spelling een flauw denkbeeld kan geven:
+
+"Kirikikioe!"
+
+Bij den tweeden kreet antwoordde, uit den buik van den olifant,
+een heldere, vroolijke en jeugdige stem:
+
+"Ja!"
+
+Schier onmiddellijk verschoof de plank, welke de opening sloot en
+liet een knaap door, die zich langs den poot van den olifant naar
+beneden liet glijden en behendig naast den man terecht kwam. 't Was
+Gavroche. De man was Montparnasse.
+
+De kreet Kirikikioe was zekerlijk, wat de knaap had bedoeld, toen
+hij zei: "Vraag naar mijnheer Gavroche."
+
+Op 't hooren van dien kreet, was hij plotseling ontwaakt, uit zijn
+"bedstede" gekropen, door het traliewerk een weinig weg te schuiven,
+dat hij daarna weder zorgvuldig gesloten had; vervolgens had hij het
+luik geopend en was naar beneden gegleden.
+
+De man en de knaap herkenden elkander zwijgend in den nacht;
+Montparnasse zeide niets anders dan:
+
+"Wij hebben u noodig. Kom ons een handje helpen."
+
+De straatjongen vroeg geen nadere verklaring en zeide:
+
+"Hier ben ik!"
+
+Beiden begaven zich toen naar de straat St. Antoine, waaruit
+Montparnasse was gekomen, zich haastig door de lange rij groentewagens
+slingerende, die op dat uur naar de markt reden.
+
+De warmoeziers, die uithoofde van den plasregen tusschen salade
+en groenten gehurkt, en half slapend tot aan de oogen in hun
+voermansmantels gewikkeld waren, sloegen zelfs geen oog op deze
+zonderlinge voorbijgangers.
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+DE ONTVLUCHTING.
+
+
+Denzelfden nacht had in de gevangenis La Force het volgende plaats:
+
+Er was tusschen Babet, Brujon, Gueulemer en Thénardier een plan ter
+ontvluchting beraamd, hoewel Thénardier buiten allen toegang opgesloten
+was. Babet had dienzelfden dag de zaak voor zijn rekening genomen,
+zooals men uit het verhaal van Montparnasse aan Gavroche gezien heeft.
+
+Brujon, die een maand in een strafkamer had doorgebracht, had den tijd
+gehad, ten eerste, er een touw te vlechten; ten tweede, er een plan
+te ontwerpen. Eertijds bestonden deze treurige verblijven, waarin de
+gevangenistucht den veroordeelde aan zich zelven overlaat, uit vier
+steenen muren, een steenen gewelf, een steenen vloer, een brits,
+een getralied lichtgat, een met ijzer beslagen deur; zij heetten
+"cachotten"; maar het cachot werd te vreeselijk geacht; thans bestaat
+het uit een ijzeren deur, een getralied lichtgat, een brits, een
+steenen vloer, een steenen gewelf, vier steenen muren, en heet een
+"strafkamer". Tegen den middag wordt het er een weinig licht. Het
+verkeerde dezer kamers, die, gelijk men ziet, geen cachotten zijn,
+is, dat men er wezens laat denken, die men moet laten werken.
+
+Brujon had dan ook gedacht, en was met een touw uit de strafkamer
+gekomen. Wijl hij als zeer gevaarlijk op de plaats Charlemagne werd
+geacht, plaatste men hem in het nieuwe gebouw. Het eerste dat hij
+in het nieuwe gebouw vond was Gueulemer, het tweede een spijker;
+Gueulemer--dat wil zeggen de misdaad; een spijker--dat wil zeggen
+de vrijheid.
+
+Brujon, nopens wien men zich thans een nauwkeurig denkbeeld moet
+vormen, was, onder een uiterlijk voorkomen van zwakheid en geveinsde
+onverschilligheid, een geslepene, schrandere dief, met een vleienden
+blik en wreeden glimlach. Zijn blik ontstond uit zijn wil, zijn
+glimlach uit zijn aard. De eerste studiën zijner kunst hadden zich
+naar de daken gericht, hij had groote vorderingen in de industrie
+der looddieven gemaakt, die op behendige wijze de daken bestelen en
+de goten ontkleeden.
+
+Wat het oogenblik voor een poging ter ontvluchting gunstig maakte,
+was dat de leidekkers juist bezig waren met een gedeelte van het dak
+te herstellen en van nieuwe leien te voorzien. De plaats Saint Bernard
+was niet volkomen meer afgescheiden van de plaatsen Charlemagne en
+Saint Louis. Er waren steigers en ladders boven; met andere woorden,
+bruggen en trappen, die naar de vrijheid konden voeren.
+
+Het nieuwe gebouw, overal gescheurd en zeer vervallen, was het
+zwakste gedeelte der gevangenis. De muren waren er zoodanig door het
+salpeter ingevreten, dat men verplicht was geweest de zoldergewelven
+der slaapzalen met hout te bekleeden, wijl er steenen uitvielen
+op de gevangenen in hun bedden. Ondanks dezen vervallen toestand,
+beging men den misslag de gevaarlijkste beschuldigden, of zooals men
+in de gevangenistaal zegt, de "zwaarste zaken" in het nieuwe gebouw
+op te sluiten.
+
+Het bevatte vier boven elkander liggende slaapzalen en een zolder,
+dien men het Bel-Air noemde. Een breede schoorsteen, waarschijnlijk
+afkomstig van de voormalige keuken der hertogen van la Force, liep
+van beneden door de vier verdiepingen, scheidde de slaapkamers, waarin
+hij als een platte pilaar stond, in tweeën en kwam op het dak uit.
+
+Gueulemer en Brujon waren in dezelfde slaapzaal. Men had ze uit
+voorzichtigheid in de benedenverdieping geplaatst. Het hoofdeinde
+hunner bedden raakte tegen den schoorsteen.
+
+Thénardier bevond zich juist boven hun hoofden, op den zolder, die
+Bel-Air heette.
+
+De voorbijganger, die stil houdt in de straat Culture-Sainte-Catherine,
+voorbij de kazerne der pompiers, voor de koetspoort van het badhuis,
+ziet een binnenplein vol bloemen en heesters in bakken, en daarachter
+een kleine rotonde met twee vleugels, vervroolijkt door groene
+blinden--de landelijke droom van Jean Jacques. Geen tien jaren geleden
+verhief zich achter en tegen die rotonde een zwarte, groote, leelijke,
+naakte muur. 't Was de muur van den weg, die om de gevangenis van La
+Force liep.
+
+Hoe hoog deze muur was, werd hij door een nog zwarter dak overtroffen,
+dat men er overheen zag. Dat was het dak van het nieuwe gebouw. Men
+merkte er vier met ijzeren tralies voorziene vensters in op; 't waren
+de vensters van den zolder Bel-Air. Een schoorsteen rees op uit het
+dak; het was de schoorsteen, die door de slaapkamers ging.
+
+Bel-Air, die zolder van het nieuwe gebouw, was een groote,
+beschotene ruimte, met drievoudige traliën en met ijzer beslagen
+deuren gesloten, die met groote spijkers als bezaaid waren. Zoo men
+er aan het noordeinde binnentrad, had men links de vier dakvensters,
+en rechts tegenover deze dakvensters vier tamelijk ruime, vierkante
+hokken, door nauwe gangen van elkander gescheiden, wier muren tot
+manshoogte uit metselwerk, doch daarboven tot aan het dak uit ijzeren
+staven bestonden.
+
+Thénardier was sedert den nacht van den 3 Februari in een dier
+hokken buiten toegang. Nooit heeft men kunnen ontdekken hoe, en door
+welke verstandhouding, het hem gelukt was er zich te verschaffen
+en te verbergen een flesch van dien wijn, zoo men zegt door Desrues
+uitgevonden, die een verdoovingsmiddel bevat, en welken wijn de bende
+der "in-slaap-makers" berucht heeft gemaakt. In vele gevangenissen
+zijn verraderlijke beambten, half opzichters, half dieven die bij
+ontvluchtingen de behulpzame hand leenen, aan de politie hun ontrouwe
+diensten verkoopen en hun mes van weerszijden doen snijden.
+
+In dienzelfden nacht nu, dat Gavroche de beide zwervende kinderen had
+opgenomen, stonden Brujon en Gueulemer, wetende dat Babet, dienzelfden
+ochtend ontvlucht, hen met Montparnasse op de straat wachtte, stil
+op, en boorden met den spijker, dien Brujon had gevonden, in den
+schoorsteen, waartegen hun bedden stonden. Het puin viel op het
+bed van Brujon, zoodat men er niets van merkte. Ook de windvlagen,
+van donder verzeld, deden de deuren op haar hengsels krijschen en
+maakten in de gevangenis een vreeselijk en heilzaam geraas. Die
+gevangenen, welke wakker werden, hielden zich alsof zij sliepen
+en lieten Gueulemer en Brujon hun gang gaan. Brujon was behendig,
+Gueulemer was sterk. Voor dat eenig gerucht tot den bewaarder was
+gekomen, die uit zijne getraliede cel, in de slaapzaal kon zien, was
+de muur doorgebroken, de schoorsteen beklommen, het ijzeren hek, dat
+van boven den schoorsteen sloot, verbroken en waren de twee geduchte
+bandieten op het dak. De regen en wind namen toe, het dak was glad.
+
+"Welk een goede nacht voor de vlucht," zei Brujon.
+
+Een afgrond van zes voet breed en tachtig voet diep scheidde hen
+van den ringmuur. In dien afgrond zagen zij in de duisternis het
+geweer van den schildwacht glinsteren. Aan een stuk van de traliën
+des schoorsteens, welke zij verbroken hadden, bonden zij het eind van
+het touw, dat Brujon in zijn cachot gevlochten had, wierpen het andere
+eind over den ringmuur, slingerden zich over de diepte, klemden zich
+aan den rand van den muur, klommen er over, lieten zich de een na den
+ander, langs het touw, op een dakje van het badhuis glijden, trokken
+het touw tot zich, sprongen op de plaats van het badhuis, gingen ze
+over, openden het raampje van den portier, waarbij de deurkoord hing,
+trokken er aan, openden de koetspoort en bevonden zich op de straat.
+
+Geen drie kwartier uurs was verstreken, sinds zij in de duisternis
+uit hun bed waren opgestaan met den spijker in de hand en hun plan
+in het hoofd.
+
+Weinige oogenblikken later hadden zij Babet en Montparnasse gevonden,
+die in de nabijheid rondslopen.
+
+Bij het naar zich toe trekken van het touw hadden zij het gebroken, en
+een stuk ervan was aan den schoorsteen op het dak blijven zitten. Zij
+hadden overigens geen andere averij, dan dat zij zich het vel bijna
+geheel van de handen hadden geschaafd.
+
+Dien nacht was Thénardier, zonder dat men heeft kunnen ontdekken op
+welke wijze, verwittigd, en sliep hij niet.
+
+Tegen één uur des nachts, terwijl het zeer donker was, zag hij op
+het dak, in den regen en wind, voorbij het venster tegenover zijn hok
+twee schaduwen gaan. De een bleef een oogenblik voor het dakvenster
+staan. 't Was Brujon. Thénardier herkende hem en begreep. Dat was
+hem voldoende.
+
+Thénardier, die wegens beschuldiging van nachtelijke, gewapende
+hinderlaag in de gevangenis was, werd niet uit het oog
+verloren. Een schildwacht, die om de twee uren werd afgelost,
+wandelde met geladen geweer voor zijn hok. De zolder werd door een
+lamp verlicht. De gevangene had aan de voeten een paar ketens van
+vijftig pond. Dagelijks, te vier uren 's namiddags, trad een oppasser,
+vergezeld van twee doggen--zooals destijds nog geschiedde--zijn hok
+binnen, legde bij zijn bed een zwart brood van twee pond, een kruik
+water en een bak met een tamelijk magere soep, waarin eenige boonen
+dreven, onderzocht zijn ketens en klopte tegen de ijzeren tralies. Deze
+man kwam met zijn doggen insgelijks tweemaal 's nachts.
+
+Thénardier had vergunning gekregen, een soort van ijzeren pen te
+behouden, waarvan hij zich bediende om zijn brood in een scheur van
+den muur te hechten, ten einde, zooals hij zeide, het voor de ratten
+te behoeden. Aangezien Thénardier zoo streng bewaakt werd, had men er
+geen bezwaar in gezien hem deze pen te laten. Later evenwel herinnerde
+men zich, dat een bewaarder had gezegd: "Het ware beter geweest,
+hem een houten pen te geven."
+
+Te twee uren loste men den schildwacht, een oud soldaat af, die door
+een recruut vervangen werd. Eenige oogenblikken later, bracht de man
+met de honden zijn bezoek, en ging weder heen, zonder iets anders te
+hebben opgemerkt dan dat de recruut zeer jong en een boer scheen. Twee
+uren later, toen men den recruut afloste, vond men hem slapend als
+een blok bij het hok van Thénardier liggen. Maar Thénardier was er
+niet meer. Zijn gebroken ketens lagen op den grond. In de zoldering
+van zijn hok was een opening en daarboven een andere in het dak. Van
+zijn brits was een plank afgebroken en ongetwijfeld medegenomen, want
+men vond ze niet. Men vond ook in de cel een half ledige flesch, met
+den bedwelmenden wijn, waarmede de soldaat in slaap was gemaakt. De
+bajonnet van den soldaat was verdwenen.
+
+Toen dit ontdekt werd, waande men Thénardier buiten alle bereik. Hij
+was werkelijk niet meer in het nieuwe gebouw, maar bevond zich evenwel
+nog in groot gevaar.
+
+Toen Thénardier op het dak van het nieuwe gebouw kwam, had hij wel
+het eind touw gevonden, dat aan de tralies boven aan den schoorsteen
+hing, maar dat afgebroken eind was te kort, zoodat hij zich daarvan
+niet had kunnen bedienen, zooals Brujon en Gueulemer, om over den
+ringmuur te vluchten.
+
+Wanneer men uit de Balletstraat naar de straat Roi-de-Sicile gaat,
+vindt men schier dadelijk rechts een morsige ruimte. In de vorige eeuw
+stond er een huis, waarvan nog slechts de achtermuur, die tusschen de
+naburige huizen tot de hoogte eener derde verdieping reikt, aanwezig
+was. Deze bouwval is herkenbaar aan twee groote, vierkante vensters,
+welke men er nog ziet; het middenste en dichtste bij den rechtergevel
+is met een paar vermolmde planken afgesloten. Door deze vensters zag
+men vroeger een hoogen donkeren muur, een gedeelte van den ringmuur
+der gevangenis.
+
+De ruimte, welke het afgebroken huis op de straat heeft gelaten,
+is half gevuld door een schutting van vermolmde planken, door vijf
+steenen palen geschoord. Binnen deze omheining staat een kleine loods
+tegen den overeind gebleven muur. In de schutting is een deur, die
+eenige jaren geleden slechts met een klink gesloten was.
+
+'t Was even na drie uren in den morgen dat Thénardier op den top van
+dien muur was gekomen.
+
+Hoe hij er op was gekomen, heeft men nooit kunnen verklaren of
+begrijpen. De bliksemstralen hadden hem tegelijk moeten belemmeren en
+helpen. Had hij zich van de ladders en steigers der leidekkers bediend
+om van dak tot dak, van schutting tot schutting, van muur tot muur,
+de gebouwen van de plaats Charlemagne, vervolgens de gebouwen van de
+plaats Saint Louis, den ringmuur en den vervallen muur in de straat
+Roi-de-Sicile te bereiken? Maar die weg werd door tusschenruimten
+afgebroken, welke het overstijgen onmogelijk maakten. Had hij de plank
+van zijn brits als een brug van het dak boven den zolder Bel-Air op
+den ringmuur gelegd, en was hij, over den geheelen ringmuur kruipende,
+aan het afgebroken huis gekomen? Maar de ringmuur vormde een ongelijke
+en getande lijn, hij liep op en neer, aan de kazerne der pompiers
+daalde hij en verhief zich bij het badhuis; hij werd door gebouwen
+afgebroken, had dezelfde hoogte niet bij het hôtel Lamoignon als in
+de straat Pavée; overal had hij scherpe hoeken, bovendien hadden
+de schildwachten de donkere gestalte van den vluchteling moeten
+zien;--zoodat thans nog de weg van Thénardier schier onverklaarbaar
+is. Op deze beide wijzen was ontvluchten onmogelijk. Had Thénardier,
+bezield door dien vreeselijken dorst naar vrijheid, welke afgronden
+in greppels, ijzeren tralies in teenen horden, een gebrekkige in
+een worstelaar, een jichtige in een vogel, domheid in instinct,
+het instinct in schranderheid, de schranderheid in genie verandert,
+een derde middel ontdekt en ten uitvoer gebracht? Men heeft het
+nooit geweten.
+
+Men kan zich de wonderen der ontvluchting niet altijd verklaren. Hij
+die ontsnapt, wij herhalen het, is op een bijzondere wijze bezield;
+het geheimzinnig licht der vlucht heeft iets van de ster en den
+bliksem; een poging naar bevrijding is niet minder wonderbaar dan
+de wiekslag naar het verhevene; van een gevluchten dief zegt men:
+Hoe heeft hij over dat dak kunnen klimmen? evenals men van Corneille
+zegt: Waar heeft hij het qu'il mourût [2] vandaan gehaald?
+
+Hoe het zij, van zweet druipend, doornat van den regen, met gescheurde
+kleederen, ontvelde handen, bloedende ellebogen, geschaafde knieën,
+was Thénardier op den muur van den bouwval gekomen, en had er zich,
+geheel uitgeput, in zijn geheele lengte op neergelegd. Een loodrechte
+steilte van drie verdiepingen hoog scheidde hem van de straat.
+
+Het touw, dat hij had, was te kort.
+
+Hier wachtte hij, uitgeput, beroofd van al de hoop welke hij gehad
+had, nog door den nacht bedekt, maar wetende dat de dag spoedig zou
+aanbreken, sidderend bij 't denkbeeld van binnen weinige oogenblikken
+de naburige klok van St. Paulus vier uren te zullen hooren slaan, het
+uur dat men den schildwacht aflossen en men dien onder het doorgebroken
+dak vinden zou, met ontzetting, bij het licht der lantaarns, in een
+vreeselijke diepte, de natte donkere straat ziende, deze zoo gewenschte
+en gevreesde straat, die of de dood of de vrijheid was.
+
+Hij vroeg zich af of zijn drie vluchtgenooten geslaagd waren, of
+zij hem ter hulp zouden komen. Hij luisterde. Behalve een patrouille
+was niemand, sinds hij hier was, over de straat gegaan. Schier al de
+groenteboeren van Montreuil, Charonne, Vincennes en Bercy gaan door
+de straat St. Antoine naar de markt.
+
+Het sloeg vier uren. Thénardier schrikte. Eenige oogenblikken
+later ontstond in de gevangenis dat verwarde, ontstelde rumoer,
+'t welk op een ontdekte vlucht volgt. Het gerucht der geopend en
+gesloten wordende deuren, het krassen der hekken op hun hengsels,
+de verwarring in de wacht, heesch geroep van gevangenbewaarders, het
+stooten van geweerkolven op de steenen der binnenplaatsen, dat alles
+hoorde hij. Lichten gingen heen en weer voorbij de tralievensters der
+slaapzalen; een toorts zocht langs den gevel van het nieuwe gebouw;
+de pompiers van de naaste kazerne waren geroepen. Hun helmen, welke
+de toorts in den regen verlichtte, gingen heen en weder langs de
+daken. Terzelfder tijd zag Thénardier naar den kant der Bastille den
+gezichteinder allengs door een flauwen schijn verlicht.
+
+Hij lag op den rand van een muur van tien duim breed, onder een
+plasregen uitgestrekt, tusschen twee afgronden rechts en links, zich
+niet durvende bewegen, ter prooi aan de duizelingwekkende gedachte van
+een mogelijken val of de vreeselijkheid eener zekere inhechtenisneming;
+en deze gedachte ging als een slinger heen en weder: Dood zoo ik val,
+gevangen zoo ik blijf.
+
+In dien angst zag hij eensklaps, terwijl de straat nog geheel donker
+was, een man, van den kant der straat Pavée komende, langs den muur
+sluipen, die bij de open plaats bleef stil staan, waarboven Thénardier
+als in de lucht zweefde. Bij dezen man voegde zich een tweede, die met
+dezelfde behoedzaamheid voortging, toen een derde, en eindelijk een
+vierde. Toen deze mannen bijeen waren, lichtte een de klink der deur
+van de schutting op en alle vier traden op de plaats waar de loods
+stond. Zij bevonden zich juist onder Thénardier. Deze mannen hadden
+blijkbaar deze omheinde ruimte gekozen, om met elkander te kunnen
+spreken, zonder door de voorbijgangers noch door den schildwacht der
+poort van la Force, die op eenige schreden van daar stond, gezien
+te worden. Het moet worden opgemerkt, dat deze schildwacht door den
+regen in zijn schilderhuis werd gehouden. Thénardier kon hun gezichten
+niet onderscheiden, maar luisterde naar hun woorden, met de wanhopige
+opmerkzaamheid van een ellendige die zich verloren acht.
+
+Thénardier zag iets voor zijn oogen opdagen, dat naar hoop geleek--deze
+mannen spraken in de dieventaal.
+
+De eerste zeide zacht, maar duidelijk in die taal:
+
+"Laat ons gaan. Wat doen we hier?"
+
+De tweede antwoordde:
+
+"Het regent als om het helsche vuur uit te dooven. En daarbij zullen
+de dienders voorbijkomen. Ginds staat een soldaat op schildwacht. Men
+zal ons hier aanhouden."
+
+Deze dieventaal was voor Thénardier een lichtstraal. Aan de uitspraak
+van een zeker woord herkende hij Brujon, den barrièreschooier,
+aan de uitspraak van een ander, Babet, die onder allerlei beroepen
+ook uitdrager in den Temple was geweest. De oude dieventaal van den
+Temple verschilt van de verbasterde der boulevards, en Babet was de
+eenige die ze zuiver sprak. Zonder het bewuste woord zou Thénardier
+hem niet herkend hebben, want hij had zijn stem geheel veranderd.
+
+Intusschen was de derde persoon tusschenbeide gekomen en zeide:
+
+"Niets dringt ons nog; wachten wij hier even. Wie zegt dat hij ons
+niet noodig heeft?"
+
+Aan deze woorden, in zuiver Fransch gesproken, herkende Thénardier
+Montparnasse, die er zijn eer in stelde allerlei soort van dieventaal
+te verstaan, maar ze niet te spreken.
+
+De vierde zweeg, maar zijn breede schouders verrieden hem. Thénardier
+behoefde niet te twijfelen. 't Was Gueulemer.
+
+Brujon antwoordde schier driftig, doch altijd zacht:
+
+"Wat zegt ge? De herbergier zal niet hebben kunnen vluchten! Hij kent
+het beroep niet! Men moet er verstand van hebben, om zijn hemd te
+scheuren en zijn beddelaken aan reepen te snijden, ten einde er een
+touw van te vlechten, gaten in de deuren te maken, valsche papieren,
+valsche sleutels te fabriceeren, zijn ketens door te vijlen, het touw
+uit te hangen, zich te verbergen en te vermommen. De oude zal er niet
+toe in staat zijn geweest; hij kan niet werken."
+
+Babet voegde er bij, in de classieke dieventaal, welke Poulaillier
+en Cartouche spraken, en die bij de nieuwere dieventaal van Brujon
+is als de taal van Racine bij die van André Chenier vergeleken:
+
+"De herbergier zal op heeter daad betrapt zijn. Men moet slim
+wezen. Hij is een leerling. Hij zal zich door een verklikker hebben
+laten bedotten; misschien door een onnoozele, die voorgaf een
+kameraad te zijn. Luistert! Hoort ge dat gerucht in de gevangenis,
+Montparnasse? Ziet ge al die lichten? Hij is weder gevat. Nu, hij zal
+er met twintig jaren af zijn. Ik ben niet bang, ik ben geen bloodaard,
+'t is bekend, maar er is niets meer te doen, of anders zou men ons
+wel eens kunnen pakken. Kom, maak u niet kwaad, ga met ons, laat ons
+een flesch ouden wijn gaan drinken."
+
+"Men mag zijn vrienden niet in de verlegenheid laten," bromde
+Montparnasse.
+
+"Ik zeg u, dat hij op dit oogenblik gevat is," hernam Brujon,
+"de herbergier is geen oortje meer waard. Wij kunnen er niets tegen
+doen. Laat ons gaan. Ik meen ieder oogenblik dat een diender mij bij
+den kraag pakt."
+
+Montparnasse verzette zich nog slechts flauw. De vier mannen
+hadden werkelijk met die trouw der bandieten, waarmede zij elkander
+steeds bijstaan, den ganschen nacht om de gevangenis gezworven, hoe
+gevaarlijk dit ook voor hen zijn mocht, in de hoop van Thénardier
+op een of anderen muur te zien verschijnen. Maar de inderdaad zeer
+gunstige nacht--een plasregen, die alle straten eenzaam maakte--de
+koude welke zij leden, hun doornatte kleederen, hun met water gevulde
+schoenen, het onrustbarend gerucht in de gevangenis, de verloopen
+uren, de te ontmoeten patrouilles, de hoop die vervloog, de vrees die
+terugkwam, dit alles drong hen tot den aftocht. Montparnasse zelf,
+die misschien min of meer Thénardiers schoonzoon was, zwichtte. Nog
+een oogenblik en zij waren vertrokken. Thénardier hijgde op zijn muur,
+als de schipbreukeling op zijn vlot, die het bespeurde schip aan den
+horizon ziet verdwijnen.
+
+Hij durfde hen niet roepen, want een kreet kon alles verraden; maar
+hij had een denkbeeld, een laatste, een lichtstraal; hij haalde uit
+zijn zak het eind touw van Brujon, dat hij van den schoorsteen van
+het nieuwe gebouw had getrokken en wierp het in de omheinde ruimte.
+
+Dat touw viel aan hun voeten.
+
+"Een touw!" zei Babet.
+
+"Mijn touw!" zei Brujon.
+
+"De herbergier is daar," zei Montparnasse.
+
+Zij sloegen de oogen op. Thénardier stak het hoofd een weinig vooruit.
+
+"Schielijk!" zei Montparnasse, "hebt ge 't andere eind van het touw,
+Brujon?"
+
+"Ja."
+
+"Knoop de beide einden aaneen, wij zullen hem het touw toewerpen;
+hij zal het aan den muur vastmaken, en 't zal lang genoeg zijn om er
+langs neer te dalen."
+
+Thénardier waagde het, zich te doen hooren en riep:
+
+"Ik ben verstijfd."
+
+"Wij zullen u verwarmen."
+
+"Ik kan mij niet verroeren."
+
+"Ge moet u laten afglijden; wij zullen u opvangen."
+
+"Mijn handen zijn verdoofd."
+
+"Maak het touw maar aan den muur vast."
+
+"Ik kan niet."
+
+"Een onzer moet naar boven klimmen," zei Montparnasse.
+
+"Drie verdiepingen," riep Brujon.
+
+Een oude schoorsteenpijp, die voor een kachel had gediend, welke
+vroeger in de loods werd gestookt, liep langs den muur, schier tot de
+plaats, waar men Thénardier zag. Deze, destijds zeer beschadigde en
+gebersten pijp is sinds weggemaakt; men ziet er echter nog de sporen
+van. Zij was tamelijk nauw.
+
+"Men kan daar doorklimmen," zei Montparnasse.
+
+"Door die pijp?" riep Babet. "Een man! niet mogelijk! wel een jongen."
+
+"Wij zouden een jongen moeten hebben," hernam Brujon.
+
+"Waar een kleinen jongen te vinden?" zei Gueulemer.
+
+"Wacht," zei Montparnasse. "Ik weet er een!"
+
+Hij opende zacht de deur der schutting, overtuigde zich dat niemand
+op de straat was, ging voorzichtig naar buiten, sloot de deur achter
+zich, en liep haastig naar den kant der Bastille.
+
+Er verstreken zeven of acht minuten, acht duizend eeuwen voor
+Thénardier. Babet, Brujon en Gueulemer openden den mond niet; eindelijk
+werd de deur weder geopend en Montparnasse verscheen buiten adem,
+met Gavroche. De regen maakte dat de straat nog steeds geheel zonder
+menschen was.
+
+De kleine Gavroche trad binnen de schutting en aanschouwde met rustigen
+blik deze roovergestalten. Het water droop van zijn haar. Gueulemer
+sprak tot hem:
+
+"Zijt ge een man, jongen?"
+
+Gavroche haalde de schouders op en antwoordde in de dieventaal:
+
+"Een jongen als ik is een man, en mannen als gij zijn jongens."
+
+"Wat heeft die jongen een grooten mond," riep Babet.
+
+"De Parijsche jongen is geen bloodaard," zei Brujon.
+
+"Wat wilt ge?" vroeg Gavroche.
+
+Montparnasse antwoordde:
+
+"In die pijp omhoog klauteren."
+
+"Met dit touw," zei Babet.
+
+"En het touw vastmaken," liet Brujon er op volgen.
+
+"Boven aan den muur," hernam Babet.
+
+"Aan den middenstijl van het venster," voegde Brujon er bij.
+
+"En dan?" zei Gavroche.
+
+"Dat is alles!" zei Gueulemer.
+
+De straatjongen bezag het touw, de pijp, den muur, de vensters,
+en maakte met de lippen dat minachtend, onbeschrijfelijk geluid
+'t welk beteekent:
+
+"Anders niet?"
+
+"Hierboven is een man, dien ge redden kunt," hernam Montparnasse.
+
+"Wilt ge?" hernam Brujon.
+
+De knaap maakte een gebaar alsof deze vraag hem ongehoord voorkwam,
+en hij trok zijn schoenen uit.
+
+Gueulemer nam Gavroche bij den arm, zette hem op het dak der loods,
+welks vermolmde planken onder het gewicht van den knaap bogen, en gaf
+hem het touw, dat Brujon in de afwezigheid van Montparnasse aaneen
+had geknoopt. De straatjongen naderde de pijp, waarin hij gemakkelijk
+door een breede scheur dicht bij het dak komen kon. Juist toen hij
+wilde opklauteren boog Thénardier, die redding en leven zag naderen,
+zich over den muur. De eerste stralen van het daglicht beschenen
+zijn met zweet bedekt gezicht, zijn bleeke kaken, zijn spitsen neus,
+zijn grijzen, stekeligen baard, en Gavroche herkende hem:
+
+"Kijk!" zeide hij, "'t is vader... Nu, dat hindert niet."
+
+En het touw tusschen zijn tanden nemende, begon hij moedig op te
+stijgen.
+
+Hij kwam boven, ging schrijlings op den muur zitten en bond stevig
+het touw aan het bovenste dwarshout van het venster.
+
+Een oogenblik later was Thénardier op de straat.
+
+Zoodra hij de straatsteenen had bereikt en zich buiten gevaar gevoelde,
+was hij niet meer vermoeid, koud noch bevend; het vreeselijke, waaraan
+hij ontkomen was, verdween als rook; zijn geheele zeldzame, woeste
+schranderheid ontwaakte weder, en vrij en onbelemmerd was hij opnieuw
+gereed er gebruik van te maken. Het eerste wat deze man zeide was:
+
+"Wien zullen wij nu gaan eten?"
+
+'t Is onnoodig den zin van dit vreeselijk doorschijnend woord te
+verklaren; 't welk tegelijkertijd moorden, doodslaan en rooven
+beteekent. Eten beteekent hier eigenlijk verslinden.
+
+"Laten wij elkander goed verstaan," zei Brujon. "Nog een paar woorden
+en dan scheiden wij. In de straat Plumet was een zaak te doen, die
+goed scheen; een eenzame straat, een afgescheiden huis, een oud,
+vergaan tuinhek, en vrouwen alleen."
+
+"Nu! waarom niet?" vroeg Thénardier.
+
+"Uw dochter Eponine heeft de zaak onderzocht," antwoordde Babet.
+
+"En zij heeft Magnon een beschuit gebracht," voegde Gueulemer er
+bij. "Daar is niets te maken."
+
+"Het meisje is niet dom," zei Thénardier. "Wij moeten toch eens zien."
+
+"Ja, ja," zei Brujon, "wij moeten eens zien."
+
+Geen der mannen lette ondertusschen meer op Gavroche, die gedurende
+dit gesprek zich op een der straatpalen tegen de schutting had gezet;
+hij wachtte eenige oogenblikken, of zijn vader misschien bij hem zou
+komen, daarop trok hij zijn schoenen weder aan en zeide:
+
+"'t Is gedaan? Hebt gij mij niet meer noodig, mannen? Nu zijt ge
+geholpen. Ik ga, mijn kinderen moeten gewekt worden."
+
+En hij ging heen.
+
+Een voor een gingen de vijf mannen door de schutting naar buiten.
+
+Toen Gavroche om den hoek der straat des Ballets was, nam Babet
+Thénardier ter zijde en vroeg:
+
+"Hebt ge den kleine gezien?"
+
+"Welken kleine?"
+
+"Den kleine, die op den muur is geklauterd en u het touw heeft
+gebracht?"
+
+"Niet nauwkeurig."
+
+"Nu, ik weet niet zeker, maar ik geloof dat het uw zoon is."
+
+"Zoo!" zei Thénardier, "meent ge?"
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK VII.
+
+DE DIEVENTAAL.
+
+
+ [Het 1e en 2e hoofdstuk van dit boek bevatten
+ wijsgeerig-philologische onderzoekingen en verklaringen over
+ den oorsprong en de wortels der Fransche zoogenaamde dieventaal
+ (argot), die, hoe belangrijk misschien ook voor de Fransche
+ taal- en zedenkunde, voor den Hollandschen lezer echter weinig
+ bekoorlijks zullen hebben, en die wij dus gerustelijk achterwege
+ meenen te mogen laten. Wie lust heeft hiervan eene studie te maken,
+ zal den Franschen tekst zelven moeten gebruiken.]
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+DE WEENENDE EN LACHENDE DIEVENTAAL.
+
+
+Men heeft uit de beide voorafgaande hoofdstukken kunnen zien dat de
+dieventaal, zoowel die van voor vierhonderd jaar als die van heden,
+doordrongen is van een symbolischen geest, die aan alle woorden hetzij
+een klagende of een dreigende uitdrukking geeft.
+
+De verschillende vormen, welke de gedachten in de dieventaal
+aannamen, zelfs het gezang, de scherts en de bedreiging, hadden alle
+dit onmachtig en bedrukt karakter. Al de gezangen, waarvan sommige
+melodieën zijn bewaard, waren tot weenens toe deemoedig en treurig. De
+pègre (dief) noemt zich steeds den armen pègre, en is altijd de haas,
+die zich verbergt, de muis die vlucht, de vogel die wegvliegt.
+
+Nauwelijks durft hij iets eischen, hij zucht slechts.--Telkens wanneer
+de ellendige den tijd heeft te denken, maakt hij zich klein tegenover
+de wet en erbarmelijk tegenover de maatschappij; hij werpt zich in
+'t stof, smeekt, roept het medelijden in; men gevoelt, dat hij zijn
+onrecht beseft.
+
+Tegen het einde der vorige eeuw ontstond een verandering. De
+gevangenisliederen, het dievengezang werden, om zoo te spreken,
+onbeschaamd en vroolijk. In de meeste liederen van het bagno, der
+galeien en gevangenissen vindt men deze duivelachtige, raadselachtige
+vroolijkheid.
+
+Men zong een schertsend liedje bij het vermoorden van iemand in een
+kelder of in een bosch.
+
+'t Is een ernstig verschijnsel, dat in de achttiende eeuw de oude
+zwaarmoedigheid dier ellendige klassen verminderde. Zij begonnen te
+lachen. Zij bespotten God en den koning. Zij noemen Lodewijk XV:
+"markies de Pantin." Zij zijn bijna vroolijk. Iets lichtzinnigs
+verschijnt bij deze ellendigen, als drukte hun het geweten volstrekt
+niet. Deze erbarmelijke klassen hebben niet slechts de wanhopige
+vermetelheid der daden, maar ook de onverschillige vermetelheid van den
+geest. Het is een bewijs, dat zij het bewustzijn hunner misdadigheid
+verloren, en een flauw gevoel hadden van den steun, dien zij bij de
+denkers vonden. 't Is een kenteeken, dat de diefstal en roof zelfs
+in de leerstellingen en sofismen indrongen, zoodra zij een weinig
+van hun leelijkheid verloren, door daarvan veel aan de sofismen en
+leerstellingen over te doen. 't Is eindelijk, zoo niet eenigerlei
+afleiding komt, het kenteeken van een groote aanstaande ontwikkeling.
+
+Blijven wij hierbij een oogenblik stilstaan. Wie beschuldigen
+wij? De achttiende eeuw? Haar wijsbegeerte? Neen gewis niet. Het
+werk der achttiende eeuw is goed en gezond. De encyclopedisten,
+de physiocraten, de wijsgeeren, de utopisten, met Diderot, Turgot,
+Voltaire en Rousseau aan het hoofd, zijn vier gewijde legioenen. De
+ontzaggelijke vooruitgang van de menschheid naar het licht is aan
+hen te danken. Zij zijn de voorhoede van het menschelijk geslacht,
+dat naar de vier hoofdpunten van den vooruitgang gaat, Diderot naar
+het schoone, Turgot naar het nuttige, Voltaire naar het ware, Rousseau
+naar het rechtvaardige. Maar naast en onder de wijsgeeren waren de
+sofisten, giftige gewassen onder de heilzame kruiden, de scheerling in
+het maagdelijk woud. Terwijl de beul op de groote trap van het paleis
+van justitie de groote, vrijzinnige boeken der eeuw verbrandde, gaven
+thans vergeten schrijvers, met koninklijke goedkeuring, zonderling
+verwarring brengende geschriften uit, die gretig door de ellendigen
+gelezen werden. Deze feiten bleven uiterlijk onopgemerkt, maar vaak is
+een feit juist gevaarlijk door zijn onbekendheid. Van al de schrijvers,
+die destijds op de verderfelijkste wijze de maatschappij ondermijnden,
+is misschien Restif de la Bretonne de gevaarlijkste.
+
+Dit voor geheel Europa geëigend werk, bracht in Duitschland meer
+verwarring teweeg dan ergens elders. Gedurende een zekeren tijd, door
+Schiller in zijn vermaard drama de Roovers voorgesteld, verhieven
+zich diefstal en roof als protest tegen den eigendom en den arbeid,
+verbonden zich met zekere, schijnbaar ware maar werkelijk valsche
+en ongerijmde gronddenkbeelden, hulden zich in deze denkbeelden en
+verdwenen er eenigermate in, namen een abstracten naam aan en gingen
+over tot een soort van theorie; verspreidden zich alzoo onder de
+werkzame, lijdende en eerlijke klassen, zonder dat de onvoorzichtige
+scheikundigen, die het drankje bereid hadden, er iets van begrepen,
+zelfs zonder dat de menigte er iets van begreep, die het innam. Wanneer
+een dergelijk feit ontstaat, is het altijd gewichtig. Het lijden
+verwekt toorn, en terwijl de gelukkige klassen zich verblinden of
+slapen, 't geen hetzelfde is als de oogen te sluiten, ontsteekt de haat
+der ongelukkige klassen zijn toorts aan een of anderen verdrietigen
+of boozen geest, die in een hoek droomt, en begint de maatschappij
+te onderzoeken. Het onderzoek van den haat is iets vreeselijks.
+
+Daardoor, zoo het ongeluk van den tijd het wil, ontstaan die
+schrikkelijke schokken, welke men eertijds "Jacqueries" noemde,
+waarbij de zuiver politieke beroeringen kinderspel zijn, en die niet
+meer de worsteling van den verdrukte tegen den verdrukker, maar de
+opstand van de ziekte tegen de gezondheid is. Dan stort alles in.
+
+De Jacqueries zijn volksbevingen.
+
+Aan dit gevaar, 't welk Europa misschien tegen het einde der achttiende
+eeuw bedreigde, maakte de Fransche revolutie, deze onmetelijke daad
+van gerechtigheid, een einde.
+
+De Fransche revolutie, welke niets anders is dan het gewapende ideaal,
+verhief zich, en met dezelfde snelle beweging sloot zij de deur van
+het kwade en opende de deur van het goede.
+
+Zij ontwikkelde de quaestie, zij verkondigde luide de waarheid,
+verdreef de smetstof, maakte de eeuw gezond, kroonde het volk.
+
+Men kan zeggen, dat zij den mensch ten tweeden male heeft geschapen,
+door hem een tweede ziel, het recht, te geven.
+
+De negentiende eeuw erft en trekt voordeel van haar werk, en thans
+is de maatschappelijke catastrophe, welke wij zoo aanstonds aanwezen,
+eenvoudig, onmogelijk. Hij is blind die haar voorspelt, hij is dwaas
+die haar vreest. De revolutie is de koepokstof tegen de Jacquerie.
+
+Door de revolutie zijn de maatschappelijke toestanden veranderd. De
+feodale en monarchieke ziekten zitten niet meer in ons bloed. In onze
+constitutie is geen middeleeuw meer. Wij zijn niet meer in den tijd,
+toen schrikkelijke inwendige beroeringen ontstonden, toen men onder
+zijn voeten een dof gerucht hoorde, toen zich op de oppervlakte der
+beschaving onbekende molshoopen vormden, toen de grond zich opende,
+toen de toppen der holen scheurden en men plotseling uit de aarde
+vreeselijke hoofden zag opstijgen.
+
+De revolutionnaire zin is een zedelijke zin. Het ontwikkeld gevoel van
+het recht ontwikkelt het gevoel van den plicht. De wet voor allen is
+de vrijheid, die eindigt, waar de vrijheid van anderen begint, zooals
+Robespierre zoo juist gezegd heeft. Sedert 89 zet zich het geheele
+volk in het veredeld individu uit; geen arme of hij heeft zijn recht,
+alzoo zijn licht; de nooddruftige gevoelt in zich de eerlijkheid van
+Frankrijk, de waardigheid van burger is een inwendige wapenrusting; die
+vrij is, is nauwgezet; die stemt, regeert. Vandaar de onmogelijkheid
+van omkoopingen en de mislukking van onredelijke begeerten;
+vandaar de edel neergeslagen oogen voor de verleiding. De revolutie
+veredelt zoozeer, dat op een dag van bevrijding, als den 14 Juli,
+den 10 Augustus, er geen gepeupel meer is. De eerste kreet van een
+verlichte en veredelde menigte is: weg met de dieven! De vooruitgang
+is steeds eerlijk; het edele en absolute stelen niet. Door wie werden
+in 1848 de wagens geëscorteerd, welke de schatten der Tuilerieën
+bevatten? Door de voddenrapers der voorstad St. Antoine. De lompen
+bewaakten de schatten. De deugd deed deze haveloozen schitteren. In
+deze wagens, in deze kwalijk gesloten, gedeeltelijk half open kisten,
+bevond zich, tusschen honderden oogverblindende juweelen, de oude
+kroon van Frankrijk geheel van diamanten, met den karbonkel van het
+koningschap er op, de "regent", die dertig millioen waard was. Deze
+mannen met bloote voeten bewaakten deze kroon.
+
+Er is alzoo geen "Jacquerie" meer; 't doet mij leed om de
+behendigen. 't Is een verouderde vrees, die uitgewerkt heeft en
+voortaan in de politiek niet meer gebruikt kan worden.
+
+De groote veer van het roode spook is gebroken. Iedereen weet het. Dat
+denkbeeld beangstigt niet meer. De vogels worden gemeenzaam met den
+vogelverschrikker, zij doen er hun behoefte op, en de menschen lachen
+er om.
+
+
+
+
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+DE TWEE PLICHTEN: WAKEN EN HOPEN.
+
+
+Is hiermede nu alle maatschappelijk gevaar verdreven? Zeker neen. Geen
+Jacquerie. De maatschappij kan te dien aanzien gerust zijn; het bloed
+zal haar niet meer naar het hoofd stijgen; maar zij moet er op letten,
+hoe zij ademt. Er is geen beroerte meer te vreezen, maar wel tering. De
+maatschappelijke tering heet armoede.
+
+Men sterft evenzeer door langzame ondermijning als door een
+plotselingen slag.
+
+Laat ons niet moede worden te herhalen, dat de hoogste broederplicht,
+de hoogste politieke noodzakelijkheid, is, in de eerste plaats,
+aan de menigte behoeftigen te denken, hen te verlichten, hun een
+betere lucht, een betere opvoeding te geven, hen te beminnen, hun
+horizon te verruimen, hen in allerlei richtingen te beschaven, hun het
+voorbeeld van nijverheid, nooit dat van werkeloosheid te geven, den
+last van enkelen te verlichten door de kennis van het algemeene doel
+te vermeerderen, de armoede te beperken zonder den rijkdom te schaden,
+een ruim veld voor de openbare en volksbedrijvigheid te openen; als
+Briareus honderd handen te hebben om ze aan alle zijden den bedrukten
+en zwakken toe te reiken; de algemeene kracht aan te wenden voor dien
+grooten plicht, om werkplaatsen voor alle handen, scholen voor alle
+bekwaamheden en geestvermogens te openen; het werkloon te verhoogen,
+den arbeid te verlichten, ontvangsten en uitgaven in evenwicht te
+houden, namelijk het genot in verhouding tot de inspanning en de
+verzadiging in verhouding tot de behoefte te brengen, met één woord,
+uit het maatschappelijk samenstel meer licht en welstand te doen
+ontwikkelen, ten bate der lijdenden en der onwetenden.
+
+En, zeggen wij het, dit alles is slechts een begin. De wezenlijke
+quaestie is deze: de arbeid kan geen wet zijn, zonder een recht
+te wezen.
+
+'t Is hier de plaats niet, om hierover verder uit te weiden.
+
+Zoo de natuur voorzienigheid wordt geheeten, moet de maatschappij
+voorzorg heeten.
+
+De verstandelijke en zedelijke wasdom is niet minder onmisbaar dan de
+stoffelijke verbetering. Weten is een teerpenning, denken is de eerste
+noodzakelijkheid, de waarheid is voedsel gelijk de tarwe. Een verstand,
+dat zich van wetenschap en wijsheid onthoudt, vermagert. Beklagen wij,
+zoowel de geesten als de magen, die zich niet voeden. Zoo er iets
+treuriger is dan een lichaam dat verkwijnt uit gebrek aan voedsel,
+is 't een ziel die ondergaat uit gebrek aan licht.
+
+De geheele vooruitgang streeft naar de zijde der oplossing. Eenmaal zal
+men verstomd zijn. Zoodra het menschelijk geslacht zich verheft, zullen
+de diepere lagen geheel natuurlijk uit den kring van den nood komen. De
+ellende zal door een eenvoudige verheffing der oppervlakte verdwijnen.
+
+Men zou verkeerd doen aan deze gezegende oplossing te twijfelen.
+
+'t Is waar, het verledene is heden nog zeer sterk. Het herleeft. Deze
+verlevendiging van een lijk is verwonderlijk. Het treedt voort en
+nadert. Het schijnt overwinnaar; deze doode is een veroveraar. Het
+komt met zijn legioenen, het bijgeloof, met zijn degen, het despotisme,
+met zijn vaandel, de onwetendheid; sedert eenigen tijd heeft het tien
+veldslagen gewonnen. Het nadert, het dreigt, het lacht, het staat voor
+onze poorten. Maar laat ons niet wanhopen. Verkoopen wij het veld,
+waar Hannibal legert.
+
+Wat hebben wij, die gelooven, te vreezen?
+
+De ideeën kunnen evenmin teruggaan als de rivieren.
+
+Dat zij, die deze toekomst niet willen, dit wel overwegen. Door
+den vooruitgang af te wijzen, is 't niet de toekomst welke zij
+veroordeelen, maar zich zelven. Zij geven zich een akelige ziekte,
+zij enten zich het verledene in. Er is slechts één middel om het
+morgen af te wijzen. Het is te sterven.
+
+En wat wij willen is geen dood,--dien des lichaams zoo laat mogelijk;
+dien der ziel nimmer.
+
+Ja, het raadsel zal zijn woord zeggen, de Sphinx zal spreken,
+het probleem zal opgelost worden. Ja, het volk, dat de achttiende
+eeuw begonnen heeft te vormen, zal door de negentiende voltooid
+worden. Hij is dwaas die er aan twijfelen zou. De toekomstige, de
+naderende ontwikkeling van het algemeen welzijn is een onweerhoudbaar,
+goddelijk verschijnsel.
+
+Verschillende krachtige beginselen besturen de menschelijke handelingen
+en brengen ze allen in een zekeren tijd tot den logischen staat, dat
+is in evenwicht, dat is tot rechtvaardigheid. Een uit hemel en aarde
+samengestelde kracht ontstaat uit de menschheid en regeert haar;
+wonderbare ontknoopingen zijn haar niet vreemder dan buitengewone
+gebeurtenissen. Door de wetenschap geholpen, die van den mensch,
+en door de gebeurtenis, die van elders komt, deinst zij niet terug
+voor de tegenspraak, die in de problemen heerscht en welke voor het
+gemeen onmogelijkheden schijnen. Deze kracht is niet minder bekwaam
+om uit de samenvoeging der denkbeelden een oplossing te vinden, dan
+een leer uit de samenvoeging der feiten, en van die geheimzinnige
+macht van den vooruitgang mag men alles verwachten.
+
+Er is geen stilstand, geen weifeling, geen rustpunt in den grootschen
+vooruitgang der geesten. De maatschappelijke wijsbegeerte is bij
+uitnemendheid de wetenschap des vredes. Zij heeft ten doel, en
+moet tot resultaat hebben, de oplossing van allen strijd door het
+onderzoek van den tegenstand. Zij onderzoekt, vorscht, ontleedt,
+en vervolgens hervormt zij. Zij handelt bij wijze van aftrekking,
+en ontneemt aan alles de vijandigheid.
+
+Dat een maatschappij ondergaat in den storm, die tegen de menschen
+losbreekt, is meermalen gezien, de geschiedenis is vol schipbreuken
+van volken en rijken; eenmaal komt de onbekende orkaan, en voert
+zeden, wetten, godsdiensten mede. De beschaving van Indië, Chaldea,
+Perzië, Assyrië, Egypte is achtereenvolgens verdwenen. Waarom? wij
+weten 't niet. Welke zijn de oorzaken dezer rampen? wij weten 't
+niet. Waren deze maatschappijen te redden geweest? Droegen zij zelve
+de schuld van haar ondergang? Hebben zij in een noodlottige ondeugd
+volhard, die haar deed verloren gaan? Hoeveel zelfmoord ligt in den
+vreeselijken dood van een natie en van een geslacht? Vragen zonder
+antwoorden. Duisternis bedekt de vergane beschaafde maatschappijen. Zij
+zijn verdwenen; meer is er niets van te zeggen, en met een gevoel
+van ontzetting zien wij in die zee, welke het verleden wordt genoemd,
+achter deze kolossale baren, de eeuwen, deze groote schepen: Babel,
+Ninive, Tharsus, Thebe, Rome verzinken door den vreeselijken storm,
+die uit de monden der duisternis komt. Maar is ginds duisternis, hier
+is licht. Wij kennen de ziekten der oude maatschappijen niet, maar wij
+kennen de kwalen der onze. Wij hebben het recht haar te verlichten;
+wij aanschouwen haar schoonheden en ontdekken haar gebreken. Waar zij
+lijdt onderzoeken wij haar; en zoodra haar kwaal bekend is, voert
+de studie der oorzaak tot de ontdekking van het heelmiddel. Onze
+beschaving, het werk van twintig eeuwen, is er tevens het monster en
+het wonder van; zij verdient goed te worden. Zij zal het worden. Haar
+stoffelijk te verlichten is veel, haar zedelijk te verlichten nog
+meer. Al de werken der hedendaagsche maatschappelijke wijsbegeerte
+moeten op dit doel uitloopen. Op den denker van den tegenwoordigen
+tijd ligt een groote plicht; namelijk door "auscultatie" de beschaving
+te onderzoeken, gelijk de arts de borst van den zieke onderzoekt. Wij
+herhalen het, dit onderzoek bemoedigt, en met hierop aan te dringen,
+willen wij deze bladzijden eindigen, het ernstig tusschenbedrijf van
+een treurig drama. Onder de sterfelijkheid der maatschappij gevoelt
+men de onvergankelijkheid van den mensch; om deze wonden, de kraters,
+deze gezwellen, de zwavelbronnen, een vulkaan die zijn lava uitwerpt,
+sterft de aarde niet. De ziekten van het volk dooden den mensch niet.
+
+Desniettemin schudt hij, die den maatschappelijken ziektetoestand
+gadeslaat, somwijlen het hoofd. De sterksten, de teedersten, de
+beredeneerdsten hebben hun oogenblikken van zwakheid.
+
+Zal die geschetste toekomst komen? Het schijnt bijna, dat men deze
+vraag moet doen, wanneer men zooveel schrikkelijke schaduw ziet. 't
+Is een somber gezicht, zelfzuchtigen en ellendigen tegenover elkander
+te zien. Bij de zelfzuchtigen: vooroordeelen, de schaduwen eener
+weelderige opvoeding, de door dronkenschap vermeerderde begeerlijkheid,
+een verdoovende bedwelming door het geluk, de vrees voor lijden,
+welke bij sommigen tot afkeer van de lijders gaat, een onbarmhartige
+zelftevredenheid, het opgeblazen ik, dat de ziel afsluit. Bij de
+ellendigen: de hebzucht, de afgunst, de vijandschap van anderen te zien
+genieten, de ruwe handelingen van den diermensch ter bevrediging zijner
+lusten, de harten vol nevels, treurigheid, behoefte, rampzaligheid,
+de onreine, domme onwetendheid.
+
+Moet men bij voortduring de oogen ten hemel slaan? Is het lichtpunt,
+dat men er onderscheidt, een derzulke die uitgaan? 't Is vreeselijk,
+het ideaal alzoo in de diepte te zien verzinken, klein, nauwelijks
+zichtbaar schitterend, maar omgeven door al die samengepakte, groote,
+donkere, monsterachtige bedreigingen. En evenwel is het in geen
+grooter gevaar dan een ster tusschen de wolken.
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK VIII.
+
+VERRUKKING EN DROEFHEID.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+HELDERHEID.
+
+
+De lezer zal begrepen hebben, dat Eponine, nadat zij door het hek de
+bewoonster van het huis in de straat Plumet had herkend, waarheen zij
+door Magnon was gezonden, de bandieten ervan afgehouden en Marius er
+heen gevoerd had; dat Marius, na verscheidene dagen in verrukking voor
+dat hek te hebben doorgebracht, aangetrokken door de kracht, welke
+het ijzer naar den zeilsteen trekt en den minnaar naar de steenen
+van het huis der geliefde, eindelijk Cosettes tuin was binnengegaan,
+gelijk Romeo den tuin van Juliette. 't Was hem zelfs lichter geweest
+dan Romeo; Romeo moest over een muur klimmen; Marius behoefde slechts
+een der tralies van het oude hek weg te nemen, die waggelend in haar
+verroeste holten stonden, gelijk de tanden van oude lieden. Marius
+was tenger en gleed gemakkelijk door de opening.
+
+Wijl er nooit iemand op de straat was, en Marius bovendien alleen
+des nachts den tuin binnendrong, liep hij geen gevaar gezien te worden.
+
+Sinds dit gezegend en heilig uur, toen een kus deze beide zielen
+verloofde, kwam Marius er alle avonden. Zoo Cosette op dat oogenblik
+haars levens een gewetenloos en lichtzinnig man had bemind, zou
+zij verloren zijn geweest; want er zijn edelmoedige naturen die
+zich geheel overgeven, en Cosette was zulk een natuur. Het behoort
+tot de grootmoedigheid der vrouw, dat zij zwicht. Zoodra de liefde
+haar hoogsten graad heeft bereikt, wordt haar maagdelijk gevoel
+op zonderlinge wijze bedwelmd. Maar aan welke gevaren stelt ge
+u bloot, edele zielen! Gij geeft dikwerf het hart, wij nemen het
+lichaam. Uw hart blijft u over, en gij aanschouwt het bevend in de
+duisternis. De liefde kent geen middelweg; òf zij richt ten verderf,
+òf zij redt. In dit dilemma ligt het geheele menschelijke lot. Dit
+dilemma, verderf of geluk, wordt door geen andere omstandigheden zoo
+onverbiddelijk gesteld, als door de liefde. De liefde is het leven,
+zoo zij niet de dood is. Een wieg of een doodkist. Hetzelfde gevoel
+zegt ja! en neen! in het menschelijk hart. Van alle dingen, die God
+heeft geschapen, ontwikkelt het menschelijk hart het meeste licht,
+maar, helaas! ook de meeste duisternis.
+
+God wilde dat de liefde, welke Cosette vond, een reddende liefde was.
+
+Zoolang de maand Mei van het jaar 1832 duurde, bevonden zich
+alle nachten in dien woesten tuin, in dit dagelijks geuriger en
+dichter wordend struikgewas, twee wezens vol kuischheid en onschuld,
+overstroomd van hemelsche zaligheid, meer engelen dan menschen, rein,
+eerlijk, verrukt, schitterend voor elkander in de duisternis. Het
+kwam Cosette voor, als had Marius een kroon, en het scheen Marius
+alsof Cosette een stralenkrans had. Zij raakten, aanschouwden
+elkaar, klemden zich tegen elkander en drukten elkaars handen,
+maar er bleef een afstand, dien zij niet overschreden. Niet wijl zij
+dien eerbiedigden; maar wijl zij hem niet kenden. Marius voelde een
+hinderpaal: de reinheid van Cosette; en Cosette voelde een steun: de
+edelheid van Marius. De eerste kus was ook de laatste geweest. Sedert
+was Marius niet verder gegaan dan zacht met zijn lippen de hand,
+het halsdoekje of een haarlok van Cosette aan te raken. Cosette was
+voor hem een geur, geen vrouw. Hij ademde haar. Zij weigerde niets,
+hij vroeg niets. Cosette was gelukkig en Marius was tevreden. Zij
+leefden in dien verrukten toestand, welken men de begoocheling van
+een ziel door een andere ziel zou kunnen noemen. 't Was de eerste
+onbeschrijfelijke omhelzing van twee maagdelijke zielen in het
+ideale. Twee zwanen, die elkander op de Jungfrau ontmoetten.
+
+Op dit uur der liefde, waarin de wellust volkomen zwijgt onder
+het alvermogen der verrukking, zou Marius, de reine, engelachtige
+Marius, eerder in staat zijn geweest bij een publieke vrouw te gaan
+dan Cosettes kleed tot den enkel op te heffen. Eens, bij maanschijn,
+bukte Cosette om iets van den grond op te rapen; het lijfje van haar
+kleed opende zich daarbij een weinig en liet het onderste van haar
+hals zien; toen wendde Marius de oogen af.
+
+Wat gebeurde er tusschen deze beide wezens? Niets. Zij beminden
+elkander met heilige liefde.
+
+Wanneer zij des nachts in den tuin waren, scheen deze hun een levend
+en heilig oord. Al de bloemen om hen heen openden zich en zonden
+hun haar geuren; maar zij openden hun zielen en stortten ze in de
+bloemen uit. De krachtige, weelderige plantengroei trilde vol sap en
+dronkenschap in de omgeving dezer twee onschuldigen, die liefdewoorden
+spraken, welke de boomen deden ritselen.
+
+Welke waren deze woorden? Niets dan ademtochten. Deze ademtochten
+waren voldoende om de geheele natuur te treffen en te bewegen. 't Is
+de toovermacht, welke moeielijk te begrijpen zou zijn, zoo men in
+een boek dezen kout las, die bestemd is, om door den wind als damp
+van tusschen de bladeren weggeblazen en verstrooid te worden. Ontneem
+aan dit gefluister van twee gelieven deze welluidendheid, die uit de
+ziel voortkomt en het als een lier accompagneert, en wat overblijft
+is slechts een schaduw, en men zegt: O, is 't anders niet! Gewis,
+kinderachtigheden, herhalingen, gelach om niets, nietigheden,
+dwaasheden, maar ook al wat in de wereld het verhevenste en innigste
+is, de eenige zaken die der moeite waard zijn gezegd en gehoord
+te worden!
+
+De man, die zulke dwaasheden, zulke beuzelarijen nooit gehoord of
+gesproken heeft, is een ongevoelige en een slecht mensch.
+
+Cosette zeide tot Marius:
+
+"Weet ge?..."
+
+(Niettegenstaande deze hemelsche maagdelijkheid, spraken zij op zeer
+gemeenzamen toon met elkander, zonder dat een van beiden had kunnen
+zeggen, hoe ze er toe gekomen waren.)
+
+"Weet ge? Ik heet Euphrasie."
+
+"Euphrasie? Neen, ge heet Cosette."
+
+"O, Cosette is een leelijke naam, dien men mij gegeven heeft toen ik
+klein was. Maar mijn eigenlijke naam is Euphrasie. Houdt ge niet van
+den naam Euphrasie?"
+
+"Ja... Maar Cosette is niet leelijk."
+
+"Vindt ge dien mooier dan Euphrasie?"
+
+"Nu... ja."
+
+"Dan vind ik hem ook mooier. 't Is waar, Cosette is lief. Noem mij
+Cosette."
+
+En de glimlach, dien zij aan deze woorden paarde, maakte van deze
+samenspraak een idylle, waardig voor een bosch in den hemel.
+
+Een anderen keer zag zij hem strak aan en riep:
+
+"Mijnheer, ge zijt schoon, ge zijt lief, ge hebt verstand, ge hebt
+geest, ge zijt veel geleerder dan ik; maar ik durf u tarten wat
+betreft dit woord: ik bemin u!"
+
+En Marius meende zich als in den hemel opgenomen en deze woorden door
+een ster te hooren zingen.
+
+Of zij gaf hem, wanneer hij hoestte, een tikje en zeide:
+
+"Hoest niet, mijnheer. Ik wil niet, dat men bij mij zonder mijn verlof
+hoest. 't Is zeer leelijk te hoesten en mij te verontrusten. Ik
+wil dat ge heel gezond zijt, omdat ik in de eerste plaats, zoo gij
+ongesteld waart, zeer ongelukkig zou zijn. Wat kan ik er aan doen?"
+
+En dit alles was louter goddelijk.
+
+Eens zeide Marius tot Cosette:
+
+"Denk eens, dat ik eenigen tijd geloofd heb, dat ge Ursula heette."
+
+Daarover lachten zij een ganschen avond.
+
+Bij een ander gesprek ontvielen hem eens toevallig de woorden:
+
+"O, op zekeren dag had ik in het Luxembourg grooten lust een invalide
+den hals te breken."
+
+Maar daarbij liet hij het en sprak er niet verder over. Hij zou dan
+Cosette iets van haar kouseband hebben moeten zeggen, en dat was hem
+onmogelijk. Hij raakte daarmede iets onbekends aan, het stoffelijke,
+waarvoor zijn onuitsprekelijke liefde met een soort van heiligen
+eerbied terugweek.
+
+Marius stelde zich het leven met Cosette niet anders voor dan alle
+avonden naar de straat Plumet te gaan, de oude ijzeren gewillige staaf
+van het hek des presidents uit te lichten, naast elkander op de bank te
+zitten, door het geboomte den sterren-helderen nacht te aanschouwen,
+met de knieplooien van zijn broek het wijde kleed van Cosette aan te
+raken, den nagel van haar duim te streelen, met haar dezelfde bloem
+te ruiken, en zoo altijd en in 't oneindige. Middelerwijl dreven de
+wolken boven hun hoofden. Iedere ademtocht van den wind voert meer
+droomen van den mensch weg dan wolken van den hemel.
+
+Deze kuische, schier schuwe liefde was echter niet geheel zonder
+galanterie. Haar, die men bemint, "complimenten te maken," is de eerste
+wijze van liefkoozen, een eerste vermetelheid welke men waagt. Een
+compliment is iets als een kus door een sluier heen. De wellust,
+hoewel zich verbergend, laat er zich zacht in gevoelen. Het hart
+deinst terug voor den wellust, om beter te beminnen. De liefkoozingen
+van Marius, vervuld van hersenschimmen, waren, om zoo te spreken,
+hemelsblauw. De vogels, wanneer zij omhoog nabij de engelen zweven,
+moeten dergelijke woorden hooren. Daarbij mengde zich echter leven,
+menschelijkheid, al het werkelijke waartoe Marius in staat was. 't Was
+een lyrische ontboezeming, de liefelijke hyperbolen van duivengekir,
+al de verfijningen der aanbidding tot een ruiker verzameld en een
+fijnen hemelschen geur ontwikkelend, een onbeschrijfelijk gefluister
+van het eene hart tot het andere.
+
+"O," lispelde Marius, "hoe schoon zijt gij! ik durf u niet
+aanzien. Daarom aanschouw ik u. Ge zijt een gratie. Ik weet niet,
+hoe 't mij is. De zoom van uw kleed, wanneer de punt van uw schoen er
+uit komt, brengt mij in verwarring. En welk een betooverende glans,
+wanneer uw gedachte zich voor mij opent. Gij spreekt wonderbaarlijk
+verstandig. Soms komt het mij voor, dat ge een droom zijt. Spreek,
+ik luister, ik bewonder u. O Cosette, hoe zonderling en bekoorlijk is
+het! ik ben waarlijk zinneloos. Gij zijt aanbiddelijk, mejuffrouw. Ik
+bestudeer uw voeten met den microscoop en uw ziel met den telescoop."
+
+Cosette antwoordde:
+
+"Ik bemin u reeds meer in den tijd, die sinds van ochtend verstreken
+is."
+
+Vragen en antwoorden gingen in die samenspraak heen en weder, en kwamen
+als vanzelf steeds op de liefde terecht, evenals de vlierpopjes steeds
+op de voeten komen.
+
+De geheele persoon van Cosette was onbevangenheid, natuurlijkheid,
+onschuld, doorzichtigheid, blankheid, oprechtheid en licht. Men had
+van Cosette kunnen zeggen, dat zij helder was. Op ieder die haar zag
+maakte zij den indruk van een Meischen morgenstond. In haar oogen
+lag dauw. Cosette was een verlichamelijking van het morgenlicht in
+den vorm eener vrouw.
+
+Het was natuurlijk, dat Marius haar beminde, haar aanbad. Inderdaad,
+deze kortelings uit het klooster gekomene pensionnaire sprak met
+uitnemende scherpzinnigheid en zei bij gelegenheid allerlei ware en
+uitgezochte woorden. Haar kout was een wezenlijk onderhoud. Zij bedroog
+zich in niets en had een juisten blik. De vrouw gevoelt en spreekt
+met het fijne instinct van het hart, dat onfeilbaar is. Niemand weet
+tegelijk zachte en ernstige zaken te zeggen zooals een vrouw dat
+kan. Zachtheid en diepte is de vrouw; is de hemel.
+
+In die volkomen zaligheid kwamen hun telkens tranen in de oogen. Een
+vertreden insect, een uit een nestje gevallen veder, een gebroken
+tak wekte hun medelijden, en hun verrukking, met een zachte
+droefgeestigheid gemengd, scheen zich gaarne in tranen lucht te
+geven. Het verhevenste verschijnsel der liefde is een verteedering,
+die soms schier ondragelijk is.
+
+En bij dat alles--al deze tegenstrijdigheden zijn het bliksemspel der
+liefde--schertsten zij gaarne en met bekoorlijke vrijmoedigheid, en zoo
+vertrouwelijk, dat het vaak scheen alsof zij twee knapen waren. Maar,
+hoewel het van kuischheid dronken hart zich vergeet, de natuur is er
+steeds en vergeet zich niet. Zij is er met haar tevens laag en verheven
+doel; en hoe groot de onschuld der zielen zijn moge, men gevoelt in het
+meest kuische vertrouwelijk bijeenzijn, het wonderbaar en geheimzinnig
+onderscheid tusschen een paar gelieven en een paar vrienden.
+
+Zij aanbaden elkander.
+
+Het gestadige en onveranderlijke blijft. Men bemint, glimlacht,
+schertst, raakt elkander even met de lippen aan, spreekt gemeenzaam,
+en meent dat het eeuwig duren zal. Twee gelieven verbergen zich in
+den avond, in de schemering, in het onzichtbare, met de vogels, met
+de rozen; zij betooveren elkander in de schaduw met hun harten, welke
+zij in hun oogen leggen; zij fluisteren en zuchten, en middelerwijl
+wentelen de sterren rustig in het onmetelijke over hen heen.
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+DE BEDWELMING VAN HET VOLMAAKTE GELUK.
+
+
+Zoo leefden zij, zich zelven onbewust, in het geluk. Zij merkten
+niets op van de cholera, die juist in deze maand Parijs teisterde. Zij
+hadden elkander alles toevertrouwd wat zij konden, doch dit was niet
+veel meer geweest dan hun namen. Marius had aan Cosette gezegd, dat
+hij een wees was en Marius Pontmercy heette, dat hij advocaat was en
+van het schrijven voor de drukpers leefde, dat zijn vader kolonel,
+en een held, was geweest, en dat hij, Marius, in onmin leefde met
+zijn grootvader, die rijk was. Hij had haar ook terloops te kennen
+gegeven, dat hij baron was; maar dit had op Cosette niet den minsten
+indruk gemaakt. Marius, een baron? Dat had zij niet begrepen. Zij
+wist niet, wat dit woord beteekende. Marius was Marius. Van haar kant
+had zij hem medegedeeld, dat zij in het klooster van Klein Picpus was
+opgevoed, dat haar moeder overleden was, evenals de zijne, dat haar
+vader Fauchelevent heette, dat hij zeer goed was, dat hij veel aan
+de armen gaf, hoewel zelf arm zijnde, en hij zich van alles onthield,
+ten einde haar niets te onthouden.
+
+'t Was zonderling, dat in de soort van symphonie, waarin Marius leefde,
+sedert hij Cosette zag, het verledene, zelfs het jongst verledene,
+zoo verward en verwijderd voor hem scheen, dat, wat Cosette hem
+verhaalde, hem volkomen bevredigde. Hij dacht er zelfs niet aan, haar
+van het nachtelijk avontuur in de woning van Thénardier te spreken,
+van de branding met het gloeiend ijzer en van de vreemde houding
+en zonderlinge vlucht haars vaders. Marius had dit alles voor het
+oogenblik vergeten; hij wist zelfs 's avonds niet wat hij 's morgens
+gedaan had, noch waar hij ontbeten, noch met wie hij gesproken had,
+er klonken tonen in zijn oor, die hem voor alle andere gedachten doof
+maakten; hij leefde slechts in de uren dat hij Cosette zag. Wijl
+hij dan in den hemel was, vergat hij natuurlijk de aarde. Beide
+torsten smachtend den onbeschrijfelijken last van den onstoffelijken
+wellust. Zóó leven die slaapwandelaars, welke men verliefden noemt.
+
+Helaas! wie heeft niet al deze dingen ondervonden? Waarom komt er
+een uur, dat men dezen hemel verlaat; en waarom duurt het leven dan
+nog langer?
+
+Beminnen vervangt bijna het denken. De liefde is een vurige
+vergetelheid van al het overige. Vraag dus geen logica van den
+hartstocht. Er is evenmin een logische samenhang in het menschelijk
+hart als er een volkomen geometrische figuur in den bouw van het heelal
+bestaat. Voor Cosette en Marius bestond niets anders dan Marius en
+Cosette. De wereld om hen was in een kuil verzonken. Zij leefden in
+een gouden minuut. Niets was er vóór of achter hen. Nauwelijks dacht
+Marius er aan, dat Cosette een vader had. De bedwelming had in zijn
+hersens alles uitgewischt. Waarover spraken dan deze gelieven? Men
+heeft het gezien, over bloemen, over zwaluwen, over de ondergaande zon,
+over de opgaande maan, over dergelijke gewichtige dingen. Zij hadden
+elkander alles gezegd, behalve alles. Het alles der minnenden is het
+niets. Maar de vader, de wezenlijkheid, dat hol, die bandieten, dat
+avontuur, wat zou dat alles? was het wel zeker dat deze nachtmerrie
+bestaan had? Zij waren met hun beiden, zij beminden elkander, niets
+was er meer noodig. Al het overige bestond niet. 't Is duidelijk,
+dat deze verdwijning der hel achter ons, onafscheidelijk is van de
+intrede in het paradijs. Heeft men duivelen gezien? zijn er die? heeft
+men gebeefd? heeft men geleden? Men weet er niets meer van. Er ligt
+een rozige wolk over.
+
+Alzoo leefden deze twee wezens in het zeer verhevene, met al de
+onwaarschijnlijkheid, welke in de natuur is; noch in het toppunt, noch
+in het voetpunt, tusschen den mensch en den seraf, boven het slijk,
+onder den ether, in de wolken; nauwelijks vleesch en been, ziel en
+verrukking van het hoofd tot de voeten, reeds te verhemeld om op
+aarde te gaan, nog met te veel menschelijks beladen om in het azuur
+te verdwijnen, zwevende als stofdeeltjes; schijnbaar buiten bereik,
+onbezorgd om het gisteren, het heden en het morgen; in verrukking,
+verbleekend, zwevend, soms vluchtig genoeg voor het oneindige; schier
+gereed voor de eeuwige vlucht.
+
+Zij sliepen wakend in deze dommeling. O heerlijke sluimering van het
+wezenlijke, geheel in het ideale!
+
+Hoe schoon Cosette ook was, sloot Marius soms de oogen voor haar. Met
+gesloten oogen aanschouwt men de ziel het best.
+
+Marius en Cosette vroegen zich niet, waarheen dit hen voeren zou. Zij
+achtten zich reeds aangekomen. 't Is een zonderlinge begeerte der
+menschen, te willen, dat de liefde naar iets voeren zal.
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+BEGIN DER SCHADUW.
+
+
+Jean Valjean vermoedde zijnerzijds niets.
+
+Cosette, iets minder mijmerend dan Marius, was vroolijk, en dit was
+voor Jean Valjeans geluk voldoende. De gedachten, welke Cosette bezig
+hielden, haar liefdebekommeringen, de beeltenis van Marius welke haar
+hart vervulde, ontnamen niets aan de onvergelijkbare reinheid van haar
+schoon, kuisch en glimlachend voorhoofd. Zij was in die jaren dat de
+maagd haar liefde draagt, gelijk de engel zijn lelie. Jean Valjean
+was dus gerust. Trouwens, wanneer twee gelieven elkander verstaan,
+gaat alles steeds goed, een derde persoon, die hun liefde zou kunnen
+storen, wordt in de volkomenste blindheid gehouden door enkele, weinige
+voorzorgen, die voor alle gelieven steeds dezelfde zijn. Ook maakte
+Cosette Jean Valjean nimmer tegenwerpingen. Wilde hij wandelen? Goed,
+vadertje. Wilde hij te huis blijven? Best. Wilde hij den avond bij
+Cosette doorbrengen? Het verheugde haar. Wijl hij zich dan immer te
+tien uren 's avonds verwijderde, kwam Marius niet dan na dit uur in
+den tuin, wanneer hij, op de straat, Cosette de glazendeur hoorde
+openen. Het spreekt vanzelf dat men des daags Marius nooit zag. Jean
+Valjean dacht er zelfs niet meer aan, dat Marius bestond. Maar eens
+op een morgen zeide hij tot Cosette: "Zie, ge zijt geheel wit op den
+rug!" Den vorigen avond had Marius in zijn verrukking Cosette tegen
+den muur gedrukt.
+
+Vrouw Toussaint, die gewoon was vroeg ter rust te gaan, dacht, zoodra
+haar werk verricht was, aan niets dan om te slapen, en wist evenmin
+iets als Jean Valjean.
+
+Nooit zette Marius den voet in het huis. Wanneer hij bij Cosette was,
+verscholen beiden zich in een hoek bij de stoep, ten einde van de
+straat noch gezien noch gehoord te worden, en daar zetten zij zich
+neder. In plaats van te spreken stelden zij zich vaak tevreden met
+elkander twintigmalen in de minuut de hand te drukken, terwijl ze naar
+de takken der boomen zagen. Indien op zulk een oogenblik de bliksem
+dertig voeten van hen gevallen ware, zouden zij het niet opgemerkt
+hebben, zoozeer was de eene in de mijmering van den ander verzonken.
+
+Doorschijnende helderheid. Sneeuwwitte uren; schier alle gelijk! Zulk
+een liefde is een mengsel van leliebladeren en duivenvederen.
+
+De geheele tuin lag tusschen hen en de straat. Telkens wanneer Marius
+in- en uitging, zette hij zorgvuldig de tralie van het hek weder
+terecht, zoodat niets merkbaar was.
+
+Gewoonlijk verwijderde hij zich tegen middernacht en keerde tot
+Courfeyrac terug. Deze zeide tot Bahorel:
+
+"Kunt ge het gelooven? Marius komt tegenwoordig te een uur 's morgens
+te huis."
+
+Bahorel antwoordde:
+
+"Wat zal ik zeggen! men kan de vromen nooit vertrouwen."
+
+Soms sloeg Courfeyrac de armen over de borst en zeide met een ernstig
+gebaar tot Marius:
+
+"Gij wordt een losbol, jongmensch!"
+
+Courfeyrac, een practisch mensch, nam dien weerschijn van een
+onzichtbaren hemel bij Marius niet in een goeden zin op; hij was
+aan dergelijke hartstochten niet gewoon; hij werd er ongeduldig om
+en vermaande Marius dikwijls tot het wezenlijke weder te keeren. Op
+zekeren morgen hield hij deze toespraak tot hem:
+
+"Mijn waarde, 't schijnt mij alsof ge tegenwoordig in de maan zijt,
+in het koninkrijk Droomen, provincie Hersenschimmen, hoofdstad
+Zeepbel. Kom, biecht eens eerlijk op; hoe heet zij?"
+
+Maar niets was in staat Marius te "doen spreken." Hij had zich liever
+de nagels laten ontscheuren dan een der drie geheiligde lettergrepen,
+waaruit deze onuitwischbare naam Cosette bestond. De ware liefde
+is lichtend als het morgenrood, en stil als het graf. Courfeyrac
+vond Marius slechts hierin veranderd, dat hij een schitterende
+stilzwijgendheid bezat.
+
+Gedurende deze liefelijke maand Mei leerden Marius en Cosette de
+volgende onmetelijke zaligheden kennen:
+
+Te twisten en elkander mijnheer en mejuffrouw te noemen, alleenlijk
+om een oogenblik later met te meer genot weder vertrouwelijk met
+elkander te zijn;
+
+Lang en tot in de kleinste bijzonderheden over lieden te spreken,
+waarin zij niet het minste belang ter wereld stelden; een bewijs te
+meer dat in de bekoorlijke opera, welke men de liefde noemt, de tekst
+bijna niets is;
+
+Voor Marius: Cosette over kleedertooi te hooren praten;
+
+Voor Cosette: Marius over politiek te hooren spreken;
+
+Knie tegen knie, de rijtuigen in de Babelstraat te hooren rollen;
+
+Dezelfde planeet in het uitspansel, of denzelfden glimworm in het
+gras te aanschouwen;
+
+Samen te zwijgen; een nog grooter genoegen dan te praten;
+
+Enz., enz.
+
+Ondertusschen naderden verscheidene verwikkelingen.
+
+Op een avond begaf Marius zich naar de samenkomst langs den boulevard
+des Invalides; als gewoonlijk ging hij met gebogen hoofd. Toen hij om
+den hoek der straat Plumet ging, hoorde hij in zijn nabijheid zeggen:
+
+"Goeden avond, mijnheer Marius."
+
+Hij richtte het hoofd op en herkende Eponine.
+
+Dit maakte een zonderlingen indruk op hem. Hij had geen enkelen
+keer meer aan dit meisje gedacht sedert den dag dat zij hem naar de
+straat Plumet had gevoerd; hij had haar niet weder gezien en zij was
+geheel uit zijn gedachte verdwenen. Hij had alle reden om dankbaar
+jegens haar te zijn, hij had haar zijn tegenwoordig geluk te danken,
+en evenwel hinderde 't hem haar te ontmoeten.
+
+Men dwaalt, wanneer men meent dat de liefde, zoo zij gelukkig en
+zuiver is, den mensch tot een staat van volmaaktheid brengt; zij
+brengt hem eenvoudig, zooals wij hebben aangetoond, tot een staat
+van vergetelheid. In dien toestand vergeet de mensch slecht te zijn,
+maar hij vergeet ook goed te zijn. De dankbaarheid, de plicht, de
+wezenlijke en onaangename herinneringen verdwijnen. In ieder anderen
+tijd zou Marius geheel anders voor Eponine zijn geweest. Geheel van
+Cosette vervuld, had hij zich zelfs niet duidelijk rekenschap gegeven,
+dat deze Eponine Thénardier heette, en zij een naam droeg, die in
+het testament zijns vaders stond geschreven, een naam, voor welken
+hij zich, eenige maanden vroeger, met zooveel vuur zou opgeofferd
+hebben. Wij schetsen Marius gelijk hij was. Zelfs zijn vader verdween
+een weinig uit zijn ziel voor den glans zijner liefde.
+
+Hij antwoordde eenigszins verlegen:
+
+"Ha, zijt gij 't Eponine?"
+
+"Hoe zijt gij zoo deftig jegens mij? Heb ik u iets misdaan?"
+
+"Neen," antwoordde hij.
+
+Hij had werkelijk niets tegen haar: integendeel. Maar hij gevoelde,
+dat hij niet anders doen kon; nu hij zoo gemeenzaam met Cosette sprak,
+kon hij dit onmogelijk met Eponine doen.
+
+Wijl hij zweeg, riep zij:
+
+"Zeg eens...."
+
+Toen zweeg zij. Het scheen, dat thans de woorden ontbraken aan dit
+anders zoo onbeschroomde en stoutmoedige meisje. Zij wilde glimlachen,
+maar kon niet. Zij hernam:
+
+"Nu?"
+
+Toen zweeg zij weder en hield haar oogen nedergeslagen.
+
+"Goeden avond, mijnheer Marius," zeide zij plotseling en ging heen.
+
+
+
+
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+DE HOND.
+
+
+Het was den volgenden dag de 3 Juni, de 3 Juni 1832, een merkwaardige
+datum, uit hoofde der gewichtige gebeurtenissen, welke destijds boven
+den horizont van Parijs hingen, in den vorm van met onweer bezwangerde
+wolken. Marius ging dien dag tegen het vallen van den avond denzelfden
+weg als den vorigen dag en met dezelfde verrukking in het hart, toen
+hij tusschen de boomen van den boulevard Eponine zag naderen. Twee
+dagen achtereen, dat was te veel. Hij keerde haastig om, verliet den
+boulevard, sloeg een anderen weg in, en ging door de straat Monsieur
+naar de straat Plumet.
+
+Eponine volgde hem tot aan de straat Plumet, iets dat zij nog niet
+gedaan had. Zij had zich tot hiertoe tevreden gesteld met hem te zien,
+wanneer hij over den boulevard ging, zonder dat zij trachtte hem te
+ontmoeten. Alleen den vorigen dag had zij beproefd hem te spreken.
+
+Eponine volgde hem dus, zonder dat hij het vermoedde. Zij zag
+hem de tralie van het hek uitnemen en weder inzetten en den tuin
+binnensluipen.
+
+"Zie," zeide zij, "hij gaat het huis binnen!"
+
+Zij naderde het hek, bevoelde de tralies de een na de andere, en vond
+spoedig die, welke Marius den toegang bezorgd had.
+
+Halfluid en met treurige stem prevelde zij:
+
+"Dat niet, Lizette!"
+
+Zij zette zich op het voetstuk van het hek, bezijden de tralie, als om
+ze te bewaken. 't Was ter plaatse waar het hek tegen den naastgelegen
+muur uitkwam, een donkere hoek waar Eponine geheel onzichtbaar was. Zij
+bleef er langer dan een uur zonder zich te verroeren of gerucht te
+maken, geheel in haar gedachten verdiept.
+
+Tegen tien uren 's avonds hoorde een der twee of drie personen, die
+door de straat Plumet gingen, oude burgerluidjes, die zich verlaat
+hadden en nu haastig door deze eenzame en slecht befaamde wijk naar
+huis keerden, toen hij voorbij het hek ging en aan den hoek was
+gekomen, door het hek en den muur gevormd, een doffe en dreigende
+stem zeggen:
+
+"'t Zou mij niet verwonderen, zoo hij alle avonden komt!"
+
+De voorbijganger sloeg een blik om zich, zag niemand, waagde het
+niet in den donkeren hoek te zien en was zeer ontrust. Hij verhaastte
+zijn schreden.
+
+De man had gelijk zich te haasten, want weinige oogenblikken daarna,
+slopen zes mannen, op eenigen afstand van elkander gaande, en welke
+men voor een patrouille had kunnen houden, dicht langs de huizen,
+in de straat Plumet.
+
+De eerste die aan het tuinhek kwam bleef staan en wachtte de anderen;
+een oogenblik later waren alle zes vereenigd.
+
+Deze mannen begonnen zacht in de dieventaal te spreken.
+
+"'t Is hier," zei een hunner.
+
+"Is er een hond in den tuin?" vroeg een andere.
+
+"Ik weet niet. In alle gevalle heb ik een vleeschballetje bij mij,
+dat wij hem zullen toewerpen."
+
+"Hebt ge mastik bij u om de vensterruiten stuk te breken." [3]
+
+"Ja."
+
+"Het hek is oud," zei een vijfde, die de stem van een buikspreker had.
+
+"Des te beter," hernam de tweede, die gesproken had; "het zal dan
+niet onder de zaag krassen en niet moeilijk zijn door te snijden."
+
+De zesde, die nog niets gezegd had, onderzocht het hek, evenals Eponine
+een uur vroeger had gedaan, betastte de eene tralie na de andere en
+beproefde ze voorzichtig. Eindelijk kwam hij aan de tralie, welke
+Marius losgewrongen had. Toen hij deze tralie greep, kwam eensklaps
+een hand uit de schaduw en viel op zijn arm. Terzelfder tijd voelde
+hij zich hevig tegen de borst geduwd en een schorre stem zeide hem,
+zonder te schreeuwen:
+
+"Er is een hond."
+
+En hij zag een bleek meisje voor zich staan.
+
+De man gevoelde dien schrik, welken het onverwachte steeds
+veroorzaakt. Hij richtte zich verwilderd op; niets is zoo afschuwelijk
+als het gezicht van een wild dier, dat schrikt. Hij deinsde achteruit
+en stamelde:
+
+"Wie is die deern?"
+
+"Uw dochter."
+
+'t Was inderdaad Eponine, die tot Thénardier sprak.
+
+Bij de verschijning van Eponine waren de vijf anderen, namelijk
+Claquesous, Gueulemer, Babet, Montparnasse en Brujon zachtkens
+genaderd, zonder overijling, zonder een woord te spreken, met de
+heillooze behoedzaamheid, die dezen mannen van den nacht eigen is.
+
+Men kon in hun handen afschuwelijke werktuigen onderscheiden. Gueulemer
+had een soort van kromme tang in de hand.
+
+"Wat doet ge hier? Wat wilt ge? Zijt ge dol?" riep Thénardier, zoo
+luid als men, zacht sprekende, zeggen kan. "Waarom wilt ge ons in
+ons werk hinderen?"
+
+Eponine lachte en viel hem om den hals:
+
+"Ik ben hier, vadertje, wijl ik er ben. Is het tegenwoordig niet
+geoorloofd op de steenen te gaan zitten? Gij moest eigenlijk niet
+hier zijn. Wat doet ge hier, wijl het een beschuit is? Ik had aan
+Magnon gezegd, dat er niets te maken is. Maar geef mij nu een kus,
+goed, lief vadertje. Hoe lang is 't wel geleden, dat ik u niet gezien
+heb! Ge zijt er dus uit?"
+
+Thénardier poogde zich uit de armen van Eponine los te maken,
+en bromde:
+
+"Goed, goed. Ge hebt mij gekust. Ja, ik ben er uit. Ik ben er niet
+in. Maar ga nu."
+
+Eponine liet hem echter niet los en verdubbelde haar liefkoozingen.
+
+"Hoe hebt ge het toch aangelegd, vadertje? Ge moet wel heel slim
+zijn geweest om er uit te komen. Vertel het mij. En moeder? Waar is
+moeder? Geef mij toch eenig bericht van moeder."
+
+Thénardier antwoordde:
+
+"Zij is wel; ik weet niet; laat mij met rust; ik zeg u dat ge moet
+heengaan."
+
+"Nu wil ik niet gaan," zei Eponine met het gebaar van een bedorven
+kind; "ge zendt mij weg, hoewel 't vier maanden geleden is dat ik u
+niet gezien heb en ik nauwelijks den tijd heb gehad u te kussen."
+
+"O, 't is waarachtig dom," zei Babet.
+
+"Haast u," zei Gueulemer, "de patrouille kan voorbij komen."
+
+De buikspreker neuriede:
+
+
+ "Wij hebben nu geen nieuwe jaar,
+ Om pa en ma te kussen."
+
+
+Eponine wendde zich tot de vijf bandieten.
+
+"Zie, 't is mijnheer Brujon.--Goeden avond, mijnheer Babet.--Dag,
+mijnheer Claquesous.--Herkent ge mij niet, mijnheer Gueulemer?--Hoe
+gaat het, Montparnasse?"
+
+"Of men u herkent!" zei Thénardier. "Maar maak voort met uw goedendag,
+goedenavond! laat ons met rust."
+
+"'t Is nu het uur der vossen en niet der kippen," zei Montparnasse.
+
+"Ge ziet wel, dat wij hier werken moeten," voegde Babet er bij.
+
+Eponine nam de hand van Montparnasse.
+
+Deze zeide: "Wees voorzichtig, ge zult u snijden, ik heb een open mes."
+
+"Mijn lieve Montparnasse," antwoordde Eponine heel zacht, "men moet
+de menschen vertrouwen. Ik ben misschien toch wel de dochter van mijn
+vader. Mijnheer Babet, mijnheer Gueulemer, men heeft mij gelast de
+zaak te onderzoeken."
+
+'t Verdient opmerking, dat Eponine geen dieventaal sprak. Sinds zij
+Marius kende, was haar deze leelijke taal onmogelijk geworden.
+
+Zij drukte in haar knokige, zwakke hand, als van een geraamte, de
+grove ruwe vingers van Gueulemer en hernam:
+
+"Ge weet dat ik niet dwaas ben. Men gelooft mij gewoonlijk. Bij
+gelegenheid heb ik u een dienst bewezen. Nu, ik heb onderzoek gedaan
+en ge zoudt u nutteloos aan gevaar blootstellen, weet ge. Ik zweer u,
+dat er in dit huis niets te maken is."
+
+"Er zijn alleen vrouwen in," zei Gueulemer.
+
+"Neen. De lieden zijn verhuisd."
+
+"De kaarsen ten minste niet!" zei Babet.
+
+En hij wees Eponine door de toppen der boomen heen een licht, dat zich
+voor het zoldervenster van het huis bewoog. 't Was vrouw Toussaint,
+die op was gebleven om linnen te drogen te hangen.
+
+Eponine deed een laatste poging.
+
+"Nu," zeide zij, "'t zijn zeer arme lieden en 't is een krot, waarin
+geen cent te vinden is."
+
+"Loop naar den duivel!" riep Thénardier. "Zoodra wij het huis van
+den kelder tot den zolder doorzocht hebben, zullen wij u zeggen wat
+er in is, en of het francs, sous of centimes zijn."
+
+En hij duwde haar weg, om voort te gaan.
+
+"Mijn goede, lieve vriend Montparnasse," zei Eponine, "gij, die een
+goede jongen zijt, ik bid u, ga niet binnen."
+
+"Wees voorzichtig, ge zult u snijden!" antwoordde Montparnasse.
+
+Thénardier hernam op dien beslissenden, hem eigenaardigen toon:
+
+"Maak dat ge weg komt, meisje, en laat de lieden hun zaken verrichten."
+
+Eponine liet de hand van Montparnasse los, welke zij weder gevat had,
+en zeide:
+
+"Ge wilt dan dit huis binnengaan?"
+
+"Even!" zei de buikspreker met een grijnslach.
+
+Toen plaatste zij zich met den rug tegen het hek, bood het hoofd aan
+zes gewapende bandieten, aan wie de nacht wezenlijke duivelsgezichten
+gaf, en zeide met vaste, doch zachte stem:
+
+"En ik zal 't niet toestaan."
+
+Zij bleven versteld staan. De buikspreker echter lachte voort. Zij
+hernam:
+
+"Luistert, vrienden! Dat is het niet. Nu spreek ik. Vooreerst,
+zoo ge den tuin binnengaat, zoo ge dit hek aanraakt, schreeuw ik,
+klop aan de deuren, wek de menschen, ik laat u alle zes vatten en
+roep de stadssergeanten."
+
+"Zij zou het wezenlijk doen," zei Thénardier zacht tot Brujon en
+den buikspreker.
+
+Zij richtte het hoofd op en voegde er bij:
+
+"Met mijn vader te beginnen!"
+
+Thénardier naderde.
+
+"Niet zoo dicht bij mij, goede man!" zeide zij.
+
+Hij trad achteruit, binnensmonds brommende: "Maar hoe heb ik 't met
+haar?" en hij liet er op volgen:
+
+"Teef."
+
+Zij lachte op vreeselijke wijze:
+
+"Zeg wat ge wilt, maar ge komt niet binnen. Ik ben geen jong
+van een hond, maar van een wolf. Ge zijt met u zessen, 't is mij
+onverschillig! Ge zijt mannen; nu, ik ben een vrouw. Ge kunt mij
+geen vrees aanjagen, weet ge. Ik zeg u, dat ge dit huis niet zult
+binnengaan, omdat ik dit niet verkies. Zoo ge nader komt, blaf
+ik. Ik heb 't u gezegd, dat ik de hond ben. Ik lach u uit. Gaat
+weg, ge verveelt mij. Gaat waarheen ge wilt, maar komt niet hier,
+ik verbied het u. Ge hebt messen, ik heb mijn klomp, 't is mij om
+'t even; nadert dus, als ge durft!"
+
+Zij trad vreeselijk tartend op de bandieten toe, en hernam lachend:
+"Voor den drommel, ik ben niet bang. Des zomers kan ik honger, des
+winters kou lijden. Die domme kerels zijn koddig; te gelooven, dat
+zij een meisje bang kunnen maken. Waarvoor zou ik bang zijn? Wijl ge
+lafhartige minnaressen hebt, die zich onder het bed verbergen, zoodra
+ge de stem verheft; is 't zoo niet? Ik ben voor niets bevreesd!" Zij
+sloeg een vasten blik op Thénardier en voegde er bij: "Zelfs niet
+voor u, vader."
+
+Toen hernam zij, haar bloedige spookachtige oogen over de bandieten
+latende gaan:
+
+"Wat geef ik er om, of men mij morgen in de straat Plumet opraapt,
+door den dolk van mijn vader vermoord, of dat men mij binnen een
+jaar in de netten van Saint Cloud of bij het Zwaneneiland tusschen
+oud verrot hout en verdronken honden vindt!"
+
+Zij was gedrongen op te houden, daar zij door een drogen hoest werd
+overvallen, die haar adem reutelend uit haar enge, zwakke borst
+deed hijgen.
+
+Zij hernam:
+
+"Ik behoef slechts te schreeuwen en men ijlt toe. Gij zijt met uw
+zessen; ik ben alleen."
+
+Thénardier wilde haar naderen.
+
+"Nader niet!" riep zij.
+
+Hij stond stil en zeide op zachten toon:
+
+"Nu, ik zal niet naderen; maar spreek zoo luid niet, mijn kind. Ge
+wilt ons dus beletten te werken? Wij moeten toch iets verdienen om
+van te leven. Ge hebt dus geen vriendschap meer voor uw vader?"
+
+"Ge verveelt mij," zei Eponine.
+
+"Wij moeten toch leven, eten..."
+
+"Krepeer!"
+
+Dit gezegd hebbende, zette zij zich op het voetstuk van het hek
+en neuriede:
+
+
+ Mon bras si dodu,
+ Ma jambe bien faite,
+ Et le temps perdu.
+
+
+Zij liet haar elleboog op de knie en haar kin op haar hand rusten,
+terwijl zij onachtzaam met haar been schommelde. Door haar gescheurd
+kleed kon men haar magere schouderbladen zien. De naaste straatlantaarn
+bescheen haar gezicht en gestalte. Men kon niets stoutmoedigers en
+zonderlingers aanschouwen.
+
+De zes moordenaars, verwonderd en wrevelig, dat zij door een meisje
+werden tegengehouden, traden in de schaduw achter de lantaarn en
+raadpleegden, terwijl zij vernederd en verwoed de schouders ophaalden.
+
+Zij beschouwde hen met een kalmen, woesten blik.
+
+"Zij moet een of andere reden hebben," zei Babet. "Zou zij
+verliefd zijn op den hond? 't Is toch jammer, dat wij de zaak moeten
+opgeven. Twee vrouwen, een oude kerel, die op een achterplaats woont;
+er zijn fraaie gordijnen voor de vensters. De oude is gewis een
+jood. Ik geloof, dat 't een goede zaak was."
+
+"Nu, gaat dan binnen," riep Montparnasse; "doet de zaak; ik zal hier
+bij het meisje blijven, en zoo zij durft..."
+
+Hij liet in het licht der lantaarn zijn mes glinsteren, dat hij open
+in zijn mouw had.
+
+Thénardier zeide niets en scheen tot alles bereid.
+
+Brujon, die min of meer voor orakel diende, en, zooals men weet, de
+zaak aan de hand had gedaan, had nog niet gesproken. Hij scheen in
+gedachten verdiept. Men wist, dat hij voor niets terugdeinsde en eens,
+alleen voor de bluf, een politiepost beroofd had. Bovendien maakte
+hij verzen en liedjes, 't geen hem een hoog aanzien gaf.
+
+Babet vroeg hem:
+
+"Zegt gij niets, Brujon?"
+
+Brujon zweeg nog een oogenblik, toen schudde hij het hoofd op
+verschillende wijzen en besloot eindelijk te spreken.
+
+"Luistert," zeide hij, "ik heb van morgen twee vechtende musschen
+ontmoet; van avond ben ik een twistende vrouw tegen gekomen. Dat
+alles is kwaad. Laat ons heengaan."
+
+Zij gingen.
+
+Voortgaande mompelde Montparnasse:
+
+"Om 't even; zoo men gewild hadde, zou ik gaarne mijn mes hebben
+gebruikt."
+
+Babet antwoordde:
+
+"Ik niet. Ik dood geen vrouw!"
+
+Op den hoek van de straat hielden zij stil en wisselden deze
+raadselachtige woorden:
+
+"Waar zullen wij van nacht slapen?"
+
+"Onder Pantin." (Parijs.)
+
+"Hebt gij den sleutel van het hek bij u, Thénardier?"
+
+"Zeker."
+
+Eponine, die hen niet uit het oog verloor, zag hen den weg inslaan,
+dien zij gekomen waren. Zij stond op en sloop hen langs de muren en
+de huizen na, en volgde hen tot op den boulevard. Daar scheidden zij
+en zij zag de zes mannen in de duisternis verdwijnen en er zich als
+in oplossen.
+
+
+
+
+
+
+VIJFDE HOOFDSTUK.
+
+DES NACHTS.
+
+
+Toen de bandieten zich verwijderd hadden, keerde in de straat Plumet
+alles weder tot nachtelijke stilte terug.
+
+Wat in die straat gebeurd was, zou in een bosch geen verwondering
+hebben gebaard. In bosschen en kreupelhout vormen de ruw ineen
+gekronkelde takken een somber gewelf boven het hooge gras; het wilde
+gewemel ziet daar de plotselinge verschijningen van het onzichtbare;
+wat beneden den mensch is, onderscheidt er door den nevel heen wat
+boven den mensch is; en wat ons levend onbekend is, mengt er zich in
+den nacht. De woeste wilde natuur schrikt bij de nadering van iets,
+waarin zij het bovennatuurlijke meent te voelen. De krachten der
+duisternis kennen elkander en hebben onderling een geheimzinnig
+evenwicht. Tanden en klauwen vreezen het onvatbare. De van bloed
+dronken dierlijkheid, de verslindende vraatzucht loerend op haar
+prooi, de met nagels en muilen gewapende neigingen, wier oorsprong
+en doel de buik is, begluren en ruiken angstig de ongevoelige
+spookgedaante onder het lijkkleed, en meenen dat zij een doodelijk
+en vreeselijk leven heeft. Deze woestheden, welke slechts stof zijn,
+vreezen onduidelijk in de dichte duisternis met een onbekend wezen in
+aanraking te komen. Een zwarte gestalte, die den doortocht verspert,
+houdt plotseling het wilde dier tegen. Wat van het kerkhof komt
+verbijstert en beangst wat uit het hol komt; het wreede vreest het
+akelige; de wolven deinzen achteruit voor een aardmannetje!
+
+
+
+
+
+
+ZESDE HOOFDSTUK.
+
+MARIUS KEERT IN ZOOVERRE TOT DE WERKELIJKHEID TERUG, DAT HIJ AAN
+COSETTE ZIJN ADRES GEEFT.
+
+
+Terwijl deze soort van hond met menschelijk gezicht voor het hek
+de wacht hield en de zes bandieten voor een meisje terugtrokken,
+was Marius bij Cosette.
+
+Nooit was de hemel meer gesternd en schooner geweest, nooit hadden
+de boomen zoo geritseld, de planten zoo gegeurd, nooit waren de
+vogels met zoeter geruisch in het loof ingeslapen, nooit was de
+harmonie der natuur beter met de inwendige muziek der liefde in
+overeenstemming geweest; nooit had zich Marius opgetogener, verrukter,
+gelukkiger gevoeld. Maar hij had Cosette treurig gevonden. Cosette
+had geschreid. Zij had roode oogen.
+
+'t Was de eerste wolk van dien bekoorlijken droom.
+
+Het eerste woord van Marius was geweest:
+
+"Wat deert u?"
+
+En zij had geantwoord:
+
+"Luister."
+
+Toen had zij zich op de bank bij de stoep gezet en terwijl hij bevend
+aan haar zijde plaats nam, vervolgde zij:
+
+"Mijn vader heeft mij van morgen gezegd, dat ik mij gereed moest
+houden, dat hij zaken had en wij misschien zouden vertrekken."
+
+Marius beefde van het hoofd tot de voeten.
+
+Wanneer men aan het einde des levens is, heet sterven vertrekken;
+wanneer men aan het begin ervan is, heet vertrekken sterven.
+
+Sedert zes weken nam Marius allengs, trapswijze, iederen dag meer en
+meer bezit van Cosette. Een ideaal, maar volkomen bezit. Zooals wij
+reeds hebben verklaard, heeft in de eerste liefde de ziel veel meer
+deel dan het lichaam; later neemt het lichaam meer deel dan de ziel;
+somtijds blijft de ziel geheel vreemd; de Faublas en Prudhommes
+zeggen: omdat er geen ziel is; maar gelukkig is deze spotternij
+een lastering. Marius dus bezat Cosette, zooals geesten bezitten;
+maar hij omhulde haar met zijn geheele ziel en was ijverzuchtig
+met ongelooflijke overtuiging. Hij bezat haar glimlach, haar adem,
+haar geur, de diepe schittering harer blauwe oogen, de zachtheid van
+haar huid, wanneer hij haar hand raakte, het bekoorlijk teeken aan
+haar hals, al haar gedachten. Zij hadden beloofd niet te slapen,
+zonder aan elkaar te denken; en zij hadden woord gehouden. Hij
+bezat dus alle droomen van Cosette. Hij aanschouwde haar steeds
+en raakte soms met zijn adem het korte haar, dat zij in den nek
+had, en verklaarde dat er geen dier haartjes was, 't welk hem niet
+behoorde. Hij aanschouwde en aanbad wat zij droeg, haar strikken, haar
+handschoenen, haar manchetten, haar laarsjes, als heilige voorwerpen
+waarvan hij de meester was. Hij meende, dat hij de heer was dier fraaie
+schildpadden kammen, welke zij in 't haar had, en zelfs zeide hij bij
+zich zelven--als een gesmoorde en zachte stameling van den wellust die
+zich openbaarde--dat er geen koordje van haar kleed, geen maas harer
+kousen, geen plooi van haar corset was, dat hem niet behoorde. Naast
+Cosette gevoelde hij zich bij zijn goed, bij zijn eigendom, bij zijn
+despoot en bij zijn slaaf. Het scheen hem, dat hun zielen zoodanig
+vermengd waren, dat het onmogelijk zou geweest zijn ze nauwkeurig
+te scheiden, zoo ieder de zijne had willen terugnemen.--Dit is de
+mijne.--Neen, 't is de mijne.--Ik verzeker u dat ge u, bedriegt. Ik
+ben 't.--Wat ge als u zelven beschouwt ben ik.--Marius was iets dat
+tot Cosette, en Cosette iets dat tot Marius behoorde. Marius voelde
+Cosette in zich leven. Cosette te hebben, te bezitten, was voor hem
+hetzelfde als te ademen. 't Was te midden van dit geloof, van deze
+bedwelming, van dit maagdelijk, ongehoord, volstrekt bezit, van deze
+souvereiniteit, dat deze woorden: "Wij gaan misschien vertrekken,"
+eensklaps nedervielen, en de ruwe stem der werkelijkheid hem toeriep:
+Cosette behoort u niet!
+
+Marius ontwaakte. Sedert zes weken leefde Marius, zooals wij gezegd
+hebben, buiten het leven; dit woord: vertrekken! deed er hem ruw
+in terugkeeren.
+
+Hij vond geen woorden. Cosette gevoelde slechts, dat zijn hand zeer
+koud was. Zij zeide van haar kant tot hem:
+
+"Wat deert u?"
+
+Hij antwoordde zoo zacht, dat Cosette hem nauwelijks hoorde:
+
+"Ik begrijp niet, wat gij gezegd hebt."
+
+Zij hernam:
+
+"Hedenmorgen zeide mij mijn vader, dat ik al mijn goed in orde moest
+brengen en mij gereed houden; dat hij mij zijn linnengoed zou geven om
+het in een koffer te pakken; dat hij verplicht was een reis te doen;
+dat wij zouden vertrekken; dat er een groote koffer voor mij en een
+kleine voor hem moest zijn; dat dit alles in een week gereed moest
+wezen, en wij misschien naar Engeland zouden gaan."
+
+"Maar dit is verschrikkelijk!" riep Marius.
+
+'t Is zeker, dat op dit oogenblik, in de schatting van Marius, geen
+misbruik van gezag, geen gewelddadigheid, geen schandelijkheid der
+grootste dwingelanden, geen daad van Busiris, van Tiberius of van
+Hendrik VIII, in wreedheid en willekeur, gelijk stond met die van
+den heer Fauchelevent, welke zijn dochter mede naar Engeland nam,
+omdat hij er zaken had.
+
+Met flauwe stem vroeg hij:
+
+"En wanneer zult ge vertrekken?"
+
+"Hij heeft niet gezegd wanneer!"
+
+"En wanneer zult ge terugkomen?"
+
+"Hij heeft niet gezegd wanneer."
+
+Marius stond op en zeide koel:
+
+"Zult ge gaan, Cosette?"
+
+Cosette sloeg haar schoone oogen vol droefheid op hem en antwoordde
+als in verwarring:
+
+"Waarheen?"
+
+"Naar Engeland? zult ge gaan?"
+
+"Wat zal ik doen?" zeide zij de handen wringende.
+
+"Ge zult dus gaan?"
+
+"Zoo mijn vader gaat."
+
+"Ge zult dus gaan?"
+
+Cosette nam de hand van Marius en drukte die zonder te antwoorden.
+
+"'t Is goed," zei Marius. "Ik zal dan ergens anders gaan."
+
+Cosette voelde den zin van dit woord, meer nog dan zij het begreep. Zij
+verbleekte zoodanig, dat haar gelaat in de duisternis wit werd. Zij
+stamelde:
+
+"Wat bedoelt ge?"
+
+Marius staarde haar aan en toen langzaam zijn oogen ten hemel
+richtende, antwoordde hij:
+
+"Niets."
+
+Toen hij de oogen weder nedersloeg, zag hij Cosette tot hem
+glimlachen. De glimlach van een vrouw, die men bemint, heeft een glans,
+welken men des nachts ziet.
+
+"Hoe dom zijn wij! Marius, daar valt mij iets in."
+
+"Wat?"
+
+"Ga ook op reis, zooals wij op reis gaan! ik zal u zeggen waarheen! Kom
+bij mij, waar ik ook wezen mag!"
+
+Nu was Marius als geheel uit den droom ontwaakt. Hij was tot de
+werkelijkheid teruggekeerd. Hij zeide tot Cosette:
+
+"Met u reizen! zijt ge dwaas! Daartoe is geld noodig en dit heb
+ik niet. Naar Engeland gaan? Maar ik ben, ik weet niet juist, aan
+Courfeyrac, een mijner vrienden dien gij niet kent, reeds meer dan
+tien louis schuldig. Ik heb een ouden hoed, die geen drie francs
+waard is, ik heb een rok waaraan van voren de knoopen ontbreken;
+mijn overhemd is versleten, mijn ellebogen steken door de mouwen,
+mijn laarzen zijn lek; sedert zes weken denk ik hier niet meer aan,
+en ik heb 't u niet gezegd. Ik ben een arme drommel, Cosette. Gij
+ziet mij slechts des nachts, en schenkt mij uw liefde; maar zoo ge
+mij des daags zaagt, zoudt ge mij een aalmoes geven. Naar Engeland
+reizen! Ik bezit zoo veel niet, om een pas te betalen."
+
+Hij wierp zich tegen een boom en stond zoo met beide armen boven zijn
+hoofd, met het voorhoofd tegen den stam, terwijl hij noch het hout
+voelde dat zijn vel schramde, noch de koorts welke in zijn hersenen
+klopte, bewegingloos, op 't punt neêr te zinken, als het beeld der
+wanhoop!
+
+In deze houding bleef hij een geruime poos. Eeuwig zou men in zulk
+een afgrond kunnen blijven.
+
+Eindelijk keerde hij zich om. Hij hoorde achter zich een zacht,
+gesmoord en treurig gerucht.
+
+'t Was Cosette, die snikte.
+
+Zij weende langer dan twee uren, nabij Marius die peinsde.
+
+Hij naderde haar, viel op zijn knieën en zich langzaam buigende, nam
+hij de punt van haar voet die van onder haar kleed kwam en kuste ze.
+
+Zwijgend liet zij hem begaan. Er zijn oogenblikken, dat de vrouw,
+als een sombere en berustende godin, de hulde der liefde aanneemt.
+
+"Ween niet," zeide hij.
+
+Zij lispelde:
+
+"Omdat ik misschien moet vertrekken, en gij mij niet volgen kunt!"
+
+Hij hernam:
+
+"Bemint ge mij?"
+
+Zij antwoordde hem snikkend, dat hemelsche woord, 't welk nooit
+bekoorlijker dan in tranen is:
+
+"Ik aanbid u!"
+
+Hij hernam met een stem, die een onuitsprekelijke liefkoozing was:
+
+"Ween niet. Zeg, wilt ge uit liefde voor mij niet meer weenen?"
+
+"Bemint gij mij?" vroeg zij.
+
+Hij nam haar hand:
+
+"Cosette, nooit heb ik mijn woord van eer aan iemand gegeven, wijl
+mijn woord van eer mij heilig is. Ik gevoel, dat mijn vader aan mijn
+zijde is. Nu, ik geef u mijn heiligst woord van eer, dat, zoo gij
+heen gaat, ik sterven zal."
+
+In den klank, waarmede hij deze woorden sprak, lag zulk een plechtige
+en kalme weemoed, dat Cosette ervan beefde. Zij gevoelde de kilheid
+van een treurige waarheid, die voorbijgaat. Van ontroering hield zij
+op met weenen.
+
+"Luister nu," zeide hij, "verwacht mij morgen niet."
+
+"Waarom?"
+
+"Verwacht mij eerst overmorgen."
+
+"O, waarom?"
+
+"Ge zult zien."
+
+"Een dag zonder u te zien, dat is onmogelijk."
+
+"Offeren wij een dag op, om misschien het geheele leven te hebben."
+
+En Marius voegde er halfluid bij, en als tot zich zelven sprekend:
+
+"'t Is iemand, die niets in zijn gewoonten verandert, en die nooit
+iemand bij zich laat dan 's avonds."
+
+"Van wien spreekt gij?" vroeg Cosette.
+
+"Ik? ik heb niets gezegd."
+
+"Wat hoopt ge dan?"
+
+"Wacht tot overmorgen."
+
+"Ge wilt het?"
+
+"Ja, Cosette."
+
+Zij nam zijn hoofd in haar beide handen, hief zich op de teenen om
+hem te bereiken, in haar hoop in zijn oogen te lezen.
+
+Marius hernam:
+
+"Gij zult mijn adres moeten weten; er kon iets gebeuren; men weet
+niet wat; ik woon bij dien vriend, Courfeyrac geheeten, in de straat
+de la Verrerie No. 16."
+
+Hij tastte in zijn zak, nam er een pennemes uit, en schreef daarmede
+op de kalk van den muur: 16. straat de la Verrerie.
+
+Intusschen had zich Cosette weder hersteld, door hem in de oogen
+te zien.
+
+"Zeg mij, waaraan gij denkt, Marius; gij denkt ergens aan; zeg het
+mij. Och, zeg het mij, opdat ik gerust kunne slapen."
+
+"Wat ik denk, luister: dat het onmogelijk is dat God ons zou willen
+scheiden. Verwacht mij overmorgen."
+
+"Wat zal ik tot zoolang doen?" zei Cosette. "Gij zijt buiten; ge komt
+en gaat waarheen ge wilt. Hoe gelukkig zijn de mannen! Ik zal geheel
+alleen zijn. Ach, hoe treurig zal ik wezen! Wat wilt gij morgenavond
+doen? zeg het mij."
+
+"Ik zal iets beproeven."
+
+"Dan zal ik bidden en intusschen aan u denken, opdat ge moogt
+slagen. Ik vraag u nu niets meer; omdat ge 't niet wilt. Ge zijt
+mijn meester. Ik zal morgen den avond doorbrengen met de Euryanthe te
+zingen, die gij zoo mooi vindt en waarnaar ge eens op een avond onder
+mijn vensters geluisterd hebt. Maar overmorgen komt ge vroeg. Ik zal
+u 's avonds precies te negen uren wachten; dat zeg ik u. Mijn Hemel,
+hoe treurig, dat de dagen zoo lang zijn. Gij hoort het, met klokslag
+van negen zal ik in den tuin zijn."
+
+"Ik ook."
+
+Zonder elkander iets te zeggen, door dezelfde gedachten bezield,
+medegesleept door die electrieke stroomingen, welke twee gelieven
+in gestadige gemeenschap houden, beiden, zelfs in hun smart, door
+zaligheid bedwelmd, zonken zij in elkanders armen, zonder op te merken
+dat hun lippen zich vereenigd hadden, terwijl hun opgeheven oogen,
+in tranen van verrukking zwemmend, de sterren aanschouwden.
+
+Toen Marius heenging was de straat eenzaam. 't Was op het oogenblik
+dat Eponine de bandieten tot op den boulevard volgde.
+
+Terwijl Marius peinzend met het hoofd tegen den boom leunde, was een
+gedachte in zijn geest ontstaan; een gedachte, helaas, welke hij zelf
+dwaas en onmogelijk achtte. Hij had een besluit genomen.
+
+
+
+
+
+
+ZEVENDE HOOFDSTUK.
+
+HET JONGE EN HET OUDE HART TEGENOVER ELKANDER.
+
+
+De heer Gillenormand was te dezen tijde ruim een-en-negentig jaar
+oud. Hij woonde nog altijd met mejuffrouw Gillenormand in de straat des
+Filles du Calvaire No. 6, in het oude huis, dat hem toebehoorde. Hij
+was, zooals men zich herinnert, een dier ouden uit den voortijd,
+die den dood staande verwachten, dien de ouderdom wel drukt, maar
+niet kromt, en welken zelfs het verdriet niet buigt.
+
+Sedert eenigen tijd zeide evenwel zijn dochter: mijn vader neemt
+af. Hij gaf zijn dienstmeiden geen oorvegen meer; sloeg niet meer
+met zijn stok zoo forsch tegen de leuning van de trap, wanneer
+Basque draalde de deur voor hem te openen. De Juli-omwenteling
+had hem nauwelijks vertoornd gedurende zes maanden. Schier met
+kalmte had hij in den Moniteur deze woorden gelezen Humblot-Conté,
+pair van Frankrijk. Werkelijk was de grijsaard door droefheid
+verslagen. Hij zwichtte niet, gaf zich niet over; dit lag evenmin in
+zijn lichamelijken als in zijn zedelijken aard; maar inwendig voelde
+hij zich verzwakken. Sedert vier jaren wachtte hij met vasten voet
+Marius, stellig overtuigd dat deze kleine deugniet den een of anderen
+dag weder bij hem zou aanschellen. Nu was hij in treurige oogenblikken
+soms zoover gekomen van tot zichzelven te zeggen: "Zoo Marius zich nog
+lang laat wachten, dan...." 't Was niet de gedachte aan den dood, die
+hem ondragelijk was, maar wel die, dat hij Marius misschien niet zou
+wederzien. Marius niet weder te zien, dit was tot hiertoe volstrekt
+niet in zijn gedachte gekomen; maar nu begon dit denkbeeld allengs
+in zijn geest op te rijzen en deed hem verstijven. De afwezigheid,
+zooals altijd bij natuurlijke en ware gevoelens het geval is, had
+zijn liefde als grootvader voor het ondankbaar kind, dat zich van
+hem verwijderd had, slechts doen toenemen. In Decembernachten, bij
+tien graden koude, denkt men het meest aan de zon. 't Was Gillenormand
+volstrektelijk onmogelijk, of hij achtte zulks althans, als grootvader
+zijn kleinzoon één stap te gemoet te gaan;--"Ik zou liever sterven,"
+zeide hij. Hij had zich niets te beschuldigen, meende hij; hij dacht
+echter aan Marius met innige teederheid en met de stille wanhoop van
+een eenvoudig oud man, die den dood nadert.
+
+Hij begon zijn tanden te verliezen, 't geen zijn droefheid
+vermeerderde. Gillenormand had, zonder het zichzelven nochtans te
+bekennen, want hij zou er woedend en beschaamd over zijn geweest,
+nooit van eene minnares zooveel gehouden als hij van Marius hield. Hij
+had in zijn kamer, naast zijn bed, als iets dat hij het eerst wenschte
+te zien wanneer hij ontwaakte, een oud portret zijner andere dochter,
+de overledene mevrouw Pontmercy, doen plaatsen, een portret, dat haar
+op achttienjarigen leeftijd voorstelde. Zijn oog was hier bestendig
+op gericht. Eens zeide hij, terwijl hij het aanschouwde:
+
+"Ik vind er veel gelijkenis in."
+
+"Met mijn zuster?" hernam juffrouw Gillenormand. "O, gewis!"
+
+De grijsaard voegde er bij:
+
+"En met hem ook."
+
+Eenmaal, toen hij met de knieën over elkander en schier met gesloten
+oogen in een zwaarmoedige houding zat, waagde zijn dochter te zeggen:
+
+"Vader, zijt ge nog altijd op hem verstoord?...."
+
+Zij zweeg, daar ze niet verder durfde gaan.
+
+"Op wien?" vroeg hij.
+
+"Op den armen Marius?"
+
+Hij hief zijn oud hoofd op, legde zijn magere, gerimpelde hand op de
+tafel en riep op zijn verbitterdsten, scherpsten toon:
+
+"Den armen Marius, zegt gij! Hij is een schoft, een deugniet, een
+ijdele, ondankbare knaap, zonder hart, zonder ziel, een hoogmoedig,
+slecht mensch!"
+
+En hij wendde het hoofd om, opdat zijn dochter den traan niet in zijn
+oog zou zien.
+
+Drie dagen later verbrak hij een stilzwijgen, 't welk reeds vier uren
+geduurd had, om tot zijn dochter kortaf te zeggen:
+
+"Ik had mejuffrouw Gillenormand verzocht, mij nooit van hem te
+spreken."
+
+Tante Gillenormand zag van verdere pogingen af en maakte deze
+schrandere opmerking: "Vader heeft nooit veel van mijn zuster gehouden
+sedert haar dommen streek. Het is duidelijk, dat hij Marius haat."
+
+"Sedert haar dommen streek" beteekende: sedert zij met den kolonel
+was gehuwd.
+
+Overigens, zooals men heeft kunnen gissen, was mejuffrouw Gillenormand
+in haar pogingen niet geslaagd om haar gunsteling, den officier
+der lansiers, in Marius' plaats te dringen. Theodule had als
+plaatsvervanger geen geluk gehad. Gillenormand had hem niet willen
+aannemen. De ledigheid des harten wordt niet door een plaatsvervanger
+gevuld. Theodule, van zijn kant, hoewel hij op een erfenis aasde, kon
+zich niet dwingen om den ouden man te behagen. De oude man verveelde
+den lansier en de lansier hinderde den ouden man. De luitenant
+Theodule was ongetwijfeld vroolijk, maar babbelachtig; lichtzinnig,
+maar gemeen; een vermaakzoeker, maar in slecht gezelschap; hij had
+minnaressen, 't is waar, en sprak er veel van, dit is ook waar; maar
+hij sprak er kwaad van. Al zijn hoedanigheden hadden een gebrek. Het
+walgde mijnheer Gillenormand, hem zijn liefdeavonturen te hooren
+verhalen, welke hij in den omtrek zijner kazerne in de Babelstraat
+had. En daarbij kwam de luitenant Gillenormand soms in uniform
+met de driekleurige kokarde. Dit was genoeg om hem ondragelijk te
+maken. Eindelijk had vader Gillenormand tot zijn dochter gezegd:
+"Ik heb genoeg van Theodule. Ik heb weinig op met krijgslieden in
+vredestijd. Laat hem bij u komen, als ge wilt. Ik weet niet of ik
+nog niet meer houd van hen, die werkelijk de sabel gebruiken, dan
+van hen die er alleen mee sleepen. Het gekletter der zwaarden in den
+slag is in allen geval minder nietig, dan het gerammel der scheeden
+op de straatsteenen. En dan een houding aan te nemen als een held en
+zich te rijgen als een meisje, een corset onder een harnas te dragen,
+dat is dubbel bespottelijk. Wanneer men een degelijk man is, onthoudt
+men zich evenzeer van pocherij als van verwijfdheid. Noch bramarbas,
+noch flauwhartige. Behoud uw Theodule voor u zelve."
+
+Zijn dochter mocht al zeggen: "'t Is toch uw achterneef," 't bleek
+echter dat mijnheer Gillenormand, schoon van top tot teen grootvader,
+evenwel volstrekt geen oudoom was.
+
+Trouwens, wijl hij zijn verstand gebruikte en vergelijkingen maakte,
+had Theodule tot niets anders gediend dan om hem Marius te meer te
+doen betreuren.
+
+Op een avond, 't was den 4 Juni, ('t geen evenwel niet belette,
+dat vader Gillenormand een goed vuur in den haard brandde), had hij
+zijn dochter heengezonden, die in het belendend vertrek naaide. Hij
+was alleen in zijn kamer met de herderstafereelen, zijn voeten op
+de haardijzers latende rusten, ten halve ingesloten door zijn groot
+coromandelsch tochtscherm van negen bladen, met de ellebogen op de
+tafel, waarop twee waskaarsen onder een groen lichtscherm brandden,
+verzonken in zijn warm bekleeden armstoel en met een boek in de hand,
+schoon hij niet las. Hij was, naar zijn gewoonte, als incroyable
+gekleed en geleek op een oud portret van Garat. Men zou hem in die
+kleeding op de straat met de vingers hebben nagewezen, maar zijn
+dochter hulde hem, wanneer hij uitging, in een ruimen gewatteerden
+overjas, waaronder zijne overige kleeding verborgen was. Hij droeg
+te huis nooit een kamerjapon, behalve wanneer hij opstond of te bed
+ging.--Dat geeft een oud voorkomen, zeide hij.
+
+Vader Gillenormand dacht aan Marius met liefde en bitterheid, en,
+als gewoonlijk, had de bitterheid de overhand. Zijn gekwetste liefde
+eindigde steeds in heftigheid en verontwaardiging. Hij was thans tot
+dat punt gekomen, wanneer men een besluit tracht te nemen en alles
+aanneemt om het te vernietigen. Hij begon in te zien, dat er nu geen
+reden meer was, waarom Marius zou terugkomen; dat zoo hij had willen
+terugkeeren, hij dit reeds gedaan zou hebben; dat hij van die hoop
+moest afzien. Hij poogde zich met het denkbeeld gemeenzaam te maken,
+dat het gedaan was, en hij zou sterven zonder dien "mijnheer" weder
+te zien. Maar geheel zijn natuur verzette er zich tegen; zijn oude
+bloedverwantschap kon er zich niet in schikken. "Hoe 't zij!" herhaalde
+hij steeds in zijn droefheid, "hij zal niet wederkomen!" Zijn kaal
+hoofd was op zijn borst gezonken, en hij staarde strak in de asch
+van den haard, met een droevigen, vergramden blik.
+
+In het diepst zijner overdenkingen trad zijn oude knecht Basque
+binnen, zeggende:
+
+"Mijnheer, daar is mijnheer Marius om u te spreken!"
+
+De grijsaard richtte zich schielijk op, bleek en als een lijk, dat
+zich door een galvanischen schok opheft. Al zijn bloed was naar zijn
+hart teruggestroomd. Hij stamelde:
+
+"Welke mijnheer Marius?"
+
+"Ik weet niet," antwoordde Basque, verschrikt en in verwarring gebracht
+door de houding zijns meesters. "Ik heb hem niet gezien. Nicolette
+heeft mij gezegd: Daar is een jong mensch, zeg, dat het mijnheer
+Marius is."
+
+Vader Gillenormand stamelde zacht:
+
+"Laat hem binnenkomen."
+
+Hij bleef in dezelfde houding, met waggelend hoofd en op de deur
+gerichten blik. De deur werd weder geopend. Een jonge man trad
+binnen. 't Was Marius.
+
+Marius bleef aan de deur staan, als wachtte hij, dat men hem zou
+zeggen binnen te komen.
+
+Zijn schier armoedige kleeding was niet te zien in de duisternis,
+welke het lichtscherm veroorzaakte. Men onderscheidde slechts zijn
+rustig, ernstig, maar zonderling treurig gezicht.
+
+Vader Gillenormand, als door verbazing en blijdschap verstomd,
+zag eenige oogenblikken niets dan een helderheid als die eener
+verschijning. Hij was op 't punt in onmacht te vallen; hij zag Marius
+als door een schittering heen. Ja, hij was het, 't was wel degelijk
+Marius!
+
+Eindelijk! na vier jaren! Hij greep hem, om zoo te spreken, geheel
+en al met een oogopslag. Hij vond hem schoon, edel, voornaam, groot
+geworden, een volwassen man, met een goede houding en innemend
+voorkomen. Hij had veel lust om zijn armen uit te breiden, hem tot
+zich te roepen, hem te omhelzen. Zijn hart smolt van verrukking;
+vriendelijke woorden deden het zwellen en overstroomden zijn boezem;
+eindelijk gaf zich zijn geheele liefde lucht en bereikte zijn lippen,
+maar door de tegenstrijdigheid, die den grond zijner natuur was,
+kwam er een ruwheid uit.
+
+Norsch zeide hij:
+
+"Wat komt ge hier doen?"
+
+Marius antwoordde verlegen:
+
+"Mijnheer...."
+
+De heer Gillenormand had gewenscht, dat Marius zich in zijn armen had
+geworpen. Hij was ontevreden, zoowel op Marius als op zich zelven. Hij
+gevoelde dat hij barsch, en dat Marius koel was. 't Was voor den goeden
+man een onverdragelijke, tergende foltering, zich inwendig zoo teeder
+en weemoedig te gevoelen en uiterlijk slechts ruw te kunnen zijn. De
+bitterheid keerde in hem terug. Op barschen toon viel hij Marius in
+de rede:
+
+"Waarom komt ge dan?"
+
+Dit "dan" beteekende: Zoo ge mij niet omhelst. Marius aanschouwde zijn
+grootvader, wiens gezicht de bleekheid als van marmer deed schijnen.
+
+"Mijnheer!"...
+
+De grijsaard hernam op strengen toon:
+
+"Komt ge mij vergeving vragen? Hebt ge uw ongelijk erkend?"
+
+Hij meende Marius hiermede op den weg te brengen, en dat "het kind"
+zou zwichten. Marius beefde: 't was de verloochening zijns vaders,
+welke men hem vroeg; hij sloeg de oogen neder en antwoordde:
+
+"Neen, mijnheer."
+
+"Wat wilt ge dan van mij?" riep de grijsaard, onstuimig, met vlijmende
+smart en vol toorn.
+
+Marius vouwde de handen samen, naderde een schrede en zeide met zwakke,
+bevende stem:
+
+"Heb medelijden met mij, mijnheer."
+
+Dit woord verteederde den heer Gillenormand, of liever gezegd, zou
+hem verteederd hebben; maar het kwam te laat. De grootvader stond op
+en steunde met beide handen op zijn stok; zijn lippen waren bleek,
+zijn hoofd waggelde, maar zijn hooge gestalte beheerschte den gebogen
+Marius.
+
+"Medelijden met u, mijnheer? 't Is de jongeling die medelijden vraagt
+van den een-en-negentigjarigen grijsaard! Gij treedt het leven in,
+ik ga er uit; gij gaat naar den schouwburg, naar het bal, naar het
+koffiehuis, naar 't biljart; gij hebt geest, behaagt de vrouwen, ge
+zijt een fraai jongeling; en ik hurk midden in den zomer bij het vuur;
+gij bezit al de wezenlijke schatten die er zijn; ik heb al de armoede
+der grijsheid; gebreken, verlatenheid! Gij hebt al uw twee-en-dertig
+tanden, een goede maag, een levendig oog, kracht, eetlust, gezondheid,
+vroolijkheid, weelderig zwart haar; ik heb zelfs geen wit haar meer;
+ik heb mijn tanden verloren; ik verlies mijn beenen, ik verlies mijn
+geheugen; er zijn drie straten, welke ik telkens met elkaar verwar:
+de straat Charlot, de straat du Chaume en de straat St. Claude; zoo ver
+ben ik gekomen; gij hebt voor u de gansche zonnige toekomst; ik begin
+bijna niets meer te zien, zoo diep ben ik den nacht reeds ingegaan;
+gij zijt verliefd, dat spreekt vanzelf; ik word door niemand ter wereld
+bemind, en gij vraagt mij medelijden. Drommels, dit heeft Molière
+nog vergeten. Indien ge zoo in het paleis van justitie schertst,
+mijnheeren advocaten, dan maak ik u mijn hartelijk compliment, ge
+zijt waarlijk koddig."
+
+En de een-en-negentigjarige hernam met vergramde, ernstige stem:
+
+"Maar, wat wilt ge van mij?"
+
+"Mijnheer," zei Marius, "ik weet, dat mijn tegenwoordigheid u mishaagt,
+maar ik kom slechts om u iets te vragen, en dan zal ik dadelijk
+weder heengaan."
+
+Dit was de vertaling dezer teedere woorden, welke hij in den grond
+van zijn hart had: "Maar vraag mij toch vergeving! Werp u toch aan
+mijn hals!" Mijnheer Gillenormand gevoelde, dat Marius hem in weinige
+oogenblikken zou verlaten, dat zijn slechte ontvangst hem kwetste,
+dat zijn hardheid hem wegjoeg; dit alles zeide hij tot zich zelf en
+zijn smart vermeerderde er door, en wijl zijn smart dadelijk tot toorn
+overging, vermeerderde ook zijn norschheid. Hij wilde dat Marius hem
+begreep, en Marius begreep hem niet, 't geen den ouden man woedend
+maakte. Hij hernam:
+
+"Hoe! ge hebt mij beleedigd, mij, uw grootvader, ge hebt mijn huis
+verlaten, om, ik weet niet waarheen te gaan; ge hebt uw tante wanhopig
+gemaakt, ge zijt als een jongeheer gaan leven, dit is gemakkelijker,
+dat spreekt, om den fat te kunnen spelen, naar believen te huis te
+komen, u te vermaken ge hebt mij geen teeken van leven gegeven; ge
+hebt schulden gemaakt, zonder mij zelfs te verzoeken ze te betalen;
+ge gaat glazen inslaan en straatrumoer maken, en na verloop van vier
+jaren komt ge bij mij en gij hebt mij verder niets te zeggen."
+
+Deze geweldige wijze om den kleinzoon tot teederheid te bewegen bracht
+bij Marius niets dan stilzwijgen voort. Mijnheer Gillenormand kruiste
+de armen op de borst, 't geen bij hem een bijzonder gebiedend gebaar
+was, en zeide bitter tot Marius:
+
+"Maken wij er een einde aan. Ge zegt, dat ge mij iets komt vragen,
+nu, wat? wat is het? spreek."
+
+"Mijnheer," zei Marius met den blik van iemand, die voelt dat hij in
+een afgrond zal storten; "ik kom uw toestemming vragen om te trouwen."
+
+Mijnheer Gillenormand schelde. Basque verscheen in de deur.
+
+"Laat mijn dochter hier komen."
+
+Een seconde later werd de deur weder geopend, mejuffrouw Gillenormand
+trad niet binnen, maar vertoonde zich; Marius stond sprakeloos,
+met hangende armen en het gezicht van een misdadiger; mijnheer
+Gillenormand ging heen en weder door de kamer. Hij wendde zich tot
+zijn dochter en zeide:
+
+"Niets. 't Is mijnheer Marius. Zeg hem goedendag. Mijnheer wil
+trouwen. Dat is 't. Nu kunt ge heengaan."
+
+De korte, ruwe toon van den grijsaard verried een buitengewone
+opkropping van toorn. De tante aanschouwde Marius met verschrikten
+blik, scheen hem nauwelijks te herkennen, liet geen gebaar noch woord
+ontsnappen, en verdween na de woorden van haar vader sneller dan een
+stroohalm voor den wind.
+
+Ondertusschen was vader Gillenormand weder tegen den schoorsteen
+gaan leunen.
+
+"Trouwen! op een-en-twintigjarigen leeftijd! Hebt ge dit in orde
+gebracht? Ge behoeft nog slechts mijn toestemming! een formaliteit! Zet
+u, mijnheer. Nu, ge hebt een revolutie ondergaan sedert ik de eer
+heb gehad u te zien. De Jakobijnen zegevierden. Gij hebt tevreden
+moeten zijn. Zijt ge geen republikein sedert gij baron zijt? Ge kunt
+dit met elkaar vereenigen. De republiek geeft een bijsmaak aan 't
+baronschap. Zijt ge een gedecoreerde van Juli? hebt ge ook een handje
+aan de inneming van het Louvre geholpen, mijnheer? Hier dichtbij,
+in de straat Saint Antoine, tegenover de straat des Nonaindières,
+is een kogel in den muur der derde verdieping van een huis gemetseld
+met dit opschrift: 28 Juli 1830. Ga dat zien. Het staat goed. O,
+uw vrienden doen fraaie dingen! Apropos, maken zij geen fontein op
+de plaats van het monument van den hertog van Berry? Gij wilt dus
+trouwen? met wie? mag men zonder onbescheidenheid vragen met wie?"
+
+Hij zweeg, maar voor dat Marius den tijd had te antwoorden, voegde
+hij er heftig bij:
+
+"Ha, zoo! gij hebt dus een bestaan? gij hebt fortuin gemaakt? hoeveel
+verdient ge met uw advocaatschap?"
+
+"Niets," zei Marius met eene soort van vastheid en schier ruwe
+beradenheid.
+
+"Niets? hebt ge dan, om te leven, niets meer dan de twaalfhonderd
+francs, welke ik u geef?"
+
+Marius antwoordde niet. Mijnheer Gillenormand hernam:
+
+"Dan begrijp ik; het meisje is rijk?"
+
+"Evenals ik."
+
+"Hoe! geen vermogen?"
+
+"Neen."
+
+"Uitzichten?"
+
+"Ik geloof niet."
+
+"Alzoo naakt en bloot! en wie is de vader?"
+
+"Ik weet niet."
+
+"Hoe heet zij?"
+
+"Mejuffrouw Fauchelevent."
+
+"Fauche-wat?"
+
+"Fauchelevent."
+
+"Pstt," deed de grijsaard.
+
+"Mijnheer!" riep Marius.
+
+Mijnheer Gillenormand viel hem in de rede, op een toon als iemand,
+die bij zich zelven spreekt:
+
+"Fraai! een-en-twintig jaar, geen bestaan, twaalfhonderd francs 's
+jaars, mevrouw de barones Pontmercy zal voor twee sous peterselie
+bij de groenvrouw gaan koopen."
+
+"Mijnheer," hernam Marius in de vervoering der laatste hoop die
+vervloog, "ik bid u, ik bezweer u, om 's hemels wil, met gevouwen
+handen, mijnheer, ik kniel voor u, veroorloof mij met haar te trouwen!"
+
+De grijsaard barstte in een scherp, akelig gelach uit, terwijl hij
+tevens kuchte en sprak:
+
+"Ha! ha! ha! ge hebt gedacht: kom, ik ga dien ouden pruik, dien mallen
+vent eens opzoeken. 't Is jammer, dat ik geen vijf-en-twintig jaar oud
+ben! ik zou hem een duchtige acte van eerbied voorleggen! Ik kon hem
+missen! Om 't even, ik zal hem zeggen: Oude suffer, gij zijt verrukt
+van blijdschap mij te zien; ik heb lust om te trouwen, ik heb lust
+met mejuffrouw onbekend te trouwen, dochter van mijnheer onbekend;
+ik heb geen schoenen aan de voeten, zij heeft geen hemd aan 't lijf;
+dat past goed bij elkaâr; ik heb plan mijn loopbaan, mijn toekomst,
+mijn jeugd, mijn leven in 't water te werpen; ik heb lust mij hals
+over kop in de armoede te storten; dat is zoo mijn idee, gij moet
+er in bewilligen; en de oude zal bewilligen. Goed, mijn jongen, ga
+uw gang, hang u een steen om den hals, trouw met uw Pousselevent,
+met uw Coupelevent... Nooit, mijnheer, nooit!"
+
+"Grootvader!"
+
+"Nooit!"
+
+De toon, waarop dat "nooit" werd uitgesproken, ontnam Marius alle
+hoop. Met langzame schreden, met gebogen hoofd, wankelend, meer
+iemand gelijkende die sterft dan die heengaat, ging hij door de
+kamer. Mijnheer Gillenormand volgde hem met de oogen, en toen de
+deur geopend werd en Marius wilde heengaan, deed hij vier schreden
+met de verjaarde levendigheid van driftige en verwende grijsaards,
+greep Marius bij den kraag, voerde hem met kracht weder in de kamer,
+wierp hem op een stoel en zeide:
+
+"Verhaal mij!"
+
+'t Was het enkele woord "grootvader", aan Marius ontsnapt, dat deze
+omkeering voortbracht.
+
+Marius zag hem met verbazing aan. Het bewegelijk gezicht van den heer
+Gillenormand drukte alleen nog een ruwe en onuitsprekelijke goedheid
+uit; de oude man was door den grootvader vervangen.
+
+"Komaan, spreek, verhaal mij uw liefdehistorie, zeg mij
+alles. Drommels, hoe dom zijn toch de jongelieden!"
+
+"Grootvader...," hernam Marius.
+
+Het geheele gelaat des grijsaards straalde van een onbeschrijfelijken
+glans.
+
+"Ja, zoo is 't goed, noem mij grootvader en gij zult zien."
+
+In deze ruwheid lag nu iets goedhartigs, zoo zachts, zoo openhartigs,
+zoo vaderlijks, dat Marius in dezen plotselingen overgang van
+moedeloosheid tot hoop, er als door bedwelmd en verward werd. Hij
+zat aan de tafel, het licht der waskaarsen toonde den slechten staat
+zijner kleeding, welke de heer Gillenormand met verbazing beschouwde.
+
+"Nu, lieve grootvader...," zei Marius.
+
+"Ge hebt dan waarlijk geen geld?" viel mijnheer Gillenormand hem in
+de rede. "Ge zijt gekleed als een dief."
+
+Hij schommelde in een lade en nam er een beurs uit, welke hij op de
+tafel legde.
+
+"Ziedaar honderd louisd'ors, koop u een hoed."
+
+"Grootvader," hernam Marius, "lieve grootvader, zoo ge wist hoe ik
+haar bemin! Ge kunt het u niet verbeelden; 't was in het Luxembourg
+dat ik haar den eersten keer zag; zij kwam er; in den beginne lette ik
+niet veel op haar; maar toen, ik weet zelf niet hoe het kwam, werd ik
+verliefd op haar. O! hoe ongelukkig heeft mij dat gemaakt! Eindelijk
+spreek ik haar alle dagen in haar tuin; haar vader weet het niet;
+verbeeld u; zij gaan vertrekken; 't is in den tuin dat wij elkander
+spreken, des avonds; haar vader wil haar naar Engeland medenemen;
+toen zeide ik bij mij zelven: ik ga mijn grootvader bezoeken en hem
+de zaak verhalen. Ik zou krankzinnig worden, sterven, ziek worden,
+in 't water springen. Ik moet haar volstrekt trouwen, want ik zou
+krankzinnig worden. Ziedaar de geheele waarheid. Ik geloof niet,
+dat ik iets vergeten heb. Zij woont in een tuin met een hek, in de
+straat Plumet. 't Is aan de zijde der Invaliden."
+
+Met een glans op het gelaat had vader Gillenormand zich naast Marius
+gezet. Terwijl hij luisterde en den klank zijner stem hem verrukte, nam
+hij tevens een lang snuifje. Bij het woord "straat Plumet" hield hij
+op met snuiven en liet het overige van de snuif op de knieën vallen.
+
+"Straat Plumet! ge zegt straat Plumet? Wacht even! Is er niet een
+kazerne in de nabijheid?--Ja, ja, zoo is het. Uw neef Theodule heeft
+er mij van gesproken. De lansier, de officier.--Een meisje, mijn goede
+vriend, een meisje. Inderdaad, straat Plumet. Voorheen noemde men ze de
+straat Blomet... Nu herinner ik mij. Ik heb van het meisje van het hek
+in de straat Plumet hooren spreken. In een tuin. Een Pamela. Ge hebt
+geen slechten smaak. Men zegt, dat zij zeer lief is. Onder ons gezegd,
+geloof ik dat deze zotskap van een lansier haar een weinig het hof
+heeft gemaakt. Ik weet niet hoe ver 't gegaan is. Nu, dat doet er niet
+toe. Men moet hem niet gelooven. Hij is een bluffer. Ik vind het zeer
+goed, Marius, dat een jongeling als gij verliefd is. Het behoort tot
+uw leeftijd. Ik heb liever dat ge verliefd dan een Jakobijn zijt. Ik
+heb liever, dat ge op een meisje, op twintig meisjes verliefd zijt,
+dan op mijnheer de Robespierre. Ik, wat mij betreft, ik laat mij de
+gerechtigheid wedervaren, dat ik van alle sansculottes (zonderbroeken)
+slechts de vrouwen heb bemind. Verduiveld, mooie meisjes zijn mooie
+meisjes, daartegen is niets te zeggen. En het meisje! zij ontvangt
+u heimelijk zonder dat papa er iets van weet.--'t Is volkomen in den
+regel. Ook ik heb zulke geschiedenissen gehoord; meer dan eene. Weet
+ge wat men doet; men neemt de zaak zoo nauw niet; men werpt zich niet
+met geweld in het treurspel; men gaat niet zoo spoedig een huwelijk
+voor mijnheer den maire met zijn sjerp sluiten. Men moet doodeenvoudig
+schrander zijn. Gezond verstand hebben. Doet wat ge wilt, stervelingen,
+maar trouwt niet. Men zoekt den grootvader op, die in den grond een
+goed man is, en altijd wel een rol louisd'or in een oude latafel heeft,
+men zegt: grootvader, hier ben ik, en de grootvader zegt: dat is zeer
+natuurlijk. De jeugd moet uitrazen en de ouderdom afschuiven. Ik
+ben jong geweest, gij zult oud worden. Luister, mijn jongen, gij
+zult hetzelfde aan uw kleinzoon zeggen. Ziedaar hebt ge tweehonderd
+pistolen. Vermaak u! 't Is het beste wat men doen kan! Zoo moet de zaak
+behandeld worden. Men trouwt niet; dat belet echter niets. Begrepen?"
+
+Marius, die als versteend en niet in staat was een woord uit te
+brengen, schudde het hoofd ontkennend.
+
+De oude man lachte luid, knipoogde, klopte hem op de knie, lonkte
+hem op geheimzinnige wijze toe en zeide hem, teederlijk de schouders
+ophalende:
+
+"Domoor, neem ze tot uw matres."
+
+Marius verbleekte. Hij had niets begrepen van al 't geen zijn
+grootvader gezegd had. Het geteut over de straat Blomet, Pamela,
+kazerne, lansier, was als beelden uit een tooverlantaarn voorbij
+Marius heengegaan. Dat alles kon geen betrekking hebben op Cosette,
+die een lelie was. De oude man raaskalde. Maar dat geraaskal was
+uitgeloopen op een woord, 't welk Marius begrepen had, 't welk een
+doodelijke beleediging voor Cosette was. Het woord "neem ze tot uw
+matres" drong in het hart des jongelings als een degenkling.
+
+Hij stond op, nam zijn hoed, die op den grond lag, en ging met vasten,
+beraden tred naar de deur. Daar keerde hij zich om, boog diep voor
+zijn grootvader, richtte het hoofd weder op en zeide:
+
+"Vijf jaren geleden hoondet gij mijn vader; heden beleedigt gij mijn
+vrouw. Ik vraag u niets meer, mijnheer, vaarwel!"
+
+Vader Gillenormand opende onthutst den mond, stak de armen uit,
+poogde zich op te richten, maar eer hij een woord had kunnen spreken,
+was de deur weder gesloten en Marius verdwenen.
+
+De grijsaard was eenige oogenblikken bewegingloos en als verpletterd,
+zonder te kunnen spreken noch ademen, alsof een gesloten vuist hem
+de keel dichtkneep. Eindelijk stond hij met geweld van zijn stoel op,
+ijlde naar de deur, zoo snel zijn een-en-negentig jaren hem vergunden,
+opende ze en riep:
+
+"Help! help!"
+
+Zijn dochter kwam te voorschijn, vervolgens ook de dienstboden. Met
+erbarmelijk gereutel hernam hij:
+
+"Loopt hem na! Vat hem! Wat heb ik hem gedaan? hij is zinneloos! hij
+gaat heen! Ach, mijn God, mijn God! ditmaal zal hij niet wederkeeren."
+
+Hij ging naar het raam, dat op de straat uitkwam, opende het met zijn
+bevende handen, boog zich ten halven lijve er uit, terwijl Basque en
+Nicolette hem van achter vasthielden, en riep:
+
+"Marius! Marius! Marius! Marius!"
+
+Maar Marius kon hem niet meer hooren, en ging juist den hoek der
+straat St. Louis om.
+
+De een-en-negentigjarige sloeg twee of drie keeren met een angstige
+uitdrukking de handen aan zijn hoofd, trad waggelend terug en zonk op
+een stoel, zonder polsslag, zonder stem, zonder tranen, als wezenloos
+het hoofd schuddende en de lippen bewegende, terwijl in zijn oogen en
+in zijn hart slechts iets dieps en treurigs was, dat den nacht geleek.
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK IX.
+
+WAARHEEN GAAN ZIJ?
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+JEAN VALJEAN.
+
+
+Dienzelfden dag, tegen vier uren des namiddags, zat Jean Valjean alleen
+op den kant van een der eenzaamste hoogten van het Marsveld. Hetzij
+voorzichtigheid, hetzij de wensch om zich aan zijn gedachten over te
+geven, of eenvoudig ten gevolge van een dier onmerkbare veranderingen,
+welke allengs in de gewoonten van iedereen ontstaan, ging hij thans
+zeer zelden met Cosette uit. Hij droeg een arbeidersbuis, en een
+grove linnen broek; terwijl een pet met breeden klep zijn gezicht
+bedekte. Hij was nu gerust en gelukkig ten aanzien van Cosette, en
+'t geen hem eenigen tijd beangstigd en verontrust had, was verdwenen;
+maar sedert een paar weken waren bekommeringen van een anderen aard
+bij hem ontstaan. Op zekeren dag, dat hij langs den boulevard wandelde,
+had hij Thénardier gezien. In zijn verkleeding, had Thénardier hem niet
+herkend; maar sedert had Jean Valjean hem herhaaldelijk wedergezien,
+en hij had thans de zekerheid, dat Thénardier in de wijk rondsloop. Dit
+was voldoende geweest om hem een groot besluit te doen nemen. Met
+Thénardier waren alle gevaren voor hem aanwezig. Parijs was buitendien
+niet rustig; de politieke beroeringen waren voor ieder een bezwaar,
+die iets van zijn leven te verbergen had, wijl de politie zeer wakker
+en nauwlettend was geworden, en zij, bij 't opsporen van een Pépin
+of Morey, zeer licht iemand als Jean Valjean kon ontdekken. Jean
+Valjean had besloten Parijs, ja zelfs Frankrijk, te verlaten en naar
+Engeland over te steken. Cosette had hij ervan verwittigd. Binnen acht
+dagen wilde hij vertrekken. Hij zat op eene hoogte van het Marsveld,
+terwijl allerlei gedachten bij hem opkwamen, Thénardier, de politie,
+de reis, en de moeielijkheid zich een pas te bezorgen.
+
+Ten aanzien van al deze punten was hij zeer bekommerd.
+
+Eindelijk had een onverklaarbaar feit, dat hem had getroffen en hem nog
+geheel vervulde, zijn waakzaamheid vermeerderd. Toen hij des morgens
+van dien dag alleen in het huis op was en in den tuin wandelde, vóór
+dat de blinden van Cosettes kamer geopend waren, had hij plotseling
+op den muur deze woorden gevonden, die zoo 't scheen met een spijker
+gekrabd waren:
+
+16. Straat de la Verrerie.
+
+'t Was nog geheel versch, de insnijding op de oude, zwarte kalk
+was zuiver wit, en een struik brandnetels aan den voet des muurs
+was met witte kalkstof bepoederd. 't Was waarschijnlijk des nachts
+geschreven. Wat beteekende het? een adres? een teeken voor anderen? een
+waarschuwing voor hem? In allen geval was het duidelijk, dat de tuin
+betreden was en vreemden er binnengedrongen waren. Hij herinnerde zich
+de zonderlinge omstandigheden, welke het huis reeds vroeger verontrust
+hadden. Zijn geest hield zich met dit alles bezig en bouwde er allerlei
+gissingen op. Hij hoedde zich Cosette van het geschrevene op den muur
+te spreken, uit vrees van haar te beangstigen.
+
+Terwijl hij zich aan zijn gedachten overgaf, zag hij aan een schaduw,
+welke de zon wierp, dat iemand op den top der hoogte, waarop hij zat,
+dicht achter hem stond. Hij wilde het hoofd omwenden, toen een in
+vieren gevouwen papier op zijn knieën viel, als had een hand boven
+zijn hoofd het laten vallen. Hij nam het papier, opende het en las
+er dit, met potlood en met groote letters geschreven woord op:
+
+"VERHUIS."
+
+Jean Valjean richtte zich haastig op, maar er was niemand meer achter
+hem; hij zag rondom zich en bespeurde een wezen iets grooter dan
+een kind, kleiner dan een man, in een grijzen kiel en stofkleurige
+manchestersche broek, dat zoo hard het kon wegliep, en zich in de
+gracht van het Marsveld liet glijden.
+
+Jean Valjean ging onverwijld, in diepe gedachten, naar huis.
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+MARIUS.
+
+
+Marius had troosteloos den heer Gillenormand verlaten. Hij was met
+zeer geringe hoop tot hem gegaan; in een onmetelijke wanhoop keerde
+hij terug.
+
+Overigens, en zij die de beginselen van het menschelijk hart hebben
+gadegeslagen, zullen het begrijpen, de lansier, de officier,
+de modegek, neef Theodule, had volstrekt geen schaduw in zijn
+gemoed achtergelaten. Niet de minste. De dramatische dichter zou
+schijnbaar eenige verwikkeling kunnen verwachten, ten gevolge van dit
+onverhoedsche onderhoud tusschen den grootvader en den kleinzoon. Maar
+wat het drama er bij won zou de waarheid verliezen. Marius was in dien
+leeftijd, wanneer men aan niets kwaads gelooft; later komt de tijd
+dat men alles gelooft. Achterdocht en wantrouwen zijn niet anders dan
+rimpels. De jeugd heeft er geen. Wat Othello in beroering brengt,
+glijdt af op Candide, Cosette te wantrouwen! Er zijn een aantal
+misdaden, waartoe Marius veel eerder zou in staat zijn.
+
+Hij begon door de straten te loopen, 't geen het hulpmiddel der
+lijdenden is. Hij dacht aan niets, zoover hij zich herinneren
+kon. Te twee uren in den nacht kwam hij bij Courfeyrac te huis en
+wierp zich gekleed op zijn matras. 't Was helder licht, toen hij in
+slaap viel, in dien vreeselijken zwaren slaap, welke de gedachten
+in de hersenen dooreen doet woelen. Toen hij ontwaakte, zag hij in
+de kamer Courfeyrac, Enjolras, Feuilly en Combeferre, allen met den
+hoed op het hoofd, en zeer druk, gereed staande om uit te gaan.
+
+Courfeyrac vroeg hem:
+
+"Gaat ge mede naar de begrafenis van generaal Lamarque?"
+
+Het scheen hem, alsof Courfeyrac Chineesch sprak.
+
+Hij ging eenigen tijd na hen uit. Hij stak de pistolen in zijn zak,
+welke Javert hem bij gelegenheid van het avontuur op den 3den Februari
+had toevertrouwd en die in zijn bezit waren gebleven. Deze pistolen
+waren nog geladen. 't Is moeilijk te zeggen, welke sombere gedachten
+zijn geest vervulden, toen hij ze medenam.
+
+Den geheelen dag zwierf hij rond zonder te weten waar; het regende nu
+en dan, zonder dat hij het bespeurde; hij kocht tot zijn middagmaal
+een broodje van een sou bij een bakker, stak het in den zak en vergat
+het. Het schijnt dat hij een bad in de Seine nam, zonder er zich
+bewust van te zijn. Er zijn oogenblikken, dat men een gloeienden oven
+in het hoofd heeft. Marius was in een dier oogenblikken. Hij hoopte
+niets meer, hij vreesde niets meer; zoover was hij sinds den vorigen
+avond gekomen. Met koortsig ongeduld wachtte hij den avond; slechts
+één duidelijk denkbeeld had hij, namelijk: dat hij te negen uren
+Cosette zou zien. Dit laatste geluk was thans zijn geheele toekomst;
+daarachter duisternis. Terwijl hij langs de eenzaamste boulevards
+ging, meende hij van tijd tot tijd een zonderling gerucht in Parijs te
+hooren. En uit zijn droomerijen ontwakende, vroeg hij bij zich zelven:
+"Wordt er gevochten?"
+
+Bij het vallen van den avond, met klokslag van negen uren was hij,
+zooals hij aan Cosette had beloofd, in de straat Plumet. Toen hij het
+hek naderde, vergat hij alles. Sinds acht-en-veertig uren had hij
+Cosette niet gezien; nu zou hij haar wederzien; voor deze gedachte
+verdwenen alle andere, en hij voelde niets dan een onbeschrijfelijke,
+innige vreugd. Die minuten, waarin men eeuwen doorleeft, bezitten
+steeds dit verhevene en merkwaardige, dat zij, wanneer zij aanwezig
+zijn, ons hart geheel vervullen.
+
+Marius nam de tralie uit het hek en spoedde in den tuin. Cosette was
+niet op de plaats, waar zij hem gewoonlijk wachtte. Hij ging door het
+struikgewas naar den hoek bij de stoep.--Daar wacht zij mij, zeide
+hij.--Cosette was er niet. Hij sloeg de oogen omhoog, en zag dat de
+blinden van het huis gesloten waren. Toen ging hij den tuin rond,
+niemand was er. Daarop keerde hij naar het huis terug, en van liefde
+waanzinnig en dronken, ontsteld, buiten zich zelven van smart en
+ongerustheid, klopte hij, als iemand die op een onverwacht oogenblik
+te huis komt, tegen de vensters. Hij klopte, klopte nogmaals, op het
+gevaar af het venster te zien openen en het verstoord gezicht van den
+vader te zien verschijnen, hem vragende: Wat wilt ge? Dit beteekende
+niets bij hetgeen hij vermoedde. Toen hij geklopt had, verhief hij
+de stem en riep Cosette. "Cosette!" riep hij. "Cosette!" herhaalde
+hij gebiedend Men antwoordde niet. 't Was gedaan! Er was niemand in
+den tuin; niemand in het huis.
+
+Marius vestigde zijn wanhopigen blik op dit treurig huis, dat even
+donker, even stil en ledig als een graf was. Hij zag de steenen
+bank waarop hij zooveel zalige oogenblikken naast Cosette had
+doorgebracht. Toen zette hij zich op de treden van het bordes, het
+hart vol teederheid en beradenheid; hij zegende zijn liefde in den
+grond zijns harten en zeide bij zich zelven, dat, nu Cosette was
+vertrokken, hem niets overbleef dan te sterven.
+
+Eensklaps hoorde hij een stem, die van de straat scheen te komen en
+door het geboomte heen klonk:
+
+"Mijnheer Marius!"
+
+Hij richtte zich op.
+
+"Wat is dat?" zei hij.
+
+"Mijnheer Marius, zijt ge hier?"
+
+"Ja."
+
+"Mijnheer Marius," hernam de stem, "uw vrienden wachten u aan de
+barricade der straat de la Chanvrerie."
+
+Deze stem was hem niet geheel onbekend. Zij geleek de heesche, schorre
+stem van Eponine. Marius ijlde naar het hek, nam de losse tralie weg,
+stak zijn hoofd er door, en zag iemand, die hem een jongeling scheen,
+in de schemering ijlings wegloopen.
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+DE HEER MABEUF.
+
+
+De beurs van Jean Valjean was voor den heer Mabeuf nutteloos. Deze had
+in zijn eerbiedwaardige kinderlijke nauwgezetheid het geschenk der
+sterren niet aangenomen; hij had niet willen gelooven, dat een ster
+tot louisd'or kon gemunt worden. Hij had niet kunnen gissen, dat,
+wat uit den hemel viel, van Gavroche kwam. Hij had de beurs aan den
+politiecommissaris der wijk gebracht, als een verloren voorwerp, dat
+door den vinder ter beschikking des navragers was gesteld. De beurs
+was inderdaad verloren. Het spreekt vanzelf, dat niemand ze opvroeg,
+en zij den heer Mabeuf niet het minste voordeel gaf.
+
+Overigens zonk de heer Mabeuf steeds dieper.
+
+De proefnemingen met de indigo waren evenmin in den plantentuin als in
+zijn tuin van Austerlitz gelukt. Van het vorige jaar was hij aan zijn
+huishoudster nog het loon schuldig; nu, zooals men gezien heeft, was
+hij den huiseigenaar huur schuldig. Na verloop van dertien maanden had
+de lombard de koperen platen zijner Flora verkocht. Een koperslager had
+er braadpannen van gemaakt. Toen deze koperen platen verdwenen waren,
+en hij de defecte exemplaren, welke hij van zijn Flora nog bezat,
+niet eens kon completeeren, had hij aan een koopman in oude boeken,
+platen en tekst voor een bagatel verkocht. Niets was hem meer van het
+werk zijns ganschen levens overgebleven. Hij begon het geld zijner
+exemplaren te verteren. Toen hij zag, dat dit geringe hulpmiddel ten
+einde liep, gaf hij zijn tuin op en liet hem braak liggen. Vooraf, zeer
+lang vooraf, had hij reeds afgezien van de twee eieren en het stukje
+rundvleesch, dat hij nu en dan at. Zijn middagmaal bestond uit brood
+en aardappelen. Hij had zijn laatste huisraad verkocht, vervolgens al
+wat hij kon missen van zijn beddegoed, zijn kleederen en dekens; toen
+zijn herbarium en platen; maar hij bezat nog zijn kostbaarste boeken,
+waarbij hoogst zeldzame, onder andere les Quadrins historiques de la
+Bible, editie van 1560, la Concordance des Bibles van Pierre de Besse;
+les Marguerites de la Marguerite van Jean de la Haye, opgedragen aan
+de koningin van Navarra, het boek getiteld de la Charge et dignité de
+l'ambassadeur, door Villiers Hotman; een Florilegium rabbinicum van
+1664; een Tibullus van 1567, met deze prachtige inscriptie, Venetiis,
+in aedibus Manutianis; eindelijk een Diogenes Laërtius, in 1644 te
+Lyon gedrukt, en waarin zich de vermaarde varianten bevonden van
+het manuscript 411, dertiende eeuw, van het vatikaan, en die der
+twee manuscripten van Venetië, 393 en 394, die met zooveel vrucht
+door Henri Estienne geraadpleegd zijn, en al de plaatsen in Dorisch
+dialect, welke zich slechts in het vermaarde manuscript der twaalfde
+eeuw in de bibliotheek van Napels bevonden. De heer Mabeuf stookte in
+'t geheel geen vuur meer in zijn kamer en ging als het donker werd
+naar bed, om geen licht te branden. Het scheen dat hij geen buren
+meer had; men vermeed hem, wanneer hij uitging; hij merkte dit. Een
+moeder is gevoelig voor de armoede van haar kind, een meisje voor die
+van een jongeling, maar niemand is gevoelig voor de armoede van een
+grijsaard. Voor dezen nood is men het koelst van alles. Mabeuf had
+echter niet geheel en al zijn kinderlijke opgeruimdheid verloren. Zijn
+oog werd eenigszins levendig, wanneer het zich op zijn boeken richtte,
+en hij glimlachte bij 't zien van zijn Diogenes Laërtius, dat een
+eenig exemplaar was. Zijn glazenkast was het eenig meubelstuk, dat
+hij buiten het onmisbare gehouden had.
+
+Op zekeren dag zei moeder Plutarchus tot hem:
+
+"Ik heb geen geld om voor het middageten te zorgen."
+
+Dit middageten bestond uit een broodje en vier of vijf aardappelen.
+
+"Koop op crediet!" zei Mabeuf.
+
+"Ge weet immers dat men mij niet meer borgen wil."
+
+Mijnheer Mabeuf opende zijn bibliotheek, monsterde lang een voor een
+al zijn boeken, gelijk een vader, die verplicht is een zijner kinderen
+op te offeren, ze zou aanschouwen, alvorens een keus te doen; greep
+er toen haastig een, nam het onder den arm en ging uit. Twee uren
+later kwam hij te huis zonder iets onder den arm, legde dertig sous
+op de tafel en zeide:
+
+"Maak nu het middagmaal klaar."
+
+Van dien oogenblik zag moeder Plutarchus een donkere schaduw over
+het anders zoo heldere gelaat des grijsaards, welke schaduw niet
+meer verdween.
+
+Den eenen dag na den anderen moest hij zulks herhalen. De heer
+Mabeuf ging uit met een boek en kwam te huis met een geldstuk. Wijl
+de kooplieden in oude boeken opmerkten, dat hij gedwongen was te
+verkoopen, kochten zij van hem voor twintig sous, waarvoor hij soms
+aan dezelfde boekverkoopers twintig francs had betaald. Boek voor
+boek verdween de geheele bibliotheek. Nu en dan zeide hij. "Ik ben
+toch tachtig jaar oud," als had hij een stille hoop van aan het einde
+zijner dagen te komen, vóór hij aan het einde zijner boeken kwam. Zijn
+treurigheid nam steeds toe. Eenmaal had hij echter een vreugd. Hij
+ging met een Robert Estienne uit, dien hij op de kade Malaquais
+voor vijf-en-dertig sous verkocht, en kwam met een Aldus te huis,
+dien hij in de straat des Grès voor veertig sous had gekocht. "Ik ben
+vijf sous schuldig," zeide hij schitterend van blijdschap tot moeder
+Plutarchus. Dien dag at hij niet.
+
+Hij was lid der Tuinbouw-maatschappij. Men kende er zijn armoede. De
+president dier maatschappij kwam hem eens bezoeken, beloofde met
+den minister van landbouw en handel over hem te zullen spreken, en
+deed dit.--"Maar, mijn Hemel!" riep de minister. "Een oude geleerde,
+een botanicus, een mensch die niemand kwaad doet! Er moet iets voor
+hem gedaan worden!" Den volgenden dag ontving mijnheer Mabeuf een
+uitnoodiging om bij den minister te dineeren. Hij liet van blijdschap
+bevende den brief aan moeder Plutarchus zien! "Wij zijn gered!" zeide
+hij. Op den bepaalden dag begaf hij zich tot den minister. Hij merkte
+op, dat zijn gekreukte das, zijn ruime ouderwetsche rok en zijn met
+eiwit gesmeerde schoenen de deurwachters verwonderden. Niemand sprak
+hem toe, zelfs niet de minister. Tegen tien uren 's avonds, terwijl
+hij nog altijd een woord verwachtte, hoorde hij de echtgenoot van
+den minister, een schoone coquette dame, welke hij niet had durven
+naderen, vragen: "Wie is toch die oude heer?" Hij ging te middernacht,
+onder een hevigen stortregen naar huis. Hij had een Elzevier verkocht,
+om het huurrijtuig te betalen, dat hem naar het diner bracht.
+
+Alle avonden vóór hij naar bed ging was hij gewoon, eenige bladzijden
+in zijn Diogenes Laërtius te lezen. Hij verstond genoeg Grieksch om
+de bijzondere schoonheden van den tekst te genieten. Hij had thans
+geen andere vreugde meer. Er verstreken eenige weken. Onverwacht
+werd moeder Plutarchus ziek. Er is iets nog treuriger dan geen geld
+te hebben om bij den bakker brood te koopen, en dat is: geen geld te
+hebben om bij den apotheker geneesmiddelen te koopen. Zekeren avond
+had de dokter een zeer duur drankje voorgeschreven. Bovendien werd
+de ziekte erger en er was een waakster noodig. Mijnheer Mabeuf opende
+zijn boekenkast, er was niets meer. Het laatste boek was verdwenen. Hem
+bleef niets meer over dan Diogenes Laërtius.
+
+Hij nam het hoogst zeldzame exemplaar onder den arm en ging uit;
+'t was de 4 Juni 1832; hij begaf zich tot den opvolger van Royol hij
+de poort St. Jacques, en kwam terug met honderd francs. Hij zette den
+stapel vijffrancstukken op het nachttafeltje der oude dienstbode en
+ging naar zijn kamer zonder een woord te zeggen.
+
+Den volgenden morgen ging hij reeds zeer vroeg op den steen in
+zijn tuin zitten, en over de heg kon men hem den geheelen morgen
+bewegingloos, met gebogen hoofd, en met flauwen blik op zijn verwelkte
+bloembedden zien staren. Het regende nu en dan; de grijsaard scheen
+het niet te merken. Des namiddags ontstond in Parijs een buitengewoon
+gerucht. Het schenen geweerschoten en het rumoer van een menigte
+menschen.
+
+De oude Mabeuf hief het hoofd op. Hij zag een tuinman, die voorbijging,
+en vroeg hem:
+
+"Wat is dat?"
+
+De tuinman antwoordde, met de spade op den schouder en op rustigen
+toon:
+
+"Een oproer."
+
+"Wat? een oproer?"
+
+"Ja; men vecht."
+
+"Waarom vecht men?"
+
+"Ja, dat weet ik niet," zei de tuinman.
+
+"Naar welken kant?" vroeg Mabeuf.
+
+"Naar den kant van het Arsenaal."
+
+Mabeuf ging in huis, nam zijn hoed, zocht werktuiglijk een boek om
+het onder den arm te nemen, vond er geen en zeide:
+
+"O, 't is waar!" en ging verstrooid uit.
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK X.
+
+DE VIJFDE JUNI 1832.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+HET OPPERVLAKKIGE DER QUAESTIE.
+
+
+Waaruit bestaat een oproer? Uit niets en uit alles. Uit een allengs
+ontwikkelde electriciteit, uit een plotseling uitslaande vlam,
+uit een zwevende kracht, uit een voorbijgaanden adem. Deze adem
+ontmoet hoofden die spreken, hersens die peinzen, zielen die lijden,
+hartstochten die branden, ellendigen die brullen, en hij voert ze mede.
+
+Waarheen?
+
+Naar het toeval. Door den Staat, door de wetten, door den voorspoed
+en de onbeschaamdheid van anderen heen.
+
+De elementen van den opstand zijn een getergde overtuiging,
+een verbitterde geestdrift, een opgewekte verontwaardiging, een
+onderdrukte krijgszucht, geprikkelde jeugdige heldenmoed, edelmoedige
+verblindheid, nieuwsgierigheid, lust naar verandering, zucht naar het
+onverwachte, het gevoel waarmede men het aankondigingsbiljet van een
+nieuw tooneelstuk leest en men op het tooneel het gefluit van den
+machinist hoort; een onbepaalde haat, wraakzucht, teleurstelling,
+iedere ijdelheid welke gelooft, dat het lot haar te kort doet; de
+nood, de utopieën, de met steilten omgeven eerzucht, ieder die van
+een instorting een uitkomst verwacht; eindelijk, in de diepste laagte,
+het turfmoeras, dat vuur vat. Kortom het grootste en het kleinste; die
+wezens, welke buiten alles omzwerven en steeds een gelegenheid wachten;
+landloopers, vagebonden, lieden die den nacht, zonder ander dak dan de
+koude wolken des hemels, in een huizenwoestijn doorbrengen, zij die
+dagelijks hun brood aan het toeval en niet aan den arbeid vragen,
+de onbekenden der ellende en van het niet, die lieden met bloote
+armen en voeten, deze allen zijn de bestanddeelen van het oproer.
+
+Wie in de ziel een heimelijken wrok wegens een of ander feit van den
+staat, van het leven of van het lot draagt, is rijp voor het oproer
+en voelt zich, zoodra het verschijnt, huiveren en door de werveling
+opgenomen.
+
+Het oproer is een soort van wervelwind in den maatschappelijken
+dampkring, die plotseling bij een zekere weersgesteldheid ontstaat
+en in zijn draaiingen stijgt, vliegt, dondert, wegrukt, vernietigt,
+verplettert, omverwerpt, ontwortelt, en zoowel het groote als het
+kleine, den krachtigen als den zwakken mensch, den boomstam als de
+stroohalm medevoert.
+
+Wee, zoowel hem, dien het medevoert, als dien het treft! Het
+verbrijzelt den een tegen den ander.
+
+Aan hen, welke het grijpt deelt het een onbekende, buitengewone
+macht mede. Het vervult den eerste den beste met de kracht der
+gebeurtenissen; het maakt van alles zijn wapenen. Het maakt van een
+straatsteen een kogel, en van een lastdrager een generaal.
+
+Volgens sommige orakels der sluwe politiek, is, uit het oogpunt van
+het gezag, een weinig oproer wenschelijk. 't Is het stelsel, dat het
+oproer de gouvernementen bevestigt, welke het niet omverwerpt. Het
+beproeft het leger; het vereenigt de burgerij; het sterkt de spieren
+der politie; het toont de kracht van het maatschappelijk gebouw aan. 't
+Is een soort van gymnastiek, schier een gezondheidsmiddel. Het gezag
+is gezonder na een oproer, evenals de mensch na een aderlating.
+
+Dertig jaren geleden werd het oproer uit nog andere gezichtspunten
+beschouwd.
+
+Voor alle zaken is een theorie, die zich zelve "gezond verstand"
+noemt; 't is Philintus tegen Alcestus; een bemiddeling tusschen het
+ware en het valsche; een verklaring, vermaning, een eenigszins op
+hoogen toon verleende verzachting, die, wijl zij met berisping en
+verontschuldiging is vermengd, wijsheid meent te zijn, en niets
+dan pedanterie is. Daaruit is een geheele politieke school, het
+juiste-midden (juste-milieu) genoemd, ontstaan. Tusschen het koude
+en het heete water is het de partij van het lauwe water. Deze school
+veroordeelt, met haar geheel oppervlakkige, valsche diepte, zonder
+dat zij tot de oorzaken opklimt, van de hoogte eener halve wetenschap,
+de straatberoeringen.
+
+Volgens deze school, "ontnamen de oproeren, die met het feit van
+1830 gepaard gingen, aan deze groote gebeurtenis een gedeelte harer
+zuiverheid. De Juli-revolutie was een volks-rukwind geweest, waarop
+eensklaps een blauwe hemel was gevolgd. De oproeren veroorzaakten
+weder een bewolkten hemel. Zij deden deze aanvankelijk zoo eensgezinde
+revolutie in twist ontaarden. Zoowel in de Juli-omwenteling, als
+bij elken vooruitgang door schokken teweeggebracht, waren verborgen
+breuken; het oproer maakte ze merkbaar. Men kon zeggen: O, dit is
+gebroken. Na de Juli-revolutie gevoelde men niets dan de bevrijding;
+na de oproeren gevoelde men de rampen der gebeurtenis.
+
+"Ieder oproer sluit de winkels, drukt de fondsen, beangstigt de Beurs,
+schorst den handel, belemmert de zaken, veroorzaakt bankroeten; er is
+gebrek aan geld, de welgestelden zijn ongerust, het openbaar crediet
+is geschokt, de nijverheid ontsteld, de kapitalen verwijderen zich,
+het werk vermindert, overal heerscht vrees; in alle steden voelt men
+den invloed. Hieruit ontstaan instortingen en afgronden. Men heeft
+berekend, dat de eerste dag van een oproer Frankrijk twintig millioen,
+de tweede veertig, de derde zestig millioen francs kost. Een oproer
+van drie dagen kost honderd twintig millioen, dat wil zeggen, alleen
+de geldelijke uitkomst in 't oog houdende, staat gelijk met een ramp,
+een schipbreuk of een verloren zeeslag, welke een vloot van zestig
+linieschepen zou vernietigen.
+
+"Uit een geschiedkundig oogpunt hadden de oproeren gewis hun schoone
+zijde; de straatoorlog is niet minder grootsch en pathetisch
+dan de oorlog in de bosschen; deze heeft de ziel der wouden,
+gene het hart der steden, de eene heeft Jean Chouan, de andere
+Jeanne. De oproeren doen in rooden, maar prachtigen glans al de
+zonderlingste eigenaardigheden van het Parijsche karakter uitkomen;
+de edelmoedigheid, de opoffering, de woeste vreugd; de studenten, die
+de vereeniging van moed en verstand toonen; de onwrikbare nationale
+garde; de bivakken van winkeliers, de forten van straatjongens, de
+verachting van den dood der voorbijgangers. Scholen en legioenen,
+die tegen elkander stieten. Tusschen de strijders was overigens
+geen ander verschil dan dat des ouderdoms; 't is hetzelfde ras,
+'t zijn dezelfde stoïcijnsche mannen, die op twintigjarigen leeftijd
+voor hun ideeën, op veertigjarigen voor hun gezinnen sterven. Het
+leger, dat in burgeroorlogen altijd een treurige rol speelt, stelde
+de voorzichtigheid tegenover de vermetelheid. De oproeren, die de
+onversaagdheid van het volk bewezen, oefenden tevens den moed der
+burgers.
+
+"Het zij zoo. Maar is dat alles het vergoten bloed waard? En reken
+bij het vergoten bloed ook de verduisterde toekomst, den bedreigden
+vooruitgang, de ongerustheid der besten, de wanhoop der eerlijke
+liberalen, het vreemde absolutisme, verheugd over deze door de
+revolutie zich zelve toegebrachte wonden, de verwonnelingen van
+1830, die prachend zeggen: Wij hadden het wel gezegd! Voeg hierbij:
+Parijs misschien vergroot, maar Frankrijk stellig verkleind. Voeg
+hierbij, want wij moeten alles zeggen, de moorden, welke te dikwerf de
+overwinning der orde, wreed geworden, op de tot waanzin overgeslagen
+vrijheid onteerden. Kortom, de oproeren zijn verderfelijk geweest."
+
+Zoo spreekt de halve wijsheid, waarmede de burgerij, dit halve volk,
+zich zoo gaarne tevreden stelt.
+
+Wij, onzerzijds, verwerpen dit te ruim, en bijgevolg te gemakkelijk,
+woord: oproeren. Wij maken onderscheid tusschen volksbeweging en
+volksbeweging. Wij vragen niet, of een oproer evenveel kost als
+een veldslag. Vooreerst, waartoe een veldslag? Hier werpt zich de
+oorlogsquaestie op. Is de oorlog een mindere geesel dan het oproer
+een ramp is? En zijn alle oproeren rampen? Mocht nu de 14 Juli honderd
+twintig millioen kosten; de bevestiging van Filips V in Spanje kostte
+Frankrijk twee milliards. Zelfs voor denzelfden prijs, zouden wij
+den 14 Juli verkiezen. Wij stellen overigens deze cijfers ter zijde,
+die redenen schijnen en slechts woorden zijn. Wij beschouwen een
+oproer, wanneer het er is, op zich zelf. In alles wat de doctrinaire
+tegenwerping hierboven zegt, wordt slechts van het gevolg gesproken;
+wij zoeken de oorzaak.
+
+Wij verklaren ons nader.
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+DE GROND DER QUAESTIE.
+
+
+Er is oproer en opstand; beide zijn toorn; het een heeft ongelijk,
+de andere heeft gelijk. In democratische staten, de eenige die op
+recht zijn gegrond, gebeurt het soms dat de fractie overheerscht;
+dan verheft zich het geheel, en de noodzakelijke terugvorderingen
+zijner rechten kan zoover gaan, dat het de wapens grijpt. In alle
+quaestiën, die op de souvereiniteit van allen betrekking hebben,
+is de oorlog van allen tegen de fractiën opstand, de aanval der
+fractie tegen het geheel is oproer; al naar gelang de Tuilerieën den
+koning of de conventie bevatten, worden zij terecht of ten onrechte
+aangevallen. Hetzelfde kanon, dat tegen het volk wordt gericht, heeft
+den 10 Augustus ongelijk en den 14 Vendemiaire gelijk. De schijn
+is gelijk, maar de grond verschillend; de Zwitsers verdedigden het
+valsche, Bonaparte verdedigde het ware. Wat het algemeen stemrecht
+voor de ware vrijheid en souvereiniteit heeft gedaan, kan niet door
+de staat weer vernietigd worden. Het is hetzelfde in de zaken van
+zuivere beschaving; het instinct der massa's, gisteren helderziend,
+kan morgen duister zijn. Dezelfde woede is wettig tegen Terray en
+bespottelijk tegen Turgot. De vernietiging der machines, de plundering
+der pakhuizen, de vernieling der spoorwegen, de verwoesting der dokken,
+de verkeerdheden der menigte, de onbillijke wederstand van het volk
+tegen den vooruitgang, Ramus door de studenten vermoord, Rousseau met
+steenen uit Zwitserland verdreven, dat is oproer. Israël tegen Mozes,
+Athene tegen Phocion, Rome tegen Scipio, is oproer; Parijs tegen de
+Bastille is opstand. De soldaten tegen Alexander, de matrozen tegen
+Christoforus Columbus is insgelijks oproer; een verachtelijk oproer;
+waarom? Omdat Alexander voor Azië met den degen deed, wat Columbus voor
+Amerika met het kompas deed; beiden, Alexander en Columbus, vonden een
+wereld. Deze geschenken eener wereld aan de beschaving zijn zulk een
+vermeerdering van licht, dat elke weerstand een misdaad is. Soms is
+het volk zich zelf ontrouw. De menigte is jegens het volk verraderlijk.
+
+Het gerucht van het in beweging zijnde recht is merkbaar en komt
+niet altijd voort uit de beving der in beroering zijnde massa's;
+er is dwaze woede, er zijn gebarsten klokken; alle stormklokken
+hebben geen zuiveren klank. De slingering der hartstochten en der
+onwetendheid is anders dan de beweging van den vooruitgang. Sta op,
+ja, maar om grooter te worden. Wijs mij waarheen ge gaat. Er is geen
+andere opstand dan een voorwaartsche. Iedere andere verheffing is
+slecht; ieder achterwaartsch geweld is oproer; de achteruitgang is
+een daad van 't geweld tegen het menschelijk geslacht. De opstand is
+een verwoede vlaag der waarheid; de straatsteenen, welke de opstand
+slingert, doen een vonk van recht ontspringen. Deze steenen laten
+aan het oproer slechts slijk over. Danton tegen Lodewijk XVI is de
+opstand; Hébert tegen Danton is 't oproer.
+
+Vandaar, dat opstand in sommige gevallen, gelijk Lafayette heeft
+gezegd, de heiligste plicht kan wezen, en het oproer daarentegen de
+noodlottigste van alle aanvallen.
+
+Er is ook eenig onderscheid in de kracht des vuurs; de opstand is
+vaak een lavastroom, het oproer een stroobrand.
+
+Soms, zooals wij gezegd hebben, ligt het oproer in het gezag. Polignac
+is een oproerling; Camille Desmoulins is een regeerder.
+
+Vaak is opstand een verrijzenis.
+
+Dewijl de beslissing van alles door het algemeen stemrecht een geheel
+nieuw feit is, en de geheele geschiedenis vóór dit feit, sinds vier
+eeuwen, vol is van verkracht recht en volkslijden, zoo brengt ieder
+tijdvak der geschiedenis met zich het protest, waartoe het in staat is.
+
+De despoten zijn niet zonder invloed op de denkers. Een geketend woord
+is een verschrikkelijk woord. De schrijver verdubbelt, verdrievoudigt
+de kracht van zijn stijl, wanneer een heerscher het volk het
+stilzwijgen oplegt. Deze stilte veroorzaakt een geheimzinnige stof,
+die in de gedachte zijpelt en er tot metaal stolt.
+
+In de meeste gevallen ontstaat het oproer uit een stoffelijk
+feit; de opstand is immer een zedelijk verschijnsel. Het oproer
+is Mazaniëllo; de opstand is Spartacus. De opstand gaat van den
+geest uit, het oproer van de maag. In gevallen van hongersnood
+heeft het oproer een waar, pathetisch en juist uitgangspunt. Het
+blijft evenwel oproer. Waarom? Wijl het in den grond recht, maar
+in den vorm ongelijk heeft. Wreed, hoewel in zijn recht, geweldig,
+hoewel sterk, treft het in het wild; het gaat verpletterend voort
+als de blinde olifant, het heeft achter zich lijken van grijsaards,
+vrouwen en kinderen; heeft zonder reden het bloed van schuldeloozen
+en onnoozelen vergoten. Het volk te voeden is een goed doel; het te
+vermoorden is een slecht middel.
+
+Alle gewapende protesten, zelfs de meest wettige, zelfs de 10 Augustus,
+zelfs de 14 Juli, beginnen met dezelfde beroering. Alvorens het recht
+zich afscheidt, is er rumoer en schuim. Aanvankelijk is de opstand
+oproer, evenals de rivier een stortvloed is. Gewoonlijk loopt zij uit
+in dezen oceaan: de Revolutie. Evenwel,--van die hooge bergen gekomen,
+welke den zedelijken horizont begrenzen, de gerechtigheid, de wijsheid,
+de reden, het recht--en van de zuiverste sneeuw van het ideale gevormd,
+gaat de opstand, na een langen val van de eene op de andere rots, na
+door 't licht des hemels bestraald te zijn en zich in zijn majestueuze
+vaart met honderd beken te hebben verbreed, soms eensklaps in een
+drassigen bodem verloren, gelijk de Rijn in een moeras.
+
+Dit alles behoort tot het verledene, de toekomst is anders!
+
+Het algemeen stemrecht heeft dit merkwaardige, dat het het oproer in
+zijn beginsel oplost, en, den opstand wettigende, hem echter het wapen
+ontzegt. De verdwijning der oorlogen, zoowel van den straatoorlog als
+van dien der grenzen, is de onvermijdelijke vooruitgang. Hoe ook het
+heden zij, de vrede zal dagen.
+
+Overigens kent de eigenlijke burger het juiste verschil tusschen
+opstand en oproer bijna niet. Voor hem is alles wederstand, niets
+dan muiterij, verzet van den hond tegen den meester, een poging om
+te bijten, die met de keten en het hok moet worden gestraft,--geblaf,
+gejank, tot eindelijk, de kop van den hond eensklaps groot geworden,
+het gelaat van den leeuw vertoont.
+
+Dan roept de burgerman: Leve het volk!
+
+Na deze verklaring vragen wij, wat voor de geschiedenis de beweging
+van Juli 1832 is? Is zij een oproer? is zij een opstand?
+
+'t Is een opstand.
+
+'t Kan ons gebeuren, dat wij bij deze voorstelling van een geweldige
+gebeurtenis soms oproer zeggen; maar dan is het eeniglijk om de
+oppervlakkige feiten een naam te geven, doch steeds met inachtneming
+van het verschil tusschen den vorm, oproer, en den grond, opstand.
+
+Deze beweging in 1832 heeft in haar snelle uitbarsting en treurige
+versmoring, zooveel grootheid, dat zelfs zij, die er slechts een
+oproer in zien, er niet zondere eerbied van spreken. Voor dezen is
+'t als een overschot van 1830. De geschokte gemoederen komen niet
+in één dag tot rust, zeggen zij. Een revolutie wordt niet in eens
+afgesneden. Zij heeft noodzakelijkerwijs immer eenige golvingen,
+alvorens in den staat van rust te komen, evenals een berg, die in
+een vlakte afloopt. Er zijn geen Alpen zonder Jura, geen Pyreneeën
+zonder Asturiën.
+
+Deze treffende crisis der hedendaagsche geschiedenis, welke het
+geheugen der Parijzenaars het "tijdvak der oproeren" noemt, is
+ontwijfelbaar een karakteristiek uur onder de onstuimige uren dezer
+eeuw. Nog een laatste woord, vóór tot het verhaal over te gaan.
+
+De feiten, welke wij zullen verhalen, behooren tot die dramatische
+levendige werkelijkheid, welke de geschiedschrijver wegens tijdgebrek
+en plaatsruimte veronachtzaamt. Maar hier, wij drukken er op, hier
+ligt juist het leven, de aderslag, de beweging des menschen. De
+kleine bijzonderheden, wij meenen het gezegd te hebben, zijn, om
+zoo te spreken, het loof der groote gebeurtenissen en verdwijnen in
+het verre verschiet der geschiedenis. Het zoogenaamde "tijdvak der
+oproeren" vloeit over van dergelijke bijzonderheden. De gerechtelijke
+onderzoekingen hebben, om andere redenen dan de geschiedenis, niet
+alles geopenbaard, noch misschien alles nagevorscht. Wij zullen dus,
+bij de bekende en geopenbaarde bijzonderheden, zaken aan het licht
+brengen, welke men niet geweten heeft; feiten, waarover de vergetelheid
+van de eenen, de dood van anderen is gegaan. De meeste acteurs dezer
+reusachtige tooneelen zijn verdwenen; reeds den volgenden dag zwegen
+zij; maar wat wij zullen verhalen, hiervan kunnen wij zeggen, dat
+wij het gezien hebben. Wij zullen eenige namen veranderen, want de
+geschiedenis verhaalt, en verraadt niet; maar wij zullen ware zaken
+schilderen. De aard van het werk, dat wij schrijven, verhindert,
+dat wij meer dan één zijde én één episode aan 't licht brengen,
+die zeker de minst bekende zijn der dagen van den 5 en 6 Juni 1832;
+maar wij zullen trachten, dat de lezer onder den donkeren sluier,
+dien wij zullen opheffen, de wezenlijke gestalte onderscheidt van
+deze ontzaggelijke openbare gebeurtenis.
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+EEN BEGRAFENIS: KANS TOT WEDERGEBOORTE.
+
+
+In de lente van 1832, hoewel de cholera sedert drie maanden de
+gemoederen bekoeld en over de opgewondenheid een sombere kalmte gegoten
+had, was Parijs sinds lang tot een beroering voorbereid. Zooals
+wij gezegd hebben, gelijkt de groote stad een kanonstuk; wanneer
+het geladen is, is een vallende vonk genoegzaam om het te doen
+losbranden. In Juni 1832 was deze vonk de dood van generaal Lamarque.
+
+Lamarque was een man van roem en daad. Hij had achtereenvolgens,
+onder het Keizerrijk en onder de Restauratie, de beide soorten van
+moed gehad, die voor deze twee tijdvakken noodig waren, den moed op
+het slagveld en den moed op de tribune. Hij was even welsprekend als
+hij dapper was geweest; men voelde een zwaard in zijn woorden. Evenals
+Foy, zijn voorganger, hield hij, na het commandement hoog in eere te
+hebben gehouden, de vrijheid hoog in eere. Hij zat tusschen de linker-
+en de uiterste linkerzijde; het volk beminde hem, wijl hij de kansen
+der toekomst aannam, en de menigte beminde hem, wijl hij den Keizer
+trouw gediend had. Hij was, met de graven Gérard en Drouet, een der
+maarschalken in petto van Napoleon. De tractaten van 1815 griefden
+hem als een persoonlijke beleediging. Hij haatte Wellington met een
+innigen haat, welken de menigte behaagde; en sinds zeventien jaren,
+nauwelijks op de tusschenkomende gebeurtenissen lettende, had hij
+met majesteit zijn droefheid over Waterloo behouden. Zieltogend,
+in zijn laatste uur, had hij aan zijn borst een degen gedrukt, dien
+de officieren der Honderd dagen hem hadden aangeboden. Napoleon had
+stervende het woord leger uitgesproken, Lamarque het woord vaderland.
+
+Zijn dood, dien men voorzag, vreesde het volk als een verlies, en de
+regeering als een gelegenheid. Deze dood was een rouw. Gelijk alles
+wat bitter is, kan de rouw in oproer veranderen. Dit gebeurde.
+
+Den avond voor den 5{den} Juli en des morgens van dien dag, welke
+voor de begrafenis van generaal Lamarque was bestemd, nam de voorstad
+St. Antoine, waarlangs de lijkstoet zou gaan, een vreeselijk voorkomen
+aan. Dit woelig net van straten vulde zich met rumoer. Men wapende er
+zich zoogoed men kon. Schrijnwerkers namen de vensterluiken hunner
+werkplaatsen "om er de deuren mede open te breken." Van allerlei
+werktuigen werden dolken gemaakt. Een man, koortsig van ongeduld om
+aan te vallen, sliep sedert drie dagen geheel gekleed. Een timmerman,
+Lombier genoemd, ontmoette een kameraad die hem vroeg: "Waar gaat ge
+heen?"--"Ik heb geen wapen."--"En dan?"--"Ik ga naar de werkplaats
+mijn passer halen."--"Wat wilt ge er mede doen?"--"Ik weet niet,"
+zei Lombier. Een zekere Jacqueline sprak al de werklieden, welke
+hij ontmoette, aan, onthaalde hen op wijn en vroeg hun of zij werk
+hadden. Op hun ontkennend antwoord zond hij ze naar zekeren Filspierre,
+tusschen de barrière Montreuil en die van Charonne, waar, zooals hij
+zeide, zij werk zouden vinden.--Zij vonden bij Filspierre patronen
+en wapens. Sommige bekende aanvoerders, "verrichtten den postdienst,"
+dat wil zeggen, dat zij bij dezen en genen gingen om hun lieden bijeen
+te brengen. Bij Barthélemy, aan de barrière du Trône, bij Capel,
+in den Kleinen Hoed, vroegen de drinkers elkander op ernstigen toon:
+"Waar hebt ge uw pistool?"--"Onder mijn kiel. En gij?"--"Onder mijn
+hemd." In de straat Traversière, voor de werkplaats van Roland en op
+de plaats van het "Verbrande Huis" voor de werkplaats van Bernier,
+stonden fluisterende groepen. Als de vurigste onderscheidde zich
+zekere Mavot, die nooit langer dan een week in één werkplaats bleef;
+de meesters zonden hem weg, "wijl men dagelijks met hem twisten
+moest." Mavot werd den volgenden dag op de barricade der straat
+Menilmontant gedood. Pretot, die ook in den strijd moest sneuvelen,
+antwoordde op de vraag: "Wat is uw doel?"--"De opstand." Werklieden,
+om den hoek der straat Bercy samengeschoold, wachtten een zekeren
+Lemarin, die een revolutionnair agent voor de voorstad St. Marceau
+was. Schier in 't openbaar werden de wachtwoorden gewisseld.
+
+Den 5 Juni alzoo, op een dag afgewisseld door regen en zonneschijn,
+bewoog zich de lijkstoet van generaal Lamarque door Parijs met
+officiëelen militairen praal, die door voorzorgsmaatregelen eenigszins
+versterkt was. Twee bataljons, met zwart bekleede trommels, bedekte
+geweren, tienduizend nationale garden, met de sabel op zijde, de
+batterijen der nationale garde begeleidden de doodkist. De lijkkoets
+werd door jongelieden getrokken. Onmiddellijk daarop volgden de
+officieren der invaliden, met lauriertakken in de hand. Achter hen
+kwam een ontelbare woelige, zonderlinge menigte: de leden van het
+genootschap "De vrienden des volks", de rechtsgeleerde school, de
+geneeskundige school, de uitgewekenen van alle natiën, Spaansche,
+Italiaansche, Duitsche, Poolsche vlaggen, horizontale driekleurige
+vlaggen, alle mogelijke banieren, kinderen met groene takken,
+steenhouwers en timmerlieden, die op dit oogenblik hun werk gestaakt
+hadden; boekdrukkers, kenbaar aan hun papieren mutsen, twee aan twee,
+drie aan drie gaande, kreten aanheffende, schier allen met stokken
+zwaaiende, sommigen met sabels, zonder orde, en echter als met één
+ziel, vormden zij hier een hoop, ginds een colonne. Pelotons kozen
+zich aanvoerders; een man gewapend met een paar pistolen, die volkomen
+zichtbaar waren, scheen over anderen de revue te houden, wier gelederen
+voor hem achteruittraden. Op de zijpaden der boulevards, op de takken
+der boomen, op de balkons, aan de vensters, op de daken wemelde het van
+hoofden van mannen, vrouwen, kinderen, wier oogen vol angst waren. Een
+gewapende menigte ging voorbij; een verschrikte menigte zag toe.
+
+Zijnerzijds hield het gouvernement een wakend oog. Het zag toe, met de
+hand aan den degen. Men kon op het plein van Lodewijk XV vier escadrons
+karabiniers zien, die, met volle patroontasschen, met geladen geweer
+en karabijn, te paard en met trompetters aan 't hoofd, gereed stonden
+om op te rukken; in de latijnsche wijk en bij den plantentuin stond
+de stedelijke garde van de eene straat naar de andere geschaard; aan
+de wijnmarkt een escadron dragonders, aan la Grève de helft van het
+12e regiment lichte infanterie, de andere helft op het bastilleplein,
+het 6e regiment dragonders bij de Célestijnen, de binnenplaats van
+het Louvre vol artillerie. De overige troepen waren in de kazernen
+geconsigneerd, ongerekend de regimenten in den omtrek van Parijs. Het
+bevreesd gouvernement hield over de dreigende menigte tachtig duizend
+soldaten in de stad en dertig duizend in haar omgeving.
+
+Verschillende geruchten liepen in den lijkstoet. Men sprak van
+legitimistische woelingen; van den hertog van Reichstad, op wien
+God het stempel des doods drukte op hetzelfde uur, dat de menigte
+hem als keizer aanwees. Een onbekend gebleven persoon verkondigde,
+dat op een bepaald oogenblik twee omgekochte meesterknechts de
+deuren van een wapenfabriek voor het volk zouden openen. Wat men
+op de ontbloote voorhoofden der meeste aanwezenden zag, was een met
+droefheid gemengde geestdrift. Ook zag men hier en daar tusschen deze,
+door zoovele geweldige, maar edele aandoeningen bewogen menigte,
+wezenlijke galgengezichten en eerloos geboefte, dat zeide: "laat ons
+plunderen!" Sommige bewegingen beroeren den bodem der moerassen en
+doen in het water het slijk opborrelen. Een verschijnsel, dat aan een
+"goed ingerichte politie" niet vreemd is.
+
+De lijkkoets bewoog zich met koortsachtige langzaamheid van het
+sterfhuis langs de boulevards naar het bastilleplein. Nu en dan
+regende het, maar de regen hinderde de menigte niet. Verscheiden
+tusschentooneelen kenmerkten den weg, dien de lijkkoets volgde: de
+doodkist werd om de Vendômezuil gevoerd; de hertog Fitz James, dien
+men met den hoed op het hoofd op een balkon zag, werd met steenen
+geworpen; de Gallische haan werd van een volksvaandel gerukt en in
+het slijk geworpen; een stadssergeant werd aan de poort St. Martin
+door een degen gekwetst; een officier van het 12e regiment lichte
+infanterie zeide luid: Ik ben republikein! toen de polytechnische
+school, trots het verbod, verscheen, werd zij met den kreet van:
+leve de polytechnische school! leve de republiek! ontvangen. Op
+het bastilleplein vereenigden zich de lange rijen vreeselijke
+nieuwsgierigen, die uit de voorstad St. Antoine kwamen, met den stoet,
+en een soort van vreeselijke levendigheid begon de menigte te bewegen.
+
+Men hoorde een man tot een anderen zeggen: "Ziet ge hem wel met zijn
+roode muts? hij zal zeggen, wanneer geschoten moet worden." Het
+schijnt, dat deze man met de roode muts later dezelfde rol in een
+ander oproer, dat van Quénisset, vervulde.
+
+De lijkstoet ging over het bastilleplein langs het kanaal,
+vervolgens over de kleine brug en bereikte de esplanade der brug van
+Austerlitz. Daar hield hij stil. Op dit oogenblik zou deze menigte,
+uit de lucht gezien, het aanzien van een staartster hebben vertoond,
+wier hoofd op de esplanade was, terwijl haar staart zich over de kade
+Bourdon uitspreidde, het bastilleplein bedekte en over den boulevard
+tot aan de poort St. Martin liep. Er vormde zich een kring om de
+lijkkoets. De ontzaggelijke menigte zweeg. Lafayette sprak en zeide
+Lamarque vaarwel. 't Was een treffend, verheven oogenblik; aller
+hoofden ontblootten zich, aller harten klopten. Eensklaps verscheen
+een in 't zwart gekleed man te paard in 't midden van de groep,
+met een rood vaandel, anderen zeggen met een piek waarop een roode
+muts. Lafayette wendde het hoofd om. Excelmans verliet den stoet.
+
+Dit roode vaandel deed een storm ontstaan en verdween er in. Van
+den boulevard Bourdon tot aan de brug van Austerlitz verhief zich
+een geschreeuw, dat als een deining de menigte deed golven. Twee
+ontzettende kreten gingen op: "Lamarque naar het Pantheon!"--"Lafayette
+naar het stadhuis!" Onder de toejuichingen der menigte, trokken
+jongelieden de lijkkoets met Lamarque over de brug van Austerlitz,
+en de huurkoets waarin zich Lafayette bevond over de kade Morland.
+
+In de menigte, die Lafayette toejuichte en omgaf, merkte men op en wees
+men elkander aan een Duitscher, Ludwig Snyder genoemd, die, sedert
+als honderdjarige gestorven, ook den oorlog van 1776 had medegemaakt
+en te Trenton onder Washington en aan de Brandywine onder Lafayette
+gestreden had.
+
+Inmiddels zette zich op den linkeroever de stedelijke cavalerie in
+beweging en versperde de brug: op den rechteroever kwamen de dragonders
+van de Celestijnen en posteerden zich langs de kade Morland. Het volk
+dat Lafayette voorttrok bespeurde hen plotseling aan den hoek der kade
+en riep: "de dragonders!" De dragonders naderden stapvoets, stil, met
+de pistolen in de holsters, de sabels in de scheeden, de karabijnen
+in de draagriemen, met een uitdrukking van sombere verwachting.
+
+Op tweehonderd schreden van de kleine brug hielden zij stil.
+
+Het rijtuig, waarin Lafayette zat, reed tot hen; zij openden de
+gelederen, lieten het doorgaan en sloten er zich weder achter. In
+hetzelfde oogenblik ontmoetten de dragonders en de menigte elkander.
+
+Verschrikt vluchtten de vrouwen.
+
+Wat gebeurde in deze noodlottige minuut? niemand zou het kunnen
+zeggen. 't Is het duister oogenblik, op 't welk zich twee wolken
+vermengen. Eenigen verhalen, dat van den kant van het arsenaal het
+sein tot den aanval werd gehoord, anderen dat aan een dragonder door
+een knaap een dolksteek werd toegebracht. Waar is het, dat plotseling
+drie geweerschoten knalden; het eerste doodde den escadrons-kommandant
+Cholet, het tweede een doove oude vrouw, die in de straat Contrescarpe
+haar venster sloot; het derde trof de epaulet van een officier;
+een vrouw riep: "Men begint te vroeg!" en plotseling zag men aan de
+overzijde der kade Morland een escadron dragonders, dat in de kazerne
+was gebleven, in galop, met bloote sabels in de straat Bassompierre
+en op den boulevard Bourdon verschijnen en alles voor zich wegvegen.
+
+Nu was het beslist, de storm breekt los, het regent steenen, het
+geweervuur knalt, velen springen van den waterkant en gaan over den
+kleinen arm der Seine, die thans gedempt is; de werven van het eiland
+Louvriers, die uitgestrekte citadel, zijn vol strijders; men rukt palen
+uit den grond, men lost pistoolschoten, een barricade verheft zich,
+de achteruit gedrongen jongelingen gaan in stormpas met de lijkkoets
+over de brug van Austerlitz en werpen zich op de municipale garde;
+de karabiniers ijlen toe; de dragonders sabelen alles neder; in alle
+richtingen verspreidt zich de menigte: een oorlogskreet vliegt naar
+de vier hoeken van Parijs; men roept: "Te wapen!" men loopt, stormt,
+vlucht, biedt wederstand. De toorn sleept den opstand mede, gelijk
+de wind het vuur.
+
+
+
+
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+DE GISTINGEN VAN EERTIJDS.
+
+
+Niets is verwonderlijker dan het eerste gewemel van een oproer. Alles
+barst overal tegelijkertijd los. Was het voorzien? Ja. Was het
+voorbereid? Neen. Van waar komt het? Uit de straatsteenen. Waaruit
+valt het? Uit de wolken. Hier heeft de opstand het karakter van een
+komplot; daar schijnt hij plotseling te ontstaan. De eerste de beste
+bemachtigt zich van een stroom der menigte en voert haar waar hij
+wil. Een schrikbarend begin, waaronder zich een soort van vreeselijke
+vroolijkheid mengt. 't Is vooreerst geschreeuw; men sluit de winkels,
+de uitstallingen der kooplieden verdwijnen; dan vallen enkele schoten;
+de menschen vluchten; geweerkolven donderen tegen de deuren; men
+hoort de dienstmeiden op de plaatsen der huizen meesmuilend zeggen:
+"er is wat gaande."
+
+Er was geen kwartieruurs verstreken toen op twintig verschillende
+punten van Parijs, schier tegelijkertijd, het volgende gebeurde:
+
+In de straat St. Croix de la Bretonnerie gingen omstreeks twintig
+jongelieden met baarden en lang haar in een estaminet en verlieten
+het een oogenblik later met een horizontale driekleurige vlag met
+floers bedekt. Aan hun spits gingen drie gewapende mannen, de eene
+met een sabel, de andere met een geweer, de derde met een piek.
+
+In de straat des Nonaindières bood een goed gekleed zwaarlijvig burger,
+met heldere stem, kaal hoofd, hoog voorhoofd, zwarten baard en een
+stijven knevel, openlijk den voorbijgangers patronen aan.
+
+In de straat St. Pierre Montmartre droegen mannen met bloote armen een
+zwart vaandel, waarop deze woorden in witte letters te lezen stonden:
+"De republiek of de dood." In de straat des Jeuneurs, in de straat
+du Cadran, in de straat Montorgueil, in de straat Mandor verschenen
+groepen die vaandels zwaaiden, waarop men in gouden letters het woord
+"sectie" met een nummer zag. Een dier vaandels was rood en blauw met
+een nauwelijks zichtbare witte streep er tusschen.
+
+Men plunderde op den boulevard St. Martin een wapenfabriek en drie
+geweerwinkels; een in de straat Beaubourg, een andere in de straat
+Michel-le-Comté, en de derde in de Tempelstraat. In weinige minuten
+grepen de dreigende handen der menigte tweehonderd dertig geweren,
+schier alle met twee loopen, vier-en-zestig sabels, drie-en-tachtig
+pistolen. Ten einde zooveel lieden mogelijk te wapenen nam de een
+het geweer, de ander de bajonnet.
+
+Tegenover de Grèvekade gingen met geweren gewapende jongelieden
+de huizen binnen om te schieten. Een hunner had een oud musket
+met raderslot. Zij schelden, traden binnen en begonnen patronen
+te maken. Een der vrouwen, die deze huizen bewoonden, verhaalde:
+"ik wist niet wat patronen waren; mijn man heeft het mij gezegd."
+
+Een samenscholing brak in de straat des Vieilles-Haudriettes een
+curiositeiten-winkel binnen en nam er yatagans en Turksche wapens weg.
+
+Het lijk van een doodgeschoten metselaar lag in de Paarlstraat. Op
+den rechter- en den linkeroever, op de kaden, op de boulevards, in
+de latijnsche wijk, in de wijk des Halles lazen hijgende menschen,
+werklieden, studenten, sectiemannen proclamatiën en riepen: "Te
+wapen!" Zij verbrijzelden de straatlantaarns, spanden de paarden van
+de rijtuigen, namen de steenen uit de straat, braken de deuren der
+huizen open, rukten de boomen uit, doorzochten de kelders, rolden
+tonnen, stapelden keien, steenen, huisraad, planken opeen en maakten
+barricaden.
+
+Men dwong de burgers, daarbij behulpzaam te zijn. Men trad bij de
+vrouwen binnen, deed hen de sabel en het geweer van de afwezige
+echtgenooten geven en schreef met krijt op de deur: "de wapens zijn
+afgegeven." Sommigen onderteekenden met hun namen het bewijs der
+ontvangst van sabel en geweer en zeiden: "laat ze morgen aan de mairie
+halen." Men ontwapende op de straten de afzonderlijke schildwachten en
+de nationale garden, die zich naar hun posten begaven. Men ontrukte
+den officieren hun epauletten. In de straat St. Nikolaas vluchtte
+met veel moeite een officier der nationale garde, die door een met
+stokken en fleuretten gewapenden troep vervolgd werd, in een huis,
+'t welk hij niet dan 's nachts en vermomd kon verlaten.
+
+In de wijk St. Jacques verlieten de studenten met geheele scharen
+hun woningen en gingen naar het koffiehuis "Van den vooruitgang" in
+de straat St. Hyacinthe, of naar het koffiehuis der "Zeven biljarts"
+in de straat des Mathurins. Daar stonden voor de deuren jongelieden
+op straatpalen en deelden wapens uit. Men plunderde de werkplaats
+in de straat Transnonain, om barricaden te maken. Op een eenig punt,
+aan den hoek der straten St. Avoye en Simon le Franc, verzetten zich
+de bewoners en vernielden de barricade. Op een eenig punt weken
+de opstandelingen; zij verlieten een in de Tempelstraat begonnen
+barricade, na op een detachement nationale garde geschoten te hebben,
+en vluchtten door de straat de la Corderie. Het detachement nam van
+de barricade een rood vaandel, een bundel patronen en driehonderd
+pistoolkogels. De nationale garden verscheurden het vaandel en staken
+de lappen ervan op hun bajonetten.
+
+Alles wat wij hier langzaam en achtereenvolgens verhalen gebeurde
+tegelijkertijd, op alle punten der stad, te midden van een ontzettend
+rumoer, gelijk een aantal bliksems uit een enkelen donderslag schieten.
+
+In minder dan een uur verrezen alleen in de wijk des Halles
+zeven-en-twintig barricaden. In het midden stond het beruchte huis
+No. 50, de vesting van Jeanne en haar honderd en zes gezellen,
+dat aan de eene zijde door een barricade, bij St. Merry, en aan de
+andere door een barricade bij de straat Maubuée geflankeerd, drie
+straten beheerschte. Twee rechthoekige barricaden strekten de eene
+van de straat Montorgueuil tot aan de Grande Truanderie, de andere
+van de straat Geoffroy-Langevin naar de straat St. Avoye. Zonder
+daarbij talrijke barricaden in twintig andere wijken van Parijs te
+rekenen, in het Marais, op den berg St. Geneviève; een in de straat
+Menilmontant, waar men een koetspoort uit haar hengsels gerukt zag;
+een andere barricade bij de kleine brug van het Hotel Dieu, bestaande
+uit een omgeworpen rijtuig, op driehonderd schreden afstands van de
+prefectuur van politie.
+
+Aan de barricade der straat des Menetriers deelde een goed gekleed
+man geld uit aan de werklieden. Aan de barricade der straat Grénetat
+verscheen een ruiter en stelde dengeen, die 't hoofd der barricade
+scheen, een rol met geld ter hand.--"Ziedaar," zeide hij, "om de
+onkosten, den wijn en zoo voorts te betalen." Een blond jongeling,
+zonder das, bracht van de eene naar de andere barricade het
+wachtwoord. Een ander met bloote sabel en politiemuts op het hoofd,
+plaatste de schildwachten. Achter de barricaden waren de herbergen
+en de portiersloges in wachthuizen veranderd. Overigens nam het
+oproer de schranderste militaire tactiek in acht. De enge, ongelijke,
+kronkelige, hoekige en draaiende straten, waren bewonderenswaardig goed
+gekozen; bovenal in den omtrek des Halles, die een doolhof van straten
+vormt. Men zeide, dat het genootschap der vrienden van het volk de
+directie van den opstand in de wijk St. Avoye had genomen. Een in de
+straat Ponceau gedood man, dien men doorzocht, had een plattegrond van
+Parijs bij zich. 't Scheen een onbekende, in de lucht zwevende vlaag,
+die tot oproer aanzette. De opstand had plotseling met de eene hand
+de barricaden opgeworpen en met de andere schier tegelijkertijd al
+de posten van het garnizoen aangegrepen. In minder dan drie uren,
+en als een loopend vuur, hadden de opstandelingen den rechteroever,
+het arsenaal, de mairie, het Koningsplein, het geheele Marais,
+de wapenfabriek van Popincourt, de Galiote, het Waterkasteel, al
+de straten in den omtrek des Halles overrompeld en bezet; en op
+den linkeroever de kazerne der veteranen, St. Pelagie, het plein
+Maubert, het kruithuis der twee molens, al de barrières. Te vijf uren
+'s avonds waren zij meester van het bastilleplein, de Lingerie, de
+Blanc-Manteaux; hun voorposten raakten het plein des Victoires en
+bedreigden de Bank, de kazerne der Petit-Pères, het postkantoor. Het
+derde gedeelte van Parijs behoorde aan den opstand.
+
+Op alle punten was de strijd met reuzenkracht begonnen;
+en de ontwapeningen, de huiszoekingen, de overrompeling der
+zwaardvegerswinkels hadden tengevolge, dat de met steenen begonnen
+strijd met geweerschoten werd voortgezet.
+
+Tegen zes uren 's avonds werd de passage van den Zalm het tooneel
+van den veldslag. Aan de eene zijde stond de opstand, aan de andere
+stonden de troepen. Men schoot op elkander van het eene naar het andere
+hek. Een toeschouwer, een denker, de schrijver van dit werk, die den
+vulkaan van nabij was gaan bezichtigen, bevond zich in dezen doorgang
+tusschen twee vuren. Om zich tegen de kogels te beschermen had hij
+niets dan de vooruitstekende halve kolommen, die de winkels scheiden;
+in dien gevaarlijken toestand bevond hij zich gedurende een half uur.
+
+Ondertusschen werd de generale marsch door de straten geslagen;
+de nationale garden kleedden en wapenden zich haastig; de legioenen
+trokken uit de mairieën, de regimenten uit de kazernen. Tegenover de
+passage van het Anker, ontving een tamboer een dolksteek. Een ander
+werd in de Zwanenstraat door omstreeks dertig jongelieden aangevallen,
+die zijn trommel vernielden en hem zijn sabel ontnamen. Een ander werd
+in de straat Grenier St. Lazare gedood. In de straat Michel-le-Comte
+sneuvelden drie officieren na elkander. Verscheidene municipale garden,
+in de Lombardstraat gekwetst, trokken achteruit.
+
+Voor de Cour Batave vond een detachement nationale garden een rood
+vaandel met dit opschrift: "Republikeinsche revolutie No. 127." Was
+het inderdaad een revolutie?
+
+De opstand had van het midden van Parijs een soort van reusachtige,
+kronkelige en onuitkoombare citadel gemaakt.
+
+Dáár was het brandpunt, dáár lag duidelijk de quaestie. Al het overige
+waren slechts schermutselingen. 't Geen bewees, dat daar alles zou
+beslist worden, het was dat men er nog niet vocht.
+
+In eenige regimenten waren de soldaten weifelend, 't geen de
+schrikkelijke onzekerheid der crisis vermeerderde. Zij herinnerden
+zich het volksgejuich dat in Juli 1831 aan het 53e linie-regiment
+was te beurt gevallen, dat zich onzijdig had gehouden.
+
+Twee moedige en in de groote oorlogen beproefde mannen, de
+maarschalk Lobau en generaal Bugeaud, voerden 't bevel, Bugeaud
+onder Lobau. Ontzaggelijke patrouilles, bestaande uit bataljons
+linietroepen, ingesloten tusschen geheele compagnieën nationale
+garden en voorafgegaan door een commissaris van politie met zijn
+sjerp, gingen de oproerige straten verkennen. Hunnerzijds plaatsten
+de opstandelingen schildwachten aan de hoeken der straten en zonden
+stoutmoedig patrouilles uit de barricaden. Men hield elkander van
+wederzijden in het oog. Het gouvernement, met een leger in de hand,
+aarzelde; de nacht begon te dalen en men hoorde de stormklok van
+Saint-Merry. De toenmalige minister van oorlog, maarschalk Soult,
+die Austerlitz had gezien, zag de zaak met een bedenkelijk oog aan.
+
+Zulke oude zeelieden, die aan geregelde manoeuvres gewoon zijn, en geen
+ander middel en gids kennen dan de tactiek, dit kompas der veldslagen,
+zijn geheel vervaard en in de war tegenover die ontzettende golving,
+welke men den volkstroom noemt. Met den wind der revolutiën is niet
+te zeilen.
+
+In overijling en wanorde ijlden de nationale garden der voorsteden
+toe. Een bataljon van het 12e regiment lichte infanterie kwam met den
+stormpas van St. Denis, het 14e linieregiment kwam van Courbevoie; de
+batterijen der militaire school hadden bij het Carrousel post gevat;
+van Vincennes kwam geschut.
+
+In de Tuilerieën werd het eenzaam. Lodewijk Filips bevond zich volkomen
+kalm en gerust.
+
+
+
+
+
+
+VIJFDE HOOFDSTUK.
+
+EIGENAARDIGHEID VAN PARIJS.
+
+
+Sedert twee jaren had Parijs, zooals gezegd is, meer dan een
+opstand beleefd. Buiten de in opstand zijnde wijken, is gewoonlijk
+niets zoo zonderling kalm als het aanzien van Parijs gedurende een
+oproer. Parijs gewent zich spoedig aan alles,--'t is slechts een
+oproer,--en Parijs heeft zoovele zaken, dat het zich door geen
+kleinigheid laat storen. Slechts dergelijke reusachtige steden
+kunnen zulke schouwspelen opleveren. Slechts zulke ontzaggelijke
+ruimten kunnen tevens den burgeroorlog en een onbegrijpelijke rust
+bevatten. Gewoonlijk, wanneer de opstand begint, wanneer men de trom,
+het appel, den alarmslag hoort, zegt de winkelier eenvoudig:
+
+"Er schijnt rumoer in de straat St. Martin te zijn."
+
+Of:
+
+"In de voorstad Saint-Antoine."
+
+Hij voegt er soms onverschillig bij:
+
+"Of ergens elders."
+
+Later, wanneer men het knetterend en beangstigend geknal der
+geweerschoten en het pelotonsvuur hoort, zegt de winkelier:
+
+"Ha! 't neemt toe! Waarlijk, 't neemt toe!"
+
+Een oogenblik later, wanneer het oproer nadert en zich uitbreidt,
+sluit hij haastig zijn winkel, en trekt zijn uniform aan, dat wil
+zeggen, hij brengt zijn waren in veiligheid en waagt zijn leven.
+
+Men schiet op elkander op een plein, in een straat, in een steeg,
+men neemt, verliest en herneemt barricaden; het bloed stroomt, het
+schroot vernielt de gevels der huizen, de kogels dooden de menschen
+in hun bed, lijken bedekken den grond. Eenige straten verder hoort
+men in de koffiehuizen de biljartballen tegen elkander stooten.
+
+De schouwburgen openen hun deuren en spelen vaudevilles; de
+nieuwsgierigen praten en schertsen op weinig schreden afstand van
+deze in vollen oorlog zijnde straten. De huurrijtuigen rollen; men
+gaat ten maaltijd; soms zelfs in de wijk waar gevochten wordt. In
+1831 werd het vuren gestaakt, om een bruiloftspartij door te laten.
+
+Bij den opstand van den 12 Mei 1839 reed een kleine, oude, gebrekkige
+man met een handkar, waarop een driekleurige lap wapperde, en waarin
+flesschen met een of anderen drank waren, in de straat St. Martin van
+de barricade naar de troepen en van de troepen naar de barricade, en
+bood onpartijdig--nu aan het gouvernement, dan aan de anarchie--zijn
+drank.
+
+Niets is zonderlinger; en dit is het eigenaardige der oproeren in
+Parijs, 't welk in geen andere hoofdstad gevonden wordt. Daartoe zijn
+twee dingen noodig: de grootheid van Parijs en zijn vroolijkheid. Het
+moet de stad van Voltaire en van Napoleon zijn.
+
+Ditmaal echter, bij den opstand van den 5 Juni 1832, voelde de groote
+stad iets, dat misschien sterker was dan zij. Zij was angstig. Men zag
+overal in de verwijderdste en minst bedreigde wijken op klaarlichten
+dag de deuren, vensters en luiken gesloten. De moedigen wapenden,
+de bloodaards verscholen zich. De onverschillige, bedrijvige
+voorbijganger verdween. Vele straten waren zoo eenzaam als te vier
+uren in den morgen. Men verspreidde onrustbarende bijzonderheden en
+verschrikkelijke berichten.--Dat zij meester van de Bank waren;--dat
+er, alleen in de kerk van het klooster Saint-Merry, zeshonderd man
+verschanst waren;--dat men op de linietroepen niet kon rekenen;--dat
+Armand Carrel maarschalk Clausel had bezocht en dat de maarschalk tot
+hem gezegd had: "Zorg eerst een regiment te hebben;"--dat Lafayette
+ziek was; maar hun evenwel had gezegd: "Ik ben de uwe. Ik zal u overal
+volgen, waar plaats voor een stoel is;"--dat men op zijn hoede moest
+zijn; dat er lieden zouden wezen die des nachts de afgelegen huizen in
+de eenzame hoeken van Parijs zouden plunderen; dat in de straat Aubry
+le Boucher een batterij stond;--dat Lobau en Bugeaud samen overlegden,
+en dat te middernacht of uiterlijk met het aanbreken van den dag
+vier colonnes tegelijkertijd tegen het centrum van het oproer zouden
+oprukken;--dat de troepen misschien Parijs zouden ontruimen en naar
+het Marsveld terugtrekken;--dat men niet wist wat zou gebeuren, maar
+dat het ditmaal ernst was.--Men onderhield zich over de aarzeling van
+maarschalk Soult.--Waarom viel hij niet dadelijk aan?--'t Is stellig,
+dat hij de zaak ernstig inzag. De oude leeuw scheen in deze schaduw
+een onbekend monster te erkennen.
+
+De avond kwam; de schouwburgen bleven gesloten; verbitterd doorkruisten
+patrouilles de stad; men onderzocht de voorbijgangers; men hield de
+verdachten aan. Te negen uren waren meer dan achthonderd personen in
+hechtenis genomen; de prefectuur van politie, de conciergerie, la Force
+waren propvol. In de conciergerie was de lange onderaardsche gang,
+die men de straat van Parijs noemt, met bossen stroo belegd, waar de
+gevangenen opgehoopt lagen, welke de man van Lyon, Lagrange, moedig
+toesprak. Dat stroo, door al deze mannen bewogen, maakte het geruisch
+als van een plasregen. Elders lagen de gevangenen op de binnenplaatsen
+onder den blooten hemel, naast en schier op elkander. Alom heerschten
+angst en schrik, iets dat aan Parijs niet gewoon was.
+
+Men verschanste zich in de huizen; de vrouwen en moeders waren
+ongerust; men hoorde niet anders dan: "Ach, mijn God, hij is
+nog niet te huis!" Slechts in de verte hoorde men nu en dan een
+rijtuig rollen. Men luisterde aan de deuren naar het rumoer, het
+geschreeuw, het geraas; doffe, onduidelijke geruchten, waarvan men
+zeide: dat is cavalerie, of: dat is 't gerommel der kruitwagens,
+naar het trompetgeschal, het tromgeroffel, de geweerschoten en
+vooral naar de sombere stormklok van Saint-Merry. Men wachtte het
+eerste kanonschot af. Mannen verschenen om de hoeken der straten en
+verdwenen weder, roepende: Gaat naar binnen. En men haastte zich de
+deuren te grendelen. Men zeide: Hoe zal het eindigen? Van oogenblik
+tot oogenblik en naar gelang de nacht daalde, scheen Parijs zich
+akeliger te kleuren met de vreeselijke vlammen van het oproer.
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK XI.
+
+HET STOFDEELTJE VERBROEDERT ZICH MET DEN ORKAAN.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+EENIGE OPHELDERINGEN NOPENS DEN OORSPRONG VAN GAVROCHES
+POËZIE.--INVLOED VAN EEN LID DER ACADEMIE OP DEZE POËZIE.
+
+
+Juist toen de opstand, door den samenstoot van het volk en der
+troepen voor het Arsenaal, een voor- en achterwaartsche beweging in de
+menigte veroorzaakte, welke de lijkstaatsie volgde, en zich over de
+geheele lengte van den boulevard aan den stoet mededeelde, ontstond
+een vreeselijk gedrang. De dichte massa waggelde, de rijen braken,
+allen liepen, ijlden voort, vluchtten, eenigen den aanvalskreet
+aanheffende, anderen bleek van schrik. De groote stroom dien de
+boulevards overdekte, verdeelde zich in een oogwenk, vloeide rechts
+en links en verspreidde zich in stortvloeden over tweehonderd straten,
+met het gedruisch eener geopende sluis. Een havelooze knaap, die van de
+straat Menilmontant kwam, met een bloeienden tak in de hand, welken hij
+op de hoogten van Belleville had gesneden, zag op de uitstalling van
+een uitdraagster een oud ruiterspistool. Hij wierp den tak weg en riep:
+
+"Moeder, hoe heet ge, ik neem dat ding van u ter leen."
+
+En hij liep weg met het pistool.
+
+Twee minuten later ontmoette een troep angstige burgers, die door
+de straten Amelot en Basse vluchtten, den knaap, terwijl hij zijn
+pistool zwaaide en zong:
+
+
+ La nuit on ne voit rien,
+ Le jour on voit très bien,
+ D'un écrit apocryphe
+ Le bourgeois s' ébouriffe,
+ Pratiquez la vertu,
+ Tutu chapeau pointu! [4]
+
+
+'t Was Gavroche, die ten oorlog toog.
+
+Op den boulevard zag hij, dat het pistool zonder haan was.
+
+Van wien was het couplet, waarnaar hij marcheerde; en van wie waren
+de liedjes, welke hij, bij gelegenheid, zoo gaarne zong? Wij weten
+het niet. Wie weet? Misschien van hem zelven. Gavroche was trouwens
+bekend met al wat door het volk gezongen werd, en daarbij mengde
+hij zijn eigen gekweel. Hij maakte een potpourri der stemmen van
+de natuur en die van Parijs. Hij vermengde den vogelenzang met het
+gezang der werklieden. Hij kende kladschilders, een ras dat het
+zijne nabij komt. Hij was, zoo 't schijnt, drie maanden als jongen
+op een drukkerij geweest. Eens had hij een boodschap voor mijnheer
+Baour-Lormian gedaan, een der leden van de academie. Gavroche was
+een geletterde straatjongen.
+
+Gavroche vermoedde overigens niet dat hij, in den leelijken
+regenachtigen nacht, toen hij twee kinderen in zijn Olifant herbergde,
+voor zijn eigen broeders den dienst der Voorzienigheid had verricht. De
+avond van dien nacht was voor zijn broeders, de morgen voor zijn vader
+geweest. Toen hij bij het aanbreken van den dag de Balletstraat had
+verlaten was hij haastig naar den Olifant wedergekeerd, had er met
+zorg en moeite de twee kinderen uitgehaald, met hen het hoe dan ook
+verkregen ontbijt gedeeld, en was toen heengegaan, hen aan die goede
+moeder de straat toevertrouwende, welke hem, om zoo te spreken, had
+opgevoed. Toen hij hen verliet, had hij hen voor den avond op dezelfde
+plaats bescheiden, en hun tot afscheid deze toespraak gehouden:
+"Ik poets de plaat, of anders gezegd, ik verdwijn, of, zooals men
+aan 't hof zegt, ik verwijder mij. Nu, kinderen, zoo ge papa en mama
+niet wedervindt, komt dan van avond weer hier. Ik zal u voedsel en
+nachtkwartier geven." De twee kinderen, die òf door een stadssergeant
+aangehouden en opgebracht, òf door een of ander koordedanser gestolen,
+òf eenvoudig in den grooten Parijschen doolhof verloren geraakt waren,
+kwamen niet terug. Dergelijke verloren wezens zijn niet zeldzaam
+in de tegenwoordige maatschappelijke wereld. Kortom, Gavroche had
+ze niet wedergezien. Sedert dien nacht waren tien of twaalf weken
+verstreken. Vaak had hij zijn hoofd gekrabd en gezegd: Waar drommel
+zijn mijn beide kinderen?
+
+Ondertusschen had hij, met zijn pistool in de hand, de Koolbrug
+bereikt. Hij merkte op, dat in die straat nog slechts één winkel open
+was, en, 't geen merkwaardig was, wel die van een pasteibakker. 't
+Was een heerlijke gelegenheid om, vóór in het onbekende te gaan, nog
+een appeltaartje te eten. Gavroche bleef staan, betastte zijn zijden,
+zocht in zijn zakken, keerde ze om, vond er niets, geen enkelen sou
+en riep: Help! help!
+
+'t Valt hard zulk gebak te moeten missen.
+
+Desniettemin zette Gavroche zijn weg voort.
+
+Twee minuten later was hij in de straat St. Louis. Toen hij de straat
+van het koninklijk park doorging, voelde hij behoefte zich voor het
+onbereikbare appelgebak schadeloos te stellen, en gaf zich aan het
+onbeschrijfelijk genot over, op klaarlichten dag de schouwburgbiljetten
+af te scheuren.
+
+Iets verder, toen hij een groep welgedane personen zag voorbijgaan,
+die hem als huiseigenaars voorkwamen, haalde hij de schouders op en
+spuwde hun dezen mondvol philosophische gal toe:
+
+"Hoe vet zijn die renteniers! Zij mesten zich vet en zwelgen en
+brassen. Vraag eens wat zij met hun geld doen. Zij weten het niet. Zij
+eten, zooveel hun buik verdragen kan."
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+GAVROCHE OP MARSCH.
+
+
+Het zwaaien met een pistool zonder haan midden op de straat is zulk
+een openbare zaak, dat Gavroche bij iederen stap zijn vurigen moed
+vermeerderd voelde. Hij riep, tusschen de brokken der Marseillaise,
+welke hij zong:
+
+"Alles gaat goed. Ik heb pijn aan mijn linkervoet, ik heb het
+pootje, maar ik ben tevreden, burgers. De burgers moeten zich
+maar goed houden, ik zal hun verboden liedjes voorneuriën. Wat zijn
+stille verklikkers? 't Zijn honden! Voor den drommel! Eerbied voor de
+honden! Maar ik zou liever een haan aan mijn pistool hebben. Ik kom van
+den boulevard, vrienden, daar wordt het warm, het kookt en ziedt er. 't
+Is tijd om den pot te schuimen, er komen blaasjes op. Voorwaarts,
+mannen, dat het onreine bloed over de straten stroome! Ik geef mijn
+leven voor het vaderland; ik zal mijn geliefde niet wederzien, neen,
+nooit, 't is gedaan! Maar om 't even: leve de vreugd! Vechten wij,
+voor den drommel! ik ben het despotisme moede."
+
+Juist stortte het paard van een nationalen gardist; Gavroche legde
+terstond zijn pistool op de straat, hielp den man en vervolgens ook
+het paard weer op de been. Daarna nam hij zijn pistool weder en zette
+zijn weg voort.
+
+In de straat Thorigny was alles stil en rustig. Deze kalmte van het
+Marais, maakte eene zonderlinge tegenstelling met het geweldig rumoer
+in den omtrek. Vier oude vrouwen praatten met elkander op de stoep van
+een huis. Schotland heeft tooverkollen, maar Parijs heeft nog meer
+babbelaarsters; en het "gij zult koning zijn," zou even vreeselijk
+klinken, als het Bonaparte op het plein Baudoyer wierd toegeroepen,
+als het Macbeth klonk op de heide van Armuyr. 't Zou bijna hetzelfde
+gekras zijn.
+
+De oude vrouwen in de straat Thorigny spraken slechts over haar
+zaken. 't Waren drie portiersters en een voddenraapster met haar
+draagkorf en haak.
+
+Zij schenen de vier hoeken van den ouderdom te vormen, namelijk:
+het verval, de gebrekkigheid, de afgeleefdheid en de treurigheid.
+
+De voddenraapster was deemoedig. In deze nijvere wereld groet de
+voddenraapster, de portierster beschermt. 't Hangt van haar af, of
+de hoop drek, dien zij aan den paal gooit, vet of mager is. In den
+bezem kan goedheid zijn.
+
+Deze voddenraapster was dankbaar; zij glimlachte--welk een
+glimlach!--tot de drie portiersters. Zij spraken onder elkander
+het volgende:
+
+"Zeg! is uw kat nog altijd even ondeugend?"
+
+"Mijn Hemel! gij weet immers, dat de katten de natuurlijke vijandinnen
+der honden zijn. 't Zijn de honden, die klagen."
+
+"Ook de menschen."
+
+"De kattenvlooien gaan toch niet op de menschen over."
+
+"Dat zegt niets; maar de honden, deze zijn gevaarlijk. Ik herinner
+mij een jaar, toen er zooveel honden waren, dat men verplicht was,
+'t in de krant te zetten. 't Was in den tijd toen in de Tuilerieën
+groote schapen waren, die het rijtuigje van den koning van Rome
+trokken. Herinnert ge u den koning van Rome?"
+
+"Ik, ik hield meer van den hertog van Bordeaux."
+
+"Ik, ik heb Lodewijk XVII gekend. Ik houd meer van Lodewijk XVII."
+
+"Was het vleesch maar niet zoo duur, vrouw Patagon."
+
+"Och, spreek er mij niet van; 't is afschuwelijk met de
+vleeschhouwers. Afschuwelijk! afschuwelijk! Men krijgt verdriet in
+zijn leven."
+
+"Ja," viel de voddenraapster hier in; "de handel gaat niet meer. De
+vuilnishoopen zijn ellendig. Men werpt niets meer weg. Men gebruikt
+alles."
+
+"Er zijn menschen, die armer zijn dan gij, vrouw Vargoulème."
+
+"Ja, dat is zeker," antwoordde de voddenraapster ootmoedig; "ik heb
+ten minste een beroep."
+
+Er ontstond een pauze, en de voddenraapster, aan de zucht tot
+uitstallen voldoende, welke de grondneiging van den mensch is, voegde
+er bij:
+
+"Des ochtends te huis komende, pak ik mijn korf uit, en sorteer, dan
+komen hoopen in mijn kamer. Ik leg de lappen in een mand, de spaanders
+in een bak, het lijnwaad in een kast, de wol in mijn ladetafel, het
+oud papier in een hoek bij het venster, de eetbare dingen in mijn
+pot, de glasscherven op den schoorsteen, de sloffen achter de deur,
+en de beenderen onder mijn bed."
+
+Gavroche stond achter haar, en luisterde.
+
+"Wat hebt gij over politiek te spreken oudjes?" zei hij.
+
+Een hagelbui van scheldwoorden was het antwoord.
+
+"Ziedaar weder een dier schurken."
+
+"Wat heeft hij toch in zijn vuist? Een pistool?"
+
+"Zie eens aan, dien kwâjongen!"
+
+"'t Heeft geen rust, vóór het 't gouvernement heeft omvergeworpen."
+
+Gavroche, zich niet verwaardigende te antwoorden, wipte met den duim
+zijn neus op en opende wijd de hand.
+
+De voddenraapster schreeuwde:
+
+"Gemeene barrevoeter!"
+
+Vrouw Patagon sloeg jammerend de handen samen.
+
+"'t Is stellig, dat er ongelukken gebeuren. De jongen, hiernaast,
+met zijn bakkebaard, dien ik alle morgen met een meisje aan den arm
+zag uitgaan, zag ik heden met een geweer onder den arm uitgaan. Madame
+Bacheux zegt, dat er verleden week een revolutie te... te... te... waar
+de kalven zijn... te Pontoise is geweest. En ziet ge dien leelijken
+straatjongen met zijn pistool! Het schijnt, dat de Celestijnen vol
+kanonnen zijn. Wat zal het gouvernement met zulke deugnieten uitvoeren,
+die niet weten wat te verzinnen om de wereld in oproer te brengen,
+wanneer men, na al de ongelukken, die men beleefd heeft, een weinig
+tot rust kwam; goede God, die arme koningin, welke ik op een kar
+heb zien voorbijrijden. En dat alles zal de snuif nog weer duurder
+maken. 't Is een schandelijkheid! Maar zekerlijk zal ik gaan om u te
+zien guillotineeren, booswicht!"
+
+"Oudje," zei Gavroche, "gij spreekt door den neus. Snuit uw
+voorgebergte."
+
+En hij ging verder.
+
+Toen hij in de straat Pavée was, kwam de voddenraapster hem weer in
+de gedachte en hij hield deze alleenspraak:
+
+"Gij hebt ongelijk de revolutionnairen te beschimpen, moeder
+mesthoopwroetster. Dit pistool is in uw belang. Het dient om u beter
+dingen in uw korf te bezorgen."
+
+Eensklaps hoorde hij gerucht achter zich: 't was de portierster Patagon
+die hem gevolgd was, en hem in de verte de vuist toestak, schreeuwende:
+
+"Bastaard, die ge zijt!"
+
+"Goed!" zei Gavroche, "ik ben er en dat is genoeg."
+
+Even daarna ging hij voorbij het hôtel Lamoignon. Daar riep hij:
+
+"Voorwaarts! naar 't gevecht!"
+
+Een soort van zwaarmoedigheid overviel hem. Met verwijtenden blik
+aanschouwde hij zijn pistool, welk gezicht hem scheen te verteederen:
+
+"Ik ga," zeide hij, "maar gij kunt, helaas, niet overgaan."
+
+Een hond kan de gedachte aan een haan afleiden. Een zeer magere hond
+liep voorbij, en Gavroche had medelijden met het dier.
+
+"Arme scherminkel," zeide hij; "gij hebt zeker een ton doorgeslikt,
+daar men al de hoepels door uw vel zien kan."
+
+Daarop ging hij naar l'Orme Saint-Gervais.
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+BILLIJKE VERONTWAARDIGING VAN EEN KAPPER EN BARBIER.
+
+
+De deftige barbier, die de twee kinderen had weggejaagd, voor
+welke Gavroche den vaderlijken buik van den olifant had geopend,
+was op dit oogenblik in zijn winkel bezig met een ouden soldaat
+met het kruis van het legioen van eer te scheren. Men praatte. De
+pruikenmaker had natuurlijk den veteraan over het oproer gesproken,
+vervolgens over generaal Lamarque, en van Lamarque was men op den
+keizer gekomen. Daardoor ontstond een gesprek tusschen een barbier en
+een soldaat, 't welk Prudhomme, ware hij er bij tegenwoordig geweest,
+met arabesken versierd en getiteld zou hebben: "Samenspraak tusschen
+het scheermes en de sabel."
+
+"Mijnheer," vroeg de barbier, "hoe zat de keizer te paard?"
+
+"Slecht. Hij wist niet van vallen. Daarom viel hij ook nooit."
+
+"Had hij fraaie paarden? hij moet fraaie paarden gehad hebben?"
+
+"Den dag dat hij mij het kruis gaf, heb ik zijn paard opgemerkt. 't
+Was een geheel witte merrie. Zij had de ooren wijd van elkander,
+den rug ingevallen, een fijnen kop met een zwarte bles, langen hals,
+forsch gespierde knieën, uitstekende ribben, breede schoften. Iets
+hooger dan vijftien palmen."
+
+"Een fraai paard," zei de barbier.
+
+"'t Was het paard zijner majesteit."
+
+De barbier begreep, dat na dit woord eene pauze behoorde, hij gedroeg
+zich hiernaar en hernam vervolgens:
+
+"De keizer is slechts eenmaal gekwetst geweest, niet waar, mijnheer?"
+
+De oude soldaat antwoordde, op den bedaarden en stelligen toon van
+iemand, die er bij is geweest:
+
+"Aan den hiel. Te Regensburg. Nooit heb ik hem zoo net gekleed gezien
+als dien dag. Hij was als door een ring gehaald."
+
+"En gij, mijnheer de veteraan, ge zijt zeker meermalen gewond?"
+
+"Ik," zei de soldaat, "o, niet erg. Te Marengo ontving ik
+twee sabelhouwen in den nek, te Austerlitz een kogel in den
+rechterarm, een anderen in de linkerheup te Jena, te Friedland
+een bajonnetsteek--hier;--aan de Moskowa zes of zeven lanssteken,
+'t doet er niet toe, te Lutzen heeft een springende bom mij een
+vinger stuk geslagen... Te Waterloo kreeg ik een kartetskogel in
+'t been. Anders niet."
+
+"'t Is schoon," riep de barbier op Pindarischen toon uit, "op
+het slagveld te sneven! Op mijn woord van eer, ik zou liever een
+kanonskogel in het lijf krijgen, dan langzaam op een bed te sterven,
+door pillen en drankjes, pleisters, klisteeren en ik weet niet wat."
+
+"Gij hebt wel gelijk!" zei de soldaat.
+
+Hij had dit nauwelijks gezegd toen een plotseling gerucht in den
+winkel ontstond. Een glasruit van het winkelvenster werd met geweld
+stukgeslagen.
+
+De barbier werd zoo bleek als de dood.
+
+"Mijn God! daar is er een!" riep hij.
+
+"Wat?"
+
+"Een kanonskogel."
+
+"Hier is hij," zei de soldaat.
+
+En hij raapte iets op, dat over den grond rolde. 't Was een keisteen.
+
+De barbier ijlde naar 't gebroken glas en zag Gavroche, die zoo
+hard hij kon naar de St. Jansmarkt liep. Toen Gavroche, wien de
+beide kinderen nog op 't hart lagen, den barbierswinkel voorbijkwam,
+had hij den lust niet kunnen weerstaan hem eens goedendag te zeggen,
+en had een steen tegen zijn raam geworpen.
+
+"Ziet ge!" brulde de barbier, die nu van wit blauw was geworden;
+"dat is kwaad doen om kwaad te doen. Wat heb ik dien jongen gedaan?"
+
+
+
+
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+DE KNAAP VERWONDERT ZICH OVER DEN GRIJSAARD.
+
+
+Ondertusschen had Gavroche, op de St. Jansmarkt, waar de wachtpost
+reeds ontwapend was, zich aangesloten bij een bende, aangevoerd door
+Enjolras, Courfeyrac, Combeferre en Feuilly. Zij waren genoegzaam
+gewapend. Bahorel en Jean Prouvaire hadden hen wedergevonden en
+vermeerderden de groep. Enjolras had een jachtgeweer met dubbelen
+loop. Combeferre het geweer van een nationale garde, waarop het nommer
+van het legioen, en in zijn gordel twee pistolen, welke men onder zijn
+open jas kon zien, Jean Prouvaire een oud cavaleriemusket, Bahorel
+een karabijn; Courfeyrac zwaaide een blooten stokdegen. Feuilly ging
+vooraan met een sabel in de hand, en riep: "Leve Polen!"
+
+Zij kwamen van de kade Morland, zonder das, zonder hoed, buiten adem,
+doornat van den regen, met bliksemende oogen. Gavroche naderde hen
+bedaard.
+
+"Waar gaan wij heen?" vroeg hij.
+
+"Ga maar mede," zei Courfeyrac.
+
+Achter Feuilly ging, of liever, sprong Bahorel, als een visch in het
+water des oproers. Hij droeg een rood vest en sprak woorden die alles
+vernielden. Zijn vest verschrikte een voorbijganger, die ontsteld riep:
+
+"Daar zijn de rooden!"
+
+"Het roode, de rooden!" hernam Bahorel. "Een grappige vrees, burger. Ik
+ben niet bang voor een klaproos, en roodkapje boezemt mij volstrekt
+geen vrees in. Geloof mij, burger, laten wij de vrees voor het roode
+aan het hoornvee over."
+
+Aan den hoek van een muur viel hem het onschuldigste plakkaat ter
+wereld in het oog, een verlof om eieren te mogen eten, een mandement
+van den aartsbisschop van Parijs aan zijn "kudde."
+
+Bahorel riep:
+
+"Kudde; een beleefde manier om ossen te zeggen."
+
+Hij scheurde het plakkaat van den muur. Hierdoor won hij het hart
+van Gavroche. Van dit oogenblik af begon Gavroche belang in Bahorel
+te stellen.
+
+"Bahorel," merkte Enjolras op, "gij hebt ongelijk. Ge hadt dit
+mandement stil moeten laten zitten, wij hebben er niets meê te maken,
+ge verspilt nutteloos uw toorn. Behoud uw voorraad. Men vuurt niet
+buiten de gelederen, evenmin met de ziel als met het geweer."
+
+"Ieder zijn zin, Enjolras," antwoordde Bahorel. "Dit bisschoppelijke
+proza stuit mij; ik wil eieren eten zonder dat men 't mij vergunt. Ge
+maakt u zoo licht kwaad; ik vermaak er mij mee. Bovendien verlies
+ik er niets bij; het zet mij in vuur; en zoo ik dit plakkaat heb
+afgescheurd, was het om mijn eetlust op te wekken."
+
+Thans herkende Bahorel aan een venster een jongen man met zwarten
+baard, die hem zag voorbij gaan, waarschijnlijk een vriend van 't A
+B C. Hij riep hem toe:
+
+"Haastig, patronen! para bellum."
+
+"'t Is waar, een schoon man," zei Gavroche, die nu Latijn verstond.
+
+Een woelige troep vergezelde hen: studenten, kunstenaars, jongelieden
+die tot het geheim genootschap "de Kalebas" van Aix behoorden,
+werklieden, lastdragers, gewapend met knuppels en bajonnetten,
+sommigen, als Combeferre, met pistolen in hun broekzakken. Een man,
+die reeds zeer oud scheen, ging ook in dien troep. Hij had geen wapen,
+en repte zich om niet achter te blijven, hoewel hij een peinzend
+voorkomen had. Gavroche zag hem:
+
+"Wie is hij?" vroeg hij aan Courfeyrac.
+
+"Een oud man."
+
+'t Was de heer Mabeuf.
+
+
+
+
+
+
+VIJFDE HOOFDSTUK.
+
+DE GRIJSAARD.
+
+
+Verhalen wij wat gebeurd was.
+
+Enjolras en zijn vrienden waren op den boulevard Bourdon bij de
+magazijnen, op het oogenblik dat de dragonders een aanval hadden
+gedaan. Enjolras, Courfeyrac en Combeferre behoorden tot degenen,
+die door de Bassompiere-straat waren gegaan, roepende: Naar de
+barricaden! In de straat Lesdiguières hadden zij een ouden man
+ontmoet, die voortging. 't Had hun aandacht getrokken dat deze goede
+man waggelde, alsof hij dronken was. Bovendien hield hij zijn hoed
+in de hand, hoewel 't den geheelen morgen geregend had en 't zelfs
+op dit oogenblik nog vrij sterk regende. Courfeyrac had den ouden
+Mabeuf herkend. Hij kende hem, doordien hij Marius dikwijls tot
+aan zijn woning had vergezeld. Met de vreedzame en hoogst ingetogen
+levenswijs van den ouden boekenliefhebber bekend, en verbaasd hem te
+midden van het oproer, op twee schreden afstands van de aanvallen der
+cavalerie, schier te midden van 't geweervuur te vinden, blootshoofds
+in den regen wandelend tusschen de kogels, was hij naar hem toegegaan,
+en de vijf-en-twintigjarige oproerling en de tachtigjarige grijsaard
+hadden deze samenspraak gehouden:
+
+"Mijnheer Mabeuf, ga naar huis."
+
+"Waarom?"
+
+"Er zal gevochten worden."
+
+"Goed."
+
+"Er zullen sabelhouwen, geweerschoten vallen, mijnheer Mabeuf."
+
+"Goed."
+
+"Kanonschoten."
+
+"Goed. Waar gaat gijlieden heen?"
+
+"Wij gaan het gouvernement omverwerpen."
+
+"Goed."
+
+Toen was hij hen gevolgd, en sinds dien oogenblik had hij geen woord
+meer gezegd. Eensklaps was zijn tred vast geworden; werklieden hadden
+hem den arm aangeboden, maar met een vriendelijken hoofdknik had hij
+bedankt. Hij drong naar voren, schier tot het eerste gelid der colonne,
+met de beweging van iemand die gaat en 't gelaat van iemand die slaapt.
+
+"Die oude man is verwoed!" mompelden de studenten.
+
+In den troep liep het gerucht dat hij een oud lid der conventie,
+een voormalig koningsmoorder was.
+
+De troep was de straat de la Verrerie ingeslagen.
+
+De kleine Gavroche stapte vooraan en zong luidkeels, zoodat hij een
+soort van trompetter voorstelde. Hij zong:
+
+
+ Voici la lune qui paraît,
+ Quand irons-nous dans la forêt?
+ Demandait Charlot à Charlotte.
+ Tou tou tou
+ Pour Chatou.
+ Je n'ai qu'un Dieu, qu'un roi, qu'un liard et qu'une botte.
+
+ Pour avoir bu de grand matin
+ La rosée à même le thym,
+ Deux moineaux étaient en ribotte.
+ Zi zi zi
+ Pour Passy.
+ Je n'ai qu'un Dieu, qu'un roi, qu'un liard et qu'une botte.
+
+ Et ces deux pauvres petits loups
+ Comme deux grives étaient soûls;
+ Un tigre en riait dans sa grotte.
+ Don don don
+ Pour Meudon.
+ Je n'ai qu'un Dieu, qu'un roi, qu'un liard et qu'une botte.
+
+ L'un jurait et l'autre sacrait.
+ Quand irons-nous dans la forêt?
+ Demandait Charlot à Charlotte.
+ Tin tin tin
+ Pour Pantin.
+ Je n'ai qu'un Dieu, qu'un roi, qu'un liard et qu'une botte [5].
+
+
+Zij begaven zich naar Saint-Merry.
+
+
+
+
+ZESDE HOOFDSTUK.
+
+RECRUTEN.
+
+
+De troep vermeerderde elk oogenblik. In de straat des Billettes
+voegde zich een man er bij, van rijzige gestalte, reeds grijzend,
+wiens ruw en stoutmoedig voorkomen Courfeyrac, Enjolras en Combeferre
+in 't oog vielen, doch dien geen hunner kende. Gavroche, die onder
+'t marcheeren druk in de weer was met zingen, fluiten, neuriën en
+met den knop van zijn pistool tegen de vensterluiken te kloppen,
+sloeg op dezen man geen acht.
+
+In de straat la Verrerie gingen zij voorbij Courfeyracs woning.
+
+"Dat komt goed uit," zei Courfeyrac, "ik heb mijn beurs vergeten en
+mijn hoed verloren." Hij verliet den troep en vloog de trap op. Hij
+nam een ouden hoed en zijn beurs. Tevens nam hij een vierkanten
+koffer ter grootte van een valies, die onder zijn vuil linnen was
+verborgen. Toen hij de trap weder afging, riep de portierster:
+
+"Mijnheer de Courfeyrac!"
+
+"Hoe heet ge, portierster?" hernam Courfeyrac.
+
+De portierster antwoordde met verbazing:
+
+"Gij weet immers wel, dat ik vrouw Veuvain heet."
+
+"Nu, zoo ge mij weder mijnheer de Courfeyrac noemt, zal ik u mevrouw
+de Veuvain noemen. Spreek nu, wat hebt ge mij te zeggen?"
+
+"Er is iemand om u te spreken."
+
+"Wie?"
+
+"Ik weet niet."
+
+"Waar?"
+
+"In mijn loge."
+
+"Duivels!" zei Courfeyrac.
+
+"Hij wacht reeds langer dan een uur op uw thuiskomst!" hernam de
+portierster.
+
+Tezelfder tijd kwam een, naar het scheen, jong werkmaatje, mager,
+bleek, klein, 't gezicht vol zomersproeten, met een gescheurden kiel
+en gelapte manchestersche broek, en die meer het voorkomen had van
+een verkleed meisje dan een jongen te zijn, uit de loge, en zeide tot
+Courfeyrac, met een stem die in geenen deele een vrouwenstem geleek:
+
+"Kan ik mijnheer Marius spreken?"
+
+"Hij is niet te huis."
+
+"Komt hij van avond te huis?"
+
+"Ik weet niet."
+
+En Courfeyrac liet er op volgen: "Wat mij betreft, ik kom niet
+te huis."
+
+Het jonge mensch zag hem strak aan, en vroeg:
+
+"Waarom niet?"
+
+"Wel, daarom."
+
+"Waar gaat gij dan heen?"
+
+"Wat kan u dat schelen!"
+
+"Zal ik uw koffer dragen?"
+
+"Ik ga naar de barricaden."
+
+"Mag ik met u gaan?"
+
+"Zoo ge wilt!" antwoordde Courfeyrac. "De straat is vrij, de weg is
+voor ieder."
+
+Hij ging haastig voort, om zich bij zijn vrienden te voegen. Toen
+hij zich weder bij hen bevond, gaf hij aan een hunner den koffer te
+dragen. Eerst een kwartieruurs later merkte hij op, dat het jonge
+mensch hen inderdaad gevolgd was.
+
+Een volkshoop gaat niet altijd waarheen hij wil. Wij hebben gezegd,
+dat een windvlaag hem medevoert. Zij gingen voorbij Saint-Merry en
+bevonden zich, zonder eigenlijk te weten hoe, in de straat Saint-Denis.
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK XII.
+
+CORINTHE.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+GESCHIEDENIS VAN CORINTHE SINDS ZIJN STICHTING.
+
+
+De Parijzenaars, die thans, van den kant des Halles de straat
+Rambuteau ingaan, zien rechts, tegenover de straat Mondétour, een
+mandemakerswinkel, die als uithangbord een mand heeft in den vorm
+van Keizer Napoleon den Groote, met dit opschrift:
+
+
+ NAPOLEON GEHEEL VAN TEEN GEMAAKT.
+
+
+Zij vermoeden niet, welke vreeselijke tooneelen op deze plek,
+nauwelijks dertig jaar geleden, zijn voorgevallen.
+
+Hier waren de straat de la Chanvrerie, en de vermaarde herberg
+Corinthe.
+
+Men herinnere zich, wat aangaande de te dezer plaatse opgerichte
+barricade is gezegd, die trouwens door de barricade van Saint-Merry
+in de schaduw werd gesteld. Op deze beruchte barricade der straat
+de la Chanvrerie, die thans in diepe duisternis is gedompeld, willen
+wij een weinig licht werpen.
+
+Men vergunne ons, tot juister begrip van 't verhaal, hetzelfde
+eenvoudig middel aan te wenden, dat wij ten aanzien van Waterloo
+hebben gebezigd.
+
+Wie zich op vrij nauwkeurige wijze het blok huizen wil voorstellen,
+'t welk in dien tijd bij de punt van St. Eustachius, aan den
+noordoostelijken hoek des Halles van Parijs was gelegen, waar
+thans de straat Rambuteau uitkomt, behoeft zich slechts een N te
+verbeelden, welker top de straat St. Denis en basis des Halles raakt,
+en wier rechtstaande beenen de straten de Grande Truanderie en de la
+Chanvrerie, en dwarsstreep de straat der Petite-Truanderie zijn. De
+oude straat Mondétour doorsneed deze drie beenen in allerlei bochten;
+zoodat de doolhof dezer vier straten zeven huizeneilandjes vormde,
+die zonderling gebouwd, van verschillende grootte en als bij toeval
+daar geplaatst, nauwelijks door enge stegen gescheiden waren.
+
+De huizen waren zoo bouwvallig, dat ze gedeeltelijk gestut waren door
+balken, die van het eene naar het andere huis liepen. De straat was
+eng en de goot breed; men ging er steeds op vochtige steenen langs
+kelderachtige winkels, langs groote vuilnishoopen, en gangen met zware,
+eeuwenoude hekken. De straat Rambuteau heeft dit alles weggevaagd.
+
+Kwam men uit de straat St. Denis in de straat de la Chanvrerie,
+dan zag men haar allengs enger worden, als ware men in een langen
+trechter. Aan het einde der straat zag men den doorgang aan de zijde
+des Halles versperd door een rij hooge huizen, en men zou gemeend
+hebben in een slop te zijn, zoo men niet rechts en links twee donkere
+gleuven gezien had, door welke men verder kon gaan. 't Was de straat
+Mondétour, die zich aan de eene zijde met de Predikerstraat, aan de
+andere met de Zwanenstraat en de kleine Truanderie vereenigde. Aan het
+einde van dit soort van slop, aan den hoek der rechter insnijding,
+zag men een minder hoog huis dan de overige, dat een soort van
+voorgebergte in de straat vormde.
+
+In dat huis van slechts twee verdiepingen bestond sedert driehonderd
+jaren een vermaarde, veel bezochte herberg. In deze herberg heerschte
+immer een luidruchtige vroolijkheid en wel op dezelfde plek, welke
+de oude Theophilus in deze twee verzen aanduidt:
+
+
+ Là branle le squelette horrible
+ D'un pauvre amant qui se pendit [6].
+
+
+De stand was goed; de herberg ging van vader op zoon over.
+
+In de vorige eeuw had de verdienstelijke Natoire, een der phantastische
+schilders, die door de tegenwoordige stijve school veracht zijn, zich
+in deze herberg vaak bedronken en uit dankbaarheid een tros krenten
+(druiven van Corinthe) op 't venster geschilderd. Uit blijdschap had
+de herbergier zijn uithangbord veranderd, en boven den druiventros
+in vergulde letters doen zetten: "In de druif van Corinthe." Vandaar
+de naam Corinthe.
+
+Een benedenvertrek met buffet, een kamer op de eerste verdieping
+met een biljart, waarheen een wenteltrap leidde, wijn op de tafels,
+berookte muren, kaarslicht op klaarlichten dag, zóó was de herberg. Een
+trap met valluik in het benedenvertrek voerde naar den kelder. Op de
+tweede verdieping huisde de familie Hucheloup. De trap, waarlangs men
+naar deze verdieping ging, was veeleer een ladder dan een trap, die een
+blinde deur had in de groote kamer op de eerste verdieping. Onder het
+dak waren twee zolderkamertjes voor de dienstmeiden. Het benedenhuis
+bevatte de keuken en de gelagkamer.
+
+De oude Hucheloup was misschien voor chemist in de wieg gelegd,
+maar zeker is 't, dat hij kok werd; men dronk niet alleen in zijn
+herberg, men at er ook. Hucheloup had iets keurigs uitgevonden, 't
+geen men slechts bij hem at; 't waren gelardeerde karpers, welke hij
+karpers in het vet noemde (carpes au gras). Men at ze bij het licht
+van een vetkaars of van een lamp uit den tijd van Lodewijk XVI, op
+tafels met gewast linnen bekleed, in plaats van tafellaken. Men kwam
+hier van verre en wijd. Op zekeren morgen had Hucheloup bedacht de
+voorbijgangers met zijn "specialiteit" bekend te maken, een penseel
+in een pot schoensmeer gedoopt en, vermits hij een even eigenaardige
+spelling als kookkunst had, op den muur van zijn huis dit merkwaardig
+opschrift geschilderd:
+
+
+ CARPES HO GRAS.
+
+
+Des winters hadden regen- en sneeuwbuien de S aan het einde van
+het eerste woord en de G, waarmede het derde begon, uitgewischt,
+zoodat overbleef:
+
+
+ CARPE HO RAS.
+
+
+Alzoo was door tijd en regen een eenvoudige gaarkoks-aankondiging
+een diepzinnige raadgeving, en Hucheloup, die het Fransch niet kende,
+een latinist geworden [7].
+
+Van dat alles bestaat tegenwoordig niets meer. De doolhof was reeds in
+1847 verruimd en is waarschijnlijk op dit oogenblik geheel verdwenen.
+
+Zooals gezegd is, was Corinthe een der vereenigingsplaatsen van
+Courfeyrac en zijn vrienden. Grantaire had Corinthe ontdekt. Uit hoofde
+van het Carpe Horas was hij er 't eerst binnengegaan, en om de Carpes
+au Gras was hij er meermalen teruggekeerd. Men at, dronk en tierde
+er; men betaalde er weinig, betaalde slecht, soms in 't geheel niet,
+en was er altijd welkom.
+
+Hucheloup was een gaarkok met knevel; een kluchtige
+verscheidenheid. Hij zag er altijd stuursch uit; 't was alsof hij zijn
+klanten in ontzag wilde houden, hij gromde tegen de lieden die bij hem
+kwamen, en scheen eerder geneigd twist met hen te zoeken dan hun soep
+op te disschen. Evenwel was men, wij herhalen het, altijd welkom. Deze
+grilligheid had hem zelfs vele klanten bezorgd, vooral jongelieden
+die zich met zijn knorrigheid vermaakten. Hij was schermmeester
+geweest. Soms lachte hij eensklaps luidkeels. Een ruwe stem is vaak
+het teeken van een goed hart; inderdaad was hij een komieke kerel met
+een somber gezicht. Niets was hem liever dan de lieden schrik aan te
+jagen, evenals snuifdoozen in den vorm van een pistool doen.
+
+Moeder Hucheloup, zijn vrouw, was een zeer leelijk, gebaard wezen.
+
+Omstreeks 1830 stierf Hucheloup. Met hem verdween het geheim der
+"karpers in het vet". Zijn ontroostbare weduwe zette de herberg
+voort. Maar de gaarkeuken ontaarde en werd slecht, de wijn, die altijd
+slecht was geweest, werd afschuwelijk. Courfeyrac en zijn vrienden
+kwamen echter nog altijd in Corinthe--uit medelijden, zei Bossuet.
+
+De weduwe Hucheloup was kortademig en wanstaltig, zij sprak gaarne
+van haar landelijke herinneringen, waaraan haar tongval steeds eenige
+bekoorlijkheid verleende.
+
+Het vertrek op de eerste verdieping, waar de "restauratie" werd
+gehouden, was ruim en langwerpig, vol banken, krukjes, stoelen,
+tafeltjes en een oud waggelend biljart. Men kwam er langs de
+wenteltrap, die in den hoek van het vertrek tegen een vierkante
+opening als die van een scheepsluik uitkwam.
+
+Deze kamer, die slechts door een enkel smal venster licht kreeg en
+waar dus altijd eene lamp brandde, had een gemeen voorkomen. Al de
+meubels van vier pooten schenen er slechts drie te hebben. De gewitte
+muren hadden geene andere versiering dan dit vierregelig vers ter
+eere van vrouw Hucheloup:
+
+
+ Elle étonne à dix pas, elle épouvante à deux.
+ Une verrue habite en son nez hasardeux;
+ On tremble à chaque instant qu'elle ne vous la mouche,
+ Et qu'un beau jour son nez ne tombe dans sa bouche. [8]
+
+
+Dit was met houtskool op den muur geschreven.
+
+Madame Hucheloup ging van 's morgens tot 's avonds in de volmaaktste
+kalmte voorbij dit vierregelig vers. Twee dienstmaagden, Matelotte
+en Gibelotte genoemd, die nooit andere namen schenen gehad te hebben,
+hielpen madame Hucheloup op de tafeltjes de kruiken met blauwen wijn en
+de spijzen te plaatsen, welke den hongerigen in grof aardewerk werden
+voorgezet. Matelotte was dik, rond, ros en had een gillende stem,
+zij was de sultane favorite van wijlen Hucheloup geweest en leelijker
+dan een mythologisch monster; evenwel, dewijl de dienstmaagd altijd
+achter de meesteres moet blijven, was zij minder leelijk dan madame
+Hucheloup. Gibelotte was lang, tenger, smachtend, bleek, met blauwe
+kringen om de oogen, en half neergeslagen oogleden, immer bedrukt en
+afgemat, iets als een chronische vermoeidheid; zij was het eerste
+bij de hand, de laatste te bed, bediende iedereen, zelfs de andere
+dienstmaagd, stil en zacht, glimlachende onder haar vermoeidheid met
+een dommelig lachje.
+
+Er was een spiegel boven de toonbank.
+
+Voor dat men de "zaal" der restauratie binnentrad, las men dit vers,
+hetwelk Courfeyrac met krijt op de deur geschreven had:
+
+
+ Régale si tu peux et mange si tu l'oses! [9]
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+VOORLOOPIGE VROOLIJKHEID.
+
+
+Men weet dat Laigle de Meaux veeleer bij Joly dan elders te huis
+was. Hij had een woning, zooals de vogel een tak heeft. De twee
+vrienden woonden, aten, sliepen samen. Alles hadden zij in gemeenschap,
+zelfs een weinig Musichetta. Den 5 Juni gingen zij 's morgens naar
+Corinthe ontbijten. Joly had een zware verkoudheid, welke Laigle
+met hem begon te deelen. De rok van Laigle was kaal, maar Joly was
+goed gekleed.
+
+'t Was omstreeks negen uren 's morgens, toen zij de deur van Corinthe
+openden.
+
+Zij gingen naar de eerste verdieping.
+
+Matelotte en Gibelotte ontvingen hen.
+
+"Oesters, kaas en ham," zei Laigle.
+
+Zij gingen aan een tafeltje zitten.
+
+De herberg was ledig, er was niemand dan zij.
+
+Gibelotte, die Joly en Laigle kende, zette een flesch wijn op de tafel.
+
+Terwijl zij met de eerste oesters bezig waren, verscheen een hoofd
+boven het trapluik, en een stem zeide:
+
+"Ik kwam voorbij en rook op de straat een heerlijken geur van Briekaas,
+en daarom kom ik."
+
+'t Was Grantaire.
+
+Grantaire nam een tabouret en zette zich.
+
+Toen Gibelotte Grantaire zag, zette zij nog twee flesschen wijn op
+de tafel.
+
+Dit maakte te zamen drie.
+
+"Wilt gij dan twee flesschen ledigen?" vroeg Laigle aan Grantaire.
+
+Grantaire antwoordde: "Allen zijn schrander, gij alleen zijt
+onnoozel. Nooit hebben twee flesschen een man verschrikt."
+
+De anderen waren begonnen met eten. Grantaire begon met
+drinken. Spoedig was een halve flesch geledigd.
+
+"Hebt ge een gat in de maag?" vroeg Laigle.
+
+"Gij hebt er ten minste een aan den elleboog," zei Grantaire.
+
+En na zijn glas geledigd te hebben, voegde hij er bij:
+
+"Nu, arend der lijkredenen, uw rok wordt oud."
+
+"Het doet mij genoegen," hernam Laigle. "Daarvan komt het, dat mijn rok
+en ik zoo goed voor elkaar passen. Hij heeft al mijn kanten en vormen
+aangenomen, hij hindert mij nergens en heeft zich zelfs naar mijn
+wanstaltigheden gevoegd; hij is zeer beleefd voor al mijn bewegingen;
+ik voel niet anders van hem dan dat hij mij warm houdt. Oude kleederen
+zijn hetzelfde als oude vrienden.--Apropos, Grantaire, komt ge van
+den boulevard?"
+
+"Neen."
+
+"Wij, Joly en ik, hebben het hoofd van den lijkstoet gezien."
+
+"'t Was een heerlijk schouwspel," zei Joly.
+
+"Hoe stil is 't in deze straat!" riep Laigle. "Wie zou zeggen, dat
+Parijs het onderst boven ligt? Men ziet duidelijk, dat hier eertijds
+alles klooster was! Du Breuil en Sauval en de abbé Leboeuf geven er de
+lijst van. Overal in den omtrek waren er, het wemelde van geschoeiden
+en ongeschoeiden, van geschorenen en gebaarden, van grijzen, zwarten,
+witten, van Franciscanen, Minderbroeders, Capucijnen, Karmelieten,
+kleine Augustijners, groote Augustijners, oude Augustijners... Het
+krioelde."
+
+"Spreken wij niet van monniken," viel Grantaire hem in de rede;
+"men voelt lust zich te krabben."--Daarop riep hij uit: "Ha, welk
+een leelijke oester; ik word er akelig van. De oesters zijn bedorven,
+de dienstmeiden zijn leelijk. Ik haat het menschelijk geslacht. Zoo
+aanstonds ging ik in de straat Richelieu voorbij de groote openbare
+bibliotheek. De hoop oesterschelpen, welken men een bibliotheek
+noemt, maakt mij afkeerig van het denken. Hoeveel papier! hoeveel
+inkt! hoeveel gekrabbel! Hoeveel heeft men al geschreven! Welk domoor
+heeft toch gezegd, dat de mensch een ongevederd tweevoetig dier is? En
+toen ontmoette ik een meisje dat ik kende, schoon als de lente en
+waardig Flora te heeten; zij was verrukt, verheugd, gelukkig als in
+den hemel, de rampzalige, wijl gisteren een schrikkelijk leelijke,
+pokdalige bankier zich verwaardigd heeft haar aan te nemen. Ach, de
+vrouw loert evenzeer op den ouden rijkaard als op den jongen pronker;
+de katten maken zoowel jacht op de muizen als op de vogels. Geen
+twee maanden geleden was dit juffertje nog zeer deugdzaam op haar
+vlieringkamertje, zij maakte koperen vetergaten in corsetten; hoe
+heet dat ook? Zij naaide, had een matras tot bed, woonde met een
+bloempot en was tevreden. Nu is zij bankierster. Deze herschepping
+is van nacht volbracht. Ik heb dit slachtoffer dezen morgen ontmoet;
+ze was heel vroolijk. 't Is jammer, dat het meisje heden even mooi
+was als gisteren. Men kan 't haar niet aanzien, dat zij een bankier
+behoort. De rozen hebben dit boven of beneden de vrouwen, dat men op de
+rozen de sporen zien kan, welke de rupsen op haar achterlaten. Ach! er
+is op aarde geen zedelijkheid: ik neem de myrth, het symbool der
+liefde, den laurier, het symbool des oorlogs, den olijftak, dat malle
+symbool des vredes, den appelboom, die met zijn pippeling Adam tot
+den val bracht, en den vijgeboom, den grootvader der onderrokken,
+tot getuigen. En het recht, vraagt ge naar het recht? O! in de wereld
+heerscht slechts het geweld. Hoeveel roofdieren, hoeveel arenden zijn
+er! Er gaat mij een huivering van door de leden!"
+
+Hij reikte Joly zijn glas, die het vulde; hij dronk, en zonder
+zich zelfs door dit glas wijn in zijn rede te laten afbreken, ging
+hij voort:
+
+"Brennus, die Rome neemt, is een arend; de bankier, die de grisette
+neemt, is een arend. Hier is evenmin schaamte als daar. Wij gelooven
+dus aan niets: dit ééne slechts is waar: het drinken. Welke uwe
+meening zijn moge, om 't even of gij met het kanton Uri voor den
+mageren haan of met het kanton Glaris voor den vetten haan zijt,
+drink. Ge spreekt mij van den boulevard, van den lijkstoet, en zoo
+voorts. Welzoo, er zal dus weder een revolutie zijn? Deze behoefte
+aan hulpmiddelen verwondert mij vanwege den goeden God. Hij moet elk
+oogenblik weder het raderwerk der gebeurtenissen smeren. Het haakt,
+het loopt niet. Spoedig een revolutie! De goede God heeft immer
+zwarte handen van dat vuile wagensmeer. In zijn plaats zou ik de
+zaak eenvoudiger behandelen en niet telkens mijn machine opwinden;
+ik zou regelrecht het menschdom bestieren, en de mazen doorbreien,
+zonder den draad te breken; ik zou geen buitengewone hulpmiddelen
+aanwenden. Wat gijlieden den vooruitgang noemt, beweegt zich door twee
+drijfveeren, de menschen en de gebeurtenissen. Maar, 't is treurig,
+telkens zijn buitengewone tusschenkomsten noodig. Zoowel voor de
+gebeurtenissen als voor de menschen is het gewone niet voldoende;
+de menschen hebben genieën, de gebeurtenissen revolutiën noodig. De
+groote toevalligheden zijn wet; de orde der dingen kan ze niet missen;
+en bij de verschijning der kometen, zou men haast gelooven, dat de
+hemel zelf buitengewone acteurs noodig heeft. Onverwachts, zonder
+dat men het vermoedt, plakt God een luchtverschijnsel aan den zolder
+van het firmament; er komt hier of daar een wonderbare ster met een
+ontzaggelijken staart te voorschijn, en dan sterft Cesar. Brutus geeft
+hem een dolksteek en God een komeetslag. Ha! ziedaar een noorderlicht,
+een revolutie, een groot man, 93 in kapitale letters, Napoleon als
+schildwacht, de komeet van 1811 boven op het affiche. O, welk een fraai
+blauw aankondigingsbiljet vol met plotselinge vonken gesternd! Bom,
+bom! Buitengewone voorstelling. Slaat op de oogen, gapers! Alles
+loopt in 't wild; de ster zoowel als het drama. Goede God! 't is te
+veel en niet genoeg. Deze buitengewone hulpmiddelen schijnen heerlijk
+en zijn armzalig. Mijn vrienden, de Voorzienigheid moet reeds tot
+hulpmiddelen haar toevlucht nemen. Wat bewijst een revolutie? Dat
+God ten einde raad is. Hij doet een staatsgreep, wijl de draad van
+het tegenwoordige en toekomstige afgebroken is en wijl hij, God, de
+beide einden niet heeft kunnen samenknoopen. Dit trouwens bevestigt
+mij in mijn gissingen nopens den toestand van Jehova's vermogen;
+ziet men boven en onder zooveel misnoegdheid, zooveel ongerijmdheid,
+laagheid, gemeenheid en nood in den hemel en op aarde, van den vogel
+af, die geen graankorreltje heeft, tot mij, die geen honderd duizend
+francs rente bezit, ziet men het menschelijk lot, dat zeer versleten,
+zelfs het koninklijk lot, dat armzalig is, getuige den gehangen
+prins van Condé; ziet men den winter, die niets anders is dan een
+scheur in het Zenith, door welke de wind blaast, ziet men zoovele
+lompen zelfs in het geheel nieuwe ochtendpurper op de heuveltoppen;
+ziet men de dauwdroppels, die valsche paarlen; ziet men den rijp,
+dat valsche edelgesteente; ziet men de gescheurde menschheid en de
+gelapte gebeurtenissen en zooveel vlekken in de zon en zooveel gaten
+in de maan, overal zooveel ellende, dan veronderstel ik, dat God niet
+rijk is. 't Is waar, hij maakt vertoon, maar ik zie er armoede in. Hij
+geeft een revolutie, gelijk een koopman wiens geldkist ledig is een
+bal geeft. Men moet de goden niet naar den schijn beoordeelen. Onder
+het verguldsel des hemels onderken ik een arm heelal. De schepping
+maakt bankroet. Daarom ben ik ontevreden. Zie, 't is heden de 5
+Juni en schier nacht; sinds van ochtend wacht ik of het licht wordt;
+'t wordt niet licht en ik wed dat het den geheelen dag niet licht zal
+worden. 't Is de achteloosheid van een slecht bezoldigd bediende. Ja,
+alles is slecht geregeld, niets past op elkander, deze oude wereld is
+geheel uit de naden; ik ga over tot de oppositie. Alles gaat verkeerd;
+het heelal is kibbelend. 't Is als met de kinderen; zij die ze willen,
+hebben ze niet; zij die ze niet begeeren, krijgen ze. Kortom: ik ben
+kwaad. Bovendien verdriet mij het gezicht van den arend van Meaux,
+dien kaalkop. De gedachte, dat ik van denzelfden ouderdom ben als
+die bloote knie! Overigens critiseer ik, maar beleedig niet. Het
+heelal is wat het is. Ik spreek zonder kwade bedoelingen en om mijn
+geweten te bevredigen. Ontvang, eeuwige vader, de verzekering mijner
+bijzondere hoogachting. O, bij alle heiligen van den Olymp en bij
+alle goden van het Paradijs, ik was niet geschapen om Parijzenaar te
+zijn, dat wil zeggen, om eeuwig als een bal tusschen twee raketten
+van den groep der straatslijpers naar den groep der rumoermakers te
+worden geworpen. Ik was geboren om Turk te zijn, om den geheelen
+dag oostersche schoonen die weelderige Egyptische dansen te zien
+uitvoeren, welke veel van de droomen eens kuischen mans hebben; of
+een boer van Beauce, of een Venetiaansch edelman, omgeven van een
+aantal edele jonkvrouwen, of een Duitsch vorstje, die de helft van
+een infanterist aan den Duitschen bond levert en zijn ledigen tijd
+verdrijft met zijn sokken op zijn heg, dat wil zeggen op zijn grenzen,
+te laten drogen. Dat was de bestemming waarvoor ik geboren ben. Ja,
+ik heb Turk gezegd en ik blijf er bij. Ik begrijp niet, waarom men
+gewoonlijk aan het woord Turk een slechten zin geeft; Mahomet heeft
+veel goeds; alle achting voor den uitvinder der serails met houri's
+en der paradijzen met odalisken! Hoonen wij het Mahomedisme niet,
+den eenigen godsdienst, die met een kippenhok prijkt! Ik houd het
+overigens met het drinken. De wereld is een groote malligheid. Naar
+'t schijnt gaan al die ezels vechten, laten zich klappen geven,
+midden in den zomer, in de maand Juni, zich doodslaan, terwijl zij
+met een meisje aan den arm op het veld de liefelijke geuren van het
+gemaaide hooi konden gaan inademen! Waarachtig, men doet al te veel
+dwaasheden. Een oude gebroken lantaarn, welke ik zoo even bij een
+uitdrager zag, brengt mij op een denkbeeld: Het zou tijd zijn het
+menschelijk geslacht te verlichten. Ja, nu word ik weer treurig. Dat
+komt ervan, als men zich aan een oester en een revolutie verslikt. Ik
+word weder akelig. O! die leelijke oude wereld! Men werkt er zich lam,
+men verlaagt er zich, men prostitueert er zich, men doodt er zich,
+en men maakt er zich aan gewoon!"
+
+Na deze vlaag van welsprekendheid kreeg Grantaire een welverdiende
+vlaag van hoest.
+
+"Van revolutie gesproken," zei Joly, "het schijnt bepaald, dat Marius
+verliefd is."
+
+"Weet men op wie?" vroeg Laigle.
+
+"Neen."
+
+"Niet?"
+
+"Neen, zeg ik."
+
+"Marius verliefd!" riep Grantaire. "Ik zie het van hier. Marius is
+een nevel en hij zal een damp hebben ontmoet. Marius behoort tot
+het dichterlijk geslacht. Wie dichter zegt, zegt dwaas. Thymbraeus
+Apollo. 't Moet een raar paartje zijn, Marius met zijn Marie, of zijn
+Maria, of zijn Mariëtte, of zijn Marion. Ik kan 't mij verbeelden
+wat het is. Een verrukking, waarin men het kussen vergeet. Kuisch
+op de aarde, maar verbonden voor de eeuwigheid. 't Zijn zielen met
+zintuigen. Zij slapen samen in de sterren."
+
+Grantaire begon zijn tweede flesch en zou misschien een tweede
+redevoering hebben begonnen, toen een nieuw wezen uit het vierkante
+luik kwam oprijzen. 't Was een kleine havelooze knaap, van ongeveer
+tien jaren, met spits gezicht, levendige oogen, ontzaggelijk veel
+haar op het hoofd, doornat van den regen en een vergenoegd voorkomen.
+
+De knaap ging zonder aarzeling, hoewel hij geen van de drie kende,
+op den Arend van Meaux toe en vroeg:
+
+"Zijt gij mijnheer Bossuet?"
+
+"'t Is mijn bijnaam," antwoordde Laigle. "Wat wilt ge?"
+
+"Een groote blonde heeft mij op den boulevard gezegd: Kent ge moeder
+Hucheloup? Ik antwoordde: ja, in de straat Chanvrerie, de weduwe van
+den oude. Toen zeide hij tot mij: Ga er heen. Gij zult er mijnheer
+Bossuet vinden en hem van mijnentwege A B C zeggen.--'t Is een grap,
+die men u speelt, niet waar? Hij heeft mij tien sous gegeven."
+
+"Joly, leen mij tien sous," zei Laigle, en zich tot Grantaire wendende:
+"Leen mij tien sous, Grantaire."
+
+Dit maakte twintig sous, welke Laigle aan den knaap gaf.
+
+"Ik dank u, mijnheer," zei het jongetje.
+
+"Hoe heet ge?" vroeg Laigle.
+
+"Navet, de vriend van Gavroche."
+
+"Blijf bij ons," zei Laigle.
+
+"Ontbijt met ons," zei Grantaire.
+
+De knaap antwoordde:
+
+"Ik kan niet; ik behoor bij den optocht; ik moet schreeuwen: weg
+met Polignac!"
+
+En strijkvoetend, 't geen de eerbiedigste groet is, ging hij heen.
+
+Toen de knaap weg was, zeide Grantaire: "Dit is een echte straatjongen
+van Parijs!"
+
+Intusschen peinsde Laigle; hij zeide halfluid:
+
+"A B C beteekent: Begrafenis van Lamarque."
+
+"De groote blonde," merkte Grantaire op, "is Enjolras, die u laat
+waarschuwen."
+
+"Willen wij gaan?" vroeg Bossuet.
+
+"Het regent," zei Joly. "Ik heb gezworen in 't vuur te gaan, maar
+niet in 't water. Ik wil niet verkouden worden."
+
+"Ik blijf hier," zei Grantaire. "Ik houd meer van een ontbijt dan
+van een lijkkoets."
+
+"Dus: wij blijven," hernam Laigle. "Nu, dan gedronken. Men kan
+overigens aan de begrafenis ontbreken, zonder aan het oproer te
+ontbreken."
+
+"O! bij het oproer doe ik mee," riep Joly.
+
+Laigle wreef zich de handen:
+
+"Men zal dan nu de revolutie van 1830 gaan verbeteren. Inderdaad zij
+drukt en knelt het volk."
+
+"Uw revolutie is mij schier onverschillig," zei Grantaire. "Ik haat
+dit gouvernement niet. 't Is de kroon door de slaapmuts getemperd. 't
+Is een schepter, die in een parapluie uitloopt. Inderdaad, thans nu ik
+er aan denk, en bij de tegenwoordige weersgesteldheid, zou Lodewijk
+Filips zijn koningschap tot tweeërlei einden kunnen gebruiken; het
+schepter-eind tegen het volk houden, en het parapluie-eind tegen den
+hemel openen."
+
+De kamer was donker, en de zwaar betrokken lucht vermeerderde nog de
+donkerheid. Er was niemand in de herberg noch op de straat, iedereen
+was "naar de gebeurtenissen gaan kijken."
+
+"Is het middag of middernacht?" riep Bossuet. "Men ziet geen hand
+voor de oogen. Licht, Gibelotte!"
+
+Grantaire was treurig en dronk.
+
+"Enjolras veracht mij," bromde hij. "Enjolras heeft gedacht: Joly
+is ziek, Grantaire is dronken. Hij heeft Navet dus tot Bossuet
+gezonden. Zoo hij mij was komen halen, zou ik hem gevolgd zijn. Nu,
+des te erger voor Enjolras; ik zal niet naar zijn begrafenis gaan."
+
+Ten gevolge van dit besluit, verlieten Bossuet, Joly en Grantaire
+de herberg niet. Tegen twee uren des namiddags was de tafel, waaraan
+zij zaten, vol ledige flesschen. Er brandden twee kaarsen, een op een
+geheel groenkoperen blaker, de andere in den hals van een gebarsten
+karaf. Grantaire had Joly en Bossuet tot drinken verleid, daarentegen
+hadden Joly en Bossuet Grantaire weder tot vroolijkheid gebracht.
+
+Sedert den middag was Grantaire reeds over den wijn, een kleine bron
+van droomerijen. De wijn brengt bij ernstige drinkers slechts een
+gevoel van achting voort. In de dronkenschap ligt de zwarte en de witte
+tooverkunst. Grantaire was een wonderbaar droomdrinker. De duisternis
+van een geduchte dronkenschap, die zich voor hem opende, trok hem aan,
+in plaats van hem tegen te houden. Hij had van de flesschen afgezien
+en was tot het slokje overgegaan. Het slokje is de afgrond. Daar
+hij noch opium, noch haschich bij de hand had, en zijn hersens met
+schemering wilde vullen, had hij zijn toevlucht genomen tot dat
+vreeselijk mengsel van brandewijn, stout (Engelsch bier) en bitter,
+'t welk zulk een vreeselijke slaapzucht veroorzaakt. Van deze drie
+dampen, bier, brandewijn en bitter, is het lood der ziel gemaakt. 't
+Zijn drie duisternissen, waarin de hemelsche kapel verdrinkt, en er
+ontstaan dan, uit een damp, die zich in den vorm van vleermuizenvlerken
+samentrekt, drie sprakelooze furiën, de nachtmerrie, de nacht en de
+dood, die boven de slapende Psyché fladderen.
+
+Grantaire was nog niet in dien somberen toestand geraakt; verre van
+daar. Hij was wonderbaarlijk vroolijk, en Bossuet en Joly bleven hem
+niets schuldig. Zij klonken. Grantaire paarde aan de zonderlinge
+uitdrukking van woorden en denkbeelden de wonderlijkste gebaren;
+vol waardigheid liet hij zijn linkerhand op zijn knie rusten, zijn
+arm vormde een rechthoek, zijn das was los, en met een vol glas in
+zijn rechterhand schrijlings op een bankje zittende, sprak hij tot
+Matelotte, de dikke dienstmeid, deze plechtige woorden:
+
+"Dat men de poorten van het paleis opene! dat iedereen lid der Fransche
+academie zij en het recht hebbe madame Hucheloup te kussen! laat
+ons drinken."
+
+En zich tot madame Hucheloup wendende, voegde hij er bij:
+
+"Antieke, door het gebruik gewijde vrouw, nader, opdat ik u
+aanschouwe!"
+
+Joly riep:
+
+"Matelotte en Gibelotte, geeft Grantaire niet meer te drinken. Hij
+verteert schrikkelijk veel geld. Sedert van morgen heeft hij reeds aan
+allerlei uitspattingen twee francs vijf-en-negentig centimes verspild."
+
+Grantaire hernam:
+
+"Wie heeft zonder mijn verlof de sterren afgerukt om ze als kaarsen
+op de tafel te zetten?"
+
+Bossuet, hoewel zeer dronken, had zijn bedaardheid behouden.
+
+Hij zat op den rand van het open venster, liet zijn rug nat regenen
+en zag zijn beide vrienden aan.
+
+Eensklaps hoorde hij achter zich rumoer, haastige voetstappen en
+de kreten "te wapen!" Hij wendde het hoofd om en zag in de straat
+St. Denis, aan het einde der straat Chanvrerie, Enjolras met een
+karabijn, Gavroche met zijn pistool, Feuilly met zijn sabel, Courfeyrac
+met zijn degen, Jean Prouvaire met zijn musket, Combeferre met zijn
+geweer, Bahorel met zijn snaphaan voorbijgaan, benevens de geheele
+gewapende onstuimige hoop die hen volgde.
+
+De straat de la Chanvrerie was niet langer dan een karabijn
+droeg. Bossuet bracht zijn beide handen als een spreektrompet voor
+den mond en riep:
+
+"Courfeyrac! Courfeyrac! hohee!"
+
+Courfeyrac hoorde dien roep, bespeurde Bossuet, deed eenige schreden in
+de straat Chanvrerie, roepende: "wat wilt ge?" dat gekruist werd met:
+"waar gaat ge heen?"
+
+"Een barricade maken," antwoordde Courfeyrac.
+
+"Nu! hier is een goede plaats! maak ze hier."
+
+"Inderdaad, Arend," zei Courfeyrac.
+
+En op een teeken van Courfeyrac stormde de troep de straat Chanvrerie
+in.
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+DE NACHT DAALT OP GRANTAIRE.
+
+
+De plaats was inderdaad uitmuntend voor een barricade geschikt,
+aangezien de straat aan den ingang wijd, aan 't einde nauw was, en als
+een blinde steeg op Corinthe toeliep. De straat Mondétour was rechts
+en links gemakkelijk te versperren, en geen aanval was mogelijk dan
+van de straat Saint-Denis; namelijk in het front en ongedekt.
+
+De dronken Bossuet had waarlijk den veldheersblik van den nuchteren
+Hannibal gehad.
+
+Toen de troep aanstormde, kwam de geheele straat in verschrikking. Geen
+voorbijganger, die zich niet uit de voeten had gemaakt. In een
+oogwenk waren links en rechts winkels, uitstallingen, deuren, vensters,
+zonneschermen, blinden en vensterluiken van allen aard, van beneden tot
+aan de daken gesloten. Een bevreesde oude vrouw had voor haar venster
+aan twee droogstokken een matras gebonden, om de geweerkogels af te
+weren. Alleen de herberg was open gebleven, en wel om de goede reden,
+dat de troep er was binnengedrongen.
+
+"Ach, mijn God, mijn God!" zuchtte madame Hucheloup.
+
+Bossuet was naar beneden Courfeyrac tegemoet gegaan.
+
+Joly, die zich aan het venster had geplaatst, riep:
+
+"Courfeyrac, gij hadt een parapluie moeten nemen. Ge zult verkouden
+worden."
+
+Middelerwijl waren in weinige minuten twintig ijzeren spijlen
+van de tralievensters der herberg gerukt, en tien ellen der straat
+opgebroken. Gavroche en Bahorel hadden in 't voorbijgaan de kar van een
+kalkbrander, Anceau geheeten, omvergeworpen. Op deze kar lagen drie
+tonnen met kalk, welke zij onder hoopen straatkeien hadden begraven;
+Enjolras had het kelderluik opgelicht, en al de ledige fusten van
+madame Hucheloup waren naast de tonnen met kalk gelegd; Feuilly had
+met zijn vingers, gewoon de fijne waaiers te schilderen, de tonnen en
+de kar met zware brokken steen vastgezet, die eensklaps, men weet niet
+van waar, te voorschijn waren gekomen. Schoorbalken waren van den gevel
+van een naburig huis genomen en op de fusten gelegd. Toen Bossuet en
+Courfeyrac zich omkeerden, was de helft der straat reeds versperd,
+met een wal van meer dan manshoogte. Niets kan beter door de hand
+des volks gebouwd worden dan 't geen door afbreken wordt vervaardigd.
+
+Matelotte en Gibelotte hadden zich bij de werklieden gevoegd. Gibelotte
+ging beladen met puin en gruis heen en weer. In haar vermoeidheid hielp
+zij aan de barricade. Zij bediende de barricade van steen, zooals zij
+de drinkers van wijn zou hebben bediend, steeds met slaperig gezicht.
+
+Een omnibus met twee witte paarden reed aan 't einde der straat
+voorbij.
+
+Bossuet sprong over de steenen, liep, hield den koetsier staande,
+deed de personen uit het rijtuig gaan, gaf de hand aan de "dames,"
+zond den koetsier weg, en keerde met het rijtuig terug, de paarden
+bij den toom leidende.
+
+"Omnibussen mogen niet voorbij Corinthe," zeide hij. "Non licet
+omnibus adire Corynthum."
+
+Een oogenblik later gingen de ontspannen paarden op het toeval af
+door de straat Mondétour, en de op zijde liggende omnibus voltooide
+de versperring der straat.
+
+Madame Hucheloup was in de grootste ontsteltenis naar de eerste
+verdieping gevlucht.
+
+Zij staarde met strakken blik rond, zonder te zien, en schreeuwde
+zacht. Haar verschrikte kreten durfden haar keel niet verlaten.
+
+"'t Is het einde der wereld," stamelde zij.
+
+Joly drukte een kus op den dikken, rooden, gerimpelden hals van
+madame Hucheloup, en zeide tot Grantaire: "Mijn vriend, ik heb den
+hals eener vrouw altijd als iets bij uitnemendheid teers beschouwd."
+
+Intusschen had Grantaire een steeds hoogere gedachtenvlucht
+genomen. Matelotte was naar de eerste verdieping teruggekeerd,
+Grantaire hield haar middel omvat en lachte luidkeels aan het venster.
+
+"Matelotte is leelijk!" riep hij, "Matelotte is het leelijkste wat
+men droomen kan. Matelotte is een fabelachtig gedrocht. Ik zal u het
+geheim harer geboorte zeggen: Een gothische Pygmalion, die figuren
+voor dakgoten van cathedralen maakte, werd op een ochtend op een
+der leelijkste ervan verliefd. Hij bad de liefde haar te bezielen,
+en zoo ontstond Matelotte. Kijkt, burgers, zij heeft bloedrood haar,
+als de minnares van Titiaan, en ze is een goede meid. Ik verzeker
+u, dat zij goed zal vechten. In ieder goed meisje zit een held. En
+moeder Hucheloup, o die is een oude dappere. Ziet, welk een baard
+zij heeft; zij heeft hem van haar man geërfd. Ja, zij is een huzaar
+en zal ook vechten. Twee zooals zij jagen de geheele voorstad op
+de vlucht. Kameraden, wij zullen het gouvernement omverwerpen,
+zoo waar als er vijftien middelzuren zijn tusschen het margarische
+en mierenzuur; overigens is het mij volkomen onverschillig. Mijne
+heeren, mijn vader heeft mij immer gehaat, wijl ik de wiskunde niet
+kon leeren. Ik begrijp niets dan de liefde en de vrijheid. Ik ben
+Grantaire, de goede jongen. Wijl ik nooit geld heb gehad, heb ik er
+mij niet aan gewoon gemaakt; zoodat het mij bijgevolg nooit ontbroken
+heeft. Zoo ik rijk ware geweest, zouden er geen armen meer zijn! Men
+zou 't gezien hebben! O, zoo goede harten volle beurzen hadden,
+hoe goed zou alles gaan. Verbeeld u Jezus Christus zoo rijk als
+Rothschild! Hoeveel goed zou hij doen! Kus mij, Matelotte! Ge zijt
+liefderijk en bedeesd; ge hebt koontjes die den zusterkus wachten en
+lippen die den liefdekus willen."
+
+"Zwijg, vat!" riep Courfeyrac.
+
+Grantaire antwoordde:
+
+"Ik ben meester in de minnekunst."
+
+Enjolras, die op de barricade stond met het geweer in de hand, richtte
+zijn schoon, ernstig gezicht op. Enjolras had, zooals men weet,
+iets van den Spartaan en den Puritein. Hij zou met Leonidas in de
+Thermopylen gesneuveld zijn, en met Cromwell Drogheda verbrand hebben.
+
+"Grantaire!" riep hij, "ga uw roes ergens elders uitslapen. 't Is
+hier de plaats der geestvervoering, niet der dronkenschap. Onteer de
+barricade niet."
+
+Dit toornig woord maakte op Grantaire een zonderlingen indruk.
+
+'t Was alsof hem een glas koud water in 't gezicht was geworpen. Hij
+scheen plotseling nuchter te zijn geworden. Hij zette zich met de
+ellebogen op een tafeltje, bij het venster, aanschouwde Enjolras met
+onuitsprekelijke zachtheid en zeide:
+
+"Laat mij hier slapen."
+
+"Slaap elders!" riep Enjolras.
+
+Maar Grantaire steeds zijn doffe, teedere oogen op hem gericht
+houdende, antwoordde:
+
+"Laat mij hier slapen--tot ik sterve."
+
+Enjolras beschouwde hem met verachtenden blik:
+
+"Grantaire, ge zijt onbekwaam te gelooven, te denken, te willen,
+te leven en te sterven."
+
+Grantaire antwoordde met ernstige stem:
+
+"Ge zult zien."
+
+Hij stamelde nog eenige onverstaanbare woorden, toen zonk zijn hoofd
+zwaar op de tafel, en, zooals gewoonlijk het gevolg is in het tweede
+tijdperk der dronkenschap, waarin Enjolras hem ruw en plotseling
+gestort had, sliep hij een oogenblik later in.
+
+
+
+
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+POGINGEN VAN TROOST OP DE WEDUWE HUCHELOUP.
+
+
+Bahorel, wegens de barricade in verrukking, riep:
+
+"Nu ligt de straat bloot, dat staat haar goed!"
+
+Terwijl Courfeyrac bezig was met een weinig de herberg af te breken,
+poogde hij de weduwe herbergierster te troosten.
+
+"Beklaagdet ge u niet onlangs, moeder Hucheloup, toen men procesverbaal
+tegen u opmaakte, wijl Gibelotte uit het venster een bedkleedje
+had uitgeschud?"
+
+"Ja, mijn goede mijnheer Courfeyrac. Ach, goede God, wilt ge mij
+ook deze tafel op dat leelijke ding zetten? Niet alleen wegens het
+bedkleedje, maar ook wegens een bloempot, die uit het dakvenster op de
+straat viel, heeft het gouvernement mij met honderd francs beboet. Is
+'t geen schandelijkheid?"
+
+"Nu, moeder Hucheloup, wij zullen u wreken."
+
+Moeder Hucheloup scheen niet goed te begrijpen, wat zij bij deze wijze
+van schadevergoeding winnen zou. Zij was tevreden, op de wijze dier
+Arabische vrouw, welke van haar man een klap hebbende ontvangen,
+zich bij haar vader beklaagde, wraak eischte en zeide: "Vader, ge
+zijt mijn man een beleediging voor zijn beleediging schuldig." De
+vader vroeg: "Op welke wang hebt ge den klap ontvangen?"--"Op de
+linkerwang." De vader gaf haar een slag op de rechterwang zeggende:
+"Nu zijt ge voldaan. Ga uw man zeggen, dat hij mijn dochter een klap
+heeft gegeven, maar dat ik zijn vrouw terug heb geslagen."
+
+De regen had opgehouden. Er was versterking aangekomen. Werklieden
+hadden onder hun kielen een tonnetje buskruit, een mand met
+flesschen vitriool, twee of drie flambouwen en een menigte lampions,
+de overblijfsels van het feest des Konings, gebracht, welk feest
+onlangs, namelijk den 1sten Mei, gevierd was. Men zeide, dat deze
+amunitie vanwege een kruidenier uit de voorstad St. Antoine, genaamd
+Pepin, kwam. Men verbrak de eenige lantaarn in de straat Chanvrerie,
+de daarop volgende lantaarn in de straat St. Dénis en al de lantaarns
+in de omliggende straten: Mondétour, du Cygne, des Prêcheurs, en der
+groote en kleine Truanderie.
+
+Enjolras, Combeferre en Courfeyrac bestuurden alles. Nu werden twee
+barricaden tegelijkertijd opgeworpen, die beide tegen het huis
+Corinthe steunden en een rechthoek vormden; de grootste sloot de
+straat Chanvrerie, de andere de straat Mondétour aan de zijde van de
+Zwanestraat. Deze laatste, zeer smalle barricade was slechts uit tonnen
+en straatsteenen samengesteld. Er waren omstreeks vijftig werklieden;
+waarbij een dertigtal met geweren gewapend; want onderweg hadden zij
+al wat een zwaardvegerswinkel bevatte, geleend.
+
+Men kan zich niets grilliger en bonter voorstellen dan dezen troep. De
+een droeg een buis, een sabel en twee ruiterpistolen; een ander
+was in hemdsmouwen en had een ronden hoed op en een kruithoorn op
+zijde; een derde was met negen vel grauw papier geharnast en met een
+zadelmakersels gewapend. Een schreeuwde: "Verdelgen wij allen en sneven
+wij op de punt onzer bajonnetten!" deze had geen bajonnet. Een ander
+droeg over zijn jas den koppel en de patroontasch van een nationale
+garde, op het foudraal van welke patroontasch in roode wol dit
+opschrift stond: "Openbare orde." Er waren veel geweren met de nummers
+der legioenen, weinig hoeden, geen dassen, veel naakte armen, eenige
+pieken, lieden van allerlei ouderdom, allerlei gezichten; bleeke,
+kleine jongelingen, bronskleurige kaaiwerkers. Allen haastten zich;
+en terwijl men elkander hielp, sprak men van de mogelijke kansen;
+dat men tegen drie uren 's morgens hulp zou hebben, dat men van een
+regiment zeker was; dat geheel Parijs in opstand zou komen. Vreeselijke
+gesprekken, waaronder zich een soort van hartelijke vroolijkheid
+mengde. Men zou gezegd hebben, dat het broeders waren; maar zij kenden
+zelfs elkanders namen niet. De groote gevaren hebben dit schoone,
+dat zij de broederschap van onbekenden in het licht stellen.
+
+In de keuken was een vuur ontstoken, en men goot in een vorm kogels
+van tinnen potten, lepels, vorken en van al het tinwerk, dat in de
+herberg voorhanden was. Onder dit alles dronk men. De knalhoedjes en
+kogels lagen op de tafels tusschen de wijnglazen. In de biljartkamer
+waren vrouw Hucheloup, Matelotte en Gibelotte, ieder op verschillende
+wijze door den schrik bevangen, de eene versuft, de andere hijgend,
+de derde levendig, bezig oud linnen te scheuren en pluksel te maken,
+hierbij geholpen door drie opstandelingen, harige, gebaarde snaken,
+die met naaistershanden het linnen plozen en de vrouwen deden beven.
+
+De man met de rijzige gestalte, dien Courfeyrac, Combeferre en
+Enjolras hadden opgemerkt, juist toen hij zich aan den hoek der
+Billettes bij den hoop voegde, werkte aan de kleine barricade en
+maakte er zich nuttig. Gavroche werkte aan de groote. De knaap, die
+Courfeyrac in diens woning gewacht en naar mijnheer Marius gevraagd
+had, was omstreeks het oogenblik verdwenen, toen men den omnibus
+omver had geworpen.
+
+Gavroche, die geheel opgewekt en verheugd was, liep heen en weder,
+naar boven, naar beneden, juichte en zong. Hij scheen er te zijn
+om allen aan te moedigen. Had hij een prikkel? ja, gewis, zijn
+blijdschap. Men zag, men hoorde Gavroche immer. Hij vervulde de lucht
+en was overal tegelijk. Stilstand was voor hem onmogelijk. De groote
+barricade voelde hem op haar rug. Hij plaagde de gapers, spoorde de
+luiaards aan, wekte de vermoeiden op, maakte de denkers levendig,
+vervroolijkte dezen, bracht genen tot adem, anderen in toorn, allen
+in beweging; hier spotte hij met een student, daar tergde hij een
+werkman; vloog, stond stil, ijlde door het gewoel en den arbeid,
+sprong van het een op het ander, floot, gonsde en plaagde allen;
+hij was de vlieg van de revolutionnaire koets.
+
+De eeuwigdurende beweging was in zijn kleine armen en het eeuwigdurend
+geschreeuw in zijn kleine longen.
+
+"Moedig! nog meer keien! nog meer tonnen! nog meer voorwerpen!
+waar zijn ze? Hier met een mand gruis om deze opening te dichten. Ze
+is klein, uw barricade. Ze moet hooger zijn. Legt en werpt er alles op,
+steekt er alles in. Breekt het huis af. Ha! zie hier een glazen deur!"
+
+Dit deed de werklieden uitroepen:
+
+"Een glazen deur! wat zullen wij met een glazen deur uitvoeren, knaap?"
+
+"Een glazen deur is uitmuntend voor een barricade. Het belet wel niet
+dat men ze aanvalt, maar hindert om ze te nemen. Zijt ge dan nooit
+over een muur, waarop glasscherven lagen, geklauterd, om appels te
+kapen. Een glazen deur snijdt de likdoorns der nationale garde af,
+wanneer zij de barricade wil beklimmen. Verduiveld! het glas is
+verraderlijk. Uw verbeelding, kameraads! is niet zeer sterk; ge
+begrijpt niets."
+
+Overigens was hij verwoed op zijn pistool zonder haan. Hij ging van den
+een tot den ander en eischte een geweer: "Ik wil een geweer!" riep hij,
+"waarom geeft men mij geen geweer?"
+
+"Gij een geweer!" zei Combeferre.
+
+"Waarom niet?" hernam Gavroche; "ik had er een in 1830, toen men met
+Karel X plukhaarde!"
+
+Enjolras haalde de schouders op en zeide:
+
+"Wanneer de mannen er allen hebben, zal men ze aan de kinderen geven."
+
+Gavroche wendde zich fier om en antwoordde:
+
+"Zoo ge vóór mij sneuvelt, neem ik het uwe."
+
+"Straatjongen!" zei Enjolras.
+
+"Melkmuil!" zei Gavroche.
+
+Een pronker, die, naar hier verdwaald, aan het einde der straat
+slenterde, gaf een afleiding.
+
+Gavroche riep hem toe:
+
+"Voeg u bij ons, jongmensch. Nu! wilt ge dan niets voor het oude
+vaderland doen?"
+
+De pronker maakte zich schielijk uit de voeten.
+
+
+
+
+
+
+VIJFDE HOOFDSTUK.
+
+DE TOEBEREIDSELEN.
+
+
+De dagbladen van dien tijd, welke zeiden, dat de barricade der
+straat Chanvrerie, "dit schier oninneembare gewrocht," zooals zij
+'t noemden, tot aan de eerste verdieping van een huis reikte, hebben
+zich vergist. Zij was werkelijk niet hooger dan zes of zeven voet. Zij
+was zoodanig opgeworpen, dat de strijders of er achter verdwijnen, of
+de versperring beheerschen konden, en zelfs er den top van bestijgen,
+langs vier rijen straatsteenen, die van binnen als een trap opeen
+waren gestapeld. Van buiten had het front der barricade, welke, uit
+stapels straatsteenen en tonnen samengesteld, door balken en planken
+verbonden was, die in de wielen der kar van Anceau en den omvergeworpen
+omnibus waren gestoken, een steil, ontoegankelijk voorkomen.
+
+Een opening, genoegzaam om één persoon door te laten, was tusschen
+den muur der huizen en het einde der barricade gelaten, waardoor
+men er kon in- en uitgaan. De boom van den omnibus was met touwen
+overeind gebonden, en een roode vlag, daaraan vastgehecht, wapperde
+boven de barricade.
+
+De kleine barricade Mondétour, die achter de herberg was verborgen,
+viel niet in 't gezicht. Deze beide vereenigde barricaden vormden
+een wezenlijke redoute. Enjolras en Courfeyrac hadden het onnoodig
+geoordeeld het ander gedeelte der straat Mondétour te barricadeeren,
+dat in de straat des Prêcheurs op de Halles uitloopt, vermoedelijk om
+zoo mogelijk een gemeenschap met buiten te behouden, en weinig beducht
+van in de gevaarlijke en moeielijke steeg des Prêcheurs aangevallen
+te worden.
+
+Uitgezonderd dezen opengebleven uitgang, benevens de enge snijding
+in de straat Chanvrerie, vertoonde het inwendige der barricade,
+waarin de herberg uitliep, een aan alle zijden gesloten onregelmatig
+vierkant. Tusschen de groote versperring en de hooge huizen, die den
+achtergrond der straat vormden, was een ruimte van omstreeks twintig
+schreden, zoodat de barricade gezegd kon worden tegen deze huizen te
+leunen, die alle bewoond, doch van onder tot boven gesloten waren.
+
+Dit geheele werk werd zonder eenige belemmering in minder dan een uur
+voltooid, en zonder dat deze handvol stoutmoedige mannen een berenmuts
+of bajonnet zagen te voorschijn komen. De weinige burgers, welke zich
+op dit tijdstip van het oproer nog in de straat St. Denis waagden,
+sloegen een blik in de straat Chanvrerie, bespeurden de barricade en
+versnelden hun schreden.
+
+Toen de twee barricaden voltooid waren en de vlag er van woei, droeg
+men een tafel uit de herberg, en Courfeyrac klom op die tafel. Enjolras
+bracht het vierkante koffertje en Courfeyrac opende het. Dat koffertje
+was vol patronen. Toen men de patronen zag, doorliep een rilling
+zelfs de moedigsten, en er ontstond een oogenblik stilte.
+
+Glimlachend deelde Courfeyrac ze uit.
+
+Ieder ontving dertig patronen. Velen hadden buskruit en maakten er nog
+meer patronen van, met de kogels, die men goot. Het vaatje buskruit
+stond ter zijde op een andere tafel bij de deur, en men hield dit
+in voorraad.
+
+De alarmtrom, die door geheel Parijs werd geslagen, hield niet op,
+doch eindelijk werd dit voor hen een eentonig geluid, waarop zij geen
+acht meer sloegen. Nu eens verwijderde het zich, dan kwam het weer
+nader, met sombere afwisseling van toon.
+
+Men laadde de karabijnen en geweren zonder overijling en met ernstige
+plechtigheid. Enjolras plaatste drie schildwachten buiten de barricade,
+een in de straat Chanvrerie, de tweede in de Predikerstraat, de derde
+aan den hoek der kleine Truanderie.
+
+Toen nu de barricades gereed, de posten aangewezen, de geweren
+geladen, de schildwachten uitgezet waren, wachtten zij gewapend,
+stoutmoedig, gerust, alleen in deze vreeselijke straten, waar niemand
+meer kwam, omgeven door deze doodsche, als uitgestorven huizen,
+waarin geen menschelijk leven vernomen werd, gehuld in de toenemende
+avondschaduwen, te midden van deze duisternis en stilte, waarin men
+iets onheilspellends en schrikbarends voelde naderen.
+
+
+
+
+
+
+ZESDE HOOFDSTUK.
+
+IN AFWACHTING.
+
+
+Wat deden zij in deze uren van afwachting?
+
+Wij moeten het zeggen, wijl het tot de geschiedenis behoort.
+
+Terwijl de mannen patronen en de vrouwen pluksel maakten, terwijl
+een groote ketel vol gesmolten tin en lood, bestemd om er kogels van
+te gieten, op een gloeiend komfoor rookte, terwijl de schildwachten
+met het geweer in den arm op de barricade stonden, terwijl Enjolras,
+dien niets kon afleiden, het oog op de schildwachten hield, gingen
+Combeferre, Courfeyrac, Jean Prouvaire, Feuilly, Bossuet, Joly,
+Bahorel en eenige anderen tot elkander en vereenigden zich, als in de
+zorgelooste dagen van hun studententijd, en in den hoek van deze in
+een kazemat veranderde herberg, op een paar schreden van de redoute,
+welke zij hadden opgericht, terwijl hun geladen geweren tegen den
+rug van hun stoel stonden, begonnen deze zoo schoone jongelingen,
+zoo nabij hun laatsten oogenblik misschien, liefdesgedichten te
+reciteeren, als deze:
+
+
+ Vous rappelez-vous notre douce vie
+ Lorsque nous étions si jeunes tous deux,
+ Et que nous n'avions au coeur d'autre envie
+ Que d'être bien mis et d'être amoureux!
+
+ Lorsqu'en ajoutant votre âge à mon âge,
+ Nous ne comptions pas à deux quarante ans,
+ Et que, dans notre humble et petit ménage,
+ Tout, même l'hiver, nous était printemps!
+
+ Beaux jours! Manuel était fier et sage,
+ Paris s'asseyait à de saints banquets,
+ Foy lançait la foudre, et votre corsage
+ Avait une épingle où je me piquais.
+
+ Tout vous contemplait. Avocat sans causes.
+ Quand je vous menais au Prado dîner,
+ Vous étiez jolie au point que les roses
+ Me faisaient l'effet de se retourner.
+
+ Je les entendais dire: est-elle belle!
+ Comme elle sent bon! quels cheveux à flots
+ Sous son mantelet elle cache une aile;
+ Son bonnet charmant est à peine éclos.
+
+ J'errais avec toi, pressant ton bras souple.
+ Les passants croyaient que l'amour charmé
+ Avait marié, dans notre heureux couple.
+ Le doux mois d'avril au beau mois de mai.
+
+ Nous vivions cachés, contents, porte close,
+ Dévorant l'amour, bon fruit défendu;
+ Ma bouche n'avait pas dit une chose
+ Que déjà ton coeur avait répondu.
+
+ La Sorbonne était l'endroit bucolique
+ Où je t'adorais du soir au matin.
+ C'est ainsi qu'une âme amoureuse applique
+ La carte du Tendre au pays Latin.
+
+ O place Maubert! O place Dauphine!
+ Quand, dans le taudis frais et printanier,
+ Tu tirais ton bas sur ta jambe fine,
+ Je voyais un astre au fond du grenier.
+
+ J'ai fort lu Platon, mais rien ne m'en reste
+ Mieux que Malebranche et que Lamennais
+ Tu me démontrais la bonté céleste
+ Avec une fleur que tu me donnais.
+
+ Je t'obéissais, tu m'étais soumise.
+ O grenier doré! te lacer! te voir
+ Aller et venir dès l'aube en chemise,
+ Mirant ton front jeune à ton vieux miroir!
+
+ Et qui donc pourrait perdre la mémoire
+ De ces temps d'aurore et de firmament,
+ De rubans, de fleurs, de gaze et de moire,
+ Où l'amour bégaie un argot charmant!
+
+ Nos jardins étaient un pot de tulipe;
+ Tu masquais la vitre avec un jupon;
+ Je prenais le bol de terre de pipe,
+ Et je te donnais la tasse en japon.
+
+ Et ces grands malheurs qui nous faisaient rire
+ Ton manchon brûlé, ton boa perdu!
+ Et ce cher portrait du divin Shakespeare
+ Qu'un soir pour souper nous avons vendu.
+
+ J'étais mendiant, et toi charitable.
+ Je baisais au vol tes bras frais et ronds.
+ Dante in-folio nous servait de table
+ Pour manger gaîment un cent de marrons.
+
+ La première fois qu'en mon joyeux bouge,
+ Je pris un baiser à ta lèvre en feu,
+ Quand tu t'en alias décoiffée et rouge,
+ Je restai tout pâle et je crus en Dieu!
+
+ Te rappelles-tu nos bonheurs sans nombre,
+ Et tous ces fichus changés en chiffons!
+ Oh! que de soupirs, de nos coeurs pleins d'ombre,
+ Se sont envolés dans les cieux profonds! [10]
+
+
+Het uur, de plaats, deze herinneringen der jeugd, eenige sterren
+die aan den hemel begonnen te fonkelen, de doodsche stilte op de
+eenzame straten, de nabijheid van het onvermijdelijke avontuur, dat
+zich voorbereidde, dit alles gaf een opwekkende bekoorlijkheid aan
+deze halfluid in de avondschemering gefluisterde verzen door Jean
+Prouvaire, die, zooals gezegd is, een teeder dichter was.
+
+Men had intusschen in de kleine barricade een lampion ontstoken,
+en in de groote een dier dikke wasflambouwen, zooals men ze op
+vastenavond voor de rijtuigen ontmoet, welke met gemaskerden beladen
+naar de Courtille gaan. Men weet, dat deze flambouwen uit de voorstad
+St. Antoine kwamen.
+
+Deze toorts stond in een soort van kooi, van straatsteenen gemaakt,
+die aan drie zijden gesloten was, om ze tegen den wind te beschutten,
+en ze was zoodanig geplaatst, dat al haar licht op de vlag viel,
+terwijl de straat en de barricade in de duisternis bleven, zoodat men
+niets zag dan de roode vlag, die als door een groote dievenlantaarn
+verlicht scheen.
+
+Dat licht gaf aan de roode vlag een onbeschrijfelijk vreeselijken
+purpergloed.
+
+
+
+
+
+
+ZEVENDE HOOFDSTUK.
+
+DE MAN, DIEN MEN IN DE BILLETTES-STRAAT HAD ONTMOET.
+
+
+De nacht was nu gedaald, maar niets kwam. Men hoorde slechts verwarde
+geluiden, en nu en dan eenig geweergeknetter, dat echter niet aanhield
+en op verren afstand was.
+
+Dit lang toeven was een bewijs dat het gouvernement den tijd gebruikte
+om zijn krachten te verzamelen. Deze vijftig mannen wachtten er
+zestig-duizend af.
+
+Enjolras was door dat ongeduld bevangen, 't welk sterke zielen
+aangrijpt voor den aanvang van gewichtige gebeurtenissen. Hij
+begaf zich tot Gavroche, die bezig was in het benedenvertrek
+patronen te maken, bij het flauwe licht van twee kaarsen, die hij
+voorzichtigheidshalve op de toonbank had gezet, dewijl het buskruit
+op de tafels lag. De twee kaarsen wierpen niet den minsten schijn
+naar buiten. Bovendien hadden de opstandelingen gezorgd geen licht
+op de bovenverdiepingen te ontsteken.
+
+Gavroche had op dit oogenblik zijn gedachten op iets anders dan wel
+op zijn patronen gevestigd.
+
+De man van de straat des Billettes was binnengekomen en had zich aan
+het minst verlichte tafeltje geplaatst. Er was hem een munitie-geweer
+van groot model uitgereikt, dat hij tusschen de knieën hield. Gavroche,
+die tot hiertoe aan honderd "aangename" dingen had gedacht, had den
+man niet eens gadegeslagen.
+
+Toen hij binnenkwam, volgde Gavroche hem werktuiglijk met de oogen
+en bewonderde zijn geweer; toen hij was gaan zitten, sprong de
+straatjongen eensklaps overeind. Zij, die tot dat oogenblik den
+man hadden bespied, zouden ontdekt hebben, dat hij met bijzondere
+opmerkzaamheid alles in de barricade en in den troep muitelingen had
+opgenomen; sedert hij echter 't vertrek was binnengetreden, had hij
+zich aan een soort van stille overpeinzing overgegeven en scheen
+niets te zien van 't geen gebeurde. De straatjongen naderde dien
+mijmerenden persoon en draaide op de teenen om hem heen, evenals men
+om iemand gaat, dien men vreest te wekken. Tegelijkertijd vertoonden
+zich op zijn kinderlijk gelaat, dat zoo onbeschaamd en zoo ernstig
+tevens, zoo lichtzinnig en zoo diep, zoo vroolijk en zoo treurig
+was, achtereenvolgens al de trekken, die uitdrukken: "Haha!--niet
+mogelijk!--ik ben blind!--ik droom!--zou hij het zijn?--neen, hij
+is 't niet!--maar toch!--maar neen!" enz. enz. Gavroche wipte op
+zijn teenen, balde zijn handen in zijn zakken, bewoog den hals als
+een vogel, en stak de onderlip vooruit. Hij was verbaasd, onzeker,
+twijfelend, overtuigd, begoocheld. Hij had het voorkomen van den chef
+der gesnedenen op de slavenmarkt, die onder een tal logge vrouwen een
+Venus ontdekt, of van een kunstkenner, die onder een hoop kladwerk een
+Raphaël vindt. Alles was in hem werkzaam, het instinct, dat opspoort,
+en het verstand, dat verbindt. Het was duidelijk, dat Gavroche iets
+op zijn hart had.
+
+'t Was te midden dezer bezigheid, dat Enjolras hem naderde.
+
+"Gij zijt klein," zei Enjolras. "Men zal u niet zien. Ga uit de
+barricade, sluip langs de huizen: neem de straten een weinig op en
+kom mij zeggen wat er geschiedt."
+
+Gavroche hief zich op de teenen.
+
+"Ha! de kleinen zijn dan toch tot iets goed! 't Is zeer gelukkig. Ik
+ga! Vertrouw intusschen de kleinen en wantrouw de grooten...."
+
+Hij richtte het hoofd op en voegde er op gesmoorden toon bij, terwijl
+hij op den man der Billettes-straat wees:
+
+"Ziet ge dien groote?"
+
+"Nu?"
+
+"'t Is een stille verklikker."
+
+"Zijt ge er zeker van?"
+
+"Nog geen veertien dagen geleden, trok hij mij bij het oor van de
+kornis der Koningsbrug, waar ik een luchtje schepte."
+
+Enjolras verwijderde zich haastig van den straatjongen en fluisterde
+zeer zacht een dichtbij staanden werkman van de Wijnhaven eenige
+woorden toe. De werkman verliet het vertrek, en kwam zeer spoedig
+weder binnen, vergezeld van drie anderen. De vier mannen, sjouwers met
+breede schouders, plaatsten zich, zonder iets te doen dat de aandacht
+van den man der Billettes-straat kon trekken, achter de tafel waaraan
+hij zat. Zij waren blijkbaar gereed zich op hem te werpen.
+
+Toen naderde Enjolras den man en vroeg hem:
+
+"Wie zijt gij?"
+
+Bij deze plotselinge vraag, richtte de man zich verschrikt op. Hij
+boorde zijn blik tot in het diepst van Enjolras' eerlijk oog en
+scheen er zijn gedachte in uit te vorschen. Met een glimlach, die de
+verachtelijkste, krachtigste en stoutmoedigste uitdrukking der wereld
+had, antwoordde hij met trotschen ernst:
+
+"Ik zie wat het is... Nu, ja!"
+
+"Gij zijt een spion?"
+
+"Ik ben agent van het gezag."
+
+"Hoe heet gij?"
+
+"Javert."
+
+Enjolras gaf dezen vier mannen een teeken. In een oogwenk, vóór dat
+Javert den tijd had zich om te keeren, werd hij bij den kraag gevat,
+op den grond geworpen, gekneveld en onderzocht.
+
+Men vond bij hem een klein rond kaartje, tusschen twee glazen gevat,
+waarop aan de eene zijde het wapen van Frankrijk met dit opschrift:
+"Toezicht en waakzaamheid" (surveillance et vigilance) en aan de
+andere zijde deze woorden: "Javert, inspecteur van politie, oud
+twee-en-vijftig jaar;" met de handteekening van den toenmaligen
+prefect van politie Gisquet.
+
+Bovendien had hij zijn horloge en zijn beurs, welke eenige goudstukken
+bevatte. Men liet hem horloge en beurs. In het horlogezakje voelde
+men en nam er een briefje in een omslag uit, dat Enjolras opende
+en waarop hij deze regels las, die eigenhandig door den prefect van
+politie geschreven waren:
+
+"De inspecteur van politie Javert zal, zoodra hij zijn staatkundigen
+last vervuld heeft, zich door een bijzonder toezicht overtuigen of
+het waar is, dat kwaadwilligen op den rechteroever der Seine bij de
+Jenabrug iets uitvoeren."
+
+Na het onderzoek liet men Javert weder opstaan, bond hem met de
+armen op den rug in het midden van het benedenvertrek aan een kolom,
+die vroeger haar naam aan de herberg had gegeven.
+
+Gavroche, die het gansche tooneel bijgewoond en met stillen hoofdknik
+alles goedgekeurd had, naderde Javert en zeide hem:
+
+"Zoo heeft de muis de kat gegrepen."
+
+Dit alles was zoo snel in zijn werk gegaan, dat het gedaan was eer
+men er buiten de herberg iets van gemerkt had. Javert had geen kreet
+gelaten. Toen men Javert aan de kolom zag gebonden, kwamen Courfeyrac,
+Bossuet, Joly, Combeferre en de mannen, die zich tusschen de barricaden
+bevonden, toeloopen.
+
+Javert, die zoodanig met touwen aan den paal was gebonden, dat hij
+zich niet verroeren kon, richtte het hoofd op, met de deemoedige
+gerustheid van iemand, die nooit gelogen heeft.
+
+"'t Is een spion," zei Enjolras.
+
+En zich tot Javert wendende:
+
+"Gij zult doodgeschoten worden, twee minuten voor de barricade
+ingenomen wordt."
+
+Javert antwoordde op zijn meest barschen toon:
+
+"Waarom niet dadelijk?"
+
+"Wij moeten zuinig zijn met het kruit."
+
+"Maak er dan met een mes een einde aan."
+
+"Spion," zei de schoone Enjolras, "wij zijn rechters en geen
+moordenaars."
+
+Toen riep hij Gavroche...
+
+"Gij, ga aan uw werk! Doe wat ik u gezegd heb."
+
+"Ik ga," riep Gavroche.
+
+En op het punt van heen te gaan, zeide hij:
+
+"Apropos, geef mij zijn geweer! Ik laat u den muzikant, maar geef
+mij de klarinet."
+
+De straatjongen sloeg als militair aan en ijlde vroolijk door de
+snijding der groote barricade.
+
+
+
+
+
+
+ACHTSTE HOOFDSTUK.
+
+VERSCHEIDENE VRAAGTEEKENS BETREFFENDE EEN ZEKEREN LE CABUC, DIE
+MISSCHIEN NIET LE CABUC HEETTE.
+
+
+De treurige schildering, welke wij ondernomen hebben, zou niet
+volledig zijn en den lezer niet in de juiste en ware omtrekken deze
+grootsche oogenblikken van maatschappelijk zieltogen en revolutionnaire
+worsteling vertoonen, waar stuiptrekking aan kracht is gepaard, zoo wij
+in deze schets een voorval oversloegen, vol epische afgrijselijkheid
+en woestheid, dat schier onmiddellijk na Gavroches vertrek plaats had.
+
+Zooals men weet vormen de samenscholingen een soort van sneeuwbal,
+die in haar voortrollen hoopen onrustige mannen medesleept. Deze
+vragen elkander niet van waar zij komen. Onder de voorbijgangers,
+die zich gevoegd hadden bij den troep welken Enjolras, Combeferre
+en Courfeyrac aanvoerden, was iemand in 't buis van een sjouwer,
+dat aan de ellebogen versleten was, die allerlei gebaren maakte,
+vloekte en het voorkomen van een woesten dronkaard had. Deze man,
+Le Cabuc genoemd, of bijgenaamd, overigens geheel onbekend aan hen
+die beweerden hem te kennen, zeer dronken of veinzende het te zijn,
+had zich met anderen aan een tafel geplaatst, welke zij buiten de
+herberg hadden gehaald. Terwijl deze Cabuc de bij hem zittenden tot
+drinken aanspoorde, scheen hij nauwkeurig het groote huis achter de
+barricade te beschouwen, welks vijf verdiepingen de geheele straat
+tegenover de straat Saint Denis bestreken. Eensklaps riep hij:
+
+"Luistert, kameraads, uit dat huis moeten wij schieten! Zoo wij aan
+deze vensters zijn, zal geen duivel zich in de straat wagen!"
+
+"Ja, maar het huis is gesloten," zei een der drinkers.
+
+"Laat ons aankloppen."
+
+"Men zal niet openen."
+
+"Breken wij de deur open."
+
+Le Cabuc liep naar de deur, die van een zwaren klopper was voorzien
+en klopte. De deur ging niet open. Hij klopt nogmaals. Niemand
+antwoordt. Een derde klop. Dezelfde stilte.
+
+"Is hier iemand?" roept Le Cabuc.
+
+Niets verroerde zich.
+
+Toen greep hij een geweer en begon met den kolf tegen de deur te
+stooten. 't Was een oude, lage, nauwe, sterke, eikenhouten gangdeur,
+die van binnen met ijzer was beslagen, een ware vestingpoort. De
+kolfslagen deden het huis dreunen, maar schokten de deur niet.
+
+'t Scheen echter dat de bewoners ongerust werden, want eindelijk
+zag men een klein vierkant venster op de derde verdieping verlicht
+en opengaan, en aan dat venster een brandende kaars en het ontsteld
+gezicht van een man met grijs haar verschijnen, zijnde de portier.
+
+De man, die tegen de deur klopte, hield op.
+
+"Mijnheeren," vroeg de portier, "wat begeert gij?"
+
+"Open," zei Le Cabuc.
+
+"Dat kan niet, mijnheeren."
+
+"Open, open!"
+
+"Onmogelijk, mijnheeren!"
+
+Le Cabuc nam zijn geweer en legde op den portier aan, maar wijl hij
+beneden en 't zeer donker was, zag de portier hem niet.
+
+"Wilt ge openen, ja of neen?"
+
+"Neen, mijnheeren!"
+
+"Ge zegt neen?"
+
+"Ik zeg neen, goede...."
+
+De portier kon niets meer zeggen. Het geweer was afgeschoten; de kogel
+was onder de kin ingegaan en in den nek uitgekomen, na den halsader
+doorsneden te hebben. Zonder een kreet te slaken zonk de grijsaard
+ineen. De kaars viel en ging uit, en toen zag men niets meer dan een
+bewegingloos hoofd op den rand van het venster en een weinig lichten
+rook, die naar het dak opsteeg.
+
+"Zoo!" zei Le Cabuc, den kolf van zijn geweer weder op de straatsteenen
+latende vallen.
+
+Hij had dit nauwelijks gezegd, toen hij een hand voelde, die zwaar
+als de klauw eens arends op zijn schouder viel, en een stem hoorde,
+die zeide:
+
+"Kniel."
+
+De moordenaar wendde zich om en zag het bleeke, koele gelaat van
+Enjolras. Deze hield een pistool in de hand.
+
+Op het geweerschot was hij toegeschoten.
+
+Hij had met de linkerhand den kraag, den kiel, het hemd en den
+draagband van Le Cabuc gegrepen.
+
+"Kniel!" herhaalde hij.
+
+En met een onweerstaanbare beweging boog de zwakke twintigjarige
+jongeling als een riet den forschen vierkanten werkman, en deed hem
+in het slijk knielen. Le Cabuc poogde zich te verzetten, maar 't was,
+als ware hij door een bovenmenschelijke hand aangegrepen.
+
+Bleek, met blooten hals, verward haar, had Enjolras op dit oogenblik,
+met zijn vrouwelijk gelaat, iets van de Themis der Ouden. Zijn
+opgezette neusvleugels, zijn nedergeslagen oogen gaven aan zijn
+streng grieksch gelaat die vertoornde en verheven uitdrukking, welke,
+volgens de zienswijze der oude wereld, aan de gerechtigheid betaamt.
+
+De geheele barricade was toegesneld, en allen hadden zich op een
+afstand in een kring geschaard, beseffende dat 't onmogelijk was,
+een woord te zeggen bij 't geen zij zien zouden.
+
+Le Cabuc, verwonnen en geen poging tot verzet meer beproevende, beefde
+over al zijn leden. Enjolras liet hem los en zag op zijn horloge.
+
+"Keer in tot u zelven," zeide hij. "Bid of denk. Gij hebt nog een
+minuut."
+
+"Genade!" stamelde de moordenaar, toen boog hij het hoofd en mompelde
+eenige onverstaanbare vloeken.
+
+Enjolras wendde den blik niet van zijn horloge; hij liet de minuut
+voorbijgaan, en stak toen het horloge weder in zijn zak. Daarop nam
+hij Le Cabuc, die jammerend op de knieën gezonken was, bij de haren
+en drukte hem den loop van zijn pistool tegen het oor. Velen dezer
+onverschrokken mannen, die zoo gerust tot de vreeselijkste onderneming
+waren toegetreden, wendden het hoofd om.
+
+Men hoorde het schot; de moordenaar viel met het hoofd voorover op
+de straat. Enjolras richtte het hoofd op, en van de gerechtigheid
+zijner daad overtuigd, sloeg hij een strengen blik om zich.
+
+Toen stiet hij het lijk met den voet en zeide:
+
+"Werpt dat buiten."
+
+Drie mannen hieven het lichaam van den ellendeling op, dat nog de
+laatste stuiptrekkingen van het scheidend leven vertoonde, en wierpen
+het over de kleine barricade in de straat Mondétour.
+
+Enjolras stond in gedachten verdiept. Wie weet welk een grootsche
+duisternis zich langzaam over zijn vreeselijke rust spreidde. Eensklaps
+verhief hij de stem. Allen zwegen.
+
+"Burgers," zei Enjolras, "wat die man heeft gedaan, is vreeselijk; en
+wat ik heb gedaan, is afschuwelijk. Hij heeft gemoord, en daarom heb
+ik hem gedood. Ik moest het doen, want de opstand moet zijn krijgstucht
+hebben. Hier is moord een nog grooter misdaad dan elders; de revolutie
+richt haar blik op ons, wij zijn de priesters der republiek, wij zijn
+de offers van den plicht en onze strijd mag door geen misdaad bezoedeld
+worden. Ik heb dus dezen man gevonnist en ter dood veroordeeld. Wat mij
+aangaat, ik was genoodzaakt te doen wat ik gedaan heb, hoezeer ik het
+verafschuwde; ik heb mijzelven dus ook gericht en gij zult aanstonds
+zien waartoe ik mij heb veroordeeld." Allen, die hem hoorden, beefden.
+
+"Wij zullen uw lot deelen," riep Combeferre.
+
+"Goed," hernam Enjolras. "Nog één woord. Door dezen man te dooden,
+gehoorzaamde ik aan de noodzakelijkheid; maar de noodzakelijkheid is
+een monster der oude wereld; de noodzakelijkheid heet Noodlot. De wet
+van den vooruitgang nu, is dat de monsters voor de Engelen verdwijnen,
+en het Noodlot voor de Broederschap wijke. 't Is een slecht oogenblik
+om het woord liefde uit te spreken. Om 't even, ik noem en verheerlijk
+het. Liefde, ge zijt de toekomst. Dood, ik bedien mij van u, maar
+haat u. Burgers, in de toekomst zullen noch donderslagen, noch wreede
+onwetendheid, noch bloedige wedervergelding zijn. Wanneer er geen Satan
+meer is, zal er geen Michaël meer zijn. In de toekomst zal niemand een
+ander meer dooden, de aarde zal gelukkig zijn, het menschelijk geslacht
+zal beminnen. De dag zal komen, burgers, dat alles eensgezindheid,
+harmonie, vreugd en leven zal zijn, hij zal komen, en om hem te doen
+komen, willen wij sterven."
+
+Enjolras zweeg, zijn teedere lippen sloten zich; eenigen tijd bleef
+hij bewegingloos als marmer op de plek staan, waar hij bloed had
+vergoten. Zijn strak oog maakte, dat men slechts fluisterend om
+hem sprak.
+
+Zwijgend drukten Jean Prouvaire en Combeferre elkander de hand en
+dicht bij elkander in den hoek der barricade staande, aanschouwden
+zij met bewondering, waaraan zich medelijden paarde, den ernstigen
+jongeling, die beul en priester, en even als het kristal, licht maar
+tevens rots was.
+
+Laat ons hier terstond zeggen, dat later, na het gevecht, toen de
+lijken naar de Morgue gebracht en onderzocht werden, bij Le Cabuc
+een kaart van politieagent werd gevonden. De schrijver van dit boek
+heeft in 1848 het bijzonder rapport te dezer zake aan den prefect
+van politie van 1832 in handen gehad.
+
+Laat er ons bijvoegen, dat, zoo men de vreemde, maar waarschijnlijk
+gegronde geruchten gelooven mag, Le Cabuc Claquesous was. Zeker is
+het, dat na den dood van Le Cabuc nimmer meer van Claquesous gehoord
+werd. Claquesous heeft geen spoor van zijn verdwijning achtergelaten;
+het schijnt, dat hij tot het onzichtbare is teruggekeerd. Zijn leven
+was duisternis, zijn einde nacht.
+
+Geheel de troep opstandelingen was nog onder den indruk van dit zoo
+spoedig gevoerd en zoo haastig geëindigd proces, toen Courfeyrac in
+de barricade den kleinen jongen wederzag, die hem dien morgen naar
+Marius had gevraagd.
+
+Deze jongen, met dit stoutmoedig, onbezorgd voorkomen, had zich bij
+het vallen van den avond weder bij de opstandelingen gevoegd.
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK XIII.
+
+MARIUS TREEDT IN DE SCHADUW.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+VAN DE STRAAT PLUMET NAAR DE WIJK ST. DENIS.
+
+
+De stem, die in de schemering Marius naar de barricade der straat
+Chanvrerie had geroepen, had op hem den indruk der stem van het
+noodlot gemaakt. Hij wilde sterven, de gelegenheid bood er zich
+toe aan; hij klopte aan de deur van het graf, een hand reikte hem
+in de schaduw den sleutel. Die sombere openingen, welke zich in de
+duisternis aan de wanhoop vertoonen, zijn verleidelijk. Marius nam
+de staaf uit het hek, welke hem zoo dikwerf doorgang had verleend,
+ging uit den tuin en zeide: "Welaan!"
+
+Zinneloos van smart, niets bepaalds en zekers meer in zijn hersenen
+voelende, niet in staat voortaan iets meer van het lot te verwachten,
+na deze twee, in de dronkenschap der jeugd en der liefde doorgebrachte
+maanden, tegelijk door al de droomen der wanhoop overweldigd, had
+hij nog slechts één wensch: er spoedig een einde aan te maken.
+
+Haastig ging hij voort; toevallig was hij gewapend, daar hij de
+pistolen van Javert bij zich had.
+
+De jongeling, dien hij meende gezien te hebben, was op de straat uit
+zijn oogen verdwenen.
+
+Marius, die de straat Plumet langs den boulevard had verlaten, ging
+over de Esplanade, de brug der Invaliden, de Champs-Elysées, het plein
+Lodewijk XV, tot hij de straat Rivoli bereikte. De magazijnen waren
+er open; het gas brandde onder de bogen: de vrouwen deden inkoopen
+in de winkels, men at ijs in het café Laiter, en pasteitjes bij den
+Engelschen pasteibakker. Echter reden eenige postrijtuigen in galop
+van het hôtel des Princes en het hôtel Meurice.
+
+Marius ging door de passage Delorme naar de straat St. Honoré. De
+winkels waren daar gesloten, de bewoners spraken voor hun op een kier
+staande deuren, de voorbijgangers gingen heen en weder, de lantaarns
+brandden, en van de eerste verdieping af waren al de ramen als
+gewoonlijk verlicht. Op het plein van het Palais-Royal stond cavalerie.
+
+Marius ging door de straat St. Honoré. Naar gelang hij zich van het
+Palais-Royal verwijderde, waren er minder verlichte vensters: de
+winkels waren geheel gesloten, niemand stond aan de deur te praten,
+de straat werd somberder, maar tegelijkertijd nam de menigte toe. De
+voorbijgangers waren nu dichte drommen geworden. Men zag niemand in
+die menigte spreken, en evenwel ging er een dof, zwaar gegons uit op.
+
+Naar den kant der fontein de l'Arbre-Sec waren "samenscholingen,"
+beweginglooze, sombere groepen, die tusschen de heen en weergaanden
+als steenen in een stroomend water stonden.
+
+Aan den ingang der straat des Prouvaires ging de menigte niet meer
+voort. Zij vormde hier een tegenstand biedende, aaneen geslotene,
+saamgedrongene, schier ondoordringbare massa van lieden, die zacht met
+elkander spraken. Er waren schier geen zwarte kleeren noch ronde hoeden
+bij. 't Waren kielen, buizen, petten, bloote hoofden met verwilderd
+haar. Deze massa golfde verward in den nachtelijken nevel. Haar
+gefluister had een heeschen, trillenden klank. Hoewel niemand ging,
+hoorde men voetgetrappel in het slijk. Aan gene zijde dezer dichte
+menigte, in de straat du Roule, in de straat des Prouvaires, en in de
+verlenging der straat St. Honoré, was geen enkel venster verlicht. Men
+zag in het verschiet dezer straten de rijen afzonderlijke, steeds
+kleiner wordende lantaarns. De lantaarns van dien tijd geleken groote
+roode, aan touwen hangende sterren, die op de straat een schaduw als
+van een groote spin wierpen. Deze straten waren niet eenzaam. Men
+onderscheidde er bundels tegen elkander gezette geweren, bajonetten,
+die zich bewogen, en bivouakeerende troepen. Geen nieuwsgierige
+overschreed deze grens. Daar hield het verkeer op. Daar eindigde de
+menigte en begon het leger.
+
+Marius had den wil van iemand, die geen hoop meer heeft. Men had
+hem geroepen; hij moest gaan. Het gelukte hem door de menigte te
+dringen, en door de bivouakeerende troepen te sluipen; hij ontging
+de patrouilles en vermeed de schildwachten. Langs een omweg bereikte
+hij de straat Béthisy en ging naar den kant der Halles. Aan den hoek
+der straat des Bourdonnais waren geen lantaarns meer.
+
+Na de streek der volks en die der troepen te zijn voorbijgekomen,
+bevond hij zich in iets vreeselijks. Geen voorbijganger, geen soldaat,
+geen licht meer; niemand! De eenzaamheid, de stilte, de nacht; een
+onbeschrijfelijke huivering overviel hem. Wanneer hij een straat
+inging, was 't hem, alsof hij in een kelder kwam.
+
+Hij ging steeds verder.
+
+Hij deed eenige schreden. Iemand ijlde hem voorbij. Was 't een man? een
+vrouw? waren het meer personen? Hij zou het niet kunnen zeggen. 't
+Was voorbijgegaan en verdwenen.
+
+Langs allerlei omwegen kwam hij in een steeg, welke hij voor de straat
+de la Poterie hield; omstreeks het midden dier steeg stiet hij tegen
+een hindernis. Hij stak de handen uit. 't Was een omvergeworpen
+kar; zijn voet voelde waterplassen, diepten, losse en opgehoopte
+straatsteenen. 't Was een begonnen, maar verlaten barricade. Hij klom
+over de steenen en kwam aan de andere zijde der versperring. Hij
+ging dicht langs de straatpalen en nam de huizen tot richting. Op
+eenigen afstand voorbij de barricade meende hij iets wits voor zich
+te zien. Hij naderde en 't nam een vorm aan. 't Waren twee witte
+paarden, de paarden van den omnibus, welke Bossuet des morgens had
+uitgespannen en die den geheelen dag van de eene in de andere straat
+hadden rondgezworven, en eindelijk hier waren blijven staan met het
+uitgeput geduld der dieren, die evenmin de handelingen van den mensch
+begrijpen als de mensch de handelingen der Voorzienigheid begrijpt.
+
+Marius ging de paarden voorbij. Toen hij aan een straat kwam, welke hem
+de straat du Contrat Social scheen te zijn, floot een geweerkogel,
+in de duisternis in 't wild geschoten, dicht langs hem heen, en
+doorboorde boven zijn hoofd een scheerbekken, dat aan de deur van
+een barbierswinkel hing. In 1846 kon men nog in de straat du Contrat
+Social aan den hoek des Halles dat doorgeschoten scheerbekken zien.
+
+Dat geweerschot was nog leven. Van dien oogenblik ontmoette hij
+niets meer.
+
+Deze geheele streek scheen een afdaling langs donkere trappen.
+
+Marius ging niettemin steeds voort.
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+PARIJS UIT DE UILENVLUCHT GEZIEN.
+
+
+Een wezen, dat op dit oogenblik boven Parijs had gezweefd, met de
+vlerken van een vleermuis of de vleugels van een uil, zou een somber
+tafereel onder zijn oogen hebben gehad.
+
+Deze gansche oude wijk des Halles, die als een stad in een stad is,
+doorsneden van de straten St. Denis en St. Martin, waarin zich duizend
+stegen kruisen en waarvan de opstandelingen hun vesting en wapenplaats
+hadden gemaakt, verscheen hem als een ontzaggelijk groote donkere
+kuil in het midden van Parijs gegraven. Daar verzonk de blik in
+een afgrond. Wijl de straatlantaarns er stukgeslagen en de vensters
+gesloten waren, was er alle licht, alle leven, elk gerucht, iedere
+beweging geweken. De onzichtbare politie van het oproer, namelijk
+de nacht, waakte alom en handhaafde de orde. Het kleine getal in
+groote duisternis te hullen, iederen strijder te verdubbelen, door de
+kansen welke deze duisternis bevat, dit is de noodzakelijke tactiek
+van den opstand. Bij 't vallen van den avond had ieder venster, waar
+licht werd ontstoken, een kogel ontvangen. Het licht werd uitgedaan,
+soms was de bewoner gedood. Niets bewoog zich dan ook meer. In de
+huizen was niets dan schrik, rouw, angst; in de straten een soort van
+heilige ontzetting. Men zag er zelfs niet de lange rijen vensters en
+verdiepingen, de kanten der schoorsteenen en daken, het onduidelijk
+schijnsel op de slijkerige, natte straatsteenen.
+
+Het oog, dat uit de hoogte in die donkere massa had geschouwd zou
+misschien hier en daar op zekere afstanden, onduidelijke lichten
+hebben gezien, die zonderlinge, afgebroken lijnen deden uitkomen,
+omtrekken van vreemdsoortige bouwstukken, en als in bouwvallen heen
+en weder gaande lichten: daar waren de barricaden.
+
+Het overige was een nevelachtig duister, zwaarmoedig, akelig meer,
+waarboven de sombere, beweginglooze gestalten van den toren St. Jacques
+en de kerk St. Merry en twee of drie dier groote monumenten zich
+verhieven, waarvan de mensch reuzen en de nacht schimmen maakt.
+
+In den omtrek van dezen eenzamen en onrustbarenden doolhof, in de
+wijken waar het Parijsche verkeer niet opgehouden had en nog enkele
+schaarsche straatlantaarns brandden, had de beschouwer uit de lucht
+den metaalglans der sabels en bajonetten, het dof gerol der artillerie
+en het stil gewemel der bataljons, dat met de minuut toenam, kunnen
+opmerken; een ontzaggelijke gordel, die zich langzaam om het oproer
+klemde en sloot.
+
+De omsingelde wijk was niets meer dan een soort van vreeselijke
+spelonk; alles scheen er onbewegelijk of in slaap, en zooals men gezien
+heeft, heerschte in iedere straat, welke men bereiken kon, slechts
+duisternis; een beangstigende duisternis, vol hinderlagen, onbekende en
+schrikkelijke dingen, waar men slechts met angst kon binnendringen en
+toeven, waar zij, die binnengingen, beefden voor hen die hen wachtten,
+en dezen voor hen die komen zouden; onzichtbare strijders achter elken
+hoek der straat verschanst; hinderlagen van het graf in de duisternis
+des nachts verborgen. Geen ander licht was nu meer te verwachten dan
+de bliksem der geweren, geen andere ontmoeting dan de ruwe plotselinge
+verschijning van den dood. Waar? Hoe? Wanneer? Men wist het niet, maar
+'t was stellig en onvermijdelijk. Daar, op deze voor de worsteling
+aangeduide plek, zouden het gouvernement en de opstand, de nationale
+garde en de volksgenootschappen, de burgerij en het oproer in de
+duisternis rondwarend elkander ontmoeten. Voor de eenen zoowel als
+voor de anderen bestond dezelfde noodzakelijkheid. Voortaan was
+geen andere uitkomst mogelijk dan te overwinnen of te sneven. 't
+Was zulk een uiterste toestand, zulk een machtige duisternis, dat de
+beschroomdsten door moed werden bezield en de vermetelsten met schrik.
+
+Overigens was van weerszijden de woede, de verbittering, de
+stoutmoedigheid dezelfde. Voor de eenen was vooruitgaan sneven, en
+niemand dacht er aan terugwijken; voor de anderen was standhouden
+sneven, en niemand dacht aan vluchten.
+
+Noodzakelijk moest den volgenden dag alles geëindigd zijn, moest de
+triumf aan deze of aan gene zijde, moest de opstand een revolutie of
+een oproer zijn. Dit begreep het gouvernement zoowel als de partijen;
+de geringste burger gevoelde het. Hierdoor ontstond een angstgevoel,
+'t welk zich bij de ondoordringbare duisternis dezer wijk mengde,
+waar alles beslist zou worden; vandaar een vermeerdering van angst
+rondom deze stilte, waaruit een ontknooping zou ontstaan. Men
+hoorde er slechts één geluid, hartverscheurend als een doodsgalm,
+dreigend als een vervloeking,--de alarmklok van Saint-Merry. Niets
+was ijzingwekkender dan de klank van dit woest, wanhopig gelui,
+dat in de duisternis jammerde.
+
+Zooals vaak gebeurt, scheen de natuur samen te werken met hetgeen
+de menschen wilden doen. Niets stoorde de heillooze harmonie van
+het geheel. De sterren waren verdwenen; zware wolken bedekten den
+geheelen horizont met haar treurige plooien. Een donkere hemel lag
+op de doodsche straten, alsof een onmetelijk lijklaken over dit
+onmetelijk graf was gespreid.
+
+Terwijl een nog geheel politiek gevecht op deze zelfde plek werd
+voorbereid, die reeds zoovele revolutionnaire gebeurtenissen had
+gezien, terwijl de jongelingschap, de geheime genootschappen,
+de scholen, in naam der beginselen, en de middelklasse, in naam
+der stoffelijke belangen, naderden om elkander aan te vallen,
+te omstrengelen en neder te werpen; terwijl ieder het laatste en
+beslissende uur der crisis verhaastte en riep, zoowel binnen als buiten
+deze noodlottige wijk, in het diepst der onpeilbare holen van dit oude,
+ellendige Parijs, 't welk verdwijnt onder den glans van het gelukkige
+weelderige Parijs, hoorde men dof de sombere stem des volks brommen.
+
+Een vreeselijke, heilige stem, gevormd uit het gebrul van het dier en
+het woord Gods, die de zwakken verschrikt en de wijzen waarschuwt,
+die tegelijkertijd van onder komt als de stem van den leeuw, en van
+boven als de stem des donders.
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+DE UITERSTE RAND.
+
+
+Marius was aan de Halles gekomen.
+
+Daar was alles nog stiller, donkerder en onbewegelijker dan in de
+naburige straten. 't Was alsof de ijskoude rust van het graf uit de
+aarde was gekomen en zich onder den hemel had verspreid.
+
+Evenwel scheen een roode gloed op den zwarten grond van de hooge daken
+der huizen, die aan de zijde van St. Eustache de straat Chanvrerie
+sloten; 't was de weerschijn der toorts, die in de barricade van
+Corinthe brandde. Marius had zich naar dien rooden gloed gericht,
+die hem naar de Perenmarkt had gevoerd, waar hij den donkeren ingang
+der Predikerstraat bespeurde. Hij ging er in. De schildwacht der
+opstandelingen, die aan het andere einde stond, zag hem niet. Hij
+voelde zich in de nabijheid van hetgeen hij kwam zoeken en ging op
+de teenen voorwaarts. Dra bereikte hij den elleboog van het kortste
+gedeelte der straat Mondétour, zooals men zich herinnert, de eenige
+uitgang, dien Enjolras naar buiten behouden had. Om den hoek van het
+laatste huis, links, stak hij het hoofd vooruit en schouwde in dat
+gedeelte der straat Mondétour.
+
+Even voorbij den donkeren hoek der steeg en der straat Chanvrerie,
+die een breede schaduw wierp, waarin hij zelf verscholen was, zag hij
+op de straat een lichtschijnsel, op weinig afstand van de herberg,
+en daarachter een lampion, die in een soort van ruwen muur flikkerde,
+en gehurkte mannen met geweren op hun knieën. Dat alles was op tien
+ellen afstands van hem.
+
+'t Was het binnenste der barricade.
+
+De huizen ter rechterzijde der steeg verborgen hem het overige der
+herberg, de groote barricade en de vlag.
+
+Marius had nog slechts één schrede te doen.
+
+Toen zette de ongelukkige jongeling zich op een straatpaal, sloeg de
+armen over elkander en dacht aan zijn vader.
+
+Hij dacht aan den heldhaftigen kolonel Pontmercy, die zulk een fier
+soldaat was geweest, die onder de Republiek Frankrijks grenzen
+bewaakt, en onder den Keizer de grenzen van Azië betreden had;
+die Genua, Alexandrië, Milaan, Turijn, Madrid, Weenen, Dresden,
+Berlijn, Moskou had gezien; die op al de zegerijke slagvelden van
+Europa droppels van hetzelfde bloed had gestort, dat hij, Marius,
+in zijn aderen had; die vóór den tijd grijs was geworden in de
+krijgstucht en het bevelhebberschap; die met vastgegespten gordel,
+afhangende epauletten, door kruitdamp zwart geworden kokarde, door den
+helm gerimpeld voorhoofd, in de barak, in het kamp, op het bivouak,
+in de hospitalen geleefd had, en na verloop van twintig jaren uit de
+groote oorlogen terug was gekeerd met naden in de wang, glimlachende
+oogen, eenvoudig, rustig, bewonderenswaardig, rein als een kind,
+die alles voor, en niets tegen Frankrijk had gedaan.
+
+Hij zeide bij zich zelven, dat thans ook zijn dag was gekomen, zijn
+uur eindelijk had geslagen, dat ook hij, na zijn vader, dapper,
+onversaagd, stoutmoedig zou zijn, de kogels te gemoet gaan, de
+bajonetten zijn borst tegenhouden, zijn bloed vergieten, den vijand,
+den dood zoeken, op zijn beurt strijden, en het slagveld betreden,
+en dat het slagveld, 't welk hij ging betreden, de straat, en dat de
+strijd, dien hij aanging, de burgeroorlog was!
+
+Hij zag den burgeroorlog als een gapenden afgrond voor zich en hij
+zou er zich instorten.
+
+Toen overviel hem een huivering.
+
+Hij dacht aan den degen zijns vaders, dien zijn grootvader aan een
+uitdrager verkocht en dien Marius zoo smartelijk betreurd had. Hij
+zeide tot zich, dat deze dappere, onbezoedelde degen wel had gedaan
+hem te ontkomen en vertoornd in de duisternis te verzinken; dat
+die degen verstandig was geweest door aldus te ontvluchten, en de
+toekomst voorzien had; dat hij een voorgevoel had gehad van het
+oproer, den oorlog der goten, der straatsteenen, het schieten door
+keldergaten, de aanvallen van achter; dat, van Marengo en Friedland
+gekomen, hij niet naar de straat de la Chanvrerie wilde gaan; dat, na
+'t geen hij met den vader had gedaan, hij dezen oorlog met den zoon
+niet wilde doen. Hij zeide tot zich, dat, zoo deze degen hier was,
+zoo hij hem aan de sponde zijns stervenden vaders ontvangen had en
+hij hem voor dit nachtelijk gevecht tegen Franschen in een blinde
+steeg had durven vatten, hij hem zekerlijk de handen branden en als
+het zwaard des engels voor hem vlammen zou. Hij zeide tot zich, dat
+hij zich gelukkig mocht achten, dat hij dien degen niet had, dat dit
+goed, billijk was; dat zijn grootvader de werkelijke bewaarder van den
+roem zijns vaders was geweest, en het beter was, dat de degen van den
+kolonel in 't openbaar geveild, aan een uitdrager verkocht, onder het
+oud roest geworpen was, dan dat hij heden het vaderland deed bloeden.
+
+Toen weende hij bitterlijk.
+
+'t Was afschuwelijk. Maar wat zou hij doen? Zonder Cosette leven kon
+hij niet. Wijl zij vertrokken was, moest hij immers sterven! Had hij
+haar zijn woord van eer niet gegeven, dat hij sterven zou? Zij was
+vertrokken, terwijl zij dit wist; zij vond het dus goed, dat Marius
+stierf. 't Was overigens duidelijk, dat zij hem niet meer beminde,
+wijl zij vertrokken was zonder hem te berichten, zonder een woord,
+zonder een brief, hoewel zij zijn verblijf wist! Waarom en waarvoor zou
+hij thans nog leven? En daarbij, kon hij terugkeeren, na hier gekomen
+te zijn? Nu het gevaar genaderd was, zou hij het nu ontvluchten? na de
+barricade te hebben gezien, zich uit de voeten maken, bevend wegloopen
+en zeggen: "Waarlijk, ik heb er genoeg van; ik heb gezien en dat is
+genoeg; 't is de burgeroorlog, ik ga heen." Hij zou zijn vrienden
+verlaten, die hem wachtten; die hem misschien noodig hadden; die een
+handvol tegen een leger waren. Hij zou tegelijkertijd een verrader
+aan de liefde en aan de vriendschap zijn! Zijn lafhartigheid onder
+het voorwendsel van vaderlandsliefde verbergen! Dat was onmogelijk,
+en zoo de schim van zijn vader daar in die duisternis was en hem
+zag terugdeinzen, zou hij hem met het plat zijns degens slaan en hem
+toeroepen: "Voorwaarts, lafaard!"
+
+Ter prooi aan den stroom zijner gedachten boog hij het hoofd.
+
+Eensklaps richtte hij het op. In zijn geest was een schitterende
+helderheid ontstaan. 't Is aan de nabijheid van het graf eigen, dat
+zij de gedachten verruimt. Bij de nadering van het graf ziet men
+helderder. De handeling, waartoe hij misschien gereed was over te
+gaan, verscheen hem niet meer erbarmelijk, maar grootsch. Plotseling,
+door eene geheime werking der ziel, herschiep zich de straatoorlog
+voor het oog van zijn geest. Al de levendige vraagteekens zijner
+mijmering kwamen in menigte terug, doch zonder hem in verwarring te
+brengen. Hij liet er geen enkele onbeantwoord.
+
+Laat ons bedenken, waarom zou zijn vader zich vertoornen? Zijn
+er geen gevallen, dat de opstand zich tot de waardigheid van den
+plicht verheft? Welke vernedering was er voor den zoon van kolonel
+Pontmercy in het gevecht dat beginnen zou? 't Is niet meer Montmirail
+of Champaubert; 't is iets anders. 't Geldt niet een gewijd gebied,
+maar een heilige idée. Het vaderland treurt; 't zij zoo; maar de
+menschheid juicht. Is het overigens wel waar, dat het vaderland
+treurt? Frankrijk bloeit, maar de vrijheid glimlacht; en tegenover
+den glimlach der vrijheid vergeet Frankrijk zijn wonde. En zoo men
+de zaak uit een hooger gezichtspunt beschouwt, wat is er dan van een
+burgeroorlog te zeggen?
+
+Burgeroorlog? Wat bedoelt men? Is er een buitenlandsche oorlog? Is
+niet elke oorlog tusschen menschen een oorlog tusschen broeders? 't
+Is alleen het doel, dat den oorlog een naam geeft. Er is geen
+buitenlandsche of burger-oorlog; er is alleen een onrechtvaardige
+en rechtvaardige oorlog. Tot den dag wanneer het groote menschelijke
+verdrag zal zijn gesloten, kan de oorlog noodzakelijk zijn, althans
+die, welke ontstaat door de zich haastende toekomst tegen het
+terugwijkende verleden. Wat heeft men dien oorlog te verwijten? De
+oorlog wordt dan eerst schande, de degen dan eerst dolk, wanneer
+hij het recht, den vooruitgang, de rede, de beschaving, de waarheid
+vermoordt. Dan is hij, 't zij buitenlandsche of burger-oorlog,
+onrechtvaardig en heet misdaad. Met welk recht zou, behalve om deze
+heilige zaak, de rechtvaardigheid, de eene vorm van den oorlog den
+anderen verachten? met welk recht zou de degen van Washington de
+piek van Camille Desmoulins verachten? Wie is de grootste, Leonidas
+tegen den vreemde, of Timoleon tegen den dwingeland? De een is
+de verdediger, de ander de bevrijder. Zal men, zonder naar het
+doel te vragen, iederen binnenlandschen strijd veroordeelen? Men
+veroordeele dan Brutus, Marcellus, Arnold van Blankenheim,
+Coligny. Guerilla-oorlog? straatoorlog? Waarom niet? 't Was de oorlog
+van Ambiorix, van Artevelde, van Marnix, van Pelagius. Maar Ambiorix
+streed tegen Rome, Artevelde tegen Frankrijk, Marnix tegen Spanje,
+Pelagius tegen de Mooren; allen tegen den vreemdeling. Welnu, de
+monarchie is vreemdeling, de verdrukking is vreemdeling; de "gratie
+Gods" is vreemdeling. Het despotisme overweldigt de zedelijke grenzen,
+gelijk de vijandelijke inval de geographische grenzen overweldigt. Den
+dwingeland of den Engelschman wegjagen, is, in beide gevallen, zijn
+grond hernemen. Er komt een uur, waarin protesteeren niet meer baat;
+na de rede, moeten daden volgen; de levende kracht voltooit wat de
+idée ontworpen heeft; de geketende Prometheus begint, Aristogiton
+voltooit; de encyclopedie verlicht de geesten, de 10 Augustus
+electriseert ze. Na Eschylus, Thrasybules; na Diderot, Danton. De
+massa's nemen gaarne een meester aan, haar eigen wicht drukt haar. De
+menigte vereenigt zich lichtelijk tot een gehoorzaam geheel. Men moet
+de menschen aansporen, aandrijven, ruw voortstuwen, door de weldaad
+zelve hunner bevrijding, hun oogen door de waarheid zeer doen, hun
+het licht met geduchte handen toewerpen. Zij moeten tot hun eigen
+belang eenigszins door een bliksemstraal opgewekt worden, de schok
+maakt hen wakker. Vandaar de noodzakelijkheid der stormklokken en der
+oorlogen. De groote strijders moeten opstaan, de natiën door moedige
+daden verlichten en deze jammerende menschheid wakkerschudden, welke de
+"gratie Gods", het geweld, het fanatisme, het onverantwoordelijk gezag
+en de absolute majesteit met schaduw bedekken; een domme troep, die
+in zijn halve blindheid den flauwen glans dezer donkere overwinningen
+van den nacht bewondert. Weg met den dwingeland! Maar hoe? Van wien
+spreekt ge? Noemt ge Lodewijk Filips een dwingeland? Neen; evenmin
+als Lodewijk XVI. Zij zijn beiden, wat de geschiedenis gewoonlijk
+goede koningen noemt. Maar de beginselen laten zich niet kneeden, de
+logica van het ware is rechtlijnig, het eigenaardige der waarheid is,
+dat haar toegevendheid ontbreekt; dus geen concessiën; alle overmacht
+op den mensch moet tegengegaan worden; in Lodewijk XVI heerscht de
+"gratie Gods"; in Lodewijk Filips iets er van, wijl hij "Bourbon" is,
+beiden vertegenwoordigen in zekere mate de verbeurdverklaring van het
+recht, en ten einde de algemeene overheersching tegen te gaan, moeten
+zij bestreden worden; het moet, Frankrijk is altijd de eerste die
+begint. Wanneer in Frankrijk de meester valt, valt hij overal. Kortom,
+welke zaak is rechtvaardiger en bijgevolg welke oorlog grootscher
+dan de maatschappelijke waarheid te herstellen, haar troon aan de
+vrijheid, het volk aan het volk, de souvereiniteit aan den mensch
+weder te geven, op Frankrijks hoofd het purper terug te brengen,
+de rede en de gerechtigheid in haar volle recht te herstellen, alle
+kiemen van vijandschap te verstikken, door ieder het zijne te geven,
+den hinderpaal weg te nemen, welke het koningschap de algemeene
+eendracht in den weg stelt, het recht voor het menschelijk geslacht
+gelijk te maken? Zulke oorlogen stichten den vrede. Een ontzaggelijke
+vesting van vooroordeelden, voorrechten, bijgeloovigheden, logens,
+knevelarijen, misbruiken, gewelddadigheden, ongerechtigheden en
+duisternis staat nog in de wereld, met haar torens van haat. Zij
+moet vernietigd worden. Dit monsterachtig gewrocht moet ingenomen
+en gesloopt worden. De overwinning van Austerlitz is roemrijk, de
+inneming der Bastille is verheven.
+
+Wie heeft niet bij zich zelven opgemerkt, dat de ziel--en dit
+is het wonderbare harer eenheid met veelzijdigheid verbonden--de
+zonderlinge eigenschap bezit in de uiterste omstandigheden schier
+koel te redeneeren; en vaak gebeurt het, dat droevige hartstocht en
+diepe wanhoop, zelfs in hun somberste vlagen, over vreemde onderwerpen
+peinzen en bijzondere vraagstukken overwegen. De logica mengt zich met
+de stuiptrekking, en de draad der redeneering zweeft zonder te breken
+in den woesten storm der gedachten. Zoodanig was de gemoedsgesteldheid
+van Marius.
+
+Terwijl hij ternedergedrukt, maar vastberaden, en evenwel aarzelend,
+bevend voor hetgeen hij doen wilde, zich aan deze gedachten overgaf,
+dwaalde zijn blik in de barricade. De opstandelingen spraken er
+halfluid, zonder zich te bewegen, en men gevoelde er die zekere
+stilte, welke den laatsten vorm der verwachting kenmerkt. Boven
+hen onderscheidde Marius, aan het venster eener derde verdieping,
+een toeschouwer of getuige, die hem bijzonder oplettend voorkwam. 't
+Was de door Le Cabuc doodgeschoten portier. Onduidelijk zag men van
+beneden dit hoofd, door het licht der tusschen de steenen staande
+toorts. Niets vreemder, bij dit sombere, flikkerende licht, dan dit
+bleek, bewegingloos, verbaasd gelaat, met opstaand haar, open, strakke
+oogen en gapenden mond, dat zich in eene nieuwsgierige houding naar de
+straat boog. 't Scheen, alsof degeen die dood was, hen aanschouwde,
+die sterven zouden. Een lange bloedstreep, die uit het hoofd was
+gekomen, liep uit het venster tot aan de hoogte der eerste verdieping,
+waar zij ophield.
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK XIV.
+
+DE GROOTHEID DER WANHOOP.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+DE VLAG: EERSTE BEDRIJF.
+
+
+Er kwam nog niets. Op Saint-Merry had het tien uren geslagen. Enjolras
+en Combeferre hadden zich met de karabijn in de hand bij den ingang
+der groote barricade geplaatst. Zij spraken niet met elkander, maar
+luisterden en poogden het flauwste en verste gerucht van voetstappen
+te hooren.
+
+Eensklaps verhief zich te midden van deze akelige stilte een heldere,
+jonge, vroolijke stem, die uit de straat St. Denis scheen te komen,
+en zong op de wijs van het oud volkslied: Au clair de la lune, het
+volgende gerijmsel, dat met een soort hanengekraai eindigde:
+
+
+ Mon nez est en larmes,
+ Mon ami Bugeaud,
+ Prêt' moi tes gendarmes
+ Pour leur dire un mot.
+ En capote bleue,
+ La poule au shako,
+ Voici la banlieue!
+ Co-cocorico! [11]
+
+
+Zij drukten elkander de hand.
+
+"'t Is Gavroche," zei Enjolras.
+
+"Hij waarschuwt ons," zei Combeferre.
+
+Een snelle loop stoorde de stilte op de eenzame straat; men zag
+een wezen, nog vlugger dan een clown over den omnibus klauteren,
+en Gavroche sprong buiten adem in de barricade, zeggende:
+
+"Mijn geweer! Zij komen!"
+
+Een electrieke rilling doorliep de gansche barricade, en men hoorde
+de beweging der handen die naar de geweren grepen.
+
+"Wilt ge mijn karabijn?" vroeg Enjolras aan den straatjongen.
+
+"Ik wil het groote geweer," antwoordde Gavroche.
+
+En hij nam het geweer van Javert.
+
+Twee schildwachten waren teruggetrokken en bijna tegelijkertijd
+met Gavroche in de barricade gekomen. 't Waren de schildwachten
+van het einde der straat en der kleine Truanderie. De schildwacht
+in de Predikerstraat was op zijn post gebleven, 't geen aanduidde,
+dat niets van de zijde der bruggen en der Hallen kwam.
+
+De straat Chanvrerie, waarvan nauwelijks eenige straatsteenen bij
+het schijnsel van het licht, dat de vlag bescheen, zichtbaar waren,
+vertoonde aan de opstandelingen het gezicht van een lang, open,
+in rook staand poortgewelf.
+
+Ieder had zijn post voor den strijd ingenomen.
+
+Drie-en-veertig opstandelingen, waarbij Enjolras, Combeferre,
+Courfeyrac, Bossuet, Joly, Bahorel en Gavroche, lagen geknield in
+de groote barricade, zoodat hun hoofden, met de kruin er van gelijk
+waren, terwijl zij hun geweren, als in schietgaten, op de steenen
+lieten rusten, en aldus oplettend, zwijgend wachtten, gereed om te
+vuren. Zes hadden zich, onder het commando van Feuilly, met aangelegd
+geweer voor de vensters der twee verdiepingen van Corinthe geplaatst.
+
+Zoo verstreken nog eenige oogenblikken; toen werd duidelijk in de
+richting van Saint-Leu het gerucht van afgemeten, zware, talrijke
+voetstappen gehoord. Dit aanvankelijk flauw, toen duidelijk, vervolgens
+luid en dreunend gerucht naderde langzaam, onafgebroken, rustig en
+vreeselijk. Men hoorde niets anders. 't Was de stilte en het gerucht
+tevens van het standbeeld des commandeurs in Don Juan; maar die
+steenentred had iets onbeschrijfelijks, ontzettends en verscheidens,
+dat terzelfder tijd het denkbeeld van een menigte en het denkbeeld
+van een spookbeeld deed ontstaan. Men meende het schrikbarende beeld
+"Legioen" te hooren gaan. Deze tred naderde; het naderde dichter, en
+bleef staan. Het was alsof men aan het einde der straat den adem van
+vele menschen hoorde. Men zag evenwel niets, maar merkte, geheel op
+den achtergrond, in de dikke duisternis, een aantal metalen draden,
+fijn als naalden en schier onzichtbaar, zich bewegen, gelijkende aan
+die onbeschrijfelijke stralen, welke men vóór het insluimeren onder
+de gesloten oogleden in de eerste nevelen van den slaap ziet. 't
+Waren de bajonnetten en geweerloopen, flauw verlicht door den verren
+weerschijn der toorts.
+
+Wederom ontstond een pauze, als wachtte men van weerszijden. Eensklaps
+riep uit deze duisternis een stem, die te akeliger klonk, wijl men
+niemand zag, en 't dus was, alsof de duisternis zelve sprak:
+
+"Werda?"
+
+Terzelfdertijd hoorde men het gekletter der geweren, die werden
+aangelegd.
+
+Enjolras antwoordde met luide en fiere stem:
+
+"Fransche revolutie!"
+
+"Vuur!" zei de stem.
+
+Een weerlicht kleurde al de gevels der straat rood, als ware een oven
+plotseling geopend en weder gesloten.
+
+Een schrikkelijk geknal klonk tegen de barricade. De roode vlag
+viel. De kogelregen was zoo geweldig en dicht geweest, dat hij
+den vlaggestok, dat is de punt van den boom van den omnibus, had
+omgeworpen. Kogels, welke van de huizen waren teruggekaatst, sprongen
+in de barricade en kwetsten verscheidene mannen.
+
+De indruk van dit eerste geweervuur was verstijvend. De aanval was
+ruw, en geschikt om de moedigsten te doen nadenken. 't Was duidelijk,
+dat men ten minste met een geheel regiment te doen had.
+
+"Makkers!" riep Courfeyrac, "laat ons geen kruit verliezen. Wachten
+wij met vuren tot zij in het bereik zijn."
+
+"Maar laat ons voor alles de vlag weder oprichten," zei Enjolras.
+
+Hij raapte de vlag op, die juist voor zijn voeten was gevallen.
+
+Men hoorde het klinken der laadstokken in de geweren buiten de
+barricade; de soldaten laadden weder.
+
+Enjolras hernam:
+
+"Wie heeft hier moed? Wie wil de vlag weder op de barricade planten?"
+
+Niemand antwoordde. Op de barricade te klimmen, op het oogenblik, dat
+men er ongetwijfeld weder op aanlegde, dit was evengoed als in den
+dood gaan. De moedigste aarzelt, zich er toe te veroordeelen. Zelfs
+Enjolras sidderde. Hij hernam:
+
+"Biedt niemand zich aan?"
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+DE VLAG: TWEEDE BEDRIJF.
+
+
+Sedert men te Corinthe aangekomen en begonnen was de barricade op te
+richten, had men weinig meer op den ouden Mabeuf gelet. De heer Mabeuf
+had evenwel den troep niet verlaten. Hij was het benedenvertrek der
+herberg binnengegaan en had zich naast de toonbank neergezet. Daar zat
+hij, om zoo te spreken, als vernietigd. Hij scheen niet meer te zien,
+noch te denken. Courfeyrac en anderen hadden hem twee of driemaal
+aangesproken, hem voor het gevaar gewaarschuwd en vermaand zich te
+verwijderen, zonder dat hij hen scheen te hooren. Wanneer men niet tot
+hem sprak, bewogen zich zijn lippen alsof hij iemand antwoordde, maar
+richtte men het woord tot hem, dan werden zijn lippen bewegingloos
+en zijn oogen hadden niets levendigs meer. Eenige uren voor dat de
+barricade werd aangevallen, had hij een houding aangenomen, welke
+hij niet meer had verlaten; hij zat met beide handen op zijn knieën,
+met voorover gebogen hoofd, als schouwde hij in een afgrond. Niets
+had hem uit deze houding kunnen trekken; het scheen alsof zijn
+geest elders dan in de barricade was. Toen ieder zijn post voor het
+gevecht had ingenomen, was niemand in het benedenvertrek der herberg
+gebleven, dan Javert, die aan den paal was gebonden, een opstandeling,
+die met bloote sabel Javert bewaakte, en Mabeuf. Toen de aanval
+plaats had en het geweervuur knalde, had de schok zijn lichaam als
+'t ware wakkergeschud. Haastig had hij zich opgericht, was het
+vertrek binnengegaan en juist toen Enjolras zijn vraag herhaalde:
+"Biedt niemand zich aan?" zag men den grijsaard op den drempel der
+herberg verschijnen.
+
+Zijn verschijning veroorzaakte in de groepen eene opschudding. Een
+kreet ging op:
+
+"'t Is de stemmer! 't is het conventielid! 't is de volksrepresentant!"
+
+Waarschijnlijk hoorde hij niet.
+
+Hij trad regelrecht naar Enjolras; de opstandelingen verwijderden zich
+van hem met godsdienstige vrees; hij ontrukte de vlag aan Enjolras,
+die als versteend achteruit trad, en toen, zonder dat iemand hem
+durfde tegenhouden, of helpen, beklom deze tachtigjarige grijsaard,
+met waggelend hoofd en vasten voet, langzaam de in de barricade van
+straatsteenen gemaakte trap. 't Was zoo ontzettend en zoo grootsch,
+dat allen om hem heen riepen: "Hoeden af!" Iedere trede, welke hij
+opging, was vreeselijk; zijn grijs haar, zijn ingevallen gezicht,
+zijn groot, kaal, gerimpeld hoofd, zijn holle oogen, zijn verbaasde,
+open mond, zijn oude arm, die de roode banier ophief, traden uit
+de schaduw en schenen grooter te worden in het bloedroode licht der
+toorts; men waande het spooksel van 't jaar 93 uit de aarde te zien
+verrijzen, met de vlag van het schrikbewind, in de hand. Toen hij
+op de laatste trede was, toen deze bevende vreeselijke schim op dit
+getimmerte van afbraak stond, tegenover twaalfhonderd onzichtbare
+geweren, in 't aangezicht van den dood en als ware hij sterker dan
+deze, had de geheele barricade in de duisternis een bovennatuurlijk
+en colossaal voorkomen.
+
+Er ontstond een stilte, zooals die alleen bij wonderwerken heerscht.
+
+Te midden van deze stilte zwaaide de grijsaard de roode vlag en riep:
+
+"Leve de revolutie! leve de republiek! broederschap! gelijkheid! en
+de dood!"
+
+Men hoorde buiten de barricade een zacht, vluchtig geprevel, als dat
+eens priesters, die haastig een gebed spreekt. 't Was waarschijnlijk
+de commissaris van politie, die aan 't andere einde der straat de
+wettelijke sommatiën deed.
+
+Toen riep dezelfde luide stem, die werda! geroepen had:
+
+"Verwijdert u!"
+
+Bleek, verwilderd, met oogen die door de akelige vlammen van den
+waanzin verlicht werden, hief de heer Mabeuf de vlag boven zijn hoofd
+en herhaalde:
+
+"Leve de republiek!"
+
+"Vuur!" riep de stem.
+
+Een tweede salvo, een schrootvuur gelijkende, werd tegen de barricade
+gelost.
+
+De grijsaard zonk op de knieën, liet de vlag los en viel als een
+plank achterover op de straat, zoo lang hij was, met uitgebreide armen.
+
+Stroomen bloeds kwamen onder hem te voorschijn. Zijn grijs, bleek en
+treurig hoofd scheen den hemel te aanschouwen.
+
+Een dier verheven aandoeningen van den mensch, die hem zelfs doen
+vergeten zich te verdedigen, beving de opstandelingen en zij naderden
+het lijk met eerbiedige ontzetting.
+
+"Wat mannen waren die koningsmoorders!" zei Enjolras.
+
+Courfeyrac fluisterde Enjolras in 't oor:
+
+"Ik zeg 't alleen aan u; ik wil de opgetogenheid niet verzwakken; maar
+hij was niets minder dan een koningsmoorder. Ik heb hem gekend. Hij
+heette vader Mabeuf. Ik weet niet, hoe 't heden met hem was. Hij was
+altijd een eenvoudige sukkel. Bezie zijn hoofd eens."
+
+"Het hoofd van een ouden sukkel en het hart van Brutus," antwoordde
+Enjolras.
+
+Met verheffing van stem vervolgde hij:
+
+"Burgers! Dit is een voorbeeld, 't welk de ouden den jongeren
+geven. Wij aarzelden, hij kwam! wij deinsden terug, hij trad
+vooruit! Ziedaar wat zij, die van ouderdom beven, leeren aan hen die
+van angst beven! Deze oude man stierf met roem voor het vaderland. Hij
+heeft een lang leven en een verheven dood gehad. Beschermen wij thans
+het lijk, en dat ieder onzer dien dooden grijsaard verdedige, zooals
+hij zijn levenden vader zou verdedigen, en dat zijn tegenwoordigheid
+in ons midden, de barricade onoverwinbaar make!"
+
+Een dof, maar krachtig gemurmel van toestemming beantwoordde deze
+toespraak.
+
+Enjolras bukte, lichtte het hoofd van den grijsaard op en kuste zijn
+voorhoofd, toen zijn armen uitbreidende en den doode met die teedere
+bezorgdheid behandelende, als vreesde hij hem zeer te doen, trok hij
+hem zijn rok uit, wees allen op de bloedende openingen en zeide:
+
+"Dit is thans onze vlag!"
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+GAVROCHE HAD BETER GEDAAN DE KARABIJN VAN ENJOLRAS TE NEMEN.
+
+
+Men wierp op den heer Mabeuf een langen zwarten omslagdoek van de
+weduwe Hucheloup. Zes mannen maakten van hun geweren een draagbaar,
+waarop het lijk werd gelegd, en men droeg het met ontbloote hoofden,
+plechtig, langzaam naar de groote tafel in het benedenvertrek.
+
+Deze mannen, geheel vervuld met de ernstige en heilige zaak, welke
+zij verrichtten, dachten niet meer aan den gevaarlijken toestand,
+waarin zij zich bevonden.
+
+Toen het lijk dicht voorbij den onbewegelijken Javert ging, zeide
+Enjolras tot den spion:
+
+"Gij, zoo aanstonds!"
+
+Ondertusschen meende de kleine Gavroche, de eenige die zijn post
+niet had verlaten en op verkenning gebleven was, mannen zachtkens de
+barricade te zien naderen. Eensklaps riep hij:
+
+"Weest op uw hoede!"
+
+Courfeyrac, Enjolras, Jean Prouvaire, Combeferre, Joly, Bahorel,
+Bossuet--allen verlieten haastig de herberg. Er was schier geen tijd
+meer. Men zag een glinsterenden, dichten hoop bajonnetten boven
+de barricade golven. Municipale garden van hooge gestalte drongen
+voorwaarts, eenigen klommen over den omnibus, anderen gingen door de
+opening, den straatjongen voor zich uitdrijvende, die achteruit ging,
+maar niet vluchtte.
+
+Het was een kritiek oogenblik. 't Was die eerste vreeselijke minuut
+der overstrooming, wanneer de rivier tot aan den top des oevers stijgt
+en door de scheuren van den dijk begint te kwellen. Nog een seconde
+en de barricade was genomen geweest.
+
+Bahorel wierp zich op den eersten municipalen garde, die binnentrad,
+en doodde hem met een karabijnschot; een tweede garde doorstak
+Bahorel met zijn bajonnet. Een andere had Courfeyrac reeds op den
+grond geworpen, die hulp riep. De grootste van allen, een soort van
+reus, liep met gevelde bajonnet op Gavroche toe. De straatjongen nam
+het groote geweer van Javert in zijne kleine armen, legde moedig
+op den reus aan en drukte af. Geen schot! Javert had zijn geweer
+niet geladen. De municipale garde lachte luidkeels en stak met zijn
+bajonnet naar den knaap.
+
+Doch vóór de bajonnet Gavroche kon raken, ontviel het geweer aan de
+handen van den soldaat; een kogel had den municipalen garde midden
+tegen 't voorhoofd getroffen en hij zonk achterover. Een tweede kogel
+trof den anderen garde, die Courfeyrac had aangevallen, in de borst
+en wierp hem neer.
+
+'t Was Marius, die zooeven in de barricade was gekomen.
+
+
+
+
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+HET VAATJE BUSKRUIT.
+
+
+Besluiteloos en huiverend had Marius, in den hoek der straat Mondétour
+verscholen, het begin van het gevecht aanschouwd. Lang kon hij echter
+aan die geheimzinnige, machtige aandrift geen weerstand bieden, welke
+een roepstem uit den afgrond kan worden genoemd. Tegenover het dreigend
+gevaar, tegenover den dood van den heer Mabeuf, dit somber raadsel,
+tegenover den gesneuvelden Bahorel, terwijl Courfeyrac om hulp riep,
+tegenover den bedreigden knaap, en zijn vrienden, welke hij of te
+hulp komen of wreken moest, was alle weifeling verdwenen, en met zijn
+twee pistolen in de hand had hij zich in het gewoel gestort. Met het
+eerste schot had hij Gavroche gered, met het tweede Courfeyrac bevrijd.
+
+Onder het geweervuur en de kreten der gekwetste garden hadden de
+aanvallers de verschansing beklommen, waarop men nu te halver lijve
+een menigte municipale garden, soldaten en nationale garden uit de
+voorsteden met het geweer in de hand zag. Zij bedekten reeds meer
+dan twee derden der versperring, maar sprongen niet in de ruimte,
+alsof zij weifelden en een hinderlaag vreesden. Zij schouwden in
+de donkere barricade, zooals men in een leeuwenhol ziet. Het licht
+der toorts bescheen slechts de bajonnetten, de berenmutsen, en het
+bovenste der ontstelde en vertoornde gezichten.
+
+Marius was nu ongewapend, want hij had zijn pistolen weggeworpen; maar
+hij had het vaatje kruit in het benedenvertrek bij de deur opgemerkt.
+
+Toen hij zich half omwendde en naar dien kant zag, legde een soldaat op
+hem aan. Maar terzelfdertijd greep iemand den geweerloop en hield er de
+hand voor. 't Was de jonge werkman met manchestersche broek, die was
+komen toeloopen. Het schot ging af, doorboorde de hand en misschien
+ook den werkman, want hij viel, maar de kogel trof Marius niet. Dit
+alles gebeurde te midden van den rook en was slechts onduidelijk
+zichtbaar. Hij had echter verward den tegen hem gerichten geweerloop
+en de hand, die er zich vóór hield, gezien, en het schot gehoord. Maar
+in dergelijke oogenblikken vliegt en snelt hetgeen men ziet voorbij,
+zonder dat men zich aan iets kan hechten. Men voelt zich in nog
+diepere duisternis voortgestuwd, en alles is nevel.
+
+De opstandelingen, verrast maar niet verschrikt, hadden zich
+weder vereenigd. Enjolras had geroepen: "Wacht! schiet niet in
+'t wild!" Inderdaad, in de eerste verwarring hadden zij elkander
+kunnen raken. De meesten waren naar het venster van de eerste
+verdieping en naar de zoldervensters gegaan, van waar zij de aanvallers
+beheerschten. De moedigsten hadden zich met Enjolras, Courfeyrac, Jean
+Prouvaire en Combeferre tegen de huizen op den achtergrond geplaatst,
+zonder eenige bedekking en tegenover de gelederen der soldaten en
+der garden, die op de barricade stonden.
+
+Dit alles gebeurde zonder overijling, met die zonderlinge, dreigende
+kalmte, welke het gevecht voorafgaat. Aan weerszijden legde men op
+elkander aan; men was zoo dicht bijeen, dat men elkander verstaan
+kon. Toen men op 't oogenblik was, dat de vonk zou ontspringen,
+stak een officier met dikke epauletten den degen op en zeide:
+
+"Velt 't geweer!"
+
+"Vuur!" commandeerde Enjolras.
+
+Aan weerszijden knalden de geweerschoten tegelijkertijd en alles
+verdween in den rook.
+
+'t Was een scherpe en verstikkende rook, waarin, met zwak, dof gekerm,
+stervenden en gekwetsten zich voortsleepten.
+
+Toen de rook verdween, zag men aan beide zijden de strijders, die,
+hoewel gedund, echter steeds op dezelfde plaats, weder in stilte hun
+geweren laadden.
+
+Eensklaps hoorde men een donderende stem, die riep:
+
+"Verwijdert u, of ik laat de barricade in de lucht springen!"
+
+Allen keerden zich naar den kant van waar de stem kwam.
+
+Marius was de benedenkamer binnengegaan, had het kruitvaatje genomen en
+van den rook en den donkeren nevel gebruik gemaakt, die de verschanste
+ruimte vulde, om langs de barricade tot aan de opgestapelde steenen te
+sluipen, waar tusschen de toorts stond. De toorts weg te rukken, het
+vaatje kruit er neder te leggen, den stapel steenen er op te storten,
+zoodat er aanstonds de bodem uitviel, dit alles was voor Marius het
+werk van een oogenblik geweest. Nu aanschouwden hem met ontzetting
+allen, nationale garden, municipale garden, officieren, soldaten,
+die aan gene zijde der barricade saamgedrongen stonden, met den voet
+op de keien, de toorts in de hand, zijn fier gelaat verlicht door een
+vreeselijk besluit en de vlam der toorts naar dien schrikbarenden
+steenhoop gewend, waartusschen men het gebroken kruitvaatje zag,
+terwijl hij den ontzettenden kreet slaakte:
+
+"Verwijdert u, of ik laat de barricade in de lucht springen!"
+
+Marius op deze barricade, na den tachtigjarigen grijsaard, was het
+visioen der jonge revolutie, na de verschijning der oude.
+
+"De barricade laten springen!" zei een sergeant, "dan springt gij
+mede!"
+
+"Dat weet ik!" antwoordde Marius.
+
+En hij hield de toorts dicht bij het kruitvaatje. Maar reeds was
+niemand meer op de versperring. De aanvallers drongen verschrikt en
+verward, met achterlating van hun dooden en gekwetsten, naar het
+einde der straat en verdwenen er wederom in de duisternis. 't Was
+een algemeene vlucht.
+
+De barricade was bevrijd.
+
+
+
+
+
+
+VIJFDE HOOFDSTUK.
+
+EINDE VAN JEAN PROUVAIRES GEDICHT.
+
+
+Allen omringden Marius. Courfeyrac viel hem om den hals.
+
+"Gij hier!"
+
+"Welk een geluk!" zei Combeferre.
+
+"Gij zijt juist van pas gekomen!" zei Bossuet.
+
+"Zonder u was ik doodgeschoten!" hernam Courfeyrac.
+
+"Zonder u was ik doodgestoken!" zei Gavroche.
+
+Marius vroeg:
+
+"Waar is de aanvoerder?"
+
+"Dat zijt gij," zei Enjolras.
+
+'t Had Marius den geheelen dag in het hoofd gegloeid; nu was 't
+een storm. 't Scheen hem, dat deze storm buiten hem woedde en hem
+medesleepte. 't Scheen hem, alsof hij reeds op een verren afstand
+van het leven was. Zijn beide van liefde en van vreugd schitterende
+maanden liepen eensklaps op dien vreeselijken afgrond uit: Cosette,
+voor hem verloren, deze barricade, de heer Mabeuf, zich voor de
+republiek latende dooden, hij zelf aanvoerder van opstandelingen,
+dat alles kwam hem een monsterachtigen droom voor. Hij moest al zijn
+geestkracht inspannen, om zich te herinneren, dat al wat hem omgaf,
+werkelijk bestond. Marius had nog te kort geleefd, om te weten, dat
+niets meer nabij is dan het onmogelijke, en men steeds het onverwachte
+moet verwachten. Hij was bij zijn eigen drama tegenwoordig, als bij
+een tooneelstuk dat men niet begrijpt.
+
+In dezen nevel, die zijn geest omhulde, herkende hij Javert niet, die
+aan den paal gebonden, gedurende den aanval zijn hoofd niet had bewogen
+en rondom zich de revolutie zag woelen met de onderwerping van een
+martelaar en de majesteit van een rechter. Marius zag hem zelfs niet.
+
+Inmiddels naderden de aanvallers niet meer; men hoorde ze aan het einde
+der straat heen en weder gaan, maar zij waagden er zich niet in, hetzij
+dat zij bevelen wachtten, of dat zij versterking afwachtten, vóór
+zij een nieuwen aanval tegen deze onneembare sterkte beproefden. De
+opstandelingen hadden schildwachten geplaatst, en eenigen, die
+studenten in de geneeskunde waren, waren bezig de gekwetsten te
+verbinden.
+
+Men had de tafels uit de herberg geworpen, behalve twee, die voor
+het pluksel en de patronen waren bestemd, en de tafel waarop de
+oude Mabeuf lag; men had ze voor de barricade gebruikt en ze in het
+benedenvertrek vervangen door de matrassen der weduwe Hucheloup en
+der dienstmeiden. Op deze matrassen had men de gekwetsten gelegd. Wat
+van de drie arme wezens geworden was, die Corinthe bewoonden, wist men
+niet. Eindelijk vond men ze in den kelder verborgen--als advocaten,
+zei Bossuet. En hij voegde er bij: "Foei! vrouwen!"
+
+De vreugd over de bevrijding der barricade werd op smartelijke wijze
+gestoord.
+
+Men hield appèl. Een der opstandelingen ontbrak. En wie? een der
+meest geliefden, een der dappersten, Jean Prouvaire. Men zocht hem
+onder de gekwetsten; hij was er niet; men zocht hem onder de dooden;
+hij was er niet.
+
+Hij was stellig gevangengenomen.
+
+Combeferre zeide tot Enjolras:
+
+"Zij hebben onzen vriend; wij hebben hun spion. Hecht ge aan den dood
+van den verklikker?"
+
+"Ja," antwoordde Enjolras, "maar minder dan aan het leven van Jean
+Prouvaire."
+
+Dit gebeurde in de benedenkamer bij den paal van Javert.
+
+"Welaan," hernam Combeferre, "ik zal mijn zakdoek aan mijn stok binden
+en als parlementair hun de uitwisseling van beide mannen voorstellen."
+
+"Luister!" zei Enjolras, zijn hand op den arm van Combeferre leggende.
+
+Aan het einde der straat klonk een onheilspellend wapengekletter.
+
+Men hoorde een mannelijke stem roepen:
+
+"Leve Frankrijk! leve de toekomst!"
+
+Men herkende de stem van Prouvaire.
+
+Een plotseling weerlicht trof het oog en geweren knetterden.
+
+Het werd weder stil.
+
+"Zij hebben hem gedood!" riep Combeferre.
+
+Enjolras zag Javert aan en zeide tot hem:
+
+"Uw vrienden hebben u doodgeschoten."
+
+
+
+
+
+
+ZESDE HOOFDSTUK.
+
+HET ZIELTOGEN DES DOODS NA HET ZIELTOGEN DES LEVENS.
+
+
+'t Is een eigenaardigheid van deze soort van oorlog, dat de barricaden
+schier altijd van voren worden aangevallen en over 't algemeen de
+aanvallers zich onthouden de stelling om te gaan, hetzij omdat zij
+hinderlagen duchten of omdat zij vreezen zich in kromme straten
+te wagen. De aandacht der opstandelingen was dus uitsluitend op de
+groote barricade gericht, die blijkbaar het steeds bedreigde punt was
+en waar onfeilbaar de strijd weder moest beginnen. Maar Marius dacht
+evenwel aan de kleine barricade en ging er heen. Zij was verlaten en
+slechts bewaakt door de kleine lampion, die tusschen de straatsteenen
+flikkerde. In de steeg Mondétour en in de vertakkingen der kleine
+Truanderie en de Zwanestraat was 't overigens volkomen stil.
+
+Toen Marius, na gedaan onderzoek, zich verwijderde, hoorde hij in de
+duisternis flauw zijn naam uitspreken:
+
+"Mijnheer Marius!"
+
+Hij ontroerde, want hij herkende de stem, die hem twee uren te voren
+door het hek in de straat Plumet geroepen had.
+
+Maar nu scheen deze stem nog slechts een ademtocht te zijn.
+
+Hij sloeg een blik om zich, doch zag niemand.
+
+Marius meende zich bedrogen te hebben, en dat 't een zinsbedrog was,
+'t geen zijn geest bij de buitengewone omstandigheden voegde, welke
+zich om hem verdrongen. Hij deed een schrede, om uit den afgelegen
+hoek te komen, waar de barricade was.
+
+"Mijnheer Marius!" herhaalde de stem.
+
+Nu kon hij niet langer twijfelen, hij had duidelijk gehoord: hij
+schouwde opnieuw rond, doch zag niets.
+
+"Aan uw voeten," zei de stem.
+
+Hij bukte en zag in de schaduw een gestalte, welke over de
+straatsteenen naar hem toe kroop. 't Was deze gestalte, die tot hem
+gesproken had.
+
+Het licht der lampion deed een kiel, een gescheurde grof manchestersche
+broek, bloote voeten en iets dat naar een bloedvlek geleek,
+onderscheiden. Marius zag een bleek hoofd, dat zich oprichtte en tot
+hem sprak:
+
+"Herkent ge mij niet?"
+
+"Neen."
+
+"Eponine."
+
+Marius boog zich haastig. 't Was inderdaad het ongelukkig meisje,
+in manskleederen.
+
+"Waarom zijt ge hier? Wat doet ge daar?"
+
+"Ik sterf," zeide zij.
+
+Er zijn woorden en omstandigheden, welke de diepste mijmering wakker
+schudden. Marius riep als opspringend:
+
+"Ge zijt gewond! Wacht, ik zal u in huis dragen! Men zal u
+verbinden! Is 't ernstig? hoe zal ik u nemen, om u niet zeer te
+doen? Waar hebt ge pijn? Hulp! Mijn God! Maar waarom zijt ge hier
+gekomen?"
+
+En hij poogde zijn arm onder haar te schuiven om haar op te
+tillen. Terwijl hij haar ophief, ontmoette hij haar hand.
+
+Zij slaakte een flauwen kreet.
+
+"Heb ik u zeer gedaan?" vroeg Marius.
+
+"Een weinig."
+
+"Maar ik heb slechts uw hand geraakt."
+
+Zij hief de hand op voor Marius' oogen, en Marius zag in 't midden
+dezer hand een zwarte opening.
+
+"Wat deert u aan de hand?" vroeg hij.
+
+"Zij is doorboord."
+
+"Doorboord?"
+
+"Ja."
+
+"Waarmede?"
+
+"Met een kogel."
+
+"Hoe?"
+
+"Hebt ge een geweer gezien, dat op u was aangelegd?"
+
+"Ja, en een hand, die er zich tegen hield."
+
+"'t Was de mijne."
+
+Marius rilde.
+
+"Welke dwaasheid. Arm meisje! Maar des te beter; wanneer 't zoo is,
+zal 't geen gevaar hebben; laat mij u op een bed dragen! Men zal u
+verbinden; men sterft niet van een doorschoten hand."
+
+Zij fluisterde:
+
+"De kogel heeft de hand doorboord, maar is door den rug uitgekomen. 't
+Is onnoodig mij van hier te verwijderen. Ik zal u zeggen, hoe gij
+mij, beter dan een wondheeler, verbinden kunt. Zet u naast mij op
+dezen steen."
+
+Hij gehoorzaamde; zij legde het hoofd op de knieën van Marius, en
+zonder hem te aanschouwen, zeide zij:
+
+"O, hoe goed! hoe wèl ben ik nu! Zie, nu lijd ik niet meer."
+
+Zij zweeg een oogenblik, toen draaide zij met moeite haar gezicht om
+en zag Marius aan.
+
+"Weet ge, mijnheer Marius? Het griefde mij, dat ge dien tuin
+binnengingt; 't was dwaas, want ik had u immers het huis gewezen,
+en buitendien moest ik toch weten, dat een jongeling als gij..."
+
+Zij zweeg, en van de treurige gedachten, die waarschijnlijk haar geest
+vervulden, tot iets anders overgaande, vroeg zij met een smartelijken
+glimlach:
+
+"Gij vindt mij leelijk, niet waar?"
+
+Zij vervolgde:
+
+"Weet ge, ge zijt verloren! Niemand zal thans de barricade kunnen
+verlaten. Ik ben 't, die u hier heb gevoerd. Ge zult sterven; ik reken
+er zeker op. Evenwel bracht ik, toen ik zag dat men op u aanlegde,
+mijn hand voor den loop van het geweer. 't Is waar! maar ik wilde
+vóór u sterven. Toen ik den kogel ontving, sleepte ik mij hier heen;
+men heeft mij niet gezien, men heeft mij niet opgepakt. Ik wachtte u,
+en dacht: Hij zal dus niet komen? O! zoo ge 't wist; ik beet in mijn
+kiel, zoo'n pijn had ik. Op 't oogenblik ben ik wèl. Herinnert ge u den
+dag, toen ik uw kamer binnentrad, toen ik mij in uw spiegel spiegelde,
+en den dag toen ik u op den boulevard ontmoette. Hoe zongen de vogels
+toen! 't Is nog niet lang geleden. Gij gaaft mij vijf francs en ik
+zeide tot u: Ik wil uw geld niet. Hebt ge ten minste het geldstuk
+opgeraapt? Ge zijt niet rijk. Ik dacht er niet aan, u te zeggen het
+weer op te rapen. De zon scheen, en 't was niet koud. Herinnert ge u,
+mijnheer Marius? O! ik ben gelukkig! Iedereen moet sterven!"
+
+Zij had een verwilderd, ernstig en smartelijk voorkomen. Haar
+gescheurde kiel liet haar naakte borst zien. Zij hield, terwijl ze
+sprak, haar doorschoten hand tegen haar borst gedrukt, waar een andere
+opening was, en waaruit nu en dan een stroom bloed vloeide als wijn
+uit een open spongat.
+
+Marius beschouwde het ongelukkig schepsel met innig medelijden.
+
+"O!" riep zij eensklaps uit, "nu komt het weder. Ik stik."
+
+Zij greep haar kiel en beet er in; haar beenen verstijfden op de
+straatsteenen.
+
+Juist klonk de jonge hanenstem van den kleinen Gavroche in de
+barricade. De knaap was op een tafel geklommen om zijn geweer te
+laden en zong vroolijk het toen in de mode zijnde liedje:
+
+
+ En voyant Lafayette,
+ Le gendarme répête:
+ Sauvons nous! sauvons nous! sauvons nous! [12]
+
+
+Eponine richtte zich op, luisterde, en prevelde:
+
+"Hij is 't."
+
+Zij wendde zich tot Marius:
+
+"Mijn broeder is daar. Hij mag mij niet zien. Hij zou mij beknorren."
+
+"Uw broeder?" vroeg Marius, die in het bitterste en smartelijkste
+van zijn hart aan de plichten dacht, welke zijn vader hem jegens het
+gezin Thénardier had opgedragen; "wie is uw broeder?"
+
+"Die kleine jongen."
+
+"Die zingt?"
+
+"Ja."
+
+Marius keerde zich om.
+
+"Ach, ga niet heen," zeide zij; "'t zal nu niet lang meer duren."
+
+Zij had zich bijna ten halve opgericht, maar haar stem was zeer
+zwak en werd door den hik afgebroken. Bij tusschenpoozen rochelde
+zij. Zij bracht haar gezicht zoo dicht zij kon bij dat van Marius,
+en zeide met zonderlinge uitdrukking:
+
+"Luister, ik wil u in niets misleiden. Ik heb een brief voor u in mijn
+zak. Sedert gisteren. Men had mij gezegd hem op de post te brengen. Ik
+heb hem gehouden. Ik wilde niet, dat ge hem kreegt. Maar ge zult
+zeker kwaad op mij zijn, wanneer wij elkander straks wederzien. Men
+ziet elkander immers weder, niet waar? neem uw brief."
+
+Zij greep krampachtig met haar doorboorde hand de hand van Marius,
+maar zij scheen geen pijn meer te gevoelen. Zij bracht de hand van
+Marius in den zak van haar kiel. Marius voelde er inderdaad een papier.
+
+"Neem," zeide zij.
+
+Marius nam den brief.
+
+Zij gaf een teeken van tevredenheid en toestemming.
+
+"Beloof mij nu, voor mijn moeite..."
+
+Zij hield op.
+
+"Wat?" vroeg Marius.
+
+"Beloof mij!"
+
+"Ik beloof u."
+
+"Beloof, dat ge mij een kus op 't voorhoofd zult geven, wanneer ik
+dood ben.--Ik zal het voelen."
+
+Zij liet haar hoofd weder op Marius' knieën zinken en haar oogen
+sloten zich. Hij meende, dat haar arme ziel ontvloden was. Eponine
+bleef bewegingloos; eensklaps, juist toen Marius geloofde dat zij den
+eeuwigen slaap was ingegaan, opende zij langzaam haar oogen, waarin
+de sombere donkerheid des doods scheen, en zij zeide met een stem,
+wier zachtheid reeds uit een andere wereld scheen te komen:
+
+"En hoor, mijnheer Marius, ik geloof, dat ik een weinig op u verliefd
+was."
+
+Zij poogde nog te glimlachen, en stierf.
+
+
+
+
+
+
+ZEVENDE HOOFDSTUK.
+
+GAVROCHE, EEN DIEPZINNIG BEREKENAAR DER AFSTANDEN.
+
+
+Marius hield zijn woord. Hij drukte een kus op het bleeke voorhoofd,
+dat met een koud zweet was bepareld. 't Was geen ontrouw jegens
+Cosette; 't was het ernstig en teeder afscheid van een ongelukkige
+ziel.
+
+Niet zonder eene heimelijke siddering had hij den brief genomen,
+dien Eponine hem gegeven had. Hij had terstond iets gewichtigs
+vermoed. Hij was ongeduldig om hem te lezen. Zoo is het menschelijk
+hart; nauwelijks had het ongelukkig meisje de oogen gesloten, of
+Marius dacht er aan den brief te openen. Hij liet haar zacht op de
+aarde glijden en verwijderde zich. Iets zeide hem, dat hij dien brief
+niet in de tegenwoordigheid van dat lijk mocht lezen.
+
+Hij trad naar een kaars in het beneden vertrek. 't Was een met de
+netheid der vrouwen toegevouwen en verzegeld briefje. Het adres was
+van een vrouwenhand en luidde:
+
+"Aan mijnheer, den heer Marius Pontmercy, ten huize van den heer
+Courfeyrac, straat Verrerie, No. 16."
+
+Hij brak het briefje open en las:
+
+"Mijn zeer geliefde! Mijn vader wil, helaas! dat wij terstond
+vertrekken. Van avond zullen wij in rue de l'Homme-Armé No. 7
+zijn. Binnen acht dagen zijn wij te Londen.--Cosette, 4 Juni."
+
+Zoo onschuldig was deze liefde, dat Marius zelfs Cosettes handschrift
+niet kende.
+
+Wat gebeurd was, kan in weinige woorden verhaald worden. Eponine had
+alles gedaan. Na den avond van den 3 Juni had zij een tweevoudige
+gedachte: de plannen van haar vader en de bandieten op het huis in de
+straat Plumet te verijdelen, en Marius van Cosette te scheiden. Zij had
+haar lompen verruild met die van den eersten den besten jongen snaak,
+die er vermaak in vond zich als vrouw te kleeden, terwijl Eponine
+zich als man verkleedde. Zij was het, die op het Marsveld aan Jean
+Valjean deze uitdrukkelijke waarschuwing had gegeven: "verhuis." Jean
+Valjean was inderdaad naar huis gekeerd en had aan Cosette gezegd:
+"Wij vertrekken van avond en gaan met vrouw Toussaint naar de rue de
+l'Homme-Armé. In de volgende week zullen wij te Londen zijn." Door dien
+onverwachten slag verpletterd had Cosette haastig aan Marius een paar
+regels geschreven. Maar hoe ze op de post te bezorgen. Zij ging niet
+alleen uit, en vrouw Toussaint zou, verwonderd over zulk een boodschap,
+stellig den brief aan mijnheer Fauchelevent hebben vertoond. In deze
+verlegenheid had Cosette door het hek heen Eponine gezien, die in
+manskleederen om den tuin zwierf. Cosette had "dien jongen werkman"
+geroepen, hem vijf francs en den brief gegeven, zeggende: "breng
+dien brief dadelijk aan het adres." Eponine had den brief in haar
+zak gestoken. Den volgenden dag, den 5 Juni, was zij naar Courfeyrac
+gegaan, en had naar Marius gevraagd, niet om hem dezen brief ter hand
+te stellen, maar om iets te doen, 't welk ieder jaloersch en beminnend
+hart zal begrijpen, om "te zien." Daar had zij Marius, of ten minste
+Courfeyrac, gewacht--altijd om te zien.--Toen Courfeyrac haar had
+gezegd: wij gaan naar de barricade, was haar een denkbeeld in 't hoofd
+gekomen: zich aan dien dood over te geven, zooals zij zich aan ieder
+anderen dood zou hebben overgegeven, en er Marius in te storten. Zij
+was Courfeyrac gevolgd, zij had kennis genomen van de plaats waar de
+barricade werd opgericht; en, overtuigd, dat Marius, die geen bericht
+had ontvangen en wiens brief zij had onderschept, tegen den avond
+zich naar de gewone vereenigingsplaats van elken avond zou begeven,
+was zij naar de straat Plumet gegaan, had er Marius gewacht en hem
+in naam zijner vrienden de oproeping gedaan, die, zoo zij meende,
+hem naar de barricade moest voeren. Zij rekende op de wanhoop van
+Marius, wanneer hij Cosette niet vond; zij bedroog zich niet. Toen
+was zij naar de straat Chanvrerie wedergekeerd. Men heeft gezien,
+wat zij er deed. Zij was gestorven met die treurige blijdschap der
+jaloersche harten, welke het beminde wezen in hun dood medesleepen,
+en die zeggen: niemand zal hem hebben!
+
+Marius bedekte Cosettes brief met kussen. Zij beminde hem dus! Een
+oogenblik dacht hij, dat hij nu niet meer moest sterven. Maar toen
+zeide hij tot zich zelven: "Zij vertrekt. Haar vader voert haar mede
+naar Engeland, en mijn grootvader weigert mij te laten trouwen. Niets
+is in het ongelukkige lot veranderd." Peinzers als Marius hebben
+zulke vlagen van diepe zwaarmoedigheid, waaruit wanhopige besluiten
+ontstaan. De last des levens wordt ondragelijk; de dood maakt er
+een spoedig einde aan. Toen dacht hij, dat hij twee plichten had
+te vervullen: Cosette van zijn dood kennis geven en haar een laatst
+vaarwel zenden, en den armen knaap, Eponines broeder en Thénardiers
+zoon, uit het dreigende gevaar, dat naderde, redden.
+
+Hij had een portefeuille bij zich; dezelfde welke het boekje had bevat,
+waarin hij zooveel liefdesgedachten voor Cosette geschreven had. Hij
+scheurde er een blaadje uit en schreef met potlood deze weinige regels:
+
+"Ons huwelijk was onmogelijk. Ik heb mijn grootvader verzocht, hij
+heeft geweigerd; ik ben zonder fortuin, gij insgelijks. Ik ijlde
+tot u, maar vond u niet meer; gij weet welk woord ik u gegeven heb,
+ik houd het. Ik sterf. Ik bemin u. Wanneer gij dit leest, zal mijn
+ziel bij u zijn en tot u lachen."
+
+Niets hebbende om den brief te verzegelen, vouwde hij hem slechts in
+vieren en schreef er dit adres op:
+
+"Aan mejuffrouw Cosette Fauchelevent, ten huize van den heer
+Fauchelevent, rue de l'Homme-Armé No. 7."
+
+Na den brief dichtgevouwen te hebben, bleef hij een oogenblik in
+gedachten, nam weder zijn portefeuille, opende ze en schreef met
+hetzelfde potlood op de eerste bladzijde deze vier regels:
+
+"Ik heet Marius Pontmercy. Men brenge mijn lijk bij mijn grootvader,
+den heer Gillenormand, straat Filles-du-Calvaire, No. 6, au Marais."
+
+Hij stak de portefeuille weder in zijn rokzak, en riep Gavroche. Op
+de stem van Marius ijlde de straatjongen bereidvaardig en vroolijk toe.
+
+"Wilt ge iets voor mij doen?"
+
+"Alles," zei Gavroche. "Mijn lieve Hemel, zonder u was ik om zeep
+geweest."
+
+"Ge ziet dezen brief?"
+
+"Ja."
+
+"Neem hem. Verlaat dadelijk de barricade (Gavroche begon, verontrust,
+zich achter 't oor te krabben) en bezorg hem morgenochtend aan 't
+adres, aan mejuffrouw Cosette, ten huize van den heer Fauchelevent,
+rue de l'Homme-Armé No 7."
+
+De moedige knaap hernam:
+
+"Heel gaarne! Maar men zal intusschen de barricade innemen, en ik
+zal er niet bij zijn."
+
+"De barricade zal volgens alle waarschijnlijkheid niet eerder dan
+met het aanbreken van den dag aangevallen en niet voor morgen-middag
+ingenomen worden."
+
+Inderdaad lieten de aanvallers de barricaden nog altijd met rust. 't
+Was een dier pauzen, die in nachtelijke gevechten niet zeldzaam zijn,
+en die steeds door te geweldiger aanvallen gevolgd worden.
+
+"Zoo ik uw brief nu morgenochtend bracht?" zei Gavroche.
+
+"Dan zal het te laat zijn. Vermoedelijk zal de barricade belegerd en
+zullen alle straten bewaakt worden, zoodat gij niet meer weg zoudt
+kunnen komen. Ga dadelijk."
+
+Gavroche wist niets hierop te antwoorden; hij bleef, besluiteloos en
+treurig zijn oor krabbende, staan. Eensklaps nam hij met een zijner
+eigenaardige bewegingen, den brief.
+
+"'t Is goed," zeide hij.
+
+Toen liep hij ijlings door de straat Mondétour.
+
+Een gedachte, die bij Gavroche was ontstaan, maar welke hij verzweeg,
+uit vrees dat Marius er tegenwerping op zou maken, bracht hem tot
+een besluit. Deze gedachte was:
+
+"'t Is nauwelijks middernacht; de rue de l'Homme-Armé is niet ver,
+ik ga dadelijk den brief bezorgen en zal bijtijds terug zijn."
+
+
+
+
+
+
+
+BOEK XV.
+
+DE RUE DE L'HOMME-ARMÉ.
+
+
+EERSTE HOOFDSTUK.
+
+DRINKER, BABBELAAR. [13]
+
+
+Wat beteekent de onrust eener stad in vergelijking met het oproer der
+ziel? De mensch is een nog ondoorgrondelijker diepte dan het volk. Jean
+Valjean was op dit oogenblik ter prooi aan een vreeselijken inwendigen
+storm. Al de afgronden hadden zich opnieuw in hem geopend. Ook
+hij sidderde, evenals Parijs, op den drempel van een vreeselijke en
+duistere revolutie. Eenige uren waren daartoe voldoende geweest. Zijn
+lot en zijn geweten waren plotseling in schaduwen gehuld. Van hem
+kon men evenzeer als van Parijs zeggen: de twee beginselen staan
+tegenover elkander. De witte engel en de zwarte engel waren op 't
+punt elkander op de brug boven den afgrond aan te grijpen. Wie van
+beiden zal den andere er in storten? Wie zal overwinnen?
+
+Den avond voor den 5den Juni was Jean Valjean, vergezeld van Cosette
+en van vrouw Toussaint, een woning in de rue de l'Homme Armé gaan
+betrekken. Daar wachtte hem een voorval.
+
+Cosette had niet zonder een poging tot wederstand de straat Plumet
+verlaten. Voor het eerst, sedert zij met elkander leefden, was de wil
+van Cosette met dien van Jean Valjean in tegenspraak, en waren beiden,
+zoo niet in botsing, ten minste in wrijving met elkander geweest. Aan
+de eene zijde had zich tegenwerping, aan de andere onwrikbaarheid
+bevonden. De plotselinge raad: "Verhuis", Jean Valjean zoo ruw door
+een onbekende toegeworpen, had hem zoodanig verontrust, dat hij
+gebiedend was geworden. Hij meende, dat hij ontdekt en vervolgd werd,
+en Cosette had moeten zwichten.
+
+Beiden waren in de rue de l'Homme Armé aangekomen, zonder den mond
+te openen of elkander een woord te zeggen, en ieder aan zijn eigen
+gedachten overgegeven; Jean Valjean zoo ongerust, dat hij Cosettes
+treurigheid niet zag, Cosette zoo treurig, dat zij Jean Valjeans
+ongerustheid niet zag.
+
+Jean Valjean had vrouw Toussaint medegenomen, 't geen hij nooit bij
+zijne vorige afwezigheden gedaan had. Hij vermoedde, dat hij misschien
+niet meer naar de straat Plumet zou wederkeeren, en kon evenmin vrouw
+Toussaint er achterlaten als haar zijn geheim zeggen. Bovendien hield
+hij haar voor trouw en eerlijk. Het verraad van den dienstbode jegens
+den meester begint met de nieuwsgierigheid. En vrouw Toussaint, als
+ware zij voorbestemd om Jean Valjeans dienstmeid te zijn, was niet
+nieuwsgierig. Zij zeide, met haar hakkelende tong en boersche taal:
+"Zoo ben ik, ik doe mijn werk; het overige gaat mij niet aan."
+
+Bij het verlaten der straat Plumet, dat schier een vlucht was geweest,
+had Jean Valjean niets medegenomen dan het kleine welriekend valies,
+'t welk Cosette met den naam van "onafscheidelijke" had gedoopt. Volle
+koffers hadden kruiers vereischt en kruiers zijn getuigen. Men had
+een huurrijtuig voor de deur in de Babelstraat doen komen en daarmede
+was men vertrokken.
+
+Met veel moeite had vrouw Toussaint verlof verkregen om eenig lijnwaad,
+kleederen en lijfsbehoeften in te pakken, Cosette had niets dan haar
+schrijfgereedschap en schrijfportefeuille medegenomen.
+
+Ten einde de eenzaamheid en het duistere dezer verdwijning te
+vermeerderen, had Valjean het zoo geschikt, dat hij niet eerder dan
+tegen het vallen van den avond het huis der straat Plumet verliet,
+'t geen aan Cosette den tijd had gelaten Marius een briefje te
+schrijven. Eerst toen het geheel donker was, kwam men in de rue
+de l'Homme-Armé.
+
+Zwijgend was men te bed gegaan.
+
+De woning in de rue de l'Homme-Armé was op een achterplaats gelegen, op
+de tweede verdieping, en bestond uit twee slaapkamers, een eetkamer,
+en daarnaast een keuken met opkamertje, waar een bed stond, dat
+vrouw Toussaint ten deel viel. De eetkamer was tevens de voorkamer
+en scheidde de twee slaapvertrekken. De woning was van het noodige
+huisraad voorzien.
+
+Men stelt zich schier even onverstandig weder gerust als men zich
+verontrust: zóó is de menschelijke natuur. Nauwelijks was Jean
+Valjean in de rue de l'Homme-Armé, of zijn angst verminderde en
+verdween allengskens geheel. Er zijn plaatsen van rust, die om zoo
+te spreken onwillekeurig op den geest werken. Een afgelegen straat
+heeft gewoonlijk vreedzame bewoners. Jean Valjean ondervond als 't
+ware de aanstekelijke kalmte dezer steeg van het oude Parijs, welke
+zoo nauw is, dat ze voor de rijtuigen met een boom is afgesloten,
+die doof en stom te midden der woelige stad, duister op den middag en,
+om zoo te spreken, onvatbaar is voor aandoeningen, tusschen haar twee
+rijen hooge honderdjarige huizen, die zwijgen als grijsaards. In deze
+straat heerscht een terughoudende vergetelheid. Jean Valjean ademde
+er gerust. Hoe zou men hem daar vinden?
+
+Zijn eerste zorg was zijn "onafscheidelijke" nabij zich te nemen.
+
+Hij sliep gerust. De nacht brengt raad; men kan er bijvoegen: de
+nacht brengt kalmte. Den volgenden ochtend ontwaakte hij schier
+vroolijk. Hij vond de eetzaal fraai, die leelijk was en gemeubeld
+met een oude ronde tafel, een laag buffet, waar boven een spiegel,
+een vermolmden armstoel en eenige stoelen, waarop vrouw Toussaint
+haar pakken had gelegd. In een dier pakken zag men door een opening
+Jean Valjeans uniform van nationale garde.
+
+Cosette had zich door vrouw Toussaint een kom bouillon in haar kamer
+laten brengen, en kwam eerst des avonds te voorschijn.
+
+Tegen vijf ure had vrouw Toussaint, die, zeer druk met deze kleine
+verhuizing, heen en weder liep, in de eetkamer een koud hoen
+opgezet. Uit liefde voor haar vader, hield Cosette hem aan tafel
+gezelschap.
+
+Daarna had zij echter, onder voorwendsel van hevige hoofdpijn, Jean
+Valjean goedennacht gezegd en zich naar haar slaapkamer begeven. Jean
+Valjean had met smaak een hoenderboutje genuttigd en werd allengs
+geruster, zoo zelfs, dat hij nu, behagelijk met de ellebogen op de
+tafel geleund, zich geheel veilig achtte.
+
+Terwijl hij dit sober maal deed, had hij twee of driemalen vrouw
+Toussaint stamelend hooren zeggen: "Mijnheer, er is wat te doen,
+men vecht in Parijs." Maar in zijn overleggingen verdiept, had hij
+er geen acht op geslagen. Om de waarheid te zeggen, had hij 't niet
+recht verstaan.
+
+Hij stond op en wandelde heen en weder van het raam naar de deur,
+en van de deur naar 't raam, hoe langer hoe meer gerustgesteld.
+
+Met zijn kalmte keerde ook Cosette, zijn eenige zorg, in zijn
+gedachten terug. Niet dat deze hoofdpijn, deze zenuwachtigheid,
+een meisjesgril, een voorbijgaande wolk, hem ontstelde; dit alles
+zou immers binnen een paar dagen over zijn; maar hij dacht aan de
+toekomst, en als gewoonlijk, dacht hij er met genoegen aan. Alles wel
+overwogen, zag hij geen verhindering, dat zijn gelukkig leven opnieuw
+zou beginnen. In sommige uren schijnt alles onmogelijk, in andere
+alles gemakkelijk; Jean Valjean was in een dier gunstige uren. Zij
+komen gewoonlijk na de kwade, gelijk de dag na den nacht, ten gevolge
+dier wet van opvolging en tegenstelling, welke in den aard der natuur
+ligt en die de oppervlakkigen eenvoudig afwisseling noemen. In de
+vreedzame straat, waar hij de wijk nam, maakte Jean Valjean zich van
+alles los wat hem sedert eenigen tijd bekommerd had. Juist wijl hij
+veel duisters had gezien, begon hij nu eenig licht te bespeuren. Zoo,
+zonder verwikkeling of ongeval, de straat Plumet te hebben verlaten,
+dit was reeds een heelen stap verder. 't Zou misschien verstandig
+zijn, het land te verlaten, al ware het maar voor eenige maanden, en
+naar Londen te gaan. Nu, men zou gaan. Wat deed het er toe, of hij
+in Frankrijk of in Engeland was, mits hij slechts Cosette bij zich
+had? Cosette was zijn natie. Cosette was voldoende voor zijn geluk;
+het denkbeeld, dat hij voor Cosettes geluk niet genoegzaam was, welk
+denkbeeld hem vroeger koortsen en slapelooze nachten had bezorgd, kwam
+zelfs niet in hem op. Hij was in de vergetelheid van al zijn verledene
+smarten en zag alles rooskleurig. Wijl Cosette bij hem was, scheen
+zij hem te behooren; een optische misleiding, welke iedereen gevoeld
+heeft. Hij overlegde bij zich zelven, met de grootste gemakkelijkheid,
+zijn reis naar Engeland met Cosette, en zag zijn geluk in 't verschiet
+zijner droomen weder opgebouwd, om 't even waar.
+
+Terwijl hij langzaam heen en weder door de kamer wandelde, viel zijn
+blik plotseling op iets zonderlings.
+
+Vóór hem zag en las hij in den vooroverhangenden spiegel boven het
+buffet duidelijk de volgende regels:
+
+"Mijn zeer geliefde! Mijn vader wil, helaas! dat wij terstond
+vertrekken. Van avond zullen wij in de rue de l'Homme-Armé No. 7
+zijn. Binnen acht dagen zijn wij te Londen.--Cosette, 4 Juni."
+
+Jean Valjean bleef verbaasd staan.
+
+Cosette had, bij haar aankomst, haar schrijfportefeuille op het
+buffet voor den spiegel gelegd, en, geheel met haar smartelijken
+angst vervuld, die er laten liggen zonder zelfs op te merken dat ze
+open was, en wel juist ter plaatse waar zij op de door haar geschreven
+regels had gedrukt, om ze te drogen, en welke zich op het vloeipapier
+hadden afgedrukt.
+
+De spiegel weerkaatste het geschrevene.
+
+Het gevolg hiervan was, wat men in de meetkunst een gelijkvormige
+figuur noemt; het op het vloeipapier omgekeerde schrift vertoonde zich
+recht in den spiegel, zoodat Jean Valjean nu den brief voor zich zag,
+welken Cosette den vorigen dag aan Marius had geschreven.
+
+'t Was zeer eenvoudig en toch verpletterend.
+
+Jean Valjean trad naar den spiegel. Hij herlas de vijf regels,
+maar kon ze niet gelooven. Zij kwamen hem voor als vertoonden zij
+zich in een bliksemstraal. 't Was een gezichtsbegoocheling. 't Was
+onmogelijk. 't Kon niet zijn.
+
+Allengs werd zijn begrip helderder; hij beschouwde Cosettes
+schrijfportefeuille, en de werkelijkheid vertoonde zich voor hem. Hij
+nam de portefeuille en zeide: 't Komt hiervan. Koortsachtig beschouwde
+hij de op het vloeipapier gedrukte regels, de omgekeerde letters
+vormden een verward gekrabbel, 't geen hij niet kon ontcijferen. Toen
+dacht hij: Maar dit beteekent niets, daar staat niets geschreven. En
+onuitsprekelijk verlicht ademde hij ruimer. Wie heeft niet in
+vreeselijke oogenblikken zulk een domme vreugd gehad? De ziel geeft
+zich niet aan wanhoop over, zonder alle illusiën uitgeput te hebben.
+
+Hij hield de schrijfportefeuille in de hand en beschouwde ze,
+dwaselijk verblijd, bijna lachende om het gezichtsbedrog, dat hem
+misleid had. Eensklaps viel zijn blik weder op den spiegel en hij
+zag opnieuw de verschijning. Met onverbiddelijke juistheid teekenden
+er zich de vijf regels op af. 't Was nu geen zinsbegoocheling; de
+terugkomst eener verschijning is een wezenlijkheid; 't was duidelijk,
+dat het omgekeerde schrift in den spiegel nu recht stond. Hij begreep.
+
+Jean Valjean waggelde, liet de schrijfportefeuille ontglippen en
+zonk op den ouden armstoel naast het buffet, met neergezonken hoofd,
+strak, verwilderd oog. Hij zeide bij zich zelven, dat het duidelijk
+was, dat het licht der wereld voor altijd verduisterd was, en dat
+Cosette dit aan iemand geschreven had. Toen hoorde hij zijn ziel,
+weder woest geworden, in de duisternis een gesmoord gebrul slaken. Ga
+den leeuw den hond ontnemen, dien hij in zijn hok heeft.
+
+'t Was een zonderlinge en treurige omstandigheid; Marius had op
+dit oogenblik den brief van Cosette nog niet; het toeval had hem
+verraderlijk aan Jean Valjean gebracht, vóór hem aan Marius ter hand
+te stellen.
+
+Tot hiertoe was Jean Valjean door geen beproevingen overwonnen. Hij
+was aan vreeselijke verzoekingen blootgesteld geweest; geen slagen
+van den tegenspoed waren hem gespaard; de wreedheid van het lot,
+gewapend met al den haat en al de verachting der maatschappij, had hem
+tot doel gekozen en aangegrepen. Voor niets was hij teruggedeinsd,
+voor niets was hij gezwicht. Toen hij moest, had hij zich aan alle
+uitersten onderworpen; hij had zijn herkregen onschendbaarheid als
+mensch opgeofferd, zijn vrijheid overgeleverd, zijn hoofd gewaagd,
+alles verloren, alles geleden, en was onbaatzuchtig en stoïcijnsch
+gebleven, zelfs in zóóverre, dat men soms zou gedacht hebben,
+dat hij zich zelven geheel vergat, gelijk een martelaar. Zijn door
+alle mogelijke aanvallen van den tegenspoed verstaald gemoed scheen
+onverwinnelijk. Maar wie zijn binnenste had gezien, zou hebben moeten
+bekennen, dat het thans zwak was.
+
+Immers van al de folteringen, waarmede het lot hem zoolang vervolgd
+had, was deze de schrikkelijkste. Nimmer had hem zulk een klauw
+gegrepen. Al zijn geheime gevoelens waren in oproer. Al zijn zenuwen
+waren pijnlijk aangedaan. Helaas, de grootste beproeving, of liever
+de eenige beproeving, is het verlies van het beminde voorwerp.
+
+De arme oude Jean Valjean beminde Cosette zekerlijk niet anders
+dan als een vader; maar in dit vaderlijk gevoel, gelijk wij bereids
+hebben doen opmerken, had zijn ongehuwd leven alle soorten van liefde
+gebracht: hij beminde Cosette als zijn dochter, als zijn moeder, als
+zijn zuster; en wijl hij nooit een minnares of echtgenoot gehad had,
+en de natuur een schuldeischer is die geen protest wil, had zich ook
+dit gevoel, het onuitroeibaarste van alle, gevoegd bij de andere,
+flauw, rein door de reinheid der verblinding, onbewust van zich
+zelve hemelsch, engelachtig, goddelijk; minder als gevoel dan als
+instinct, minder als instinct dan als een onmerkbare en onzichtbare,
+maar wezenlijke bekoorlijkheid; en de eigenlijke liefde, was in zijn
+overgroote teederheid voor Cosette als de goudader in de donkere en
+nog niet ontgonnen mijn.
+
+Men herinnere zich den toestand van Valjeans hart, welken wij bereids
+aangewezen hebben. Geen huwelijk was tusschen hen mogelijk, zelfs niet
+dat der zielen, en echter was het stellig dat beider lot verbonden
+was. Uitgezonderd Cosette, namelijk een kind, had Jean Valjean zijn
+geheele leven lang niets gekend, dat men beminnen kan. De elkander
+opvolgende hartstocht en liefde hadden bij hem niet dat afwisselend
+groen-lichtgroen op donkergroen voortgebracht, 't welk men op de
+bladeren ziet, die den winter doorstaan, en op de menschen, die over
+de vijftig jaren komen. Kortom, deze inwendige samensmelting, dat
+geheel, waarvan de uitkomst een verhevene deugd was, had eindelijk
+van Jean Valjean een vader voor Cosette gemaakt. Een zonderlinge
+vader, samengesteld uit grootvader, zoon, broeder en echtgenoot,
+die in Jean Valjean woonden; een vader, waarin zelfs een moeder was;
+een vader die Cosette beminde en aanbad, en voor wien het kind licht,
+woonplaats, familie, vaderland en hemel was.
+
+Toen hij nu zag, dat dit bepaald voorbij was, dat zij hem ontsnapte,
+dat zij uit zijn handen glipte, dat zij water, nevel was, toen hij
+voor zijn oogen deze verpletterende waarheid zag: Een ander is het
+doel van haar hart, een ander is de wensch haars levens; zij heeft een
+minnaar; ik ben slechts de vader; ik besta niet meer;--toen hij niet
+langer kon twijfelen en tot zich zelven zeide: Zij verwijdert zich van
+mij!--overtrof de smart, welke hij gevoelde, alle voorstelling. Alles
+te hebben gedaan, wat hij had gedaan, om op dit punt te komen! en
+om inderdaad niets te zijn. Toen, zooals wij gezegd hebben, huiverde
+hij van weerzin van het hoofd tot de voeten. Hij gevoelde tot in de
+wortels van zijn haar zijn zelfzucht ontwaken, en het ik brulde in
+den afgrond van dezen man.
+
+Er zijn inwendige instortingen. Een wanhopige zekerheid dringt niet
+bij den mensch binnen zonder zekere diepe elementen te verwijderen
+en te verbreken, welke soms de mensch zelf zijn. Wanneer de smart tot
+dien graad is gekomen, nemen al de krachten van het zelfbewustzijn de
+vlucht. 't Is een noodlottige crisis. Weinigen onzer komen er ongedeerd
+en trouw aan den plicht uit te voorschijn. Zoodra de grens van het
+lijden overschreden is, wankelt zelfs de onwrikbaarste deugd. Jean
+Valjean nam de schrijfportefeuille en overtuigde zich nogmaals; hij
+bleef met strakken blik als versteend over deze onloochenbare regels
+gebogen; er pakte zich in zijn binnenste zulk een machtige wolk te
+zamen, dat men zou gemeend hebben, dat dit geheel inwendig bestaan
+zou verpletterd worden.
+
+Hij onderzocht deze openbaring, door 't vergrootglas zijner gepeinzen,
+met eene schijnbare kalmte, die vreeselijk was, want het is inderdaad
+verschrikkelijk, wanneer de kalmte van den mensch de koelheid van
+een standbeeld bereikt.
+
+Hij mat den schrikbarenden stap, dien zijn lot had gedaan zonder
+dat hij het vermoedde; hij herinnerde zich zijn vrees van den vorigen
+zomer, welke hij zoo dwaselijk verdreven had; hij ontdekte den afgrond;
+'t was altijd dezelfde, maar nu bevond zich Jean Valjean niet meer
+op den rand er van, maar op den bodem.
+
+'t Was een vreemde en smartelijke zaak; hij was gevallen zonder 't
+bemerkt te hebben. Al het licht zijns levens was verdwenen, hoewel
+hij gemeend had steeds de zon te zien.
+
+Zijn instinct aarzelde niet. Hij bracht sommige omstandigheden, sommige
+daden, het blozen en verbleeken van Cosette in sommige gevallen,
+met elkander in verband, en zeide bij zich zelven: "Hij is 't." De
+scherpzinnigheid der wanhoop is een soort van geheimzinnige boog,
+die nooit zijn doel mist. Terstond bij zijn eerste gissing trof hij
+Marius. Hij kende den naam niet, maar vond dadelijk den man. Hij
+zag duidelijk op den bodem zijner onverbiddelijke herinnering,
+den onbekenden zwerver van het Luxembourg, dien ellendigen jager
+op minnarijen, dien romantischen lediglooper, dien dwaas, dien
+laaghartige, want 't is een laaghartigheid meisjes toe te lonken,
+terwijl haar vader, die haar bemint, naast haar zit.
+
+Na zich volkomen overtuigd te hebben, dat de jongeling hier in 't spel
+was en alles van hem was gekomen, sloeg Jean Valjean,--de herboren
+man, de man die zooveel aan zijn ziel gewerkt had, de man die zooveel
+pogingen had gedaan, zijn leven, zijn ellende en rampen in liefde op
+te lossen, een blik in zich zelven en zag een spook--den haat.
+
+De grootste smarten bevatten afmatting en moedeloosheid. De mensch,
+bij wien zij binnentrekken, voelt, dat hem iets verlaat. In de jeugd
+is haar bezoek treurig, later is het heilloos. Helaas! wanneer het
+bloed warm, het haar zwart is, wanneer het hoofd recht op het lichaam
+staat, gelijk de vlam op de kaars, wanneer de rol van het lot nog
+bijna geheel vol is, wanneer het hart, vervuld met eene gelukkige
+liefde, nog met volle kracht klopt, wanneer men nog den tijd voor zich
+heeft om te kunnen herstellen; wanneer men al de vrouwen, de lonken,
+de toekomst en den horizont nog voor zich heeft; wanneer het leven
+zijn volkomen kracht heeft,--indien de wanhoop alsdan vreeselijk is,
+wat moet zij dan in de grijsheid zijn, wanneer de versnellende jaren
+meer en meer verzwakken, in den schemeravond des levens, wanneer men
+de starren van het graf begint te zien.
+
+Terwijl hij aldus peinsde, trad vrouw Toussaint binnen. Jean Valjean
+stond op en vroeg haar:
+
+"Naar welken kant is het? Weet ge het?"
+
+Verbaasd, wist vrouw Toussaint niets te antwoorden, dan:
+
+"Wat belieft u?"
+
+Jean Valjean hernam:
+
+"Hebt ge mij aanstonds niet gezegd, dat men vocht?"
+
+"Ach ja, mijnheer," antwoordde vrouw Toussaint. "'t Is naar den kant
+van Saint-Merry."
+
+Uit het diepst van onzen geest komt soms, zelfs zonder dat wij het
+weten, een werktuiglijke beweging. 't Was waarschijnlijk onder den
+indruk van zulk een beweging, waarvan hij zich nauwelijks bewust was,
+dat Jean Valjean vijf minuten later zich op de straat bevond.
+
+Hij zat blootshoofds op den straatpaal voor de deur van zijn huis en
+scheen te luisteren.
+
+'t Was geheel donker geworden.
+
+
+
+
+
+
+TWEEDE HOOFDSTUK.
+
+DE STRAATJONGEN EEN VIJAND VAN LICHTEN.
+
+
+Hoe lang bleef hij in die houding? Welke was de eb en vloed zijner
+treurige gedachten? richtte hij zich weder op? bleef hij gebogen? was
+hij als gebroken onder zijn zwaarmoedigheid? kon hij zich nog
+oprichten en in zijn geweten op iets dat vast was steunen? Hij zou
+het waarschijnlijk zelf niet hebben kunnen zeggen.
+
+De straat was eenzaam. Eenige angstige personen, die haastig naar huis
+gingen, zagen hem nauwelijks. Ieder voor zich zelven, in tijden van
+gevaar. De lantaarnopsteker kwam als gewoonlijk de lantaarn aansteken,
+die vlak tegenover het huis No. 7 stond, en ging heen. Jean Valjean
+zou voor dengene, die hem aldus in die schaduw had gezien, geen
+levend mensch hebben geleken. Hij zat op den straatpaal voor zijn
+deur, bewegingloos als een klomp ijs. De wanhoop verstijft. Men
+hoorde de stormklok en onduidelijke woeste geruchten. Te midden van
+dat somber gelui, vermengd met het oproer, sloeg het op St. Paul elf
+uren, plechtig, zonder overhaasting; want de stormklok is de mensch;
+het uur is God. De voortgang van den tijd maakte geen indruk op
+Jean Valjean; hij bewoog zich niet. Intusschen ontstond omstreeks
+dit oogenblik in de richting der Hallen een geweldig geschiet; het
+werd door een tweede nog geweldiger gevolgd; 't was waarschijnlijk de
+aanval tegen de barricade in de straat Chanvrerie, welke wij gezien
+hebben, dat door Marius werd afgeslagen. Bij deze dubbele losbranding,
+wier geweld door de stilte des nachts scheen versterkt, ontroerde Jean
+Valjean; hij richtte zich op, naar de zijde van waar het gerucht kwam,
+en zonk toen weder op den straatpaal, sloeg de armen over elkander,
+en langzaam zonk zijn hoofd weder op zijn borst.
+
+Hij hervatte zijn somber gesprek met zich zelven.
+
+Eensklaps sloeg hij de oogen op; men ging in de straat, hij hoorde
+voetstappen nabij zich, en bij het licht der straatlantaarn, naar
+den kant der straat, die bij het Archief uitloopt, zag hij een bleek,
+jeugdig en opgewekt gelaat.
+
+Gavroche was in de rue de l'Homme-Armé gekomen.
+
+Hij zag naar boven en scheen iets te zoeken. Hij zag zeer duidelijk
+Jean Valjean, maar lette niet op hem.
+
+Na omhoog te hebben gezien, keek Gavroche nu naar beneden; hij ging
+op de teenen staan en betastte de deuren en vensters der huizen; zij
+waren alle gesloten en gegrendeld. Na vijf of zes derwijze versperde
+huizen onderzocht te hebben, haalde de straatjongen de schouders op en
+mompelde bij zich zelven: Verduiveld! Toen keek hij weder omhoog. Jean
+Valjean, die een oogenblik te voren, in de gemoedsstemming, waarin
+hij was, niemand toegesproken of geantwoord zou hebben, gevoelde zich
+onwederstaanbaar gedrongen een woord tot dezen knaap te richten.
+
+"Kleine," zeide hij, "wat wilt ge?"
+
+"Ik heb honger," antwoordde Gavroche onbewimpeld. En hij voegde er bij:
+"Kleine!? Gij zijt zelf klein."
+
+Jean Valjean tastte in zijn zak en haalde er een vijffrancstuk uit.
+
+Maar Gavroche, een soort van kwikstaart, die schielijk van de eene
+tot de andere beweging overging, had een steen opgeraapt. Hij had de
+lantaarn in 't oog gekregen.
+
+"Zoo!" zeide hij, "hebt ge hier uw lantaarns nog. Dat is niet zooals
+'t behoort, vrienden! 't Is wanorde. Zij moeten stuk."
+
+Hij wierp den steen in de lantaarn, waarvan het glas met zulk een
+gerinkel viel, dat de achter hun gordijnen verscholen bewoners van
+het tegenoverstaande huis uitriepen:
+
+"'t Is weer als in drie-en-negentig!"
+
+De lantaarn schommelde hevig, het licht ging uit, en in de straat
+werd het plotseling donker.
+
+"Zoo is 't goed, oude straat," zei Gavroche, "zet uw slaapmuts op."
+
+Toen zich tot Jean Valjean wendende:
+
+"Hoe heet dit groote gebouw aan het einde der straat? 't Is het
+Archief, niet waar? Die dikke kolommen moeten even omver gehaald en
+daarvan een fraaie barricade gemaakt worden."
+
+Jean Valjean naderde Gavroche, en zeide halfluid en als bij zich
+zelven:
+
+"De arme jongen, hij heeft honger."
+
+En hij stopte hem het vijffrancstuk in de hand.
+
+Gavroche richtte het hoofd op, verwonderd over de grootte van het
+geldstuk; hij bezag het in de duisternis, en de blankheid ervan bracht
+hem in verrukking. Hij kende de vijffrancstukken van hooren zeggen;
+hij had er een gunstig idée van; 't verheugde hem er persoonlijk
+kennis mede te maken.
+
+"Laat ons het beest eens goed bekijken!" zeide hij.
+
+Hij beschouwde het eenige oogenblikken met verrukking; doch zich
+vervolgens weder tot Jean Valjean wendende, gaf hij hem het geldstuk
+terug en zeide majestueus:
+
+"Burger, ik werp liever lantaarns in. Neem uw wild beest terug. Ik
+laat mij niet omkoopen. Het heeft vijf klauwen, maar 't zal mij
+niet pakken."
+
+"Hebt ge een moeder?" vroeg Jean Valjean.
+
+Gavroche antwoordde:
+
+"Misschien beter dan gij."
+
+"Welnu," hernam Jean Valjean, "behoud dit geld dan voor uw moeder."
+
+Gavroche voelde zich bewogen. Hij had bovendien opgemerkt, dat de man
+die tot hem sprak geen hoed op had, en dit boezemde hem vertrouwen in.
+
+"Waarlijk," zeide hij, "is 't niet om mij af te houden van de lantaarns
+stuk te slaan?"
+
+"Sla alles stuk wat ge wilt."
+
+"Ge zijt een braaf man," zei Gavroche.
+
+En hij stak het vijffrancstuk in een zijner zakken.
+
+Met toenemend vertrouwen voegde hij er bij:
+
+"Woont ge in deze straat?"
+
+"Ja, waarom?"
+
+"Zoudt ge mij No. 7 kunnen wijzen?"
+
+"Wat wilt ge in No. 7?"
+
+De knaap zweeg, vreezende te veel gezegd te hebben; hij streek haastig
+met zijn vingers door zijn haar en antwoordde niets dan:
+
+"Ha! Zoo!"
+
+Een denkbeeld schoot Jean Valjean door den geest. De angst geeft soms
+licht. Hij zeide tot den knaap:
+
+"Brengt gij mij den brief, dien ik wacht?"
+
+"Gij?" zei Gavroche. "Ge zijt geen vrouw."
+
+"De brief is voor mejuffer Cosette, niet waar?"
+
+"Cosette?" mompelde Gavroche; "ja, ik geloof dat het die rare naam is."
+
+"Nu!" hernam Jean Valjean, "ik moet haar dien brief
+overhandigen. Geef."
+
+"In dat geval moet ge ook weten, dat ik van de barricade gezonden ben?"
+
+"Ongetwijfeld," zei Jean Valjean.
+
+Gavroche stak zijn hand in een anderen zijner zakken en haalde er
+een in vieren gevouwen papier uit.
+
+Toen op militaire wijze aanslaande, zeide hij:
+
+"Eerbied voor de dépêche. Zij komt van de voorloopige regeering."
+
+"Geef," zei Jean Valjean.
+
+Gavroche hield het papier boven zijn hoofd.
+
+"Verbeeld u niet, dat het een minnebriefje is. Het is wel voor een
+vrouw, maar eigenlijk voor het volk. Wij vechten tegen de mannen,
+maar eerbiedigen het schoone geslacht. Wij zijn niet als in de groote
+wereld, waar lions aan chameaux minnebriefjes zenden."
+
+"Geef."
+
+"Inderdaad," hernam Gavroche, "ge schijnt mij een braaf man te zijn."
+
+"Geef spoedig!"
+
+"Ziedaar."
+
+En hij gaf Jean Valjean het papier.
+
+"Haast u nu, mijnheer Coos, wijl juffer Cosette wacht."
+
+Gavroche scheen zelf schik te hebben over deze woordspeling.
+
+Jean Valjean hernam:
+
+"Moet het antwoord naar Saint-Merry worden gebracht?"
+
+"Ge zoudt daarmede een dommen streek begaan. Deze brief komt van de
+barricade in de straat Chanvrerie, en daarheen keer ik terug. Goeden
+avond, burger."
+
+Dit gezegd hebbende verwijderde zich Gavroche, of liever vloog naar de
+plaats, van waar hij gekomen was; met de snelheid van een ontsnapten
+vogel. Hij verdween in de duisternis, alsof hij er een gat in boorde,
+regelrecht als een kanonskogel. De rue de l'Homme Armé werd weder
+stil en eenzaam; in een oogwenk was deze wonderbare knaap, die in zich
+iets van de schaduw en van den droom had, tusschen de in de duisternis
+bedolven huizen als een damp verdwenen; en men zou dit geloofd hebben,
+zoo niet weinige minuten na zijn verdwijning het gekletter van een
+stuk geslagen vensterruit en het heerlijk gerinkel van een ingeworpen
+straatlantaarn opnieuw de angstige bewoners eensklaps en ruw gewekt
+had. 't Was Gavroche, die door de straat du Chaume ging.
+
+
+
+
+
+
+DERDE HOOFDSTUK.
+
+TERWIJL COSETTE EN VROUW TOUSSAINT SLAPEN.
+
+
+Jean Valjean ging weder in huis met den brief van Marius. Tastend
+klom hij de trap op, verheugd over de duisternis, als de uil die
+zijn prooi wegvoert, opende en sloot weder zacht de deur, luisterde
+of hij eenig gerucht hoorde, overtuigde zich dat, naar allen schijn,
+Cosette en vrouw Toussaint sliepen, wilde een zwaveltje aansteken,
+dat hem echter eenige keeren door het beven zijner hand mislukte,
+want 't was hem alsof hij een diefstal pleegde. Eindelijk was de kaars
+ontstoken; hij zette zich aan de tafel, vouwde het papier open en las.
+
+Bij geweldige aandoeningen leest men niet, men knijpt, men verwoest als
+'t ware het papier, dat men in de hand heeft als een offer, men kreukt
+het, men drukt er vertoornd of verblijd zijn nagels in, men vliegt
+naar het einde, springt het begin over, de aandacht is koortsachtig,
+zij begrijpt slechts de hoofdzaak; onnauwkeurig, het wezenlijke; zij
+hecht zich slechts aan één punt, en al het overige verdwijnt. In het
+briefje van Marius aan Cosette, zag Jean Valjean slechts deze woorden:
+
+"... Ik sterf. Wanneer gij dit leest, zal mijn ziel bij u zijn."
+
+Door deze twee regels werd hij als verblind, hij was een oogenblik
+als verplet door den omkeer van aandoeningen, welke in hem ontstond,
+als duizelend van verbazing aanschouwde hij het briefje van Marius;
+de dood van het gehate wezen, dit schitterend uitzicht, vertoonde
+zich voor zijn oogen.
+
+Heimelijk slaakte hij een afschuwelijken vreugdekreet. 't Was
+dus gedaan. De ontknooping was spoediger gekomen dan hij had
+durven hopen. Het wezen, dat zijn lot hinderde, verdween, uit
+zich zelf, vrijelijk, ongedwongen, zonder dat hij, Jean Valjean,
+er iets toe gedaan had; zonder dat het zijn schuld was, ging deze
+man sterven. Misschien was hij reeds dood.--Hier begon de koorts te
+berekenen. Neen, hij is nog niet dood. De brief is blijkbaar geschreven
+om door Cosette eerst den volgenden morgen gelezen te worden; na de
+beide losbrandingen, welke men tusschen elf uren en middernacht gehoord
+had, was er niets voorgevallen; de barricade zal niet ernstig worden
+aangevallen dan met het aanbreken van den dag; maar om 't even, nu
+"deze man" aan den krijg heeft deelgenomen, is hij verloren; hij is
+door het raderwerk gevat.--Jean Valjean gevoelde zich bevrijd. Nu
+zou hij wederom alleen met Cosette zijn. De mededinging hield op;
+het verledene nam weder een aanvang. Hij behoefde het briefje slechts
+te behouden. Cosette zou nooit weten wat van "dien man" geworden
+was. Hij behoefde de dingen slechts hun loop te laten. Deze man
+kon niet ontsnappen. Zoo hij nog niet dood is, zal hij toch stellig
+sterven. Welk een geluk!
+
+Na dit alles binnensmonds gezegd te hebben werd hij somber. Vervolgens
+ging hij naar beneden en wekte den portier.
+
+Een uur later ging Jean Valjean in de uniform van nationale garde
+en gewapend uit. De portier had in de buurt gemakkelijk gevonden,
+wat aan de uitrusting ontbrak. Hij had een geladen geweer en een
+volle patroontasch. Hij begaf zich naar den kant des Halles.
+
+
+
+
+
+
+VIERDE HOOFDSTUK.
+
+OVERDREVEN IJVER VAN GAVROCHE.
+
+
+Inmiddels had Gavroche een avontuur gehad.
+
+Nadat hij de straatlantaarn in de rue du Chaume zooveel hij kon
+verbrijzeld had, kwam hij in de rue des Vieilles-Haudriettes, en er
+geen "kat of muis" ziende, vond hij de gelegenheid gunstig om het
+geheele liedje dat hij kende, te zingen.
+
+Zijn gang, in plaats van zich door 't gezang te vertragen, werd er
+eer te sneller door. En nu strooide hij als 't ware langs de slapende
+of verschrikte huizen deze vurige verzen uit:
+
+
+ L'oiseau médit dans les charmilles,
+ Et prétend qu'hier Atala
+ Avec un russe s'en alla.
+
+ Où vont les belles filles,
+ Lon la.
+
+ Mon ami pierrot, tu babilles,
+ Parce que l'autre jour Mila
+ Cogna sa vitre, et m'appela.
+
+ Où vont les belles filles,
+ Lon la.
+
+ Les drôlesses sont fort gentilles;
+ Leur poison qui m'ensorcela
+ Griserait monsieur Orfila.
+
+ Où vont les belles filles,
+ Lon la.
+
+ J'aime l'amour et ses bisbilles,
+ J'aime Agnès, j'aime Paméla,
+ Lise en m'allumant se brûla.
+
+ Où vont les belles filles,
+ Lon la.
+
+ Jadis, quand je vis les mantilles
+ De Suzette et de Zéila,
+ Mon âme à leurs plis se mêla.
+
+ Où vont les belles filles,
+ Lon la.
+
+ Amour, quand, dans l'ombre où tu brilles,
+ Tu coiffes de roses Lola,
+ Je me damnerais pour cela.
+
+ Où vont les belles filles,
+ Lon la.
+
+ Jeanne, à ton miroir tu t'habilles!
+ Mon coeur un beau jour s'envola;
+ Je crois que c'est Jeanne qui l'a.
+
+ Où vont les belles filles,
+ Lon la.
+
+ Le soir, en sortant des quadrilles,
+ Je montre aux étoiles Stella
+ Et je leur dis: regardez-la.
+
+ Où vont les belles filles,
+ Lon la. [14].
+
+
+Aan het gezang paarde Gavroche een levendig gebarenspel. Het gebaar
+is de versterking der woorden. Zijn gezicht, een onuitputtelijke
+verzameling van maskers, maakte grilliger en phantastischer grimassen
+dan een lap linnen met gaten die in den wind fladdert. Wijl 't
+ongelukkig donker en hij alleen was, werd dit noch gezien noch was
+het zichtbaar. Er gaan veel schatten verloren.
+
+Eensklaps bleef hij staan.
+
+"Laat ons de romance afbreken," zeide hij.
+
+Zijn kattenoog had onder een koetspoort iets gezien, dat men in de
+schilderkunst een geheel noemt, dat wil zeggen, een wezen en een
+voorwerp; het voorwerp was een handkar, het wezen een Auvergner,
+die er op sliep.
+
+De boomen der kar rustten op de straat, het hoofd van den Auvergner
+lag op den hellenden bodem der kar, en zijn voeten raakten de
+straatsteenen.
+
+Gavroche herkende dadelijk, met zijn ondervinding van de wereldsche
+dingen, een dronkaard.
+
+'t Was een of ander kruier van den hoek, die te veel gedronken had
+en te lang sliep.
+
+"Daartoe dienen nu de zomernachten," dacht Gavroche. "De Auvergner
+slaapt op zijn kar. Men neemt de kar voor de republiek, en laat den
+Auvergner aan de monarchie."
+
+Zijn geest werd door deze heldere ingeving verlicht:
+
+"Deze kar zou zeer goed voor onze barricade gebezigd kunnen worden."
+
+De Auvergner snorkte.
+
+Zacht trok Gavroche de kar achteruit en den Auvergner vooruit, namelijk
+bij de voeten en na een minuut lag de onverstoorbare Auvergner plat
+op de straat.
+
+De kar was nu ledig.
+
+Gavroche, die gewoon was op alle wijzen aan het onverwachte het hoofd
+te bieden, had steeds allerlei dingen bij zich. Hij grabbelde in een
+zijner zakken en haalde er een stukje papier en een eindje rood potlood
+uit, dat hij van dezen of genen timmerman had gekaapt. Hij schreef:
+
+
+ "Fransche Republiek."
+
+
+"Uw kar in ontvangst genomen."
+
+Hij onderteekende: "Gavroche."
+
+Toen dit verricht was, schoof hij het papiertje in den zak van het
+manchestersche vest van den steeds ronkenden Auvergner, pakte de
+boomen met beide handen en joeg in vollen galop met triompheerend
+geraas de kar naar den kant des Halles.
+
+'t Was gevaarlijk. Bij de koninklijke drukkerij stond een
+wachtpost. Gavroche dacht er niet aan. De post was bezet door nationale
+garden der voorstad. De wacht werd opmerkzaam, en de hoofden richtten
+zich op. Twee achter elkander verbrijzelde straatlantaarns, het
+luidkeels gezongen lied, dit was te veel voor de beschroomde bewoners
+dezer straten, die slapen willen voor dat de zon ondergaat, en die
+zoo vroeg den domper op hun kaars zetten. Sedert een uur maakte de
+straatjongen in deze vreedzame wijk het geraas van een vlieg in een
+flesch. De sergeant der voorstad luisterde, en wachtte. Hij was een
+voorzichtig man.
+
+Het geraas van het verward gerol der kar deed de maat van lijdzame
+afwachting overloopen en de sergeant besluiten een verkenning te
+beproeven.
+
+"'t Is een geheele bende," zeide hij; "laat ons voorzichtig te
+werk gaan."
+
+'t Was duidelijk, dat de hydra der regeeringloosheid uit haar hol
+was gekomen en in de wijk woedde.
+
+De sergeant waagde zich met zachten tred buiten den wachtpost.
+
+Eensklaps bevond zich Gavroche, juist toen hij met zijn kar den hoek
+der straat Vieilles-Haudriettes om kwam hollen, tegenover een uniform,
+een schako, een pluim en een geweer.
+
+Ten tweeden male bleef hij stilstaan.
+
+"Ha!" zeide hij, "is het dat?--Goedendag, openbare orde."
+
+Gavroches verbazing was gewoonlijk van korten duur en verdween spoedig.
+
+"Waar wilt ge heen, deugniet?" vroeg de sergeant.
+
+"Burger," zei Gavroche, "ik heb u niet gescholden, waarom beleedigt
+ge mij?"
+
+"Waar gaat ge heen, snaak?"
+
+"Mijnheer, ge waart misschien gisteren een verstandig man, maar heden
+schijnt ge het verstand afgelegd te hebben."
+
+"Ik vraag u, waar ge heen gaat, schobbejak?"
+
+Gavroche antwoordde:
+
+"Ge spreekt zeer lief. Waarachtig, men zou 't van uw ouderdom niet
+verwachten. Gij moest ieder haartje van uw hoofd voor honderd francs
+verkoopen, dat zou u vijfhonderd francs opbrengen."
+
+"Waar gaat ge heen? waar gaat ge heen? bandiet?"
+
+Gavroche hernam:
+
+"Dat zijn leelijke woorden. Zoodra men u weder laat zingen, moet men
+u beter den mond afvegen."
+
+De sergeant velde de bajonnet.
+
+"Wilt ge mij eindelijk zeggen, waar ge heen gaat, ellendeling?"
+
+"Generaal," zei Gavroche, "ik ga den dokter halen voor mijn vrouw
+die bevallen moet."
+
+"In 't geweer!" schreeuwde de sergeant.
+
+Zich door datgene te redden, wat ons in de val heeft gebracht, is
+het meesterstuk van schrandere mannen; Gavroche mat met een blik den
+geheelen toestand. 't Was de kar, die hem in gevaar had gebracht,
+de kar moest hem nu helpen.
+
+Juist toen de sergeant op Gavroche aanstormde, rolde de kar, nu een
+werptuig geworden en met alle kracht voortgejaagd, met geweld tegen
+den buik van den sergeant, die achterover in de goot viel, terwijl
+zijn geweer in de lucht afging.
+
+Op het geroep van den sergeant stormden de manschappen uit de wacht;
+het geloste schot gaf aanleiding tot een algemeene losbranding op
+goed geluk af, waarna men weder de geweren laadde en opnieuw begon.
+
+Dit schieten in den blinde duurde een goed kwartier en doodde eenige
+vensterruiten.
+
+Intusschen hield Gavroche, die in allerijl weggeloopen was, vijf of
+zes straten verder stil en zette zich buiten adem op den straatpaal
+aan den hoek der straat des Enfants-rouges.
+
+Hij luisterde.
+
+Na eenige oogenblikken in den adem schietens, wendde hij zich naar
+den kant waar nog als razend geschoten werd, bracht zijn linkerhand
+ter hoogte van zijn neus, en stak ze driemalen vooruit, terwijl hij
+met de rechterhand tegen zijn achterhoofd sloeg, een krachtig gebaar,
+waarin de Parijsche straatjongen de geheele Fransche ironie vereenigt,
+en dat stellig van goede uitwerking is, wijl het reeds een halve eeuw
+bestaan heeft.
+
+Maar deze aardigheid werd door een bittere gedachte gestoord. "Ja,"
+zeide hij, "ik heb hier wel ongemakkelijk schik, maar ik raak van mijn
+weg en zal een geduchten omweg moeten maken. Als ik nu maar bijtijds
+aan de barricade ben."
+
+Toen trok hij verder en onder 't loopen zeide hij: "Wacht! hoe ver
+was ik ook met het liedje gekomen?"
+
+Hij begon weder zijn lied te zingen, terwijl hij snel door de straten
+liep, en zong in de duisternis:
+
+
+ Mais il reste encore des bastilles,
+ Et je vais mettre le holà
+ Dans l'ordre public que voilà.
+
+ Où vont les belles filles,
+ Lon la.
+
+ Quelqu'un veut-il jouer aux quilles?
+ Tout le vieux monde s'écroula.
+ Quand la grosse boule roula.
+
+ Où vont les belles filles,
+ Lon la.
+
+ Vieux bon peuple, à coups de béquilles,
+ Cassons ce Louvre où s'étala
+ La monarchie en falbala.
+
+ Où vont les belles filles,
+ Lon la.
+
+ Nous en avons forcé les grilles,
+ Le roi Charles Dix, ce jour-là
+ Tenait mal et se décolla.
+
+ Où vont les belles filles,
+ Lon la. [15]
+
+
+Het in 't geweer komen van den wachtpost was niet zonder gevolg. De
+kar werd veroverd, de dronkaard gevangengenomen. De eene werd in een
+bergplaats gebracht, de andere later als medeplichtige aan den opstand
+een weinig door den krijgsraad vervolgd. Het openbaar ministerie van
+dien tijd gaf bij deze gelegenheid een bewijs van zijn onvermoeibaren
+ijver ter verdediging der maatschappij.
+
+Het avontuur van Gavroche, dat als overlevering in de wijk van den
+Tempel bewaard is gebleven, is een der vreeselijkste herinneringen van
+de oude burgers van het Marais, en draagt in hun geheugen den titel
+van: "Nachtelijke aanval tegen den post der koninklijke drukkerij."
+
+
+
+ EINDE VAN HET VIERDE DEEL.
+
+
+
+
+
+
+INHOUD.
+
+
+Boek I.
+
+Eenige bladzijden geschiedenis.
+
+ Bladz.
+ I. Goed gesneden 7
+ II. Slecht genaaid 12
+ III. Lodewijk Filips 15
+ IV. Scheuren in de fundamenten 22
+ V. Feiten, waaruit de geschiedenis voortkomt, maar welke de
+ geschiedenis niet kent 29
+ VI. Enjolras en zijn luitenants 38
+
+
+Boek II.
+
+Eponine.
+
+ I. Het veld van de Leeuwerik 45
+ II. Het ontstaan van de kiemen der misdaden in de
+ gevangenissen 50
+ III. Vader Mabeuf heeft een verschijning 54
+ IV. Marius heeft een verschijning 58
+
+
+Boek III.
+
+Het huis in de straat Plumet.
+
+ I. Het verborgen huis 65
+ II. Jean Valjean nationale garde 69
+ III. Bladeren en bloesems 71
+ IV. Verandering van het hek 74
+ V. De roos bespeurt dat zij een wapen is 79
+ VI. De veldslag begint 83
+ VII. Tegen treurigheid nog grooter treurigheid 86
+ VIII. De galeiketen 90
+
+
+Boek IV.
+
+Hulp van beneden kan soms hulp van boven zijn.
+
+ I. Uitwendige verwonding, inwendige genezing 101
+ II. 't Is voor moeder Plutarchus niet moeielijk een
+ verschijnsel te verklaren 103
+
+
+Boek V.
+
+Welks einde het begin niet gelijkt.
+
+ I. De eenzaamheid en de kazerne 113
+ II. Vrees van Cosette 115
+ III. Opmerkingen van vrouw Toussaint 118
+ IV. Een hart onder een steen 120
+ V. Cosette na den brief 125
+ VI. De ouden zijn bestemd om ten geschikten tijde uit te gaan 127
+
+
+Boek VI.
+
+De kleine Gavroche.
+
+ I. Ondeugende streek van den wind 133
+ II. Hoe de kleine Gavroche zich Napoleon den Groote ten
+ nutte maakt 136
+ III. De ontvluchting 155
+
+
+Boek VII.
+
+De dieventaal.
+
+ III. De weenende en de lachende dieventaal 170
+ IV. De twee plichten: waken en hopen 173
+
+
+Boek VIII.
+
+Verrukking en droefheid.
+
+ I. Helderheid 181
+ II. De bedwelming van het volmaakte geluk 186
+ III. Begin der schaduw 188
+ IV. De hond 191
+ V. Des nachts 198
+ VI. Marius keert in zooverre tot de werkelijkheid terug,
+ dat hij aan Cosette zijn adres geeft 198
+ VII. Het jonge en het oude hart tegenover elkander 204
+
+
+Boek IX.
+
+Waarheen gaan zij?
+
+ I. Jean Valjean 219
+ II. Marius 220
+ III. De heer Mabeuf 223
+
+
+Boek X.
+
+De vijfde Juni 1832.
+
+ I. Het oppervlakkige der quaestie 229
+ II. De grond der quaestie 232
+ III. Een begrafenis: kans tot wedergeboorte 236
+ IV. De gistingen van eertijds 241
+ V. Eigenaardigheid van Parijs 245
+
+
+Boek XI.
+
+Het stofdeeltje verbroedert zich met den orkaan.
+
+ I. Eenige ophelderingen nopens den oorsprong van Gavroches
+ poëzie.--Invloed van een lid der academie op deze poëzie 251
+ II. Gavroche op marsch 253
+ III. Billijke verontwaardiging van een kapper en een barbier 256
+ IV. De knaap verwondert zich over den grijsaard 258
+ V. De grijsaard 259
+ VI. Recruten 261
+
+
+Boek XII.
+
+Corinthe.
+
+ I. Geschiedenis van Corinthe sinds zijn stichting 265
+ II. Voorloopige vroolijkheid 269
+ III. De nacht daalt op Grantaire 277
+ IV. Pogingen van troost op de weduwe Hucheloup 280
+ V. De toebereidselen 283
+ VI. In afwachting 285
+ VII. De man, dien men in de Billettes-straat had ontmoet 288
+ VIII. Verscheidene vraagteekens betreffende een zekeren
+ le Cabuc, die misschien niet le Cabuc heette 292
+
+
+Boek XIII.
+
+Marius treedt in de schaduw.
+
+ I. Van de straat Plumet naar de wijk St. Denis 299
+ II. Parijs uit de uilenvlucht gezien 301
+ III. De uiterste rand 304
+
+
+Boek XIV.
+
+De grootheid der wanhoop.
+
+ I. De vlag: eerste bedrijf 313
+ II. De vlag: tweede bedrijf 316
+ III. Gavroche had beter gedaan de karabijn van Enjolras
+ te nemen 318
+ IV. Het vaatje buskruit 319
+ V. Einde van Jean Prouvaires gedicht 322
+ VI. Het zieltogen des doods na het zieltogen des levens 323
+ VII. Gavroche, een diepzinnig berekenaar der afstanden 328
+
+
+Boek XV.
+
+De Rue de l'Homme Armé.
+
+ I. Drinker, babbelaar 335
+ II. De straatjongen een vijand van lichten 343
+ III. Terwijl Cosette en vrouw Toussaint slapen 346
+ IV. Overdreven ijver van Gavroche 348
+
+
+
+
+
+
+
+AANTEEKENINGEN
+
+
+[1] Monte à Regret (met tegenzin beklommen) het schavot.
+
+[2] Beroemd woord in les Horaces.
+
+[3] Een laag mastik op een vensterruit gelegd, houdt de stukken glas
+tegen en verhindert het gerucht.
+
+[4] Des nachts kan men niets zien.--Des daags ziet men zeer goed.--De
+burger is vol angst voor apocrief geschrift. Houdt u altijd goed,
+al is 't ook dat ge pijn in 't lijf krijgt!
+
+[5] Uitgezonderd den laatsten regel: "Ik heb slechts een God, een
+koning, een oortje en een laars," is er eigenlijk in het geheele
+liedje volstrekt geen zin.
+
+[6] Daar schommelt het afgrijselijk rif
+ Eens minnaars die er zich verhing.
+
+[7] Carpe horas beteekent: maak u den tijd ten nutte.
+
+[8] In de verte verbaast zij, dichtbij verschrikt zij. Op haar neus
+zit een stoutmoedige wrat. Men beeft ieder oogenblik, dat zij hem
+zal afsnuiten en haar neus op een mooien dag in haar mond zal vallen.
+
+[9] Onthaal u zoo ge kunt en eet zoo gij het waagt.
+
+[10] Herinnert ge u ons bekoorlijk leven, toen wij, beiden nog jong,
+niets anders begeerden dan fraai gekleed te zijn en te beminnen. Toen
+wij geen veertig jaren telden wanneer wij ons beider leeftijd
+samenvoegden; terwijl in onze kleine, stille huishouding alles,
+zelfs de winter, lente voor ons was.
+
+Schoone dagen! Manuel was fier en wijs; Parijs vierde heilige
+feestmalen, Foy schoot bliksems, en aan uw keurs was een speld,
+waaraan ik mij prikte.
+
+Allen aanschouwden u. Ik was een advocaat zonder zaken, toen ik u naar
+het Prado ten eten voerde. Gij waart zoo schoon, dat het mij scheen,
+alsof de rozen zich omkeerden om u te zien.
+
+Ik hoorde ze zeggen: hoe schoon is zij! Welk een liefelijke geur! Welk
+golvend haar! Zij verbergt onder haar mantilje een vleugel; haar
+bekoorlijk mutsje is nauwelijks ontsloten.
+
+Ik doolde met u, en drukte uw malschen arm. De wandelaars geloofden,
+dat de verrukte liefde in ons gelukkig paar de zachte maand April
+met de schoone Meimaand had gehuwd.
+
+Wij leefden verscholen, tevreden, met gesloten deur en smaakten de
+liefde, de heerlijke verbodene vrucht. Mijn mond zeide niets of uw
+hart had het reeds beantwoord.
+
+De Sorbonne was het landelijke oord, waar ik u van 's morgens tot 's
+avonds aanbad. Alzoo past een minnend hart de kaart van het teedere
+op de latijnsche wijk toe.
+
+O plein Maubert! O plein Dauphine! Wanneer ge in het frissche
+lentekamertje de kous aan uw fijn been deedt, zag ik een ster op
+den bodem.
+
+Ik heb Plato gelezen, maar niets er van onthouden. Gij beweest
+mij beter dan Malebranche en Lamennais de goedheid des hemels
+door een bloem, welke gij mij gaaft. Ik gehoorzaamde u, ge waart
+mij onderworpen. O lief vlieringkamertje! Uw corset te rijgen, u
+'s morgens vroeg in uw hemd te zien heen en wedergaan, uw jeugdig
+hoofd in uw ouden spiegel weerkaatsend!
+
+Wie zou dien tijd van morgenrood, linten, bloemen, gaas en moiré
+kunnen vergeten, toen de liefde haar bekoorlijke, geheimzinnige
+taal fluisterde!
+
+Onze tuin was een tulpenpot; uw onderrok diende tot gordijn voor het
+venster, ik nam de aarden kom en gaf u den japanschen kop.
+
+En de groote rampen, waarom wij lachten! Uw mouw brandde, ge verloort
+uw boa! En wij verkochten het fraai portret van Shakespeare, om er
+'s avonds voor te kunnen eten. Ik was een bedelaar en gij waart
+milddadig. In de vlucht kuste ik uw schoone, ronde armen. Dante
+in-folio diende ons tot tafel, om er kastanjes aan te eten.
+
+Toen ik in mijn vroolijk verblijf voor het eerst uw gloeiende lippen
+kuste en gij met verward haar en blozend heengingt, bleef ik verbleekt
+staan, en geloofde aan God.
+
+Herinnert ge u ons onmetelijk geluk en al uw gehavende halsdoekjes. O,
+hoeveel zuchten zijn uit onze volle harten ten hemel gestegen.
+
+[11] Mijn neus druipt; mijn vriend Bugeaud, leen mij uw gendarmes,
+ik heb hun iets te zeggen: In blauwe kapotjas, met de kip op de shako,
+ziedaar de voorstad! Kukeleku!
+
+[12] Zoodra de gendarm Lafayette ziet, roept hij: Vluchten wij,
+vluchten wij!
+
+[13] Buvard, Bavard, in 't oorspronkelijke; het eerste beteekent
+een schrijfportefeuille met vloeipapier dat dient om het geschrevene
+te drogen.
+
+[14] De vogel lastert in den boom en beweert dat Atala gisteren met
+een Rus is voortgegaan.--Waarheen gaan de schoone meisjes, la la!
+
+Mijn vriend Pierrot, gij babbelt, omdat Mila laatst aan haar venster
+klopte en mij riep.--Waarheen enz.
+
+Die meisjes zijn zeer bekoorlijk. Haar vergift, waarmede zij mij
+betooverden, zou zelfs mijnheer Orfila dronken maken. Waarheen enz.
+
+Ik houd van de liefde en haar gekweel, ik bemin Agnes, ik bemin Pamela,
+Lize brandde zich zelve door mij in vlam te zetten.--Waarheen enz.
+
+Eertijds toen ik de mantilles van Suzette en Zeila zag, verschool
+zich mijn hart in haar plooien.--Waarheen enz.
+
+Liefde, wanneer gij, in de schaduw schitterend, Lola met rozen
+omkranst, zou ik er mijn ziel voor willen geven.--Waarheen enz.
+
+Jeanne, ge kleedt u voor uw spiegel! Mijn ziel ontvlood op zekeren dag;
+ik geloof dat Jeanne ze heeft.--Waarheen enz.
+
+Des avonds wanneer ik van het bal kom, wijs ik Stella aan de sterren
+en zeg: aanschouwt haar.--Waarheen enz.
+
+[15] Er zijn nog altijd bastilles, maar ik zal de openbare orde
+terecht brengen.--Waarheen enz.
+
+Wil iemand kegelen gaan? De oude wereld stortte in toen de groote
+kogel rolde.--Waarheen enz.
+
+Oud, goed volk, laat ons met krukken het Louvre inslaan, waar de
+monarchie in falbala prijkt.--Waarheen enz.
+
+Wij hebben de hekken opengebroken, dien dag hield koning Karel X zich
+slecht en ging heen.--Waarheen enz.
+
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of De Ellendigen, by Victor Hugo
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK DE ELLENDIGEN ***
+
+***** This file should be named 37869-8.txt or 37869-8.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ https://www.gutenberg.org/3/7/8/6/37869/
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project
+Gutenberg.
+
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+https://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at https://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit https://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including including checks, online payments and credit card
+donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ https://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/37869-8.zip b/37869-8.zip
new file mode 100644
index 0000000..c726efe
--- /dev/null
+++ b/37869-8.zip
Binary files differ
diff --git a/37869-h.zip b/37869-h.zip
new file mode 100644
index 0000000..a4c98d5
--- /dev/null
+++ b/37869-h.zip
Binary files differ
diff --git a/37869-h/37869-h.htm b/37869-h/37869-h.htm
new file mode 100644
index 0000000..7d113c9
--- /dev/null
+++ b/37869-h/37869-h.htm
@@ -0,0 +1,15886 @@
+<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN"
+"http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd">
+<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2011-10-29T23:00:25.392+02:00. -->
+<html lang="nl-1900">
+<head>
+<meta name="generator" content=
+"HTML Tidy for Windows (vers 25 March 2009), see www.w3.org">
+<title>De Ellendigen: Vierde deel</title>
+<meta http-equiv="content-type" content="text/html; charset=us-ascii">
+<meta name="generator" content=
+"tei2html.xsl, see http://code.google.com/p/tei2html/">
+<meta name="author" content="Victor Hugo (1802&ndash;1885)">
+<link rel="schema.DC" href=
+"http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/">
+<meta name="DC.Creator" content="Victor Hugo (1802&ndash;1885)">
+<meta name="DC.Title" content="De Ellendigen: Vierde deel">
+<meta name="DC.Date" content="2011-10-28">
+<meta name="DC.Language" content="nl-1900">
+<meta name="DC.Format" content="text/html">
+<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg">
+<meta name="DC.Rights" content=
+"Dit boek is vrij van auteursrechten in de Verenigde Staten. Als u elders woont, controleer dan de wetgeving in uw land voordat u dit boek download.">
+<meta name="DC.Identifier" content=
+"https://www.gutenberg.org/etext/37869">
+<meta name="DC:Subject" content="Historical fiction">
+<meta name="DC:Subject" content="Orphans -- Fiction">
+<meta name="DC:Subject" content="Paris (France) -- Fiction">
+<meta name="DC:Subject" content="Ex-convicts -- Fiction">
+<style type="text/css">
+body
+{
+font: 100%/1.2em "Times New Roman", Times, serif;
+margin: 1.58em 16%;
+text-align: left;
+}
+/* Titlepage */
+.titlePage
+{
+border: #DDDDDD 2px solid;
+margin: 3em 0% 7em 0%;
+padding: 5em 10% 6em 10%;
+text-align: center;
+}
+.titlePage .docTitle
+{
+line-height: 3.5em;
+margin: 2em 0% 2em 0%;
+font-weight: bold;
+}
+.titlePage .docTitle .mainTitle
+{
+font-size: 1.8em;
+}
+.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle, .titlePage .docTitle .volumeTitle
+{
+font-size: 1.44em;
+}
+.titlePage .byline
+{
+margin: 2em 0% 2em 0%;
+font-size:1.2em;
+line-height:1.72em;
+}
+.titlePage .byline .docAuthor
+{
+font-size: 1.2em;
+font-weight: bold;
+}
+.titlePage .figure
+{
+margin: 2em 0% 2em 0%;
+margin-left: auto;
+margin-right: auto;
+}
+.titlePage .docImprint
+{
+margin: 4em 0% 0em 0%;
+font-size: 1.2em;
+line-height: 1.72em;
+}
+.titlePage .docImprint .docDate
+{
+font-size: 1.2em;
+font-weight: bold;
+}
+/* End Titlepage */
+.transcribernote
+{
+background-color:#DDE;
+border:black 1px dotted;
+color:#000;
+font-family:sans-serif;
+font-size:80%;
+margin:2em 5%;
+padding:1em;
+}
+.advertisment
+{
+background-color:#FFFEE0;
+border:black 1px dotted;
+color:#000;
+margin:2em 5%;
+padding:1em;
+}
+.correctiontable
+{
+width: 75%;
+}
+.width20
+{
+width: 20%;
+}
+.width40
+{
+width: 40%;
+}
+.indextoc
+{
+text-align: center;
+}
+.div0
+{
+padding-top: 5.6em;
+}
+.div1
+{
+padding-top: 4.8em;
+}
+.index
+{
+font-size: 80%;
+}
+.div2
+{
+padding-top: 3.6em;
+}
+.div3, .div4, .div5
+{
+padding-top: 2.4em;
+}
+.footnotes .body,
+.footnotes .div1
+{
+padding: 0;
+}
+.apparatusnote
+{
+text-decoration: none;
+}
+table.alignedtext
+{
+border-collapse: collapse;
+}
+table.alignedtext td
+{
+vertical-align: top;
+width: 50%;
+}
+table.alignedtext td.first
+{
+border-width: 0 0.2px 0 0;
+border-color: gray;
+border-style: solid;
+padding-right: 10px;
+}
+table.alignedtext td.second
+{
+padding-left: 10px;
+}
+h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4
+{
+clear: both;
+font-style: normal;
+text-transform: none;
+}
+h3, .h3
+{
+font-size:1.2em;
+line-height:1.2em;
+}
+h3.label
+{
+font-size:1em;
+line-height:1.2em;
+margin-bottom:0;
+}
+h4, .h4
+{
+font-size:1em;
+line-height:1.2em;
+}
+.alignleft
+{
+text-align:left;
+}
+.alignright
+{
+text-align:right;
+}
+.alignblock
+{
+text-align:justify;
+}
+p.tb, hr.tb
+{
+margin-top: 1.6em;
+margin-bottom: 1.6em;
+margin-left: auto;
+margin-right: auto;
+text-align: center;
+}
+p.argument, p.note, p.tocArgument
+{
+font-size:0.9em;
+line-height:1.2em;
+text-indent:0;
+}
+p.argument, p.tocArgument
+{
+margin:1.58em 10%;
+}
+p.tocPart
+{
+margin:1.58em 0%;
+font-variant: small-caps;
+}
+p.tocChapter
+{
+margin:1.58em 0%;
+}
+p.tocSection
+{
+margin:0.7em 5%;
+}
+.opener, .address
+{
+margin-top: 1.6em;
+margin-bottom: 1.6em;
+}
+.addrline
+{
+margin-top: 0;
+margin-bottom: 0;
+}
+.dateline
+{
+margin-top: 1.6em;
+margin-bottom: 1.6em;
+text-align: right;
+}
+.salute
+{
+margin-top: 1.6em;
+margin-left: 3.58em;
+text-indent: -2em;
+}
+.signed
+{
+margin-top: 1.6em;
+margin-left: 3.58em;
+text-indent: -2em;
+}
+.epigraph
+{
+font-size:0.9em;
+line-height:1.2em;
+width: 60%;
+margin-left: auto;
+}
+.epigraph span.bibl
+{
+display: block;
+text-align: right;
+}
+.trailer
+{
+clear: both;
+padding-top: 2.4em;
+padding-bottom: 1.6em;
+}
+.figure
+{
+margin-left: auto;
+margin-right: auto;
+}
+.floatLeft
+{
+float:left;
+margin:10px 10px 10px 0;
+}
+.floatRight
+{
+float:right;
+margin:10px 0 10px 10px;
+}
+p.figureHead
+{
+font-size:100%;
+text-align:center;
+}
+.figAnnotation
+{
+font-size:80%;
+position:relative;
+margin: 0 auto; /* center this */
+}
+.figTopLeft, .figBottomLeft
+{
+float: left;
+}
+.figTop, .figBottom
+{
+}
+.figTopRight, .figBottomRight
+{
+float: right;
+}
+.hangq
+{
+text-indent: -0.35em;
+}
+.hangqq
+{
+text-indent: -0.44em;
+}
+.hangqqq
+{
+text-indent: -0.78em;
+}
+.figure p
+{
+font-size:80%;
+margin-top:0;
+text-align:center;
+}
+img
+{
+border-width:0;
+}
+p.smallprint,li.smallprint
+{
+color:#666666;
+font-size:80%;
+}
+span.parnum
+{
+font-weight: bold;
+}
+.marginnote
+{
+font-size:0.8em;
+height:0;
+left:1%;
+line-height:1.2em;
+position:absolute;
+text-indent:0;
+width:14%;
+}
+.pagenum
+{
+display:inline;
+font-size:70%;
+font-style:normal;
+margin:0;
+padding:0;
+position:absolute;
+right:1%;
+text-align:right;
+}
+a.noteref, a.pseudonoteref
+{
+font-size: 80%;
+text-decoration: none;
+vertical-align: 0.25em;
+}
+.displayfootnote
+{
+display: none;
+}
+div.footnotes
+{
+font-size: 80%;
+margin-top: 1em;
+padding: 0;
+}
+hr.fnsep
+{
+margin-left: 0;
+margin-right: 0;
+text-align: left;
+width: 25%;
+}
+p.footnote
+{
+margin-bottom: 0.5em;
+margin-top: 0.5em;
+}
+p.footnote .label
+{
+float:left;
+width:2em;
+height:12pt;
+display:block;
+}
+/* Tables */
+tr, td, th
+{
+vertical-align: top;
+}
+td.bottom
+{
+vertical-align: bottom;
+}
+td.label, tr.label td
+{
+font-weight: bold;
+}
+td.unit, tr.unit td
+{
+font-style: italic;
+}
+td.sum
+{
+padding-top: 2px; border-top: solid black 1px;
+}
+/* Poetry */
+.lgouter
+{
+margin-left: auto;
+margin-right: auto;
+display:table; /* used to make the block shrink to the actual size */
+}
+.lg
+{
+text-align: left;
+}
+.lg h4, .lgouter h4
+{
+font-weight: normal;
+}
+.lg .linenum, .sp .linenum, .lgouter .linenum
+{
+color:#777;
+font-size:90%;
+left: 16%;
+margin:0;
+position:absolute;
+text-align:center;
+text-indent:0;
+top:auto;
+width:1.75em;
+}
+p.line
+{
+margin: 0 0% 0 0%;
+}
+span.hemistich /* invisible text to achieve visual effect of hemistich indentation. */
+{
+color: white;
+}
+.versenum
+{
+font-weight:bold;
+}
+/* Drama */
+.speaker
+{
+font-weight: bold;
+margin-bottom: 0.4em;
+}
+.sp .line
+{
+margin: 0 10%;
+text-align: left;
+}
+/* End Drama */
+/* right aligned page number in table of contents */
+.tocPagenum, .flushright
+{
+position: absolute;
+right: 16%;
+top: auto;
+}
+table.tocList
+{
+width: 100%;
+margin-left: auto;
+margin-right: auto;
+border-width: 0;
+border-collapse: collapse;
+}
+td.tocPageNum, td.tocDivNum
+{
+text-align: right;
+width: 10%;
+border-width: 0;
+}
+td.tocDivNum
+{
+padding-left: 0;
+padding-right: 0.5em;
+}
+td.tocPageNum
+{
+padding-left: 0.5em;
+padding-right: 0;
+}
+td.tocDivTitle
+{
+width: auto;
+}
+span.corr, span.gap
+{
+border-bottom:1px dotted red;
+}
+span.abbr
+{
+border-bottom:1px dotted gray;
+}
+span.measure
+{
+border-bottom:1px dotted green;
+}
+/* Font Styles and Colors */
+.ex
+{
+letter-spacing: 0.2em;
+}
+.sc
+{
+font-variant: small-caps;
+}
+.uc
+{
+text-transform: uppercase;
+}
+/* overline is actually a bit too high; overtilde is approximated with overline */
+.overline, .overtilde
+{
+text-decoration: overline;
+}
+.rm
+{
+font-style: normal;
+}
+.red
+{
+color: red;
+}
+/* End Font Styles and Colors */
+hr
+{
+clear:both;
+height:1px;
+margin-left:auto;
+margin-right:auto;
+margin-top:1em;
+text-align:center;
+width:45%;
+}
+.aligncenter, div.figure
+{
+text-align:center;
+}
+h1, h2
+{
+font-size:1.44em;
+line-height:1.5em;
+}
+h1.label, h2.label
+{
+font-size:1.2em;
+line-height:1.2em;
+margin-bottom:0;
+}
+h5, h6
+{
+font-size:1em;
+font-style:italic;
+line-height:1em;
+}
+p
+{
+text-indent:0;
+}
+p.firstlinecaps:first-line
+{
+text-transform: uppercase;
+}
+p.dropcap:first-letter
+{
+float: left;
+clear: left;
+margin: 0em 0.05em 0 0;
+padding: 0px;
+line-height: 0.8em;
+font-size: 420%;
+vertical-align:super;
+}
+.lg
+{
+padding: .5em 0% .5em 0%;
+}
+p.quote,div.blockquote, div.argument
+{
+font-size:0.9em;
+line-height:1.2em;
+margin:1.58em 5%;
+}
+.pagenum a, a.noteref:hover, a.hidden:hover, a.hidden
+{
+text-decoration:none;
+}
+ul { list-style-type: none; }
+.castlist, .castitem { list-style-type: none; }
+/* External Links */
+.pglink, .catlink, .exlink
+{
+background-repeat: no-repeat;
+background-position: right center;
+}
+.pglink
+{
+background-image: url(images/book.png);
+padding-right: 18px;
+}
+.catlink
+{
+background-image: url(images/card.png);
+padding-right: 17px;
+}
+.exlink
+{
+background-image: url(images/external.png);
+padding-right: 13px;
+}
+.pglink:hover
+{
+background-color: #DCFFDC;
+}
+.catlink:hover
+{
+background-color: #FFFFDC;
+}
+.exlink:hover
+{
+background-color: #FFDCDC;
+}
+body
+{
+background: #FFFFFF;
+font-family: "Times New Roman", Times, serif;
+}
+body, a.hidden
+{
+color: black;
+}
+.titlePage
+{
+color: #001FA4;
+font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif;
+}
+h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4
+{
+color: #001FA4;
+font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif;
+}
+p.byline
+{
+font-style: italic;
+margin-bottom: 2em;
+}
+.figureHead, .noteref, .pseudonoteref, .marginnote, p.legend, .versenum, .stage
+{
+color: #001FA4;
+}
+.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a
+{
+color: #AAAAAA;
+}
+a.hidden:hover, a.noteref:hover
+{
+color: red;
+}
+p.dropcap:first-letter
+{
+color: #001FA4;
+font-weight: bold;
+}
+sub, sup
+{
+line-height: 0;
+}
+.pagenum, .linenum
+{
+speak: none;
+}
+</style>
+
+<style type="text/css">
+.xd20e697
+{
+width:8%; border:1px solid black; padding:5px;
+}
+.xd20e701
+{
+border:1px solid black; padding:5px;
+}
+.xd20e133width
+{
+width:451px;
+}
+.xd20e139
+{
+text-align:center;
+}
+.xd20e696
+{
+border-collapse:collapse;
+}
+.xd20e5912
+{
+text-indent:6em;
+}
+.xd20e5921
+{
+text-indent:10em;
+}
+.xd20e8177
+{
+text-indent:2em;
+}
+.xd20e8476
+{
+text-align:center;
+}
+</style>
+</head>
+<body>
+
+
+<pre>
+
+The Project Gutenberg EBook of De Ellendigen, by Victor Hugo
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: De Ellendigen
+
+Author: Victor Hugo
+
+Release Date: October 29, 2011 [EBook #37869]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ASCII
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK DE ELLENDIGEN ***
+
+
+
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project
+Gutenberg.
+
+
+
+
+
+
+</pre>
+
+<div class="front">
+<div class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divBody">
+<p class="first"></p>
+<div class="figure xd20e133width"><img src="images/cover.jpg" alt=
+"Oorspronkelijke voorkant." width="451" height="720"></div>
+</div>
+</div>
+<div class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divBody">
+<p class="first xd20e139">De Ellendigen.</p>
+</div>
+</div>
+<div class="titlePage">
+<div class="docTitle">
+<div class="mainTitle">De Ellendigen</div>
+</div>
+<div class="byline">Naar het Fransch<br>
+Van<br>
+<span class="docAuthor">Victor Hugo.</span><br>
+Opnieuw bewerkt.</div>
+<div class="docTitle">
+<div class="subTitle">Vierde deel.</div>
+</div>
+<div class="docImprint">Arnhem en Nijmegen,<br>
+Gebrs. E. &amp; M. Cohen.</div>
+</div>
+<div class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divBody">
+<p class="first xd20e139">Snelpersdruk van H. C. A. Thieme te Nijmegen.
+<span class="pagenum">[<a id="pb5" href="#pb5" name=
+"pb5">5</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="body">
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek I.</h2>
+<h2 class="main">Eenige bladzijden geschiedenis.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb7" href="#pb7" name="pb7">7</a>]</span>
+<div id="ch1.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Goed gesneden.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De jaren 1831 en 1832, welke onmiddellijk op de Juli
+omwenteling volgen, zijn een der eigenaardigste en treffendste
+tijdperken uit de geschiedenis. Deze beide jaren zijn als twee bergen
+te midden der jaren, die hen voorafgaan en volgen. Zij hebben de
+revolutionnaire grootheid. Men onderscheidt er afgronden. De
+maatschappelijke massa&rsquo;s, de grondslagen zelve der beschaving, de
+hechte groep der opeengestapelde en samenhangende belangen, de
+eeuwenoude omtrekken der voormalige Fransche vorming verschijnen en
+verdwijnen er ieder oogenblik te midden der onstuimige wolken van
+stelsels, hartstochten en theorie&euml;n. Deze verschijningen en
+verdwijningen heeft men den wederstand en de beweging genoemd. Bij
+tusschenpoozen ziet men er de waarheid, dat licht der menschelijke
+ziel, in stralen.</p>
+<p>Dit merkwaardig tijdvak is tamelijk eng begrensd en begint zich
+reeds allengs genoeg van ons te verwijderen, om thans de hoofdlijnen
+ervan te kunnen erkennen.</p>
+<p>Wij willen beproeven ze aan te toonen.</p>
+<p>De restauratie was een tusschentijdvak, dat moeielijk te beschrijven
+is, een tijdvak van afmatting, dof gerucht, gemor, slaap, rumoer, welke
+niets anders beteekenen dan de komst eener groote natie aan een
+rustpunt. Deze tijdvakken zijn buiten allen regel en bedriegen de
+staatkundigen, die ze willen bewerken. Bij den aanvang vraagt de natie
+slechts rust; men haakt slechts naar vrede; men heeft geen andere
+eerzucht dan klein te zijn; &rsquo;t geen wil zeggen rustig te blijven.
+Men heeft, God dank, tot verzadigens toe, genoeg groote gebeurtenissen,
+groote afwisselingen, groote avonturen, groote mannen gezien. Men zou
+gaarne Cesar voor Prusias, en Napoleon voor den koning van Yvetot
+geven: <i lang="fr">Quel bon petit roi c&rsquo;&eacute;tait
+l&agrave;!</i> (welk een goed koninkje was dat!) Men heeft sinds het
+aanbreken van den dag gegaan en is aan den avond van een langen
+vermoeienden dag; den eersten tocht heeft men met Mirabeau,
+<span class="pagenum">[<a id="pb8" href="#pb8" name=
+"pb8">8</a>]</span>den tweeden met Robespierre, den derden met
+Bonaparte afgelegd; men is van vermoeidheid uitgeput. Ieder verlangt
+naar bed.</p>
+<p>De vermoeide opoffering, de oud geworden heldenmoed, de verzadigde
+eerzucht, de bereikte fortuin&mdash;dat alles zoekt, eischt, smeekt,
+verzoekt, wat?&mdash;een nachtverblijf. Zij hebben het. Zij nemen bezit
+van den vrede, van de rust, van het gemak&mdash;zij zijn tevreden. Maar
+tezelfdertijd doen zich feiten voor, maken zich bekend en kloppen
+hunnerzijds aan de deur. Deze feiten zijn uit de revoluti&euml;n en de
+oorlogen voortgekomen; zij bestaan, zij leven, zij hebben het recht
+zich in de maatschappij te vestigen en vestigen er zich; <span class=
+"corr" id="xd20e196" title="Bron: meestijds">meesttijds</span> zijn de
+feiten kwartiermakers en fouriers, die niets doen dan voor de
+beginselen kwartieren gereed te maken.</p>
+<p>Nu verschijnt voor de politieke wijsgeeren het volgende:</p>
+<p>Terwijl de vermoeide menschen naar rust verlangen, eischen de
+volbrachte feiten waarborgen. Voor de feiten zijn waarborgen hetzelfde
+als rust voor de menschen.</p>
+<p>Die vroeg Engeland na den protector aan de Stuarts; die vroeg
+Frankrijk den Bourbons na het Keizerrijk.</p>
+<p>Deze waarborgen zijn een noodzakelijkheid van den tijd; men moet ze
+verleenen. De vorsten &bdquo;oktrooieeren&rdquo; ze, maar &rsquo;t is
+werkelijk de drang der omstandigheden die ze geeft<span class="corr"
+id="xd20e207" title="Niet in bron">.</span> &rsquo;t Is een diepe,
+nuttige waarheid, waaraan de Stuarts in 1662 niet dachten, welke de
+Bourbons zelfs in 1814 niet opmerkten. De voorbeschikte familie, die in
+Frankrijk terugkwam, toen Napoleon viel, had de noodlottige
+onnoozelheid te gelooven, dat zij gaf, en dat zij terug kon nemen wat
+zij gegeven had, dat het huis van Bourbon het goddelijk recht bezat,
+dat Frankrijk niets bezat, en dat het politieke recht, in de charte van
+Lodewijk XVIII toegestaan, niets anders was dan een tak van het
+goddelijk recht, door het huis Bourbon afgebroken en genadiglijk aan
+het volk gegeven, tot den dag dat het den koning behagen mocht het
+terug te nemen. Het huis van Bourbon had evenwel, al ware het alleen
+door den tegenzin, waarmede het die gift deed, moeten gevoelen, dat ze
+niet van hen kwam.</p>
+<p>Het was nijdig op de negentiende eeuw. Bij iedere ontwikkeling der
+natie betoonde het zich wrevelig; het &bdquo;mokte,&rdquo; om een plat,
+maar waar woord te gebruiken. Dit zag het volk.</p>
+<p>Het waande zich sterk, wijl het keizerrijk als een tooneelscherm bij
+zijn komst was weggeschoven. Het merkte niet op, dat het op dezelfde
+wijze aangebracht was. Het zag niet, dat het zelf ook in de hand was,
+die Napoleon had weggenomen. <span class="pagenum">[<a id="pb9" href=
+"#pb9" name="pb9">9</a>]</span></p>
+<p>Het meende wortelen te hebben, wijl het &rsquo;t verledene was. Het
+bedroog zich; het vormde een gedeelte van het verledene, maar geheel
+het verledene was Frankrijk. De wortelen der Fransche maatschappij
+lagen niet in de Bourbons, maar in de natie. Deze onzichtbare en
+krachtig levende wortelen vormden niet het recht eener familie, maar de
+geschiedenis van een volk. Zij lagen overal, behalve onder den
+troon.</p>
+<p>Het huis van Bourbon was voor Frankrijk de roemrijke en bloedige
+knoop zijner geschiedenis, maar niet meer het hoofdelement van zijn lot
+en de noodzakelijke grondslag zijner politiek. Men kon de Bourbons
+missen; men had ze twee-en-twintig jaren gemist; de voortduring was
+afgebroken geweest, maar zij begrepen het niet. Hoe hadden zij het
+kunnen begrijpen, zij die zich verbeeldden, dat Lodewijk XVII op den 9
+Thermidor, en Lodewijk XVIII op den dag van Marengo regeerde? Nooit
+waren, sedert het begin der geschiedenis, de vorsten zoo blind geweest
+tegenover de feiten en ten opzichte van dat gedeelte van het goddelijk
+gezag, &rsquo;t welk de feiten bevatten en verkondigen. Nooit had deze
+aanmatiging van beneden, welke men het recht der koningen noemt, op
+zulk een wijze het recht van boven verloochend.</p>
+<p>Deze groote dwaling bracht deze familie er toe de hand aan de in
+1814 &bdquo;geoktrooieerde&rdquo; waarborgen, aan de concessi&euml;n
+zooals zij die noemde, te slaan. &rsquo;t Was treurig! Wat zij onze
+overweldigingen noemde, waren onze rechten.</p>
+<p>Toen de restauratie meende, Bonaparte overwonnen te hebben en in het
+land geworteld te zijn, dat wil zeggen: zich sterk en vast genoeg
+achtte, nam zij, toen het oogenblik haar gunstig scheen, ijlings een
+besluit en waagde een slag. Op zekeren ochtend richtte zij zich op voor
+Frankrijks aangezicht, en haar stem verheffende, betwistte zij den
+algemeenen en den persoonlijken rechtstitel, namelijk zij betwistte der
+natie de souvereiniteit, den burger de vrijheid. Met andere woorden:
+zij loochende datgene wat de natie tot natie en den burger tot burger
+maakte.</p>
+<p>Dit is de grond dier beruchte staatsstukken, welke men de
+ordonnanti&euml;n van Juli noemt.</p>
+<p>De restauratie viel.</p>
+<p>Zij viel met recht. Wij moeten echter zeggen, dat zij niet volstrekt
+aan al de vormen van den vooruitgang vijandig was. Grootsche dingen
+waren uitgevoerd aan haar zijde.</p>
+<p>Gedurende de restauratie had de natie zich gewoon gemaakt aan de
+discussie in de rust, &rsquo;t geen aan de republiek had ontbroken, en
+aan de grootheid in den vrede, &rsquo;t geen aan het Keizerrijk had
+ontbroken. Het vrije, sterke Frankrijk was een bemoedigend <span class=
+"pagenum">[<a id="pb10" href="#pb10" name=
+"pb10">10</a>]</span>schouwspel voor de andere volken van Europa
+geweest. De revolutie had, onder Robespierre, het kanon, onder
+Bonaparte, het woord gevoerd; onder Lodewijk XVIII en Karel X kwam de
+beurt om het woord te hebben aan het verstand. De wind hield op, de
+toorts gaf weder licht. Men zag op de heldere kruinen het zuiver licht
+der geesten flikkeren. Een heerlijk, nuttig en bekoorlijk schouwspel.
+Men zag gedurende vijftien jaren, in vollen vrede, in volkomen
+openbaarheid deze groote beginselen werkzaam, die zoo oud voor den
+denker, zoo nieuw voor den staatsman zijn: de gelijkheid voor de wet,
+de vrijheid van geweten, de vrijheid van spreken, de vrijheid der
+drukpers, de toegankelijkheid van alle bedieningen voor alle
+bekwaamheden. Dit duurde tot in 1830. De Bourbons waren een werktuig
+van beschaving, dat in de handen der voorzienigheid brak.</p>
+<p>De val der Bourbons was vol grootheid, niet van hun zijde, maar van
+de zijde der natie. Zij verlieten den troon met ernst, maar zonder
+waardigheid; hun nederdaling in den nacht was geen dier plechtige
+verdwijningen, welke in de geschiedenis een sombere aandoening
+achterlaten; &rsquo;t was <span class="corr" id="xd20e236" title=
+"Bron: nog">noch</span> de spookachtige kalmte van Karel I, noch de
+adelaarskreet van Napoleon. Zij gingen heen&mdash;dit was alles. Zij
+legden de kroon neder, maar behielden geen glans er van. Zij waren niet
+laag, maar evenmin verheven. Zij schoten eenigermate te kort aan de
+majesteit van hun ongeluk. Op zijn weg naar <span class="corr" id=
+"xd20e239" title="Bron: Cherburg">Cherbourg</span> liet Karel X van een
+ronde tafel een vierkante zagen, en bekommerde zich meer om de
+bedreigde etiquette dan om de instortende monarchie. Deze kleinheid
+bedroefde de getrouwe lieden, die het persoonlijke der koninklijke
+familie beminden, en de ernstige lieden, welke hun geslacht vereerden.
+Het volk zelf was bewonderenswaardig. De natie, op een ochtend door een
+soort van koninklijken opstand gewapenderhand aangevallen, gevoelde
+zich zoo sterk, dat zij niet toornig was. Zij verdedigde, bedwong zich,
+bracht de dingen weder op hun plaats; het gouvernement in de wet, de
+Bourbons in ballingschap, en liet het daarbij. Zij nam den ouden koning
+Karel X van onder den troonhemel, die Lodewijk XIV had overschaduwd, en
+zette hem zacht op den grond neder. Zij raakte slechts met droefheid en
+voorzichtig aan de koninklijke personen. &rsquo;t Was niet een man,
+&rsquo;t waren niet eenige mannen, &rsquo;t was Frankrijk, geheel
+Frankrijk, het zegevierende en door zijn overwinning dronken Frankrijk,
+dat zich scheen te herinneren en dat voor de oogen der gansche wereld
+deze ernstige woorden van Guillaume du Vair na den dag der barricades
+in practijk bracht: &bdquo;&rsquo;t Is gemakkelijk voor hen, die gewoon
+zijn de gunst der grooten te genieten <span class="pagenum">[<a id=
+"pb11" href="#pb11" name="pb11">11</a>]</span>en als een vogel van den
+eenen tak op den anderen te springen, van een bekrompen tot een
+schitterend fortuin, zich hardvochtig tegen hun vorst en zijn
+tegenspoed te toonen; maar voor mij zal het lot mijner koningen
+eerwaardig zijn, en voornamelijk dat der bedroefden.&rdquo;</p>
+<p>De Bourbons namen eerbied, maar geen leedwezen mede. Zooals wij
+gezegd hebben, was hun ongeluk grooter dan zij. Zij verdwenen aan den
+horizon.</p>
+<p>Dadelijk had de Juli-revolutie vrienden en vijanden in de geheele
+wereld. De eenen ijlden met geestdrift en vreugd haar tegen, de anderen
+wendden zich van haar, ieder naar zijn geaardheid. De vorsten van
+Europa, de uilen bij dien dageraad, sloten aanvankelijk getroffen en
+ontsteld de oogen, en openden ze niet weder dan om te dreigen. Een
+ontzetting die begrijpelijk, een toorn die verschoonbaar is. Deze
+zonderlinge revolutie was nauwelijks een schok geweest, zij had zelfs
+het verwonnen koningschap de eer niet bewezen het als vijand te
+behandelen en zijn bloed te storten. Voor de oogen der despotieke
+gouvernementen, die er steeds belang bij hebben dat de vrijheid zich
+zelve onteert, had de Juli-revolutie het ongelijk, vreeselijk te zijn
+en toch zacht te blijven. Er werd overigens niets tegen haar beproefd
+noch heimelijk bewerkt. Zij, die het meest ontevreden, vergramd en
+beangst waren, begroetten haar. Hoe groot onze zelfzucht en onze wrok
+zijn mogen, een geheimzinnige eerbied ontstaat uit de gebeurtenissen,
+waarin men de medewerking van eene hoogere dan menschelijke macht
+gevoelt.</p>
+<p>De Juli-revolutie is de triumf van het recht, dat het feit
+nedervelt. Zij is iets schitterends!</p>
+<p>Het recht het feit nedervellende. Vandaar de glans der revolutie van
+1830, vandaar ook haar zachtmoedigheid. Het triumfeerende recht heeft
+geen behoefte om geweldig te zijn.</p>
+<p>Het recht is het juiste en ware.</p>
+<p>Het eigenaardige van het recht is, dat het eeuwig schoon en rein
+blijft. Het feit, zelfs het schijnbaar noodzakelijkst, het door den
+tijdgenoot volkomenst aangenomen feit is, zoo het slechts als feit
+bestaat en te weinig of in &rsquo;t geheel geen recht bevat,
+onvermijdelijk bestemd om na verloop van tijd, leelijk, onrein,
+misschien monsterachtig te worden. Zoo men met een oogopslag weten wil,
+welken graad van leelijkheid het feit kan bereiken, wanneer men het na
+verloop van eeuwen ziet, aanschouwe men Machiavelli. Machiavelli is
+geen booze geest, geen demon, geen lage, ellendige schrijver; hij is
+niets dan het feit. Niet alleen het Italiaansche feit, maar het
+Europeesche; het feit der zestiende eeuw. Het schijnt leelijk, en het
+is leelijk tegenover de zedelijke id&eacute;e der negentiende eeuw.
+<span class="pagenum">[<a id="pb12" href="#pb12" name=
+"pb12">12</a>]</span></p>
+<p>Deze strijd van het recht en het feit duurt sedert het ontstaan der
+maatschappijen. Het werk der wijzen is aan den tweestrijd een einde te
+maken, de zuivere id&eacute;e met de menschelijke wezenlijkheid te
+verbinden, op vreedzame wijze het recht in het feit en het feit in het
+recht op te nemen.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch1.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Slecht genaaid.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Maar het werk der wijzen is anders dan het werk der
+behendigen.</p>
+<p>De revolutie van 1830 was spoedig tot staan gekomen.</p>
+<p>Zoodra een revolutie gestrand is, bemachtigen zich de behendigen
+<a id="xd20e271" name="xd20e271"></a>het wrak.</p>
+<p>De behendigen hebben zich zelven, in onze eeuw, den naam van
+staatslieden toegekend, zoodat de naam staatsman <span class="corr" id=
+"xd20e275" title="Bron: eindelijk">uiteindelijk</span> eenigermate een
+woord uit de dieventaal is geworden. Men vergete het toch niet, dat,
+waar behendigheid is, ook noodzakelijk kleinheid moet zijn. Behendigen
+wil dus zooveel zeggen als: middelmatigen.</p>
+<p>Even zoo is &bdquo;staatsman&rdquo; vaak gelijkbeteekenend met
+&bdquo;verrader.&rdquo;</p>
+<p>Zoo men nu de behendigen gelooft, zijn de revoluti&euml;n, gelijk de
+<span class="corr" id="xd20e282" title=
+"Bron: Julirevolutie">Juli-revolutie</span>, doorgesneden slagaderen,
+die spoedig verbonden moeten worden. Het te luid verkondigd recht
+schokt. Zoodra derhalve het recht is erkend, moet de staat opnieuw
+gevestigd worden. Is de vrijheid verzekerd, dan moet men aan het gezag
+denken.</p>
+<p>Hier scheiden de wijzen nog niet van de behendigen, maar beginnen te
+wantrouwen. Het gezag, goed. Maar, vooreerst, wat is het gezag? ten
+tweede, van waar komt het?</p>
+<p>De behendigen schijnen de gefluisterde tegenwerping niet te hooren
+en gaan voort met hun arbeid.</p>
+<p>Volgens deze staatslieden, die zoo schrander zijn, aan voordeelige
+hersenschimmen een masker van noodzakelijkheid te geven, is de eerste
+behoefte van een volk na een revolutie, wanneer dit volk tot een
+monarchaal werelddeel behoort, zich een dynastie te bezorgen. Op deze
+wijze, zeggen zij, kan het rust na zijn omwenteling hebben; dat wil
+zeggen, den tijd om zijn wonden te verbinden en zijn huis te
+herstellen. De dynastie verbergt den steiger en bedekt het
+hospitaal.</p>
+<p>Maar het is niet altijd gemakkelijk, zich een dynastie te bezorgen.
+<span class="pagenum">[<a id="pb13" href="#pb13" name=
+"pb13">13</a>]</span></p>
+<p>Ten strengste genomen is een geniaal man, ja zelfs de eerste de
+beste gelukkige man voldoende om er een koning van te maken. In
+&rsquo;t eerste geval heeft men Bonaparte, in het tweede Iturbide.</p>
+<p>Maar de eerste de beste familie is niet voldoende om een dynastie te
+zijn. Een geslacht moet noodzakelijk zekeren ouderdom hebben en de
+rimpels der eeuwen kan men niet plotseling voortbrengen.</p>
+<p>Welke eigenschappen, altijd, wel te verstaan, uit het gezichtspunt
+der &bdquo;staatsmannen&rdquo; gezien, en onder zeker voorbehoud, moet
+na een revolutie een koning hebben, die er uit ontstaan is? Hij kan
+revolutionnair zijn en &rsquo;t is nuttig, dat hij het zij, namelijk
+dat hij persoonlijk in de revolutie betrokken zij geweest, er de hand
+in gehad hebbe, dat hij er zich door benadeeld of er roem mede behaald,
+dat hij er de bijl van geraakt of den degen er voor gevoerd hebbe.</p>
+<p>Welke zijn de eigenschappen eener dynastie? Zij moet nationaal, dat
+is uit de verte revolutionnair zijn, niet door volbrachte handelingen,
+maar door aangenomen beginselen. Zij moet uit het verleden zijn
+samengesteld, en historisch zijn, een toekomst hebben en sympathie
+inboezemen.</p>
+<p>Dit alles verklaart, waarom de eerste revoluti&euml;n zich tevreden
+stellen met een man te vinden, Cromwell of Napoleon; en waarom de
+tweede volstrekt een familie willen vinden, het huis van Brunswijk of
+het huis van Orleans. De koninklijke huizen gelijken naar die Indische
+vijgeboomen, van welke iedere tak zich naar de aarde buigt, er wortelt
+en een vijgeboom wordt. Iedere tak kan een dynastie worden. Alleen op
+voorwaarde, dat hij zich tot het volk buigt.</p>
+<p>Dit is de theorie der behendigen.</p>
+<p>De groote kunst is alzoo: aan eenigen voorspoed den klank eener
+gewichtige gebeurtenis te geven, opdat zij, die ervan genieten, er ook
+voor beven; een gedanen stap met vrees te kruiden; de buiging van den
+overgang te vernauwen om den vooruitgang te vertragen; dit werk te
+verzwakken, de ruwheden der geestdrift aan te wijzen en weg te nemen;
+de hoeken en nagels weg te snijden; den triumf in watten te leggen; het
+recht in te bakeren; den reus, het volk, in flanel te wikkelen en het
+schielijk te bed te brengen; aan deze overmatige gezondheid een
+di&euml;et voor te schrijven; Hercules als een herstelden zieke te
+behandelen; de gebeurtenis in het hulpmiddel op te lossen; aan de, naar
+het ideaal dorstende geesten een verkoelenden drank te reiken;
+voorzorgen tegen al te grooten voortgang te nemen, de revolutie van een
+lichtscherm te voorzien. <span class="pagenum">[<a id="pb14" href=
+"#pb14" name="pb14">14</a>]</span></p>
+<p>1830 bracht deze theorie in practijk, welke door 1688 reeds op
+Engeland was toegepast.</p>
+<p>1830 is een te halverwege tot staan gebrachte revolutie; half
+vooruitgang, bijna recht. Maar de logica wil van &bdquo;bijna&rdquo;
+niets weten, evenmin als de zon iets van de kaars weet.</p>
+<p>Wie houdt de revoluti&euml;n te halverwege staande? De
+burgerstand.</p>
+<p>Waarom?</p>
+<p>Wijl de burgerstand is: het eigenbelang, dat tot bevrediging is
+gekomen. Gisteren was het de honger, heden is het de voldoening, morgen
+zal het de verzadiging zijn.</p>
+<p>Het verschijnsel van 1814 na Napoleon herhaalde zich in 1830 na
+Karel X.</p>
+<p>Men heeft ten onrechte van den burgerstand eene klasse willen maken.
+De burgerstand is eenvoudig het bevredigde gedeelte des volks. De
+burger is de man, die op &rsquo;t oogenblik den tijd heeft te gaan
+zitten. Een stoel is geen kaste. Maar door te spoedig te gaan zitten,
+kan men zelfs den gang van het menschelijk <span class="corr" id=
+"xd20e325" title="Bron: gelacht">geslacht</span> tegenhouden. Dit is
+dikwerf de misslag van den burgerstand geweest.</p>
+<p>Men is geen klasse, wijl men een misslag begaat. De zelfzucht is
+geen afdeeling der menschelijke orde.</p>
+<p>Men moet overigens, zelfs jegens de zelfzucht, rechtvaardig zijn; de
+toestand, waarnaar dit gedeelte der natie, &rsquo;t welk men den
+burgerstand noemt, na den schok van 1830 trachtte, was geen
+werkeloosheid, die zich aan onverschilligheid en luiheid paart, en een
+weinig schande bevat; &rsquo;t was niet de slaap, die een vluchtige
+vergetelheid onderstelt, vatbaar voor droomen; &rsquo;t was een
+halt.</p>
+<p>Dit &bdquo;halt&rdquo; is een woord van een dubbele, schier
+tegenstrijdige beteekenis: voor marcheerende troepen behoort het tot de
+beweging; bij stilstand is het rust.</p>
+<p>Halt houden is de herstelling der krachten, &rsquo;t is de gewapende
+en waakzame rust, &rsquo;t is het volbrachte feit, dat schildwachten
+uitzet en op zijn hoede is. Halt houden veronderstelt het gevecht van
+gisteren en het gevecht voor morgen.</p>
+<p>&rsquo;t Is de tusschentijd van 1830 en van 1848.</p>
+<p>Wat wij hier gevecht noemen, kan ook vooruitgang worden genoemd.</p>
+<p>De burgerstand had dus evenzeer als de staatslieden een man noodig,
+die dit woord &bdquo;halt&rdquo; uitdrukte. Een &bdquo;Hoewel
+omdat.&rdquo; Een samengestelde individualiteit, die revolutie en
+duurzaamheid beteekent, met andere woorden: die het tegenwoordige, door
+de blijkbare overeenstemming van het verledene en de toekomst,
+bevestigde. <span class="pagenum">[<a id="pb15" href="#pb15" name=
+"pb15">15</a>]</span></p>
+<p>Die man was &bdquo;gevonden.&rdquo; Hij heette Lodewijk Filips van
+Orleans.</p>
+<p>De 221 maakten Lodewijk Filips koning. Lafayette belastte zich met
+de zalving. Hij noemde hem &bdquo;de beste der republieken.&rdquo; Het
+stadhuis van Parijs verving de Cathedraal van Reims.</p>
+<p>Deze vervanging door een halven troon, in de plaats van een
+geheelen, was &bdquo;het werk van 1830.&rdquo;</p>
+<p>Toen de behendigen gedaan hadden, kwam de groote feil hunner
+schepping voor den dag. Dit alles was verricht buiten het volstrekte
+recht. Het volstrekte recht riep: Ik protesteer! en toen trad het,
+&rsquo;t geen nog geduchter was, weder in de schaduw.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch1.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Lodewijk Filips.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Revoluti&euml;n hebben een vreeselijken arm en een
+gelukkige hand; zij slaan duchtig en kiezen goed. Zelfs wanneer zij
+onvolledig, verbasterd, te vroegtijdig en een jeugdige revolutie zijn,
+gelijk die van 1830, blijft haar schier altijd nog genoeg
+providentieele helderziendheid over om niet verkeerd te vallen. Haar
+verduistering is nooit een afstand.</p>
+<p>Beroemen wij ons echter niet te luid; ook de revoluti&euml;n
+bedriegen zich en men heeft ernstige misvattingen gezien.</p>
+<p>Keeren wij tot 1830 terug. 1830 had in zijn afwijking geluk. Bij de
+instelling, die, na de plotseling staande gehouden revolutie, orde
+heette, was de koning beter dan het koningschap. Lodewijk Filips was
+een zeldzaam man.</p>
+<p>Zoon van een vader, nopens wien de geschiedenis zekerlijk
+verzachtende omstandigheden in aanmerking zal nemen, even
+achtenswaardig als zijn vader laakbaar was geweest; in het bezit van
+alle persoonlijke, en vele openbare deugden; zorgvuldig voor zijn
+gezondheid, zijn fortuin, zijn persoon en zijn zaken; de waarde van een
+minuut, niet altijd die van een jaar kennende; matig, opgeruimd,
+vreedzaam, geduldig; een goed man en een goed vorst; die bij zijn vrouw
+sliep en in zijn paleis lakeien had om zijn echtelijk bed aan de
+burgers te laten zien; de praalvertooning van een geregeld
+huwelijksleven, te noodzakelijker geworden na de zedelooze
+praalvertooningen van den ouderen tak; bekend met al de talen van
+Europa, en wat zeldzamer is, met alle talen van alle belangen, en die
+talen sprekende; een merkwaardig vertegenwoordiger van den
+&bdquo;middelstand&rdquo;, <span class="pagenum">[<a id="pb16" href=
+"#pb16" name="pb16">16</a>]</span>maar dien overtreffende en in alle
+opzichten er boven verheven; in &rsquo;t bezit van een uitstekenden
+geest, echter het bloed waardeerende waarvan hij afstamde, en vooral
+zich zelven wegens eigen geestkracht; bij de vraag nopens zijn
+geslacht, zich uitsluitend Orleans en niet Bourbon noemende;
+<i>zeer</i> prins van den bloede, zoolang hij slechts koninklijke
+hoogheid was, maar een wezenlijk burger, zoodra hij majesteit was; in
+&rsquo;t openbaar wijdloopig, maar kort en bondig in vertrouwde
+kringen; gierig genoemd, maar nooit bewezen; in den grond een dier
+spaarzamen, die uit lust of plicht gemakkelijk verspillend worden; een
+geletterde, maar echter weinig voor de letteren over hebbende; een
+edelman maar geen ridder; eenvoudig, kalm en sterk; door zijn familie
+en zijn huis bemind; een verleidelijk verhaler; een van hersenschimmen
+bevrijd staatsman; inwendig koel; beheerscht door het onmiddellijk
+belang; immer zich naar het naaste richtend; noch tot wraak noch tot
+dankbaarheid bekwaam; onmeedoogend de uitstekenden tegen de
+middelmatigen bezigende; behendig om door de parlementaire meerderheden
+die <span class="corr" id="xd20e370" title=
+"Bron: geheimzinige">geheimzinnige</span> eenstemmigheden in &rsquo;t
+ongelijk te stellen, welke onder de tronen grollen; openhartig, soms
+onvoorzichtig in zijn openhartigheid, maar bij deze onvoorzichtigheid
+wonderbaar behendig; vruchtbaar in uitvluchten, gedaantewisselingen en
+maskers; Frankrijk voor Europa en Europa voor Frankrijk bevreesd
+makende; onbetwistbaar zijn vaderland beminnende, maar aan zijn familie
+de voorkeur gevende; meer waarde hechtende aan heerschappij dan aan het
+gezag, en aan het gezag meer dan de waardigheid; een neiging die
+noodlottig is, wanneer zij in alles willende slagen, list te baat neemt
+en niet volstrekt afkeerig van laagheid is, maar het voordeel heeft dat
+zij de politiek voor geweldige schokken, den staat voor breuken en de
+maatschappij voor noodlottige gebeurtenissen behoedt; stipt in
+<span class="corr" id="xd20e373" title=
+"Bron: kleinigheheden">kleinigheden</span>, nauwkeurig, waakzaam,
+oplettend, scherpzinnig, onvermoeibaar, die zich soms tegensprak en
+logenstrafte, die stoutmoedig tegen Oostenrijk te Ancona, hardnekkig
+tegen Engeland in Spanje was, die Antwerpen bombardeerde en den
+missionaris Pritchard vergoeding gaf; die met overtuiging de
+Marseillaise zong; onvatbaar voor neerslachtigheid, vermoeienissen,
+voor den smaak voor het goede en het ideale, voor edelmoedige
+vermetelheid, voor <span class="corr" id="xd20e376" title=
+"Bron: utopi&euml;n">utopie&euml;n</span>, hersenschimmen, toorn,
+ijdelheid en vrees; die al de vormen van persoonlijke onversaagdheid
+had; als generaal te Valmy, als soldaat te Jemmapes, achtmaal door
+koningsmoord aangerand, en die telkens glimlachte; dapper als een
+grenadier, moedig als een denker; geen andere bekommering hebbende dan
+voor de gevaren eener <span class="pagenum">[<a id="pb17" href="#pb17"
+name="pb17">17</a>]</span>Europeesche opschudding, en ongeschikt voor
+groote politieke avonturen; immer gereed zijn leven te wagen, nooit
+zijn werk; zijn wil onder den schijn van invloed vermommende, ten einde
+eerder als een schrander man dan als koning gehoorzaamd te worden;
+begaafd met opmerkzaamheid, maar niet met vooruitzicht; weinig lettende
+op de geesten, maar van groote menschenkennis, dat wil zeggen: hij
+moest zien, om te kunnen oordeelen; vlug van verstand en scherpzinnig,
+met practische wijsheid, welbespraakt, en met een wonderbaar geheugen;
+immer uit dat geheugen puttende, het eenige wat hij met Cesar,
+Alexander en Napoleon gemeen had; hij kende de feiten, de
+bijzonderheden, de datums, de eigennamen, maar was onbekend met de
+neigingen, de hartstochten, de verschillende uitingen der menigte, de
+inwendige strevingen, de geheime en verborgen opstanden der zielen, met
+&eacute;&eacute;n woord: alles wat men de onzichtbare stroomingen der
+geesten zou kunnen noemen; een man door de oppervlakte aangenomen, maar
+weinig in overeenstemming met het onderste van Frankrijk; die zich door
+slimheid uit de verlegenheid redde; die te veel regeerde en niet genoeg
+heerschte; die zelf zijn eerste minister was; uitmuntend om van de
+kleinheid der wezenlijkheden hindernissen voor het oneindige der
+idee&euml;n te vormen; die aan een wezenlijk scheppende bekwaamheid van
+beschaving, orde en organisatie een zekeren geest van kibbelarij en
+chicane paarde; stichter en procureur eener dynastie, die iets van
+Karel den groote en iets van een advocaat had; in &rsquo;t geheel een
+verhevene, origineele gestalte, een vorst die zich gezag wist te
+verschaffen in weerwil der kitteloorigheid van Frankrijk, en macht,
+trots Europa&rsquo;s ijverzucht&mdash;Lodewijk Filips zal onder de
+uitstekende mannen zijner eeuw worden gesteld en zou gerangschikt zijn
+onder de doorluchtige heerschers der geschiedenis, zoo hij een weinig
+zin voor den roem had gehad en evenzeer gevoel voor het grootsche als
+voor het nuttige. Lodewijk Filips was schoon geweest, en was, oud
+geworden, nog bevallig gebleven; hoewel niet altijd aangenaam bij de
+natie, was hij het altijd bij de menigte; hij behaagde. Hij had de gaaf
+te bekoren. Hem ontbrak majesteit; hij droeg geen kroon, hoewel hij
+koning, geen wit haar, hoewel hij een grijsaard was. Zijn manieren
+behoorden den ouden, zijn gewoonten den nieuwen tijd, een mengsel van
+het adellijke en burgerlijke, dat aan 1830 paste; Lodewijk Filips was
+de regeerende overgang; hij had de oude uitspraak en de oude spelling
+behouden, welke hij ten dienste der nieuwe gedachten stelde; hij
+beminde Polen en Hongarije, maar schreef als eertijds <i>Polonois</i>,
+en <span class="corr" id="xd20e385" title="Bron: zelde">zeide</span>
+<i>Hongrais</i>. Hij droeg de uniform der nationale garde <span class=
+"pagenum">[<a id="pb18" href="#pb18" name="pb18">18</a>]</span>gelijk
+Karel X, en het lint van het Legioen van Eer gelijk Napoleon.</p>
+<p>Hij ging weinig ter kerk, niet ter jacht, nooit naar de opera. Hij
+was onomkoopbaar voor de kosters, jachtknechten en danseressen; dit gaf
+hem populariteit bij den burgerstand. Hij had geen hofhouding. Hij ging
+uit met zijn parapluie onder den arm, en deze parapluie heeft lang tot
+zijn gloriekrans behoord. Hij was een weinig metselaar, een weinig
+tuinier en een weinig arts; hij deed een aderlating aan een postillon,
+die van het paard was gestort; hij ging evenmin uit zonder zijn lancet
+als Hendrik III zonder zijn dolk. De koningsgezinden bespotten dezen
+belachelijken koning, den eerste die bloed vergoot om te genezen.</p>
+<p>In de grieven der geschiedenis tegen Lodewijk Filips moet
+onderscheid gemaakt worden; er is in beschuldiging van het koningschap,
+beschuldiging van de regeering en beschuldiging van den koning; drie
+kolommen, welke ieder een verschillende som geven. Op het democratische
+recht beslag gelegd, de vooruitgang een tweede belang geworden, de
+geweldige onderdrukking der straatprotesten, de militaire
+terechtstelling der opstanden, het oproer door de wapens bedwongen, de
+straat Transnonain, de zittingen van den krijgsraad, de overvleugeling
+van het wezenlijke land door het wettige land, het gouvernement in
+halve winst met driehonderd duizend bevoorrechten zijn de feiten van
+het koningschap; Belgi&euml; geweigerd, Algeri&euml; te streng
+veroverd, en, evenals Indi&euml; door de Engelschen, met meer
+barbaarschheid dan beschaving; de trouwbreuk jegens Abdel-Kader, Blaye,
+de koop van het verraad tegen de hertogin van Berry; de aan Pritchard
+betaalde vergoeding zijn de feiten der regeering; een politiek, die
+meer de belangen der familie dan die der natie op &rsquo;t oog had, is
+een feit des konings.</p>
+<p>Zooals men ziet, wordt na deze afscheiding de schuld des konings
+minder.</p>
+<p>Zijn grootste misslag is deze: Hij was te bescheiden in naam van
+Frankrijk.</p>
+<p>Vanwaar komt deze misslag?</p>
+<p>Lodewijk Filips was als koning te veel vader; de opkweeking eener
+familie, waarvan men een dynastie wil maken, is voor alle
+omstandigheden beducht, moet door niets gehinderd worden. Vandaar die
+buitensporige beschroomdheid, welke voor het volk onaangenaam was, dat
+den 14 Juli in zijn burgerlijke overleveringen, en Austerlitz in zijn
+militaire overleveringen heeft.</p>
+<p>Afgescheiden overigens van de openbare plichten, die het
+<span class="pagenum">[<a id="pb19" href="#pb19" name=
+"pb19">19</a>]</span>eerst moeten vervuld worden, was deze innige
+liefde van Lodewijk Filips voor zijn familie eene alleszins gewettigde.
+Deze huiselijke groep was bewonderenswaardig. De deugden gingen er aan
+talenten gepaard. Eene der dochters van Lodewijk Filips, Maria van
+Orleans, plaatste den naam van haar geslacht onder de kunstenaars,
+zooals Karel van Orleans dien onder de dichters had geplaatst. Zij had
+haar ziel in marmer gevormd, &rsquo;t geen zij Jeanne d&rsquo;Arc
+noemde. Twee zonen van Lodewijk Filips hadden Metternich dezen
+demagogischen lof ontrukt: &bdquo;&rsquo;t Zijn jongelieden, zooals men
+ze zelden ziet, en prinsen, zooals men ze in &rsquo;t geheel niet
+ziet.&rdquo;</p>
+<p>Dit is, zonder iets te bewimpelen, maar ook zonder iets te
+verergeren, de waarheid nopens Lodewijk Filips.</p>
+<p>&rsquo;t Was in 1830 voor Lodewijk Filips het geluk dat hij prins
+<i lang="fr">Egalit&eacute;</i> was, dat hij in zich de tegenspraak der
+restauratie en der revolutie droeg, dat hij die verontrustende zijde
+van den revolutionnair had, die bij den regeerder geruststellend wordt.
+Nooit paste een mensch beter bij een gebeurtenis; de een ging in de
+andere over, en een nieuwe menschwording ontstond. Lodewijk Filips is
+de menschwording van 1830. Bovendien had hij in zijn voordeel deze
+groote aanbeveling voor den troon; de verbanning. Hij was balling,
+zwervend en arm geweest. Hij had van zijn arbeid geleefd. In
+Zwitserland had deze deelgenoot aan de rijkste vorstelijke domeinen van
+Frankrijk een oud paard verkocht, om in zijn onderhoud te voorzien. Te
+Reichenau had hij lessen in de wiskunde gegeven, terwijl zijn zuster
+Adela&iuml;de borduurde en naaide. Deze herinneringen van een koning
+brachten den burgerstand in verrukking. Met eigen handen had hij het
+laatste ijzeren cachot van Mont-Saint-Michel afgebroken, dat door
+Lodewijk XI gebouwd, door Lodewijk XV gebezigd werd. Hij was de
+krijgsmakker van Dumouriez, de vriend van Lafayette; hij had tot de
+club der Jacobijnen behoord; Mirabeau had hem op den schouder geklopt;
+Danton had tot hem gezegd: jongeling! In 93, op vier-en-twintigjarigen
+leeftijd, had hij, als mijnheer de Chartres, in een donkere loge der
+conventie, het proces bijgewoond van Lodewijk XVI, zoo terecht
+&bdquo;die arme tyran&rdquo; genoemd. De blinde helderziendheid der
+revolutie, het koningschap in den koning en den koning met het
+koningschap verbrekende, zonder bijna in de woeste verplettering der
+id&eacute;e den mensch op te merken; de ontzaggelijke storm der
+vergadering als gerechtshof, de openbare toorn die ondervraagt, Capet
+die niet weet te antwoorden; de schrikbarende verstomde waggeling van
+dit koninklijke hoofd onder dien noodlottigen storm; de betrekkelijke
+onschuld van allen in dit schriktooneel, zoowel van hen die
+veroordeelden als van hem die veroordeeld <span class="pagenum">[<a id=
+"pb20" href="#pb20" name="pb20">20</a>]</span>werd&mdash;dit alles had
+hij gezien, hij had aller verbijstering aanschouwd; hij had de eeuwen
+voor de balie der conventie zien verschijnen; achter Lodewijk XVI,
+dezen ongelukkigen verantwoordelijken voorbijganger, had hij in de
+duisternis de vreeselijke beschuldigde, de monarchie, zien verrijzen;
+en in zijn ziel was de eerbiedige ontzetting voor de ontzaggelijke
+gerechtigheid des volks, schier even onpersoonlijk als die van God
+achtergebleven.</p>
+<p>Het spoor dat de revolutie in hem had achtergelaten was wonderbaar.
+Zijn herinnering was als een levend indruksel van deze groote jaren,
+minuut voor minuut. Op zekeren dag verbeterde hij, in tegenwoordigheid
+van een getuige, aan wien wij onmogelijk kunnen twijfelen, uit zijn
+geheugen de geheele letter A der alphabetische lijst van de
+Constitueerende Vergadering.</p>
+<p>Lodewijk Filips was een koning in den vollen dag. Toen hij regeerde
+was de pers vrij, het spreekgestoelte vrij, waren het geweten en het
+woord vrij. De September-wetten spreken luide. Hoewel hij de nadeelige
+kracht van het licht op de privilegi&euml;n kende, liet hij toch zijn
+troon aan het licht blootgesteld. De geschiedenis zal hem deze
+grootmoedigheid toerekenen.</p>
+<p>Thans is Lodewijk Filips, zooals alle historische mannen, die van
+het tooneel zijn getreden, voor de balie van het menschelijk geweten
+gevoerd. Zijn proces is nog slechts ter eerste instantie.</p>
+<p>Het uur, dat de geschiedenis met haar eerwaardige en vrije stem
+spreekt, heeft voor hem nog niet geslagen, het oogenblik is nog niet
+gekomen om over dien koning het eindvonnis uit te spreken: zelfs de
+strenge en beroemde geschiedschrijver Louis Blanc heeft onlangs zijn
+eerste vonnis verzacht; Lodewijk Filips werd gekozen door deze twee,
+die men 221 en 1830 noemt, namelijk door een half parlement en een
+halve revolutie; in allen geval, en uit het verheven gezichtspunt,
+waarop de wijsbegeerte zich moet plaatsen, zouden wij hem hier niet
+kunnen beoordeelen, zooals men hierboven heeft kunnen opmerken, dan met
+zekere voorbehoudingen, in naam van het volstrekt democratisch
+beginsel; voor het oog van het volstrekte, buiten deze twee rechten:
+vooreerst de rechten van den mensch, en ten tweede het recht des volks,
+is alles overweldiging; wat wij evenwel reeds nu, behoudens deze
+voorbehoudingen, kunnen zeggen, is, dat over &rsquo;t geheel en op
+welke wijze men hem beschouwe, Lodewijk Filips, op zich zelven genomen
+en uit het oogpunt van menschelijke goedheid, om ons van de uitdrukking
+der oude geschiedenis te <span class="pagenum">[<a id="pb21" href=
+"#pb21" name="pb21">21</a>]</span>bedienen, een der beste vorsten zal
+blijven, die op eenigen troon gezeteld hebben.</p>
+<p>Wat heeft hij tegen zich? Die troon. Neem het koningschap van
+Lodewijk Filips af. De mensch blijft. De mensch is goed; dikwijls goed
+tot bewonderens toe. Menigmaal kwam hij des avonds, te midden der
+drukkendste zorgen, na een dag van strijd tegen de diplomatie van
+geheel Europa, in zijn kamer, en wat deed hij daar, uitgeput van
+vermoeidheid, en worstelend tegen den slaap? Hij nam een bundel
+processtukken, en bracht den nacht door met de nalezing van een
+crimineel rechtsgeding, meenende dat het iets beteekende Europa het
+hoofd te bieden, maar dat het een gewichtiger zaak was, den beul een
+mensch te ontrukken. Volhardend bestreed hij zijn zegelbewaarders; voet
+voor voet betwistte hij den procureurs-generaal, deze &bdquo;babbelaars
+der wet&rdquo; zooals hij ze noemde, het terrein der guillotine. Soms
+bedekten stapels processtukken zijn tafel; hij onderzocht ze alle;
+&rsquo;t was hem onmogelijk deze rampzalige veroordeelde hoofden op te
+geven. Op zekeren dag zeide hij tot denzelfden getuige, van wien wij
+aanstonds spraken: &bdquo;Dezen nacht heb ik er zeven gewonnen.&rdquo;
+In de eerste jaren zijner regeering werd de doodstraf zoogoed als
+afgeschaft, en het weder opgerichte schavot was een dwang den koning
+gedaan. De gerechtsplaats <i>La Gr&eacute;ve</i> was met den ouderen
+tak der Bourbons verdwenen; er werd een burgerlijke gerechtsplaats
+ingesteld onder den naam van <i>barri&egrave;re St. Jacgues</i>; de
+&bdquo;practische mannen&rdquo; gevoelden behoefte aan een zoogenaamde
+wettige guillotine; dit was een der overwinningen van Casimir
+P&eacute;rier,&mdash;die de bekrompen zijden van den burgerstand
+vertegenwoordigde&mdash;op Lodewijk Filips, die er de liberale zijden
+van vertegenwoordigde. Lodewijk Filips had eigenhandig noten op
+Beccaria&rsquo;s werk geschreven. Na het helsche werktuig van Fieschi,
+riep hij uit: &bdquo;Hoe jammer dat ik niet gekwetst ben! Ik had dan
+gratie kunnen verleenen!&rdquo; Toen hij een andermaal op den
+tegenstand zijner ministers zinspeelde, schreef hij bij gelegenheid van
+een staatkundig veroordeelde&mdash;een der edelste figuren van onzen
+tijd: &bdquo;zijn genade is verleend; er blijft mij slechts over ze te
+verwerven.&rdquo; Lodewijk Filips was zachtmoedig als Lodewijk IX, en
+goed als Hendrik IV.</p>
+<p>En voor ons heeft in de geschiedenis, waar goedheid een zoo zeldzame
+parel is, de goedheid schier den voorrang boven de grootheid.</p>
+<p>Daar Lodewijk Filips streng door de eenen, misschien hard door de
+anderen is beoordeeld, is het zeer natuurlijk, dat een man, thans zelf
+een schim, die dezen koning gekend heeft, <span class="pagenum">[<a id=
+"pb22" href="#pb22" name="pb22">22</a>]</span>voor hem tegenover de
+geschiedenis kome getuigen; deze getuigenis, hoe zij zijn moge, is
+blijkbaar en bovenal onbaatzuchtig; een grafschrift door een doode
+geschreven is oprecht; een schim mag een andere schim troosten; het
+deelgenootschap aan dezelfde duisternis geeft het recht tot lofspraak;
+en &rsquo;t is weinig te vreezen, dat men ooit van twee graftomben in
+ballingschap zal zeggen: Deze heeft den ander gevleid.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch1.4" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vierde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Scheuren in de fundamenten.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Op het oogenblik dat het drama, &rsquo;t welk wij
+verhalen, in de diepte van een der treurige wolken zal dringen, welke
+het begin der regeering van Lodewijk Filips bedekken, mocht er geen
+dubbelzinnigheid bestaan, en &rsquo;t was noodzakelijk, dat dit boek
+zich nopens dien koning uitsprak.</p>
+<p>Lodewijk Filips was zonder gewelddadigheid tot het koninklijk gezag
+gekomen, zonder rechtstreeksche handeling zijnerzijds, door het feit
+eener revolutionnaire omkeering, waaraan de hertog van Orleans geen
+persoonlijk deel had genomen. Hij was prins geboren en meende een
+gekozen koning te zijn. Hij had zich zelf dit mandaat niet gegeven, het
+ook niet genomen; men had het hem aangeboden, en hij had het aanvaard;
+overtuigd, onzes inziens ten onrechte, dat deze aanbieding rechtmatig,
+en hij tot de aanneming verplicht was. Vandaar een bezit te goeder
+trouw. Nu, wij zeggen met volle overtuiging, dat Lodewijk Filips in het
+bezit te goeder trouw was, en dat de democratie, in zijn aanval te
+goeder trouw zijnde, de verschrikking, die uit de maatschappelijke
+worstelingen ontstaat, noch den koning noch de democratie beschuldigt.
+De schok der beginselen gelijkt den schok der elementen. De oceaan
+verdedigt het water, de orkaan verdedigt de lucht; de koning verdedigt
+het koningschap, de democratie verdedigt het volk; het betrekkelijke,
+namelijk de monarchie, biedt wederstand aan het absolute, namelijk de
+republiek; de maatschappij bloedt onder dit conflict, maar wat thans
+haar lijden is, zal later haar heil zijn; in allen gevalle zijn zij die
+strijden niet te laken; een van beide partijen bedriegt zich
+ontwijfelbaar; het recht staat niet als de colossus van Rhodes tegelijk
+op twee oevers, met den eenen voet in de republiek, met den anderen in
+het koningschap; het is ondeelbaar en geheel aan &eacute;&eacute;n
+zijde; maar zij die zich bedriegen, bedriegen zich te goeder trouw; een
+blinde is evenmin een <span class="pagenum">[<a id="pb23" href="#pb23"
+name="pb23">23</a>]</span>misdadiger als een Vende&euml;r een bandiet.
+Schrijven wij alzoo slechts aan het noodlot deze vreeselijke botsingen
+toe. Wat deze stormen zijn mogen, de menschelijke verantwoordelijkheid
+heeft er geen deel aan.</p>
+<p>Voltooien wij dit overzicht.</p>
+<p>De regeering van 1830 had reeds dadelijk een moeielijk bestaan.
+Gisteren geboren, moest zij reeds heden strijden.</p>
+<p>Nauwelijks ingesteld, voelde zij reeds overal flauwe rukken aan het
+Juli-getimmerte, dat zoo versch gebouwd, nog zoo weinig hecht was.</p>
+<p>De tegenstand ontstond den volgenden dag; misschien was hij reeds
+den vorigen dag ontstaan.</p>
+<p>Van maand tot maand breidde zich de vijandigheid uit en werd meer en
+meer openlijk.</p>
+<p>De Juli-revolutie, die, zooals wij gezegd hebben, buiten Frankrijk
+noode door de koningen ontvangen werd, was in Frankrijk op
+verschillende wijze opgevat geworden.</p>
+<p>God geeft aan de menschen Zijn zichtbaren wil in de gebeurtenissen
+te kennen; een duistere tekst in een geheimzinnige taal. Dadelijk maken
+de menschen daarvan vertalingen, overijlde, onjuiste vertalingen, vol
+fouten, leemten en tegenstrijdigheden. Zeer weinig geesten verstaan de
+goddelijke taal. De schranderste, de bedaardste, de diepzinnigste
+ontcijferen langzaam, en wanneer zij met hun tekst komen, is het werk
+sinds lang verricht; er zijn dan reeds meer dan twintig vertalingen aan
+de markt. Uit iedere vertaling ontstaat een partij en uit iedere
+tegenstrijdigheid een factie; iedere partij meent uitsluitend den waren
+tekst te hebben; iedere factie meent het licht te bezitten.</p>
+<p>Soms is het gezag zelf een factie.</p>
+<p>In revoluti&euml;n zijn zwemmers tegen den stroom, &rsquo;t zijn de
+oude partijen.</p>
+<p>Aangezien de revoluti&euml;n uit het recht van den opstand ontstaan,
+zoo meenen de oude partijen, die zich aan de erfelijkheid door de
+gratie Gods houden, dat men tegen haar het recht van den opstand heeft.
+&rsquo;t Is een dwaling. Want in revoluti&euml;n is de opstandeling
+niet het volk, maar de koning. Revolutie is juist het tegenovergestelde
+van opstand. Iedere revolutie, een normale vervulling zijnde, bevat in
+zich haar wettigheid, die soms door valsche revolutionnairen onteerd
+wordt, doch die, hoewel bezoedeld, bestaan blijft, en hoewel zelfs
+bloedend blijft leven. Revoluti&euml;n ontstaan niet uit een toeval,
+maar uit de noodzakelijkheid. Een revolutie is een terugkeer uit het
+schijnbare tot het wezenlijke. Zij is, wijl zij zijn moet.</p>
+<p>Desniettemin vielen de oude legitimistische partijen de revolutie
+<span class="pagenum">[<a id="pb24" href="#pb24" name=
+"pb24">24</a>]</span>van 1830 aan met al het geweld, dat uit valsche
+redeneering kan voortkomen. Dwalingen zijn uitmuntende kogels. Zij
+troffen haar behendig, waar zij kwetsbaar was, bij gemis van kuras,
+daar haar logica ontbrak; zij vielen deze revolutie in haar koningschap
+aan. Zij riepen haar toe: Revolutie, waarom deze koning? De
+facti&euml;n zijn blinden, die juist mikken.</p>
+<p>Ook de republikeinen slaakten dezen kreet. Maar deze kreet, van hen
+komende, was logisch. Wat blindheid was bij de legitimisten, was
+helderziendheid bij de democraten. 1830 had bij het volk bankroet
+gemaakt. De verontwaardigde democratie verweet het haar.</p>
+<p>De instelling van Juli worstelde tusschen den aanval van het
+verledene en den aanval der toekomst. Zij vertegenwoordigde het
+oogenblik, eenerzijds in strijd met de monarchale eeuwen, anderzijds
+met het eeuwige recht.</p>
+<p>Buitendien was zij voor buiten geen revolutie meer, toen zij
+monarchie werd en 1830 was dus gedwongen Europa&rsquo;s stappen te
+volgen. Den vrede te moeten behouden, dit vermeerderde de
+verwikkelingen. Een in twee verschillende richtingen verlangde harmonie
+is vaak schadelijker dan oorlog. Uit dezen doffen, steeds gebreidelden,
+maar steeds grommenden strijd ontstond de gewapende vrede, dit kostbaar
+hulpmiddel der bij zich zelve verdachte beschaving. Het
+Juli<span class="corr" id="xd20e485" title="Bron: ">-</span>koningschap
+steigerde, niettegenstaande het dit droeg, in het gareel der
+Europeesche kabinetten. Metternich had het gaarne bij de lange leidsels
+genomen. In Frankrijk door den vooruitgang gedreven, dreef het de
+achterblijvende monarchen in Europa. Op sleeptouw genomen, nam zij
+anderen op sleeptouw.</p>
+<p>Binnenslands vermeerderden zich en hingen loodzwaar boven de
+maatschappij de quaesti&euml;n betreffende het pauperismus, het
+proletariaat, het werkloon, de opvoeding, het strafrecht, de
+prostitutie, het lot der vrouw, den rijkdom, de armoede, de
+voortbrenging, het verbruik, de verdeeling, den ruilhandel, het
+muntwezen, het crediet, het recht van &rsquo;t kapitaal, het recht van
+den arbeid enz.</p>
+<p>Buiten de eigenlijk gezegde politieke partijen, ontstond een andere
+beweging. Aan de democratische gisting paarde zich de philosophische.
+De keur der bevolking gevoelde zich evenzeer gestoord als de menigte;
+wel in een anderen zin, maar niet minder.</p>
+<p>De denkers peinsden, terwijl de grond, namelijk het volk, door
+revolutionnaire stroomingen doorweekt, onder hen beefde met ik weet
+niet welke stuipachtige schokken. Deze denkers, eenigen afzonderlijk,
+anderen in gezinnen en schier in gemeenten vereenigd, peilden vreedzaam
+maar diep de maatschappelijke <span class="pagenum">[<a id="pb25" href=
+"#pb25" name="pb25">25</a>]</span>vraagstukken. Zij waren kalme
+mijnwerkers, die rustig hun loopgraven in de diepten van een vulkaan
+voortzetten, nauwelijks gehinderd door doffe schokken en den reeds
+eenigszins zichtbaren vuurgloed.</p>
+<p>Deze rust was niet het minst schoone schouwspel van dezen bewogen
+tijd.</p>
+<p>Deze mannen lieten aan de politieke partijen de quaestie der rechten
+over, zij hielden zich alleen met die des geluks bezig.</p>
+<p>Wat zij uit de maatschappij wilden trekken, was het welzijn van den
+mensch.</p>
+<p>Zij verhieven de stoffelijke, de industri&euml;ele, de handels-, de
+landbouwquaesti&euml;n schier tot de waardigheid van eenen godsdienst.
+In de beschaving, zooals zij een weinig door God, en heel veel door den
+mensch gevormd is, vereenigen, vermengen en hechten zich de belangen
+zoodanig aaneen, dat zij een wezenlijke harde rots vormen, die naar
+dynamische wetten geduldig door de staathuishoudkundigen, deze geologen
+der staatkunde, bestudeerd worden.</p>
+<p>Deze mannen, die zich onder verschillende benamingen groepeerden,
+maar allen door den algemeenen naam van Socialisten kunnen worden
+aangeduid, poogden deze rots te doorboren en er de levende wateren van
+het menschelijk geluk uit te doen ontspringen.</p>
+<p>Van de quaestie van het schavot tot die des oorlogs omvatten hun
+werkzaamheden alles. Bij het recht van den man, door de Fransche
+revolutie verkondigd, voegden zij het recht der vrouw en het recht van
+het kind.</p>
+<p>Men verwondere zich niet, dat wij, om verschillende redenen, hier
+niet grondig uit het theoretisch oogpunt de quaesti&euml;n behandelen,
+die door het Socialismus zijn opgeworpen.</p>
+<p>Al de problemen, welke de Socialisten zich voorstelden op te lossen,
+de cosmogenische visioenen, de droomerijen en het mysticismus
+uitgezonderd, kunnen tot twee hoofdproblemen gebracht worden.</p>
+<p>Eerste probleem:</p>
+<p>Voortbrenging van rijkdom.</p>
+<p>Tweede probleem:</p>
+<p>Dien te verdeelen.</p>
+<p>Het eerste probleem bevat de quaestie van den arbeid.</p>
+<p>Het tweede bevat de quaestie van het werkloon.</p>
+<p>Bij het eerste probleem betreft het de aanwending der krachten.</p>
+<p>Bij het tweede de verdeeling der genietingen.</p>
+<p>Door de goede aanwending der krachten ontstaat de openbare macht.
+<span class="pagenum">[<a id="pb26" href="#pb26" name=
+"pb26">26</a>]</span></p>
+<p>Door de goede verdeeling der genietingen ontstaat het individueel
+geluk.</p>
+<p>Door <i>goede</i> verdeeling moet niet verstaan worden een
+<i>gelijke</i> verdeeling, maar eene <i>billijke</i> verdeeling. De
+eerste gelijkheid is de billijkheid.</p>
+<p>Uit de vereeniging dezer beide zaken, de openbare macht naar buiten,
+het individueel geluk naar binnen, ontstaat de maatschappelijke
+welvaart.</p>
+<p>Maatschappelijke welvaart beteekent de gelukkige mensch, de vrije
+burger, de groote natie.</p>
+<p>Engeland lost het eerste dezer beide problemen op. Het schept op
+bewonderenswaardige wijze den rijkdom, doch het verdeelt hem slecht.
+Deze, slechts &eacute;&eacute;nzijdige oplossing, voert noodlottiger
+wijs tot deze twee uitersten: Overmatige weelde, ontzettende armoede.
+Voor enkelen al de genietingen, voor de anderen, namelijk voor het
+volk, alle ontberingen; want het voorrecht, de uitzondering, het
+monopolie, de feodaliteit ontstaan uit den arbeid zelven. Een valsche,
+gevaarlijke toestand, die de openbare macht op de privaatarmoede bouwt
+en de grootheid van den staat in het lijden van het individu doet
+wortelen. Een slecht samengestelde<a id="xd20e552" name="xd20e552"></a>
+grootheid, waarin zich alle stoffelijke elementen mengen, maar waarin
+geen enkel zedelijk element komt.</p>
+<p>Het communisme en de Agrarische wet meenen het tweede probleem te
+kunnen oplossen. Zij bedriegen zich. Hun verdeeling doodt de
+voortbrenging. De gelijke verdeeling vernietigt den naijver. Bijgevolg
+den arbeid. &rsquo;t Is een verdeeling zooals de slachter verricht, die
+doodt wat hij verdeelt. &rsquo;t Is alzoo onmogelijk, zich met deze
+vermeende oplossingen tevreden te stellen. Door den rijkdom te dooden,
+verdeelt men hem niet.</p>
+<p>Om goed te worden opgelost moeten de beide problemen te zamen worden
+opgelost. De beide oplossingen moeten vereenigd worden en slechts
+&eacute;&eacute;n vormen.</p>
+<p>Zoo men slechts het eerste van beide problemen oplost, is men
+Veneti&euml; of Engeland. Als Veneti&euml; zal men een kunstmatige
+macht hebben, of als Engeland een stoffelijke macht; men zal de slechte
+rijke zijn. Men sterft door geweld, zooals Veneti&euml;, of door een
+bankroet, zooals Engeland zal vallen. En de wereld zal u laten sterven
+en vallen, wijl de wereld alles laat sterven en vallen wat enkel
+zelfzucht is, al wat niet voor het menschelijk geslacht een deugd of
+een id&eacute;e vertegenwoordigt.</p>
+<p>&rsquo;t Spreekt vanzelf, dat wij hier door de woorden Veneti&euml;
+en Engeland op geen volken, maar op maatschappelijke instellingen
+wijzen; de oligarchie&euml;n over de nati&euml;n en niet de nati&euml;n
+zelven. De nati&euml;n bezitten steeds onze achting en sympathie. Als
+volk zal <span class="pagenum">[<a id="pb27" href="#pb27" name=
+"pb27">27</a>]</span>Veneti&euml; herboren worden; als aristocratie zal
+Engeland vallen; maar als natie is het onsterfelijk. Nu gaan wij
+verder.</p>
+<p>Los beide problemen op, moedig den rijke aan, bescherm den arme,
+vernietig de armoede, maak een einde aan de onrechtvaardige exploitatie
+van den zwakke door den sterkere, breidel de onbillijke ijverzucht van
+hem die op weg is, tegen hem die reeds is aangekomen; breng het loon
+wiskunstig en broederlijk in verhouding met den arbeid; verbind het
+kosteloos en verplichtend onderwijs met den wasdom van het kind en maak
+van de wetenschap den grondslag der manbaarheid; men ontwikkele het
+verstand, terwijl men de handen bezighoudt; men zij tevens een machtig
+volk en een gezin van gelukkige menschen; men democratizeere den
+eigendom niet door hem af te schaffen, maar door hem algemeen te maken,
+opdat ieder burger zonder uitzondering bezitter zij&mdash;wat
+gemakkelijker is dan men meent&mdash;met twee woorden; men wete den
+rijkdom voort te brengen en dien te verdeelen, en hierdoor zal men
+tevens de stoffelijke en de zedelijke grootheid hebben;&mdash;en ge
+zult waardig zijn Frankrijk te heeten.</p>
+<p>Dat was, behalve eenige secten die op een dwaalspoor waren, hetgeen
+het socialisme zeide, wat het in de feiten zocht, wat het in de geesten
+prentte.</p>
+<p>Bewonderenswaardig pogen! heilig streven!</p>
+<p>Deze leerstelsels, deze theorie&euml;n, deze wederstand, de
+onverwachte noodzakelijkheid voor den staatsman om met den philosoof in
+rekening te treden; de schepping, uit verwarde en onduidelijk erkende
+waarheden, van een nieuwe politiek, niet te veel in tweestrijd met het
+revolutionnaire ideaal, een toestand waarin men Lafayette moest
+gebruiken om Polignac te verdedigen; de overtuiging van den vooruitgang
+onder den opstand, de kamers en de straat; het in evenwicht houden der
+naijverigen in hun omgeving; zijn geloof in de revolutie; een
+<span class="corr" id="xd20e573" title=
+"Bron: eventu&euml;ele">eventueele</span> onderwerping bij de
+onduidelijke aanneming van een bepaald oppergezag; zijn wil om aan zijn
+geslacht trouw te blijven; zijn familiezucht; zijn oprechte eerbied
+voor het volk, zijn eigene eerlijkheid, dit alles hield Lodewijk Filips
+op smartelijke wijze bezig, en bij wijlen, hoe sterk en moedig hij was,
+bezwaarde en bemoeielijkte het hem zoo, dat hij schier onder zijn
+koningschap bezweek.</p>
+<p>Hij voelde onder zijn voeten een vreeselijke woeling, die eigenlijk
+nog geen instorting was, want Frankrijk was krachtiger dan ooit.</p>
+<p>Donkere wolken stapelden zich aan den horizont opeen. Een
+zonderlinge duisternis, die nader en nader kwam, spreidde zich allengs
+over de menschen, over de dingen, over de idee&euml;n; <span class=
+"pagenum">[<a id="pb28" href="#pb28" name="pb28">28</a>]</span>een
+duisternis die uit den toorn en de stelsels ontstond. Al wat in
+overhaasting gesmoord was, bewoog zich en geraakte in gisting. Soms
+hield het geweten van den eerlijke den adem in, zoo ongezond was de
+lucht, waarin zich de sophismen met de waarheden mengden. De gemoederen
+beefden in dien maatschappelijken angst, als de bladeren bij de
+nadering van den storm. De electrieke spanning was zoodanig, dat in
+zekere oogenblikken, de eerste de beste, een onbekend licht gaf. Dan
+weder daalde de schemering en duisternis. Bij tusschenpoozen kon men,
+naar het diep en dof gerommel, de hoeveelheid bliksem berekenen die in
+de wolken was.</p>
+<p>Nauwelijks waren twintig maanden sedert de Juli<span class="corr"
+id="xd20e584" title="Bron: ">-</span>omwenteling verstreken, of het
+jaar 1832 had zich met een dreigend aanzien geopend. De nood van het
+volk, de broodelooze werklieden, de laatste prins van Cond&eacute; in
+de duisternis verdwenen; Brussel, dat de Nassaus verdreef gelijk Parijs
+de Bourbons; Belgi&euml;, dat zich aan een Fransch prins aanbood, en
+aan een Engelsch prins gegeven werd; de Russische haat van Nikolaas;
+achter ons twee zuidelijke demons, Ferdinand in Spanje, Miguel in
+Portugal; de bevende bodem van Itali&euml;; Metternich, die de hand
+naar Bologna uitsteekt; Frankrijk, dat Oostenrijk te Ancona trotseert:
+in het noorden een akelig gerucht van hamerslagen, die Polen weder in
+zijn doodkist spijkeren; in geheel Europa vergramde oogen, die op
+Frankrijk loeren; Engeland, een verdacht bondgenoot, gereed om omver te
+stooten, wat mocht hellen, en zich te werpen op hetgeen vallen zou; het
+pairschap, dat zich achter Beccaria verschanst, om aan de wet vier
+hoofden te weigeren: de leli&euml;n van het rijtuig des konings
+geschrapt; het kruis van Notre Dame gerukt; Lafayette klein geworden;
+Laffitte geru&iuml;neerd; Benjamin Constant arm gestorven; Casimir
+P&eacute;rier in de uitputting der macht overleden; de politieke en de
+maatschappelijke krankheid, die zich tegelijkertijd in de twee
+hoofdsteden van het rijk openbaren, in de stad der gedachte, en in de
+stad van den arbeid; te Parijs de burgeroorlog; te Lyon de oorlog der
+werklieden; in beide steden dezelfde vuurgloed; het purper eens kraters
+op het voorhoofd des volks: het zuiden gefanatiseerd; het westen in
+beroering; de hertogin van Berry in de Vend&eacute;e; complotten,
+samenzweringen, opstanden, de cholera voegden bij het somber rumoer der
+denkbeelden het somber gewoel der gebeurtenissen. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb29" href="#pb29" name="pb29">29</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch1.5" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vijfde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Feiten waaruit de geschiedenis voortkomt, maar welke
+de geschiedenis niet kent.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Tegen het einde van April was alles verergerd. De
+gisting werd koking. Sedert 1830 waren hier en daar kleine,
+afzonderlijke opstanden ontstaan, die, spoedig onderdrukt, weder te
+voorschijn kwamen, een teeken van een ver uitgebreiden onderaardschen
+brand. Er broeide iets vreeselijks<span class="corr" id="xd20e595"
+title="Niet in bron">.</span> Men zag, hoewel nog onduidelijk, de
+flauwe omtrekken eener mogelijke revolutie. Frankrijk zag naar Parijs;
+Parijs zag naar de voorstad St. Antoine.</p>
+<p>De voorstad St. Antoine, heimelijk gestookt, begon te koken.</p>
+<p>De kroegen in de straat Charonne waren, hoewel de verbinding dezer
+beide uitdrukkingen moeielijk op kroegen toepasselijk schijnt, ernstig
+en onstuimig.</p>
+<p>Er werd niets minder dan het voortbestaan van het gouvernement
+besproken. Men discuteerde openlijk over &bdquo;de vraag of men vechten
+zou of rustig blijven.&rdquo; Er waren kamers achter de winkels, waar
+men de werklieden deed zweren, dat zij bij den eersten alarmkreet op de
+straat zouden zijn en &bdquo;vechten zonder den vijand te
+tellen.&rdquo; Zoodra deze verbintenis was aangegaan, zeide iemand, in
+een hoek der herberg gezeten, met heldere stem: &bdquo;Gij hoort het!
+gij hebt het gezworen!&rdquo; Soms ging men naar boven, in een gesloten
+kamer, en daar hadden schier vrijmetselaars-tooneelen plaats. Men liet
+den ingewijde zweren &bdquo;om hem dienst te doen, alsmede aan de
+huisvaders.&rdquo; Zoo luidde de formule.</p>
+<p>Beneden in de gelagkamers las men oproerige brochures. &bdquo;Zij
+sloegen het gouvernement met geweerkolven,&rdquo; zegt een geheim
+rapport uit dien tijd.</p>
+<p>Men hoorde er woorden als deze: &bdquo;Ik ken de namen der
+aanvoerders niet. Wij zullen slechts twee uren te voren den dag
+kennen.&rdquo;&mdash;Een arbeider zeide: &bdquo;Wij zijn driehonderd,
+geven wij ieder tien sous, dan hebben wij honderdvijftig francs om
+kogels en kruit te maken.&rdquo;&mdash;Een ander zeide: &bdquo;Ik eisch
+geen zes maanden, geen twee maanden. Met vijf-en-twintig-duizend man
+kan men er zich tegenover stellen.&rdquo;&mdash;Een ander
+zeide:&mdash;&bdquo;Ik ga niet te bed, want ik maak &rsquo;s nachts
+patronen.&rdquo;&mdash;Nu en dan kwamen mannen fraai en &bdquo;als
+heeren&rdquo; gekleed, &bdquo;maakten bedenkingen&rdquo; schenen te
+bevelen, gaven aan de &bdquo;aanzienlijksten&rdquo; de hand en gingen
+weder heen. <span class="pagenum">[<a id="pb30" href="#pb30" name=
+"pb30">30</a>]</span>Zij bleven nooit langer dan tien minuten. Men
+fluisterde elkander veelbeteekenende woorden toe: &bdquo;Het complot is
+rijp; de maat is vol.&rdquo; Allen die er waren &bdquo;gonsden dat
+na&rdquo; om de uitdrukking van een der aanwezenden te gebruiken. De
+opgewondenheid was zoodanig, dat een werkman eens in een volle herberg
+riep: &bdquo;Wij hebben geen wapens!&rdquo;&mdash;Een zijner makkers
+antwoordde: &bdquo;De soldaten hebben er!&rdquo; aldus, zonder er aan
+te denken, Bonapartes proclamatie aan het leger van Itali&euml;
+parodieerende. &bdquo;Hadden zij iets geheimers,&rdquo; zegt een
+rapport, &bdquo;dan deelden zij het elkander niet mede.&rdquo; Men
+begrijpt niet wat zij nog te verbergen hadden, na gezegd te hebben wat
+zij zeiden.</p>
+<p>Deze vergaderingen waren soms geregeld. In sommige waren niet meer
+dan acht of tien personen te zamen en steeds dezelfde. In andere mocht
+komen wie wilde, en de kamer was zoo vol dat men staan moest. Eenigen
+gingen daarheen uit geestdrift en hartstocht; anderen, wijl
+&bdquo;&rsquo;t hun weg was om naar den arbeid te gaan.&rdquo; Evenals
+tijdens de revolutie waren in die herbergen patriottische vrouwen, die
+de nieuw aankomenden omhelsden.</p>
+<p>Andere veelbeteekenende feiten traden te voorschijn.</p>
+<p>Iemand kwam in een herberg, dronk, ging heen en zeide:
+&bdquo;kastelein, wat ik schuldig ben zal de revolutie
+betalen.&rdquo;</p>
+<p>Bij een herbergier tegenover de straat de Charonne benoemde men
+revolutionnaire agenten. De stembriefjes werden in petten
+verzameld.</p>
+<p>Werklieden kwamen bij een schermmeester te zamen, die in de straat
+de Cotte assauts gaf. Er was een wapentrofee samengesteld, uit houten
+sabels, wandelstokken, knuppels en fleuretten. Op zekeren dag brak men
+de knoppen van de fleuretten. Een arbeider zeide: &bdquo;Wij zijn
+vijf-en-twintig man, maar men rekent mij niet mede, wijl men mij als
+een machine beschouwt.&rdquo;&mdash;Deze machine was later
+Qu&eacute;nisset.</p>
+<p>De dingen, die werden voorbereid, verkregen allengs op zonderlinge
+wijze een algemeene bekendheid. Een vrouw, die haar stoep veegde, zeide
+tot een andere vrouw: &bdquo;Sinds lang is men druk bezig met patronen
+te maken.&rdquo;&mdash;Op de straat las men proclamati&euml;n gericht
+aan de nationale garden der departementen. Een dier proclamati&euml;n
+was onderteekend: &bdquo;Burtot, wijnkooper.&rdquo;</p>
+<p>Voor de deur van een likeurstoker op de markt Lenoir klom op zekeren
+dag een man met een ringbaard en met Italiaanschen tongval op een
+straatpaal, en las met luide stem een zonderling geschrift, dat van een
+onzichtbare macht afkomstig scheen. Groepen hadden zich om hem
+geschaard en juichten <span class="pagenum">[<a id="pb31" href="#pb31"
+name="pb31">31</a>]</span>hem toe. De zinsneden, welke op de menigte
+den meesten indruk maakten, werden bewaard en
+opgeschreven.&mdash;&rdquo;...Onze leer wordt belemmerd, onze
+proclamati&euml;n worden verscheurd, onze aanplakkers worden bespied en
+in de gevangenis geworpen.&rdquo;&mdash;&bdquo;De daling, die in de
+katoen heeft plaats gehad, heeft verscheidenen van het <i lang=
+"fr">justemilieu</i> tot ons bekeerd.&rdquo;&mdash;De toekomst der
+volken wordt in onze nederige rangen bewerkt.&rdquo;&mdash;&rdquo;...
+&rsquo;t Is bepaald: Actie of reactie, revolutie of tegenrevolutie.
+Want in onzen tijd gelooft men niet meer aan werkeloosheid, noch aan
+bewegingloosheid. Voor het volk of tegen het volk, dat is de vraag; er
+is geen andere weg!&rdquo;&mdash;&bdquo;Breekt ons, zoodra gij ons niet
+meer geschikt acht, maar helpt ons tot zoolang voorwaarts
+gaan.&rdquo;</p>
+<p>Dit alles gebeurde op klaar lichten dag.</p>
+<p>Andere, nog vermeteler feiten waren juist om hun vermetelheid bij
+het volk verdacht. Den 4 April 1832 klom een voorbijganger op den
+straatpaal aan den hoek der straat St. Margu&eacute;rite en riep:
+&bdquo;Ik behoor tot Babeuf!&rdquo; Maar onder Babeuf vermoedde het
+volk den politieprefekt Gisquet.</p>
+<p>Onder andere zei deze voorbijganger:</p>
+<p>&bdquo;Weg met den eigendom! De oppositie der linkerzijde is
+lafhartig en verraderlijk. Wanneer zij gelijk wil hebben, predikt zij
+de revolutie. Zij is democratisch om niet geslagen te worden, en
+koningsgezind om niet te vechten. De republikeinen zijn pluimdieren.
+Mistrouwt de republikeinen, burger-werklieden!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zwijg, burger-verklikker!&rdquo; riep een werkman.</p>
+<p>Deze kreet maakte een einde aan de redevoering.</p>
+<p>Geheimzinnige voorvallen hadden plaats.</p>
+<p>Tegen den avond ontmoette een arbeider bij het kanaal &bdquo;een
+goed gekleed man,&rdquo; die hem zeide: &bdquo;Waarheen,
+burger?&rdquo;&mdash;&bdquo;Ik heb de eer niet u te kennen,
+mijnheer,&rdquo; antwoordde de werkman. &bdquo;Maar ik ken u.&rdquo; En
+de man voegde er bij:&mdash;&bdquo;Vrees niet, ik ben de agent van het
+comit&eacute;. Men verdenkt u van niet trouw te zijn. Gij weet, dat zoo
+ge iets openbaardet, men u in &rsquo;t oog houdt.&rdquo;&mdash;Toen
+drukte hij den werkman de hand en zeide heengaande: &bdquo;Spoedig zien
+wij elkander weder.&rdquo;</p>
+<p>De spioneerende politie ving niet alleen in de herbergen, maar ook
+op de straat de zonderlingste gesprekken op:&mdash;&bdquo;Laat u
+spoedig aannemen,&rdquo; zei een wever tot een schrijnwerker.</p>
+<p>&bdquo;Waarom?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Er zal geschoten moeten <span class="corr" id="xd20e653"
+title="Bron: wnrden">worden</span>.&rdquo;</p>
+<p>Twee havelooze kerels wisselden met elkander deze merkwaardige
+woorden, die veel van &bdquo;Jacquerie&rdquo; hadden: <span class=
+"pagenum">[<a id="pb32" href="#pb32" name="pb32">32</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Wie regeert ons?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer Filips.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Neen, &rsquo;t is de burgerstand.&rdquo;</p>
+<p>Men geloove niet, dat wij het woord Jacquerie in een slechten zin
+gebruiken. De &bdquo;Jacques&rdquo; waren de armen. De hongerigen
+hebben altijd recht.</p>
+<p>Een andermaal hoorde men twee voorbijgangers tot elkander zeggen:
+&bdquo;Wij hebben een zeer goed plan van aanval.&rdquo;</p>
+<p>Van een vertrouwelijk gesprek tusschen vier mannen, die in een
+groeve bij de barri&egrave;re du Trone bijeengekropen zaten, verstond
+men slechts het volgende:</p>
+<p>&bdquo;Men zal al het mogelijke doen, opdat hij niet meer in Parijs
+wandele.&rdquo;</p>
+<p>Wie, hij? &rsquo;t Was een duistere bedreiging.</p>
+<p>&bdquo;De hoofdaanvoerders,&rdquo; zooals men in de voorstad zeide,
+hielden zich ter zijde. Men geloofde, dat zij in een herberg bij St.
+Eustache te zamen kwamen om te raadplegen. Een zekere Aug..., chef van
+het hulpgenootschap der kleermakers in de straat Mondetour, werd
+gehouden voor onderhandelaar tusschen de aanvoerders en de voorstad St.
+Antoine. Niettemin heerschte steeds veel duisternis omtrent deze
+aanvoerders, en niets kan de zonderlinge fierheid van dit antwoord
+verzwakken, &rsquo;t welk later door een beschuldigde voor het hof der
+pairs gegeven werd:</p>
+<p>&bdquo;Wie was uw chef?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik kende er geen en wilde er geen erkennen.&rdquo;</p>
+<p>Meestal waren &rsquo;t nog doorschijnende, bewimpelde, maar losse
+woorden; soms slechts geruchten. Maar daarbij kwamen andere
+kenteekenen.</p>
+<p>Een timmerman, in de straat Rueilly bezig met het spijkeren van
+planken voor een schutting van een huis dat in aanbouw was, vond op het
+terrein een gedeelte van een verscheurden brief, waarop deze regels nog
+leesbaar waren:</p>
+<p>&bdquo;... Het comit&eacute; moet maatregelen nemen ten einde de
+recruteering voor de verschillende genootschappen in de secti&euml;n te
+beletten...&rdquo;</p>
+<p>En als postcriptum:</p>
+<p>&bdquo;Wij hebben vernomen, dat in de straat Faubourg
+Poissonni&egrave;re No. 5 (bis) op de binnenplaats van dat huis bij een
+geweermaker vijf of zes duizend geweren zijn. De sectie bezit geen
+wapens.&rdquo;</p>
+<p>Wat den timmerman ontstelde en hem bewoog het papier aan zijn buren
+te toonen was, wijl hij eenige schreden verder er nog een opraapte, dat
+ook gescheurd en van meer beteekenis was, en waarvan wij uit hoofde van
+het historisch belang, het model hier mededeelen: <span class=
+"pagenum">[<a id="pb33" href="#pb33" name="pb33">33</a>]</span></p>
+<div class="table">
+<table class="xd20e696">
+<tr>
+<td class="xd20e697">Q</td>
+<td class="xd20e697">C</td>
+<td class="xd20e697">D</td>
+<td class="xd20e697">E</td>
+<td class="xd20e701"><i>Leer deze lijst van buiten. Verscheur ze
+vervolgens. De toegelaten personen zullen hetzelfde doen, zoodra gij
+hun bevelen overgegeven hebt.</i>
+<p class="salute"><i>Heil en Broederschap,</i></p>
+<p><i>u og a&prime; fe. <span class=
+"flushright">L.&nbsp;</span></i></p>
+</td>
+</tr>
+</table>
+</div>
+<p>De personen, die van dien vond wisten, vernamen eerst later, wat
+deze vier hoofdletters beteekenden, namelijk: <span lang=
+"fr">quinturions, centurions, dicurions, &eacute;claireurs;</span> en
+de letters u og a&prime; fe: den 15 April 1832. Onder iedere
+hoofdletter stonden namen met zeer karakteristieke aanwijzingen, als
+deze: Q. Bannorel, 8 geweren, 83 patronen. Een vertrouwd man.&mdash;C.
+Boubi&egrave;re, 1 pistool, 40 patronen.&mdash;E. Teissier, 1 sabel, 1
+patroontasch, enz.</p>
+<p>Eindelijk vond deze timmerman, altijd op hetzelfde erf een derde
+papier, waarop zeer leesbaar met potlood deze raadselachtige lijst
+stond geschreven:</p>
+<p>Eenheid, Blanchard: arbre-sec. 6.</p>
+<p>Barra. Soize. Salie au Comte.</p>
+<p lang="fr">Kosciusko. Aubrey le boucher?</p>
+<p>J. J. R.</p>
+<p>Ca&iuml;us Graccheus.</p>
+<p>Recht van herziening. Dufond. Four.</p>
+<p>Val der Girondisten. Derbac. Maubue&eacute;.</p>
+<p>Washington. Pinson. 1 pist. 86 patr.</p>
+<p>Marseillaise.</p>
+<p>Souver. Van het volk. Michel. Quincampoix. Sabel.</p>
+<p>Hoche.</p>
+<p>Marceau. Platon. Arbre-Sec.</p>
+<p>Warschau. Tilly, uitroeper van den <i lang="fr">Populaire</i>.</p>
+<p>De brave burger, in wiens handen deze lijst was geweest, kende de
+beteekenis ervan. Het schijnt, dat &rsquo;t een naamlijst was der
+secti&euml;n van het vierde arrondissement van &rsquo;t genootschap der
+rechten van den mensch, met de namen en woonplaatsen van de chefs dier
+secti&euml;n. Thans, nu al deze in de duisternis gebleven feiten tot de
+historie behooren, mag men ze openbaren. Wij moeten er bijvoegen, dat
+de oprichting van het genootschap der Rechten van den mensch na den
+vond van dit papier schijnt te dagteekenen. Misschien was &rsquo;t
+slechts een proeve. <span class="pagenum">[<a id="pb34" href="#pb34"
+name="pb34">34</a>]</span></p>
+<p>Na de geruchten, de gesprekken en de geschreven kenteekenen begonnen
+zich stoffelijke feiten te vertoonen.</p>
+<p>Ten huize van een uitdrager werden in een ladetafel zeven vellen
+grijs papier, in vieren gevouwen, gevonden en in beslag genomen; deze
+vellen papier waren zes-en-twintig vierkante stukken van hetzelfde
+grijze papier voor patronen bestemd, en een kaart waarop te lezen
+stond:</p>
+<ul>
+<li>&bdquo;Salpeter, 12 ons.</li>
+<li>Zwavel, 2 ons.</li>
+<li>Houtskool, 2&frac12; ons.</li>
+<li>Water, 2 ons.&rdquo;</li>
+</ul>
+<p>Het procesverbaal der inbeslagneming vermeldde, dat de ladetafel
+sterk naar buskruit rook.</p>
+<p>Een metselaar, van zijn werk naar huis keerende, vergat op een bank
+bij de brug van Austerlitz een pakje. Dat pakje werd naar den wachtpost
+gebracht. Men opende het en vond er twee gedrukte samenspraken in,
+onderteekend: Lahauti&egrave;re, en een liedje getiteld: <i lang=
+"fr">Ouvriers, associez-vous</i> (werklieden, vereenigt u), en een
+blikken doos vol patronen.</p>
+<p>Een werkman, die met een zijner kameraads dronk, liet dezen voelen
+hoe warm hij was; de andere voelde een pistool onder zijn buis.</p>
+<p>In een grebbe op den boulevard, tusschen P&egrave;re Lachaise en de
+barri&egrave;re du Tr&ocirc;ne, vonden kinderen, die op een eenzame
+plek speelden, onder een hoop spaanders en afval, een zak, waarin een
+kogelvorm, een houten hamer om patronen te maken, een bakje waarin
+eenig jachtkruit en een ijzeren potje, dat sporen bevatte van gesmolten
+lood.</p>
+<p>Politieagenten, die onverhoeds te vijf uren &rsquo;s ochtends het
+huis van een zekeren Pardon binnendrongen, die later lid der sectie van
+de barricade Merry was, en in den opstand van April 1834 sneuvelde,
+vonden hem bij zijn bed bezig met patronen maken.</p>
+<p>Omstreeks het schoftuur der werklieden, werden twee mannen gezien,
+die elkander, tusschen de barri&egrave;re Picpus en de barri&egrave;re
+Charenton op een smal pad tusschen twee muren bij een herberg
+ontmoetten. De een nam van onder zijn kiel een pistool, dat hij den
+ander gaf. Hij bespeurde, dat het kruit door het zweet van zijn borst
+eenigszins vochtig was geworden. Hij opende de pan van het pistool en
+voegde er nieuw kruit bij. Daarop scheidden beide mannen.</p>
+<p>Een zekere Gallais, later in de gevechten van April in de straat
+Beaubourg gedood, roemde er op, dat hij in zijn huis zevenhonderd
+patronen en vier-en-twintig vuursteenen had.</p>
+<p>Op zekeren dag ontving de regeering het bericht, dat in de
+<span class="pagenum">[<a id="pb35" href="#pb35" name=
+"pb35">35</a>]</span>voorstad wapens en tweehonderd duizend patronen
+waren uitgedeeld. In de volgende week werden dertig duizend patronen
+uitgedeeld. &rsquo;t Is opmerkelijk, dat de politie er geen enkele van
+kon vatten. In een onderschepten brief stond: &bdquo;De dag is niet
+ver, dat in vier uren tachtig duizend patriotten onder de wapens zullen
+zijn.&rdquo;</p>
+<p>Deze geheele gisting was openbaar, men zou kunnen zeggen rustig. De
+dreigende opstand maakte tegenover het gouvernement met kalmte zijn
+storm gereed. Niets zonderlings ontbrak aan deze nog onderaardsche maar
+reeds zichtbare crisis. De burgers spraken rustig met de werklieden
+over hetgeen werd voorbereid. Men vroeg: &bdquo;Hoe gaat het met den
+opstand?&rdquo; op denzelfden toon als men zou gevraagd hebben:
+&bdquo;Hoe gaat het uw vrouw?&rdquo;</p>
+<p>Een meubelmaker in de straat Moreau vroeg: &bdquo;Nu, wanneer begint
+de aanval?&rdquo;</p>
+<p>Een winkelier zeide:</p>
+<p>&bdquo;Ik weet, dat men spoedig zal aanvallen. Een maand geleden
+waart gij vijftien duizend man, nu zijt gij vijf-en-twintig
+duizend.<span class="corr" id="xd20e810" title=
+"Bron: &bdquo;">&rdquo;</span> Hij bood zijn geweer, en een buurman een
+pistooltje aan, dat hij voor zeven francs wilde verkoopen.</p>
+<p>Intusschen won de revolutionnaire koorts veld. Geen punt van Parijs
+noch van Frankrijk was er vrij van. Overal klopte de slagader. Evenals
+die vliezen, welke uit sommige ontstekingen ontstaan en zich in het
+menschelijk lichaam vormen, begon het net der geheime genootschappen
+zich over het land uit te breiden. Uit het genootschap der Vrienden van
+het volk, dat tevens openbaar en geheim was, ontstond het genootschap
+der Rechten van den mensch, dat een zijner dagorders aldus dagteekende:
+<i lang="fr">Pluvi&ocirc;se, an 40 de l&rsquo;&egrave;re
+republicaine</i> (regenmaand, het 40e jaar der republiek), dat zelfs de
+vonnissen der gerechtshoven overleefde, die zijn ontbinding uitspraken
+en niet aarzelde aan zijn secti&euml;n de volgende veelbeteekenenden
+namen te geven:</p>
+<ul>
+<li>Pieken.</li>
+<li>Alarmklok.</li>
+<li>Alarmkanon.</li>
+<li>Phrygische muts.</li>
+<li>21 Januari.</li>
+<li>Geuzen.</li>
+<li>Schooiers.</li>
+<li>Voorwaarts.</li>
+<li>Robespierre.</li>
+<li>Waterpas.</li>
+<li>&Ccedil;a ira.</li>
+</ul>
+<p><span class="pagenum">[<a id="pb36" href="#pb36" name=
+"pb36">36</a>]</span></p>
+<p>Het genootschap der Rechten van den mensch bracht het genootschap
+van de Daad voort. Het waren de ongeduldigen, die zich los maakten en
+vooruit ijlden. Andere genootschappen trachtten zich uit de groote
+moedervereenigingen te recruteeren.</p>
+<p>De Parijsche genootschappen hadden hun vertakkingen in de
+voornaamste steden. Lyon, Nantes, Rijssel en Marseille hadden hun
+genootschap van de Rechten van den mensch, der vrije mannen enz.</p>
+<p>Te Parijs was de voorstad Saint-Marceau niet minder onrustig dan de
+voorstad Saint-Antoine, en de scholen niet minder dan deze voorsteden.
+Een koffiehuis in de straat Saint-Hyacinthe en de estaminet der zeven
+biljarten in de straat Mathurins Saint-Jacques dienden den studenten
+tot vereenigingsplaatsen. Het genootschap der vrienden van het A. B.
+C., in verbinding met andere genootschappen, kwam, zooals men gezien
+heeft, in het koffiehuis Musain te zamen. Ook, zooals gezegd is,
+ontmoetten die jongelingen elkander in een restaurant bij de straat
+Mont&eacute;dour, dat Corinthe heette. Deze samenkomsten waren geheim.
+Andere waren zoo openbaar mogelijk, en hielden hun bijeenkomsten op de
+openbare straat.</p>
+<p>Het leger was tegelijk met de bevolking ondermijnd, zooals later de
+bewegingen te Belfort, te Luneville en te Epinal bewezen. In
+Bourgondi&euml; en in de zuidelijke steden plantte men den
+vrijheidsboom. Namelijk een mast met een roode muts op den top.</p>
+<p>Zoo was de toestand.</p>
+<p>De voorstad Saint-Antoine was inzonderheid het brandpunt van den
+opstand.</p>
+<p>Deze oude voorstad, als een mierennest bevolkt, ijverig, moedig en
+toornig als een bijenzwerm, trilde van verwachting en begeerte naar een
+schok. Alles was er beweging, zonder dat daarom de arbeid werd
+gestaakt. In deze voorstad is onder het dak der vlieringen
+hartverscheurende ellende verborgen; maar tevens vindt men er zeldzame
+schranderheid en vernuft. &rsquo;t Is vooral bij gebrek en
+schranderheid gevaarlijk, dat de uitersten elkander raken.</p>
+<p>De voorstad <span class="corr" id="xd20e860" title=
+"Bron: Saint Antoine">Saint-Antoine</span> is een vergaarbak van volk.
+De revolutionnaire schudding veroorzaakt er scheuren in, door welke de
+volkssouvereiniteit heen vloeit. Deze souvereiniteit kan kwaad doen;
+zij bedriegt zich gelijk ieder ander; maar zelfs in hare afdwalingen
+blijft zij groot.</p>
+<p>In 93, al naar de zwevende id&eacute;e goed of slecht was, al naar
+&rsquo;t een dag van fanatisme of van geestdrift was, trokken uit de
+voorstad <span class="corr" id="xd20e865" title=
+"Bron: Saint Antoine">Saint-Antoine</span> woeste horden, of
+heldenmoedige legioenen. <span class="pagenum">[<a id="pb37" href=
+"#pb37" name="pb37">37</a>]</span></p>
+<p>Woeste. Verklaren wij dit woord. Wat wilden deze opgeruide menschen,
+die in de eerste scheppingsdagen van den revolutionnairen chaos, in
+lompen, brullend, wreed, met opgeheven knots, met gevelden piek tegen
+het oude, overhoop geworpen Parijs stormden? Zij wilden het einde der
+verdrukkingen, het einde der tyrannie&euml;n, het einde van het zwaard,
+arbeid voor den man, onderwijs voor het kind, een stil maatschappelijk
+leven voor de vrouw, de vrijheid, de gelijkheid, de broederschap, brood
+voor allen, de id&eacute;e voor allen, de wereld tot een paradijs
+gemaakt, den vooruitgang; en deze heilige, edele, teedere zaak, den
+vooruitgang, tot het uiterste gedreven, en zonder er zelf in betrokken
+te zijn, eischten zij half naakt, met de knots in de vuist, brullend en
+schuimbekkend. &rsquo;t Waren wilden, ja; maar de wilden der
+beschaving.</p>
+<p>Zij proclameerden met woede het recht; zij wilden, ware het ook door
+ontzetting en schrik, het menschelijk geslacht in het paradijs drijven.
+Zij geleken barbaren, en waren redders. Zij eischten licht, in het
+masker van den nacht.</p>
+<p>Tegenover deze wreede en schrikkelijke mannen, wij bekennen het,
+maar wreed en schrikkelijk tot het goede, zijn andere mannen,
+glimlachende, geborduurde, vergulde, met linten omhangen, gesternde
+mannen, met zijden kousen, witte pluimen, gele handschoenen, gelakte
+laarzen, die, op een met fluweel bekleede tafel geleund voor een
+marmeren schoorsteen, zoetelijk aandringen op de handhaving en het
+behoud van het verledene, van de Middeleeuwen, van het goddelijk recht,
+van de dweepzucht, van de onwetendheid, van de slavernij, van de
+doodstraf, van den oorlog; die heel beleefd en met zachte stem de
+sabel, den brandstapel en het schavot verdedigen. Zoo wij gedwongen
+waren een keus te doen tusschen de barbaren der beschaving en de
+beschaafden der barbaarschheid, zouden wij de barbaren kiezen.</p>
+<p>Maar de hemel zij dank, er is een andere keus mogelijk. Er is geen
+steile sprong noodig, zoomin naar voren als naar achteren. Noch
+despotisme, noch schrikbewind. Wij willen den vooruitgang langs een
+zachte helling.</p>
+<p>God zorgt hiervoor. De geheele politiek van God is de verzachting
+der hellingen. <span class="pagenum">[<a id="pb38" href="#pb38" name=
+"pb38">38</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch1.6" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Zesde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Enjolras en zijn luitenants.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Omstreeks dien tijd hield Enjolras, in &rsquo;t
+vooruitzicht van een mogelijke gebeurtenis, een geheime monstering.</p>
+<p>Allen waren in het koffiehuis Musain vereenigd.</p>
+<p>Enjolras zeide, terwijl hij onder zijn woorden eenige half
+raadselachtige, maar veelbeteekenende beeldspraak mengde:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is noodzakelijk te weten, hoe ver men is en op wie
+men rekenen kan. Zoo men strijders wil, moet men ze maken; moet men
+wapens hebben. De voorbijgangers hebben altijd meer kans door hoornen
+te worden gestooten, als er ossen op den weg zijn, dan wanneer er geen
+zijn. Tellen wij dus eens de kudde. Hoe talrijk zijn wij? Dat werk mag
+niet tot morgen worden uitgesteld. Revolutionnairen moeten altijd haast
+hebben; de vooruitgang heeft geen tijd te verliezen. Hoeden wij ons
+voor het onverwachte. Wij mogen ons niet laten overrompelen. Al de
+naden, die wij gemaakt hebben, moeten onderzocht worden om te zien of
+zij houden. Deze zaak moet vandaag afgedaan worden. Gij, Courfeyrac,
+spreek met de polytechnici. &rsquo;t Is vandaag hun uitgaansdag;
+Woensdag. Gij, Feuilly, zult die der Glaci&egrave;re spreken, niet
+waar? Combeferre heeft mij beloofd naar Picpus te zullen gaan. Daar is
+een heerlijk gekrioel. Bahorel zal de Estrapade bezoeken. De metselaars
+verflauwen, Prouvaire; ge moet ons tijding brengen uit de loge van de
+straat Grenelle-Saint-Honor&eacute;. Joly zal naar de clinische
+<span class="corr" id="xd20e894" title="Bron: -"></span>school van
+Dupuytren gaan en haar den pols voelen. Bossuet zal even naar het
+paleis van justitie wandelen en met de jonge advocaten spreken. Ik
+belast mij, naar de Cougourde te gaan.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dus is alles geregeld,&rdquo; zei Courfeyrac.</p>
+<p>&bdquo;Neen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat is er nog?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Iets zeer gewichtigs.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat?&rdquo; vroeg Combeferre.</p>
+<p>&bdquo;De barri&egrave;re du Maine,&rdquo; antwoordde Enjolras.</p>
+<p>Enjolras bleef een oogenblik als in gedachten verdiept; toen hernam
+hij:</p>
+<p>&bdquo;Aan de barri&egrave;re du Maine zijn steenhouwers, schilders,
+werklieden der beeldhouwers-ateliers. Zij zijn vol geestdrift, maar aan
+een spoedige verkoeling onderhevig. Ik weet niet wat zij sinds eenigen
+tijd hebben. Zij denken aan iets anders. Zij verdooven, zij brengen hun
+tijd met het dominospelen door. &rsquo;t Is noodzakelijk, dat men hen
+ga spreken en opwekken. Zij vereenigen <span class="pagenum">[<a id=
+"pb39" href="#pb39" name="pb39">39</a>]</span>zich bij <span class=
+"corr" id="xd20e916" title="Bron: Richeffeu">Richefeu</span>. Men kan
+ze er tusschen twaalf en &eacute;&eacute;n ure &rsquo;s middags vinden.
+Die asch moet aangeblazen worden. Ik had hiervoor op dien verstrooiden
+Marius gerekend, die overigens zeer goed is, maar hij komt niet meer.
+Ik heb iemand noodig voor de barri&egrave;re du Maine; maar heb
+niemand.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;En ik ben er,&rdquo; zei Grantaire.</p>
+<p>&bdquo;Gij?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Gij zoudt republikeinen willen leeren! gij, in naam der
+beginselen, verkoelde harten verwarmen!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waarom niet?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zoudt gij tot iets deugen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik maak er eenigszins aanspraak op,&rdquo; zei Grantaire.</p>
+<p>&bdquo;Gij gelooft aan niets.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik geloof aan u.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wilt ge mij een dienst doen, Grantaire?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Alles, uw laarzen poetsen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu, bemoei u dan niet met onze zaken. Slaap uw absinth
+uit.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge zijt ondankbaar, Enjolras.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zoudt gij de man zijn om naar de barri&egrave;re du Maine te
+gaan? Zoudt ge er toe in staat zijn?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik ben in staat dien weg af te leggen; mijn schoenen zijn er
+ook toe in staat.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Kent gij de vrienden die bij Richefeu komen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Niet veel. Wij zijn overigens zeer gemeenzaam met
+elkander.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat zult ge hun zeggen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik zal hen van Robespierre spreken, van Danton, van de
+beginselen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Gij!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik. Men laat mij geen gerechtigheid wedervaren. Als ik er mij
+toe zet, ben ik vreeselijk. Ik heb Prudhomme gelezen; ik ken het
+<i>Contrat Social</i>, ik ken de constitutie van het jaar II van
+buiten. &bdquo;De vrijheid van den burger eindigt, waar de vrijheid van
+een ander burger begint.&rdquo; Houdt ge mij voor een botterik? In mijn
+lade heb ik een oude assignaat. Ik weet van de rechten van den mensch,
+van de volkssouvereiniteit te spreken. Zes uren lang kan ik, met dit
+horloge in de hand, over de heerlijkste dingen redevoeren.<span class=
+"corr" id="xd20e966" title="Bron: &rsquo;">&rdquo;</span></p>
+<p>&bdquo;Wees ernstig,&rdquo; zei Enjolras.</p>
+<p>&bdquo;Ik ben meer dan ernstig,&rdquo; antwoordde Grantaire.</p>
+<p>Enjolras dacht eenige oogenblikken en maakte een gebaar als iemand
+die een besluit heeft genomen.</p>
+<p>&bdquo;Grantaire,&rdquo; zeide hij ernstig, &bdquo;ik zal u op de
+proef stellen. Ga naar de barri&egrave;re du Maine.&rdquo; <span class=
+"pagenum">[<a id="pb40" href="#pb40" name="pb40">40</a>]</span></p>
+<p>Grantaire woonde in de nabijheid van het koffiehuis Musain.</p>
+<p>Hij ging; maar kwam vijf minuten later terug. Hij was even te huis
+geweest om een vest &agrave; la Robespierre aan te doen.</p>
+<p>&bdquo;Rood,&rdquo; zeide hij binnenkomende en Enjolras strak
+aanschouwende.</p>
+<p>En met forsche hand drukte hij het roode vest tegen zijn borst.</p>
+<p>Toen Enjolras naderde, fluisterde hij hem in:</p>
+<p>&bdquo;Wees gerust.&rdquo;</p>
+<p>En zijn hoed op het hoofd drukkende verwijderde hij zich.</p>
+<p>Een kwartieruurs later was de achterkamer van het koffiehuis Musain
+verlaten. Al de vrienden van het A. B. C. waren, ieder op zijn eigen
+gelegenheid, naar hun werk gegaan. Enjolras, die voor zich de Cougourde
+had behouden was de laatste die heenging.</p>
+<p>De leden van het genootschap der Cougourde van Aix, welke te Parijs
+waren, vereenigden zich toen op de vlakte van Issy, in een der talrijke
+verlaten steengroeven aan die zijde van Parijs.</p>
+<p>Terwijl Enjolras zich naar die vereenigingsplaats begaf, sloeg hij
+bij zich zelven een blik op den toestand: Dat de gebeurtenissen ernstig
+waren, was duidelijk. Wanneer de kenteekens eener maatschappelijke
+ziekte zich openbaren, kan ze onverwacht uitbreken. Enjolras zag een
+lichtschijn in de donkere wolken der toekomst. Wie weet? Het oogenblik
+naderde misschien. Welk een fraai schouwspel, het volk dat zijn recht
+herneemt! de revolutie die majestueus Frankrijk in bezit neemt en tot
+de wereld zegt: het vervolg morgen! Enjolras was tevreden. De oven werd
+heet. Hij had op dienzelfden tijd zijn vrienden in Parijs verspreid. In
+zijn gedachte schiep hij door de wijsgeerige welsprekendheid van
+Combeferre, de cosmopolitische geestdrift van Feuilly, de
+wegsleependheid van Courfeyrac, de vroolijkheid van Bahorel, de
+droefgeestigheid van Jean Prouvaire, de wetenschap van Joly, de
+spotternijen van Bossuet, een soort van electrisch geknetter, dat alom
+een weinig vuur vatte. Allen waren aan &rsquo;t werk. De uitkomst zou
+gewis aan de poging beantwoorden. &rsquo;t Was goed. Dit deed hem aan
+Grantaire denken.&mdash;De barri&egrave;re du Maine, dacht hij, is niet
+ver uit mijn weg. Zoo ik tot Richefeu ging, om te zien wat Grantaire
+doet, en hoe ver hij is?</p>
+<p>De klok van Vaugirard sloeg &eacute;&eacute;n uur, toen Enjolras in
+de kroeg van Richefeu aankwam. Hij opende de deur, trad binnen, kruiste
+de armen, terwijl de deur tegen zijn schouder <span class=
+"pagenum">[<a id="pb41" href="#pb41" name="pb41">41</a>]</span>dicht
+viel, en sloeg een blik door de kamer, die vol tafels, mannen en rook
+was.</p>
+<p><span class="corr" id="xd20e1004" title="Bron: En">Een</span> stem
+klonk in dien nevel en werd levendig door een andere stem beantwoord.
+&rsquo;t Was Grantaire, die met een ander aan een marmeren tafeltje zat
+domino te spelen. <span class="pagenum">[<a id="pb43" href="#pb43"
+name="pb43">43</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek II.</h2>
+<h2 class="main">Eponine.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb45" href="#pb45" name=
+"pb45">45</a>]</span>
+<div id="ch2.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Het veld van de leeuwerik.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Marius was getuige geweest der onverwachte ontknooping
+van de hinderlaag, op welker spoor hij Javert had gebracht; doch
+nauwelijks had Javert het oude huis verlaten en zijn gevangenen in drie
+rijtuigen medegenomen, of Marius ging insgelijks uit het huis. Het was
+eerst negen uren &rsquo;s avonds. Marius ging naar Courfeyrac.
+<span class="corr" id="xd20e1021" title=
+"Bron: Coufeyrac">Courfeyrac</span> was niet meer de bestendige bewoner
+van de latijnsche wijk; hij was, &bdquo;om staatkundige redenen&rdquo;,
+naar de straat la Verrerie verhuisd; deze wijk behoorde onder degene,
+waar de opstand zich het meest had gevestigd. Marius zeide tot
+Courfeyrac: Ik kom bij u slapen. Courfeyrac haalde een matras uit zijn
+bed, dat er twee had, legde ze op den grond en zeide:
+&bdquo;Ziedaar.&rdquo;</p>
+<p>Den volgenden ochtend tegen zeven uren keerde Marius naar het oude
+huis terug, betaalde de huur en wat hij aan vrouw Bougon schuldig was,
+liet op een handkar zijn boeken, bed, tafel, commode en twee stoelen
+laden, en ging heen zonder zijn adres achter te laten, zoodat, toen
+Javert des morgens kwam, om Marius nopens de gebeurtenissen van den
+vorigen avond te ondervragen, hij slechts vrouw Bougon vond, die hem
+antwoordde: &bdquo;Verhuisd!&rdquo;</p>
+<p>Vrouw Bougon hield zich zelve overtuigd, dat Marius min of meer een
+medeplichtige was van de dieven, die dien nacht gevangen waren.
+&bdquo;Wie zou dat gezegd hebben?&rdquo; riep zij bij de portierster in
+de buurt, &bdquo;een jonge man, dien ge voor een meisje zoudt gehouden
+hebben.&rdquo;</p>
+<p>Marius had voor deze plotselinge verhuizing twee redenen gehad. De
+eerste was zijn afkeer van dit huis, waarin hij van zoo dichtbij de
+afzichtelijkste en wreedste ontwikkeling der <span class="corr" id=
+"xd20e1030" title="Bron: maatschapppelijke">maatschappelijke</span>
+afschuwelijkheid had gezien, iets afschuwelijker nog dan den slechten
+rijke: den slechten arme. De tweede was, dat hij op geenerlei wijze in
+&rsquo;t proces wenschte gemengd <span class="pagenum">[<a id="pb46"
+href="#pb46" name="pb46">46</a>]</span>te worden, &rsquo;t geen
+waarschijnlijk volgen zou, noch genoodzaakt zijn tegen
+Th&eacute;nardier te getuigen.</p>
+<p>Javert meende dat de jongeling, wiens naam hij niet onthouden had,
+bevreesd geweest en gevlucht was, of wellicht niet eens op &rsquo;t
+oogenblik der hinderlaag te huis was gekomen; hij deed evenwel eenige
+pogingen om hem weder te vinden, die echter vruchteloos waren.</p>
+<p>Een maand verstreek, daarna een andere. Marius was nog altijd bij
+Courfeyrac. Hij had van een jong advocaat, die gewoon was het
+gerechtshof te bezoeken, vernomen, dat Th&eacute;nardier in zijn
+gevangenis buiten toegang was. Alle Maandagen liet Marius voor
+Th&eacute;nardier aan de griffie der gevangenis La Force vijf francs
+bezorgen.</p>
+<p>Toen Marius geen geld meer had, leende hij van Courfeyrac vijf
+francs. Het was de eerste maal zijns levens dat hij geld ter leen nam.
+Deze wekelijksche vijf francs waren een dubbel raadsel, voor
+Courfeyrac, die ze gaf, en voor Th&eacute;nardier, die ze ontving.
+&bdquo;Tot wien gaan ze?&rdquo; dacht Courfeyrac. &bdquo;Van wien komen
+ze?&rdquo; vroeg zich Th&eacute;nardier af.</p>
+<p>Overigens was Marius bedroefd. Alles was wederom als in een valluik
+voor hem verdwenen. Hij zag niets meer voor zich; zijn leven was weder
+in die geheimzinnigheid gedompeld, waarin hij dolend rondtastte. Een
+oogenblik had hij van zeer nabij in deze duisternis het meisje herzien,
+dat hij beminde, den grijsaard, die haar vader scheen, deze onbekende
+wezens, die zijn eenige belangstelling, zijn eenige hoop in de wereld
+waren; en juist toen hij ze meende te vatten, werden al deze schimmen
+als weggeblazen. Zelfs geen enkele vonk van zekerheid en waarheid was
+uit dien vreeselijken schok gesprongen. Geen gissing was mogelijk. Hij
+kende zelfs den naam niet meer, dien hij gemeend had te kennen.
+&rsquo;t Was stellig niet Ursula. En Leeuwerik was een bijnaam. En wat
+van den grijsaard te denken? Verborg hij zich werkelijk voor de
+politie. De werkman met het witte haar, dien Marius in de nabijheid der
+Invaliden had ontmoet, kwam hem weder voor den geest. &rsquo;t Werd
+thans waarschijnlijk, dat deze werkman en de heer Leblanc dezelfde
+waren. Hij vermomde zich dus? Deze man had een heldhaftige en een
+dubbelzinnige zijde. Waarom had hij niet om hulp geroepen? Waarom was
+hij gevlucht? Was hij de vader van het meisje, ja of neen? was hij
+eindelijk inderdaad de man, dien Th&eacute;nardier had gemeend te
+herkennen? Had Th&eacute;nardier zich kunnen vergissen? Alles
+onoplosbare raadsels. Dit alles, evenwel, ontnam niets aan de
+engelachtige bekoorlijkheid der jonge dame van het Luxembourg. &rsquo;t
+Was een pijnlijke toestand; Marius had liefde in het hart en duisternis
+voor <span class="pagenum">[<a id="pb47" href="#pb47" name=
+"pb47">47</a>]</span>de oogen. Hij werd voortgedreven, aangetrokken en
+kon zich niet bewegen. Alles was verdwenen, behalve de liefde. Zelfs
+van de liefde had hij het instinct en de plotselinge verlichting
+verloren. Gewoonlijk verlicht deze vlam, die ons brandt, ook een weinig
+en werpt eenigen heilzamen glans naar buiten. Marius hoorde zelfs niet
+meer de onduidelijke raadgevingen van den hartstocht. Nooit dacht hij:
+zoo ik daar heen ging? Zoo ik dit beproefde? Zij, die hij niet meer
+Ursula kon noemen, was bepaald ergens; maar niets duidde Marius aan, in
+welke richting hij haar moest zoeken. Zijn geheel leven was nu in twee
+woorden samengevat: een volstrekte onzekerheid in een ondoordringbaren
+nevel. Haar weder te zien was zijn voortdurende wensch; maar hij vleide
+er zich niet meer mee.</p>
+<p>Tot overmaat van ramp, keerde de armoede terug. Dicht bij zich,
+achter zich voelde hij haar killen adem. Bij al deze folteringen had
+hij reeds sinds lang zijn arbeid gestaakt, en niets is gevaarlijker dan
+de staking van den arbeid; de arbeid is een gewoonte die verdwijnt. Een
+gemakkelijk te verlaten, maar moeielijk te hernemen gewoonte.</p>
+<p>Een weinig droomerij is goed, evenals een verdoovend geneesmiddel,
+mits in matige hoeveelheid toegediend. Het verzacht de soms heftige
+koorts van den werkenden geest en breidt er een zachten frisschen adem
+over, die de scherpe kanten van de nuchtere gedachte verstompt en hier
+en daar leemten en tusschenruimten aanvult en verbindt. Maar te veel
+droomerij overstroomt en verdrinkt. Wee den werker door den geest, die
+zich geheel uit de gedachte in den droom laat verzinken. Hij meent, dat
+hij zich gemakkelijk weder opheffen zal, en acht het in allen geval ook
+vrij onverschillig. Dwaling!</p>
+<p>De gedachte is de arbeid van het verstand, het droomen is er de
+wellust van. Het droomen in de plaats der gedachte stellen, is vergif
+met voedsel verwarren.</p>
+<p>Marius, men zal &rsquo;t zich herinneren, was hiermede begonnen.
+Vervolgens was de liefde gekomen en had hem eindelijk in hersenschimmen
+zonder doel of grond gestort. Men gaat dan slechts uit om te droomen.
+&rsquo;t Is een gevaarlijke, stilstaande, peillooze kolk. En naarmate
+de arbeid minderde, groeiden de behoeften. Dit is een wet. De mensch,
+in droomenden toestand, is van nature zacht en verspillend; de
+ontspannen geest kan het leven niet streng meer in teugel houden. In
+deze leefwijze is het goede onder het kwade vermengd, want zoo weekheid
+noodlottig is, edelmoedigheid is heilzaam en goed. Maar de arme, die
+goed en edelmoedigheid is, zonder te werken, is verloren. Zijn
+hulpbronnen verdrogen, en de nood rukt aan. &rsquo;t Is een noodlottige
+helling, waarop zoowel de eerlijksten en standvastigsten <span class=
+"pagenum">[<a id="pb48" href="#pb48" name="pb48">48</a>]</span>als de
+zwaksten en de slechtsten worden medegesleept, en die op
+&eacute;&eacute;n dezer twee afgronden uitloopt&mdash;den zelfmoord of
+de misdaad.</p>
+<p>Wie lang genoeg is uitgegaan om te denken en te droomen, gaat
+eindelijk uit om zich te verdrinken.</p>
+<p>Overmatige droomerijen brengen Escousses en de Lebras voort.</p>
+<p>Met langzame schreden ging Marius langs deze helling, met de oogen
+op haar gericht, die hij niet meer zag. Wat wij hier schrijven, zal
+zonderling schijnen en is evenwel waar. De herinnering aan een
+afwezende ontvlamt in de duisternis van het hart; hoe meer hij
+verdwenen is, des te helderder schittert hij; de wanhopige, duistere
+ziel ziet dat licht aan haar horizont, als een ster in den inwendigen
+nacht. Zij was Marius&rsquo; eenige gedachte. Hij dacht aan niets
+anders; hij gevoelde onduidelijk dat zijn oude rok onmogelijk langer te
+dragen was, en zijn nieuwe een oude rok werd; dat zijn hemden, zijn
+hoed, en zijn laarzen versleten, dat ook zijn leven versleet, en hij
+dacht: &bdquo;Zoo ik haar slechts mocht wederzien v&oacute;&oacute;r ik
+stierf!&rdquo;</p>
+<p>Slechts een liefelijke gedachte bleef hem over, dat zij hem bemind
+had, dat haar blik het hem had gezegd, dat zij zijn naam niet kende,
+maar wel zijn hart, en dat zij hem misschien thans, in welk geheim oord
+zij ook zijn mocht, nog beminde. Wie weet of zij niet evenzeer aan hem
+dacht, als hij aan haar! Soms, in onbeschrijfelijke uren, zooals ieder
+minnend hart er heeft, waarin hij slechts redenen van smart vond en
+evenwel een onduidelijke rilling van vreugd gevoelde, zeide hij bij
+zich zelven: &bdquo;&rsquo;t Zijn haar gedachten, die tot mij
+komen?&rdquo;&mdash;Dan voegde hij er bij: &bdquo;Mijn gedachten komen
+misschien ook tot haar.&rdquo;</p>
+<p>Deze hersenschim, die hem een oogenblik later het hoofd deed
+schudden, wierp toch eenige stralen, welke soms eenigermate naar hoop
+zweemden, in zijn hart. Nu en dan, meestal in dat uur van den avond,
+dat de mijmeraars het meest droefgeestig maakt, liet hij op het papier
+de zuiverste, de onlichamelijkste, de ideaalste zijner droomerijen
+vloeien, waarmede de liefde zijn hersens vulde. Dit noemde hij
+&bdquo;aan haar schrijven.&rdquo;</p>
+<p>Men geloove niet, dat zijn verstand geleden had. Integendeel. Hij
+had wel de bekwaamheid verloren om te arbeiden en met vastheid naar een
+bepaald doel te streven, doch hij zag helderder en juister dan ooit.
+Marius zag in een rustig en wezenlijk, hoewel zonderling licht, wat
+voor zijn oogen gebeurde, zelfs de onverschilligste feiten of menschen;
+hij sprak over alles het juiste woord uit, met een soort van eerlijke
+droefheid en oprechte onbaatzuchtigheid. Zijn oordeel, dat zich schier
+<span class="pagenum">[<a id="pb49" href="#pb49" name=
+"pb49">49</a>]</span>van alle hoop had losgemaakt, hield zich hoog en
+krachtig.</p>
+<p>In deze gemoedsstemming ontglipte hem niets, niets misleidde hem en
+hij ontdekte te allen tijde den grond des levens, der menschelijkheid
+en van het noodlot. Hij is zelfs in angst en onspoed gelukkig, wien God
+een ziel heeft geschonken, die de liefde en het ongeluk waardig is! Wie
+de dingen dezer wereld en het hart der menschen niet in dit dubbel
+licht gezien heeft, heeft niets waars gezien en weet niets.</p>
+<p>De ziel, die bemint en lijdt, is in een verheven toestand.</p>
+<p>Overigens volgden de dagen elkander op en niets nieuws deed zich
+voor. Het scheen hem echter, alsof de donkere ruimte, welke hij nog
+moest doorloopen, elk oogenblik korter werd. Hij meende reeds duidelijk
+den kant van de grondelooze steilte te onderscheiden.</p>
+<p>&bdquo;Hoe!&rdquo; vroeg hij zich telkens, &bdquo;zal ik haar vooraf
+niet wederzien?&rdquo;</p>
+<p>Zoo men de straat St. Jacques is ingegaan, de barri&egrave;re ter
+zijde laat liggen en eenigen tijd links den ouden binnen-boulevard
+gevolgd heeft, komt men in de straat la Sant&eacute;, daarna bij de
+Glaci&egrave;re en even voor het riviertje der Gobelins ziet men een
+soort van veld, dat binnen den langen eentonigen ring der boulevards
+van Parijs de eenige plek is waar Ruijsdael lust zou hebben gehad zich
+neer te zetten.</p>
+<p>Daar is dat onbeschrijfelijke, waaruit het bevallige zich
+ontwikkelt; een groene weide, waarboven gespannen touwen, waarop het
+linnen in den wind droogt; een oude warmoezierswoning uit den tijd van
+Lodewijk XIII met zijn groot dak en grillige dakvensters, vervallen
+heiningen, een weinig water tusschen populieren, vrouwen, gelach,
+stemmen; aan den horizont het Pantheon, de boom der doofstommen, het
+Val-de-grace, en op den achtergrond de statige vierkante torens van
+Notre-Dame.</p>
+<p>Dewijl deze plek werkelijk der moeite waard is gezien te worden,
+komt er niemand. Nauwelijks om het kwartieruurs een kar of een
+voerman.</p>
+<p>Eenmaal voerden de eenzame wandelingen van Marius hem naar dit oord,
+bij dat water. Op dien dag was er op dezen boulevard iets zeldzaams,
+namelijk een voorbijganger. Marius, wien de schier woeste
+bekoorlijkheid van deze plek trof, vroeg dien voorbijganger:
+<span class="corr" id="xd20e1087" title=
+"Niet in bron">&bdquo;</span>Hoe heet dit oord?<span class="corr" id=
+"xd20e1090" title="Niet in bron">&rdquo;</span></p>
+<p>De voorbijganger antwoordde: <span class="corr" id="xd20e1095"
+title="Niet in bron">&bdquo;</span>Het Leeuweriksveld.<span class=
+"corr" id="xd20e1098" title="Niet in bron">&rdquo;</span></p>
+<p>En hij voegde er bij: &bdquo;&rsquo;t Is hier dat Ulback de herderin
+van Ivry doodde.&rdquo;</p>
+<p>Maar na het woord &bdquo;Leeuwerik&rdquo; had Marius niets meer
+gehoord. In den droomenden toestand kan een enkel woord <span class=
+"pagenum">[<a id="pb50" href="#pb50" name="pb50">50</a>]</span>een
+plotselinge verstijving doen ontstaan. De geheele ziel dringt zich om
+&eacute;&eacute;n denkbeeld samen en is voor geen ander begrip vatbaar.
+De &bdquo;Leeuwerik&rdquo; was de naam, die in Marius&rsquo; diepe
+droefgeestigheid den naam &bdquo;Ursula&rdquo; vervangen had.
+&bdquo;Zie,&rdquo; sprak hij, in die soort van de redelooze verbazing
+aan deze geheimzinnige afgetrokkenheid eigen, &bdquo;dit is haar veld.
+Hier zal ik vernemen waar zij woont.&rdquo;</p>
+<p>&rsquo;t Was ongerijmd, maar onweerstaanbaar.</p>
+<p>En dagelijks wandelde hij naar dit Leeuweriksveld.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch2.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Het ontstaan van de kiemen der misdaden in de
+gevangenissen.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De overwinning van Javert in het huis Gorbeau scheen
+volkomen te zijn geweest, maar was het echter niet.</p>
+<p>Vooreerst, en dat was zijn grootste teleurstelling, had Javert den
+gevangene niet gevangen genomen. De aangerande, die vlucht, is nog meer
+verdacht dan de aanrander; en waarschijnlijk zou deze persoon, die zulk
+een kostbare buit voor de bandieten was geweest, een niet minder goede
+vangst voor de justitie geweest zijn.</p>
+<p>Voorts was ook Montparnasse aan Javert ontsnapt. Er moest een andere
+gelegenheid worden afgewacht om op dien &bdquo;Pronker der Hel&rdquo;
+de hand te leggen. Inderdaad, Montparnasse, die Eponine had ontmoet,
+terwijl ze onder de boomen van den boulevard de wacht hield, had haar
+medegenomen, om liever Nemorin met de dochter, dan Schinderhannes met
+den vader te zijn. &rsquo;t Was zijn geluk geweest; want hij was vrij.
+Javert had echter Eponine doen vatten; een geringe troost voor hem.
+Eponine werd bij Azelma in de gevangenis de Madelonnettes gezonden.</p>
+<p>Eindelijk was een der voornaamste gevangenen, Claquesous, op den weg
+van het huis Gorbeau naar la Force, weg geraakt. Men wist niet hoe het
+gebeurd was, de agenten en stadssergeanten &bdquo;begrepen er niets
+van,&rdquo; hij was in damp veranderd, uit de handboeien gegleden, door
+de reten van het rijtuig heengeslopen; men wist niets anders te zeggen,
+dan dat, toen men aan de gevangenis kwam, Claquesous verdwenen was.
+Daar school iets van tooverij of politie onder. Was Claquesous in de
+duisternis gesmolten als een sneeuwvlok in het water? Bestond er
+tusschen de politieagenten en hem een heimelijke <span class=
+"pagenum">[<a id="pb51" href="#pb51" name=
+"pb51">51</a>]</span>verstandhouding? Behoorde deze man tot het dubbel
+raadsel der wanorde en orde? Was hij het middelpunt tusschen de misdaad
+en de beteugeling? Had deze sfinx de voorpooten in de misdaad, en de
+achterpooten in het openbaar gezag? Javert wilde van al deze
+redeneeringen niets weten, en zou ze met afkeer verworpen hebben; maar
+bij zijn sectie behoorden meer inspecteurs, die hoewel zijn
+ondergeschikten, misschien beter dan hij in de geheimen der prefectuur
+van politie waren ingewijd, en Claquesous was zulk een schurk, dat hij
+een zeer goed handlanger der politie kon zijn. Den nacht aldus tot
+hulpgenoot te hebben is uitmuntend voor de dieven, maar wonderbaar voor
+de politie. Er zijn zulke schurken, wier mes aan twee kanten snijdt.
+Hoe het zij, de verloren Claquesous was niet weder te vinden. Javert
+scheen er meer vertoornd dan verwonderd over.</p>
+<p>Wat Marius betreft, &bdquo;dat jong advocaatje, die waarschijnlijk
+bang was geweest&rdquo; en wiens naam Javert vergeten had, aan dezen
+lag Javert weinig gelegen. Een advocaat is buitendien altijd licht te
+vinden. Maar was hij wel advocaat?</p>
+<p>Het onderzoek was begonnen.</p>
+<p>De rechter van instructie had het raadzaam geoordeeld, een der
+mannen van de bende Patron-Minette niet buiten toegang te stellen,
+hopende dat hij iets verklappen zou. Deze man was Brujon, de langharige
+van de straat Petit-Banquier. Men had hem in een ander deel der
+gevangenis gebracht, waar de bewakers hem in het oog hielden.</p>
+<p>Deze naam, Brujon, behoort tot de herinneringen in de gevangenis la
+Force. Op de leelijke binnenplaats van het zoogenaamde nieuwe gebouw,
+welke het bestuur de plaats St. Bernard, maar de dieven den Leeuwenkuil
+noemden, zag men op den vuilen muur die zich links tot aan de daken
+verhief, bij een oude verroeste ijzeren deur, welke in de oude kapel
+van het hertogelijk h&ocirc;tel de la Force voerde, en welke kapel
+thans als slaapzaal voor dieven dient, voor omstreeks twaalf jaren een
+soort van bastille met een spijker in de steenen gekrabd en daar onder
+deze naamteekening:</p>
+<div class="blockquote">
+<p class="first"><span class="uc">Brujon</span>, 1811.</p>
+</div>
+<p>De Brujon van 1811 was de vader van den Brujon van 1832.</p>
+<p>Deze laatste, dien men bij de hinderlaag in het huis Gorbeau slechts
+onduidelijk gezien heeft, was een zeer sluwe, behendige knaap, met een
+bescheiden en weemoedig voorkomen. Om deze reden had de rechter van
+instructie hem in de algemeene gevangenis doen brengen, in de meening
+dat hij hier nuttiger zou zijn dan buiten toegang in zijn cel.</p>
+<p>De dieven staken hun bedrijf niet, omdat zij in de handen
+<span class="pagenum">[<a id="pb52" href="#pb52" name=
+"pb52">52</a>]</span>der justitie zijn. Aan zulk een kleinigheid stoort
+men zich niet. Wegens een misdaad in de gevangenis te zijn, belet niet
+een andere misdaad op touw te zetten. &rsquo;t Zijn schilders, die een
+schilderij op de tentoonstelling hebben, en daarom niet te minder aan
+een nieuwe schilderij in hun atelier werken.</p>
+<p>Brujon scheen door de gevangenis geheel ontsteld. Men zag hem soms
+uren lang op de plaats bij het raampje der cantine staan, als een
+zinnelooze de vuile prijslijst der waren beschouwende, die begon met:
+knoflook 62 centimes, en eindigde met: sigaren vijf centimes. Of hij
+bracht den tijd door met te rillen en te klappertanden, zeggende dat
+hij de koorts had, en onderzoekende of een der acht-en-twintig bedden
+der koortszaal onbezet was.</p>
+<p>Eensklaps vernam men omstreeks het midden der maand Februari 1832,
+dat Brujon, die slaper, door de boodschappers van het gevangenhuis,
+niet op zijn naam, maar op dien van drie zijner kameraads, drie
+verschillende boodschappen had laten doen, welke hem gezamenlijk
+vijftig sous hadden gekost<span class="corr" id="xd20e1153" title=
+"Bron: .">,</span> een buitengewone uitgave, welke de opmerkzaamheid
+van den brigadier der gevangenis wekte.</p>
+<p>Men deed onderzoek en het tarief der boodschappen vergelijkende, dat
+in de spreekkamer der gevangenen hing, bleek het, dat de vijftig sous
+voor drie boodschappen waren geweest, een naar het Pantheon, tien sous;
+een naar het Val de Grace, vijftien sous; en een naar de
+barri&egrave;re Grenelle<span class="corr" id="xd20e1158" title=
+"Niet in bron">,</span> vijf-en-twintig sous. Deze laatste was de
+duurste op het tarief. Nu bevonden zich juist bij het Pantheon, het Val
+de Grace en de barri&egrave;re Grenelle de woningen van deze drie zeer
+gevreesde barri&egrave;reschooiers, Kruideniers, anders genoemd
+Bizarro, Glorieux, een ontslagen galeiboef, en Barre-Carrosse, op welke
+door dit voorval de blik der politie opnieuw getrokken werd. Men meende
+te weten, dat deze drie mannen tot de bende van Patron-Minette
+behoorden, van welke men twee aanvoerders, Babet en Gueulemer, gevat
+had. Men veronderstelde, dat de boodschappen van Brujon, die niet aan
+de huizen, maar aan lieden op de straat gericht waren, inlichtingen
+moesten bevat hebben wegens een of ander beraamd misdrijf. Men had nog
+andere aanwijzingen. Men vatte dus de drie schooiers, in de meening
+hierdoor Brujons plannen verijdeld te hebben.</p>
+<p>Omstreeks een week na deze maatregelen zag een oppasser, die zijn
+ronde deed en de benedenslaapzaal van het nieuwe gebouw inspecteerde,
+juist toen hij het teeken wilde geven dat alles in orde was, door het
+spiegat van de slaapzaal, Brujon op zijn bed zitten schrijven. De
+oppasser trad binnen, men zette Brujon een maand in het cachot, maar
+men kon <span class="pagenum">[<a id="pb53" href="#pb53" name=
+"pb53">53</a>]</span>niet vinden wat hij geschreven had. De politie
+vernam evenmin iets.</p>
+<p>Zeker is het, dat den volgenden dag &bdquo;een postillon&rdquo; van
+de plaats Charlemagne over het vijf verdiepingen hooge gebouw, dat
+beide plaatsen scheidde, in den Leeuwenkuil werd geworpen.</p>
+<p>De gevangenen noemen &bdquo;postillon&rdquo; een kunstig van brood
+gekneed balletje, dat &bdquo;naar Ierland&rdquo; wordt gezonden, dat
+wil zeggen over de daken eener gevangenis van de eene naar de andere
+plaats. Dat balletje valt op de plaats. Die het opraapt, opent het en
+vindt er een briefje voor een der gevangenen in. Is de vinder een
+gevangene, dan bezorgt hij het briefje aan zijn bestemming; is &rsquo;t
+een oppasser of een stille verklikker onder de gevangenen, dan wordt
+het briefje naar het bureau der gevangenis gebracht en aan de politie
+overgeleverd.</p>
+<p>Ditmaal kwam de postillon aan zijn adres, hoewel degeen voor wien
+het briefje was bestemd, op dien oogenblik buiten toegang zat. De
+geadresseerde was niemand minder dan Babet, een der vier aanvoerders
+van <span class="corr" id="xd20e1171" title=
+"Bron: Patron Minette">Patron-Minette</span>.</p>
+<p>De postillon bevatte een gerold papiertje, waarop slechts deze twee
+regels:</p>
+<p>&bdquo;Babet. Er is in de straat Plumet een zaak te doen. Een hek om
+een tuin.&rdquo;</p>
+<p>Dit had Brujon des nachts geschreven.</p>
+<p>Ten spijt van alle onderzoekingen vond Babet middel het briefje uit
+la Force naar Salpetri&egrave;re, de vrouwengevangenis, tot een
+&bdquo;goede vriendin&rdquo; die hier zat, te doen overgaan. Deze vrouw
+bezorgde op haar beurt het briefje aan eene andere die ze kende, een
+zekere Magnon, die de politie scherp in &rsquo;t oog hield, maar nog
+niet gevat had. Deze Magnon, wier naam de lezer reeds kent, had
+betrekkingen met de Th&eacute;nardiers, welke later zullen worden
+vermeld, en kon, door Eponine te bezoeken, tot brug dienen, tusschen la
+Salpetri&egrave;re en de Madelonnettes.</p>
+<p>&rsquo;t Was juist op het oogenblik, dat de zusters Eponine en
+Azelma weer op vrije voeten werden gesteld, daar bij &rsquo;t onderzoek
+der zaak van haar vader geen directe bewijzen tegen haar waren aan
+&rsquo;t licht gekomen.</p>
+<p>Toen Eponine de Madelonnettes verliet, gaf haar Magnon, die haar aan
+de deur wachtte, het briefje van Brujon aan Babet, haar bevelende de
+zaak &bdquo;op te nemen.&rdquo;</p>
+<p>Eponine ging naar de straat Plumet, vond het hek en den tuin, nam
+het huis in oogenschouw, bespiedde, loerde, en bracht eenige dagen
+later aan Magnon, die in de straat Cloche-Perce <span class=
+"pagenum">[<a id="pb54" href="#pb54" name="pb54">54</a>]</span>woonde,
+een beschuit, welke Magnon aan de minnares van Babet in de
+Salpetri&egrave;re bezorgde. Een beschuit beteekent in de duistere
+beeldspraak der gevangenissen: &bdquo;niets te doen.&rdquo;</p>
+<p>Toen ongeveer een week later Babet en Brujon elkander in de gang der
+gevangenis la Force ontmoetten, terwijl de een naar het verhoor ging en
+de andere van daar terugkeerde, vroeg Brujon: &bdquo;Nu, de straat
+P?&rdquo;&mdash;&bdquo;Beschuit,&rdquo; antwoordde Babet.</p>
+<p>Alzoo ging deze kiem der misdaad te niet, welke door Brujon in la
+Force was ontworpen.</p>
+<p>Deze mislukking had echter gevolgen, die geheel niet in Brujons
+bedoelingen lagen.</p>
+<p>Men meent soms een draad te knoopen, en men maakt een anderen
+los.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch2.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Vader Mabeuf heeft een verschijning.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Marius bezocht niemand meer; hij ontmoette echter nu
+en dan den ouden Mabeuf.</p>
+<p>Terwijl Marius langzaam die donkere trap afging, welke men de trap
+der holen zou kunnen noemen, en welke naar die oorden zonder licht
+voert, waar men de gelukkigen boven zich hoort gaan, ging de heer
+Mabeuf zijnerzijds insgelijks naar beneden.</p>
+<p>De &bdquo;Flora van Cauteretz&rdquo; werd volstrekt niet meer
+verkocht. De proefnemingen met de indigo waren niet geslaagd in den
+kleinen tuin van Austerlitz, die niet aan de zonzijde lag. Mabeuf kon
+er slechts eenige zeldzame planten kweeken, die vochtigheid en schaduw
+behoeven. Evenwel verloor hij den moed niet. In den Plantentuin had hij
+een hoekje gronds verkregen, dat goed gelegen was, om er &bdquo;te
+zijnen koste&rdquo; proefnemingen met de indigo te doen. Daarvoor had
+hij de koperplaten zijner <i>Flora</i> naar den lombard gebracht. Hij
+had zijn ontbijt tot twee eieren ingekrompen, en daarvan gaf hij er een
+aan zijn oude dienstmaagd, welke hij sedert vijftien maanden geen loon
+had betaald. En dikwijls was zijn ontbijt zijn eenige maaltijd. Hij
+lachte niet meer met dien kinderlijken lach van vroeger, maar was
+somber geworden en ontving geen bezoeken meer. &rsquo;t Was goed, dat
+Marius er niet meer aan dacht tot hem te gaan. Soms ontmoetten de
+grijsaard en de jongeling elkander op den boulevard, <span class=
+"pagenum">[<a id="pb55" href="#pb55" name="pb55">55</a>]</span>wanneer
+de heer Mabeuf naar den Plantentuin ging. Zij spraken niet, maar
+knikten elkander treurig toe. &rsquo;t Is iets grievends, dat er
+oogenblikken zijn, wanneer de armoede alle betrekkingen oplost! Men was
+een paar vrienden, men wordt twee voorbijgangers.</p>
+<p>De boekhandelaar Royol was overleden. De heer Mabeuf kende nu nog
+slechts zijn boeken, zijn tuin en zijn indigo; dit waren de drie
+vormen, welke voor hem het geluk, het vermaak en de hoop hadden
+aangenomen.</p>
+<p>Dit was hem voldoende om te leven. Hij dacht: &bdquo;Zoodra ik mijn
+indigo gemaakt heb, ben ik rijk, ik zal mijn koperplaten uit den
+lombard halen, het debiet van mijn Flora door kwakzalverij, de turksche
+trom en advertenti&euml;n in de couranten weder herstellen, en hier of
+daar een exemplaar van <i>L&rsquo;art de Naviguer</i> door Pierre de
+Medine, druk van 1559, met houtsneden, zien op te sporen. Intusschen
+werkte hij den ganschen dag aan zijn indigobed en des avonds kwam hij
+te huis om zijn tuin te begieten en zijn boeken te lezen. De heer
+Mabeuf was op dat tijdstip bijna tachtig jaar oud.</p>
+<p>Op zekeren avond had hij een zonderlinge verschijning.</p>
+<p>Hij was te huis gekomen, terwijl het nog helder licht was. Moeder
+Plutarchus, die begon te sukkelen, was ongesteld en lag te bed. Hij had
+met een bot, waaraan een weinig vleesch was, en een stuk brood, dat hij
+op de keukentafel had gevonden, zijn maaltijd gedaan, en zich toen op
+een liggenden straatpaal gezet, die in zijn tuin voor bank diende.</p>
+<p>Bij die bank stond, zooals gewoonlijk in oude tuinen met
+vruchtboomen, een soort van groote kist, die onder tot konijnenhok,
+boven tot bergplaats van vruchten diende. Er waren geen konijnen in het
+hok, maar boven eenige appels; de rest van den wintervoorraad.</p>
+<p>De heer Mabeuf was, met behulp van zijn bril, twee boeken begonnen
+te doorbladeren en te lezen, welke hem bevielen, en zelfs, iets
+bijzonders op zijn ouderdom, zijn gedachten geheel boeiden. Zijn
+natuurlijke beschroomdheid maakte hem eenigszins vatbaar voor
+bijgeloovigheid. Het eene boek was de vermaarde verhandeling van den
+president Delancre &bdquo;over de onstandvastigheid der duivels&rdquo;,
+het andere was de 4<sup>e</sup> uitgave van Mutor de la
+Rubaudi&egrave;re, &bdquo;over de duivels van Vauvert en de kabouters
+van de Bi&egrave;vre.&rdquo; In dit laatste oude boek stelde hij te
+meer belang, wijl zijn tuin vroeger door kabouters bezocht was geweest.
+De avondschemering begon wat boven is te verlichten en wat onder is te
+verdonkeren. Terwijl hij het boek las, dat hij in de hand hield, zag
+vader Mabeuf er over heen naar zijn planten, onder anderen naar een
+prachtigen <span class="pagenum">[<a id="pb56" href="#pb56" name=
+"pb56">56</a>]</span>rhododendron, die een zijner vertroostingen was;
+er waren vier heete, winderige en zonnige dagen zonder een droppel
+regen voorbijgegaan; de stengels bogen, de knoppen hingen, de bladeren
+vielen; de geheele tuin moest begoten worden; vooral stond de
+rhododendron heel treurig. Vader Mabeuf behoorde tot hen, voor wie de
+planten zielen hebben. De grijsaard had den geheelen dag aan zijn
+indigobed gewerkt, hij was uitgeput van vermoeidheid, maar stond echter
+op, legde zijn boeken op de bank en ging gebukt en met waggelenden tred
+naar den put; doch toen hij den ketting had gegrepen, kon hij niet ver
+genoeg reiken om dien los te haken. Toen keerde hij zich om en hief een
+treurigen blik ten hemel, die zich met sterren vulde.</p>
+<p>De avond had die helderheid, welke over de smarten van den mensch
+een soort van weemoedige en eeuwige vreugd uitbreidt. De nacht beloofde
+even dor te zijn als de dag was geweest.</p>
+<p><a id="xd20e1239" name="xd20e1239"></a>Overal sterren! dacht de
+grijsaard; niet het kleinste wolkje! geen droppel water!<a id=
+"xd20e1241" name="xd20e1241"></a></p>
+<p>En zijn even opgericht hoofd zonk weder op zijn borst.</p>
+<p>Hij hief het weder op, aanschouwde nogmaals den hemel en
+prevelde:</p>
+<p>Een dropje dauw! een weinig erbarming!</p>
+<p>Hij poogde nogmaals den ketting los te maken, maar kon niet.</p>
+<p>Op dit oogenblik hoorde hij een stem zeggen:</p>
+<p>&bdquo;Vader Mabeuf, wilt gij, dat ik uw tuin begiete?&rdquo;</p>
+<p>Tezelfder tijd ontstond in de haag een gerucht als van een dier, dat
+er doordrong, en hij zag uit de struweelen een groot, mager meisje
+komen, dat eensklaps voor hem verscheen, en hem strak en stoutmoedig
+aanzag. Zij had minder het voorkomen van een menschelijk wezen dan van
+een gestalte, die uit de avondschemering was ontstaan.</p>
+<p>Alvorens vader Mabeuf, die licht schrikte, en zooals wij gezegd
+hebben, spoedig bevreesd was, iets had kunnen antwoorden, had dit
+wezen, welks bewegingen in de duisternis een zonderlinge levendigheid
+hadden, den ketting losgemaakt, den emmer laten dalen en opgehaald, en
+den gieter gevuld; en nu zag de goede oude man deze verschijning, met
+bloote voeten en in een versleten rok, tusschen de bloembedden loopen,
+en leven om zich heen verspreiden. Het geruisch van den gieter op de
+bladeren vervulde de ziel van vader Mabeuf met verrukking. Hij meende,
+dat de rhododendron nu gelukkig moest zijn.</p>
+<p>Toen de eerste emmer ledig was, putte het meisje een <span class=
+"pagenum">[<a id="pb57" href="#pb57" name="pb57">57</a>]</span>tweeden,
+en daarna een derden. Zij begoot den geheelen tuin.</p>
+<p>Terwijl zij dus over de paden ging, waarop haar gestalte donker
+uitkwam, en met haar knokige armen haar gescheurden halsdoek bewoog,
+had zij wel iets van een vleermuis.</p>
+<p>Toen zij gedaan had, trad vader Mabeuf met tranen in de oogen naar
+haar toe, legde zijn hand op haar hoofd en zeide:</p>
+<p>&bdquo;God zal u zegenen; ge zijt een engel, wijl ge voor de bloemen
+zorgt.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Neen,&rdquo; antwoordde zij, &bdquo;ik ben een duivel; maar
+&rsquo;t scheelt mij niet.&rdquo;</p>
+<p>De oude man riep, zonder haar antwoord te wachten of te hooren:</p>
+<p>&bdquo;Het spijt mij, dat ik zoo ongelukkig en zoo arm ben van niets
+voor u te kunnen doen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Gij kunt iets voor mij doen,&rdquo; zeide zij.</p>
+<p>&bdquo;Wat dan?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mij zeggen, waar de heer Marius woont.&rdquo;</p>
+<p>De grijsaard begreep haar niet.</p>
+<p>&bdquo;Welken mijnheer Marius?&rdquo;</p>
+<p>Hij sloeg zijn oogen op en scheen iets te zoeken, dat verdwenen
+was.</p>
+<p>&bdquo;Een jong mensch, die van tijd tot tijd hier komt.&rdquo;</p>
+<p>De heer Mabeuf had zijn geheugen onderzocht, en riep:</p>
+<p>&bdquo;Ha, ja... ik weet wien ge bedoelt. Wacht even! mijnheer
+Marius... de baron Marius Pontmercy, zeker! hij woont... of liever, hij
+woont niet meer... ik weet niet.&rdquo;</p>
+<p>Dus sprekende had hij zich gebogen om een tak van den rhododendron
+op te richten, en hernam:</p>
+<p>&bdquo;Zie, nu herinner ik mij. Hij komt dikwijls op den boulevard
+en gaat aan de zijde der Glaci&egrave;re, straat Croule Barbe, naar het
+Leeuweriksveld. Ga daar heen; gij zult er hem gemakkelijk
+vinden.&rdquo;</p>
+<p>Toen de heer Mabeuf zich oprichtte, was er niemand meer; het meisje
+was verdwenen.</p>
+<p>Hij was werkelijk een weinig angstig geweest.</p>
+<p>&bdquo;Inderdaad,&rdquo; dacht hij, &bdquo;zoo mijn tuin niet
+werkelijk begoten was, zou ik denken, dat het een geest was
+geweest.&rdquo;</p>
+<p>Toen hij een uur later te bed lag, speelde &rsquo;t hem weder door
+&rsquo;t hoofd, en toen hij insluimerde, in dat nevelig oogenblik dat
+de gedachte, als de vogel uit de fabel, die in een visch verandert, om
+de zee over te gaan, allengs den vorm des drooms aanneemt, om in den
+slaap over te gaan, zeide hij bij zich zelven:</p>
+<p>&bdquo;Inderdaad, het gelijkt wel naar &rsquo;t geen la
+Rubaudi&egrave;re van de kabouters verhaalt. Zou &rsquo;t een kabouter
+geweest zijn?&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb58" href="#pb58"
+name="pb58">58</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch2.4" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vierde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Marius heeft eene verschijning.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Eenige dagen na dit bezoek van een &bdquo;geest&rdquo;
+aan vader Mabeuf, had Marius&mdash;&rsquo;t was des Maandags, den dag
+dat Marius een vijffrancstuk van Courfeyrac leende om &rsquo;t aan
+Th&eacute;nardier te geven,&mdash;des ochtends dat vijffrancstuk in
+zijn zak gestoken, maar voor het naar de gevangenis te brengen was hij
+een weinig gaan wandelen, in de hoop, dat hem dit bij zijn terugkomst
+zou doen werken. Dit was trouwens altijd hetzelfde. Zoodra hij was
+opgestaan, zette hij zich voor een boek en een vel papier, om iets te
+vertalen; hij had destijds tot bezigheid de vertaling in &rsquo;t
+Fransch van een vermaarden Duitschen twist, den strijd van Gans en
+Savigny; nu nam hij Gans, dan Savigny, las vier regels, poogde er een
+te schrijven, kon niet, zag een star tusschen zich en zijn papier,
+stond van zijn stoel op en zeide: &bdquo;Ik wil eens uitgaan. Dat zal
+mij op streek brengen.&rdquo;</p>
+<p>En hij ging naar het Leeuweriksveld.</p>
+<p>Daar zag hij meer dan ooit de ster, en minder dan ooit Savigny en
+Gans.</p>
+<p>Hij kwam weder te huis, beproefde zijn werk te hervatten, maar
+&rsquo;t gelukte hem niet; er was geen mogelijkheid een der gebroken
+draden in zijn hersens weder aaneen te knoopen, en dan zeide hij:
+&bdquo;Morgen zal ik niet uitgaan. Het belet mij te
+arbeiden.&rdquo;&mdash;Maar hij ging alle dagen uit.</p>
+<p>Hij woonde meer op het Leeuweriksveld dan in de kamer van
+Courfeyrac. Zijn wezenlijk adres was dit: Boulevard de la Sant&eacute;,
+zevende boom, voorbij de straat Croulet-Barbe.</p>
+<p>Dien ochtend had hij dezen zevenden boom verlaten en zich aan den
+kant der rivier der Gobelins nedergezet. De zon drong vroolijk door de
+frisch ontloken en glanzende bladeren.</p>
+<p>Hij dacht aan &bdquo;haar&rdquo;; tot zijn denken een verwijt voor
+hem werd. Hij dacht dan met smart aan zijn luiheid, aan de
+geestverlamming, welke hem aangreep, en aan de duisternis, welke ieder
+oogenblik voor hem dikker werd, zoodat hij zelfs de zon niet meer
+zag.</p>
+<p>Te midden van deze smartelijke denkbeelden, welke hem schier alle
+geestkracht benamen, bereikten hem evenwel de indrukken van buiten. Hij
+hoorde achter zich, op beide oevers der rivier, de waschvrouwen der
+Gobelins haar linnen kloppen, en boven zijn hoofd de vogels in de olmen
+kweelen en zingen. Aan den eenen kant het gerucht der vrijheid, der
+gelukkige zorgeloosheid, van den gevleugelden lust; aan den anderen
+<span class="pagenum">[<a id="pb59" href="#pb59" name=
+"pb59">59</a>]</span>kant het gerucht van den arbeid. Deze beide
+geluiden brachten hem opnieuw aan &rsquo;t mijmeren en bijna aan
+&rsquo;t nadenken.</p>
+<p>Eensklaps, te midden van zijn weemoedige verrukking, hoorde hij een
+bekende stem zeggen:</p>
+<p>&bdquo;Zie, daar is hij!&rdquo;</p>
+<p>Hij sloeg de oogen op, en herkende het ongelukkig meisje, dat op
+zekeren morgen bij hem was gekomen, de oudste dochter der
+Th&eacute;nardiers, Eponine; hij wist thans hoe zij heette. Zonderling,
+zij was armer en schooner geworden, zij had twee stappen gedaan, welke
+bij haar niet meer mogelijk schenen. Zij was dubbel vooruitgegaan, naar
+het licht en naar den nood. Zij was blootsvoets en in lompen, gelijk op
+den dag toen zij zoo stoutmoedig zijn kamer was binnengegaan, maar haar
+lompen waren twee maanden ouder, de scheuren waren grooter, de vodden
+vuiler. &rsquo;t Was dezelfde heesche stem, hetzelfde doffe, verweerde
+voorhoofd; dezelfde vrije, wilde en dwalende blik. Maar op haar gezicht
+lag meer dan vroeger dat onbeschrijfelijk schuwe en jammerlijke,
+&rsquo;t welk de doorgang tot de gevangenis aan de ellende geeft.</p>
+<p>Zij had stroo- en hooi-sprieten in &rsquo;t haar, niet als Ophelia,
+door Hamlets krankzinnigheid aangestoken, maar wijl zij op den zolder
+van een stal geslapen had.</p>
+<p>In weerwil van dat alles was zij schoon. Welk een star zijt gij, o
+jeugd!</p>
+<p>Ondertusschen stond zij voor Marius stil met een zweem van vreugde
+op haar bleek gezicht en iets dat naar een glimlach geleek.</p>
+<p>Zij bleef eenige oogenblikken alsof zij niet kon spreken.</p>
+<p>&bdquo;Ik heb u dan gevonden,&rdquo; zeide zij eindelijk.
+&bdquo;Vader Mabeuf had gelijk, &rsquo;t was op dezen boulevard! Hoe
+heb ik u gezocht! Zoo ge het wist! Ik ben veertien dagen in de
+gevangenis geweest. Maar zij hebben mij losgelaten, wijl er niets tegen
+mij was, en ik bovendien de jaren van onderscheid niet had; er
+ontbraken nog twee maanden aan. O! wat heb ik gezocht, sedert zes
+weken. Ge woont dus niet meer ginds?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Neen,&rdquo; zei Marius.</p>
+<p>&bdquo;Ha ik begrijp; uithoofde van het gebeurde. Die dingen zijn
+onaangenaam. Ge zijt verhuisd. Zie! waarom draagt ge zulke oude hoeden?
+een jongeling als gij moet fraai gekleed zijn. Weet ge wel, mijnheer
+Marius, dat vader Mabeuf u baron Marius noemt; ik weet niet hoe meer.
+Niet waar, ge zijt immers geen baron? Barons zijn oud, zij gaan naar
+het Luxembourg voor het kasteel, waar &rsquo;t zonnig is, en lezen de
+<i>Gliobienne</i> voor een sou. Eens ben ik met een brief bij zulk een
+<span class="pagenum">[<a id="pb60" href="#pb60" name=
+"pb60">60</a>]</span>baron geweest. Hij was ouder dan honderd jaar.
+Maar zeg mij, waar woont ge nu?&rdquo;</p>
+<p>Marius antwoordde niet.</p>
+<p>&bdquo;O,&rdquo; voer zij voort, &bdquo;er is een scheur in uw
+overhemd. Ik zal &rsquo;t voor u naaien.&rdquo;</p>
+<p>Toen hernam zij met een uitdrukking die allengs treuriger werd:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Schijnt u geen genoegen te doen, dat ge mij
+ziet?&rdquo;</p>
+<p>Marius zweeg, ook zij zweeg een oogenblik; vervolgens riep zij:</p>
+<p>&bdquo;Zoo ik echter wilde, zou ik u wel dwingen verheugd te
+schijnen.&rdquo;</p>
+<p><span class="corr" id="xd20e1373" title=
+"Bron: &raquo;">&bdquo;</span>Wat?&rdquo; vroeg Marius. &bdquo;Wat wilt
+ge zeggen?&rdquo;</p>
+<p>Zij beet zich op de lip en scheen te weifelen, als ter prooi aan een
+inwendigen strijd. Eindelijk scheen zij een besluit te nemen.</p>
+<p>&bdquo;Nu, zooveel te erger, &rsquo;t doet er niet toe. Ge ziet er
+treurig uit, ik wil dat ge tevreden zijt. Beloof mij slechts, dat ge
+zult lachen. Ik wil u zien lachen en u hooren zeggen: Ha! dat is goed!
+Arme mijnheer Marius; herinnert ge u, dat ge mij beloofd hebt mij alles
+te geven wat ik wilde?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, maar spreek dan!&rdquo;</p>
+<p>Zij zag Marius strak in de oogen en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Ik heb het adres!&rdquo;</p>
+<p>Marius verbleekte. Al zijn bloed stroomde naar zijn hart terug.</p>
+<p>&bdquo;Welk adres?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Het adres, dat ge mij gevraagd hebt.&rdquo;</p>
+<p>En als zich geweld doende, voegde zij er bij:</p>
+<p>&bdquo;Ge weet immers... het adres.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja,&rdquo; stamelde Marius.</p>
+<p>&bdquo;Van de jonge dame.&rdquo;</p>
+<p>Zij zuchtte diep, bij &rsquo;t uitspreken van dat woord.</p>
+<p>Marius sprong van den grond, waar hij zat, en greep driftig haar
+hand.</p>
+<p>&bdquo;Ha! welaan, geleid mij! spreek! vraag mij al wat ge wilt!
+waar is het?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Kom mede,&rdquo; antwoordde zij. &bdquo;Ik weet niet goed de
+straat en het nommer. &rsquo;t Is geheel aan den anderen kant; maar ik
+weet het huis en zal er u brengen.&rdquo;</p>
+<p>Zij trok haar hand terug en hernam op een toon, die een toeschouwer
+smartelijk bewogen zou hebben, maar die den verbijsterden en verrukten
+Marius nauwelijks aandeed:</p>
+<p>&bdquo;Ha! nu zijt gij tevreden!&rdquo;</p>
+<p>Een wolk trok over Marius&rsquo; voorhoofd. Hij greep Eponines arm,
+en zeide: <span class="pagenum">[<a id="pb61" href="#pb61" name=
+"pb61">61</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Zweer mij &eacute;&eacute;n ding.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zweren?&rdquo; hernam zij; &bdquo;wat wil dat zeggen?
+H&eacute;, wilt ge dat ik zwere?&rdquo;</p>
+<p>Zij lachte.</p>
+<p>&bdquo;Beloof mij, Eponine, zweer mij, dat ge dat adres niet aan uw
+vader zult bekend maken.&rdquo;</p>
+<p>Verbaasd wendde zij zich tot hem, en riep:</p>
+<p>&bdquo;Eponine! Hoe weet ge dat ik Eponine heet?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Beloof mij wat ik u vraag!&rdquo;</p>
+<p>Maar zij scheen hem niet te hooren.</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is heel lief, dat ge mij Eponine noemt!&rdquo;</p>
+<p>Marius nam haar beide armen tegelijk.</p>
+<p>&bdquo;In &rsquo;s hemels naam, antwoord toch! let op &rsquo;t geen
+ik u zeg, zweer mij dat ge het bewuste adres niet aan uw vader zult
+zeggen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijn vader?&rdquo; zeide zij. &bdquo;O, ja, mijn vader; wees
+gerust. Hij is gevangen, buiten toegang. Wat kan mij mijn vader ook
+schelen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Maar gij belooft het mij niet,&rdquo; riep Marius.</p>
+<p>&bdquo;Laat mij toch los?&rdquo; riep zij luid lachend; &bdquo;hoe
+schudt ge mij! Ja, ja, ik beloof het, ik zweer het; wat raakt het mij?
+ik zal &rsquo;t adres aan mijn vader niet zeggen. Nu, is &rsquo;t zoo
+goed? is het?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Noch aan iemand anders?&rdquo; hernam Marius.</p>
+<p>&bdquo;Aan niemand.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Geleid mij nu,&rdquo; zei Marius.</p>
+<p>&bdquo;Aanstonds?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, aanstonds.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Kom!&mdash;O! hoe verheugd is hij nu!&rdquo; zeide zij.</p>
+<p>Na eenige schreden hield zij stil.</p>
+<p>&bdquo;Ge volgt mij al te dicht, mijnheer Marius. Laat mij vooruit
+gaan, en volg mij, dat het niet in &rsquo;t oog valt. Men mag niet
+zien, dat een jongeling als gij gaat met een meisje als ik.&rdquo;</p>
+<p>Geen taal kan uitdrukken, wat in dit woord &bdquo;meisje&rdquo; lag,
+aldus door dit kind uitgesproken.</p>
+<p>Zij deed een tiental schreden en bleef weder staan. Marius voegde
+zich bij haar. Zijdelings, zonder zich tot hem te wenden, sprak zij tot
+hem:</p>
+<p>&bdquo;A propos, ge weet dat ge mij iets beloofd hebt.&rdquo;</p>
+<p>Marius tastte in zijn zak. Hij bezat niets ter wereld dan de vijf
+francs voor Th&eacute;nardier bestemd. Hij nam ze en legde ze in
+Eponines hand.</p>
+<p>Zij opende de vingers en liet het muntstuk ter aarde vallen, terwijl
+ze hem met een somberen blik aanzag, en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Ik wil uw geld niet.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id=
+"pb63" href="#pb63" name="pb63">63</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek III.</h2>
+<h2 class="main">Het huis in de straat Plumet.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb65" href="#pb65" name=
+"pb65">65</a>]</span>
+<div id="ch3.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Het verborgen huis.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Omstreeks het midden der vorige eeuw had een president
+van het parlement te Parijs eene <span class="corr" id="xd20e1489"
+title="Bron: maitres">ma&icirc;tresse</span>, welke hij verborg; want
+in dien tijd vertoonden de groote heeren hun maitressen, en de burgers
+verborgen ze. Hij liet een huis bouwen in de voorstad Saint Germain, in
+de eenzame straat Blomet, die thans straat Plumet genoemd wordt.</p>
+<p>Dit huis bestond uit een paviljoen van &eacute;&eacute;n verdieping;
+twee benedenkamers, twee kamers op de eerste verdieping, onder een
+keuken, boven een boudoir, onder het dak een zolder, voor het huis aan
+de straat een tuin met hek. Deze tuin was ongeveer een morgen groot.
+Dat was alles wat de voorbijgangers konden zien; maar achter het
+paviljoen was een kleine plaats, en achter op die plaats een lage
+woning van twee vertrekken met kelder, een soort van schuilplaats
+ingeval soms een kind met de min moesten verborgen worden. Deze woning
+kwam van achter met een verborgen deur uit in een lang, nauw, bestraat,
+krom, open, aan beide zijden van hooge muren omgeven pad, dat met
+wonderbare kunst tusschen de omheiningen der tuinen en bouwvelden,
+waarvan het al de hoeken en krommingen volgde, verscholen en als
+verloren was, tot aan een andere, eveneens geheime deur, ongeveer een
+half kwartier verder, schier in een andere wijk, aan het eenzame einde
+der Babelstraat.</p>
+<p>Mijnheer de president ging daarbinnen, zoodat zelfs zij, die hem
+bespied hadden, en gevolgd waren, door de opmerking dat hij alle dagen
+heimelijk ergens heen ging, niet konden gissen, dat hij van de
+Babelstraat naar de straat Blomet ging. Door den gelukkigen aankoop van
+gronden had de schrandere magistraatspersoon op eigen grond en
+bijgevolg zonder contr&ocirc;le dien geheimen weg kunnen doen
+aanleggen. Later had <span class="pagenum">[<a id="pb66" href="#pb66"
+name="pb66">66</a>]</span>hij in kleine perceelen, voor tuinen en
+velden, de gronden bezijden de gang verkocht, en de eigenaars dier
+gronden meenden aan weerszijden een tusschenmuur te hebben en
+vermoedden volstrekt niet het bestaan van een lang, bestraat pad, dat
+tusschen twee muren kronkelend door hun moestuinen en boomgaarden liep.
+Alleen de vogels zagen deze merkwaardigheid. &rsquo;t Is mogelijk, dat
+de vinken en musschen der vorige eeuw veel over mijnheer den president
+gepraat hebben.</p>
+<p>Dit paviljoen in den stijl van Mansard gebouwd en in den smaak van
+Watteau gemeubeld, omgeven met een driedubbele haag bloemen, had iets
+geheimzinnigs, coquets en plechtigs, zooals het aan een grilligheid der
+liefde en van het rechterschap betaamt.</p>
+<p>Dat huis en deze gang, die thans verdwenen zijn, bestonden nog voor
+omstreeks vijftien jaren. In &rsquo;93 had een ketellapper het huisje
+gekocht om het af te breken, maar wijl hij het niet kon betalen,
+verklaarde de natie hem bankroet; zoodat het huis den ketellapper ten
+onder bracht. Sedert bleef het huis onbewoond en verviel allengs,
+zooals ieder verblijf, waaraan de tegenwoordigheid van den mensch geen
+leven meer mededeelt. Het bleef gemeubeld met zijn oud huisraad, en
+stond altijd te koop of te huur, en de tien of twaalf personen, die
+jaarlijks de straat Plumet doorgaan, werden hiervan verwittigd door een
+geel en onleesbaar bordje, dat sinds 1810 aan het tuinhek was
+gehecht.</p>
+<p>Deze zelfde voorbijgangers konden tegen het einde der restauratie
+zien, dat het bordje verdwenen was en de vensterluiken der eerste
+verdieping open waren. Het huis werd inderdaad bewoond. Voor de
+vensters hingen ondergordijntjes, een bewijs dat er een vrouw in
+&rsquo;t huis was.</p>
+<p>In de maand October 1829 had een vrij bejaard man het huis gehuurd,
+in den staat zooals het was, daaronder begrepen het achterhuis en de
+gang, die in de Babelstraat uitliep. Hij had de twee geheime deuren van
+die gang doen herstellen. Zooals wij gezegd hebben, was het huis nog
+genoegzaam gemeubeld met het oude huisraad van den president; de nieuwe
+bewoner had eenige herstellingen verordend, hier en daar bijgevoegd wat
+ontbrak, de plaats opnieuw doen bestraten, de vloeren doen vernieuwen,
+aan de trap nieuwe treden doen maken en ruiten in de ramen doen zetten,
+en eindelijk had hij met een jong meisje en een oude dienstmaagd stil
+en onopgemerkt het huis betrokken, als iemand die heimelijk
+binnensluipt. De buren babbelden er niet over, wijl er geen buren
+waren.</p>
+<p>Deze weinig gerucht makende huurder was Jean Valjean <span class=
+"pagenum">[<a id="pb67" href="#pb67" name="pb67">67</a>]</span>het
+jonge meisje was Cosette. De dienstbode was een vrouw, Toussaint
+geheeten, welke Jean Valjean van het hospitaal en de armoede had gered,
+een oude, stotterende boerin, welke drie hoedanigheden Jean Valjean er
+toe geleid hadden haar bij zich te nemen. Hij had het huis gehuurd
+onder den naam van Fauchelevent, rentenier. Met al hetgeen reeds
+vroeger <span class="corr" id="xd20e1510" title=
+"Bron: ver-verhaald">verhaald</span> is, zal de lezer Jean Valjean
+gewis eerder herkend hebben dan Th&eacute;nardier zulks deed.</p>
+<p>Waarom had Jean Valjean het klooster van Klein-Picpus verlaten? Wat
+was er gebeurd?</p>
+<p>&bdquo;Er was niets gebeurd.&rdquo;</p>
+<p>Men weet, dat Jean Valjean in het klooster gelukkig was, zoo
+gelukkig, dat zijn geweten zich eindelijk verontrustte. Hij zag Cosette
+dagelijks, terwijl het vaderlijk gevoel meer en meer in hem ontwaakte
+en zich ontwikkelde; hij nam het kind geheel in zijn hart op, hij zeide
+bij zich zelven, dat het hem behoorde en niets het hem kon ontrukken;
+dat dit altijd zoo zou blijven; dat zij zekerlijk non zou worden, wijl
+zij hiertoe dagelijks zacht werd aangespoord; dat dus het klooster
+zoowel voor hem als voor haar, voortaan de wereld zou zijn; dat hij er
+oud en zij er groot zou worden; dat zij er oud worden en hij er sterven
+zou; dat eindelijk, welk een zoet vooruitzicht! geen scheiding meer
+mogelijk was. Doch bij de overweging van dit alles, geraakte hij toch
+in verlegenheid. Hij onderzocht zich zelven. Hij vroeg zich, of al dat
+geluk hem wel behoorde; of het niet uit het geluk van een ander
+bestond, uit het geluk van het meisje, &rsquo;t welk hij, oude man,
+zich toege&euml;igend had en bij zich verborg; of dit geen diefstal
+was? Hij zeide tot zich zelf, dat dit kind het recht had het leven te
+kennen, v&oacute;&oacute;r er afstand van te doen, dat, zoo hij haar
+vooraf, en zonder haar te raadplegen, alle vreugde afsneed, onder het
+voorwendsel haar voor alle verzoekingen te bewaren, en van haar
+onwetendheid en afzondering gebruik maakte om een kunstmatige roeping
+in haar aan te kweeken&mdash;hierdoor een menschelijke natuur geweld
+werd aangedaan en God belogen. En wie weet of Cosette, dit eenmaal
+ontwarende en een non tegen haar zin zijnde, hem ten slotte niet zou
+haten. Deze laatste, schier zelfzuchtige en minder edelmoedige gedachte
+dan de andere, was hem ondragelijk. Hij besloot het klooster te
+verlaten.</p>
+<p>Hij nam dat besluit en erkende met leedwezen, dat hij moest.
+Tegenbedenkingen had hij niet. Een vijfjarig verblijf en verdwijning
+tusschen deze vier muren hadden noodwendig alle redenen van vrees
+vernietigd of verdreven. Gerust kon hij onder de menschen wederkeeren.
+Hij was ouder geworden en alles was veranderd. Wie zou hem nog
+herkennen? Zoo het <span class="pagenum">[<a id="pb68" href="#pb68"
+name="pb68">68</a>]</span>ergste mocht gebeuren, was er slechts gevaar
+voor hem zelven, en hij had het recht niet Cosette tot het klooster te
+doemen, omdat hij tot het bagno veroordeeld was geweest. Wat is
+overigens het gevaar tegenover den plicht? Eindelijk, niets belette hem
+voorzichtig te zijn en voorzorgen te nemen.</p>
+<p>Cosette&rsquo;s opvoeding was overigens bijna voltooid.</p>
+<p>Toen hij zijn besluit genomen had, wachtte hij de gelegenheid af.
+Deze bood zich spoedig aan. De oude Fauchelevent stierf. Jean Valjean
+verzocht gehoor bij de hoogwaardige priorin en zeide haar, dat hem bij
+den dood zijns broeders een kleine erfenis was toegevallen, welke hem
+vergunde, voortaan stilletjes te kunnen leven, waarom hij den dienst
+van het klooster ging verlaten en zijn dochter medenam; maar aangezien
+het niet billijk zou zijn dat Cosette, nu ze haar gelofte niet deed,
+kosteloos opgevoed was geworden, verzocht hij nederig de eerwaardige
+priorin het klooster, ter vergoeding der vijf jaren die Cosette er in
+had doorgebracht, een som van vijf duizend francs te mogen
+aanbieden.</p>
+<p>Alzoo verliet Jean Valjean het klooster der Eeuwige Aanbidding. Toen
+hij het verliet, droeg hij zelf, zonder het aan een kruier te willen
+toevertrouwen, het kleine valies, van &rsquo;t welk hij steeds den
+sleutel bij zich droeg. Dit valies wekte Cosette&rsquo;s
+nieuwsgierigheid, uithoofde der kamferlucht die het verspreidde.</p>
+<p>Laat ons bij deze gelegenheid zeggen, dat dit valies hem voortaan
+niet meer verliet. Het was altijd in zijn kamer. Het was het eerste en
+soms het eenige voorwerp, dat hij bij zijn verhuizingen medenam.
+Cosette lachte er om, en noemde dit valies, &bdquo;de
+onafscheidbare,&rdquo; en zeide, dat zij er jaloersch op was.</p>
+<p>Overigens verscheen Jean Valjean niet zonder bezorgdheid weder in de
+vrije lucht.</p>
+<p>Hij vond het huis in de straat Plumet en trok zich hier terug. Van
+nu af nam hij den naam van Ultime Fauchelevent aan.</p>
+<p>Tezelfder tijd huurde hij twee andere woningen in Parijs, om minder
+de aandacht te trekken, dan wanneer hij altijd in dezelfde wijk ware
+gebleven, om desnoods bij de minste ongerustheid zich te kunnen
+verwijderen, en eindelijk om niet weer zonder toevlucht te zijn als in
+den nacht toen hij zoo wonderdadig aan Javert ontsnapt was. &rsquo;t
+Waren uiterlijk twee zeer ellendige en armoedige woningen in twee ver
+van elkander verwijderde wijken, de eene in de Westerstraat, de andere
+in de straat van den gewapenden Man.</p>
+<p>Van tijd tot tijd ging hij met Cosette nu in deze, dan in gene
+woning een maand of zes weken doorbrengen, zonder <span class=
+"pagenum">[<a id="pb69" href="#pb69" name="pb69">69</a>]</span>vrouw
+Toussaint mede te nemen. Hij liet er zich door de portiers bedienen en
+gaf zich uit voor een rentenier uit den omtrek, die een optrek in de
+stad moest hebben. Deze zoo deugdzame man had drie woningen in Parijs
+om aan de politie te ontkomen.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch3.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Jean Valjean nationale garde.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Overigens woonde hij eigenlijk in de straat Plumet,
+waar hij op de volgende wijs zijn leven had ingericht:</p>
+<p>Cosette bewoonde met de dienstbode het paviljoen, zij had de groote
+slaapkamer met de geschilderde paneelen, het boudoir met de vergulde
+lijsten, het salon van den president met tapijten en groote stoelen, en
+den tuin. Jean Valjean had in Cosette&rsquo;s kamer een ledikant met
+hemel van drie&euml;rlei kleur van oud damast doen plaatsen en den
+vloer doen beleggen met een oud fraai Perzisch tapijt, dat in de straat
+Figuier-Saint-Paul bij vrouw Gaucher was gekocht, en om het statige van
+deze ouderwetsche pracht eenigszins te temperen, had hij er allerlei
+bevallige en sierlijke kleine meubelstukken voor jonge dames
+bijgevoegd, &eacute;tag&egrave;re, boekenkast met vergulde boeken,
+papeterie&euml;n, een met paarlemoer ingelegd werktafeltje, een
+zilveren vergulde n&eacute;cessaire, en een toilet van Japansch
+porselein. Lange, driekleurige damasten gordijnen met rooden grond als
+die van het ledikant hingen voor de vensters van de eerste verdieping.
+Voor de vensters beneden hingen geborduurde gordijnen. Den ganschen
+winter was het huisje van Cosette van boven tot beneden verwarmd. Jean
+Valjean zelf bewoonde de soort van portierswoning achter op de plaats,
+met een matras op een bed met zeelen, een withouten tafel, twee matten
+stoelen, een aarden waterkan, eenige boeken op een plank, zijn dierbaar
+valies in een hoek, maar altijd zonder vuur. Hij at met Cosette, en had
+een zwart brood voor zich op de tafel. Toen vrouw Toussaint bij hem in
+dienst kwam, had hij haar gezegd: &bdquo;De jongejuffrouw is de
+meesteres des huizes.&rdquo;&mdash;&bdquo;En gij, mijnheer?&rdquo; had
+vrouw Toussaint verwonderd gevraagd. &bdquo;Ik ben veel meer dan de
+heer des huizes, ik ben de vader.&rdquo;</p>
+<p>Cosette had in het klooster de huishouding geleerd, en regelde de
+uitgaven, die zeer matig waren. Alle dagen ging Jean Valjean met
+Cosette <span class="corr" id="xd20e1556" title=
+"Bron: onder">aan</span> den arm wandelen. Hij leidde <span class=
+"pagenum">[<a id="pb70" href="#pb70" name="pb70">70</a>]</span>haar
+naar het Luxembourg in de minst bezochte laan, en alle Zondagen naar de
+mis, altijd in St. Jacques du Haut-Pas, wijl deze kerk ver af was.
+Aangezien deze wijk zeer arm is, gaf hij er veel aalmoezen, en de armen
+omringden hem in de kerk, &rsquo;t geen hem den brief van
+Th&eacute;nardier had bezorgd: &bdquo;Aan den weldadigen Heer van de
+kerk van Saint-Jacques du Haut-Pas.&rdquo; Gaarne ging hij met Cosette
+de behoeftigen en kranken bezoeken. Geen vreemde had toegang in het
+huis der straat Plumet. Vrouw Toussaint bracht de mondbehoeften, en
+Jean Valjean zelf ging het water aan een nabijgelegen pomp op den
+boulevard halen. Het hout en de wijn werden bewaard in een half
+onderaardsch hol, dicht bij de deur in de Babelstraat, dat eertijds den
+heer president tot grot had gediend; want in dien tijd was er geen
+liefde zonder grot.</p>
+<p>In de deur aan den kant der Babelstraat was een bus voor brieven en
+dagbladen; maar de drie bewoners van het paviljoen der straat Plumet
+ontvingen noch dagbladen noch brieven, zoodat deze bus, die vroeger had
+gediend voor de ontvangst van minnebrieven en liefdezaken, nu enkel de
+waarschuwingen van den ontvanger der belastingen en de wachtbriefjes
+ontving. Want de rentenier Fauchelevent was nationale garde; hij had
+aan de dichte mali&euml;n der volkstelling van 1831 niet kunnen
+ontsnappen. Het onderzoek van het stedelijk bestuur, destijds gedaan,
+had zich tot het klooster van Klein-Picpus uitgestrekt, waaruit Jean
+Valjean, voor het oog der mairie, als uit een ondoordringbare en
+heilige wolk, eerwaardig, en bijgevolg waardig om de wacht te
+betrekken, gekomen was. Drie of viermaal &rsquo;s jaars trok Jean
+Valjean zijn uniform aan en betrok de wacht. Hij deed dit gaarne, want
+&rsquo;t was voor hem een volkomene vermomming, die hem onder de
+menschen mengde en toch alleen liet. Jean Valjean had zijn zestigste
+jaar reeds bereikt, welke ouderdom hem van den dienst vrijstelde; maar
+hij scheen niet ouder dan vijftig; bovendien had hij volstrekt geen
+lust zich aan zijn sergeant-majoor te onttrekken en met zijn kommandant
+den graaf de Lobau te kibbelen; hij verborg zijn naam, zijn identiteit,
+zijn ouderdom; hij verborg alles, en, zooals wij gezegd hebben, was hij
+een nationale garde met goeden wil. Zijn eenige eerzucht bestond in op
+ieder te gelijken, die zijn burgerplichten volbrengt. Het ideaal voor
+dezen man was voor het innerlijke de engel, voor het uiterlijke de
+burger.</p>
+<p>Wij moeten hier evenwel op een bijzonderheid opmerkzaam maken:
+wanneer Jean Valjean met Cosette uitging, kleedde hij zich, zooals wij
+gezien hebben, en had eenigszins het voorkomen van een oud-officier.
+Wanneer hij alleen uitging en <span class="pagenum">[<a id="pb71" href=
+"#pb71" name="pb71">71</a>]</span>dit was gewoonlijk &rsquo;s avonds
+&rsquo;t geval, droeg hij steeds een buis en broek als een werkman, en
+een pet welker klep zijn gezicht bedekte. Was dit voorzichtigheid, of
+nederigheid? Beide tegelijk. Cosette was aan het raadselachtige zijns
+levens gewoon en merkte nauwelijks de zonderlingheden van haar vader
+op. Vrouw Toussaint vereerde Jean Valjean en vond alles goed wat hij
+deed.&mdash;Op zekeren dag zeide de slager, die even Jean Valjean
+gezien had: &bdquo;&rsquo;t Is een rare snaak.&rdquo; Zij antwoordde:
+&bdquo;&rsquo;t Is een heilige.&rdquo;</p>
+<p>Nooit gingen Jean Valjean, Cosette of vrouw Toussaint uit of in het
+huis dan door de deur in de Babelstraat. Zonder hen door het tuinhek te
+zien, zou &rsquo;t bezwaarlijk te raden zijn geweest, dat zij in de
+straat Plumet woonden. Dat hek bleef altijd gesloten. Jean Valjean had
+den tuin woest laten liggen, ten einde de aandacht er niet op te
+vestigen.</p>
+<p>Hierin bedroog hij zich misschien.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch3.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Bladeren en bloesems.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Deze alzoo sedert een halve eeuw aan zich zelven
+overgelaten tuin was inderdaad buitengewoon en fraai geworden. Veertig
+jaren geleden bleven de voorbijgangers in de straat staan om hem te
+bezien, zonder te vermoeden, welke geheimen achter zijn frisch, dicht
+struikgewas scholen. Menig denker heeft destijds zekerlijk zijn oogen
+en zijn gedachten tevens nieuwsgierig door de trali&euml;n van het
+gesloten, waggelend hek gewrongen, dat zich tusschen twee met mos
+begroeide pilaren bevond, met een kroonwerk van zonderlinge,
+onverklaarbare arabesken.</p>
+<p>Men zag er een steenen bank in een hoek en een paar beelden, tegen
+den muur eenig rottend latwerk; maar geen sporen van paden of bedden;
+overal onkruid. De tuinier was heengegaan, maar de natuur was
+teruggekeerd. Het onkruid tierde welig, een gelukkige omstandigheid
+voor een arm hoekje grond. De hondsbloemen hielden er feest. Niets in
+dezen tuin belemmerde het heilig streven van het geschapene naar leven;
+er heerschte onweerhouden groeikracht. De boomen hadden zich naar de
+struiken gebogen, de struiken waren tot de boomen opgestegen, de plant
+had zich geslingerd, wat op de aarde kruipt had zich vereenigd met
+&rsquo;t geen zich in de lucht ontwikkelt; wat in den wind wuift, had
+zich gebogen naar &rsquo;t geen in het <span class="pagenum">[<a id=
+"pb72" href="#pb72" name="pb72">72</a>]</span>mos wemelt; stammen,
+takken, vezelen, struiken, ranken, doornen hadden zich gemengd,
+verward, dooreen gekronkeld; de groeikracht had hier in een klein en
+nauw bestek, op een oppervlakte van driehonderd vierkante voeten, onder
+het tevreden oog van den schepper de heilige verborgenheid van haar
+broederschap, het zinnebeeld der menschelijke broederschap, gevierd en
+voltrokken. Deze tuin was geen tuin meer, maar &eacute;&eacute;n
+colossaal struikgewas, dat wil zeggen iets dat ondoordringbaar is als
+een woud, bevolkt als een stad, trillend als een vogelnestje, somber
+als een kerk, geurig als een bloemruiker, eenzaam als een graf,
+levendig als een volksdrom.</p>
+<p>In de lente deelde dit groote bosschage, vrij achter zijn hek en
+tusschen zijn vier muren, in den algemeenen arbeid der ontkieming en
+van den liefdegloed, trilde het bij de opgaande zon schier als een
+dier, dat den invloed der cosmische liefde in zijn aderen voelt zieden;
+dan zijn weelderig groen haar in den wind schuddende, bestrooide het de
+vochtige aarde, de half vergane beelden, de bouwvallige stoep van het
+paviljoen en zelfs de keien der eenzame straat met bloemen en sterren,
+met dauw en paarlen, met vruchtbaarheid, schoonheid, leven, vreugd en
+geur. Des middags dartelden er duizenden witte vlinders, en &rsquo;t
+was een heerlijk schouwspel deze levende zomersneeuw in de schaduw te
+zien dwarlen. Hier, in deze bekoorlijke duisternissen van het groen,
+spraken een menigte ongekunstelde stemmen zachtkens tot de ziel, en wat
+het gekweel had vergeten, voltooide het gegons. Des avonds steeg een
+wasem van droomerij uit den tuin op en vervulde hem; een lijkwade van
+nevel, een hemelsche, kalme droefgeestigheid overdekte hem; de zoo
+bedwelmende geur der kamperfoelie en winde verbreidde zich van alle
+zijden als een vluchtig, bedwelmend vergif; men hoorde de laatste tonen
+der meerlen en vinken onder de twijgen wegsterven, men gevoelde er die
+heilige vertrouwelijkheid van den vogel en den boom; des daags
+verlevendigt het gevogelte de bladeren, des nachts beschermen de
+bladeren het gevogelte.</p>
+<p>In den winter was het bosschage donker, vochtig, steil opgericht,
+bibberend, en liet het een weinig het huis zien. Men zag dan in plaats
+van bloemen in de twijgen en dauw op de bloemen, de lange zilveren
+strepen der slakken op het kille dikke tapijt van dorre bladeren; maar
+op allerlei wijzen, hoe men ze ook beschouwde, in alle jaargetijden, in
+de lente, des winters, des zomers, in den herfst, ademde deze kleine
+plek weemoed bespiegeling, eenzaamheid, vrijheid, &rsquo;s menschen
+afwezendheid, Gods tegenwoordigheid; en het oude verroeste hek scheen
+te zeggen: deze tuin behoort mij. <span class="pagenum">[<a id="pb73"
+href="#pb73" name="pb73">73</a>]</span></p>
+<p>Niettegenstaande heel Parijs er omheen lag, de klassieke en
+prachtige h&ocirc;tels der straat Varennes er zich dicht bij bevonden,
+de dom der Invaliden zeer dicht bij was, de kamers der gedeputeerden
+niet ver waren; niettegenstaande de koetsen der Bourgogne- en St.
+Dominique-straten statig in de nabuurschap rolden, de gele, bruine,
+witte en roode omnibussen elkander op het nabijgelegen plein
+kruisten&mdash;was en bleef de straat Plumet een woestenij; en de dood
+der voormalige bezitters, een voorbijgegane omwenteling, de verwoesting
+van vroegere rijkdommen, afwezendheid, vergetelheid, veertigjarige
+verlatenheid en ledigheid waren voldoende geweest om in dit
+bevoorrechte oord varens, scheerling, duizendblad, wild gras en
+woekerplanten, hagedissen, kevers, alle soorten van insecten terug te
+brengen; om uit de diepte der aarde een onbeschrijfelijk wilde en
+woeste grootschheid tusschen deze vier muren te doen opstijgen, en te
+bewerken, dat de natuur, die de kleingeestige inrichtingen van den
+mensch verijdelt, en zich daar geheel uitstort, waar zij zich uitstort,
+evenzeer in de mier als in den arend, zich in een kleinen Parijschen
+tuin met even veel macht en majesteit ontwikkelde, als in een
+maagdelijk woud der nieuwe wereld.</p>
+<p>Niets is werkelijk klein; wie zich aan de onderzoekingen der natuur
+wijdt, weet dat. Hoewel de wijsbegeerte zich evenmin beroemen kan op
+het aangeven der oorzaak als op de bepaling der werking, verzinkt toch
+de aanschouwer in grondelooze verrukking bij deze werkingen der
+natuurkrachten, die alle tot &eacute;&eacute;nheid voeren. Alles werkt
+tot het geheel.</p>
+<p>De algebra is van toepassing op de wolken; de straling der sterren
+is ten voordeele der roos; geen denker zou durven zeggen, dat de geur
+van den witten hagedoorn geheel zonder invloed op de sterren is. Wie
+kan dus den loop van een stofdeeltje berekenen? Wat weten wij er van,
+of de vorming van werelden niet door den val van zandkorrels wordt
+veroorzaakt? Wie kent toch de wederzijdsche eb en vloed van het
+oneindig kleine, den weerklank der oorzaken in de afgronden van het
+bestaan, en de lawinen der eeuwigheid. Een mijtje is van gewicht; het
+kleine is groot, het groote is klein; alles staat in noodzakelijk
+evenwicht; welk een vreeselijk visioen voor den geest!</p>
+<p>Wezens en zaken zijn met elkander in wonderbare betrekking, in het
+onmetelijk geheel hebben mijt en zon, heeft het een het ander noodig.
+Het licht voert de aardsche geuren niet in het blauw des hemels op,
+zonder te weten wat er me&ecirc; te doen; de nacht deelt aan de
+slapende bloemen het uitvloeisel der sterren mede. Al de vogels die
+vliegen hebben den draad <span class="pagenum">[<a id="pb74" href=
+"#pb74" name="pb74">74</a>]</span>van het oneindige aan den poot. De
+ontkieming ligt zoowel in het ontstaan van een luchtverschijnsel als in
+het pikken der zwaluw, die het ei breekt, en zij bewerkt evenzeer de
+geboorte van een aardworm als de verschijning van een Sokrates. Waar de
+telescoop eindigt, begint de microscoop. Wie van de twee heeft het
+scherpste gezicht. Men kieze. Een schimmelplekje is een melkweg van
+bloemen; een nevelvlek een gewemel van sterren. &rsquo;t Is dezelfde,
+maar nog meer wonderbare overeenstemming der dingen van den geest met
+de werkingen van de stof. De elementen en beginselen mengen,
+vereenigen, verbinden, vermenigvuldigen zich de eene door de andere,
+zoodat zij tegelijk de stoffelijke en de zedelijke wereld in het licht
+brengen.</p>
+<p>De oneindige cosmische wisselingen strekken zich over alles uit, en
+vormen een ontzaggelijke machine, welker eerste beweegkracht een mug en
+welker laatste rad de dierenriem is.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch3.4" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vierde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Verandering van het hek.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Het scheen of deze tuin, eertijds geschapen om
+onzedelijke verborgenheden te omsluieren, was herschapen en geschikt
+geworden om kuische verborgenheden te beschermen. Er waren geen
+pri&euml;elen, geen grasperken, geen hutjes, geen grotten meer; maar er
+was een heerlijke duisternis, die als een sluier over alles hing.
+Paphos was in Eden veranderd. Deze plek scheen door een of andere
+boetedoening gereinigd. Deze bloementuin bood thans haar bloemen aan de
+ziel. Deze sierlijke tuin, eertijds zeer onteerd, was weder rein en
+schuldeloos geworden. Een president, geholpen door een tuinier, hadden
+hem voor de zinnelijkheid gevormd, gesnoeid, gedraaid, opgeschikt en
+ingericht; maar de natuur had hem teruggenomen, met schaduw gevuld en
+voor de reine liefde bereid.</p>
+<p>In deze eenzaamheid was insgelijks een geheel gereed hart. De liefde
+behoefde zich slechts te vertoonen; zij had er een tempel uit loof,
+gras, mos, vogelengekweel en zachte duisternis; en een ziel uit
+zachtheid, geloof, deugd, hoop, wenschen en illusi&euml;n gevormd.</p>
+<p>Cosette had, schier als kind, het klooster verlaten; zij was iets
+ouder dan veertien jaar, in den zoogenoemden &bdquo;ondankbaren
+leeftijd.&rdquo; Zooals gezegd is, scheen zij, behalve de oogen, eer
+<span class="pagenum">[<a id="pb75" href="#pb75" name=
+"pb75">75</a>]</span>leelijk dan mooi. Zij had wel is waar geen
+onaangename trekken, maar zij was houterig, mager, verlegen en
+stoutmoedig tevens, kortom een groot &bdquo;klein&rdquo; meisje.</p>
+<p>Haar opvoeding was voltooid; men had haar namelijk den godsdienst,
+en ook en bovenal uiterlijke vroomheid geleerd; voorts de
+&bdquo;geschiedenis&rdquo;, namelijk wat in &rsquo;t klooster dus
+genoemd wordt, de aardrijkskunde, de spraakkunst, de deelwoorden, de
+koningen van Frankrijk, een weinig muziek, teekenen enz.; overigens
+kende zij niets, &rsquo;t geen tevens een bekoorlijkheid en een gevaar
+is. De ziel van een meisje mag niet in de duisternis blijven; later
+ontstaan er als in een camera obscura te plotselinge en te levendige
+lichtbeelden in. Zij moet zacht en behoedzaam verlicht worden, meer
+door den weerschijn der werkelijkheid, dan door haar rechtstreeksch en
+scherp licht. Door een heilzaam en behagelijk halflicht wordt de
+kinderlijke angst verdreven en voor den val behoed. Slechts het
+moederlijk instinct, deze wonderbare ingeving, die de herinneringen der
+maagd met de ondervinding der vrouw vereenigt, weet op welke wijs dit
+halflicht moet samengesteld zijn en aangebracht worden. Niets kan dit
+instinct vervangen. Voor de vorming van een jong meisje kunnen al de
+geestelijke zusters der wereld niet tegen &eacute;&eacute;ne moeder
+opwegen.</p>
+<p>Cosette had geen moeder gehad. Zij had slechts vele moeders
+gehad.</p>
+<p>Jean Valjean bezat wel alle teederheden en bezorgdheden tevens in
+zich, maar hij was een oud man, die volstrekt niets wist.</p>
+<p>En hoeveel wetenschap is er niet noodig voor dat werk der opvoeding,
+voor deze gewichtige zaak, als de voorbereiding eener vrouw tot het
+leven, om tegen deze groote onwetendheid op te wegen, die de onschuld
+wordt genoemd!</p>
+<p>Niets maakt een meisje vatbaarder voor hartstocht dan het klooster.
+Het klooster richt de gedachte naar het onbekende. Het hart, tot zich
+zelf verwezen, graaft en verdiept zich, wijl het zich niet kan
+uitstorten en uitzetten. Vandaar al die visioenen, gissingen,
+veronderstellingen, romantische beelden, gewenschte avonturen,
+luchtkasteelen in de duisternis van den geest gebouwd, donkere, geheime
+verblijven, waar de hartstochten dadelijk huisvesting vinden, zoodra
+het hek geopend is en zij er binnen kunnen gaan. Het klooster is een
+beperking die, om het menschelijk hart te kunnen betoomen, het geheele
+leven moet duren.</p>
+<p>Toen Cosette het klooster verliet, kon zij niets liefelijker en
+gevaarlijker vinden dan het huis in de straat Plumet. &rsquo;t Was de
+voortzetting der eenzaamheid met het begin der vrijheid, <span class=
+"pagenum">[<a id="pb76" href="#pb76" name="pb76">76</a>]</span>een
+gesloten tuin, maar een krachtige, weelderige en prikkelende natuur;
+overigens dezelfde droomen als in het klooster, maar daarbij soms een
+blik op jongelingen; een hek, maar aan de straat.</p>
+<p>Zij was echter, wij herhalen het, toen zij er kwam, een kind. Jean
+Valjean gaf haar dien woesten tuin. Doe er mede wat ge wilt, sprak
+hij.&mdash;Cosette vermaakte zich en zocht in het gebladerte en onder
+de steenen diertjes; zij speelde er, tot de dag kwam dat zij er droomen
+zou; zij beminde dien tuin om de insecten, welke zij onder haar voeten
+in het gras vond, tot de dag kwam, dat zij hem zou beminnen om de
+sterren, welke zij er door de takken heen boven zich zou zien.</p>
+<p>Overigens beminde zij haar vader, namelijk Jean Valjean, met haar
+gansche ziel, met een na&iuml;eve kinderlijke liefde, die den goeden
+man een gewenscht en aangenaam gezelschap voor haar maakte. Men
+herinnere zich, dat de heer Madeleine veel las; Jean Valjean was
+hiermede voortgegaan en dit had hem geleerd te spreken; hij bezat den
+verborgen schat en de welsprekendheid van een bescheiden en gezond
+verstand, dat zich zelf gevormd heeft. Hem was juist zooveel ruwheid
+overgebleven om zijn goedheid daarmede te temperen; hij was ruw van
+geest en zacht van hart. Wanneer zij in den tuin van het Luxembourg te
+zamen waren, onderrichtte hij haar over alles wat hij gelezen, en ook
+wat hij geleden had. Met verstrooiden blik luisterde Cosette naar
+hem.</p>
+<p>Deze eenvoudige man was voor den geest van Cosette evenzeer
+voldoende als de verwilderde tuin voor haar oogen. Wanneer zij een
+geruime poos vlinders had vervolgd, kwam zij buiten adem bij hem en
+zeide: &bdquo;O! wat heb ik geloopen!&rdquo; Hij kuste haar
+teederlijk.</p>
+<p>Cosette vereerde den goeden man. Immer was zij hem op de hielen.
+Waar zich Jean Valjean bevond, was het voor haar goed. Wijl Jean
+Valjean noch in het paviljoen, noch in den tuin kwam, beviel het haar
+beter op de geplaveide achterplaats, dan in den tuin vol bloemen, beter
+in het kleine vertrek met matten stoelen, dan in het ruime salon met
+tapijten belegd en met zachte armstoelen bezet. Jean Valjean zeide haar
+soms, met een glimlach van geluk, omdat hij gestoord werd: &bdquo;Maar
+ga toch naar uw kamer. Laat mij een oogenblik alleen!&rdquo;</p>
+<p>Zij beknorde hem dan zoo bekoorlijk en teeder, als slechts een
+dochter tegen haar vader vermag.</p>
+<p>&bdquo;Vader, ik word koud hier bij u; waarom legt ge hier geen
+kleed en zet een kachel?<span class="corr" id="xd20e1639" title=
+"Niet in bron">&rdquo;</span></p>
+<p>&bdquo;Mijn lief kind, er zijn zooveel menschen die beter zijn dan
+ik, en die zelfs geen dak boven hun hoofd hebben.&rdquo; <span class=
+"pagenum">[<a id="pb77" href="#pb77" name="pb77">77</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Waarom is er dan vuur en al het overige bij mij?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wijl ge een vrouw en een kind zijt.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zoo! moeten de mannen dan koude lijden en slecht
+wonen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Sommige mannen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Goed, ik zal hier zoo dikwijls komen, dat ge wel genoodzaakt
+zult zijn te stoken.&rdquo;</p>
+<p>Zij zeide hem nog:</p>
+<p>&bdquo;Vader, waarom eet ge zulk gemeen brood?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Daarom, mijn dochter.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu, zoo gij het eet, zal ik het ook eten.&rdquo;</p>
+<p>En opdat Cosette geen zwart brood zou eten, at Jean Valjean wit
+brood.</p>
+<p>Cosette herinnerde zich slechts flauw haar kindsheid. Zij bad
+&rsquo;s morgens en &rsquo;s avonds voor haar moeder, welke zij niet
+gekend had. De Th&eacute;nardiers waren als twee leelijke droombeelden
+in haar geheugen gebleven. Zij herinnerde zich dat zij &bdquo;eens in
+een nacht&rdquo; water in een bosch had gehaald. Zij meende, dat het
+zeer ver van Parijs was. Het scheen haar alsof haar leven in een
+afgrond was begonnen, waaruit Jean Valjean haar getrokken had. Haar
+kindsheid maakte op haar den indruk, als van een tijd toen zij door
+niets dan duizendpooten, spinnen en slangen omgeven was. Wanneer zij
+zich &rsquo;s avonds, v&oacute;&oacute;r zij insliep, aan haar
+gedachten overgaf, verbeeldde zij zich, bij gemis van een juist begrip
+hoe zij de dochter van Jean Valjean en hij haar vader was, dat de ziel
+van haar moeder in dien goeden man was overgegaan en alzoo nu bij haar
+woonde.</p>
+<p>Wanneer hij zat, legde zij haar wang tegen zijn wit haar en liet zij
+er soms in stilte een traan op vallen, denkende: &bdquo;deze man is
+misschien mijn moeder.&rdquo;</p>
+<p>Cosette, hoewel &rsquo;t zonderling klinken moge, had, in de diepe
+onwetendheid van een meisje, dat in het klooster is opgevoed, en wijl
+buitendien het moederschap voor de maagdelijkheid volkomen
+onbegrijpelijk is, zich eindelijk verbeeld, dat zij misschien geen
+moeder gehad had. Immers kende zij niet eens den naam dezer moeder.
+Telkens wanneer zij er Jean Valjean naar vroeg, zweeg hij. Zoo zij haar
+vraag herhaalde, antwoordde hij met een glimlach. Eenmaal drong zij er
+op aan, en toen ging zijn glimlach in een traan over.</p>
+<p>Deze stilzwijgendheid van Valjean hulde Fantine in nacht.</p>
+<p>Was het voorzichtigheid? was het achting? was het uit vrees dien
+naam aan de toevallen van een ander geheugen dan het zijne over te
+leveren?</p>
+<p>Zoolang Cosette klein was, had Jean Valjean haar gaarne <span class=
+"pagenum">[<a id="pb78" href="#pb78" name="pb78">78</a>]</span>van haar
+moeder gesproken; toen zij jongedochter was geworden, werd hem dit
+onmogelijk. &rsquo;t Scheen hem, alsof hij niet meer durfde. Was het om
+Cosette? Was het om Fantine? Hij gevoelde een soort van godsdienstige
+huivering om deze schim in Cosette&rsquo;s gedachte te brengen en de
+doode in hun beider lot in te voeren. Hoe heiliger voor hem deze schim
+was, hoe meer hij haar scheen te vreezen. Hij dacht aan Fantine en
+gevoelde zich tot stilzwijgen gedwongen. Onduidelijk zag hij in de
+duisternis iets, dat naar een vinger op een mond geleek. Was deze
+kuischheid, die in Fantine geweest en gedurende haar leven met geweld
+uit haar gedreven was, dadelijk na haar dood tot haar wedergekeerd, om,
+verontwaardigd, de rust dezer doode te beschermen en, schuw, haar in
+&rsquo;t graf te bewaken? Voelde Jean Valjean er onbewust den druk van?
+Wij, die aan den dood gelooven, behooren niet tot hen, welke deze
+geheimzinnige verklaring zouden verwerpen. &rsquo;t Was hierom voor
+Valjean onmogelijk, zelfs tegen Cosette, den naam Fantine uit te
+spreken.</p>
+<p>Op zekeren dag zeide Cosette tot hem:</p>
+<p>&bdquo;Vader, van nacht heb ik mijn moeder in den droom gezien. Zij
+had twee groote vleugels. In haar leven moet mijn moeder schier een
+heilige zijn geweest!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Door haar lijden,&rdquo; antwoordde Jean Valjean.</p>
+<p>Overigens was Jean Valjean gelukkig.</p>
+<p>Wanneer Cosette met hem uitging, leunde zij op zijn arm en was fier
+en gelukkig uit de volheid van haar hart. Bij al deze teekenen van een
+zoo uitsluitende en met hem alleen tevredene liefde, voelde Valjean
+zijn ziel in zaligheid opgelost.</p>
+<p>De arme man trilde, overstroomd door hemelsche weelde; met
+verrukking hield hij zich overtuigd, dat dit zijn geheele leven zou
+duren; hij zeide in zich zelven, dat hij inderdaad niet genoeg geleden
+had, om zulk een schitterend geluk te verdienen, en dankte God uit de
+diepte zijner ziel, wijl Hij vergunde, dat hij, de ellendige, door dit
+onschuldig wezen zoo bemind werd. <span class="pagenum">[<a id="pb79"
+href="#pb79" name="pb79">79</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch3.5" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vijfde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De roos bespeurt dat zij een wapen is.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Op zekeren dag zag Cosette toevallig in den spiegel en
+zeide: &bdquo;He!&rdquo; Het kwam haar bijna voor, dat zij mooi was!
+Dit bracht haar in een zonderlinge onrust. Tot hiertoe had zij aan haar
+gezicht niet gedacht. Zij zag in den spiegel, maar nam zich niet op.
+Bovendien had men haar dikwerf gezegd, dat zij leelijk was; Jean
+Valjean alleen zeide zacht: &bdquo;Wel neen, wel neen!&rdquo; Hoe het
+zij, Cosette had altijd gemeend, dat zij leelijk was, en was met de
+gemakkelijke berusting der kindsheid in dat denkbeeld groot geworden.
+Maar zie, eensklaps zeide haar de spiegel, evenals Jean Valjean:
+&bdquo;Wel neen!&rdquo; Zij sliep den ganschen nacht niet.&mdash;Indien
+ik schoon ware! dacht zij; hoe aardig zou het zijn als ik schoon
+ware!&mdash;En zij herinnerde zich die harer kloostergezellinnen, die
+om haar schoonheid beroemd waren, en zij zeide bij zich zelve: Hoe! zou
+ik op mejuffrouw die of die gelijken!</p>
+<p>Den volgenden dag beschouwde zij zich, maar niet toevallig, en zij
+twijfelde.&mdash;&bdquo;Waar waren mijn gedachten?<span class="corr"
+id="xd20e1703" title="Niet in bron">&rdquo;</span> zeide zij;
+&bdquo;neen, ik ben leelijk!&rdquo; &rsquo;t Was alleen, omdat zij
+slecht geslapen had, omdat haar oogen flauw waren en haar gezicht bleek
+was. Het geloof aan haar schoonheid had haar den vorigen dag niet zoo
+buitengewoon verheugd, maar nu was zij treurig, er niet meer aan te
+gelooven. Zij beschouwde zich niet meer, en langer dan veertien dagen
+beproefde zij zich te kappen met den rug naar den spiegel gekeerd.</p>
+<p>Des avonds na het middagmaal was zij gewoon in het salon te
+borduren, of eenigen kloosterarbeid te verrichten, terwijl Jean Valjean
+bij haar las. Eens sloeg zij de oogen van haar werk op, en was zeer
+verwonderd over de ongeruste wijze, waarop haar vader haar
+aanschouwde.</p>
+<p>Een anderen keer meende zij op de straat iemand, die achter haar
+ging, en dien zij niet zag, te hooren zeggen: Een schoone dame, maar
+slecht gekleed. &bdquo;O,&rdquo; dacht zij, &bdquo;dat geldt mij niet.
+Ik ben leelijk, maar goed gekleed.&rdquo;&mdash;Zij droeg toen haar
+pluchen hoed en merinossen kleed.</p>
+<p>Zekeren dag, eindelijk, was zij in den tuin en zij hoorde de oude
+vrouw Toussaint zeggen: &bdquo;Hebt gij wel opgemerkt, mijnheer, hoe
+mooi de jongejuffrouw wordt?&rdquo; Cosette hoorde niet wat haar vader
+antwoordde; de woorden van vrouw Toussaint veroorzaakten haar een soort
+van schok. Zij verliet den <span class="pagenum">[<a id="pb80" href=
+"#pb80" name="pb80">80</a>]</span>tuin, ging naar haar kamer, ijlde
+voor den spiegel, zij had zich sedert drie maanden niet beschouwd, en
+slaakte een kreet. Zij was over zich zelve verbijsterd.</p>
+<p>Zij was schoon en lief; zij kon zich niet beletten, de meening van
+vrouw Toussaint en van haar spiegel te deelen. Haar vormen waren
+weelderig, haar vel was blank, heur haar zacht en glanzend; een
+onbekende gloed schitterde in haar blauwe oogen. Eensklaps, in een
+minuut, als bij het ontstaan van een helder licht, was zij zich haar
+schoonheid bewust geworden; anderen hadden &rsquo;t immers reeds
+opgemerkt, vrouw Toussaint zeide het; &rsquo;t was blijkbaar dat de
+voorbijganger van haar gesproken had, er was geen twijfel; nu keerde
+zij naar den tuin terug, en waande zich een koningin; zij meende de
+vogels te hooren zingen, hoewel het winter was; zij zag den hemel
+verguld, de zon in het geboomte, bloemen aan de struiken, zij was
+opgetogen, in een onuitsprekelijke verrukking.</p>
+<p>Jean Valjean gevoelde van zijn kant een innige, onbegrijpelijke
+hartsbeklemming.</p>
+<p>Inderdaad, sedert eenigen tijd had hij met schrik de toenemende
+schoonheid opgemerkt, die dagelijks schitterender op het zachte gelaat
+van Cosette verscheen. Voor alle anderen een bekoorlijk morgenrood;
+alleen voor hem een somber.</p>
+<p>Cosette was langen tijd schoon geweest, zonder het op te merken.
+Maar reeds van den beginne af deed dit onverwachte licht, &rsquo;t welk
+langzaam opging en trapswijs de geheele gestalte van het meisje
+omhulde, de sombere oogen van Jean Valjean pijnlijk aan. Hij gevoelde,
+dat het een verandering zou zijn in een gelukkig leven, zoo gelukkig,
+dat hij er niet aan durfde roeren, uit vrees er iets in te verstoren.
+Deze man, die alle tegenspoeden had doorgestaan, die nog bloedde door
+de verwondingen van zijn lot, die bijna slecht was geweest en schier
+een heilige was geworden, die na de ketenen van het bagno te hebben
+gesleept, nu de onzichtbare, maar zware keten der eindelooze
+eerloosheid sleepte, deze man, dien de wet niet had
+losgelaten<span class="corr" id="xd20e1722" title="Bron: .">,</span> en
+die elk oogenblik weder gevat en uit de verborgenheid zijner deugd in
+het helder licht der openbare schande kon worden gebracht, deze man
+berustte in alles, verschoonde alles, vergaf alles, zegende alles,
+wilde allen goed, en bad alleen van de Voorzienigheid, van de menschen,
+van de wetten, van de maatschappij, van de natuur, van de wereld, dit
+eenige: dat Cosette hem mocht beminnen.</p>
+<p>Dat Cosette hem bij voortduring mocht beminnen, dat God het hart van
+dit kind niet belette tot hem te komen en bij hem te blijven. Door
+Cosette bemind, gevoelde hij zich genezen, gerust, bevredigd, gelukkig,
+beloond en bekroond. Door <span class="pagenum">[<a id="pb81" href=
+"#pb81" name="pb81">81</a>]</span>Cosette bemind, was hij zalig; hij
+verlangde niets meer. Zoo men hem gevraagd had: Wilt gij iets meer? zou
+hij geantwoord hebben: Neen. Zoo God hem gevraagd had: Wilt gij den
+Hemel? zou hij geantwoord hebben: Ik zou er bij verliezen.</p>
+<p>Al wat dezen toestand kon aanraken, ware het slechts zeer licht en
+oppervlakkig, deed hem beven, als ware het &rsquo;t begin van iets
+anders. Nooit had hij recht geweten wat de schoonheid eener vrouw was;
+maar door instinct begreep hij, dat dit iets vreeselijks kon zijn.</p>
+<p>Deze schoonheid, die zich allengskens overweldigend en trotsch, aan
+zijn zijde, onder zijn oogen ontwikkelde op het tevens argeloos en
+belangrijk gelaat van het meisje, aanschouwde hij van uit zijn
+leelijkheid, zijn ouderdom, zijn ellende, zijn verworpenheid, zijn
+bedruktheid met ontzetting. Hij dacht: &bdquo;Hoe schoon is zij! Wat
+zal van mij worden!&rdquo;</p>
+<p>Hierin bestond overigens het verschil tusschen zijn liefde en de
+liefde eener moeder. Wat hij met angst zag, zou een moeder met vreugd
+hebben gezien.</p>
+<p>De eerste verschijnselen vertoonden zich spoedig.</p>
+<p>Van den dag, dat zij bij zich zelve had gezegd: Inderdaad, ik ben
+schoon! stelde Cosette meer belang in haar kleeding. Zij herinnerde
+zich de woorden van den voorbijganger: Mooi, maar slecht
+gekleed&mdash;de stem van een orakel, die langs haar gegaan en
+verdwenen was, na in haar hart een der beide kiemen te hebben gelegd,
+die later het geheele leven der vrouw zullen vervullen, de coquetterie.
+De liefde is de andere kiem.</p>
+<p>Met het geloof aan haar schoonheid, ontwikkelde zich in haar de
+gansche vrouwelijke ziel. Zij had een afkeer van het merinos en
+schaamde zich over het pluche. Haar vader had haar nooit iets
+geweigerd. Eensklaps was zij ingewijd in de geheimen van den hoed, van
+het kleedje, van de mantille, van het laarsje, van de manchette, van de
+stof die goed staat, van de kleur die past, deze wetenschap, die van de
+Parijsche vrouw iets zoo bekoorlijks, zoo innemends, zoo gevaarlijks
+maakt. Het woord <i lang="fr">femme capiteuse</i> is voor de Parijsche
+vrouw uitgevonden, &rsquo;t beteekent, dat men eene vrouw niet kan
+aanschouwen zonder als betooverd te worden.</p>
+<p>In minder dan een maand was de kleine Cosette in de onaanzienlijke
+Babelstraat niet alleen een der schoonste vrouwen, en dat beteekent
+iets, maar zij was een der best gekleede dames van Parijs, wat veel
+meer wil zeggen. Zij zou gaarne den bewusten
+&bdquo;voorbijganger&rdquo; ontmoet hebben, om te hooren wat hij nu zou
+zeggen. Zij was inderdaad in alle opzichten bekoorlijk, en wist
+verwonderlijk een hoed van Gerard van een hoed van Herbaut te
+onderscheiden. <span class="pagenum">[<a id="pb82" href="#pb82" name=
+"pb82">82</a>]</span></p>
+<p>Angstig sloeg Jean Valjean deze verandering gade. Hij gevoelde, dat
+hij zelf nooit anders dan zou kunnen kruipen, of ten hoogste gaan, en
+zag dat Cosette vleugels kreeg.</p>
+<p>Overigens zou een vrouw reeds op &rsquo;t eerste gezicht van
+Cosette&rsquo;s kleeding gezien hebben, dat zij geen moeder had. Zekere
+kleine voegzaamheden, zekere bijzondere aangenomen gebruiken waren door
+Cosette niet in acht genomen. Een moeder, bij voorbeeld, zou haar
+gezegd hebben, dat een jong meisje geen damast draagt.</p>
+<p>Den eersten keer toen Cosette in haar zwart damastzijden kleed en
+mantilje, en haar witkrippen hoed uitging, nam zij, vroolijk, opgewekt,
+blozend, fier en schitterend den arm van Jean
+Valjean.&mdash;&bdquo;Vader,&rdquo; vroeg zij, &bdquo;hoe vindt ge mij
+nu?&rdquo; Jean Valjean antwoordde, met een stem, welke bitter was als
+die van een afgunstige: &bdquo;Bekoorlijk.&rdquo;&mdash;Op de wandeling
+was hij voorts als gewoonlijk. Te huis komende vroeg hij Cosette:</p>
+<p>&bdquo;Wilt ge uw kleed en hoed van vroeger niet meer
+dragen?&rdquo;</p>
+<p>Dit had plaats in de kamer van Cosette. Cosette wendde zich naar de
+kleerkast, waar haar kloosterkleeding nog hing. &bdquo;Deze
+plunje!&rdquo; zeide zij. &bdquo;Vader, wat zal ik daarme&ecirc; doen?
+O neen, die leelijke dingen draag ik niet meer. Met dat ding op
+&rsquo;t hoofd heb ik veel van een oude schoonmaakster.&rdquo;</p>
+<p>Jean Valjean zuchtte diep.</p>
+<p>Van dien oogenblik af, merkte hij op, dat Cosette, die vroeger
+altijd wilde te huis blijven, zeggende: Vader, ik vermaak mij hier
+beter met u, nu steeds wenschte uit te gaan. Inderdaad, waartoe dient
+een fraaie gestalte en een keurige kleeding, zoo men ze niet laat
+zien.</p>
+<p>Ook merkte hij op, dat Cosette niet meer dezelfde liefde voor de
+achterplaats had. Nu was zij het liefst in den tuin en wandelde niet
+zonder vermaak voor het hek. Schuw, zette Jean Valjean den voet niet in
+den tuin, hij bleef op zijn achterplaats, als de hond.</p>
+<p>Nu Cosette wist dat zij schoon was, verloor zij het bekoorlijke dier
+onwetendheid; een uitnemende bekoorlijkheid; want de schoonheid, door
+argeloosheid opgeluisterd, is onbeschrijfelijk, en niets is heerlijker
+dan een schitterende onschuld, die, zonder het te weten, in haar hand
+den sleutel van een hemel heeft. Maar wat zij aan na&iuml;eve
+bevalligheid verloor, won zij aan ernstige, peinzende bekoorlijkheid.
+Haar geheele persoon, doordrongen door de vreugden der jeugd, der
+onschuld en der schoonheid, ademde een betooverende
+zwaarmoedigheid.</p>
+<p>&rsquo;t Was omstreeks dien tijd, dat Marius haar, na zes maanden,
+in het Luxembourg wederzag. <span class="pagenum">[<a id="pb83" href=
+"#pb83" name="pb83">83</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch3.6" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Zesde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De veldslag begint.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Cosette was in haar duisternis, gelijk Marius in de
+zijne, volkomen gereed om in gloed te geraken. Het lot bracht langzaam,
+met zijn geheimzinnig, onfeilbaar geduld, deze twee wezens bijeen,
+beiden vervuld en kwijnend van de verwoestende electriciteit van den
+hartstocht, welke de liefde in zich droegen, zooals twee wolken den
+bliksem dragen, en die elkander treffen en samensmelten zouden door een
+blik, gelijk de wolken door een bliksemstraal.</p>
+<p>Men heeft in de liefderomans zooveel misbruik van den blik gemaakt,
+dat hij eindelijk in minachting is gekomen. Nauwelijks durft men thans
+meer zeggen, dat twee wezens alleen door den blik verliefd op elkaar
+zijn geworden. &rsquo;t Is toch aldus, dat men verliefd wordt en niets
+anders. Het overige is slechts het overige, en komt later. Niets is
+wezenlijker dan deze geweldige schokken, welke twee zielen elkander bij
+de wisseling van dezen vonk geven.</p>
+<p>In het oogenblik, dat Cosette, zonder het te weten, dien blik
+schoot, die Marius in verwarring bracht, vermoedde Marius niet, dat hij
+insgelijks een blik schoot, die Cosette in verwarring bracht. Hij
+veroorzaakte haar hetzelfde leed en hetzelfde goed.</p>
+<p>Sinds lang zag zij hem en sloeg hem gade, zooals meisjes zien en
+gadeslaan, terwijl zij elders zien. Marius vond Cosette nog leelijk,
+toen Cosette Marius reeds schoon vond. Maar dewijl hij niet op haar
+lette, was de jongeling haar onverschillig.</p>
+<p>Zij kon evenwel niet beletten, bij zich zelve te zeggen, dat hij
+fraai haar, fraaie oogen, fraaie tanden, een bekoorlijke stem had,
+wanneer zij hem met zijn makkers hoorde spreken, dat hij, zoo men
+aanmerkingen wilde maken, geen fraaie houding had, maar eene
+eigenaardige bevalligheid, dat hij in &rsquo;t geheel niet dom scheen,
+dat zijn geheel voorkomen iets edels, zachts, eenvoudigs en fiers
+toonde, en dat hij eindelijk wel arm maar goed scheen.</p>
+<p>Den dag toen hun oogen elkander ontmoetten en plotseling die geheime
+en onuitsprekelijke dingen zeiden, welke de blik stamelt, begreep
+Cosette aanvankelijk niets. Zij kwam peinzend te huis in de
+Westerstraat, waar Jean Valjean, naar gewoonte, zijn zes weken had
+doorgebracht. Toen zij den volgenden morgen ontwaakte, dacht zij aan
+dien onbekenden jongeling, die <span class="pagenum">[<a id="pb84"
+href="#pb84" name="pb84">84</a>]</span>zoo lang onverschillig en koel
+was geweest, en nu op haar scheen te letten, en niets duidde aan, dat
+deze opmerkzaamheid haar aangenaam was. Veeleer was zij eenigszins
+wrevelig op dien schoonen onverschillige. Een zweem van vijandelijk
+gevoel verhief zich in haar: &rsquo;t scheen haar, en zij gevoelde er
+een kinderlijke vreugde over, dat zij zich eindelijk zou kunnen
+wreken.</p>
+<p>Daar zij wist dat ze schoon was, had zij er een onduidelijk gevoel
+van, dat zij een wapen had. De vrouwen spelen met haar schoonheid als
+kinderen met hun mes. Zij kwetsen er zich zelven mede.</p>
+<p>Men herinnere zich Marius&rsquo; aarzeling, zijn ontroering, zijn
+angsten. Hij bleef op zijn bank en naderde niet. Dit was Cosette
+onaangenaam. Op zekeren dag zeide zij tot Jean Valjean: Vader, laat ons
+een weinig naar dien kant wandelen.&mdash;Ziende dat Marius niet tot
+haar kwam, ging zij tot hem. In dergelijke gevallen gelijkt iedere
+vrouw op Mahomed. Daarbij is, zonderlinger wijze, het eerste
+verschijnsel van ware liefde bij den jongeling, beschroomdheid; bij een
+meisje, stoutmoedigheid. Dit is verwonderlijk, en toch zeer eenvoudig.
+&rsquo;t Zijn twee seksen die elkander pogen te naderen, en die
+elkanders hoedanigheden aannemen.</p>
+<p>Dien dag maakte het gezicht van Cosette Marius verbijsterd, het
+gezicht van Marius deed Cosette huiveren. Marius verwijderde zich vol
+vertrouwen, en Cosette onrustig. Van dien dag af beminden zij
+elkander.</p>
+<p>Het eerste wat Cosette gevoelde, was een onbestemde, diepe
+droefgeestigheid. &rsquo;t Kwam haar voor, als ware haar ziel, van den
+eenen dag op den anderen, duisterder geworden. Zij herkende ze niet
+meer. De blankheid der ziel van jonge meisjes, welke uit koelheid en
+vroolijkheid bestaat, gelijkt de sneeuw. Zij smelt onder de liefde, die
+haar zon is.</p>
+<p>Cosette wist niet wat liefde was. Nooit had zij dat woord in den
+aardschen zin hooren uitspreken. In de wereldsche muziekwerken, welke
+in het klooster kwamen, werd het woord <i>amour</i> (liefde) steeds
+door <i>tambour</i> of <i>pandour</i> vervangen. Dit vormde raadsels,
+welke de verbeelding der &bdquo;grooten&rdquo; in beweging bracht, als:
+&bdquo;O, hoe liefelijk is de trommel!&rdquo; of &bdquo;Medelijden is
+geen pandoer!&rdquo; Maar Cosette had te jong het klooster verlaten om
+zich veel met den &bdquo;trommel&rdquo; bemoeid te hebben. Zij wist dus
+geen naam te geven aan &rsquo;t geen zij thans gevoelde. Is men er te
+minder ziek om, dewijl men den naam zijner ziekte niet kent?</p>
+<p>Zij beminde te vuriger, wijl zij onwetend beminde. Zij wist niet of
+het goed of slecht, nuttig of gevaarlijk, noodzakelijk of <span class=
+"pagenum">[<a id="pb85" href="#pb85" name=
+"pb85">85</a>]</span>doodelijk, eeuwig of vluchtig, geoorloofd of
+verboden was; zij beminde. Zij zou zeer verwonderd zijn geweest, zoo
+men haar gezegd had: Slaapt gij niet? dat is verboden! Eet gij niet?
+dit is verkeerd! Voelt ge bedruktheid en hartkloppingen? dat mag niet
+wezen! Bloost en verbleekt ge, wanneer iemand in het zwart gekleed aan
+het einde van zekere groene laan verschijnt? dit is schandelijk! Zij
+zou dit niet begrepen, en geantwoord hebben: Hoe kan ik schuldig zijn
+in iets, waaraan ik niets doen kan en waarvan ik niets weet?</p>
+<p>De liefde, welke zich aanbood, was juist die, welke het best
+overeenkwam met den toestand harer ziel. &rsquo;t Was een soort van
+vereering op een afstand, een stomme aanschouwing, de vergoding door
+een onbekende. &rsquo;t Was de verschijning der jeugd aan de jeugd, de
+droom der nachten, roman geworden en droom gebleven, de gewenschte
+verschijning eindelijk verwezenlijkt en vleesch geworden, doch nog
+zonder naam, zonder feil, zonder vlek, zonder eischen, zonder gebrek;
+met &eacute;&eacute;n woord, de verwijderde, ideaal gebleven minnaar,
+een hersenschim met een vorm. Een nadere, tastbaarder ontmoeting zou in
+dit eerste tijdperk Cosette hebben verschrikt, die nog ten halve in de
+ruwe nevels des kloosters gedompeld was. Zij bezat al de vrees der
+kinderen, met die der nonnen vermengd. De kloostergeest, die haar
+gedurende vijf jaren doordrongen had, wasemde nog langzaam van haar
+geheele persoonlijkheid uit en deed alles rondom haar beven. In dien
+toestand was &rsquo;t geen minnaar dien zij behoefde, niet eens een
+geliefde, &rsquo;t was een visioen. Zij begon Marius te vereeren als
+iets heerlijks, lichtends, onbereikbaars.</p>
+<p>Wijl de uiterste onnoozelheid aan de uiterste coquetterie grenst,
+glimlachte zij hem openhartig toe.</p>
+<p>Ongeduldig wachtte zij iederen dag het uur der wandeling, zij vond
+er Marius, gevoelde zich onuitsprekelijk gelukkig, en meende oprecht
+geheel haar gedachte uit te spreken, als zij tot Jean Valjean zeide:
+&bdquo;welk een bekoorlijke tuin is het Luxembourg!&rdquo;</p>
+<p>Marius en Cosette stonden voor elkander in den nacht. Zij spraken,
+groetten, kenden elkander niet. Zij zagen elkander slechts, en even als
+de sterren aan den hemel, welke door millioenen mijlen gescheiden zijn,
+leefden zij in elkanders beschouwing.</p>
+<p>Zoo werd Cosette allengskens een vrouw en ontwikkelde zich, schoon
+en beminnend, met de bewustheid harer schoonheid, en de onbekendheid
+harer liefde. Coquet was zij door haar onschuld. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb86" href="#pb86" name="pb86">86</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch3.7" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Zevende hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Tegen treurigheid nog grooter treurigheid.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Iedere toestand heeft een bijzonder instinct. De oude,
+eeuwige moeder natuur verwittigde Jean Valjean heimelijk van
+Marius&rsquo; tegenwoordigheid. Jean Valjean beefde in het diepst
+zijner gedachte. Jean Valjean zag, wist niets, en beschouwde evenwel
+met halsstarrige oplettendheid de duisternis waarin hij was, als
+gevoelde hij aan de eene zijde iets dat werd opgebouwd, aan de andere
+iets dat verging. Marius, insgelijks gewaarschuwd door diezelfde moeder
+natuur, de strenge wet van den goeden God, deed alles wat hij kon om
+zich aan den &bdquo;vader&rdquo; te onttrekken.</p>
+<p>&rsquo;t Gebeurde evenwel, dat Jean Valjean hem soms zag.</p>
+<p>Marius&rsquo; bewegingen waren volstrekt niet natuurlijk meer. Zijn
+voorzichtigheid was loensch en zijn vermetelheid linksch. Hij naderde
+niet meer zoo dicht als vroeger; hij zette zich in de verte neer en
+bleef daar als in verrukking; hij had een boek en deed alsof hij las.
+Waarom veinsde hij? Vroeger kwam hij in zijn ouden rok, nu droeg hij
+dagelijks zijn nieuwen rok; &rsquo;t was niet zeker of hij zich niet
+liet friseeren; zijn oogen waren ook zoo wonderlijk; hij droeg
+handschoenen; kortom, Jean Valjean haatte dien jongeling van ganscher
+harte.</p>
+<p>Cosette liet niets blijken. Zonder juist te weten, wat haar bewoog,
+had zij echter het duidelijk bewustzijn, dat het iets was, en zij het
+moest verbergen.</p>
+<p>In den smaak voor kleeding, welke bij Cosette ontstaan was, en de
+gewoonte om nieuwe kleederen te dragen, die de onbekende had
+aangenomen, was een zekere overeenkomst, die Jean Valjean onaangenaam
+was. &rsquo;t Was toevallig misschien, ongetwijfeld, zeker; maar die
+toevalligheid kon gevaarlijk worden.</p>
+<p>Nooit sprak hij Cosette over dien vreemde. Op zekeren dag kon hij
+zich echter niet bedwingen en met die onbestemde wanhoop, welke
+eensklaps de ramp peilt, zeide hij haar: &bdquo;Dit jonge mensch ziet
+er zeer pedant uit!&rdquo;</p>
+<p>Een jaar vroeger, toen zij nog een klein onverschillig meisje was,
+zou zij geantwoord hebben: &bdquo;Nu, ik vind hem heel lief.&rdquo;
+Tien jaren later, met de liefde van Marius in het hart, zou zij
+geantwoord hebben: &bdquo;Pedant en ondragelijk om te zien; ge hebt
+gelijk.&rdquo;&mdash;Op het oogenblik des levens en des gevoels, waarin
+<span class="pagenum">[<a id="pb87" href="#pb87" name=
+"pb87">87</a>]</span>zij thans was, antwoordde zij enkel met de
+grootste bedaardheid: &bdquo;Dit jonge mensch!&rdquo;</p>
+<p>Alsof zij hem voor het eerst van haar leven zag.</p>
+<p>&bdquo;Hoe dom ben ik!&rdquo; dacht Jean Valjean. &bdquo;Zij had hem
+nog niet opgemerkt. Nu vestig ik er haar aandacht op.&rdquo;</p>
+<p>O eenvoud des ouderdoms! o sluwheid der jeugd!</p>
+<p>Dit is wederom een wet dier jeugdige jaren van lijden en zorgen, van
+dien levendigen strijd der eerste liefde tegen de eerste hindernissen,
+dat het meisje zich in geen strik laat vangen, terwijl de jongeling in
+alle strikken valt. Jean Valjean had tegen Marius een geheimen oorlog
+begonnen, dien Marius in de verheven domheid van zijn hartstocht en
+zijn leeftijd niet begreep. Jean Valjean legde hem een menigte
+belemmeringen in den weg; hij veranderde het uur, verwisselde van bank,
+vergat zijn zakdoek, kwam alleen in het Luxembourg; Marius liep
+blindelings in al deze strikken; en op al de vraagteekens door Jean
+Valjean op zijn weg geplant, antwoordde hij onnoozel: ja. Intusschen
+bleef Cosette in haar schijnbare onverschilligheid en onverstoorbare
+kalmte verschanst, zoodat Jean Valjean tot dit besluit kwam: Deze knaap
+is dol verliefd op Cosette; maar Cosette weet nauwelijks, dat hij
+bestaat.</p>
+<p>Desniettemin gevoelde hij in zijn hart een smartelijke ongerustheid.
+Ieder oogenblik kon het uur slaan, dat Cosette wederkeerig zou
+beminnen. Begint niet alles met onverschilligheid?</p>
+<p>Eenmaal beging Cosette een misslag, die hem deed ontstellen. Hij
+stond op van de bank na drie uur gezeten te hebben, en toen zeide zij:
+&bdquo;Nu al!&rdquo;</p>
+<p>Jean Valjean had zijn wandelingen naar het Luxembourg niet gestaakt,
+wijl hij niets bijzonders wilde doen en bovenal vreesde Cosette&rsquo;s
+aandacht te wekken; maar terwijl Cosette, in deze voor beide verliefden
+zoo zoete uren, haar glimlach naar Marius wendde, die verrukt in deze
+beschouwing verzonken was en thans in de wereld niets anders zag dan
+een aangebeden schitterend gelaat, richtte Jean Valjean glinsterende en
+vreeselijke oogen op Marius. Hij, die eindelijk gemeend had niet meer
+in staat te zijn tot een kwaadwillig gevoel, geloofde, zoodra hij
+Marius zag, weder woest en wreed te worden, en hij voelde tegen dien
+jongeling die oude holen zijner ziel zich weder openen en woelen, die
+vroeger zooveel woede bevat hadden. Het scheen hem schier, alsof
+nieuwe, onbekende kraters in hem ontstonden.</p>
+<p>Hoe! hij was d&aacute;&aacute;r, dat wezen! wat kwam hij er doen?
+Hij slingerde rond, snuffelde, spiedde, maakte plannen! hij dacht: wel,
+waarom niet? hij sloop om zijn, Valjean&rsquo;s, leven, om zijn geluk,
+ten einde het te grijpen en weg te voeren. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb88" href="#pb88" name="pb88">88</a>]</span></p>
+<p>Jean Valjean voegde er bij: Ja, dat is het! Wat zoekt hij? een
+avontuur? Wat wil hij? een minnarij? Een minnarij! en ik! Hoe! ik zal
+eerst de ellendigste der menschen zijn geweest en dan de rampzaligste,
+ik zal zestig jaren levens geknield hebben voortgesleept, alles geleden
+hebben wat te lijden is, oud geworden zijn zonder jong te zijn geweest,
+zonder familie, zonder verwanten, zonder vrouw, zonder kinderen geleefd
+hebben, iets van mijn bloed op alle steenen, op alle stammen, op alle
+palen, langs alle muren achtergelaten hebben; ik zal zachtmoedig zijn
+geweest, hoewel men hard tegen mij was, en goed, hoewel men slecht voor
+mij was; ik zal, in weerwil van alles, eindelijk weer een eerlijk man
+zijn geworden, berouw hebben gehad over het door mij bedreven kwaad, en
+het kwade hebben vergeven, dat men mij gedaan heeft, en op het
+oogenblik, dat ik beloond word, op het oogenblik, dat alles
+ge&euml;indigd is, en ik het doel bereik, op het oogenblik, dat ik heb
+wat ik wil, wat ik goed en deugdelijk betaald gewonnen heb, zal dat
+alles heengaan en verdwijnen; ik zal Cosette verliezen, mijn leven,
+mijn vreugd, mijn ziel; wijl het een jongen dwaas behaagde in het
+Luxembourg te wandelen!</p>
+<p>Toen vulden zich zijn oogen met een buitengewoon somber vuur.
+&rsquo;t Was niet meer een mensch, die een ander mensch; niet een
+vijand, die een vijand aanschouwt; &rsquo;t <span class="corr" id=
+"xd20e1867" title="Bron: wsa">was</span> een bloedhond, die een dief
+ziet.</p>
+<p>Men weet het overige. Marius bleef in zijn onzinnigheid. Zekeren dag
+volgde hij Cosette in de Westerstraat. Een anderen dag sprak hij met
+den portier. Zijnerzijds sprak de portier met Valjean, zeggende:
+&bdquo;Mijnheer, wie is toch die zonderlinge jongeling, die naar u
+vraagt?&rdquo; Den volgenden dag sloeg Jean Valjean op Marius dien
+blik, welken Marius eindelijk opmerkte. Acht dagen later was Jean
+Valjean verhuisd. Hij zwoer, dat hij geen voet meer in het Luxembourg,
+noch in de Westerstraat zou zetten. Hij keerde terug naar de straat
+Plumet.</p>
+<p>Cosette klaagde niet, zeide niets, vroeg niet, zij trachtte de reden
+hiervan niet te vernemen; zij was reeds in het tijdperk, wanneer men
+vreest, doorvorscht te worden en zich te verraden. Jean Valjean had
+niet de minste ondervinding van deze rampen, de eenige die bekoorlijk
+zijn, en de eenige welke hij niet kende; dit maakte dat hij de ernstige
+beteekenis van Cosette&rsquo;s stilzwijgendheid niet begreep. Alleen
+merkte hij op, dat zij treurig was geworden, en hij werd bedroefd.
+&rsquo;t Was wederzijdsche onervarenheid, die met elkander in strijd
+was.</p>
+<p>Eenmaal deed hij een poging. Hij vroeg Cosette:</p>
+<p>&bdquo;Wilt ge naar het Luxembourg gaan?&rdquo;</p>
+<p>Een straal verhelderde Cosette&rsquo;s bleek gezicht. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb89" href="#pb89" name="pb89">89</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Ja,&rdquo; antwoordde zij.</p>
+<p>Zij gingen er heen. Er waren drie maanden verstreken. Marius kwam er
+niet meer. Marius was er niet.</p>
+<p>Den volgenden dag vroeg Jean Valjean weder aan Cosette:</p>
+<p>&bdquo;Wilt gij naar het Luxembourg gaan?&rdquo;</p>
+<p>Zij antwoordde treurig en zacht:</p>
+<p>&bdquo;Neen.&rdquo;</p>
+<p>Deze treurigheid griefde Jean Valjean, en deze zachtheid vervulde
+hem met smart.</p>
+<p>Wat ging er om in dit nog zoo jong en reeds zoo ondoordringbaar
+gemoed? Wat was bezig er zich in te vormen? Wat gebeurde in de ziel van
+Cosette? Soms bleef Jean Valjean, in plaats van te bed te gaan, er
+naast zitten, met het hoofd in de hand en bracht den ganschen nacht
+door met zich te vragen: waar denkt Cosette aan? en met aan de dingen
+te denken, waaraan zij kon denken.</p>
+<p>O, welke smartelijke blikken wendde hij in die oogenblikken naar het
+klooster, dit kuische, heilige verblijf der engelen, dien ongenaakbaren
+ijsberg der deugd. Met welk een wanhopige verrukking aanschouwde hij
+dien kloostertuin, vol onbekende bloemen en opgesloten maagden, waar
+alle geuren en alle zielen regelrecht naar den hemel opstijgen. Hoe
+aanbad hij dat voor altoos gesloten paradijs, waaruit hij vrijwillig
+was heen gegaan, dat hij dwaselijk had verlaten. Hoe betreurde hij zijn
+zelfverloochening en zijn dwaasheid, Cosette in de wereld te hebben
+teruggebracht; arme held der opoffering, door zijn opoffering zelve
+aangetast en verslagen! Hoe dikwerf zuchtte hij: <span class="corr" id=
+"xd20e1900" title="Niet in bron">&bdquo;</span>Wat heb ik
+gedaan?&rdquo;</p>
+<p>Van dit alles merkte Cosette evenwel niets. Hij toonde haar noch
+misnoegen noch norschheid; zijn gedrag was altijd even opgeruimd en
+goedhartig. Jean Valjean was jegens haar teederder en vaderlijker dan
+ooit. Zoo iets in hem minder vreugd had kunnen aanduiden, zou het zijn
+meerdere zachtmoedigheid zijn geweest.</p>
+<p>Harerzijds kwijnde Cosette. Zij leed door de afwezigheid van Marius,
+evenzeer als zij over zijn tegenwoordigheid, zonderlingerwijze, en
+zonder er zich rekenschap van te kunnen geven, verheugd was geweest.
+Toen Jean Valjean haar niet meer op de gewone wandelingen geleidde, had
+het vrouwelijk instinct haar onduidelijk in het hart gefluisterd, dat
+zij niet moest laten blijken in het Luxembourg belang te stellen, en
+zoo zij er zich onverschillig voor betoonde, haar vader er haar weder
+heen zou voeren. Maar dagen, weken en maanden volgden elkander op. Jean
+Valjean had stilzwijgend Cosette&rsquo;s stilzwijgende goedkeuring
+aangenomen. Zij betreurde het. Het was te laat. Den <span class=
+"pagenum">[<a id="pb90" href="#pb90" name="pb90">90</a>]</span>dag, dat
+zij weder naar het Luxembourg ging, was Marius er niet meer. Marius was
+dus verdwenen. &rsquo;t Was uit. Wat te doen? Zou zij hem ooit weder
+vinden? Zij voelde een beklemming des harten, welke niets verruimde en
+die elken dag vermeerderde; zij wist niet meer of het zomer dan wel
+winter was, of het regende dan, of de zon scheen, of de vogels zongen
+of de dahlias of viooltjes bloeiden, of de tuin van het Luxembourg
+bekoorlijker dan die der Tuilerie&euml;n was, of het linnen, dat de
+waschvrouw te huis bracht, te veel of te weinig gestijfd was, of vrouw
+Toussaint haar marktgang goed of slecht gedaan had; en zij bleef
+neerslachtig, slechts aan &eacute;&eacute;n gedachte overgegeven, met
+strakken blik, als wanneer men des nachts op de donkere, diepe plaats
+staart, waar een verschijning is verdwenen.</p>
+<p>Overigens liet zij evenmin aan Jean Valjean iets anders zien dan
+haar bleekheid. Zij toonde hem immer een vriendelijk gezicht.</p>
+<p>Maar deze bleekheid was meer dan voldoende om Jean Valjean
+bekommering aan te jagen. Soms vroeg hij haar:</p>
+<p>&bdquo;Wat deert u?&rdquo;</p>
+<p>Zij antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Mij deert niets.&rdquo;</p>
+<p>En na een poos, alsof zij opmerkte dat hij insgelijks treurig was,
+hernam zij:</p>
+<p>&bdquo;Deert u iets, vader?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mij? neen,&rdquo; zeide hij.</p>
+<p>Deze twee wezens, die elkander zoo uitsluitend, met zulk een innige
+liefde bemind, en zoo lang met en door elkander geleefd hadden, leden
+nu naast elkander, de een om den ander, zonder het elkander te zeggen,
+zonder het elkander te wijten, en glimlachend.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch3.8" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Achtste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De galeiketen.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De ongelukkigste van beiden was Jean Valjean. De jeugd
+heeft zelfs in haar verdriet altijd nog een helderheid.</p>
+<p>In zekere oogenblikken leed Jean Valjean z&oacute;&oacute;veel, dat
+hij kinderachtig werd. &rsquo;t Is het eigenaardige der smart, dat zij
+de kinderlijke zijde van den mensch weder te voorschijn roept. Hij
+gevoelde ontwijfelbaar, dat Cosette hem ontging. Hij had willen
+strijden, haar tegenhouden, haar door iets uiterlijks en schitterends
+willen begoochelen. Deze gedachten, kinderachtig, <span class=
+"pagenum">[<a id="pb91" href="#pb91" name="pb91">91</a>]</span>zooals
+wij gezegd hebben, doch tevens berekenend, gaven hem en wel door haar
+kinderachtigheid, een tamelijk juist begrip omtrent den invloed van
+uiterlijke versieringen op de verbeelding van jonge meisjes. Eens zag
+hij op de straat een generaal in volle uniform te paard voorbij rijden,
+den graaf Coutard, kommandant van Parijs. Hij benijdde dien vergulden
+man, en dacht: welk een geluk zou &rsquo;t zijn dien rok te dragen;
+Cosette zou verrukt zijn, als zij hem zag; wanneer hij met Cosette aan
+den arm het hek der Tuilerie&euml;n voorbijging, zou men het geweer
+voor hem presenteeren, en dit zou voor Cosette voldoende zijn, en haar
+de gedachte van jongelieden afleiden.</p>
+<p>Een onverwachte schok paarde zich aan deze treurige gedachten.</p>
+<p>In hun afgezonderd leven, en sedert zij in de straat Plumet woonden,
+hadden zij de gewoonte aangenomen, soms het genot te smaken van de zon
+te zien opgaan, een zoete vreugd, die zoowel past voor hen die het
+leven ingaan, als voor hen die het uittreden.</p>
+<p>Een wandeling in den vroegen morgen heeft voor dengeen, die de
+eenzaamheid bemint, hetzelfde genot als eene avondwandeling, en de
+vroolijkheid der natuur bovendien. De straten zijn eenzaam, maar de
+vogels zingen. Cosette, zelve een vogel, stond gaarne &rsquo;s morgens
+vroeg op. Deze morgenwandelingen werden den vorigen avond besproken.
+Hij stelde ze voor, zij nam ze aan. Ze werden als een complot beraamd;
+men ging uit v&oacute;&oacute;r &rsquo;t nog geheel licht was, en dit
+was een van Cosettes kleine genoegens. Deze onschuldige overdrijvingen
+behagen de jeugd.</p>
+<p>Jean Valjean ging bij voorkeur, zooals men weet, naar weinig
+bezochte plaatsen, naar eenzame oorden, naar vergeten plekken. Destijds
+waren in den omtrek van Parijs armoedige velden, die schier met de stad
+verbonden waren, waar des zomers schraal koren groeide, en die in den
+herfst na den oogst het aanzien hadden, niet van gemaaid, maar van
+geplukt te zijn. Hierheen wendde zich Jean Valjean het liefst. Cosette
+verveelde er zich niet. &rsquo;t Was voor hem de eenzaamheid, voor haar
+de vrijheid. Daar was zij weder een klein meisje; zij kon er loopen,
+schier spelen; zij zette haar hoed af, beschouwde de vlinders op de
+bloemen, maar ving ze niet; zachtmoedigheid en verteedering ontstaan
+met de liefde, en de jongedochter, die een bevend en teeder ideaal in
+zich draagt, heeft medelijden met den vleugel van een vlinder. Zij
+vlocht een krans van klaprozen, welke zij op het hoofd zette, en deze
+door de zon beschenen bloemen gaven aan haar frisch blozend gelaat een
+kroon van gloeiende kolen. <span class="pagenum">[<a id="pb92" href=
+"#pb92" name="pb92">92</a>]</span></p>
+<p>Zelfs toen hun leven treurig was geworden, behielden zij de gewoonte
+dezer morgenwandelingen.</p>
+<p>Op een October-morgen, door den ongemeen fraaien herfst van 1831
+verlokt, waren zij uitgegaan en bevonden zich, toen &rsquo;t licht
+werd, bij de barri&egrave;re du Maine. &rsquo;t Was niet het
+morgenrood, &rsquo;t was de dageraad; een bekoorlijk, onbeschrijfelijk
+oogenblik: hier en daar nog eenige sterren aan den bleeken hemel; de
+aarde geheel zwart; de hemel geheel wit; een huivering door de
+grasscheuten; alom de geheimzinnige indruk der schemering. Een
+leeuwerik, die zich tusschen de sterren scheen te bevinden, zong uit de
+verbazende hoogte, en &rsquo;t was alsof deze hymne van het kleine tot
+het oneindige de onmetelijkheid bevredigde. In het oosten kwam het
+Val-de-Grace, met zijn donkere massa, scherp uit den helderen horizont
+te voorschijn; tintelend steeg Venus op achter dien dom, en geleek een
+ziel die uit een donker gebouw ontvlucht.</p>
+<p>Alles was rustig en stil; niemand was op den weg; slechts op de
+zijpaden onderscheidde men enkele werklieden, die naar hun arbeid
+gingen.</p>
+<p>Jean Valjean had zich neergezet op eenig houtwerk, dat voor het hek
+van een werf lag. Zijn blik was naar den weg gekeerd, en zijn rug naar
+het licht; hij vergat de zon, die aan &rsquo;t opgaan was; hij was in
+een dier diepe mijmeringen verzonken, die den geheelen geest innemen,
+en zelfs den blik boeien. Er zijn overdenkingen, welke den mensch als
+tusschen vier muren sluiten. Wanneer men er zich in bevindt, wordt er
+tijd vereischt om tot de aarde terug te keeren. Jean Valjean was in een
+dier mijmeringen verzonken. Hij dacht aan Cosette, aan een mogelijk
+geluk, zoo niets tusschen haar en hem kwam; aan dat licht, waarmede zij
+zijn leven vervulde, een licht dat de adem zijner ziel was. Hij was
+schier gelukkig in deze mijmering. Cosette stond naast hem, en zag de
+wolken zich rozig kleuren.</p>
+<p>Eensklaps riep Cosette: &bdquo;Vader, ginds schijnt iemand te
+naderen.&rdquo;</p>
+<p>Jean Valjean sloeg de oogen op. Cosette had gelijk.</p>
+<p>De weg die naar de oude barri&egrave;re du Maine voert, is zooals
+men weet, een verlenging der straat van S&egrave;vres, en wordt
+rechthoekig door den binnen-boulevard doorsneden. Op den hoek van den
+weg en den boulevard, ter plaatse waar zij elkander kruisen, hoorde men
+een gerucht, dat in dit uur moeielijk te verklaren was. Een verwarde,
+vormlooze massa verscheen van den boulevard op den straatweg.</p>
+<p>Het werd grooter, &rsquo;t scheen zich ordelijk te bewegen, doch
+hortend en waggelend. &rsquo;t Scheen een voertuig te zijn, doch
+<span class="pagenum">[<a id="pb93" href="#pb93" name=
+"pb93">93</a>]</span>men kon niet onderscheiden, wat er op geladen was.
+Er waren paarden, wielen, kreten, klappende zweepen. Allengs werden de
+omtrekken duidelijker, hoewel nog in schemering gehuld. &rsquo;t Was
+inderdaad een voertuig, dat van den boulevard op den weg was gekomen en
+de barri&egrave;re naderde, waar Jean Valjean zat; een tweede, van
+&rsquo;t zelfde voorkomen, volgde, toen een derde, toen een vierde,
+zeven voertuigen kwamen achtereenvolgens om den hoek te voorschijn; de
+koppen der paarden raakten het achterdeel der vooruitrijdende wagens.
+Gestalten bewogen zich op de karren, men zag in de schemering iets
+flikkeren als waren er bloote sabels, men hoorde een gerammel als van
+ketens; het naderde, de stemmen werden luider; &rsquo;t was iets
+ontzettends, alsof het uit de spelonk der droomen kwam.</p>
+<p>Allengs werden de vormen duidelijker tusschen het geboomte, hoewel
+ze nog bleek als schimmen bleven; de langzaam rijzende morgen wierp een
+vaal schijnsel op dit tevens doodelijk en levend gekrioel, de hoofden
+der gestalten werden doodshoofden.</p>
+<p>&rsquo;t Waren zeven rijtuigen, die achter elkander over den weg
+reden. De zes eerste waren van een zonderlingen bouw. &rsquo;t Waren
+een soort van ladders op twee wielen, welke ladders vooraan de boomen
+vormden. Iedere wagen of liever ieder dezer ladders was met vier
+paarden achter elkander bespannen. Op deze ladders werden zonderlinge
+menschentrossen voortgesleept. In het halfduister zag men deze menschen
+niet, men vermoedde ze. Daar waren er vier-en-twintig op ieder
+voertuig, twaalf aan iedere zijde, met den rug tegen elkander, met het
+gezicht naar den voorbijganger, met afhangende beenen; aldus togen die
+menschen voort. Achter hun rug was iets dat klonk, een keten, en aan
+hun hals iets dat glinsterde, een halsboei. Ieder had een
+afzonderlijken halsboei, maar de keten was voor allen, zoodat deze
+vier-en-twintig menschen, wanneer zij van het voertuig kwamen en
+voortgingen, door een onverbiddelijke eenheid werden samengebonden, en
+over den grond, met de keten als ruggegraat, ongeveer als een
+duizendpoot moesten voortkruipen. Op ieder rijtuig stond
+v&oacute;&oacute;r en ook achter een <span class="corr" id="xd20e1971"
+title="Bron: aan">man</span>, van welke beiden ieder een der einden van
+den keten onder zijn voeten had. De halsboeien waren vierkant. Het
+zevende voertuig was een groote vrachtwagen zonder huif, met vier
+wielen en zes paarden, waarop een hoop ijzeren ketels en pannen,
+fornuizen en ketens, waartusschen eenige geknevelde menschen lagen
+uitgestrekt, die ziek schenen. Deze geheel open wagen was voorzien van
+vervallen horden, die tot de voormalige strafpleging schenen gediend te
+hebben. <span class="pagenum">[<a id="pb94" href="#pb94" name=
+"pb94">94</a>]</span></p>
+<p>Deze voertuigen hielden het midden van den weg. Aan beide zijden
+gingen, in een dubbele rij, wachten met eerlooze gezichten, en met
+driekante hoeden op &rsquo;t hoofd als de soldaten van het Directoire;
+zij droegen gescheurde, smerige uniformrokken van invaliden en half
+grijze en blauwe havelooze pantalons, wijders roode epauletten, gele
+bandeliers, korte sabels, geweren en stokken; zij geleken trosboeven.
+Deze sbirren schenen uit het uitvaagsel der bedelaars te bestaan, met
+het gezag van den beul. Hij, die hun chef scheen, hield een postzweep
+in de hand.</p>
+<p>Al deze, in de morgenschemering onduidelijke, bijzonderheden werden
+meer en meer zichtbaar, naarmate de dag helderder werd.
+V&oacute;&oacute;r en achter den wagentrein reden gendarmes te paard
+statig met de sabel in de hand.</p>
+<p>Deze trein was zoo lang, dat toen het eerste voertuig reeds bij de
+barri&egrave;re was, het laatste nauwelijks den boulevard verlaten
+had.</p>
+<p>Een menigte menschen, met die onbegrijpelijke snelheid te zamen
+gekomen, als dit te Parijs immer geschiedt, verdrongen elkaar aan beide
+zijden van den weg, om te zien.</p>
+<p>De mannen op de voertuigen lieten zich zwijgend hotsen. Zij waren
+blond van de morgenkoude. Allen droegen linnen broeken en klompen aan
+de bloote voeten. Het overige hunner kleeding was naar de luim der
+armoede. Hun plunje was van de afschuwelijkste tegenstrijdigheid; niets
+is treuriger dan een harlekijn in lompen. Gedeukte hoeden, geteerde
+petten, vuile wollen mutsen, en naast de boezeroen den zwarten rok met
+gaten in de ellebogen, verscheidenen droegen vrouwenhoeden; anderen een
+mand op het hoofd; men zag harige borsten, en door de scheuren der
+plunje onderscheidde men tatoueeringen; liefdetempels, vlammende
+harten, cupido&rsquo;s. Ook kwaadzeer en boosaardige puisten. Twee of
+drie hunner lieten, als op een stijgbeugel, hun voeten rusten op een
+van stroo gedraaid touw, dat onder hen aan de dwarshouten van het
+voertuig was gehecht. Een hunner had iets in de hand en bracht het aan
+den mond, dat een zwarte steen geleek, waarop hij beet; &rsquo;t was
+brood, dat hij at. Aller oogen waren droog; dof of flikkerend van een
+heilloos licht. De geleiders vloekten, de geboeiden spraken geen woord;
+nu en dan hoorde men een stokslag op de ruggen of hoofden vallen;
+sommigen dier lieden geeuwden; de lompen, die zij droegen, waren
+afzichtelijk; de beenen hingen, de schouders schommelden, de hoofden
+stieten tegen elkander, de ijzers rammelden, de oogen vlamden wild; de
+vuisten balden zich of openden zich krachteloos als de handen van
+dooden; achter den trein schreeuwde en lachte een troep kinderen.
+<span class="pagenum">[<a id="pb95" href="#pb95" name=
+"pb95">95</a>]</span></p>
+<p>Deze rij voertuigen, wat ze ook ware, had een treurig aanzien.
+Morgen, binnen een uur, kon het stortregenen, en weder en weder
+stortregenen, zoodat de havelooze plunje doornat moest worden; en
+eenmaal nat zijnde, konden deze lieden zich niet drogen, en ijskoud
+zich niet verwarmen; hun door en door natte linnen broeken zouden aan
+hun huid kleven, het water hun klompen vullen, de zweepslagen zouden
+het klappertanden niet kunnen beletten, de keten zou steeds aan den
+hals geklemd zijn, hun voeten zouden steeds hangen. &rsquo;t Was
+onmogelijk, niet te sidderen bij den aanblik dezer aldus geboeide
+menschen, die bewegingloos aan de koude herfstvlagen, aan den regen,
+aan den noordenwind, aan al de stormen der lucht, even als boomen en
+steenen, waren blootgesteld.</p>
+<p>De stokslagen spaarden zelfs de zieken niet, die met koorden
+gekneveld, bewegingloos op het zevende voertuig lagen, en welke men
+daar als met ellende gevulde zakken, scheen neergeworpen te hebben.</p>
+<p>Eensklaps kwam de zon te voorschijn; de krachtige morgenstraal
+schoot uit en &rsquo;t was, alsof hij al deze woeste hoofden deed
+gloeien; er brak een brand van vreeselijk gelach, gevloek en gezang
+uit. Het breede horizontale licht doorsneed de rij in twee&euml;n,
+verlichtte de hoofden en rompen, en liet de voeten en de wielen in de
+duisternis. De gedachten verschenen op de gezichten; &rsquo;t was een
+vreeselijk oogenblik: duivels werden zichtbaar, wier maskers afgevallen
+waren, woeste zielen geheel bloot. Hoewel verlicht was deze hoop
+duister. Sommigen, die op hun wijze vroolijk waren, hadden in den mond
+penneschachten, waaruit zij op de menigte, bij voorkeur op de vrouwen,
+ongedierte bliezen; het morgenrood deed deze erbarmelijke gestalten in
+de donkere schaduwen scherp uitkomen; geen dier wezens, dat niet door
+de ellende misvormd was; &rsquo;t was zoo afschuwelijk, dat het den
+glans der zon in bliksemvuur scheen te veranderen. De mannen op het
+voertuig, dat den trein opende, hadden een lied aangeheven en zongen
+met oorverdoovend geweld en woeste vroolijkheid een destijds beroemd
+liedje van Desaugiers <i>la Vestale</i>; de boomen trilden treurig; op
+de dwarswegen luisterden de burgers met dom vermaak naar deze
+zedenlooze woorden, die door spoken gezongen werden.</p>
+<p>Allerlei ellende was in dezen trein als in een chaos gemengd; men
+zag er den gezichtshoek van alle dieren, grijsaards en jongelingen,
+kale hoofden, grijze baarden, de afschuwelijkste onbeschaamdheid,
+tartende onderwerping, wilde opwellingen, bespottelijke houdingen,
+hoofden als van meisjes met krullen langs de slapen, kinderlijke
+gezichten en daarom te afschuwelijker, <span class="pagenum">[<a id=
+"pb96" href="#pb96" name="pb96">96</a>]</span>gezichten als
+doodshoofden waaraan niets dan de dood ontbrak. Op het eerste rijtuig
+zag men een neger, die misschien slaaf was geweest en de verschillende
+ketens vergelijken kon. De vreeselijke gelijkheid der schande was over
+deze hoofden gegaan; in die diepte van uiterste verlaging waren allen
+gezonken, en de onwetendheid in wezenloosheid veranderd, was de gelijke
+van de schranderheid, tot wanhoop gebracht. Er was geen keuze mogelijk
+tusschen deze lieden, die voor den blik verschenen als het uitgeworpene
+van het slijk. &rsquo;t Was blijkbaar, dat de bestuurder van dezen
+onreinen troep, ze niet in klassen verdeeld had. Zij waren geboeid en
+gekoppeld, waarschijnlijk naar alphabetische volgorde, en alzoo verward
+dooreen op deze voertuigen geladen. Maar alle groepen van
+afschuwelijkheden vormen een geheel; iedere optelling van ongelukkigen
+geeft een totaal; uit iedere keten kwam een gemeenschappelijke ziel te
+voorschijn en ieder voertuig had zijn bijzondere physionomie. Naast het
+voertuig dat zong, was er een dat brulde; een derde bedelde; men zag er
+een dat knarsetandde; een ander dreigde de voorbijgangers; een ander
+lasterde God; het laatste zweeg als het graf. Dante zou gemeend hebben,
+de zeven kringen der hel in beweging te zien. Het was de akelige tocht
+der veroordeelden naar de strafplaats, niet op den vreeselijken,
+vlammenden wagen der Apokalypsis, maar, vreeselijker, op de kar naar
+het galgenveld.</p>
+<p>Een der wachters, die een haak aan zijn stok had, maakte nu en dan
+een beweging, alsof hij in dien menschelijken vuilnishoop roerde. Onder
+de toeschouwers was eene oude vrouw, die een vijfjarig knaapje met den
+vinger deze lieden aanwees en zeide: &bdquo;Deugniet, neem daar een les
+aan.&rdquo;</p>
+<p>Toen het gezang en gevloek erger werden, klapte degene die de
+kapitein van het escorte scheen met zijn zweep, en bij dit sein viel
+een vreeselijke hagelbui van doffe, in den blinde toegebrachte
+stokslagen op de zeven voertuigen; velen brulden en schuimbekten,
+&rsquo;t geen &rsquo;t gejuich der toegesnelde straatjongens
+verdubbelde; een zwerm vliegen op deze wonden.</p>
+<p>Het oog van Jean Valjean was schrikbarend geworden. Het was geen oog
+meer, het was die glazige diepte, welke bij sommige ongelukkigen den
+blik vervangt, die onbewust schijnt van de wezenlijkheid en waarin de
+weerkaatsing der ontzetting vlamt. Hij zag geen voorwerp, hij was onder
+den druk van een visioen. Hij wilde opstaan, vluchten, ontsnappen; maar
+hij kon geen voet verzetten. Soms wordt men aangegrepen en vastgehouden
+door de dingen welke men ziet. Hij was als vastgenageld, versteend,
+wezenloos, en vroeg zich in een verwarden, onuitsprekelijken angst af,
+wat deze spookachtige verschijning <span class="pagenum">[<a id="pb97"
+href="#pb97" name="pb97">97</a>]</span>beteekende en waaruit deze hel
+kwam, die hem vervolgde. Eensklaps sloeg hij de hand aan zijn hoofd, de
+gewone beweging van hen in wie plotseling het geheugen wederkeert; hij
+herinnerde zich, dat deze weg de gewone weg was, langs welken de
+galeiboeven werden vervoerd, en men dezen omweg gewoonlijk maakte om de
+ontmoetingen met het hof te vermijden, die op den weg van Fontainebleau
+elk oogenblik mogelijk waren, en dat hij vijfendertig jaren geleden
+deze zelfde barri&egrave;re was doorgegaan.</p>
+<p>Cosette was, hoewel op andere wijze, niet minder ontsteld. Zij
+begreep niet, de adem ontbrak haar; wat zij zag scheen haar onmogelijk,
+eindelijk riep zij:</p>
+<p>&bdquo;Vader, wat is er toch op deze wagens?&rdquo;</p>
+<p>Jean Valjean antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Tuchtelingen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waar gaan zij heen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Naar het bagno.&rdquo;</p>
+<p>Op dit oogenblik voegden zich juist bij de stokslagen, door
+honderden handen ijverig toegedeeld, slagen met het plat der sabels,
+&rsquo;t geen een woedende bui van sabel- en stokslagen veroorzaakte;
+de tuchtelingen bogen zich, een afschuwelijke gehoorzaamheid volgde op
+de straf en allen zwegen met blikken als van geketende wolven. Cosette
+beefde over al haar leden; zij hernam: &bdquo;Vader, zijn deze wezens
+werkelijk nog menschen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Somtijds,&rdquo; zei de ongelukkige.</p>
+<p>&rsquo;t Was inderdaad de galeiboeven-keten, die v&oacute;&oacute;r
+&rsquo;t aanbreken van den dag Bic&ecirc;tre had verlaten en den weg
+van Mans insloeg, om Fontainebleau te vermijden, waar zich toen
+&rsquo;t hof bevond. Deze omweg verlengde de schrikkelijke reis met
+drie of vier dagen, maar om de koninklijke personen het gezicht van
+zulke folteringen te besparen, mocht men haar wel verlengen.</p>
+<p>Jean Valjean kwam zeer neerslachtig te huis. Zulke ontmoetingen zijn
+schokken; en de herinnering, welke zij achterlaten, heeft gelijkenis
+met een aardbeving.</p>
+<p>Toen Jean Valjean met Cosette naar de Babelstraat wederkeerde,
+merkte hij overigens niet op, dat zij hem meerdere vragen deed
+aangaande hetgeen zij gezien hadden; misschien was hij te diep in zijn
+verslagenheid verzonken om haar woorden te hooren en haar te
+antwoorden. Maar des avonds, toen Cosette hem verliet om naar bed te
+gaan, hoorde hij haar halfluid en als bij zich zelve zeggen:
+&bdquo;Mijn Hemel! mij dunkt, dat, zoo ik een dier menschen ontmoette,
+ik zou sterven, enkel door hem van nabij te zien!&rdquo;</p>
+<p>Gelukkig waren er toevallig, den dag na dit treurig voorval, bij
+gelegenheid van ik weet niet welke offici&euml;ele plechtigheid,
+<span class="pagenum">[<a id="pb98" href="#pb98" name=
+"pb98">98</a>]</span>feesten te Parijs, een revue op het Marsveld,
+wedstrijd op de Seine, spelen in de Champs Elys&eacute;es, vuurwerk aan
+den boog der Etoile, algemeene illuminatie. Jean Valjean deed zich
+geweld aan, en geleidde haar naar deze vermakelijkheden, om haar de
+herinnering aan den vorigen dag te doen vergeten, en onder het vroolijk
+gewoel van geheel Parijs het afschuwelijke uit te wisschen, dat haar
+was voorbijgegaan<span class="corr" id="xd20e2035" title=
+"Niet in bron">.</span> De revue, welke het feest kruidde, deed
+natuurlijk al de uniformen voor den dag komen; Jean Valjean trok ook
+zijn uniform van nationale garde aan, schier met het heimelijk gevoel
+van iemand, die zich verbergt. Overigens scheen het doel dier wandeling
+bereikt: Cosette, die het zich ten wet stelde steeds den zin haars
+vaders te doen en voor wie overigens alle vertooningen nieuw waren, nam
+deze uitspanning aan, met de ongedwongen en luchthartige
+vriendelijkheid der jeugd, en betoonde zich in haar oordeel niet al te
+streng omtrent de vreugde van hetgeen men een openbaar feest noemt;
+zoodat Jean Valjean mocht gelooven, dat hij in zijn oogmerk geslaagd
+was en geen spoor meer van de afschuwelijke verschijning bij haar
+achterbleef.</p>
+<p>Eenige dagen later, op een ochtend, dat de zon heerlijk scheen, en
+beiden op de stoep van den tuin stonden&mdash;wederom een inbreuk op de
+regels, welke Jean Valjean zich scheen opgelegd te hebben, en tegen de
+gewoonte van Cosette, die de droefgeestigheid haar had doen aannemen,
+die nl. van in haar kamer te blijven&mdash;Cosette, in ochtendgewaad,
+in dat neglig&eacute; van het vroege morgenuur, &rsquo;t welk de jonge
+meisjes zoo liefelijk omhult en een wolkje om een ster schijnt, nog
+blozend van den gerusten slaap, vriendelijk aanschouwd door den
+verteederden grijsaard, ontbladerde een madeliefje. Cosette kende het
+lieve spreukje niet: &bdquo;ik bemin u, een weinig,
+hartstochtelijk&rdquo; enz.; wie zou &rsquo;t haar geleerd hebben? Zij
+speelde met het bloempje werktuiglijk, onschuldig, zonder te beseffen,
+dat zij door een madeliefje te ontbladeren een hart verscheurde. Zoo er
+een vierde gratie ware, de droefgeestigheid genoemd, en deze
+glimlachte, zou zij &rsquo;t beeld dezer gratie vertoond hebben. Jean
+Valjean was verrukt, toen hij haar kleine vingers met het bloempje zag
+spelen en vergat alles in den glans dien het meisje omgaf. Een
+roodborstje tjilpte in het naaste bosschage. Witte wolkjes dreven zoo
+vroolijk in de lucht, dat het scheen als waren zij zoo even in vrijheid
+gesteld. Cosette ontbladerde steeds ijverig haar bloempje; zij scheen
+aan iets te denken! &rsquo;t moest iets aangenaams zijn; eensklaps
+draaide zij langzaam het hoofd op de schouders om, met de sierlijke
+bedaardheid van de zwaan en zeide tot Jean Valjean: &bdquo;Vader, wat
+is toch het bagno?&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb99" href=
+"#pb99" name="pb99">99</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek IV.</h2>
+<h2 class="main">Hulp van beneden kan soms hulp van boven zijn.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb101" href="#pb101" name=
+"pb101">101</a>]</span>
+<div id="ch4.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Uitwendige verwonding, inwendige genezing.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Trapswijze verduisterde zich alzoo hun leven.</p>
+<p>Hun bleef echter nog een afleiding over, die vroeger een geluk was
+geweest, namelijk brood te brengen aan hen die hongerden, en kleederen
+aan hen die ko&ucirc; leden. Bij dit bezoek der armen, waarbij Cosette
+dikwerf Jean Valjean vergezelde, hervonden zij eenige overblijfselen
+hunner vorige verrukking; vaak, wanneer het een goede dag was geweest,
+wanneer veel nood gelenigd was, en vele kleine kinderen verkwikt en
+verwarmd waren, was Cosette des avonds eenigszins vroolijk. &rsquo;t
+Was in dezen tijd, dat zij Jondrette in zijn armoedig verblijf
+bezochten.</p>
+<p>Den dag na dat bezoek verscheen Jean Valjean des morgens in het
+paviljoen even bedaard als gewoonlijk, maar met een groote, zeer
+ontstoken, boosaardige wonde aan den linkerarm, welke een brandwonde
+scheen, en die hij zoo goed mogelijk verklaarde. Deze wonde
+veroorzaakte, dat hij langer dan een maand de koorts had en niet
+uitging. Hij wilde geen heelmeester. Toen Cosette hierop bij hem
+aandrong, zeide hij: Roep den hondendokter.</p>
+<p>Cosette verbond hem &rsquo;s morgens en &rsquo;s avonds met zulk een
+hemelschen glimlach en met zulk een engelachtige vreugde, hem nuttig te
+kunnen zijn, dat Jean Valjean zijn vroeger geluk voelde terugkeeren en
+zijn vrees en angst verdwijnen, en Cosette aanschouwende, zeide hij:
+&bdquo;O welk een gelukkige wond! Welk een goed kwaad!&rdquo;</p>
+<p>Cosette had, bij de ongesteldheid van haar vader, het paviljoen
+verlaten en weder liefde voor de kleine woning en de achterplaats
+opgevat. Schier den ganschen dag bracht zij bij Jean Valjean door, en
+las hem uit de boeken, welke hij verkoos. Meestal waren &rsquo;t
+reisbeschrijvingen. Jean Valjean was als herboren; zijn geluk herleefde
+als met nieuwen glans; het Luxembourg, <span class="pagenum">[<a id=
+"pb102" href="#pb102" name="pb102">102</a>]</span>de onbekende jonge
+sluiper, Cosette&rsquo;s verkoeling, al deze wolken zijner ziel
+verdwenen. Hij zeide zelfs bij zich zelven: &bdquo;Ik heb mij dit alles
+slechts verbeeld; ik ben een oude dwaas.&rdquo;</p>
+<p>Zijn geluk was zoo groot, dat de schrikkelijke, onverwachte
+ontmoeting der Th&eacute;nardiers, in het verblijf van Jondrette, om
+zoo te zeggen, bij hem was neergegleden. &rsquo;t Was hem gelukt te
+ontsnappen; zijn spoor was verloren, wat kon hem het overige schelen!
+hij dacht er slechts aan, deze ellendigen te beklagen. Nu waren zij in
+de gevangenis en buiten staat voortaan te schaden, dacht hij; maar welk
+een beklagenswaardige familie in nood en ellende!</p>
+<p>Van de afschuwelijke verschijning aan de barri&egrave;re du Maine
+had Cosette niet meer gesproken.</p>
+<p>In &rsquo;t klooster had zuster St. Mechtilde Cosette muziek
+geleerd. Cosette had de stem van een nachtegaal, die eene ziel bezat,
+en soms zong zij des avonds in het eenvoudig kamertje van den gekwetste
+treurige liederen, die Jean Valjean opvroolijkten.</p>
+<p>De lente kwam, de tuin was in dat jaargetijde zoo heerlijk, dat Jean
+Valjean tot Cosette zeide: &bdquo;Gij komt bijna niet meer in den tuin;
+ga er wandelen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zooals ge wilt, vader,&rdquo; zei Cosette.</p>
+<p>En om haar vader te gehoorzamen, hervatte zij de wandelingen in haar
+tuin, meestal alleen, want, zooals gezegd is, kwam Jean Valjean,
+waarschijnlijk uit vrees van door het hek gezien te worden, er schier
+nooit.</p>
+<p>De wonde van Jean Valjean was een afleiding geweest.</p>
+<p>Toen Cosette zag, dat haar vader minder pijn had, dat hij genas en
+gelukkig scheen, gevoelde zij zich zoo tevreden, dat zij &rsquo;t zelfs
+niet eens opmerkte, zoo zacht en natuurlijk was dit gekomen. &rsquo;t
+Was bovendien Maart, de dagen werden langer, de winter ging voorbij; de
+winter neemt altijd iets van onze treurigheden mede; toen kwam April,
+die morgenstond van den zomer, frisch als iedere dageraad, vroolijk als
+de kindsheid; soms een weinig schreiend gelijk een pasgeboren kind, dat
+zij ook is. De natuur heeft in die maand een bekoorlijk licht, dat uit
+den hemel, uit de wolken, uit de boomen, uit de weiden, uit de bloemen
+in het hart van den mensch overgaat.</p>
+<p>Cosette was nog te jong om door die vreugd van April, welke haar
+geleek, niet doordrongen te worden. Ongemerkt en zonder dat zij er aan
+dacht verdween de duisternis uit haar gemoed. In de lente is &rsquo;t
+licht in de treurige harten, evenals &rsquo;t op den middag licht is in
+de kelders. Cosette was zelfs niet zeer treurig meer. &rsquo;t Was
+inderdaad zoo, maar zij sloeg er geen acht op. Des morgens tegen tien
+uren, na het ontbijt, wanneer <span class="pagenum">[<a id="pb103"
+href="#pb103" name="pb103">103</a>]</span>&rsquo;t haar gelukt was haar
+vader voor een kwartier mede naar den tuin te troonen, en zij met hem
+op de stoep in de zon wandelde, terwijl ze zijn gekwetsten arm in den
+haren hield, lette zij er niet op, dat zij telkens lachte en gelukkig
+was.</p>
+<p>Jean Valjean was verrukt, haar weder blozend en opgeruimd te zien
+worden.</p>
+<p>&bdquo;O, welk een gelukkige wonde!&rdquo; herhaalde hij zacht.</p>
+<p>En hij was den Th&eacute;nardiers dankbaar.</p>
+<p>Toen zijn wonde genezen was, begon hij weder zijn eenzame
+wandelingen in den schemeravond.</p>
+<p>Men zou zich vergissen, zoo men meende, dat men op deze wijze lang
+alleen in de onbewoonde streken van Parijs kan wandelen, zonder eenig
+avontuur te ontmoeten.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch4.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">&rsquo;t Is voor moeder Plutarchus niet moeielijk een
+verschijnsel te verklaren.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Op zekeren avond had de kleine Gavroche niet gegeten;
+hij herinnerde zich, dat hij ook den vorigen middag niet had gegeten;
+dat werd onaangenaam. Hij besloot een poging te doen om zich een
+avondmaal te bezorgen. Hij ging dus voorbij la Salpetri&egrave;re, naar
+eenzame plaatsen, waar het best iets te vinden is; waar niemand is,
+vindt men iets. Hij kwam aan eenige huizen, die hem het dorp Austerlitz
+schenen te zijn.</p>
+<p>Op een zijner vroegere tochten had hij hier een ouden tuin
+opgemerkt, bewoond door een oud man en een oude vrouw, en in dien tuin
+een tamelijk goeden appelboom. Naast dien appelboom stond een fruithok,
+dat slecht gesloten was en waar gemakkelijk een appel was te kapen. Een
+appel is een avondmaal, een appel is het leven. Wat Adam deed verloren
+gaan, kon Gavroche redden. Langs den tuin liep een eenzame ongeplaveide
+straat, tusschen struikgewas, in afwachting dat er huizen zouden komen;
+een heg scheidde haar van den tuin.</p>
+<p>Gavroche ging naar dien tuin; hij vond de straat terug, herkende den
+appelboom, en het fruithok daarnaast; onderzocht de heg, die hij
+gemakkelijk kon overspringen. De avond daalde, geen kat was in de
+straat, &rsquo;t oogenblik was gunstig. Gavroche wilde juist over de
+heg gaan, maar bleef plotseling staan. In den tuin werd gesproken.
+Gavroche tuurde door de heg.</p>
+<p>Twee schreden van hem, aan gene zijde van de heg, juist ter plaatse
+waar hij bij zijn overklimming zou terecht zijn gekomen, <span class=
+"pagenum">[<a id="pb104" href="#pb104" name="pb104">104</a>]</span>lag
+een steen, die voor bank diende en waarop de oude huurder van den tuin
+zat. Een oude vrouw stond voor hem. Deze bromde. Gavroche luisterde
+nieuwsgierig.</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer Mabeuf!&rdquo; zei de oude vrouw.</p>
+<p>&bdquo;Mabeuf!&rdquo; dacht Gavroche, &bdquo;een grappige
+naam!&rdquo;</p>
+<p>De aangesproken oude man verroerde zich niet. De oude vrouw
+herhaalde:</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer Mabeuf!&rdquo;</p>
+<p>De grijsaard antwoordde eindelijk, zonder de oogen op te slaan:</p>
+<p>&bdquo;Wat is er, moeder Plutarchus?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Moeder Plutarchus!&rdquo; dacht Gavroche, &bdquo;weder een
+grappige naam.&rdquo;</p>
+<p>Moeder Plutarchus hernam, en de oude man was gedwongen in een
+gesprek te treden:</p>
+<p>&bdquo;De huisheer is ontevreden.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waarom?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge zijt hem drie kwartalen huur schuldig.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Na drie maanden zal ik hem vier kwartalen schuldig
+zijn.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hij zegt dat hij u uit het huis zal laten zetten.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik zal gaan.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;De groentevrouw wil betaald worden. Zij wil geen brandhout
+meer geven. Wat zullen wij van den winter stoken? Wij zullen geen hout
+hebben.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wij hebben de zon.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;De slachter wil niet meer borgen; hij wil geen vleesch meer
+leveren.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dat komt heel goed. Mijn spijsvertering is slecht en het
+vleesch voor mij te zwaar.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat zullen wij dan eten?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Brood.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;De bakker wil iets op rekening betaald hebben, en zegt: geen
+geld, geen brood.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Goed.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat zullen wij dus eten?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;De appels van den appelboom.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Maar, mijnheer, men kan toch zonder geld niet
+leven.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik heb het niet.&rdquo;</p>
+<p>De oude vrouw verwijderde zich, de grijsaard bleef alleen. Hij gaf
+zich aan zijn gedachten over. Ook Gavroche dacht. &rsquo;t Was bijna
+donker.</p>
+<p>Het eerste resultaat van Gavroches overdenking was, dat hij, in
+plaats van over de heg te klimmen, er zich tegen legde. Onder aan de
+heg vormden de takken een kleine holte.</p>
+<p>Zie! dacht Gavroche, een volmaakte bedstede; en hij kroop
+<span class="pagenum">[<a id="pb105" href="#pb105" name=
+"pb105">105</a>]</span>er in. Hij lag met den rug schier tegen de bank
+van mijnheer Mabeuf, en hoorde den tachtigjarige ademen.</p>
+<p>In plaats van te eten, poogde hij nu te slapen.</p>
+<p>&rsquo;t Was een hazenslaap, met &eacute;&eacute;n oog open.
+Sluimerende bleef Gavroche opmerken.</p>
+<p>De heldere schemering van den hemel viel op de aarde, en de straat
+vormde een vale streep tusschen twee donkere heggen. Eensklaps
+verschenen in die schemerachtige streep twee donkere gestalten. De eene
+ging vooruit, de andere volgde op eenigen afstand.</p>
+<p>&bdquo;Daar komen er twee,&rdquo; bromde Gavroche.</p>
+<p>De eerste gestalte scheen een oud, gebogen, peinzend burgerman, meer
+dan eenvoudig gekleed, die uithoofde van zijn ouderdom langzaam ging,
+en een avondwandeling scheen te doen.</p>
+<p>De tweede gestalte was recht, stevig en slank. Zij regelde haar stap
+naar dien van de eerste; maar in de vrijwillige langzaamheid van haar
+gang erkende men lenigheid en vlugheid. Deze gestalte had, bij iets
+schuws en verontrustends, de volkomene houding van &rsquo;t geen men
+destijds een elegant noemde; de hoed had een goeden vorm, de zwarte jas
+was van nieuw-modischen snit, waarschijnlijk van goed laken, en sloot
+net om het lijf. Het hoofd was met een zekere fiere bevalligheid
+opgericht, en onder den hoed merkte men in het schemerlicht een bleek
+jongelingsgelaat. Hij had een roos in den mond. Gavroche kende deze
+tweede gestalte zeer goed; &rsquo;t was Montparnasse.</p>
+<p>Van de andere had hij niets kunnen zeggen, dan dat &rsquo;t een
+eenvoudig oud man was.</p>
+<p>Gavroche legde zich dadelijk op de loer. De eene dezer twee
+wandelaars had duidelijk bedoelingen jegens den anderen. Gavroche was
+goed geplaatst om te zien wat er gebeuren zou. Zijn
+&bdquo;bedstede&rdquo; was zeer van pas een schuilhoek geworden.</p>
+<p>Dat Montparnasse op zulk een uur, in zulk een streek, ter jacht
+ging, was iets gevaarlijks. Gavroche voelde zijn straatjongenshart
+bewogen van medelijden met den ouden man. Wat te doen? Zou hij
+tusschenbeide treden? Zou de eene zwakke den anderen zwakke helpen!
+Montparnasse zou er om lachen. Gavroche verheelde het zich niet, dat
+beiden, de oude man en de knaap, voor den vreeselijken achttienjarigen
+bandiet kinderspel waren.</p>
+<p>Terwijl Gavroche overlegde, had plotseling de aanval op een
+afschuwelijke wijze plaats; een aanval van den tijger op het schaap,
+een aanval der spin op de vlieg. Eensklaps wierp Montparnasse de roos
+weg, sprong op den grijsaard toe, vatte <span class="pagenum">[<a id=
+"pb106" href="#pb106" name="pb106">106</a>]</span>hem in zijn das en
+drukte hem met alle kracht. Gavroche had moeite een kreet te bedwingen.
+Een oogenblik later lag een der mannen onder den anderen, hijgend,
+reutelend, spartelend, terwijl een marmeren knie zijn borst drukte.
+Maar &rsquo;t was niet juist zooals Gavroche verwacht had; want op den
+grond lag Montparnasse en op hem de oude man. Dat alles gebeurde op
+slechts korten afstand van Gavroche.</p>
+<p>De oude man had den stoot ontvangen en dien teruggegeven, en wel zoo
+geducht, dat in een oogenblik de aanvaller en de aangevallene van rol
+veranderd waren.</p>
+<p>Dit is een dappere invalide, dacht Gavroche.</p>
+<p>En hij kon niet laten in de handen te klappen. Maar deze toejuiching
+was nutteloos; zij bereikte het oor van geen der beide strijders, die
+met elkander worstelend en wederzijds verdoofd, beiden hijgden en
+zwoegden.</p>
+<p>Er ontstond een pauze. Montparnasse hield op zich te verweren, en
+Gavroche vroeg bij zich zelven: &bdquo;Is hij dood?&rdquo;</p>
+<p>De oude man had geen woord gezegd, geen kreet geslaakt. Hij richtte
+zich op, en Gavroche hoorde hem tot Montparnasse zeggen:</p>
+<p>&bdquo;Sta op!&rdquo;</p>
+<p>Montparnasse stond op, maar de oude man hield hem vast. Montparnasse
+had de vernederende, maar woedende houding van een wolf, die door een
+schaap was gebeten. Gavroche tuurde en luisterde, en deed moeite om
+zijn gezicht door zijn gehoor te versterken. Hij had een ongelooflijken
+schik.</p>
+<p>Hij werd beloond voor zijn beangste nieuwsgierigheid. Hij kon de
+volgende samenspraak opvangen, welke in de duisternis iets sombers had.
+De oude man vroeg, Montparnasse antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Hoe oud zijt ge?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Negentien jaar.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Gij zijt sterk en gezond. Waarom werkt ge niet?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dit verveelt mij.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat is uw beroep?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nietsdoener.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Spreek ernstig. Kan er iets voor u gedaan worden? Wat wilt ge
+zijn?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dief!&rdquo;</p>
+<p>Er ontstond een pauze. De grijsaard scheen diep in gedachten. Hij
+stond bewegingloos en hield Montparnasse steeds vast. Ieder oogenblik
+deed de sterke, vlugge, jonge bandiet zijsprongen, als een in den strik
+gevangen dier. Hij stiet, trok, beproefde den ouden man een been te
+lichten en poogde te ontsnappen. De grijsaard scheen er geen acht op te
+slaan en hield hem met <span class="pagenum">[<a id="pb107" href=
+"#pb107" name="pb107">107</a>]</span>&eacute;&eacute;ne hand vast, met
+de onbezorgde overtuiging van een overwegende kracht.</p>
+<p>De oude man bleef eenigen tijd in gedachten, en aanschouwde
+Montparnasse met strakken blik; toen verhief hij zacht de stem in de
+duisternis, waarin zij zich bevonden, en sprak de volgende plechtige
+woorden, van welke Gavroche geen woord ontging:</p>
+<p>&bdquo;Mijn zoon, gij treedt uit luiheid in het moeielijkste leven
+dat bestaat. Ha! gij zegt een nietsdoener te zijn! bereid u liever tot
+den arbeid. Hebt ge ooit dit vreeselijk werktuig gezien, dat men een
+pletmolen noemt? Men moet er zich wel voor in acht nemen, &rsquo;t is
+een geniepig, wreed ding; zoo het slechts een punt van uw rok vat, gaat
+ge er geheel in. Deze machine is de ledigheid. Keer terug, terwijl het
+nog tijd is, en red u! &rsquo;t Is anders te laat! spoedig zult ge door
+het raderwerk gevat zijn. Zoo ge eenmaal gegrepen zijt, is er geen hoop
+meer. Aan &rsquo;t werk dus, luiaard, geen rust! De wreede hand van den
+onverbiddelijksten arbeid tast naar u. Den kost te verdienen, een taak,
+een plicht te vervullen, dit wilt ge niet; te zijn als de anderen,
+verveelt u. Nu, ge zult anders zijn. De arbeid is wet; die hem afwijst
+uit verveling, zal hem tot straf krijgen. Gij wilt geen arbeider zijn,
+gij zult slaaf wezen. De arbeid laat u slechts aan de eene zijde los,
+om u aan de andere te grijpen; gij wilt zijn vriend niet zijn, gij zult
+zijn neger wezen. Ha! gij hebt de vermoeidheid van den eerlijken man
+niet gewild; gij zult het zweet der verdoemden vinden. Waar anderen
+zingen, zult gij reutelen. Gij zult in de verte, uit de laagte, de
+andere menschen zien arbeiden; gij zult meenen, dat zij rusten. De
+landbouwer, de maaier, de zeeman, de smid zullen voor u in &rsquo;t
+licht verschijnen van gelukkigen in &rsquo;t paradijs. Welke helderheid
+omgeeft het aanbeeld! Den ploeg besturen, de garven binden, is vreugde.
+Welk een feest! de boot in den wind te doen schommelen! Gij,
+nietsdoener, delf, sleep, stuw, wroet! Draag uw halster, gij zijt een
+lastdier in het span der hel. Ha! het was uw plan niets te doen. Welnu,
+geen week, geen dag, geen uur zal er voor u zijn, zonder dat uw hart
+bezwaard is. Ge zult u slechts met angst kunnen bewegen. Iedere minuut
+die voorbijgaat zal uw spieren doen kraken. Voor u zal &rsquo;t een
+rots zijn, wat voor anderen een veder is. Het eenvoudigste zal
+moeielijk worden. Het leven zal u gedrochtelijk zijn. Gaan, komen,
+ademen, dit alles zal u zwaar vallen. Uw longen zullen u als van lood
+voorkomen. Of ge aan dezen of genen kant zult gaan, zal een gewichtig
+vraagstuk voor u zijn. Ieder ander, die wil uitgaan, opent zijn deur en
+hij is buiten. Zoo gij wilt uitgaan, moet gij uw muur doorbreken.
+<span class="pagenum">[<a id="pb108" href="#pb108" name=
+"pb108">108</a>]</span>Wat doet ieder, die op de straat wil gaan? Hij
+gaat de trap af; gij zult uw beddelakens scheuren, draad voor draad
+zult ge er een touw van vlechten; dan zult ge u uit het venster aan
+dien draad boven een afgrond hangen, en &rsquo;t zal des nachts zijn,
+in storm, in regen, in onweder; en zoo het touw te kort is, zal er
+slechts &eacute;&eacute;n middel zijn om beneden te komen, u van een
+hoogte te laten vallen, in een diepte, op iets dat onder is,
+onverschillig wat, op het onbekende. Of gij zult door een schoorsteen
+moeten klimmen, op gevaar af van u te branden; of gij zult door een
+riool kruipen, op gevaar af van te stikken. Ik spreek niet van de
+gaten, welke moeten worden verborgen, van de steenen welke losgebroken
+en twintigmaal daags weer op hun plaats gesteld moeten worden, van den
+kalk die in den stroozak moet worden verborgen. Daar is een slot;
+iedereen neemt daarvoor den sleutel, door een smid gemaakt, dien hij
+bij zich draagt. Gij, zoo gij het wilt openen, moet eerst een kunststuk
+vervaardigen; gij neemt een koperen sousstuk, dat ge aan twee plaatjes
+snijdt; met welk werktuig? gij moet het uitvinden. Dat is uw zaak. Dan
+holt ge deze twee plaatjes uit, zorgende het uitwendige niet te
+beschadigen, en maakt om den rand een schroefdraad, zoodat beide juist
+op elkander passen als een doosje en deksel. Zoo nu het bovenste op het
+onderste is geschroefd, is er niets van te ontdekken. Voor de bewakers,
+want ge zult bewaakt worden, zal &rsquo;t een stuiverstuk zijn; voor u
+zal &rsquo;t een doosje wezen. Wat zult ge in dit doosje leggen? Een
+stukje staal. De veer van een horloge, welke gij getand hebt en die nu
+een zaagje zal zijn. Met dit kleine zaagje, dat in een sousstuk is
+verborgen, zult gij den schoot van het slot, den grendel, het hengsel
+van het hangslot, de tralies van uw venster, den boei aan uw been
+moeten doorsnijden. Na dit meesterstuk, dit wonder te hebben volbracht,
+na al deze mirakelen van kunst, vaardigheid, behendigheid, geduld
+uitgevoerd te hebben, wat zal uw loon zijn, zoo men komt te weten dat
+gij de bewerker er van zijt? het cachot. Ziedaar uw toekomst! Welke
+afgronden zijn niet de luiheid en de rust! Niets doen, weet ge wel, dat
+het een treurige keus is? Werkeloos in de maatschappij leven, nutteloos
+zijn, is schadelijk zijn! Dit voert regelrecht tot de diepste ellende.
+Wee hem, die een parasiet wil zijn! hij wordt ongedierte. Ha! gij hebt
+geen lust om te werken? Gij hebt slechts &eacute;&eacute;ne gedachte:
+Goed te drinken, goed te eten, goed te slapen! Gij zult water drinken,
+gij zult zwart brood eten, gij zult op een plank slapen, met een ijzer
+aan uw leden geklonken, waarvan gij &rsquo;s nachts de kilheid op uw
+vleesch zult voelen! Gij zult dat ijzer verbreken, ge zult vluchten.
+Goed. Op uw <span class="pagenum">[<a id="pb109" href="#pb109" name=
+"pb109">109</a>]</span>buik zult ge door doornheggen kruipen, en als de
+dieren des wouds gras eten. Maar ge zult weder gevat worden. Dan zult
+ge jaren in een onderaardschen kelder doorbrengen, aan den muur
+geketend, tasten naar de kruik om te drinken, in de duisternis op het
+afschuwelijk brood bijten, dat geen hond zou willen, en boonen eten,
+welke voor u reeds door de wormen zijn doorgeknaagd. Ge zult zijn als
+een duizendpoot in een kelder. Heb medelijden met u zelven, rampzalig
+kind, nog zoo jong, dat geen twintig jaren geleden nog een zuigeling
+waart, en waarschijnlijk nog een moeder hebt. Ik zweer u, hoor mij aan.
+Gij wilt fijn, zwart laken, verlakte laarzen dragen, gekapt en
+geparfumeerd zijn, de vrouwen behagen, bekoorlijk zijn? Men zal u het
+hoofd kaal scheren; gij zult een rood buis en klompen dragen. Gij
+begeert een ring aan den vinger, gij zult een ring aan den hals hebben.
+En zoo ge een vrouw aanziet, krijgt ge stokslagen. Gij zult op
+twintigjarigen leeftijd deze wereld intreden en haar op vijftigjarigen
+verlaten. Ge zult er jong, blozend, frisch, met schitterende oogen en
+al uw witte tanden binnen gaan, en haar gebroken, gekromd, gerimpeld,
+tandeloos, afzichtelijk, met wit haar verlaten. Ach, mijn arme jongen,
+ge volgt een verkeerden weg, de lediggang geeft u slechten raad. De
+zwaarste arbeid is de diefstal. Geloof mij, wijd u niet aan het
+moeielijk werk, een luiaard te zijn. &rsquo;t Is niet gemakkelijk, een
+schurk te worden. Veel lichter is het, een eerlijk man te zijn. Ga nu
+en denk aan &rsquo;t geen ik u gezegd heb. Maar.... wat wildet gij van
+mij? Mijn beurs? Ziedaar!&rdquo;</p>
+<p>En terwijl de oude man Montparnasse losliet, stelde hij hem zijn
+beurs ter hand, welke Montparnasse even woog, waarna hij ze, met
+dezelfde werktuiglijke behoedzaamheid, als had hij ze gestolen, zacht
+in den achterzak van zijn jas liet glijden.</p>
+<p>Na dit gezegd en gedaan te hebben, keerde de oude man om en hervatte
+bedaard zijn wandeling.</p>
+<p>&bdquo;Malle vent!&rdquo; mompelde Montparnasse.</p>
+<p>Wie was deze oude man? De lezer heeft het zekerlijk geraden. In de
+grootste verbazing zag Montparnasse hem na, terwijl hij in de
+avondschemering verdween. Dit nazien was hem noodlottig.</p>
+<p>Terwijl de grijsaard zich verwijderde, naderde Gavroche.</p>
+<p>Gavroche had zich door een schuinschen blik vergewist, dat de oude
+Mabeuf, die misschien in slaap was gevallen, nog altijd op de bank zat.
+Daarop was de straatjongen uit de heg gekomen en was in de duisternis
+achter Montparnasse geslopen, die bewegingloos stond. Dus naderde hij
+Montparnasse <span class="pagenum">[<a id="pb110" href="#pb110" name=
+"pb110">110</a>]</span>zonder gezien of gehoord te worden, stak zacht
+zijn hand in den achterzak van de fijne zwartlakensche jas, greep de
+beurs, trok de hand terug en kroop als een vluchtende adder weder in de
+duisternis. Montparnasse, die geen reden had om op zijn hoede te zijn
+en voor het eerst zijns levens nadacht, merkte hiervan niets. Gavroche,
+ter plaatse teruggekeerd, waar de oude Mabeuf zat, wierp de beurs over
+de heg en liep, zoo snel<a id="xd20e2256" name="xd20e2256"></a> als hij
+loopen kon, weg.</p>
+<p>De beurs viel op den voet van vader Mabeuf. Deze schok wekte hem.
+Hij bukte en raapte de beurs op. Hij begreep er niets van, en opende
+ze. &rsquo;t Was een beurs met twee vakken; in het eene vak was eenig
+klein geld, in het andere zes gouden Napoleons.</p>
+<p>Verbaasd bracht Mabeuf dit aan zijn huishoudster.</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is uit den hemel gevallen,&rdquo; zei moeder
+Plutarchus. <span class="pagenum">[<a id="pb111" href="#pb111" name=
+"pb111">111</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek V.</h2>
+<h2 class="main">Welks einde het begin niet gelijkt.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb113" href="#pb113" name=
+"pb113">113</a>]</span>
+<div id="ch5.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De eenzaamheid en de kazerne.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De smart van Cosette, vier of vijf maanden geleden zoo
+grievend en levendig, begon, zelfs zonder dat zij het wist, te
+verzachten. De natuur, de lente, de jeugd, de liefde voor haar vader,
+de vroolijkheid der vogels en bloemen, dit alles deed allengs, dag aan
+dag, druppel voor druppel, in de zoo maagdelijke, jeugdige ziel iets
+zijpelen, dat veel van vergetelheid had. Werd er het vuur geheel in
+uitgedoofd? bleef er enkel asch over? Genoeg is het, dat zij schier
+geen smart of gloed meer gevoelde.</p>
+<p>Op zekeren dag dacht zij eensklaps aan Marius. Zie, zeide zij, ik
+denk niet meer aan hem! In dezelfde week zag zij voorbij het tuinhek
+een zeer fraaien officier der lansiers gaan, met een wespenlijf,
+schitterende uniform, meisjeswangen, een sabel onder den arm,
+glimmenden knevel, geverniste chapska. Hij had overigens blond haar,
+blauwe, uitkomende oogen, een rond, ijdel, onbeschaamd en mooi gezicht;
+in alles het tegendeel van Marius. Hij rookte een sigaar.&mdash;Cosette
+meende, dat deze officier zekerlijk tot het regiment behoorde, dat in
+de kazerne der Babelstraat lag.</p>
+<p>Den volgenden dag zag zij hem weder voorbijgaan. Zij merkte het uur
+op.</p>
+<p>Van dien tijd af&mdash;was het toeval?&mdash;zag zij hem schier
+iederen dag voorbijgaan.</p>
+<p>De kameraden van den officier bespeurden, dat in dien slecht
+onderhouden tuin, achter dat leelijke rococo-hek, een zeer mooi meisje
+was, dat er zich schier altijd bevond, wanneer de fraaie luitenant
+voorbijging, die den lezer niet onbekend is en Theodule Gillenormand
+heette.</p>
+<p>&bdquo;Zie,&rdquo; zeiden zij tot hem. &bdquo;Dat meisje slaat een
+oog op u! Kijk toch.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Heb ik den tijd, op al de meisjes acht te geven, die het oog
+op mij slaan?&rdquo; antwoordde de lansier. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb114" href="#pb114" name="pb114">114</a>]</span></p>
+<p>&rsquo;t Was in denzelfden tijd, dat Marius ernstig aan den dood
+dacht, en zeide: Zoo ik haar slechts kon wederzien v&oacute;&oacute;r
+te sterven! Zoo zijn wensch verwezenlijkt ware geworden, zoo hij gezien
+had dat Cosette haar blik op een lansier sloeg, zou hij geen woord
+hebben kunnen spreken en van smart gestorven zijn.</p>
+<p>Wie droeg de schuld er van? Niemand.</p>
+<p>Marius behoorde tot die karakters, welke zich in het verdriet
+verdiepen en er in blijven; Cosette behoorde tot degenen, die er zich
+in dompelen, maar er uitkomen.</p>
+<p>Overigens was Cosette in dat gevaarlijk tijdperk der aan zich zelve
+overgelaten vrouwelijke droomerijen, wanneer het hart van een jong
+meisje op de ranken van den wijngaard gelijkt, welke zich, naar het
+valt aan het kapiteel van een marmeren kolom of aan den deurpost van
+een kroeg hechten. &rsquo;t Is een snel, beslissend oogenblik,
+gevaarlijk voor een weeze, zij moge arm of rijk zijn, want rijkdom
+belet geen slechte keus; men sluit ongelukkige huwelijken in de hoogste
+kringen; de ongelukkigste vereeniging is die van niet voor elkaar
+geschikte zielen. Evenals meer dan &eacute;&eacute;n onbekend jonkman,
+zonder naam, zonder geboorte, zonder fortuin, een marmeren kapiteel kan
+zijn, dat een tempel van verhevene gevoelens en grootsche denkbeelden
+kan schragen, evenzoo kan een man van de wereld, rijk en met zich
+zelven tevreden, die glimmende laarzen en gladde woorden heeft, zoo men
+hem niet uitwendig, maar inwendig beschouwt, dat wil zeggen hetgeen
+voor de vrouw bestemd is, niets meer dan een gemeene paal kan zijn, een
+voorwerp van de dierlijkste, geweldigste hartstochten, de deurpost van
+een kroeg.</p>
+<p>Wat was in Cosettes ziel? Een tot rust gebrachte of ingeslapen
+hartstocht, de liefde in vluchtigen toestand; iets dat helder,
+glinsterend is, op zekere diepte troebel, lager somber.</p>
+<p>Dit beeld van den fraaien officier spiegelde zich af op de
+oppervlakte. Was op den bodem&mdash;diep op den bodem&mdash;een
+herinnering?&mdash;Misschien. Cosette wist het niet.</p>
+<p>Er had iets zonderlings plaats. <span class="pagenum">[<a id="pb115"
+href="#pb115" name="pb115">115</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch5.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Vrees van Cosette.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">In de eerste helft van April ging Jean Valjean op
+reis. Men weet, dat hij dit van tijd tot tijd, met zeer lange
+tusschenpoozen, deed. Hij was dan ten hoogste twee of drie dagen
+afwezig. Waarheen hij ging wist niemand, zelfs Cosette niet. Slechts
+eens had zij hem bij zijn vertrek in een huurrijtuig tot aan den hoek
+van een blinde steeg begeleid, op welken hoek zij gelezen had
+&bdquo;Slop Planchette&rdquo;. Daar was hij uitgestegen en de huurkoets
+had Cosette naar de Babelstraat teruggevoerd. &rsquo;t Was gewoonlijk,
+wanneer in de huishouding geld ontbrak dat Jean Valjean deze korte
+reizen deed.</p>
+<p>Jean Valjean was dus afwezig. Hij had gezegd: &bdquo;Binnen drie
+dagen zal ik terug zijn.&rdquo;</p>
+<p>Des avonds was Cosette alleen in het salon. Om zich niet te vervelen
+had zij zich aan haar piano gezet en met begeleiding hiervan het koor
+gezongen van Euryanthe <i lang="fr">Chasseurs, &eacute;gar&eacute;s
+dans les bois!</i> (Jagers, in het bosch verdoold!), misschien het
+schoonste wat in de muziek bestaat. Toen zij uitscheidde, bleef zij in
+gedachten verdiept.</p>
+<p>Eensklaps meende zij voetstappen in den tuin te hooren.</p>
+<p>&rsquo;t Kon haar vader niet zijn, want hij was afwezig; ook niet
+vrouw Toussaint; deze was te bed. &rsquo;t Was tien uren &rsquo;s
+avonds.</p>
+<p>Zij ging naar het vensterluik, dat gesloten was, en hield er haar
+oor tegen.</p>
+<p>&rsquo;t Kwam haar voor, dat het de tred van een man was, die zeer
+zacht ging.</p>
+<p>IJlings ging zij naar boven, naar haar kamer, opende een kijkgaatje
+in het vensterluik en zag in den tuin. &rsquo;t Was volle maan. Men zag
+even duidelijk als op den dag.</p>
+<p>Er was niemand.</p>
+<p>Zij opende het venster. In den tuin was het volkomen stil, en wat
+men van de straat kon zien was even eenzaam als altijd.</p>
+<p>Cosette meende zich vergist te hebben. Zij had zich verbeeld gerucht
+te hooren. &rsquo;t Was een zinsbegoocheling, veroorzaakt door het
+somber, wonderbaar koor van Weber, dat voor den geest duizelingwekkende
+diepten ontsluit, dat voor den blik siddert als een huiverend woud, en
+waarin men onder den schuwen voetstap der jagers, die men in de
+avondschemering ziet, de dorre takken hoort kraken.</p>
+<p>Zij dacht er niet meer aan. <span class="pagenum">[<a id="pb116"
+href="#pb116" name="pb116">116</a>]</span></p>
+<p>Cosette, trouwens, was van aard niet vreesachtig. In haar aderen was
+iets van het bloed der heidin en der avonturierster die blootsvoets
+gaat. Men herinnere zich, dat zij meer leeuwerik dan duif was. In den
+grond was zij moedig en stout.</p>
+<p>Den volgenden dag wandelde zij, niet zoo laat, tegen het vallen van
+den avond, in den tuin. Bij de verwarde gedachten, die haar bezig
+hielden, meende zij nu en dan wel een gerucht te hooren als dat van den
+vorigen avond, als van iemand, die in de duisternis, niet ver van haar,
+onder het geboomte ging, maar zij zeide bij zich zelve, dat niets beter
+gelijkt naar voetstappen in het gras, dan de schuring van twee takken
+die zich vanzelf bewegen, en zij lette er niet verder op. Overigens zag
+zij niets.</p>
+<p>Zij verliet het bosschage, en moest een klein grasperk overgaan om
+de stoep te bereiken. De maan, die achter haar was opgestegen, wierp,
+toen Cosette uit het boschje kwam, op dat grasperk haar schaduw voor
+haar uit.</p>
+<p>Cosette stond verschrikt stil.</p>
+<p>Naast de hare, teekende de maan duidelijk op het gras een andere
+zonderlinge, schrikbarende en vreeselijke schaduw, een schaduw met een
+ronden hoed.</p>
+<p>&rsquo;t Was als de schaduw van een man, die aan den kant van het
+bosschage eenige schreden achter Cosette stond.</p>
+<p>Een oogenblik kon zij noch spreken, noch schreeuwen, noch roepen,
+noch zich verroeren, noch het hoofd wenden.</p>
+<p>Eindelijk verzamelde zij al haar moed en keerde stoutmoedig om.</p>
+<p>Er was niemand.</p>
+<p>Zij zag naar den grond. De schaduw was verdwenen.</p>
+<p>Zij trad weder in het bosschage, doorsnuffelde onversaagd alle
+hoeken, ging tot aan het hek en vond niets.</p>
+<p>Zij voelde een ijzige huivering. Was &rsquo;t nogmaals een
+zinsbegoocheling? Hoe? twee dagen achtereen. &Eacute;&eacute;n
+zinsbegoocheling, goed; maar twee zinsbegoochelingen? &rsquo;t Was
+meest verontrustend dat de schaduw zekerlijk geen spook was; spoken
+dragen gewoonlijk geen ronde hoeden.</p>
+<p>Den volgenden dag kwam Jean Valjean terug. Cosette verhaalde hem wat
+zij meende gehoord en gezien te hebben. Zij had verwacht gerustgesteld
+te zullen worden, en dat haar vader de schouders zou ophalen en zeggen:
+&bdquo;Ge zijt een kleine zottin!&rdquo;</p>
+<p>Maar Jean Valjean werd bekommerd.</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is misschien niets!&rdquo; zeide hij.</p>
+<p>Onder een voorwendsel verliet hij haar en ging naar den tuin, en zij
+merkte toen op, dat hij zeer nauwkeurig het hek onderzocht.
+<span class="pagenum">[<a id="pb117" href="#pb117" name=
+"pb117">117</a>]</span></p>
+<p>Des nachts werd zij wakker; ditmaal was zij er zeker van; duidelijk
+hoorde zij dicht bij de stoep onder haar raam voetstappen. Zij ijlde
+naar het raam en opende het luikje in het blind. Er was inderdaad
+iemand in den tuin, met een dikken stok in de hand. Juist toen zij
+wilde schreeuwen, bescheen de maan het gezicht van den man. &rsquo;t
+Was haar vader.</p>
+<p>Zij legde zich weder te bed en zeide: &bdquo;Hij is dus wel zeer
+ongerust!&rdquo;</p>
+<p>Jean Valjean bezocht dien nacht en de twee volgende nachten den
+tuin. Cosette zag hem door de opening van het luik.</p>
+<p>Den derden nacht nam de maan af en ging later op. Het kon
+&eacute;&eacute;n uur na middernacht zijn geweest, toen zij een luiden
+lach hoorde en de stem van haar vader, die haar riep:</p>
+<p>&bdquo;Cosette!&rdquo;</p>
+<p>Zij sprong uit het bed, schoot een kamerjapon aan en opende het
+venster.</p>
+<p>Haar vader stond beneden op het grasperk.</p>
+<p>&bdquo;Ik wek u om u gerust te stellen,&rdquo; zeide hij.
+&bdquo;Ziedaar de schaduw met den ronden hoed, die ge gezien
+hebt.&rdquo;</p>
+<p>En hij toonde haar op het grasperk een schaduw, door de maan
+geteekend, en die tamelijk goed de gestalte geleek van een man met een
+ronden hoed. &rsquo;t Was de slagschaduw van een ijzeren
+schoorsteenpijp met een kap, die zich op een naburig dak verhief.</p>
+<p>Cosette lachte hartelijk; al haar angstige vermoedens verdwenen, en
+toen zij den volgenden dag met haar vader aan het ontbijt zat,
+schertste zij over den spookachtigen tuin, die door schaduwen van
+kachelpijpen onveilig werd gemaakt.</p>
+<p>Jean Valjean werd weder volkomen gerust; wat Cosette betreft, deze
+dacht er weinig over na, of de kachelpijp wel juist in de richting der
+schaduw was, welke zij gezien had of meende gezien te hebben, en of de
+maan toen wel op dezelfde plaats aan den hemel stond. Zij verwonderde
+zich niet over het zonderlinge van een kachelpijp, die vreest op heeter
+daad betrapt te worden en verdwijnt wanneer men haar schaduw opmerkt;
+immers de schaduw was verdwenen, toen Cosette was omgekeerd, en Cosette
+had gemeend hier wel zeker van te zijn. Cosette stelde zich volkomen
+gerust. De verklaring scheen haar duidelijk, en dat er iemand kon zijn,
+die des avonds of des nachts in den tuin kwam, hieraan dacht zij niet
+meer.</p>
+<p>Eenige dagen later echter deed zich een nieuw geval voor.
+<span class="pagenum">[<a id="pb118" href="#pb118" name=
+"pb118">118</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch5.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Opmerkingen van vrouw Toussaint.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Dicht bij het hek aan de straat stond in den tuin een
+steenen bank, die voor het oog der nieuwsgierigen achter struikgewas
+verborgen was, doch welke desnoods de arm van een voorbijganger door
+het hek en het struikgewas heen had kunnen bereiken. Op een avond
+derzelfde maand April was Jean Valjean uitgegaan; Cosette had zich,
+toen de zon was ondergegaan, op deze bank neergezet. De wind ruischte
+door het geboomte. Cosette mijmerde; een droefgeestigheid, zonder
+bepaalde oorzaak, had haar allengs bevangen, die onverwinbare
+droefgeestigheid, welke de avond veroorzaakt, en welke, wie weet?
+misschien uit de verborgenheid van het op dat uur geopende graf
+komt.</p>
+<p>Misschien was Fantine in deze schaduw.</p>
+<p>Cosette stond op, wandelde langzaam door den tuin, over het met dauw
+bevochtigd gras, en zeide in de soort van treurig somnambulisme, waarin
+ze gedompeld was:</p>
+<p>&bdquo;Wanneer men op dezen tijd in den tuin wandelt, heeft men
+waarlijk wel klompen noodig. Men wordt er verkouden.&rdquo;</p>
+<p>Zij keerde naar de bank terug.</p>
+<p>Toen zij wilde gaan zitten, zag zij op de plaats, welke zij verlaten
+had, een tamelijk grooten steen, die er stellig het oogenblik te voren
+niet geweest was.</p>
+<p>Cosette beschouwde dien steen en vroeg bij zich zelve, wat hij
+beteekenen moest.</p>
+<p>Eensklaps rees bij haar de gedachte op, dat deze steen niet vanzelf
+op de bank was gekomen, dat iemand er hem had neergelegd, dat een arm
+door het hek was gestoken; deze gedachte beangstigde haar. Ditmaal was
+het wezenlijke angst; want de steen was er. Twijfel was niet mogelijk.
+Zij raakte den steen niet aan, vluchtte zonder om te zien, vlood het
+huis in en sloot dadelijk de glazen deur aan de stoep met luik, grendel
+en keten. Toen vroeg zij aan vrouw Toussaint:</p>
+<p>&bdquo;Is mijn vader te huis gekomen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nog niet, mejuffrouw.&rdquo;</p>
+<p>(Wij hebben reeds gezegd, dat vrouw Toussaint stotterde. Men
+veroorlove ons er niet op terug te komen. Het stuit ons de wanklanken
+van een menschelijk spraakgebrek terug te geven).</p>
+<p>Jean Valjean, een denker en nachtelijk wandelaar, kwam vaak &rsquo;s
+avonds zeer laat te huis. <span class="pagenum">[<a id="pb119" href=
+"#pb119" name="pb119">119</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Vrouw Toussaint,&rdquo; hernam Cosette, &bdquo;gij zorgt er
+immers wel voor, des avonds de vensters aan de tuinzijde zorgvuldig te
+sluiten en er behoorlijk de grendels en knippen voor te
+schuiven?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;O, wees gerust, mejuffrouw!&rdquo;</p>
+<p>Vrouw Toussaint verzuimde dit niet, en Cosette wist het, evenwel kon
+zij &rsquo;t niet laten er bij te voegen:</p>
+<p>&bdquo;Want het is hier in den omtrek zeer eenzaam.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Inderdaad,&rdquo; zei vrouw Toussaint, &bdquo;&rsquo;t is
+waar. Men zou vermoord zijn, zonder hulp te hebben kunnen roepen! Daar
+komt bij, dat mijnheer niet in het huis slaapt. Maar vrees niet,
+mejuffrouw, ik sluit de vensters als een vesting. Vrouwen alleen! ik
+geloof wel, dat men dan een weinig angstig mag zijn! Stel u eens voor,
+&rsquo;s nachts mannen in uw kamer te zien komen, die tot u zeggen:
+&bdquo;Zwijg,&rdquo; en u den hals afsnijden. &rsquo;t Is niet om het
+sterven, men sterft, en daarmee afgedaan, men weet dat men sterven
+moet, maar &rsquo;t is een gruwel zich door zulke lieden aangeraakt te
+voelen. En dan hun messen; ach God! zij moeten wel slecht
+snijden!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zwijg,&rdquo; zei Cosette. &bdquo;Sluit alles
+goed.&rdquo;</p>
+<p>Cosette, verschrikt door het tooneel, &rsquo;t welk vrouw Toussaint
+haar voorstelde en misschien ook door de herinnering aan de
+verschijningen der vorige week, durfde zelfs niet zeggen: &bdquo;Ga den
+steen eens zien, dien men op de bank heeft gelegd,&rdquo; uit vrees van
+de tuindeur te openen, en de mannen te zien binnenkomen. Zij liet
+overal zorgvuldig de deuren en vensters sluiten, het huis, van den
+kelder tot den zolder, door vrouw Toussaint onderzoeken, sloot zich op
+in haar kamer, grendelde haar deur, keek onder het bed, legde zich ter
+rust, maar sliep slecht. Den ganschen nacht zag zij den steen, zoo
+groot als een berg en vol akelige holen.</p>
+<p>Bij zonsopgang&mdash;het eigenaardige der opkomende zon is, dat zij
+ons over al onze angsten van den nacht doet lachen, en dit lachen is
+steeds in evenredigheid van de vrees, welke men gehad heeft&mdash;bij
+zonsopgang dus beschouwde Cosette, toen zij ontwaakte, haar angst als
+een benauwden droom, en zeide bij zich zelve: &bdquo;Hoe kon ik toch
+zoo beangst zijn? &rsquo;t Is eveneens als met de voetstappen, welke ik
+verleden week des nachts in den tuin meende te hooren! eveneens als met
+de schaduw van de kachelpijp! Zou ik nu lafhartig worden?&rdquo; De
+zon, die door de reten der vensterluiken haar stralen schoot en de
+gordijnen ros&eacute; kleurde, stelde haar zoozeer gerust, dat alles,
+zelfs de steen, uit haar gedachte verdween.</p>
+<p>&bdquo;Er was zeker evenmin een steen op de bank, als een man met
+een ronden hoed in den tuin; ik heb van den steen gedroomd, zoowel als
+van het overige.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb120" href=
+"#pb120" name="pb120">120</a>]</span></p>
+<p>Zij kleedde zich, ging naar den tuin, liep naar de bank, en voelde
+het klamme zweet. De steen lag er.</p>
+<p>Maar &rsquo;t was slechts voor een oogenblik. Wat des nachts vrees
+is, is des daags nieuwsgierigheid.</p>
+<p>&bdquo;Welaan,&rdquo; zeide zij, &bdquo;laat ons zien.&rdquo;</p>
+<p>Zij nam den tamelijk grooten steen op. Daar onder lag iets dat een
+brief geleek.</p>
+<p>&rsquo;t Was een omslag van wit papier. Cosette nam hem; er was geen
+adres aan de eene, noch cachet aan de andere zijde. De omslag, hoewel
+open, was echter niet ledig. Men zag er papieren in.</p>
+<p>Cosette tastte er in. &rsquo;t Was nu geen vrees, geen
+nieuwsgierigheid meer, maar een begin van angst.</p>
+<p>Cosette nam uit den omslag, wat er in lag, een klein katern papier,
+waarvan iedere bladzijde genommerd was, en beschreven met eenige regels
+fraai&mdash;zoo vond Cosette&mdash;fijn schrift.</p>
+<p>Cosette zocht een naam,&mdash;zij vond er geen; een handteekening,
+ook deze niet. Aan wie was dit gericht? Waarschijnlijk aan haar, wijl
+een hand het pakje op haar bank had gelegd. Van wien kwam het? Een
+onweerstaanbare begoocheling overweldigde haar. Zij poogde haar oogen
+van deze bladen, die in haar hand beefden af te wenden, zij zag naar
+den hemel, naar de straat, naar de door de zon verlichte
+acacia&rsquo;s, naar de boven een naburig dak vliegende duiven; maar
+haar blik viel telkens weder op het geschrift, en zij zeide bij zich
+zelve, dat zij moest weten, wat het bevatte.</p>
+<p>Zij las het volgende:</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch5.4" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vierde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Een hart onder een steen.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De liefde is de samentrekking der wereld in een eenig
+wezen; de uitzetting van een eenig wezen tot God.</p>
+<hr class="tb">
+<p>De liefde is de engelengroet aan de starren.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Hoe treurig is de ziel als zij treurig door de liefde is!</p>
+<p>Welk een ledigheid is de afwezigheid van het wezen, dat alleen de
+wereld vervult. O, hoe waar is het, dat het beminde wezen God wordt.
+Men zou kunnen meenen, dat God ijverzuchtig <span class=
+"pagenum">[<a id="pb121" href="#pb121" name="pb121">121</a>]</span>op
+haar zou zijn, zoo de Vader van alles niet blijkbaar de schepping voor
+de ziel, en de ziel voor de liefde had bestemd.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Een glimlach, die men in de verte onder een wit krippen hoed met
+lilabanden heeft gezien, is voldoende om de ziel het paleis der droomen
+binnen te voeren.</p>
+<hr class="tb">
+<p>God is achter alles, maar alles verbergt God. De voorwerpen zijn
+zwart, de schepselen ondoorschijnend. Wanneer men een wezen bemint,
+maakt men het doorschijnend.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Sommige gedachten zijn gebeden. Er zijn oogenblikken, dat de ziel
+knielt, in welke houding het lichaam ook zij.</p>
+<hr class="tb">
+<p>De gelieven, die gescheiden zijn, vervullen de afwezigheid door
+duizend hersenschimmen, die toch haar werkelijkheid hebben. Men belet
+hen elkander te zien, zij kunnen elkander niet schrijven; maar zij
+vinden een menigte geheime middelen om met elkander in aanraking te
+zijn. Zij zenden elkander den zang der vogelen, den geur der bloemen,
+het gelach der kinderen, het licht der zon, de zuchten van den wind, de
+stralen der sterren, de geheele schepping. Waarom ook niet? Alle werken
+Gods zijn bestemd om de liefde te dienen. De liefde is machtig genoeg
+om de gansche natuur met haar boodschappen te belasten.</p>
+<p>O lente, ge zijt een brief, dien ik <i>haar</i> schrijf.</p>
+<hr class="tb">
+<p>De toekomst behoort veel meer aan het hart dan aan den geest.
+Beminnen is het eenige, dat de eeuwigheid kan bezig houden en vullen.
+Het oneindige behoeft het onuitputtelijke.</p>
+<hr class="tb">
+<p>De liefde is een gedeelte der ziel zelve. Zij is van dezelfde
+natuur. Evenals de ziel, is zij een goddelijke vonk, onverderfelijk,
+ondeelbaar, onvergankelijk. Zij is een onsterfelijke, oneindige
+vuursprank in ons, die niets kan beperken, niets kan uitdooven. Men
+voelt haar tot in &rsquo;t merg van &rsquo;t gebeente branden, men ziet
+haar diep in den hemel stralen.</p>
+<hr class="tb">
+<p><span class="pagenum">[<a id="pb122" href="#pb122" name=
+"pb122">122</a>]</span></p>
+<p>O liefde! aanbidding! wellust van twee zielen, die elkander
+begrijpen, van twee harten die zich tegen elkander uitwisselen, van
+twee blikken die elkander doordringen! Gij zult tot mij komen, geluk!
+niet waar? Wandelingen onder vier oogen in de eenzaamheid! zalige,
+schitterende dagen! Soms droomde ik, dat nu en dan zich uren van het
+leven der engelen losmaakten en nederdaalden in het lot der
+menschen.</p>
+<hr class="tb">
+<p>God kan niets voegen bij het geluk dergenen, die elkander beminnen,
+dan het eeuwigdurendheid te geven. Na een leven van liefde, is een
+eeuwigheid van liefde zekerlijk een vermeerdering; maar &rsquo;t is,
+zelfs voor God, onmogelijk de innige kracht der onuitsprekelijke
+zaligheid, welke de liefde reeds in deze wereld aan de ziel geeft, te
+verhoogen. God is de volheid des hemels; de liefde is de volheid van
+den mensch.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Men aanschouwt een star om twee redenen, wijl zij licht geeft en
+wijl zij ondoorgrondelijk is. Men heeft in zijn nabijheid een
+liefelijker licht en grooter verborgenheid, de vrouw.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Wij allen, wie wij zijn mogen, hebben onze ademende wezens. Zoo zij
+ons ontbreken, ontbreekt ons lucht, en wij stikken. Dan sterft men.
+Door gebrek aan liefde te sterven is schrikkelijk. &rsquo;t Is de
+stikking der ziel!</p>
+<hr class="tb">
+<p>Zoodra de liefde twee wezens in een engelachtige en heilige eenheid
+heeft samengesmolten en gemengd, is voor beiden het geheim des levens
+gevonden; zij zijn dan slechts de twee eindpunten van hetzelfde lot;
+slechts de twee vleugels van denzelfden geest. Leeft en zweeft!</p>
+<hr class="tb">
+<p>Zoo eenmaal een vrouw, die ons voorbijgaat, licht doet uitstralen,
+zijn wij verloren, wij beminnen. Er blijft ons dan alleen dit over: zoo
+sterk aan haar te denken, dat zij gedwongen wordt aan ons te
+denken.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Wat de liefde begint, kan slechts door God voltooid worden.
+<span class="pagenum">[<a id="pb123" href="#pb123" name=
+"pb123">123</a>]</span></p>
+<p>De ware liefde is troosteloos of verrukt over een verloren
+handschoen of een gevonden zakdoek, en zij behoeft de eeuwigheid voor
+haar trouw en hoop. Zij bestaat tegelijkertijd uit het oneindige groote
+en het oneindige kleine.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Wees zeilsteen, zoo ge steen, kruidje roer-mij-niet, zoo ge bloem,
+liefde zoo ge mensch zijt.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Niets bevredigt de liefde. Men is gelukkig en men wil het paradijs;
+men heeft het paradijs en men wil den hemel.</p>
+<p>O, gij die bemint, dit alles ligt in de liefde. Weet het slechts te
+vinden. De liefde bezit evenveel zelfgenot als de hemel, en bezit boven
+den hemel den wellust.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Komt zij nog in het Luxembourg?&mdash;Neen, mijnheer.&mdash;Zij komt
+in deze kerk de mis hooren, niet waar?&mdash;Zij komt er niet
+meer.&mdash;Woont zij nog altijd hier?&mdash;Zij is verhuisd. Waar
+woont zij nu?&mdash;Zij heeft het niet gezegd.</p>
+<p>Welk een treurigheid, niet te weten waar zijn ziel te vinden!</p>
+<hr class="tb">
+<p>De liefde heeft kinderachtigheden, de andere hartstochten hebben
+kleinigheden. Schande over de hartstochten, die den mensch klein maken!
+Eere die, welke van hem een kind maakt!</p>
+<hr class="tb">
+<p>&rsquo;t Is zonderling, weet ge wat? Ik ben in de duisternis. Er is
+een wezen, dat toen zij heenging, mijn hemel heeft medegenomen.</p>
+<hr class="tb">
+<p>O! naast elkander hand in hand in hetzelfde graf te liggen, en nu en
+dan in de duisternis elkander zacht een vinger te streelen, zou voor
+mijn eeuwigheid voldoende zijn.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Gij die lijdt omdat gij bemint, bemin nog meer. Van liefde sterven
+is er van leven.</p>
+<hr class="tb">
+<p><span class="pagenum">[<a id="pb124" href="#pb124" name=
+"pb124">124</a>]</span></p>
+<p>Bemin. Een schitterende hemelvaart is aan deze kruisiging verbonden.
+In den doodsstrijd ligt verrukking.</p>
+<hr class="tb">
+<p>O vreugd der vogelen! Zij zingen, omdat zij een nest hebben.</p>
+<hr class="tb">
+<p>De liefde is een hemelsche inademing der paradijslucht.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Diepe harten, wijze geesten, neemt het leven zooals God het
+geschapen heeft; &rsquo;t is een lange beproeving, een onbegrijpelijke
+voorbereiding tot een onbekende bestemming. Deze bestemming, de ware,
+begint voor den mensch bij de eerste trede in het graf. Dan verschijnt
+hem iets en hij begint het bepaalde te onderscheiden. Overweeg dit
+woord: het bepaalde. De levenden zien het oneindige, het onbepaalde;
+het bepaalde vertoont zich slechts aan de dooden. Bemint en lijdt,
+hoopt en aanschouwt inmiddels. Wee hem, die slechts lichamen, vormen,
+den schijn heeft bemind! De dood zal hem alles ontnemen. Tracht zielen
+te beminnen, ge zult ze wedervinden.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Ik heb op de straat een zeer arm jongeling ontmoet, die beminde.
+Zijn hoed was oud, zijn rok was versleten en met gaten aan de
+ellebogen, het water drong door zijn schoenen en de sterren drongen in
+zijn ziel.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Hoe groot is het bemind te worden! Maar grooter is het te beminnen.
+Het hart wordt door de liefde met heldenmoed vervuld. Het bestaat dan
+slechts uit reinheid, het steunt op niets dan op het verhevene en
+groote. Een schandelijke gedachte kan er evenmin in ontkiemen als een
+distel in een ijsschol. De hooge en heldere ziel, ontoegankelijk voor
+de gemeene hartstochten en driften, en die de wolken en schaduwen dezer
+wereld, de dwaasheden, logens, den haat, de ijdelheden en ellenden
+beheerscht, bewoont het blauw des hemels en voelt de diepe
+onderaardsche schokken van het lot slechts als de top der bergen de
+aardbevingen voelt.</p>
+<hr class="tb">
+<p>Zoo er niemand was die beminde, zou de zon uitdooven. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb125" href="#pb125" name="pb125">125</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch5.5" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vijfde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Cosette na den brief.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Terwijl Cosette las, verzonk zij allengs in mijmering.
+Juist toen zij, na den laatsten regel van het geschrift gelezen te
+hebben, haar oogen opsloeg, ging de schoone officier&mdash;het was zijn
+uur&mdash;vol inbeelding voorbij het hek. Cosette vond hem
+afschuwelijk.</p>
+<p>Zij beschouwde nogmaals het geschrift. Het was, naar Cosettes
+meening, zeer fraai geschreven, door &eacute;&eacute;n zelfde hand,
+maar met verschillenden inkt, nu zeer zwart, dan bleek, en bijgevolg op
+onderscheidene dagen. &rsquo;t Waren derhalve losse gedachten,
+invallen, verzuchtingen, onregelmatig, ordeloos, zonder keus, zonder
+doel, toevallig. Nooit had Cosette zoo iets gelezen. Dit geschrift,
+waarin zij meer helderheid dan duisternis zag, maakte op haar den
+indruk van een geopend heiligdom. Ieder dezer geheimzinnige regels
+schitterde voor haar oogen en overstroomde haar hart met een zonderling
+licht. De opvoeding, welke zij had ontvangen, had haar altijd van de
+ziel en nimmer van de liefde gesproken, als sprak men van een brandend
+hout en niet van de vlam. Dit manuscript van vijftien bladzijden
+openbaarde haar plotseling en zacht de geheele liefde, de smart, de
+bestemming, het leven, de eeuwigheid, het begin, het einde. &rsquo;t
+Was als een hand die haar eensklaps een bundel stralen had toegeworpen.
+Zij gevoelde in deze weinige regels een hartstochtelijke, vurige,
+edelmoedige, eerlijke natuur, een heiligen wil, een onmetelijke smart
+en een onmetelijke hoop, een beklemd hart, een ontloken verrukking. Wat
+was dit manuscript? Een brief. Een brief zonder adres, zonder naam,
+zonder dagteekening, zonder handteekening, dringend en onbaatzuchtig,
+een uit waarheden bestaand raadsel, een liefdeboodschap, geschikt om
+door een engel gebracht, door een maagd gelezen te worden; een
+bovenaardsche samenkomst, een minnebrief van een schim aan een schaduw.
+&rsquo;t Was een kalme en zwaarmoedige afwezige, die gereed scheen in
+den dood zijn toevlucht te zoeken en aan de afwezige het geheim van het
+lot, den sleutel des levens, de liefde zond. &rsquo;t Was geschreven
+met den voet in het graf, met den vinger in den hemel. Deze, een voor
+een op het papier gevallen regels, waren wat men droppels der ziel zou
+kunnen noemen.</p>
+<p>Van wien konden nu deze bladzijden komen? Wie kon ze geschreven
+hebben?</p>
+<p>Cosette aarzelde geen minuut. Een eenig mensch. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb126" href="#pb126" name="pb126">126</a>]</span></p>
+<p>Hij!</p>
+<p>Het was weder licht in haar geest geworden: alles was weder te
+voorschijn gekomen. Zij gevoelde een ongehoorde blijdschap, een innigen
+angst. Hij was het, die haar schreef; hij, die hier was, hij, die den
+arm door het hek had gestoken! Terwijl zij hem vergat, had hij haar
+wedergevonden! Maar had zij hem vergeten? Neen! nooit! Zij was als
+buiten zich zelve, dit slechts een oogenblik geloofd te hebben. Zij had
+hem immer bemind, immer aangebeden. Het vuur was wel bedekt geweest en
+had eenigen tijd gesmeuld, maar zij zag het wel, &rsquo;t was verder
+doorgedrongen en nu brak het opnieuw uit en zette haar geheel in vlam.
+Dit geschrift was als een vonk, uit die andere ziel in de hare
+gevallen. Zij voelde den brand weder uitbarsten. Ieder woord van het
+manuscript drong in haar hart. &bdquo;Ach ja,&rdquo; zeide zij,
+&bdquo;dat alles herken ik. Ik had dit alles reeds in zijn oogen
+gelezen.&rdquo;</p>
+<p>Toen zij het ten derdemale gelezen had, kwam de luitenant Theodule
+terug voor het hek en liet zijn sporen op de straat klinken. Cosette
+gevoelde zich gedwongen de oogen op te slaan. Zij vond hem laf, dwaas,
+zot, dom, onbehagelijk, onbeschoft en zeer leelijk. De officier meende
+tegen haar te moeten glimlachen. Zij keerde zich beschaamd en
+verontwaardigd om. Zij had hem gaarne iets naar het hoofd geworpen.</p>
+<p>Zij vlood, trad het huis weder binnen en sloot zich in haar kamer om
+het manuscript te herlezen, het van buiten te leeren en te denken. Toen
+zij het goed gelezen had, kuste zij het en stak het in haar boezem.</p>
+<p>&rsquo;t Was zoo, Cosette was weder in de diepte der seraphijnsche
+liefde verzonken; het paradijs had zich weder geopend.</p>
+<p>Den geheelen dag was Cosette in een soort van verbijstering. Zij kon
+nauwelijks denken, haar gedachten waren als een verward kluwen in haar
+hersens; zij konde niets bepaalds voornemen, bevende hoopte zij; wat?
+dit wist zij zelve niet. Zij durfde zich niets beloven, en wilde zich
+niets weigeren. Zij verbleekte telkens en een rilling liep door al haar
+leden. Bij wijlen was &rsquo;t haar, alsof zij in de wereld der
+hersenschimmen kwam, en zij vroeg zich: is dat alles de wezenlijke
+waarheid? dan greep zij naar het geliefde papier onder haar kleed, zij
+drukte het tegen haar hart, zij voelde er de kanten van op haar
+vleesch, en zoo Jean Valjean haar in dien oogenblik gezien had, zou hij
+gebeefd hebben voor deze schitterende, onbekende vreugd, die uit haar
+oogen straalde. &bdquo;Ach ja,&rdquo; dacht zij; &bdquo;hij is het
+gewis! dit komt van hem voor mij!&rdquo;</p>
+<p>En zij zeide tot zich zelve, dat de tusschenkomst van engelen, een
+hemelsch toeval, hem aan haar had wedergegeven<span class="corr" id=
+"xd20e2644" title="Niet in bron">.</span> <span class="pagenum">[<a id=
+"pb127" href="#pb127" name="pb127">127</a>]</span></p>
+<p>O, herscheppingen der liefde! o droomen! Dit hemelsch toeval, deze
+tusschenkomst van engelen, was het broodkogeltje, dat een dief een
+anderen dief, van de binnenplaats Charlemagne naar den Leeuwenkuil,
+over het dak van de gevangenis la Force had toegeworpen.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch5.6" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Zesde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De ouden zijn bestemd om op den geschikten tijd uit te
+gaan.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Toen het avond was ging Jean Valjean uit; Cosette
+kleedde zich. Zij bracht haar kapsel in orde op de wijze, die haar het
+best stond, en trok een kleed aan, dat van boven ruim uitgesneden was,
+waardoor de hals tamelijk ver uitkwam, min of meer
+&bdquo;ind&eacute;cent<span class="corr" id="xd20e2657" title=
+"Bron: &rsquo;">&rdquo;</span> zooals jonge meisjes zouden zeggen.
+&rsquo;t Was echter volstrekt niet ind&eacute;cent, maar veeleer
+bevalliger dan anders. Zij kleedde zich zoo, zonder te weten
+waarom.</p>
+<p>Wilde zij uitgaan? neen.</p>
+<p>Verwachtte zij bezoek? neen.</p>
+<p>Bij de avondschemering ging zij naar den tuin. Vrouw Toussaint was
+in de keuken bezig, die op de achterplaats uitzag.</p>
+<p>Cosette ging onder de takken, die ze nu en dan met de hand ter zijde
+boog, wijl sommige zeer laag hingen.</p>
+<p>Aldus kwam zij aan de bank.</p>
+<p>De steen was er gebleven.</p>
+<p>Zij ging zitten en legde haar zachte, witte hand op dien steen, als
+wilde zij hem streelen en bedanken.</p>
+<p>Eensklaps had zij dien onbeschrijfelijken indruk, welken men
+gevoelt, zelfs zonder te zien, wanneer iemand achter ons staat.</p>
+<p>Zij wendde het hoofd en richtte zich op.</p>
+<p>Hij was het.</p>
+<p>Hij was blootshoofds. Hij scheen bleek en mager te zijn geworden.
+Men kon nauwelijks zijn zwarte kleeding zien. De schemeravond
+verbleekte zijn fraai hoofd en bedekte zijn oogen met duisternis. Hij
+had, onder den sluier van onvergelijkbare zachtheid, iets van den dood
+en van den nacht. Zijn gezicht was verlicht door het schijnsel van den
+stervenden dag en door de gedachte eener ziel, die heengaat.</p>
+<p>Hij scheen nog wel geen schim, maar toch ook geen mensch meer te
+zijn. <span class="pagenum">[<a id="pb128" href="#pb128" name=
+"pb128">128</a>]</span></p>
+<p>Zijn hoed was op eenigen afstand in de struiken geworpen.</p>
+<p>Cosette op &rsquo;t punt van in onmacht te vallen, slaakte geen
+kreet. Zij deinsde langzaam achteruit, want zij voelde zich
+aangetrokken. Hij bewoog zich niet. Aan iets onbeschrijfelijks en
+treurigs, dat haar omhulde, voelde zij den blik zijner oogen, dien zij
+niet zag.</p>
+<p>Achteruit wijkende, ontmoette Cosette een boom, waartegen zij
+leunde. Zonder dien boom zou zij gevallen zijn.</p>
+<p>Toen hoorde zij zijn stem, die stem, welke zij nooit recht had
+gehoord en die zich nauwelijks boven het bladerengeritsel verhief,
+lispelen:</p>
+<p>&bdquo;Vergeving, ik ben het. Mijn hart is overkropt; ik kon niet
+langer zoo leven, daarom ben ik gekomen. Hebt gij gelezen wat ik daar
+op die bank gelegd had? Hebt ge geen flauwe herinnering aan mij? Heb
+geen vrees. &rsquo;t Is reeds lang geleden; herinnert gij u den dag,
+toen ge mij gezien hebt? &rsquo;t Was in den tuin van het Luxembourg,
+dicht bij den Gladiator. En den dag toen ge mij voorbijgingt? &rsquo;t
+Was de 16<sup>e</sup> Juni en de 2<sup>e</sup> Juli. &rsquo;t Zal
+spoedig een jaar zijn. Sinds lang heb ik u niet weer gezien. Ik heb aan
+de stoelenzetster naar u gevraagd, maar deze zeide, dat zij u niet meer
+zag. Ge woondet in de Westerstraat, op de derde verdieping aan de
+straat, in een nieuw huis; ge ziet, dat ik het weet. Ik volgde u. Wat
+zou ik doen? En toen zijt gij verdwenen. Eens meende ik u te zien
+voorbijgaan, toen ik onder de bogen van het Od&eacute;on de
+nieuwspapieren las. Ik volgde u. Maar neen. &rsquo;t Was een dame die
+een hoed droeg als de uwe. Des nachts kom ik hier. Vrees niet, niemand
+ziet mij. Ik aanschouw van dichtbij uwe vensters. Ik ga zeer zacht,
+opdat ge mij niet zoudt hooren, want ge zoudt misschien beangst zijn.
+Op zekeren avond was ik achter u, gij keerdet om en ik vluchtte. Eens
+heb ik u hooren zingen. Ik was gelukkig. Het hindert u immers niet, dat
+ik u door de blinden hoor zingen? Dat kan u niet schelen, niet waar?
+Zie, gij zijt mijn engel; vergun mij even hier te komen; ik geloof, dat
+ik spoedig zal sterven. Zoo ge wist hoe ik u bemin! Vergeef mij, ik
+spreek met u en weet niet wat ik zeg; ik maak u misschien boos; zijt ge
+boos op mij?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;O mijn moeder!&rdquo; zeide zij.</p>
+<p>En zij zonk ineen, alsof zij zou sterven.</p>
+<p>Hij vatte haar; zij viel, hij nam haar in zijn armen, omklemde haar
+vast, zonder te weten wat hij deed. Zelf wankelend, ondersteunde hij
+haar. &rsquo;t Was hem, alsof zijn hoofd vol damp was, bliksems schoten
+door zijn oogen; zijn gedachten verwarden; hij meende iets
+godsdienstigs te verrichten en toch een ontheiliging te plegen.
+Overigens voelde hij geen de minste <span class="pagenum">[<a id=
+"pb129" href="#pb129" name="pb129">129</a>]</span>onedele begeerte
+jegens deze bekoorlijke vrouw, wier vormen hij aan zijn borst voelde.
+Hij was dronken van liefde.</p>
+<p>Zij nam een zijner handen en legde ze aan haar hart. Hij voelde er
+het papier en stamelde:</p>
+<p>&bdquo;Gij bemint mij dus?&rdquo;</p>
+<p>Zij antwoordde met zulk een zachte stem, dat ze slechts een adem
+was, die men nauwelijks hoorde:</p>
+<p>&bdquo;Zwijg! gij weet het!&rdquo;</p>
+<p>En zij verborg haar gloeiend hoofd aan de borst van den hooghartigen
+en verbijsterden jongeling.</p>
+<p>Hij zonk op een bank neer, zij naast hem. Zij hadden geen woorden
+meer. De starren begonnen te schijnen. Hoe kwam het, dat hun lippen
+elkander ontmoetten? Hoe komt het, dat de vogel zingt, dat de sneeuw
+smelt, dat de roos zich opent, dat Mei ontluikt, dat de morgenstond de
+donkere boomen op den ruischenden top der heuvelen verlicht?</p>
+<p>Een kus, dit was alles.</p>
+<p>Beiden sidderden, en zij aanschouwden elkander in de schaduw met
+vlammende oogen.</p>
+<p>Zij voelden noch den koelen nacht, noch den kouden steen, noch de
+vochtige aarde, noch het natte gras; zij aanschouwden elkander, en hun
+harten waren vol gedachten. Zonder bewustzijn hadden zij elkanders hand
+gevat.</p>
+<p>Zij vroeg hem niet&mdash;zij dacht er zelfs niet aan&mdash;hoe hij
+binnengekomen en in den tuin gedrongen was. &rsquo;t Kwam haar zoo
+natuurlijk voor dat hij er was.</p>
+<p>Nu en dan raakte Marius&rsquo; knie de knie van Cosette aan, en
+beiden beefden.</p>
+<p>Bij tusschenpoozen stamelde Cosette een woord. Haar ziel beefde op
+haar lippen, als een dauwdrop op een bloem.</p>
+<p>Allengs spraken zij met elkander. De ontboezeming volgde op de
+stilte, die de opgekroptheid is. De nacht was helder en prachtig boven
+hun hoofden. Deze twee wezens, zoo rein als engelen, zeiden elkander
+alles, hun droomen, hun zaligheden, hun verrukkingen, hun
+hersenschimmen, hun twijfelingen; hoe zij elkander in de verte bemind
+hadden, hoe zij elkander gewenscht hadden; hun wanhoop, toen zij
+elkander niet meer zagen.</p>
+<p>Zij spraken met elkander in de volkomenste vertrouwelijkheid, welke
+door niets kon vermeerderd worden, van het verborgenste en het
+geheimzinnigste dat in hen was. Met een eerlijk geloof in hun
+illusi&euml;n, verhaalden zij elkander al wat de liefde, de jeugd en
+het overschot van kinderlijkheid, dat zij nog bezaten, hun in de
+gedachten gaf.</p>
+<p>Beider harten stortten zich in elkander uit, zoodat binnen
+<span class="pagenum">[<a id="pb130" href="#pb130" name=
+"pb130">130</a>]</span>een uur de jongeling het hart van het meisje,
+het meisje het hart van den jongeling bezat. Zij deelden elkander hun
+gedachten mede, bekoorden, betooverden elkander.</p>
+<p>Toen zij eindigden, toen zij elkander alles hadden gezegd, liet zij
+haar hoofd op zijn schouder rusten en vroeg hem:</p>
+<p>&bdquo;Hoe heet gij?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik heet Marius,&rdquo; zeide hij. &bdquo;En gij?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik heet Cosette.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb131"
+href="#pb131" name="pb131">131</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek VI.</h2>
+<h2 class="main">De kleine Gavroche.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb133" href="#pb133" name=
+"pb133">133</a>]</span>
+<div id="ch6.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Ondeugende streek van den wind.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Terwijl sedert 1823, de kroeg te Montfermeil allengs
+verzonk, niet in den afgrond van een bankroet, maar in het moeras van
+kleine schulden, hadden de echtelieden Th&eacute;nardier nog twee
+kinderen, beiden knaapjes, gekregen; zoodat zij nu twee dochters en
+drie jongens hadden. Dit was veel.</p>
+<p>Vrouw Th&eacute;nardier had zich van de twee laatsten, toen zij nog
+zeer jong en klein waren, op gelukkige wijze ontslagen.</p>
+<p>Ontslagen is het eigenlijke woord. Deze vrouw had nog slechts een
+klein overblijfsel van natuur&mdash;een verschijnsel, waarvan trouwens
+meer voorbeelden zijn. Evenals de maarschalksvrouw de
+Lamothe-Houdancourt, was vrouw Th&eacute;nardier slechts moeder voor
+haar dochters. Daar eindigde haar moederschap. Haar haat tegen het
+menschelijk geslacht begon bij haar zoons. Haar boosaardigheid tegen
+haar zoons had den hoogsten top bereikt en voor hen had haar hart een
+ongenaakbare steilte. Men heeft gezien, dat zij den oudsten haatte; zij
+verfoeide de beide anderen. Waarom? Daarom. Het vreeselijkste aller
+motieven, en het onwederlegbaarste aller antwoorden is:
+d&aacute;&aacute;rom.&mdash;Ik heb geen troep kinderen noodig, zei de
+moeder.</p>
+<p>Verklaren wij, hoe het den Th&eacute;nardiers gelukt was, zich van
+hun twee laatste kinderen te ontlasten en er zelfs voordeel van te
+trekken.</p>
+<p>De ongetrouwde Magnon, van wie reeds vroeger gesproken is, was
+dezelfde, die van den ouden heer Gillenormand een geldelijke toelage
+voor haar twee kinderen had weten te verkrijgen. Zij woonde op de kade
+des C&eacute;lestins, op den hoek der oude straat du Petit-Musc (Kleine
+Muskusstraat), welke deed wat zij kon om aan haar slechten naam een
+goeden reuk te geven. Men herinnere zich de groote kroep-epidemie,
+welke vijf-en-dertig jaren geleden de wijken aan den oever der Seine te
+Parijs teisterde, <span class="pagenum">[<a id="pb134" href="#pb134"
+name="pb134">134</a>]</span>en waarvan de wetenschap gebruik maakte om
+op groote schaal de inblazingen met aluin te beproeven, welke thans zoo
+doelmatig door uitwendige inwrijving van jodium vervangen worden. In
+deze epidemie verloor Magnon haar beide nog zeer jonge knaapjes, het
+eene des morgens, het andere des avonds. &rsquo;t Was een harde slag.
+Deze kinderen waren voor hun moeder kostbaar, zij vertegenwoordigden
+tachtig francs &rsquo;s maands. Deze tachtig francs werden prompt
+uitbetaald namens den heer Gillenormand, door zijn rentmeester, den
+heer Barge, oud-deurwaarder in de straat du Roi de Sicile.</p>
+<p>Met de kinderen zou ook de rente begraven zijn. Maar Magnon zocht
+een redmiddel. In deze geheimzinnige vrijmetselarij van het kwaad,
+waartoe zij behoorde, weet men alles, bewaart men elkanders geheimen,
+en helpt elkander. Magnon had twee kinderen noodig, vrouw
+Th&eacute;nardier had er twee, van hetzelfde geslacht, van denzelfden
+leeftijd. Voor de eene was &rsquo;t een goed redmiddel, voor de andere
+een goede plaatsing. De kleine Th&eacute;nardiers werden kleine
+Magnons. Vrouw Magnon verhuisde van de kade des Celestins naar de
+straat Cloche Perce. Te Parijs wordt men, door de verhuizing van de
+eene straat naar de andere, een geheel ander mensch.</p>
+<p>Aan den burgerlijken stand werd van niets bericht, hij vroeg dus
+niets en de vervanging der kinderen ging op de eenvoudigste wijze in
+haar werk.</p>
+<p>Maar Th&eacute;nardier eischte voor deze kinderleening tien francs
+&rsquo;s maands, welke Magnon beloofde en ook betaalde. Het spreekt
+vanzelf, dat de heer Gillenormand voortging met betalen. Iedere zes
+maanden ging hij de kinderen eens zien. Hij merkte de verwisseling niet
+op, en Magnon zeide: <span class="corr" id="xd20e2782" title=
+"Niet in bron">&bdquo;</span>Wat gelijken ze sprekend op u,
+mijnheer!<span class="corr" id="xd20e2785" title=
+"Niet in bron">&rdquo;</span></p>
+<p>Th&eacute;nardier, voor wien veranderingen gemakkelijk waren, maakte
+van deze gelegenheid gebruik om Jondrette te worden. Zijn twee dochters
+en Gavroche hadden nauwelijks den tijd gehad op te merken, dat zij twee
+broertjes hadden. In een zekeren graad van armoede wordt men voor alles
+onverschillig en men ziet wezens voor larven aan. De naaste verwanten
+zijn als onduidelijke schaduwgestalten, die nauwelijks in de nevelen
+des levens te onderscheiden zijn en zich gereedelijk met het
+onzichtbare vermengen.</p>
+<p>Den avond van den dag, toen zij aan Magnon de twee kinderen had
+afgeleverd, met den bepaalden wil er voor altijd van af te zien, had
+vrouw Th&eacute;nardier gewetensbezwaar gevoeld, of geveinsd te
+gevoelen. Zij had tot haar man gezegd: &bdquo;Maar &rsquo;t is zijn
+kinderen te verlaten!&rdquo; Op een meesterachtigen en koelen toon
+brandde Th&eacute;nardier dit bezwaar uit, door te zeggen: <span class=
+"pagenum">[<a id="pb135" href="#pb135" name=
+"pb135">135</a>]</span>&bdquo;Jean Jacques Rousseau heeft niet minder
+gedaan!&rdquo; Van het gewetensbezwaar was de moeder nu tot
+ongerustheid overgegaan. &bdquo;Maar zoo de politie ons kwam lastig
+vallen? Spreek, Th&eacute;nardier, is &rsquo;t geen wij gedaan hebben
+geoorloofd?&rdquo;&mdash;Th&eacute;nardier antwoordde: &bdquo;Alles is
+geoorloofd. Niemand zal er iets van vernemen. Bovendien heeft er
+niemand eenig belang bij, nauwkeurig toe te zien bij kinderen, die
+niets in de wereld bezitten.&rdquo;</p>
+<p>Magnon was eenigerwijs een elegante misdadigster. Zij kleedde zich
+naar de mode, en deelde haar woning, die met een kale bluf gemeubeld
+was, met een sluwe Engelsche dievegge, die fran&ccedil;aise was
+geworden. Deze Engelsche genaturaliseerde Parijsche vrouw,
+aanbevelenswaard wegens zeer rijke betrekkingen, innig verbonden met de
+medailles der bibliotheek en de diamanten van M<sup>lle</sup> Mars,
+werd later berucht in verscheidene processen. Men noemde haar
+<i>mamselle Miss</i>.</p>
+<p>De twee aan Magnon toegevallen kinderen hadden zich niet te
+beklagen. Uit hoofde der tachtig francs werden zij ontzien, zooals
+alles waarvan men voordeel heeft, niet slecht gekleed, niet slecht
+gevoed, schier als jongeheeren, en beter door de valsche dan door de
+ware moeder behandeld. Magnon speelde de dame en sprak de dieventaal
+niet in hunne tegenwoordigheid.</p>
+<p>Zoo verstreken eenige jaren. Th&eacute;nardier verwachtte er alles
+goeds van. Op zekeren dag zeide hij tot Magnon, die hem de
+zesmaandelijksche tien francs ter hand stelde: &bdquo;De
+&bdquo;vader&rdquo; zal hun toch een opvoeding moeten geven.&rdquo;</p>
+<p>Maar deze twee arme kinderen, tot hiertoe, zelfs door hun slecht
+lot, vrij goed beschermd, werden plotseling in het leven geworpen en
+gedwongen het te beginnen.</p>
+<p>Eene inhechtenisneming op groote schaal van booswichten als die in
+Jondrettes verblijf, welke noodwendig navorschingen en verdere
+gevangennemingen ten gevolge moest hebben, is een wezenlijke ramp voor
+deze afschuwelijke geheime maatschappij die onder de openbare
+maatschappij woont; zulk een avontuur sleept allerlei instortingen in
+die donkere wereld mede. Het ongeluk van Th&eacute;nardier veroorzaakte
+Magnons ongeluk.</p>
+<p>Op zekeren dag, korten tijd nadat Magnon aan Eponine het briefje
+betreffende de straat Plumet had overhandigd, werd onverhoeds door de
+politie in de straat Cloche Perce huiszoeking gedaan; Magnon werd
+gevat, insgelijks mamselle Miss, en al de bewoners van het huis, die
+verdacht waren, vielen in het net. De twee knaapjes speelden
+ondertusschen op een achterplaats en zagen niets van de overrompeling.
+Toen zij weder naar binnen wilden gaan, vonden zij de deur gesloten
+<span class="pagenum">[<a id="pb136" href="#pb136" name=
+"pb136">136</a>]</span>en het huis ledig. De schoenlapper uit een
+pothuis aan de overzijde riep hen en gaf hun een papier dat &bdquo;hun
+moeder&rdquo; voor hen had achtergelaten. Op dat papier stond het
+adres: Mijnheer Barge, rentmeester in de straat du Roi de Sicile, No.
+8. De schoenlapper zeide tot hen: &bdquo;Ge woont hier niet meer. Gaat
+daarheen. &rsquo;t Is dichtbij. De eerste straat links. Vraag met dit
+papier naar den weg.&rdquo;</p>
+<p>De kinderen gingen, terwijl het oudste het jongste leidde, met het
+papier in de hand, dat hun gids moest zijn. &rsquo;t Was koud, en zijn
+verdoofde vingers konden het papier nauwelijks houden. Aan den hoek der
+steeg Cloche Perce, ontrukte een windvlaag het hem, en wijl &rsquo;t
+donker werd, kon het knaapje het papier niet wedervinden.</p>
+<p>Op goed geluk af doolden zij nu door de straten.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch6.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Hoe de kleine Gavroche zich Napoleon den Groote ten
+nutte maakt.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Te Parijs heerschen in de lente meestal gure, scherpe
+noordenwinden, die wel niemand doen bevriezen, maar toch vinnig koud
+zijn; deze noordenwinden, die de schoonste dagen onaangenaam maken,
+doen volkomen dezelfde uitwerking als de koude tochtwind, die door de
+reten van een venster of van een slecht gesloten deur een warme kamer
+binnendringt. Het schijnt, alsof de sombere winterdeur op een reet is
+gebleven en de wind er door komt. In de lente van 1832, op het tijdstip
+toen de eerste groote epidemie dezer eeuw in Europa uitbrak, waren deze
+noordenwinden guurder en scherper dan ooit. Een nog koudere deur dan
+die van den winter scheen open te zijn. &rsquo;t Was die van het graf.
+Men voelde in die noordenwinden den adem der cholera.</p>
+<p>Uit het weerkundig gezichtspunt gezien, hadden deze winden het
+eigenaardige, dat zij van een zeer sterke electrische spanning
+vergezeld waren. In dien tijd waren stormen met donder en bliksem
+veelvuldig.</p>
+<p>Op zekeren avond, dat het op deze wijze scherp koud was, zoo zelfs
+dat het scheen of Januari was wedergekeerd, en dat de menschen hun
+overkleeren weer droegen, stond de kleine Gavroche, steeds vroolijk
+onder zijn lompen, bibberend, als in verrukking, voor den winkel van
+een kapper en barbier in den omtrek van l&rsquo;Orme-Saint-Gervais. Hij
+was versierd met een wollen sjaal, die hij op de eene of andere wijs
+gekregen en <span class="pagenum">[<a id="pb137" href="#pb137" name=
+"pb137">137</a>]</span>als een cachenez omgeslagen had. De kleine
+Gavroche scheen met diepe bewondering een dame van was te begluren, die
+in een zeer laag uitgesneden kleed en met oranje bloemen gekapt, achter
+het glasvenster draaide en tusschen twee lampen den voorbijgangers haar
+glimlach toewierp, maar werkelijk beloerde hij den winkel om te zien,
+of hij niet van de toonbank een stuk zeep kon kapen, &rsquo;t welk hij
+vervolgens voor een sou aan een barbier in de voorstad zou verkoopen.
+Het gebeurde hem dikwijls, dat hij op deze wijze aan een ontbijt kwam.
+Hij noemde dit werk, voor hetwelk hij een bijzonder talent had
+&bdquo;de barbiers scheren.&rdquo;</p>
+<p>Terwijl hij de dame bewonderde en het stuk zeep begluurde, bromde
+hij binnensmonds: &bdquo;Dinsdag&mdash;&rsquo;t is immers geen
+Dinsdag.&mdash;Is het Dinsdag?.. &rsquo;t Is misschien
+Dinsdag.&mdash;Ja, &rsquo;t is Dinsdag.&rdquo;</p>
+<p>Men is nooit te weten gekomen, waarop deze alleenspraak
+zinspeelde.</p>
+<p>Zoo deze woorden soms den laatsten keer aanduidden, dat hij gegeten
+had, dan was dit drie dagen geleden, want het was nu Vrijdag.</p>
+<p>De barbier schoor iemand in zijn door een kachel verwarmden winkel,
+en sloeg nu en dan een zijdelingschen blik op dien vijand, op dien
+bibberenden, onbeschaamden straatjongen, die beide handen in zijn
+zakken had, maar zeker iets anders in het oog.</p>
+<p>Terwijl nu Gavroche de wassen dame, de uitstalling en de
+Windsor-zeep begluurde, draaiden twee knaapjes van ongelijke grootte,
+tamelijk goed gekleed en veel kleiner dan hij, het eene schijnbaar
+zeven, het andere vijf jaar oud, bedeesd de deurkruk om en traden den
+winkel binnen om iets te vragen, misschien een aalmoes, en wel op zulk
+een jammerenden toon dat het eer een smeeking dan een verzoek geleek.
+Zij spraken beiden tegelijk, en hun woorden waren onverstaanbaar, wijl
+het gesnik van den jongsten knaap zijn stem smoorde en de koude de
+tanden van den oudsten deed klapperen. De barbier wendde zich om met
+verstoord gezicht, en, zonder zijn scheermes neder te leggen, schoof
+hij den oudsten met de linkerhand en den jongsten met de knie weder op
+de straat en sloot zijn deur, zeggende:</p>
+<p>&bdquo;Zij brengen voor niemendal de koude in huis!&rdquo;</p>
+<p>De knaapjes gingen schreiend verder. Intusschen was een bui
+opgekomen; &rsquo;t begon te regenen.</p>
+<p>De kleine Gavroche liep hen na en vroeg hen:</p>
+<p>&bdquo;Wat deert u, dreumesen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wij weten niet, waar wij slapen zullen,&rdquo; antwoordde de
+oudste. <span class="pagenum">[<a id="pb138" href="#pb138" name=
+"pb138">138</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Is &rsquo;t niets anders?&rdquo; zei Gavroche. &bdquo;Dat is
+zoo erg niet. Moet gij daarom schreien? Ge zijt immers geen
+kanarievogeltjes?&rdquo;</p>
+<p>Toen hernam hij, een gewichtige houding aannemende, doch op een toon
+van teeder gezag en vriendelijke bescherming:</p>
+<p>&bdquo;Komt mede, kleinen!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, mijnheer,&rdquo; antwoordde de oudste.</p>
+<p>Beide knaapjes volgden hem nu zoo eerbiedig, alsof zij een
+aartsbisschop volgden. Zij weenden niet meer.</p>
+<p>Gavroche voerde hen door de straat St. Antoine naar den kant der
+Bastille.</p>
+<p>Onder &rsquo;t gaan sloeg Gavroche een vergramden blik op den
+barbierswinkel terug, en mompelde:</p>
+<p>&bdquo;Hij heeft geen gevoel, die schelvisch. &rsquo;t Is een
+Engelschman.&rdquo;</p>
+<p>Een meisje, dat hen met hun drie&euml;n achter elkaar zag gaan,
+Gavroche aan &rsquo;t hoofd, begon luid te lachen. Dat gelach gaf
+weinig eerbied voor de groep te kennen; en Gavroche zeide tot haar:</p>
+<p>&bdquo;Dag, mamsel Omnibus.&rdquo;</p>
+<p>Een oogenblik later kwam de barbier hem weder in de gedachte, en hij
+voegde er bij:</p>
+<p>&bdquo;Ik vergiste mij in het beest; &rsquo;t is geen schelvisch,
+<span class="corr" id="xd20e2879" title="Bron: maa">maar</span> een
+slang. Kapper, ik zal u een ratel aan uw staart laten maken.&rdquo;</p>
+<p>De kapper had hem baldadig gemaakt. Over een goot springende, riep
+hij tot een gebaarde portierster, die waardig was geweest Faust op den
+Bloksberg te ontmoeten, en een bezem in de hand had:</p>
+<p>&bdquo;Zoo madam, gaat gij op uw paard uit?&rdquo;</p>
+<p>Daarop bespatte hij met slijk de glimmende laarzen van een
+voorbijganger.</p>
+<p>&bdquo;Kw&acirc;jongen!&rdquo; riep de voorbijganger toornig.</p>
+<p>Gavroche stak zijn neus uit de sjaal en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Waarover klaagt mijnheer?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Over u,&rdquo; was het antwoord.</p>
+<p>&bdquo;Het bureau is gesloten,&rdquo; zei Gavroche. &bdquo;Ik
+ontvang geen klachten meer.&rdquo;</p>
+<p>Ondertusschen ging hij verder de straat op, en zag, onder een
+koetspoort, als bevrozen, een dertien- of veertienjarige bedelares,
+wier rokje zoo kort was, dat men haar knie&euml;n zag. Het meisje werd
+er te groot voor. De groei speelt dergelijke streken. Het onderrokje
+wordt kort, terwijl de naaktheid onzedelijk wordt.</p>
+<p>&bdquo;Arm meisje,&rdquo; zei Gavroche; &bdquo;&rsquo;t heeft niet
+eens een broek. Hier, neem dit.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id=
+"pb139" href="#pb139" name="pb139">139</a>]</span></p>
+<p>En den warmen wollen doek losmakende, dien hij om den hals had,
+wierp hij dien op de magere blauwe schouders der bedelares, zoodat de
+cache-nez weder een sjaal werd.</p>
+<p>Het meisje zag hem met verbazing aan en ontving zwijgend de sjaal.
+Tot een zekeren graad van ellende gekomen, klaagt de arme in zijn
+vertwijfeling niet meer over zijn nood, en dankt niet meer voor het
+goede.</p>
+<p>Hierna liet Gavroche, kouder dan Sint-Marten, die ten minste de
+helft van zijn mantel behield, een brrr! hooren.</p>
+<p>Na dit brrr! nam de regen toe en viel in stroomen neer. Zoo straft
+een slechte hemel de goede daden.</p>
+<p>&bdquo;Nu,&rdquo; riep Gavroche; &bdquo;wat moet dit beteekenen? Het
+regent weder. Goede God, als het zoo voortgaat, zeg ik mijn abonnement
+op.&rdquo;</p>
+<p>En hij ging verder.</p>
+<p>&bdquo;Om &rsquo;t even,&rdquo; hernam hij, een blik op de bedelares
+slaande, die zich in de sjaal wikkelde; &bdquo;zij heeft nu een goede
+pels.&rdquo;</p>
+<p>En naar de wolken ziende, riep hij:</p>
+<p>&bdquo;Gesnapt!&rdquo;</p>
+<p>De twee kinderen volgden hem op de hielen.</p>
+<p>Toen zij voorbij een dier getraliede vensters gingen, die een
+bakkerswinkel aanduiden, want men legt het brood evenals het goud
+achter ijzeren trali&euml;n, keerde Gavroche zich om en vroeg:</p>
+<p>&bdquo;Wel, kabouters, hebt ge gegeten?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer,&rdquo; antwoordde de oudste, &bdquo;wij hebben niet
+gegeten sinds van morgen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Gij hebt dus geen vader of moeder?&rdquo; hernam Gavroche met
+majesteit.</p>
+<p>&bdquo;Verschooning, mijnheer, wij hebben een papa en mama, maar
+weten niet, waar zij zijn...&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dit is vaak beter dan &rsquo;t wel te weten,&rdquo; zei
+Gavroche, die een denker was.</p>
+<p>&bdquo;Wij zijn nu reeds twee uur op straat,&rdquo; hernam de
+oudste, &bdquo;wij hebben aan alle hoeken gezocht, maar niets kunnen
+vinden.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, ja,&rdquo; zei Gavroche; &bdquo;de honden verslinden
+alles.&rdquo;</p>
+<p>Na eenig zwijgen hernam hij:</p>
+<p>&bdquo;Ha, gij hebt uw ouders verloren; gij weet niet waar zij zijn;
+dat mag niet, jongens. &rsquo;t Is dom, bejaarde lieden verloren te
+laten gaan. Maar men moet zich overal weten uit te redden.&rdquo;</p>
+<p>Hij vroeg hun overigens niets. &rsquo;t Was voor hem iets zeer
+eenvoudigs, geen onderkomen te hebben!</p>
+<p>De oudste der twee knapen, die schier de onbezorgdheid der kindsheid
+had teruggekregen, riep:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is toch raar. Mama had ons beloofd, op Palmzondag
+gewijde palm met ons te gaan halen.&rdquo; <span class=
+"pagenum">[<a id="pb140" href="#pb140" name="pb140">140</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Gekheid!&rdquo; antwoordde Gavroche.</p>
+<p>&bdquo;Mama,&rdquo; hernam de oudste, &bdquo;is een dame, die met
+Mamselle Miss woont.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Falderala,&rdquo; hernam Gavroche.</p>
+<p>Intusschen was hij blijven staan en tastte en zocht sinds eenige
+oogenblikken in alle zakken en gaten, die zijn plunje kon hebben.</p>
+<p>Eindelijk richtte hij het hoofd weder op, met een gebaar, dat
+slechts tevredenheid wilde toonen, maar werkelijk triumfeerend was.</p>
+<p>&bdquo;Weest gerust, mijn jongens. Ik heb hier iets, waarvoor wij
+alle drie ons avondeten kunnen krijgen.&rdquo;</p>
+<p>En uit een zijner zakken haalde hij een sou.</p>
+<p>Zonder aan de twee kleinen den tijd te gunnen zich te verbazen,
+duwde hij ze voor zich uit in den bakkerswinkel, en den sou op de
+toonbank leggende, riep hij:</p>
+<p>&bdquo;Hola, voor vijf centimes brood.&rdquo;</p>
+<p>De bakker nam een brood en een mes.</p>
+<p>&bdquo;In drie stukken, baas,&rdquo; hernam Gavroche, en voegde er
+deftig bij: &bdquo;wij zijn met ons drie&euml;n.&rdquo;</p>
+<p>Toen hij nu zag, dat de bakker, na de drie klanten aanschouwd te
+hebben, een zwart brood nam, stak hij zijn vinger diep in den neus en
+snoof zoo sterk, alsof hij het snuifje van Frederik den Groote op zijn
+duim had gehad, en snauwde den bakker met verontwaardiging toe:</p>
+<p>&bdquo;Wat moet dat beduiden?&rdquo;</p>
+<p>De bakker antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Wel &rsquo;t is brood, zeer goed brood van de tweede
+kwaliteit.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge wilt zeggen zwart brood,&rdquo; hernam Gavroche met
+rustige, koele verachting. <span class="corr" id="xd20e2986" title=
+"Niet in bron">&bdquo;</span>Wit brood, baas! Ik trakteer!&rdquo;</p>
+<p>De bakker glimlachte onwillekeurig, terwijl hij het wit brood sneed,
+en zag hen met een medelijdenden blik aan, die Gavroche beleedigde.</p>
+<p>&bdquo;Nu, bakker,&rdquo; zeide hij, &bdquo;waarom kijkt ge ons zoo
+aan?&rdquo;</p>
+<p>Op elkander gezet zouden zij nauwelijks een el groot zijn
+geweest.</p>
+<p>Toen het brood gesneden was, nam de bakker den sou en Gavroche zeide
+tot de twee kinderen:</p>
+<p>&bdquo;Pruimt nu.&rdquo;</p>
+<p>De knaapjes zagen hem verlegen aan.</p>
+<p>Gavroche glimlachte, &bdquo;&rsquo;t Is waar,&rdquo; zeide hij,
+&bdquo;zij zijn nog te klein om het te begrijpen.&rdquo;</p>
+<p>En hij hernam: &bdquo;Eet.&rdquo;</p>
+<p>En hij reikte beiden een stuk brood.</p>
+<p>Meenende, dat de oudste eenige bijzondere aanmoediging <span class=
+"pagenum">[<a id="pb141" href="#pb141" name=
+"pb141">141</a>]</span>behoefde om zonder verlegenheid zijn honger te
+bevredigen, gaf hij hem het grootste stuk, zeggende: &bdquo;Ziedaar,
+stop dit in de maag.&rdquo;</p>
+<p>Van de twee overige stukken hield hij het kleinste voor zich.</p>
+<p>De arme kinderen hadden honger, Gavroche niet minder. Terwijl zij
+smakelijk in het brood beten, bleven zij in den winkel van den bakker,
+die, nu hij betaald was, hen weg wenschte.</p>
+<p>&bdquo;Laat ons op de straat terugkeeren,&rdquo; zei Gavroche.</p>
+<p>Zij gingen voort in de richting der Bastille.</p>
+<p>Telkens wanneer zij voorbij helder verlichte winkels kwamen, stond
+de kleinste stil om op een tinnen horloge, dat aan een touwtje om zijn
+hals hing, te zien hoe laat het was.</p>
+<p>&bdquo;Hij is nog heel kinderachtig,&rdquo; dacht Gavroche.</p>
+<p>En in gedachte mompelde hij:</p>
+<p>&bdquo;Om &rsquo;t even; zoo ik kleinen had, zou ik ze beter
+bewaren.&rdquo;</p>
+<p>Toen zij hun brood bijna op hadden, kwamen zij aan den hoek der zoo
+treurige straat des Ballets, aan welker einde men de lage sombere poort
+der gevangenis la Force ziet.</p>
+<p>&bdquo;He! zijt gij &rsquo;t, Gavroche?&rdquo; zei iemand.</p>
+<p>&bdquo;H&eacute;, zijt gij &rsquo;t, Montparnasse?&rdquo; hernam
+Gavroche.</p>
+<p>&rsquo;t Was iemand, die den straatjongen naderde, en die iemand was
+geen ander dan Montparnasse, die hoewel vermomd, en met een blauwen
+bril op, toch door Gavroche herkend werd.</p>
+<p>&bdquo;Verduiveld!&rdquo; riep Gavroche, &bdquo;ge ziet er met uw
+bruine plunje en uw blauwen bril uit als een dokter. Ge zijt knap, oude
+jongen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Stil,&rdquo; zei Montparnasse, &bdquo;niet zoo
+luid!&rdquo;</p>
+<p>En haastig trok hij Gavroche uit het licht der winkels.</p>
+<p>De twee knaapjes volgden werktuiglijk, elkander bij de hand
+houdende.</p>
+<p>Toen zij onder den donkeren boog eener koetspoort, uit het gezicht
+en den regen stonden, vroeg Montparnasse:</p>
+<p>&bdquo;Weet ge waar ik heen ga?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Naar de abdij van <i lang="fr">Monte &agrave;
+Regret</i>&rdquo;<a class="noteref" id="xd20e3055src" href="#xd20e3055"
+name="xd20e3055src">1</a>, zei Gavroche.</p>
+<p>&bdquo;Spotvogel!&rdquo; hernam Montparnasse. &bdquo;Ik ga Babet
+opzoeken.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zoo!&rdquo; zei Gavroche, &bdquo;heet zij Babet!&rdquo;</p>
+<p>Montparnasse hernam zacht:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is geen zij, maar een hij.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ha, Babet!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, Babet.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik meende, dat hij gestrikt was.&rdquo; <span class=
+"pagenum">[<a id="pb142" href="#pb142" name="pb142">142</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Hij heeft den strik losgemaakt,&rdquo; antwoordde
+Montparnasse.</p>
+<p>En haastig verhaalde hij den straatjongen, dat Babet, dien zelfden
+dag naar de conciergerie overgebracht zijnde, op den weg naar den
+rechter van instructie ontvlucht was, door links in plaats van rechts
+te gaan.</p>
+<p>Gavroche bewonderde deze behendigheid.</p>
+<p>Montparnasse voegde er eenige bijzonderheden aangaande de vlucht van
+Babet bij, en zeide:</p>
+<p>&bdquo;O, dat is nog niet alles.&rdquo;</p>
+<p>Gavroche had, onder het luisteren, den wandelstok gevat, dien
+Montparnasse in de hand hield; werktuiglijk had hij aan het boveneinde
+getrokken, en een dolkkling was te voorschijn gekomen.</p>
+<p>&bdquo;Ha!&rdquo; zeide hij haastig, den dolk weder inschuivende,
+&bdquo;ge hebt uw gendarm, als een burger verkleed,
+medegebracht.&rdquo;</p>
+<p>Montparnasse knipoogde.</p>
+<p>&bdquo;Drommels!&rdquo; hernam Gavroche, &bdquo;ge wilt dus met de
+politie vechten?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Men kan niet weten,&rdquo; antwoordde Montparnasse op
+onverschilligen toon. &bdquo;&rsquo;t Is altijd goed, een speld bij
+zich te hebben.&rdquo;</p>
+<p>Gavroche vroeg nu dringender:</p>
+<p>&bdquo;Wat wilt ge dan toch van nacht uitvoeren?&rdquo;</p>
+<p>Montparnasse hernam op ernstigen toon en met nadruk:</p>
+<p>&bdquo;Zaken.&rdquo;</p>
+<p>Maar plotseling aan het gesprek een andere wending gevende zeide
+hij:</p>
+<p>&bdquo;Apropos.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Iets dat mij dezer dagen gebeurd is. Verbeeld u; ik ontmoette
+een burgerman, die mij een preek en een beurs present deed. Ik stak de
+beurs in mijn zak; een oogenblik later tast ik in mijn zak; er was
+niets meer in.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dan de preek,&rdquo; zei Gavroche.</p>
+<p>&bdquo;Maar waar gaat gij nu toch heen?&rdquo; vroeg
+Montparnasse.</p>
+<p>Gavroche wees hem op de beide knaapjes, die hij in zijn hoede had
+genomen, en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Ik ga deze kinderen te bed brengen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waar te bed?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Bij mij.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waar is &rsquo;t&mdash;bij u?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Bij mij.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge hebt dus een woning?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, ik woon.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;En waar woont ge?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;In den Olifant,&rdquo; zei Gavroche. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb143" href="#pb143" name="pb143">143</a>]</span></p>
+<p>Montparnasse, die uit zijn aard niet licht verwonderd was, riep
+echter onwillekeurig:</p>
+<p>&bdquo;In den Olifant!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, ja, in den Olifant!&rdquo; hernam Gavroche. &bdquo;Wat
+zou dat?&rdquo;</p>
+<p>Deze diepzinnige opmerking van den straatjongen bracht Montparnasse
+weder tot bedaardheid en overleg. Hij scheen nopens Gavroches woning
+een betere meening op te vatten.</p>
+<p>&bdquo;Inderdaad,&rdquo; zeide hij, &bdquo;de Olifant. Is &rsquo;t
+er goed?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zeer goed,&rdquo; hernam Gavroche. &bdquo;Op mijn woord,
+&rsquo;t is er prettig. Men heeft er ten minste geen tochtwinden,
+zooals onder de bruggen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hoe komt ge er?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik kruip er in.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Is er dan een gat in?&rdquo; vroeg Montparnasse.</p>
+<p>&bdquo;Zekerlijk, maar ge moogt er niets van zeggen. &rsquo;t Is
+tusschen de voorpooten. De politie-verklikkers hebben &rsquo;t nog niet
+gezien.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;En ge klautert omhoog? Ha, nu begrijp ik.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;In een oogwenk is &rsquo;t gedaan; en niemand is er
+meer<span class="corr" id="xd20e3162" title=
+"Bron: &rdquo;.">.&rdquo;</span></p>
+<p>Na een pauze, voegde Gavroche er bij:</p>
+<p>&bdquo;Voor deze kleinen moet ik een ladder hebben.&rdquo;</p>
+<p>Montparnasse lachte, en vroeg:</p>
+<p>&bdquo;Hoe drommel, komt ge aan die kleinen?&rdquo;</p>
+<p>Gavroche antwoordde eenvoudig:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Zijn snaken, welke een kapper mij present heeft
+gedaan.&rdquo;</p>
+<p>Ondertusschen was Montparnasse ernstig geworden.</p>
+<p>&bdquo;Ge hebt mij dus gemakkelijk herkend?&rdquo; mompelde hij.</p>
+<p>Hij nam uit zijn zak twee kleine voorwerpen, die niets anders dan
+twee met katoen omwonden penneschachten waren, van welke hij er een in
+ieder neusgat stak. Dit gaf hem een geheel anderen neus.</p>
+<p>&bdquo;Dat verandert u,&rdquo; zei Gavroche, &bdquo;nu zijt ge veel
+minder leelijk; zoo moest ge altijd zijn.&rdquo;</p>
+<p>Montparnasse was een mooie, knappe jongen, maar Gavroche was een
+spotvogel.</p>
+<p>&bdquo;Zonder gekscheren,&rdquo; vroeg Montparnasse, &bdquo;hoe
+vindt ge mij?&rdquo;</p>
+<p>Ook zijn stem was veranderd. In een oogenblik was Montparnasse
+onkenbaar geworden.</p>
+<p>&bdquo;O! nu kunt ge voor Polichinel spelen!&rdquo; riep
+Gavroche.</p>
+<p>De beide knaapjes, die tot hiertoe niet geluisterd hadden, wijl zij
+zelf bezig waren hun vingers in den neus te steken, traden op &rsquo;t
+hooren van dien naam dichter bij, en zagen Montparnasse met blijdschap
+en verwondering aan.</p>
+<p>Ongelukkig was Montparnasse ongerust.</p>
+<p>Hij legde de hand op Gavroches schouder en zeide, op ieder woord
+drukkende: <span class="pagenum">[<a id="pb144" href="#pb144" name=
+"pb144">144</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Luister, jongen, naar &rsquo;t geen ik u zeg: zoo ik op de
+plaats was met mijn dog, mijn dolk en mijn mes, en men gaf mij drie
+sousstukken, zou ik niet weigeren er mede te werken, maar &rsquo;t is
+heden geen vastenavond.&rdquo;</p>
+<p>Deze zonderlinge woorden brachten een zonderlinge uitwerking op den
+straatjongen teweeg. Hij keerde zich haastig om, sloeg met groote
+opmerkzaamheid zijn blik om zich en zag op korten afstand een
+stadssergeant, met den rug naar hen gekeerd. Gavroche liet een kreet
+ontsnappen, dien hij echter dadelijk onderdrukte, en Montparnasse de
+hand schuddende, zeide hij:</p>
+<p>&bdquo;Nu, ik ga met mijn kleinen naar den Olifant. Zoo ge mij des
+nachts noodig mocht hebben, kunt ge mij er vinden. Ik logeer op de
+eerste verdieping. Er is geen portier. Vraag maar naar mijnheer
+Gavroche.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Goed,&rdquo; zei Montparnasse.</p>
+<p>Zij scheidden, Montparnasse ging naar den kant van la Gr&egrave;ve,
+Gavroche naar dien der Bastille.</p>
+<p>De vijfjarige kleine, door zijn broertje voortgesleept, dat door
+Gavroche werd getrokken, keerde herhaaldelijk het hoofd om, ten einde
+Polichinel na te zien.</p>
+<p>De zonderlinge woorden, welke Montparnasse bij &rsquo;t gezicht van
+den stadssergeant tot Gavroche gezegd had, gaven in de dieventaal te
+kennen: Pas op, wij kunnen niet vrij spreken.</p>
+<p>V&oacute;&oacute;r twintig jaar zag men nog in den zuidoostelijken
+hoek van het Bastilleplein, nabij de vroegere gracht der
+staatsgevangenis, een wonderlijk monument, &rsquo;t welk bijna reeds
+uit het geheugen der Parijzenaars is gewischt, en echter verdiende er
+eenig spoor achter te laten, want het was eene gedachte van &bdquo;het
+lid van het Instituut, opperbevelhebber van het Egyptische
+leger.&rdquo;</p>
+<p>Wij noemen het &bdquo;monument&rdquo;, hoewel het slechts een ruw
+ontwerp was. Maar deze wonderbare schets, dit grootsche lijk van een
+gedachte van Napoleon, &rsquo;t welk twee of drie windvlagen achtereen
+opgenomen en telkens verder van ons geworpen hadden, was historisch
+geworden en had iets bepaalds aangenomen, &rsquo;t geen met zijn
+voorkomen van voorloopigheid in tegenstelling was. &rsquo;t Was
+namelijk een veertig voet hooge olifant, van hout en steen opgericht,
+op zijn rug een toren dragende, die veel had van een huis, dat vroeger
+groen geschilderd, doch nu door de lucht, den regen en den tijd zwart
+geworden was. In dien eenzamen open hoek van het plein, vormden het
+breede hoofd van den kolos, zijn groote rug, zijn snuit, zijn
+slagtanden, zijn toren, zijn vier kolomachtige pooten des nachts een
+wonderbaar <span class="pagenum">[<a id="pb145" href="#pb145" name=
+"pb145">145</a>]</span>en vreeselijk beeld tegen den gesternden hemel.
+Men wist niet, wat het beteekende. &rsquo;t Was een soort van
+zinnebeeld der volkskracht. &rsquo;t Was iets sombers, raadselachtigs
+en grootsch. Iets als een machtige zichtbare schim, naast het
+onzichtbare spookbeeld der Bastille.</p>
+<p>Weinig vreemdelingen bezochten dit monument; geen voorbijganger
+sloeg er een blik op. De olifant viel in puin; ieder seizoen nam kalk
+van zijn zijden mede, &rsquo;t geen leelijke wonden vormde. De
+stedelijke raad had hem sedert 1814 vergeten. Hij stond daar in zijn
+hoek, treurig, ziek, wankelend, omgeven door een verweerde afpaling,
+die telkens door dronken koetsiers beschadigd werd; zijn buik was door
+bersten gescheurd; een balk kwam uit zijn staart, hoog gras schoot
+tusschen zijn pooten op; en daar de vlakte rondom hem sinds dertig
+jaren hooger was geworden door die langzame en gestadige werking welke
+ongevoelig den grond der groote steden doet rijzen, stond hij in een
+kuil en scheen de aarde onder hem te zinken. Hij was vuil, veracht,
+afzichtelijk en trotsch, leelijk voor het oog van den burger, treurig
+voor het oog van den denker. Hij had iets van vuilnis, &rsquo;t welk
+men wil wegruimen; iets van een majesteit, welke men gaat
+onthoofden.</p>
+<p>Maar des nachts, zooals wij gezegd hebben, veranderde het gezicht.
+De nacht is de geschiktste tijd om schaduwen te zien. Terstond bij de
+avondschemering onderging de oude olifant een gedaanteverandering. In
+de grootsche stilte der duisternis nam hij een rustige en vreeselijke
+gestalte aan. Tot het verledene behoorende, behoorde hij tot den nacht,
+en deze duisternis paste bij zijn grootheid. Dit ruwe, plompe, zware,
+statige, schier wanstaltige, maar gewis ernstige en majestueuze,
+monument is verdwenen, om in vrede de soort van reusachtige kachel met
+haar pijp te laten heerschen, die de sombere vesting met negen torens
+heeft vervangen, schier evenals de burgerstand de leenheerlijkheid
+vervangt. &rsquo;t Is zeer natuurlijk, dat een kachel het zinnebeeld
+van een tijdvak zij, welks macht een ketel bevat. Dit tijdvak zal
+voorbijgaan, het gaat reeds voorbij; men begint te begrijpen, dat, zoo
+in een ketel kracht kan zijn, slechts in een brein macht kan wezen; met
+andere woorden, wat de wereld drijft en voorttrekt zijn geen
+locomotieven, &rsquo;t zijn idee&euml;n. Men spanne de locomotieven
+voor de denkbeelden, &rsquo;t zij zoo; maar men houde het paard niet
+voor den ruiter.</p>
+<p>Hoe het zij en om tot het plein der Bastille weder te keeren, de
+bouwmeester van den olifant had van kalk iets groots gemaakt; de
+bouwmeester van de kachelpijp is er in geslaagd, van brons iets kleins
+te maken. <span class="pagenum">[<a id="pb146" href="#pb146" name=
+"pb146">146</a>]</span></p>
+<p>Deze kachelpijp, welke men een fraaien naam gegeven en die men de
+Juli-kolom heeft genoemd, dit mislukte monument van een mislukte
+revolutie, was in 1832 nog in een groot houten hemd gehuld, en door een
+planken schutting omgeven, die den olifant volkomen afsloot.</p>
+<p>&rsquo;t Was naar dien hoek van het plein, die nauwelijks door
+&rsquo;t licht van een verwijderde lantaarn beschenen werd, dat de
+straatjongen de twee &bdquo;kleinen&rdquo; voerde.</p>
+<p>Men veroorlove ons hier op te merken, dat wij zuivere waarheid
+verhalen, en dat twintig jaren geleden, voor de correctioneele
+rechtbank een knaap terechtstond, beschuldigd van vagebondage en het
+inbreken in een openbaar monument, die slapende in den olifant der
+Bastille was gevonden.</p>
+<p>Toen Gavroche nu den kolos was genaderd, begreep hij den indruk,
+dien het oneindig groote op het oneindig kleine kon maken, en
+zeide:</p>
+<p>&bdquo;Jongens, weest niet bang!&rdquo;</p>
+<p>Toen sloop hij door een holligheid in de schutting van den olifant
+en hielp de kinderen er door. De beide kinderen volgden, een weinig
+angstig, doch zwijgend, Gavroche en vertrouwden zich aan deze kleine
+voorzienigheid in lompen, die hun brood gegeven en een slaapplaats
+beloofd had. Tegen de schutting lag een ladder, welke des daags door de
+werklieden van de naaste werkplaats gebruikt werd. Gavroche lichtte ze,
+met buitengewone krachtsinspanning op en zette ze tegen een der
+voorpooten van den olifant. Bij de plek, waartegen het boveneinde der
+ladder rustte, zag men in den buik van den kolos een donkere
+opening.</p>
+<p>Gavroche wees de ladder en de opening aan zijne kleine gasten, en
+zeide:</p>
+<p>&bdquo;Klimt nu op en gaat binnen.&rdquo;</p>
+<p>De beide knaapjes zagen elkander ontsteld aan.</p>
+<p>&bdquo;Zijt ge bang, jongens?&rdquo; riep Gavroche.</p>
+<p>En hij voegde er bij: &bdquo;Ziet naar mij.&rdquo;</p>
+<p>Hij omklemde den ruwen poot van den olifant en in een oogenblik had
+hij, zonder zich van de ladder te bedienen, de berst bereikt. Hij ging
+er in, als een adder, die door een scheur kruipt: een oogenblik daarna
+zagen de beide kinderen onduidelijk zijn bleek gezicht als een vale
+gestalte voor de donkere opening verschijnen.</p>
+<p>&bdquo;Nu,&rdquo; riep hij, &bdquo;klimt op, jongens! ge zult zien
+hoe goed het hier is!&mdash;Klim op,&rdquo; zeide hij tot den oudste;
+&bdquo;ik zal u de hand geven.&rdquo;</p>
+<p>De knaapjes stieten elkander met den elleboog aan; de groote
+straatjongen boezemde hun vrees, doch tevens gerustheid <span class=
+"pagenum">[<a id="pb147" href="#pb147" name="pb147">147</a>]</span>in,
+daarbij regende het hard. De oudste waagde het. De jongste, die zijn
+broertje naar boven zag klimmen, terwijl hij alleen tusschen de pooten
+van het groote beest bleef staan, had wel willen schreien, maar durfde
+niet.</p>
+<p>Waggelend beklom de oudste de sporten van de ladder. Gavroche
+moedigde hem aan, evenals een schermmeester zijn leerlingen of een
+muilezeldrijver zijn dieren zou aansporen.</p>
+<p>&bdquo;Wees niet bang.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Goed zoo!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ga voort.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zet d&aacute;&aacute;r den voet.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hier met de hand.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Moedig.&rdquo;</p>
+<p>En toen hij in zijn bereik was, greep hij hem schielijk en krachtig
+bij den arm en trok hem op, zeggende: &bdquo;Ingeslokt!&rdquo;</p>
+<p>De knaap was door de scheur.</p>
+<p>&bdquo;Wacht mij nu,&rdquo; hernam Gavroche; &bdquo;ga intusschen
+zitten.&rdquo;</p>
+<p>En uit de scheur verdwijnende, zooals hij er was binnengekomen, liet
+hij zich met de vlugheid van een slingeraap langs den poot van den
+olifant neer, kwam met de voeten op het gras terecht, vatte den kleine
+van vijf jaar om het lijf, zette hem op &rsquo;t midden der ladder,
+klom achter hem naar boven en riep den oudste toe:</p>
+<p>&bdquo;Ik zal hem duwen, trek gij hem.&rdquo;</p>
+<p>In een oogenblik was de kleine opgenomen, omhoog geduwd, getrokken,
+geheschen en door de opening gestoken, zonder den tijd te hebben gehad,
+er over na te denken. Gavroche, die na hem binnenkwam, schopte met zijn
+hiel de ladder om, die op het gras viel, klapte in de handen en
+riep:</p>
+<p>&bdquo;Wij zijn er, leve generaal Lafayette!&rdquo;</p>
+<p>Na deze uitbarsting zeide hij:</p>
+<p>&bdquo;Kinderen, nu zijt ge in mijn woning.&rdquo;</p>
+<p>Gavroche was werkelijk als te huis.</p>
+<p>O onverwachte nuttigheid van het nuttelooze! liefdadigheid der
+groote dingen! goedheid der reuzen! Dit onverwachte monument, dat een
+denkbeeld des keizers had bevat, was nu het nachtverblijf van een
+straatjongen geworden. De kolos had den knaap ingenomen en geherbergd.
+De burgers, die in hun Zondagsgewaad voorbij den olifant der Bastille
+gingen, zeiden vaak, hem verachtelijk met hun groote oogen metende:
+&bdquo;Waartoe dient dit?&rdquo;&mdash;Het diende om een klein wezen
+zonder vader en moeder, zonder voedsel, zonder kleederen, zonder woning
+tegen de koude, de vorst, den hagel, den regen te beschermen, hem er
+voor te bewaren van in dit slijk te moeten slapen, dat koorts geeft, of
+in de sneeuw te <span class="pagenum">[<a id="pb148" href="#pb148"
+name="pb148">148</a>]</span>slapen, dat den dood geeft. Het diende om
+den onschuldige op te nemen, dien de maatschappij verstiet. Het diende
+om de misdaad van den staat te verminderen. &rsquo;t Was een geopend
+hol voor hem, wien alle deuren gesloten waren. Het scheen, alsof het
+oude, wankele gevaarte, door ongedierte overweldigd, in vergetelheid
+geraakt, met schimmel en vuil bedekt, als een reusachtige bedelaar
+vruchteloos om een welwillenden blik te midden van het plein bedelende,
+medelijden had gehad met dien anderen bedelaar, dien armen dwerg, die
+barrevoets ging, geen dak boven zijn hoofd had, van koude in zijn
+handen blies, gekleed was in lompen en zich voedde met hetgeen werd
+weggeworpen. Daartoe diende de olifant der Bastille. Deze gedachte van
+Napoleon door de menschen verworpen, was door God weder opgenomen. Wat
+slechts beroemd zou zijn geweest, was verheven geworden. Om zijn
+gedachte te verwezenlijken had de keizer porphyr, metaal, ijzer, goud,
+marmer noodig gehad; voor God was het oude gevaarte van planken, balken
+en kalk voldoende. De keizer had een genialen droom gehad; hij had in
+dien reusachtigen, gewapenden wonderbaren olifant, die zijn snuit
+ophief, zijn toren droeg en naar alle kanten frisch water klaterend
+deed opspringen, het volk willen voorstellen; God had er iets
+grootschers van gemaakt; hij huisvestte er een kind in.</p>
+<p>De opening waardoor Gavroche binnenging, was van buiten nauwelijks
+zichtbaar, wijl zij zich, zooals gezegd is, onder den buik van den
+olifant bevond, en zoo eng was, dat slechts katten en kinderen er door
+konden kruipen.</p>
+<p>&bdquo;Laten wij nu in de eerste plaats aan den portier zeggen, dat
+wij niet te huis zijn,&rdquo; sprak Gavroche.</p>
+<p>En in de duisternis rondtastende, als iemand die zijn woning
+volkomen kent, nam hij een plank en sloot er de opening mede.</p>
+<p>Toen tastte hij weder in de duisternis rond, en de kinderen hoorden
+het gesis van den zwavelstok die in het phosphorusfleschje was
+gestoken. Destijds bestonden de zoogenaamde lucifers nog niet; het
+vuurtuig Fumade was toen het hoogste in dit vak.</p>
+<p>Een plotseling licht deed hen de oogen dichtknijpen; Gavroche had
+een dier eindjes bindtouw, in teer gedoopt, ontstoken, welke men
+&bdquo;kelderrotten&rdquo; noemt. De kelderrot, die meer rookte dan
+verlichtte, maakte het inwendige van den olifant slechts onduidelijk
+zichtbaar.</p>
+<p>De twee logeergasten van Gavroche zagen om zich, en gevoelden iets,
+dat iemand zou gevoelen, die in het groote Heidelbergsche vat was
+opgesloten, of liever, wat Jonas moet gevoeld <span class=
+"pagenum">[<a id="pb149" href="#pb149" name=
+"pb149">149</a>]</span>hebben in den buik van den walvisch. Een
+reusachtig geraamte omgaf hen. Boven vormde een lange bruine balk,
+waaruit op zekere afstanden zware, gebogen gebinten kwamen, de
+ruggegraat met de ribben; gips-stalactieten hingen er in als
+ingewanden, en van de eene naar de andere zijde vormden groote
+spinnewebben de met stof vermengde middelriffen. Hier en daar zag men
+in de hoeken groote, zwarte vlekken, die schenen te leven en zich
+verschrikt en met snelle beweging verplaatsten.</p>
+<p>De brokken, die van den rug des olifants in den buik waren gevallen
+hadden de holte ervan eenigszins met puin gevuld; zoodat men er als op
+een vloer in gaan kon.</p>
+<p>De kleinste knaap stiet zijn broertje aan en zeide fluisterend:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is hier donker.&rdquo;</p>
+<p>Dit woord ontlokte Gavroche een uitroep. De angstige houding der
+twee kinderen maakte een opwekking noodzakelijk.</p>
+<p>&bdquo;Wat zegt ge?&rdquo; riep hij. &bdquo;Zijt ge nog niet
+tevreden? Zoudt ge liever in de Tuilerie&euml;n willen wezen? Zoudt ge
+domooren zijn? Spreekt! Ik verwittig u, dat ik niet al te lankmoedig
+ben.&rdquo;</p>
+<p>Een weinig ruwheid is goed voor de angstigen. Het stelt hen gerust.
+De beide kinderen drongen zich weder dichter bij Gavroche.</p>
+<p>Gavroche, vaderlijk bewogen door dit vertrouwen, ging nu van het
+ernstige tot het teedere over en wendde zich tot den kleinste:</p>
+<p>&bdquo;Domoor,&rdquo; zeide hij, aan deze uitdrukking een
+vriendelijken toon gevende, &bdquo;buiten is het donker. Buiten regent
+het, hier regent het niet; buiten is &rsquo;t koud, hier is geen zier
+wind; buiten is het druk van menschen, hier is niemand; buiten is zelfs
+geen maan, en ik heb hier mijn kaars; wat zegt ge?&rdquo;</p>
+<p>De beide kinderen begonnen het verblijf met minder angst te
+beschouwen; maar Gavroche liet hun niet lang den tijd tot
+overweging.</p>
+<p>&bdquo;Haast u,&rdquo; zeide hij.</p>
+<p>En hij stiet hen naar hetgeen wij het achterste der kamer kunnen
+noemen.</p>
+<p>D&agrave;&agrave;r was zijn bed.</p>
+<p>Gavroches bed was geheel in orde; het bestond namelijk uit een
+matras, een deken en een bedstede met gordijnen.</p>
+<p>De matras was een stroomat, de deken een vrij groote, grove, grijze,
+zeer warme en schier nieuwe wollen lap. De alkove bestond uit het
+volgende:</p>
+<p>Drie genoegzaam lange stokken in het puin van den bodem, dat wil
+zeggen, van den buik des olifants, gestoken; twee voor,
+&eacute;&eacute;n achter, en aan de punten met een touw aaneen gehecht,
+<span class="pagenum">[<a id="pb150" href="#pb150" name=
+"pb150">150</a>]</span>vormden een soort van piramide. Deze piramide
+was met vlechtwerk van koperdraad omgeven, zijnde stukken van
+vogelkooien uit menagerie&euml;n. Een rij groote steenen rondom dit
+toestel bevestigde het stijf in den bodem, zoodat er van onder niets
+door kon. Gavroches bed bevond zich onder dat traliewerk als in een
+kooi. Het geheel geleek de tent van den eskimo.</p>
+<p>Dit traliewerk verving de gordijnen.</p>
+<p>Gavroche schoof de steenen, die de stokken aan de voorzijde
+vasthielden, een weinig ter zijde, en de beide einden van het toestel
+verwijderden zich.</p>
+<p>&bdquo;Nu op handen en voeten, kleinen!&rdquo; zei Gavroche.</p>
+<p>Behoedzaam liet hij zijn logeergasten in de kooi gaan, toen kroop
+hij er na hen in, bracht de steenen weder op hun plaats en sloot de
+opening.</p>
+<p>Alle drie lagen op de mat.</p>
+<p>Geen hunner zou, hoe klein hij ook was, in deze alkove kunnen staan.
+Gavroche had zijn kelderrot altijd in de hand.</p>
+<p>&bdquo;Gaat nu recht liggen,&rdquo; sprak hij. &bdquo;Ik zal het
+licht uitdoen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer,&rdquo; vroeg de oudste der twee broertjes aan
+Gavroche, op het traliewerk wijzende, &bdquo;wat is dat
+toch?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dit,&rdquo; zei Gavroche ernstig, &bdquo;is voor de ratten.
+Ga nu recht liggen!&rdquo;</p>
+<p>Hij meende evenwel ter onderrichting der jonge wezens er nog eenige
+woorden te moeten bijvoegen en hernam:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Zijn dingen uit den plantentuin. &rsquo;t Dient daar
+voor de wilde dieren. Er is een pakhuis vol van. Men behoeft slechts
+over een muur te klimmen, door een venster te klauteren en onder een
+deur heen te kruipen. Dan heeft men zooveel men wil.&rdquo;</p>
+<p>Dus sprekende wikkelde hij den kleinste in een slip van de
+deken.</p>
+<p>&bdquo;O dat is goed, dat is warm!&rdquo; mompelde het kind.</p>
+<p>Gavroche sloeg een tevreden blik op de deken.</p>
+<p>&bdquo;Die is ook uit den plantentuin,&rdquo; zeide hij. &bdquo;Ik
+heb ze den apen afgenomen.&rdquo;</p>
+<p>En den oudste de mat wijzende, waarop hij lag, en die zeer dik en
+fraai bewerkt was, voegde hij er bij:</p>
+<p>&bdquo;Dit behoorde aan de giraffe.&rdquo;</p>
+<p>Na een pauze hernam hij:</p>
+<p>&bdquo;De dieren hadden dit alles. Ik heb &rsquo;t hun ontnomen. Zij
+namen het mij niet kwalijk. Ik zeide hun, dat &rsquo;t voor den olifant
+was.&rdquo;</p>
+<p>Wederom zweeg hij een oogenblik en hernam toen:</p>
+<p>&bdquo;Men klimt over den muur en lacht om de regeering.&rdquo;</p>
+<p>De beide kinderen aanschouwden met een schuwen en verbaasden
+<span class="pagenum">[<a id="pb151" href="#pb151" name=
+"pb151">151</a>]</span>eerbied dat onversaagd en vernuftig wezen, dat
+een zwerver, een verlatene, een zwakke was, evenals zij, maar dat iets
+bewonderenswaardigs en almachtigs had, &rsquo;t geen hun
+bovennatuurlijk scheen, en welks gezicht de trekken van een ouden
+paljas met den hartelijksten, bekoorlijksten glimlach in zich
+vereenigde.</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer, gij zijt dus niet bang voor de
+stadssergeanten?&rdquo; vroeg de oudste bedeesd.</p>
+<p>Gavroche antwoordde slechts:</p>
+<p>&bdquo;Knaap, men zegt niet stadssergeanten, men zegt de
+politie.&rdquo;</p>
+<p>De kleinste zette wijde oogen op, maar zeide niets. Wijl hij op den
+kant der mat lag en de oudste in het midden, stak Gavroche den rand van
+de deken onder hem, zooals een moeder zou hebben gedaan, en legde
+vodden onder het hoofdeinde der mat om den kleine tot oorkussen te
+dienen. Toen wendde hij zich tot den oudste:</p>
+<p>&bdquo;Nu, is &rsquo;t hier niet goed?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;O ja,&rdquo; antwoordde de oudste, Gavroche met het gezicht
+van een geredden engel aanziende.</p>
+<p>De beide arme kinderen, die doornat waren, begonnen weder warm te
+worden.</p>
+<p>&bdquo;Maar,&rdquo; hernam Gavroche, &bdquo;waarom weendet gij
+dan?&rdquo;</p>
+<p>En op den kleinste wijzende, voegde hij er bij:</p>
+<p>&bdquo;Een dreumes als hij, daar spreek ik niet van, maar dat een
+groote jongen als gij schreit, is dom; &rsquo;t is als een
+kalf.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, maar wij hadden in &rsquo;t geheel geen woning meer, en
+wisten niet waarheen te gaan; en daarbij vreesden wij des nachts zoo
+geheel alleen te zijn.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Luister,&rdquo; hernam Gavroche, &bdquo;ge moet nooit over
+iets schreien. Ik zal voor u zorgen. Ge zult zien hoe wij ons zullen
+vermaken. Des zomers gaan wij met Navet, een mijner kameraads, naar la
+Glaci&egrave;re, daar baden wij ons en loopen geheel naakt langs de
+Austerlitzbrug; dat maakt de waschvrouwen woedend; zij razen en tieren;
+&rsquo;t is grappig om te zien. Dan gaan wij het levend geraamte zien.
+Hij leeft. In de Champs Elys&eacute;es. Hij is mager als een hout, die
+snaak. Dan zal ik u ook naar den schouwburg brengen, en u Frederik
+Lemaitre laten zien. Ik heb kaartjes, ik ken de acteurs, ik heb zelf
+eens in een stuk me&ecirc;gespeeld. Wij waren klein als gij en liepen
+onder een laken, dat moest de zee verbeelden. Ik zal u in mijn
+schouwburg doen aannemen. Wij zullen de wilden gaan zien. &rsquo;t Zijn
+geen wezenlijke wilden. Men kan de plooien van hun bruin tricot zien,
+dat aan de ellebogen met wit garen gestopt is. Daarna gaan wij naar de
+opera en treden er met de claqueurs binnen. De claqueurs in de opera
+zijn zeer goed ingericht. Met de claqueurs van de <span class=
+"pagenum">[<a id="pb152" href="#pb152" name=
+"pb152">152</a>]</span>kleine schouwburgen zou ik niet willen gaan.
+Verbeeld u, dat men in de opera voor het klappen twintig sous betaalt;
+maar dat is dom. Vervolgens gaan wij naar het guillotineeren kijken. Ik
+zal u den beul wijzen. Hij woont in de straat des Marais. Mijnheer
+Samson. Er is een brievenbus in de deur. O, men vermaakt zich zoo
+heerlijk!&rdquo;</p>
+<p>Op dit oogenblik viel een droppel teer op den vinger van Gavroche en
+herinnerde hem aan de werkelijkheid des levens.</p>
+<p>&bdquo;Drommels!&rdquo; zeide hij; &bdquo;de kaars brandt op. Wacht
+eens, meer dan een sou in de maand kan ik niet voor mijn verlichting
+uitgeven. Wanneer men te bed gaat, moet men slapen. Wij hebben geen
+tijd om romans van mijnheer Paul de Kock te lezen. Daarbij kan het
+licht door de reten onzer koetspoort dringen en zouden de dienders het
+kunnen zien.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;En,&rdquo; merkte de oudste der kleinen bedeesd op, die
+alleen tot Gavroche durfde spreken en hem antwoorden, &bdquo;een vonk
+zou in het stroo kunnen vallen; wij moeten zorgen, dat we het huis niet
+in brand steken.&rdquo;</p>
+<p>Het onweder werd heviger. Men hoorde, tusschen het rollen des
+donders, den plasregen tegen den rug van den kolos kletteren.</p>
+<p>&bdquo;Heerlijk!&rdquo; zei Gravroche, &bdquo;zoo hoor ik gaarne het
+water langs het huis loopen. De winter is dom, hij verliest zijn waar,
+hij doet vergeefsche moeite, hij kan ons niet nat maken, en dat maakt
+hem, dien ouden waterman, boos.&rdquo;</p>
+<p>Deze toespeling op den donder, van welken Gavroche als philosoof der
+negentiende eeuw al de gevolgen op zich nam, werd door een geweldigen
+bliksemstraal gevolgd, die zoo schitterend was, dat ze den buik van den
+olifant verlichtte. Bijna tegelijkertijd ratelde de donder en wel op
+vreeselijke wijze. De twee kleinen slaakten een gil, en richtten zich
+zoo schielijk op, dat het traliewerk bijna verschoven werd; maar
+Gavroche zag hen onverschrokken aan, en maakte van den donderslag
+gebruik om in een schaterend gelach uit te barsten.</p>
+<p>&bdquo;Weest rustig, kinderen! Schudt het huis niet. &rsquo;t Was
+een heerlijke donderslag, zoo is &rsquo;t goed. Die bliksem was geen
+voetzoeker. Bravo, goede God! &rsquo;t was bijna even mooi als op het
+tooneel.&rdquo;</p>
+<p>Daarop bracht hij het traliewerk weder in orde, legde de kinderen
+zacht op de mat, drukte op hun knie&euml;n, om hen rechtuit te doen
+liggen, en riep:</p>
+<p>&bdquo;Nu de goede God zijn kaars ontsteekt, kan ik de mijne
+uitblazen. Nu moet ge slapen, kindertjes. &rsquo;t Is ongezond niet te
+slapen. Wikkelt u goed in de deken. Nu blaas ik &rsquo;t licht uit.
+Zijt ge klaar?&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb153" href=
+"#pb153" name="pb153">153</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Ja,&rdquo; fluisterde de oudste, &bdquo;ik lig goed. &rsquo;t
+Is mij of ik ve&ecirc;ren onder mijn hoofd heb.&rdquo;</p>
+<p>De beide kinderen drukten zich tegen elkander. Gavroche legde hen
+verder op de mat terecht, trok de deken op tot hun ooren, en
+herhaalde:</p>
+<p>&bdquo;Nu slapen!&rdquo;</p>
+<p>Toen blies hij het eindje brandend touw uit.</p>
+<p>Nauwelijks was het licht uit, toen een zonderlinge beving het
+traliewerk schudde, waaronder de drie knapen lagen. &rsquo;t Was een
+wrijving, welke een metaalklank veroorzaakte, alsof nagels en tanden
+tegen het koperdraad krasten. Dit ging gepaard met een scherp
+gepiep.</p>
+<p>Het vijfjarig knaapje hoorde dat geraas boven zijn hoofd, en, van
+angst verstijfd, stiet hij zijn oudste broertje met den elleboog, maar
+deze sliep reeds, zooals Gavroche hem bevolen had. Toen waagde het de
+kleine, die het van angst niet langer kon uitstaan, Gavroche te roepen,
+maar zacht en met ingehouden adem:</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu?&rdquo; vroeg Gavroche, die even de oogen gesloten
+had.</p>
+<p>&bdquo;Wat is dat toch?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Zijn ratten,&rdquo; antwoordde Gavroche.</p>
+<p>En hij legde zijn hoofd weder op de mat.</p>
+<p>De ratten, die bij duizenden in den romp van den olifant krioelden
+en de levende zwarte vlekken waren, waarvan wij gesproken hebben,
+waren, zoolang het licht brandde, op een eerbiedigen afstand gebleven,
+maar zoodra het hol, &rsquo;t welk als &rsquo;t ware haar stad was,
+weder in duisternis was gehuld, roken zij, &rsquo;t geen in de
+sprookjes van Moeder de Gans &bdquo;versch vleesch&rdquo; wordt
+genoemd, kwamen in drommen tegen Gavroches tent stormen en knabbelden
+op het traliewerk, als wilden zij dit nieuwe soort van muskietennest
+doorboren.</p>
+<p>De kleine kon ondertusschen niet slapen, en herhaalde:</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu?&rdquo; zei Gavroche.</p>
+<p>&bdquo;Wat zijn toch ratten?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Zijn muizen.&rdquo;</p>
+<p>Deze verklaring stelde het kind een weinig gerust. Hij had wel eens
+witte muizen gezien en was er niet bang voor geweest. Evenwel verhief
+hij de stem weder en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu?&rdquo; hernam Gavroche.</p>
+<p>&bdquo;Waarom hebt ge geen kat?&rsquo;&rsquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik heb er een gehad,&rdquo; antwoordde Gavroche, &bdquo;ik
+heb er een me&ecirc;gebracht, maar zij hebben ze opgegeten.&rdquo;
+<span class="pagenum">[<a id="pb154" href="#pb154" name=
+"pb154">154</a>]</span></p>
+<p>Deze tweede verklaring vernietigde de geruststelling der eerste, en
+opnieuw begon de kleine te beven. De samenspraak tusschen hem en
+Gavroche werd ten vierden male hervat:</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wie is opgegeten?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;De kat.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wie heeft de kat opgegeten?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;De ratten.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;De muizen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, de ratten.&rdquo;</p>
+<p>De kleine, ontzet voor muizen die katten opeten, hernam:
+&bdquo;Mijnheer, zouden deze muizen ons ook opeten?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zeker!&rdquo; riep Gavroche.</p>
+<p>Nu was de angst van den kleine grenzenloos. Maar Gavroche voegde er
+bij:</p>
+<p>&bdquo;Wees niet bang! Zij kunnen niet bij ons komen. En daarbij ben
+ik er immers. Ziedaar, neem mijn hand. Zwijg en slaap.&rdquo;</p>
+<p>Gavroche nam tegelijkertijd de hand van den kleine over diens
+broertje heen. Het knaapje drukte die hand tegen zich en voelde zich
+gerust. Moed en kracht bezitten een geheimzinnig mededeelingsvermogen.
+Het was rondom hen weder stil geworden, het gerucht der stemmen had de
+ratten verschrikt en verwijderd; zij mochten na eenige minuten
+wederkomen en zich roeren, de drie knapen, die gerust sliepen, hoorden
+niets meer.</p>
+<p>De uren van den nacht verstreken. Duisternis overdekte het groote
+Bastilleplein; een koude wind, die zich aan den regen paarde, woei met
+heftige vlagen; de patrouilles doorsnuffelden de deuren, de gangen, de
+schuttingen, de donkere hoeken, om nachtelijke zwervers te zoeken, maar
+gingen stil voorbij den olifant. Het monster stond bewegingloos, met
+open oogen in de duisternis, en scheen tevreden over zijn goede daad,
+die de drie arme slapende kinderen tegen het weer en de menschen
+beschermde.</p>
+<p>Om te begrijpen wat volgt, herinnere men zich, dat in dien tijd het
+wachthuis der Bastille aan het andere einde van het plein gelegen was,
+en dat, hetgeen bij den olifant gebeurde, door de schildwacht noch
+gehoord noch gezien kon worden.</p>
+<p>Een uur voor het aanbreken van den dag kwam een man uit de straat
+St. Antoine loopen: ging over het plein langs de schutting der
+<span class="corr" id="xd20e3529" title=
+"Bron: Julikolom">Juli-kolom</span> en kroop door het staketsel tot
+onder den buik van den olifant. Zoo eenig licht dien man beschenen had,
+zou men gezien hebben, dat hij den nacht in den regen had doorgebracht,
+dewijl hij door en door nat was. <span class="pagenum">[<a id="pb155"
+href="#pb155" name="pb155">155</a>]</span></p>
+<p>Onder den olifant gekomen liet hij een zonderlingen kreet hooren,
+die tot geen menschelijke taal behoort en die alleen een papegaai zou
+kunnen voortbrengen. Hij herhaalde tweemalen dezen kreet, waarvan de
+volgende spelling een flauw denkbeeld kan geven:</p>
+<p>&bdquo;Kirikikioe!&rdquo;</p>
+<p>Bij den tweeden kreet antwoordde, uit den buik van den olifant, een
+heldere, vroolijke en jeugdige stem:</p>
+<p>&bdquo;Ja!&rdquo;</p>
+<p>Schier onmiddellijk verschoof de plank, welke de opening sloot en
+liet een knaap door, die zich langs den poot van den olifant naar
+beneden liet glijden en behendig naast den man terecht kwam. &rsquo;t
+Was Gavroche. De man was Montparnasse.</p>
+<p>De kreet <i>Kirikikioe</i> was zekerlijk, wat de knaap had bedoeld,
+toen hij zei: &bdquo;Vraag naar mijnheer Gavroche.&rdquo;</p>
+<p>Op &rsquo;t hooren van dien kreet, was hij plotseling ontwaakt, uit
+zijn &bdquo;bedstede&rdquo; gekropen, door het traliewerk een weinig
+weg te schuiven, dat hij daarna weder zorgvuldig gesloten had;
+vervolgens had hij het luik geopend en was naar beneden gegleden.</p>
+<p>De man en de knaap herkenden elkander zwijgend in den nacht;
+Montparnasse zeide niets anders dan:</p>
+<p>&bdquo;Wij hebben u noodig. Kom ons een handje helpen.&rdquo;</p>
+<p>De straatjongen vroeg geen nadere verklaring en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Hier ben ik!&rdquo;</p>
+<p>Beiden begaven zich toen naar de straat St. Antoine, waaruit
+Montparnasse was gekomen, zich haastig door de lange rij groentewagens
+slingerende, die op dat uur naar de markt reden.</p>
+<p>De warmoeziers, die uithoofde van den plasregen tusschen salade en
+groenten gehurkt, en half slapend tot aan de oogen in hun
+voermansmantels gewikkeld waren, sloegen zelfs geen oog op deze
+zonderlinge voorbijgangers.</p>
+</div>
+<div class="footnotes">
+<hr class="fnsep">
+<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id=
+"xd20e3055" href="#xd20e3055src" name="xd20e3055">1</a></span> Monte
+&agrave; Regret (met tegenzin beklommen) het schavot.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch6.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De ontvluchting.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Denzelfden nacht had in de gevangenis <i lang="fr">La
+Force</i> het volgende plaats:</p>
+<p>Er was tusschen Babet, Brujon, Gueulemer en Th&eacute;nardier een
+plan ter ontvluchting beraamd, hoewel Th&eacute;nardier buiten allen
+toegang opgesloten was. Babet had dienzelfden dag de zaak voor zijn
+rekening genomen, zooals men uit het verhaal van Montparnasse aan
+Gavroche gezien heeft. <span class="pagenum">[<a id="pb156" href=
+"#pb156" name="pb156">156</a>]</span></p>
+<p>Brujon, die een maand in een strafkamer had doorgebracht, had den
+tijd gehad, ten eerste, er een touw te vlechten; ten tweede, er een
+plan te ontwerpen. Eertijds bestonden deze treurige verblijven, waarin
+de gevangenistucht den veroordeelde aan zich zelven overlaat, uit vier
+steenen muren, een steenen gewelf, een steenen vloer, een brits, een
+getralied lichtgat, een met ijzer beslagen deur; zij heetten
+&bdquo;cachotten&rdquo;; maar het cachot werd te vreeselijk geacht;
+thans bestaat het uit een ijzeren deur, een getralied lichtgat, een
+brits, een steenen vloer, een steenen gewelf, vier steenen muren, en
+heet een &bdquo;strafkamer&rdquo;. Tegen den middag wordt het er een
+weinig licht. Het verkeerde dezer kamers, die, gelijk men ziet, geen
+cachotten zijn, is, dat men er wezens laat denken, die men moet laten
+werken.</p>
+<p>Brujon had dan ook gedacht, en was met een touw uit de strafkamer
+gekomen. Wijl hij als zeer gevaarlijk op de plaats Charlemagne werd
+geacht, plaatste men hem in het nieuwe gebouw. Het eerste dat hij in
+het nieuwe gebouw vond was Gueulemer, het tweede een spijker;
+Gueulemer&mdash;dat wil zeggen de misdaad; een spijker&mdash;dat wil
+zeggen de vrijheid.</p>
+<p>Brujon, nopens wien men zich thans een nauwkeurig denkbeeld moet
+vormen, was, onder een uiterlijk voorkomen van zwakheid en geveinsde
+onverschilligheid, een geslepene, schrandere dief, met een vleienden
+blik en wreeden glimlach. Zijn blik ontstond uit zijn wil, zijn
+glimlach uit zijn aard. De eerste studi&euml;n zijner kunst hadden zich
+naar de daken gericht, hij had groote vorderingen in de industrie der
+looddieven gemaakt, die op behendige wijze de daken bestelen en de
+goten ontkleeden.</p>
+<p>Wat het oogenblik voor een poging ter ontvluchting gunstig maakte,
+was dat de leidekkers juist bezig waren met een gedeelte van het dak te
+herstellen en van nieuwe leien te voorzien. De plaats Saint Bernard was
+niet volkomen meer afgescheiden van de plaatsen Charlemagne en Saint
+Louis. Er waren steigers en ladders boven; met andere woorden, bruggen
+en trappen, die naar de vrijheid konden voeren.</p>
+<p>Het nieuwe gebouw, overal gescheurd en zeer vervallen, was het
+zwakste gedeelte der gevangenis. De muren waren er zoodanig door het
+salpeter ingevreten, dat men verplicht was geweest de zoldergewelven
+der slaapzalen met hout te bekleeden, wijl er steenen uitvielen op de
+gevangenen in hun bedden. Ondanks dezen vervallen toestand, beging men
+den misslag de gevaarlijkste beschuldigden, of zooals men in de
+gevangenistaal zegt, de &bdquo;zwaarste zaken&rdquo; in het nieuwe
+gebouw op te sluiten. <span class="pagenum">[<a id="pb157" href=
+"#pb157" name="pb157">157</a>]</span></p>
+<p>Het bevatte vier boven elkander liggende slaapzalen en een zolder,
+dien men het Bel-Air noemde. Een breede schoorsteen, waarschijnlijk
+afkomstig van de voormalige keuken der hertogen van la Force, liep van
+beneden door de vier verdiepingen, scheidde de slaapkamers, waarin hij
+als een platte pilaar stond, in twee&euml;n en kwam op het dak uit.</p>
+<p>Gueulemer en Brujon waren in dezelfde slaapzaal. Men had ze uit
+voorzichtigheid in de benedenverdieping geplaatst. Het hoofdeinde
+hunner bedden raakte tegen den schoorsteen.</p>
+<p>Th&eacute;nardier bevond zich juist boven hun hoofden, op den
+zolder, die Bel-Air heette.</p>
+<p>De voorbijganger, die stil houdt in de straat
+Culture-Sainte-Catherine, voorbij de kazerne der pompiers, voor de
+koetspoort van het badhuis, ziet een binnenplein vol bloemen en
+heesters in bakken, en daarachter een kleine rotonde met twee vleugels,
+vervroolijkt door groene blinden&mdash;de landelijke droom van Jean
+Jacques. Geen tien jaren geleden verhief zich achter en tegen die
+rotonde een zwarte, groote, leelijke, naakte muur. &rsquo;t Was de muur
+van den weg, die om de gevangenis van La Force liep.</p>
+<p>Hoe hoog deze muur was, werd hij door een nog zwarter dak
+overtroffen, dat men er overheen zag. Dat was het dak van het nieuwe
+gebouw. Men merkte er vier met ijzeren tralies voorziene vensters in
+op; &rsquo;t waren de vensters van den zolder Bel-Air. Een schoorsteen
+rees op uit het dak; het was de schoorsteen, die door de slaapkamers
+ging.</p>
+<p>Bel-Air, die zolder van het nieuwe gebouw, was een groote,
+beschotene ruimte, met drievoudige trali&euml;n en met ijzer beslagen
+deuren gesloten, die met groote spijkers als bezaaid waren. Zoo men er
+aan het noordeinde binnentrad, had men links de vier dakvensters, en
+rechts tegenover deze dakvensters vier tamelijk ruime, vierkante
+hokken, door nauwe gangen van elkander gescheiden, wier muren tot
+manshoogte uit metselwerk, doch daarboven tot aan het dak uit ijzeren
+staven bestonden.</p>
+<p>Th&eacute;nardier was sedert den nacht van den 3 Februari in een
+dier hokken buiten toegang. Nooit heeft men kunnen ontdekken hoe, en
+door welke verstandhouding, het hem gelukt was er zich te verschaffen
+en te verbergen een flesch van dien wijn, zoo men zegt door Desrues
+uitgevonden, die een verdoovingsmiddel bevat, en welken wijn de bende
+der &bdquo;in-slaap-makers&rdquo; berucht heeft gemaakt. In vele
+gevangenissen zijn verraderlijke beambten, half opzichters, half dieven
+die bij ontvluchtingen de behulpzame hand leenen, aan de politie hun
+ontrouwe diensten verkoopen en hun mes van weerszijden doen snijden.
+<span class="pagenum">[<a id="pb158" href="#pb158" name=
+"pb158">158</a>]</span></p>
+<p>In dienzelfden nacht nu, dat Gavroche de beide zwervende kinderen
+had opgenomen, stonden Brujon en Gueulemer, wetende dat Babet,
+dienzelfden ochtend ontvlucht, hen met Montparnasse op de straat
+wachtte, stil op, en boorden met den spijker, dien Brujon had gevonden,
+in den schoorsteen, waartegen hun bedden stonden. Het puin viel op het
+bed van Brujon, zoodat men er niets van merkte. Ook de windvlagen, van
+donder verzeld, deden de deuren op haar hengsels krijschen en maakten
+in de gevangenis een vreeselijk en heilzaam geraas. Die gevangenen,
+welke wakker werden, hielden zich alsof zij sliepen en lieten Gueulemer
+en Brujon hun gang gaan. Brujon was behendig, Gueulemer was sterk. Voor
+dat eenig gerucht tot den bewaarder was gekomen, die uit zijne
+getraliede cel, in de slaapzaal kon zien, was de muur doorgebroken, de
+schoorsteen beklommen, het ijzeren hek, dat van boven den schoorsteen
+sloot, verbroken en waren de twee geduchte bandieten op het dak. De
+regen en wind namen toe, het dak was glad.</p>
+<p>&bdquo;Welk een goede nacht voor de vlucht,&rdquo; zei Brujon.</p>
+<p>Een afgrond van zes voet breed en tachtig voet diep scheidde hen van
+den ringmuur. In dien afgrond zagen zij in de duisternis het geweer van
+den schildwacht glinsteren. Aan een stuk van de trali&euml;n des
+schoorsteens, welke zij verbroken hadden, bonden zij het eind van het
+touw, dat Brujon in zijn cachot gevlochten had, wierpen het andere eind
+over den ringmuur, slingerden zich over de diepte, klemden zich aan den
+rand van den muur, klommen er over, lieten zich de een na den ander,
+langs het touw, op een dakje van het badhuis glijden, trokken het touw
+tot zich, sprongen op de plaats van het badhuis, gingen ze over,
+openden het raampje van den portier, waarbij de deurkoord hing, trokken
+er aan, openden de koetspoort en bevonden zich op de straat.</p>
+<p>Geen drie kwartier uurs was verstreken, sinds zij in de duisternis
+uit hun bed waren opgestaan met den spijker in de hand en hun plan in
+het hoofd.</p>
+<p>Weinige oogenblikken later hadden zij Babet en Montparnasse
+gevonden, die in de nabijheid rondslopen.</p>
+<p>Bij het naar zich toe trekken van het touw hadden zij het gebroken,
+en een stuk ervan was aan den schoorsteen op het dak blijven zitten.
+Zij hadden overigens geen andere averij, dan dat zij zich het vel bijna
+geheel van de handen hadden geschaafd.</p>
+<p>Dien nacht was Th&eacute;nardier, zonder dat men heeft kunnen
+ontdekken op welke wijze, verwittigd, en sliep hij niet.</p>
+<p>Tegen &eacute;&eacute;n uur des nachts, terwijl het zeer donker was,
+zag hij op het dak, in den regen en wind, voorbij het venster tegenover
+<span class="pagenum">[<a id="pb159" href="#pb159" name=
+"pb159">159</a>]</span>zijn hok twee schaduwen gaan. De een bleef een
+oogenblik voor het dakvenster staan. &rsquo;t Was Brujon.
+Th&eacute;nardier herkende hem en begreep. Dat was hem voldoende.</p>
+<p>Th&eacute;nardier, die wegens beschuldiging van nachtelijke,
+gewapende hinderlaag in de gevangenis was, werd niet uit het oog
+verloren. Een schildwacht, die om de twee uren werd afgelost, wandelde
+met geladen geweer voor zijn hok. De zolder werd door een lamp
+verlicht. De gevangene had aan de voeten een paar ketens van vijftig
+pond. Dagelijks, te vier uren &rsquo;s namiddags, trad een oppasser,
+vergezeld van twee doggen&mdash;zooals destijds nog
+geschiedde&mdash;zijn hok binnen, legde bij zijn bed een zwart brood
+van twee pond, een kruik water en een bak met een tamelijk magere soep,
+waarin eenige boonen dreven, onderzocht zijn ketens en klopte tegen de
+ijzeren tralies. Deze man kwam met zijn doggen insgelijks tweemaal
+&rsquo;s nachts.</p>
+<p>Th&eacute;nardier had vergunning gekregen, een soort van ijzeren pen
+te behouden, waarvan hij zich bediende om zijn brood in een scheur van
+den muur te hechten, ten einde, zooals hij zeide, het voor de ratten te
+behoeden. Aangezien Th&eacute;nardier zoo streng bewaakt werd, had men
+er geen bezwaar in gezien hem deze pen te laten. Later evenwel
+herinnerde men zich, dat een bewaarder had gezegd: &bdquo;Het ware
+beter geweest, hem een houten pen te geven.&rdquo;</p>
+<p>Te twee uren loste men den schildwacht, een oud soldaat af, die door
+een recruut vervangen werd. Eenige oogenblikken later, bracht de man
+met de honden zijn bezoek, en ging weder heen, zonder iets anders te
+hebben opgemerkt dan dat de recruut zeer jong en een boer scheen. Twee
+uren later, toen men den recruut afloste, vond men hem slapend als een
+blok bij het hok van Th&eacute;nardier liggen. Maar Th&eacute;nardier
+was er niet meer. Zijn gebroken ketens lagen op den grond. In de
+zoldering van zijn hok was een opening en daarboven een andere in het
+dak. Van zijn brits was een plank afgebroken en ongetwijfeld
+medegenomen, want men vond ze niet. Men vond ook in de cel een half
+ledige flesch, met den bedwelmenden wijn, waarmede de soldaat in slaap
+was gemaakt. De bajonnet van den soldaat was verdwenen.</p>
+<p>Toen dit ontdekt werd, waande men Th&eacute;nardier buiten alle
+bereik. Hij was werkelijk niet meer in het nieuwe gebouw, maar bevond
+zich evenwel nog in groot gevaar.</p>
+<p>Toen Th&eacute;nardier op het dak van het nieuwe gebouw kwam, had
+hij wel het eind touw gevonden, dat aan de tralies boven aan den
+schoorsteen hing, maar dat afgebroken eind was te kort, zoodat hij zich
+daarvan niet had kunnen bedienen, zooals Brujon en Gueulemer, om over
+den ringmuur te vluchten. <span class="pagenum">[<a id="pb160" href=
+"#pb160" name="pb160">160</a>]</span></p>
+<p>Wanneer men uit de Balletstraat naar de straat Roi-de-Sicile gaat,
+vindt men schier dadelijk rechts een morsige ruimte. In de vorige eeuw
+stond er een huis, waarvan nog slechts de achtermuur, die tusschen de
+naburige huizen tot de hoogte eener derde verdieping reikt, aanwezig
+was. Deze bouwval is herkenbaar aan twee groote, vierkante vensters,
+welke men er nog ziet; het middenste en dichtste bij den rechtergevel
+is met een paar vermolmde planken afgesloten. Door deze vensters zag
+men vroeger een hoogen donkeren muur, een gedeelte van den ringmuur der
+gevangenis.</p>
+<p>De ruimte, welke het afgebroken huis op de straat heeft gelaten, is
+half gevuld door een schutting van vermolmde planken, door vijf steenen
+palen geschoord. Binnen deze omheining staat een kleine loods tegen den
+overeind gebleven muur. In de schutting is een deur, die eenige jaren
+geleden slechts met een klink gesloten was.</p>
+<p>&rsquo;t Was even na drie uren in den morgen dat Th&eacute;nardier
+op den top van dien muur was gekomen.</p>
+<p>Hoe hij er op was gekomen, heeft men nooit kunnen verklaren of
+begrijpen. De bliksemstralen hadden hem tegelijk moeten belemmeren en
+helpen. Had hij zich van de ladders en steigers der leidekkers bediend
+om van dak tot dak, van schutting tot schutting, van muur tot muur, de
+gebouwen van de plaats Charlemagne, vervolgens de gebouwen van de
+plaats Saint Louis, den ringmuur en den vervallen muur in de straat
+Roi-de-Sicile te bereiken? Maar die weg werd door tusschenruimten
+afgebroken, welke het overstijgen onmogelijk maakten. Had hij de plank
+van zijn brits als een brug van het dak boven den zolder Bel-Air op den
+ringmuur gelegd, en was hij, over den geheelen ringmuur kruipende, aan
+het afgebroken huis gekomen? Maar de ringmuur vormde een ongelijke en
+getande lijn, hij liep op en neer, aan de kazerne der pompiers daalde
+hij en verhief zich bij het badhuis; hij werd door gebouwen afgebroken,
+had dezelfde hoogte niet bij het h&ocirc;tel Lamoignon als in de straat
+Pav&eacute;e; overal had hij scherpe hoeken, bovendien hadden de
+schildwachten de donkere gestalte van den vluchteling moeten
+zien;&mdash;zoodat thans nog de weg van Th&eacute;nardier schier
+onverklaarbaar is. Op deze beide wijzen was ontvluchten onmogelijk. Had
+Th&eacute;nardier, bezield door dien vreeselijken dorst naar vrijheid,
+welke afgronden in greppels, ijzeren tralies in teenen horden, een
+gebrekkige in een worstelaar, een jichtige in een vogel, domheid in
+instinct, het instinct in schranderheid, de schranderheid in genie
+verandert, een derde middel ontdekt en ten uitvoer gebracht? Men heeft
+het nooit geweten. <span class="pagenum">[<a id="pb161" href="#pb161"
+name="pb161">161</a>]</span></p>
+<p>Men kan zich de wonderen der ontvluchting niet altijd verklaren. Hij
+die ontsnapt, wij herhalen het, is op een bijzondere wijze bezield; het
+geheimzinnig licht der vlucht heeft iets van de ster en den bliksem;
+een poging naar bevrijding is niet minder wonderbaar dan de wiekslag
+naar het verhevene; van een gevluchten dief zegt men: Hoe heeft hij
+over dat dak kunnen klimmen? evenals men van Corneille zegt: Waar heeft
+hij het <i lang="fr">qu&rsquo;il mour&ucirc;t</i><a class="noteref" id=
+"xd20e3651src" href="#xd20e3651" name="xd20e3651src">1</a> vandaan
+gehaald?</p>
+<p>Hoe het zij, van zweet druipend, doornat van den regen, met
+gescheurde kleederen, ontvelde handen, bloedende ellebogen, geschaafde
+knie&euml;n, was Th&eacute;nardier op den muur van den bouwval gekomen,
+en had er zich, geheel uitgeput, in zijn geheele lengte op neergelegd.
+Een loodrechte steilte van drie verdiepingen hoog scheidde hem van de
+straat.</p>
+<p>Het touw, dat hij had, was te kort.</p>
+<p>Hier wachtte hij, uitgeput, beroofd van al de hoop welke hij gehad
+had, nog door den nacht bedekt, maar wetende dat de dag spoedig zou
+aanbreken, sidderend bij &rsquo;t denkbeeld van binnen weinige
+oogenblikken de naburige klok van St. Paulus vier uren te zullen hooren
+slaan, het uur dat men den schildwacht aflossen en men dien onder het
+doorgebroken dak vinden zou, met ontzetting, bij het licht der
+lantaarns, in een vreeselijke diepte, de natte donkere straat ziende,
+deze zoo gewenschte en gevreesde straat, die of de dood of de vrijheid
+was.</p>
+<p>Hij vroeg zich af of zijn drie vluchtgenooten geslaagd waren, of zij
+hem ter hulp zouden komen. Hij luisterde. Behalve een patrouille was
+niemand, sinds hij hier was, over de straat gegaan. Schier al de
+groenteboeren van Montreuil, Charonne, Vincennes en Bercy gaan door de
+straat St. Antoine naar de markt.</p>
+<p>Het sloeg vier uren. Th&eacute;nardier schrikte. Eenige oogenblikken
+later ontstond in de gevangenis dat verwarde, ontstelde rumoer,
+&rsquo;t welk op een ontdekte vlucht volgt. Het gerucht der geopend en
+gesloten wordende deuren, het krassen der hekken op hun hengsels, de
+verwarring in de wacht, heesch geroep van gevangenbewaarders, het
+stooten van geweerkolven op de steenen der binnenplaatsen, dat alles
+hoorde hij. Lichten gingen heen en weer voorbij de tralievensters der
+slaapzalen; een toorts zocht langs den gevel van het nieuwe gebouw; de
+pompiers van de naaste kazerne waren geroepen<span class="corr" id=
+"xd20e3667" title="Bron: ,">.</span> Hun helmen, welke de toorts in den
+regen verlichtte, gingen heen en weder langs de daken. Terzelfder tijd
+zag Th&eacute;nardier <span class="pagenum">[<a id="pb162" href=
+"#pb162" name="pb162">162</a>]</span>naar den kant der Bastille den
+gezichteinder allengs door een flauwen schijn verlicht.</p>
+<p>Hij lag op den rand van een muur van tien duim breed, onder een
+plasregen uitgestrekt, tusschen twee afgronden rechts en links, zich
+niet durvende bewegen, ter prooi aan de duizelingwekkende gedachte van
+een mogelijken val of de vreeselijkheid eener zekere inhechtenisneming;
+en deze gedachte ging als een slinger heen en weder: Dood zoo ik val,
+gevangen zoo ik blijf.</p>
+<p>In dien angst zag hij eensklaps, terwijl de straat nog geheel donker
+was, een man, van den kant der straat Pav&eacute;e komende, langs den
+muur sluipen, die bij de open plaats bleef stil staan, waarboven
+Th&eacute;nardier als in de lucht zweefde. Bij dezen man voegde zich
+een tweede, die met dezelfde behoedzaamheid voortging, toen een derde,
+en eindelijk een vierde. Toen deze mannen bijeen waren, lichtte een de
+klink der deur van de schutting op en alle vier traden op de plaats
+waar de loods stond. Zij bevonden zich juist onder Th&eacute;nardier.
+Deze mannen hadden blijkbaar deze omheinde ruimte gekozen, om met
+elkander te kunnen spreken, zonder door de voorbijgangers noch door den
+schildwacht der poort van la Force, die op eenige schreden van daar
+stond, gezien te worden. Het moet worden opgemerkt, dat deze
+schildwacht door den regen in zijn schilderhuis werd gehouden.
+Th&eacute;nardier kon hun gezichten niet onderscheiden, maar luisterde
+naar hun woorden, met de wanhopige opmerkzaamheid van een ellendige die
+zich verloren acht.</p>
+<p>Th&eacute;nardier zag iets voor zijn oogen opdagen, dat naar hoop
+geleek&mdash;deze mannen spraken in de dieventaal.</p>
+<p>De eerste zeide zacht, maar duidelijk in die taal:</p>
+<p>&bdquo;Laat ons gaan. Wat doen we hier?&rdquo;</p>
+<p>De tweede antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Het regent als om het helsche vuur uit te dooven. En daarbij
+zullen de dienders voorbijkomen. Ginds staat een soldaat op
+schildwacht. Men zal ons hier aanhouden.&rdquo;</p>
+<p>Deze dieventaal was voor Th&eacute;nardier een lichtstraal. Aan de
+uitspraak van een zeker woord herkende hij Brujon, den
+barri&egrave;reschooier, aan de uitspraak van een ander, Babet, die
+onder allerlei beroepen ook uitdrager in den Temple was geweest. De
+oude dieventaal van den Temple verschilt van de verbasterde der
+boulevards, en Babet was de eenige die ze zuiver sprak. Zonder het
+bewuste woord zou Th&eacute;nardier hem niet herkend hebben, want hij
+had zijn stem geheel veranderd.</p>
+<p>Intusschen was de derde persoon tusschenbeide gekomen en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Niets dringt ons nog; wachten wij hier even. Wie zegt dat hij
+ons niet noodig heeft?&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb163"
+href="#pb163" name="pb163">163</a>]</span></p>
+<p>Aan deze woorden, in zuiver Fransch gesproken, herkende
+Th&eacute;nardier Montparnasse, die er zijn eer in stelde allerlei
+soort van dieventaal te verstaan, maar ze niet te spreken.</p>
+<p>De vierde zweeg, maar zijn breede schouders verrieden hem.
+Th&eacute;nardier behoefde niet te twijfelen. &rsquo;t Was
+Gueulemer.</p>
+<p>Brujon antwoordde schier driftig, doch altijd zacht:</p>
+<p>&bdquo;Wat zegt ge? De herbergier zal niet hebben kunnen vluchten!
+Hij kent het beroep niet! Men moet er verstand van hebben, om zijn hemd
+te scheuren en zijn beddelaken aan reepen te snijden, ten einde er een
+touw van te vlechten, gaten in de deuren te maken, valsche papieren,
+valsche sleutels te fabriceeren, zijn ketens door te vijlen, het touw
+uit te hangen, zich te verbergen en te vermommen. De oude zal er niet
+toe in staat zijn geweest; hij kan niet werken.&rdquo;</p>
+<p>Babet voegde er bij, in de classieke dieventaal, welke Poulaillier
+en Cartouche spraken, en die bij de nieuwere dieventaal van Brujon is
+als de taal van Racine bij die van Andr&eacute; Chenier vergeleken:</p>
+<p>&bdquo;De herbergier zal op heeter daad betrapt zijn. Men moet slim
+wezen. Hij is een leerling. Hij zal zich door een verklikker hebben
+laten bedotten; misschien door een onnoozele, die voorgaf een kameraad
+te zijn. Luistert! Hoort ge dat gerucht in de gevangenis, Montparnasse?
+Ziet ge al die lichten? Hij is weder gevat. Nu, hij zal er met twintig
+jaren af zijn. Ik ben niet bang, ik ben geen bloodaard, &rsquo;t is
+bekend, maar er is niets meer te doen, of anders zou men ons wel eens
+kunnen pakken. Kom, maak u niet kwaad, ga met ons, laat ons een flesch
+ouden wijn gaan drinken.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Men mag zijn vrienden niet in de verlegenheid laten,&rdquo;
+bromde Montparnasse.</p>
+<p>&bdquo;Ik zeg u, dat hij op dit oogenblik gevat is,&rdquo; hernam
+Brujon<span class="corr" id="xd20e3711" title="Bron: .">,</span>
+&bdquo;de herbergier is geen <span class="corr" id="xd20e3714" title=
+"Bron: oordje">oortje</span> meer waard. Wij kunnen er niets tegen
+doen. Laat ons gaan. Ik meen ieder oogenblik dat een diender mij bij
+den kraag pakt.&rdquo;</p>
+<p>Montparnasse verzette zich nog slechts flauw. De vier mannen hadden
+werkelijk met die trouw der bandieten, waarmede zij elkander steeds
+bijstaan, den ganschen nacht om de gevangenis gezworven, hoe gevaarlijk
+dit ook voor hen zijn mocht, in de hoop van Th&eacute;nardier op een of
+anderen muur te zien verschijnen. Maar de inderdaad zeer gunstige
+nacht&mdash;een plasregen, die alle straten eenzaam maakte&mdash;de
+koude welke zij leden, hun doornatte kleederen, hun met water gevulde
+schoenen, het onrustbarend gerucht in de gevangenis, de verloopen uren,
+de te ontmoeten patrouilles, de hoop die vervloog, de vrees die
+terugkwam, dit alles drong hen tot den aftocht. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb164" href="#pb164" name=
+"pb164">164</a>]</span>Montparnasse zelf, die misschien min of meer
+Th&eacute;nardiers schoonzoon was, zwichtte. Nog een oogenblik en zij
+waren vertrokken. Th&eacute;nardier hijgde op zijn muur, als de
+schipbreukeling op zijn vlot, die het bespeurde schip aan den horizon
+ziet verdwijnen.</p>
+<p>Hij durfde hen niet roepen, want een kreet kon alles verraden; maar
+hij had een denkbeeld, een laatste, een lichtstraal; hij haalde uit
+zijn zak het eind touw van Brujon, dat hij van den schoorsteen van het
+nieuwe gebouw had getrokken en wierp het in de omheinde ruimte.</p>
+<p>Dat touw viel aan hun voeten.</p>
+<p>&bdquo;Een touw!&rdquo; zei Babet.</p>
+<p>&bdquo;Mijn touw!&rdquo; zei Brujon.</p>
+<p>&bdquo;De herbergier is daar,&rdquo; zei Montparnasse.</p>
+<p>Zij sloegen de oogen op. Th&eacute;nardier stak het hoofd een weinig
+vooruit.</p>
+<p>&bdquo;Schielijk!&rdquo; zei Montparnasse, &bdquo;hebt ge &rsquo;t
+andere eind van het touw, Brujon?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Knoop de beide einden aaneen, wij zullen hem het touw
+toewerpen; hij zal het aan den muur vastmaken, en &rsquo;t zal lang
+genoeg zijn om er langs neer te dalen.&rdquo;</p>
+<p>Th&eacute;nardier waagde het, zich te doen hooren en riep:</p>
+<p>&bdquo;Ik ben verstijfd.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wij zullen u verwarmen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik kan mij niet verroeren.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge moet u laten afglijden; wij zullen u opvangen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijn handen zijn verdoofd.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Maak het touw maar aan den muur vast.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik kan niet.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Een onzer moet naar boven klimmen,&rdquo; zei
+Montparnasse.</p>
+<p>&bdquo;Drie verdiepingen,&rdquo; riep Brujon.</p>
+<p>Een oude schoorsteenpijp, die voor een kachel had gediend, welke
+vroeger in de loods werd gestookt, liep langs den muur, schier tot de
+plaats, waar men Th&eacute;nardier zag. Deze, destijds zeer beschadigde
+en gebersten pijp is sinds weggemaakt; men ziet er echter nog de sporen
+van. Zij was tamelijk nauw.</p>
+<p>&bdquo;Men kan daar doorklimmen,&rdquo; zei Montparnasse.</p>
+<p>&bdquo;Door die pijp?&rdquo; riep Babet. &bdquo;Een man! niet
+mogelijk! wel een jongen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wij zouden een jongen moeten hebben,&rdquo; hernam
+Brujon.</p>
+<p>&bdquo;Waar een kleinen jongen te vinden?&rdquo; zei Gueulemer.</p>
+<p>&bdquo;Wacht,&rdquo; zei Montparnasse. &bdquo;Ik weet er
+een!&rdquo;</p>
+<p>Hij opende zacht de deur der schutting, overtuigde zich dat niemand
+op de straat was, ging voorzichtig naar buiten, sloot <span class=
+"pagenum">[<a id="pb165" href="#pb165" name="pb165">165</a>]</span>de
+deur achter zich, en liep haastig naar den kant der <span class="corr"
+id="xd20e3777" title="Bron: Bastill&euml;">Bastille</span>.</p>
+<p>Er verstreken zeven of acht minuten, acht duizend eeuwen voor
+Th&eacute;nardier. Babet, Brujon en Gueulemer openden den mond niet;
+eindelijk werd de deur weder geopend en Montparnasse verscheen buiten
+adem, met Gavroche. De regen maakte dat de straat nog steeds geheel
+zonder menschen was.</p>
+<p>De kleine Gavroche trad binnen de schutting en aanschouwde met
+rustigen blik deze roovergestalten. Het water droop van zijn haar.
+Gueulemer sprak tot hem:</p>
+<p>&bdquo;Zijt ge een man, jongen?&rdquo;</p>
+<p>Gavroche haalde de schouders op en antwoordde in de dieventaal:</p>
+<p>&bdquo;Een jongen als ik is een man, en mannen als gij zijn
+jongens.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat heeft die jongen een grooten mond,&rdquo; riep Babet.</p>
+<p>&bdquo;De Parijsche jongen is geen bloodaard,&rdquo; zei Brujon.</p>
+<p>&bdquo;Wat wilt ge?&rdquo; vroeg Gavroche.</p>
+<p>Montparnasse antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;In die pijp omhoog klauteren.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Met dit touw,&rdquo; zei Babet.</p>
+<p>&bdquo;En het touw vastmaken,&rdquo; liet Brujon er op volgen.</p>
+<p>&bdquo;Boven aan den muur,&rdquo; hernam Babet.</p>
+<p>&bdquo;Aan den middenstijl van het venster,&rdquo; voegde Brujon er
+bij.</p>
+<p>&bdquo;En dan?&rdquo; zei Gavroche.</p>
+<p>&bdquo;Dat is alles!&rdquo; zei Gueulemer.</p>
+<p>De straatjongen bezag het touw, de pijp, den muur, de vensters, en
+maakte met de lippen dat minachtend, onbeschrijfelijk geluid &rsquo;t
+welk beteekent:</p>
+<p>&bdquo;Anders niet?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hierboven is een man, dien ge redden kunt,&rdquo; hernam
+Montparnasse.</p>
+<p>&bdquo;Wilt ge?&rdquo; hernam Brujon.</p>
+<p>De knaap maakte een gebaar alsof deze vraag hem ongehoord voorkwam,
+en hij trok zijn schoenen uit.</p>
+<p>Gueulemer nam Gavroche bij den arm, zette hem op het dak der loods,
+welks vermolmde planken onder het gewicht van den knaap bogen, en gaf
+hem het touw, dat Brujon in de afwezigheid van Montparnasse aaneen had
+geknoopt. De straatjongen naderde de pijp, waarin hij gemakkelijk door
+een breede scheur dicht bij het dak komen kon. Juist toen hij wilde
+opklauteren boog Th&eacute;nardier, die redding en leven zag naderen,
+zich over den muur. De eerste stralen van het daglicht beschenen zijn
+met zweet bedekt gezicht, zijn bleeke kaken, zijn spitsen neus, zijn
+grijzen, stekeligen baard, en Gavroche herkende hem:</p>
+<p>&bdquo;Kijk!&rdquo; zeide hij, &bdquo;&rsquo;t is vader... Nu, dat
+hindert niet.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb166" href="#pb166"
+name="pb166">166</a>]</span></p>
+<p>En het touw tusschen zijn tanden nemende, begon hij moedig op te
+stijgen.</p>
+<p>Hij kwam boven, ging schrijlings op den muur zitten en bond stevig
+het touw aan het bovenste dwarshout van het venster.</p>
+<p>Een oogenblik later was Th&eacute;nardier op de straat.</p>
+<p>Zoodra hij de straatsteenen had bereikt en zich buiten gevaar
+gevoelde, was hij niet meer vermoeid, koud noch bevend; het
+vreeselijke, waaraan hij ontkomen was, verdween als rook; zijn geheele
+zeldzame, woeste schranderheid ontwaakte weder, en vrij en onbelemmerd
+was hij opnieuw gereed er gebruik van te maken. Het eerste wat deze man
+zeide was:</p>
+<p>&bdquo;Wien zullen wij nu gaan eten?&rdquo;</p>
+<p>&rsquo;t Is onnoodig den zin van dit vreeselijk doorschijnend woord
+te verklaren; &rsquo;t welk tegelijkertijd moorden, doodslaan en rooven
+beteekent. Eten beteekent hier eigenlijk <i>verslinden</i>.</p>
+<p>&bdquo;Laten wij elkander goed verstaan,&rdquo; zei Brujon.
+&bdquo;Nog een paar woorden en dan scheiden wij. In de straat Plumet
+was een zaak te doen, die goed scheen; een eenzame straat, een
+afgescheiden huis, een oud, vergaan tuinhek, en vrouwen
+alleen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu! waarom niet?&rdquo; vroeg Th&eacute;nardier.</p>
+<p>&bdquo;Uw dochter Eponine heeft de zaak onderzocht,&rdquo;
+antwoordde Babet.</p>
+<p>&bdquo;En zij heeft Magnon een beschuit gebracht,&rdquo; voegde
+Gueulemer er bij. &bdquo;Daar is niets te maken.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Het meisje is niet dom,&rdquo; zei Th&eacute;nardier.
+&bdquo;Wij moeten toch eens zien<span class="corr" id="xd20e3855"
+title="Niet in bron">.</span>&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, ja,&rdquo; zei Brujon, &bdquo;wij moeten eens
+zien.&rdquo;</p>
+<p>Geen der mannen lette ondertusschen meer op Gavroche, die gedurende
+dit gesprek zich op een der straatpalen tegen de schutting had gezet;
+hij wachtte eenige oogenblikken, of zijn vader misschien bij hem zou
+komen, daarop trok hij zijn schoenen weder aan en zeide:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is gedaan? Hebt gij mij niet meer noodig, mannen? Nu
+zijt ge geholpen. Ik ga, mijn kinderen moeten gewekt worden.&rdquo;</p>
+<p>En hij ging heen.</p>
+<p>Een voor een gingen de vijf mannen door de schutting naar
+buiten.</p>
+<p>Toen Gavroche om den hoek der straat des Ballets was, nam Babet
+Th&eacute;nardier ter zijde en vroeg:</p>
+<p>&bdquo;Hebt ge den kleine gezien?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Welken kleine?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Den kleine, die op den muur is geklauterd en u het touw heeft
+gebracht?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Niet nauwkeurig.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu, ik weet niet zeker, maar ik geloof dat het uw zoon
+is.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zoo!&rdquo; zei Th&eacute;nardier, &bdquo;meent ge?&rdquo;
+<span class="pagenum">[<a id="pb167" href="#pb167" name=
+"pb167">167</a>]</span></p>
+</div>
+<div class="footnotes">
+<hr class="fnsep">
+<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id=
+"xd20e3651" href="#xd20e3651src" name="xd20e3651">1</a></span> Beroemd
+woord in <i lang="fr">les Horaces</i>.</p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek VII.</h2>
+<h2 class="main">De dieventaal.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb169" href="#pb169" name=
+"pb169">169</a>]</span>
+<div class="blockquote">
+<p class="first">[Het 1e en 2e hoofdstuk van dit boek bevatten
+wijsgeerig-philologische onderzoekingen en verklaringen over den
+oorsprong en de wortels der Fransche zoogenaamde dieventaal (argot),
+die, hoe belangrijk misschien ook voor de Fransche taal- en zedenkunde,
+voor den Hollandschen lezer echter weinig bekoorlijks zullen hebben, en
+die wij dus gerustelijk achterwege meenen te mogen laten. Wie lust
+heeft hiervan eene studie te maken, zal den Franschen tekst zelven
+moeten gebruiken.]</p>
+</div>
+<span class="pagenum">[<a id="pb170" href="#pb170" name=
+"pb170">170</a>]</span>
+<div id="ch7.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De weenende en lachende dieventaal.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Men heeft uit de beide voorafgaande hoofdstukken
+kunnen zien dat de dieventaal, zoowel die van voor vierhonderd jaar als
+die van heden, doordrongen is van een symbolischen geest, die aan alle
+woorden hetzij een klagende of een dreigende uitdrukking geeft.</p>
+<p>De verschillende vormen, welke de gedachten in de dieventaal
+aannamen, zelfs het gezang, de scherts en de bedreiging, hadden alle
+dit onmachtig en bedrukt karakter. Al de gezangen, waarvan sommige
+melodie&euml;n zijn bewaard, waren tot weenens toe deemoedig en
+treurig. De <i lang="fr">p&egrave;gre</i> (dief) noemt zich steeds den
+<i>armen p&egrave;gre</i>, en is altijd de haas, die zich verbergt, de
+muis die vlucht, de vogel die wegvliegt.</p>
+<p>Nauwelijks durft hij iets eischen, hij zucht slechts.&mdash;Telkens
+wanneer de ellendige den tijd heeft te denken, maakt hij zich klein
+tegenover de wet en erbarmelijk tegenover de maatschappij; hij werpt
+zich in &rsquo;t stof, smeekt, roept het medelijden in; men gevoelt,
+dat hij zijn onrecht beseft.</p>
+<p>Tegen het einde der vorige eeuw ontstond een verandering. De
+gevangenisliederen, het dievengezang werden, om zoo te spreken,
+onbeschaamd en vroolijk. In de meeste liederen van het bagno, der
+galeien en gevangenissen vindt men deze duivelachtige, raadselachtige
+vroolijkheid.</p>
+<p>Men zong een schertsend liedje bij het vermoorden van iemand in een
+kelder of in een bosch.</p>
+<p>&rsquo;t Is een ernstig verschijnsel, dat in de achttiende eeuw de
+oude zwaarmoedigheid dier ellendige klassen verminderde. Zij begonnen
+te lachen. Zij bespotten God en den koning. Zij noemen Lodewijk XV:
+&bdquo;markies de Pantin.&rdquo; Zij zijn bijna vroolijk. Iets
+lichtzinnigs verschijnt bij deze ellendigen, als drukte hun het geweten
+volstrekt niet. Deze erbarmelijke klassen hebben niet slechts de
+wanhopige vermetelheid der daden, <span class="pagenum">[<a id="pb171"
+href="#pb171" name="pb171">171</a>]</span>maar ook de onverschillige
+vermetelheid van den geest. Het is een bewijs, dat zij het bewustzijn
+hunner misdadigheid verloren, en een flauw gevoel hadden van den steun,
+dien zij bij de denkers vonden. &rsquo;t Is een kenteeken, dat de
+diefstal en roof zelfs in de leerstellingen en sofismen indrongen,
+zoodra zij een weinig van hun leelijkheid verloren, door daarvan veel
+aan de sofismen en leerstellingen over te doen. &rsquo;t Is eindelijk,
+zoo niet eenigerlei afleiding komt, het kenteeken van een groote
+aanstaande ontwikkeling.</p>
+<p>Blijven wij hierbij een oogenblik stilstaan. Wie beschuldigen wij?
+De achttiende eeuw? Haar wijsbegeerte? Neen gewis niet. Het werk der
+achttiende eeuw is goed en gezond. De encyclopedisten, de physiocraten,
+de wijsgeeren, de utopisten, met Diderot, Turgot, Voltaire en Rousseau
+aan het hoofd, zijn vier gewijde legioenen. De ontzaggelijke
+vooruitgang van de menschheid naar het licht is aan hen te danken. Zij
+zijn de voorhoede van het menschelijk geslacht, dat naar de vier
+hoofdpunten van den vooruitgang gaat, Diderot naar het schoone, Turgot
+naar het nuttige, Voltaire naar het ware, Rousseau naar het
+rechtvaardige. Maar naast en onder de wijsgeeren waren de sofisten,
+giftige gewassen onder de heilzame kruiden, de scheerling in het
+maagdelijk woud. Terwijl de beul op de groote trap van het paleis van
+justitie de groote, vrijzinnige boeken der eeuw verbrandde, gaven thans
+vergeten schrijvers, met koninklijke goedkeuring, zonderling verwarring
+brengende geschriften uit, die gretig door de ellendigen gelezen
+werden. Deze feiten bleven uiterlijk onopgemerkt, maar vaak is een feit
+juist gevaarlijk door zijn onbekendheid. Van al de schrijvers, die
+destijds op de verderfelijkste wijze de maatschappij ondermijnden, is
+misschien Restif de la Bretonne de gevaarlijkste.</p>
+<p>Dit voor geheel Europa ge&euml;igend werk, bracht in Duitschland
+meer verwarring teweeg dan ergens elders. Gedurende een zekeren tijd,
+door Schiller in zijn vermaard drama de <i>Roovers</i> voorgesteld,
+verhieven zich diefstal en roof als protest tegen den eigendom en den
+arbeid, verbonden zich met zekere, schijnbaar ware maar werkelijk
+valsche en ongerijmde gronddenkbeelden, hulden zich in deze denkbeelden
+en verdwenen er eenigermate in, namen een abstracten naam aan en gingen
+over tot een soort van theorie; verspreidden zich alzoo onder de
+werkzame, lijdende en eerlijke klassen, zonder dat de onvoorzichtige
+scheikundigen, die het drankje bereid hadden, er iets van begrepen,
+zelfs zonder dat de menigte er iets van begreep, die het innam. Wanneer
+een dergelijk feit ontstaat, is het altijd gewichtig. Het lijden
+verwekt toorn, en terwijl de gelukkige klassen zich verblinden of
+slapen, &rsquo;t geen hetzelfde <span class="pagenum">[<a id="pb172"
+href="#pb172" name="pb172">172</a>]</span>is als de oogen te sluiten,
+ontsteekt de haat der ongelukkige klassen zijn toorts aan een of
+anderen verdrietigen of boozen geest, die in een hoek droomt, en begint
+de maatschappij te onderzoeken. Het onderzoek van den haat is iets
+vreeselijks.</p>
+<p>Daardoor, zoo het ongeluk van den tijd het wil, ontstaan die
+schrikkelijke schokken, welke men eertijds &bdquo;Jacqueries&rdquo;
+noemde, waarbij de zuiver politieke beroeringen kinderspel zijn, en die
+niet meer de worsteling van den verdrukte tegen den verdrukker, maar de
+opstand van de ziekte tegen de gezondheid is. Dan stort alles in.</p>
+<p>De Jacqueries zijn volksbevingen.</p>
+<p>Aan dit gevaar, &rsquo;t welk Europa misschien tegen het einde der
+achttiende eeuw bedreigde, maakte de Fransche revolutie, deze
+onmetelijke daad van gerechtigheid, een einde.</p>
+<p>De Fransche revolutie, welke niets anders is dan het gewapende
+ideaal, verhief zich, en met dezelfde snelle beweging sloot zij de deur
+van het kwade en opende de deur van het goede.</p>
+<p>Zij ontwikkelde de quaestie, zij verkondigde luide de waarheid,
+verdreef de smetstof, maakte de eeuw gezond, kroonde het volk.</p>
+<p>Men kan zeggen, dat zij den mensch ten tweeden male heeft geschapen,
+door hem een tweede ziel, het recht, te geven.</p>
+<p>De negentiende eeuw erft en trekt voordeel van haar werk, en thans
+is de maatschappelijke catastrophe, welke wij zoo aanstonds aanwezen,
+eenvoudig, onmogelijk. Hij is blind die haar voorspelt, hij is dwaas
+die haar vreest. De revolutie is de koepokstof tegen de Jacquerie.</p>
+<p>Door de revolutie zijn de maatschappelijke toestanden veranderd. De
+feodale en monarchieke ziekten zitten niet meer in ons bloed. In onze
+constitutie is geen middeleeuw meer. Wij zijn niet meer in den tijd,
+toen schrikkelijke inwendige beroeringen ontstonden, toen men onder
+zijn voeten een dof gerucht hoorde, toen zich op de oppervlakte der
+beschaving onbekende molshoopen vormden, toen de grond zich opende,
+toen de toppen der holen scheurden en men plotseling uit de aarde
+vreeselijke hoofden zag opstijgen.</p>
+<p>De revolutionnaire zin is een zedelijke zin. Het ontwikkeld gevoel
+van het recht ontwikkelt het gevoel van den plicht. De wet voor allen
+is de vrijheid, die eindigt, waar de vrijheid van anderen begint,
+zooals Robespierre zoo juist gezegd heeft. Sedert 89 zet zich het
+geheele volk in het veredeld individu uit; geen arme of hij heeft zijn
+recht, alzoo zijn licht; de nooddruftige gevoelt in zich de eerlijkheid
+van Frankrijk, de <span class="pagenum">[<a id="pb173" href="#pb173"
+name="pb173">173</a>]</span>waardigheid van burger is een inwendige
+wapenrusting; die vrij is, is nauwgezet; die stemt, regeert. Vandaar de
+onmogelijkheid van omkoopingen en de mislukking van onredelijke
+begeerten; vandaar de edel neergeslagen oogen voor de verleiding. De
+revolutie veredelt zoozeer, dat op een dag van bevrijding, als den 14
+Juli, den 10 Augustus, er geen gepeupel meer is. De eerste kreet van
+een verlichte en veredelde menigte is: weg met de dieven! De
+vooruitgang is steeds eerlijk; het edele en absolute stelen niet. Door
+wie werden in 1848 de wagens ge&euml;scorteerd, welke de schatten der
+Tuilerie&euml;n bevatten? Door de voddenrapers der voorstad St.
+Antoine. De lompen bewaakten de schatten. De deugd deed deze haveloozen
+schitteren. In deze wagens, in deze kwalijk gesloten, gedeeltelijk half
+open kisten, bevond zich, tusschen honderden oogverblindende juweelen,
+de oude kroon van Frankrijk geheel van diamanten, met den karbonkel van
+het koningschap er op, de &bdquo;regent&rdquo;, die dertig millioen
+waard was. Deze mannen met bloote voeten bewaakten deze kroon.</p>
+<p>Er is alzoo geen &bdquo;Jacquerie&rdquo; meer; &rsquo;t doet mij
+leed om de behendigen. &rsquo;t Is een verouderde vrees, die uitgewerkt
+heeft en voortaan in de politiek niet meer gebruikt kan worden.</p>
+<p>De groote veer van het roode spook is gebroken. Iedereen weet het.
+Dat denkbeeld beangstigt niet meer. De vogels worden gemeenzaam met den
+vogelverschrikker, zij doen er hun behoefte op, en de menschen lachen
+er om.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch7.4" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vierde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De twee plichten: waken en hopen.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Is hiermede nu alle maatschappelijk gevaar verdreven?
+Zeker neen. Geen Jacquerie. De maatschappij kan te dien aanzien gerust
+zijn; het bloed zal haar niet meer naar het hoofd stijgen; maar zij
+moet er op letten, hoe zij ademt. Er is geen beroerte meer te vreezen,
+maar wel tering. De maatschappelijke tering heet armoede.</p>
+<p>Men sterft evenzeer door langzame ondermijning als door een
+plotselingen slag.</p>
+<p>Laat ons niet moede worden te herhalen, dat de hoogste
+broederplicht, de hoogste politieke noodzakelijkheid, is, in de eerste
+plaats, aan de menigte behoeftigen te denken, hen te verlichten, hun
+een betere lucht, een betere opvoeding te geven, hen te beminnen, hun
+horizon te verruimen, hen in allerlei <span class="pagenum">[<a id=
+"pb174" href="#pb174" name="pb174">174</a>]</span>richtingen te
+beschaven, hun het voorbeeld van nijverheid, nooit dat van
+werkeloosheid te geven, den last van enkelen te verlichten door de
+kennis van het algemeene doel te vermeerderen, de armoede te beperken
+zonder den rijkdom te schaden, een ruim veld voor de openbare en
+volksbedrijvigheid te openen; als Briareus honderd handen te hebben om
+ze aan alle zijden den bedrukten en zwakken toe te reiken; de algemeene
+kracht aan te wenden voor dien grooten plicht, om werkplaatsen voor
+alle handen, scholen voor alle bekwaamheden en geestvermogens te
+openen; het werkloon te verhoogen, den arbeid te verlichten,
+ontvangsten en uitgaven in evenwicht te houden, namelijk het genot in
+verhouding tot de inspanning en de verzadiging in verhouding tot de
+behoefte te brengen, met &eacute;&eacute;n woord, uit het
+maatschappelijk samenstel meer licht en welstand te doen ontwikkelen,
+ten bate der lijdenden en der onwetenden.</p>
+<p>En, zeggen wij het, dit alles is slechts een begin. De wezenlijke
+quaestie is deze: de arbeid kan geen wet zijn, zonder een recht te
+wezen.</p>
+<p>&rsquo;t Is hier de plaats niet, om hierover verder uit te
+weiden.</p>
+<p>Zoo de natuur voorzienigheid wordt geheeten, moet de maatschappij
+voorzorg heeten.</p>
+<p>De verstandelijke en zedelijke wasdom is niet minder onmisbaar dan
+de stoffelijke verbetering. Weten is een teerpenning, denken is de
+eerste noodzakelijkheid, de waarheid is voedsel gelijk de tarwe. Een
+verstand, dat zich van wetenschap en wijsheid onthoudt, vermagert.
+Beklagen wij, zoowel de geesten als de magen, die zich niet voeden. Zoo
+er iets treuriger is dan een lichaam dat verkwijnt uit gebrek aan
+voedsel, is &rsquo;t een ziel die ondergaat uit gebrek aan licht.</p>
+<p>De geheele vooruitgang streeft naar de zijde der oplossing. Eenmaal
+zal men verstomd zijn. Zoodra het menschelijk geslacht zich verheft,
+zullen de diepere lagen geheel natuurlijk uit den kring van den nood
+komen. De ellende zal door een eenvoudige verheffing der oppervlakte
+verdwijnen.</p>
+<p>Men zou verkeerd doen aan deze gezegende oplossing te twijfelen.</p>
+<p>&rsquo;t Is waar, het verledene is heden nog zeer sterk. Het
+herleeft. Deze verlevendiging van een lijk is verwonderlijk. Het treedt
+voort en nadert. Het schijnt overwinnaar; deze doode is een veroveraar.
+Het komt met zijn legioenen, het bijgeloof, met zijn degen, het
+despotisme, met zijn vaandel, de onwetendheid; sedert eenigen tijd
+heeft het tien veldslagen gewonnen. Het nadert, het dreigt, het lacht,
+het staat voor onze poorten. Maar laat ons niet wanhopen. Verkoopen wij
+het veld, waar Hannibal legert. <span class="pagenum">[<a id="pb175"
+href="#pb175" name="pb175">175</a>]</span></p>
+<p>Wat hebben wij, die gelooven, te vreezen?</p>
+<p>De idee&euml;n kunnen evenmin teruggaan als de rivieren.</p>
+<p>Dat zij, die deze toekomst niet willen, dit wel overwegen. Door den
+vooruitgang af te wijzen, is &rsquo;t niet de toekomst welke zij
+veroordeelen, maar zich zelven. Zij geven zich een akelige ziekte, zij
+enten zich het verledene in. Er is slechts &eacute;&eacute;n middel om
+het morgen af te wijzen. Het is te sterven.</p>
+<p>En wat wij willen is geen dood,&mdash;dien des lichaams zoo laat
+mogelijk; dien der ziel nimmer.</p>
+<p>Ja, het raadsel zal zijn woord zeggen, de Sphinx zal spreken, het
+probleem zal opgelost worden. Ja, het volk, dat de achttiende eeuw
+begonnen heeft te vormen, zal door de negentiende voltooid worden. Hij
+is dwaas die er aan twijfelen zou. De toekomstige, de naderende
+ontwikkeling van het algemeen welzijn is een onweerhoudbaar, goddelijk
+verschijnsel.</p>
+<p>Verschillende krachtige beginselen besturen de menschelijke
+handelingen en brengen ze allen in een zekeren tijd tot den logischen
+staat, dat is in evenwicht, dat is tot rechtvaardigheid. Een uit hemel
+en aarde samengestelde kracht ontstaat uit de menschheid en regeert
+haar; wonderbare ontknoopingen zijn haar niet vreemder dan buitengewone
+gebeurtenissen. Door de wetenschap geholpen, die van den mensch, en
+door de gebeurtenis, die van elders komt, deinst zij niet terug voor de
+tegenspraak, die in de problemen heerscht en welke voor het gemeen
+onmogelijkheden schijnen. Deze kracht is niet minder bekwaam om uit de
+samenvoeging der denkbeelden een oplossing te vinden, dan een leer uit
+de samenvoeging der feiten, en van die geheimzinnige macht van den
+vooruitgang mag men alles verwachten.</p>
+<p>Er is geen stilstand, geen weifeling, geen rustpunt in den
+grootschen vooruitgang der geesten. De maatschappelijke wijsbegeerte is
+bij uitnemendheid de wetenschap des vredes. Zij heeft ten doel, en moet
+tot resultaat hebben, de oplossing van allen strijd door het onderzoek
+van den tegenstand. Zij onderzoekt, vorscht, ontleedt, en vervolgens
+hervormt zij. Zij handelt bij wijze van aftrekking, en ontneemt aan
+alles de vijandigheid.</p>
+<p>Dat een maatschappij ondergaat in den storm, die tegen de menschen
+losbreekt, is meermalen gezien, de geschiedenis is vol schipbreuken van
+volken en rijken; eenmaal komt de onbekende orkaan, en voert zeden,
+wetten, godsdiensten mede. De beschaving van Indi&euml;, Chaldea,
+Perzi&euml;, Assyri&euml;, Egypte is achtereenvolgens verdwenen.
+Waarom? wij weten &rsquo;t niet. Welke zijn de oorzaken dezer rampen?
+wij weten &rsquo;t niet. Waren deze maatschappijen te redden geweest?
+Droegen zij zelve de schuld <span class="pagenum">[<a id="pb176" href=
+"#pb176" name="pb176">176</a>]</span>van haar ondergang? Hebben zij in
+een noodlottige ondeugd volhard, die haar deed verloren gaan? Hoeveel
+zelfmoord ligt in den vreeselijken dood van een natie en van een
+geslacht? Vragen zonder antwoorden. Duisternis bedekt de vergane
+beschaafde maatschappijen. Zij zijn verdwenen; meer is er niets van te
+zeggen, en met een gevoel van ontzetting zien wij in die zee, welke het
+verleden wordt genoemd, achter deze kolossale baren, de eeuwen, deze
+groote schepen: Babel, Ninive, Tharsus, Thebe, Rome verzinken door den
+vreeselijken storm, die uit de monden der duisternis komt. Maar is
+ginds duisternis, hier is licht. Wij kennen de ziekten der oude
+maatschappijen niet, maar wij kennen de kwalen der onze. Wij hebben het
+recht haar te verlichten; wij aanschouwen haar schoonheden en ontdekken
+haar gebreken. Waar zij lijdt onderzoeken wij haar; en zoodra haar
+kwaal bekend is, voert de studie der oorzaak tot de ontdekking van het
+heelmiddel. Onze beschaving, het werk van twintig eeuwen, is er tevens
+het monster en het wonder van; zij verdient goed te worden. Zij zal het
+worden. Haar stoffelijk te verlichten is veel, haar zedelijk te
+verlichten nog meer. Al de werken der hedendaagsche maatschappelijke
+wijsbegeerte moeten op dit doel uitloopen. Op den denker van den
+tegenwoordigen tijd ligt een groote plicht; namelijk door
+&bdquo;auscultatie&rdquo; de beschaving te onderzoeken, gelijk de arts
+de borst van den zieke onderzoekt. Wij herhalen het, dit onderzoek
+bemoedigt, en met hierop aan te dringen, willen wij deze bladzijden
+eindigen, het ernstig tusschenbedrijf van een treurig drama. Onder de
+sterfelijkheid der maatschappij gevoelt men de onvergankelijkheid van
+den mensch; om deze wonden, de kraters, deze gezwellen, de
+zwavelbronnen, een vulkaan die zijn lava uitwerpt, sterft de aarde
+niet. De ziekten van het volk dooden den mensch niet.</p>
+<p>Desniettemin schudt hij, die den maatschappelijken ziektetoestand
+gadeslaat, somwijlen het hoofd. De sterksten, de teedersten, de
+beredeneerdsten hebben hun oogenblikken van zwakheid.</p>
+<p>Zal die geschetste toekomst komen? Het schijnt bijna, dat men deze
+vraag moet doen, wanneer men zooveel schrikkelijke schaduw ziet.
+&rsquo;t Is een somber gezicht, zelfzuchtigen en ellendigen tegenover
+elkander te zien. Bij de zelfzuchtigen: vooroordeelen, de schaduwen
+eener weelderige opvoeding, de door dronkenschap vermeerderde
+begeerlijkheid, een verdoovende bedwelming door het geluk, de vrees
+voor lijden, welke bij sommigen tot afkeer van de lijders gaat, een
+onbarmhartige zelftevredenheid, het opgeblazen ik, dat de ziel afsluit.
+Bij de ellendigen: de hebzucht, de afgunst, de vijandschap van anderen
+<span class="pagenum">[<a id="pb177" href="#pb177" name=
+"pb177">177</a>]</span>te zien genieten, de ruwe handelingen van den
+diermensch ter bevrediging zijner lusten, de harten vol nevels,
+treurigheid, behoefte, rampzaligheid, de onreine, domme
+onwetendheid.</p>
+<p>Moet men bij voortduring de oogen ten hemel slaan? Is het lichtpunt,
+dat men er onderscheidt, een derzulke die uitgaan? &rsquo;t Is
+vreeselijk, het ideaal alzoo in de diepte te zien verzinken, klein,
+nauwelijks zichtbaar schitterend, maar omgeven door al die
+samengepakte, groote, donkere, monsterachtige bedreigingen. En evenwel
+is het in geen grooter gevaar dan een ster tusschen de wolken.
+<span class="pagenum">[<a id="pb179" href="#pb179" name=
+"pb179">179</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek VIII.</h2>
+<h2 class="main">Verrukking en droefheid.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb181" href="#pb181" name=
+"pb181">181</a>]</span>
+<div id="ch8.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Helderheid.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De lezer zal begrepen hebben, dat Eponine, nadat zij
+door het hek de bewoonster van het huis in de straat Plumet had
+herkend, waarheen zij door Magnon was gezonden, de bandieten ervan
+afgehouden en Marius er heen gevoerd had; dat Marius, na verscheidene
+dagen in verrukking voor dat hek te hebben doorgebracht, aangetrokken
+door de kracht, welke het ijzer naar den zeilsteen trekt en den minnaar
+naar de steenen van het huis der geliefde, eindelijk Cosettes tuin was
+binnengegaan, gelijk Romeo den tuin van Juliette. &rsquo;t Was hem
+zelfs lichter geweest dan Romeo; Romeo moest over een muur klimmen;
+Marius behoefde slechts een der tralies van het oude hek weg te nemen,
+die waggelend in haar verroeste holten stonden, gelijk de tanden van
+oude lieden. Marius was tenger en gleed gemakkelijk door de
+opening.</p>
+<p>Wijl er nooit iemand op de straat was, en Marius bovendien alleen
+des nachts den tuin binnendrong, liep hij geen gevaar gezien te
+worden.</p>
+<p>Sinds dit gezegend en heilig uur, toen een kus deze beide zielen
+verloofde, kwam Marius er alle avonden. Zoo Cosette op dat oogenblik
+haars levens een gewetenloos en lichtzinnig man had bemind, zou zij
+verloren zijn geweest; want er zijn edelmoedige naturen die zich geheel
+overgeven, en Cosette was zulk een natuur. Het behoort tot de
+grootmoedigheid der vrouw, dat zij zwicht. Zoodra de liefde haar
+hoogsten graad heeft bereikt, wordt haar maagdelijk gevoel op
+zonderlinge wijze bedwelmd. Maar aan welke gevaren stelt ge u bloot,
+edele zielen! Gij geeft dikwerf het hart, wij nemen het lichaam. Uw
+hart blijft u over, en gij aanschouwt het bevend in de duisternis. De
+liefde kent geen middelweg; &ograve;f zij richt ten verderf, &ograve;f
+zij redt. In dit dilemma ligt het geheele menschelijke lot. Dit
+dilemma, verderf of geluk, wordt door geen andere omstandigheden
+<span class="pagenum">[<a id="pb182" href="#pb182" name=
+"pb182">182</a>]</span>zoo onverbiddelijk gesteld, als door de liefde.
+De liefde is het leven, zoo zij niet de dood is. Een wieg of een
+doodkist. Hetzelfde gevoel zegt <i>ja!</i> en <i>neen!</i> in het
+menschelijk hart. Van alle dingen, die God heeft geschapen, ontwikkelt
+het menschelijk hart het meeste licht, maar, helaas! ook de meeste
+duisternis.</p>
+<p>God wilde dat de liefde, welke Cosette vond, een reddende liefde
+was.</p>
+<p>Zoolang de maand Mei van het jaar 1832 duurde, bevonden zich alle
+nachten in dien woesten tuin, in dit dagelijks geuriger en dichter
+wordend struikgewas, twee wezens vol kuischheid en onschuld,
+overstroomd van hemelsche zaligheid, meer engelen dan menschen, rein,
+eerlijk, verrukt, schitterend voor elkander in de duisternis. Het kwam
+Cosette voor, als had Marius een kroon, en het scheen Marius alsof
+Cosette een stralenkrans had. Zij raakten, aanschouwden elkaar, klemden
+zich tegen elkander en drukten elkaars handen, maar er bleef een
+afstand, dien zij niet overschreden. Niet wijl zij dien eerbiedigden;
+maar wijl zij hem niet kenden. Marius voelde een hinderpaal: de
+reinheid van Cosette; en Cosette voelde een steun: de edelheid van
+Marius. De eerste kus was ook de laatste geweest. Sedert was Marius
+niet verder gegaan dan zacht met zijn lippen de hand, het halsdoekje of
+een haarlok van Cosette aan te raken. Cosette was voor hem een geur,
+geen vrouw. Hij ademde haar. Zij weigerde niets, hij vroeg niets.
+Cosette was gelukkig en Marius was tevreden. Zij leefden in dien
+verrukten toestand, welken men de begoocheling van een ziel door een
+andere ziel zou kunnen noemen. &rsquo;t Was de eerste onbeschrijfelijke
+omhelzing van twee maagdelijke zielen in het ideale. Twee zwanen, die
+elkander op de Jungfrau ontmoetten.</p>
+<p>Op dit uur der liefde, waarin de wellust volkomen zwijgt onder het
+alvermogen der verrukking, zou Marius, de reine, engelachtige Marius,
+eerder in staat zijn geweest bij een publieke vrouw te gaan dan
+Cosettes kleed tot den enkel op te heffen. Eens, bij maanschijn, bukte
+Cosette om iets van den grond op te rapen; het lijfje van haar kleed
+opende zich daarbij een weinig en liet het onderste van haar hals zien;
+toen wendde Marius de oogen af.</p>
+<p>Wat gebeurde er tusschen deze beide wezens? Niets. Zij beminden
+elkander met heilige liefde.</p>
+<p>Wanneer zij des nachts in den tuin waren, scheen deze hun een levend
+en heilig oord. Al de bloemen om hen heen openden zich en zonden hun
+haar geuren; maar <i>zij</i> openden hun zielen en stortten ze in de
+bloemen uit. De krachtige, weelderige plantengroei trilde vol sap en
+dronkenschap in de omgeving <span class="pagenum">[<a id="pb183" href=
+"#pb183" name="pb183">183</a>]</span>dezer twee onschuldigen, die
+liefdewoorden spraken, welke de boomen deden ritselen.</p>
+<p>Welke waren deze woorden? Niets dan ademtochten. Deze ademtochten
+waren voldoende om de geheele natuur te treffen en te bewegen. &rsquo;t
+Is de toovermacht, welke moeielijk te begrijpen zou zijn, zoo men in
+een boek dezen kout las, die bestemd is, om door den wind als damp van
+tusschen de bladeren weggeblazen en verstrooid te worden. Ontneem aan
+dit gefluister van twee gelieven deze welluidendheid, die uit de ziel
+voortkomt en het als een lier accompagneert, en wat overblijft is
+slechts een schaduw, en men zegt: O, is &rsquo;t anders niet! Gewis,
+kinderachtigheden, herhalingen, gelach om niets, nietigheden,
+dwaasheden, maar ook al wat in de wereld het verhevenste en innigste
+is, de eenige zaken die der moeite waard zijn gezegd en gehoord te
+worden!</p>
+<p>De man, die zulke dwaasheden, zulke beuzelarijen nooit gehoord of
+gesproken heeft, is een ongevoelige en een slecht mensch.</p>
+<p>Cosette zeide tot Marius:</p>
+<p>&bdquo;Weet ge?...&rdquo;</p>
+<p>(Niettegenstaande deze hemelsche maagdelijkheid, spraken zij op zeer
+gemeenzamen toon met elkander, zonder dat een van beiden had kunnen
+zeggen, hoe ze er toe gekomen waren.)</p>
+<p>&bdquo;Weet ge? Ik heet Euphrasie.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Euphrasie? Neen, ge heet Cosette.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;O, Cosette is een leelijke naam, dien men mij gegeven heeft
+toen ik klein was. Maar mijn eigenlijke naam is Euphrasie. Houdt ge
+niet van den naam Euphrasie?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja... Maar Cosette is niet leelijk.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Vindt ge dien mooier dan Euphrasie?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu... ja.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dan vind ik hem ook mooier. &rsquo;t Is waar, Cosette is
+lief. Noem mij Cosette.&rdquo;</p>
+<p>En de glimlach, dien zij aan deze woorden paarde, maakte van deze
+samenspraak een idylle, waardig voor een bosch in den hemel.</p>
+<p>Een anderen keer zag zij hem strak aan en riep:</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer, ge zijt schoon, ge zijt lief, ge hebt verstand, ge
+hebt geest, ge zijt veel geleerder dan ik; maar ik durf u tarten wat
+betreft dit woord: ik bemin u!&rdquo;</p>
+<p>En Marius meende zich als in den hemel opgenomen en deze woorden
+door een ster te hooren zingen.</p>
+<p>Of zij gaf hem, wanneer hij hoestte, een tikje en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Hoest niet, mijnheer. Ik wil niet, dat men bij mij zonder
+mijn verlof hoest. &rsquo;t Is zeer leelijk te hoesten en mij te
+verontrusten. <span class="pagenum">[<a id="pb184" href="#pb184" name=
+"pb184">184</a>]</span>Ik wil dat ge heel gezond zijt, omdat ik in de
+eerste plaats, zoo gij ongesteld waart, zeer ongelukkig zou zijn. Wat
+kan ik er aan doen?&rdquo;</p>
+<p>En dit alles was louter goddelijk.</p>
+<p>Eens zeide Marius tot Cosette:</p>
+<p>&bdquo;Denk eens, dat ik eenigen tijd geloofd heb, dat ge Ursula
+heette.&rdquo;</p>
+<p>Daarover lachten zij een ganschen avond.</p>
+<p>Bij een ander gesprek ontvielen hem eens toevallig de woorden:</p>
+<p>&bdquo;O, op zekeren dag had ik in het Luxembourg grooten lust een
+invalide den hals te breken.&rdquo;</p>
+<p>Maar daarbij liet hij het en sprak er niet verder over. Hij zou dan
+Cosette iets van haar kouseband hebben moeten zeggen, en dat was hem
+onmogelijk. Hij raakte daarmede iets onbekends aan, het stoffelijke,
+waarvoor zijn onuitsprekelijke liefde met een soort van heiligen
+eerbied terugweek.</p>
+<p>Marius stelde zich het leven met Cosette niet anders voor dan alle
+avonden naar de straat Plumet te gaan, de oude ijzeren gewillige staaf
+van het hek des presidents uit te lichten, naast elkander op de bank te
+zitten, door het geboomte den sterren-helderen nacht te aanschouwen,
+met de knieplooien van zijn broek het wijde kleed van Cosette aan te
+raken, den nagel van haar duim te streelen, met haar dezelfde bloem te
+ruiken, en zoo altijd en in &rsquo;t oneindige. Middelerwijl dreven de
+wolken boven hun hoofden. Iedere ademtocht van den wind voert meer
+droomen van den mensch weg dan wolken van den hemel.</p>
+<p>Deze kuische, schier schuwe liefde was echter niet geheel zonder
+galanterie. Haar, die men bemint, &bdquo;complimenten te maken,&rdquo;
+is de eerste wijze van liefkoozen, een eerste vermetelheid welke men
+waagt. Een compliment is iets als een kus door een sluier heen. De
+wellust, hoewel zich verbergend, laat er zich zacht in gevoelen. Het
+hart deinst terug voor den wellust, om beter te beminnen. De
+liefkoozingen van Marius, vervuld van hersenschimmen, waren, om zoo te
+spreken, hemelsblauw. De vogels, wanneer zij omhoog nabij de engelen
+zweven, moeten dergelijke woorden hooren. Daarbij mengde zich echter
+leven, menschelijkheid, al het werkelijke waartoe Marius in staat was.
+&rsquo;t Was een lyrische ontboezeming, de liefelijke hyperbolen van
+duivengekir, al de verfijningen der aanbidding tot een ruiker verzameld
+en een fijnen hemelschen geur ontwikkelend, een onbeschrijfelijk
+gefluister van het eene hart tot het andere.</p>
+<p>&bdquo;O,&rdquo; lispelde Marius, &bdquo;hoe schoon zijt gij! ik
+durf u niet <span class="pagenum">[<a id="pb185" href="#pb185" name=
+"pb185">185</a>]</span>aanzien. Daarom aanschouw ik u. Ge zijt een
+gratie. Ik weet niet, hoe &rsquo;t mij is. De zoom van uw kleed,
+wanneer de punt van uw schoen er uit komt, brengt mij in verwarring. En
+welk een betooverende glans, wanneer uw gedachte zich voor mij opent.
+Gij spreekt wonderbaarlijk verstandig. Soms komt het mij voor, dat ge
+een droom zijt. Spreek, ik luister, ik bewonder u. O Cosette, hoe
+zonderling en bekoorlijk is het! ik ben waarlijk zinneloos. Gij zijt
+aanbiddelijk, mejuffrouw. Ik bestudeer uw voeten met den microscoop en
+uw ziel met den telescoop.&rdquo;</p>
+<p>Cosette antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Ik bemin u reeds meer in den tijd, die sinds van ochtend
+verstreken is.&rdquo;</p>
+<p>Vragen en antwoorden gingen in die samenspraak heen en weder, en
+kwamen als vanzelf steeds op de liefde terecht, evenals de vlierpopjes
+steeds op de voeten komen.</p>
+<p>De geheele persoon van Cosette was onbevangenheid, natuurlijkheid,
+onschuld, doorzichtigheid, blankheid, oprechtheid en licht. Men had van
+Cosette kunnen zeggen, dat zij helder was. Op ieder die haar zag maakte
+zij den indruk van een Meischen morgenstond. In haar oogen lag dauw.
+Cosette was een verlichamelijking van het morgenlicht in den vorm eener
+vrouw.</p>
+<p>Het was natuurlijk, dat Marius haar beminde, haar aanbad. Inderdaad,
+deze kortelings uit het klooster gekomene pensionnaire sprak met
+uitnemende scherpzinnigheid en zei bij gelegenheid allerlei ware en
+uitgezochte woorden. Haar kout was een wezenlijk onderhoud. Zij bedroog
+zich in niets en had een juisten blik. De vrouw gevoelt en spreekt met
+het fijne instinct van het hart, dat onfeilbaar is. Niemand weet
+tegelijk zachte en ernstige zaken te zeggen zooals een vrouw dat kan.
+Zachtheid en diepte is de vrouw; is de hemel.</p>
+<p>In die volkomen zaligheid kwamen hun telkens tranen in de oogen. Een
+vertreden insect, een uit een nestje gevallen veder, een gebroken tak
+wekte hun medelijden, en hun verrukking, met een zachte
+droefgeestigheid gemengd, scheen zich gaarne in tranen lucht te geven.
+Het verhevenste verschijnsel der liefde is een verteedering, die soms
+schier ondragelijk is.</p>
+<p>En bij dat alles&mdash;al deze tegenstrijdigheden zijn het
+bliksemspel der liefde&mdash;schertsten zij gaarne en met bekoorlijke
+vrijmoedigheid, en zoo vertrouwelijk, dat het vaak scheen alsof zij
+twee knapen waren. Maar, hoewel het van kuischheid dronken hart zich
+vergeet, de natuur is er steeds en vergeet zich niet. Zij is er met
+haar tevens laag en verheven doel; en hoe groot de onschuld der zielen
+zijn moge, men gevoelt in het meest kuische vertrouwelijk bijeenzijn,
+het wonderbaar en <span class="pagenum">[<a id="pb186" href="#pb186"
+name="pb186">186</a>]</span>geheimzinnig onderscheid tusschen een paar
+gelieven en een paar vrienden.</p>
+<p>Zij aanbaden elkander.</p>
+<p>Het gestadige en onveranderlijke blijft. Men bemint, glimlacht,
+schertst, raakt elkander even met de lippen aan, spreekt gemeenzaam, en
+meent dat het eeuwig duren zal. Twee gelieven verbergen zich in den
+avond, in de schemering, in het onzichtbare, met de vogels, met de
+rozen; zij betooveren elkander in de schaduw met hun harten, welke zij
+in hun oogen leggen; zij fluisteren en zuchten, en middelerwijl
+wentelen de sterren rustig in het onmetelijke over hen heen.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch8.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De bedwelming van het volmaakte geluk.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Zoo leefden zij, zich zelven onbewust, in het geluk.
+Zij merkten niets op van de cholera, die juist in deze maand Parijs
+teisterde. Zij hadden elkander alles toevertrouwd wat zij konden, doch
+dit was niet veel meer geweest dan hun namen. Marius had aan Cosette
+gezegd, dat hij een wees was en Marius Pontmercy heette, dat hij
+advocaat was en van het schrijven voor de drukpers leefde, dat zijn
+vader kolonel, en een held, was geweest, en dat hij, Marius, in onmin
+leefde met zijn grootvader, die rijk was. Hij had haar ook terloops te
+kennen gegeven, dat hij baron was; maar dit had op Cosette niet den
+minsten indruk gemaakt. Marius, een baron? Dat had zij niet begrepen.
+Zij wist niet, wat dit woord beteekende. Marius was Marius. Van haar
+kant had zij hem medegedeeld, dat zij in het klooster van Klein Picpus
+was opgevoed, dat haar moeder overleden was, evenals de zijne, dat haar
+vader Fauchelevent heette, dat hij zeer goed was, dat hij veel aan de
+armen gaf, hoewel zelf arm zijnde, en hij zich van alles onthield, ten
+einde haar niets te onthouden.</p>
+<p>&rsquo;t Was zonderling, dat in de soort van symphonie, waarin
+Marius leefde, sedert hij Cosette zag, het verledene, zelfs het jongst
+verledene, zoo verward en verwijderd voor hem scheen, dat, wat Cosette
+hem verhaalde, hem volkomen bevredigde. Hij dacht er zelfs niet aan,
+haar van het nachtelijk avontuur in de woning van Th&eacute;nardier te
+spreken, van de branding met het gloeiend ijzer en van de vreemde
+houding en zonderlinge vlucht haars vaders. Marius had dit alles voor
+het <span class="pagenum">[<a id="pb187" href="#pb187" name=
+"pb187">187</a>]</span>oogenblik vergeten; hij wist zelfs &rsquo;s
+avonds niet wat hij &rsquo;s morgens gedaan had, noch waar hij
+ontbeten, noch met wie hij gesproken had, er klonken tonen in zijn oor,
+die hem voor alle andere gedachten doof maakten; hij leefde slechts in
+de uren dat hij Cosette zag. Wijl hij dan in den hemel was, vergat hij
+natuurlijk de aarde. Beide torsten smachtend den onbeschrijfelijken
+last van den onstoffelijken wellust. Z&oacute;&oacute; leven die
+slaapwandelaars, welke men verliefden noemt.</p>
+<p>Helaas! wie heeft niet al deze dingen ondervonden? Waarom komt er
+een uur, dat men dezen hemel verlaat; en waarom duurt het leven dan nog
+langer?</p>
+<p>Beminnen vervangt bijna het denken. De liefde is een vurige
+vergetelheid van al het overige. Vraag dus geen logica van den
+hartstocht. Er is evenmin een logische samenhang in het menschelijk
+hart als er een volkomen geometrische figuur in den bouw van het heelal
+bestaat. Voor Cosette en Marius <span class="corr" id="xd20e4152"
+title="Bron: bestonden">bestond</span> niets anders dan Marius en
+Cosette. De wereld om hen was in een kuil verzonken. Zij leefden in een
+gouden minuut. Niets was er v&oacute;&oacute;r of achter hen.
+Nauwelijks dacht Marius er aan, dat Cosette een vader had. De
+bedwelming had in zijn hersens alles uitgewischt. Waarover spraken dan
+deze gelieven? Men heeft het gezien, over bloemen, over zwaluwen, over
+de ondergaande zon, over de opgaande maan, over dergelijke gewichtige
+dingen. Zij hadden elkander alles gezegd, behalve alles. Het alles der
+minnenden is het niets<span class="corr" id="xd20e4155" title=
+"Niet in bron">.</span> Maar de vader, de wezenlijkheid, dat hol, die
+bandieten, dat avontuur, wat zou dat alles? was het wel zeker dat deze
+nachtmerrie bestaan had? Zij waren met hun beiden, zij beminden
+elkander, niets was er meer noodig. Al het overige bestond niet.
+&rsquo;t Is duidelijk, dat deze verdwijning der hel achter ons,
+onafscheidelijk is van de intrede in het paradijs. Heeft men duivelen
+gezien? zijn er die? heeft men gebeefd? heeft men geleden? Men weet er
+niets meer van. Er ligt een rozige wolk over.</p>
+<p>Alzoo leefden deze twee wezens in het zeer verhevene, met al de
+onwaarschijnlijkheid, welke in de natuur is; noch in het toppunt, noch
+in het voetpunt, tusschen den mensch en den seraf, boven het slijk,
+onder den ether, in de wolken; nauwelijks vleesch en been, ziel en
+verrukking van het hoofd tot de voeten, reeds te verhemeld om op aarde
+te gaan, nog met te veel menschelijks beladen om in het azuur te
+verdwijnen, zwevende als stofdeeltjes; schijnbaar buiten bereik,
+onbezorgd om het gisteren, het heden en het morgen; in verrukking,
+verbleekend, zwevend, soms vluchtig genoeg voor het oneindige; schier
+gereed voor de eeuwige vlucht. <span class="pagenum">[<a id="pb188"
+href="#pb188" name="pb188">188</a>]</span></p>
+<p>Zij sliepen wakend in deze dommeling. O heerlijke sluimering van het
+wezenlijke, geheel in het ideale!</p>
+<p>Hoe schoon Cosette ook was, sloot Marius soms de oogen voor haar.
+Met gesloten oogen aanschouwt men de ziel het best.</p>
+<p>Marius en Cosette vroegen zich niet, waarheen dit hen voeren zou.
+Zij achtten zich reeds aangekomen. &rsquo;t Is een zonderlinge begeerte
+der menschen, te willen, dat de liefde naar iets voeren zal.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch8.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Begin der schaduw.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Jean Valjean vermoedde zijnerzijds niets.</p>
+<p>Cosette, iets minder mijmerend dan Marius, was vroolijk, en dit was
+voor Jean Valjeans geluk voldoende. De gedachten, welke Cosette bezig
+hielden, haar liefdebekommeringen, de beeltenis van Marius welke haar
+hart vervulde, ontnamen niets aan de onvergelijkbare reinheid van haar
+schoon, kuisch en glimlachend voorhoofd. Zij was in die jaren dat de
+maagd haar liefde draagt, gelijk de engel zijn lelie. Jean Valjean was
+dus gerust. Trouwens, wanneer twee gelieven elkander verstaan, gaat
+alles steeds goed, een derde persoon, die hun liefde zou kunnen storen,
+wordt in de volkomenste blindheid gehouden door enkele, weinige
+voorzorgen, die voor alle gelieven steeds dezelfde zijn. Ook maakte
+Cosette Jean Valjean nimmer tegenwerpingen. Wilde hij wandelen? Goed,
+vadertje. Wilde hij te huis blijven? Best. Wilde hij den avond bij
+Cosette doorbrengen? Het verheugde haar. Wijl hij zich dan immer te
+tien uren &rsquo;s avonds verwijderde, kwam Marius niet dan na dit uur
+in den tuin, wanneer hij, op de straat, Cosette de glazendeur hoorde
+openen. Het spreekt vanzelf dat men des daags Marius nooit zag. Jean
+Valjean dacht er zelfs niet meer aan, dat Marius bestond. Maar eens op
+een morgen zeide hij tot Cosette: &bdquo;Zie, ge zijt geheel wit op den
+rug!&rdquo; Den vorigen avond had Marius in zijn verrukking Cosette
+tegen den muur gedrukt.</p>
+<p>Vrouw Toussaint, die gewoon was vroeg ter rust te gaan, dacht,
+zoodra haar werk verricht was, aan niets dan om te slapen, en wist
+evenmin iets als Jean Valjean.</p>
+<p>Nooit zette Marius den voet in het huis. Wanneer hij bij Cosette
+was, verscholen beiden zich in een hoek bij de stoep, ten einde van de
+straat noch gezien noch gehoord te worden, <span class=
+"pagenum">[<a id="pb189" href="#pb189" name="pb189">189</a>]</span>en
+daar zetten zij zich neder. In plaats van te spreken stelden zij zich
+vaak tevreden met elkander twintigmalen in de minuut de hand te
+drukken, terwijl ze naar de takken der boomen zagen. Indien op
+<span class="corr" id="xd20e4182" title="Bron: znlk">zulk</span> een
+oogenblik de bliksem dertig voeten van hen gevallen ware, zouden zij
+het niet opgemerkt hebben, zoozeer was de eene in de mijmering van den
+ander verzonken.</p>
+<p>Doorschijnende helderheid. Sneeuwwitte uren; schier alle gelijk!
+Zulk een liefde is een mengsel van leliebladeren en duivenvederen.</p>
+<p>De geheele tuin lag tusschen hen en de straat. Telkens wanneer
+Marius in- en uitging, zette hij zorgvuldig de tralie van het hek weder
+terecht, zoodat niets merkbaar was<span class="corr" id="xd20e4189"
+title="Niet in bron">.</span></p>
+<p>Gewoonlijk verwijderde hij zich tegen middernacht en keerde tot
+Courfeyrac terug. Deze zeide tot Bahorel:</p>
+<p>&bdquo;Kunt ge het gelooven? Marius komt tegenwoordig te een uur
+&rsquo;s morgens te huis.&rdquo;</p>
+<p>Bahorel antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Wat zal ik zeggen! men kan de vromen nooit
+vertrouwen.&rdquo;</p>
+<p>Soms sloeg Courfeyrac de armen over de borst en zeide met een
+ernstig gebaar tot Marius:</p>
+<p>&bdquo;Gij wordt een losbol, jongmensch!&rdquo;</p>
+<p>Courfeyrac, een practisch mensch, nam dien weerschijn van een
+onzichtbaren hemel bij Marius niet in een goeden zin op; hij was aan
+dergelijke hartstochten niet gewoon; hij werd er ongeduldig om en
+vermaande Marius dikwijls tot het wezenlijke weder te keeren. Op
+zekeren morgen hield hij deze toespraak tot hem<span class="corr" id=
+"xd20e4207" title="Bron: .">:</span></p>
+<p>&bdquo;Mijn waarde, &rsquo;t schijnt mij alsof ge tegenwoordig in de
+maan zijt, in het koninkrijk Droomen, provincie Hersenschimmen,
+hoofdstad Zeepbel. Kom, biecht eens eerlijk op; hoe heet
+zij?&rdquo;</p>
+<p>Maar niets was in staat Marius te &bdquo;doen spreken.&rdquo; Hij
+had zich liever de nagels laten ontscheuren dan een der drie geheiligde
+lettergrepen, waaruit deze onuitwischbare naam <i>Cosette</i> bestond.
+De ware liefde is lichtend als het morgenrood, en stil als het graf.
+Courfeyrac vond Marius slechts hierin veranderd, dat hij een
+schitterende stilzwijgendheid bezat.</p>
+<p>Gedurende deze liefelijke maand Mei leerden Marius en Cosette de
+volgende onmetelijke zaligheden kennen:</p>
+<p>Te twisten en elkander mijnheer en mejuffrouw te noemen, alleenlijk
+om een oogenblik later met te meer genot weder vertrouwelijk met
+elkander te zijn;</p>
+<p>Lang en tot in de kleinste bijzonderheden over lieden te spreken,
+waarin zij niet het minste belang ter wereld stelden; <span class=
+"pagenum">[<a id="pb190" href="#pb190" name="pb190">190</a>]</span>een
+bewijs te meer dat in de bekoorlijke opera, welke men de liefde noemt,
+de tekst bijna niets is;</p>
+<p>Voor Marius: Cosette over kleedertooi te hooren praten;</p>
+<p>Voor Cosette: Marius over politiek te hooren spreken;</p>
+<p>Knie tegen knie, de rijtuigen in de Babelstraat te hooren
+rollen;</p>
+<p>Dezelfde planeet in het uitspansel, of denzelfden glimworm in het
+gras te aanschouwen;</p>
+<p>Samen te zwijgen; een nog grooter genoegen dan te praten;</p>
+<p>Enz., enz.</p>
+<p>Ondertusschen naderden verscheidene verwikkelingen.</p>
+<p>Op een avond begaf Marius zich naar de samenkomst langs den
+boulevard des Invalides; als gewoonlijk ging hij met gebogen hoofd.
+Toen hij om den hoek der straat Plumet ging, hoorde hij in zijn
+nabijheid zeggen:</p>
+<p>&bdquo;Goeden avond, mijnheer Marius.&rdquo;</p>
+<p>Hij richtte het hoofd op en herkende Eponine.</p>
+<p>Dit maakte een zonderlingen indruk op hem. Hij had geen enkelen keer
+meer aan dit meisje gedacht sedert den dag dat zij hem naar de straat
+Plumet had gevoerd; hij had haar niet weder gezien en zij was geheel
+uit zijn gedachte verdwenen. Hij had alle reden om dankbaar jegens haar
+te zijn, hij had haar zijn tegenwoordig geluk te danken, en evenwel
+hinderde &rsquo;t hem haar te ontmoeten.</p>
+<p>Men dwaalt, wanneer men meent dat de liefde, zoo zij gelukkig en
+zuiver is, den mensch tot een staat van volmaaktheid brengt; zij brengt
+hem eenvoudig, zooals wij hebben aangetoond, tot een staat van
+vergetelheid. In dien toestand vergeet de mensch slecht te zijn, maar
+hij vergeet ook goed te zijn. De dankbaarheid, de plicht, de wezenlijke
+en onaangename herinneringen verdwijnen. In ieder anderen tijd zou
+Marius geheel anders voor Eponine zijn geweest. Geheel van Cosette
+vervuld, had hij zich zelfs niet duidelijk rekenschap gegeven, dat deze
+Eponine Th&eacute;nardier heette, en zij een naam droeg, die in het
+testament zijns vaders stond geschreven, een naam, voor welken hij
+zich, eenige maanden vroeger, met zooveel vuur zou opgeofferd hebben.
+Wij schetsen Marius gelijk hij was. Zelfs zijn vader verdween een
+weinig uit zijn ziel voor den glans zijner liefde.</p>
+<p>Hij antwoordde eenigszins verlegen:</p>
+<p>&bdquo;Ha, zijt gij &rsquo;t Eponine?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hoe zijt gij zoo deftig jegens mij? Heb ik u iets
+misdaan?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Neen,&rdquo; antwoordde hij.</p>
+<p>Hij had werkelijk niets tegen haar: integendeel. Maar hij gevoelde,
+dat hij niet anders doen kon; nu hij zoo gemeenzaam <span class=
+"pagenum">[<a id="pb191" href="#pb191" name="pb191">191</a>]</span>met
+Cosette sprak, kon hij dit onmogelijk met Eponine doen.</p>
+<p>Wijl hij zweeg, riep zij:</p>
+<p>&bdquo;Zeg eens....&rdquo;</p>
+<p>Toen zweeg zij. Het scheen, dat thans de woorden ontbraken aan dit
+anders zoo onbeschroomde en stoutmoedige meisje. Zij wilde glimlachen,
+maar kon niet. Zij hernam:</p>
+<p>&bdquo;Nu?&rdquo;</p>
+<p>Toen zweeg zij weder en hield haar oogen nedergeslagen.</p>
+<p>&bdquo;Goeden avond, mijnheer Marius,&rdquo; zeide zij plotseling en
+ging heen.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch8.4" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vierde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De hond.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Het was den volgenden dag de 3 Juni, de 3 Juni 1832,
+een merkwaardige datum, uit hoofde der gewichtige gebeurtenissen, welke
+destijds boven den horizont van Parijs hingen, in den vorm van met
+onweer bezwangerde wolken. Marius ging dien dag tegen het vallen van
+den avond denzelfden weg als den vorigen dag en met dezelfde verrukking
+in het hart, toen hij tusschen de boomen van den boulevard Eponine zag
+naderen. Twee dagen achtereen, dat was te veel. Hij keerde haastig om,
+verliet den boulevard, sloeg een anderen weg in, en ging door de straat
+Monsieur naar de straat Plumet.</p>
+<p>Eponine volgde hem tot aan de straat Plumet, iets dat zij nog niet
+gedaan had. Zij had zich tot hiertoe tevreden gesteld met hem te zien,
+wanneer hij over den boulevard ging, zonder dat zij trachtte hem te
+ontmoeten. Alleen den vorigen dag had zij beproefd hem te spreken.</p>
+<p>Eponine volgde hem dus, zonder dat hij het vermoedde. Zij zag hem de
+tralie van het hek uitnemen en weder inzetten en den tuin
+binnensluipen.</p>
+<p>&bdquo;Zie,&rdquo; zeide zij, &bdquo;hij gaat het huis
+binnen!&rdquo;</p>
+<p>Zij naderde het hek, bevoelde de tralies de een na de andere, en
+vond spoedig die, welke Marius den toegang bezorgd had.</p>
+<p>Halfluid en met treurige stem prevelde zij:</p>
+<p>&bdquo;Dat niet, Lizette!&rdquo;</p>
+<p>Zij zette zich op het voetstuk van het hek, bezijden de tralie, als
+om ze te bewaken. &rsquo;t Was ter plaatse waar het hek tegen den
+naastgelegen muur uitkwam, een donkere hoek waar Eponine geheel
+onzichtbaar was. Zij bleef er langer dan een uur zonder zich te
+verroeren of gerucht te maken, geheel in haar gedachten verdiept.
+<span class="pagenum">[<a id="pb192" href="#pb192" name=
+"pb192">192</a>]</span></p>
+<p>Tegen tien uren &rsquo;s avonds hoorde een der twee of drie
+personen, die door de straat Plumet gingen, oude burgerluidjes, die
+zich verlaat hadden en nu haastig door deze eenzame en slecht befaamde
+wijk naar huis keerden, toen hij voorbij het hek ging en aan den hoek
+was gekomen, door het hek en den muur gevormd, een doffe en dreigende
+stem zeggen:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Zou mij niet verwonderen, zoo hij alle avonden
+komt!&rdquo;</p>
+<p>De voorbijganger sloeg een blik om zich, zag niemand, waagde het
+niet in den donkeren hoek te zien en was zeer ontrust. Hij verhaastte
+zijn schreden.</p>
+<p>De man had gelijk zich te haasten, want weinige oogenblikken daarna,
+slopen zes mannen, op eenigen afstand van elkander gaande, en welke men
+voor een patrouille had kunnen houden, dicht langs de huizen, in de
+straat Plumet.</p>
+<p>De eerste die aan het tuinhek kwam bleef staan en wachtte de
+anderen; een oogenblik later waren alle zes vereenigd.</p>
+<p>Deze mannen begonnen zacht in de dieventaal te spreken.</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is hier,&rdquo; zei een hunner.</p>
+<p>&bdquo;Is er een hond in den tuin?&rdquo; vroeg een andere.</p>
+<p>&bdquo;Ik weet niet. In alle gevalle heb ik een vleeschballetje bij
+mij, dat wij hem zullen toewerpen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hebt ge mastik bij u om de vensterruiten stuk te
+breken.&rdquo;<a class="noteref" id="xd20e4318src" href="#xd20e4318"
+name="xd20e4318src">1</a></p>
+<p>&bdquo;Ja.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Het hek is oud,&rdquo; zei een vijfde, die de stem van een
+buikspreker had.</p>
+<p>&bdquo;Des te beter,&rdquo; hernam de tweede, die gesproken had;
+&bdquo;het zal dan niet onder de zaag krassen en niet moeilijk zijn
+door te snijden.&rdquo;</p>
+<p>De zesde, die nog niets gezegd had, onderzocht het hek, evenals
+Eponine een uur vroeger had gedaan, betastte de eene tralie na de
+andere en beproefde ze voorzichtig. Eindelijk kwam hij aan de tralie,
+welke Marius losgewrongen had. Toen hij deze tralie greep, kwam
+eensklaps een hand uit de schaduw en viel op zijn arm. Terzelfder tijd
+voelde hij zich hevig tegen de borst geduwd en een schorre stem zeide
+hem, zonder te schreeuwen:</p>
+<p>&bdquo;Er is een hond.&rdquo;</p>
+<p>En hij zag een bleek meisje voor zich staan.</p>
+<p>De man gevoelde dien schrik, welken het onverwachte steeds
+veroorzaakt. Hij richtte zich verwilderd op; niets is zoo afschuwelijk
+als het gezicht van een wild dier, dat schrikt. Hij deinsde achteruit
+en stamelde: <span class="pagenum">[<a id="pb193" href="#pb193" name=
+"pb193">193</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Wie is die deern?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Uw dochter.&rdquo;</p>
+<p>&rsquo;t Was inderdaad Eponine, die tot Th&eacute;nardier sprak.</p>
+<p>Bij de verschijning van Eponine waren de vijf anderen, namelijk
+Claquesous, Gueulemer, Babet, Montparnasse en Brujon zachtkens
+genaderd, zonder overijling, zonder een woord te spreken, met de
+heillooze behoedzaamheid, die dezen mannen van den nacht eigen is.</p>
+<p>Men kon in hun handen afschuwelijke werktuigen onderscheiden.
+Gueulemer had een soort van kromme tang in de hand.</p>
+<p>&bdquo;Wat doet ge hier? Wat wilt ge? Zijt ge dol?&rdquo; riep
+Th&eacute;nardier, zoo luid als men, zacht sprekende, zeggen kan.
+&bdquo;Waarom wilt ge ons in ons werk hinderen?&rdquo;</p>
+<p>Eponine lachte en viel hem om den hals:</p>
+<p>&bdquo;Ik ben hier, vadertje, wijl ik er ben. Is het tegenwoordig
+niet geoorloofd op de steenen te gaan zitten? Gij moest eigenlijk niet
+hier zijn. Wat doet ge hier, wijl het een beschuit is? Ik had aan
+Magnon gezegd, dat er niets te maken is. Maar geef mij nu een kus,
+goed, lief vadertje. Hoe lang is &rsquo;t wel geleden, dat ik u niet
+gezien heb! Ge zijt er dus uit?&rdquo;</p>
+<p>Th&eacute;nardier poogde zich uit de armen van Eponine los te maken,
+en bromde:</p>
+<p>&bdquo;Goed, goed. Ge hebt mij gekust. Ja, ik ben er uit. Ik ben er
+niet in. Maar ga nu.&rdquo;</p>
+<p>Eponine liet hem echter niet los en verdubbelde haar
+liefkoozingen.</p>
+<p>&bdquo;Hoe hebt ge het toch aangelegd, vadertje? Ge moet wel heel
+slim zijn geweest om er uit te komen. Vertel het mij. En moeder? Waar
+is moeder? Geef mij toch eenig bericht van moeder.&rdquo;</p>
+<p>Th&eacute;nardier antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Zij is wel; ik weet niet; laat mij met rust; ik zeg u dat ge
+moet heengaan.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu wil ik niet gaan,&rdquo; zei Eponine met het gebaar van
+een bedorven kind; &bdquo;ge zendt mij weg, hoewel &rsquo;t vier
+maanden geleden is dat ik u niet gezien heb en ik nauwelijks den tijd
+heb gehad u te kussen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;O, &rsquo;t is waarachtig dom,&rdquo; zei Babet.</p>
+<p>&bdquo;Haast u,&rdquo; zei Gueulemer, &bdquo;de patrouille kan
+voorbij komen.&rdquo;</p>
+<p>De buikspreker neuriede:</p>
+<div class="lgouter">
+<p class="line">&bdquo;Wij hebben nu geen nieuwe jaar,</p>
+<p class="line">Om pa en ma te kussen.&rdquo;</p>
+</div>
+<p><span class="pagenum">[<a id="pb194" href="#pb194" name=
+"pb194">194</a>]</span></p>
+<p>Eponine wendde zich tot de vijf bandieten.</p>
+<p>&bdquo;Zie, &rsquo;t is mijnheer Brujon.&mdash;Goeden avond,
+mijnheer Babet.&mdash;Dag, mijnheer Claquesous.&mdash;Herkent ge mij
+niet, mijnheer Gueulemer?&mdash;Hoe gaat het, Montparnasse?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Of men u herkent!&rdquo; zei Th&eacute;nardier. &bdquo;Maar
+maak voort met uw goedendag, goedenavond! laat ons met rust.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is nu het uur der vossen en niet der kippen,&rdquo;
+zei Montparnasse.</p>
+<p>&bdquo;Ge ziet wel, dat wij hier werken moeten,&rdquo; voegde Babet
+er bij.</p>
+<p>Eponine nam de hand van Montparnasse.</p>
+<p>Deze zeide: &bdquo;Wees voorzichtig, ge zult u snijden, ik heb een
+open mes.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijn lieve Montparnasse,&rdquo; antwoordde Eponine heel
+zacht, &bdquo;men moet de menschen vertrouwen. Ik ben misschien toch
+wel de dochter van mijn vader. Mijnheer Babet, mijnheer Gueulemer, men
+heeft mij gelast de zaak te onderzoeken.&rdquo;</p>
+<p>&rsquo;t Verdient opmerking, dat Eponine geen dieventaal sprak.
+Sinds zij Marius kende, was haar deze leelijke taal onmogelijk
+geworden.</p>
+<p>Zij drukte in haar knokige, zwakke hand, als van een geraamte, de
+grove ruwe vingers van Gueulemer en hernam:</p>
+<p>&bdquo;Ge weet dat ik niet dwaas ben. Men gelooft mij gewoonlijk.
+Bij gelegenheid heb ik u een dienst bewezen. Nu, ik heb onderzoek
+gedaan en ge zoudt u nutteloos aan gevaar blootstellen, weet ge. Ik
+zweer u, dat er in dit huis niets te maken is.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Er zijn alleen vrouwen in,&rdquo; zei Gueulemer.</p>
+<p>&bdquo;Neen. De lieden zijn verhuisd.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;De kaarsen ten minste niet!&rdquo; zei Babet.</p>
+<p>En hij wees Eponine door de toppen der boomen heen een licht, dat
+zich voor het zoldervenster van het huis bewoog. &rsquo;t Was vrouw
+Toussaint, die op was gebleven om linnen te drogen te hangen.</p>
+<p>Eponine deed een laatste poging.</p>
+<p>&bdquo;Nu,&rdquo; zeide zij, &bdquo;&rsquo;t zijn zeer arme lieden
+en &rsquo;t is een krot, waarin geen cent te vinden is.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Loop naar den duivel!&rdquo; riep Th&eacute;nardier.
+&bdquo;Zoodra wij het huis van den kelder tot den zolder doorzocht
+hebben, zullen wij u zeggen wat er in is, en of het francs, sous of
+centimes zijn.&rdquo;</p>
+<p>En hij duwde haar weg, om voort te gaan.</p>
+<p>&bdquo;Mijn goede, lieve vriend Montparnasse,&rdquo; zei Eponine,
+&bdquo;gij, die een goede jongen zijt, ik bid u, ga niet
+binnen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wees voorzichtig, ge zult u snijden!&rdquo; antwoordde
+Montparnasse. <span class="pagenum">[<a id="pb195" href="#pb195" name=
+"pb195">195</a>]</span></p>
+<p>Th&eacute;nardier hernam op dien beslissenden, hem eigenaardigen
+toon:</p>
+<p>&bdquo;Maak dat ge weg komt, meisje, en laat de lieden hun zaken
+verrichten.&rdquo;</p>
+<p>Eponine liet de hand van Montparnasse los, welke zij weder gevat
+had, en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Ge wilt dan dit huis binnengaan?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Even!&rdquo; zei de buikspreker met een grijnslach.</p>
+<p>Toen plaatste zij zich met den rug tegen het hek, bood het hoofd aan
+zes gewapende bandieten, aan wie de nacht wezenlijke duivelsgezichten
+gaf, en zeide met vaste, doch zachte stem:</p>
+<p>&bdquo;En ik zal &rsquo;t niet toestaan.&rdquo;</p>
+<p>Zij bleven versteld staan. De buikspreker echter lachte voort. Zij
+hernam:</p>
+<p>&bdquo;Luistert, vrienden! Dat is het niet. Nu spreek ik. Vooreerst,
+zoo ge den tuin binnengaat, zoo ge dit hek aanraakt, schreeuw ik, klop
+aan de deuren, wek de menschen, ik laat u alle zes vatten en roep de
+stadssergeanten.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zij zou het wezenlijk doen,&rdquo; zei Th&eacute;nardier
+zacht tot Brujon en den buikspreker.</p>
+<p>Zij richtte het hoofd op en voegde er bij:</p>
+<p>&bdquo;Met mijn vader te beginnen!&rdquo;</p>
+<p>Th&eacute;nardier naderde.</p>
+<p>&bdquo;Niet zoo dicht bij mij, goede man!&rdquo; zeide zij.</p>
+<p>Hij trad achteruit, binnensmonds brommende: &bdquo;Maar hoe heb ik
+&rsquo;t met haar?&rdquo; en hij liet er op volgen:</p>
+<p>&bdquo;Teef.&rdquo;</p>
+<p>Zij lachte op vreeselijke wijze:</p>
+<p>&bdquo;Zeg wat ge wilt, maar ge komt niet binnen. Ik ben geen jong
+van een hond, maar van een wolf. Ge zijt met u zessen, &rsquo;t is mij
+onverschillig! Ge zijt mannen; nu, ik ben een vrouw. Ge kunt mij geen
+vrees aanjagen, weet ge. Ik zeg u, dat ge dit huis niet zult
+binnengaan, omdat ik dit niet verkies. Zoo ge nader komt, blaf ik. Ik
+heb &rsquo;t u gezegd, dat ik de hond ben. Ik lach u uit. Gaat weg, ge
+verveelt mij. Gaat waarheen ge wilt, maar komt niet hier, ik verbied
+het u. Ge hebt messen, ik heb mijn klomp, &rsquo;t is mij om &rsquo;t
+even; nadert dus, als ge durft!&rdquo;</p>
+<p>Zij trad vreeselijk tartend op de bandieten toe, en hernam lachend:
+&bdquo;Voor den drommel, ik ben niet bang. Des zomers kan ik honger,
+des winters kou lijden. Die domme kerels zijn koddig; te gelooven, dat
+zij een meisje bang kunnen maken. Waarvoor zou ik bang zijn? Wijl ge
+lafhartige minnaressen hebt, die zich onder het bed verbergen, zoodra
+ge de stem <span class="pagenum">[<a id="pb196" href="#pb196" name=
+"pb196">196</a>]</span>verheft; is &rsquo;t zoo niet? Ik ben voor niets
+bevreesd!&rdquo; Zij sloeg een vasten blik op Th&eacute;nardier en
+voegde er bij: &bdquo;Zelfs niet voor u, vader.&rdquo;</p>
+<p>Toen hernam zij, haar bloedige spookachtige oogen over de bandieten
+latende gaan:</p>
+<p>&bdquo;Wat geef ik er om, of men mij morgen in de straat Plumet
+opraapt, door den dolk van mijn vader vermoord, of dat men mij binnen
+een jaar in de netten van Saint Cloud of bij het Zwaneneiland tusschen
+oud verrot hout en verdronken honden vindt!&rdquo;</p>
+<p>Zij was gedrongen op te houden, daar zij door een drogen hoest werd
+overvallen, die haar adem reutelend uit haar enge, zwakke borst deed
+hijgen.</p>
+<p>Zij hernam:</p>
+<p>&bdquo;Ik behoef slechts te schreeuwen en men ijlt toe. Gij zijt met
+uw zessen; ik ben alleen.&rdquo;</p>
+<p>Th&eacute;nardier wilde haar naderen.</p>
+<p>&bdquo;Nader niet!&rdquo; riep zij.</p>
+<p>Hij stond stil en zeide op zachten toon:</p>
+<p>&bdquo;Nu, ik zal niet naderen; maar spreek zoo luid niet, mijn
+kind. Ge wilt ons dus beletten te werken? Wij moeten toch iets
+verdienen om van te leven. Ge hebt dus geen vriendschap meer voor uw
+vader?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge verveelt mij,&rdquo; zei Eponine.</p>
+<p>&bdquo;Wij moeten toch leven, eten...&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Krepeer!&rdquo;</p>
+<p>Dit gezegd hebbende, zette zij zich op het voetstuk van het hek en
+neuriede:</p>
+<div lang="fr" class="lgouter">
+<p class="line">Mon bras si dodu,</p>
+<p class="line">Ma jambe bien faite,</p>
+<p class="line">Et le temps perdu.</p>
+</div>
+<p class="first">Zij liet haar elleboog op de knie en haar kin op haar
+hand rusten, terwijl zij onachtzaam met haar been schommelde. Door haar
+gescheurd kleed kon men haar magere schouderbladen zien. De naaste
+straatlantaarn bescheen haar gezicht en gestalte. Men kon niets
+stoutmoedigers en zonderlingers aanschouwen.</p>
+<p>De zes moordenaars, verwonderd en wrevelig, dat zij door een meisje
+werden tegengehouden, traden in de schaduw achter de lantaarn en
+raadpleegden, terwijl zij vernederd en verwoed de schouders
+ophaalden.</p>
+<p>Zij beschouwde hen met een kalmen, woesten blik.</p>
+<p>&bdquo;Zij moet een of andere reden hebben,&rdquo; zei Babet.
+&bdquo;Zou zij <span class="pagenum">[<a id="pb197" href="#pb197" name=
+"pb197">197</a>]</span>verliefd zijn op den hond? &rsquo;t Is toch
+jammer, dat wij de zaak moeten opgeven. Twee vrouwen, een oude kerel,
+die op een achterplaats woont; er zijn fraaie gordijnen voor de
+vensters. De oude is gewis een jood. Ik geloof, dat &rsquo;t een goede
+zaak was.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu, gaat dan binnen,&rdquo; riep Montparnasse; &bdquo;doet de
+zaak; ik zal hier bij het meisje blijven, en zoo zij
+durft...&rdquo;</p>
+<p>Hij liet in het licht der lantaarn zijn mes glinsteren, dat hij open
+in zijn mouw had.</p>
+<p>Th&eacute;nardier zeide niets en scheen tot alles bereid.</p>
+<p>Brujon, die min of meer voor orakel diende, en, zooals men weet, de
+zaak aan de hand had gedaan, had nog niet gesproken. Hij scheen in
+gedachten verdiept. Men wist, dat hij voor niets terugdeinsde en eens,
+alleen voor de bluf, een politiepost beroofd had. Bovendien maakte hij
+verzen en liedjes, &rsquo;t geen hem een hoog aanzien gaf.</p>
+<p>Babet vroeg hem:</p>
+<p>&bdquo;Zegt gij niets, Brujon?&rdquo;</p>
+<p>Brujon zweeg nog een oogenblik, toen schudde hij het hoofd op
+verschillende wijzen en besloot eindelijk te spreken.</p>
+<p>&bdquo;Luistert,&rdquo; zeide hij, &bdquo;ik heb van morgen twee
+vechtende musschen ontmoet; van avond ben ik een twistende vrouw tegen
+gekomen. Dat alles is kwaad. Laat ons heengaan.&rdquo;</p>
+<p>Zij gingen.</p>
+<p>Voortgaande mompelde Montparnasse:</p>
+<p>&bdquo;Om &rsquo;t even; zoo men gewild hadde, zou ik gaarne mijn
+mes hebben gebruikt.&rdquo;</p>
+<p>Babet antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Ik niet. Ik dood geen vrouw!&rdquo;</p>
+<p>Op den hoek van de straat hielden zij stil en wisselden deze
+raadselachtige woorden:</p>
+<p>&bdquo;Waar zullen wij van nacht slapen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Onder Pantin.&rdquo; (Parijs.)</p>
+<p>&bdquo;Hebt gij den sleutel van het hek bij u,
+Th&eacute;nardier?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zeker.&rdquo;</p>
+<p>Eponine, die hen niet uit het oog verloor, zag hen den weg inslaan,
+dien zij gekomen waren. Zij stond op en sloop hen langs de muren en de
+huizen na, en volgde hen tot op den boulevard. Daar scheidden zij en
+zij zag de zes mannen in de duisternis verdwijnen en er zich als in
+oplossen. <span class="pagenum">[<a id="pb198" href="#pb198" name=
+"pb198">198</a>]</span></p>
+</div>
+<div class="footnotes">
+<hr class="fnsep">
+<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id=
+"xd20e4318" href="#xd20e4318src" name="xd20e4318">1</a></span> Een laag
+mastik op een vensterruit gelegd, houdt de stukken glas tegen en
+verhindert het gerucht.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch8.5" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vijfde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Des nachts.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Toen de bandieten zich verwijderd hadden, keerde in de
+straat Plumet alles weder tot nachtelijke stilte terug.</p>
+<p>Wat in die straat gebeurd was, zou in een bosch geen verwondering
+hebben gebaard. In bosschen en kreupelhout vormen de ruw ineen
+gekronkelde takken een somber gewelf boven het hooge gras; het wilde
+gewemel ziet daar de plotselinge verschijningen van het onzichtbare;
+wat beneden den mensch is, onderscheidt er door den nevel heen wat
+boven den mensch is; en wat ons levend onbekend is, mengt er zich in
+den nacht. De woeste wilde natuur schrikt bij de nadering van iets,
+waarin zij het bovennatuurlijke meent te voelen. De krachten der
+duisternis kennen elkander en hebben onderling een geheimzinnig
+evenwicht. Tanden en klauwen vreezen het onvatbare. De van bloed
+dronken dierlijkheid, de verslindende vraatzucht loerend op haar prooi,
+de met nagels en muilen gewapende neigingen, wier oorsprong en doel de
+buik is, begluren en ruiken angstig de ongevoelige spookgedaante onder
+het lijkkleed, en meenen dat zij een doodelijk en vreeselijk leven
+heeft. Deze woestheden, welke slechts stof zijn, vreezen onduidelijk in
+de dichte duisternis met een onbekend wezen in aanraking te komen. Een
+zwarte gestalte, die den doortocht verspert, houdt plotseling het wilde
+dier tegen. Wat van het kerkhof komt verbijstert en beangst wat uit het
+hol komt; het wreede vreest het akelige; de wolven deinzen achteruit
+voor een aardmannetje!</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch8.6" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Zesde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Marius keert in zooverre tot de werkelijkheid terug,
+dat hij aan Cosette zijn adres geeft.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Terwijl deze soort van hond met menschelijk gezicht
+voor het hek de wacht hield en de zes bandieten voor een meisje
+terugtrokken, was Marius bij Cosette.</p>
+<p>Nooit was de hemel meer gesternd en schooner geweest, nooit hadden
+de boomen zoo geritseld, de planten zoo gegeurd, nooit waren de vogels
+met zoeter geruisch in het loof ingeslapen, nooit was de harmonie der
+natuur beter met de inwendige muziek der liefde in overeenstemming
+geweest; nooit had zich Marius opgetogener, verrukter, gelukkiger
+gevoeld. Maar hij <span class="pagenum">[<a id="pb199" href="#pb199"
+name="pb199">199</a>]</span>had Cosette treurig gevonden. Cosette had
+geschreid. Zij had roode oogen.</p>
+<p>&rsquo;t Was de eerste wolk van dien bekoorlijken droom.</p>
+<p>Het eerste woord van Marius was geweest:</p>
+<p>&bdquo;Wat deert u?&rdquo;</p>
+<p>En zij had geantwoord:</p>
+<p>&bdquo;Luister.&rdquo;</p>
+<p>Toen had zij zich op de bank bij de stoep gezet en terwijl hij
+bevend aan haar zijde plaats nam, vervolgde zij:</p>
+<p>&bdquo;Mijn vader heeft mij van morgen gezegd, dat ik mij gereed
+moest houden, dat hij zaken had en wij misschien zouden
+vertrekken.&rdquo;</p>
+<p>Marius beefde van het hoofd tot de voeten.</p>
+<p>Wanneer men aan het einde des levens is, heet sterven vertrekken;
+wanneer men aan het begin ervan is, heet vertrekken sterven.</p>
+<p>Sedert zes weken nam Marius allengs, trapswijze, iederen dag meer en
+meer bezit van Cosette. Een ideaal, maar volkomen bezit. Zooals wij
+reeds hebben verklaard, heeft in de eerste liefde de ziel veel meer
+deel dan het lichaam; later neemt het lichaam meer deel dan de ziel;
+somtijds blijft de ziel geheel vreemd; de Faublas en Prudhommes zeggen:
+omdat er geen ziel is; maar gelukkig is deze spotternij een lastering.
+Marius dus bezat Cosette, zooals geesten bezitten; maar hij omhulde
+haar met zijn geheele ziel en was ijverzuchtig met ongelooflijke
+overtuiging. Hij bezat haar glimlach, haar adem, haar geur, de diepe
+schittering harer blauwe oogen, de zachtheid van haar huid, wanneer hij
+haar hand raakte, het bekoorlijk teeken aan haar hals, al haar
+gedachten. Zij hadden beloofd niet te slapen, zonder aan elkaar te
+denken; en zij hadden woord gehouden. Hij bezat dus alle droomen van
+Cosette. Hij aanschouwde haar steeds en raakte soms met zijn adem het
+korte haar, dat zij in den nek had, en verklaarde dat er geen dier
+haartjes was, &rsquo;t welk hem niet behoorde. Hij aanschouwde en
+aanbad wat zij droeg, haar strikken, haar handschoenen, haar
+manchetten, haar laarsjes, als heilige voorwerpen waarvan hij de
+meester was. Hij meende, dat hij de heer was dier fraaie schildpadden
+kammen, welke zij in &rsquo;t haar had, en zelfs zeide hij bij zich
+zelven&mdash;als een gesmoorde en zachte stameling van den wellust die
+zich openbaarde&mdash;dat er geen koordje van haar kleed, geen maas
+harer kousen, geen plooi van haar corset was, dat hem niet behoorde.
+Naast Cosette gevoelde hij zich bij zijn goed, bij zijn eigendom, bij
+zijn despoot en bij zijn slaaf. Het scheen hem, dat hun zielen zoodanig
+vermengd waren, dat het onmogelijk zou geweest zijn ze nauwkeurig te
+scheiden, zoo ieder de <span class="pagenum">[<a id="pb200" href=
+"#pb200" name="pb200">200</a>]</span>zijne had willen
+terugnemen.&mdash;Dit is de mijne.&mdash;Neen, &rsquo;t is de
+mijne.&mdash;Ik verzeker u dat ge u, bedriegt. Ik ben
+&rsquo;t.&mdash;Wat ge als u zelven beschouwt ben ik.&mdash;Marius was
+iets dat tot Cosette, en Cosette iets dat tot Marius behoorde. Marius
+voelde Cosette in zich leven. Cosette te hebben, te bezitten, was voor
+hem hetzelfde als te ademen. &rsquo;t Was te midden van dit geloof, van
+deze bedwelming, van dit maagdelijk, ongehoord, volstrekt bezit, van
+deze souvereiniteit, dat deze woorden: &bdquo;Wij gaan misschien
+vertrekken,&rdquo; eensklaps nedervielen, en de ruwe stem der
+werkelijkheid hem toeriep: Cosette behoort u niet!</p>
+<p>Marius ontwaakte. Sedert zes weken leefde Marius, zooals wij gezegd
+hebben, buiten het leven; dit woord: vertrekken! deed er hem ruw in
+terugkeeren.</p>
+<p>Hij vond geen woorden. Cosette gevoelde slechts, dat zijn hand zeer
+koud was. Zij zeide van haar kant tot hem:</p>
+<p>&bdquo;Wat deert u?&rdquo;</p>
+<p>Hij antwoordde zoo zacht, dat Cosette hem nauwelijks hoorde:</p>
+<p>&bdquo;Ik begrijp niet, wat gij gezegd hebt.&rdquo;</p>
+<p>Zij hernam:</p>
+<p>&bdquo;Hedenmorgen zeide mij mijn vader, dat ik al mijn goed in orde
+moest brengen en mij gereed houden; dat hij mij zijn linnengoed zou
+geven om het in een koffer te pakken; dat hij verplicht was een reis te
+doen; dat wij zouden vertrekken; dat er een groote koffer voor mij en
+een kleine voor hem moest zijn; dat dit alles in een week gereed moest
+wezen, en wij misschien naar Engeland zouden gaan.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Maar dit is verschrikkelijk!&rdquo; riep Marius.</p>
+<p>&rsquo;t Is zeker, dat op dit oogenblik, in de schatting van Marius,
+geen misbruik van gezag, geen gewelddadigheid, geen schandelijkheid der
+grootste dwingelanden, geen daad van Busiris, van Tiberius of van
+Hendrik VIII, in wreedheid en willekeur, gelijk stond met die van den
+heer Fauchelevent, welke zijn dochter mede naar Engeland nam, omdat hij
+er zaken had.</p>
+<p>Met flauwe stem vroeg hij:</p>
+<p>&bdquo;En wanneer zult ge vertrekken?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hij heeft niet gezegd wanneer!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;En wanneer zult ge terugkomen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hij heeft niet gezegd wanneer.&rdquo;</p>
+<p>Marius stond op en zeide koel:</p>
+<p>&bdquo;Zult ge gaan, Cosette?&rdquo;</p>
+<p>Cosette sloeg haar schoone oogen vol droefheid op hem en antwoordde
+als in verwarring:</p>
+<p>&bdquo;Waarheen?&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb201" href=
+"#pb201" name="pb201">201</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Naar Engeland? zult ge gaan?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat zal ik doen?&rdquo; zeide zij de handen wringende.</p>
+<p>&bdquo;Ge zult dus gaan?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zoo mijn vader gaat.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge zult dus gaan?&rdquo;</p>
+<p>Cosette nam de hand van Marius en drukte die zonder te
+antwoorden.</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is goed,&rdquo; zei Marius. &bdquo;Ik zal dan ergens
+anders gaan.&rdquo;</p>
+<p>Cosette voelde den zin van dit woord, meer nog dan zij het begreep.
+Zij verbleekte zoodanig, dat haar gelaat in de duisternis wit werd. Zij
+stamelde:</p>
+<p>&bdquo;Wat bedoelt ge?&rdquo;</p>
+<p>Marius staarde haar aan en toen langzaam zijn oogen ten hemel
+richtende, antwoordde hij:</p>
+<p>&bdquo;Niets.&rdquo;</p>
+<p>Toen hij de oogen weder nedersloeg, zag hij Cosette tot hem
+glimlachen. De glimlach van een vrouw, die men bemint, heeft een glans,
+welken men des nachts ziet.</p>
+<p>&bdquo;Hoe dom zijn wij! Marius, daar valt mij iets in.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ga ook op reis, zooals wij op reis gaan! ik zal u zeggen
+waarheen! Kom bij mij, waar ik ook wezen mag!&rdquo;</p>
+<p>Nu was Marius als geheel uit den droom ontwaakt. Hij was tot de
+werkelijkheid teruggekeerd. Hij zeide tot Cosette:</p>
+<p>&bdquo;Met u reizen! zijt ge dwaas! Daartoe is geld noodig en dit
+heb ik niet. Naar Engeland gaan? Maar ik ben, ik weet niet juist, aan
+Courfeyrac, een mijner vrienden dien gij niet kent, reeds meer dan tien
+louis schuldig. Ik heb een ouden hoed, die geen drie francs waard is,
+ik heb een rok waaraan van voren de knoopen ontbreken; mijn overhemd is
+versleten, mijn ellebogen steken door de mouwen, mijn laarzen zijn lek;
+sedert zes weken denk ik hier niet meer aan, en ik heb &rsquo;t u niet
+gezegd. Ik ben een arme drommel, Cosette. Gij ziet mij slechts des
+nachts, en schenkt mij uw liefde; maar zoo ge mij des daags zaagt,
+zoudt ge mij een aalmoes geven. Naar Engeland reizen! Ik bezit zoo veel
+niet, om een pas te betalen.&rdquo;</p>
+<p>Hij wierp zich tegen een boom en stond zoo met beide armen boven
+zijn hoofd, met het voorhoofd tegen den stam, terwijl hij noch het hout
+voelde dat zijn vel schramde, noch de koorts welke in zijn hersenen
+klopte, bewegingloos, op &rsquo;t punt ne&ecirc;r te zinken, als het
+beeld der wanhoop!</p>
+<p>In deze houding bleef hij een geruime poos. Eeuwig zou men in zulk
+een afgrond kunnen blijven.</p>
+<p>Eindelijk keerde hij zich om. Hij hoorde achter zich een zacht,
+gesmoord en treurig gerucht. <span class="pagenum">[<a id="pb202" href=
+"#pb202" name="pb202">202</a>]</span></p>
+<p>&rsquo;t Was Cosette, die snikte.</p>
+<p>Zij weende langer dan twee uren, nabij Marius die peinsde.</p>
+<p>Hij naderde haar, viel op zijn knie&euml;n en zich langzaam
+buigende, nam hij de punt van haar voet die van onder haar kleed kwam
+en kuste ze.</p>
+<p>Zwijgend liet zij hem begaan. Er zijn oogenblikken, dat de vrouw,
+als een sombere en berustende godin, de hulde der liefde aanneemt.</p>
+<p>&bdquo;Ween niet,&rdquo; zeide hij.</p>
+<p>Zij lispelde:</p>
+<p>&bdquo;Omdat ik misschien moet vertrekken, en gij mij niet volgen
+kunt!&rdquo;</p>
+<p>Hij hernam:</p>
+<p>&bdquo;Bemint ge mij?&rdquo;</p>
+<p>Zij antwoordde hem snikkend, dat hemelsche woord, &rsquo;t welk
+nooit bekoorlijker dan in tranen is:</p>
+<p>&bdquo;Ik aanbid u!&rdquo;</p>
+<p>Hij hernam met een stem, die een onuitsprekelijke liefkoozing
+was:</p>
+<p>&bdquo;Ween niet. Zeg, wilt ge uit liefde voor mij niet meer
+weenen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Bemint gij mij?&rdquo; vroeg zij.</p>
+<p>Hij nam haar hand:</p>
+<p>&bdquo;Cosette, nooit heb ik mijn woord van eer aan iemand gegeven,
+wijl mijn woord van eer mij heilig is. Ik gevoel, dat mijn vader aan
+mijn zijde is. Nu, ik geef u mijn heiligst woord van eer, dat, zoo gij
+heen gaat, ik sterven zal.&rdquo;</p>
+<p>In den klank, waarmede hij deze woorden sprak, lag zulk een
+plechtige en kalme weemoed, dat Cosette ervan beefde. Zij gevoelde de
+kilheid van een treurige waarheid, die voorbijgaat. Van ontroering
+hield zij op met weenen.</p>
+<p>&bdquo;Luister nu,&rdquo; zeide hij, &bdquo;verwacht mij morgen
+niet.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waarom?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Verwacht mij eerst overmorgen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;O, waarom?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge zult zien.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Een dag zonder u te zien, dat is onmogelijk.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Offeren wij een dag op, om misschien het geheele leven te
+hebben.&rdquo;</p>
+<p>En Marius voegde er halfluid bij, en als tot zich zelven
+sprekend:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is iemand, die niets in zijn gewoonten verandert, en
+die nooit iemand bij zich laat dan &rsquo;s avonds.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Van wien spreekt gij?&rdquo; vroeg Cosette.</p>
+<p>&bdquo;Ik? ik heb niets gezegd.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id=
+"pb203" href="#pb203" name="pb203">203</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Wat hoopt ge dan?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wacht tot overmorgen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge wilt het?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, Cosette.&rdquo;</p>
+<p>Zij nam zijn hoofd in haar beide handen, hief zich op de teenen om
+hem te bereiken, in haar hoop in zijn oogen te lezen.</p>
+<p>Marius hernam:</p>
+<p>&bdquo;Gij zult mijn adres moeten weten; er kon iets gebeuren; men
+weet niet wat; ik woon bij dien vriend, Courfeyrac geheeten, in de
+straat de la Verrerie No. 16.&rdquo;</p>
+<p>Hij tastte in zijn zak, nam er een pennemes uit, en schreef daarmede
+op de kalk van den muur: <i>16. straat de la Verrerie</i>.</p>
+<p>Intusschen had zich Cosette weder hersteld, door hem in de oogen te
+zien.</p>
+<p>&bdquo;Zeg mij, waaraan gij denkt, Marius; gij denkt ergens aan; zeg
+het mij. Och, zeg het mij, opdat ik gerust kunne slapen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat ik denk, luister: dat het onmogelijk is dat God ons zou
+willen scheiden. Verwacht mij overmorgen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat zal ik tot zoolang doen?&rdquo; zei Cosette. &bdquo;Gij
+zijt buiten; ge komt en gaat waarheen ge wilt. Hoe gelukkig zijn de
+mannen! Ik zal geheel alleen zijn. Ach, hoe treurig zal ik wezen! Wat
+wilt gij morgenavond doen? zeg het mij.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik zal iets beproeven.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dan zal ik bidden en intusschen aan u denken, opdat ge moogt
+slagen. Ik vraag u nu niets meer; omdat ge &rsquo;t niet wilt. Ge zijt
+mijn meester. Ik zal morgen den avond doorbrengen met de Euryanthe te
+zingen, die gij zoo mooi vindt en waarnaar ge eens op een avond onder
+mijn vensters geluisterd hebt. Maar overmorgen komt ge vroeg. Ik zal u
+&rsquo;s avonds precies te negen uren wachten; dat zeg ik u. Mijn
+Hemel, hoe treurig, dat de dagen zoo lang zijn. Gij hoort het, met
+klokslag van negen zal ik in den tuin zijn.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik ook.&rdquo;</p>
+<p>Zonder elkander iets te zeggen, door dezelfde gedachten bezield,
+medegesleept door die electrieke stroomingen, welke twee gelieven in
+gestadige gemeenschap houden, beiden, zelfs in hun smart, door
+zaligheid bedwelmd, zonken zij in elkanders armen, zonder op te merken
+dat hun lippen zich vereenigd hadden, terwijl hun opgeheven oogen, in
+tranen van verrukking zwemmend, de sterren aanschouwden.</p>
+<p>Toen Marius heenging was de straat eenzaam. &rsquo;t Was op het
+oogenblik dat Eponine de bandieten tot op den boulevard volgde.
+<span class="pagenum">[<a id="pb204" href="#pb204" name=
+"pb204">204</a>]</span></p>
+<p>Terwijl Marius peinzend met het hoofd tegen den boom leunde, was een
+gedachte in zijn geest ontstaan; een gedachte, helaas, welke hij zelf
+dwaas en onmogelijk achtte. Hij had een besluit genomen.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch8.7" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Zevende hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Het jonge en het oude hart tegenover elkander.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De heer Gillenormand was te dezen tijde ruim
+een-en-negentig jaar oud. Hij woonde nog altijd met mejuffrouw
+Gillenormand in de straat des Filles du Calvaire No. 6, in het oude
+huis, dat hem toebehoorde. Hij was, zooals men zich herinnert, een dier
+ouden uit den voortijd, die den dood staande verwachten, dien de
+ouderdom wel drukt, maar niet kromt, en welken zelfs het verdriet niet
+buigt.</p>
+<p>Sedert eenigen tijd zeide evenwel zijn dochter: mijn vader neemt af.
+Hij gaf zijn dienstmeiden geen oorvegen meer; sloeg niet meer met zijn
+stok zoo forsch tegen de leuning van de trap, wanneer Basque draalde de
+deur voor hem te openen. De Juli-omwenteling had hem nauwelijks
+vertoornd gedurende zes maanden. Schier met kalmte had hij in den
+<i>Moniteur</i> deze woorden gelezen Humblot-Cont&eacute;, pair van
+Frankrijk. Werkelijk was de grijsaard door droefheid verslagen. Hij
+zwichtte niet, gaf zich niet over; dit lag evenmin in zijn
+lichamelijken als in zijn zedelijken aard; maar inwendig voelde hij
+zich verzwakken. Sedert vier jaren wachtte hij met vasten voet Marius,
+stellig overtuigd dat deze kleine deugniet den een of anderen dag weder
+bij hem zou aanschellen. Nu was hij in treurige oogenblikken soms
+zoover gekomen van tot zichzelven te zeggen: &bdquo;Zoo Marius zich nog
+lang laat wachten, dan....&rdquo; &rsquo;t Was niet de gedachte aan den
+dood, die hem ondragelijk was, maar wel die, dat hij Marius misschien
+niet zou wederzien. Marius niet weder te zien, dit was tot hiertoe
+volstrekt niet in zijn gedachte gekomen; maar nu begon dit denkbeeld
+allengs in zijn geest op te rijzen en deed hem verstijven. De
+afwezigheid, zooals altijd bij natuurlijke en ware gevoelens het geval
+is, had zijn liefde als grootvader voor het ondankbaar kind, dat zich
+van hem verwijderd had, slechts doen toenemen. In Decembernachten, bij
+tien graden koude, denkt men het meest aan de zon. &rsquo;t Was
+Gillenormand volstrektelijk onmogelijk, of hij achtte zulks althans,
+als grootvader zijn kleinzoon &eacute;&eacute;n stap te gemoet te
+gaan;&mdash;&bdquo;Ik zou liever sterven,&rdquo; zeide hij. Hij had
+zich <span class="pagenum">[<a id="pb205" href="#pb205" name=
+"pb205">205</a>]</span>niets te beschuldigen, meende hij; hij dacht
+echter aan Marius met innige teederheid en met de stille wanhoop van
+een eenvoudig oud man, die den dood nadert.</p>
+<p>Hij begon zijn tanden te verliezen, &rsquo;t geen zijn droefheid
+vermeerderde. Gillenormand had, zonder het zichzelven nochtans te
+bekennen, want hij zou er woedend en beschaamd over zijn geweest, nooit
+van eene minnares zooveel gehouden als hij van Marius hield. Hij had in
+zijn kamer, naast zijn bed, als iets dat hij het eerst wenschte te zien
+wanneer hij ontwaakte, een oud portret zijner andere dochter, de
+overledene mevrouw Pontmercy, doen plaatsen, een portret, dat haar op
+achttienjarigen leeftijd voorstelde. Zijn oog was hier bestendig op
+gericht. Eens zeide hij, terwijl hij het aanschouwde:</p>
+<p>&bdquo;Ik vind er veel gelijkenis in.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Met mijn zuster?&rdquo; hernam juffrouw Gillenormand.
+&bdquo;O, gewis!&rdquo;</p>
+<p>De grijsaard voegde er bij:</p>
+<p>&bdquo;En met hem ook.&rdquo;</p>
+<p>Eenmaal, toen hij met de knie&euml;n over elkander en schier met
+gesloten oogen in een zwaarmoedige houding zat, waagde zijn dochter te
+zeggen:</p>
+<p>&bdquo;Vader, zijt ge nog altijd op hem verstoord?....&rdquo;</p>
+<p>Zij zweeg, daar ze niet verder durfde gaan.</p>
+<p>&bdquo;Op wien?&rdquo; vroeg hij.</p>
+<p>&bdquo;Op den armen Marius?&rdquo;</p>
+<p>Hij hief zijn oud hoofd op, legde zijn magere, gerimpelde hand op de
+tafel en riep op zijn verbitterdsten, scherpsten toon:</p>
+<p>&bdquo;Den armen Marius, zegt gij! Hij is een schoft, een deugniet,
+een ijdele, ondankbare knaap, zonder hart, zonder ziel, een hoogmoedig,
+slecht mensch!&rdquo;</p>
+<p>En hij wendde het hoofd om, opdat zijn dochter den traan niet in
+zijn oog zou zien.</p>
+<p>Drie dagen later verbrak hij een stilzwijgen, &rsquo;t welk reeds
+vier uren geduurd had, om tot zijn dochter kortaf te zeggen:</p>
+<p>&bdquo;Ik had mejuffrouw Gillenormand verzocht, mij nooit van hem te
+spreken.&rdquo;</p>
+<p>Tante Gillenormand zag van verdere pogingen af en maakte deze
+schrandere opmerking: &bdquo;Vader heeft nooit veel van mijn zuster
+gehouden sedert haar dommen streek. Het is duidelijk, dat hij Marius
+haat.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Sedert haar dommen streek&rdquo; beteekende: sedert zij met
+den kolonel was gehuwd.</p>
+<p>Overigens, zooals men heeft kunnen gissen, was mejuffrouw
+Gillenormand in haar pogingen niet geslaagd om haar gunsteling, den
+officier der lansiers, in Marius&rsquo; plaats te dringen. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb206" href="#pb206" name=
+"pb206">206</a>]</span>Theodule had als plaatsvervanger geen geluk
+gehad. Gillenormand had hem niet willen aannemen. De ledigheid des
+harten wordt niet door een plaatsvervanger gevuld. Theodule, van zijn
+kant, hoewel hij op een erfenis aasde, kon zich niet dwingen om den
+ouden man te behagen. De oude man verveelde den lansier en de lansier
+hinderde den ouden man. De luitenant Theodule was ongetwijfeld
+vroolijk, maar babbelachtig; lichtzinnig, maar gemeen; een
+vermaakzoeker, maar in slecht gezelschap; hij had minnaressen, &rsquo;t
+is waar, en sprak er veel van, dit is ook waar; maar hij sprak er kwaad
+van. Al zijn hoedanigheden hadden een gebrek. Het walgde mijnheer
+Gillenormand, hem zijn liefdeavonturen te hooren verhalen, welke hij in
+den omtrek zijner kazerne in de Babelstraat had. En daarbij kwam de
+luitenant Gillenormand soms in uniform met de driekleurige kokarde. Dit
+was genoeg om hem ondragelijk te maken. Eindelijk had vader
+Gillenormand tot zijn dochter gezegd: &bdquo;Ik heb genoeg van
+Theodule. Ik heb weinig op met krijgslieden in vredestijd. Laat hem bij
+u komen, als ge wilt. Ik weet niet of ik nog niet meer houd van hen,
+die werkelijk de sabel gebruiken, dan van hen die er alleen mee
+sleepen. Het gekletter der zwaarden in den slag is in allen geval
+minder nietig, dan het gerammel der scheeden op de straatsteenen. En
+dan een houding aan te nemen als een held en zich te rijgen als een
+meisje, een corset onder een harnas te dragen, dat is dubbel
+bespottelijk. Wanneer men een degelijk man is, onthoudt men zich
+evenzeer van pocherij als van verwijfdheid. Noch bramarbas, noch
+flauwhartige. Behoud uw Theodule voor u zelve.&rdquo;</p>
+<p>Zijn dochter mocht al zeggen: &bdquo;&rsquo;t Is toch uw
+achterneef,&rdquo; &rsquo;t bleek echter dat mijnheer Gillenormand,
+schoon van top tot teen grootvader, evenwel volstrekt geen oudoom
+was.</p>
+<p>Trouwens, wijl hij zijn verstand gebruikte en vergelijkingen maakte,
+had Theodule tot niets anders gediend dan om hem Marius te meer te doen
+betreuren.</p>
+<p>Op een avond, &rsquo;t was den 4 Juni, (&rsquo;t geen evenwel niet
+belette, dat vader Gillenormand een goed vuur in den haard brandde),
+had hij zijn dochter heengezonden, die in het belendend vertrek naaide.
+Hij was alleen in zijn kamer met de herderstafereelen, zijn voeten op
+de haardijzers latende rusten, ten halve ingesloten door zijn groot
+coromandelsch tochtscherm van negen bladen, met de ellebogen op de
+tafel, waarop twee waskaarsen onder een groen lichtscherm brandden,
+verzonken in zijn warm bekleeden armstoel en met een boek in de hand,
+schoon hij niet las. Hij was, naar zijn gewoonte, als <i lang=
+"fr">incroyable</i> gekleed en geleek op een oud portret van Garat. Men
+zou <span class="pagenum">[<a id="pb207" href="#pb207" name=
+"pb207">207</a>]</span>hem in die kleeding op de straat met de vingers
+hebben nagewezen, maar zijn dochter hulde hem, wanneer hij uitging, in
+een ruimen gewatteerden overjas, waaronder zijne overige kleeding
+verborgen was. Hij droeg te huis nooit een kamerjapon, behalve wanneer
+hij opstond of te bed ging.&mdash;Dat geeft een oud voorkomen, zeide
+hij.</p>
+<p>Vader Gillenormand dacht aan Marius met liefde en bitterheid, en,
+als gewoonlijk, had de bitterheid de overhand. Zijn gekwetste liefde
+eindigde steeds in heftigheid en verontwaardiging. Hij was thans tot
+dat punt gekomen, wanneer men een besluit tracht te nemen en alles
+aanneemt om het te vernietigen. Hij begon in te zien, dat er nu geen
+reden meer was, waarom Marius zou terugkomen; dat zoo hij had willen
+terugkeeren, hij dit reeds gedaan zou hebben; dat hij van die hoop
+moest afzien. Hij poogde zich met het denkbeeld gemeenzaam te maken,
+dat het gedaan was, en hij zou sterven zonder dien
+&bdquo;mijnheer&rdquo; weder te zien. Maar geheel zijn natuur verzette
+er zich tegen; zijn oude bloedverwantschap kon er zich niet in
+schikken. &bdquo;Hoe &rsquo;t zij!&rdquo; herhaalde hij steeds in zijn
+droefheid, &bdquo;hij zal niet wederkomen!&rdquo; Zijn kaal hoofd was
+op zijn borst gezonken, en hij staarde strak in de asch van den haard,
+met een droevigen, vergramden blik.</p>
+<p>In het diepst zijner overdenkingen trad zijn oude knecht Basque
+binnen, zeggende:</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer, daar is mijnheer Marius om u te spreken!&rdquo;</p>
+<p>De grijsaard richtte zich schielijk op, bleek en als een lijk, dat
+zich door een galvanischen schok opheft. Al zijn bloed was naar zijn
+hart teruggestroomd. Hij stamelde:</p>
+<p>&bdquo;Welke mijnheer Marius?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik weet niet,&rdquo; antwoordde Basque, verschrikt en in
+verwarring gebracht door de houding zijns meesters. &bdquo;Ik heb hem
+niet gezien. Nicolette heeft mij gezegd: Daar is een jong mensch, zeg,
+dat het mijnheer Marius is.&rdquo;</p>
+<p>Vader Gillenormand stamelde zacht:</p>
+<p>&bdquo;Laat hem binnenkomen.&rdquo;</p>
+<p>Hij bleef in dezelfde houding, met waggelend hoofd en op de deur
+gerichten blik. De deur werd weder geopend. Een jonge man trad binnen.
+&rsquo;t Was Marius.</p>
+<p>Marius bleef aan de deur staan, als wachtte hij, dat men hem zou
+zeggen binnen te komen.</p>
+<p>Zijn schier armoedige kleeding was niet te zien in de duisternis,
+welke het lichtscherm veroorzaakte. Men onderscheidde slechts zijn
+rustig, ernstig, maar zonderling treurig gezicht.</p>
+<p>Vader Gillenormand, als door verbazing en blijdschap verstomd, zag
+eenige oogenblikken niets dan een helderheid als <span class=
+"pagenum">[<a id="pb208" href="#pb208" name="pb208">208</a>]</span>die
+eener verschijning. Hij was op &rsquo;t punt in onmacht te vallen; hij
+zag Marius als door een schittering heen. Ja, hij was het, &rsquo;t was
+wel degelijk Marius!</p>
+<p>Eindelijk! na vier jaren! Hij greep hem, om zoo te spreken, geheel
+en al met een oogopslag. Hij vond hem schoon, edel, voornaam, groot
+geworden, een volwassen man, met een goede houding en innemend
+voorkomen. Hij had veel lust om zijn armen uit te breiden, hem tot zich
+te roepen, hem te omhelzen. Zijn hart smolt van verrukking;
+vriendelijke woorden deden het zwellen en overstroomden zijn boezem;
+eindelijk gaf zich zijn geheele liefde lucht en bereikte zijn lippen,
+maar door de tegenstrijdigheid, die den grond zijner natuur was, kwam
+er een ruwheid uit.</p>
+<p>Norsch zeide hij:</p>
+<p>&bdquo;Wat komt ge hier doen?&rdquo;</p>
+<p>Marius antwoordde verlegen:</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer....&rdquo;</p>
+<p>De heer Gillenormand had gewenscht, dat Marius zich in zijn armen
+had geworpen. Hij was ontevreden, zoowel op Marius als op zich zelven.
+Hij gevoelde dat hij barsch, en dat Marius koel was. &rsquo;t Was voor
+den goeden man een onverdragelijke, tergende foltering, zich inwendig
+zoo teeder en weemoedig te gevoelen en uiterlijk slechts ruw te kunnen
+zijn. De bitterheid keerde in hem terug. Op barschen toon viel hij
+Marius in de rede:</p>
+<p>&bdquo;Waarom komt ge dan?&rdquo;</p>
+<p>Dit &bdquo;dan&rdquo; beteekende: Zoo ge mij niet omhelst. Marius
+aanschouwde zijn grootvader, wiens gezicht de bleekheid als van marmer
+deed schijnen.</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer!&rdquo;...</p>
+<p>De grijsaard hernam op strengen toon:</p>
+<p>&bdquo;Komt ge mij vergeving vragen? Hebt ge uw ongelijk
+erkend?&rdquo;</p>
+<p>Hij meende Marius hiermede op den weg te brengen, en dat &bdquo;het
+kind&rdquo; zou zwichten. Marius beefde: &rsquo;t was de verloochening
+zijns vaders, welke men hem vroeg; hij sloeg de oogen neder en
+antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Neen, mijnheer.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat wilt ge dan van mij?&rdquo; riep de grijsaard, onstuimig,
+met vlijmende smart en vol toorn.</p>
+<p>Marius vouwde de handen samen, naderde een schrede en zeide met
+zwakke, bevende stem:</p>
+<p>&bdquo;Heb medelijden met mij, mijnheer.&rdquo;</p>
+<p>Dit woord verteederde den heer Gillenormand, of liever gezegd, zou
+hem verteederd hebben; maar het kwam te laat. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb209" href="#pb209" name="pb209">209</a>]</span>De
+grootvader stond op en steunde met beide handen op zijn stok; zijn
+lippen waren bleek, zijn hoofd waggelde, maar zijn hooge gestalte
+beheerschte den gebogen Marius.</p>
+<p>&bdquo;Medelijden met u, mijnheer? &rsquo;t Is de jongeling die
+medelijden vraagt van den een-en-negentigjarigen grijsaard! Gij treedt
+het leven in, ik ga er uit; gij gaat naar den schouwburg, naar het bal,
+naar het koffiehuis, naar &rsquo;t biljart; gij hebt geest, behaagt de
+vrouwen, ge zijt een fraai jongeling; en ik hurk midden in den zomer
+bij het vuur; gij bezit al de wezenlijke schatten die er zijn; ik heb
+al de armoede der grijsheid; gebreken, verlatenheid! Gij hebt al uw
+twee-en-dertig tanden, een goede maag, een levendig oog, kracht,
+eetlust, gezondheid, vroolijkheid, weelderig zwart haar; ik heb zelfs
+geen wit haar meer; ik heb mijn tanden verloren; ik verlies mijn
+beenen, ik verlies mijn geheugen; er zijn drie straten, welke ik
+telkens met elkaar verwar: de straat Charlot, de straat du Chaume en de
+straat St. Claude; zoo ver ben ik gekomen; gij hebt voor u de gansche
+zonnige toekomst; ik begin bijna niets meer te zien, zoo diep ben ik
+den nacht reeds ingegaan; gij zijt verliefd, dat spreekt vanzelf; ik
+word door niemand ter wereld bemind, en gij vraagt mij medelijden.
+Drommels, dit heeft Moli&egrave;re nog vergeten. Indien ge zoo in het
+paleis van justitie schertst, mijnheeren advocaten, dan maak ik u mijn
+hartelijk compliment, ge zijt waarlijk koddig.&rdquo;</p>
+<p>En de een-en-negentigjarige hernam met vergramde, ernstige stem:</p>
+<p>&bdquo;Maar, wat wilt ge van mij?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer,&rdquo; zei Marius, &bdquo;ik weet, dat mijn
+tegenwoordigheid u mishaagt, maar ik kom slechts om u iets te vragen,
+en dan zal ik dadelijk weder heengaan.&rdquo;</p>
+<p>Dit was de vertaling dezer teedere woorden, welke hij in den grond
+van zijn hart had: &bdquo;Maar vraag mij toch vergeving! Werp u toch
+aan mijn hals!&rdquo; Mijnheer Gillenormand gevoelde, dat Marius hem in
+weinige oogenblikken zou verlaten, dat zijn slechte ontvangst hem
+kwetste, dat zijn hardheid hem wegjoeg; dit alles zeide hij tot zich
+zelf en zijn smart vermeerderde er door, en wijl zijn smart dadelijk
+tot toorn overging, vermeerderde ook zijn norschheid. Hij wilde dat
+Marius hem begreep, en Marius begreep hem niet, &rsquo;t geen den ouden
+man woedend maakte. Hij hernam:</p>
+<p>&bdquo;Hoe! ge hebt mij beleedigd, mij, uw grootvader, ge hebt mijn
+huis verlaten, om, ik weet niet waarheen te gaan; ge hebt uw tante
+wanhopig gemaakt, ge zijt als een jongeheer gaan leven, dit is
+gemakkelijker, dat spreekt, om den fat te kunnen spelen, naar believen
+te huis te komen, u te vermaken <span class="pagenum">[<a id="pb210"
+href="#pb210" name="pb210">210</a>]</span>ge hebt mij geen teeken van
+leven gegeven; ge hebt schulden gemaakt, zonder mij zelfs te verzoeken
+ze te betalen; ge gaat glazen inslaan en straatrumoer maken, en na
+verloop van vier jaren komt ge bij mij en gij hebt mij verder niets te
+zeggen.&rdquo;</p>
+<p>Deze geweldige wijze om den kleinzoon tot teederheid te bewegen
+bracht bij Marius niets dan stilzwijgen voort. Mijnheer Gillenormand
+kruiste de armen op de borst, &rsquo;t geen bij hem een bijzonder
+gebiedend gebaar was, en zeide bitter tot Marius:</p>
+<p>&bdquo;Maken wij er een einde aan. Ge zegt, dat ge mij iets komt
+vragen, nu, wat? wat is het? spreek.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer,&rdquo; zei Marius met den blik van iemand, die
+voelt dat hij in een afgrond zal storten; &bdquo;ik kom uw toestemming
+vragen om te trouwen.&rdquo;</p>
+<p>Mijnheer Gillenormand schelde. Basque verscheen in de deur.</p>
+<p>&bdquo;Laat mijn dochter hier komen.&rdquo;</p>
+<p>Een seconde later werd de deur weder geopend, mejuffrouw
+Gillenormand trad niet binnen, maar vertoonde zich; Marius stond
+sprakeloos, met hangende armen en het gezicht van een misdadiger;
+mijnheer Gillenormand ging heen en weder door de kamer. Hij wendde zich
+tot zijn dochter en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Niets. &rsquo;t Is mijnheer Marius. Zeg hem goedendag.
+Mijnheer wil trouwen. Dat is &rsquo;t. Nu kunt ge heengaan.&rdquo;</p>
+<p>De korte, ruwe toon van den grijsaard verried een buitengewone
+opkropping van toorn. De tante aanschouwde Marius met verschrikten
+blik, scheen hem nauwelijks te herkennen, liet geen gebaar noch woord
+ontsnappen, en verdween na de woorden van haar vader sneller dan een
+stroohalm voor den wind.</p>
+<p>Ondertusschen was vader Gillenormand weder tegen den schoorsteen
+gaan leunen.</p>
+<p>&bdquo;Trouwen! op een-en-twintigjarigen leeftijd! Hebt ge dit in
+orde gebracht? Ge behoeft nog slechts mijn toestemming! een
+formaliteit! Zet u, mijnheer. Nu, ge hebt een revolutie ondergaan
+sedert ik de eer heb gehad u te zien. De Jakobijnen zegevierden. Gij
+hebt tevreden moeten zijn. Zijt ge geen republikein sedert gij baron
+zijt? Ge kunt dit met elkaar vereenigen. De republiek geeft een
+bijsmaak aan &rsquo;t baronschap. Zijt ge een gedecoreerde van Juli?
+hebt ge ook een handje aan de inneming van het Louvre geholpen,
+mijnheer? Hier dichtbij, in de straat Saint Antoine, tegenover de
+straat des Nonaindi&egrave;res, is een kogel in den muur der derde
+verdieping van een huis gemetseld met dit opschrift: 28 Juli 1830. Ga
+dat zien. Het staat goed. O, uw vrienden doen fraaie dingen! Apropos,
+maken zij geen fontein op de plaats van het monument van <span class=
+"pagenum">[<a id="pb211" href="#pb211" name="pb211">211</a>]</span>den
+hertog van Berry? Gij wilt dus trouwen? met wie? mag men zonder
+onbescheidenheid vragen met wie?&rdquo;</p>
+<p>Hij zweeg, maar voor dat Marius den tijd had te antwoorden, voegde
+hij er heftig bij:</p>
+<p>&bdquo;Ha, zoo! gij hebt dus een bestaan? gij hebt fortuin gemaakt?
+hoeveel verdient ge met uw advocaatschap?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Niets,&rdquo; zei Marius met eene soort van vastheid en
+schier ruwe beradenheid.</p>
+<p>&bdquo;Niets? hebt ge dan, om te leven, niets meer dan de
+twaalfhonderd francs, welke ik u geef?&rdquo;</p>
+<p>Marius antwoordde niet. Mijnheer Gillenormand hernam:</p>
+<p>&bdquo;Dan begrijp ik; het meisje is rijk?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Evenals ik.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hoe! geen vermogen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Neen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Uitzichten?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik geloof niet.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Alzoo naakt en bloot! en wie is de vader?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik weet niet.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hoe heet zij?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mejuffrouw Fauchelevent.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Fauche-wat?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Fauchelevent.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Pstt,&rdquo; deed de grijsaard.</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer!&rdquo; riep Marius.</p>
+<p>Mijnheer Gillenormand viel hem in de rede, op een toon als iemand,
+die bij zich zelven spreekt:</p>
+<p>&bdquo;Fraai! een-en-twintig jaar, geen bestaan, twaalfhonderd
+francs &rsquo;s jaars, mevrouw de barones Pontmercy zal voor twee sous
+peterselie bij de groenvrouw gaan koopen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer,&rdquo; hernam Marius in de vervoering der laatste
+hoop die vervloog, &bdquo;ik bid u, ik bezweer u, om &rsquo;s hemels
+wil, met gevouwen handen, mijnheer, ik kniel voor u, veroorloof mij met
+haar te trouwen!&rdquo;</p>
+<p>De grijsaard barstte in een scherp, akelig gelach uit, terwijl hij
+tevens kuchte en sprak:</p>
+<p>&bdquo;Ha! ha! ha! ge hebt gedacht: kom, ik ga dien ouden pruik,
+dien mallen vent eens opzoeken. &rsquo;t Is jammer, dat ik geen
+vijf-en-twintig jaar oud ben! ik zou hem een duchtige acte van eerbied
+voorleggen! Ik kon hem missen! Om &rsquo;t even, ik zal hem zeggen:
+Oude suffer, gij zijt verrukt van blijdschap mij te zien; ik heb lust
+om te trouwen, ik heb lust met mejuffrouw onbekend te trouwen, dochter
+van mijnheer onbekend; ik heb geen schoenen aan de voeten, zij heeft
+geen hemd aan &rsquo;t lijf; dat past goed bij elka&acirc;r; ik heb
+plan mijn loopbaan, mijn toekomst, <span class="pagenum">[<a id="pb212"
+href="#pb212" name="pb212">212</a>]</span>mijn jeugd, mijn leven in
+&rsquo;t water te werpen; ik heb lust mij hals over kop in de armoede
+te storten; dat is zoo mijn idee, gij moet er in bewilligen; en de oude
+zal bewilligen. Goed, mijn jongen, ga uw gang, hang u een steen om den
+hals, trouw met uw Pousselevent, met uw Coupelevent... Nooit, mijnheer,
+nooit!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Grootvader!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nooit!&rdquo;</p>
+<p>De toon, waarop dat &bdquo;nooit&rdquo; werd uitgesproken, ontnam
+Marius alle hoop. Met langzame schreden, met gebogen hoofd, wankelend,
+meer iemand gelijkende die sterft dan die heengaat, ging hij door de
+kamer. Mijnheer Gillenormand volgde hem met de oogen, en toen de deur
+geopend werd en Marius wilde heengaan, deed hij vier schreden met de
+verjaarde levendigheid van driftige en verwende grijsaards, greep
+Marius bij den kraag, voerde hem met kracht weder in de kamer, wierp
+hem op een stoel en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Verhaal mij!&rdquo;</p>
+<p>&rsquo;t Was het enkele woord &bdquo;grootvader&rdquo;, aan Marius
+ontsnapt, dat deze omkeering voortbracht.</p>
+<p>Marius zag hem met verbazing aan. Het bewegelijk gezicht van den
+heer Gillenormand drukte alleen nog een ruwe en onuitsprekelijke
+goedheid uit; de oude man was door den grootvader vervangen.</p>
+<p>&bdquo;Komaan, spreek, verhaal mij uw liefdehistorie, zeg mij alles.
+Drommels, hoe dom zijn toch de jongelieden!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Grootvader...,&rdquo; hernam Marius.</p>
+<p>Het geheele gelaat des grijsaards straalde van een
+onbeschrijfelijken glans.</p>
+<p>&bdquo;Ja, zoo is &rsquo;t goed, noem mij grootvader en gij zult
+zien.&rdquo;</p>
+<p>In deze ruwheid lag nu iets goedhartigs, zoo zachts, zoo
+openhartigs, zoo vaderlijks, dat Marius in dezen plotselingen overgang
+van moedeloosheid tot hoop, er als door bedwelmd en verward werd. Hij
+zat aan de tafel, het licht der waskaarsen toonde den slechten staat
+zijner kleeding, welke de heer Gillenormand met verbazing
+beschouwde.</p>
+<p>&bdquo;Nu, lieve grootvader...,&rdquo; zei Marius.</p>
+<p>&bdquo;Ge hebt dan waarlijk geen geld?&rdquo; viel mijnheer
+Gillenormand hem in de rede. &bdquo;Ge zijt gekleed als een
+dief.&rdquo;</p>
+<p>Hij schommelde in een lade en nam er een beurs uit, welke hij op de
+tafel legde.</p>
+<p>&bdquo;Ziedaar honderd louisd&rsquo;ors, koop u een hoed.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Grootvader,&rdquo; hernam Marius, &bdquo;lieve grootvader,
+zoo ge wist hoe ik haar bemin! Ge kunt het u niet verbeelden; &rsquo;t
+was in het Luxembourg dat ik haar den eersten keer zag; zij kwam er;
+<span class="pagenum">[<a id="pb213" href="#pb213" name=
+"pb213">213</a>]</span>in den beginne lette ik niet veel op haar; maar
+toen, ik weet zelf niet hoe het kwam, werd ik verliefd op haar. O! hoe
+ongelukkig heeft mij dat gemaakt! Eindelijk spreek ik haar alle dagen
+in haar tuin; haar vader weet het niet; verbeeld u; zij gaan
+vertrekken; &rsquo;t is in den tuin dat wij elkander spreken, des
+avonds; haar vader wil haar naar Engeland medenemen; toen zeide ik bij
+mij zelven: ik ga mijn grootvader bezoeken en hem de zaak verhalen. Ik
+zou krankzinnig worden, sterven, ziek worden, in &rsquo;t water
+springen. Ik moet haar volstrekt trouwen, want ik zou krankzinnig
+worden. Ziedaar de geheele waarheid. Ik geloof niet, dat ik iets
+vergeten heb. Zij woont in een tuin met een hek, in de straat Plumet.
+&rsquo;t Is aan de zijde der <span class="corr" id="xd20e5032" title=
+"Bron: Invalieden">Invaliden</span>.&rdquo;</p>
+<p>Met een glans op het gelaat had vader Gillenormand zich naast Marius
+gezet. Terwijl hij luisterde en den klank zijner stem hem verrukte, nam
+hij tevens een lang snuifje. Bij het woord &bdquo;straat Plumet&rdquo;
+hield hij op met snuiven en liet het overige van de snuif op de
+knie&euml;n vallen.</p>
+<p>&bdquo;Straat Plumet! ge zegt straat Plumet? Wacht even! Is er niet
+een kazerne in de nabijheid?&mdash;Ja, ja, zoo is het. Uw neef Theodule
+heeft er mij van gesproken. De lansier, de officier.&mdash;Een meisje,
+mijn goede vriend, een meisje. Inderdaad, straat Plumet. Voorheen
+noemde men ze de straat Blomet... Nu herinner ik mij. Ik heb van het
+meisje van het hek in de straat Plumet hooren spreken. In een tuin. Een
+Pamela. Ge hebt geen slechten smaak. Men zegt, dat zij zeer lief is.
+Onder ons gezegd, geloof ik dat deze zotskap van een lansier haar een
+weinig het hof heeft gemaakt. Ik weet niet hoe ver &rsquo;t gegaan is.
+Nu, dat doet er niet toe. Men moet hem niet gelooven. Hij is een
+bluffer. Ik vind het zeer goed, Marius, dat een jongeling als gij
+verliefd is. Het behoort tot uw leeftijd. Ik heb liever dat ge verliefd
+dan een Jakobijn zijt. Ik heb liever, dat ge op een meisje, op twintig
+meisjes verliefd zijt, dan op mijnheer de Robespierre. Ik, wat mij
+betreft, ik laat mij de gerechtigheid wedervaren, dat ik van alle
+sansculottes (zonderbroeken) slechts de vrouwen heb bemind. Verduiveld,
+mooie meisjes zijn mooie meisjes, daartegen is niets te zeggen. En het
+meisje! zij ontvangt u heimelijk zonder dat papa er iets van
+weet.&mdash;&rsquo;t Is volkomen in den regel. Ook ik heb zulke
+geschiedenissen gehoord; meer dan eene. Weet ge wat men doet; men neemt
+de zaak zoo nauw niet; men werpt zich niet met geweld in het treurspel;
+men gaat niet zoo spoedig een huwelijk voor mijnheer den maire met zijn
+sjerp sluiten. Men moet doodeenvoudig schrander zijn. Gezond verstand
+hebben. Doet wat ge wilt, stervelingen, <span class="pagenum">[<a id=
+"pb214" href="#pb214" name="pb214">214</a>]</span>maar trouwt niet. Men
+zoekt den grootvader op, die in den grond een goed man is, en altijd
+wel een rol louisd&rsquo;or in een oude latafel heeft, men zegt:
+grootvader, hier ben ik, en de grootvader zegt: dat is zeer natuurlijk.
+De jeugd moet uitrazen en de ouderdom afschuiven. Ik ben jong geweest,
+gij zult oud worden. Luister, mijn jongen, gij zult hetzelfde aan uw
+kleinzoon zeggen. Ziedaar hebt ge tweehonderd pistolen. Vermaak u!
+&rsquo;t Is het beste wat men doen kan! Zoo moet de zaak behandeld
+worden. Men trouwt niet; dat belet echter niets. Begrepen?&rdquo;</p>
+<p>Marius, die als versteend en niet in staat was een woord uit te
+brengen, schudde het hoofd ontkennend.</p>
+<p>De oude man lachte luid, knipoogde, klopte hem op de knie, lonkte
+hem op geheimzinnige wijze toe en zeide hem, teederlijk de schouders
+ophalende:</p>
+<p>&bdquo;Domoor, neem ze tot uw matres.&rdquo;</p>
+<p>Marius verbleekte. Hij had niets begrepen van al &rsquo;t geen zijn
+grootvader gezegd had. Het geteut over de straat Blomet, Pamela,
+kazerne, lansier, was als beelden uit een tooverlantaarn voorbij Marius
+heengegaan. Dat alles kon geen betrekking hebben op Cosette, die een
+lelie was. De oude man raaskalde. Maar dat geraaskal was uitgeloopen op
+een woord, &rsquo;t welk Marius begrepen had, &rsquo;t welk een
+doodelijke beleediging voor Cosette was. Het woord &bdquo;neem ze tot
+uw matres&rdquo; drong in het hart des jongelings als een
+degenkling.</p>
+<p>Hij stond op, nam zijn hoed, die op den grond lag, en ging met
+vasten, beraden tred naar de deur. Daar keerde hij zich om, boog diep
+voor zijn grootvader, richtte het hoofd weder op en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Vijf jaren geleden hoondet gij mijn vader; heden beleedigt
+gij mijn vrouw. Ik vraag u niets meer, mijnheer, vaarwel!&rdquo;</p>
+<p>Vader Gillenormand opende onthutst den mond, stak de armen uit,
+poogde zich op te richten, maar eer hij een woord had kunnen spreken,
+was de deur weder gesloten en Marius verdwenen.</p>
+<p>De grijsaard was eenige oogenblikken bewegingloos en als
+verpletterd, zonder te kunnen spreken noch ademen, alsof een gesloten
+vuist hem de keel dichtkneep. Eindelijk stond hij met geweld van zijn
+stoel op, ijlde naar de deur, zoo snel zijn <span class="corr" id=
+"xd20e5058" title="Bron: en-en-negentig">een-en-negentig</span> jaren
+hem vergunden, opende ze en riep:</p>
+<p>&bdquo;Help! help!&rdquo;</p>
+<p>Zijn dochter kwam te voorschijn, vervolgens ook de dienstboden. Met
+erbarmelijk gereutel hernam hij:</p>
+<p>&bdquo;Loopt hem na! Vat hem! Wat heb ik hem gedaan? hij is
+<span class="pagenum">[<a id="pb215" href="#pb215" name=
+"pb215">215</a>]</span>zinneloos! hij gaat heen! Ach, mijn God, mijn
+God! ditmaal zal hij niet wederkeeren.&rdquo;</p>
+<p>Hij ging naar het raam, dat op de straat uitkwam, opende het met
+zijn bevende handen, boog zich ten halven lijve er uit, terwijl Basque
+en Nicolette hem van achter vasthielden, en riep:</p>
+<p>&bdquo;Marius! Marius! Marius! Marius!&rdquo;</p>
+<p>Maar Marius kon hem niet meer hooren, en ging juist den hoek der
+straat St. Louis om.</p>
+<p>De een-en-negentigjarige sloeg twee of drie keeren met een angstige
+uitdrukking de handen aan zijn hoofd, trad waggelend terug en zonk op
+een stoel, zonder polsslag, zonder stem, zonder tranen, als wezenloos
+het hoofd schuddende en de lippen bewegende, terwijl in zijn oogen en
+in zijn hart slechts iets dieps en treurigs was, dat den nacht geleek.
+<span class="pagenum">[<a id="pb217" href="#pb217" name=
+"pb217">217</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek IX.</h2>
+<h2 class="main">Waarheen gaan zij?</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb219" href="#pb219" name=
+"pb219">219</a>]</span>
+<div id="ch9.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Jean Valjean.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Dienzelfden dag, tegen vier uren des namiddags, zat
+Jean Valjean alleen op den kant van een der eenzaamste hoogten van het
+Marsveld. Hetzij voorzichtigheid, hetzij de wensch om zich aan zijn
+gedachten over te geven, of eenvoudig ten gevolge van een dier
+onmerkbare veranderingen, welke allengs in de gewoonten van iedereen
+ontstaan, ging hij thans zeer zelden met Cosette uit. Hij droeg een
+arbeidersbuis, en een grove linnen broek; terwijl een pet met breeden
+klep zijn gezicht bedekte. Hij was nu gerust en gelukkig ten aanzien
+van Cosette, en &rsquo;t geen hem eenigen tijd beangstigd en verontrust
+had, was verdwenen; maar sedert een paar weken waren bekommeringen van
+een anderen aard bij hem ontstaan. Op zekeren dag, dat hij langs den
+boulevard wandelde, had hij Th&eacute;nardier gezien. In zijn
+verkleeding, had Th&eacute;nardier hem niet herkend; maar sedert had
+Jean Valjean hem herhaaldelijk wedergezien, en hij had thans de
+zekerheid, dat Th&eacute;nardier in de wijk rondsloop. Dit was
+voldoende geweest om hem een groot besluit te doen nemen. Met
+Th&eacute;nardier waren alle gevaren voor hem aanwezig. Parijs was
+buitendien niet rustig; de politieke beroeringen waren voor ieder een
+bezwaar, die iets van zijn leven te verbergen had, wijl de politie zeer
+wakker en nauwlettend was geworden, en zij, bij &rsquo;t opsporen van
+een P&eacute;pin of Morey, zeer licht iemand als Jean Valjean kon
+ontdekken. Jean Valjean had besloten Parijs, ja zelfs Frankrijk, te
+verlaten en naar Engeland over te steken. Cosette had hij ervan
+verwittigd. Binnen acht dagen wilde hij vertrekken. Hij zat op eene
+hoogte van het Marsveld, terwijl allerlei gedachten bij hem opkwamen,
+Th&eacute;nardier, de politie, de reis, en de moeielijkheid zich een
+pas te bezorgen.</p>
+<p>Ten aanzien van al deze punten was hij zeer bekommerd.</p>
+<p>Eindelijk had een onverklaarbaar feit, dat hem had getroffen
+<span class="pagenum">[<a id="pb220" href="#pb220" name=
+"pb220">220</a>]</span>en hem nog geheel vervulde, zijn waakzaamheid
+vermeerderd. Toen hij des morgens van dien dag alleen in het huis op
+was en in den tuin wandelde, v&oacute;&oacute;r dat de blinden van
+Cosettes kamer geopend waren, had hij plotseling op den muur deze
+woorden gevonden, die zoo &rsquo;t scheen met een spijker gekrabd
+waren:</p>
+<p><i>16. Straat de la Verrerie</i>.</p>
+<p>&rsquo;t Was nog geheel versch, de insnijding op de oude, zwarte
+kalk was zuiver wit, en een struik brandnetels aan den voet des muurs
+was met witte kalkstof bepoederd. &rsquo;t Was waarschijnlijk des
+nachts geschreven. Wat beteekende het? een adres? een teeken voor
+anderen? een waarschuwing voor hem? In allen geval was het duidelijk,
+dat de tuin betreden was en vreemden er binnengedrongen waren. Hij
+herinnerde zich de zonderlinge omstandigheden, welke het huis reeds
+vroeger verontrust hadden. Zijn geest hield zich met dit alles bezig en
+bouwde er allerlei gissingen op. Hij hoedde zich Cosette van het
+geschrevene op den muur te spreken, uit vrees van haar te
+beangstigen.</p>
+<p>Terwijl hij zich aan zijn gedachten overgaf, zag hij aan een
+schaduw, welke de zon wierp, dat iemand op den top der hoogte, waarop
+hij zat, dicht achter hem stond. Hij wilde het hoofd omwenden, toen een
+in vieren gevouwen papier op zijn knie&euml;n viel, als had een hand
+boven zijn hoofd het laten vallen. Hij nam het papier, opende het en
+las er dit, met potlood en met groote letters geschreven woord op:</p>
+<p>&bdquo;VERHUIS.&rdquo;</p>
+<p>Jean Valjean richtte zich haastig op, maar er was niemand meer
+achter hem; hij zag rondom zich en bespeurde een wezen iets grooter dan
+een kind, kleiner dan een man, in een grijzen kiel en stofkleurige
+manchestersche broek, dat zoo hard het kon wegliep, en zich in de
+gracht van het Marsveld liet glijden.</p>
+<p>Jean Valjean ging onverwijld, in diepe gedachten, naar huis.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch9.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Marius.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Marius had troosteloos den heer Gillenormand verlaten.
+Hij was met zeer geringe hoop tot hem gegaan; in een onmetelijke
+wanhoop keerde hij terug.</p>
+<p>Overigens, en zij die de beginselen van het menschelijk hart hebben
+gadegeslagen, zullen het begrijpen, de lansier, de officier,
+<span class="pagenum">[<a id="pb221" href="#pb221" name=
+"pb221">221</a>]</span>de modegek, neef Theodule, had volstrekt geen
+schaduw in zijn gemoed achtergelaten. Niet de minste. De dramatische
+dichter zou schijnbaar eenige verwikkeling kunnen verwachten, ten
+gevolge van dit onverhoedsche onderhoud tusschen den grootvader en den
+kleinzoon. Maar wat het drama er bij won zou de waarheid verliezen.
+Marius was in dien leeftijd, wanneer men aan niets kwaads gelooft;
+later komt de tijd dat men alles gelooft. Achterdocht en wantrouwen
+zijn niet anders dan rimpels. De jeugd heeft er geen. Wat Othello in
+beroering brengt, glijdt af op Candide<span class="corr" id="xd20e5123"
+title="Bron: .">,</span> Cosette te wantrouwen! Er zijn een aantal
+misdaden, waartoe Marius veel eerder zou in staat zijn.</p>
+<p>Hij begon door de straten te loopen, &rsquo;t geen het hulpmiddel
+der lijdenden is. Hij dacht aan niets, zoover hij zich herinneren kon.
+Te twee uren in den nacht kwam hij bij Courfeyrac te huis en wierp zich
+gekleed op zijn matras. &rsquo;t Was helder licht, toen hij in slaap
+viel, in dien vreeselijken zwaren slaap, welke de gedachten in de
+hersenen dooreen doet woelen. Toen hij ontwaakte, zag hij in de kamer
+Courfeyrac, Enjolras, Feuilly en Combeferre, allen met den hoed op het
+hoofd, en zeer druk, gereed staande om uit te gaan.</p>
+<p>Courfeyrac vroeg hem:</p>
+<p>&bdquo;Gaat ge mede naar de begrafenis van generaal
+Lamarque?&rdquo;</p>
+<p>Het scheen hem, alsof Courfeyrac Chineesch sprak.</p>
+<p>Hij ging eenigen tijd na hen uit. Hij stak de pistolen in zijn zak,
+welke Javert hem bij gelegenheid van het avontuur op den
+3<sup>den</sup> Februari had toevertrouwd en die in zijn bezit waren
+gebleven. Deze pistolen waren nog geladen. &rsquo;t Is moeilijk te
+zeggen, welke sombere gedachten zijn geest vervulden, toen hij ze
+medenam.</p>
+<p>Den geheelen dag zwierf hij rond zonder te weten waar; het regende
+nu en dan, zonder dat hij het bespeurde; hij kocht tot zijn middagmaal
+een broodje van een sou bij een bakker, stak het in den zak en vergat
+het. Het schijnt dat hij een bad in de Seine nam, zonder er zich bewust
+van te zijn. Er zijn oogenblikken, dat men een gloeienden oven in het
+hoofd heeft. Marius was in een dier oogenblikken. Hij hoopte niets
+meer, hij vreesde niets meer; zoover was hij sinds den vorigen avond
+gekomen. Met koortsig ongeduld wachtte hij den avond; slechts
+&eacute;&eacute;n duidelijk denkbeeld had hij, namelijk: dat hij te
+negen uren Cosette zou zien. Dit laatste geluk was thans zijn geheele
+toekomst; daarachter duisternis. Terwijl hij langs de eenzaamste
+boulevards ging, meende hij van tijd tot tijd een zonderling gerucht in
+Parijs te hooren. En uit zijn droomerijen ontwakende, vroeg hij bij
+zich zelven: &bdquo;Wordt er gevochten?&rdquo;</p>
+<p>Bij het vallen van den avond, met klokslag van negen uren
+<span class="pagenum">[<a id="pb222" href="#pb222" name=
+"pb222">222</a>]</span>was hij, zooals hij aan Cosette had beloofd, in
+de straat Plumet. Toen hij het hek naderde, vergat hij alles. Sinds
+acht-en-veertig uren had hij Cosette niet gezien; nu zou hij haar
+wederzien; voor deze gedachte verdwenen alle andere, en hij voelde
+niets dan een onbeschrijfelijke, innige vreugd. Die minuten, waarin men
+eeuwen doorleeft, bezitten steeds dit verhevene en merkwaardige, dat
+zij, wanneer zij aanwezig zijn, ons hart geheel vervullen.</p>
+<p>Marius nam de tralie uit het hek en spoedde in den tuin. Cosette was
+niet op de plaats, waar zij hem gewoonlijk wachtte. Hij ging door het
+struikgewas naar den hoek bij de stoep.&mdash;Daar wacht zij mij, zeide
+hij.&mdash;Cosette was er niet. Hij sloeg de oogen omhoog, en zag dat
+de blinden van het huis gesloten waren. Toen ging hij den tuin rond,
+niemand was er. Daarop keerde hij naar het huis terug, en van liefde
+waanzinnig en dronken, ontsteld, buiten zich zelven van smart en
+ongerustheid, klopte hij, als iemand die op een onverwacht oogenblik te
+huis komt, tegen de vensters. Hij klopte, klopte nogmaals, op het
+gevaar af het venster te zien openen en het verstoord gezicht van den
+vader te zien verschijnen, hem vragende: Wat wilt ge? Dit beteekende
+niets bij hetgeen hij vermoedde. Toen hij geklopt had, verhief hij de
+stem en riep Cosette. &bdquo;Cosette!&rdquo; riep hij.
+&bdquo;Cosette!&rdquo; herhaalde hij gebiedend Men antwoordde niet.
+&rsquo;t Was gedaan! Er was niemand in den tuin; niemand in het
+huis.</p>
+<p>Marius vestigde zijn wanhopigen blik op dit treurig huis, dat even
+donker, even stil en ledig als een graf was. Hij zag de steenen bank
+waarop hij zooveel zalige oogenblikken naast Cosette had doorgebracht.
+Toen zette hij zich op de treden van het bordes, het hart vol
+teederheid en beradenheid; hij zegende zijn liefde in den grond zijns
+harten en zeide bij zich zelven, dat, nu Cosette was vertrokken, hem
+niets overbleef dan te sterven.</p>
+<p>Eensklaps hoorde hij een stem, die van de straat scheen te komen en
+door het geboomte heen klonk:</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer Marius!&rdquo;</p>
+<p>Hij richtte zich op.</p>
+<p>&bdquo;Wat is dat?&rdquo; zei hij.</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer Marius, zijt ge hier?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer Marius,&rdquo; hernam de stem, &bdquo;uw vrienden
+wachten u aan de barricade der straat de la Chanvrerie.&rdquo;</p>
+<p>Deze stem was hem niet geheel onbekend. Zij geleek de heesche,
+schorre stem van Eponine. Marius ijlde naar het hek, nam de losse
+tralie weg, stak zijn hoofd er door, en zag iemand, <span class=
+"pagenum">[<a id="pb223" href="#pb223" name="pb223">223</a>]</span>die
+hem een jongeling scheen, in de schemering ijlings wegloopen.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch9.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De heer Mabeuf.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De beurs van Jean Valjean was voor den heer Mabeuf
+nutteloos. Deze had in zijn eerbiedwaardige kinderlijke nauwgezetheid
+het geschenk der sterren niet aangenomen; hij had niet willen gelooven,
+dat een ster tot louisd&rsquo;or kon gemunt worden. Hij had niet kunnen
+gissen, dat, wat uit den hemel viel, van Gavroche kwam. Hij had de
+beurs aan den politiecommissaris der wijk gebracht, als een verloren
+voorwerp, dat door den vinder ter beschikking des navragers was
+gesteld. De beurs was inderdaad verloren. Het spreekt vanzelf, dat
+niemand ze opvroeg, en zij den heer Mabeuf niet het minste voordeel
+gaf.</p>
+<p>Overigens zonk de heer Mabeuf steeds dieper.</p>
+<p>De proefnemingen met de indigo waren evenmin in den plantentuin als
+in zijn tuin van Austerlitz gelukt. Van het vorige jaar was hij aan
+zijn huishoudster nog het loon schuldig; nu, zooals men gezien heeft,
+was hij den huiseigenaar huur schuldig. Na verloop van dertien maanden
+had de lombard de koperen platen zijner <i>Flora</i> verkocht. Een
+koperslager had er braadpannen van gemaakt. Toen deze koperen platen
+verdwenen waren, en hij de defecte exemplaren, welke hij van zijn Flora
+nog bezat, niet eens kon completeeren, had hij aan een koopman in oude
+boeken, platen en tekst voor een bagatel verkocht. Niets was hem meer
+van het werk zijns ganschen levens overgebleven. Hij begon het geld
+zijner exemplaren te verteren. Toen hij zag, dat dit geringe hulpmiddel
+ten einde liep, gaf hij zijn tuin op en liet hem braak liggen. Vooraf,
+zeer lang vooraf, had hij reeds afgezien van de twee eieren en het
+stukje rundvleesch, dat hij nu en dan at. Zijn middagmaal bestond uit
+brood en aardappelen. Hij had zijn laatste huisraad verkocht,
+vervolgens al wat hij kon missen van zijn beddegoed, zijn kleederen en
+dekens; toen zijn herbarium en platen; maar hij bezat nog zijn
+kostbaarste boeken, waarbij hoogst zeldzame, onder andere <i lang=
+"fr">les Quadrins historiques de la Bible</i>, editie van 1560,
+<i lang="fr">la Concordance des Bibles</i> van Pierre de Besse;
+<i lang="fr">les Marguerites de la Marguerite</i> van Jean de la Haye,
+opgedragen aan de koningin van Navarra, het boek getiteld <i lang=
+"fr">de la Charge et dignit&eacute; de l&rsquo;ambassadeur</i>, door
+Villiers Hotman; een <i lang="la">Florilegium rabbinicum</i> van 1664;
+een Tibullus van 1567, met deze <span class="pagenum">[<a id="pb224"
+href="#pb224" name="pb224">224</a>]</span>prachtige inscriptie,
+<i lang="la">Venetiis, in aedibus Manutianis</i>; eindelijk een
+Diogenes La&euml;rtius, in 1644 te Lyon gedrukt, en waarin zich de
+vermaarde varianten bevonden van het manuscript 411, dertiende eeuw,
+van het vatikaan, en die der twee manuscripten van Veneti&euml;, 393 en
+394, die met zooveel vrucht door Henri Estienne geraadpleegd zijn, en
+al de plaatsen in Dorisch dialect, welke zich slechts in het vermaarde
+manuscript der twaalfde eeuw in de bibliotheek van Napels bevonden. De
+heer Mabeuf stookte in &rsquo;t geheel geen vuur meer in zijn kamer en
+ging als het donker werd naar bed, om geen licht te branden. Het scheen
+dat hij geen buren meer had; men vermeed hem, wanneer hij uitging; hij
+merkte dit. Een moeder is gevoelig voor de armoede van haar kind, een
+meisje voor die van een jongeling, maar niemand is gevoelig voor de
+armoede van een grijsaard. Voor dezen nood is men het koelst van alles.
+Mabeuf had echter niet geheel en al zijn kinderlijke opgeruimdheid
+verloren. Zijn oog werd eenigszins levendig, wanneer het zich op zijn
+boeken richtte, en hij glimlachte bij &rsquo;t zien van zijn Diogenes
+La&euml;rtius, dat een eenig exemplaar was. Zijn glazenkast was het
+eenig meubelstuk, dat hij buiten het onmisbare gehouden had.</p>
+<p>Op zekeren dag zei moeder Plutarchus tot hem:</p>
+<p>&bdquo;Ik heb geen geld om voor het middageten te zorgen.&rdquo;</p>
+<p>Dit middageten bestond uit een broodje en vier of vijf
+aardappelen.</p>
+<p>&bdquo;Koop op crediet!&rdquo; zei Mabeuf.</p>
+<p>&bdquo;Ge weet immers dat men mij niet meer borgen wil.&rdquo;</p>
+<p>Mijnheer Mabeuf opende zijn bibliotheek, monsterde lang een voor een
+al zijn boeken, gelijk een vader, die verplicht is een zijner kinderen
+op te offeren, ze zou aanschouwen, alvorens een keus te doen; greep er
+toen haastig een, nam het onder den arm en ging uit. Twee uren later
+kwam hij te huis zonder iets onder den arm, legde dertig sous op de
+tafel en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Maak nu het middagmaal klaar.&rdquo;</p>
+<p>Van dien oogenblik zag moeder Plutarchus een donkere schaduw over
+het anders zoo heldere gelaat des grijsaards, welke schaduw niet meer
+verdween.</p>
+<p>Den eenen dag na den anderen moest hij zulks herhalen. De heer
+Mabeuf ging uit met een boek en kwam te huis met een geldstuk. Wijl de
+kooplieden in oude boeken opmerkten, dat hij gedwongen was te
+verkoopen, kochten zij van hem voor twintig sous, waarvoor hij soms aan
+dezelfde boekverkoopers twintig francs had betaald. Boek voor boek
+verdween de geheele bibliotheek. Nu en dan zeide hij. &bdquo;Ik ben
+toch tachtig <span class="pagenum">[<a id="pb225" href="#pb225" name=
+"pb225">225</a>]</span>jaar oud,&rdquo; als had hij een stille hoop van
+aan het einde zijner dagen te komen, v&oacute;&oacute;r hij aan het
+einde zijner boeken kwam. Zijn treurigheid nam steeds toe. Eenmaal had
+hij echter een vreugd. Hij ging met een Robert Estienne uit, dien hij
+op de kade Malaquais voor vijf-en-dertig sous verkocht, en kwam met een
+Aldus te huis, dien hij in de straat des Gr&egrave;s voor veertig sous
+had gekocht. &bdquo;Ik ben vijf sous schuldig,&rdquo; zeide hij
+schitterend van blijdschap tot moeder Plutarchus. Dien dag at hij
+niet.</p>
+<p>Hij was lid der Tuinbouw-maatschappij. Men kende er zijn armoede. De
+president dier maatschappij kwam hem eens bezoeken, beloofde met den
+minister van landbouw en handel over hem te zullen spreken, en deed
+dit.&mdash;&bdquo;Maar, mijn Hemel!&rdquo; riep de minister. &bdquo;Een
+oude geleerde, een botanicus, een mensch die niemand kwaad doet! Er
+moet iets voor hem gedaan worden!&rdquo; Den volgenden dag ontving
+mijnheer Mabeuf een uitnoodiging om bij den minister te dineeren. Hij
+liet van blijdschap bevende den brief aan moeder Plutarchus zien!
+&bdquo;Wij zijn gered!&rdquo; zeide hij. Op den bepaalden dag begaf hij
+zich tot den minister. Hij merkte op, dat zijn gekreukte das, zijn
+ruime ouderwetsche rok en zijn met eiwit gesmeerde schoenen de
+deurwachters verwonderden. Niemand sprak hem toe, zelfs niet de
+minister. Tegen tien uren &rsquo;s avonds, terwijl hij nog altijd een
+woord verwachtte, hoorde hij de echtgenoot van den minister, een
+schoone coquette dame, welke hij niet had durven naderen, vragen:
+&bdquo;Wie is toch die oude heer?&rdquo; Hij ging te middernacht, onder
+een hevigen stortregen naar huis. Hij had een Elzevier verkocht, om het
+huurrijtuig te betalen, dat hem naar het diner bracht.</p>
+<p>Alle avonden v&oacute;&oacute;r hij naar bed ging was hij gewoon,
+eenige bladzijden in zijn Diogenes La&euml;rtius te lezen. Hij verstond
+genoeg Grieksch om de bijzondere schoonheden van den tekst te genieten.
+Hij had thans geen andere vreugde meer. Er verstreken eenige weken.
+Onverwacht werd moeder Plutarchus ziek. Er is iets nog treuriger dan
+geen geld te hebben om bij den bakker brood te koopen, en dat is: geen
+geld te hebben om bij den apotheker geneesmiddelen te koopen. Zekeren
+avond had de dokter een zeer duur drankje voorgeschreven. Bovendien
+werd de <span class="corr" id="xd20e5228" title=
+"Bron: zieke">ziekte</span> erger en er was een waakster noodig.
+Mijnheer Mabeuf opende zijn boekenkast, er was niets meer. Het laatste
+boek was verdwenen. Hem bleef niets meer over dan Diogenes
+La&euml;rtius.</p>
+<p>Hij nam het hoogst zeldzame exemplaar onder den arm en ging uit;
+&rsquo;t was de 4 Juni 1832; hij begaf zich tot den opvolger van Royol
+hij de poort St. Jacques, en kwam terug met <span class=
+"pagenum">[<a id="pb226" href="#pb226" name=
+"pb226">226</a>]</span>honderd francs. Hij zette den stapel
+vijffrancstukken op het nachttafeltje der oude dienstbode en ging naar
+zijn kamer zonder een woord te zeggen.</p>
+<p>Den volgenden morgen ging hij reeds zeer vroeg op den steen in zijn
+tuin zitten, en over de heg kon men hem den geheelen morgen
+bewegingloos, met gebogen hoofd, en met flauwen blik op zijn verwelkte
+bloembedden zien staren. Het regende nu en dan; de grijsaard scheen het
+niet te merken. Des namiddags ontstond in Parijs een buitengewoon
+gerucht. Het schenen geweerschoten en het rumoer van een menigte
+menschen.</p>
+<p>De oude Mabeuf hief het hoofd op. Hij zag een tuinman, die
+voorbijging, en vroeg hem:</p>
+<p>&bdquo;Wat is dat?&rdquo;</p>
+<p>De tuinman antwoordde, met de spade op den schouder en op rustigen
+toon:</p>
+<p>&bdquo;Een oproer.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat? een oproer?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja; men vecht.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waarom vecht men?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, dat weet ik niet,&rdquo; zei de tuinman.</p>
+<p>&bdquo;Naar welken kant?&rdquo; vroeg Mabeuf.</p>
+<p>&bdquo;Naar den kant van het Arsenaal.&rdquo;</p>
+<p>Mabeuf ging in huis, nam zijn hoed, zocht werktuiglijk een boek om
+het onder den arm te nemen, vond er geen en zeide:</p>
+<p>&bdquo;O, &rsquo;t is waar!&rdquo; en ging verstrooid uit.
+<span class="pagenum">[<a id="pb227" href="#pb227" name=
+"pb227">227</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek X.</h2>
+<h2 class="main">De vijfde Juni 1832.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb229" href="#pb229" name=
+"pb229">229</a>]</span>
+<div id="ch10.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Het oppervlakkige der quaestie.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Waaruit bestaat een oproer? Uit niets en uit alles.
+Uit een allengs ontwikkelde electriciteit, uit een plotseling
+uitslaande vlam, uit een zwevende kracht, uit een voorbijgaanden adem.
+Deze adem ontmoet hoofden die spreken, hersens die peinzen, zielen die
+lijden, hartstochten die branden, ellendigen die brullen, en hij voert
+ze mede.</p>
+<p>Waarheen?</p>
+<p>Naar het toeval. Door den Staat, door de wetten, door den voorspoed
+en de onbeschaamdheid van anderen heen.</p>
+<p>De elementen van den opstand zijn een getergde overtuiging, een
+verbitterde geestdrift, een opgewekte verontwaardiging, een onderdrukte
+krijgszucht, geprikkelde jeugdige heldenmoed, edelmoedige verblindheid,
+nieuwsgierigheid, lust naar verandering, zucht naar het onverwachte,
+het gevoel waarmede men het aankondigingsbiljet van een nieuw
+tooneelstuk leest en men op het tooneel het gefluit van den machinist
+hoort; een onbepaalde haat, wraakzucht, teleurstelling, iedere
+ijdelheid welke gelooft, dat het lot haar te kort doet; de nood, de
+utopie&euml;n, de met steilten omgeven eerzucht, ieder die van een
+instorting een uitkomst verwacht; eindelijk, in de diepste laagte, het
+turfmoeras, dat vuur vat. Kortom het grootste en het kleinste; die
+wezens, welke buiten alles omzwerven en steeds een gelegenheid wachten;
+landloopers, vagebonden, lieden die den nacht, zonder ander dak dan de
+koude wolken des hemels, in een huizenwoestijn doorbrengen, zij die
+dagelijks hun brood aan het toeval en niet aan den arbeid vragen, de
+onbekenden der ellende en van het niet, die lieden met bloote armen en
+voeten, deze allen zijn de bestanddeelen van het oproer.</p>
+<p>Wie in de ziel een heimelijken wrok wegens een of ander feit van den
+staat, van het leven of van het lot draagt, is rijp voor het oproer en
+voelt zich, zoodra het verschijnt, huiveren en door de werveling
+opgenomen. <span class="pagenum">[<a id="pb230" href="#pb230" name=
+"pb230">230</a>]</span></p>
+<p>Het oproer is een soort van wervelwind in den maatschappelijken
+dampkring, die plotseling bij een zekere weersgesteldheid ontstaat en
+in zijn draaiingen stijgt, vliegt, dondert, wegrukt, vernietigt,
+verplettert, omverwerpt, ontwortelt, en zoowel het groote als het
+kleine, den krachtigen als den zwakken mensch, den boomstam als de
+stroohalm medevoert.</p>
+<p>Wee, zoowel hem, dien het medevoert, als dien het treft! Het
+verbrijzelt den een tegen den ander.</p>
+<p>Aan hen, welke het grijpt deelt het een onbekende, buitengewone
+macht mede. Het vervult den eerste den beste met de kracht der
+gebeurtenissen; het maakt van alles zijn wapenen. Het maakt van een
+straatsteen een kogel, en van een lastdrager een generaal.</p>
+<p>Volgens sommige orakels der sluwe politiek, is, uit het oogpunt van
+het gezag, een weinig oproer wenschelijk. &rsquo;t Is het stelsel, dat
+het oproer de gouvernementen bevestigt, welke het niet omverwerpt. Het
+beproeft het leger; het vereenigt de burgerij; het sterkt de spieren
+der politie; het toont de kracht van het maatschappelijk gebouw aan.
+&rsquo;t Is een soort van gymnastiek, schier een gezondheidsmiddel. Het
+gezag is gezonder na een oproer, evenals de mensch na een
+aderlating.</p>
+<p>Dertig jaren geleden werd het oproer uit nog andere gezichtspunten
+beschouwd.</p>
+<p>Voor alle zaken is een theorie, die zich zelve &bdquo;gezond
+verstand&rdquo; noemt; &rsquo;t is Philintus tegen Alcestus; een
+bemiddeling tusschen het ware en het valsche; een verklaring,
+vermaning, een eenigszins op hoogen toon verleende verzachting, die,
+wijl zij met berisping en verontschuldiging is vermengd, wijsheid meent
+te zijn, en niets dan pedanterie is. Daaruit is een geheele politieke
+school, het juiste-midden (<i lang="fr">juste-milieu</i>) genoemd,
+ontstaan. Tusschen het koude en het heete water is het de partij van
+het lauwe water. Deze school veroordeelt, met haar geheel
+oppervlakkige, valsche diepte, zonder dat zij tot de oorzaken opklimt,
+van de hoogte eener halve wetenschap, de straatberoeringen.</p>
+<p>Volgens deze school, &bdquo;ontnamen de oproeren, die met het feit
+van 1830 gepaard gingen, aan deze groote gebeurtenis een gedeelte harer
+zuiverheid. De Juli-revolutie was een volks-rukwind geweest, waarop
+eensklaps een blauwe hemel was gevolgd. De oproeren veroorzaakten weder
+een bewolkten hemel. Zij deden deze aanvankelijk zoo eensgezinde
+revolutie in twist ontaarden. Zoowel in de Juli-omwenteling, als bij
+elken vooruitgang door schokken teweeggebracht, waren verborgen
+breuken; het oproer maakte ze merkbaar. Men kon zeggen: O, dit is
+gebroken. Na de Juli-revolutie gevoelde men niets <span class=
+"pagenum">[<a id="pb231" href="#pb231" name="pb231">231</a>]</span>dan
+de bevrijding; na de oproeren gevoelde men de rampen der
+gebeurtenis.</p>
+<p>&bdquo;Ieder oproer sluit de winkels, drukt de fondsen, beangstigt
+de Beurs, schorst den handel, belemmert de zaken, veroorzaakt
+bankroeten; er is gebrek aan geld, de welgestelden zijn ongerust, het
+openbaar crediet is geschokt, de nijverheid ontsteld, de kapitalen
+verwijderen zich, het werk vermindert, overal heerscht vrees; in alle
+steden voelt men den invloed. Hieruit ontstaan instortingen en
+afgronden. Men heeft berekend, dat de eerste dag van een oproer
+Frankrijk twintig millioen, de tweede veertig, de derde zestig millioen
+francs kost. Een oproer van drie dagen kost honderd twintig millioen,
+dat wil zeggen, alleen de geldelijke uitkomst in &rsquo;t oog houdende,
+staat gelijk met een ramp, een schipbreuk of een verloren zeeslag,
+welke een vloot van zestig linieschepen zou vernietigen.</p>
+<p>&bdquo;Uit een geschiedkundig oogpunt hadden de oproeren gewis hun
+schoone zijde; de straatoorlog is niet minder grootsch en pathetisch
+dan de oorlog in de bosschen; deze heeft de ziel der wouden, gene het
+hart der steden, de eene heeft Jean Chouan, de andere Jeanne. De
+oproeren doen in rooden, maar prachtigen glans al de zonderlingste
+eigenaardigheden van het Parijsche karakter uitkomen; de
+edelmoedigheid, de opoffering, de woeste vreugd; de studenten, die de
+vereeniging van moed en verstand toonen; de onwrikbare nationale garde;
+de bivakken van winkeliers, de forten van straatjongens, de verachting
+van den dood der voorbijgangers. Scholen en legioenen, die tegen
+elkander stieten. Tusschen de strijders was overigens geen ander
+verschil dan dat des ouderdoms; &rsquo;t is hetzelfde ras, &rsquo;t
+zijn dezelfde sto&iuml;cijnsche mannen, die op twintigjarigen leeftijd
+voor hun idee&euml;n, op veertigjarigen voor hun gezinnen sterven. Het
+leger, dat in burgeroorlogen altijd een treurige rol speelt, stelde de
+voorzichtigheid tegenover de vermetelheid. De oproeren, die de
+onversaagdheid van het volk bewezen, oefenden tevens den moed der
+burgers.</p>
+<p>&bdquo;Het zij zoo. Maar is dat alles het vergoten bloed waard? En
+reken bij het vergoten bloed ook de verduisterde toekomst, den
+bedreigden vooruitgang, de ongerustheid der besten, de wanhoop der
+eerlijke liberalen, het vreemde absolutisme, verheugd over deze door de
+revolutie zich zelve toegebrachte wonden, de verwonnelingen van 1830,
+die prachend zeggen: Wij hadden het wel gezegd! Voeg hierbij: Parijs
+misschien vergroot, maar Frankrijk stellig verkleind. Voeg hierbij,
+want wij moeten alles zeggen, de moorden, welke te dikwerf de
+overwinning der orde, wreed geworden, op de tot waanzin overgeslagen
+vrijheid onteerden. Kortom, de oproeren zijn verderfelijk
+geweest.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb232" href="#pb232"
+name="pb232">232</a>]</span></p>
+<p>Zoo spreekt de halve wijsheid, waarmede de burgerij, dit halve volk,
+zich zoo gaarne tevreden stelt.</p>
+<p>Wij, onzerzijds, verwerpen dit te ruim, en bijgevolg te gemakkelijk,
+woord: oproeren. Wij maken onderscheid tusschen volksbeweging en
+volksbeweging. Wij vragen niet, of een oproer evenveel kost als een
+veldslag. Vooreerst, waartoe een veldslag? Hier werpt zich de
+oorlogsquaestie op. Is de oorlog een mindere geesel dan het oproer een
+ramp is? En zijn alle oproeren rampen? Mocht nu de 14 Juli honderd
+twintig millioen kosten; de bevestiging van Filips V in Spanje kostte
+Frankrijk twee milliards. Zelfs voor denzelfden prijs, zouden wij den
+14 Juli verkiezen. Wij stellen overigens deze cijfers ter zijde, die
+redenen schijnen en slechts woorden zijn. Wij beschouwen een oproer,
+wanneer het er is, op zich zelf. In alles wat de doctrinaire
+tegenwerping hierboven zegt, wordt slechts van het gevolg gesproken;
+wij zoeken de oorzaak.</p>
+<p>Wij verklaren ons nader.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch10.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De grond der quaestie.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Er is oproer en opstand; beide zijn toorn; het een
+heeft ongelijk, de andere heeft gelijk. In democratische staten, de
+eenige die op recht zijn gegrond, gebeurt het soms dat de fractie
+overheerscht; dan verheft zich het geheel, en de noodzakelijke
+terugvorderingen zijner rechten kan zoover gaan, dat het de wapens
+grijpt. In alle quaesti&euml;n, die op de souvereiniteit van allen
+betrekking hebben, is de oorlog van allen tegen de fracti&euml;n
+opstand, de aanval der fractie tegen het geheel is oproer; al naar
+gelang de Tuilerie&euml;n den koning of de conventie bevatten, worden
+zij terecht of ten onrechte aangevallen. Hetzelfde kanon, dat tegen het
+volk wordt gericht, heeft den 10 Augustus ongelijk en den 14
+Vendemiaire gelijk. De schijn is gelijk, maar de grond verschillend; de
+Zwitsers verdedigden het valsche, Bonaparte verdedigde het ware. Wat
+het algemeen stemrecht voor de ware vrijheid en souvereiniteit heeft
+gedaan, kan niet door de staat weer vernietigd worden. Het is hetzelfde
+in de zaken van zuivere beschaving; het instinct der massa&rsquo;s,
+gisteren helderziend, kan morgen duister zijn. Dezelfde woede is wettig
+tegen Terray en bespottelijk tegen Turgot. De vernietiging der
+machines, de plundering der pakhuizen, de vernieling der spoorwegen, de
+verwoesting der dokken, de verkeerdheden der menigte, de onbillijke
+<span class="pagenum">[<a id="pb233" href="#pb233" name=
+"pb233">233</a>]</span>wederstand van het volk tegen den vooruitgang,
+Ramus door de studenten vermoord, Rousseau met steenen uit Zwitserland
+verdreven, dat is oproer. Isra&euml;l tegen Mozes, Athene tegen
+Phocion, Rome tegen Scipio, is oproer; Parijs tegen de Bastille is
+opstand. De soldaten tegen Alexander, de matrozen tegen Christoforus
+Columbus is insgelijks oproer; een verachtelijk oproer; waarom? Omdat
+Alexander voor Azi&euml; met den degen deed, wat Columbus voor Amerika
+met het kompas deed; beiden, Alexander en Columbus, vonden een wereld.
+Deze geschenken eener wereld aan de beschaving zijn zulk een
+vermeerdering van licht, dat elke weerstand een misdaad is. Soms is het
+volk zich zelf ontrouw. De menigte is jegens het volk verraderlijk.</p>
+<p>Het gerucht van het in beweging zijnde recht is merkbaar en komt
+niet altijd voort uit de beving der in beroering zijnde massa&rsquo;s;
+er is dwaze woede, er zijn gebarsten klokken; alle stormklokken hebben
+geen zuiveren klank. De slingering der hartstochten en der onwetendheid
+is anders dan de beweging van den vooruitgang. Sta op, ja, maar om
+grooter te worden. Wijs mij waarheen ge gaat. Er is geen andere opstand
+dan een voorwaartsche. Iedere andere verheffing is slecht; ieder
+achterwaartsch geweld is oproer; de achteruitgang is een daad van
+&rsquo;t geweld tegen het menschelijk geslacht. De opstand is een
+verwoede vlaag der waarheid; de straatsteenen, welke de opstand
+slingert, doen een vonk van recht ontspringen. Deze steenen laten aan
+het oproer slechts slijk over. Danton tegen Lodewijk XVI is de opstand;
+H&eacute;bert tegen Danton is &rsquo;t oproer.</p>
+<p>Vandaar, dat opstand in sommige gevallen, gelijk Lafayette heeft
+gezegd, de heiligste plicht kan wezen, en het oproer daarentegen de
+noodlottigste van alle aanvallen.</p>
+<p>Er is ook eenig onderscheid in de kracht des vuurs; de opstand is
+vaak een lavastroom, het oproer een stroobrand.</p>
+<p>Soms, zooals wij gezegd hebben, ligt het oproer in het gezag.
+Polignac is een oproerling; Camille Desmoulins is een regeerder.</p>
+<p>Vaak is opstand een verrijzenis.</p>
+<p>Dewijl de beslissing van alles door het algemeen stemrecht een
+geheel nieuw feit is, en de geheele geschiedenis v&oacute;&oacute;r dit
+feit, sinds vier eeuwen, vol is van verkracht recht en volkslijden, zoo
+brengt ieder tijdvak der geschiedenis met zich het protest, waartoe het
+in staat is.</p>
+<p>De despoten zijn niet zonder invloed op de denkers. Een geketend
+woord is een verschrikkelijk woord. De schrijver verdubbelt,
+verdrievoudigt de kracht van zijn stijl, wanneer een heerscher het volk
+het stilzwijgen oplegt. Deze stilte veroorzaakt een geheimzinnige stof,
+die in de gedachte zijpelt en er tot metaal stolt. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb234" href="#pb234" name="pb234">234</a>]</span></p>
+<p>In de meeste gevallen ontstaat het oproer uit een stoffelijk feit;
+de opstand is immer een zedelijk verschijnsel. Het oproer is
+Mazani&euml;llo; de opstand is Spartacus. De opstand gaat van den geest
+uit, het oproer van de maag. In gevallen van hongersnood heeft het
+oproer een waar, pathetisch en juist uitgangspunt. Het blijft evenwel
+oproer. Waarom? Wijl het in den grond recht, maar in den vorm ongelijk
+heeft. Wreed, hoewel in zijn recht, geweldig, hoewel sterk, treft het
+in het wild; het gaat verpletterend voort als de blinde olifant, het
+heeft achter zich lijken van grijsaards, vrouwen en kinderen; heeft
+zonder reden het bloed van schuldeloozen en onnoozelen vergoten. Het
+volk te voeden is een goed doel; het te vermoorden is een slecht
+middel.</p>
+<p>Alle gewapende protesten, zelfs de meest wettige, zelfs de 10
+Augustus, zelfs de 14 Juli, beginnen met dezelfde beroering. Alvorens
+het recht zich afscheidt, is er rumoer en schuim. Aanvankelijk is de
+opstand oproer, evenals de rivier een stortvloed is. Gewoonlijk loopt
+zij uit in dezen oceaan: de Revolutie. Evenwel,&mdash;van die hooge
+bergen gekomen, welke den zedelijken horizont begrenzen, de
+gerechtigheid, de wijsheid, de reden, het recht&mdash;en van de
+zuiverste sneeuw van het ideale gevormd, gaat de opstand, na een langen
+val van de eene op de andere rots, na door &rsquo;t licht des hemels
+bestraald te zijn en zich in zijn majestueuze vaart met honderd beken
+te hebben verbreed, soms eensklaps in een drassigen bodem verloren,
+gelijk de Rijn in een moeras.</p>
+<p>Dit alles behoort tot het verledene, de toekomst is anders!</p>
+<p>Het algemeen stemrecht heeft dit merkwaardige, dat het het oproer in
+zijn beginsel oplost, en, den opstand wettigende, hem echter het wapen
+ontzegt. De verdwijning der oorlogen, zoowel van den straatoorlog als
+van dien der grenzen, is de onvermijdelijke vooruitgang. Hoe ook het
+heden zij, de vrede zal dagen.</p>
+<p>Overigens kent de eigenlijke burger het juiste verschil tusschen
+opstand en oproer bijna niet. Voor hem is alles wederstand, niets dan
+muiterij, verzet van den hond tegen den meester, een poging om te
+bijten, die met de keten en het hok moet worden gestraft,&mdash;geblaf,
+gejank, tot eindelijk, de kop van den hond eensklaps groot geworden,
+het gelaat van den leeuw vertoont.</p>
+<p>Dan roept de burgerman: Leve het volk!</p>
+<p>Na deze verklaring vragen wij, wat voor de geschiedenis de beweging
+van Juli 1832 is? Is zij een oproer? is zij een opstand?</p>
+<p>&rsquo;t Is een opstand.</p>
+<p>&rsquo;t Kan ons gebeuren, dat wij bij deze voorstelling van een
+<span class="pagenum">[<a id="pb235" href="#pb235" name=
+"pb235">235</a>]</span>geweldige gebeurtenis soms oproer zeggen; maar
+dan is het eeniglijk om de oppervlakkige feiten een naam te geven, doch
+steeds met inachtneming van het verschil tusschen den <i>vorm</i>,
+oproer, en den <i>grond</i>, opstand.</p>
+<p>Deze beweging in 1832 heeft in haar snelle uitbarsting en treurige
+versmoring, zooveel grootheid, dat zelfs <i>zij</i>, die er slechts een
+oproer in zien, er niet zondere <span class="corr" id="xd20e5374"
+title="Bron: erbied">eerbied</span> van spreken. Voor dezen is &rsquo;t
+als een overschot van 1830. De geschokte gemoederen komen niet in
+&eacute;&eacute;n dag tot rust, zeggen zij. Een revolutie wordt niet in
+eens afgesneden. Zij heeft noodzakelijkerwijs immer eenige golvingen,
+alvorens in den staat van rust te komen, evenals een berg, die in een
+vlakte afloopt. Er zijn geen Alpen zonder Jura, geen Pyrenee&euml;n
+zonder Asturi&euml;n.</p>
+<p>Deze treffende crisis der hedendaagsche geschiedenis, welke het
+geheugen der Parijzenaars het &bdquo;tijdvak der oproeren&rdquo; noemt,
+is ontwijfelbaar een karakteristiek uur onder de onstuimige uren dezer
+eeuw. Nog een laatste woord, v&oacute;&oacute;r tot het verhaal over te
+gaan.</p>
+<p>De feiten, welke wij zullen verhalen, behooren tot die dramatische
+levendige werkelijkheid, welke de geschiedschrijver wegens tijdgebrek
+en plaatsruimte veronachtzaamt. Maar hier, wij drukken er op, hier ligt
+juist het leven, de aderslag, de beweging des menschen. De kleine
+bijzonderheden, wij meenen het gezegd te hebben, zijn, om zoo te
+spreken, het loof der groote gebeurtenissen en verdwijnen in het verre
+verschiet der geschiedenis. Het zoogenaamde &bdquo;tijdvak der
+oproeren&rdquo; vloeit over van dergelijke bijzonderheden. De
+gerechtelijke onderzoekingen hebben, om andere redenen dan de
+geschiedenis, niet alles geopenbaard, noch misschien alles nagevorscht.
+Wij zullen dus, bij de bekende en geopenbaarde bijzonderheden, zaken
+aan het licht brengen, welke men niet geweten heeft; feiten, waarover
+de vergetelheid van de eenen, de dood van anderen is gegaan. De meeste
+acteurs dezer reusachtige tooneelen zijn verdwenen; reeds den volgenden
+dag zwegen zij; maar wat wij zullen verhalen, hiervan kunnen wij
+zeggen, dat wij het gezien hebben. Wij zullen eenige namen veranderen,
+want de geschiedenis verhaalt, en verraadt niet; maar wij zullen ware
+zaken schilderen. De aard van het werk, dat wij schrijven, verhindert,
+dat wij meer dan &eacute;&eacute;n zijde &eacute;n &eacute;&eacute;n
+episode aan &rsquo;t licht brengen, die zeker de minst bekende zijn der
+dagen van den 5 en 6 Juni 1832; maar wij zullen trachten, dat de lezer
+onder den donkeren sluier, dien wij zullen opheffen, de wezenlijke
+gestalte onderscheidt van deze ontzaggelijke openbare gebeurtenis.
+<span class="pagenum">[<a id="pb236" href="#pb236" name=
+"pb236">236</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch10.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Een begrafenis: kans tot wedergeboorte.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">In de lente van 1832, hoewel de cholera sedert drie
+maanden de gemoederen bekoeld en over de opgewondenheid een sombere
+kalmte gegoten had, was Parijs sinds lang tot een beroering voorbereid.
+Zooals wij gezegd hebben, gelijkt de groote stad een kanonstuk; wanneer
+het geladen is, is een vallende vonk genoegzaam om het te doen
+losbranden. In Juni 1832 was deze vonk de dood van generaal
+Lamarque.</p>
+<p>Lamarque was een man van roem en daad. Hij had achtereenvolgens,
+onder het Keizerrijk en onder de Restauratie, de beide soorten van moed
+gehad, die voor deze twee tijdvakken noodig waren, den moed op het
+slagveld en den moed op de tribune. Hij was even welsprekend als hij
+dapper was geweest; men voelde een zwaard in zijn woorden. Evenals Foy,
+zijn voorganger, hield hij, na het commandement hoog in eere te hebben
+gehouden, de vrijheid hoog in eere. Hij zat tusschen de linker- en de
+uiterste linkerzijde; het volk beminde hem, wijl hij de kansen der
+toekomst aannam, en de menigte beminde hem, wijl hij den Keizer trouw
+gediend had. Hij was, met de graven G&eacute;rard en Drouet, een der
+maarschalken <i>in petto</i> van Napoleon. De tractaten van 1815
+griefden hem als een persoonlijke beleediging. Hij haatte Wellington
+met een innigen haat, welken de menigte behaagde; en sinds zeventien
+jaren, nauwelijks op de tusschenkomende gebeurtenissen lettende, had
+hij met majesteit zijn droefheid over Waterloo behouden. Zieltogend, in
+zijn laatste uur, had hij aan zijn borst een degen gedrukt, dien de
+officieren der Honderd dagen hem hadden aangeboden. Napoleon had
+stervende het woord <i>leger</i> uitgesproken, Lamarque het woord
+<i>vaderland</i>.</p>
+<p>Zijn dood, dien men voorzag, vreesde het volk als een verlies, en de
+regeering als een gelegenheid. Deze dood was een rouw. Gelijk alles wat
+bitter is, kan de rouw in oproer veranderen. Dit gebeurde.</p>
+<p>Den avond voor den 5{<sup>d</sup>en} Juli en des morgens van dien
+dag, welke voor de begrafenis van generaal Lamarque was bestemd, nam de
+voorstad St. Antoine, waarlangs de lijkstoet zou gaan, een vreeselijk
+voorkomen aan. Dit woelig net van straten vulde zich met rumoer. Men
+wapende er zich zoogoed men kon. Schrijnwerkers namen de vensterluiken
+hunner werkplaatsen &bdquo;om er de deuren mede open te breken.&rdquo;
+Van allerlei werktuigen <span class="pagenum">[<a id="pb237" href=
+"#pb237" name="pb237">237</a>]</span>werden dolken gemaakt. Een man,
+koortsig van ongeduld om aan te vallen, sliep sedert drie dagen geheel
+gekleed. Een timmerman, Lombier genoemd, ontmoette een kameraad die hem
+vroeg: &bdquo;Waar gaat ge heen?&rdquo;&mdash;&bdquo;Ik heb geen
+wapen.&rdquo;&mdash;&bdquo;En dan?&rdquo;&mdash;&bdquo;Ik ga naar de
+werkplaats mijn passer halen.&rdquo;&mdash;&bdquo;Wat wilt ge er mede
+doen?&rdquo;&mdash;&bdquo;Ik weet niet,&rdquo; zei Lombier. Een zekere
+Jacqueline sprak al de werklieden, welke hij ontmoette, aan, onthaalde
+hen op wijn en vroeg hun of zij werk hadden. Op hun ontkennend antwoord
+zond hij ze naar zekeren Filspierre, tusschen de barri&egrave;re
+Montreuil en die van Charonne, waar, zooals hij zeide, zij werk zouden
+vinden.&mdash;Zij vonden bij Filspierre patronen en wapens. Sommige
+bekende aanvoerders, &bdquo;verrichtten den postdienst,&rdquo; dat wil
+zeggen, dat zij bij dezen en genen gingen om hun lieden bijeen te
+brengen. Bij Barth&eacute;lemy, aan de barri&egrave;re du Tr&ocirc;ne,
+bij Capel, in den Kleinen Hoed, vroegen de drinkers elkander op
+ernstigen toon: &bdquo;Waar hebt ge uw
+pistool?&rdquo;&mdash;&bdquo;Onder mijn kiel. En
+gij?&rdquo;&mdash;&bdquo;Onder mijn hemd.&rdquo; In de straat
+Traversi&egrave;re, voor de werkplaats van Roland en op de plaats van
+het &bdquo;Verbrande Huis&rdquo; voor de werkplaats van Bernier,
+stonden fluisterende groepen. Als de vurigste onderscheidde zich zekere
+Mavot, die nooit langer dan een week in &eacute;&eacute;n werkplaats
+bleef; de meesters zonden hem weg, &bdquo;wijl men dagelijks met hem
+twisten moest.&rdquo; Mavot werd den volgenden dag op de barricade der
+straat Menilmontant gedood. Pretot, die ook in den strijd moest
+sneuvelen, antwoordde op de vraag: &bdquo;Wat is uw
+doel?&rdquo;&mdash;&bdquo;De opstand.&rdquo; Werklieden, om den hoek
+der straat Bercy samengeschoold, wachtten een zekeren Lemarin, die een
+revolutionnair agent voor de voorstad St. Marceau was. Schier in
+&rsquo;t openbaar werden de wachtwoorden gewisseld.</p>
+<p>Den 5 Juni alzoo, op een dag afgewisseld door regen en zonneschijn,
+bewoog zich de lijkstoet van generaal Lamarque door Parijs met
+offici&euml;elen militairen praal, die door voorzorgsmaatregelen
+eenigszins versterkt was. Twee bataljons, met zwart bekleede trommels,
+bedekte geweren, tienduizend nationale garden, met de sabel op zijde,
+de batterijen der nationale garde begeleidden de doodkist. De lijkkoets
+werd door jongelieden getrokken. Onmiddellijk daarop volgden de
+officieren der invaliden, met lauriertakken in de hand. Achter hen kwam
+een ontelbare woelige, zonderlinge menigte: de leden van het
+genootschap &bdquo;De vrienden des volks&rdquo;, de rechtsgeleerde
+school, de geneeskundige school, de uitgewekenen van alle nati&euml;n,
+Spaansche, Italiaansche, Duitsche, Poolsche vlaggen, horizontale
+driekleurige vlaggen, alle mogelijke banieren, kinderen met
+<span class="pagenum">[<a id="pb238" href="#pb238" name=
+"pb238">238</a>]</span>groene takken, steenhouwers en timmerlieden, die
+op dit oogenblik hun werk gestaakt hadden; boekdrukkers, kenbaar aan
+hun papieren mutsen, twee aan twee, drie aan drie gaande, kreten
+aanheffende, schier allen met stokken zwaaiende, sommigen met sabels,
+zonder orde, en echter als met &eacute;&eacute;n ziel, vormden zij hier
+een hoop, ginds een colonne. Pelotons kozen zich aanvoerders; een man
+gewapend met een paar pistolen, die volkomen zichtbaar waren, scheen
+over anderen de revue te houden, wier gelederen voor hem
+achteruittraden. Op de zijpaden der boulevards, op de takken der
+boomen, op de balkons, aan de vensters, op de daken wemelde het van
+hoofden van mannen, vrouwen, kinderen, wier oogen vol angst waren. Een
+gewapende menigte ging voorbij; een verschrikte menigte zag toe.</p>
+<p>Zijnerzijds hield het gouvernement een wakend oog. Het zag toe, met
+de hand aan den degen. Men kon op het plein van Lodewijk XV vier
+escadrons karabiniers zien, die, met volle patroontasschen, met geladen
+geweer en karabijn, te paard en met trompetters aan &rsquo;t hoofd,
+gereed stonden om op te rukken; in de latijnsche wijk en bij den
+plantentuin stond de stedelijke garde van de eene straat naar de andere
+geschaard; aan de wijnmarkt een escadron dragonders, aan la
+Gr&egrave;ve de helft van het 12e regiment lichte infanterie, de andere
+helft op het bastilleplein, het 6e regiment dragonders bij de
+C&eacute;lestijnen, de binnenplaats van het Louvre vol artillerie. De
+overige troepen waren in de kazernen geconsigneerd, ongerekend de
+regimenten in den omtrek van Parijs. Het bevreesd gouvernement hield
+over de dreigende menigte tachtig duizend soldaten in de stad en dertig
+duizend in haar omgeving.</p>
+<p>Verschillende geruchten liepen in den lijkstoet. Men sprak van
+legitimistische woelingen; van den hertog van Reichstad, op wien God
+het stempel des doods drukte op hetzelfde uur, dat de menigte hem als
+keizer aanwees. Een onbekend gebleven persoon verkondigde, dat op een
+bepaald oogenblik twee omgekochte meesterknechts de deuren van een
+wapenfabriek voor het volk zouden openen. Wat men op de ontbloote
+voorhoofden der meeste aanwezenden zag, was een met droefheid gemengde
+geestdrift. Ook zag men hier en daar tusschen deze, door zoovele
+geweldige, maar edele aandoeningen bewogen menigte, wezenlijke
+galgengezichten en eerloos geboefte, dat zeide: &bdquo;laat ons
+plunderen!&rdquo; Sommige bewegingen beroeren den bodem der moerassen
+en doen in het water het slijk opborrelen. Een verschijnsel, dat aan
+een &bdquo;goed ingerichte politie&rdquo; niet vreemd is.</p>
+<p>De lijkkoets bewoog zich met koortsachtige langzaamheid van het
+sterfhuis langs de boulevards naar het bastilleplein. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb239" href="#pb239" name="pb239">239</a>]</span>Nu
+en dan regende het, maar de regen hinderde de menigte niet. Verscheiden
+tusschentooneelen kenmerkten den weg, dien de lijkkoets volgde: de
+doodkist werd om de <span class="corr" id="xd20e5421" title=
+"Bron: Vendomezuil">Vend&ocirc;mezuil</span> gevoerd; de hertog Fitz
+James, dien men met den hoed op het hoofd op een balkon zag, werd met
+steenen geworpen; de Gallische haan werd van een volksvaandel gerukt en
+in het slijk geworpen; een stadssergeant werd aan de poort St. Martin
+door een degen gekwetst; een officier van het 12e regiment lichte
+infanterie zeide luid: Ik ben republikein! toen de polytechnische
+school, trots het verbod, verscheen, werd zij met den kreet van: leve
+de polytechnische school! leve de republiek! ontvangen. Op het
+bastilleplein vereenigden zich de lange rijen vreeselijke
+nieuwsgierigen, die uit de voorstad St. Antoine kwamen, met den stoet,
+en een soort van vreeselijke levendigheid begon de menigte te
+bewegen.</p>
+<p>Men hoorde een man tot een anderen zeggen: &bdquo;Ziet ge hem wel
+met zijn roode muts? hij zal zeggen, wanneer geschoten moet
+worden.&rdquo; Het schijnt, dat deze man met de roode muts later
+dezelfde rol in een ander oproer, dat van Qu&eacute;nisset,
+vervulde.</p>
+<p>De lijkstoet ging over het bastilleplein langs het kanaal,
+vervolgens over de kleine brug en bereikte de esplanade der brug van
+Austerlitz. Daar hield hij stil. Op dit oogenblik zou deze menigte, uit
+de lucht gezien, het aanzien van een staartster hebben vertoond, wier
+hoofd op de esplanade was, terwijl haar staart zich over de kade
+Bourdon uitspreidde, het bastilleplein bedekte en over den boulevard
+tot aan de poort St. Martin liep. Er vormde zich een kring om de
+lijkkoets. De ontzaggelijke menigte zweeg. Lafayette sprak en zeide
+Lamarque vaarwel. &rsquo;t Was een treffend, verheven oogenblik; aller
+hoofden ontblootten zich, aller harten klopten. Eensklaps verscheen een
+in &rsquo;t zwart gekleed man te paard in &rsquo;t midden van de groep,
+met een rood vaandel, anderen zeggen met een piek waarop een roode
+muts. Lafayette wendde het hoofd om. Excelmans verliet den stoet.</p>
+<p>Dit roode vaandel deed een storm ontstaan en verdween er in. Van den
+boulevard Bourdon tot aan de brug van Austerlitz verhief zich een
+geschreeuw, dat als een deining de menigte deed golven. Twee
+ontzettende kreten gingen op: &bdquo;Lamarque naar het
+Pantheon!&rdquo;&mdash;&bdquo;Lafayette naar het stadhuis!&rdquo; Onder
+de toejuichingen der menigte, trokken jongelieden de lijkkoets met
+Lamarque over de brug van Austerlitz, en de huurkoets waarin zich
+Lafayette bevond over de kade Morland.</p>
+<p>In de menigte, die Lafayette toejuichte en omgaf, merkte men op en
+wees men elkander aan een Duitscher, Ludwig <span class=
+"pagenum">[<a id="pb240" href="#pb240" name=
+"pb240">240</a>]</span>Snyder genoemd, die, sedert als honderdjarige
+gestorven, ook den oorlog van 1776 had medegemaakt en te Trenton onder
+Washington en aan de Brandywine onder Lafayette gestreden had.</p>
+<p>Inmiddels zette zich op den linkeroever de stedelijke cavalerie in
+beweging en versperde de brug: op den rechteroever kwamen de dragonders
+van de Celestijnen en posteerden zich langs de kade Morland. Het volk
+dat Lafayette voorttrok bespeurde hen plotseling aan den hoek der kade
+en riep: &bdquo;de dragonders!&rdquo; De dragonders naderden stapvoets,
+stil, met de pistolen in de holsters, de sabels in de scheeden, de
+karabijnen in de draagriemen, met een uitdrukking van sombere
+verwachting.</p>
+<p>Op tweehonderd schreden van de kleine brug hielden zij stil.</p>
+<p>Het rijtuig, waarin Lafayette zat, reed tot hen; zij openden de
+gelederen, lieten het doorgaan en sloten er zich weder achter. In
+hetzelfde oogenblik ontmoetten de dragonders en de menigte
+elkander.</p>
+<p>Verschrikt vluchtten de vrouwen.</p>
+<p>Wat gebeurde in deze noodlottige minuut? niemand zou het kunnen
+zeggen. &rsquo;t Is het duister oogenblik, op &rsquo;t welk zich twee
+wolken vermengen. Eenigen verhalen, dat van den kant van het arsenaal
+het sein tot den aanval werd gehoord, anderen dat aan een dragonder
+door een knaap een dolksteek werd toegebracht. Waar is het, dat
+plotseling drie geweerschoten knalden; het eerste doodde den
+escadrons-kommandant Cholet, het tweede een doove oude vrouw, die in de
+straat Contrescarpe haar venster sloot; het derde trof de epaulet van
+een officier; een vrouw riep: &bdquo;Men begint te vroeg!&rdquo; en
+plotseling zag men aan de overzijde der kade Morland een escadron
+dragonders, dat in de kazerne was gebleven, in galop, met bloote sabels
+in de straat Bassompierre en op den boulevard Bourdon verschijnen en
+alles voor zich wegvegen.</p>
+<p>Nu was het beslist, de storm breekt los, het regent steenen, het
+geweervuur knalt, velen springen van den waterkant en gaan over den
+kleinen arm der Seine, die thans gedempt is; de werven van het eiland
+Louvriers, die uitgestrekte citadel, zijn vol strijders; men rukt palen
+uit den grond, men lost pistoolschoten, een barricade verheft zich, de
+achteruit gedrongen jongelingen gaan in stormpas met de lijkkoets over
+de brug van Austerlitz en werpen zich op de municipale garde; de
+karabiniers ijlen toe; de dragonders sabelen alles neder; in alle
+richtingen verspreidt zich de menigte: een oorlogskreet vliegt naar de
+vier hoeken van Parijs; men roept: &bdquo;Te wapen!&rdquo; men loopt,
+stormt, vlucht, biedt wederstand. De toorn sleept den opstand mede,
+gelijk de wind het vuur. <span class="pagenum">[<a id="pb241" href=
+"#pb241" name="pb241">241</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch10.4" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vierde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De gistingen van eertijds.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Niets is verwonderlijker dan het eerste gewemel van
+een oproer. Alles barst overal tegelijkertijd los. Was het voorzien?
+Ja. Was het voorbereid? Neen. Van waar komt het? Uit de straatsteenen.
+Waaruit valt het? Uit de wolken. Hier heeft de opstand het karakter van
+een komplot; daar schijnt hij plotseling te ontstaan. De eerste de
+beste bemachtigt zich van een stroom der menigte en voert haar waar hij
+wil. Een schrikbarend begin, waaronder zich een soort van vreeselijke
+vroolijkheid mengt. &rsquo;t Is vooreerst geschreeuw; men sluit de
+winkels, de uitstallingen der kooplieden verdwijnen; dan vallen enkele
+schoten; de menschen vluchten; geweerkolven donderen tegen de deuren;
+men hoort de dienstmeiden op de plaatsen der huizen meesmuilend zeggen:
+&bdquo;er is wat gaande.&rdquo;</p>
+<p>Er was geen kwartieruurs verstreken toen op twintig verschillende
+punten van Parijs, schier tegelijkertijd, het volgende gebeurde:</p>
+<p>In de <span class="corr" id="xd20e5459" title=
+"Bron: staat">straat</span> St. Croix de la Bretonnerie gingen
+omstreeks twintig jongelieden met baarden en lang haar in een estaminet
+en verlieten het een oogenblik later met een horizontale driekleurige
+vlag met floers bedekt. Aan hun spits gingen drie gewapende mannen, de
+eene met een sabel, de andere met een geweer, de derde met een
+piek.</p>
+<p>In de straat des Nonaindi&egrave;res bood een goed gekleed
+zwaarlijvig burger, met heldere stem, kaal hoofd, hoog voorhoofd,
+zwarten baard en een stijven knevel, openlijk den voorbijgangers
+patronen aan.</p>
+<p>In de straat St. Pierre Montmartre droegen mannen met bloote armen
+een zwart vaandel, waarop deze woorden in witte letters te lezen
+stonden: &bdquo;De republiek of de dood.&rdquo; In de straat des
+Jeuneurs, in de straat du Cadran, in de straat Montorgueil, in de
+straat Mandor verschenen groepen die vaandels zwaaiden, waarop men in
+gouden letters het woord &bdquo;sectie&rdquo; met een nummer zag. Een
+dier vaandels was rood en blauw met een nauwelijks zichtbare witte
+streep er tusschen.</p>
+<p>Men plunderde op den boulevard St. Martin een wapenfabriek en drie
+geweerwinkels; een in de straat Beaubourg, een andere in de straat
+Michel-le-Comt&eacute;, en de derde in de Tempelstraat. In weinige
+minuten grepen de dreigende handen der menigte tweehonderd dertig
+geweren, schier alle met twee loopen, vier-en-zestig sabels,
+drie-en-tachtig pistolen. Ten einde zooveel lieden <span class=
+"pagenum">[<a id="pb242" href="#pb242" name=
+"pb242">242</a>]</span>mogelijk te wapenen nam de een het geweer, de
+ander de bajonnet.</p>
+<p>Tegenover de Gr&egrave;vekade gingen met geweren gewapende
+jongelieden de huizen binnen om te schieten. Een hunner had een oud
+musket met raderslot. Zij schelden, traden binnen en begonnen patronen
+te maken. Een der vrouwen, die deze huizen bewoonden, verhaalde:
+&bdquo;ik wist niet wat patronen waren; mijn man heeft het mij
+gezegd.&rdquo;</p>
+<p>Een samenscholing brak in de straat des Vieilles-Haudriettes een
+curiositeiten-winkel binnen en nam er yatagans en Turksche wapens
+weg.</p>
+<p>Het lijk van een doodgeschoten metselaar lag in de Paarlstraat. Op
+den rechter- en den linkeroever, op de kaden, op de boulevards, in de
+latijnsche wijk, in de wijk des Halles lazen hijgende menschen,
+werklieden, studenten, sectiemannen proclamati&euml;n en riepen:
+&bdquo;Te wapen!&rdquo; Zij verbrijzelden de straatlantaarns, spanden
+de paarden van de rijtuigen, namen de steenen uit de straat, braken de
+deuren der huizen open, rukten de boomen uit, doorzochten de kelders,
+rolden tonnen, stapelden keien, steenen, huisraad, planken opeen en
+maakten barricaden.</p>
+<p>Men dwong de burgers, daarbij behulpzaam te zijn. Men trad bij de
+vrouwen binnen, deed <span class="corr" id="xd20e5479" title=
+"Bron: haar">hen</span> de sabel en het geweer van de <span class=
+"corr" id="xd20e5482" title="Bron: afwezende">afwezige</span>
+echtgenooten geven en schreef met krijt op de deur: &bdquo;de wapens
+zijn afgegeven.&rdquo; Sommigen onderteekenden met hun namen het bewijs
+der ontvangst van sabel en geweer en zeiden: &bdquo;laat ze morgen aan
+de mairie halen.&rdquo; Men ontwapende op de straten de afzonderlijke
+schildwachten en de nationale garden, die zich naar hun posten begaven.
+Men ontrukte den officieren hun epauletten. In de straat St. Nikolaas
+vluchtte met veel moeite een officier der nationale garde, die door een
+met stokken en fleuretten gewapenden troep vervolgd werd, in een huis,
+&rsquo;t welk hij niet dan &rsquo;s nachts en vermomd kon verlaten.</p>
+<p>In de wijk St. Jacques verlieten de studenten met geheele scharen
+hun woningen en gingen naar het koffiehuis &bdquo;Van den
+vooruitgang&rdquo; in de straat St. Hyacinthe, of naar het koffiehuis
+der &bdquo;Zeven biljarts&rdquo; in de straat des Mathurins. Daar
+stonden voor de deuren jongelieden op straatpalen en deelden wapens
+uit. Men plunderde de werkplaats in de straat Transnonain, om
+barricaden te maken. Op een eenig punt, aan den hoek der straten St.
+Avoye en Simon le Franc, verzetten zich de bewoners en vernielden de
+barricade. Op een eenig punt weken de opstandelingen; zij verlieten een
+in de Tempelstraat begonnen barricade, na op een detachement nationale
+garde geschoten <span class="pagenum">[<a id="pb243" href="#pb243"
+name="pb243">243</a>]</span>te hebben, en vluchtten door de straat de
+la Corderie. Het detachement nam van de barricade een rood vaandel, een
+bundel patronen en driehonderd pistoolkogels. De nationale garden
+verscheurden het vaandel en staken de lappen ervan op hun
+bajonetten.</p>
+<p>Alles wat wij hier langzaam en achtereenvolgens verhalen gebeurde
+tegelijkertijd, op alle punten der stad, te midden van een ontzettend
+rumoer, gelijk een aantal bliksems uit een enkelen donderslag
+schieten.</p>
+<p>In minder dan een uur verrezen alleen in de wijk des Halles
+zeven-en-twintig barricaden. In het midden stond het beruchte huis No.
+50, de vesting van Jeanne en haar honderd en zes gezellen, dat aan de
+eene zijde door een barricade, bij St. Merry, en aan de andere door een
+barricade bij de straat Maubu&eacute;e geflankeerd, drie straten
+beheerschte. Twee rechthoekige barricaden strekten de eene van de
+straat Montorgueuil tot aan de Grande Truanderie, de andere van de
+straat Geoffroy-Langevin naar de straat St. Avoye. Zonder daarbij
+talrijke barricaden in twintig andere wijken van Parijs te rekenen, in
+het Marais, op den berg St. Genevi&egrave;ve; een in de straat
+Menilmontant, waar men een koetspoort uit haar hengsels gerukt zag; een
+andere barricade bij de kleine brug van het Hotel Dieu, bestaande uit
+een omgeworpen rijtuig, op driehonderd schreden afstands van de
+prefectuur van politie.</p>
+<p>Aan de barricade der straat des Menetriers deelde een goed gekleed
+man geld uit aan de werklieden. Aan de barricade der straat
+Gr&eacute;netat verscheen een ruiter en stelde dengeen, die &rsquo;t
+hoofd der barricade scheen, een rol met geld ter
+hand.&mdash;&bdquo;Ziedaar,&rdquo; zeide hij, &bdquo;om de onkosten,
+den wijn en zoo voorts te betalen.&rdquo; Een blond jongeling, zonder
+das, bracht van de eene naar de andere barricade het wachtwoord. Een
+ander met bloote sabel en politiemuts op het hoofd, plaatste de
+schildwachten. Achter de barricaden waren de herbergen en de
+portiersloges in wachthuizen veranderd. Overigens nam het oproer de
+schranderste militaire tactiek in acht. De enge, ongelijke, kronkelige,
+hoekige en draaiende straten, waren bewonderenswaardig goed gekozen;
+bovenal in den omtrek des Halles, die een doolhof van straten vormt.
+Men zeide, dat het genootschap der vrienden van het volk de directie
+van den opstand in de wijk St. Avoye had genomen. Een in de straat
+Ponceau gedood man, dien men doorzocht, had een plattegrond van Parijs
+bij zich. &rsquo;t Scheen een onbekende, in de lucht zwevende vlaag,
+die tot oproer aanzette. De opstand had plotseling met de eene hand de
+barricaden opgeworpen en met de andere schier tegelijkertijd al de
+posten van het garnizoen aangegrepen. In <span class="pagenum">[<a id=
+"pb244" href="#pb244" name="pb244">244</a>]</span>minder dan drie uren,
+en als een loopend vuur, hadden de opstandelingen den rechteroever, het
+arsenaal, de mairie, het Koningsplein, het geheele Marais, de
+wapenfabriek van Popincourt, de Galiote, het Waterkasteel, al de
+straten in den omtrek des Halles overrompeld en bezet; en op den
+linkeroever de kazerne der veteranen, St. Pelagie, het plein Maubert,
+het kruithuis der twee molens, al de barri&egrave;res. Te vijf uren
+&rsquo;s avonds waren zij meester van het bastilleplein, de Lingerie,
+de Blanc-Manteaux; hun voorposten raakten het plein des Victoires en
+bedreigden de Bank, de kazerne der Petit-P&egrave;res, het postkantoor.
+Het derde gedeelte van Parijs behoorde aan den opstand.</p>
+<p>Op alle punten was de strijd met reuzenkracht begonnen; en de
+ontwapeningen, de huiszoekingen, de overrompeling der
+zwaardvegerswinkels hadden tengevolge, dat de met steenen begonnen
+strijd met geweerschoten werd voortgezet.</p>
+<p>Tegen zes uren &rsquo;s avonds werd de passage van den Zalm het
+tooneel van den veldslag. Aan de eene zijde stond de opstand, aan de
+andere stonden de troepen. Men schoot op elkander van het eene naar het
+andere hek. Een toeschouwer, een denker, de schrijver van dit werk, die
+den vulkaan van nabij was gaan bezichtigen, bevond zich in dezen
+doorgang tusschen twee vuren. Om zich tegen de kogels te beschermen had
+hij niets dan de vooruitstekende halve kolommen, die de winkels
+scheiden; in dien gevaarlijken toestand bevond hij zich gedurende een
+half uur.</p>
+<p>Ondertusschen werd de generale marsch door de straten geslagen; de
+nationale garden kleedden en wapenden zich haastig; de legioenen
+trokken uit de mairie&euml;n, de regimenten uit de kazernen. Tegenover
+de passage van het Anker, ontving een tamboer een dolksteek. Een ander
+werd in de Zwanenstraat door omstreeks dertig jongelieden aangevallen,
+die zijn trommel vernielden en hem zijn sabel ontnamen. Een ander werd
+in de straat Grenier St. Lazare gedood. In de straat Michel-le-Comte
+sneuvelden drie officieren na elkander. Verscheidene municipale garden,
+in de Lombardstraat gekwetst, trokken achteruit.</p>
+<p>Voor de Cour Batave vond een detachement nationale garden een rood
+vaandel met dit opschrift: &bdquo;Republikeinsche revolutie No.
+127.&rdquo; Was het inderdaad een revolutie?</p>
+<p>De opstand had van het midden van Parijs een soort van reusachtige,
+kronkelige en onuitkoombare citadel gemaakt.</p>
+<p>D&aacute;&aacute;r was het brandpunt, d&aacute;&aacute;r lag
+duidelijk de quaestie. Al het overige waren slechts schermutselingen.
+&rsquo;t Geen bewees, dat <span class="corr" id="xd20e5512" title=
+"Bron: hier">daar</span> alles zou beslist worden, <span class="corr"
+id="xd20e5515" title="Niet in bron">het</span> was dat men er nog niet
+vocht. <span class="pagenum">[<a id="pb245" href="#pb245" name=
+"pb245">245</a>]</span></p>
+<p>In eenige regimenten waren de soldaten weifelend, &rsquo;t geen de
+schrikkelijke onzekerheid der crisis vermeerderde. Zij herinnerden zich
+het volksgejuich dat in Juli 1831 aan het 53e linie-regiment was te
+beurt gevallen, dat zich onzijdig had gehouden.</p>
+<p>Twee moedige en in de groote oorlogen beproefde mannen, de
+maarschalk Lobau en generaal Bugeaud, voerden &rsquo;t bevel, Bugeaud
+onder Lobau. Ontzaggelijke patrouilles, bestaande uit bataljons
+linietroepen, ingesloten tusschen geheele compagnie&euml;n nationale
+garden en voorafgegaan door een commissaris van politie met zijn sjerp,
+gingen de oproerige straten verkennen. Hunnerzijds plaatsten de
+opstandelingen schildwachten aan de hoeken der straten en zonden
+stoutmoedig patrouilles uit de barricaden. Men hield elkander van
+wederzijden in het oog. Het gouvernement, met een leger in de hand,
+aarzelde; de nacht begon te dalen en men hoorde de stormklok van
+<span class="corr" id="xd20e5524" title=
+"Bron: Saint-M&eacute;ry">Saint-Merry</span>. De toenmalige minister
+van oorlog, maarschalk Soult, die Austerlitz had gezien, zag de zaak
+met een bedenkelijk oog aan.</p>
+<p>Zulke oude zeelieden, die aan geregelde manoeuvres gewoon zijn, en
+geen ander middel en gids kennen dan de tactiek, dit kompas der
+veldslagen, zijn geheel vervaard en in de war tegenover die ontzettende
+golving, welke men den volkstroom noemt. Met den wind der
+revoluti&euml;n is niet te zeilen.</p>
+<p>In overijling en wanorde ijlden de nationale garden der voorsteden
+toe. Een bataljon van het 12e regiment lichte infanterie kwam met den
+stormpas van St. Denis, het 14e linieregiment kwam van Courbevoie; de
+batterijen der militaire school hadden bij het Carrousel post gevat;
+van Vincennes kwam geschut.</p>
+<p>In de Tuilerie&euml;n werd het eenzaam. Lodewijk Filips bevond zich
+volkomen kalm en gerust.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch10.5" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vijfde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Eigenaardigheid van Parijs.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Sedert twee jaren had Parijs, zooals gezegd is, meer
+dan een opstand beleefd. Buiten de in opstand zijnde wijken, is
+gewoonlijk niets zoo zonderling kalm als het aanzien van Parijs
+gedurende een oproer. Parijs gewent zich spoedig aan
+alles,&mdash;&rsquo;t is slechts een oproer,&mdash;en Parijs heeft
+zoovele zaken, dat het zich door geen kleinigheid laat storen. Slechts
+dergelijke reusachtige steden kunnen zulke schouwspelen <span class=
+"pagenum">[<a id="pb246" href="#pb246" name=
+"pb246">246</a>]</span>opleveren. Slechts zulke ontzaggelijke ruimten
+kunnen tevens den burgeroorlog en een onbegrijpelijke rust bevatten.
+Gewoonlijk, wanneer de opstand begint, wanneer men de trom, het appel,
+den alarmslag hoort, zegt de winkelier eenvoudig:</p>
+<p>&bdquo;Er schijnt rumoer in de straat St. Martin te zijn.&rdquo;</p>
+<p>Of:</p>
+<p>&bdquo;In de voorstad Saint-Antoine.&rdquo;</p>
+<p>Hij voegt er soms onverschillig bij:</p>
+<p>&bdquo;Of ergens elders.&rdquo;</p>
+<p>Later, wanneer men het knetterend en beangstigend geknal der
+geweerschoten en het pelotonsvuur hoort, zegt de winkelier:</p>
+<p>&bdquo;Ha! &rsquo;t neemt toe! Waarlijk, &rsquo;t neemt
+toe!&rdquo;</p>
+<p>Een oogenblik later, wanneer het oproer nadert en zich uitbreidt,
+sluit hij haastig zijn winkel, en trekt zijn uniform aan, dat wil
+zeggen, hij brengt zijn waren in veiligheid en waagt zijn leven.</p>
+<p>Men schiet op elkander op een plein, in een straat, in een steeg,
+men neemt, verliest en herneemt barricaden; het bloed stroomt, het
+schroot vernielt de gevels der huizen, de kogels dooden de menschen in
+hun bed, lijken bedekken den grond. Eenige straten verder hoort men in
+de koffiehuizen de biljartballen tegen elkander stooten.</p>
+<p>De schouwburgen openen hun deuren en spelen vaudevilles; de
+nieuwsgierigen praten en schertsen op weinig schreden afstand van deze
+in vollen oorlog zijnde straten. De huurrijtuigen rollen; men gaat ten
+maaltijd; soms zelfs in de wijk waar gevochten wordt. In 1831 werd het
+vuren gestaakt, om een bruiloftspartij door te laten.</p>
+<p>Bij den opstand van den 12 Mei 1839 reed een kleine, oude,
+gebrekkige man met een handkar, waarop een driekleurige lap wapperde,
+en waarin flesschen met een of anderen drank waren, in de straat St.
+Martin van de barricade naar de troepen en van de troepen naar de
+barricade, en bood onpartijdig&mdash;nu aan het gouvernement, dan aan
+de anarchie&mdash;zijn drank.</p>
+<p>Niets is zonderlinger; en dit is het eigenaardige der oproeren in
+Parijs, &rsquo;t welk in geen andere hoofdstad gevonden wordt. Daartoe
+zijn twee dingen noodig: de grootheid van Parijs en zijn vroolijkheid.
+Het moet de stad van Voltaire en van Napoleon zijn.</p>
+<p>Ditmaal echter, bij den opstand van den 5 Juni 1832, voelde de
+groote stad iets, dat misschien sterker was dan zij. Zij was angstig.
+Men zag overal in de verwijderdste en minst bedreigde wijken op
+klaarlichten dag de deuren, vensters en luiken gesloten. De moedigen
+wapenden, de bloodaards verscholen zich. De onverschillige, bedrijvige
+voorbijganger verdween. Vele straten <span class="pagenum">[<a id=
+"pb247" href="#pb247" name="pb247">247</a>]</span>waren zoo eenzaam als
+te vier uren in den morgen. Men verspreidde onrustbarende
+bijzonderheden en verschrikkelijke berichten.&mdash;Dat zij meester van
+de Bank waren;&mdash;dat er, alleen in de kerk van het klooster
+<span class="corr" id="xd20e5571" title=
+"Bron: Saint Mery">Saint-Merry</span>, zeshonderd man verschanst
+waren;&mdash;dat men op de linietroepen niet kon rekenen;&mdash;dat
+Armand Carrel maarschalk Clausel had bezocht en dat de maarschalk tot
+hem gezegd had: &bdquo;Zorg eerst een regiment te
+hebben;&rdquo;&mdash;dat Lafayette ziek was; maar hun evenwel had
+gezegd: &bdquo;Ik ben de uwe. Ik zal u overal volgen, waar plaats voor
+een stoel is;&rdquo;&mdash;dat men op zijn hoede moest zijn; dat er
+lieden zouden wezen die des nachts de afgelegen huizen in de eenzame
+hoeken van Parijs zouden plunderen; dat in de straat Aubry le Boucher
+een batterij stond;&mdash;dat Lobau en Bugeaud samen overlegden, en dat
+te middernacht of uiterlijk met het aanbreken van den dag vier colonnes
+tegelijkertijd tegen het centrum van het oproer zouden
+oprukken;&mdash;dat de troepen misschien Parijs zouden ontruimen en
+naar het Marsveld terugtrekken;&mdash;dat men niet wist wat zou
+gebeuren, maar dat het ditmaal ernst was.&mdash;Men onderhield zich
+over de aarzeling van maarschalk Soult.&mdash;Waarom viel hij niet
+dadelijk aan?&mdash;&rsquo;t Is stellig, dat hij de zaak ernstig inzag.
+De oude leeuw scheen in deze schaduw een onbekend monster te
+erkennen.</p>
+<p>De avond kwam; de schouwburgen bleven gesloten; verbitterd
+doorkruisten patrouilles de stad; men onderzocht de voorbijgangers; men
+hield de verdachten aan. Te negen uren waren meer dan achthonderd
+personen in hechtenis genomen; de prefectuur van politie, de
+conciergerie, la Force waren propvol. In de conciergerie was de lange
+onderaardsche gang, die men de straat van Parijs noemt, met bossen
+stroo belegd, waar de gevangenen opgehoopt lagen, welke de man van
+Lyon, Lagrange, moedig toesprak. Dat stroo, door al deze mannen
+bewogen, maakte het geruisch als van een plasregen. Elders lagen de
+gevangenen op de binnenplaatsen onder den blooten hemel, naast en
+schier op elkander. Alom heerschten angst en schrik, iets dat aan
+Parijs niet gewoon was.</p>
+<p>Men verschanste zich in de huizen; de vrouwen en moeders waren
+ongerust; men hoorde niet anders dan: &bdquo;Ach, mijn God, hij is nog
+niet te huis!&rdquo; Slechts in de verte hoorde men nu en dan een
+rijtuig rollen. Men luisterde aan de deuren naar het rumoer, het
+geschreeuw, het geraas; doffe, onduidelijke geruchten, waarvan men
+zeide: dat is cavalerie, of: dat is &rsquo;t gerommel der kruitwagens,
+naar het trompetgeschal, het tromgeroffel, de geweerschoten en vooral
+naar de sombere stormklok van Saint-Merry. Men wachtte het eerste
+kanonschot <span class="pagenum">[<a id="pb248" href="#pb248" name=
+"pb248">248</a>]</span>af. Mannen verschenen om de hoeken der straten
+en verdwenen weder, roepende: Gaat naar binnen. En men haastte zich de
+deuren te grendelen. Men zeide: Hoe zal het eindigen? Van oogenblik tot
+oogenblik en naar gelang de nacht daalde, scheen Parijs zich akeliger
+te kleuren met de vreeselijke vlammen van het oproer. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb249" href="#pb249" name="pb249">249</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek XI.</h2>
+<h2 class="main">Het stofdeeltje verbroedert zich met den orkaan.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb251" href="#pb251" name=
+"pb251">251</a>]</span>
+<div id="ch11.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Eenige ophelderingen nopens den oorsprong van
+Gavroches <span class="corr" id="xd20e5592" title=
+"Bron: po&ecirc;zie">po&euml;zie</span>.&mdash;invloed van een lid der
+academie op deze po&euml;zie.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Juist toen de opstand, door den samenstoot van het
+volk en der troepen voor het Arsenaal, een voor- en achterwaartsche
+beweging in de menigte veroorzaakte, welke de lijkstaatsie volgde, en
+zich over de geheele lengte van den boulevard aan den stoet mededeelde,
+ontstond een vreeselijk gedrang. De dichte massa waggelde, de rijen
+braken, allen liepen, ijlden voort, vluchtten, eenigen den aanvalskreet
+aanheffende, anderen bleek van schrik. De groote stroom dien de
+boulevards overdekte, verdeelde zich in een oogwenk, vloeide rechts en
+links en verspreidde zich in stortvloeden over tweehonderd straten, met
+het gedruisch eener geopende sluis. Een havelooze knaap, die van de
+straat Menilmontant kwam, met een bloeienden tak in de hand, welken hij
+op de hoogten van Belleville had gesneden, zag op de uitstalling van
+een uitdraagster een oud ruiterspistool. Hij wierp den tak weg en
+riep:</p>
+<p>&bdquo;Moeder, hoe heet ge, ik neem dat ding van u ter
+leen.&rdquo;</p>
+<p>En hij liep weg met het pistool.</p>
+<p>Twee minuten later ontmoette een troep angstige burgers, die door de
+straten Amelot en Basse vluchtten, den knaap, terwijl hij zijn pistool
+zwaaide en zong:</p>
+<div lang="fr" class="lgouter">
+<p class="line">La nuit on ne voit rien,</p>
+<p class="line">Le jour on voit tr&egrave;s bien,</p>
+<p class="line">D&rsquo;un &eacute;crit apocryphe</p>
+<p class="line">Le bourgeois s&rsquo; &eacute;bouriffe,</p>
+<p class="line">Pratiquez la vertu,</p>
+<p class="line">Tutu chapeau pointu<span class="corr" id="xd20e5616"
+title="Bron: .">!</span><a class="noteref" id="xd20e5618src" href=
+"#xd20e5618" name="xd20e5618src">1</a></p>
+</div>
+<p><span class="pagenum">[<a id="pb252" href="#pb252" name=
+"pb252">252</a>]</span></p>
+<p>&rsquo;t Was Gavroche, die ten oorlog toog.</p>
+<p>Op den boulevard zag hij, dat het pistool zonder haan was.</p>
+<p>Van wien was het couplet, waarnaar hij marcheerde; en van wie waren
+de liedjes, welke hij, bij gelegenheid, zoo gaarne zong? Wij weten het
+niet. Wie weet? Misschien van hem zelven. Gavroche was trouwens bekend
+met al wat door het volk gezongen werd, en daarbij mengde hij zijn
+eigen gekweel. Hij maakte een potpourri der stemmen van de natuur en
+die van Parijs. Hij vermengde den vogelenzang met het gezang der
+werklieden. Hij kende kladschilders, een ras dat het zijne nabij komt.
+Hij was, zoo &rsquo;t schijnt, drie maanden als jongen op een drukkerij
+geweest. Eens had hij een boodschap voor mijnheer Baour-Lormian gedaan,
+een der leden van de academie. Gavroche was een geletterde
+straatjongen.</p>
+<p>Gavroche vermoedde overigens niet dat hij, in den leelijken
+regenachtigen nacht, toen hij twee kinderen in zijn Olifant herbergde,
+voor zijn eigen broeders den dienst der Voorzienigheid had verricht. De
+avond van dien nacht was voor zijn broeders, de morgen voor zijn vader
+geweest. Toen hij bij het aanbreken van den dag de Balletstraat had
+verlaten was hij haastig naar den Olifant wedergekeerd, had er met zorg
+en moeite de twee kinderen uitgehaald, met hen het hoe dan ook
+verkregen ontbijt gedeeld, en was toen heengegaan, hen aan die goede
+moeder de straat toevertrouwende, welke hem, om zoo te spreken, had
+opgevoed. Toen hij hen verliet, had hij hen voor den avond op dezelfde
+plaats bescheiden, en hun tot afscheid deze toespraak gehouden:
+&bdquo;Ik poets de plaat, of anders gezegd, ik verdwijn, of, zooals men
+aan &rsquo;t hof zegt, ik verwijder mij. Nu, kinderen, zoo ge papa en
+mama niet wedervindt, komt dan van avond weer hier. Ik zal u voedsel en
+nachtkwartier geven.&rdquo; De twee kinderen, die &ograve;f door een
+stadssergeant aangehouden en opgebracht, &ograve;f door een of ander
+koordedanser gestolen, &ograve;f eenvoudig in den grooten Parijschen
+doolhof verloren geraakt waren, kwamen niet terug. Dergelijke verloren
+wezens zijn niet zeldzaam in de tegenwoordige maatschappelijke wereld.
+Kortom, Gavroche had ze niet wedergezien. Sedert dien nacht waren tien
+of twaalf weken verstreken. Vaak had hij zijn hoofd gekrabd en gezegd:
+Waar drommel zijn mijn beide kinderen?</p>
+<p>Ondertusschen had hij, met zijn pistool in de hand, de Koolbrug
+bereikt. Hij merkte op, dat in die straat nog slechts &eacute;&eacute;n
+winkel open was, en, &rsquo;t geen merkwaardig was, wel die van een
+pasteibakker. &rsquo;t Was een heerlijke gelegenheid om,
+v&oacute;&oacute;r in het onbekende te gaan, nog een appeltaartje te
+eten. Gavroche bleef staan, betastte zijn zijden, zocht in zijn zakken,
+keerde <span class="pagenum">[<a id="pb253" href="#pb253" name=
+"pb253">253</a>]</span>ze om, vond er niets, geen enkelen sou en riep:
+Help! help!</p>
+<p>&rsquo;t Valt hard zulk gebak te moeten missen.</p>
+<p>Desniettemin zette Gavroche zijn weg voort.</p>
+<p>Twee minuten later was hij in de straat St. Louis. Toen hij de
+straat van het koninklijk park doorging, voelde hij behoefte zich voor
+het onbereikbare appelgebak schadeloos te stellen, en gaf zich aan het
+onbeschrijfelijk genot over, op klaarlichten dag de schouwburgbiljetten
+af te scheuren.</p>
+<p>Iets verder, toen hij een groep welgedane personen zag voorbijgaan,
+die hem als huiseigenaars voorkwamen, haalde hij de schouders op en
+spuwde hun dezen mondvol philosophische gal toe:</p>
+<p>&bdquo;Hoe vet zijn die renteniers! Zij mesten zich vet en zwelgen
+en brassen. Vraag eens wat zij met hun geld doen. Zij weten het niet.
+Zij eten, zooveel hun buik verdragen kan.&rdquo;</p>
+</div>
+<div class="footnotes">
+<hr class="fnsep">
+<p class="footnote" lang="nl-1900"><span class="label"><a class=
+"noteref" id="xd20e5618" href="#xd20e5618src" name=
+"xd20e5618">1</a></span> Des nachts kan men niets zien.&mdash;Des daags
+ziet men zeer goed.&mdash;De burger is vol angst voor apocrief
+geschrift. Houdt u altijd goed, al is &rsquo;t ook dat ge pijn in
+&rsquo;t lijf krijgt<span class="corr" id="xd20e5620" title=
+"Bron: .">!</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch11.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Gavroche op marsch.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Het zwaaien met een pistool zonder haan midden op de
+straat is zulk een openbare zaak, dat Gavroche bij iederen stap zijn
+vurigen moed vermeerderd voelde. Hij riep, tusschen de brokken der
+Marseillaise, welke hij zong:</p>
+<p>&bdquo;Alles gaat goed. Ik heb pijn aan mijn linkervoet, ik heb het
+pootje, maar ik ben tevreden, burgers. De burgers moeten zich maar goed
+houden, ik zal hun verboden liedjes voorneuri&euml;n. Wat zijn stille
+verklikkers? &rsquo;t Zijn honden! Voor den drommel! Eerbied voor de
+honden! Maar ik zou liever een haan aan mijn pistool hebben. Ik kom van
+den boulevard, vrienden, daar wordt het warm, het kookt en ziedt er.
+&rsquo;t Is tijd om den pot te schuimen, er komen blaasjes op.
+Voorwaarts, mannen, dat het onreine bloed over de straten stroome! Ik
+geef mijn leven voor het vaderland; ik zal mijn geliefde niet
+wederzien, neen, nooit, &rsquo;t is gedaan! Maar om &rsquo;t even: leve
+de vreugd! Vechten wij, voor den drommel! ik ben het despotisme
+moede.&rdquo;</p>
+<p>Juist stortte het paard van een nationalen gardist; Gavroche legde
+terstond zijn pistool op de straat, hielp den man en vervolgens ook het
+paard weer op de been. Daarna nam hij zijn pistool weder en zette zijn
+weg voort.</p>
+<p>In de straat Thorigny was alles stil en rustig. Deze kalmte van het
+Marais, maakte eene zonderlinge tegenstelling met het geweldig rumoer
+in den omtrek. Vier oude vrouwen praatten met elkander op de stoep van
+een huis. Schotland heeft tooverkollen, <span class="pagenum">[<a id=
+"pb254" href="#pb254" name="pb254">254</a>]</span>maar Parijs heeft nog
+meer babbelaarsters; en het &bdquo;gij zult koning zijn,&rdquo; zou
+even vreeselijk klinken, als het Bonaparte op het plein Baudoyer wierd
+toegeroepen, als het Macbeth klonk op de heide van Armuyr. &rsquo;t Zou
+bijna hetzelfde gekras zijn.</p>
+<p>De oude vrouwen in de straat Thorigny spraken slechts over haar
+zaken. &rsquo;t Waren drie portiersters en een voddenraapster met haar
+draagkorf en haak.</p>
+<p>Zij schenen de vier hoeken van den ouderdom te vormen, namelijk: het
+verval, de gebrekkigheid, de afgeleefdheid en de treurigheid.</p>
+<p>De voddenraapster was deemoedig. In deze nijvere wereld groet de
+voddenraapster, de portierster beschermt. &rsquo;t Hangt van haar af,
+of de hoop drek, dien zij aan den paal gooit, vet of mager is. In den
+bezem kan goedheid zijn.</p>
+<p>Deze voddenraapster was dankbaar; zij glimlachte&mdash;welk een
+glimlach!&mdash;tot de drie portiersters. Zij spraken onder elkander
+het volgende:</p>
+<p>&bdquo;Zeg! is uw kat nog altijd even ondeugend?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijn Hemel! gij weet immers, dat de katten de natuurlijke
+vijandinnen der honden zijn. &rsquo;t Zijn de honden, die
+klagen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ook de menschen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;De kattenvlooien gaan toch niet op de menschen
+over.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dat zegt niets; maar de honden, deze zijn gevaarlijk. Ik
+herinner mij een jaar, toen er zooveel honden waren, dat men verplicht
+was, &rsquo;t in de krant te zetten. &rsquo;t Was in den tijd toen in
+de Tuilerie&euml;n groote schapen waren, die het rijtuigje van den
+koning van Rome trokken. Herinnert ge u den koning van Rome?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik, ik hield meer van den hertog van Bordeaux.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik, ik heb Lodewijk XVII gekend. Ik houd meer van Lodewijk
+XVII.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Was het vleesch maar niet zoo duur, vrouw Patagon.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Och, spreek er mij niet van; &rsquo;t is afschuwelijk met de
+vleeschhouwers. Afschuwelijk! afschuwelijk! Men krijgt verdriet in zijn
+leven.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja,&rdquo; viel de voddenraapster hier in; &bdquo;de handel
+gaat niet meer. De vuilnishoopen zijn ellendig. Men werpt niets meer
+weg. Men gebruikt alles.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Er zijn menschen, die armer zijn dan gij, vrouw
+Vargoul&egrave;me.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, dat is zeker,&rdquo; antwoordde de voddenraapster
+ootmoedig; &bdquo;ik heb ten minste een beroep.&rdquo;</p>
+<p>Er ontstond een pauze, en de voddenraapster, aan de zucht tot
+uitstallen voldoende, welke de grondneiging van den mensch is, voegde
+er bij: <span class="pagenum">[<a id="pb255" href="#pb255" name=
+"pb255">255</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Des ochtends te huis komende, pak ik mijn korf uit, en
+sorteer, dan komen hoopen in mijn kamer. Ik leg de lappen in een mand,
+de spaanders in een bak, het lijnwaad in een kast, de wol in mijn
+ladetafel, het oud papier in een hoek bij het venster, de eetbare
+dingen in mijn pot, de glasscherven op den schoorsteen, de sloffen
+achter de deur, en de beenderen onder mijn bed.&rdquo;</p>
+<p>Gavroche stond achter haar, en luisterde.</p>
+<p>&bdquo;Wat hebt gij over politiek te spreken oudjes?&rdquo; zei
+hij.</p>
+<p>Een hagelbui van scheldwoorden was het antwoord.</p>
+<p>&bdquo;Ziedaar weder een dier schurken.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat heeft hij toch in zijn vuist? Een pistool?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zie eens aan, dien kw&acirc;jongen!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Heeft geen rust, v&oacute;&oacute;r het &rsquo;t
+gouvernement heeft omvergeworpen.&rdquo;</p>
+<p>Gavroche, zich niet verwaardigende te antwoorden, wipte met den duim
+zijn neus op en opende wijd de hand.</p>
+<p>De voddenraapster schreeuwde:</p>
+<p>&bdquo;Gemeene barrevoeter!&rdquo;</p>
+<p>Vrouw Patagon sloeg jammerend de handen samen.</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is stellig, dat er ongelukken gebeuren. De jongen,
+hiernaast, met zijn bakkebaard, dien ik alle morgen met een meisje aan
+den arm zag uitgaan, zag ik heden met een geweer onder den arm uitgaan.
+Madame Bacheux zegt, dat er verleden week een revolutie te... te...
+te... waar de kalven zijn... te Pontoise is geweest. En ziet ge dien
+leelijken straatjongen met zijn pistool! Het schijnt, dat de
+Celestijnen vol kanonnen zijn. Wat zal het gouvernement met zulke
+deugnieten uitvoeren, die niet weten wat te verzinnen om de wereld in
+oproer te brengen, wanneer men, na al de ongelukken, die men beleefd
+heeft, een weinig tot rust kwam; goede God, die arme koningin, welke ik
+op een kar heb zien voorbijrijden. En dat alles zal de snuif nog weer
+duurder maken. &rsquo;t Is een schandelijkheid! Maar zekerlijk zal ik
+gaan om u te zien guillotineeren<span class="corr" id="xd20e5725"
+title="Bron: .">,</span> booswicht!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Oudje,&rdquo; zei Gavroche, &bdquo;gij spreekt door den neus.
+Snuit uw voorgebergte.&rdquo;</p>
+<p>En hij ging verder.</p>
+<p>Toen hij in de straat Pav&eacute;e was, kwam de voddenraapster hem
+weer in de gedachte en hij hield deze alleenspraak:</p>
+<p>&bdquo;Gij hebt ongelijk de revolutionnairen te beschimpen, moeder
+mesthoopwroetster. Dit pistool is in uw belang. Het dient om u beter
+dingen in uw korf te bezorgen.&rdquo;</p>
+<p>Eensklaps hoorde hij gerucht achter zich: &rsquo;t was de
+portierster Patagon die hem gevolgd was, en hem in de verte de vuist
+toestak, schreeuwende: <span class="pagenum">[<a id="pb256" href=
+"#pb256" name="pb256">256</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Bastaard, die ge zijt!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Goed!&rdquo; zei Gavroche, &bdquo;ik ben er en dat is
+genoeg.&rdquo;</p>
+<p>Even daarna ging hij voorbij het h&ocirc;tel Lamoignon. Daar riep
+hij:</p>
+<p>&bdquo;Voorwaarts! naar &rsquo;t gevecht!&rdquo;</p>
+<p>Een soort van zwaarmoedigheid overviel hem. Met verwijtenden blik
+aanschouwde hij zijn pistool, welk gezicht hem scheen te
+verteederen:</p>
+<p>&bdquo;Ik ga,&rdquo; zeide hij, &bdquo;maar gij kunt, helaas, niet
+overgaan.&rdquo;</p>
+<p>Een hond kan de gedachte aan een haan afleiden. Een zeer magere hond
+liep voorbij, en Gavroche had medelijden met het dier.</p>
+<p>&bdquo;Arme scherminkel,&rdquo; zeide hij; &bdquo;gij hebt zeker een
+ton doorgeslikt, daar men al de hoepels door uw vel zien
+kan.&rdquo;</p>
+<p>Daarop ging hij naar l&rsquo;Orme Saint-Gervais.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch11.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Billijke verontwaardiging van een kapper en
+barbier.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De deftige barbier, die de twee kinderen had
+weggejaagd, voor welke Gavroche den vaderlijken buik van den olifant
+had geopend, was op dit oogenblik in zijn winkel bezig met een ouden
+soldaat met het kruis van het legioen van eer te scheren. Men praatte.
+De pruikenmaker had natuurlijk den veteraan over het oproer gesproken,
+vervolgens over generaal Lamarque, en van Lamarque was men op den
+keizer gekomen. Daardoor ontstond een gesprek tusschen een barbier en
+een soldaat, &rsquo;t welk Prudhomme, ware hij er bij tegenwoordig
+geweest, met arabesken versierd en getiteld zou hebben:
+&bdquo;Samenspraak tusschen het scheermes en de sabel.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer,&rdquo; vroeg de barbier, &bdquo;hoe zat de keizer
+te paard?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Slecht. Hij wist niet van vallen. Daarom viel hij ook
+nooit.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Had hij fraaie paarden? hij moet fraaie paarden gehad
+hebben?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Den dag dat hij mij het kruis gaf, heb ik zijn paard
+opgemerkt. &rsquo;t Was een geheel witte merrie. Zij had de ooren wijd
+van elkander, den rug ingevallen, een fijnen kop met een zwarte bles,
+langen hals, forsch gespierde knie&euml;n, uitstekende ribben, breede
+schoften. Iets hooger dan vijftien palmen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Een fraai paard,&rdquo; zei de barbier.</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Was het paard zijner majesteit.&rdquo; <span class=
+"pagenum">[<a id="pb257" href="#pb257" name="pb257">257</a>]</span></p>
+<p>De barbier begreep, dat na dit woord eene pauze behoorde<span class=
+"corr" id="xd20e5780" title="Niet in bron">,</span> hij gedroeg zich
+hiernaar en hernam vervolgens:</p>
+<p>&bdquo;De keizer is slechts eenmaal gekwetst geweest, niet waar,
+mijnheer?&rdquo;</p>
+<p>De oude soldaat antwoordde, op den bedaarden en stelligen toon van
+iemand, die er bij is geweest:</p>
+<p>&bdquo;Aan den hiel. Te Regensburg. Nooit heb ik hem zoo net gekleed
+gezien als dien dag. Hij was als door een ring gehaald.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;En gij, mijnheer de veteraan, ge zijt zeker meermalen
+gewond?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik,&rdquo; zei de soldaat, &bdquo;o, niet erg. Te Marengo
+ontving ik twee sabelhouwen in den nek, te Austerlitz een kogel in den
+rechterarm, een anderen in de linkerheup te Jena, te Friedland een
+bajonnetsteek&mdash;hier;&mdash;aan de Moskowa zes of zeven lanssteken,
+&rsquo;t doet er niet toe, te Lutzen heeft een springende bom mij een
+vinger stuk geslagen... Te Waterloo kreeg ik een kartetskogel in
+&rsquo;t been. Anders niet.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is schoon,&rdquo; riep de barbier op Pindarischen
+toon uit, &bdquo;op het slagveld te sneven! Op mijn woord van eer, ik
+zou liever een kanonskogel in het lijf krijgen, dan langzaam op een bed
+te sterven, door pillen en drankjes, pleisters, klisteeren en ik weet
+niet wat.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Gij hebt wel gelijk!&rdquo; zei de soldaat.</p>
+<p>Hij had dit nauwelijks gezegd toen een plotseling gerucht in den
+winkel ontstond. Een glasruit van het winkelvenster werd met geweld
+stukgeslagen.</p>
+<p>De barbier werd zoo bleek als de dood.</p>
+<p>&bdquo;Mijn God! daar is er een!&rdquo; riep hij.</p>
+<p>&bdquo;Wat?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Een kanonskogel.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hier is hij,&rdquo; zei de soldaat.</p>
+<p>En hij raapte iets op, dat over den grond rolde. &rsquo;t Was een
+keisteen.</p>
+<p>De barbier ijlde naar &rsquo;t gebroken glas en zag Gavroche, die
+zoo hard hij kon naar de St. Jansmarkt liep. Toen Gavroche, wien de
+beide kinderen nog op &rsquo;t hart lagen, den barbierswinkel
+voorbijkwam, had hij den lust niet kunnen weerstaan hem eens goedendag
+te zeggen, en had een steen tegen zijn raam geworpen.</p>
+<p>&bdquo;Ziet ge!&rdquo; brulde de barbier, die nu van wit blauw was
+geworden; &bdquo;dat is kwaad doen om kwaad te doen. Wat heb ik dien
+jongen gedaan?&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb258" href=
+"#pb258" name="pb258">258</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch11.4" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vierde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De knaap verwondert zich over den grijsaard.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Ondertusschen had Gavroche, op de St. Jansmarkt, waar
+de wachtpost reeds ontwapend was, zich aangesloten bij een bende,
+aangevoerd door Enjolras, Courfeyrac, Combeferre en Feuilly. Zij waren
+genoegzaam gewapend. Bahorel en Jean Prouvaire hadden hen wedergevonden
+en vermeerderden de groep. Enjolras had een jachtgeweer met dubbelen
+loop. Combeferre het geweer van een nationale garde, waarop het nommer
+van het legioen, en in zijn gordel twee pistolen, welke men onder zijn
+open jas kon zien, Jean Prouvaire een oud cavaleriemusket, Bahorel een
+karabijn; Courfeyrac zwaaide een blooten stokdegen. Feuilly ging
+vooraan met een sabel in de hand, en riep: &bdquo;Leve
+Polen!&rdquo;</p>
+<p>Zij kwamen van de kade Morland, zonder das, zonder hoed, buiten
+adem, doornat van den regen, met bliksemende oogen. Gavroche naderde
+hen bedaard.</p>
+<p>&bdquo;Waar gaan wij heen?&rdquo; vroeg hij.</p>
+<p>&bdquo;Ga maar mede,&rdquo; zei Courfeyrac.</p>
+<p>Achter Feuilly ging, of liever, sprong Bahorel, als een visch in het
+water des oproers. Hij droeg een rood vest en sprak woorden die alles
+vernielden. Zijn vest verschrikte een voorbijganger, die ontsteld
+riep:</p>
+<p>&bdquo;Daar zijn de rooden!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Het roode, de rooden!&rdquo; hernam Bahorel. &bdquo;Een
+grappige vrees, burger. Ik ben niet bang voor een klaproos, en
+roodkapje boezemt mij volstrekt geen vrees in. Geloof mij, burger,
+laten wij de vrees voor het roode aan het hoornvee over.&rdquo;</p>
+<p>Aan den hoek van een muur viel hem het onschuldigste plakkaat ter
+wereld in het oog, een verlof om eieren te mogen eten, een mandement
+van den aartsbisschop van Parijs aan zijn &bdquo;kudde.&rdquo;</p>
+<p>Bahorel riep:</p>
+<p>&bdquo;Kudde; een beleefde manier om ossen te zeggen.&rdquo;</p>
+<p>Hij scheurde het plakkaat van den muur. Hierdoor won hij het hart
+van Gavroche. Van dit oogenblik af begon Gavroche belang in Bahorel te
+stellen.</p>
+<p>&bdquo;Bahorel,&rdquo; merkte Enjolras op, &bdquo;gij hebt ongelijk.
+Ge hadt dit mandement stil moeten laten zitten, wij hebben er niets
+me&ecirc; te maken, ge verspilt nutteloos uw toorn. Behoud uw voorraad.
+Men vuurt niet buiten de gelederen, evenmin met de ziel als met het
+geweer.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb259" href="#pb259" name=
+"pb259">259</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Ieder zijn zin, Enjolras,&rdquo; antwoordde Bahorel.
+&bdquo;Dit bisschoppelijke proza stuit mij; ik wil eieren eten zonder
+dat men &rsquo;t mij vergunt. Ge maakt u zoo licht kwaad; ik vermaak er
+mij mee. Bovendien verlies ik er niets bij; het zet mij in vuur; en zoo
+ik dit plakkaat heb afgescheurd, was het om mijn eetlust op te
+wekken.&rdquo;</p>
+<p>Thans herkende Bahorel aan een venster een jongen man met zwarten
+baard, die hem zag voorbij gaan, waarschijnlijk een vriend van &rsquo;t
+A B C. Hij riep hem toe:</p>
+<p>&bdquo;Haastig, patronen! <i lang="la">para bellum</i>.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is waar, een schoon man,&rdquo; zei Gavroche, die nu
+Latijn verstond.</p>
+<p>Een woelige troep vergezelde hen: studenten, kunstenaars,
+jongelieden die tot het geheim genootschap &bdquo;de Kalebas&rdquo; van
+Aix behoorden, werklieden, lastdragers, gewapend met knuppels en
+bajonnetten, sommigen, als Combeferre, met pistolen in hun broekzakken.
+Een man, die reeds zeer oud scheen, ging ook in dien troep. Hij had
+geen wapen, en repte zich om niet achter te blijven, hoewel hij een
+peinzend voorkomen had. Gavroche zag hem:</p>
+<p>&bdquo;Wie is hij?&rdquo; vroeg hij aan Courfeyrac.</p>
+<p>&bdquo;Een oud man.&rdquo;</p>
+<p>&rsquo;t Was de heer Mabeuf.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch11.5" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vijfde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De grijsaard.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Verhalen wij wat gebeurd was.</p>
+<p>Enjolras en zijn vrienden waren op den boulevard Bourdon bij de
+magazijnen, op het oogenblik dat de dragonders een aanval hadden
+gedaan. Enjolras, Courfeyrac en Combeferre behoorden tot degenen, die
+door de Bassompiere-straat waren gegaan, roepende: Naar de barricaden!
+In de straat Lesdigui&egrave;res hadden zij een ouden man ontmoet, die
+voortging. &rsquo;t Had hun aandacht getrokken dat deze goede man
+waggelde, alsof hij dronken was. Bovendien hield hij zijn hoed in de
+hand, hoewel &rsquo;t den geheelen morgen geregend had en &rsquo;t
+zelfs op dit oogenblik nog vrij sterk regende. Courfeyrac had den ouden
+Mabeuf herkend. Hij kende hem, doordien hij Marius dikwijls tot aan
+zijn woning had vergezeld. Met de vreedzame en hoogst ingetogen
+levenswijs van den ouden boekenliefhebber bekend, en verbaasd hem te
+midden van het oproer, op twee schreden afstands van de aanvallen der
+cavalerie, schier te midden van <span class="pagenum">[<a id="pb260"
+href="#pb260" name="pb260">260</a>]</span>&rsquo;t geweervuur te
+vinden, blootshoofds in den regen wandelend tusschen de kogels, was hij
+naar hem toegegaan, en de vijf-en-twintigjarige oproerling en de
+tachtigjarige grijsaard hadden deze samenspraak gehouden:</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer Mabeuf, ga naar huis.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waarom?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Er zal gevochten worden.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Goed.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Er zullen sabelhouwen, geweerschoten vallen, mijnheer
+Mabeuf.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Goed.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Kanonschoten.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Goed. Waar gaat gijlieden heen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wij gaan het gouvernement omverwerpen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Goed.&rdquo;</p>
+<p>Toen was hij hen gevolgd, en sinds dien oogenblik had hij geen woord
+meer gezegd. Eensklaps was zijn tred vast geworden; werklieden hadden
+hem den arm aangeboden, maar met een vriendelijken hoofdknik had hij
+bedankt. Hij drong naar voren, schier tot het eerste gelid der colonne,
+met de beweging van iemand die gaat en &rsquo;t gelaat van iemand die
+slaapt.</p>
+<p>&bdquo;Die oude man is verwoed!&rdquo; mompelden de studenten.</p>
+<p>In den troep liep het gerucht dat hij een oud lid der conventie, een
+voormalig koningsmoorder was.</p>
+<p>De troep was de straat de la Verrerie ingeslagen.</p>
+<p>De kleine Gavroche stapte vooraan en zong luidkeels, zoodat hij een
+soort van trompetter voorstelde. Hij zong:</p>
+<div lang="fr" class="lgouter">
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e5912">Voici la lune qui para&icirc;t,</p>
+<p class="line xd20e5912">Quand irons-nous dans la <span class="corr"
+id="xd20e5916" title="Bron: for&egrave;t">for&ecirc;t</span>?</p>
+<p class="line xd20e5912">Demandait Charlot &agrave; Charlotte.</p>
+<p class="line xd20e5921">Tou tou tou</p>
+<p class="line xd20e5921">Pour Chatou.</p>
+<p class="line">Je n&rsquo;ai qu&rsquo;un Dieu, qu&rsquo;un roi,
+qu&rsquo;un liard et qu&rsquo;une botte.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e5912">Pour avoir bu de grand matin</p>
+<p class="line xd20e5912">La ros&eacute;e &agrave; m&ecirc;me le
+thym,</p>
+<p class="line xd20e5912">Deux moineaux &eacute;taient en ribotte.</p>
+<p class="line xd20e5921">Zi zi zi</p>
+<p class="line xd20e5921">Pour Passy<span class="corr" id="xd20e5938"
+title="Bron: ,">.</span></p>
+<p class="line">Je n&rsquo;ai qu&rsquo;un Dieu, qu&rsquo;un roi,
+qu&rsquo;un liard et qu&rsquo;une botte.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e5912">Et ces deux pauvres petits loups</p>
+<p class="line xd20e5912">Comme deux grives &eacute;taient
+so&ucirc;ls;</p>
+<p class="line xd20e5912">Un tigre en riait dans sa grotte.</p>
+<p class="line xd20e5921">Don don don</p>
+<p class="line xd20e5921">Pour Meudon.</p>
+<p class="line">Je n&rsquo;ai qu&rsquo;un Dieu, qu&rsquo;un roi,
+qu&rsquo;un liard et qu&rsquo;une botte.</p>
+</div>
+<span class="pagenum">[<a id="pb261" href="#pb261" name=
+"pb261">261</a>]</span>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e5912">L&rsquo;un jurait et l&rsquo;autre
+sacrait.</p>
+<p class="line xd20e5912">Quand irons-nous dans la for&ecirc;t?</p>
+<p class="line xd20e5912">Demandait Charlot &agrave; Charlotte.</p>
+<p class="line xd20e5921">Tin tin tin</p>
+<p class="line xd20e5921">Pour Pantin.</p>
+<p class="line">Je n&rsquo;ai qu&rsquo;un Dieu, qu&rsquo;un roi,
+qu&rsquo;un liard et qu&rsquo;une botte<a class="noteref" id=
+"xd20e5969src" href="#xd20e5969" name="xd20e5969src">1</a>.</p>
+</div>
+</div>
+<p class="first">Zij begaven zich naar Saint-Merry.</p>
+</div>
+<div class="footnotes">
+<hr class="fnsep">
+<p class="footnote" lang="nl-1900"><span class="label"><a class=
+"noteref" id="xd20e5969" href="#xd20e5969src" name=
+"xd20e5969">1</a></span> Uitgezonderd den laatsten regel: &bdquo;Ik heb
+slechts een God, een koning, een <span class="corr" id="xd20e5971"
+title="Bron: oordje">oortje</span> en een laars,&rdquo; is er eigenlijk
+in het geheele liedje volstrekt geen zin.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch11.6" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Zesde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Recruten.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De troep vermeerderde elk oogenblik. In de straat des
+Billettes voegde zich een man er bij, van rijzige gestalte, reeds
+grijzend, wiens ruw en stoutmoedig voorkomen Courfeyrac, Enjolras en
+Combeferre in &rsquo;t oog vielen, doch dien geen hunner kende.
+Gavroche, die onder &rsquo;t marcheeren druk in de weer was met zingen,
+fluiten, neuri&euml;n en met den knop van zijn pistool tegen de
+vensterluiken te kloppen, sloeg op dezen man geen acht.</p>
+<p>In de straat la Verrerie gingen zij voorbij Courfeyracs woning.</p>
+<p>&bdquo;Dat komt goed uit,&rdquo; zei Courfeyrac, &bdquo;ik heb mijn
+beurs vergeten en mijn hoed verloren.&rdquo; Hij verliet den troep en
+vloog de trap op. Hij nam een ouden hoed en zijn beurs. Tevens nam hij
+een vierkanten koffer ter grootte van een valies, die onder zijn vuil
+linnen was verborgen. Toen hij de trap weder afging, riep de
+portierster:</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer de Courfeyrac!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hoe heet ge, portierster?&rdquo; hernam Courfeyrac.</p>
+<p>De portierster antwoordde met verbazing:</p>
+<p>&bdquo;Gij weet immers wel, dat ik vrouw Veuvain heet.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu, zoo ge mij weder mijnheer de Courfeyrac noemt, zal ik u
+mevrouw de Veuvain noemen. Spreek nu, wat hebt ge mij te
+zeggen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Er is iemand om u te spreken.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wie?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik weet niet.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waar?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;In mijn loge.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb262"
+href="#pb262" name="pb262">262</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Duivels!&rdquo; zei Courfeyrac.</p>
+<p>&bdquo;Hij wacht reeds langer dan een uur op uw thuiskomst!&rdquo;
+hernam de portierster.</p>
+<p>Tezelfder tijd kwam een, naar het scheen, jong werkmaatje, mager,
+bleek, klein, &rsquo;t gezicht vol zomersproeten, met een gescheurden
+kiel en gelapte manchestersche broek, en die meer het voorkomen had van
+een verkleed meisje dan een jongen te zijn, uit de loge, en zeide tot
+Courfeyrac, met een stem die in geenen deele een vrouwenstem
+geleek:</p>
+<p>&bdquo;Kan ik mijnheer Marius spreken?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hij is niet te huis.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Komt hij van avond te huis?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik weet niet.&rdquo;</p>
+<p>En Courfeyrac liet er op volgen: &bdquo;Wat mij betreft, ik kom niet
+te huis.&rdquo;</p>
+<p>Het jonge mensch zag hem strak aan, en vroeg:</p>
+<p>&bdquo;Waarom niet?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wel, daarom.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waar gaat gij dan heen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat kan u dat schelen!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zal ik uw koffer dragen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik ga naar de barricaden.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mag ik met u gaan?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zoo ge wilt!&rdquo; antwoordde Courfeyrac. &bdquo;De straat
+is vrij, de weg is voor ieder.&rdquo;</p>
+<p>Hij ging haastig voort, om zich bij zijn vrienden te voegen. Toen
+hij zich weder bij hen bevond, gaf hij aan een hunner den koffer te
+dragen. Eerst een kwartieruurs later merkte hij op, dat het jonge
+mensch hen inderdaad gevolgd was.</p>
+<p>Een volkshoop gaat niet altijd waarheen hij wil. Wij hebben gezegd,
+dat een windvlaag hem medevoert. Zij gingen voorbij Saint-Merry en
+bevonden zich, zonder eigenlijk te weten hoe, in de straat Saint-Denis.
+<span class="pagenum">[<a id="pb263" href="#pb263" name=
+"pb263">263</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek XII.</h2>
+<h2 class="main">Corinthe.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb265" href="#pb265" name=
+"pb265">265</a>]</span>
+<div id="ch12.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Geschiedenis van Corinthe sinds zijn stichting.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De Parijzenaars, die thans, van den kant des Halles de
+straat Rambuteau ingaan, zien rechts, tegenover de straat
+Mond&eacute;tour, een mandemakerswinkel, die als uithangbord een mand
+heeft in den vorm van Keizer Napoleon den Groote, met dit
+opschrift:</p>
+<div class="blockquote">
+<p class="first"><span class="sc">Napoleon geheel van teen
+gemaakt</span>.</p>
+</div>
+<p>Zij vermoeden niet, welke vreeselijke tooneelen op deze plek,
+nauwelijks dertig jaar geleden, zijn voorgevallen.</p>
+<p>Hier waren de straat de la Chanvrerie, en de vermaarde herberg
+Corinthe.</p>
+<p>Men herinnere zich, wat aangaande de te dezer plaatse opgerichte
+barricade is gezegd, die trouwens door de barricade van Saint-Merry in
+de schaduw werd gesteld. Op deze beruchte barricade der straat de la
+Chanvrerie, die thans in diepe duisternis is gedompeld, willen wij een
+weinig licht werpen.</p>
+<p>Men vergunne ons, tot juister begrip van &rsquo;t verhaal, hetzelfde
+eenvoudig middel aan te wenden, dat wij ten aanzien van Waterloo hebben
+gebezigd.</p>
+<p>Wie zich op vrij nauwkeurige wijze het blok huizen wil voorstellen,
+&rsquo;t welk in dien tijd bij de punt van St. Eustachius, aan den
+noordoostelijken hoek des Halles van Parijs was gelegen, waar thans de
+straat Rambuteau uitkomt, behoeft zich slechts een N te verbeelden,
+welker top de straat St. Denis en basis <span class="corr" id=
+"xd20e6081" title="Bron: de">des</span> Halles raakt, en wier
+rechtstaande beenen de straten de Grande Truanderie en de la
+Chanvrerie, en dwarsstreep de straat der Petite-Truanderie zijn. De
+oude straat Mond&eacute;tour doorsneed deze drie beenen in allerlei
+bochten; zoodat de doolhof dezer vier straten zeven huizeneilandjes
+vormde, die zonderling gebouwd, van verschillende grootte en als bij
+toeval daar geplaatst, nauwelijks door enge stegen gescheiden waren.
+<span class="pagenum">[<a id="pb266" href="#pb266" name=
+"pb266">266</a>]</span></p>
+<p>De huizen waren zoo bouwvallig, dat ze gedeeltelijk gestut waren
+door balken, die van het eene naar het andere huis liepen. De straat
+was eng en de goot breed; men ging er steeds op vochtige steenen langs
+kelderachtige winkels, langs groote vuilnishoopen, en gangen met zware,
+eeuwenoude hekken. De straat Rambuteau heeft dit alles weggevaagd.</p>
+<p>Kwam men uit de straat St. Denis in de straat de la Chanvrerie, dan
+zag men haar allengs enger worden, als ware men in een langen trechter.
+Aan het einde der straat zag men den doorgang aan de zijde des Halles
+versperd door een rij hooge huizen, en men zou gemeend hebben in een
+slop te zijn, zoo men niet rechts en links twee donkere gleuven gezien
+had, door welke men verder kon gaan. &rsquo;t Was de straat
+Mond&eacute;tour, die zich aan de eene zijde met de Predikerstraat, aan
+de andere met de Zwanenstraat en de kleine Truanderie vereenigde. Aan
+het einde van dit soort van slop, aan den hoek der rechter insnijding,
+zag men een minder hoog huis dan de overige, dat een soort van
+voorgebergte in de straat vormde.</p>
+<p>In dat huis van slechts twee verdiepingen bestond sedert driehonderd
+jaren een vermaarde, veel bezochte herberg. In deze herberg heerschte
+immer een luidruchtige vroolijkheid en wel op dezelfde plek, welke de
+oude Theophilus in deze twee verzen aanduidt:</p>
+<div lang="fr" class="lgouter">
+<p class="line">L&agrave; branle le squelette horrible</p>
+<p class="line">D&rsquo;un pauvre amant qui se pendit<a class="noteref"
+id="xd20e6097src" href="#xd20e6097" name="xd20e6097src">1</a>.</p>
+</div>
+<p class="first">De stand was goed; de herberg ging van vader op zoon
+over.</p>
+<p>In de vorige eeuw had de verdienstelijke Natoire, een der
+phantastische schilders, die door de tegenwoordige stijve school
+veracht zijn, zich in deze herberg vaak bedronken en uit dankbaarheid
+een tros krenten (druiven van Corinthe) op &rsquo;t venster
+geschilderd. Uit blijdschap had de herbergier zijn uithangbord
+veranderd, en boven den druiventros in vergulde letters doen zetten:
+&bdquo;In de druif van Corinthe.&rdquo; Vandaar de naam
+<i>Corinthe</i>.</p>
+<p>Een benedenvertrek met buffet, een kamer op de eerste verdieping met
+een biljart, waarheen een wenteltrap leidde, wijn op de tafels,
+berookte muren, kaarslicht op klaarlichten dag, z&oacute;&oacute; was
+de herberg. Een trap met valluik in het benedenvertrek voerde naar den
+kelder. Op de tweede verdieping huisde de familie Hucheloup. De trap,
+waarlangs men naar deze verdieping <span class="pagenum">[<a id="pb267"
+href="#pb267" name="pb267">267</a>]</span>ging, was veeleer een ladder
+dan een trap, die een blinde deur had in de groote kamer op de eerste
+verdieping. Onder het dak waren twee zolderkamertjes voor de
+dienstmeiden. Het benedenhuis bevatte de keuken en de gelagkamer.</p>
+<p>De oude Hucheloup was misschien voor chemist in de wieg gelegd, maar
+zeker is &rsquo;t, dat hij kok werd; men dronk niet alleen in zijn
+herberg, men at er ook. Hucheloup had iets keurigs uitgevonden,
+&rsquo;t geen men slechts bij hem at; &rsquo;t waren gelardeerde
+karpers, welke hij karpers in het vet noemde (<i>carpes au gras</i>).
+Men at ze bij het licht van een vetkaars of van een lamp uit den tijd
+van Lodewijk XVI, op tafels met gewast linnen bekleed, in plaats van
+tafellaken. Men kwam hier van verre en wijd. Op zekeren morgen had
+Hucheloup bedacht de voorbijgangers met zijn &bdquo;specialiteit&rdquo;
+bekend te maken, een penseel in een pot schoensmeer gedoopt en, vermits
+hij een even eigenaardige spelling als kookkunst had, op den muur van
+zijn huis dit merkwaardig opschrift geschilderd:</p>
+<div class="blockquote">
+<p class="first"><span class="sc">Carpes ho gras</span>.</p>
+</div>
+<p>Des winters hadden regen- en sneeuwbuien de S aan het einde van het
+eerste woord en de G, waarmede het derde begon, uitgewischt, zoodat
+overbleef:</p>
+<div class="blockquote">
+<p class="first"><span class="sc">Carpe ho ras</span>.</p>
+</div>
+<p>Alzoo was door tijd en regen een eenvoudige gaarkoks-aankondiging
+een diepzinnige raadgeving, en Hucheloup, die het Fransch niet kende,
+een latinist geworden<a class="noteref" id="xd20e6139src" href=
+"#xd20e6139" name="xd20e6139src">2</a>.</p>
+<p>Van dat alles bestaat tegenwoordig niets meer. De doolhof was reeds
+in 1847 verruimd en is waarschijnlijk op dit oogenblik geheel
+verdwenen.</p>
+<p>Zooals gezegd is, was Corinthe een der vereenigingsplaatsen van
+Courfeyrac en zijn vrienden. Grantaire had Corinthe ontdekt. Uit hoofde
+van het <i lang="la">Carpe Horas</i> was hij er &rsquo;t eerst
+binnengegaan, en om de <i lang="fr">Carpes au Gras</i> was hij er
+meermalen teruggekeerd. Men at, dronk en tierde er; men betaalde er
+weinig, betaalde slecht, soms in &rsquo;t geheel niet, en was er altijd
+welkom.</p>
+<p>Hucheloup was een gaarkok met knevel; een kluchtige verscheidenheid.
+Hij zag er altijd stuursch uit; &rsquo;t was alsof hij zijn klanten in
+ontzag wilde houden, hij gromde tegen de lieden die bij hem kwamen, en
+scheen eerder geneigd twist met hen te zoeken dan hun soep op te
+disschen. Evenwel was men, <span class="pagenum">[<a id="pb268" href=
+"#pb268" name="pb268">268</a>]</span>wij herhalen het, altijd welkom.
+Deze grilligheid had hem zelfs vele klanten bezorgd, vooral jongelieden
+die zich met zijn knorrigheid vermaakten. Hij was schermmeester
+geweest. Soms lachte hij eensklaps luidkeels. Een ruwe stem is vaak het
+teeken van een goed hart; inderdaad was hij een komieke kerel met een
+somber gezicht. Niets was hem liever dan de lieden schrik aan te jagen,
+evenals snuifdoozen in den vorm van een pistool doen.</p>
+<p>Moeder Hucheloup, zijn vrouw, was een zeer leelijk, gebaard
+wezen.</p>
+<p>Omstreeks 1830 stierf Hucheloup. Met hem verdween het geheim der
+&bdquo;karpers in het vet&rdquo;. Zijn ontroostbare weduwe zette de
+herberg voort. Maar de gaarkeuken ontaarde en werd slecht, de wijn, die
+altijd slecht was geweest, werd afschuwelijk. Courfeyrac en zijn
+vrienden kwamen echter nog altijd in Corinthe&mdash;uit medelijden, zei
+Bossuet.</p>
+<p>De weduwe Hucheloup was kortademig en wanstaltig, zij sprak gaarne
+van haar landelijke herinneringen, waaraan haar tongval steeds eenige
+bekoorlijkheid verleende.</p>
+<p>Het vertrek op de eerste verdieping, waar de
+&bdquo;restauratie&rdquo; werd gehouden, was ruim en langwerpig, vol
+banken, krukjes, stoelen, tafeltjes en een oud waggelend biljart. Men
+kwam er langs de wenteltrap, die in den hoek van het vertrek tegen een
+vierkante opening als die van een scheepsluik uitkwam.</p>
+<p>Deze kamer, die slechts door een enkel smal venster licht kreeg en
+waar dus altijd eene lamp brandde, had een gemeen voorkomen. Al de
+meubels van vier pooten schenen er slechts drie te hebben. De gewitte
+muren hadden geene andere versiering dan dit vierregelig vers ter eere
+van vrouw Hucheloup:</p>
+<div lang="fr" class="lgouter">
+<p class="line">Elle &eacute;tonne &agrave; dix pas, elle
+&eacute;pouvante &agrave; deux.</p>
+<p class="line">Une verrue habite en son nez hasardeux;</p>
+<p class="line">On tremble &agrave; chaque instant qu&rsquo;elle ne
+vous la mouche,</p>
+<p class="line">Et qu&rsquo;un beau jour son nez ne tombe dans sa
+bouche.<a class="noteref" id="xd20e6176src" href="#xd20e6176" name=
+"xd20e6176src">3</a></p>
+</div>
+<p class="first">Dit was met houtskool op den muur geschreven.</p>
+<p>Madame Hucheloup ging van &rsquo;s morgens tot &rsquo;s avonds in de
+volmaaktste kalmte voorbij dit vierregelig vers. Twee dienstmaagden,
+Matelotte en Gibelotte genoemd, die nooit andere namen schenen gehad te
+hebben, hielpen madame Hucheloup op de tafeltjes de kruiken met blauwen
+wijn en de spijzen te <span class="pagenum">[<a id="pb269" href=
+"#pb269" name="pb269">269</a>]</span>plaatsen, welke den hongerigen in
+grof aardewerk werden voorgezet. Matelotte was dik, rond, ros en had
+een gillende stem, zij was de sultane favorite van wijlen Hucheloup
+geweest en leelijker dan een mythologisch monster; evenwel, dewijl de
+dienstmaagd altijd achter de meesteres moet blijven, was zij minder
+leelijk dan madame Hucheloup. Gibelotte was lang, tenger, smachtend,
+bleek, met blauwe kringen om de oogen, en half neergeslagen oogleden,
+immer bedrukt en afgemat, iets als een chronische vermoeidheid; zij was
+het eerste bij de hand, de laatste te bed, bediende iedereen, zelfs de
+andere dienstmaagd, stil en zacht, glimlachende onder haar vermoeidheid
+met een dommelig lachje.</p>
+<p><span class="corr" id="xd20e6185" title="Niet in bron">Er was een
+spiegel boven de toonbank.</span></p>
+<p>Voor dat men de &bdquo;zaal&rdquo; der restauratie binnentrad, las
+men dit vers, hetwelk Courfeyrac met krijt op de deur geschreven
+had:</p>
+<div lang="fr" class="lgouter">
+<p class="line">R&eacute;gale si tu peux et mange si tu
+l&rsquo;oses!<a class="noteref" id="xd20e6193src" href="#xd20e6193"
+name="xd20e6193src">4</a></p>
+</div>
+</div>
+<div class="footnotes">
+<hr class="fnsep">
+<p class="footnote" lang="nl-1900"><span class="label"><a class=
+"noteref" id="xd20e6097" href="#xd20e6097src" name=
+"xd20e6097">1</a></span></p>
+<div class="q">
+<div class="body">
+<div class="lgouter footnote">
+<p class="line">Daar schommelt het afgrijselijk rif</p>
+<p class="line">Eens minnaars die er zich verhing.</p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id=
+"xd20e6139" href="#xd20e6139src" name="xd20e6139">2</a></span> Carpe
+horas beteekent: maak u den tijd ten nutte.</p>
+<p class="footnote" lang="nl-1900"><span class="label"><a class=
+"noteref" id="xd20e6176" href="#xd20e6176src" name=
+"xd20e6176">3</a></span> In de verte verbaast zij, dichtbij verschrikt
+zij. Op haar neus zit een stoutmoedige wrat. Men beeft ieder oogenblik,
+dat zij hem zal afsnuiten en haar neus op een mooien dag in haar mond
+zal vallen.</p>
+<p class="footnote" lang="nl-1900"><span class="label"><a class=
+"noteref" id="xd20e6193" href="#xd20e6193src" name=
+"xd20e6193">4</a></span> Onthaal u zoo ge kunt en eet zoo gij het
+waagt.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch12.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Voorloopige vroolijkheid.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Men weet dat Laigle de Meaux veeleer bij Joly dan
+elders te huis was. Hij had een woning, zooals de vogel een tak heeft.
+De twee vrienden woonden, aten, sliepen samen. Alles hadden zij in
+gemeenschap, zelfs een weinig Musichetta. Den 5 Juni gingen zij
+&rsquo;s morgens naar Corinthe ontbijten. Joly had een zware
+verkoudheid, welke Laigle met hem begon te deelen. De rok van Laigle
+was kaal, maar Joly was goed gekleed.</p>
+<p>&rsquo;t Was omstreeks negen uren &rsquo;s morgens, toen zij de deur
+van Corinthe openden.</p>
+<p>Zij gingen naar de eerste verdieping.</p>
+<p>Matelotte en Gibelotte ontvingen hen.</p>
+<p>&bdquo;Oesters, kaas en ham,&rdquo; zei Laigle.</p>
+<p>Zij gingen aan een tafeltje zitten.</p>
+<p>De herberg was ledig, er was niemand dan zij.</p>
+<p>Gibelotte, die Joly en Laigle kende, zette een flesch wijn op de
+tafel.</p>
+<p>Terwijl zij met de eerste oesters bezig waren, verscheen een hoofd
+boven het trapluik, en een stem zeide:</p>
+<p>&bdquo;Ik kwam voorbij en rook op de straat een heerlijken geur van
+Briekaas, en daarom kom ik.&rdquo;</p>
+<p>&rsquo;t Was Grantaire. <span class="pagenum">[<a id="pb270" href=
+"#pb270" name="pb270">270</a>]</span></p>
+<p>Grantaire nam een tabouret en zette zich.</p>
+<p>Toen Gibelotte Grantaire zag, zette zij nog twee flesschen wijn op
+de tafel.</p>
+<p>Dit maakte te zamen drie.</p>
+<p>&bdquo;Wilt gij dan twee flesschen ledigen?&rdquo; vroeg Laigle aan
+Grantaire.</p>
+<p>Grantaire antwoordde: &bdquo;Allen zijn schrander, gij alleen zijt
+onnoozel. Nooit hebben twee flesschen een man verschrikt.&rdquo;</p>
+<p>De anderen waren begonnen met eten. Grantaire begon met drinken.
+Spoedig was een halve flesch geledigd.</p>
+<p>&bdquo;Hebt ge een gat in de maag?&rdquo; vroeg Laigle.</p>
+<p>&bdquo;Gij hebt er ten minste een aan den elleboog,&rdquo; zei
+Grantaire.</p>
+<p>En na zijn glas geledigd te hebben, voegde hij er bij:</p>
+<p>&bdquo;Nu, arend der lijkredenen, uw rok wordt oud.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Het doet mij genoegen,&rdquo; hernam Laigle. &bdquo;Daarvan
+komt het, dat mijn rok en ik zoo goed voor elkaar passen. Hij heeft al
+mijn kanten en vormen aangenomen, hij hindert mij nergens en heeft zich
+zelfs naar mijn wanstaltigheden gevoegd; hij is zeer beleefd voor al
+mijn bewegingen; ik voel niet anders van hem dan dat hij mij warm
+houdt. Oude kleederen zijn hetzelfde als oude vrienden.&mdash;Apropos,
+Grantaire, komt ge van den boulevard?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Neen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wij, Joly en ik, hebben het hoofd van den lijkstoet
+gezien.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Was een heerlijk schouwspel,&rdquo; zei Joly.</p>
+<p>&bdquo;Hoe stil is &rsquo;t in deze straat!&rdquo; riep Laigle.
+&bdquo;Wie zou zeggen, dat Parijs het onderst boven ligt? Men ziet
+duidelijk, dat hier eertijds alles klooster was! Du Breuil en Sauval en
+de abb&eacute; Leb&oelig;uf geven er de lijst van. Overal in den omtrek
+waren er, het wemelde van geschoeiden en ongeschoeiden, van geschorenen
+en gebaarden, van grijzen, zwarten, witten, van Franciscanen,
+Minderbroeders, Capucijnen, Karmelieten, kleine Augustijners, groote
+Augustijners, oude Augustijners... Het krioelde.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Spreken wij niet van monniken,&rdquo; viel Grantaire hem in
+de rede; &bdquo;men voelt lust zich te krabben.&rdquo;&mdash;Daarop
+riep hij uit: &bdquo;Ha, welk een leelijke oester; ik word er akelig
+van. De oesters zijn bedorven, de dienstmeiden zijn leelijk. Ik haat
+het menschelijk geslacht. Zoo aanstonds ging ik in de straat Richelieu
+voorbij de groote openbare bibliotheek. De hoop oesterschelpen, welken
+men een bibliotheek noemt, maakt mij afkeerig van het denken. Hoeveel
+papier! hoeveel inkt! hoeveel gekrabbel! Hoeveel heeft men al
+geschreven! Welk domoor heeft toch gezegd, dat de mensch een ongevederd
+tweevoetig dier is? En toen ontmoette ik een meisje dat ik kende,
+schoon als de lente en waardig Flora te heeten; zij was verrukt,
+verheugd, <span class="pagenum">[<a id="pb271" href="#pb271" name=
+"pb271">271</a>]</span>gelukkig als in den hemel, de rampzalige, wijl
+gisteren een schrikkelijk leelijke, pokdalige bankier zich verwaardigd
+heeft haar aan te nemen. Ach, de vrouw loert evenzeer op den ouden
+rijkaard als op den jongen pronker; de katten maken zoowel jacht op de
+muizen als op de vogels. Geen twee maanden geleden was dit juffertje
+nog zeer deugdzaam op haar vlieringkamertje, zij maakte koperen
+vetergaten in corsetten; hoe heet dat ook? Zij naaide, had een matras
+tot bed, woonde met een bloempot en was tevreden. Nu is zij
+bankierster. Deze herschepping is van nacht volbracht. Ik heb dit
+slachtoffer dezen morgen ontmoet; ze was heel vroolijk. &rsquo;t Is
+jammer, dat het meisje heden even mooi was als gisteren. Men kan
+&rsquo;t haar niet aanzien, dat zij een bankier behoort. De rozen
+hebben dit boven of beneden de vrouwen, dat men op de rozen de sporen
+zien kan, welke de rupsen op haar achterlaten. Ach! er is op aarde geen
+zedelijkheid: ik neem de myrth, het symbool der liefde, den laurier,
+het symbool des oorlogs, den olijftak, dat malle symbool des vredes,
+den appelboom, die met zijn pippeling Adam tot den val bracht, en den
+vijgeboom, den grootvader der onderrokken, tot getuigen. En het recht,
+vraagt ge naar het recht? O! in de wereld heerscht slechts het geweld.
+Hoeveel roofdieren, hoeveel arenden zijn er! Er gaat mij een huivering
+van door de leden!&rdquo;</p>
+<p>Hij reikte Joly zijn glas, die het vulde; hij dronk, en zonder zich
+zelfs door dit glas wijn in zijn rede te laten afbreken, ging hij
+voort:</p>
+<p>&bdquo;Brennus, die Rome neemt, is een arend; de bankier, die de
+grisette neemt, is een arend. Hier is evenmin schaamte als daar. Wij
+gelooven dus aan niets: dit &eacute;&eacute;ne slechts is waar: het
+drinken. Welke uwe meening zijn moge, om &rsquo;t even of gij met het
+kanton Uri voor den mageren haan of met het kanton Glaris voor den
+vetten haan zijt, drink. Ge spreekt mij van den boulevard, van den
+lijkstoet, en zoo voorts. Welzoo, er zal dus weder een revolutie zijn?
+Deze behoefte aan hulpmiddelen verwondert mij vanwege den goeden God.
+Hij moet elk oogenblik weder het raderwerk der gebeurtenissen smeren.
+Het haakt, het loopt niet. Spoedig een revolutie! De goede God heeft
+immer zwarte handen van dat vuile wagensmeer. In zijn plaats zou ik de
+zaak eenvoudiger behandelen en niet telkens mijn machine opwinden; ik
+zou regelrecht het menschdom bestieren, en de mazen doorbreien, zonder
+den draad te breken; ik zou geen buitengewone hulpmiddelen aanwenden.
+Wat gijlieden den vooruitgang noemt, beweegt zich door twee
+drijfveeren, de menschen en de gebeurtenissen. Maar, &rsquo;t is
+treurig, telkens zijn buitengewone tusschenkomsten noodig. Zoowel voor
+de gebeurtenissen <span class="pagenum">[<a id="pb272" href="#pb272"
+name="pb272">272</a>]</span>als voor de menschen is het gewone niet
+voldoende; de menschen hebben genie&euml;n, de gebeurtenissen
+revoluti&euml;n noodig. De groote toevalligheden zijn wet; de orde der
+dingen kan ze niet missen; en bij de verschijning der kometen, zou men
+haast gelooven, dat de hemel zelf buitengewone acteurs noodig heeft.
+Onverwachts, zonder dat men het vermoedt, plakt God een
+luchtverschijnsel aan den zolder van het firmament; er komt hier of
+daar een wonderbare ster met een ontzaggelijken staart te voorschijn,
+en dan sterft Cesar. Brutus geeft hem een dolksteek en God een
+komeetslag. Ha! ziedaar een noorderlicht, een revolutie, een groot man,
+93 in kapitale letters, Napoleon als schildwacht, de komeet van 1811
+boven op het affiche. O, welk een fraai blauw aankondigingsbiljet vol
+met plotselinge vonken gesternd! Bom, bom! Buitengewone voorstelling.
+Slaat op de oogen, gapers! Alles loopt in &rsquo;t wild; de ster zoowel
+als het drama. Goede God! &rsquo;t is te veel en niet genoeg. Deze
+buitengewone hulpmiddelen schijnen heerlijk en zijn armzalig. Mijn
+vrienden, de Voorzienigheid moet reeds tot hulpmiddelen haar toevlucht
+nemen. Wat bewijst een revolutie? Dat God ten einde raad is. Hij doet
+een staatsgreep, wijl de draad van het tegenwoordige en toekomstige
+afgebroken is en wijl hij, God, de beide einden niet heeft kunnen
+samenknoopen. Dit trouwens bevestigt mij in mijn gissingen nopens den
+toestand van Jehova&rsquo;s vermogen; ziet men boven en onder zooveel
+misnoegdheid, zooveel ongerijmdheid, laagheid, gemeenheid en nood in
+den hemel en op aarde, van den vogel af, die geen graankorreltje heeft,
+tot mij, die geen honderd duizend francs rente bezit, ziet men het
+menschelijk lot, dat zeer versleten, zelfs het koninklijk lot, dat
+armzalig is, getuige den gehangen prins van Cond&eacute;; ziet men den
+winter, die niets anders is dan een scheur in het Zenith, door welke de
+wind blaast, ziet men zoovele lompen zelfs in het geheel nieuwe
+ochtendpurper op de heuveltoppen; ziet men de dauwdroppels, die valsche
+paarlen; ziet men den rijp, dat valsche edelgesteente; ziet men de
+gescheurde menschheid en de gelapte gebeurtenissen en zooveel vlekken
+in de zon en zooveel gaten in de maan, overal zooveel ellende, dan
+veronderstel ik, dat God niet rijk is. &rsquo;t Is waar, hij maakt
+vertoon, maar ik zie er armoede in. Hij geeft een revolutie, gelijk een
+koopman wiens geldkist ledig is een bal geeft. Men moet de goden niet
+naar den schijn beoordeelen. Onder het verguldsel des hemels onderken
+ik een arm heelal. De schepping maakt bankroet. Daarom ben ik
+ontevreden. Zie, &rsquo;t is heden de 5 Juni en schier nacht; sinds van
+ochtend wacht ik of het licht wordt; &rsquo;t wordt niet licht en ik
+wed dat het den geheelen dag niet licht zal worden. &rsquo;t Is de
+achteloosheid van een slecht <span class="pagenum">[<a id="pb273" href=
+"#pb273" name="pb273">273</a>]</span>bezoldigd bediende. Ja, alles is
+slecht geregeld, niets past op elkander, deze oude wereld is geheel uit
+de naden; ik ga over tot de oppositie. Alles gaat verkeerd; het heelal
+is kibbelend. &rsquo;t Is als met de kinderen; zij die ze willen,
+hebben ze niet; zij die ze niet begeeren, krijgen ze. Kortom: ik ben
+kwaad. Bovendien verdriet mij het gezicht van den arend van Meaux, dien
+kaalkop. De gedachte, dat ik van denzelfden ouderdom ben als die bloote
+knie! Overigens critiseer ik, maar beleedig niet. Het heelal is wat het
+is. Ik spreek zonder kwade bedoelingen en om mijn geweten te
+bevredigen. Ontvang, eeuwige vader, de verzekering mijner bijzondere
+hoogachting. O, bij alle heiligen van den Olymp en bij alle goden van
+het Paradijs, ik was niet geschapen om Parijzenaar te zijn, dat wil
+zeggen, om eeuwig als een bal tusschen twee raketten van den groep der
+straatslijpers naar den groep der rumoermakers te worden geworpen. Ik
+was geboren om Turk te zijn, om den geheelen dag oostersche schoonen
+die weelderige <span class="corr" id="xd20e6267" title=
+"Bron: egyptische">Egyptische</span> dansen te zien uitvoeren, welke
+veel van de droomen eens kuischen mans hebben; of een boer van Beauce,
+of een Venetiaansch edelman, omgeven van een aantal edele jonkvrouwen,
+of een Duitsch vorstje, die de helft van een infanterist aan den
+Duitschen bond levert en zijn ledigen tijd verdrijft met zijn sokken op
+zijn heg, dat wil zeggen op zijn grenzen, te laten drogen. Dat was de
+bestemming waarvoor ik geboren ben. Ja, ik heb Turk gezegd en ik blijf
+er bij. Ik begrijp niet, waarom men gewoonlijk aan het woord Turk een
+slechten zin geeft; Mahomet heeft veel goeds; alle achting voor den
+uitvinder der serails met houri&rsquo;s en der paradijzen met
+odalisken! Hoonen wij het Mahomedisme niet, den eenigen godsdienst, die
+met een kippenhok prijkt! Ik houd het overigens met het drinken. De
+wereld is een groote malligheid. Naar &rsquo;t schijnt gaan al die
+ezels vechten, laten zich klappen geven, midden in den zomer, in de
+maand Juni, zich doodslaan, terwijl zij met een meisje aan den arm op
+het veld de liefelijke geuren van het gemaaide hooi konden gaan
+inademen! Waarachtig, men doet al te veel dwaasheden. Een oude gebroken
+lantaarn, welke ik zoo even bij een uitdrager zag, brengt mij op een
+denkbeeld: Het zou tijd zijn het menschelijk geslacht te verlichten.
+Ja, nu word ik weer treurig. Dat komt ervan, als men zich aan een
+oester en een revolutie verslikt. Ik word weder akelig. O! die leelijke
+oude wereld! Men werkt er zich lam, men verlaagt er zich, men
+prostitueert er zich, men doodt er zich, en men maakt er zich aan
+gewoon!&rdquo;</p>
+<p>Na deze vlaag van welsprekendheid kreeg Grantaire een welverdiende
+vlaag van hoest. <span class="pagenum">[<a id="pb274" href="#pb274"
+name="pb274">274</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Van revolutie gesproken,&rdquo; zei Joly, &bdquo;het schijnt
+bepaald, dat Marius verliefd is.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Weet men op wie?&rdquo; vroeg Laigle.</p>
+<p>&bdquo;Neen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Niet?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Neen, zeg ik.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Marius verliefd!&rdquo; riep Grantaire. &bdquo;Ik zie het van
+hier. Marius is een nevel en hij zal een damp hebben ontmoet. Marius
+behoort tot het dichterlijk geslacht. Wie dichter zegt, zegt dwaas.
+<i>Thymbraeus Apollo</i>. &rsquo;t Moet een raar paartje zijn, Marius
+met zijn Marie, of zijn Maria, of zijn Mari&euml;tte, of zijn Marion.
+Ik kan &rsquo;t mij verbeelden wat het is. Een verrukking, waarin men
+het kussen vergeet. Kuisch op de aarde, maar verbonden voor de
+eeuwigheid. &rsquo;t Zijn zielen met zintuigen. Zij slapen samen in de
+sterren.&rdquo;</p>
+<p>Grantaire begon zijn tweede flesch en zou misschien een tweede
+redevoering hebben begonnen, toen een nieuw wezen uit het vierkante
+luik kwam oprijzen. &rsquo;t Was een kleine havelooze knaap, van
+ongeveer tien jaren, met spits gezicht, levendige oogen, ontzaggelijk
+veel haar op het hoofd, doornat van den regen en een vergenoegd
+voorkomen.</p>
+<p>De knaap ging zonder aarzeling, hoewel hij geen van de drie kende,
+op den Arend van Meaux toe en vroeg:</p>
+<p>&bdquo;Zijt gij mijnheer Bossuet?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is mijn bijnaam,&rdquo; antwoordde Laigle.
+&bdquo;Wat wilt ge?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Een groote blonde heeft mij op den boulevard gezegd: Kent ge
+moeder Hucheloup? Ik antwoordde: ja, in de straat Chanvrerie, de weduwe
+van den oude. Toen zeide hij tot mij: Ga er heen. Gij zult er mijnheer
+Bossuet vinden en hem van mijnentwege <span class="ex">A B C</span>
+zeggen.&mdash;&rsquo;t Is een grap, die men u speelt, niet waar? Hij
+heeft mij tien sous gegeven.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Joly, leen mij tien sous,&rdquo; zei Laigle, en zich tot
+Grantaire wendende: &bdquo;Leen mij tien sous, Grantaire.&rdquo;</p>
+<p>Dit maakte twintig sous, welke Laigle aan den knaap gaf.</p>
+<p>&bdquo;Ik dank u, mijnheer,&rdquo; zei het jongetje.</p>
+<p>&bdquo;Hoe heet ge?&rdquo; vroeg Laigle.</p>
+<p>&bdquo;Navet, de vriend van Gavroche.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Blijf bij ons,&rdquo; zei Laigle.</p>
+<p>&bdquo;Ontbijt met ons,&rdquo; zei Grantaire.</p>
+<p>De knaap antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Ik kan niet; ik behoor bij den optocht; ik moet schreeuwen:
+weg met Polignac!&rdquo;</p>
+<p>En strijkvoetend, &rsquo;t geen de eerbiedigste groet is, ging hij
+heen.</p>
+<p>Toen de knaap weg was, zeide Grantaire: <span class="corr" id=
+"xd20e6325" title="Bron: &raquo;">&bdquo;</span>Dit is een echte
+straatjongen van Parijs!&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb275"
+href="#pb275" name="pb275">275</a>]</span></p>
+<p>Intusschen peinsde Laigle; hij zeide halfluid:</p>
+<p>&bdquo;<span class="ex">A B C</span> beteekent: Begrafenis van
+Lamarque.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;De groote blonde,&rdquo; merkte Grantaire op, &bdquo;is
+Enjolras, die u laat waarschuwen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Willen wij gaan?&rdquo; vroeg Bossuet.</p>
+<p>&bdquo;Het regent,&rdquo; zei Joly. &bdquo;Ik heb gezworen in
+&rsquo;t vuur te gaan, maar niet in &rsquo;t water. Ik wil niet
+verkouden worden.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik blijf hier,&rdquo; zei Grantaire. &bdquo;Ik houd meer van
+een ontbijt dan van een lijkkoets.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dus: wij blijven,&rdquo; hernam Laigle. &bdquo;Nu, dan
+gedronken. Men kan overigens aan de begrafenis ontbreken, zonder aan
+het oproer te ontbreken.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;O! bij het oproer doe ik mee,&rdquo; riep Joly.</p>
+<p>Laigle wreef zich de handen:</p>
+<p>&bdquo;Men zal dan nu de revolutie van 1830 gaan verbeteren.
+Inderdaad zij drukt en knelt het volk.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Uw revolutie is mij schier onverschillig,&rdquo; zei
+Grantaire. &bdquo;Ik haat dit gouvernement niet. &rsquo;t Is de kroon
+door de slaapmuts getemperd. &rsquo;t Is een schepter, die in een
+parapluie uitloopt. Inderdaad, thans nu ik er aan denk, en bij de
+tegenwoordige weersgesteldheid, zou Lodewijk Filips zijn koningschap
+tot twee&euml;rlei einden kunnen gebruiken; het schepter-eind tegen het
+volk houden, en het parapluie-eind tegen den hemel openen.&rdquo;</p>
+<p>De kamer was donker, en de zwaar betrokken lucht vermeerderde nog de
+donkerheid. Er was niemand in de herberg noch op de straat, iedereen
+was &bdquo;naar de gebeurtenissen gaan kijken.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Is het middag of middernacht?&rdquo; riep Bossuet. &bdquo;Men
+ziet geen hand voor de oogen. Licht, <span class="corr" id="xd20e6360"
+title="Bron: Gibolette">Gibelotte</span>!&rdquo;</p>
+<p>Grantaire was treurig en dronk.</p>
+<p>&bdquo;Enjolras veracht mij,&rdquo; bromde hij. &bdquo;Enjolras
+heeft gedacht: Joly is ziek, Grantaire is dronken. Hij heeft Navet dus
+tot Bossuet gezonden. Zoo hij mij was komen halen, zou ik hem gevolgd
+zijn. Nu, des te erger voor Enjolras; ik zal niet naar zijn begrafenis
+gaan.&rdquo;</p>
+<p>Ten gevolge van dit besluit, verlieten Bossuet, Joly en Grantaire de
+herberg niet. Tegen twee uren des namiddags was de tafel, waaraan zij
+zaten, vol ledige flesschen. Er brandden twee kaarsen, een op een
+geheel groenkoperen blaker, de andere in den hals van een gebarsten
+karaf. Grantaire had Joly en Bossuet tot drinken verleid, daarentegen
+hadden Joly en Bossuet Grantaire weder tot vroolijkheid gebracht.</p>
+<p>Sedert den middag was Grantaire reeds over den wijn, een kleine bron
+van droomerijen. De wijn brengt bij ernstige drinkers <span class=
+"pagenum">[<a id="pb276" href="#pb276" name=
+"pb276">276</a>]</span>slechts een gevoel van achting voort. In de
+dronkenschap ligt de zwarte en de witte tooverkunst. Grantaire was een
+wonderbaar droomdrinker. De duisternis van een geduchte dronkenschap,
+die zich voor hem opende, trok hem aan, in plaats van hem tegen te
+houden. Hij had van de flesschen afgezien en was tot het slokje
+overgegaan. Het slokje is de afgrond. Daar hij noch opium, noch
+haschich bij de hand had, en zijn hersens met schemering wilde vullen,
+had hij zijn toevlucht genomen tot dat vreeselijk mengsel van
+brandewijn, <i>stout</i> (Engelsch bier) en bitter, &rsquo;t welk zulk
+een vreeselijke slaapzucht veroorzaakt. Van deze drie dampen, bier,
+brandewijn en bitter, is het lood der ziel gemaakt. &rsquo;t Zijn drie
+duisternissen, waarin de hemelsche kapel verdrinkt, en er ontstaan dan,
+uit een damp, die zich in den vorm van vleermuizenvlerken samentrekt,
+drie sprakelooze furi&euml;n, de nachtmerrie, de nacht en de dood, die
+boven de slapende Psych&eacute; fladderen.</p>
+<p>Grantaire was nog niet in dien somberen toestand geraakt; verre van
+daar. Hij was wonderbaarlijk vroolijk, en Bossuet en Joly bleven hem
+niets schuldig. Zij klonken. Grantaire paarde aan de zonderlinge
+uitdrukking van woorden en denkbeelden de wonderlijkste gebaren; vol
+waardigheid liet hij zijn linkerhand op zijn knie rusten, zijn arm
+vormde een rechthoek, zijn das was los, en met een vol glas in zijn
+rechterhand schrijlings op een bankje zittende, sprak hij tot
+Matelotte, de dikke dienstmeid, deze plechtige woorden:</p>
+<p>&bdquo;Dat men de poorten van het paleis opene! dat iedereen lid der
+Fransche academie zij en het recht hebbe madame Hucheloup te kussen!
+laat ons drinken.&rdquo;</p>
+<p>En zich tot madame Hucheloup wendende, voegde hij er bij:</p>
+<p>&bdquo;Antieke, door het gebruik gewijde vrouw, nader, opdat ik u
+aanschouwe!&rdquo;</p>
+<p>Joly riep:</p>
+<p>&bdquo;Matelotte en Gibelotte, geeft Grantaire niet meer te drinken.
+Hij verteert schrikkelijk veel geld. Sedert van morgen heeft hij reeds
+aan allerlei uitspattingen twee francs vijf-en-negentig centimes
+verspild.&rdquo;</p>
+<p>Grantaire hernam:</p>
+<p>&bdquo;Wie heeft zonder mijn verlof de sterren afgerukt om ze als
+kaarsen op de tafel te zetten?&rdquo;</p>
+<p>Bossuet, hoewel zeer dronken, had zijn bedaardheid behouden.</p>
+<p>Hij zat op den rand van het open venster, liet zijn rug nat regenen
+en zag zijn beide vrienden aan.</p>
+<p>Eensklaps hoorde hij achter zich rumoer, haastige voetstappen en de
+kreten &bdquo;te wapen!&rdquo; Hij wendde het hoofd om en zag in de
+straat St. Denis, aan het einde der straat Chanvrerie, Enjolras
+<span class="pagenum">[<a id="pb277" href="#pb277" name=
+"pb277">277</a>]</span>met een karabijn, Gavroche met zijn pistool,
+Feuilly met zijn sabel, Courfeyrac met zijn degen, Jean Prouvaire met
+zijn musket, Combeferre met zijn geweer, Bahorel met zijn snaphaan
+voorbijgaan, benevens de geheele gewapende onstuimige hoop die hen
+volgde.</p>
+<p>De straat de la Chanvrerie was niet langer dan een karabijn droeg.
+Bossuet bracht zijn beide handen als een spreektrompet voor den mond en
+riep:</p>
+<p>&bdquo;Courfeyrac! Courfeyrac! hohee!&rdquo;</p>
+<p>Courfeyrac hoorde dien roep, bespeurde Bossuet, deed eenige schreden
+in de straat Chanvrerie, roepende: &bdquo;wat wilt ge?&rdquo; dat
+gekruist werd met: &bdquo;waar gaat ge heen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Een barricade maken,&rdquo; antwoordde Courfeyrac.</p>
+<p>&bdquo;Nu! hier is een goede plaats! maak ze hier.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Inderdaad, Arend,&rdquo; zei Courfeyrac.</p>
+<p>En op een teeken van Courfeyrac stormde de troep de straat
+Chanvrerie in.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch12.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De nacht daalt op Grantaire.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De plaats was inderdaad uitmuntend voor een barricade
+geschikt, aangezien de straat aan den ingang wijd, aan &rsquo;t einde
+nauw was, en als een blinde steeg op <span class="corr" id="xd20e6423"
+title="Bron: Gorinthe">Corinthe</span> toeliep. De straat
+Mond&eacute;tour was rechts en links gemakkelijk te versperren, en geen
+aanval was mogelijk dan van de straat Saint-Denis; namelijk in het
+front en ongedekt.</p>
+<p>De dronken Bossuet had waarlijk den veldheersblik van den nuchteren
+Hannibal gehad.</p>
+<p>Toen de troep aanstormde, kwam de geheele straat in verschrikking.
+Geen voorbijganger, die zich niet uit de voeten had gemaakt. In een
+oogwenk waren links en rechts winkels, uitstallingen, deuren, vensters,
+zonneschermen, blinden en vensterluiken van allen aard, van beneden tot
+aan de daken gesloten. Een bevreesde oude vrouw had voor haar venster
+aan twee droogstokken een matras gebonden, om de geweerkogels af te
+weren. Alleen de herberg was open gebleven, en wel om de goede<a id=
+"xd20e6430" name="xd20e6430"></a> reden, dat de troep er was
+binnengedrongen.</p>
+<p>&bdquo;Ach, mijn God, mijn God!&rdquo; zuchtte madame Hucheloup.</p>
+<p>Bossuet was naar beneden Courfeyrac tegemoet gegaan.</p>
+<p>Joly, die zich aan het venster had geplaatst, riep:</p>
+<p>&bdquo;Courfeyrac, gij hadt een parapluie moeten nemen. Ge zult
+verkouden worden.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb278" href=
+"#pb278" name="pb278">278</a>]</span></p>
+<p>Middelerwijl waren in weinige minuten twintig ijzeren spijlen van de
+tralievensters der herberg gerukt, en tien ellen der straat opgebroken.
+Gavroche en Bahorel hadden in &rsquo;t voorbijgaan de kar van een
+kalkbrander, Anceau geheeten, omvergeworpen. Op deze kar lagen drie
+tonnen met kalk, welke zij onder hoopen straatkeien hadden begraven;
+Enjolras had het kelderluik opgelicht, en al de ledige fusten van
+madame Hucheloup waren naast de tonnen met kalk gelegd; Feuilly had met
+zijn vingers, gewoon de fijne waaiers te schilderen, de tonnen en de
+kar met zware brokken steen vastgezet, die eensklaps, men weet niet van
+waar, te voorschijn waren gekomen. Schoorbalken waren van den gevel van
+een naburig huis genomen en op de fusten gelegd. Toen Bossuet en
+Courfeyrac zich omkeerden, was de helft der straat reeds versperd, met
+een wal van meer dan manshoogte. Niets kan beter door de hand des volks
+gebouwd worden dan &rsquo;t geen door afbreken wordt vervaardigd.</p>
+<p>Matelotte en Gibelotte hadden zich bij de werklieden gevoegd.
+Gibelotte ging beladen met puin en gruis heen en weer. In haar
+vermoeidheid hielp zij aan de barricade. Zij bediende de barricade van
+steen, zooals zij de drinkers van wijn zou hebben bediend, steeds met
+slaperig gezicht.</p>
+<p>Een omnibus met twee witte paarden reed aan &rsquo;t einde der
+straat voorbij.</p>
+<p>Bossuet sprong over de steenen, liep, hield den koetsier staande,
+deed de personen uit het rijtuig gaan, gaf de hand aan de
+&bdquo;dames,&rdquo; zond den koetsier weg, en keerde met het rijtuig
+terug, de paarden bij den toom leidende.</p>
+<p>&bdquo;Omnibussen mogen niet voorbij Corinthe,&rdquo; zeide hij.
+&bdquo;<i lang="la">Non licet omnibus adire Corynthum.</i>&rdquo;</p>
+<p>Een oogenblik later gingen de ontspannen paarden op het toeval af
+door de straat Mond&eacute;tour, en de op zijde liggende omnibus
+voltooide de versperring der straat.</p>
+<p>Madame Hucheloup was in de grootste ontsteltenis naar de eerste
+verdieping gevlucht.</p>
+<p>Zij staarde met strakken blik rond, zonder te zien, en schreeuwde
+zacht. Haar verschrikte kreten durfden haar keel niet verlaten.</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is het einde der wereld,&rdquo; stamelde zij.</p>
+<p>Joly drukte een kus op den dikken, rooden, gerimpelden hals van
+madame Hucheloup, en zeide tot Grantaire: &bdquo;Mijn vriend, ik heb
+den hals eener vrouw altijd als iets bij uitnemendheid teers
+beschouwd.&rdquo;</p>
+<p>Intusschen had Grantaire een steeds hoogere gedachtenvlucht genomen.
+Matelotte was naar de eerste verdieping teruggekeerd, <span class=
+"pagenum">[<a id="pb279" href="#pb279" name=
+"pb279">279</a>]</span>Grantaire hield haar middel omvat en lachte
+luidkeels aan het venster.</p>
+<p>&bdquo;Matelotte is leelijk!&rdquo; riep hij, &bdquo;Matelotte is
+het leelijkste wat men droomen kan. Matelotte is een fabelachtig
+gedrocht. Ik zal u het geheim harer geboorte zeggen: Een gothische
+Pygmalion, die figuren voor dakgoten van cathedralen maakte, werd op
+een ochtend op een der leelijkste ervan verliefd. Hij bad de liefde
+haar te bezielen, en zoo ontstond Matelotte. Kijkt, burgers, zij heeft
+bloedrood haar, als de minnares van Titiaan, en ze is een goede meid.
+Ik verzeker u, dat zij goed zal vechten. In ieder goed meisje zit een
+held. En moeder Hucheloup, o die is een oude dappere. Ziet, welk een
+baard zij heeft; zij heeft hem van haar man ge&euml;rfd. Ja, zij is een
+huzaar en zal ook vechten. Twee zooals zij jagen de geheele voorstad op
+de vlucht. Kameraden, wij zullen het gouvernement omverwerpen, zoo waar
+als er vijftien middelzuren zijn tusschen het margarische en
+mierenzuur; overigens is het mij volkomen onverschillig. Mijne heeren,
+mijn vader heeft mij immer gehaat, wijl ik de wiskunde niet kon leeren.
+Ik begrijp niets dan de liefde en de vrijheid. Ik ben Grantaire, de
+goede jongen. Wijl ik nooit geld heb gehad, heb ik er mij niet aan
+gewoon gemaakt; zoodat het mij bijgevolg nooit ontbroken heeft. Zoo ik
+rijk ware geweest, zouden er geen armen meer zijn! Men zou &rsquo;t
+gezien hebben! O, zoo goede harten volle beurzen hadden, hoe goed zou
+alles gaan. Verbeeld u Jezus Christus zoo rijk als Rothschild! Hoeveel
+goed zou hij doen! Kus mij, Matelotte! Ge zijt liefderijk en bedeesd;
+ge hebt koontjes die den zusterkus wachten en lippen die den liefdekus
+willen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zwijg, vat!&rdquo; riep Courfeyrac.</p>
+<p>Grantaire antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Ik ben meester in de minnekunst.&rdquo;</p>
+<p>Enjolras, die op de barricade stond met het geweer in de hand,
+richtte zijn schoon, ernstig gezicht op. Enjolras had, zooals men weet,
+iets van den Spartaan en den Puritein. Hij zou met Leonidas in de
+Thermopylen gesneuveld zijn, en met Cromwell Drogheda verbrand
+hebben.</p>
+<p>&bdquo;Grantaire!&rdquo; riep hij, &bdquo;ga uw roes ergens elders
+uitslapen. &rsquo;t Is hier de plaats der geestvervoering, niet der
+dronkenschap. Onteer de barricade niet.&rdquo;</p>
+<p>Dit toornig woord maakte op Grantaire een zonderlingen indruk.</p>
+<p>&rsquo;t Was alsof hem een glas koud water in &rsquo;t gezicht was
+geworpen. Hij scheen plotseling nuchter te zijn geworden. Hij zette
+zich met de ellebogen op een tafeltje, bij het venster, aanschouwde
+<span class="pagenum">[<a id="pb280" href="#pb280" name=
+"pb280">280</a>]</span>Enjolras met onuitsprekelijke zachtheid en
+zeide:</p>
+<p>&bdquo;Laat mij hier slapen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Slaap elders!&rdquo; riep Enjolras.</p>
+<p>Maar Grantaire steeds zijn doffe, teedere oogen op hem gericht
+houdende, antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Laat mij hier slapen&mdash;tot ik sterve.&rdquo;</p>
+<p>Enjolras beschouwde hem met verachtenden blik:</p>
+<p>&bdquo;Grantaire, ge zijt onbekwaam te gelooven, te denken, te
+willen, te leven en te sterven.&rdquo;</p>
+<p>Grantaire antwoordde met ernstige stem:</p>
+<p>&bdquo;Ge zult zien.&rdquo;</p>
+<p>Hij stamelde nog eenige onverstaanbare woorden, toen zonk zijn hoofd
+zwaar op de tafel, en, zooals gewoonlijk het gevolg is in het tweede
+tijdperk der dronkenschap, waarin Enjolras hem ruw en plotseling
+gestort had, sliep hij een oogenblik later in.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch12.4" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vierde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Pogingen van troost op de weduwe Hucheloup.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Bahorel, wegens de barricade in verrukking, riep:</p>
+<p>&bdquo;Nu ligt de straat bloot, dat staat haar goed!&rdquo;</p>
+<p>Terwijl Courfeyrac bezig was met een weinig de herberg af te breken,
+poogde hij de weduwe herbergierster te troosten.</p>
+<p>&bdquo;Beklaagdet ge u niet onlangs, moeder Hucheloup, toen men
+procesverbaal tegen u opmaakte, wijl Gibelotte uit het venster een
+bedkleedje had uitgeschud?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, mijn goede mijnheer Courfeyrac. Ach, goede God, wilt ge
+mij ook deze tafel op dat leelijke ding zetten? Niet alleen wegens het
+bedkleedje, maar ook wegens een bloempot, die uit het dakvenster op de
+straat viel, heeft het gouvernement mij met honderd francs beboet. Is
+&rsquo;t geen schandelijkheid?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu, moeder Hucheloup, wij zullen u wreken.&rdquo;</p>
+<p>Moeder Hucheloup scheen niet goed te begrijpen, wat zij bij deze
+wijze van schadevergoeding winnen zou. Zij was tevreden, op de wijze
+dier Arabische vrouw, welke van haar man een klap hebbende ontvangen,
+zich bij haar vader beklaagde, wraak eischte en zeide: &bdquo;Vader, ge
+zijt mijn man een beleediging voor zijn beleediging schuldig.&rdquo; De
+vader vroeg: &bdquo;Op welke wang hebt ge den klap
+ontvangen?&rdquo;&mdash;&bdquo;Op de linkerwang.&rdquo; De vader gaf
+haar een slag op de rechterwang zeggende: &bdquo;Nu zijt ge voldaan. Ga
+uw man zeggen, dat hij mijn dochter een klap heeft gegeven, maar dat ik
+zijn vrouw terug heb geslagen.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id=
+"pb281" href="#pb281" name="pb281">281</a>]</span></p>
+<p>De regen had opgehouden. Er was versterking aangekomen. Werklieden
+hadden onder hun kielen een tonnetje buskruit, een mand met flesschen
+vitriool, twee of drie flambouwen en een menigte lampions, de
+overblijfsels van het feest des Konings, gebracht, welk feest onlangs,
+namelijk den 1<sup>sten</sup> Mei, gevierd was. Men zeide, dat deze
+amunitie vanwege een kruidenier uit de voorstad St. Antoine, genaamd
+Pepin, kwam. Men verbrak de eenige lantaarn in de straat Chanvrerie, de
+daarop volgende lantaarn in de straat St. D&eacute;nis en al de
+lantaarns in de omliggende straten: Mond&eacute;tour, du Cygne, des
+Pr&ecirc;cheurs, en der groote en kleine Truanderie.</p>
+<p>Enjolras, Combeferre en Courfeyrac bestuurden alles. Nu werden twee
+barricaden tegelijkertijd opgeworpen, die beide tegen het huis Corinthe
+steunden en een rechthoek vormden; de grootste sloot de straat
+Chanvrerie, de andere de straat Mond&eacute;tour aan de zijde van de
+Zwanestraat. Deze laatste, zeer smalle barricade was slechts uit tonnen
+en straatsteenen samengesteld. Er waren omstreeks vijftig werklieden;
+waarbij een dertigtal met geweren gewapend; want onderweg hadden zij al
+wat een zwaardvegerswinkel bevatte, geleend.</p>
+<p>Men kan zich niets grilliger en bonter voorstellen dan dezen troep.
+De een droeg een buis, een sabel en twee ruiterpistolen; een ander was
+in hemdsmouwen en had een ronden hoed op en een kruithoorn op zijde;
+een derde was met negen vel grauw papier geharnast en met een
+zadelmakersels gewapend. Een schreeuwde: &bdquo;Verdelgen wij allen en
+sneven wij op de punt onzer bajonnetten!&rdquo; deze had geen bajonnet.
+Een ander droeg over zijn jas den koppel en de patroontasch van een
+nationale garde, op het foudraal van welke patroontasch in roode wol
+dit opschrift stond: &bdquo;Openbare orde.&rdquo; Er waren veel geweren
+met de nummers der legioenen, weinig hoeden, geen dassen, veel naakte
+armen, eenige pieken, lieden van allerlei ouderdom<span class="corr"
+id="xd20e6537" title="Niet in bron">,</span> allerlei gezichten;
+bleeke, kleine jongelingen, bronskleurige kaaiwerkers. Allen haastten
+zich; en terwijl men elkander hielp, sprak men van de mogelijke kansen;
+dat men tegen drie uren &rsquo;s morgens hulp zou hebben, dat men van
+een regiment zeker was; dat geheel Parijs in opstand zou komen.
+Vreeselijke gesprekken, waaronder zich een soort van hartelijke
+vroolijkheid mengde. Men zou gezegd hebben, dat het broeders waren;
+maar zij kenden zelfs elkanders namen niet. De groote gevaren hebben
+dit schoone, dat zij de broederschap van onbekenden in het licht
+stellen.</p>
+<p>In de keuken was een vuur ontstoken, en men goot in een vorm kogels
+van tinnen potten, lepels, vorken en van al het tinwerk, dat in de
+herberg voorhanden was. Onder dit alles <span class="pagenum">[<a id=
+"pb282" href="#pb282" name="pb282">282</a>]</span>dronk men. De
+knalhoedjes en kogels lagen op de tafels tusschen de wijnglazen. In de
+biljartkamer waren vrouw Hucheloup, Matelotte en Gibelotte, ieder op
+verschillende wijze door den schrik bevangen, de eene versuft, de
+andere hijgend, de derde levendig, bezig oud linnen te scheuren en
+pluksel te maken, hierbij geholpen door drie opstandelingen, harige,
+gebaarde snaken, die met naaistershanden het linnen plozen en de
+vrouwen deden beven.</p>
+<p>De man met de rijzige gestalte, dien Courfeyrac, Combeferre en
+Enjolras hadden opgemerkt, juist toen hij zich aan den hoek der
+Billettes bij den hoop voegde, werkte aan de kleine barricade en maakte
+er zich nuttig. Gavroche werkte aan de groote. De knaap, die Courfeyrac
+in diens woning gewacht en naar mijnheer Marius gevraagd had, was
+omstreeks het oogenblik verdwenen, toen men den omnibus omver had
+geworpen.</p>
+<p>Gavroche, die geheel opgewekt en verheugd was, liep heen en weder,
+naar boven, naar beneden, juichte en zong. Hij scheen er te zijn om
+allen aan te moedigen. Had hij een prikkel? ja, gewis, zijn blijdschap.
+Men zag, men hoorde Gavroche immer. Hij vervulde de lucht en was overal
+tegelijk. Stilstand was voor hem onmogelijk. De groote barricade voelde
+hem op haar rug. Hij plaagde de gapers, spoorde de luiaards aan, wekte
+de vermoeiden op, maakte de denkers levendig, vervroolijkte dezen,
+bracht genen tot adem, anderen in toorn, allen in beweging; hier spotte
+hij met een student, daar tergde hij een werkman; vloog, stond stil,
+ijlde door het gewoel en den arbeid, sprong van het een op het ander,
+floot, gonsde en plaagde allen; hij was de vlieg van de revolutionnaire
+koets.</p>
+<p>De eeuwigdurende beweging was in zijn kleine armen en het
+eeuwigdurend geschreeuw in zijn kleine longen.</p>
+<p>&bdquo;Moedig! nog meer keien! nog meer tonnen! nog meer voorwerpen!
+waar zijn ze? Hier met een mand gruis om deze opening te dichten. Ze is
+klein, uw barricade. Ze moet hooger zijn. Legt en werpt er alles op,
+steekt er alles in. Breekt het huis af. Ha! zie hier een glazen
+deur!&rdquo;</p>
+<p>Dit deed de werklieden uitroepen:</p>
+<p>&bdquo;Een glazen deur! wat zullen wij met een glazen deur
+uitvoeren, knaap?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Een glazen deur is uitmuntend voor een barricade. Het belet
+wel niet dat men ze aanvalt, maar hindert om ze te nemen. Zijt ge dan
+nooit over een muur, waarop glasscherven lagen, geklauterd, om appels
+te kapen. Een glazen deur snijdt de likdoorns der nationale garde af,
+wanneer zij de barricade wil beklimmen. Verduiveld! het glas is
+verraderlijk. Uw verbeelding, kameraads! is niet zeer sterk; ge
+begrijpt niets.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb283" href=
+"#pb283" name="pb283">283</a>]</span></p>
+<p>Overigens was hij verwoed op zijn pistool zonder haan. Hij ging van
+den een tot den ander en eischte een geweer: &bdquo;Ik wil een
+geweer!&rdquo; riep hij, &bdquo;waarom geeft men mij geen
+geweer?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Gij een geweer!&rdquo; zei Combeferre.</p>
+<p>&bdquo;Waarom niet?&rdquo; hernam Gavroche; &bdquo;ik had er een in
+1830, toen men met Karel X plukhaarde!&rdquo;</p>
+<p>Enjolras haalde de schouders op en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Wanneer de mannen er allen hebben, zal men ze aan de kinderen
+geven.&rdquo;</p>
+<p>Gavroche wendde zich fier om en antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Zoo ge v&oacute;&oacute;r mij sneuvelt, neem ik het
+uwe.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Straatjongen!&rdquo; zei Enjolras.</p>
+<p>&bdquo;Melkmuil!&rdquo; zei Gavroche.</p>
+<p>Een pronker, die, naar hier verdwaald, aan het einde der straat
+slenterde, gaf een afleiding.</p>
+<p>Gavroche riep hem toe:</p>
+<p>&bdquo;Voeg u bij ons, jongmensch. Nu! wilt ge dan niets voor het
+oude vaderland doen?&rdquo;</p>
+<p>De pronker maakte zich schielijk uit de voeten.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch12.5" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vijfde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De toebereidselen.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De dagbladen van dien tijd, welke zeiden, dat de
+barricade der straat Chanvrerie, &bdquo;dit schier oninneembare
+gewrocht,&rdquo; zooals zij &rsquo;t noemden, tot aan de eerste
+verdieping van een huis reikte, hebben zich vergist. Zij was werkelijk
+niet hooger dan zes of zeven voet. Zij was zoodanig opgeworpen, dat de
+strijders of er achter verdwijnen, of de versperring beheerschen
+konden, en zelfs er den top van bestijgen, langs vier rijen
+straatsteenen, die van binnen als een trap opeen waren gestapeld. Van
+buiten had het front der barricade, welke, uit stapels straatsteenen en
+tonnen samengesteld, door balken en planken verbonden was, die in de
+wielen der kar van Anceau en den omvergeworpen omnibus waren gestoken,
+een steil, ontoegankelijk voorkomen.</p>
+<p>Een opening, genoegzaam om &eacute;&eacute;n persoon door te laten,
+was tusschen den muur der huizen en het einde der barricade gelaten,
+waardoor men er kon in- en uitgaan. De boom van den omnibus was met
+touwen overeind gebonden, en een roode vlag, daaraan vastgehecht,
+wapperde boven de barricade.</p>
+<p>De kleine barricade Mond&eacute;tour, die achter de herberg was
+<span class="pagenum">[<a id="pb284" href="#pb284" name=
+"pb284">284</a>]</span>verborgen, viel niet in &rsquo;t gezicht. Deze
+beide vereenigde barricaden vormden een wezenlijke redoute. Enjolras en
+Courfeyrac hadden het onnoodig geoordeeld het ander gedeelte der straat
+Mond&eacute;tour te barricadeeren, dat in de straat des Pr&ecirc;cheurs
+op de Halles uitloopt, vermoedelijk om zoo mogelijk een gemeenschap met
+buiten te behouden, en weinig beducht van in de gevaarlijke en
+moeielijke steeg des Pr&ecirc;cheurs aangevallen te worden.</p>
+<p>Uitgezonderd dezen opengebleven uitgang, benevens de enge snijding
+in de straat Chanvrerie, vertoonde het inwendige der barricade, waarin
+de herberg uitliep, een aan alle zijden gesloten onregelmatig vierkant.
+Tusschen de groote versperring en de hooge huizen, die den achtergrond
+der straat vormden, was een ruimte van omstreeks twintig schreden,
+zoodat de barricade gezegd kon worden tegen deze huizen te leunen, die
+alle bewoond, doch van onder tot boven gesloten waren.</p>
+<p>Dit geheele werk werd zonder eenige belemmering in minder dan een
+uur voltooid, en zonder dat deze handvol stoutmoedige mannen een
+berenmuts of bajonnet zagen te voorschijn komen. De weinige burgers,
+welke zich op dit tijdstip van het oproer nog in de straat St. Denis
+waagden, sloegen een blik in de straat Chanvrerie, bespeurden de
+barricade en versnelden hun schreden.</p>
+<p>Toen de twee barricaden voltooid waren en de vlag er van woei, droeg
+men een tafel uit de herberg, en Courfeyrac klom op die tafel. Enjolras
+bracht het vierkante koffertje en Courfeyrac opende het. Dat koffertje
+was vol patronen. Toen men de patronen zag, doorliep een rilling zelfs
+de moedigsten, en er ontstond een oogenblik stilte.</p>
+<p>Glimlachend deelde Courfeyrac ze uit.</p>
+<p>Ieder ontving dertig patronen. Velen hadden buskruit en maakten er
+nog meer patronen van, met de kogels, die men goot. Het vaatje buskruit
+stond ter zijde op een andere tafel bij de deur, en men hield dit in
+voorraad.</p>
+<p>De alarmtrom, die door geheel Parijs werd geslagen, hield niet op,
+doch eindelijk werd dit voor hen een eentonig geluid, waarop zij geen
+acht meer sloegen. Nu eens verwijderde het zich, dan kwam het weer
+nader, met sombere afwisseling van toon.</p>
+<p>Men laadde de karabijnen en geweren zonder overijling en met
+ernstige plechtigheid. Enjolras plaatste drie schildwachten buiten de
+barricade, een in de straat Chanvrerie, de tweede in de Predikerstraat,
+de derde aan den hoek der kleine Truanderie.</p>
+<p>Toen nu de barricades gereed, de posten aangewezen, de <span class=
+"pagenum">[<a id="pb285" href="#pb285" name=
+"pb285">285</a>]</span>geweren geladen, de schildwachten uitgezet
+waren, wachtten zij gewapend, stoutmoedig, gerust, alleen in deze
+vreeselijke straten, waar niemand meer kwam, omgeven door deze
+doodsche, als uitgestorven huizen, waarin geen menschelijk leven
+vernomen werd, gehuld in de toenemende avondschaduwen, te midden van
+deze duisternis en stilte, waarin men iets onheilspellends en
+schrikbarends voelde naderen.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch12.6" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Zesde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">In afwachting.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Wat deden zij in deze uren van afwachting?</p>
+<p>Wij moeten het zeggen, wijl het tot de geschiedenis behoort.</p>
+<p>Terwijl de mannen patronen en de vrouwen pluksel maakten, terwijl
+een groote ketel vol gesmolten tin en lood, bestemd om er kogels van te
+gieten, op een gloeiend komfoor rookte, terwijl de schildwachten met
+het geweer in den arm op de barricade stonden, terwijl Enjolras, dien
+niets kon afleiden, het oog op de schildwachten hield, gingen
+Combeferre, Courfeyrac, Jean Prouvaire, Feuilly, Bossuet, Joly, Bahorel
+en eenige anderen tot elkander en vereenigden zich, als in de
+zorgelooste dagen van hun studententijd, en in den hoek van deze in een
+kazemat veranderde herberg, op een paar schreden van de redoute, welke
+zij hadden opgericht, terwijl hun geladen geweren tegen den rug van hun
+stoel stonden, begonnen deze zoo schoone jongelingen, zoo nabij hun
+laatsten oogenblik misschien, liefdesgedichten te reciteeren, als
+deze:</p>
+<div lang="fr" class="lgouter">
+<div class="lg">
+<p class="line">Vous rappelez-vous notre douce vie</p>
+<p class="line">Lorsque nous &eacute;tions si jeunes tous deux,</p>
+<p class="line">Et que nous n&rsquo;avions au c&oelig;ur d&rsquo;autre
+envie</p>
+<p class="line">Que d&rsquo;&ecirc;tre bien mis et d&rsquo;&ecirc;tre
+amoureux!</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Lorsqu&rsquo;en ajoutant votre &acirc;ge &agrave; mon
+&acirc;ge,</p>
+<p class="line">Nous ne comptions pas &agrave; deux quarante ans,</p>
+<p class="line">Et que, dans notre humble et petit m&eacute;nage,</p>
+<p class="line">Tout, m&ecirc;me l&rsquo;hiver, nous &eacute;tait
+printemps!</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Beaux jours! Manuel &eacute;tait fier et sage,</p>
+<p class="line">Paris s&rsquo;asseyait &agrave; de saints banquets,</p>
+<p class="line">Foy lan&ccedil;ait la foudre, et votre corsage</p>
+<p class="line">Avait une &eacute;pingle o&ugrave; je me piquais.</p>
+</div>
+<span class="pagenum">[<a id="pb286" href="#pb286" name=
+"pb286">286</a>]</span>
+<div class="lg">
+<p class="line">Tout vous contemplait. Avocat sans causes.</p>
+<p class="line">Quand je vous menais au Prado d&icirc;ner,</p>
+<p class="line">Vous &eacute;tiez jolie au point que les roses</p>
+<p class="line">Me faisaient l&rsquo;effet de se retourner.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Je les entendais dire: est-elle belle!</p>
+<p class="line">Comme elle sent bon! quels cheveux &agrave; flots</p>
+<p class="line">Sous son mantelet elle cache une aile;</p>
+<p class="line">Son bonnet charmant est &agrave; peine
+&eacute;clos.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">J&rsquo;errais avec toi, pressant ton bras souple.</p>
+<p class="line">Les passants croyaient que l&rsquo;amour
+charm&eacute;</p>
+<p class="line">Avait mari&eacute;, dans notre heureux couple.</p>
+<p class="line">Le doux mois d&rsquo;avril au beau mois de mai.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Nous vivions cach&eacute;s, contents, porte close,</p>
+<p class="line">D&eacute;vorant l&rsquo;amour, bon fruit
+d&eacute;fendu;</p>
+<p class="line">Ma bouche n&rsquo;avait pas dit une chose</p>
+<p class="line">Que d&eacute;j&agrave; ton c&oelig;ur avait
+r&eacute;pondu.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">La Sorbonne &eacute;tait l&rsquo;endroit bucolique</p>
+<p class="line">O&ugrave; je t&rsquo;adorais du soir au matin.</p>
+<p class="line">C&rsquo;est ainsi qu&rsquo;une &acirc;me amoureuse
+applique</p>
+<p class="line">La carte du Tendre au pays Latin.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">O place Maubert! O place Dauphine!</p>
+<p class="line">Quand, dans le taudis frais et printanier,</p>
+<p class="line">Tu tirais ton bas sur ta jambe fine,</p>
+<p class="line">Je voyais un astre au fond du grenier.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">J&rsquo;ai fort lu Platon, mais rien ne m&rsquo;en
+reste</p>
+<p class="line">Mieux que Malebranche et que Lamennais</p>
+<p class="line">Tu me d&eacute;montrais la bont&eacute;
+c&eacute;leste</p>
+<p class="line">Avec une fleur que tu me donnais.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Je t&rsquo;ob&eacute;issais, tu m&rsquo;&eacute;tais
+soumise.</p>
+<p class="line">O grenier dor&eacute;! te lacer! te voir</p>
+<p class="line">Aller et venir d&egrave;s l&rsquo;aube en chemise,</p>
+<p class="line">Mirant ton front jeune &agrave; ton vieux miroir!</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Et qui donc pourrait perdre la m&eacute;moire</p>
+<p class="line">De ces temps d&rsquo;aurore et de firmament,</p>
+<p class="line">De rubans, de fleurs, de gaze et de moire,</p>
+<p class="line">O&ugrave; l&rsquo;amour b&eacute;gaie un argot
+charmant!</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Nos jardins &eacute;taient un pot de tulipe;</p>
+<p class="line">Tu masquais la vitre avec un jupon;</p>
+<p class="line">Je prenais le bol de terre de pipe,</p>
+<p class="line">Et je te donnais la tasse en japon.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Et ces grands malheurs qui nous faisaient rire</p>
+<p class="line">Ton manchon br&ucirc;l&eacute;, ton boa perdu!</p>
+<p class="line">Et ce cher portrait du divin <span class="corr" id=
+"xd20e6756" title="Bron: Shakspeare">Shakespeare</span></p>
+<p class="line">Qu&rsquo;un soir pour souper nous avons
+vendu<span class="corr" id="xd20e6760" title=
+"Niet in bron">.</span></p>
+</div>
+<span class="pagenum">[<a id="pb287" href="#pb287" name=
+"pb287">287</a>]</span>
+<div class="lg">
+<p class="line">J&rsquo;&eacute;tais mendiant, et toi charitable.</p>
+<p class="line">Je baisais au vol tes bras frais et ronds.</p>
+<p class="line">Dante in-folio nous servait de table</p>
+<p class="line">Pour manger ga&icirc;ment un cent de marrons.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">La premi&egrave;re fois qu&rsquo;en mon joyeux
+bouge,</p>
+<p class="line">Je pris un baiser &agrave; ta l&egrave;vre en feu,</p>
+<p class="line">Quand tu t&rsquo;en alias d&eacute;coiff&eacute;e et
+rouge,</p>
+<p class="line">Je restai tout p&acirc;le et je crus en Dieu!</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Te rappelles-tu nos bonheurs sans nombre,</p>
+<p class="line">Et tous ces fichus chang&eacute;s en chiffons!</p>
+<p class="line">Oh! que de soupirs, de nos c&oelig;urs pleins
+d&rsquo;ombre,</p>
+<p class="line">Se sont envol&eacute;s dans les cieux
+profonds!<a class="noteref" id="xd20e6790src" href="#xd20e6790" name=
+"xd20e6790src">1</a></p>
+</div>
+</div>
+<p class="first">Het uur, de plaats, deze herinneringen der jeugd,
+eenige sterren die aan den hemel begonnen te fonkelen, de doodsche
+stilte op de eenzame straten, de nabijheid van het onvermijdelijke
+avontuur, dat zich voorbereidde, dit alles gaf een opwekkende
+bekoorlijkheid aan deze halfluid in de avondschemering gefluisterde
+verzen door Jean Prouvaire, die, zooals gezegd is, een teeder dichter
+was.</p>
+<p>Men had intusschen in de kleine barricade een lampion ontstoken, en
+in de groote een dier dikke wasflambouwen, zooals men ze op vastenavond
+voor de rijtuigen ontmoet, welke met <span class="pagenum">[<a id=
+"pb288" href="#pb288" name="pb288">288</a>]</span>gemaskerden beladen
+naar de Courtille gaan. Men weet, dat deze flambouwen uit de voorstad
+St. Antoine kwamen.</p>
+<p>Deze toorts stond in een soort van kooi, van straatsteenen gemaakt,
+die aan drie zijden gesloten was, om ze tegen den wind te beschutten,
+en ze was zoodanig geplaatst, dat al haar licht op de vlag viel,
+terwijl de straat en de barricade in de duisternis bleven, zoodat men
+niets zag dan de roode vlag, die als door een groote dievenlantaarn
+verlicht scheen.</p>
+<p>Dat licht gaf aan de roode vlag een onbeschrijfelijk vreeselijken
+purpergloed.</p>
+</div>
+<div class="footnotes">
+<hr class="fnsep">
+<p class="footnote" lang="nl-1900"><span class="label"><a class=
+"noteref" id="xd20e6790" href="#xd20e6790src" name=
+"xd20e6790">1</a></span> Herinnert ge u ons bekoorlijk leven, toen wij,
+beiden nog jong, niets anders begeerden dan fraai gekleed te zijn en te
+beminnen. Toen wij geen veertig jaren telden wanneer wij ons beider
+leeftijd samenvoegden; terwijl in onze kleine, stille huishouding
+alles, zelfs de winter, lente voor ons was.</p>
+<p class="footnote">Schoone dagen! Manuel was fier en wijs; Parijs
+vierde heilige feestmalen, Foy schoot bliksems, en aan uw keurs was een
+speld, waaraan ik mij prikte.</p>
+<p class="footnote">Allen aanschouwden u. Ik was een advocaat zonder
+zaken, toen ik u naar het Prado ten eten voerde. Gij waart zoo schoon,
+dat het mij scheen, alsof de rozen zich omkeerden om u te zien.</p>
+<p class="footnote">Ik hoorde ze zeggen: hoe schoon is zij! Welk een
+liefelijke geur! Welk golvend haar! Zij verbergt onder haar mantilje
+een vleugel; haar bekoorlijk mutsje is nauwelijks ontsloten.</p>
+<p class="footnote">Ik doolde met u, en drukte uw malschen arm. De
+wandelaars geloofden, dat de verrukte liefde in ons gelukkig paar de
+zachte maand April met de schoone Meimaand had gehuwd.</p>
+<p class="footnote">Wij leefden verscholen, tevreden, met gesloten deur
+en smaakten de liefde, de heerlijke verbodene vrucht. Mijn mond zeide
+niets of uw hart had het reeds beantwoord.</p>
+<p class="footnote">De Sorbonne was het landelijke oord, waar ik u van
+&rsquo;s morgens tot &rsquo;s avonds aanbad. Alzoo past een minnend
+hart de kaart van het teedere op de latijnsche wijk toe.</p>
+<p class="footnote">O plein Maubert! O plein Dauphine! Wanneer ge in
+het frissche lentekamertje de kous aan uw fijn been deedt, zag ik een
+ster op den bodem.</p>
+<p class="footnote">Ik heb Plato gelezen, maar niets er van onthouden.
+Gij beweest mij beter dan Malebranche en Lamennais de goedheid des
+hemels door een bloem, welke gij mij gaaft. Ik gehoorzaamde u, ge waart
+mij onderworpen. O lief vlieringkamertje! Uw corset te rijgen, u
+&rsquo;s morgens vroeg in uw hemd te zien heen en wedergaan, uw jeugdig
+hoofd in uw ouden spiegel weerkaatsend!</p>
+<p class="footnote">Wie zou dien tijd van morgenrood, linten, bloemen,
+gaas en moir&eacute; kunnen vergeten, toen de liefde haar bekoorlijke,
+geheimzinnige taal fluisterde!</p>
+<p class="footnote">Onze tuin was een tulpenpot; uw onderrok diende tot
+gordijn voor het venster, ik nam de aarden kom en gaf u den japanschen
+kop.</p>
+<p class="footnote">En de groote rampen, waarom wij lachten! Uw mouw
+brandde, ge verloort uw boa! En wij verkochten het fraai portret van
+<span class="corr" id="xd20e6818" title=
+"Bron: Shakspeare">Shakespeare</span>, om er &rsquo;s avonds voor te
+kunnen eten. Ik was een bedelaar en gij waart milddadig. In de vlucht
+kuste ik uw schoone, ronde armen. Dante in-folio diende ons tot tafel,
+om er kastanjes aan te eten.</p>
+<p class="footnote">Toen ik in mijn vroolijk verblijf voor het eerst uw
+gloeiende lippen kuste en gij met verward haar en blozend heengingt,
+bleef ik verbleekt staan, en geloofde aan God.</p>
+<p class="footnote">Herinnert ge u ons onmetelijk geluk en al uw
+gehavende halsdoekjes. O, hoeveel zuchten zijn uit onze volle harten
+ten hemel gestegen.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch12.7" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Zevende hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De man, dien men in de Billettes-straat had
+ontmoet.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De nacht was nu gedaald, maar niets kwam. Men hoorde
+slechts verwarde geluiden, en nu en dan eenig geweergeknetter, dat
+echter niet aanhield en op verren afstand was.</p>
+<p>Dit lang toeven was een bewijs dat het gouvernement den tijd
+gebruikte om zijn krachten te verzamelen. Deze vijftig mannen wachtten
+er zestig-duizend af. <span class="pagenum">[<a id="pb289" href=
+"#pb289" name="pb289">289</a>]</span></p>
+<p>Enjolras was door dat ongeduld bevangen, &rsquo;t welk sterke zielen
+aangrijpt voor den aanvang van gewichtige gebeurtenissen. Hij begaf
+zich tot Gavroche, die bezig was in het benedenvertrek patronen te
+maken, bij het flauwe licht van twee kaarsen, die hij
+voorzichtigheidshalve op de toonbank had gezet, dewijl het buskruit op
+de tafels lag. De twee kaarsen wierpen niet den minsten schijn naar
+buiten. Bovendien hadden de opstandelingen gezorgd geen licht op de
+bovenverdiepingen te ontsteken.</p>
+<p>Gavroche had op dit oogenblik zijn gedachten op iets anders dan wel
+op zijn patronen gevestigd.</p>
+<p>De man van de straat des Billettes was binnengekomen en had zich aan
+het minst verlichte tafeltje geplaatst. Er was hem een munitie-geweer
+van groot model uitgereikt, dat hij tusschen de knie&euml;n hield.
+Gavroche, die tot hiertoe aan honderd &bdquo;aangename&rdquo; dingen
+had gedacht, had den man niet eens gadegeslagen.</p>
+<p>Toen hij binnenkwam, volgde Gavroche hem werktuiglijk met de oogen
+en bewonderde zijn geweer; toen hij was gaan zitten, sprong de
+straatjongen eensklaps overeind. Zij, die tot dat oogenblik den man
+hadden bespied, zouden ontdekt hebben, dat hij met bijzondere
+opmerkzaamheid alles in de barricade en in den troep muitelingen had
+opgenomen; sedert hij echter &rsquo;t vertrek was binnengetreden, had
+hij zich aan een soort van stille overpeinzing overgegeven en scheen
+niets te zien van &rsquo;t geen gebeurde. De straatjongen naderde dien
+mijmerenden persoon en draaide op de teenen om hem heen, evenals men om
+iemand gaat, dien men vreest te wekken. Tegelijkertijd vertoonden zich
+op zijn kinderlijk gelaat, dat zoo onbeschaamd en zoo ernstig tevens,
+zoo lichtzinnig en zoo diep, zoo vroolijk en zoo treurig was,
+achtereenvolgens al de trekken, die uitdrukken: &bdquo;Haha!&mdash;niet
+mogelijk!&mdash;ik ben blind!&mdash;ik droom!&mdash;zou hij het
+zijn?&mdash;neen, hij is &rsquo;t niet!&mdash;maar toch!&mdash;maar
+neen!&rdquo; enz. enz. Gavroche wipte op zijn teenen, balde zijn handen
+in zijn zakken, bewoog den hals als een vogel, en stak de onderlip
+vooruit. Hij was verbaasd, onzeker, twijfelend, overtuigd, begoocheld.
+Hij had het voorkomen van den chef der gesnedenen op de slavenmarkt,
+die onder een tal logge vrouwen een Venus ontdekt, of van een
+kunstkenner, die onder een hoop kladwerk een Rapha&euml;l vindt. Alles
+was in hem werkzaam, het instinct, dat opspoort, en het verstand, dat
+verbindt. Het was duidelijk, dat Gavroche iets op zijn hart had.</p>
+<p>&rsquo;t Was te midden dezer bezigheid, dat Enjolras hem
+naderde.</p>
+<p>&bdquo;Gij zijt klein,&rdquo; zei Enjolras. &bdquo;Men zal u niet
+zien. Ga uit de barricade, sluip langs de huizen: neem de straten een
+weinig op en kom mij zeggen wat er geschiedt.&rdquo; <span class=
+"pagenum">[<a id="pb290" href="#pb290" name="pb290">290</a>]</span></p>
+<p>Gavroche hief zich op de teenen.</p>
+<p>&bdquo;Ha! de kleinen zijn dan toch tot iets goed! &rsquo;t Is zeer
+gelukkig. Ik ga! Vertrouw intusschen de kleinen en wantrouw de
+grooten....&rdquo;</p>
+<p>Hij richtte het hoofd op en voegde er op gesmoorden toon bij,
+terwijl hij op den man der <span class="corr" id="xd20e6865" title=
+"Bron: Bilettes-straat">Billettes-straat</span> wees:</p>
+<p>&bdquo;Ziet ge dien groote?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is een stille verklikker.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zijt ge er zeker van?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nog geen veertien dagen geleden, trok hij mij bij het oor van
+de kornis der Koningsbrug, waar ik een luchtje schepte.&rdquo;</p>
+<p>Enjolras verwijderde zich haastig van den straatjongen en fluisterde
+zeer zacht een dichtbij staanden werkman van de Wijnhaven eenige
+woorden toe. De werkman verliet het vertrek, en kwam zeer spoedig weder
+binnen, vergezeld van drie anderen. De vier mannen, sjouwers met breede
+schouders, plaatsten zich, zonder iets te doen dat de aandacht van den
+man der Billettes-straat kon trekken, achter de tafel waaraan hij zat.
+Zij waren blijkbaar gereed zich op hem te werpen.</p>
+<p>Toen naderde Enjolras den man en vroeg hem:</p>
+<p>&bdquo;Wie zijt gij?&rdquo;</p>
+<p>Bij deze plotselinge vraag, richtte de man zich verschrikt op. Hij
+boorde zijn blik tot in het diepst van Enjolras&rsquo; eerlijk oog en
+scheen er zijn gedachte in uit te vorschen. Met een glimlach, die de
+verachtelijkste, krachtigste en stoutmoedigste uitdrukking der wereld
+had, antwoordde hij met trotschen ernst:</p>
+<p>&bdquo;Ik zie wat het is... Nu, ja!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Gij zijt een spion?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik ben agent van het gezag.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hoe heet gij?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Javert.&rdquo;</p>
+<p>Enjolras gaf dezen vier mannen een teeken. In een oogwenk,
+v&oacute;&oacute;r dat Javert den tijd had zich om te keeren, werd hij
+bij den kraag gevat, op den grond geworpen, gekneveld en
+onderzocht.</p>
+<p>Men vond bij hem een klein rond kaartje, tusschen twee glazen gevat,
+waarop aan de eene zijde het wapen van Frankrijk met dit opschrift:
+&bdquo;Toezicht en waakzaamheid&rdquo; (<i lang="fr">surveillance et
+vigilance</i>) en aan de andere zijde deze woorden: &bdquo;Javert,
+inspecteur van politie, oud twee-en-vijftig jaar;&rdquo; met de
+handteekening van den toenmaligen prefect van politie Gisquet.</p>
+<p>Bovendien had hij zijn horloge en zijn beurs, welke eenige
+goudstukken bevatte. Men liet hem horloge en beurs. In het <span class=
+"pagenum">[<a id="pb291" href="#pb291" name=
+"pb291">291</a>]</span>horlogezakje voelde men en nam er een briefje in
+een omslag uit, dat Enjolras opende en waarop hij deze regels las, die
+eigenhandig door den prefect van politie geschreven waren:</p>
+<p>&bdquo;De inspecteur van politie Javert zal, zoodra hij zijn
+staatkundigen last vervuld heeft, zich door een bijzonder toezicht
+overtuigen of het waar is, dat kwaadwilligen op den rechteroever der
+Seine bij de Jenabrug iets uitvoeren.&rdquo;</p>
+<p>Na het onderzoek liet men Javert weder opstaan, bond hem met de
+armen op den rug in het midden van het benedenvertrek aan een kolom,
+die vroeger haar naam aan de herberg had gegeven.</p>
+<p>Gavroche, die het gansche tooneel bijgewoond en met stillen
+hoofdknik alles goedgekeurd had, naderde Javert en zeide hem:</p>
+<p>&bdquo;Zoo heeft de muis de kat gegrepen.&rdquo;</p>
+<p>Dit alles was zoo snel in zijn werk gegaan, dat het gedaan was eer
+men er buiten de herberg iets van gemerkt had. Javert had geen kreet
+gelaten. Toen men Javert aan de kolom zag gebonden, kwamen Courfeyrac,
+Bossuet, Joly, Combeferre en de mannen, die zich tusschen de barricaden
+bevonden, toeloopen.</p>
+<p>Javert, die zoodanig met touwen aan den paal was gebonden, dat hij
+zich niet verroeren kon, richtte het hoofd op, met de deemoedige
+gerustheid van iemand, die nooit gelogen heeft.</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is een spion,&rdquo; zei Enjolras.</p>
+<p>En zich tot Javert wendende:</p>
+<p>&bdquo;Gij zult doodgeschoten worden, twee minuten voor de barricade
+ingenomen wordt.&rdquo;</p>
+<p>Javert antwoordde op zijn meest barschen toon:</p>
+<p>&bdquo;Waarom niet dadelijk?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wij moeten zuinig zijn met het kruit.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Maak er dan met een mes een einde aan.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Spion,&rdquo; zei de schoone Enjolras, &bdquo;wij zijn
+rechters en geen moordenaars.&rdquo;</p>
+<p>Toen riep hij Gavroche<span class="corr" id="xd20e6940" title=
+"Bron: .">...</span></p>
+<p>&bdquo;Gij, ga aan uw werk! Doe wat ik u gezegd heb.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik ga,&rdquo; riep Gavroche.</p>
+<p>En op het punt van heen te gaan, zeide hij:</p>
+<p>&bdquo;Apropos, geef mij zijn geweer! Ik laat u den muzikant, maar
+geef mij de klarinet.&rdquo;</p>
+<p>De straatjongen sloeg als militair aan en ijlde vroolijk door de
+snijding der groote barricade. <span class="pagenum">[<a id="pb292"
+href="#pb292" name="pb292">292</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch12.8" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Achtste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Verscheidene vraagteekens betreffende een zekeren le
+Cabuc, die misschien niet le Cabuc heette.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De treurige schildering, welke wij ondernomen hebben,
+zou niet volledig zijn en den lezer niet in de juiste en ware omtrekken
+deze grootsche oogenblikken van maatschappelijk zieltogen en
+revolutionnaire worsteling vertoonen, waar stuiptrekking aan kracht is
+gepaard, zoo wij in deze schets een voorval oversloegen, vol epische
+afgrijselijkheid en woestheid, dat schier onmiddellijk na Gavroches
+vertrek plaats had.</p>
+<p>Zooals <span class="corr" id="xd20e6963" title=
+"Bron: met">men</span> weet vormen de samenscholingen een soort van
+sneeuwbal, die in haar voortrollen hoopen onrustige mannen medesleept.
+Deze vragen elkander niet van waar zij komen. Onder de voorbijgangers,
+die zich gevoegd hadden bij den troep welken Enjolras, Combeferre en
+Courfeyrac aanvoerden, was iemand in &rsquo;t buis van een sjouwer, dat
+aan de ellebogen versleten was, die allerlei gebaren maakte, vloekte en
+het voorkomen van een woesten dronkaard had. Deze man, Le Cabuc
+genoemd, of bijgenaamd, overigens geheel onbekend aan hen die beweerden
+hem te kennen, zeer dronken of veinzende het te zijn, had zich met
+anderen aan een tafel geplaatst, welke zij buiten de herberg hadden
+gehaald. Terwijl deze Cabuc de bij hem zittenden tot drinken
+aanspoorde, scheen hij nauwkeurig het groote huis achter de barricade
+te beschouwen, welks vijf verdiepingen de geheele straat tegenover de
+straat Saint Denis bestreken. Eensklaps riep hij:</p>
+<p>&bdquo;Luistert, kameraads, uit dat huis moeten wij schieten! Zoo
+wij aan deze vensters zijn, zal geen duivel zich in de straat
+wagen!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, maar het huis is gesloten,&rdquo; zei een der
+drinkers.</p>
+<p>&bdquo;Laat ons aankloppen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Men zal niet openen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Breken wij de deur open.&rdquo;</p>
+<p>Le Cabuc liep naar de deur, die van een zwaren klopper was voorzien
+en klopte. De deur ging niet open. Hij klopt nogmaals. Niemand
+antwoordt. Een derde klop. Dezelfde stilte.</p>
+<p>&bdquo;Is hier iemand?&rdquo; roept Le Cabuc.</p>
+<p>Niets verroerde zich.</p>
+<p>Toen greep hij een geweer en begon met den kolf tegen de deur te
+stooten. &rsquo;t Was een oude, lage, nauwe, sterke, <span class=
+"pagenum">[<a id="pb293" href="#pb293" name=
+"pb293">293</a>]</span>eikenhouten gangdeur, die van binnen met ijzer
+was beslagen, een ware vestingpoort. De kolfslagen deden het huis
+dreunen, maar schokten de deur niet.</p>
+<p>&rsquo;t Scheen echter dat de bewoners ongerust werden, want
+eindelijk zag men een klein vierkant venster op de derde verdieping
+verlicht en opengaan, en aan dat venster een brandende kaars en het
+ontsteld gezicht van een man met grijs haar verschijnen, zijnde de
+portier.</p>
+<p>De man, die tegen de deur klopte, hield op.</p>
+<p>&bdquo;Mijnheeren,&rdquo; vroeg de portier, &bdquo;wat begeert
+gij?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Open,&rdquo; zei Le Cabuc.</p>
+<p>&bdquo;Dat kan niet, mijnheeren.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Open, open!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Onmogelijk, mijnheeren!&rdquo;</p>
+<p>Le Cabuc nam zijn geweer en legde op den portier aan, maar wijl hij
+beneden en &rsquo;t zeer donker was, zag de portier hem niet.</p>
+<p>&bdquo;Wilt ge openen, ja of neen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Neen, mijnheeren!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge zegt neen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik zeg neen, goede....&rdquo;</p>
+<p>De portier kon niets meer zeggen. Het geweer was afgeschoten; de
+kogel was onder de kin ingegaan en in den nek uitgekomen, na den
+halsader doorsneden te hebben. Zonder een kreet te slaken zonk de
+grijsaard ineen. De kaars viel en ging uit, en toen zag men niets meer
+dan een bewegingloos hoofd op den rand van het venster en een weinig
+lichten rook, die naar het dak opsteeg.</p>
+<p>&bdquo;Zoo!&rdquo; zei Le Cabuc, den kolf van zijn geweer weder op
+de straatsteenen latende vallen.</p>
+<p>Hij had dit nauwelijks gezegd, toen hij een hand voelde, die zwaar
+als de klauw eens arends op zijn schouder viel, en een stem hoorde, die
+zeide:</p>
+<p>&bdquo;Kniel.&rdquo;</p>
+<p>De moordenaar wendde zich om en zag het bleeke, koele gelaat van
+Enjolras. Deze hield een pistool in de hand.</p>
+<p>Op het geweerschot was hij toegeschoten.</p>
+<p>Hij had met de linkerhand den kraag, den kiel, het hemd en den
+draagband van Le Cabuc gegrepen.</p>
+<p>&bdquo;Kniel!&rdquo; herhaalde hij.</p>
+<p>En met een onweerstaanbare beweging boog de zwakke twintigjarige
+jongeling als een riet den forschen vierkanten werkman, en deed hem in
+het slijk knielen. Le Cabuc poogde zich te verzetten, maar &rsquo;t
+was, als ware hij door een bovenmenschelijke hand aangegrepen.
+<span class="pagenum">[<a id="pb294" href="#pb294" name=
+"pb294">294</a>]</span></p>
+<p>Bleek, met blooten hals, verward haar, had Enjolras op dit
+oogenblik, met zijn vrouwelijk gelaat, iets van de Themis der Ouden.
+Zijn opgezette neusvleugels, zijn nedergeslagen oogen gaven aan zijn
+streng grieksch gelaat die vertoornde en verheven uitdrukking, welke,
+volgens de zienswijze der oude wereld, aan de gerechtigheid
+betaamt.</p>
+<p>De geheele barricade was toegesneld, en allen hadden zich op een
+afstand in een kring geschaard, beseffende dat &rsquo;t onmogelijk was,
+een woord te zeggen bij &rsquo;t geen zij zien zouden.</p>
+<p>Le Cabuc, verwonnen en geen poging tot verzet meer beproevende,
+beefde over al zijn leden. Enjolras liet hem los en zag op zijn
+horloge.</p>
+<p>&bdquo;Keer in tot u zelven,&rdquo; zeide hij. &bdquo;Bid of denk.
+Gij hebt nog een minuut.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Genade!&rdquo; stamelde de moordenaar, toen boog hij het
+hoofd en mompelde eenige onverstaanbare vloeken.</p>
+<p>Enjolras wendde den blik niet van zijn horloge; hij liet de minuut
+voorbijgaan, en stak toen het horloge weder in zijn zak. Daarop nam hij
+Le Cabuc, die jammerend op de knie&euml;n gezonken was, bij de haren en
+drukte hem den loop van zijn pistool tegen het oor. Velen dezer
+onverschrokken mannen, die zoo gerust tot de vreeselijkste onderneming
+waren toegetreden, wendden het hoofd om.</p>
+<p>Men hoorde het schot; de moordenaar viel met het hoofd voorover op
+de straat. Enjolras richtte het hoofd op, en van de gerechtigheid
+zijner daad overtuigd, sloeg hij een strengen blik om zich.</p>
+<p>Toen stiet hij het lijk met den voet en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Werpt dat buiten.&rdquo;</p>
+<p>Drie mannen hieven het lichaam van den ellendeling op, dat nog de
+laatste stuiptrekkingen van het scheidend leven <span class="corr" id=
+"xd20e7052" title="Bron: bewogen">vertoonde</span>, en wierpen het over
+de kleine barricade in de straat Mond&eacute;tour.</p>
+<p>Enjolras stond in gedachten verdiept. Wie weet welk een grootsche
+duisternis zich langzaam over zijn vreeselijke rust spreidde. Eensklaps
+verhief hij de stem. Allen zwegen.</p>
+<p>&bdquo;Burgers,&rdquo; zei Enjolras, &bdquo;wat die man heeft
+gedaan, is vreeselijk; en wat ik heb gedaan, is afschuwelijk. Hij heeft
+gemoord, en daarom heb ik hem gedood. Ik moest het doen, want de
+opstand moet zijn krijgstucht hebben. Hier is moord een nog grooter
+misdaad dan elders; de revolutie richt haar blik op ons, wij zijn de
+priesters der republiek, wij zijn de offers van den plicht en onze
+strijd mag door geen misdaad bezoedeld worden. Ik heb dus dezen man
+gevonnist en ter dood veroordeeld. Wat mij aangaat, ik was genoodzaakt
+te doen wat <span class="pagenum">[<a id="pb295" href="#pb295" name=
+"pb295">295</a>]</span>ik gedaan heb, hoezeer ik het verafschuwde; ik
+heb mijzelven dus ook gericht en gij zult aanstonds zien waartoe ik mij
+heb veroordeeld.&rdquo; Allen, die hem hoorden, beefden.</p>
+<p>&bdquo;Wij zullen uw lot deelen,&rdquo; riep Combeferre.</p>
+<p>&bdquo;Goed,&rdquo; hernam Enjolras. &bdquo;Nog &eacute;&eacute;n
+woord. Door dezen man te dooden, gehoorzaamde ik aan de
+noodzakelijkheid; maar de noodzakelijkheid is een monster der oude
+wereld; de noodzakelijkheid heet Noodlot. De wet van den vooruitgang
+nu, is dat de monsters voor de Engelen verdwijnen, en het Noodlot voor
+de Broederschap wijke. &rsquo;t Is een slecht oogenblik om het woord
+liefde uit te spreken. Om &rsquo;t even, ik noem en verheerlijk het.
+Liefde, ge zijt de toekomst. Dood, ik bedien mij van u, maar haat u.
+Burgers, in de toekomst zullen noch donderslagen, noch wreede
+onwetendheid, noch bloedige wedervergelding zijn. Wanneer er geen Satan
+meer is, zal er geen Micha&euml;l meer zijn. In de toekomst zal niemand
+een ander meer dooden, de aarde zal gelukkig zijn, het menschelijk
+geslacht zal beminnen. De dag zal komen, burgers, dat alles
+eensgezindheid, harmonie, vreugd en leven zal zijn, hij zal komen, en
+om hem te doen komen, willen wij sterven.&rdquo;</p>
+<p>Enjolras zweeg, zijn teedere lippen sloten zich; eenigen tijd bleef
+hij bewegingloos als marmer op de plek staan, waar hij bloed had
+vergoten. Zijn strak oog maakte, dat men slechts fluisterend om hem
+sprak.</p>
+<p>Zwijgend drukten Jean Prouvaire en Combeferre elkander de hand en
+dicht bij elkander in den hoek der barricade staande, aanschouwden zij
+met bewondering, waaraan zich medelijden paarde, den ernstigen
+jongeling, die beul en priester, en even als het kristal, licht maar
+tevens rots was.</p>
+<p>Laat ons hier terstond zeggen, dat later, na het gevecht, toen de
+lijken naar de Morgue gebracht en onderzocht werden, bij Le Cabuc een
+kaart van politieagent werd gevonden. De schrijver van dit boek heeft
+in 1848 het bijzonder rapport te dezer zake aan den prefect van politie
+van 1832 in handen gehad.</p>
+<p>Laat er ons bijvoegen, dat, zoo men de vreemde, maar waarschijnlijk
+gegronde geruchten gelooven mag, Le Cabuc Claquesous was. Zeker is het,
+dat na den dood van Le Cabuc nimmer meer van Claquesous gehoord werd.
+Claquesous heeft geen spoor van zijn verdwijning achtergelaten; het
+schijnt, dat hij tot het onzichtbare is teruggekeerd. Zijn leven was
+duisternis, zijn einde nacht.</p>
+<p>Geheel de troep opstandelingen was nog onder den indruk van dit zoo
+spoedig gevoerd en zoo haastig ge&euml;indigd proces, <span class=
+"pagenum">[<a id="pb296" href="#pb296" name="pb296">296</a>]</span>toen
+Courfeyrac in de barricade den kleinen jongen wederzag, die hem dien
+morgen naar Marius had gevraagd.</p>
+<p>Deze jongen, met dit stoutmoedig, onbezorgd voorkomen, had zich bij
+het vallen van den avond weder bij de opstandelingen gevoegd.
+<span class="pagenum">[<a id="pb297" href="#pb297" name=
+"pb297">297</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek XIII.</h2>
+<h2 class="main">Marius treedt in de schaduw.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb299" href="#pb299" name=
+"pb299">299</a>]</span>
+<div id="ch13.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Van de straat Plumet naar de wijk St. Denis.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">De stem, die in de schemering Marius naar de barricade
+der straat Chanvrerie had geroepen, had op hem den indruk der stem van
+het noodlot gemaakt. Hij wilde sterven, de gelegenheid bood er zich toe
+aan; hij klopte aan de deur van het graf, een hand reikte hem in de
+schaduw den sleutel. Die sombere openingen, welke zich in de duisternis
+aan de wanhoop vertoonen, zijn verleidelijk. Marius nam de staaf uit
+het hek, welke hem zoo dikwerf doorgang had verleend, ging uit den tuin
+en zeide: &bdquo;Welaan!&rdquo;</p>
+<p>Zinneloos van smart, niets bepaalds en zekers meer in zijn hersenen
+voelende, niet in staat voortaan iets meer van het lot te verwachten,
+na deze twee, in de dronkenschap der jeugd en der liefde doorgebrachte
+maanden, tegelijk door al de droomen der wanhoop overweldigd, had hij
+nog slechts &eacute;&eacute;n wensch: er spoedig een einde aan te
+maken.</p>
+<p>Haastig ging hij voort; toevallig was hij gewapend, daar hij de
+pistolen van Javert bij zich had.</p>
+<p>De jongeling, dien hij meende gezien te hebben, was op de straat uit
+zijn oogen verdwenen.</p>
+<p>Marius, die de straat Plumet langs den boulevard had verlaten, ging
+over de Esplanade, de brug der Invaliden, de Champs-Elys&eacute;es, het
+plein Lodewijk XV, tot hij de straat Rivoli bereikte. De magazijnen
+waren er open; het gas brandde onder de bogen: de vrouwen deden
+inkoopen in de winkels, men at ijs in het caf&eacute; Laiter, en
+pasteitjes bij den Engelschen pasteibakker. Echter reden eenige
+postrijtuigen in galop van het h&ocirc;tel des Princes en het
+h&ocirc;tel Meurice.</p>
+<p>Marius ging door de passage Delorme naar de straat St.
+Honor&eacute;. De winkels waren daar gesloten, de bewoners spraken voor
+hun op een kier staande deuren, de voorbijgangers gingen heen en weder,
+de lantaarns brandden, en van de eerste verdieping af <span class=
+"pagenum">[<a id="pb300" href="#pb300" name=
+"pb300">300</a>]</span>waren al de ramen als gewoonlijk verlicht. Op
+het plein van het Palais-Royal stond cavalerie.</p>
+<p>Marius ging door de straat St. Honor&eacute;. Naar gelang hij zich
+van het Palais-Royal verwijderde, waren er minder verlichte vensters:
+de winkels waren geheel gesloten, niemand stond aan de deur te praten,
+de straat werd somberder, maar tegelijkertijd nam de menigte toe. De
+voorbijgangers waren nu dichte drommen geworden. Men zag niemand in die
+menigte spreken, en evenwel ging er een dof, zwaar gegons uit op.</p>
+<p>Naar den kant der fontein de l&rsquo;Arbre-Sec waren
+&bdquo;samenscholingen,&rdquo; beweginglooze, sombere groepen, die
+tusschen de heen en weergaanden als steenen in een stroomend water
+stonden.</p>
+<p>Aan den ingang der straat des Prouvaires ging de menigte niet meer
+voort. Zij vormde hier een tegenstand biedende, aaneen geslotene,
+saamgedrongene, schier ondoordringbare massa van lieden, die zacht met
+elkander spraken. Er waren schier geen zwarte kleeren noch ronde hoeden
+bij. &rsquo;t Waren kielen, buizen, petten, bloote hoofden met
+verwilderd haar. Deze massa golfde verward in den nachtelijken nevel.
+Haar gefluister had een heeschen, trillenden klank. Hoewel niemand
+ging, hoorde men voetgetrappel in het slijk. Aan gene zijde dezer
+dichte menigte, in de straat du Roule, in de straat des Prouvaires, en
+in de verlenging der straat St. Honor&eacute;, was geen enkel venster
+verlicht. Men zag in het verschiet dezer straten de rijen
+afzonderlijke, steeds kleiner wordende lantaarns. De lantaarns van dien
+tijd geleken groote roode, aan touwen hangende sterren, die op de
+straat een schaduw als van een groote spin <span class="corr" id=
+"xd20e7112" title="Bron: werpen">wierpen</span>. Deze straten waren
+niet eenzaam. Men onderscheidde er bundels tegen elkander gezette
+geweren, bajonetten, die zich bewogen, en bivouakeerende troepen. Geen
+nieuwsgierige overschreed deze grens. Daar hield het verkeer op. Daar
+eindigde de menigte en begon het leger.</p>
+<p>Marius had den wil van iemand, die geen hoop meer heeft. Men had hem
+geroepen; hij moest gaan. Het gelukte hem door de menigte te dringen,
+en door de bivouakeerende troepen te sluipen; hij ontging de
+patrouilles en vermeed de schildwachten. Langs een omweg bereikte hij
+de straat B&eacute;thisy en ging naar den kant der Halles. Aan den hoek
+der straat des Bourdonnais waren geen lantaarns meer.</p>
+<p>Na de streek der volks en die der troepen te zijn voorbijgekomen,
+bevond hij zich in iets vreeselijks. Geen voorbijganger, geen soldaat,
+geen licht meer; niemand! De eenzaamheid, de stilte, de nacht; een
+onbeschrijfelijke huivering overviel hem. Wanneer hij een straat
+inging, was &rsquo;t hem, alsof hij in een kelder kwam. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb301" href="#pb301" name="pb301">301</a>]</span></p>
+<p>Hij ging steeds verder.</p>
+<p>Hij deed eenige schreden. Iemand ijlde hem voorbij. Was &rsquo;t een
+man? een vrouw? waren het meer personen? Hij zou het niet kunnen
+zeggen. &rsquo;t Was voorbijgegaan en verdwenen.</p>
+<p>Langs allerlei omwegen kwam hij in een steeg, welke hij voor de
+straat de la Poterie hield; omstreeks het midden dier steeg stiet hij
+tegen een hindernis. Hij stak de handen uit. &rsquo;t Was een
+omvergeworpen kar; zijn voet voelde waterplassen, diepten, losse en
+opgehoopte straatsteenen. &rsquo;t Was een begonnen, maar verlaten
+barricade. Hij klom over de steenen en kwam aan de andere zijde der
+versperring. Hij ging dicht langs de straatpalen en nam de huizen tot
+richting. Op eenigen afstand voorbij de barricade meende hij iets wits
+voor zich te zien. Hij naderde en &rsquo;t nam een vorm aan. &rsquo;t
+Waren twee witte paarden, de paarden van den omnibus, welke Bossuet des
+morgens had uitgespannen en die den geheelen dag van de eene in de
+andere straat hadden rondgezworven, en eindelijk hier waren blijven
+staan met het uitgeput geduld der dieren, die evenmin de handelingen
+van den mensch begrijpen als de mensch de handelingen der
+Voorzienigheid begrijpt.</p>
+<p>Marius ging de paarden voorbij. Toen hij aan een straat kwam, welke
+hem de straat du Contrat Social scheen te zijn, floot een geweerkogel,
+in de duisternis in &rsquo;t wild geschoten, dicht langs hem heen, en
+doorboorde boven zijn hoofd een scheerbekken, dat aan de deur van een
+barbierswinkel hing. In 1846 kon men nog in de straat du Contrat Social
+aan den hoek des Halles dat doorgeschoten scheerbekken zien.</p>
+<p>Dat geweerschot was nog leven. Van dien oogenblik ontmoette hij
+niets meer.</p>
+<p>Deze geheele streek scheen een afdaling langs donkere trappen.</p>
+<p>Marius ging niettemin steeds voort.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch13.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Parijs uit de uilenvlucht gezien.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Een wezen, dat op dit oogenblik boven Parijs had
+gezweefd, met de vlerken van een vleermuis of de vleugels van een uil,
+zou een somber tafereel onder zijn oogen hebben gehad.</p>
+<p>Deze gansche oude wijk des Halles, die als een stad in een stad is,
+doorsneden van de straten St. Denis en St. Martin, waarin zich duizend
+stegen kruisen en waarvan de opstandelingen hun vesting en wapenplaats
+hadden gemaakt, verscheen <span class="pagenum">[<a id="pb302" href=
+"#pb302" name="pb302">302</a>]</span>hem als een ontzaggelijk groote
+donkere kuil in het midden van Parijs gegraven. Daar verzonk de blik in
+een afgrond. Wijl de straatlantaarns er stukgeslagen en de vensters
+gesloten waren, was er alle licht, alle leven, elk gerucht, iedere
+beweging geweken. De onzichtbare politie van het oproer, namelijk de
+nacht, waakte alom en handhaafde de orde. Het kleine getal in groote
+duisternis te hullen, iederen strijder te verdubbelen, door de kansen
+welke deze duisternis bevat, dit is de noodzakelijke tactiek van den
+opstand. Bij &rsquo;t vallen van den avond had ieder venster, waar
+licht werd ontstoken, een kogel ontvangen. Het licht werd uitgedaan,
+soms was de bewoner gedood. Niets bewoog zich dan ook meer. In de
+huizen was niets dan schrik, rouw, angst; in de straten een soort van
+heilige ontzetting. Men zag er zelfs niet de lange rijen vensters en
+verdiepingen, de kanten der schoorsteenen en daken, het onduidelijk
+schijnsel op de slijkerige, natte straatsteenen.</p>
+<p>Het oog, dat uit de hoogte in die donkere massa had geschouwd zou
+misschien hier en daar op zekere afstanden, onduidelijke lichten hebben
+gezien, die zonderlinge, afgebroken lijnen deden uitkomen, omtrekken
+van vreemdsoortige bouwstukken, en als in bouwvallen heen en weder
+gaande lichten: daar waren de barricaden.</p>
+<p>Het overige was een nevelachtig duister, zwaarmoedig, akelig meer,
+waarboven de sombere, beweginglooze gestalten van den toren St. Jacques
+en de kerk St. Merry en twee of drie dier groote monumenten zich
+verhieven, waarvan de mensch reuzen en de nacht schimmen maakt.</p>
+<p>In den omtrek van dezen eenzamen en onrustbarenden doolhof, in de
+wijken waar het Parijsche verkeer niet opgehouden had en nog enkele
+schaarsche straatlantaarns brandden, had de beschouwer uit de lucht den
+metaalglans der sabels en bajonetten, het dof gerol der artillerie en
+het stil gewemel der bataljons, dat met de minuut toenam, kunnen
+opmerken; een ontzaggelijke gordel, die zich langzaam om het oproer
+klemde en sloot.</p>
+<p>De omsingelde wijk was niets meer dan een soort van vreeselijke
+spelonk; alles scheen er onbewegelijk of in slaap, en zooals men gezien
+heeft, heerschte in iedere straat, welke men bereiken kon, slechts
+duisternis; een beangstigende duisternis, vol hinderlagen, onbekende en
+schrikkelijke dingen, waar men slechts met angst kon binnendringen en
+toeven, waar zij, die binnengingen, beefden voor hen die hen wachtten,
+en dezen voor hen die komen zouden; onzichtbare strijders achter elken
+hoek der straat verschanst; hinderlagen van <span class=
+"pagenum">[<a id="pb303" href="#pb303" name="pb303">303</a>]</span>het
+graf in de duisternis des nachts verborgen. Geen ander licht was nu
+meer te verwachten dan de bliksem der geweren, geen andere ontmoeting
+dan de ruwe plotselinge verschijning van den dood. Waar? Hoe? Wanneer?
+Men wist het niet, maar &rsquo;t was stellig en onvermijdelijk. Daar,
+op deze voor de worsteling aangeduide plek, zouden het gouvernement en
+de opstand, de nationale garde en de volksgenootschappen, de burgerij
+en het oproer in de duisternis rondwarend elkander ontmoeten. Voor de
+eenen zoowel als voor de anderen bestond dezelfde noodzakelijkheid.
+Voortaan was geen andere uitkomst mogelijk dan te overwinnen of te
+sneven. &rsquo;t Was zulk een uiterste toestand, zulk een machtige
+duisternis, dat de beschroomdsten door moed werden bezield en de
+vermetelsten met schrik.</p>
+<p>Overigens was van weerszijden de woede, de verbittering, de
+stoutmoedigheid dezelfde. Voor de eenen was vooruitgaan sneven, en
+niemand dacht er aan terugwijken; voor de anderen was standhouden
+sneven, en niemand dacht aan vluchten.</p>
+<p>Noodzakelijk moest den volgenden dag alles ge&euml;indigd zijn,
+moest de triumf aan deze of aan gene zijde, moest de opstand een
+revolutie of een oproer zijn. Dit begreep het gouvernement zoowel als
+de partijen; de geringste burger gevoelde het. Hierdoor ontstond een
+angstgevoel, &rsquo;t welk zich bij de ondoordringbare duisternis dezer
+wijk mengde, waar alles beslist zou worden; vandaar een vermeerdering
+van angst rondom deze stilte, waaruit een ontknooping zou ontstaan. Men
+hoorde er slechts &eacute;&eacute;n geluid, hartverscheurend als een
+doodsgalm, dreigend als een vervloeking,&mdash;de alarmklok van
+Saint-Merry. Niets was ijzingwekkender dan de klank van dit woest,
+wanhopig gelui, dat in de duisternis jammerde.</p>
+<p>Zooals vaak gebeurt, scheen de natuur samen te werken met hetgeen de
+menschen wilden doen. Niets stoorde de heillooze harmonie van het
+geheel. De sterren waren verdwenen; zware wolken bedekten den geheelen
+horizont met haar treurige plooien. Een donkere hemel lag op de
+doodsche straten, alsof een onmetelijk lijklaken over dit onmetelijk
+graf was gespreid.</p>
+<p>Terwijl een nog geheel politiek gevecht op deze zelfde plek werd
+voorbereid, die reeds zoovele revolutionnaire gebeurtenissen had
+gezien, terwijl de jongelingschap, de geheime genootschappen, de
+scholen, in naam der beginselen, en de middelklasse, in naam der
+stoffelijke belangen, naderden om elkander aan te vallen, te
+omstrengelen en neder te werpen; terwijl ieder het laatste en
+beslissende uur der crisis verhaastte en riep, zoowel binnen als buiten
+deze noodlottige wijk, in het diepst der onpeilbare holen van dit oude,
+ellendige <span class="pagenum">[<a id="pb304" href="#pb304" name=
+"pb304">304</a>]</span>Parijs, &rsquo;t welk verdwijnt onder den glans
+van het gelukkige weelderige Parijs, hoorde men dof de sombere stem des
+volks brommen.</p>
+<p>Een vreeselijke, heilige stem, gevormd uit het gebrul van het dier
+en het woord Gods, die de zwakken verschrikt en de wijzen waarschuwt,
+die tegelijkertijd van onder komt als de stem van den leeuw, en van
+boven als de stem des donders.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch13.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De uiterste rand.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Marius was aan de Halles gekomen.</p>
+<p>Daar was alles nog stiller, donkerder en onbewegelijker dan in de
+naburige straten. &rsquo;t Was alsof de ijskoude rust van het graf uit
+de aarde was gekomen en zich onder den hemel had verspreid.</p>
+<p>Evenwel scheen een roode gloed op den zwarten grond van de hooge
+daken der huizen, die aan de zijde van St. Eustache de straat
+Chanvrerie sloten; &rsquo;t was de weerschijn der toorts, die in de
+barricade van Corinthe brandde. Marius had zich naar dien rooden gloed
+gericht, die hem naar de Perenmarkt had gevoerd, waar hij den donkeren
+ingang der Predikerstraat bespeurde. Hij ging er in. De schildwacht der
+opstandelingen, die aan het andere einde stond, zag hem niet. Hij
+voelde zich in de nabijheid van hetgeen hij kwam zoeken en ging op de
+teenen voorwaarts. Dra bereikte hij den elleboog van het kortste
+gedeelte der straat Mond&eacute;tour, zooals men zich herinnert, de
+eenige uitgang, dien Enjolras naar buiten behouden had. Om den hoek van
+het laatste huis, links, stak hij het hoofd vooruit en schouwde in dat
+gedeelte der straat Mond&eacute;tour.</p>
+<p>Even voorbij den donkeren hoek der steeg en der straat Chanvrerie,
+die een breede schaduw wierp, waarin hij zelf verscholen was, zag hij
+op de straat een lichtschijnsel, op weinig afstand van de herberg, en
+daarachter een lampion, die in een soort van ruwen muur flikkerde, en
+gehurkte mannen met geweren op hun knie&euml;n. Dat alles was op tien
+ellen afstands van hem.</p>
+<p>&rsquo;t Was het binnenste der barricade.</p>
+<p>De huizen ter rechterzijde der steeg verborgen hem het overige der
+herberg, de groote barricade en de vlag.</p>
+<p>Marius had nog slechts &eacute;&eacute;n schrede te doen.
+<span class="pagenum">[<a id="pb305" href="#pb305" name=
+"pb305">305</a>]</span></p>
+<p>Toen zette de ongelukkige jongeling zich op een straatpaal, sloeg de
+armen over elkander en dacht aan zijn vader.</p>
+<p>Hij dacht aan den heldhaftigen kolonel Pontmercy, die zulk een fier
+soldaat was geweest, die onder de Republiek Frankrijks grenzen bewaakt,
+en onder den Keizer de grenzen van Azi&euml; betreden had; die Genua,
+Alexandri&euml;, Milaan, Turijn, Madrid, Weenen, Dresden, Berlijn,
+Moskou had gezien; die op al de zegerijke slagvelden van Europa
+droppels van hetzelfde bloed had gestort, dat hij, Marius, in zijn
+aderen had; die v&oacute;&oacute;r den tijd grijs was geworden in de
+krijgstucht en het bevelhebberschap; die met vastgegespten gordel,
+afhangende epauletten, door kruitdamp zwart geworden kokarde, door den
+helm gerimpeld voorhoofd, in de barak, in het kamp, op het bivouak, in
+de hospitalen geleefd had, en na verloop van twintig jaren uit de
+groote oorlogen terug was gekeerd met naden in de wang, glimlachende
+oogen, eenvoudig, rustig, bewonderenswaardig, rein als een kind, die
+alles voor, en niets tegen Frankrijk had gedaan.</p>
+<p>Hij zeide bij zich zelven, dat thans ook zijn dag was gekomen, zijn
+uur eindelijk had geslagen, dat ook hij, na zijn vader, dapper,
+onversaagd, stoutmoedig zou zijn, de kogels te gemoet gaan, de
+bajonetten zijn borst tegenhouden, zijn bloed vergieten, den vijand,
+den dood zoeken, op zijn beurt strijden, en het slagveld betreden, en
+dat het slagveld, &rsquo;t welk hij ging betreden, de straat, en dat de
+strijd, dien hij aanging, de burgeroorlog was!</p>
+<p>Hij zag den burgeroorlog als een gapenden afgrond voor zich en hij
+zou er zich instorten.</p>
+<p>Toen overviel hem een huivering.</p>
+<p>Hij dacht aan den degen zijns vaders, dien zijn grootvader aan een
+uitdrager verkocht en dien Marius zoo smartelijk betreurd had. Hij
+zeide tot zich, dat deze dappere, onbezoedelde degen wel had gedaan hem
+te ontkomen en vertoornd in de duisternis te verzinken; dat die degen
+verstandig was geweest door aldus te ontvluchten, en de toekomst
+voorzien had; dat hij een voorgevoel had gehad van het oproer, den
+oorlog der goten, der straatsteenen, het schieten door keldergaten, de
+aanvallen van achter; dat, van Marengo en Friedland gekomen, hij niet
+naar de straat de la Chanvrerie wilde gaan; dat, na &rsquo;t geen hij
+met den vader had gedaan, hij dezen oorlog met den zoon niet wilde
+doen. Hij zeide tot zich, dat, zoo deze degen hier was, zoo hij hem aan
+de sponde zijns stervenden vaders ontvangen had en hij hem voor dit
+nachtelijk gevecht tegen Franschen in een blinde steeg had durven
+vatten, hij hem zekerlijk de handen branden en als het zwaard
+<span class="pagenum">[<a id="pb306" href="#pb306" name=
+"pb306">306</a>]</span>des engels voor hem vlammen zou. Hij zeide tot
+zich, dat hij zich gelukkig mocht achten, dat hij dien degen niet had,
+dat dit goed, billijk was; dat zijn grootvader de werkelijke bewaarder
+van den roem zijns vaders was geweest, en het beter was, dat de degen
+van den kolonel in &rsquo;t openbaar geveild, aan een uitdrager
+verkocht, onder het oud roest geworpen was, dan dat hij heden het
+vaderland deed bloeden.</p>
+<p>Toen weende hij bitterlijk.</p>
+<p>&rsquo;t Was afschuwelijk. Maar wat zou hij doen? Zonder Cosette
+leven kon hij niet. Wijl zij vertrokken was, moest hij immers sterven!
+Had hij haar zijn woord van eer niet gegeven, dat hij sterven zou? Zij
+was vertrokken, terwijl zij dit wist; zij vond het dus goed, dat Marius
+stierf. &rsquo;t Was overigens duidelijk, dat zij hem niet meer
+beminde, wijl zij vertrokken was zonder hem te berichten, zonder een
+woord, zonder een brief, hoewel zij zijn verblijf wist! Waarom en
+waarvoor zou hij thans nog leven? En daarbij, kon hij terugkeeren, na
+hier gekomen te zijn? Nu het gevaar genaderd was, zou hij het nu
+ontvluchten? na de barricade te hebben gezien, zich uit de voeten
+maken, bevend wegloopen en zeggen: &bdquo;Waarlijk, ik heb er genoeg
+van; ik heb gezien en dat is genoeg; &rsquo;t is de burgeroorlog, ik ga
+heen.&rdquo; Hij zou zijn vrienden verlaten, die hem wachtten; die hem
+misschien noodig hadden; die een handvol tegen een leger waren. Hij zou
+tegelijkertijd een verrader aan de liefde en aan de vriendschap zijn!
+Zijn lafhartigheid onder het voorwendsel van vaderlandsliefde
+verbergen! Dat was onmogelijk, en zoo de schim van zijn vader daar in
+die duisternis was en hem zag terugdeinzen, zou hij hem met het plat
+zijns degens slaan en hem toeroepen: &bdquo;Voorwaarts,
+lafaard!&rdquo;</p>
+<p>Ter prooi aan den stroom zijner gedachten boog hij het hoofd.</p>
+<p>Eensklaps richtte hij het op. In zijn geest was een schitterende
+helderheid ontstaan. &rsquo;t Is aan de nabijheid van het graf eigen,
+dat zij de gedachten verruimt. Bij de nadering van het graf ziet men
+helderder. De handeling, waartoe hij misschien gereed was over te gaan,
+verscheen hem niet meer erbarmelijk, maar grootsch. Plotseling, door
+eene geheime werking der ziel, herschiep zich de straatoorlog voor het
+oog van zijn geest. Al de levendige vraagteekens zijner mijmering
+kwamen in menigte terug, doch zonder hem in verwarring te brengen. Hij
+liet er geen enkele onbeantwoord.</p>
+<p>Laat ons bedenken, waarom zou zijn vader zich vertoornen? Zijn er
+geen gevallen, dat de opstand zich tot de waardigheid van den plicht
+verheft? Welke vernedering was er voor den zoon van kolonel Pontmercy
+in het gevecht dat beginnen <span class="pagenum">[<a id="pb307" href=
+"#pb307" name="pb307">307</a>]</span>zou? &rsquo;t Is niet meer
+Montmirail of Champaubert; &rsquo;t is iets anders. &rsquo;t Geldt niet
+een gewijd gebied, maar een heilige id&eacute;e. Het vaderland treurt;
+&rsquo;t zij zoo; maar de menschheid juicht. Is het overigens wel waar,
+dat het vaderland treurt? Frankrijk bloeit, maar de vrijheid glimlacht;
+en tegenover den glimlach der vrijheid vergeet Frankrijk zijn wonde. En
+zoo men de zaak uit een hooger gezichtspunt beschouwt, wat is er dan
+van een burgeroorlog te zeggen?</p>
+<p>Burgeroorlog? Wat bedoelt men? Is er een buitenlandsche oorlog? Is
+niet elke oorlog tusschen menschen een oorlog tusschen broeders?
+&rsquo;t Is alleen het doel, dat den oorlog een naam geeft. Er is geen
+buitenlandsche of burger-oorlog; er is alleen een onrechtvaardige en
+rechtvaardige oorlog. Tot den dag wanneer het groote menschelijke
+verdrag zal zijn gesloten, kan de oorlog noodzakelijk zijn, althans
+die, welke ontstaat door de zich haastende toekomst tegen het
+terugwijkende verleden. Wat heeft men dien oorlog te verwijten? De
+oorlog wordt dan eerst schande, de degen dan eerst dolk, wanneer hij
+het recht, den vooruitgang, de rede, de beschaving, de waarheid
+vermoordt. Dan is hij, &rsquo;t zij buitenlandsche of burger-oorlog,
+onrechtvaardig en heet misdaad. Met welk recht zou, behalve om deze
+heilige zaak, de rechtvaardigheid, de eene vorm van den oorlog den
+anderen verachten? met welk recht zou de degen van Washington de piek
+van Camille Desmoulins verachten? Wie is de grootste, Leonidas tegen
+den vreemde, of Timoleon tegen den dwingeland? De een is de verdediger,
+de ander de bevrijder. Zal men, zonder naar het doel te vragen, iederen
+binnenlandschen strijd veroordeelen? Men veroordeele dan Brutus,
+Marcellus, Arnold van Blankenheim, Coligny. Guerilla-oorlog?
+straatoorlog? Waarom niet? &rsquo;t Was de oorlog van Ambiorix, van
+Artevelde, van Marnix, van Pelagius. Maar Ambiorix streed tegen Rome,
+Artevelde tegen Frankrijk, Marnix tegen Spanje, Pelagius tegen de
+Mooren; allen tegen den vreemdeling. Welnu, de monarchie is
+vreemdeling, de verdrukking is vreemdeling; de &bdquo;gratie
+Gods&rdquo; is vreemdeling. Het despotisme overweldigt de zedelijke
+grenzen, gelijk de vijandelijke inval de geographische grenzen
+overweldigt. Den dwingeland of den Engelschman wegjagen, is, in beide
+<span class="corr" id="xd20e7218" title=
+"Bron: gavallen">gevallen</span>, zijn grond hernemen. Er komt een uur,
+waarin protesteeren niet meer baat; na de rede, moeten daden volgen; de
+levende kracht voltooit wat de id&eacute;e ontworpen heeft; de
+geketende Prometheus begint, Aristogiton voltooit; de encyclopedie
+verlicht de geesten, de 10 Augustus electriseert ze. Na Eschylus,
+Thrasybules; na Diderot, Danton. De massa&rsquo;s nemen gaarne een
+meester aan, haar eigen wicht <span class="pagenum">[<a id="pb308"
+href="#pb308" name="pb308">308</a>]</span>drukt haar. De menigte
+vereenigt zich lichtelijk tot een gehoorzaam geheel. Men moet de
+menschen aansporen, aandrijven, ruw voortstuwen, door de weldaad zelve
+hunner bevrijding, hun oogen door de waarheid zeer doen, hun het licht
+met geduchte handen toewerpen. Zij moeten tot hun eigen belang
+eenigszins door een bliksemstraal opgewekt worden, de schok maakt hen
+wakker. Vandaar de noodzakelijkheid der stormklokken en der oorlogen.
+De groote strijders moeten opstaan, de nati&euml;n door moedige daden
+verlichten en deze jammerende menschheid wakkerschudden, welke de
+&bdquo;gratie Gods&rdquo;, het geweld, het fanatisme, het
+onverantwoordelijk gezag en de absolute majesteit met schaduw bedekken;
+een domme troep, die in zijn halve blindheid den flauwen glans dezer
+donkere overwinningen van den nacht bewondert. Weg met den dwingeland!
+Maar hoe? Van wien spreekt ge? Noemt ge Lodewijk Filips een dwingeland?
+Neen; evenmin als Lodewijk XVI. Zij zijn beiden, wat de geschiedenis
+gewoonlijk goede koningen noemt. Maar de beginselen laten zich niet
+kneeden, de logica van het ware is rechtlijnig, het eigenaardige der
+waarheid is, dat haar toegevendheid ontbreekt; dus geen
+concessi&euml;n; alle overmacht op den mensch moet tegengegaan worden;
+in Lodewijk XVI heerscht de &bdquo;gratie Gods&rdquo;; in Lodewijk
+Filips iets er van, wijl hij &bdquo;Bourbon&rdquo; is, beiden
+vertegenwoordigen in zekere mate de verbeurdverklaring van het recht,
+en ten einde de algemeene overheersching tegen te gaan, moeten zij
+bestreden worden; het moet, Frankrijk is altijd de eerste die begint.
+Wanneer in Frankrijk de meester valt, valt hij overal. Kortom, welke
+zaak is rechtvaardiger en bijgevolg welke oorlog grootscher dan de
+maatschappelijke waarheid te herstellen, haar troon aan de vrijheid,
+het volk aan het volk, de souvereiniteit aan den mensch weder te geven,
+op Frankrijks hoofd het purper terug te brengen, de rede en de
+gerechtigheid in haar volle recht te herstellen, alle kiemen van
+vijandschap te verstikken, door ieder het zijne te geven, den
+hinderpaal weg te nemen, welke het koningschap de algemeene eendracht
+in den weg stelt, het recht voor het menschelijk geslacht gelijk te
+maken? Zulke oorlogen stichten den vrede. Een ontzaggelijke vesting van
+vooroordeelden, voorrechten, bijgeloovigheden, logens, knevelarijen,
+misbruiken, gewelddadigheden, ongerechtigheden en duisternis staat nog
+in de wereld, met haar torens van haat. Zij moet vernietigd worden. Dit
+monsterachtig gewrocht moet ingenomen en gesloopt worden. De
+overwinning van Austerlitz is roemrijk, de inneming der Bastille is
+verheven.</p>
+<p>Wie heeft niet bij zich zelven opgemerkt, dat de ziel&mdash;en dit
+is het wonderbare harer eenheid met veelzijdigheid
+verbonden<span class="pagenum">[<a id="pb309" href="#pb309" name=
+"pb309">309</a>]</span>&mdash;de zonderlinge eigenschap bezit in de
+uiterste omstandigheden schier koel te redeneeren; en vaak gebeurt het,
+dat droevige hartstocht en diepe wanhoop, zelfs in hun somberste
+vlagen, over vreemde onderwerpen peinzen en bijzondere vraagstukken
+overwegen. De logica mengt zich met de stuiptrekking, en de draad der
+redeneering zweeft zonder te breken in den woesten storm der gedachten.
+Zoodanig was de gemoedsgesteldheid van Marius.</p>
+<p>Terwijl hij ternedergedrukt, maar vastberaden, en evenwel aarzelend,
+bevend voor hetgeen hij doen wilde, zich aan deze gedachten overgaf,
+dwaalde zijn blik in de barricade. De opstandelingen spraken er
+halfluid, zonder zich te bewegen, en men gevoelde er die zekere stilte,
+welke den laatsten vorm der verwachting kenmerkt. Boven hen
+onderscheidde Marius, aan het venster eener derde verdieping, een
+toeschouwer of getuige, die hem bijzonder oplettend voorkwam. &rsquo;t
+Was de door Le Cabuc doodgeschoten portier. Onduidelijk zag men van
+beneden dit hoofd, door het licht der tusschen de steenen staande
+toorts. Niets vreemder, bij dit sombere, flikkerende licht, dan dit
+bleek, bewegingloos, verbaasd gelaat, met opstaand haar, open, strakke
+oogen en gapenden mond, dat zich in eene nieuwsgierige houding naar de
+straat boog. &rsquo;t Scheen, alsof degeen die dood was, hen
+aanschouwde, die sterven zouden. Een lange bloedstreep, die uit het
+hoofd was gekomen, liep uit het venster tot aan de hoogte der eerste
+verdieping, waar zij ophield. <span class="pagenum">[<a id="pb311"
+href="#pb311" name="pb311">311</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek XIV.</h2>
+<h2 class="main">De grootheid der wanhoop.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb313" href="#pb313" name=
+"pb313">313</a>]</span>
+<div id="ch14.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De vlag: eerste bedrijf.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Er kwam nog niets. Op Saint-Merry had het tien uren
+geslagen. Enjolras en Combeferre hadden zich met de karabijn in de hand
+bij den ingang der groote barricade geplaatst. Zij spraken niet met
+elkander, maar luisterden en poogden het flauwste en verste gerucht van
+voetstappen te hooren.</p>
+<p>Eensklaps verhief zich te midden van deze akelige stilte een
+heldere, jonge, vroolijke stem, die uit de straat St. Denis scheen te
+komen, en zong op de wijs van het oud volkslied: <i>Au clair de la
+lune</i>, het volgende gerijmsel, dat met een soort hanengekraai
+eindigde:</p>
+<div lang="fr" class="lgouter">
+<p class="line">Mon nez est en larmes,</p>
+<p class="line">Mon ami Bugeaud,</p>
+<p class="line">Pr&ecirc;t&rsquo; moi tes gendarmes</p>
+<p class="line">Pour leur dire un mot.</p>
+<p class="line">En capote bleue,</p>
+<p class="line">La poule au shako,</p>
+<p class="line">Voici la banlieue!</p>
+<p class="line">Co-cocorico!<a class="noteref" id="xd20e7266src" href=
+"#xd20e7266" name="xd20e7266src">1</a></p>
+</div>
+<p class="first">Zij drukten elkander de hand.</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is Gavroche,&rdquo; zei Enjolras.</p>
+<p>&bdquo;Hij waarschuwt ons,&rdquo; zei Combeferre.</p>
+<p>Een snelle loop stoorde de stilte op de eenzame straat; men zag een
+wezen, nog vlugger dan een clown over den omnibus klauteren, en
+Gavroche sprong buiten adem in de barricade, zeggende:</p>
+<p>&bdquo;Mijn geweer! Zij komen!&rdquo; <span class="pagenum">[<a id=
+"pb314" href="#pb314" name="pb314">314</a>]</span></p>
+<p>Een electrieke rilling doorliep de gansche barricade, en men hoorde
+de beweging der handen die naar de geweren grepen.</p>
+<p>&bdquo;Wilt ge mijn karabijn?&rdquo; vroeg Enjolras aan den
+straatjongen.</p>
+<p>&bdquo;Ik wil het groote geweer,&rdquo; antwoordde Gavroche.</p>
+<p>En hij nam het geweer van Javert.</p>
+<p>Twee schildwachten waren teruggetrokken en bijna tegelijkertijd met
+Gavroche in de barricade gekomen. &rsquo;t Waren de schildwachten van
+het einde der straat en der kleine Truanderie. De schildwacht in de
+Predikerstraat was op zijn post gebleven, &rsquo;t geen aanduidde, dat
+niets van de zijde der bruggen en der Hallen kwam.</p>
+<p>De straat Chanvrerie, waarvan nauwelijks eenige straatsteenen bij
+het schijnsel van het licht, dat de vlag bescheen, zichtbaar waren,
+vertoonde aan de opstandelingen het gezicht van een lang, open, in rook
+staand poortgewelf.</p>
+<p>Ieder had zijn post voor den strijd ingenomen.</p>
+<p>Drie-en-veertig opstandelingen, waarbij Enjolras, Combeferre,
+Courfeyrac, Bossuet, Joly, Bahorel en Gavroche, lagen geknield in de
+groote barricade, zoodat hun hoofden, met de kruin er van gelijk waren,
+terwijl zij hun geweren, als in schietgaten, op de steenen lieten
+rusten, en aldus oplettend, zwijgend wachtten, gereed om te vuren. Zes
+hadden zich, onder het commando van Feuilly, met aangelegd geweer voor
+de vensters der twee verdiepingen van Corinthe geplaatst.</p>
+<p>Zoo verstreken nog eenige oogenblikken; toen werd duidelijk in de
+richting van Saint-Leu het gerucht van afgemeten, zware, talrijke
+voetstappen gehoord. Dit aanvankelijk flauw, toen duidelijk, vervolgens
+luid en dreunend gerucht naderde langzaam, onafgebroken, rustig en
+vreeselijk. Men hoorde niets anders. &rsquo;t Was de stilte en het
+gerucht tevens van het standbeeld des commandeurs in Don Juan; maar die
+steenentred had iets onbeschrijfelijks, ontzettends en verscheidens,
+dat terzelfder tijd het denkbeeld van een menigte en het denkbeeld van
+een spookbeeld deed ontstaan. Men meende het schrikbarende beeld
+&bdquo;Legioen&rdquo; te hooren gaan. Deze tred naderde; het naderde
+dichter, en bleef staan. Het was alsof men aan het einde der straat den
+adem van vele menschen hoorde. Men zag evenwel niets, maar merkte,
+geheel op den achtergrond, in de dikke duisternis, een aantal metalen
+draden, fijn als naalden en schier onzichtbaar, zich bewegen,
+gelijkende aan die onbeschrijfelijke stralen, welke men
+v&oacute;&oacute;r het insluimeren onder de gesloten oogleden in de
+eerste nevelen van den slaap ziet. &rsquo;t Waren de bajonnetten en
+geweerloopen, flauw verlicht door den verren weerschijn der toorts.
+<span class="pagenum">[<a id="pb315" href="#pb315" name=
+"pb315">315</a>]</span></p>
+<p>Wederom ontstond een pauze, als wachtte men van weerszijden.
+Eensklaps riep uit deze duisternis een stem, die te akeliger klonk,
+wijl men niemand zag, en &rsquo;t dus was, alsof de duisternis zelve
+sprak:</p>
+<p>&bdquo;Werda?&rdquo;</p>
+<p>Terzelfdertijd hoorde men het gekletter der geweren, die werden
+aangelegd.</p>
+<p>Enjolras antwoordde met luide en fiere stem:</p>
+<p>&bdquo;Fransche revolutie!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Vuur!&rdquo; zei de stem.</p>
+<p>Een weerlicht kleurde al de gevels der straat rood, als ware een
+oven plotseling geopend en weder gesloten.</p>
+<p>Een schrikkelijk geknal klonk tegen de barricade. De roode vlag
+viel. De kogelregen was zoo geweldig en dicht geweest, dat hij den
+vlaggestok, dat is de punt van den boom van den omnibus, had
+omgeworpen. Kogels, welke van de huizen waren teruggekaatst, sprongen
+in de barricade en kwetsten verscheidene mannen.</p>
+<p>De indruk van dit eerste geweervuur was verstijvend. De aanval was
+ruw, en geschikt om de moedigsten te doen nadenken. &rsquo;t Was
+duidelijk, dat men ten minste met een geheel regiment te doen had.</p>
+<p>&bdquo;Makkers!&rdquo; riep Courfeyrac, &bdquo;laat ons geen kruit
+verliezen. Wachten wij met vuren tot zij in het bereik zijn.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Maar laat ons voor alles de vlag weder oprichten,&rdquo; zei
+Enjolras.</p>
+<p>Hij raapte de vlag op, die juist voor zijn voeten was gevallen.</p>
+<p>Men hoorde het klinken der laadstokken in de geweren buiten de
+barricade; de soldaten laadden weder.</p>
+<p>Enjolras hernam:</p>
+<p>&bdquo;Wie heeft hier moed? Wie wil de vlag weder op de barricade
+planten?&rdquo;</p>
+<p>Niemand antwoordde. Op de barricade te klimmen, op het oogenblik,
+dat men er ongetwijfeld weder op aanlegde, dit was evengoed als in den
+dood gaan. De moedigste aarzelt, zich er toe te veroordeelen. Zelfs
+Enjolras sidderde. Hij hernam:</p>
+<p>&bdquo;Biedt niemand zich aan?&rdquo; <span class="pagenum">[<a id=
+"pb316" href="#pb316" name="pb316">316</a>]</span></p>
+</div>
+<div class="footnotes">
+<hr class="fnsep">
+<p class="footnote" lang="nl-1900"><span class="label"><a class=
+"noteref" id="xd20e7266" href="#xd20e7266src" name=
+"xd20e7266">1</a></span> Mijn neus druipt; mijn vriend Bugeaud, leen
+mij uw gendarmes, ik heb hun iets te zeggen: In blauwe kapotjas, met de
+kip op de shako, ziedaar de voorstad! Kukeleku!</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch14.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De vlag: tweede bedrijf.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Sedert men te Corinthe aangekomen en begonnen was de
+barricade op te richten, had men weinig meer op den ouden Mabeuf gelet.
+De heer Mabeuf had evenwel den troep niet verlaten. Hij was het
+benedenvertrek der herberg binnengegaan en had zich naast de toonbank
+neergezet. Daar zat hij, om zoo te spreken, als vernietigd. Hij scheen
+niet meer te zien, noch te denken. Courfeyrac en anderen hadden hem
+twee of driemaal aangesproken, hem voor het gevaar gewaarschuwd en
+vermaand zich te verwijderen, zonder dat hij hen scheen te hooren.
+Wanneer men niet tot hem sprak, bewogen zich zijn lippen alsof hij
+iemand antwoordde, maar richtte men het woord tot hem, dan werden zijn
+lippen bewegingloos en zijn oogen hadden niets levendigs meer. Eenige
+uren voor dat de barricade werd aangevallen, had hij een houding
+aangenomen, welke hij niet meer had verlaten; hij zat met beide handen
+op zijn knie&euml;n, met voorover gebogen hoofd, als schouwde hij in
+een afgrond. Niets had hem uit deze houding kunnen trekken; het scheen
+alsof zijn geest elders dan in de barricade was. Toen ieder zijn post
+voor het gevecht had ingenomen, was niemand in het benedenvertrek der
+herberg gebleven, dan Javert, die aan den paal was gebonden, een
+opstandeling, die met bloote sabel Javert bewaakte, en Mabeuf. Toen de
+aanval plaats had en het geweervuur knalde, had de schok zijn lichaam
+als &rsquo;t ware wakkergeschud. Haastig had hij zich opgericht, was
+het vertrek binnengegaan en juist toen Enjolras zijn vraag herhaalde:
+&bdquo;Biedt niemand zich aan?&rdquo; zag men den grijsaard op den
+drempel der herberg verschijnen.</p>
+<p>Zijn verschijning veroorzaakte in de groepen eene opschudding. Een
+kreet ging op:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is de stemmer! &rsquo;t is het conventielid!
+&rsquo;t is de volksrepresentant!&rdquo;</p>
+<p>Waarschijnlijk hoorde hij niet.</p>
+<p>Hij trad regelrecht naar Enjolras; de opstandelingen verwijderden
+zich van hem met godsdienstige vrees; hij ontrukte de vlag aan
+Enjolras, die als versteend achteruit trad, en toen, zonder dat iemand
+hem durfde tegenhouden, of helpen, beklom deze tachtigjarige grijsaard,
+met waggelend hoofd en vasten voet, langzaam de in de barricade van
+straatsteenen gemaakte trap. &rsquo;t Was zoo ontzettend en zoo
+grootsch, dat allen om hem <span class="pagenum">[<a id="pb317" href=
+"#pb317" name="pb317">317</a>]</span>heen riepen: &bdquo;Hoeden
+af!&rdquo; Iedere trede, welke hij opging, was vreeselijk; zijn grijs
+haar, zijn ingevallen gezicht, zijn groot, kaal, gerimpeld hoofd, zijn
+holle oogen, zijn verbaasde, open mond, zijn oude arm, die de roode
+banier ophief, traden uit de schaduw en schenen grooter te worden in
+het bloedroode licht der toorts; men waande het spooksel van &rsquo;t
+jaar 93 uit de aarde te zien verrijzen, met de vlag van het
+schrikbewind, in de hand. Toen hij op de laatste trede was, toen deze
+bevende vreeselijke schim op dit getimmerte van afbraak stond,
+tegenover twaalfhonderd onzichtbare geweren, in &rsquo;t aangezicht van
+den dood en als ware hij sterker dan deze, had de geheele barricade in
+de duisternis een bovennatuurlijk en colossaal voorkomen.</p>
+<p>Er ontstond een stilte, zooals die alleen bij wonderwerken
+heerscht.</p>
+<p>Te midden van deze stilte zwaaide de grijsaard de roode vlag en
+riep:</p>
+<p>&bdquo;Leve de revolutie! leve de republiek! broederschap!
+gelijkheid! en de dood!&rdquo;</p>
+<p>Men hoorde buiten de barricade een zacht, vluchtig geprevel, als dat
+eens priesters, die haastig een gebed spreekt. &rsquo;t Was
+waarschijnlijk de commissaris van politie, die aan &rsquo;t andere
+einde der straat de wettelijke sommati&euml;n deed.</p>
+<p>Toen riep dezelfde luide stem, die werda! geroepen had:</p>
+<p>&bdquo;Verwijdert u!&rdquo;</p>
+<p>Bleek, verwilderd, met oogen die door de akelige vlammen van den
+waanzin verlicht werden, hief de heer Mabeuf de vlag boven zijn hoofd
+en herhaalde:</p>
+<p>&bdquo;Leve de republiek!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Vuur!&rdquo; riep de stem.</p>
+<p>Een tweede salvo, een schrootvuur gelijkende, werd tegen de
+barricade gelost.</p>
+<p>De grijsaard zonk op de knie&euml;n, liet de vlag los en viel als
+een plank achterover op de straat, zoo lang hij was, met uitgebreide
+armen.</p>
+<p>Stroomen bloeds kwamen onder hem te voorschijn. Zijn grijs, bleek en
+treurig hoofd scheen den hemel te aanschouwen.</p>
+<p>Een dier verheven aandoeningen van den mensch, die hem zelfs doen
+vergeten zich te verdedigen, beving de opstandelingen en zij naderden
+het lijk met eerbiedige ontzetting.</p>
+<p>&bdquo;Wat mannen waren die koningsmoorders!&rdquo; zei
+Enjolras.</p>
+<p>Courfeyrac fluisterde Enjolras in &rsquo;t oor:</p>
+<p>&bdquo;Ik zeg &rsquo;t alleen aan u; ik wil de opgetogenheid niet
+verzwakken; maar hij was niets minder dan een koningsmoorder.
+<span class="pagenum">[<a id="pb318" href="#pb318" name=
+"pb318">318</a>]</span>Ik heb hem gekend. Hij heette vader Mabeuf. Ik
+weet niet, hoe &rsquo;t heden met hem was. Hij was altijd een
+eenvoudige sukkel. Bezie zijn hoofd eens.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Het hoofd van een ouden sukkel en het hart van Brutus,&rdquo;
+antwoordde Enjolras.</p>
+<p>Met verheffing van stem vervolgde hij:</p>
+<p>&bdquo;Burgers! Dit is een voorbeeld, &rsquo;t welk de ouden den
+jongeren geven. Wij aarzelden, hij kwam! wij deinsden terug, hij trad
+vooruit! Ziedaar wat zij, die van ouderdom beven, leeren aan hen die
+van angst beven! Deze oude man stierf met roem voor het vaderland. Hij
+heeft een lang leven en een verheven dood gehad. Beschermen wij thans
+het lijk, en dat ieder onzer dien dooden grijsaard verdedige, zooals
+hij zijn levenden vader zou verdedigen, en dat zijn tegenwoordigheid in
+ons midden, de barricade onoverwinbaar make!&rdquo;</p>
+<p>Een dof, maar krachtig gemurmel van toestemming beantwoordde deze
+toespraak.</p>
+<p>Enjolras bukte, lichtte het hoofd van den grijsaard op en kuste zijn
+voorhoofd, toen zijn armen uitbreidende en den doode met die teedere
+bezorgdheid behandelende, als vreesde hij hem zeer te doen, trok hij
+hem zijn rok uit, wees allen op de bloedende openingen en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Dit is thans onze vlag!&rdquo;</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch14.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Gavroche had beter gedaan de karabijn van Enjolras te
+nemen.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Men wierp op den heer Mabeuf een langen zwarten
+omslagdoek van de weduwe Hucheloup. Zes mannen maakten van hun geweren
+een draagbaar, waarop het lijk werd gelegd, en men droeg het met
+ontbloote hoofden, plechtig, langzaam naar de groote tafel in het
+benedenvertrek.</p>
+<p>Deze mannen, geheel vervuld met de ernstige en heilige zaak, welke
+zij verrichtten, dachten niet meer aan den gevaarlijken toestand,
+waarin zij zich bevonden.</p>
+<p>Toen het lijk dicht voorbij den onbewegelijken Javert ging, zeide
+Enjolras tot den spion:</p>
+<p>&bdquo;Gij, zoo aanstonds!&rdquo;</p>
+<p>Ondertusschen meende de kleine Gavroche, de eenige die zijn post
+niet had verlaten en op verkenning gebleven was, <span class=
+"pagenum">[<a id="pb319" href="#pb319" name=
+"pb319">319</a>]</span>mannen zachtkens de barricade te zien naderen.
+Eensklaps riep hij:</p>
+<p>&bdquo;Weest op uw hoede!&rdquo;</p>
+<p>Courfeyrac, Enjolras, Jean Prouvaire, Combeferre, Joly, Bahorel,
+Bossuet&mdash;allen verlieten haastig de herberg. Er was schier geen
+tijd meer. Men zag een glinsterenden, dichten hoop bajonnetten boven de
+barricade golven. Municipale garden van hooge gestalte drongen
+voorwaarts, eenigen klommen over den omnibus, anderen gingen door de
+opening, den straatjongen voor zich uitdrijvende, die achteruit ging,
+maar niet vluchtte.</p>
+<p>Het was een kritiek oogenblik. &rsquo;t Was die eerste vreeselijke
+minuut der overstrooming, wanneer de rivier tot aan den top des oevers
+stijgt en door de scheuren van den dijk begint te kwellen. Nog een
+seconde en de barricade was genomen geweest.</p>
+<p>Bahorel wierp zich op den eersten municipalen garde, die binnentrad,
+en doodde hem met een karabijnschot; een tweede garde doorstak Bahorel
+met zijn bajonnet. Een andere had Courfeyrac reeds op den grond
+geworpen, die hulp riep. De grootste van allen, een soort van reus,
+liep met gevelde bajonnet op Gavroche toe. De straatjongen nam het
+groote geweer van Javert in zijne kleine armen, legde moedig op den
+reus aan en drukte af. Geen schot! Javert had zijn geweer niet geladen.
+De municipale garde lachte luidkeels en stak met zijn bajonnet naar den
+knaap.</p>
+<p>Doch v&oacute;&oacute;r de bajonnet Gavroche kon raken, ontviel het
+geweer aan de handen van den soldaat; een kogel had den municipalen
+garde midden tegen &rsquo;t voorhoofd getroffen en hij zonk achterover.
+Een tweede kogel trof den anderen garde, die Courfeyrac had
+aangevallen, in de borst en wierp hem neer.</p>
+<p>&rsquo;t Was Marius, die zooeven in de barricade was gekomen.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch14.4" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vierde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Het vaatje buskruit.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Besluiteloos en huiverend had Marius, in den hoek der
+straat Mond&eacute;tour verscholen, het begin van het gevecht
+aanschouwd. Lang kon hij echter aan die geheimzinnige, machtige
+aandrift geen weerstand bieden, welke een roepstem uit den afgrond kan
+worden genoemd. Tegenover het dreigend gevaar, tegenover <span class=
+"pagenum">[<a id="pb320" href="#pb320" name="pb320">320</a>]</span>den
+dood van den heer Mabeuf, dit somber raadsel, tegenover den
+gesneuvelden Bahorel, terwijl Courfeyrac om hulp riep, tegenover den
+bedreigden knaap, en zijn vrienden, welke hij of te hulp komen of
+wreken moest, was alle weifeling verdwenen, en met zijn twee pistolen
+in de hand had hij zich in het gewoel gestort. Met het eerste schot had
+hij Gavroche gered, met het tweede Courfeyrac bevrijd.</p>
+<p>Onder het geweervuur en de kreten der gekwetste garden hadden de
+aanvallers de verschansing beklommen, waarop men nu te halver lijve een
+menigte municipale garden, soldaten en nationale garden uit de
+voorsteden met het geweer in de hand zag. Zij bedekten reeds meer dan
+twee derden der versperring, maar sprongen niet in de ruimte, alsof zij
+weifelden en een hinderlaag vreesden. Zij schouwden in de donkere
+barricade, zooals men in een leeuwenhol ziet. Het licht der toorts
+bescheen slechts de bajonnetten, de berenmutsen, en het bovenste der
+ontstelde en vertoornde gezichten.</p>
+<p>Marius was nu ongewapend, want hij had zijn pistolen weggeworpen;
+maar hij had het vaatje kruit in het benedenvertrek bij de deur
+opgemerkt.</p>
+<p>Toen hij zich half omwendde en naar dien kant zag, legde een soldaat
+op hem aan. Maar terzelfdertijd greep iemand den geweerloop en hield er
+de hand voor. &rsquo;t Was de jonge werkman met manchestersche broek,
+die was komen toeloopen. Het schot ging af, doorboorde de hand en
+misschien ook den werkman, want hij viel, maar de kogel trof Marius
+niet. Dit alles gebeurde te midden van den rook en was slechts
+onduidelijk zichtbaar. Hij had echter verward den tegen hem gerichten
+geweerloop en de hand, die er zich v&oacute;&oacute;r hield, gezien, en
+het schot gehoord. Maar in dergelijke oogenblikken vliegt en snelt
+hetgeen men ziet voorbij, zonder dat men zich aan iets kan hechten. Men
+voelt zich in nog diepere duisternis voortgestuwd, en alles is
+nevel.</p>
+<p>De opstandelingen, verrast maar niet verschrikt, hadden zich weder
+vereenigd. Enjolras had geroepen: &bdquo;Wacht! schiet niet in &rsquo;t
+wild!&rdquo; Inderdaad, in de eerste verwarring hadden zij elkander
+kunnen raken. De meesten waren naar het venster van de eerste
+verdieping en naar de zoldervensters gegaan, van waar zij de aanvallers
+beheerschten. De moedigsten hadden zich met Enjolras, Courfeyrac, Jean
+Prouvaire en Combeferre tegen de huizen op den achtergrond geplaatst,
+zonder eenige bedekking en tegenover de gelederen der soldaten en der
+garden, die op de barricade stonden.</p>
+<p>Dit alles gebeurde zonder overijling, met die zonderlinge, dreigende
+kalmte, welke het gevecht voorafgaat. Aan weerszijden <span class=
+"pagenum">[<a id="pb321" href="#pb321" name=
+"pb321">321</a>]</span>legde men op elkander aan; men was zoo dicht
+bijeen, dat men elkander verstaan kon. Toen men op &rsquo;t oogenblik
+was, dat de vonk zou ontspringen, stak een officier met dikke
+epauletten den degen op en zeide:</p>
+<p>&bdquo;Velt &rsquo;t geweer!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Vuur!&rdquo; commandeerde Enjolras.</p>
+<p>Aan weerszijden knalden de geweerschoten tegelijkertijd en alles
+verdween in den rook.</p>
+<p>&rsquo;t Was een scherpe en verstikkende rook, waarin, met zwak, dof
+gekerm, stervenden en gekwetsten zich voortsleepten.</p>
+<p>Toen de rook verdween, zag men aan beide zijden de strijders, die,
+hoewel gedund, echter steeds op dezelfde plaats, weder in stilte hun
+geweren laadden.</p>
+<p>Eensklaps hoorde men een donderende stem, die riep:</p>
+<p>&bdquo;Verwijdert u, of ik laat de barricade in de lucht
+springen!&rdquo;</p>
+<p>Allen keerden zich naar den kant van waar de stem kwam.</p>
+<p>Marius was de benedenkamer binnengegaan, had het kruitvaatje genomen
+en van den rook en den donkeren nevel gebruik gemaakt, die de
+verschanste ruimte vulde, om langs de barricade tot aan de opgestapelde
+steenen te sluipen, waar tusschen de toorts stond. De toorts weg te
+rukken, het vaatje kruit er neder te leggen, den stapel steenen er op
+te storten, zoodat er aanstonds de bodem uitviel, dit alles was voor
+Marius het werk van een oogenblik geweest. Nu aanschouwden hem met
+ontzetting allen, nationale garden, municipale garden, officieren,
+soldaten, die aan gene zijde der barricade saamgedrongen stonden, met
+den voet op de keien, de toorts in de hand, zijn fier gelaat verlicht
+door een vreeselijk besluit en de vlam der toorts naar dien
+schrikbarenden steenhoop gewend, waartusschen men het gebroken
+kruitvaatje zag, terwijl hij den ontzettenden kreet slaakte:</p>
+<p>&bdquo;Verwijdert u, of ik laat de barricade in de lucht
+springen!&rdquo;</p>
+<p>Marius op deze barricade, na den tachtigjarigen grijsaard, was het
+visioen der jonge revolutie, na de verschijning der oude.</p>
+<p>&bdquo;De barricade laten springen!&rdquo; zei een sergeant,
+&bdquo;dan springt gij mede!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dat weet ik!&rdquo; antwoordde Marius.</p>
+<p>En hij hield de toorts dicht bij het kruitvaatje. Maar reeds was
+niemand meer op de versperring. De aanvallers drongen verschrikt en
+verward, met achterlating van hun dooden en gekwetsten, naar het einde
+der straat en verdwenen er wederom in de duisternis. &rsquo;t Was een
+algemeene vlucht.</p>
+<p>De barricade was bevrijd. <span class="pagenum">[<a id="pb322" href=
+"#pb322" name="pb322">322</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch14.5" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vijfde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Einde van Jean Prouvaires gedicht.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Allen omringden Marius. Courfeyrac viel hem om den
+hals.</p>
+<p>&bdquo;Gij hier!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Welk een geluk!&rdquo; zei Combeferre.</p>
+<p>&bdquo;Gij zijt juist van pas gekomen!&rdquo; zei Bossuet.</p>
+<p>&bdquo;Zonder u was ik doodgeschoten!&rdquo; hernam Courfeyrac.</p>
+<p>&bdquo;Zonder u was ik doodgestoken!&rdquo; zei Gavroche.</p>
+<p>Marius vroeg:</p>
+<p>&bdquo;Waar is de aanvoerder?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Dat zijt gij,&rdquo; zei Enjolras.</p>
+<p>&rsquo;t Had Marius den geheelen dag in het hoofd gegloeid; nu was
+&rsquo;t een storm. &rsquo;t Scheen hem, dat deze storm buiten hem
+woedde en hem medesleepte. &rsquo;t Scheen hem, alsof hij reeds op een
+verren afstand van het leven was. Zijn beide van liefde en van vreugd
+schitterende maanden liepen eensklaps op dien vreeselijken afgrond uit:
+Cosette, voor hem verloren, deze barricade, de heer Mabeuf, zich voor
+de republiek latende dooden, hij zelf aanvoerder van opstandelingen,
+dat alles kwam hem een monsterachtigen droom voor. Hij moest al zijn
+geestkracht inspannen, om zich te herinneren, dat al wat hem omgaf,
+werkelijk bestond. Marius had nog te kort geleefd, om te weten, dat
+niets meer nabij is dan het onmogelijke, en men steeds het onverwachte
+moet verwachten. Hij was bij zijn eigen drama tegenwoordig, als bij een
+tooneelstuk dat men niet begrijpt.</p>
+<p>In dezen nevel, die zijn geest omhulde, herkende hij Javert niet,
+die aan den paal gebonden, gedurende den aanval zijn hoofd niet had
+bewogen en rondom zich de revolutie zag woelen met de onderwerping van
+een martelaar en de majesteit van een rechter. Marius zag hem zelfs
+niet.</p>
+<p>Inmiddels naderden de aanvallers niet meer; men hoorde ze aan het
+einde der straat heen en weder gaan, maar zij waagden er zich niet in,
+hetzij dat zij bevelen wachtten, of dat zij versterking afwachtten,
+v&oacute;&oacute;r zij een nieuwen aanval tegen deze onneembare sterkte
+beproefden. De opstandelingen hadden schildwachten geplaatst, en
+eenigen, die studenten in de geneeskunde waren, waren bezig de
+gekwetsten te verbinden.</p>
+<p>Men had de tafels uit de herberg geworpen, behalve twee, die voor
+het pluksel en de patronen waren bestemd, en de tafel waarop de oude
+Mabeuf lag; men had ze voor de barricade gebruikt en ze in het
+benedenvertrek vervangen door de matrassen der weduwe Hucheloup en der
+dienstmeiden. Op <span class="pagenum">[<a id="pb323" href="#pb323"
+name="pb323">323</a>]</span>deze matrassen had men de gekwetsten
+gelegd. Wat van de drie arme wezens geworden was, die Corinthe
+bewoonden, wist men niet. Eindelijk vond men ze in den kelder
+verborgen&mdash;als advocaten, zei Bossuet. En hij voegde er bij:
+&bdquo;Foei! vrouwen!&rdquo;</p>
+<p>De vreugd over de bevrijding der barricade werd op smartelijke wijze
+gestoord.</p>
+<p>Men hield app&egrave;l. Een der opstandelingen ontbrak. En wie? een
+der meest geliefden, een der dappersten, Jean Prouvaire. Men zocht hem
+onder de gekwetsten; hij was er niet; men zocht hem onder de dooden;
+hij was er niet.</p>
+<p>Hij was stellig gevangengenomen.</p>
+<p>Combeferre zeide tot Enjolras:</p>
+<p>&bdquo;Zij hebben onzen vriend; wij hebben hun spion. Hecht ge aan
+den dood van den verklikker?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja,&rdquo; antwoordde Enjolras, &bdquo;maar minder dan aan
+het leven van Jean Prouvaire.&rdquo;</p>
+<p>Dit gebeurde in de benedenkamer bij den paal van Javert.</p>
+<p>&bdquo;Welaan,&rdquo; hernam Combeferre, &bdquo;ik zal mijn zakdoek
+aan mijn stok binden en als parlementair hun de uitwisseling van beide
+mannen voorstellen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Luister!&rdquo; zei Enjolras, zijn hand op den arm van
+Combeferre leggende.</p>
+<p>Aan het einde der straat klonk een onheilspellend
+wapengekletter.</p>
+<p>Men hoorde een mannelijke stem roepen:</p>
+<p>&bdquo;Leve Frankrijk! leve de toekomst!&rdquo;</p>
+<p>Men herkende de stem van Prouvaire.</p>
+<p>Een plotseling weerlicht trof het oog en geweren knetterden.</p>
+<p>Het werd weder stil.</p>
+<p>&bdquo;Zij hebben hem gedood!&rdquo; riep Combeferre.</p>
+<p>Enjolras zag Javert aan en zeide tot hem:</p>
+<p>&bdquo;Uw vrienden hebben u doodgeschoten.&rdquo;</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch14.6" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Zesde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Het zieltogen des doods na het zieltogen des
+levens.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">&rsquo;t Is een eigenaardigheid van deze soort van
+oorlog, dat de barricaden schier altijd van voren worden aangevallen en
+over &rsquo;t algemeen de aanvallers zich onthouden de stelling om te
+gaan, hetzij omdat zij hinderlagen duchten of omdat zij vreezen
+<span class="pagenum">[<a id="pb324" href="#pb324" name=
+"pb324">324</a>]</span>zich in kromme straten te wagen. De aandacht der
+opstandelingen was dus uitsluitend op de groote barricade gericht, die
+blijkbaar het steeds bedreigde punt was en waar onfeilbaar de strijd
+weder moest beginnen. Maar Marius dacht evenwel aan de kleine barricade
+en ging er heen. Zij was verlaten en slechts bewaakt door de kleine
+lampion, die tusschen de straatsteenen flikkerde. In de steeg
+Mond&eacute;tour en in de vertakkingen der kleine Truanderie en de
+Zwanestraat was &rsquo;t overigens volkomen stil.</p>
+<p>Toen Marius, na gedaan onderzoek, zich verwijderde, hoorde hij in de
+duisternis flauw zijn naam uitspreken:</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer Marius!&rdquo;</p>
+<p>Hij ontroerde, want hij herkende de stem, die hem twee uren te voren
+door het hek in de straat Plumet geroepen had.</p>
+<p>Maar nu scheen deze stem nog slechts een ademtocht te zijn.</p>
+<p>Hij sloeg een blik om zich, doch zag niemand.</p>
+<p>Marius meende zich bedrogen te hebben, en dat &rsquo;t een
+zinsbedrog was, &rsquo;t geen zijn geest bij de buitengewone
+omstandigheden voegde, welke zich om hem verdrongen. Hij deed een
+schrede, om uit den afgelegen hoek te komen, waar de barricade was.</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer Marius!&rdquo; herhaalde de stem.</p>
+<p>Nu kon hij niet langer twijfelen, hij had duidelijk gehoord: hij
+schouwde opnieuw rond, doch zag niets.</p>
+<p>&bdquo;Aan uw voeten,&rdquo; zei de stem.</p>
+<p>Hij bukte en zag in de schaduw een gestalte, welke over de
+straatsteenen naar hem toe kroop. &rsquo;t Was deze gestalte, die tot
+hem gesproken had.</p>
+<p>Het licht der lampion deed een kiel, een gescheurde grof
+manchestersche broek, bloote voeten en iets dat naar een bloedvlek
+geleek, onderscheiden. Marius zag een bleek hoofd, dat zich oprichtte
+en tot hem sprak:</p>
+<p>&bdquo;Herkent ge mij niet?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Neen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Eponine.&rdquo;</p>
+<p>Marius boog zich haastig. &rsquo;t Was inderdaad het ongelukkig
+meisje, in manskleederen.</p>
+<p>&bdquo;Waarom zijt ge hier? Wat doet ge daar?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik sterf,&rdquo; zeide zij.</p>
+<p>Er zijn woorden en omstandigheden, welke de diepste mijmering wakker
+schudden. Marius riep als opspringend:</p>
+<p>&bdquo;Ge zijt gewond! Wacht, ik zal u in huis dragen! Men zal u
+verbinden! Is &rsquo;t ernstig? hoe zal ik u nemen, om u niet zeer te
+doen? Waar hebt ge pijn? Hulp! Mijn God! Maar waarom zijt ge hier
+gekomen?&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb325" href="#pb325"
+name="pb325">325</a>]</span></p>
+<p>En hij poogde zijn arm onder haar te schuiven om haar op te tillen.
+Terwijl hij haar ophief, ontmoette hij haar hand.</p>
+<p>Zij slaakte een flauwen kreet.</p>
+<p>&bdquo;Heb ik u zeer gedaan?&rdquo; vroeg Marius.</p>
+<p>&bdquo;Een weinig.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Maar ik heb slechts uw hand geraakt.&rdquo;</p>
+<p>Zij hief de hand op voor Marius&rsquo; oogen, en Marius zag in
+&rsquo;t midden dezer hand een zwarte opening.</p>
+<p>&bdquo;Wat deert u aan de hand?&rdquo; vroeg hij.</p>
+<p>&bdquo;Zij is doorboord.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Doorboord?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waarmede?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Met een kogel.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hoe?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hebt ge een geweer gezien, dat op u was aangelegd?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, en een hand, die er zich tegen hield.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Was de mijne.&rdquo;</p>
+<p>Marius rilde.</p>
+<p>&bdquo;Welke dwaasheid. Arm meisje! Maar des te beter; wanneer
+&rsquo;t zoo is, zal &rsquo;t geen gevaar hebben; laat mij u op een bed
+dragen! Men zal u verbinden; men sterft niet van een doorschoten
+hand.&rdquo;</p>
+<p>Zij fluisterde:</p>
+<p>&bdquo;De kogel heeft de hand doorboord, maar is door den rug
+uitgekomen. &rsquo;t Is onnoodig mij van hier te verwijderen. Ik zal u
+zeggen, hoe gij mij, beter dan een wondheeler, verbinden kunt. Zet u
+naast mij op dezen steen.&rdquo;</p>
+<p>Hij gehoorzaamde; zij legde het hoofd op de knie&euml;n van Marius,
+en zonder hem te aanschouwen, zeide zij:</p>
+<p>&bdquo;O, hoe goed! hoe w&egrave;l ben ik nu! Zie, nu lijd ik niet
+meer.&rdquo;</p>
+<p>Zij zweeg een oogenblik, toen draaide zij met moeite haar gezicht om
+en zag Marius aan.</p>
+<p>&bdquo;Weet ge, mijnheer Marius? Het griefde mij, dat ge dien tuin
+binnengingt; &rsquo;t was dwaas, want ik had u immers het huis gewezen,
+en buitendien moest ik toch weten, dat een jongeling als
+gij...&rdquo;</p>
+<p>Zij zweeg, en van de treurige gedachten, die waarschijnlijk haar
+geest vervulden, tot iets anders overgaande, vroeg zij met een
+smartelijken glimlach:</p>
+<p>&bdquo;Gij vindt mij leelijk, niet waar?&rdquo;</p>
+<p>Zij vervolgde:</p>
+<p>&bdquo;Weet ge, ge zijt verloren! Niemand zal thans de barricade
+kunnen verlaten. Ik ben &rsquo;t, die u hier heb gevoerd. Ge zult
+<span class="pagenum">[<a id="pb326" href="#pb326" name=
+"pb326">326</a>]</span>sterven; ik reken er zeker op. Evenwel bracht
+ik, toen ik zag dat men op u aanlegde, mijn hand voor den loop van het
+geweer. &rsquo;t Is waar! maar ik wilde v&oacute;&oacute;r u sterven.
+Toen ik den kogel ontving, sleepte ik mij hier heen; men heeft mij niet
+gezien, men heeft mij niet opgepakt. Ik wachtte u, en dacht: Hij zal
+dus niet komen? O! zoo ge &rsquo;t wist; ik beet in mijn kiel,
+zoo&rsquo;n pijn had ik. Op &rsquo;t oogenblik ben ik w&egrave;l.
+Herinnert ge u den dag, toen ik uw kamer binnentrad, toen ik mij in uw
+spiegel spiegelde, en den dag toen ik u op den boulevard ontmoette. Hoe
+zongen de vogels toen! &rsquo;t Is nog niet lang geleden. Gij gaaft mij
+vijf francs en ik zeide tot u: Ik wil uw geld niet. Hebt ge ten minste
+het geldstuk opgeraapt? Ge zijt niet rijk. Ik dacht er niet aan, u te
+zeggen het weer op te rapen. De zon scheen, en &rsquo;t was niet koud.
+Herinnert ge u, mijnheer Marius? O! ik ben gelukkig! Iedereen moet
+sterven!&rdquo;</p>
+<p>Zij had een verwilderd, ernstig en smartelijk voorkomen. Haar
+gescheurde kiel liet haar naakte borst zien. Zij hield, terwijl ze
+sprak, haar doorschoten hand tegen haar borst gedrukt, waar een andere
+opening was, en waaruit nu en dan een stroom bloed vloeide als wijn uit
+een open spongat.</p>
+<p>Marius beschouwde het ongelukkig schepsel met innig medelijden.</p>
+<p>&bdquo;O!&rdquo; riep zij eensklaps uit, &bdquo;nu komt het weder.
+Ik stik.&rdquo;</p>
+<p>Zij greep haar kiel en beet er in; haar beenen verstijfden op de
+straatsteenen.</p>
+<p>Juist klonk de jonge hanenstem van den kleinen Gavroche in de
+barricade. De knaap was op een tafel geklommen om zijn geweer te laden
+en zong vroolijk het toen in de mode zijnde liedje:</p>
+<div lang="fr" class="lgouter">
+<p class="line xd20e5912">En voyant Lafayette,</p>
+<p class="line xd20e5912">Le gendarme r&eacute;p&ecirc;te:</p>
+<p class="line">Sauvons nous! sauvons nous! sauvons nous<span class=
+"corr" id="xd20e7684" title="Niet in bron">!</span><a class="noteref"
+id="xd20e7686src" href="#xd20e7686" name="xd20e7686src">1</a></p>
+</div>
+<p class="first">Eponine richtte zich op, luisterde, en prevelde:</p>
+<p>&bdquo;Hij is &rsquo;t.&rdquo;</p>
+<p>Zij wendde zich tot Marius:</p>
+<p>&bdquo;Mijn broeder is daar. Hij mag mij niet zien. Hij zou mij
+beknorren.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Uw broeder?&rdquo; vroeg Marius, die in het bitterste en
+smartelijkste <span class="pagenum">[<a id="pb327" href="#pb327" name=
+"pb327">327</a>]</span>van zijn hart aan de plichten dacht, welke zijn
+vader hem jegens het gezin Th&eacute;nardier had opgedragen; &bdquo;wie
+is uw broeder?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Die kleine jongen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Die zingt?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja.&rdquo;</p>
+<p>Marius keerde zich om.</p>
+<p>&bdquo;Ach, ga niet heen,&rdquo; zeide zij; &bdquo;&rsquo;t zal nu
+niet lang meer duren.&rdquo;</p>
+<p>Zij had zich bijna ten halve opgericht, maar haar stem was zeer zwak
+en werd door den hik afgebroken. Bij tusschenpoozen rochelde zij. Zij
+bracht haar gezicht zoo dicht zij kon bij dat van Marius, en zeide met
+zonderlinge uitdrukking:</p>
+<p>&bdquo;Luister, ik wil u in niets misleiden. Ik heb een brief voor u
+in mijn zak. Sedert gisteren. Men had mij gezegd hem op de post te
+brengen. Ik heb hem gehouden. Ik wilde niet, dat ge hem kreegt. Maar ge
+zult zeker kwaad op mij zijn, wanneer wij elkander straks wederzien.
+Men ziet elkander immers weder, niet waar? neem uw brief.&rdquo;</p>
+<p>Zij greep krampachtig met haar doorboorde hand de hand van Marius,
+maar zij scheen geen pijn meer te gevoelen. Zij bracht de hand van
+Marius in den zak van haar kiel. Marius voelde er inderdaad een
+papier.</p>
+<p>&bdquo;Neem,&rdquo; zeide zij.</p>
+<p>Marius nam den brief.</p>
+<p>Zij gaf een teeken van tevredenheid en toestemming.</p>
+<p>&bdquo;Beloof mij nu, voor mijn moeite...&rdquo;</p>
+<p>Zij hield op.</p>
+<p>&bdquo;Wat?&rdquo; vroeg Marius.</p>
+<p>&bdquo;Beloof mij!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik beloof u.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Beloof, dat ge mij een kus op &rsquo;t voorhoofd zult geven,
+wanneer ik dood ben.&mdash;Ik zal het voelen.&rdquo;</p>
+<p>Zij liet haar hoofd weder op Marius&rsquo; knie&euml;n zinken en
+haar oogen sloten zich. Hij meende, dat haar arme ziel ontvloden was.
+Eponine bleef bewegingloos; eensklaps, juist toen Marius geloofde dat
+zij den eeuwigen slaap was ingegaan, opende zij langzaam haar oogen,
+waarin de sombere donkerheid des doods scheen, en zij zeide met een
+stem, wier zachtheid reeds uit een andere wereld scheen te komen:</p>
+<p>&bdquo;En hoor, mijnheer Marius, ik geloof, dat ik een weinig op u
+verliefd was.&rdquo;</p>
+<p>Zij poogde nog te glimlachen, en stierf. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb328" href="#pb328" name="pb328">328</a>]</span></p>
+</div>
+<div class="footnotes">
+<hr class="fnsep">
+<p class="footnote" lang="nl-1900"><span class="label"><a class=
+"noteref" id="xd20e7686" href="#xd20e7686src" name=
+"xd20e7686">1</a></span> Zoodra de gendarm Lafayette ziet, roept hij:
+Vluchten wij, vluchten wij!</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch14.7" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Zevende hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Gavroche, een diepzinnig berekenaar der
+afstanden.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Marius hield zijn woord. Hij drukte een kus op het
+bleeke voorhoofd, dat met een koud zweet was bepareld. &rsquo;t Was
+geen ontrouw jegens Cosette; &rsquo;t was het ernstig en teeder
+afscheid van een ongelukkige ziel.</p>
+<p>Niet zonder eene heimelijke siddering had hij den brief genomen,
+dien Eponine hem gegeven had. Hij had terstond iets gewichtigs vermoed.
+Hij was ongeduldig om hem te lezen. Zoo is het menschelijk hart;
+nauwelijks had het ongelukkig meisje de oogen gesloten, of Marius dacht
+er aan den brief te openen. Hij liet haar zacht op de aarde glijden en
+verwijderde zich. Iets zeide hem, dat hij dien brief niet in de
+tegenwoordigheid van dat lijk mocht lezen.</p>
+<p>Hij trad naar een kaars in het beneden vertrek. &rsquo;t Was een met
+de netheid der vrouwen toegevouwen en verzegeld briefje. Het adres was
+van een vrouwenhand en luidde:</p>
+<p>&bdquo;Aan mijnheer, den heer Marius Pontmercy, ten huize van den
+heer Courfeyrac, straat Verrerie, No. 16.&rdquo;</p>
+<p>Hij brak het briefje open en las:</p>
+<p>&bdquo;Mijn zeer geliefde! Mijn vader wil, helaas! dat wij terstond
+vertrekken. Van avond zullen wij in rue de l&rsquo;Homme-Arm&eacute;
+No. 7 zijn. Binnen acht dagen zijn wij te Londen.&mdash;<span class=
+"sc">Cosette</span>, 4 Juni.&rdquo;</p>
+<p>Zoo onschuldig was deze liefde, dat Marius zelfs Cosettes
+handschrift niet kende.</p>
+<p>Wat gebeurd was, kan in weinige woorden verhaald worden. Eponine had
+alles gedaan. Na den avond van den 3 Juni had zij een tweevoudige
+gedachte: de plannen van haar vader en de bandieten op het huis in de
+straat Plumet te verijdelen, en Marius van Cosette te scheiden. Zij had
+haar lompen verruild met die van den eersten den besten jongen snaak,
+die er vermaak in vond zich als vrouw te kleeden, terwijl Eponine zich
+als man verkleedde. Zij was het, die op het Marsveld aan Jean Valjean
+deze uitdrukkelijke waarschuwing had gegeven: &bdquo;verhuis.&rdquo;
+Jean Valjean was inderdaad naar huis gekeerd en had aan Cosette gezegd:
+&bdquo;Wij vertrekken van avond en gaan met vrouw Toussaint naar de rue
+de l&rsquo;Homme-Arm&eacute;. In de volgende week zullen wij te Londen
+zijn.&rdquo; Door dien onverwachten slag verpletterd had Cosette
+haastig aan Marius een paar regels geschreven. Maar hoe ze op de post
+te bezorgen. Zij ging niet alleen uit, en vrouw Toussaint zou,
+verwonderd over zulk een boodschap, <span class="pagenum">[<a id=
+"pb329" href="#pb329" name="pb329">329</a>]</span>stellig den brief aan
+mijnheer Fauchelevent hebben vertoond. In deze verlegenheid had Cosette
+door het hek heen Eponine gezien, die in manskleederen om den tuin
+zwierf. Cosette had &bdquo;dien jongen werkman&rdquo; geroepen, hem
+vijf francs en den brief gegeven, zeggende: &bdquo;breng dien brief
+dadelijk aan het adres.&rdquo; Eponine had den brief in haar zak
+gestoken. Den volgenden dag, den 5 Juni, was zij naar Courfeyrac
+gegaan, en had naar Marius gevraagd, niet om hem dezen brief ter hand
+te stellen, maar om iets te doen, &rsquo;t welk ieder jaloersch en
+beminnend hart zal begrijpen, om &bdquo;te zien.&rdquo; Daar had zij
+Marius, of ten minste Courfeyrac, gewacht&mdash;altijd om te
+zien.&mdash;Toen Courfeyrac haar had gezegd: wij gaan naar de
+barricade, was haar een denkbeeld in &rsquo;t hoofd gekomen: zich aan
+dien dood over te geven, zooals zij zich aan ieder anderen dood zou
+hebben overgegeven, en er Marius in te storten. Zij was Courfeyrac
+gevolgd, zij had kennis genomen van de plaats waar de barricade werd
+opgericht; en, overtuigd, dat Marius, die geen bericht had ontvangen en
+wiens brief zij had onderschept, tegen den avond zich naar de gewone
+vereenigingsplaats van elken avond zou begeven, was zij naar de straat
+Plumet gegaan, had er Marius gewacht en hem in naam zijner vrienden de
+oproeping gedaan, die, zoo zij meende, hem naar de barricade moest
+voeren. Zij rekende op de wanhoop van Marius, wanneer hij Cosette niet
+vond; zij bedroog zich niet. Toen was zij naar de straat Chanvrerie
+wedergekeerd. Men heeft gezien, wat zij er deed. Zij was gestorven met
+die treurige blijdschap der jaloersche harten, welke het beminde wezen
+in hun dood medesleepen, en die zeggen: niemand zal hem hebben!</p>
+<p>Marius bedekte Cosettes brief met kussen. Zij beminde hem dus! Een
+oogenblik dacht hij, dat hij nu niet meer moest sterven. Maar toen
+zeide hij tot zich zelven: &bdquo;Zij vertrekt. Haar vader voert haar
+mede naar Engeland, en mijn grootvader weigert mij te laten trouwen.
+Niets is in het ongelukkige lot veranderd.&rdquo; Peinzers als Marius
+hebben zulke vlagen van diepe zwaarmoedigheid, waaruit wanhopige
+besluiten ontstaan. De last des levens wordt ondragelijk; de dood maakt
+er een spoedig einde aan. Toen dacht hij, dat hij twee plichten had te
+vervullen: Cosette van zijn dood kennis geven en haar een laatst
+vaarwel zenden, en den armen knaap, Eponines broeder en
+Th&eacute;nardiers zoon, uit het dreigende gevaar, dat naderde,
+redden.</p>
+<p>Hij had een portefeuille bij zich; dezelfde welke het boekje had
+bevat, waarin hij zooveel liefdesgedachten voor Cosette geschreven had.
+Hij scheurde er een blaadje uit en schreef met potlood deze weinige
+regels: <span class="pagenum">[<a id="pb330" href="#pb330" name=
+"pb330">330</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Ons huwelijk was onmogelijk. Ik heb mijn grootvader verzocht,
+hij heeft geweigerd; ik ben zonder fortuin, gij insgelijks. Ik ijlde
+tot u, maar vond u niet meer; gij weet welk woord ik u gegeven heb, ik
+houd het. Ik sterf. Ik bemin u. Wanneer gij dit leest, zal mijn ziel
+bij u zijn en tot u lachen.&rdquo;</p>
+<p>Niets hebbende om den brief te verzegelen, vouwde hij hem slechts in
+vieren en schreef er dit adres op:</p>
+<p>&bdquo;Aan mejuffrouw Cosette Fauchelevent, ten huize van den heer
+Fauchelevent, rue de l&rsquo;Homme-Arm&eacute; No. 7.&rdquo;</p>
+<p>Na den brief dichtgevouwen te hebben, bleef hij een oogenblik in
+gedachten, nam weder zijn portefeuille, opende ze en schreef met
+hetzelfde potlood op de eerste bladzijde deze vier regels:</p>
+<p>&bdquo;Ik heet Marius Pontmercy. Men brenge mijn lijk bij mijn
+grootvader, den heer Gillenormand, straat Filles-du-Calvaire, No. 6, au
+Marais.&rdquo;</p>
+<p>Hij stak de portefeuille weder in zijn rokzak, en riep Gavroche. Op
+de stem van Marius ijlde de straatjongen bereidvaardig en vroolijk
+toe.</p>
+<p>&bdquo;Wilt ge iets voor mij doen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Alles,&rdquo; zei Gavroche. &bdquo;Mijn lieve Hemel, zonder u
+was ik om zeep geweest.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge ziet dezen brief?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Neem hem. Verlaat dadelijk de barricade (Gavroche begon,
+verontrust, zich achter &rsquo;t oor te krabben) en bezorg hem
+morgenochtend aan &rsquo;t adres, aan mejuffrouw Cosette, ten huize van
+den heer Fauchelevent, rue de l&rsquo;Homme-Arm&eacute; No
+7.&rdquo;</p>
+<p>De moedige knaap hernam:</p>
+<p>&bdquo;Heel gaarne! Maar men zal intusschen de barricade innemen, en
+ik zal er niet bij zijn.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;De barricade zal volgens alle waarschijnlijkheid niet eerder
+dan met het aanbreken van den dag aangevallen en niet voor
+morgen-middag ingenomen worden.&rdquo;</p>
+<p>Inderdaad lieten de aanvallers de barricaden nog altijd met rust.
+&rsquo;t Was een dier pauzen, die in nachtelijke gevechten niet
+zeldzaam zijn, en die steeds door te geweldiger aanvallen gevolgd
+worden.</p>
+<p>&bdquo;Zoo ik uw brief nu morgenochtend bracht?&rdquo; zei
+Gavroche.</p>
+<p>&bdquo;Dan zal het te laat zijn. Vermoedelijk zal de barricade
+belegerd en zullen alle straten bewaakt worden, zoodat gij niet meer
+weg zoudt kunnen komen. Ga dadelijk.&rdquo;</p>
+<p>Gavroche wist niets hierop te antwoorden; hij bleef, besluiteloos en
+treurig zijn oor krabbende, staan. Eensklaps nam hij met een zijner
+eigenaardige bewegingen, den brief. <span class="pagenum">[<a id=
+"pb331" href="#pb331" name="pb331">331</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is goed,&rdquo; zeide hij.</p>
+<p>Toen liep hij ijlings door de straat Mond&eacute;tour.</p>
+<p>Een gedachte, die bij Gavroche was ontstaan, maar welke hij
+verzweeg, uit vrees dat Marius er tegenwerping op zou maken, bracht hem
+tot een besluit. Deze gedachte was:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is nauwelijks middernacht; de rue de
+l&rsquo;Homme-Arm&eacute; is niet ver, ik ga dadelijk den brief
+bezorgen en zal bijtijds terug zijn.&rdquo; <span class=
+"pagenum">[<a id="pb333" href="#pb333" name="pb333">333</a>]</span></p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="div0">
+<h2 class="label">Boek XV.</h2>
+<h2 class="main">De rue de l&rsquo;Homme-Arm&eacute;.</h2>
+<span class="pagenum">[<a id="pb335" href="#pb335" name=
+"pb335">335</a>]</span>
+<div id="ch15.1" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Eerste hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Drinker, babbelaar.<a class="noteref" id=
+"xd20e7834src" href="#xd20e7834" name="xd20e7834src">1</a></h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Wat beteekent de onrust eener stad in vergelijking met
+het oproer der ziel? De mensch is een nog ondoorgrondelijker diepte dan
+het volk. Jean Valjean was op dit oogenblik ter prooi aan een
+vreeselijken inwendigen storm. Al de afgronden hadden zich opnieuw in
+hem geopend. Ook hij sidderde, evenals Parijs, op den drempel van een
+vreeselijke en duistere revolutie. Eenige uren waren daartoe voldoende
+geweest. Zijn lot en zijn geweten waren plotseling in schaduwen gehuld.
+Van hem kon men evenzeer als van Parijs zeggen: de twee beginselen
+staan tegenover elkander. De witte engel en de zwarte engel waren op
+&rsquo;t punt elkander op de brug boven den afgrond aan te grijpen. Wie
+van beiden zal den andere er in storten? Wie zal overwinnen?</p>
+<p>Den avond voor den 5<sup>den</sup> Juni was Jean Valjean, vergezeld
+van Cosette en van vrouw Toussaint, een woning in de rue de
+l&rsquo;Homme Arm&eacute; gaan betrekken. Daar wachtte hem een
+voorval.</p>
+<p>Cosette had niet zonder een poging tot wederstand de straat Plumet
+verlaten. Voor het eerst, sedert zij met elkander leefden, was de wil
+van Cosette met dien van Jean Valjean in tegenspraak, en waren beiden,
+zoo niet in botsing, ten minste in wrijving met elkander geweest. Aan
+de eene zijde had zich tegenwerping, aan de andere onwrikbaarheid
+bevonden. De plotselinge raad: &bdquo;Verhuis&rdquo;, Jean Valjean zoo
+ruw door een onbekende toegeworpen, had hem zoodanig verontrust, dat
+hij gebiedend was geworden. Hij meende, <span class="pagenum">[<a id=
+"pb336" href="#pb336" name="pb336">336</a>]</span>dat hij ontdekt en
+vervolgd werd, en Cosette had moeten zwichten.</p>
+<p>Beiden waren in de rue de l&rsquo;Homme Arm&eacute; aangekomen,
+zonder den mond te openen of elkander een woord te zeggen, en ieder aan
+zijn eigen gedachten overgegeven; Jean Valjean zoo ongerust, dat hij
+Cosettes treurigheid niet zag, Cosette zoo treurig, dat zij Jean
+Valjeans ongerustheid niet zag.</p>
+<p>Jean Valjean had vrouw Toussaint medegenomen, &rsquo;t geen hij
+nooit bij zijne vorige afwezigheden gedaan had. Hij vermoedde, dat hij
+misschien niet meer naar de straat Plumet zou wederkeeren, en kon
+evenmin vrouw Toussaint er achterlaten als haar zijn geheim zeggen.
+Bovendien hield hij haar voor trouw en eerlijk. Het verraad van den
+dienstbode jegens den meester begint met de nieuwsgierigheid. En vrouw
+Toussaint, als ware zij voorbestemd om Jean Valjeans dienstmeid te
+zijn, was niet nieuwsgierig. Zij zeide, met haar hakkelende tong en
+boersche taal: &bdquo;Zoo ben ik, ik doe mijn werk; het overige gaat
+mij niet aan.&rdquo;</p>
+<p>Bij het verlaten der straat Plumet, dat schier een vlucht was
+geweest, had Jean Valjean niets medegenomen dan het kleine welriekend
+valies, &rsquo;t welk Cosette met den naam van
+&bdquo;onafscheidelijke&rdquo; had gedoopt. Volle koffers hadden
+kruiers vereischt en kruiers zijn getuigen. Men had een huurrijtuig
+voor de deur in de Babelstraat doen komen en daarmede was men
+vertrokken.</p>
+<p>Met veel moeite had vrouw Toussaint verlof verkregen om eenig
+lijnwaad, kleederen en lijfsbehoeften in te pakken, Cosette had niets
+dan haar schrijfgereedschap en schrijfportefeuille medegenomen.</p>
+<p>Ten einde de eenzaamheid en het duistere dezer verdwijning te
+vermeerderen, had Valjean het zoo geschikt, dat hij niet eerder dan
+tegen het vallen van den avond het huis der straat Plumet verliet,
+&rsquo;t geen aan Cosette den tijd had gelaten Marius een briefje te
+schrijven. Eerst toen het geheel donker was, kwam men in de rue de
+l&rsquo;Homme-Arm&eacute;.</p>
+<p>Zwijgend was men te bed gegaan.</p>
+<p>De woning in de rue de l&rsquo;Homme-Arm&eacute; was op een
+achterplaats gelegen, op de tweede verdieping, en bestond uit twee
+slaapkamers, een eetkamer, en daarnaast een keuken met opkamertje, waar
+een bed stond, dat vrouw Toussaint ten deel viel. De eetkamer was
+tevens de voorkamer en scheidde de twee slaapvertrekken. De woning was
+van het noodige huisraad voorzien.</p>
+<p>Men stelt zich schier even onverstandig weder gerust als men zich
+verontrust: z&oacute;&oacute; is de menschelijke natuur. Nauwelijks
+<span class="pagenum">[<a id="pb337" href="#pb337" name=
+"pb337">337</a>]</span>was Jean Valjean in de rue de
+l&rsquo;Homme-Arm&eacute;, of zijn angst verminderde en verdween
+allengskens geheel. Er zijn plaatsen van rust, die om zoo te spreken
+onwillekeurig op den geest werken. Een afgelegen straat heeft
+gewoonlijk vreedzame bewoners. Jean Valjean ondervond als &rsquo;t ware
+de aanstekelijke kalmte dezer steeg van het oude Parijs, welke zoo nauw
+is, dat ze voor de rijtuigen met een boom is afgesloten, die doof en
+stom te midden der woelige stad, duister op den middag en, om zoo te
+spreken, onvatbaar is voor aandoeningen, tusschen haar twee rijen hooge
+honderdjarige huizen, die zwijgen als grijsaards. In deze straat
+heerscht een terughoudende vergetelheid. Jean Valjean ademde er gerust.
+Hoe zou men hem daar vinden?</p>
+<p>Zijn eerste zorg was zijn &bdquo;onafscheidelijke&rdquo; nabij zich
+te nemen.</p>
+<p>Hij sliep gerust. De nacht brengt raad; men kan er bijvoegen: de
+nacht brengt kalmte. Den volgenden ochtend ontwaakte hij schier
+vroolijk. Hij vond de eetzaal fraai, die leelijk was en gemeubeld met
+een oude ronde tafel, een laag buffet, waar boven een spiegel, een
+vermolmden armstoel en eenige stoelen, waarop vrouw Toussaint haar
+pakken had gelegd. In een dier pakken zag men door een opening Jean
+Valjeans uniform van nationale garde.</p>
+<p>Cosette had zich door vrouw Toussaint een kom bouillon in haar kamer
+laten brengen, en kwam eerst des avonds te voorschijn.</p>
+<p>Tegen vijf ure had vrouw Toussaint, die, zeer druk met deze kleine
+verhuizing, heen en weder liep, in de eetkamer een koud hoen opgezet.
+Uit liefde voor haar vader, hield Cosette hem aan tafel gezelschap.</p>
+<p>Daarna had zij echter, onder voorwendsel van hevige hoofdpijn, Jean
+Valjean goedennacht gezegd en zich naar haar slaapkamer begeven. Jean
+Valjean had met smaak een hoenderboutje genuttigd en werd allengs
+geruster, zoo zelfs, dat hij nu, behagelijk met de ellebogen op de
+tafel geleund, zich geheel veilig achtte.</p>
+<p>Terwijl hij dit sober maal deed, had hij twee of driemalen vrouw
+Toussaint stamelend hooren zeggen: &bdquo;Mijnheer, er is wat te doen,
+men vecht in Parijs.&rdquo; Maar in zijn overleggingen verdiept, had
+hij er geen acht op geslagen. Om de waarheid te zeggen, had hij
+&rsquo;t niet recht verstaan.</p>
+<p>Hij stond op en wandelde heen en weder van het raam naar de deur, en
+van de deur naar &rsquo;t raam, hoe langer hoe meer gerustgesteld.</p>
+<p>Met zijn kalmte keerde ook Cosette, zijn eenige zorg, in
+<span class="pagenum">[<a id="pb338" href="#pb338" name=
+"pb338">338</a>]</span>zijn gedachten terug. Niet dat deze hoofdpijn,
+deze zenuwachtigheid, een meisjesgril, een voorbijgaande wolk, hem
+ontstelde; dit alles zou immers binnen een paar dagen over zijn; maar
+hij dacht aan de toekomst, en als gewoonlijk, dacht hij er met genoegen
+aan. Alles wel overwogen, zag hij geen verhindering, dat zijn gelukkig
+leven opnieuw zou beginnen. In sommige uren schijnt alles onmogelijk,
+in andere alles gemakkelijk; Jean Valjean was in een dier gunstige
+uren. Zij komen gewoonlijk na de kwade, gelijk de dag na den nacht, ten
+gevolge dier wet van opvolging en tegenstelling, welke in den aard der
+natuur ligt en die de oppervlakkigen eenvoudig afwisseling noemen. In
+de vreedzame straat, waar hij de wijk nam, maakte Jean Valjean zich van
+alles los wat hem sedert eenigen tijd bekommerd had. Juist wijl hij
+veel duisters had gezien, begon hij nu eenig licht te bespeuren. Zoo,
+zonder verwikkeling of ongeval, de straat Plumet te hebben verlaten,
+dit was reeds een heelen stap verder. &rsquo;t Zou misschien verstandig
+zijn, het land te verlaten, al ware het maar voor eenige maanden, en
+naar Londen te gaan. Nu, men zou gaan. Wat deed het er toe, of hij in
+Frankrijk of in Engeland was, mits hij slechts Cosette bij zich had?
+Cosette was zijn natie. Cosette was voldoende voor zijn geluk; het
+denkbeeld, dat hij voor Cosettes geluk niet genoegzaam was, welk
+denkbeeld hem vroeger koortsen en slapelooze nachten had bezorgd, kwam
+zelfs niet in hem op. Hij was in de vergetelheid van al zijn verledene
+smarten en zag alles rooskleurig. Wijl Cosette bij hem was, scheen zij
+hem te behooren; een optische misleiding, welke iedereen gevoeld heeft.
+Hij overlegde bij zich zelven, met de grootste gemakkelijkheid, zijn
+reis naar Engeland met Cosette, en zag zijn geluk in &rsquo;t verschiet
+zijner droomen weder opgebouwd, om &rsquo;t even waar.</p>
+<p>Terwijl hij langzaam heen en weder door de kamer wandelde, viel zijn
+blik plotseling op iets zonderlings.</p>
+<p>V&oacute;&oacute;r hem zag en las hij in den vooroverhangenden
+spiegel boven het buffet duidelijk de volgende regels:</p>
+<p>&bdquo;Mijn zeer geliefde! Mijn vader wil, helaas! dat wij terstond
+vertrekken. Van avond zullen wij in de rue de l&rsquo;Homme-Arm&eacute;
+No. 7 zijn. Binnen acht dagen zijn wij te Londen.&mdash;<span class=
+"sc">Cosette</span>, 4 Juni.&rdquo;</p>
+<p>Jean Valjean bleef verbaasd staan.</p>
+<p>Cosette had, bij haar aankomst, haar schrijfportefeuille op het
+buffet voor den spiegel gelegd, en, geheel met haar smartelijken angst
+vervuld, die er laten liggen zonder zelfs op te merken dat ze open was,
+en wel juist ter plaatse waar zij op de door haar geschreven regels had
+gedrukt, om ze te drogen, en welke zich op het vloeipapier hadden
+afgedrukt. <span class="pagenum">[<a id="pb339" href="#pb339" name=
+"pb339">339</a>]</span></p>
+<p>De spiegel weerkaatste het geschrevene.</p>
+<p>Het gevolg hiervan was, wat men in de meetkunst een gelijkvormige
+figuur noemt; het op het vloeipapier omgekeerde schrift vertoonde zich
+recht in den spiegel, zoodat Jean Valjean nu den brief voor zich zag,
+welken Cosette den vorigen dag aan Marius had geschreven.</p>
+<p>&rsquo;t Was zeer eenvoudig en toch verpletterend.</p>
+<p>Jean Valjean trad naar den spiegel. Hij herlas de vijf regels, maar
+kon ze niet gelooven. Zij kwamen hem voor als vertoonden zij zich in
+een bliksemstraal. &rsquo;t Was een gezichtsbegoocheling. &rsquo;t Was
+onmogelijk. &rsquo;t Kon niet zijn.</p>
+<p>Allengs werd zijn begrip helderder; hij beschouwde Cosettes
+schrijfportefeuille, en de werkelijkheid vertoonde zich voor hem. Hij
+nam de portefeuille en zeide: &rsquo;t Komt hiervan. Koortsachtig
+beschouwde hij de op het vloeipapier gedrukte regels, de omgekeerde
+letters vormden een verward gekrabbel, &rsquo;t geen hij niet kon
+ontcijferen. Toen dacht hij: Maar dit beteekent niets, daar staat niets
+geschreven. En onuitsprekelijk verlicht ademde hij ruimer. Wie heeft
+niet in vreeselijke oogenblikken zulk een domme vreugd gehad? De ziel
+geeft zich niet aan wanhoop over, zonder alle illusi&euml;n uitgeput te
+hebben.</p>
+<p>Hij hield de schrijfportefeuille in de hand en beschouwde ze,
+dwaselijk verblijd, bijna lachende om het gezichtsbedrog, dat hem
+misleid had. Eensklaps viel zijn blik weder op den spiegel en hij zag
+opnieuw de verschijning. Met onverbiddelijke juistheid teekenden er
+zich de vijf regels op af. &rsquo;t Was nu geen zinsbegoocheling; de
+terugkomst eener verschijning is een wezenlijkheid; &rsquo;t was
+duidelijk, dat het omgekeerde schrift in den spiegel nu recht stond.
+Hij begreep.</p>
+<p>Jean Valjean waggelde, liet de schrijfportefeuille ontglippen en
+zonk op den ouden armstoel naast het buffet, met neergezonken hoofd,
+strak, verwilderd oog. Hij zeide bij zich zelven, dat het duidelijk
+was, dat het licht der wereld voor altijd verduisterd was, en dat
+Cosette dit aan iemand geschreven had. Toen hoorde hij zijn ziel, weder
+woest geworden, in de duisternis een gesmoord gebrul slaken. Ga den
+leeuw den hond ontnemen, dien hij in zijn hok heeft.</p>
+<p>&rsquo;t Was een zonderlinge en treurige omstandigheid; Marius had
+op dit oogenblik den brief van Cosette nog niet; het toeval had hem
+verraderlijk aan Jean Valjean gebracht, v&oacute;&oacute;r hem aan
+Marius ter hand te stellen.</p>
+<p>Tot hiertoe was Jean Valjean door geen beproevingen overwonnen. Hij
+was aan vreeselijke verzoekingen blootgesteld geweest; geen slagen van
+den tegenspoed waren hem gespaard; de wreedheid van het lot, gewapend
+met al den <span class="pagenum">[<a id="pb340" href="#pb340" name=
+"pb340">340</a>]</span>haat en al de verachting der maatschappij, had
+hem tot doel gekozen en aangegrepen. Voor niets was hij teruggedeinsd,
+voor niets was hij gezwicht. Toen hij moest, had hij zich aan alle
+uitersten onderworpen; hij had zijn herkregen onschendbaarheid als
+mensch opgeofferd, zijn vrijheid overgeleverd, zijn hoofd gewaagd,
+alles verloren, alles geleden, en was onbaatzuchtig en sto&iuml;cijnsch
+gebleven, zelfs in z&oacute;&oacute;verre, dat men soms zou gedacht
+hebben, dat hij zich zelven geheel vergat, gelijk een martelaar. Zijn
+door alle mogelijke aanvallen van den tegenspoed verstaald gemoed
+scheen onverwinnelijk. Maar wie zijn binnenste had gezien, zou hebben
+moeten bekennen, dat het thans zwak was.</p>
+<p>Immers van al de folteringen, waarmede het lot hem zoolang vervolgd
+had, was deze de schrikkelijkste. Nimmer had hem zulk een klauw
+gegrepen. Al zijn geheime gevoelens waren in oproer. Al zijn zenuwen
+waren pijnlijk aangedaan. Helaas, de grootste beproeving, of liever de
+eenige beproeving, is het verlies van het beminde voorwerp.</p>
+<p>De arme oude Jean Valjean beminde Cosette zekerlijk niet anders dan
+als een vader; maar in dit vaderlijk gevoel, gelijk wij bereids hebben
+doen opmerken, had zijn ongehuwd leven alle soorten van liefde
+gebracht: hij beminde Cosette als zijn dochter, als zijn moeder, als
+zijn zuster; en wijl hij nooit een minnares of echtgenoot gehad had, en
+de natuur een schuldeischer is die geen protest wil, had zich ook dit
+gevoel, het onuitroeibaarste van alle, gevoegd bij de andere, flauw,
+rein door de reinheid der verblinding, onbewust van zich zelve
+hemelsch, engelachtig, goddelijk; minder als gevoel dan als instinct,
+minder als instinct dan als een onmerkbare en onzichtbare, maar
+wezenlijke bekoorlijkheid; en de eigenlijke liefde, was in zijn
+overgroote teederheid voor Cosette als de goudader in de donkere en nog
+niet ontgonnen mijn.</p>
+<p>Men herinnere zich den toestand van Valjeans hart, welken wij
+bereids aangewezen hebben. Geen huwelijk was tusschen hen mogelijk,
+zelfs niet dat der zielen, en echter was het stellig dat beider lot
+verbonden was. Uitgezonderd Cosette, namelijk een kind, had Jean
+Valjean zijn geheele leven lang niets gekend, dat men beminnen kan. De
+elkander opvolgende hartstocht en liefde hadden bij hem niet dat
+afwisselend groen-lichtgroen op donkergroen voortgebracht, &rsquo;t
+welk men op de<a id="xd20e7931" name="xd20e7931"></a> bladeren ziet,
+die den winter doorstaan, en op de menschen, die over de vijftig jaren
+komen. Kortom, deze inwendige samensmelting, dat geheel, waarvan de
+uitkomst een verhevene deugd was, had eindelijk van Jean Valjean een
+vader voor Cosette gemaakt. Een zonderlinge vader, samengesteld
+<span class="pagenum">[<a id="pb341" href="#pb341" name=
+"pb341">341</a>]</span>uit grootvader, zoon, broeder en echtgenoot, die
+in Jean Valjean woonden; een vader, waarin zelfs een moeder was; een
+vader die Cosette beminde en aanbad, en voor wien het kind licht,
+woonplaats, familie, vaderland en hemel was.</p>
+<p>Toen hij nu zag, dat dit bepaald voorbij was, dat zij hem ontsnapte,
+dat zij uit zijn handen glipte, dat zij water, nevel was, toen hij voor
+zijn oogen deze verpletterende waarheid zag: Een ander is het doel van
+haar hart, een ander is de wensch haars levens; zij heeft een minnaar;
+ik ben slechts de vader; ik besta niet meer;&mdash;toen hij niet langer
+kon twijfelen en tot zich zelven zeide: Zij verwijdert zich van
+mij!&mdash;overtrof de smart, welke hij gevoelde, alle voorstelling.
+Alles te hebben gedaan, wat hij had gedaan, om op dit punt te komen! en
+om inderdaad niets te zijn. Toen, zooals wij gezegd hebben, huiverde
+hij van weerzin van het hoofd tot de voeten. Hij gevoelde tot in de
+wortels van zijn haar zijn zelfzucht ontwaken, en het ik brulde in den
+afgrond van dezen man.</p>
+<p>Er zijn inwendige instortingen. Een wanhopige zekerheid dringt niet
+bij den mensch binnen zonder zekere diepe elementen te verwijderen en
+te verbreken, welke soms de mensch zelf zijn. Wanneer de smart tot dien
+graad is gekomen, nemen al de krachten van het zelfbewustzijn de
+vlucht. &rsquo;t Is een noodlottige crisis. Weinigen onzer komen er
+ongedeerd en trouw aan den plicht uit te voorschijn. Zoodra de grens
+van het lijden overschreden is, wankelt zelfs de onwrikbaarste deugd.
+Jean Valjean nam de schrijfportefeuille en overtuigde zich nogmaals;
+hij bleef met strakken blik als versteend over deze onloochenbare
+regels gebogen; er pakte zich in zijn binnenste zulk een machtige wolk
+te zamen, dat men zou gemeend hebben, dat dit geheel inwendig bestaan
+zou verpletterd worden.</p>
+<p>Hij onderzocht deze openbaring, door &rsquo;t vergrootglas zijner
+gepeinzen, met eene schijnbare kalmte, die vreeselijk was, want het is
+inderdaad verschrikkelijk, wanneer de kalmte van den mensch de koelheid
+van een standbeeld bereikt.</p>
+<p>Hij mat den schrikbarenden stap, dien zijn lot had gedaan zonder dat
+hij het vermoedde; hij herinnerde zich zijn vrees van den vorigen
+zomer, welke hij zoo dwaselijk verdreven had; hij ontdekte den afgrond;
+&rsquo;t was altijd dezelfde, maar nu bevond zich Jean Valjean niet
+meer op den rand er van, maar op den bodem.</p>
+<p>&rsquo;t Was een vreemde en smartelijke zaak; hij was gevallen
+zonder &rsquo;t bemerkt te hebben. Al het licht zijns levens was
+verdwenen, hoewel hij gemeend had steeds de zon te zien.</p>
+<p>Zijn instinct aarzelde niet. Hij bracht sommige omstandigheden,
+sommige daden, het blozen en verbleeken van Cosette <span class=
+"pagenum">[<a id="pb342" href="#pb342" name="pb342">342</a>]</span>in
+sommige gevallen, met elkander in verband, en zeide bij zich zelven:
+&bdquo;Hij is &rsquo;t.&rdquo; De scherpzinnigheid der wanhoop is een
+soort van geheimzinnige boog, die nooit zijn doel mist. Terstond bij
+zijn eerste gissing trof hij Marius. Hij kende den naam niet, maar vond
+dadelijk den man. Hij zag duidelijk op den bodem zijner onverbiddelijke
+herinnering, den onbekenden zwerver van het Luxembourg, dien ellendigen
+jager op minnarijen, dien romantischen lediglooper, dien dwaas, dien
+laaghartige, want &rsquo;t is een laaghartigheid meisjes toe te lonken,
+terwijl haar vader, die haar bemint, naast haar zit.</p>
+<p>Na zich volkomen overtuigd te hebben, dat de jongeling hier in
+&rsquo;t spel was en alles van hem was gekomen, sloeg Jean
+Valjean,&mdash;de herboren man, de man die zooveel aan zijn ziel
+gewerkt had, de man die zooveel pogingen had gedaan, zijn leven, zijn
+ellende en rampen in liefde op te lossen, een blik in zich zelven en
+zag een spook&mdash;den haat.</p>
+<p>De grootste smarten bevatten afmatting en moedeloosheid. De mensch,
+bij wien zij binnentrekken, voelt, dat hem iets verlaat. In de jeugd is
+haar bezoek treurig, later is het heilloos<span class="corr" id=
+"xd20e7954" title="Niet in bron">.</span> Helaas! wanneer het bloed
+warm, het haar zwart is, wanneer het hoofd recht op het lichaam staat,
+gelijk de vlam op de kaars, wanneer de rol van het lot nog bijna geheel
+vol is, wanneer het hart, vervuld met eene gelukkige liefde, nog met
+volle kracht klopt, wanneer men nog den tijd voor zich heeft om te
+kunnen herstellen; wanneer men al de vrouwen, de lonken, de toekomst en
+den horizont nog voor zich heeft; wanneer het leven zijn volkomen
+kracht heeft,&mdash;indien de wanhoop alsdan vreeselijk is, wat moet
+zij dan in de grijsheid zijn, wanneer de versnellende jaren meer en
+meer verzwakken, in den schemeravond des levens, wanneer men de starren
+van het graf begint te zien.</p>
+<p>Terwijl hij aldus peinsde, trad vrouw Toussaint binnen. Jean Valjean
+stond op en vroeg haar:</p>
+<p>&bdquo;Naar welken kant is het? Weet ge het?&rdquo;</p>
+<p>Verbaasd, wist vrouw Toussaint niets te antwoorden, dan:</p>
+<p>&bdquo;Wat belieft u?&rdquo;</p>
+<p>Jean Valjean hernam:</p>
+<p>&bdquo;Hebt ge mij aanstonds niet gezegd, dat men vocht?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ach ja, mijnheer,&rdquo; antwoordde vrouw Toussaint.
+&bdquo;&rsquo;t Is naar den kant van Saint-Merry.&rdquo;</p>
+<p>Uit het diepst van onzen geest komt soms, zelfs zonder dat wij het
+weten, een werktuiglijke beweging<span class="corr" id="xd20e7973"
+title="Bron: ,">.</span> &rsquo;t Was waarschijnlijk onder den indruk
+van zulk een beweging, waarvan hij zich nauwelijks bewust was, dat Jean
+Valjean vijf minuten later zich op de straat bevond. <span class=
+"pagenum">[<a id="pb343" href="#pb343" name="pb343">343</a>]</span></p>
+<p>Hij zat blootshoofds op den straatpaal voor de deur van zijn huis en
+scheen te luisteren.</p>
+<p>&rsquo;t Was geheel donker geworden.</p>
+</div>
+<div class="footnotes">
+<hr class="fnsep">
+<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id=
+"xd20e7834" href="#xd20e7834src" name="xd20e7834">1</a></span> <i lang=
+"fr">Buvard<span class="corr" id="xd20e7837" title="Bron: .">,</span>
+Bavard</i>, in &rsquo;t oorspronkelijke; het eerste beteekent een
+schrijfportefeuille met vloeipapier dat dient om het geschrevene te
+drogen.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch15.2" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Tweede hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">De straatjongen een vijand van lichten.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Hoe lang bleef hij in die houding? Welke was de eb en
+vloed zijner treurige gedachten? richtte hij zich weder op? bleef hij
+gebogen? was hij als gebroken onder zijn zwaarmoedigheid? kon hij zich
+nog oprichten en in zijn geweten op iets dat vast was steunen? Hij zou
+het waarschijnlijk zelf niet hebben kunnen zeggen.</p>
+<p>De straat was eenzaam. Eenige angstige personen, die haastig naar
+huis gingen, zagen hem nauwelijks. Ieder voor zich zelven, in tijden
+van gevaar. De lantaarnopsteker kwam als gewoonlijk de lantaarn
+aansteken, die vlak tegenover het huis No. 7 stond, en ging heen. Jean
+Valjean zou voor dengene, die hem aldus in die schaduw had gezien, geen
+levend mensch hebben geleken. Hij zat op den straatpaal voor zijn deur,
+bewegingloos als een klomp ijs. De wanhoop verstijft. Men hoorde de
+stormklok en onduidelijke woeste geruchten. Te midden van dat somber
+gelui, vermengd met het oproer, sloeg het op St. Paul elf uren,
+plechtig, zonder overhaasting; want de stormklok is de mensch; het uur
+is God. De voortgang van den tijd maakte geen indruk op Jean Valjean;
+hij bewoog zich niet. Intusschen ontstond omstreeks dit oogenblik in de
+richting der Hallen een geweldig geschiet; het werd door een tweede nog
+geweldiger gevolgd; &rsquo;t was waarschijnlijk de aanval tegen de
+barricade in de straat Chanvrerie, welke wij gezien hebben, dat door
+Marius werd afgeslagen. Bij deze dubbele losbranding, wier geweld door
+de stilte des nachts scheen versterkt, ontroerde Jean Valjean; hij
+richtte zich op, naar de zijde van waar het gerucht kwam, en zonk toen
+weder op den straatpaal, sloeg de armen over elkander, en langzaam zonk
+zijn hoofd weder op zijn borst.</p>
+<p>Hij hervatte zijn somber gesprek met zich zelven.</p>
+<p>Eensklaps sloeg hij de oogen op; men ging in de straat, hij hoorde
+voetstappen nabij zich, en bij het licht der straatlantaarn, naar den
+kant der straat, die bij het Archief uitloopt, zag hij een bleek,
+jeugdig en opgewekt gelaat. <span class="pagenum">[<a id="pb344" href=
+"#pb344" name="pb344">344</a>]</span></p>
+<p>Gavroche was in de rue de l&rsquo;Homme-Arm&eacute; gekomen.</p>
+<p>Hij zag naar boven en scheen iets te zoeken. Hij zag zeer duidelijk
+Jean Valjean, maar lette niet op hem.</p>
+<p>Na omhoog te hebben gezien, keek Gavroche nu naar beneden; hij ging
+op de teenen staan en betastte de deuren en vensters der huizen; zij
+waren alle gesloten en gegrendeld. Na vijf of zes derwijze versperde
+huizen onderzocht te hebben, haalde de straatjongen de schouders op en
+mompelde bij zich zelven: Verduiveld! Toen keek hij weder omhoog. Jean
+Valjean, die een oogenblik te voren, in de gemoedsstemming, waarin hij
+was, niemand toegesproken of geantwoord zou hebben, gevoelde zich
+onwederstaanbaar gedrongen een woord tot dezen knaap te richten.</p>
+<p>&bdquo;Kleine,&rdquo; zeide hij, &bdquo;wat wilt ge?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik heb honger,&rdquo; antwoordde Gavroche onbewimpeld. En hij
+voegde er bij: &bdquo;Kleine!? Gij zijt zelf klein.&rdquo;</p>
+<p>Jean Valjean tastte in zijn zak en haalde er een vijffrancstuk
+uit.</p>
+<p>Maar Gavroche, een soort van kwikstaart, die schielijk van de eene
+tot de andere beweging overging, had een steen opgeraapt. Hij had de
+lantaarn in &rsquo;t oog gekregen.</p>
+<p>&bdquo;Zoo!&rdquo; zeide hij, &bdquo;hebt ge hier uw lantaarns nog.
+Dat is niet zooals &rsquo;t behoort, vrienden! &rsquo;t Is wanorde. Zij
+moeten stuk.&rdquo;</p>
+<p>Hij wierp den steen in de lantaarn, waarvan het glas met zulk een
+gerinkel viel, dat de achter hun gordijnen verscholen bewoners van het
+tegenoverstaande huis uitriepen:</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is weer als in drie-en-negentig!&rdquo;</p>
+<p>De lantaarn schommelde hevig, het licht ging uit, en in de straat
+werd het plotseling donker.</p>
+<p>&bdquo;Zoo is &rsquo;t goed, oude straat,&rdquo; zei Gavroche,
+&bdquo;zet uw slaapmuts op.&rdquo;</p>
+<p>Toen zich tot Jean Valjean wendende:</p>
+<p>&bdquo;Hoe heet dit groote gebouw aan het einde der straat? &rsquo;t
+Is het Archief, niet waar? Die dikke kolommen moeten even omver gehaald
+en daarvan een fraaie barricade gemaakt worden.&rdquo;</p>
+<p>Jean Valjean naderde Gavroche, en zeide halfluid en als bij zich
+zelven:</p>
+<p>&bdquo;De arme jongen, hij heeft honger.&rdquo;</p>
+<p>En hij stopte hem het vijffrancstuk in de hand.</p>
+<p>Gavroche richtte het hoofd op, verwonderd over de grootte van het
+geldstuk; hij bezag het in de duisternis, en de blankheid ervan bracht
+hem in verrukking. Hij kende de vijffrancstukken van hooren zeggen; hij
+had er een gunstig id&eacute;e van; &rsquo;t verheugde hem er
+persoonlijk kennis mede te maken.</p>
+<p>&bdquo;Laat ons het beest eens goed bekijken!&rdquo; zeide hij.
+<span class="pagenum">[<a id="pb345" href="#pb345" name=
+"pb345">345</a>]</span></p>
+<p>Hij beschouwde het eenige oogenblikken met verrukking; doch zich
+vervolgens weder tot Jean Valjean wendende, gaf hij hem het geldstuk
+terug en zeide majestueus:</p>
+<p>&bdquo;Burger, ik werp liever lantaarns in. Neem uw wild beest
+terug. Ik laat mij niet omkoopen. Het heeft vijf klauwen, maar &rsquo;t
+zal mij niet pakken.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Hebt ge een moeder?&rdquo; vroeg Jean Valjean.</p>
+<p>Gavroche antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Misschien beter dan gij<span class="corr" id="xd20e8047"
+title="Niet in bron">.</span>&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Welnu,&rdquo; hernam Jean Valjean, &bdquo;behoud dit geld dan
+voor uw moeder.&rdquo;</p>
+<p>Gavroche voelde zich bewogen. Hij had bovendien opgemerkt, dat de
+man die tot hem sprak geen hoed op had, en dit boezemde hem vertrouwen
+in.</p>
+<p>&bdquo;Waarlijk,&rdquo; zeide hij, &bdquo;is &rsquo;t niet om mij af
+te houden van de lantaarns stuk te slaan?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Sla alles stuk wat ge wilt.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge zijt een braaf man,&rdquo; zei Gavroche.</p>
+<p>En hij stak het vijffrancstuk in een zijner zakken.</p>
+<p>Met toenemend vertrouwen voegde hij er bij:</p>
+<p>&bdquo;Woont ge in deze straat?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ja, waarom?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Zoudt ge mij No. 7 kunnen wijzen?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Wat wilt ge in No. 7?&rdquo;</p>
+<p>De knaap zweeg, vreezende te veel gezegd te hebben; hij streek
+haastig met zijn vingers door zijn haar en antwoordde niets dan:</p>
+<p>&bdquo;Ha! Zoo!&rdquo;</p>
+<p>Een denkbeeld schoot Jean Valjean door den geest. De angst geeft
+soms licht. Hij zeide tot den knaap:</p>
+<p>&bdquo;Brengt gij mij den brief, dien ik wacht?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Gij?&rdquo; zei Gavroche. &bdquo;Ge zijt geen
+vrouw.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;De brief is voor mejuffer Cosette, niet waar?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Cosette?&rdquo; mompelde Gavroche; &bdquo;ja, ik geloof dat
+het die rare naam is.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Nu!&rdquo; hernam Jean Valjean, &bdquo;ik moet haar dien
+brief overhandigen. Geef.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;In dat geval moet ge ook weten, dat ik van de barricade
+gezonden ben?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ongetwijfeld,&rdquo; zei Jean Valjean.</p>
+<p>Gavroche stak zijn hand in een anderen zijner zakken en haalde er
+een in vieren gevouwen papier uit.</p>
+<p>Toen op militaire wijze aanslaande, zeide hij:</p>
+<p>&bdquo;Eerbied voor de d&eacute;p&ecirc;che. Zij komt van de
+voorloopige regeering.&rdquo; <span class="pagenum">[<a id="pb346"
+href="#pb346" name="pb346">346</a>]</span></p>
+<p>&bdquo;Geef,&rdquo; zei Jean Valjean.</p>
+<p>Gavroche hield het papier boven zijn hoofd.</p>
+<p>&bdquo;Verbeeld u niet, dat het een minnebriefje is. Het is wel voor
+een vrouw, maar eigenlijk voor het volk. Wij vechten tegen de mannen,
+maar eerbiedigen het schoone geslacht. Wij zijn niet als in de groote
+wereld, waar <i>lions aan chameaux</i> minnebriefjes zenden.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Geef.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Inderdaad,&rdquo; hernam Gavroche, &bdquo;ge schijnt mij een
+braaf man te zijn.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Geef spoedig!&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ziedaar.&rdquo;</p>
+<p>En hij gaf Jean Valjean het papier.</p>
+<p>&bdquo;Haast u nu, mijnheer Coos, wijl juffer Cosette
+wacht.&rdquo;</p>
+<p>Gavroche scheen zelf schik te hebben over deze woordspeling.</p>
+<p>Jean Valjean hernam:</p>
+<p>&bdquo;Moet het antwoord naar Saint-Merry worden
+gebracht?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ge zoudt daarmede een dommen streek begaan. Deze brief komt
+van de barricade in de straat Chanvrerie, en daarheen keer ik terug.
+Goeden avond, burger.&rdquo;</p>
+<p>Dit gezegd hebbende verwijderde zich Gavroche, of liever vloog naar
+de plaats, van waar hij gekomen was; met de snelheid van een ontsnapten
+vogel. Hij verdween in de duisternis, alsof hij er een gat in boorde,
+regelrecht als een kanonskogel. De rue de l&rsquo;Homme Arm&eacute;
+werd weder stil en eenzaam; in een oogwenk was deze wonderbare knaap,
+die in zich iets van de schaduw en van den droom had, tusschen de in de
+duisternis bedolven huizen als een damp verdwenen; en men zou dit
+geloofd hebben, zoo niet weinige minuten na zijn verdwijning het
+gekletter van een stuk geslagen vensterruit en het heerlijk gerinkel
+van een ingeworpen straatlantaarn opnieuw de angstige bewoners
+eensklaps en ruw gewekt had. &rsquo;t Was Gavroche, die door de straat
+du Chaume ging.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch15.3" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Derde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Terwijl Cosette en vrouw Toussaint slapen.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Jean Valjean ging weder in huis met den brief van
+Marius. Tastend klom hij de trap op, verheugd over de duisternis, als
+de uil die zijn prooi wegvoert, opende en sloot weder zacht de deur,
+luisterde of hij eenig gerucht hoorde, overtuigde zich <span class=
+"pagenum">[<a id="pb347" href="#pb347" name="pb347">347</a>]</span>dat,
+naar allen schijn, Cosette en vrouw Toussaint sliepen, wilde een
+zwaveltje aansteken, dat hem echter eenige keeren door het beven zijner
+hand mislukte, want &rsquo;t was hem alsof hij een diefstal pleegde.
+Eindelijk was de kaars ontstoken; hij zette zich aan de tafel, vouwde
+het papier open en las.</p>
+<p>Bij geweldige aandoeningen leest men niet, men knijpt, men verwoest
+als &rsquo;t ware het papier, dat men in de hand heeft als een offer,
+men kreukt het, men drukt er vertoornd of verblijd zijn nagels in, men
+vliegt naar het einde, springt het begin over, de aandacht is
+koortsachtig, zij begrijpt slechts de hoofdzaak; onnauwkeurig, het
+wezenlijke; zij hecht zich slechts aan &eacute;&eacute;n punt, en al
+het overige verdwijnt. In het briefje van Marius aan Cosette, zag Jean
+Valjean slechts deze woorden:</p>
+<p>&bdquo;... Ik sterf. Wanneer gij dit leest, zal mijn ziel bij u
+zijn.&rdquo;</p>
+<p>Door deze twee regels werd hij als verblind, hij was een oogenblik
+als verplet door den omkeer van aandoeningen, welke in hem ontstond,
+als duizelend van verbazing aanschouwde hij het briefje van Marius; de
+dood van het gehate wezen, dit schitterend uitzicht, vertoonde zich
+voor zijn oogen.</p>
+<p>Heimelijk slaakte hij een afschuwelijken vreugdekreet. &rsquo;t Was
+dus gedaan. De ontknooping was spoediger gekomen dan hij had durven
+hopen. Het wezen, dat zijn lot hinderde, verdween, uit zich zelf,
+vrijelijk, ongedwongen, zonder dat hij, Jean Valjean, er iets toe
+gedaan had; zonder dat het zijn schuld was, ging deze man sterven.
+Misschien was hij reeds dood.&mdash;Hier begon de koorts te berekenen.
+Neen, hij is nog niet dood. De brief is blijkbaar geschreven om door
+Cosette eerst den volgenden morgen gelezen te worden; na de beide
+losbrandingen, welke men tusschen elf uren en middernacht gehoord had,
+was er niets voorgevallen; de barricade zal niet ernstig worden
+aangevallen dan met het aanbreken van den dag; maar om &rsquo;t even,
+nu &bdquo;deze man&rdquo; aan den krijg heeft deelgenomen, is hij
+verloren; hij is door het raderwerk gevat.&mdash;Jean Valjean gevoelde
+zich bevrijd. Nu zou hij wederom alleen met Cosette zijn. De
+mededinging hield op; het verledene nam weder een aanvang. Hij behoefde
+het briefje slechts te behouden. Cosette zou nooit weten wat van
+&bdquo;dien man&rdquo; geworden was. Hij behoefde de dingen slechts hun
+loop te laten. Deze man kon niet ontsnappen. Zoo hij nog niet dood is,
+zal hij toch stellig sterven. Welk een geluk!</p>
+<p>Na dit alles binnensmonds gezegd te hebben werd hij somber.
+Vervolgens ging hij naar beneden en wekte den portier.</p>
+<p>Een uur later ging Jean Valjean in de uniform van nationale garde en
+gewapend uit. De portier had in de buurt gemakkelijk gevonden, wat aan
+de uitrusting ontbrak. Hij had een geladen <span class=
+"pagenum">[<a id="pb348" href="#pb348" name=
+"pb348">348</a>]</span>geweer en een volle patroontasch. Hij begaf zich
+naar den kant des Halles.</p>
+</div>
+</div>
+<div id="ch15.4" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="label">Vierde hoofdstuk.</h2>
+<h2 class="main">Overdreven ijver van Gavroche.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first">Inmiddels had Gavroche een avontuur gehad.</p>
+<p>Nadat hij de straatlantaarn in de rue du Chaume zooveel hij kon
+verbrijzeld had, kwam hij in de rue des Vieilles-Haudriettes, en er
+geen &bdquo;kat of muis&rdquo; ziende, vond hij de gelegenheid gunstig
+om het geheele liedje dat hij kende, te zingen.</p>
+<p>Zijn gang, in plaats van zich door &rsquo;t gezang te vertragen,
+werd er eer te sneller door. En nu strooide hij als &rsquo;t ware langs
+de slapende of verschrikte huizen deze vurige verzen uit:</p>
+<div lang="fr" class="lgouter">
+<div class="lg">
+<p class="line">L&rsquo;oiseau m&eacute;dit dans les charmilles,</p>
+<p class="line">Et pr&eacute;tend qu&rsquo;hier Atala</p>
+<p class="line">Avec un russe s&rsquo;en alla.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e8177">O&ugrave; vont les belles filles,</p>
+<p class="line xd20e5912">Lon la.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Mon ami pierrot, tu babilles,</p>
+<p class="line">Parce que l&rsquo;autre jour Mila</p>
+<p class="line">Cogna sa vitre, et m&rsquo;appela.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e8177">O&ugrave; vont les belles filles,</p>
+<p class="line xd20e5912">Lon la.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Les dr&ocirc;lesses sont fort gentilles;</p>
+<p class="line">Leur poison qui m&rsquo;ensorcela</p>
+<p class="line">Griserait monsieur Orfila.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e8177">O&ugrave; vont les belles filles,</p>
+<p class="line xd20e5912">Lon la.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">J&rsquo;aime l&rsquo;amour et ses bisbilles,</p>
+<p class="line">J&rsquo;aime Agn&egrave;s, j&rsquo;aime
+Pam&eacute;la,</p>
+<p class="line">Lise en m&rsquo;allumant se br&ucirc;la.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e8177">O&ugrave; vont les belles filles,</p>
+<p class="line xd20e5912">Lon la.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Jadis, quand je vis les mantilles</p>
+<p class="line">De Suzette et de Z&eacute;ila,</p>
+<p class="line">Mon &acirc;me &agrave; leurs plis se m&ecirc;la.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e8177">O&ugrave; vont les belles filles,</p>
+<p class="line xd20e5912">Lon la.</p>
+</div>
+<span class="pagenum">[<a id="pb349" href="#pb349" name=
+"pb349">349</a>]</span>
+<div class="lg">
+<p class="line">Amour, quand, dans l&rsquo;ombre o&ugrave; tu
+brilles,</p>
+<p class="line">Tu coiffes de roses Lola,</p>
+<p class="line">Je me damnerais pour cela.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e8177">O&ugrave; vont les belles filles,</p>
+<p class="line xd20e5912">Lon la.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Jeanne, &agrave; ton miroir tu t&rsquo;habilles!</p>
+<p class="line">Mon c&oelig;ur un beau jour s&rsquo;envola;</p>
+<p class="line">Je crois que c&rsquo;est Jeanne qui l&rsquo;a.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e8177">O&ugrave; vont les belles filles,</p>
+<p class="line xd20e5912">Lon la.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Le soir, en sortant des quadrilles,</p>
+<p class="line">Je montre aux &eacute;toiles Stella</p>
+<p class="line">Et je leur dis: regardez-la.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e8177">O&ugrave; vont les belles filles,</p>
+<p class="line xd20e5912">Lon la.<a class="noteref" id="xd20e8267src"
+href="#xd20e8267" name="xd20e8267src">1</a>.</p>
+</div>
+</div>
+<p class="first">Aan het gezang paarde Gavroche een levendig
+gebarenspel. Het gebaar is de versterking der woorden. Zijn gezicht,
+een onuitputtelijke verzameling van maskers, maakte grilliger en
+phantastischer grimassen dan een lap linnen met gaten die in den wind
+fladdert. Wijl &rsquo;t ongelukkig donker en hij alleen was, werd dit
+noch gezien noch was het zichtbaar. Er gaan veel schatten verloren.</p>
+<p>Eensklaps bleef hij staan.</p>
+<p>&bdquo;Laat ons de romance afbreken,&rdquo; zeide hij.</p>
+<p>Zijn kattenoog had onder een koetspoort iets gezien, dat men
+<span class="pagenum">[<a id="pb350" href="#pb350" name=
+"pb350">350</a>]</span>in de schilderkunst een geheel noemt, dat wil
+zeggen, een wezen en een voorwerp; het voorwerp was een handkar, het
+wezen een Auvergner, die er op sliep.</p>
+<p>De boomen der kar rustten op de straat, het hoofd van den Auvergner
+lag op den hellenden bodem der kar, en zijn voeten raakten de
+straatsteenen.</p>
+<p>Gavroche herkende dadelijk, met zijn ondervinding van de wereldsche
+dingen, een dronkaard.</p>
+<p>&rsquo;t Was een of ander kruier van den hoek, die te veel gedronken
+had en te lang sliep.</p>
+<p>&bdquo;Daartoe dienen nu de zomernachten,&rdquo; dacht Gavroche.
+&bdquo;De Auvergner slaapt op zijn kar. Men neemt de kar voor de
+republiek, en laat den Auvergner aan de monarchie.&rdquo;</p>
+<p>Zijn geest werd door deze heldere ingeving verlicht:</p>
+<p>&bdquo;Deze kar zou zeer goed voor onze barricade gebezigd kunnen
+worden.&rdquo;</p>
+<p>De Auvergner snorkte.</p>
+<p>Zacht trok Gavroche de kar achteruit en den Auvergner vooruit,
+namelijk bij de voeten en na een minuut lag de onverstoorbare Auvergner
+plat op de straat.</p>
+<p>De kar was nu ledig.</p>
+<p>Gavroche, die gewoon was op alle wijzen aan het onverwachte het
+hoofd te bieden, had steeds allerlei dingen bij zich. Hij grabbelde in
+een zijner zakken en haalde er een stukje papier en een eindje rood
+potlood uit, dat hij van dezen of genen timmerman had gekaapt. Hij
+schreef:</p>
+<div class="blockquote">
+<p class="first">&bdquo;<span class="sc">Fransche
+Republiek.</span>&rdquo;</p>
+</div>
+<p>&bdquo;Uw kar in ontvangst genomen.&rdquo;</p>
+<p>Hij onderteekende: &bdquo;<span class=
+"sc">Gavroche.</span>&rdquo;</p>
+<p>Toen dit verricht was, schoof hij het papiertje in den zak van het
+manchestersche vest van den steeds ronkenden Auvergner, pakte de boomen
+met beide handen en joeg in vollen galop met triompheerend geraas de
+kar naar den kant des Halles.</p>
+<p>&rsquo;t Was gevaarlijk. Bij de koninklijke drukkerij stond een
+wachtpost. Gavroche dacht er niet aan. De post was bezet door nationale
+garden der voorstad<span class="corr" id="xd20e8338" title=
+"Niet in bron">.</span> De wacht werd opmerkzaam, en de hoofden
+richtten zich op. Twee achter elkander verbrijzelde straatlantaarns,
+het luidkeels gezongen lied, dit was te veel voor de beschroomde
+bewoners dezer straten, die slapen willen voor dat de zon ondergaat, en
+die zoo vroeg den domper op hun kaars zetten. Sedert een uur maakte de
+straatjongen in deze vreedzame wijk het geraas van een vlieg in een
+flesch. De sergeant der voorstad luisterde, en wachtte. Hij was een
+voorzichtig man. <span class="pagenum">[<a id="pb351" href="#pb351"
+name="pb351">351</a>]</span></p>
+<p>Het geraas van het verward gerol der kar deed de maat van lijdzame
+afwachting overloopen en de sergeant besluiten een verkenning te
+beproeven.</p>
+<p>&bdquo;&rsquo;t Is een geheele bende,&rdquo; zeide hij; &bdquo;laat
+ons voorzichtig te werk gaan.&rdquo;</p>
+<p>&rsquo;t Was duidelijk, dat de hydra der regeeringloosheid uit haar
+hol was gekomen en in de wijk woedde.</p>
+<p>De sergeant waagde zich met zachten tred buiten den wachtpost.</p>
+<p>Eensklaps bevond zich Gavroche, juist toen hij met zijn kar den hoek
+der straat Vieilles-Haudriettes om kwam hollen, tegenover een uniform,
+een schako, een pluim en een geweer.</p>
+<p>Ten tweeden male bleef hij stilstaan.</p>
+<p>&bdquo;Ha!&rdquo; zeide hij, &bdquo;is het dat?&mdash;Goedendag,
+openbare orde.&rdquo;</p>
+<p>Gavroches verbazing was gewoonlijk van korten duur en verdween
+spoedig.</p>
+<p>&bdquo;Waar wilt ge heen, deugniet?&rdquo; vroeg de sergeant.</p>
+<p>&bdquo;Burger,&rdquo; zei Gavroche, &bdquo;ik heb u niet gescholden,
+waarom beleedigt ge mij?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waar gaat ge heen, snaak?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Mijnheer, ge waart misschien gisteren een verstandig man,
+maar heden schijnt ge het verstand afgelegd te hebben.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Ik vraag u, waar ge heen gaat, schobbejak?&rdquo;</p>
+<p>Gavroche antwoordde:</p>
+<p>&bdquo;Ge spreekt zeer lief. Waarachtig, men zou &rsquo;t van uw
+ouderdom niet verwachten. Gij moest ieder haartje van uw hoofd voor
+honderd francs verkoopen, dat zou u vijfhonderd francs
+opbrengen.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Waar gaat ge heen? waar gaat ge heen? bandiet?&rdquo;</p>
+<p>Gavroche hernam:</p>
+<p>&bdquo;Dat zijn leelijke woorden. Zoodra men u weder laat zingen,
+moet men u beter den mond afvegen.&rdquo;</p>
+<p>De sergeant velde de bajonnet.</p>
+<p>&bdquo;Wilt ge mij eindelijk zeggen, waar ge heen gaat,
+ellendeling?&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;Generaal,&rdquo; zei Gavroche, &bdquo;ik ga den dokter halen
+voor mijn vrouw die bevallen moet.&rdquo;</p>
+<p>&bdquo;In &rsquo;t geweer!&rdquo; schreeuwde de sergeant.</p>
+<p>Zich door datgene te redden, wat ons in de val heeft gebracht, is
+het meesterstuk van schrandere mannen; Gavroche mat met een blik den
+geheelen toestand. &rsquo;t Was de kar, die hem in gevaar had
+<span class="corr" id="xd20e8390" title=
+"Bron: gebacht">gebracht</span>, de kar moest hem nu helpen.
+<span class="pagenum">[<a id="pb352" href="#pb352" name=
+"pb352">352</a>]</span></p>
+<p>Juist toen de sergeant op Gavroche aanstormde, rolde de kar, nu een
+werptuig geworden en met alle kracht voortgejaagd, met geweld tegen den
+buik van den sergeant, die achterover in de goot viel, terwijl zijn
+geweer in de lucht afging.</p>
+<p>Op het geroep van den sergeant stormden de manschappen uit de wacht;
+het geloste schot gaf aanleiding tot een algemeene losbranding op goed
+geluk af, waarna men weder de geweren laadde en opnieuw begon.</p>
+<p>Dit schieten in den blinde duurde een goed kwartier en doodde eenige
+vensterruiten.</p>
+<p>Intusschen hield Gavroche, die in allerijl weggeloopen was, vijf of
+zes straten verder stil en zette zich buiten adem op den straatpaal aan
+den hoek der straat des Enfants-rouges.</p>
+<p>Hij luisterde.</p>
+<p>Na eenige oogenblikken in den adem schietens, wendde hij zich naar
+den kant waar nog als razend geschoten werd, bracht zijn linkerhand ter
+hoogte van zijn neus, en stak ze driemalen vooruit, terwijl hij met de
+rechterhand tegen zijn achterhoofd sloeg, een krachtig gebaar, waarin
+de Parijsche straatjongen de geheele Fransche ironie vereenigt, en dat
+stellig van goede uitwerking is, wijl het reeds een halve eeuw bestaan
+heeft.</p>
+<p>Maar deze aardigheid werd door een bittere gedachte gestoord.
+&bdquo;Ja,&rdquo; zeide hij, &bdquo;ik heb hier wel ongemakkelijk
+schik, maar ik raak van mijn weg en zal een geduchten omweg moeten
+maken. Als ik nu maar bijtijds aan de barricade ben.&rdquo;</p>
+<p>Toen trok hij verder en onder &rsquo;t loopen zeide hij:
+&bdquo;Wacht! hoe ver was ik ook met het liedje gekomen?&rdquo;</p>
+<p>Hij begon weder zijn lied te zingen, terwijl hij snel door de
+straten liep, en zong in de duisternis:</p>
+<div lang="fr" class="lgouter">
+<div class="lg">
+<p class="line">Mais il reste encore des bastilles,</p>
+<p class="line">Et je vais mettre le hol&agrave;</p>
+<p class="line">Dans l&rsquo;ordre public que voil&agrave;.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e8177">O&ugrave; vont les belles filles,</p>
+<p class="line xd20e5912">Lon la.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Quelqu&rsquo;un veut-il jouer aux quilles?</p>
+<p class="line">Tout le vieux monde s&rsquo;&eacute;croula.</p>
+<p class="line">Quand la grosse boule roula.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e8177">O&ugrave; vont les belles filles,</p>
+<p class="line xd20e5912">Lon la.</p>
+</div>
+<span class="pagenum">[<a id="pb353" href="#pb353" name=
+"pb353">353</a>]</span>
+<div class="lg">
+<p class="line">Vieux bon peuple, &agrave; coups de
+b&eacute;quilles,</p>
+<p class="line">Cassons ce Louvre o&ugrave; s&rsquo;&eacute;tala</p>
+<p class="line">La monarchie en falbala.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e8177">O&ugrave; vont les belles filles,</p>
+<p class="line xd20e5912">Lon la.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line">Nous en avons forc&eacute; les grilles,</p>
+<p class="line">Le roi Charles Dix, ce jour-l&agrave;</p>
+<p class="line">Tenait mal et se d&eacute;colla.</p>
+</div>
+<div class="lg">
+<p class="line xd20e8177">O&ugrave; vont les belles filles,</p>
+<p class="line xd20e5912">Lon la.<a class="noteref" id="xd20e8463src"
+href="#xd20e8463" name="xd20e8463src">2</a></p>
+</div>
+</div>
+<p class="first">Het in &rsquo;t geweer komen van den wachtpost was
+niet zonder gevolg. De kar werd veroverd, de dronkaard gevangengenomen.
+De eene werd in een bergplaats gebracht, de andere later als
+medeplichtige aan den opstand een weinig door den krijgsraad vervolgd.
+Het openbaar ministerie van dien tijd gaf bij deze gelegenheid een
+bewijs van zijn onvermoeibaren ijver ter verdediging der
+maatschappij.</p>
+<p>Het avontuur van Gavroche, dat als overlevering in de wijk van den
+Tempel bewaard is gebleven, is een der vreeselijkste herinneringen van
+de oude burgers van het Marais, en draagt in hun geheugen den titel
+van: &bdquo;Nachtelijke aanval tegen den post der koninklijke
+drukkerij.&rdquo;</p>
+<p class="trailer xd20e8476">Einde van het vierde deel.</p>
+<p><span class="pagenum">[<a id="pb355" href="#pb355" name=
+"pb355">355</a>]</span></p>
+</div>
+<div class="footnotes">
+<hr class="fnsep">
+<p class="footnote" lang="nl-1900"><span class="label"><a class=
+"noteref" id="xd20e8267" href="#xd20e8267src" name=
+"xd20e8267">1</a></span> De vogel lastert in den boom en beweert dat
+Atala gisteren met een Rus is voortgegaan.&mdash;Waarheen gaan de
+schoone meisjes, la la!</p>
+<p class="footnote">Mijn vriend Pierrot, gij babbelt, omdat Mila laatst
+aan haar venster klopte en mij riep.&mdash;Waarheen enz.</p>
+<p class="footnote">Die meisjes zijn zeer bekoorlijk. Haar vergift,
+waarmede zij mij betooverden, zou zelfs mijnheer Orfila dronken maken.
+Waarheen enz.</p>
+<p class="footnote">Ik houd van de liefde en haar gekweel, ik bemin
+Agnes, ik bemin Pamela, Lize brandde zich zelve door mij in vlam te
+zetten.&mdash;Waarheen enz.</p>
+<p class="footnote">Eertijds toen ik de mantilles van Suzette en Zeila
+zag, verschool zich mijn hart in haar plooien.&mdash;Waarheen enz.</p>
+<p class="footnote">Liefde, wanneer gij, in de schaduw schitterend,
+Lola met rozen omkranst, zou ik er mijn ziel voor willen
+geven<span class="corr" id="xd20e8280" title=
+"Niet in bron">.</span>&mdash;Waarheen enz.</p>
+<p class="footnote">Jeanne, ge kleedt u voor uw spiegel! Mijn ziel
+ontvlood op zekeren dag; ik geloof dat Jeanne ze heeft.&mdash;Waarheen
+enz.</p>
+<p class="footnote">Des avonds wanneer ik van het bal kom, wijs ik
+Stella aan de sterren en zeg: aanschouwt haar.&mdash;Waarheen enz.</p>
+<p class="footnote" lang="nl-1900"><span class="label"><a class=
+"noteref" id="xd20e8463" href="#xd20e8463src" name=
+"xd20e8463">2</a></span> Er zijn nog altijd bastilles, maar ik zal de
+openbare orde terecht brengen.&mdash;Waarheen enz.</p>
+<p class="footnote">Wil iemand kegelen gaan? De oude wereld stortte in
+toen de groote kogel rolde.&mdash;Waarheen enz.</p>
+<p class="footnote">Oud, goed volk, laat ons met krukken het Louvre
+inslaan, waar de monarchie in falbala prijkt.&mdash;Waarheen enz.</p>
+<p class="footnote">Wij hebben de hekken opengebroken, dien dag hield
+koning Karel X zich slecht en ging heen.&mdash;Waarheen enz.</p>
+</div>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="back">
+<div id="toc" class="div1"><span class="pagenum">[<a href=
+"#toc">Inhoud</a>]</span>
+<div class="divHead">
+<h2 class="main">Inhoud.</h2>
+</div>
+<div class="divBody">
+<p class="first tocChapter"><span class="uc">Boek I.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Eenige bladzijden
+geschiedenis.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum"></td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"></td>
+<td class="tocPageNum">Bladz.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch1.1">Goed
+gesneden</a></td>
+<td class="tocPageNum">7</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch1.2">Slecht
+genaaid</a></td>
+<td class="tocPageNum">12</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch1.3">Lodewijk
+Filips</a></td>
+<td class="tocPageNum">15</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">IV.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch1.4">Scheuren in de
+fundamenten</a></td>
+<td class="tocPageNum">22</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">V.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch1.5">Feiten, waaruit de
+geschiedenis voortkomt, maar welke de geschiedenis niet kent</a></td>
+<td class="tocPageNum">29</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VI.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch1.6">Enjolras en zijn
+luitenants</a></td>
+<td class="tocPageNum">38</td>
+</tr>
+</table>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek II.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Eponine.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch2.1">Het veld van de
+Leeuwerik</a></td>
+<td class="tocPageNum">45</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch2.2">Het ontstaan van
+de kiemen der misdaden in de gevangenissen</a></td>
+<td class="tocPageNum">50</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch2.3">Vader Mabeuf heeft
+een verschijning</a></td>
+<td class="tocPageNum">54</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">IV.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch2.4">Marius heeft een
+verschijning</a></td>
+<td class="tocPageNum">58</td>
+</tr>
+</table>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek III.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Het huis in de straat
+Plumet.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch3.1">Het verborgen
+huis</a></td>
+<td class="tocPageNum">65</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch3.2">Jean Valjean
+nationale garde</a></td>
+<td class="tocPageNum">69</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch3.3">Bladeren en
+bloesems</a></td>
+<td class="tocPageNum">71</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">IV.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch3.4">Verandering van
+het hek</a></td>
+<td class="tocPageNum">74</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">V.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch3.5">De roos bespeurt
+dat zij een wapen is</a> <span class="pagenum">[<a id="pb356" href=
+"#pb356" name="pb356">356</a>]</span></td>
+<td class="tocPageNum">79</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VI.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch3.6">De veldslag
+begint</a></td>
+<td class="tocPageNum">83</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VII.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch3.7">Tegen treurigheid
+nog grooter treurigheid</a></td>
+<td class="tocPageNum">86</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VIII.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch3.8">De
+galeiketen</a></td>
+<td class="tocPageNum">90</td>
+</tr>
+</table>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek IV.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Hulp van beneden kan soms hulp
+van boven zijn.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch4.1">Uitwendige
+verwonding, inwendige genezing</a></td>
+<td class="tocPageNum">101</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch4.2">&rsquo;t Is voor
+moeder Plutarchus niet moeielijk een verschijnsel te verklaren</a></td>
+<td class="tocPageNum">103</td>
+</tr>
+</table>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek V.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Welks einde het begin niet
+gelijkt.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch5.1">De eenzaamheid en
+de kazerne</a></td>
+<td class="tocPageNum">113</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch5.2">Vrees van
+Cosette</a></td>
+<td class="tocPageNum">115</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch5.3">Opmerkingen van
+vrouw Toussaint</a></td>
+<td class="tocPageNum">118</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">IV.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch5.4">Een hart onder een
+steen</a></td>
+<td class="tocPageNum">120</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">V.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch5.5">Cosette na den
+brief</a></td>
+<td class="tocPageNum">125</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VI.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch5.6">De ouden zijn
+bestemd om ten geschikten tijde uit te gaan</a></td>
+<td class="tocPageNum">127</td>
+</tr>
+</table>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek VI.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">De kleine Gavroche.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch6.1">Ondeugende streek
+van den wind</a></td>
+<td class="tocPageNum">133</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch6.2">Hoe de kleine
+Gavroche zich Napoleon den Groote ten nutte maakt</a></td>
+<td class="tocPageNum">136</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch6.3">De
+ontvluchting</a></td>
+<td class="tocPageNum">155</td>
+</tr>
+</table>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek VII.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">De dieventaal.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch7.3">De weenende en de
+lachende dieventaal</a></td>
+<td class="tocPageNum">170</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">IV.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch7.4">De twee plichten:
+waken en hopen</a></td>
+<td class="tocPageNum">173</td>
+</tr>
+</table>
+<span class="pagenum">[<a id="pb357" href="#pb357" name=
+"pb357">357</a>]</span>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek VIII.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Verrukking en
+droefheid.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href=
+"#ch8.1">Helderheid</a></td>
+<td class="tocPageNum">181</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch8.2">De bedwelming van
+het volmaakte geluk</a></td>
+<td class="tocPageNum">186</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch8.3">Begin der
+schaduw</a></td>
+<td class="tocPageNum">188</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">IV.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch8.4">De hond</a></td>
+<td class="tocPageNum">191</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">V.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch8.5">Des
+nachts</a></td>
+<td class="tocPageNum">198</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VI.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch8.6">Marius keert in
+zooverre tot de werkelijkheid terug, dat hij aan Cosette zijn adres
+geeft</a></td>
+<td class="tocPageNum">198</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VII.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch8.7">Het jonge en het
+oude hart tegenover elkander</a></td>
+<td class="tocPageNum">204</td>
+</tr>
+</table>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek IX.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Waarheen gaan zij?</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch9.1">Jean
+Valjean</a></td>
+<td class="tocPageNum">219</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch9.2">Marius</a></td>
+<td class="tocPageNum">220</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch9.3">De heer
+Mabeuf</a></td>
+<td class="tocPageNum">223</td>
+</tr>
+</table>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek X.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">De vijfde Juni 1832.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch10.1">Het oppervlakkige
+der quaestie</a></td>
+<td class="tocPageNum">229</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch10.2">De grond der
+quaestie</a></td>
+<td class="tocPageNum">232</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch10.3">Een begrafenis:
+kans tot wedergeboorte</a></td>
+<td class="tocPageNum">236</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">IV.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch10.4">De gistingen van
+eertijds</a></td>
+<td class="tocPageNum">241</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">V.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch10.5">Eigenaardigheid
+van Parijs</a></td>
+<td class="tocPageNum">245</td>
+</tr>
+</table>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek XI.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Het stofdeeltje verbroedert zich
+met den orkaan.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch11.1">Eenige
+ophelderingen nopens den oorsprong van Gavroches
+po&euml;zie.&mdash;Invloed van een lid der academie op deze
+po&euml;zie</a></td>
+<td class="tocPageNum">251</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch11.2">Gavroche op
+marsch</a></td>
+<td class="tocPageNum">253</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch11.3">Billijke
+verontwaardiging van een kapper en een barbier</a> <span class=
+"pagenum">[<a id="pb358" href="#pb358" name=
+"pb358">358</a>]</span></td>
+<td class="tocPageNum">256</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">IV.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch11.4">De knaap
+verwondert zich over den grijsaard</a></td>
+<td class="tocPageNum">258</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">V.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch11.5">De
+grijsaard</a></td>
+<td class="tocPageNum">259</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VI.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch11.6">Recruten</a></td>
+<td class="tocPageNum">261</td>
+</tr>
+</table>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek XII.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Corinthe.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch12.1">Geschiedenis van
+Corinthe sinds zijn stichting</a></td>
+<td class="tocPageNum">265</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch12.2">Voorloopige
+vroolijkheid</a></td>
+<td class="tocPageNum">269</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch12.3">De nacht daalt op
+Grantaire</a></td>
+<td class="tocPageNum">277</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">IV.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch12.4">Pogingen van
+troost op de weduwe Hucheloup</a></td>
+<td class="tocPageNum">280</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">V.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch12.5">De
+toebereidselen</a></td>
+<td class="tocPageNum">283</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VI.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch12.6">In
+afwachting</a></td>
+<td class="tocPageNum">285</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VII.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch12.7">De man, dien men
+in de Billettes-straat had ontmoet</a></td>
+<td class="tocPageNum">288</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VIII.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch12.8">Verscheidene
+vraagteekens betreffende een zekeren le Cabuc, die misschien niet le
+Cabuc heette</a></td>
+<td class="tocPageNum">292</td>
+</tr>
+</table>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek XIII.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Marius treedt in de
+schaduw.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch13.1">Van de straat
+Plumet naar de wijk St. Denis</a></td>
+<td class="tocPageNum">299</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch13.2">Parijs uit de
+uilenvlucht gezien</a></td>
+<td class="tocPageNum">301</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch13.3">De uiterste
+rand</a></td>
+<td class="tocPageNum">304</td>
+</tr>
+</table>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek XIV.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">De grootheid der
+wanhoop.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch14.1">De vlag: eerste
+bedrijf</a></td>
+<td class="tocPageNum">313</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch14.2">De vlag: tweede
+bedrijf</a></td>
+<td class="tocPageNum">316</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch14.3">Gavroche had
+beter gedaan de karabijn van Enjolras te nemen</a></td>
+<td class="tocPageNum">318</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">IV.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch14.4">Het vaatje
+buskruit</a></td>
+<td class="tocPageNum">319</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">V.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch14.5">Einde van Jean
+Prouvaires gedicht</a></td>
+<td class="tocPageNum">322</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VI.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch14.6">Het zieltogen des
+doods na het zieltogen des levens</a></td>
+<td class="tocPageNum">323</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">VII.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch14.7">Gavroche, een
+diepzinnig berekenaar der afstanden</a></td>
+<td class="tocPageNum">328</td>
+</tr>
+</table>
+<span class="pagenum">[<a id="pb359" href="#pb359" name=
+"pb359">359</a>]</span>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">Boek XV.</span></p>
+<p class="tocChapter"><span class="uc">De Rue de l&rsquo;Homme
+Arm&eacute;.</span></p>
+<table class="tocList">
+<tr>
+<td class="tocDivNum">I.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch15.1">Drinker,
+babbelaar</a></td>
+<td class="tocPageNum">335</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">II.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch15.2">De straatjongen
+een vijand van lichten</a></td>
+<td class="tocPageNum">343</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">III.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch15.3">Terwijl Cosette
+en vrouw Toussaint slapen</a></td>
+<td class="tocPageNum">346</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="tocDivNum">IV.</td>
+<td class="tocDivTitle" colspan="5"><a href="#ch15.4">Overdreven ijver
+van Gavroche</a></td>
+<td class="tocPageNum">348</td>
+</tr>
+</table>
+</div>
+</div>
+<div class="transcribernote">
+<h2 class="main">Colofon</h2>
+<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3>
+<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen
+overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het
+kopi&euml;ren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de
+<a class="exlink xd20e34" title="Externe link" href=
+"https://www.gutenberg.org/license" rel="license">Project Gutenberg
+Licentie</a> bij dit eBoek of on-line op <a class="exlink xd20e34"
+title="Externe link" href=
+"https://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.</p>
+<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctie
+team op <a class="exlink xd20e34" title="Externe link" href=
+"https://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>.</p>
+<p>Dit is het vierde deel van een vertaling van <i lang="fr">Les
+mis&eacute;rables</i>, waarvan het Franse origineel beschikbaar is in
+Project Gutenberg (Deel <a class="pglink xd20e34" title=
+"Link naar Project Gutenberg eboek" href=
+"https://www.gutenberg.org/ebooks/17489">I</a>, <a class=
+"pglink xd20e34" title="Link naar Project Gutenberg eboek" href=
+"https://www.gutenberg.org/ebooks/17493">II</a>, <a class=
+"pglink xd20e34" title="Link naar Project Gutenberg eboek" href=
+"https://www.gutenberg.org/ebooks/17494">III</a>, <a class=
+"pglink xd20e34" title="Link naar Project Gutenberg eboek" href=
+"https://www.gutenberg.org/ebooks/17518">IV</a>, <a class=
+"pglink xd20e34" title="Link naar Project Gutenberg eboek" href=
+"https://www.gutenberg.org/ebooks/17519">V</a>). Een Engelse vertaling,
+<i lang="fr"><a class="pglink xd20e34" title=
+"Link naar Project Gutenberg eboek" href=
+"https://www.gutenberg.org/ebooks/135">Les mis&eacute;rables</a></i> van
+Isabel F. Hapgood is ook beschikbaar.</p>
+<p><a class="pglink xd20e34" title="Link naar Project Gutenberg eboek"
+href="https://www.gutenberg.org/ebooks/37316">Deel
+&eacute;&eacute;n</a>, <a class="pglink xd20e34" title=
+"Link naar Project Gutenberg eboek" href=
+"https://www.gutenberg.org/ebooks/37663">twee</a> en <a class=
+"pglink xd20e34" title="Link naar Project Gutenberg eboek" href=
+"https://www.gutenberg.org/ebooks/37749">drie</a> zijn ook beschikbaar
+in Project Gutenberg.</p>
+<p>Project Gutenberg catalogus pagina: <a class="pglink" href=
+"https://www.gutenberg.org/ebooks/37869">37869</a>.</p>
+<p>Gerelateerde WorldCat catalogus pagina: <a class="catlink" href=
+"http://www.worldcat.org/oclc/82574320">82574320</a>.</p>
+<h3 class="main">Codering</h3>
+<p class="first">Dit bestand is in een verouderde spelling. Er is geen
+poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het
+einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in
+het origineel zijn gecorrigeerd. Dergelijke correcties zijn gemarkeerd
+met het corr-element.</p>
+<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3>
+<ul>
+<li>2011-10-05 Begonnen.</li>
+</ul>
+<h3 class="main">Externe Referenties</h3>
+<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn
+dat deze links voor u niet werken.</p>
+<h3 class="main">Verbeteringen</h3>
+<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p>
+<table class="correctiontable" summary=
+"Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst.">
+<tr>
+<th>Bladzijde</th>
+<th>Bron</th>
+<th>Verbetering</th>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e196">8</a></td>
+<td class="width40 bottom">meestijds</td>
+<td class="width40 bottom">meesttijds</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e207">8</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e595">29</a>, <a class="pageref" href=
+"#xd20e2035">98</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2644">126</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e3855">166</a>, <a class="pageref" href=
+"#xd20e4155">187</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4189">189</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e6760">286</a>, <a class="pageref" href=
+"#xd20e7954">342</a>, <a class="pageref" href="#xd20e8047">345</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e8280">349</a>, <a class="pageref" href=
+"#xd20e8338">350</a></td>
+<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td>
+<td class="width40 bottom">.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e236">10</a></td>
+<td class="width40 bottom">nog</td>
+<td class="width40 bottom">noch</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e239">10</a></td>
+<td class="width40 bottom">Cherburg</td>
+<td class="width40 bottom">Cherbourg</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e271">12</a></td>
+<td class="width40 bottom">van</td>
+<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e275">12</a></td>
+<td class="width40 bottom">eindelijk</td>
+<td class="width40 bottom">uiteindelijk</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e282">12</a></td>
+<td class="width40 bottom">Julirevolutie</td>
+<td class="width40 bottom">Juli-revolutie</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e325">14</a></td>
+<td class="width40 bottom">gelacht</td>
+<td class="width40 bottom">geslacht</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e370">16</a></td>
+<td class="width40 bottom">geheimzinige</td>
+<td class="width40 bottom">geheimzinnige</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e373">16</a></td>
+<td class="width40 bottom">kleinigheheden</td>
+<td class="width40 bottom">kleinigheden</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e376">16</a></td>
+<td class="width40 bottom">utopi&euml;n</td>
+<td class="width40 bottom">utopie&euml;n</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e385">17</a></td>
+<td class="width40 bottom">zelde</td>
+<td class="width40 bottom">zeide</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e485">24</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e584">28</a></td>
+<td class="width40 bottom"></td>
+<td class="width40 bottom">-</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e552">26</a></td>
+<td class="width40 bottom">&rsquo;</td>
+<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e573">27</a></td>
+<td class="width40 bottom">eventu&euml;ele</td>
+<td class="width40 bottom">eventueele</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e653">31</a></td>
+<td class="width40 bottom">wnrden</td>
+<td class="width40 bottom">worden</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e810">35</a></td>
+<td class="width40 bottom">&bdquo;</td>
+<td class="width40 bottom">&rdquo;</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e860">36</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e865">36</a></td>
+<td class="width40 bottom">Saint Antoine</td>
+<td class="width40 bottom">Saint-Antoine</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e894">38</a></td>
+<td class="width40 bottom">-</td>
+<td class="width40 bottom"></td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e916">39</a></td>
+<td class="width40 bottom">Richeffeu</td>
+<td class="width40 bottom">Richefeu</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e966">39</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e2657">127</a></td>
+<td class="width40 bottom">&rsquo;</td>
+<td class="width40 bottom">&rdquo;</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1004">41</a></td>
+<td class="width40 bottom">En</td>
+<td class="width40 bottom">Een</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1021">45</a></td>
+<td class="width40 bottom">Coufeyrac</td>
+<td class="width40 bottom">Courfeyrac</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1030">45</a></td>
+<td class="width40 bottom">maatschapppelijke</td>
+<td class="width40 bottom">maatschappelijke</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1087">49</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e1095">49</a>, <a class="pageref" href=
+"#xd20e1900">89</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2782">134</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e2986">140</a></td>
+<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td>
+<td class="width40 bottom">&bdquo;</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1090">49</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e1098">49</a>, <a class="pageref" href=
+"#xd20e1639">76</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1703">79</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e2785">134</a></td>
+<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td>
+<td class="width40 bottom">&rdquo;</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1153">52</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e1722">80</a>, <a class="pageref" href=
+"#xd20e3711">163</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5123">221</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e5725">255</a>, <a class="pageref" href=
+"#xd20e7837">335</a></td>
+<td class="width40 bottom">.</td>
+<td class="width40 bottom">,</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1158">52</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e5780">257</a>, <a class="pageref" href=
+"#xd20e6537">281</a></td>
+<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td>
+<td class="width40 bottom">,</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1171">53</a></td>
+<td class="width40 bottom">Patron Minette</td>
+<td class="width40 bottom">Patron-Minette</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1239">56</a></td>
+<td class="width40 bottom">&bdquo;</td>
+<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1241">56</a></td>
+<td class="width40 bottom">&rdquo;</td>
+<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1373">60</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e6325">274</a></td>
+<td class="width40 bottom">&raquo;</td>
+<td class="width40 bottom">&bdquo;</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1489">65</a></td>
+<td class="width40 bottom">maitres</td>
+<td class="width40 bottom">ma&icirc;tresse</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1510">67</a></td>
+<td class="width40 bottom">ver-verhaald</td>
+<td class="width40 bottom">verhaald</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1556">69</a></td>
+<td class="width40 bottom">onder</td>
+<td class="width40 bottom">aan</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1867">88</a></td>
+<td class="width40 bottom">wsa</td>
+<td class="width40 bottom">was</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1971">93</a></td>
+<td class="width40 bottom">aan</td>
+<td class="width40 bottom">man</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2256">110</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e6430">277</a>, <a class="pageref" href=
+"#xd20e7931">340</a></td>
+<td class="width40 bottom">,</td>
+<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2879">138</a></td>
+<td class="width40 bottom">maa</td>
+<td class="width40 bottom">maar</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3162">143</a></td>
+<td class="width40 bottom">&rdquo;.</td>
+<td class="width40 bottom">.&rdquo;</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3529">154</a></td>
+<td class="width40 bottom">Julikolom</td>
+<td class="width40 bottom">Juli-kolom</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3667">161</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e5938">260</a>, <a class="pageref" href=
+"#xd20e7973">342</a></td>
+<td class="width40 bottom">,</td>
+<td class="width40 bottom">.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3714">163</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e5971">261</a></td>
+<td class="width40 bottom">oordje</td>
+<td class="width40 bottom">oortje</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3777">165</a></td>
+<td class="width40 bottom">Bastill&euml;</td>
+<td class="width40 bottom">Bastille</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4152">187</a></td>
+<td class="width40 bottom">bestonden</td>
+<td class="width40 bottom">bestond</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4182">189</a></td>
+<td class="width40 bottom">znlk</td>
+<td class="width40 bottom">zulk</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4207">189</a></td>
+<td class="width40 bottom">.</td>
+<td class="width40 bottom">:</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5032">213</a></td>
+<td class="width40 bottom">Invalieden</td>
+<td class="width40 bottom">Invaliden</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5058">214</a></td>
+<td class="width40 bottom">en-en-negentig</td>
+<td class="width40 bottom">een-en-negentig</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5228">225</a></td>
+<td class="width40 bottom">zieke</td>
+<td class="width40 bottom">ziekte</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5374">235</a></td>
+<td class="width40 bottom">erbied</td>
+<td class="width40 bottom">eerbied</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5421">239</a></td>
+<td class="width40 bottom">Vendomezuil</td>
+<td class="width40 bottom">Vend&ocirc;mezuil</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5459">241</a></td>
+<td class="width40 bottom">staat</td>
+<td class="width40 bottom">straat</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5479">242</a></td>
+<td class="width40 bottom">haar</td>
+<td class="width40 bottom">hen</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5482">242</a></td>
+<td class="width40 bottom">afwezende</td>
+<td class="width40 bottom">afwezige</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5512">244</a></td>
+<td class="width40 bottom">hier</td>
+<td class="width40 bottom">daar</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5515">244</a></td>
+<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td>
+<td class="width40 bottom">het</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5524">245</a></td>
+<td class="width40 bottom">Saint-M&eacute;ry</td>
+<td class="width40 bottom">Saint-Merry</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5571">247</a></td>
+<td class="width40 bottom">Saint Mery</td>
+<td class="width40 bottom">Saint-Merry</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5592">251</a></td>
+<td class="width40 bottom">po&ecirc;zie</td>
+<td class="width40 bottom">po&euml;zie</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5616">251</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e5620">251</a></td>
+<td class="width40 bottom">.</td>
+<td class="width40 bottom">!</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5916">260</a></td>
+<td class="width40 bottom">for&egrave;t</td>
+<td class="width40 bottom">for&ecirc;t</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6081">265</a></td>
+<td class="width40 bottom">de</td>
+<td class="width40 bottom">des</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6185">269</a></td>
+<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td>
+<td class="width40 bottom">Er was een spiegel boven de toonbank.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6267">273</a></td>
+<td class="width40 bottom">egyptische</td>
+<td class="width40 bottom">Egyptische</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6360">275</a></td>
+<td class="width40 bottom">Gibolette</td>
+<td class="width40 bottom">Gibelotte</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6423">277</a></td>
+<td class="width40 bottom">Gorinthe</td>
+<td class="width40 bottom">Corinthe</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6756">286</a>,
+<a class="pageref" href="#xd20e6818">n.v.t.</a></td>
+<td class="width40 bottom">Shakspeare</td>
+<td class="width40 bottom">Shakespeare</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6865">290</a></td>
+<td class="width40 bottom">Bilettes-straat</td>
+<td class="width40 bottom">Billettes-straat</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6940">291</a></td>
+<td class="width40 bottom">.</td>
+<td class="width40 bottom">...</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6963">292</a></td>
+<td class="width40 bottom">met</td>
+<td class="width40 bottom">men</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e7052">294</a></td>
+<td class="width40 bottom">bewogen</td>
+<td class="width40 bottom">vertoonde</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e7112">300</a></td>
+<td class="width40 bottom">werpen</td>
+<td class="width40 bottom">wierpen</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e7218">307</a></td>
+<td class="width40 bottom">gavallen</td>
+<td class="width40 bottom">gevallen</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e7684">326</a></td>
+<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td>
+<td class="width40 bottom">!</td>
+</tr>
+<tr>
+<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e8390">351</a></td>
+<td class="width40 bottom">gebacht</td>
+<td class="width40 bottom">gebracht</td>
+</tr>
+</table>
+</div>
+</div>
+
+
+
+
+
+
+
+<pre>
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of De Ellendigen, by Victor Hugo
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK DE ELLENDIGEN ***
+
+***** This file should be named 37869-h.htm or 37869-h.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ https://www.gutenberg.org/3/7/8/6/37869/
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project
+Gutenberg.
+
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+https://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at https://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+https://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at https://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit https://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including including checks, online payments and credit card
+donations. To donate, please visit: https://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ https://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
+
+
+</pre>
+
+</body>
+</html>
diff --git a/37869-h/images/book.png b/37869-h/images/book.png
new file mode 100644
index 0000000..963d165
--- /dev/null
+++ b/37869-h/images/book.png
Binary files differ
diff --git a/37869-h/images/card.png b/37869-h/images/card.png
new file mode 100644
index 0000000..1ffbe1a
--- /dev/null
+++ b/37869-h/images/card.png
Binary files differ
diff --git a/37869-h/images/cover.jpg b/37869-h/images/cover.jpg
new file mode 100644
index 0000000..13ba5a6
--- /dev/null
+++ b/37869-h/images/cover.jpg
Binary files differ
diff --git a/37869-h/images/external.png b/37869-h/images/external.png
new file mode 100644
index 0000000..ba4f205
--- /dev/null
+++ b/37869-h/images/external.png
Binary files differ
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..98dd251
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #37869 (https://www.gutenberg.org/ebooks/37869)