diff options
20 files changed, 58036 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..6833f05 --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,3 @@ +* text=auto +*.txt text +*.md text diff --git a/39177-0.txt b/39177-0.txt new file mode 100644 index 0000000..ac2c756 --- /dev/null +++ b/39177-0.txt @@ -0,0 +1,12961 @@ +The Project Gutenberg eBook of De wijzen van het Oosten, by Cornelis Hille Ris Lambers + +This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and +most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions +whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms +of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at +www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you +will have to check the laws of the country where you are located before +using this eBook. + +Title: De wijzen van het Oosten + Brahmanisme, Boeddhisme, Chineesche philosophie, Mazdeïsme + +Author: Cornelis Hille Ris Lambers + +Release Date: March 17, 2012 [eBook #39177] +[Most recently updated: December 26, 2022] + +Language: Dutch + +Produced by: the Online Distributed Proofreading Team at +http://www.pgdp.net/ + +*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK DE WIJZEN VAN HET OOSTEN *** + + + + + DE WIJZEN VAN HET OOSTEN. + + Brahmanisme, Boeddhisme, + Chineesche Philosophie, Mazdeïsme + + + door Dr. C. Hille Ris Lambers. + + + Cohen Zonen, Amsterdam. + + + + +VOORREDE. + + +Twee dwalingen heerschen er nog altijd op het gebied van godsdienst +en wijsbegeerte. + +De eerste is, dat men de wijsbegeerte vijandig stelt tegenover alles +wat naar godsdienst gelijkt en aan de denkbeelden en voorstellingen, +uit den godsdienst ontsproten, slechts een mythologische waarde +toekent. + +De andere is, dat men een of anderen godsdienst, laten wij zeggen +den Christelijken godsdienst, als den eenig waren, door God zelf +geopenbaarden beschouwt en van uit dit standpunt met een meelijdende +glimlach op al de dwaze ideeën der heidenen neerziet. + +Beide deze opvattingen zijn vrij algemeen. Doch voor de rechtbank der +wetenschap laten zij zich geen van beide handhaven. Wie werkelijk de +moeite neemt verschillende godsdiensten te onderzoeken moet ze wel +laten varen. + +Als hij zich niet laat verbijsteren door alle wonderlijke godennamen +en zonderlinge gebruiken, maar tracht door te dringen tot het hart, +het wezen van eenigen godsdienst, zal hij van zijn tegenstelling +tusschen godsdienst en wijsbegeerte terugkomen. Hij zal inzien, dat +iedere godsdienst een antwoord tracht te geven op vragen als: Wie +ben ik, vanwaar kom ik, waar ga ik heen? Welken weg moet ik volgen +in 't leven? Wat is de wereld, die mij omringt? Dezelfde vragen +m. a. w. waarmede ook de wijsbegeerte zich bezig houdt. En hij zal, +althans in de godsdiensten der meer ontwikkelde volken, antwoorden +op deze vragen hooren, die wel degelijk verdienen ernstig te worden +overwogen. Het kan niet missen of zijn onderzoek zal hem leiden tot +de erkentenis dat er wijsgeerig nadenken is in den godsdienst, maar +ook dat er godsdienst moet zijn in den wijsgeer. + +Zoo wordt hij dus verlost van het vooroordeel, dat godsdienst en +wijsbegeerte tegenover elkaar staan. + +Maar--'t kan ook zijn dat een gansch ander vooroordeel in hem +woont. Dat hij, als Christen geloovige b.v. met zekere minachting +neerziet op al dien heidenschen afgodendienst, immers niets dan +duisternis. Ook dat vooroordeel zal voor zijn onderzoek bezwijken. Hij +zal--indien hij althans werkelijk iets in zich opneemt (er zijn ook +stompe hersenen, die lezen, doch niet verstaan), moèten erkennen dat +het goddelijk licht niet alleen geblonken heeft in Galilea, maar ook +in andere landen en onder andere volken. De ziel van denkers en wijzen +zal spreken tot zijne ziel en hem, misschien eerst verbijsteren doch +straks verkwikken. En, al moge hij, terecht, zijn eigen godsdienst het +hoogst blijven stellen, toch zal hij met dankbaarheid en waardeering +het licht begroeten, overal waar het schijnt. + +'t Zou mij niet verbazen, indien menig lezer van "de groote denkers", +aan het eind van dit deel genaderd, deze mijne opmerkingen volkomen +deelt. Me dunkt, dat kan bijna niet anders. Want èn het Brahmanisme, +èn 't Boeddhisme, en de oude wijsheid van China en van Perzië staan +hoog genoeg om vooroordeelen, als ik u daareven schetste, te doen +verdwijnen. Ieder van die godsdiensten toch brengt een eigenaardige +zijde van 't menschelijk denken en gevoelen op den voorgrond. Het +Brahmanisme spreekt ons "in teekenen en symbolen," van de ééne macht +die alles bezielt, van het ééne leven, dat in alle wezens woont en +opwaarts streeft tot volkomen loutering. Het Boeddhisme wijst ons op +de ellende, waaraan al wat bestaat onderworpen is, doch toont ons ook +het heilige pad, dat tot bevrijding van het lijden kan voeren. Beide +oude godsdiensten doen ons diep gevoelen, dat geen uiterlijke dingen +alleen in staat zijn den vrede des gemoeds te schenken. + +Weder andere waarheden zijn het, die ons tegenklinken uit het +aloude China. We zetten ons aan de voeten van Confucius en die oude +wijze onderhoudt ons over ons gebrek aan eerbied: eerbied voor de +wetten des hemels, eerbied voor ouders en grijsaards en roept ons +toe dat er van onze beschaving niets kan komen, als geen trouw en +eerbied ons bezielt. Daarnaast doet Lao tsze ons op treffende wijze +gevoelen dat ook de oude Chineezen liefde en eenvoud kenden als de +grondslagen voor des menschen geluk. En mochten wij dan door die +liefdesprediking wat al te weekelijk en te zoetelijk worden gestemd, +dan gaan we met onze gedachten naar het oude Perzië en wij hooren +ons daar aanbevelen den heiligen strijd, den strijd tegen al 't booze +in de natuur, tegen al 't verdorvene in de menschenwereld, tegen al +'t onreine in ons eigen leven. En straks, straks zitten wij peinzend +stil, en wij denken nog eens weer na, wat al die groote denkers van +zooveel eeuwen dachten. Wonderlijk, dat ieder der systemen zoo groote +aantrekkelijkheid heeft, dat ieder op zijn beurt ons wil voorkomen +als de ware wijsheid. + +Wel groote denkers moeten 't geweest zijn, die deze godsdiensten +hebben gesticht, deze onsterfelijke gedachten hebben uitgesproken. + +En--onwillekeurig plaatsen wij ons leven en streven eens in dat +licht der oudheid. Wij vragen ons af, wat wij nu eigenlijk weten van +'s werelds bestuur en 's levens doel en vergelijken nog eens die +antwoorden, die de oudheid gaf..... Waarlijk, 't was niet te vergeefs +dat wij neerzaten aan de voeten der ouden, dat wij trachtten, de +soms in zoo wondere vormen gehulde, oostersche wijsheid op ons te +laten inwerken. Wij gevoelen dat zij ook ons nog licht en troost +kan schenken. + +Zoo, mijne lezers, hoop ik dat gij gestemd zult zijn, als gij aan +'t einde van dit werk zijt gekomen. + +Gij vraagt misschien nog: hoe hebt gij, schrijver, deze uwe taak +opgevat? Mijn antwoord luidt, dat ik uit verschillende bronnen +heb geput, welke achter in dit werk dan ook worden vermeld. Wat +de Chineesche wijsbegeerte betreft is mijn arbeid grootendeels +eene vertaling van het, mijns inziens, voortreffelijke werk van den +Duitschen geleerde M. von Brandt [1], waarbij ik echter ten opzichte +van Lao tsze en diens leer mijn eigen weg ben gegaan. + +Mijn hoofddoel was een aanschouwelijk beeld te geven van het +eigenaardige, dat ieder der straks genoemde godsdiensten kenmerkt, +ze begrijpelijk te maken, hun schoonheid en wijsheid te doen gevoelen, +ook voor menschen van een gansch ander ras, een gansch verschillenden +godsdienst en ver uiteenloopende beschaving. Van harte hoop ik daarin +niet al te ongelukkig te zijn geslaagd. [2] + + + Juli 1902. + + Dr. C. HILLE RIS LAMBERS. + + + + + + + +HOOFDSTUK I. + +Het Brahmanisme, zijn oorsprong, karakter en eigenaardigheden. + + +Wanneer wij den loop eener rivier nagaan, zien we eerst een klein +beekje, dat van de bergen afdaalt. Langzamerhand verbreedt het zich +en wordt het tevens kalmer in zijn loop. Wateren van verschillende +kleur en oorsprong neemt het op, en--voor het de zee bereikt--splitst +zich de machtige stroom vaak in verschillende armen. + +Iets dergelijks zien we, wanneer we nagaan den loop van verschillende +godsdiensten door de wereld. We denken bv. aan den godsdienst van +Israël. Eerst een klein beekje, dat door niets toonde dat het een +grootere toekomst had dan andere dergelijke beekjes. Langzamerhand +echter komt het aan 't licht dat het kleine beekje een groote rivier +zal worden: 't blijkt dat er in Israëls godsdienst iets ligt, waardoor +hij zich van andere godsdiensten kenmerkend onderscheidt. Straks +komt het almeer in een vaste bedding: oude wetten en verhalen worden +saamgevoegd en als heilig beschouwd, een priesterstand krijgt de +leiding in handen: deze wordt straks uitsluitend bevoegd om offers +te brengen en verschillende godsdienstige verrichtingen te leiden. + +Godsdienstige denkbeelden, van elders ontleend, worden opgenomen +en zóó in 't kader ingevoegd dat zij een onbreekbaar geheel vormen: +evenals de zijrivieren met den grooten stroom. Zoo vormde zich uit den +oud-Israëlietischen de Joodsche godsdienst met zijn eigenaardigheden: +zijn op den voorgrond stellen van de éénheid Gods, zijn gehechtheid aan +de geheiligde wetten en gebruiken, zijn gewijde offers en ceremoniën. + +Doch daarnaast vloeide straks een machtige zijstroom. + +Onder het oude Israël had men de profeten, de verkondigers van vrijheid +en zelfstandigheid: de mannen die opkwamen voor de eischen van het +zedelijk en maatschappelijk leven als Gods grootste geboden. Ook hunne +geschriften waren door de Joodsche geleerden opgenomen onder de heilige +schriften, doch: hun denkbeelden vertegenwoordigden niet de heerschende +richting van het Jodendom. Straks echter zou Israëls grootste zoon ze +brengen op den voorgrond en ze verder ontwikkelen. Hij verdedigde ze, +in heeten strijd met de Joodsche schriftgeleerden, tegen wetsgezag +en priesterstand in--en uit zijn optreden werd een nieuwe godsdienst +geboren: een machtige zijarm van de groote rivier spoedde zich voort. + +Waarom deze dingen herinnerd, waar we gaan spreken over een gansch +anderen godsdienst, uit een gansch ander land? Omdat we hier ongeveer +'t zelfde zien gebeuren. Uit den oorspronkelijken godsdienst toch +der oude Indiërs heeft zich als een machtige stroom het Brahmanisme +ontwikkeld: een godsdienst waarin ook waren bijeengezameld gewijde +geschriften van vroeger en later tijd, de Veda's, waarin ook was +opgekomen een priesterstand vol gezag: de Brahmanen. + +Een godsdienst vol voorschriften, wetten, en ceremoniën. + +Doch in dien godsdienst was ook een nevenstroom: een zoeken van +het ware levensdoel, niet zoozeer in gewijde vormen en ceremonie's, +als wel in stille overpeinzing over het leven en in 't vrijmaken des +geestes van de banden der stof. Ook die nevenstroom behoorde tot den +erkenden, gewijden godsdienst. Maar straks zou die worden geleid in +een geheel nieuwe bedding. Het Boeddhisme trad met kracht in 't krijt +tegen de uitwendige godsvereering en vond zijn hoogste streven hierin, +dat het de menschen wilde losmaken uit de begoocheling der zinnen, +en dat niet door zelfkastijding en offers, maar door een gestreng +en eenvoudig liefdevol leven. Dat Boeddhisme staat min of meer in +dezelfde verhouding tot het Brahmanisme als het Christendom tot den +Israëlietischen godsdienst. Om het dus goed te verstaan dienen wij +eerst zijn vader: het Brahmanisme te kennen, een vader, tegen wien het +wel in verzet kwam, maar met wien het toch wezenlijke karaktertrekken +gemeen heeft. + +Wat nu is Brahmanisme? De godsdienst, die staat onder de leiding der +Brahmanen, een afgesloten priesterstand van Indië. Aanhangers van het +Brahmanisme--een godsdienst, door 170 millioen Indiërs beleden--zijn +dus zij die zich in 't algemeen aan de leer en de voorschriften +der priesterschap houden en bij godsdienstige plechtigheden van +hare tusschenkomst gebruik maken. Men denke daarom niet dat de +geloovigen van dezen godsdienst in alles eens zijn: verre van dien. De +een--en dit verschil geldt vooral van het Brahmanisme, zooals het nu +bestaat--brengt zijn offers en vereering aan deze godheid, de ander +aan gene. En ook de wijze, waarop de verschillende goden worden +vereerd loopt ver uiteen. Toch: er is eenheid in de verscheidenheid. + +Alle goden gelden, vooral voor den ontwikkelden Brahmaan, als +openbaringen van één alwezen, het Brahma, dat, zelf onnaspeurlijk +verheven en onbeschrijflijk, aan alle dingen ten grondslag ligt en +zich in alles openbaart; in de goden, maar ook in de menschen, ja, +zelfs in de dieren en planten. Schijnbaar dus een bont geschakeerd +tafereel van goden, een tooneel van bijgeloovigen afgodendienst, +toch voor de ingewijden gansch iets anders. + +Al de ontelbare goden, al de groote krachten en werkingen der natuur: +de wind, de rivieren, de aardbevingen en pestilentiën, voor dezen zijn +ze slechts de openbaringen van de aldoordringende goddelijke kracht, +die in onnoemelijk veel vormen zich doet kennen. + +De mensch zelf is slechts het aarden vat, dat de inwonende Godheid in +zich houdt (Brahma is het albezielend goddelijk leven "en die zijt +gij", klinkt een van de spreuken). Die inwonende godheid geeft aan +de menschheid hare gedachten en de uiting daarvan. + +God is dus eigenlijk de natuur: zoodat als gij de natuur dient: 't +zij de bezielde of de onbezielde, gij eigenlijk God vereert en als gij +een beeld aanbidt gij het zinnebeeld of de openbaring der godheid eert. + +Zoo is dus het Brahmanisme aan de eene zijde een verlichte +wijsbegeerte: zoo wordt het verstaan door zijn meest ontwikkelde +aanhangers, terwijl het toch onder zijn wijden mantel alle mogelijke +bekrompen godsvereering en bijgeloof kan dekken. + +Om deze en andere eigenaardigheden van het Brahmanisme goed te +begrijpen is het echter wenschelijk, dat wij eerst ons trachten in +te denken hoe deze godsdienst is ontstaan. + +We gaan met onzen geest terug tot lang vervlogen dagen, tot vele, +vele eeuwen voor Christus, toen de Ariërs--de gemeenschappelijke +voorvaderen van Indiërs en Perzen--als een herders- en landbouwvolk ten +noorden van het Himalaya gebergte woonden. Straks gingen zij, toen hun +aantal zich uitbreidde uiteen: sommigen trokken naar het westen (de +voorvaderen der Perzen), anderen naar het zuiden, door de passen van +Afghanistan naar Indië. Toch: een vergelijking van den oud-Indischen +en den oud-Perzischen godsdienst leert ons dat zij eenmaal één waren. + +Evenals andere volken gevoelden ook de oude Indiërs dat er machten +boven hen stonden. Met vrees en vereering zagen zij op naar de lucht: +den blauwen hemel, de zon, de duisternis en andere natuurmachten, +van wie hun welzijn afhankelijk was. Overal in de natuur bemerkten zij +beweging en waar beweging was, daar was ook leven en macht. Waren zij +niet gedrongen de gunst te zoeken dier bovenaardsche machten? En--moest +niet onder die machten ééne de hoogste zijn? Vandaar dat zij van den +stralenden hemel spraken als van den vader des lichts (Dyaus. Pitar) +of ook in de alles doordringende lucht (Varuna) de tegenwoordigheid +speurden van een onzichtbaren getuige van al hun daden, bij dag en +bij nacht. Ook Agni, de god van het vuur, die belangrijke hulp van +den mensch: weldadig, maar ook verteerend, werd geëerd. + +Een voorgeschreven vereering van deze en andere goden was er echter nog +niet. Men bracht hen hulde door lofliederen en gebeden, door geschenken +van voedsel en drank. En men gaf hun in zijn offers datgene wat men +zelf het meest op prijs stelde: rijst en boter en vooral het vroolijk +makende sap van de Somaplant (Sarcostema Viminalis) waaraan men voor +zijn eigen levenskracht zoo groote waarde toekende. Ieder bracht zelf +zijn offers en gebeden, naar zijn eigen gevoel hem dat ingaf. + +Toch: men kende ook reeds in die oude dagen mannen van verlichting +en leiding (Rishi's), die het woord der goden hoorden en hun +goddelijke kennis (Veda) aan anderen overbrachten. Aan hen +worden de gezangen der Vedische boeken, de gewijde schriften van +het Brahmanisme, toegeschreven. In de meeste Veda's zijn drie +bestanddeelen, mantra's-liederen, brahmana's-verhandelingen, +sutra's-overleveringen. De mantra's vormen de oudste +gedeelten. Inderdaad verplaatsen ons sommige dezer liederen in die +lang vervlogen eeuwen en doen zij ons zien dat een diep religieus +gevoel in de harten dier oude Indiërs woonde. + +Men hoore b.v. het volgende lied aan Varuna: [3] + + + De machtige Varuna, hoog daarboven, ziet omlaag, + Op deze werelden, zijn rijksgebied, als dicht nabij, + Als menschen steelsgewijs het kwade doen, hij weet het. + Waar iemand staat, of gaat, of zachtkens henensluipt, + In duistren schuilhoek toeft of in 't verborgen loert, + Varuna ziet het en speurt hun bewegen. + Als twee te zaam een heilloos plan beramen, + En wanen zich alleen en onbespied, een derde is daarbij: + De koning ziet het al. Ontelbaar in getale + Gaan zijn gezanten d'aarde rond, en duizend oogen, + Zij speuren na wat haar bewoners plegen. + Wat op de aard bestaat, wat in haar dampkring leeft, + Ja, al wat daar beneden is, des konings blik doorgrondt het, + Hij telt het knippen van des menschen oog. + En over 't gansch heelal werpt hij de teerling. + + +Niet minder treffend zijn vele andere hymnen, aan Agni den vuurgod, of +aan Indra, den god van den regen, in den Vedischen tijd veel vereerd, +gericht. Vooral worden Agni, de vuurgod, Indra, de god van den regen, +en Suriya, de zonnegod, te zamen genoemd als regeerende over de aarde, +den dampkring en het uitspansel daarboven. + +Deze drie werden langzamerhand de hoofdgoden der oude Indiërs. Een +merkwaardig verschijnsel echter is, reeds een aandachtige lezing +van de boven aangehaalde hymne aan Varuna overtuigt ons daarvan, dat +ieder dier goden telkens weer als de hoogste, bijna als de eenige werd +geprezen. M. a. w. er lag reeds in den Vedischen godsdienst een zeker +zoeken naar ééne hoogere macht, boven al de anderen verheven. Eveneens +vinden wij het onsterfelijkheidsgeloof hier uitgesproken, doch niet het +latere geloof aan vele geboorten, die de mensch moet ondergaan voor hij +het hoogste bereikt: dat wil zeggen: met de Godheid vereenigd wordt. + +Wij denken b.v. aan de volgende hymne, gericht tot Yama, den eersten +mensch, die stierf, en daardoor koning werd van het geestenrijk: + + + Den macht'gen koning, Yama, gave en eer gebracht, + Hij was de eerste toch die stierf en die den snellen stroom + Des doods braveerde, d'eerste, die den weg ten hemel ging + En and'ren welkom heette in 't oord der heerlijkheid. + Geen macht kan ons dit thuis, door u veroverd, nemen, + Wij komen koning, ieder die geboren is moet sterven + En treden op het pad, door u gebaand, waarop in lange rijen, + Geslachten reeds zijn voorgegaan, den weg + Ook onzer vaad'ren. O ziel des dooden, ga dan rustig heen, + Vrees niet dien weg, dien ouden weg te nemen, + Die tot den God u voert en tot uw zaal'ge vaad'ren, + Bij Hem in heerlijkheid! Vrees voor de honden niet, + Die met hun viertal oogen 't geestenrijk behoe'n, + Keer weer naar uw tehuis, o ziel! Uw zonden, uw verdriet + Laat g'achter op deez' aarde, en gij verkrijgt + Een heerlijke gestalt'--uw' oude vorm--verheerlijkt + En van alle vlek bevrijd. + + +Zien wij niet uit deze gedichten, dat verheven denkbeelden over dood +en leven het oude Indië reeds kenmerkten? Doch--wij willen bij dien +oud-Vedischen godsdienst niet langer stilstaan. 't Was ons enkel te +doen om den bodem te doen zien, waaruit het Brahmanisme opgroeide. + +Brahmanisme wil eigenlijk zeggen, zooals we reeds vroeger opmerkten: +godsvereering onder de leiding der Brahmanen. Dus niet een geheel +nieuwe godsdienst, maar de oude, door een priesterstand in vaste +bedding geleid. + +Priesters had men natuurlijk reeds in de oude Vedische periode. Ook +onderscheidde men toen reeds vier verschillende standen: de Brahmanen, +of priesters, de Kshatrya's (edelen of krijgslieden) de Vaisya's +(landbouwers) en de Sudra's (werklieden). Doch nu kwam er een +afgesloten priesterstand en werden de standen beschouwd als casten: +scherp afgescheiden groepen [4]. De priesters heetten voortgekomen te +zijn uit den mond, de krijgslieden uit borst en armen, de landbouwers +uit het lijf, de werklieden uit de voeten der godheid. + +Zoo stonden dus de Brahmanen voorop, zij wisten koningen en volk +te leiden en op den geheelen godsdienst hun eigenaardig stempel +te drukken. + +Het eerste wat zij deden was voorzeker de heilige boeken, de Veda's, +bijeen te verzamelen. Deze zijn vier in getal: de Rig Veda (liederen +Veda), de Sama Veda (offerzangen Veda), de Yayur-Veda (offerspreuken +Veda) en de Atharvan-Veda (tooverspreuken Veda). Deze boeken nu +behelzen bestanddeelen van verschillenden ouderdom en hebben ook nog +dit eigenaardige dat vele zangen en spreuken in meer dan een dier +verzamelingen voorkomen. + +Zij vormden voortaan de heilige wetenschap (= Veda), die de priesters +hadden te bestudeeren en aan de schare bekend te maken. Aan hen werden +straks de Brahmana's, godgeleerde en ritueele verhandelingen, die +gewoonlijk een veel minder verheven geest ademen dan de oude Vedische +liederen, toegevoegd. Doch ook de Upanishads, meer bespiegelende, +stichtelijke werken, kregen straks hier een plaats. + +Men ziet dat op dit gebied hetzelfde geschiedde wat ook elders onder +leiding eener macht verkrijgende priesterschap gebeurt: oude verhalen +en liederen worden te zamen gebracht, en door nieuw bijgevoegde +stukken, in bepaald priesterlijken geest wordt er een nieuwe stempel +op gedrukt: het geheel wordt vervolgens een wetboek, waarvan de +priesterschap de sleutel bezit. Men denke bv. aan de ontwikkeling van +Israëls godsdienst, waarbij precies hetzelfde gebeurde: Ezra en andere +priesters verzamelden oude wetten en overleveringen: brachten nieuwe +tot stand in hun geest--bij wier licht de oude moesten worden verklaard +en--gaven dat geheel als wetboek aan het volk. Echter niet zooals bij +Israël mochten in oud-Indië de leeken de wet bestudeeren, dat bleef de +taak der Brahmanen, zij alleen waren de mannen der heilige wetenschap. + +In welke bedding nu trachtten die mannen der heilige wetenschap den +volksgodsdienst te leiden? Ik zeg: trachtten te leiden, want de geheele +leiding van een volksgodsdienst nemen kan geen enkele priesterschap, +konden ook de Brahmanen niet. + +Allereerst werd de waarde van het offer door hen nog hooger +verheven. Reeds in den ouden tijd hadden de Indiërs het denkbeeld dat +het offer de krachten der bovenaardsche machten sterkte en daardoor +meewerkte om een goed wereldsch beloop te verzekeren. Langzamerhand +echter kwam het denkbeeld op dat het offer ook kan strekken om door de +gunst der versterkte goden een of ander aardsch doelwit te verkrijgen, +b.v. de geboorte van een zoon, ja, men ging zelfs zoover dat men +het offer ging beschouwen als een middel om bovenaardsche vermogens +deelachtig te worden. + +Verder maakte men van de, vroeger eenvoudige, offers zeer +samengestelde offerplechtigheden. Daarbij werden bepaalde hymnen +en aanhalingen uit de Veda's gezongen en uitgesproken, en met +angstvallige nauwkeurigheid werd gewaakt voor ieder onderdeel van +het ritueel. Sommige offerplechtigheden strekten zich uit over weken, +ja over jaren: het waren ketenen, van welke iedere schalm nauwkeurig +in het gelid moest passen, zou het offer gunstige gevolgen hebben. De +godheid, waaraan men zijn gaven en gebeden wijdde, trad daarbij op +den achtergrond: doch het volbrengen van offerplechtigheden werd +beschouwd als een krachtig middel om hen, die er aan deelnamen, +macht te verleenen in deze en in de toekomende wereld. + +Men ging zelfs zoover van het offer (Yajna) zelf voor te stellen als +een godheid. + +Ja, in sommige plaatsen van de Brahmana's werd zelfs geleerd dat +de goden zelf sterfelijk waren, totdat zij door offers den dood +overwonnen. Ook de mensch kan door offeren van den dood worden bevrijd: +doch zijn lichamelijk leven moet hij geven als zoenoffer. + +En die verzuimt te offeren moet telkens weer worden wedergeboren, moet +eindelooze levens doorloopen, om altijd weer zijn lichaam aan de goden +te offeren. Men hoore de volgende aanhaling uit Satapatha-Brahmana: + + + De goden leefden steeds in vreeze voor den dood, + Den machtigen Voleinder. Dus herhaalden + Zij nauwgezet hun offers telkens weer, tot zij onsterf'lijk waren. + Toen sprak de machtige Voleinder tot de goden: + Gij hebt uzelf onsterfelijk gemaakt, nu zal de mensch beproeven + Om ook zichzelf van mijne macht 't ontslaan. + Wat wordt mij daarvoor in den mensch vergoed? + De taal der goden luidde: Voortaan zal niet één + In 't eigen lichaam de onsterf'lijkheid bereiken. + Het sterf'lijk hulsel blijft uw eigendom, uw voedsel + Zal het zijn in eeuwigheid. Ja, ook die door godsdienst'ge daden, + D'onsterf'lijkheid verwerft, zijn lichaam zal hij eerst, + Aan u ten offer wijden, als uw prijs. + + +Wij zien in dit gedicht uitgedrukt de eigenaardige leer der zoogenaamde +zielsverhuizing, aan het Brahmanisme eigen. Wat is hare strekking? Wij +willen die met een enkel woord in het licht stellen. + +Bij onze bespreking van den ouden Vedischen godsdienst: d. w. z. den +godsdienst, waarvan ons in de oudste gedeelten der Veda's de geest +is bewaard gebleven, zagen wij reeds dat er zeker streven opkwam om +één der vele goden tot oppergod te verheffen: men denke b.v. aan de +straks aangehaalde hymne, tot Varuna gericht. In den oud-Brahmaanschen +godsdienst nu kwam men daar omtrent tot klaarder besef. Men gevoelde +dat er een "Geest (atman)" was, boven de kennis der zinnen verheven, +die alle stoffelijk dingen bezielde en doorademde. Die zelfde geest, +die de gansche stoffelijke wereld bezielde was het ook die trilde in +de gedichten der zangers, die bezieling gaf bij godsdienstige kennis +en gebed. Boven alle persoonlijkheid was hij verheven, oneindig en +onbeperkt lag hij aan alle dingen ten grondslag en woonde hij in 't +gansch heelal. Ook in den mensch. Was hij niet de levensadem, die het +lichaam bezielde, woonde hij met zijn geheimzinnige tegenwoordigheid +niet in ieders geweten? Breidde hij zich niet uit in de gansche +oneindige ruimte? Daarom gaf men hem den naam: Brahma. Brahma +(onzijdig) is dus het wezen, dat aan alle dingen ten grondslag ligt: +en waarvan ook de mensch een deel is. Al de goden waren evenals de +menschen slechts openbaringen van die hoogste kracht. + +Wat nu moet het levensdoel zijn van den mensch? + +Om, van al het stoffelijke bevrijd, van alle smet gereinigd geheel, +in dit Brahma, in die wereldziel, te verzinken. Hoe echter moet dit +doel worden bereikt? Wij zagen reeds dat de offers daartoe een werkzaam +middel werden geacht. Doch, nevens de offers, in sommige kringen zelfs +met terzijdestelling daarvan, hechtte men in dezen groote waarde aan +zelfkastijding en aan bespiegelend inkeeren tot zichzelf: want komen +tot zichzelf, tot zijn diepste wezen, is komen tot Brahma. + +Doch: een enkel menschelijk leven is daarvoor niet genoeg: vele levens +moet men doorloopen, telkens weer moet men na een overgangstijdperk +in hemel of hel, naar gelang van zijn vroeger leven, opnieuw worden +geboren, altijd op hoogeren trap van zelfverloochening en bespiegeling +gerakend, zal men eindelijk geheel in de wereldziel verzinken. En +wee die toegeeft aan booze lusten en geen zelfverloochening kent: +eindeloos zijn zijne wedergeboorten: hij kan zelfs genoodzaakt zijn +niet als mensch, maar als dier of plant weer te keeren. + +Wie echter als Brahmaan ter wereld komt, in die geheiligde caste +het levenslicht aanschouwt, hij heeft reeds een goed deel van den +moeilijken levensgang afgelegd. Hoe moet hij komen tot volkomen +verlossing? + +Die weg wordt in het wetboek van Manoe zorgvuldig aangewezen. Eerst, +zoo luidt het hier, is hij een leerling der Brahmanen, met het +gewijde koord en den gordel bekleed. Een hechte band vereenigt hem +met zijn leermeester, door wien hij in de heil'ge boeken onderwezen +wordt. Straks is zijn leertijd volbracht en viert hij, bij 't brengen +van zijn eerste offer, het feest zijner wedergeboorte. + +De leerling wordt nu huisvader. Zoo betaalt hij in deze twee eerste +levensstadiën de schuld, waarmede hij geboren werd: die aan de Rishis +("heilige" zangers) wier liederen hij leerde om ze aan volgende +geslachten over te leveren, aan de voorvaderen, door nakomelingschap +te verwekken om hen offers te brengen, aan de goden, aan wie hij zijn +eigen offers wijdt. Heeft hij deze schulden betaald, dan kan hij het +huishoudelijk bestier aan zijn zoon, die nu zelf huisvader geworden is, +overdragen en zich terugtrekken uit het wereldsch gewoel om geheel +voor godsdienstige overpeinzingen te leven. Boven het offeren is +hij dan verheven: door het beschouwend leven komt hij straks tot +volkomen verlossing. Doch slechts dan is hij zoover gevorderd, dat +geen nieuwe wedergeboorte hem meer wacht, indien hij ook in zijn +laatste oogenblikken niet meer over de wereldsche dingen, ook maar +voor een oogenblik, zijn gedachten laat gaan. + +En uit deze leer over de verlossing, waarin aan het ascetische leven +feitelijk een hoogere waarde wordt toegekend dan aan het offeren, en +uit die van het Brahma, het ware wezen, dat onpersoonlijk is en aan +alle dingen ten grondslag ligt, kunnen wij zien welken eigenaardigen +weg het Indische denken in het Brahmanisme opging. Het onbewuste wordt +hier boven het bewuste, het onpersoonlijke boven het persoonlijke +gesteld. Voorwaar een groote tegenstelling met de Westersche +godsdienstige ontwikkeling in het Christendom, waarin God geldt als +de zelfbewuste, liefhebbende macht, de Vader, en waarin niet opgaan +in het albeginsel, maar streven naar volmaking, naar steeds grootere +ontwikkeling der persoonlijkheid, als doelwit wordt gesteld. + +M. a. w.: het Brahmanisme is een pantheïstische: (God = de Alziel), +het Christendom een theïstische (God = de Albestuurder) godsdienst. [5] + +Het Brahmanisme een pantheïstische godsdienst. Dat schijnt voor +den oppervlakkigen beschouwer vreemd, want hij bemerkt dat er vele +goden zijn, aan wie men zijne vereering brengt: men zegt zelfs dat +er 33 millioen goden of goddelijke wezens door dezen godsdienst +worden erkend. M. a. w.: het Brahmanisme gelijkt veel meer op een +veelgodendom, dan op de erkenning van één beginsel, dat aan alle +dingen ten grondslag ligt. + +Gaan wij echter na de philosophische stroomingen of scholen, die +zich in het Brahmanisme hebben ontwikkeld, waaronder de Vedanta en de +Sankhya-philosophie de voornaamste zijn, dan valt dit ééne, dat zich +in alles openbaart, helder in het oog. De zaak is feitelijk deze: +de Brahmanen hadden te doen met een volksgodsdienst, die een groot +aantal goden erkende. De minder ontwikkelden eensklaps opvoeren +tot de hoogte der wijsgeerige bespiegeling ging niet aan: het volk +was daarvoor niet rijp. Een anderen weg moest dus bewandeld en kon +ook worden betreden. Al de goden waren in 't oog van den verlichten +Brahmaan openbaringen van het eene Alwezen, of liever zinnebeelden, +aanwijzingen van die goddelijke macht. Welnu, zoo konden zij hunne +vereering blijven behouden: wie hen diende bracht toch ten slotte +zijne vereering aan de groote Macht, die zich in alles openbaart. Wie +Vishnoe bij voorkeur dient, eert in hem de onderhoudende kracht: een +der zijden van het Alwezen. Wie voor Rama en Krishna, twee volksgoden +bij uitnemendheid, zich buigt, hij eert de goddelijke vleeschwordingen +van den grooten God Vishnoe. Wie voor Siva gestrenge boetedoeningen +verricht, hij erkent immers de macht die het leven afbreekt, doch +ook telkens weer vernieuwt? Is niet ook Siva ten slotte uit Brahma +voortgevloeid? + +Zoo heeft dus het wijsgeerig denken beslag gelegd op den ouden +volksgodsdienst, en de schare moge blijven staan bij de verschillende +goden zonder den symbolischen zin te verstaan, toch: door wie dieper +doordringt, m. a. w. door de meer ontwikkelden onder de Indiërs, +wordt in toenemende mate verstaan dat het opgaan in het alleven +de eigenlijke zin is van het gansche wonderbare tooverpaleis, door +dezen godsdienst opgebouwd, met wijsgeerig bestek, op de grondslagen +van den alouden volksgodsdienst. Wie dus het Brahmanisme goed wil +verstaan moet zich niet te veel ergeren aan den afgodischen schors, +maar doordringen tot den innerlijken kern. Als hij dat doet, zal hij +zien, dat er tusschen het schijnbare veelgodendom en de wijsbegeerte +der Brahmanen niet zulk een klove bestaat, maar dat tot de schare +wordt gesproken in gelijkenissen, doch tot de ingewijden vrijuit, +dat voor de eersten de hoogste waarheid verborgen blijft in het +mythologisch kleed, maar dat zij voor de anderen soms helder schijnt. + +Om een en ander in 't licht te stellen willen wij èn bij de +Brahmaansche godenleer èn bij de Brahmaansche wijsbegeerte nog +uitvoeriger stilstaan. + + + + + + + +HOOFDSTUK II. + +Brahmaansche godenleer en levensbeschouwing. + + +Brahma, zoo heet het in de eerste: het volstrekte en oneindige, bracht, +door Maya (den schijn) beheerscht, Brahma voort. Deze manlijke god +Brahma (wel te onderscheiden dus van het onpersoonlijke, Brahma) +staat aan het hoofd der schepping. Hij is de Schepper, uit wien +alle leven is. Doch naast hem staan als de twee andere goden der +Indische Trimurti (drieëenheid) Vishnoe de onderhouder, en Siva, de +verwoester. In deze drie personen openbaart zich alzoo de godheid. De +Oud-Indische dichter Kalidasa drukt het aldus uit: + + + In deze drie personen wordt d'ééne God gezien, + Een ieder van hen is de eerste en de laatste + In rang, niet één alleen, + 't Zij Brahma, Vishnoe, Siva, ieder van hen zij + De eerste, tweede, derde, in de goddelijke rij. + + +In de grotten van Elephanta bij Bombay wordt het heilige drietal +voorgesteld als drie majestueuse hoofden, die uit één lichaam zich +verheffen. Ook is de driehoek een zinnebeeld hunner eenheid en +gelijkwaardigheid. + +Van deze drie goden nu wordt Brahma het minst vereerd. Feitelijk +is hij meer een wijsgeerig beeld, ontstaan uit het streven om een +uitgangspunt te vinden voor het geheele stelsel, dan een godheid, +die zich werkelijk bekommert om de werking der wereldmachine, die +door zijn wil in beweging is gebracht. Zijn invloed is te verwijderd, +zijn werkzaamheid is te weinig omschreven, om indruk te maken op de +verbeelding der schare, daarom heeft hij ook slechts weinige tempels +en worden daarentegen in het nieuwere Brahmanisme de beide andere +hoofdgoden vooral gediend. + +De orthodoxe Hindoes toch zijn hoofdzakelijk verdeeld in vereerders van +Vishnoe en Siva, twee secten, die elkaar weinig waardeeren. Vishnoe +is een zeer belangrijke, veel omvattende godheid. Hij is de opperste +onderhouder aller dingen en zijn vrouw Laksmi is de godin van overvloed +en vruchtbaarheid. Vishnoe in zijn hoogste openbaring wordt afgebeeld +als neerzittend in zalige rust: trouwens rust: geen werkzaamheid is, +in overeenstemming met den geheelen geest der Indiërs, het eigenaardige +der hoogste goden. Doch in tegenstelling met den verheven Brahma, +kan Vishnoe worden gewekt door de ernstige gebeden en offergaven +der menschen of der lagere goden, ja, hij kan er toe gebracht worden +om in de wereld af te dalen en--op kritieke oogenblikken--de dingen +terecht te brengen. + +Die neerdalingen zijn de beroemde vleeschwordingen (avatara's) van den +god, waarin hij groote daden heeft gedaan en machtige wonderen heeft +verricht. Zijn beroemdste vleeschwordingen zijn Rama en Krishna. Rama +is een beroemd, met een stralenkrans omgeven oorlogsman: de held +van het Ramayana, dat beroemde Indische heldendicht. Krishna is een +halfgod, wiens dienst in sommige deelen van Indië in hooge eere is, +hij wordt uit verschillende oogpunten in de Indische godsdienstige +litteratuur beschouwd en is de held van het tweede beroemde Indische +heldendicht, het Mahabharata. + +Deze leer der goddelijke vleeschwording is een van de belangrijkste +leerstukken van het nieuwere Brahmanisme: zij brengt verband in +verschillende deelen van den godsdienst, de hoogere met de lagere +vereenigend, de goden uit den hemel naar omlaag voerend om zich met +de aardsche aangelegenheden in te laten. + +Wilde men zich rekenschap geven van de wonderbare daden van eenig +beroemd held: de verklaring was, dat de groote god Vishnoe zich in +zijne gestalte had geopenbaard: zoo verscheen de god, tot verhooging +van zijn eer, telkens als mensch onder de menschen. Doch: ook van +de lichamen van dieren nam Vishnoe soms bezit; nu eens ontmoeten +wij hem als leeuw, dan weer als beer, als visch of als schildpad; +wat bij die andere vleeschwordingen al heel slecht schijnt te +passen. Eerst hoort gij dat de goddelijke geest een schitterend +krijgsman of een wonderdoend heilige bezielde, en gij stemt toe, +dat deze opvatting redelijk is en geenszins onwaardig. Hoort gij nu +echter dat dezelfde god is overgegaan in een visch of een schildpad, +en onder dien vorm wordt vereerd: dan vindt gij dit een onredelijk, +ongerijmd geloof. Doch: vergeet dan niet dat de pantheïstische +denkwijze: de Eéne, die zich overal openbaart, de grondslag is van +al deze vleeschwordingen en dat de goddelijke geest immers evenzeer +woont in een insect als in den grootsten koning! + +Bovendien de Brahmanen hadden goede redenen om de tegenwoordigheid van +Vishnoe in sommige dierengestalten te erkennen. Men denke aan het feit, +dat het Brahmanisme in zich opnam--en nog steeds voortgaat in zich +op te nemen--bekeerlingen van de talrijke niet-Hindoesche stammen, +die daar wonen op de heuvelen en in de bosschen van Indië. + +Dat waren de oorspronkelijke inwoners met hun ruwe vereering van +allerlei voorwerpen en dieren, die hun belangrijk voorkwamen. Om nu +deze heidenen in de Hindoesche gemeenschap in te voegen, kende men geen +beter middel, dan om onder de vele goden ook de door hen vereerden: +doch gelouterd en verheven, op te nemen. Dit doel nu werd bereikt +door hun voorwerpen van vereering, eenvoudig als vleeschwordingen +van Vishnoe te behouden. + +Zoo ging het voorheen, en gaat het ook thans nog. Zekere stam van +wilde bergbewoners vereerde den beer. Nu is de beer een van Vishnoe's +vleeschwordingen. Toen nu de bergbewoners in den Hindoeschen godsdienst +werden ingewijd, lag het voor de hand dat Vishnoe in dit dier werd +ontdekt: de nieuwe geloovigen hadden enkel te verstaan, dat zij +vroeger reeds onbewust den grooten God hadden gediend. Zeer spoedig +ging hun overgang in zijn werk: toch, zonder dat wij daarbij kunnen +denken aan opzettelijke misleiding. Neen, de Brahmanen erkenden dat +het voorwerp hunner vereering zekere wonderbare, vrees-aanjagende +eigenschappen bezat: dat het te recht werd vereerd: zij zagen echter +verder en hooger dan die uitwendige vereering en legden uit dat +al deze eigenaardigheden een goddelijke macht aantoonden en dus de +tegenwoordigheid van de godheid in een nieuwe gedaante beteekenden. Zoo +zouden zij ook--verder gevraagd--zeggen dat de god zelf slechts een +zichtbare en overtuigende openbaring was van de verborgen goddelijke +kracht, die alle dingen bezielt. Zoo zouden ook alle groote mannen en +heiligen beschouwd worden als vermommingen of gestalten, door Vishnoe +aangenomen om een belangrijke rol te spelen op het wereldtooneel. + +Daareven gewaagden wij van Vishnoe's vleeschwordingen, Krishna en +Rama, waarnaast nog vele anderen te noemen zouden zijn. Toen eens +zeker Mohammedaan oproer maakte tegen het Engelsch gezag en daarbij +een aanvankelijk succes had, zeide een Indisch edelman, 's mans +dappere daden vermeldend, dat hij een vleeschwording van Krishna +moest zijn. Zoo gewagen immers ook Homerus' gedichten van goden, die +in de gedaante van aardsche krijgslieden, meevochten in den strijd, +en de overleveringen van alle volken zijn vol van wonderbare gedaanten, +die verschijnen, om hun trouwe dienaars te redden of te verdedigen. + +Wat Krishna betreft, er zijn minstens tien vleeschwordingen van hem +bekend, onder welke hij bepaald in sommige beroemde tempels wordt +gediend; Jaggernauth is eene daarvan. Zijn toegewijde vereerders +wijden hem hun ziel, hun lichaam en hun goed, doch ik vrees dat zijn +voorbeeld van vroolijke en verliefde godheid dikwijls tot losbandige +praktijken bij zijn vereerders leidt. + +Siva vertegenwoordigt een geheel ander beginsel dan Vishnoe. Is deze de +onderhouder, Siva is de verwoester en opbouwer tevens der verschillende +levensvormen. De gansche kringloop der bezielde schepping, de eeuwige +afwisseling van geboorte en dood in de gansche natuur, ziedaar zijn +regeering. Niet door vleeschwording openbaart hij zich, zooals Vishnoe, +maar de groote natuurlijke verschijnselen, die het leven opbouwen +en ontbinden, doen zijn wezen aan de menschheid kennen. Hij brengt +leven en dood; de plagen en ziekten, die duizenden wegsleepen, zijn +het teeken zijner werking. + +De natuur schept duizende levensvormen en vernietigt ze weer, +zonder zich te bekommeren om de verwoesting die zij aanricht. Op +geheimzinnige, onberekenbare wijze brengt zij voort en verwoest zij. 't +Is Siva, die deze werking uitoefent en altijd weer millioenen wezens +wegvaagt om ze door nieuwe te vervangen. Die gevreesde macht nu gunstig +te stemmen is het hoofddoel van Siva's vereerders; weinigen begeeren +iets van zijn macht te erlangen. In Siva's naam worden de strengste +onthouding en de wreedste versterving toegepast: zelfverminking door +ijzeren haken, trotseeren van pijn en honger, 't voortdurend aannemen +van moeilijke houdingen, vasten en eenzame overpeinzing behooren tot +zijn vereering. Door deze praktijken kan zelfs een Sudra, [6] indien +hij volhardt, wonderbare krachten verkrijgen en de goden dwingen +hem te gehoorzamen. De meeste broederschappen van Indische devoten +en fakirs (rondzwervende heiligen), die soms alle kleedij versmaden +en geheel Indië rondgaan, behooren tot Siva's volgelingen. In zijn +tempel worden tallooze offerdieren geslacht, ofschoon men onderstelt +dat zelfs menschenoffers hem nog onbewogen laten. Hoe dit eigenaardig +beeld is ontstaan? Niet onwaarschijnlijk zijn, bij de invoering van het +Brahmanisme, de welwillende, heldhaftige goden der onontwikkelde volken +in Vishnoe opgegaan en als zijn vleeschwordingen beschouwd, terwijl hun +ruwe en wreede ceremoniën, hun vreeselijke verschijningen en demonen +bij Siva zijn thuisgebracht of bij de goden aan hem onderworpen. + +Bezien wij deze drieëenheid, deze drie goden met hun vleeschwordingen, +openbaringen en zinnebeelden van populaire zijde, dan vormen zij een +bontgekleurd veelgodendom. Bezien wij ze, minder oppervlakkig, met +het oog van den meer ontwikkelden Indiër, dan zien wij ze als beelden +van wat de schepping te zien geeft, de weldadige en vernietigende +invloeden, de kracht, die alles doordringt, de eeuwige wisseling van +leven en dood, dag en nacht. + +Een Brahmaan, dien gij zoudt willen wijzen op het mythologische +karakter van al die goden zou u antwoorden, dat hij zich zeer +wel bewust is dat de godheden slechts de uitwendige figuren, +beelden of aanwijzingen zijn van de onbegrijpelijke macht, die den +achtergrond aller dingen vormt. Hij zou u zeggen dat deze mythologie de +eenvoudigste vorm is, waarin het pantheïstische beginsel der goddelijke +alomtegenwoordigheid aan het volk kan worden duidelijk gemaakt en dat +de gewone vereering werkelijk gebracht wordt aan openbaringen van de +godheid, die zich tot in alle krachten en vormen onthult. + +Niet anders is het met de gebeden en offers, den goden gebracht. Men +zal u verklaren de goden te dienen, omdat dit goed en nuttig is. En +inderdaad is dit ook dikwerf het doel. Doch: er is toch feitelijk +ook hier nog iets anders. Diep in het hart van den Hindoe leeft de +gedachte dat de ziel door verschillende stadiën van leven, als dier +en als mensch, moet worden gelouterd, totdat zij eindelijk--van +alle begeerte en eigenwilligheid bevrijd--zich vereenigen kan met +het hoogste alwezen. Bevrijding--dat is terugkeer in den oneindigen +geest--ziedaar het hoogste goed voor den Indischen vrome en wijze, +en daartoe werken ook offers en gebeden mede. + +Dit nu blijkt ook, als wij het oog vestigen op de Indische bespiegeling +over wereld en leven, zooals wij die vinden in de Vedanta en in de +Sankhya school. Er zijn trouwens nog vier andere erkende philosophische +scholen onder de Hindoe's, doch deze zijn de voornaamste, waarom +wij, in verband met het kader van dit werk, de andere stilzwijgend +voorbijgaan. Deze philosophische bespiegelingen vinden wij in de +Upanishads, gewijde boeken, die de verborgen leer der Veda's heeten +te verkondigen. Wanneer wij ons nu voorstellen dat het hier alleen +te doen is om de waarheid te doorvorschen, zooals bij de Westersche +wijsbegeerte, dan vergissen wij ons zeer. Neen, het eigenlijke doel +is om--door kennis van geest en stof, wereld en leven--te komen tot +bevrijding, tot verlossing van de eindelooze wedergeboorten. + +De Vedanta leert dat de uitwendige wereld ontstaan is doordat Maya +(= illusie) Brahma (den eeuwigen absoluten geest) overschaduwde. + +Het geestelijke in den mensch is feitelijk niet slechts een deel +van Brahma, maar Brahma zelf. De werkelijkheid der wereld is slechts +schijn, en het ware doel van den menschelijken geest moet zijn, om, +langs den weg van talrijke oefeningen en bespiegelingen, bevrijd van +het lichaam, de wereld en de gevolgen ook zijner daden, in Brahma +te verzinken. + +De Sankhya-philosophie is minder pantheïstisch dan wel dualistisch +getint. Immers zij leert: van den beginne zijn er twee wezens: +Prakriti, het vrouwelijk beginsel, de natuur of, om het in Westersche +taal uit te drukken de oerstof, de oorspronkelijke stof en Purusha: +de geest, manlijk voorgesteld. Daarmee wordt echter niet bedoeld één +eeuwige algeest of iets dergelijks, maar de geest, wonende in ieder +wezen. Ieder levend wezen berust op de vereeniging van Prakriti en +Purusha. Het doel is nu: den geest vrij te maken van de stof. Naar zijn +wezen is hij dit feitelijk reeds: doch hij moet verlost worden van +Prakriti's gemeenschap en wèl door waarachtig inzicht in zichzelf en +de aan hem tegenovergestelde natuur. Overpeinzing en ascese bewijzen +daarbij belangrijke diensten. Wie met het Boeddhisme en zijn leer +op de hoogte is en weet dat ook daar verlossing van alle begeerte +het einddoel is, zal erkennen dat wij hier met verwante gedachten te +doen hebben. + +Het kan ons voorts niet verwonderen, gelet op het eigenaardige +pantheïstisch beginsel, dat het geheele Indische denken beheerscht, +dat de Vedanta als de bij uitstek rechtzinnige school geldt, zij immers +is het meest naar den eigenaardig Brahmaanschen grondslag opgebouwd. + +Zoo wordt dan èn de Brahmaansche godenleer èn de Brahmaansche +wijsbegeerte door denzelfden geest bezield. In beiden klinkt het +u tegen dat het uitwendige leven van weinig waarde is: slechts +een schouwtooneel tot opvoeding en onderhouding van den geest. De +uiterlijke wereld is slechts Maya (illusie, droom). Die zelfde +geest nu komt ons ook weer tegen in de oud-Indische heldendichten, +die waarschijnlijk niet door Brahmanen zijn gedicht, maar uit den +kring der Kshatrya's (krijgslieden, edelen) zijn voortgekomen, en die +voor een goed deel tot de vroegste tijden van het Brahmanisme worden +teruggebracht. Deze gedichten--de Ramayana, waarin de lotgevallen van +Rama, en de Mahabharata, waarin die van Krishna worden bezongen--beiden +vleeschwordingen van den god Vishnoe--brengen ons in een wonderwereld +van sprookjes. Een atmosfeer, voor ons westerlingen, vreemd in den +eersten oogopslag, maar die ons straks toch gemeenzamer wordt, als +wij gaan gevoelen dat in die zonderlinge lotgevallen der oud-Indische +helden en heldinnen zich een geest uitspreekt, dien wij zonen van +het westen, in menig opzicht kunnen deelen. Is toch niet aan onze +levensopvatting vaak eigen een besef van 's levens droeve raadselen, +dat ons drijft tot medelijden? Bewonderen wij niet vaak de schoonheid +en de kunst, toch gevoelende dat zij zijn als een droombeeld, dat +wij niet kunnen bereiken? + +Welnu: die zelfde geest woont ook in de oude Indische poëzie. Haar +geheimzinnigheid is die van het alleven. Zij ziet in de natuur niet +de vijandin van de ziel--zooals de middeneeuwsche Katholieke poëzie, +die het leven en de natuur ten slotte den rug toekeert--maar zij ziet +de gansche zichtbare natuur als den droom van de algemeene wereldziel, +van die ziel, die alleen werkelijk bestaat. En de droomer heeft genot +in de beelden die hem voorbijgaan, doch een weemoedig genot, want +hij voelt dat zij voorbijgaan. De Indische poëzie ziet het gewone +leven met een mengeling van verheven gevoel en medelijden aan, zij +weet, dat op de jeugd de ouderdom, op het genot de moeheid, op de +liefde de smart van het verlies, op het leven de dood volgt. Wat nu +te doen? Hopen op verandering in deze noodwendigheden gaat niet aan: +maar de ziel moet gebracht worden tot zulk een staat van geestelijke +belangeloosheid, dat zij niet langer bedroefd is over de wisseling +en de onvolmaaktheid van alle onstoffelijke aardsche dingen. + +Die geest--dien wij straks in volle ontwikkeling zullen zien bij het +Boeddhisme--doordringt ook de oud-Indische poëzie. Een enkele proeve +moge volstaan. + +We willen u herinneren aan de geschiedenis van Valmiki, den man, van +wien de Indiërs onderstellen, dat hij het Ramayana dichtte. Valmiki, +zoo lezen wij in dit heldendicht, was een heilig kluizenaar, die +een leven van stille overpeinzing leidde in de eenzaamheid van het +woud. Het onderwerp zijner overpeinzing is het leed der wereld. De god +Brahma vertelt hem op zekeren dag de geschiedenis van Rama. Indien een +dichter, zoo peinst Valmiki, deze geschiedenis van een volmaakt leven +eens in diep gevoelde verzen kon bezingen, dat zou de menschen brengen +tot een beter, edeler leven. Doch hij, Valmiki, is geen dichter. Hoe +zal hij iemand vinden, voor deze taak berekend? Valmiki moet daarover +telkens weer nadenken. Op zekeren morgen staat hij aan den oever van +een helder water nabij zijn hut, waar hij gewoon is de wasschingen +te verrichten, die tot de godsdienstige plichten van den Brahmaan +behooren. En zie--tegenover hem zijn twee reigers. Zij slaan vroolijk +met hun vleugels, vol onschuldige vreugde over 't leven. Eensklaps valt +een der vogels, door een pijl getroffen, neer, en het zuivere water van +de plas wordt roodgekleurd. Valmiki is zoo vol medelijden en droefheid, +dat als een smartkreet uit zijn ziel wordt geperst: een dichtregel over +den dood van den onschuldigen vogel en de wreedheid van den jager. Er +is een wonderbare maat en een aandoenlijke muziek in zijn woorden, +hij moet ze nog eens en nog eens herhalen. Verwonderd wat toch over +hem gekomen is keert Valmiki terug naar zijn hut. Onderweg ontmoet hij +Brahma die hem vraagt of hij een dichter heeft gevonden, waardig om +de geschiedenis van den volmaakten mensch Rama te vertellen? Valmiki +wil antwoorden dat hij er geen gevonden heeft. Doch instede van dit +antwoord komt hem de klacht over den dood van den reiger over de +lippen, en hij schaamt zich tegenover Brahma: de God zal denken, +dat Valmiki hem bespot. Doch glimlachend spreekt Brahma. + +"Gelukkige Valmiki! Om uw medelijden met den reiger hebt gij ontvangen +de genade van Sarasvati, de godin der poëzie. Ga, en zing voor de +ooren der wereld het leven van den heiligen Rama." + +Valmiki is het type van den heiligen, vromen kluizenaar, zooals hij +in die heldendichten voorkomt. Doch er komen ook andere kluizenaars +in voor, menschen, die door wreede zelfkastijding en boetedoening +tooverkrachten zoeken te verwerven. Deze worden geschilderd als +gevaarlijke personen, die men moet ontzien. En waar zij in een verhaal +optreden, komt er altijd een of ander onheil. + +M. a. w. de dichters van deze verheven poëzie--in dit opzicht tolken +van de volksmeening--gevoelden reeds--wat Boeddha later beslist +zou uitspreken, dat door vasten en zelfkastijding magische krachten +verkrijgen, zooals de Brahmanen dat aanprijzen, de weg tot verlichting +en verheffing der ziel niet kon zijn. Merkwaardig komt dit uit in de +legende van Rajah Visvamitra. + +Deze is een rijk en machtig heerscher. Zijn vreedzame voorspoed +begint hem te vervelen en met een groot leger gaat hij op avonturen +uit. Hij ondervindt niet veel. Ieder is zoo bevreesd voor hem dat hij +geen enkele twist met iemand krijgt. En overal vraagt hij of men wel +iemand der levenden kent, zoo machtig als Visvamitra. Overal luidt het +antwoord ontkennend: noch op de aarde, noch in Swarga (het verblijf +boven de aarde) bestaat zulk een machtig wezen. Op zekeren dag echter +ontmoeten zij een vromen bedelaar, en Visvamitra, als godsdienstig +vorst, geeft hem rijke giften. Daarna volgt de gewone vraag: "Kent +gij iemand, zoo heerlijk en zoo machtig als Visvamitra?" Het antwoord +luidt: "Waarlijk, gij zijt een heerlijk en machtig vorst. Doch ik ken +één mensch bij wien uwe heerlijkheid is als rook tegenover de sterke +rots: die man is de priester Vasistha." + +"En, wie is die Vasistha, wiens macht grooter is dan de mijne?" + +"Een eenzaam kluizenaar, die leeft in de diepten van het woud. Zijn +kleeding is van boombast, hij leeft van wortels en bessen: toch, +zijn macht is grooter dan die van alle rajahs in de wereld." + +Visvamitra's nieuwsgierigheid is opgewekt: hij besluit den +merkwaardigen kluizenaar een bezoek te brengen. Met zijn leger gaat +hij het woud in en ten slotte ontdekt men het eenzame verblijf van +Vasistha. De rajah wordt zeer vriendelijk ontvangen, zij spreken over +geestelijke onderwerpen en Visvamitra, zeer gesticht en opgewekt, +wil heengaan. Doch ongelukkig voor beide partijen, krijgt Vasistha +den inval om den koning en zijn leger op een feest te vragen. + +Eerst weigert de rajah, beleefd dankend, de uitnoodiging. De vorst +kan niet begrijpen hoe een kluizenaar, die van wortels en bessen +leeft, midden in de wildernis een feest kan aanrichten voor een +leger. Vasistha verzekert echter dat dit voor hem niet moeilijk is. En +zie, in minder dan geen tijd is er op het gras een feestmaal--een +vegetarisch wel te verstaan--uitgespreid: geroosterd koren, suikergoed, +gebak, verfrischt door rivieren van gestremde melk. De soldaten +waren uiterst voldaan en vielen met vreugdekreten op het feestmaal +aan. Doch de eetlust van den rajah is bedorven: hij kan in zijn afgunst +niet begrijpen hoe Vasistha in een oogenblik zoo'n feest aanricht: +zou werkelijk, zooals die bedelaar zeide, die kluizenaar grooter +macht hebben dan hij? Ten slotte verklaart Vasistha zich bereid hem +de zaak uit te leggen. Mahadeva heeft hem, als belooning voor zijn +zelfkastijdingen, de wonderkoe Sabala gegeven. Hij behoeft deze koe +slechts te melken om te verkrijgen wat hij begeert. + +Nu neemt de bitterheid van Visvamitra nog meer toe. "Het is niet +passend"--zoo oordeelt hij "dat een heilig kluizenaar, die een leven +van boete leidt, een schepsel bezit, dat hem in zware verzoeking +brengt om zijn geloften van vasten en afsterving van het aardsche te +verbreken. Daarom Vasistha, voor uw zieleheil is het beter dat gij +mij die wonderbare Sabala schenkt." + +"Volstrekt niet," antwoordt Vasistha, "Sabala geeft mij de zuivere +boter, die ik voor het offervuur moet gebruiken, hoe zou ik die anders +verkrijgen in deze wildernis." + +"Ik wil in die offerboter trachten te voorzien," sprak +rajah Visvamitra. "Het is een duidelijke verkwisting van de +tooverkracht der onbevlekte Sabala om die voor zoo'n kleinigheid te +gebruiken. Bovendien: ik ben de meester van deze landstreek en dus ook +de rechtmatige eigenaar van het vee." Doch: Vasistha wijst alle listen +en onderhandelingen af. Op het laatst beveelt de rajah de soldaten om +Sabala mee te nemen: doch Vasistha melkt gauw de wonderkoe en verkrijgt +een leger, tweemaal zoo groot als dat van Visvamitra. Moedeloos en +neerslachtig keert deze naar zijn stad en paleis terug. + +Hier roept hij alle wijze mannen en Brahmanen tot zich en vraagt +hun hoe hij Vasistha's trots zal breken en de wonderkoe in zijn +bezit krijgen. + +De Brahmanen antwoorden: "Aardsche wapens, o rajah, helpen u tegen +Vasistha niet. Om hem te overwinnen moet ge hem bestrijden met zijn +eigen wapens. Zijn kracht ligt in de verdiensten, die hij zich door +zijn vroomheid en zelfverloochening verwierf. Kunt gij op diezelfde +wijze u verdiensten verwerven? Zoo niet: geef dan alle hoop op om +Sabala te verkrijgen." + +Rajah Visvamitra gevoelt dat het leven geen vreugde meer voor hem +heeft, zoolang hij Sabala niet bezit. Hij legt zijn koninklijk gewaad +af, verlaat zijn paleis en stad en begeeft zich naar de wildernis om +daar door een gestreng leven, der wereld afgestorven, zich krachten +als die van Vasistha te verwerven. Het zou mij te ver voeren u te +verhalen welke kwellingen de rajah al niet voor zichzelf uitdacht, +of hoeveel moed en volharding hij toonde wanneer, tot straf voor een +oogenblik van vergeten zijner geloften--al de verdiensten die hij +door zijn zelfverloochening zich verwierf, wederom verloren gingen. De +goden, zoo schildert ons het verhaal, bevreesd voor het slecht gebruik +dat de kluizenaars maken zouden van hun door boetedoening verkregen +macht, beproeven steeds hen in hun plannen te dwarsboomen of door +kleine geschenken hen om te koopen opdat de som der verdiensten +niet te groot en te gevaarlijk zou worden. Zoo werd ook Visvamitra +beproefd door de goden, doch, hoe ook misleid en ter neer geworpen, +altijd keert hij met nieuwen ijver tot zijn plan weder! En, in 't eind +triumfeert hij. Hij heeft zich zooveel verdiensten verworven dat geen +gunst hem kan worden geweigerd. Indra zelf komt vriend'lijk vragen +wat hij begeert. Wij verwachten dat hij de vernedering van Vasistha +en het bezit van de koe zal verlangen: doch neen, alle toorn tegen +Vasistha, alle begeerte naar Sabala is verdwenen: hij herinnert +zich niet eens dat beiden bestaan. Het eenige wat hij vraagt is: +geestelijke vrijheid en verlossing van alle aardsche begeerten. + +Klinkt het in dit zonderling en toch aantrekkelijk verhaal ons niet +duidelijk tegen: De ware wijze is, die geen begeerten meer kent, en +wiens ziel is gekomen tot rust en bestendigheid? Wordt ons hier niet +geleerd dat het ware doel niet is om door zelfkastijding tooverkrachten +te verkrijgen, maar om te komen tot bevrijding en verlichting? + +We naderen hier den geest van 't Boeddhisme, we staan hier op den +bodem, waarop dit zich ontwikkeld heeft. Nog duidelijker komt dit uit +in de geschiedenis van rajah Yayati, die wij in het Mahabharata vinden. + +Rajah Yayati heeft het ongeluk om tot vrouw te nemen de dochter van +een Brahmaan, die met wonderbare tooverkrachten is toegerust. De rajah +heeft ongenoegen met zijn vrouw, en de Brahmaan, zijn schoonvader, +weet hem door zijn tooverkracht met een ontijdigen ouderdom te +straffen. Zoo is hij in den bloei der jeugd in een bevend, waggelend +grijsaard veranderd, die den Brahmaan smeekt om toch enkele jaren +van levenskracht, opdat hij afscheid moge nemen van de vreugden van +dat leven, dat hij zoo gemakkelijk had opgevat, toen hij niet begreep +dat hij het zoo spoedig zou verliezen. + +De Brahmaan staat toe dat Yayati zijn ouderdom zal verwisselen +tegen de gelukkige jeugd van een ander, doch voor weinige jaren +slechts. Zijn die voorbij, dan moet hij wederom zijn straf des +ouderdoms ondergaan. Na vele jaren van vermoeiend rondzwerven weet +rajah Yayati den jongsten zijner zonen te overreden om den last van +den vroegtijdigen ouderdom op zich te nemen en aan zijn vader diens +eigen jeugd over te doen. De rajah wil nu, in den korten tijd hem +gelaten, ten volle genieten van alle aardsche vreugde. + +Hij beproeft allereerst de weelde, die den mensch streelt en de +genietingen der zinnen, dan het avontuurlijk leven van den jager, +vervolgens de vreugde, die wijsbegeerte en poëzie aan verstand en hart +schenken. Doch het resultaat is altijd hetzelfde. Hij ondervindt dat +deze vreugden des levens eigenlijk niet wezenlijk bestaan, maar alleen +als voorwerp onzer begeerte aantrekkelijk schijnen. Dan keert hij terug +tot zijn zoon, wien hij teruggeeft zijn jeugd en zijn vatbaarheid om +te genieten en zelf neemt hij zijn straf wederom op. En zijn slotsom +is de volgende: + +"Ik heb bevonden, dat het voorwerp, dat men begeert nooit de begeerte +bevredigt, het voedt slechts de vlam, evenals de gereinigde boter +het offervuur. + +"Al de rijst, al het koren, al het vee, alle schatten, alle +beminnelijkste vrouwen die de aarde bevat, zij kunnen nooit des +menschen begeerte voldoen; daarom is het eenige de begeerte zelf te +dooden en uit te werpen. + +"Ik voor mij wil die verterende dorst der begeerte van mij +afzetten. Neem dus, mijn zoon, uwe jeugd weder, ik zal mijn woning +nemen in het woud, waar de gazellen verblijf houden en wil mijn hart +richten op de beschouwing der eeuwige dingen." + +Zoo werd rajah Yayati een kluizenaar. Doch ook nu is zijn geestelijke +oefening nog onvolledig. Hij volbrengt zware boetedoeningen en +verkrijgt daardoor het voorrecht om in dit stoffelijk lichaam reeds +naar Swarga (het verblijf der goden) te mogen opstijgen. Op zekeren dag +echter geeft de rajah hoog op van zijn verwonderlijke boetedoeningen +tegenover Indra, den god van het uitspansel. Doch deze bluf berooft hem +van de verdiensten, die hij zich had verworven en waardoor hij alleen +in Swarga kon wonen. Aldus moet hij naar beneden dalen; hij blijft nu +tusschen de hemelsche en aardsche sfeer en wordt daar volmaakt. Want +nu leert hij dat het belangrijkste feit is, niet wà à r iemand is, +doch wà t hij is. "Noch hier, noch in Swarga noch op de aarde, noch +in de hel Naraka woon ik, de zetel van mijn wezen is in mij zelven." + +"Pijn heb ik niet in mijn macht doch leed te gevoelen over mijn +pijn kan ik vermijden. Beter dan in Swarga te zijn is zijne ziel in +lijdzaamheid te bezitten." En als de rajah zoo spreekt klinken er +triumfkreten om hem heen. Hij heeft de volmaking bereikt en Swarga is +nu zijn tehuis. Doch rajah Yayati heeft geen ongeduldige begeerten naar +zijn hemelsch verblijf. Langzaam stijgt hij omhoog, bijna onwillig, +en nog eens herhaalt hij: "Beter dan Swarga is zijne ziel te bezitten +in lijdzaamheid." + +We komen hier, herhaal ik, als op den drempel van het Boeddhisme. Daar +verzekert ons de verlichte (Boeddha) dat de mensch niet om den hemel te +beërven, noch om de goden te behagen, maar om tot den grooten vrede, +tot de rust van Nirvana te komen alle begeerten en hartstochten moet +afsterven. Komt ook niet in de ziel van Yayati datzelfde denkbeeld +tot rijpheid? + +Van het Brahmanisme zouden wij hier afscheid kunnen nemen. Wij +hebben de moeder gevolgd tot op het oogenblik waarop de dochter +(het Boeddhisme) zal worden geboren, die straks het ouderlijk huis +zal verlaten. + +Toch, al is het ons vooral om dat Boeddhisme te doen, wij kunnen van +het oude Brahmanisme hier nog geen afscheid nemen. Niet, omdat wij +bij al zijn latere lotgevallen en wisselingen willen stilstaan; dat +zou ons veel te ver voeren. Maar wel, omdat wij nog willen beschouwen +het streven der Brahmo Samaj, die trachten hun godsdienst van alle +bijvoegselen te ontdoen en tot zijn oorspronkelijke zuiverheid terug +te brengen. Ons volgend hoofdstuk zal daaraan gewijd zijn. + + + + + + + +HOOFDSTUK III. + +Gezuiverd Brahmanisme in den nieuweren tijd (de Brahmo-samaj.) + + +Reeds in het vorige hoofdstuk wezen wij op het eigenaardig karakter van +het Brahmanisme, dat, bij allen schijn van veelgodendom, toch zoekt +naar de éénheid in de veelheid. Wij zagen dat dit reeds in overoude +dagen den Indischen godsdienst kenmerkte, brengen wij ons maar eens +te binnen de hymne aan Varuna, die wij daar straks [7] aanhaalden. Er +waren echter kringen en tijdperken, waarin dat vergeten werd, doch +dan kwam er bijna altijd weer reactie ten gunste van de vereering van +één eenig wezen. Zoo had men bijvoorbeeld in de 12e, 13e, 15e en 16e +eeuw verschillende Vaishnava hervormers, die Vishnoe predikten als +den éénigen, den hoogsten god. Toch konden deze hervormers, vooral +door hun leer der avatara's, der vleeschwordingen van Vishnoe, er +niet in slagen het bijgeloof te boven te komen. Als Vishnoe nu eens +vleesch werd in een held, dan weer in een groot leeraar of in een +dier, ten einde zijn schepselen te verlossen, dan mochten er in deze +leer inderdaad verheven gedachten opgesloten liggen, toch moest zij +leiden tot telkens hernieuwden afgodsdienst. + +In de 16e eeuw was er nog een andere, monotheïstisch gekleurde +hervorming, die der Kabir panti, welke onder den invloed stond van +het Mohammedanisme en trachtte Mohammedanen en Hindoe's door het +gemeenschappelijk geloof in éénen God te vereenigen. Doch ook deze +bereikte haar doel niet: groote strijd tusschen de Muzelmannen en de +aanhangers van het nieuwe geloof was het einde. + +De beweging, waarvan wij thans iets willen meedeelen, was van anderen +aard. Zij ging en gaat niet om buiten den invloed van het Christendom: +geboren is zij uit het verlangen naar een reiner geloof, bij de +meer beschaafden in Indië gewekt door de aanraking met de Engelsche +overheerschers. + +Rammohun Roy, die in het jaar 1774 in het stadje Radhanagar geboren +werd, kunnen wij noemen als den stichter der Brahmo-samaj. Zijn vader +was een Brahmaan van hooge caste, die hem een geleerde opvoeding +gaf. Zoo kwam het dat de zoon reeds op jeugdigen leeftijd de Perzische +en Arabische literatuur, den Koran incluis, bestudeerde. Toch verloor +hij daarbij ook zijn Indische studiën niet uit het oog. Weldra begreep +hij dat in de oud-Indische godsdienstige boeken, bepaaldelijk in de +Bhagavata Purana, waaruit zijn vader hem gewend had iederen morgen +een hoofdstuk te lezen, veel fabelachtigs voorkwam. Wat hem echter +sterk aantrok waren de Upanishads, de bespiegelingen der oude wijzen +over de Veda's. + +De jongeling gaf zijn vrije gevoelens openlijk te kennen in een +geschrift over de afgoderij, dat hij op 16-jarigen leeftijd uitgaf +en dat hem den haat van al zijn familiebetrekkingen op den hals +haalde. Ja, om de vijandschap, die tegen hem ontstaan was moest hij +zelfs zijns vaders huis voor een tijd verlaten. + +Hij zwierf nu in verschillende streken rond, in Benares bestudeerde +hij het Mohammedanisme, in Tibet had hij veel besprekingen met +Boeddhisten. Geen zorg en moeite was hem te groot om de waarheid te +leeren kennen. Hij las het O. T. in het Hebreeuwsch, den Koran in +'t Arabisch, de Veda's in het Sanskriet, de boeken der Boeddhisten +(Tripitaka) in het Pali. Hij ging ook zelfs Grieksch leeren ten einde +het N. T. goed te leeren. + +In 1796 keerde hij weer naar huis terug, de vrede met zijn familie werd +gesloten en meer dan ooit gaf hij zich nu aan zijn Sanskrietstudiën +over. Doch: tegelijk leerde hij met even grooten ijver het Engelsch +en zocht van de Europeesche maatschappij te leeren. Na den dood zijns +vaders in 1803 begon hij de dwalingen van het Brahmanisme met kracht +te bestrijden. Hij trad in Engelsch-Indischen staatsdienst en maakte +zich daarin bemind bij diegenen, over wie hij gesteld was. Ook bij deze +praktische werkzaamheden verwaarloosde hij echter zijn godsdienstige +studiën niet. Een meer nauwgezet onderzoek van de Veda's leidde +hem tot de denkwijze, dat de oude godsdienst der voorvaderen geen +afgodendienst was geweest, maar vereering van den éénigen God. Ten +einde dit in het licht te stellen gaf hij verschillende gedeelten +van de Veda's, vooral van de Upanishad's in het licht. + +Ook bewoog hij zich op praktisch gebied: hij toonde aan dat nergens +in de Veda's werd voorgeschreven of goedgekeurd dat, zooals in Indië +gebruikelijk was, de weduwe zich verbrandt op het lijk van haar +echtgenoot. De beweging, die hij tegen dit weduwenoffer (Sati) in +'t leven riep, heeft er toegeleid, dat de Sati in 1829 door de wet +in Britsch-Indië werd afgeschaft. + +'t Viel hem echter niet gemakkelijk als hervormer op te treden, +de lieden van zijn eigen caste en kring wendden zich van hem af, +tegenstanders vielen hem aan. Hij week dus naar Calcutta uit, en daar +had hij onder de Hindoe's en onder de Jaina's [8] grooten invloed. Zijn +doel was om zijn landgenooten tot de ware monotheïstische leer van +Veda's en Upanishad's terug te brengen. + +Hier in Calcutta werd daartoe een vereeniging gesticht, "de +geestelijke vereeniging" geheeten. De leden waren echter niet bestand +tegen de voortdurende vijandschap, waarmede zij te strijden hadden: +èn--langzamerhand vielen zij af. Alleen de stichter bleef over, doch +deze, geenszins ontmoedigd, verdubbelde zijn pogen. Ook kwam hij +tot meerdere waardeering van het Christendom. De lessen van Jezus +trokken hem zóó aan, dat hij in 1820 een werkje uitgaf, getiteld: +"De voorschriften van Jezus, den gids tot vrede en geluk." Hij vond +de leer van het Christendom meer in overeenstemming met de zedelijke +beginselen dan die van andere godsdiensten. Evenwel, het orthodoxe +Christendom met zijn dogma's van drie-eenheid en godheid van Jezus +stond hem tegen, en hij wist zelfs een zendeling, zekeren Adam, +van zijn orthodox geloof te bekeeren tot zijn eigen opvatting. + +Rammohun Roy was van oordeel dat de ééne God der waarheid zich overal +openbaart. Wat er heiligs en goeds is in de Veda's, de geschriften der +Christenen, den Koran, het Zend Avesta: het is alles aan goddelijke +openbaring te danken. Wat overeenkomt met het natuurlijk en gezond +oordeel van het verstand en met het gevoel van het menschelijk hart, +dat is waar. De eenige vader wil dat wij allen liefhebben, zoo sprak +hij, onverschillig hun land, caste, kleur of geloof. Men ziet, het was +een vrijzinnig geloof. Maar was het toch tevens niet echt-Brahmaansch, +in alle openbaringsvormen te herkennen den geest van den Al-Eene? + +Rammohun Roy deed wat hij kon om zijn denkbeelden te +verspreiden. Iederen Zaterdagavond hielden hij of zijn vrienden +godsdienstige samenkomsten. De dienst was daarbij in vier deelen +verdeeld: reciteeren uit de Veda's, voorlezen uit de Upanishad's, +een godsdienstige toespraak, het zingen van godsdienstige liederen. + +Ten slotte kon de eerste "Theïstische [9] Hindoekerk" worden gesticht +in 1830. Hare leden noemden zich Brahmo Samaj (vereeniging van "die +in God gelooven"). Een nieuwe secte wilde hij daarmede niet stichten: +wel voorbereiden dat Hindoe's, Christenen en Mohammedanen zich in +den dienst van den Eéne zouden ontmoeten. + +Jammer dat zijn levensdraad zoo spoedig werd afgesneden: hij stierf +namelijk reeds in 1833, en wel te Bristol in Engeland, waar hij +een belangrijke politieke opdracht had te vervullen. Hij stierf als +Brahmaan, zijn bediende omwikkelde zijn lijk met het gewijde koord; +bij al zijn strijd was toch gebleven de innige gehechtheid aan het +oude geloof. + +Gelijk men zich voorstellen kan was zijn dood een zware slag voor +de nieuwe beweging. Zij vond echter weldra een uitnemend leider +terug in Debendra-nath. Deze heeft eigenlijk de nieuwe gemeente +georganiseerd, van welke hij sedert 1841 deel uitmaakte. Hij stelde +een beginselverklaring der Brahmo Samaj op. Ieder lid is verplicht: + +"Zich van afgoderij te onthouden, geen geschapen voorbeeld te +aanbidden, maar door de liefde van God en door het doen van de +werken, die Gode aangenaam zijn, te vereeren: den grooten God, den +Schepper, Onderhouder en Vernietiger, de oorzaak aller ontwikkeling, +den Ongedeelde, den Eéne, zooals er geen tweede is, een heilig leven +te leiden en vergeving te zoeken door de zonde vaarwel te zeggen." + +Ook werd een liturgie, uit gebeden, aanroepingen, liederen en +overdenkingen bestaande, saamgesteld. + +Langzamerhand breidde nu de nieuwe stichting zich uit onder de +voortreffelijke leiding van Pandit Ram Chandra Vidija-bag-ish, den +leeraar der nieuwe gemeente, totdat zij in 1847 bijna achthonderd +leden telde. + +Er kwamen echter moeilijke dagen. Verschil rees omtrent de Veda's: +waren zij werkelijk boeken van goddelijk, onfeilbaar gezag--òf waren +ook zij vol van dwalingen? Ten slotte werd vastgesteld, dat noch +Veda's, noch Upanishad's als onfeilbare gidsen zouden gelden. Alleen +wat met het zuivere theïstische geloof overeenstemde moest worden +aanvaard, en dit geloof rustte op twee grondslagen: de natuur en het +inwendig licht. + +Intusschen verspreidden de "in God geloovigen" zich ook door +andere steden en streken van Indië en gaf Debendra-nath nieuwe +kracht en vastheid aan de beweging door de uitgave van zijn werk: +Brahma Dharma (de theïstische godsdienst), waarin voorkwamen: de +vier grondbeginselen van het Indisch Theïsme, de straks aangehaalde +verklaring en goedgekeurde aanhalingen uit de Veda's, de Upanishad's +en latere Hindoe werken. + +Die vier grondbeginselen zijn de volgende: + +I In den beginne, voor dit heelal bestond, was het ééne hoogste +wezen. Hij heeft het gansch heelal geschapen. + +II Hij is eeuwig, verstandig, oneindig, vol van zegeningen, +zelfgenoegzaam, zonder vorm, eenig, zoodat er geen tweede is als Hij, +al doordringend, al besturend, al beschermend, alwetend, almachtig +en onbewegelijk, volmaakt en zonder vergelijking. + +III Alleen door hem te dienen, kan het geluk worden verzekerd in deze +en in de volgende wereld. + +IV Liefde tot Hem en het volbrengen van de werken, die Hij lief heeft, +vormen zijne vereering. + + + +Wie met deze beginselen instemming betuigde kon lid worden van de +Calcutta Brahmo Samaj. Wie meer volledig wilde worden ingewijd moest +de zeven, straks genoemde, verklaringen afleggen. + +Het voornaamste der nieuwe leer was voorts het volgende: "Het inwendig +licht en het boek der natuur vormen den oorspronkelijken grondslag van +het Brahmaansch geloof, doch de godsdienstige waarheid wordt dankbaar +aanvaard, zoowel uit ieder gedeelte der oude Hindoesche geschriften als +uit andere gewijde boeken. God is de hemelsche Vader, een persoonlijk +wezen met zedelijke eigenschappen. Die God is nimmer vleesch geworden, +doch Hij draagt zorg voor het heil Zijner schepselen. Tot Hem te bidden +is niet vergeefs. Berouw is de eenige weg tot verzoening, vergeving +en verlossing. De mensch is bestemd om ook op godsdienstig gebied +zich steeds meer te volmaken. Goede werken, barmhartigheid, kennis +verwerven, bespiegeling en vereering zijn de eenige godsdienstige +plechtigheden: boetedoeningen en pelgrimstochten zijn zonder nut. Het +eenige offer is zichzelf Gode te wijden, de eenige pelgrimstocht is +het gezelschap der goeden te zoeken, de eenige ware tempel is het +reine hart. Onderscheiding van casten is er niet." + +Zoo was het programma, naar men ziet, doortastend genoeg. Toch bleef +men in de praktijk aan zeer veel van den ouden godsdienst hangen, en +sommigen, daaronder de invloedrijke leeraar Narain Bose stelden ook +op den voorgrond dat het doel niet moest zijn den ouden godsdienst +af te breken maar dezen te volmaken. + +Anderen, die sedert 1858 hun geestelijken leidsman vonden in Keshab +Chandar Sen, oordeelden anders. Zij wilden vooral breken met alles +in de oude, vastgewortelde maatschappelijke instellingen, wat met +hun geestelijken godsdienst niet overeenkwam. Men beseft hoe moeilijk +deze taak was, hoeveel stille en openlijke vijandschap er op dezen weg +viel te bestrijden, hoeveel misverstand uit den weg te ruimen. Toch, +Keshab Chandar Sen, toen 20 jaar oud, deinsde er niet voor terug. + +Zijn levensweg was anders geweest dan die van zijn voorganger Rammohun +Roy. Eerst opgevoed in een omgeving van Hindoesch bijgeloof, ontving +hij later in Calcutta een Engelsche opvoeding. Voor de Europeesche +wetenschap bezweek het oude geloof. Doch zonder godsdienstig geloof +kon eene natuur als hij niet leven. Hij zocht naar betere kennis +van God. Op zekeren dag kreeg hij eenige preeken van Narain Bose in +handen en tot zijn verwondering bemerkte hij dat er in Calcutta reeds +een Theïstische kerk bestond. Aanstonds sloot hij zich daarbij aan. + +Weldra nam hij in de broederschap een belangrijke plaats in. Eerst +werkte hij onder leiding van Debendra-nath ongeveer vijf jaar lang, +maar een persoonlijkheid als de zijne moest wel op den voorgrond +treden. + +Keshab Chandar Sen was met de tot nu toe ingevoerde hervormingen +niet tevreden. Hij wilde alles wat op casten-verschil wees +afgeschaft zien. Als een begin op dien weg bepleitte hij dat +allen, die de godsdienstoefeningen der nieuwe kring leidden, +het gewijde hemd, waardoor de hoogere casten zich onderscheidden, +zouden afleggen. Debendra-nath wilde het zelf wel afdoen, maar zoo'n +verplichting anderen niet opleggen. + +Dit gaf wrijving tusschen de behoudende en de vooruitstrevende +elementen. Trouwens, dit niet alleen, achtereenvolgens kwamen nog +tal van hervormingen aan de orde, waarop Keshab Chandar Sen en de +zijnen aandrongen. Zoo bijvoorbeeld een verandering in de Sraddha, +of den dienst der gestorven voorvaderen, welks ritus niet met de ware +Brahmaleer omtrent een toekomstig leven overeenkwam. Dan, wijziging van +het ceremonieel bij geboorte, naamgeving en lijkverbranding. Verder, +een meer gepaste inwijding voor hen, die tot de gemeente toetraden. + +Ook wilde men de vrouwen opvoeden en verheffen. Zij werden aangemoedigd +om toe te treden, velen deden dit en woonden dan den dienst bij achter +gordijnen of in een afzonderlijk vertrek. + +Dan stelde men aan de orde, hervorming van het huwelijk. Men wilde +afgeschaft zien de kinderhuwelijken, zoo nauw saamgeweven met +Indische zeden, maar tot zooveel misbruik en ellende voerend, ook +wilde men dat de veelwijverij zou worden opgeheven en dat de weduwen +vrijheid zouden hebben te hertrouwen. Ook wilde men tal van dwaze +en overtollige ceremoniën bij het huwelijk afschaffen. Dit ongeveer +waren de bedoelingen der meer vooruitstrevenden. + +Toch, ook de meer behoudenden, gingen in veel mede. Narain Bose +was de eerste om in zijn eigen familie het opnieuw huwen van een +weduwe toe te laten, waarvoor men hem in zijn geboortedorp haast +steenigde. Debendra-nath gaf het voorbeeld door voor grooten eenvoud +te zorgen bij het huwelijk van zijn tweede dochter, dat op 26 Juli +1861, in tegenwoordigheid van tweehonderd geloofsgenooten, plechtig, +zonder overdreven feestvertoon, werd voltrokken. Dit was de eerste +huwelijkswijding volgens den ritus der Brahmo Samaj. + +Keshab Chandar Sen ging echter nog verder. Hij voltrok in 1864 +een huwelijk tusschen twee personen van verschillende caste: wat +Debendra-nath zeer mishaagde. + +Chandar Sen voelde zich onder de Brahmo Samaj niet recht thuis: hij +zag nog te veel van den ouden castengeest en van het oude bijgeloof +en gevoelde de noodzakelijkheid om den bijl te leggen aan den wortel +van den ouden stam. 't Eind was dat er een scheuring ontstond tusschen +vooruitstrevenden en meer behoudenden. De eersten scheidden zich af +en stichtten in November 1866 een nieuwe vereeniging: de Brahmo Samaj +van Indië geheeten. + +Haar doel was, zooals Chandar Sen in zijn openingsrede op 11 November +verklaarde, alle Brahma-vereerders in één lichaam te vereenigen en +een organisatie over geheel Indië te verkrijgen. In 1869 opende deze +nieuwe gemeente haar bedehuis. + +Haar optreden kenmerkte zich door groote godsdienstige bezieling. + +Haar programma luidt aldus: + +God is de eerste oorzaak van het heelal. Door Zijn wil schiep Hij +alle voorwerpen uit niets en onderhoudt Hij deze bij voortduring. Hij +is Geest, geen stof. Hij is volmaakt, oneindig, almachtig, vol van +genade en heiligheid. Hij is onze Vader, Beschermer, Meester, Koning +en Verlosser. + +De ziel is onsterfelijk. De dood is slechts de oplossing van het +lichaam. Er is geen nieuwe geboorte na den dood: het toekomstig +leven is een voortzetting en ontwikkeling van het tegenwoordig +leven. De menschen die nu leven zijn de embryo's van de menschen, +die zijn zullen. + +De ware (heilige) schriften zijn tweeërlei: het boekdeel der natuur en +de natuurlijke denkbeelden, in den geest ingeplant. De wijsheid, macht +en genade van den Schepper staan in het gansche heelal beschreven. Alle +denkbeelden over onsterfelijkheid en zedelijkheid zijn oorspronkelijke +overtuigingen, in des menschen zijn gegrond. + +God wordt nimmer mensch door een menschelijk lichaam aan te nemen. Zijn +goddelijkheid woont in ieder mensch en openbaart zich in sommigen met +groote kracht. Mozes, Jezus Christus, Mohammed, Nanak, Cartanya en +andere groote leeraren verschenen op bepaalde tijden en brachten vele +heilsgoederen aan de wereld. Zij mogen aanspraak maken op algemeene +dankbaarheid en liefde. + +De Brahma godsdienst is verschillend van alle andere godsdienststelsels +der wereld, toch maakt hij het wezen van allen uit. Hij is niet +vijandig tegen andere gelooven. Wat daarin waars is, aanvaardt hij. Hij +is gegrond op het wezen des menschen en is daarom eeuwig en algemeen, +noch ook beperkt tot leeftijd of landstreek. + +Alle menschen behooren tot ééne broederschap. De Brahma godsdienst +kent geen onderscheid van hooge en lage caste. Het doel van dezen +godsdienst is allen tot één huisgezin te vereenigen. + +Er zijn vierderlei plichten: 1. plichten tegenover God, zooals: +geloof in Hem, liefde, vereering en aanbidding. 2. plichten tegenover +onszelf, zooals: bewaring van ons lichamelijk welzijn, verkrijging van +kennis, heiliging der ziel. 3. plichten tegenover anderen, zooals: +waarachtigheid, rechtvaardigheid, dankbaarheid, het bevorderen van +het welzijn van alle menschen. 4. plichten tegenover dieren en lagere +schepselen, zooals vriendelijke behandeling. + +Iedere zondaar moet de gevolgen van zijn eigen zonden dragen, vroeg +of laat, in dit of in een volgend leven. + +De mensch moet naar heiligheid streven door vereering van God, +onderdrukking der hartstochten, berouw, de natuur en goede boeken +te onderzoeken, goed gezelschap te zoeken en in de eenzaamheid te +overpeinzen. Deze dingen zullen, door de werking van Gods genade, tot +verlossing leiden. Verlossing is bevrijding der ziel van den wortel +van het bederf en haar voortdurend groeien in heiligheid. Dit groeien +duurt tot in eeuwigheid, en de ziel wordt meer en meer goddelijk +en gelukkig in Hem, die de bron is van oneindige heiligheid en +vreugde. Het nabijzijn van God is de hemel der Indische Theïsten. + +Naar men ziet zijn hier verscheiden denkbeelden aan het Christendom +ontleend. Ook de godsdienstoefeningen hebben gewoonlijk op Zondag +plaats. Zij zijn ongeveer aldus ingericht: eerst een lied, dan +een aanroeping van God door den leeraar, door een ander lied +gevolgd. Vervolgens vereering van God, gezongen door de geheele +gemeente, voortgezet door den voorzanger alleen. Dan eenige minuten +van stille overpeinzing en gemeenschap met God. Vervolgens wordt, +door de geheele gemeente, staande, het volgende gebed gesproken: + +"Leid ons, o God, van onwaarheid tot waarheid, van duisternis +tot licht, van dood tot onsterfelijkheid. O, Vader der waarheid, +openbaar u toch aan ons. Gij zijt genadig, bescherm ons steeds in +uwe grenzenlooze goedheid. Vrede! Vrede!" Dan volgt een gebed voor +de gansche wereld, door den voorganger alleen, gevolgd door een ander +lied en door het zeggen van teksten uit Hindoesche en andere gewijde +schriften. Eindelijk een preek, gevolgd door gebed, zegen en lied. + +Jammer genoeg ontstond er in deze vereeniging in 1878 weer een nieuwe +scheuring. De uitgetredenen stichtten zich een eigen bedehuis. Doch op +al de bijzondere lotgevallen der verschillende Indische Theïstische +groepen in te gaan zou ons te ver voeren. Wij merken alleen nog op, +dat er reeds in 1883 over Engelsch Indië 170 gemeenten bestonden, de +een wat meer behoudend, de ander wat meer kritisch staande tegenover +de Hindoesche overlevering, maar toch allen getuigenis afleggend +van nieuwen levensgloed. Onder de hoofdleiders moeten wij nog noemen +Mozoomdar, die eenige jaren geleden op het parlement der godsdiensten +in Chicago zoo meesleepend wist te getuigen. + +Van harte hopen wij dat deze verlichte Indiërs hun vaderland van +bijgeloof mogen zuiveren en dat zij de vele schatten, in de gewijde +boeken van hun volk verborgen, in ruime mate ook tot de westerlingen +mogen helpen brengen. Want, de tempel der toekomst zal worden +saamgevoegd uit vele kostelijke steenen, aangebracht uit vele landen. + + + + + + + +HOOFDSTUK IV. + +Het Boeddhisme. + + +I. Het leven van Boeddha tot aan zijn openlijk optreden. + + +In ons overzicht van het Brahmanisme hebben wij gezien hoe er in +het oude Indië, hoe langer hoe meer, gevoeld werd niet alleen door +verlichte priesters, maar ook door leeken, dat niet in offers en +uitwendige vereering der goden, doch in het streven naar verlossing +van alle begeerten, naar onderdrukking van alle hartstocht het ware +levensdoel kan bestaan. Niet door het streven naar bovennatuurlijke +krachten, niet door boetedoeningen om eenig aardsch voordeel te +verkrijgen, maar door, tot zichzelf inkeerende, de ongenoegzaamheid +van al het aardsche in te zien en dan ook van alle begeerte afstand +te doen, komt men tot het hoogste heil. Dat werd gevoeld door vele +eenzame vromen in het stille woud, maar lag ook op den bodem van +de ziel van het Indische volk; het Boeddhisme zou het straks doen +doordringen tot een wijden kring. + +Een wijden kring: de godsdienst van den Indische wijze wordt thans nog +beleden door ongeveer een derde der geheele menschheid. Uit zijn oude +bakermat, Voor-Indië, is het voor het grootste gedeelte later weer +door het Brahmanisme verdrongen. Doch in tal van andere landen heeft +het zich zeer uitgebreid. Wij noemen onder de voornaamste landen, +waar deze godsdienst heerscht: Ceylon, Birma, Siam, Annam, Tibet, +China en Japan. + +Doch, al wordt in al deze landen Boeddha in eere gehouden, er is een +groot verschil. Het Boeddhisme van Ceylon en Birma is in vele opzichten +gansch iets anders dan dat van Tibet. 't Is er mee als met het +vrijzinnig-Protestantsch en het Roomsch-Catholiek Christendom. Beiden +willen Jezus eeren, doch de eersten beschouwen den stichter van hun +godsdienst als mensch en vinden in 't naleven zijner levensbeginselen +de hoofdzaak. De anderen erkennen hem als een Godheid, die door +plechtig ceremonieel nog meer wordt gediend dan door overpeinzing en +betrachting zijner leer. Zoo is het ook met het Boeddhisme. Komt ge +in Birma, dan hoort ge weinig van Boeddha als godheid, maar wordt de +beteekenis van zijn strijd en overwinning als mensch diep gevoeld. En +in een leven van eenvoud en liefde voor al wat leeft, drukt men de +voetstappen des Meesters. Doch in Tibet heeft Boeddha goddelijke eer, +ja een plaatsvervanger op aarde, voor wien men zich als voor Rome's +Paus nederbuigt. Daar worden tal van formulier-gebeden voor hem +opgezegd, tal van geheimzinnige plechtigheden voor hem verricht. De +eeredienst is er oneindig luisterrijker en samengestelder dan in de +zuidelijke landen als Birma en Ceylon. En in China en Japan is het +Boeddhisme met andere godsdiensten als ineengevloeid en heeft daarbij +een deel van zijn oorspronkelijk karakter ingeboet. + +Doch, dezen godsdienst in al zijn ontwikkelingen en zijwegen te volgen +ligt niet op onzen weg. 't Is ons voornamelijk te doen om den geest +van den wijze, dien Edwin Arnold niet zonder reden het licht van Azië +noemde, te leeren kennen. + +Dat nu is, ofschoon er genoeg over het Boeddhisme geschreven is en +geschreven wordt, niet zoo gemakkelijk als het schijnt. Allereerst is +er quaestie over de persoon van den Boeddha. Was hij een historisch +persoon, of berust zijn gansche levensgeschiedenis, zooals die +uit vroegere en latere Boeddhistische geschriften wordt gekend, +op verdichting? Er zijn geleerden, die dit beweerd hebben. De +Fransche geleerde Sénart [10] tracht de gansche, in zoo menig opzicht +aantrekkelijke legende van den Boeddha tot een zonnemythe te herleiden, +en brengt op vernuftige wijze alle bijzonderheden daarvan met deze +opvatting in verband. + +Doch: waarschijnlijk is deze opvatting alles behalve. Ten eerste +omdat gewoonlijk een groote godsdienstige beweging haar oorsprong +vindt in een krachtige persoonlijkheid, ten tweede, omdat er toch +veel waarschijnlijks en natuurlijks achter het phantastische der +levensbeschrijving verborgen ligt. En in de derde plaats vooral +omdat inderdaad de oudste Boeddhistische boeken, die wij bezitten, +wellicht niet veel langer dan een eeuw na den dood van den stichter +van dezen godsdienst zijn opgesteld. + +Om nu echter in de Boeddha-legende overal waarheid en verdichting +te scheiden--ziedaar een taak, die boven onze krachten ligt. 't Is +er mede als met de levensgeschiedenis van Jezus in de Evangeliën, +die ons wel in hoofdzaak het leven van den Meester doen kennen, +maar ons toch ook vaak in aanraking brengen, niet met wat de Meester +dacht, maar met wat zijn volgelingen gevoelden. Doch: is ook dat niet +een sleutel der kennis voor wie een godsdienst wil leeren kennen? We +kunnen daarom niet beter doen, ten einde in den geest van den stichter +en zijn godsdienst u in te wijden, dan in de eerste plaats een blik +te werpen op de levensgeschiedenis van den Verlichte, zooals zijn +volgelingen in oude dagen ons die verhaalden. We zullen daarbij zien +dat er dikwijls een eigenaardige overeenkomst is, tusschen wat ons +van Jezus en van dezen Indischen wijze wordt verhaald. + +Boeddha werd geboren in Kapilavastu: de stad van Kapila, ongeveer +550 jaar voor Christus. Lang hebben de geleerden getwijfeld of +dit wel een werkelijke stad is geweest: doch in 1893 vond men, +in de jungle's van den Taraï, het machtige woud aan den voet van de +Himalaya, overblijfselen van een stad, onder slingerplanten en boomen +verborgen. En daarin een zuil, opgericht door koning Açoka--den grooten +beschermer van het Boeddhisme--ongeveer 257 voor onze jaartelling, +een zuil, die het opschrift behelsde: + +"Koning Piyadasi (Açoka) de beminde der goden, bracht hier, toen +hij twintig jaar (als koning) gezalfd was, zijne vereering en sprak: +Hier is Boeddha (de verlichte), Sakya-Muni, geboren." En hij zorgde +dat een steenen zuil werd opgericht met de verklaring er op: "Hier +is de eerbiedwaardige geboren." + +Boeddha, of liever Siddhartha (de eerste naam is feitelijk een +eeretitel) de verlichte: werd uit aanzienlijke ouders geboren. Het +geslacht der Sakya's was om zijn ouden adel en zijn rijkdom beide +beroemd. Latere legenden hebben Boeddha zelfs tot een koningszoon +gemaakt. + +De moeder van Siddhartha, Maya, bracht haar zoon ter wereld en stierf +weinige dagen daarna, zoodat de andere echtgenoote van Siddhartha's +vader hem verder opvoedde. In Kapilavastu bracht hij alzoo zijn jeugd +door, daar dwaalde hij rond in de schaduwrijke tuinen van zijns +vaders paleis. Reeds vroeg trad hij in het huwelijk met eene door +lichaamsschoon en liefderijk karakter uitmuntende bloedverwante, +gewoonlijk Yaçodhara geheeten, die hem een zoon schonk, met name +Rahula. Dat zijn de bijzonderheden die over zijn jeugd vrijwel +vaststaan. Ware hij niet werkelijk gehuwd geweest, dan zou een +latere legende--in aanmerking genomen dat de ongehuwde staat voor +de Boeddhistische monniken verplichtend is--dit nooit aangaande hem +hebben verdicht. + +De legende weet echter veel meer te verhalen. Zij spreekt van een +wonderbaren droom, dien Maya voor de geboorte van haar beroemden zoon +had: een witte olifant, meer lichtend dan zon en maan, naderde haren +schoot. De drie werelden (aarde, hemel en hel) zag zij verlicht door +een groot licht, schijnende in de duisternis, en duizende geesten +zongen haar lof. Ook werd aan haar echtgenoot bekend gemaakt dat de +toekomstige Boeddha op aarde zou komen in Maya's schoot. De verlichte +was zichtbaar in de moederschoot en toen hij ter wereld kwam zongen +hemelsche geesten zijn lof. Na vijf dagen werd hem een naam gegeven en +werd hij in den tempel gebracht. Asita--een heilige kluizenaar--die +de acht magische vermogens had verworven en daardoor in den geest +kon zien wat in de hemelen gebeurt, wordt daar onderricht dat een +machtige Boeddha is geboren. Als hij daarna het goddelijk geestesoog +laat wijden over de wereld ziet hij het kind in het paleis, glanzend +van zuivere daden, door al de werelden vereerd. + +Asita gaat naar het paleis. Hij neemt het kind in zijn armen en +weent. "Waarom deze tranen, heilige man?" "Ik ween," is het antwoord, +"omdat deze de groote Boeddha zal zijn en ik daarvan geen getuige +meer kan wezen." + +Merkwaardig is echter het volgende verhaal, dat ons als in +allegorischen vorm doet lezen in het zieleleven van den toekomstigen +wereldverlosser. + +Waarzeggers door den koning geraadpleegd, verklaarden: + +De jongeling zal zonder twijfel òf een koning der koningen of een +groote Boeddha worden. Als hij bestemd is een groote Boeddha te +worden, dan zullen vier voorteekenen zijn zending duidelijk maken. Hij +zal zien: + + + 1. Een oud man. + 2. Een kranke. + 3. Een lijk. + 4. Een heiligen kluizenaar. + + +Indien hij deze vier voorteekens van een avatara [11] niet ziet, +zal hij slechts een aardsche heerscher zijn. + +De koning Suddhodana, die droomen van wereldsche grootheid over zijn +zoon in 't hart koesterde, werd door die laatste verzekering van +de waarzeggers heel wat gerustgesteld. Hij dacht bij zichzelf: Het +zal gemakkelijk genoeg zijn om deze vier voorteekenen van den prins +verre te houden. Hij gaf dus bevel dat er drie prachtige paleizen, de +schoonste op aarde: het voorjaars-, het zomer- en het winterpaleis, +zouden worden gebouwd. Zij wedijverden in glans met Vaijayanta, +het onsterfelijk paleis van Indra zelf. + +Kostelijke paviljoenen werden overal opgetrokken, met prachtige +voorportalen en gepolijste deuren. Torentjes en kanteelen verhieven +zich in de lucht. Door sierlijke vensters viel het licht in de +prachtige vertrekken. Galerijen, balustraden en fijn traliewerk waren +in overvloed aanwezig. Duizend klokjes klonken op ieder dak. In +één woord: een beeld als van de paleizen in Chineeschen stijl, +die naar het schijnt in oud-Indië werden gebouwd. Even prachtig +waren de tuinen, waar in koele meren de heerlijkste kraanvogels +en zwanen zich verlustigden, en waar de schoonste boomen geur en +schaduw verspreidden. De lucht was vervuld met de geur van tube-rozen +en jasmijnen. + +Rondom de paleizen van Kapilavastu waren voorts sterke wallen om +alle ouden van dagen, kranken en kluizenaars te weren en om den prins +daarbinnen te houden. + +Nog een betere en machtiger bewaking werd te werk gesteld. Toen de +prins den leeftijd had bereikt om in het huwelijk te treden werd zijn +paleis met schoone vrouwen bevolkt. Doch, een schok trof den koning. + +Dit geschiedde als volgt. De koning had een park aangelegd, nog +schooner dan de tuin van het zomerhuis. Een ziener had hem verhaald, +dat, indien hij den prins er toe krijgen kon om dezen tuin te bezien, +deze daar voor altijd met zijn vrouwen zou willen blijven. Geen taak +scheen gemakkelijker, en op zekeren dag zou de prins er met zijn wagen +heenrijden. Groote voorzorgen waren genomen om alle oude menschen, alle +kranken, alle lijken ver uit zijn gezicht te houden. Een heel leger +soldaten was er voor opgeroepen, met vlaggen was de stad versierd. De +weg, waarlangs de prins kwam, was met bloemen bestrooid en met vazen +vol welriekende planten versierd. Prachtige guirlandes en sierlijke +klokjes waren overal opgehangen. Doch zie! toen de prins uitreed zag +hij eensklaps, bijna onder de wielen van zijn wagen, tusschen de in +zijde gekleede edelen en de krijgslieden met schilden en speren een +ongewoon schouwspel. Het was een oud man, afgeleefd en verlamd. Zijn +aderen en peezen waren zoo gezwollen, dat ze te zien waren, zijn +tanden klapperden, het gelaat vol rimpels, het hoofd bijna kaal en +de weinige haren spierwit. Zoo strompelde hij voort, bijna dubbel +gebogen, leunend op een stok. + +"Wat is dit, wagenmenner?" riep de prins. "Een man wiens bloed +is opgedroogd en wiens spieren aan zijn lichaam als vastgekleefd +zijn. Zijn hoofd is wit, zijn tanden slaan tegen elkaar, nauwelijks +kan hij zich bewegen, zelfs niet met behulp van een stok." + +"Prins" zeide de wagenmenner "dit is de ouderdom. Zijn zinnen zijn +afgestompt, het lijden heeft zijn geest verstoord, veracht is hij +door zijn naburen. Niet in staat om zichzelf te helpen heeft men hem +in dit woud aan zijn lot overgelaten." + +"Is dit," vroeg de prins "een eigenaardigheid van zijn familie of is +dit de wet der wereld. Zeg mij dat spoedig." + +"Prins" zeide de wagenbestuurder, "dit is noch een wet van die +familie, noch van dit koninkrijk alleen. In ieder wezen wordt de +jeugd overwonnen door den ouderdom. Uw eigen vader en moeder zullen +in ouderdom eindigen: ook al uw bloedverwanten. Daar is geen andere +weg voor de menschheid." + +"Dan is de jeugd blind en onwetend," zeide de prins, "en ziet de +toekomst niet. Als dit lichaam het verblijf zal worden van den +ouderdom, wat heb ik dan aan het vermaak en zijne bedwelming? Laat +den wagen keeren en breng mij terug naar mijn paleis." + +Ontsteltenis was in de harten van alle hovelingen over deze onaangename +gebeurtenis, en het ergste was, dat niemand de ongelukkige oorzaak +er van straffen kon. De oude man was nergens te vinden. De koning +was buiten zichzelf van droefheid. Soldaten werden uit verwijderde +districten gesommeerd en vier mijlen in het rond werd een cordon +getrokken om de andere voorteekenen van den prins verwijderd te +houden. Langzamerhand echter kwam de koning een weinig tot rust. "Als +mijn zoon den tuin des geluks ziet, zal hij nimmer een kluizenaar +worden," had de koning gezegd, doch een belachelijk voorval had +zijn plan verstoord. Nogmaals zou het echter worden beproefd en de +voorzorgen werden ditmaal verdubbeld. + +Was de prins de eerste maal door de oostpoort uit het zomerpaleis +gegaan, nu ging hij de zuidpoort uit. + +Doch een andere onverwachte gebeurtenis viel er thans voor. Toen +de prins in zijn wagen uitreed zag hij plotseling vlak bij zich +een kranke, uitgemergeld, door brandende koorts gekweld. Alleen, +zonder dat iemand voor hem zorgde, ging hij voort, strompelend, +met moeite ademhalend. + +"Wagenmenner," zeide de prins, "wat heeft deze man, zoo geel en +weerzinwekkend van uiterlijk, zoo stomp van zinnen, zoo verdord van +leden. Zijn maag hindert hem, met vuil is hij bedekt. Nauwelijks kan +hij adem halen." + +"Prins," hernam de ander, "dit is ziekte. Deze ongelukkige man is +door een ernstige krankheid aangetast. Kracht en lust hebben hem +verlaten. Hij is zonder vriend, zonder hoop, zonder land, zonder +toevlucht. De vreeze des doods is voor zijne oogen." + +"Indien de gezondheid van den mensch," zoo sprak Boeddha, "slechts +het spel is van een droom, en de vrees voor toekomstig leed zulk een +gestalte kan teweegbrengen, hoe kunnen dan wijze menschen, die gezien +hebben wat het leven werkelijk is, toegeven aan de ijdele genietingen +des levens? Keer terug dienaar, en breng mij naar mijn paleis." De +vertoornde koning, hoorende wat er geschied was, gaf bevel dat men +den zieken man zou gevangen nemen en straffen, doch, in weerwil van +een prijs op zijn hoofd en van zoeken overal kon men hem niet vinden. + +Een plaats uit de "Lalita Vistara" [12] geeft deze oplossing: de +kranke was inderdaad een der geesten uit "het zuivere verblijf" +(de hemel van Brahma) die deze gedaante had aangenomen. Die geesten +van het "zuiver verblijf" zijn eigenlijk de Boeddha's, die vóór den +verlichte hebben geleefd: de Boeddha's van het verleden alzoo. [13] + +Ook verhaalt een der zuidelijke geschriften dat de wagenmenner onder +inspiratie sprak, wat inderdaad voor het verhaal zeer goed past, +de gesprekken van een koetsier zijn niet altijd zoo verheven. + +Het scheen dat een of andere booze invloed koning Suddodhana +beheerschte, want, onbewogen door het mislukken van zijn plan deed +hij een derde poging om den prins naar dien tuin van het geluk te +brengen. Ditmaal ging de weg door de westpoort. Grooter voorzorgen +dan ooit te voren werden er thans genomen. De keten van wachten werd +tot op twaalf mijlen van het zomerpaleis uitgezet. Maar wederom +hielden de Boeddha's der tien horizons den prins tegen. Eensklaps +was daar een verschijning van een lijkstatie. Een (spook)lichaam, +naar de gewoonte met modder besmeerd, en met een doek bedekt, werd +op een baar weggevoerd. (Spook)vrouwen huilden en (spook)muzikanten +maakten treurmuziek op trommel en fluit. Zonder twijfel zongen ook +spook-Brahmanen hymnen om het onsterfelijk deel naar de woning der +vaderen te begeleiden. + +"Wat is dit," zeide de prins. "Waarom slaan zich deze vrouwen op de +borst en trekken zij zich de haren uit? Waarom bedekken deze goede +menschen hun gelaat met het stof der aarde? En die vreemde gestalte +op de draagbaar, waarom is zij zoo stijf? + +"Prins," zeide de ander, "dit is de dood. Die gestalte, bleek en +verstijfd, kan nooit meer gaan en zich bewegen. Zijn bewoner is gegaan +naar de onbekende verblijven van Yama. [14] Zijn vader, zijn moeder, +zijn kind, zijn vrouw, allen roepen om hem, doch hij kan niet hooren." + +Boeddha werd droef te moede. + +"Wee u jeugd, die het spel is voor den ouderdom! Wee u gezondheid, die +de prooi wordt van vele krankheden! Wee u leven, dat als een ademtocht +henengaat! Wee u ijd'le vermaken, die de menschheid bederven. Doch wat +de vijf skandha's [15] betreft, daar zal geen ouderdom, ziekte of dood +zijn. Ga terug naar de stad. Ik moet de bevrijding tot stand brengen." + +Een vierde maal werd de prins door zijn vader verzocht den tuin des +geluks te zien. Ditmaal was de keten der wachten zestien mijlen +ver in den omtrek opgesteld. Door de noorderpoort reed de prins +uit. Eensklaps zag men op den weg een man, kalm en vriendelijk van +uiterlijk, met een okergele monnikskap. + +"Wie is deze," vroeg de prins, "zoo vriendelijk en vredig van +uiterlijk? Hij staart alsof zijn geest ergens anders vertoeft, en een +schaal heeft hij in de hand." "Prins, dit is het nieuwe leven," sprak +de wagenmenner. "Deze man is een van diegenen, die op den eeuwigen +Brahma hun gedachten vestigen. (Brahmacharin). Hij zoekt de goddelijke +stem en het goddelijk inzicht. De aalmoezenschaal van den heiligen +bedelaar (bhikshu) draagt hij in de hand. Zijn geest is kalm omdat de +groote bekoringen van het lager leven hem niet langer kunnen kwellen." + +"Zulk een leven begeer ik," zeide de prins, "de lusten van den mensch +zijn het zeewater gelijk, zij maken den dorst erger in plaats van +haar te lesschen. Ik wil het goddelijk inzicht bereiken en den mensch +onsterfelijkheid [16] schenken." + +De koning was buiten zichzelf. Bij iedere poort van het zomerpaleis +werden vijfhonderd zwaargewapende Sakya's geplaatst. Ketens van +schildwachten omgaven de opgehoogde en versterkte wallen. Een phalanx +lieftallige vrouwen, met lansen gewapend, was om het bed van den prins +geposteerd om hem te bewaken. Alles wat de zinnen kon streelen, zoo +beval de koning, moest bij voortduring aan den prins worden geboden. + +"Laat de vrouwen van de zenana (harem) geen oogenblik hun zang en +spel en vroolijkheid staken. Dat zij schitteren van zijde en fonkelen +van edelgesteenten." + +Maha Prajapati, de tante, die na den dood van koningin Maya Boeddha +had opgevoed, had het opzicht over deze lieftallige jonge vrouwen en +spoorde ze aan om den prins in een "gouden kooi" in te sluiten. + +Zoo werd Boeddha in verzoeking gebracht. Doch, deden de bewoners +van Kamaloça (de oorden der lust) hun best, die van Brahmaloça (de +oorden van den zuiveren geest) lieten, schoon ongezien, toch ook hun +invloed gevoelen. + +Eens toch, toen de prins rustte op een zijden rustbed en vier of vijf +bruingekleurde grootoogige Indische meisjes voor hem lieflijk zongen, +namen zijn oogen eensklaps een vreemden glans aan. Wel zag hij nog +al de schoone guirlandes en het prachtig traliewerk van de zaal, doch +'t werd dof voor zijn oog. Muziek en stemmen zooals hij nooit te voren +had gehoord, kwamen nu tot hem als uit de verte. O. a. hoorde hij de +volgende verzen: + + +"Machtige steun der menschheid, wandel op het pad van de Rishi's [17] +van ouds. Ga heen uit deze stad! + +"Geef op deze troostelooze wereld, als gij de onschatbare kennis der +Jina's [18] hebt verworven, en een volmaakte Boeddha zijt geworden, +aan allen den doop van het koninkrijk der gerechtigheid. + +"Gij, die eens uw voeten, uw handen, uw kostbaar lichaam opofferdet, +die vaarwel zeidet alle rijkdommen der wereld, [19] gij, wiens leven +zuiver is, red het vleesch van zijne ellenden! + +"Wees geduldig als gij smadelijk wordt bejegend, o overwinnaar van +u zelf! Heer van allen, die op twee voeten gaan, ga voort volgens uw +zending. Verwin het kwaad en zijn leger. + +"Licht der wereld, in vroegere levens hebt gij gezegd: Voor +de werelden, aan dood en ziekte ter prooi, zal ik een toevlucht +zijn! Leeuw der menschen, heer van hen, die op twee voeten loopen, +de tijd voor uw zending is gekomen. Verkrijg onsterfelijke waardigheid +onder den gewijden Bo-boom [20] en geef Amrita [21] aan allen. + +"Toen gij een koning waart en een onbescheiden onderdaan sprak tot u: +"Geef mij deze landen en steden", toen waart gij verheugd en niet +bedroefd. + +"Toen gij een deugdzaam Rishi waart en een wreed koning in woede +uwe leden afhieuw, toen vlood in uw doodsangst melk uit uw voeten +en handen. + +"Toen gij als Rishi Syama op een berg woonde, en een koning u +doorboorde met vergiftige pijlen, hebt gij toen dien koning niet +vergeven? + +"Toen gij de koning der antilopen waart, hebt gij toen niet uw vijand, +den jager, voor een waterstroom beveiligd? + +"Toen gij een olifant waart en een jager doorboorde u, hebt gij hem +niet vergeven en beloond met uwe prachtige slagtanden? + +"Toen gij een berin waart, hebt gij een man gered uit een stroom, +door sneeuw hooggezwollen. Gij voeddet hem met wortels en vruchten +tot hij sterk werd en, toen hij heenging en menschen meebracht om u +te dooden, gij vergaaft hem. + +"Eens toen gij het witte paard [22] waart, gingt gij, uit medelijden +met het lijden der menschen, door den hemel naar de plaats der booze +geesten, opdat gij hun geluk zoudt verzekeren. + +"Vervolgingen zonder tal, smaad en herhaalde gevangenis, dood en +moord: gij hebt het alles gedragen met liefde en geduld, vergevende +die 't u aandeden. + +"Menschen zonder koning kiezen u tot den hunne. Leid hen in den weg van +Brahma en de tien deugden, opdat, indien zij hun metgezellen verlaten, +zij allen mogen gaan naar Brahma's verblijf." + +Door deze verzen, zegt het verhaal, werd de prins vermaand. En +terwijl de Jina's deze liederen zongen, trachtten schoone vrouwen, +met bloemen en reukwerk, juweelen en rijke kleeding hem te brengen +tot aardsche liefde. + +Doch de geesten van het zuiver verblijf ontwerpen nog een nieuw +plan om hun oogmerken uit te voeren. Zij zorgen dat de prins deze +verleidelijke vrouwen, deze aanlokselen van Mara den verzoeker en +Kama, den god der liefde ziet in een nieuw licht. Zij bewegen door +onmerkbaren invloed den prins om de vertrekken der vrouwen te gaan +bezien als de Jina's ze in een vasten slaap hebben gebracht. + +Alles is in wanorde, de kleederen der vrouwen, heur haar, haar +sieraden. Sommigen liggen in onbevallige houding op haar rustbedden, +of hebben een akelig uiterlijk, anderen hoesten of lachen onnoozel +in hare droomen of ijlen. + +Ook misvormingen en vlekken, die de vrouwelijke list zorgvuldig +verborg, vallen nu, bij de tooverkunst der geesten, in het oog. De +eene heeft een miskleurigen hals, de andere een slecht gevormd been, +de derde een lompen vetten arm. Glimlachen zijn grijnzen, betoovering +is terugstooting geworden. Plomp liggen zij neer, tusschen al haar +versiersels, luiten en tamboerijnen. + +Waarlijk, zeide de prins vol afkeer, ik ben op een kerkhof. 't Wordt +hem wee om 't harte: nu is de tijd gekomen, om den grooten weg te +gaan en van al 't aardsche zich los te maken. + +Doch hem wacht een zware strijd, een, die echter zijne beslissing +verhaast. Als hij in den tuin is, waarin hem het vierde gezicht (de +monnik) is ten deel gevallen, wordt hem geboodschapt dat zijn geliefde +gade hem een zoon heeft geschonken. Hij zegt "Rahula is mij geboren, +een nieuwe keten is gesmeed." Hij gevoelt, hoe moeilijk het nu zal zijn +de banden te breken, die hem binden aan de zijnen en aan de wereld, die +hem omringt en treurig keert hij naar huis terug. Doch vreugde is er +in het hart van de dorpsbewoners over de geboorte van den eersteling, +den kleinzoon van hun rajah. Onder hun triumfgezang keert Boeddha in +Kapilavastu terug. Als een zijner nichten van vorstelijken bloede +hem op zijn wagen, in pracht en heerlijkheid, de stad ziet naderen +geeft zij haar gemoed lucht in de woorden: "Zalig de vader, zalig de +moeder, zalig de vrouw van zulk een zoon en echtgenoot." De jonge man +hoort haar woord met aandoening: "wel mag zij zeggen," zoo spreekt +hij bij zichzelven, "dat er zaligheid in 't moederhart is, als zij +ziet op het inwendig leven van haar zoon, wel ook is er zaligheid in +'t hart van den vader en van de echtgenoote. Maar vanwaar komt de ware +vrede voor het hart?" En in zijn dankbaarheid, dat zij zulke gedachten +bij hem heeft opgewekt, geeft hij haar zijn paarlsnoer, als het loon +voor haar goede leer. Evenwel, zij droomt van aardsche liefde, die +meent zij, door haar is opgewekt in zijn hart. Doch de Boeddha geeft +zichzelf op de vraag naar den waren vrede een gansch ander antwoord: +"Als het vuur van de lust is gedoofd, als het vuur van den haat en +van de verblinding is gebluscht, als ook hoogmoed, dwaling en alle +zonde en hartstocht is gedoofd, dan vindt het harte ware rust." + +Zoo komt het besluit van den Boeddha tot zijn voltooiing. Vóór hij +zijn geliefde vrouw en al het zijne verlaat, wil hij zijn kind nog +zien. Daar sluimert de lieve moeder, het bed met bloemen bestrooid, +de hand over het hoofd van haar kindje uitgestrekt. Hoe gaarne had +hij zijn zoon een oogenblik in de armen genomen, doch dan zou ook +de teederminnende echtgenoote ontwaken, en hoe dan zijn besluit te +volvoeren? Aarzelend gaat hij heen, na een laatsten liefdevollen blik +op de slapenden te hebben geworpen: als hij een verlichte (Boeddha) +zal geworden zijn, dan wil hij terugkeeren en zijnen zoon wederzien. + +Daar buiten wacht zijn wagenmenner Channa met het eed'le ros Kanthaka +en voort gaat het in den duisteren nacht, totdat hij, aan de grenzen +van zijn rijksgebied, dienaar en paard terugzendt om zich bij de +monniken aan te sluiten en daar in zelfkastijding den waren vrede +te zoeken. + +Spreekt de waarheid in deze verdichtingen niet tot ons aller +hart? Voelen wij niet mede voor den eed'le wijze, die doorzag de +vergankelijkheid van al het aardsche en die dorstte naar hooger +leven? Spreekt tot ons niet die strijd der ziele om een teergeliefde +vrouw en eenig kind te verlaten voor een toekomst, uit een aardsch +oogpunt zoo weinig aantrekkelijk? + +Doch, de strijd is niet ten einde. Mara, de vorst der duisternis, +laat hem geenszins met rust en toovert hem voor den geest, dat +hem binnen een week een wereldrijk over alle landen der wereld +zal worden geschonken als hij zijn onderneming opgeeft. Doch neen, +de verzoeking vindt geen ingang, 't is niet te doen om een aardsch +rijk. Hij versmaadt de koningskroon. Zijn vrouwen, zijn paleis, +zijn schatten, alles verlaat hij om in de wildernis te peinzen over +de goddelijke dingen. + +Doch, Mara laat slechts af voor een tijd: vroeg of laat zal er wel +een booze gedachte opkomen in 't hart van den vromen strijder; dan zal +hij hem beheerschen. En, als een schaduw volgt hij den wijze. Boeddha +dan sluit zich aan bij een groep van kluizenaars, die in de holen +van een berghelling nabij Rajagriha leven. Niet al te ver van de stad +verwijderd, leven zij toch in de eenzaamheid van het woud. Alara en +later Udraka, Brahmaansche leeraars, worden thans zijne leermeesters, +met wie hij vele gesprekken voert. Door een voortgezette overpeinzing, +waarbij men zich van al 't aardsche tracht te scheiden, zoo zelfs dat +men ten slotte aan niets bepaalds denkt, poogt hij zichzelf te brengen +tot het eeuwige, tot de rust, boven alles verheven. Evenwel, zijn +peinzen geeft hem den vrede niet. Daarom verlaat hij de kluizenaars +om zich geheel alleen in de eenzaamheid van het woud aan strenge +zelfkastijding en boetedoening over te geven. + +Daar zit hij terneder in de diepten van het woud van Uruvela. De tong +drukt hij tegen het verhemelte, met geweld de gedachten vasthoudend, in +zelfkwelling wachtend op het oogenblik dat de bovenaardsche verlichting +over hem komen zal. Doch zij komt niet. Hij worstelt om steeds meer +van al 't aardsche los te komen, den adem houdt hij in, van voedsel +onthoudt hij zich. Met bewondering zien vijf andere asceten tot hem +op. Bij zoo strenge zelfkastijding moet hij het licht wel deelachtig +worden, straks zullen zij hem volgen op den weg der verlossing. Zijn +lichaam is door pijn en smart geknakt, tot een schaduw van een mensch +is hij geworden, doch het doel wordt niet bereikt. Eindelijk valt +hij flauw en uitgeput neder, de leerlingen meenen dat hij dood is, +doch hij komt weer bij. + +Thans echter geeft hij zijn zelfkastijding op en gaat naar het meest +nabijzijnde dorp om voedsel tot zich te nemen. Dat is te veel voor zijn +leerlingen, in hun oog is hij gevallen van het voetstuk der heiligheid +en zij, zij laten hem alleen, juist nu zijn wankelend geloof zooveel +behoefte had aan de trouwe steun en vereering der zijnen. + +Boeddha wandelt voort, tot aan de oevers van de rivier Nairanjara. Daar +brengt hem de dochter van een landman zijn morgenmaaltijd, een schotel +melk. Onder de schaduw van een Bo-boom (ficus religiosus) zet hij zich +ter neer. De lange uren van den dag gaan in overpeinzing voorbij. Noch +het wijsgeerig denken, noch de strenge boetedoeningen hebben hem vrede +gebracht. Wat heeft hem alles gebaat? Mara toovert hem voor oogen +de zoete vreugde van huiselijkheid en liefde, van rijkdom en macht: +van alles waarvan hij afscheid nam. Hoe gemakkelijk kon hij dat alles +weer bereiken, hoe hartelijk zou hij thuis worden ontvangen. Doch, +moest dan al zijn inspanning verloren moeite zijn? Was er geen vasten +grond om op te bouwen? Zoo streed hij een moeilijken strijd, door de +overlevering gehuld in het phantastisch kleed van een heirleger booze +geesten, dat op hem aanviel, terwijl hemel en aarde in beweging waren. + +Doch, de strijd bracht de overwinning. Onder den boom der verlichting +kwam hij in steeds reinere aanschouwing. Al het zinlijke verzonk; +een gevoel van alles doordringende wetenschap kwam over hem: in een +alles doorschouwend geestelijk zien bespeurde hij de kronkelwegen, +die de geesten in hun zielsverhuizing bewandelen; hij zag de bron +van het lijden en den weg, die tot vernietiging van het lijden voerde. + +Nog zeven dagen vertoeft hij onder den heiligen boom; peinzend +over 's levens raadselen, waarvan hij nu de oplossing heeft +gevonden. En, als hij dan eind'lijk opstaat is alles hem volkomen +klaar geworden. Eindelooze levens zijn het, die hij zelf reeds +doorloopen heeft, en die ieder mensch doorloopt; in ieder volgend +leven maaiend, wat hij in vroegere levens heeft gezaaid; totdat hij +eindelijk, van alle begeerte gereinigd, van allen dorst bevrijd, +ingaat tot den grooten vrede. Werelden zag hij, eind'loos in getal, +allen beheerscht door eene macht, die wel doet: wie haar gehoorzaamt, +wreekt: wie haar gebod miskent. Altijd weer in ieder leven het leed, +als de onontkoombare schaduw van 't leven zelf, waaraan men eerst +ontkomt, indien alle lust is verdoofd, alle begoocheling der zinnen is +weggenomen en men komt tot Nirvana, 't allerhoogste heil, dat tijd noch +wisseling kent. In te zien dat men niets moet wenschen of begeeren, dat +de dorst (Trishna) de bron is van alle lijden, dat is de verlossing. En +van zijn lippen vloeit het, door 't gansch heelal verstaan: + + + Menige existentie heb ik doorloopen. + Al zoekende, doch vruchteloos, + Naar den bewerker van den greep. [23] + Smartlijk toch is herhaalde wedergeboorte, + Veroorzaker van den greep, nu zijt gij ontdekt! + Geen huis zult gij meer bouwen, + Al uw ribben zijn gebroken, + De dekkende spits heeft losgelaten. + De geest is los geworden, + De gulzigheid heeft een einde genomen. [24] + + +Zoover nu was de Boeddha gevorderd; aanstonds kon hij bereiken den +grooten vrede; alle hartstocht, alle begeerte, alle dorst naar genot +was in hem overwonnen. Waarom thans niet het Nirvana in te gaan? + +Met die vraag kwam nu andermaal de vorst der duisternis tot hem. "Nu, +Tathagata (volkomene) is de tijd voor u gekomen." Doch de verhevene, +antwoordde: "Gij booze, ik zal niet ingaan tot den Grooten Vrede, +voor ik mij monniken tot leerlingen heb gewonnen, die de ware leer +verkondigen, en nonnen die haar verbreiden. Eerst moet de weg des +heils verbreid worden onder alle volken en hun worden bekend gemaakt." + +Ziedaar, wat voor den vromen Boeddhist een bron is van vreugde en +dankbaarheid. Boeddha had, toen hij de verlichte was geworden, +aanstonds in het Nirvana kunnen ingaan, toch, uit liefde tot de +menschen blijft hij leven te midden van het lijden van het aardsch +bestaan. + +Doch, zou zijn prediking worden verstaan? In den geest van den +verhevene steeg, toen hij in de eenzaamheid vertoefde, deze gedachte +op: de diepe waarheid die zoo moeilijk is te zien en te verstaan, +heb ik erkend; de vredebrengende, de verhevene, die alle denken +te boven gaat, de beteekenisvolle, die alleen de wijze in zich kan +opnemen. Door aardsche beweegredenen wordt de menschheid gedreven, +daarin vindt zij haar grondslag en haar lust. Voor die menschheid zal +zwaar zijn om te verstaan de wet van oorzaak en werkingen, het tot +rust komen van iederen levensvorm, het losworden van al het aardsche, +het uitdooven der begeerte, het ophouden van het verlangen, het einde, +het Nirvana. Als ik nu de leer verkondig en men mij niet verstaat, +dan brengt het mij slechts uitputting en moeite. [25] + +En, den verhevene kwam telkens voor den geest de volgende spreuk: + + + Waarom der wereld openbaren, wat 'k in zwaren strijd verwierf? + De waarheid blijft voor die begeeren en haten toch verborgenheid, + Want zij is diep, geheimnisvol, voor groven zin bedekt, + Wien aardsch bedenken 't zielelicht verduistert kan haar niet + aanschouwen. + + +En het hart van den verhevene was geneigd in rust te volharden en +de leer niet te prediken. Doch Brahma Sahampati (de hoogste God) +zag de gedachten des heiligen en sprak tot zichzelf: "Ondergaan, +ja ondergaan zal de wereld, als het hart des volkomenen geneigd is +in rust te volharden en de leer niet te prediken." + +Toen verliet Brahma den hoogen heuvel, zoo snel als een man zijn +arm kromt en stond voor den verhevene. Brahma ontblootte zijn +eenen schouder [26], boog de rechterknie ter aarde en sprak tot den +verhevene aldus: + +"Moge de Verhevene, Heer, de leer prediken, moge de Volkomene de leer +prediken. Er zijn wezens, die rein zijn van het stof der aarde, doch, +indien zij de prediking der leer niet hooren, gaan zij te gronde, +zij zullen belijders der leer worden." + +En, vervolgt hij: + + + Tot nu toe heerschten, in het land van Magadha, + Onreine zeden, zond'ger menschen leer. + Gij wijz', ontsluit de poort der eeuwigheid. + Doe hooren, wat gij, zondelooz', erkent, + Wie staat daar boven op der rotsen kruin, + Zijn blik gaat verder dan het oog der schaar, + Zoo stijg, o wijz', omhoog, daar waar + Der waarheid tempel rijst hoog boven 't aardsch gewemel, + En gij, die boven 't lijden zijt verheven, + Zie daar omlaag, de menschheid, door geboort' en ouderdom gekweld, + Sta op, o strijdb're held, ga overwinnend + De wereld door, gids zonder vlek of feil, + Verhef uw stem, o heer, want velen zullen hooren. + + +Die bede wordt tot driemaal herhaald, als Boeddha zijn twijfel +uitspreekt, of het verkondigen der waarheid niet vruchteloos zal +zijn. Eindelijk geeft Boeddha toe; hij ziet met zijn oog des lichts +de wereld, hij aanschouwt daar wezens, wier zielen rein zijn en wier +zielen niet rein zijn van het stof der wereld, wezens scherp en stomp +van zinnen, edelen en onedelen, goede en slechte hoorders van zijn +woorden, velen, die in vrees leven voor het toekomstig leven en voor +de zonden. En dan spreekt hij tot Brahma: + + + "Geopend zij voor allen, de poort der eeuwigheid, + Wie ooren heeft, hij hoore en geloove 't woord, + Ik dacht, aan eigen leed, daarom heb ik, o Brahma, + Het eed'le woord nog niet der wereld meegedeeld." + + +Zoo zag dan Brahma, dat de verhevene zijn bede zou vervullen en het +woord prediken. Toen boog hij zich voor den verhevene, ging eerbiedig +rondom hem en verdween. + +Zoo schetst ons de legende, hoe de verlichte tot het vast besluit +kwam om aan de wereld den weg des heils te verkondigen. + + + + + +II. Boeddha als prediker van den weg des heils. + + +Hoe Boeddha dit deed, willen wij thans zien. Volgens de legende ging +hij allereerst naar het woud van Benares, het wildpark Isipatana, +waar de vijf asceten zich ophielden, die eens zijne leerlingen waren, +doch zich van hem afkeerden, toen hij, na strenge vasten, weer +gewoon voedsel ging gebruiken. [27] Uit de verte zien de monniken +den verhevene naderen. "Vrienden", zoo zeggen zij tegen elkaar, +"daar komt de asceet Gautama, die in overvloed leeft, en zijn heilig +streven heeft opgegeven. Eerbied willen wij hem niet bewijzen, wij +zullen niet voor hem opstaan, hem niet zijn almoezenschaal en zijn +opperkleed afnemen, maar wij willen hem een plaats inruimen, als hij +wil kan hij gaan zitten." [28] + +Doch toen de verhevene naderbij kwam, konden de monniken toch niet +bij dit besluit blijven; zij gingen den verhevene tegemoet, de een +ontlastte hem van aalmoezenschaal en opperkleed, de ander maakte +een plaats voor hem gereed, een derde gaf hem water om de voeten te +wasschen en een bankje om de voeten op neer te zetten. De verhevene +zette zich neer op de voor hem bestemde plaats en wiesch zijne voeten. + +Als zij dan vervolgens hun twijfel te kennen gaven hoe Gautama, +nadat hij door strengheid en zelfkastijding de volle heerlijkheid +van het weten en zien van het heilige niet kon bereiken, nu de +bovenmenschelijke volkomenheid, de volle heerlijkheid van weten +en erkennen van het heilige zou bereikt hebben bij een leven van +overvloed, antwoordt de verhevene als volgt: + +"De Tathagata, [29] o monniken, leeft niet in overvloed, hij heeft +zijn streven niet opgegeven en zich tot den overvloed gekeerd. De +Tathagata, monniken, is de heilige, hoogste Boeddha. Doet uwe ooren +open, o monniken, de verlossing van den dood is gevonden, ik onderwijs +u, ik predik de leer. Als gij overeenkomstig mijn onderwijzing wandelt, +zal u binnen een kleinen tijd ten deel vallen de hoogste voleindiging +van een heilig streven: dat waarom edele jongelingen hun huis verlaten, +om zonder huis te leven; nog in dit leven zult gij de waarheid zelve +erkennen en haar zien van aangezicht tot aangezicht." + +En, als de verhevene deze redenen nog een paar malen heeft herhaald, +dan vraagt hij aan de monniken: "Erkent gij niet, o monniken, dat ik +vroeger nooit zoo tot u gesproken heb?" "Dat hebt gij niet, heer." Na +antwoord en wederantwoord leert dan de verlichte aldus: + +"Twee wegen zijn er, o monniken, waarvan verre moet blijven, die een +geestelijk leven wil leiden. Welke beide wegen zijn dat? De eene +weg is een leven van genietingen, overgegeven aan lust en genot, +dat is min, onedel, ongeestelijk, onwaardig, nietsbeteekenend. De +andere weg is een leven van zelfpijniging, dat is droevig, onwaardig, +nietsbeteekenend. Van beide deze wegen, o monniken, is de voleindigde +ver; hij heeft den weg van het midden leeren kennen, den weg, die +het oog opent en den geest opent, die tot rust, tot inzicht, tot +verlichting, tot Nirvana [30] leidt. En welke, o monniken, is deze +weg van het midden, dien de Tathagata heeft erkend, die, welke het oog +opent en den geest opent, die tot rust, tot inzicht, tot verlichting, +tot Nirvana voert? Het is het heilige achtvoudige pad, dat wil +zeggen: goed inzien, (vrij van wangeloof); goed bedoelen, (verheven, +den ernstigen man waardig); goed spreken, (vriendelijk, openhartig, +waar); goed handelen, (vreedzaam, eerlijk zijn); goed leven, (zonder +een levend wezen te deren); goed streven, (door zichzelf in tucht te +houden); goed gedenken, (waakzaamheid des geestes); goed bespiegelen, +(zich verdiepen in de mysteriën des levens). Dit, o monniken, is +de weg van het midden, dien de voleindigde heeft erkend, die het +oog en den geest opent, die tot rust, tot inzicht, tot verlichting, +tot Nirvana voert." + +Wat nu is het dat tot het betreden van dit achtvoudig pad moet +dringen? De verlichte wijst zijn vroegere leerlingen op vier heilige +waarheden: het lijden, de oorzaak van het lijden, de opheffing van +het lijden, de weg tot de opheffing van het lijden. + +"Dit, o monniken, is de heilige waarheid van het lijden: geboorte is +lijden, ouderdom is lijden, dood is lijden, met wat men niet liefheeft +vereenigd te zijn is lijden, van wat men liefheeft gescheiden te zijn +is lijden, niet verkrijgen wat men begeert is lijden: in één woord, +de vijfvoudige [31] gehechtheid is lijden. + +"Dit, o monniken, is de heilige waarheid van het ontstaan des lijdens: +de dorst [32] is het, die van wedergeboorte tot wedergeboorte voert, +namelijk de dorst naar lust, naar worden, naar ontstaan [33], +naar macht. + +"Dit, o monniken, is de heilige waarheid van de opheffing van het +lijden: dien dorst opheffen door geheele vernietiging der begeerte; +hem varen laten, zich van hem ontdoen, zich van hem losmaken, hem +geen plaats geven. + +"Dit, o monniken, is de heilige waarheid van den weg tot opheffing +van het lijden: het is het heilige achtvoudige pad; d. i. goed inzien +(enz.) + +"Zoolang ik, o monniken, van deze vier heilige waarheden deze ware +erkentenis niet had, zoolang wist ik ook dat ik nog niet in deze wereld +en in die der goden, benevens in de wereld van Brahma en die van Mara, +onder alle wezens, onder asceten en Brahmanen, onder goden en menschen, +de hoogste verlichting bereikt had. Doch nu heb ik die verlichting +gevonden èn: onverliesbaar is de verlossing van mijn geest, dit is +mijn laatste geboorte, voor mij komen er geen nieuwe geboorten meer." + +Ziehier de bekende prediking van Benares. Al moge zij wellicht +niet letterlijk weergeven wat de Meester zelf heeft gesproken, toch +vinden wij hier de grondlijnen van het oorspronkelijk Boeddhisme. De +verlossing van het lijden te bereiken door alle begeerte af te sterven, +zoodat men geen wedergeboorte meer noodig heeft, ziedaar het hoofdpunt, +waar het op aankomt. Zoolang de mensch lusten en begeerten voedt, +zoolang werkt zijn leven voort, en moet telkens een nieuwe geboorte +plaats hebben. Alle lust, alle begeerte uitdooven is het hoogste +streven, dan wordt men boven alle lijden verheven en gaat tot +Nirvana in. + +Het praktische staat dus op den voorgrond. Het leven, zoo erkent de +verlichte, is noodzakelijk vol van lijden; geboorte, ziekte, dood, het +beteekent alles lijden. Hoe moet de mensch daarvan verlost worden? Door +boven alle begeerte verheven te worden, en alzoo aan het leven, dat +lijden is, te ontkomen. Want, juist de dorst, de begeerte doemt den +mensch om telkens weer geboren te worden tot nieuw lijden. Is hij van +alle begeerte bevrijd, dan behoeft hij niet meer te worden geboren: +hij komt tot Nirvana. Tot vernietiging? Neen, doch tot een zijn, +boven al 't aardsche verheven. Doch, wij komen hierop nog nader terug, +wij willen eerst den verlichte nog volgen op zijn verderen loopbaan. + +De vijf vroegere metgezellen waren dan de eersten, die zich +bekeerden. Zij vragen hem om als zijn leerlingen te worden +opgenomen. "Komt hier, o monniken," luidt dan zijn woord [34], "wèl +verkondigd is de leer, wandelt in heiligheid om aan alle lijden een +einde te maken." Zoo vormde dan Boeddha zijne gemeente. Een nieuwe +rede over de onbestendigheid en de onwezenlijkheid van al het aardsche +bewerkt dan dat de ziel dier vijf jongeren den toestand van zondelooze +heiligheid bereikt. "In dien tijd", zoo zegt een oud bericht, "waren +er zes heiligen in de wereld: Boeddha zelf en deze vijf jongeren." + +Straks echter breidt zich de gemeente uit, al spoedig sluiten zich tal +van asceten, kluizenaars in de wouden van Uruvela, bij hem aan. Ook +koning Bimbisara trekt, als Boeddha straks zijn hoofdstad Rajagriha +genaakt, met een groot gevolg den verlichte te gemoet. Hij treedt als +leek [35] tot de geestverwanten van den verhevene toe en blijft zijn +leven lang een zijner trouwste beschermers. + +Ook werden toen Sariputta en Mogallana, die beiden later geëerd +werden als de twee voornaamste leerlingen, voor de gemeente van den +Verlichte gewonnen. Beide jongelingen waren van Brahmaansche afkomst, +en erkenden zekeren Sanjaya, een bedelmonnik, als hun geestelijk +hoofd. Innig was hun vriendschapsverbond, zij hadden elkaar beloofd, +dat diegene van hen, die het eerst de verlossing van den dood bereikte, +het den ander aanstonds zou meedeelen. + +Op zekeren dag zag Sariputta een van Boeddha's leerlingen, Assaji +geheeten, bezig om in de straten van Rajagriha aalmoezen in te +zamelen, rustig en waardig, den blik naar den grond gericht. Toen +hij hem zag dacht hij: "Dat is een van de monniken, die heilig +zijn in de wereld. Ik zal tot hem gaan en hem vragen: "Vriend, in +wiens naam hebt gij de wereld vaarwel gezegd? Wie is uw meester en +wiens leer erkent gij?"" Doch Sariputta bedacht: "'t Is nu niet de +rechte tijd om het dezen monnik te vragen. Hij gaat langs de huizen +en verzamelt aalmoezen. Ik zal hem achterna gaan, gelijk men iemand +volgt van wien men iets begeert." Toen echter de eerwaardige Assaji +te Rajagriha aalmoezen had ingezameld, nam hij de ontvangen gaven en +keerde terug. Na de gebruikelijke begroetingen sprak Sariputta tot +den eerwaardigen Assaji: "Uw gelaat, o vriend, staat helder, uw kleur +is frisch en klaar. In wiens naam hebt gij de wereld vaarwel gezegd +en wie is uw meester? En wiens leer erkent gij?" "Mijn meester is," +luidde het antwoord, "de groote Samana [36] uit het huis van Sakya, +die de wereld is ontvloden. In naam van hem, den verhevene, heb +ik de wereld verlaten. De verhevene is mijn meester en zijne leer +erken ik. En wat zegt uw meester vriend, en wat leert hij?" "Ik ben +nog een nieuweling vriend, nog niet lang heb ik de wereld verlaten, +ik ben eerst sinds kort tot deze leer en deze orde gekomen. Niet in +haar volle uitgebreidheid kan ik u de leer verkondigen, maar haar +korten zin kan ik u zeggen." Toen sprak Sariputta, de bedelmonnik, +tot den eerwaardigen Assaji: "Zoo zij het vriend, zeg mij weinig +of veel, maar spreek mij van den zin (der leer), daarnaar alleen +verlang ik, wat wil ik mij veel om de letter bekommeren?" Toen sprak +de eerwaardige Assaji tot Sariputta dit woord der leer: "De wezens, +die uit ééne oorzaak vlieten, hun oorsprong leert de voleindigde en +het einde dat zij nemen: dat is de leer van den grooten Samana." [37] + +Toen Sariputta deze woorden hoorde ging hem het licht der waarheid +op, hij begreep dat "alles wat aan ontstaan zijn aanzijn dankt, +ook moet vergaan." Daarom zeide hij tot Assaji: "Al was de les ook +niets anders dan dit, zoo hebt gij toch de plaats bereikt, waar geen +lijden meer is. Wat in tallooze wereldtijdperken niet is gezien, +thans is het tot ons gekomen." + +Dan gaat Sariputta tot Mogallana, zijn vriend. "Uw gelaat, o vriend, +zegt Mogallana, is helder, uw kleur is frisch en klaar. Hebt gij de +verlossing van den dood gevonden?" Het antwoord luidt toestemmend, +hij verhaalt van zijne ontmoeting met Assaji, en ook aan Mogallana +gaat het licht der waarheid op, het reine, wolkelooze. Te vergeefs +tracht hun meester Sanjaya hen tegen te houden. Met groote scharen van +asceten gaan zij naar het bosch, waar Boeddha woont: Sanjaya komt een +stroom bloed uit den mond. Boeddha ziet de beide jongelingen naderen +en verkondigt aan zijne omgeving, dat zij de edelsten en besten +onder zijne jongeren zullen zijn. Beiden ontvangen van Boeddha zelf +de wijding. + +Zoo traden velen toe; doch er was ook tegenstand. Hetzelfde oude +verhaal, waaruit wij deze geschiedenis ontleenden, [38] deelt ons +mede hoe het volk murmureerde: de asceet Gautama, zeiden zij, is +gekomen om kinderloosheid, om weduwschap, om ondergang der familie +te brengen. Zij waren bevreesd voor de toekomst, als zoovelen der +edelste jongelingen tot den verlichte gingen. Geen wonder: waar moest +het heen, indien de gelofte van kuischheid zoo algemeen werd, met de +toekomst des volks? De Brahmanen vorderden die kuischheid alleen van +de jeugd en den ouderdom, maar deze ontrukte aan het maatschappelijk +leven de mannen, die een gelukkig gezin zouden kunnen stichten. + +Doch, de verlichte liet zich door deze bezwaren niet van zijn doel +afvoeren. Al schold men hem en de zijnen met de woorden: + + + De groote monnik komt getogen naar Magadha's bergstad heen. + De Sanjaya's [39] bekeert hij allen, wanneer bekeert hij wel + zichzelf? + + +Zij antwoorden: + + + De helden, de voleindigden, bekeeren door hun waarachtig woord, + Wie zal smaden, den Verlichte, die bekeert door der waarheid macht? + + +In ieder geval, het Boeddhisme wist zich glansrijk te handhaven en +nam hand over hand toe. + +Boeddha's bloedverwanten waren niet onbekend gebleven met zijne +lotwisselingen en zijn vader, Suddodhana, noodigde hem uit om zijn +geboortestad te bezoeken, opdat hij zijn ouden vader nog eens zou +zien, voor deze stierf. De verlichte ging dus op weg en nam zijn +verblijf in een boschje buiten de stad. Daar kwamen zijn vader, zijn +ooms en anderen hem opzoeken: doch deze laatsten waren niet bizonder +ingenomen met hun bedelenden stadgenoot: zij namen daarom ook geen +levensmiddelen voor hem mede, al was dit anders de gewoonte tegenover +heilige kluizenaars. + +Den volgenden dag ging Gautama, door zijn leerlingen vergezeld, met +zijn schaal rond om zijn voedsel te bedelen. Eerst wilde hij bij de +stadspoort gekomen, regelrecht naar het paleis van den rajah gaan; doch +hij besloot zich aan den gewonen regel te houden, volgens welke een +bedelaar van huis tot huis gaat. Men begrijpt dat de rajah al spoedig +vernam dat zijn zoon bedelend door de straten ging: iets wat hem lang +niet aanstond. Hij haastte zich dezen te gemoet te gaan en sprak: + +"Waarom, meester, doet gij ons schande aan door te bedelen om uw +voedsel? Meent gij dat wij zoovele bedelaars niet kunnen voeden?" "O, +groote rajah," was het antwoord, "dit is de gewoonte van ons +allen." "Doch," luidde het wederantwoord, "wij stammen af van een +beroemd geslacht van krijgslieden en niet één van hen heeft ooit zijn +brood gebedeld." + +"Gij en uw familie," hernam Gautama, "moogt u beroemen van koningen +af te stammen, mijn geslacht is dat der profeten [40] van ouds en zij +hebben altijd van aalmoezen geleefd, die zij bijeen bedelden. Doch, +mijn vader, indien een mensch een verborgen schat heeft gevonden, is +het zijn eerste plicht om aan zijn vader de kostbaarste juweelen aan +te bieden." Overeenkomstig dit woord richtte hij zich in de volgende +verzen tot zijn vader: [41] + + + Sta op, vertoef toch niet, + Betracht het rechte, ware leven, + Die deugd beoefent, hij vindt rust. + In dit en in een volgend zijn. + Volg niet het kwaad! + Die deugd beoefent, hij vindt rust + In dit en in een volgend zijn. + + +Suddhodana antwoordde niet, doch nam de schaal van zijn zoon over +en leidde dezen het huis binnen, waar de familieleden hem hulde +brachten. Doch Yaçodhara kwam niet. "Indien ik," zoo sprak zij, +"eenige waarde heb in zijn oog, dan zal hij zelf komen en kan ik hem +beter hier begroeten." + +Gautama bemerkte haar afwezigheid, en, gevolgd door twee zijner +leerlingen ging hij naar de plaats, waar zij zich bevond, nadat hij +hun eerst had gezegd, dat zij haar niet zouden tegenhouden, indien +zij trachtte hem te omhelzen, hoewel anders geen lid der orde een +vrouw mocht aanraken of door haar aangeraakt mocht worden. + +Daar zag zij hem binnentreden, den eens zoo geliefden echtgenoot, +nu een monnik, in 't geel gekleed met gladgeschoren hoofd en +aangezicht. Zij wist wel dat hij er zoo zou uitzien, doch zij kon zich +toch niet inhouden. Zij viel op den grond neer, greep zijne voeten +en barstte in tranen uit. Toen herinnerde zij zich de onoverkomelijke +kloof tusschen hen beiden, stond op en plaatste zich naast hem. + +De rajah sprak haar aan; hij deelde Gautama mede dat zij hem altijd +was blijven liefhebben. Alle weelde, die hij zich had ontzegd, had +zij zichzelve ook onthouden, slechts één maaltijd nam zij iederen +dag, en zij sliep niet in een bed, maar op een mat, uitgespreid +op de vloer. Boeddha schijnt toen niet veel te hebben geantwoord, +alleen vermelden ons de bronnen dat hij een Jataka-geschiedenis +[42] verhaalde over haar deugd in een vroeger bestaan. Zij werd +een ernstig onderzoekster der nieuwe leer, en toen Boeddha later, +eigenlijk tegen zijn zin, doch door de omstandigheden gedwongen, +een orde van nonnen instelde, was zijn verlaten vrouw een der eerste +leden dezer orde. Ook zijn zoon, Rahula, en zijn broeder, Nanda, +werden als monniken in de orde opgenomen. + +Overigens vinden wij over dezen tijd van Boeddha's leven, +het veertigtal jaren tusschen den aanvang zijner prediking en +het einde zijner loopbaan, wel eenige gesprekken of uitspraken, +maar geen geregeld verhaal. Toch, een beeld van de wijze waarop de +verlichte leefde en werkte, kunnen wij ons daaruit wel vormen. Hoe +dan hebben wij ons het leven van den Meester en zijn leerlingen +voor te stellen? Allereerst staat vast dat voor hen, zoo goed als +voor andere asceten, het jaar in twee afwisselende tijdperken was +verdeeld; de regentijd, waarin men zich rustig in zijn verblijf hield, +de zoogenaamde "was"tijd, waarin meer bepaald de leerlingen zelf werden +onderricht in de moeilijkste deelen der leer, en het overige deel des +jaars, waarin de verlichte en zijne leerlingen leerend en predikend het +land doortrokken. Die verdeeling des jaars was door de natuur zelve +aangewezen en onvermijdelijk; trouwens indien men in den regentijd +had willen rondtrekken had men dat niet kunnen doen zonder tallooze +planten en kleine dieren onwillekeurig te dooden: geheel in strijd +met de leer van den verlichte, die ook het kleinste leven heilig houdt. + +In dien regentijd was de verlichte door tal van jongeren omgeven, en +de aanzienlijken des lands beijverden zich om voor hem en de zijnen +te zorgen. Later ging men wederom uiteen en Boeddha en zijn jongeren +reisden langs de groote wegen, soms door vrienden geherbergd, maar +gewoonlijk rustend en overnachtend onder de boomen des wouds. Vorsten +en aanzienlijken waren echter vaak de dakloozen ter wille: zoo +vernemen wij dat koning Bimbisara, van wiens bekeering wij reeds gewag +maakten, een zijner bosschen of parken, het Veluvana (bamboeswoud) +ter beschikking stelde van den verlichte, en dat de groote koopman +Anathapindika, hem het nog beroemder Jetavana-park schonk: een park, +dat naar luid der legende, door dezen koopman voor zooveel goud was +gekocht, dat het den bodem van het gansche terrein kon bedekken. + +Sommige schrijvers stellen zich voor dat ook toen reeds de monniken +in Vihara's, kloosters, woonden. Doch, om verschillende redenen +is dit niet waarschijnlijk te achten; de propaganda vereischte +juist personen zonder vast tehuis en oude berichten teekenen ons de +"monniken van Sakya" als levende onder de boomen des velds; de boomen, +waar immers ook voorheen de "Rishi's," de oude zieners, geacht werden +hun openbaringen te ontvangen. Ook uitspraken van Megasthenes, een +gezant van koning Seleucus Nicator van Syrië (302-298 v. Christus) +spreken van Boeddha's volgelingen als van personen, die, noch in de +steden wonen, noch een dak hebben boven hun hoofd, maar die gekleed +zijn in boombast, met noten zich voeden en water drinken uit de +hand. Ook wordt in datzelfde bericht van hen gezegd "dat zij geen +huwelijk kennen, noch kinderen verwekken." + +Dus, gansch iets anders dan leven in Vihara's. En ofschoon nu dat +getuigenis betrekking heeft op een tijd, lang na Boeddha's dood, +mogen wij het er toch voor houden, dat het in de dagen van den +verlichte niet anders was. Hij toch zeide tot zijn volgelingen, +"Een groote plicht rust op u, te werken voor het heil van menschen +en geesten. Laten wij uiteengaan, ieder in verschillende richting, +geen twee op hetzelfde pad. Ga en predik Dharma [43]." + +In "de twaalf voorschriften", een noordelijke bron, m. a. w. ontleend +aan een heilige schrift der noordelijke Boeddhisten, wordt aan de +"bedelaarstroep" zooals Boeddha zijn volgelingen noemde, uitdrukkelijk +verboden om een ander dak te hebben dan een boom. Hun eenige zitplaats +mag de moeder aarde zijn. Hun kleeren lompen van de mesthoop of het +kerkhof. De boom, die den bedelaar beschut, moet liefst op een kerkhof +staan. Niet tweemaal mag hij slapen onder denzelfden boom. + +Nu is het wel zeker, dat deze "twaalf voorschriften" een strengere +ascese vertegenwoordigen dan het oorspronkelijk Boeddhisme, doch, +de voorstelling dat Boeddha en zijn volgelingen overal in sierlijke +"vihara's" waren gehuisvest is toch zeker niet juist. Mij komt het +voor dat zij een zwervend leven leidden, in grooten eenvoud, doch +niet zoo, dat zij zich aan alle maatschappelijk verkeer onttrokken, +dat immers noodig was om hun leer tot allen te brengen. + +Zoo lezen wij b.v. van aanzienlijken, die den verhevene ter maaltijd +noodden, van Brahmanen-leerlingen, die in een twistgesprek met den +beroemden leeraar hun sporen trachtten te verdienen, van tegenstanders, +die hem strikvragen deden. Daarbij worden zij dan natuurlijk dikwerf +overwonnen, en menigmaal lezen wij dan hoe zij den verlichte en zijn +leerlingen het verzoek doen: moge de heer, de verhevene, morgen bij +mij met zijn leerlingen het middagmaal komen gebruiken. Boeddha geeft +door zwijgen zijn toestemming te kennen. Is dan den volgenden dag de +maaltijd gereed, zoo zendt de gastheer een bode met het verzoek: "het +is tijd, heer, de maaltijd is bereid." Daarop neemt dan Boeddha zijn +aalmoezenschaal en opperkleed en gaat met de zijnen ter maaltijd. De +gastheer en zijn familie bedienen zelf hun gasten. Is de maaltijd +geëindigd, dan worden de handen gewasschen, de gastheer neemt met +de zijnen aan Boeddha's zijde plaats en deze richt tot hen een woord +van vermaning en leering. + +Had men op een dag geen uitnoodiging, dan onderneemt Boeddha zijn +bedelgang door stad of dorp, nadat eerst de vroege morgenuren in +geestelijke oefeningen of in het verkeer met de leerlingen zijn +doorgebracht. Zwijgend ging dan de man, wiens naam door gansch Indië +werd genoemd, voor wien koningen bogen, met zijn schaal rond, met +neergeslagen blik, zonder te spreken afwachtend of men hem eenige +spijze zou geven. Was die rondgang afgeloopen, dan noodde de middag +tot rust in de koelte van het woud, totdat de avond aanbrak en hij weer +onder de menschen optrad, vriend en vijand leerend en onderrichtend. + +Zoo gingen de dagen van den verlichte, wiens zwervend leven en +aanraking met allerlei personen ons telkens aan Jezus doet denken, +vredig voorbij. Hoe was nu echter het leven van den meester met +zijn vertrouwden, de leerlingen, die hem vergezelden? Waarschijnlijk +heerschte er in dien intiemen kring een rustige toon: een stemming van +kalme goedheid en stille vreugde, die aan der wereld ontvlodenen paste. + +In dien kring waren voorts de gewone grenzen der maatschappij +vrijwel weggewischt. Wie geluisterd had naar het woord (een +vaststaande formule), "Kom, o monnik, wèl verkondigd is de leer, +wandel in heiligheid, om aan alle lijden een einde te maken," dat de +Boeddha tot diegenen richtte, aan wie hij zijne leer had verkondigd, +wie dus het gele kleed en de tonsuur [44] had aangenomen, alle +familiebetrekkingen had opgegeven, op geen bezit meer aanspraak +maakte en strenge kuischheid in acht nam: hij maakte deel uit van +een gewijden kring, waarin het casten-onderscheid was opgeheven. + +Evenals, zeide de verlichte, rivieren hun naam verliezen, als zij +opgenomen worden in den grooten oceaan, zoo verliezen ook adelijken +en Brahmanen, Vaisya's en Sudra's hun oude namen, wanneer zij voor de +leer van den Voleindigde hun huis verlaten. Den ouden naam en het oude +geslacht hebben zij dan achtergelaten, voortaan heeten zij slechts +"asceten, die den zoon van Sakya aanhangen [45]." + +Merkwaardig is in dit opzicht ook het gesprek, dat Boeddha voerde +met koning Ajatasattu. Deze vroeg welk loon ten deel viel aan hem, +die zijn huis verliet om een geestelijk leven te leiden. In den loop +van dat gesprek zeide de Verlichte: "Indien een slaaf of dienaar +des konings het gele gewaad aantrekt en als monnik in gedachten, +woorden en werken onberispelijk leeft, zoudt gij dan zeggen: laat +deze man weder mijn slaaf en dienaar zijn, die vóór mij opstaat en +nà mij ter ruste gaat, die op zich neemt wat ik hem gebied, die voor +mijn genoegen leeft, wat mij aangenaam is spreekt en naar mijn gelaat +ziet?" Toen antwoordde de koning: + +"Neen, Heer, ik zou mij voor hem buigen, voor hem opstaan, hem +uitnoodigen plaats te nemen en hem aanbieden wat hij aan kleeding, +spijze, beschutting en medicijnen noodig kon hebben; ik zou hem +beschermen en bewaken, gelijk het behoort." + +Zoo maakte dus het geestelijk gewaad allen gelijk. Toch waren het +meest de aanzienlijken, die zich onder Boeddha's jongeren lieten +opnemen; telkens wordt in de oude teksten gesproken van "de zonen +van edele geslachten," die hun huis verlaten om zonder tehuis +rond te zwerven. Onder Boeddha's leerlingen waren jonge Brahmanen +als Sariputta, Mogallana, Kaccana, adellijken als Ananda, Rahula, +Amuruddha, zonen van groote kooplieden en aanzienlijke beambten, +in een woord meest personen, die een zorgvuldige opvoeding hadden +ontvangen. Dit kan ons niet verwonderen als wij in aanmerking +nemen dat ook in onze dagen in 't algemeen een beschouwing van het +leven als lijden en kwelling veel meer aantrekkelijks heeft voor de +aanzienlijken dan voor de eenvoudigen, die ondanks al hun ontbering +in den grond der zaak toch geneigd zijn en blijven het leven als een +heilgoed te beschouwen. + +Voor de geringen des volks, de gestaalden in 's levens strijd was de +verkondiging van het smartelijke van alle bestaan niet te vatten en +was de leer van oorzaak en gevolg niet te begrijpen. + +Toch, indien zij wilden toetreden, zij waren welkom. En, enkelen lieten +zich opnemen in den kring. In de "Theragatha", (spreuken der oudsten), +worden aan den "oudste" Sunita deze woorden in den mond gelegd: +"Uit een onaanzienlijk geslacht ben ik voortgekomen, ik was arm en +behoeftig. Nederig was het werk, mij opgelegd, de verwelkte bloemen +opruimen (uit tempels en paleizen). Ik was door de menschen veracht, +werd voor gering aangezien en gescholden. Deemoedig betuigde ik aan +velen mijn eerbied. + +"Daar aanschouwde ik Boeddha met zijn monniken, zooals hij daar +heenging, de held, in de voorname stad van Magadha, mijn last wierp +ik af om eerbiedig voor hem te buigen. Uit erbarmen voor mij bleef +hij staan, hij, de hoogste onder de mannen. Toen boog ik mij tot +aan de voeten des meesters, trad aan zijn zijde en verzocht hem, +den hoogste onder alle wezens, mij als monnik aan te nemen. Toen +sprak de genaderijke meester, de erbarmer over de gansche wereld: +"Kom tot mij, monnik," dat was de wijding, die ik ontving. (Sunita +vertelt dan verder, hoe hij zich in het woud terugtrok en daar, in +peinzen verzonken, de hoogste verlichting bereikte, zoodat de goden +kwamen en hem vereerden.) + +"Toen zag mij de meester, terwijl de goden mij omgaven en hij sprak +deze woorden: "Door heiligen gloed en door kuischen wandel, door +intooming en zelfbedwang, daardoor wordt men tot Brahmaan, dat is +het hoogste Brahmanendom."" + +M. a. w., geen caste stond als zoodanig nader bij het hoogste heil +dan een andere: de verlichting kon aan allen ten deel vallen, kon ook +verkregen worden door den geringste des volks. Evenals Paulus zeide: +"in Christus is geen Jood noch Griek, geen slaaf noch vrije," zoo +ook kon Boeddha zeggen: "in den kring der monniken is geen Sudra of +Vaisya, geen Kshatrya of Brahmaan." Was daarom het Boeddhisme een soort +democratische beweging? Wie dat meent, vergeet dat de ware volgelingen +monniken waren, die de maatschappij de maatschappij lieten en wie +het alleen te doen was om het hoogste heil te verwerven. Niet om de +verdrukten los te maken uit de ketenen van het castewezen, maar om rijk +en arm den weg te banen tot het hoogste heil, daarom was het bovenal +te doen [46]. Doch, die dat hoogste heil gevonden hadden: zij vormden +inderdaad een kring, waarin de oude grenzen waren weggewischt, al +stonden ook hier, gelijk onvermijdelijk is, sommigen op den voorgrond. + +Daareven noemden wij reeds Sariputta en Mogallana, die beiden reeds +in den aanvang van Boeddha's werkzaamheid werden gewonnen door zijn +prediking en die hem trouw volgden tot aan hun dood, welke kort voor +dien des Meesters intrad. Maar vooral ook moeten wij noemen Boeddha's +neef Ananda, tot wien de verhevene zijn laatste woorden sprak, den +discipel, dien hij boven allen liefhad. Deze Ananda was het ook, die +voor Boeddha's persoon en voor zijn levensonderhoud dagelijks waakte. + +Een gansch andere rol heeft vervuld Devadatta, Ananda's broeder. Dit is +de Judas van het Boeddhisme, die den Meester naar het leven stond. 't +Schijnt dat deze leerling, door eerzucht gedreven, in plaats van den +reeds vergrijsden meester zelf de leiding der gemeente in handen +wilde hebben. Hij beproefde op allerlei wijze den verhevene uit +den weg te ruimen. Doch vruchteloos; wonderen bewaren het leven des +heiligen. Uitgezonden moordenaars worden, als zij Boeddha naderen, +met vrees en beving geslagen; vriendelijk spreekt hij hen toe en +zij bekeeren zich tot het geloof. Als een rotsblok Boeddha dreigt +te verpletteren vangen twee bergspitsen het op: zoodat slechts zijn +voet wordt gewond. Als een wilde olifant door een nauwe straat op den +verlichte wordt losgelaten blijft hij, getroffen door de tooverkracht +van dien "vriendelijken denker" eensklaps staan en wijkt terug. + +Heeft Devadatta werkelijk den verhevene naar 't leven +gestaan? Onwaarschijnlijk is 't niet, al bestaat de mogelijkheid +dat men Devadatta, die hierin van den meester afweek, dat hij veel +strengere ascetische eischen wilde stellen, ten onrechte dergelijke +moordplannen heeft toegeschreven. + +Wat die strengere ascese betreft, hij verlangde dat een monnik altijd +in het woud zijn verblijf zou houden, terwijl Boeddha gaarne in +de nabijheid van steden en dorpen vertoefde. Ook wilde hij dat een +monnik slechts leven zou van wat hij op zijn rondgang verzamelde en +geen uitnoodiging ter maaltijd van vrome leeken zou aannemen. Zijn +gewaad, meende hij verder, mocht slechts uit opgeraapte lompen zijn +samengenaaid, enz. Een tijdlang had dit streven eenig succes, doch +straks leed het geheel en al schipbreuk. Eene legende verhaalt zelfs, +dat Devadatta levend door de hel werd verslonden. Wij zagen boven +reeds [47] dat volgens de "twaalf voorschriften" inderdaad eischen, +als die welke Devadatta verlangde, aan Boeddha's volgelingen werden +gesteld en de vraag komt bij ons op: Ligt er toch misschien in +Devadatta iets van het oorspronkelijke Boeddhisme dat men later +heeft trachten weg te werken en als ondermijning van het gezag des +Meesters te doen beschouwen? Eén ding schijnt mij wel waarschijnlijk, +namelijk, dat wij ons de eerste volgelingen van den Verlichte niet +moeten voorstellen als rustig levend in hun viharas', [48] maar wel +als zwervers, schamel gekleed, al kunnen wij niet aannemen, dat hun +gewaad uit opgeraapte lompen moest gemaakt zijn, en evenmin dat zij +niet ter maaltijd mochten gaan. + +Voor deze opvatting pleit vooral het feit, dat zij, ook nog in de +dagen van koning Açoka, die ongeveer tweehonderd jaar na Boeddha's dood +leefde, niet als zwijgende monniken in kloosters leefden, maar onder +boomen, en er hun eer in stelden om zooveel mogelijk de onbekeerden +door hun woord tot bekeering te brengen. + +De onbekeerden tot bekeering te brengen, dat geschiedde ook in de +dagen van den verlichte zelf. Doch niet allen traden toe tot den kring +der jongeren met zijn gestrenge eischen van kuischheid, armoede en +gehoorzaamheid. Wij zagen dat er ook waren die, als koning Bimbisara +[49] hun toevlucht namen bij Boeddha, Dharma, Sangha (de Verlichte, de +Leer, de Gemeente), zonder hun maatschappelijk leven en hun huiselijk +bestaan te veranderen. Zij werden de weldoeners en verzorgers der +monniken; ook zij, als zij wandelden in eenvoud en in onderdrukking +van aardsche hartstochten en begeerten, konden een stap nader komen tot +het Nirvana, het hoogste heil. Zij waren voor de Boeddhisten wat Maria +en Martha, wat een Nicodemus en Jozef van Arimathea waren voor Jezus +en de zijnen. Ook waren zij van den aanvang af onmisbaar; hoe konden +der wereld ontvloden monniken leven zonder arbeid, indien geen vrome +vrienden en vriendinnen hen verzorgden van de nooddruft des levens? + +Onder die leeken-vrienden waren ook vele vrouwen. Als een type +dezer vrome vriendinnen kunnen wij beschouwen de voortreffelijke +Visakha, wier beeld ons met zooveel liefde in de Boeddhistische +overleveringen wordt geteekend. Zij was een rijke burgervrouw in +Savatthi, de hoofdstad van het land Kosala: de moeder van bloeiende +kinderen, de grootmoeder van vele zonen. Algemeen geëerd werd zij +bij elken maaltijd, bij ieder feest genoodigd: haar werden steeds +het eerst de spijzen aangeboden, zij werd beschouwd als een gast, +die geluk aanbrengt. + +In de Mahavagga vinden wij over haar het volgende verhaal, dat ons +een aanschouwelijk beeld geeft en ons tevens doet zien, dat ook +de Boeddhisten het woord verstonden: "het is zaliger te geven dan +te ontvangen." + +Op zekeren dag dan neemt Boeddha zijn maaltijd in het huis van +Visakha. Na den maaltijd zet deze zich naast hem neer en zegt: "Acht +wenschen verzoek ik van den verhevene." "De voleindigden, Visakha", +luidt het antwoord, "zijn te verheven om iederen wensch te kunnen +vervullen." "Doch wel wat geoorloofd is, Heer, en wat niet misprezen +kan worden." "Zoo spreek, Visakha." + +"Ik wensch, o heer, mijn leven lang de gemeente regengewaden te geven, +vreemde monniken voedsel te reiken, doorreizende monniken te spijzigen, +kranke broeders te eten te geven, ziekenverplegers te voeden, zieken +medicijnen te geven, dagelijks rijstebrij te verdeelen en aan de +nonnen badgewaden te schenken." + +"Waarom vraagt gij, Visakha deze dingen aan den voleindigde?" Zij geeft +daarop rekenschap, waarom zij aan deze wenschen zooveel waarde hecht. + +O. a. zegt zij. "Een monnik die uit den vreemde komt, kent de wegen +niet en loopt vermoeid rond om zijn aalmoezen in te zamelen. Heeft +hij nu echter genoten, wat ik voor deze vreemdelingen bestemmen wil, +dan kan hij eerst uitrusten en vervolgens, als hij uitgerust is, +aalmoezen inzamelen. Dit doel, o heer, heb ik in het oog en daarom +wil ik mijn leven lang de doortrekkende monniken voedsel geven. + +"En wederom, heer, een doortrekkende monnik zal, als hij zelf zijn +voedsel moet zoeken, achterblijven van zijn gezelschap of, waar hij +rust wilde houden, zal hij moede door de straat gaan. Heeft hij echter +de spijzen genoten, die ik aan de doortrekkende monniken wil schenken, +dan zal hij niet achterblijven; waar hij rust wil houden zal hij op +tijd aankomen en uitgerust zal hij door de straten gaan." + +Zoo legt zij vervolgens het doel van al hare acht wenschen uit en +de verlichte spreekt: "Edel, Visakha, edel handelt gij, dat gij, +naar dezen prijs trachtend, den voleindigde bidt om vervulling uwer +wenschen. Ik sta u, Visakha, uwe acht wenschen toe." + +En dan prijst hij haar met de volgende woorden: + + + Die spijs en drank verleent, van eed'le blijdschap vol. + Des heil'gen leerling, rijk aan deugden, + Die zonder afgunst gaven schenkt om 't hemelsch loon, + Die smarten stilt, die vreugde steeds verspreidt, + Verkrijgt des hemels heerlijk lot. + Zij wandelt voort op 't pad des lichts, 't gepreez'ne. + Van smarten vrij geniet zij langen tijd, + Het heerlijk loon der goede daad in 't zalig hemelrijk. + + +In deze Visakha vonden wij een type van vrouwen die, zooals het in +het N. Testament zou heeten "den Heer dienden van hare goederen." [50] + +Overigens moeten wij niet meenen dat Boeddha de vrouwen hoog stelde, +al is b.v. in het Boeddhistische Birma de praktijk beter dan de +theorie. Neen, eene van de leerstukken van het Boeddhisme is dat de +vrouw, voor zij tot het hoogste heil kan geraken, altijd weer eerst +als man in de wereld moet komen. + +Toch werd de vrouw in oud-Indië geëerd. De afsluiting der vrouw van +het maatschappelijk leven, door latere zeden gewettigd, was ook in het +oude Indië niet zoo sterk. Integendeel, de vrouwen namen deel aan het +geestelijk leven van hun volk: de edelste dichters toonen ons dat het +oude Indië de waarde der vrouw gevoelde en haar bewonderde en eerde. + +Boeddha echter vond de vrouwen een gevaar: in haar waren +verpersoonlijkt alle machten der verleiding, die den geest binden +aan deze wereld. "Ondoorgrondelijk" zoo leert de moraal van een +oude vertelling, "verborgen, als de weg van den visch in het water, +zoo is het wezen der vrouwen, der uitgeslapen rooverinnen, bij wie de +waarheid moeilijk is te vinden, voor wie de leugen is als de waarheid +en de waarheid als de leugen." + +En wat dunkt u van het volgende gesprek van Boeddha en Ananda? De +laatste vraagt: "Hoe zullen wij ons tegenover eene vrouw +gedragen?" "Haar aanblik vermijden, Ananda". "Maar als wij haar toch +zien, wat moeten wij dan doen?" "Niet tot haar spreken, Ananda." "En +als wij toch tot haar spreken, wat dan?" "Dan moet gij over uzelven +waakzaam zijn, Ananda." Boeddha ging er dan ook slechts noode--na +herhaald aandringen zijner pleegmoeder [51]--toe over om vrouwen als +zijne leerlingen in de orde op te nemen, en gaf tegen Ananda te kennen, +dat het heilige leven en de heilige leer zonder vrouwen 1000 jaar, +met haar slechts 500 jaar zou kunnen bestaan. + +Zoo was Boeddha's geest: en de nonnen stonden ook altijd +bij de monniken ten achter, zij werden geduld, veel meer ook +niet. Merkwaardig is het dat ook in den tegenwoordigen tijd tegenover +tallooze Boeddhistische monniken in Birma--ieder heeft daar zijn +klooster--slechts weinige nonnen worden gevonden. En wel, omdat +blijkbaar dat strenge en koude haar niet aantrekt. Een vrouw, zegt +de Boeddhist in Birma ook nog heden, begrijpt het zoo niet. 't Kan +ons niet verwonderen als wij bedenken dat er zoo weinig gemoedelijks +in dezen godsdienst is, hoe hoog hij overigens moge staan. + +Hebben wij stilgestaan bij Boeddha's vrienden, wij vragen thans, met +welke vijanden had hij te strijden? Allereerst met de priesterlijke +Brahmanen, wier instellingen en positie in strijd waren met zijn +beginselen en die hij geenszins ontzag. + +Openlijk sprak toch de Verlichte het uit, dat hij aan offers geen +waarde hechtte, ja, dat de deugd der Ahinsa (eerbied voor het leven) +het dooden van dieren verbood. Onomwonden kwam hij op tegen den waan +dat de Brahmaan als zoodanig nader zou staan bij het hoogste heil: +het achtvoudige pad, dat naar Nirvana leidde, stond voor iedereen open. + +Niet minder verhief hij zich tegen het zweren bij schriftgeleerdheid, +tegen de meening als ware het genoeg de woorden van de Veda's in +het hoofd te hebben. "Wie," zeide Boeddha, "de liederen en spreuken +der oude wijzen nabidt en zich dan zelf een wijze dunkt, die is even +als een slaaf of gering mensch, die zich op de plaats stelt, waar de +koning tot zijn gevolg sprak, dezelfde woorden bezigt en zich nu ook +een koning dunkt." [52] De scholier gelooft wat de meester gelooft, +de meester wat hij van vroegere meesters ontvangen heeft. + +We zien hierin hoe hij het autoriteitsgeloof verwierp. Hoe hij over +het offer dacht, daarvan hebben wij een merkwaardig verhaal, dat +aldus luidt: + +Boeddha had eens een gesprek met een aanzienlijk Brahmaan, die hem +vroeg wat de eigenschappen waren van een goed offer. Als antwoord +verhaalt Boeddha dan de geschiedenis van een wijs en gelukkig koning +uit oude dagen, die, na vele overwinningen te hebben behaald en de +heele wereld te hebben veroverd, het besluit nam een groot offer aan +de goden te brengen. Hij liet zijn huispriester komen en vroeg dezen +hoe hij zijn voornemen het geschiktst zou volvoeren. + +De priester vermaande hem, om vóór zijn offer te brengen eerst in +zijn rijk rust, welstand en veiligheid te doen wonen. Hij gaat dus +niet tot het offeren over, voor hij alle schade heeft hersteld. En +bij zijn offer verwoest men geen levens van bezielde wezens, geen +rund of schaap wordt geslacht. De dienaren des konings doen hun +werk bij het offer niet onder tranen en door dwang: vreezend voor +den stok der opzieners: ieder doet vrijwillig, wat zijn eigen hart +hem ingeeft. Melk, olie en honig worden aangebracht en zoo wordt het +offer des konings der godheid geboden. + +Er is echter, zegt Boeddha, nog een hooger en gezegender offer, ook +gemakkelijk te brengen: als men gaven schenkt aan vrome monniken, +woonplaatsen verschaft aan Boeddha en zijn gemeente. + +En nog hooger offer is het: als men met een geloovig hart bij Boeddha, +bij de leer en bij de gemeente (Boeddha, Dharma, Sangha) zijn toevlucht +neemt, als men geen wezen van het leven berooft, leugens en bedrog +verre van zich houdt. + +Nog hooger offer is het, als men als monnik van vreugde en leed beide +afscheid neemt en in heilige rust peinzend zich verdiept. + +Het hoogste offer dat een mensch kan brengen en tevens de grootste +zegen, die hij kan verwerven is echter: als hij de verlossing +bereikt en de zekerheid krijgt: ik zal niet weer tot deze wereld +terugkeeren. Dat is de hoogste voleindiging van alles wat offer heet. + +De Brahmaan, die zelf een groot offer had willen brengen en honderde +dieren daarvoor in gereedheid hield, nam geloovig deze prediking aan +en sprak: "Ik neem mijn toevlucht bij Boeddha, bij de leer en bij +de gemeente." "De dieren", zoo sprak hij, "laat ik vrij, mogen zij +het groene gras genieten, koel water drinken, moge de frissche wind +hen omzweven." + +Nam Boeddha het op tegen het brengen van offers, misprees hij den +castengeest en het gezagsgeloof, niet minder stond hij tegenover vele +asceten, die in eindelooze zelfkwelling en zelfkastijding den weg +des heils meenden te bereiken. Hij immers wist uit eigen smartelijke +ervaring dat zichzelf te kwellen vruchteloos was. Hem was het geworden +tot een heilige zekerheid, dat geen vasten de aardschgezinde gedachten +of hartstochten doet verdwijnen. + +Neen, het werken aan opbouwing van zijn geestelijk leven, het trachten +naar kennis, dat is het, wat de overwinning geeft en de kracht tot +dezen goeden strijd vindt men in een leven, dat even ver verwijderd is +van weelde als van ontbering en zichzelf opgelegde smart. Zoo waren +de gedachten van Boeddha, die tegenover de ziekelijke afdwalingen +van het Indische ascetisme op den naam van gezonde opvattingen mogen +aanspraak maken. + +Boeddha staat hier tegenover zijn tijdgenooten als de man van +praktijk en gezond verstand. Moeten wij dat echter zoo verstaan, dat +hij feitelijk alle geloof aan God en een hooger leven als bijgeloof +verwierp? Sommigen oordeelen zoo en geven ons van Boeddha een beeld +als van een godloochenaar of minstens een positivist uit langvervlogen +dagen. Feitelijk, zoo roepen zij ons toe, geloofde Boeddha aan geen +God en geen volgend leven. Zijn Nirvana, het einddoel, was eigenlijk +het ophouden van alle bestaan, zijn God was slechts de eeuwige wet +van oorzaak en gevolg, waarvan alleen 't Nirvana verlost. + +Wij zullen wellicht later nog uitvoeriger op deze belangrijke punten +terug komen. Nu merken wij alvast op: 1e dat het Boeddhistische +geschrift, Brahmajala sutta geheeten, waarin vooral Boeddha als +een soort scepticus optreedt, door vele bevoegde beoordeelaars niet +gerekend wordt tot de geschriften van het oorspronkelijk Boeddhisme, +maar van de zoogenaamde Mahayana, (de groote overtocht) een latere +ontwikkeling (of verbastering?) van Boeddha's leer, en dat er een +sterk en welgegrond vermoeden bestaat, dat de invloed der Mahayana +bij meer geschriften, die een gelijken indruk van Boeddha ons geven, +is in het spel geweest. + +2e. dat wij zeer eigenaardige episoden uit Boeddha's leven bezitten, +waarin een gansch andere geest doorstraalt, en waaruit wij de +conclusie trekken, dat Boeddha met dat komen tot de verlossing, dat +hij, zooals wij daareven zagen aanprijst als het hoogste offer, niet +bedoelt een verlost worden van het bestaan, maar het verheven zijn +boven het koortsachtige, rustelooze, dat het zoeken van het eigen ik +aan 't leven geeft, een zijn, dat zoo verheven is, dat ook Boeddha +zich aan geen beschrijving waagt, en dat hij het niet vergeleken +wil hebben met leven in den meer gewonen zin des woords. Willen wij +trouwens voor het woord Nirvana een Nederlandsch gewaad zoeken, dan +moeten wij bedenken dat het staat, geenszins tegenover leven, maar +tegenover dorst (trishna) tegenover het begeeren, dat altijd weer de +ziel verteert en onrustig maakt. En dan drukt het woord dat F. Ortt +[53] er voor geeft "de groote vrede", het best Boeddha's gedachten uit. + +Doch laten wij tot bevestiging van onze opvatting Boeddha's getuigenis +zelve hooren. Boeddha dan verklaart zekeren asceet en philosoof +Makkhali Gosala voor den ergsten aller dwaalleeraars. [54] + +Wat nu leerde deze? O. a. dat de mensch geen vrijen wil had. Hij zeide +namelijk: "Er is geen macht (om te handelen), er is geen kracht, de +mensch heeft geen invloed, alle wezens, alles wat ademt, al wat is, +al wat leeft is onmachtig, machteloos, krachteloos, door toeval, +door leiding, door natuur wordt het naar zijn doel gevoerd." + +"Ieder wezen," leerde deze leeraar verder, "maakt een bepaald aantal +wedergeboorten door, aan wier slot zoowel de dwaas als de wijze het +einde des lijdens bereikt." + +Had Boeddha zóó over diens leer kunnen spreken als hij zelf een verkapt +loochenaar van God en een hoogere wereld was geweest? Immers neen. En +wat dunkt u, lezer, van de volgende gelijkenis van den verhevene? + +Eens, zoo sprak Boeddha, was daar een blind geboren man, die zeide: +"Ik kan niet gelooven in een wereld van verschijnselen. Kleuren +die helder of dof zijn bestaan niet. Daar is geen zon, geen maan, +geen sterren. Niemand heeft daarvan goede getuigenis." Zijn vrienden +beknorden hem, doch hij herhaalde dezelfde woorden. + +In die dagen was daar een Rishi, die het "innerlijk gezicht" had, +hij ontdekte op de helling van de Himalaya vier kruiden, die de macht +hadden om den man, die blind geboren was te genezen. Hij zocht die +op, bereidde ze met zijn tanden en diende ze toe. Eensklaps riep +de blindgeborene: "Ik zie kleuren en verschijnselen. Ik zie schoone +boomen en bloemen. Ik zie de heldere zon. Niemand heeft ooit te voren +zoo iets aanschouwd." + +Daarop kwam er een heilig man tot den blind geboorne en sprak tot hem: +"Gij zijt ijdel en trotsch en bijna even blind als voorheen. Gij +ziet de buitenzijde der dingen, niet de binnenzijde. Hij, wiens +bovennatuurlijke zintuigen zijn ontwaakt ziet de lazuren velden van +de Boeddha's van het verleden, hij hoort hemelsche geluiden op vijf +yogana's afstand. Ga naar een woestijn, of een woud, of een hol in +de bergen en overwin uw dorst naar aardsche dingen." + +De blindgeboorne gehoorzaamde en de parabel eindigt met deze +uitlegging: "Boeddha is de oude Rishi, de vier kruiden zijn de vier +groote waarheden." [55] Hij brengt de menschen van het lager leven +af en opent de oogen der blinden. + +Wij zien duidelijk hieruit, dat ook het mystieke--trouwens wij mogen +hier, gelet op wat de wetenschap in onze dagen leert over telepathie, +clairvoyance enz. en op wat getuigenissen uit alle eeuwen bevestigen, +van gezonde mystiek spreken--bij Boeddha geenszins ontbrak en dat het +doel dat hij zich met zijn leerlingen voorstelde geen ander was dan hen +van het aardsche los te maken en tot het hooger leven te brengen. In +dat denkbeeld worden wij bevestigd door de Samana Phala Sutta. [56] +Daar leert Boeddha ongeveer het volgende: + +"De mensch heeft een lichaam, saamgesteld uit de vier elementen. + +"Dit lichaam is de vrucht van de vereeniging van zijn vader en van zijn +moeder. Het wordt gevoed met rijst en meelpap en kan worden verminkt, +gekruisigd, vernietigd. In dit vergankelijk lichaam is des menschen +verstand geketend. De asceet, zichzelf dus opgesloten gevoelend, +richt zijn geest op het scheppen van een vrijer hulsel. + +"In gedachten stelt hij zich voor een ander lichaam, geschapen naar het +beeld van dit stoffelijke, met een vorm, organen en leden. Dit lichaam +staat tot het stoffelijke als het zwaard tot de scheede, of als de +slang tot de mand waarin zij is opgesloten. De asceet dan, gereinigd +en volmaakt, begint bovennatuurlijke krachten te ontwikkelen. Hij vindt +zich in staat om door materieele hindernissen als muren en wallen heen +te dringen, hij kan zijn beeld zichtbaar maken op meerdere plaatsen +te gelijk, hij kan op het water wandelen zonder er in te zinken, +hij kan door de lucht vliegen als een grootvleugelige valk, ja, hij +kan deze wereld verlaten en die van Brahma zelf bereiken. Door deze +kracht van zijn wil verwerft hij zich nog een ander vermogen: evenals +de ivoordraaier een olifantstand bewerkt volgens zijn phantasie, zoo +kan ook hij door zijn gedachten beelden oproepen [57]. Hij verkrijgt +het vermogen om te hooren de geluiden der onzienlijke wereld even +duidelijk als die van de zienlijke wereld--ja nog duidelijker. Ook +is hij--door de macht van Manas [58]--in staat de meest geheime +gedachten van anderen te lezen en hun karakter te zien. Hij kan +zeggen: "Hier is een geest, door hartstocht bestuurd, daar is een +geest, die bevrijd is (van de hartstocht). Deze man heeft eed'le +doeleinden, die man heeft geen doel in het oog." Evenals een kind +zijn oorringen in het water ziet en zegt: "Dit zijn mijn oorringen", +zoo erkent de gereinigde asceet de waarheid. Voorts komt dan over +hem de gave van het "goddelijk gezicht" en hij omvat met zijn blik +al wat menschen doen op aarde en na hun dood en wanneer zij wederom +geboren zijn. Dan ontsluiert hij de geheimen van het heelal en waarom +de menschen ongelukkig zijn en hoe hun ongeluk kan ophouden." + +Zien wij hierin niet, dat het geenszins aangaat Boeddha voor een +atheïstisch gekleurd vrijdenker te houden? [59] Men hoore ook het +volgende uit de Tevigga Sutta, een ander Cingaleesch werk. + +Toen Boeddha te Manasakata vertoefde, in het mangowoud, kwamen tot +hem drie Brahmanen, in de Veda's wel onderwezen, om hem te raadplegen +over de vereeniging met den eeuwigen Brahma. Zij vragen hem of zij op +den rechten weg zijn om die vereeniging te bereiken. Boeddha antwoordt +niet rechtstreeks. Hij onderstelt een vreemd geval. Een man is verliefd +geworden op de allerschoonste vrouw van het land. Dag en nacht droomt +hij van haar, doch, nimmer heeft hij haar aanschouwd. Hij weet niet +of zij lang is of kort, of zij tot de Brahmanen of tot de Sudra's +behoort, of zij blank is of bruin, zelfs haar naam kent hij niet. + +Dan vraagt hij de Brahmanen of dit verhaal over die vrouw een wijze of +een dwaze vertelling is. Zij erkennen dat het "zottepraat" is. Boeddha +past nu dezelfde redeneering op de Brahmanen zelf toe. En de Brahmanen, +onderwezen in de drie Veda's, moeten bekennen, dat zij Brahma nimmer +hebben gezien, niet weten of hij lang is of kort, noch iets wezenlijks +omtrent hem en dat alles wat zij zeggen over vereeniging met hem, +dwaze praat is. Zij gaan een trap op, waarin eene kromming is en weten +niet of zij een woning of een afgrond zullen bereiken. Zij staan op den +oever eener rivier en roepen den anderen oever op om tot hen te komen. + +Was Boeddha de atheïstische leermeester, dien velen in hem zien, +dan had hij hier een schoone gelegenheid gehad om zijn inzichten te +doen kennen. De Brahmanen, had hij dan kunnen zeggen, weten niets van +Brahma, om de eenvoudige reden, dat zulk een wezen niet bestaat. Doch +juist dit doet Boeddha geenszins. Hij tracht te bewijzen dat de +Brahmanen daarom niets weten van Brahma, omdat deze zuiver geestelijk +is en zij zuiver stoffelijk zijn. + +Vijf sluiers, zegt Boeddha, bedekken Brahma voor het sterfelijk +oog. Zij zijn: + + + 1. De sluier van lust en begeerte. + 2. De sluier van boosheid. + 3. De sluier van luiheid en traagheid. + 4. De sluier van trots en eigengerechtigheid. + 5. De sluier van twijfelzucht. + + +Dan gaat Boeddha voort en vraagt: + +"Bezit Brahma vrouwen en rijkdom?" + +"Neen, Gautama" antwoordt Vasettha de Brahmaan. + +"Is zijn geest vol van toorn, of vrij van toorn?" + +"Vrij van toorn, Gautama." + +"Vol van boosheid, of vrij van boosheid?" + +"Vrij van boosheid, Gautama." + +"Is zijn geest bedorven, of zuiver?" + +"Zuiver, Gautama." + +"Heeft hij zelfbeheersching, of niet?" + +"Hij heeft die, Gautama." + +Dan doet hij de Brahmanen vragen over henzelven: + +"Zijn de Brahmanen, geleerd in de drie Veda's, zijn zij in het bezit +van rijkdom, of zijn zij dat niet?" + +"Zij zijn het, Gautama." + +"Dragen zij iemand een kwaad hart toe, of niet, Gautama?" + +"Zij doen dat, Gautama." + +"Zijn zij zuiver van hart of niet?" + +"Zij zijn het niet, Gautama." + +"Hebben zij heerschappij over zichzelf, of niet?" + +"Zij hebben die niet, Gautama." + +Deze antwoorden stellen, gelijk men begrijpt, in het licht, dat er geen +vereeniging kan bestaan tusschen zoo verschillende wezens als Brahma +en de Brahmanen. Brahma is vrij van alle verkeerdheid, zondeloos, +zichzelf meester, dus kan alleen hij, die zonder zonde is, hopen met +hem in overeenstemming te komen. Vasettha stelt vervolgens deze vraag: +"Mij is gezegd Gautama, dat de asceet Gautama den weg weet tot den +staat van vereeniging met Brahma?" + +"Ik ken Brahma Vasettha", is Boeddha's antwoord, "ik ken de wereld +van Brahma, en den weg die er heenvoert." + +Daarop vraagt de verootmoedigde, in de drie Veda's onderwezen Brahmaan, +aan Boeddha: hem den weg te wijzen tot den staat van vereeniging +met Brahma. + +Boeddha geeft een uitvoerig antwoord: een scherpe tegenstelling makend +tusschen het hooge en het lage Brahmanendom, tusschen de "aan huizen +gehechte" en de "huislooze" Brahmanen. Die eersten, de huis-Brahmanen, +zijn ruw, zinlijk, gierig, onoprecht. Om winst beoefenen zij de zwarte +kunst, de waarzeggerij en bedrog. Zij weten bij koningen gehoor te +krijgen, broeden oorlogen uit, voorspellen overwinningen, offeren +levens op, berooven de armen. Als een tegenbeeld daarvan schildert hij +den kluizenaar, die alle wereldsche dingen heeft verzaakt en zuiver, +zichzelf meester, gelukkig is. + +Om dit hooger leven aan de menschen te leeren wordt "van tijd tot tijd +een Tathagatha (voleindigde) in de wereld geboren, gezegend en waardig, +overvloeiende van kennis, een gids voor dwalende stervelingen. Hij ziet +aangezicht tot aangezicht het gansch heelal, de geesten-wereld van +Brahma en die van Mara, den verzoeker. Hij deelt aan anderen zijne +kennis mede. De eerste "huislooze" door hem onderricht doet zijn +geest een vierde der wereld doordringen met erbarming, sympathie en +gelijkmoedigheid, verreikend, groot, bovenmatig." [60] + +"Waarlijk, dit is, o Vasettha, de weg tot den staat van vereeniging +met Brahma" en hij verkondigt dat "de Bhikshu of Boeddhistische +bedelmonnik, die vrij is van toorn, vrij van kwaadwilligheid, +zuiver van geest, meester over zichzelf, na zijn dood, als het +lichaam ontbonden is, met Brahma zal vereenigd worden." De Brahmanen +gevoelen dan de volle kracht van dit woord. Boeddha is in hun oog +geen afbreker, maar een behouder van het geloof. Hij houdt het +met den ouden geestelijken godsdienst tegenover alles mêesleepende +nieuwigheidsleeraars. + +"Gij hebt overeind gezet, wat was ter neder geworpen" zeggen zij +tot hem. + +Zoo zien wij hier Boeddha als diengene, die den geestelijken +godsdienst weer opricht, door de Brahmanen onder vormen verstikt, +evenals Jezus weer opvatte wat door Israëls profeten, die de eischen +des levens op den voorgrond stelden was geleerd, doch door de Joodsche +schriftgeleerdheid was nedergeworpen. + +Doch hij deed nog meer, dat ons aan Jezus doet denken. Evenals deze +ons geteekend wordt vol liefde voor gevallenen en verworpenen zoo +hebben wij ook van het licht van Azië treffende verhalen, die in het +licht stellen zijn liefde ook voor ver verdoolden. + +In de Chineesche Dhammapada lezen wij van een schoone zondares, +die van Boeddha had vernomen en die op weg ging om zijne prediking +te hooren. Op weg zag zij echter in een bron haar schoon gelaat en +zij was niet in staat om haar goede voornemen uit te voeren. Toen zij +terugkeerde, werd zij ingehaald door een andere courtisane, schooner +nog dan zij zelve, en zij reisden te zamen. Toen zij een oogenblik +rustten bij een andre bron, werd de vreemdelinge door slaap bevangen en +legde zij haar hoofd op den schoot van haar medereizigster. Eensklaps +werd het schoon gelaat wasbleek als een lijk, een walgelijk lokaas +voor afschuwelijke insecten. De vreemdelinge toch was de groote Boeddha +zelf, die deze gestalte had aangenomen om de arme Pundari te bekeeren. + +"Daar is een schoonheid, die gelijkt op een fraaie kruik met +vuil gevuld: een schoonheid die aan oogen, neus, mond, lichaam +toebehoort. Het is die vrouwelijke schoonheid, welke leed brengt, +huisgezinnen verdeelt, kinderen doodt". + +Deze woorden voorzeker, door den Meester bij een andere gelegenheid +geuit, geven den zin weder van dit verhaal en drukken den geest des +Meesters uit. + +Wij zagen reeds dat deze noch aan offers, noch aan zelfkastijding +waarde hechtte, daar dit de weg niet kon zijn om verlost te worden +van het lijden. + +Daartegenover legde hij allen nadruk op het streven van den mensch +zelf. "Werk uws zelfs zaligheid" dat kan een spreuk wezen van Boeddha +evengoed als "In eigen hand ligt eigen lot." Een en ander leert hij +dan ook uitdrukkelijk, geen uitwendige ceremoniën kunnen baten, geen +geloof of gebed kan het doen, zelf moet de mensch den weg bewandelen +tot het heil. "Ook de Tathagatha's zijn enkel predikers, zelf moet +gij een poging doen." [61] + +Nauw in verband met deze meer verhevene opvatting van het heil staat +zijne erkenning van de onafwendbare gevolgen die het kwaad heeft op +des menschen persoonlijkheid zelve: slechts onze tijd heeft hem hierin +geëvenaard. Wel leert Boeddha geen eeuwige straf: ook aan Devadatta, +den Judas van het Boeddhisme wordt vergiffenis geschonken, doch, +Boeddha kan de gevolgen van zijn booze daden niet wegnemen, deze +moeten langzamerhand worden opgeheven in de zuiveringsprocessen van +het hiernamaals. Boeddha kent niet de theorie dat een dwaze dweeper +op zijn sterfbed eensklaps de rijke liefde en de verheven kennis van +een engel zou deelachtig worden. In een volgend leven komt iemand +juist in zulk een toestand van geest en gemoed, als die waarin hij +voordezen verkeerde, anders is zijn persoonlijkheid verwoest. Dat +noemt men de wet der gerechtigheid (Karma). + +Deze leer van Boeddha is grillig verdraaid door sommigen van zijn +volgelingen, doch zijn eigen woorden zijn snijdend klaar: + +"Een fout, welke men bedreven heeft is als melk, die niet op ééns +zuur wordt. Langzaam en zachtkens, als vuur onder de asch zal zij +den dwaas verderven. Beide een goede en een slechte daad moeten rijp +worden en hunne onvermijdelijke vruchten voortbrengen. [62]" + +Hoe Boeddha dit meent, heeft hij aangewezen in een schoone +gelijkenis. Daarin worden de gevolgen van het kwaad afgebeeld als +een ijzeren vesting der kwelling en de zonden als schoone vrouwen, +die den mensch naar dezen zijnen ondergang lokken. + +Alles in dit verhaal doet bij den eersten aanblik denken aan een +tooversprookje uit de Duizend en Een Nacht (trouwens we zien dikwijls +diepe waarheden in zulk een poëtischen vorm gehuld door de Indiërs), +koel wuiven de palmen van een schoon eiland en in een heerlijk +paleis wordt de slechte zoon, die naar goud zoekt, door vrouwen +van bovenaardsche bekoorlijkheid bewaaierd. Hij heeft gesmaakt de +onwaardige genietingen van Kamaloça (de lagere wereld) en geniet +ze voor een tijd. Van eiland tot eiland gaat de reiziger voort, +ieder volgend eiland is schooner dan het vorige, maar ieder is weer +dichter bij de stad der boete, de stad met ijzeren muren. Doch: die +hem daarheen drijft is geen Ahriman, geen duivel: neen, de wet van +oorzaak en gevolg drijft hem voort. Evenwel: daar is geen duivel, +dien Boeddha niet kan verzachten, zelfs tot in de hel Avichi is er +geen schuilhoek, waar zijn groote liefde niet kan doordringen. + +Elk, zoo laat Edwin Arnold [63], den Boeddha zeggen, en wij nemen +die woorden over omdat zij zoo goed zijn geest uitdrukken: + + + Elk heerscht in eigen kring, zoo mensch als God, + Want al wat leeft, daarboven, hier omlaag, + 't Zij groot of klein, schept door zijn eigen dâan + Zijn lot, zijn lust, zijn plaag. + + Wat was, bepaalt wat is of worden zal, + Het beet're, 't mind're, ontwikkeling, nieuw begin... + In blijde heem'len oogsten d'englen 't loon, + Van eed'le daden in; + + In d'onderwereld dragen duiv'len 't pak + Van vroeger boos bedrijf. Het goede, 't kwaad, + 't Wordt alles door den tijdstroom meegevoerd, + Niets blijft in d'eigen staat. + + +en zegt hij later van die wet der gerechtigheid, (Karma): [64] + + + Zoo dwingt haar wet ons tot gerechtigheid. + Niet één kan haar weerstaan. Volgt haar gedwee, + Liefde is haar innigst wezen en het doel, + Dat zij beoogt: Volmaking, Rust en Vrêe. + + +Liefde is haar innigst wezen. Zij was ook het innigst wezen van den +Boeddha. Al zien wij in zijn persoon niet dat gemoedsleven dat een +Jezus kenmerkt, toch vervult ons de gestalte van dien koningszoon, die +alle aardsche banden breekt om der menschheid het heil te prediken, +die vol is van medelijden, met diepen eerbied en wij kunnen ons +begrijpen dat zijn volgelingen zeiden dat hij was "God, geopenbaard +in de gestalte van barmhartigheid." + +Wij kunnen ons niet voorstellen dat zijn beeld, ons zoo treffend +geteekend, slechts een mythe zou zijn: er moet een verheven karakter +zijn geweest om denkbeelden te verkondigen, die zoo ver waren verheven +boven zijn tijd. + +Nooit verandert zijn verheven welwillendheid. Hij bekeert de +verdorvenste zondaars. Hij spreekt tot de dochters der zonde. Als +hij de aarde bezoekt is het licht tot in de diepste der hellen, hij +maakt duivelen en goede menschen beide gelukkig. Een dwaas beleedigt +hem. "Mijn zoon" antwoordt hij "beleediging tegen den hemel is als +speeksel, dat men tegen het uitspansel richt: het keert terug op wie +het uitwerpt." + +"Een Tathagatha," zegt hij tot zijne leerlingen, "kan door slechte +daden en beleedigingen niet worden vertoornd: deze kunnen alleen zijn +barmhartigheid en liefde verdubbelen." + +Bedenken wij nu daarbij dat het beginsel der vergelding (oog om oog, +tand om tand) de politiestok was voor de maatschappij van die dagen, +dat oorlog, plundering en wraak aan geheele kringen eigen waren als +dagelijksch bedrijf en broodwinning, hoe verheven klinken ons dan +tegen woorden als deze: + +"Slechts door liefde bedwingen wij wrok. Door goed alleen overwinnen +wij kwaad. De heele wereld vreest geweld. Alle menschen beven in +tegenwoordigheid van den dood. Doe aan anderen wat gij wilt dat zij +u zouden doen. Dood niet. Veroorzaak geen dood. + +"Zeg geen harde woorden tot uw buurman. Hij toch zal u antwoorden in +denzelfden toon. + +"Zij die zeggen: "Ik ben verongelijkt en uitgetart, ik ben geslagen +en geplunderd" zullen nooit ophouden te haten. + +"Wat de haat in de wereld kan doen ophouden is niet de haat, maar de +afwezigheid van haat. + +"Als gij--evenals een trompet, die in den krijg is vertreden--geen +klagelijk geluid meer voortbrengt, dan hebt gij Nirvana bereikt. + +"Stil zal ik misbruik verduren evenals de strijd-olifant de pijl van +den schutter ontvangt. + +"De mensch, die ontwaakt is, gaat niet op wraak uit, maar vergeldt +met vriendelijkheid zelfs wie hem onrecht doet: evenals de sandelboom +zijn geur nog meedeelt aan de bijl van den houthakker, die hem velt." + +Hebben deze schoone uitspraken vooral betrekking op het kwaad met +goed vergelden, de volgende die zich op verschillend gebied bewegen +zijn niet minder merkwaardig. + +"De zwanen gaan op het pad der zon. Zij gaan door de lucht, dank zij +hun wonderbare macht. Zoo gaan de wijzen deze wereld uit, als zij +Mara en diens gezelschap hebben overwonnen. + +"Niet door uitwendige daden is men een (waar) asceet (Samana). + +"Niet de tonsuur maakt van den onopgevoeden mensch een Samana. + +"Geen regenbui van goudstukken kan de lust ooit voldoen. + +"Een mensch is geen Bhikshu alleen omdat hij aalmoezen vroeg, geen +Muni [65] omdat hij stilzwijgt. Niet door discipline en geloften, +niet door groote geestelijke kennis, niet door alleen te slapen, +niet door heilige inspiratie, kan ik die vrijheid verkrijgen, welke +geen wereldling kent. De ware Samana is hij, die alle kwaad ter rust +heeft gebracht. Indien een mensch in den strijd duizend maal duizend +man overwint en een ander overwint zichzelf, dan is de laatste de +grootste overwinnaar. + +"Weinigen zijn er die aankomen aan de overzijde, de meesten loopen +langs den oever heen en weer. + +"Laat de dwaas verlangen naar een waardelooze reputatie, naar voorrang +onder de Bhikshu's, naar heerschappij in de kloosters, naar vereering +door andere menschen. + +"Een bovennatuurlijk persoon wordt niet gemakkelijk gevonden. Hij +wordt niet overal geboren. Het ras, waaronder zulk een wijze geboren +wordt, bloeit. + +"Roep mij niet uit op den weg alsof ik de god Brahma was. [66] +Godsdienst is niets anders dan het vermogen om lief te hebben. + +"Het huis van Brahma is waar kinderen gehoorzamen aan hun ouders. + +"Schoonheid en rijkdom zijn als een mes, met honig besmeerd. Het kind +zuigt er aan en wondt zich. [67]" + +Zoo vormen de woorden en daden van Boeddha een schoon geheel, zooals +hij leerde, zoo leefde hij. En zooals hij leefde, zoo stierf hij ook. + +Achttien mijlen oostwaarts van Kapilavastu is thans een nederig dorp, +geheeten: Matha Kuär (de doode prins). Waarom die naam? Hwen Thsang, +de Chineesche pelgrim, die in de 4de eeuw Indië bezocht, kan het +ons vertellen. Daar was in zijne dagen een "doode prins" van marmer, +rustende onder een prachtig tempeldak (canopy), waarvan nog ruïnen +zijn overgebleven. Op de plaats van dien tempel stonden 477 jaar voor +Christus eenige boomen waaronder toen, in doodslaap verstijfd, de +"beste vriend der wereld" rustte, zooals de Indiërs hem noemden. Hooren +wij, wat een in hoofdzaak betrouwbaar verhaal ons van zijn dood meldt. + +Boeddha gaat van Rajagriha, de hoofdstad van Magadha-land het noorden +in. Hij gaat den Ganges over, waar toen juist de toekomstige hoofdstad +van Indië, de koningstad Pataliputta werd gebouwd. Hij ziet in den +geest de toekomstige grootheid dier stad en voorspelt deze aan zijn +jongeren. + +In het dorp Beluva nabij Vaisali wil hij zijn leerlingen laten heengaan +om daar in stille eenzaamheid den regentijd door te brengen. Doch daar +grijpt een smartelijke krankheid hem aan: den dood erkent hij als +nabij. Nu denkt hij aan zijne jongeren: hij wil Nirvana niet ingaan +voor hij tot hen gesproken heeft. Alzoo bedwingt hij zijne krankheid +en houdt het leven vast. Hij staat op, gaat uit het huis en zet zich +voor de deur op de plaats, die men hem bereid heeft. Ananda spreekt dan +tot hem: "Ik zie, Heer, dat de verhevene beter is en het hem minder +moeielijk valt. Mij, Heer, hadden de krachten verlaten, ik duizelde, +de gedachten vloden heen door de ziekte van den verhevene. Doch een +troost had ik, Heer, de verhevene zou niet in het Nirvana ingaan, +voor hij zijn wil omtrent de gemeente den jongeren verkondigd heeft." + +"Wat begeert de gemeente der jongeren van mij, Ananda? Ik heb de leer +verkondigd en geen verschil gemaakt tusschen binnen en buiten. Hij +die zegt: "Ik wil heerschen over de gemeente" of "laat de gemeente +mij onderworpen zijn," hij moge Ananda, zijn wil verklaren in +de gemeente... De voleindigde evenwel zegt niet: "Ik wil over de +gemeente heerschen." Ik ben nu afgeleefd, bejaard, een oud man, die +zijn reis heeft volbracht. Tachtig jaar ben ik oud--Wees gij, Ananda, +uw eigen licht, uw eigen toevlucht. Zoek geen andere toevlucht. Wie +nu, Ananda, of na mijn verscheiden, zijn eigen licht zal zijn, zijn +eigen toevlucht en geen andere toevlucht zal zoeken, hij zal voortaan +mijn ware discipel zijn, die het rechte pad bewandelt." + +Boeddha laat des avonds alle monniken, die nabij Vaisali wonen +samenroepen en wijst hen nog eenmaal op de kennis des heils, die +hij hun predikte, opdat zij daarnaar zouden wandelen en die zouden +vermeerderen en dan laat hij volgen: "Welaan monniken, ik zeg u, +al het aardsche is der vergankelijkheid onderworpen, worstelt zonder +ophouden. Over een kleinen tijd breekt het Nirvana van den voleindigde +aan, nu over drie maanden zal hij in het Nirvana ingaan." + +En, ging hij voort: + +"Mijn aanzijn rijpt voor 't eind, na is mijns levens doel. 'k Ga heen: +Gij blijft nog hier: het oord der toevlucht wacht, weest waakzaam +steeds, en heilig zij uw wandel. Bewaart met kloeken moed, o jong'ren, +uwen geest. + +"Die zonder wank'len steeds het woord der waarheid volgen. + +"Zij komen tot het doel, geboort, en dood voorbij." + +Den volgenden dag doet Boeddha nog eenmaal zijn bedelgang door Vaisali: +ziet voor de laatste maal op de stad terug en begeeft zich met vele +jongeren op weg naar Kusinara, om daar het Nirvana in te gaan. + +Te Pava--onderweg--overvalt hem de krankheid, die aan zijn leven +een einde zal maken.--Cunda--zoo verhaalt het oude bericht naïef +tusschen de afscheidsgesprekken van den verlichte door--Cunda, de zoon +van een goudsmid te Pava zette den verhevene zwijnenvleesch voor, +ten gevolge waarvan hij ziek werd. Moede ging de meester verder, +hij baadde zich in de rivier en dronk een weinig. Na eenige rust +kwam hij te Kusinara. Daar moest Ananda hem tusschen twee boomen een +rustplaats bereiden, waarop hij het moede hoofd nederlegde. + +Het was niet de tijd dat de Salaboomen bloeiden, doch deze beide +waren van onder tot boven met bloesems bedekt. + +Toen sprak de verhevene tot Ananda: "Geheel met bloemen bedekt, +hoewel het de bloeitijd niet is, zijn de beide tweelingsboomen: +hun bloesems vallen in menigte op het lichaam van den voleindigde: +hemelsche melodieën weerklinken in de lucht om hem te eeren. + +"Doch den Voleindigde, Ananda, komt een andere eer toe, een andere +verheerlijking, prijs, vereering, eerbied. Ieder monnik Ananda, en +iedere non en iedere leek en leekenzuster, die in het groote en in het +kleine in de waarheid leeft en naar de wet leeft en ook in het kleine +naar de waarheid wandelt: zij zijn het die den voleindigde brengen +de hoogste eer, verheerlijking, prijs en vereering. Daarom, Ananda, +moet gij u oefenen en steeds bedenken: wij willen in het groote en +het kleine naar de waarheid leven, wij willen naar de wet leven en +ook in het kleine in de waarheid wandelen." + +Weenend ging Ananda het nabijzijnde huis binnen en sprak: "Ik ben +van zonden nog niet vrij, ik heb het doel nog niet bereikt, en mijn +meester, die zich mijner erbarmde, zal in het Nirvana ingaan." + +Toen zond Boeddha een der leerlingen tot hem: "Ga heen, leerling, +en spreek uit mijn naam tot Ananda: de Meester wil met u spreken, +Ananda." Toen ging Ananda tot den Meester, boog zich en nam aan +zijne zijde plaats. Boeddha echter sprak: "Niet alzoo, Ananda, +klaag niet, jammer niet. Heb ik u niet van te voren gezegd, Ananda, +dat men scheiden moet van alles wat men liefheeft en waarin men zich +verheugt? Hoe ware het mogelijk, Ananda, dat niet zou vergaan datgene +wat geboren, geworden, gemaakt, der vergankelijkheid onderworpen +is? Dat gaat toch niet. Gij echter Ananda, hebt langen tijd den +Voleindigde geëerd, in liefde en goedheid, met vreugde zonder +valschheid, zonder einde: in gedachten, woorden en werken. Gij hebt +goed gedaan Ananda, ga voort, weldra zult gij van zonden vrij zijn." + +Toen de nacht aanbrak stroomden de edelen van Kusinara met vrouwen +en kinderen naar het bosch om voor het laatst den stervenden meester +hunne vereering te brengen. + +Subhadra, een andersgezind asceet, die gekomen was om met hem te +spreken bekeerde zich tot hem als de laatste der geloovigen, die den +Meester zelven aanschouwden. + +Kort voor zijn heengaan sprak Boeddha nog tot Ananda: "Wellicht, +Ananda, zult gij denken; het woord heeft zijn meester verloren, wij +hebben geen meester meer. Zoo moet gij niet denken, Ananda. De leer, +Ananda, en de orde, die ik u geleerd en verkondigd heb, dat is uw +meester, als ik ben heengegaan." + +En tot de jongeren zeide hij: "Welaan, jongeren, ik zeg u: vergankelijk +is alles wat geworden is, worstelt zonder ophouden (om het heil te +verkrijgen). Toen ging zijn geest van extase tot extase, door alle +trappen der vervoering, daarop ging hij tot Nirvana in. De aarde +beefde, de donder rolde. En Brahma sprak: + +"Eens leggen alle wezens af lichaamlijkheid, in alle werelden, +zooals nu Boeddha, de overwinnaar, de meester der wereld, de machtige +voleindigde, tot Nirvana is ingegaan." + +De edelen van Kusinara kwamen en verbrandden voor de poorten der stad +het lichaam van Boeddha met alle eer, die aan de lijken van koningen +placht te geschieden. + + + +Zoo wordt ons geschetst het levenseinde van den verhevene. We hebben +hem aan de hand der oude geschriften gevolgd op zijn levens weg. Wij +hebben leeren kennen den Boeddha der oude legende. Doch niet al +te moeilijk schijnt het om uit den Boeddha der legende den wijzen +Sakyazoon der historie te kennen. Als wij dat beproeven, dan komt +ons voor den geest een hooggeboren edele, die, met aardschen glans +en luister omringd, alles daarliet om een oplossing te zoeken van de +hoogste levensvragen. Een wijze, die alles wat het leven lieflijks +heeft, verzaakte om te zoeken naar wat voeren kon tot waren vrede. Niet +in zelfkastijding, noch in overdreven wereldschuwheid vond hij dien, +maar in het streven om bij een leven, evenver van zinnelijkheid als +van zelfpijniging, tot uitdooving van alle hartstocht, tot opgeven +van alle persoonlijke begeerte te komen. + +Eén, die voorts het licht hem geschonken, niet voor zichzelf hield, +maar het zooveel in hem was aan anderen bracht, ja daaraan zijn +gansche leven wijdde en die voor hoog en laag, voor mensch en dier +de welwillendheid zelve was. + +Eén, die diep besefte dat geen offers, geen boetedoeningen, geen +ceremoniën vrede brengen in de ziel, maar dat er slechts vrede en +licht te vinden is voor hen, die uit liefde zichzelf ten offer geven +en alle begeerte en hartstocht weten te overwinnen. + +Geen wonder dat zijn persoon een onuitwischbaren indruk achterliet +en dat vrome vereering een stralenkrans wond om het hoofd van den +Sakyazoon. + + + + + +III. Boeddha's onderwijs, Boeddhistische redenen en gelijkenissen. + + +Wij hebben in de vorige hoofdstukken het leven van den verlichte u +geschetst en daarbij op menige bladzijde, naar ik hoop, doen gevoelen, +welken geest hem bezielde. Toch willen wij op zijn onderwijs nog +meer in 't bizonder uwe aandacht vestigen: de leer was immers naar +zijn eigen woord tot Ananda, de Meester voor zijn volgelingen, als +hij was heengegaan? + +Welnu, dat woord van den Meester is ons voor een goed deel overgeleverd +al kunnen wij niet overal beslissen, wat aan den Meester, wat aan +leerlingen te danken is. + +Wat die leer betreft, krijgen wij den indruk, dat zij zich--in +onderscheiding van Jezus' leer b. v.--vaak meer tot het verstand +richtte dan tot het hart. 't Is meestal meer een klemmend betoog dan +een op het gevoel werkend beeld. Ja, er is in die betoogen zelfs iets +mathematisch, punt voor punt wordt uitvoerig en eentonig afgewerkt +en langzaam gaat het voort. Als een voorbeeld noem ik de volgende +rede over den gloed der zinnen: [68] + +"Toen sprak de verhevene tot de jongeren: alles, jongeren, staat +in vlam. En wat is dit alles, jongeren, dat in vlam staat? Het oog, +leerlingen, staat in vlam, het erkennen van het zichtbare staat in +vlam, de aanraking met het zichtbare staat in vlam, het gevoel, +dat uit de aanraking met het zichtbare voortkomt, staat in vlam: +of het vreugde of leed is of geen vreugde of leed: ook dit staat in +vlam. Door welk vuur is het ontvlamd? Door het vuur der begeerte, +door het vuur van den haat, door het vuur der verblinding is het +ontvlamd, door geboorte, ouderdom, dood, smarten, klachten, lijden, +kommer, vertwijfeling is het ontvlamd: Alzoo zeg ik. + +"Het oor staat in vlam, het hoorbare staat in vlam, het kennen van +het hoorbare staat in vlam, de aanraking met het hoorbare staat in +vlam, het gevoel dat uit de beroering met het hoorbare voortkomt, +zij het vreugde, zij het leed, zij het geen vreugde en geen leed, ook +dit staat in vlam. Door welk vuur is het ontvlamd? Door het vuur der +begeerte, door het vuur van den haat, door het vuur der verblinding, +door geboorte, ouderdom, dood, smarten, klachten, leed, kommer, +vertwijfeling is het ontvlamd: alzoo zeg ik. + +"De reuk staat in vlammen (dan volgt weer dezelfde opsomming), de tong +staat in vlammen (wederom), het lichaam staat in vlammen (wederom), +de geest staat in vlammen (wederom)." + +Dan gaat de rede voort: "Dit alzoo inziende (nl. de waarheid van het +verteerd worden van alles door den vuurgloed der vergankelijkheid) +wordt een wijze, edele hoorder des woords het oog moede, hij wordt +het zichtbare moede, hij wordt het kennen van het zichtbare moede, +hij wordt het gevoel moede, dat uit de aanraking met het zichtbare +ontstaat, zij het vreugde of leed, of geen vreugde of leed. Hij +wordt het oor moede (enz.), de reuk moede" (enz. enz.) (altijd weer +dezelfde zinnen). + +En dan eindigt de rede: "Terwijl hij deze dingen moede wordt, +wordt hij vrij van begeerte, van begeerte vrij wordt hij verlost, +in den verloste is het inzicht: ik ben verlost, vernietigd is de +wedergeboorte, voleindigd de heiligheid, gedaan de plicht, geen +terugkeer is er meer tot deze wereld: alzoo is zijn inzicht." + +Voor ons zou een dergelijke toespraak geen groote aantrekkelijkheid +hebben, doch voor de leerlingen van Boeddha, die aan een dergelijken +redeneertrant, ook van andere leeraars gewoon waren, was dat een +ander geval. + +Voor de niet ingewijden sloeg de meester gewoonlijk een eenigszins +anderen toon aan, dan waren de redeneeringen niet zoo abstract. Zoo +wordt ons b.v. in de Mahavagga, hetzelfde werk, waaraan de juist +vermelde toespraak is ontleend, ook verhaald hoe de verhevene aan +"tachtigduizend dorpsoudsten" het woord predikte. "Hij erkende", heet +het daar, in zijn geest de gedachten der dorpsoudsten en predikte +hun het woord naar de orde, namelijk de prediking van het geven, de +prediking van de rechtschapenheid, de prediking van de hemelen, de +verderfelijkheid, ijdelheid, onreinheid der lusten, den zegen van het +vrijzijn van lust. Toen nu de verhevene erkende, dat hunne gedachten +goed, ontvankelijk, vrij van hindernissen waren, verheven en naar hem +toegewend, toen predikte hij hen, wat in 't bizonder de prediking der +Boeddha's is: het lijden, het ontstaan van het lijden, de opheffing +van het lijden, den weg tot opheffing des lijdens. Vervolgens wordt +dan geschetst hoe in die dorpsoudsten het oog der waarheid opengaat en +zij inzien dat "alles wat aan de wet van het ontstaan onderworpen is, +ook aan de wet van het vergaan onderworpen is." + +M. a. w. hier wordt ons te zien gegeven, hoe Boeddha van het eenvoudige +opklimt tot de verborgenheden, tot het wezenlijke, het eigenaardige +zijner leer. Nu, al mogen wij ook allerminst vaststellen dat deze +leer alzoo is uitgesproken (die verzameling van 80.000 dorpsoudsten is +althans zeker een fictie) toch kunnen wij aannemen dat iets dergelijks +aan de leerwijze van den Verlichte is eigen geweest [69]. + +Soms ook vinden wij gesprekken, waarin Boeddha uit het dagelijksch +leven opklimt tot het geestelijke, en wel in dier voege, dat hij +zijn toehoorder door verschillende vragen langzaam brengt, waar hij +hem hebben wil: alzoo de methode van Socrates, die ook vooral door +vragen leerde. + +Zoo b.v. een gesprek van den Meester met Sona, een zijner +leerlingen. Deze Sona had zichzelf tot de uiterste ascese gedwongen, +doch was ten slotte tot het inzicht gekomen dat zulk een streven geen +goede vruchten droeg. Hij liep nu gevaar tot het andere uiterste over +te slaan en terug te keeren tot een leven voor het genot. + +Boeddha zegt dan tot hem: "Hoe is het Sona, waart gij vroeger, voor +gij uw huis verliet, met het snarenspel bekend?" "Ja, heer." "Wat +dunkt u dan Sona, als de snaren al te strak zijn gespannen, zal dan +de luit den rechten toon geven en voor het spel geschikt zijn". "Dat +zal zij niet, Heer." "En wat dunkt u, als bij uwe luit de snaren al +te slap zijn gespannen, zal dan de luit den rechten toon geven en +voor bespelen geschikt zijn?" "Dat zal zij niet, Heer." "Hoe echter, +Sona, indien bij uwe luit de snaren niet te strak en ook niet te slap +gespannen zijn, als zij de juiste maat houden, zal dan de luit den +rechten toon geven en voor het spel geschikt zijn?" "Ja, heer." + +"Zoo ontaardt ook, Sona, de al te sterk gespannen kracht in overmaat, +en de al te veel overgelaten kracht in slapheid. Daarom Sona, voleindig +in uzelf het evenwicht uwer kracht en tracht te komen tot evenwicht +van uw geestelijk vermogen, houd dit doel in 't oog." [70] + +Somtijds vinden wij ook in het onderricht van Boeddha meer uitgewerkte +gelijkenissen. Enkele daarvan willen wij U medededeelen, omdat zij +ons zoo goed den geest des meesters doen kennen. We merken hierbij +echter op, dat zeker niet al deze gelijkenissen van den Meester zelf +afkomstig zijn. + +Van den verzoeker, die tracht de menschen den weg des heils te +doen bijster worden en van den verlosser, die hen op den rechten +weg terugvoert, wordt ons de volgende gelijkenis verhaald, die wij +kunnen noemen: + + + +De ware en de verkeerde weg. [71] + +"Wanneer, o jongeren, in het woud, op een berghelling, een groote +vallei met water is, waarbij een groote kudde wild leeft en er komt +een man die het wild plagen en ongelukkig maken wil, dan sluit +deze man den weg, [72] die goed, veilig en wel begaanbaar is af +en opent een verkeerden weg, een moeraspad. Dan zal, o jongeren, +die groote kudde wild schade lijden en verminderen. Wanneer er nu +echter, jongeren, een man komt, die tracht naar gedijen, welzijn en +heil voor deze groote kudde wild: dan maakt deze den goeden weg weer +open en vernielt het moeraspad. Dan zal, o jongeren, de groote kudde +wild voortaan gedijen, wassen en toenemen. Een gelijkenis, jongeren, +heb ik verteld, om u den zin bekend te maken. De zin nu is deze: + +"De groote vallei en het water zijn de lusten, o jongeren. De groote +kudde wild, jongeren, zijn de levende wezens. De man, die schade en +onheil voor hen tracht te bewerken is Mara, de booze. De verkeerde +weg, jongeren, is de achtvoudige verkeerde weg, namelijk: verkeerd +geloof, verkeerd bedoelen, verkeerd woord, verkeerde daad, verkeerd +leven, verkeerd streven, verkeerd gedenken, verkeerd bespiegelen. De +moerasweg, o jongeren, is vreugde en begeerte. Het moeraspad, jongeren, +is het nietweten. De man, jongeren, die naar gedijen, welzijn, heil +tracht is de voleindigde, de heilige hoogste Boeddha. De zekere, +goede weg, die wel te begaan is, is de heilige, achtvoudige weg, +dat is: goed gelooven, goed bedoelen, goed woord, goede daad, goed +leven, goed streven, goed gedenken, goed bespiegelen. Alzoo, heb ik, +o jongeren, den veiligen, goeden weg geopend, die wel te begaan is, de +valsche weg is toegesloten, het moeraspad vernietigd. Alles, jongeren, +wat een meester doen moet, die naar het heil zijner jongeren tracht, +die zich hunner erbarmt: uit erbarmen voor u heb ik dat gedaan." + +Dit bovenstaande verhaal kan terecht den naam van gelijkenis dragen, +wij vinden echter in de oude Boeddhistische boeken ook nog meer +uitgewerkte verhalen, die wel eenigszins aan gelijkenissen doen denken, +maar toch nog beter "leerzame verhalen" kunnen worden genoemd. Enkele +daarvan, deels van Boeddha, deels van zijn volgelingen afkomstig, +willen wij hier laten volgen, omdat zij ons den geest van zijnen +godsdienst zoo goed leeren kennen. Allereerst noemen wij u: + + + +De gelijkenis van de vergeving. + +In een vroeger bestaan was Boeddha de asceet Jin Juh en woonde hij in +een bosch. "Wouden zijn heerlijk" verklaarde hij. "Waar de wereldling +geen genoegen vindt, vindt de "ontwaakte" mensch genot." + +In dien tijd was er een koning, Ko Li geheeten, een man van wreed, +slecht karakter. Op zekeren dag nam deze koning zijn vrouwen met zich +en ging jagen in het bosch. Vermoeid geworden viel hij in slaap. Toen +gingen al de vrouwen het bosch in om bloemen te plukken; zij kwamen bij +de kluis van den asceet Jin Juh en luisterden naar zijn onderricht. Na +eenigen tijd ontwaakte de koning, en zijn vrouwen missende, werd hij +jaloersch, trok zijn zwaard en ging haar zoeken. Toen hij haar allen +zag staan tegenover de kluis van den asceet, werd hij zeer toornig. + +"Wie zijt gij?" sprak de koning. + +"Ik ben de asceet Jin Juh." + +"Hebt gij alle aardsche hartstochten overwonnen?" vervolgde de +koning. De ander antwoordde dat hij hier was om met zijn hartstochten +te strijden. "Indien gij "Sheung te teng" [73] niet hebt bereikt, +zie ik niet in dat gij beter zijt dan de philosophen," (Fan Fuh) +èn met de wreedheid van een Oostersch tyran hakte hij den armen +kluizenaar handen en voeten af. + +De monarch zag tot zijn verbazing een verheven kalmte op het gelaat +van den gekwelden asceet en vroeg hem of hij geen toorn gevoelde. + +"Neen, koning, en ik zal u eenmaal leeren ook uw dierlijke hartstochten +te bedwingen. Als ik, in een ander bestaan, Sheung te teng bereik, +zult gij, o koning, mijn eerste bekeerling zijn." + +In een volgend bestaan werd koning Ko Li de leerling Kaundiliya. + +De hierop volgende geschiedenis is waarschijnlijk een protest +van de Hinayana (de kleine overtocht, dat wil zeggen het meer +oorspronkelijke Boeddhisme) tegen de "valsche leeraars" van de Mahayana +(de groote overtocht) die het Boeddhisme als een soort atheïsme gingen +opvatten. Zij kan genoemd worden: + + + +De gelijkenis van den godloochenaar. + +Angati, de koning van Tirhut, had eene dochter, Ruchi. Eerst leefde +hij godsdienstig, doch later hoorde hij verkeerde leeraars, die +verklaarden dat er geen toekomende wereld is en dat de mensch na den +dood, in water en andere elementen wordt opgelost. Van toen af meende +hij dat het beter was het tegenwoordige te genieten en werd hij wreed. + +Op zekeren dag ging Ruchi tot den koning en vroeg hem haar duizend +goudstukken te geven, daar het den volgenden dag een feestdag was en +zij een offer wenschte te brengen. De koning antwoordde dat er geen +toekomstig leven was, geen vergelding voor verdienste. Godsdienstige +vormen waren zonder waarde en het was beter om van het tegenwoordige +leven te genieten. + +Nu had Ruchi het innerlijk gezicht: zij kon dus in haar leven teruggaan +tot op veertien vroegere bestaansvormen. Dus sprak zij tot den koning +dat zij vroeger een edelman was geweest, doch een overspeler en dat +zij nu voor straf slechts een vrouw was. Als verdere straf was zij +geweest monnik, jonge koe en geit en eens was zij geboren in de hel +Avichi. De koning wilde zich niet door eene vrouw laten onderrichten +en bleef ongeloovig. Toen riep Ruchi, door betoovering, een geest +te hulp, en Boeddha zelf, in de gedaante van een monnik, kwam in de +stad. De koning vroeg hem vanwaar hij kwam. De monnik antwoordde dat +hij uit de andere wereld kwam. De koning zeide daarop lachend: + +"Als gij van de andere wereld komt, leen mij dan honderd goudstukken +en als ik naar die wereld ga zal ik er u duizend teruggeven." + +Boeddha antwoordde ernstig: "Als iemand geld leent moet dat zijn aan +de rijken, als hij geld geeft aan de armen, is het een gift, want de +arme kan niet terugbetalen. Daarom kan ik u geen honderd goudstukken +leenen, want gij zijt arm en berooid." + +"Gij spreekt logen" was het toornig antwoord des konings. "Is niet +deze gansche rijke stad mijn eigendom?" + +Boeddha antwoordde: "Over korten tijd; o koning, zult gij sterven. Kunt +gij uw rijkdom meenemen naar de hel? Daar zult gij in onuitsprekelijke +ellende leven, zonder kleeding, zonder voedsel. Hoe kunt gij mij dan +mijn schuld betalen?" Zoo sprak Boeddha en op zijn aangezicht lag +een zonderlinge glans, die den koning verblindde. + +Ook het volgende verhaal is zeer populair, het heet: + + + +Boeddha's gelijkenis van Kisagotami. + +Eens leefde er een nederig paar in Sravasti. Zij verkochten erwten, +rijst en houtskool in kleine ondiepe mandjes, door een matje tegen de +middagzon bedekt. Zij hadden een eenige dochter, Kisagotami. Op zekeren +dag zond haar vader haar het bosch in om hout te zoeken. Zij bleef +in de jungle bloemen zoeken, totdat zij eensklaps van uit het dichte +riet de oogen van een cheetah [74] op haar gevestigd zag. Zij stierf +bijna van schrik. Plotseling suisde er iets langs haar en de cheetah +lag dood aan haar voeten. De pijl was geschoten door een jongeling, +als jager in dienst bij den Rajah. Spoedig daarna wilde hij trouwen +met Kisagotami, die zeer op hem gesteld was. Doch de ouders, die reeds +op jaren kwamen zeiden dat zij hun eenige dochter niet konden missen. + +Eens ging een blinde man het winkeltje voorbij, hij speelde en zong. De +oude moeder luisterde en hij zong: + +"Zonder een metgezel wordt de Kokila [75] stil op haar tak, +stil-stil-stil voor altijd." + +Zij bracht dit in verband met hare dochter, die inderdaad kwijnend en +ziekelijk was geworden na hare teleurstelling en begon zich over deze +bezorgd te maken. Zoo trad het meisje, na verloop van tijd, door den +invloed van haar moeder, in het huwelijk. In die dagen richtte een +wreede tijger verwoestingen aan en doodde vele dorpelingen. De vorst +beloofde een groote som aan wie den tijger doodde. Kisagotami's man +werd er door verlokt, hij viel den tijger aan, maar werd door diens +klauw doodelijk gewond. + +De weduwe en een klein kind keerden naar Sravasti terug en helaas: +ze ontmoetten een stoet van weenende vrouwen, die haar ouders naar +het graf brachten. Een maand later zag men de arme weduwe met een +dood kind in de armen, telkens klagende. "Geef mij een geneesmiddel +voor mijn arm kind." + +Een antwoordde: "Ga naar den Sakyamonnik, den Boeddha (verlichte). + +Kisagotami ging naar Boeddha's kluis en sprak: "Heer en meester, +kent gij eenig geneesmiddel dat mijn jongen zal genezen?" + +Boeddha antwoordde: "Ik moet een handvol mosterdzaad hebben." + +Het meisje beloofde het te bezorgen, maar Boeddha voegde er bij: +"Ik moet mosterdzaad hebben uit een huis, waar geen zoon, echtgenoot, +ouder of slaaf is gestorven." + +De arme Kisagotami ging met haar dood kindje van huis tot +huis. Medelijdende menschen zeiden: "Hier is mosterdzaad, neem +het." Maar als zij vroeg of er geen zoon, of echtgenoot of ouder +of slaaf in dat huis was gestorven, dan ontving zij ten antwoord: +"Vrouw, de levenden zijn weinigen, dooden zijn er velen: tot ieder +huis komt de dood." + +Ten slotte zat Kisagotami, vermoeid en zonder hoop aan den weg +neer en keek naar de lichten in de steden, die één voor één werden +uitgedoofd. Op dat oogenblik deed Boeddha, door de macht van Siddhi +[76], haar zijne verschijning zien en deze sprak: "Alle levende +wezens gelijken op deze lampen. Zij worden opgestoken en flikkeren +dan voor een wijle, daarop heerscht de zwarte nacht over allen. De +verschijning predikte toen de wet aan haar, en volgens de woorden +der Chineesche vertaling, bracht hij aan: "heil en redding, het pad +wijzende dat leidt tot de eeuwige stad." + + + +De geschiedenis van prins Kunala. + +Koning Açoka had een jongetje, wiens oogen zoo schoon waren dat zijn +vader hem Kunala noemde: daar is een vogel van dien naam, welke onder +de rhododendrons en pijnboomen van de Himalaya woont en die beroemd is +om zijn lieftallige oogen. De jonge prins groeide op en ieder sprak +over zijn schoonheid in het gansche land des konings. Geen vrouw kon +hem in de oogen zien, zonder verliefd op hem te worden. Een Sthavira +[77] sprak eens ernstige woorden tot hem en zeide: "De trots van het +oog mijn zoon, is ijdelheid. Pas op." + +Op jeugdigen leeftijd huwde Kunala een meisje, Kanchana geheeten. Op +zekeren dag zag een van de vrouwen des konings den jeugdigen echtgenoot +en werd wanhopig verliefd op zijn schoone oogen. Kunala was door +schrik getroffen. + +"Zijt gij niet," sprak hij, "in de zenana [78] van den koning, mijn +vader?" Dit woord veranderde haar liefde in bitteren haat. + +In dien tijd stond de stad Taxila tegen koning Açoka op. De monarch +wilde er aanstonds zelf heengaan, doch de ministers raadden hem om +prins Kunala te zenden in zijn plaats. De prins ging naar de oproerige +stad en wist spoedig de rust te herstellen. Het volk verzekerde hem +dat zij de afpersingen en onderdrukkingen van des konings beambten +hadden weerstaan, doch niet den koning zelf. + +Niet lang daarna werd de koning door een walgelijke ziekte aangetast +en moest ten behoeve van zijn zoon afstand doen van den troon. De +koningin Tishya Rakshita, dezelfde die den prins zoo haatte, dacht +in haar hart: "Als Kunala den troon bestijgt ben ik verloren." + +Zij beval een slaaf haar een man te brengen, door dezelfde ziekte +als de koning aangetast. Zij vergiftigde den man en onderzocht hem +van binnen. Een groote worm voedde zich met zijn ingewand. Zij gaf +dien worm peper en gember: hij bleef er even gezond bij. Zij gaf hem +uien en hij stierf. + +Aanstonds ging zij naar den koning en beloofde hem te genezen als +hij haar een verzoek wilde toestaan. De koning beloofde haar alles +te geven, wat zij zeggen zou. Zij sprak tot hem: "Neem deze ui en +gij zult beter worden." + +"Koningin," sprak de koning, "ik ben een Kshatrya en de wet van Manoe +[79] verbiedt mij uien te eten." De koningin vertelde dat het een +geneesmiddel was, gèèn voedsel. Hij at de ui en werd genezen. + +De koningin verzocht nu, als belooning voor deze genezing, een week +lang de zaken des konings te mogen besturen. De koning aarzelde, +maar liet zich overhalen. + +Aanstonds zond de koningin een verzegelde order met 's konings zegel +voorzien, dat prins Kunala bedelaarskleeren moest dragen en zijn +oogen moesten worden uitgestoken: een blinde prins immers mag den +troon niet bestijgen. + +De goede menschen van Taxila waren diep geschokt door dit bevel, maar +zij zeiden tot elkaar: "Als de koning zoo onbarmhartig is voor zijn +zoon, wat zal hij dan wel doen, als wij hem niet gehoorzamen?" Eenige +Chándalas [80] werden er voor uitgekozen: doch zij hielden veel van +den prins en wilden het wreed bevel niet uitvoeren. Op het laatst kwam +er een afschuwelijke kerel, een mensch met wel achttien misvormingen +en afwijkingen en rukte den prins de oogen uit. + +Weldra was deze als bedelaar op den grooten weg: zijn vrouw, Kanchana, +was ook bij hem, in lompen gekleed. De arme prins herinnerde zich de +plechtige woorden van den Sthavira. + +"Is niet de buitenwereld", zoo sprak hij tegen zijn vrouw "slechts +een klomp vleesch?" + +De prins was altijd ziekelijk geweest en om nu in zijn onderhoud te +voorzien speelde hij op de vina [81]. Na vele zwerftochten bereikten +zij Palibothra (Patna) en kwamen bij het paleis des konings. Doch de +wachters wierpen de twee vuile bedelaars er uit. Ten slotte dringen +echter de tonen der vina tot den koning door. "Het is mijn zoon," +zeide hij. Hij zond beambten uit om hem te halen. De koning was +verbaasd over den toestand, waarin hij hem aantrof. Toen hij te weten +kwam wat er gebeurd was riep hij de schuldige koningin bij zich en +gaf bevel haar levend te verbranden. + +Doch prins Kunala was een ander mensch geworden. Toen hij, zooals +hij meende door zijn aardschen vader verlaten was, was hij een zoon +van Boeddha geworden. Zijn "lichamelijk oog" was weg, doch hij voelde +dat zijn "geestelijk oog" thans voor het eerst was geopend. In plaats +van de zachte kleederen der hovelingen droeg hij nu de lompen van +Boeddha's verheven bedelaars. + +Hij wierp zich voor de voeten van zijn vader en smeekte hem der +koningin het leven te sparen: "Ik voel geen haat, geen smart, slechts +dankbaarheid, dood haar niet." + +Açoka, de machtige zonnekoning, was bestemd om heel Indië te regeeren: +zijn scepter reikte verder dan dien van den groot-Mogol. Hij ook zou +eenmaal zijn prachtige paleizen verlaten en langs den weg zijn brood +bedelen, ook hij werd Bhikshu. + + + +Een Boeddha op een huwelijksfeest. + +Koning Sudarsana was een modelkoning. In zijn rijk was geen +doodstraf noch geeseling bekend, geen krijgswapen om te martelen of te +verderven. Zijne stad, Jambunada, was gebouwd van kristal en kornalijn, +zilver en goud. Eens bezocht een Boeddha deze plaats. + +Nu was er in die stad een man, die den volgenden dag zou trouwen, en +hij wenschte gaarne dat de Boeddha bij de plechtigheid tegenwoordig +zou zijn. Boeddha, die voorbij kwam, las de stille wensch in zijn hart +en beloofde te komen. De bruidegom was zeer verheugd, hij bestrooide +zijn huis met bloemen en besprenkelde het met reukwater. + +Den volgenden dag kwam Boeddha, de aalmoezenschaal in de hand, door +vele leerlingen vergezeld. Toen zij allen op hunne bestemde plaatsen +zaten, deelde de gastheer allerlei heerlijke spijzen rond, en sprak: + +"Eet, mijn heer, met al uwe leerlingen, volgens uw begeerte." + +Doch nu openbaarde zich een wonder aan de verbaasde blikken van +den gastheer. Hoewel deze heilige mannen allen zeer smakelijk aten, +verminderden de gerechten en de dranken niet. Daarop dacht deze bij +zichzelf: "Kon ik maar al mijn bloedverwanten uitnoodigen, ook voor +hen zou er genoeg zijn." + +Nu geschiedde een tweede wonder: Boeddha las de gedachten van den +goeden man, en, zonder dat zij uitgenoodigd waren, stroomden alle +bloedverwanten het huis binnen. Ook zij aten smakelijk van het +wonderbare voedsel. + +Het behoeft nauwelijks betoog, dat het Chineesche boek +Fu. pen. hing. tsi. king (door Beal in het Engelsch vertaald) ons +vermeldt dat al de gasten, nadat zij eenige woorden over Dharma +(de leer, de wet) van den Tathagata hadden gehoord, tot voldoening +van iedereen (behalve misschien van de arme bruid) de gele kleederen +gingen dragen. + + + +De nu volgende geschiedenis is een zeer aantrekkelijke en doet ons +zien, dat een liefde, die de grenzen dezer wereld overschrijdt en tot +in het hiernamaals reikt ook in de dagen van Sakya-muni niet onbekend +was. Zij is getiteld: + + + +De geschiedenis van het meisje Bhadra. + +Toen Sakya-muni een vroeger bestaan doormaakte, noodigde een zekere +koning Suryapati den grooten Boeddha Dipankara uit om zijn rijksgebied +te bezien. Om dezen te eeren gaf de koning bevel dat zijn onderdanen, +binnen een grens van twaalf yogana's van de hoofdstad, alle bloemen en +reukwerken zouden bewaren voor den koning, opdat deze ze aan Boeddha +zou schenken. Niemand mocht deze gaven houden om ze voor zichzelf +aan te bieden. + +Sakya was toen een jonge Brahmaan, Megha geheeten. Hij was, +ofschoon eerst zestien jaar oud, wel onderwezen in de wet. Hij +was onvergelijkelijk schoon: zijn lichaam als geel goud, zijn haar +insgelijks. Zijn stem was zoet en zacht als die van Brahma. Hij kwam +in de stad, juist toen deze was versierd met het oog op de komst van +Boeddha Dipankara en ook hij--die reeds een zeker vaag voorgevoel van +het Boeddhaschap in zich gevoelde--besloot aan den vleeschgeworden +verlichte een offer te brengen. + +Hij sprak bij zichzelven: "Welke offers zal ik hem brengen? Boeddha's +houden niet van offers in geld, ik zal hem de schoonste bloem geven, +die ik kan vinden." + +Hij ging naar een kapper en zocht een fraaie bloem uit, doch de +kapper wilde haar niet verkoopen. "De koning heeft orders gegeven, +eerbiedwaardig jongeling, dat geen bloemkransen hier in de stad mogen +worden verkocht, hoe dan ook." Megha kreeg in een tweede en derde +winkel hetzelfde antwoord. + +Nu zag hij, terwijl hij verder zocht, dat een in 't zwart gekleed +meisje, een waterdraagster, Bhadra geheeten, stilletjes een +Utpala-bloem met zeven stelen nam, die in haar wateremmer deed, +en daarop haar weg vervolgde. + +Megha ging haar tegemoet en sprak "wat wilt ge doen met die Utpala, +die gij in uw wateremmer verstopte? Ik zal u vijfhonderd goudstukken +geven als gij haar aan mij wilt verkoopen." + +Het meisje was getroffen door de verschijning van den jongen man, +die er zoo vriendelijk uitzag. + +Zij antwoordde direct: "Schoone jongeling, hebt gij niet gehoord +dat de groote Boeddha Dipankara op uitnoodiging van den koning zoo +aanstonds in de stad zal komen en dat de koning een verbod heeft +gegeven dat niemand, binnen twaalf yogana's van de stad, reukzalf +of bloemen aan eenig particulier mag verkoopen, aangezien de koning +alles zelf wil koopen om het aan den Boeddha aan te bieden? + +"Nu is er in onze nabijheid een kappersvrouw die van mij vijfhonderd +geldstukken kreeg en mij daarvoor deze bloem met zeven stelen gaf. De +reden waarom ik alzoo des konings gebod heb overtreden, is dat ik +zelf een offer wil brengen aan den heiligen man." + +Toen antwoordde Megha: "Goed meisje, wat gij hebt gezegd zal u dunkt +mij het recht geven om van mij vijfhonderd goudstukken aan te nemen, +waarvoor gij mij dan vijf stelen van de Utpalabloem geeft en er twee +voor uzelven behoudt." + +Zij antwoordde: "Wat wilt gij doen met de bloemen als ik ze aan +u geef?" + +De jonge Brahmaan zeide daarop dat hij ze aan den Boeddha wenschte +te schenken. + +Nu had dit meisje het innerlijk gezicht en zij zag aan het gelaat +van den jongeling, dat hij eenmaal de leidsman der menschen zou worden. + +Zij sprak: "Schoone vreemdeling, eenmaal zult gij een groote Boeddha +zijn, en wanneer gij mij beloven wilt dat gij tot op den dag van uwe +verlichting (waarop gij een Boeddha wordt) mij bij iedere geboorte +tot uw vrouw zult nemen en dat wanneer gij Nirvana bereikt, gij mij +als leerling onder uwe volgelingen wilt opnemen, dan zal ik u vijf +stelen van mijn bloem geven." + +De Brahmaan antwoordde dat een asceet al zijn rijkdom moest schenken +aan zijn metgezellen en dat, indien zij deze regeling goed vond, hij +haar voor altijd tot vrouw wilde hebben. Zij verkocht hem daarop vijf +stelen van de Utpala, opdat deze zijn bizondere gift aan den Boeddha +zouden zijn en begeerde dat zij de andere twee als haar eigen gift +zou schenken. + +Toen Dipankara naderde, vol majesteit, glinsterend als een helder meer, +werd het geschenk hem toegeworpen en door een wonder bleven de bloemen +zwevend in de lucht: een canopy (koepeldak) vormend boven zijn hoofd. + +Onder de "Fan hemelen" der Chineezen heet er een Fuh. ngai (gelukkige +liefde). Laten wij hopen dat daar de lieve Bhikshu Bhadra bij haar +geliefden meester is. + + + +Koning Wessantara. + +Eens leefde Boeddha op aarde als koning Wessantara. Zoo vriend'lijk was +hij voor iedereen dat het gerucht ging dat hij een besluit had genomen +om aan iedereen te geven wat hij verzocht. Hij had een liefhebbende +vrouw en twee kinderen. Ook had hij een betooverden witten olifant. + +Een vreeselijke hongersnood brak in een naburig koninkrijk uit en +de armen stierven bij duizenden. Acht Brahmanen werden tot koning +Wessantara gezonden ten einde van hem den witten olifant te verzoeken: +want een vruchtbare regen valt overal waar een betooverde witte +olifant zich ophoudt. + +De weldadige koning stond zijn witten olifant af. Dit wekte zoozeer +den toorn van zijn volk op, dat zij hem afzetten. + +Wessantara gaf nu al zijn rijkdom aan de armen en vertrok in een +wagen, door twee paarden getrokken. Hij zou naar een groote rots in +de wildernis gaan, teneinde daar kluizenaar te worden. Op zijn reis +ontmoet hij twee Brahmanen, die hem om zijn rijtuig verzoeken. Hij +geeft aan die bede gehoor en de onttroonde koning en koningin leggen +de rest van den weg te voet af, ieder een kind op den arm. Hun weg +leidt door het koninkrijk van den vader der koningin. Deze tracht +hen van hun besluit terug te brengen, doch tevergeefs. + +In dienzelfden tijd leefde een Brahmaan, Jutaka, zeer gelukkig met +zijn schoone vrouw; totdat op zekeren dag, toen de vrouw water putte, +jaloersche buren haar gemoed vergiftigden. Zij bliezen haar namelijk in +dat zij een slavin was en wonden haar zoo op, dat zij haar echtgenoot +aanviel, hem sloeg en zijn baard uitrukte. Ja, zij dreigde zijn huis +te verlaten als hij haar geen twee slaven verschafte. Zij zeide dat +een dwaze koning, Wessantara, in de wildernis leefde als asceet. Daar +moest hij heengaan en om twee slaven verzoeken. + +Zij toch hadden twee kinderen en hadden een gelofte gedaan om geen +enkel verzoek te weigeren. Jutaka vertrok, doch hij kon niet bij den +koning komen, daar de vader der koningin er een jager op wacht had +gezet. Hij toch wist van Wessantara's gelofte en wilde hem voor verdere +onbeschaamdheden van hebzuchtigen vrijwaren. Jutaka vertelde den jager +een leugenachtig verhaal en slaagde er in den kluizenaar te vinden. Hij +vroeg de twee kinderen voor zich als slaaf en Wessantara was door zijn +eed gebonden ze hem te schenken. Zoo spoedig Jutaka uit het gezicht +van den koning was, bond hij de koningskinderen stevig met koorden +vast, doch: hij verdwaalde in de wildernis en kwam in het land van +'s konings schoonvader, die al spoedig het geheele geval had vernomen. + +Hij liet den Brahmaan voor zich komen en bood hem voor de kleinkinderen +hun gewicht in goud. Het eind van den hebzuchtigen Brahmaan was +ongeveer als dat van Judas: hij richtte van zijn oneerlijk verkregen +rijkdom een groot feest aan: zijn ingewanden barstten door overvulling. + + + +Koning Bambadat. + +Boeddha was in een zijner vroegere geboorten koopman in Benares. Op +zekeren dag ging hij met zijn vrouw in een rijtuig door de straten +van Rajagriha, de hoofdstad van koning Bambadat. De vorst zag deze +vrouw en werd betooverd door hare onvergelijkelijke schoonheid. Hij +maakte terstond een afschuwelijk listig plan om haar te krijgen. + +Een van zijn ambtenaren werd uitgezonden om stil een juweel van +groote waarde in het rijtuig van den koopman te laten vallen. De arme +koopman werd nu gevangen genomen onder beschuldiging van des konings +kleinood te hebben gestolen. Hij en zijne schoone vrouw werden voor +den koning gebracht, die met voorgewende belangstelling naar het geval +hoorde en daarop beval dat de koopman onthoofd en diens vrouw in den +harem zou worden opgenomen. Koning Bambadat was een wreed koning, +wiens onderdrukkingen hem den haat zijner onderdanen op den hals +hadden gehaald. + +De arme koopman werd weggevoerd om onthoofd te worden, maar Indra +op zijn hemeltroon had het vreeselijk voorval gezien en--een wonder +geschiedde. Toen de beul zijn zwaard ophief deden onzichtbare handen +den koning, die bij de bloedige gebeurtenis tegenwoordig wilde zijn, +van plaats verwisselen met den koopman, zoodat deze den noodlottigen +slag ontving. Doch de koopman vond zichzelf eensklaps op den olifant +gezeten, die den koning naar de gerichtsplaats had gebracht. Deze +treffende tusschenkomst des hemels verbaasde het verzamelde volk: +zij riepen den koopman tot hun nieuwen koning uit. Onnoodig er bij +te voegen dat zijn wijze van regeeren gansch anders was dan die van +koning Bambadat. + +Vermeld wordt het niet, maar waarschijnlijk was de schoone vrouw het +meisje Bhadra van de vorige geschiedenis. + + + +De hongerige hond. + +Eens was daar een slecht koning, Usuratanam geheeten. Deze onderdrukte +zijn volk zoo vreeselijk, dat Boeddha in den hemel er medelijden +mee kreeg. Boeddha was toen de god Indra. Hij nam den vorm van een +jager aan en daalde met den deva Matali neder: deze als een enorm +groote hond. Zij traden eensklaps des konings paleis binnen en de +hond blafte zoo ontzettend, dat het geluid de koninklijke gebouwen op +zijne grondvesten deed schudden. De verschrikte koning riep den jager +bij zich en vroeg wat die vreeselijke geluiden hadden te beteekenen. + +"De hond blaft zoo van den honger" zeide de jager--en opnieuw rolde +een geluid als van een verren donder door het paleis. + +"Geef hem eten, geef hem toch eten" zeide de verschrikte vorst; al +het voedsel, dat er was, moest dienen voor het koninklijk feestmaal: +het werd voor den hond neergezet. Hij at het in een oogenblik op en +blafte nogmaals met vreeselijke stem. Men haalde meer voedsel: alles +ten slotte wat in de stad en in de aangrenzende provinciën was. Doch, +na korte rust at de onverzadelijke hond alles op en begon opnieuw te +blaffen. De koning stortte haast ter aarde van schrik. + +"Zal niets ooit uw hond verzadigen, jager?" + +"Niets, o koning, dan het vleesch van al zijn vijanden." + +"En wie zijn zijn vijanden, jager?" + +"Zijn vijanden," hernam de jager "zijn zij die slechte daden +verrichten, die de armen onderdrukken, die oorlog maken, die wreed +zijn tegenover de dieren der schepping." + +De koning herinnerde zich zijn vele slechte daden en werd door schrik +en berouw aangegrepen. Daarop maakte Boeddha zich bekend en predikte +hem en zijn volk de wet der gerechtigheid. + +Daar Matali altijd voorkomt als de wagenmenner van Indra ligt het +voor de hand dit verhaal te beschouwen als een oud-Indisch, in +Boeddhistischen geest omgewerkt, gelijk trouwens met vele Jataka +verhalen het geval is. Boeddha is hier eenvoudig voor Indra, den +oorspronkelijken held van het verhaal, in de plaats gesteld. + + + +Boeddha als vredestichter. + +Twee prinsen waren eens in hevigen twist geraakt over zeker kunstmatig, +door dijken afgesloten meer. Een vreeselijke oorlog dreigde te +ontbranden. Eensklaps verscheen Boeddha tusschen de prinsen en hun +legers en vroeg naar de oorzaak van den strijd. Toen men hem volkomen +had ingelicht stelde hij de volgende vragen: + +"Zeg mij, koningen, heeft aarde eigenlijke waarde?" + +"Geen waarde hoegenaamd." + +"Heeft water eigenlijke waarde?" + +"Geen waarde hoegenaamd." + +"En het bloed van koningen, heeft dat eigenlijke waarde?" + +"De waarde is daarvan niet te schatten." + +"Is het redelijk" sprak de Tathagata "dat wat van onberekenbare waarde +is in rekening wordt gebracht tegen datgene wat in het geheel geen +waarde heeft?" + +De vertoornde vorsten erkenden de wijsheid dezer redenen en gaven +hun twist op. + + + +De verloren zoon. + +Zeker man had een zoon, die wegreisde naar een ver land. Daar werd hij +vreeselijk arm. De vader echter werd rijk, hij verzamelde veel goud +en schatten, hij had veel welgevulde magazijnen en olifanten. Doch +hij had zijn verloren zoon zeer lief en klaagde heimelijk dat hij +niemand had aan wien hij zijn paleizen en suverna's [82] bij zijn +dood kon achterlaten. + +Na vele jaren kwam de arme man, voedsel en kleeding zoekend, naar +de streek waar zijn vader groote bezittingen had. Zijn vader zag hem +reeds van verre en dacht bij zichzelf: "Indien ik aanstonds mijn zoon +weer aanneem, en hem mijn goed en schatten geef, zal ik hem groot +leed veroorzaken. + +"Hij is onwetend en onopgevoed: hij is arm en verdrukt. Met iemand +van zulke ongelukkige neigingen is het beter zijn geest langzamerhand +op te voeden. Ik zal hem maken tot een mijner huurlingen." + +Daar kwam de zoon, uitgehongerd en in lompen, aan de deur van zijns +vaders huis. Hij zag een grooten troon en vele hovelingen, die eer +bewezen aan hem, die op den troon zat. Verschrikt door al die pracht +vlood hij weer naar den weg terug. "Hier" zoo sprak hij "is het huis +van den armen man. Als ik in het paleis van den koning kom, word ik +wellicht in de gevangenis geworpen." + +Toen zond de vader boden naar zijn zoon: deze brachten hem mede, +ondanks zijn verzet en klagen. Toen hij het huis van zijn vader +bereikte viel hij flauw van schrik: hij herkende zijn vader niet en +dacht dat hij een of ander wreede straf zou moeten verduren. De vader +beval zijn dienaren zachtkens met den ongelukkige te handelen en zond +twee werklieden van diens eigen levenswijze uit om hem als arbeider +op het landgoed in dienst te nemen. Zij gaven hem een bezem en een +mand en lieten hem, tegen dubbel loon de mesthoop opruimen. + +Uit het venster van zijn paleis keek de rijke man naar zijn zoon, die +daar aan het werk was. Doch op zekeren dag kleedde de vader zich als +een arm man, overdekte zich met stof en vuil en sprak zijn zoon toe: +"Blijf hier, goede man, en ik zal u van kleeding en voedsel voorzien: +gij zijt eerlijk en arbeidzaam. Beschouw mij als uw vader." + +Na vele jaren voelde de vader zijn einde naderen. Hij riep zijn zoon +en zijn ambtenaren bij zich en deelde hun het geheim mede, dat hij +zoo lang had bewaard. De arme man was werkelijk zijn zoon, die hem in +vroeger dagen had verlaten. Nu deze zich bewust was van zijn vroegeren +droeven staat, nu hij bekwaam was rijkdom op prijs te stellen en te +bewaren, wilde hij hem al zijn schatten toevertrouwen. De arme man +was verbaasd over deze plotselinge ommekeer in zijn lot, en verblijd +nog eenmaal zijn vader te zien. + + + +Volgens de "Lotus van de Volmaakte wet" zijn de gelijkenissen van +Boeddha omsluierd voor de onwetenden door een raadselachtige taal. + +De rijke man van de gelijkenis, met zijn troon vol bloemen en juweelen, +heet daar de Tathagata, die al zijn kinderen teeder bemint en groote +geestelijke schatten voor hen heeft bereid. Doch iedere zoon van +Tathagata heeft treurige neigingen. Hij stelt de mesthoop boven de +paarl mani. Om zulk een mensch te leeren moet de Tathagata lagere +dienaren gebruiken, monniken en asceten, om hem langzamerhand van de +lagere voorwerpen der begeerte af te wennen. Als hij zelf spreekt +is hij gedwongen veel van zijn gedachten te omsluieren, omdat zij +niet begrepen zouden worden. Zijn zonen hebben geen genoegen in het +hooren van geestelijke dingen. Stap voor stap moet hun geest worden +opgevoed voor hoogere waarheden. + + + +Gelijkenis van de vrouw aan de bron. + +Ananda, de geliefde leerling van Boeddha, was eens dorstig, daar hij +een verre reis had gemaakt. Bij een bron ontmoette hij een meisje, +Matanga geheeten en vroeg haar hem wat water te geven. Doch daar zij +een vrouw van lagere kaste was, vreesde zij een heilig Brahmaan te +besmetten en weigerde vriendelijk. + +"Ik vraag niet naar caste, maar naar water," zeide Ananda. Zijn +nederigheid won het hart van het meisje. + +Haar moeder was ervaren in liefdesdranken en tooverkunsten en toen deze +hoorde hoe verliefd haar dochter was, dreef zij haar tooverspel met +Ananda en bracht hem naar haar hol. Hulpeloos bad deze tot Boeddha, +die aanstonds verscheen en de booze demonen uitwierp. + +Doch met Matanga was het nog droevig gesteld. Ten slotte besloot zij +Boeddha zelf op te zoeken en bij hem hulp te vragen. + +De groote geneesmeester, de gedachten van het meisje bemerkende, +vroeg haar vriendelijk: + +"Ondersteld dat gij mijn leerling huwdet, kunt gij hem overal +volgen?" "Overal," sprak het meisje. "Kunt gij zijn kleederen dragen en +slapen onder hetzelfde dak?" zeide Boeddha, zinspelend op de armoede +en dakloosheid der onbehuisden. Langzamerhand begreep het meisje zijne +bedoeling en op het laatst nam zij haar toevlucht tot de drie groote +paarlen. [83] + + + +De geschiedenis van Vasavadatta. + +Te Mathura was een courtisane, Vasavadatta geheeten. Zij werd zeer +verliefd op een der toenmalige discipelen van Boeddha, Upagupta +geheeten, en zond haar dienstbode om hem haar hartstocht bekend te +maken. Upagupta was jong en zeer schoon. Weldra kwam de dienstbode +met het volgende raadselachtig antwoord terug: + +"De tijd is nog niet gekomen, dat de leerling Upagupta een bezoek +zal brengen aan de courtisane Vasavadatta." + +Vasavadatta was over dit antwoord verbaasd. Haar klasse toch was toen +ter tijd een caste, een georganiseerd lichaam, door den staat beschermd +en zij leefde in grooten overvloed. Zij was de schoonste vrouw in +des konings rijk en niet gewoon dat hare liefde werd versmaad. Toen +haar eerste oogenblikken van heftigheid voorbij waren, bedacht zij +dat de jonge man arm was. Wederom zond zij haar dienstbode naar +Upagupta. "Zeg hem dat Vasavadatta liefde begeert, geen goud en +paarlen." De dienstbode kwam terug met hetzelfde raadselachtige +antwoord: "De tijd is nog niet gekomen dat de leerling Upagupta de +courtisane Vasavadatta zal bezoeken." + +Weinige maanden daarna stond Vasavadatta in liefdesbetrekking tot +het hoofd der kunstenaars van Mathura. Terwijl deze betrekking +nog voortduurde kwam een zeer rijk koopman in de stad met +vijfhonderd paarden, die hij wilde verkoopen. Toen hij hoorde van +Vasavadatta's schoonheid, besloot hij haar op te zoeken en werd op +haar verliefd. Zijn paarlen en suverna's waren te verlokkend voor de +hebzuchtige vrouw. Zij vermoordde het hoofd der kunstenaars en liet +zijn lijk op een mesthoop werpen. Zijn familieleden deden, toen zij +hem misten, allerlei nasporingen en het lijk werd gevonden. + +Vasavadatta werd gevangen genomen en voor den koning gebracht. Deze gaf +bevel dat haar ooren, haar neus, haar handen en haar voeten zouden +worden afgehouwen en haar lichaam op een kerkhof geworpen. Haar +dienstbode bleef haar nog ter zijde, want zij was een vriendelijke +meesteres voor deze geweest. Zij trachtte haar pijn te lenigen en +joeg de vliegen van het bloedend lichaam weg. + +Nu kreeg Vasavadatta een derde boodschap van Upagupta: "De tijd +is gekomen dat de leerling Upagupta een bezoek zal brengen aan de +courtisane Vasavadatta." De arme vrouw, in wier ziel nog een echo was +van de vroegere hartstocht, liet door haar dienstbode zorgvuldig haar +geschonden leden onder een kleed bedekken: de verminkte overblijfsels +van vroegere schoonheden. Toen de jonge man kwam zeide zij met eenige +hartstocht: + +"Eens was mijn lichaam geurig als de lotus en bood ik u mijn liefde +aan. In die dagen was ik bedekt met paarlen en fijn linnen. Nu ben +ik verminkt en met vuil en bloed bedekt. Mijn handen, mijn voeten, +mijn ooren, de beul heeft ze afgehouwen." + +De jonge man troostte met groote vriendelijkheid de arme Vasavadatta +in haar doodsstrijd. "Zuster, het is niet voor mijn genoegen en mijn +geluk dat ik tot u kom." Hij wees haar op de werkelijke natuur van +de bekoorlijkheden, die zij nu betreurde. Hij wees er haar op dat +zij geen vreugden, doch kwellingen waren gebleken, en dat indien +onkuischheid, ijdelheid, begeerigheid en moordzucht waren afgesneden, +zij winst had en geen verlies. + +Hij verhaalde haar van Tathagata, dien hij op deze aarde had zien +wandelen, een Tathagata, die vooral hen die lijden liefheeft. Zijn +woord bracht vrede in de ziel van Vasavadatta. Zij stierf, na haar +geloof in Boeddha te hebben uitgesproken. + +Geesten voerden haar naar de boeteplaatsen van Devaloça. + + + +Gelijkenis van het brandend huis. + +Daar was eens een oud man, gebrekkig, vervallen, doch zeer rijk. Hij +bezat veel land en vele goudstukken. Nog meer: hij had een wondergroot +huis, dat vele sporen vertoonde van den tand des tijds. De gebinten +waren door de wormen doorknaagd, de pilaren waren vergaan, de galerijen +vielen naar beneden, het dak was droog en brandbaar. In het huis +waren vele honderden bedienden en knechten van den ouden man, zoo +uitgestrekt was de verzameling van oude gebouwen. + +Het huis bezat ongelukkig slechts eene deur. De man was ook de vader +van vele kinderen, vijf, tien, laten wij zeggen twintig. Op zekeren dag +rook hij een brandlucht en liep hij zoo spoedig hij kon, de eenige deur +uit. Tot zijn schrik zag hij dat het dak in vlammen stond, terwijl de +vergane oude pilaren één voor één vuur vatten en de gebinten brandden +als tonder. Daarbinnen waren zijn kinderen, waar hij zoo veel van +hield, aan het stoeien en aan het spelen met hun speelgoed. + +De beangste vader zeide bij zichzelven: "Ik zal het huis inloopen en +mijn kinderen redden. Ik zal ze in mijn sterke armen nemen. Ik zal ze +veilig dragen door de vallende gebinten en de brandende balken." Doch +daar kwam de droeve gedachte bij hem op dat zijn kinderen dartel +en onwetend waren. "Als ik hun zeg dat het huis in vlammen staat, +zullen zij mij niet begrijpen. Als ik beproef hen te grijpen zullen +zij rondhollen en beproeven mij te ontsnappen. Helaas! en er is toch +geen oogenblik te verliezen." + +Eensklaps schoot een heldere gedachte door het brein van den +oude. "Mijn kinderen zijn onwetend," zeide hij bij zichzelf, "maar zij +houden van speelgoed en van blinkende dingen. Ik zal hun wat speelgoed +beloven, dat zoo mooi is als zij 't nooit zagen. Dan zullen zij naar +mij luisteren." + +De oude man riep nu met luider stem: "Kinderen, kinderen, kom uit het +huis en zie deze mooie stukken speelgoed. Wagens met witte ossen er +voor, alles goud en klatergoud. Zie die keurige fijne antilopen, o, +en wat een mooie geiten. Kinderen, kinderen, kom toch gauw, of zij +zijn allen weer weg." + +Daar kwamen de kinderen met vliegende haast uit den brandenden +bouwval. Speelgoed was haast het eenige woord dat zij goed begrepen. De +vader nu was uitermate blij, dat zijn kroost van het gevaar was +gered en hij bezorgde hun eenige wagentjes, zoo mooi als men ze nooit +ziet. Ieder wagentje had een koepeldak als een pagode en was met fijn +traliewerk en klinkende belletjes versierd. + +Het was gemaakt van de zeven kostbare zelfstandigheden. Snoeren +van glinsterende paarlen hingen er over: Vlaggen en kransen van de +lieflijkste bloemen. Melkwitte ossen trokken deze wagens. De kinderen +waren verbaasd toen zij er in zaten. + +Volgens de "Witte Lotus van Dharma" beteekent deze gelijkenis het +volgende: De oude man is Tathagata en zijn kinderen zijn de blinde, +lijdende kinderen van zonde en hartstocht. Tathagata heeft hen +zeer lief en wil hen redden van hun ongeluk. Het oude, wondergroote +huis, onooglijk, rot, gevaarlijk is het rijk van Kama: het gebied +der begeerte, de drie groote werelden van den zichtbaren kosmos. Het +oude huis staat in brand door het vuur van menschelijke hartstochten, +haat en lust. Tathagata wil, in zijn oneindig medelijden al zijn +geliefde kinderen uit het groot gevaar verlossen, maar zij verstaan +zijne taal niet. Zij denken alleen over mooi speelgoed en kinderlijke +vermaken. Als hij tot hen spreekt over den grooten innerlijken +vrede, die den mensch zijn smart doet overwinnen, begrijpen zij hem +niet. Spreekt hij tot hen over wonderbare, bovennatuurlijke giften, +die aan de stervelingen worden geschonken, dan zijn zij doof. De +wagentjes van klatergoud voor de kinderen van Tathagata bereid, +zijn de "Groote" en de "Kleine" overtocht der Boeddhistische leer. [84] + + + +Het gesprek met Rahula over de valschheid. + +Koning Açoka [85] de groote beschermer van het Boeddhisme, die in de +3e eeuw vóór Christus leefde, heeft verschillende steen-inscripties +gemaakt. In een daarvan noemt hij zeven hoofdwerken (of belangrijke +gedeelten) uit Boeddha's leer, daaronder dit gesprek. Volgens de +vertaling van Prof. Beal luidt het aldus: + +"In vroeger dagen, vóór Rahula tot de hoogste kennis was gekomen, +waren zijn woorden (daar zijn natuurlijke aard niet zoo verheven was) +niet altijd gekenmerkt door liefde tot de waarheid. + +Bij zekere gelegenheid beval Boeddha hem te gaan naar de Kientai +(Ghanda of Ghanta) Vihara en daar zijn mond te bewaren en zijn +gedachten te beheerschen, tevens moest hij nauwgezet de regels van +gedrag, in de schriften neergelegd, bestudeeren. Rahula, het gebod +hoorende, betuigde zijn gehoorzaamheid en ging. + +Negentien dagen bracht hij in berouw en boete door. Ten slotte kwam +Boeddha tot hem. Rahula werd, hem ziende, met blijdschap vervuld en +boog voor hem met diepen eerbied. Vervolgens ging Boeddha op de voor +hem bestemde plaats zitten en verzocht aan Rahula hem een bekken met +water te brengen en zijne voeten te wasschen. Toen dit was afgeloopen +vroeg Boeddha aan Rahula of dit water nu nog geschikt was voor eenig +huiselijk gebruik (drinken enz.) Rahula zeide van niet: immers het +water was vol met stof en onreinheid. Boeddha sprak: "Dit is ook uw +geval: want ofschoon gij mijn zoon zijt en de kleinzoon des konings, +ofschoon gij alles hebt opgegeven om een asceet te worden, toch +zijt gij onbekwaam uw tong van onwaarheid en de bevlekking van losse +praat terug te houden, en zoo zijt gij evenals dit besmette water: +ongeschikt voor verder gebruik." + +Nadat nu het water was weggeworpen, vroeg Boeddha opnieuw of de schaal +nu geschikt was om drinkwater te bevatten. Rahula antwoordde: "Neen, +want de schaal is nog besmet en onzindelijk en kan daarom voor zulk +een doel niet worden gebruikt." Daarop antwoordde Boeddha: "Zoo is +het met u ook. Daar gij uw tong niet in toom houdt zijt gij bekend als +ongeschikt voor eenig hoog doel, al belijdt gij een asceet te zijn." + +Daarop stak Boeddha de ledige schaal aan zijn voet en die ronddraaiende +vroeg hij aan Rahula of hij niet bang was dat zij breken zou. + +Rahula zeide dat hij daarover niet bezorgd was, want de schaal was +een doodgewone en daarom beteekende zijn verlies weinig. + +"Zoo is het met u ook," sprak Boeddha, "want al zijt gij een asceet, +toch zijt gij, daar gij uw tong niet meester zijt, bestemd om, als een +klein en onbeteekenend ding, een eind'looze reeks zielsverhuizingen +door te maken, een voorwerp van verachting voor alle wijzen." + +Rahula schaamde zich diep en nog eens richtte Boeddha zich tot hem: +"Luister, ik zal u eene gelijkenis vertellen. In oude dagen was daar +een koning over zeker rijk, die een zeer grooten en sterken olifant +bezat, wel in staat om vijfhonderd kleinere olifanten den baas te +blijven. Er kwam opstand in een deel van 's konings rijk. De koning +wilde er heen, en haalde de ijzeren wapenrusting van den olifant voor +den dag. Hij beval den oppasser van den olifant hem de wapens aan te +doen, te weten: twee scherpgepunte zwaarden aan zijn slagtanden, twee +zeisen aan zijn ooren, een kromme speer aan iederen poot, een ijzeren +bal aan zijn staart; verder moesten negen soldaten hem begeleiden. De +meester van den olifant had er schik in hem zoo geharnast te zien +en prentte hem in toch vooral zijn slurf goed gekruld te houden, +wetende dat een pijlschot in het midden daarvan noodlottig moest +zijn. Doch zie in 't midden van het gevecht wond de olifant zijn +slurf los en wilde er een zwaard mee grijpen. De meester verschrikte +en na overleg met den koning en zijn ministers, werd besloten dat hij +niet meer op het oorlogsveld zou worden geleid." Boeddha vervolgde: +"Rahula, wanneer menschen, die de negen fouten begaan, alleen hun +tong maar bewaarden, zooals deze olifant werd geleerd zijn slurf te +bewaren: alles zou wel zijn. Laten zij zich wachten voor de pijl, +die in het midden treft, laten zij hun mond gesloten houden, opdat +zij niet bij hun dood de ellende van toekomstige geboorten in de drie +slechte wegen moeten doormaken." + +Hij voegde er nog deze versregelen bij: + +"Ik ben als de vechtende olifant zonder vrees voor de pijl, die in 't +midden treft. Door oprechtheid en waarheid ontkom ik aan de menschen, +die de wet niet eerbiedigen. Als de olifant, die, wel onderworpen +en rustig den koning zijn snuit reikt om hem te bestijgen, zoo onder +tucht is ook de eerwaardige: ook hij duldt vertrouwend en geloovig." + +Rahula, deze woorden hoorende, werd bedroefd over zijn achteloosheid +in woorden, wijdde zich aan vernieuwde oefening en werd aldus een +Rahat. [86] + + + +Wij besluiten hiermede de redenen en gelijkenissen, die wij van den +Boeddha vermeldden: mogen zij niet allen van hem zelf afkomstig zijn, +zij drukken toch zeker uit den geest zijner leer, zij stellen ons +in levendig tafereel voor oogen de liefde, de zelfverloochening, het +heil, door den Meester aangeprezen. Toch oordeelen wij het gewenscht, +om, ten einde den lezer tot een helder besef te brengen van het +eigenaardige van Boeddha's streven, de hoofdpunten daarvan nog met een +enkel woord in het licht te stellen. Wij willen dan daarbij tevens +enkele quaesties, die zich in het Boeddhisme voordoen, met name die +over het Nirvana, opzettelijk onder de oogen zien. + + + + + +IV. Hoofdpunten van Boeddha's leer. + + +Reeds vroeger [87] hebben wij gezien, dat de hoofdvraag van het +Boeddhisme deze is: Hoe word ik van het lijden verlost? Boeddha +handelt daarover vooral, waar hij de vier heilige waarheden uiteenzet: +en over het lijden, zijn ontstaan, zijn opheffing, en den weg, +die tot opheffing leidt zich uitspreekt. Niet allereerst is dus de +vraag: hoe moet ik de godheid dienen?--of--hoe word ik van zonde +gereinigd?--zooals bij andere godsdiensten--maar, hoe word ik bevrijd +van het lijden? Die vraag staat zoozeer op den voorgrond dat wij in +een der Sutta's [88] als een woord des Meesters vermeld vinden, dat er +veel meer is dat hij erkend heeft en hen niet verkondigd heeft dan wat +hij hun wèl verkondigd heeft. En dat waarom? "Omdat het o jongeren, +u geen gewin brengt, omdat het niet tot afkeer van het aardsche, +tot ondergang van alle lust, tot ophouden van het vergankelijke, tot +vrede, tot inzicht, tot verlichting, tot Nirvana voert: daarom heb +ik het u niet verkondigd. En wat heb ik u verkondigd? Het lijden, +het ontstaan van het lijden, de opheffing van het lijden, den weg +tot opheffing van het lijden." + +Hier hebben wij dus de hoofdzaak der leer. De vraag is nu echter: hoe +hebben wij deze in bizonderheden te verstaan? Dit schijnt gemakkelijk +op te lossen, want tal van redenen zijn er in de Boeddhistische boeken +aan gewijd, maar ...... ze hebben vaak het eigenaardige, dat in onze +dagen b.v. aan uiteenzettingen over economie eigen is: eerst schijnt +alles helder, maar langzamerhand komt er een nevel voor uw oogen en +alles wordt u duister. Zoo nu is het hier. Wij willen echter trachten +de hoofdzaken te verstaan. + +Allereerst: de waarheid van het lijden. Alles wat leeft is aan 't +lijden onderworpen: geboorte, ouderdom, dood: 't is alles lijden. Van +eeuwigheid af, door vele bestaansvormen heen, gaat de wandeling +(samsara) der levende wezens: door den drang, den dorst naar zijn, +telkens gedreven tot nieuwe wedergeboorten. Een zee van tranen grooter +dan de vier groote wereldzeeën is er geweend. En al dat lijden is aan +het leven noodzakelijk verbonden--"vijf dingen zijn er die geen asceet, +die geen Brahmaan, die geen god, geen Mara noch Brahma, noch eenig +wezen in de wereld kan bereiken. Welke vijf dingen zijn dat? Dat, wat +den ouderdom toebehoort niet veroudert, wat aan ziekte onderworpen is +niet ziek wordt, wat den dood toebehoort niet sterve, wat aan verval +onderhevig is niet vervalle, dat wat vergankelijk is niet verga. + +Al het doen der menschen, die aardsch geluk nastreven loopt op lijden +uit, niet slechts als hun arbeid tevergeefsch is, maar ook als zij +het doel bereiken. Hier op aarde ondervonden zij dat lijden het gevolg +is, en als hun lichaam wordt verbroken, dan worden zij in de hel tot +nieuwe kwellingen wedergeboren. Of de mensch zijn lust volgt, of hij +vreugde nastreeft, of hij liefde aankweekt, alles brengt lijden met +zich als onvermijdelijk gevolg. Tot eindelooze wandeling (samsara) +door een woestijn van leed is de mensch veroordeeld. + +Droevige levensbeschouwing? Doch wie meent dat een weemoedige stemming +het wezen van het Boeddhistische geloof uitmaakt, zou zich zeer +vergissen. Neen, daar is uitkomst: men kan, alle begeerten afstervend, +komen tot den grooten vrede, tot de eeuwige rust. De ware Boeddhist, +die dien vrede in beginsel heeft gevonden, die zich los heeft gemaakt +van de aarde met haar leed en haar strijd, hij gaat met dezelfde +vreugde het Nirvana tegen als de Christen het eeuwige leven. Zonder +vrees of bekommering leeft hij en sterft hij; de angst voor den dood, +de gehechtheid aan andere dingen, die den Europeaan kenmerkt en hem +zooveel leed veroorzaakt is b.v. van de Birmanen zeer ver. [89] + +Men hoore ook de volgende opmerkingen uit Dhammapada, die dit +uitdrukken in alle schoonheid en verhevenheid. "Wiens zinnen in +rust zijn, als paarden, getemd door hun bestuurder, wie de trots van +zich heeft gedaan, wie van onreinheid vrij is, den alzoo voleindigde +benijden de goden zelven. + +"In verheven vreugde leven wij, zonder vijand in de wereld der +vijandschap, onder vijandige menschen zijn wij zonder vijandschap. + +"In verheven vreugde leven wij, gezond onder de kranken, onder de +kranken verkeerend zonder ziekte. + +"In verheven vreugde leven wij, zonder naar iets te trachten onder hen, +die trachten. Onder de menschen die trachten leven wij zonder begeerten +(trachten). + +"In verheven vreugde leven wij, hoewel ons niets +toebehoort. Vroolijkheid is onze spijze, evenals die der van licht +stralende goden. + +"De monnik, die op een ledige plaats vertoeft, wiens ziel vol vrede +is, hij geniet bovenmenschelijke zaligheid, de waarheid gansch en +al doorschouwend." + +Er is dus een uitweg uit het lijden, dat ligt reeds hierin +opgesloten. Nu zijn echter ontstaan en opheffing van het lijden nauw +met elkaar verbonden. Lust en begeerte doen het lijden ontstaan, +vernietiging van lust en begeerte heft het op, zoo zagen wij reeds +bij onze vermelding der vier heilige waarheden. [90] Lust en begeerte +doen het lijden ontstaan, zij voeren tot steeds nieuwe begeerten en +teleurstellingen, zij doen ons volharden in de eindelooze wandeling +(samsara) van leven tot leven. Wie boven alle lust en begeerte +verheven wordt, hij behoeft niet wederom geboren te worden, maar +komt tot het hoogste heil, tot den grooten Vrede. Dat was het licht, +hetwelk Boeddha onder den vijgeboom verkreeg: de dorst, de gulzigheid, +was de veroorzaker van de greep (de wedergeboorte) en dus vernietiging +van dorst (begeerte) het ophouden van het lijden, de verlossing, +het hoogste heil. + +Wat is nu echter dat hoogste heil en hoe stelde Boeddha zich die +samsara, die eindelooze wandeling van leven tot leven voor? Ziedaar +twee vragen, die onze aandacht verdienen, omdat zij raken de +hoofdpunten van den godsdienst en omdat hier geleerden, die van het +Boeddhisme een studie hebben gemaakt, in hun inzicht ver uiteen loopen. + +Zooals men weet werd de leer der zielsverhuizing reeds door de +Brahmanen gehuldigd. Zij leerden dat in alle schepselen een deel van +den eeuwigen geest woonde, dat verschillende bestaansvormen doorliep +om eindelijk, van alle hartstocht en zonde gelouterd, wederom met den +Algeest (Brahma) vereenigd te worden. Het stoffelijke was vergankelijk, +maar het innerlijke onvergankelijk, dit kwam telkens in een andere +gestalte weer op de wereld terug, en iedere volgende bestaansvorm +beantwoordde, door de wet van Karma (oorzaak en gevolg) aan den +voorafgaande. Zoo oogstte de mensch in ieder volgend leven, wat hij +in een vorig leven had gezaaid. Men zal toestemmen dat zulk een leer +alleen begrijpelijk is, wanneer er iets blijvends, iets geestelijks is, +dat telkens den ondergang van het stoffelijk organisme overleeft om +straks in nieuwe gestalte te verschijnen. Zoo werd het ook inderdaad +door de Brahmanen opgevat. Zij noemden het wezen, dat van den eenen +in den anderen bestaansvorm overging, atman. [91] + +Nu vinden wij in de heilige boeken van het Boeddhisme hierover vaak +een gansche andere leer. Men hoore b.v. het volgende gesprek uit de +Samyuttaka Nikaya. Tot Boeddha, lezen wij daar, kwam zekere monnik +Vachagotta, een aanhanger van een andere secte. Hij sprak tot den +Verhevene aldus: "Wat dunkt u, geëerde Gautama, bestaat het ik?" Toen +hij zoo sprak, zweeg de Verhevene. "Hoe dan, Gautama, bestaat het ik +niet?" Wederom zweeg de Verhevene. Toen stond de monnik Vachagotta +van zijn zitplaats op en ging heen. + +Toen echter de monnik Vachagotta zich verwijderd had, sprak de +eerwaardige Ananda tot den Verhevene: "Waarom Heer, heeft de Verhevene +op de vraag, dien de monnik Vachagotta deed, niet geantwoord? + +"Indien ik, Ananda, toen de monnik Vachagotta mij vroeg: Bestaat het +ik, geantwoord had: Het ik is, zoo zou ik, Ananda, bekrachtigd hebben +de leer van de Samana's en Brahmanen, die aan de onvergankelijkheid +gelooven. Als ik, Ananda, toen de monnik Vachagotta mij vroeg: +Bestaat het ik niet? geantwoord had, het ik bestaat niet, zoo zou ik +bekrachtigd hebben de leer van de Samana's en Brahmanen, die aan de +vernietiging gelooven [92]. Als ik, Ananda, toen de monnik Vachagotta +mij vraagde: Bestaat het ik? geantwoord had: het ik bestaat, had mij +dat, Ananda, gediend om in hem het inzicht te werken: "Alle "wezens" +(Dhamna) zijn niet ik"? Dat had het niet, heer. Als ik echter Ananda, +toen de monnik mij vraagde: Bestaat het ik niet? geantwoord had: Het +ik bestaat niet, zoo zou dat nu, Ananda, slechts uitgewerkt hebben dat +de monnik Vachagotta in nog grootere verwarring was gekomen en denken +zou: Mijn ik, bestond het vroeger niet? Nu is het echter niet meer." + +Men ziet, veel verder wordt de quaestie hier eigenlijk niet +gebracht. Het is: ja en neen tegelijk. Alleen schijnt toch een soort +vernietiging het einde. Dit is trouwens ook in overeenstemming met +de wijze, waarop in tal van andere Boeddhistische teksten het wezen +van den mensch wordt beschreven. Daar toch is geen sprake van een +ik, als het inwendig geestelijk wezen, dat door de zintuigen met de +buitenwereld in gemeenschap staat: neen, de mensch wordt verdeeld in +vijf skandha's: lichamelijkheid, gewaarwordingen, voorstellingen, +neigingen en bewustzijn, geen van deze maakt de persoonlijkheid +van den mensch uit: noch is er iets hoogers, iets centraals, dat +van al deze dingen de drager of bestuurder is. Hoe kan daarbij +van eenige zielsverhuizing of van een doorloopen van verschillende +bestaansvormen sprake zijn? Die vraag schijnt niet gemakkelijk te +beantwoorden. Een later Boeddhistisch geschrift "de vragen van Milinda" +[93] geeft een gesprek van dezen koning met den Boeddhistischen heilige +Nagasena. Deze zegt tot den koning: "Het is niet hetzelfde wezen en +het zijn niet verschillende wezens, die in de rij der bestaansvormen +elkaar aflossen. De koning (wij kunnen hier inkomen!) begrijpt dit +niet en zegt: Geef mij een gelijkenis. Nagasena houdt daarop het +volgend gesprek: "Als een man, groote koning, een licht aansteekt, +zal het niet den nacht doorbranden?" "Ja heer, het zal den nacht +doorbranden." "Nu, groote koning, is de vlam in de eerste nachtwake +dezelfde als die in de middelste nachtwake?" "Neen, heer." "Hoe dan +koning, was het licht in de eerste nachtwake een ander, in de tweede +weer een ander, in de derde weer een ander?" "Neen Heer, aan dezelfde +stof zich voedend, heeft het den ganschen nacht gebrand." "Zoo ook, +groote koning, sluit de keten der wezens ineen, het eene ontstaat, +het andere vergaat. Zonder aanvang, zonder einde sluit de keten, +daarom is het noch hetzelfde noch een ander wezen, dat zichten slotte +aan het bewustzijn voorstelt." + + + +Volgens het verhaal was koning Milinda met deze en andere dergelijke +uiteenzettingen voldaan, ons echter voldoen zij weinig; 't blijft +ons raadselachtig, ontastbaar, wat eigenlijk met zulk een Karma +is bedoeld. Trouwens in andere uiteenzettingen worden wij, ook op +dit punt, naar huis gezonden met een: "de Verhevene heeft dit niet +geopenbaard, omdat het niet diende tot heil." + +Een Karma, een wet van oorzaak en gevolg, volgens welke goed en +kwaad zijn vruchten dragen, en ieder menschelijk leven, zooals het +nu eenmaal is, de noodzakelijke vrucht is van voorafgaande levens +en de logische voorbereiding van daaropvolgende levens; zeker, dat +wordt geleerd, maar de band, welke die levens aaneenschakelen kan +als er geen eigenlijk gezegde ziel, dus ook ziels-verhuizing is, +is onzichtbaar, onbegrijpelijk. + +Met uiteenzettingen over Nirvana is het al niet beter gesteld, +ook daar komen wij niet tot helder besef. Op vele plaatsen zouden +wij het woord Nirvana zeer geschikt kunnen vertalen door hemel en +schijnt werkelijk Nirvana een soort voortbestaan, voortduring in te +sluiten. Elders weer schijnt het alsof Nirvana = het niets, en alsof +alleen die leer van het niets, wegens haar radicalisme, wat omsluierd +wordt voorgedragen. Soms ook krijgen wij den indruk dat Nirvana is: +iets onuitsprekelijks, boven alle zijn in den gewonen zin verheven. + +Men oordeele. Zekere monnik, Yamaka geheeten, had (we ontleenen ook +dit gedeelte aan het straks aangehaalde Boeddhistische geschrift) +de volgende kettersche meening: + +"Ik versta de door den Verhevene verkondigde leer zoo, dat een +monnik, die van zonden vrij is, als zijn lichaam te gronde gaat, +der vernietiging ten prooi valt, dat hij vergaat, dat hij niet is +aan gene zijde van den dood." + +We merken op dat, indien vernietiging de eindleer van Boeddha was, +hier van geen ketterij sprake kan zijn. + +De eerwaardige Sariputta nu gaat den dwalende onderrichten: "Wat meent +gij, vriend Yamaka, is de Tathagatha één met zijn lichamelijkheid +(m. a. w. is zijn lichaam zijn ware wezen). Ziet gij het zoo in?" "Dat +doe ik niet, vriend." + +"Is de Tathagata één met zijn gewaarwordingen, zijn voorstellingen, +zijn neigingen, zijn bewustzijn? Ziet gij het zoo in?" "Dat doe ik +niet, vriend." + +"Wat dunkt u, vriend Yamaka, is de Voleindigde in de lichamelijkheid +(de gewaarwordingen enz.) begrepen? Meent gij het zoo?" + +"Dat doe ik niet, vriend." + +"Wat meent gij, vriend Yamaka, zijn lichamelijkheid, gewaarwordingen, +voorstellingen en bewustzijn (te zamen) de Voleindigde? Ziet gij het +zoo in?" "Dat doe ik niet, Heer." + +"Wat meent gij, vriend Yamaka, is de Voleindigde gescheiden van +lichamelijkheid, van aandoeningen, voorstellingen, neigingen en +bewustzijn? Ziet gij het alzoo in?" "Dat doe ik niet, vriend." + +"Zoo is dus, vriend Yamaka, reeds in deze wereld de Voleindigde voor u +niet te begrijpen. Hebt gij dan het recht om te spreken: Ik versta de +door den Verhevene verkondigde leer zóó, dat een monnik, die van zonden +vrij is, als zijn lichaam verbroken wordt, aan de vernietiging ten +prooi is; dat het vergaat, dat het niet is aan gene zijde des doods?" + +Hier wordt m. a. w. dus verkondigd: het Nirvana is een mysterie, boven +ons denken verheven. 't Is, alsof wij hooren het woord van Paulus: +"Wat geen oog gezien en geen oor gehoord heeft, en in geen menschenhart +is opgekomen, dat heeft God bereid voor hen, die Hem liefhebben." + +De wijzen, zegt een spreuk uit Dhammapada, die geen wezen leed doen, +die hun lichaam altijd in toom houden, zij wandelen naar de eeuwige +verblijfplaats. Wie daar is gekomen, weet van geen leed. + +Wat is nu echter in dezen het oorspronkelijke? De leer: alles keert +tot niet, de vergelding van leven tot leven zonder een wezen, dat in +'t eene leven misdreef en in 't andere gestraft wordt? Of zijn dit +latere, wijsgeerig gekleurde ontaardingen van het oorspronkelijk +Boeddhisme? We doen deze vragen met nadruk. En wel om de volgende +redenen: 1e. Hoewel aan de eene zijde geleerd wordt dat niets +blijvend is, geen wezen voortduurt van leven tot leven, vinden wij +toch tal van Yataka-verhalen, waarin Boeddha spreekt over de levens, +die hij vroeger heeft doorgemaakt. Hoe dat, als er volgens het +Boeddhisme geen blijvend iets is, geen ik, dat van leven tot leven +overgaat? 2e. die zoogenaamd echt Boeddhistische zielsverhuizing, +een vergelding zonder een wezen, aan wien vergolden wordt, schijnt +meer een uitvinding der Sophisten dan een leer van een volksprediker; +3e. ook in die stroomingen van het Boeddhisme, waar men zich verre +heeft gehouden van allerlei latere ontaardingen, heeft men toch +die leer van Karma anders opgevat, b. v. in Birma zijn er tal van +verhalen in omloop over vroegere geboorten. Vele kinderen weten +daar soms nog een en ander te vertellen over hun lotgevallen in +een vroeger bestaan. 4e. juist die Boeddhistische geschriften, +zooals b. v. Brahmajala-sutta, waarin zoo wonderlijk met ja en neen, +bevestiging en ontkenning gerekend wordt, zijn waarschijnlijk geen +afspiegeling der oude Boeddhistische leer, maar hebben den invloed +ondergaan van de Mahayana, de school van den grooten overtocht. Wat +was die Mahayana? Een soort van atheïstisch-gekleurde wijsbegeerte, +die het oorspronkelijk Boeddhisme voor een goed deel verdrong, doch +ook een krachtige reactie teweegbracht, welke op haar beurt het +Boeddhisme weer in bijgeloof deed ontaarden. + +Wanneer men ons dus vraagt naar de eigenaardigheden van het +oorspronkelijk Boeddhisme, meenen wij hieromtrent de volgende punten +te kunnen vaststellen: + +1. Boeddha stelde op den voorgrond de verlossing van het lijden. Deze +moest hierin bestaan, dat men, door begeerte en hartstocht in een +leven van kuischheid, armoede en gehoorzaamheid te overwinnen, tot +den grooten Vrede geraakte, zoodat men niet wederom geboren behoefde +te worden. + +2. Het oorspronkelijk Boeddhisme was bovenal op het praktische gericht, +en was evenver van atheïsme als van vormendienst verwijderd. + +3. De leer van een wedergeboorte zonder zielsverhuizing en van Nirvana +als vernietiging is niet oud-Boeddhistisch, maar aan de Mahayana +te danken. + +4. Het Boeddhisme mag niet als volslagen pessimisme worden opgevat, +omdat het: theoretisch een uitweg predikt uit het lijden en praktisch +even ver van wereldvergoding als van wereldverachting is verwijderd. + + + + + +V. De weg des heils. + + +We hebben in het vorige hoofdstuk de hoofdzaken der Boeddhistische +leer in het oog gevat, de menschheid in leed verzonken, de uitweg, +die naar het Nirvana voert. De vraag komt nu echter: waarlangs voert +ons die weg? M. a. w. wij zijn nu aan de behandeling van de vierde +der heilige waarheden genaderd, de weg, die tot opheffing van het +lijden voert: Reeds hebben wij vermeld dat de weg tot opheffing van +het lijden is het heilige achtvoudig pad, dat is: recht geloof, recht +besluiten, recht woord, rechte daad, recht leven, recht streven, +recht gedenken, recht bespiegelen. Welnu, drie stations zijn er, +die wij op dien weg achtereenvolgens moeten passeeren, wij kunnen +ze noemen: rechtschapenheid, bespiegeling (inkeeren tot zichzelf), +wijsheid. Allereerst dus rechtschapenheid, d. w. z. zich van alles wat +boos en onrein is verre houden. Deze rechtschapenheid openbaart zich +in de opvolging der vijf volgende geboden, die niet alleen gelden voor +de eigentlijke volgelingen, de monniken, maar voor alle vereerders van +den Boeddha. Zij zijn: 1. geen levend wezen dooden, 2. aan niemands +eigendom zich vergrijpen, 3. de vrouw van een ander niet aanraken, +4. geen onwaarheid spreken, 5. geen bedwelmende dranken drinken. + +Wij moeten erkennen, dat inderdaad deze geboden door Boeddha's +volgelingen zeer nauwgezet worden nageleefd. Niet alleen dat de +Boeddhistische monnik van een soort zeef voorzien is, opdat hij bij +het drinken van water niet het leven van een insect vernietige, +neen, ook de leek, die eerbied heeft voor den Verhevene zal geen +dier dooden, evenmin zijn vleesch eten. De Birmanen maken slechts +voor één soort adder een uitzondering, een die den mensch moedwillig +aanvalt en waarvan een hunner spreekwoorden zegt: als zij u eerst +ziet, doodt zij u, als gij haar eerst ziet, doodt gij haar. En ook de +andere geboden, met name het niet gebruiken van bedwelmende dranken, +worden streng nagekomen. + +Ook worden zij niet slechts negatief opgevat. De Boeddhist doodt +niet alleen geen dieren, maar is ook vervuld met liefde voor al wat +leeft. Zeer op den voorgrond komt ook het vergelden van kwaad met goed, +men denke b.v. aan de vroeger verhaalde geschiedenis van Kunala. [94] +Vooral uit practisch oogpunt worden deze deugden aanbevolen. "Door +niet te toornen overwint men den toorn, het booze overwint men door +het goede, den gierige overwinne men met gaven, door waarheid overwinne +men den leugenaar." [95] + +Welwillendheid wordt door Boeddha op eigenaardige wijze in het +voorbeeld van zijn eigen leven aanbevolen. Hij zegt [96] "Na den +maaltijd, als ik van het aalmoezen verzamelen ben teruggekeerd, begeef +ik mij naar het woud. Dan stapel ik kruiden en grassen opeen en zet +mij daarop neder, met gekruiste beenen, het lichaam recht opgericht, +het gelaat met waakzaam denken omgeven. Zoo zit ik daar, terwijl ik +de kracht der welwillendheid, die mijn geest vervult, zich over één +wereldstreek laat uitstrekken, daarna over den tweeden, den derde +en vierde, [97] naar boven, naar beneden, in schuine richting, naar +alle kanten, op alle wegen van de gansche wereld laat ik de kracht +der welwillendheid, die mijn geest vervult, die groote onmetelijke, +die van geen haat weet, die naar geen schade tracht, zich uitstrekken." + +Aan zulk een geestelijke oefening in welwillendheid wordt een +groote kracht toegekend, we zouden zeggen: een soort telepathische +kracht. Zou dat trouwens ook niet zoo zijn, zou niet een mensch, +die al zijn gedachten op wat rein en goed is concentreert als 't +ware een atmosfeer van liefde rondom zich bewerken? Hebben dat ook +geen voorbeelden uit den nieuwen tijd bewezen? Doch: laat ons hooren +welke voorbeelden de Boeddhisten er van verhalen. + +Eens verzoekt Ananda aan den verhevene dat hij Roja, een niet voor +de leer van Boeddha gewonnen edelman van het huis der Malla's, +tot het geloof en de orde mocht bekeeren. "Dat is niet moeilijk +voor den voleindigde, o Ananda, om te maken dat Roja de Malla voor +dit geloof en deze orde gewonnen wordt." Toen richtte de Verhevene +op Roja de kracht zijner welwillendheid, stond van zijn zitplaats +op en ging in het huis. En Roja, door den verhevene met de kracht +van zijne welwillendheid getroffen, ging, evenals een koe, die haar +kalfje zoekt, van huis tot huis, van monnik tot monnik, vragende: +"Waar, o eerwaardigen, is op het oogenblik de Verhevene, de heilige, +hoogste Boeddha? Ik begeer hem te zien, den verhevenen, heiligen, +hoogsten Boeddha." [98] + +Die kracht der welwillendheid wordt ook aangeprezen tegen slangen en +wilde dieren. Boeddha verhaalt van een zijner vroegere levens: "In het +woud, op eene berghelling leefde ik, mijn naam was Sama... Leeuwen en +tijgers trok ik door de kracht mijner welwillendheid tot mij. Omgeven +van leeuwen en tijgers, van panters, beren en buffels, van gazellen +en evers, verbleef ik in het woud. Geen dier was voor mij bevreesd en +ook ik vreesde voor geen dier. De kracht van de welwillendheid is mijn +bescherming, zoo blijf ik op de berghelling." Doet Boeddha hier niet +denken aan Franciscus van Assisi, den eenige onder de heiligen der +Katholieke Kerk, bij wie zich ook zulk een diep gevoel van sympathie, +zulk een heilig meegevoelen vertoont met al wat leeft? + +Naast de welwillendheid wordt ook zeer den nadruk gelegd op de +weldadigheid. Zij wordt aangeprezen, niet zoozeer omdat zij anderen +tot heil is, als wel omdat zij wie haar beoefent verder brengt op +den weg des heils. + +Men denke b.v. aan de vroeger vermelde geschiedenis van Wessantara +[99], waarin deze alles ten offer brengt, doch niet voor doeleinden, +die ons Westerlingen kunnen bevredigen. Wie, dat is hier de kiem der +leer, zichzelf het grootste offer oplegt, doet ook de grootste stap +tot het heil. + +Toch: noch rechtschapenheid, noch welwillendheid, noch weldadigheid +kunnen er ons brengen. Zij bereiden slechts voor: Eerst wanneer door +deze deugden het hart is gereinigd, wordt men geschikt om den verderen +weg des levens te verstaan. + +Weldadigheid, welwillendheid, rechtschapenheid: zij zijn dus niet +bovenal van gewicht, omdat zij anderen tot heil zijn, maar omdat zij +de ziel reinigen. + +Ze moeten echter op den weg tot den groote vrede door andere--nog +meer innerlijke deugden--worden gevolgd. Vandaar, dat zich hierbij +aansluiten: beheersching der zinnen, waakzaamheid, opmerkzaamheid +en gemis van behoeften. Wat het eerste betreft: daarmede wordt niet +zoozeer bedoeld een op zijn hoede zijn voor verzoekingen als wel het +achtgeven op zijn oog, zijn oor, tot zijn ademhalen toe. Denkelijk +wordt dit aangeprezen als een soort van geestelijke gymnastiek: een +oefening om meester te worden over al zijn levensverrichtingen. [100] + +Wat de opmerkzaamheid aangaat wordt vooral gewaarschuwd tegen toegeven +aan haat of lust. Als de monnik zoover komt, dat op den weg naar het +dorp (waar hij rondgaat om aalmoezen te ontvangen) geen lust of haat +hem bezielt tegen diegenen, die hij zwijgend aanschouwt of hoort, +dan mag hij zeggen: "Zalig de man, die aan het goede zijne zinnen +gewend heeft." Want aan niets te hechten: in den hemel of op aarde: +daarom is het te doen. + +Gemakkelijk valt het echter niet om daartoe te geraken: het +Boeddhisme kent ook een duivel: Mara. Soms wordt hij voorgesteld +als een persoonlijk wezen, die Boeddha en zijn rijk bestrijdt: +doch bij meer wijsgeerig ontwikkelde Boeddhisten geldt hij als de +onpersoonlijke wereldmacht, die overal lust en begeerte opwekt en +daardoor den dood werkt. + +Men herinnert zich dat hij ook in de geschiedenis van Boeddha zelf +een rol speelt. Zijne verzoeking van Boeddha doet soms denken aan +die van Jezus door den duivel. Evenals deze Jezus het bekoorlijke wil +doen gevoelen van aardsche macht, zoo komt ook Mara tot den Verhevene. + +"Op zekeren tijd, zoo luidt dit verhaal, hield de verhevene in +het land Kosala in de Himalaya, in een woudhut, verblijf. Toen de +verhevene zich daar in de eenzaamheid had teruggetrokken, steeg in +zijn geest deze gedachte op: Voorwaar het is mogelijk als koning +met gerechtigheid te regeeren, zonder dat men doodt of dooden laat, +zonder dat men smart lijdt of anderen smart doet lijden. + +Toen zag Mara, de booze, de gedachten die in den geest van den +verhevene waren opgekomen. Hij ging naar den verhevene en sprak: +"Moge, o Heer, de verhevene als koning regeeren, moge de voleindigde +als koning regeeren met gerechtigheid, zonder dat hij doodt of +dooden laat, zonder dat hij verdrukt of verdrukken laat, zonder +dat hij smart lijdt of anderen smart toevoegt." Boeddha antwoordt: +"Wat ziet gij aan mij, gij booze, dat gij aldus tot mij spreekt?" + +Mara zegt dan: "De verhevene, Heer, heeft de viervoudige wondermacht +zich eigen gemaakt--als de verhevene, o Heer, wilde, zoo kan hij +willen dat de Himalaya, de koning der bergen, tot goud werd en--hij +zou tot goud worden." Boeddha wijst hem af: wat baat het den wijze +of hij een berg van zilver en goud bezit? Wie het lijden heeft gezien +in zijn oorsprong, hoe kan hij zich wenden tot de begeerte? Wie weet +dat aardsche zin een boei is in deze wereld (nl. die de vrijmaking +tegenhoudt) die moge trachten naar wat hem daarvan vrijmaakt. Toen +zag Mara, de booze: de verhevene kent mij, de voleindigde kent +mij--en mismoedig en bedroefd ging hij heen.-- [101] Een slot, dat +bij dergelijke verhalen over Mara telkens wederkeert. + +"Zoo weerstond Boeddha den verzoeker door zijne waakzaamheid, zoo +moeten ook zijn volgelingen hem weerstaan. Het voorbeeld van een +schildpad stelt de Meester hun voor oogen. Wij laten die gelijkenis +hier volgen: + +"Er was eens een schildpad, die in den avond naar den oever der +rivier ging om voedsel te zoeken. Ook een jakhals ging des avonds +naar de rivier op buit uit. Toen de schildpad den jakhals zag, kroop +zij in hare schaal en dook zacht en stil in het water. De jakhals +liep er heen en wachtte dat zij een harer leden uit de schaal zou +steken. De schildpad verroerde zich niet, de jakhals moest het opgeven +en ging heen. + +"Eveneens, jongeren, loert ook Mara, de booze, voortdurend op u en +denkt: Ik wil door uw oog toegang tot u verkrijgen, of door uw oor, +uw neus, uw tong, uw lichaam of door uw gedachten. Daarom, o jongeren, +bewaar de poorten uwer zinnen, dan zal Mara van u wijken, hij moet +het opgeven, hij vindt geen ingang bij u, evenmin als de jakhals bij +den schildpad." [102] + +Zoo staat dan de getrouwe volgeling des verlichten pal; door deugden +gelouterd, door waakzaamheid gesterkt en beveiligd streeft hij naar +het einddoel, den grooten vrede. Geen pasklaar gemaakt geloof, geen +steunen op een verlosser, boven alles eigen krachtsinspanning moet er +hem brengen. Doch, een voorsmaak van den eeuwigen vrede kan hij reeds +hier genieten. Als hij alleen terneder zit in het eenzame woud, als +hij daar zich door inkeeren tot zichzelf losmaakt van lust en booze +neigingen, losmaakt van vreugde en leed, als ten slotte zijn adem +ophoudt, dan bereikt hij een toestand, waarin hij al het aardsche is +ontvloden, vrij van onreinheid, vrij van zonden, vast en onwankelbaar. + +In dien toestand wordt alles hem klaarheid. In extase aanschouwt hij +de wandelingen, die hij in 't verleden heeft doorgemaakt, leest hij +de gedachten van anderen. Hij ziet hoe alles ontstaat en vergaat, +straks zal hij ook de laatste schrede doen en wordt hij, door het +ophouden van alle hechten aan het aardsche, van zonde vrij en komt +tot verlossing en heiligheid. + +Is dat alles slechts--zooals ook Oldenberg [103] het +voorstelt,--slechts ziekelijke verbeelding? Wie eenigszins bekend is +met de verschijnselen van somnambulisme en extase ook in onzen tijd, +zal dit geenszins beweren, maar zal moeten erkennen, dat er is: +een geestelijk zien, een hoogere verlichting, die juist dan ons +deel wordt, als al 't aardsche verre van ons is en de wereld der +zinnen is gesloten, en dat er dus--ook in deze verzekeringen van het +Boeddhisme--een diepe bron van waarheid is verborgen. + +Boeddha zelf treedt op dien weg des heils vrij wel op den +achtergrond. Hij is niet meer dan het voorbeeld dat den leerling sterkt +in zijn strijd. Hij is geen Verlosser, die van buiten af zaligheid +aanbrengt. Neen: hij is de eerste, die worstelend en strijdend het +ware pad des heils heeft gevonden: anderen volgen. Na hem zullen +komen andere Boeddha's, die "het rad der leer in beweging brengen." + +Niet zijn persoon maakt zalig, maar zijn leer: die, zoo sprak hij +stervend tot Ananda, is de Meester als ik ben heengegaan. Als zij +die volgen, zullen ook ook zij eenmaal komen tot den Grooten Vrede, +die voor allen bereid is, maar die slechts bereikt kan worden waar +alle hartstocht is gedoofd, waar alle begeeren heeft opgehouden. + + + + + +VI. Het Boeddhisme in de praktijk. + + +Reeds vroeger hebben wij er over gesproken dat de gemeente van Boeddha +feitelijk een monnikengemeente is: zoodat wie ernstig naar het licht +tracht, monnik moet worden. + +Dat monnikendom is echter gansch iets anders, dan wij Westerlingen +zouden denken. Een monnik: onwillekeurig denken wij dan aan de +Roomsch-Catholieke monniken, personen, die evenals de geheele +priesterschap met een wijding zijn bekleed, waardoor zij als +tusschenpersonen gelden tusschen God en den mensch. Zoo iets vinden +wij, waar het Boeddhisme ook maar eenigszins zuiver is bewaard +gebleven, niet. Hun monniken deelen geen Sacramenten uit, dragen +geen sleutelen van hemel en hel: zelf moet de mensch de weg des +heils zoeken en vinden. Aan niemand heeft in de oogen van Boeddha's +volgelingen de Allerhoogste zijn gezag in handen gegeven: Hij werkt +door eeuwige wetten: zijn wil is kenbaar in de wet van oorzaak en +gevolg, die iedereen kan verstaan. De monniken vormen eenvoudig een +vrije broederschap, welke ten doel heeft den weg te volgen, die tot +de bevrijding leidt. + +Zoo was het van den aanvang af. Niet lang na den dood des Verhevenen +vroeg een minister van koning Ajatasattu aan Ananda: "Is, vereerde +Ananda, een bepaalde monnik door den vereerde aangewezen, van wien +hij gezegd heeft: deze zal na mijn dood uw toevlucht zijn?" + +Ananda antwoordde ontkennend. "Heeft dan," vervolgde de minister, +"de gemeente een bepaalden monnik benoemd, heeft een aantal oudsten +van hem verordend: "Hij zal na den dood des Verhevenen onze toevlucht +zijn?" Ook nu antwoordde Ananda ontkennend. En de ander vervolgt: +"Wanneer het u aan een toevlucht ontbreekt, vereerde Ananda, hoe is +er dan eenheid onder u?" "Het ontbreekt ons niet aan een toevlucht, +o Brahmaan, wij hebben een toevlucht, de leer." + +M.a.w. geen hiërarchie of iets dergelijks. Zoo was het voorheen, +zoo is het nog onder Boeddha's volgelingen. En in weerwil (of juist +daardoor?) daarvan is der monniken leven van de dagen van den Verlichte +af tot nu toe vrijwel hetzelfde gebleven. Als wij vergelijken, wat +Fielding vertelt over de monniken van het tegenwoordig Boeddhisme in +Birma en Oldenberg over die van de eerste tijden, dan schijnt bijna +alles hier zuiver bewaard te zijn gebleven. + +We willen u dan over der monniken eigenaardig leven een en ander +meedeelen. In de eerste plaats merken wij op, dat, in het algemeen, +de toegang tot de gemeente (Sangha) voor ieder openstaat. + +"Geopend zij voor allen de poort der eeuwigheid, wie ooren heeft, +hij hoore en geloove 't woord." + +Toch wordt voor sommigen een uitzondering gemaakt. B.v. voor die aan +ernstige lichaamsgebreken of krankheden lijden, voor zware misdadigers, +voor soldaten, schuldenaars en lijfeigenen, niet omdat deze laatste +drie minder geacht werden, maar omdat hier de rechten van derden +zouden worden verkort. Voorts mochten zonen niet in de orde gaan +zonder toestemming der ouders en konden kinderen eerst met het 12e +jaar voorloopig, met hun 20e jaar vol lid worden. Voorloopig en vol +lid, bij jeugdigen van jaren kan dat eerst na eenige jaren op elkaar +volgen. Bij ouderen volgt de voorloopige opname als lid en de erkenning +als vol medelid spoedig op elkaar. De eerste wijding heet Pabbaja +(het uitgaan, n.l. uit de wereld), de tweede Upasampada (het inkomen). + +Bij de eerste treedt enkel de candidaat zelf handelend op, bij de +tweede is het de gemeente, die hem opneemt. Een en ander ging en gaat +nog in hoofdzaak aldus in zijn werk. De candidaat verklaart bij het +Pabbaja, dat hij deel wil uitmaken van de gemeente, eene verklaring, +die ook een oudere monnik voor hem doen kan. Hij trekt daarop het gele +gewaad aan, laat zich haar en baard scheren en spreekt tot de andere +monnik(en): "Ik neem mijn toevlucht bij Boeddha. Ik neem mijn toevlucht +bij Dharma (de leer). Ik neem mijn toevlucht bij Sangha (de gemeente)." + +Daarop volgt dan later, soms al spoedig, de eigenlijke opname, +waardoor hij dus vol gemeentelid wordt. + +Dit gaat ongeveer in deze voege. Voor de verzamelde monniken spreekt +de candidaat: "Ik bid de gemeente, eerwaardigen, om de wijding. Moge +de gemeente, eerwaardigen, mij tot zich opheffen, moge zij zich +mijner erbarmen. Ten tweede en ten derde male verzoek ik de gemeente, +eerwaardigen, om de wijding. Moge de gemeente, eerwaardigen, mij tot +zich opheffen, moge zij zich mijner erbarmen. Dan volgt een soort +verhoor. Er wordt gevraagd: "Hoort gij mij N......? Nu is de tijd +voor u gekomen om waar en recht te spreken. Ik vraag u, hoe het met +u is. Wat zoo is moet gij van zeggen: het is zoo, wat niet zoo is, +daarvan moet gij zeggen: het is niet zoo. Zijt gij met een der volgende +ziekten behept: melaatschheid, kropgezwel, witte uitslag, tering, +vallende ziekte? Zijt gij een mensch? [104] Zijt gij een man? Zijt +gij uw eigen heer? Hebt gij schulden? Staat gij niet in koninklijken +dienst? Hebt gij verlof van vader en moeder? Zijt gij volle twintig +jaar oud? Hebt gij de aalmoezenschaal en de kleederen? Hoe heet +gij? Hoe heet uw leermeester?" + +Is nu het antwoord op al deze vragen bevredigend, dan wordt tot +driemaal toe aan de gemeente het verzoek overgebracht hem de wijding +te geven. "De gemeente hoore mij, eerwaardigen. Hier N..... wenscht +als leerling van N. N. [105] de wijding te ontvangen. Hij +is vrij van verhindering. Hij heeft een aalmoezenschaal en de +kleedingstukken. N. vraagt de gemeente om wijding met N. N. als zijn +leermeester. De gemeente verleent aan N. de ordening met N. N. als +leermeester. Wie van de eerwaardigen er voor stemt dat aan N. de +wijding wordt gegeven met N. N. als leermeester, die zwijge, wie er +tegen is, spreke." + +Komt na drievoudige herhaling geen tegenspraak, dan is de candidaat +aangenomen en het heet: "N. heeft van de gemeente de wijding ontvangen +met N. N. als zijn leermeester. De gemeente is er voor, zij zwijgt, +alzoo neem ik dit aan." + +Nu stelt men, door de schaduw te meten, den tijd vast, waarop de +candidaat is opgenomen en deelt hem vervolgens mede de vier regelen +der gestrengheid in het uiterlijk leven, luidende aldus: + +"De spijs van hem, die uit het huis naar het leven zonder tehuis is +gegaan, zullen zijn de beten, die hij door bedelen verkrijgt. Zijn +gewaad zal gemaakt zijn uit de lompen, die hij verzamelt. Zijn +legerstede zal zijn onder de boomen des wouds. [106] Zijn medicijn +zal zijn de stinkende urine van vee." Bereiden vrome leeken hem een +maal: verleenen zij hem kleeding, onderdak, geneesmiddelen: 't is niet +verboden die aan te nemen, doch de rechte en wettige levenswijze van +den monnik is deze gestrengheid van het bedelaarsleven. Dan worden +hem meegedeeld de vier groote verboden, door welke te overtreden een +monnik zichzelf uit de gemeente uitstoot: + +1. "Een geordende monnik mag geen geslachtsomgang hebben, ook niet met +een dier. De monnik, die geslachtsomgang heeft, is geen monnik meer, +hij is geen leerling van den zoon van Sakya. Evenals een mensch, wien +het hoofd is afgeslagen, met den romp niet leven kan, zoo is ook een +monnik, die geslachtsomgang heeft, geen monnik meer, geen leerling +van den zoon van Sakya. Daarvan moet gij uw leven lang u verre houden." + +2. "Een geordende monnik mag niet nemen wat hem niet gegeven is +(wat men diefstal noemt) ook geen grashalm. De monnik, die een pada +[107] of de waarde van een pada of meer dan een pada ongegeven neemt +(wat men diefstal noemt) is geen monnik meer: hij is geen leerling +van den zoon van Sakya. Evenals een dor blad, dat van den stengel +is losgegaan, niet meer groenen kan, zoo is ook een monnik, die +een pada of de waarde van een pada of meer ongegeven neemt (wat men +diefstal noemt) geen monnik meer: hij is geen leerling van den zoon +van Sakya. Daarvan moet gij uw leven lang u ver houden." + +3. "Een geordende monnik mag niet wetens een dier van het leven +berooven, ook geen worm zelfs of mier. De monnik, die wetens een +menschelijk wezen van het leven berooft, zij het dat hij een ongeboren +kind doodt, is geen monnik meer, hij is geen leerling van den zoon +van den Sakya. Evenals een groote steen, dien men in twee deelen +heeft gespleten, niet meer tot één kan worden gemaakt, zoo is ook enz." + +4. "Een geordend monnik mag zich niet beroemen op bovenmenschelijke +volkomenheid, mag zelfs niet zeggen: "Gaarne vertoef ik in een ledig +huis." [108] + +"De monnik, die met booze bedoeling en uit begeerlijkheid zich +leugenachtig op bovenmenschelijke volkomenheid beroemt, zij het een +toestand van verzonkenheid, van verrukking, van tot zichzelf inkeeren +(concentratie), van verheffing of van het pad der verlossing, of +van de vrucht der verlossing, hij is geen monnik meer, hij is geen +leerling van den zoon van Sakya. Evenals een afgehouwen palmboom niet +meer groeien kan enz." + +Met de voorlezing dezer vier groote verboden is de ordening +geëindigd. Men ziet, dat alle voorzorgen worden genomen, om onwaardigen +te weren en moeilijkheden te voorkomen, doch, van werken op het gevoel, +van mystiek is men hier verre verwijderd. + +Het is dan ook geen wijding in een geestelijken stand, die een +onverliesbaar karakter verleent, het is de vrije aansluiting bij eene +broederschap, die men ook weer verlaten kan. + +Dit juist maakt dat in het Boeddhistische monnikendom niet die +groote, donkere vlekken zijn te zien, welke de ascese overal met zich +brengt. Wordt een monnik de drang naar de wereld te sterk, valt hem +de strijd tegen de zinlijke neigingen zijner natuur te zwaar, welnu: +niets belet hem heen te gaan. + +Het is beter, "de geestelijke oefening vaarwel te zeggen en zijn +zwakheid te erkennen," dan als geestelijke te zondigen. + +Zondigt echter de monnik tegen de hoofdgeboden, dan kan hij door +de gemeenschap worden uitgestooten. Iets wat echter niet veelmalen +geschiedt, daar een monnik, die tegen zijn regels handelt, zoozeer +door het publiek wordt veracht (een publiek dat zijn aalmoezenschaal +dan niet met voedsel vult) dat hij vanzelf tot heengaan is gedrongen. + +Hebben wij gezien hoe de monniken worden opgenomen, aan welke +verplichtingen zij moeten beantwoorden: wij werpen thans een blik op +hun dagelijksch leven. + +We merkten reeds op dat het leven der monniken zich door eenvoud moet +kenmerken: doch, niet zoo dat het in overdreven gestrengheid ontaardt. + +Dit komt in alles uit. Eenvoudig zijn ook tegenwoordig in +Birma--een land, waar het Boeddhisme vrij zuiver de oude traditiën +heeft bewaard--de kloostergebouwen doch vriendelijk door boomen +omgeven. Naast het klooster vindt men pagoden: koepelvormige +verhevenheden, die het graf van den meester voorstellen: waarbij +men nederknielt om gedeelten uit de heilige boeken op te zeggen: +soms reeds in den vroegen morgen, als het nauwelijks dag is. + +Binnen in het klooster, dat meestal niet heel groot is en van hout +gebouwd, ziet men een beeld van den Verlichte, doch van hem alleen: +andere heiligen kent men niet. Verder gewone dingen voor huiselijk +gebruik, soms enkele boeken. Want eigendom mag een monnik niet +bezitten: geen geld of goed, geen artikelen van weelde. + +Iederen morgen doen de monniken--bij ieder dorp in Birma is +een klooster--hun rondgang door het dorp. Den blik op den grond +geslagen, de aalmoezenschaal in de hand, gaan zij van huis tot huis, +zwijgend staan zij een oogenblik voor de deur, en als zij voedsel +ontvangen--geld mogen zij onder geen beding aannemen--gaan zij +zwijgend weer verder. Voor den middag zijn ze weer in 't klooster +terug. Dan volgt de maaltijd: waarbij dan het 's morgens verzamelde: +meestal rijst, wordt gebruikt. Dat is de eenige maaltijd: op andere +tijden voedsel te gebruiken is den monnik niet geoorloofd. + +Na den maaltijd mogen de monniken zich niet meer naar het dorp begeven, +wel mogen zij in hun klooster personen ontvangen. Trouwens: dat moet +wel, in Birma toch is ook het onderricht der jeugd geheel in handen +van de monniken. Deze zijn het, die haar leeren lezen en schrijven en +haar gedeelten uit de heilige boeken van buiten doen leeren. Voorts is +ook een groot deel van den dag aan lezen en overwegen van de heilige +boeken en aan stille overpeinzing gewijd. Arbeid in den gewonen zin +des woords: arbeid der handen wordt echter door de monniken niet +verricht, bedelen is hun onderhoud. Die bedelaars staan echter, al +bemoeien zij zich noch met de politiek, noch met de regeering--tenzij +om soms voor verdrukten te pleiten--in hooge eer. Met "heer" worden +zij aangesproken, ook door de voornaamsten des lands. En als een +aanzienlijk man een monnik ontmoet zal hij de knie buigen en den +monnik laten voorbijgaan. + +Zoo gaat het dagelijksch leven der monniken in stilte en kalmte +voorbij. Slechts enkele malen wordt de eentonigheid daarvan onderbroken +door dat zij ter maaltijd worden uitgenoodigd en ook door 14 daagsche +biechtsamenkomsten. Die biechtsamenkomsten dateeren van oude dagen, de +biechtformule Patimokha is ook zeer oud, wij vermelden die straks. Deze +samenkomsten dan hebben plaats met vollen maan en met nieuwen maan, +op den vastendag, een dag, die dezen naam heeft van ouds, maar waarop +inderdaad door de Boeddhisten niet gevast wordt. + +Op deze samenkomsten, waartoe de oudste monnik uit een distrikt +de monniken oproept, komen alle monniken in een der kloosters +bijeen. Niemand mag afwezig blijven: voor krankzinnigen en kranken +moet een der andere broeders verklaren dat zij rein zijn. Kan niemand +die verklaring afleggen, dan draagt men den zieke in zijn stoel ter +vergadering, of: men komt bij zijn bed tezamen. Doch nooit mag deze +heilige vergadering onvoltallig zijn. + +Bij 't licht der fakkels--de vergadering heeft in den avond +plaats--nemen alle monniken op hunne bestemde plaatsen zitting. Geen +leek, candidaat of non mag hierbij tegenwoordig zijn. Daarop draagt +één der monniken, bij voorkeur de oudste, de Patimokha voor: de +biechtformule. + +Hij spreekt dan aldus: "De gemeente, eerwaardigen, moge mij +hooren. Heden is het vastendag, de 15e der halve maand. Als de +gemeente bereid is moge zij vastendag houden en de biechtformule +hooren voordragen. Wat moet de gemeente van te voren doen? Spreek de +verklaring der reinheid uit, gij eerwaardigen. Ik wil de biechtformule +voordragen." + +De gemeente antwoordt: "Wij allen die hier zijn, hooren en bedenken +deze wel." + +"Wie een fout gepleegd heeft," gaat de voordragende voort, "moge haar +bekennen. Wie geen fout heeft moge zwijgen. Uit uw zwijgen zou ik +afleiden, dat de eerwaardigen rein zijn." Evenals een enkel mensch, +wanneer hem een vraag is gesteld, antwoorden moet, zoo is het ook bij +zulk een vergadering, als de vraag driemaal is gesteld. Een monnik, +die op een driemaal herhaalde vraag een fout, die hij gepleegd +heeft en die hij zich herinnert, niet bekent, is aan leugen, wetens +begaan, schuldig. "Wetens uitgesproken leugens, eerwaardigen, brengen +verwoesting, heeft de verhevene gezegd. Daarom moet een monnik, die +iets misdreven heeft, zich dat herinnert en daarvan rein begeert te +worden, zijn fout bekennen. Wat hij bekent zal hem licht vallen." + +Daarna wordt de biechtformule uitgesproken, eerst worden genoemd de +vier hoofdzonden, die uitgaan uit de gemeente met zich brengen. Alzoo +wordt gehandeld over geslachtsgemeenschap, diefstal, moord en de +aanmatiging van geestelijke volkomenheid. Vervolgens komt de driemaal +herhaalde vraag: "Ik vraag de eerwaardigen: "zijt gij van deze zonden +rein?" Ten tweeden maal vraag ik: "Zijt gij rein?" Ten derden maal +vraag ik: "Zijt gij rein?" Als alles zwijgt is het antwoord: "Rein zijn +hieraan de eerwaardigen, daarom zwijgen zij, aldus neem ik dit aan."" + +Daarop worden andere zonden opgenoemd: zulke, die een terugzetting met +zich brengen; vervolgens andere, die door de bekentenis zelve kunnen +worden verzoend. Wel twee honderd verschillende artikelen, die zich +over het geheele leven uitstrekken worden dan opgesomd. Daarin wordt +tot in kleinigheden afgedaald, doch ook kleinigheden hebben soms groote +beteekenis. Zoo ging het in oude dagen onder Boeddha's volgelingen, +zoo gaat het nog. + +Een bizondere, eigenaardige beteekenis had, reeds van oude dagen af, +de regentijd, die in Indië ongeveer van Juni tot October duurt. Die +tijd was voor reizend prediken ongeschikt en werd dus doorgebracht in +stille teruggetrokkenheid. Was hij ten einde, dan kwamen de leerlingen +plechtig te zamen. Allen zaten zij neder, in eerbiedige houding op +den grond, met gevouwen handen hun medebroeder smeekend, om, indien +hij in dien tijd een schuld had begaan, deze te noemen. "Ik noodig," +zoo heet het, "de gemeente uit, om, indien gij iets van mij gezien +of gehoord hebt, of verdenking tegen mij koestert, erbarmen met mij +te hebben en te spreken, als ik het inzie, zal ik er boete voor doen." + +Zoo was in oude dagen die regentijd een tijd voor godsdienstige +bespiegeling en inkeer tot zichzelf. En--zoo is het ook nu nog. In +Birma is dat nog de tijd, zooals Fielding [109] het uitdrukt, om den +grond te bereiden voor het gewas, de zielen voor de eeuwigheid. Dan +leven ook vele leeken op de wijze der monniken. Zij eten voor den +middag en onthouden zich van tabak. Geen spelen zijn er dan, geen +huwelijken worden er gesloten. Ook worden dan de zondagsbijeenkomsten +[110] veel talrijker bezocht dan anders. + +In Ceylon brengt ook de "wastijd" eigenaardige gebruiken met zich. De +monniken verlaten hun gewone huizen en leven in kleine hutten, door +de boeren daarvoor opzettelijk gebouwd. Zij houden dan een reeks +diensten, bestaande in voorlezingen uit de Pitaka's, [111] de heilige +boeken, waarnaar dan oud en jong, arm en rijk komt luisteren. Onder +de boomen wordt een platform opgericht: overdekt, doch aan de kanten +open, en met kleeden en bloemen versierd. Daaromheen zitten allen dan +aandachtig neder, en vooral naar de lezing der Yataka's, de vroegere +levens van Boeddha, wordt met groote belangstelling gehoord. + +Overigens wordt in de meeste Boeddhistische streken aan wat wij +prediken zouden noemen weinig of niet gedaan. Wel komt in Birma des +Zondags veelal een monnik in een rusthuis--overal heeft men daar +rusthuizen langs de wegen, meest door milddadigheid ten behoeve van +het publiek geschonken--een gedeelte uit de heilige boeken voorlezen. + +Een soort predik- of priesterambt bekleedt echter de Boeddhistische +monnik niet: niemand denkt er b.v. in Birma aan een monnik bij een +stervende te roepen, om b.v. gebeden te zeggen. Het zijn dan ook +geen tusschenpersonen tusschen God en den mensch, maar personen, +die, in vrije broederschap den weg bewandelen, die tot den grooten +vrede voert. Ook hun godsvereering is zeer eenvoudig: althans +wanneer we daar laten het Boeddhisme, zooals het in Tibet optreedt, +waar het geheel en al--beter kunnen wij het niet met een enkel woord +uitdrukken--tot een Roomsch-Catholiek gekleurd Boeddhisme is geworden, +met een paus, offers, plechtige, geheimzinnige ceremonies enz. Maar dat +vertegenwoordigt allerminst den eigenlijken geest van dezen godsdienst. + +De monnik in Birma bepaalt zich tot het uitspreken van gewijde +teksten bij de pagode, waarin vooral de erkentenis dat alles ellende +en verdriet is op den voorgrond treedt. Ook bij de godsdienstige +feesten aldaar--het groote godsdienstige feest heeft plaats na den +regentijd--is er weinig ander ceremonieel. Monniken en leeken komen +in de pagodes bidden, bloemen en geschenken worden aan de monniken +gegeven, de klokjes der groote pagoden luiden met vriendelijken klank: +doch niets van een statigen eeredienst, die trouwens in het kader +van het Boeddhisme niet zou passen. + +Wel werden reeds vroeg in eere gehouden vier heilige plaatsen, met +den stichter van den godsdienst in verband staande: de plaats waar +Boeddha is geboren, die waar hem de hoogste verlichting ten deel viel, +die waar hij het "rad der gerechtigheid draaide" m. a. w. het eerst +predikte, die waar hij het Nirvana inging. + +We spraken tot nu toe enkel over monniken, doch er zijn ook +Boeddhistische nonnen--hoewel veel minder in getal: de vrouwen +hebben daarin geen lust, al ontbreekt het hun overigens geenszins +aan godsdienstige belangstelling. Is het soms ook omdat de nonnen +zoover beneden de monniken zijn gesteld? Boeddha zelf had trouwens +geen lust om een nonnenorde in 't leven te roepen, [112] maar werd +door de omstandigheden daartoe gedwongen. + +Wat de nonnen betreft, van haar heet het o. a. "Een non, al is zij +ook sinds honderd jaar geordend, moet iederen monnik, al is deze eerst +dien dag geordend, de eerbiedige begroeting brengen, voor hem opstaan, +de gevouwen handen verheffen, hem naar behooren eeren. Deze ordening +moet zij achten, heilig houden, bewaren, eeren, en haar leven lang +niet overtreden." [113] + +In hetzelfde geschrift wordt haar ook voorgeschreven dat zij den +regentijd niet mogen doorbrengen in een distrikt, waar zich geen +monniken bevinden, dat zij iedere halve maand de monniken over de +biecht moeten raadplegen en hun om de prediking van het heilige +woord verzoeken. + +Ook bij het zelfonderzoek na den regentijd moeten zij de monniken +door een bode doen vragen of dezen niets hebben in te brengen, enz. + +M. a. w. de nonnen hebben zeer weinig in te brengen. + +Moeten de nonnen dus in alles de monniken raadplegen, toch moet een +strenge scheiding bewaard blijven. Geen monnik, die voor de nonnen +moet prediken mag hun huis betreden, behalve indien hij eene kranke +moet toespreken. Geen monnik mag met een non op weg zijn, op een +schip zijn, naast haar zitten zonder getuigen. + +Nog verdient de aandacht dat de nonnen niet--zooals monniken in +Boeddhistische landen soms doen--mogen leven in de eenzaamheid van +het woud. + +Komen die geboden alleen voor uit het denkbeeld van de +"minderwaardigheid" der vrouw? Ja en neen. Neen voorzoover het een +groote dwaling zou zijn om te meenen dat de vrouwen in landen waar +het Boeddhisme zuiver wordt beleden een soort slavinnen zouden zijn, +dat is althans in Birma volstrekt niet het geval: de vrouw heeft daar +in het burgerlijke gelijke rechten schier als de man. + +De Birmaan zegt echter van de vrouw ten opzichte van zijn godsdienst: +de vrouw begrijpt het zoo niet.--En--dat is het ook. De vrouwen in +Birma zijn van een zachte, teeder- hartstochtelijke, liefhebbende +natuur; hun vrouwelijk gemoedsleven komt feitelijk in verzet tegen +sommige artikelen van hun geloof. Zij hebben een groote bewondering +voor Yaçodhara, de vrouw van den Verlichte. Die was godsdienstig, +maar 't brak haar hart, dat zij scheiden moest van haar geliefde: +dat kòn zij niet begrijpen. Zoo nu zijn de vrouwen in Birma nog. Zij +werken mede met alle macht om bedwelmende dranken en het dooden van +dieren tegen te gaan. Zij volgen nauwgezet de voorschriften van den +godsdienst op: maar, zegt Fielding, indien de godsdienst haar zegt: +"Verlaat al wat gij liefhebt, alles waaraan uw hart gehecht is, +want het is ijdel: zie het licht en bereid uwe ziel voor den Grooten +Vrede," dan deinzen zij terug: "Heer, dat kunnen wij niet, het zou +te vreeselijk voor ons zijn." + +Een man die in Birma afstand doet van de wereld wordt geprezen, een +vrouw niet. Ook bij de vrouwen zijn nonnen niet in aanzien, wie tot +den Groote Vrede zal komen moet eerst als man worden wedergeboren. + +Der vrouwen gemoed teekent echter een zeker protest aan tegen de +hardheid der Boeddhistische leer. + +Dat blijkt ook bij 't gebed: Bidden--dat is voor den Boeddhist +geenszins spreken tot God, opdat hij wenschen verhoore: neen, bidden +is overpeinzen van den weg des heils: is zich vertrouwd maken met de +eeuwige wetten der gerechtigheid. Er wordt niet gebeden, om den Boeddha +goed te doen, maar om de liefde tot hem op te wekken in 't hart. + +Toch: Boeddhistische vrouwen bidden soms anders. Fielding verhaalt: +[114] "Ik herinner mij dat ik eens op het terras van een beroemde +pagode stond, de gouden torenspits voor mij en gebeeldhouwde altaren +rondom en daar een vrouw zag liggen, haar aangezicht naar de pagode +gekeerd. Zij bad vurig, zóó vurig dat haar woorden verstaanbaar waren, +want zij stoorde zich aan niemand, zoo bedroefd was zij; en wat zij +vroeg was dit: dat haar kind, haar kleintje niet sterven zou. Zij hield +het kleine kindje in haar armen, en als zij er naar keek waren haar +oogen vol tranen. Want het was heel ziek, de ledematen waren niets +dan vel en been, met dikke knieën en ellebogen, en het gezichtje was +geheel uitgeteerd. Het was zelfs te zwak om belang te stellen in al +de nieuwe dingen rondom: het opende alleen nu en dan ternauwernood +even de vermoeide oogjes. + +"Geef dat hij herstelle, geef dat hij gezond worde," riep de vrouw +telkens weer. + +Tot wien smeekte zij? Ik weet het niet. + +"Mijn heer, er moet wel iemand zijn. Iemand. Een geest, die 't hooren +kan. Wie weet het? Er zal toch wel iemand mij helpen? De menschen +zouden mij helpen, als zij konden, maar zij kunnen niet; er moet toch +wel iemand zijn?" + +Zoo bidden Boeddhistische vrouwen meermalen. "Vrouwen" zeggen de +monniken "begrijpen het nooit--" + +Hebben wij hier niet op treffende wijze het liefderijk hart van de +vrouw, dat niet tevreden is met eenige wetten, die alles besturen, +dat niet, ook niet voor een hoog ideaal, scheiden wil van wien zij +innig liefheeft? En--hoe hoog wij Boeddha stellen: brengt dit toch +niet aan 't licht dat er in zijn godsdienst is, ik zeg niet gemis +van welwillendheid, maar van warmte? + +Ongemerkt zijn wij zoo van de monniken gekomen tot de leeken. Eigenlijk +zijn dezen geen lid der gemeente, de gemeente is er eene van +monniken. Toch: zij zijn onderwezen in de leer van den Verlichte, +zij nemen bij hem en zijne leer hunne toevlucht, de vijf geboden +[115] zijn hun heilig. + +Doch een soort lidmaatschap van een kerk hebben zij niet. De eenige +censuur die over hen wordt uitgeoefend is deze: dat de monniken geen +gaven van hen aannemen als zij zich zeer hebben vergrepen. + +Hoe openbaart zich het Boeddhisme bij de leeken? O. a. hierin dat +zij den regentijd in 't bizonder, gelijk wij reeds zagen, wijden +aan godsdienstoefeningen, ook dat zij des Zondags--vooral ook in den +regentijd--in rusthuizen samenkomen, daar komt somtijds dan ook een +monnik een gedeelte uit de heilige boeken voorlezen, om dan telkens +weer peinzend te herhalen en te overdenken, dat het leven slechts is +"ellende, moeite, verdriet." + +Of zij daarom overigens zoo terneergedrukt zijn? Neen. Hun leven +gaat gewoonlijk voort in kalme onbezorgdheid. Jacht naar rijkdom is +met name den Birmaan geenszins eigen. Heeft hij zich eenig fortuin +vergaderd, dan laat hij rusthuizen inrichten, pagoden versieren, +kloosters bouwen en dergelijke. Van ons Westersch sparen en garen +weet hij niet af. Waartoe zou hij het doen? Waarom zich 't leven +moeilijk te maken? Zij hebben voorts weinig behoeften, hun leven +is--in overeenstemming met den geest van hun godsdienst--evenver van +weelde als van zelfkastijding. + +Als wij Birma en zijn bewoners beschouwen, dan moeten wij erkennen +dat de Boeddhisten--hier heb ik ook op de leeken het oog--meer van hun +geloof in het leven terecht brengen dan de Christenen van het hunne. Is +dat omdat het geloof beter is? Neen, maar omdat het Christendom, +zooals wij het vaak opvatten, veel verder afstaat van het eigenlijke +Christendom, dan der Birmanen Boeddhisme van den geest des Verlichten. + +In de eerste plaats is hun geloof praktisch. Boeddha sprak weinig of +niet over God, niet omdat hij niet in Hem geloofde, maar omdat hij +bij voorkeur niet verder ging dan zijn waarneming, die slechts kon +komen tot de wet der gerechtigheid. Zoo doen ook zijn volgelingen. 't +Is den monniken zelfs ongeoorloofd zich met het bovennatuurlijke in +te laten en het ligt ook niet zeer in den geest der leeken. + +Wat hun levensopvatting betreft: liefde en medelijden wordt onder hen +aangetroffen, de oorlog is in hun oog een gruwel, 't kan niet in hen +opkomen die met Boeddha of het Nirvana te verbinden, zooals soms de +Christenen doen, die vaandels "wijden" en den God der heirscharen +aanroepen, terwijl Jezus sprak: "die het zwaard nemen zullen door +het zwaard vergaan." Goede soldaten vormt het Boeddhisme niet, ook +daarom niet, omdat het denkbeeld van discipline in strijd is met hun: +"ieder werkt zijn eigen heil". + +Dat individueele toont zich ook op andere wijze eigenaardig. Als +gij een weg betreedt, die u straks over een wrakke brug voert, zal +niemand u waarschuwen. Als gij in het water u werpt, zal niemand u +redden tegen uw zin, als gij niet om hulp roept: ongevraagde raad +geldt voor heerschzucht. + +Dat zelfde individueele treedt ook in hun leer over straf en boete +op den voorgrond. Van Boeddha heeft men geen godheid gemaakt die de +straf voor anderen onderging. Geen plaats is hier ook voor vergeving +in den alledaagschen zin: de gevolgen van het kwaad moet ieder boeten, +dat is een eeuwige wet, een onontkoombaar iets. Doch wie geboet heeft, +heeft ook zijn straf ondergaan, en is er niet minder, doch beter om. + +Hoe men dat anders--en naar mij voorkomt beter begrijpt dan wij--kwam +uit in de volgende gebeurtenis, die eenige jaren geleden in Rangoon +geschiedde. [116] + +Een Engelsch officier verloor eenige banknoten. Het bleek dat een +der bedienden ze gestolen had: hij werd gearresteerd en bekende. De +officier had gaarne de aanklacht ingetrokken, doch dat kon niet. De +jongen werd gestraft, ofschoon zijn meester hem gaarne "de schande +der gevangenis" had bespaard. + +Zes maanden werd hij opgesloten. De meester vergat het geval, doch, +na 't eindigen van den straftijd kwam de jongen, blij en opgewekt, +bij zijn meester terug. + +Hij vond dat het vanzelf sprak dat hij weer in dienst zou worden +genomen. Hij had immers zijn straf nu ondergaan! + +De ander wilde hem echter niet weer hebben, hij had "in de gevangenis +gezeten". En--of de jongen sprak--dat hij "langen tijd" was gestraft +geweest, het mocht niet baten. + +Wie had hier zuiverder moraal? De Boeddhist of de Christen? 't Kan +dunkt me aan geen twijfel onderhevig zijn, maar 't bewijst wel dat +de Christenen hun eigen geloof, althans de zoo bekende gelijkenis +van den verloren zoon, nog maar slecht verstaan. + +Voor ons verbasterd inzicht is straf slechts een vernedering, die wij +liefst ons zelf en anderen moeten besparen, voor den ander was zij +boete: reiniging der ziel--in overeenstemming immers met zijn geloof, +dat ons de wet der gerechtigheid leert, die ons door lijden ten slotte +voert tot den Grooten Vrede. + +Als wij dit indenken, begrijpen wij ook beter het merkwaardige +verschijnsel, dat zelfs aanvoerders van rooverbenden, op wier hoofd +een prijs is gesteld, zich vaak vrijwillig bij den rechter komen +aanmelden. De straf moet immers strekken tot heil? + +Dat is het, wat hen ook vrede geeft in 't aangezicht des doods. Geen +eeuwige hel, geen hemel, die zich direct voor hen opent, gaan zij +tegemoet, doch hun volgend leven hangt af van het tegenwoordige: de +hemel is voor den zondaar gesloten, doch niet voor eeuwig. Eenmaal +zullen allen, nadat zij wijsheid geleerd hebben uit het lijden, +tot den Grooten Vrede komen. + +Wanneer een Birmaan stervende is komen geen monniken gebeden +zeggen: ook spreken geen bloedverwanten of vrienden met hem over +'t hiernamaals. Wat dan? Een vriend zal komen en hem zeggen: Denk +aan de goede daden, die gij gedaan hebt: en die zal hij herinneren, +opdat de oude van dagen bij die vriendlijke herinneringen straks zacht +insluimert. Is dat geen troost voor 't menschenhart? Ook gelooft men +in Birma dat, wanneer de mensch sterft, zijn geheele leven met al +zijn onderdeelen voor zijn oogen komt als een landschap, dat in den +donkren nacht door een bliksemstraal eensklaps geheel verlicht wordt. + +En--dit geloof rust--in 't voorbijgaan merk ik dat op--inderdaad +op goede gronden: met name personen die den dood door verdrinking +nabij waren hebben van zichzelf iets dergelijks getuigd, gelijk vele +westersche waarnemingen uitwijzen. + +Moeten wij ten slotte niet dankbaar erkennen dat ook het licht van +Azië een schoon en heerlijk schijnsel geeft voor der menschen voet, +ook al zijn we niet blind voor zijn eenzijdige kleur? En is niet dit +vooral de groote kracht van de Boeddhistische leer, dat wel het kwaad +in zijn boosheid, het goede in zijn heerlijkheid wordt erkend, maar +dat alle loonzucht hier over boord is geworpen en men in stede van +een uitwendige vergelding erkent een eeuwige, onwankelbare ordening, +die rust en vrede geeft aan 't hart, dat uitgaat naar liefde en plicht, +doch duisternis aan wie haten en onrecht doen? + +Geen godsdienst kunnen wij ons voorstellen, geschikt voor de kinderen +van ons geslacht, of in deze dingen moet hij bij Boeddha ter schole +gaan. + + + + + +VII. De voortgang en ontwikkeling van het Boeddhisme. + + +Wanneer wij het hier genoemde onderwerp wilden behandelen in alle +uitvoerigheid, zouden wij nog wel een gansch lijvig boekdeel daaraan +kunnen wijden. We zouden dan moeten spreken over verschillende secten, +die in de schoot van het Boeddhisme ontstonden, over al de landen, +waarheen het zich uitbreidde, en de wijziging, die het daarbij soms +onderging. Dat alles zou ons echter te ver voeren en niet passen bij +het kader van dit werk. Toch zijn een paar dingen uit de geschiedenis +van het Boeddhisme voor ons van zooveel belang, dat wij daarover +niet willen zwijgen. En wel: de verschillende oude kerkvergaderingen, +het vormen van de verzameling der Heilige Schriften, het optreden van +het Boeddhisme als door den staat beschermde godsdienst onder Açoka, +en ten slotte met een enkel woord: de uitbreiding van het Boeddhisme +in andere landen en zijn ondergang in Indië. + +Allereerst dan over de oude concilies. Drie worden ons genoemd: +dat van Rajagriha, van Vaisali en van Patna. Het eerste zou gehouden +zijn, aldus verhaalt Buddaghosa, een soort Boeddhistische kerkvader, +nabij Rajagriha. Daar toch waren achttien groote kloosters, met +monniken gevuld. Men verzocht dus van hunnentwege aan den koning van +Rajagriha, of hij een groot hol in de bergen ten hunnen behoeve voor +die vergadering wilde inrichten. + +De koning, zoo gaat het verhaal voort, was daartoe volkomen +bereid. Alles werd keurig in gereedheid gebracht: er waren vijfhonderd +bekleede zitplaatsen voor de monniken, een spreekgestoelte voor +den voorzitter. + +Twee maanden lang had men daarmede werk. De monniken werden +uitgenoodigd en kwamen bijeen--'t was in den wastijd. Eerst bestond de +vergadering niet uit het volle getal: er waren er 499, Ananda had niet +verkregen de Prajna Paramita, de kennis der onzienlijke wereld. Dus +was één zetel vacant. Doch, toen Ananda des nachts peinsde, kwamen +de wonderbare krachten over hem: en--door den vloer heen bereikte +hij den zetel, voor hem gereed gehouden. + +Kasyapa was voorzitter en noodigde Upali uit om voor te dragen de +regelen, door Boeddha over de orde gegeven (Vinaya). Upali zat in de +preekstoel, voor Boeddha bestemd, met den ivoren waaier in de hand. De +monniken zongen na wat men hun voordroeg. + +Daarna kwam Ananda in het spreekgestoelte en droeg de uitspraken +over de leer (Dharma) voor. Het eerste der Sutra's, door Ananda +voorgedragen, was Brahmajala Sutra. + +Nu zijn de volgende punten zeer merkwaardig: in het jaar 16 v. C. had +ook een concilie plaats, naar de faam zegt van 500 monniken. Er +waren er slechts 499, één was uitgesloten, doch verricht een wonder +en wordt chef. + +Dit concilie was bijeengeroepen door koning Kanishka, die over een +groot deel van Indië toen regeerde. En--naar het schijnt, heeft hier +de, later zich vormende, Mahayana school, eene overwinning behaald op +het meer oorspronkelijk Boeddhisme. Nu rekenen sommige geleerden het +Brahmajala sutra ook tot de boeken dezer school, naar mij voorkomt +terecht; omdat het niet den geest van het oorspronkelijke Boeddhisme +ademt. + +En ook op dit concilie hield men zich bezig met de heilige boeken, met +name om daarop commentaren te maken en wel op de Sutra's, de Vinaya +en de Abhidharma: welke drie ook volgens de zuidelijke Boeddhisten +den heiligen canon vormen. Het ligt dus mijns inziens voor de hand, +dat dit heele concilie van Rajagriha niets anders is dan een poging +om--wat later gesanctioneerd werd--de goedkeuring der oudheid te +geven door het reeds kort na Boeddha's dood geldig te maken. + +Even onzeker schijnt wat verhaald wordt over het tweede concilie, dat +ongeveer 100 jaar later gehouden werd. Meer op vasten grond komen wij +echter bij het 3e, dat van Patna, dat ongeveer het jaar 244 in Patna +werd gehouden, in de dagen van koning Açoka. Waarschijnlijk is daar +met de verzameling der heilige boeken een begin gemaakt. Over Açoka +en zijn werken willen wij echter uitvoeriger spreken, omdat het hier +een vorst geldt, die het Boeddhisme met groote kracht heeft bevorderd +en wiens naam nog immer door de gansche Boeddhistische wereld een +goeden klank heeft. Zooals bekend is drong Alexander de Groote in de +4e eeuw vóór onze jaartelling zegevierend tot in Indië door. In die +dagen was Magadha de hoofdstad geworden van een vrij groot koninkrijk, +dat echter voor de macht van Alexanders wapenen moest bukken. + +Een avonturier, uit de handen van den koning van Magadha ontsnapt, +zocht bij Alexander zijn toevlucht. Deze rebel vergaderde de stammen +van den Pendsjab rondom zich en--toen in 315 v. C. de koning +van Magadha werd vermoord, plaatste hij zich op diens troon. De +Grieken verjoeg hij uit Indië. Deze troonsbeklimming was zeer +merkwaardig, omdat zij bewees dat de oude Indische maatschappij +voorbij ging: Chandragupta toch was een man van lage caste, evenals +zijn partijgenooten. Juist in die dagen kwam het Boeddhisme op en nam +snel in invloed toe. Waarschijnlijk begunstigden reeds Chandragupta en +zijn zoon dit nieuwe geloof. Zeker is het dat zijn kleinzoon, Açoka, +er toe over ging en de groote koning der Boeddhisten werd. Hij was +inderdaad de Dharma Raj (koning der gerechtigheid), waarvan Boeddha, +toen hij in 520 v. C. onder een vijgeboom zat, had gedroomd. + +Açoka, die 24 jaren telde, toen hij den troon beklom, was eerst een +vroom Brahmaan, die 50.000 Brahmanen dagelijks voedde. Ook was hij +zeker een dapper en bekwaam krijgsman; althans hij veroverde een +groot deel van Indië. Zekere monnik Nigrauda bekeerde hem tot het +Boeddhisme. De koning werd daarvoor nu een groot ijveraar en--tal +van inschriften, door hem in rotsen en steenen gebeiteld in bijna +alle streken van Indië--leggen er getuigenis van af, hoe ernstig +hij zijn taak opvatte om de nieuwe leer ingang te doen vinden en +in het maatschappelijk leven de hervormingen in te voeren, die zij +eischte. Deze inschriften zijn ook in ander opzicht voor ons van +groote waarde. Immers de ouderdom der boeken staat niet altijd vast +en--volgens nagenoeg eenstemmig oordeel der geleerden--stond Açoka's +Boeddhisme vrij dicht bij het oorspronkelijk. Zij zijn grootendeels +uitgegeven en alzoo onder het bereik der geleerde wereld gebracht. + +We willen er enkele van aanhalen, die ons doen zien welke denkbeelden +over God en toekomstig leven door den beroemden koning werden +gekoesterd. + +"Veel te verlangen naar de dingen (dezes levens) is ongehoorzaamheid, +zoo herhaal ik: (ongehoorzaamheid) is ook de (altijd) werkzame zucht +naar grondgebied bij een vorst, die den hemel wil gewinnen. Belijd God +(Isana) en geloof in Hem, die het waardig voorwerp der gehoorzaamheid +is. Want gij zult geen middelen vinden om den hemel te winnen, aan +dit geloof gelijk. O, streef er naar om dit onschatbare kleinood +te verkrijgen." + +"Aldus spreekt koning Devanampiya Piyadasi (de door de goden geliefde +[117]): Het tegenwoordig oogenblik en het verleden zijn onder dezelfde +vurige hoop voorbijgegaan: Hoe zal door de bekeering van den koninklijk +geboorne de godsdienst worden uitgebreid? Als deze zoo toeneemt door +de bekeering van de laaggeborenen, hoe zal hij dan toenemen als de +hooggeborenen overtuigd worden? Overal waar de naam van God in eere +is, waarlijk daar is godsdienst. + +"Aldus sprak Devanampiya Piyadasi: Daarom heb ik van dit oogenblik +af gezorgd dat er godsdienstige redenen werden gehouden, ik heb +godsdienstige plichten aangewezen, opdat de menschen daarna luisterend, +er toe gebracht worden het rechte pad te volgen en eere te geven +aan God." + +Ook over een volgend leven laat Açoka zich uit: "Al de moed (heet het +elders) dien Piyadasi, de geliefde der goden, heeft getoond is ten +opzichte van een volgend leven. Aardsche roem brengt weinig voordeel, +doch veroorzaakt integendeel, verlies van deugd. + +"Voor den hemel te werken is moeilijk voor een boer en voor een prins: +tenzij zij met uiterste krachtsinspanning alles opgeven. + +"Mogen mijne liefhebbende onderdanen geluk verkrijgen in deze en in +een volgende wereld. + +"De beminde der goden spreekt aldus: Meer dan twee en dertig en een +half jaar lang ben ik een hoorder der wet geweest, doch ik beijverde +mij niet met alle inspanning. De goden, die voor dien tijd in +Jambudvipa als ware goden werden beschouwd zijn nu afgezworen... Een +klein (eenvoudig) man, die zichzelf wat oefent kan voor zichzelf +groote hemelsche zegen verwerven, en met dat doel is deze prediking +uitgesproken. Beide, grooten (hoogen) en kleinen moeten zich oefenen +en zullen ten slotte (ware) kennis verkrijgen. En deze wijze van +handelen zal wat zijn? Van groote gevolgen. Want het geestelijk goed +zal groeien, en zal steeds sneller groeien, ten slotte zal het telkens +met de helft worden vermeerderd." + +"Deze prediking is gehouden door hem die is heengegaan. Twee honderd +vijftig jaren zijn er verloopen na het vertrek van den leeraar." + +Alles in deze opschriften moge niet geheel duidelijk zijn, zooveel +is toch wel zeker, dat het Boeddhisme van Açoka allerminst een soort +atheïsme mocht heeten. Een en ander stemt overeen met wat wij reeds +vroeger opmerkten, b.v. dat de oude Boeddhisten zich Brahmacharin, +vereerders van Brahma noemden en dat in een gesprek met de Brahmanen +Boeddha niet zegt: Brahma vereeren is onzin, maar wel: uw uitwendige +vereering van Brahma deugt niet. + +Doch, wij komen tot Açoka terug. Deze vergenoegde zich niet met +in edicten het Boeddhisme aan te prijzen, neen, hij trachtte de +beginselen van het nieuwe geloof ook in staat en maatschappij door te +voeren. Terecht kan men van hem zeggen, dat hij Wilberforce vooruit +was in den strijd tegen de slavernij, Tolstoï in zijn begeerte om +het zwaard weg te werpen, Rousseau en Fichte in hun wensch om den +innerlijken godsdienst aller eigendom te maken. Ook is treffend zijn +zorg voor de dieren. We willen u, aan de hand der opschriften zelve +laten zien, hoeveel Açoka tot stand bracht. + +Wat betreft zijn belangstelling in den inwendigen godsdienst denken +wij b.v. aan het volgende inschrift: "Piyadasi, de vriend der goden, +hecht minder waarde aan aalmoezen en uitwendige plechtigheden, dan +aan het bevorderen van den bloei van den inwendigen godsdienst." + +"Voortgang in Dharma (de ware leer, de deugd) kan op tweeërlei wijze +worden verkregen, door vormelijke regels, en door de gevoelens, +welke deze opwekken in het hart. In dezen dubbelen invloed heeft de +eerste een zeer geringe waarde, de innerlijke opwekking is slechts +in waarheid belangrijk." + +Wat zijn afkeer van den oorlog betreft denken wij aan deze inscriptie: + +"Piyadasi, de vriend der Devas, (goden) stelt alleen op prijs den oogst +van het volgend leven. Daarom alleen is deze inscriptie gegrift, opdat +onze zonen en kleinzonen geen nieuwe veroveringen zouden maken. Laten +zij niet denken dat veroveringen met het zwaard den naam verovering +verdienen. Laten zij zien den ondergang, de verwarring, de hartstocht +die zij medebrengen. Ware veroveringen zijn alleen die van Dharma." + +Açoka zorgde voor mensch en dier, hij maakte aan slavenmishandeling +een einde, verbrak de slavenketenen der menschen, zorgde voor reizigers +en monniken op liefderijke wijze. + +Hierover vermelden de opschriften het volgende: + +"Vroeger werden, in de groote eetzaal en den tempel van koning +Piyadasi, den vriend der goden, dagelijks honderd duizende dieren +geslacht om tot voedsel te strekken met hun vleesch .... doch nu +weerklinkt telkens weer het koor dat voortaan geen dier meer zal +worden ter dood gebracht. + +Als een mensch onderworpen is aan slavernij en slechte behandeling, +zal hij van dit oogenblik af door den koning van deze en andere +gevangenschap worden bevrijd. Vele menschen in deze streken kwijnen in +de gevangenis, daarom was de Stupa [118], die de bevelen des konings +bevat, zeer noodig. + +Overal is gevestigd het dubbele systeem van geneeskundige hulp van +koning Piyadasi, medische hulp voor menschen en medische hulp voor +dieren... En waar er geen voorraad is (van kruiden), in al deze +plaatsen moeten deze worden geplant en gedroogd, zoowel wortels +als kruiden. Overal waar er geen voorraad van is, moeten zij worden +aangebracht en geplant. En aan de groote wegen moeten bronnen worden +gegraven en boomen geplant, tot het welzijn van mensch en dier. + +In sommige Boeddhistische landen zijn de kloosters ook tegenwoordig +de eenige plaatsen waar men logeeren kan, en de monniken de eenige +dokters. Waarschijnlijk is dus ook hier gedacht aan boomen, die geplant +moeten worden bij de Saugharama, zooals het toen heette. Saugharama = +tuin der monniken, terwijl deze zelf toen Pavajitani's (huisloozen) +heetten tegenover de Gahathani (die een huishouden hebben) waarmee +waarschijnlijk de Brahmanen bedoeld worden. + +Doen dus reeds deze aanhalingen vermoeden dat in die dagen de monniken +meer onder boomen, dan wel in huizen woonden, de volgende uitspraak +van Açoka komt daarmede overeen. + +"Wanneer godvruchtigen zullen verblijven bij den heiligen vijgeboom, of +daaromheen rondwandelen ten einde vrome verrichtingen te volbrengen, +zal het een voordeel en een genoegen voor de landstreek en hare +bewoners zijn om geschenken hun aan te bieden, en overeenkomstig +hun edelmoedigheid en anderszins, zullen zij voorspoed of tegenspoed +genieten. Zij zullen dankbaar zijn voor de komst van het geloof. Wat +dorpen of hun inwoners voor de zaak van den godsdienst mogen geven +of in stand houden, de gewijden (monniken enz.) zullen het zelfde +ontvangen, en, ten voorbeelde van mijn volk zullen zij gestreng in de +eenzaamheid leven. En eveneens zullen de gewijden, welke zegeningen +zij ook uitspreken, daarin overvloedig zijn. + +"Voorts zal het volk in den nacht [119] tot toevlucht hebben den +grooten myrobolanpruimenboom (Terminalia chebula) en den heiligen +vijgeboom. Mijn volk zal den grooten myrobolanboom vermeerderen. En +daar mijn godvruchtigen dit doen voor het genoegen en het welzijn +van het dorp, waar zij verblijven, mogen zij rondom den schoonen en +heiligen vijgeboom een liefelijk verblijf hebben bij het volbrengen +van vrome daden." + +Wij hebben hier nog niet de kloosters alzoo, doch: een +overgangsvorm. Terwijl in den eersten tijd Boeddha's monniken twee +aan twee uitgingen ter bekeering, zien wij hen nu meer bepaalde +woonplaatsen innemen in de nabijheid van eenig dorp. Straks komen +zij in kloosters, in gebouwen te wonen. + +We kunnen echter, met het oog op de toestanden in Açoka's tijd, +dezen overgang zeer goed begrijpen. + +Açoka toch had Indië veroverd, en had nu noodig een leger van verlichte +monniken ten einde zijn rijk voor het Boeddhisme te winnen. Dat groote +leger moest worden gevoed: vandaar dat aan dorpen en steden werd +opgedragen voor de monniken te zorgen: ook nu nog een geliefkoosde taak +der leeken in Boeddhistische landen. Vandaar ook de zoo uitgebreide +aanplantingen van mango's, bananen enz. Ook van de planting van deze +boomsoorten wordt in een der edicten van Açoka gesproken. + +Uit deze opschriften blijkt voorts dat er drie jaarlijksche groote +feesten waren in die oude dagen, wier datum in verband met de maan werd +vastgesteld, feesten, waarbij olifanten, toortsen, optochten enz. te +pas kwamen. Tempels schenen er toen nog niet te zijn, de godsdienstige +plechtigheden hadden plaats in tempels van ongekorven hout met de +sterren als lampen. Açoka deed wat hij kon om het Boeddhisme uit te +breiden, en, al gingen de monniken in die dagen ook reeds zwijgend +rond, toch waren zij waarschijnlijk overigens niet zoo gesloten, +hun taak toch was: propaganda maken voor het nieuwe geloof, waarbij +hun echter werd ingeprent vriendelijk en meegaand te zijn tegen de +"ketters." Door zulke verzoenende manieren zullen zelfs de ketters +gunstig worden gestemd en zulk een gedrag zal het aantal bekeerlingen +doen toenemen. + +Dat het echter toch propaganda moest zijn, blijkt uit het volgende +in een der edicten: + +"Sinds langen tijd zijn er geen dienaars van den godsdienst +geweest, die, zich bewegende onder de ongeloovigen, hen met een +overstrooming van godsdienst overstelpten, met een overvloed van +heilige leeringen. Door Cambodja, Gandhara, Surasthra, Petenica en +elders zijn er nu aangewezen (als zendelingen), die hun weg vinden +tot op de uiterste grenzen der barbaarsche landen, voor het heil +van allen. Omgaande zoowel met de gevreesden als met de geachten, in +Pataliputra zoowel als in vreemde plaatsen, betere dingen leerende, +zullen zij overal doordringen." + +Zoo zwerven dus Açoka's monniken als echte huisloozen (pavajitani) +overal rond om hun nieuw Evangelie te brengen. + +Ook voor het uitwendige van den godsdienst deed Açoka veel. Hij +bouwde vier stupa's (grafheuvels) ter eere van den Verlichte: één op +de plaats, waar de Verlichte was geboren, één waar hij de verlichting +deelachtig werd, één te Benares, waar hij het eerst predikte, één te +Kusinara, waar hij het Nirvana inging. + +Men weet welke gedachten men over de stupa's had. Een dood man was +volgens de oude Indiërs (en nog is er iets van dat geloof over) +machtiger dan een levend persoon. Meestal stelde men zich voor dat +zijne kracht zich openbaarde, waar zijn lijk rustte, en men groef +zelfs daarbij heilige vijvers, waar een buitengewone versterking +den vereerders der heiligen ten deel viel. Over het graf bouwde +men dan een koepeldak, daar vereerde men de dooden en bracht hun +offers. Zoo nu deed men met Boeddha ook. In eene oude Chineesche +Boeddhistische liturgie heet het: "Ik beschouw het gewijde altaar als +eene koninklijk edelgesteente, waarbij de schaduw (geest) van Sakya +Tathagata verschijnt." + +Zoo dacht men dus, bij de vereering der stupa's in gemeenschap +te komen met Boeddha. Eer kunnen wij dus zeggen dat er in Açoka's +Boeddhisme eenig bijgeloof was, dan dat wij hem beschuldigen van een +soort atheïsme, als hoedanig sommige geleerden het oorspronkelijk +Boeddhisme willen opvatten. + +Açoka deed nog iets anders van groote beteekenis. Hij riep een +kerkvergadering te Patna bijeen in het jaar 244 v. C. waarop vooral +over de gewijde boeken werd gehandeld. Naar het schijnt werd het +volgende (blijkens een der opschriften des konings) vastgesteld: + +"Het is wel bekend, heeren, hoe ver mijn eerbied en mijn geloof in +Boeddha, Dharma en Sangha gaan. Alles wat onze heer Boeddha heeft +gesproken is wèl gesproken. Daarom, heeren, moet het inderdaad worden +beschouwd als van onbetwistbaar gezag. Zoo zal het ware geloof +lang duren. Alzoo, mijne heeren, eer ik met de hoogste vereering +deze godsdienstige werken: Vinayasamaka (lessen in discipline), +Aryavasas (de bovennatuurlijke krachten der Arya's), Anagatabhayas +(de verschrikkingen der toekomst), Munigathas (het leven van Boeddha +in versmaat), Upatisapasina (de vragen van Upatishya), Moneyasuta +(de Sutra van het innerlijk leven) en de vermaning tot Rahula +over valschheid, uitgesproken door onzen heer Boeddha [120]. Deze +godsdienstige werken, heeren, wil ik dat de monniken en nonnen, ter +bevordering van hun invloed ten goede, voortdurend zullen bestudeeren +en zich herinneren." + +Sommige geleerden beschouwen dit als een uittreksel, waarin Açoka de +voornaamste stukken uit een, toen reeds bestaanden canon opnoemt, +zoo b. v. Rhys Davis. Anderen meenen, dat juist het concilie van +Patna, waarvan dit ontwerp de besluiten meedeelt, op aansporen van +den koning een aanvang maakte met den canon. Mij komt deze laatste +meening waarschijnlijk voor. De zeven hier genoemde geschriften zijn +allen bekend. Wat de vragen van Upatishya aangaat, dat dit geschrift +hier voorkomt is niet onbelangrijk. Immers wat is de vraag die +Upatishya bezighoudt? Hij ziet van een heuveltop een feest, waarop +zeer velen zich vermaken. Eensklaps overvalt hem de gedachte: over +twee honderd jaren zullen alle deze levende wezens een prooi zijn van +den dood. [121] Indien daar is een beginsel van verwoesting, kan daar +dan niet evengoed een beginsel van leven zijn? Niemand kan deze vraag +beantwoorden, doch Athadzi loste hem deze op door hem Boeddha's Dharma +te leeren. Doet niet ook het opnemen van dit geschrift ons vermoeden +dat het oorspronkelijk Boeddhisme niet de ultra pessimistische leer +was, die sommigen er van willen maken? + +Açoka was dus de man, die, door het bijeenroepen eener groote +vergadering, welke de bovengenoemde geschriften ijkte, den +grondslag legde tot de gansche, vrij omvangrijke Boeddhistische +gewijde literatuur. De hoofdzaak daarvan vormen de drie Pitaka's +(korven), welke onder dien naam door de zuidelijke Boeddhisten voor +heilig en oud worden gehouden, doch wier boeken ook bij de meeste +andere Boeddhisten in eere zijn. Deze drie korven bevatten tal van +geschriften: de eerste korf bevat Vinaya (de tucht), de tweede Dharma +(de leer), de derde Abhidharma (het bovennatuurlijke). Een groot deel +dezer gewijde geschriften is tegenwoordig uitgegeven in de serie: +Sacred Books of the East (gewijde boeken van het oosten.) + +In het eerste gedeelte komt o. a. voor de vroeger reeds besproken +Patimokha (biechtrede), in het tweede o. a. Dhammapada, een verzameling +van schoone spreuken en Jataka's, verhalen over vroegere levens van +Boeddha, een rijke bron van oud-Indisch denken en gevoelen. + +Onder de Boeddhistische werken buiten deze drie Pitaka's kunnen wij +vooral noemen het "Lalita Vistara," waarin wij de levensgeschiedenis +van Boeddha in romantischen vorm vinden meegedeeld. Langzamerhand +zijn deze boeken bij elkaar gekomen en door de Boeddhisten in hooge +waarde erkend. + +Doch wij keeren na deze uitweiding tot Açoka terug. Hij maakte +blijkbaar met de doorvoering der Boeddhistische beginselen vollen +ernst. In een zijner edicten heet het "dat er nooit in eenig vroeger +tijdperk een systeem van onderwijs, toepasselijk op iederen tijd en +iedere daad is geweest, als wat nu door mij is ingericht." + +In een ander stuk heet het: "De voornaamste middelen die ik u +verschaft heb om dit uit te werken zijn de instructies, die ik u +gegeven heb. Gij zijt gesteld over honderde en duizende menschelijke +wezens om te winnen de liefde der welgezinden. Ieder mensch is mijn +kind, en mijn wil is dat mijne kinderen allen mogelijken voorspoed +mogen genieten in deze wereld en geluk in de volgende. Ik heb dezelfde +begeerte voor alle menschen." + +Deze laatste order gaf hij aan zijne rajuka's, waarschijnlijk +leekenbeambten: zij moesten dus, evenals de monniken, werken voor de +uitbreiding van den nieuwen godsdienst. Waarschijnlijk echter heeft +hij door een en ander den grondslag gelegd voor de latere hiërarchie +in sommige Boeddhistische landen, die zooveel overeenkomst heeft met +de Roomsch-Catholieke priesterheerschappij. Doch: daar mogen wij hem +de schuld niet van geven. Als wij nagaan wat Açoka wilde, dan moeten +wij dezen Constantijn van het Boeddhisme bewonderen, die--geheel +anders dan de Christelijke Constantijn--niet uit politieke, maar uit +religieuze en zedelijke overwegingen handelde en zijn beste krachten +inspande om de zijns inziens ware beginselen van het nieuwe geloof +te doen doorwerken in zijn rijk. Geen wonder dat hij in hooge eere +staat bij de volgelingen van Boeddha. + + + + + +VIII. Uitbreiding en ontaarding van het Boeddhisme. + + +Açoka zond zendelingen uit naar verschillende oorden, ten einde overal +voor het Boeddhisme propaganda te maken. O. a. ging zijn zoon Mahinda +naar Ceylon, een eiland dat ook nu nog aan het Boeddhisme getrouw +is. Vandaar uit is het weer naar Birma, Siam en Java verbreid. In +Birma deed het 450 jaar na C. zijn intocht. Op Java had het in de +13e eeuw een grooten bloei bereikt, toen toch werd daar de beroemde +Boro-Boedoer, een groote Boeddhistische tempel, gebouwd, waarvan de +ruïnen nog thans ieders verbazing wekken. Later werd het daar door +den Islam geheel verdrongen. + +In al deze streken hield men zich vooral aan de straks reeds genoemde +drie Pitaka's. En zoo is dan ook in Birma en Siam het Boeddhisme vrij +zuiver bewaard gebleven. Het moge al ondergaan hebben den invloed +der Mahayana [122], die het nieuwe geloof pessimistischer en minder +religieus opvatte dan de stichter, aan Boeddha's leer geheel vreemde +leeringen zijn hier niet ingeslopen. + +In Indië heeft het zich nog eenige eeuwen na Christus gehandhaafd, +doch ongeveer de 12e eeuw was het bijna overal door het Brahmanisme +verdrongen. Vanwaar dit verschijnsel? Er een uitvoerig antwoord op +te geven, zou vele bladzijden vereischen en ook vallen buiten het +kader van dezen arbeid. Alleen komt het mij voor dat ontaarding van +de oorspronkelijke beginselen hierop invloed had. Wat die ontaarding +betreft, zij moet allereerst gezocht worden in de zooeven genoemde +Mahayana, de school van den grooten overtocht, die feitelijk den +Allerhoogste onttroonde en leerde dat Boeddha zelf was vernietigd en +uit niets en tot niets de weg was voor allen. + +Die Mahayana heeft in Indië ten gevolge gehad dat een reactie opkwam, +die ten slotte van de oorspronkelijk zedelijke religie een magische +maakte en veel uit het oude Brahmanisme weer opnam. Beide deze +invloeden hebben het hunne gedaan om het Boeddhisme te ondermijnen +en de overwinning van het Brahmanisme te verzekeren in het grootste +gedeelte van Indië. + +Daarbuiten echter heeft het zich krachtig gehandhaafd, niet alleen +in Birma en Siam, alsook op het eiland Ceylon, maar is het zelfs +doorgedrongen in Tibet, in China en in Japan. In Ceylon, Birma en +Siam bleef het, zoo wij reeds opmerkten, vrij zuiver bewaard, terwijl +het zich in China en Japan met andere godsdiensten vermengde. Wat de +tegenwoordige Chineezen betreft, uit drie bronnen is afgeleid hun +geestelijk leven: Kong tsze, Lao tsze en Boeddha. Bij de Japanners +is het Boeddhisme met den ouden volksgodsdienst, het Shintoïsme, +samengesmolten. + +Zeer merkwaardig is echter de ontaarding van het Boeddhisme in +Tibet. Daar kwam het in een onbeschaafd land, onder een ruw volk: +'t gevolg was dat de geestelijke godsdienst hier slechts ingang kon +vinden in verbasterden vorm. + +Hetzelfde geschiedde, zoo men weet, met het Christendom, dat is +ontwikkeld tot Roomsch-Catholicisme door dezelfde invloeden: omdat +het alleen als een godsdienst van gezag de heidenen kon winnen. 't +Is voorts merkwaardig zoo groot als de overeenkomst is tusschen het +Tibetaansch Boeddhisme en het Roomsch-Catholieke Christendom. + +Naar men weet gelooft de Roomsch-Catholieke kerk dat de geest van +Christus alléén in hare kerk woont, op bizondere wijze die kerk +bestuurt en dat deze geest hare priesters en vooral haren paus +bezielt. Zoo nu denken de Tibetaansche Boeddhisten er ook over. Zij +gelooven aan Avalokitesvara, den geest van Boeddha, die in de kerk +woont. De naam Avalokitesvara beteekent: de Heer, die van omhoog +nederziet. + +Behalve Avalokitesvara hebben zij nog een aantal andere Boeddha's die +in den hemel leven, anderen, die op de aarde leven of geleefd hebben +enz. Ten slotte kwamen zij zelfs tot Adi-Boeddha: den eersten Boeddha, +uit wien dan de andere Boeddha's en met hem de werelden emaneerden. Uit +Adi-Boeddha waren namelijk--na vijf meditatiën van dezen--de vijf +Dhyani-Boeddha's gevloeid, de beheerschers van bovenaardsche gewesten, +uit dezen wederom de bij hen behoorende Bodhisatwa's (toekomstige +Boeddha's), en--ieder van hen deed uit zich voortkomen een gansche +wereld. De tegenwoordige is dan een maaksel van Avalokitesvara. Daarmee +ging gepaard een ontaarden van den godsdienst in magische formules en +uiterlijke vormen. Woorden kwamen boven daden. Iedere Tibetaan heeft +een rozenkrans van 108 kralen om daarmee zijn goede woorden te tellen: +vooral vele woorden moeten het zijn. + +Ja, om zegeningen te verkrijgen van al de hemelsche wezens, waarmede +zijne verbeelding de wereld bevolkt, heeft de Tibetaan zelfs +gebedsmolens of wielen: met heilige spreuken beplakt. Tibet is er +vol van: zij staan bij iederen weg, in elke straat. + +Dan heeft men ook lange staken, waaraan vlaggen zijn bevestigd, waarop +het heilige woord: Om Mani Padme Hum (het juweel is in de lotus d. i.: +de zelfscheppende kracht is in de wereld [123]). Telkens als die +spreuk bij een windvlaag ten hemel wijst, wordt een gebed opgezonden. + +Wij zagen dat volgens de Boeddhisten Avalokitesvara in de gemeente +woont. Boven alles echter woont deze in den Dalai-Lama, den +Boeddhistischen paus in Tibet, en de chutuktu's, zooveel als zijn +kardinalen. Deze paus is Adi-Boeddha's plaatsvervanger op aarde, +onfeilbaar is hij niet alleen, maar ook is hij wereldlijk vorst over +Tibet, evenals voorheen de paus overeen deel der Christenheid. + +Dat de overeenkomst met Rome groot is, is door tal van Roomsche +zendelingen erkend, sommigen van hen gingen zoover, dat zij zeiden: +de duivel heeft hier het werk van God nagemaakt. + +De eerwaarde pater Desideri, die in het jaar 1714 Tibet bezocht, +zegt: "De lama's hebben eene tonsuur evenals onze priesters en zijn +tot levenslangen ongehuwden staat verplicht. Zij bestudeeren hunne +geschriften in een taal en in letters, die van de gewone teekens +verschillen. Zij zeggen gebeden in koor. Zij dienen den tempel, +bieden offeranden aan en houden de lampen altijd brandende. Aan +God offeren zij koren en gerst, deeg en water in kleine vazen, die +zeer schoon worden gehouden. Het voedsel dat alzoo geofferd wordt, +beschouwen zij als gewijd, en zij eten het." + +Ook zekere pater Grueber, die in 1661 Tibet doorreisde, was er door +getroffen. "Hij merkte op, dat de kleedij der lama's overeenkwam +met die, welke ons in oude schilderstukken van de Apostelen +is overgeleverd. Ten tweede, dat de tucht der kloosters en der +verschillende priesterklassen zeer gelijkt op die der Roomsche +kerk. In de derde plaats, dat het denkbeeld van een vleeschwording +evenals het geloof aan paradijs en vagevuur aan beiden gemeen is. In +de vierde plaats merkte hij op dat zij offers gaven en aalmoezen, +diensten hielden en gebeden opzeiden voor de dooden, evenals de +Roomsch-Catholieken. In de vijfde plaats, hadden zij nabij Lhassa +kloosters, door dertig duizend monniken en nonnen bewoond, welke +allen, behalve nog andere geloften, die van armoede, gehoorzaamheid +en kuischheid aflegden: evenals de Roomsche. In de zesde plaats +hadden zij biechtvaders, die van de hoogere lama's of bisschoppen +hun bevoegdheid ontvingen en die daardoor de macht hadden de biecht +te hooren, boetedoeningen op te leggen en absolutie te geven. Ook +hadden zij de gewoonte gewijd water te gebruiken, bij hun diensten +om beurten te zingen, voor de dooden te bidden." + +Gemelde pater meende daarom, dat dit alles niet mogelijk was, +tenzij de oude boeken der lama's den invloed van het Christendom +hadden ondergaan. Wij kunnen dit gevoelen niet deelen: veeleer komt +het ons voor dat aan het omgekeerde is te denken. Doch: dit punt +hier te behandelen, hoe belangrijk het zij, (want er is inderdaad +overeenstemming tusschen de persoon, de legende, de latere ontwikkeling +der leer bij Christus en Boeddha) ligt niet op onzen weg. Alleen willen +wij nog een beschrijving geven van een godsdienstoefening, zooals +men die houdt in den hoofdtempel van het Tibetaansche Boeddhisme, +de kathedraal te Lhassa. + +"Door een ruime hal, waarin men gewijd water en rozenkransen kan +koopen, en waar vier beelden der aartsengelen staan, komt men den +tempel binnen. De muren zijn bedekt met ruw bewerkte schilderijen +uit de legende van Boeddha. Het dak wordt gedragen door zes zware +pilaren, met snijwerk versierd. De kerk zelf is een lang schip: door +twee rijen pilaren van twee zijvleugels en door zilveren opengewerkte +schermen van twee groote koren gescheiden. In ieder dier zijvleugels +zijn veertien kapellen. Aan het einde der kerk is de heilige plaats, +bevattend vijftien tafels, met juweelen voorzien, met mystieke +zinnebeelden van Sang-Sara en andere scheppingen van Boeddhistische +metaphysica. In de verste nis bevindt zich in een overwelfde ruimte +het beeld van den vergoodden Gautama Boeddha. + +"Ter linkerzijde daarvoor is de troon van den Dalai-Lama, ter +rechterzijde van den Pantschen Lama. Daarbij, in rangorde, langzaam +in glans verminderend, de zetels der Chutuktu's (kardinalen), abten +en der achttien orden van de lagere geestelijkheid. + +"Tegenover het beeld is het hoog altaar of de offertafel: verscheiden +treden boven de vloer; met trappen toegankelijk. Op de bovenste +trappen staan gouden, zilveren en steenen beelden, op de lagere trappen +klokken, lampen, wierookhouders en andere gewijde gereedschappen. + +"Op het geluid van een hoorn of trompet verzamelt zich de +geestelijkheid in den ingang (de straks genoemde hal) in +ambtsgewaad. Bij het derde trompetgeschal zet de stoet zich in +beweging, met den levenden Boeddha aan het hoofd. Als deze levende +Boeddha op zijn troon is gezeten buigt ieder der priesters driemaal +voor hem en gaat dan met gekruiste beenen op den divan zitten, +overeenkomstig zijn rang. Een bel klinkt en allen zeggen op: de drie +toevluchten, [124] de tien voorschriften [125] en andere formules. Na +eenige stilte gaat wederom de bel en langere stukken uit de heilige +boeken worden door de priesters in koor gezongen. Als het een feestdag +is, wordt het hoogtepunt van den dienst bereikt in het Tuisol, of +gebed voor heiliging, als de offers zijn gezegend. + +"Een bel klinkt, en al de monniken heffen luide een gebedshymne +aan, waarin gevraagd wordt dat de geesten van al de Boeddha's mogen +tegenwoordig zijn. + +"Een van hen heft boven zijn hoofd een spiegel, naar het schijnt om +hierop het beeld van den geest op te vangen, als deze verschijnt; een +tweede heft een drinkkan op, een derde een mystiek zinnebeeld van de +wereld, een vierde een schaal; en nog andere geheiligde gereedschappen +en mystieke symbolen. + +"Onderwijl worden de stemmen der zangers en het geluid van bellen, +trommels en trompetten al sterker, en de kerk wordt met wierookwalmen +vervuld. + +"De monnik met de drinkkan werpt herhaaldelijk water, met suiker +en saffraan vermengd, over den spiegel. Het water vloeit over den +spiegel naar het zinnebeeld der wereld en wordt beneden in een schaal +opgevangen. Telkens na gebruik wordt de spiegel met een zijden doek +afgeveegd. + +"Het mengsel wordt nu in een andere kruik gedaan: enkele droppels +bevochtigen de handen der dienstdoende monniken die er de kroon van hun +geschoren kruin, hun voorhoofd en hun borst mee aanraken. Eerbiedig +slikt hij dan de overblijvende droppels in, en zoo doende, meent hij +op mystieke wijze deel te verkrijgen aan het goddelijk wezen, welks +beeld opgevangen is op den spiegel, waarover het water is geloopen." + +Tot zoover over het Lamaïsme. Wat een afstand scheidt ons hier van +den verheven stichter zelf, die, wars van ceremoniën en plechtigheid, +door zelfverzaking en overpeinzing den weg vond tot den grooten +Vrede. Helaas, dat ditzelfde verschijnsel ons overal treft, welken +godsdienst wij ook beschouwen: straks zullen wij het ook elders +zien. Doch: kà n dat anders? Kan een frissche bergstroom zuiver blijven +tusschen vuile moerassen? Kan het reine denken, het zuiver gevoelen +blijven wonen in een onreine, gebrekkige menschheid? + +Hoe hooger dan ook de volken stonden, des te meer wordt de zuivere +geest bewaard: meer is er van Boeddha's geest gebleven in Birma dan +in Tibet. Toch: de schat is er nog wel, ook in dat laatste land, al +wordt zij daar opgeborgen in aarden vaten die er niet bij passen. Niet +te vergeefs leefden de groote denkers en strijders der menschheid. + + + + + + + +HOOFDSTUK V. + +De Chineesche Philosophie. + + +I. Inleiding. + + +Het doel van dit geschrift is juist niet om eene volledige geschiedenis +der Chineesche philosophie te geven of al de vraagstukken, welke deze +heeft trachten op te lossen onder het oog te zien. Daartoe toch zouden +zeer uitvoerige, boekdeelen vullende uiteenzettingen, noodig zijn, +die van het geduld van den lezer te veel zouden vergen. De bedoeling +is op beknopte en verstaanbare wijze te schilderen het eigenaardige +der Chineesche philosophie en hoe zij op de ontwikkeling van het +Chineesche volk heeft gewerkt. + +In hoeverre in oude tijden Turanische of Arische invloeden zich in +China hebben doen gelden, en vanwaar de sporen van deïsme komen, die +men in den ouden staatsgodsdienst ontwijfelbaar vindt, is hierbij +van minder belang. Gewichtiger en belangrijker is het feit, dat de +beschaving van het Chineesche volk, zooals wij die voor het eerst +in historische tijden ontmoeten, aanstonds iets van ouds gevestigds, +iets afgewerkts, afgeronds heeft: waarvan wij den aanvang niet kunnen +ontdekken, en die zich wel duizend jaar lang, tot aan den intocht +van het Boeddhisme vrijwel onveranderd heeft gehandhaafd. + +Wel vindt men ook in China sagen over oude dagen, waarin het volk +'s winters in holen, 's zomers in een soort nesten in boomen leefde, +waarin het gebruik van het vuur onbekend was en de bewoners nog niet +geleerd hadden visschen en vogels te vangen: doch wat op dezen, +ook naar Chineesche opvatting voorhistorischen tijd betrekking +heeft, vinden wij in latere werken, niet als een herinnering aan +een vaststaande traditie, maar aan legenden, van onheugelijke tijden +bestaande. + +Wat de standvastigheid der Chineesche zeden betreft, noemen wij het +feit, dat de offergereedschappen uit den tijd der Hsia dynastie evenzoo +gevormd zijn als die uit den laatsten tijd der Chau-dynastie, hoewel +twintig eeuwen beide dynastiën scheiden. Ook bleven de ceremoniën, +gebruiken en zeden in godsdienst, wijsbegeerte en zedeleer gedurende +dien tijd onveranderd. Hieruit leide men echter niet af dat de geest +van het Chineesche volk al dien tijd rustte, integendeel: zelden +is er een tijd geweest, waarin het Chineesche volk meer geestelijk +leven ontwikkelde dan van de 6e tot de 4e eeuw voor Christus. Doch: +dit geestesleven openbaarde zich vooral in het bewaren, verklaren en +uitwerken van wat eenmaal overgeleverd was. Het was meer om uitleggen +te doen dan om iets nieuws in het leven te roepen. + +De Chineesche philosophie heeft, gelijk wij dat ook bijna overal elders +zien, van af de oudste tijden zich in twee richtingen ontwikkeld. De +eene, waarvan Lao tsze als vertegenwoordiger mag gelden, bewoog zich +in metaphysisch-theosophische richting, de andere, waarvan Confucius +als hoofd wordt erkend, in ethisch-materialistische, of--juister +uitgedrukt, ethisch-politische richting. In het stelsel van Lao +tsze of Li R (het Taoïsme) treedt op den voorgrond "het inwendig +licht," dat 's menschen leven moet leiden, in dat van Confucius +de verschillende verhoudingen: tot ouders, familie, staat enz. die +'s menschen plichten bepalen. + +Wij zouden echter verkeerd doen ons Lao tsze en Confucius voor te +stellen als stichters eener nieuwe leer: beiden deden niets anders +dan de leer van vroegere gezaghebbenden overleveren, wier uitspraken +lang voor hun tijd de bron der Chineesche wijsheid vormden. + +Uit den langen strijd tegen het Taoïsme, een strijd die sedert het +begin onzer jaartelling ook tegen het van elders ingevoerd Boeddhisme +was gekant, is ten slotte het Confucianisme als overwinnaar +te voorschijn getreden. Nog heden is dit: evenals reeds voor +tweeduizend jaren, de orthodoxe richting: haar aanhangers hebben +in den loop der eeuwen de regeering des volks verkregen. Toch: +ook deze richting van de Chineesche philosophie heeft zich niet +vrij kunnen houden van allerlei, aan het gebied van den godsdienst +ontleende, vreemde bijvoegselen. De oude rijksgodsdienst: een uit +het Shamanisme ontstane vermenging van natuur-, geesten-, helden- +en vooroudervereering: die bij de voornamen in een aantal ambtelijke +ceremoniën, bij het volk in grof bijgeloof verloopt, heeft vooral +omtrent de vooroudervereering op deze philosophie invloed uitgeoefend, +terwijl ten opzichte van kosmogonische [126] en dergelijke vragen, +Boeddhistische en Taoïstische invloeden zich hebben doen gelden: +de laatste vooral sedert de 12e eeuw na Christus. + +Men zal zich wellicht verwonderen dat Boeddhistische en Taoïstische +invloeden hier werkzaam konden zijn: waar zij van de zijde van de +gevestigde leer zooveel vervolging moesten ondergaan. Men bedenke +echter dat het bij deze vervolgingen minder te doen was om de +onderdrukking of uitroeiing van dogmatische ketterijen, dan wel +om den staatkundigen invloed, welken de priesters van beide secten +trachtten te verkrijgen, tegen te gaan en vooral om het grondbeginsel +van het Confucianisme: de voortplanting der familie, die door het +geweldig toenemen der kloosters bedreigd werd, staande te houden. Wat +de kloosters betreft: er waren er b. v. in 845 n. C. 4600 met nog +40,000 kleinere stichtingen: terwijl toen het aantal monniken en +nonnen 260,000 beliep. + +Wat heeft aan het Confucianisme nu het overwicht gegeven? Zeker in de +eerste plaats dat het--in plaats van den eisch om de wereld te verlaten +en in mystieke bespiegeling op te gaan, een eisch, dien Taoïsme en +Boeddhisme stelden--deelname aan de praktische eischen des levens +aanbeval en daarvoor aanzien en eer als belooning stelde. Tegenover +deze leeringen van Lao tsze en Boeddha stond dus de leer van Confucius +als "wereldwijsheid"--een levensrichting, die voor den praktischen +Chinees groote aantrekkelijkheid moest bezitten. [127] + +Lang voor Confucius en lang na hem waren er in China personen, die +men met de Brahmaansche en Boeddhistische wijzen, met de Joodsche +profeten en met de Grieksche wijsgeeren kan vergelijken. Half +rhetoren, half politici, trokken zij in de kleine vorstendommen +van hof tot hof, menigmaal met een tot duizenden aangroeiend gevolg +van leerlingen. Terwijl zij, leerend en afkeurend, zich zeer op hun +wijsheid lieten voorstaan, waren zij vaak voor de vorsten, dikwijls +ook voor het volk, lastige menschen. Voor de praktische staatslieden +waren zij een gruwel en een spot. Daar hun zelden belangrijke posten +waren toevertrouwd ging hun gezag en invloed meestal spoedig door +de kuiperijen der beambten en adellijke familiën, die in ieder +der leenstaatjes, waaruit het groote rijk bestond, om den voorrang +kampten, te gronde. De dynastie van Shang, die van ongeveer 1766 +v. C. in China had geheerscht, was in 1122 v. C. door die van Chau +omvergeworpen. Wuwang, de eerste koning uit dit nieuwe geslacht, +die ongeveer te gelijk met den Israëlietischen koning Saul (1110 +v. C.) den troon besteeg, was een geleerde, vrome en dappere vorst, +maar hij beging de fout (misschien echter door den staatkundigen +toestand gedwongen) het groote rijk, dat vroeger slechts één heer, +den keizer, gekend had, in een aantal leenstaten van verschillende +grootte en macht (er waren er tusschen de 40 en 125 in verschillende +tijden) te verdeelen. Voor den keizer bleef slechts een onbeduidend +gebied bewaard. De nadeelige gevolgen van dezen maatregel bleven +niet uit: de leenheeren hadden voortdurend strijd met elkaar, de +zwakke keizers konden er geen orde onder houden, het rijk gaf een +beeld van de grootste verwarring te aanschouwen. Ieder landsheer, +groot en klein, dacht er slechts aan zijn gebied en zijn macht te +vergrooten ten koste van zijn buurman. En in den kring der staatjes +zelve leefden de voorname beambten, de adellijke familiën en de +politieke partijen in voortdurende twisten. In 't kort: een beeld, +zooals het Duitsche rijk niet zoo heel lang geleden nog te zien gaf. + + + + + +II. Confucius, zijn leven en leer. + + +Wij merkten in het vorige hoofdstuk op welk een grooten, hoewel +ongunstigen invloed de maatregel van keizer Wuwang wel had, een +invloed, die eeuwen voortwerkte, en die zich ook nog krachtig deed +gelden in de dagen toen de bekende Chineesche wijze Confucius geboren +werd. Deze zag het levenslicht in 550 v. C. Zijn vaderland was het +hertogdom Lu, gelegen in het tegenwoordige Shantung, een der straks +vermelde kleine vorstendommen. De Chineezen noemen hem Kung-Kiu. + +Confucius is een Latijnsche bewerking van het Chineesche +Kung-fu-tsze. Deze laatste naam is samengesteld uit den familie-naam +"Kung", de aanduiding van rang van hooge beambte "(Ta) fu" en de +toevoeging "Tsze" = leermeester. "Kiu" beteekent heuvel en heeft +betrekking op een uitwas, dien Confucius op het hoofd had, of op den +vorm van zijn hoofd. + +Confucius' familie stamde uit het keizerlijk geslacht der Shang. Zijn +voorvaderen waren vorsten van Sung geweest onder de dynastie van +Chau, en wel in het oostelijk deel van het tegenwoordige Honan. De +jongere tak dezer familie, waartoe Confucius behoorde, had den +bijnaam Kung aangenomen en was tegen het einde van de 8e eeuw naar Lu +getrokken. Daar was zijn grootvader commandant van een stad geweest +en had zijn vader zich als soldaat door groote lichaamskracht en +dapperheid onderscheiden. Confucius was geboren uit het tweede +huwelijk zijns vaders, door dezen op hoogen leeftijd met de dochter +van een buurman gesloten: volgens sommigen was hij slechts de zoon +van eene bijzit. + +De legende van later dagen heeft zijn geboorte met allerlei wonderbare +voorspellingen en verschijningen, met het optreden van een draak, +geniën enz. opgesierd. + +Over de jeugd van Confucius weten wij weinig: drie jaren na zijn +geboorte stierf zijn vader, op zijn negentiende jaar trouwde hij. Zijn +huwelijk was niet gelukkig: hij liet zich later van zijne vrouw +scheiden: misschien had deze ook wel redenen van ontevredenheid. Hoe +dit zij, een jaar na zijn huwelijk werd zijn zoon Li (karper) geboren, +zoo genoemd, omdat de hertog van Lu bij deze gelegenheid aan den +vader eenige karpers zond. In dienzelfden tijd werd Confucius tot +opziener der korenmagazijnen benoemd, een jaar later met het beheer +van staatslanderijen belast: naar het schijnt waren dit onbeteekenende +betrekkingen. + +Kort daarop begon Confucius zijn werkzaamheid als leeraar. Hij +verzamelde een aantal leerlingen rondom zich, wier +schoolgeld--geschenken, naar Chineesche opvatting--tot zijn +levensonderhoud dienden. + +Behalve met dit onderwijs en zijn ambt hield hij zich vooral bezig +met de bestudeering der oude ceremoniën en der oude muziek. In beide +deze takken der philosophie (de Chinees brengt ze hieronder thuis) +kreeg hij weldra zulk een groote roep van geleerdheid, dat vanaf het +jaar 517 een aantal jongelieden uit de aanzienlijkste familiën des +lands onder zijne leiding deze wetenschappen kwamen bestudeeren. Dit +verhoogde zijn aanzien en maakte het hem mogelijk een reeds lang +gekoesterden wensch te vervullen door aan de keizerlijke hoofdstad +Lo Yang in Honan een bezoek te brengen. Hij maakte zich daar het +verblijf ten nutte door de groote rijkstempels des hemels en der +aarde te bezoeken, en zich met de ceremoniën van het keizerlijk hof +op de hoogte te stellen. In dien tijd schijnt hij ook zijn bekende +ontmoeting met zijn ouderen tijdgenoot Lao tsze gehad te hebben, +die toen opziener der schatkamers in Lo yang was. Nog in hetzelfde +jaar keerde Confucius naar Lu terug. Zijn beroemdheid nam, misschien +ook door deze reis, van dag tot dag toe: zoo, dat hij zelfs tot 3000 +leerlingen rondom zich verzamelde. + +Evenwel, de staatkundige toestand in Lu maakte het hem weldra +onmogelijk daar langer te vertoeven. In 516 v. C. kwam het tot +openlijke vijandelijkheden tusschen het vorstenhuis en drie daaraan +verwante families, die van Ki, Shuh en Mang. Van die eerste familie +(Ki) schijnt Confucius (als cliënt) afhankelijk te zijn geweest. Het +eind van den strijd was de nederlaag van den hertog. Deze vluchtte +naar het naburige vorstendom Tsé en werd door Confucius gevolgd. + +Hoewel de hertog van Tsé hem zeer genegen was, bleek toch de tegenstand +van de mannen, die in het hertogdom aan het roer stonden, krachtig +genoeg om hem daar uit den staatsdienst te houden. Na een jaar keerde +hij dan ook weer naar Lu terug, waar hij 15 jaar doorbracht zonder +een ambt te kunnen verkrijgen. Zijn vaderland werd in dien tijd door +den strijd der partijen verscheurd. Eerst door de verdrijving van een +der voornaamste onruststokers kwam er althans een weinig rust. In 500 +v. C. werd Confucius tot eerste beambte der stad Chungtu benoemd. De +daarop door hem ingevoerde hervormingen trokken algemeen de aandacht +en zoo werd hij vervolgens tot assistent van den hoofdopzichter +van publieke gebouwen, en kort daarna tot minister van justitie +benoemd. Ook in dit ambt bracht hij treffende dingen tot stand, zoodat +naburige vorsten, wien de bloei van Lu jaloersch en tegelijk bezorgd +maakte, er op uit waren hem zijn post te doen verliezen. Dit gelukte +ook: zij zonden den hertog zestig schoone meisjes, danseressen en +zangeressen ten geschenke, die den hertog geheel in hare lieflijke +striknetten verwarden en zijn aandacht van de regeeringszaken wisten +af te leiden. Bedroefd en geërgerd verliet hij zijn vaderland. Dertien +jaar lang trok hij, onder allerlei ontberingen, van de eene plaats +naar de andere zonder ergens een open oor voor zijn plannen te vinden. + +Zoo verhaalt de oude overlevering. Denkelijk is zij niet geheel +juist. Bij andere gelegenheden was Confucius niet zoo fijngevoelig als +hij ons hier wordt voorgesteld. Het waarschijnlijkste is dat de familie +Ki, die Confucius aan ambten en waardigheden geholpen had, op hem als +een willig werktuig hunner partij had gerekend en zeer ontgoocheld +was, toen Confucius het ondernam de macht der groote leenheeren in het +vorstendom te knotten en hun versterkte steden te slechten: de plaatsen +van waaruit zij den beheerscher des lands trotseerden. Waarschijnlijk +moest Confucius meer wijken voor fijngesponnen intriges dan voor +uitwendige macht. Zijn ballingschap zal wel geen geheel vrijwillige +zijn geweest. De invloed der familie Ki heeft hem voorzeker langen +tijd den terugkeer in het vaderland onmogelijk gemaakt en dien eerst +toegelaten, toen men van den afgeleefden grijsaard niets meer te +vreezen had. + +In 483 keerde Confucius naar Lu terug. Daar werd zijn tijd door +onderwijs geven en letterkundige bezigheden in beslag genomen, totdat +hij in 478 v. C. op 73-jarigen leeftijd stierf, verbitterd door het +vruchtelooze van al zijn bemoeiingen, het onvervuld blijven zijner +verwachtingen. Zijn laatste woorden tot zijn leerling Tsze kung waren: +"Geen wijze heerscher verschijnt, niemand in het gansche rijk wil +mij als raadsman hebben, mijn tijd om te sterven is gekomen." Zijn +leerlingen begroeven hem in K'hufuhsien, [128] in het tegenwoordige +Shantung. Drie jaar lang treurden zij bij zijn graf, waar zij zich, +naar Chineesche zeden, hutten oprichtten. + +"Na den dood van Confucius," zoo heet het in de geschiedenis der +Han-dynastie (210 v. C.-24 n. C.) "was het met zijn leer gedaan en +nadat zijn zeventig (voornaamste?) leerlingen waren heengegaan, +werd zijn leer bedorven (verbasterd). Er waren een groot getal +verschillende teksten van de jaarboeken, van het liederenboek en van +het boek der veranderingen en gedurende de verwarde toestanden en +twisten der verschillende staten (480-221 v. C.) raakten waarheid en +leugen nog meer met elkaar in strijd en in de leer der verschillende +geleerden heerschte groote verwarring. Toen kwam het ongeluk, +door de Tsin-dynastie (220-205 v. C.) veroorzaakt: deze bewerkte +namelijk dat de boeken der geleerden met vuur werden verbrand, opdat +het volk onwetend zou worden gehouden. Langzamerhand echter kreeg +de Han-dynastie de macht in het rijk. Deze spande zich in om de +schade te herstellen, die de Tsin-dynastie had veroorzaakt. Tafels +en plankjes (waarop men in oude dagen teekens insneed of inkerfde) +zocht men bijeen en de (klassieke) boeken werden verzameld." + +In denzelfden tijd werd Confucius door de rijksregeering: d. w. z. door +den vertegenwoordiger daarvan, den keizer, officieel erkend (n.l. als +vereerenswaardig). + +Reeds vroeger--na zijn dood--was hem ter eere door den hertog van Lu +een tempel gebouwd, waarin viermaal per jaar offers moesten worden +gebracht. Doch hoewel in 194 v. C. de grondvester der Han-dynastie, +toen hij door Lu reisde, dezen tempel bezocht en er een os liet +offeren, duurde het toch tot het jaar 1 n. C., eer keizer Ping +aan Confucius een onsterfelijken eeretitel verleende en tot 57 +n. C. voor offers aan hem in alle keizerlijke en rijksscholen +werden ingevoerd. Deze vereering deelde Confucius tot het jaar +609 n. C. met den hertog van Chau, Chau-Kung, den broeder van den +eersten keizer van dienzelfden naam. Eerst na dien tijd werden voor +Confucius afzonderlijke tempels opgericht en vanaf 628 werd hij +alleen vereerd. De officieele eeretitel, dien hij nu bezit: "Kung, +de oude leeraar, de volkomen wijze" dateert eerst uit het jaar 1657 +en is hem verleend door den eersten keizer der nu nog regeerende +Mandschoe-dynastie. Deze heeft meer dan ééne der voorgaande dynastiën +voor het aandenken en de vereering des meesters gedaan: zeker wel +in het juiste besef daardoor voor het Chineesche volk haar vreemde +heerschappij wat minder drukkend te maken. + +Zooals wij reeds opmerkten leerde Confucius niets nieuws: hij +verklaarde slechts de leer, die van oudsher geldig was en beriep +zich daarop bij alle gelegenheden. Ja, het is wellicht juist aan +dit onpersoonlijk karakter zijner leer toe te schrijven, dat deze +gedurende zooveel eeuwen zulk een invloed op het volk kon uitoefenen. + +Confucius en zijne leerlingen, navolgers en commentatoren waren +slechts de bewaarders eener traditie, die sedert langen tijd in het +bewustzijn van het Chineesche volk als met ankers was vastgemaakt. + +Wat Confucius leerde kan men het best samenvatten in deze stelling: wie +anderen wil opvoeden moet allereerst zichzelf opvoeden, m. a. w. een +opvoedkundige opvatting van het Grieksche: "Ken u zelf," maar--tegelijk +een onmiskenbare vooruitgang: want zelfkennis heeft dan alleen waarde, +als zij het begin van beterschap is. + +"Confucius sprak met voorliefde van het gewone, regelmatige en niet +van het ongewone of buitengewone; hij sprak van wat men door vlijt en +daarop berustende kracht verkrijgen kon; maar niet van wat men door +overmacht kon bereiken. Hij sprak van toestanden van orde en niet +van toestanden van regeeringloosheid met kuiperijen, die daarbij +voorkomen, hij sprak van menschelijke en niet van bovenaardsche +dingen. Hij leerde verstaan de grondstellingen, in de schriften der +ouden vervat en hoe daar naar te handelen, de zedeleer van het hart +en hoe aan de zedelijke beginselen getrouw te blijven." + +Aldus omschrijft een uitlegger zijner werken een plaats uit zijne +"Gesprekken", die treffend de leerwijze van Confucius in het licht +stelt. + +Bizonder eigenaardig is in Confucius de afkeer om zich in te laten +met wat betrekking heeft op de onbekende toekomst des menschen aan +gene zijde des grafs. + +"Gij kunt de levenden niet dienen, hoe zult gij de geesten dienen," +antwoordt hij aan een zijner leerlingen en als deze nog verder op het +onderwerp wil ingaan, zegt hij: "Gij kent het leven nog niet, hoe kunt +gij iets weten over den dood?" De oude uitleggers verklaren deze plaats +zoo, dat Confucius den leerling geen ander antwoord gegeven heeft, +"wijl geesten en dood onbegrijpelijke dingen zijn en het de moeite +niet loont daarover te spreken." + +Het 10e boek der "Gesprekken" behelst een vrij uitvoerige schilderij +van de gewoonten en de houding des wijzen, doch: zooals Dr. Legge, +de vertaler van de klassieke werken der Chineezen, zegt: "Confucius +is als wijsgeer voor mij gedaald, sedert ik hem in zijn huisjasje, +zijn bed en zijn reiswagen gezien heb." [129] + +Toch heeft die pijnlijke zorgvuldigheid, waarmede zijn leerlingen ook +de kleinste nietigheden uit de gewoonten huns meesters opteekenden, +een voordeel: zij bewijst ons, hoe behoudend de Chineezen zijn, zelfs +in de onbeduidendste uiterlijkheden, daar veel van de toen beschreven +gebruiken nog zoo bestaan. + +Zoo wordt op een plaats verteld hoe Confucius deed, wanneer hij +op bevel van den vorst een bezoeker moest ontvangen: "Hij ijlde +vooruit, de armen opgeheven als de vleugels van een vogel." Hetzelfde +ceremonieel heerscht thans nog aan het Chineesche hof: de vreemde +gezanten, die de keizer van China in 1874 en later ontving, zouden +het kunnen getuigen. + +"Bleef hij in de poort staan, zoo deed hij dit niet in het midden +van het pad, en bij het in- en uitgaan trad hij niet op den drempel." + +De weg onder iedere poort was in oude tijden door een paal in twee +deelen gescheiden: voor het in- en voor het uitgaan. Het midden van +ieder dezer twee wegen mocht slechts de vorst gebruiken. Tegenwoordig +zijn er in de keizerlijke paleizen en vertrekken bijna overal +verscheidene poorten en deuren: drie tot vijf, waarvan de middelste +alleen voor den keizer dient en door niemand anders betreden mag +worden. Waar slechts één poort of deur is, zooals bv. in de hal, +die tegenwoordig voor de audientiën der vreemde gezanten gebruikt +wordt, wil de etiquette, dat het in- en uitgaan niet precies door het +midden plaats heeft. In tuinen en op begraafplaatsen van keizers of +prinsen is het middelste gedeelte van de middelste trap, die tot de +hal of den tempel voert, dikwijls met groote platen marmer bedekt, +waarop zich in reliëf bewerkte draken bevinden. Zoo is het betreden +daarvan onmogelijk gemaakt: en terwijl de dragers rechts en links de +trappen opgaan, zweeft slechts de draagstoel of de doodkist over het +midden van de trap. + +Wat het betreden van den drempel aangaat, dit geldt, evenals in oude +tijden, ook nu nog voor onbeleefd en de bewoners van het huis onheil +aanbrengend. Bij audientiën des keizers wordt dan ook aan de gezanten +uitdrukkelijk verzocht, het betreden van den, bijna een voet hoogen, +zeer smallen drempel te vermijden. In Japan werd het ook tot voor +weinige jaren als een grof vergrijp beschouwd: als een beleediging, +die onder mannen met twee zwaarden, [130] slechts door bloed kon +worden uitgewischt. Den voet op iemands drempel zetten, beteekende +hetzelfde als hem den heer des huizes op het hoofd zetten. + +Het beeld van Confucius, dat ons uit de over hem bewaarde berichten +tegenkomt, is niet zeer aantrekkelijk. Wij zien voor ons een oudachtig +humeurig heer, wien 't echter aan geestigheid niet ontbreekt: een man, +pijnlijk afgemeten in kleeding, gedrag en gewoonten, die alles weet en +alles kan en nooit eene gelegenheid laat voorbijgaan om zijn medemensch +vol zalving te doen gevoelen, dat hij het beter weet dan deze. + +We aanschouwen een professor, die met de dooden op een vrij goeden +voet staat: hen immers kan hij kritiseeren en aanhalen, zonder dat +zij hem tegenspreken: doch die het den levenden niet vergeeft, dat de +geschiedenis zich niet afspeelt volgens het door hem gesponnen schema +en dat hij niet geroepen wordt om de wereld weer in zijn kader terug +te brengen. Daarom knaagt hij aan alles, wat anderen doen of nalaten: +zou hij zich in alles willen mengen, als die anderen het maar toelieten +en wordt hij door de gedwongen rust, door de tweespalt tusschen zijn +willen en niet vermogen, tegen anderen en ten slotte tegen zichzelf +verbitterd. + +Zulk een oordeel schijnt hard, maar het werd reeds geveld door zijn +tijdgenooten en door hen die kort na hem leefden. Echter bedenke men +dat zijn tegenstanders het velden en dus wellicht wat overdreven. + +In het boek Sze ma tsien wordt, van Taoïstische zijde, dus door de +aanhangers van Lao tsze, gehandeld over een samenkomst tusschen Lao +tsze en Confucius. Daarbij zegt de eerste--oudere tijdgenoot van +Confucius--tot den laatste, die hem vermoedelijk verveeld had met +citaten uit het leven der oude wijzen en met zijn betoog over het nut +van uitwendige ceremoniën voor de innerlijke ontwikkeling des menschen: +"De lieden, waarover gij zoo veel spreekt, zijn reeds lang dood en +hun gebeente is vergaan, slechts hun woorden klinken na. Als de tijd +van den wijze is gekomen, spreekt hij: is die er niet, dan weet hij +te zwijgen. Ik heb gehoord dat een goed koopman, ook als hij zijn +schuur met schatten gevuld heeft zich toch als arm voordoet en dat +de wijze zijne wijsheid te verbergen weet. Leg af uwen hoogmoed en +uwe begeerten, uw uitwendigen schijn en uw wilde plannen. Dat alles +is voor u zonder nut. Dat is het eenige, wat ik u te zeggen heb." + +Op een plaats in de "Gesprekken" wordt verteld hoe Confucius, toen +hij eens voor een rivier was gekomen, die hij moest overtrekken, een +zijner leerlingen naar twee lieden zond, die daar in het veld werkten, +om te vernemen waar men den stroom het best kon doorwaden. + +De arbeiders waren asceten (Taoïsten) die zich van de wereld +teruggetrokken hadden. Een van hen vroeg, wie de man in den wagen +was, die ingelicht wilde worden. De leerling noemde den naam van +Confucius. "Kung-kiu uit Lu? die kent de voorde" (m. a. w. die weet +immers alles, dus ook dit) sprak hij, keerde zich om en werkte +voort. De andere arbeider was minder kort aangebonden, doch niet +vriendelijker. "Gij zijt een leerling van Confucius? Wanorde bedekt +als een gezwollen rivier het gansche land en wie zal dat, u en hem ter +wille, veranderen? Waarom wilt gij iemand volgen, die slechts hier +en daar de wanorde uit den weg gaat (zinspeling op het rondtrekken +van Confucius van het ééne land naar het andere) en niet een, die +zich geheel en al van de wereld terugtrekt? Zoo sprak deze en ging +weer aan zijn werk. + +In de werken van Chwang-tsze komt Confucius er nog slechter af. Daar +komt een stuk in voor, getiteld "De roover Kih", waarin verteld wordt +hoe Confucius zich in het leger van dezen rooverhoofdman begaf om hem +van zijn booze wegen terug te brengen, doch door dezen zeer slecht +werd ontvangen. De roover toch zeide: + +"Gij geeft vele redeneeringen ten beste en praat maar door, u beroepend +op de oude wijzen, zonder dat daarvoor reden is. Hoe meer gij spreekt, +des te meer onzin komt er voor den dag. Gij voedt u, zonder te ploegen, +gij kleedt u, zonder te weven, uw lippen staan niet stil en uw tong +gaat als een trommelstok. Gij beslist maar wat recht en onrecht is +en brengt daardoor alle vorsten des rijks op verkeerde wegen. Gij +geeft aanleiding dat de geleerden zich niet bemoeien met wat hun +eigenlijke taak is. Gij praat over kinderlijke liefde en broederlijken +plicht en zijt toch steeds onafscheidelijk van de vorsten des rijks, +de aanzienlijken en adellijken... Gij wilt de oude leeringen van W +en Wang (die nergens goed voor waren) weer opflikken en gij beweert +van alle mogelijke dingen, dat zij kunnen dienen voor de onderwijzing +der komende geslachten. Met uw bizonder gewaad en uw nauwen gordel, +met uw bedriegelijke redenen en huichelachtig gedrag verleidt gij de +vorsten der staten en streeft gij naar rijkdom en eer. Een grooter +roover dan gij is er niet: waarom noemt men u niet den roover Kiu, +in plaats van mij den roover Kih?... Gij noemt u een man van talent: +een wijze! Tweemaal heeft men u uit Lu weggejaagd, uit Wei moest gij +vluchten, in T'si kreeg men u te pakken en in Ch'en en Ts'ai hielden de +soldaten u omsingeld. Voor u is er in het rijk geen plaats meer, waar +gij uw hoofd rustig kunt neerleggen. Uwe leeringen dragen er schuld +aan, dat uw leerling Tsze lu is terechtgesteld en zijn gevierendeeld +lichaam boven de poort van Wei is gehangen. Gij kunt noch uzelf noch +anderen voor onheil bewaren, wat kan uwe leer dan voor waarde hebben?" + +Ook andere leeraars, niet behoorende tot de Taoïstische richting, +hebben Confucius scherp aangevallen, zooals bv. in de eerste eeuw +n. C. de beroemde Wang-Chung, die voor de oorspronkelijkste en +scherpzinnigste van alle Chineesche wijsgeeren doorgaat en wiens +talent en beteekenis zelfs door de Chineesche orthodoxie wordt erkend, +al halen zij ook afkeurend de schouders op over den buitengewonen +ijver en de grenzenlooze vermetelheid waarmede deze denker blootlegt +en veroordeelt wat hij noemt de overdrijvingen en verzinsels van +Confucius en Mencius. + +Tegenover al die afkeurende oordeelvellingen laten wij hier volgen +een plaats uit het "Onveranderlijk midden" die ons doet zien hoe de +leerlingen over hem dachten. Deze lofzang, want een lofzang is het, +die hier wordt aangeheven, geeft ons tegelijk te zien wat de Chinees +onder een "volmaakte wijze" verstaat en wat Confucius ook thans nog +voor hem is. + +"Confucius leverde de leeringen van de keizers Yao en Shun aan +het nageslacht over, als waren deze (keizers) zijn voorvaderen +geweest. Hij verklaarde de instellingen van Wen en Wu (de stichters +der Chau-dynastie) die hij zichzelf tot voorbeeld had gesteld. Naar +boven was hij in harmonische overeenstemming met de eeuwige bewegingen +des hemels, beneden stond hij vast als de aarde. + +"Wel mag men hem vergelijken met den hemel en de aarde, die alles +dragen en behouden, alles beschaduwen en beveiligen. Hij is als de +vier jaargetijden in hun wisselenden loop, als de zon en de maan met +haar elkaar afwisselend licht. + +"Alles (in het wereldgeheel) bestaat naast elkander, zonder dat het een +het ander schade doet. De loop der jaargetijden, van de zon en de maan +gaat voort, zonder dat zij elkaar hinderen. De kleinere krachten (der +natuur) zijn als de stroomingen der rivieren, de grootere openbaren +zich in groote veranderingen (omkeeringen). Dat is het wat hemel en +aarde zoo groot maakt (de harmonie der sferen?) + +"Hij slechts, die alle goede en wijze eigenschappen bezit, die +onder den hemel kunnen bestaan, toont zich vlug in het begrijpen, +helder in het onderscheiden, voorzichtig in het als waarheid aannemen, +alomvattend in het weten, geschapen om te heerschen, edel van hart en +grootmoedig, welwillend en mild, voorzichtig, opwekkend, krachtig, +vast en volhardend, behoudend wat hij heeft verkregen, vast, de +juiste grenzen bewarend, ernstig, nooit afwijkend van 't (rechte) +pad, zonder gebrek (correct), eerbied afdwingend, volkomen, scherp +van inzicht, scherpzinnig en doordringend, bekwaam om (goed en kwaad) +te onderscheiden. + +"Alomvattend is hij en ruim, diep en nooit rustend, als een bron +(die altijd vloeit) ter rechter tijd zijn deugden openbarend. + +"Alomvattend is hij en ruim, hij is als de hemel. Diep en nooit +rustend als de bron, is hij (ondoorgrondelijk) als de afgrond. Hij +verschijnt, en allen vereeren hem, hij spreekt, en allen gelooven hem, +hij handelt en allen bewonderen hem! Daarom gaat zijn roem over het +gansche rijk en dringt door tot de verste barbaren. Zoover schepen +en menschen komen en des menschen kracht reikt, zoover de hemel zich +welft en de aarde draagt, zoover zon en maan schijnen, rijp en dauw +nedervallen: zoover heeft hem alles lief en eert hem, wat bloed en +adem heeft. Daarom zegt men: Hij is als de hemel." + +"Slechts hij, die de grootste reinheid bezit, welke onder den hemel +mogelijk is, kan de onveranderlijke betrekkingen regelen tusschen +de menschen onderling, de groote deugden, die den grondslag vormen, +vaststellen en de krachten des hemels en der aarde die alles nieuw +vormen en voeden erkennen; zou zulk een persoon steunen op een wezen +of een ding, dat buiten hem ligt?" + +"Noem hem den idealen man: want hoe streeft hij naar ernst. Noem hem +afgrond, want hij is diep. Noem hem hemel, want hij is ruim." + +"Wie anders kan hem begrijpen dan die vlug is in 't bevatten, klaar +in 't onderscheiden, ruim van blik in 't erkennen, alomvattend in 't +weten, die alle hemelsche deugden bezit (die n.l. aan hem gelijk is)." + +Het zou zeer verkeerd zijn Confucius te meten met een hedendaagschen +of een christelijken maatstaf. Hij was een zoon van zijn tijd: +saamgegroeid met de inzichten en opvattingen, daaraan eigen, staande +op den bodem der toenmalige moraal. Ook was hij persoonlijk niet +vrij van zwakheden en gebreken, die hem bij herhaling vermaningen +en waarschuwingen bezorgden, althans van één zijner leerlingen, +Tsze lu. Deze trad bij meer dan eene gelegenheid als de ware ridder +op. Confucius had steeds geijverd tegen oproerige onderdanen en +beambten: toch was tweemaal de waarschuwende stem van Tsze lu noodig +om den in al zijn droomen en verwachtingen van staatkundig en sociaal +hervormer teleurgestelden man, te verhinderen om ontrouw te worden +aan zijn eigen leer. + +"Ja," roept hij eens uit, als Tsze lu hem de tegenspraak doet +gevoelen, die er tusschen zijn woorden en zijn daden zou liggen, +"ja, ik heb gezegd dat een edel man zich niet inlaat met hen die +kwaad doen; maar zegt men niet: wat werkelijk hard is kan geslepen +worden zonder dunner te worden en wat werkelijk wit is kan in een +donkere vloeistof gedompeld worden zonder dat het zwart wordt? Ben +ik dan een bittere komkommer? Hoe kan ik er voor bewaard blijven +gegeten te worden?" Bij een andere gelegenheid, als een oproermaker +hem tot zich roept, zegt hij: "Het moet toch een reden hebben, dat +hij mij bij zich verzoekt! Als iemand mij maar gebruiken kon, hoe +zou ik een ander westelijk Chau tot stand brengen!" (Chau was het +vaderland der regeerende dynastie en in oude tijden het voorbeeld +van een goed bestuurden, gelukkigen staat). + +De zucht om een politieke rol te spelen, schijnt van alle zwakheden +van Confucius, die de overlevering ons meedeelt, de grondslag te zijn +geweest. Zoo b.v. toen hij er toe kwam om in het gevolg van den vorst +van Wei en diens slecht te boek staande vrouw door de straten der +hoofdstad te rijden en het volk hem nariep: "Ondeugd voorop en deugd +achteraan", of--toen diezelfde dame hem in audiëntie ontving en hij +zich tegenover Tsze lu met de woorden "Waarin ik tekort geschoten ben +moge de hemel mij straffen," rechtvaardigde. Toen hij den eed brak, +dien hij aan den commandant van Pu had gedaan, om niet naar Wei te +gaan, zeide hij tot zijn verontschuldiging: "Het was een gedwongen eed, +zulk een hooren de geesten niet." + +In den tijd van Confucius en nog lang daarna heerschte in China +de bloedwraak. + +"Met den moordenaar zijns vaders mag de zoon niet onder denzelfden +hemel leven, tegen den moordenaar zijns broeders moet een man +nooit naar huis terug behoeven te gaan om een wapen te halen, met +den moordenaar van een vriend mag een man niet in denzelfden staat +wonen," heet het in het boek der gebruiken, en deze voorschriften +heeft Confucius uitdrukkelijk bekrachtigd. + +Bij den regel, dat de zoon op een mat van gras moest slapen, met zijn +schild als hoofdkussen, totdat hij den moordenaar zijns vaders had +gedood; dat hij op de marktplaats en aan het hof het wapen steeds bij +de hand moest hebben om hem te treffen, heeft de zin, dat men anderen +niet doen moet, wat men niet wil dat zij u aandoen een buitengewoon +praktische beteekenis. Het kan ons dan ook niet verwonderen, dat, als +een zijner leerlingen vraagt, of er geen woord is, dat als regel voor +de verhoudingen van het gansche leven kan dienen, hij dezen antwoordt: +"Is niet wederkeerigheid zulk een woord? Dat het verder strekkend +beginsel: kwaad met goed vergelden, ontbreekt, is wel natuurlijk: +een ander leerling kreeg dan ook op een vraag, hierop betrekkelijk, +ten antwoord: "En waarmee zal men dan goed vergelden? Vergeldt het +booze met rechtvaardigheid en goed met goed." Het komt geheel en al +overeen met de strenge opvatting van den wijze, dat op een andere +plaats hem, die anders handelt (kwaad met goed dus vergeldt) vrees +als beweegreden wordt toegeschreven. + +In de positieve zedeleer van Confucius kon deze mildere opvatting geen +plaats vinden: wel in de theosophie van Lao tsze, gelijk dan ook het +beginsel "Vergeldt kwaad met goed," in den Tao-teh-king voorkomt. + +De leer welke Confucius verkondigde en verklaarde laat zich in 't +wezenlijke hierin samenvatten (zooals wij reeds opmerkten) dat ieder +zichzelf moet opvoeden om anderen, die hem door leeftijd en positie +ondergeschikt zijn, te kunnen opvoeden. Terwijl dus voor den een het +opvoeden en het bevelen tot plicht wordt gemaakt, wordt den ander +gehoorzaamheid ingescherpt: doch geen absolute, die in ieder geval +moet worden betracht: de zoon toch zoowel als de ambtenaar moeten +hun vader of vorst als hij afdwaalt, terugvoeren op het pad der deugd. + +"Hoe zal men een vorst dienen," vraagt Tsze lu en Confucius antwoordt: +"Bedrieg hem niet en wederspreek hem in 't aangezicht." Op de vraag, +of een zoon in elk geval het bevel zijns vaders moet gehoorzamen +antwoordt Confucius: "Wat zijn dat voor redenen! Als in oude tijden +een keizer al geen goede grondbeginselen had, doch zeven ministers, +die hem waarschuwden, dan verloor hij het rijk niet. Als een leenvorst +vijf zulke ministers had ging zijn huis niet onder. Als een geleerde +een vriend had, die hem waarschuwde, zoo behield hij zijn goeden naam +en als een vader een zoon had, die hem de dingen die verkeerd waren +bevolen, onder het oog bracht, zoo deed hij niets dat onrechtvaardig +was. Daarom, indien er gevaar is dat er onrecht zal worden gepleegd, +mag een zoon niet aarzelen dit zijn vader, noch een minister dit zijn +vorst onder het oog te brengen. Wanneer het aldus plicht is reeds +tegen onrecht, dat nog staat te geschieden, op te treden, zou het dan +kinderlijk zijn om een bevel zijns vaders, dat onrecht in zich sluit, +te gehoorzamen?" + +Het "Boek der kinderlijke liefde," [131] "De groote leer," [132] en +"Het onveranderlijke midden," [133] behelzen de grondstellingen der +leer van Confucius in meer geordenden en samenhangenden vorm, dan dit +in de "Gesprekken en uitingen" het geval is. Eenige aanhalingen uit +deze drie werken zullen zeker bijdragen tot recht verstand der leer +van Confucius. + +"De kinderlijke liefde is de wortel van iedere deugd, waaruit de +volkomendheid voortkomt. + +"Het lichaam (tot op de huid en de haren toe), dat men van zijn ouders +ontvangen heeft niet te beschadigen, is de aanvang der kinderlijke +liefde, [134] zich (geestelijk) te volmaken en overeenkomstig (die +volmaking) te handelen en zijn naam aan toekomstige geslachten over +te leveren, opdat de ouders geëerd worden: dat is de voleindiging +der kinderlijke liefde. + +"Want kinderlijke liefde begint met de ouders te dienen, de dienst +van den vorst is het midden, voor nakomelingschap zorg te dragen is +het einde. + +Wat "De groote leer" onderwijst is: de deugd te beoefenen, het volk +op te voeden, in de volkomenheid te volharden. + +"Ieder ding heeft zijn wortelen en zijn takken, ieder streven zijn +begin en zijn doel: te weten wat begin en doel zijn, dat is de +beteekenis der "Groote leer" te verstaan. + +"In oude dagen schiepen zij, die wenschten dat de deugd beoefend +werd in het gansche land, eerst orde, ieder in zijn eigen gebied +(leenvorstendom). Om dit te bereiken schiepen zij orde in hunne +familiën en om die te verkrijgen streefden zij er naar zichzelf +te volmaken. Om zich te volmaken reinigden zij hunne harten en om +die loutering te verkrijgen streefden zij naar kennis van hun eigen +geest. Om zelfkennis te verkrijgen, trachtten zij hun wetenschap te +vermeerderen en die vermeerdering werd door het onderzoeken van alle +dingen aangebracht. + +"Van den keizer af tot de groote volksmassa toe: ieder moet +de reiniging van het eigen ik als de wortel van al het andere +beschouwen. Wordt de wortel verwaarloosd, zoo kan niets, wat uit haar +voorkomt, goed zijn: het is nog nooit voorgekomen, dat iemand voor +geringe zaken groote opmerkzaamheid en tegelijk voor gewichtige zaken +geringe opmerkzaamheid had (m. a. w. die in het kleine getrouw is, +zal ook in het groote getrouw zijn). "Wat bedoeld wordt met: "Het +geluk en de vrede des rijks hangen van de regeering der staten af" +is dit: "Als de vorst zeer oude lieden behandelt, zooals dat behoort, +zal er in het volk kinderlijke liefde heerschen, als hij de ouden +zoo behandelt, zal men broederlijk zich voegen naar elkaar, als hij +de jongeren en zwakken liefdevol behandelt zal het volk datzelfde +doen. Zoo heeft de heerscher een maatstaf, waarmede hij als met een +winkelhaak zijn gedrag kan afmeten. + +"Wat een man bij die over hem gesteld zijn niet bevalt, moet hij +ook tegenover zijn ondergeschikten niet doen; wat hem bij zijn +ondergeschikten niet bevalt, zal hij niet doen tegenover zijne +meerderen; wat hij niet van den rechterkant ontvangen wil zal hij aan +den linker niet geven, wat hij van den linker niet ontvangen wil aan +den rechterkant niet. + +"Daar is ook een middel om den welstand des lands te bevorderen: veel +voortbrengers, weinig verteerders. Laat er heerschen werkzaamheid in +het voortbrengen, en spaarzaamheid in het gebruik, dan zal de voorraad +altijd voldoende zijn. + +"Wat de mensch van den hemel ontvangen heeft is de (goede ware) natuur; +wie in overeenstemming met deze natuur handelt, wandelt op het pad +van den plicht; dit pad te betreden leert de mensch door onderwijzing. + +"Het pad mag ook niet voor een oogenblik verlaten worden, kon het +(nl. zonder schade) verlaten worden, dan was het niet het (rechte) +pad. Daarom wacht de hoogere mensch niet om voorzichtig te zijn tot +hij (iets) ziet, en om bezorgd te zijn tot hij (iets) hoort. + +"Niets is meer zichtbaar dan wat verborgen is, niets in het oog +vallender, dan wat onbeduidend is, daarom waakt de hoogere mensch +over zichzelf, als hij alleen is. + +"Als noch vergenoegdheid, noch ergernis, noch kommer, noch vreugde +zich laten gelden, dan kan men wel zeggen, dat de geest zich in een +toestand van evenwicht bevindt. Zijn deze gevoelens echter opgewekt +en werken zij in juiste maat en verhouding, zoo ontstaat daaruit, +wat men harmonie kan noemen. Dit evenwicht is de wortel, waaruit +alle menschelijke handelingen in de wereld voortkomen, deze harmonie +is de weg, dien allen moeten inslaan. Waar evenwicht en harmonie in +volkomenheid heerschen is er orde in hemel en op aarde en alles zal +gevoed worden en gedijen. + +"Vier plichten heeft de wijze te betrachten, die ik nog niet geleerd +heb te vervullen (zoo voegt de schrijver er bij): mijn vader te +dienen, zooals ik wenschen zou dat mijn zoon mij diende, mijn vorst +te dienen, zooals ik wenschen zou, dat mijn beambten mij dienden, +mijn ouderen broeder te dienen, zooals ik wenschen zou, dat mijn +jongere broeder mij diende; jegens mijn vriend te handelen, zooals +ik wenschen zou dat hij jegens mij handelde, (de vijfde betrekking, +die tusschen echtgenooten, is hier weggelaten, wellicht omdat noch +Confucius, noch zijn kleinzoon, aan wien het "Onveranderlijke midden" +wordt toegeschreven, in hun huwelijken gelukkig waren: beiden toch +hebben zich van hunne vrouwen gescheiden). + +"De wijze doet, wat aan de plaats, die hij inneemt, past: hij wenscht +zich daarboven niet te verheffen. Rijk en geëerd doet hij, wat een +rijk en geëerd man betaamt, arm en eenvoudig doet hij, wat den arme +en eenvoudige betaamt. Is hij door barbaren omgeven: hij doet wat +aan den toestand past, is hij door kommer en zorgen geplaagd, hij +handelt overeenkomstig zijn toestand: altijd blijft hij zichzelf. + +"Is hij in een hoogen rang, hij behandelt zijn ondergeschikten niet +met verachting, is hij een ondergeschikte, zoo zoekt hij geenszins de +gunst zijner meerderen te bejagen: hij regelt zich zelf en verwacht +niets van anderen, zoo vermijdt hij teleurstellingen: hij maakt den +hemel geen verwijten, noch wordt op de menschen verbitterd. + +"Zoo verwacht de wijze, rustig en vroolijk, wat de hemel besluiten +wil, de gewone mensch echter wandelt op een gevaarlijken weg en ziet +naar gunstige gelegenheden uit. + +"De meester (Confucius) zegt: Bij het boogschieten hebben wij, wat +aan de houding des wijzen beantwoordt. Als de schutter het doel heeft +gemist, draait hij zich om en zoekt de oorzaak van het mislukken +bij zichzelf. + +"Met de rechte mannen (aan het hoofd) gedijt de regeering; evenals +de plantengroei uit de aarde voortkomt en de bijen de jonge larven +verplegen en tot bijen opvoeden: zoo voeden de regeerders het volk op. + +"Het geheim eener goede regeering is: de rechte mannen te vinden: +ze te vinden hangt van het karakter des heerschers af; het karakter +wordt door plichtsvervulling gevormd en deze plichtsvervulling wordt +verlicht en gesterkt door liefde tot welwillendheid. + +"De wederkeerige plichten, die alle menschen tegenover elkaar hebben, +zijn vijf in getal, de eigenschappen waardoor zij uitgeoefend worden +zijn er drie. + +"Deze plichten zijn: die tusschen vorst en minister, tusschen vader +en zoon, tusschen man en vrouw, tusschen ouderen en jongeren broeder +en tusschen vrienden. + +"Dit zijn de plichten der wederkeerige betrekking, die ieder heeft +te vervullen. De drie eigenschappen echter zijn; weten, willen en +kunnen, welke ieder moet bezitten. Dat, waardoor deze eigenschappen +de vervulling der plichten mogelijk maken is: ernstig streven. + +"Eenigen worden met de kennis dezer plichten geboren, anderen verwerven +deze kennis door navorschen, nog anderen nadat zij hun onwetendheid op +smartelijke wijze hebben ondervonden. Doch wanneer de kennis eenmaal +verworven is, is het onverschillig, op welken weg zij verkregen +werd. Eenigen oefenen de plichten uit, zonder moeite, als iets dat +vanzelf spreekt, anderen om daaruit voordeel te trekken; voor wederom +anderen is aan de uitoefening groote moeite verbonden. Doch wanneer +zij slechts uitgeoefend worden, komt dit op hetzelfde neer. + +"De meester sprak: Leeren willen komt het weten zeer nabij; zich +ernstig bemoeien het willen; zich (over iets dat verkeerd ging) +schamen het kunnen. + +"Hij, die deze drie dingen kan, is in staat zichzelf te volmaken: +wie zich zelf volmaken kan, kan anderen beheerschen, wie anderen +beheerschen kan, kan het rijk regeeren met al zijne staten en familiën. + +"De beheerschers des rijks hebben negen regels te volgen: zichzelf te +volmaken, deugdzame en talentvolle mannen te eeren, hun bloedverwanten +lief te hebben, hun ministers te achten, alle beambten vriend'lijk te +behandelen, het volk als hunne kinderen te beschouwen, handwerkslieden +aan te moedigen, vreemden met zorg en de vorsten der leenstaten met +welwillendheid te behandelen. Zichzelf te beproeven en te reinigen, +acht te geven op zijne kleeding en op zijne bewegingen, dat zij +beantwoorden aan de voorschriften der betamelijkheid: dat is de wijze +waarop de heerscher zich moet volmaken. Overtreders moet hij afwijzen +en zichzelf voor de verzoekingen der schoonheid bewaren. Rijkdom te +verachten en deugd te eeren, dat is de wijze, waarop men mannen van +waarde en van talenten aanmoedigt: hun eereplaatsen en inkomsten te +geven, met hen te deelen in wat hun behaagt en hun mishaagt, dat zijn +de middelen om aan zijne bloedverwanten te leeren u lief te hebben. Den +ministers talrijke ambtenaren ter beschikking te geven en hun veel +opdrachten toe te vertrouwen, dat is de weg om de ministers aan te +sporen. De weg om de groote menigte ambtenaren aan te moedigen is: +hun vertrouwen schenken en goed bezoldigen. Die om het volk moed in +te storten is: hunnen dienst slechts te vorderen ter rechter tijd +en de eischen licht te maken. De weg om de handwerkslieden aan te +sporen is: hen dagelijks op de proef te stellen, hen maandelijks +prijsvragen te laten oplossen en hen daarbij te laten uitvoeren, +wat aan hun neiging beantwoordt. + +"Menschen uit vreemde landen met tact te behandelen, dat is: hen +bij het afscheid te begeleiden en bij aankomst hen tegemoet te gaan, +de goeden onder hen te prijzen en de zwakken te verschoonen. + +"Familiën, wier nakomelingschap in de rechte lijn is te gronde +gegaan weer herstellen en leenstaten, die onder zijn gegaan, opnieuw +grondvesten, rust herstellen in staten, waarin onrust heerscht, die +te ondersteunen, waarin gevaar dreigt, bepaalde tijden hebben voor de +ontvangst van vorsten en hun afgezanten bij het hof, hen na rijkelijk +onthaal weer laten gaan, hen welkom heeten, ook als zij met geringe +gaven komen: dat is de vorsten der staten liefhebben. + +"Allen, wien de regeering des rijks ten deel valt, hebben deze negen +regelen te betrachten en het middel, waardoor zij ten uitvoer kunnen +worden gebracht, is ernstig streven." + +Zooals men ziet, het zijn regelen van wereldwijsheid, die Confucius +en zijne leerlingen na hem onderwezen; de kunst een goed huisvader, +beambte, minister, vorst en keizer te worden, den plicht van zijn +eigen betrekking te vervullen en toe te zien, dat anderen dit eveneens +doen. Het is een soort huisbakken wijsbegeerte, die begint met de +liefde van het kind tot den vader en eindigt met de liefde des keizers +tot zijn volk. Soms is zij niet al te klaar in haar grondslag en +ontwikkeling (de vertalers en uitleggers van den grondtekst kunnen +daar echter ook wel schuld aan hebben) maar verstaanbaar genoeg +toch om ons te toonen hoe de Chineezen dachten en nog denken. De +straks aangehaalde uitspraken toch komen telkens weer terug: niet +alleen in philosophische verhandelingen, maar ook in staatsstukken, +ambtelijke en particuliere brieven. Daarom juist is eenige, zij het +ook oppervlakkige kennis der Chineesche philosophie voor ieder noodig, +die inzicht wil verkrijgen in den tegenwoordigen toestand van China. + +Even zoo min als Confucius de schepper was van de door hem voorgedragen +leer is de beknopte, spreukmatige, soms eenigszins mystieke vorm, +waarin deze leer ons bewaard gebleven is, eene uitvinding van hem +en van zijne leerlingen. Deze bestond reeds van ouds en schijnt de +vorm geweest te zijn, waarin men in China steeds de leeringen der +wereldwijsheid placht te kleeden. + +Toen Confucius in 517 v. C. Lo yang bezocht, zag hij daar, in de +voorvaderengalerij van het keizerlijk paleis, de gouden beeldzuil +van een man, wiens lippen met drie naalden waren saamgehecht en op +wiens rug het volgende opschrift stond: + +"In oude tijden spraken de menschen weinig. Het zou goed zijn hen +na te volgen; want zij, die veel spreken, zijn er zeker van veel te +zeggen, dat beter onuitgesproken ware gebleven. + +"Ieder zal arbeiden in verband met wat hij noodig heeft. Als hij boven +zijn kracht werkt, zal hij slechts zijn zorgen en zijn teleurstellingen +vermeerderen. Zelfs in datgene wat de mensch (denkend) nastreeft, +moet hij maat houden. + +"Denk niet te veel om verstrooiing of rust: wie dat doet zal geen +van beide verkrijgen. + +"Doe niet wat u wellicht vroeger of later berouwen kan gedaan te +hebben. + +"Laat niet na een gebrek te verhelpen, omdat het klein is. Het moge +in den aanvang klein zijn, straks gaat het misschien aan het groeien, +totdat het u er onder brengt. + +"Als iemand nalaat tegen kleine ongerechtigheden op te treden, +zal hij weldra in het geval verkeeren van tegen groot onrecht te +moeten strijden. + +"Wees behoedzaam met uw woorden zoowel als met uw handelingen. Geloof +niet dat niemand u ziet en hoort, omdat gij alleen zijt maar denk er +aan dat de geesten overal zijn. + +"Een huis kan verwoest worden door een smeulend vuur, terwijl een +groote vlam licht wordt bemerkt en uitgebluscht. Een stroom wordt +gevormd door het water van vele beken, een strik, die zoo sterk is, +dat hij niet licht wordt gebroken, bestaat uit vele draden. + +"Een spruit, wier wortels nog niet diep zijn doorgedrongen, kan +licht worden uitgetrokken: is het haar toegestaan een boom te worden, +dan moet men naar de bijl grijpen. + +"Uit den mond van een mensch kunnen scherpe pijlen komen die verwonden +en gloeiende kolen, die verbranden: hoedt u dus, dat zulken uit uwen +mond niet uitgaan om anderen te schaden. + +"Geloof niet dat, wijl gij in het volle bezit uwer kracht zijt, +gij zonder gevaar waagstukken kunt ondernemen; er is niemand, hoe +sterk hij ook moge zijn, die niet iemand vinden kan, sterker dan hij, +die hem op den grond werpt. + +"Een oproermaker, die geen rechtvaardigen grond (voor zijn verzet) +heeft, zinkt tot op het laagste peil der maatschappij neer, doch +een onrechtvaardig heerscher wekt ontevredenheid op, terwijl de +voorzichtige willig gehoorzaamd wordt. + +"De massa der menschen, het volk, gelijk men het gewoonlijk aantreft, +heeft weinig doorzicht, noch weet met het onbekende te rekenen. Alzoo +kunnen zij slechts de leiding van anderen volgen. Daarom, wanneer zij +dikwijls met diegenen in aanraking komen, die voorzichtig, deugdzaam +en verstandig zijn, die goede zeden volgen, dan zullen zij onmerkbaar +er toe komen dezulken na te volgen en zoo ook wederkeerig anderen +tot een voorbeeld worden. + +"Mijn mond is gesloten, ik kan niet spreken. Het is vergeefs mij te +vragen, ik kan uwen twijfel niet wegnemen en zelf heb ik niets te +vragen. Wanneer ook datgene wat ik leer een raadsel schijnt, is het +daarom toch niet minder waar. Ik sta boven u en toch kan niemand iets +tegen mij hebben, welk sterveling kan dit van zichzelf zeggen? + +"Vergeet niet dat de hemel geen gunstelingen kent, doch tegenover +allen even rechtvaardig is. + +"Hoe vol ook de zee moge zijn, de stroomen gaan voort daarin zich +uit te storten, zonder dat zij haar grenzen uitbreidt. + +"Overlegt zorgvuldig alles, wat ik u gezegd heb, en ik zal niet +vergeefs hebben gesproken." + +Toen Confucius dit inschrift las, wendde hij zich tot zijn begeleiders +en zeide, dat dit in weinige woorden alles behelsde, wat voor de +menschen het nuttigste was te weten, en dat, wie dit ter harte nam +en navolgde, niet ver van de volkomenheid zou zijn, waarnaar iedereen +streven moest. Dat het van invloed geweest is op zijne opvatting der +philosophische vraagstukken is ontwijfelbaar. + +"Na den dood van Confucius was het met zijne leer gedaan en nadat zijne +leerlingen gestorven waren, werd deze verbasterd", zoo bericht men +ons. De onrustige tijden hebben daartoe zeker het hunne bijgedragen: +de Chau dynastie gaat onder zwakke en bedorven heerschers haar einde +tegemoet, vele der kleine vorstendommen verdwijnen in den voortdurenden +strijd tusschen de leenvorsten onderling, of worden, hoewel zij +hun naam behouden, toch feitelijk door machtige naburen opgeslokt; +de groote staten kampen onder elkaar om de opperheerschappij; het +besef, dat, wie het ten slotte wint, de keizerskroon zal verwerven, +komt hoe langer hoe sterker op; het geloof aan de oude waarheden +en beginselen is geschokt, dwaalleeringen (althans in het oog der +orthodoxie) duiken overal op: zoowel ten opzichte van de regeering +als van de wijsbegeerte: het gezag van Confucius wordt op zij gezet. + +Daar komt eensklaps een kampvechter in het krijt, een leerling, +die den meester bijna evenaart en met geweldige kracht de banier der +orthodoxe philosophie weer opheft. Over hem willen we thans spreken. + + + + + +III. Mencius. + + +Meng (Mang) kó of Meng tsze=de wijsgeer Meng, verlatijnscht tot +Mencius, werd in het jaar 371 v. C. als afstammeling van de drie +groote familiën van Lu geboren: een geslacht dat in de dagen van +Confucius om de heerschappij in den staat had gestreden, maar +sedert verarmd en gedaald was. Zijn vader schijnt vroeg gestorven +te zijn: in ieder geval heeft hij geen invloed op de opvoeding en de +ontwikkeling van zijn zoon uitgeoefend: des te meer echter de moeder, +wier aandenken nog heden onder het volk voortleeft, als die van een +voorbeeld voor alle moeders. Zij zorgde, dat haar zoon in een goede +omgeving verkeerde en goed werd onderricht, spoorde hem door raad +en voorbeeld tot vlijt aan en bleef ook in zijn latere levensjaren +(zij stierf, toen Mencius reeds de 50 overschreden had) zijn trouwe +raadgeefster en steun. Toen haar zoon, dien zij op zijne rondzwervingen +vergezeld had, zijn ambt in het vorstendom Tsi wilde opgeven, doch +om harentwille aarzelde, moedigde zij hem zelf aan zijn eigen beter +inzicht te volgen en bracht zoo het oude voorschrift in toepassing, +dat de moeder haar zoon gehoorzaam moet zijn. + +Over de leerjaren van Mencius is niet veel bekend: hij schijnt een +leerling van Confucius' kleinzoon te zijn geweest. In zijn vaderland +(de leenstaat, waar hij thuis behoorde) verzamelde hij een groot +aantal leerlingen rondom zich, in wier midden hij leefde en werkte +en die, zooals de gewoonte het toen medebracht, te zamen naar hun +krachten en middelen voor zijn levensonderhoud zorgden. Die rustige +leeraarsloopbaan schijnt hem echter niet bevredigd te hebben en in 331, +toen hij 40 jaar was geworden, trok hij met eenigen zijner leerlingen +er op uit om aan de hoven der kleine vorstendommen allereerst, zijn +loopbaan als politiek hervormer te beginnen. De tijd scheen voor +een dergelijke onderneming, door een zelfbewust man op touw gezet, +gunstig te wezen en het ontbrak Mencius noch aan zelfbewustzijn, +noch aan den moed om vrijuit te spreken. De voortdurende twisten, +waarin de kleine vorstendommen nu eens onderling, dan eens met het +machtige, opbloeiende Tsin verkeerden (want het centraal gezag, het +keizerschap, was feitelijk nog slechts een naam) had aan een menigte +politieke avonturiers de deur geopend tot de hoogste waardigheden en de +invloedrijkste ambten. Nog maar weinige jaren geleden, in 333, was het +een hunner, Suts'in gelukt, de meest beteekenende politieke daad van +dien tijd: den bond der zes staten Yen, Chao, Han, Wei, Tsi en Tsu, +tegenover Tsin tot stand te brengen. Welnu, wat Suts'in en anderen +mogelijk was geweest, kon den met volle verachting voor de politieke +avonturiers bezielden Mencius niet onbereikbaar voorkomen. Waarom +zou hij, die met een gansche schat van geleerdheid was toegerust en +die geen eigenbelang, maar edele doeleinden nastreefde, niet kunnen +verkrijgen, wat aan die lieden welke van hof tot hof trokken en zich +aan den meestbiedende aanboden, mogelijk toescheen? Zoo trok hij in +331 naar den naburigen staat Tsé, en nadat hij daar tot 323 zonder +veel succes een staatsambt had bekleed, naar Sung, Su, Tao, Tang, +Leang en van 318 tot 311 ten tweeden male naar Tsé. Eindelijk keerde +hij, ontmoedigd en ontgoocheld, na vele mislukte pogingen, in 309 naar +Lu terug. Daar leefde hij nog 20 jaren als ambteloos burger voort, +slechts in beslag genomen door zijn onderricht geven en de voltooiing +zijner werken. Hij stierf in 289 v. C., vergeten en zonder dat zijn +heengaan ontroering wekte, tenzij bij zijn naaste leerlingen. Wel +werd zijn waarde reeds door de schrijvers der 2e eeuw v. C. erkend, +welke alleen Confucius boven hem stelden, doch nog 1300 jaren gingen +voorbij, eer hij de keizerlijke canonisatie verkreeg en in Confucius' +tempels een plaats vond. + +Mencius was een veel strenger man dan Confucius: de humor van dezen +wijsgeer, die zich er over vermaken kon, dat een boer van hem, die +juist op de vlucht was, zeide, dat hij er uitzag als een verloopen +hond, was Mencius vreemd. Heerschzuchtig en strijdvaardig, laat Mencius +de grootste aanspraken gelden tegenover vorsten en staatslieden, die +hem hoffelijk tegemoet komen. Dikwijls zondigt hij, terwijl hij toch +plan heeft zichzelf niet te vergeten, niet slechts tegen de regelen +der etiquette, maar ook tegen die der hoffelijkheid. Toch verhindert +hem dit niet rijke geschenken van vorsten aan te nemen en met een +groot gevolg van menschen en rijtuigen op hunne kosten in het land +om te trekken. Hij is een strijder, die met grooten ijver tegen alle +leeringen in het krijt treedt, welke hem niet orthodox toeschijnen, +een sociaal politicus, die den regel "Alles voor het volk" met een +energie en een openhartigheid voorstaat, die aan den zachteren, +meer bedachtzamen Confucius vreemd was. + +Ook zuiver philosophische vragen, zooals die van de natuur der +menschen, lichtte hij met veel meer beslistheid en uitvoerigheid +toe dan Confucius, die zich meestal met een eenvoudige bevestiging +vergenoegde. Ook tegenover een soort Cynische richting, [135] die +zich naast of nevens het Taoïsme steeds meer deed gelden en tegen de +meer humane richting der Mihisten trad hij met groote beslistheid op. + +De veranderde tijdsomstandigheden brachten voorzeker mede, dat de +persoonlijke houding en de leerwijze van Mencius een andere was +dan die van zijn voorganger. Ook is het een feit, dat de dwalingen, +die Mencius meende te moeten bestrijden, zich eerst na den dood van +Confucius hadden ontwikkeld. De werken van Mencius leveren het bewijs, +dat vele der vragen en problemen, die ons thans zoo telkens weer +bezighouden, reeds toen aan de orde waren. Ook was het gevolg van den +strijd dikwijls als nu: dat ieder op zijn eigen standpunt bleef staan. + +"Het volk" zegt Mencius, "is het belangrijkste element in een land, +dan volgen de godheden van akker en koren: de vorst is het minst +gewichtig." Bij een andere gelegenheid zegt Mencius tegen den vorst +"Wanneer een heerscher zijn ministers als zijn handen en voeten +beschouwt, zoo zien zij hem voor hun hart en hun maag aan. Als hij +hen beschouwt als zijn paarden en honden, dan zien zij hem voor een +gewoon mensch aan (iemand, die geen eerbied verdient). Ziet hij hen +aan als aarde en gras (waarop men treedt en dat men afmaait) dan zien +zij hem voor een roover en vijand aan." + +Deze opvatting van de plaats en de plichten der hoogste staatsbeambten +staat niet in tegenspraak met het goddelijk recht der vorsten, zooals +de oude schriften dit erkennen. + +"De hemel" zoo zegt het boek der geschiedkundige aanteekeningen, +"schiep, nadat hij het gewone volk had geschapen, heerschers en +onderwijzers voor hen, opdat dezen God ter zijde zouden staan, en +gaf hun macht en eer in het land." + +Doch op een andere plaats in hetzelfde werk staat: "De hemel ziet, +zooals mijn volk ziet, de hemel hoort, zooals mijn volk hoort." Mencius +verklaart dit door te zeggen: "De hemel spreekt niet." Als hij, wien +de heerschappij ten deel viel, deze op goede wijze voert, is dat +een bewijs, dat de hemel hem deze heeft toevertrouwd. Voert hij die +slecht, zoo zal er iemand opstaan, (door den hemel daartoe geroepen), +die ze hem ontneemt. Zoo wierp de grondvester der Chau-dynastie den +laatsten, onwaardigen heerscher van het huis Shan van den troon en +toonde zich daardoor een werktuig des hemels en Mencius aarzelt niet, +koning Süen op te dragen diens voorbeeld te volgen en de Chau-dynastie +omver te werpen, die zich den troon onwaardig toonde. + +Dat een man, die zulke grondstellingen zonder terughouding uitsprak, +door de vorsten van zijn tijd en van later dagen niet bizonder geliefd +werd, kan men begrijpen. Toch: de door hem verkondigde beginselen +hebben niet weinig er toe bijgedragen om de vorsten, die over China +regeerden, een teugel aan te leggen en hen tot een rekenen met de +belangen des volks te nopen, waarvan anders zeker geen sprake ware +geweest. + +Een andere uiting van Mencius ligt hun, die tegenwoordig China +regeeren, nog altijd na aan 't hart en vormt een van de gewichtigste +argumenten, die het aannemen van vreemde opvattingen in den weg staan. + +Hij zeide namelijk: "Ik heb wel gehoord van lieden, die de gebruiken +van ons groote land aanwendden om barbaren te verbeteren, doch nog +nooit, dat iemand door barbaren verbeterd werd." En--in de oogen der +orthodoxe Chineezen zijn ook nog heden alle vreemdelingen barbaren. + +Van de theorie van het vorst zijn "door Gods genade" is die der +"voorbeschikking" in het algemeen onafscheidelijk. Ook Mencius erkent +die laatste, doch met deze reserve, dat niets, wat uit slechtheid +of uit onvoorzichtigheid voortkomt, als door den hemel voorbeschikt +moet worden erkend. Zoo staat hij een soort getemperd fatalisme +voor: getemperd namelijk door deze overtuiging, dat de hemel niets +verkeerds kan verordenen. Hij zegt: "Alles is een beschikking (des +hemels) en de mensch moet deemoedig ontvangen, wat daaraan kan worden +toegeschreven. Daarom zal hij, die weet wat de voorbeschikking des +hemels beduidt, zich niet begeven bij een muur, die op omvallen +staat.--De dood, dien men vindt bij de vervulling van zijn plicht, +kan men gevoegelijk toeschrijven aan de beschikking des hemels, de +dood in handboeien en ketenen (die van een misdadiger) kan niet als +een vooruitbeschikte worden beschouwd." + +De vraag, of de mensch van natuur goed of slecht is, heeft de Chineezen +veel bezig gehouden. Confucius en Mencius, de laatste echter veel +uitvoeriger en meer opzettelijk, oordeelen beiden dat de mensch +oorspronkelijk goed is. Sün kw'ang, die in de 3e eeuw v. C. leefde, +meent dat de oorspronkelijke natuur van den mensch slecht is en slechts +door opvoeding goed wordt. Han-Yü (768-824 n. C.) oordeelt dat de +natuur des menschen drieërlei kan zijn: een goede, tusschenbeide of +slechte. De middelste, die de kiemen voor het goede bevat, kan naar +beide zijden ontwikkeld worden. Deze opvatting bleef de toongevende, +totdat Chuhi (1130-1200) weer terugkwam op de oude grondstelling dat +de natuur des menschen goed was. Deze opvatting, ofschoon dikwijls +betwist, is sedert dien tijd de officieel geijkte gebleven. + +In de behandeling van de quaestie der kinderlijke liefde staat Mencius +geheel op het standpunt van Confucius. + +"Vijf dingen," zegt Mencius "worden naar de algemeene opvatting als +onkinderlijk beschouwd: traagheid in het gebruik zijner leden, hasard +en schaakspelen en drinken, streven naar geld en goed en zelfzuchtige +neiging tot vrouw en kinderen, zoodat men niet voor het onderhoud +zijner ouders zorgt, de lust zijner oogen en ooren volgen, zoodat +men zijn ouders in schande brengt en twistziek en strijdzuchtig zijn, +zoodat men hen aan gevaren blootstelt." + +Op een andere plaats zegt hij: "Drie dingen zijn onkinderlijk, geen +nakomelingschap te hebben is het ergste van alle." Meer belangrijk zijn +voor ons echter zijn sociaal-politieke inzichten en zijn polemisch +optreden: de omverwerping van valsche leeringen, zooals de Chinees +dat noemt. + +Reeds in de dagen van Mencius waren er lieden, die de maatschappij +voor verdorven hielden en in den terugkeer tot den alouden eenvoud +van zeden den eenigen weg ter ontkoming zagen. Zoo was er een secte, +die zich voor haar leer beriep op Shin nung, den "wonderbaren landman" +den tweeden der voorhistorische, mythische keizers, die in het "Boek +der veranderingen" als de vader van den landbouw wordt geëerd. Deze +eischte, dat de mensch in het algemeen en de vorst in het bizonder +zich zelf het voedsel moest verschaffen: d. w. z. zelf zaaien, +oogsten en koken moest. Aanhangers dezer secte waren naar Tang +gekomen, waar Mencius zich juist ophield en de vorst van Tang de +proef nam, om aan ieder der onderdanen, onverschillig van welken rang +of stand, een veld van gelijke grootte ter beschikking te stellen, +dat onveranderlijk en ondeelbaar op den oudsten zoon zou overgaan, +terwijl aan de jongere zonen, zoodra zij 16 jaar oud werden, eveneens +groote velden ten deel zouden vallen. De aanhangers van Shin nung, +die naar Tang gekomen waren, lieten zich hunne velden toedeelen, +doch maakten onder elkaar hun opmerkingen. + +"Wijze en bekwame vorsten," zoo zeiden zij, "moesten evengoed als +hun volk en tegelijk met dat volk den grond bebouwen en de vrucht +(van hun arbeid) eten. Hun morgen- en avondmaaltijd moesten zij +(zelf) bereiden en tegelijk de regeeringszaken behartigen. De vorst +van Tang echter, die overigens vele goede eigenschappen bezat, had +korenschuren, schatkamers en arsenalen. Dat was immers het volk een +last opleggen? Hoe kon men hem een waardig en deugdzaam vorst noemen?" + +Mencius nam een der ontevredenen onderhanden. + +"Heer Hiu (zoo heette het hoofd van het gezelschap) zaait zijn koren +immers zelf en eet wat hij oogst?" "Ja," was het antwoord. "En hij +weeft linnen en draagt wat hij gemaakt heeft?" + +"Neen, zijn kleeren waren van vilt." "Draagt hij een muts?" "Ja." "Een +zelf geweven?" "Neen, die ruilt hij voor koren." "Waarom weeft hij +die niet zelf?" "Dat zou hem te veel tijd kosten bij zijn werk om +den grond te bebouwen." "Kookt hij zijn eten in (metalen) potten en +steenen pannen en ploegt hij met een ijzeren ploegschaar?" "Ja." "Maakt +hij dat alles zelf?" + +"Neen, hij ruilt het tegen koren in." + +Toen sprak Mencius: "Zulke dingen tegen koren inruilen, is niet den +pottenbakker en metaalbewerker verdrukken, noch ook verdrukken de +pottenbakkers en metaalbewerkers den landman, als zij de door hen +vervaardigde artikelen tegen metalen omruilen. Voorts, waarom speelt +Hiu niet voor pottenbakker en metaalbewerker en maakt hij zelf alles +wat hij noodig heeft? Waarom gaat hij rond en handelt en ruilt met +de handwerkslieden, waarom rekent hij niet de moeite, die hem dat +kost?" De ander sprak: "Handwerk en landbouw kan men niet tegelijk +uitoefenen." + +Mencius ging voort: "Dan is het zeker alleen de regeering des rijks, +die tegelijk met den akkerbouw kan worden waargenomen? Aanzienlijke +mannen hebben hunne bezigheden en kleine luiden evenzeer. Ieder +kan, wat hij noodig heeft, bij de handwerkslieden gereedgemaakt +vinden. Moest hij daarentegen alles, wat hij noodig heeft, zelf +maken, zoo moesten allen in het geheele rijk dagelijks op de straat +rondloopen. Daarom wordt er gezegd: Sommigen arbeiden met het hoofd +en anderen met de handen. + +"Die, welke met hun hoofd arbeiden, regeeren de anderen, en die, welke +met hun handen arbeiden, worden door de anderen geregeerd. Die, welke +geregeerd worden, onderhouden hen die regeeren en zij die regeeren, +worden door de anderen onderhouden. Dat is de rechte verhouding, +zooals zij overal wordt erkend." + +Bij een andere gelegenheid, toen een zijner leerlingen hem vroeg, +of het recht was dat een geleerde, die geen ambt bekleedde, toch van +den beheerscher des lands zijn onderhoud ontving, ontwikkelde Mencius +de volgende inzichten: + +"Als er geen ruil plaats vindt tusschen de producten van den arbeid +en geen ruil tusschen datgene wat de menschen tot stand brengen, +zoodat de een, met wat hij te veel heeft aanvullen kan, wat den ander +ontbreekt, dan zal de boer teveel koren en de huisvrouw te veel linnen +hebben. Als zulk een ruil plaats vindt, dan zullen schrijnwerker, +timmerman, wagenmaker en radmaker allen hun bestaan vinden. Nu is +hier een man, die thuis een goed zoon is en buiten het huis diegenen, +die ouder zijn dan hij met achting behandelt, die er voor waakt dat de +grondstellingen der oude wijzen voor het gebruik van latere geslachten +bewaard blijven--zou hij niets voor zijn onderhoud mogen hebben? Hoe +komt het, dat gij den schrijnwerker en de anderen in eere wilt houden +en niet hem, die welwillendheid en rechtvaardigheid bewaart?" + +De leerling antwoordde: "Het doel des schrijnwerkers en der +anderen, die de meester vermeld heeft, is: om met hun handwerk hun +levensonderhoud te verdienen. Is het ook het doel van den edelen man, +daardoor zijn levensonderhoud te verdienen, dat hij de grondstellingen, +die de meester vermeldt, beoefent?" "Wat gaat u zijn doel aan," was +het antwoord. "Hij bewijst de diensten. Hij verdient onderhouden te +worden en gij onderhoudt hem: En--laat mij u vragen--betaalt gij een +man voor zijn bedoeling of voor zijn diensten? Voor zijn bedoeling +misschien? Een man slaat uw dakpannen stuk en maakt de muren van uw +huis vuil om zijn levensonderhoud te verdienen: zult gij hem inderdaad +daarvoor betalen?" "Neen," was het antwoord. "Ziet gij," sprak Mencius, +"niet voor zijn bedoeling betaalt gij een man, maar voor het werk, +dat hij gedaan heeft." + +De algemeene grondstellingen voor het bestuur des lands, zooals +Mencius die opstelt, zijn niet minder interessant. + +"Als een vorst personen van talent en deugd eert, bekwame lieden +aanstelt, zóó, dat alle ambten door de waardigsten worden vervuld, +dan zullen alle geleerden aan zijn hof komen. + +"Als hij op de marktplaatsen slechts laat betalen voor de plaats, die +de kramen innemen, maar geen belasting op de waren legt, of wanneer +hij slechts de marktbepalingen handhaaft zonder kramengeld te vragen, +dan zullen zich op zijne marktplaatsen de handelaars verdringen. + +"Wanneer aan de grenspoorten van een land slechts een persoonlijke +inspectie van de reizenden plaatsvindt, doch geen douanerechten worden +geheven, zoo zullen alle reizigers vol verlangen zijn om in dat land +te reizen. + +"Als de boer slechts voor den arbeid op de staatsvelden wordt +opgeroepen en van zijn eigen velden geen belasting heeft op te +brengen, dan zullen alle boeren in het land met lust (op hun eigen +velden) arbeiden. (Het heele land was, althans in theorie, afgedeeld +in stukken van dezelfde grootte, welke stukken ieder weer in negen +deelen waren verdeeld. Het middelste dezer velden was staatseigendom: +het moest door de bezitters der andere acht velden bebouwd worden, +terwijl de opbrengst daarvan voor het onderhoud van den vorst en de +kosten van bestuur bestemd was). + +"Als hij van de huisvaders (die de bestaande voorschriften vervullen) +de bijdragen niet int (welke slechts van hen worden geheven, die de +voorschriften niet vervullen) zoo zullen alle lieden in zijn staat +willen wonen. + +"Als een vorst deze vijf voorschriften opvolgt, zullen de bewoners +aller naburige staten tot hem als tot een vader opzien. Zulk een vorst +zal geen vijand hebben en in waarheid een minister des hemels zijn: +hem moet (als den waardigste) de regeering des rijks ten deel vallen." + +Op een andere plaats treedt Mencius op tegen het systeem van +belasting heffen op het bouwland, dat in zijne dagen, toen de +vorsten en de regeeringen steeds meer noodig hadden, reeds in alle +staten was ingevoerd.--"Zulke belastingen" zegt hij, "worden naar +het gemiddelde van vele jaren berekend en opgesteld. In goede jaren, +wanneer de oogst rijk is geweest, kan veel genomen worden zonder dat +het drukkend schijnt, doch in slechte jaren, wanneer de opbrengst den +arbeid niet vergoedt, moet de belasting toch betaald worden. Als hij, +die de vader des volks wil zijn (de vorst) de schuld er van draagt, +dat zorgen geschreven staan op het aangezicht des volks en dat dit, +als het een jaar heeft gearbeid, niet weet waarmee het zijn ouders +zal onderhouden en moet zien, hoe aan de middelen te komen om de +belasting te betalen, totdat ouden en kinderen omkomen in de slooten +langs den weg, waar blijven dan de vaderlijke betrekkingen tot het +volk?" "Zij, die van hun levensonderhoud verzekerd zijn, staan vast in +de deugd: die dit niet zijn, geven zich aan de ondeugd over, en--er +is geen verkeerdheid, verderf en teugelloosheid, waaraan zij zich +niet schuldig maken. Als zij dan wegens hun overtredingen vervolgd +en gestraft worden: is dat niet hun valstrikken zetten: hoe kan zoo +iets geschieden onder de heerschappij van een welwillend vorst?" + +Wat den regel: goed met goed en kwaad met kwaad vergelden, aangaat: +Confucius en Mencius trekken in dezen één lijn: alleen was sedert de +dagen van den eerste het getal van hen, die aan de mogelijkheid van +kwaad met goed te vergelden geloofden, niet onbelangrijk toegenomen. + +In den philosoof Mih tih namelijk, over wiens leven weinig bekend is +(vermoedelijk leefde hij ongeveer 50 jaar na Confucius) had de leer +der "algemeene liefde" een begaafden en krachtigen verdediger gevonden. + +"Het is de taak der wijzen," zoo heet het in een door zijn +leerlingen uitgegeven werk, "daarvoor te zorgen dat het rijk +goed wordt geregeerd. Daarom moeten zij weten, waaruit wanorde en +verwarring ontstaan, want, zonder deze kennis kunnen zij hun taak +niet vervullen. Wij kunnen hen dus vergelijken met een arts, die +beproeft de ziekte van eenig persoon te genezen. Daartoe moet deze +eerst de oorzaak der krankheid doorgronden; dan kan hij met de genezing +beginnen, terwijl zonder deze kennis zijn pogen tevergeefs zal zijn." + +"Het is de taak der wijzen zorg te dragen voor de goede regeering des +rijks. Zij moeten dus nagaan de oorzaak der verwarring, en wanneer +zij dat doen zullen zij bemerken, dat deze ligt in het gebrek aan +wederkeerige liefde.--" + +Wanneer een minister en een zoon onkinderlijk (zonder piëteit) +zich gedragen tegenover zijn heerscher en zijn vader: zoo is dat +wanorde. Een zoon heeft dan zichzelf lief en heeft zijn vader +niet lief, aldus doet hij zijn vader onrecht en trekt hij zichzelf +voor. Een jongere broeder, die den oudere niet liefheeft, een minister +die zichzelf liefheeft en niet zijnen vorst; zij allen doen den ander +onrecht en stellen zichzelf op den voorgrond: dit zijn allen gevallen +van wanorde. Evenzoo als de vader den zoon, de oudere broeder den +jongere, de vorst den minister minder bevoordeelt dan zichzelven. Hoe +kunnen zulke dingen voorkomen? Uit gebrek aan wederkeerige liefde. Neem +het geval van een dief of een roover, het is daarmede juist eveneens +gesteld. De dief heeft zijn eigen huis lief en niet dat van zijn +buurman: daarom besteelt hij het huis van zijn buurman ten bate van het +zijne. Zoo is het ook met den roover. Zoo ook met de hooge ambtenaren, +die met elkaars familiën in strijd leven, zoo met de vorsten, die +de staten hunner buren aanvallen. Alle verkeerde verhoudingen in het +rijk hebben denzelfden oorsprong: gebrek aan wederkeerige liefde. + +"Wanneer nu algemeen wederkeerige liefde in het rijk heerschte, wanneer +de menschen anderen liefhadden zooals zichzelf, zouden dan zulke dingen +kunnen voorkomen? Zouden er dan dieven en roovers zijn? Wanneer ieder +het huis van zijn naaste op dezelfde wijze beschouwde als zijn eigen +huis, zouden dan diefstallen mogelijk zijn? Zouden dan ministers en +vorsten elkaar wederkeerig bestrijden en beoorlogen?" + +Hoe echter dit doel te bereiken? De leerlingen twijfelen aan +de mogelijkheid, doch Mih tih zegt: "Door algemeene wederkeerige +liefde en door de ruiling van wederkeerige voordeelen. Ieder moet een +anderen staat, een andere familie, een ander persoon beschouwen als +zijn eigen (staat, familie, persoon). Zijn er in de geschiedenis geen +voorbeelden, dat waar vorsten eenvoudige kleeding, sobere voeding of +dappere daden beminden, hun ambtenaren hen daarin navolgden? Als dus +thans de grondregel der algemeene liefde niet heerscht, zoo komt dat +slechts hierdoor, dat de vraag in de hoogste kringen niet met die +belangstelling wordt behandeld, welke zij verdient: de vorsten toch +staan er onverschillig tegenover, inplaats van door lof en belooningen +de menschen tot uitoefening der algemeene wederkeerige liefde te +brengen en den tegenstand daartegen door geld- en andere straffen +te breken. Indien dit geschiedde zou de uitoefening dezer algemeene +liefde en de ruil van wederkeerige voordeelen alle hindernissen +overwinnen, evenals het vuur noodzakelijk omhoog gaat en het water +naar beneden vliet." + +Het getuigt voor de vastheid, welke de orthodoxe opvatting van +kinderlijke liefde in het Chineesche volk zich verworven had, dat +de verklaring van Mencius, dat allen gelijkelijk lief te hebben de +bizondere genegenheid tusschen vader en kind niet genoegzaam tot +haar recht deed komen, voldoende was om het systeem van Mih tih, +dat in den tijd van Mencius veel ingang reeds had gevonden, geheel +omver te werpen. + +De andere tegenstander, met wien Mencius in het krijt trad, staat van +ons denken en gevoelen verder af dan Mih tih. Dit was de Taoïstische +Cynicus Yang Chu, een man, over wiens leven weinig bekend is, zoo +weinig dat wij zelfs niet weten of hij een tijdgenoot van Confucius of +van Mencius was. Plaatsen uit Taoïstische geschriften doen ons denken +aan den tijd van Confucius, doch de heftigheid, waarmede Mencius hem +bestrijdt pleit voor de meening, dat hij diens tijdgenoot was. + +Mencius schrijft aan Yang Chu de grondstelling toe: "Ieder voor zich," +en zegt dat een opvolging dezer grondstelling den mensch tot een +dier maken zou. Doch, in de uitspraken, aan Yang Chu toegeschreven, +vinden wij dit nergens uitdrukkelijk geleerd. Veeleer schijnt Yang +Chu een soort van Chineesche Diogenes [136] te zijn geweest, die het +leven als een onvermijdelijk kwaad beschouwde en diegenen, die zich +daarvoor veel zorg en moeite gaven, bespotte. + +Zuiver philosophisch zijn Mencius' uiteenzettingen over de +"hartstochtelijke natuur." "Meester," zegt een zijner leerlingen, +"wanneer gij een hoogen adellijken titel verkreegt en eerste minister +werd van het vorstendom en het dan zoover bracht, dat uw vorst de +eerste onder alle vorsten des rijks werd, ja zelfs de keizerlijke +waardigheid verkreeg, het zou niet te verwonderen zijn: doch, wanneer +gij in zulk een positie kwaamt, zou uw geest niet onrustig worden?" + +Mencius antwoordde: "Neen. Toen ik 40 jaar was (aldus vóór hij zijn +hervormersloopbaan begon) had ik het evenwicht des geestes gevonden." + +"En is er een middel om dat te bereiken?" "Ja." "De een vreest niets: +noch wonden noch gevaar: al was degene, die hem bedreigde ook in het +bezit van 10.000 strijdwagens. De ander beproeft zichzelf: vindt hij +dat hij ongelijk heeft, zoo vreest hij ook den kleinsten man: vindt +hij het recht aan zijne zijde, zoo zal hij strijden tegen duizenden +en tienduizenden. De laatste is zeker boven den eerste verheven. De +philosoof Kau zegt: "wat gij niet in woorden kunt uitdrukken, zoek dat +niet in uw verstand, wat gij niet vindt in uw verstand, zoek daarnaar +niet met hartstochtelijke inspanning." Met dit laatste stem ik in, +doch geenszins, dat men niet in zijn verstand moet zoeken, naar wat +men met woorden niet uitdrukken kan. Want--de wil is de leidsman der +hartstochtelijke natuur en deze doordringt en bezielt het lichaam. De +wil is de heer en de hartstochtelijke natuur is hem onderworpen. Daarom +zeg ik: "Wees vast van wil, en dwing de hartstochtelijke natuur niet +tot iets, wat buiten haar aard ligt. Als alleen de wil werkzaam is, +beheerscht deze de hartstochtelijke natuur, is die laatste daarentegen +alleen werkzaam, zoo beheerscht zij den wil. De hartstochtelijke +natuur is grof en sterk. Als zij ongedwongen kan opgroeien en niet +beleedigd wordt, vervult zij alles tusschen hemel en aarde. Zij is de +gezellin van rechtschapenheid en verstand: zonder haar is de natuur +des menschen de verkwijning nabij. Zij komt voort uit de bijeenvoeging +van vele rechtmatige handelingen en niet uit enkele daarvan. Als +het verstand niet met haar in overeenstemming is, zoo verdwijnt de +natuur. Blijkbaar verstaat Mencius onder "hartstochtelijke natuur" +(letterlijk beteekent het Chineesche woord "wolkachtige damp") den +nooit rustenden drang tot werkzaamheid, die men juist bij de meest op +den voorgrond tredende personen vindt. Een drang, die met verstand +moet samengaan (energie) en die aan den wil onderworpen moet zijn, +doch waaraan men geen dwang tot iets buiten haar aard mag opleggen. + +Het is niet zonder belang om bij wat Mencius hier zegt te vergelijken +wat de beroemde Fransche psycholoog T. A. Ribot 2300 jaar na hem +schreef over de "hartstocht" in den boven anderen uitblinkenden +mensch. Deze dan zegt in zijn werk "Les maladies de la Volonté" +(de ziekten van den wil) het volgende: + +"De meest volkomen samenwerking (van willen en kunnen) is eigen aan de +krachtigen, de zeer werkzamen: wat ook het terrein hunner werkzaamheid +zij: men denke aan Cesar, Michel Angelo of Vincentius da Paula. Zij +wordt in één enkel woord saamgevat als: eenheid, standvastigheid, +macht. De uitwendige eenheid van hun leven ligt in de eenheid van hun +doel: altijd nagestreefd, naar gelang van de omstandigheden nieuwe +medewerking en aanpassing zoekend. Doch deze uitwendige eenheid is +slechts de uitdrukking der inwendige: die van het karakter. Juist +omdat zij dezelfde blijven, blijft ook hun doel hetzelfde. Hun +inwendige drijfkracht is een machtige, onuitroeibare hartstocht, die +de ideeën in haar dienst neemt. Deze hartstocht: dat is hun wezen, +dat is de psychische uitdrukking van hun gestel, zooals de natuur dat +heeft gewrocht. Wat blijft ook alles, dat uit dezen samenhang zich +verwijdert, als in de schaduw, zonder kracht, onvruchtbaar, vergeten +als een plant, die slechts op een andere leeft! Zij geven te zien het +voorbeeld van een leven, dat steeds met zichzelf in overeenstemming +is, omdat bij hen alles samenwerkt, tot elkaar komt en overeenstemt. + +"Zelfs in het gewone leven ontmoet men deze karakters. Doch deze +doen niet van zich spreken: omdat de verhevenheid van het doel, +de omstandigheden en vooral de macht van de hartstocht hun ontbrak, +hebben zij slechts de standvastigheid overgehouden. Onder een anderen +vorm hebben de groote, in de geschiedenis bekende Stoïci (Epictetus, +Thraseas; hun grooten wijze laat ik weg, als zijnde slechts een +"abstract ideaal") dit hooge type van wilskracht bereikt, en wel in +zijn negatieven vorm--het zelfbedwang--overeenkomstig het beginsel +der school: Verdraag en onthoud u." Tot zoover Ribot. + +Veertig jaren na den dood van Mencius, die in 289 v. C. overleed, +stortte de Chau-dynastie ineen en in 221 verklaarde de vorst van Tsin, +die al zijn mededingers had overwonnen, zich tot eersten goddelijken +keizer van China. Zoo stichtte hij een nieuw rijk op de puinhoopen +van het oude. + +Wat de oude Confuciaansche richting der wijsbegeerte onder hem te +lijden had en hoe zij onder de Han-dynastie daarentegen weer tot eer, +aanzien en invloed geraakten, hebben wij reeds vermeld. + + + + + +IV. Lao tsze. + + +Wij komen nu tot de andere richting der Chineesche philosophie, +de metaphysisch-theosophische. Allereerst handelen wij over haar +hoofdpersoon Lao tsze. Over hem is niet veel met zekerheid bekend. Hij +schijnt ongeveer 604 v. C. geboren te zijn. Spoedig na zijn vroeger +vermelde samenkomst met Confucius [137] heeft hij zijn ambt als +bewaarder van de archieven der Chau-dynastie in Lo yang neergelegd +en is naar het westen getrokken, waar hij verdween. De latere sagen, +welke op hem betrekking hebben en ongetwijfeld eerst na de invoering +van het Boeddhisme in China ontstonden, zijn nauwelijks de vermelding +waard. Een vallende ster had zijn moeder bevrucht, die na een tijdperk +van 81 jaren, in 1321 v. C. het vleeschgeworden hoogste hemelwezen +uit hare linkerzijde ter wereld bracht. Het kind had bij zijn geboorte +witte haren en het gezicht van een oud man (vandaar de naam Lao tsze += de oude knaap), lange ooren met drie openingen, onregelmatige +tanden, een vierhoekigen mond, en tien teenen aan elken voet. Ook +kon het direct spreken en had zijn volle verstand. De opgaven over de +plaats zijner geboorte zijn waarschijnlijk opzettelijke verzinsels: +hij zou geboren zijn in het dorp: "Onderdrukte deugd" in de gemeente +"Wreedheid", in het district "Bitterheid," in den staat "Lijden". + +Wat de Taoïstische schrijvers uit den tijd vóór Christus geboorte +meedeelen over zijn ontmoetingen met Confucius en anderen is zeker +eveneens verdicht, hoewel de geschiedschrijver Sze ma tsien minstens +ééne ontmoeting tusschen de beide leiders vermeldt. + +Op den weg naar het westen zou Lao tsze eenigen tijd vertoefd hebben +bij den bevelhebber der Hanku pas en daar, op diens wensch zijn eenig, +beroemd werk: "Tao-teh-king", het boek van den weg en van de deugd, +hebben geschreven. Uit de vele citaten in dit werk van "een wijze, +een oude, een schrijver over den oorlog" volgt dat Lao tsze evenals +Confucius slechts een bewaarder en verklaarder van de oude leer, +geen schepper eener nieuwe is geweest. + +Een latere schrijver, uit de 1e eeuw, Pan hu (wiens geschiedenis +der vroegere Han dynastie door zijne zuster Pan Chao is voltooid) +zegt in zijne levensbeschrijving van Sze ma tsien dat deze meer een +aanhanger van de leeringen van Hwang en Lao dan van de zes klassieke +boeken geweest is. Met dien Hwang bedoelt hij voorzeker Hwang ti, +den zoogenaamden "gelen keizer", de eerste van de vijf voorhistorische +heerschers, wiens regeering door Chineesche schrijvers wordt gesteld +ongeveer 2700 v. C. Ook hierin ligt een bewijs, dat men reeds vroeger +het Taoïsme voor ouder dan Lao tsze hield. + +Wat is nu in dit Taoïsme de hoofdzaak? De leer van het Tao. Doch: de +vraag rijst: Wat is Tao? Is het gelijk aan den logos, het goddelijk +woord, zooals wij dat kennen b.v. uit het Nieuwe Testament? [138] +Sommigen, ook von Brandt, meenen dat. Hooren wij eerst eens wat Lao +tsze en zijn volgelingen er van zeggen. + +Lao tsze zegt van Tao: "Het was onbestemd en volkomen, het bestond +vóór hemel en aarde. Rustig was het en niet te grijpen, alleen en +onveranderlijk, alles vervullend en onuitputtelijk: de moeder aller +dingen. Ik weet zijn naam niet en duid het aan als Tao. Ik zoek +naar zijnen naam en noem het: het groote. Groot zijnde, vloeit het +steeds voort: het verwijdert zich en keert terug (bij alle wisseling +hetzelfde?) Daarom is het Tao groot. + +"Het Tao bracht één voort: één twee, en twee drie. Drie bracht Alles +voort. Alles laat achter zich de donkerheid (chaos?) waaruit het +voortkwam, terwijl de adem van het ledige het in harmonie brengt." + +Dat de Jezuïten-zendelingen en ook andere Europeesche schrijvers in +deze proeve van verklaring van het ontstaan der wereld een zinspeling +op de drieëenheid meenden te vinden, kan ons geenszins verwonderen. Ook +voor de Chineesche uitleggers is dit echter een moeilijke plaats: +vooral omdat op andere plaatsen Tao zelf als "Eén" wordt aangeduid. De +een tracht zich daarbij te redden, door Tao te laten stremmen en +zoo den hemel te vormen: de ander maakt uit Eén den aether, waaruit +alles zijn oorsprong nam, uit wien zich dan Twee, het mannelijk en het +vrouwelijk beginsel, ontwikkelden, welke dan wederom Drie: d. i. den +hemel, de aarde en den mensch voortbrachten, terwijl de adem van het +ledige, de levensadem het Khi of Chi is, dat alles bezielt. + +"Wij zien naar Tao en toch zien wij het niet: het is kleurloos. Wij +hooren er naar en wij hooren het niet, het is zonder geluid, +wij trachten het te grijpen en kunnen het niet vatten, het is +onlichamelijk, het kan niet (door woorden) beschreven worden, daarom +noemen wij het: Eén." + +Het feit, dat "kleurloos, zonder geluid, onlichamelijk" in het +Chineesch luiden: Ji hi wei, heeft Abel de Rémusat en later Victor +von Strausz en Edkins op het denkbeeld gebracht dat Lao tsze het +eigenlijk over den Hebreeuwschen J. h. v. h. [139] had, waarover hem +dan op zijn reis naar het westen Israëlieten zouden hebben gesproken, +of waarvan hij door naar China gekomen Israëlieten zou hebben +gehoord. Stanislaus Julien, Legge en bijna alle andere geleerden, +die van China studie maken bestrijden echter deze meening. Terecht: +"Jehovah" toch is een verkeerde uitspraak van de vier letters +"J. h. v. h." Jahve is de juiste, en kan daaruit het Chineesche +"Ji hi wei" wel ontstaan zijn? Anderen mogen dat beslissen, doch het +zou zeer merkwaardig zijn, indien Lao tsze den meest persoonlijken +en lichamelijken aller Semietische goden zou hebben verkozen, om +daardoor aan te duiden het onlichamelijke, onpersoonlijke Tao. Met +dat al weten wij echter nog niet recht, wat Tao eigenlijk is. Toch +meen ik dat wij het door uitspraken, zoowel van Lao tsze als van zijne +leerlingen genoegzaam kunnen nagaan, iets wat ook voor ons noodig is, +zullen wij de grondbeginselen van het Taoïsme verstaan. Laten wij +die dan eens met aandacht beschouwen. + +Lao tsze dan zegt o. a.: "Het beeld van Tao bestond vóór God +zelf. Het Tao is al doordringend; daar is geen plaats, waar het niet +wordt gevonden. Toch is het zóó fijn, dat het in al zijn volheid in +een pluisje plantenwol woont. Het doet zon en maan bewegen in haar +aangewezen banen en geeft leven aan het kleinste insect. Hoewel zonder +vorm, is het de oorzaak van elken vorm, dien wij zien. Onhoorbaar +veroorzaakt het ieder geluid, onzichtbaar is het datgene, wat achter +ieder uitwendig voorwerp in de wereld ligt, onwerkzaam brengt het toch +ieder verschijnsel voort, dat in de sfeer der schepping voorkomt. Het +is onpartijdig, onpersoonlijk, zonder hartstocht, het werkt aan zijne +doeleinden zonder berouw, als het noodlot, toch vloeit het voor allen +in goedheid over." + +Huai nan tsze, een der uitnemendste schrijvers over de Taoïstische +wijsbegeerte, vraagt: Wat is Tao? + +Hij antwoordt: "Tao is wat den hemel draagt en de aarde bedekt, het +heeft geen palen of grenzen, zijn hoogte kan niet worden gemeten, noch +zijn diepte gepeild. Het omvat het gansche heelal in zijne omarming +en verleent zichtbaarheid aan datgene, wat van zichzelf geen gedaante +heeft.... Het is zoo lenig en fijn dat het alles doordringt, evenals +het water het slijk. Door Tao zijn de bergen hoog en de afgronden diep, +gaan de dieren en vliegen de vogels, door Tao schitteren zon en maan en +gaan de sterren op haar loopbaan voort... Als de voorjaarswind suist, +valt de regen en alle dingen leven en groeien. De gevederden leggen en +broeden, de gepelsden (pelsdieren) telen en dragen, planten en boomen +brengen voort al hun heerlijken rijkdom van blaad'ren, de vogels +leggen eieren, de dieren brengen jongen voort, geen werkzaamheid is +naar buiten zichtbaar, toch wordt het werk volbracht. Schaduwachtig +en onbestemd heeft Tao geen vorm. Onbestemd en schaduwachtig hebben +zijn hulpbronnen geen einde. Verborgen en duister dwingt het alle +dingen uit het vormlooze te voorschijn te komen. Overal doordringend +en alles beheerschend, werkt het nooit te vergeefs." + +Een naam voor dit aldoordringende, dit geheimzinnige wezen kenden +Lao tsze en de zijnen niet. En wij, wij westerlingen? Wat is het +dat de bloemen doet groeien en het water doet neervlieten, wat den +stortregen doet vallen en de zon schijnen, wat de sterren leidt in +haar vlammende banen, de jaargetijden regelt, wat den vlinder met +prachtige vleugelen versiert; wat doet het warme samentrekken en het +koude uitzetten, wat geeft den eenen mensch zwart haar en den ander +rood? In één woord, wat is de oorzaak van ieder verschijnsel rondom +ons, wat is de drijfveer van het verheven raderwerk, waarvan wij +een deel uitmaken? Ook wij weten den rechten naam niet en zeggen: +de natuur. Wij bedoelen dan niet wat voortgebracht is: maar de +drijfkracht der schepping die voortbrengt (natura naturans). + +Tao is dus de natuur. Taoïsme is wijsbegeerte der natuur. Taoïsten +zijn natuurphilosofen. Laten wij nu zien hoe de Taoïsten hunne +theorieën ontwikkelen, vooral met het oog op de wording der wereld, +en hoe zij die voorts toepassen op het gebied van het maatschappelijk +en staatkundig leven. + +Over de ontwikkeling van het zichtbaar heelal weten de Taoïsten ons +heel wat te vertellen. + +"Daar was een tijd", zegt Chwang tsze, "dat alle dingen een begin +hadden. De tijd, toen er nog geen begin was, had zelf een begin. Er +was een begin van den tijd, toen de tijd, die geen begin had, niet +begonnen was. Daar is bestaan en daar is niet-bestaan. In den tijd, +die geen begin had, bestond Niets--of het Ledige. Toen de tijd, die +geen begin had, nog niet begonnen was, bestond er ook Niets. Eensklaps: +daar was Niets, maar men kan niet weten, wat bestaan en niet-bestaan +aangaat, wat zeker bestond en wat niet." + +Onzin zal men zeggen. Doch: ook tegenwoordige wijsgeeren komen +soms tot een dergelijke uitspraak. Zoo b.v. de Engelsche geleerde +Proctor. Deze zegt: + +"Zij, die dat kunnen, mogen troost vinden in het geloof aan +een volstrekt ledige ruimte en een volstrekt "onbezetten tijd" +voorafgaande aan zeker zeer ver verwijderd, doch niet oneindig +verwijderd tijdperk. Laten zij dit volgens hun geloof dan noemen +het begin aller dingen. Doch de ledige tijd vóór dat begin kan geen +begin hebben gehad, tenzij deze ware voorafgegaan door een tijd met +gebeurtenissen; wat juist met de onderstelling in strijd is. Wij +vinden geen volstrekt begin als wij terug zien." + +Een der uitnemendste, meest geavanceerde leerlingen van Lao tsze, +Lieh tsze, drukt het dichterlijk aldus uit: + + +Daar is een leven ongeschapen, +Daar is Eén, die alles verandert, doch bij Wien geen verandering is. +Alleen het onveranderlijke kan verandering doen komen, +Dat leven kan slechts voortbrengen. +Die allesveranderende kan slechts vervormen, +Daarom duren scheppingen en veranderingen voort +En gaan deze voortdurende scheppingen en veranderingen altijd door. +Zij worden gezien in de man'lijke en vrouw'lijke beginselen der natuur, +Zij zijn openbaar in de vier jaargetijden, +Het ongeschapene staat als het ware alleen, + Het onveranderlijke gaat en komt, +Zijn duur heeft geen einde, +Weergaloos en eenig--zijn zijne wegen onnaspeurlijk. + + +Elders zegt dezelfde wijze, dat wij van het oneindige niets weten, +doch dat hemel en aarde in het groot geheel van het oneindig heelal +zijn begrepen. "Hoe kunnen wij zeggen", zoo vraagt hij, "of er een +ongezien heelal is, boven en beneden de kleine wereld, die binnen +ons bereik is." + +Tao, zagen wij, veroorzaakt en doet alles. Daarom komt de vraag in ons +op, of de Taoïsten een persoonlijk Schepper en zedelijk bestuurder van +het heelal erkennen, een vraag, die echter gemakkelijker gesteld dan +beantwoord wordt. Zeker is het, dat er in de Taoïstische classieken +menigmaal van een wezen, invloed of macht als de Schepper wordt +gesproken. Ook komt hier en daar het woord "Ti" of God voor. Doch +deze omschrijvingen zijn zeer vaag, zeer duister en onbestemd, +terwijl het woord, voor "Schepper" gebezigd, eigenlijk meer +vervorming of gedaanteverwisseling beduidt. Ook komt niet goed uit, +welke de verhouding is tusschen dien Schepper en Tao. God en Tao te +vereenzelvigen gaat ook moeilijk. Tao wordt steeds als onpersoonlijk, +zonder aandoeningen, voorgesteld. Nergens schijnt er plaats of +noodzakelijkheid voor een persoonlijk Schepper: Tao doet alles. + +Merkwaardig is ook het denkbeeld van evolutie, dat feitelijk +in het Taoïstische stelsel evengoed als in de tegenwoordige +natuurphilosophie ligt. Prof. Tyndall beschouwt een nevel als de +oorsprong aller stoffelijke dingen, de Taoïsten spreken van de +oorspronkelijke aura (damp), die werd gecondenseerd en verdicht en +eindelijk een vasten vorm verkreeg, met bepaalde en onderscheiden +gestalte. Sommige passages uit de wijsbegeerte der Taoïsten waren +in Haeckel's Scheppingsgeschiedenis niet misplaatst. Beiden schijnen +het eens met de woorden van Lucretius: "De natuur schijnt alle dingen +uit zichzelf te doen, zonder tusschenkomst der goden." + +Daarom--en de plaatsen, waar van Ti en van een Schepper gesproken +wordt, getuigen er van--kan de Chineesche wijze toch, evengoed als de +hedendaagsche moderne theologie, het wereldgebeuren, het werken der +natuur ten slotte als het zich uiten van God hebben beschouwd. 't Komt +mij voor, dat dit inderdaad de eenige oplossing is. God kan boven de +natuur staan en toch alleen in en door haar werken. + +Wat nu den mensch betreft, deze wordt door het Taoïsme beschouwd als +eenvoudig te zijn een deel van het heelal, een stuk van de schepping, +een openbaring, gelijk alle andere dingen, van het algemeene, +overal inwonende Tao. Dit is hier niet slechts een wetenschappelijke +overtuiging of een uiting van bespiegeling alleen. Neen, het is +een machtige, zedelijke factor, waarin een onderwerping aan onze +bestemming, een zich moeten voegen naar de wetten der natuur ligt, dat +onze eerbiedige aandacht verdient. Dat bedenkende beschouwt b.v. ook +Lieh tsze den dood niet als een koning der verschrikking, maar als +een onvermijdelijke en welkome verandering, die even natuurlijk is +als het vallen van een blad of de wisseling der jaargetijden. + +"De dood," zegt hij, "is voor het leven, wat weggaan is voor komen. Hoe +kunnen wij weten, dat hier sterven niet is, elders geboren worden? Hoe +kunnen wij weten of de menschen, met hun sterken drang naar leven, +niet zichzelf begoochelen? Hoe kan ik weten, of, indien ik morgen +sterf, mijn lot niet beter zal zijn, dan toen ik geboren werd in den +aanvang? O, de menschen kennen de vrees des doods, maar niet zijn +rust. Hoe goed is het, dat van de oudheid af de dood het algemeen +lot der menschen was! Het is een rust voor den goeden mensch, een +ter zijde stellen van den slechte. Dood is als huiswaarts keeren. De +dooden zijn zij, die huiswaarts zijn gekeerd; wij, die leven, zijn nog +wandelaars." Heeft dit eenvoudig vertrouwen in de goedheid der natuur +niet iets treffends? Sluit het zich niet goed aan bij de wijsgeerige +bespiegeling over Tao zelf? Wat echter brengt het Taoïsme mede in +het praktische, gewone leven? Spontaneïteit (de eigen, de ware natuur +volgen), eenvoud, reinheid, vriendelijkheid, in één woord: goedheid. + +Spontaneïteit.--De oorspronkelijke aard van ieder mensch is de directe +gave der natuur--liever nog, een deel van de natuur zelf. Daarom moet +dit oorspronkelijke zorgvuldig ongeschonden worden gehouden, bewaard +in zijn zuiverheid. De bewaring der door den hemel ingeplante natuur +is het groote, voorname doel van den waren Taoïst. Hoe kan hij dit +bereiken? Door de groote moeder na te volgen. De natuur is spontaan in +al haar werken: daarom moet de wijze ook zoo handelen: hij moet niet +handelen met een of ander oogmerk, maar in overeenstemming met zijn +omgeving, volgens de natuurlijke uitspraak van zijn hart. De natuur +strijdt nooit, de wijze moet zich dus ook voor strijd wachten. De +natuur is steeds lijdelijk, de wijze moet dus ook de dingen op hun +beloop laten en tevreden zijn met hun aanwijzing te volgen. Eerzucht, +plannen maken, hartstocht, begeerte--belangstelling in uitwendige +voorwerpen--het is alles een in wanorde brengen, een berooven van +des menschen oorspronkelijke natuur en moet dus worden veroordeeld. + +Zelfs de werkzame beoefening van deugden als: welwillendheid en +stiptheid wordt ontraden; de natuur heeft geen inspanning noodig om te +groeien en alles, wat de wijze te doen heeft, is zichzelf met haar in +overeenstemming te brengen. Alle hartstochten, (plichts)vervullingen, +die op verstoring of inspanning wijzen heeten bij de Taoïsten: de +menschelijke natuur, in tegenstelling met de hemelsche of inwonende +natuur, waarmede de mensch is begaafd. + +"Waarom," vraagt Chwang tsze, "deze kunstmatige, menschelijke, geënte +natuur te ontwikkelen; ontwikkel veeleer die inwonende, natuurlijke +natuur, die u allen is ingeplant." Huai nan tsze stelt dit vooral +duidelijk in het licht: "Wat bedoelen wij", zegt hij, "als wij over +het natuurlijke of ingeplante spreken? Dat wat harmonisch, zuiver, +eenvoudig, onbezoedeld, onversierd, oprecht, lichtend en onbevlekt is, +wat nooit van den beginne af aan, eenige vermenging of verbastering +heeft ondergaan. En wat is het menschelijke of kunstmatige? Dat wat +vervalscht is met slimheid, verdraaidheid, behendigheid, huichelarij +en bedrog, wat zich buigt uit inschikkelijkheid voor de wereld en in +'t oog houdt de gewoonten van den tijd. B.v.: een os heeft horens en +een gespleten hoef, terwijl het paard wilde manen en een ongespleten +hoef heeft. Dat is het hemelsche of de (ware) natuur. Als gij echter +een gebit in den mond van het paard legt en den neus van den os +doorboort, dat is het menschelijke, het kunstmatige." + +Wij begrijpen wat de Taoïsten in dezen bedoelen. Om nu echter dit +beginsel: overeenstemming met de natuur te verwezenlijken, liever +gezegd te volgen, is noodig, zich lijdelijk aan de leiding van het +innerlijk wezen over te geven. Men heeft hiervoor een eigenaardige +formule, weergegeven door "niet doen, niet uitoefenen", "werkeloosheid, +absoluut lijdelijk zijn", wellicht het best door: "niet actief zijn." + +Men gevoelt dat de consequentie dezer beginselen tot een geheel ander +optreden op maatschappelijk en staatkundig gebied moest leiden, +dan dat van Confucius en zijn leerlingen. Daar allerlei schoon +uitgesponnen regelingen aangeprezen, velerlei bemoeiingen met het heil +des volks, hier echter veel meer door onthouding allen verlossen van +het kunstmatige, dat hun ware natuur belet. + +Doe nooit iets, zegt de Taoïstische politicus, om het te doen. Doe +nooit iets dat niet bepaald noodzakelijk is: vergeet niet dat +het einde der wetgeving is: de wetgeving overbodig te maken. Laat +de natuur onverhinderd werken, zoowel in het maatschappelijk en +politiek leven als in de sfeer van physica en moraal: uw onderdanen +zullen dan tevreden zijn met hun lot, uw koninkrijk vrij van +samenzweringen, oneenigheden en onheil. Boven alles: doe niets om den +oorspronkelijken eenvoud te verstoren. Tracht niet om ruwe werktuigen +door samengestelde machines te vervangen. Zulke verfijning leidt tot +weelde, luchtkasteelen bouwen, eerzucht en ontevredenheid. De ware +uitoefening van vernuft in het voortbrengen van werk uitwinnende, +fijne werktuigen vereischt een hoofd vol plannen. Ontmoedig dus +kunstmatige nieuwigheden. Het geheim van het geluk ligt in rust, +eenvoud en tevredenheid, de eenige weg om dit te bereiken is: lichaam, +hartstochten, verstand en wil in volkomen overeenstemming te brengen +met de natuur. + +Wat Lao tsze dus aanbeveelt is rust, onthouding, bespiegeling. Hij +zegt o. a.: + +De hoogste voortreffelijkheid is aan het water gelijk, want de +voortreffelijkheid van het water komt hierin uit, dat het allen nuttig +is en dat het, zonder verzet, de laagste plaats inneemt, die, welke +aan alle menschen mishaagt. De reden, waarom stroomen en zeeën in +staat zijn de schatting van alle wateren uit alle dalen te ontvangen, +ligt hierin, dat zij dieper liggen--daarom zijn zij koningen over hen +allen. Zoo stelt zich ook de wijze heerscher, die boven de menschen +staan wil, in zijn woorden beneden hen en wanneer hij wenscht hen +voor te gaan, stelt hij zijn persoon op den achtergrond. + +"Zonder zijn deur uit te gaan, kan men alles begrijpen wat er onder +den hemel voorvalt: zonder uit zijn venster te zien, aanschouwt men +het Tao des hemels. Hoe verder men zich van zichzelf verwijdert, +des te minder weet men. + +"Daarom verkregen de wijzen hunne kennis zonder rond te reizen; +ze gaven aan alle dingen de rechte namen, zonder ze te zien, en +bereikten hun doel, zonder dat zij zich voornamen dit te bereiken. + +"Alles in de natuur keert, na een tijd van werkzaamheid tot zijn +oorspronkelijken toestand terug, zooals de plant tot haar wortel. Deze +terugkeer noemen wij den toestand der rust. Deze rust wil zooveel +zeggen, dat de dingen, die haar bereiken, daardoor te kennen geven, +dat zij de hun opgelegde taak hebben volbracht. De terugkeer tot +rust is de algemeene, onveranderlijke wet. Die te kennen is wijsheid, +die niet te kennen, veroorzaakt wild streven en een droevig einde." + +Wat de uitoefening der regeering betreft: slechts in twee punten +ontmoeten Lao tsze en Confucius en Mencius elkaar: namelijk, in den +lof der oude tijden en den afkeer van drukkende belastingen. + +"Het volk lijdt honger wegens de hooge belastingen, welke door de +ambtenaren worden verbruikt." + +"Het volk is moeilijk te regeeren door den overmatigen regeeringsijver +der beambten." + +"Het volk is onverschillig voor den dood, omdat het zoo hard moet +werken om zijn levensonderhoud te verdienen." + +Komen Lao tsze en zijn beide tegenvoeters in den lof der oudheid en in +de ontevredenheid over de bestaande toestanden overeen, niet evenwel +in de middelen tot verbetering. Terwijl Confucius deze vindt in het +begunstigen van flinke mannen en in gestadig streven en werken, +beveelt Lao tsze aan: laten begaan en verzorging der stoffelijke +behoeften. Hij is een besliste vijand van het "regeeren" of misschien +juister uitgedrukt, van het "te veel regeeren." + +"In de oudste tijden, (zegt hij), wist het volk niet dat het geregeerd +werd. In het daarop volgende tijdperk prees en bewonderde het zijn +heerschers, daarna vreesde het dezen, eindelijk verachtte het hen. Toen +de heerschers het vertrouwen in Tao begonnen te verliezen, vloeide +daaruit voort: gebrek aan vertrouwen van de zijde des volks. Wat +schenen die eerste heerschers onbeslist: doch door hun terughouding +toonden zij de beteekenis, die zij aan hunne woorden toekenden. Hun +werk werd gedaan, hun beramen droeg vruchten, terwijl het volk zeide: +Wij zijn, die wij zijn door ons zelf. + +"Toen het groote Tao niet meer werd betracht, kwamen welwillendheid en +rechtschapenheid in de mode, daarna wijsheid, sluwheid en huichelarij. + +"Toen er niet langer een goede geest (verdraagzaamheid) heerschte +tusschen de zes graden van bloedverwanten, kwamen er ouderlievende +zonen, toen de staten en familiën in verwarring geraakten, kwamen er +loyale ministers op het tooneel. + +"Mannen van groote geschiktheid niet op prijs te stellen en niet te +gebruiken, is het middel om het volk van eerzucht terug te houden; +voorwerpen, die moeilijk zijn te verkrijgen, niet hoog te schatten, +is het middel om geen dieven te krijgen; het volk niet te toonen, wat +zijne begeerten kan opwekken, is het middel om het van uitspattingen +terug te houden. + +"Daarom, indien de wijze de regeering leidt, zorgt hij, dat de +hoofden leeg zijn en de magen vol, hij verzwakt den wil en versterkt +de beenderen. + +"Hij streeft er steeds naar hen zonder weten en zonder wenschen te +houden en hen, die wetenschap bezitten, te verhinderen, haar te gaan +gebruiken. Als men zoo zich van werkzaam optreden onthoudt, heerscht +er overal goede orde." + +Sommige der leeringen in Tao teh king herinneren zoo zeer aan het +inschrift, dat Confucius in de voorvaderenhal te Lo yang op het beeld +met den gesloten mond vond, [140] dat men in dit opschrift samenhang +zou zoeken met het oude Taoïsme van vóór Lao tsze. Men oordeele. + +"Laat hem zijn mond en zijn neusgaten gesloten houden, zoo zal hij +gedurende zijn gansche leven voor moeitevolle inspanning bewaard +blijven: laat hem zijn mond openhouden en zijn adem verbruiken in de +zorg voor zijn aangelegenheden: en gedurende zijn gansche leven zal +hij nooit rustig zijn (zonder zorg). + +"Wat rustig blijft, is gemakkelijk te bewaren; eer een zaak hare +tegenwoordigheid laat merken, kan men zich het best daartegen +beveiligen: wat breekbaar is, wordt gemakkelijk verbroken, wat gering +in aantal is, wordt spoedig verstrooid. Men moet handelen, vóór een +zaak zich opdoet en orde instellen vóór de wanorde is begonnen. Een +boom, dien men met beide armen kan omvatten, is uit een kleine twijg +ontstaan, een toren met negen verdiepingen begon met een hoopje aarde, +een reis van duizend mijlen begint met ééne schrede." + +Dat Lao tsze het beginsel: "Vergeldt vijandschap met weldoen" +voorstaat is reeds vermeld. Over zichzelf spreekt Lao tsze slechts +op ééne plaats: + +"De groote menigte der menschen ziet er tevreden en opgewekt uit, alsof +zij een feestmaal genoten of in het voorjaar op een toren stonden. Ik +alleen schijn verdrietig en stil, daar mijn begeerten zich nog niet +hebben getoond. Ik ben als een kind, dat nog niet heeft gelachen. Ik +zie er terneergeslagen en droevig uit, als een, die geen tehuis zijn +eigen noemen kan. De menigte der menschen heeft genoeg en te veel, +ik alleen schijn alles verloren te hebben. Mijn verstand is dat van +een dom mensch, ik ben als verward. + +"De gewone menschen zien er helder en verstandig uit, ik alleen schijn +omneveld. Zij zien er uit alsof zij alles kunnen onderscheiden, ik +alleen ben simpel en verward. Het schijnt mij, als drijf ik rond op +de zee zonder een plaats, waar ik rusten kan. Ieder heeft iets, waar +hij zijn werkzaamheid aan wijdt, ik alleen schijn dwaas en onbekwaam +als een boer van de grenzen. Zoo ben ik alleen van andere menschen +verschillend, doch ik eer de moeder, die mij voedt (Tao)." + +Het is een droefgeestig beeld, dat de oude knaap van zichzelf ontwerpt, +toch wordt ons hier niet de minst aantrekkelijke zijde van het Taoïsme +geschilderd; dat opgaan in bespiegeling en dat zich terugtrekken +uit de wereld, zonder de bijvoeging van wereldsmart en pessimisme, +die wij in de moderne wijsbegeerte zoo rijkelijk vinden, zonder de +overdrijving, aan Schopenhauer en zijn school eigen. + +Belangrijker en misschien ook verstaanbaarder zullen ons intusschen +die Taoïsten voorkomen, die meer op de Stoïci, Cynici of Epicuristen +gelijken, of die van metaphysici aanhangers der tooverij zijn geworden +en aan het Chineesche keizerlijke hof de rol gespeeld hebben, welk +tot op het midden der 18e eeuw door menig meester der zwarte kunst +aan de Europeesche hoven werd uitgeoefend. + + + + + +V. Chwang tsze, Lieh tsze, Yang Chu en de ontaarding van het Taoïsme. + + +Een der belangrijke figuren onder de oudere Taoïsten is Chwang chau, +gewoonlijk Chwang tsze = de wijsgeer Chwang geheeten, een tijdgenoot +van Mencius, die hem echter niet noemt, waaruit misschien valt af te +leiden, dat de mystieke bespiegelingen van Chwang eerst later groote +aantrekkelijkheid kregen. Hij leefde van de wereld teruggetrokken +en vele voorbeelden van zijn bijtende geestigheid zijn ons bewaard +gebleven. Toen de vorst van Tsu boden met rijke gaven tot hem zond om +hem aan het hof uit te noodigen, waar hij eerste minister kon worden, +wees Chwang tsze deze aanbiedingen lachend af en zeide: "Duizend ons +zilver is veel voor mij en een hoogen rang te verkrijgen en minister te +worden is zeer eervol. Doch hebt gij den os niet gezien, die voor het +offer aan de grenzen bestemd is? Vele jaren lang wordt hij zorgvuldig +gevoederd en met kostbare dekken versierd, opdat hij geschikt zij naar +den grooten tempel te worden gebracht. Maar als de tijd komt dat dit +geschieden moet, mocht hij liever een klein varkentje wezen, doch dan +is het te laat. Maak dus dat gij wegkomt en verontreinig mij niet door +uwe tegenwoordigheid. Ik wil mij liever vermaken en mij over mijn leven +verheugen in een vuil graf (nl. als bedelaar leven) dan aan de regels +en beperkingen van eens vorsten hof onderworpen zijn. Ik heb besloten +nooit een ambt aan te nemen, maar geef er de voorkeur aan mij in mijn +eigen vrijen wil te verheugen." Zooals deze Chwang tsze leefde, zoo +stierf hij ook. Aan zijne leerlingen, die hem met alle pracht wilden +begraven, beval hij zijn lichaam niet te begraven, maar het slechts +op de aarde te werpen (naar de zeden der oudste Chineezen). "Ik zal +zoo," sprak hij, "hemel en aarde als doodkist hebben, de zon en de +maan in plaats van de zinnebeelden van meisteen, de sterren in plaats +van paarlen en edelsteenen; daarmee zijn immers alle voorbereidingen +voor mijn teraardebestelling volvoerd, wat wilt gij er aan toevoegen?" + +Toen de leerlingen hun bezorgdheid te kennen gaven, dat de kraaien +en roofvogels zijn lijk zouden opeten, voegde hij er bij: "Boven den +grond zullen mij de kraaien en de roofvogels verorberen, daar onder +wormen en insecten; het voor den een weg te nemen en het den ander +te geven zou maar partijdig schijnen." + +Chwang tsze's werk is voor het grootste deel polemiek, gericht tegen +Confucius en tegen de letterkundigen in het algemeen. Van Chineesche +zijde hebben sommigen de heftige aanvallen op Confucius, die er +in voorkomen voor onecht verklaard. Doch deze zijn zoo geheel in +denzelfden stijl als de andere stukken, dat wij ze gerust aan Chwang +tsze kunnen toeschrijven. + +"Gelijk zoekt gelijk," zeide de oude visscher tot Confucius, en vogels +met gelijk gezang antwoorden elkaar--dat is de wet des hemels. Waarmee +gij u bezighoudt, dat zijn de aangelegenheden der menschen. Als de +keizer, de leenvorsten, de hooge beambten en het volk alles doen wat +hun betaamt, dan hebben wij een schoon beeld van orde. Als zij zich +bekommeren om datgene wat buiten hun werkkring ligt, dan ontstaat de +grootste wanorde. Als de beambten hun zaken behartigen en het volk +de zijne, dan is er geen ingrijpen in de rechten van anderen. + +"Velden die onbebouwd blijven, huizen die water doorlaten, gebrek +aan kleeding en voeding, belastingen, waar geen geld voor is, geen +verdraagzaamheid tusschen vrouwen en bijslaapsters, geen orde tusschen +jong en oud--dat zijn de zorgen van het gemeene volk. + +"Ongeschiktheid voor hun ambt, onopmerkzaamheid voor hun zaken, +oneerlijkheid, zorgeloosheid en luiheid der ondergeschikte beambten, +gebrek aan verdienste en gevoeligheid en onzekerheid ten opzichte +van rang en salaris--dat zijn de zorgen der hooge beambten. + +"Geen getrouwe ministers aan hun hoven, de stammen in hunne staten in +opstand, gebrek aan geschiktheid bij hun ambtenaren, slechte inrichting +der belasting, vertraging in voor- en najaarsbezoeken bij den keizer: +en diens ongenade, dat zijn de zorgen der leenvorsten. + +"Onharmonisch werken der beide elementen van koude en hitte, buiten +den gewonen tijd des jaars, tot schade van alle dingen, onderdrukking +en wanorde onder de leenvorsten, twisten en rooftochten dezer vorsten +tegen elkaar tot schade des volks; slecht geordende ceremoniën en +muziek, ongenoegzame of uitgeputte bronnen voor de uitgaven; de +banden van verwantschap verwaarloosd en het volk aan teugellooze +wanorde overgeleverd--dat zijn de zorgen van den zoon des hemels +(den keizer) en zijne ministers. + +"Gij zijt de keizer niet, ook geen leenman, ook geen minister +van het keizerlijk hof of van een der staten: en toch neemt +gij op u, de ceremoniën en de muziek te regelen en u bizonder +met de betrekkingen van verwantschap bezig te houden, teneinde de +verschillende volksklassen te verbeteren--is dat niet een bovenmatige +vermeerdering uwer bezigheden? + +"Menschen hebben bovendien gewoonlijk acht gebreken, en bij de leiding +van zaken dreigen vier fouten, die men niet over het hoofd mag zien. + +"De leiding van zaken, die ons niet aangaan, in de hand nemen, is van +zaken een monopolie maken. Zaken bespreken die ons niet aangaan, noemt +men babbelzucht. Lieden te leiden, door hen naar den mond te praten, +is met een vossenstaart kwispelen. Lieden prijzen zonder te zien of dit +recht of onrecht is, is vleien. Gaarne slecht over de menschen spreken, +is lasteren. Vrienden en verwanten scheiden, dat is zich verblijden +in het leed van anderen. Iemand prijzen of in slechten naam brengen, +zonder dat hij het verdient, is een bewijs van verdorvenheid. + +"Dubbelzinnig met de menschen meepraten, zonder zich te bekommeren +of ze goed of slecht zijn, om zoo hun bedoelingen te weten te komen: +dat is gevaarlijk zijn. Deze acht gebreken veroorzaken wanorde onder +alle menschen en brengen hem, die ze bezit, in gevaar. Geen edel +man zal hem, die ze bezit tot zijn vriend, noch een vorst zulk een +persoon tot zijn minister maken. + +"Om nu te spreken van wat ik de vier gebreken noemde: zij zijn: gaarne +groote daden doen, veranderen en verwisselen, wat reeds lang bestaat, +opdat men in den roep komt van iets verdienstelijks te hebben gedaan: +dat alles is eerzucht. Op alle wijsheid voor zichzelf aanspraak maken, +zich in alles mengen, terwijl men wat op den weg van anderen ligt, tot +zich trekt en als zijn werk doet voorkomen; dat is begeerigheid. [141] +Zijn gebreken zien en die niet veranderen, en als iemand iets wordt +voorgeslagen, juist zijn eigen weg gaan, is halsstarrigheid. Prijzen, +die met u overeenkomt, afbreken, die niet met u overeenstemt: dat is +pralende (zelf)overschatting. Dit zijn de vier fouten. Wie de acht +gebreken kan afleggen en de vier fouten geen vrijen teugel laat, die +is zoover, dat hij met het onderricht ontvangen een begin kan maken. + +"Confucius zag treurig voor zich en zuchtte. Tweemaal boog hij +zich, toen richtte hij zich op en sprak: "Tweemalen werd ik uit Lu +verdreven. Uit Wei moest ik vluchten. De boom, waaronder ik rustte, +werd in Sung omgehouwen. Ik weet niet, welke fouten ik begaan heb, dat +ik bij die gelegenheden zoo in een valsch daglicht werd geplaatst en +zooveel moest lijden." De oude visscher zag hem treurig aan en sprak: +"Het is zeker moeilijk om u iets te doen begrijpen. Er was eens een +man, die voor zijn schaduw vreesde en zijn voetstappen niet zien mocht, +zoodat hij wegliep om beide te ontgaan. Doch, hoe meer hij zijn voeten +ophief, des te talrijker werden de voetstappen en hoe snel hij ook +loopen mocht, zijn schaduw volgde hem overal. Hij dacht dat hij te +langzaam liep, en ging nu uit alle macht loopen zonder op te houden, +totdat zijn kracht was uitgeput en hij stierf. Hij wist niet, dat, +indien hij op een schaduwrijke plaats had opgehouden, zijn schaduw +verdwenen zou zijn en dat, als hij zich niet bewogen had, hij zijn +voetstappen zou hebben verloren--zijn domheid was werkelijk groot. En +gij, gij spreekt uw oordeel uit over vragen van welwillendheid en +rechtschapenheid: gij onderzoekt de punten, waarin overeenstemming +en verschil is; gij ziet naar de wisseling van beweging en rust en +omgekeerd; gij zijt de regelen van ontvangen en geven meester geworden; +gij hebt genegenheid en afkeer verklaard, de grenzen van vreugde +en droefheid bepaald--en toch hebt gij nauwelijks kunnen ontkomen +aan de gevaren, die gij straks vermelddet. Als gij u om uzelven +bekommerdet en uw eigen reinheid behoeddet, terwijl gij eenvoudig +anderen gaaft wat hun toekwam, dan zoudt gij al deze verwikkelingen +ontgaan zijn. Doch wanneer gij, zooals gij dat doet, de opvoeding van +uw eigen persoon verwaarloost en de opvoeding van anderen tot uw doel +maakt, houdt gij u dan niet bezig met uiterlijkheden (in plaats van +met uwen inwendigen mensch)?" + +Ook Chwang tsze is een lofredenaar der oude tijden. + +"De heerschers gingen in oude dagen van het standpunt uit, dat de +vrucht hunner regeering moest beoordeeld worden naar den toestand, +waarin het volk zich bevond en dat de schuld van verkeerde resultaten +bij hen moest worden gezocht; opdat het recht aan de zijde des volks, +het onrecht aan de hunne zou zijn. Daarom, wanneer ook slechts één +persoon het leven verloor, trokken zij zich dat aan en berispten +zichzelf. Nu is het echter niet meer zoo. De heerschers verbergen hun +eigenlijke bedoelingen en houden voor dom, hen die deze niet raden. Zij +verlangen wat zeer moeilijk is en veroordeelen hen, die niet wagen +dit te ondernemen. Zij leggen zware lasten op en bestraffen hen, +die deze niet kunnen dragen. Zij verlangen dat de menschen ver gaan +en laten diegenen terechtstellen, die den afstand niet kunnen afleggen. + +"Als het volk eenmaal weet dat het beste, wat zij tot stand kunnen +brengen, toch ongenoegzaam is, dan neemt het tot bedrog zijn +toevlucht. Als de heerschers dagelijks slechts huichelarij toonen, +hoe kunnen dan de beambten en het volk het anders maken. Gebrek aan +kracht brengt huichelarij voort: gebrek aan kennis arglist, gebrek +aan bezit rooverij. Maar wie zal men in zulk een geval schuldig achten +aan roof en diefstal?" + +Voor Chwang tsze zoowel als voor Lao tsze is de dood het noodzakelijk +einde des levens en daarom iets, wat niet te betreuren valt. Chwang +tsze gaat echter verder dan zijn voorgangers, wij vinden althans bij +hem uitingen, die op het geloof aan een voortbestaan na den dood of +althans aan een theorie van atomen (die blijven) doet denken. + +"Twee kreupelen bezochten samen het graf van den gelen +keizer. Plotseling braken er zweren onder hun armen uit. Vreest +gij deze zweren? sprak de een tot den ander. Waarom zou ik vreezen, +antwoordde deze, het leven is een geleend goed. Het geleende levende +lichaam is niet meer dan stof. Leven en dood zijn als dag en nacht. Wij +beiden beschouwden toch juist de graven van hen, die hunne verwisseling +hadden doorgemaakt, waarom zou het voor mij onaangenaam zijn, als +mijn wisseling komt?" + +Tsze lai lag op het sterfbed, zijn vrouw en zijn kinderen stonden +rondom hem en klaagden luide. Zijn vriend Tsze li kwam om naar den +kranke te zien en sprak tot hen: + +"Toe, maakt dat gij wegkomt en stoort hem niet, terwijl hij de groote +wisseling door maakt." + +Toen sprak hij tot den stervende: "Groot is waarlijk de Schepper! Wat +zal hij nu van u maken? Waarheen zal Hij u brengen? Zou Hij van u +maken de lever van een rat of de vleugel van een insect?" + +Tsze lai antwoordde: "Waarheen ook een vader zijn zoon zegt te gaan, +naar het oosten, westen, zuiden of noorden, hij volgt eenvoudig +het bevel. De beide elementen (het mannelijke en het vrouwelijke) +zijn voor den mensch meer dan zijn ouders voor hem zijn. Als dezen +mijn dood verhaasten en ik onderwierp mij niet gewillig, dan zou ik +hardnekkig en oproerig zijn. Daar is de groote massa (de natuur). In +haar vind ik den steun mijns lichaams, mijn leven is onder hare hoede +in arbeid doorgebracht, mijn ouderdom zoekt gemak in haar, in den +dood vind ik rust in haar: zij die mijn leven goed heeft gemaakt zal +ook mijn dood goed maken. + +"Daar is een metaalbewerker, die fijn metaal giet. Wanneer nu het +metaal plotseling uit den smeltkroes omhoog wilde springen en zeggen: +uit mij moet een zwaard worden--de metaalbewerker zou het zeker voor +onbehoorlijk houden. Zoo ook, als een vorm in den moederschoot wordt +gevormd en deze zou zeggen: Ik moet een man worden, de Schepper zou +hem zeker als onbehoorlijk beschouwen. Als wij eenmaal begrijpen, +dat aarde en hemel een groote smeltkroes zijn en de Schepper de +groote werkmeester, waar kunnen wij dan heen moeten gaan, dat niet +goed voor ons ware? Wij zijn als uit een rustigen sluimer geboren en +wij sterven tot een rustig ontwaken." + +Eens op de reis zag Chwang tsze een ledigen schedel, uitgebleekt, +maar toch goed behouden. Hij klopte er met zijn rijzweep op en vroeg: +"Hebt gij, in uwe begeerte naar leven, in de leeringen des verstands +gefaald en zijt gij zoo hiertoe gekomen? Of heeft u--terwijl gij in +dienst waart van een ondergaanden staat, de bijl van den scherprechter +zoover gebracht? Of zijt gij door uw slecht gedrag hier gekomen en hebt +gij schande over uw ouders, uwe vrouw en uwe kinderen gebracht? Of +zijt gij van honger en koude omgekomen? Of hebt gij eenvoudig den +loop uws levens voleindigd?" Na deze vragen, nam hij den schedel +op en toen hij slapen ging, gebruikte hij hem als hoofdkussen. Te +middernacht verscheen hem de schedel in den droom en sprak: "Gij +hebt als een redenaar tot mij gesproken. Alles wat gij gezegd hebt, +had slechts betrekking op de menschen bij hun leven, zulke dingen +gelden na den dood niet." "Zoudt gij van de dingen na den dood +willen hooren?" "Zeker," zeide Chwang tsze, en de schedel vervolgde: +"In den dood is er geen onderscheid tusschen vorsten en ministers, de +afwisseling der vier jaargetijden is er niet meer, rustig en ongestoord +zijn onze jaren, als die des hemels en der aarde. Geen koning aan zijn +hof heeft grooter vreugde, dan wij hebben." Chwang tsze geloofde hem +niet en zeide: "Als ik den heer van ons lot kon bewegen, uw lichaam +met uw beenderen, vleesch en huid weer in het leven te roepen en u +aan uwe vrouw en uwe kinderen en aan al uwe dorpsgenooten terug te +geven, zoudt gij dan willen, dat ik dit deed?" De schedel zag hem +met gefronsd voorhoofd aan en sprak: + +"Hoe zou ik prijs geven het genot van mijn koninklijk hof en weer op +mij nemen den last van het leven onder menschen?" + +Menigmaal schijnt Chwang tsze te twijfelen aan zijn eigen bestaan en +aan de mogelijkheid te gelooven, dat het leven slechts een droom is. + +"De schemering vroeg aan de schaduw: Vroeger hebt gij gewandeld en +nu zijt gij stil, vroeger hebt gij gezeten en nu zijt gij opgestaan: +waardoor komt het, dat gij zoo ongestadig zijt?" De schaduw antwoordde: +"Ik wacht op de beweging van iets anders om te doen wat ik doe, en dat +andere, waarop ik wacht, wacht wederom op iets anders, om te doen, +wat het doet. Mijn wachten--wacht ik op de schubben eener slang of +op de vleugelen van een krekel? Ik weet niet, waarom ik eene zaak +doe en de andere niet doe." + +"Eenmaal heb ik, Chwang Chau, gedroomd dat ik een vlinder was, een +vlinder, die rondvloog en gevoelde, dat hij genoegen had. Ik wist +niet, dat ik het was. Eensklaps ontwaakte ik en ik was weer mijzelf: +De ware Chwang Chau. Ik wist niet of het Chwang Chau was, die droomde, +dat hij een vlinder was of een vlinder, die droomt dat hij nu Chwang +Chau is. Dat is het geval van de verandering der dingen." + +Dit klinkt wel Boeddhistisch [142] maar kan toch niet op Boeddhistische +invloeden worden teruggebracht: die waren toen nog niet werkzaam. Wel +volgt er uit, dat ook aan het oude Taoïsme de leer, dat er niets +werkelijks bestaat, doch dat alles slechts inbeelding is, niet vreemd +schijnt te zijn. + +Nog scherper dan in de werken van Chwang tsze treedt een +pantheïstisch-fatalistische opvatting in allegorischen vorm op in +de aan Lieh yu K'ou (gewoonlijk Lieh tsze genoemd) toegeschreven +boeken. Deze wijsgeer schijnt kort na Confucius geleefd te hebben, +doch iets naders weten wij van hem niet. + +Licius (zoo heet hij in 't Latijn) herhaalt nog uitvoeriger, dat de +gansche natuur een kringloop is, dat al het geschapene moet vergaan en +dat slechts het scheppende, het Tao, onvergankelijk voortbestaat. Hij +oordeelt het dus dwaas over leven en dood bezorgd te zijn, daar +beiden vooruit bepaald en noodwendig zijn. Verstand en waanzin zijn +willekeurige, recht en onrecht slechts aangeleerde begrippen, alle +gevoelens van verwantschap berusten alleen op de opvoeding. + +"Een man had een zoon, wiens geest verbijsterd was. Hij begaf zich +op weg ten einde Confucius om raad te vragen, of deze wellicht geen +middel tegen deze krankheid kende. Onderweg ontmoet hij Lao tsze, +wien hij zijn nood klaagt. "Weet gij dan", sprak deze, "dat uw zoon +werkelijk buiten zijn zinnen is?" Tegenwoordig zijn de begrippen van +recht en onrecht zoo verward, dat niemand meer weet, wat eigenlijk het +rechte is. Als alle lieden dachten als uw zoon, dan was niet hij buiten +zijn zinnen, doch gij. Wie toch kan gevoelens en begrippen zuiver +voorstellen? Heb ik daartoe nu 't recht, zoo is Confucius buiten zijn +zinnen, en hoe kan iemand, die het verstand mist het bij een ander +heelen? Spaar dus uw geld en maak, dat gij weer naar huis komt. + +"Een man uit Yin was in Shu opgevoed en keerde als oud man weer naar +Yin terug. Toen hij op de reis daarheen door het land Tsin kwam, +zeide een der reisgenooten schertsend: "Dit is nu de hoofdstad van +het land Yin." De oude kreeg een kleur van ontroering, "Dat zijn +de veldaltaren uit uwe buurt!" De oude zuchtte diep. "Dat is het +huis uwer voorvaderen." De oude weende. "Dit zijn de graven uwer +voorvaderen." De oude weende luid. Toen lachte zijn reisgenoot en +sprak: "Ik heb slechts in scherts gesproken, dit is het land Tsin." De +oude schaamde zich zeer. Toen zij nu in het werkelijke land Yin kwamen +en de oude de stad, de veldaltaren, de woningen en de graven zijner +voorvaderen werkelijk zag, was zijn ontroering veel minder. + +"In het land Ki was een man, wien de bezorgdheid, dat hemel en aarde +eenmaal ineen zouden storten, geen rust liet. Een zijner vrienden had +medelijden met zijne ontroering en poogde hem tot kalmte te brengen +door te zeggen, dat de hemel slechts de bewaarder der lucht was en +inademen en uitademen den ganschen dag in de ruimte afwisselden. + +Doch kunnen, vroeg de ander, zon, maan en sterren niet naar beneden +vallen? Hoe zou dat mogelijk zijn, antwoordde de vriend, het zijn +slechts lichten in de bewaarplaats der lucht. Doch wanneer de aarde +te gronde gaat? "Dat is immers een groote, vastsamengevoegde massa," +troostte de vriend, "die door het voortdurend daarop heen en weer +loopen en trappen nog steeds vaster wordt." + +Toen waren beiden tevreden, de een omdat hij zijn zorg had verloren, +de ander omdat hij zijn vriend tot rust had gebracht. + +Tchung lu tsi hoorde wat er voorviel en sprak lachend: Wolken en +nevel, wind en regen zijn de verzamelingen der lucht en vormen den +hemel; bergen, heuvels, rivieren, zeeën, metaal, steenen, vuur en hout +zijn de verzamelingen van het geschapene en vormen de aarde. Weet men +echter, dat het slechts verzamelingen zijn, zoo weet men ook, dat zij +te gronde moeten gaan. Hemel en aarde zijn slechts kleine punten in +de ruimte. Doch van alles wat bestaat zijn zij het grootste. Dat zij +nu moeilijk tot hun einde en tot uitputting zullen komen is zeker, +doch evenzoo zeker, dat zij eenmaal gemeenschappelijk te gronde zullen +gaan. Zou hij, die dezen tijd zal beleven, niet treurig zijn? + +Licius echter lachte en sprak: "Het is verkeerd te denken, dat hemel en +aarde zullen ondergaan, en verkeerd te denken, dat zij niet ondergaan +zullen. Niemand kan weten, wat geschieden zal, want het leven verstaat +den dood niet en de dood verstaat het leven niet; het komen ook niet +het gaan, noch het gaan het komen. Waarom zich daarover te bekommeren?" + +"Op de reis naar Wei vond Licius in de struiken een doodsbeen, honderd +jaar oud; hij riep een leerling, die bij hem was, toonde hem dat en +zeide: Slechts ik en hij weten, dat wij noch leven, noch dood zijn." + +Lieh tsze is ook de eenige bron over Yang Chu, tegen wien Mencius +zoo beslist optrad en die dus een tijdgenoot van dezen scheen te +zijn, hoewel Chwang tsze een gesprek tusschen Yang Chu en Lao tsze +vermeldt. De denkbeelden van Yang Chu, die Lieh tsze weergeeft, +loopen uit in deze stelling: het leven genieten en den dood niet +vreezen. De leer van Epicurus en die der Cynici wordt alzoo hier +verbonden. "Honderd jaar," zegt Yang Chu, "is de uiterste grens des +levens, die niet een van de duizend bereikt. Veronderstellen wij, dat +iemand die bereikt; de kinderlijke leeftijd, waarin men op den arm +wordt gedragen en de ouderdom nemen er wel de helft van in. Wat in +den slaap wordt verdroomd en van het wakende leven vergeten wordt, +smart en ziekte, kommer en verdriet, verliezen, zorgen en vrees +nemen nagenoeg de andere helft in. Wat overblijft vult misschien +tien jaren. En ook daarin zal nauwelijks één dag te vinden zijn van +gelukkig zelfvergeten, zonder een schaduw van zorg. Wat is dan des +menschen leven waard? Wat voor vreugde is er in? + +"Zullen wij het prijzen om de vreugde, die eten en drinken, of om het +genot, dat muziek en schoonheid geven? Maar men kan zich niet altijd +met deze vreugden vergenoegen, men kan niet steeds met de schoonheid +zich vermaken en naar de muziek luisteren. Daarbij komt de vrees +voor straf en de prikkel, die belooningen geven, de drijfkracht door +eerzucht, de terughouding door wetten uitgeoefend--deze maken dat +iemand zonder rust zich plaagt om de ijdele lofprijzing van één uur +en rekent op den roem na den dood. Deze invloeden houden hem, om zoo +te zeggen, op de wacht tegen alles wat zijn ooren hooren en zijn oogen +zien, en maken, dat hij altijd zich bekommert of wat hij denkt of doet, +recht of onrecht is. Zoo verliest hij het ware genot zijner jaren en +kan zichzelf geen oogenblik laten gaan. Waarin onderscheidt hij zich +van een misdadiger, in ketenen geklonken in de binnenste kamer der +gevangenis? De lieden in de hooge oudheid wisten wel, hoe kort het +leven is en hoe plotseling en volkomen het door den dood kan worden +afgebroken. Daarom luisterden zij naar de bewegingen huns harten, wezen +niet terug, wat hun natuurlijk toescheen om lief te hebben, zochten +geenszins de vreugden te vermijden, die zich aan hen aanboden. Zij +lieten zich niet van de wijs brengen door de opwindingen van den +roem: zij genoten het leven, zooals het hun natuurlijk voorkwam, zij +verzetten zich niet tegen den drang om zich te verheugen, (den drang, +die in alle dingen woont) en zij bekommerden zich er niet over om +na den dood beroemd te worden. Zij trachtten straffen te vermijden; +maar roem en eer, de eerste of de laatste te zijn, lang of kort leven: +dat alles trokken zij niet in hun berekeningen. + +"Waarin de menschen zich onderscheiden, dat is in het leven: waarin +zij met elkaar overeenkomen, dat is in den dood. + +"Zoo lang zij leven is er onderscheid van verstand en domheid, +beschaving en lompheid. Als zij dood zijn, hebben wij een stinkende, +bedorven massa, die vergaat--dat is het algemeene lot. Verstand en +domheid, beschaving en lompheid staan in geen menschen macht: evenmin +als de toestand van bederf, verrotting en ganschelijk verdwijnen. Noch +het leven van een mensch noch zijn dood zijn in diens eigen hand: +zijn verstand en zijn domheid, zijn beschaving en lompheid zijn zijn +eigen werk niet. Allen zijn geboren en allen sterven: de verstandige +en de domme, de goede en de slechte. Velen sterven als zij tien jaar +oud zijn, velen als zij honderd jaar oud zijn. De deugdzame en de +wijze sterven, de verdorvene en de dwaas sterven. Tijdens hun leven +waren zij wijze keizers, nu zij dood zijn, zijn het zoovele verrotte +beenderen; in hun leven waren zij roovers en tyrannen, nu zijn ook +zij zoovele verrotte beenderen. + +"Wie kan onderscheid zien in deze beenderen? + +"Daarom, zoolang wij leven, laten wij uit het leven maken het beste, +dat wij er van kunnen krijgen: wij hebben geen tijd om aan iets na +den dood te denken." + +Wat echter niet het minst in Lieh tsze's werk belang inboezemt is het +feit, dat hier voor de eerste maal de alchymistisch necromantische +[143] richting optreedt, die later voor de ontwikkeling van het Taoïsme +en de rol, die zijne aanhangers aan het keizerlijk hof zouden spelen, +beslissend zou zijn. + +"Aan het hof van keizer Muh van de Chau dynastie (1001-947 +v. C.) verschijnt een uit het westen komende Magiër, die door water en +vuur, metaal en steen drong, bergen, rivieren en steden verplaatste +en in de lucht opsteeg. Keizer Muh eerde hem op alle manieren, +doch de Magiër zag het paleis aan voor een erbarmelijke hut, vond +het eten der keizerlijke keuken slecht, en de dienstdoende hofdames +stinkende geiten. Toen liet de keizer hem een nieuw paleis bouwen en +de schoonste jonkvrouwen opzoeken om hem te bedienen. De Magiër liet +zich dat welgevallen, doch na korten tijd verzocht hij den keizer +met hem te reizen: liet dezen zijn rokspand vasthouden en voer met +hem tot in des Magiërs paleis: in den middenhemel. Dat paleis was van +goud en zilver gebouwd en met paarlen en kostbare edelsteenen ingelegd. + +"De keizer zag van omhoog op zijn paleis, dat er als een leemen +hut uitzag. Na lange jaren, toen de keizer zijn rijk geheel had +vergeten, nam de Magiër hem weer mede op een reis en voerde hem naar +een land, waar men de zon, de maan en de aarde niet meer zag. De +keizer werd bevreesd en verzocht den Magiër hem weer in zijn land +terug te brengen. Deze gaf hem een stoot: de keizer meende dat hij +ontzettend diep viel en--hij ontwaakte en bevond zich bij zijn tafel, +waar de spijzen nog niet koud geworden waren en de wijn nog in het +glas stond. [144] + +"De keizer vroeg geheel verbaasd wat er geschied was en zijn +omgeving antwoordde: "Uwe hoogheid was een oogenblik in gedachten +verzonken." Toen de keizer er den Magiër naar vraagde zeide deze: +"Ik wandelde met uwen geest, hoe zou dan de vorm zich bewegen?"" + +Spoedig werd de richting van het Taoïsme, waarvan deze geschiedenis +een voorbeeld geeft, de heerschende: met ijver zocht men naar het +middel om goud te maken en naar het elixer des eeuwigen levens: de +keizers en grooten overlaadden de leermeesters der zwarte kunst met +goud en eer. Onder Tsin Shi Wang Ti, die de geleerden [145] zoo wreed +vervolgde, bloeide het Taoïsme zeer. De keizer zocht met de Taoïsten +naar "den steen der wijzen" en naar de "eilanden der zaligen", die +natuurlijk ten westen van China moesten liggen. Toen Sü Shi, dien +de keizer met een groot gevolg van jongelingen en jonkvrouwen had +uitgezonden om deze eilanden te zoeken, terugkeerde met het bericht, +dat hij ze wel had gezien, maar ze door tegenwind niet kon bereiken, +trok de keizer zelf naar Tschifu in Shantung, in de hoop ze van daaruit +te aanschouwen. Daar doodde hij eigenhandig een grooten haai, die, +volgens de beweringen der Taoïsten de ontdekking der eilanden zou +verhinderen. De dood des keizers sloeg aan verdere plannen, die naar +Japan hem hadden kunnen leiden, den bodem in. Doch, ook dit gebrek +aan succes schrikte de opvolgers van den "eersten hemelschen keizer" +niet af: en nog onder menig opvolger verheugden zich de Taoïsten in +den krachtigsten steun en de grootste waardeering. + +Met de toenemende verwatering van het Taoïsme zochten zijn priesters, +de "doktoren der rede," zooals de zendelingen uit de 17e eeuw hen +noemden, het steeds minder in de behandeling der wijsgeerige vragen, +steeds meer in de exploitatie van het bijgeloof. Waar, zooals in +China overeenkomstig het volksgeloof--zoo veel bovennatuurlijke, +grootendeels vijandige krachten des menschen rust bedreigen, kan +het ons niet verwonderen, dat de schare naar middelen omzag om zich +daarvoor te behoeden of zich daarvan te bevrijden. + +Welnu, als overal werden zulke middelen in het geloof gezocht +èn--in het bijgeloof gevonden. Daarom is het verklaarbaar, dat de +rol van duivelbanner in China meer aan de Taoïstische dan aan de +Boeddhistische priesters toevalt en dat de eersten niet slechts volgens +sagen en legenden, maar ook in het dagelijksch leven gelden als de met +bovennatuurlijke krachten toegeruste beschermers der geloovigen, welke +zich tot hen wenden. Hun wapenen zijn: het zwaard en de vliegenwaaier, +welke beide ook de zinnebeelden zijn van twee der acht onsterfelijken +(genieën, verheven geesten) door deze secte erkend. Waar nu deze +priesters niet persoonlijk kunnen optreden, doen zij dit met amuletten +en tooverspreuken, die, op papier geschreven, en met allerlei zegelen +voorzien, aan de deuren, vensters en muren worden gehecht, of ook wel +verbrand, of--in water opgelost--ingenomen worden. Aan het hoofd der +heksenmeesters en duivelbanners staat de Taoïstische paus, zooals hij +dikwijls genoemd wordt, Chang Tien Shi d.i. de leermeester des hemels, +die zijn zwaard van den hemel heeft ontvangen en zijn afstamming, +althans geestelijk, terug voert tot op den beroemden Taoïstischen +patriarch Chang Tao ling, die in het jaar 34 n. C. in de provincie +Chekiang werd geboren en in den ouderdom van 123 jaren ten hemel +opsteeg om daar in de onsterfelijkheid zich te verheugen. Chang Tao +ling's nakomelingen, later ook die van zijn leerling Kau Kien Che +zijn nog steeds in het bezit van het ambt van opperduivelbanner en +vertegenwoordiger op aarde van de hoogste Taoïstische godheid. + +Vele heerschers van vele dynastiën hebben den Taoïstischen paus, den +Tien Shi, met eer en rijkdom overladen. Hij houdt verblijf, waar zijn +voorvaderen sedert honderde jaren geleefd hebben: op den Lung hu Shan +(draken- of tijgerberg) in Kiangsi, en, hoewel de tempel, waar zijn +paleis was, door de Taipings [146] werd verwoest, is deze toch reeds +weer in zijn oude heerlijkheid opgebouwd. Een bizonder sieraad zijner +residentie vormen een groot aantal aarden potten, stevig gesloten, +met amuletten volgeplakt, waarin hij en zijn voorgangers door hen +uitgedreven booze geesten hebben gebannen. De gewone Taoïstische +priester vangt deze vrienden, welke zich in damp veranderen, in +flesschen op, die hij toekurkt, precies zooals zijn Arabische collega's +duivelbanners, volgens de "Duizend en Een nacht". De waardigheid van +"leeraar des hemels" heet zich door "wedergeboorte" voort te zetten, +evenals bij de geestelijke hoofden der Lamaïstische hiërarchie [147]. + +In dagen van geestelijke opwinding zooals in 1876 b.v., wanneer +denkbeeldige wezens hun werk verrichten, aan volwassenen en kinderen +de pruiken afsnijden, kippen de veeren uitplukken en als incubi [148] +de menschen plagen en dooden, plegen de Taoïstische duivelbanners +een gouden oogst binnen te halen en millioenen papieren amuletten te +verkoopen, waarop berijmde spreuken en onleesbare teekens staan. Van +1876-77 was er bijna geen huis, waarop geen dergelijke papieren waren +vastgehecht, ook droegen kinderen en volwassenen die dikwijls om het +hoofd gewikkeld. + +Terwijl de Taoïsten zich alzoo, reeds van den aanvang onzer +tijdrekening af, altijd meer van de oorspronkelijke leer verwijderden +en door exploitatie van het verlangen, dat de mensch heeft naar +zinnelijk en bovenzinnelijk genot, invloed en macht trachtten te +verkrijgen, bracht de invoering van het Boeddhisme in de eerste eeuw +onzer tijdrekening een nieuwe, van buiten afkomstige leer in China, +waartegen de beide inheemsche stroomingen, in 't bizonder echter het +Confucianisme, zich aanstonds te weer stelden. Daarover een en ander +in ons volgend hoofdstuk. + + + + + +VI. De "geleerden" tegenover Taoïsme en Boeddhisme. + + +Het zou ons te ver voeren dien strijd in bizonderheden te volgen: +bovendien werden, gedurende de eeuwen, waarin die strijd werd gevoerd, +altijd weer dezelfde argumenten door de "geleerden", de aanhangers van +Confucius en Mencius, herhaald, evenals door hun tegenstanders. Terwijl +het Boeddhisme aan het Confucianisme verweet, dat het zich slechts +om dit leven, niet om het hiernamaals bekommerde, bracht dit laatste +de voorschriften der kinderlijke liefde op den voorgrond. Deze toch +veroordeelden dat zich van de wereld terugtrekken en de daarmee +samenhangende verwaarloozing der door de bloedverwantschap opgelegde +plichten. + +Overigens moeten wij ter eere der Chineezen opmerken, dat weliswaar de +strijd tegen Boeddhisme en Taoïsme soms het karakter eener vervolging +aannam, doch dat deze vervolgingen nooit dat bloedig karakter droegen, +waarvan de geschiedenis, zoowel van het Christendom als van het +Mohammedanisme, zooveel voorbeelden weet aan te wijzen. + +Wel werden tempels verwoest, kloosters ontbonden en de bewoners naar +de familie teruggezonden, doch bloedige offers werden aan de orthodoxe +leer niet gebracht en ook niet door haar verlangd. Bovendien duurde +het niet lang of het Confucianisme begon tegenover de eigenaardige +leerstukken van net Boeddhisme een andere houding aan te nemen dan +tegenover zijn wijsgeerige zedeleer. + +Terwijl het voortging de leerstukken te bestrijden, nam het van de +wijsgeerige zedeleer heel wat over, zoodat ten slotte zelfs de werken +van de voornaamste voorstanders van Confucius, zoo vol waren van +Boeddhistische opvattingen en ideeën, dat men wel toe moet stemmen, +dat in dit opzicht het Boeddhisme een groote uitwerking had. + +Tusschen Han Yü, die voor 1100 jaren de leer van Confucius +voorstond en Chu hi, die sedert het einde der 13e eeuw officieel als +vertegenwoordiger der orthodoxe uitlegging wordt beschouwd, bestaat +een dergelijk onderscheid, als er tusschen de strenge Rabbijnen +van Jeruzalem en de Alexandrijnsche Joden der nieuwe school bestaan +heeft. [149] Han Yü komt heftig op tegen het brengen van een reliquie +van Boeddha in het keizerlijk paleis en vraagt, wat de keizer met het +oude, halfvergane gebeente moet aanvangen. Hij sluit zijn pleitrede +hiermede, dat hij het bestaan van de godheid van het Boeddhisme +loochent en deze oproept om, als bewijs dat zij werkelijk bestaat, +hem, haren tegenstander te vernietigen. Dezelfde uitdaging als van +Bradlaugh, den bekenden Engelschen vrijdenker en afgevaardigde in het +lagerhuis, die den God der Christenen opriep om hem, den godloochenaar, +te verpletteren. Alleen Bradlaugh vatte, als zoon der democratische +19e eeuw, de zaak meer dramatisch, openhartig gezegd, dwazer op dan de +Chinees der 8e eeuw; hij toch stelde zijn eisch in een volksvergadering +en gaf God slechts vijf minuten om hem te vernietigen. + +Wij laten nu volgen een uittreksel uit eene omschrijving van het +"heilige edict," die weliswaar niet oud is, (uit het begin der +18e eeuw), maar ons een duidelijk beeld geeft van het oordeel der +orthodoxie over Taoïsme en Boeddhisme. + +"Van ouds, heet het hier, hebben er drie secten bestaan; naast die +der geleerden, nog die van de Boeddhisten en de Taoïsten. Al het +spreken der Boeddhistische priesters heeft ten doel: zalig te worden, +en gelijk aan Boeddha, den stichter van hun godsdienst. Als een zoon +zijn familie verlaat en priester wordt, zoo zeggen zij, dat negen +geslachten zijner bloedverwanten zeker zijn in den hemel te komen. Denk +nu eens een oogenblik na. Waar is Boeddha? Wat is Boeddha? Boeddha +is het hart. Wat is nadenken over de boeken van Boeddha? Ieder uur +en ieder oogenblik denken aan de leiding van zijn hart. Is het goed, +zoo is het Boeddha. Daarom heet ook het eerste boek hunner secte: +"De weg des harten". De hoofdsom van wat deze weg des harten leert is, +dat het hart recht moet zijn, niet krom, waar, niet huichelachtig, +sterk, niet droomerig. Nijd, toorn en begeerten, deze drie fouten +moeten worden uitgeroeid; alles moet u slechts voorkomen als de bloem +door een spiegel, als de maan in het water, dan zult gij vrij zijn van +vrees en zorgen. Dat is: het hart volmaken. Daarom zegt ook Chu tsze +(Chu hi): de secte van Boeddha bekommert zich, noch om den hemel, +noch om de aarde, noch om iets anders binnen het heelal, zij denkt +slechts aan het hart. In die stelling ligt de geheele oorspronkelijke +leer van Boeddha. + +Wat de Taoïsten betreft, zij hechten bizondere waarde aan "den +steen der wijzen", waarmee zij kwikzilver vast willen maken en lood +in goud veranderen, draken en tijgers temmen en wie weet wat voor +verborgenheden nog meer mede bereiden willen. Alles komt echter +neer op de versterking van de (dierlijke) levenskracht: een paar +jaar het leven verlengen dat is alles. Daarom zegt Chu tsze ook: +Waar het de Taoïsten vooral om te doen is, dat is de bewaring van den +levensgeest. In die stelling ligt de gansche leer van Tao opgesloten. + +"Nu is het wel waar, dat de uitnemendsten onder de Boeddhistische +priesters, die in de kloosters op de beroemde heuvelen wonen en +het goed verstaan leeringen voor te dragen, alles op één woord: het +hart terugbrengen en dat de brave doctoren van Tao, die diep in de +kloven en holen der bergen naar de verkrijging der onsterfelijkheid +trachten, alles samenvatten in dit ééne: de wedergeboorte des geestes, +doch, als wij de zaak nu eens goed bekijken, dan zien wij nog wat +anders. Dat zich terugtrekken in de eenzaamheid, waar noch menschen +zijn noch de rook van menschelijke woningen is, dat met gekruiste +beenen in diep stilzwijgen neerzitten, wat is het anders, dan de +wederkeerige verplichtingen des levens met den wortel uittrekken +en verwoesten? Verre zij het van ons te denken, dat zij Boeddha +niet gelijk zouden kunnen worden of den rang der onsterfelijken +bereiken, doch: als zij dat kunnen, wie heeft sommigen ten hemel +zien varen en anderen midden op den dag hun vlucht opwaarts zien +nemen? Dat zijn alles slechts fopperijen. Toch gelooft het domme +volk alles en laat zich gemakkelijk wat op den mouw spelden. Zie +maar naar de strenge priesters van Boeddha en de doctoren van Tao, +die de menschen wedergeboren doen worden: zij allen verstoren--tot +geen enkel redelijk doel--de betrekkingen des menschelijken levens: +zij zijn voor de maatschappij nog niet de pluim van een veer waard! + +"Hoewel zij echter steeds zelfzuchtig waren en slechts dachten, aan +wat hun eigen persoon aanging, zoo hadden zij toch in oude tijden +geenszins de bedoeling om iemand anders te schaden. Nu is echter eene +klasse van personen onder hen opgestaan, die zonder middel van bestaan +of tehuis zich op de kloosters verlaten en in den tempel hun woning +nemen. Deze menschen schermen met den naam Boeddha en bedenken een +menigte dwaze sprookjes over hemelsche paleizen, onderaardsche holen, +zielsverhuizing en vergelding. Volgens hen is het allereervolste: een +priester te voeden en vrijgevig jegens de goden te zijn; zij noemen +dat: zaaien op den akker der zegeningen! Zij zeggen: "Geef altijd +en gij zult altijd hebben." En, opdat het volk hen gelooven moge, +voegen zij er bij: "Veracht de priesters, bespot Boeddha, bespot de +geboden, weiger vereering aan de goden, geef geen aalmoezen èn--gij +kunt zeker zijn van in de hel te worden geslingerd. De dondersteen +zal u treffen, de bliksem u verteren!" Alle soorten van sprookjes en +geschiedenissen vertellen zij om het volk bang te maken, opdat het +geloove, zich onderwerpe en betale. Eerst weten zij nog alleen maar den +lieden hun geld afhandig te maken, ten einde het in hun eigen zak te +steken. Langzamerhand echter gaan zij tot de grootste onbehoorlijkheden +over. Zij roepen--hoe zal ik het zeggen--vergaderingen op ter eere +van den versierden draak, de vrome wees, de reine bloem, waarin zij +de klokken luiden, de pauken slaan, waarin zij allerlei uitleggen en +bevelen en mannen en vrouwen te zamen brengen, die dag en nacht niet +uit elkaar gaan. Nu heet het wel, dat de lieden voor goede doeleinden +deze vergaderingen bevelen, doch ieder weet, dat het juist omgekeerd +geschiedt om booze dingen te doen. + +"Gij eenvoudig volk kunt het valsche van het ware niet +onderscheiden! Was niet Boeddha, naar wat de boeken over hem zeggen, +de eerstgeboren zoon van koning Fan? en toch trok hij zich uit de +wereld terug en vluchtte geheel alleen op den top der besneeuwde bergen +om zich aan de deugd te wijden. Wanneer hij voor zijn eigen vader, +zijn moeder, zijn vrouw en kinderen geen zorg droeg, zijt gij dan +zoo dwaas nog te meenen, dat hij zorgen zou voor de groote menigte +en haar zijn wetten en leeringen zou verkondigen? + +Het keizerlijk slot, de vertrekken der koningin, de troonzaal en de +feestzalen, dat alles verachtte hij. Zou het nu niet vreemd zijn, +als hij in verrukking kwam over de nonnen- en monnikenkloosters, de +tempels en kerkelijke gebouwen, die gij voor hem opricht? En indien +er werkelijk (zooals de Taoïsten leeren) een hoogste God in den hemel +leeft, zou Hij zich dan daar niet kunnen vermaken overeenkomstig Zijn +eigen smaak, zoudt gij dan voor Hem een lichaam van gesmolten goud +moeten maken en een huis, waarin Hij wonen kan? + +"Al die onzinnige geschiedenissen over vasten en collecten, +tempelgebouwen en oprichten van beelden, zijn uitvindingen van +rondzwervende, nietswaardige priesters en monniken om u zand in de +oogen te strooien. En toch gelooft gij ze en gaat niet slechts zelf +in de tempels om te bidden en te wierooken, maar laat ook uw vrouwen +en dochters toe ditzelfde te doen. Met heur haar vol pommade en +met geblankette aangezichten, in roode kleeren met groene oplegsels +trekken zij uit om wierook in de tempels te branden en dringen zich +met Boeddhistische en Taoïstische priesters schouder aan schouder, arm +aan arm, gestompt door de opdringende menigte. Ik zie er het goede niet +van in dat zij meenen te doen, in tegendeel, zij doen veel schandelijke +dingen, die ergernis opwekken en aanleiding geven tot hoon en spot. + +"Dan zijn er lieden, die bevreesd, dat hun lieve jongens en meisjes +niet lang genoeg zullen leven, ze aan den tempel overgeven om priesters +en priesteressen van Boeddha of Tao te worden, zich inbeeldend dat, +wanneer zij eenmaal hun huis hebben verlaten en zich aan de voeten +van grootvader Boeddha hebben neergezet, daardoor zeker hun leven +zal worden verlengd. Kan men dan, zoo zou ik willen vragen, volhouden +dat zij, die in onzen tijd priesters van Boeddha of Tao zijn, allen +den leeftijd van 70 jaar zullen bereiken, en er geen onder hen is, +die slechts kort leeft? + +"Wederom is er nog een andere klasse van bizonder domme lieden, die +wijl hun ouders krank zijn, zichzelf den goden als offer aanbieden. Zij +beloven, dat, als hun ouders gezond worden, zij zullen trekken naar +een heiligen berg om daar te bidden en wierook te verbranden; bij +iedere schrede zullen zij zich neerwerpen, totdat zij op den top van +den berg komen, vanwaar zij zich dan naar beneden storten. Indien zij +daarbij het leven al niet inschieten, armen en beenen breken zij er +toch bij. Zij zelf zeggen: "Ons eigen leven prijs te geven om dat onzer +ouders te redden is het grootste bewijs van kinderlijke liefde." De +omstanders prijzen hen ook als goede kinderen, doch, zij bedenken niet, +dat op die wijze het lichaam weg werpen, dat zij toch van hunne ouders +ontvingen, integendeel een zeer onkinderlijk gemoed verraadt. + +"Verder zegt gij, dat de Boeddha-vereering zeer voordeelig is, dat, +als men papieren afbeeldingen van geld verbrandt, geschenken offert en +vast, uw God Boeddha alle ongeluk van u zal afwenden, uwe zonden zal +wegnemen, uw geluk vermeerderen en uw leven verlengen zal. Denkt nu +eens na. Van ouds heet het: De goden zijn goed. Was dit nu met Boeddha +het geval, hoe kan hij dan begeerig verlangen, dat gij hem met uw +goudpapier en uwe geschenken zoudt bewegen om u te beschermen? En als +gij hem geen goudpapier verbrandt en geen gaven op zijn altaar legt zal +Boeddha op u toornig zijn en zijne straffen u toezenden! Dan is immers +uw god Boeddha een onwaardige! Neemt nu eens uw districtsrechter. Al +zoudt gij hem ook nooit hoffelijkheden bewijzen en vleien, toch zal +hij u, als gij maar goede en vlijtige menschen zijt, die uw plicht +doet, met groote welwillendheid behandelen. Overtreedt gij echter de +wetten, pleegt gij daden van geweld en matigt gij u de rechten van +anderen aan, zoo zal hij, al hebt gij ook allerlei middelen en wegen +om hem te vleien, toch ontevreden over u zijn en zulk gespuis uit de +maatschappij weten te verwijderen. + +"Gij zegt, dat uwe vereering van Boeddha u vergeving der zonden +verschaft, doch, stelt nu eens, dat gij in een of ander opzicht de wet +hebt overtreden en in de rechtszaal verschijnen moet, om uw straf te +vernemen, meent gij dan, dat de rechter u zal sparen, al roept gij ook +nog zoo dikwijls, al ware het duizend malen: Genadigste heer rechter? + +"Gij wilt echter, om voor ieder geval gedekt te wezen een paar +Boeddhistische en Taoïstische priesters bij u hebben, opdat zij u de +heilige boeken voorlezen en u de biecht afnemen: want gij gelooft, +dat het voorlezen der boeken de ellende verdrijft, geluk aanbrengt en +het leven verlengt. Maar stel nu eens, dat gij u tevreden stelt met +de verschillende gedeelten van dit "heilig edict" eenige duizende +of honderdduizende malen te lezen, zonder daarnaar te handelen, +meent gij dat de keizer daarover bizonder verrukt zal zijn, u met +geld beloonen en in het ambt bevorderen zal?" + +Tot dusverre dit "heilig edict." We kunnen er uit zien, dat zeven +eeuwen niet veel hebben veranderd in de opvatting der Chineesche +geleerden. Doch--terwijl de dogmatische zijde van het Boeddhisme weinig +genade vond in de oogen der orthodoxe volgelingen van Confucius, heeft +zich, sedert de Sang-dynastie, in de school van Chu hi, een sterke +neiging tot Boeddhistische en Taoïstische bespiegelingen vertoond. In +het bizonder wat betreft vragen over de kosmogonie, het ontstaan +der wereld. Terwijl de geleerden zich met bespiegelingen over deze +onderwerpen bezig hielden, wijdden zij zich ook, sinds de 12e eeuw, +aan de oplossing van vraagstukken, die ons als spel moeten voorkomen, +doch die daarom niet minder de knapste koppen uit dien tijd in beslag +namen en daarom althans een korte vermelding verdienen. + +Ho tu Loh shu, "het plan van Ho en de rol van Loh", is de Chineesche +naam voor de mythische overleveringen, waarop blijkbaar "het groote +plan" van den graaf van Ki berust. Het "groote plan" is de titel +van een der geschriften van Shu-king, het boek der historische +opteekeningen, dat in acht afdeelingen voorschriften behelst over +de wijze, waarop het volk door de volkomenheid van den vorst en de +daaruit voortvloeiende voortreffelijkheid der regeering gelukkig en +tevreden kan worden. Dit geschrift werd blijkbaar tegen het einde der +12e eeuw door den keizer Wu aan den graaf van Ki meegedeeld, welke, +hoewel door den laatsten heerscher der Shang dynastie ingekerkerd, +toch de aan dezen gezworen trouw wilde houden en den nieuwen keizer +niet wilde huldigen. Ja toen hij door dezen in vrijheid werd gesteld, +vluchtte hij naar Korea, met welk land hem Wu ten slotte zou hebben +beleend. + +In het gedeelte van den commentaar op I-king, dat aan Confucius +wordt toegeschreven, heet het: De gele rivier (Ho) bracht het plan +voort en de rivier Loh de rol. In de "gesprekken" zegt Confucius: +de rivier brengt geen plan meer voort, en op een andere plaats vindt +men: de rivier bracht het plan van het paard voort. + +Naar deze grondslagen fantaseerde Kung Ngan Kwoh, een afstammeling van +Confucius in het 12e lid, een man die in de 2e eeuw voor Christus bij +het terugvinden en verklaren der kanonieke geschriften een groote rol +speelde, de volgende geschiedenis: Een draak (een gevleugeld paard) +steeg op uit de wateren der gele rivier. Hij vertoonde op zijn rug +een rangschikking van zinnebeelden, waaruit de (fabel) keizer Fu hi +het systeem van Pa kwa (acht maal drie letters) afleidde. Ook toonde +een goddelijke schildpad aan den witten Yü een rol, die beschreven +was met getallen van uit één tot negen teekens bestaande waaruit dan +Yü den grondslag zijner negenvoudige wijsbegeerte zou hebben gevormd. + +Sedert de dynastie van Han hebben de Chineesche geleerden zich met +deze beide mystieke openbaringen (het plan en de rol) het hoofd +gebroken, doch onder de dynastie van Sung werd, voor het eerst +tijdens de regeering van keizer Hwei Tsung (1106-1125) beproefd om +die zinnebeelden in beeld te brengen en uit hen de grondslag eener +diepzinnige of kinderachtige (het oordeel hierover is verschillend) +philosophie der getallen af te leiden. Eerst onder Sung's regeering +nam men echter deze quaestie met ernst ter hand en slechts een enkele +geleerde dier dagen, An yang sin, die van 1017-1072 leefde, heeft het +gewaagd het bestaan van het paardeplan en de schildpadrol te loochenen. + +De volgende eeuwen hielden aan de commentaren van Chu hi [150] en +zijn school vast; eerst tegen het einde van de 16e eeuw begon zich +de kritiek daartegen te verheffen, en korten tijd voor den val van +den laatsten keizer uit de dynastie Ming richtte een aantal van +beroemde geleerden aan dezen het verzoek om de oudere teksten en +commentaren aan de staatsexamens ten grondslag te leggen: dat wil +zeggen den invloed der Boeddhistische en Taoïstische leeringen op +het staats-Confucianisme te breken. + +De met den ondergang der Ming-dynastie en der verovering van China door +de Mandschoeren gepaard gaande strijd en onrust lieten het denkbeeld +echter niet tot uitvoering komen, maar het telt nog talrijke aanhangers +onder de Chineesche letterkundigen, al vindt het ook in den nieuweren +tijd geen bepaald officieuse uitdrukking in een protest tegen het +aanhouden der nog steeds als orthodox geldende verklaringen van Chu hi. + +De thans in China regeerende Mandschoe-dynastie heeft meer dan +een harer voorgangsters voor de bewaring en onderhouding van het +Confucianisme gedaan. Zeker wel omdat zij, door eerbied voor wat +den Chineezen het dierbaarste is, de vreemde overheersching minder +drukkend wilde doen schijnen. Zij heeft echter ook meer dan eene der +vroegere regeeringen het Confucianisme voor haar doeleinden gebruikt +en zijne leeringen voor staatsdoeleinden pasklaar gemaakt. De sterkste +uitdrukking vindt deze politiek in het door keizer Kang hi in 1670 +bekend gemaakte "heilige edict", dat in zestien afdeelingen alles +samenvat, wat de onderdaan heeft in acht te nemen. + +De keizer gaf deze verordeningen, toen hij 16 jaar oud was: +waarschijnlijk daartoe genoopt door het politiek drijven van met het +Taoïsme samenhangende vereenigingen. Als grond van zijn edict gaf hij +deze overweging, "dat de zedelijkheid sedert eenigen tijd dagelijks +was afgenomen en de harten der menschen niet meer dezelfde waren als +vroeger." Als vader zijns volks wilde hij in weinige stellingen de +grondregelen aangeven, die zijn leerlingen tot richtsnoer in alle +betrekkingen des levens moesten dienen en wier opvolging hen zelve +goed en gelukkig, hem echter tot heerscher van een talrijk, goed +gevoed en beschaafd volk zou maken. + +Het edict moest op den 1en en den 15en van iedere maand overal openlijk +worden voorgelezen, wat ook thans nog in zooverre geschiedt, dat een +der afdeelingen wordt voorgelezen, verklaard en uitgelegd. Behalve +de beambten, die daarbij krachtens hun betrekking tegenwoordig moeten +zijn, komen er echter gewoonlijk slechts enkele toehoorders. + +Bij herhaling heeft men beproefd om bij deze voorlezingen een grooteren +kring van toehoorders bijeen te brengen; zoo voor eenige jaren in +Canton, met het doel om de zendelingen tegen te werken. + +Iedere afdeeling bestaat uit zeven teekens, van welke de eerste drie +het voorschrift behelzen, de laatste drie het doel, dat men door de +opvolging van het geschrift bereikt: een in China zeer gebruikelijke +verbinding van nuttigheid en leering. Het vierde teeken is in iedere +afdeeling hetzelfde en beteekent "om" of "opdat". + +Van ieder der 16 sententiën schreef keizer Yung Cheng, de zoon +en opvolger van Kang hi, in 1724 een verklaring, welke bij de +voorlezingen de plaats van vroegere verklaringen inneemt. Een nog +uitvoeriger omschrijving werd later in 't licht gegeven door zekeren +zout-commissaris in Shensi, Wang Yü po geheeten. Deze wordt als een +waar meesterstuk beschouwd, omdat zij zoo begrijpelijk is en door het +invlechten van historische voorbeelden, aanhalingen en spreekwoorden +zoowel leerzaam als onderhoudend mag heeten. De straks aangehaalde +pleitrede tegen Boeddha en Tao [151] is hier weggelaten. Overigens zijn +er vele pogingen gedaan om "het heilige edict" populair te maken. In +1681 gaf zekere districts-magistraat in Anhui, Liang Yen nien, +een werk uit met 200 platen, welke, evenals de daarbij behoorende +geschiedenissen bestemd waren om de voorschriften des keizers op te +helderen en te illustreeren. + +In 1879 werd een ander dergelijk werk in Shanghai door een Chineesch +photographisch instituut gepubliceerd en in Canton bestaat een +omschrijving van het edict in verzen. + +We laten nu, hier en daar een enkele opmerking makend, de verschillende +sententiën van dit edict volgen: + +1. Neemt de kinderlijke en broederlijke plichten in acht, opdat de +wederkeerige betrekkingen des levens behoorlijk in stand blijven. + +2. Acht uw bloedverwanten, opdat gij de voordeelen van een goede +verstandhouding moogt toonen. + +3. Leeft op goeden voet met uw naburen, opdat gij rechtsquaesties +moogt vermijden. [152] + +4. Legt u toe op den landbouw en het kweeken van moerbeiboomen [153] +om voldoende voeding en kleeding te hebben. + +5. Weest spaarzaam om onnuttige uitgaven te vermijden. + +6. Houdt de studie der wetenschap in eere, opdat gij de leerlingen +leidt op den rechten weg. + +7. Vernedert valsche leringen, [154] om de ware leer te verhoogen. + +8. Verklaart de wetten, om de onwetenden en hardnekkigen te +waarschuwen. + +9. Weest hoffelijk en toegevend om de zeden te verbeteren. + +10. Blijft getrouw aan uw eigenlijke bezigheden, opdat de wil des +volks onveranderlijk zij. [155] + +11. Onderwijst de jeugd, opdat zij verhinderd worde kwaad te doen. + +12. Laat alle valsche beschuldigingen achterwege, opdat de onschuldigen +beschermd worden. + +13. Waarschuwt allen, geen deserteurs (die het vaandel verlaten) +bij zich op te nemen, opdat zij niet in hun straf deelen. + +14. Betaalt uwe belastingen, opdat gij niet dikwijls gemaand behoeft +te worden. + +15. Vereenigt u tot tien en honderdtallen, om roof en diefstal uit +te roeien. [156] + +16. Weest verdraagzaam jegens elkaar, opdat het leven in achting blijve +(opdat er bij den strijd geen verwondingen en doodslagen voorvallen.) + +Het gezond menschenverstand, dat in de aangehaalde plaatsen, welke uit +de geschriften van orthodoxe philosofen getrokken zijn, een zoo groote +plaats beslaat, is, indien men allerlei bluf en versiering, alsmede de +later eerst opgekomen speculaties van Boeddhisme en Taoïsme er buiten +rekent, nog altijd de grondslag van de tegenwoordige philosophie, die +onder den naam van Confucianisme de gansche Chineesche maatschappij, +van de familie tot den staat toe, doortrekt. + +Trots alle bijgeloovige uitwassen, die uit Boeddhisme en Taoïsme +zijn voortgekomen, of die zich in aansluiting daaraan uit den ouden +staatsgodsdienst ontwikkelden en die in de hoogste, zoowel als in +de laagste kringen hunnen invloed doen gelden: ja, officieel worden +gehuldigd--trots dat alles ligt er toch in het Staats-confucianisme +een voor familie en staat zeer beschavende macht. + +Aan den invloed dezer, zich tegen alle ruwheid en onzedelijkheid +verzettende leer op de omliggende volken heeft China het te danken +gehad, dat zijn philosophie tegenover deze volken een zelfde rol +heeft vervuld, als in Europa de Grieksche en Romeinsche beschaving +en later het Christendom. + +Natuurlijk hebben echter die omliggende volken niet alleen de +deugden, maar ook de gebreken dezer beschaving overgenomen. Bij +die gebreken denken wij vooral aan de steeds grootere afsluiting +van andere geestelijke stroomingen en de daaruit voortvloeiende +zelfoverschatting, waaruit zich dan de levenlooze onbewegelijkheid +ontwikkelde, die wij in China, Annam en Korea ontmoeten, en waaraan +slechts Japan zich--zeker ook omdat het Mongoolsche bloed hier niet +onvermengd is--heeft ontworsteld. + +Welke verwijten men in dezen echter aan de Chineesche philosophie +moge doen, men mag niet vergeten, dat zij China voor vele droevige +verschijnselen, die wij in de snel voortgaande westersche beschaving +opmerken, bewaard heeft. + +Men denke aan de inquisitie en het anarchisme, beiden door zoo talrijke +klassen in het westen verheerlijkt. Voor zulke dingen is China gespaard +gebleven. Nu moge men zeggen, dat ook in China de praktijk soms niet +beantwoordde aan de theorie, wij vragen, waar dat geheel het geval +is en merken op, dat de philosophie van Confucius heeft bereikt, +wat voor andere stelsels onbereikbaar is gebleven, namelijk dat zij +niet slechts het eigendom werd van enkele bevoorrechten, maar van de +geheele volksmassa. + +Ook merken wij op, dat het zijn waarde kan hebben om, waar de +tegenwoordige Europeesche philosophie in een alles afbrekend en +vergiftigend pessimisme en cynisme ontaardt, zich in zijn zwartgallige, +onpraktische bespiegeling eens te laten temperen door de wereldwijsheid +der oude Chineezen, al moge zij wat "huisbakken" zijn. + +Waar nu de philosophische leeringen van oude tijden af tot nu toe +zulk een grooten invloed uitoefenden op de denk- en handelwijze van +het geheele Chineesche volk en deze zeker ook in de toekomst zullen +uitoefenen, moeten wij, behalve deze leeringen, ook de werken kennen, +waarin zij ons zijn bewaard gebleven. + +Wij willen daarom, vooral voor hen, die lust mochten hebben op dit +gebied wat dieper dan de oppervlakte te gaan, een kort overzicht van +namen, schrijvers, inhoud en ouderdom dier werken geven. + + + + + +VII. De klassieke boeken der Chineezen. + + +De Chineezen spreken gewoonlijk van de "vijf Kings" en de "vier +Shu's". De eersten zouden wij de vijf groote, de anderen de vier +kleine klassieken kunnen noemen. + +De groote klassieken zijn volgens deze indeeling de volgende: + + + 1. I-king, het boek der veranderingen. + 2. Shu-king, het boek der geschiedkundige aanteekeningen. + 3. Shi-king, het boek der liederen. + 4. Li-ki, het boek der ceremoniën. + 5. Chun-chiu, de kroniek van Confucius met het geschiedkundig + verhaal van Tso chiu ming. + + +De kleine klassieken zijn: + + + 1. Lun-yü, de gesprekken van Confucius. + 2. Ta-hio, de groote leer. + 3. Chung-yung, het onveranderlijke midden. + 4. De werken van Mencius. + + +Noch het getal der werken, noch de boeken, die tot ieder der +hoofdwerken behooren, noch de bestanddeelen dier kleinere werken of +hun namen zijn altijd dezelfde geweest; er zijn vijf, zes, negen, +tien en dertien "kings" geweest. Deze naam "Kings" is eerst sedert +de dynastie van Han, in de laatste twee eeuwen vóór onze jaartelling +voor alle boeken gebruikelijk geworden, die men als kanoniek en +van onwankelbaar gezag beschouwde. Tegenwoordig, onder de Mandschoe +dynastie, welke sedert 1643 in China heerscht, wordt, behalve van de +"vijf kings" en de "vier shu's" ook dikwijls van de dertien "klassieke +werken" gesproken. Deze zijn dan: + + + 1. Het boek der veranderingen. + 2. Het boek der geschiedkundige aanteekeningen. + 3. Het boek der liederen. + 4. Chau-li, het boek over de staatsinstellingen onder de Chau + dynastie. + 5. I-li, het boek der gebruiken. + 6. Het boek der ceremoniën. + 7. De kroniek van Confucius met het geschiedkundig verhaal van + Tso chiu ming. + 8. Dezelfde kroniek met het geschiedkundig verhaal van Kung yang. + 9. Dezelfde kroniek met het geschiedkundig verhaal van Ku liang. + 10. De gesprekken van Confucius. + 11. De geschriften van Mencius. + 12. Hsiao-king, het boek van de kinderlijke liefde. + 13. Het oude woordenboek Urhya. + + +Onder die dertien worden niet genoemd de volgende drie werken, die +echter ook als klassiek gelden: + + + 14. Ta-hio, de groote leer. + 15. Het onveranderlijke midden (Chung yung). + 16. De Bamboeboeken. + + +Wat het ontstaan, de schrijvers en voor een deel ook den inhoud +dezer werken aangaat; daarover zijn bijna evenveel meeningen, +als er Chineesche critici zijn, die zich met deze vragen hebben +beziggehouden. Dit is niet te verwonderen, daar bijna geen dezer +boeken ons ongeschonden is overgeleverd en de tekst dikwijls +onverstaanbaar is. Wat de een beslist voor waarheid aanneemt, +wordt door den ander met evenveel beslistheid verworpen. Zelfs de +gedurende langen tijd als gezaghebbend erkende verklaringen van Chu +hi en zijne leerlingen in de 12e eeuw, zijn onder de tegenwoordige +dynastie dikwijls bestreden. Evenwel vertegenwoordigen zij nog altijd +de geijkte opvatting, waarvan men bij bekendmakingen van staatswege +uitgaat. De nu volgende opgaven geven de thans vrij algemeen geldende +opvattingen over de klassieke werken weer. + + + +1. I-king, het boek der veranderingen. + +De I-King is een boek, bestemd om de voor doeleinden van waarzeggerij +gebruikte, uit heele en gebroken lijnen bestaande 8 trigrammen, +evenals de daaruit afgeleide 64 hexagrammen te verklaren. [157] Die +teekenen zelf zijn zeker ouder dan de 12e eeuw voor Christus. De +korte verklaringen bij de hexagrammen en de uitweidingen over de +onderdeelen, waaruit deze samengesteld zijn, worden gezegd afkomstig te +zijn van Wen Wan (1251-1135 v. C.), den vader van den eersten keizer +der Chau-dynastie en van Chau kung, den broeder van dien eersten +keizer. De andere tien afdeelingen van het werk worden--waarschijnlijk +ten onrechte--aan Confucius toegeschreven. + +Op een onbevooroordeeld lezer maken de oudste gedeelten van den +I-king den indruk van een waarzeggersboek van weinig meer waarde +en beteekenis, dan dergelijke werken gewoonlijk hebben. Eerst in +het laatste, meer exegetische deel van het werk, wordt beproefd om +in de oorspronkelijk geomantische verklaringen een philosophische +beteekenis te leggen. Dit kan ons niet verwonderen, want ook bij +andere volken zijn alchemie, astrologie en andere zwarte kunsten +sterk met philosophische symboliek en mystiek dooreengewerkt. + +Het belangrijkste gedeelte van het werk, waaraan echter de bekende +Duitsche wijsgeer Leibnitz een zeker te groote waarde toekende, +is wel de derde der laatste verhandelingen (afdeeling 5 en 6). Deze +bevat naast uitvoerige mededeelingen over de wijze van het verklaren +van teekenen een rijk magazijn van oudheidkundige aanteekeningen en +bespiegelende wijsbegeerte. + +Confucius stelde den I-king zeer hoog. Driemaal moesten de riempjes, +welke de plankjes bijeenhielden, waarop in zijn exemplaar de tekst was +ingesneden, worden vernieuwd. Ja, hij placht te zeggen, dat, als hij +50 jaar aan de studie van I-king kon wijden, hij hopen mocht, daardoor +zoover gevorderd te zijn, dat hij geen groote gebreken meer bezat. + +Terwijl nu Confucius en zijne aanhangers dit werk zoo vereerden, is +het dubbel merkwaardig, dat ten slotte de Taoïsten zich geheel en al +van de uitlegging hebben meester gemaakt en dat de thans officieel +geijkte verklaring van dit werk afkomstig is van den Taoïst Ch'èn +tw'an. Deze man leefde eenigen tijd aan het hof van Tai tsung, +den tweeden keizer der Sung dynastie (976-997) en werd door dezen +geroepen om hem in de geheime wetenschappen te onderrichten. Later +trok hij zich in de eenzaamheid terug, waar hij ook stierf. + +Bij de vernietiging der boeken (van de wijsgeeren) onder keizer +Tsing Shi Hwangti [158] werd de I-king als op de waarzeggingskunst +betrekkelijk, verschoond. Toch was een deel van den, zooals wij reeds +vermeldden, aan Confucius toegeschreven commentaar, verloren gegaan +en werd dit eerst ongeveer 78-42 v. C. onder tamelijk romantische +omstandigheden door een meisje teruggevonden in de ruïnen van een +oud huis. + + + +2. Shu-king, het boek der geschiedkundige aanteekeningen. + +De Shu-king, zooals wij dien thans kennen, bevat de overblijfselen +van een voorheen veel omvangrijker verzameling van geschiedkundige +beschrijvingen en documenten uit de jaren 2357-627 v. C. Aan de +echtheid van de gedeelten welke ongeveer 2197 v. C. en daarna +zijn geschreven, wordt niet getwijfeld, terwijl met betrekking tot +de andere, daaraan voorafgaande stukken wordt aangenomen, dat de +schrijvers uit oudere stukken hebben geput. + +De zeer geestvolle en zeker doeltreffende verklaring, door den +geleerden vrijheer von Richthofen over een van deze oudste stukken, de +schatting van Yü gegeven, doet zien, dat er in dit werk nog gewichtige +resultaten zijn te vinden voor diegenen, welke den moed hebben zich +te bevrijden van de boeien der Chineesche verklaarders, wier opvatting +gewoonlijk ook door de meeste vreemde vertalers wordt gevolgd. + +Wat de geloofwaardigheid van dit werk betreft: Mencius zegt er van, +dat het veel beter zou zijn, den geheelen Shu-king niet te bezitten, +dan daaraan onbepaald geloof te slaan. Confucius, wien men ook (ten +onrechte) dit werk toeschrijft, haalt het telkens aan. + +Een deel van den thans als geldig beschouwden tekst wordt door de +beste critici voor apocrief gehouden. Wat er van over is, bestaat uit +enkele stukken, die bij de vernietiging der boeken gered en toen op +eenigszins wonderbare wijze weer aan den dag zijn gebracht. + + + +3. Shi-king, het boek der liederen. + +De bekende geschiedschrijver Sze ma tien schrijft dit werk aan +Confucius toe, doch zijne verzekering is ongeloofwaardig. Immers +reeds lang vóór Confucius werden verschillende der hier voorkomende +liederen met dezelfde namen genoemd, die zij later ook droegen. + +Ook de Shi-king ontging in de dagen der Tsin-dynastie de vernietiging +niet. Doch, daar velen de liederen en gezangen daaruit van buiten +kenden, werd het boek spoedig weer hersteld. + +In zijn tegenwoordige gedaante bestaat het werk uit 305 stukken, +in vier groote afdeelingen samengevat, van welke de eerste afdeeling +160 liederen: spotliederen, straatliederen, liefdes- en volksgedichten +behelst. In de tweede afdeeling zijn 74 feestgezangen, oorspronkelijk +bestemd voor het keizerlijk hof, doch later ook aan de hoven der +vorsten gezongen. In de derde afdeeling zijn 31 gezangen, die eveneens +aan het keizerlijk hof werden voorgedragen en wel, wanneer er feesten +gegeven werden ter gelegenheid van het bezoek der onderhoorige vorsten, +terwijl de vierde afdeeling 40 gezangen telt, welke gebruikt werden +bij de ceremoniën in de hal der voorouders en bij de offers. + +Van de liederen oordeelt men, dat er 108 afkomstig zijn van den tijd +tusschen 1765-1065 v. C., verder 156 van tusschen 1076-696, en de +rest van af 696-585 v. C. Waarschijnlijk zijn deze opgaven niet ver +van de waarheid. + +De Shi-king bevat vele stukken, die van groote dichterlijke waarde +zijn. De Chineesche commentatoren hebben echter (evenals ook sommige +vreemde vertalers), al hun best gedaan om den zin van de mooiste +stukken te bederven, door deze namelijk ten onrechte als satyren +op onzedelijke toestanden, of als afschrikwekkende schilderingen te +gaan beschouwen. + + + +4. Chau-li, de staatsinrichtingen der Chau-dynastie. + +Dit, zooals men aanneemt, door Chau-kung in de 12e eeuw +v. C. geschreven werk, bestaat in zijn tegenwoordige gedaante +waarschijnlijk uit eenige oude gedeelten, met latere onechte +toevoegselen uit den tijd der Han-dynastie vermeerderd. Chau-li +werd door de Tsin-dynastie met bizonderen haat vervolgd en eerst in +het jaar 40 v. C. door een der keizerlijke bibliothecarissen weer +uitgegeven. Deze voegde een der verloren gegane stukken: het boek +der handwerkers, er nieuw bij. + +Het werk behelst een soort hof- of staatskalender der dynastie +Chau, waarin de verschillende ambten, het getal en de werkkring der +waardigheidsbekleeders worden vermeld. + + + +5. I-li, het boek der gebruiken. + +Het allereerst vinden wij dit boek aangehaald bij Mencius, in de 4e +eeuw voor Christus. Toch is het aan geen twijfel onderhevig, of een +deel van de voorschriften, die men in dit werk vindt over handelwijzen +bij bizondere gelegenheden, is reeds uit de dagen van Confucius of +uit nog vroeger tijd afkomstig. Na de vernietiging der boeken kwam +in de 2e eeuw v. C. een tekst van I-li, spoedig door een tweeden +gevolgd voor den dag. Uit deze beide teksten is de tegenwoordige +samengesteld. De titel "I-li" dagteekent uit den tijd der Han-dynastie. + + + +6. Li-ki, het boek der ceremoniën. + +De Li-ki is het derde en jongste der werken, in wier naam het teeken +"Li" (gebruiken) voorkomt. Terwijl echter de beide andere werken op +dit gebied, I-li en Chau-li, althans voor een deel zeer oud zijn: +meer dan 1000 voor C. geschreven--is de Li-ki zeker niet voor de 2e +eeuw onzer jaartelling voltooid. + +Li-ki behelst de oude commentaren over de onderwerpen, in het boek +I-li behandeld en is, in zijn tegenwoordigen vorm een werk van Tae, +den jongere. Diens oom, Tae, de oudere, gaf reeds vroeger een werk uit, +"Ta Tae Li" d. i. de gebruiken van Tae den oudere, geheeten. + +Dit laatste boek (van den oom) was onder de dynastie Han niet bizonder +in tel, doch nieuwere critici hebben het in zijn eer hersteld: het +bevat namelijk den kalender der Hsia-dynastie, die, indien hij echt +mocht zijn, ons sterrekundige opgaven geeft van 2000 jaar vóór onze +jaartelling. + + + +7. 8. 9. Chun-Chiu, de kroniek van Confucius. + +Chun-Chiu beteekent letterlijk: herfst en voorjaar. De bedoeling +echter is om met die twee jaargetijden het geheele jaar aan te duiden, +alzoo: jaarboek. Het is een kroniek van het geheele Chineesche rijk +over 722-484 v. C., geordend volgens de chronologie van den vorst +van Lu. Deze kroniek wordt, door Mencius het eerst, aan Confucius +toegeschreven. + +Ondanks den buitengewonen lof, dien de Chineesche verklaarders +voor dit werk hebben, is het een droog, onnauwkeurig en onvolledig +werk. Indien Confucius de maker van dit werk is, heeft hij daarbij al +zonderlinge beginselen gevolgd: nl. om personen en feiten, waarmede +hij niet ingenomen was, eenvoudig weg te laten. + +Het dor geraamte dezer kroniek krijgt eerst leven door de drie +geschiedkundige vertellingen van Tso chiu ming, Kung yang en Ku liang, +waarvan vooral het eerste verhaal allerlei belangrijke bizonderheden +bevat. + +De verhalen en verklaringen in dit boek zouden mondeling zijn +overgeleverd en eerst onder de dynastie van Han zijn opgeschreven. Wie +de commentatoren waren (sommige critici houden deze zelfs voor +mythische personen) is niet bekend. + + + +10. Lun-yü, de gesprekken van Confucius. + +Blijkbaar is dit boek door de leerlingen van de leerlingen van +Confucius vervaardigd. Wij bezitten het vrijwel in den vorm, dien het +in de tweede eeuw v. C. verkreeg of toen bezat. Het bevat allerlei +antwoorden en uitlatingen van den wijze naar aanleiding van vragen, +'t zij van zijn leerlingen, 't zij van andere personen. Dit een +en ander is noch chronologisch, noch op andere wijze geordend. In +sommige afdeelingen, voornamelijk in de 10e, vinden wij een uitvoerige +beschrijving van de houding en de gewoonten van Confucius. + + + +11. De werken van Mencius. + +Men is het er niet over eens, wie eigenlijk de schrijver van deze +boeken is. Sommigen schrijven de zeven afdeelingen, waaruit het +bestaat, aan Mencius zelven toe, [159] anderen aan zijn leerlingen, +nog anderen aan beiden gezamenlijk. Bij de vernietiging van de boeken +schijnen de geschriften van Mencius te zijn gespaard, wellicht omdat +hierin geleerd werd, dat de keizerlijke waardigheid aan den waardigsten +toekwam en Mencius daardoor eenigszins partij had gekozen tegen de +Chau dynastie, die later den troon aan de vorsten van Tsin verloor. + +In weerwil van de opmerkzaamheid, die de commentatoren aan Mencius +wijdden, werden zijn geschriften toch eerst in 1088 n. C. onder de +klassieken opgenomen en aan hun vervaardiger een plaats in de tempels +van Confucius aangewezen. + +De eerste keizer der Ming dynastie, Hungwu, liet hem echter in 1372 +daaruit weer verwijderen, daar hij ééne plaats in diens werken als een +onvergeeflijke misdaad tegen de vorstelijke waardigheid aanzag. In die +plaats wordt namelijk geleerd, dat wanneer een vorst zijn ministers als +aarde en gras beschouwt, zij hem als een vijand en roover beschouwen +[160]. + +Terzelfdertijd, dat de naam van Mencius uit de tempels verwijderd +werd, maakte men eene verordening, waarin bepaald werd, dat ieder, +die tegen deze handelwijze bedenking maakte (nl. tegen het verwijderen +v. Mencius' naam) wegens hoogverraad ter verantwoording zou worden +geroepen. + +De vereerders van den wijze lieten zich echter, met de +onverschrokkenheid en vrijmoedigheid, die in zulke gevallen dikwijls +aan Chineezen eigen is, daardoor niet afbrengen van protesten tegen +den door den keizer bevolen maatregel. Reeds in het volgend jaar werd +deze ingetrokken, omdat, zooals een nieuwe keizerlijke verordening +het uitdrukte, Mencius zich door het in 't licht stellen en te niet +doen van kettersche leeringen een waardig geestverwant van Confucius +had getoond. Mencius neemt thans onder die beroemde geestverwanten +van Confucius de vierde, d. i. de laatste plaats in, een plaats, +die hem in 1530 is aangewezen. + +Evenals de gesprekken van Confucius bevatten ook de werken van Mencius +gesprekken en naast elkaar opgenoemde uitingen en antwoorden van den +meester. Alleen is hier alles beter geordend. + + + +12. Hsiao-king, het boek der kinderlijke liefde. + +Dit werk behelst gesprekken over het bovengenoemd onderwerp, welke +tusschen Confucius en een zijner leerlingen zijn gehouden en door +dien leerling aan een kleinzoon van den wijze, Tsze sze, zouden +zijn medegedeeld. De aanduiding van dit werk, als het boek der +kinderlijke liefde is voor den inhoud niet geheel passend, want ook +andere betrekkingen: als tusschen heer en dienaar (vorst en beambte) +worden er in besproken. De juiste titel van dit werk zou zijn: +algemeene plichtsbetrachting op den grondslag van kinderlijke liefde. + +Na den ondergang der Tsin dynastie werd een exemplaar van Hsiao-king +weergevonden, later een tweede. Over de echtheid van dit werk oordeelen +de critici zeer verschillend. + + + +13. Het woordenboek Urhya. + +Dit werk dagteekent van 500 jaar v. C.; het behelst echter ook +oudere gedeelten, speciaal uit de 13e eeuw v. C. Gewoonlijk wordt +als schrijver genoemd Tsze hia, een leerling van Confucius. Het boek +bestaat uit 19 afdeelingen: de woorden zijn hierin geordend naar de +verschillende soorten, bv. onder vogels, planten, huisdieren enz. De +beteekenis van dit boek ligt vooral hierin, dat wij het beschouwen +kunnen als de eerste vroege poging om orde in het voorhanden materiaal +te brengen en dat het de uitdrukkingen verklaart, die in de klassieke +en in andere werken voorkomen. + + + +14. Ta-hio, de groote leer. + +Over den maker van dit boek is niets bekend. De overlevering schrijft +het toe aan Confucius' kleinzoon. Na den val der Tsin dynastie werd +dit werk met andere werken teruggevonden. De toen gevonden tekst bleef +lang de geijkte. Bij een in de 11e eeuw na C. ondernomen onderzoek van +den tekst bracht men hierin een aantal veranderingen. De voornaamste +daarvan was, dat als de tweede plicht der vorsten werd gesteld, +hun volk "op te voeden", in plaats van "lief te hebben", zooals het +vroeger heette. + + + +15. Chung-yung, het onveranderlijke midden. + +Dit werk wordt algemeen--en waarschijnlijk te recht--toegeschreven aan +Confucius' kleinzoon. Hoewel enkele critici van een ander gevoelen +zijn, kunnen wij toch aannemen, dat dit werk vrij volledig tot ons +is gekomen. + +Naar de oude opvatting behooren "de groote leer" en "het +onveranderlijke midden" bijeen. Een beroemd geleerde uit de 2e eeuw +zegt daarover het volgende: "Toen Kung kih (d.i. Tsze sze) in nood +en ellende in Sung leefde, vreesde hij, dat datgene, wat de oude +wijzen geleerd hadden, later niet meer verstaan zou worden en dat +alzoo de grondstellingen der oude keizers en vorsten in duigen zouden +vallen. Daarom vervaardigde hij "de groote leer" als den inslag en het +"onveranderlijke midden" als de schering. + +Inderdaad valt een innerlijke samenhang tusschen deze beide werken, +die volgens Chu hi in oude tijden den grondslag voor de opvoeding +der jeugd vormden, geenszins te miskennen. + +"De groote leer" onderwijst: "de deugd in daden te toonen, het volk op +te voeden (of lief te hebben) en in de volkomenheid te blijven." Het +"onveranderlijke midden" zegt: "Wat de mensch van den hemel ontvangen +heeft is zijne natuur, wie in overeenstemming met deze handelt, +wandelt op den weg van den plicht, dit pad te gaan leert de mensch +door onderwijzing." + +Als een roode draad loopt door beide werken de grondstelling, dat +ieder, in 't bizonder echter de vorst, door zijn voorbeeld kan en +moet werken, en dat alzoo ieder, die dezen invloed wil uitoefenen, +eerst zelf naar volkomenheid moet streven, terwijl de rechte weg +om deze te bereiken, tusschen de beide uitersten ligt, welke moeten +worden vermeden. + + + +16. Tshu-shu, de bamboeboeken. + +De bamboeboeken, d. w. z. een aantal bamboetafeltjes met daarop 100.000 +teekenen, schijnen in het jaar 279 n. C. gevonden te zijn in het graf +van koning Sêang van Wei (deze stierf 295 v. C.). Deze tafeltjes, +die reeds vroeger door ouderdom en vochtigheid veel hadden geleden, +werden toen neergelegd in de keizerlijke bibliotheek. Een commissie +van onderzoek, benoemd om er rapport over uit te brengen, ontdekte +daarin 15 werken, waaronder een afschrift van I-king [161], benevens +een aantal jaarboeken. Deze laatsten worden dan als de bamboeboeken +aangeduid. + +Deze jaarboeken beginnen met de geschiedenis van China vanaf 3000 +v. C. Over 960-369 v. C. handelen zij over de geschiedenis van het +vorstendom Tsin. Over 369 v. C.-295 n. C. over die van het vorstendom +Wei. Met den dood van koning Sêang breekt de geschiedenis dan af. + +De beroemde geleerde en staatsman Fu Yü (222-284 n. C.) maakt er +van gewag, als zoo juist geschied. Toch wordt aan de echtheid der +bamboeboeken dikwijls getwijfeld. Waarschijnlijk omdat men hier, naast +historische feiten, ook tal van fabelen en mystieke bespiegelingen +vindt, die doen denken òf aan oorspronkelijke, sterk-Taoïstische +invloeden, òf aan eene latere omwerking in dien geest. Eén van de +in het graf gevonden werken is het reisverhaal van keizer Mu uit de +dynastie Chau (1001-983 v. C.) Deze zou de westelijke goddelijke +moeder, Si wang mu, in het Kuenlüngebergte bezocht hebben: de +fabelachtigste voorvallen worden aangaande het vinden dezer boeken, +met dag en datum, opgenoemd. + +Een werk, dat zich bezig houdt met het leven en met de uitspraken +van Confucius en dat hoewel zeker apocrief, toch wegens de vele +overleveringen, welke uit den tijd van zijne vervaardiging, de 3e eeuw +n. C. afkomstig zijn, in een grooten roep staat, is Kung tsze kia yu +d.i.: uitspraken van Confucius in den kring zijner leerlingen. Zulk +een boek bestond reeds vóór het begin onzer jaartelling. Dat oude werk +is echter verloren gegaan. Wat wij nu hebben is een werk van zekeren +Wang Suh, die zich de vervaardiger van den bijbehoorenden commentaar +noemt, doch den tekst, naar hij beweert, van een der nakomelingen +van Confucius heeft ontvangen. + + + +Behalve de klassieke boeken of andere, die daartoe min of meer worden +gerekend, zijn er een groot aantal andere boeken, wier schrijvers, +hoewel eveneens kanoniek verklaard en met de hoogste titels na hun dood +vereerd, toch geen plaats hebben gevonden in het orthodoxe Pantheon: +de tempels van Confucius. + +Dit zijn namelijk de geschriften der Taoïsten, een literatuur, +die zóo grooten invloed op den ontwikkelingsgang der Chineezen +heeft uitgeoefend, dat wij haar niet onvermeld mogen laten. Wat dien +invloed betreft: deze werd niet zoozeer uitgeoefend door het zuivere +Taoïsme, als wel door de latere ziekelijke ontaardingen der leer, +die feitelijk met de oorspronkelijke slechts in verwijderd verband +staan. Het hoofdwerk der Taoïstische richting is het: Tao teh king, +het boek van den weg en van de deugd. Als de vervaardiger daarvan, +wordt algemeen Li R. beschouwd gewoonlijk Lao tsze genoemd. Deze +leefde waarschijnlijk tegen het einde der 6e eeuw v. C. en bekleedt +in het Taoïsme dezelfde plaats als Confucius in de naar hem genoemde +leer. Beiden waren verklaarders en verbreiders: geen eerste apostelen +hunner leer. De oude geschriften en overleveringen, waaruit Lao +tsze putte, zijn echter niet meer aanwezig. Het Tao teh king is vaak +moeilijk te verstaan, soms geheel onbegrijpelijk en heeft daardoor +aan uitleggers en vertalers een welkome gelegenheid gegeven om hun +scherpzinnigheid te toonen. + +De oudste commentaar dateert uit de 3e eeuw onzer jaartelling en is +door Wang Pi gemaakt. Ook aan den bevelhebber der Hanku pas, Yin Hi, +voor wien naar de legende, Lao tsze het Tao teh king schreef [162], +wordt een werk, Kwan Yin tze genaamd toegeschreven. In het gedeelte der +Han kroniek, dat zich met de verschillende boeken bezig houdt, wordt +dit werk genoemd, zonder dat het echter verder bekend schijnt. Eerst +in de 12e eeuw komt het plotseling voor den dag als een bezit der +familie Sun Ting, met een voorrede van Liu Hiang (80-9 v. C.) Dit +werk is zeer zeker een vervalsching, doch, eene uit oude dagen. Een +geleerde van beteekenis moet het hebben geschreven. + +Twee leerlingen van Lao tsze, Lieh tsze en Chwang tsze, de eerste +tot de 5e, de ander tot de 4e eeuw voor Christus behoorende, [163] +hebben eveneens werken nagelaten, die door hunne leerlingen naar +mondelinge overleveringen zouden zijn opgeschreven. Bij beiden treedt +de mystiek op den voorgrond, bij Chwang tsze ook een zekere Cynische +richting. Beide werken hebben hun grooten invloed uitgeoefend om +het Taoïsme ver van zijn oorspronkelijke koers af te voeren. De +belangrijkste commentaren op deze twee werken zijn eerst uit de 4e +eeuw n. C. terwijl hun hoofdinvloed in de 8e eeuw, onder de dynastie +Tang zich deed gelden. + +Een ander belangrijk voorstander van het Taoïsme is Huai Nan Tsze +[164]. Deze naam is een aangenomene, waaronder prins Liu Negan, +kleinzoon van den stichter der Han dynastie, schreef. Als ijverig +aanhanger der Taoïstische leer, in het bizonder van de alchemistische +richting daarin, verzamelde hij vele honderden van aanhangers en +zocht met hen naar het elixer der onsterfelijkheid en den steen der +wijzen. Hij stierf in 112 v. C. door zijn eigen hand, nadat een poging +om zich van den troon meester te maken was mislukt. Zijn geschriften +zijn eveneens door Liu Hiang uitgegeven. + +De verschillende opgaven, hierboven gedaan, hebben voldoende in het +licht gesteld, hoe groote gapingen er zijn in de overlevering der +gewijde teksten, en hoe er vaak eeuwen liggen tusschen de vervaardiging +der oude teksten zelf en het verschijnen der ons bewaard gebleven, +onontbeerlijkste commentaren. + +De oorzaak van deze, voor de kennis van het oude China en zijn +philosophische lectuur betreurenswaardige gapingen is tweeërlei: 1e. de +gebrekkige ontwikkeling van het schrift en het schrijfmateriaal: +tafeltjes uit bamboe, waar men de teekens met een scherpe stift +inkraste of instak. 2e. in de door keizer Tsin Shi Hwang ti in 213 +v. C. bevolen vernietiging der meeste klassieke werken, waarbij +slechts min of meer verminkte exemplaren aan het vuur ontsnapten. + +De Chineesche schrijver Sze ma tsien (163-85 v. C.) heeft in zijn +"historische opteekeningen" het uitvaardigen van het keizerlijk edict, +dat de vernietiging der boeken en de bewaking der geleerden voorschreef +zeer dramatisch voorgesteld. In werkelijkheid is zeker deze maatregel +wel de vrucht van rijp overwegen geweest. + +Sze ma tsien dan bericht het volgende: + +"In 212 v. C. kwam de keizer van eene reis naar het zuiden terug. Hij +gaf toen een feest in het paleis, waar ook de 70 groote geleerden (de +professoren der keizerlijke academie) verschenen en hem begroetten. Een +der ministers, Chau tsing shin, trad naar voren en sprak: "Vroeger +was het rijk van Tsin slechts 1000 Li groot, doch uwe hoogheid heeft +met een kracht en een verstand als van de godheid het gansche rijk tot +rust gebracht en alle barbaarsche stammen verdreven, zoodat, zoover zon +en maan schijnen, allen u als gasten hun onderdanigheid betuigen. Gij +hebt de staten der verschillende vorsten in provinciën en districten +veranderd, waarin het volk een gezegende rust geniet, vrij van de +gevaren van den oorlog en van den strijd om de heerschappij. Deze +toestand zal 10.000 geslachten duren. Nooit, sedert de oudste tijden, +is iemand in verheven deugd aan uwe hoogheid gelijk geweest." + +Deze vleitaal beviel aan den keizer. Toen trad Shun Yu yüe, een +der grootste geleerden, naar voren en zeide: "de heerschers uit het +geslacht van Yin (Shang) hebben sedert meer dan duizend jaar hunne +zonen, jongere broeders en verdienstelijke ministers met bezit en +macht beleend en vonden zoo bij hen hulp en steun, gelijk ik wel +vernomen heb. Nu echter heeft uwe hoogheid bezit genomen van alles, +wat er tusschen de vier zeeën is, en uwe zonen en jongere broeders +zijn personen zonder gezag. Het gevolg daarvan zal zijn, dat er één +zal optreden om te doen als de oproermakers in vroegere tijden. Waar +wilt gij dan, zonder de ondersteuning uwer familie, de hulp vinden, +die gij dan wellicht noodig hebt? Dat een toestand, die niet op de +leeringen der oudheid berust, lang kan bestaan, heb ik nog nooit +gehoord. Tsing staat voor u als een vleier, die de dwalingen van uwe +majesteit vermeerdert, doch niet als een trouw minister." + +De keizer verlangde daarop het oordeel der anderen over deze zaak +te weten, waarop de eerste minister Li sze sprak: "De vijf keizers +waren niet allen de een het voorbeeld van den ander, evenmin +volgden de drie dynastiën elkaars maatregelen na. Ieder had zijn +eigen regeeringssysteem, niet om wat anders te bedenken, maar omdat +de veranderde tijden dat eischten. Uwe hoogheid heeft thans den +grondslag der keizerlijke macht voor 10.000 geslachten gelegd. Dat +is meer dan een eenvoudig professor kan verstaan. Buitendien spreekt +Yüe slechts over zaken, die op de drie dynastiën betrekking hebben +en die als voorbeelden voor u niet geschikt zijn. Vroeger, toen de +vorsten tegen elkaar streden, zocht ieder hunner geleerden om zich +heen te verzamelen, nu echter staat het rijk vast en welgegrond en +de wetten en verordeningen gaan van één hoogste macht uit. Zij, die +in hun woonplaatsen blijven, behooren hunne krachten aan den landbouw +te wijden; zij, die geleerden willen zijn, behooren de verschillende +voorschriften en wetten te bestudeeren. In plaats echter van alzoo +te handelen, leeren de geleerden niets, dat op den tegenwoordigen +tijd betrekking heeft: doch bestudeeren de oudheid. Zij gaan voort +den tegenwoordigen tijd te veroordeelen, het volk op een dwaalspoor +te brengen en het tot wanorde te verleiden. + +"Zelfs al zou mijn leven er gevaar door loopen, moet ik, de eerste +minister, u dit zeggen. Vroeger, toen het rijk oneenig en vol onrust +was, was er niemand, die het eenheid kon geven. Daarom stonden de +vorsten op, ieder beriep zich op het verleden: tot schade van het +tegenwoordige: allerlei bewegingen zonder grond werden opgesteld: +de werkelijkheid sloeg men in het aangezicht. Velen pronkten met hun +eigen wetenschap om te veroordeelen, wat hun vorst beval. En zelfs nu, +nadat uwe hoogheid het rijk in vaste eenheid heeft gegrondvest, zelfs +nu prijzen zij hun eigen wetenschap en steken de hoofden bijeen. Zij +leeren aan het volk wat met de wet in strijd is. Hooren zij dat eene +verordening zal worden uitgevaardigd, dan begint ieder daarover zijn +wijsheid uit te kramen. Aan het hof houden zij hun misnoegen vóór +zich: buiten op de straat schreeuwen zij het uit. Terwijl zij doen, +alsof zij hun meester prijzen, is toch ieder er trotsch op, zijn +eigen vreemdsoortige inzichten te hebben. Zoo brengen zij het volk +tot oproerige woorden. Indien zulke dingen niet verboden worden, +zal het gezag van uwe majesteit schade lijden en er zullen zich in +den staat partijschappen vormen. Daarom: verbied ze. Ik verzoek u, +dat alle kronieken, die in de handen der geschiedschrijvers zijn, +met uitzondering alleen van die van het huis van Tsin, worden +verbrand. Eveneens, dat in het gansche rijk allen, die exemplaren +van den Shi-king of den Shu-king, of van de boeken der 100 scholen +bezitten, met uitzondering van de professoren der academie, deze aan +de beambten der districten moeten inleveren, om ze te verbranden. Dat +voorts allen, die samen over Shu-king of Shi-king spreken, worden +gevonnist en hun lichaam op de marktplaats worde terechtgesteld, +dat zij, die het verledene prijzen ten koste van het heden, met al +hun bloedverwanten worden gedood. Dat beambten, die kennis dragen +van de overtreding dezer geboden en de overtreders niet aanwijzen, +worden gestraft evenals de overtreders zelve, en dat, wie zijn boeken +niet binnen 30 dagen na uitvaardiging dezer verordening heeft verbrand, +gebrandmerkt wordt en naar den grooten muur wordt gezonden, om daaraan +vier jaren te arbeiden. De eenige boeken, die men sparen kan, zijn +die over de geneeskunde, de waarzeggingskunst en den landbouw. Wie +de wetten wenscht te leeren kennen, kan naar de ambtenaren gaan en +ze daar vernemen. Het keizerlijk besluit worde alzoo vastgesteld." + +Een jaar na de uitvaardiging van het edict werd de toorn des keizers +opnieuw opgewekt door de vlucht van twee geleerden, die zijn bizondere +gunstelingen waren geweest. Hij liet dus nauwkeurige nasporingen +doen, of ook iemand van de geleerden booze woorden over hem gesproken +had, of het volk tegen hem had opgestookt. Het bleek nu, dat meer +dan 460 geleerden het verbod hadden overtreden. Zij werden allen, +tot waarschuwend voorbeeld voor het volk, levend begraven, terwijl +de wetten, tegenover alle verdachten, met verdubbelde strengheid +gehandhaafd werden. Deze vervolging der geleerden en verbranding der +boeken is niet de eenige slag geweest, welke de Chineesche literatuur +heeft getroffen. Bij den val der Tsin dynastie werd, in den strijd om +de heerschappij, de hoofdstad des rijks een prooi der vlammen. Deze +woedden er weken lang en hebben vermoedelijk minstens evenveel, uit +de verwoesting der klassieken geredde exemplaren vernield, als het den +Tsin keizer gelukt was te vernietigen. Dergelijke "bibliotheekrampen", +zooals de Chineezen zeggen, volgden elkaar met korte tusschenpoozen +op. In de eerste jaren onzer tijdrekening werd bij een opstand de, met +veel moeite en tijdopoffering bijeengebrachte, 12000 deelen (bundels +van tafeltjes) tellende, rijksbibliotheek verwoest. Eveneens ging het +met eene verzameling, door de latere Han dynastie bijeengebracht. Deze +ging tegen het einde der 2e eeuw n. C. verloren, gedeeltelijk bij een +brand van het keizerlijk paleis, gedeeltelijk bij de overbrenging van +het hof naar Schensi en de daarop gevolgde beroeringen. Hetzelfde lot +deelde in 311 eene door de keizers der dynastie Wei en Tsin aangelegde +bibliotheek van bijna 30.100 boeken (rollen, want leer en zijde +hadden toen de plaats van het bamboe ingenomen). Een vijfde groote +ramp volgde in 554, toen keizer Yuanti in Nanking zijne verzameling +van 70.000 boeken aan de vlammen prijsgaf. + +Dat er nu, trots al deze ongelukken, nog zoo veel van de oude +literatuur bewaard is, hebben wij te danken aan den wakkeren ijver, +de lust tot verzamelen en den kritischen geest der Chineesche +geleerden. Ook werd hun ijver door de belangstelling en de mildheid +van verschillende heerschers aangespoord. Dat bij de verschillende +pogingen tot herstel van deels verloren gegane en verminkte teksten +(want slechts in dezen vorm zijn de brokstukken van vóór-Confuciaansche +werken tot ons gekomen, wat trouwens ook met menig geschrift uit +later tijd het geval is), vele vervalschingen zijn voorgekomen kan +niemand verwonderen, die de voorliefde en den tact van de Chineezen +voor dergelijke bedriegerijen in iederen tak hunner vaderlandsche +bedrijven kent. In vele gevallen is het aan de latere kritiek, soms +echter eerst na eeuwen, gelukt om de vervalschingen te ontdekken en +de oude, wèl onvolledige, doch minder verdachte teksten weer voor +den dag te brengen. + +Ook in den nieuweren tijd, zelfs na het uitvinden en de algemeene +toepassing van de boekdrukkunst, is het aantal der verloren gegane +werken, waarvan men het bestaan nog slechts kent door een titel in een +catalogus, of door citaten in andere geschriften, zeer belangrijk. De +reden daarvan ligt voor een goed deel in de vele inwendige onlusten, +waarbij weinige steden de verwoesting ontgingen. Zoo heeft de bekende +Taiping-opstand vreeselijke, onherstelbare schade aangericht, terwijl +bij de verwoesting van het zomerpaleis door de Engelschen in 1860 de +daarin aanwezige schoone keizerlijke bibliotheek werd vernield. Een +ander ongeluk is, dat het aantal exemplaren van een werk, door +overschrijven of drukken verveelvoudigd, vaak zeer beperkt was. Dit +geldt natuurlijk vooral van grootere werken: handboeken, encyclopaediën +enz., welke vaak slechts bestemd waren voor een kleinen kring. + +In vele gevallen zijn dan de daarvoor afzonderlijk bestemde metalen +typen gestolen of de gewoonlijk voor het afdrukken bestemde houten +platen verloren gegaan, vernield, of onbruikbaar geworden en is het +nooit tot een tweede uitgave gekomen. Ook aan den in China zeer te +vreezen boekenworm, is de vernieling van vele werken, soms zelfs van +de houten platen te wijten. + +Men behoeft maar eenmaal een blik geslagen te hebben in de bibliotheek +van een der vele kloosters in den omtrek van Peking, of Dr. Martin's +beschrijving der bibliotheek van het Hanlin collegium te lezen, om +zich te kunnen voorstellen, hoe vochtigheid en wormen opruiming hebben +gehouden onder de letterkundige werken van China en hun vernielingswerk +nog dagelijks voortzetten. In de kloosterbibliotheken is er onder +duizend ongeordende, omzwervende deelen niet één, welks bladen niet +half vergaan of met wormgaten doorboord zijn. En, te oordeelen naar +den toestand, waarin vele werken, die uit keizerlijke of particuliere +bibliotheken het licht zagen, zich bevinden, schijnt het in deze +plaatsen der geleerdheid er ook niet veel beter uit te zien. Veel +schuld heeft ook het slechte papier en het slordig openmaken, der +uit los te zamen genaaide bladen bestaande deeltjes. De hoofdoorzaak +van het verval is echter, dat de verzamelingen niet toegankelijk +zijn voor het publiek en dat het administratief toezicht ook hier, +als in zoovele andere gevallen in China, slechts een opzicht in naam +is. Gevolg daarvan is, dat de boeken zoek raken of op andere wijze te +gronde gaan, zonder dat iemand roeping gevoelt om ordenend en reddend +den Augiasstal onderhanden te nemen. + +Het ontbreekt niet aan berichten en keizerlijke edicten, doch men laat +het dikwijls bij fraai klinkende, schoon gevormde zinnen. Hier kan +men de ware mierenvlijt der letterkundigen, die anders in zoo menig +opzicht storend op de ontwikkeling van het land hebben ingewerkt, +niet genoeg prijzen. Aan dien ijver toch is het te danken, dat van +de letterkundige schatten des lands nog zooveel gered is en behouden +zal blijven. Zonder dien ijver ware het ons niet mogelijk geweest, +u de Chineesche philosophie eenigszins te doen kennen. Moge, wat wij +daarover mededeelden, u tot de overtuiging hebben gebracht, dat ook +deze Chineesche "denkers" onze aandacht verdienen. + + + + + + + +HOOFDSTUK VI. + +Het Mazdeïsme. + + +I. Inleiding. + + +Wanneer wij gelezen hebben van de aloude wijsheid der Brahmanen en ons +daarop hebben verplaatst, in den eigenaardigen, rustig-bepeinzenden +geest van het Boeddhisme, moet het ons vreemd aandoen, als wij uit +die Indische wereld van peinzen en bespiegeling ons begeven naar +het oude Iran, ten einde ons te verdiepen in den godsdienst van +Zoroaster. Uit een wereld van subtiele droomerijen komen wij dan +in eens met beide voeten op den bodem der werkelijkheid, uit een +godsdienst die boven alles den vrede zoekt en allen strijd schuwt, +komen wij tot een anderen, die strijd, meedoogenloozen strijd als +een zijner grondbeginselen predikt. En, terwijl Indië den der wereld +afgestorven kluizenaar of monnik bewondert, is in oud Perzië de kloeke +huisvader, die met liefde zich aan den landbouw wijdt, de ware dienaar +des Allerhoogsten. Vruchtbaarheid en leven is hier met den godsdienst +één, terwijl Indië van den godgewijde onthouding van geslachtelijken +omgang eischt. + +En toch, toch zijn die beide planten, oud-Indië en oud-Perzië, op +denzelfden bodem gewassen. Beiden zijn ontstaan uit den oud-Arischen +godsdienst, dien de gemeenschappelijke voorouders beleden, vóór zij +uiteengingen, de een naar het warme Indië met zijn weelderige natuur, +uitlokkend tot droomen en peinzen, de ander naar het onvruchtbare Iran, +[165] waar de mensch wel wat anders had te doen en door noesten vlijt, +in den strijd tegen de vijandige natuurmachten, zijn levensonderhoud +aan den bodem moest ontwringen. Daar nu is het Mazdeïsme of de +oud-Perzische godsdienst ontstaan. In welke landstreek--velen meenen +in Bactrië--is onzeker. Wij spreken echter maar van oud-Perzischen +godsdienst, omdat het Mazdeïsme, althans later de godsdienst van de +Perzen, het meest op den voorgrond tredende der Iranische volken is +geworden. De naam Mazdeïsme is ontleend aan Mazda, de "Verhevene", +zooals de hoogste godheid werd genoemd. Over dit Mazdeïsme willen +wij dus handelen: een niet gemakkelijk onderwerp, omdat wij hier +weinig bronnen hebben en dan nog veel in die oude bronnen zwaar te +verstaan is. + +Twee namen klinken ons hier tegen: wij lezen van het Zend-Avesta als +het heilige boek en van Zoroaster den profeet, aan wiens naam dit +boek is vastgeknoopt. 't Spreekt vanzelf, dat het daarom nog niet van +zijn eigen hand behoeft te zijn: evenmin als de geheele Koran door +Mohammed, of alles in de vijf eerste boeken des Ouden Testaments +door Mozes geschreven is. Toch bestaan er goede redenen om aan te +nemen, dat althans de Gatha's, oude liederen, die van het Avesta +een deel uitmaken, van hem zelf afkomstig zijn. Overigens schuilt +zijne geschiedenis in het duister. Zeker leefde hij vele eeuwen vóór +Christus en lang vóór Cyrus (6e eeuw vóór C.) Waarschijnlijk was hij +van aanzienlijke afkomst en gevoelde hij zich innerlijk geroepen als +hervormer van den godsdienst op te treden. Na zeven jaar in eenzame +overpeinzingen te hebben doorgebracht, trad hij met kracht tegen +den afgodendienst op. Eerst bekeert hij enkele familieleden. Straks +ook koning Vistaçpa. Veel had hij te strijden met den invloed der +Turaniërs, wier bijgeloovige tooverpraktijken onder zijn volk sterk +waren doorgedrongen. Doch hij gaf den strijd niet op en predikte zijn +godsdienst der reinheid, tot hij in Balkh, de hoofdstad des rijks, +bij een aanval der Turaniërs, om het leven kwam. + +Wat het Zend-Avesta betreft,--de naam beteekent wet (avesta) met +verklaring (zend)--dit boek is eerst sedert 1771, toen het door den +Franschen geleerde Anquetil du Perron uit Azië werd meegenomen en +uitgegeven [166], in Europa bekend geworden. + +Het werk vormt de overblijfselen van een veel uitgebreider +godsdienstige lectuur en dagteekent in zijn geheel zeker van minstens +6 à 7 eeuwen vóór Christus. De meeste stukken zijn zelfs veel ouder. + +Evenals het O. T. ons verschillende phasen van ontwikkeling van +eenzelfden godsdienst, b.v.: het oude Jahvisme, den godsdienst der +profeten en den wettelijken godsdienst vanaf de dagen van Ezra en +Nehemia doet zien: ontwikkelingsvormen die wel zeer uiteenloopen, +doch door één draad zijn verbonden, zoo is het ook hier. Ook in +het Zend-Avesta vinden wij drie ontwikkelingsvormen van denzelfden +godsdienst, waarvan de eerste ons toont den nieuwen godsdienst, +zooals hij gepredikt werd door Zoroaster of zijne school; de tweede +teekent hem, zooals hij meer in 't practische leven inwerkt, doch +dan ook door het oud volksgeloof enz. reeds eenigszins verontreinigd +is en de derde doet hem ons zien als een volksgodsdienst geworden +geheel en al: èn dus, noodzakelijkerwijze heel wat verschillend van +de oude grondslagen, maar toch de grondgedachten van het verleden, +zij het in aarden vaten, in zich dragend. + +Van deze phasen behandelen wij alleen de eerste en de derde, omdat wij +over de tweede slechts zeer weinig bronnen hebben (de jongere Gatha's) +en het verschil tusschen de eerste en tweede zeer gering is. + +Het is te bejammeren, dat, zooals wij boven zeiden, slechts brokstukken +der oude gewijde literatuur tot ons zijn gekomen, doch wij moeten ons +tevreden stellen met wat wij bezitten. Een enkele opmerking daarover +zal hier niet misplaatst zijn. + +In de dagen toen Alexander de Groote zijn wereldheerschappij vestigde, +alzoo in de 4e eeuw vóór Christus schijnt er, volgens geloofwaardige +berichten, een rijke godsdienstige lectuur te hebben bestaan. Evenwel, +Alexander de Groote, die aan het Perzische rijk een einde maakte, +trad ook tegen den oud-Perzischen godsdienst en diens gewijde boeken +vijandig op. Hij verbrandde deze of zond ze naar zijn rijk. Slechts +een gedeelte bleef gespaard. + +Toen later de Perzen weer eigen koningen bezaten, nl. de dynastie der +Sassaniden (226-636 n. C.) werd bijeen verzameld, wat overig was. Toen +bestond het Zend-Avesta uit 21 boeken. Deze waren ook in hoofdzaak nog +in de 9e eeuw na Christus aanwezig, althans een schrijver uit die dagen +heeft er 20 in de oorspronkelijke taal voor zich gehad, 19 bovendien +in een ander dialect, het Pehlewi, dat hij beter verstond. Ook deze +verzameling is echter verloren: slechts brokstukken zijn er van +over. De eeuwen hebben dus een geduchte zifting gehouden. Evenwel, +verschillende gegevens samenvoegende, komen wij tot het besluit, +dat ons het meest belangrijke bewaard is gebleven. + +Wat wij nu nog bezitten, en wat in hoofdzaak reeds door Anquetil du +Perron is uitgegeven, is het volgende: + +1. Yasna, een boek van ritueelen aard, bevattende teksten bij de +offerhandeling. + +2. Vispered (alle heeren) gebezigd bij die offeranden, waarbij "alle +heeren" worden aangeroepen. + +3. Vendidad (wet tegen de daeva's = duivelen) in 22 fargards +(hoofdstukken). + +4. Yasts, offerzangen ter eere van de Yazata's (verheven wezens) +aan wie 27 van de 30 dagen der maand waren gewijd. + +5. Eenige kleinere geschriften; kalenders, gebeden, spreuken, +gewoonlijk genaamd het Kleine Avesta. + + + +Deze gedeelten zijn van verschillenden ouderdom, en vertegenwoordigen +de drie straks genoemde ontwikkelingsphasen van het Mazdeïsme. [167] +In de Yasna vooral komen de oudste stukken voor, de zoogenaamde Gatha's +(oude liederen), die ook wat hun taal betreft, van de overige deelen +verschillen en in wier leer ook sommige denkbeelden en leerstellingen +van het latere Mazdeïsme niet worden gevonden. Zij klimmen wel tot +het jaar 1000 vóór onze jaartelling op en leeren ons het Mazdeïsme +kennen in zijn aanvang en oorspronkelijke zuiverheid. + +Wat hebben wij ons nu, aan de hand dezer oude oorkonden en van enkele +andere berichten van het ontstaan van dezen godsdienst voor te stellen? + +We merkten reeds op, dat eenmaal de voorvaderen van Indiërs en Perzen, +de Ariërs, gelijk zij zich noemden, samenwoonden in de landstreek ten +noorden van Voor-Indië. Vandaar uit gingen de (latere) Indiërs naar +het zuiden, de (latere) Perzen of liever Iraniërs, naar het noorden. + +De goden, die beiden vóór hunne scheiding vereerden waren dus +dezelfde. Deze waren o. a. Varuna en Mithra, Yama, of zooals de +Perzen hem later noemden Yima, den eersten mensch: mythisch koning +van het oudste menschdom en van het doodenrijk. [168] Ook wisten zij +toen reeds in hun mythen te gewagen van de worsteling, die er in de +natuur is tusschen licht en duisternis, al vatten zij dien strijd +ook nog niet zoozeer als een zedelijken strijd op. + +Voorts was het vuur bij hen in hooge eere en kenden zij een soort +onsterfelijkheidsdrank, waaraan men zich een gewijden roes dronk: een +middel toch zag men daarin om tot hooger leven, tot bovenmenschelijke +bezieling te geraken. + +De twee--later zoo uiteenloopende stroomen--waren dus eenmaal één. Hoe +zijn zij later zoo ver van elkaar gekomen? Het antwoord moet luiden: +bij de Indiërs is, onder de leiding van priesterlijke familiën, de +godsdienst langzamerhand in een eigenaardige bedding geleid, waarbij +zij andere godsdiensten, b.v. die van overwonnen volken, in zich +opnam, door hunne goden een plaats te geven onder de verhevenen. Bij +de Perzen echter heeft--zeker geruimen tijd na hunne scheiding van +de vroegere landgenooten--een bepaalde hervorming van den godsdienst +plaats gehad, een hervorming, die verband hield met een belangrijken +maatschappelijken overgang: dien van zwervend herder tot gezeten +landbouwer. Aan deze hervorming is de naam Zoroaster verbonden. Reeds +deelden wij enkele dingen over zijn leven mee, en merkten wij op, +dat de Gatha's van hem afkomstig waren. Wij willen nu zien, wat deze +bezielde profeet aan de menschheid bracht, welke eischen weerklank +vonden in zijn rein gemoed. + + + + + +II. Het Mazdeïsme der Gatha's. + + +Wat nu leerde deze nieuwe godsdienst? Hij prees aan den dienst van +Mazda, ook wel Ahura Mazda geheeten, d. i. de wijze heer. Deze wordt +voorgesteld als de schepper aller dingen, hemelsche en aardsche, +geestelijke en stoffelijke. "Wie," zoo heet het van hem in een der oude +liederen, [169] "heeft aan zon en sterren den weg gewezen? Wie maakt, +dat de maan wast en afneemt? Wie houdt de aarde en de wolken daarboven +terug van den val? Wie (schiep) de wateren en de boomen? Wie heeft +aan den wind en den donder snelheid verbonden? Welke kunstenaar heeft +het licht en de duisternis geschapen, welke kunstenaar den slaap en de +waakzaamheid? Wie morgen, middag en nacht, die den geest besturen van +hem, die de orde (den geregelden offerdienst) in acht neemt?... Wie +schiep in 's vaders gemoed het verlangen naar een zoon?" + +Ook de mensch wordt genoemd een schepping Gods. "Van den aanvang af, +Mazda! hebt gij ons geschapen door uwen geest als levende, zelfbewuste +en verstandige wezens, hebt gij een lichaam gegeven aan de ziel, +en daden en leeringen, waarop (de mensch) vrijwillig zijn keuze +vestigt." [170] + +Alles roept Mazda in 't leven: hij schept Vohumano (de goede +gezindheid), de lieflijke Armaiti (de vroomheid) met Khsathra +(het ware rijk). [171] Geeft hij dezen als goede geniussen aan den +mensch (deze drie worden met nog vier anderen in de Gatha's als zijn +trawanten voorgesteld), hij zorgt ook voor de dieren. En wel in +de eerste plaats voor de koe. Dit kan ons niet verwonderen, omdat +dit hèt dier van den landbouw is en de godsdienstige hervorming, +waarover wij spreken tevens bedoelde de oude Iraniërs tot vrome, +gezeten, landbouwende huisvaders te maken. + +Het oude volksgeloof trouwens eerde reeds de koe. Het wist te +verhalen, dat de eerstgeschapenen op aarde waren een eenig rund en een +menschvormig wezen. Beiden werden echter gedood en uit het menschvormig +wezen kwamen voort de twee eerste menschen, terwijl uit het lichaam +van den gedooden stier een aantal voedings- en geneeskundige planten +zich ontwikkelden. Het zaad van den stier echter werd gezuiverd in +de maan en daaruit kwam voort het eerste runderpaar: vader en moeder +der geheele dierenwereld. De ziel van het gedoode rund, Géus Urva, +ging echter ten hemel. + +Deze mythe nu wordt door Zoroaster verder uitgewerkt, in een gesprek +tusschen Géus Urva en hemelsche machten. Daarin klaagt "de ziel van +het rund" over het geweld, waaraan zij ter prooi is. Géus tasan, +de schepper van het runderpaar, vraagt dan aan Asa, een van Mazda's +trawanten, welke ordeningen deze voor het rund heeft ingesteld. Het +blijkt, dat het nog geen beschermer heeft, geen meester, die het +voedt en verzorgt. En nu wordt Zarathustra (Zoroaster), als zijn +beschermer aangesteld: hij zal, door Mazda's geboden te verkondigen, +het rund beschermen. Zoo treedt de groote profeet als beschermer van +landbouw en veeteelt op. + +Merkwaardig is, dat ook de aarde zelve wordt voorgesteld als een +koe, de gelukbrengende of gaveschenkende, die besproeid moet worden, +wil men haar voor het akkerwerk geschikt maken. + +Men ziet, hoe nauw landbouw en godsdienst hier verbonden zijn: de +nauwgezette landbouwer, die goed voor zijn vee is en de aarde naar +eisch bebouwt vervult daardoor tevens een plicht tegenover Mazda. + +Wat Mazda zelf voorts betreft, hij wordt evenals Varuna bij de oude +Indiërs [172] voorgesteld als de Alziende, die niet bedrogen kan +worden; de Wachter, wiens oogen bespeuren niet alleen wat in het +openbaar, maar ook wat in het verborgen beraamd wordt; de Rechter, +die weet wat menschen zullen doen of gedaan hebben. Hem moet de +geloovige, de wijze zoowel als de landbouwer, vragen wat het rechte +is, hem "die rechtvaardig regeerende aan de schepselen de ordeningen +des rechts voorschrijft." + +Mazda is dus is allen deele de groote, eigenlijk de eenige +god. Dit sluit echter niet uit, dat er naast hem--voornamelijk een +zestal--hemelsche trawanten voorkomen. Echter moeten wij hierbij +bedenken: 1e dat Mazda altijd als ver verheven boven deze trawanten +wordt voorgesteld, 2e dat deze trawanten nauwelijks als personen, +veeleer als verpersoonlijkte deugden worden voorgesteld. + +Wat deze trawanten betreft, in de eerste plaats moet daaronder +genoemd worden Vohumano = de goede gezindheid. Daarmee wordt bedoeld, +wat wij noemen: den heiligen geest: door zijn daden groeit Mazda's +heerschappij, de gemeente der vromen draagt zijn kenteekenen, hij is +de hemelsche vertegenwoordiger aller wezens. + +Dan volgt Asa = hetgeen voegzaam, passend, vroom is. Deze is feitelijk, +wat wij noemen de goddelijke wereldorde; hij omvat alle plichten +van den mensch in 't algemeen en in het bizonder die tegenover de +hemelsche machten. Elken dag schept hij de ordeningen van Vohumano +(bij den eeredienst). Als vertegenwoordiger van den offerdienst +(waaraan de Ariërs zoo groote macht en zegen toekenden) is hij de +grootste vijand der Drukh's (booze geesten), die zijn stichtingen +vernielen. Een derde hemelgeest, of liever verpersoonlijking, is +Khsathra, het hemelsche, het ideale rijk, waarin is eerbied voor het +volmaakte, vergeving van zonden, de woonplaats der hoogste geesten, +het rijk, waaraan eenmaal de vrome volkomen deel hoopt te hebben, +hoewel Khsatra's zegeningen ook reeds hier op aarde worden gesmaakt. + +Mazda, heet het, schiep Asa door zichzelf, doch Khsatra door Vohumano: +m. a. w. het ware rijk komt tot stand door den heiligen geest. + +Een vierde trawant is Armaiti = de richtig zorgende, ook wel de +goede aardmoeder genoemd. Zij is de beschermster van den landbouw, de +dochter van Mazda, die met Géus tasan in zijn hemelsche gemeenschap +leefde. Mazda gaf haar de keuze, wie zij wilde beschermen; zij koos +toen: den vromen huisheer, den ijverigen landman. + +Met haar komt de ware heerschappij, die een goede woning verzekert, +den landbouw doet beoefenen en de bloeddorstige vijanden verlamt. + +Steeds wordt deze godin nauw met Asa, de ware vroomheid, vereenigd +gedacht; wier schepping en zetel zij heet. M. a. w. vroomheid en +landbouw moeten hand aan hand gaan. + +Dan volgen twee machten, eigenlijk komen ze in de Gatha's niet +als personen, slechts als begrippen voor, die onafscheidelijk zijn +verbonden. Zij zijn Haurvatat en Ameretat. De eerste naam beteekent: +volkomen heil, de tweede: onsterfelijkheid. Somtijds heeten zij de +spijzen van Mazda, die hij in zijn rijk aan de vromen schenkt, nadat +hij hun op aarde kracht en duurzaamheid (de aardsche zegeningen, +die aan deze hemelsche beantwoorden), heeft geschonken. + +Eindelijk hebben wij Sraosa, die nog weinig als genius in de Gatha's +voorkomt, maar gewoonlijk eenvoudig "gehoorzaamheid" beteekent. Hij +wordt voorgesteld als de middelaar tusschen hemel en aarde, ook heet +hij: de weg tot de godheid. + +Men ziet, dat de zooeven genoemde geniussen: Vohumano, de goede +gezindheid; Asa, de vroomheid, Khsatra, het rijk van den goeden +geest, Armaiti, de richtig zorgende, Haurvatat, het volkomen welzijn, +Ameretat, de onsterfelijkheid en Sraosa, de gehoorzaamheid, geen +eigenlijke goden zijn. Hoogstens zijn zij werkingen, openbaringen van +den éénen hoogsten God, Mazda. Feitelijk en praktisch, zoo zegt Tiele, +was het oude Mazdeïsme vereering en erkenning van éénen God. + +De leer van éénen God.--En--zegt de lezer misschien, de oud-Perzische +leer is bekend om zijn dualisme, zijn aannemen van twee wereldmachten, +een goede en een booze: Ahura Mazda en Anro-mainyu. Zeer zeker. Doch +vooral van het latere Mazdeïsme, zooals het zich in een volgende +periode ontwikkelde, geldt dit. Hier in de Gatha's vinden wij +het dualisme nog slechts onvolkomen. Wel wordt er gesproken van +twee geesten, vahyo = het goede en akem = het slechte, beiden zich +uitende in denken, spreken en handelen. Beiden zijn echter ten slotte +aan Mazda, dien men later met den goeden dezer beide geesten zou +vereenzelvigen, ondergeschikt. Die goede en die booze geest treden met +elkander in overleg en besluiten elk naar zijn welbehagen te scheppen, +de een het leven, de ander het niet-leven. + +Het slechtste bestaan zou voor de boozen, de leugenaars, het beste voor +den gerechte, den vrome zijn. De een verkiest nu het kwade te doen, +de ander het goede te scheppen en met den laatste houden het allen, +die wenschen Ahura Mazda te behagen. + +Van een duivel tegenover den goeden god: Anro-mainyu tegenover Ahura +Mazda, wordt hier dus nog niet gesproken. Wel worden booze machten +erkend, die den Algoede bekampen. Doch het slechte heet akem (niets). + +Hier is dus wel dualisme, doch: boven alles en allen staat Mazda, +van wien wordt verzekerd, dat hij de hemelsche kunstenaar is, die +licht en duisternis, slaap en waakzaamheid, morgen, middag en nacht +schept. Later zou dit anders worden: alle zedelijk, maar ook alle +natuurlijk kwaad: d. i. duisternis, slaap, enz. zouden gebracht worden +tot het gebied van Anro-mainyu, den booze. + +Toch: het zou altijd blijven een betrekkelijk dualisme: Anro-mainyu +zou in macht nooit halen bij Mazda. Evenwel: voor de praktijk lag er +in dit dualisme een groote kracht, het liet geen transactie toe met +het kwaad en stelde den mensch in staat om moedig, hoopvol en fier +den strijd, hem opgelegd, te volstrijden. + +Mazda was dus de eenige god.--Doch--onder het Perzische volk was +vrijwel inheemsch de dienst der daeva's, der oude goden, die men +reeds vroeger, toen men nog met de Indiërs samenwoonde, vereerde. Die +vereering wilde men fnuiken: zij toch stond de erkenning van Mazda +als den volstrekt-Eenigen in den weg. Doch hoe? + +In een der oudste teksten vinden wij deze voorstelling: de daeva's +werden gesteld voor de keuze tusschen de twee oorspronkelijke +geesten, de goede en de booze, en verklaarden zich voor den +laatste. M. a. w. hier straalt door, dat ook de daeva's eenmaal vereerd +werden, doch dat zij, als met de meer geestelijke godsvereering van +het Mazdeïsme in strijd, werden ter zijde gesteld. + +Tweeërlei keus was voorgesteld aan de daeva's, ook aan den mensch. Hij +kon Mazda en diens profeet Zarathustra volgende, partij kiezen voor +den goeden geest, of zich scharen aan de zijde van Daeva's en Drukhs, +de booze machten, waarvan Aesma een der voornaamste is. + +Doet hij het eerste, dan gaat zijne ziel bij den dood over de smalle +brug Çinvat naar de Garo demana, de liederenwoning, waar Mazda met +zijn trawanten is, waar dezen zich voeden met de spijs en drank der +onsterfelijken (haurvatat en ameretat), waar Mazda der vromen gebeden +hoort en verhoort en waar hen het loon wacht, door Zarathustra van +ouds beloofd. + +Geheel anders is het lot van hen, die zich met het rijk des boozen +verbinden. Ook zij moeten over die brug Çinvat ("de brug van het +verzamelen"), waar dus allen samenkomen, goeden en boozen. Doch, zij +bereiken den hemel niet. Zij storten van de brug af in den afgrond +terneder; sidderend en bevend voor het lot, dat hen als leugendienaars +wacht. Eeuwige ellende en duisternis is hun bereid, een eindeloos +gejammer gaat er op van de verdoemden, die door de booze geesten met +afgrijselijke spijzen worden gevoed. + +Zoo heeft er een oordeel plaats, onmiddellijk na den dood. Later +echter komt een eindoordeel, "de voleinding der wereld" zooals het +in de oude teksten heet. Dan vervangt Mazda's begeerlijke wereld +deze gebrekkige, het hoogste goed wordt het deel zijner dienaren, +het slechte deel krijgen zijn haters dan in alle volheid. + +Hoe nu echter moet men Mazda dienen en het rijk des boozen +weerstaan? Wat zijn de plichten van zijn vereerder? Men moet +Mazda eeren in gedachten, woorden en daden. Daarbij worden dan +de gedachten in verband gebracht met Mazda zelven, de woorden +met Sraosa en Khsatra, de daden met Asa. Vooral op deze laatsten, +die de gezindheid nog beter doen kennen dan de woorden, wordt de +nadruk gevestigd. Trouwens het Mazdeïsme is een godsdienst, die +zoover mogelijk er van afstaat om het heil te zoeken in mystieke +bespiegeling en stille wereldontvluchting. Werkzaamheid is hier het +wachtwoord. Door eigen inspanning moet men zijn levensonderhoud zoeken, +ijverig de aarde bebouwen en door bevordering van het gezeten leven +Mazda's gebied uitbreiden. + +Mazda's gebied: de dorre, onbebouwde wildernis toch behoort tot het +terrein van de booze geesten. Maar waar de landbouw komt, daar komt +ook Mazda's rijk. IJverig zorgen voor den vrome en voor de aarde: +onder het beeld van een heilige koe voorgesteld, worden in éénen +adem als de plichten van den godsdienstigen mensch genoemd. Men moet +dus Mazda's dienaar zijn, niet slechts door offers en gebeden, niet +slechts door betrachting van reinheid naar lichaam en ziel en door +heilig houden van het gewijde vuur: zijn openbaring, maar ook door +de aarde te bebouwen, leven en vruchtbaarheid rondom zich te scheppen. + +Licht begrijpt men, dat hier aan geen voorkeur voor het ongehuwde leven +valt te denken: integendeel, het huwelijk is een godsdienstige plicht, +het zonder echtgenoot zijn een ramp voor de vrouw. Vele kinderen +zijn een van de grootste zegeningen des hemels. In vele opzichten +worden wij hier herinnerd aan de wettelijke voorschriften des Ouden +Testaments. Evenmin als daar is ook hier plaats voor zachtheid jegens +den vijand. Integendeel: het is plichtmatig het rijk des boozen en +dus ook zijn dienaars ter neder te werpen. Den leugendienaar, zoo +heet het, "onderwijze men met het zwaard." Hem te sparen is zondig; +doet men dat, zoo gaat men zelf op weg naar de woningen des boozen. + +Wat den eeredienst betreft: daarin nam het "roode, heete vuur" +van Mazda, dat heilig gehouden moest worden, de eerste plaats +in. Ook bracht men offeranden: deze bestonden vooral uit vleesch, +voorts uit een offerkoek, die Haurvatat en een drank, die Ameretat +vertegenwoordigde. Gewijde spreuken werden daarbij gesproken, +offerzangen aangeheven. Daarmee was de priester belast, de priester, +die van Mazda diens welbehagen leerde. + +Zoo ongeveer was het oude Mazdeïsme, een eenvoudige, practische +godsdienst. Straks zal het zich in sommige opzichten vervormen. Het +zal, in het practische leven optredend, genoodzaakt zijn, veel van +den ouden volksgodsdienst weer op te nemen, doch ook: het besef +Mazda's medestrijder te zijn, zal straks meer ethisch, meer verheven +worden opgevat. En scherper dan te voren, zal het dualisme aan het +licht treden, Ahura Mazda en Anro-mainyu komen tegenover elkaar te +staan, beiden als hoofden van een machtig rijk: toch blijft Mazda +de machtigste. + + + + + +III. Het Mazdeïsme volgens het jongere Avesta. + + +We leerden den ouden godsdienst van Zarathustra kennen in zijn +eenvoudigheid; wij hebben ons echter niet voor te stellen, dat hij in +dien vorm een volksgodsdienst werd. Wanneer verheven denkbeelden zich +in ruimer kring verbreiden en daar in aanraking komen met allerlei +bekrompene, oud-ingewortelde opvattingen, dan kan het niet anders, +of zij boeten in den strijd om 't bestaan iets van hun zuiverheid +in. Zoo nu is het ook hier gegaan. + +De minder ontwikkelden waren gehecht aan den dienst van verschillende +goden, oud-Arische goden, die eigenlijk bij het Parzisme niet +behoorden: welnu--er was geen andere weg, dan dezen onder de +hemelgeesten en medestrijders van Ahura Mazda op te nemen. Zij +waren gehecht aan godsdienstige gebruiken, oorspronkelijk aan 't +Parzisme vreemd: men kon niet anders, dan ze met een Zarathustrischen +ijk voorzien, in het nieuwe geloof opnemen. Anders kon de nieuwe +godsdienst niet komen tot het hart des volks. Het Christendom heeft +immers niet anders gedaan? Aldus was de ontwikkeling, of wilt ge, +verbastering, der oorspronkelijke leer. We willen haar op enkele +punten beschouwen. We merken daarbij op, dat ook wat wij thans gaan +geven nog een zeer ouden godsdienst ons voorstelt, zoo zelfs dat het +Parzisme, zooals dat onder de Achaemeniden (Cyrus en diens opvolgers, +alzoo circa 535-325) was, als een latere ontwikkeling ook van deze +opvatting moet worden beschouwd. + +Ahura Mazda leerden wij volgens de Gatha's kennen als den hoogsten der +goden, den schepper van 't heelal. Dat bleef hij ook nu. Alleen worden +Vohumano en de andere geniussen, die wij reeds leerden kennen, als hem +ter zijde staande, [173] meer als personen opgevat, dan vroeger het +geval was. De meesten hunner gelden thans als een soort aartsengelen, +die met Ahura Mazda te zamen de zeven Amesa-Spenta's worden genoemd +en de schoonste eerenamen dragen, [174] terwijl dan een gansch +heirleger minder hooge geesten, de Yazata's (vereeringswaardigen) +onder hen staan. + +Toch is het besef, dat zij ten slotte slechts eigenschappen van den +eenigen Mazda zijn, niet geheel te loor gegaan. Immers het heet +dat deze zeven één zijn in zin en in woord en daad, één ook met +Ahura Mazda, hun aller leermeester. Zij lezen in elkaars binnenste +en peinzen allen over weldenken, welspreken en weldoen en over Garo +demana: den hemel. M.a.w. men erkent de éénheid in de veelheid, zij +zijn openbaringen van de hooge wijsheid Gods, in welke deze gestalte +verkrijgt. Langzamerhand echter treedt het persoonlijke meer op den +voorgrond: 't zijn hemelgeesten, en zoo worden ook de vrouwelijke +Haurvatat en Ameretat als mannelijke wezens voorgesteld. + +Sommigen van hen veranderen ook eenigszins van karakter, zoo worden +b.v. de zooeven genoemde Haurvatat en Ameretat ook de stillers van +honger en dorst, Armaiti wordt de beschermgeest der aarde. Ook de +vereering van Sraosa, den middelaar tusschen de hemelwezens en den +mensch, [175] komt thans in hooge eere. Hij wordt voorgesteld, niet +slechts als een hemelsch priester, maar ook als een heilsprofeet, +die de wet van Mazda over de aarde verbreidt en die zorgt, dat de +onsterfelijke weldoeners, de Amesa-spenta's, hun invloed door de +wereld doen gelden. Sraosa toch doorloopt met zijn vierspan hemelsche +paarden, enkel licht zonder schaduw, driemaal daags en driemaal 's +nachts de menschenwereld. Zijn wapen is het wonderbare, heilzame, +kracht gevende gebed Ahuna vairya. [176] + +Waar men hem gastvrij ontvangt, daar kan geen onheil, leed of verderf +het huis treffen. Geen booze geest kan hem weerstaan, niemand hunner +vreest hij, doch allen sidderen voor zijn macht. Veilig kunnen rusten +de vervolgde vromen, want zijn oog luikt geen slaap, hij staat met +opgeheven zwaard, ook te middernacht. + +Geen wonder dat hem het volksgeloof den waakzamen haan als heilige +vogel toekende. + +Niet alleen echter de Amesa-spenta's en Sraosa worden thans meer +persoonlijk voorgesteld, neen, er komen ook nieuwe yazata's bij, +die men voorheen slechts als begrippen kende. Zoo is er b.v. een +bepaald gebed tot Rasnu, de rechtvaardigste rechtvaardigheid, waarin +deze wordt voorgesteld als wonende in alle deelen van het heelal, +van de zeven werelddeelen af tot in het ongeschapen licht en de +hemelsche paradijzen toe. Zijn wet is de waarheid. De eed is bij hem +boven alles heilig. Hij houdt met Mithra, den lichtgeest, en Sraosa, +de wacht bij Çinvat, de brug naar den hemel. + +Ook het hemellicht--reeds voor Zarathustra's hervorming in Perzië +vereerd--wordt thans hoog in aanzien gesteld onder den naam hvarena. + +Het is nu echter niet meer zooals voorheen, alleen het natuurlijke +hemellicht, de glorie, die te middernacht begint neer te dalen naar +der sterrensfeer en zoo door een heiligen geest aan het licht voor +zonsopgang, den dageraad, wordt gebracht, om aldus den menschen het +gezicht te geven en straks naar den Allerhoogste weder te keeren, +neen, 't is nu vooral ook het goddelijk licht, dat den menschelijken +geest verheldert, zoodat de mensch anderen kan leiden, wonderbare +werken volbrengen en zich heerschappij kan verwerven. Eenmaal zelfs +zal het--bij de voleinding der wereld--de vernieuwing van alle dingen +en de opstanding der heiligen bewerken. + +Dit licht was reeds het deel der oude heilsprofeten van vóór +Zarathustra, onder anderen van Yima (de Indische Yama), doch het +valt ook ten deel aan de profeten, die later zullen komen. Ten +slotte wordt het ten eigendom aan den Heiland (Saosyant), die in de +toekomst de vernieuwing der wereld tot stand zal brengen. Hvarena +is dus, wat wij zouden noemen: de hoogere verlichting. Wij merken +hier tevens op, dat door deze leer van het hvarena op eigenaardige +wijze uitgesproken wordt, wat wij verstaan onder de continuïteit der +goddelijke openbaringen: het wordt hier duidelijk gemaakt, dat het +Mazdeïsme niet van gisteren is. Ook erkent men op treffende wijze, +dat de volle goddelijke verlichting alleen aan den Verhevene zelf +toekomt. Men hoore de volgende mythe: + +Twee wedijverende geesten, Spenta en Anro mainyu: de goede en de +booze geest, [177] pogen zich meester te maken van het hvarena. De +eerste bezigt daartoe Atar, den vuurgod, de ander den draak Azhi +dahaka. Nu eens is de een voor, dan de ander. Echter ontsnapt aan +beiden de onbereikbare heerlijkheid: de watergod Apam napat [178] +verbergt haar in de diepte der mythische zee. Ook deze Atar--de +god van het huiselijk vuur, het haardvuur--werd veel gediend. Hij, +die het morgen- en middagmaal voor de vromen kookt, maakt op hun +offeranden aanspraak. Hij vraagt voedsel bij elk der drie nachtwaken: +hout, baresmatwijgen en granaattwijgen: zij maken het reine vuur +welriekend en wijden het. Doch ook bepaalde offergaven worden hem +gebracht. Naast hem worden nog andere, oud-Arische vuurgoden vereerd: +Apam napat, het vuur in de hemelsche wateren, m. a. w. de bliksem, +die ze bevrucht. (Als zoodanig waarschijnlijk heet hij ook, "de +vrouwenheer".) en Nairyo-Sanha, eveneens tevens een vruchtbaarheidsgod. + +Ook Anahita, de groote godin der wateren, wordt in hooge eere +gehouden. Zij wordt voorgesteld als beheerscheres van een hemelstroom: +alléén zoo groot als alle wateren, die op aarde vloeien, met duizend +meren en duizend kanalen, waarvan een reeds genoeg zou zijn om de +gansche aarde te overstroomen. In elk dier kanalen heeft zij een +schoon paleis met een welriekende legerstede. Haar vierspan bestiert +zij zelve: wind, regen, wolken en rijp zijn hare rossen: zij zendt +op Mazda's bevel regen, sneeuw, hagel en rijp op aarde neer. + +Rijk zijn de zegeningen, die zij schenkt van uit haar hoogen hemel. Van +den hemelberg daalt zij neer, als de vrome haar aanroept. Als +hemelsch rein water zuivert zij het zaad der mannen en de baarmoeder +der vrouwen, bevordert de goede geboorten, reinigt de melk en bewerkt +alzoo de vermeerdering der kudden en van alle rijkdommen. Afgeschilderd +wordt zij als eene schoone maagd, hoog en krachtig van gestalte, met +blanke gevulde armen en zwellenden boezem, in prachtig uit bevervellen +saamgesteld gewaad, een gouden kroon op het hoofd. + +Waarschijnlijk was deze Anahita een Oud-Semietische godin, wier +dienst in West-Azië met ontuchtige praktijken gepaard ging, welke +echter het Parzisme verre van hare vereering wist te houden. Zoo zien +wij hoe het Parzisme, waar het op het volk beslag ging leggen, oude, +meestal Arische, soms ook Semietische goden en godinnen in zich opnam, +doch hen in overeenstemming wist te brengen met zijn eigen stelsel. + +Dit was ook het geval met de zon, de maan en de sterren. Ook deze +werden door den ouden volksgodsdienst geëerd: door het oorspronkelijk +Parzisme ter zijde gesteld, doch later opgenomen en in het nieuwe +stelsel ingevoegd. Daarbij worden dan echter zon en maan eenigszins +gedegradeerd: zelfstandige machten kunnen zij natuurlijk ook niet meer +zijn: Ahura Mazda doet de maan wassen en afnemen. Zoodra de maan zich +vertoont, grijpen de Amesa-spenta's den glans en verdeelen dien over +de aarde. + +Die aan de zon, de schitterende met de snelle paarden offert, hij +brengt eigenlijk zijne vereering aan Mazda, aan de Amesa-spenta's en +zijn eigen ziel en hij verheugt alle yazata's: [179] want indien de +zon, die macht des lichts, niet opging: zouden zij dan in staat zijn +de booze machten der duisternis, de daeva's te weerstaan? + +Wat de sterren betreft--de planeten vereerde men niet, dat waren in +de oogen der Perzen vijandige machten. Doch wel de vaste sterren: +die deze bestrijden. En onder hen vooral Tistrya, een ouden volksgod, +die men met de ster Sirius vereenzelvigde. + +Deze Sirius is het, die na de verschroeiende hitte van den zomer den +weldadigen regen doet neerdalen. In een mythe van het Avesta treedt +hij geheel als natuurgod op. Eerst als een vijftienjarig jongeling +[180], gelijk aan den eersten mensch, groot, sterk en helder van +oogen, daarna als een stier met gouden horens, eindelijk als een wit +paard met gele ooren en een gouden voorhoofd. In die laatste gestalte +strijdt hij tegen den daeva Apaosa (veranderd in een zwart bont paard), +dien hij ten laatste overwint. Dan brengt hij Vourukasa, de hemelzee +met de wijde oevers, in beweging, zoodat het water naar alle zijden +stroomt en op de aarde neerdaalt. + +M. a. w. Tistrya was oorspronkelijk de hooge hemelgod, die de door +booze machten vastgehouden wateren bevrijdt. In drie jaargetijden +voert hij heerschappij: in de lente is hij een krachtig jongeling, +in den zomer de bevruchtende stier, in den herfst het witte paard, +dat het donkere zwerk bekampt en overwint. + +Dezen god kon men in het dorre Perzië allerminst missen. Hij moest wel +worden opgenomen in den nieuwen godsdienst: zouden niet de vromen het +uitblijven van den regen toeschrijven aan het verzuim om den machtigen +Tistrya vereering te brengen? Zoo wordt dan ook in het Avesta op zijne +vereering aangedrongen, doch tevens uitdrukkelijk bepaald dat roovers, +boeleersters en ongeloovigen verre van zijn dienst moeten blijven. + +Ook wordt hij, hoe hoog verheven ook als heer van de sterren, toch +aan Mazda ondergeschikt gemaakt en eene eigenaardige kleur aan zijne +vereering gegeven, in overeenstemming met het Perzische geloof. + +Ook de dienst der oude godin Asi, meestal nu met Asa verbonden, +herleefde wederom. Geen wonder: zij gold als de godin die de +vruchtbaarheid verleent. Daarom zijn allen, die den bijslaap niet of +niet meer kunnen uitoefenen van hare vereering uitgesloten. Eveneens +ontuchtigen, of die de vrucht afdrijven. En--de grootste zonde in +hare oogen, is dat men de jonge meisjes lang ongehuwd laat of tot den +ongehuwden staat veroordeelt. Het moest immers geen moeite kosten den +dienst van zulk eene godin te doen herleven in een godsdienst, die +wars van ascese en ongehuwden staat, het eerbaar huiselijk, gezeten +leven op prijs stelt? Onder de goden, in het Zarathustrisch systeem +opgenomen, mogen wij vooral Haoma, Hom, zooals hij soms ook genoemd +wordt, niet vergeten. Wij ontmoetten dien god der onsterfelijkheid +reeds vroeger in Indië [181] en met verwondering zien we hem ook +hier wederom verschijnen. Zeer waarschijnlijk is zijn vereering eerst +opgekomen in zuid-oost Iran, het gedeelte aan Indië grenzende. + +Dat hij oorspronkelijk niet in het Mazdeïsme thuisbehoort, blijkt +uit de volgende mythe. Zarathustra, zoo heet het, reinigt, onder +het zingen der Gatha's, het vuuraltaar. Daar verschijnt een verheven +gestalte, waarin de profeet een goddelijk lichtwezen herkent. Wie hij +is, weet hij echter niet. Haoma maakt zich bekend en deelt hem mede +dat hij altoos vereerd is door de vromen van den voortijd, wien tot +loon voor die vereering zulke groote zonen werden geschonken. Ook +de vader van den profeet noemt hij onder zijn vereerders: hem werd +de groote Zarathustra geboren. Dan verklaart deze zich bereid de +voorvaderen te volgen en zingt een loflied, Haoma ter eere. In de +voorstelling van deze godheid is veel onzekers; nu eens is hij de +onsterfelijkheidsplant zelve, die het Haomasap levert, dan weer een +hemelsche personificatie daarvan. De zaak is denkelijk deze: als men +in den zaligen roes verkeerde, welke door het Haomasap werd gewekt, +gevoelde men zijn kracht als verdubbeld en erkende daarin de werking +van een machtigen geest. Die geest was de god Haoma. Later werd hem +nog meer macht toegekend: hij werd de Levensgever in ruimeren zin. Ook +drenkt hij de goden en bevochtigt de aarde. + +De haomaplant is door de goden geschapen en over de aarde verbreid, +haar wonderkracht geeft een zalige bedwelming, die geen twist, noch +nijd veroorzaakt. + +Werd alzoo Haoma een god van beteekenis, niet minder was dit met den +Oost-Arischen lichtgod Mithra het geval. Deze god vertegenwoordigt +oorspronkelijk den lichthemel bij dag en nacht. Nooit slaapt hij, +alles aanschouwt hij van uit zijn wachttoren. Met zijn knots +gewapend--want hij is een krijgsgod--gaat hij rond om alles op te +merken, wat er op aarde voorvalt. Met gestrengheid bestrijdt hij +de leugen; een ever met ijzeren klauwen en tanden gaat hem vooraf, +de vijanden vernietigend. Zijn toorn is vreeselijk, wee, die den +eed, aan dezen gestrenge gedaan, verbreekt. Mazda zelf, zoo heet +het, heeft hem geschapen, hem al zijn wonderbare krachten en zijn +tienduizend oogen gegeven en hem alzoo tot den waakzamen beschermer +der wereld aangesteld. + +Behalve deze oude volksgoden, opgenomen onder de yazata's, de +vereerenswaardige geesten, spelen in het Parzisme ook een soort +beschermgeesten, de Fravasi's een vrij belangrijke rol. Zij zijn +het, die--ongeveer als de beschermengelen van het Roomsch Catholiek +geloof--de menschen terzijde staan. Elk persoon, elke veldheer of +koning, ieder huis en dorp heeft zijn beschermgeest. Doch ook zijn +er myriaden van Fravasi's, die de wacht houden over het gesternte, +vooral over den grooten beer, die als hoofd der noordelijke sterren +het dichtst bij de woningen der daeva's staat. Wederom anderen waken +over het zaad van Zarathustra, dat volgens de Parzische legende +in een meer wordt bewaard en waaruit eenmaal badende jonkvrouwen +van een wereldheiland en zijn beide voorloopers zullen zwanger +worden. Somtijds ook worden de fravasi's voorgesteld als eigenlijk +de zielen der geloovigen, die voortleven na den dood: oorspronkelijk +werden deze echter daarvan onderscheiden. + +Zoo zien wij dus aan de zijde van Ahura Mazda een heirleger van +hoogere en lagere hemelwezens, die met hem het rijk des boozen +bestrijden, machten bij wie de mensch hulp en bescherming kan zoeken +en die hij overal op zijn levensweg ontmoet. Daartegenover echter +staat een gansche wereld van booze geesten, met Anro mainyu aan +het hoofd. Deze staat geenszins met Mazda op ééne lijn, al is hij +een machtig wederpartijder. Alwetend is hij noch almachtig. Mazda +zelf kende hij niet, voor hij, bij een poging om in den hemel door te +dringen, door diens licht werd verblind. Ook de toekomst kent hij niet, +voordat Mazda hem deze heeft onthuld: eenmaal zal hij al zijn macht +verliezen, zijn schepselen vernietigd zien en zelf in het niet zinken. + +Anro mainyu siddert en beeft, hij en zijn dienaren, als de groote +profeet, met het Godswoord gewapend, geboren is. Als hij dat verneemt, +roept hij zijn getrouwen samen bij den ingang der hel en deelt hun mede +dat de heilige Zarathustra, de geesel der daeva's, de aartsvijand der +druja's, is geboren, en dat het rijk van verderf, leugen en valschheid +met den ondergang wordt bedreigd. Hij weet niet, hoe dezen profeet te +dooden. Later beproeft hij het, als de profeet tot rijperen leeftijd +gekomen, zijn goddelijke roeping wil gaan vervullen. Hij zendt een +boozen geest op hem af, doch deze vindt hem bezig het heilig gebed, het +Ahuna vairya, aan te heffen en de Mazdayasnische geloofsbelijdenis op +te zeggen. Daartegenover vermag de booze geest niets en teleurgesteld +keert hij tot zijnen meester terug en verklaart dat de heerlijkheid +van Mazda te groot is, dan dat de dood macht over hem zou hebben. Nog +andere pogingen worden in 't werk gesteld, doch Zarathustra, sterk +met zijn heilig offergereedschap, met Haoma en de woorden van Mazda, +geeft den strijd niet op, doch geeft te kennen, dat hij liever zou +te niet gaan dan het geloof afzweren. + +Zoo wordt hier het rijk des boozen in zijn machteloosheid +geschetst. Eveneens ook elders: de booze kan wel de scheppingen van +Mazda vernielen; de landen, door hem voor zijn aanbidders bestemd +onbewoonbaar te maken, vermag hij niet; al wat hij kan, is ze door +zijn tegenscheppingen eenigszins te bederven. Soms schijnt de heer +des hemels in verlegenheid, doch hij heeft goede machten onder zich, +waartegen de vijand niets vermag. + +Op aarde en voor den mensch is echter de macht van den booze +zeer geducht. Met alle natuurlijk en zedelijk kwaad staat deze hem +tegen. Onder zijn helpers is de drukhs Nasus, de demon des bederfs, die +uit het noorden komt aanvliegen en zich op het lijk van den gestorvene +zet. Deze werkt samen met den doodsdemon, den beenderenbreker, dien +men zich in vogelgestalte voorstelde. Ook staan aan Anro mainyu +ter zijde: Aesma, de nijd, Ahomano, de slechte gezindheid, Tauru, +de pijniger, Indra, Sauru (= Çarva-Çiva) enz., de beide laatste, +zoo men ziet Indische goden. Eveneens helpen hem de Pairika's, de +schoone jonkvrouwen van het verboden genot. Een van haar poogt met haar +bedwelmend sluimerlied de geheele wereld weer te doen inslapen, zoodra +de heilige vogel van Sraosa, Parodars, de haan, de wereld heeft wakker +gemaakt. Ook heeft men een pairika, die de genius der afgoderij zou +kunnen heeten. Verder de druja's, die de menschen tot vleeschelijke +gemeenschap verleiden, en met wie men gemeenschap pleegt, indien +men, zij het onwillekeurig, zichzelf bevlekt. Dan al de daeva's, die +verblijf houden in het onderaardsche rijk van den booze, "de duistere +duisternis, uit duisternis gesproten." Tegen al deze machten, door +Anro mainyu, den moordenaar, den duizenddooder, zooals hij menigmaal +genoemd wordt, aangevoerd, heeft de mensch nu te strijden. Offers, +reinigingsplechtigheden, heilige gebeden zijn zijne wapenen. + +De mensch heeft er tegen te strijden, zeide ik. Daarop wijst ook +de plaats, welke hij inneemt in de wereld. Hij staat tusschen beide +machten, de goede en de booze in. Boven hem toch welft zich de hemel, +de woning des lichts, onder hem is de diepte der duisternis, hijzelf +is in het rijk van Vayu [182], in den dampkring. De aarde waarop de +mensch woont, is in zeven karsvare's (kringen) verdeeld. De middelste +daarvan is de door de menschheid bewoonde aarde, zij is tevens de +schitterendste. Men weet, dat ook de Indiërs en de oude Babyloniërs +zulk een in zeven deelen verdeelde aarde kennen, de Indiërs spreken +van de zeven dvipa's. Wat de voorstelling omtrent het heelal betreft, +de oude Perzen kenden twee wereldoceanen: den een in de diepte, +Puita, den stinkenden d. i. den aardschen oceaan, waarin het water +uit de hemelzee gereinigd wordt en die met hare zoute, onreine +wateren onder de gansche aarde doorloopt, den anderen, Vourakasa, +den hemelschen oceaan daarboven, waaruit Anahita, Tistrya en de +Fravasi's de hemelwateren uitstorten over de aarde. Voorts nemen zij +aan, dat een wereldstroom de gansche aarde omgeeft. + +Boven de hemelzee is de onzichtbare lichthemel, waar de verheven +geesten en Mazda wonen. In 't midden daarvan staat de hemelboom, +waar de planten van alle soorten groeien, welker zaden Mazda laat +neerdalen in den regen om koren voor den mensch en gras voor het +nuttig vee te doen groeien. Somtijds zet zich op dien boom de arend +Saena neer, die, als hij zich neerzet, duizend takken doet afvallen, +welke weer aangroeien, zoodra hij wegvliegt. Ook kennen de oude +Perzen een hemelschen berg, een godenberg met twee spitsen. Daar +zijn der goden paleizen. In den morgen worden deze bergen door de +zon overschreden en ook de zielen, die ten hemel varen komen hier +langs. De hoogste spits van dit gebergte is de Taera, het middelpunt +der wereld, waaromheen zon, maan en sterren draaien. + +Men ziet: zuiver mythologische opvattingen. Toch daarnaast staat weer +veel verhevens. Zoo worden de oneindige tijd, het eeuwige licht en +de oorspronkelijke duisternis, alsmede de wereld van Asa, als eeuwig +gedacht. Waarom? Omdat zij boven Mazda zouden staan? Neen, maar +omdat Mazda van eeuwigheid is en dus ook zijn rijk, zijn geestelijke +wereldorde, zijn lichtsfeer van eeuwigheid bestaat, evenals de +oorspronkelijke duisternis, het tegenbeeld dier lichtsfeer. Al het +andere, zegt het Avesta, mensch en dier en plant, ook de Yazata's, +heeft Ahura Mazda geschapen. + +Wat die schepping betreft, de voorstellingen der oude Perzen hebben +eenige overeenkomst met het scheppingsverhaal van Genesis I. + +Ook de Perzen toch spreken van zes scheppingsdagen, waaraan zij +zes jaarlijksche feesten, oorspronkelijk landbouwfeesten, hebben +gewijd. Wat de volgorde betreft, zij is deze: eerst brengt Mazda +een hemelsche schepping tot stand door [183] het uitspreken van het +heilige woord, Ahuna Vairya, daarna de aardsche: het uitspansel, +de wateren, de planten, het vee, de menschen. + +We zien dus ook hier weer, dat het oude Parzisme geen zuiver +dualisme is. Mazda staat boven alles: onder hem staan zijn dienaren: +amesa-spenta's, yazata's enz., doch ten slotte ook de vijandige geest +met diens rijk, dat op den duur tegen het zijne niets vermag en welks +bestrijding de taak van den vrome is. Zoowel door landbouw als door een +godgewijd leven: beiden toch vloeien ineen, moet deze daartegenover pal +staan. De strijd tegen natuurlijk en zedelijk kwaad is zijn levenstaak. + +Voert hij dien strijd met volharding, dan vindt hij heil in dit, +zoowel als in een volgend leven. Bij den dood toch wordt des menschen +lot beslist. Voor de slechten volgt de diepste ellende, de vromen +ontvangen, voor wat zij hier hebben opgeofferd [184], hiernamaals +eeuwig loon. + +In een der plaatsen uit de Zend-Avesta wordt dit aldus voorgesteld: +als de mensch gestorven is, strijden de ellendige daeva's om zijn +bezit: drie nachten lang. Aan het eind van den derden nacht, als +Mithra den top van den godenberg heeft bereikt en de zon opgaat, +is de strijd beslist. + +De booze daevadienaars worden meegenomen door den daeva Vizaresa +(den wegsleeper). Doch de andere zielen gaan op het goede pad. Bij +de brug Çinvat komen de vromen en smeeken om hun deel, voor wat zij +hier moesten prijsgeven. + +Een sterke, sierlijke jonge vrouw verschijnt, een kroon op het hoofd, +met de honden, die de dooden geleiden. Zij voert de zielen over de +brug Çinvat en steunt hen. Zoo komen zij in den hemel, waar Mazda +met zijn heiligen is. + +Vohumano rijst van zijn gouden troon en vraagt: "Hoe zijt gij hier +tot ons gekomen van de vergankelijke tot de onvergankelijke wereld?" + +Dit gedeelte behoort tot de oudste teksten; later wist men van de brug +Çinvat te vertellen, dat deze zoo smal was als een scheermes voor de +slechten, zoodat deze er afvallen. Hier wordt zij nog uitsluitend: +als een brug der goden, door de vromen betreden. Ook weten latere +schrijvers van verschillende hemelen, ten slotte zelfs van een soort +vagevuur, te gewagen. + +De boozen gaan alzoo naar de plaats des verderfs, de dienaars van Mazda +naar den hemel. Hoe echter dacht men over de toekomst der aarde en +die der op haar wonende menschheid? Een oude voorstelling is deze: Aan +het einde van de twaalf duizendjarige perioden der wereldgeschiedenis +zal Mazda, door de Amesa-Spenta's geholpen, de wereld herscheppen. + +Dan zullen de menschen niet meer verouderen of sterven, maar eeuwig +leven en bloeien. De dooden zullen opstaan, zielen en lichamen worden +vereenigd en de levenden gaan tot de onsterfelijkheid in, de wereld +wordt herschapen naar den wil van Mazda in de ordeningen van Asa. Alle +booze machten worden ten onder gebracht en vernietigd en de oorsprong +van alle kwaad, Anro mainyu, trekt zich in wanhoop terug. + +Deze groote gebeurtenis der tweede schepping wordt reeds door de drie +voorafgaande wereldeeuwen (van 1000 jaren elk) voorbereid. Elk van +deze drie tijdperken heeft zijn Saosyant (heiland, Messias). Deze +drie Messiassen, waarvan de laatste de grootste, de eigenlijke +wereldvernieuwer is, worden geboren uit het zaad van den grooten +profeet Zarathustra, sinds eeuwen bewaard in het meer Kasaya, welk +zaad drie jonge maagden, in het meer badend, in zich opnemen. De +eerste verlosser heet: de groeiende gerechtigheid, de tweede: de +groeiende aanbidding, de derde: de belichaamde gerechtigheid. + +De laatste heiland aanschouwt met zijn verstandigen zegenenden blik +de wereld en dit reeds is genoeg om haar onsterfelijk te maken. De +vromen zijn zijne helpers: zij die, steeds goed in denken, spreken, +handelen en gelooven, nooit hun woord hebben gebroken. Voor hen te +zamen neemt de demon Aesma de vlucht. Dan nemen ook de hemellingen +deel aan den strijd. Asa beslist den slag door de Drukhs: de moeder +van alle kwaad, de duistere bij uitnemendheid, te dooden. Wel valt +Akem mano, de booze gezindheid, nog aan, doch Vohumano verslaat +hem, de waarheid overwint de leugen en Haurvatat en Ameretat maken +aan honger en dorst voor immer een einde. Anro mainyu moet, zoo wij +reeds vermeldden, zich machteloos terugtrekken. Over zijn verder lot +zwijgen de oude teksten. Wel schijnt er ook op den bodem dezer oude +voorstellingen reeds de gedachte te liggen, in later dagen nog meer +opzettelijk uitgewerkt, dat ten slotte allen gered worden, omdat +allen worden geheiligd. + +We hebben gezien, wie de oude Perzen boven zich zagen, als bondgenooten +in den goeden strijd; welke hun tegenstanders waren en wat voor lot +zij verwachtten van de toekomst. + +Ons rest nu nog op hun godsdienstig-zedelijk leven zelf onzen blik te +vestigen. Achtereenvolgens bespreken wij daartoe: de geestelijkheid, +den eeredienst en de zedewet. + +Wat de eerste betreft, evenals in andere godsdiensten golden ook hier +de priesters als de voornaamsten, de eersten in stand. Zij werden meest +atharvans, vuurpriesters genoemd en hunne voornaamste werkzaamheden +waren: het brengen van offers, vooral van het haoma offer en het +voeden en vereeren van het heilige vuur. Ook waren er onder hen, +naar het schijnt, verschillende klassen. + +Het komt mij onnoodig voor, om op al die eigenaardigheden van +priesterschap en eeredienst uitvoerig in te gaan. Een enkele opmerking +moge volstaan over het haoma-offer en den vuurdienst. + +Wat dat eerste betreft, het had ten doel het leven op te wekken en +te versterken, allereerst bij den offeraar zelf, voorts ook bij de +geheele natuur, waarbij deze laatste zinnebeeldig werd voorgesteld +door de baresman (gewijde twijgen) en de wateren. Daarom had de +heilige handeling hierbij, ook met het oog op dit tweeledig doel, +tweemaal plaats en mocht de offeraar bij die tweede handeling eerst +van het haoma drinken, als de daarbij behoorende afdeeling uit de +heilige boeken geheel was opgezegd. Alles wat bij dit offer te pas +kwam, had betrekking op het levensonderhoud, zooals: het wijwater, +de melk, het vleesch, de granaatvrucht, de offerkoekjes. Den offeraar +geeft het genot van den onsterfelijkheidsdrank deel aan het hemelsche +leven, doch ook heeft het een geheimzinnige uitwerking op de natuur +en de hemelmachten. De maaltijd bij het offer was oorspronkelijk een +gemeenschappelijk maal, waarbij men uitdrukkelijk werd gewaarschuwd +toch niet onwaardig de gewijde spijzen, de myazda of offerkoekjes, te +eten. De goden werden, volgens hun rangorde, Mazda en de Amesa-Spenta's +vooraan, uitgenoodigd bij het offer tegenwoordig te zijn. + +Hoe hoog echter het Haoma-offer werd gesteld, toch waren de oude +atharvans in de eerste plaats vuurpriesters. Het vuur achtten zij +hoog, het is immers het levensbeginsel van het gansche heelal, het +leeft in mensch en dier en plant, [185] het daalt in den bliksem +op aarde neer, het brandt in Mazda's hemel voor zijn aangezicht, +het is zijn zoon, tevens zijn geest. Heilig was dus het vuur, ook +dat van den huiselijken haard, doch heilig bovenal het zoogenaamde +Bahram vuur: het hemelsche vuur onder de menschen, dat door hout +en reukwerk zorgvuldig werd onderhouden en dat men slechts naderen +mocht, als men met den heiligen gordel was bekleed. Geen adem mocht +het verontreinigen, het te blusschen was doodzonde. Onderhouden moest +het worden door allen, in de eerste nachtwaak door den huisheer, in +de tweede door den veldarbeider, in de derde roept het vuur Sraosa, +opdat zijn haan Parodars de menschen wekke, want wie dan de eerste +is om het heilige vuur te verzorgen, hij gaat het eerst ten hemel +in. Aan dit heilige vuur moet men andere vuren reinigen. De zorg voor +dit altaar des heiligen vuurs was niet te vergeefs. Atar, de vuurgod, +gaf rijken zegen: waar zijn vlammen waaien, zijn geuren stroomen, +worden duizenden daeva's gedood. + +De zorg voor het heilige vuur heeft ten allen tijde de aandacht +getrokken der buiten het Parzisme staanden: vandaar dat men dikwijls +ten onrechte van vuuraanbidders spreekt. + +In later dagen ging het met het Parzisme als met andere godsdiensten; +de magie, het geloof aan tooverinvloeden, kwam hoe langer hoe meer +het terrein van den godsdienst binnen, en zoo had ook het offeren--'t +zelfde had trouwens in Indië plaats [186]--minder ten doel in de +nabijheid der hemelwezens te komen en hun zegen te verwerven, dan +wel macht te verkrijgen over de geesten der duisternis en die af te +weren. Zoo ontaardde de eerst zoo verheven godsdienst. + +De wederom toegelaten oude volksgoden hadden daartoe aanleiding +gegeven, met hen kwam het oude, bekrompen bijgeloof weer terug. + +Doch, wij overschrijden reeds het bestek, waarbinnen wij ons thans +bewegen: wij willen ten slotte en dit is voor ons niet het minder +belangrijke, nog een blik werpen op de wet, de religieuze zedewet +van het Parzisme. + +Gewoonlijk heet deze: Daena, dat nu eens door "wet", dan weer door +"godsdienst" kan vertaald worden. Aan haar wordt groote kracht +toegekend: zij neemt de zonden weg, doch niet door vergeving maar door +bestrijding, zij wischt bij den vrome slechte gedachten, woorden en +daden weg, gelijk de sterke zuidenwind in den dampkring. + +Wij merkten reeds op, dat de Zarathustrische godsdienst tevens een +sociale hervorming was. + +Dit nu komt ook hier uit. Tegenover het aan Mazda gewijd, gezeten +leven van den landbouwer, staat het nomadenleven van den daevadienaar. + +Gelijk de bebouwde aarde het terrein is van Mazda, zoo is de woeste +wildernis dat van zijn tegenstander. + +De aarde te bebouwen is volgens deze wetten een der voornaamste +plichten. De aarde, zoo heet het, is als eene jonge maagd, die een man +verlangt en, met den geliefde vereenigd, een zoon baart. Zoo ook geeft +de aarde overvloed, aan wien haar vlijtig bebouwt (bevrucht). Graan +zaaien is de wet betrachten. Waar de volle halmen zich verheffen, +daar verdwijnen de daeva's. + +De landbouw is de vereering der heilige moeder-aarde. Drie plaatsen +zijn alzoo het heiligst: waar de vrome zijn huis en erf heeft met +het heilige vuur, waar hij het meeste koren, voeder en vruchtboomen +doet groeien en dorre plaatsen besproeit, en: waar het meeste vee +geboren wordt. + +De meest onreine plaatsen zijn: de ingang der hel, waar de daeva's +vergaderen, de plaatsen waar lijken zijn of holen van aan Anro mainyu +toebehoorende dieren, zooals slangen, enz. Lijken op te graven en +holen van Anro mainyu te vernielen zijn dus voor den Mazda dienaar +heilige plichten. + +Van ascese wil men niets weten: om te doen wat Asa voorschrijft zijn +noodig welgevoede, krachtige mannen. Een spreuk (mathra), die men +van buiten moest leeren zegt: "Hij die niet eet, heeft geen kracht +voor het Asa, geen kracht tot den akkerbouw, geen kracht om zonen te +telen." Daarmee komt overeen wat het Zend-Avesta voorschrijft, dat men +vóór den bijslaap een gebed doe. Zoo stond men lijnrecht tegenover de +ascese. Ook vrijwillige armoede, bedelend rondzwerven en zelfkastijding +worden veroordeeld. "Bij ons", zoo heet het in een later geschrift, +"is het houden van vasten dit, dat wij vasten van zondigen met onze +oogen en tongen, onze ooren en handen en voeten--datgene wat in andere +godsdiensten vasten is door niet te eten, is in onzen godsdienst +vasten door geen zonden te bedrijven." + +Op ijverigen arbeid en vroeg opstaan wordt de nadruk gelegd: +Parodars, de haan, is de heilige vogel van Sraosa. Doch niet minder +op eerlijkheid, trouw en waarheid, terwijl ook de kuischheid in hooge +eere stond. Ook mededeelzaamheid wordt als plicht gesteld: de stem +van den arme, dien men ongetroost wegzendt, klinkt als een luide +aanklacht door 't gansch heelal en bereikt den troon des Alwijzen. + +Wat de eerlijkheid betreft: eigenaardig heet het in een der teksten +dat wie zijn schuld niet afdoet een dief is, die roof pleegt aan zijn +schuldeischer. Ook wordt aangedrongen op het nakomen zijner contracten: +zelfs de nabestaanden zijn daarvoor solidair aansprakelijk. + +Ontucht wordt met strenge straffen bedreigd. Afdrijving der vrucht +en kindermoord zijn hier ten strengste verboden. Een vader is, +men ziet dat op dit punt de Perzen ons vooruit waren, verplicht de +ongehuwde moeder te onderhouden en voor het kind tot diens zevende +jaar te zorgen. De ontuchtige vrouw is vogelvrij: de ontucht is Anro +mainyu's geliefde dochter. + +Wat betreft de zoogenaamde verwanten-huwelijken (tusschen broeder +en zuster, ouders en kinderen), later zijn deze bloedschendige +verbintenissen wèl door de Magiërs aangeprezen, doch in het Avesta +vinden wij dit niet. Waarschijnlijk zijn zij ontstaan uit de begeerte, +om het ras zuiver en onvermengd te houden. + +Reinheid eischte de Mazdayasnische wet echter niet slechts op zedelijk, +ook op natuurlijk gebied. Daartoe rekende men allereerst den plicht +om aarde, water en vuur rein te houden: de drie heilige elementen +van Mazda. Vandaar dat de oude Perzen hun dooden niet verbrandden, +dat zou het vuur verontreinigen, noch hen begroeven, dat zou de +aarde ontheiligen, maar ze neerlegden op een soort torens [187], +waar ze door roofvogels konden worden verteerd. De alleroudste wijze +van lijkbezorging was echter deze, dat men het lijk ergens neerlegde +op zijn eigen kussen of doodslaken, fel beschenen door de zon. + +Een lijk begraven is een groote zonde, verbranden echter nog grooter +kwaad; wie dà t iemand ziet doen, is volgens de wet verplicht den +overtreder te dooden. + +Een veld waar een lijk van een mensch of een hond heeft gelegen, mag +in geen geval bezaaid worden, voordat het is gereinigd. Een begraven +lijk moet althans binnen 't jaar opgegraven worden, wie er twee jaar +mee wacht, begaat een onvergeeflijke zonde. + +Tegenover de dierenwereld nemen de Parzisten een geheel andere houding +aan, dan b.v. de volgelingen van Boeddha. Terwijl toch dezen het leven +in alle schepselen heilig achten, is het hier plicht om de aan Mazda +gewijde dieren te beschermen, maar de scheppingen van Anro mainyu +uit te roeien. + +Was het dooden der eerste verboden, toch maakte men uitzondering voor +dieren, die den mensch tot spijze dienden en bij de offers aan sommige +yazata's werden ook paarden, kameelen, runderen en kleinvee geslacht. + +Waarom nu sommige dieren heilig, andere onrein werden geacht, is vaak +moeilijk na te gaan. Het nut besliste zeker menigmaal, doch niet +altijd. Heilig zijn boven alles de koe en de hond. Zoo ook de egel +en de otter; den laatste hield men voor een soort hond. Ook de kat +en de uil, de vogel van Vohumano, zijn heilig als bestrijders van +het ongedierte, dat het graan opeet: de muizen. Eveneens de gier, +de bekende straatreiniger van het Oosten. + +Onrein zijn: slangen, ratten, muizen, mieren, padden, kikvorschen, +deze moeten worden gedood. + +De Perzen schenen, wat de onreinheid betreft, den stelregel +toegedaan: "het bederf van het beste is het slechtste." Immers +juist de overblijfselen van een mensch en een hond, en onder +menschelijke overblijfsels vooral dat van een priester waren +ten zeerste onrein. Zooveel mogelijk moest men zich daarvoor +wachten. Verontreiniging was echter, bij de lijkbezorging, niet +steeds te vermijden. Water, aarde, doch vooral de urine der koe, +waren de gewone zuiveringsmiddelen. Wie b.v. een lijk had aangeraakt, +moest een vrij omslachtige reiniging ondergaan, waarbij de priesters +met besprengingen en gebeden dienst moesten doen. + +Zoo was reinheid een strenge eisch, doch om al het ritueele werd het +innerlijke niet vergeten. + +"Reinig u zelf, o gerechte, klinkt het ons tegen; dit toch is in +de stoffelijke wereld voor ieder de reiniging van deze zijn eigen +persoonlijkheid, o gerechte, dat hij haar reinige door goede gedachten, +woorden en daden." + +Wat nu de straffen aangaat, door de wet voor de overtreders bepaald, +meestal waren zij niet gestreng. Slechts op groote onreinheden, +grove ontucht en ketterij stond de doodstraf, overigens waren het +lijfstraffen, die den overtreder hier bedreigde; later werden deze +door geldboeten vervangen. + +Men had echter ook geestelijke straffen, waarbij men in meerdere of +mindere mate van de gemeenschap der vromen was uitgesloten. Een der +grootste straffen was: de verbanning uit der menschen gedachtenis, +waarbij men dus werd dood verklaard. De allerzwaarste die: waarbij +men van de godsdienstige gemeenschap werd uitgesloten en onder smaad +en gejouw werd weggejaagd. Toch, ook dan nog kon men zich genade +verwerven: als men namelijk een der felst gehate overtreders doodde. + +We hebben hiermede ons overzicht van het oude Mazdeïsme ten einde +gebracht en het leeren kennen, als een bij uitstek praktischen, +verstaanbaren godsdienst: althans in zijn hoofdtrekken. We weten +ook--straks komen wij daarop terug--dat deze godsdienst ook nu nog +hier en daar in Perzië zelf, maar vooral onder de naar voor-Indië +uitgewekenen, de zoogenaamde Parsi's, voortleeft. Doch, minder +gemakkelijk is nog de vraag: waar en wanneer is deze godsdienst +eigenlijk geldig geweest? Daarover is onder de geleerden veel verschil, +waarop wij hier niet kunnen ingaan. We volstaan met als ons gevoelen +mee te deelen dat de Zarathustrische godsdienst, nagenoeg zooals +wij dien uit het jongere Avesta leerden kennen, de heerschende +godsdienst is geweest onder Cyrus (558-529 v. C.) en zijne opvolgers, +de zoogenaamde Achaemeniden. Aan hun rijk maakte Alexander de Groote +(336-323) een einde en tevens schijnt hij tegen het Mazdeïsme en +zijn gewijde boeken te hebben gewoed. Het gevolg is geweest dat deze +godsdienst in diep verval geraakte, al bleef hij in enkele landstreken +vrij zuiver bewaard. Later echter kwam er een tijd van herleving en +wel onder de Sassaniden, welk vorstenhuis vanaf 226 n. C. regeerde, +totdat de Islam zich ook in Perzië vertoonde en Mohammed Zarathustra +verdrong, toen in 651 het rijk der Sassaniden bezweek. + +Toch bleven er eenige weinige getrouwen tot op dezen dag; vooral +werden de Parzische instellingen en leeringen trouw bewaard door naar +Indië uitgewekenen, de zoogenaamde Parsi's, welke laatsten zelfs +trachten hun ouden godsdienst in diens oorspronkelijke zuiverheid +te herstellen. Naar het mij voorkomt is dit verschijnsel belangrijk +genoeg, om er nog een oogenblik bij stil te staan en ook aan dit +nieuwe, herstelde Parzisme nog een enkele bladzijde te wijden. + + + + + +IV. Het "hervormde" Mazdeïsme der tegenwoordige Parsi's. + + +Wij vermeldden reeds, dat er in oude dagen, aan hun godsdienst getrouwe +Perzen naar Indië uitweken. Gastvrij werden zij daar ontvangen, alleen +hun wapens moesten zij afleggen, hun kleeding veranderen en geen koeien +meer dooden. Daar, in Indië, vergaten zij hun taal, ook al konden zij +nog een enkel gebed in de oude taal uitspreken en werden hun ook in +het maatschappelijk leven allerlei gewoonten eigen, aan de Hindoes, +later ook aan de Mohammedanen ontleend. Toch: twee punten van hun oud +geloof hielden zij vast: er was maar één God, en: een man mocht slechts +huwen met ééne vrouw. Ook bleven zij hun heilige boeken bewaren. + +Het Engelsch bewind gaf hun meer vrijheid en deed de kracht van het +energieke volk, (de flinkste kooplieden van Bombay zijn allen bijna +Parsi's) ontwaken. Verder werden zij nog meer wakker geschud uit +hun verdooving door de werkzaamheid van Christenzendelingen. Toen +er enkelen van hen voor het Christendom waren gewonnen, begrepen de +anderen, dat zij--wilde hun godsdienst en gemeente bestaan blijven--wat +meer voor de godsdienstige opleiding hunner kinderen moesten doen, +dan hen enkele spreuken en gebeden uit het Zend-Avesta te laten +leeren in de oorspronkelijke taal, welke zij niet begrepen. De vrucht +dezer beweging was de uitgave van een Parzischen catechismus, onder +den titel: + +"Eenige vragen en antwoorden om de kinderen van de heilige +Zarathustrische gemeente bekend te maken met den Mazdeïstischen +godsdienst. Gesprek tusschen een Zarathustrischen meester en zijn +leerling." + +We halen uit dit werkje een gedeelte aan, vooral om er uit te doen +zien, hoe de Parsi's hierin trachten terug te keeren tot het oude, +zuivere geloof, toen het nog niet door den invloed der schare was +verbasterd. + +"Waarin gelooven wij, leden der Zarathustrische gemeente?" + +"Wij gelooven slechts in één God, en in niemand behalve in Hem." + +"Wie is die ééne God?" + +"De God, die de hemelen, de aarde, de engelen, de sterren, de zon, +de maan, het vuur, het water (of de vier elementen) en alles, wat in +de twee werelden is "schiep". In dien God gelooven wij, Hem dienen +wij en vereeren wij, Hem roepen wij aan." + +"Gelooven wij niet in eenig ander God?" + +"Wie in eenig ander God gelooft, is een ongeloovige; hij zal de +straffen der hel ondergaan." + +"Welke gedaante heeft onze God?" + +"Onze God heeft geen gelaat of vorm, kleur noch gestalte, noch een +bepaalde woonplaats." + +"Niemand is aan Hem gelijk. Hij is zoo heerlijk, dat wij Hem niet +kunnen beschrijven of beoordeelen, noch Hem begrijpen." + +"Is daar eenig ding, dat God niet kan scheppen?" + +"Ja, daar is één ding, dat God zelf niet kan scheppen." + +"Wat dat is, moet gij mij uitleggen." + +"God is de Schepper aller dingen, maar indien Hij iets zou willen +scheppen, dat Hem gelijk ware, Hij zou het niet vermogen. God kan +geen ander scheppen, Hem zelf gelijk." + +"Hoeveel namen zijn er voor God?" + +"Men zegt, dat er duizend en één zijn, doch daarvan zijn er nog +honderd en één overgebleven." + +"Waarom zijn daar zoovele namen van God?" + +"De namen van God, die zijn natuur weergeven, zijn twee: Yazdan +(almachtig) en Pauk (heilig). Ook wordt Hij genoemd Hormuzd (de +hoogste der geesten), Dádár (die gerechtigheid geeft), Purvurdegar +(voorziener), Purvurtur (beschermer). Door deze namen prijzen wij +Hem. Er zijn ook vele andere namen, die Zijn goede daden beschrijven." + +"Wat is onze godsdienst?" + +"Onze godsdienst is: Dienst van God." + +"Sedert wanneer ontvingen wij onzen godsdienst?" + +"Gods ware profeet--de waarachtige Zurthost (Zoroaster) Asphantaman +Anoshirwan--bracht ons van Godswege het ware geloof." + +"Waarheen moet ik het aangezicht wenden, als ik den heiligen Hormuzd +vereer?" + +"Wij behooren den heiligen rechtvaardigen Hormuzd te vereeren, +met ons aangezicht gewend naar een zijner scheppingen van licht, +heerlijkheid en verhevenheid." + +"Welke zijn deze voorwerpen?" + +"Deze zijn de zon, de maan, de sterren, het vuur, het water en andere +heerlijke dingen. Naar deze zijne scheppingen wenden wij ons gelaat, +en beschouwen die als ons "kibleh" [188] omdat God in haar een klein +deel zijner heerlijkheid heeft neergelegd en zij daarom in de schepping +meer verheven zijn en geschikt om ons "kibleh" te wezen." + +"Welke godsdienst heerschte er in Perzië vóór den tijd van Zurthost?" + +"De koningen en het volk waren dienaars van God, doch zij hadden, +evenals de Hindoe's, beelden van de planeten en afgodsbeelden in +hun tempels." + +"Welke geboden heeft God ons gegeven door zijnen profeet, den verheven +Zurthost?" + +"Vele geboden, doch ik geef u het voornaamste, dat gij u altijd moet +herinneren en waardoor gij u moet laten leiden: + +"God als Eén te erkennen. Den profeet, den verheven Zurthost als +zijn waren profeet te eeren. Zijn godsdienst en het Avesta, door +hem gebracht, als ontwijfelbaar waar aan te nemen. Te gelooven in de +goedheid van God. Geen der geboden van den Mazdeïstischen godsdienst +ongehoorzaam te zijn. Booze daden vermijden, goede daden verrichten, +vijfmaal 's daags bidden. Te gelooven in vergelding en gerechtigheid +op den vierden dag na den dood. [189] Op den hemel te hopen en de +hel te vreezen. Zonder twijfel te gelooven in den dag der algemeene +vernietiging en reiniging (van alle zielen, die lijden). Altijd te +bedenken, dat God doet, wat Hij wil en zal doen, wat Hij wil. Eenig +lichtend voorwerp aan te zien als wij God aanbidden." + +"Als wij eenige zonde begaan, zal onze profeet ons dan behouden?" + +"Nooit moeten wij, volgens ons geloof, eenige zonde begaan: onze +profeet, onze gids in het rechte spoor, heeft ons uitdrukkelijk gezegd: +"gij zult ontvangen, naar wat gij doet." Onze daden beslissen over +onzen terugkeer in de andere wereld. Als gij deugdzame en vrome daden +verricht, zal de hemel uwe vergelding zijn. Als gij zondigt en slechte +dingen doet, zult gij in de hel worden gestraft. Daar is niemand dan +God, die u kan redden van de gevolgen uwer zonden. Als iemand een zonde +begaat, in het geloof dat hij door iemand zal worden gered, zoo zullen, +zoowel hij, die hem (hierin) bedriegelijk voorgaat, als de bedrogene +veroordeeld zijn tot op den dag van de voleinding der wereld." + +"Welke zijn de dingen, waardoor een mensch gezegend en beweldadigd +wordt?" + +"Door deugdzame daden te doen, mild te geven, voorkomend en need'rig te +zijn, zachte woorden te spreken, anderen het goede toe te wenschen, +een rein hart te hebben, kennis te verkrijgen, de waarheid te +spreken, den toorn te onderdrukken, geduldig te zijn en zichzelf te +beheerschen, vriendelijk te zijn, schaamte te gevoelen, behoorlijken +eerbied te toonen voor oud en jong, godsdienstig te zijn, uw ouders en +leermeesters te eeren. Alle deze deugden zijn de vrienden van goede, +de vijanden van slechte menschen." + +"Door welke dingen gaat een mensch verloren en wordt hij verlaagd?" + +"Door onwaarheid spreken, stelen, dobbelen, met booze begeerten eene +vrouw aanzien, verraad plegen, misleiden, boos zijn, anderen kwaad toe +wenschen, trotsch zijn, spotten, lui zijn, kwaadspreken, gierig zijn, +oneerbiedig zijn, onbeschaamd, oploopend zijn, nemen wat eens anders +eigendom is, wraakzuchtig, onzindelijk, hardnekkig, afgunstig zijn, +iemand leed berokkenen, bijgeloovig zijn en tegenover anderen booze +en vijandige daden plegen. + +"Dit zijn de vrienden van den slechte, de vijanden van den deugdzame." + +Deze catechismus was de eerste poging om godsdienstig onderricht aan +de jeugd te geven. Ook werden de oude, gewijde boeken in de Gujarati +taal overgezet, doch: deze vertaling was te letterlijk en daardoor +onverstaanbaar. + +Daarop stichtte in 1849 Dabadhaï Naoroja, (een van de voormannen +van het nieuw Parzisme, waaraan ik deze mededeelingen ontleen), ten +einde meer invloed uit te oefenen, met andere jonge mannen scholen +voor meisjes. Zij noemden zich: "Letterkundige en Wetenschappelijke +Studentenvereniging." Deze Dabadhaï Naoroja kwam toen juist van de +academie. Hij en zijne vrienden gaven 's morgens en 's avonds les en +hadden eerst niet weinig tegen de vooroordeelen van de meerderheid van +hun volk te strijden. Doch, zij hielden vol; aanzienlijke jongelieden +kwamen hen helpen en de scholen kwamen tot gevestigden stand. + +Ook hield men lezingen en stichtte men een Parzistisch weekblad. In +1851 werd eene vereeniging gesticht, met den straks genoemden Dabadhaï +Naoroja als secretaris, die ten doel had het Mazdeïstische geloof +van Hindoesche en Mohammedaansche toevoegselen te zuiveren en, door +nauwgezette studie der gewijde boeken, tot zijn oorspronkelijke +zuiverheid terug te brengen. Deze vereeniging heette "Rahanumai +Mazdiashná" (gids voor de vereerders van éénen God). + +Er was tegen deze vereeniging een groote vijandschap: zelfs werd +een tegenvereeniging opgericht, die echter spoedig bezweek. Waar het +echter gold met Hindoesche en Mohammedaansche ceremoniën te breken, +daar was er groote tegenstand bij de vrouwen, zusters en moeders: +die toch immers in het huisgezin den toon aangeven. De meisjesschool +evenwel had ook in dezen groot succes. Daar leerden deze meisjes +immers dit alles als vooroordeel of bijgeloof kennen. Zij kwamen +daardoor van zelf in verzet. "Neen, moeder," zeiden zij, de kleine +schouders ophalend, "dat is ons geloof niet, dat is niet goed, dat +is bijgeloovig." En--de moeder luisterde naar het kind, als zij naar +man of broeder niet wilde hooren. + +Sedert dien tijd zijn twee geslachten voorbij gegaan. Die kinderen +zijn nu zelf moeders en zij zetten de aangevangen hervorming voort. + +Ook nog een andere belangrijke schrede tot hervorming werd ongeveer +1853 gedaan. Men weet, dat het oude Parzisme de vrouwen volstrekt +niet achterstelde. Evenwel, onder vreemden invloed was er ongelijkheid +gekomen: de vrouwen werden weinig geteld. De straks genoemde leider en +anderen gingen nu familiesamenkomsten houden en maaltijden, waarbij +ook de vrouwelijke leden der familie tegenwoordig waren. Inderdaad +hielp dit. Trouwens men kon zich ook beroepen op de volgende woorden +van Zarathustra, in de Zend Avesta aangehaald: + +"O gij bruiden en bruidegoms, mannen en vrouwen, ik zeg u deze woorden: +Leeft in éénen geest; doet te zamen uw godsdienstige plichten in +zuiverheid van gedachte, leeft met elkaar in waarheid en door deze +dingen zult gij zeker gelukkig worden." + +Ook het hebben van meer dan eene vrouw, welk misbruik hier en daar +was ingeslopen en wel in dezen vorm, dat men zijne vrouw wegzond +om eene andere te nemen, liet men niet onbestreden. Men wist, met +eenige moeite, een wet te verkrijgen, waarbij de Parsi's in dezen +met dezelfde straffen werden bedreigd als de Engelsche onderdanen. + +Ook tegen de, volgens Indische zede gebruikelijke, ook onder de Parsi's +ingeslopen kinderhuwelijken trad men op. En wel met zooveel succes, dat +ze thans onder hen voornamelijk in Bombay, bijna niet meer voorkomen. + +Zoo kwam er dus onder de Parsi's meer belangstelling in hun oude +geloof. Evenwel, men bleef geenszins bij de letter daarvan hangen. + +Onder den invloed van "Rahanumai", de straks genoemde vereeniging, kwam +men er toe, die oude geschriften meer opzettelijk te onderzoeken. Dit +leidde tot de volgende resultaten: [190] + +Vele boeken, tot nu toe voor kanoniek gehouden, waren dit niet. Met +uitzondering van de Gatha's gaven de oude boeken niet weer de woorden +van Zarathustra, noch van zijne leerlingen. Verder: de godsdienst +van Zarathustra werd uit een radicale hervorming geboren: tegenover +het polytheïsme predikte deze den dienst van den grooten, verhevenen +God als het begin en einde van den waren godsdienst. Hij alleen was +de gever van alles. De oude goden en geesten verwierp de profeet, om +zich alleen tot God te richten. "U en u alleen", sprak hij, "ziet het +oog mijner ziel." Het monotheïsme van Zarathustra was ondubbelzinnig, +eveneens zijne leer van maar eene vrouw te huwen. + +De tegenwoordig Parsi studenten houden vol dat, de boeken van het +Avesta (behalve de Gatha's) door priesters zijn saamgevoegd, die na den +dood van Zarathustra de oude geesten weer in eere herstelden, zij het +ook in ondergeschikte positie: die geesten, welke men onderstelde over +het water, het vuur, de aarde en alle groote scheppingen der natuur te +regeeren. Ook maakten die priesters, zoo leeren zij, een ritueel en +ceremoniën, die voor hen het meest voordeelig waren. Voorts maakten +al de aanroepingen van verschillende geesten geen deel uit van den +godsdienst van Zarathustra. + +Zij--de tegenwoordige beoefenaars der gewijde Perzische +letterkunde--oordeelen dat de Parsi's moeten terugkeeren tot den +oorspronkelijken geestelijken, eenvoudigen, zuiveren godsdienst der +eerste tijden--en dat uit Zarathustra's woorden volgt, dat slechts +de eeuwige beginselen van de regeering van éénen God, zuiverheid in +gedachten, woorden en werken voor altijd bindend zijn. Alle gewoonten, +ritueel en ceremoniën, aangenomen volgens tijdsomstandigheden, plaats +en beschaving, kunnen veranderd worden, naardat de stoffelijke en +geestelijke behoeften der gemeenschap dit eischen. + +Daarop leggen de tegenwoordige leiders dan ook den vollen +nadruk. Blijven zij dat doen, dan kan zeker de betrekkelijk kleine +kring van Parsi's in Indië, 84,000 op 254 millioen, als zij waarlijk +strijdt voor waarheid, gerechtigheid en deugd toch een in menig +opzicht heilzamen invloed uitoefenen. + +En ook voor ons westerlingen--vaak zoo ver van natuur en waarheid +verwijderd--kan het niet anders dan gunstig werken om met den +verhevenen, en toch practischen godsdienst van Zarathustra kennis +te maken. + +Trouwens, de oude Perzen behooren ook tot onze geestelijke voorouders: +hun leer van den duivel en de opstanding, van het wereldgericht en +de reiniging der boozen, heeft door het Jodendom heen tot in het +Christelijk denken zich een plaats verworven. Steeds klaarder komt +dit door de nieuwere onderzoekingen aan het licht. + +Doch hierop leggen wij nu niet den nadruk. Het leven des menschen een +strijd tegen het booze, waarin God hem ter zijde staat, een strijd, +die goede vruchten moet en zal dragen, het ware leven geen sombere +ascese, maar ijverig arbeiden in de maatschappij: geen dwaze verachting +van de wereld der zinnen, maar heiliging van al het aardsche in den +geest der gerechtigheid--zie, dat zijn de onsterfelijke waarheden, +ons door Zarathustra toegeroepen. Houden wij die in eere! + + + + + + + +BIBLIOGRAPHIE. + + +G. H. Lamers. De wetenschap van den godsdienst. (Historisch deel), +in Nieuwe Bijdragen voor Godgeleerdheid en Wijsbegeerte deel VII en +deel IX. + +P. D. Chantepie de la Saussaye. Lehrbuch der +Religionsgeschichte. Freiburg 1887. J. C. B. Mohr. + +P. D. Chantepie de la Saussaye. Vier schetsen uit de +Godsdienstgeschiedenis. Utrecht. C. H. E. Breijer 1883. + +Religious Systems of the World (a collection of +addresses). London. Swan Sonnenschein & Co. 1901. + +Monier Williams. Religious Thought and Life in India. Part I. Vedism, +Brahmanism and Hinduism. London. John Murray. 1883. + +H. Oldenberg. Buddha, sein Leben, seine Lehre, seine +Gemeinde. Berlin. W. Hertz. 1881. + +T. W. Rhys Davids. Buddhism. London 1899. (Society for promoting +Christian Knowledge). + +A. Lillie. Buddha and Buddhism. Edinburgh. T. Clark. 1900. + +E. Arnold. Het licht van Azië, vertaald door Dr. H. Meyboom. Amsterdam +1881. + +H. Fielding. De ziel van een volk. (Het Boeddhisme als volksgeloof +in Burma) vert. door F. Ortt. 's Gravenhage. "Drukkerij Vrede" 1900. + +M. von Brandt. Die Chinesische Philosophie und der +Staatsconfucianismus. Stuttgart. Strecker & Moser 1898. + +C. P. Tiele. Geschiedenis van den Godsdienst in de oudheid. Deel II +(de Iranische volken). Amsterdam. P. N. van Kampen & Zoon 1895. + +A. Brodbeck. Zoroaster. Leipzig. W. Friedrich. 1893. + +G. de Lafont. Les grandes religions (le Mazdeïsme). Paris Chamuel 1897. + +F. Justi. Geschichte des alten Persiens. Berlin. G. Grote. 1879. + + + + + + + +INHOUD. + + + Bladz. + +VOORREDE 1-4 + + +Het Brahmanisme 5-37 + +I. Het Brahmanisme; zijn oorsprong, karakter en eigenaardigheden 5-15 + + Verhouding van Israëlietischen en Christelijken godsdienst + en van Brahmanisme en Boeddhisme.--Pantheïstisch karakter + van het Brahmanisme, bij polytheïstisch voorkomen.--Oorsprong + van het Brahmanisme. Stamland der oude Indiërs, hun goden en + godsvereering, Rishi's, Varuna, Agni, Indra, Surya, verwantschap + der goden.--Onsterfelijkheidsgeloof. Yama.--Kastenwezen.--De + Veda's.--Ontwikkeling, van den Vedischen godsdienst onder de leiding + der Brahmanen, waarde van het offer, zielsverhuizing. Atman, + Brahma, het leven van den Brahmaan als leerling, huisvader en + kluizenaar.--Opkomst eener philosophisch-ascetische richting, hoe + deze zich met het volksgeloof verstond. + +II. Brahmaansche godenleer en levensbeschouwing 16-28 + + Brahmaansche godenleer, Brahma, Vishnoe en Siva, hun + incarnaties, karakter en vereering.--Esoterische opvatting van + het Brahmanisme.--Einddoel, waarnaar men streeft.--Vedanta en + Sankhya.--Ramayana en Mahabharata, Valmiki, Visvamitra, Yayati. + --Op den drempel van het Boeddhisme. + +III. Gezuiverd Brahmanisme in den nieuweren tijd + (de Brahmo-Samaj) 28-37 + + Vroegere pogingen tot hervorming.--Karakter der + nieuwere beweging.--Rammohun Roy.--Zijn optreden tegen + de afgoderij.--Strijd tegen weduwenverbranding.--Zijn + streven. Verhouding tot het Christendom.--Eeredienst.--Stichting + der Brahmo Samaj.--Zijn dood.--Debendra-nath.--Zijn + beginselverklaring.--Liturgie.--Verdeeldheid.--Vier + grondbeginselen.--Voornaamste punten der leer.--Narain Bose.-- + Keshab Chander Sen.--Zijn doel.--Zijn jeugd.--Toetreding tot de + broederschap.--Zijn radicalisme.--Sociale hervormingen, die hij + voorstond.--Scheuring en vereeniging der meer vooruitstrevenden + in een nieuwe vereeniging.--Program.--Godsdienstoefening. + --Mozoomdar. + + +Het Boeddhisme 38-154 + +I. Het leven van Boeddha tot aan zijn openlijk optreden 38-54 + + Het Boeddhisme in het Brahmanisme voorbereid.--Zijn verspreiding. + --Zijn uiteenloopende opvatting.--Quaestie over het historische + der Boeddha-figuur.--Waarheid en verdichting gemengd.--Boeddha's + geboorteplaats.--Wat over zijn jeugd vaststaat.--Zijn wonderbare + geboorte.--Asita.--De vier voorteekens.--Voorzorgen van zijn + vader.--De vier voorteekenen verschijnen.--Pogingen om de hoogere + roeping van Boeddha te vernietigen.--Hemelgeesten sterken hem.-- + Hij ziet de verleidelijke vrouwen in haar ware gestalte.--Geboorte + van Rahula.--Boeddha's strijd.--Zijn besluit.--Zijn vertrek.--Wat + Mara hem voortoovert.--Boeddha bij de kluizenaars.--In 't woud.-- + Einde zijner zelfkastijding.--Zijn vijf leerlingen verlaten hem.-- + Zijn strijd en overwinning onder den Bo-boom.--Zijn verlichting. + --Aarzeling om de leer te prediken. + +II. Boeddha als prediker van den weg des heils 54-87 + + Boeddha in het wildpark bij Benares.--De vijf vroegere leerlingen. + --Prediking van de vier heilige waarheden en van het achtvoudig + pad.--Bekeering der vijf asceten.--Van Bimbisara.--Van Sariputta + en Mogallana.--Verzet des volks tegen de Boeddhistische ascese. + --Boeddha ontmoet zijn vader.--Ziet Yaçodhara terug.--Boeddha in + zijn dagelijksch leven.--Gelijkheid in den kring der leerlingen. + --Velen van hen zijn aanzienlijken.--Sunita, leerling uit geringen + stand.--Boeddhisme een democratische beweging?--Ananda, de meest + geliefde leerling.--Devadatta, de verrader.--Leekenvrienden en + vriendinnen.--Visakha.--Haar zorg voor monniken en nonnen.-- + Boeddha's denkbeelden over de vrouw.--Gesprek daarover met Ananda + --Nonnen minder dan monniken geacht.--Boeddha's strijd tegen de + Brahmanen.--Boeddha over het offeren.--Boeddha tegen + zelfkastijding.--Boeddha geen "vrijdenker" of "atheïst".-- + Getuigenissen daarover.--Boeddha's gesprek met Vasettha over de + vereeniging met Brahma.--Boeddha en de schoone zondares.--De + vergeldingsleer (Karma).--Aantrekkelijkheid van Boeddha's persoon: + zijn figuur geen schepping der verbeelding.--Boeddhistische + spreuken.--Boeddha's laatste levensdagen en dood. + +III. Boeddha's onderwijs, Boeddhistische redenen en gelijkenissen 87-111 + + Waarde in het Boeddhisme aan "de leer" gehecht.--Boeddha's + onderwijs vooral tot het verstand gericht.--Rede over den gloed + der zinnen. Voor niet-ingewijden opklimming van af het eenvoudige + tot het hoogere.--Onderricht door vragen: gesprek met Sona,-- + Gelijkenis van den waren en verkeerden weg.--Gelijkenis van de + vergeving.--Gelijkenis van den godloochenaar.--Gelijkenis van + Kisagotami.--Geschiedenis van prins Kunala.--Boeddha op een + huwelijksfeest.--Geschiedenis van het meisje Bhadra.--Koning + Wessantara.--Koning Bambadat.--De hongerige hond.--Boeddha als + vredestichter.--De verloren zoon.--De vrouw aan de bron.-- + Geschiedenis van Vasavadatta.--Gelijkenis van het brandend huis. + --Gesprek met Rahula over valschheid. + +IV. Hoofdpunten van Boeddha's leer 111-119 + + Hoofdzaak: bevrijding van het lijden.--Schildering der Samsara. + --Er is echter verlossing.--Stemming der Boeddhisten in leven en + sterven.--"Dorst" de oorzaak van het lijden.--Hoe Boeddha de + zielsverhuizing opvatte?--Hoe Nirvana?--De ketterij van Yamaka: + conclusie. + +V. De weg des heils 119-124 + + Stations op den weg des heils.--Rechtschapenheid.--De vijf + geboden.--Geestelijke oefening in welwillendheid.--Bekeering + van Roja.--Geschiedenis van Sama.--Beheersching der zinnen.-- + Opmerkzaamheid.--Mara, zijne verzoeking van Boeddha.--Gelijkenis + van den schildpad.--Voorsmaak van het hoogste heil hier op aarde: + extase.--Boeddha's persoon op den achtergrond. + +VI. Het Boeddhisme in de praktijk 124-139 + + Boeddhistische monniken geen tusschenpersonen tusschen hemel en + aarde.--Geen hiërarchie.--Wie van de (monniken) gemeente zijn + uitgesloten.--Opname als monnik (Pabbaja en Upasampada).--De + vier gestrenge regelen.--De vier groote verboden.--Gelofte niet + voor altijd.--Goede daarin.--Tucht van het publiek.--Dagelijksch + leven der monniken.--Onderricht der jeugd.--Aanzien, waarin + zij staan.--Biechtsamenkomsten.--Biechtformule (Patimokha).--De + regentijd.--Hoe die werd doorgebracht in de oudheid.--Hoe thans + in Birma.--In Ceylon.--Voorlezing op Zondag uit de H. S.--Vier + heilige plaatsen.--Boeddhistische nonnen.--Haar onderworpenheid + aan de monniken.--De vrouwen tegenover Boeddha's leer.--Haar + gebed.--Boeddhistische leeken.--Hun levensopvatting. --Afkeer + van den oorlog.--Individueele op den voorgrond.--Opvattingen over + vergelding en boete.--Hoe zij staan tegenover den dood.-- + Waardeering der Boeddhistische leer. + +VII. De voortgang en ontwikkeling van het Boeddhisme 139-149 + + Hoofdpunten, hierbij te bespreken.--Oude concilie's.--Van + Rajagriha, Vaisali, Patna.--Açoka.--Zijn opschriften.--Açoka's + hervormingen op godsdienstig en maatschappelijk gebied.--Zijn + liefde voor den innerlijken godsdienst.--Zijn afkeer van den + oorlog.--Bescherming van dieren.--Zorg voor kranke menschen en + dieren.--Bepalingen ten gunste der monniken.--Het leven der + monniken in zijn dagen.--Godsdienstige feesten.--Zendelingen. + --Stupa's.--Concilie van Patna (244).--Heilige teksten.--Drie + Pitaka's. + +VIII. Uitbreiding en ontaarding van het Boeddhisme 149-154 + + Uitbreiding over Ceylon, Birma enz.--Ondergang in Indië.--Oorzaken + daarvan.--Het Boeddhisme in Tibet.--Overeenkomst met het + Roomsch-Catholicisme.--Beschrijving eener godsdienstoefening in de + kathedraal van Lhassa.--Slot. + + +De Chineesche philosophie 155-245 + +I. Inleiding 155-158 + + Hoofddoel van deze uiteenzetting.--Het oude en standvastige der + Chineesche beschaving.--De twee hoofdrichtingen der Chineesche + philosophie.--Strijd van Confucianisme en Taoïsme.--Overwinning + van Confucius.--Vreemde invloeden in het Confucianisme zelf.--Wat + aan het Confucianisme het overwicht gaf.--Oud-Chineesche + wijsgeer-profeten.--Keizer Wuwang (1110 v. C.)--Zijn fout. + +II. Confucius, zijn leven en leer 157-178 + + Zijn geboorte, naam, familie.--Zijn jeugd en huwelijk.--Bekleedt + verschillende betrekkingen.--Zijn roem.--Confucius' vlucht uit + Lu.--Keert terug.--Wordt beambte der stad Chungtu.--Klimt ten + slotte tot minister van justitie op.--Valt in ongenade.--In + ballingschap.--In 483 in Lu terug.--Zijn dood en laatste + woorden.--Eerst lang na zijn dood in eere.--Ten slotte + afzonderlijke tempels voor hem.--Ook thans bij de Mandschoe + regeering zeer geëerd.--Confucius' leer niet nieuw.--Stelde + het ordelijke, regelmatige op den voorgrond.--Afkeer + van bespiegeling over 's menschen toekomst.--Confucius' + nauwgezetheid en vormelijkheid.--Welken indruk wij van zijn + persoon krijgen.--Zijn ontmoeting met Lao-tsze.--Oordeel van + Taoïstische werklieden.--Confucius en de roover Kih.--Oordeel + van Wang-Chung.--Oordeel zijner leerlingen.--Confucius kind van + zijn tijd en volk.--Kritiek van zijn leerling Tsze lu.--Zijn + grief, dat hij miskend werd.--Zijn zwakheid.--Zijn leer der + wederkeerigheid.--Zichzelf en anderen opvoeden.--Opvatting + van gehoorzaamheid.--Kinderlijke liefde begin van alle + deugd.--Aanprijzing van zelfopvoeding.--Goed voorbeeld geven.--Zijn + ware natuur volgen.--Harmonie bewaren.--Anderen behandelen, zooals + men zelf behandeld wil zijn.--Ideaal van den wijze.--Fouten + zoeken in zichzelf.--De vijf wederkeerige plichten.--De drie + eigenschappen.--Waardoor zij uitgeoefend worden.--Negen regels + voor de beheerschers des rijks.--Vorm, waarin Confucius zijne leer + kleedt ook niet oorspronkelijk.--Wat Confucius eens op een beeld + las in 517 v. Chr.--Verval van Confucius' leer na zijn dood. + +III. Mencius 178-190 + + Zijn jeugd.--Zorg zijner moeder.--Zijn + leerjaren.--Leeraar.--Politiek hervormer.--Mencius' + ontgoocheling.--Ambteloos burger.--Zijn + dood.--Canonisatie.--Verschillend karakter van Confucius en + Mencius.--Mencius' strijd tegen Cynici en Mihisten.--Mencius' + democratie.--Zijn erkenning van de waarde der Chineesche + beschaving.--Zijn leer der "voorbeschikking".--Acht den + mensch van nature goed.--Leer van Han yü en Chu hi over 's + menschen natuur.--De vijf en de drie dingen, in strijd met + de kinderlijke liefde.--Mencius tegenover de secte van Shin + nung.--Erkent de waarde van elken heilzamen arbeid, vooral + van dien des wijzen.--Zijn vijf eischen ten opzichte van het + staatsbestuur.--Komt op tegen uitbuiting des volks.--Zijn strijd + tegen Mih ti's leer der algemeene liefde.--Leer van Mih ti.--Hoe + Mencius dit systeem omverwierp.--Mencius' strijd tegen den Taoïst + Yang Chu (pessimist).--Mencius' leer over de "hartstocht".--Verwante + denkbeelden bij den psycholoog Ribot. + +IV. Lao tsze 190-202 + + Zijn geboorte.--Latere verdichtselen daarover.--Zijn werk Tao + teh king. Ook Lao tsze slechts bewaarder der oude leer.--Het + Tao.--Wat daaronder te verstaan?--Iets onpersoonlijks.--Getuigenis + van Lao tsze, van Huai nan tsze.--Tao de natuur (natura + naturans).--Taoïsten over de wording van het heelal (Chwang + tsze).--Vergeleken met hedendaagsche beweringen.--Uitspraak van + Lieh tsze over Tao als het ongeschapene.--Verhouding van Tao en + God.--Evolutie door de Taoïsten erkend.--Plaats van den mensch in + het heelal volgens het Taoïsme.--Beschouwing van den dood.--Van 's + menschen roeping.--De "hemelsche" natuur te volgen.--Niet "actief" + zijn.--Hoe dit leidde tot ander politiek en sociaal optreden dan + van Confucius en de zijnen.--Lao tsze prijst rust en nederigheid + aan.--Overeenkomst met Confucius in lof der oudheid en afkeer van + druk.--Lao tsze wil weinig regeeren.-- Hoe hij de ontaarding der + regeering schetst.--Zijn regeeringsideaal.-- Zijn aanprijzing van + rust.--Droefgeestig beeld van zijn eigen persoon. + +V. Chwang tsze, Lieh tsze, Yang Chu en de ontaarding van het + Taoïsme 202-215 + + Chwang tsze en de vorst van Tsu.--Hoe hij begraven wilde + worden.--Valt Confucius en diens leer scherp aan.--Waarschuwing + tegen acht gebreken en vier fouten.--Keurt af Confucius' + rusteloosheid en bemoeizucht met anderen.--Gispt de + veeleischendheid der tegenwoordige heerschers.--Chwang tsze + over den dood.--Chwang tsze en de schedel.--Zijn besef van het + onbevredigende des levens.--Lieh tsze.--Het betrekkelijke der kennis + (de krankzinnige).--De man uit Yin (het vergankelijke).--Tchung + lu tsi, de man uit Ki en Lieh tsze spreken over het vergaan der + wereld.--Lieh tsze over leven en dood (het doodshoofd).--Yang + Chu.--Het korte leven dat zooveel droefs heeft.--Onbezorgd + genieten.--Keizer Muh en de Magiër.--Keizer Tsin Shi Wang Ti geeft + zich aan Taoïstische kunsten over.--De Taoïstische "doktoren der + rede" en het bijgeloof.--De Taoïstische paus.--Invloed van het + Taoïsme op het volk. + +VI. De "geleerden" tegenover Taoïsme en Boeddhisme 215-227 + + Argumenten van weerszijden gebezigd.--Het onbloedige der + vervolgingen.--Boeddhistische wijsbegeerte ten slotte zelfs + in de zedeleer der "geleerden" ingedrongen.--Oud en nieuw + Confucianisme.--Het heilige edict (tegenover Tao en Boeddha).--Het + groote plan van Ho en de rol van Loh.--Reactie tegen het + inkruipen van Taoïstische en Boeddhistische leeringen in het + Confucianisme.--De Mandschoe regeering en het Confucianisme.--Het + heilige edict, overwegingen, afkondiging, indeeling, verklaringen, + pogingen om het populair te maken.--Zijn 16 sententiën.--Waarde + van het Staats-Confucianisme.--Schaduwzijde. + +VII. De klassieke boeken der Chineezen 227-243 + + De vijf groote en de vier kleine klassieken.--De dertien + klassieke werken.--Nog drie andere klassieken.--Geijkte + verklaringen.--I-king.--Shu-king.--Shi-king.--Chau-li.--I-li.-- + Li-ki.--Chun Chiu.--Lun-yü.--De werken van Mencius.--Hsiao-king. + --Het wonderboek Urhya.--Tahio.--Chung-yung.--Tshu-shu.--Kung + tsze kia yu. + + Werken der Taoïsten: Tao teh king.--Commentaren.--Kwan yin + tsze.--Werken van Lieh tsze en Chwang tsze.--Liu Ngan (Huai + nan tsze). + + Oorzaken der gapingen in de klassieke literatuur.--Vernietiging + der boeken door de dynastie Tsin.--Voorstelling van Sze ma + tsien.--Latere "bibliotheek-rampen".--Verdienste der Chineesche + geleerden.--Vervalschingen.--Schade in den nieuwen tijd.--Slecht + onderhoud der bibliotheken.--De ijver der Chineesche letterkundigen + te prijzen.--Besluit. + + +Het Mazdeïsme 244-278 + +I. Inleiding 244-248 + + Tegenstelling van den Indischen en den oud-Perzischen + godsdienst.--Toch beiden uit één stam.--Moeilijkheid om + het Mazdeïsme te beschrijven.--Zend-Avesta.--Zoroaster, + historisch?--Anquetil du Perron en het Zend-Avesta.--De drie + phasen van het Mazdeïsme.--Alexander de Groote.--De Sassaniden + (226-636 n. C.).--Wat van de oude literatuur is gebleven.--De + Gatha's, vertegenwoordigen oudste phase.--Gemeenschappelijke goden + en vereering bij de voorvaderen van Indiërs en Perzen.--Waardoor + later zooveel verschil?--Karakter der Zarathustrische hervorming. + +II. Het Mazdëisme der Gatha's 248-254 + + Verhevenheid van Ahura Mazda.--De goede geniussen, die hij + den mensch schenkt.--Bescherming van de koe, opgedragen + aan Zoroaster.--Oude kosmogonische mythe.--De aarde als de + gavenschenkende koe.--Mazda als de Alwetende, éénige God.--Mazda's + trawanten (geniussen).--Gematigd dualisme.--De daeva's.--Lot + van goeden en boozen.--Eindoordeel.--Hoe Mazda moet worden + gediend.--Landbouw en huwelijk in hooge eere.--Geen zachtheid + tegenover den vijand.--Offeren.--Gewijde spreuken. + +III. Het Mazdeïsme volgens het jongere Avesta 254-271 + + Waarom en hoe zooveel van het oude volksgeloof weer in + den nieuwen godsdienst kwam.--De Amesa-Spenta's, meer + zelfstandig.--Sraosa.--Ahuna vairya.--De "rechtvaardigste + rechtvaardigheid" en "het hemellicht".--Strijd om het + hemellicht.--Atar, god van het vuur.--Apam Napat.--Het + hemelvuur.--Anahita.--Zon, maan en sterren.--Planeten als vijandig + beschouwd.--Tistrya (Sirius).--Asi.--Haoma.--De roes van den + onsterfelijkheidsdrank.--Mithra.--De fravasi's.--Anro mainyu en + de booze geesten.--Anro mainyu en Zarathustra.--De helpers van den + booze.--De mensch tusschen Mazda en Anro mainyu in.--Voorstelling + omtrent heelal en aarde.--De eeuwigheid van Mazda's + schepping.--Voorstelling der schepping.--Des menschen levenstaak + en dood.--Het toekomstig leven van goeden en boozen. De voleinding + der wereld.--De drie Heilanden.--Anro mainyu's nederlaag.--De + priesters.--De eeredienst.--Het haoma offer.--De vuurdienst.--De + godsdienst in het leven.--Landbouw.--Heilige en onreine + plaatsen.--Tegen ascese.--IJverige arbeid.--Eerlijkheid.--Tegen + ontucht.--Reinheidseischen.--Heiligheid van vuur, aarde en + water.--De dierenwereld.--Plicht tegenover reine en onreine + dieren.--Innerlijke reinheid.--Straffen.--Geestelijke straffen. + +IV. Het "hervormde" Mazdeïsme der tegenwoordige Parsi's 272-278 + + Uitgeweken Perzen in Indië.--Welke twee punten van hun geloof + zij vasthielden.--Wat hen wakker maakte.--Strijd met het + Christendom.--Nieuwe Zarathustrische catechismus.--Dabadhaï + Naoroja.--Scholen.--Lezingen.--Weekblad.--Vereeniging.--Verheffing + der vrouw.--Tegen kinder-huwelijk.--Resultaat omtrent de gewijde + boeken.--Beteekenis van het Parsisme. + + + + + + + +AANTEEKENINGEN + + +[1] M. von Brandt, Die Chinesische philosophie und der +Staatsconfucianismus. Stuttgart 1898. + +[2] Bij Indische of "Zend" woorden heb ik de lettergrepen, die, waar +onze Hollandsche opvatting anders zou doen vermoeden, lang moeten +worden uitgesproken, door een liggend streepje gekenmerkt bv. Surya, +Ramayana enz. Korte lettergrepen zijn, waar noodig door [breve] +aangewezen, bv. Brahma. + +[3] Uit de Atharva. Veta. IV. 16. + +[4] Die afscheiding was en is voor een goed deel nog van dien aard dat +personen van hoogere caste geen huwelijk met die van een lagere mogen +aangaan. De ongelukkige paria, die uit een onwettige vereeniging van +personen van verschillende caste wordt geboren, is het uitvaagsel +der Indische maatschappij. De Brahmanen en Kshatrya's staan als +"tweemaal geborenen" bovenaan. + +[5] Wij zullen echter straks zien, dat er ook in het Brahmanisme een +theïstische strooming was en nog is. + +[6] Man der laagste caste. + +[7] Zie blz. 9. + +[8] Een secte, eenigszins aan het Boeddhisme verwant. + +[9] Het theïsme stelt, tegenover het pantheïsme, het zelfstandig +bestaan van God, diens persoonlijkheid, op den voorgrond. + +[10] Essai sur la legende du Buddha. Paris 1875. + +[11] Vleeschwording der godheid, m. a. w. die teekenen zouden toonen +dat hij een vleeschwording der godheid was. + +[12] Een bekend Boeddhistisch geschrift. + +[13] M. a. w. een der vroegere openbaringen van de godheid. + +[14] God des doods, zie Brahmanisme op blz. 9. + +[15] De vijf gehechtheden, hiermede worden bedoeld: lichamelijkheid, +gewaarwordingen, voorstellingen, neigingen en bewustzijn. De +bedoeling van dezen eenigszins duisteren zin, uit Boeddhistische +teksten ontleend, is waarschijnlijk: waar men de vijf gehechtheden +heeft achtergelaten zal geen ouderdom, ziekte of dood zijn. Waar men +dus verheven is boven strijd en moeite. + +[16] Amrita, letterlijk: levensdrank. + +[17] Rishi's, zie Brahmanisme blz. 8. + +[18] Jina = iemand, die zijn lagere natuur bedwingt. + +[19] Dit ziet op vroegere levens van den Boeddha. + +[20] De boom, waaronder Boeddha tot het ware inzicht kwam. + +[21] = Levensdrank onsterfelijk. + +[22] Jaarlijks stierf de zonnegod als zonnepaard (ons sterrenbeeld +aries = de ram) om volgens de Indiërs alle vleesch te redden. Vandaar +ook het paardenoffer. + +[23] M. a. w.: Wat is de oorzaak der wedergeboorte? + +[24] M. a. w.: Waar de begeerte is gedood, daar wordt men van +wedergeboorte verlost. + +[25] Mahavagga I. 5. 2 enz. + +[26] Teeken van eerbied. + +[27] Zie blz. 50. + +[28] Mahavagga I. 6. 10. + +[29] "Voleindigde", titel waarmee Boeddha zichzelf noemde, evenals +Jezus sprak van "de Zoon des Menschen". + +[30] "Nirvana" een woord over welks beteekenis veel verschil is. De +Boeddhisten duiden er het hoogste heil mee aan, dat boven alle lust +is verheven. + +[31] Hiermee worden bedoeld de vijf elementen, waaruit volgens het +Boeddhisme de menschelijke persoonlijkheid bestaat. Zij worden ook wel +genoemd de vijf Skandha's, en zijn: lichamelijkheid, gewaarwordingen, +voorstellingen, neigingen en bewustzijn. + +[32] In den zin van "begeerte". + +[33] Hernieuwd bestaan. + +[34] Een geijkte formule zijn deze woorden ook thans nog in het +Boeddhisme. + +[35] Feitelijk vormen de Boeddhisten, zooals wij nader zien zullen +een monnikengemeente, doch ook als leek kon men den verlichte eeren +en hem volgen op een afstand. + +[36] Asceet. + +[37] Men zie op blz. 51 en 52 Boeddha's bespiegeling onder den Bo-boom. + +[38] getiteld: "De vraag van Upatisa" (een andere naam voor Sariputta.) + +[39] Sanjaya's leerlingen. + +[40] Rishi's, zie over hen blz. 8. + +[41] Volgens het Boeddhistische geschrift "Dhamma pada", een +verzameling, grootendeels van spreuken. + +[42] Jataka: d. w. z. verhalen over vroegere levens. + +[43] De leer, de wet. + +[44] De Boeddhistische monniken hadden en hebben haar en baard +afgeschoren. + +[45] De oudste naam der Boeddhisten. + +[46] Dat later het Boeddhisme de verdrukten hielp verlossen, zullen +wij zien als wij over koning Açoka handelen. + +[47] Zie blz. 63. + +[48] d. i. kloosters. + +[49] Zie bladz. 58. + +[50] Het verhaal over Visakha in Mahavagga. VIII. 15. + +[51] Maha Prajapati. + +[52] Deze aanhaling zoowel als het thans volgend verhaal naar Digka +Nikaya. + +[53] H. Fielding. De ziel van een volk. (Het Boeddhisme als volksgeloof +in Burma). vertaald door F. Ortt. 's-Gravenh. 1900. + +[54] Volgens Anguttara Nikaya. + +[55] Zie blz. 56. + +[56] Een Cingaleesch Boeddhistisch geschrift. + +[57] Dit is de waarschijnlijke afwerking van dezen niet afloopenden +zin. + +[58] De hooge verlichting in de rede. + +[59] Ook Prof. Rhys Davis, die overigens daartoe wel geneigd is, +erkent het geloof der oude Boeddhisten in een bovennatuurlijke +kennis, Abhinna, en bovenzinnelijke vermogens, Iddhi. Men zie zijn +Buddhism. 1899. pag. 174. + +[60] Hier wordt geteekend "de kracht van vriendelijke gedachten", ook +tegenwoordig wel bekend, waarop wij wellicht later nog terugkomen. Men +zie ook blz. 76. + +[61] Dhammapada. + +[62] Dhammapada. + +[63] Het licht van Azië. vert. door +Dr. H. U. Meyboom. Amsterdam. 1881. blz. 166, 167. + +[64] Zie bladz. 172. a. w. + +[65] Bhikshu = bedelaar, Muni = zwijgende, omdat de monniken zwijgend +rondgingen met hun aalmoezenschaal. + +[66] Chineesch spreekwoord. + +[67] De boven aangehaalde spreuken zijn aan verschillende +Boeddhistische geschriften ontleend. + +[68] Uit Mahavagga, deze rede zou gericht zijn tot de duizend +kluizenaars van Uruvela. + +[69] Men vergelijke ook op blz. 71 het gesprek met een Brahmaan over +het ware offer. + +[70] Uit Mahavagga. + +[71] Uit Doedha-vitakha Sutta. + +[72] Naar het water. + +[73] Chineesche uitdrukking voor Nirvana. + +[74] Soort van vergiftige slang. + +[75] Een soort vogel. + +[76] Of Iddhi = door haar in "verrukking van zinnen" te brengen. + +[77] Letterlijk: oud man, een soort Boeddhistische heilige. + +[78] Vrouwenverblijf. + +[79] Indische wetboek van voor-Boeddhistischen oorsprong. Thans +o.a. nog in Birma geëerd. + +[80] Lieden die tot geen caste behooren, dus verachtten in de +maatschappij. + +[81] Soort muziekinstrument. + +[82] Goudstukken. + +[83] nl. Boeddha, Dharma, Sangha: de verlichte, de leer, de gemeente. + +[84] Mahayana, groote overtocht, Hinayana, kleine overtocht. Alzoo +heeten de twee scholen, waarin het oorspronkelijke Boeddhisme zich +splitste en die beiden hun eigenaardige opvattingen en litteratuur +bezaten. + +[85] Açoka was koning over een deel van Indië in de 3e eeuw voor +Christus. + +[86] Rahat of Arahat: een, die niet meer wederom geboren behoeft +te worden. + +[87] Zie pag. 56. + +[88] Samyuttaka Nikaya. + +[89] Zie H. Fielding. De ziel van een volk, vertaald door +F. Ortt. Drukkerij "Vrede" 's-Gravenh. 1900. + +[90] Vgl. blz. 112. + +[91] Dit Atman beschouwen zij als Brahma in den mensch, het goddelijke +in ons, vgl. blz. 12, 13. + +[92] n.l. diegenen, die als Makhali Gosala, zie blz. 74, gelooven +dat het ik, na een aantal zielsverhuizingen doorgemaakt te hebben, +'t zij goed of boos, in den dood ondergaat. + +[93] Milinda is de Grieksche koning Menander, die ongeveer 100 jaar +voor Christus leefde en Indië aan zich onderwierp. + +[94] Zie blz. 95 enz. + +[95] Uit Dhammapada. + +[96] Cariya Pitaka. III. 15. + +[97] M. a. w. naar alle vier de windstreken, zie blz. 78, waar +hetzelfde onderwerp wordt aangeroerd. + +[98] Cullavagga. VII. 3.12. + +[99] Zie blz. 100, 101. + +[100] Kant verhaalt dat hij door deze voortgezette oefening deelen +van zijn lichaam, die anders niet onder de heerschappij van zijn +geest stonden, kon beheerschen. + +[101] Samyuttaka Nikaya. vol. I fol. gha. + +[102] Ook dit verhaal naar Samyuttaka Nikaya. vol. II. fol. ja. + +[103] Blz. 324. a. w. + +[104] Geen slangendemon in menschengedaante. + +[105] Een der oudere monniken, die hem voordraagt. + +[106] Waarschijnlijk vertoefden de oudste volgelingen vooral onder +boomen; doch ook tegenwoordig zijn de kloosters altijd met boomen +omgeven. + +[107] Zeer kleine munt. + +[108] M. a. w. zich beroemen op zijn liefde tot een eenzaam, +bespiegelend leven. + +[109] De ziel van een volk blz. 175. + +[110] Waarbij een monnik uit de heilige boeken voorleest. + +[111] Pitaka's = korven, de drie heilige boekverzamelingen der +zuidelijke Boeddhisten, waarvan het eerste handelt over Vinaya (de +orde). Het tweede over Dharma (de leer), het derde over Abhidharma (het +geloof). Ieder dier afdeelingen bestaat uit tal van geschriften. Vele +zijn uitgegeven en vertaald in de verzameling "Sacred books of +the East." + +[112] Vlg. op bl. 70 het gesprek met Ananda. + +[113] Cullavagga XI. 4. + +[114] a. w. blz. 17. + +[115] Zie blz. 119. + +[116] Fielding a. w. blz. 108 en volg. + +[117] Naam, dien Açoka droeg. + +[118] Grafteeken, gedenkteeken. + +[119] De bedoeling schijnt te zijn dat deze boomen 's nachts de +monniken tot toevlucht zullen strekken. + +[120] Over het laatstgenoemde zie bl. 109-111 van dit werk. Upatishya +of Upatissa is een andere naam voor Sariputta, zie blz. 58 en 59. + +[121] Waarschijnlijk waren er ook olifanten bij, die worden heel wat +ouder dan menschen. + +[122] Zie blz. 118 en 119. + +[123] Woorden, die Boeddha zou geuit hebben, toen hem onder den +Boddhiboom de verlichting ten deel viel. + +[124] Zie blz. 126. + +[125] deze zijn: 1 geen leven vernietigen. 2 niet stelen. 3 zich +voor onreinheid wachten. 4 niet liegen. 5 geen bedwelmende dranken +gebruiken. 6 niet op verboden tijden eten. 7 van dansen, zingen, +muziek en tooneelvoorstellingen zich onthouden. 8 geen kransen, +parfumerieën, zalven of sieraden gebruiken. 9 geen hoog of breed bed +gebruiken. 10 geen goud en zilver aannemen. + +[126] Vragen, het ontstaan der wereld betreffende. + +[127] Toch had ook deze wijsheid, gelijk wij zien zullen, een +"metaphysischen grondslag." Goed staatsburger zijn behoort ook tot +het opvolgen van 's hemels ordeningen. + +[128] Daar is thans nog de groote tempel ter eere van Confucius, +waar den heiligen ouden wijze geschenken worden gebracht. + +[129] Wij vergeten daarbij echter het woord niet, dat niemand groot +is voor zijn kamerdienaar. + +[130] Mannen van rang dragen twee zwaarden. + +[131] Hsiao-king. + +[132] Tahio. + +[133] Chung yung. + +[134] Daarom offeren ook gesnedenen, die in hun jeugd door de ouders +verkocht zijn om hen te laten ontmannen, aan de gestorven ouders niet, +daar dezen hun de vervulling van den plicht der kinderlijke liefde +onmogelijk gemaakt hebben. Volwassenen, die zichzelf voor dit doel +verkocht hebben, brengen die offers wel: evenals de Boeddhistische +(uiteraard ongehuwde) priesters. + +[135] De Cynici vormden een wijsgeerige school in het oude +Griekenland. Zij versmaadden alle beschaving en trachtten naar den +grootsten eenvoud: men denke aan Diogenes en zijn ton! + +[136] Diogenes leefde in de 4e eeuw v. C. Van hem is bekend dat hij den +strengsten eenvoud betrachtte: een ton was zijn woning. Van Alexander +den Groote vroeg hij als gunst slechts dat de vorst wat op zijde zou +gaan om hem niet te berooven van 't genot van den zonneschijn. + +[137] Zie blz. 165. + +[138] vgl. Ev. n. Johannes, hfdst. I. + +[139] "Jehovah". Een juistere uitspraak is Jahve. + +[140] Zie blz. 176 enz. + +[141] Wij zouden hier eerder "bemoeizucht" verwachten. + +[142] of liever Boeddhistisch in den geest van "den grooten overtocht", +het latere, sceptische Boeddhisme, zie blz. 118 en 119. + +[143] Alchimie = het zoeken van den steen der wijzen, necromantie = +het bezweren der dooden. + +[144] Dat de mensch in een droom of onder suggestie in een +ongelooflijk korten tijd veel kan doorleven is een feit, door nieuwere +onderzoekingen bevestigd. + +[145] De aanhangers van Confucius en Mencius. + +[146] de Taipings, die in 1864 van zich deden spreken, wilden de +Mandschoe dynastie verdrijven en het zuiver Chineesche element op den +voorgrond stellen. De gansche beweging werd echter in bloed gesmoord. + +[147] men zie over het Lamaïsme blz. 150 enz. van dit werk. + +[148] incubi zijn geesten, die als mannen met vrouwen den bijslaap +uitoefenen, succubi zijn geesten, die dit als vrouwen met mannen doen. + +[149] deze laatsten wilden wel de Joodsche traditie handhaven, doch +hadden zeer veel aan de denkbeelden der Grieken ontleend en in hun +philosophie opgenomen. + +[150] de vertegenwoordiger van het "gewijzigde" Confucianisme, zie +blz. 182, 216 en 221. + +[151] Zie blz. 216 enz. + +[152] In China zijn geen wettig aangestelde advocaten, daardoor werden +rechtszaken behandeld door "winkeladvocaten", die niet zeer in eere +staan, doch bij domme menschen toch maar al te veel invloed hebben. In +de omschrijving van deze sententie worden zij geducht doorgehaald, +o. a. dit: heeft men ooit gehoord dat een dezer lieden een natuurlijken +dood stierf? (m. a. w. zulke ellendelingen treft des hemels straf). + +[153] Zooals men weet leeft de zijderups op den moerbeiboom. + +[154] Met die valsche leeringen wordt niet alleen op het Taoïsme +en het Boeddhisme, maar ook op het Christendom, bepaald in zijn +Roomsch-Katholieken vorm gedoeld. Over het Christendom handelt deze +omschrijving: "Zelfs de leer van de "secte van den heer des hemels" +(zoo noemen de Chineezen het R. K. geloof) die over den hemel spreekt +en over de aarde zwetst en over dingen zonder schaduw en wezen, is +valsch en bedorven. Dewijl echter de leeraren van dezen godsdienst +met de sterrekunde bekend zijn en in de wiskunde ervaren, gebruikt de +regeering hen om den kalender te verbeteren. Dat bewijst echter bij +lange niet, dat hun godsdienst goed is. Gij moet hen tot geen prijs +geloof schenken. De wet is streng tegen al deze valsche secten. De +straf die hen treft is dezelfde als die voor mannelijke en vrouwelijke +toovenaars is vastgesteld. De regeering heeft deze wet uitgevaardigd om +het volk te verhinderen kwaad te doen en het aan te moedigen goed te +doen, van verdorvenheid te wijken en tot de waarheid terug te keeren, +gevaar te vermijden en rust te verkrijgen." + +Deze uitspraak is een van de krachtigste hindernissen, die de +toelating van het Christendom in den weg staan en misschien nog lang +zal nawerken. + +[155] de bedoeling is deze: iedere klasse heeft hare eigene bezigheid, +waaraan zij vast moet houden: de geleerde, de landman, de handwerksman, +de koopman. Doen zij dat niet, dan ontbreekt hun bestendigheid, +en al arbeiden zij ook den ganschen dag, zoo brengen zij toch niets +tot stand. Daarom moet ieder vasthouden aan datgene, wat hij eenmaal +begonnen heeft. Behalve de vier zooeven genoemde klassen zijn er nog +soldaten--verder nog een klasse van arme lieden, die geen land hebben +om te bebouwen, geen geld om handel te drijven, en die geen handwerk +hebben geleerd. Tot dezen wordt hier gezegd: "Gij kunt niet anders +dan u als daglooners verhuren om in uw levensonderhoud te voorzien, +uw rug en uw schouders moeten dragen, weest echter eerlijk en vlijtig, +en noch aan eten noch aan drinken zal het u ontbreken." + +[156] Tien of honderd familiën vormen eene vereeniging, die solidair +voor elkaars medeleden verantwoordelijk is. Zoo worden b.v., als +iemand een deserteur heeft geherbergd, de vijf huizen rechts en de +vijf huizen links medegestraft. Toen er in 1891 opstand in Mongolië +was, werd deze organisatie weer in herinnering gebracht en scherp +doorgevoerd. In ieder huis moest een tafel zijn, waarop de namen van +alle bewoners van het huis stonden vermeld. + +[157] Trigrammen, uit drie, hexagrammen, uit zes letters bestaande +teekens, waaraan men een geheimzinnige waarde toekende. Zie ook +blz. 221 en 222. + +[158] 220-205 v. C. + +[159] deze leefde van 371-288 v. C. + +[160] Zie blz. 180. + +[161] zie bladz. 228 enz. + +[162] Zie blz. 191. + +[163] Zie blz. 202 enz. + +[164] Zie blz. 193 enz. + +[165] Iran omvat de landstreek tusschen den Indus ten oosten en de +Tigris en Euphraat ten westen, den Oxus ten noorden en de Perzische +golf ten zuiden. Perzië en Medië vormen hiervan gedeelten. + +[166] Anquetil du Perron. Zend-Avesta, ouvrage de Zoroastre en 3 +vol. 4o, Paris 1771. + +[167] zij zijn: de oude Gatha's, de jongere Gatha's en het jonger +Avesta. + +[168] zie bladz. 8 en 9 van dit werk. + +[169] Yasna 44, 3-7. + +[170] Yasna 31, 11. + +[171] Yasna 44. 3, 4, 7. + +[172] zie blz. 8. + +[173] zie bladz. 250 enz. + +[174] Zij zijn dus: Vohumano, Asa, Armaiti, Khsatra, Haurvatat en +Ameretat. + +[175] zie blz. 251. + +[176] Dit gebed luidt: Waar het gewenschte (ware) leven is, daar is de +ordening uit gerechtigheid (Asa), die de daden des levens van vromen +zin schept en behoort aan Mazda Ahura het rijk, dat hij geschapen +heeft tot bescherming der vervolgde geloovigen. + +[177] Zie blz. 251. + +[178] Tevens vuurgod en wel god van het bliksemvuur, dat de +bovenaardsche wateren doet stroomen. + +[179] Hemelsche geesten. + +[180] De onderdanen van koning Yima, de menschen der oudheid, werden +niet ouder dan dien leeftijd: zij hadden een eeuwige jeugd. + +[181] Zie Brahmanisme, blz. 8. + +[182] Vayua, de god van den dampkring, is slechts aanbiddelijk +voorzoover hij tot Asa's rijk behoort. + +[183] of: na. + +[184] In den hier aangehaalden tekst wordt gedacht aan dienaren van +Mazda, die zelfs hun bebouwde velden en de heilige stroomende wateren +verlaten om niet met de daevadienaren besmet te worden. + +[185] Het zaad en de adem hadden ook hun kracht aan het vuur te +danken. Bij het gebed hield de Mazda-dienaar een linnen doek voor +den mond om het "vuur van den adem" zuiver te houden. + +[186] Zie Brahmanisme blz. 11. + +[187] Dakhma's geheeten. + +[188] "Kibleh", letterlijk: het tegenovergestelde, dus: het +tegenbeeld. We denken hierbij aan een bekend Hervormd Kerkgezang, +namelijk Gezang 15:1, daar heet het o.a. van de zon: "Zij is de +spiegel, die ons 't beeld, Van uwe volheid mededeelt En uitlokt +tot vertrouwen." + +[189] Drie dagen lang liet men een lijk geheel onaangeroerd. Volgens +het Zend-Avesta was eerst daarna de scheiding tusschen lichaam en +ziel volkomen. + +[190] Prof. C. P. Tiele kwam tot dezelfde resultaten in zijn werk +"Geschiedenis van den Godsdienst in de Oudheid", Deel II. 1ste +helft. De godsdienst onder de Iranische volken. + + +*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK DE WIJZEN VAN HET OOSTEN *** + +Updated editions will replace the previous one--the old editions will +be renamed. + +Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright +law means that no one owns a United States copyright in these works, +so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the +United States without permission and without paying copyright +royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part +of this license, apply to copying and distributing Project +Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm +concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, +and may not be used if you charge for an eBook, except by following +the terms of the trademark license, including paying royalties for use +of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for +copies of this eBook, complying with the trademark license is very +easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation +of derivative works, reports, performances and research. Project +Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may +do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected +by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark +license, especially commercial redistribution. + +START: FULL LICENSE + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full +Project Gutenberg-tm License available with this file or online at +www.gutenberg.org/license. + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project +Gutenberg-tm electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or +destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your +possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a +Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound +by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the +person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph +1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this +agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm +electronic works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the +Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection +of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual +works in the collection are in the public domain in the United +States. If an individual work is unprotected by copyright law in the +United States and you are located in the United States, we do not +claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, +displaying or creating derivative works based on the work as long as +all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope +that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting +free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm +works in compliance with the terms of this agreement for keeping the +Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily +comply with the terms of this agreement by keeping this work in the +same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when +you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are +in a constant state of change. If you are outside the United States, +check the laws of your country in addition to the terms of this +agreement before downloading, copying, displaying, performing, +distributing or creating derivative works based on this work or any +other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no +representations concerning the copyright status of any work in any +country other than the United States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other +immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear +prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work +on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the +phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, +performed, viewed, copied or distributed: + + This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and + most other parts of the world at no cost and with almost no + restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it + under the terms of the Project Gutenberg License included with this + eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the + United States, you will have to check the laws of the country where + you are located before using this eBook. + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is +derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not +contain a notice indicating that it is posted with permission of the +copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in +the United States without paying any fees or charges. If you are +redistributing or providing access to a work with the phrase "Project +Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply +either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or +obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm +trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any +additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms +will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works +posted with the permission of the copyright holder found at the +beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including +any word processing or hypertext form. However, if you provide access +to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format +other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official +version posted on the official Project Gutenberg-tm website +(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense +to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means +of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain +Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the +full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works +provided that: + +* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed + to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has + agreed to donate royalties under this paragraph to the Project + Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid + within 60 days following each date on which you prepare (or are + legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty + payments should be clearly marked as such and sent to the Project + Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in + Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg + Literary Archive Foundation." + +* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or destroy all + copies of the works possessed in a physical medium and discontinue + all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm + works. + +* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of + any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days of + receipt of the work. + +* You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project +Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than +are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing +from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of +the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set +forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +works not protected by U.S. copyright law in creating the Project +Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm +electronic works, and the medium on which they may be stored, may +contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate +or corrupt data, transcription errors, a copyright or other +intellectual property infringement, a defective or damaged disk or +other medium, a computer virus, or computer codes that damage or +cannot be read by your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium +with your written explanation. The person or entity that provided you +with the defective work may elect to provide a replacement copy in +lieu of a refund. If you received the work electronically, the person +or entity providing it to you may choose to give you a second +opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If +the second copy is also defective, you may demand a refund in writing +without further opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO +OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT +LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of +damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement +violates the law of the state applicable to this agreement, the +agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or +limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or +unenforceability of any provision of this agreement shall not void the +remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in +accordance with this agreement, and any volunteers associated with the +production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm +electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, +including legal fees, that arise directly or indirectly from any of +the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this +or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or +additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any +Defect you cause. + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of +computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It +exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations +from people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future +generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see +Sections 3 and 4 and the Foundation information page at +www.gutenberg.org + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by +U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West, +Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up +to date contact information can be found at the Foundation's website +and official page at www.gutenberg.org/contact + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without +widespread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine-readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To SEND +DONATIONS or determine the status of compliance for any particular +state visit www.gutenberg.org/donate + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. To +donate, please visit: www.gutenberg.org/donate + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works + +Professor Michael S. Hart was the originator of the Project +Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be +freely shared with anyone. For forty years, he produced and +distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of +volunteer support. + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in +the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not +necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper +edition. + +Most people start at our website which has the main PG search +facility: www.gutenberg.org + +This website includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/39177-0.zip b/39177-0.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..37cae6f --- /dev/null +++ b/39177-0.zip diff --git a/39177-h.zip b/39177-h.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..6c51c1b --- /dev/null +++ b/39177-h.zip diff --git a/39177-h/39177-h.htm b/39177-h/39177-h.htm new file mode 100644 index 0000000..7fbf6e1 --- /dev/null +++ b/39177-h/39177-h.htm @@ -0,0 +1,15044 @@ +<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" +"http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> +<html lang="nl"> +<head> +<meta http-equiv="content-type" content="text/html; charset=utf-8"> +<title>The Project Gutenberg eBook of De Wijzen van het Oosten, by Cornelis Hille Ris Lambers</title> +<link rel="coverpage" href="images/cover.jpg"> +<style type="text/css"> + +body +{ +font: 100%/1.2em "Times New Roman", Times, serif; +margin: 1.58em 16%; +text-align: left; +} +/* Titlepage */ +.titlePage +{ +border: #DDDDDD 2px solid; +margin: 3em 0% 7em 0%; +padding: 5em 10% 6em 10%; +text-align: center; +} +.titlePage .docTitle +{ +line-height: 3.5em; +margin: 2em 0% 2em 0%; +font-weight: bold; +} +.titlePage .docTitle .mainTitle +{ +font-size: 1.8em; +} +.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle, .titlePage .docTitle +{ +font-size: 1.44em; +} +.titlePage .byline +{ +margin: 2em 0% 2em 0%; +font-size:1.2em; +line-height:1.72em; +} +.titlePage .byline .docAuthor +{ +font-size: 1.2em; +font-weight: bold; +} +.titlePage .figure +{ +margin: 2em 0% 2em 0%; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +} +.titlePage .docImprint +{ +margin: 4em 0% 0em 0%; +font-size: 1.2em; +line-height: 1.72em; +} +.titlePage .docImprint .docDate +{ +font-size: 1.2em; +font-weight: bold; +} +/* End Titlepage */ +.transcribernote +{ +background-color:#DDE; +border:black 1px dotted; +color:#000; +font-family:sans-serif; +font-size:80%; +margin:2em 5%; +padding:1em; +} +.advertisment +{ +background-color:#FFFEE0; +border:black 1px dotted; +color:#000; +margin:2em 5%; +padding:1em; +} +.correctiontable +{ +width: 75%; +} +.width20 +{ +width: 20%; +} +.width40 +{ +width: 40%; +} +.indextoc +{ +text-align: center; +} +.div0 +{ +padding-top: 5.6em; +} +.div1 +{ +padding-top: 4.8em; +} +.index +{ +font-size: 80%; +} +.div2 +{ +padding-top: 3.6em; +} +.div3, .div4, .div5 +{ +padding-top: 2.4em; +} +.footnotes .body, +.footnotes .div1 +{ +padding: 0; +} +.apparatusnote +{ +text-decoration: none; +} +table.alignedtext +{ +border-collapse: collapse; +} +table.alignedtext td +{ +vertical-align: top; +width: 50%; +} +table.alignedtext td.first +{ +border-width: 0 0.2px 0 0; +border-color: gray; +border-style: solid; +padding-right: 10px; +} +table.alignedtext td.second +{ +padding-left: 10px; +} +h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4 +{ +clear: both; +font-style: normal; +text-transform: none; +} +h3, .h3 +{ +font-size:1.2em; +line-height:1.2em; +} +h3.label +{ +font-size:1em; +line-height:1.2em; +margin-bottom:0; +} +h4, .h4 +{ +font-size:1em; +line-height:1.2em; +} +.alignleft +{ +text-align:left; +} +.alignright +{ +text-align:right; +} +.alignblock +{ +text-align:justify; +} +p.tb, hr.tb +{ +margin-top: 1.6em; +margin-bottom: 1.6em; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +text-align: center; +} +p.argument, p.note, p.tocArgument +{ +font-size:0.9em; +line-height:1.2em; +text-indent:0; +} +p.argument, p.tocArgument +{ +margin:1.58em 10%; +} +p.tocPart +{ +margin:1.58em 0%; +font-variant: small-caps; +} +p.tocChapter +{ +margin:1.58em 0%; +} +p.tocSection +{ +margin:0.7em 5%; +} +.opener, .address +{ +margin-top: 1.6em; +margin-bottom: 1.6em; +} +.addrline +{ +margin-top: 0; +margin-bottom: 0; +} +.dateline +{ +margin-top: 1.6em; +margin-bottom: 1.6em; +text-align: right; +} +.salute +{ +margin-top: 1.6em; +margin-left: 3.58em; +text-indent: -2em; +} +.signed +{ +margin-top: 1.6em; +margin-left: 3.58em; +text-indent: -2em; +} +.epigraph +{ +font-size:0.9em; +line-height:1.2em; +width: 60%; +margin-left: auto; +} +.epigraph span.bibl +{ +display: block; +text-align: right; +} +.trailer +{ +clear: both; +padding-top: 2.4em; +padding-bottom: 1.6em; +} +.figure +{ +margin-left: auto; +margin-right: auto; +} +.floatLeft +{ +float:left; +margin:10px 10px 10px 0; +} +.floatRight +{ +float:right; +margin:10px 0 10px 10px; +} +p.figureHead +{ +font-size:100%; +text-align:center; +} +.figAnnotation +{ +font-size:80%; +position:relative; +margin: 0 auto; /* center this */ +} +.figTopLeft, .figBottomLeft +{ +float: left; +} +.figTop, .figBottom +{ +} +.figTopRight, .figBottomRight +{ +float: right; +} +.hangq +{ +text-indent: -0.35em; +} +.hangqq +{ +text-indent: -0.44em; +} +.hangqqq +{ +text-indent: -0.78em; +} +.figure p +{ +font-size:80%; +margin-top:0; +text-align:center; +} +img +{ +border-width:0; +} +p.smallprint,li.smallprint +{ +color:#666666; +font-size:80%; +} +span.parnum +{ +font-weight: bold; +} +.marginnote +{ +font-size:0.8em; +height:0; +left:1%; +line-height:1.2em; +position:absolute; +text-indent:0; +width:14%; +} +.pagenum +{ +display:inline; +font-size:70%; +font-style:normal; +margin:0; +padding:0; +position:absolute; +right:1%; +text-align:right; +} +a.noteref, a.pseudonoteref +{ +font-size: 80%; +text-decoration: none; +vertical-align: 0.25em; +} +.displayfootnote +{ +display: none; +} +div.footnotes +{ +font-size: 80%; +margin-top: 1em; +padding: 0; +} +hr.fnsep +{ +margin-left: 0; +margin-right: 0; +text-align: left; +width: 25%; +} +p.footnote +{ +margin-bottom: 0.5em; +margin-top: 0.5em; +} +p.footnote .label +{ +float:left; +width:2em; +height:12pt; +display:block; +} +/* Tables */ +tr, td, th +{ +vertical-align: top; +} +td.bottom +{ +vertical-align: bottom; +} +td.label, tr.label td +{ +font-weight: bold; +} +td.unit, tr.unit td +{ +font-style: italic; +} +td.sum +{ +padding-top: 2px; border-top: solid black 1px; +} +/* Poetry */ +.lgouter +{ +margin-left: auto; +margin-right: auto; +display:table; /* used to make the block shrink to the actual size */ +} +.lg +{ +text-align: left; +} +.lg h4, .lgouter h4 +{ +font-weight: normal; +} +.lg .linenum, .sp .linenum, .lgouter .linenum +{ +color:#777; +font-size:90%; +left: 16%; +margin:0; +position:absolute; +text-align:center; +text-indent:0; +top:auto; +width:1.75em; +} +p.line +{ +margin: 0 0% 0 0%; +} +span.hemistich /* invisible text to achieve visual effect of hemistich indentation. */ +{ +color: white; +} +.versenum +{ +font-weight:bold; +} +/* Drama */ +.speaker +{ +font-weight: bold; +margin-bottom: 0.4em; +} +.sp .line +{ +margin: 0 10%; +text-align: left; +} +/* End Drama */ +/* right aligned page number in table of contents */ +.tocPagenum, .flushright +{ +position: absolute; +right: 16%; +top: auto; +} +table.tocList +{ +width: 100%; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +border-width: 0; +border-collapse: collapse; +} +td.tocPageNum, td.tocDivNum +{ +text-align: right; +width: 10%; +border-width: 0; +} +td.tocDivNum +{ +padding-left: 0; +padding-right: 0.5em; +} +td.tocPageNum +{ +padding-left: 0.5em; +padding-right: 0; +} +td.tocDivTitle +{ +width: auto; +} +span.corr, span.gap +{ +border-bottom:1px dotted red; +} +span.abbr +{ +border-bottom:1px dotted gray; +} +span.measure +{ +border-bottom:1px dotted green; +} +/* Font Styles and Colors */ +.ex +{ +letter-spacing: 0.2em; +} +.sc +{ +font-variant: small-caps; +} +.uc +{ +text-transform: uppercase; +} +.tt +{ +font-family: monospace; +} +.underline +{ +text-decoration: underline; +} +/* overline is actually a bit too high; overtilde is approximated with overline */ +.overline, .overtilde +{ +text-decoration: overline; +} +.rm +{ +font-style: normal; +} +.red +{ +color: red; +} +/* End Font Styles and Colors */ +hr +{ +clear:both; +height:1px; +margin-left:auto; +margin-right:auto; +margin-top:1em; +text-align:center; +width:45%; +} +.aligncenter, div.figure +{ +text-align:center; +} +h1, h2 +{ +font-size:1.44em; +line-height:1.5em; +} +h1.label, h2.label +{ +font-size:1.2em; +line-height:1.2em; +margin-bottom:0; +} +h5, h6 +{ +font-size:1em; +font-style:italic; +line-height:1em; +} +p +{ +text-indent:0; +} +p.firstlinecaps:first-line +{ +text-transform: uppercase; +} +p.dropcap:first-letter +{ +float: left; +clear: left; +margin: 0em 0.05em 0 0; +padding: 0px; +line-height: 0.8em; +font-size: 420%; +vertical-align:super; +} +.lg +{ +padding: .5em 0% .5em 0%; +} +p.quote,div.blockquote, div.argument +{ +font-size:0.9em; +line-height:1.2em; +margin:1.58em 5%; +} +.pagenum a, a.noteref:hover, a.hidden:hover, a.hidden +{ +text-decoration:none; +} +ul { list-style-type: none; } +.castlist, .castitem { list-style-type: none; } +body +{ +background: #FFFFFF; +font-family: "Times New Roman", Times, serif; +} +body, a.hidden +{ +color: black; +} +.titlePage +{ +color: #001FA4; +font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif; +} +h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4 +{ +color: #001FA4; +font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif; +} +p.byline +{ +font-style: italic; +margin-bottom: 2em; +} +.figureHead, .noteref, .pseudonoteref, .marginnote, p.legend, .versenum, .stage +{ +color: #001FA4; +} +.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a +{ +color: #AAAAAA; +} +a.hidden:hover, a.noteref:hover +{ +color: red; +} +p.dropcap:first-letter +{ +color: #001FA4; +font-weight: bold; +} +sub, sup +{ +line-height: 0; +} +.pagenum, .linenum +{ +speak: none; +} +.xd20e117width +{ +width:561px; +} +.xd20e124width +{ +width:511px; +} +.xd20e139width +{ +width:528px; +} +.xd20e158 +{ +text-align:center; +} +.xd20e4619 +{ +text-indent:2em; +} +</style> +</head> +<body> + +<p style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of De wijzen van het Oosten, by Cornelis Hille Ris Lambers</p> +<div style='display:block; margin:1em 0'> +This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and +most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions +whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms +of the Project Gutenberg License included with this eBook or online +at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you +are not located in the United States, you will have to check the laws of the +country where you are located before using this eBook. +</div> + +<div style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: De wijzen van het Oosten + Brahmanisme, Boeddhisme, Chineesche philosophie, Mazdeïsme</div> +<div style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: Cornelis Hille Ris Lambers</div> +<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Release Date: March 17, 2012 [eBook #39177]<br> +[Most recently updated: December 26, 2022]</p> +<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Language: Dutch</p> + <p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em; text-align:left'>Produced by: the Online Distributed Proofreading Team at +http://www.pgdp.net/</p> +<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK DE WIJZEN VAN HET OOSTEN ***</div> + +<div class="front"> +<div class="div1 cover"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divBody"> +<p class="first"></p> +<div class="figure xd20e117width"><img src="images/cover.jpg" alt="Oorspronkelijke voorkant." width="561" height="720"></div> +</div> +</div> +<div class="div1 titlepage"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divBody"> +<p class="first"></p> +<div class="figure xd20e124width"><img src="images/titlepage-series.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="511" height="720"></div> +</div> +</div> +<div class="titlePage"> +<div class="docTitle"> +<div class="mainTitle">De groote denkers der eeuwen.</div> +</div> +<div class="docImprint">Algemeene bibliotheek van wijsbegeerte.<br> +Amsterdam, Cohen Zonen.</div> +</div> +<div class="div1 titlepage"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divBody"> +<p class="first"></p> +<div class="figure xd20e139width"><img src="images/titlepage.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="528" height="720"></div> +</div> +</div> +<div class="titlePage"> +<div class="docTitle"> +<div class="mainTitle">De Wijzen van het Oosten.</div> +<div class="subTitle">Brahmanisme, Boeddhisme, Chineesche Philosophie, +Mazdeïsme.</div> +</div> +<div class="byline">door Dr. <span class="docAuthor">C. Hille Ris +Lambers</span>.</div> +<div class="docImprint">Cohen Zonen, Amsterdam.</div> +</div> +<div class="div1 frenchtitle"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divBody"> +<p class="first xd20e158">De Wijzen van het Oosten. <span class="pagenum">[<a id="pb1" href="#pb1" name="pb1">1</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="voorrede" class="div1 preface"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="main">Voorrede.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Twee dwalingen heerschen er nog altijd op het gebied +van godsdienst en wijsbegeerte.</p> +<p>De eerste is, dat men de wijsbegeerte vijandig stelt tegenover alles +wat naar godsdienst gelijkt en aan de denkbeelden en voorstellingen, +uit den godsdienst ontsproten, slechts een mythologische waarde +toekent.</p> +<p>De andere is, dat men een of anderen godsdienst, laten wij zeggen +den Christelijken godsdienst, als den eenig waren, door God zelf +geopenbaarden beschouwt en van uit dit standpunt met een meelijdende +glimlach op al de dwaze <span class="corr" id="xd20e170" title="Bron: ideën">ideeën</span> der heidenen neerziet.</p> +<p>Beide deze opvattingen zijn vrij algemeen. Doch voor de rechtbank +der wetenschap laten zij zich geen van beide handhaven. Wie werkelijk +de moeite neemt verschillende godsdiensten te onderzoeken moet ze wel +laten varen.</p> +<p>Als hij zich niet laat verbijsteren door alle wonderlijke godennamen +en zonderlinge gebruiken, maar tracht door te dringen tot het hart, het +wezen van eenigen godsdienst, zal hij van zijn tegenstelling tusschen +godsdienst en wijsbegeerte terugkomen. Hij zal inzien, dat iedere +godsdienst een antwoord tracht te geven op vragen als: Wie ben ik, +vanwaar kom ik, waar ga ik heen? Welken weg moet ik volgen in ’t +leven? Wat is de wereld, die mij omringt? Dezelfde vragen <span class="abbr" title="met andere woorden"><abbr title="met andere woorden">m. +a. w.</abbr></span> waarmede ook de wijsbegeerte zich bezig houdt. En +hij zal, althans in de godsdiensten der meer ontwikkelde <span class="pagenum">[<a id="pb2" href="#pb2" name="pb2">2</a>]</span>volken, +antwoorden op deze vragen hooren, die wel degelijk verdienen ernstig te +worden overwogen. Het kan niet missen of zijn onderzoek zal hem leiden +tot de erkentenis dat er wijsgeerig nadenken is in den godsdienst, maar +ook dat er godsdienst moet zijn in den wijsgeer.</p> +<p>Zoo wordt hij dus verlost van het vooroordeel, dat godsdienst en +wijsbegeerte tegenover elkaar staan.</p> +<p>Maar—’t kan ook zijn dat een gansch ander vooroordeel in +hem woont. Dat hij, als Christen geloovige <span class="abbr" title="bijvoorbeeld"><abbr title="bijvoorbeeld">b.v.</abbr></span> met zekere +minachting neerziet op al dien heidenschen afgodendienst, immers niets +dan duisternis. Ook dat vooroordeel zal voor zijn onderzoek bezwijken. +Hij zal—indien hij althans werkelijk iets in zich opneemt (er +zijn ook stompe hersenen, die lezen, doch niet verstaan), moèten +erkennen dat het goddelijk licht niet alleen geblonken heeft in +Galilea, maar ook in andere landen en onder andere volken. De ziel van +denkers en wijzen zal spreken tot zijne ziel en hem, misschien eerst +verbijsteren doch straks verkwikken. En, al moge hij, terecht, zijn +eigen godsdienst het hoogst blijven stellen, toch zal hij met +dankbaarheid en waardeering het licht begroeten, overal waar het +schijnt.</p> +<p>’t Zou mij niet verbazen, indien menig lezer van „de +groote denkers”, aan het eind van dit deel genaderd, deze mijne +opmerkingen volkomen deelt. Me dunkt, dat kan bijna niet anders. Want +èn het Brahmanisme, èn ’t Boeddhisme, en de oude +wijsheid van China en van Perzië staan hoog genoeg om +vooroordeelen, als ik u daareven schetste, te doen verdwijnen. Ieder +van die godsdiensten toch brengt een eigenaardige zijde van ’t +menschelijk denken en gevoelen op den voorgrond. Het Brahmanisme +spreekt ons „in teekenen en symbolen,” van de +ééne macht die alles bezielt, van het ééne +leven, dat in alle wezens woont en opwaarts streeft tot volkomen +loutering. Het Boeddhisme wijst ons op de ellende, waaraan al wat +bestaat onderworpen is, doch toont ons ook het heilige pad, dat tot +bevrijding van het lijden kan voeren. Beide oude godsdiensten doen ons +diep gevoelen, dat geen uiterlijke dingen alleen in staat zijn den +vrede des gemoeds te schenken.</p> +<p>Weder andere waarheden zijn het, die ons tegenklinken uit het aloude +China. We zetten ons aan de voeten van Confucius en die oude wijze +onderhoudt ons over ons gebrek aan eerbied: eerbied voor de wetten des +hemels, eerbied voor ouders en grijsaards en roept ons toe dat er van +onze beschaving <span class="pagenum">[<a id="pb3" href="#pb3" name="pb3">3</a>]</span>niets kan komen, als geen trouw en eerbied ons +bezielt. Daarnaast doet Lao tsze ons op treffende wijze gevoelen dat +ook de oude Chineezen liefde en eenvoud kenden als de grondslagen voor +des menschen geluk. En mochten wij dan door die liefdesprediking wat al +te weekelijk en te zoetelijk worden gestemd, dan gaan we met onze +gedachten naar het oude Perzië en wij hooren ons daar aanbevelen +den heiligen strijd, den strijd tegen al ’t booze in de natuur, +tegen al ’t verdorvene in de menschenwereld, tegen al ’t +onreine in ons eigen leven. En straks, straks zitten wij peinzend stil, +en wij denken nog eens weer na, wat al die groote denkers van zooveel +eeuwen dachten. Wonderlijk, dat ieder der systemen zoo groote +aantrekkelijkheid heeft, dat ieder op zijn beurt ons wil voorkomen als +de ware wijsheid.</p> +<p>Wel groote denkers moeten ’t geweest zijn, die deze +godsdiensten hebben gesticht, deze onsterfelijke gedachten hebben +uitgesproken.</p> +<p>En—onwillekeurig plaatsen wij ons leven en streven eens in dat +licht der oudheid. Wij vragen ons af, wat wij nu eigenlijk weten van +’s werelds bestuur en ’s levens doel en vergelijken nog +eens die antwoorden, die de oudheid gaf..... Waarlijk, ’t was +niet te vergeefs dat wij neerzaten aan de voeten der ouden, dat wij +trachtten, de soms in zoo wondere vormen gehulde, oostersche wijsheid +op ons te laten inwerken. Wij gevoelen dat zij ook ons nog licht en +troost kan schenken.</p> +<p>Zoo, mijne lezers, hoop ik dat gij gestemd zult zijn, als gij aan +<span class="corr" id="xd20e202" title="Bron: t">’t</span> einde +van dit werk zijt gekomen.</p> +<p>Gij vraagt misschien nog: hoe hebt gij, schrijver, deze uwe taak +opgevat? Mijn antwoord luidt, dat ik uit verschillende bronnen heb +geput, welke achter in dit werk dan ook worden vermeld. Wat de +Chineesche wijsbegeerte betreft is mijn arbeid grootendeels eene +vertaling van het, mijns inziens, voortreffelijke werk van den +Duitschen geleerde M. von Brandt<a class="noteref" id="xd20e207src" +href="#xd20e207" name="xd20e207src">1</a>, waarbij ik echter ten +opzichte van Lao tsze en diens leer mijn eigen weg ben gegaan.</p> +<p>Mijn hoofddoel was een aanschouwelijk beeld te geven van het +eigenaardige, dat ieder der straks genoemde godsdiensten kenmerkt, ze +begrijpelijk te maken, hun schoonheid en wijsheid te doen gevoelen, ook +voor menschen van een gansch <span class="pagenum">[<a id="pb4" href="#pb4" name="pb4">4</a>]</span>ander ras, een gansch verschillenden +godsdienst en ver uiteenloopende beschaving. Van harte hoop ik daarin +niet al te ongelukkig te zijn geslaagd.<a class="noteref" id="xd20e214src" href="#xd20e214" name="xd20e214src">2</a></p> +<p class="dateline">Juli 1902.</p> +<p class="signed"><span class="sc">Dr.</span> C. HILLE RIS LAMBERS. +<span class="pagenum">[<a id="pb5" href="#pb5" name="pb5">5</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote" lang="de"><span class="label"><a class="noteref" +id="xd20e207" href="#xd20e207src" name="xd20e207">1</a></span> M. von +Brandt, Die Chinesische philosophie und der Staatsconfucianismus. +Stuttgart 1898.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e214" href="#xd20e214src" name="xd20e214">2</a></span> Bij +Indische of „Zend” woorden heb ik de lettergrepen, die, +waar onze Hollandsche opvatting anders zou doen vermoeden, lang moeten +worden uitgesproken, door een liggend streepje gekenmerkt bv. +Sūrya, Rāmāyana enz. Korte <span class="corr" id="xd20e216" title="Bron: letergrepen">lettergrepen</span> zijn, waar +noodig door ˘ aangewezen, bv. Brahmă.</p> +</div> +</div> +</div> +<div class="body"> +<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="label">Hoofdstuk I.</h2> +<h2 class="main">Het Brahmanisme, zijn oorsprong, karakter en +eigenaardigheden.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wanneer wij den loop eener rivier nagaan, zien we +eerst een klein beekje, dat van de bergen afdaalt. Langzamerhand +verbreedt het zich en wordt het tevens kalmer in zijn loop. Wateren van +verschillende kleur en oorsprong neemt het op, en—voor het de zee +bereikt—splitst zich de machtige stroom vaak in verschillende +armen.</p> +<p>Iets dergelijks zien we, wanneer we nagaan den loop van +verschillende godsdiensten door de wereld. We denken bv. aan den +godsdienst van Israël. Eerst een klein beekje, dat door niets +toonde dat het een grootere toekomst had dan andere dergelijke beekjes. +Langzamerhand echter komt het aan ’t licht dat het kleine beekje +een groote rivier zal worden: ’t blijkt dat er in Israëls +godsdienst iets ligt, waardoor hij zich van andere godsdiensten +kenmerkend onderscheidt. Straks komt het almeer in een vaste bedding: +oude wetten en verhalen worden saamgevoegd en als heilig beschouwd, een +priesterstand krijgt de leiding in handen: deze wordt straks +uitsluitend bevoegd om offers te brengen en verschillende godsdienstige +verrichtingen te leiden.</p> +<p>Godsdienstige denkbeelden, van elders ontleend, worden opgenomen en +zóó in ’t kader ingevoegd dat zij een onbreekbaar +geheel vormen: evenals de zijrivieren met den grooten stroom. Zoo +vormde zich uit den oud-Israëlietischen de Joodsche godsdienst met +zijn eigenaardigheden: zijn op den voorgrond stellen van de +éénheid Gods, zijn gehechtheid aan de geheiligde wetten +en gebruiken, zijn gewijde offers en ceremoniën.</p> +<p>Doch daarnaast vloeide straks een machtige zijstroom.</p> +<p>Onder het oude Israël had men de profeten, de verkondigers +<span class="pagenum">[<a id="pb6" href="#pb6" name="pb6">6</a>]</span>van vrijheid en zelfstandigheid: de mannen die +opkwamen voor de eischen van het zedelijk en maatschappelijk leven als +Gods grootste geboden. Ook hunne geschriften waren door de Joodsche +geleerden opgenomen onder de heilige schriften, doch: hun denkbeelden +vertegenwoordigden niet de heerschende richting van het Jodendom. +Straks echter zou Israëls grootste zoon ze brengen op den +voorgrond en ze verder ontwikkelen. Hij verdedigde ze, in heeten strijd +met de Joodsche schriftgeleerden, tegen wetsgezag en priesterstand +in—en uit zijn optreden werd een nieuwe godsdienst geboren: een +machtige zijarm van de groote rivier spoedde zich voort.</p> +<p>Waarom deze dingen herinnerd, waar we gaan spreken over een gansch +anderen godsdienst, uit een gansch ander land? Omdat we hier ongeveer +’t zelfde zien gebeuren. Uit den oorspronkelijken godsdienst toch +der oude Indiërs heeft zich als een machtige stroom het +Brahmanisme ontwikkeld: een godsdienst waarin ook waren bijeengezameld +gewijde geschriften van vroeger en later tijd, de Veda’s, waarin +ook was opgekomen een priesterstand vol gezag: de Brahmanen.</p> +<p>Een godsdienst vol voorschriften, wetten, en ceremoniën.</p> +<p>Doch in dien godsdienst was ook een nevenstroom: een zoeken van het +ware levensdoel, niet zoozeer in gewijde vormen en ceremonie’s, +als wel in stille overpeinzing over het leven en in ’t vrijmaken +des geestes van de banden der stof. Ook die nevenstroom behoorde tot +den erkenden, gewijden godsdienst. Maar straks zou die worden geleid in +een geheel nieuwe bedding. Het Boeddhisme trad met kracht in ’t +krijt tegen de uitwendige godsvereering en vond zijn hoogste streven +hierin, dat het de menschen wilde losmaken uit de begoocheling der +zinnen, en dat niet door zelfkastijding en offers, maar door een +gestreng en eenvoudig liefdevol leven. Dat Boeddhisme staat min of meer +in dezelfde verhouding tot het Brahmanisme als het Christendom tot den +Israëlietischen godsdienst. Om het dus goed te verstaan dienen wij +eerst zijn vader: het Brahmanisme te kennen, een vader, tegen wien het +wel in verzet kwam, maar met wien het toch wezenlijke karaktertrekken +gemeen heeft.</p> +<p>Wat nu is Brahmanisme? De godsdienst, die staat onder de leiding der +Brahmanen, een afgesloten priesterstand van Indië. Aanhangers van +het Brahmanisme—een godsdienst, door 170 millioen Indiërs +beleden—zijn dus zij die zich in ’t algemeen aan de leer en +de voorschriften der priesterschap <span class="pagenum">[<a id="pb7" +href="#pb7" name="pb7">7</a>]</span>houden en bij godsdienstige +plechtigheden van hare tusschenkomst gebruik maken. Men denke daarom +niet dat de geloovigen van dezen godsdienst in alles eens zijn: verre +van dien. De een—en dit verschil geldt vooral van het +Brahmanisme, zooals het nu bestaat—brengt zijn offers en +vereering aan deze godheid, de ander aan gene. En ook de wijze, waarop +de verschillende goden worden vereerd loopt ver uiteen. Toch: er is +eenheid in de verscheidenheid.</p> +<p>Alle goden gelden, vooral voor den ontwikkelden Brahmaan, als +openbaringen van één alwezen, het Brahmă, dat, zelf +onnaspeurlijk verheven en onbeschrijflijk, aan alle dingen ten +grondslag ligt en zich in alles openbaart; in de goden, maar ook in de +menschen, ja, zelfs in de dieren en planten. Schijnbaar dus een bont +geschakeerd tafereel van goden, een tooneel van bijgeloovigen +afgodendienst, toch voor de ingewijden gansch iets anders.</p> +<p>Al de ontelbare goden, al de groote krachten en werkingen der +natuur: de wind, de rivieren, de aardbevingen en pestilentiën, +voor dezen zijn ze slechts de openbaringen van de aldoordringende +goddelijke kracht, die in onnoemelijk veel vormen zich doet kennen.</p> +<p>De mensch zelf is slechts het aarden vat, dat de inwonende Godheid +in zich houdt (Brahmă is het albezielend goddelijk leven „en +die zijt gij”, klinkt een van de spreuken). Die inwonende godheid +geeft aan de menschheid hare gedachten en de uiting daarvan.</p> +<p>God is dus eigenlijk de natuur: zoodat als gij de natuur dient: +’t zij de bezielde of de onbezielde, gij eigenlijk God vereert en +als gij een beeld aanbidt gij het zinnebeeld of de openbaring der +godheid eert.</p> +<p>Zoo is dus het Brahmanisme aan de eene zijde een verlichte +wijsbegeerte: zoo wordt het verstaan door zijn meest ontwikkelde +aanhangers, terwijl het toch onder zijn wijden mantel alle mogelijke +bekrompen godsvereering en bijgeloof kan dekken.</p> +<p>Om deze en andere eigenaardigheden van het Brahmanisme goed te +begrijpen is het echter wenschelijk, dat wij eerst ons trachten in te +denken hoe deze godsdienst is ontstaan.</p> +<p>We gaan met onzen geest terug tot lang vervlogen dagen, tot vele, +vele eeuwen voor Christus, toen de Ariërs—de +gemeenschappelijke voorvaderen van Indiërs en Perzen—als een +herders- en landbouwvolk ten noorden van het Himalaya gebergte woonden. +Straks gingen zij, toen hun aantal zich <span class="pagenum">[<a id="pb8" href="#pb8" name="pb8">8</a>]</span>uitbreidde uiteen: sommigen +trokken naar het westen (de voorvaderen der Perzen), anderen naar het +zuiden, door de passen van Afghanistan naar Indië. Toch: een +vergelijking van den oud-Indischen en den oud-Perzischen godsdienst +leert ons dat zij eenmaal één waren.</p> +<p>Evenals andere volken gevoelden ook de oude Indiërs dat er +machten boven hen stonden. Met vrees en vereering zagen zij op naar de +lucht: den blauwen hemel, de zon, de duisternis en andere +natuurmachten, van wie hun welzijn afhankelijk was. Overal in de natuur +bemerkten zij beweging en waar beweging was, daar was ook leven en +macht. Waren zij niet gedrongen de gunst te zoeken dier bovenaardsche +machten? En—moest niet onder die machten ééne de +hoogste zijn? Vandaar dat zij van den stralenden hemel spraken als van +den vader des lichts (Dyaus. Pitar) of ook in de alles doordringende +lucht (Varuna) de tegenwoordigheid speurden van een onzichtbaren +getuige van al hun daden, bij dag en bij nacht. Ook Agni, de god van +het vuur, die belangrijke hulp van den mensch: weldadig, maar ook +verteerend, werd geëerd.</p> +<p>Een voorgeschreven vereering van deze en andere goden was er echter +nog niet. Men bracht hen hulde door lofliederen en gebeden, door +geschenken van voedsel en drank. En men gaf hun in zijn offers datgene +wat men zelf het meest op prijs stelde: rijst en boter en vooral het +vroolijk makende sap van de Somaplant (Sarcostema Viminalis) waaraan +men voor zijn eigen levenskracht zoo groote waarde toekende. Ieder +bracht zelf zijn offers en gebeden, naar zijn eigen gevoel hem dat +ingaf.</p> +<p>Toch: men kende ook reeds in die oude dagen mannen van verlichting +en leiding (Rishi’s), die het woord der goden hoorden en hun +goddelijke kennis (Veda) aan anderen overbrachten. Aan hen worden de +gezangen der Vedische boeken, de gewijde schriften van het Brahmanisme, +toegeschreven. In de meeste Veda’s zijn drie bestanddeelen, +mantra’s-liederen, brahmana’s-verhandelingen, +sutra’s-overleveringen. De mantra’s vormen de oudste +gedeelten. Inderdaad verplaatsen ons sommige dezer liederen in die lang +vervlogen eeuwen en doen zij ons zien dat een diep religieus gevoel in +de harten dier oude Indiërs woonde.</p> +<p>Men hoore b.v. het volgende lied aan Varuna:<a class="noteref" id="xd20e280src" href="#xd20e280" name="xd20e280src">1</a> <span class="pagenum">[<a id="pb9" href="#pb9" name="pb9">9</a>]</span></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">De machtige Varuna, hoog daarboven, ziet omlaag,</p> +<p class="line">Op deze werelden, zijn rijksgebied, als dicht +nabij,</p> +<p class="line">Als menschen steelsgewijs het kwade doen, hij weet +het.</p> +<p class="line">Waar iemand staat, of gaat, of zachtkens +henensluipt,</p> +<p class="line">In duistren schuilhoek toeft of in ’t verborgen +loert,</p> +<p class="line">Varuna ziet het en speurt hun bewegen.</p> +<p class="line">Als twee te zaam een heilloos plan beramen,</p> +<p class="line">En wanen zich alleen en onbespied, een derde is +daarbij:</p> +<p class="line">De koning ziet het al. Ontelbaar in getale</p> +<p class="line">Gaan zijn gezanten d’aarde rond, en duizend +oogen,</p> +<p class="line">Zij speuren na wat haar bewoners plegen.</p> +<p class="line">Wat op de aard bestaat, wat in haar dampkring +leeft,</p> +<p class="line">Ja, al wat daar beneden is, des konings blik doorgrondt +het,</p> +<p class="line">Hij telt het knippen van des menschen oog.</p> +<p class="line">En over ’t gansch heelal werpt hij de +teerling.</p> +</div> +<p class="first">Niet minder treffend zijn vele andere hymnen, aan Agni +den vuurgod, of aan Indra, den god van den regen, in den Vedischen tijd +veel vereerd, gericht. Vooral worden Agni, de vuurgod, Indra, de god +van den regen, en Sūriya, de zonnegod, te zamen genoemd als +regeerende over de aarde, den dampkring en het uitspansel +daarboven.</p> +<p>Deze drie werden langzamerhand de hoofdgoden der oude Indiërs. +Een merkwaardig verschijnsel echter is, reeds een aandachtige lezing +van de boven aangehaalde hymne aan Varuna overtuigt ons daarvan, dat +ieder dier goden telkens weer als de hoogste, bijna als de eenige werd +geprezen. M. a. w. er lag reeds in den Vedischen godsdienst een zeker +zoeken naar ééne hoogere macht, boven al de anderen +verheven. Eveneens vinden wij het onsterfelijkheidsgeloof hier +uitgesproken, doch niet het latere geloof aan vele geboorten, die de +mensch moet ondergaan voor hij het hoogste bereikt: dat wil zeggen: met +de Godheid vereenigd wordt.</p> +<p>Wij denken b.v. aan de volgende hymne, gericht tot Yama, den eersten +mensch, die stierf, en daardoor koning werd van het geestenrijk:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Den macht’gen koning, Yama, gave en eer +gebracht,</p> +<p class="line">Hij was de eerste toch die stierf en die den snellen +stroom</p> +<p class="line">Des doods braveerde, d’eerste, die den weg ten +hemel ging</p> +<p class="line">En and’ren welkom heette in ’t oord der +heerlijkheid.</p> +<p class="line">Geen macht kan ons dit thuis, door u veroverd, +nemen,</p> +<p class="line">Wij komen koning, ieder die geboren is moet sterven</p> +<p class="line">En treden op het pad, door u gebaand, waarop in lange +rijen,</p> +<p class="line">Geslachten reeds zijn voorgegaan, den weg</p> +<p class="line">Ook onzer vaad’ren. O ziel des dooden, ga dan +rustig heen,</p> +<p class="line">Vrees niet dien weg, dien ouden weg te nemen,</p> +<p class="line">Die tot den God u voert en tot uw zaal’ge +vaad’ren, <span class="pagenum">[<a id="pb10" href="#pb10" name="pb10">10</a>]</span></p> +<p class="line">Bij Hem in heerlijkheid! Vrees voor de honden niet,</p> +<p class="line">Die met hun viertal oogen ’t geestenrijk +behoe’n,</p> +<p class="line">Keer weer naar uw tehuis, o ziel! Uw zonden, uw +verdriet</p> +<p class="line">Laat g’achter op deez’ aarde, en gij +verkrijgt</p> +<p class="line">Een heerlijke gestalt’—uw’ oude +vorm—verheerlijkt</p> +<p class="line">En van alle vlek bevrijd.</p> +</div> +<p class="first">Zien wij niet uit deze gedichten, dat verheven +denkbeelden over dood en leven het oude Indië reeds kenmerkten? +Doch—wij willen bij dien oud-Vedischen godsdienst niet langer +stilstaan. ’t Was ons enkel te doen om den bodem te doen zien, +waaruit het Brahmanisme opgroeide.</p> +<p>Brahmanisme wil eigenlijk zeggen, zooals we reeds vroeger opmerkten: +godsvereering onder de leiding der Brahmanen. Dus niet een geheel +nieuwe godsdienst, maar de oude, door een priesterstand in vaste +bedding geleid.</p> +<p>Priesters had men natuurlijk reeds in de oude Vedische periode. Ook +onderscheidde men toen reeds vier verschillende standen: de Brahmanen, +of priesters, de <span class="corr" id="xd20e366" title="Bron: Kshatry’as">Kshatrya’s</span> (edelen of +krijgslieden) de Vaisya’s (landbouwers) en de Sudra’s +(werklieden). Doch nu kwam er een afgesloten priesterstand en werden de +standen beschouwd als casten: scherp afgescheiden groepen<a class="noteref" id="xd20e369src" href="#xd20e369" name="xd20e369src">2</a>. +De priesters heetten voortgekomen te zijn uit den mond, de krijgslieden +uit borst en armen, de landbouwers uit het lijf, de werklieden uit de +voeten der godheid.</p> +<p>Zoo stonden dus de Brahmanen voorop, zij wisten koningen en volk te +leiden en op den geheelen godsdienst hun eigenaardig stempel te +drukken.</p> +<p>Het eerste wat zij deden was voorzeker de heilige boeken, de +Veda’s, bijeen te verzamelen. Deze zijn vier in getal: de Rig +Veda (liederen Veda), de Sama Veda (offerzangen Veda), de Yayur-Veda +(offerspreuken Veda) en de Atharvan-Veda (tooverspreuken Veda). Deze +boeken nu behelzen bestanddeelen van verschillenden ouderdom en hebben +ook nog dit eigenaardige dat vele zangen en spreuken in meer dan een +dier verzamelingen voorkomen.</p> +<p>Zij vormden voortaan de heilige wetenschap (= Veda), die de +priesters hadden te bestudeeren en aan de schare bekend <span class="pagenum">[<a id="pb11" href="#pb11" name="pb11">11</a>]</span>te +maken. Aan hen werden straks de Brāhmana’s, godgeleerde en +ritueele verhandelingen, die gewoonlijk een veel minder verheven geest +ademen dan de oude Vedische liederen, toegevoegd. Doch ook de +Upanishads, meer bespiegelende, stichtelijke werken, kregen straks hier +een plaats.</p> +<p>Men ziet dat op dit gebied hetzelfde geschiedde wat ook elders onder +leiding eener macht verkrijgende priesterschap gebeurt: oude verhalen +en liederen worden te zamen gebracht, en door nieuw bijgevoegde +stukken, in bepaald priesterlijken geest wordt er een nieuwe stempel op +gedrukt: het geheel wordt vervolgens een wetboek, waarvan de +priesterschap de sleutel bezit. Men denke bv. aan de ontwikkeling van +Israëls godsdienst, waarbij precies hetzelfde gebeurde: Ezra en +andere priesters verzamelden oude wetten en overleveringen: brachten +nieuwe tot stand in hun geest—bij wier licht de oude moesten +worden verklaard en—gaven dat geheel als wetboek aan het volk. +Echter niet zooals bij Israël mochten in oud-Indië de leeken +de wet bestudeeren, dat bleef de taak der Brahmanen, zij alleen waren +de mannen der heilige wetenschap.</p> +<p>In welke bedding nu trachtten die mannen der heilige wetenschap den +volksgodsdienst te leiden? Ik zeg: trachtten te leiden, want de geheele +leiding van een volksgodsdienst nemen kan geen enkele priesterschap, +konden ook de Brahmanen niet.</p> +<p>Allereerst werd de waarde van het offer door hen nog hooger +verheven. Reeds in den ouden tijd hadden de Indiërs het denkbeeld +dat het offer de krachten der bovenaardsche machten sterkte en daardoor +meewerkte om een goed wereldsch beloop te verzekeren. Langzamerhand +echter kwam het denkbeeld op dat het offer ook kan strekken om door de +gunst der versterkte goden een of ander aardsch doelwit te verkrijgen, +b.v. de geboorte van een zoon, ja, men ging zelfs zoover dat men het +offer ging beschouwen als een middel om bovenaardsche vermogens +deelachtig te worden.</p> +<p>Verder maakte men van de, vroeger eenvoudige, offers zeer +samengestelde offerplechtigheden. Daarbij werden bepaalde hymnen en +aanhalingen uit de Veda’s gezongen en uitgesproken, en met +angstvallige nauwkeurigheid werd gewaakt voor ieder onderdeel van het +ritueel. Sommige offerplechtigheden strekten zich uit over weken, ja +over jaren: het waren ketenen, van welke iedere schalm nauwkeurig in +het gelid moest passen, zou het offer gunstige gevolgen hebben. De +godheid, waaraan men zijn gaven en gebeden wijdde, trad daarbij op +<span class="pagenum">[<a id="pb12" href="#pb12" name="pb12">12</a>]</span>den achtergrond: doch het volbrengen van +offerplechtigheden werd beschouwd als een krachtig middel om hen, die +er aan deelnamen, macht te verleenen in deze en in de toekomende +wereld.</p> +<p>Men ging zelfs zoover van het offer (Yajna) zelf voor te stellen als +een godheid.</p> +<p>Ja, in sommige plaatsen van de Brāhmana’s werd zelfs +geleerd dat de goden zelf sterfelijk waren, totdat zij door offers den +dood overwonnen. Ook de mensch kan door offeren van den dood worden +bevrijd: doch zijn lichamelijk leven moet hij geven als zoenoffer.</p> +<p>En die verzuimt te offeren moet telkens weer worden wedergeboren, +moet eindelooze levens doorloopen, om altijd weer zijn lichaam aan de +goden te offeren. Men hoore de volgende aanhaling uit +Satapatha-Brāhmana:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">De goden leefden steeds in vreeze voor den dood,</p> +<p class="line">Den machtigen Voleinder. Dus herhaalden</p> +<p class="line">Zij nauwgezet hun offers telkens weer, tot zij +<span class="corr" id="xd20e406" title="Bron: onsterflijk">onsterf’lijk</span> waren.</p> +<p class="line">Toen sprak de machtige Voleinder tot de goden:</p> +<p class="line">Gij hebt uzelf onsterfelijk gemaakt, nu zal de mensch +beproeven</p> +<p class="line">Om ook zichzelf van mijne macht ’t ontslaan.</p> +<p class="line">Wat wordt mij daarvoor in den mensch vergoed?</p> +<p class="line">De taal der goden luidde: Voortaan zal niet +één</p> +<p class="line">In ’t eigen lichaam de onsterf’lijkheid +bereiken.</p> +<p class="line">Het sterf’lijk hulsel blijft uw eigendom, uw +voedsel</p> +<p class="line">Zal het zijn in eeuwigheid. Ja, ook die door +godsdienst’ge daden,</p> +<p class="line">D’onsterf’lijkheid verwerft, zijn lichaam +zal hij eerst,</p> +<p class="line">Aan u ten offer wijden, als uw prijs.</p> +</div> +<p class="first">Wij zien in dit gedicht uitgedrukt de eigenaardige +leer der zoogenaamde zielsverhuizing, aan het Brahmanisme eigen. Wat is +hare strekking? Wij willen die met een enkel woord in het licht +stellen.</p> +<p>Bij onze bespreking van den ouden Vedischen godsdienst: d. w. z. den +godsdienst, waarvan ons in de oudste gedeelten der Veda’s de +geest is bewaard gebleven, zagen wij reeds dat er zeker streven opkwam +om één der vele goden tot oppergod te verheffen: men +denke b.v. aan de straks aangehaalde hymne, tot Varuna gericht. In den +oud-Brahmaanschen godsdienst nu kwam men daar omtrent tot klaarder +besef. Men gevoelde dat er een „<a id="xd20e434" name="xd20e434"></a>Geest (ātman)” was, boven de kennis der +zinnen verheven, die alle stoffelijk dingen bezielde en doorademde. Die +zelfde geest, die de gansche stoffelijke wereld bezielde was het ook +die trilde in de gedichten der zangers, <span class="pagenum">[<a id="pb13" href="#pb13" name="pb13">13</a>]</span>die bezieling gaf bij +godsdienstige kennis en gebed. Boven alle persoonlijkheid was hij +verheven, oneindig en onbeperkt lag hij aan alle dingen ten grondslag +en woonde hij in ’t gansch heelal. Ook in den mensch. Was hij +niet de levensadem, die het lichaam bezielde, woonde hij met zijn +geheimzinnige tegenwoordigheid niet in ieders geweten? Breidde hij zich +niet uit in de gansche oneindige ruimte? Daarom gaf men hem den naam: +Brahmă.<a id="xd20e438" name="xd20e438"></a> Brahmă +(onzijdig) is dus het wezen, dat aan alle dingen ten grondslag ligt: en +waarvan ook de mensch een deel is. Al de goden waren evenals de +menschen slechts openbaringen van die hoogste kracht.</p> +<p>Wat nu moet het levensdoel zijn van den mensch?</p> +<p>Om, van al het stoffelijke bevrijd, van alle smet gereinigd geheel, +in dit Brahmă, in die wereldziel, te verzinken. Hoe echter moet +dit doel worden bereikt? Wij zagen reeds dat de offers daartoe een +werkzaam middel werden geacht. Doch, nevens de offers, in sommige +kringen zelfs met terzijdestelling daarvan, hechtte men in dezen groote +waarde aan zelfkastijding en aan bespiegelend inkeeren tot zichzelf: +want komen tot zichzelf, tot zijn diepste wezen, is komen tot +Brahmă.</p> +<p>Doch: een enkel menschelijk leven is daarvoor niet genoeg: vele +levens moet men <span class="corr" id="xd20e447" title="Bron: dooorloopen">doorloopen</span>, telkens weer moet men na een +overgangstijdperk in hemel of hel, naar gelang van zijn vroeger leven, +opnieuw worden geboren, altijd op hoogeren trap van zelfverloochening +en bespiegeling gerakend, zal men eindelijk geheel in de wereldziel +verzinken. En wee die toegeeft aan booze lusten en geen +zelfverloochening kent: eindeloos zijn zijne wedergeboorten: hij kan +zelfs genoodzaakt zijn niet als mensch, maar als dier of plant weer te +keeren.</p> +<p>Wie echter als Brahmaan ter wereld komt, in die geheiligde caste het +levenslicht aanschouwt, hij heeft reeds een goed deel van den +moeilijken levensgang afgelegd. Hoe moet hij komen tot volkomen +verlossing?</p> +<p>Die weg wordt in het wetboek van Manoe zorgvuldig aangewezen. Eerst, +zoo luidt het hier, is hij een leerling der Brahmanen, met het gewijde +koord en den gordel bekleed. Een hechte band vereenigt hem met zijn +leermeester, door wien hij in de heil’ge boeken onderwezen wordt. +Straks is zijn leertijd volbracht en viert hij, bij ’t brengen +van zijn eerste offer, het feest zijner wedergeboorte.</p> +<p>De leerling wordt nu huisvader. Zoo betaalt hij in deze twee eerste +levensstadiën de schuld, waarmede hij geboren <span class="pagenum">[<a id="pb14" href="#pb14" name="pb14">14</a>]</span>werd: +die aan de Rishis („heilige” zangers) wier liederen hij +leerde om ze aan volgende geslachten over te leveren, aan de +voorvaderen, door nakomelingschap te verwekken om hen offers te +brengen, aan de goden, aan wie hij zijn eigen offers wijdt. Heeft hij +deze schulden betaald, dan kan hij het huishoudelijk bestier aan zijn +zoon, die nu zelf huisvader geworden is, overdragen en zich +terugtrekken uit het wereldsch gewoel om geheel voor godsdienstige +overpeinzingen te leven. Boven het offeren is hij dan verheven: door +het beschouwend leven komt hij straks tot volkomen verlossing. Doch +slechts dan is hij zoover gevorderd, dat geen nieuwe wedergeboorte hem +meer wacht, indien hij ook in zijn laatste oogenblikken niet meer over +de wereldsche dingen, ook maar voor een oogenblik, zijn gedachten laat +gaan.</p> +<p>En uit deze leer over de verlossing, waarin aan het ascetische leven +feitelijk een hoogere waarde wordt toegekend dan aan het offeren, en +uit die van het Brahmă, het ware wezen, dat onpersoonlijk is en +aan alle dingen ten grondslag ligt, kunnen wij zien welken +eigenaardigen weg het Indische denken in het Brahmanisme opging. Het +onbewuste wordt hier boven het bewuste, het onpersoonlijke boven het +persoonlijke gesteld. Voorwaar een groote tegenstelling met de +Westersche godsdienstige ontwikkeling in het <span class="corr" id="xd20e460" title="Bron: christendom">Christendom</span>, waarin God +geldt als de zelfbewuste, liefhebbende macht, de Vader, en waarin niet +opgaan in het albeginsel, maar streven naar volmaking, naar steeds +grootere ontwikkeling der persoonlijkheid, als doelwit wordt +gesteld.</p> +<p>M. a. w.: het Brahmanisme is een pantheïstische: (God = de +Alziel), het Christendom een theïstische (God = de Albestuurder) +godsdienst.<a class="noteref" id="xd20e465src" href="#xd20e465" name="xd20e465src">3</a></p> +<p>Het Brahmanisme een pantheïstische godsdienst. Dat schijnt voor +den oppervlakkigen beschouwer vreemd, want hij bemerkt dat er vele +goden zijn, aan wie men zijne vereering brengt: men zegt zelfs dat er +33 millioen goden of goddelijke wezens door dezen godsdienst worden +erkend. M. a. w.: het Brahmanisme gelijkt veel meer op een +veelgodendom, dan op de erkenning van één beginsel, dat +aan alle dingen ten grondslag ligt.</p> +<p>Gaan wij echter na de philosophische stroomingen of scholen, die +zich in het Brahmanisme hebben ontwikkeld, waaronder <span class="pagenum">[<a id="pb15" href="#pb15" name="pb15">15</a>]</span>de +Vedānta en de Sānkhya-philosophie de voornaamste zijn, dan +valt dit ééne, dat zich in alles openbaart, helder in het +oog. De zaak is feitelijk deze: de Brahmanen hadden te doen met een +volksgodsdienst, die een groot aantal goden erkende. De minder +ontwikkelden eensklaps opvoeren tot de hoogte der wijsgeerige +bespiegeling ging niet aan: het volk was daarvoor niet rijp. Een +anderen weg moest dus bewandeld en kon ook worden betreden. Al de goden +waren in ’t oog van den verlichten Brahmaan openbaringen van het +eene Alwezen, of liever zinnebeelden, aanwijzingen van die goddelijke +macht. Welnu, zoo konden zij hunne vereering blijven behouden: wie hen +diende bracht toch ten slotte zijne vereering aan de groote Macht, die +zich in alles openbaart. Wie Vishnoe bij voorkeur dient, eert in hem de +onderhoudende kracht: een der zijden van het Alwezen. Wie voor Rama en +Krishna, twee volksgoden bij uitnemendheid, zich buigt, hij eert de +goddelijke vleeschwordingen van den grooten God Vishnoe. Wie voor Siva +gestrenge boetedoeningen verricht, hij erkent immers de macht die het +leven afbreekt, doch ook telkens weer vernieuwt? Is niet ook Siva ten +slotte uit Brahmă voortgevloeid?</p> +<p>Zoo heeft dus het wijsgeerig denken beslag gelegd op den ouden +volksgodsdienst, en de schare moge blijven staan bij de verschillende +goden zonder den symbolischen zin te verstaan, toch: door wie dieper +doordringt, m. a. w. door de meer ontwikkelden onder de Indiërs, +wordt in toenemende mate verstaan dat het opgaan in het alleven de +eigenlijke zin is van het gansche wonderbare tooverpaleis, door dezen +godsdienst opgebouwd, met wijsgeerig bestek, op de grondslagen van den +alouden volksgodsdienst<span class="corr" id="xd20e479" title="Niet in bron">.</span> Wie dus het Brahmanisme goed wil verstaan moet +zich niet te veel ergeren aan den afgodischen schors, maar doordringen +tot den innerlijken kern. Als hij dat doet, zal hij zien, dat er +tusschen het schijnbare veelgodendom en de wijsbegeerte der Brahmanen +niet zulk een klove bestaat, maar dat tot de schare wordt gesproken in +gelijkenissen, doch tot de ingewijden vrijuit, dat voor de eersten de +hoogste waarheid verborgen blijft in het mythologisch kleed, maar dat +zij voor de anderen soms helder schijnt.</p> +<p>Om een en ander in ’t licht te stellen willen wij èn +bij de Brahmaansche godenleer èn bij de Brahmaansche +wijsbegeerte nog uitvoeriger stilstaan. <span class="pagenum">[<a id="pb16" href="#pb16" name="pb16">16</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e280" href="#xd20e280src" name="xd20e280">1</a></span> Uit de +Atharva. Veta. IV. 16.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e369" href="#xd20e369src" name="xd20e369">2</a></span> +<span class="corr" id="xd20e370" title="Bron: die">Die</span> +afscheiding was en is voor een goed deel nog van dien aard dat personen +van hoogere caste geen huwelijk met die van een lagere mogen aangaan. +De ongelukkige paria, die uit een onwettige vereeniging van personen +van verschillende caste wordt geboren, is het uitvaagsel der Indische +maatschappij. De Brahmanen en Kshatrya’s staan als +„tweemaal geborenen” bovenaan.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e465" href="#xd20e465src" name="xd20e465">3</a></span> Wij zullen +echter straks zien, dat er ook in het Brahmanisme een <span class="corr" id="xd20e467" title="Bron: theistische">theïstische</span> +strooming was en nog is.</p> +</div> +</div> +<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="label">Hoofdstuk II.</h2> +<h2 class="main">Brahmaansche godenleer en levensbeschouwing.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Brahmā, zoo heet het in de eerste: het volstrekte +en oneindige, bracht, door Maya (den schijn) beheerscht, <span class="corr" id="xd20e492" title="Bron: Brahm">Brahmă</span> voort. Deze +manlijke god Brahmā (wel te onderscheiden dus van het +onpersoonlijke, Brahmă) staat aan het hoofd der schepping. Hij is +de Schepper, uit wien alle leven is. Doch naast hem staan als de twee +andere goden der Indische Trimurti (drieëenheid) Vishnoe de +onderhouder, en Siva, de verwoester. In deze drie personen openbaart +zich alzoo de godheid. De Oud-Indische dichter Kalidasa drukt het aldus +uit:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">In deze drie personen wordt d’ééne +God gezien,</p> +<p class="line">Een ieder van hen is de eerste en de laatste</p> +<p class="line">In rang, niet één alleen,</p> +<p class="line">’t Zij Brahma, Vishnoe, Siva, ieder van hen +zij</p> +<p class="line">De eerste, tweede, derde, in de goddelijke rij.</p> +</div> +<p class="first">In de grotten van Elephanta bij Bombay wordt het +heilige drietal voorgesteld als drie majestueuse hoofden, die uit +één lichaam zich verheffen. Ook is de driehoek een +zinnebeeld hunner eenheid en gelijkwaardigheid.</p> +<p>Van deze drie goden nu wordt Brahmā het minst vereerd. +Feitelijk is hij meer een wijsgeerig beeld, ontstaan uit het streven om +een uitgangspunt te vinden voor het geheele stelsel, dan een godheid, +die zich werkelijk bekommert om de werking der wereldmachine, die door +zijn wil in beweging is gebracht. Zijn invloed is te verwijderd, zijn +werkzaamheid is te weinig omschreven, om indruk te maken op de +verbeelding der schare, daarom heeft hij ook slechts weinige tempels en +worden daarentegen in het nieuwere Brahmanisme de beide andere +hoofdgoden vooral gediend.</p> +<p>De orthodoxe Hindoes toch zijn hoofdzakelijk verdeeld in vereerders +van Vishnoe en Siva, twee secten, die elkaar weinig waardeeren. Vishnoe +is een zeer belangrijke, veel omvattende godheid. Hij is de opperste +onderhouder aller dingen en zijn vrouw Laksmi is de godin van overvloed +en vruchtbaarheid. Vishnoe in zijn hoogste openbaring wordt afgebeeld +als neerzittend in zalige rust: trouwens rust: geen werkzaamheid is, in +overeenstemming met den geheelen geest der Indiërs, het +eigenaardige der hoogste goden. Doch <span class="pagenum">[<a id="pb17" href="#pb17" name="pb17">17</a>]</span>in tegenstelling met den +verheven Brahmā, kan Vishnoe worden gewekt door de ernstige +gebeden en offergaven der menschen of der lagere goden, ja, hij kan er +toe gebracht worden om in de wereld af te dalen en—op kritieke +oogenblikken—de dingen terecht te brengen.</p> +<p>Die neerdalingen zijn de beroemde vleeschwordingen +(avatāra’s) van den god, waarin hij groote daden heeft +gedaan en machtige wonderen heeft verricht. Zijn beroemdste +vleeschwordingen zijn Rama en Krishna. Rama is een beroemd, met een +stralenkrans omgeven oorlogsman: de held van het Rāmāyana, +dat beroemde Indische heldendicht. Krishna is een halfgod, wiens dienst +in sommige deelen van Indië in hooge eere is, hij wordt uit +verschillende oogpunten in de Indische godsdienstige litteratuur +beschouwd en is de held van het tweede beroemde Indische heldendicht, +het Mahābhārata.</p> +<p>Deze leer der goddelijke vleeschwording is een van de belangrijkste +leerstukken van het nieuwere Brahmanisme: zij brengt verband in +verschillende deelen van den godsdienst, de hoogere met de lagere +vereenigend, de goden uit den hemel naar omlaag voerend om zich met de +aardsche aangelegenheden in te laten.</p> +<p>Wilde men zich rekenschap geven van de wonderbare daden van eenig +beroemd held: de verklaring was, dat de groote god Vishnoe zich in +zijne gestalte had geopenbaard: zoo verscheen de god, tot verhooging +van zijn eer, telkens als mensch onder de menschen. Doch: ook van de +lichamen van dieren nam Vishnoe soms bezit; nu eens ontmoeten wij hem +als leeuw, dan weer als beer, als visch of als schildpad; wat bij die +andere vleeschwordingen al heel slecht schijnt te passen. Eerst hoort +gij dat de goddelijke geest een schitterend krijgsman of een +wonderdoend heilige bezielde, en gij stemt toe, dat deze opvatting +redelijk is en geenszins onwaardig. Hoort gij nu echter dat dezelfde +god is overgegaan in een visch of een schildpad, en onder dien vorm +wordt vereerd: dan vindt gij dit een onredelijk, ongerijmd geloof. +Doch: vergeet dan niet dat de pantheïstische denkwijze: de +Eéne, die zich overal openbaart, de grondslag is van al deze +vleeschwordingen en dat de goddelijke geest immers evenzeer woont in +een insect als in den grootsten koning!</p> +<p>Bovendien de Brahmanen hadden goede redenen om de tegenwoordigheid +van Vishnoe in sommige dierengestalten te erkennen. Men denke aan het +feit, dat het Brahmanisme in zich opnam—en nog steeds voortgaat +in zich op te nemen—<span class="pagenum">[<a id="pb18" href="#pb18" name="pb18">18</a>]</span>bekeerlingen van de talrijke +niet-Hindoesche stammen, die daar wonen op de heuvelen en in de +bosschen van Indië.</p> +<p>Dat waren de oorspronkelijke inwoners met hun ruwe vereering van +allerlei voorwerpen en dieren, die hun belangrijk voorkwamen. Om nu +deze heidenen in de Hindoesche gemeenschap in te voegen, kende men geen +beter middel, dan om onder de vele goden ook de door hen vereerden: +doch gelouterd en verheven, op te nemen. Dit doel nu werd bereikt door +hun voorwerpen van vereering, eenvoudig als vleeschwordingen van +Vishnoe te behouden.</p> +<p>Zoo ging het voorheen, en gaat het ook thans nog. Zekere stam van +wilde bergbewoners vereerde den beer. Nu is de beer een van +Vishnoe’s vleeschwordingen. Toen nu de bergbewoners in den +Hindoeschen godsdienst werden ingewijd, lag het voor de hand dat +Vishnoe in dit dier werd ontdekt: de nieuwe geloovigen hadden enkel te +verstaan, dat zij vroeger reeds onbewust den grooten God hadden +gediend. Zeer spoedig ging hun overgang in zijn werk: toch, zonder dat +wij daarbij kunnen denken aan opzettelijke misleiding. Neen, de +Brahmanen erkenden dat het voorwerp hunner vereering zekere wonderbare, +vrees-aanjagende eigenschappen bezat: dat het te recht werd vereerd: +zij zagen echter verder en hooger dan die uitwendige vereering en +legden uit dat al deze eigenaardigheden een goddelijke macht aantoonden +en dus de tegenwoordigheid van de godheid in een nieuwe gedaante +beteekenden. Zoo zouden zij ook—verder gevraagd—zeggen dat +de god zelf slechts een zichtbare en overtuigende openbaring was van de +verborgen goddelijke kracht, die alle dingen bezielt. Zoo zouden ook +alle groote mannen en heiligen beschouwd worden als vermommingen of +gestalten, door Vishnoe aangenomen om een belangrijke rol te spelen op +het wereldtooneel.</p> +<p>Daareven gewaagden wij van Vishnoe’s vleeschwordingen, Krishna +en Rama, waarnaast nog vele anderen te noemen zouden zijn. Toen eens +zeker Mohammedaan oproer maakte tegen het Engelsch gezag en daarbij een +aanvankelijk succes had, zeide een Indisch edelman, ’s mans +dappere daden vermeldend, dat hij een vleeschwording van Krishna moest +zijn. Zoo gewagen immers ook Homerus’ gedichten van goden, die in +de gedaante van aardsche krijgslieden, meevochten in den strijd, en de +overleveringen van alle volken zijn vol van wonderbare gedaanten, die +verschijnen, om hun trouwe dienaars te redden of te verdedigen. +<span class="pagenum">[<a id="pb19" href="#pb19" name="pb19">19</a>]</span></p> +<p>Wat Krishna betreft, er zijn minstens tien vleeschwordingen van hem +bekend, onder welke hij bepaald in sommige beroemde tempels wordt +gediend; Jaggernauth is eene daarvan. Zijn toegewijde vereerders wijden +hem hun ziel, hun lichaam en hun goed, doch ik vrees dat zijn voorbeeld +van vroolijke en verliefde godheid dikwijls tot losbandige praktijken +bij zijn vereerders leidt.</p> +<p>Siva vertegenwoordigt een geheel ander beginsel dan Vishnoe. Is deze +de onderhouder, Siva is de verwoester en opbouwer tevens der +verschillende levensvormen. De gansche kringloop der bezielde +schepping, de eeuwige afwisseling van geboorte en dood in de gansche +natuur, ziedaar zijn regeering. Niet door vleeschwording openbaart hij +zich, zooals Vishnoe, maar de groote natuurlijke verschijnselen, die +het leven opbouwen en ontbinden, doen zijn wezen aan de menschheid +kennen. Hij brengt leven en dood; de plagen en ziekten, die duizenden +wegsleepen, zijn het teeken zijner werking.</p> +<p>De natuur schept duizende levensvormen en vernietigt ze weer, zonder +zich te bekommeren om de verwoesting die zij aanricht. Op +geheimzinnige, onberekenbare wijze brengt zij voort en verwoest zij. +’t Is Siva, die deze werking uitoefent en altijd weer millioenen +wezens wegvaagt om ze door nieuwe te vervangen. Die gevreesde macht nu +gunstig te stemmen is het hoofddoel van Siva’s vereerders; +weinigen begeeren iets van zijn macht te erlangen. In Siva’s naam +worden de strengste onthouding en de wreedste versterving toegepast: +zelfverminking door ijzeren haken, trotseeren van pijn en honger, +’t voortdurend aannemen van moeilijke houdingen, vasten en +eenzame overpeinzing behooren tot zijn vereering. Door deze praktijken +kan zelfs een Sudra,<a class="noteref" id="xd20e538src" href="#xd20e538" name="xd20e538src">1</a> indien hij volhardt, wonderbare +krachten verkrijgen en de goden dwingen hem te gehoorzamen. De meeste +broederschappen van Indische devoten en fakirs (rondzwervende +heiligen), die soms alle kleedij versmaden en geheel Indië +rondgaan, behooren tot Siva’s volgelingen. In zijn tempel worden +tallooze offerdieren geslacht, ofschoon men onderstelt dat zelfs +menschenoffers hem nog onbewogen laten. Hoe dit eigenaardig beeld is +ontstaan? Niet onwaarschijnlijk zijn, bij de invoering van het +Brahmanisme, de welwillende, heldhaftige goden der onontwikkelde volken +in Vishnoe opgegaan en als zijn vleeschwordingen beschouwd, terwijl hun +ruwe en wreede ceremoniën, hun vreeselijke <span class="pagenum">[<a id="pb20" href="#pb20" name="pb20">20</a>]</span>verschijningen en demonen bij Siva zijn +thuisgebracht of bij de goden aan hem onderworpen.</p> +<p>Bezien wij deze drieëenheid, deze drie goden met hun +vleeschwordingen, openbaringen en zinnebeelden van populaire zijde, dan +vormen zij een bontgekleurd veelgodendom. Bezien wij ze, minder +oppervlakkig, met het oog van den meer ontwikkelden Indiër, dan +zien wij ze als beelden van wat de schepping te zien geeft, de +weldadige en vernietigende invloeden, de kracht, die alles doordringt, +de eeuwige wisseling van leven en dood, dag en nacht.</p> +<p>Een Brahmaan, dien gij zoudt willen wijzen op het mythologische +karakter van al die goden zou u antwoorden, dat hij zich zeer wel +bewust is dat de godheden slechts de uitwendige figuren, beelden of +aanwijzingen zijn van de onbegrijpelijke macht, die den achtergrond +aller dingen vormt. Hij zou u zeggen dat deze mythologie de +eenvoudigste vorm is, waarin het <span class="corr" id="xd20e547" +title="Bron: pantheistische">pantheïstische</span> beginsel der +goddelijke alomtegenwoordigheid aan het volk kan worden duidelijk +gemaakt en dat de gewone vereering werkelijk gebracht wordt aan +openbaringen van de godheid, die zich tot in alle krachten en vormen +onthult.</p> +<p>Niet anders is het met de gebeden en offers, den goden gebracht. Men +zal u verklaren de goden te dienen, omdat dit goed en nuttig is. En +inderdaad is dit ook dikwerf het doel. Doch: er is toch feitelijk ook +hier nog iets anders. Diep in het hart van den Hindoe leeft de gedachte +dat de ziel door verschillende stadiën van leven, als dier en als +mensch, moet worden gelouterd, totdat zij eindelijk—van alle +begeerte en eigenwilligheid bevrijd—zich vereenigen kan met het +hoogste alwezen. Bevrijding—dat is terugkeer in den oneindigen +geest—ziedaar het hoogste goed voor den Indischen vrome en wijze, +en daartoe werken ook offers en gebeden mede.</p> +<p>Dit nu blijkt ook, als wij het oog vestigen op de Indische +bespiegeling over wereld en leven, zooals wij die vinden in de +Vedānta en in de Sānkhya school. Er zijn trouwens nog vier +andere erkende philosophische scholen onder de Hindoe’s, doch +deze zijn de voornaamste, waarom wij, in verband met het kader van dit +werk, de andere stilzwijgend voorbijgaan. Deze philosophische +bespiegelingen vinden wij in de Upanishads, gewijde boeken, die de +verborgen leer der Veda’s heeten te verkondigen. Wanneer wij ons +nu voorstellen dat het hier alleen te doen is om de waarheid te +doorvorschen, zooals bij de Westersche wijsbegeerte, dan vergissen +<span class="pagenum">[<a id="pb21" href="#pb21" name="pb21">21</a>]</span>wij ons zeer. Neen, het eigenlijke doel is +om—door kennis van geest en stof, wereld en leven—te komen +tot bevrijding, tot verlossing van de eindelooze wedergeboorten.</p> +<p>De Vedānta leert dat de uitwendige wereld ontstaan is doordat +Maya (= illusie) Brahmă (den eeuwigen absoluten geest) +overschaduwde.</p> +<p>Het geestelijke in den mensch is feitelijk niet slechts een deel van +Brahmă, maar Brahmă zelf. De werkelijkheid der wereld is +slechts schijn, en het ware doel van den menschelijken geest moet zijn, +om, langs den weg van talrijke oefeningen en bespiegelingen, bevrijd +van het lichaam, de wereld en de gevolgen ook zijner daden, in +Brahmā te verzinken.</p> +<p>De Sānkhya-philosophie is minder <span class="corr" id="xd20e563" title="Bron: pantheistisch">pantheïstisch</span> dan +wel dualistisch getint. Immers zij leert: van den beginne zijn er twee +wezens: Prakriti, het vrouwelijk beginsel, de natuur of, om het in +Westersche taal uit te drukken de oerstof, de oorspronkelijke stof en +Purusha: de geest, manlijk voorgesteld. Daarmee wordt echter niet +bedoeld <span class="corr" id="xd20e566" title="Bron: eén">één</span> eeuwige algeest of iets +dergelijks, maar de geest, wonende in ieder wezen. Ieder levend wezen +berust op de vereeniging van Prakriti en Purusha. Het doel is nu: den +geest vrij te maken van de stof. Naar zijn wezen is hij dit feitelijk +reeds: doch hij moet verlost worden van Prakriti’s gemeenschap en +wèl door waarachtig inzicht in zichzelf en de aan hem +tegenovergestelde natuur. Overpeinzing en ascese bewijzen daarbij +belangrijke diensten. Wie met het Boeddhisme en zijn leer op de hoogte +is en weet dat ook daar verlossing van alle begeerte het einddoel is, +zal erkennen dat wij hier met verwante gedachten te doen hebben.</p> +<p>Het kan ons voorts niet verwonderen, gelet op het eigenaardige +<span class="corr" id="xd20e571" title="Bron: pantheistisch">pantheïstisch</span> beginsel, dat het +geheele Indische denken beheerscht, dat de Vedānta als de bij +uitstek rechtzinnige school geldt, zij immers is het meest naar den +eigenaardig Brahmaanschen grondslag opgebouwd.</p> +<p>Zoo wordt dan èn de Brahmaansche godenleer èn de +Brahmaansche wijsbegeerte door denzelfden geest bezield. In beiden +klinkt het u tegen dat het uitwendige leven van weinig waarde is: +slechts een schouwtooneel tot opvoeding en onderhouding van den geest. +De uiterlijke wereld is slechts Maya (illusie, droom). Die zelfde geest +nu komt ons ook weer tegen in de oud-Indische heldendichten, die +waarschijnlijk niet door Brahmanen zijn gedicht, maar uit den kring der +Kshatrya’s <span class="pagenum">[<a id="pb22" href="#pb22" name="pb22">22</a>]</span>(krijgslieden, edelen) zijn voortgekomen, en die +voor een goed deel tot de vroegste tijden van het Brahmanisme worden +teruggebracht. Deze gedichten—de Rāmāyana, waarin de +lotgevallen van Rama, en de Mahābharāta, waarin die van +Krishna worden bezongen—beiden vleeschwordingen van den god +Vishnoe—brengen ons in een wonderwereld van sprookjes. Een +atmosfeer, voor ons westerlingen, vreemd in den eersten oogopslag, maar +die ons straks toch gemeenzamer wordt, als wij gaan gevoelen dat in die +zonderlinge lotgevallen der oud-Indische helden en heldinnen zich een +geest uitspreekt, dien wij zonen van het westen, in menig opzicht +kunnen deelen. Is toch niet aan onze levensopvatting vaak eigen een +besef van ’s levens droeve raadselen, dat ons drijft tot +medelijden? Bewonderen wij niet vaak de schoonheid en de kunst, toch +gevoelende dat zij zijn als een droombeeld, dat wij niet kunnen +bereiken?</p> +<p>Welnu: die zelfde geest woont ook in de oude Indische poëzie. +Haar geheimzinnigheid is die van het alleven. Zij ziet in de natuur +niet de vijandin van de ziel—zooals de middeneeuwsche Katholieke +poëzie, die het leven en de natuur ten slotte den rug +toekeert—maar zij ziet de gansche zichtbare natuur als den droom +van de algemeene wereldziel, van die ziel, die alleen werkelijk +bestaat. En de droomer heeft genot in de beelden die hem voorbijgaan, +doch een weemoedig genot, want hij voelt dat zij voorbijgaan. De +Indische poëzie ziet het gewone leven met een mengeling van +verheven gevoel en medelijden aan, zij weet, dat op de jeugd de +ouderdom, op het genot de moeheid<span class="corr" id="xd20e580" +title="Niet in bron">,</span> op de liefde de smart van het verlies, op +het leven de dood volgt. Wat nu te doen? Hopen op verandering in deze +noodwendigheden gaat niet aan: maar de ziel moet gebracht worden tot +zulk een staat van geestelijke belangeloosheid, dat zij niet langer +bedroefd is over de wisseling en de onvolmaaktheid van alle +onstoffelijke aardsche dingen.</p> +<p>Die geest—dien wij straks in volle ontwikkeling zullen zien +bij het Boeddhisme—doordringt ook de oud-Indische poëzie. +Een enkele proeve moge volstaan.</p> +<p>We willen u herinneren aan de geschiedenis van Valmiki, den man, van +wien de Indiërs onderstellen, dat hij het Rāmāyana +dichtte. Valmiki, zoo lezen wij in dit heldendicht, was een heilig +kluizenaar, die een leven van stille overpeinzing leidde in de +eenzaamheid van het woud. Het onderwerp zijner overpeinzing is het leed +der wereld. De god Brahmā vertelt <span class="pagenum">[<a id="pb23" href="#pb23" name="pb23">23</a>]</span>hem op zekeren dag de +geschiedenis van Rama. Indien een dichter, zoo peinst Valmiki, deze +geschiedenis van een volmaakt leven eens in diep gevoelde verzen kon +bezingen, dat zou de menschen brengen tot een beter, edeler leven. Doch +hij, Valmiki, is geen dichter. Hoe zal hij iemand vinden, voor deze +taak berekend? Valmiki moet daarover telkens weer nadenken. Op zekeren +morgen staat hij aan den oever van een helder water nabij zijn hut, +waar hij gewoon is de wasschingen te verrichten, die tot de +godsdienstige plichten van den Brahmaan behooren. En +zie—tegenover hem zijn twee reigers. Zij slaan vroolijk met hun +vleugels, vol onschuldige vreugde over ’t leven. Eensklaps valt +een der vogels, door een pijl getroffen, neer, en het zuivere water van +de plas wordt roodgekleurd. Valmiki is zoo vol medelijden en droefheid, +dat als een smartkreet uit zijn ziel wordt geperst: een dichtregel over +den dood van den onschuldigen vogel en de wreedheid van den jager. Er +is een wonderbare maat en een aandoenlijke muziek in zijn woorden, hij +moet ze nog eens en nog eens herhalen. Verwonderd wat toch over hem +gekomen is keert Valmiki terug naar zijn hut. Onderweg ontmoet hij +Brahmā die hem vraagt of hij een dichter heeft gevonden, waardig +om de geschiedenis van den volmaakten mensch Rama te vertellen? Valmiki +wil antwoorden dat hij er geen gevonden heeft. Doch instede van dit +antwoord komt hem de klacht over den dood van den reiger over de +lippen, en hij schaamt zich tegenover Brahmā: de God zal denken, +dat Valmiki hem bespot. Doch glimlachend spreekt Brahmā.</p> +<p>„Gelukkige Valmiki! Om uw medelijden met den reiger hebt gij +ontvangen de genade van Sarasvati, de godin der poëzie. Ga, en +zing voor de ooren der wereld het leven van den heiligen +Rama.”</p> +<p>Valmiki is het type van den heiligen, vromen kluizenaar, zooals hij +in die heldendichten voorkomt. Doch er komen ook andere kluizenaars in +voor, menschen, die door wreede zelfkastijding en boetedoening +tooverkrachten zoeken te verwerven. Deze worden geschilderd als +gevaarlijke personen, die men moet ontzien. En waar zij in een verhaal +optreden, komt er altijd een of ander onheil.</p> +<p>M. a. w. de dichters van deze verheven poëzie—in dit +opzicht tolken van de volksmeening—gevoelden reeds—wat +Boeddha later beslist zou uitspreken, dat door vasten en zelfkastijding +magische krachten verkrijgen, zooals de Brahmanen <span class="pagenum">[<a id="pb24" href="#pb24" name="pb24">24</a>]</span>dat +aanprijzen, de weg tot verlichting en verheffing der ziel niet kon +zijn. Merkwaardig komt dit uit in de legende van Rajah Visvamitra.</p> +<p>Deze is een rijk en machtig heerscher. Zijn vreedzame voorspoed +begint hem te vervelen en met een groot leger gaat hij op avonturen +uit. Hij ondervindt niet veel. Ieder is zoo bevreesd voor hem dat hij +geen enkele twist met iemand krijgt. En overal vraagt hij of men wel +iemand der levenden kent, zoo machtig als Visvamitra. Overal luidt het +antwoord ontkennend: noch op de aarde, noch in Swarga (het verblijf +boven de aarde) bestaat zulk een machtig wezen. Op zekeren dag echter +ontmoeten zij een vromen bedelaar, en Visvamitra, als godsdienstig +vorst, geeft hem rijke giften. Daarna volgt de gewone vraag: +„Kent gij iemand, zoo heerlijk en zoo machtig als +Visvamitra?<span class="corr" id="xd20e599" title="Niet in bron">”</span> Het antwoord luidt: <span class="corr" +id="xd20e602" title="Niet in bron">„</span>Waarlijk, gij zijt een +heerlijk en machtig vorst. Doch ik ken één mensch bij +wien uwe heerlijkheid is als rook tegenover de sterke rots: die man is +de priester Vasistha.”</p> +<p>„En, wie is die Vasistha, wiens macht grooter is dan de +mijne?”</p> +<p>„Een eenzaam kluizenaar, die leeft in de diepten van het woud. +Zijn kleeding is van boombast, hij leeft van wortels en bessen: toch, +zijn macht is grooter dan die van alle rajahs in de wereld.”</p> +<p>Visvamitra’s nieuwsgierigheid is opgewekt: hij besluit den +merkwaardigen kluizenaar een bezoek te brengen. Met zijn leger gaat hij +het woud in en ten slotte ontdekt men het eenzame verblijf van +Vasistha. De rajah wordt zeer vriendelijk ontvangen, zij spreken over +geestelijke onderwerpen en Visvamitra, zeer gesticht en opgewekt, wil +heengaan. Doch ongelukkig voor beide partijen, krijgt Vasistha den +inval om den koning en zijn leger op een feest te vragen.</p> +<p>Eerst weigert de rajah, beleefd dankend, de uitnoodiging. De vorst +kan niet begrijpen hoe een kluizenaar, die van wortels en bessen leeft, +midden in de wildernis een feest kan aanrichten voor een leger. +Vasistha verzekert echter dat dit voor hem niet moeilijk is. En zie, in +minder dan geen tijd is er op het gras een feestmaal—een +vegetarisch wel te verstaan—uitgespreid: geroosterd koren, +suikergoed, gebak, verfrischt door rivieren van gestremde melk. De +soldaten waren uiterst voldaan en vielen met vreugdekreten op het +feestmaal aan. Doch de eetlust van den rajah is bedorven: hij kan in +zijn afgunst niet begrijpen hoe Vasistha in een oogenblik <span class="pagenum">[<a id="pb25" href="#pb25" name="pb25">25</a>]</span>zoo’n feest aanricht: zou werkelijk, zooals +die bedelaar zeide, die kluizenaar grooter macht hebben dan hij? Ten +slotte verklaart Vasistha zich bereid hem de zaak uit te leggen. +Mahadeva heeft hem, als belooning voor zijn zelfkastijdingen, de +wonderkoe Sabala gegeven. Hij behoeft deze koe slechts te melken om te +verkrijgen wat hij begeert.</p> +<p>Nu neemt de bitterheid van Visvamitra nog meer toe. „Het is +niet passend”—zoo oordeelt hij „dat een heilig +kluizenaar, die een leven van boete leidt, een schepsel bezit, dat hem +in zware verzoeking brengt om zijn geloften van vasten en afsterving +van het aardsche te verbreken. Daarom Vasistha, voor uw zieleheil is +het beter dat gij mij die wonderbare Sabala schenkt.”</p> +<p>„Volstrekt niet<span class="corr" id="xd20e620" title="Niet in bron">,</span>” antwoordt Vasistha, <span class="corr" +id="xd20e623" title="Niet in bron">„</span>Sabala geeft mij de +zuivere boter, die ik voor het offervuur moet gebruiken, hoe zou ik die +anders verkrijgen in deze wildernis.”</p> +<p>„Ik wil in die offerboter trachten te voorzien<span class="corr" id="xd20e628" title="Niet in bron">,</span>” sprak rajah +Visvamitra. „Het is een duidelijke verkwisting van de +tooverkracht der onbevlekte Sabala om die voor zoo’n kleinigheid +te gebruiken. Bovendien: ik ben de meester van deze landstreek en dus +ook de rechtmatige eigenaar van het vee.<span class="corr" id="xd20e631" title="Niet in bron">”</span> Doch: Vasistha wijst +alle listen en onderhandelingen af. Op het laatst beveelt de rajah de +soldaten om Sabala mee te nemen: doch Vasistha melkt gauw de wonderkoe +en verkrijgt een leger, tweemaal zoo groot als dat van Visvamitra. +Moedeloos en neerslachtig keert deze naar zijn stad en paleis +terug.</p> +<p>Hier roept hij alle wijze mannen en Brahmanen tot zich en vraagt hun +hoe hij Vasistha’s trots zal breken en de wonderkoe in zijn bezit +krijgen.</p> +<p>De Brahmanen antwoorden: „Aardsche wapens, o rajah, helpen u +tegen Vasistha niet. Om hem te overwinnen moet ge hem bestrijden met +zijn eigen wapens. Zijn kracht ligt in de verdiensten, die hij zich +door zijn vroomheid en zelfverloochening verwierf. Kunt gij op +diezelfde wijze u verdiensten verwerven? Zoo niet: geef dan alle hoop +op om Sabala te verkrijgen.”</p> +<p>Rajah Visvamitra gevoelt dat het leven geen vreugde meer voor hem +heeft, zoolang hij Sabala niet bezit. Hij legt zijn koninklijk gewaad +af, verlaat zijn paleis en stad en begeeft zich naar de wildernis om +daar door een gestreng leven, der wereld afgestorven, zich krachten als +die van Vasistha te verwerven. Het zou mij te ver voeren u te verhalen +welke kwellingen de rajah al niet voor zichzelf uitdacht, of hoeveel +<span class="pagenum">[<a id="pb26" href="#pb26" name="pb26">26</a>]</span>moed en volharding hij toonde wanneer, tot straf +voor een oogenblik van vergeten zijner geloften—al de verdiensten +die hij door zijn zelfverloochening zich verwierf, wederom verloren +gingen. De goden, zoo schildert ons het verhaal, bevreesd voor het +slecht gebruik dat de kluizenaars maken zouden van hun door +boetedoening verkregen macht, beproeven steeds hen in hun plannen te +dwarsboomen of door kleine geschenken hen om te koopen opdat de som der +verdiensten niet te groot en te gevaarlijk zou worden. Zoo werd ook +Visvamitra beproefd door de goden, doch, hoe ook misleid en ter neer +geworpen, altijd keert hij met nieuwen ijver tot zijn plan weder! En, +in ’t eind <span class="corr" id="xd20e642" title="Bron: truimfeert">triumfeert</span> hij. Hij heeft zich zooveel +verdiensten verworven dat geen gunst hem kan worden geweigerd. Indra +zelf komt vriend’lijk vragen wat hij begeert. Wij verwachten dat +hij de vernedering van Vasistha en het bezit van de koe zal verlangen: +doch neen, alle toorn tegen Vasistha, alle begeerte naar Sabala is +verdwenen: hij herinnert zich niet eens dat beiden bestaan. Het eenige +wat hij vraagt is: geestelijke vrijheid en verlossing van alle aardsche +begeerten.</p> +<p>Klinkt het in dit zonderling en toch aantrekkelijk verhaal ons niet +duidelijk tegen: De ware wijze is, die geen begeerten meer kent, en +wiens ziel is gekomen tot rust en bestendigheid? Wordt ons hier niet +geleerd dat het ware doel niet is om door zelfkastijding tooverkrachten +te verkrijgen, maar om te komen tot bevrijding en verlichting?</p> +<p>We naderen hier den geest van ’t Boeddhisme, we staan hier op +den bodem, waarop dit zich ontwikkeld heeft. Nog duidelijker komt dit +uit in de geschiedenis van rajah Yayati, die wij in het +Mahābharāta vinden.</p> +<p>Rajah Yayati heeft het ongeluk om tot vrouw te nemen de dochter van +een Brahmaan, die met wonderbare tooverkrachten is toegerust. De rajah +heeft ongenoegen met zijn vrouw, en de Brahmaan, zijn schoonvader, weet +hem door zijn tooverkracht met een ontijdigen ouderdom te straffen. Zoo +is hij in den bloei der jeugd in een bevend, waggelend grijsaard +veranderd, die den Brahmaan smeekt om toch enkele jaren van +levenskracht, opdat hij afscheid moge nemen van de vreugden van dat +leven, dat hij zoo gemakkelijk had opgevat, toen hij niet begreep dat +hij het zoo spoedig zou verliezen.</p> +<p>De Brahmaan staat toe dat Yayati zijn ouderdom zal verwisselen tegen +de gelukkige jeugd van een ander, doch voor weinige jaren slechts. Zijn +die voorbij, dan moet hij <span class="pagenum">[<a id="pb27" href="#pb27" name="pb27">27</a>]</span>wederom zijn straf des ouderdoms +ondergaan. Na vele jaren van vermoeiend rondzwerven weet rajah Yayati +den jongsten zijner zonen te overreden om den last van den +vroegtijdigen ouderdom op zich te nemen en aan zijn vader diens eigen +jeugd over te doen. De rajah wil nu, in den korten tijd hem gelaten, +ten volle genieten van alle aardsche vreugde.</p> +<p>Hij beproeft allereerst de weelde, die den mensch streelt en de +genietingen der zinnen, dan het avontuurlijk leven van den jager, +vervolgens de vreugde, die wijsbegeerte en poëzie aan verstand en +hart schenken. Doch het resultaat is altijd hetzelfde. Hij ondervindt +dat deze vreugden des levens eigenlijk niet wezenlijk bestaan, maar +alleen als voorwerp onzer begeerte aantrekkelijk schijnen. Dan keert +hij terug tot zijn zoon, wien hij teruggeeft zijn jeugd en zijn +vatbaarheid om te genieten en zelf neemt hij zijn straf wederom op. En +zijn slotsom is de volgende:</p> +<p>„Ik heb bevonden, dat het voorwerp, dat men begeert nooit de +begeerte bevredigt, het voedt slechts de vlam, evenals de gereinigde +boter het offervuur.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e661" title="Niet in bron">„</span>Al de rijst, al het koren, al het vee, +alle schatten, alle beminnelijkste vrouwen die de aarde bevat, zij +kunnen nooit des menschen begeerte voldoen; daarom is het eenige de +begeerte zelf te dooden en uit te werpen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e665" title="Niet in bron">„</span>Ik voor mij wil die verterende dorst der +begeerte van mij afzetten. Neem dus, mijn zoon, uwe jeugd weder, ik zal +mijn woning nemen in het woud, waar de gazellen verblijf houden en wil +mijn hart richten op de beschouwing der eeuwige dingen.”</p> +<p>Zoo werd rajah Yayati een kluizenaar. Doch ook nu is zijn +geestelijke oefening nog onvolledig. Hij volbrengt zware boetedoeningen +en verkrijgt daardoor het voorrecht om in dit stoffelijk lichaam reeds +naar Swarga (het verblijf der goden) te mogen opstijgen. Op zekeren dag +echter geeft de rajah hoog op van zijn verwonderlijke boetedoeningen +tegenover Indra, den god van het uitspansel. Doch deze bluf berooft hem +van de verdiensten, die hij zich had verworven en waardoor hij alleen +in Swarga kon wonen. Aldus moet hij naar beneden dalen; hij blijft nu +tusschen de hemelsche en aardsche sfeer en wordt daar volmaakt. Want nu +leert hij dat het belangrijkste feit is, niet wààr iemand +is, doch wàt hij is. „Noch hier, noch in Swarga noch op de +aarde, noch in de hel Naraka woon ik, de zetel van mijn wezen is in mij +zelven.” <span class="pagenum">[<a id="pb28" href="#pb28" name="pb28">28</a>]</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e672" title="Niet in bron">„</span>Pijn heb ik niet in mijn macht doch leed +te gevoelen over mijn pijn kan ik vermijden. Beter dan in Swarga te +zijn is zijne ziel in lijdzaamheid te bezitten.” En als de rajah +zoo spreekt klinken er triumfkreten om hem heen. Hij heeft de volmaking +bereikt en Swarga is nu zijn tehuis. Doch rajah Yayati heeft geen +ongeduldige begeerten naar zijn hemelsch verblijf. Langzaam stijgt hij +omhoog, bijna onwillig, en nog eens herhaalt hij: „Beter dan +Swarga is zijne ziel te bezitten in lijdzaamheid.”</p> +<p>We komen hier, herhaal ik, als op den drempel van het Boeddhisme. +Daar verzekert ons de verlichte (Boeddha) dat de mensch niet om den +hemel te beërven, noch om de goden te behagen, maar om tot den +grooten vrede, tot de rust van <span class="corr" id="xd20e677" title="Bron: Nirwana">Nirvāna</span> te komen alle begeerten en +hartstochten moet afsterven. Komt ook niet in de ziel van Yayati +datzelfde denkbeeld tot rijpheid?</p> +<p>Van het Brahmanisme zouden wij hier afscheid kunnen nemen. Wij +hebben de moeder gevolgd tot op het oogenblik waarop de dochter (het +Boeddhisme) zal worden geboren, die straks het ouderlijk huis zal +verlaten.</p> +<p>Toch, al is het ons vooral om dat Boeddhisme te doen, wij kunnen van +het oude Brahmanisme hier nog geen afscheid nemen. Niet, omdat wij bij +al zijn latere lotgevallen en wisselingen willen stilstaan; dat zou ons +veel te ver voeren. Maar wel, omdat wij nog willen beschouwen het +streven der Brahmo Samāj, die trachten hun godsdienst van alle +bijvoegselen te ontdoen en tot zijn oorspronkelijke zuiverheid terug te +brengen. Ons volgend hoofdstuk zal daaraan gewijd zijn.</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e538" href="#xd20e538src" name="xd20e538">1</a></span> Man der +laagste caste.</p> +</div> +</div> +<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="label">Hoofdstuk III.</h2> +<h2 class="main">Gezuiverd Brahmanisme in den nieuweren tijd<a id="xd20e690" name="xd20e690"></a> (de Brahmo-samāj.)</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Reeds in het vorige hoofdstuk wezen wij op het +eigenaardig karakter van het Brahmanisme, dat, bij allen schijn van +veelgodendom, toch zoekt naar de éénheid in de veelheid. +Wij zagen dat dit reeds in overoude dagen den Indischen godsdienst +<span class="pagenum">[<a id="pb29" href="#pb29" name="pb29">29</a>]</span>kenmerkte, brengen wij ons maar eens te binnen de +hymne aan Varuna, die wij daar straks<a class="noteref" id="xd20e696src" href="#xd20e696" name="xd20e696src">1</a> aanhaalden. Er +waren echter kringen en tijdperken, waarin dat vergeten werd, doch dan +kwam er bijna altijd weer reactie ten gunste van de vereering van +één eenig wezen. Zoo had men bijvoorbeeld in de +12<sup>e</sup>, 13<sup>e</sup>, 15<sup>e</sup> en 16<sup>e</sup> eeuw +verschillende Vaishnava hervormers, die Vishnoe predikten als den +éénigen, den hoogsten god. Toch konden deze hervormers, +vooral door hun leer der avatāra’s, der vleeschwordingen van +Vishnoe, er niet in slagen het bijgeloof te boven te komen. Als Vishnoe +nu eens vleesch werd in een held, dan weer in een groot leeraar of in +een dier, ten einde zijn schepselen te verlossen, dan mochten er in +deze leer inderdaad verheven gedachten opgesloten liggen, toch moest +zij leiden tot telkens hernieuwden afgodsdienst.</p> +<p>In de 16<sup>e</sup> eeuw was er nog een andere, monotheïstisch +gekleurde hervorming, die der Kabir panti, welke onder den invloed +stond van het Mohammedanisme en trachtte Mohammedanen en Hindoe’s +door het gemeenschappelijk geloof in <span class="corr" id="xd20e717" +title="Bron: eénen">éénen</span> God te +vereenigen. Doch ook deze bereikte haar doel niet: groote strijd +tusschen de Muzelmannen en de aanhangers van het nieuwe geloof was het +einde.</p> +<p>De beweging, waarvan wij thans iets willen meedeelen, was van +anderen aard. Zij ging en gaat niet om buiten den invloed van het +Christendom: geboren is zij uit het verlangen naar een reiner geloof, +bij de meer beschaafden in Indië gewekt door de aanraking met de +Engelsche overheerschers.</p> +<p>Rāmmohun Roy, die in het jaar 1774 in het stadje Radhanagar +geboren werd, kunnen wij noemen als den stichter der Brahmo-samāj. +Zijn vader was een Brahmaan van hooge caste, die hem een geleerde +opvoeding gaf. Zoo kwam het dat de zoon reeds op jeugdigen leeftijd de +Perzische en Arabische literatuur, den Koran incluis, bestudeerde. Toch +verloor hij daarbij ook zijn Indische studiën niet uit het oog. +Weldra begreep hij dat in de oud-Indische godsdienstige boeken, +bepaaldelijk in de Bhāgavata Purāna, waaruit zijn vader hem +gewend had iederen morgen een hoofdstuk te lezen, veel fabelachtigs +voorkwam. Wat hem echter sterk aantrok waren de Upanishads, de +bespiegelingen der oude wijzen over de Veda’s.</p> +<p>De jongeling gaf zijn vrije gevoelens openlijk te kennen in een +geschrift over de afgoderij, dat hij op <span class="corr" id="xd20e726" title="Bron: 16 jarigen">16-jarigen</span> leeftijd +<span class="pagenum">[<a id="pb30" href="#pb30" name="pb30">30</a>]</span>uitgaf en dat hem den haat van al zijn +familiebetrekkingen op den hals haalde. Ja, om de vijandschap, die +tegen hem ontstaan was moest hij zelfs zijns vaders huis voor een tijd +verlaten.</p> +<p>Hij zwierf nu in verschillende streken rond, in Benares bestudeerde +hij het Mohammedanisme, in Tibet had hij veel besprekingen met +Boeddhisten. Geen zorg en moeite was hem te groot om de waarheid te +leeren kennen. Hij las het O. T. in het Hebreeuwsch, den Koran in +’t Arabisch, de Veda’s in het Sanskriet, de boeken der +Boeddhisten (Tripitaka) in het Pāli. Hij ging ook zelfs Grieksch +leeren ten einde het N. T. goed te leeren.</p> +<p>In 1796 keerde hij weer naar huis terug, de vrede met zijn familie +werd gesloten en meer dan ooit gaf hij zich nu aan zijn +Sanskrietstudiën over. Doch: tegelijk leerde hij met even grooten +ijver het Engelsch en zocht van de Europeesche maatschappij te leeren. +Na den dood zijns vaders in 1803 begon hij de dwalingen van het +Brahmanisme met kracht te bestrijden. Hij trad in Engelsch-Indischen +staatsdienst en maakte zich daarin bemind bij diegenen, over wie hij +gesteld was. Ook bij deze praktische werkzaamheden verwaarloosde hij +echter zijn godsdienstige <span class="corr" id="xd20e735" title="Bron: studiëen">studiën</span> niet. Een meer nauwgezet +onderzoek van de Veda’s leidde hem tot de denkwijze, dat de oude +godsdienst der voorvaderen geen afgodendienst was geweest, maar +vereering van den éénigen God. Ten einde dit in het licht +te stellen gaf hij verschillende gedeelten van de Veda’s, vooral +van de Upanishad’s in het licht.</p> +<p>Ook bewoog hij zich op praktisch gebied: hij toonde aan dat nergens +in de Veda’s werd voorgeschreven of goedgekeurd dat, zooals in +Indië gebruikelijk was, de weduwe zich verbrandt op het lijk van +haar echtgenoot. De beweging, die hij tegen dit weduwenoffer +(Sāti) in ’t leven riep, heeft er toegeleid, dat de +Sāti in 1829 door de wet in Britsch-Indië werd +afgeschaft.</p> +<p>’t Viel hem echter niet gemakkelijk als hervormer op te +treden, de lieden van zijn eigen caste en kring wendden zich van hem +af, tegenstanders vielen hem aan. Hij week dus naar Calcutta uit, en +daar had hij onder de Hindoe’s en onder de Jaina’s<a class="noteref" id="xd20e742src" href="#xd20e742" name="xd20e742src">2</a> +grooten invloed. Zijn doel was om zijn landgenooten tot de ware +<span class="corr" id="xd20e745" title="Bron: monotheistische">monotheïstische</span> leer van +Veda’s en Upanishad’s terug te brengen. <span class="pagenum">[<a id="pb31" href="#pb31" name="pb31">31</a>]</span></p> +<p>Hier in Calcutta werd daartoe een vereeniging gesticht, „de +geestelijke vereeniging” geheeten. De leden waren echter niet +bestand tegen de voortdurende vijandschap, waarmede zij te strijden +hadden: èn—langzamerhand vielen zij af. Alleen de stichter +bleef over, doch deze, geenszins ontmoedigd, verdubbelde zijn pogen. +Ook kwam hij tot meerdere waardeering van het Christendom. De lessen +van Jezus trokken hem zóó aan, dat hij in 1820 een werkje +uitgaf, getiteld: „De voorschriften van Jezus, den gids tot vrede +en geluk.” Hij vond de leer van het Christendom meer in +overeenstemming met de zedelijke beginselen dan die van andere +godsdiensten. Evenwel, het orthodoxe Christendom met zijn dogma’s +van drie-eenheid en godheid van Jezus stond hem tegen, en hij wist +zelfs een zendeling, zekeren Adam, van zijn orthodox geloof te bekeeren +tot zijn eigen opvatting.</p> +<p>Rāmmohun Roy was van oordeel dat de ééne God der +waarheid zich overal openbaart. Wat er heiligs en goeds is in de +Veda’s, de geschriften der Christenen, den Koran, het Zend +Avesta: het is alles aan goddelijke openbaring te danken. Wat +overeenkomt met het natuurlijk en gezond oordeel van het verstand en +met het gevoel van het menschelijk hart, dat is waar. De eenige vader +wil dat wij allen liefhebben, zoo sprak hij, onverschillig hun land, +caste, kleur of geloof. Men ziet, het was een vrijzinnig geloof. Maar +was het toch tevens niet echt-Brahmaansch, in alle openbaringsvormen te +herkennen den geest van den Al-Eene?</p> +<p>Rāmmohun Roy deed wat hij kon om zijn denkbeelden te +verspreiden. Iederen Zaterdagavond hielden hij of zijn vrienden +godsdienstige samenkomsten. De dienst was daarbij in vier deelen +verdeeld: reciteeren uit de Veda’s, voorlezen uit de +Upanishad’s, een godsdienstige toespraak, het zingen van +godsdienstige liederen.</p> +<p>Ten slotte kon de eerste „<span class="corr" id="xd20e758" +title="Bron: Theistische">Theïstische</span><a class="noteref" id="xd20e760src" href="#xd20e760" name="xd20e760src">3</a> +Hindoekerk” worden gesticht in 1830. Hare leden noemden zich +Brahmo Samāj (vereeniging van „die in God gelooven”). +Een nieuwe secte wilde hij daarmede niet stichten: wel voorbereiden dat +Hindoe’s, Christenen en <span class="corr" id="xd20e769" title="Bron: Mahomedanen">Mohammedanen</span> zich in den dienst van den +Eéne zouden ontmoeten.</p> +<p>Jammer dat zijn levensdraad zoo spoedig werd afgesneden: hij stierf +namelijk reeds in 1833, en wel te Bristol in Engeland, <span class="pagenum">[<a id="pb32" href="#pb32" name="pb32">32</a>]</span>waar hij +een belangrijke politieke opdracht had te vervullen. Hij stierf als +Brahmaan, zijn bediende omwikkelde zijn lijk met het gewijde koord; bij +al zijn strijd was toch gebleven de innige gehechtheid aan het oude +geloof.</p> +<p>Gelijk men zich voorstellen kan was zijn dood een zware slag voor de +nieuwe beweging. Zij vond echter weldra een uitnemend leider terug in +Debendra-nāth. Deze heeft eigenlijk de nieuwe gemeente +georganiseerd, van welke hij sedert 1841 deel uitmaakte. Hij stelde een +beginselverklaring der Brahmo Samāj<a id="xd20e778" name="xd20e778"></a> op. Ieder lid is verplicht:</p> +<p><span class="corr" id="xd20e781" title="Niet in bron">„</span>Zich van afgoderij te onthouden, geen +geschapen voorbeeld te aanbidden, maar door de liefde van God en door +het doen van de werken, die Gode aangenaam zijn, te vereeren: den +grooten God, den Schepper, Onderhouder en Vernietiger, de oorzaak aller +ontwikkeling, den Ongedeelde, den Eéne, zooals er geen tweede +is, een heilig leven te leiden en vergeving te zoeken door de zonde +vaarwel te zeggen.”</p> +<p>Ook werd een liturgie, uit gebeden, aanroepingen, liederen en +overdenkingen bestaande, saamgesteld.</p> +<p>Langzamerhand breidde nu de nieuwe stichting zich uit onder de +voortreffelijke leiding van Pandit Rām Chandra +Vidijā-bag-ish, den leeraar der nieuwe gemeente, totdat zij in +1847 bijna achthonderd leden telde.</p> +<p>Er kwamen echter moeilijke dagen. Verschil rees omtrent de +Veda’s: waren zij werkelijk boeken van goddelijk, onfeilbaar +gezag—òf waren ook zij vol van dwalingen? Ten slotte werd +vastgesteld, dat noch Veda’s, noch Upanishad’s als +onfeilbare gidsen zouden gelden. Alleen wat met het zuivere +theïstische geloof overeenstemde moest worden aanvaard, en dit +geloof rustte op twee grondslagen: de natuur en het inwendig licht.</p> +<p>Intusschen verspreidden de „in God geloovigen” zich ook +door andere steden en streken van Indië en gaf Debendra-nāth +nieuwe kracht en vastheid aan de beweging door de uitgave van zijn +werk: Brahma Dharma (de theïstische godsdienst), waarin +voorkwamen: de vier grondbeginselen van het Indisch Theïsme, de +straks aangehaalde verklaring en goedgekeurde aanhalingen uit de +Veda’s, de Upanishad’s en latere Hindoe werken.</p> +<p>Die vier grondbeginselen zijn de volgende:</p> +<p>I In den beginne, voor dit heelal bestond, was het <span class="corr" id="xd20e800" title="Bron: eène">ééne</span> hoogste wezen. Hij heeft +het gansch heelal geschapen.</p> +<p>II Hij is eeuwig, verstandig, oneindig, vol van zegeningen, +<span class="pagenum">[<a id="pb33" href="#pb33" name="pb33">33</a>]</span>zelfgenoegzaam, zonder vorm, eenig, zoodat er geen +tweede is als Hij, al doordringend, al besturend, al beschermend, +alwetend, almachtig en onbewegelijk, volmaakt en zonder +vergelijking.</p> +<p>III Alleen door hem te dienen, kan het geluk worden verzekerd in +deze en in de volgende wereld.</p> +<p>IV Liefde tot Hem en het volbrengen van de werken, die Hij lief +heeft, vormen zijne vereering.</p> +<hr class="tb"> +<p>Wie met deze beginselen instemming betuigde kon lid worden van de +Calcutta Brahmo Samāj. Wie meer volledig wilde worden ingewijd +moest de zeven, straks genoemde, verklaringen afleggen.</p> +<p>Het voornaamste der nieuwe leer was voorts het volgende: „Het +inwendig licht en het boek der natuur vormen den oorspronkelijken +grondslag van het Brahmaansch geloof, doch de godsdienstige waarheid +wordt dankbaar aanvaard, zoowel uit ieder gedeelte der oude Hindoesche +geschriften als uit andere gewijde boeken. God is de hemelsche Vader, +een persoonlijk wezen met zedelijke eigenschappen. Die God is nimmer +vleesch geworden, doch Hij draagt zorg voor het heil Zijner schepselen. +Tot Hem te bidden is niet vergeefs. Berouw is de eenige weg tot +verzoening, vergeving en verlossing. De mensch is bestemd om ook op +godsdienstig gebied zich steeds meer te volmaken. Goede werken, +barmhartigheid, kennis verwerven, bespiegeling en vereering zijn de +eenige godsdienstige plechtigheden: boetedoeningen en pelgrimstochten +zijn zonder nut. Het eenige offer is zichzelf Gode te wijden, de eenige +pelgrimstocht is het gezelschap der goeden te zoeken, de eenige ware +tempel is het reine hart. Onderscheiding van casten is er +niet.”</p> +<p>Zoo was het programma, naar men ziet, doortastend genoeg. Toch bleef +men in de praktijk aan zeer veel van den ouden godsdienst hangen, en +sommigen, daaronder de invloedrijke leeraar Narāin Bose stelden +ook op den voorgrond dat het doel niet moest zijn den ouden godsdienst +af te breken maar dezen te volmaken.</p> +<p>Anderen, die sedert 1858 hun geestelijken leidsman vonden in Keshab +Chandar Sen, oordeelden anders. Zij wilden vooral breken met alles in +de oude, vastgewortelde maatschappelijke instellingen, wat met hun +geestelijken godsdienst niet overeenkwam. Men beseft hoe moeilijk deze +taak was, hoeveel stille en openlijke vijandschap er op dezen weg viel +te bestrijden, <span class="pagenum">[<a id="pb34" href="#pb34" name="pb34">34</a>]</span>hoeveel misverstand uit den weg te ruimen. Toch, +Keshab Chandar Sen, toen 20 jaar oud, deinsde er niet voor terug.</p> +<p>Zijn levensweg was anders geweest dan die van zijn voorganger +Rāmmohun Roy. Eerst opgevoed in een omgeving van Hindoesch +bijgeloof, ontving hij later in Calcutta een Engelsche opvoeding. Voor +de Europeesche wetenschap bezweek het oude geloof. Doch zonder +godsdienstig geloof kon eene natuur als hij niet leven. Hij zocht naar +betere kennis van God. Op zekeren dag kreeg hij eenige preeken van +Narāin Bose in handen en tot zijn verwondering bemerkte hij dat er +in Calcutta reeds een Theïstische kerk bestond. Aanstonds sloot +hij zich daarbij aan.</p> +<p>Weldra nam hij in de broederschap een belangrijke plaats in. Eerst +werkte hij onder leiding van Debendra-nāth ongeveer vijf jaar +lang, maar een persoonlijkheid als de zijne moest wel op den voorgrond +treden.</p> +<p>Keshab Chandar Sen was met de tot nu toe ingevoerde hervormingen +niet tevreden. Hij wilde alles wat op casten-verschil wees afgeschaft +zien. Als een begin op dien weg bepleitte hij dat allen, die de +godsdienstoefeningen der nieuwe kring leidden, het gewijde hemd, +waardoor de hoogere casten zich onderscheidden, zouden afleggen. +Debendra-nāth wilde het zelf wel afdoen, maar zoo’n +verplichting anderen niet opleggen.</p> +<p>Dit gaf wrijving tusschen de behoudende en de vooruitstrevende +elementen. Trouwens, dit niet alleen, achtereenvolgens kwamen nog tal +van hervormingen aan de orde, waarop Keshab Chandar Sen en de zijnen +aandrongen. Zoo bijvoorbeeld een verandering in de Srāddha, of den +dienst der gestorven voorvaderen, welks ritus niet met de ware +Brahmaleer omtrent een toekomstig leven overeenkwam. Dan, wijziging van +het <span class="corr" id="xd20e832" title="Bron: ceremonieël">ceremonieel</span> bij geboorte, naamgeving en +lijkverbranding. Verder, een meer gepaste inwijding voor hen, die tot +de gemeente toetraden.</p> +<p>Ook wilde men de vrouwen opvoeden en verheffen. Zij werden +aangemoedigd om toe te treden, velen deden dit en woonden dan den +dienst bij achter gordijnen of in een afzonderlijk vertrek.</p> +<p>Dan stelde men aan de orde, hervorming van het huwelijk. Men wilde +afgeschaft zien de kinderhuwelijken, zoo nauw saamgeweven met Indische +zeden, maar tot zooveel misbruik en ellende voerend, ook wilde men dat +de veelwijverij zou worden opgeheven en dat de weduwen vrijheid zouden +hebben <span class="pagenum">[<a id="pb35" href="#pb35" name="pb35">35</a>]</span>te hertrouwen. Ook wilde men tal van dwaze en +overtollige ceremoniën bij het huwelijk afschaffen. Dit ongeveer +waren de bedoelingen der meer vooruitstrevenden.</p> +<p>Toch, ook de meer behoudenden, gingen in veel mede. <span class="corr" id="xd20e843" title="Bron: Nārain">Narāin</span> Bose +was de eerste om in zijn eigen familie het opnieuw huwen van een weduwe +toe te laten, waarvoor men hem in zijn geboortedorp haast steenigde. +Debendra-nāth gaf het voorbeeld door voor grooten eenvoud te +zorgen bij het huwelijk van zijn tweede dochter, dat op 26 Juli 1861, +in tegenwoordigheid van tweehonderd geloofsgenooten, plechtig, zonder +overdreven feestvertoon, werd voltrokken. Dit was de eerste +huwelijkswijding volgens den ritus der Brahmo Samāj.</p> +<p>Keshab Chandar Sen ging echter nog verder. Hij voltrok in 1864 een +huwelijk tusschen twee personen van verschillende caste: wat +Debendra-nāth zeer mishaagde.</p> +<p>Chandar Sen voelde zich onder de Brahmo Samāj niet recht thuis: +hij zag nog te veel van den ouden castengeest en van het oude bijgeloof +en gevoelde de noodzakelijkheid om den bijl te leggen aan den wortel +van den ouden stam. ’t Eind was dat er een scheuring ontstond +tusschen vooruitstrevenden en meer behoudenden. De eersten scheidden +zich af en stichtten in November 1866 een nieuwe vereeniging: de Brahmo +Samāj van Indië geheeten.</p> +<p>Haar doel was, zooals Chandar Sen in zijn openingsrede op 11 +November verklaarde, alle Brahma-vereerders in één +lichaam te vereenigen en een organisatie over geheel Indië te +verkrijgen. In 1869 opende deze nieuwe gemeente haar bedehuis.</p> +<p>Haar optreden kenmerkte zich door groote godsdienstige +bezieling.</p> +<p>Haar programma luidt aldus:</p> +<p>God is de eerste oorzaak van het heelal. Door Zijn wil schiep Hij +alle voorwerpen uit niets en onderhoudt Hij deze bij voortduring. Hij +is Geest, geen stof. Hij is volmaakt, oneindig, almachtig, vol van +genade en heiligheid. Hij is onze Vader, Beschermer, Meester, Koning en +Verlosser.</p> +<p>De ziel is onsterfelijk. De dood is slechts de oplossing van het +lichaam. Er is geen nieuwe geboorte na den dood: het toekomstig leven +is een voortzetting en ontwikkeling van het tegenwoordig leven. De +menschen die nu leven zijn de embryo’s van de menschen, die zijn +zullen.</p> +<p>De ware (heilige) schriften zijn tweeërlei: het boekdeel der +natuur en de natuurlijke denkbeelden, in den geest ingeplant. De +wijsheid, macht en genade van den Schepper staan in het <span class="pagenum">[<a id="pb36" href="#pb36" name="pb36">36</a>]</span>gansche +heelal beschreven. Alle denkbeelden over onsterfelijkheid en +zedelijkheid zijn oorspronkelijke overtuigingen, in des menschen zijn +gegrond.</p> +<p>God wordt nimmer mensch door een menschelijk lichaam aan te nemen. +Zijn goddelijkheid woont in ieder mensch en openbaart zich in sommigen +met groote kracht. Mozes, Jezus Christus, Mohammed, Nānak, +Cartanya en andere groote leeraren verschenen op bepaalde tijden en +brachten vele heilsgoederen aan de wereld. Zij mogen aanspraak maken op +algemeene dankbaarheid en liefde.</p> +<p>De Brahma godsdienst is verschillend van alle andere +godsdienststelsels der wereld, toch maakt hij het wezen van allen uit. +Hij is niet vijandig tegen andere gelooven. Wat daarin waars is, +aanvaardt hij. Hij is gegrond op het wezen des menschen en is daarom +eeuwig en algemeen, noch ook beperkt tot leeftijd of landstreek.</p> +<p>Alle menschen behooren tot ééne broederschap. De +Brahma godsdienst kent geen onderscheid van hooge en lage caste. Het +doel van dezen godsdienst is allen tot één huisgezin te +vereenigen.</p> +<p>Er zijn vierderlei plichten: 1. plichten tegenover God, zooals: +geloof in Hem, liefde, vereering en aanbidding. 2<span class="corr" id="xd20e876" title="Niet in bron">.</span> plichten tegenover onszelf, +zooals: bewaring van ons lichamelijk welzijn, verkrijging van kennis, +heiliging der ziel. 3. plichten tegenover anderen, zooals: +waarachtigheid, rechtvaardigheid, dankbaarheid, het bevorderen van het +welzijn van alle menschen. 4. plichten tegenover dieren en lagere +schepselen, zooals vriendelijke behandeling.</p> +<p>Iedere zondaar moet de gevolgen van zijn eigen zonden dragen, vroeg +of laat, in dit of in een volgend leven.</p> +<p>De mensch moet naar heiligheid streven door vereering van God, +onderdrukking der hartstochten, berouw, de natuur en goede boeken te +onderzoeken, goed gezelschap te zoeken en in de eenzaamheid te +overpeinzen. Deze dingen zullen, door de werking van Gods genade, tot +verlossing leiden. Verlossing is bevrijding der ziel van den wortel van +het bederf en haar voortdurend groeien in heiligheid. Dit groeien duurt +tot in eeuwigheid, en de ziel wordt meer en meer goddelijk en gelukkig +in Hem, die de bron is van oneindige heiligheid en vreugde. Het +nabijzijn van God is de hemel der Indische Theïsten.</p> +<p>Naar men ziet zijn hier verscheiden denkbeelden aan het Christendom +ontleend. Ook de godsdienstoefeningen hebben <span class="pagenum">[<a id="pb37" href="#pb37" name="pb37">37</a>]</span>gewoonlijk op Zondag plaats. Zij zijn ongeveer +aldus ingericht: eerst een lied, dan een aanroeping van God door den +leeraar, door een ander lied gevolgd. Vervolgens vereering van God, +gezongen door de geheele gemeente, voortgezet door den voorzanger +alleen. Dan eenige minuten van stille overpeinzing en gemeenschap met +God. Vervolgens wordt, door de geheele gemeente, staande, het volgende +gebed gesproken:</p> +<p>„Leid ons, o God, van onwaarheid tot waarheid, van duisternis +tot licht, van dood tot onsterfelijkheid. O, Vader der waarheid, +openbaar u toch aan ons. Gij zijt genadig, bescherm ons steeds in uwe +grenzenlooze goedheid. Vrede! Vrede!” Dan volgt een gebed voor de +gansche wereld, door den voorganger alleen, gevolgd door een ander lied +en door het zeggen van teksten uit Hindoesche en andere gewijde +schriften. Eindelijk een preek, gevolgd door gebed, zegen en lied.</p> +<p>Jammer genoeg ontstond er in deze vereeniging in 1878 weer een +nieuwe scheuring. De uitgetredenen stichtten zich een eigen bedehuis. +Doch op al de bijzondere lotgevallen der verschillende Indische +Theïstische groepen in te gaan zou ons te ver voeren. Wij merken +alleen nog op, dat er reeds in 1883 over Engelsch Indië 170 +gemeenten bestonden, de een wat meer behoudend, de ander wat meer +kritisch staande tegenover de Hindoesche overlevering, maar toch allen +getuigenis afleggend van nieuwen levensgloed. Onder de hoofdleiders +moeten wij nog noemen Mozoomdar, die eenige jaren geleden op het +parlement der godsdiensten in Chicago zoo meesleepend wist te +getuigen.</p> +<p>Van harte hopen wij dat deze verlichte Indiërs hun vaderland +van bijgeloof mogen zuiveren en dat zij de vele schatten, in de gewijde +boeken van hun volk verborgen, in ruime mate ook tot de westerlingen +mogen helpen brengen. Want, de tempel der toekomst zal worden +saamgevoegd uit vele kostelijke steenen, aangebracht uit vele landen. +<span class="pagenum">[<a id="pb38" href="#pb38" name="pb38">38</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e696" href="#xd20e696src" name="xd20e696">1</a></span> Zie blz. +9.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e742" href="#xd20e742src" name="xd20e742">2</a></span> Een secte, +eenigszins aan het Boeddhisme verwant.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e760" href="#xd20e760src" name="xd20e760">3</a></span> Het +<span class="corr" id="xd20e762" title="Bron: theisme">theïsme</span> stelt, tegenover het <span class="corr" id="xd20e765" title="Bron: pantheisme">pantheïsme</span>, +het zelfstandig bestaan van God, diens persoonlijkheid, op den +voorgrond.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="label">Hoofdstuk IV.</h2> +<h2 class="main">Het Boeddhisme.</h2> +<div id="ch4.1" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">I. Het leven van Boeddha tot aan zijn openlijk +optreden.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">In ons overzicht van het Brahmanisme hebben wij gezien +hoe er in het oude Indië, hoe langer hoe meer, gevoeld werd niet +alleen door verlichte priesters, maar ook door leeken, dat niet in +offers en uitwendige vereering der goden, doch in het streven naar +verlossing van alle begeerten, naar onderdrukking van alle hartstocht +het ware levensdoel kan bestaan. Niet door het streven naar +bovennatuurlijke krachten, niet door boetedoeningen om eenig aardsch +voordeel te verkrijgen, maar door, tot zichzelf inkeerende, de +ongenoegzaamheid van al het aardsche in te zien en dan ook van alle +begeerte afstand te doen, komt men tot het hoogste heil. Dat werd +gevoeld door vele eenzame vromen in het stille woud, maar lag ook op +den bodem van de ziel van het Indische volk; het Boeddhisme zou het +straks doen doordringen tot een wijden kring.</p> +<p>Een wijden kring: de godsdienst van den Indische wijze wordt thans +nog beleden door ongeveer een derde der geheele menschheid. Uit zijn +oude bakermat, Voor-Indië, is het voor het grootste gedeelte later +weer door het Brahmanisme verdrongen. Doch in tal van andere landen +heeft het zich zeer uitgebreid. Wij noemen onder de voornaamste landen, +waar deze godsdienst heerscht: Ceylon, Birma, Siam, Annam, Tibet, China +en Japan.</p> +<p>Doch, al wordt in al deze landen Boeddha in eere gehouden, er is een +groot verschil. Het Boeddhisme van Ceylon en Birma is in vele opzichten +gansch iets anders dan dat van Tibet. ’t Is er mee als met het +vrijzinnig-Protestantsch <span class="pagenum">[<a id="pb39" href="#pb39" name="pb39">39</a>]</span>en het Roomsch-Catholiek Christendom. +Beiden willen Jezus eeren, doch de eersten beschouwen den stichter van +hun godsdienst als mensch en vinden in ’t naleven zijner +levensbeginselen de hoofdzaak. De anderen erkennen hem als een Godheid, +die door plechtig ceremonieel nog meer wordt gediend dan door +overpeinzing en betrachting zijner leer. Zoo is het ook met het +Boeddhisme. Komt ge in Birma, dan hoort ge weinig van Boeddha als +godheid, maar wordt de beteekenis van zijn strijd en overwinning als +mensch diep gevoeld. En in een leven van eenvoud en liefde voor al wat +leeft, drukt men de voetstappen des Meesters. Doch in Tibet heeft +Boeddha goddelijke eer, ja een plaatsvervanger op aarde, voor wien men +zich als voor Rome’s Paus nederbuigt. Daar worden tal van +formulier-gebeden voor hem opgezegd, tal van geheimzinnige +plechtigheden voor hem verricht. De eeredienst is er oneindig +luisterrijker en samengestelder dan in de zuidelijke landen als Birma +en Ceylon. En in China en Japan is het Boeddhisme met andere +godsdiensten als ineengevloeid en heeft daarbij een deel van zijn +oorspronkelijk karakter ingeboet.</p> +<p>Doch, dezen godsdienst in al zijn ontwikkelingen en zijwegen te +volgen ligt niet op onzen weg. ’t Is ons voornamelijk te doen om +den geest van den wijze, dien Edwin Arnold niet zonder reden het licht +van Azië noemde, te leeren kennen.</p> +<p>Dat nu is, ofschoon er genoeg over het Boeddhisme geschreven is en +geschreven wordt, niet zoo gemakkelijk als het schijnt. Allereerst is +er quaestie over de persoon van den Boeddha. Was hij een historisch +persoon, of berust zijn gansche levensgeschiedenis, zooals die uit +vroegere en latere Boeddhistische geschriften wordt gekend, op +verdichting? Er zijn geleerden, die dit beweerd hebben. De Fransche +geleerde Sénart<a class="noteref" id="xd20e915src" href="#xd20e915" name="xd20e915src">1</a> tracht de gansche, in zoo menig +opzicht aantrekkelijke legende van den Boeddha tot een zonnemythe te +herleiden, en brengt op vernuftige wijze alle bijzonderheden daarvan +met deze opvatting in verband.</p> +<p>Doch: waarschijnlijk is deze opvatting alles behalve. Ten eerste +omdat gewoonlijk een groote godsdienstige beweging haar oorsprong vindt +in een krachtige persoonlijkheid, ten tweede, omdat er toch veel +waarschijnlijks en natuurlijks achter het phantastische der +levensbeschrijving verborgen ligt. <span class="pagenum">[<a id="pb40" +href="#pb40" name="pb40">40</a>]</span>En in de derde plaats vooral +omdat inderdaad de oudste Boeddhistische boeken, die wij bezitten, +wellicht niet veel langer dan een eeuw na den dood van den stichter van +dezen godsdienst zijn opgesteld.</p> +<p>Om nu echter in de Boeddha-legende overal waarheid en verdichting te +scheiden—ziedaar een taak, die boven onze krachten ligt. ’t +Is er mede als met de levensgeschiedenis van Jezus in de +Evangeliën, die ons wel in hoofdzaak het leven van den Meester +doen kennen, maar ons toch ook vaak in aanraking brengen, niet met wat +de Meester dacht, maar met wat zijn volgelingen gevoelden. Doch: is ook +dat niet een sleutel der kennis voor wie een godsdienst wil leeren +kennen? We kunnen daarom niet beter doen, ten einde in den geest van +den stichter en zijn godsdienst u in te wijden, dan in de eerste plaats +een blik te werpen op de levensgeschiedenis van den Verlichte, zooals +zijn volgelingen in oude dagen ons die verhaalden. We zullen daarbij +zien dat er dikwijls een eigenaardige overeenkomst is, tusschen wat ons +van Jezus en van dezen Indischen wijze wordt verhaald.</p> +<p>Boeddha werd geboren in Kapilavastu: de stad van Kapila, ongeveer +550 jaar voor Christus. Lang hebben de geleerden getwijfeld of dit wel +een werkelijke stad is geweest: doch in 1893 vond men, in de +jungle’s van den Taraï, het machtige woud aan den voet van +de Himalaya, overblijfselen van een stad, onder slingerplanten en +boomen verborgen. En daarin een zuil, opgericht door koning +Açoka—den grooten beschermer van het +Boeddhisme—ongeveer 257 voor onze jaartelling, een zuil, die het +opschrift behelsde:</p> +<p>„Koning Piyadasi (Açoka) de beminde der goden, bracht +hier, toen hij twintig jaar (als koning) gezalfd was, zijne vereering +en sprak: Hier is Boeddha (de verlichte), Sākya-Muni, +geboren.” En hij zorgde dat een steenen zuil werd opgericht met +de verklaring er op: „Hier is de eerbiedwaardige +geboren.”</p> +<p>Boeddha, of liever Siddhartha (de eerste naam is feitelijk een +eeretitel) de verlichte: werd uit aanzienlijke ouders geboren. Het +geslacht der Sākya’s was om zijn ouden adel en zijn rijkdom +beide beroemd. Latere legenden hebben Boeddha zelfs tot een koningszoon +gemaakt.</p> +<p>De moeder van <span class="corr" id="xd20e933" title="Bron: Siddharta">Siddhartha</span>, Māyā, bracht haar zoon +ter wereld en stierf weinige dagen daarna, zoodat de andere echtgenoote +van Siddhartha’s vader hem verder opvoedde. In Kapilavastu bracht +hij alzoo zijn jeugd door, daar dwaalde hij <span class="pagenum">[<a id="pb41" href="#pb41" name="pb41">41</a>]</span>rond in +de schaduwrijke tuinen van zijns vaders paleis. Reeds vroeg trad hij in +het huwelijk met eene door lichaamsschoon en liefderijk karakter +uitmuntende bloedverwante, gewoonlijk Yaçodhara geheeten, die +hem een zoon schonk, met name <span class="corr" id="xd20e938" title="Bron: Rahula">Rāhula</span>. Dat zijn de bijzonderheden die over +zijn jeugd vrijwel vaststaan. Ware hij niet werkelijk gehuwd geweest, +dan zou een latere legende—in aanmerking genomen dat de ongehuwde +staat voor de Boeddhistische monniken verplichtend is—dit nooit +aangaande hem hebben verdicht.</p> +<p>De legende weet echter veel meer te verhalen. Zij spreekt van een +wonderbaren droom, dien Māyā voor de geboorte van haar +beroemden zoon had: een witte olifant, meer lichtend dan zon en maan, +naderde haren schoot. De drie werelden (aarde, hemel en hel) zag zij +verlicht door een groot licht, schijnende in de duisternis, en duizende +geesten zongen haar lof. Ook werd aan haar echtgenoot bekend gemaakt +dat de toekomstige Boeddha op aarde zou komen in Māyā’s +schoot. De verlichte was zichtbaar in de moederschoot en toen hij ter +wereld kwam zongen hemelsche geesten zijn lof. Na vijf dagen werd hem +een naam gegeven en werd hij in den tempel gebracht. Asita—een +heilige kluizenaar—die de acht magische vermogens had verworven +en daardoor in den geest kon zien wat in de hemelen gebeurt, wordt daar +onderricht dat een machtige Boeddha is geboren. Als hij daarna het +goddelijk geestesoog laat wijden over de wereld ziet hij het kind in +het paleis, glanzend van zuivere daden, door al de werelden +vereerd.</p> +<p>Asita gaat naar het paleis. Hij neemt het kind in zijn armen en +weent. „Waarom deze tranen, heilige man?” „Ik +ween,” is het antwoord, „omdat deze de groote Boeddha zal +zijn en ik daarvan geen getuige meer kan wezen.”</p> +<p>Merkwaardig is echter het volgende verhaal, dat ons als in +allegorischen vorm doet lezen in het zieleleven van den toekomstigen +wereldverlosser.</p> +<p>Waarzeggers door den koning geraadpleegd, verklaarden:</p> +<p>De jongeling zal zonder twijfel òf een koning der koningen of +een groote Boeddha worden. Als hij bestemd is een groote Boeddha te +worden, dan zullen vier voorteekenen zijn zending duidelijk maken. Hij +zal zien:</p> +<ul> +<li>1. Een oud man.</li> +<li>2. Een kranke.</li> +<li>3. Een lijk.</li> +<li>4. Een heiligen kluizenaar.</li> +</ul> +<p><span class="pagenum">[<a id="pb42" href="#pb42" name="pb42">42</a>]</span></p> +<p>Indien hij deze vier voorteekens van een avatāra<a class="noteref" id="xd20e964src" href="#xd20e964" name="xd20e964src">2</a> +niet ziet, zal hij slechts een aardsche heerscher zijn.</p> +<p>De koning Suddhodana, die droomen van wereldsche grootheid over zijn +zoon in ’t hart koesterde, werd door die laatste verzekering van +de waarzeggers heel wat gerustgesteld. Hij dacht bij zichzelf: Het zal +gemakkelijk genoeg zijn om deze vier voorteekenen van den prins verre +te houden. Hij gaf dus bevel dat er drie prachtige paleizen, de +schoonste op aarde: het voorjaars-, het zomer- en het winterpaleis, +zouden worden gebouwd. Zij wedijverden in glans met Vaijayanta, het +onsterfelijk paleis van Indra zelf.</p> +<p>Kostelijke paviljoenen werden overal opgetrokken, met prachtige +voorportalen en gepolijste deuren. Torentjes en kanteelen verhieven +zich in de lucht. Door sierlijke vensters viel het licht in de +prachtige vertrekken. Galerijen, balustraden en fijn traliewerk waren +in overvloed aanwezig. Duizend klokjes klonken op ieder dak. In +<span class="corr" id="xd20e971" title="Bron: eén">één</span> woord: een beeld als van de +paleizen in Chineeschen stijl, die naar het schijnt in oud-Indië +werden gebouwd. Even prachtig waren de tuinen, waar in koele meren de +heerlijkste kraanvogels en zwanen zich verlustigden, en waar de +schoonste boomen geur en schaduw verspreidden. De lucht was vervuld met +de geur van tube-rozen en jasmijnen.</p> +<p>Rondom de paleizen van Kapilavastu waren voorts sterke wallen om +alle ouden van dagen, kranken en kluizenaars te weren en om den prins +daarbinnen te houden.</p> +<p>Nog een betere en machtiger bewaking werd te werk gesteld. Toen de +prins den leeftijd had bereikt om in het huwelijk te treden werd zijn +paleis met schoone vrouwen bevolkt. Doch, een schok trof den +koning.</p> +<p>Dit geschiedde als volgt. De koning had een park aangelegd, nog +schooner dan de tuin van het zomerhuis. Een ziener had hem verhaald, +dat, indien hij den prins er toe krijgen kon om dezen tuin te bezien, +deze daar voor altijd met zijn vrouwen zou willen blijven. Geen taak +scheen gemakkelijker, en op zekeren dag zou de prins er met zijn wagen +heenrijden. Groote voorzorgen waren genomen om alle oude menschen, alle +kranken, alle lijken ver uit zijn gezicht te houden. Een heel leger +soldaten was er voor opgeroepen, met vlaggen was de stad versierd. De +weg, waarlangs de prins kwam, was <span class="pagenum">[<a id="pb43" +href="#pb43" name="pb43">43</a>]</span>met bloemen bestrooid en met +vazen vol welriekende planten versierd. Prachtige <span class="corr" +id="xd20e983" title="Bron: guirlanden">guirlandes</span> en sierlijke +klokjes waren overal opgehangen. Doch zie! toen de prins uitreed zag +hij eensklaps, bijna onder de wielen van zijn wagen, tusschen de in +zijde gekleede edelen en de krijgslieden met schilden en speren een +ongewoon schouwspel. Het was een oud man, afgeleefd en verlamd. Zijn +aderen en peezen waren zoo gezwollen, dat ze te zien waren, zijn tanden +klapperden, het gelaat vol rimpels, het hoofd bijna kaal en de weinige +haren spierwit. Zoo strompelde hij voort, bijna dubbel gebogen, leunend +op een stok.</p> +<p>„Wat is dit, wagenmenner?” riep de prins. „Een man +wiens bloed is opgedroogd en wiens spieren aan zijn lichaam als +vastgekleefd zijn. Zijn hoofd is wit, zijn tanden slaan tegen elkaar, +nauwelijks kan hij zich bewegen, zelfs niet met behulp van een +stok.”</p> +<p>„Prins” zeide de wagenmenner „dit is de ouderdom. +Zijn zinnen zijn afgestompt, het lijden heeft zijn geest verstoord, +veracht is hij door zijn naburen. Niet in staat om zichzelf te helpen +heeft men hem in dit woud aan zijn lot overgelaten.”</p> +<p>„Is dit,” vroeg de prins „een eigenaardigheid van +zijn familie of is dit de wet der wereld. Zeg mij dat +spoedig.”</p> +<p>„Prins” zeide de wagenbestuurder, <span class="corr" id="xd20e994" title="Niet in bron">„</span>dit is noch een wet van +die familie, noch van dit koninkrijk alleen. In ieder wezen wordt de +jeugd overwonnen door den ouderdom. Uw eigen vader en moeder zullen in +ouderdom eindigen: ook al uw bloedverwanten. Daar is geen andere weg +voor de menschheid.”</p> +<p>„Dan is de jeugd blind en onwetend,” zeide de prins, +„en ziet de toekomst niet. Als dit lichaam het verblijf zal +worden van den ouderdom, wat heb ik dan aan het vermaak en zijne +bedwelming? Laat den wagen keeren en breng mij terug naar mijn +paleis.”</p> +<p>Ontsteltenis was in de harten van alle hovelingen over deze +onaangename gebeurtenis, en het ergste was, dat niemand de ongelukkige +oorzaak er van straffen kon. De oude man was nergens te vinden. De +koning was buiten zichzelf van droefheid. Soldaten werden uit +verwijderde districten gesommeerd en vier mijlen in het rond werd een +cordon getrokken om de andere voorteekenen van den prins verwijderd te +houden. Langzamerhand echter kwam de koning een weinig tot rust. +„Als mijn zoon den tuin des geluks ziet, zal hij nimmer een +kluizenaar worden,” had de koning gezegd, doch een belachelijk +voorval had zijn plan verstoord. Nogmaals zou <span class="pagenum">[<a id="pb44" href="#pb44" name="pb44">44</a>]</span>het +echter worden beproefd en de voorzorgen werden ditmaal verdubbeld.</p> +<p>Was de prins de eerste maal door de oostpoort uit het zomerpaleis +gegaan, nu ging hij de zuidpoort uit.</p> +<p>Doch een andere onverwachte gebeurtenis viel er thans voor. Toen de +prins in zijn wagen uitreed zag hij plotseling vlak bij zich een +kranke, uitgemergeld, door brandende koorts gekweld. Alleen, zonder dat +iemand voor hem zorgde, ging hij voort, strompelend, met moeite +ademhalend.</p> +<p>„Wagenmenner,” zeide de prins, „wat heeft deze +man, zoo geel en weerzinwekkend van uiterlijk, zoo stomp van zinnen, +zoo verdord van leden. Zijn maag hindert hem, met vuil is hij +bedekt<span class="corr" id="xd20e1009" title="Niet in bron">.</span> +Nauwelijks kan hij adem halen.”</p> +<p>„Prins,” hernam de ander, „dit is ziekte. Deze +ongelukkige man is door een ernstige krankheid aangetast. Kracht en +lust hebben hem verlaten. Hij is zonder vriend, zonder hoop, zonder +land, zonder toevlucht. De vreeze des doods is voor zijne +oogen.”</p> +<p>„Indien de gezondheid van den mensch,” zoo sprak +Boeddha, „slechts het spel is van een droom, en de vrees voor +toekomstig leed zulk een gestalte kan teweegbrengen, hoe kunnen dan +wijze menschen, die gezien hebben wat het leven werkelijk is, toegeven +aan de ijdele genietingen des levens? Keer terug dienaar, en breng mij +naar mijn paleis.” De vertoornde koning, hoorende wat er geschied +was, gaf bevel dat men den zieken man zou gevangen nemen en straffen, +doch, in weerwil van een prijs op zijn hoofd en van zoeken overal kon +men hem niet vinden.</p> +<p>Een plaats uit de „Lalita Vistara”<a class="noteref" id="xd20e1019src" href="#xd20e1019" name="xd20e1019src">3</a> geeft deze +oplossing: de kranke was inderdaad een der geesten uit „het +zuivere verblijf” (de hemel van Brahmā) die deze gedaante +had aangenomen. Die geesten van het „zuiver verblijf” zijn +eigenlijk de Boeddha’s, die vóór den verlichte +hebben geleefd: de Boeddha’s van het verleden alzoo.<a class="noteref" id="xd20e1022src" href="#xd20e1022" name="xd20e1022src">4</a></p> +<p>Ook verhaalt een der zuidelijke geschriften dat de wagenmenner onder +inspiratie sprak, wat inderdaad voor het verhaal zeer goed past, de +gesprekken van een koetsier zijn niet altijd zoo verheven.</p> +<p>Het scheen dat een of andere booze invloed koning Suddodhana +beheerschte, want, onbewogen door het mislukken van <span class="pagenum">[<a id="pb45" href="#pb45" name="pb45">45</a>]</span>zijn +plan deed hij een derde poging om den prins naar dien tuin van het +geluk te brengen. Ditmaal ging de weg door de westpoort. Grooter +voorzorgen dan ooit te voren werden er thans genomen. De keten van +wachten werd tot op twaalf mijlen van het zomerpaleis uitgezet. Maar +wederom hielden de Boeddha’s der tien horizons den prins tegen. +Eensklaps was daar een verschijning van een lijkstatie. Een +(spook)lichaam, naar de gewoonte met modder besmeerd, en met een doek +bedekt, werd op een baar weggevoerd. (Spook)vrouwen huilden en +(spook)muzikanten maakten treurmuziek op trommel en fluit. Zonder +twijfel zongen ook spook-Brahmanen hymnen om het onsterfelijk deel naar +de woning der vaderen te begeleiden.</p> +<p>„Wat is dit,” zeide de prins. „Waarom slaan zich +deze vrouwen op de borst en trekken zij zich de haren uit? Waarom +bedekken deze goede menschen hun gelaat met het stof der aarde? En die +vreemde gestalte op de draagbaar, waarom is zij zoo stijf?</p> +<p>„Prins,” zeide de ander, „dit is de dood. Die +gestalte, bleek en verstijfd, kan nooit meer gaan en zich bewegen. Zijn +bewoner is gegaan naar de onbekende verblijven van Yama.<a class="noteref" id="xd20e1035src" href="#xd20e1035" name="xd20e1035src">5</a> +Zijn vader, zijn moeder, zijn kind, zijn vrouw, allen roepen om hem, +doch hij kan niet hooren.”</p> +<p>Boeddha werd droef te moede.</p> +<p>„Wee u jeugd, die het spel is voor den ouderdom! Wee u +gezondheid, die de prooi wordt van vele krankheden! Wee u leven, dat +als een ademtocht henengaat! Wee u ijd’le vermaken, die de +menschheid bederven. Doch wat de vijf skandha’s<a class="noteref" +id="xd20e1042src" href="#xd20e1042" name="xd20e1042src">6</a> betreft, +daar zal geen ouderdom, ziekte of dood zijn. Ga terug naar de stad. Ik +moet de bevrijding tot stand brengen.”</p> +<p>Een vierde maal werd de prins door zijn vader verzocht den tuin des +geluks te zien. Ditmaal was de keten der wachten zestien mijlen ver in +den omtrek opgesteld. Door de noorderpoort reed de prins uit. Eensklaps +zag men op den weg een man, kalm en vriendelijk van uiterlijk, met een +okergele monnikskap. <span class="pagenum">[<a id="pb46" href="#pb46" +name="pb46">46</a>]</span></p> +<p>„Wie is deze,” vroeg de prins, <span class="corr" id="xd20e1050" title="Niet in bron">„</span>zoo vriendelijk en +vredig van uiterlijk? <a id="xd20e1053" name="xd20e1053"></a>Hij staart +alsof zijn geest ergens anders vertoeft, en een schaal heeft hij in de +hand.” „Prins, dit is het nieuwe leven,” sprak de +wagenmenner. <span class="corr" id="xd20e1055" title="Niet in bron">„</span>Deze man is een van diegenen, die op den +eeuwigen Brahma hun gedachten vestigen. (Brahmacharin). Hij zoekt de +goddelijke stem en het goddelijk inzicht. De aalmoezenschaal van den +heiligen bedelaar (bhikshu) draagt hij in de hand. Zijn geest is kalm +omdat de groote bekoringen van het lager leven hem niet langer kunnen +kwellen.”</p> +<p>„Zulk een leven begeer ik,” zeide de prins, „de +lusten van den mensch zijn het zeewater gelijk, zij maken den dorst +erger in plaats van haar te lesschen. Ik wil het goddelijk inzicht +bereiken en den mensch onsterfelijkheid<a class="noteref" id="xd20e1060src" href="#xd20e1060" name="xd20e1060src">7</a> +schenken.”</p> +<p>De koning was buiten zichzelf. Bij iedere poort van het zomerpaleis +werden vijfhonderd zwaargewapende Sakya’s geplaatst. Ketens van +schildwachten omgaven de opgehoogde en versterkte wallen. Een phalanx +lieftallige vrouwen, met lansen gewapend, was om het bed van den prins +geposteerd om hem te bewaken. Alles wat de zinnen kon streelen, zoo +beval de koning, moest bij voortduring aan den prins worden +geboden.</p> +<p>„Laat de vrouwen van de zenana (harem) geen oogenblik hun zang +en spel en vroolijkheid staken. Dat zij schitteren van zijde en +fonkelen van edelgesteenten.”</p> +<p>Mahā Prajāpatī, de tante, die na den dood van +koningin Māyā Boeddha had opgevoed, had het opzicht over deze +lieftallige jonge vrouwen en spoorde ze aan om den prins in een +„gouden kooi” in te sluiten.</p> +<p>Zoo werd Boeddha in verzoeking gebracht. Doch, deden de bewoners van +Kamaloça (de oorden der lust) hun best, die van +Brahmaloça (de oorden van den zuiveren geest) lieten, schoon +ongezien, toch ook hun invloed gevoelen.</p> +<p>Eens toch, toen de prins rustte op een zijden rustbed en vier of +vijf bruingekleurde grootoogige Indische meisjes voor hem lieflijk +zongen, namen zijn oogen eensklaps een vreemden glans aan. Wel zag hij +nog al de schoone guirlandes en het prachtig traliewerk van de zaal, +doch ’t werd dof voor zijn oog. Muziek en stemmen zooals hij +nooit te voren had gehoord, kwamen nu tot hem als uit de verte. O. a. +hoorde hij de volgende verzen: <span class="pagenum">[<a id="pb47" +href="#pb47" name="pb47">47</a>]</span></p> +<div class="blockquote"> +<p class="first">„Machtige steun der menschheid, wandel op het +pad van de Rishi’s<a class="noteref" id="xd20e1079src" href="#xd20e1079" name="xd20e1079src">8</a> van ouds. Ga heen uit deze +stad!</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1083" title="Niet in bron">„</span>Geef op deze troostelooze wereld, als gij +de onschatbare kennis der Jina’s<a class="noteref" id="xd20e1086src" href="#xd20e1086" name="xd20e1086src">9</a> hebt +verworven, en een volmaakte Boeddha zijt geworden, aan allen den doop +van het koninkrijk der gerechtigheid.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1090" title="Niet in bron">„</span>Gij, die eens uw voeten, uw handen, uw +kostbaar lichaam opofferdet, die vaarwel zeidet alle rijkdommen der +wereld,<a class="noteref" id="xd20e1093src" href="#xd20e1093" name="xd20e1093src">10</a> gij, wiens leven zuiver is, red het vleesch van +zijne ellenden!</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1097" title="Niet in bron">„</span>Wees geduldig als gij smadelijk wordt +bejegend, o overwinnaar van u zelf! Heer van allen, die op twee voeten +gaan, ga voort volgens uw zending. Verwin het kwaad en zijn leger.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1101" title="Niet in bron">„</span>Licht der wereld, in vroegere levens hebt +gij gezegd: Voor de werelden, aan dood en ziekte ter prooi, zal ik een +toevlucht zijn! Leeuw der menschen, heer van hen, die op twee voeten +loopen, de tijd voor uw zending is gekomen. Verkrijg onsterfelijke +waardigheid onder den gewijden Bō-boom<a class="noteref" id="xd20e1104src" href="#xd20e1104" name="xd20e1104src">11</a> en geef +Amrita<a class="noteref" id="xd20e1107src" href="#xd20e1107" name="xd20e1107src">12</a> aan allen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1111" title="Niet in bron">„</span>Toen gij een koning waart en een +onbescheiden onderdaan sprak tot u: „Geef mij deze landen en +steden”, toen waart gij verheugd en niet bedroefd.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1115" title="Niet in bron">„</span>Toen gij een deugdzaam Rishi waart en een +wreed koning in woede uwe leden afhieuw, toen vlood in uw doodsangst +melk uit uw voeten en handen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1119" title="Niet in bron">„</span>Toen gij als Rishi Syama op een berg +woonde, en een koning u doorboorde met vergiftige pijlen, hebt gij toen +dien koning niet vergeven?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1123" title="Niet in bron">„</span>Toen gij de koning der antilopen waart, +hebt gij toen niet uw vijand, den jager, voor een waterstroom +beveiligd?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1127" title="Niet in bron">„</span>Toen gij een olifant waart en een jager +doorboorde u, hebt gij hem niet vergeven en beloond met uwe prachtige +slagtanden?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1131" title="Niet in bron">„</span>Toen gij een berin waart, hebt gij een man +gered uit een stroom, door sneeuw hooggezwollen. Gij voeddet hem met +wortels en vruchten tot hij sterk werd en, toen hij heenging en +menschen meebracht om u te dooden, gij vergaaft hem. <span class="pagenum">[<a id="pb48" href="#pb48" name="pb48">48</a>]</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e1137" title="Niet in bron">„</span>Eens toen gij het witte paard<a class="noteref" id="xd20e1140src" href="#xd20e1140" name="xd20e1140src">13</a> waart, gingt gij, uit medelijden met het lijden +der menschen, door den hemel naar de plaats der booze geesten, opdat +gij hun geluk zoudt verzekeren.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1144" title="Niet in bron">„</span>Vervolgingen zonder tal, smaad en +herhaalde gevangenis, dood en moord: gij hebt het alles gedragen met +liefde en geduld, vergevende die ’t u aandeden.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1148" title="Niet in bron">„</span>Menschen zonder koning kiezen u tot den +hunne. Leid hen in den weg van Brahma en de tien deugden, opdat, indien +zij hun metgezellen verlaten, zij allen mogen gaan naar Brahma’s +verblijf.”</p> +</div> +<p>Door deze verzen, zegt het verhaal, werd de prins vermaand. En +terwijl de Jina’s deze liederen zongen, trachtten schoone +vrouwen, met bloemen en reukwerk, juweelen en rijke kleeding hem te +brengen tot aardsche liefde.</p> +<p>Doch de geesten van het zuiver verblijf ontwerpen nog een nieuw plan +om hun oogmerken uit te voeren. Zij zorgen dat de prins deze +verleidelijke vrouwen, deze aanlokselen van Māra den verzoeker en +Kāma, den god der liefde ziet in een nieuw licht. Zij bewegen door +onmerkbaren invloed den prins om de vertrekken der vrouwen te gaan +bezien als de Jina’s ze in een vasten slaap hebben gebracht.</p> +<p>Alles is in wanorde, de kleederen der vrouwen, heur haar, haar +sieraden. Sommigen liggen in onbevallige houding op haar rustbedden, of +hebben een akelig uiterlijk, anderen hoesten of lachen onnoozel in hare +droomen of ijlen.</p> +<p>Ook misvormingen en vlekken, die de vrouwelijke list zorgvuldig +verborg, vallen nu, bij de tooverkunst der geesten, in het oog. De eene +heeft een miskleurigen hals, de andere een slecht gevormd been, de +derde een lompen vetten arm. Glimlachen zijn grijnzen, betoovering is +terugstooting geworden. Plomp liggen zij neer, tusschen al haar +versiersels, luiten en tamboerijnen.</p> +<p>Waarlijk, zeide de prins vol afkeer, ik ben op een +kerkhof<span class="corr" id="xd20e1162" title="Bron: ,">.</span> +’t Wordt hem wee om ’t harte: nu is de tijd gekomen, om den +grooten weg te gaan en van al ’t aardsche zich los te maken.</p> +<p>Doch hem wacht een zware strijd, een, die echter zijne beslissing +verhaast. Als hij in den tuin is, waarin hem het <span class="pagenum">[<a id="pb49" href="#pb49" name="pb49">49</a>]</span>vierde +gezicht (de monnik) is ten deel gevallen, wordt hem geboodschapt dat +zijn geliefde gade hem een zoon heeft geschonken. Hij zegt +„Rāhula is mij geboren, een nieuwe keten is gesmeed.” +Hij gevoelt, hoe moeilijk het nu zal zijn de banden te breken, die hem +binden aan de zijnen en aan de wereld, die hem omringt en treurig keert +hij naar huis terug. Doch vreugde is er in het hart van de +dorpsbewoners over de geboorte van den eersteling, den kleinzoon van +hun rajah. Onder hun triumfgezang keert Boeddha in Kapilavastu terug. +Als een zijner nichten van vorstelijken bloede hem op zijn wagen, in +pracht en heerlijkheid, de stad ziet naderen geeft zij haar gemoed +lucht in de woorden: „Zalig de vader, zalig de moeder, zalig de +vrouw van zulk een zoon en echtgenoot.” De jonge man hoort haar +woord met aandoening: „wel mag zij zeggen,” zoo spreekt hij +bij zichzelven, „dat er zaligheid in ’t moederhart is, als +zij ziet op het inwendig leven van haar zoon, wel ook is er zaligheid +in ’t hart van den vader en van de echtgenoote. Maar vanwaar komt +de <i>ware</i> vrede voor het hart?” En in zijn dankbaarheid, dat +zij zulke gedachten bij hem heeft opgewekt, geeft hij haar zijn +paarlsnoer, als het loon voor haar goede leer. Evenwel, zij droomt van +aardsche liefde, die meent zij, door haar is opgewekt in zijn hart. +Doch de Boeddha geeft zichzelf op de vraag naar den waren vrede een +gansch ander antwoord: „Als het vuur van de lust is gedoofd, als +het vuur van den haat en van de verblinding is gebluscht, als ook +hoogmoed, dwaling en alle zonde en hartstocht is gedoofd, dan vindt het +harte ware rust.”</p> +<p>Zoo komt het besluit van den Boeddha tot zijn voltooiing. +Vóór hij zijn geliefde vrouw en al het zijne verlaat, wil +hij zijn kind nog zien. Daar sluimert de lieve moeder, het bed met +bloemen bestrooid, de hand over het hoofd van haar kindje uitgestrekt. +Hoe gaarne had hij zijn zoon een oogenblik in de armen genomen, doch +dan zou ook de teederminnende echtgenoote ontwaken, en hoe dan zijn +besluit te volvoeren? Aarzelend gaat hij heen, na een laatsten +liefdevollen blik op de slapenden te hebben geworpen: als hij een +verlichte (Boeddha) zal geworden zijn, dan wil hij terugkeeren en +zijnen zoon wederzien.</p> +<p>Daar buiten wacht zijn wagenmenner Channa met het eed’le ros +Kanthaka en voort gaat het in den duisteren nacht, totdat hij, aan de +grenzen van zijn rijksgebied, dienaar en paard terugzendt om zich bij +de monniken aan te sluiten en daar in zelfkastijding den waren vrede te +zoeken. <span class="pagenum">[<a id="pb50" href="#pb50" name="pb50">50</a>]</span></p> +<p>Spreekt de waarheid in deze verdichtingen niet tot ons aller hart? +Voelen wij niet mede voor den eed’le wijze, die doorzag de +vergankelijkheid van al het aardsche en die dorstte naar hooger leven? +Spreekt tot ons niet die strijd der ziele om een teergeliefde vrouw en +eenig kind te verlaten voor een toekomst, uit een aardsch oogpunt zoo +weinig aantrekkelijk?</p> +<p>Doch, de strijd is niet ten einde. Māra, de vorst der +duisternis, laat hem geenszins met rust en toovert hem voor den geest, +dat hem binnen een week een wereldrijk over alle landen der wereld zal +worden geschonken als hij zijn onderneming opgeeft. Doch neen, de +verzoeking vindt geen ingang, ’t is niet te doen om een aardsch +rijk. Hij versmaadt de koningskroon. Zijn vrouwen, zijn paleis, zijn +schatten, alles verlaat hij om in de wildernis te peinzen over de +goddelijke dingen.</p> +<p>Doch, Māra laat slechts af voor een tijd: vroeg of laat zal er +wel een booze gedachte opkomen in ’t hart van den vromen +strijder; dan zal hij hem beheerschen. En, als een schaduw volgt hij +den wijze. Boeddha dan sluit zich aan bij een groep van kluizenaars, +die in de holen van een berghelling nabij Rājagriha leven. Niet al +te ver van de stad verwijderd, leven zij toch in de eenzaamheid van het +woud. Alāra en later Udraka, Brahmaansche leeraars, worden thans +zijne leermeesters, met wie hij vele gesprekken voert. Door een +voortgezette overpeinzing, waarbij men zich van al ’t aardsche +tracht te scheiden, zoo zelfs dat men ten slotte aan niets bepaalds +denkt, poogt hij zichzelf te brengen tot het eeuwige, tot de rust, +boven alles verheven. Evenwel, zijn peinzen geeft hem den vrede niet. +Daarom verlaat hij de kluizenaars om zich geheel alleen in de +eenzaamheid van het woud aan strenge zelfkastijding en boetedoening +over te geven.</p> +<p>Daar zit hij terneder in de diepten van het woud van Uruvelā. +De tong drukt hij tegen het verhemelte, met geweld de gedachten +vasthoudend, in zelfkwelling wachtend op het oogenblik dat de +bovenaardsche verlichting over hem komen zal. Doch zij komt niet. Hij +worstelt om steeds meer van al ’t aardsche los te komen, den adem +houdt hij in, van voedsel onthoudt hij zich. Met bewondering zien vijf +andere asceten tot hem op. Bij zoo strenge zelfkastijding moet hij het +licht wel deelachtig worden, straks zullen zij hem volgen op den weg +der verlossing. Zijn lichaam is door pijn en smart geknakt, tot een +schaduw van een mensch is hij geworden, doch het doel wordt niet +bereikt. Eindelijk valt hij flauw en uitgeput <span class="pagenum">[<a id="pb51" href="#pb51" name="pb51">51</a>]</span>neder, +de leerlingen meenen dat hij dood is, doch hij komt weer bij.</p> +<p>Thans echter geeft hij zijn zelfkastijding op en gaat naar het meest +nabijzijnde dorp om voedsel tot zich te nemen. Dat is te veel voor zijn +leerlingen, in hun oog is hij gevallen van het voetstuk der heiligheid +en zij, zij laten hem alleen, juist nu zijn wankelend geloof zooveel +behoefte had aan de trouwe steun en vereering der zijnen.</p> +<p>Boeddha wandelt voort, tot aan de oevers van de rivier Nairanjara. +Daar brengt hem de dochter van een landman zijn morgenmaaltijd, een +schotel melk. Onder de schaduw van een Bō-boom (ficus religiosus) +zet hij zich ter neer. De lange uren van den dag gaan in overpeinzing +voorbij. Noch het wijsgeerig denken, noch de strenge boetedoeningen +hebben hem vrede gebracht. Wat heeft hem alles gebaat? Māra +toovert hem voor oogen de zoete vreugde van huiselijkheid en liefde, +van rijkdom en macht: van alles waarvan hij afscheid nam. Hoe +gemakkelijk kon hij dat alles weer bereiken, hoe hartelijk zou hij +thuis worden ontvangen. Doch, moest dan al zijn inspanning verloren +moeite zijn? Was er geen vasten grond om op te bouwen? Zoo streed hij +een moeilijken strijd, door de overlevering gehuld in het phantastisch +kleed van een heirleger booze geesten, dat op hem aanviel, terwijl +hemel en aarde in beweging waren.</p> +<p>Doch, de strijd bracht de overwinning. Onder den boom der +verlichting kwam hij in steeds reinere aanschouwing. Al het zinlijke +verzonk; een gevoel van alles doordringende wetenschap kwam over hem: +in een alles doorschouwend geestelijk zien bespeurde hij de +kronkelwegen, die de geesten in hun zielsverhuizing bewandelen; hij zag +de bron van het lijden en den weg, die tot vernietiging van het lijden +voerde.</p> +<p>Nog zeven dagen vertoeft hij onder den heiligen boom; peinzend over +’s levens raadselen, waarvan hij nu de oplossing heeft gevonden. +En, als hij dan eind’lijk opstaat is alles hem volkomen klaar +geworden. Eindelooze levens zijn het, die hij zelf reeds doorloopen +heeft, en die ieder mensch doorloopt; in ieder volgend leven maaiend, +wat hij in vroegere levens heeft gezaaid; totdat hij eindelijk, van +alle begeerte gereinigd, van allen dorst bevrijd, ingaat tot den +grooten vrede. Werelden zag hij, eind’loos in getal, allen +beheerscht door eene macht, die wel doet: wie haar gehoorzaamt, wreekt: +wie haar gebod miskent. Altijd weer in ieder leven het leed, als de +onontkoombare schaduw van ’t leven zelf, waaraan men eerst +ontkomt, indien <span class="pagenum">[<a id="pb52" href="#pb52" name="pb52">52</a>]</span>alle lust is verdoofd, alle begoocheling der +zinnen is weggenomen en men komt tot Nirvāna, ’t +allerhoogste heil, dat tijd noch wisseling kent. In te zien dat men +niets moet wenschen of begeeren, dat de dorst (Trishna) de bron is van +alle lijden, dat is de verlossing. En van zijn lippen vloeit het, door +’t gansch heelal verstaan:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Menige existentie heb ik doorloopen.</p> +<p class="line">Al zoekende, doch vruchteloos,</p> +<p class="line">Naar den bewerker van den greep.<a class="noteref" id="xd20e1205src" href="#xd20e1205" name="xd20e1205src">14</a></p> +<p class="line">Smartlijk toch is herhaalde wedergeboorte,</p> +<p class="line">Veroorzaker van den greep, nu zijt gij ontdekt!</p> +<p class="line">Geen huis zult gij meer bouwen,</p> +<p class="line">Al uw ribben zijn gebroken,</p> +<p class="line">De dekkende spits heeft losgelaten.</p> +<p class="line">De geest is los geworden,</p> +<p class="line">De gulzigheid heeft een einde genomen.<a class="noteref" id="xd20e1222src" href="#xd20e1222" name="xd20e1222src">15</a></p> +</div> +<p class="first">Zoover nu was de Boeddha gevorderd; aanstonds kon hij +bereiken den grooten vrede; alle hartstocht, alle begeerte, alle dorst +naar genot was in hem overwonnen. Waarom thans niet het Nirvāna in +te gaan?</p> +<p>Met die vraag kwam nu andermaal de vorst der duisternis tot hem. +<span class="corr" id="xd20e1229" title="Niet in bron">„</span>Nu, Tathāgata (volkomene) is de tijd +voor u gekomen.” Doch de verhevene, antwoordde: <span class="corr" id="xd20e1232" title="Niet in bron">„</span>Gij booze, ik +zal niet ingaan tot den Grooten Vrede, voor ik mij monniken tot +leerlingen heb gewonnen, die de ware leer verkondigen, en nonnen die +haar verbreiden. Eerst moet de weg des heils verbreid worden onder alle +volken en hun worden bekend gemaakt.”</p> +<p>Ziedaar, wat voor den vromen Boeddhist een bron is van vreugde en +dankbaarheid. Boeddha had, toen hij de verlichte was geworden, +aanstonds in het Nirvāna kunnen ingaan, toch, uit liefde tot de +menschen blijft hij leven te midden van het lijden van het aardsch +bestaan.</p> +<p>Doch, zou zijn prediking worden verstaan? <a id="xd20e1239" name="xd20e1239"></a>In den geest van den verhevene steeg, toen hij in de +eenzaamheid vertoefde, deze gedachte op: de diepe waarheid die zoo +moeilijk is te zien en te verstaan, heb ik erkend; de vredebrengende, +de verhevene, die alle denken te boven gaat, de beteekenisvolle, die +alleen de wijze in zich kan opnemen. Door aardsche beweegredenen wordt +de menschheid gedreven, daarin vindt zij haar grondslag en haar lust. +Voor die menschheid zal <span class="pagenum">[<a id="pb53" href="#pb53" name="pb53">53</a>]</span>zwaar zijn om te verstaan de wet van +oorzaak en werkingen, het tot rust komen van iederen levensvorm, het +losworden van al het aardsche, het uitdooven der begeerte, het ophouden +van het verlangen, het einde, het Nirvāna. Als ik nu de leer +verkondig en men mij niet verstaat, dan brengt het mij slechts +uitputting en moeite.<a class="noteref" id="xd20e1243src" href="#xd20e1243" name="xd20e1243src">16</a></p> +<p>En, den verhevene kwam telkens voor den geest de volgende +spreuk:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Waarom der wereld openbaren, wat ’k in zwaren +strijd verwierf?</p> +<p class="line">De waarheid blijft voor die begeeren en haten toch +verborgenheid,</p> +<p class="line">Want zij is diep, geheimnisvol, voor groven zin +bedekt,</p> +<p class="line">Wien aardsch bedenken ’t zielelicht verduistert +kan haar niet aanschouwen.</p> +</div> +<p class="first">En het hart van den verhevene was geneigd in rust te +volharden en de leer niet te prediken. Doch Brahmā Sahampati (de +hoogste God) zag de gedachten des heiligen en sprak tot zichzelf: +„Ondergaan, ja ondergaan zal de wereld, als het hart des +volkomenen geneigd is in rust te volharden en de leer niet te +prediken.”</p> +<p>Toen verliet Brahmā den hoogen heuvel, zoo snel als een man +zijn arm kromt en stond voor den verhevene. Brahmā ontblootte zijn +eenen schouder<a class="noteref" id="xd20e1261src" href="#xd20e1261" +name="xd20e1261src">17</a>, boog de rechterknie ter aarde en sprak tot +den verhevene aldus:</p> +<p>„Moge de Verhevene, Heer, de leer prediken, moge de Volkomene +de leer prediken. Er zijn wezens, die rein zijn van het stof der aarde, +doch, indien zij de prediking der leer niet hooren, gaan zij te gronde, +zij zullen belijders der leer worden.”</p> +<p>En, vervolgt hij:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Tot nu toe heerschten, in het land van Magadha,</p> +<p class="line">Onreine zeden, zond’ger menschen leer.</p> +<p class="line">Gij wijz’, ontsluit de poort der eeuwigheid.</p> +<p class="line">Doe hooren<span class="corr" id="xd20e1277" title="Bron: .">,</span> wat gij, zondelooz’, erkent,</p> +<p class="line">Wie staat daar boven op der rotsen kruin,</p> +<p class="line">Zijn blik gaat verder dan het oog der schaar,</p> +<p class="line">Zoo stijg, o wijz’, omhoog, daar waar</p> +<p class="line">Der waarheid tempel rijst hoog boven ’t aardsch +gewemel,</p> +<p class="line">En gij, die boven ’t lijden zijt verheven,</p> +<p class="line">Zie daar omlaag, de menschheid, door geboort’ en +ouderdom gekweld,</p> +<p class="line">Sta op, o <span class="corr" id="xd20e1294" title="Bron: strijdbre">strijdb’re</span> held, ga overwinnend</p> +<p class="line">De wereld door, gids zonder vlek of feil,</p> +<p class="line">Verhef uw stem, o heer, want velen zullen hooren.</p> +</div> +<p><span class="pagenum">[<a id="pb54" href="#pb54" name="pb54">54</a>]</span></p> +<p>Die bede wordt tot driemaal herhaald, als Boeddha zijn twijfel +uitspreekt, of het verkondigen der waarheid niet vruchteloos zal zijn. +Eindelijk geeft Boeddha toe; hij ziet met zijn oog des lichts de +wereld, hij aanschouwt daar wezens, wier zielen rein zijn en wier +zielen niet rein zijn van het stof der wereld, wezens scherp en stomp +van zinnen, edelen en onedelen, goede en slechte hoorders van zijn +woorden, velen, die in vrees leven voor het toekomstig leven en voor de +zonden. En dan spreekt hij tot Brahmā:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line"><span class="corr" id="xd20e1308" title="Niet in bron">„</span>Geopend zij voor allen, de poort der +eeuwigheid,</p> +<p class="line">Wie ooren heeft, hij hoore en geloove ’t +woord,</p> +<p class="line">Ik dacht, aan eigen leed, daarom heb ik, o +Brahmā,</p> +<p class="line">Het eed’le woord nog niet der wereld +meegedeeld.”</p> +</div> +<p class="first">Zoo zag dan Brahmā, dat de verhevene zijn bede +zou vervullen en het woord prediken. Toen boog hij zich voor den +verhevene, ging eerbiedig rondom hem en verdween.</p> +<p>Zoo schetst ons de legende, hoe de verlichte tot het vast besluit +kwam om aan de wereld den weg des heils te verkondigen.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4.2" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">II. Boeddha als prediker van den weg des heils.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Hoe Boeddha dit deed, willen wij thans zien. Volgens +de legende ging hij allereerst naar het woud van Benares, het wildpark +Isipatana, waar de vijf asceten zich ophielden, die eens zijne +leerlingen waren, doch zich van hem afkeerden, toen hij, na strenge +vasten, weer gewoon voedsel ging gebruiken.<a class="noteref" id="xd20e1326src" href="#xd20e1326" name="xd20e1326src">18</a> Uit de +verte zien de monniken den verhevene naderen. „Vrienden”, +zoo zeggen zij tegen elkaar, „daar komt de asceet Gautama, die in +overvloed leeft, en zijn heilig streven heeft opgegeven. Eerbied willen +wij hem niet bewijzen, wij zullen niet voor hem opstaan, hem niet zijn +almoezenschaal en zijn opperkleed afnemen, maar wij willen hem een +plaats inruimen, als hij wil kan hij gaan zitten.”<a class="noteref" id="xd20e1329src" href="#xd20e1329" name="xd20e1329src">19</a></p> +<p>Doch toen de verhevene naderbij kwam, konden de monniken toch niet +bij dit besluit blijven; zij gingen den verhevene tegemoet, de een +ontlastte hem van aalmoezenschaal en opperkleed, de ander maakte een +plaats voor hem gereed, een derde gaf hem water om de voeten te +wasschen en een bankje om de voeten op neer te zetten. De verhevene +zette <span class="pagenum">[<a id="pb55" href="#pb55" name="pb55">55</a>]</span>zich neer op de voor hem bestemde plaats en wiesch +zijne voeten.</p> +<p>Als zij dan vervolgens hun twijfel te kennen gaven hoe Gautama, +nadat hij door strengheid en zelfkastijding de volle heerlijkheid van +het weten en zien van het heilige niet kon bereiken, nu de +bovenmenschelijke volkomenheid, de volle heerlijkheid van weten en +erkennen van het heilige zou bereikt hebben bij een leven van +overvloed, antwoordt de verhevene als volgt:</p> +<p>„De Tathāgata,<a class="noteref" id="xd20e1340src" href="#xd20e1340" name="xd20e1340src">20</a> o monniken, leeft niet in +overvloed, hij heeft zijn streven niet opgegeven en zich tot den +overvloed gekeerd. De Tathāgata, monniken, is de heilige, hoogste +Boeddha. Doet uwe ooren open, o monniken, de verlossing van den dood is +gevonden, ik onderwijs u, ik predik de leer. Als gij overeenkomstig +mijn onderwijzing wandelt, zal u binnen een kleinen tijd ten deel +vallen de hoogste voleindiging van een heilig streven: dat waarom edele +jongelingen hun huis verlaten, om zonder huis te leven; nog in dit +leven zult gij de waarheid zelve erkennen en haar zien van aangezicht +tot aangezicht.”</p> +<p>En, als de verhevene deze redenen nog een paar malen heeft herhaald, +dan vraagt hij aan de monniken: „Erkent gij niet, o monniken, dat +ik vroeger nooit zoo tot u gesproken heb?<span class="corr" id="xd20e1352" title="Niet in bron">”</span> „Dat hebt gij +niet, heer.” Na antwoord en wederantwoord leert dan de verlichte +aldus:</p> +<p>„Twee wegen zijn er, o monniken, waarvan verre moet blijven, +die een geestelijk leven wil leiden. Welke beide wegen zijn dat? De +eene weg is een leven van genietingen, overgegeven aan lust en genot, +dat is min, onedel, ongeestelijk, onwaardig, nietsbeteekenend. De +andere weg is een leven van zelfpijniging, dat is droevig, onwaardig, +nietsbeteekenend. Van beide deze wegen, o monniken, is de voleindigde +ver; hij heeft den weg van het midden leeren kennen, den weg, die het +oog opent en den geest opent, die tot rust, tot inzicht, tot +verlichting, tot Nirvāna<a class="noteref" id="xd20e1357src" href="#xd20e1357" name="xd20e1357src">21</a> leidt. En welke, o monniken, is +deze weg van het midden, dien de Tathāgata heeft erkend, die, +welke het oog opent en den geest opent, die tot rust, <span class="pagenum">[<a id="pb56" href="#pb56" name="pb56">56</a>]</span>tot +inzicht, tot verlichting, tot Nirvāna voert? Het is het heilige +achtvoudige pad, dat wil zeggen: <i>goed inzien</i>, (vrij van +wangeloof); <i>goed bedoelen</i>, (verheven, den ernstigen man +waardig); <i>goed spreken</i>, (vriendelijk, openhartig, waar); <i>goed +handelen</i>, (vreedzaam, eerlijk zijn); <i>goed leven</i>, (zonder een +levend wezen te deren); <i>goed streven</i>, (door zichzelf in tucht te +houden); <i>goed gedenken</i>, (waakzaamheid des geestes); <i>goed +bespiegelen</i>, (zich verdiepen in de mysteriën des levens). Dit, +o monniken, is de weg van het midden, dien de voleindigde heeft erkend, +die het oog en den geest opent, die tot rust, tot inzicht, tot +verlichting, tot Nirvāna voert.”</p> +<p>Wat nu is het dat tot het betreden van dit achtvoudig pad moet +dringen? De verlichte wijst zijn vroegere leerlingen op vier heilige +waarheden: het lijden, de oorzaak van het lijden, de opheffing van het +lijden, de weg tot de opheffing van het lijden.</p> +<p>„Dit,<a id="xd20e1391" name="xd20e1391"></a> o monniken, is +<i>de heilige waarheid van het lijden</i>: geboorte is lijden, ouderdom +is lijden, dood is lijden, met wat men niet liefheeft vereenigd te zijn +is lijden, van wat men liefheeft gescheiden te zijn is lijden, niet +verkrijgen wat men begeert is lijden: in één woord, de +vijfvoudige<a class="noteref" id="xd20e1396src" href="#xd20e1396" name="xd20e1396src">22</a> gehechtheid is lijden.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1400" title="Niet in bron">„</span>Dit, o monniken, is <i>de heilige waarheid +van het ontstaan des lijdens</i>: de dorst<a class="noteref" id="xd20e1406src" href="#xd20e1406" name="xd20e1406src">23</a> is het, die +van wedergeboorte tot wedergeboorte voert, namelijk de dorst naar lust, +naar worden, naar ontstaan<a class="noteref" id="xd20e1409src" href="#xd20e1409" name="xd20e1409src">24</a>, naar macht.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1413" title="Niet in bron">„</span>Dit, o monniken, is <i>de heilige waarheid +van de opheffing van het lijden</i>: dien dorst opheffen door geheele +vernietiging der begeerte; hem varen laten, zich van hem ontdoen, zich +van hem losmaken, hem geen plaats geven.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1421" title="Niet in bron">„</span>Dit, o monniken, is <i>de heilige waarheid +van den weg tot opheffing van het lijden</i>: het is het heilige +achtvoudige pad; d. i. goed inzien (enz.)</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1428" title="Niet in bron">„</span>Zoolang ik, o monniken, van deze vier +heilige waarheden deze ware erkentenis niet had, zoolang wist ik ook +dat ik nog niet in deze wereld en in die der goden, benevens in de +wereld van Brahmā en die van Māra, onder alle wezens, onder +asceten <span class="pagenum">[<a id="pb57" href="#pb57" name="pb57">57</a>]</span>en Brahmanen, onder goden en menschen, de hoogste +verlichting bereikt had. Doch nu heb ik die verlichting gevonden +èn: onverliesbaar is de verlossing van mijn geest, dit is mijn +laatste geboorte, voor mij komen er geen nieuwe geboorten +meer.”</p> +<p>Ziehier de bekende prediking van Benares. Al moge zij wellicht niet +letterlijk weergeven wat de Meester zelf heeft gesproken, toch vinden +wij hier de grondlijnen van het oorspronkelijk Boeddhisme. De +verlossing van het lijden te bereiken door alle begeerte af te sterven, +zoodat men geen wedergeboorte meer noodig heeft, ziedaar het hoofdpunt, +waar het op aankomt. Zoolang de mensch lusten en begeerten voedt, +zoolang werkt zijn leven voort, en moet telkens een nieuwe geboorte +plaats hebben. Alle lust, alle begeerte uitdooven is het hoogste +streven, dan wordt men boven alle lijden verheven en gaat tot +Nirvāna in.</p> +<p>Het praktische staat dus op den voorgrond. Het leven, zoo erkent de +verlichte, is noodzakelijk vol van lijden; geboorte, ziekte, dood, het +beteekent alles lijden. Hoe moet de mensch daarvan verlost worden? Door +boven alle begeerte verheven te worden, en alzoo aan het leven, dat +lijden is, te ontkomen. Want, juist de dorst, de begeerte doemt den +mensch om telkens weer geboren te worden tot nieuw lijden. Is hij van +alle begeerte bevrijd, dan behoeft hij niet meer te worden geboren: hij +komt tot Nirvāna. Tot vernietiging? Neen, doch tot een zijn, boven +al ’t aardsche verheven. Doch, wij komen hierop nog nader terug, +wij willen eerst den verlichte nog volgen op zijn verderen +loopbaan.</p> +<p>De vijf vroegere metgezellen waren dan de eersten, die zich +bekeerden. Zij vragen hem om als zijn leerlingen te worden opgenomen. +„Komt hier, o monniken,<span class="corr" id="xd20e1439" title="Niet in bron">”</span> luidt dan zijn woord<a class="noteref" +id="xd20e1442src" href="#xd20e1442" name="xd20e1442src">25</a><span class="corr" id="xd20e1444" title="Niet in bron">,</span> <span class="corr" id="xd20e1447" title="Niet in bron">„</span>wèl verkondigd is de leer, wandelt +in heiligheid om aan alle lijden een einde te maken.” Zoo vormde +dan Boeddha zijne gemeente. Een nieuwe rede over de onbestendigheid en +de onwezenlijkheid van al het aardsche bewerkt dan dat de ziel dier +vijf jongeren den toestand van zondelooze heiligheid bereikt. „In +dien tijd”, zoo zegt een oud bericht, <span class="corr" id="xd20e1450" title="Niet in bron">„</span>waren er zes heiligen in +de wereld: Boeddha zelf en deze vijf jongeren.”</p> +<p>Straks echter breidt zich de gemeente uit, al spoedig sluiten zich +tal van asceten, kluizenaars in de wouden van Uruvelā, +<span class="pagenum">[<a id="pb58" href="#pb58" name="pb58">58</a>]</span>bij hem aan. Ook koning Bimbisāra trekt, als +Boeddha straks zijn hoofdstad Rājagriha genaakt, met een groot +gevolg den verlichte te gemoet. Hij treedt als leek<a class="noteref" +id="xd20e1457src" href="#xd20e1457" name="xd20e1457src">26</a> tot de +geestverwanten van den verhevene toe en blijft zijn leven lang een +zijner trouwste beschermers.</p> +<p>Ook werden toen Sāriputta en Mogallāna, die beiden later +geëerd werden als de twee voornaamste leerlingen, voor de gemeente +van den Verlichte gewonnen. Beide jongelingen waren van Brahmaansche +afkomst, en erkenden zekeren Sānjaya, een bedelmonnik, als hun +geestelijk hoofd. Innig was hun vriendschapsverbond, zij hadden elkaar +beloofd, dat diegene van hen, die het eerst de verlossing van den dood +bereikte, het den ander aanstonds zou meedeelen.<a id="xd20e1462" name="xd20e1462"></a></p> +<p>Op zekeren dag zag Sāriputta een van Boeddha’s +leerlingen, Assaji geheeten, bezig om in de straten van Rājagriha +aalmoezen in te zamelen, rustig en waardig, den blik naar den grond +gericht. Toen hij hem zag dacht hij: „Dat is een van de monniken, +die heilig zijn in de wereld. Ik zal tot hem gaan en hem vragen: +„Vriend, in wiens naam hebt gij de wereld vaarwel gezegd? Wie is +uw meester en wiens leer erkent gij?”<span class="corr" id="xd20e1466" title="Niet in bron">”</span> Doch Sāriputta +bedacht: „’t Is nu niet de rechte tijd om het dezen monnik +te vragen. Hij gaat langs de huizen en verzamelt aalmoezen. Ik zal hem +achterna gaan, gelijk men iemand volgt van wien men iets +begeert.” Toen echter de eerwaardige Assaji te Rājagriha +aalmoezen had ingezameld, nam hij de ontvangen gaven en keerde terug. +Na de gebruikelijke begroetingen sprak Sāriputta tot den +eerwaardigen Assaji: „Uw gelaat, o vriend, staat helder, uw kleur +is frisch en klaar. In wiens naam hebt gij de wereld vaarwel gezegd en +wie is uw meester? En wiens leer erkent gij?” „Mijn meester +is,” luidde het antwoord, „de groote Samāna<a class="noteref" id="xd20e1469src" href="#xd20e1469" name="xd20e1469src">27</a> uit het huis van Sakya, die de wereld is +ontvloden. In naam van hem, den verhevene, heb ik de wereld verlaten. +De verhevene is mijn meester en zijne leer erken ik. En wat zegt uw +meester vriend, en wat leert hij?” „Ik ben nog een +nieuweling vriend, nog niet lang heb ik de wereld verlaten, ik ben +eerst sinds kort tot deze leer en deze orde gekomen. Niet in haar volle +uitgebreidheid kan ik u de leer verkondigen, maar haar korten zin kan +ik u zeggen.” Toen sprak Sāriputta, de bedelmonnik, +<span class="pagenum">[<a id="pb59" href="#pb59" name="pb59">59</a>]</span>tot den eerwaardigen Assaji: „Zoo zij het +vriend, zeg mij weinig of veel, maar spreek mij van den zin (der leer), +daarnaar alleen verlang ik, wat wil ik mij veel om de letter +bekommeren?” Toen sprak de eerwaardige Assaji tot Sāriputta +dit woord der leer: „De wezens, die uit ééne +oorzaak vlieten, hun oorsprong leert de voleindigde en het einde dat +zij nemen: dat is de leer van den grooten Samāna.”<a class="noteref" id="xd20e1474src" href="#xd20e1474" name="xd20e1474src">28</a></p> +<p>Toen Sāriputta deze woorden hoorde ging hem het licht der +waarheid op, hij begreep dat „alles wat aan ontstaan zijn aanzijn +dankt, ook moet vergaan.” Daarom zeide hij tot Assaji: „Al +was de les ook niets anders dan dit, zoo hebt gij toch de plaats +bereikt, waar geen lijden meer is. Wat in tallooze wereldtijdperken +niet is gezien, thans is het tot ons gekomen.”</p> +<p>Dan gaat Sāriputta tot Mogallāna, zijn vriend. „Uw +gelaat, o vriend, zegt Mogallāna, is helder, uw kleur is frisch en +klaar. Hebt gij de verlossing van den dood gevonden?” Het +antwoord luidt toestemmend, hij verhaalt van zijne ontmoeting met +Assaji, en ook aan Mogallāna gaat het licht der waarheid op, het +reine, wolkelooze. Te vergeefs tracht hun meester Sānjaya hen +tegen te houden. Met groote scharen van asceten gaan zij naar het +bosch, waar Boeddha woont: Sānjaya komt een stroom bloed uit den +mond. Boeddha ziet de beide jongelingen naderen en verkondigt aan zijne +omgeving, dat zij de edelsten en besten onder zijne jongeren zullen +zijn. Beiden ontvangen van Boeddha zelf de wijding.</p> +<p>Zoo traden velen toe; doch er was ook tegenstand. Hetzelfde oude +verhaal, waaruit wij deze geschiedenis ontleenden,<a class="noteref" +id="xd20e1483src" href="#xd20e1483" name="xd20e1483src">29</a> deelt +ons mede hoe het volk murmureerde: de asceet Gautama, zeiden zij, is +gekomen om kinderloosheid, om weduwschap, om ondergang der familie te +brengen. Zij waren bevreesd voor de toekomst, als zoovelen der edelste +jongelingen tot den verlichte gingen. Geen wonder: waar moest het heen, +indien de gelofte van kuischheid zoo algemeen werd, met de toekomst des +volks? De Brahmanen vorderden die kuischheid alleen van de jeugd en den +ouderdom, maar deze ontrukte aan het maatschappelijk leven de mannen, +die een gelukkig gezin zouden kunnen stichten.</p> +<p>Doch, de verlichte liet zich door deze bezwaren niet van zijn doel +afvoeren. Al schold men hem en de zijnen met de woorden: <span class="pagenum">[<a id="pb60" href="#pb60" name="pb60">60</a>]</span></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">De groote monnik komt getogen naar Magadha’s +bergstad heen.</p> +<p class="line">De Sānjaya’s<a class="noteref" id="xd20e1496src" href="#xd20e1496" name="xd20e1496src">30</a> bekeert hij +allen, wanneer bekeert hij wel zichzelf?</p> +</div> +<p class="first">Zij antwoorden:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">De helden, de voleindigden, bekeeren door hun +waarachtig woord,</p> +<p class="line">Wie zal smaden, den Verlichte, die bekeert door der +waarheid macht?</p> +</div> +<p class="first">In ieder geval, het Boeddhisme wist zich glansrijk te +handhaven en nam hand over hand toe.</p> +<p>Boeddha’s bloedverwanten waren niet onbekend gebleven met +zijne lotwisselingen en zijn vader, Suddodhana, noodigde hem uit om +zijn geboortestad te bezoeken, opdat hij zijn ouden vader nog eens zou +zien, voor deze stierf. De verlichte ging dus op weg en nam zijn +verblijf in een boschje buiten de stad. Daar kwamen zijn vader, zijn +ooms en anderen hem opzoeken: doch deze laatsten waren niet bizonder +ingenomen met hun bedelenden stadgenoot: zij namen daarom ook geen +levensmiddelen voor hem mede, al was dit anders de gewoonte tegenover +heilige kluizenaars.</p> +<p>Den volgenden dag ging Gautama, door zijn leerlingen vergezeld, met +zijn schaal rond om zijn voedsel te bedelen. Eerst wilde hij bij de +stadspoort gekomen, regelrecht naar het paleis van den rajah gaan; doch +hij besloot zich aan den gewonen regel te houden, volgens welke een +bedelaar van huis tot huis gaat. Men begrijpt dat de rajah al spoedig +vernam dat zijn zoon bedelend door de straten ging: iets wat hem lang +niet aanstond. Hij haastte zich dezen te gemoet te gaan en sprak:</p> +<p>„Waarom, meester, doet gij ons schande aan door te bedelen om +uw voedsel? Meent gij dat <i>wij</i> zoovele bedelaars niet kunnen +voeden?” „O, groote rajah,” was het antwoord, +„dit is de gewoonte van ons allen.” „Doch,” +luidde het wederantwoord, „wij stammen af van een beroemd +geslacht van krijgslieden en niet één van hen heeft ooit +zijn brood gebedeld.”</p> +<p>„Gij en uw familie,” hernam Gautama, „moogt u +beroemen van koningen af te stammen, mijn geslacht is dat der +profeten<a class="noteref" id="xd20e1519src" href="#xd20e1519" name="xd20e1519src">31</a> van ouds en zij hebben altijd van aalmoezen +geleefd, die zij bijeen bedelden. Doch, mijn vader, indien een mensch +een verborgen schat heeft gevonden, is het zijn eerste plicht om aan +zijn vader de kostbaarste juweelen aan te bieden.” <span class="pagenum">[<a id="pb61" href="#pb61" name="pb61">61</a>]</span>Overeenkomstig dit woord richtte hij zich in de +volgende verzen tot zijn vader:<a class="noteref" id="xd20e1526src" +href="#xd20e1526" name="xd20e1526src">32</a></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Sta op, vertoef toch niet,</p> +<p class="line">Betracht het rechte, ware leven,</p> +<p class="line">Die deugd beoefent, hij vindt rust.</p> +<p class="line">In dit en in een volgend zijn.</p> +<p class="line">Volg niet het kwaad!</p> +<p class="line">Die deugd beoefent, hij vindt rust</p> +<p class="line">In dit en in een volgend zijn.</p> +</div> +<p class="first">Suddhodana antwoordde niet, doch nam de schaal van +zijn zoon over en leidde dezen het huis binnen, waar de familieleden +hem hulde brachten. Doch Yaçodhara kwam niet. „Indien +ik,<span class="corr" id="xd20e1546" title="Niet in bron">”</span> zoo sprak zij, „eenige waarde heb +in zijn oog, dan zal hij zelf komen en kan ik hem beter hier +begroeten.”</p> +<p>Gautama bemerkte haar afwezigheid, en, gevolgd door twee zijner +leerlingen ging hij naar de plaats, waar zij zich bevond, nadat hij hun +eerst had gezegd, dat zij haar niet zouden tegenhouden, indien zij +trachtte hem te omhelzen, hoewel anders geen lid der orde een vrouw +mocht aanraken of door haar aangeraakt mocht worden.</p> +<p>Daar zag zij hem binnentreden, den eens zoo geliefden echtgenoot, nu +een monnik, in ’t geel gekleed met gladgeschoren hoofd en +aangezicht. Zij wist wel dat hij er zoo zou uitzien, doch zij kon zich +toch niet inhouden. Zij viel op den grond neer, greep zijne voeten en +barstte in tranen uit. Toen herinnerde zij zich de onoverkomelijke +kloof tusschen hen beiden, stond op en plaatste zich naast hem.</p> +<p>De rajah sprak haar aan; hij deelde Gautama mede dat zij hem altijd +was blijven liefhebben. Alle weelde, die hij zich had ontzegd, had zij +zichzelve ook onthouden, slechts één maaltijd nam zij +iederen dag, en zij sliep niet in een bed, maar op een mat, uitgespreid +op de vloer. Boeddha schijnt toen niet veel te hebben geantwoord, +alleen vermelden ons de bronnen dat hij een +Jātaka-geschiedenis<a class="noteref" id="xd20e1556src" href="#xd20e1556" name="xd20e1556src">33</a> verhaalde over haar deugd in +een vroeger bestaan. Zij werd een ernstig onderzoekster der nieuwe +leer, en toen Boeddha later, eigenlijk tegen zijn zin, doch door de +omstandigheden gedwongen, een orde van nonnen instelde, was zijn +verlaten vrouw een der eerste leden dezer orde. Ook zijn zoon, +Rāhula, en zijn broeder, Nanda, werden als monniken in de orde +opgenomen. <span class="pagenum">[<a id="pb62" href="#pb62" name="pb62">62</a>]</span></p> +<p>Overigens vinden wij over dezen tijd van Boeddha’s leven, het +veertigtal jaren tusschen den aanvang zijner prediking en het einde +zijner loopbaan, wel eenige gesprekken of uitspraken, maar geen +geregeld verhaal. Toch, een beeld van de wijze waarop de verlichte +leefde en werkte, kunnen wij ons daaruit wel vormen. Hoe dan hebben wij +ons het leven van den Meester en zijn leerlingen voor te stellen? +Allereerst staat vast dat voor hen, zoo goed als voor andere asceten, +het jaar in twee afwisselende tijdperken was verdeeld; de regentijd, +waarin men zich rustig in zijn verblijf hield, de zoogenaamde +„was”tijd, waarin meer bepaald de leerlingen zelf werden +onderricht in de moeilijkste deelen der leer, en het overige deel des +jaars, waarin de verlichte en zijne leerlingen leerend en predikend het +land doortrokken. Die verdeeling des jaars was door de natuur zelve +aangewezen en onvermijdelijk; trouwens indien men in den regentijd had +willen rondtrekken had men dat niet kunnen doen zonder tallooze planten +en kleine dieren onwillekeurig te dooden: geheel in strijd met de leer +van den verlichte, die ook het kleinste leven heilig houdt.</p> +<p>In dien regentijd was de verlichte door tal van jongeren omgeven, en +de aanzienlijken des lands beijverden zich om voor hem en de zijnen te +zorgen. Later ging men wederom uiteen en Boeddha en zijn jongeren +reisden langs de groote wegen, soms door vrienden geherbergd, maar +gewoonlijk rustend en overnachtend onder de boomen des wouds. Vorsten +en aanzienlijken waren echter vaak de dakloozen ter wille: zoo vernemen +wij dat koning Bimbisāra, van wiens bekeering wij reeds gewag +maakten, een zijner bosschen of parken, het Veluvana (bamboeswoud) ter +beschikking stelde van den verlichte, en dat de groote koopman +<span class="corr" id="xd20e1564" title="Bron: Anathapindika">Anāthapindika</span>, hem het nog beroemder +Jetavana-park schonk: een park, dat naar luid der legende, door dezen +koopman voor zooveel goud was gekocht, dat het den bodem van het +gansche terrein kon bedekken.</p> +<p>Sommige schrijvers stellen zich voor dat ook toen reeds de monniken +in Vihāra’s, kloosters, woonden. Doch, om verschillende +redenen is dit niet waarschijnlijk te achten; de propaganda vereischte +juist personen zonder vast tehuis en oude berichten teekenen ons de +„monniken van Sakya” als levende onder de boomen des velds; +de boomen, waar immers ook voorheen de „Rishi’s,” de +oude zieners, geacht werden hun openbaringen te ontvangen. Ook +uitspraken van Megasthenes, <span class="pagenum">[<a id="pb63" href="#pb63" name="pb63">63</a>]</span>een gezant van koning <span class="corr" id="xd20e1571" title="Bron: Selencus">Seleucus</span> Nicator +van Syrië (302–298 v. Christus) spreken van Boeddha’s +volgelingen als van personen, die, noch in de steden wonen, noch een +dak hebben boven hun hoofd, maar die gekleed zijn in boombast, met +noten zich voeden en water drinken uit de hand. Ook wordt in datzelfde +bericht van hen gezegd „dat zij geen huwelijk kennen, noch +kinderen verwekken.”</p> +<p>Dus, gansch iets anders dan leven in Vihāra’s. En +ofschoon nu dat getuigenis betrekking heeft op een tijd, lang na +Boeddha’s dood, mogen wij het er toch voor houden, dat het in de +dagen van den verlichte niet anders was. Hij toch zeide tot zijn +volgelingen<span class="corr" id="xd20e1576" title="Bron: .">,</span> +„Een groote plicht rust op u, te werken voor het heil van +menschen en geesten. Laten wij uiteengaan, ieder in verschillende +richting, geen twee op hetzelfde pad. Ga en predik Dharma<a class="noteref" id="xd20e1579src" href="#xd20e1579" name="xd20e1579src">34</a>.<span class="corr" id="xd20e1582" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>In „de twaalf voorschriften”, een noordelijke bron, m. +a. w. ontleend aan een heilige schrift der noordelijke Boeddhisten, +wordt aan de „bedelaarstroep” zooals Boeddha zijn +volgelingen noemde, uitdrukkelijk verboden om een ander dak te hebben +dan een boom. Hun eenige zitplaats mag de moeder aarde zijn. Hun +kleeren lompen van de mesthoop of het kerkhof. De boom, die den +bedelaar beschut, moet liefst op een kerkhof staan. Niet tweemaal mag +hij slapen onder denzelfden boom.</p> +<p>Nu is het wel zeker, dat deze „twaalf voorschriften” een +strengere ascese vertegenwoordigen dan het oorspronkelijk Boeddhisme, +doch, de voorstelling dat Boeddha en zijn volgelingen overal in +sierlijke „vihāra’s” waren gehuisvest is toch +zeker niet juist. Mij komt het voor dat zij een zwervend leven leidden, +in grooten eenvoud, doch niet zoo, dat zij zich aan alle +maatschappelijk verkeer onttrokken, dat immers noodig was om hun leer +tot allen te brengen.</p> +<p>Zoo lezen wij b.v. van aanzienlijken, die den verhevene ter maaltijd +noodden, van Brahmanen-leerlingen, die in een twistgesprek met den +beroemden leeraar hun sporen trachtten te verdienen, van tegenstanders, +die hem strikvragen deden. Daarbij worden zij dan natuurlijk dikwerf +overwonnen, en menigmaal lezen wij dan hoe zij den verlichte en zijn +leerlingen het verzoek doen: moge de heer, de verhevene, morgen bij mij +met zijn leerlingen het middagmaal komen gebruiken. Boeddha geeft door +zwijgen zijn toestemming te kennen. Is dan den volgenden dag de +maaltijd gereed, zoo zendt de <span class="pagenum">[<a id="pb64" href="#pb64" name="pb64">64</a>]</span>gastheer een bode met het verzoek: +„het is tijd, heer, de maaltijd is bereid.” Daarop neemt +dan Boeddha zijn aalmoezenschaal en opperkleed en gaat met de zijnen +ter maaltijd. De gastheer en zijn familie bedienen zelf hun gasten. Is +de maaltijd <span class="corr" id="xd20e1593" title="Bron: geeindigd">geëindigd</span>, dan worden de handen +gewasschen, de gastheer neemt met de zijnen aan Boeddha’s zijde +plaats en deze richt tot hen een woord van vermaning en leering.</p> +<p>Had men op een dag geen uitnoodiging, dan onderneemt Boeddha zijn +bedelgang door stad of dorp, nadat eerst de vroege morgenuren in +geestelijke oefeningen of in het verkeer met de leerlingen zijn +doorgebracht. Zwijgend ging dan de man, wiens naam door gansch +Indië werd genoemd, voor wien koningen bogen, met zijn schaal +rond, met neergeslagen blik, zonder te spreken afwachtend of men hem +eenige spijze zou geven. Was die rondgang afgeloopen, dan noodde de +middag tot rust in de koelte van het woud, totdat de avond aanbrak en +hij weer onder de menschen optrad, vriend en vijand leerend en +onderrichtend.</p> +<p>Zoo gingen de dagen van den verlichte, wiens zwervend leven en +aanraking met allerlei personen ons telkens aan Jezus doet denken, +vredig voorbij. Hoe was nu echter het leven van den meester met zijn +vertrouwden, de leerlingen, die hem vergezelden? Waarschijnlijk +heerschte er in dien intiemen kring een rustige toon: een stemming van +kalme goedheid en stille vreugde, die aan der wereld ontvlodenen +paste.</p> +<p>In dien kring waren voorts de gewone grenzen der maatschappij +vrijwel weggewischt. Wie geluisterd had naar het woord (een vaststaande +formule)<span class="corr" id="xd20e1603" title="Bron: .">,</span> +„Kom, o monnik, wèl verkondigd is de leer, wandel in +heiligheid, om aan alle lijden een einde te maken,” dat de +Boeddha tot diegenen richtte, aan wie hij zijne leer had verkondigd, +wie dus het gele kleed en de tonsuur<a class="noteref" id="xd20e1606src" href="#xd20e1606" name="xd20e1606src">35</a> had +aangenomen, alle familiebetrekkingen had opgegeven, op geen bezit meer +aanspraak maakte en strenge kuischheid in acht nam: hij maakte deel uit +van een gewijden kring, waarin het casten-onderscheid was +opgeheven.</p> +<p>Evenals, zeide de verlichte, rivieren hun naam verliezen, als zij +opgenomen worden in den grooten oceaan, zoo verliezen ook adelijken en +Brahmanen, Vaisya’s en Sudra’s hun oude namen, wanneer zij +voor de leer van den Voleindigde <span class="pagenum">[<a id="pb65" +href="#pb65" name="pb65">65</a>]</span>hun huis verlaten. Den ouden +naam en het oude geslacht hebben zij dan achtergelaten, voortaan heeten +zij slechts „asceten, die den zoon van Sakya aanhangen<a class="noteref" id="xd20e1613src" href="#xd20e1613" name="xd20e1613src">36</a>.”</p> +<p>Merkwaardig is in dit opzicht ook het gesprek, dat Boeddha voerde +met koning Ajātasattu<span class="corr" id="xd20e1618" title="Niet in bron">.</span> Deze vroeg welk loon ten deel viel aan hem, die +zijn huis verliet om een geestelijk leven te leiden. In den loop van +dat gesprek zeide de Verlichte: „Indien een slaaf of dienaar des +konings het gele gewaad aantrekt en als monnik in gedachten, woorden en +werken onberispelijk leeft, zoudt gij dan zeggen: laat deze man weder +mijn slaaf en dienaar zijn, die <span class="corr" id="xd20e1621" +title="Bron: vóor">vóór</span> mij opstaat en +nà mij ter ruste gaat, die op zich neemt wat ik hem gebied, die +voor mijn genoegen leeft, wat mij aangenaam is spreekt en naar mijn +gelaat ziet?” Toen antwoordde de koning:</p> +<p>„Neen, Heer, ik zou mij voor hem buigen, voor hem opstaan, hem +uitnoodigen plaats te nemen en hem aanbieden wat hij aan kleeding, +spijze, beschutting en medicijnen noodig kon hebben; ik zou hem +beschermen en bewaken, gelijk het behoort.”</p> +<p>Zoo maakte dus het geestelijk gewaad allen gelijk. Toch waren het +meest de aanzienlijken, die zich onder Boeddha’s jongeren lieten +opnemen; telkens wordt in de oude teksten gesproken van „de zonen +van edele geslachten,” die hun huis verlaten om zonder tehuis +rond te zwerven. Onder Boeddha’s leerlingen waren jonge Brahmanen +als Sāriputta, Mogallāna, Kaccāna, adellijken als +Ānanda, Rāhula, Amuruddha, zonen van groote kooplieden en +aanzienlijke beambten, in een woord meest personen, die een zorgvuldige +opvoeding hadden ontvangen. Dit kan ons niet verwonderen als wij in +aanmerking nemen dat ook in onze dagen in ’t algemeen een +beschouwing van het leven als lijden en kwelling veel meer +aantrekkelijks heeft voor de aanzienlijken dan voor de eenvoudigen, die +ondanks al hun ontbering in den grond der zaak toch geneigd zijn en +blijven het leven als een heilgoed te beschouwen.</p> +<p>Voor de geringen des volks, de gestaalden in ’s levens strijd +was de verkondiging van het smartelijke van alle bestaan niet te vatten +en was de leer van oorzaak en gevolg niet te begrijpen.</p> +<p>Toch, indien zij wilden toetreden, zij waren welkom. En, enkelen +lieten zich opnemen in den kring. In de +„Theragātha<span class="corr" id="xd20e1632" title="Niet in bron">”</span>, (spreuken der oudsten), worden aan den +„oudste” Sunīta <span class="pagenum">[<a id="pb66" +href="#pb66" name="pb66">66</a>]</span>deze woorden in den mond gelegd: +„Uit een onaanzienlijk geslacht ben ik voortgekomen, ik was arm +en behoeftig. Nederig was het werk, mij opgelegd, de verwelkte bloemen +opruimen (uit tempels en paleizen). Ik was door de menschen veracht, +werd voor gering aangezien en gescholden. Deemoedig betuigde ik aan +velen mijn eerbied.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1638" title="Niet in bron">„</span>Daar aanschouwde ik Boeddha met zijn +monniken, zooals hij daar heenging, de held, in de voorname stad van +Magadha, mijn last wierp ik af om eerbiedig voor hem te buigen. Uit +erbarmen voor mij bleef hij staan, hij, de hoogste onder de mannen. +Toen boog ik mij tot aan de voeten des meesters, trad aan zijn zijde en +verzocht hem, den hoogste onder alle wezens, mij als monnik aan te +nemen. Toen sprak de genaderijke meester, de erbarmer over de gansche +wereld: „Kom tot mij, monnik,” dat was de wijding, die ik +ontving. (Sunīta vertelt dan verder, hoe hij zich in het woud +terugtrok en daar, in peinzen verzonken, de hoogste verlichting +bereikte, zoodat de goden kwamen en hem vereerden.)</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1642" title="Niet in bron">„</span>Toen zag mij de meester, terwijl de goden +mij omgaven en hij sprak deze woorden: „Door heiligen gloed en +door kuischen wandel, door intooming en zelfbedwang, daardoor wordt men +tot Brahmaan, dat is het hoogste Brahmanendom.”<span class="corr" +id="xd20e1645" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>M. a. w., geen caste stond als zoodanig nader bij het hoogste heil +dan een andere: de verlichting kon aan allen ten deel vallen, kon ook +verkregen worden door den geringste des volks. Evenals Paulus +zeide<span class="corr" id="xd20e1650" title="Niet in bron">:</span> +„in Christus is geen Jood noch Griek, geen slaaf noch +vrije,” zoo ook kon Boeddha zeggen: „in den kring der +monniken is geen Sudra of Vaisya, geen Kshatrya of Brahmaan.” Was +daarom het Boeddhisme een soort democratische beweging? Wie dat meent, +vergeet dat de ware volgelingen monniken waren, die de maatschappij de +maatschappij lieten en wie het alleen te doen was om het hoogste heil +te verwerven. Niet om de verdrukten los te maken uit de ketenen van het +castewezen, maar om rijk en arm den weg te banen tot het hoogste heil, +daarom was het bovenal te doen<a class="noteref" id="xd20e1653src" +href="#xd20e1653" name="xd20e1653src">37</a>. Doch, die dat hoogste +heil gevonden hadden: zij vormden inderdaad een kring, waarin de oude +grenzen waren weggewischt, al stonden ook hier, gelijk onvermijdelijk +is, sommigen op den voorgrond.</p> +<p>Daareven noemden wij reeds Sāriputta en Mogallāna, die +<span class="pagenum">[<a id="pb67" href="#pb67" name="pb67">67</a>]</span>beiden reeds in den aanvang van Boeddha’s +werkzaamheid werden gewonnen door zijn prediking en die hem trouw +volgden tot aan hun dood, welke kort voor dien des Meesters intrad. +Maar vooral ook moeten wij noemen Boeddha’s neef Ānanda, tot +wien de verhevene zijn laatste woorden sprak, den discipel, dien hij +boven allen liefhad. Deze Ānanda was het ook, die voor +Boeddha’s persoon en voor zijn levensonderhoud dagelijks +waakte.</p> +<p>Een gansch andere rol heeft vervuld Devadatta, Ānanda’s +broeder. Dit is de Judas van het Boeddhisme, die den Meester naar het +leven stond. ’t Schijnt dat deze leerling, door eerzucht +gedreven, in plaats van den reeds vergrijsden meester zelf de leiding +der gemeente in handen wilde hebben. Hij beproefde op allerlei wijze +den verhevene uit den weg te ruimen. Doch vruchteloos; wonderen bewaren +het leven des heiligen. Uitgezonden moordenaars worden, als zij Boeddha +naderen, met vrees en beving geslagen; vriendelijk spreekt hij hen toe +en zij bekeeren zich tot het geloof. Als een rotsblok Boeddha dreigt te +verpletteren vangen twee bergspitsen het op: zoodat slechts zijn voet +wordt gewond. Als een wilde olifant door een nauwe straat op den +verlichte wordt losgelaten blijft hij, getroffen door de tooverkracht +van dien „vriendelijken denker” eensklaps staan en wijkt +terug.</p> +<p>Heeft Devadatta werkelijk den verhevene naar ’t leven gestaan? +Onwaarschijnlijk is ’t niet, al bestaat de mogelijkheid dat men +Devadatta, die hierin van den meester afweek, dat hij veel strengere +ascetische eischen wilde stellen, ten onrechte dergelijke moordplannen +heeft toegeschreven.</p> +<p>Wat die strengere ascese betreft, hij verlangde dat een monnik +altijd in het woud zijn verblijf zou houden, terwijl Boeddha gaarne in +de nabijheid van steden en dorpen vertoefde. Ook wilde hij dat een +monnik slechts leven zou van wat hij op zijn rondgang verzamelde en +geen uitnoodiging ter maaltijd van vrome leeken zou aannemen. Zijn +gewaad, meende hij verder, mocht slechts uit opgeraapte lompen zijn +samengenaaid, enz. Een tijdlang had dit streven eenig succes, doch +straks leed het geheel en al schipbreuk. Eene legende verhaalt zelfs, +dat Devadatta levend door de hel werd verslonden. Wij zagen boven +reeds<a class="noteref" id="xd20e1667src" href="#xd20e1667" name="xd20e1667src">38</a> dat volgens de „twaalf voorschriften” +inderdaad eischen, als die welke Devadatta verlangde, aan +Boeddha’s volgelingen werden gesteld en de vraag <span class="pagenum">[<a id="pb68" href="#pb68" name="pb68">68</a>]</span>komt bij +ons op: Ligt er toch misschien in Devadatta iets van het +oorspronkelijke Boeddhisme dat men later heeft trachten weg te werken +en als ondermijning van het gezag des Meesters te doen beschouwen? +Eén ding schijnt mij wel waarschijnlijk, namelijk, dat wij ons +de eerste volgelingen van den Verlichte niet moeten voorstellen als +rustig levend in hun vihāras’,<a class="noteref" id="xd20e1672src" href="#xd20e1672" name="xd20e1672src">39</a> maar wel +als zwervers, schamel gekleed, al kunnen wij niet aannemen, dat hun +gewaad uit opgeraapte lompen <i>moest</i> gemaakt zijn, en evenmin dat +zij niet ter maaltijd mochten gaan.</p> +<p>Voor deze opvatting pleit vooral het feit, dat zij, ook nog in de +dagen van koning Açoka, die ongeveer tweehonderd jaar na +Boeddha’s dood leefde, niet als zwijgende monniken in kloosters +leefden, maar onder boomen, en er hun eer in stelden om zooveel +mogelijk de onbekeerden door hun woord tot bekeering te brengen.</p> +<p>De onbekeerden tot bekeering te brengen, dat geschiedde ook in de +dagen van den verlichte zelf. Doch niet allen traden toe tot den kring +der jongeren met zijn gestrenge eischen van kuischheid, armoede en +gehoorzaamheid. Wij zagen dat er ook waren die, als koning +Bimbisāra<a class="noteref" id="xd20e1685src" href="#xd20e1685" +name="xd20e1685src">40</a> hun toevlucht namen bij Boeddha, Dharma, +Sangha (de Verlichte, de Leer, de Gemeente), zonder hun maatschappelijk +leven en hun huiselijk bestaan te veranderen. Zij werden de weldoeners +en verzorgers der monniken; ook zij, als zij wandelden in eenvoud en in +onderdrukking van aardsche hartstochten en begeerten, konden een stap +nader komen tot het Nirvāna, het hoogste heil. Zij waren voor de +Boeddhisten wat Maria en Martha, wat een Nicodemus en Jozef van +Arimathea waren voor Jezus en de zijnen. Ook waren zij van den aanvang +af onmisbaar; hoe konden der wereld ontvloden monniken leven zonder +arbeid, indien geen vrome vrienden en vriendinnen hen verzorgden van de +nooddruft des levens?</p> +<p>Onder die leeken-vrienden waren ook vele vrouwen. Als een type dezer +vrome vriendinnen kunnen wij beschouwen de voortreffelijke +Visākhā, wier beeld ons met zooveel liefde in de +Boeddhistische overleveringen wordt geteekend. Zij was een rijke +burgervrouw in Sāvatthi, de hoofdstad van het land Kosala: de +moeder van bloeiende kinderen, de grootmoeder van vele zonen. Algemeen +geëerd werd zij bij elken <span class="pagenum">[<a id="pb69" +href="#pb69" name="pb69">69</a>]</span>maaltijd, bij ieder feest +genoodigd: haar werden steeds het eerst de spijzen aangeboden, zij werd +beschouwd als een gast, die geluk aanbrengt.</p> +<p>In de Mahāvagga vinden wij over haar het volgende verhaal, dat +ons een aanschouwelijk beeld geeft en ons tevens doet zien, dat ook de +Boeddhisten het woord verstonden: „het is zaliger te geven dan te +ontvangen.”</p> +<p>Op zekeren dag dan neemt Boeddha zijn maaltijd in het huis van +Visākhā. Na den maaltijd zet deze zich naast hem neer en +zegt: „Acht wenschen verzoek ik van den verhevene.” +„De voleindigden, Visākhā”, luidt het antwoord, +„zijn te verheven om iederen wensch te kunnen vervullen.” +„Doch wel wat geoorloofd is, Heer, en wat niet misprezen kan +worden.” „Zoo spreek, Visākhā.”</p> +<p>„Ik wensch, o heer, mijn leven lang de gemeente regengewaden +te geven, vreemde monniken voedsel te reiken, doorreizende monniken te +spijzigen, kranke broeders te eten te geven, ziekenverplegers te +voeden, zieken medicijnen te geven, dagelijks rijstebrij te verdeelen +en aan de nonnen badgewaden te schenken.”</p> +<p>„Waarom vraagt gij, Visākhā deze dingen aan den +voleindigde?” Zij geeft daarop rekenschap, waarom zij aan deze +wenschen zooveel waarde hecht.</p> +<p>O. a. zegt zij. „Een monnik die uit den vreemde komt, kent de +wegen niet en loopt vermoeid rond om zijn aalmoezen in te zamelen. +Heeft hij nu echter genoten, wat ik voor deze vreemdelingen bestemmen +wil, dan kan hij eerst uitrusten en vervolgens, als hij uitgerust is, +aalmoezen inzamelen. Dit doel, o heer, heb ik in het oog en daarom wil +ik mijn leven lang de doortrekkende monniken voedsel geven.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1704" title="Niet in bron">„</span>En wederom, heer, een doortrekkende monnik +zal, als hij zelf zijn voedsel moet zoeken, achterblijven van zijn +gezelschap of, waar hij rust wilde houden, zal hij moede door de straat +gaan. Heeft hij echter de spijzen genoten, die ik aan de doortrekkende +monniken wil schenken, dan zal hij niet achterblijven; waar hij rust +wil houden zal hij op tijd aankomen en uitgerust zal hij door de +straten gaan.”</p> +<p>Zoo legt zij vervolgens het doel van al hare acht wenschen uit en de +verlichte spreekt: „Edel, Visākhā, edel handelt gij, +dat gij, naar dezen prijs trachtend, den voleindigde bidt om vervulling +uwer wenschen. Ik sta u, Visākhā, uwe acht wenschen +toe.”</p> +<p>En dan prijst hij haar met de volgende woorden: <span class="pagenum">[<a id="pb70" href="#pb70" name="pb70">70</a>]</span></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Die spijs en drank verleent, van eed’le +blijdschap vol.</p> +<p class="line">Des heil’gen leerling, rijk aan deugden,</p> +<p class="line">Die zonder afgunst gaven schenkt om ’t hemelsch +loon,</p> +<p class="line">Die smarten stilt, die vreugde steeds verspreidt,</p> +<p class="line">Verkrijgt des hemels heerlijk lot.</p> +<p class="line">Zij wandelt voort op ’t pad des lichts, ’t +gepreez’ne.</p> +<p class="line">Van smarten vrij geniet zij langen tijd,</p> +<p class="line">Het heerlijk loon der goede daad in ’t zalig +hemelrijk.</p> +</div> +<p class="first">In deze Visākhā vonden wij een type van +vrouwen die, zooals het in het N. Testament zou heeten „den Heer +dienden van hare goederen.”<a class="noteref" id="xd20e1731src" +href="#xd20e1731" name="xd20e1731src">41</a></p> +<p>Overigens moeten wij niet meenen dat Boeddha de vrouwen hoog stelde, +al is b.v. in het Boeddhistische Birma de praktijk beter dan de +theorie. Neen, eene van de leerstukken van het Boeddhisme is dat de +vrouw, voor zij tot het hoogste heil kan geraken, altijd weer eerst als +man in de wereld moet komen.</p> +<p>Toch werd de vrouw in oud-Indië geëerd. De afsluiting der +vrouw van het maatschappelijk leven, door latere zeden gewettigd, was +ook in het oude Indië niet zoo sterk. Integendeel, de vrouwen +namen deel aan het geestelijk leven van hun volk: de edelste dichters +toonen ons dat het oude Indië de waarde der vrouw gevoelde en haar +bewonderde en eerde.</p> +<p>Boeddha echter vond de vrouwen een gevaar: in haar waren +verpersoonlijkt alle machten der verleiding, die den geest binden aan +deze wereld. „Ondoorgrondelijk” zoo leert de moraal van een +oude vertelling<span class="corr" id="xd20e1740" title="Niet in bron">,</span> „verborgen, als de weg van den visch in +het water, zoo is het wezen der vrouwen, der uitgeslapen rooverinnen, +bij wie de waarheid moeilijk is te vinden, voor wie de leugen is als de +waarheid en de waarheid als de leugen.”</p> +<p>En wat dunkt u van het volgende gesprek van Boeddha en Ānanda? +De laatste vraagt: „Hoe zullen wij ons tegenover eene vrouw +gedragen?” „Haar aanblik vermijden, Ānanda”. +„Maar als wij haar toch zien, wat moeten wij dan +doen?<span class="corr" id="xd20e1745" title="Niet in bron">”</span> „Niet tot haar spreken, +Ānanda.” <span class="corr" id="xd20e1748" title="Niet in bron">„</span>En als wij toch tot haar spreken, wat +dan?” „Dan moet gij over uzelven waakzaam zijn, +Ānanda.” Boeddha ging er dan ook slechts noode—na +herhaald aandringen zijner pleegmoeder<a class="noteref" id="xd20e1751src" href="#xd20e1751" name="xd20e1751src">42</a>—toe +over om vrouwen als zijne leerlingen in de orde op te nemen, en gaf +tegen <span class="pagenum">[<a id="pb71" href="#pb71" name="pb71">71</a>]</span>Ānanda te kennen, dat het heilige leven en de +heilige leer zonder vrouwen 1000 jaar, met haar slechts 500 jaar zou +kunnen bestaan.</p> +<p>Zoo was Boeddha’s geest: en de nonnen stonden ook altijd bij +de monniken ten achter, zij werden geduld, veel meer ook niet. +Merkwaardig is het dat ook in den tegenwoordigen tijd tegenover +tallooze Boeddhistische monniken in Birma—ieder heeft daar zijn +klooster—slechts weinige nonnen worden gevonden. En wel, omdat +blijkbaar dat strenge en koude haar niet aantrekt. Een vrouw, zegt de +Boeddhist in Birma ook nog heden, begrijpt het zoo niet. ’t Kan +ons niet verwonderen als wij bedenken dat er zoo weinig gemoedelijks in +dezen godsdienst is, hoe hoog hij overigens moge staan.</p> +<p>Hebben wij stilgestaan bij Boeddha’s vrienden, wij vragen +thans, met welke vijanden had hij te strijden? Allereerst met de +priesterlijke Brahmanen, wier instellingen en positie in strijd waren +met zijn beginselen en die hij geenszins ontzag.</p> +<p>Openlijk sprak toch de Verlichte het uit, dat hij aan offers geen +waarde hechtte, ja, dat de deugd der Ahīnsa (eerbied voor het +leven) het dooden van dieren verbood. Onomwonden kwam hij op tegen den +waan dat de Brahmaan als zoodanig nader zou staan bij het hoogste heil: +het achtvoudige pad, dat naar Nirvāna leidde, stond voor iedereen +open.</p> +<p>Niet minder verhief hij zich tegen het zweren bij +schriftgeleerdheid, tegen de meening als ware het genoeg de woorden van +de Veda’s in het hoofd te hebben. <span class="corr" id="xd20e1765" title="Niet in bron">„</span>Wie,<span class="corr" +id="xd20e1768" title="Niet in bron">”</span> zeide Boeddha, +<span class="corr" id="xd20e1771" title="Niet in bron">„</span>de +liederen en spreuken der oude wijzen nabidt en zich dan zelf een wijze +dunkt, die is even als een slaaf of gering mensch, die zich op de +plaats stelt, waar de koning tot zijn gevolg sprak, dezelfde woorden +bezigt en zich nu ook een koning dunkt.”<a class="noteref" id="xd20e1774src" href="#xd20e1774" name="xd20e1774src">43</a> De scholier +gelooft wat de meester gelooft, de meester wat hij van vroegere +meesters ontvangen heeft.</p> +<p>We zien hierin hoe hij het autoriteitsgeloof verwierp. Hoe hij over +het offer dacht, daarvan hebben wij een merkwaardig verhaal, dat aldus +luidt:</p> +<p>Boeddha had eens een gesprek met een aanzienlijk Brahmaan, die hem +vroeg wat de eigenschappen waren van een goed offer. Als antwoord +verhaalt <span class="corr" id="xd20e1781" title="Bron: Boedha">Boeddha</span> dan de geschiedenis van een wijs en +gelukkig koning uit oude dagen, die, na vele overwinningen te hebben +behaald en de heele wereld te hebben <span class="pagenum">[<a id="pb72" href="#pb72" name="pb72">72</a>]</span>veroverd, het besluit nam +een groot offer aan de goden te brengen. Hij liet zijn huispriester +komen en vroeg dezen hoe hij zijn voornemen het geschiktst zou +volvoeren.</p> +<p>De priester vermaande hem, om vóór zijn offer te +brengen eerst in zijn rijk rust, welstand en veiligheid te doen wonen. +Hij gaat dus niet tot het offeren over, voor hij alle schade heeft +hersteld. En bij zijn offer verwoest men geen levens van bezielde +wezens, geen rund of schaap wordt geslacht. De dienaren des konings +doen hun werk bij het offer niet onder tranen en door dwang: vreezend +voor den stok der opzieners: ieder doet vrijwillig, wat zijn eigen hart +hem ingeeft. Melk, olie en honig worden aangebracht en zoo wordt het +offer des konings der godheid geboden.</p> +<p>Er is echter, zegt Boeddha, nog een hooger en gezegender offer, ook +gemakkelijk te brengen: als men gaven schenkt aan vrome monniken, +woonplaatsen verschaft aan Boeddha en zijn gemeente<span class="corr" +id="xd20e1790" title="Niet in bron">.</span></p> +<p>En nog hooger offer is het: als men met een geloovig hart bij +Boeddha, bij de leer en bij de gemeente (Boeddha, Dharma, Sangha) zijn +toevlucht neemt, als men geen wezen van het leven berooft, leugens en +bedrog verre van zich houdt.</p> +<p>Nog hooger offer is het, als men als monnik van vreugde en leed +beide afscheid neemt en in heilige rust peinzend zich verdiept.</p> +<p>Het hoogste offer dat een mensch kan brengen en tevens de grootste +zegen, die hij kan verwerven is echter: als hij de verlossing bereikt +en de zekerheid krijgt: ik zal niet weer tot deze wereld terugkeeren. +Dat is de hoogste voleindiging van alles wat offer heet.</p> +<p>De Brahmaan, die zelf een groot offer had willen brengen en honderde +dieren daarvoor in gereedheid hield, nam geloovig deze prediking aan en +sprak: <span class="corr" id="xd20e1801" title="Niet in bron">„</span>Ik neem mijn toevlucht bij Boeddha, bij de +leer en bij de gemeente.” „De dieren”, zoo sprak hij, +„laat ik vrij, mogen zij het groene gras genieten, koel water +drinken, moge de frissche wind hen omzweven.”</p> +<p>Nam Boeddha het op tegen het brengen van offers, misprees hij den +castengeest en het gezagsgeloof, niet minder stond hij tegenover vele +asceten, die in eindelooze zelfkwelling en zelfkastijding den weg des +heils meenden te bereiken. Hij immers wist uit eigen smartelijke +ervaring dat zichzelf te kwellen vruchteloos was. Hem was het geworden +tot een heilige zekerheid, dat geen vasten de aardschgezinde gedachten +of hartstochten doet verdwijnen. <span class="pagenum">[<a id="pb73" +href="#pb73" name="pb73">73</a>]</span></p> +<p>Neen, het werken aan opbouwing van zijn geestelijk leven, het +trachten naar kennis, dat is het, wat de overwinning geeft en de kracht +tot dezen goeden strijd vindt men in een leven, dat even ver verwijderd +is van weelde als van ontbering en zichzelf opgelegde smart. Zoo waren +de gedachten van Boeddha, die tegenover de ziekelijke afdwalingen van +het Indische ascetisme op den naam van gezonde opvattingen mogen +aanspraak maken.</p> +<p>Boeddha staat hier tegenover zijn tijdgenooten als de man van +praktijk en gezond verstand. Moeten wij dat echter zoo verstaan, dat +hij feitelijk alle geloof aan God en een hooger leven als bijgeloof +verwierp? Sommigen oordeelen zoo en geven ons van Boeddha een beeld als +van een godloochenaar of minstens een positivist uit langvervlogen +dagen. Feitelijk, zoo roepen zij ons toe, geloofde Boeddha aan geen God +en geen volgend leven. Zijn Nirvāna, het einddoel, was eigenlijk +het ophouden van alle bestaan, zijn God was slechts de eeuwige wet van +oorzaak en gevolg, waarvan alleen ’t Nirvāna verlost.</p> +<p>Wij zullen wellicht later nog uitvoeriger op deze belangrijke punten +terug komen. Nu merken wij alvast op: 1<sup>e</sup> dat het +Boeddhistische geschrift, Brahmajala sutta geheeten, waarin vooral +Boeddha als een soort scepticus optreedt, door vele bevoegde +beoordeelaars niet gerekend wordt tot de geschriften van het +oorspronkelijk Boeddhisme, maar van de zoogenaamde Mahayana, (de groote +overtocht) een latere ontwikkeling (of verbastering?) van +Boeddha’s leer, en dat er een sterk en welgegrond vermoeden +bestaat, dat de invloed der Mahayana bij meer geschriften, die een +gelijken indruk van Boeddha ons geven, is in het spel geweest.</p> +<p>2<sup>e</sup>. dat wij zeer eigenaardige episoden uit +Boeddha’s leven bezitten, waarin een gansch andere geest +doorstraalt, en waaruit wij de conclusie trekken, dat Boeddha met dat +komen tot de verlossing, dat hij, zooals wij daareven zagen aanprijst +als het hoogste offer, niet bedoelt een verlost worden van het bestaan, +maar het verheven zijn boven het koortsachtige, rustelooze, dat het +zoeken van het eigen ik aan ’t leven geeft, een zijn, dat zoo +verheven is, dat ook Boeddha zich aan geen beschrijving waagt, en dat +hij het niet vergeleken wil hebben met leven in den meer gewonen zin +des woords. Willen wij trouwens voor het woord Nirvāna een +Nederlandsch gewaad zoeken, dan moeten wij bedenken dat het staat, +geenszins tegenover leven, maar tegenover dorst <span class="pagenum">[<a id="pb74" href="#pb74" name="pb74">74</a>]</span>(trishna) tegenover het begeeren, dat altijd weer +de ziel verteert en onrustig maakt. En dan drukt het woord dat F. +Ortt<a class="noteref" id="xd20e1824src" href="#xd20e1824" name="xd20e1824src">44</a> er voor geeft „de groote vrede”, het +best Boeddha’s gedachten uit.</p> +<p>Doch laten wij tot bevestiging van onze opvatting Boeddha’s +getuigenis zelve hooren. Boeddha dan verklaart zekeren asceet en +philosoof Makkhali Gosāla voor den ergsten aller +dwaalleeraars.<a class="noteref" id="xd20e1829src" href="#xd20e1829" +name="xd20e1829src">45</a></p> +<p>Wat nu leerde deze? O. a. dat de mensch geen vrijen wil had. Hij +zeide namelijk: „Er is geen macht (om te handelen), er is geen +kracht, de mensch heeft geen invloed, alle wezens, alles wat ademt, al +wat is, al wat leeft is onmachtig, machteloos, krachteloos, door +toeval, door leiding, door natuur wordt het naar zijn doel +gevoerd.”</p> +<p>„Ieder wezen,” leerde deze leeraar verder, „maakt +een bepaald aantal wedergeboorten door, aan wier slot zoowel de dwaas +als de wijze het einde des lijdens bereikt.”</p> +<p>Had Boeddha zóó over diens leer kunnen spreken als hij +zelf een verkapt loochenaar van God en een hoogere wereld was geweest? +Immers neen. En wat dunkt u, lezer, van de volgende gelijkenis van den +verhevene?</p> +<p>Eens, zoo sprak Boeddha, was daar een blind geboren man, die zeide: +„Ik kan niet gelooven in een wereld van verschijnselen. Kleuren +die helder of dof zijn bestaan niet. Daar is geen zon, geen maan, geen +sterren. Niemand heeft daarvan goede getuigenis.” Zijn vrienden +beknorden hem, doch hij herhaalde dezelfde woorden.</p> +<p>In die dagen was daar een Rishi, die het „innerlijk +gezicht” had, hij ontdekte op de helling van de Himalaya vier +kruiden, die de macht hadden om den man, die blind geboren was te +genezen. Hij zocht die op, bereidde ze met zijn tanden en diende ze +toe. Eensklaps riep de blindgeborene: „Ik zie kleuren en +verschijnselen. Ik zie schoone boomen en bloemen. Ik zie de heldere +zon. Niemand heeft ooit te voren zoo iets aanschouwd.”</p> +<p>Daarop kwam er een heilig man tot den blind geboorne en sprak tot +hem: „Gij zijt ijdel en trotsch en bijna even blind als voorheen. +Gij ziet de buitenzijde der dingen, niet de binnenzijde. Hij, wiens +bovennatuurlijke zintuigen zijn ontwaakt ziet de lazuren velden van de +Boeddha’s van het verleden, <span class="pagenum">[<a id="pb75" +href="#pb75" name="pb75">75</a>]</span>hij hoort hemelsche geluiden op +vijf yogana’s afstand. Ga naar een woestijn, of een woud, of een +hol in de bergen en overwin uw dorst naar aardsche dingen.”</p> +<p>De blindgeboorne gehoorzaamde en de parabel eindigt met deze +uitlegging: „Boeddha is de oude Rishi, de vier kruiden zijn de +vier groote waarheden.”<a class="noteref" id="xd20e1849src" href="#xd20e1849" name="xd20e1849src">46</a> Hij brengt de menschen van het +lager leven af en opent de oogen der blinden.</p> +<p>Wij zien duidelijk hieruit, dat ook het mystieke—trouwens wij +mogen hier, gelet op wat de wetenschap in onze dagen leert over +telepathie, clairvoyance enz. en op wat getuigenissen uit alle eeuwen +bevestigen, van gezonde mystiek spreken—bij Boeddha geenszins +ontbrak en dat het doel dat hij zich met zijn leerlingen voorstelde +geen ander was dan hen van het aardsche los te maken en tot het hooger +leven te brengen. In dat denkbeeld worden wij bevestigd door de Samana +Phala Sutta.<a class="noteref" id="xd20e1854src" href="#xd20e1854" +name="xd20e1854src">47</a> Daar leert Boeddha ongeveer het +volgende:</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1858" title="Niet in bron">„</span>De mensch heeft een lichaam, saamgesteld +uit de vier elementen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1862" title="Niet in bron">„</span>Dit lichaam is de vrucht van de +vereeniging van zijn vader en van zijn moeder. Het wordt gevoed met +rijst en meelpap en kan worden verminkt, gekruisigd, vernietigd. In dit +vergankelijk lichaam is des menschen verstand geketend. De asceet, +zichzelf dus opgesloten gevoelend, richt zijn geest op het scheppen van +een vrijer hulsel.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1866" title="Niet in bron">„</span>In gedachten stelt hij zich voor een ander +lichaam, geschapen naar het beeld van dit stoffelijke, met een vorm, +organen en leden. Dit lichaam staat tot het stoffelijke als het zwaard +tot de scheede, of als de slang tot de mand waarin zij is opgesloten. +De asceet dan, gereinigd en volmaakt, begint bovennatuurlijke krachten +te ontwikkelen. Hij vindt zich in staat om door materieele hindernissen +als muren en wallen heen te dringen, hij kan zijn beeld zichtbaar maken +op meerdere plaatsen te gelijk, hij kan op het water wandelen zonder er +in te zinken, hij kan door de lucht vliegen als een grootvleugelige +valk, ja, hij kan deze wereld verlaten en die van Brahmā zelf +bereiken. Door deze kracht van zijn wil verwerft hij zich nog een ander +vermogen: evenals de ivoordraaier een olifantstand bewerkt volgens zijn +phantasie, zoo kan ook hij door zijn gedachten beelden +oproepen<a class="noteref" id="xd20e1869src" href="#xd20e1869" name="xd20e1869src">48</a>. Hij <span class="pagenum">[<a id="pb76" href="#pb76" name="pb76">76</a>]</span>verkrijgt het vermogen om te hooren +de geluiden der onzienlijke wereld even duidelijk als die van de +zienlijke wereld—ja nog duidelijker. Ook is hij—door de +macht van Manās<a class="noteref" id="xd20e1874src" href="#xd20e1874" name="xd20e1874src">49</a>—in staat de meest geheime +gedachten van anderen te lezen en hun karakter te zien. Hij kan zeggen: +„Hier is een geest, door hartstocht bestuurd, daar is een geest, +die bevrijd is (van de hartstocht). Deze man heeft eed’le +doeleinden, die man heeft geen doel in het oog.” Evenals een kind +zijn oorringen in het water ziet en zegt: „Dit zijn mijn +oorringen”, zoo erkent de gereinigde asceet de waarheid. Voorts +komt dan over hem de gave van het „goddelijk gezicht” en +hij omvat met zijn blik al wat menschen doen op aarde en na hun dood en +wanneer zij wederom geboren zijn. Dan ontsluiert hij de geheimen van +het heelal en waarom de menschen ongelukkig zijn en hoe hun ongeluk kan +ophouden.”</p> +<p>Zien wij hierin niet, dat het geenszins aangaat Boeddha voor een +atheïstisch gekleurd vrijdenker te houden?<a class="noteref" id="xd20e1879src" href="#xd20e1879" name="xd20e1879src">50</a> Men hoore +ook het volgende uit de Tevigga Sutta, een ander Cingaleesch werk.</p> +<p>Toen Boeddha te Manasākata vertoefde, in het mangowoud, kwamen +tot hem drie Brahmanen, in de Veda’s wel onderwezen, om hem te +raadplegen over de vereeniging met den eeuwigen Brahmā. Zij vragen +hem of zij op den rechten weg zijn om die vereeniging te bereiken. +Boeddha antwoordt niet rechtstreeks. Hij onderstelt een vreemd geval. +Een man is verliefd geworden op de allerschoonste vrouw van het land. +Dag en nacht droomt hij van haar, doch, nimmer heeft hij haar +aanschouwd. Hij weet niet of zij lang is of kort, of zij tot de +Brahmanen of tot de Sudra’s behoort, of zij blank is of bruin, +zelfs haar naam kent hij niet.</p> +<p>Dan vraagt hij de Brahmanen of dit verhaal over die vrouw een wijze +of een dwaze vertelling is. Zij erkennen dat het +„zottepraat” is. Boeddha past nu dezelfde redeneering op de +Brahmanen zelf toe. En de Brahmanen, onderwezen in de drie +Veda’s, moeten bekennen, dat zij Brahmā nimmer hebben +gezien, niet weten of hij lang is of kort, noch iets wezenlijks omtrent +hem en dat alles wat zij zeggen over <span class="pagenum">[<a id="pb77" href="#pb77" name="pb77">77</a>]</span>vereeniging met hem, +dwaze praat is. Zij gaan een trap op, waarin eene kromming is en weten +niet of zij een woning of een afgrond zullen bereiken. Zij staan op den +oever eener rivier en roepen den anderen oever op om tot hen te +komen.</p> +<p>Was Boeddha de atheïstische leermeester, dien velen in hem +zien, dan had hij hier een schoone gelegenheid gehad om zijn inzichten +te doen kennen. De Brahmanen, had hij dan kunnen zeggen, weten niets +van Brahmā, om de eenvoudige reden, dat zulk een wezen niet +bestaat. Doch juist dit doet Boeddha geenszins. Hij tracht te bewijzen +dat de Brahmanen daarom niets weten van Brahmā, omdat deze zuiver +geestelijk is en zij zuiver stoffelijk zijn.</p> +<p>Vijf sluiers, zegt Boeddha, bedekken Brahmā voor het sterfelijk +oog. Zij zijn:</p> +<ul> +<li>1. De sluier van lust en begeerte.</li> +<li>2. De sluier van boosheid.</li> +<li>3. De sluier van luiheid en traagheid.</li> +<li>4. De sluier van trots en eigengerechtigheid.</li> +<li>5. De sluier van twijfelzucht.</li> +</ul> +<p>Dan gaat Boeddha voort en vraagt:</p> +<p>„Bezit Brahmā vrouwen en rijkdom?”</p> +<p>„Neen, Gautama” antwoordt Vāsettha de Brahmaan.</p> +<p>„Is zijn geest vol van toorn, of vrij van toorn?”</p> +<p>„Vrij van toorn, Gautama.”</p> +<p>„Vol van boosheid, of vrij van boosheid?”</p> +<p>„Vrij van boosheid, Gautama.”</p> +<p>„Is zijn geest bedorven, of zuiver?”</p> +<p>„Zuiver, Gautama.”</p> +<p>„Heeft hij zelfbeheersching, of niet?”</p> +<p>„Hij heeft die, Gautama.”</p> +<p>Dan doet hij de Brahmanen vragen over henzelven:</p> +<p>„Zijn de Brahmanen, geleerd in de drie Veda’s, zijn zij +in het bezit van rijkdom, of zijn zij dat niet?”</p> +<p>„Zij zijn het, Gautama.”</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1938" title="Niet in bron">„</span>Dragen zij iemand een kwaad hart toe, of +niet<span class="corr" id="xd20e1941" title="Niet in bron">,</span> +Gautama?”</p> +<p>„Zij doen dat, Gautama.”</p> +<p>„Zijn zij zuiver van hart of niet?”</p> +<p>„Zij zijn het niet, Gautama.”</p> +<p>„Hebben zij heerschappij over zichzelf, of niet?”</p> +<p>„Zij hebben die niet, Gautama.”</p> +<p>Deze antwoorden stellen, gelijk men begrijpt, in het licht, dat er +geen vereeniging kan bestaan tusschen zoo verschillende wezens als +Brahmā en de Brahmanen. Brahmā is vrij <span class="pagenum">[<a id="pb78" href="#pb78" name="pb78">78</a>]</span>van alle +verkeerdheid, zondeloos, zichzelf meester, dus kan alleen hij, die +zonder zonde is, hopen met hem in overeenstemming te komen. +Vāsettha stelt vervolgens deze vraag: „Mij is gezegd +Gautama, dat de asceet Gautama den weg weet tot den staat van +vereeniging met Brahmā?”</p> +<p>„Ik ken Brahmā Vāsettha”, is Boeddha’s +antwoord, „ik ken de wereld van Brahmā, en den weg die er +heenvoert.”</p> +<p>Daarop vraagt de verootmoedigde, in de drie Veda’s onderwezen +Brahmaan, aan Boeddha: hem den weg te wijzen tot den staat van +vereeniging met Brahmā.</p> +<p>Boeddha geeft een uitvoerig antwoord: een scherpe tegenstelling +makend tusschen het hooge en het lage Brahmanendom, tusschen de +„aan huizen gehechte” en de „huislooze” +Brahmanen. Die eersten, de huis-Brahmanen, zijn ruw, zinlijk, gierig, +onoprecht. Om winst beoefenen zij de zwarte kunst, de waarzeggerij en +bedrog. Zij weten bij koningen gehoor te krijgen, broeden oorlogen uit, +voorspellen overwinningen, offeren levens op, berooven de armen. Als +een tegenbeeld daarvan schildert hij den kluizenaar, die alle +wereldsche dingen heeft verzaakt en zuiver, zichzelf meester, gelukkig +is.</p> +<p>Om dit hooger leven aan de menschen te leeren wordt „van tijd +tot tijd een Tathāgatha (voleindigde) in de wereld geboren, +gezegend en waardig, overvloeiende van kennis, een gids voor dwalende +stervelingen. Hij ziet aangezicht tot aangezicht het gansch heelal, de +geesten-wereld van Brahmā en die van <span class="corr" id="xd20e1967" title="Bron: Mara">Māra</span>, den verzoeker. Hij +deelt aan anderen zijne kennis mede. De eerste „huislooze” +door hem onderricht doet zijn geest een vierde der wereld doordringen +met erbarming, sympathie en gelijkmoedigheid, verreikend, groot, +bovenmatig.”<a class="noteref" id="xd20e1970src" href="#xd20e1970" name="xd20e1970src">51</a></p> +<p>„Waarlijk, dit is, o Vāsettha, de weg tot den staat van +vereeniging met Brahmā” en hij verkondigt dat <span class="corr" id="xd20e1975" title="Niet in bron">„</span>de Bhikshu of +Boeddhistische bedelmonnik, die vrij is van toorn, vrij van +kwaadwilligheid, zuiver van geest, meester over zichzelf, na zijn dood, +als het lichaam ontbonden is, met Brahmā zal vereenigd +worden.” De Brahmanen gevoelen dan de volle kracht van dit woord. +Boeddha is in hun oog geen afbreker, maar een behouder van het geloof. +Hij houdt het met den ouden geestelijken godsdienst tegenover alles +mêesleepende nieuwigheidsleeraars. <span class="pagenum">[<a id="pb79" href="#pb79" name="pb79">79</a>]</span></p> +<p>„Gij hebt overeind gezet, wat was ter neder geworpen” +zeggen zij tot hem.</p> +<p>Zoo zien wij hier Boeddha als diengene, die den geestelijken +godsdienst weer opricht, door de Brahmanen onder vormen verstikt, +evenals Jezus weer opvatte wat door Israëls profeten, die de +eischen des levens op den voorgrond stelden was geleerd, doch door de +Joodsche schriftgeleerdheid was nedergeworpen.</p> +<p>Doch hij deed nog meer, dat ons aan Jezus doet denken. Evenals deze +ons geteekend wordt vol liefde voor gevallenen en verworpenen zoo +hebben wij ook van het licht van Azië treffende verhalen, die in +het licht stellen zijn liefde ook voor ver verdoolden.</p> +<p>In de Chineesche Dhammapada lezen wij van een schoone zondares, die +van Boeddha had vernomen en die op weg ging om zijne prediking te +hooren. Op weg zag zij echter in een bron haar schoon gelaat en zij was +niet in staat om haar goede voornemen uit te voeren. Toen zij +terugkeerde, werd zij ingehaald door een andere courtisane, schooner +nog dan zij zelve, en zij reisden te zamen. Toen zij een oogenblik +rustten bij een andre bron, werd de vreemdelinge door slaap bevangen en +legde zij haar hoofd op den schoot van haar medereizigster. Eensklaps +werd het schoon gelaat wasbleek als een lijk, een walgelijk lokaas voor +afschuwelijke insecten. De vreemdelinge toch was de groote Boeddha +zelf, die deze gestalte had aangenomen om de arme Pundarī te +bekeeren.</p> +<p>„Daar is een schoonheid, die gelijkt op een fraaie kruik met +vuil gevuld: een schoonheid die aan oogen, neus, mond, lichaam +toebehoort. Het is die vrouwelijke schoonheid, welke leed brengt, +huisgezinnen verdeelt, kinderen doodt”.</p> +<p>Deze woorden voorzeker, door den Meester bij een andere gelegenheid +geuit, geven den zin weder van dit verhaal en drukken den geest des +Meesters uit.</p> +<p>Wij zagen reeds dat deze noch aan offers, noch aan zelfkastijding +waarde hechtte, daar dit de weg niet kon zijn om verlost te worden van +het lijden.</p> +<p>Daartegenover legde hij allen nadruk op het streven van den mensch +zelf. „Werk uws zelfs zaligheid” dat kan een spreuk wezen +van Boeddha evengoed als „In eigen hand ligt eigen lot.” +Een en ander leert hij dan ook uitdrukkelijk, geen uitwendige +ceremoniën kunnen baten, geen geloof of gebed kan het doen, zelf +moet de mensch den weg bewandelen tot het <span class="pagenum">[<a id="pb80" href="#pb80" name="pb80">80</a>]</span>heil. „Ook de +Tathāgatha’s zijn enkel predikers, zelf moet gij een poging +doen.”<a class="noteref" id="xd20e1998src" href="#xd20e1998" +name="xd20e1998src">52</a></p> +<p>Nauw in verband met deze meer verhevene opvatting van het heil staat +zijne erkenning van de onafwendbare gevolgen die het kwaad heeft op des +menschen persoonlijkheid zelve: slechts onze tijd heeft hem hierin +geëvenaard. Wel leert Boeddha geen eeuwige straf: ook aan +Devadatta, den Judas van het Boeddhisme wordt vergiffenis geschonken, +doch, Boeddha kan de gevolgen van zijn booze daden niet wegnemen, deze +moeten langzamerhand worden opgeheven in de zuiveringsprocessen van het +hiernamaals. Boeddha kent niet de theorie dat een dwaze dweeper op zijn +sterfbed eensklaps de rijke liefde en de verheven kennis van een engel +zou deelachtig worden. In een volgend leven komt iemand juist in zulk +een toestand van geest en gemoed, als die waarin hij voordezen +verkeerde, anders is zijn persoonlijkheid verwoest. Dat noemt men de +wet der gerechtigheid (Karma).</p> +<p>Deze leer van Boeddha is grillig verdraaid door sommigen van zijn +volgelingen, doch zijn eigen woorden zijn snijdend klaar:</p> +<p>„Een fout, welke men bedreven heeft is als melk, die niet op +ééns zuur wordt. Langzaam en zachtkens, als vuur onder de +asch zal zij den dwaas verderven. Beide een goede en een slechte daad +moeten rijp worden en hunne onvermijdelijke vruchten +voortbrengen.<a class="noteref" id="xd20e2007src" href="#xd20e2007" +name="xd20e2007src">53</a>”</p> +<p>Hoe Boeddha dit meent, heeft hij aangewezen in een schoone +gelijkenis. Daarin worden de gevolgen van het kwaad afgebeeld als een +ijzeren vesting der kwelling en de zonden als schoone vrouwen, die den +mensch naar dezen zijnen ondergang lokken.</p> +<p>Alles in dit verhaal doet bij den eersten aanblik denken aan een +tooversprookje uit de Duizend en Een Nacht (trouwens we zien dikwijls +diepe waarheden in zulk een poëtischen vorm gehuld door de +Indiërs), koel wuiven de palmen van een schoon eiland en in een +heerlijk paleis wordt de slechte zoon, die naar goud zoekt, door +vrouwen van bovenaardsche bekoorlijkheid bewaaierd. Hij heeft gesmaakt +de onwaardige genietingen van Kāmaloça (de lagere wereld) +en geniet ze voor een tijd. Van eiland tot eiland gaat de reiziger +voort, ieder volgend eiland is schooner dan het vorige, maar ieder +<span class="pagenum">[<a id="pb81" href="#pb81" name="pb81">81</a>]</span>is weer dichter bij de stad der boete, de stad met +ijzeren muren. Doch: die hem daarheen drijft is geen Ahriman, geen +duivel: neen, de wet van oorzaak en gevolg drijft hem voort. Evenwel: +daar is geen duivel, dien Boeddha niet kan verzachten, zelfs tot in de +hel Avīchi is er geen schuilhoek, waar zijn groote liefde niet kan +doordringen.</p> +<p>Elk, zoo laat Edwin Arnold<a class="noteref" id="xd20e2018src" href="#xd20e2018" name="xd20e2018src">54</a>, den Boeddha zeggen, en wij +nemen die woorden over omdat zij zoo goed zijn geest uitdrukken:</p> +<div class="lgouter"> +<div class="lg"> +<p class="line">Elk heerscht in eigen kring, zoo mensch als God,</p> +<p class="line">Want al wat leeft, daarboven, hier omlaag,</p> +<p class="line">’t Zij groot of klein, schept door zijn eigen +dâan</p> +<p class="line">Zijn lot, zijn lust, zijn plaag.</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Wat was, bepaalt wat is of worden zal,</p> +<p class="line">Het beet’re, ’t mind’re, +ontwikkeling, nieuw begin...</p> +<p class="line">In blijde heem’len oogsten d’englen +’t loon,</p> +<p class="line">Van eed’le daden in;</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">In d’onderwereld dragen duiv’len ’t +pak</p> +<p class="line">Van vroeger boos bedrijf. Het goede, ’t +kwaad,</p> +<p class="line">’t Wordt alles door den tijdstroom +meegevoerd,</p> +<p class="line">Niets blijft in d’eigen staat.</p> +</div> +</div> +<p class="first">en zegt hij later van die wet der gerechtigheid, +(Karma):<a class="noteref" id="xd20e2051src" href="#xd20e2051" name="xd20e2051src">55</a></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Zoo dwingt haar wet ons tot gerechtigheid<span class="corr" id="xd20e2057" title="Niet in bron">.</span></p> +<p class="line">Niet één kan haar weerstaan. Volgt haar +gedwee,</p> +<p class="line">Liefde is haar innigst wezen en het doel,</p> +<p class="line">Dat zij beoogt: Volmaking, Rust en Vrêe.</p> +</div> +<p class="first">Liefde is haar innigst wezen. Zij was ook het innigst +wezen van den Boeddha. Al zien wij in zijn persoon niet dat +gemoedsleven dat een Jezus kenmerkt, toch vervult ons de gestalte van +dien koningszoon, die alle aardsche banden breekt om der menschheid het +heil te prediken, die vol is van medelijden, met diepen eerbied en wij +kunnen ons begrijpen dat zijn volgelingen zeiden dat hij was +„God, geopenbaard in de gestalte van barmhartigheid.”</p> +<p>Wij kunnen ons niet voorstellen dat zijn beeld, ons zoo treffend +geteekend, slechts een mythe zou zijn: er moet een <span class="pagenum">[<a id="pb82" href="#pb82" name="pb82">82</a>]</span>verheven +karakter zijn geweest om denkbeelden te verkondigen, die zoo ver waren +verheven boven zijn tijd.</p> +<p>Nooit verandert zijn verheven welwillendheid. Hij bekeert de +verdorvenste zondaars. Hij spreekt tot de dochters der zonde. Als hij +de aarde bezoekt is het licht tot in de diepste der hellen, hij maakt +duivelen en goede menschen beide gelukkig. Een dwaas beleedigt hem. +„Mijn zoon” antwoordt hij „beleediging tegen den +hemel is als speeksel, dat men tegen het uitspansel richt: het keert +terug op wie het uitwerpt.”</p> +<p>„Een Tathāgatha,” zegt hij tot zijne leerlingen, +„kan door slechte daden en beleedigingen niet worden vertoornd: +deze kunnen alleen zijn barmhartigheid en liefde +verdubbelen.”</p> +<p>Bedenken wij nu daarbij dat het beginsel der vergelding (oog om oog, +tand om tand) de politiestok was voor de maatschappij van die dagen, +dat oorlog, plundering en wraak aan geheele kringen eigen waren als +dagelijksch bedrijf en broodwinning, hoe verheven klinken ons dan tegen +woorden als deze:</p> +<p>„Slechts door liefde bedwingen wij wrok. Door goed alleen +overwinnen wij kwaad. De heele wereld vreest geweld. Alle menschen +beven in tegenwoordigheid van den dood. Doe aan anderen wat gij wilt +dat zij u zouden doen. Dood niet. Veroorzaak geen dood.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2082" title="Niet in bron">„</span>Zeg geen harde woorden tot uw buurman. Hij +toch zal u antwoorden in denzelfden toon.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2086" title="Niet in bron">„</span>Zij die zeggen: „Ik ben verongelijkt +en uitgetart, ik ben geslagen en geplunderd” zullen nooit +ophouden te haten.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2090" title="Niet in bron">„</span>Wat de haat in de wereld kan doen ophouden +is niet de haat, maar de afwezigheid van haat.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2094" title="Niet in bron">„</span>Als gij—evenals een trompet, die in +den krijg is vertreden—geen klagelijk geluid meer voortbrengt, +dan hebt gij Nirvāna bereikt.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2098" title="Niet in bron">„</span>Stil zal ik misbruik verduren evenals de +strijd-olifant de pijl van den schutter ontvangt.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2102" title="Niet in bron">„</span>De mensch, die ontwaakt is, gaat niet op +wraak uit, maar vergeldt met vriendelijkheid zelfs wie hem onrecht +doet: evenals de sandelboom zijn geur nog meedeelt aan de bijl van den +houthakker, die hem velt.”</p> +<p>Hebben deze schoone uitspraken vooral betrekking op het kwaad met +goed vergelden, de volgende die zich op verschillend gebied bewegen +zijn niet minder merkwaardig.</p> +<p>„De zwanen gaan op het pad der zon. Zij gaan door de lucht, +dank zij hun wonderbare macht. Zoo gaan de wijzen <span class="pagenum">[<a id="pb83" href="#pb83" name="pb83">83</a>]</span>deze +wereld uit, als zij Māra en diens gezelschap hebben +overwonnen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2113" title="Niet in bron">„</span>Niet door uitwendige daden is men een +(waar) asceet (Samāna).</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2117" title="Niet in bron">„</span>Niet de tonsuur maakt van den onopgevoeden +mensch een Samāna.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2121" title="Niet in bron">„</span>Geen regenbui van goudstukken kan de lust +ooit voldoen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2125" title="Niet in bron">„</span>Een mensch is geen Bhikshu alleen omdat +hij aalmoezen vroeg, geen Muni<a class="noteref" id="xd20e2128src" +href="#xd20e2128" name="xd20e2128src">56</a> omdat hij stilzwijgt. Niet +door discipline en geloften, niet door groote geestelijke kennis, niet +door alleen te slapen, niet door heilige inspiratie, kan ik die +vrijheid verkrijgen, welke geen wereldling kent. De ware Samāna is +hij, die alle kwaad ter rust heeft gebracht. Indien een mensch in den +strijd duizend maal duizend man overwint en een ander overwint +zichzelf, dan is de laatste de grootste overwinnaar.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2132" title="Niet in bron">„</span>Weinigen zijn er die aankomen aan de +overzijde, de meesten loopen langs den oever heen en weer.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2136" title="Niet in bron">„</span>Laat de dwaas verlangen naar een +waardelooze reputatie, naar voorrang onder de Bhikshu’s, naar +heerschappij in de kloosters, naar vereering door andere menschen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2140" title="Niet in bron">„</span>Een bovennatuurlijk persoon wordt niet +gemakkelijk gevonden. Hij wordt niet overal geboren. Het ras, waaronder +zulk een wijze geboren wordt, bloeit.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2144" title="Niet in bron">„</span>Roep mij niet uit op den weg alsof ik de +god Brahmā was.<a class="noteref" id="xd20e2147src" href="#xd20e2147" name="xd20e2147src">57</a> Godsdienst is niets anders dan +het vermogen om lief te hebben.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2151" title="Niet in bron">„</span>Het huis van Brahmā is waar kinderen +gehoorzamen aan hun ouders.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2156" title="Niet in bron">„</span>Schoonheid en rijkdom zijn als een mes, +met honig besmeerd. Het kind zuigt er aan en wondt zich.<a class="noteref" id="xd20e2159src" href="#xd20e2159" name="xd20e2159src">58</a><span class="corr" id="xd20e2161" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>Zoo vormen de woorden en daden van Boeddha een schoon geheel, zooals +hij leerde, zoo leefde hij. En zooals hij leefde, zoo stierf hij +ook.</p> +<p>Achttien mijlen oostwaarts van Kapilavastu is thans een nederig +dorp, geheeten: Māthā Kuär (de doode prins). Waarom die +naam? Hwen Thsang, de Chineesche pelgrim, die in de 4<sup>de</sup> eeuw +Indië bezocht, kan het ons vertellen. Daar was <span class="pagenum">[<a id="pb84" href="#pb84" name="pb84">84</a>]</span>in zijne +dagen een „doode prins” van marmer, rustende onder een +prachtig tempeldak (canopy), waarvan nog ruïnen zijn overgebleven. +Op de plaats van dien tempel stonden 477 jaar voor Christus eenige +boomen waaronder toen, in doodslaap verstijfd, de „beste vriend +der wereld” rustte, zooals de Indiërs hem noemden. Hooren +wij, wat een in hoofdzaak betrouwbaar verhaal ons van zijn dood +meldt.</p> +<p>Boeddha gaat van <span class="corr" id="xd20e2175" title="Bron: Rajagriha">Rājagriha</span>, de hoofdstad van Magadha-land +het noorden in. Hij gaat den Ganges over, waar toen juist de +toekomstige hoofdstad van Indië, de koningstad Pataliputta werd +gebouwd. Hij ziet in den geest de toekomstige grootheid dier stad en +voorspelt deze aan zijn jongeren.</p> +<p>In het dorp Beluva nabij Vaisāli wil hij zijn leerlingen laten +heengaan om daar in stille eenzaamheid den regentijd door te brengen. +Doch daar grijpt een smartelijke krankheid hem aan: den dood erkent hij +als nabij. Nu denkt hij aan zijne jongeren: hij wil Nirvāna niet +ingaan voor hij tot hen gesproken heeft. Alzoo bedwingt hij zijne +krankheid en houdt het leven vast. Hij staat op, gaat uit het huis en +zet zich voor de deur op de plaats, die men hem bereid heeft. +Ānanda spreekt dan tot hem: „Ik zie, Heer, dat de verhevene +beter is en het hem minder moeielijk valt. Mij, Heer, hadden de +krachten verlaten, ik duizelde, de gedachten vloden heen door de ziekte +van den verhevene. Doch een troost had ik, Heer, de verhevene zou niet +in het Nirvāna ingaan, voor hij zijn wil omtrent de gemeente den +jongeren verkondigd heeft.”</p> +<p>„Wat begeert de gemeente der jongeren van mij<span class="corr" id="xd20e2182" title="Niet in bron">,</span> Ānanda? Ik heb +de leer verkondigd en geen verschil gemaakt tusschen binnen en +buiten.<a id="xd20e2185" name="xd20e2185"></a> Hij die zegt: „Ik +wil heerschen over de gemeente” of „laat de gemeente mij +onderworpen zijn,” hij moge Ānanda, zijn wil verklaren in de +gemeente... De voleindigde evenwel zegt niet: „Ik wil over de +gemeente heerschen.” Ik ben nu afgeleefd, bejaard, een oud man, +die zijn reis heeft volbracht. Tachtig jaar ben ik oud—Wees gij, +Ānanda, uw eigen licht, uw eigen toevlucht. Zoek geen andere +toevlucht. Wie nu, Ānanda, of na mijn verscheiden, zijn eigen +licht zal zijn, zijn eigen toevlucht en geen andere toevlucht zal +zoeken, hij zal voortaan mijn ware discipel zijn, die het rechte pad +bewandelt.”</p> +<p>Boeddha laat des avonds alle monniken, die nabij Vaisāli wonen +samenroepen en wijst hen nog eenmaal op de kennis des heils, die hij +hun predikte, opdat zij daarnaar zouden wandelen en die zouden +vermeerderen en dan laat hij volgen<span class="corr" id="xd20e2189" +title="Bron: ;">:</span> <span class="pagenum">[<a id="pb85" href="#pb85" name="pb85">85</a>]</span>„Welaan monniken, ik zeg u, al +het aardsche is der vergankelijkheid onderworpen, worstelt zonder +ophouden. Over een kleinen tijd breekt het Nirvāna van den +voleindigde aan, nu over drie maanden zal hij in het Nirvāna +ingaan.”</p> +<p>En, ging hij voort:</p> +<div class="blockquote"> +<p class="first">„Mijn aanzijn rijpt voor ’t eind, na is +mijns levens doel. ’k Ga heen: Gij blijft nog hier: het oord der +toevlucht wacht, weest waakzaam steeds, en heilig zij uw wandel. +Bewaart met kloeken moed, o jong’ren, uwen geest.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2200" title="Niet in bron">„</span>Die zonder wank’len steeds het woord +der waarheid volgen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2204" title="Niet in bron">„</span>Zij komen tot het doel, geboort, en dood +voorbij<span class="corr" id="xd20e2207" title="Niet in bron">.</span>”</p> +</div> +<p>Den volgenden dag doet Boeddha nog eenmaal zijn bedelgang door +Vaisāli: ziet voor de laatste maal op de stad terug en begeeft +zich met vele jongeren op weg naar Kusinārā, om daar het +Nirvāna in te gaan.</p> +<p>Te Pāvā—onderweg—overvalt hem de krankheid, +die aan zijn leven een einde zal maken.—Cunda—zoo verhaalt +het oude bericht naïef tusschen de afscheidsgesprekken van den +verlichte door—Cunda, de zoon van een goudsmid te Pāvā +zette den verhevene zwijnenvleesch voor, ten gevolge waarvan hij ziek +werd. Moede ging de meester verder, hij baadde zich in de rivier en +dronk een weinig. Na eenige rust kwam hij te Kusinārā. Daar +moest Ānanda hem tusschen twee boomen een rustplaats bereiden, +waarop hij het moede hoofd nederlegde.</p> +<p>Het was niet de tijd dat de Sālaboomen bloeiden, doch deze +beide waren van onder tot boven met bloesems bedekt.</p> +<p>Toen sprak de verhevene tot Ānanda: „Geheel met bloemen +bedekt, hoewel het de bloeitijd niet is, zijn de beide tweelingsboomen: +hun bloesems vallen in menigte op het lichaam van den voleindigde: +hemelsche <span class="corr" id="xd20e2220" title="Bron: melodiën">melodieën</span> weerklinken in de lucht om +hem te eeren.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2224" title="Niet in bron">„</span>Doch den Voleindigde, Ānanda, komt +een andere eer toe, een andere verheerlijking, prijs, vereering, +eerbied. Ieder monnik Ānanda, en iedere non en iedere leek en +leekenzuster, die in het groote en in het kleine in de waarheid leeft +en naar de wet leeft en ook in het kleine naar de waarheid wandelt: zij +zijn het die den voleindigde brengen de hoogste eer, verheerlijking, +prijs en vereering. Daarom, Ānanda, moet gij u oefenen en steeds +bedenken: wij willen in het groote en het kleine naar de waarheid +leven, wij willen naar de wet leven en ook in het kleine in de waarheid +wandelen.”</p> +<p>Weenend ging Ānanda het nabijzijnde huis binnen en sprak: +<span class="pagenum">[<a id="pb86" href="#pb86" name="pb86">86</a>]</span>„Ik ben van zonden nog niet vrij, ik heb het +doel nog niet bereikt, en mijn meester, die zich mijner erbarmde, zal +in het Nirvāna ingaan.”</p> +<p>Toen zond Boeddha een der leerlingen tot hem: „Ga heen, +leerling, en spreek uit mijn naam tot Ānanda: de Meester wil met u +spreken, Ānanda.<span class="corr" id="xd20e2233" title="Niet in bron">”</span> Toen ging Ānanda tot den Meester, +boog zich en nam aan zijne zijde plaats. Boeddha echter sprak: +„Niet alzoo, Ānanda, klaag niet, jammer niet. Heb ik u niet +van te voren gezegd, Ānanda, dat men scheiden moet van alles wat +men liefheeft en waarin men zich verheugt? Hoe ware het mogelijk, +Ānanda, dat niet zou vergaan datgene wat geboren, geworden, +gemaakt, der vergankelijkheid onderworpen is? Dat gaat toch niet. Gij +echter Ānanda, hebt langen tijd den Voleindigde geëerd, in +liefde en goedheid, met vreugde zonder valschheid, zonder einde: in +gedachten, woorden en werken. Gij hebt goed gedaan Ānanda, ga +voort, weldra zult gij van zonden vrij zijn.”</p> +<p>Toen de nacht aanbrak stroomden de edelen van Kusinārā met +vrouwen en kinderen naar het bosch om voor het laatst den stervenden +meester hunne vereering te brengen.</p> +<p>Subhadra, een andersgezind asceet, die gekomen was om met hem te +spreken bekeerde zich tot hem als de laatste der geloovigen, die den +Meester zelven aanschouwden.</p> +<p>Kort voor zijn heengaan sprak Boeddha nog tot Ānanda: +„Wellicht, Ānanda, zult gij denken; het woord heeft zijn +meester verloren, wij hebben geen meester meer. Zoo moet gij niet +denken, Ānanda. De leer, Ānanda, en de orde, die ik u geleerd +en verkondigd heb, dat is uw meester, als ik ben heengegaan.”</p> +<p>En tot de jongeren zeide hij: „Welaan, jongeren, ik zeg u: +vergankelijk is alles wat geworden is, worstelt zonder ophouden (om het +heil te verkrijgen). Toen ging zijn geest van extase tot extase, door +alle trappen der vervoering, daarop ging hij tot Nirvāna in. De +aarde beefde, de donder rolde. En Brahmā sprak:</p> +<p>„Eens leggen alle wezens af lichaamlijkheid, in alle werelden, +zooals nu Boeddha, de overwinnaar, de meester der wereld, de machtige +voleindigde, tot Nirvāna is ingegaan.”</p> +<p>De edelen van Kusinārā kwamen en verbrandden voor de +poorten der stad het lichaam van Boeddha met alle eer, die aan de +lijken van koningen placht te geschieden.</p> +<hr class="tb"> +<p>Zoo wordt ons geschetst het levenseinde van den verhevene. +<span class="pagenum">[<a id="pb87" href="#pb87" name="pb87">87</a>]</span>We hebben hem aan de hand der oude geschriften +gevolgd op zijn levens weg. Wij hebben leeren kennen den Boeddha der +oude legende. Doch niet al te moeilijk schijnt het om uit den Boeddha +der legende den wijzen Sakyazoon der historie te kennen. Als wij dat +beproeven, dan komt ons voor den geest een hooggeboren edele, die, met +aardschen glans en luister omringd, alles daarliet om een oplossing te +zoeken van de hoogste levensvragen. Een wijze, die alles wat het leven +lieflijks heeft, verzaakte om te zoeken naar wat voeren kon tot waren +vrede. Niet in zelfkastijding, noch in overdreven wereldschuwheid vond +hij dien, maar in het streven om bij een leven, evenver van +zinnelijkheid als van zelfpijniging, tot uitdooving van alle +hartstocht, tot opgeven van alle persoonlijke begeerte te komen.</p> +<p>Eén, die voorts het licht hem geschonken, niet voor zichzelf +hield, maar het zooveel in hem was aan anderen bracht, ja daaraan zijn +gansche leven wijdde en die voor hoog en laag, voor mensch en dier de +welwillendheid zelve was.</p> +<p>Eén, die diep besefte dat geen offers, geen boetedoeningen, +geen ceremoniën vrede brengen in de ziel, maar dat er slechts +vrede en licht te vinden is voor hen, die uit liefde zichzelf ten offer +geven en alle begeerte en hartstocht weten te overwinnen.</p> +<p>Geen wonder dat zijn persoon een onuitwischbaren indruk achterliet +en dat vrome vereering een stralenkrans wond om het hoofd van den +Sakyazoon.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4.3" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">III. Boeddha’s onderwijs, Boeddhistische redenen +en gelijkenissen.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wij hebben in de vorige hoofdstukken het leven van den +verlichte u geschetst en daarbij op menige bladzijde, naar ik hoop, +doen gevoelen, welken geest hem bezielde. Toch willen wij op zijn +onderwijs nog meer in ’t bizonder uwe aandacht vestigen: de leer +was immers naar zijn eigen woord tot Ānanda, de Meester voor zijn +volgelingen, als hij was heengegaan?</p> +<p>Welnu, dat woord van den Meester is ons voor een goed deel +overgeleverd al kunnen wij niet overal beslissen, wat aan den Meester, +wat aan leerlingen te danken is.</p> +<p>Wat die leer betreft, krijgen wij den indruk, dat zij zich—in +onderscheiding van Jezus’ leer b. v.—vaak meer tot het +verstand richtte dan tot het hart. ’t Is meestal meer een +<span class="pagenum">[<a id="pb88" href="#pb88" name="pb88">88</a>]</span>klemmend betoog dan een op het gevoel werkend +beeld. Ja, er is in die betoogen zelfs iets mathematisch, punt voor +punt wordt uitvoerig en eentonig afgewerkt en langzaam gaat het voort. +Als een voorbeeld noem ik de volgende rede over den gloed der +zinnen:<a class="noteref" id="xd20e2272src" href="#xd20e2272" name="xd20e2272src">59</a></p> +<p>„Toen sprak de verhevene tot de jongeren: alles, jongeren, +staat in vlam. En wat is dit alles, jongeren, dat in vlam staat? Het +oog, leerlingen, staat in vlam, het erkennen van het zichtbare staat in +vlam, de aanraking met het zichtbare staat in vlam, het gevoel, dat uit +de aanraking met het zichtbare voortkomt, staat in vlam: of het vreugde +of leed is of geen vreugde of leed: ook dit staat in vlam. Door welk +vuur is het ontvlamd? Door het vuur der begeerte, door het vuur van den +haat, door het vuur der verblinding is het ontvlamd, door geboorte, +ouderdom, dood, smarten, klachten, lijden, kommer, vertwijfeling is het +ontvlamd: Alzoo zeg ik.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2278" title="Niet in bron">„</span>Het oor staat in vlam, het hoorbare staat +in vlam, het kennen van het hoorbare staat in vlam, de aanraking met +het hoorbare staat in vlam, het gevoel dat uit de beroering met het +hoorbare voortkomt, zij het vreugde, zij het leed, zij het geen vreugde +en geen leed, ook dit staat in vlam. Door welk vuur is het ontvlamd? +Door het vuur der begeerte, door het vuur van den haat, door het vuur +der verblinding, door geboorte, ouderdom, dood, smarten, +klachten<span class="corr" id="xd20e2281" title="Niet in bron">,</span> +leed, kommer, vertwijfeling is het ontvlamd: alzoo zeg ik.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2285" title="Niet in bron">„</span>De reuk staat in vlammen (dan volgt weer +dezelfde opsomming)<span class="corr" id="xd20e2288" title="Niet in bron">,</span> de tong staat in vlammen (wederom), het lichaam +staat in vlammen (wederom)<span class="corr" id="xd20e2291" title="Niet in bron">,</span> de geest staat in vlammen +(wederom).<span class="corr" id="xd20e2294" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>Dan gaat de rede voort: <span class="corr" id="xd20e2299" title="Niet in bron">„</span>Dit alzoo inziende (nl. de waarheid van +het verteerd worden van alles door den vuurgloed der vergankelijkheid) +wordt een wijze, edele hoorder des woords het oog moede, hij wordt het +zichtbare moede, hij wordt het kennen van het zichtbare moede, hij +wordt het gevoel moede, dat uit de aanraking met het zichtbare +ontstaat, zij het vreugde of leed, of geen vreugde of leed. Hij wordt +het oor moede (enz.), de reuk moede<span class="corr" id="xd20e2302" +title="Niet in bron">”</span> (enz. enz.) (altijd weer dezelfde +zinnen).</p> +<p>En dan eindigt de rede: „Terwijl hij deze dingen moede wordt, +wordt hij vrij van begeerte, van begeerte vrij wordt <span class="pagenum">[<a id="pb89" href="#pb89" name="pb89">89</a>]</span>hij +verlost, in den verloste is het inzicht: ik ben verlost, vernietigd is +de wedergeboorte, voleindigd de heiligheid, gedaan de plicht, geen +terugkeer is er meer tot deze wereld: alzoo is zijn inzicht.”</p> +<p>Voor ons zou een dergelijke toespraak geen groote aantrekkelijkheid +hebben, doch voor de leerlingen van Boeddha, die aan een dergelijken +redeneertrant, ook van andere leeraars gewoon waren, was dat een ander +geval.</p> +<p>Voor de niet ingewijden sloeg de meester gewoonlijk een eenigszins +anderen toon aan, dan waren de redeneeringen niet zoo abstract. Zoo +wordt ons b.v. in de Mahāvagga, hetzelfde werk, waaraan de juist +vermelde toespraak is ontleend, ook verhaald hoe de verhevene aan +„tachtigduizend dorpsoudsten” het woord predikte. +„Hij erkende”, heet het daar, in zijn geest de gedachten +der dorpsoudsten en predikte hun het woord naar de orde, namelijk de +prediking van het geven, de prediking van de rechtschapenheid, de +prediking van de hemelen, de verderfelijkheid, ijdelheid, onreinheid +der lusten, den zegen van het vrijzijn van lust. Toen nu de verhevene +erkende, dat hunne gedachten goed, ontvankelijk, vrij van hindernissen +waren, verheven en naar hem toegewend, toen predikte hij hen, wat in +’t bizonder de prediking der Boeddha’s is: het lijden, het +ontstaan van het lijden, de opheffing van het lijden, den weg tot +opheffing des lijdens. Vervolgens wordt dan geschetst hoe in die +dorpsoudsten het oog der waarheid opengaat en zij inzien dat +„alles wat aan de wet van het ontstaan onderworpen is, ook aan de +wet van het vergaan onderworpen is.”</p> +<p>M. a. w. hier wordt ons te zien gegeven, hoe Boeddha van het +eenvoudige opklimt tot de verborgenheden, tot het wezenlijke, het +eigenaardige zijner leer. Nu, al mogen wij ook allerminst vaststellen +dat deze leer alzoo is uitgesproken (die verzameling van 80.000 +dorpsoudsten is althans zeker een fictie) toch kunnen wij aannemen dat +iets dergelijks aan de leerwijze van den Verlichte is eigen +geweest<a class="noteref" id="xd20e2316src" href="#xd20e2316" name="xd20e2316src">60</a>.</p> +<p>Soms ook vinden wij gesprekken, waarin Boeddha uit het dagelijksch +leven opklimt tot het geestelijke, en wel in dier voege, dat hij zijn +toehoorder door verschillende vragen langzaam brengt, waar hij hem +hebben wil: alzoo de methode van Socrates, die ook vooral door vragen +leerde. <span class="pagenum">[<a id="pb90" href="#pb90" name="pb90">90</a>]</span></p> +<p>Zoo b.v. een gesprek van den Meester met Sonā, een zijner +leerlingen. Deze Sonā had zichzelf tot de uiterste ascese +gedwongen, doch was ten slotte tot het inzicht gekomen dat zulk een +streven geen goede vruchten droeg. Hij liep nu gevaar tot het andere +uiterste over te slaan en terug te keeren tot een leven voor het +genot.</p> +<p>Boeddha zegt dan tot hem: „Hoe is het Sonā, waart gij +vroeger, voor gij uw huis verliet, met het snarenspel bekend?” +„Ja, heer.” „Wat dunkt u dan Sonā, als de snaren +al te strak zijn gespannen, zal dan de luit den rechten toon geven en +voor het spel geschikt zijn”. „Dat zal zij niet, +Heer.” <span class="corr" id="xd20e2326" title="Niet in bron">„</span>En wat dunkt u, als bij uwe luit de snaren +al te slap zijn gespannen, zal dan de luit den rechten toon geven en +voor bespelen geschikt zijn?<span class="corr" id="xd20e2329" title="Niet in bron">”</span> „Dat zal zij niet, Heer.” +<span class="corr" id="xd20e2332" title="Niet in bron">„</span>Hoe echter, Sonā, indien bij uwe luit +de snaren niet te strak en ook niet te slap gespannen zijn, als zij de +juiste maat houden, zal dan de luit den rechten toon geven en voor het +spel geschikt zijn?” „Ja, heer.”</p> +<p>„Zoo ontaardt ook, Sonā, de al te sterk gespannen kracht +in overmaat, en de al te veel overgelaten kracht in slapheid. Daarom +Sonā, voleindig in uzelf het evenwicht uwer kracht en tracht te +komen tot evenwicht van uw geestelijk vermogen, houd dit doel in +’t oog.”<a class="noteref" id="xd20e2337src" href="#xd20e2337" name="xd20e2337src">61</a></p> +<p>Somtijds vinden wij ook in het onderricht van Boeddha meer +uitgewerkte gelijkenissen. Enkele daarvan willen wij U medededeelen, +omdat zij ons zoo goed den geest des meesters doen kennen. We merken +hierbij echter op, dat zeker niet al deze gelijkenissen van den Meester +zelf afkomstig zijn.</p> +<p>Van den verzoeker, die tracht de menschen den weg des heils te doen +bijster worden en van den verlosser, die hen op den rechten weg +terugvoert, wordt ons de volgende gelijkenis verhaald, die wij kunnen +noemen:</p> +<p class="headinglike"><i>De ware en de verkeerde weg.</i><a class="noteref" id="xd20e2347src" href="#xd20e2347" name="xd20e2347src">62</a></p> +<p><span class="corr" id="xd20e2351" title="Niet in bron">„</span>Wanneer, o jongeren, in het woud, op een +berghelling, een groote vallei met water is, waarbij een groote kudde +wild leeft en er komt een man die het wild plagen en ongelukkig maken +wil, dan sluit deze man den weg,<a class="noteref" id="xd20e2354src" +href="#xd20e2354" name="xd20e2354src">63</a> die goed, veilig en wel +begaanbaar is af en opent een verkeerden weg, een <span class="pagenum">[<a id="pb91" href="#pb91" name="pb91">91</a>]</span>moeraspad. Dan zal, o jongeren, die groote kudde +wild schade lijden en verminderen. Wanneer er nu echter, jongeren, een +man komt, die tracht naar gedijen, welzijn en heil voor deze groote +kudde wild: dan maakt deze den goeden weg weer open en vernielt het +moeraspad. Dan zal, o jongeren, de groote kudde wild voortaan gedijen, +wassen en toenemen. Een gelijkenis, jongeren, heb ik verteld, om u den +zin bekend te maken. De zin nu is deze:</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2360" title="Niet in bron">„</span>De groote vallei en het water zijn de +lusten, o jongeren. De groote kudde wild, jongeren, zijn de levende +wezens. De man, die schade en onheil voor hen tracht te bewerken is +Māra, de booze. De verkeerde weg, jongeren, is de achtvoudige +verkeerde weg, namelijk: verkeerd geloof, verkeerd bedoelen, verkeerd +woord, verkeerde daad, verkeerd leven, verkeerd streven, verkeerd +gedenken, verkeerd bespiegelen. De moerasweg, o jongeren, is vreugde en +begeerte. Het moeraspad, jongeren, is het nietweten. De man, jongeren, +die naar gedijen, welzijn, heil tracht is de voleindigde, de heilige +hoogste Boeddha. De zekere, goede weg, die wel te begaan is, is de +heilige, achtvoudige weg, dat is: goed gelooven, goed bedoelen, goed +woord, goede daad, goed leven, goed streven, goed gedenken, goed +bespiegelen. Alzoo, heb ik, o jongeren, den veiligen, goeden weg +geopend, die wel te begaan is, de valsche weg is toegesloten, het +moeraspad vernietigd. Alles, jongeren, wat een meester doen moet, die +naar het heil zijner jongeren tracht, die zich hunner erbarmt: uit +erbarmen voor u heb ik dat gedaan.”</p> +<p>Dit bovenstaande verhaal kan terecht den naam van gelijkenis dragen, +wij vinden echter in de oude Boeddhistische boeken ook nog meer +uitgewerkte verhalen, die wel eenigszins aan gelijkenissen doen denken, +maar toch nog beter „leerzame verhalen” kunnen worden +genoemd. Enkele daarvan, deels van Boeddha, deels van zijn volgelingen +afkomstig, willen wij hier laten volgen, omdat zij ons den geest van +zijnen godsdienst zoo goed leeren kennen. Allereerst noemen wij u:</p> +<p class="headinglike"><i>De gelijkenis van de vergeving.</i></p> +<p>In een vroeger bestaan was Boeddha de asceet Jin Juh en woonde hij +in een bosch. „Wouden zijn heerlijk” verklaarde hij. +„Waar de wereldling geen genoegen vindt, vindt de +„ontwaakte” mensch genot.”</p> +<p>In dien tijd was er een koning, Ko Li geheeten, een man <span class="pagenum">[<a id="pb92" href="#pb92" name="pb92">92</a>]</span>van +wreed, slecht karakter. Op zekeren dag nam deze koning zijn vrouwen met +zich en ging jagen in het bosch. Vermoeid geworden viel hij in slaap. +Toen gingen al de vrouwen het bosch in om bloemen te plukken; zij +kwamen bij de kluis van den asceet Jin Juh en luisterden naar zijn +onderricht. Na eenigen tijd ontwaakte de koning, en zijn vrouwen +missende, werd hij jaloersch, trok zijn zwaard en ging haar zoeken. +Toen hij haar allen zag staan tegenover de kluis van den asceet, werd +hij zeer toornig.</p> +<p>„Wie zijt gij?” sprak de koning.</p> +<p>„Ik ben de asceet Jin Juh.”</p> +<p>„Hebt gij alle aardsche hartstochten overwonnen?” +vervolgde de koning. De ander antwoordde dat hij hier was om met zijn +hartstochten te strijden. <span class="corr" id="xd20e2382" title="Niet in bron">„</span>Indien gij „Sheung te +teng”<a class="noteref" id="xd20e2385src" href="#xd20e2385" name="xd20e2385src">64</a> niet hebt bereikt, zie ik niet in dat gij beter +zijt dan de philosophen<span class="corr" id="xd20e2388" title="Niet in bron">,”</span> (Fan Fuh) èn met de wreedheid van +een Oostersch tyran hakte hij den armen kluizenaar handen en voeten +af.</p> +<p>De monarch zag tot zijn verbazing een verheven kalmte op het gelaat +van den gekwelden asceet en vroeg hem of hij geen toorn gevoelde.</p> +<p>„Neen, koning, en ik zal u eenmaal leeren ook uw dierlijke +hartstochten te bedwingen. Als ik, in een ander bestaan, Sheung te teng +bereik, zult gij, o koning, mijn eerste bekeerling zijn.”</p> +<p>In een volgend bestaan werd koning Ko Li de leerling Kaundiliya.</p> +<p>De hierop volgende geschiedenis is waarschijnlijk een protest van de +Hinayana (de kleine overtocht, dat wil zeggen het meer oorspronkelijke +Boeddhisme) tegen de „valsche leeraars” van de Mahayana (de +groote overtocht) die het Boeddhisme als een soort atheïsme gingen +opvatten. Zij kan genoemd worden:</p> +<p class="headinglike"><i>De gelijkenis van den godloochenaar.</i></p> +<p>Angati, de koning van Tirhut, had eene dochter, Ruchī. Eerst +leefde hij godsdienstig, doch later hoorde hij verkeerde leeraars, die +verklaarden dat er geen toekomende wereld is en dat de mensch na den +dood, in water en andere elementen wordt opgelost. Van toen af meende +hij dat het beter was het tegenwoordige te genieten en werd hij +wreed.</p> +<p>Op zekeren dag ging Ruchī tot den koning en vroeg hem +<span class="pagenum">[<a id="pb93" href="#pb93" name="pb93">93</a>]</span>haar duizend goudstukken te geven, daar het den +volgenden dag een feestdag was en zij een offer wenschte te brengen. De +koning antwoordde dat er geen toekomstig leven was, geen vergelding +voor verdienste. Godsdienstige vormen waren zonder waarde en het was +beter om van het tegenwoordige leven te genieten.</p> +<p>Nu had Ruchī het innerlijk gezicht: zij kon dus in haar leven +teruggaan tot op veertien vroegere bestaansvormen. Dus sprak zij tot +den koning dat zij vroeger een edelman was geweest, doch een overspeler +en dat zij nu voor straf slechts een vrouw was. Als verdere straf was +zij geweest monnik, jonge koe en geit en eens was zij geboren in de hel +Avīchi. De koning wilde zich niet door eene vrouw laten +onderrichten en bleef ongeloovig. Toen riep Ruchī, door +betoovering, een geest te hulp, en Boeddha zelf, in de gedaante van een +monnik, kwam in de stad. De koning vroeg hem vanwaar hij kwam. De +monnik antwoordde dat hij uit de andere wereld kwam. De koning zeide +daarop lachend:</p> +<p>„Als gij van de andere wereld komt, leen mij dan honderd +goudstukken en als ik naar die wereld ga zal ik er u duizend +teruggeven.”</p> +<p>Boeddha antwoordde ernstig: „Als iemand geld leent moet dat +zijn aan de rijken, als hij geld geeft aan de armen, is het een gift, +want de arme kan niet terugbetalen. Daarom kan ik u geen honderd +goudstukken leenen, want gij zijt arm en berooid.”</p> +<p>„Gij spreekt logen” was het toornig antwoord des +konings. „Is niet deze gansche rijke stad mijn +eigendom?”</p> +<p>Boeddha antwoordde: „Over korten tijd; o koning, zult gij +sterven. Kunt gij uw rijkdom meenemen naar de hel? Daar zult gij in +onuitsprekelijke ellende leven, zonder kleeding, zonder voedsel. Hoe +kunt gij mij dan mijn schuld betalen?” Zoo sprak Boeddha en op +zijn aangezicht lag een zonderlinge glans, die den koning +verblindde.</p> +<p>Ook het volgende verhaal is zeer populair, het heet:</p> +<p class="headinglike"><i>Boeddha’s gelijkenis van +Kisāgotamī.</i></p> +<p>Eens leefde er een nederig paar in Srāvastī. Zij +verkochten erwten, rijst en houtskool in kleine ondiepe mandjes, door +een matje tegen de middagzon bedekt. Zij hadden een eenige dochter, +Kisāgotamī. Op zekeren dag zond haar vader haar het bosch in +om hout te zoeken. Zij bleef in de jungle bloemen <span class="pagenum">[<a id="pb94" href="#pb94" name="pb94">94</a>]</span>zoeken, +totdat zij eensklaps van uit het dichte riet de oogen van een +cheetah<a class="noteref" id="xd20e2430src" href="#xd20e2430" name="xd20e2430src">65</a> op haar gevestigd zag. Zij stierf bijna van +schrik. Plotseling suisde er iets langs haar en de cheetah lag dood aan +haar voeten. De pijl was geschoten door een jongeling, als jager in +dienst bij den Rajah. Spoedig daarna wilde hij trouwen met +Kisāgotamī, die zeer op hem gesteld was. Doch de ouders, die +reeds op jaren kwamen zeiden dat zij hun eenige dochter niet konden +missen.</p> +<p>Eens ging een blinde man het winkeltje voorbij, hij speelde en zong. +De oude moeder luisterde en hij zong:</p> +<p>„Zonder een metgezel wordt de Kokila<a class="noteref" id="xd20e2438src" href="#xd20e2438" name="xd20e2438src">66</a> stil op +haar tak, stil-stil-stil voor altijd.”</p> +<p>Zij bracht dit in verband met hare dochter, die inderdaad kwijnend +en ziekelijk was geworden na hare teleurstelling en begon zich over +deze bezorgd te maken. Zoo trad het meisje, na verloop van tijd, door +den invloed van haar moeder, in het huwelijk. In die dagen richtte een +wreede tijger verwoestingen aan en doodde vele dorpelingen. De vorst +beloofde een groote som aan wie den tijger doodde. +Kisāgotamī’s man werd er door verlokt, hij viel den +tijger aan, maar werd door diens klauw doodelijk gewond.</p> +<p>De weduwe en een klein kind keerden naar Srāvastī terug en +helaas: ze ontmoetten een stoet van weenende vrouwen, die haar ouders +naar het graf brachten. Een maand later zag men de arme weduwe met een +dood kind in de armen, telkens klagende. „Geef mij een +geneesmiddel voor mijn arm kind.”</p> +<p>Een antwoordde: „Ga naar den Sakyamonnik, den Boeddha<a id="xd20e2447" name="xd20e2447"></a> (verlichte).</p> +<p>Kisāgotamī ging naar Boeddha’s kluis en sprak: +„Heer en meester, kent gij eenig geneesmiddel dat mijn jongen zal +genezen?”</p> +<p>Boeddha antwoordde: „Ik moet een handvol mosterdzaad +hebben.”</p> +<p>Het meisje beloofde het te bezorgen, maar Boeddha voegde er bij: +„Ik moet mosterdzaad hebben uit een huis, waar geen zoon, +echtgenoot, ouder of slaaf is gestorven.”</p> +<p>De arme Kisāgotamī ging met haar dood kindje van huis tot +huis. Medelijdende menschen zeiden<span class="corr" id="xd20e2457" +title="Bron: .">:</span> „Hier is mosterdzaad, neem het.” +Maar als zij vroeg of er geen zoon, of echtgenoot <span class="pagenum">[<a id="pb95" href="#pb95" name="pb95">95</a>]</span>of ouder +of slaaf in dat huis was gestorven, dan ontving zij ten +antwoord<span class="corr" id="xd20e2462" title="Bron: .">:</span> +„Vrouw, de levenden zijn weinigen, dooden zijn er velen: tot +ieder huis komt de dood.”</p> +<p>Ten slotte zat Kisāgotamī, vermoeid en zonder hoop aan den +weg neer en keek naar de lichten in de steden, die één +voor één werden uitgedoofd. Op dat oogenblik deed +Boeddha, door de macht van Siddhi<a class="noteref" id="xd20e2467src" +href="#xd20e2467" name="xd20e2467src">67</a>, haar zijne verschijning +zien en deze sprak: „Alle levende wezens gelijken op deze lampen. +Zij worden opgestoken en flikkeren dan voor een wijle, daarop heerscht +de zwarte nacht over allen. De verschijning predikte toen de wet aan +haar, en volgens de woorden der Chineesche vertaling, bracht hij aan: +„heil en redding, het pad wijzende dat leidt tot de eeuwige +stad.”</p> +<p class="headinglike"><i>De geschiedenis van prins +Kunāla.</i></p> +<p>Koning Açoka had een jongetje, wiens oogen zoo schoon waren +dat zijn vader hem Kunāla noemde: daar is een vogel van dien naam, +welke onder de rhododendrons en pijnboomen van de Himalaya woont en die +beroemd is om zijn lieftallige oogen. De jonge prins groeide op en +ieder sprak over zijn schoonheid in het gansche land des konings. Geen +vrouw kon hem in de oogen zien, zonder verliefd op hem te worden. Een +Sthavira<a class="noteref" id="xd20e2478src" href="#xd20e2478" name="xd20e2478src">68</a> sprak eens ernstige woorden tot hem en zeide: +„De trots van het oog mijn zoon, is ijdelheid. Pas op.”</p> +<p>Op jeugdigen leeftijd huwde Kunāla een meisje, Kānchana +geheeten. Op zekeren dag zag een van de vrouwen des konings den +jeugdigen echtgenoot en werd wanhopig verliefd op zijn schoone oogen. +Kunāla was door schrik getroffen.</p> +<p>„Zijt gij niet,” sprak hij, <span class="corr" id="xd20e2486" title="Niet in bron">„</span>in de zenana<a class="noteref" id="xd20e2489src" href="#xd20e2489" name="xd20e2489src">69</a> van den koning, mijn vader?” Dit woord +veranderde haar liefde in bitteren haat.</p> +<p>In dien tijd stond de stad Taxila tegen koning Açoka op. De +monarch wilde er aanstonds zelf heengaan, doch de ministers raadden hem +om prins Kunāla te zenden in zijn plaats. De prins ging naar de +oproerige stad en wist spoedig de rust te herstellen<span class="corr" +id="xd20e2494" title="Niet in bron">.</span> Het volk verzekerde hem +dat zij de afpersingen en onderdrukkingen van des konings beambten +hadden weerstaan, doch niet den koning zelf. <span class="pagenum">[<a id="pb96" href="#pb96" name="pb96">96</a>]</span></p> +<p>Niet lang daarna werd de koning door een walgelijke ziekte aangetast +en moest ten behoeve van zijn zoon afstand doen van den troon. De +koningin Tishya Rakshitā, dezelfde die den prins zoo haatte, dacht +in haar hart: „Als Kunāla den troon bestijgt ben ik +verloren.”</p> +<p>Zij beval een slaaf haar een man te brengen, door dezelfde ziekte +als de koning aangetast. Zij vergiftigde den man en onderzocht hem van +binnen. Een groote worm voedde zich met zijn ingewand. Zij gaf dien +worm peper en gember: hij bleef er even gezond bij. Zij gaf hem uien en +hij stierf.</p> +<p>Aanstonds ging zij naar den koning en beloofde hem te genezen als +hij haar een verzoek wilde toestaan. De koning beloofde haar alles te +geven, wat zij zeggen zou. Zij sprak tot hem: „Neem deze ui en +gij zult beter worden.”</p> +<p>„Koningin<span class="corr" id="xd20e2506" title="Niet in bron">,”</span> sprak de koning, „ik ben een +Kshatrya en de wet van Manoe<a class="noteref" id="xd20e2509src" href="#xd20e2509" name="xd20e2509src">70</a> verbiedt mij uien te +eten.” De koningin vertelde dat het een geneesmiddel was, +gèèn voedsel. Hij at de ui en werd genezen.</p> +<p>De koningin verzocht nu, als belooning voor deze genezing, een week +lang de zaken des konings te mogen besturen. De koning aarzelde, maar +liet zich overhalen.</p> +<p>Aanstonds zond de koningin een verzegelde order met ’s konings +zegel voorzien, dat prins Kunāla bedelaarskleeren moest dragen en +zijn oogen moesten worden uitgestoken: een blinde prins immers mag den +troon niet bestijgen.</p> +<p>De goede menschen van Taxila waren diep geschokt door dit bevel, +maar zij zeiden tot elkaar: „Als de koning zoo onbarmhartig is +voor zijn zoon, wat zal hij dan wel doen, als wij hem niet +gehoorzamen?” Eenige Chándālas<a class="noteref" id="xd20e2518src" href="#xd20e2518" name="xd20e2518src">71</a> werden er +voor uitgekozen: doch zij hielden veel van den prins en wilden het +wreed bevel niet uitvoeren. Op het laatst kwam er een afschuwelijke +kerel, een mensch met wel achttien misvormingen en afwijkingen en rukte +den prins de oogen uit.</p> +<p>Weldra was deze als bedelaar op den grooten weg: zijn vrouw, +Kānchana, was ook bij hem, in lompen gekleed. De arme prins +herinnerde zich de plechtige woorden van den Sthavira.</p> +<p>„Is niet de buitenwereld”, zoo sprak hij tegen zijn +vrouw „slechts een klomp vleesch?” <span class="pagenum">[<a id="pb97" href="#pb97" name="pb97">97</a>]</span></p> +<p>De prins was altijd ziekelijk geweest en om nu in zijn onderhoud te +voorzien speelde hij op de vinā<a class="noteref" id="xd20e2529src" href="#xd20e2529" name="xd20e2529src">72</a><span class="corr" id="xd20e2531" title="Bron: ”">.</span> Na vele +zwerftochten bereikten zij Palibothra (Patna) en kwamen bij het paleis +des konings. Doch de wachters wierpen de twee vuile bedelaars er uit. +Ten slotte dringen echter de tonen der vinā tot den koning door. +„Het is mijn zoon,” zeide hij. Hij zond beambten uit om hem +te halen. De koning was verbaasd over den toestand, waarin hij hem +aantrof. Toen hij te weten kwam wat er gebeurd was riep hij de +schuldige koningin bij zich en gaf bevel haar levend te verbranden.</p> +<p>Doch prins Kunāla was een ander mensch geworden. Toen hij, +zooals hij meende door zijn aardschen vader verlaten was, was hij een +zoon van Boeddha geworden. Zijn „lichamelijk oog” was weg, +doch hij voelde dat zijn „geestelijk oog” thans voor het +eerst was geopend. In plaats van de zachte kleederen der hovelingen +droeg hij nu de lompen van Boeddha’s verheven bedelaars.</p> +<p>Hij wierp zich voor de voeten van zijn vader en smeekte hem der +koningin het leven te sparen: „Ik voel geen haat, geen smart, +slechts dankbaarheid, dood haar niet.”</p> +<p>Açoka, de machtige zonnekoning, was bestemd om heel +Indië te regeeren: zijn scepter reikte verder dan dien van den +groot-Mogol. Hij ook zou eenmaal zijn prachtige paleizen verlaten en +langs den weg zijn brood bedelen, ook hij werd Bhikshu.</p> +<p class="headinglike"><i>Een Boeddha op een huwelijksfeest.</i></p> +<p>Koning Sudarsana was een modelkoning<span class="corr" id="xd20e2546" title="Niet in bron">.</span> In zijn rijk was geen +doodstraf noch geeseling bekend, geen krijgswapen om te martelen of te +verderven. Zijne stad, Jambunada, was gebouwd van kristal en kornalijn, +zilver en goud. Eens bezocht een Boeddha deze plaats.</p> +<p>Nu was er in die stad een man, die den volgenden dag zou trouwen, en +hij wenschte gaarne dat de Boeddha bij de plechtigheid tegenwoordig zou +zijn. Boeddha, die voorbij kwam, las de stille wensch in zijn hart en +beloofde te komen. De bruidegom was zeer verheugd, hij bestrooide zijn +huis met bloemen en besprenkelde het met reukwater.</p> +<p>Den volgenden dag kwam Boeddha, de aalmoezenschaal in de hand, door +vele leerlingen vergezeld. Toen zij allen op hunne <span class="pagenum">[<a id="pb98" href="#pb98" name="pb98">98</a>]</span>bestemde +plaatsen zaten, deelde de gastheer allerlei heerlijke spijzen rond, en +sprak:</p> +<p>„Eet, mijn heer, met al uwe leerlingen, volgens uw +begeerte.”</p> +<p>Doch nu openbaarde zich een wonder aan de verbaasde blikken van den +gastheer. Hoewel deze heilige mannen allen zeer smakelijk aten, +verminderden de gerechten en de dranken niet. Daarop dacht deze bij +zichzelf: „Kon ik maar al mijn bloedverwanten uitnoodigen, ook +voor hen zou er genoeg zijn.”</p> +<p>Nu geschiedde een tweede wonder: Boeddha las de gedachten van den +goeden man, en, zonder dat zij uitgenoodigd waren, stroomden alle +bloedverwanten het huis binnen. Ook zij aten smakelijk van het +wonderbare voedsel.</p> +<p>Het behoeft nauwelijks betoog, dat het Chineesche boek Fu. pen. +hing. tsi. king (door Beal in het Engelsch vertaald) ons vermeldt dat +al de gasten, nadat zij eenige woorden over Dharma (de leer, de wet) +van den Tathāgata hadden gehoord, tot voldoening van iedereen +(behalve misschien van de arme bruid) de gele kleederen gingen +dragen.</p> +<hr class="tb"> +<p>De nu volgende geschiedenis is een zeer aantrekkelijke en doet ons +zien, dat een liefde, die de grenzen dezer wereld overschrijdt en tot +in het hiernamaals reikt ook in de dagen van Sākya-muni niet +onbekend was. Zij is getiteld:</p> +<p class="headinglike"><i>De geschiedenis van het meisje +Bhadrā.</i></p> +<p>Toen Sākya-muni een vroeger bestaan doormaakte, noodigde een +zekere koning Sūryapati den grooten Boeddha Dīpan̄kara +uit om zijn rijksgebied te bezien. Om dezen te eeren gaf de koning +bevel dat zijn onderdanen, binnen een grens van twaalf yogana’s +van de hoofdstad, alle bloemen en reukwerken zouden bewaren voor den +koning, opdat deze ze aan Boeddha zou schenken. Niemand mocht deze +gaven houden om ze voor zichzelf aan te bieden.</p> +<p>Sākya was toen een jonge Brahmaan, Megha geheeten. Hij was, +ofschoon eerst zestien jaar oud, wel onderwezen in de wet. Hij was +onvergelijkelijk schoon: zijn lichaam als geel goud, zijn haar +insgelijks. Zijn stem was zoet en zacht als die van Brahmā. Hij +kwam in de stad, juist toen deze was versierd met het oog op de komst +van Boeddha Dīpan̄kara en ook hij—die reeds een zeker +vaag voorgevoel van het Boeddhaschap in zich gevoelde—besloot aan +den vleeschgeworden verlichte een offer te brengen. <span class="pagenum">[<a id="pb99" href="#pb99" name="pb99">99</a>]</span></p> +<p>Hij sprak bij zichzelven: „Welke offers zal ik hem brengen? +Boeddha’s houden niet van offers in geld, ik zal hem de schoonste +bloem geven, die ik kan vinden.”</p> +<p>Hij ging naar een kapper en zocht een fraaie bloem uit, doch de +kapper wilde haar niet verkoopen. „De koning heeft orders +gegeven, eerbiedwaardig jongeling, dat geen bloemkransen hier in de +stad mogen worden verkocht, hoe dan ook.” Megha kreeg in een +tweede en derde winkel hetzelfde antwoord.</p> +<p>Nu zag hij, terwijl hij verder zocht, dat een in ’t zwart +gekleed meisje, een waterdraagster, Bhadrā geheeten, stilletjes +een Utpala-bloem met zeven stelen nam, die in haar wateremmer deed, en +daarop haar weg vervolgde.</p> +<p>Megha ging haar tegemoet en sprak „wat wilt ge doen met die +Utpala, die gij in uw wateremmer verstopte? Ik zal u vijfhonderd +goudstukken geven als gij haar aan mij wilt verkoopen.”</p> +<p>Het meisje was getroffen door de verschijning van den jongen man, +die er zoo vriendelijk uitzag.</p> +<p>Zij antwoordde direct: „Schoone jongeling, hebt gij niet +gehoord dat de groote Boeddha Dīpan̄kara op uitnoodiging van +den koning zoo aanstonds in de stad zal komen en dat de koning een +verbod heeft gegeven dat niemand, binnen twaalf yogana’s van de +stad, reukzalf of bloemen aan eenig particulier mag verkoopen, +aangezien de koning alles zelf wil koopen om het aan den Boeddha aan te +bieden?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2594" title="Niet in bron">„</span>Nu is er in onze nabijheid een +kappersvrouw die van mij vijfhonderd geldstukken kreeg en mij daarvoor +deze bloem met zeven stelen gaf. De reden waarom ik alzoo des konings +gebod heb overtreden, is dat ik zelf een offer wil brengen aan den +heiligen man.”</p> +<p>Toen antwoordde Megha: „Goed meisje, wat gij hebt gezegd zal u +dunkt mij het recht geven om van mij vijfhonderd goudstukken aan te +nemen, waarvoor gij mij dan vijf stelen van de Utpalabloem geeft en er +twee voor uzelven behoudt.”</p> +<p>Zij antwoordde: „Wat wilt gij doen met de bloemen als ik ze +aan u geef?”</p> +<p>De jonge Brahmaan zeide daarop dat hij ze aan den Boeddha wenschte +te schenken.</p> +<p>Nu had dit meisje het innerlijk gezicht en zij zag aan het gelaat +van den jongeling, dat hij eenmaal de leidsman der menschen zou +worden.</p> +<p>Zij sprak: „Schoone vreemdeling, eenmaal zult gij een groote +Boeddha zijn, en wanneer gij mij beloven wilt dat gij tot op +<span class="pagenum">[<a id="pb100" href="#pb100" name="pb100">100</a>]</span>den dag van uwe verlichting (waarop gij een +Boeddha wordt) mij bij iedere geboorte tot uw vrouw zult nemen en dat +wanneer gij Nirvāna bereikt, gij mij als leerling onder uwe +volgelingen wilt opnemen, dan zal ik u vijf stelen van mijn bloem +geven.”</p> +<p>De Brahmaan antwoordde dat een asceet al zijn rijkdom moest schenken +aan zijn metgezellen en dat, indien zij deze regeling goed vond, hij +haar voor altijd tot vrouw wilde hebben. Zij verkocht hem daarop vijf +stelen van de Utpala, opdat deze zijn bizondere gift aan den Boeddha +zouden zijn en begeerde dat zij de andere twee als haar eigen gift zou +schenken.</p> +<p>Toen Dipan̄kara naderde, vol majesteit, glinsterend als een +helder meer, werd het geschenk hem toegeworpen en door een wonder +bleven de bloemen zwevend in de lucht: een canopy (koepeldak) vormend +boven zijn hoofd.</p> +<p>Onder de „Fan hemelen” der Chineezen heet er een Fuh. +ngai (gelukkige liefde). Laten wij hopen dat daar de lieve Bhikshu +Bhadrā bij haar geliefden meester is.</p> +<p class="headinglike"><i>Koning Wessantara.</i></p> +<p>Eens leefde Boeddha op aarde als koning Wessantara. Zoo +vriend’lijk was hij voor iedereen dat het gerucht ging dat hij +een besluit had genomen om aan iedereen te geven wat hij verzocht. Hij +had een liefhebbende vrouw en twee kinderen. Ook had hij een +betooverden witten olifant.</p> +<p>Een vreeselijke hongersnood brak in een naburig koninkrijk uit en de +armen stierven bij duizenden. Acht Brahmanen werden tot koning +Wessantara gezonden ten einde van hem den witten olifant te verzoeken: +want een vruchtbare regen valt overal waar een betooverde witte olifant +zich ophoudt.</p> +<p>De weldadige koning stond zijn witten olifant af. Dit wekte zoozeer +den toorn van zijn volk op, dat zij hem afzetten.</p> +<p>Wessantara gaf nu al zijn rijkdom aan de armen en vertrok in een +wagen, door twee paarden getrokken. Hij zou naar een groote rots in de +wildernis gaan, teneinde daar kluizenaar te worden. Op zijn reis +ontmoet hij twee Brahmanen, die hem om zijn rijtuig verzoeken. Hij +geeft aan die bede gehoor en de onttroonde koning en koningin leggen de +rest van den weg te voet af, ieder een kind op den arm. Hun weg leidt +door het koninkrijk van den vader der koningin. Deze tracht hen van hun +besluit terug te brengen, doch tevergeefs.</p> +<p>In dienzelfden tijd leefde een Brahmaan, Jutaka, zeer gelukkig +<span class="pagenum">[<a id="pb101" href="#pb101" name="pb101">101</a>]</span>met zijn schoone vrouw; totdat op zekeren dag, +toen de vrouw water putte, jaloersche buren haar gemoed vergiftigden. +Zij bliezen haar namelijk in dat zij een slavin was en wonden haar zoo +op, dat zij haar echtgenoot aanviel, hem sloeg en zijn baard uitrukte. +Ja, zij dreigde zijn huis te verlaten als hij haar geen twee slaven +verschafte. Zij zeide dat een dwaze koning, Wessantara, in de wildernis +leefde als asceet. Daar moest hij heengaan en om twee slaven +verzoeken.</p> +<p>Zij toch hadden twee kinderen en hadden een gelofte gedaan om geen +enkel verzoek te weigeren. Jutaka vertrok, doch hij kon niet bij den +koning komen, daar de vader der koningin er een jager op wacht had +gezet. Hij toch wist van Wessantara’s gelofte en wilde hem voor +verdere onbeschaamdheden van hebzuchtigen vrijwaren. Jutaka vertelde +den jager een leugenachtig verhaal en slaagde er in den kluizenaar te +vinden. Hij vroeg de twee kinderen voor zich als slaaf en Wessantara +was door zijn eed gebonden ze hem te schenken. Zoo spoedig Jutaka uit +het gezicht van den koning was, bond hij de koningskinderen stevig met +koorden vast, doch: hij verdwaalde in de wildernis en kwam in het land +van ’s konings schoonvader, die al spoedig het geheele geval had +vernomen.</p> +<p>Hij liet den Brahmaan voor zich komen en bood hem voor de +kleinkinderen hun gewicht in goud. Het eind van den hebzuchtigen +Brahmaan was ongeveer als dat van Judas: hij richtte van zijn oneerlijk +verkregen rijkdom een groot feest aan: zijn ingewanden barstten door +overvulling.</p> +<p class="headinglike"><i>Koning Bambadat.</i></p> +<p>Boeddha was in een zijner vroegere geboorten koopman in Benares. Op +zekeren dag ging hij met zijn vrouw in een rijtuig door de straten van +Rājagriha, de hoofdstad van koning Bambadat. De vorst zag deze +vrouw en werd betooverd door hare onvergelijkelijke schoonheid. Hij +maakte terstond een afschuwelijk listig plan om haar te krijgen.</p> +<p>Een van zijn ambtenaren werd uitgezonden om stil een juweel van +groote waarde in het rijtuig van den koopman te laten vallen. De arme +koopman werd nu gevangen genomen onder beschuldiging van des konings +kleinood te hebben gestolen. Hij en zijne schoone vrouw werden voor den +koning gebracht, die met voorgewende belangstelling naar het geval +hoorde en daarop beval dat de koopman onthoofd en diens vrouw in den +harem zou worden opgenomen. Koning Bambadat was <span class="pagenum">[<a id="pb102" href="#pb102" name="pb102">102</a>]</span>een +wreed koning, wiens onderdrukkingen hem den haat zijner onderdanen op +den hals hadden gehaald.</p> +<p>De arme koopman werd weggevoerd om onthoofd te worden, maar Indra op +zijn hemeltroon had het vreeselijk voorval gezien en—een wonder +geschiedde. Toen de beul zijn zwaard ophief deden onzichtbare handen +den koning, die bij de bloedige gebeurtenis tegenwoordig wilde zijn, +van plaats verwisselen met den koopman, zoodat deze den noodlottigen +slag ontving. Doch de koopman vond zichzelf eensklaps op den olifant +gezeten, die den koning naar de gerichtsplaats had gebracht. Deze +treffende tusschenkomst des hemels verbaasde het verzamelde volk: zij +riepen den koopman tot hun nieuwen koning uit. Onnoodig er bij te +voegen dat zijn wijze van regeeren gansch anders was dan die van koning +Bambadat.</p> +<p>Vermeld wordt het niet, maar waarschijnlijk was de schoone vrouw het +meisje Bhadrā van de vorige geschiedenis.</p> +<p class="headinglike"><i>De hongerige hond.</i></p> +<p>Eens was daar een slecht koning, Usuratanam geheeten. Deze +onderdrukte zijn volk zoo vreeselijk, dat Boeddha in den hemel er +medelijden mee kreeg. Boeddha was toen de god Indra. Hij nam den vorm +van een jager aan en daalde met den deva Mātali neder: deze als +een enorm groote hond. Zij traden eensklaps des konings paleis binnen +en de hond blafte zoo ontzettend, dat het geluid de koninklijke +gebouwen op zijne grondvesten deed schudden. De verschrikte koning riep +den jager bij zich en vroeg wat die vreeselijke geluiden hadden te +beteekenen.</p> +<p>„De hond blaft zoo van den honger” zeide de +jager—en opnieuw rolde een geluid als van een verren donder door +het paleis.</p> +<p>„Geef hem eten, geef hem toch eten” zeide de verschrikte +vorst; al het voedsel, dat er was, moest dienen voor het koninklijk +feestmaal: het werd voor den hond neergezet. Hij at het in een +oogenblik op en blafte nogmaals met vreeselijke stem. Men haalde meer +voedsel: alles ten slotte wat in de stad en in de aangrenzende +provinciën was. Doch, na korte rust at de onverzadelijke hond +alles op en begon opnieuw te blaffen. De koning stortte haast ter aarde +van schrik.</p> +<p>„Zal niets ooit uw hond verzadigen, jager?”</p> +<p>„Niets, o koning, dan het vleesch van al zijn +vijanden.”</p> +<p>„En wie zijn zijn vijanden, jager?” <span class="pagenum">[<a id="pb103" href="#pb103" name="pb103">103</a>]</span></p> +<p>„Zijn vijanden,” hernam de jager „zijn zij die +slechte daden verrichten, die de armen onderdrukken, die oorlog maken, +die wreed zijn tegenover de dieren der schepping.”</p> +<p>De koning herinnerde zich zijn vele slechte daden en werd door +schrik en berouw aangegrepen. Daarop maakte Boeddha zich bekend en +predikte hem en zijn volk de wet der gerechtigheid.</p> +<p>Daar Matāli altijd voorkomt als de wagenmenner van Indra ligt +het voor de hand dit verhaal te beschouwen als een oud-Indisch, in +Boeddhistischen geest omgewerkt, gelijk trouwens met vele Jataka +verhalen het geval is. Boeddha is hier eenvoudig voor Indra, den +oorspronkelijken held van het verhaal, in de plaats gesteld.</p> +<p class="headinglike"><i>Boeddha als vredestichter.</i></p> +<p>Twee prinsen waren eens in hevigen twist geraakt over zeker +kunstmatig, door dijken afgesloten meer. Een vreeselijke oorlog dreigde +te ontbranden. Eensklaps verscheen Boeddha tusschen de prinsen en hun +legers en vroeg naar de oorzaak van den strijd<span class="corr" id="xd20e2681" title="Niet in bron">.</span> Toen men hem volkomen had +ingelicht stelde hij de volgende vragen:</p> +<p>„Zeg mij, koningen, heeft aarde eigenlijke waarde?”</p> +<p>„Geen waarde hoegenaamd.”</p> +<p>„Heeft water eigenlijke waarde?”</p> +<p>„Geen waarde hoegenaamd.”</p> +<p>„En het bloed van koningen, heeft dat eigenlijke +waarde?”</p> +<p>„De waarde is daarvan niet te schatten.”</p> +<p>„Is het redelijk” sprak de Tathāgata „dat wat +van onberekenbare waarde is in rekening wordt gebracht tegen datgene +wat in het geheel geen waarde heeft?”</p> +<p>De vertoornde vorsten erkenden de wijsheid dezer redenen en gaven +hun twist op.</p> +<p class="headinglike"><i>De verloren zoon.</i></p> +<p>Zeker man had een zoon, die wegreisde naar een ver land. Daar werd +hij vreeselijk arm. De vader echter werd rijk, hij verzamelde veel goud +en schatten, hij had veel welgevulde magazijnen en olifanten. Doch hij +had zijn verloren zoon zeer lief en klaagde heimelijk dat hij niemand +had aan wien <span class="pagenum">[<a id="pb104" href="#pb104" name="pb104">104</a>]</span>hij zijn paleizen en suverna’s<a class="noteref" id="xd20e2709src" href="#xd20e2709" name="xd20e2709src">73</a> bij zijn dood kon achterlaten.</p> +<p>Na vele jaren kwam de arme man, voedsel en kleeding zoekend, naar de +streek waar zijn vader groote bezittingen had. Zijn vader zag hem reeds +van verre en dacht bij zichzelf: „Indien ik aanstonds mijn zoon +weer aanneem, en hem mijn goed en schatten geef, zal ik hem groot leed +veroorzaken.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2715" title="Niet in bron">„</span>Hij is onwetend en onopgevoed: hij is arm +en verdrukt. Met iemand van zulke ongelukkige neigingen is het beter +zijn geest langzamerhand op te voeden. Ik zal hem maken tot een mijner +huurlingen.”</p> +<p>Daar kwam de zoon, uitgehongerd en in lompen, aan de deur van zijns +vaders huis. Hij zag een grooten troon en vele hovelingen, die eer +bewezen aan hem, die op den troon zat. Verschrikt door al die pracht +vlood hij weer naar den weg terug. „Hier” zoo sprak hij +„is het huis van den armen man. Als ik in het paleis van den +koning kom, word ik wellicht in de gevangenis geworpen.”</p> +<p>Toen zond de vader boden naar zijn zoon: deze brachten hem mede, +ondanks zijn verzet en klagen. Toen hij het huis van zijn vader +bereikte viel hij flauw van schrik: hij herkende zijn vader niet en +dacht dat hij een of ander wreede straf zou moeten verduren. De vader +beval zijn dienaren zachtkens met den ongelukkige te handelen en zond +twee werklieden van diens eigen levenswijze uit om hem als arbeider op +het landgoed in dienst te nemen. Zij gaven hem een bezem en een mand en +lieten hem, tegen dubbel loon de mesthoop opruimen.</p> +<p>Uit het venster van zijn paleis keek de rijke man naar zijn zoon, +die daar aan het werk was. Doch op zekeren dag kleedde de vader zich +als een arm man, overdekte zich met stof en vuil en sprak zijn zoon +toe: „Blijf hier, goede man, en ik zal u van kleeding en voedsel +voorzien: gij zijt eerlijk en arbeidzaam. Beschouw mij als uw +vader.”</p> +<p>Na vele jaren voelde de vader zijn einde naderen. Hij riep zijn zoon +en zijn ambtenaren bij zich en deelde hun het geheim mede, dat hij zoo +lang had bewaard. De arme man was werkelijk zijn zoon, die hem in +vroeger dagen had verlaten. Nu deze zich bewust was van zijn vroegeren +droeven staat, nu hij bekwaam was rijkdom op prijs te stellen en te +bewaren, wilde hij hem al zijn schatten toevertrouwen. De arme +<span class="pagenum">[<a id="pb105" href="#pb105" name="pb105">105</a>]</span>man was verbaasd over deze plotselinge ommekeer +in zijn lot, en verblijd nog eenmaal zijn vader te zien.</p> +<p>Volgens de „Lotus van de Volmaakte wet” zijn de +gelijkenissen van Boeddha omsluierd voor de onwetenden door een +raadselachtige taal.</p> +<p>De rijke man van de gelijkenis, met zijn troon vol bloemen en +juweelen, heet daar de Tathāgata, die al zijn kinderen teeder +bemint en groote geestelijke schatten voor hen heeft bereid. Doch +iedere zoon van Tathāgata heeft treurige neigingen. Hij stelt de +mesthoop boven de paarl mani. Om zulk een mensch te leeren moet de +Tathāgata lagere dienaren gebruiken, monniken en asceten, om hem +langzamerhand van de lagere voorwerpen der begeerte af te wennen. Als +hij zelf spreekt is hij gedwongen veel van zijn gedachten te +omsluieren, omdat zij niet begrepen zouden worden. Zijn zonen hebben +geen genoegen in het hooren van geestelijke dingen. Stap voor stap moet +hun geest worden opgevoed voor hoogere waarheden.</p> +<p class="headinglike"><i>Gelijkenis van de vrouw aan de bron.</i></p> +<p>Ānanda, de geliefde leerling van Boeddha, was eens dorstig, +daar hij een verre reis had gemaakt. Bij een bron ontmoette hij een +meisje, Matanga geheeten en vroeg haar hem wat water te geven. Doch +daar zij een vrouw van lagere kaste was, vreesde zij een heilig +Brahmaan te besmetten en weigerde vriendelijk.</p> +<p>„Ik vraag niet naar caste, maar naar water,” zeide +Ānanda. Zijn nederigheid won het hart van het meisje.</p> +<p>Haar moeder was ervaren in liefdesdranken en tooverkunsten en toen +deze hoorde hoe verliefd haar dochter was, dreef zij haar tooverspel +met Ānanda en bracht hem naar haar hol. Hulpeloos bad deze tot +Boeddha, die aanstonds verscheen en de booze demonen uitwierp.</p> +<p>Doch met Matanga was het nog droevig gesteld. Ten slotte besloot zij +Boeddha zelf op te zoeken en bij hem hulp te vragen.</p> +<p>De groote geneesmeester, de gedachten van het meisje bemerkende, +vroeg haar vriendelijk:</p> +<p>„Ondersteld dat gij mijn leerling huwdet, kunt gij hem overal +volgen?” „Overal,” sprak het meisje. „Kunt gij +zijn kleederen dragen en slapen onder hetzelfde dak?” zeide +Boeddha, zinspelend op de armoede en dakloosheid der onbehuisden. +<span class="pagenum">[<a id="pb106" href="#pb106" name="pb106">106</a>]</span>Langzamerhand begreep het meisje zijne bedoeling +en op het laatst nam zij haar toevlucht tot de drie groote +paarlen.<a class="noteref" id="xd20e2751src" href="#xd20e2751" name="xd20e2751src">74</a></p> +<p class="headinglike"><i>De geschiedenis van Vāsavadatta.</i></p> +<p>Te Mathurā was een courtisane, Vāsavadatta geheeten. Zij +werd zeer verliefd op een der toenmalige discipelen van Boeddha, +Upagupta geheeten, en zond haar dienstbode om hem haar hartstocht +bekend te maken. Upagupta was jong en zeer schoon. Weldra kwam de +dienstbode met het volgende raadselachtig antwoord terug:</p> +<p>„De tijd is nog niet gekomen, dat de leerling Upagupta een +bezoek zal brengen aan de courtisane Vāsavadatta.”</p> +<p>Vāsavadatta was over dit antwoord verbaasd. Haar klasse toch +was toen ter tijd een caste, een georganiseerd lichaam, door den staat +beschermd en zij leefde in grooten overvloed. Zij was de schoonste +vrouw in des konings rijk en niet gewoon dat hare liefde werd versmaad. +Toen haar eerste oogenblikken van heftigheid voorbij waren, bedacht zij +dat de jonge man arm was. Wederom zond zij haar dienstbode naar +Upagupta. „Zeg hem dat Vāsavadatta liefde begeert, geen goud +en paarlen.” De dienstbode kwam terug met hetzelfde +raadselachtige antwoord: „De tijd is nog niet gekomen dat de +leerling Upagupta de courtisane Vāsavadatta zal +bezoeken.”</p> +<p>Weinige maanden daarna stond Vāsavadatta in liefdesbetrekking +tot het hoofd der kunstenaars van Mathurā. Terwijl deze betrekking +nog voortduurde kwam een zeer rijk koopman in de stad met vijfhonderd +paarden, die hij wilde verkoopen. Toen hij hoorde van +Vāsavadatta’s schoonheid, besloot hij haar op te zoeken en +werd op haar verliefd. Zijn paarlen en suverna’s waren te +verlokkend voor de hebzuchtige vrouw. Zij vermoordde het hoofd der +kunstenaars en liet zijn lijk op een mesthoop werpen<span class="corr" +id="xd20e2766" title="Niet in bron">.</span> Zijn familieleden deden, +toen zij hem misten, allerlei nasporingen en het lijk werd +gevonden.</p> +<p>Vāsavadatta werd gevangen genomen en voor den koning gebracht. +Deze gaf bevel dat haar ooren, haar neus, haar handen en haar voeten +zouden worden afgehouwen en haar lichaam op een kerkhof geworpen. Haar +dienstbode bleef haar nog ter zijde, want zij was een vriendelijke +meesteres voor deze geweest. Zij trachtte haar pijn te lenigen en joeg +de vliegen van het bloedend lichaam weg. <span class="pagenum">[<a id="pb107" href="#pb107" name="pb107">107</a>]</span></p> +<p>Nu kreeg Vāsavadatta een derde boodschap van Upagupta: +„De tijd is gekomen dat de leerling Upagupta een bezoek zal +brengen aan de courtisane Vāsavadatta.” De arme vrouw, in +wier ziel nog een echo was van de vroegere hartstocht, liet door haar +dienstbode zorgvuldig haar geschonden leden onder een kleed bedekken: +de verminkte overblijfsels van vroegere schoonheden. Toen de jonge man +kwam zeide zij met eenige hartstocht:</p> +<p>„Eens was mijn lichaam geurig als de lotus en bood ik u mijn +liefde aan. In die dagen was ik bedekt met paarlen en fijn linnen. Nu +ben ik verminkt en met vuil en bloed bedekt. Mijn handen, mijn voeten, +mijn ooren, de beul heeft ze afgehouwen.”</p> +<p>De jonge man troostte met groote vriendelijkheid de arme +Vāsavadatta in haar doodsstrijd. „Zuster, het is niet voor +mijn genoegen en mijn geluk dat ik tot u kom.” Hij wees haar op +de werkelijke natuur van de bekoorlijkheden, die zij nu betreurde. Hij +wees er haar op dat zij geen vreugden, doch kwellingen waren gebleken, +en dat indien onkuischheid, ijdelheid, begeerigheid en moordzucht waren +afgesneden, zij winst had en geen verlies.</p> +<p>Hij verhaalde haar van Tathāgata, dien hij op deze aarde had +zien wandelen, een Tathāgata, die vooral hen die lijden liefheeft. +Zijn woord bracht vrede in de ziel van Vāsavadatta. Zij stierf, na +haar geloof in Boeddha te hebben uitgesproken.</p> +<p>Geesten voerden haar naar de boeteplaatsen van Devaloça.</p> +<p class="headinglike"><i>Gelijkenis van het brandend huis<span class="corr" id="xd20e2786" title="Niet in bron">.</span></i></p> +<p>Daar was eens een oud man, gebrekkig, vervallen, doch zeer rijk. Hij +bezat veel land en vele goudstukken. Nog meer: hij had een wondergroot +huis, dat vele sporen vertoonde van den tand des tijds. De gebinten +waren door de wormen doorknaagd, de pilaren waren vergaan, de galerijen +vielen naar beneden, het dak was droog en brandbaar. In het huis waren +vele honderden bedienden en knechten van den ouden man, zoo uitgestrekt +was de verzameling van oude gebouwen.</p> +<p>Het huis bezat ongelukkig slechts eene deur. De man was ook de vader +van vele kinderen, vijf, tien, laten wij zeggen twintig. Op zekeren dag +rook hij een brandlucht en liep hij zoo spoedig hij kon, de eenige deur +uit. Tot zijn schrik zag hij dat het dak in vlammen stond, terwijl de +vergane oude pilaren <span class="corr" id="xd20e2793" title="Bron: eèn">één</span> voor <span class="corr" id="xd20e2796" title="Bron: eèn">één</span> vuur +vatten en de gebinten brandden als tonder. Daarbinnen waren zijn +kinderen, waar hij zoo veel <span class="pagenum">[<a id="pb108" href="#pb108" name="pb108">108</a>]</span>van hield, aan het stoeien en aan +het spelen met hun speelgoed.</p> +<p>De beangste vader zeide bij zichzelven: „Ik zal het huis +inloopen en mijn kinderen redden. Ik zal ze in mijn sterke armen nemen. +Ik zal ze veilig dragen door de vallende gebinten en de brandende +balken.” Doch daar kwam de droeve gedachte bij hem op dat zijn +kinderen dartel en onwetend waren. „Als ik hun zeg dat het huis +in vlammen staat, zullen zij mij niet begrijpen. Als ik beproef hen te +grijpen zullen zij rondhollen en beproeven mij te ontsnappen. Helaas! +en er is toch geen oogenblik te verliezen.”</p> +<p>Eensklaps schoot een heldere gedachte door het brein van den oude. +„Mijn kinderen zijn onwetend,” zeide hij bij zichzelf, +„maar zij houden van speelgoed en van blinkende dingen. Ik zal +hun wat speelgoed beloven, dat zoo mooi is als zij ’t nooit +zagen. Dan zullen zij naar mij luisteren.”</p> +<p>De oude man riep nu met luider stem: „Kinderen, kinderen, kom +uit het huis en zie deze mooie stukken speelgoed. Wagens met witte +ossen er voor, alles goud en klatergoud. Zie die keurige fijne +antilopen, o, en wat een mooie geiten. Kinderen, kinderen, kom toch +gauw, of zij zijn allen weer weg.”</p> +<p>Daar kwamen de kinderen met vliegende haast uit den brandenden +bouwval. Speelgoed was haast het eenige woord dat zij goed begrepen. De +vader nu was uitermate blij, dat zijn kroost van het gevaar was gered +en hij bezorgde hun eenige wagentjes, zoo mooi als men ze nooit ziet. +Ieder wagentje had een koepeldak als een pagode en was met fijn +traliewerk en klinkende belletjes versierd.</p> +<p>Het was gemaakt van de zeven kostbare zelfstandigheden. Snoeren van +glinsterende paarlen hingen er over: Vlaggen en kransen van de +lieflijkste bloemen. Melkwitte ossen trokken deze wagens. De kinderen +waren verbaasd toen zij er in zaten.</p> +<p>Volgens de „Witte Lotus van Dharma” beteekent deze +gelijkenis het volgende: De oude man is Tathāgata en zijn kinderen +zijn de blinde, lijdende kinderen van zonde en hartstocht. +Tathāgata heeft hen zeer lief en wil hen redden van hun ongeluk. +Het oude, wondergroote huis, onooglijk, rot, gevaarlijk is het rijk van +Kāma: het gebied der begeerte, de drie groote werelden van den +zichtbaren kosmos. Het oude huis staat in brand door het vuur van +menschelijke hartstochten, haat en lust. Tathāgata wil, in zijn +oneindig medelijden al zijn geliefde kinderen uit het groot gevaar +<span class="pagenum">[<a id="pb109" href="#pb109" name="pb109">109</a>]</span>verlossen, maar zij verstaan zijne taal niet. +Zij denken alleen over mooi speelgoed en kinderlijke vermaken. Als hij +tot hen spreekt over den grooten innerlijken vrede, die den mensch zijn +smart doet overwinnen, begrijpen zij hem niet. Spreekt hij tot hen over +wonderbare, bovennatuurlijke giften, die aan de stervelingen worden +geschonken, dan zijn zij doof. De wagentjes van klatergoud voor de +kinderen van Tathāgata bereid, zijn de „Groote” en de +„Kleine” overtocht der Boeddhistische leer.<a class="noteref" id="xd20e2816src" href="#xd20e2816" name="xd20e2816src">75</a></p> +<p class="headinglike"><i>Het gesprek met Rāhula over de +valschheid.</i></p> +<p>Koning Açoka<a class="noteref" id="xd20e2825src" href="#xd20e2825" name="xd20e2825src">76</a> de groote beschermer van het +Boeddhisme, die in de 3<sup>e</sup> eeuw vóór Christus +leefde, heeft verschillende <span class="corr" id="xd20e2834" title="Bron: steen-inscriptie’s">steen-inscripties</span> gemaakt. In +een daarvan noemt hij zeven hoofdwerken (of belangrijke gedeelten) uit +Boeddha’s leer, daaronder dit gesprek. Volgens de vertaling van +Prof. Beal luidt het aldus:</p> +<p>„In vroeger dagen, vóór Rāhula tot de +hoogste kennis was gekomen, waren zijn woorden (daar zijn natuurlijke +aard niet zoo verheven was) niet altijd gekenmerkt door liefde tot de +waarheid.</p> +<p>Bij zekere gelegenheid beval Boeddha hem te gaan naar de Kientai +(Ghanda of Ghanta) Vihāra en daar zijn mond te bewaren en zijn +gedachten te beheerschen, tevens moest hij nauwgezet de regels van +gedrag, in de schriften neergelegd, bestudeeren. Rāhula, het gebod +hoorende, betuigde zijn gehoorzaamheid en ging.</p> +<p>Negentien dagen bracht hij in berouw en boete door. Ten slotte kwam +Boeddha tot hem. Rāhula werd, hem ziende, met blijdschap vervuld +en boog voor hem met diepen eerbied. Vervolgens ging Boeddha op de voor +hem bestemde plaats zitten en verzocht aan Rāhula hem een bekken +met water te brengen en zijne voeten te wasschen. Toen dit was +afgeloopen vroeg Boeddha aan Rāhula of dit water nu nog geschikt +was voor eenig huiselijk gebruik (drinken enz.) Rāhula zeide van +niet: immers het water was vol met stof en onreinheid. Boeddha +<span class="pagenum">[<a id="pb110" href="#pb110" name="pb110">110</a>]</span>sprak: „Dit is ook uw geval: want ofschoon +gij mijn zoon zijt en de kleinzoon des konings, ofschoon gij alles hebt +opgegeven om een asceet te worden, toch zijt gij onbekwaam uw tong van +onwaarheid en de bevlekking van losse praat terug te houden, en zoo +zijt gij evenals dit besmette water: ongeschikt voor verder +gebruik.”</p> +<p>Nadat nu het water was weggeworpen, vroeg Boeddha opnieuw of de +schaal nu geschikt was om drinkwater te bevatten. Rāhula +antwoordde: „Neen, want de schaal is nog besmet en onzindelijk en +kan daarom voor zulk een doel niet worden gebruikt.<span class="corr" +id="xd20e2847" title="Niet in bron">”</span> Daarop antwoordde +Boeddha: <span class="corr" id="xd20e2850" title="Niet in bron">„</span>Zoo is het met u ook. Daar gij uw tong +niet in toom houdt zijt gij bekend als ongeschikt voor eenig hoog doel, +al belijdt gij een asceet te zijn.”</p> +<p>Daarop stak Boeddha de ledige schaal aan zijn voet en die +ronddraaiende vroeg hij aan Rāhula of hij niet bang was dat zij +breken zou.</p> +<p>Rāhula zeide dat hij daarover niet bezorgd was, want de schaal +was een doodgewone en daarom beteekende zijn verlies weinig.</p> +<p>„Zoo is het met u ook,” sprak Boeddha, „want al +zijt gij een asceet, toch zijt gij, daar gij uw tong niet meester zijt, +bestemd om, als een klein en onbeteekenend ding, een eind’looze +reeks zielsverhuizingen door te maken, een voorwerp van verachting voor +alle wijzen.”</p> +<p>Rāhula schaamde zich diep en nog eens richtte Boeddha zich tot +hem: „Luister, ik zal u eene gelijkenis vertellen. In oude dagen +was daar een koning over zeker rijk, die een zeer grooten en sterken +olifant bezat, wel in staat om vijfhonderd kleinere olifanten den baas +te blijven. Er kwam opstand in een deel van ’s konings rijk. De +koning wilde er heen, en haalde de ijzeren wapenrusting van den olifant +voor den dag. Hij beval den oppasser van den olifant hem de wapens aan +te doen, te weten: twee scherpgepunte zwaarden aan zijn slagtanden, +twee zeisen aan zijn ooren, een kromme speer aan iederen poot, een +ijzeren bal aan zijn staart; verder moesten negen soldaten hem +begeleiden. De meester van den olifant had er schik in hem zoo +geharnast te zien en prentte hem in toch vooral zijn slurf goed gekruld +te houden, wetende dat een pijlschot in het midden daarvan noodlottig +moest zijn. Doch zie in ’t midden van het gevecht wond de olifant +zijn slurf los en wilde er een zwaard mee grijpen. De meester +verschrikte en na overleg met den koning <span class="pagenum">[<a id="pb111" href="#pb111" name="pb111">111</a>]</span>en zijn ministers, +werd besloten dat hij niet meer op het oorlogsveld zou worden +geleid.” Boeddha vervolgde: „Rāhula, wanneer menschen, +die de negen fouten begaan, alleen hun tong maar bewaarden, zooals deze +olifant werd geleerd zijn slurf te bewaren: alles zou wel zijn. Laten +zij zich wachten voor de pijl, die in het midden treft, laten zij hun +mond gesloten houden, opdat zij niet bij hun dood de ellende van +toekomstige geboorten in de drie slechte wegen moeten +doormaken.”</p> +<p>Hij voegde er nog deze versregelen bij:</p> +<p>„Ik ben als de vechtende olifant zonder vrees voor de pijl, +die in ’t midden treft. Door oprechtheid en waarheid ontkom ik +aan de menschen, die de wet niet eerbiedigen. Als de olifant, die, wel +onderworpen en rustig den koning zijn snuit reikt om hem te bestijgen, +zoo onder tucht is ook de eerwaardige: ook hij duldt vertrouwend en +geloovig.”</p> +<p>Rāhula, deze woorden hoorende, werd bedroefd over zijn +achteloosheid in woorden, wijdde zich aan vernieuwde oefening en werd +aldus een Rahat.<a class="noteref" id="xd20e2870src" href="#xd20e2870" +name="xd20e2870src">77</a></p> +<hr class="tb"> +<p>Wij besluiten hiermede de redenen en gelijkenissen, die wij van den +Boeddha vermeldden: mogen zij niet allen van hem zelf afkomstig zijn, +zij drukken toch zeker uit den geest zijner leer, zij stellen ons in +levendig tafereel voor oogen de liefde, de zelfverloochening, het heil, +door den Meester aangeprezen. Toch oordeelen wij het gewenscht, om, ten +einde den lezer tot een helder besef te brengen van het eigenaardige +van Boeddha’s streven, de hoofdpunten daarvan nog met een enkel +woord in het licht te stellen. Wij willen dan daarbij tevens enkele +quaesties, die zich in het Boeddhisme voordoen, met name die over het +Nirvāna, opzettelijk onder de oogen zien.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4.4" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">IV. Hoofdpunten van Boeddha’s leer.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Reeds vroeger<a class="noteref" id="xd20e2882src" +href="#xd20e2882" name="xd20e2882src">78</a> hebben wij gezien, dat de +hoofdvraag van het Boeddhisme deze is: Hoe word ik van het lijden +verlost? Boeddha handelt daarover vooral, waar hij de vier heilige +waarheden uiteenzet: en over het lijden, zijn ontstaan, zijn opheffing, +en den weg, die tot opheffing leidt zich uitspreekt. <span class="pagenum">[<a id="pb112" href="#pb112" name="pb112">112</a>]</span>Niet +allereerst is dus de vraag: hoe moet ik de godheid +dienen?—of—hoe word ik van zonde gereinigd?—zooals +bij andere godsdiensten—maar, hoe word ik bevrijd van het lijden? +Die vraag staat zoozeer op den voorgrond dat wij in een der +Sutta’s<a class="noteref" id="xd20e2887src" href="#xd20e2887" +name="xd20e2887src">79</a> als een woord des Meesters vermeld vinden, +dat er veel meer is dat hij erkend heeft en hen <i>niet</i> verkondigd +heeft dan wat hij hun wèl verkondigd heeft. En dat waarom? +„Omdat het o jongeren, u geen gewin brengt, omdat het niet tot +afkeer van het aardsche, tot ondergang van alle lust, tot ophouden van +het vergankelijke, tot vrede, tot inzicht, tot verlichting, tot +Nirvāna voert: daarom heb ik het u niet verkondigd. En wat heb ik +u verkondigd? Het lijden, het ontstaan van het lijden, de opheffing van +het lijden, den weg tot opheffing van het lijden.”</p> +<p>Hier hebben wij dus de hoofdzaak der leer. De vraag is nu echter: +hoe hebben wij deze in bizonderheden te verstaan? Dit schijnt +gemakkelijk op te lossen, want tal van redenen zijn er in de +Boeddhistische boeken aan gewijd, maar ...... ze hebben vaak het +eigenaardige, dat in onze dagen b.v. aan uiteenzettingen over economie +eigen is: eerst schijnt alles helder, maar langzamerhand komt er een +nevel voor uw oogen en alles wordt u duister. Zoo nu is het hier. Wij +willen echter trachten de hoofdzaken te verstaan.</p> +<p>Allereerst: de waarheid van het lijden. Alles wat leeft is aan +’t lijden onderworpen: geboorte, ouderdom, dood: ’t is +alles lijden. Van eeuwigheid af, door vele bestaansvormen heen, gaat de +wandeling (samsăra) der levende wezens: door den drang, den dorst +naar zijn, telkens gedreven tot nieuwe wedergeboorten. Een zee van +tranen grooter dan de vier groote wereldzeeën is er geweend. En al +dat lijden is aan het leven noodzakelijk verbonden—„vijf +dingen zijn er die geen asceet, die geen Brahmaan, die geen god, geen +Māra noch Brahmā, noch eenig wezen in de wereld kan bereiken. +Welke vijf dingen zijn dat? Dat, wat den ouderdom toebehoort niet +veroudert, wat aan ziekte onderworpen is niet ziek wordt, wat den dood +toebehoort niet sterve, wat aan verval onderhevig is niet vervalle, dat +wat vergankelijk is niet verga.</p> +<p>Al het doen der menschen, die aardsch geluk nastreven loopt op +lijden uit, niet slechts als hun arbeid tevergeefsch <span class="pagenum">[<a id="pb113" href="#pb113" name="pb113">113</a>]</span>is, +maar ook als zij het doel bereiken. Hier op aarde ondervonden zij dat +lijden het gevolg is, en als hun lichaam wordt verbroken, dan worden +zij in de hel tot nieuwe kwellingen wedergeboren. Of de mensch zijn +lust volgt, of hij vreugde nastreeft, of hij liefde aankweekt, alles +brengt lijden met zich als onvermijdelijk gevolg. Tot eindelooze +wandeling (samsăra) door een woestijn van leed is de mensch +veroordeeld.</p> +<p>Droevige levensbeschouwing? Doch wie meent dat een weemoedige +stemming het wezen van het Boeddhistische geloof uitmaakt, zou zich +zeer vergissen. Neen, daar is uitkomst: men kan, alle begeerten +afstervend, komen tot den grooten vrede, tot de eeuwige rust. De ware +Boeddhist, die dien vrede in beginsel heeft gevonden, die zich los +heeft gemaakt van de aarde met haar leed en haar strijd, hij gaat met +dezelfde vreugde het Nirvāna tegen als de Christen het eeuwige +leven. Zonder vrees of bekommering leeft hij en sterft hij; de angst +voor den dood, de gehechtheid aan andere dingen, die den Europeaan +kenmerkt en hem zooveel leed veroorzaakt is b.v. van de Birmanen zeer +ver.<a class="noteref" id="xd20e2903src" href="#xd20e2903" name="xd20e2903src">80</a></p> +<p>Men hoore ook de volgende opmerkingen uit Dhammapada, die dit +uitdrukken in alle schoonheid en verhevenheid. „Wiens zinnen in +rust zijn, als paarden, getemd door hun bestuurder, wie de trots van +zich heeft gedaan, wie van onreinheid vrij is, den alzoo voleindigde +benijden de goden zelven.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2909" title="Niet in bron">„</span>In verheven vreugde leven wij, zonder +vijand in de wereld der vijandschap, onder vijandige menschen zijn wij +zonder vijandschap.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2913" title="Niet in bron">„</span>In verheven vreugde leven wij, gezond +onder de kranken, onder de kranken verkeerend zonder ziekte.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2917" title="Niet in bron">„</span>In verheven vreugde leven wij, zonder naar +iets te trachten onder hen, die trachten. Onder de menschen die +trachten leven wij zonder begeerten (trachten).</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2921" title="Niet in bron">„</span>In verheven vreugde leven wij, hoewel ons +niets toebehoort. Vroolijkheid is onze spijze, evenals die der van +licht stralende goden.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2926" title="Niet in bron">„</span>De monnik, die op een ledige plaats +vertoeft, wiens ziel vol vrede is, hij geniet bovenmenschelijke +zaligheid, de waarheid gansch en al doorschouwend.”</p> +<p>Er is dus een uitweg uit het lijden, dat ligt reeds hierin +opgesloten. Nu zijn echter ontstaan en opheffing van het <span class="pagenum">[<a id="pb114" href="#pb114" name="pb114">114</a>]</span>lijden nauw met elkaar verbonden. Lust en +begeerte doen het lijden ontstaan, vernietiging van lust en begeerte +heft het op, zoo zagen wij reeds bij onze vermelding der vier heilige +waarheden.<a class="noteref" id="xd20e2933src" href="#xd20e2933" name="xd20e2933src">81</a> Lust en begeerte doen het lijden ontstaan, zij +voeren tot steeds nieuwe begeerten en teleurstellingen, zij doen ons +volharden in de eindelooze wandeling (samsăra) van leven tot +leven. Wie boven alle lust en begeerte verheven wordt, hij behoeft niet +wederom geboren te worden, maar komt tot het hoogste heil, tot den +grooten Vrede. Dat was het licht, hetwelk Boeddha onder den vijgeboom +verkreeg: de dorst, de gulzigheid, was de veroorzaker van de greep (de +wedergeboorte) en dus vernietiging van dorst (begeerte) het ophouden +van het lijden, de verlossing, het hoogste heil.</p> +<p>Wat is nu echter dat hoogste heil en hoe stelde Boeddha zich die +samsăra, die eindelooze wandeling van leven tot leven voor? +Ziedaar twee vragen, die onze aandacht verdienen, omdat zij raken de +hoofdpunten van den godsdienst en omdat hier geleerden, die van het +Boeddhisme een studie hebben gemaakt, in hun inzicht ver uiteen +loopen.</p> +<p>Zooals men weet werd de leer der zielsverhuizing reeds door de +Brahmanen gehuldigd. Zij leerden dat in alle schepselen een deel van +den eeuwigen geest woonde, dat verschillende bestaansvormen doorliep om +eindelijk, van alle hartstocht en zonde gelouterd, wederom met den +Algeest (Brahmă) vereenigd te worden. Het stoffelijke was +vergankelijk, maar het innerlijke onvergankelijk, dit kwam telkens in +een andere gestalte weer op de wereld terug, en iedere volgende +bestaansvorm beantwoordde, door de wet van Karma (oorzaak en gevolg) +aan den voorafgaande. Zoo oogstte de mensch in ieder volgend leven, wat +hij in een vorig leven had gezaaid. Men zal toestemmen dat zulk een +leer alleen begrijpelijk is, wanneer er iets blijvends, iets +geestelijks is, dat telkens den ondergang van het stoffelijk organisme +overleeft om straks in nieuwe gestalte te verschijnen. Zoo werd het ook +inderdaad door de Brahmanen opgevat. Zij noemden het wezen, dat van den +eenen in den anderen bestaansvorm overging, ātman.<a class="noteref" id="xd20e2940src" href="#xd20e2940" name="xd20e2940src">82</a></p> +<p>Nu vinden wij in de heilige boeken van het Boeddhisme hierover vaak +een gansche andere leer. Men hoore b.v. het volgende gesprek uit de +Samyuttaka Nikāya. Tot Boeddha, <span class="pagenum">[<a id="pb115" href="#pb115" name="pb115">115</a>]</span>lezen wij daar, kwam +zekere monnik Vachagotta, een aanhanger van een andere secte. Hij sprak +tot den Verhevene aldus: „Wat dunkt u, geëerde Gautama, +bestaat het <i>ik</i>?” Toen hij zoo sprak, zweeg de Verhevene. +„Hoe dan, Gautama, bestaat het <i>ik</i> niet?” Wederom +zweeg de Verhevene. Toen stond de monnik Vachagotta van zijn zitplaats +op en ging heen.</p> +<p>Toen echter de monnik Vachagotta zich verwijderd had, sprak de +eerwaardige Ānanda tot den Verhevene: <span class="corr" id="xd20e2955" title="Niet in bron">„</span>Waarom Heer, heeft de +Verhevene op de vraag, dien de monnik Vachagotta deed, niet +geantwoord?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2959" title="Niet in bron">„</span>Indien ik, Ānanda, toen de monnik +Vachagotta mij vroeg: Bestaat het <i>ik</i>, geantwoord had: Het +<i>ik</i> is, zoo zou ik, Ānanda, bekrachtigd hebben de leer van +de Samāna’s en Brahmanen, die aan de onvergankelijkheid +gelooven. Als ik, Ānanda, toen de monnik Vachagotta mij vroeg: +Bestaat het <i>ik</i> niet? geantwoord had, het <i>ik</i> bestaat niet, +zoo zou ik bekrachtigd hebben de leer van de <span class="corr" id="xd20e2974" title="Bron: Samānā’s">Samāna’s</span> en +Brahmanen, die aan de vernietiging gelooven<a class="noteref" id="xd20e2978src" href="#xd20e2978" name="xd20e2978src">83</a>. Als ik, +Ānanda, toen de monnik Vachagotta mij vraagde: Bestaat het +<i>ik</i>? geantwoord had: het <i>ik</i> bestaat, had mij dat, +Ānanda, gediend om in hem het inzicht te werken: „Alle +„wezens” (Dhamna) zijn niet <i>ik</i>”? Dat had het +niet, heer. Als ik echter Ānanda, toen de monnik mij vraagde: +Bestaat het <i>ik</i> niet? geantwoord had: Het <i>ik</i> bestaat niet, +zoo zou dat nu, Ānanda, slechts uitgewerkt hebben dat de monnik +Vachagotta in nog grootere verwarring was gekomen en denken zou: Mijn +<i>ik</i>, bestond het vroeger niet? Nu is het echter niet +meer.”</p> +<p>Men ziet, veel verder wordt de quaestie hier eigenlijk niet +gebracht. Het is: ja en neen tegelijk. Alleen schijnt toch een soort +vernietiging het einde. Dit is trouwens ook in overeenstemming met de +wijze, waarop in tal van andere Boeddhistische teksten het wezen van +den mensch wordt beschreven. Daar toch is geen sprake van een +<i>ik</i>, als het inwendig geestelijk wezen, dat door de zintuigen met +de buitenwereld in gemeenschap staat: neen, de mensch wordt verdeeld in +vijf skandha’s: lichamelijkheid, gewaarwordingen, voorstellingen, +neigingen en bewustzijn, geen van deze maakt de persoonlijkheid van den +mensch uit: noch is er iets hoogers, <span class="pagenum">[<a id="pb116" href="#pb116" name="pb116">116</a>]</span>iets centraals, dat +van al deze dingen de drager of bestuurder is. Hoe kan daarbij van +eenige zielsverhuizing of van een doorloopen van verschillende +bestaansvormen sprake zijn? Die vraag schijnt niet gemakkelijk te +beantwoorden. Een later Boeddhistisch geschrift „de vragen van +Milinda”<a class="noteref" id="xd20e3013src" href="#xd20e3013" +name="xd20e3013src">84</a> geeft een gesprek van dezen koning met den +Boeddhistischen heilige Nāgasena. Deze zegt tot den koning: +„Het is niet hetzelfde wezen en het zijn niet verschillende +wezens, die in de rij der bestaansvormen elkaar aflossen. De koning +(wij kunnen hier inkomen!) begrijpt dit niet en zegt: Geef mij een +gelijkenis. Nāgasena houdt daarop het volgend gesprek: „Als +een man, groote koning, een licht aansteekt, zal het niet den nacht +doorbranden?” „Ja heer, het zal den nacht +doorbranden.” „Nu, groote koning, is de vlam in de eerste +nachtwake dezelfde als die in de middelste nachtwake?” +„Neen, heer.” <span class="corr" id="xd20e3016" title="Niet in bron">„</span>Hoe dan koning, was het licht in de eerste +nachtwake een ander, in de tweede weer een ander, in de derde weer een +ander?” „Neen Heer, aan dezelfde stof zich voedend, heeft +het den ganschen nacht gebrand.” <span class="corr" id="xd20e3019" title="Niet in bron">„</span>Zoo ook, groote koning, +sluit de keten der wezens ineen, het eene ontstaat, het andere vergaat. +Zonder aanvang, zonder einde sluit de keten, daarom is het noch +hetzelfde noch een ander wezen, dat zichten slotte aan het bewustzijn +voorstelt.”</p> +<p>Volgens het verhaal was koning Milinda met deze en andere dergelijke +uiteenzettingen voldaan, ons echter voldoen zij weinig; ’t blijft +ons raadselachtig, ontastbaar, wat eigenlijk met zulk een Karma is +bedoeld. Trouwens in andere uiteenzettingen worden wij, ook op dit +punt, naar huis gezonden met een: „de Verhevene heeft dit niet +geopenbaard, omdat het niet diende tot heil.”</p> +<p>Een Karma, een wet van oorzaak en gevolg, volgens welke goed en +kwaad zijn vruchten dragen, en ieder menschelijk leven, zooals het nu +eenmaal is, de noodzakelijke vrucht is van voorafgaande levens en de +logische voorbereiding van daaropvolgende levens; zeker, dat wordt +geleerd, maar de band, welke die levens aaneenschakelen kan als er geen +eigenlijk gezegde <i>ziel</i>, dus ook <i>ziels</i>-verhuizing is, is +onzichtbaar, onbegrijpelijk.</p> +<p>Met uiteenzettingen over Nirvāna is het al niet beter gesteld, +ook daar komen wij niet tot helder besef. Op vele <span class="pagenum">[<a id="pb117" href="#pb117" name="pb117">117</a>]</span>plaatsen zouden wij het woord Nirvāna zeer +geschikt kunnen vertalen door hemel en schijnt werkelijk Nirvāna +een soort voortbestaan, voortduring in te sluiten. Elders weer schijnt +het alsof Nirvāna = het niets, en alsof alleen die leer van het +niets, wegens haar radicalisme, wat omsluierd wordt voorgedragen. Soms +ook krijgen wij den indruk dat Nirvāna is: iets onuitsprekelijks, +boven alle zijn in den gewonen zin verheven.</p> +<p>Men oordeele. Zekere monnik, Yamaka geheeten, had (we ontleenen ook +dit gedeelte aan het straks aangehaalde Boeddhistische geschrift) de +volgende kettersche meening:</p> +<p>„Ik versta de door den Verhevene verkondigde leer zoo, dat een +monnik, die van zonden vrij is, als zijn lichaam te gronde gaat, der +vernietiging ten prooi valt, dat hij vergaat, dat hij niet is aan gene +zijde van den dood.”</p> +<p>We merken op dat, indien vernietiging de eindleer van Boeddha was, +hier van geen ketterij sprake kan zijn.</p> +<p>De eerwaardige Sāriputta nu gaat den dwalende onderrichten: +„Wat meent gij, vriend Yamaka, is de Tathāgatha +één met zijn lichamelijkheid (m. a. w. is zijn lichaam +zijn ware wezen). Ziet gij het zoo in?” „Dat doe ik niet, +vriend.”</p> +<p>„Is de Tathāgata één met zijn +gewaarwordingen, zijn voorstellingen, zijn neigingen, zijn bewustzijn? +Ziet gij het zoo in?” <span class="corr" id="xd20e3047" title="Niet in bron">„</span>Dat doe ik niet, vriend.”</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3051" title="Niet in bron">„</span>Wat dunkt u, vriend Yamaka, is de +Voleindigde in de lichamelijkheid (de gewaarwordingen enz.) begrepen? +Meent gij het zoo?<span class="corr" id="xd20e3054" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>„Dat doe ik niet, vriend.”</p> +<p>„Wat meent gij, vriend Yamaka, zijn lichamelijkheid, +gewaarwordingen, voorstellingen en bewustzijn (te zamen) de +Voleindigde? Ziet gij het zoo in?<span class="corr" id="xd20e3061" +title="Niet in bron">” „</span>Dat doe ik niet, +Heer.”</p> +<p>„Wat meent gij, vriend Yamaka, is de Voleindigde gescheiden +van lichamelijkheid, van aandoeningen, voorstellingen, neigingen en +bewustzijn? Ziet gij het alzoo in?” „Dat doe ik niet, +vriend.”</p> +<p>„Zoo is dus, vriend Yamaka, reeds in deze wereld de +Voleindigde voor u niet te begrijpen. Hebt gij dan het recht om te +spreken: Ik versta de door den Verhevene verkondigde leer +zóó, dat een monnik, die van zonden vrij is, als zijn +lichaam verbroken wordt, aan de vernietiging ten prooi is; dat het +vergaat, dat het niet is aan gene zijde des doods?”</p> +<p>Hier wordt m. a. w. dus verkondigd: het Nirvāna is een +mysterie, boven ons denken verheven. ’t Is, alsof wij hooren het +woord van Paulus: „Wat geen oog gezien en geen <span class="pagenum">[<a id="pb118" href="#pb118" name="pb118">118</a>]</span>oor +gehoord heeft, en in geen menschenhart is opgekomen, dat heeft God +bereid voor hen, die Hem liefhebben.”</p> +<p>De wijzen, zegt een spreuk uit Dhammapada, die geen wezen leed doen, +die hun lichaam altijd in toom houden, zij wandelen naar de eeuwige +verblijfplaats. Wie daar is gekomen, weet van geen leed.<a id="xd20e3075" name="xd20e3075"></a></p> +<p>Wat is nu echter in dezen het oorspronkelijke? De leer: alles keert +tot niet, de vergelding van leven tot leven zonder een wezen, dat in +’t eene leven misdreef en in ’t andere gestraft wordt? Of +zijn dit latere, wijsgeerig gekleurde ontaardingen van het +oorspronkelijk Boeddhisme? We doen deze vragen met nadruk. En wel om de +volgende redenen: 1<sup>e</sup><span class="corr" id="xd20e3081" title="Niet in bron">.</span> Hoewel aan de eene zijde geleerd wordt dat +niets blijvend is, geen wezen voortduurt van leven tot leven, vinden +wij toch tal van Yataka-verhalen, waarin Boeddha spreekt over de +levens, die hij vroeger heeft doorgemaakt. Hoe dat, als er volgens het +Boeddhisme geen blijvend iets is, geen <i>ik</i>, dat van leven tot +leven overgaat? 2<sup>e</sup>. die zoogenaamd echt Boeddhistische +zielsverhuizing, een vergelding zonder een wezen, aan wien vergolden +wordt, schijnt meer een uitvinding der Sophisten dan een leer van een +volksprediker; 3<sup>e</sup>. ook in die stroomingen van het +Boeddhisme, waar men zich verre heeft gehouden van allerlei latere +ontaardingen, heeft men toch die leer van Karma anders opgevat, b. v. +in Birma zijn er tal van verhalen in omloop over vroegere geboorten. +Vele kinderen weten daar soms nog een en ander te vertellen over hun +lotgevallen in een vroeger bestaan. 4<sup>e</sup>. juist die +Boeddhistische geschriften, zooals b. v. Brahmajala-sutta, waarin zoo +wonderlijk met ja en neen, bevestiging en ontkenning gerekend wordt, +zijn waarschijnlijk geen afspiegeling der oude Boeddhistische leer, +maar hebben den invloed ondergaan van de Mahayana, de school van den +grooten overtocht. Wat was die Mahayana? Een soort van <span class="corr" id="xd20e3097" title="Bron: atheistisch-gekleurde">atheïstisch-gekleurde</span> +wijsbegeerte, die het oorspronkelijk Boeddhisme voor een goed deel +verdrong, doch ook een krachtige reactie teweegbracht, welke op haar +beurt het Boeddhisme weer in bijgeloof deed ontaarden.</p> +<p>Wanneer men ons dus vraagt naar de eigenaardigheden van het +oorspronkelijk Boeddhisme, meenen wij hieromtrent de volgende punten te +kunnen vaststellen:</p> +<p>1. Boeddha stelde op den voorgrond de verlossing van het lijden. +Deze moest hierin bestaan, dat men, door begeerte en hartstocht in een +leven van kuischheid, armoede en gehoorzaamheid te overwinnen, tot den +grooten Vrede geraakte, zoodat men niet wederom geboren behoefde te +worden. <span class="pagenum">[<a id="pb119" href="#pb119" name="pb119">119</a>]</span></p> +<p>2. Het oorspronkelijk Boeddhisme was bovenal op het praktische +gericht, en was evenver van atheïsme als van vormendienst +verwijderd.</p> +<p>3. De leer van een wedergeboorte zonder zielsverhuizing en van +Nirvāna als vernietiging is niet oud-Boeddhistisch, maar aan de +Mahayana te danken.</p> +<p>4. Het Boeddhisme mag niet als volslagen pessimisme worden opgevat, +omdat het: theoretisch een uitweg predikt uit het lijden en praktisch +even ver van wereldvergoding als van wereldverachting is +verwijderd.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4.5" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">V. De weg des heils.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">We hebben in het vorige hoofdstuk de hoofdzaken der +Boeddhistische leer in het oog gevat, de menschheid in leed verzonken, +de uitweg, die naar het Nirvāna voert. De vraag komt nu echter: +waarlangs voert ons die weg? M. a. w. wij zijn nu aan de behandeling +van de vierde der heilige waarheden genaderd, de weg, die tot opheffing +van het lijden voert: Reeds hebben wij vermeld dat de weg tot opheffing +van het lijden is het heilige achtvoudig pad, dat is: recht geloof, +recht besluiten, recht woord, rechte daad, recht leven, recht streven, +recht gedenken, recht bespiegelen.<a id="xd20e3116" name="xd20e3116"></a> Welnu, drie stations zijn er, die wij op dien weg +achtereenvolgens moeten passeeren, wij kunnen ze noemen: +rechtschapenheid, bespiegeling (inkeeren tot zichzelf), wijsheid. +Allereerst dus rechtschapenheid, d. w. z. zich van alles wat boos en +onrein is verre houden. Deze rechtschapenheid openbaart zich in de +opvolging der vijf volgende geboden, die niet alleen gelden voor de +eigentlijke volgelingen, de monniken, maar voor alle vereerders van den +Boeddha. Zij zijn: 1. geen levend wezen dooden, 2. aan niemands +eigendom zich vergrijpen, 3. de vrouw van een ander niet +aanraken<span class="corr" id="xd20e3118" title="Bron: .">,</span> 4. +geen onwaarheid spreken, 5. geen bedwelmende dranken drinken.</p> +<p>Wij moeten erkennen, dat inderdaad deze geboden door Boeddha’s +volgelingen zeer nauwgezet worden nageleefd. Niet alleen dat de +Boeddhistische monnik van een soort zeef voorzien is, opdat hij bij het +drinken van water niet het leven van een insect vernietige, neen, ook +de leek, die eerbied heeft voor den Verhevene zal geen dier dooden, +evenmin zijn vleesch eten. De Birmanen maken slechts voor +één soort adder een uitzondering, een die den mensch +moedwillig aanvalt en waarvan een hunner spreekwoorden zegt: als zij u +eerst ziet, <span class="pagenum">[<a id="pb120" href="#pb120" name="pb120">120</a>]</span>doodt zij u, als gij haar eerst ziet, doodt gij +haar. En ook de andere geboden, met name het niet gebruiken van +bedwelmende dranken, worden streng nagekomen.</p> +<p>Ook worden zij niet slechts negatief opgevat. De Boeddhist doodt +niet alleen geen dieren, maar is ook vervuld met liefde voor al wat +leeft. Zeer op den voorgrond komt ook het vergelden van kwaad met goed, +men denke b.v. aan de vroeger verhaalde geschiedenis van +Kunāla.<a class="noteref" id="xd20e3127src" href="#xd20e3127" +name="xd20e3127src">85</a> Vooral uit practisch oogpunt worden deze +deugden aanbevolen. „Door niet te toornen overwint men den toorn, +het booze overwint men door het goede, den gierige overwinne men met +gaven, door waarheid overwinne men den leugenaar.<span class="corr" id="xd20e3130" title="Niet in bron">”</span><a class="noteref" id="xd20e3132src" href="#xd20e3132" name="xd20e3132src">86</a></p> +<p>Welwillendheid wordt door Boeddha op eigenaardige wijze in het +voorbeeld van zijn eigen leven aanbevolen. Hij zegt<a class="noteref" +id="xd20e3137src" href="#xd20e3137" name="xd20e3137src">87</a> +„Na den maaltijd, als ik van het aalmoezen verzamelen ben +teruggekeerd, begeef ik mij naar het woud. Dan stapel ik kruiden en +grassen opeen en zet mij daarop neder, met gekruiste beenen, het +lichaam recht opgericht, het gelaat met waakzaam denken omgeven. Zoo +zit ik daar, terwijl ik de kracht der welwillendheid, die mijn geest +vervult, zich over één wereldstreek laat uitstrekken, +daarna over den tweeden, den derde en vierde,<a class="noteref" id="xd20e3140src" href="#xd20e3140" name="xd20e3140src">88</a> naar boven, +naar beneden, in schuine richting, naar alle kanten, op alle wegen van +de gansche wereld laat ik de kracht der welwillendheid, die mijn geest +vervult, die groote onmetelijke, die van geen haat weet, die naar geen +schade tracht, zich uitstrekken.”</p> +<p>Aan zulk een geestelijke oefening in welwillendheid wordt een groote +kracht toegekend, we zouden zeggen: een soort telepathische kracht. Zou +dat trouwens ook niet zoo zijn, zou niet een mensch, die al zijn +gedachten op wat rein en goed is concentreert als ’t ware een +atmosfeer van liefde rondom zich bewerken? Hebben dat ook geen +voorbeelden uit den nieuwen tijd bewezen? Doch: laat ons hooren welke +voorbeelden de Boeddhisten er van verhalen.</p> +<p>Eens verzoekt Ānanda aan den verhevene dat hij Roja, een niet +voor de leer van Boeddha gewonnen edelman van het huis der +Malla’s, tot het geloof en de orde mocht bekeeren. „Dat is +niet moeilijk voor den voleindigde, o Ānanda, om te <span class="pagenum">[<a id="pb121" href="#pb121" name="pb121">121</a>]</span>maken dat Roja de Malla voor dit geloof en deze +orde gewonnen wordt.” Toen richtte de Verhevene op Roja de kracht +zijner welwillendheid, stond van zijn zitplaats op en ging in het huis. +En Roja, door den verhevene met de kracht van zijne welwillendheid +getroffen, ging, evenals een koe, die haar kalfje zoekt, van huis tot +huis, van monnik tot monnik, vragende: „Waar, o eerwaardigen, is +op het oogenblik de Verhevene, de heilige, hoogste Boeddha? Ik begeer +hem te zien, den verhevenen, heiligen, hoogsten +Boeddha.”<a class="noteref" id="xd20e3151src" href="#xd20e3151" +name="xd20e3151src">89</a></p> +<p>Die kracht der welwillendheid wordt ook aangeprezen tegen slangen en +wilde dieren. Boeddha verhaalt van een zijner vroegere levens: +„In het woud, op eene berghelling leefde ik, mijn naam was +Sāma... Leeuwen en tijgers trok ik door de kracht mijner +welwillendheid tot mij. Omgeven van leeuwen en tijgers, van panters, +beren en buffels, van gazellen en evers, verbleef ik in het woud. Geen +dier was voor mij bevreesd en ook ik vreesde voor geen dier. De kracht +van de welwillendheid is mijn bescherming, zoo blijf ik op de +berghelling.” Doet Boeddha hier niet denken aan Franciscus van +Assisi, den eenige onder de heiligen der Katholieke Kerk, bij wie zich +ook zulk een diep gevoel van sympathie, zulk een heilig meegevoelen +vertoont met al wat leeft?</p> +<p>Naast de welwillendheid wordt ook zeer den nadruk gelegd op de +weldadigheid. Zij wordt aangeprezen, niet zoozeer omdat zij anderen tot +heil is, als wel omdat zij wie haar beoefent verder brengt op den weg +des heils.</p> +<p>Men denke b.v. aan de vroeger vermelde geschiedenis van +Wessantara<a class="noteref" id="xd20e3160src" href="#xd20e3160" name="xd20e3160src">90</a>, waarin deze alles ten offer brengt, doch niet +voor doeleinden, die ons Westerlingen kunnen bevredigen. Wie, dat is +hier de kiem der leer, zichzelf het grootste offer oplegt, doet ook de +grootste stap tot het heil.</p> +<p>Toch: noch rechtschapenheid, noch welwillendheid, noch weldadigheid +kunnen er ons brengen. Zij bereiden slechts voor: Eerst wanneer door +deze deugden het hart is gereinigd, wordt men geschikt om den verderen +weg des levens te verstaan.</p> +<p>Weldadigheid, welwillendheid, rechtschapenheid: zij zijn dus niet +bovenal van gewicht, omdat zij anderen tot heil zijn, maar omdat zij de +ziel reinigen.</p> +<p>Ze moeten echter op den weg tot den groote vrede door <span class="pagenum">[<a id="pb122" href="#pb122" name="pb122">122</a>]</span>andere—nog meer innerlijke +deugden—worden gevolgd. Vandaar, dat zich hierbij aansluiten: +beheersching der zinnen, waakzaamheid, opmerkzaamheid en gemis van +behoeften. Wat het eerste betreft: daarmede wordt niet zoozeer bedoeld +een op zijn hoede zijn voor verzoekingen als wel het achtgeven op zijn +oog, zijn oor, tot zijn ademhalen toe. Denkelijk wordt dit aangeprezen +als een soort van geestelijke gymnastiek: een oefening om meester te +worden over al zijn levensverrichtingen.<a class="noteref" id="xd20e3172src" href="#xd20e3172" name="xd20e3172src">91</a></p> +<p>Wat de opmerkzaamheid aangaat wordt vooral gewaarschuwd tegen +toegeven aan haat of lust. Als de monnik zoover komt, dat op den weg +naar het dorp (waar hij rondgaat om aalmoezen te ontvangen) geen lust +of haat hem bezielt tegen diegenen, die hij zwijgend aanschouwt of +hoort, dan mag hij zeggen: „Zalig de man, die aan het goede zijne +zinnen gewend heeft.” Want aan niets te hechten: in den hemel of +op aarde: daarom is het te doen.</p> +<p>Gemakkelijk valt het echter niet om daartoe te geraken: het +Boeddhisme kent ook een duivel: Māra. Soms wordt hij voorgesteld +als een persoonlijk wezen, die Boeddha en zijn rijk bestrijdt: doch bij +meer wijsgeerig ontwikkelde Boeddhisten geldt hij als de onpersoonlijke +wereldmacht, die overal lust en begeerte opwekt en daardoor den dood +werkt.</p> +<p>Men herinnert zich dat hij ook in de geschiedenis van Boeddha zelf +een rol speelt. Zijne verzoeking van Boeddha doet soms denken aan die +van Jezus door den duivel. Evenals deze Jezus het bekoorlijke wil doen +gevoelen van aardsche macht, zoo komt ook Māra tot den +Verhevene.</p> +<p>„Op zekeren tijd, zoo luidt dit verhaal, hield de verhevene in +het land Kosala in de Himalaya, in een woudhut, verblijf. Toen de +verhevene zich daar in de eenzaamheid had teruggetrokken, steeg in zijn +geest deze gedachte op: Voorwaar het is mogelijk als koning met +gerechtigheid te regeeren, zonder dat men doodt of dooden laat, zonder +dat men smart lijdt of anderen smart doet lijden.</p> +<p>Toen zag Māra, de booze, de gedachten die in den geest van den +verhevene waren opgekomen. Hij ging naar den verhevene en sprak: +„Moge, o Heer, de verhevene als koning regeeren, moge de +voleindigde als koning regeeren met gerechtigheid, <span class="pagenum">[<a id="pb123" href="#pb123" name="pb123">123</a>]</span>zonder dat hij doodt of dooden laat, zonder dat +hij verdrukt of verdrukken laat, zonder dat hij smart lijdt of anderen +smart toevoegt.” Boeddha antwoordt: „Wat ziet gij aan mij, +gij booze, dat gij aldus tot mij spreekt?”</p> +<p>Māra zegt dan: „De verhevene, Heer, heeft de viervoudige +wondermacht zich eigen gemaakt—als de verhevene, o Heer, wilde, +zoo kan hij willen dat de Himalaya, de koning der bergen, tot goud werd +en—hij zou tot goud worden.” Boeddha wijst hem af: wat baat +het den wijze of hij een berg van zilver en goud bezit? Wie het lijden +heeft gezien in zijn oorsprong, hoe kan hij zich wenden tot de +begeerte? Wie weet dat aardsche zin een boei is in deze wereld (nl. die +de vrijmaking tegenhoudt) die moge trachten naar wat hem daarvan +vrijmaakt. Toen zag Māra, de booze: de verhevene kent mij, de +voleindigde kent mij—en mismoedig en bedroefd ging hij +heen.—<a class="noteref" id="xd20e3189src" href="#xd20e3189" +name="xd20e3189src">92</a> Een slot, dat bij dergelijke verhalen over +Māra telkens wederkeert.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3193" title="Niet in bron">„</span>Zoo weerstond Boeddha den verzoeker door +zijne waakzaamheid, zoo moeten ook zijn volgelingen hem weerstaan. Het +voorbeeld van een schildpad stelt de Meester hun voor oogen. Wij laten +die gelijkenis hier volgen:</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3197" title="Niet in bron">„</span>Er was eens een schildpad, die in den +avond naar den oever der rivier ging om voedsel te zoeken. Ook een +jakhals ging des avonds naar de rivier op buit uit. Toen de schildpad +den jakhals zag, kroop zij in hare schaal en dook zacht en stil in het +water. De jakhals liep er heen en wachtte dat zij een harer leden uit +de schaal zou steken. De schildpad verroerde zich niet, de jakhals +moest het opgeven en ging heen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3201" title="Niet in bron">„</span>Eveneens, jongeren, loert ook Māra, +de booze, voortdurend op u en denkt: Ik wil door uw oog toegang tot u +verkrijgen, of door uw oor, uw neus, uw tong, uw lichaam of door uw +gedachten. Daarom, o jongeren, bewaar de poorten uwer zinnen, dan zal +Māra van u wijken, hij moet het opgeven, hij vindt geen ingang bij +u, evenmin als de jakhals bij den schildpad.”<a class="noteref" +id="xd20e3204src" href="#xd20e3204" name="xd20e3204src">93</a></p> +<p>Zoo staat dan de getrouwe volgeling des verlichten pal; door deugden +gelouterd, door waakzaamheid gesterkt en beveiligd streeft hij naar het +einddoel, den grooten vrede. Geen pasklaar gemaakt geloof, geen steunen +op een verlosser, boven alles eigen krachtsinspanning moet er hem +brengen. Doch, <span class="pagenum">[<a id="pb124" href="#pb124" name="pb124">124</a>]</span>een voorsmaak van den eeuwigen vrede kan hij +reeds hier genieten. Als hij alleen terneder zit in het eenzame woud, +als hij daar zich door inkeeren tot zichzelf losmaakt van lust en booze +neigingen, losmaakt van vreugde en leed, als ten slotte zijn adem +ophoudt, dan bereikt hij een toestand, waarin hij al het aardsche is +ontvloden, vrij van onreinheid, vrij van zonden, vast en +onwankelbaar.</p> +<p>In dien toestand wordt alles hem klaarheid. In extase aanschouwt hij +de wandelingen, die hij in ’t verleden heeft doorgemaakt, leest +hij de gedachten van anderen. Hij ziet hoe alles ontstaat en vergaat, +straks zal hij ook de laatste schrede doen en wordt hij, door het +ophouden van alle hechten aan het aardsche, van zonde vrij en komt tot +verlossing en heiligheid.</p> +<p>Is dat alles slechts—zooals ook Oldenberg<a class="noteref" +id="xd20e3216src" href="#xd20e3216" name="xd20e3216src">94</a> het +voorstelt,—slechts ziekelijke verbeelding? Wie eenigszins bekend +is met de verschijnselen van somnambulisme en extase ook in onzen tijd, +zal dit geenszins beweren, maar zal moeten erkennen, dat er is: een +geestelijk zien, een hoogere verlichting, die juist dan ons deel wordt, +als al ’t aardsche verre van ons is en de wereld der zinnen is +gesloten, en dat er dus—ook in deze verzekeringen van het +Boeddhisme—een diepe bron van waarheid is verborgen.</p> +<p>Boeddha zelf treedt op dien weg des heils vrij wel op den +achtergrond. Hij is niet meer dan het voorbeeld dat den leerling sterkt +in zijn strijd. Hij is geen Verlosser, die van buiten af zaligheid +aanbrengt. Neen: hij is de eerste, die worstelend en strijdend het ware +pad des heils heeft gevonden: anderen volgen. Na hem zullen komen +andere Boeddha’s, die „het rad der leer in beweging +brengen.”</p> +<p>Niet zijn persoon maakt zalig, maar zijn leer: die, zoo sprak hij +stervend tot Ānanda, is de Meester als ik ben heengegaan. Als zij +die volgen, zullen ook ook zij eenmaal komen tot den Grooten Vrede, die +voor allen bereid is, maar die slechts bereikt kan worden waar alle +hartstocht is gedoofd, waar alle begeeren heeft opgehouden.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4.6" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">VI. Het Boeddhisme in de praktijk.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Reeds vroeger hebben wij er over gesproken dat de +gemeente van Boeddha feitelijk een monnikengemeente is: zoodat +<span class="pagenum">[<a id="pb125" href="#pb125" name="pb125">125</a>]</span>wie ernstig naar het licht tracht, monnik moet +worden.</p> +<p>Dat monnikendom is echter gansch iets anders, dan wij Westerlingen +zouden denken. Een monnik: onwillekeurig denken wij dan aan de +Roomsch-Catholieke monniken, personen, die evenals de geheele +priesterschap met een wijding zijn bekleed, waardoor zij als +tusschenpersonen gelden tusschen God en den mensch. Zoo iets vinden +wij, waar het Boeddhisme ook maar eenigszins zuiver is bewaard +gebleven, niet. Hun monniken deelen geen Sacramenten uit, dragen geen +sleutelen van hemel en hel: zelf moet de mensch de weg des heils zoeken +en vinden. Aan niemand heeft in de oogen van Boeddha’s +volgelingen de Allerhoogste zijn gezag in handen gegeven: Hij werkt +door eeuwige wetten: zijn wil is kenbaar in de wet van oorzaak en +gevolg, die iedereen kan verstaan. De monniken vormen eenvoudig een +vrije broederschap, welke ten doel heeft den weg te volgen, die tot de +bevrijding leidt.</p> +<p>Zoo was het van den aanvang af. Niet lang na den dood des Verhevenen +vroeg een minister van koning <span class="corr" id="xd20e3234" title="Bron: Ajatasattu">Ajātasattu</span> aan Ānanda: „Is, +vereerde Ānanda, een bepaalde monnik door den vereerde aangewezen, +van wien hij gezegd heeft: deze zal na mijn dood uw toevlucht +zijn?”</p> +<p>Ānanda antwoordde ontkennend. „Heeft dan,” +vervolgde de minister, „de gemeente een bepaalden monnik benoemd, +heeft een aantal oudsten van hem verordend: „Hij zal na den dood +des Verhevenen onze toevlucht zijn?” Ook nu antwoordde +Ānanda ontkennend. En de ander vervolgt: „Wanneer het u aan +een toevlucht ontbreekt, vereerde Ānanda, hoe is er dan eenheid +onder u?<span class="corr" id="xd20e3239" title="Bron: ">” +„</span>Het ontbreekt ons niet aan een toevlucht, o Brahmaan, wij +hebben een toevlucht, de leer.”</p> +<p>M.a.w. geen hiërarchie of iets dergelijks. Zoo was het +voorheen, zoo is het nog onder Boeddha’s volgelingen. En in +weerwil (of juist daardoor?) daarvan is der monniken leven van de dagen +van den Verlichte af tot nu toe vrijwel hetzelfde gebleven. Als wij +vergelijken, wat Fielding vertelt over de monniken van het tegenwoordig +Boeddhisme in Birma en Oldenberg over die van de eerste tijden, dan +schijnt bijna alles hier zuiver bewaard te zijn gebleven.</p> +<p>We willen u dan over der monniken eigenaardig leven een en ander +meedeelen. In de eerste plaats merken wij op, dat, in het algemeen, de +toegang tot de gemeente (Sangha) voor ieder openstaat. <span class="pagenum">[<a id="pb126" href="#pb126" name="pb126">126</a>]</span></p> +<p>„Geopend zij voor allen de poort der eeuwigheid, wie ooren +heeft, hij hoore en geloove ’t woord.”</p> +<p>Toch wordt voor sommigen een uitzondering gemaakt. B.v. voor die aan +ernstige lichaamsgebreken of krankheden lijden, voor zware misdadigers, +voor soldaten, schuldenaars en lijfeigenen, niet omdat deze laatste +drie minder geacht werden, maar omdat hier de rechten van derden zouden +worden verkort. Voorts mochten zonen niet in de orde gaan zonder +toestemming der ouders en konden kinderen eerst met het 12<sup>e</sup> +jaar voorloopig, met hun 20<sup>e</sup> jaar vol lid worden. Voorloopig +en vol lid, bij jeugdigen van jaren kan dat eerst na eenige jaren op +elkaar volgen. Bij ouderen volgt de voorloopige opname als lid en de +erkenning als vol medelid spoedig op elkaar. De eerste wijding heet +Pabbāja (het uitgaan, n.l. uit de wereld), de tweede +Upasampadā (het inkomen).</p> +<p>Bij de eerste treedt enkel de candidaat zelf handelend op, bij de +tweede is het de gemeente, die hem opneemt. Een en ander ging en gaat +nog in hoofdzaak aldus in zijn werk. De candidaat verklaart bij het +<span class="corr" id="xd20e3259" title="Bron: Pabbajā">Pabbāja</span>, dat hij deel wil uitmaken van +de gemeente, eene verklaring, die ook een oudere monnik voor hem doen +kan. Hij trekt daarop het <span class="corr" id="xd20e3262" title="Bron: geheele">gele</span> gewaad aan, laat zich haar en baard scheren +en spreekt tot de andere monnik(en): „Ik neem mijn toevlucht bij +Boeddha. Ik neem mijn toevlucht bij Dharma (de leer). Ik neem mijn +toevlucht bij Sangha (de gemeente).”</p> +<p>Daarop volgt dan later, soms al spoedig, de eigenlijke opname, +waardoor hij dus vol gemeentelid wordt.</p> +<p>Dit gaat ongeveer in deze voege. Voor de verzamelde monniken spreekt +de candidaat: „Ik bid de gemeente, eerwaardigen, om de wijding. +Moge de gemeente, eerwaardigen, mij tot zich opheffen, moge zij zich +mijner erbarmen. Ten tweede en ten derde male verzoek ik de gemeente, +eerwaardigen, om de wijding. Moge de gemeente, eerwaardigen, mij tot +zich opheffen, moge zij zich mijner erbarmen. Dan volgt een soort +verhoor. Er wordt gevraagd: „Hoort gij mij N......? Nu is de tijd +voor u gekomen om waar en recht te spreken. Ik vraag u, hoe het met u +is. Wat zoo is moet gij van zeggen: het is zoo, wat niet zoo is, +daarvan moet gij zeggen: het is niet zoo. Zijt gij met een der volgende +ziekten behept: melaatschheid, kropgezwel, witte uitslag, tering, +vallende ziekte? Zijt gij een mensch?<a class="noteref" id="xd20e3270src" href="#xd20e3270" name="xd20e3270src">95</a> Zijt gij +een man? Zijt gij uw eigen heer? <span class="pagenum">[<a id="pb127" +href="#pb127" name="pb127">127</a>]</span>Hebt gij schulden? Staat gij +niet in koninklijken dienst? Hebt gij verlof van vader en moeder? Zijt +gij volle twintig jaar oud? Hebt gij de aalmoezenschaal en de +kleederen? Hoe heet gij? Hoe heet uw leermeester?”</p> +<p>Is nu het antwoord op al deze vragen bevredigend, dan wordt tot +driemaal toe aan de gemeente het verzoek overgebracht hem de wijding te +geven. „De gemeente hoore mij, eerwaardigen. Hier N..... wenscht +als leerling van N. N.<a class="noteref" id="xd20e3277src" href="#xd20e3277" name="xd20e3277src">96</a> de wijding te ontvangen. Hij is +vrij van verhindering. Hij heeft een aalmoezenschaal en de +kleedingstukken. N. vraagt de gemeente om wijding met N. N. als zijn +leermeester. De gemeente verleent aan N. de ordening met N. N. als +leermeester. Wie van de eerwaardigen er voor stemt dat aan N. de +wijding wordt gegeven met N. N. als leermeester, die zwijge, wie er +tegen is, spreke.”</p> +<p>Komt na drievoudige herhaling geen tegenspraak, dan is de candidaat +aangenomen en het heet: „N. heeft van de gemeente de wijding +ontvangen met N. N. als zijn leermeester. De gemeente is er voor, zij +zwijgt, alzoo neem ik dit aan.”</p> +<p>Nu stelt men, door de schaduw te meten, den tijd vast, waarop de +candidaat is opgenomen en deelt hem vervolgens mede de vier regelen der +gestrengheid in het uiterlijk leven, luidende aldus:</p> +<p>„De spijs van hem, die uit het huis naar het leven zonder +tehuis is gegaan, zullen zijn de beten, die hij door bedelen verkrijgt. +Zijn gewaad zal gemaakt zijn uit de lompen, die hij verzamelt. Zijn +legerstede zal zijn onder de boomen des wouds.<a class="noteref" id="xd20e3286src" href="#xd20e3286" name="xd20e3286src">97</a> Zijn +medicijn zal zijn de stinkende urine van vee.” Bereiden vrome +leeken hem een maal: verleenen zij hem kleeding, onderdak, +geneesmiddelen: ’t is niet verboden die aan te nemen, doch de +rechte en wettige levenswijze van den monnik is deze gestrengheid van +het bedelaarsleven. Dan worden hem meegedeeld de vier groote verboden, +door welke te overtreden een monnik zichzelf uit de gemeente +uitstoot:</p> +<p>1. „Een geordende monnik mag geen geslachtsomgang hebben, ook +niet met een dier. De monnik, die geslachtsomgang heeft, is geen monnik +meer, hij is geen leerling van <span class="pagenum">[<a id="pb128" +href="#pb128" name="pb128">128</a>]</span>den zoon van Sākya. +Evenals een mensch, wien het hoofd is afgeslagen, met den romp niet +leven kan, zoo is ook een monnik, die geslachtsomgang heeft, geen +monnik meer, geen leerling van den zoon van Sākya. Daarvan moet +gij uw leven lang u verre houden.”</p> +<p>2. „Een geordende monnik mag niet nemen wat hem niet gegeven +is (wat men diefstal noemt) ook geen grashalm. De monnik, die een +pāda<a class="noteref" id="xd20e3295src" href="#xd20e3295" name="xd20e3295src">98</a> of de waarde van een pāda of meer dan een +pāda ongegeven neemt (wat men diefstal noemt) is geen monnik meer: +hij is geen leerling van den zoon van Sākya. Evenals een dor blad, +dat van den stengel is losgegaan, niet meer groenen kan, zoo is ook een +monnik, die een pāda of de waarde van een pāda of meer +ongegeven neemt (wat men diefstal noemt) geen monnik meer: hij is geen +leerling van den zoon van Sākya. Daarvan moet gij uw leven lang u +ver houden.”</p> +<p>3. „Een geordende monnik mag niet wetens een dier van het +leven berooven, ook geen worm zelfs of mier. De monnik, die wetens een +menschelijk wezen van het leven berooft, zij het dat hij een ongeboren +kind doodt, is geen monnik meer, hij is geen leerling van den zoon van +den Sākya. Evenals een groote steen, dien men in twee deelen heeft +gespleten, niet meer tot één kan worden gemaakt, zoo is +ook enz.”</p> +<p>4. „Een geordend monnik mag zich niet beroemen op +bovenmenschelijke volkomenheid, mag zelfs niet zeggen: „Gaarne +vertoef ik in een ledig huis.”<a class="noteref" id="xd20e3302src" href="#xd20e3302" name="xd20e3302src">99</a></p> +<p>„De monnik, die met booze bedoeling en uit begeerlijkheid zich +leugenachtig op bovenmenschelijke volkomenheid beroemt, zij het een +toestand van verzonkenheid, van verrukking, van tot zichzelf inkeeren +(concentratie), van verheffing of van het pad der verlossing, of van de +vrucht der verlossing, hij is geen monnik meer, hij is geen leerling +van den zoon van Sākya. Evenals een afgehouwen palmboom niet meer +groeien kan enz.”</p> +<p>Met de voorlezing dezer vier groote verboden is de ordening +geëindigd. Men ziet, dat alle voorzorgen worden genomen, om +onwaardigen te weren en moeilijkheden te voorkomen, doch, van werken op +het gevoel, van mystiek is men hier verre verwijderd. <span class="pagenum">[<a id="pb129" href="#pb129" name="pb129">129</a>]</span></p> +<p>Het is dan ook geen wijding in een geestelijken stand, die een +onverliesbaar karakter verleent, het is de vrije aansluiting bij eene +broederschap, die men ook weer verlaten kan.</p> +<p>Dit juist maakt dat in het Boeddhistische monnikendom niet die +groote, donkere vlekken zijn te zien, welke de ascese overal met zich +brengt. Wordt een monnik de drang naar de wereld te sterk, valt hem de +strijd tegen de zinlijke neigingen zijner natuur te zwaar, welnu: niets +belet hem heen te gaan.</p> +<p>Het is beter, „de geestelijke oefening vaarwel te zeggen en +zijn zwakheid te erkennen,” dan als geestelijke te zondigen.</p> +<p>Zondigt echter de monnik tegen de hoofdgeboden, dan kan hij door de +gemeenschap worden uitgestooten. Iets wat echter niet veelmalen +geschiedt, daar een monnik, die tegen zijn regels handelt, zoozeer door +het publiek wordt veracht (een publiek dat zijn aalmoezenschaal dan +niet met voedsel vult) dat hij vanzelf tot heengaan is gedrongen.</p> +<p>Hebben wij gezien hoe de monniken worden opgenomen, aan welke +verplichtingen zij moeten beantwoorden: wij werpen thans een blik op +hun dagelijksch leven.</p> +<p>We merkten reeds op dat het leven der monniken zich door eenvoud +moet kenmerken: doch, niet zoo dat het in overdreven gestrengheid +ontaardt.</p> +<p>Dit komt in alles uit. Eenvoudig zijn ook tegenwoordig in +Birma—een land, waar het Boeddhisme vrij zuiver de oude +traditiën heeft bewaard—de kloostergebouwen doch vriendelijk +door boomen omgeven. Naast het klooster vindt men pagoden: +koepelvormige verhevenheden, die het graf van den meester voorstellen: +waarbij men nederknielt om gedeelten uit de heilige boeken op te +zeggen: soms reeds in den vroegen morgen, als het nauwelijks dag +is.</p> +<p>Binnen in het klooster, dat meestal niet heel groot is en van hout +gebouwd, ziet men een beeld van den Verlichte, doch van hem alleen: +andere heiligen kent men niet. Verder gewone dingen voor huiselijk +gebruik, soms enkele boeken. Want eigendom mag een monnik niet +bezitten: geen geld of goed, geen artikelen van weelde.</p> +<p>Iederen morgen doen de monniken—bij ieder dorp in Birma is een +klooster—hun rondgang door het dorp. Den blik op den grond +geslagen, de aalmoezenschaal in de hand, gaan zij van huis tot huis, +zwijgend staan zij een oogenblik voor de deur, en als zij voedsel +ontvangen—geld mogen zij <span class="pagenum">[<a id="pb130" +href="#pb130" name="pb130">130</a>]</span>onder geen beding +aannemen—gaan zij zwijgend weer verder. Voor den middag zijn ze +weer in ’t klooster terug. Dan volgt de maaltijd: waarbij dan het +’s morgens verzamelde: meestal rijst, wordt gebruikt. Dat is de +eenige maaltijd: op andere tijden voedsel te gebruiken is den monnik +niet geoorloofd.</p> +<p>Na den maaltijd mogen de monniken zich niet meer naar het dorp +begeven, wel mogen zij in hun klooster personen ontvangen. Trouwens: +dat moet wel, in Birma toch is ook het onderricht der jeugd geheel in +handen van de monniken. Deze zijn het, die haar leeren lezen en +schrijven en haar gedeelten uit de heilige boeken van buiten doen +leeren. Voorts is ook een groot deel van den dag aan lezen en overwegen +van de heilige boeken en aan stille overpeinzing gewijd. Arbeid in den +gewonen zin des woords: arbeid der handen wordt echter door de monniken +niet verricht, bedelen is hun onderhoud. Die bedelaars staan echter, al +bemoeien zij zich noch met de politiek, noch met de +regeering—tenzij om soms voor verdrukten te pleiten—in +hooge eer. Met „heer” worden zij aangesproken, ook door de +voornaamsten des lands. En als een aanzienlijk man een monnik ontmoet +zal hij de knie buigen en den monnik laten voorbijgaan.</p> +<p>Zoo gaat het dagelijksch leven der monniken in stilte en kalmte +voorbij. Slechts enkele malen wordt de eentonigheid daarvan onderbroken +door dat zij ter maaltijd worden uitgenoodigd en ook door 14 daagsche +biechtsamenkomsten. Die biechtsamenkomsten dateeren van oude dagen, de +biechtformule Patimōkha is ook zeer oud, wij vermelden die straks. +Deze samenkomsten dan hebben plaats met vollen maan en met nieuwen +maan, op den vastendag, een dag, die dezen naam heeft van ouds, maar +waarop inderdaad door de Boeddhisten niet gevast wordt.</p> +<p>Op deze samenkomsten, waartoe de oudste monnik uit een distrikt de +monniken oproept, komen alle monniken in een der kloosters bijeen. +Niemand mag afwezig blijven: voor krankzinnigen en kranken moet een der +andere broeders verklaren dat zij rein zijn. Kan niemand die verklaring +afleggen, dan draagt men den zieke in zijn stoel ter vergadering, of: +men komt bij zijn bed tezamen. Doch nooit mag deze heilige vergadering +onvoltallig zijn.</p> +<p>Bij ’t licht der fakkels—de vergadering heeft in den +avond plaats—nemen alle monniken op hunne bestemde plaatsen +zitting. Geen leek, candidaat of non mag hierbij tegenwoordig zijn. +Daarop draagt één der monniken, bij voorkeur de oudste, +de Patimōkha voor: de biechtformule. <span class="pagenum">[<a id="pb131" href="#pb131" name="pb131">131</a>]</span></p> +<p>Hij spreekt dan aldus: „De gemeente, eerwaardigen, moge mij +hooren. Heden is het vastendag, de 15<sup>e</sup> der halve maand. Als +de gemeente bereid is moge zij vastendag houden en de biechtformule +hooren voordragen. Wat moet de gemeente van te voren doen? Spreek de +verklaring der reinheid uit, gij eerwaardigen. Ik wil de biechtformule +voordragen.”</p> +<p>De gemeente antwoordt: „Wij allen die hier zijn, hooren en +bedenken deze wel.”</p> +<p>„Wie een fout gepleegd heeft<span class="corr" id="xd20e3350" +title="Niet in bron">,</span>” gaat de voordragende +voort<span class="corr" id="xd20e3353" title="Niet in bron">,</span> +„moge haar bekennen. Wie geen fout heeft moge zwijgen. Uit uw +zwijgen zou ik afleiden, dat de eerwaardigen rein zijn.” Evenals +een enkel mensch, <span class="corr" id="xd20e3356" title="Bron: waneeer">wanneer</span> hem een vraag is gesteld, antwoorden +moet, zoo is het ook bij zulk een vergadering, als de vraag driemaal is +gesteld. Een monnik, die op een driemaal herhaalde vraag een fout, die +hij gepleegd heeft en die hij zich herinnert, niet bekent, is aan +leugen, wetens begaan, schuldig. „Wetens uitgesproken leugens, +eerwaardigen, brengen verwoesting, heeft de verhevene gezegd. Daarom +moet een monnik, die iets misdreven heeft, zich dat herinnert en +daarvan rein begeert te worden, zijn fout bekennen. Wat hij bekent zal +hem licht vallen.”</p> +<p>Daarna wordt de biechtformule uitgesproken, eerst worden genoemd de +vier hoofdzonden<span class="corr" id="xd20e3361" title="Bron: :">,</span> die uitgaan uit de gemeente met zich brengen. Alzoo +wordt gehandeld over geslachtsgemeenschap, diefstal, moord en de +aanmatiging van geestelijke volkomenheid. Vervolgens komt de driemaal +herhaalde vraag: „Ik vraag de eerwaardigen: <span class="corr" +id="xd20e3364" title="Niet in bron">„</span>zijt gij van deze +zonden rein?<span class="corr" id="xd20e3367" title="Niet in bron">”</span> <a id="xd20e3370" name="xd20e3370"></a>Ten tweeden maal vraag ik: <span class="corr" id="xd20e3372" title="Niet in bron">„</span>Zijt gij rein?” +Ten derden maal vraag ik: <span class="corr" id="xd20e3376" title="Niet in bron">„</span>Zijt gij rein?<span class="corr" id="xd20e3379" title="Niet in bron">”</span> Als alles zwijgt is het +antwoord: <span class="corr" id="xd20e3382" title="Niet in bron">„</span>Rein zijn hieraan de eerwaardigen, daarom +zwijgen zij, aldus neem ik dit aan.<span class="corr" id="xd20e3385" +title="Niet in bron">”</span>”</p> +<p>Daarop worden andere zonden opgenoemd: zulke, die een terugzetting +met zich brengen; vervolgens andere, die door de bekentenis zelve +kunnen worden verzoend. Wel twee honderd verschillende artikelen, die +zich over het geheele leven uitstrekken worden dan opgesomd. Daarin +wordt tot in kleinigheden afgedaald, doch ook kleinigheden hebben soms +groote beteekenis. Zoo ging het in oude dagen onder Boeddha’s +volgelingen, zoo gaat het nog.</p> +<p>Een bizondere, eigenaardige beteekenis had, reeds van oude dagen af, +de regentijd, die in Indië ongeveer van Juni tot October duurt. +Die tijd was voor reizend prediken ongeschikt en werd dus doorgebracht +in stille teruggetrokkenheid. Was hij ten einde, dan kwamen de +leerlingen plechtig te zamen. Allen <span class="pagenum">[<a id="pb132" href="#pb132" name="pb132">132</a>]</span>zaten zij neder, in +eerbiedige houding op den grond, met gevouwen handen hun medebroeder +smeekend, om, indien hij in dien tijd een schuld had begaan, deze te +noemen. „Ik noodig,” zoo heet het, „de gemeente uit, +om, indien gij iets van mij gezien of gehoord hebt, of verdenking tegen +mij koestert, erbarmen met mij te hebben en te spreken, als ik het +inzie, zal ik er boete voor doen.”</p> +<p>Zoo was in oude dagen die regentijd een tijd voor godsdienstige +bespiegeling en inkeer tot zichzelf. En—zoo is het ook nu nog. In +Birma is dat nog de tijd, zooals Fielding<a class="noteref" id="xd20e3396src" href="#xd20e3396" name="xd20e3396src">100</a> het +uitdrukt, om den grond te bereiden voor het gewas, de zielen voor de +eeuwigheid. Dan leven ook vele leeken op de wijze der monniken. Zij +eten voor den middag en onthouden zich van tabak. Geen spelen zijn er +dan, geen huwelijken worden er gesloten. Ook worden dan de +zondagsbijeenkomsten<a class="noteref" id="xd20e3399src" href="#xd20e3399" name="xd20e3399src">101</a> veel talrijker bezocht dan +anders.</p> +<p>In Ceylon brengt ook de „wastijd” eigenaardige gebruiken +met zich. De monniken verlaten hun gewone huizen en leven in kleine +hutten, door de boeren daarvoor opzettelijk gebouwd. Zij houden dan een +reeks diensten, bestaande in voorlezingen uit de +Pitaka’s,<a class="noteref" id="xd20e3404src" href="#xd20e3404" +name="xd20e3404src">102</a> de heilige boeken, waarnaar dan oud en +jong, arm en rijk komt luisteren. Onder de boomen wordt een platform +opgericht: overdekt, doch aan de kanten open, en met kleeden en bloemen +versierd. Daaromheen zitten allen dan aandachtig neder, en vooral naar +de lezing der Yataka’s, de vroegere levens van Boeddha, wordt met +groote belangstelling gehoord.</p> +<p>Overigens wordt in de meeste Boeddhistische streken aan wat wij +prediken zouden noemen weinig of niet gedaan. Wel komt in Birma des +Zondags veelal een monnik in een rusthuis—overal heeft men daar +rusthuizen langs de wegen, meest door milddadigheid ten behoeve van het +publiek geschonken—een gedeelte uit de heilige boeken +voorlezen.</p> +<p>Een soort predik- of priesterambt bekleedt echter de Boeddhistische +monnik niet: niemand denkt er b.v. in Birma aan een monnik bij een +stervende te roepen, om b.v. gebeden te <span class="pagenum">[<a id="pb133" href="#pb133" name="pb133">133</a>]</span>zeggen. Het zijn dan +ook geen tusschenpersonen tusschen God en den mensch, maar personen, +die, in vrije broederschap den weg bewandelen, die tot den grooten +vrede voert. Ook hun godsvereering is zeer eenvoudig: althans wanneer +we daar laten het Boeddhisme, zooals het in Tibet optreedt, waar het +geheel en al—beter kunnen wij het niet met een enkel woord +uitdrukken—tot een Roomsch-Catholiek gekleurd Boeddhisme is +geworden, met een paus, offers, plechtige, geheimzinnige ceremonies +enz. Maar dat vertegenwoordigt allerminst den eigenlijken geest van +dezen godsdienst.</p> +<p>De monnik in Birma bepaalt zich tot het uitspreken van gewijde +teksten bij de pagode, waarin vooral de erkentenis dat alles ellende en +verdriet is op den voorgrond treedt. Ook bij de godsdienstige feesten +aldaar—het groote godsdienstige feest heeft plaats na den +regentijd—is er weinig ander ceremonieel. Monniken en leeken +komen in de pagodes bidden, bloemen en geschenken worden aan de +monniken gegeven, de klokjes der groote pagoden luiden met +vriendelijken klank: doch niets van een statigen eeredienst, die +trouwens in het kader van het Boeddhisme niet zou passen.</p> +<p>Wel werden reeds vroeg in eere gehouden vier heilige plaatsen, met +den stichter van den godsdienst in verband staande: de plaats waar +Boeddha is geboren, die waar hem de hoogste verlichting ten deel viel, +die waar hij het „rad der gerechtigheid draaide” m. a. w. +het eerst predikte, die waar hij het Nirvāna inging.</p> +<p>We spraken tot nu toe enkel over monniken, doch er zijn ook +Boeddhistische nonnen—hoewel veel minder in getal: de vrouwen +hebben daarin geen lust, al ontbreekt het hun overigens geenszins aan +godsdienstige belangstelling. Is het soms ook omdat de nonnen zoover +beneden de monniken zijn gesteld? Boeddha zelf had trouwens geen lust +om een nonnenorde in ’t leven te roepen,<a class="noteref" id="xd20e3426src" href="#xd20e3426" name="xd20e3426src">103</a> maar werd +door de omstandigheden daartoe gedwongen.</p> +<p>Wat de nonnen betreft, van haar heet het o. a. „Een non, al is +zij ook sinds honderd jaar geordend, moet iederen monnik, al is deze +eerst dien dag geordend, de eerbiedige begroeting brengen, voor hem +opstaan, de gevouwen handen verheffen, hem naar behooren eeren. Deze +ordening moet zij achten, heilig houden, bewaren, eeren, en haar leven +lang niet overtreden.”<a class="noteref" id="xd20e3431src" href="#xd20e3431" name="xd20e3431src">104</a> <span class="pagenum">[<a id="pb134" href="#pb134" name="pb134">134</a>]</span></p> +<p>In hetzelfde geschrift wordt haar ook voorgeschreven dat zij den +regentijd niet mogen doorbrengen in een distrikt, waar zich geen +monniken bevinden, dat zij iedere halve maand de monniken over de +biecht moeten raadplegen en hun om de prediking van het heilige woord +verzoeken.</p> +<p>Ook bij het zelfonderzoek na den regentijd moeten zij de monniken +door een bode doen vragen of dezen niets hebben in te brengen, enz.</p> +<p>M. a. w. de nonnen hebben zeer weinig in te brengen.</p> +<p>Moeten de nonnen dus in alles de monniken raadplegen, toch moet een +strenge scheiding bewaard blijven. Geen monnik, die voor de nonnen moet +prediken mag hun huis betreden, behalve indien hij eene kranke moet +toespreken. Geen monnik mag met een non op weg zijn, op een schip zijn, +naast haar zitten zonder getuigen.</p> +<p>Nog verdient de aandacht dat de nonnen niet—zooals monniken in +Boeddhistische landen soms doen—mogen leven in de eenzaamheid van +het woud.</p> +<p>Komen die geboden alleen voor uit het denkbeeld van de +„minderwaardigheid” der vrouw? Ja en neen. Neen voorzoover +het een groote dwaling zou zijn om te meenen dat de vrouwen in landen +waar het Boeddhisme zuiver wordt beleden een soort slavinnen zouden +zijn, dat is althans in Birma volstrekt niet het geval: de vrouw heeft +daar in het burgerlijke gelijke rechten schier als de man.</p> +<p>De Birmaan zegt echter van de vrouw ten opzichte van zijn +godsdienst: de vrouw begrijpt het zoo niet.—En—dat is het +ook. De vrouwen in Birma zijn van een zachte, teeder- hartstochtelijke, +liefhebbende natuur; hun vrouwelijk gemoedsleven komt feitelijk in +verzet tegen sommige artikelen van hun geloof. Zij hebben een groote +bewondering voor Yaçodharā, de vrouw van den Verlichte. Die +was godsdienstig, maar ’t brak haar hart, dat zij scheiden moest +van haar geliefde: dat kòn zij niet begrijpen. Zoo nu zijn de +vrouwen in Birma nog. Zij werken mede met alle macht om bedwelmende +dranken en het dooden van dieren tegen te gaan. Zij volgen nauwgezet de +voorschriften van den godsdienst op: maar, zegt Fielding, indien de +godsdienst haar zegt: „Verlaat al wat gij liefhebt, alles waaraan +uw hart gehecht is, want het is ijdel: zie het licht en bereid uwe ziel +voor den Grooten Vrede,” dan deinzen zij terug: „Heer, dat +kunnen wij niet, het zou te vreeselijk voor ons zijn.”</p> +<p>Een man die in Birma afstand doet van de wereld wordt <span class="pagenum">[<a id="pb135" href="#pb135" name="pb135">135</a>]</span>geprezen, een vrouw niet. Ook bij de vrouwen +zijn nonnen niet in aanzien, wie tot den Groote Vrede zal komen moet +eerst als man worden wedergeboren.</p> +<p>Der vrouwen gemoed teekent echter een zeker protest aan tegen de +hardheid der Boeddhistische leer.</p> +<p>Dat blijkt ook bij ’t gebed: Bidden—dat is voor den +Boeddhist geenszins spreken tot God, opdat hij wenschen verhoore: neen, +bidden is overpeinzen van den weg des heils: is zich vertrouwd maken +met de eeuwige wetten der gerechtigheid. Er wordt niet gebeden, om den +Boeddha goed te doen, maar om de liefde tot hem op te wekken in +’t hart.</p> +<p>Toch: Boeddhistische vrouwen bidden soms anders. Fielding +verhaalt:<a class="noteref" id="xd20e3460src" href="#xd20e3460" name="xd20e3460src">105</a> „Ik herinner mij dat ik eens op het terras +van een beroemde pagode stond, de gouden torenspits voor mij en +gebeeldhouwde altaren rondom en daar een vrouw zag liggen, haar +aangezicht naar de pagode gekeerd. Zij bad vurig, zóó +vurig dat haar woorden verstaanbaar waren, want zij stoorde zich aan +niemand, zoo bedroefd was zij; en wat zij vroeg was dit: dat haar kind, +haar kleintje niet sterven zou. Zij hield het kleine kindje in haar +armen, en als zij er naar keek waren haar oogen vol tranen. Want het +was heel ziek, de ledematen waren niets dan vel en been, met dikke +knieën en ellebogen, en het gezichtje was geheel uitgeteerd. Het +was zelfs te zwak om belang te stellen in al de nieuwe dingen rondom: +het opende alleen nu en dan ternauwernood even de vermoeide oogjes.</p> +<p>„Geef dat hij herstelle, geef dat hij gezond worde,” +riep de vrouw telkens weer.</p> +<p>Tot wien smeekte zij? Ik weet het niet.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3468" title="Niet in bron">„</span>Mijn heer, er moet wel iemand zijn. +Iemand. Een geest, die ’t hooren kan. Wie weet het? Er zal toch +wel iemand mij helpen? De menschen zouden mij helpen, als zij konden, +maar zij kunnen niet; er moet toch wel iemand zijn?”</p> +<p>Zoo bidden Boeddhistische vrouwen meermalen. „Vrouwen” +zeggen de <span class="corr" id="xd20e3473" title="Bron: monnikken">monniken</span> „begrijpen het +nooit—”</p> +<p>Hebben wij hier niet op treffende wijze het liefderijk hart van de +vrouw, dat niet tevreden is met eenige wetten, die alles besturen, dat +niet, ook niet voor een hoog ideaal, scheiden wil van wien zij innig +liefheeft? En—hoe hoog wij Boeddha stellen: brengt dit toch niet +aan ’t licht dat er in zijn godsdienst is, ik zeg niet gemis van +welwillendheid, maar van warmte? <span class="pagenum">[<a id="pb136" +href="#pb136" name="pb136">136</a>]</span></p> +<p>Ongemerkt zijn wij zoo van de monniken gekomen tot de leeken. +Eigenlijk zijn dezen geen lid der gemeente, de gemeente is er eene van +monniken. Toch: zij zijn onderwezen in de leer van den Verlichte, zij +nemen bij hem en zijne leer hunne toevlucht, de vijf geboden<a class="noteref" id="xd20e3481src" href="#xd20e3481" name="xd20e3481src">106</a> zijn hun heilig.</p> +<p>Doch een soort lidmaatschap van een kerk hebben zij niet. De eenige +censuur die over hen wordt uitgeoefend is deze: dat de monniken geen +gaven van hen aannemen als zij zich zeer hebben vergrepen.</p> +<p>Hoe openbaart zich het Boeddhisme bij de leeken? O. a. hierin dat +zij den regentijd in ’t bizonder, gelijk wij reeds zagen, wijden +aan godsdienstoefeningen, ook dat zij des Zondags—vooral ook in +den regentijd—in rusthuizen samenkomen, daar komt somtijds dan +ook een monnik een gedeelte uit de heilige boeken voorlezen, om dan +telkens weer peinzend te herhalen en te overdenken, dat het leven +slechts is „ellende, moeite, verdriet.”</p> +<p>Of zij daarom overigens zoo terneergedrukt zijn? Neen. Hun leven +gaat gewoonlijk voort in kalme onbezorgdheid. Jacht naar rijkdom is met +name den Birmaan geenszins eigen. Heeft hij zich eenig fortuin +vergaderd, dan laat hij rusthuizen inrichten, pagoden versieren, +kloosters bouwen en dergelijke. Van ons Westersch sparen en garen weet +hij niet af. Waartoe zou hij het doen? Waarom zich ’t leven +moeilijk te maken? Zij hebben voorts weinig behoeften, hun leven +is—in overeenstemming met den geest van hun +godsdienst—evenver van weelde als van zelfkastijding.</p> +<p>Als wij Birma en zijn bewoners beschouwen, dan moeten wij erkennen +dat de Boeddhisten—hier heb ik ook op de leeken het +oog—meer van hun geloof in het leven terecht brengen dan de +Christenen van het hunne. Is dat omdat het geloof beter is? Neen, maar +omdat het Christendom, zooals wij het vaak opvatten, veel verder +afstaat van het eigenlijke Christendom, dan der Birmanen Boeddhisme van +den geest des Verlichten.</p> +<p>In de eerste plaats is hun geloof praktisch. Boeddha sprak weinig of +niet over God, niet omdat hij niet in Hem geloofde, maar omdat hij bij +voorkeur niet verder ging dan zijn waarneming, die slechts kon komen +tot de wet der gerechtigheid. Zoo doen ook zijn volgelingen. ’t +Is den monniken zelfs ongeoorloofd <span class="pagenum">[<a id="pb137" +href="#pb137" name="pb137">137</a>]</span>zich met het bovennatuurlijke +in te laten en het ligt ook niet zeer in den geest der leeken.</p> +<p>Wat hun levensopvatting betreft: liefde en medelijden wordt onder +hen aangetroffen, de oorlog is in hun oog een gruwel, ’t kan niet +in hen opkomen die met Boeddha of het Nirvāna te verbinden, zooals +soms de Christenen doen, die vaandels „wijden” en den God +der heirscharen aanroepen, terwijl Jezus sprak: „die het zwaard +nemen zullen door het zwaard vergaan.” Goede soldaten vormt het +Boeddhisme niet, ook daarom niet, omdat het denkbeeld van discipline in +strijd is met hun: „ieder werkt zijn eigen heil”.</p> +<p>Dat individueele toont zich ook op andere wijze eigenaardig. Als gij +een weg betreedt, die u straks over een wrakke brug voert, zal niemand +u waarschuwen. Als gij in het water u werpt, zal niemand u redden tegen +uw zin, als gij niet om hulp roept: ongevraagde raad geldt voor +heerschzucht.</p> +<p>Dat zelfde individueele treedt ook in hun leer over straf en boete +op den voorgrond. Van Boeddha heeft men geen godheid gemaakt die de +straf voor anderen onderging. Geen plaats is hier ook voor vergeving in +den alledaagschen zin: de gevolgen van het kwaad moet ieder boeten, dat +is een eeuwige wet, een onontkoombaar iets. Doch wie geboet heeft, +heeft ook zijn straf ondergaan, en is er niet minder, doch beter +om.</p> +<p>Hoe men dat anders—en naar mij voorkomt beter begrijpt dan +wij—kwam uit in de volgende gebeurtenis, die eenige jaren geleden +in Rangoon geschiedde.<a class="noteref" id="xd20e3505src" href="#xd20e3505" name="xd20e3505src">107</a></p> +<p>Een Engelsch officier verloor eenige banknoten. Het bleek dat een +der bedienden ze gestolen had: hij werd gearresteerd en bekende. De +officier had gaarne de aanklacht ingetrokken, doch dat kon niet. De +jongen werd gestraft, ofschoon zijn meester hem gaarne „de +schande der gevangenis” had bespaard.</p> +<p>Zes maanden werd hij opgesloten. De meester vergat het geval, doch, +na ’t eindigen van den straftijd kwam de jongen, blij en +opgewekt, bij zijn meester terug.</p> +<p>Hij vond dat het vanzelf sprak dat hij weer in dienst zou worden +genomen. Hij had immers zijn straf nu ondergaan!</p> +<p>De ander wilde hem echter niet weer hebben, hij had „in de +gevangenis gezeten”. En—of de jongen sprak—dat hij +„langen tijd” was gestraft geweest, het mocht niet +baten.</p> +<p>Wie had hier zuiverder moraal? De Boeddhist of de Christen? +<span class="pagenum">[<a id="pb138" href="#pb138" name="pb138">138</a>]</span>’t Kan dunkt me aan geen twijfel +onderhevig zijn, maar ’t bewijst wel dat de Christenen hun eigen +geloof, althans de zoo bekende gelijkenis van den verloren zoon, nog +maar slecht verstaan.</p> +<p>Voor ons verbasterd inzicht is straf slechts een vernedering, die +wij liefst ons zelf en anderen moeten besparen, voor den ander was zij +boete: reiniging der ziel—in overeenstemming immers met zijn +geloof, dat ons de wet der gerechtigheid leert, die ons door lijden ten +slotte voert tot den Grooten Vrede.</p> +<p>Als wij dit indenken, begrijpen wij ook beter het merkwaardige +verschijnsel, dat zelfs aanvoerders van rooverbenden, op wier hoofd een +prijs is gesteld, zich vaak vrijwillig bij den rechter komen aanmelden. +De straf moet immers strekken tot heil?</p> +<p>Dat is het, wat hen ook vrede geeft in ’t aangezicht des +doods. Geen eeuwige hel, geen hemel, die zich direct voor hen opent, +gaan zij tegemoet, doch hun volgend leven hangt af van het +tegenwoordige: de hemel is voor den zondaar gesloten, doch niet voor +eeuwig. Eenmaal zullen allen, nadat zij wijsheid geleerd hebben uit het +lijden, tot den Grooten Vrede komen.</p> +<p>Wanneer een Birmaan stervende is komen geen monniken gebeden zeggen: +ook spreken geen bloedverwanten of vrienden met hem over ’t +hiernamaals. Wat dan? Een vriend zal komen en hem zeggen: Denk aan de +goede daden, die gij gedaan hebt: en die zal hij herinneren, opdat de +oude van dagen bij die vriendlijke herinneringen straks zacht +insluimert. Is dat geen troost voor ’t menschenhart? Ook gelooft +men in Birma dat, wanneer de mensch sterft, zijn geheele leven met al +zijn onderdeelen voor zijn oogen komt als een landschap, dat in den +donkren nacht door een bliksemstraal eensklaps geheel verlicht +wordt.</p> +<p>En—dit geloof rust—in ’t voorbijgaan merk ik dat +op—inderdaad op goede gronden: met name personen die den dood +door verdrinking nabij waren hebben van zichzelf iets dergelijks +getuigd, gelijk vele westersche waarnemingen uitwijzen.</p> +<p>Moeten wij ten slotte niet dankbaar erkennen dat ook het licht van +Azië een schoon en heerlijk schijnsel geeft voor der menschen +voet, ook al zijn we niet blind voor zijn eenzijdige kleur? En is niet +dit vooral de groote kracht van de Boeddhistische leer, dat wel het +kwaad in zijn boosheid, het goede <span class="pagenum">[<a id="pb139" +href="#pb139" name="pb139">139</a>]</span>in zijn heerlijkheid wordt +erkend, maar dat alle loonzucht hier over boord is geworpen en men in +stede van een uitwendige vergelding erkent een eeuwige, onwankelbare +ordening, die rust en vrede geeft aan ’t hart, dat uitgaat naar +liefde en plicht, doch duisternis aan wie haten en onrecht doen?</p> +<p>Geen godsdienst kunnen wij ons voorstellen, geschikt voor de +kinderen van ons geslacht, of in deze dingen moet hij bij Boeddha ter +schole gaan.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4.7" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main"><span class="corr" id="xd20e3539" title="Niet in bron">VII.</span> De voortgang en ontwikkeling van het +Boeddhisme.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wanneer wij het hier genoemde onderwerp wilden +behandelen in alle uitvoerigheid, zouden wij nog wel een gansch lijvig +boekdeel daaraan kunnen wijden. We zouden dan moeten spreken over +verschillende secten, die in de schoot van het Boeddhisme ontstonden, +over al de landen, waarheen het zich uitbreidde, en de wijziging, die +het daarbij soms onderging. Dat alles zou ons echter te ver voeren en +niet passen bij het kader van dit werk. Toch zijn een paar dingen uit +de geschiedenis van het Boeddhisme voor ons van zooveel belang, dat wij +daarover niet willen zwijgen. En wel: de verschillende oude +kerkvergaderingen, het vormen van de verzameling der Heilige Schriften, +het optreden van het Boeddhisme als door den staat beschermde +godsdienst onder Açoka, en ten slotte met een enkel woord: de +uitbreiding van het Boeddhisme in andere landen en zijn ondergang in +Indië.</p> +<p>Allereerst dan over de oude concilies. Drie worden ons genoemd: dat +van Rājagriha, van Vaisāli en van Patna. Het eerste zou +gehouden zijn, aldus verhaalt Buddaghosa, een soort Boeddhistische +kerkvader, nabij Rājagriha. Daar toch waren achttien groote +kloosters, met monniken gevuld. Men verzocht dus van hunnentwege aan +den koning van Rājagriha, of hij een groot hol in de bergen ten +hunnen behoeve voor die vergadering wilde inrichten.</p> +<p>De koning, zoo gaat het verhaal voort, was daartoe volkomen bereid. +Alles werd keurig in gereedheid gebracht: er waren vijfhonderd bekleede +zitplaatsen voor de monniken, een spreekgestoelte voor den +voorzitter.</p> +<p>Twee maanden lang had men daarmede werk. De monniken werden +uitgenoodigd en kwamen bijeen—’t was in den wastijd. Eerst +bestond de vergadering niet uit het volle getal: er waren er 499, +Ānanda had niet verkregen de Prajnā Parāmitā, de +kennis der onzienlijke wereld. Dus was één zetel vacant. +Doch, toen Ānanda des nachts peinsde, kwamen de <span class="pagenum">[<a id="pb140" href="#pb140" name="pb140">140</a>]</span>wonderbare krachten over hem: en—door den +vloer heen bereikte hij den zetel, voor hem gereed gehouden.</p> +<p>Kasyapa was voorzitter en noodigde Upali uit om voor te dragen de +regelen, door Boeddha over de orde gegeven (Vinaya). Upali zat in de +preekstoel, voor Boeddha bestemd, met den ivoren waaier in de hand. De +monniken zongen na wat men hun voordroeg.</p> +<p>Daarna kwam Ānanda in het spreekgestoelte en droeg de +uitspraken over de leer (Dharma) voor. Het eerste der Sutra’s, +door Ānanda voorgedragen, was Brahmajala Sutra.</p> +<p>Nu zijn de volgende punten zeer merkwaardig: in het jaar 16 v. C. +had ook een concilie plaats, naar de faam zegt van 500 monniken. Er +waren er slechts 499, één was uitgesloten, doch verricht +een wonder en wordt chef.</p> +<p>Dit concilie was bijeengeroepen door koning Kanishka, die over een +groot deel van Indië toen regeerde. En—naar het schijnt, +heeft hier de, later zich vormende, Mahayana school, eene overwinning +behaald op het meer oorspronkelijk Boeddhisme. Nu rekenen sommige +geleerden het Brahmajala sutra ook tot de boeken dezer school, naar mij +voorkomt terecht; omdat het niet den geest van het oorspronkelijke +Boeddhisme ademt.</p> +<p>En ook op dit concilie hield men zich bezig met de heilige boeken, +met name om daarop commentaren te maken en wel op de Sutra’s, de +Vinaya en de <span class="corr" id="xd20e3562" title="Bron: Abhidarma">Abhidharma</span>: welke drie ook volgens de +zuidelijke Boeddhisten den heiligen canon vormen. Het ligt dus mijns +inziens voor de hand, dat dit heele concilie van Rājagriha niets +anders is dan een poging om—wat later gesanctioneerd +werd—de goedkeuring der oudheid te geven door het reeds kort na +Boeddha’s dood geldig te maken.</p> +<p>Even onzeker schijnt wat verhaald wordt over het tweede concilie, +dat ongeveer 100 jaar later gehouden werd. Meer op vasten grond komen +wij echter bij het 3<sup>e</sup>, dat van Patna, dat ongeveer het jaar +244 in Patna werd gehouden, in de dagen van koning Açoka. +Waarschijnlijk is daar met de verzameling der heilige boeken een begin +gemaakt. Over Açoka en zijn werken willen wij echter uitvoeriger +spreken, omdat het hier een vorst geldt, die het Boeddhisme met groote +kracht heeft bevorderd en wiens naam nog immer door de gansche +Boeddhistische wereld een goeden klank heeft. Zooals bekend is drong +Alexander de Groote in de 4<sup>e</sup> eeuw vóór onze +jaartelling zegevierend tot in Indië door. In die dagen was +Magadha de hoofdstad geworden van een vrij groot koninkrijk, dat echter +voor de macht van Alexanders wapenen moest bukken. <span class="pagenum">[<a id="pb141" href="#pb141" name="pb141">141</a>]</span></p> +<p>Een avonturier, uit de handen van den koning van Magadha ontsnapt, +zocht bij Alexander zijn toevlucht. Deze rebel vergaderde de stammen +van den Pendsjab rondom zich en—toen in 315 v. C. de koning van +Magadha werd vermoord, plaatste hij zich op diens troon. De Grieken +verjoeg hij uit Indië. Deze troonsbeklimming was zeer merkwaardig, +omdat zij bewees dat de oude Indische maatschappij voorbij ging: +Chandragupta toch was een man van lage caste, evenals zijn +partijgenooten. Juist in die dagen kwam het Boeddhisme op en nam snel +in invloed toe. Waarschijnlijk begunstigden reeds Chandragupta en zijn +zoon dit nieuwe geloof. Zeker is het dat zijn kleinzoon, Açoka, +er toe over ging en de groote koning der Boeddhisten werd. Hij was +inderdaad de Dharma Raj (koning der gerechtigheid), waarvan Boeddha, +toen hij in 520 v. C. onder een vijgeboom zat, had gedroomd.</p> +<p>Açoka, die 24 jaren telde, toen hij den troon beklom, was +eerst een vroom Brahmaan, die 50.000 Brahmanen dagelijks voedde. Ook +was hij zeker een dapper en bekwaam krijgsman; althans hij veroverde +een groot deel van Indië. Zekere monnik Nigrauda bekeerde hem tot +het Boeddhisme. De koning werd daarvoor nu een groot ijveraar +en—tal van inschriften<span class="corr" id="xd20e3579" title="Bron: —">,</span> door hem in rotsen en steenen gebeiteld in +bijna alle streken van Indië—leggen er getuigenis van af, +hoe ernstig hij zijn taak opvatte om de nieuwe leer ingang te doen +vinden en in het maatschappelijk leven de hervormingen in te voeren, +die zij eischte. Deze inschriften zijn ook in ander opzicht voor ons +van groote waarde. Immers de ouderdom der boeken staat niet altijd vast +en—volgens nagenoeg eenstemmig oordeel der geleerden—stond +Açoka’s Boeddhisme vrij dicht bij het oorspronkelijk. Zij +zijn grootendeels uitgegeven en alzoo onder het bereik der geleerde +wereld gebracht.</p> +<p>We willen er enkele van aanhalen, die ons doen zien welke +denkbeelden over God en toekomstig leven door den beroemden koning +werden gekoesterd.</p> +<p>„Veel te verlangen naar de dingen (dezes levens) is +ongehoorzaamheid, zoo herhaal ik: (ongehoorzaamheid) is ook de (altijd) +werkzame zucht naar grondgebied bij een vorst, die den hemel wil +gewinnen. Belijd God (Isāna) en geloof in Hem, die het waardig +voorwerp der gehoorzaamheid is. Want gij zult geen middelen vinden om +den hemel te winnen, aan dit geloof gelijk. O, streef er naar om dit +onschatbare kleinood te verkrijgen.”</p> +<p>„Aldus spreekt koning Devānampiya <span class="corr" id="xd20e3588" title="Bron: Pyadasi">Piyadasi</span> (de door de +<span class="pagenum">[<a id="pb142" href="#pb142" name="pb142">142</a>]</span>goden geliefde<a class="noteref" id="xd20e3593src" href="#xd20e3593" name="xd20e3593src">108</a><span class="corr" id="xd20e3595" title="Niet in bron">)</span>: Het tegenwoordig oogenblik en het verleden +zijn onder dezelfde vurige hoop voorbijgegaan: Hoe zal door de +bekeering van den koninklijk geboorne de godsdienst worden uitgebreid? +Als deze zoo toeneemt door de bekeering van de laaggeborenen, hoe zal +hij dan toenemen als de <span class="corr" id="xd20e3598" title="Bron: hooggebooornen">hooggeborenen</span> overtuigd worden? Overal +waar de naam van God in eere is, waarlijk daar is godsdienst.</p> +<p>„Aldus sprak Devānampiya Piyadasi: Daarom heb ik van dit +oogenblik af gezorgd dat er godsdienstige redenen werden gehouden, ik +heb godsdienstige plichten aangewezen, opdat de menschen daarna +luisterend, er toe gebracht worden het rechte pad te volgen en eere te +geven aan God.<span class="corr" id="xd20e3603" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>Ook over een volgend leven laat Açoka zich uit: „Al de +moed (heet het elders) dien Piyadasi, de geliefde der goden, heeft +getoond is ten opzichte van een volgend leven. Aardsche roem brengt +weinig voordeel, doch veroorzaakt integendeel, verlies van deugd.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3609" title="Niet in bron">„</span>Voor den hemel te werken is moeilijk voor +een boer en voor een prins: tenzij zij met uiterste krachtsinspanning +alles opgeven.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3613" title="Niet in bron">„</span>Mogen mijne liefhebbende onderdanen geluk +verkrijgen in deze en in een volgende wereld.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3617" title="Niet in bron">„</span>De beminde der goden spreekt aldus: Meer +dan twee en dertig en een half jaar lang ben ik een hoorder der wet +geweest, doch ik beijverde mij niet met alle inspanning. De goden, die +voor dien tijd in Jambudvīpa als ware goden werden beschouwd zijn +nu afgezworen... Een klein (eenvoudig) man, die zichzelf wat oefent kan +voor zichzelf groote hemelsche zegen verwerven, en met dat doel is deze +prediking uitgesproken. Beide, grooten (hoogen) en kleinen moeten zich +oefenen en zullen ten slotte (ware) kennis verkrijgen. En deze wijze +van handelen zal wat zijn? Van groote gevolgen. Want het geestelijk +goed zal groeien, en zal steeds sneller groeien, ten slotte zal het +telkens met de helft worden vermeerderd.<span class="corr" id="xd20e3620" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>„Deze prediking is gehouden door hem die is heengegaan. Twee +honderd vijftig jaren zijn er verloopen na het vertrek van den +leeraar.”</p> +<p>Alles in deze opschriften moge niet geheel duidelijk zijn, zooveel +is toch wel zeker, dat het Boeddhisme van Açoka allerminst een +soort <span class="corr" id="xd20e3628" title="Bron: atheīsme">atheïsme</span> mocht heeten. Een en ander +stemt overeen met wat wij reeds vroeger opmerkten, b.v. <span class="pagenum">[<a id="pb143" href="#pb143" name="pb143">143</a>]</span>dat +de oude Boeddhisten zich Brahmacharin, vereerders van Brahmā +noemden en dat in een gesprek met de Brahmanen Boeddha niet zegt: +Brahmā vereeren is onzin, maar wel: uw uitwendige vereering van +Brahmā deugt niet.</p> +<p>Doch, wij komen tot Açoka terug. Deze vergenoegde zich niet +met in edicten het Boeddhisme aan te prijzen, neen, hij trachtte de +beginselen van het nieuwe geloof ook in staat en maatschappij door te +voeren. Terecht kan men van hem zeggen, dat hij Wilberforce vooruit was +in den strijd tegen de slavernij, Tolstoï in zijn begeerte om het +zwaard weg te werpen, Rousseau en Fichte in hun wensch om den +innerlijken godsdienst aller eigendom te maken. Ook is treffend zijn +zorg voor de dieren. We willen u, aan de hand der opschriften zelve +laten zien, hoeveel Açoka tot stand bracht.</p> +<p>Wat betreft zijn belangstelling in den inwendigen godsdienst denken +wij b.v. aan het volgende inschrift: <span class="corr" id="xd20e3637" +title="Niet in bron">„</span>Piyadasi, de vriend der goden, hecht +minder waarde aan aalmoezen en uitwendige plechtigheden, dan aan het +bevorderen van den bloei van den inwendigen godsdienst.”</p> +<p>„Voortgang in Dharma (de ware leer, de deugd) kan op +tweeërlei wijze worden verkregen, door vormelijke regels, en door +de gevoelens, welke deze opwekken in het hart. In dezen dubbelen +invloed heeft de eerste een zeer geringe waarde, de innerlijke +opwekking is slechts in waarheid belangrijk.”</p> +<p>Wat zijn afkeer van den oorlog betreft denken wij aan deze +inscriptie:</p> +<p>„Piyadasi, de vriend der Devas, (goden) stelt alleen op prijs +den oogst van het volgend leven. Daarom alleen is deze inscriptie +gegrift, opdat onze zonen en kleinzonen geen nieuwe veroveringen zouden +maken. Laten zij niet denken dat veroveringen met het zwaard den naam +verovering verdienen. Laten zij zien den ondergang, de verwarring, de +hartstocht die zij medebrengen. Ware veroveringen zijn alleen die van +Dharma.”</p> +<p>Açoka zorgde voor mensch en dier, hij maakte aan +slavenmishandeling een einde, verbrak de slavenketenen der menschen, +zorgde voor reizigers en monniken op liefderijke wijze.</p> +<p>Hierover vermelden de opschriften het volgende:</p> +<p>„Vroeger werden, in de groote eetzaal en den tempel van koning +Piyadasi, den vriend der goden, dagelijks honderd duizende dieren +geslacht om tot voedsel te strekken met hun vleesch .... doch nu +weerklinkt telkens weer het koor dat voortaan geen dier meer zal worden +ter dood gebracht. <span class="pagenum">[<a id="pb144" href="#pb144" +name="pb144">144</a>]</span></p> +<p>Als een mensch onderworpen is aan slavernij en slechte behandeling, +zal hij van dit oogenblik af door den koning van deze en andere +gevangenschap worden bevrijd. Vele menschen in deze streken kwijnen in +de gevangenis, daarom was de Stūpa<a class="noteref" id="xd20e3655src" href="#xd20e3655" name="xd20e3655src">109</a>, die de +bevelen des konings bevat, zeer noodig.</p> +<p>Overal is gevestigd het dubbele systeem van geneeskundige hulp van +koning Piyadasi, medische hulp voor menschen en medische hulp voor +dieren... En waar er geen voorraad is (van kruiden), in al deze +plaatsen moeten deze worden geplant en gedroogd, zoowel wortels als +kruiden. Overal waar er geen voorraad van is, moeten zij worden +aangebracht en geplant. En aan de groote wegen moeten bronnen worden +gegraven en boomen geplant, tot het welzijn van mensch en dier.</p> +<p>In sommige Boeddhistische landen zijn de kloosters ook tegenwoordig +de eenige plaatsen waar men logeeren kan, en de monniken de eenige +dokters. Waarschijnlijk is dus ook hier gedacht aan boomen, die geplant +moeten worden bij de Saugharāma, zooals het toen heette. +Saugharāma = tuin der monniken, terwijl deze zelf toen +Pavajitāni’s (huisloozen) heetten tegenover de +Gahathāni (die een huishouden hebben) waarmee waarschijnlijk de +Brahmanen bedoeld worden.</p> +<p>Doen dus reeds deze aanhalingen vermoeden dat in die dagen de +monniken meer onder boomen, dan wel in huizen woonden, de volgende +uitspraak van Açoka komt daarmede overeen.</p> +<p>„Wanneer godvruchtigen zullen verblijven bij den heiligen +vijgeboom, of daaromheen rondwandelen ten einde vrome verrichtingen te +volbrengen, zal het een voordeel en een genoegen voor de landstreek en +hare bewoners zijn om geschenken hun aan te bieden, en overeenkomstig +hun edelmoedigheid en anderszins, zullen zij voorspoed of tegenspoed +genieten. Zij zullen dankbaar zijn voor de komst van het geloof. Wat +dorpen of hun inwoners voor de zaak van den godsdienst mogen geven of +in stand houden, de gewijden (monniken enz.) zullen het zelfde +ontvangen, en, ten voorbeelde van mijn volk zullen zij gestreng in de +eenzaamheid leven. En eveneens zullen de gewijden, welke zegeningen zij +ook uitspreken, daarin overvloedig zijn.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3668" title="Niet in bron">„</span>Voorts zal het volk in den nacht<a class="noteref" id="xd20e3671src" href="#xd20e3671" name="xd20e3671src">110</a> tot toevlucht hebben den <span class="pagenum">[<a id="pb145" href="#pb145" name="pb145">145</a>]</span>grooten myrobolanpruimenboom (Terminalia +chebula) en den heiligen vijgeboom. Mijn volk zal den grooten +myrobolanboom vermeerderen. En daar mijn godvruchtigen dit doen voor +het genoegen en het welzijn van het dorp, waar zij verblijven, mogen +zij rondom den schoonen en heiligen vijgeboom een liefelijk verblijf +hebben bij het volbrengen van vrome daden.”</p> +<p>Wij hebben hier nog niet de kloosters alzoo, doch: een +overgangsvorm. Terwijl in den eersten tijd Boeddha’s monniken +twee aan twee uitgingen ter bekeering, zien wij hen nu meer bepaalde +woonplaatsen innemen in de nabijheid van eenig dorp. Straks komen zij +in kloosters, in gebouwen te wonen.</p> +<p>We kunnen echter, met het oog op de toestanden in +Açoka’s tijd, dezen overgang zeer goed begrijpen.</p> +<p>Açoka toch had Indië veroverd, en had nu noodig een +leger van verlichte monniken ten einde zijn rijk voor het Boeddhisme te +winnen. Dat groote leger moest worden gevoed: vandaar dat aan dorpen en +steden werd opgedragen voor de monniken te zorgen: ook nu nog een +geliefkoosde taak der leeken in Boeddhistische landen. Vandaar ook de +zoo uitgebreide aanplantingen van mango’s, bananen enz. Ook van +de planting van deze boomsoorten wordt in een der edicten van +Açoka gesproken.</p> +<p>Uit deze opschriften blijkt voorts dat er drie jaarlijksche groote +feesten waren in die oude dagen, wier datum in verband met de maan werd +vastgesteld, feesten, waarbij olifanten, toortsen, optochten enz. te +pas kwamen. Tempels schenen er toen nog niet te zijn, de godsdienstige +plechtigheden hadden plaats in tempels van ongekorven hout met de +sterren als lampen. Açoka deed wat hij kon om het Boeddhisme uit +te breiden, en, al gingen de monniken in die dagen ook reeds zwijgend +rond, toch waren zij waarschijnlijk overigens niet zoo gesloten, hun +taak toch was: propaganda maken voor het nieuwe geloof, waarbij hun +echter werd ingeprent vriendelijk en meegaand te zijn tegen de +„ketters.” Door zulke verzoenende manieren zullen zelfs de +ketters gunstig worden gestemd en zulk een gedrag zal het aantal +bekeerlingen doen toenemen.<a id="xd20e3684" name="xd20e3684"></a></p> +<p>Dat het echter toch propaganda moest zijn, blijkt uit het volgende +in een der edicten:</p> +<p>„Sinds langen tijd zijn er geen dienaars van den godsdienst +geweest, die, zich bewegende onder de ongeloovigen, hen met een +overstrooming van godsdienst overstelpten, met een <span class="pagenum">[<a id="pb146" href="#pb146" name="pb146">146</a>]</span>overvloed van heilige leeringen. Door Cambodja, +Gāndhāra, Surasthra, Petenica en elders zijn er nu aangewezen +(als zendelingen), die hun weg vinden tot op de uiterste grenzen der +barbaarsche landen, voor het heil van allen. Omgaande zoowel met de +gevreesden als met de geachten, in Pataliputra zoowel als in vreemde +plaatsen, betere dingen leerende, zullen zij overal +doordringen.”</p> +<p>Zoo zwerven dus Açoka’s monniken als echte huisloozen +(pavajitāni) overal rond om hun nieuw Evangelie te brengen.</p> +<p>Ook voor het uitwendige van den godsdienst deed Açoka veel. +Hij bouwde vier stūpa’s (grafheuvels) ter eere van den +Verlichte: één op de plaats, waar de Verlichte was +geboren, één waar hij de verlichting deelachtig werd, +één te Benares, waar hij het eerst predikte, +één te Kusinārā, waar hij het Nirvāna +inging.</p> +<p>Men weet welke gedachten men over de stūpa’s had. Een +dood man was volgens de oude Indiërs (en nog is er iets van dat +geloof over) machtiger dan een levend persoon. Meestal stelde men zich +voor dat zijne kracht zich openbaarde, waar zijn lijk rustte, en men +groef zelfs daarbij heilige vijvers, waar een buitengewone versterking +den vereerders der heiligen ten deel viel. Over het graf bouwde men dan +een koepeldak, daar vereerde men de dooden en bracht hun offers. Zoo nu +deed men met Boeddha ook. In eene oude Chineesche Boeddhistische +liturgie heet het: <span class="corr" id="xd20e3699" title="Niet in bron">„</span>Ik beschouw het gewijde altaar als eene +koninklijk edelgesteente, waarbij de schaduw (geest) van Sākya +Tathāgata verschijnt.”</p> +<p>Zoo dacht men dus, bij de vereering der stūpa’s in +gemeenschap te komen met Boeddha. Eer kunnen wij dus zeggen dat er in +Açoka’s Boeddhisme eenig bijgeloof was, dan dat wij hem +beschuldigen van een soort atheïsme, als hoedanig sommige +geleerden het oorspronkelijk Boeddhisme willen opvatten.</p> +<p>Açoka deed nog iets anders van groote beteekenis. Hij riep +een kerkvergadering te Patna bijeen in het jaar 244 v. C. waarop vooral +over de gewijde boeken werd gehandeld. Naar het schijnt werd het +volgende (blijkens een der opschriften des konings) vastgesteld:</p> +<p>„Het is wel bekend, heeren, hoe ver mijn eerbied en mijn +geloof in Boeddha, Dharma en Sangha gaan. Alles wat onze heer Boeddha +heeft gesproken is wèl gesproken. Daarom, heeren, moet het +inderdaad worden beschouwd als van onbetwistbaar gezag. Zoo zal het +ware geloof lang duren. Alzoo<span class="corr" id="xd20e3708" title="Bron: .">,</span> mijne heeren, eer ik met de hoogste vereering deze +godsdienstige werken: <span class="pagenum">[<a id="pb147" href="#pb147" name="pb147">147</a>]</span>Vinayasamaka (lessen in +discipline)<span class="corr" id="xd20e3713" title="Niet in bron">,</span> Aryavasas (de bovennatuurlijke krachten der +Arya’s), Anāgatabhayas (de verschrikkingen der toekomst), +Munigāthas (het leven van Boeddha in versmaat), Upatisapasina (de +vragen van Upatishya), Moneyasūta (de Sūtra van het innerlijk +leven) en de vermaning tot Rāhula over valschheid, uitgesproken +door onzen heer Boeddha<a class="noteref" id="xd20e3716src" href="#xd20e3716" name="xd20e3716src">111</a>. Deze godsdienstige werken, +heeren, wil ik dat de monniken en nonnen, ter bevordering van hun +invloed ten goede, voortdurend zullen bestudeeren en zich +herinneren.”</p> +<p>Sommige geleerden beschouwen dit als een uittreksel, waarin +Açoka de voornaamste stukken uit een, toen reeds bestaanden +canon opnoemt, zoo b. v. Rhys Davis. Anderen meenen, dat juist het +concilie van Patna, waarvan dit ontwerp de besluiten meedeelt, op +aansporen van den koning een aanvang maakte met den canon. Mij komt +deze laatste meening waarschijnlijk voor. De zeven hier genoemde +geschriften zijn allen bekend. Wat de vragen van Upatishya aangaat, dat +dit geschrift hier voorkomt is niet onbelangrijk. Immers wat is de +vraag die Upatishya bezighoudt? Hij ziet van een heuveltop een feest, +waarop zeer velen zich vermaken. Eensklaps overvalt hem de gedachte: +over twee honderd jaren zullen alle deze levende wezens een prooi zijn +van den dood.<a class="noteref" id="xd20e3721src" href="#xd20e3721" +name="xd20e3721src">112</a> Indien daar is een beginsel van +verwoesting, kan daar dan niet evengoed een beginsel van leven zijn? +Niemand kan deze vraag beantwoorden, doch Athadzi loste hem deze op +door hem Boeddha’s Dharma te leeren. Doet niet ook het opnemen +van dit geschrift ons vermoeden dat het oorspronkelijk Boeddhisme niet +de ultra pessimistische leer was, die sommigen er van willen maken?</p> +<p>Açoka was dus de man, die, door het bijeenroepen eener groote +vergadering, welke de bovengenoemde geschriften ijkte, den grondslag +legde tot de gansche, vrij omvangrijke Boeddhistische gewijde +literatuur. De hoofdzaak daarvan vormen de drie Pitaka’s +(korven), welke onder dien naam door de zuidelijke Boeddhisten voor +heilig en oud worden gehouden, doch wier boeken ook bij de meeste +andere Boeddhisten in eere zijn. Deze drie korven bevatten tal van +geschriften: de eerste korf bevat Vinaya (de tucht), de tweede Dharma +(de <span class="pagenum">[<a id="pb148" href="#pb148" name="pb148">148</a>]</span>leer), de derde Abhidharma (het +bovennatuurlijke). Een groot deel dezer gewijde geschriften is +tegenwoordig uitgegeven in de serie: <span lang="en">Sacred Books of +the East</span> (gewijde boeken van het oosten.)</p> +<p>In het eerste gedeelte komt o. a. voor de vroeger reeds besproken +Patimōkha (biechtrede), in het tweede o. a. Dhammapada, een +verzameling van schoone spreuken en Jataka’s, verhalen over +vroegere levens van Boeddha, een rijke bron van oud-Indisch denken en +gevoelen.</p> +<p>Onder de Boeddhistische werken buiten deze drie Pitaka’s +kunnen wij vooral noemen het „Lalita Vistara,” waarin wij +de levensgeschiedenis van Boeddha in romantischen vorm vinden +meegedeeld. Langzamerhand zijn deze boeken bij elkaar gekomen en door +de Boeddhisten in hooge waarde erkend.</p> +<p>Doch wij keeren na deze uitweiding tot Açoka terug. Hij +maakte blijkbaar met de doorvoering der Boeddhistische beginselen +vollen ernst. In een zijner edicten heet het „dat er nooit in +eenig vroeger tijdperk een systeem van onderwijs, toepasselijk op +iederen tijd en iedere daad is geweest, als wat nu door mij is +ingericht.”</p> +<p>In een ander stuk heet het: „De voornaamste middelen die ik u +verschaft heb om dit uit te werken zijn de instructies, die ik u +gegeven heb. Gij zijt gesteld over honderde en duizende menschelijke +wezens om te winnen de liefde der welgezinden. Ieder mensch is mijn +kind, en mijn wil is dat mijne kinderen allen mogelijken voorspoed +mogen genieten in deze wereld en geluk in de volgende. Ik heb dezelfde +begeerte voor alle menschen.”</p> +<p>Deze laatste order gaf hij aan zijne rajuka’s, waarschijnlijk +leekenbeambten: zij moesten dus, evenals de monniken, werken voor de +uitbreiding van den nieuwen godsdienst. Waarschijnlijk echter heeft hij +door een en ander den grondslag gelegd voor de latere <span class="corr" id="xd20e3742" title="Bron: hierarchie">hiërarchie</span> +in sommige Boeddhistische landen, die zooveel overeenkomst heeft met de +<span class="corr" id="xd20e3745" title="Bron: Roomsch-Katholieke">Roomsch-Catholieke</span> +priesterheerschappij. Doch: daar mogen wij hem de schuld niet van +geven. Als wij nagaan wat Açoka wilde, dan moeten wij dezen +Constantijn van het Boeddhisme bewonderen, die—geheel anders dan +de Christelijke Constantijn—niet uit politieke, maar uit +<span class="corr" id="xd20e3748" title="Bron: religieuse">religieuze</span> en zedelijke overwegingen handelde +en zijn beste krachten inspande om de zijns inziens ware beginselen van +het nieuwe geloof te doen doorwerken in zijn rijk. Geen wonder dat hij +in hooge eere staat bij de volgelingen van Boeddha. <span class="pagenum">[<a id="pb149" href="#pb149" name="pb149">149</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch4.8" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">VIII. Uitbreiding en ontaarding van het +Boeddhisme.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Açoka zond zendelingen uit naar verschillende +oorden, ten einde overal voor het Boeddhisme propaganda te maken. O. a. +ging zijn zoon Mahinda naar Ceylon, een eiland dat ook nu nog aan het +Boeddhisme getrouw is. Vandaar uit is het weer naar Birma, Siam en Java +verbreid. In Birma deed het 450 jaar na C. zijn intocht. Op Java had +het in de 13<sup>e</sup> eeuw een grooten bloei bereikt, toen toch werd +daar de beroemde Boro-Boedoer, een groote Boeddhistische tempel, +gebouwd, waarvan de ruïnen nog thans <span class="corr" id="xd20e3760" title="Bron: lieders">ieders</span> verbazing wekken. Later +werd het daar door den Islam geheel verdrongen.</p> +<p>In al deze streken hield men zich vooral aan de straks reeds +genoemde drie Pitaka’s. En zoo is dan ook in Birma en Siam het +Boeddhisme vrij zuiver bewaard gebleven. Het moge al ondergaan hebben +den invloed der Mahayana<a class="noteref" id="xd20e3765src" href="#xd20e3765" name="xd20e3765src">113</a>, die het nieuwe geloof +pessimistischer en minder religieus opvatte dan de stichter, aan +Boeddha’s leer geheel vreemde leeringen zijn hier niet +ingeslopen.</p> +<p>In Indië heeft het zich nog eenige eeuwen na Christus +gehandhaafd, doch ongeveer de 12<sup>e</sup> eeuw was het bijna overal +door het Brahmanisme verdrongen. Vanwaar dit verschijnsel? Er een +uitvoerig antwoord op te geven, zou vele bladzijden vereischen en ook +vallen buiten het kader van dezen arbeid. Alleen komt het mij voor dat +ontaarding van de oorspronkelijke beginselen hierop invloed had. Wat +die ontaarding betreft, zij moet allereerst gezocht worden in de +zooeven genoemde Mahayana, de school van den grooten overtocht, die +feitelijk den Allerhoogste onttroonde en leerde dat Boeddha zelf was +vernietigd en uit niets en tot niets de weg was voor allen.</p> +<p>Die Mahayana heeft in Indië ten gevolge gehad dat een reactie +opkwam, die ten slotte van de oorspronkelijk zedelijke religie een +magische maakte en veel uit het oude Brahmanisme weer opnam. Beide deze +invloeden hebben het hunne gedaan om het Boeddhisme te ondermijnen en +de overwinning van het Brahmanisme te verzekeren in het grootste +gedeelte van Indië.</p> +<p>Daarbuiten echter heeft het zich krachtig gehandhaafd, niet alleen +in Birma en Siam, alsook op het eiland Ceylon, maar is het zelfs +doorgedrongen in Tibet, in China en in Japan. In Ceylon, Birma en Siam +bleef het, zoo wij reeds opmerkten, vrij zuiver bewaard, terwijl het +zich in China en Japan met andere <span class="pagenum">[<a id="pb150" +href="#pb150" name="pb150">150</a>]</span>godsdiensten vermengde. Wat +de tegenwoordige Chineezen betreft, uit drie bronnen is afgeleid hun +geestelijk leven: Kong tsze, Lao tsze en Boeddha. Bij de Japanners is +het Boeddhisme met den ouden volksgodsdienst, het Shintoïsme, +samengesmolten.</p> +<p>Zeer merkwaardig is echter de ontaarding van het Boeddhisme in +Tibet. Daar kwam het in een onbeschaafd land, onder een ruw volk: +’t gevolg was dat de geestelijke godsdienst hier slechts ingang +kon vinden in verbasterden vorm.</p> +<p>Hetzelfde geschiedde, zoo men weet, met het Christendom, dat is +ontwikkeld tot Roomsch-Catholicisme door dezelfde invloeden: omdat het +alleen als een godsdienst van gezag de heidenen kon winnen. ’t Is +voorts merkwaardig zoo groot als de overeenkomst is tusschen het +Tibetaansch Boeddhisme en het Roomsch-Catholieke Christendom.</p> +<p>Naar men weet gelooft de Roomsch-Catholieke kerk dat de geest van +Christus alléén in hare kerk woont, op bizondere wijze +die kerk bestuurt en dat deze geest hare priesters en vooral haren paus +bezielt. Zoo nu denken de Tibetaansche Boeddhisten er ook over. Zij +gelooven aan Avalokitesvara, den geest van Boeddha, die in de kerk +woont. De naam Avalokitesvara beteekent: de Heer, die van omhoog +nederziet.</p> +<p>Behalve Avalokitesvara hebben zij nog een aantal andere +Boeddha’s die in den hemel leven, anderen, die op de aarde leven +of geleefd hebben enz. Ten slotte kwamen zij zelfs tot +Ādi-Boeddha: den eersten Boeddha, uit wien dan de andere +Boeddha’s en met hem de werelden emaneerden. Uit Ādi-Boeddha +waren namelijk—na vijf meditatiën van dezen—de vijf +Dhyani-Boeddha’s gevloeid, de beheerschers van bovenaardsche +gewesten, uit dezen wederom de bij hen behoorende Bodhisatwa’s +(toekomstige Boeddha’s), en—ieder van hen deed uit zich +voortkomen een gansche wereld. De tegenwoordige is dan een maaksel van +Avalokitesvara. Daarmee ging gepaard een ontaarden van den godsdienst +in magische formules en uiterlijke vormen. Woorden kwamen boven daden. +Iedere Tibetaan heeft een rozenkrans van 108 kralen om daarmee zijn +goede woorden te tellen: vooral vele woorden moeten het zijn.</p> +<p>Ja, om zegeningen te verkrijgen van al de hemelsche wezens, waarmede +zijne verbeelding de wereld bevolkt, heeft de Tibetaan zelfs +gebedsmolens of wielen: met heilige spreuken beplakt. Tibet is er vol +van: zij staan bij iederen weg, in elke straat.</p> +<p>Dan heeft men ook lange staken, waaraan vlaggen zijn bevestigd, +<span class="pagenum">[<a id="pb151" href="#pb151" name="pb151">151</a>]</span>waarop het heilige woord: Om Mani Padme Hum (het +juweel is in de lotus d. i.: de zelfscheppende kracht is in de +wereld<a class="noteref" id="xd20e3794src" href="#xd20e3794" name="xd20e3794src">114</a><span class="corr" id="xd20e3796" title="Niet in bron">)</span>. Telkens als die spreuk bij een windvlaag ten +hemel wijst, wordt een gebed opgezonden.</p> +<p>Wij zagen dat volgens de Boeddhisten Avalokitesvara in de gemeente +woont. Boven alles echter woont deze in den Dalai-Lama, den +Boeddhistischen paus in Tibet, en de chutuktu’s, zooveel als zijn +kardinalen. Deze paus is Ādi-Boeddha’s plaatsvervanger op +aarde, onfeilbaar is hij niet alleen, maar ook is hij wereldlijk vorst +over Tibet, evenals voorheen de paus overeen deel der Christenheid.</p> +<p>Dat de overeenkomst met Rome groot is, is door tal van Roomsche +zendelingen erkend, sommigen van hen gingen zoover, dat zij zeiden: de +duivel heeft hier het werk van God nagemaakt.</p> +<p>De eerwaarde pater <span class="corr" id="xd20e3805" title="Bron: Disderi">Desideri</span>, die in het jaar 1714 Tibet bezocht, +zegt: „De lama’s hebben eene tonsuur evenals onze priesters +en zijn tot levenslangen ongehuwden staat verplicht. Zij bestudeeren +hunne geschriften in een taal en in letters, die van de gewone teekens +verschillen. Zij zeggen gebeden in koor. Zij dienen den tempel, bieden +offeranden aan en houden de lampen altijd brandende. Aan God offeren +zij koren en gerst, deeg en water in kleine vazen, die zeer schoon +worden gehouden. Het voedsel dat alzoo geofferd wordt, beschouwen zij +als gewijd, en zij eten het.”</p> +<p>Ook zekere pater <span class="corr" id="xd20e3810" title="Bron: Grüeber">Grueber</span>, die in 1661 Tibet doorreisde, was +er door getroffen. „Hij merkte op, dat de kleedij der +lama’s overeenkwam met die, welke ons in oude schilderstukken van +de Apostelen is overgeleverd. Ten tweede, dat de tucht der kloosters en +der verschillende priesterklassen zeer gelijkt op die der Roomsche +kerk. In de derde plaats, dat het denkbeeld van een vleeschwording +evenals het geloof aan paradijs en vagevuur aan beiden gemeen is. In de +vierde plaats merkte hij op dat zij offers gaven en aalmoezen, diensten +hielden en gebeden opzeiden voor de dooden, evenals de <span class="corr" id="xd20e3813" title="Bron: Roomsch-Katholieken">Roomsch-Catholieken</span>. In de vijfde +plaats, hadden zij nabij Lhassa kloosters, door dertig duizend monniken +en nonnen bewoond, welke allen, behalve nog andere geloften, die van +armoede, gehoorzaamheid en kuischheid aflegden: evenals de Roomsche. In +de zesde plaats hadden zij biechtvaders, die van de hoogere +lama’s <span class="pagenum">[<a id="pb152" href="#pb152" name="pb152">152</a>]</span>of bisschoppen hun bevoegdheid ontvingen en die +daardoor de macht hadden de biecht te hooren, boetedoeningen op te +leggen en absolutie te geven. Ook hadden zij de gewoonte gewijd water +te gebruiken, bij hun diensten om beurten te zingen, voor de dooden te +bidden.”</p> +<p>Gemelde pater meende daarom, dat dit alles niet mogelijk was, tenzij +de oude boeken der lama’s den invloed van het Christendom hadden +ondergaan. Wij kunnen dit gevoelen niet deelen: veeleer komt het ons +voor dat aan het omgekeerde is te denken. Doch: dit punt hier te +behandelen, hoe belangrijk het zij, (want er is inderdaad +overeenstemming tusschen de persoon, de legende, de latere ontwikkeling +der leer bij Christus en Boeddha) ligt niet op onzen weg. Alleen willen +wij nog een beschrijving geven van een godsdienstoefening, zooals men +die houdt in den hoofdtempel van het Tibetaansche Boeddhisme, de +kathedraal te Lhassa.</p> +<p>„Door een ruime hal, waarin men gewijd water en rozenkransen +kan koopen, en waar vier beelden der aartsengelen staan, komt men den +tempel binnen. De muren zijn bedekt met ruw bewerkte schilderijen uit +de legende van Boeddha. Het dak wordt gedragen door zes zware pilaren, +met snijwerk versierd. De kerk zelf is een lang schip: door twee rijen +pilaren van twee zijvleugels en door zilveren opengewerkte schermen van +twee groote koren gescheiden. In ieder dier zijvleugels zijn veertien +kapellen. Aan het einde der kerk is de heilige plaats, bevattend +vijftien tafels, met juweelen voorzien, met mystieke zinnebeelden van +Sang-Sāra en andere scheppingen van Boeddhistische metaphysica. In +de verste nis bevindt zich in een overwelfde ruimte het beeld van den +vergoodden Gautama Boeddha.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3823" title="Niet in bron">„</span>Ter linkerzijde daarvoor is de troon van +den Dalai-Lama, ter rechterzijde van den Pantschen Lama. Daarbij, in +rangorde, langzaam in glans verminderend, de zetels der +Chutuktu’s (kardinalen), abten en der achttien orden van de +lagere geestelijkheid.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3827" title="Niet in bron">„</span>Tegenover het beeld is het hoog altaar of +de offertafel: verscheiden treden boven de vloer; met trappen +toegankelijk. Op de bovenste trappen staan gouden, zilveren en steenen +beelden, op de lagere trappen klokken, lampen, wierookhouders en andere +gewijde gereedschappen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3831" title="Niet in bron">„</span>Op het geluid van een hoorn of trompet +verzamelt zich de geestelijkheid in den ingang (de straks genoemde hal) +in ambtsgewaad. Bij het derde trompetgeschal zet de stoet zich in +beweging, <span class="pagenum">[<a id="pb153" href="#pb153" name="pb153">153</a>]</span>met den levenden Boeddha aan het hoofd. Als deze +levende Boeddha op zijn troon is gezeten buigt ieder der priesters +driemaal voor hem en gaat dan met gekruiste beenen op den divan zitten, +overeenkomstig zijn rang. Een bel klinkt en allen zeggen op: de drie +toevluchten,<a class="noteref" id="xd20e3836src" href="#xd20e3836" +name="xd20e3836src">115</a> de tien voorschriften<a class="noteref" id="xd20e3839src" href="#xd20e3839" name="xd20e3839src">116</a> en andere +formules. Na eenige stilte gaat wederom de bel en langere stukken uit +de heilige boeken worden door de priesters in koor gezongen. Als het +een feestdag is, wordt het hoogtepunt van den dienst bereikt in het +Tuisol, of gebed voor heiliging, als de offers zijn gezegend.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3846" title="Niet in bron">„</span>Een bel klinkt, en al de monniken heffen +luide een gebedshymne aan, waarin gevraagd wordt dat de geesten van al +de Boeddha’s mogen tegenwoordig zijn.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3851" title="Niet in bron">„</span>Een van hen heft boven zijn hoofd een +spiegel, naar het schijnt om hierop het beeld van den geest op te +vangen, als deze verschijnt; een tweede heft een drinkkan op, een derde +een mystiek zinnebeeld van de wereld, een vierde een schaal<span class="corr" id="xd20e3854" title="Bron: :">;</span> en nog andere geheiligde +gereedschappen en mystieke symbolen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3858" title="Niet in bron">„</span>Onderwijl worden de stemmen der zangers en +het geluid van bellen, trommels en trompetten al sterker, en de kerk +wordt met wierookwalmen vervuld.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3862" title="Niet in bron">„</span>De monnik met de drinkkan werpt +herhaaldelijk water, met suiker en saffraan vermengd, over den spiegel. +Het water vloeit over den spiegel naar het zinnebeeld der wereld en +wordt beneden in een schaal opgevangen. Telkens na gebruik wordt de +spiegel met een zijden doek afgeveegd.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3866" title="Niet in bron">„</span>Het mengsel wordt nu in een andere kruik +gedaan: enkele droppels bevochtigen de handen der dienstdoende monniken +die er de kroon van hun geschoren kruin, hun voorhoofd en hun borst mee +aanraken. Eerbiedig slikt hij dan de overblijvende droppels in, en zoo +doende, meent hij op mystieke wijze deel te verkrijgen aan het +goddelijk wezen, welks beeld opgevangen is op den spiegel, waarover het +water is geloopen.”</p> +<p>Tot zoover over het Lamaïsme. Wat een afstand scheidt ons hier +van den verheven stichter zelf, die, wars van ceremoniën +<span class="pagenum">[<a id="pb154" href="#pb154" name="pb154">154</a>]</span>en plechtigheid, door zelfverzaking en +overpeinzing den weg vond tot den grooten Vrede. Helaas, dat ditzelfde +verschijnsel ons overal treft, welken godsdienst wij ook beschouwen: +straks zullen wij het ook elders zien. Doch: kàn dat anders? Kan +een frissche bergstroom zuiver blijven tusschen vuile moerassen? Kan +het reine denken, het zuiver gevoelen blijven wonen in een onreine, +gebrekkige menschheid?</p> +<p>Hoe hooger dan ook de volken stonden, des te meer wordt de zuivere +geest bewaard: meer is er van Boeddha’s geest gebleven in Birma +dan in <span class="corr" id="xd20e3875" title="Bron: Thibet">Tibet</span>. Toch: de schat is er nog wel, ook in dat +laatste land, al wordt zij daar opgeborgen in aarden vaten die er niet +bij passen. Niet te vergeefs leefden de groote denkers en strijders der +menschheid. <span class="pagenum">[<a id="pb155" href="#pb155" name="pb155">155</a>]</span></p> +</div> +</div> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote" lang="fr"><span class="label"><a class="noteref" +id="xd20e915" href="#xd20e915src" name="xd20e915">1</a></span> Essai +sur la legende du Buddha. Paris 1875.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e964" href="#xd20e964src" name="xd20e964">2</a></span> +Vleeschwording der godheid, m. a. w. die teekenen zouden toonen dat hij +een vleeschwording der godheid was.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1019" href="#xd20e1019src" name="xd20e1019">3</a></span> Een +bekend Boeddhistisch geschrift.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1022" href="#xd20e1022src" name="xd20e1022">4</a></span> M. a. w. +een der vroegere openbaringen van de godheid.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1035" href="#xd20e1035src" name="xd20e1035">5</a></span> God des +doods, zie Brahmanisme op blz. 9.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1042" href="#xd20e1042src" name="xd20e1042">6</a></span> De vijf +gehechtheden, hiermede worden bedoeld: lichamelijkheid, +gewaarwordingen, voorstellingen, neigingen en bewustzijn. De bedoeling +van dezen eenigszins duisteren zin, uit Boeddhistische teksten +ontleend, is waarschijnlijk: waar men de vijf gehechtheden heeft +achtergelaten zal geen ouderdom, ziekte of dood zijn. Waar men dus +verheven is boven strijd en moeite.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1060" href="#xd20e1060src" name="xd20e1060">7</a></span> Amrita, +letterlijk: levensdrank.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1079" href="#xd20e1079src" name="xd20e1079">8</a></span> +Rishi’s, zie Brahmanisme blz. 8.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1086" href="#xd20e1086src" name="xd20e1086">9</a></span> Jina = +iemand, die zijn lagere natuur bedwingt.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1093" href="#xd20e1093src" name="xd20e1093">10</a></span> Dit +ziet op vroegere levens van den Boeddha.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1104" href="#xd20e1104src" name="xd20e1104">11</a></span> De +boom, waaronder Boeddha tot het ware inzicht kwam.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1107" href="#xd20e1107src" name="xd20e1107">12</a></span> = +Levensdrank onsterfelijk.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1140" href="#xd20e1140src" name="xd20e1140">13</a></span> +Jaarlijks stierf de zonnegod als zonnepaard (ons sterrenbeeld aries = +de ram) om volgens de Indiërs alle vleesch te redden. Vandaar ook +het paardenoffer.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1205" href="#xd20e1205src" name="xd20e1205">14</a></span> M. a. +w.: Wat is de oorzaak der wedergeboorte?</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1222" href="#xd20e1222src" name="xd20e1222">15</a></span> M. a. +w.: Waar de begeerte is gedood, daar wordt men van wedergeboorte +verlost.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1243" href="#xd20e1243src" name="xd20e1243">16</a></span> +Mahāvagga I. 5. 2 enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1261" href="#xd20e1261src" name="xd20e1261">17</a></span> Teeken +van eerbied.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1326" href="#xd20e1326src" name="xd20e1326">18</a></span> Zie +blz. 50.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1329" href="#xd20e1329src" name="xd20e1329">19</a></span> +Mahāvagga I. 6. 10.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1340" href="#xd20e1340src" name="xd20e1340">20</a></span> +„Voleindigde”<span class="corr" id="xd20e1342" title="Niet in bron">,</span> titel <a id="xd20e1345" name="xd20e1345"></a>waarmee Boeddha<a id="xd20e1347" name="xd20e1347"></a> +zichzelf noemde, evenals Jezus sprak van „de Zoon des +Menschen”.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1357" href="#xd20e1357src" name="xd20e1357">21</a></span> +„Nirvāna” een woord over welks beteekenis veel +verschil is. De Boeddhisten duiden er het hoogste heil mee aan, dat +boven alle lust is verheven.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1396" href="#xd20e1396src" name="xd20e1396">22</a></span> Hiermee +worden bedoeld de vijf elementen, waaruit volgens het Boeddhisme de +menschelijke persoonlijkheid bestaat. Zij worden ook wel genoemd de +vijf Skandha’s, en zijn: lichamelijkheid, gewaarwordingen, +voorstellingen, neigingen en bewustzijn.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1406" href="#xd20e1406src" name="xd20e1406">23</a></span> In den +zin van „begeerte”.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1409" href="#xd20e1409src" name="xd20e1409">24</a></span> +Hernieuwd bestaan.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1442" href="#xd20e1442src" name="xd20e1442">25</a></span> Een +geijkte formule zijn deze woorden ook thans nog in het Boeddhisme.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1457" href="#xd20e1457src" name="xd20e1457">26</a></span> +Feitelijk vormen de Boeddhisten, zooals wij nader zien zullen een +monnikengemeente, doch ook als leek kon men den verlichte eeren en hem +volgen op een afstand.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1469" href="#xd20e1469src" name="xd20e1469">27</a></span> +Asceet.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1474" href="#xd20e1474src" name="xd20e1474">28</a></span> Men zie +op blz. 51 en 52 Boeddha’s bespiegeling onder den +Bō-boom.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1483" href="#xd20e1483src" name="xd20e1483">29</a></span> +getiteld: „De vraag van Upatisa” (een andere naam voor +Sāriputta.)</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1496" href="#xd20e1496src" name="xd20e1496">30</a></span> +Sānjaya’s leerlingen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1519" href="#xd20e1519src" name="xd20e1519">31</a></span> +<span class="corr" id="xd20e1520" title="Bron: Rishis">Rishi’s</span>, zie over hen blz. 8.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1526" href="#xd20e1526src" name="xd20e1526">32</a></span> Volgens +het Boeddhistische geschrift „Dhamma pada”, een +verzameling, grootendeels van spreuken.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1556" href="#xd20e1556src" name="xd20e1556">33</a></span> +Jātaka: d. w. z. verhalen over vroegere levens.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1579" href="#xd20e1579src" name="xd20e1579">34</a></span> De +leer, de wet.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1606" href="#xd20e1606src" name="xd20e1606">35</a></span> De +Boeddhistische monniken hadden en hebben haar en baard afgeschoren.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1613" href="#xd20e1613src" name="xd20e1613">36</a></span> De +oudste naam der Boeddhisten.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1653" href="#xd20e1653src" name="xd20e1653">37</a></span> Dat +later het Boeddhisme de verdrukten hielp verlossen, zullen wij zien als +wij over koning Açoka handelen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1667" href="#xd20e1667src" name="xd20e1667">38</a></span> Zie +blz. 63.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1672" href="#xd20e1672src" name="xd20e1672">39</a></span> +d<span class="corr" id="xd20e1674" title="Niet in bron">.</span> i. +kloosters.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1685" href="#xd20e1685src" name="xd20e1685">40</a></span> Zie +bladz. 58.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1731" href="#xd20e1731src" name="xd20e1731">41</a></span> Het +verhaal over Visākhā in Mahāvagga. VIII. 15.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1751" href="#xd20e1751src" name="xd20e1751">42</a></span> +Mahā Prajāpatī.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1774" href="#xd20e1774src" name="xd20e1774">43</a></span> Deze +aanhaling zoowel als het thans volgend verhaal naar Dīgka +Nikāya.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1824" href="#xd20e1824src" name="xd20e1824">44</a></span> H. +Fielding. De ziel van een volk. (Het Boeddhisme als volksgeloof in +Burma). vertaald door F. Ortt. ’s-Gravenh. 1900.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1829" href="#xd20e1829src" name="xd20e1829">45</a></span> Volgens +Anguttara Nikāya.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1849" href="#xd20e1849src" name="xd20e1849">46</a></span> Zie +blz. 56.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1854" href="#xd20e1854src" name="xd20e1854">47</a></span> Een +Cingaleesch Boeddhistisch geschrift.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1869" href="#xd20e1869src" name="xd20e1869">48</a></span> Dit is +de waarschijnlijke afwerking van dezen niet afloopenden zin.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1874" href="#xd20e1874src" name="xd20e1874">49</a></span> De +hooge verlichting in de rede.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1879" href="#xd20e1879src" name="xd20e1879">50</a></span> Ook +Prof. Rhys Davis, die overigens daartoe wel geneigd is, erkent het +geloof der oude Boeddhisten in een bovennatuurlijke kennis, +Abhinnā, en bovenzinnelijke vermogens, Iddhi. Men zie zijn +<span lang="en">Buddhism</span>. 1899. pag. 174.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1970" href="#xd20e1970src" name="xd20e1970">51</a></span> Hier +wordt geteekend „de kracht van vriendelijke gedachten”, ook +tegenwoordig wel bekend, waarop wij wellicht later nog terugkomen. Men +zie ook blz. 76.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e1998" href="#xd20e1998src" name="xd20e1998">52</a></span> +Dhammapada.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2007" href="#xd20e2007src" name="xd20e2007">53</a></span> +Dhammapada.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2018" href="#xd20e2018src" name="xd20e2018">54</a></span> Het +licht van Azië. vert. door Dr. H. U. Meyboom. Amsterdam. 1881. +blz. 166, 167.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2051" href="#xd20e2051src" name="xd20e2051">55</a></span> Zie +bladz. 172. a. w.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2128" href="#xd20e2128src" name="xd20e2128">56</a></span> Bhikshu += bedelaar, Muni = zwijgende, omdat de monniken zwijgend rondgingen met +hun aalmoezenschaal.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2147" href="#xd20e2147src" name="xd20e2147">57</a></span> +Chineesch spreekwoord.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2159" href="#xd20e2159src" name="xd20e2159">58</a></span> De +boven aangehaalde spreuken zijn aan verschillende Boeddhistische +geschriften ontleend.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2272" href="#xd20e2272src" name="xd20e2272">59</a></span> Uit +Mahāvagga, deze rede zou gericht zijn tot de duizend kluizenaars +van Uruvelā.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2316" href="#xd20e2316src" name="xd20e2316">60</a></span> Men +vergelijke ook op blz. 71 het gesprek met een Brahmaan over het ware +offer.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2337" href="#xd20e2337src" name="xd20e2337">61</a></span> Uit +Mahāvagga.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2347" href="#xd20e2347src" name="xd20e2347">62</a></span> Uit +Doedhā-vitakha Sutta.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2354" href="#xd20e2354src" name="xd20e2354">63</a></span> Naar +het water.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2385" href="#xd20e2385src" name="xd20e2385">64</a></span> +Chineesche uitdrukking voor Nirvāna.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2430" href="#xd20e2430src" name="xd20e2430">65</a></span> Soort +van vergiftige slang.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2438" href="#xd20e2438src" name="xd20e2438">66</a></span> Een +soort vogel.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2467" href="#xd20e2467src" name="xd20e2467">67</a></span> Of +Iddhi = door haar in „verrukking van zinnen” te +brengen<span class="corr" id="xd20e2469" title="Niet in bron">.</span></p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2478" href="#xd20e2478src" name="xd20e2478">68</a></span> +Letterlijk: oud man, een soort Boeddhistische heilige.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2489" href="#xd20e2489src" name="xd20e2489">69</a></span> +Vrouwenverblijf.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2509" href="#xd20e2509src" name="xd20e2509">70</a></span> +Indische wetboek van voor-Boeddhistischen oorsprong. Thans o.a. nog in +Birma geëerd.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2518" href="#xd20e2518src" name="xd20e2518">71</a></span> Lieden +die tot geen caste behooren, dus verachtten in de maatschappij.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2529" href="#xd20e2529src" name="xd20e2529">72</a></span> Soort +muziekinstrument.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2709" href="#xd20e2709src" name="xd20e2709">73</a></span> +Goudstukken.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2751" href="#xd20e2751src" name="xd20e2751">74</a></span> nl. +Boeddha, Dharma, Sangha: de verlichte, de leer, de gemeente.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2816" href="#xd20e2816src" name="xd20e2816">75</a></span> +Mahayana, groote overtocht, Hinayana, kleine overtocht. Alzoo heeten de +twee scholen, waarin het oorspronkelijke Boeddhisme zich splitste en +die beiden hun eigenaardige opvattingen en litteratuur bezaten.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2825" href="#xd20e2825src" name="xd20e2825">76</a></span> +Açoka was koning over een deel van Indië in de +3<sup>e</sup> eeuw voor Christus.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2870" href="#xd20e2870src" name="xd20e2870">77</a></span> Rahat +of Arahat: een, die niet meer wederom geboren behoeft te worden.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2882" href="#xd20e2882src" name="xd20e2882">78</a></span> Zie +pag. 56.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2887" href="#xd20e2887src" name="xd20e2887">79</a></span> +Samyuttaka Nikāya.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2903" href="#xd20e2903src" name="xd20e2903">80</a></span> Zie H. +Fielding. De ziel van een volk, vertaald door F. Ortt. Drukkerij +„Vrede” ’s-Gravenh. 1900.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2933" href="#xd20e2933src" name="xd20e2933">81</a></span> Vgl. +blz. 112.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2940" href="#xd20e2940src" name="xd20e2940">82</a></span> Dit +Ātman beschouwen zij als Brahmā in den mensch, het goddelijke +in ons, vgl. blz. 12, 13.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e2978" href="#xd20e2978src" name="xd20e2978">83</a></span> n.l. +diegenen, die als Makhali Gosāla, zie blz. <span class="corr" id="xd20e2980" title="Niet in bron">74</span>, gelooven dat het <i>ik</i>, +na een aantal zielsverhuizingen doorgemaakt te hebben, ’t zij +goed of boos, in den dood ondergaat.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3013" href="#xd20e3013src" name="xd20e3013">84</a></span> Milinda +is de Grieksche koning Menander, die ongeveer 100 jaar voor Christus +leefde en Indië aan zich onderwierp.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3127" href="#xd20e3127src" name="xd20e3127">85</a></span> Zie +blz. 95 enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3132" href="#xd20e3132src" name="xd20e3132">86</a></span> Uit +Dhammapada.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3137" href="#xd20e3137src" name="xd20e3137">87</a></span> +Cariyā Pitaka. III. 15.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3140" href="#xd20e3140src" name="xd20e3140">88</a></span> +<span class="corr" id="xd20e3141" title="Bron: m. a. w.">M. a. +w.</span> naar alle vier de windstreken, zie blz. 78, waar hetzelfde +onderwerp wordt aangeroerd.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3151" href="#xd20e3151src" name="xd20e3151">89</a></span> +Cullavagga. VII. 3.12.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3160" href="#xd20e3160src" name="xd20e3160">90</a></span> Zie +blz. 100, 101.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3172" href="#xd20e3172src" name="xd20e3172">91</a></span> Kant +verhaalt dat hij door deze voortgezette oefening deelen van zijn +lichaam, die anders niet onder de heerschappij van zijn geest stonden, +kon beheerschen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3189" href="#xd20e3189src" name="xd20e3189">92</a></span> +Samyuttaka Nikāya. vol. I fol. ghā.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3204" href="#xd20e3204src" name="xd20e3204">93</a></span> Ook dit +verhaal naar Samyuttaka Nikāya. vol. II. fol. ja.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3216" href="#xd20e3216src" name="xd20e3216">94</a></span> Blz. +324. a. w.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3270" href="#xd20e3270src" name="xd20e3270">95</a></span> Geen +slangendemon in menschengedaante.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3277" href="#xd20e3277src" name="xd20e3277">96</a></span> Een der +oudere monniken, die hem voordraagt.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3286" href="#xd20e3286src" name="xd20e3286">97</a></span> +Waarschijnlijk vertoefden de oudste volgelingen vooral onder boomen; +doch ook tegenwoordig zijn de kloosters altijd met boomen omgeven.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3295" href="#xd20e3295src" name="xd20e3295">98</a></span> Zeer +kleine munt.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3302" href="#xd20e3302src" name="xd20e3302">99</a></span> M. a. +w. zich beroemen op zijn liefde tot een eenzaam, bespiegelend +leven.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3396" href="#xd20e3396src" name="xd20e3396">100</a></span> De +ziel van een volk blz. 175.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3399" href="#xd20e3399src" name="xd20e3399">101</a></span> +Waarbij een monnik uit de heilige boeken voorleest.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3404" href="#xd20e3404src" name="xd20e3404">102</a></span> +Pitaka’s = korven, de drie heilige boekverzamelingen der +zuidelijke Boeddhisten, waarvan het eerste handelt over Vinaya (de +orde). Het tweede over Dharma (de leer), het derde over <span class="corr" id="xd20e3406" title="Bron: Abhi-dharma">Abhidharma</span> (het +geloof). Ieder dier afdeelingen bestaat uit tal van geschriften. Vele +zijn uitgegeven en vertaald in de verzameling „<span lang="en">Sacred books of the East</span>.”</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3426" href="#xd20e3426src" name="xd20e3426">103</a></span> Vlg. +op bl. 70 het gesprek met Ānanda.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3431" href="#xd20e3431src" name="xd20e3431">104</a></span> +Cullavagga XI. 4.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3460" href="#xd20e3460src" name="xd20e3460">105</a></span> a. w. +blz. 17.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3481" href="#xd20e3481src" name="xd20e3481">106</a></span> Zie +blz. 119.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3505" href="#xd20e3505src" name="xd20e3505">107</a></span> +Fielding a. w. blz. 108 en volg.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3593" href="#xd20e3593src" name="xd20e3593">108</a></span> Naam, +dien Açoka droeg.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3655" href="#xd20e3655src" name="xd20e3655">109</a></span> +Grafteeken, gedenkteeken.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3671" href="#xd20e3671src" name="xd20e3671">110</a></span> De +bedoeling schijnt te zijn dat deze boomen ’s nachts de monniken +tot toevlucht zullen strekken.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3716" href="#xd20e3716src" name="xd20e3716">111</a></span> Over +het laatstgenoemde zie bl. 109–111 van dit werk. Upatishya of +Upatissa is een andere naam voor Sāriputta, zie blz. 58 en 59.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3721" href="#xd20e3721src" name="xd20e3721">112</a></span> +Waarschijnlijk waren er ook olifanten bij, die worden heel wat ouder +dan menschen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3765" href="#xd20e3765src" name="xd20e3765">113</a></span> Zie +blz. 118 en 119.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3794" href="#xd20e3794src" name="xd20e3794">114</a></span> +Woorden, die Boeddha zou geuit hebben, toen hem onder den Boddhiboom de +verlichting ten deel viel.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3836" href="#xd20e3836src" name="xd20e3836">115</a></span> Zie +blz. 126.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3839" href="#xd20e3839src" name="xd20e3839">116</a></span> deze +zijn: 1 geen leven vernietigen. 2 niet stelen. 3 zich voor onreinheid +wachten. 4 niet liegen. 5 geen bedwelmende dranken gebruiken. 6 niet op +verboden tijden eten. 7 van dansen, zingen, muziek en +tooneelvoorstellingen zich onthouden. 8 geen kransen, <span class="corr" id="xd20e3841" title="Bron: parfumeriën">parfumerieën</span>, zalven of sieraden +gebruiken. 9 geen hoog of breed bed gebruiken. 10 geen goud en zilver +aannemen.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="label">Hoofdstuk <span class="corr" id="xd20e3882" title="Bron: III">V</span>.</h2> +<h2 class="main">De Chineesche Philosophie.</h2> +<div id="ch5.1" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">I. Inleiding.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het doel van dit geschrift is juist niet om eene +volledige geschiedenis der Chineesche philosophie te geven of al de +vraagstukken, welke deze heeft trachten op te lossen onder het oog te +zien. Daartoe toch zouden zeer uitvoerige, boekdeelen vullende +uiteenzettingen, noodig zijn, die van het geduld van den lezer te veel +zouden vergen. De bedoeling is op beknopte en verstaanbare wijze te +schilderen het eigenaardige der Chineesche philosophie en hoe zij op de +ontwikkeling van het Chineesche volk heeft gewerkt.</p> +<p>In hoeverre in oude tijden Turanische of Arische invloeden zich in +China hebben doen gelden, en vanwaar de sporen van deïsme komen, +die men in den ouden staatsgodsdienst ontwijfelbaar vindt, is hierbij +van minder belang. Gewichtiger en belangrijker is het feit, dat de +beschaving van het Chineesche volk, zooals wij die voor het eerst in +historische tijden ontmoeten, aanstonds iets van ouds gevestigds, iets +afgewerkts, afgeronds heeft: waarvan wij den aanvang niet kunnen +ontdekken, en die zich wel duizend jaar lang, tot aan den intocht van +het Boeddhisme vrijwel onveranderd heeft gehandhaafd.</p> +<p>Wel vindt men ook in China sagen over oude dagen, waarin het volk +’s winters in holen, ’s zomers in een soort nesten in +boomen leefde, waarin het gebruik van het vuur onbekend was en de +bewoners nog niet geleerd hadden visschen en vogels te vangen: doch wat +op dezen, ook naar Chineesche opvatting voorhistorischen tijd +betrekking heeft, vinden wij in latere werken, niet als een herinnering +aan een vaststaande traditie, maar aan legenden, van onheugelijke +tijden bestaande.</p> +<p>Wat de standvastigheid der Chineesche zeden betreft, noemen +<span class="pagenum">[<a id="pb156" href="#pb156" name="pb156">156</a>]</span>wij het feit, dat de offergereedschappen uit den +tijd der Hsia dynastie evenzoo gevormd zijn als die uit den laatsten +tijd der Chau-dynastie, hoewel twintig eeuwen beide dynastiën +scheiden. Ook bleven de ceremoniën, gebruiken en zeden in +godsdienst, wijsbegeerte en zedeleer gedurende dien tijd onveranderd. +Hieruit leide men echter niet af dat de geest van het Chineesche volk +al dien tijd rustte, integendeel: zelden is er een tijd geweest, waarin +het Chineesche volk meer geestelijk leven ontwikkelde dan van de +6<sup>e</sup> tot de 4<sup>e</sup> eeuw voor Christus. Doch: dit +geestesleven openbaarde zich vooral in het bewaren, verklaren en +uitwerken van wat eenmaal overgeleverd was. Het was meer om uitleggen +te doen dan om iets nieuws in het leven te roepen.</p> +<p>De Chineesche philosophie heeft, gelijk wij dat ook bijna overal +elders zien, van af de oudste tijden zich in twee richtingen +ontwikkeld. De eene, waarvan Lao tsze als vertegenwoordiger mag gelden, +bewoog zich in metaphysisch-theosophische richting, de andere, waarvan +Confucius als hoofd wordt erkend, in ethisch-materialistische, +of—juister uitgedrukt, ethisch-politische richting. In het +stelsel van Lao tsze of Li R (het Taoïsme) treedt op den voorgrond +<span class="corr" id="xd20e3908" title="Niet in bron">„</span><i>het inwendig licht</i>,” dat +’s menschen leven moet leiden, in dat van Confucius <i>de +verschillende verhoudingen</i>: tot ouders, familie, staat enz. die +’s menschen plichten bepalen.</p> +<p>Wij zouden echter verkeerd doen ons Lao tsze en Confucius voor te +stellen als stichters eener nieuwe leer: beiden deden niets anders dan +de leer van vroegere gezaghebbenden overleveren, wier uitspraken lang +voor hun tijd de bron der Chineesche wijsheid vormden.</p> +<p>Uit den langen strijd tegen het Taoïsme, een strijd die sedert +het begin onzer jaartelling ook tegen het van elders ingevoerd +Boeddhisme was gekant, is ten slotte het Confucianisme als overwinnaar +te voorschijn getreden. Nog heden is dit: evenals reeds voor +tweeduizend jaren, de orthodoxe richting: haar aanhangers hebben in den +loop der eeuwen de regeering des volks verkregen. Toch: ook deze +richting van de Chineesche philosophie heeft zich niet vrij kunnen +houden van allerlei, aan het gebied van den godsdienst ontleende, +vreemde bijvoegselen. De oude rijksgodsdienst: een uit het Shamanisme +ontstane vermenging van natuur-, geesten-, helden- en +vooroudervereering: die bij de voornamen in een aantal ambtelijke +ceremoniën<span class="corr" id="xd20e3920" title="Niet in bron">,</span> bij het volk in grof bijgeloof verloopt, heeft +vooral omtrent de vooroudervereering op deze philosophie invloed +<span class="pagenum">[<a id="pb157" href="#pb157" name="pb157">157</a>]</span>uitgeoefend, terwijl ten opzichte van +kosmogonische<a class="noteref" id="xd20e3925src" href="#xd20e3925" +name="xd20e3925src">1</a> en dergelijke vragen, Boeddhistische en +Taoïstische invloeden zich hebben doen gelden: de laatste vooral +sedert de 12<sup>e</sup> eeuw na Christus.</p> +<p>Men zal zich wellicht verwonderen dat Boeddhistische en +Taoïstische invloeden hier werkzaam konden zijn: waar zij van de +zijde van de gevestigde leer zooveel vervolging moesten ondergaan. Men +bedenke echter dat het bij deze vervolgingen minder te doen was om de +onderdrukking of <span class="corr" id="xd20e3933" title="Bron: uitroeïing">uitroeiing</span> van dogmatische ketterijen, +dan wel om den staatkundigen invloed, welken de priesters van beide +secten trachtten te verkrijgen, tegen te gaan en vooral om het +grondbeginsel van het Confucianisme: de voortplanting der familie, die +door het geweldig toenemen der kloosters bedreigd werd, staande te +houden. Wat de kloosters betreft: er waren er b. v. in 845 n. C. 4600 +met nog 40,000 kleinere stichtingen: terwijl toen het aantal monniken +en nonnen 260,000 beliep.</p> +<p>Wat heeft aan het Confucianisme nu het overwicht gegeven? Zeker in +de eerste plaats dat het—<span class="corr" id="xd20e3938" title="Bron: inplaats">in plaats</span> van den eisch om de wereld te +verlaten en in mystieke bespiegeling op te gaan, een eisch, dien +Taoïsme en Boeddhisme stelden—deelname aan de praktische +eischen des levens aanbeval en daarvoor aanzien en eer als belooning +stelde. Tegenover deze leeringen van Lao tsze en Boeddha stond dus de +leer van Confucius als „wereldwijsheid”—een +levensrichting, die voor den praktischen Chinees groote +aantrekkelijkheid moest bezitten.<a class="noteref" id="xd20e3941src" +href="#xd20e3941" name="xd20e3941src">2</a></p> +<p>Lang voor Confucius en lang na hem waren er in China personen, die +men met de Brahmaansche en Boeddhistische wijzen, met de Joodsche +profeten en met de Grieksche wijsgeeren kan vergelijken. Half rhetoren, +half politici, trokken zij in de kleine vorstendommen van hof tot hof, +menigmaal met een tot duizenden aangroeiend gevolg van leerlingen. +Terwijl zij, leerend en afkeurend, zich zeer op hun wijsheid lieten +voorstaan, waren zij vaak voor de vorsten, dikwijls ook voor het volk, +lastige menschen. Voor de praktische staatslieden waren zij een gruwel +en een spot. Daar hun zelden belangrijke posten waren toevertrouwd ging +hun gezag en invloed <span class="pagenum">[<a id="pb158" href="#pb158" +name="pb158">158</a>]</span>meestal spoedig door de kuiperijen der +beambten en adellijke familiën, die in ieder der leenstaatjes, +waaruit het groote rijk bestond, om den voorrang kampten, te gronde. De +dynastie van Shang, die van ongeveer 1766 v. C. in China had +geheerscht, was in 1122 v. C. door die van Chau omvergeworpen. Wuwang, +de eerste koning uit dit nieuwe geslacht, die ongeveer te gelijk met +den Israëlietischen koning Saul (1110 v<span class="corr" id="xd20e3948" title="Bron: ,">.</span> C.) den troon besteeg, was een +geleerde, vrome en dappere vorst, maar hij beging de fout (misschien +echter door den staatkundigen toestand gedwongen) het groote rijk, dat +vroeger slechts één heer, den keizer, gekend had, in een +aantal leenstaten van verschillende grootte en macht (er waren er +tusschen de 40 en 125 in verschillende tijden) te verdeelen. Voor den +keizer bleef slechts een onbeduidend gebied bewaard. De nadeelige +gevolgen van dezen maatregel bleven niet uit: de leenheeren hadden +voortdurend strijd met elkaar, de zwakke keizers konden er geen orde +onder houden, het rijk gaf een beeld van de grootste verwarring te +aanschouwen. Ieder landsheer, groot en klein, dacht er slechts aan zijn +gebied en zijn macht te vergrooten ten koste van zijn buurman. En in +den kring der staatjes zelve leefden de voorname beambten, de adellijke +familiën en de politieke partijen in voortdurende twisten. In +’t kort: een beeld, zooals het Duitsche rijk niet zoo heel lang +geleden nog te zien gaf.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5.2" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">II. Confucius, zijn leven en leer.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wij merkten in het vorige hoofdstuk op welk een +grooten, hoewel ongunstigen invloed de maatregel van keizer Wuwang wel +had, een invloed, die eeuwen voortwerkte, en die zich ook nog krachtig +deed gelden in de dagen toen de bekende Chineesche wijze Confucius +geboren werd. Deze zag het levenslicht in 550 v. C. Zijn vaderland was +het hertogdom Lu, gelegen in het tegenwoordige Shantung, een der straks +vermelde kleine vorstendommen. De Chineezen noemen hem Kung-Kiu.</p> +<p>Confucius is een Latijnsche bewerking van het Chineesche +Kung-fu-tsze. Deze laatste naam is samengesteld uit den familie-naam +„Kung”, de aanduiding van rang van hooge beambte +„(Ta) fu” en de toevoeging<a id="xd20e3958" name="xd20e3958"></a> „Tsze” = leermeester. „Kiu” +beteekent heuvel en heeft betrekking op een uitwas, dien Confucius op +het hoofd had, of op den vorm van zijn hoofd. <span class="pagenum">[<a id="pb159" href="#pb159" name="pb159">159</a>]</span></p> +<p>Confucius’ familie stamde uit het keizerlijk geslacht der +Shang. Zijn voorvaderen waren vorsten van Sung geweest onder de +dynastie van Chau, en wel in het oostelijk deel van het tegenwoordige +Honan. De jongere tak dezer familie, waartoe Confucius behoorde, had +den bijnaam Kung aangenomen en was tegen het einde van de 8<sup>e</sup> +eeuw naar Lu getrokken. Daar was zijn grootvader commandant van een +stad geweest en had zijn vader zich als soldaat door groote +lichaamskracht en dapperheid onderscheiden. Confucius was geboren uit +het tweede huwelijk zijns vaders, door dezen op hoogen leeftijd met de +dochter van een buurman gesloten: volgens sommigen was hij slechts de +zoon van eene bijzit.</p> +<p>De legende van later dagen heeft zijn geboorte met allerlei +wonderbare voorspellingen en verschijningen, met het optreden van een +draak, geniën enz. opgesierd.</p> +<p>Over de jeugd van Confucius weten wij weinig: drie jaren na zijn +geboorte stierf zijn vader, op zijn negentiende jaar trouwde hij. Zijn +huwelijk was niet gelukkig: hij liet zich later van zijne vrouw +scheiden: misschien had deze ook wel redenen van ontevredenheid. Hoe +dit zij, een jaar na zijn huwelijk werd zijn zoon Li (karper) geboren, +zoo genoemd, omdat de hertog van Lu bij deze gelegenheid aan den vader +eenige karpers zond. In dienzelfden tijd werd Confucius tot opziener +der korenmagazijnen benoemd, een jaar later met het beheer van +staatslanderijen belast: naar het schijnt waren dit onbeteekenende +betrekkingen.</p> +<p>Kort daarop begon Confucius zijn werkzaamheid als leeraar. Hij +verzamelde een aantal leerlingen rondom zich, wier +schoolgeld—geschenken, naar Chineesche opvatting—tot zijn +<span class="corr" id="xd20e3972" title="Bron: levens onderhoud">levensonderhoud</span> dienden.</p> +<p>Behalve met dit onderwijs en zijn ambt hield hij zich vooral bezig +met de bestudeering der oude ceremoniën en der oude muziek. In +beide deze takken der philosophie (de Chinees brengt ze hieronder +thuis) kreeg hij weldra zulk een groote roep van geleerdheid, dat vanaf +het jaar 517 een aantal jongelieden uit de aanzienlijkste familiën +des lands onder zijne leiding deze wetenschappen kwamen bestudeeren. +Dit verhoogde zijn aanzien en maakte het hem mogelijk een reeds lang +gekoesterden wensch te vervullen door aan de keizerlijke hoofdstad Lo +Yang in Honan een bezoek te brengen. Hij maakte zich daar het verblijf +ten nutte door de groote rijkstempels des hemels en der aarde te +bezoeken, en zich met de ceremoniën van het keizerlijk hof op de +hoogte te stellen. In dien <span class="pagenum">[<a id="pb160" href="#pb160" name="pb160">160</a>]</span>tijd schijnt hij ook zijn bekende +ontmoeting met zijn ouderen tijdgenoot Lao tsze gehad te hebben, die +toen opziener der schatkamers in Lo yang was. Nog in hetzelfde jaar +keerde Confucius naar Lu terug. Zijn beroemdheid nam, misschien ook +door deze reis, van dag tot dag toe: zoo, dat hij zelfs tot 3000 +leerlingen rondom zich verzamelde.</p> +<p>Evenwel, de staatkundige toestand in Lu maakte het hem weldra +onmogelijk daar langer te vertoeven. In 516 v. C. kwam het tot +openlijke vijandelijkheden tusschen het vorstenhuis en drie daaraan +verwante families, die van Ki, Shuh en Mang. Van die eerste familie +(Ki) schijnt Confucius (als cliënt) afhankelijk te zijn geweest. +Het eind van den strijd was de nederlaag van den hertog. Deze vluchtte +naar het naburige vorstendom Tsé en werd door Confucius +gevolgd.</p> +<p>Hoewel de hertog van Tsé<a id="xd20e3983" name="xd20e3983"></a> hem zeer genegen was, bleek toch de tegenstand van de +mannen, die in het hertogdom aan het roer stonden, krachtig genoeg om +hem daar uit den staatsdienst te houden. Na een jaar keerde hij dan ook +weer naar Lu terug, waar hij 15 jaar doorbracht zonder een ambt te +kunnen verkrijgen. Zijn vaderland werd in dien tijd door den strijd der +partijen verscheurd. Eerst door de verdrijving van een der voornaamste +onruststokers kwam er althans een weinig rust. In 500 v. C. werd +Confucius tot eerste beambte der stad Chungtu benoemd. De daarop door +hem ingevoerde hervormingen trokken algemeen de aandacht en zoo werd +hij vervolgens tot assistent van den hoofdopzichter van publieke +gebouwen, en kort daarna tot minister van justitie benoemd. Ook in dit +ambt bracht hij treffende dingen tot stand, zoodat naburige vorsten, +wien de bloei van Lu jaloersch en tegelijk bezorgd maakte, er op uit +waren hem zijn post te doen verliezen. Dit gelukte ook: zij zonden den +hertog zestig schoone meisjes, danseressen en zangeressen ten +geschenke, die den hertog geheel in hare lieflijke striknetten +verwarden en zijn aandacht van de regeeringszaken wisten af te leiden. +Bedroefd en geërgerd verliet hij zijn vaderland. Dertien jaar lang +trok hij, onder allerlei ontberingen, van de eene plaats naar de andere +zonder ergens een open oor voor zijn plannen te vinden.</p> +<p>Zoo verhaalt de oude overlevering. Denkelijk is zij niet geheel +juist. Bij andere gelegenheden was Confucius niet zoo fijngevoelig als +hij ons hier wordt voorgesteld. Het waarschijnlijkste is dat de familie +Ki, die Confucius aan ambten en waardigheden geholpen had, op hem als +een willig werktuig <span class="pagenum">[<a id="pb161" href="#pb161" +name="pb161">161</a>]</span>hunner partij had gerekend en zeer +ontgoocheld was, toen Confucius het ondernam de macht der groote +leenheeren in het vorstendom te knotten en hun versterkte steden te +slechten: de plaatsen van waaruit zij den beheerscher des lands +trotseerden. Waarschijnlijk moest Confucius meer wijken voor +fijngesponnen intriges dan voor uitwendige macht. Zijn ballingschap zal +wel geen geheel vrijwillige zijn geweest. De invloed der familie Ki +heeft hem voorzeker langen tijd den terugkeer in het vaderland +onmogelijk gemaakt en dien eerst toegelaten, toen men van den +afgeleefden grijsaard niets meer te vreezen had.</p> +<p>In 483 keerde Confucius naar Lu terug. Daar werd zijn tijd door +onderwijs geven en letterkundige bezigheden in beslag genomen, totdat +hij in 478 v. C. op <span class="corr" id="xd20e3992" title="Bron: 73 jarigen">73-jarigen</span> leeftijd stierf, verbitterd door +het vruchtelooze van al zijn bemoeiingen, het onvervuld blijven zijner +verwachtingen. Zijn laatste woorden tot zijn leerling Tsze kung waren: +„Geen wijze heerscher verschijnt, niemand in het gansche rijk wil +mij als raadsman hebben, mijn tijd om te sterven is gekomen.” +Zijn leerlingen begroeven hem in K’hufuhsien,<a class="noteref" +id="xd20e3995src" href="#xd20e3995" name="xd20e3995src">3</a> in het +tegenwoordige Shantung. Drie jaar lang treurden zij bij zijn graf, waar +zij zich, naar Chineesche zeden, hutten oprichtten.</p> +<p>„Na den dood van Confucius,” zoo heet het in de +geschiedenis der Han-dynastie (210 v. C.–24 n. C.) „was het +met zijn leer gedaan en nadat zijn zeventig (voornaamste?) leerlingen +waren heengegaan, werd zijn leer bedorven (verbasterd). Er waren een +groot getal verschillende teksten van de jaarboeken, van het +liederenboek en van het boek der veranderingen en gedurende de verwarde +toestanden en twisten der verschillende staten (480–221 v. C.) +raakten waarheid en leugen nog meer met elkaar in strijd en in de leer +der verschillende geleerden heerschte groote verwarring. Toen kwam het +ongeluk, door de Tsin-dynastie (220–205 v. C.) veroorzaakt: deze +bewerkte namelijk dat de boeken der geleerden met vuur werden verbrand, +opdat het volk onwetend zou worden gehouden. Langzamerhand echter kreeg +de Han-dynastie de macht in het rijk. Deze spande zich in om de schade +te herstellen, die de Tsin-dynastie had veroorzaakt. Tafels en plankjes +(waarop men in oude dagen teekens insneed of inkerfde) zocht men bijeen +en de (klassieke) boeken werden verzameld.” <span class="pagenum">[<a id="pb162" href="#pb162" name="pb162">162</a>]</span></p> +<p>In denzelfden tijd werd Confucius door de rijksregeering: d. w. z. +door den vertegenwoordiger daarvan, den keizer, <span class="corr" id="xd20e4003" title="Bron: officiëel">officieel</span> erkend (n.l. +als vereerenswaardig).</p> +<p>Reeds vroeger—na zijn dood—was hem ter eere door den +hertog van Lu een tempel gebouwd, waarin viermaal per jaar offers +moesten worden gebracht. Doch hoewel in 194 v. C. de grondvester der +Han-dynastie, toen hij door Lu reisde, dezen tempel bezocht en er een +os liet offeren, duurde het toch tot het jaar 1 n. C., eer keizer Ping +aan Confucius een onsterfelijken eeretitel verleende en tot 57 n. C. +voor offers aan hem in alle keizerlijke en rijksscholen werden +ingevoerd. Deze vereering deelde Confucius tot het jaar 609 n. C. met +den hertog van Chau, Chau-Kung, den broeder van den eersten keizer van +dienzelfden naam. Eerst na dien tijd werden voor Confucius +afzonderlijke tempels opgericht en vanaf 628 werd hij alleen vereerd. +De officieele eeretitel, dien hij nu bezit: „Kung, de oude +leeraar, de volkomen wijze” dateert eerst uit het jaar 1657 en is +hem verleend door den eersten keizer der nu nog regeerende +Mandschoe-dynastie. Deze heeft meer dan ééne der +voorgaande dynastiën voor het aandenken en de vereering des +meesters gedaan: zeker wel in het juiste besef daardoor voor het +Chineesche volk haar vreemde heerschappij wat minder drukkend te +maken.</p> +<p>Zooals wij reeds opmerkten leerde Confucius niets nieuws: hij +verklaarde slechts de leer, die van oudsher geldig was en beriep zich +daarop bij alle gelegenheden. Ja, het is wellicht juist aan dit +onpersoonlijk karakter zijner leer toe te schrijven, dat deze gedurende +zooveel eeuwen zulk een invloed op het volk kon uitoefenen.</p> +<p>Confucius en zijne leerlingen, navolgers en commentatoren waren +slechts de bewaarders eener traditie, die sedert langen tijd in het +bewustzijn van het Chineesche volk als met ankers was vastgemaakt.</p> +<p>Wat Confucius leerde kan men het best samenvatten in deze stelling: +wie anderen wil opvoeden moet allereerst zichzelf opvoeden, m. a. w. +een opvoedkundige opvatting van het Grieksche: „Ken u +zelf,” maar—tegelijk een onmiskenbare vooruitgang: want +zelfkennis heeft dan alleen waarde, als zij het begin van beterschap +is.</p> +<p>„Confucius sprak met voorliefde van het gewone, regelmatige en +niet van het ongewone of buitengewone; hij sprak van wat men door vlijt +en daarop berustende kracht verkrijgen kon; maar niet van wat men door +overmacht kon bereiken. <span class="pagenum">[<a id="pb163" href="#pb163" name="pb163">163</a>]</span>Hij sprak van toestanden van orde +en niet van toestanden van regeeringloosheid met kuiperijen, die +daarbij voorkomen, hij sprak van menschelijke en niet van bovenaardsche +dingen. Hij leerde verstaan de grondstellingen, in de schriften der +ouden vervat en hoe daar naar te handelen, de zedeleer van het hart en +hoe aan de zedelijke beginselen getrouw te blijven.”</p> +<p>Aldus omschrijft een uitlegger zijner werken een plaats uit zijne +„Gesprekken”, die treffend de leerwijze van Confucius in +het licht stelt.</p> +<p>Bizonder eigenaardig is in Confucius de afkeer om zich in te laten +met wat betrekking heeft op de onbekende toekomst des menschen aan gene +zijde des grafs.</p> +<p>„Gij kunt de levenden niet dienen, hoe zult gij de geesten +dienen,” antwoordt hij aan een zijner leerlingen en als deze nog +verder op het onderwerp wil ingaan, zegt hij: „Gij kent het leven +nog niet, hoe kunt gij iets weten over den dood?” De oude +uitleggers verklaren deze plaats zoo, dat Confucius den leerling geen +ander antwoord gegeven heeft, „wijl geesten en dood +onbegrijpelijke dingen zijn en het de moeite niet loont daarover te +spreken.”</p> +<p>Het 10<sup>e</sup> boek der „Gesprekken” behelst een +vrij uitvoerige schilderij van de gewoonten en de houding des wijzen, +doch: zooals Dr. Legge, de vertaler van de klassieke werken der +Chineezen, zegt: „Confucius is als wijsgeer voor mij gedaald, +sedert ik hem in zijn huisjasje, zijn bed en zijn reiswagen gezien +heb.”<a class="noteref" id="xd20e4030src" href="#xd20e4030" name="xd20e4030src">4</a></p> +<p>Toch heeft die pijnlijke zorgvuldigheid, waarmede zijn leerlingen +ook de kleinste nietigheden uit de gewoonten huns meesters opteekenden, +een voordeel: zij bewijst ons, hoe behoudend de Chineezen zijn, zelfs +in de <span class="corr" id="xd20e4035" title="Bron: onbeduidenste">onbeduidendste</span> uiterlijkheden, daar veel +van de toen beschreven gebruiken nog zoo bestaan.</p> +<p>Zoo wordt op een plaats verteld hoe Confucius deed, wanneer hij op +bevel van den vorst een bezoeker moest ontvangen: „Hij ijlde +vooruit, de armen opgeheven als de vleugels van een vogel.” +Hetzelfde ceremonieel heerscht thans nog aan het Chineesche hof: de +vreemde gezanten, die de keizer van China in 1874 en later ontving, +zouden het kunnen getuigen.</p> +<p>„Bleef hij in de poort staan, zoo deed hij dit niet in het +midden van het pad, en bij het in- en uitgaan trad hij niet op den +drempel.” <span class="pagenum">[<a id="pb164" href="#pb164" +name="pb164">164</a>]</span></p> +<p>De weg onder iedere poort was in oude tijden door een paal in twee +deelen gescheiden: voor het in- en voor het uitgaan. Het midden van +ieder dezer twee wegen mocht slechts de vorst gebruiken. Tegenwoordig +zijn er in de keizerlijke paleizen en vertrekken bijna overal +verscheidene poorten en deuren: drie tot vijf, waarvan de middelste +alleen voor den keizer dient en door niemand anders betreden mag +worden. Waar slechts één poort of deur is, zooals bv. in +de hal, die tegenwoordig voor de audientiën der vreemde gezanten +gebruikt wordt, wil de etiquette, dat het in- en uitgaan niet precies +door het midden plaats heeft. In tuinen en op begraafplaatsen van +keizers of prinsen is het middelste gedeelte van de middelste trap, die +tot de hal of den tempel voert, dikwijls met groote platen marmer +bedekt, waarop zich in <span class="corr" id="xd20e4045" title="Bron: relief">reliëf</span> bewerkte draken bevinden. Zoo is het +betreden daarvan onmogelijk gemaakt: en terwijl de dragers rechts en +links de trappen opgaan, zweeft slechts de draagstoel of de doodkist +over het midden van de trap.</p> +<p>Wat het betreden van den drempel aangaat, dit geldt, evenals in oude +tijden, ook nu nog voor onbeleefd en de bewoners van het huis onheil +aanbrengend. Bij audientiën des keizers wordt dan ook aan de +gezanten uitdrukkelijk verzocht, het betreden van den, bijna een voet +hoogen, zeer smallen drempel te vermijden. In Japan werd het ook tot +voor weinige jaren als een grof vergrijp beschouwd: als een +beleediging, die onder mannen met twee zwaarden,<a class="noteref" id="xd20e4050src" href="#xd20e4050" name="xd20e4050src">5</a> slechts door +bloed kon worden uitgewischt. Den voet op iemands drempel zetten, +beteekende hetzelfde als hem den heer des huizes op het hoofd +zetten.</p> +<p>Het beeld van Confucius, dat ons uit de over hem bewaarde berichten +tegenkomt, is niet zeer aantrekkelijk. Wij zien voor ons een oudachtig +humeurig heer, wien ’t echter aan geestigheid niet ontbreekt: een +man, pijnlijk afgemeten in kleeding, gedrag en gewoonten, die alles +weet en alles kan en nooit eene gelegenheid laat voorbijgaan om zijn +medemensch vol zalving te doen gevoelen, dat hij het beter weet dan +deze.</p> +<p>We aanschouwen een professor, die met de dooden op een vrij goeden +voet staat: hen immers kan hij kritiseeren en aanhalen, zonder dat zij +hem tegenspreken: doch die het den levenden niet vergeeft, dat de +geschiedenis zich niet afspeelt volgens het door hem gesponnen schema +en dat hij niet geroepen <span class="pagenum">[<a id="pb165" href="#pb165" name="pb165">165</a>]</span>wordt om de wereld weer in zijn +kader terug te brengen. Daarom knaagt hij aan alles, wat anderen doen +of nalaten: zou hij zich in alles willen mengen, als die anderen het +maar toelieten en wordt hij door de gedwongen rust, door de tweespalt +tusschen zijn willen en niet vermogen, tegen anderen en ten slotte +tegen zichzelf verbitterd.</p> +<p>Zulk een oordeel schijnt hard, maar het werd reeds geveld door zijn +tijdgenooten en door hen die kort na hem leefden. Echter bedenke men +dat zijn tegenstanders het velden en dus wellicht wat overdreven.</p> +<p>In het boek Sze ma tsien wordt, van Taoïstische zijde, dus door +de aanhangers van Lao tsze, gehandeld over een samenkomst tusschen Lao +tsze en Confucius. Daarbij zegt de eerste—oudere tijdgenoot van +Confucius—tot den laatste, die hem vermoedelijk verveeld had met +citaten uit het leven der oude wijzen en met zijn betoog over het nut +van uitwendige ceremoniën voor de innerlijke ontwikkeling des +menschen: „De lieden, waarover gij zoo veel spreekt, zijn reeds +lang dood en hun gebeente is vergaan, slechts hun woorden klinken na. +Als de tijd van den wijze is gekomen, spreekt hij: is die er niet, dan +weet hij te zwijgen. Ik heb gehoord dat een goed koopman, ook als hij +zijn schuur met schatten gevuld heeft zich toch als arm voordoet en dat +de wijze zijne wijsheid te verbergen weet. Leg af uwen hoogmoed en uwe +begeerten, uw uitwendigen schijn en uw wilde plannen. Dat alles is voor +u zonder nut. Dat is het eenige, wat ik u te zeggen heb.”</p> +<p>Op een plaats in de „Gesprekken” wordt verteld hoe +Confucius, toen hij eens voor een rivier was gekomen, die hij moest +overtrekken, een zijner leerlingen naar twee lieden zond, die daar in +het veld werkten, om te vernemen waar men den stroom het best kon +doorwaden.</p> +<p>De arbeiders waren asceten (Taoïsten) die zich van de wereld +teruggetrokken hadden. Een van hen vroeg, wie de man in den wagen was, +die ingelicht wilde worden. De leerling noemde den naam van Confucius. +„Kung-kiu uit Lu? die kent de voorde” (m. a. w. die weet +immers alles, dus ook dit) sprak hij, keerde zich om en werkte voort. +De andere arbeider was minder kort aangebonden, doch niet +vriendelijker. „Gij zijt een leerling van Confucius? Wanorde +bedekt als een gezwollen rivier het gansche land en wie zal dat, u en +hem ter wille, veranderen? Waarom wilt gij iemand volgen, die slechts +hier en daar de wanorde uit den weg gaat (zinspeling op het rondtrekken +<span class="pagenum">[<a id="pb166" href="#pb166" name="pb166">166</a>]</span>van Confucius van het ééne land +naar het andere) en niet een, die zich geheel en al van de wereld +terugtrekt? Zoo sprak deze en ging weer aan zijn werk.</p> +<p>In de werken van Chwang-tsze komt Confucius er nog slechter af. Daar +komt een stuk in voor, getiteld „De roover Kih”, waarin +verteld wordt hoe Confucius zich in het leger van dezen rooverhoofdman +begaf om hem van zijn booze wegen terug te brengen, doch door dezen +zeer slecht werd ontvangen. De roover toch zeide:</p> +<p>„Gij geeft vele redeneeringen ten beste en praat maar door, u +beroepend op de oude wijzen, zonder dat daarvoor reden is. Hoe meer gij +spreekt, des te meer onzin komt er voor den dag. Gij voedt u, zonder te +ploegen, gij kleedt u, zonder te weven, uw lippen staan niet stil en uw +tong gaat als een trommelstok. Gij beslist maar wat recht en onrecht is +en brengt daardoor alle vorsten des rijks op verkeerde wegen. Gij geeft +aanleiding dat de geleerden zich niet bemoeien met wat hun eigenlijke +taak is. Gij praat over kinderlijke liefde en broederlijken plicht en +zijt toch steeds onafscheidelijk van de vorsten des rijks, de +aanzienlijken en adellijken... Gij wilt de oude leeringen van W en Wang +(die nergens goed voor waren) weer opflikken en gij beweert van alle +mogelijke dingen, dat zij kunnen dienen voor de onderwijzing der +komende geslachten. Met uw bizonder gewaad en uw nauwen gordel, met uw +bedriegelijke redenen en huichelachtig gedrag verleidt gij de vorsten +der staten en streeft gij naar rijkdom en eer. Een grooter roover dan +gij is er niet: waarom noemt men u niet den roover Kiu, in plaats van +mij den roover Kih?... Gij noemt u een man van talent: een wijze! +Tweemaal heeft men u uit Lu weggejaagd, uit Wei moest gij vluchten, in +T’si kreeg men u te pakken en in Ch’en en Ts’ai +hielden de soldaten u omsingeld. Voor u is er in het rijk geen plaats +meer, waar gij uw hoofd rustig kunt neerleggen. Uwe leeringen dragen er +schuld aan, dat uw leerling Tsze lu is terechtgesteld en zijn +gevierendeeld lichaam boven de poort van Wei is gehangen. Gij kunt noch +uzelf noch anderen voor onheil bewaren, wat kan uwe leer dan voor +waarde hebben?”</p> +<p>Ook andere leeraars, niet behoorende tot de Taoïstische +richting, hebben Confucius scherp aangevallen, zooals bv. in de eerste +eeuw n. C. de beroemde Wang-Chung, die voor de oorspronkelijkste en +scherpzinnigste van alle Chineesche wijsgeeren doorgaat en wiens talent +en beteekenis zelfs door de <span class="pagenum">[<a id="pb167" href="#pb167" name="pb167">167</a>]</span>Chineesche orthodoxie wordt +erkend, al halen zij ook afkeurend de schouders op over den +buitengewonen ijver en de grenzenlooze vermetelheid waarmede deze +denker blootlegt en veroordeelt wat hij noemt de overdrijvingen en +verzinsels van Confucius en Mencius.</p> +<p>Tegenover al die afkeurende oordeelvellingen laten wij hier volgen +een plaats uit het „Onveranderlijk midden” die ons doet +zien hoe de leerlingen over hem dachten. Deze lofzang, want een lofzang +is het, die hier wordt aangeheven, geeft ons tegelijk te zien wat de +Chinees onder een „volmaakte wijze” verstaat en wat +Confucius ook thans nog voor hem is.</p> +<p>„Confucius leverde de leeringen van de keizers Yao en Shun aan +het nageslacht over, als waren deze (keizers) zijn voorvaderen geweest. +Hij verklaarde de instellingen van Wen en Wu (de stichters der +Chau-dynastie) die hij zichzelf tot voorbeeld had gesteld. Naar boven +was hij in harmonische overeenstemming met de eeuwige bewegingen des +hemels, beneden stond hij vast als de aarde.</p> +<p>„Wel mag men hem vergelijken met den hemel en de aarde, die +alles dragen en behouden, alles beschaduwen en beveiligen. Hij is als +de vier jaargetijden in hun wisselenden loop, als de zon en de maan met +haar elkaar afwisselend licht.</p> +<p>„Alles (in het wereldgeheel) bestaat naast elkander, zonder +dat het een het ander schade doet. De loop der jaargetijden, van de zon +en de maan gaat voort, zonder dat zij elkaar hinderen. De kleinere +krachten (der natuur) zijn als de stroomingen der rivieren, de grootere +openbaren zich in groote veranderingen (omkeeringen). Dat is het wat +hemel en aarde zoo groot maakt (de harmonie der sferen?)</p> +<p>„Hij slechts, die alle goede en wijze eigenschappen bezit, die +onder den hemel kunnen bestaan, toont zich vlug in het begrijpen, +helder in het onderscheiden, voorzichtig in het als waarheid aannemen, +alomvattend in het weten, geschapen om te heerschen, edel van hart en +grootmoedig, welwillend en mild, voorzichtig, opwekkend, krachtig, vast +en volhardend, behoudend wat hij heeft verkregen, vast, de juiste +grenzen bewarend, ernstig, nooit afwijkend van ’t (rechte) pad, +zonder gebrek (correct), eerbied afdwingend, volkomen, scherp van +inzicht, scherpzinnig en doordringend, bekwaam om (goed en kwaad) te +onderscheiden.</p> +<p>„Alomvattend is hij en ruim, diep en nooit rustend, als een +bron (die altijd vloeit) ter rechter tijd zijn deugden openbarend. +<span class="pagenum">[<a id="pb168" href="#pb168" name="pb168">168</a>]</span></p> +<p>„Alomvattend is hij en ruim, hij is als de hemel. Diep en +nooit rustend als de bron, is hij (ondoorgrondelijk) als de afgrond. +Hij verschijnt, en allen vereeren hem, hij spreekt, en allen gelooven +hem, hij handelt en allen bewonderen hem! Daarom gaat zijn roem over +het gansche rijk en dringt door tot de verste barbaren. Zoover schepen +en menschen komen en des menschen kracht reikt, zoover de hemel zich +welft en de aarde draagt, zoover zon en maan schijnen, rijp en dauw +nedervallen: zoover heeft hem alles lief en eert hem, wat bloed en adem +heeft. Daarom zegt men: Hij is als de hemel.”</p> +<p>„Slechts hij, die de grootste reinheid bezit, welke onder den +hemel mogelijk is, kan de onveranderlijke betrekkingen regelen tusschen +de menschen onderling, de groote deugden, die den grondslag vormen, +vaststellen en de krachten des hemels en der aarde die alles nieuw +vormen en voeden erkennen; zou zulk een persoon steunen op een wezen of +een ding, dat buiten hem ligt?<span class="corr" id="xd20e4096" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>„Noem hem den idealen man: want hoe streeft hij naar ernst. +Noem hem afgrond, want hij is diep. Noem hem hemel, want hij is +ruim.”</p> +<p>„Wie anders kan hem begrijpen dan die vlug is in ’t +bevatten, klaar in ’t onderscheiden, ruim van blik in ’t +erkennen, alomvattend in ’t weten, die alle hemelsche deugden +bezit (die n.l. aan hem gelijk is).<span class="corr" id="xd20e4103" +title="Niet in bron">”</span></p> +<p>Het zou zeer verkeerd zijn Confucius te meten met een hedendaagschen +of een christelijken maatstaf. Hij was een zoon van zijn tijd: +saamgegroeid met de inzichten en opvattingen, daaraan eigen, staande op +den bodem der toenmalige moraal. Ook was hij persoonlijk niet vrij van +zwakheden en gebreken, die hem bij herhaling vermaningen en +waarschuwingen bezorgden, althans van één zijner +leerlingen, Tsze lu. Deze trad bij meer dan eene gelegenheid als de +ware ridder op. Confucius had steeds geijverd tegen oproerige +onderdanen en beambten: toch was tweemaal de waarschuwende stem van +Tsze lu noodig om den in al zijn droomen en verwachtingen van +staatkundig en sociaal hervormer teleurgestelden man, te verhinderen om +ontrouw te worden aan zijn eigen leer.</p> +<p>„Ja,” roept hij eens uit, als Tsze lu hem de tegenspraak +doet gevoelen, die er tusschen zijn woorden en zijn daden zou liggen, +„ja, ik heb gezegd dat een edel man zich niet inlaat met hen die +kwaad doen; maar zegt men niet: wat werkelijk hard is kan geslepen +worden zonder dunner te worden en wat werkelijk <span class="pagenum">[<a id="pb169" href="#pb169" name="pb169">169</a>]</span>wit +is kan in een donkere vloeistof gedompeld worden zonder dat het zwart +wordt? Ben ik dan een bittere komkommer? Hoe kan ik er voor bewaard +blijven gegeten te worden?” Bij een andere gelegenheid, als een +oproermaker hem tot zich roept, zegt hij: „Het moet toch een +reden hebben, dat hij mij bij zich verzoekt! Als iemand mij maar +gebruiken kon, hoe zou ik een ander westelijk Chau tot stand +brengen!<span class="corr" id="xd20e4112" title="Niet in bron">”</span> (Chau was het vaderland der regeerende +dynastie en in oude tijden het voorbeeld van een goed bestuurden, +gelukkigen staat).</p> +<p>De zucht om een politieke rol te spelen, schijnt van alle zwakheden +van Confucius, die de overlevering ons meedeelt, de grondslag te zijn +geweest. Zoo b.v. toen hij er toe kwam om in het gevolg van den vorst +van Wei en diens slecht te boek staande vrouw door de straten der +hoofdstad te rijden en het volk hem nariep: „Ondeugd voorop en +deugd achteraan”, of—toen diezelfde dame hem in +audiëntie ontving en hij zich tegenover Tsze lu met de woorden +„Waarin ik tekort geschoten ben moge de hemel mij +straffen,” rechtvaardigde. Toen hij den eed brak, dien hij aan +den commandant van Pu had gedaan, om niet naar Wei te gaan, zeide hij +tot zijn verontschuldiging: „Het was een gedwongen eed, zulk een +hooren de geesten niet.<span class="corr" id="xd20e4117" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>In den tijd van Confucius en nog lang daarna heerschte in China de +bloedwraak.</p> +<p>„Met den moordenaar zijns vaders mag de zoon niet onder +denzelfden hemel leven, tegen den moordenaar zijns broeders moet een +man nooit naar huis terug behoeven te gaan om een wapen te halen, met +den moordenaar van een vriend mag een man niet in denzelfden staat +wonen<span class="corr" id="xd20e4124" title="Bron: .">,</span>” +heet het in het boek der gebruiken, en deze voorschriften heeft +Confucius uitdrukkelijk bekrachtigd.</p> +<p>Bij den regel, dat de zoon op een mat van gras moest slapen, met +zijn schild als hoofdkussen, totdat hij den moordenaar zijns vaders had +gedood; dat hij op de marktplaats en aan het hof het wapen steeds bij +de hand moest hebben om hem te treffen, heeft de zin, dat men anderen +niet doen moet, wat men niet wil dat zij u aandoen een buitengewoon +praktische beteekenis. Het kan ons dan ook niet verwonderen, dat, als +een zijner leerlingen vraagt, of er geen woord is, dat als regel voor +de verhoudingen van het gansche leven kan dienen, hij dezen antwoordt: +„Is niet <i>wederkeerigheid</i> zulk een woord? Dat het verder +strekkend beginsel: kwaad <span class="pagenum">[<a id="pb170" href="#pb170" name="pb170">170</a>]</span>met goed vergelden, ontbreekt, is +wel natuurlijk: een ander leerling kreeg dan ook op een vraag, hierop +betrekkelijk, ten antwoord: „En waarmee zal men dan goed +vergelden? Vergeldt het booze met rechtvaardigheid en goed met +goed.” Het komt geheel en al overeen met de strenge opvatting van +den wijze, dat op een andere plaats hem, die anders handelt (kwaad met +goed dus vergeldt) vrees als beweegreden wordt toegeschreven.</p> +<p>In de positieve zedeleer van Confucius kon deze mildere opvatting +geen plaats vinden: wel in de theosophie van <span class="corr" id="xd20e4136" title="Bron: Lao-tsze">Lao tsze</span>, gelijk dan ook het +beginsel „Vergeldt kwaad met goed,” in den Tao-teh-king +voorkomt.</p> +<p>De leer welke Confucius verkondigde en verklaarde laat zich in +’t wezenlijke hierin samenvatten (zooals wij reeds opmerkten) dat +ieder zichzelf moet opvoeden om anderen, die hem door leeftijd en +positie ondergeschikt zijn, te kunnen opvoeden. Terwijl dus voor den +een het opvoeden en het bevelen tot plicht wordt gemaakt, wordt den +ander gehoorzaamheid ingescherpt: doch geen absolute, die in ieder +geval moet worden betracht: de zoon toch zoowel als de ambtenaar moeten +hun vader of vorst als hij afdwaalt, terugvoeren op het pad der +deugd.</p> +<p>„Hoe zal men een vorst dienen,” vraagt Tsze lu en +Confucius antwoordt: „Bedrieg hem niet en wederspreek hem in +’t aangezicht.” Op de vraag, of een zoon in elk geval het +bevel zijns vaders moet gehoorzamen antwoordt Confucius: „Wat +zijn dat voor redenen! Als in oude tijden een keizer al geen goede +grondbeginselen had, doch zeven ministers, die hem waarschuwden, dan +verloor hij het rijk niet. Als een leenvorst vijf zulke ministers had +ging zijn huis niet onder. Als een geleerde een vriend had, die hem +waarschuwde, zoo behield hij zijn goeden naam en als een vader een zoon +had, die hem de dingen die verkeerd waren bevolen, onder het oog +bracht, zoo deed hij niets dat onrechtvaardig was. Daarom, indien er +gevaar is dat er onrecht zal worden gepleegd, mag een zoon niet +aarzelen dit zijn vader, noch een minister dit zijn vorst onder het oog +te brengen. Wanneer het aldus plicht is reeds tegen onrecht, dat nog +staat te geschieden, op te treden, zou het dan kinderlijk zijn om een +bevel zijns vaders, dat onrecht in zich sluit, te +gehoorzamen?”</p> +<p>Het „Boek der kinderlijke liefde,”<a class="noteref" id="xd20e4146src" href="#xd20e4146" name="xd20e4146src">6</a> „De +groote leer,”<a class="noteref" id="xd20e4149src" href="#xd20e4149" name="xd20e4149src">7</a> <span class="pagenum">[<a id="pb171" href="#pb171" name="pb171">171</a>]</span>en „Het +onveranderlijke midden,”<a class="noteref" id="xd20e4154src" +href="#xd20e4154" name="xd20e4154src">8</a> behelzen de grondstellingen +der leer van Confucius in meer geordenden en samenhangenden vorm, dan +dit in de „Gesprekken en uitingen” het geval is. Eenige +aanhalingen uit deze drie werken zullen zeker bijdragen tot recht +verstand der leer van Confucius.</p> +<p>„De kinderlijke liefde is de wortel van iedere deugd, waaruit +de volkomendheid voortkomt.</p> +<p>„Het lichaam (tot op de huid en de haren toe), dat men van +zijn ouders ontvangen heeft niet te beschadigen, is de aanvang der +kinderlijke liefde,<a class="noteref" id="xd20e4161src" href="#xd20e4161" name="xd20e4161src">9</a> zich (geestelijk) te volmaken en +overeenkomstig (die volmaking) te handelen en zijn naam aan toekomstige +geslachten over te leveren, opdat de ouders geëerd worden: dat is +de voleindiging der kinderlijke liefde.<a id="xd20e4167" name="xd20e4167"></a></p> +<p>„Want kinderlijke liefde begint met de ouders te dienen, de +dienst van den vorst is het midden, voor nakomelingschap zorg te dragen +is het einde.</p> +<p>Wat „De groote leer” onderwijst is: de deugd te +beoefenen, het volk op te voeden, in de volkomenheid te volharden.</p> +<p>„Ieder ding heeft zijn wortelen en zijn takken, ieder streven +zijn begin en zijn doel: te weten wat begin en doel zijn, dat is de +beteekenis der „Groote leer” te verstaan.</p> +<p>„In oude dagen schiepen zij, die wenschten dat de deugd +beoefend werd in het gansche land, eerst orde, ieder in zijn eigen +gebied (leenvorstendom<span class="corr" id="xd20e4177" title="Bron: .)">).</span> Om dit te bereiken schiepen zij orde in hunne +familiën en om die te verkrijgen streefden zij er naar zichzelf te +volmaken. Om zich te volmaken reinigden zij hunne harten en om die +loutering te verkrijgen streefden zij naar kennis van hun eigen geest. +Om zelfkennis te verkrijgen, trachtten zij hun wetenschap te +vermeerderen en die vermeerdering werd door het onderzoeken van alle +dingen aangebracht.</p> +<p>„Van den keizer af tot de groote volksmassa toe: ieder moet de +reiniging van het eigen ik als de wortel van al het andere beschouwen. +Wordt de wortel verwaarloosd, zoo kan niets, wat uit haar voorkomt, +goed zijn: het is nog nooit <span class="pagenum">[<a id="pb172" href="#pb172" name="pb172">172</a>]</span>voorgekomen, dat iemand voor +geringe zaken groote opmerkzaamheid en tegelijk voor gewichtige zaken +geringe opmerkzaamheid had (m. a. w. die in het kleine getrouw is, zal +ook in het groote getrouw zijn). „Wat bedoeld wordt met: +„Het geluk en de vrede des rijks hangen van de regeering der +staten af” is dit: „Als de vorst zeer oude lieden +behandelt, zooals dat behoort, zal er in het volk kinderlijke liefde +heerschen, als hij de ouden zoo behandelt, zal men broederlijk zich +voegen naar elkaar, als hij de jongeren en zwakken liefdevol behandelt +zal het volk datzelfde doen. Zoo heeft de heerscher een maatstaf, +waarmede hij als met een winkelhaak zijn gedrag kan afmeten.</p> +<p>„Wat een man bij die over hem gesteld zijn niet bevalt, moet +hij ook tegenover zijn ondergeschikten niet doen; wat hem bij zijn +ondergeschikten niet bevalt, zal hij niet doen tegenover zijne +meerderen; wat hij niet van den rechterkant ontvangen wil zal hij aan +den linker niet geven, wat hij van den linker niet ontvangen wil aan +den rechterkant niet.</p> +<p>„Daar is ook een middel om den welstand des lands te +bevorderen: veel voortbrengers, weinig verteerders. Laat er heerschen +werkzaamheid in het voortbrengen, en spaarzaamheid in het gebruik, dan +zal de voorraad altijd voldoende zijn.</p> +<p>„Wat de mensch van den hemel ontvangen heeft is de (goede +ware) natuur; wie in overeenstemming met deze natuur handelt, wandelt +op het pad van den plicht; dit pad te betreden leert de mensch door +onderwijzing.</p> +<p>„Het pad mag ook niet voor een oogenblik verlaten worden, kon +het (nl. zonder schade) verlaten worden, dan was het niet het (rechte) +pad. Daarom wacht de hoogere mensch niet om voorzichtig te zijn tot hij +(iets) ziet, en om bezorgd te zijn tot hij (iets) hoort.</p> +<p>„Niets is meer zichtbaar dan wat verborgen is, niets in het +oog vallender, dan wat onbeduidend is, daarom waakt de hoogere mensch +over zichzelf, als hij alleen is.</p> +<p>„Als noch vergenoegdheid, noch ergernis, noch kommer, noch +vreugde zich laten gelden, dan kan men wel zeggen, dat de geest zich in +een toestand van evenwicht bevindt. Zijn deze gevoelens echter opgewekt +en werken zij in juiste maat en verhouding, zoo ontstaat daaruit, wat +men harmonie kan noemen. Dit evenwicht is de wortel, waaruit alle +menschelijke handelingen in de wereld voortkomen, deze harmonie is de +weg, dien allen moeten inslaan. Waar evenwicht en harmonie in +volkomenheid heerschen is er orde in <span class="pagenum">[<a id="pb173" href="#pb173" name="pb173">173</a>]</span>hemel en op aarde en +alles zal gevoed worden en gedijen.</p> +<p>„Vier plichten heeft de wijze te betrachten, die ik nog niet +geleerd heb te vervullen (zoo voegt de schrijver er bij): mijn vader te +dienen, zooals ik wenschen zou dat mijn zoon mij diende, mijn vorst te +dienen, zooals ik wenschen zou, dat mijn beambten mij dienden, mijn +ouderen broeder te dienen, zooals ik wenschen zou, dat mijn jongere +broeder mij diende; jegens mijn vriend te handelen, zooals ik wenschen +zou dat hij jegens mij handelde, (de vijfde betrekking, die tusschen +echtgenooten, is hier weggelaten, wellicht omdat noch Confucius, noch +zijn kleinzoon, aan wien het „Onveranderlijke midden” wordt +toegeschreven, in hun huwelijken gelukkig waren: beiden toch hebben +zich van hunne vrouwen gescheiden).</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4202" title="Niet in bron">„</span>De wijze doet, wat aan de plaats, die hij +inneemt, past: hij wenscht zich daarboven niet te verheffen. Rijk en +geëerd doet hij, wat een rijk en geëerd man betaamt, arm en +eenvoudig doet hij, wat den arme en eenvoudige betaamt. Is hij door +barbaren omgeven: hij doet wat aan den toestand past, is hij door +kommer en zorgen geplaagd, hij handelt overeenkomstig zijn toestand: +altijd blijft hij zichzelf.</p> +<p>„Is hij in een hoogen rang, hij behandelt zijn ondergeschikten +niet met verachting, is hij een ondergeschikte, zoo zoekt hij geenszins +de gunst zijner meerderen te bejagen: hij regelt zich zelf en verwacht +niets van anderen, zoo vermijdt hij teleurstellingen: hij maakt den +hemel geen verwijten, noch wordt op de menschen verbitterd.</p> +<p>„Zoo verwacht de wijze, rustig en vroolijk, wat de hemel +besluiten wil, de gewone mensch echter wandelt op een gevaarlijken weg +en ziet naar gunstige gelegenheden uit.</p> +<p>„De meester (Confucius) zegt: Bij het boogschieten hebben wij, +wat aan de houding des wijzen beantwoordt. Als de schutter het doel +heeft gemist, draait hij zich om en zoekt de oorzaak van het mislukken +bij zichzelf.</p> +<p>„Met de rechte mannen (aan het hoofd) gedijt de regeering; +evenals de plantengroei uit de aarde voortkomt en de bijen de jonge +larven verplegen en tot bijen opvoeden: zoo voeden de regeerders het +volk op.</p> +<p>„Het geheim eener goede regeering is: de rechte mannen te +vinden: ze te vinden hangt van het karakter des heerschers af; het +karakter wordt door plichtsvervulling gevormd en deze plichtsvervulling +wordt verlicht en gesterkt door liefde tot welwillendheid.</p> +<p>„De wederkeerige plichten, die alle menschen tegenover +<span class="pagenum">[<a id="pb174" href="#pb174" name="pb174">174</a>]</span>elkaar hebben, zijn vijf in getal, de +eigenschappen waardoor zij uitgeoefend worden zijn er drie.</p> +<p>„Deze plichten zijn: die tusschen vorst en minister, tusschen +vader en zoon, tusschen man en vrouw, tusschen ouderen en jongeren +broeder en tusschen vrienden.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4223" title="Niet in bron">„</span>Dit zijn de plichten der wederkeerige +betrekking, die ieder heeft te vervullen. De drie eigenschappen echter +zijn; weten, willen en kunnen, welke ieder moet bezitten. Dat, waardoor +deze eigenschappen de vervulling der plichten mogelijk maken is: +ernstig streven.</p> +<p>„Eenigen worden met de kennis dezer plichten geboren, anderen +verwerven deze kennis door navorschen, nog anderen nadat zij hun +onwetendheid op smartelijke wijze hebben ondervonden. Doch wanneer de +kennis eenmaal verworven is, is het onverschillig, op welken weg zij +verkregen werd. Eenigen oefenen de plichten uit, zonder moeite, als +iets dat vanzelf spreekt, anderen om daaruit voordeel te trekken; voor +wederom anderen is aan de uitoefening groote moeite verbonden. Doch +wanneer zij slechts uitgeoefend worden, komt dit op hetzelfde neer.</p> +<p>„De meester sprak: Leeren willen komt het weten zeer nabij; +zich ernstig bemoeien het willen; zich (over iets dat verkeerd ging) +schamen het kunnen.</p> +<p>„Hij, die deze drie dingen kan, is in staat zichzelf te +volmaken: wie zich zelf volmaken kan, kan anderen beheerschen, wie +anderen beheerschen kan, kan het rijk regeeren met al zijne staten en +familiën.</p> +<p>„De beheerschers des rijks hebben negen regels te volgen: +zichzelf te volmaken, deugdzame en talentvolle mannen te eeren, hun +bloedverwanten lief te hebben, hun ministers te achten, alle beambten +vriend’lijk te behandelen, het volk als hunne kinderen te +beschouwen, handwerkslieden aan te moedigen, vreemden met zorg en de +vorsten der leenstaten met welwillendheid te behandelen. Zichzelf te +beproeven en te reinigen, acht te geven op zijne kleeding en op zijne +bewegingen, dat zij beantwoorden aan de voorschriften der +betamelijkheid: dat is de wijze waarop de heerscher zich moet volmaken. +Overtreders moet hij afwijzen en zichzelf voor de verzoekingen der +schoonheid bewaren. Rijkdom te verachten en deugd te eeren, dat is de +wijze, waarop men mannen van waarde en van talenten aanmoedigt: hun +eereplaatsen en inkomsten te geven, met hen te deelen in wat hun +behaagt en hun mishaagt, dat zijn de middelen om aan zijne +bloedverwanten <span class="pagenum">[<a id="pb175" href="#pb175" name="pb175">175</a>]</span>te leeren u lief te hebben. Den ministers +talrijke ambtenaren ter beschikking te geven en hun veel opdrachten toe +te vertrouwen, dat is de weg om de ministers aan te sporen. De weg om +de groote menigte ambtenaren aan te moedigen is: hun vertrouwen +schenken en goed bezoldigen. Die om het volk moed in te storten is: +hunnen dienst slechts te vorderen ter rechter tijd en de eischen licht +te maken. De weg om de handwerkslieden aan te sporen is: hen dagelijks +op de proef te stellen, hen maandelijks prijsvragen te laten oplossen +en hen daarbij te laten uitvoeren, wat aan hun neiging beantwoordt.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4237" title="Niet in bron">„</span>Menschen uit vreemde landen met tact te +behandelen, dat is: hen bij het afscheid te begeleiden en bij aankomst +hen tegemoet te gaan, de goeden onder hen te prijzen en de zwakken te +verschoonen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4241" title="Niet in bron">„</span>Familiën, wier nakomelingschap in de +rechte lijn is te gronde gegaan weer herstellen en leenstaten, die +onder zijn gegaan, opnieuw grondvesten, rust herstellen in staten, +waarin onrust heerscht, die te ondersteunen, waarin gevaar dreigt, +bepaalde tijden hebben voor de ontvangst van vorsten en hun afgezanten +bij het hof, hen na rijkelijk onthaal weer laten gaan, hen welkom +heeten, ook als zij met geringe gaven komen: dat is de vorsten der +staten liefhebben.</p> +<p>„Allen, wien de regeering des rijks ten deel valt, hebben deze +negen regelen te betrachten en het middel, waardoor zij ten uitvoer +kunnen worden gebracht, is ernstig streven.”</p> +<p>Zooals men ziet, het zijn regelen van wereldwijsheid, die Confucius +en zijne leerlingen na hem onderwezen; de kunst een goed huisvader, +beambte, minister, vorst en keizer te worden, den plicht van zijn eigen +betrekking te vervullen en toe te zien, dat anderen dit eveneens doen. +Het is een soort huisbakken wijsbegeerte, die begint met de liefde van +het kind tot den vader en eindigt met de liefde des keizers tot zijn +volk. Soms is zij niet al te klaar in haar grondslag en ontwikkeling +(de vertalers en uitleggers van den grondtekst kunnen daar echter ook +wel schuld aan hebben) maar verstaanbaar genoeg toch om ons te toonen +hoe de Chineezen dachten en nog denken. De straks aangehaalde +uitspraken toch komen telkens weer terug: niet alleen in philosophische +verhandelingen, maar ook in staatsstukken, ambtelijke en particuliere +brieven. Daarom juist is eenige, zij het ook oppervlakkige kennis der +Chineesche philosophie voor ieder noodig, <span class="pagenum">[<a id="pb176" href="#pb176" name="pb176">176</a>]</span>die inzicht wil +verkrijgen in den tegenwoordigen toestand van China.</p> +<p>Even zoo min als Confucius de schepper was van de door hem +voorgedragen leer is de beknopte, spreukmatige, soms eenigszins +mystieke vorm, waarin deze leer ons bewaard gebleven is, eene +uitvinding van hem en van zijne leerlingen. Deze bestond reeds van ouds +en schijnt de vorm geweest te zijn, waarin men in China steeds de +leeringen der wereldwijsheid placht te kleeden.</p> +<p>Toen Confucius in 517 v. C. Lo yang bezocht, zag hij daar, in de +voorvaderengalerij van het keizerlijk paleis, de gouden beeldzuil van +een man, wiens lippen met drie naalden waren saamgehecht en op wiens +rug het volgende opschrift stond:</p> +<p>„In oude tijden spraken de menschen weinig. Het zou goed zijn +hen na te volgen; want zij, die veel spreken, zijn er zeker van veel te +zeggen, dat beter onuitgesproken ware gebleven.</p> +<p>„Ieder zal arbeiden in verband met wat hij noodig heeft. Als +hij boven zijn kracht werkt, zal hij slechts zijn zorgen en zijn +teleurstellingen vermeerderen. Zelfs in datgene wat de mensch (denkend) +nastreeft, moet hij maat houden.</p> +<p>„Denk niet te veel om verstrooiing of rust: wie dat doet zal +geen van beide verkrijgen.</p> +<p>„Doe niet wat u wellicht vroeger of later berouwen kan gedaan +te hebben.</p> +<p>„Laat niet na een gebrek te verhelpen, omdat het klein is. Het +moge in den aanvang klein zijn, straks gaat het misschien aan het +groeien, totdat het u er onder brengt.</p> +<p>„Als iemand nalaat tegen kleine ongerechtigheden op te treden, +zal hij weldra in het geval verkeeren van tegen groot onrecht te moeten +strijden.</p> +<p>„Wees behoedzaam met uw woorden zoowel als met uw handelingen. +Geloof niet dat niemand u ziet en hoort, omdat gij alleen zijt maar +denk er aan dat de geesten overal zijn.</p> +<p>„Een huis kan verwoest worden door een smeulend vuur, terwijl +een groote vlam licht wordt bemerkt en uitgebluscht. Een stroom wordt +gevormd door het water van vele beken, een strik, die zoo sterk is, dat +hij niet licht wordt gebroken, bestaat uit vele draden.</p> +<p>„Een spruit, wier wortels nog niet diep zijn doorgedrongen, +kan licht worden uitgetrokken: is het haar toegestaan een boom te +worden, dan moet men naar de bijl grijpen. <span class="pagenum">[<a id="pb177" href="#pb177" name="pb177">177</a>]</span></p> +<p>„Uit den mond van een mensch kunnen scherpe pijlen komen die +verwonden en gloeiende kolen, die verbranden: hoedt u dus, dat zulken +uit uwen mond niet uitgaan om anderen te schaden.</p> +<p>„Geloof niet dat, wijl gij in het volle bezit uwer kracht +zijt, gij zonder gevaar waagstukken kunt ondernemen; er is niemand, hoe +sterk hij ook moge zijn, die niet iemand vinden kan, sterker dan hij, +die hem op den grond werpt.</p> +<p>„Een oproermaker, die geen rechtvaardigen grond (voor zijn +verzet) heeft, zinkt tot op het laagste peil der maatschappij neer, +doch een onrechtvaardig heerscher wekt ontevredenheid op, terwijl de +voorzichtige willig gehoorzaamd wordt.</p> +<p>„De massa der menschen, het volk, gelijk men het gewoonlijk +aantreft, heeft weinig doorzicht, noch weet met het onbekende te +rekenen. Alzoo kunnen zij slechts de leiding van anderen volgen. +Daarom, wanneer zij dikwijls met diegenen in aanraking komen, die +voorzichtig, deugdzaam en verstandig zijn, die goede zeden volgen, dan +zullen zij onmerkbaar er toe komen dezulken na te volgen en zoo ook +wederkeerig anderen tot een voorbeeld worden.</p> +<p>„Mijn mond is gesloten, ik kan niet spreken. Het is vergeefs +mij te vragen, ik kan uwen twijfel niet wegnemen en zelf heb ik niets +te vragen. Wanneer ook datgene wat ik leer een raadsel schijnt, is het +daarom toch niet minder waar. Ik sta boven u en toch kan niemand iets +tegen mij hebben, welk sterveling kan dit van zichzelf zeggen?</p> +<p>„Vergeet niet dat de hemel geen gunstelingen kent, doch +tegenover allen even rechtvaardig is.</p> +<p>„Hoe vol ook de zee moge zijn, de stroomen gaan voort daarin +zich uit te storten, zonder dat zij haar grenzen uitbreidt.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4290" title="Niet in bron">„</span>Overlegt zorgvuldig alles, wat ik u gezegd +heb, en ik zal niet vergeefs hebben gesproken.”</p> +<p>Toen Confucius dit inschrift las, wendde hij zich tot zijn +begeleiders en zeide, dat dit in weinige woorden alles behelsde, wat +voor de menschen het nuttigste was te weten, en dat, wie dit ter harte +nam en navolgde, niet ver van de volkomenheid zou zijn, waarnaar +iedereen streven moest. Dat het van invloed geweest is op zijne +opvatting der philosophische vraagstukken is ontwijfelbaar.</p> +<p>„Na den dood van Confucius was het met zijne leer gedaan en +nadat zijne leerlingen gestorven waren, werd deze verbasterd”, +zoo bericht men ons. De onrustige tijden hebben daartoe zeker het hunne +bijgedragen: de Chau dynastie gaat <span class="pagenum">[<a id="pb178" +href="#pb178" name="pb178">178</a>]</span>onder zwakke en bedorven +heerschers haar einde tegemoet, vele der kleine vorstendommen +verdwijnen in den voortdurenden strijd tusschen de leenvorsten +onderling, of worden, hoewel zij hun naam behouden, toch feitelijk door +machtige naburen opgeslokt; de groote staten kampen onder elkaar om de +opperheerschappij; het besef, dat, wie het ten slotte wint, de +keizerskroon zal verwerven, komt hoe langer hoe sterker op; het geloof +aan de oude waarheden en beginselen is geschokt, dwaalleeringen +(althans in het oog der orthodoxie) duiken overal op: zoowel ten +opzichte van de regeering als van de wijsbegeerte: het gezag van +Confucius wordt op zij gezet.</p> +<p>Daar komt eensklaps een kampvechter in het krijt, een leerling, die +den meester bijna evenaart en met geweldige kracht de banier der +orthodoxe philosophie weer opheft. Over hem willen we thans +spreken.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5.3" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">III. Mencius.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Meng (Mang) kó of Meng tsze=de wijsgeer Meng, +verlatijnscht tot Mencius, werd in het jaar 371 v. C. als afstammeling +van de drie groote familiën van Lu geboren: een geslacht dat in de +dagen van Confucius om de heerschappij in den staat had gestreden, maar +sedert verarmd en gedaald was. Zijn vader schijnt vroeg gestorven te +zijn: in ieder geval heeft hij geen invloed op de opvoeding en de +ontwikkeling van zijn zoon uitgeoefend: des te meer echter de moeder, +wier aandenken nog heden onder het volk voortleeft, als die van een +voorbeeld voor alle moeders. Zij zorgde, dat haar zoon in een goede +omgeving verkeerde en goed werd onderricht, spoorde hem door raad en +voorbeeld tot vlijt aan en bleef ook in zijn latere levensjaren (zij +stierf, toen Mencius reeds de 50 overschreden had) zijn trouwe +raadgeefster en steun. Toen haar zoon, dien zij op zijne rondzwervingen +vergezeld had, zijn ambt in het vorstendom Tsi wilde opgeven, doch om +harentwille aarzelde, moedigde zij hem zelf aan zijn eigen beter +inzicht te volgen en bracht zoo het oude voorschrift in toepassing, dat +de moeder haar zoon gehoorzaam moet zijn.</p> +<p>Over de leerjaren van Mencius is niet veel bekend: hij schijnt een +leerling van Confucius’ kleinzoon te zijn geweest. In zijn +vaderland (de leenstaat, waar hij thuis behoorde) verzamelde hij een +groot aantal leerlingen rondom zich, in wier midden hij leefde en +werkte en die, zooals de gewoonte het toen medebracht, te zamen naar +hun krachten en middelen voor zijn levensonderhoud zorgden. Die rustige +leeraarsloopbaan <span class="pagenum">[<a id="pb179" href="#pb179" +name="pb179">179</a>]</span>schijnt hem echter niet bevredigd te hebben +en in 331, toen hij 40 jaar was geworden, trok hij met eenigen zijner +leerlingen er op uit om aan de hoven der kleine vorstendommen +allereerst, zijn loopbaan als politiek hervormer te beginnen. De tijd +scheen voor een dergelijke onderneming, door een zelfbewust man op touw +gezet, gunstig te wezen en het ontbrak Mencius noch aan zelfbewustzijn, +noch aan den moed om vrijuit te spreken. De voortdurende twisten, +waarin de kleine vorstendommen nu eens onderling, dan eens met het +machtige, opbloeiende Tsin verkeerden (want het centraal gezag, het +keizerschap, was feitelijk nog slechts een naam) had aan een menigte +politieke avonturiers de deur geopend tot de hoogste waardigheden en de +invloedrijkste ambten. Nog maar weinige jaren geleden, in 333, was het +een hunner, Suts’in gelukt, de meest beteekenende politieke daad +van dien tijd: den bond der zes staten Yen, Chao, Han, Wei, Tsi en Tsu, +tegenover Tsin tot stand te brengen. Welnu, wat Suts’in en +anderen mogelijk was geweest, kon den met volle verachting voor de +politieke avonturiers bezielden Mencius niet onbereikbaar voorkomen. +Waarom zou hij, die met een gansche schat van geleerdheid was toegerust +en die geen eigenbelang, maar edele doeleinden nastreefde, niet kunnen +verkrijgen, wat aan die lieden welke van hof tot hof trokken en zich +aan den meestbiedende aanboden, mogelijk toescheen? Zoo trok hij in 331 +naar den naburigen staat Tsé, en nadat hij daar tot 323 zonder +veel succes een staatsambt had bekleed, naar Sung, Su, Tao, Tang, Leang +en van 318 tot 311 ten tweeden male naar Tsé. Eindelijk keerde +hij, ontmoedigd en ontgoocheld, na vele mislukte pogingen, in 309 naar +Lu terug. Daar leefde hij nog 20 jaren als ambteloos burger voort, +slechts in beslag genomen door zijn onderricht geven en de voltooiing +zijner werken. Hij stierf in 289 v. C., vergeten en zonder dat zijn +heengaan ontroering wekte, tenzij bij zijn naaste leerlingen. Wel werd +zijn waarde reeds door de schrijvers der 2<sup>e</sup> eeuw v. C. +erkend, welke alleen Confucius boven hem stelden, doch nog 1300 jaren +gingen voorbij, eer hij de keizerlijke canonisatie verkreeg en in +Confucius’ tempels een plaats vond.</p> +<p>Mencius was een veel strenger man dan Confucius: de humor van dezen +wijsgeer, die zich er over vermaken kon, dat een boer van hem, die +juist op de vlucht was, zeide, dat hij er uitzag als een verloopen +hond, was Mencius vreemd. Heerschzuchtig en strijdvaardig, laat Mencius +de grootste aanspraken <span class="pagenum">[<a id="pb180" href="#pb180" name="pb180">180</a>]</span>gelden tegenover vorsten en +staatslieden, die hem hoffelijk tegemoet komen. Dikwijls zondigt hij, +terwijl hij toch plan heeft zichzelf niet te vergeten, niet slechts +tegen de regelen der etiquette, maar ook tegen die der hoffelijkheid. +Toch verhindert hem dit niet rijke geschenken van vorsten aan te nemen +en met een groot gevolg van menschen en rijtuigen op hunne kosten in +het land om te trekken. Hij is een strijder, die met grooten ijver +tegen alle leeringen in het krijt treedt, welke hem niet orthodox +toeschijnen, een sociaal politicus, die den regel „Alles voor het +volk” met een energie en een openhartigheid voorstaat, die aan +den zachteren, meer bedachtzamen Confucius vreemd was.</p> +<p>Ook zuiver philosophische vragen, zooals die van de natuur der +menschen, lichtte hij met veel meer beslistheid en uitvoerigheid toe +dan Confucius<span class="corr" id="xd20e4319" title="Bron: .">,</span> +die zich meestal met een eenvoudige bevestiging vergenoegde. Ook +tegenover een soort Cynische richting,<a class="noteref" id="xd20e4322src" href="#xd20e4322" name="xd20e4322src">10</a> die zich +naast of nevens het Taoïsme steeds meer deed gelden en tegen de +meer humane richting der Mihisten trad hij met groote beslistheid +op.</p> +<p>De veranderde tijdsomstandigheden brachten voorzeker mede, dat de +persoonlijke houding en de leerwijze van Mencius een andere was dan die +van zijn voorganger. Ook is het een feit, dat de dwalingen, die Mencius +meende te moeten bestrijden, zich eerst na den dood van Confucius +hadden ontwikkeld. De werken van Mencius leveren het bewijs, dat vele +der vragen en problemen, die ons thans zoo telkens weer bezighouden, +reeds toen aan de orde waren. Ook was het gevolg van den strijd +dikwijls als nu: dat ieder op zijn eigen standpunt bleef staan.</p> +<p>„Het volk” zegt Mencius, „is het belangrijkste +element in een land, dan volgen de godheden van akker en koren: de +vorst is het minst gewichtig.” Bij een andere gelegenheid zegt +Mencius tegen den vorst „Wanneer een heerscher zijn ministers als +zijn handen en voeten beschouwt, zoo zien zij hem voor hun hart en hun +maag aan. Als hij hen beschouwt als zijn paarden en honden, dan zien +zij hem voor een gewoon mensch aan (iemand, die geen eerbied verdient). +Ziet hij hen aan als aarde en gras (waarop men treedt en dat men +afmaait) dan zien zij hem voor een roover en vijand aan.” +<span class="pagenum">[<a id="pb181" href="#pb181" name="pb181">181</a>]</span></p> +<p>Deze opvatting van de plaats en de plichten der hoogste +staatsbeambten staat niet in tegenspraak met het goddelijk recht der +vorsten, zooals de oude schriften dit erkennen.</p> +<p>„De hemel” zoo zegt het boek der geschiedkundige +aanteekeningen, <span class="corr" id="xd20e4336" title="Niet in bron">„</span>schiep, nadat hij het gewone volk had +geschapen, heerschers en onderwijzers voor hen, opdat dezen God ter +zijde zouden staan, en gaf hun macht en eer in het land.”</p> +<p>Doch op een andere plaats in hetzelfde werk staat: „De hemel +ziet, zooals mijn volk ziet, de hemel hoort, zooals mijn volk +hoort.” Mencius verklaart dit door te zeggen: „De hemel +spreekt niet.” Als hij, wien de heerschappij ten deel viel, deze +op goede wijze voert, is dat een bewijs, dat de hemel hem deze heeft +toevertrouwd. Voert hij die slecht, zoo zal er iemand opstaan, (door +den hemel daartoe geroepen), die ze hem ontneemt. Zoo wierp de +grondvester der Chau-dynastie den laatsten, onwaardigen heerscher van +het huis Shan van den troon en toonde zich daardoor een werktuig des +hemels en Mencius aarzelt niet, koning Süen op te dragen diens +voorbeeld te volgen en de Chau-dynastie omver te werpen, die zich den +troon onwaardig toonde.</p> +<p>Dat een man, die zulke grondstellingen zonder terughouding uitsprak, +door de vorsten van zijn tijd en van later dagen niet bizonder geliefd +werd, kan men begrijpen. Toch: de door hem verkondigde beginselen +hebben niet weinig er toe bijgedragen om de vorsten, die over China +regeerden, een teugel aan te leggen en hen tot een rekenen met de +belangen des volks te nopen, waarvan anders zeker geen sprake ware +geweest.</p> +<p>Een andere uiting van Mencius ligt hun, die tegenwoordig China +regeeren, nog altijd na aan ’t hart en vormt een van de +gewichtigste argumenten, die het aannemen van vreemde opvattingen in +den weg staan.</p> +<p>Hij zeide namelijk: „Ik heb wel gehoord van lieden, die de +gebruiken van ons groote land aanwendden om barbaren te verbeteren, +doch nog nooit, dat iemand door barbaren verbeterd werd.” +En—in de oogen der orthodoxe Chineezen zijn ook nog heden alle +vreemdelingen barbaren.</p> +<p>Van de theorie van het vorst zijn „door Gods genade” is +die der „voorbeschikking” in het algemeen onafscheidelijk. +Ook Mencius erkent die laatste, doch met deze reserve, dat niets, wat +uit slechtheid of uit onvoorzichtigheid voortkomt, als door den hemel +voorbeschikt moet worden erkend. Zoo staat hij een soort getemperd +fatalisme voor: getemperd namelijk <span class="pagenum">[<a id="pb182" +href="#pb182" name="pb182">182</a>]</span>door deze overtuiging, dat de +hemel niets verkeerds kan verordenen. Hij zegt: „Alles is een +beschikking (des hemels) en de mensch moet deemoedig ontvangen, wat +daaraan kan worden toegeschreven. Daarom zal hij, die weet wat de +voorbeschikking des hemels beduidt, zich niet begeven bij een muur, die +op omvallen staat.—De dood, dien men vindt bij de vervulling van +zijn plicht, kan men gevoegelijk toeschrijven aan de beschikking des +hemels, de dood in handboeien en ketenen (die van een misdadiger) kan +niet als een vooruitbeschikte worden beschouwd.”</p> +<p>De vraag, of de mensch van natuur goed of slecht is, heeft de +Chineezen veel bezig gehouden. Confucius en Mencius, de laatste echter +veel uitvoeriger en meer opzettelijk, oordeelen beiden dat de mensch +oorspronkelijk goed is. Sün kw’ang, die in de 3<sup>e</sup> +eeuw v. C. leefde, meent dat de oorspronkelijke natuur van den mensch +slecht is en slechts door opvoeding goed wordt. Han-Yü +(768–824 n. C.) oordeelt dat de natuur des menschen +drieërlei kan zijn: een goede, tusschenbeide of slechte. De +middelste, die de kiemen voor het goede bevat, kan naar beide zijden +ontwikkeld worden. Deze opvatting bleef de toongevende, totdat Chuhi +(1130–1200) weer terugkwam op de oude grondstelling dat de natuur +des menschen goed was. Deze opvatting, ofschoon dikwijls betwist, is +sedert dien tijd de <span class="corr" id="xd20e4357" title="Bron: officiëel">officieel</span> geijkte gebleven.</p> +<p>In de behandeling van de quaestie der kinderlijke liefde staat +Mencius geheel op het standpunt van Confucius.</p> +<p>„Vijf dingen<span class="corr" id="xd20e4364" title="Niet in bron">,</span>” zegt Mencius „worden naar de +algemeene opvatting als onkinderlijk beschouwd: traagheid in het +gebruik zijner leden, hasard en schaakspelen en drinken, streven naar +geld en goed en zelfzuchtige neiging tot vrouw en kinderen, zoodat men +niet voor het onderhoud zijner ouders zorgt, de lust zijner oogen en +ooren volgen, zoodat men zijn ouders in schande brengt en twistziek en +strijdzuchtig zijn, zoodat men hen aan gevaren blootstelt.”</p> +<p>Op een andere plaats zegt hij: „Drie dingen zijn onkinderlijk, +geen nakomelingschap te hebben is het ergste van alle.” Meer +belangrijk zijn voor ons echter zijn sociaal-politieke inzichten en +zijn polemisch optreden: de omverwerping van valsche leeringen, zooals +de Chinees dat noemt.</p> +<p>Reeds in de dagen van Mencius waren er lieden, die de maatschappij +voor verdorven hielden en in den terugkeer tot den alouden eenvoud van +zeden den eenigen weg ter ontkoming zagen. Zoo was er een secte, die +zich voor haar leer <span class="pagenum">[<a id="pb183" href="#pb183" +name="pb183">183</a>]</span>beriep op Shin nung, den „wonderbaren +landman” den tweeden der voorhistorische, mythische keizers, die +in het „Boek der veranderingen” als de vader van den +landbouw wordt geëerd. Deze eischte, dat de mensch in het algemeen +en de vorst in het bizonder zich zelf het voedsel moest verschaffen: d. +w. z. zelf zaaien, oogsten en koken moest. Aanhangers dezer secte waren +naar Tang gekomen, waar Mencius zich juist ophield en de vorst van Tang +de proef nam, om aan ieder der onderdanen, onverschillig van welken +rang of stand, een veld van gelijke grootte ter beschikking te stellen, +dat onveranderlijk en ondeelbaar op den oudsten zoon zou overgaan, +terwijl aan de jongere zonen, zoodra zij 16 jaar oud werden, eveneens +groote velden ten deel zouden vallen. De aanhangers van Shin nung, die +naar Tang gekomen waren, lieten zich hunne velden toedeelen, doch +maakten onder elkaar hun opmerkingen<span class="corr" id="xd20e4373" +title="Niet in bron">.</span></p> +<p>„Wijze en bekwame vorsten,” zoo zeiden zij, +„moesten evengoed als hun volk en tegelijk met dat volk den grond +bebouwen en de vrucht (van hun arbeid) eten. Hun morgen- en +avondmaaltijd moesten zij (zelf) bereiden en tegelijk de +regeeringszaken behartigen. De vorst van Tang echter, die overigens +vele goede eigenschappen bezat, had korenschuren, schatkamers en +arsenalen. Dat was immers het volk een last opleggen? Hoe kon men hem +een waardig en deugdzaam vorst noemen?”</p> +<p>Mencius nam een der ontevredenen onderhanden.</p> +<p>„Heer Hiu (zoo heette het hoofd van het gezelschap) zaait zijn +koren immers zelf en eet wat hij oogst?” „Ja,” was +het antwoord. „En hij weeft linnen en draagt wat hij gemaakt +heeft?”</p> +<p>„Neen, zijn kleeren waren van vilt.” „Draagt hij +een muts?” „Ja.” „Een zelf geweven?” +„Neen, die ruilt hij voor koren.” „Waarom weeft hij +die niet zelf?” „Dat zou hem te veel tijd kosten bij zijn +werk om den grond te bebouwen.” „Kookt hij zijn eten in +(metalen) potten en steenen pannen en ploegt hij met een ijzeren +ploegschaar?” „Ja.” „Maakt hij dat alles +zelf?”</p> +<p>„Neen, hij ruilt het tegen koren in.”</p> +<p>Toen sprak Mencius: „Zulke dingen tegen koren inruilen, is +niet den pottenbakker en metaalbewerker verdrukken, noch ook verdrukken +de pottenbakkers en metaalbewerkers den landman, als zij de door hen +vervaardigde artikelen tegen metalen omruilen. Voorts, waarom speelt +Hiu niet voor pottenbakker en metaalbewerker en maakt hij zelf alles +wat hij noodig heeft? Waarom gaat hij rond en handelt en ruilt met +<span class="pagenum">[<a id="pb184" href="#pb184" name="pb184">184</a>]</span>de handwerkslieden, waarom rekent hij niet de +moeite, die hem dat kost?” De ander sprak<span class="corr" id="xd20e4391" title="Niet in bron">:</span> „Handwerk en landbouw +kan men niet tegelijk uitoefenen.”</p> +<p>Mencius ging voort: „Dan is het zeker alleen de regeering des +rijks, die tegelijk met den akkerbouw kan worden waargenomen? +Aanzienlijke mannen hebben hunne bezigheden en kleine luiden evenzeer. +Ieder kan, wat hij noodig heeft, bij de handwerkslieden gereedgemaakt +vinden. Moest hij daarentegen alles, wat hij noodig heeft, zelf maken, +zoo moesten allen in het geheele rijk dagelijks op de straat +rondloopen. Daarom wordt er gezegd: Sommigen arbeiden met het hoofd en +anderen met de handen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4397" title="Niet in bron">„</span>Die, welke met hun hoofd arbeiden, +regeeren de anderen, en die, welke met hun handen arbeiden, worden door +de anderen geregeerd. Die, welke geregeerd worden, onderhouden hen die +regeeren en zij die regeeren, worden door de anderen onderhouden. Dat +is de rechte verhouding, zooals zij overal wordt erkend.”</p> +<p>Bij een andere gelegenheid, toen een zijner leerlingen hem vroeg, of +het recht was dat een geleerde, die geen ambt bekleedde, toch van den +beheerscher des lands zijn onderhoud ontving, ontwikkelde Mencius de +volgende inzichten:</p> +<p>„Als er geen ruil plaats vindt tusschen de producten van den +arbeid en geen ruil tusschen datgene wat de menschen tot stand brengen, +zoodat de een, met wat hij te veel heeft aanvullen kan, wat den ander +ontbreekt, dan zal de boer teveel koren en de huisvrouw te veel linnen +hebben. Als zulk een ruil plaats vindt, dan zullen schrijnwerker, +timmerman, wagenmaker en radmaker allen hun bestaan vinden. Nu is hier +een man, die thuis een goed zoon is en buiten het huis diegenen, die +ouder zijn dan hij met achting behandelt, die er voor waakt dat de +grondstellingen der oude wijzen voor het gebruik van latere geslachten +bewaard blijven—zou hij niets voor zijn onderhoud mogen hebben? +Hoe komt het, dat gij den schrijnwerker en de anderen in eere wilt +houden en niet hem, die welwillendheid en rechtvaardigheid +bewaart?”</p> +<p>De leerling antwoordde: „Het doel des schrijnwerkers en der +anderen, die de meester vermeld heeft, is: om met hun handwerk hun +levensonderhoud te verdienen. Is het ook het doel van den edelen man, +daardoor zijn levensonderhoud te verdienen, dat hij de grondstellingen, +die de meester vermeldt, beoefent?” „Wat gaat u zijn doel +aan,” was het antwoord. „Hij bewijst de diensten. Hij +verdient onderhouden te worden en <span class="pagenum">[<a id="pb185" +href="#pb185" name="pb185">185</a>]</span>gij onderhoudt hem: +En—laat mij u vragen—betaalt gij een man voor zijn +bedoeling of voor zijn diensten? Voor zijn bedoeling misschien? Een man +slaat uw dakpannen stuk en maakt de muren van uw huis vuil om zijn +levensonderhoud te verdienen: zult gij hem inderdaad daarvoor +betalen?” „Neen,” was het antwoord. „Ziet +gij,” sprak Mencius<span class="corr" id="xd20e4408" title="Niet in bron">,</span> „niet voor zijn bedoeling betaalt gij een +man, maar voor het werk, dat hij gedaan heeft.”</p> +<p>De algemeene grondstellingen voor het bestuur des lands, zooals +Mencius die opstelt, zijn niet minder interessant.</p> +<p>„Als een vorst personen van talent en deugd eert, bekwame +lieden aanstelt, zóó, dat alle ambten door de waardigsten +worden vervuld, dan zullen alle geleerden aan zijn hof +komen<span class="corr" id="xd20e4415" title="Niet in bron">.</span></p> +<p>„Als hij op de marktplaatsen slechts laat betalen voor de +plaats, die de kramen innemen, maar geen belasting op de waren legt, of +wanneer hij slechts de marktbepalingen handhaaft zonder kramengeld te +vragen, dan zullen zich op zijne marktplaatsen de handelaars +verdringen.</p> +<p>„Wanneer aan de grenspoorten van een land slechts een +persoonlijke inspectie van de reizenden plaatsvindt, doch geen +douanerechten worden geheven, zoo zullen alle reizigers vol verlangen +zijn om in dat land te reizen.</p> +<p>„Als de boer slechts voor den arbeid op de staatsvelden wordt +opgeroepen en van zijn eigen velden geen belasting heeft op te brengen, +dan zullen alle boeren in het land met lust (op hun eigen velden) +arbeiden. (Het heele land was, althans in theorie, afgedeeld in stukken +van dezelfde grootte, welke stukken ieder weer in negen deelen waren +verdeeld. Het middelste dezer velden was staatseigendom: het moest door +de bezitters der andere acht velden bebouwd worden, terwijl de +opbrengst daarvan voor het onderhoud van den vorst en de kosten van +bestuur bestemd was).</p> +<p>„Als hij van de huisvaders (die de bestaande voorschriften +vervullen) de bijdragen niet int (welke slechts van hen worden geheven, +die de voorschriften niet vervullen) zoo zullen alle lieden in zijn +staat willen wonen.</p> +<p>„Als een vorst deze vijf voorschriften opvolgt, zullen de +bewoners aller naburige staten tot hem als tot een vader opzien. Zulk +een vorst zal geen vijand hebben en in waarheid een minister des hemels +zijn: hem moet (als den waardigste<span class="corr" id="xd20e4429" +title="Bron: ;">)</span> de regeering des rijks ten deel +vallen.”</p> +<p>Op een andere plaats treedt Mencius op tegen het systeem van +belasting heffen op het bouwland, dat in zijne dagen, toen <span class="pagenum">[<a id="pb186" href="#pb186" name="pb186">186</a>]</span>de +vorsten en de regeeringen steeds meer noodig hadden, reeds in alle +staten was ingevoerd.—„Zulke belastingen” zegt hij, +„worden naar het gemiddelde van vele jaren berekend en opgesteld. +In goede jaren, wanneer de oogst rijk is geweest, kan veel genomen +worden zonder dat het drukkend schijnt, doch in slechte jaren, wanneer +de opbrengst den arbeid niet vergoedt, moet de belasting toch betaald +worden. Als hij, die de vader des volks wil zijn (de vorst) de schuld +er van draagt, dat zorgen geschreven staan op het aangezicht des volks +en dat dit, als het een jaar heeft gearbeid, niet weet waarmee het zijn +ouders zal onderhouden en moet zien, hoe aan de middelen te komen om de +belasting te betalen, totdat ouden en kinderen omkomen in de slooten +langs den weg, waar blijven dan de vaderlijke betrekkingen tot het +volk?<span class="corr" id="xd20e4436" title="Niet in bron">”</span> „Zij, die van hun levensonderhoud +verzekerd zijn, staan vast in de deugd: die dit niet zijn, geven zich +aan de ondeugd over, en—er is geen verkeerdheid, verderf en +teugelloosheid, waaraan zij zich niet schuldig maken. Als zij dan +wegens hun overtredingen vervolgd en gestraft worden: is dat niet hun +valstrikken zetten: hoe kan zoo iets geschieden onder de heerschappij +van een welwillend vorst?”</p> +<p>Wat den regel: goed met goed en kwaad met kwaad vergelden, aangaat: +Confucius en Mencius trekken in dezen één lijn: alleen +was sedert de dagen van den eerste het getal van hen, die aan de +mogelijkheid van kwaad met goed te vergelden geloofden, niet +onbelangrijk toegenomen.</p> +<p>In den philosoof Mih tih namelijk, over wiens leven weinig bekend is +(vermoedelijk leefde hij ongeveer 50 jaar na Confucius) had de leer der +„algemeene liefde” een begaafden en krachtigen verdediger +gevonden.</p> +<p>„Het is de taak der wijzen,” zoo heet het in een door +zijn leerlingen uitgegeven werk, „daarvoor te zorgen dat het rijk +goed wordt geregeerd. Daarom moeten zij weten, waaruit wanorde en +verwarring ontstaan, want, zonder deze kennis kunnen zij hun taak niet +vervullen. Wij kunnen hen dus vergelijken met een arts, die beproeft de +ziekte van eenig persoon te genezen. Daartoe moet deze eerst de oorzaak +der krankheid doorgronden; dan kan hij met de genezing beginnen, +terwijl zonder deze kennis zijn pogen tevergeefs zal zijn.”</p> +<p>„Het is de taak der wijzen zorg te dragen voor de goede +regeering des rijks. Zij moeten dus nagaan de oorzaak der verwarring, +en wanneer zij dat doen zullen zij bemerken, dat deze ligt in het +gebrek aan wederkeerige liefde.—<span class="corr" id="xd20e4447" +title="Niet in bron">”</span> <span class="pagenum">[<a id="pb187" href="#pb187" name="pb187">187</a>]</span></p> +<p>Wanneer een minister en een zoon onkinderlijk (zonder piëteit) +zich gedragen tegenover zijn heerscher en zijn vader: zoo is dat +wanorde. Een zoon heeft dan zichzelf lief en heeft zijn vader niet +lief, aldus doet hij zijn vader onrecht en trekt hij zichzelf voor. Een +jongere broeder, die den oudere niet liefheeft, een minister die +zichzelf liefheeft en niet zijnen vorst; zij allen doen den ander +onrecht en stellen zichzelf op den voorgrond: dit zijn allen gevallen +van wanorde. Evenzoo als de vader den zoon, de oudere broeder den +jongere, de vorst den minister minder bevoordeelt dan zichzelven. Hoe +kunnen zulke dingen voorkomen? Uit gebrek aan wederkeerige liefde. Neem +het geval van een dief of een roover, het is daarmede juist eveneens +gesteld. De dief heeft zijn eigen huis lief en niet dat van zijn +buurman: daarom besteelt hij het huis van zijn buurman ten bate van het +zijne. Zoo is het ook met den roover. Zoo ook met de hooge ambtenaren, +die met elkaars familiën in strijd leven, zoo met de vorsten, die +de staten hunner buren aanvallen. Alle verkeerde verhoudingen in het +rijk hebben denzelfden oorsprong: gebrek aan wederkeerige liefde.</p> +<p>„Wanneer nu algemeen wederkeerige liefde in het rijk +heerschte, wanneer de menschen anderen liefhadden zooals zichzelf, +zouden dan zulke dingen kunnen voorkomen? Zouden er dan dieven en +roovers zijn? Wanneer ieder het huis van zijn naaste op dezelfde wijze +beschouwde als zijn eigen huis, zouden dan diefstallen mogelijk zijn? +Zouden dan ministers en vorsten elkaar wederkeerig bestrijden en +beoorlogen?”</p> +<p>Hoe echter dit doel te bereiken? De leerlingen twijfelen aan de +mogelijkheid, doch Mih tih zegt: „Door algemeene wederkeerige +liefde en door de ruiling van wederkeerige voordeelen. Ieder moet een +anderen staat, een andere familie, een ander persoon beschouwen als +zijn eigen (staat, familie, persoon). Zijn er in de geschiedenis geen +voorbeelden, dat waar vorsten eenvoudige kleeding, sobere voeding of +dappere daden beminden, hun ambtenaren hen daarin navolgden? Als dus +thans de grondregel der algemeene liefde niet heerscht, zoo komt dat +slechts hierdoor, dat de vraag in de hoogste kringen niet met die +belangstelling wordt behandeld, welke zij verdient: de vorsten toch +staan er onverschillig tegenover, inplaats van door lof en belooningen +de menschen tot uitoefening der algemeene wederkeerige liefde te +brengen en den tegenstand daartegen door geld- en andere straffen te +breken. Indien dit geschiedde zou de uitoefening dezer algemeene +<span class="pagenum">[<a id="pb188" href="#pb188" name="pb188">188</a>]</span>liefde en de ruil van wederkeerige voordeelen +alle hindernissen overwinnen, evenals het vuur noodzakelijk omhoog gaat +en het water naar beneden vliet.”</p> +<p>Het getuigt voor de vastheid, welke de orthodoxe opvatting van +kinderlijke liefde in het Chineesche volk zich verworven had, dat de +verklaring van Mencius, dat allen gelijkelijk lief te hebben de +bizondere genegenheid tusschen vader en kind niet genoegzaam tot haar +recht deed komen, voldoende was om het systeem van Mih tih, dat in den +tijd van Mencius veel ingang reeds had gevonden, geheel omver te +werpen.</p> +<p>De andere tegenstander, met wien Mencius in het krijt trad, staat +van ons denken en gevoelen verder af dan Mih tih. Dit was de +Taoïstische Cynicus Yang Chu, een man, over wiens leven weinig +bekend is, zoo weinig dat wij zelfs niet weten of hij een tijdgenoot +van Confucius of van Mencius was. Plaatsen uit Taoïstische +geschriften doen ons denken aan den tijd van Confucius, doch de +heftigheid, waarmede Mencius hem bestrijdt pleit voor de meening, dat +hij diens tijdgenoot was.</p> +<p>Mencius schrijft aan Yang Chu de grondstelling toe: „Ieder +voor zich,” en zegt dat een opvolging dezer grondstelling den +mensch tot een dier maken zou. Doch, in de uitspraken, aan Yang Chu +toegeschreven, vinden wij dit nergens uitdrukkelijk geleerd. Veeleer +schijnt Yang Chu een soort van Chineesche Diogenes<a class="noteref" +id="xd20e4466src" href="#xd20e4466" name="xd20e4466src">11</a> te zijn +geweest, die het leven als een onvermijdelijk kwaad beschouwde en +diegenen, die zich daarvoor veel zorg en moeite gaven, bespotte.</p> +<p>Zuiver philosophisch zijn Mencius’ uiteenzettingen over de +„hartstochtelijke natuur.” „Meester,” zegt een +zijner leerlingen, „wanneer gij een hoogen adellijken titel +verkreegt en eerste minister werd van het vorstendom en het dan zoover +bracht, dat uw vorst de eerste onder alle vorsten des rijks werd, ja +zelfs de keizerlijke waardigheid verkreeg, het zou niet te verwonderen +zijn: doch, wanneer gij in zulk een positie kwaamt, zou uw geest niet +onrustig worden?<span class="corr" id="xd20e4474" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>Mencius antwoordde: „Neen. Toen ik 40 jaar was (aldus +<span class="corr" id="xd20e4479" title="Bron: vóor">vóór</span> hij zijn +hervormersloopbaan begon) had ik het evenwicht des geestes +gevonden.” <span class="pagenum">[<a id="pb189" href="#pb189" +name="pb189">189</a>]</span></p> +<p>„En is er een middel om dat te bereiken?” +„Ja.” „De een vreest niets: noch wonden noch gevaar: +al was degene, die hem bedreigde ook in het bezit van 10.000 +strijdwagens. De ander beproeft zichzelf: vindt hij dat hij ongelijk +heeft, zoo vreest hij ook den kleinsten man: vindt hij het recht aan +zijne zijde, zoo zal hij strijden tegen duizenden en tienduizenden. De +laatste is zeker boven den eerste verheven. De philosoof Kau zegt: +„wat gij niet in woorden kunt uitdrukken, zoek dat niet in uw +verstand, wat gij niet vindt in uw verstand, zoek daarnaar niet met +hartstochtelijke inspanning.” Met dit laatste stem ik in, doch +geenszins, dat men niet in zijn verstand moet zoeken, naar wat men met +woorden niet uitdrukken kan. Want—de wil is de leidsman der +hartstochtelijke natuur en deze doordringt en bezielt het lichaam. De +wil is de heer en de hartstochtelijke natuur is hem onderworpen. Daarom +zeg ik: „Wees vast van wil, en dwing de hartstochtelijke natuur +niet tot iets, wat buiten haar aard ligt. Als alleen de wil werkzaam +is, beheerscht deze de hartstochtelijke natuur, is die laatste +daarentegen alleen werkzaam, zoo beheerscht zij den wil. De +hartstochtelijke natuur is grof en sterk. Als zij ongedwongen kan +opgroeien en niet beleedigd wordt, vervult zij alles tusschen hemel en +aarde. Zij is de gezellin van rechtschapenheid en verstand: zonder haar +is de natuur des menschen de verkwijning nabij. Zij komt voort uit de +bijeenvoeging van vele rechtmatige handelingen en niet uit enkele +daarvan. Als het verstand niet met haar in overeenstemming is, zoo +verdwijnt de natuur. Blijkbaar verstaat Mencius onder +„hartstochtelijke natuur” (letterlijk beteekent het +Chineesche woord „wolkachtige damp”) den nooit rustenden +drang tot werkzaamheid, die men juist bij de meest op den voorgrond +tredende personen vindt. Een drang, die met verstand moet samengaan +(energie) en die aan den wil onderworpen moet zijn, doch waaraan men +geen dwang tot iets buiten haar aard mag opleggen.</p> +<p>Het is niet zonder belang om bij wat Mencius hier zegt te +vergelijken wat de beroemde Fransche psycholoog T. A. Ribot 2300 jaar +na hem schreef over de „hartstocht” in den boven anderen +uitblinkenden mensch. Deze dan zegt in zijn werk „Les maladies de +la Volonté” (de ziekten van den wil) het volgende:</p> +<p>„De meest volkomen samenwerking (van willen en kunnen) is +eigen aan de krachtigen, de zeer werkzamen: wat ook het terrein hunner +werkzaamheid zij: men denke aan Cesar, Michel <span class="pagenum">[<a id="pb190" href="#pb190" name="pb190">190</a>]</span>Angelo of Vincentius da Paula. Zij wordt in +één enkel woord saamgevat als: eenheid, standvastigheid, +macht. De uitwendige eenheid van hun leven ligt in de eenheid van hun +doel: altijd nagestreefd, naar gelang van de omstandigheden nieuwe +medewerking en aanpassing zoekend. Doch deze uitwendige eenheid is +slechts de uitdrukking der inwendige: die van het karakter. Juist omdat +zij dezelfde blijven, blijft ook hun doel hetzelfde. Hun inwendige +drijfkracht is een machtige, onuitroeibare hartstocht, die de +ideeën in haar dienst neemt. Deze hartstocht: dat is hun wezen, +dat is de psychische uitdrukking van hun gestel, zooals de natuur dat +heeft gewrocht. Wat blijft ook alles, dat uit dezen samenhang zich +verwijdert, als in de schaduw, zonder kracht, onvruchtbaar, vergeten +als een plant, die slechts op een andere leeft! Zij geven te zien het +voorbeeld van een leven, dat steeds met zichzelf in overeenstemming is, +omdat bij hen alles samenwerkt, tot elkaar komt en overeenstemt.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4492" title="Niet in bron">„</span>Zelfs in het gewone leven ontmoet men deze +karakters. Doch deze doen niet van zich spreken: omdat de verhevenheid +van het doel, de omstandigheden en vooral de macht van de hartstocht +hun ontbrak, hebben zij slechts de standvastigheid overgehouden. Onder +een anderen vorm hebben de groote, in de geschiedenis bekende +Stoïci (Epictetus, Thraseas; hun grooten wijze laat ik weg, als +zijnde slechts een „abstract ideaal<span class="corr" id="xd20e4495" title="Niet in bron">”</span>) dit hooge type van +wilskracht bereikt, en wel in zijn negatieven vorm—het +zelfbedwang—overeenkomstig het beginsel der school: Verdraag en +onthoud u.” Tot zoover Ribot.</p> +<p>Veertig jaren na den dood van Mencius, die in 289 v. C. overleed, +stortte de Chau-dynastie ineen en in 221 verklaarde de vorst van Tsin, +die al zijn mededingers had overwonnen, zich tot eersten goddelijken +keizer van China. Zoo stichtte hij een nieuw rijk op de puinhoopen van +het oude.</p> +<p>Wat de oude Confuciaansche richting der wijsbegeerte onder hem te +lijden had en hoe zij onder de Han-dynastie daarentegen weer tot eer, +aanzien en invloed geraakten, hebben wij reeds vermeld.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5.4" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">IV. Lao tsze.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wij komen nu tot de andere richting der Chineesche +philosophie, de metaphysisch-theosophische. Allereerst handelen wij +over haar hoofdpersoon Lao tsze. Over hem is niet veel met zekerheid +bekend. Hij schijnt ongeveer 604 v. C. geboren te <span class="pagenum">[<a id="pb191" href="#pb191" name="pb191">191</a>]</span>zijn. Spoedig na zijn vroeger vermelde +samenkomst met Confucius<a class="noteref" id="xd20e4510src" href="#xd20e4510" name="xd20e4510src">12</a> heeft hij zijn ambt als +bewaarder van de archieven der Chau-dynastie in Lo yang neergelegd en +is naar het westen getrokken, waar hij verdween. De latere sagen, welke +op hem betrekking hebben en ongetwijfeld eerst na de invoering van het +Boeddhisme in China ontstonden, zijn nauwelijks de vermelding waard. +Een vallende ster had zijn moeder bevrucht, die na een tijdperk van 81 +jaren, in 1321 v. C. het vleeschgeworden hoogste hemelwezen uit hare +linkerzijde ter wereld bracht. Het kind had bij zijn geboorte witte +haren en het gezicht van een oud man (vandaar de naam Lao tsze = de +oude knaap)<span class="corr" id="xd20e4513" title="Niet in bron">,</span> lange ooren met drie openingen, onregelmatige +tanden, een vierhoekigen mond, en tien teenen aan elken voet. Ook kon +het direct spreken en had zijn volle verstand. De opgaven over de +plaats zijner geboorte zijn waarschijnlijk opzettelijke verzinsels: hij +zou geboren zijn in het dorp: „Onderdrukte deugd” in de +gemeente „Wreedheid”, in het district +„Bitterheid,” in den staat „Lijden”.</p> +<p>Wat de Taoïstische schrijvers uit den tijd <span class="corr" +id="xd20e4518" title="Bron: voor">vóór</span> Christus +geboorte meedeelen over zijn ontmoetingen met Confucius en anderen is +zeker eveneens verdicht, hoewel de geschiedschrijver Sze ma tsien +minstens ééne ontmoeting tusschen de beide leiders +vermeldt.</p> +<p>Op den weg naar het westen zou Lao tsze eenigen tijd vertoefd hebben +bij den bevelhebber der Hanku pas en daar, op diens wensch zijn eenig, +beroemd werk: „Tao-teh-king”, het boek van den weg en van +de deugd, hebben geschreven. Uit de vele citaten in dit werk van +„een wijze, een oude, een schrijver over den oorlog” volgt +dat Lao tsze evenals Confucius slechts een bewaarder en verklaarder van +de oude leer, geen schepper eener nieuwe is geweest.</p> +<p>Een latere schrijver, uit de 1<sup>e</sup> eeuw, Pan hu (wiens +geschiedenis der vroegere Han dynastie door zijne zuster Pan Chao is +voltooid) zegt in zijne levensbeschrijving van Sze ma tsien dat deze +meer een aanhanger van de leeringen van Hwang en Lao dan van de zes +klassieke boeken geweest is. Met dien Hwang bedoelt hij voorzeker Hwang +ti, den zoogenaamden „gelen keizer”, de eerste van de vijf +voorhistorische heerschers, wiens regeering door Chineesche schrijvers +wordt gesteld ongeveer 2700 v. C. Ook hierin ligt een bewijs, dat men +reeds <span class="pagenum">[<a id="pb192" href="#pb192" name="pb192">192</a>]</span>vroeger het Taoïsme voor ouder dan Lao tsze +hield.</p> +<p>Wat is nu in dit Taoïsme de hoofdzaak? De leer van het Tao. +Doch: de vraag rijst: Wat is Tao? Is het gelijk aan den logos, het +goddelijk woord, zooals wij dat kennen b.v. uit het Nieuwe +Testament?<a class="noteref" id="xd20e4532src" href="#xd20e4532" name="xd20e4532src">13</a> Sommigen, ook von Brandt, meenen dat. Hooren wij +eerst eens wat Lao tsze en zijn volgelingen er van zeggen.</p> +<p>Lao tsze zegt van Tao: „Het was onbestemd en volkomen, het +bestond vóór hemel en aarde. Rustig was het en niet te +grijpen, alleen en onveranderlijk, alles vervullend en onuitputtelijk: +de moeder aller dingen. Ik weet zijn naam niet en duid het aan als Tao. +Ik zoek naar zijnen naam en noem het: het groote. Groot zijnde, vloeit +het steeds voort: het verwijdert zich en keert terug (bij alle +wisseling hetzelfde?) Daarom is het Tao groot.</p> +<p>„Het Tao bracht één voort: één +twee, en twee drie. Drie bracht Alles voort. Alles laat achter zich de +donkerheid (chaos?) waaruit het voortkwam, terwijl de adem van het +ledige het in harmonie brengt.”</p> +<p>Dat de <span class="corr" id="xd20e4543" title="Bron: Jezuiten-zendelingen">Jezuïten-zendelingen</span> en ook +andere Europeesche schrijvers in deze proeve van verklaring van het +ontstaan der wereld een zinspeling op de drieëenheid meenden te +vinden, kan ons geenszins verwonderen. Ook voor de Chineesche +uitleggers is dit echter een moeilijke plaats: vooral omdat op andere +plaatsen Tao zelf als „Eén” wordt aangeduid. De een +tracht zich daarbij te redden, door Tao te laten stremmen en zoo den +hemel te vormen: de ander maakt uit Eén den aether, waaruit +alles zijn oorsprong nam, uit wien zich dan Twee, het mannelijk en het +vrouwelijk beginsel, ontwikkelden, welke dan wederom Drie: d. i. den +hemel, de aarde en den mensch voortbrachten, terwijl de adem van het +ledige, de levensadem het Khi of Chi is, dat alles bezielt.</p> +<p>„Wij zien naar Tao en toch zien wij het niet: het is +<i>kleurloos</i>. Wij hooren er naar en wij hooren het niet, het is +<i>zonder geluid</i>, wij trachten het te grijpen en kunnen het niet +vatten, het is <i>onlichamelijk</i>, het kan niet (door woorden) +beschreven worden, daarom noemen wij het: Eén.”</p> +<p>Het feit, dat „kleurloos, zonder geluid, onlichamelijk” +in het Chineesch luiden: Ji hi wei, heeft Abel de Rémusat en +later Victor von Strausz en Edkins op het denkbeeld gebracht +<span class="pagenum">[<a id="pb193" href="#pb193" name="pb193">193</a>]</span>dat Lao tsze het eigenlijk over den +Hebreeuwschen J. h. v. h.<a class="noteref" id="xd20e4561src" href="#xd20e4561" name="xd20e4561src">14</a> had, waarover hem dan op zijn +reis naar het westen Israëlieten zouden hebben gesproken, of +waarvan hij door naar China gekomen Israëlieten zou hebben +gehoord. Stanislaus Julien, Legge en bijna alle andere geleerden, die +van China studie maken bestrijden echter deze meening. Terecht: +„Jehovah” toch is een verkeerde uitspraak van de vier +letters „J. h. v. h.” Jahve is de juiste, en kan daaruit +het Chineesche „Ji hi wei” wel ontstaan zijn? Anderen mogen +dat beslissen, doch het zou zeer merkwaardig zijn, indien Lao tsze den +meest persoonlijken en lichamelijken aller Semietische goden zou hebben +verkozen, om daardoor aan te duiden het onlichamelijke, onpersoonlijke +Tao. Met dat al weten wij echter nog niet recht, wat Tao eigenlijk is. +Toch meen ik dat wij het door uitspraken, zoowel van Lao tsze als van +zijne leerlingen genoegzaam kunnen nagaan, iets wat ook voor ons noodig +is, zullen wij de grondbeginselen van het Taoïsme verstaan. Laten +wij die dan eens met aandacht beschouwen.</p> +<p>Lao tsze dan zegt o. a.: <span class="corr" id="xd20e4567" title="Niet in bron">„</span>Het beeld van Tao bestond +vóór God zelf. Het Tao is al doordringend; daar is geen +plaats, waar het niet wordt gevonden. Toch is het zóó +fijn, dat het in al zijn volheid in een pluisje plantenwol woont. Het +doet zon en maan bewegen in haar aangewezen banen en geeft leven aan +het kleinste insect. Hoewel zonder vorm, is het de oorzaak van elken +vorm, dien wij zien. Onhoorbaar veroorzaakt het ieder geluid, +onzichtbaar is het datgene, wat achter ieder uitwendig voorwerp in de +wereld ligt, onwerkzaam brengt het toch ieder verschijnsel voort, dat +in de sfeer der schepping voorkomt. Het is onpartijdig, onpersoonlijk, +zonder hartstocht, het werkt aan zijne doeleinden zonder berouw, als +het noodlot, toch vloeit het voor allen in goedheid over.”</p> +<p>Huai nan tsze, een der uitnemendste schrijvers over de +Taoïstische wijsbegeerte, vraagt: Wat is Tao?</p> +<p>Hij antwoordt: „Tao is wat den hemel draagt en de aarde +bedekt, het heeft geen palen of grenzen, zijn hoogte kan niet worden +gemeten, noch zijn diepte gepeild. Het omvat het gansche heelal in +zijne omarming en verleent zichtbaarheid aan datgene, wat van zichzelf +geen gedaante heeft.... Het is zoo lenig en fijn dat het alles +doordringt, evenals het water het slijk. Door Tao zijn de bergen hoog +en de afgronden diep, gaan de dieren en vliegen de vogels, door Tao +schitteren zon <span class="pagenum">[<a id="pb194" href="#pb194" name="pb194">194</a>]</span>en maan en gaan de sterren op haar loopbaan +voort... Als de voorjaarswind suist, valt de regen en alle dingen leven +en groeien. De gevederden leggen en broeden, de gepelsden (pelsdieren) +telen en dragen, planten en boomen brengen voort al hun heerlijken +rijkdom van blaad’ren, de vogels leggen eieren, de dieren brengen +jongen voort, geen werkzaamheid is naar buiten zichtbaar, toch wordt +het werk volbracht. Schaduwachtig en onbestemd heeft Tao geen vorm. +Onbestemd en schaduwachtig hebben zijn hulpbronnen geen einde. +Verborgen en duister dwingt het alle dingen uit het vormlooze te +voorschijn te komen. Overal doordringend en alles beheerschend, werkt +het nooit te vergeefs.”</p> +<p>Een naam voor dit aldoordringende, dit geheimzinnige wezen kenden +Lao tsze en de zijnen niet. En wij, wij westerlingen? Wat is het dat de +bloemen doet groeien en het water doet neervlieten, wat den stortregen +doet vallen en de zon schijnen, wat de sterren leidt in haar vlammende +banen, de jaargetijden regelt, wat den vlinder met prachtige vleugelen +versiert; wat doet het warme samentrekken en het koude uitzetten, wat +geeft den eenen mensch zwart haar en den ander rood? In +één woord, wat is de oorzaak van ieder verschijnsel +rondom ons, wat is de drijfveer van het verheven raderwerk, waarvan wij +een deel uitmaken? Ook wij weten den rechten naam niet en zeggen: de +<i>natuur</i>. Wij bedoelen dan niet wat voortgebracht is: maar de +drijfkracht der schepping die voortbrengt (natura naturans).</p> +<p>Tao is dus de natuur. Taoïsme is wijsbegeerte der natuur. +Taoïsten zijn natuurphilosofen. Laten wij nu zien hoe de +Taoïsten hunne theorieën ontwikkelen, vooral met het oog op +de wording der wereld, en hoe zij die voorts toepassen op het gebied +van het maatschappelijk en staatkundig leven.</p> +<p>Over de ontwikkeling van het zichtbaar heelal weten de Taoïsten +ons heel wat te vertellen.</p> +<p>„Daar was een tijd”, zegt Chwang tsze, „dat alle +dingen een begin hadden. De tijd, toen er nog geen begin was, had zelf +een begin. Er was een begin van den tijd, toen de tijd, die geen begin +had, niet begonnen was. Daar is bestaan en daar is niet-bestaan. In den +tijd, die geen begin had, bestond Niets—of het Ledige. Toen de +tijd, die geen begin had, nog niet begonnen was, bestond er ook Niets. +Eensklaps: daar was Niets, maar men kan niet weten, wat bestaan en +niet-bestaan aangaat, wat zeker bestond en wat niet.”</p> +<p>Onzin zal men zeggen. Doch: ook tegenwoordige wijsgeeren +<span class="pagenum">[<a id="pb195" href="#pb195" name="pb195">195</a>]</span>komen soms tot een dergelijke uitspraak. Zoo +b.v. de Engelsche geleerde Proctor. Deze zegt:</p> +<p>„Zij, die dat kunnen, mogen troost vinden in het geloof aan +een volstrekt ledige ruimte en een volstrekt „onbezetten +tijd” voorafgaande aan zeker zeer ver verwijderd, doch niet +oneindig verwijderd tijdperk. Laten zij dit volgens hun geloof dan +noemen het begin aller dingen. Doch de ledige tijd vóór +dat begin kan geen begin hebben gehad, tenzij deze ware voorafgegaan +door een tijd <i>met</i> gebeurtenissen; wat juist met de onderstelling +in strijd is. Wij vinden geen volstrekt begin als wij terug +zien.”</p> +<p>Een der uitnemendste, meest geavanceerde leerlingen van Lao tsze, +Lieh tsze, drukt het dichterlijk aldus uit:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Daar is een leven ongeschapen,</p> +<p class="line">Daar is Eén, die alles verandert, doch bij Wien +geen verandering is.</p> +<p class="line">Alleen het onveranderlijke kan verandering doen +komen,</p> +<p class="line">Dat leven kan slechts voortbrengen.</p> +<p class="line">Die allesveranderende kan slechts vervormen,</p> +<p class="line">Daarom duren scheppingen en veranderingen voort</p> +<p class="line">En gaan deze voortdurende scheppingen en veranderingen +altijd door.</p> +<p class="line">Zij worden gezien in de man’lijke en +vrouw’lijke beginselen der natuur,</p> +<p class="line">Zij zijn openbaar in de vier jaargetijden,</p> +<p class="line">Het ongeschapene staat als het ware alleen,</p> +<p class="line xd20e4619">Het onveranderlijke gaat en komt,</p> +<p class="line">Zijn duur heeft geen einde,</p> +<p class="line">Weergaloos en eenig—zijn zijne wegen +onnaspeurlijk.</p> +</div> +<p class="first">Elders zegt dezelfde wijze, dat wij van het oneindige +niets weten, doch dat hemel en aarde in het groot geheel van het +oneindig heelal zijn begrepen. „Hoe kunnen wij zeggen”, zoo +vraagt hij, „of er een ongezien heelal is, boven en beneden de +kleine wereld, die binnen ons bereik is.”</p> +<p>Tao, zagen wij, veroorzaakt en doet alles. Daarom komt de vraag in +ons op, of de Taoïsten een persoonlijk Schepper en zedelijk +bestuurder van het heelal erkennen, een vraag, die echter gemakkelijker +gesteld dan beantwoord wordt. Zeker is het, dat er in de +Taoïstische classieken menigmaal van een wezen, invloed of macht +als de Schepper wordt gesproken. Ook komt hier en daar het woord +„Ti” of God voor. Doch deze omschrijvingen zijn zeer vaag, +zeer duister en onbestemd, terwijl het woord, voor +„Schepper” gebezigd, eigenlijk meer vervorming of +gedaanteverwisseling beduidt. Ook komt niet goed uit, welke de +verhouding is tusschen dien Schepper en Tao. God en Tao te +vereenzelvigen gaat ook moeilijk. Tao <span class="pagenum">[<a id="pb196" href="#pb196" name="pb196">196</a>]</span>wordt steeds als +onpersoonlijk, zonder aandoeningen, voorgesteld. Nergens schijnt er +plaats of noodzakelijkheid voor een persoonlijk Schepper: Tao doet +alles.</p> +<p>Merkwaardig is ook het denkbeeld van evolutie, dat feitelijk in het +Taoïstische stelsel evengoed als in de tegenwoordige +natuurphilosophie ligt. Prof. Tyndall beschouwt een nevel als de +oorsprong aller stoffelijke dingen, de Taoïsten spreken van de +oorspronkelijke aura (damp), die werd gecondenseerd en verdicht en +eindelijk een vasten vorm verkreeg, met bepaalde en onderscheiden +gestalte. Sommige passages uit de wijsbegeerte der Taoïsten waren +in Haeckel’s Scheppingsgeschiedenis niet misplaatst. Beiden +schijnen het eens met de woorden van Lucretius: „De natuur +schijnt alle dingen uit zichzelf te doen, zonder tusschenkomst der +goden.”</p> +<p>Daarom—en de plaatsen, waar van Ti en van een Schepper +gesproken wordt, getuigen er van—kan de Chineesche wijze toch, +evengoed als de hedendaagsche moderne theologie, het wereldgebeuren, +het werken der natuur ten slotte als het zich uiten van God hebben +beschouwd. ’t Komt mij voor, dat dit inderdaad de eenige +oplossing is. God kan boven de natuur staan en toch alleen in en door +haar werken.</p> +<p>Wat nu den mensch betreft, deze wordt door het Taoïsme +beschouwd als eenvoudig te zijn een deel van het heelal, een stuk van +de schepping, een openbaring, gelijk alle andere dingen, van het +algemeene, overal inwonende Tao. Dit is hier niet slechts een +wetenschappelijke overtuiging of een uiting van bespiegeling alleen. +Neen, het is een machtige, zedelijke factor, waarin een onderwerping +aan onze bestemming, een zich moeten voegen naar de wetten der natuur +ligt, dat onze eerbiedige aandacht verdient. Dat bedenkende beschouwt +b.v. ook Lieh tsze den dood niet als een koning der verschrikking, maar +als een onvermijdelijke en welkome verandering, die even natuurlijk is +als het vallen van een blad of de wisseling der jaargetijden.</p> +<p>„De dood,” zegt hij, „is voor het leven, wat +weggaan is voor komen. Hoe kunnen wij weten, dat <i>hier</i> sterven +niet is, <i>elders</i> geboren worden? Hoe kunnen wij weten of de +menschen, met hun sterken drang naar leven, niet zichzelf begoochelen? +Hoe kan ik weten, of, indien ik morgen sterf, mijn lot niet beter zal +zijn, dan toen ik geboren werd in den aanvang? O, de menschen kennen de +vrees des doods, maar niet zijn rust. Hoe goed is het, dat van de +oudheid af de dood het algemeen lot der menschen was! Het is een rust +voor den <span class="pagenum">[<a id="pb197" href="#pb197" name="pb197">197</a>]</span>goeden mensch, een ter zijde stellen van den +slechte. Dood is als huiswaarts keeren. De dooden zijn zij, die +huiswaarts zijn gekeerd; wij, die leven, zijn nog wandelaars.” +Heeft dit eenvoudig vertrouwen in de goedheid der natuur niet iets +treffends? Sluit het zich niet goed aan bij de wijsgeerige bespiegeling +over Tao zelf? Wat echter brengt het Taoïsme mede in het +praktische, gewone leven? Spontaneïteit (de eigen, de ware natuur +volgen), eenvoud, reinheid, vriendelijkheid, in één +woord: goedheid.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4650" title="Bron: Spontanëiteit">Spontaneïteit</span>.—De +oorspronkelijke aard van ieder mensch is de directe gave der +natuur—liever nog, een deel van de natuur zelf. Daarom moet dit +oorspronkelijke zorgvuldig ongeschonden worden gehouden, bewaard in +zijn zuiverheid. De bewaring der door den hemel ingeplante natuur is +het groote, voorname doel van den waren Taoïst. Hoe kan hij dit +bereiken? Door de groote moeder na te volgen. De natuur is spontaan in +al haar werken: daarom moet de wijze ook zoo handelen: hij moet niet +handelen met een of ander oogmerk, maar in overeenstemming met zijn +omgeving, volgens de natuurlijke uitspraak van zijn hart. De natuur +strijdt nooit, de wijze moet zich dus ook voor strijd wachten. De +natuur is steeds lijdelijk, de wijze moet dus ook de dingen op hun +beloop laten en tevreden zijn met hun aanwijzing te volgen. Eerzucht, +plannen maken, hartstocht, begeerte—belangstelling in uitwendige +voorwerpen—het is alles een in wanorde brengen, een berooven van +des menschen oorspronkelijke natuur en moet dus worden veroordeeld.</p> +<p>Zelfs de werkzame beoefening van deugden als: welwillendheid en +stiptheid wordt ontraden; de natuur heeft geen inspanning noodig om te +groeien en alles, wat de wijze te doen heeft, is zichzelf met haar in +overeenstemming te brengen. Alle hartstochten, (plichts)vervullingen, +die op verstoring of inspanning wijzen heeten bij de Taoïsten: de +menschelijke natuur, in tegenstelling met de hemelsche of inwonende +natuur, waarmede de mensch is begaafd.</p> +<p>„Waarom,” vraagt Chwang tsze, „deze kunstmatige, +menschelijke, geënte natuur te ontwikkelen; ontwikkel veeleer die +inwonende, natuurlijke natuur, die u allen is ingeplant.” Huai +nan tsze stelt dit vooral duidelijk in het licht: „Wat bedoelen +wij”, zegt hij, „als wij over het natuurlijke of ingeplante +spreken? Dat wat harmonisch, zuiver, eenvoudig, onbezoedeld, +onversierd, oprecht, lichtend en onbevlekt is, wat nooit van den +beginne <span class="corr" id="xd20e4657" title="Bron: afaan">af +aan</span>, eenige vermenging of verbastering heeft ondergaan. +<span class="pagenum">[<a id="pb198" href="#pb198" name="pb198">198</a>]</span>En wat is het menschelijke of kunstmatige? Dat +wat vervalscht is met slimheid, verdraaidheid, behendigheid, +huichelarij en bedrog, wat zich buigt uit inschikkelijkheid voor de +wereld en in ’t oog houdt de gewoonten van den tijd. B.v.: een os +heeft horens en een gespleten hoef, terwijl het paard wilde manen en +een ongespleten hoef heeft. Dat is het hemelsche of de (ware) natuur. +Als gij echter een gebit in den mond van het paard legt en den neus van +den os doorboort, dat is het menschelijke, het kunstmatige.”</p> +<p>Wij begrijpen wat de Taoïsten in dezen bedoelen. Om nu echter +dit beginsel<span class="corr" id="xd20e4664" title="Bron: ;">:</span> +overeenstemming met de natuur te verwezenlijken, liever gezegd te +volgen, is noodig, zich lijdelijk aan de leiding van het innerlijk +wezen <span class="corr" id="xd20e4667" title="Bron: overgeven">over te +geven</span>. Men heeft hiervoor een eigenaardige formule, weergegeven +door „niet doen, niet uitoefenen”, „werkeloosheid, +absoluut lijdelijk zijn”, wellicht het best door: „niet +actief zijn.”</p> +<p>Men gevoelt dat de consequentie dezer beginselen tot een geheel +ander optreden op maatschappelijk en staatkundig gebied moest leiden, +dan dat van Confucius en zijn leerlingen. Daar allerlei schoon +uitgesponnen regelingen aangeprezen, velerlei <span class="corr" id="xd20e4672" title="Bron: bemoeiïngen">bemoeiingen</span> met het +heil des volks, hier echter veel meer door onthouding allen verlossen +van het kunstmatige, dat hun ware natuur belet.</p> +<p>Doe nooit iets, zegt de Taoïstische politicus, om het te doen. +Doe nooit iets dat niet bepaald noodzakelijk is: vergeet niet dat het +einde der wetgeving is: de wetgeving overbodig te maken. Laat de natuur +onverhinderd werken, zoowel in het maatschappelijk en politiek leven +als in de sfeer van physica en moraal: uw onderdanen zullen dan +tevreden zijn met hun lot, uw koninkrijk vrij van samenzweringen, +oneenigheden en onheil. Boven alles: doe niets om den oorspronkelijken +eenvoud te verstoren. Tracht niet om ruwe werktuigen door samengestelde +machines te vervangen. Zulke verfijning leidt tot weelde, +luchtkasteelen bouwen, eerzucht en ontevredenheid. De ware uitoefening +van vernuft in het voortbrengen van werk uitwinnende, fijne werktuigen +vereischt een hoofd vol plannen. Ontmoedig dus kunstmatige +nieuwigheden. Het geheim van het geluk ligt in rust, eenvoud en +tevredenheid, de eenige weg om dit te bereiken is: lichaam, +hartstochten, verstand en wil in volkomen overeenstemming te brengen +met de natuur.</p> +<p>Wat Lao tsze dus aanbeveelt is rust, onthouding, bespiegeling. Hij +zegt o. a.: <span class="pagenum">[<a id="pb199" href="#pb199" name="pb199">199</a>]</span></p> +<p>De hoogste voortreffelijkheid is aan het water gelijk, want de +voortreffelijkheid van het water komt hierin uit, dat het allen nuttig +is en dat het, zonder verzet, de laagste plaats inneemt, die, welke aan +alle menschen mishaagt. De reden, waarom stroomen en zeeën in +staat zijn de schatting van alle wateren uit alle dalen te ontvangen, +ligt hierin, dat zij dieper liggen—daarom zijn zij koningen over +hen allen. Zoo stelt zich ook de wijze heerscher, die boven de menschen +staan wil, in zijn woorden beneden hen en wanneer hij wenscht hen voor +te gaan, stelt hij zijn persoon op den achtergrond.</p> +<p>„Zonder zijn deur uit te gaan, kan men alles begrijpen wat er +onder den hemel voorvalt: zonder uit zijn venster te zien, aanschouwt +men het Tao des hemels. Hoe verder men zich van zichzelf verwijdert, +des te minder weet men.</p> +<p>„Daarom verkregen de wijzen hunne kennis zonder rond te +reizen; ze gaven aan alle dingen de rechte namen, zonder ze te zien, en +bereikten hun doel, zonder dat zij zich voornamen dit te bereiken.</p> +<p>„Alles in de natuur keert, na een tijd van werkzaamheid tot +zijn oorspronkelijken toestand terug, zooals de plant tot haar wortel. +Deze terugkeer noemen wij den toestand der rust. Deze rust wil zooveel +zeggen, dat de dingen, die haar bereiken, daardoor te kennen geven, dat +zij de hun opgelegde taak hebben volbracht. De terugkeer tot rust is de +algemeene, onveranderlijke wet. Die te kennen is wijsheid, die niet te +kennen, veroorzaakt wild streven en een droevig einde.”</p> +<p>Wat de uitoefening der regeering betreft: slechts in twee punten +ontmoeten Lao tsze en Confucius en Mencius elkaar: namelijk, in den lof +der oude tijden en den afkeer van drukkende belastingen.</p> +<p>„Het volk lijdt honger wegens de hooge belastingen, welke door +de ambtenaren worden verbruikt.”</p> +<p>„Het volk is moeilijk te regeeren door den overmatigen +regeeringsijver der beambten.”</p> +<p>„Het volk is onverschillig voor den dood, omdat het zoo hard +moet werken om zijn levensonderhoud te verdienen.”</p> +<p>Komen Lao tsze en zijn beide tegenvoeters in den lof der oudheid en +in de ontevredenheid over de bestaande toestanden overeen, niet evenwel +in de middelen tot verbetering. Terwijl Confucius deze vindt in het +begunstigen van flinke mannen en in gestadig streven en werken, beveelt +<span class="corr" id="xd20e4699" title="Bron: Laotsze">Lao tsze</span> +aan: laten begaan en verzorging der stoffelijke behoeften. Hij is een +besliste vijand van het „regeeren” of misschien juister +uitgedrukt, van het „te veel regeeren.” <span class="pagenum">[<a id="pb200" href="#pb200" name="pb200">200</a>]</span></p> +<p>„In de oudste tijden, (zegt hij), wist het volk niet dat het +geregeerd werd. In het daarop volgende tijdperk prees en bewonderde het +zijn heerschers, daarna vreesde het dezen, eindelijk verachtte het hen. +Toen de heerschers het vertrouwen in Tao begonnen te verliezen, vloeide +daaruit voort: gebrek aan vertrouwen van de zijde des volks. Wat +schenen die eerste heerschers onbeslist: doch door hun terughouding +toonden zij de beteekenis, die zij aan hunne woorden toekenden. Hun +werk werd gedaan, hun beramen droeg vruchten, terwijl het volk zeide: +Wij zijn, die wij zijn door ons zelf.</p> +<p>„Toen het groote Tao niet meer werd betracht, kwamen +welwillendheid en rechtschapenheid in de mode, daarna wijsheid, +sluwheid en huichelarij.</p> +<p>„Toen er niet langer een goede geest (verdraagzaamheid) +heerschte tusschen de zes graden van bloedverwanten, kwamen er +ouderlievende zonen, toen de staten en familiën in verwarring +geraakten, kwamen er loyale ministers op het tooneel.</p> +<p>„Mannen van groote geschiktheid niet op prijs te stellen en +niet te gebruiken, is het middel om het volk van eerzucht terug te +houden; voorwerpen, die moeilijk zijn te verkrijgen, niet hoog te +schatten, is het middel om geen dieven te krijgen; het volk niet te +toonen, wat zijne begeerten kan opwekken, is het middel om het van +uitspattingen terug te houden.</p> +<p>„Daarom, indien de wijze de regeering leidt, zorgt hij, dat de +hoofden leeg zijn en de magen vol, hij verzwakt den wil en versterkt de +beenderen.</p> +<p>„Hij streeft er steeds naar hen zonder weten en zonder +wenschen te houden en hen, die wetenschap bezitten, te verhinderen, +haar te gaan gebruiken. Als men zoo zich van werkzaam optreden +onthoudt, heerscht er overal goede orde.”</p> +<p>Sommige der leeringen in Tao teh king herinneren zoo zeer aan het +inschrift, dat Confucius in de <span class="corr" id="xd20e4718" title="Bron: voorvaderen hal">voorvaderenhal</span> te Lo yang op het beeld +met den gesloten mond vond,<a class="noteref" id="xd20e4721src" href="#xd20e4721" name="xd20e4721src">15</a> dat men in dit opschrift +samenhang zou zoeken met het oude Taoïsme van vóór +Lao tsze. Men oordeele.</p> +<p>„Laat hem zijn mond en zijn neusgaten gesloten houden, zoo zal +hij gedurende zijn gansche leven voor moeitevolle inspanning bewaard +blijven: laat hem zijn mond openhouden en zijn adem verbruiken in de +zorg voor zijn aangelegenheden: <span class="pagenum">[<a id="pb201" +href="#pb201" name="pb201">201</a>]</span>en gedurende zijn gansche +leven zal hij nooit rustig zijn (zonder zorg).</p> +<p>„Wat rustig blijft, is gemakkelijk te bewaren; eer een zaak +hare tegenwoordigheid laat merken, kan men zich het best daartegen +beveiligen: wat breekbaar is, wordt gemakkelijk verbroken, wat gering +in aantal is, wordt spoedig verstrooid. Men moet handelen, +vóór een zaak zich opdoet en orde instellen +vóór de wanorde is begonnen. Een boom, dien men met beide +armen kan omvatten, is uit een kleine twijg ontstaan, een toren met +negen verdiepingen begon met een hoopje aarde, een reis van duizend +mijlen begint met ééne schrede.”</p> +<p>Dat Lao tsze het beginsel: „Vergeldt vijandschap met +weldoen” voorstaat is reeds vermeld. Over zichzelf spreekt Lao +tsze slechts op ééne plaats:</p> +<p>„De groote menigte der menschen ziet er tevreden en opgewekt +uit, alsof zij een feestmaal genoten of in het voorjaar op een toren +stonden. Ik alleen schijn verdrietig en stil, daar mijn begeerten zich +nog niet hebben getoond. Ik ben als een kind, dat nog niet heeft +gelachen. Ik zie er terneergeslagen en droevig uit, als een, die geen +tehuis zijn eigen noemen kan. De menigte der menschen heeft genoeg en +te veel, ik alleen schijn alles verloren te hebben. Mijn verstand is +dat van een dom mensch, ik ben als verward.</p> +<p>„De gewone menschen zien er helder en verstandig uit, ik +alleen schijn omneveld. Zij zien er uit alsof zij alles kunnen +onderscheiden, ik alleen ben simpel en verward. Het schijnt mij, als +drijf ik rond op de zee zonder een plaats, waar ik rusten kan. Ieder +heeft iets, waar hij zijn werkzaamheid aan wijdt, ik alleen schijn +dwaas en onbekwaam als een boer van de grenzen. Zoo ben ik alleen van +andere menschen verschillend, doch ik eer de moeder, die mij voedt +(Tao).”</p> +<p>Het is een droefgeestig beeld, dat de oude knaap van zichzelf +ontwerpt, toch wordt ons hier niet de minst aantrekkelijke zijde van +het Taoïsme geschilderd; dat opgaan in bespiegeling en dat zich +terugtrekken uit de wereld, zonder de bijvoeging van wereldsmart en +pessimisme, die wij in de moderne wijsbegeerte zoo rijkelijk vinden, +zonder de overdrijving, aan Schopenhauer en zijn school eigen.</p> +<p>Belangrijker en misschien ook verstaanbaarder zullen ons intusschen +die Taoïsten voorkomen, die meer op de Stoïci, Cynici of +Epicuristen gelijken, of die van metaphysici aanhangers der tooverij +zijn geworden en aan het Chineesche keizerlijke hof de rol gespeeld +hebben, welk tot op het midden <span class="pagenum">[<a id="pb202" +href="#pb202" name="pb202">202</a>]</span>der 18<sup>e</sup> eeuw door +menig meester der zwarte kunst aan de Europeesche hoven werd +uitgeoefend.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5.5" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main"><span class="corr" id="xd20e4751" title="Bron: v">V</span>. Chwang tsze, Lieh tsze, Yang Chu en de ontaarding +van het Taoïsme.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Een der belangrijke figuren onder de oudere +Taoïsten is Chwang chau, gewoonlijk Chwang tsze = de wijsgeer +Chwang geheeten, een tijdgenoot van Mencius, die hem echter niet noemt, +waaruit misschien valt af te leiden, dat de mystieke bespiegelingen van +Chwang eerst later groote aantrekkelijkheid kregen. Hij leefde van de +wereld teruggetrokken en vele voorbeelden van zijn bijtende geestigheid +zijn ons bewaard gebleven. Toen de vorst van Tsu boden met rijke gaven +tot hem zond om hem aan het hof uit te noodigen, waar hij eerste +minister kon worden, wees Chwang tsze deze aanbiedingen lachend af en +zeide: „Duizend ons zilver is veel voor mij en een hoogen rang te +verkrijgen en minister te worden is zeer eervol. Doch hebt gij den os +niet gezien, die voor het offer aan de grenzen bestemd is? Vele jaren +lang wordt hij zorgvuldig gevoederd en met kostbare dekken versierd, +opdat hij geschikt zij naar den grooten tempel te worden gebracht. Maar +als de tijd komt dat dit geschieden moet, mocht hij liever een klein +varkentje wezen, doch dan is het te laat. Maak dus dat gij wegkomt en +verontreinig mij niet door uwe tegenwoordigheid. Ik wil mij liever +vermaken en mij over mijn leven verheugen in een vuil graf (nl. als +bedelaar leven) dan aan de regels en beperkingen van eens vorsten hof +onderworpen zijn. Ik heb besloten nooit een ambt aan te nemen, maar +geef er de voorkeur aan mij in mijn eigen vrijen wil te +verheugen.” Zooals deze Chwang tsze leefde, zoo stierf hij ook. +Aan zijne leerlingen, die hem met alle pracht wilden begraven, beval +hij zijn lichaam niet te begraven, maar het slechts op de aarde te +werpen (naar de zeden der oudste Chineezen). „Ik zal zoo,” +sprak hij, „hemel en aarde als doodkist hebben, de zon en de maan +in plaats van de zinnebeelden van meisteen, de sterren in plaats van +paarlen en edelsteenen; daarmee zijn immers alle voorbereidingen voor +mijn teraardebestelling volvoerd, wat wilt gij er aan +toevoegen?”</p> +<p>Toen de leerlingen hun bezorgdheid te kennen gaven, dat de kraaien +en roofvogels zijn lijk zouden opeten, voegde hij er bij: „Boven +den grond zullen mij de kraaien en de roofvogels verorberen, daar onder +wormen en insecten; het voor <span class="pagenum">[<a id="pb203" href="#pb203" name="pb203">203</a>]</span>den een weg te nemen en het den +ander te geven zou maar partijdig schijnen.”</p> +<p>Chwang tsze’s werk is voor het grootste deel polemiek, gericht +tegen Confucius en tegen de letterkundigen in het algemeen. Van +Chineesche zijde hebben sommigen de heftige aanvallen op Confucius, die +er in voorkomen voor onecht verklaard. Doch deze zijn zoo geheel in +denzelfden stijl als de andere stukken, dat wij ze gerust aan Chwang +tsze kunnen toeschrijven.</p> +<p>„Gelijk zoekt gelijk,” zeide de oude visscher tot +Confucius, en vogels met gelijk gezang antwoorden elkaar—dat is +de wet des hemels. Waarmee gij u bezighoudt, dat zijn de +aangelegenheden der menschen. Als de keizer, de leenvorsten, de hooge +beambten en het volk alles doen wat hun betaamt, dan hebben wij een +schoon beeld van orde. Als zij zich bekommeren om datgene wat buiten +hun werkkring ligt, dan ontstaat de grootste wanorde. Als de beambten +hun zaken behartigen en het volk de zijne, dan is er geen ingrijpen in +de rechten van anderen.</p> +<p>„Velden die onbebouwd blijven, huizen die water doorlaten, +gebrek aan kleeding en voeding, belastingen, waar geen geld voor is, +geen verdraagzaamheid tusschen vrouwen en bijslaapsters, geen orde +tusschen jong en oud—dat zijn de zorgen van het gemeene volk.</p> +<p>„Ongeschiktheid voor hun ambt, onopmerkzaamheid voor hun +zaken, oneerlijkheid, zorgeloosheid en luiheid der ondergeschikte +beambten, gebrek aan verdienste en gevoeligheid en onzekerheid ten +opzichte van rang en salaris—dat zijn de zorgen der hooge +beambten.</p> +<p>„Geen getrouwe ministers aan hun hoven, de stammen in hunne +staten in opstand, gebrek aan geschiktheid bij hun ambtenaren, slechte +inrichting der belasting, vertraging in voor- en najaarsbezoeken bij +den keizer: en diens ongenade, dat zijn de zorgen der leenvorsten.</p> +<p>„Onharmonisch werken der beide elementen van koude en hitte, +buiten den gewonen tijd des jaars, tot schade van alle dingen, +onderdrukking en wanorde onder de leenvorsten, twisten en rooftochten +dezer vorsten tegen elkaar tot schade des volks; slecht geordende +<span class="corr" id="xd20e4772" title="Bron: ceremonieën">ceremoniën</span> en muziek, ongenoegzame +of uitgeputte bronnen voor de uitgaven; de banden van verwantschap +verwaarloosd en het volk aan teugellooze wanorde overgeleverd—dat +zijn de zorgen van den zoon des hemels (den keizer) en zijne ministers. +<span class="pagenum">[<a id="pb204" href="#pb204" name="pb204">204</a>]</span></p> +<p>„Gij zijt de keizer niet, ook geen leenman, ook geen minister +van het keizerlijk hof of van een der staten: en toch neemt gij op u, +de <span class="corr" id="xd20e4778" title="Bron: ceremonieën">ceremoniën</span> en de muziek te regelen +en u bizonder met de betrekkingen van verwantschap bezig te houden, +teneinde de verschillende volksklassen te verbeteren—is dat niet +een bovenmatige vermeerdering uwer bezigheden?</p> +<p>„Menschen hebben bovendien gewoonlijk acht gebreken, en bij de +leiding van zaken dreigen vier fouten, die men niet over het hoofd mag +zien.</p> +<p>„De leiding van zaken, die ons niet aangaan, in de hand nemen, +is van zaken een monopolie maken. Zaken bespreken die ons niet aangaan, +noemt men babbelzucht. Lieden te leiden, door hen naar den mond te +praten, is met een vossenstaart kwispelen. Lieden prijzen zonder te +zien of dit recht of onrecht is, is vleien. Gaarne slecht over de +menschen spreken, is lasteren. Vrienden en verwanten scheiden, dat is +zich verblijden in het leed van anderen. Iemand prijzen of in slechten +naam brengen, zonder dat hij het verdient, is een bewijs van +verdorvenheid.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4787" title="Niet in bron">„</span>Dubbelzinnig met de menschen meepraten, +zonder zich te bekommeren of ze goed of slecht zijn, om zoo hun +bedoelingen te weten te komen: dat is gevaarlijk zijn. Deze acht +gebreken veroorzaken wanorde onder alle menschen en brengen hem, die ze +bezit, in gevaar. Geen edel man zal hem, die ze bezit tot zijn vriend, +noch een vorst zulk een persoon tot zijn minister maken.</p> +<p>„Om nu te spreken van wat ik de vier gebreken noemde: zij +zijn: gaarne groote daden doen, veranderen en verwisselen, wat reeds +lang bestaat, opdat men in den roep komt van iets verdienstelijks te +hebben gedaan: dat alles is eerzucht. Op alle wijsheid voor zichzelf +aanspraak maken, zich in alles mengen, terwijl men wat op den weg van +anderen ligt, tot zich trekt en als zijn werk doet voorkomen; dat is +begeerigheid.<a class="noteref" id="xd20e4792src" href="#xd20e4792" +name="xd20e4792src">16</a> Zijn gebreken zien en die niet veranderen, +en als iemand iets wordt voorgeslagen, juist zijn eigen weg gaan, is +halsstarrigheid. Prijzen, die met u overeenkomt, afbreken, die niet met +u overeenstemt: dat is pralende (zelf)overschatting. Dit zijn de vier +fouten. Wie de acht gebreken kan afleggen en de vier fouten geen vrijen +teugel laat, die is zoover, dat hij met het onderricht ontvangen een +begin kan maken.</p> +<p>„Confucius zag treurig voor zich en zuchtte. Tweemaal +<span class="pagenum">[<a id="pb205" href="#pb205" name="pb205">205</a>]</span>boog hij zich, toen richtte hij zich op en +sprak: „Tweemalen werd ik uit Lu verdreven. Uit Wei moest ik +vluchten. De boom, waaronder ik rustte, werd in Sung omgehouwen. Ik +weet niet, welke fouten ik begaan heb, dat ik bij die gelegenheden zoo +in een valsch daglicht werd geplaatst en zooveel moest lijden.” +De oude visscher zag hem treurig aan en sprak: „Het is zeker +moeilijk om u iets te doen begrijpen. Er was eens een man, die voor +zijn schaduw vreesde en zijn voetstappen niet zien mocht, zoodat hij +wegliep om beide te ontgaan. Doch, hoe meer hij zijn voeten ophief, des +te talrijker werden de voetstappen en hoe snel hij ook loopen mocht, +zijn schaduw volgde hem overal. Hij dacht dat hij te langzaam liep, en +ging nu uit alle macht loopen zonder op te houden, totdat zijn kracht +was uitgeput en hij stierf. Hij wist niet, dat, indien hij op een +schaduwrijke plaats had opgehouden, zijn schaduw verdwenen zou zijn en +dat, als hij zich niet bewogen had, hij zijn voetstappen zou hebben +verloren—zijn domheid was werkelijk groot. En gij, gij spreekt uw +oordeel uit over vragen van welwillendheid en rechtschapenheid: gij +onderzoekt de punten, waarin overeenstemming en verschil is; gij ziet +naar de wisseling van beweging en rust en omgekeerd; gij zijt de +regelen van ontvangen en geven meester geworden; gij hebt genegenheid +en afkeer verklaard, de grenzen van vreugde en droefheid +bepaald—en toch hebt gij nauwelijks kunnen ontkomen aan de +gevaren, die gij straks vermelddet. Als gij u om uzelven bekommerdet en +uw eigen reinheid behoeddet, terwijl gij eenvoudig anderen gaaft wat +hun toekwam, dan zoudt gij al deze verwikkelingen ontgaan zijn. Doch +wanneer gij, zooals gij dat doet, de opvoeding van uw eigen persoon +verwaarloost en de opvoeding van anderen tot uw doel maakt, houdt gij u +dan niet bezig met uiterlijkheden (<span class="corr" id="xd20e4799" +title="Bron: inplaats">in plaats</span> van met uwen inwendigen +mensch)?”</p> +<p>Ook Chwang tsze is een lofredenaar der oude tijden.</p> +<p>„De heerschers gingen in oude dagen van het standpunt uit, dat +de vrucht hunner regeering moest beoordeeld worden naar den toestand, +waarin het volk zich bevond en dat de schuld van verkeerde resultaten +bij hen moest worden gezocht; opdat het recht aan de zijde des volks, +het onrecht aan de hunne zou zijn. Daarom, wanneer ook slechts +één persoon het leven verloor, trokken zij zich dat aan +en berispten zichzelf. Nu is het echter niet meer zoo. De heerschers +verbergen hun eigenlijke bedoelingen en houden voor dom, hen die +<span class="pagenum">[<a id="pb206" href="#pb206" name="pb206">206</a>]</span>deze niet raden. Zij verlangen wat zeer moeilijk +is en veroordeelen hen, die niet wagen dit te ondernemen. Zij leggen +zware lasten op en bestraffen hen, die deze niet kunnen dragen. Zij +verlangen dat de menschen ver gaan en laten diegenen terechtstellen, +die den afstand niet kunnen afleggen.</p> +<p>„Als het volk eenmaal weet dat het beste, wat zij tot stand +kunnen brengen, toch ongenoegzaam is, dan neemt het tot bedrog zijn +toevlucht. Als de heerschers dagelijks slechts huichelarij toonen, hoe +kunnen dan de beambten en het volk het anders maken. Gebrek aan kracht +brengt huichelarij voort: gebrek aan kennis arglist, gebrek aan bezit +rooverij. Maar wie zal men in zulk een geval schuldig achten aan roof +en diefstal?”</p> +<p>Voor Chwang tsze zoowel als voor Lao tsze is de dood het +noodzakelijk einde des levens en daarom iets, wat niet te betreuren +valt. Chwang tsze gaat echter verder dan zijn voorgangers, wij vinden +althans bij hem uitingen, die op het geloof aan een voortbestaan na den +dood of althans aan een theorie van atomen (die blijven) doet +denken.</p> +<p>„Twee kreupelen bezochten samen het graf van den gelen keizer. +Plotseling braken er zweren onder hun armen uit. Vreest gij deze +zweren? sprak de een tot den ander. Waarom zou ik vreezen, antwoordde +deze, het leven is een geleend goed. Het geleende levende lichaam is +niet meer dan stof. Leven en dood zijn als dag en nacht. Wij beiden +beschouwden toch juist de graven van hen, die hunne verwisseling hadden +doorgemaakt, waarom zou het voor mij onaangenaam zijn, als mijn +wisseling komt?”</p> +<p>Tsze lai lag op het sterfbed, zijn vrouw en zijn kinderen stonden +rondom hem en klaagden luide. Zijn vriend Tsze li kwam om naar den +kranke te zien en sprak tot hen:</p> +<p>„Toe, maakt dat gij wegkomt en stoort hem niet, terwijl hij de +groote wisseling door maakt.”</p> +<p>Toen sprak hij tot den stervende: „Groot is waarlijk de +Schepper! Wat zal hij nu van u maken? Waarheen zal Hij u brengen? Zou +Hij van u maken de lever van een rat of de vleugel van een +insect?”</p> +<p>Tsze lai antwoordde: „Waarheen ook een vader zijn zoon zegt te +gaan, naar het oosten, westen, zuiden of noorden, hij volgt eenvoudig +het bevel. De beide elementen (het mannelijke en het vrouwelijke) zijn +voor den mensch meer dan zijn ouders voor hem zijn. Als dezen mijn dood +verhaasten en ik onderwierp mij niet gewillig, dan zou ik hardnekkig en +oproerig zijn. <span class="pagenum">[<a id="pb207" href="#pb207" name="pb207">207</a>]</span>Daar is de groote massa (de natuur). In haar +vind ik den steun mijns lichaams, mijn leven is onder hare hoede in +arbeid doorgebracht, mijn ouderdom zoekt gemak in haar, in den dood +vind ik rust in haar: zij die mijn leven goed heeft gemaakt zal ook +mijn dood goed maken.<a id="xd20e4825" name="xd20e4825"></a></p> +<p>„Daar is een metaalbewerker, die fijn metaal giet. Wanneer nu +het metaal plotseling uit den smeltkroes omhoog wilde springen en +zeggen: uit mij moet een zwaard worden—de metaalbewerker zou het +zeker voor onbehoorlijk houden. Zoo ook, als een vorm in den +moederschoot wordt gevormd en deze zou zeggen: Ik moet een man worden, +de Schepper zou hem zeker als onbehoorlijk beschouwen. Als wij eenmaal +begrijpen, dat aarde en hemel een groote smeltkroes zijn en de Schepper +de groote werkmeester, waar kunnen wij dan heen moeten gaan, dat niet +goed voor ons ware? Wij zijn als uit een rustigen sluimer geboren en +wij sterven tot een rustig ontwaken.”</p> +<p>Eens op de reis zag Chwang tsze een ledigen schedel, uitgebleekt, +maar toch goed behouden. Hij klopte er met zijn rijzweep op en vroeg: +„Hebt gij, in uwe begeerte naar leven, in de leeringen des +verstands gefaald en zijt gij zoo hiertoe gekomen? Of heeft +u—terwijl gij in dienst waart van een ondergaanden staat, de bijl +van den scherprechter zoover gebracht? Of zijt gij door uw slecht +gedrag hier gekomen en hebt gij schande over uw ouders, uwe vrouw en +uwe kinderen gebracht? Of zijt gij van honger en koude omgekomen? Of +hebt gij eenvoudig den loop uws levens voleindigd?” Na deze +vragen, nam hij den schedel op en toen hij slapen ging, gebruikte hij +hem als hoofdkussen. Te middernacht verscheen hem de schedel in den +droom en sprak: „Gij hebt als een redenaar tot mij gesproken. +Alles wat gij gezegd hebt, had slechts betrekking op de menschen bij +hun leven, zulke dingen gelden na den dood niet.” „Zoudt +gij van de dingen na den dood willen hooren?” +„Zeker,” zeide Chwang tsze, en de schedel vervolgde: +„In den dood is er geen onderscheid tusschen vorsten en +ministers, de afwisseling der vier jaargetijden is er niet meer, rustig +en ongestoord zijn onze jaren, als die des hemels en der aarde. Geen +koning aan zijn hof heeft grooter vreugde, dan wij hebben.” +Chwang tsze geloofde hem niet en zeide: „Als ik den heer van ons +lot kon bewegen, uw lichaam met uw beenderen, vleesch en huid weer in +het leven te roepen en u aan uwe vrouw en uwe kinderen en aan al uwe +dorpsgenooten terug te geven, zoudt gij dan willen, dat ik dit +deed?” De schedel zag hem met gefronsd voorhoofd aan en sprak: +<span class="pagenum">[<a id="pb208" href="#pb208" name="pb208">208</a>]</span></p> +<p>„Hoe zou ik prijs geven het genot van mijn koninklijk hof en +weer op mij nemen den last van het leven onder menschen?”</p> +<p>Menigmaal schijnt Chwang tsze te twijfelen aan zijn eigen bestaan en +aan de mogelijkheid te gelooven, dat het leven slechts een droom +is.</p> +<p>„De schemering vroeg aan de schaduw: Vroeger hebt gij +gewandeld en nu zijt gij stil, vroeger hebt gij gezeten en nu zijt gij +opgestaan: waardoor komt het, dat gij zoo ongestadig zijt?” De +schaduw antwoordde: „Ik wacht op de beweging van iets anders om +te doen wat ik doe, en dat andere, waarop ik wacht, wacht wederom op +iets anders, om te doen, wat het doet. Mijn wachten—wacht ik op +de schubben eener slang of op de vleugelen van een krekel? Ik weet +niet, waarom ik eene zaak doe en de andere niet doe.”</p> +<p>„Eenmaal heb ik, Chwang Chau, gedroomd dat ik een vlinder was, +een vlinder, die rondvloog en gevoelde, dat hij genoegen had. Ik wist +niet, dat ik het was. Eensklaps ontwaakte ik en ik was weer mijzelf: De +ware Chwang Chau. Ik wist niet of het Chwang Chau was, die droomde, dat +hij een vlinder was of een vlinder, die droomt dat hij nu Chwang Chau +is. Dat is het geval van de verandering der dingen.<span class="corr" +id="xd20e4840" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>Dit klinkt wel Boeddhistisch<a class="noteref" id="xd20e4845src" +href="#xd20e4845" name="xd20e4845src">17</a> maar kan toch niet op +Boeddhistische invloeden worden teruggebracht: die waren toen nog niet +werkzaam. Wel volgt er uit, dat ook aan het oude Taoïsme de leer, +dat er niets werkelijks bestaat, doch dat alles slechts inbeelding is, +niet vreemd schijnt te zijn.</p> +<p>Nog scherper dan in de werken van Chwang tsze treedt een +pantheïstisch-fatalistische opvatting in allegorischen vorm op in +de aan Lieh yu K’ou (gewoonlijk Lieh tsze genoemd) toegeschreven +boeken. Deze wijsgeer schijnt kort na Confucius geleefd te hebben, doch +iets naders weten wij van hem niet.</p> +<p>Licius (zoo heet hij in ’t Latijn) herhaalt nog uitvoeriger, +dat de gansche natuur een kringloop is, dat al het geschapene moet +vergaan en dat slechts het scheppende, het Tao, onvergankelijk +voortbestaat. Hij oordeelt het dus dwaas over leven en dood bezorgd te +zijn, daar beiden vooruit bepaald en noodwendig zijn. Verstand en +waanzin zijn willekeurige, recht en onrecht slechts aangeleerde +begrippen, alle gevoelens van verwantschap berusten alleen op de +opvoeding. <span class="pagenum">[<a id="pb209" href="#pb209" name="pb209">209</a>]</span></p> +<p>„Een man had een zoon, wiens geest verbijsterd was. Hij begaf +zich op weg ten einde Confucius om raad te vragen, of deze wellicht +geen middel tegen deze krankheid kende. Onderweg ontmoet hij Lao tsze, +wien hij zijn nood klaagt. „Weet gij dan”, sprak deze, +„dat uw zoon werkelijk buiten zijn zinnen is?” Tegenwoordig +zijn de begrippen van recht en onrecht zoo verward, dat niemand meer +weet, wat eigenlijk het rechte is. Als alle lieden dachten als uw zoon, +dan was niet hij buiten zijn zinnen, doch gij. Wie toch kan gevoelens +en begrippen zuiver voorstellen? Heb ik daartoe nu ’t recht, zoo +is Confucius buiten zijn zinnen, en hoe kan iemand, die het verstand +mist het bij een ander heelen? Spaar dus uw geld en maak, dat gij weer +naar huis komt.</p> +<p>„Een man uit Yin was in Shu opgevoed en keerde als oud man +weer naar Yin terug. Toen hij op de reis daarheen door het land Tsin +kwam, zeide een der reisgenooten schertsend: „Dit is nu de +hoofdstad van het land Yin.” De oude kreeg een kleur van +ontroering, „Dat zijn de veldaltaren uit uwe buurt!” De +oude zuchtte diep. „Dat is het huis uwer voorvaderen.” De +oude weende. „Dit zijn de graven uwer voorvaderen.” De oude +weende luid. Toen lachte zijn reisgenoot en sprak: „Ik heb +slechts in scherts gesproken, dit is het land Tsin.” De oude +schaamde zich zeer. Toen zij nu in het werkelijke land Yin kwamen en de +oude de stad, de veldaltaren, de woningen en de graven zijner +voorvaderen werkelijk zag, was zijn ontroering veel minder.</p> +<p>„In het land Ki was een man, wien de bezorgdheid, dat hemel en +aarde eenmaal ineen zouden storten, geen rust liet. Een zijner vrienden +had medelijden met zijne ontroering en poogde hem tot kalmte te brengen +door te zeggen, dat de hemel slechts de bewaarder der lucht was en +inademen en uitademen den ganschen dag in de ruimte afwisselden.</p> +<p>Doch kunnen, vroeg de ander, zon, maan en sterren niet naar beneden +vallen? Hoe zou dat mogelijk zijn, antwoordde de vriend, het zijn +slechts lichten in de bewaarplaats der lucht. Doch wanneer de aarde te +gronde gaat? „Dat is immers een groote, vastsamengevoegde +massa,” troostte de vriend, „die door het voortdurend +daarop heen en weer loopen en trappen nog steeds vaster +wordt.”</p> +<p>Toen waren beiden tevreden, de een omdat hij zijn zorg had verloren, +de ander omdat hij zijn vriend tot rust had gebracht.</p> +<p>Tchung lu tsi hoorde wat er voorviel en sprak lachend: <span class="pagenum">[<a id="pb210" href="#pb210" name="pb210">210</a>]</span>Wolken en nevel, wind en regen zijn de +verzamelingen der lucht en vormen den hemel; bergen, heuvels, rivieren, +zeeën, metaal, steenen, vuur en hout zijn de verzamelingen van het +geschapene en vormen de aarde. Weet men echter, dat het slechts +verzamelingen zijn, zoo weet men ook, dat zij te gronde moeten gaan. +Hemel en aarde zijn slechts kleine punten in de ruimte. Doch van alles +wat bestaat zijn zij het grootste. Dat zij nu moeilijk tot hun einde en +tot uitputting zullen komen is zeker, doch evenzoo zeker, dat zij +eenmaal gemeenschappelijk te gronde zullen gaan. Zou hij, die dezen +tijd zal beleven, niet treurig zijn?</p> +<p>Licius echter lachte en sprak: „Het is verkeerd te denken, dat +hemel en aarde zullen ondergaan, en verkeerd te denken, dat zij niet +ondergaan zullen. Niemand kan weten, wat geschieden zal, want het leven +verstaat den dood niet en de dood verstaat het leven niet; het komen +ook niet het gaan, noch het gaan het komen. Waarom zich daarover te +bekommeren?”</p> +<p>„Op de reis naar Wei vond Licius in de struiken een doodsbeen, +honderd jaar oud; hij riep een leerling, die bij hem was, toonde hem +dat en zeide: Slechts ik en hij weten, dat wij noch leven, noch dood +zijn.”</p> +<p>Lieh tsze is ook de eenige bron over Yang Chu, tegen wien Mencius +zoo beslist optrad en die dus een tijdgenoot van dezen scheen te zijn, +hoewel Chwang tsze een gesprek tusschen Yang Chu en Lao tsze vermeldt. +De denkbeelden van Yang Chu, die Lieh tsze weergeeft, loopen uit in +deze stelling: het leven genieten en den dood niet vreezen. De leer van +Epicurus en die der Cynici wordt alzoo hier verbonden. „Honderd +jaar,<span class="corr" id="xd20e4874" title="Niet in bron">”</span> zegt Yang Chu, <span class="corr" id="xd20e4877" title="Niet in bron">„</span>is de uiterste grens des +levens, die niet een van de duizend bereikt. Veronderstellen wij, dat +iemand die bereikt; de kinderlijke leeftijd, waarin men op den arm +wordt gedragen en de ouderdom nemen er wel de helft van in. Wat in den +slaap wordt verdroomd en van het wakende leven vergeten wordt, smart en +ziekte, kommer en verdriet, verliezen, zorgen en vrees nemen nagenoeg +de andere helft in. Wat overblijft vult misschien tien jaren. En ook +daarin zal nauwelijks één dag te vinden zijn van gelukkig +zelfvergeten, zonder een schaduw van zorg. Wat is dan des menschen +leven waard? Wat voor vreugde is er in?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4881" title="Niet in bron">„</span>Zullen wij het prijzen om de vreugde, die +eten en drinken, of om het genot, dat muziek en schoonheid geven? Maar +men kan zich niet altijd met deze vreugden vergenoegen, men kan niet +steeds met de schoonheid zich vermaken <span class="pagenum">[<a id="pb211" href="#pb211" name="pb211">211</a>]</span>en naar de muziek +luisteren. Daarbij komt de vrees voor straf en de prikkel, die +belooningen geven, de drijfkracht door eerzucht, de terughouding door +wetten uitgeoefend—deze maken dat iemand zonder rust zich plaagt +om de ijdele lofprijzing van één uur en rekent op den +roem na den dood. Deze invloeden houden hem, om zoo te zeggen, op de +wacht tegen alles wat zijn ooren hooren en zijn oogen zien, en maken, +dat hij altijd zich bekommert of wat hij denkt of doet, recht of +onrecht is. Zoo verliest hij het ware genot zijner jaren en kan +zichzelf geen oogenblik laten gaan. Waarin onderscheidt hij zich van +een misdadiger, in ketenen geklonken in de binnenste kamer der +gevangenis? De lieden in de hooge oudheid wisten wel, hoe kort het +leven is en hoe plotseling en volkomen het door den dood kan worden +afgebroken. Daarom luisterden zij naar de bewegingen huns harten, wezen +niet terug, wat hun natuurlijk toescheen om lief te hebben, zochten +geenszins de vreugden te vermijden, die zich aan hen aanboden. Zij +lieten zich niet van de wijs brengen door de opwindingen van den roem: +zij genoten het leven, zooals het hun natuurlijk voorkwam, zij +verzetten zich niet tegen den drang om zich te verheugen, (den drang, +die in alle dingen woont) en zij bekommerden zich er niet over om na +den dood beroemd te worden. Zij trachtten straffen te vermijden; maar +roem en eer, de eerste of de laatste te zijn, lang of kort leven: dat +alles trokken zij niet in hun berekeningen.</p> +<p>„Waarin de menschen zich onderscheiden, dat is in het leven: +waarin zij met elkaar overeenkomen, dat is in den dood.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4890" title="Niet in bron">„</span>Zoo lang zij leven is er onderscheid van +verstand en domheid, beschaving en lompheid. Als zij dood zijn, hebben +wij een stinkende, bedorven massa, die vergaat—dat is het +algemeene lot. Verstand en domheid, beschaving en lompheid staan in +geen menschen macht: evenmin als de toestand van bederf, verrotting en +ganschelijk verdwijnen. Noch het leven van een mensch noch zijn dood +zijn in diens eigen hand: zijn verstand en zijn domheid, zijn +beschaving en lompheid zijn zijn eigen werk niet. Allen zijn geboren en +allen sterven: de verstandige en de domme, de goede en de slechte. +Velen sterven als zij tien jaar oud zijn, velen als zij honderd jaar +oud zijn. De deugdzame en de wijze sterven, de verdorvene en de dwaas +sterven. Tijdens hun leven waren zij wijze keizers, nu zij dood zijn, +zijn het zoovele verrotte beenderen; in hun leven waren zij roovers en +tyrannen, nu zijn ook zij zoovele verrotte beenderen. <span class="pagenum">[<a id="pb212" href="#pb212" name="pb212">212</a>]</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e4895" title="Niet in bron">„</span>Wie kan onderscheid zien in deze +beenderen?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4899" title="Niet in bron">„</span>Daarom, zoolang wij leven, laten wij uit +het leven maken het beste, dat wij er van kunnen krijgen: wij hebben +geen tijd om aan iets na den dood te denken.”</p> +<p>Wat echter niet het minst in Lieh tsze’s werk belang inboezemt +is het feit, dat hier voor de eerste maal de alchymistisch +necromantische<a class="noteref" id="xd20e4904src" href="#xd20e4904" +name="xd20e4904src">18</a> richting optreedt, die later voor de +ontwikkeling van het Taoïsme en de rol, die zijne aanhangers aan +het keizerlijk hof zouden spelen, beslissend zou zijn.</p> +<p>„Aan het hof van keizer Muh van de Chau dynastie +(1001–947 v. C.) verschijnt een uit het westen komende +Magiër, die door water en vuur, metaal en steen drong, bergen, +rivieren en steden verplaatste en in de lucht opsteeg. Keizer Muh eerde +hem op alle manieren, doch de Magiër zag het paleis aan voor een +erbarmelijke hut, vond het eten der keizerlijke keuken slecht, en de +dienstdoende hofdames stinkende geiten. Toen liet de keizer hem een +nieuw paleis bouwen en de schoonste jonkvrouwen opzoeken om hem te +bedienen. De Magiër liet zich dat welgevallen, doch na korten tijd +verzocht hij den keizer met hem te reizen: liet dezen zijn rokspand +vasthouden en voer met hem tot in des Magiërs paleis: in den +middenhemel. Dat paleis was van goud en zilver gebouwd en met paarlen +en kostbare edelsteenen ingelegd.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4910" title="Niet in bron">„</span>De keizer zag van omhoog op zijn paleis, +dat er als een leemen hut uitzag. Na lange jaren, toen de keizer zijn +rijk geheel had vergeten, nam de Magiër hem weer mede op een reis +en voerde hem naar een land, waar men de zon, de maan en de aarde niet +meer zag. De keizer werd bevreesd en verzocht den Magiër hem weer +in zijn land terug te brengen. Deze gaf hem een stoot: de keizer meende +dat hij ontzettend diep viel en—hij ontwaakte en bevond zich bij +zijn tafel, waar de spijzen nog niet koud geworden waren en de wijn nog +in het glas stond.<a class="noteref" id="xd20e4913src" href="#xd20e4913" name="xd20e4913src">19</a></p> +<p><span class="corr" id="xd20e4917" title="Niet in bron">„</span>De keizer vroeg geheel verbaasd wat er +geschied was en zijn omgeving antwoordde: „Uwe hoogheid was een +oogenblik in gedachten verzonken.” Toen de keizer er den +<span class="corr" id="xd20e4920" title="Bron: Magier">Magiër</span> naar vraagde zeide deze: „Ik +wandelde met uwen geest, hoe zou dan de vorm zich +bewegen?”<span class="corr" id="xd20e4923" title="Niet in bron">”</span> <span class="pagenum">[<a id="pb213" +href="#pb213" name="pb213">213</a>]</span></p> +<p>Spoedig werd de richting van het Taoïsme, waarvan deze +geschiedenis een voorbeeld geeft, de heerschende: met ijver zocht men +naar het middel om goud te maken en naar het elixer des eeuwigen +levens: de keizers en grooten overlaadden de leermeesters der zwarte +kunst met goud en eer. Onder Tsin Shi Wang Ti, die de +geleerden<a class="noteref" id="xd20e4929src" href="#xd20e4929" name="xd20e4929src">20</a> zoo wreed vervolgde, bloeide het Taoïsme +zeer. De keizer zocht met de Taoïsten naar „den steen der +wijzen” en naar de „eilanden der zaligen”<span class="corr" id="xd20e4932" title="Niet in bron">,</span> die natuurlijk ten +westen van China moesten liggen. Toen Sü Shi, dien de keizer met +een groot gevolg van jongelingen en jonkvrouwen had uitgezonden om deze +eilanden te zoeken, terugkeerde met het bericht, dat hij ze wel had +gezien, maar ze door tegenwind niet kon bereiken, trok de keizer zelf +naar Tschifu in Shantung, in de hoop ze van daaruit te aanschouwen. +Daar doodde hij eigenhandig een grooten haai, die, volgens de +beweringen der Taoïsten de ontdekking der eilanden zou +verhinderen. De dood des keizers sloeg aan verdere plannen, die naar +Japan hem hadden kunnen leiden, den bodem in. Doch, ook dit gebrek aan +succes schrikte de opvolgers van den „eersten hemelschen +keizer” niet af: en nog onder menig opvolger verheugden zich de +Taoïsten in den krachtigsten steun en de grootste waardeering.</p> +<p>Met de toenemende verwatering van het Taoïsme zochten zijn +priesters, de „doktoren der rede,” zooals de zendelingen +uit de 17<sup>e</sup> eeuw hen noemden, het steeds minder in de +behandeling der wijsgeerige vragen, steeds meer in de exploitatie van +het bijgeloof. Waar, zooals in China overeenkomstig het +volksgeloof—zoo veel bovennatuurlijke, grootendeels vijandige +krachten des menschen rust bedreigen, kan het ons niet verwonderen, dat +de schare naar middelen omzag om zich daarvoor te behoeden of zich +daarvan te bevrijden.</p> +<p>Welnu, als overal werden zulke middelen in het geloof gezocht +èn—in het bijgeloof gevonden. Daarom is het verklaarbaar, +dat de rol van duivelbanner in China meer aan de Taoïstische dan +aan de Boeddhistische priesters toevalt en dat de eersten niet slechts +volgens sagen en legenden, maar ook in het dagelijksch leven gelden als +de met bovennatuurlijke krachten toegeruste beschermers der geloovigen, +welke zich tot hen wenden. Hun wapenen zijn: het zwaard en de +vliegenwaaier, welke beide ook de zinnebeelden zijn van twee der acht +onsterfelijken (genieën, verheven geesten) <span class="pagenum">[<a id="pb214" href="#pb214" name="pb214">214</a>]</span>door +deze secte erkend. Waar nu deze priesters niet persoonlijk kunnen +optreden, doen zij dit met amuletten en tooverspreuken, die, op papier +geschreven, en met allerlei zegelen voorzien, aan de deuren, vensters +en muren worden gehecht, of ook wel verbrand, of—in water +opgelost—ingenomen worden. Aan het hoofd der heksenmeesters en +duivelbanners staat de Taoïstische paus, zooals hij dikwijls +genoemd wordt, Chang Tien Shi d.i. de leermeester des hemels, die zijn +zwaard van den hemel heeft ontvangen en zijn afstamming, althans +geestelijk, terug voert tot op den beroemden Taoïstischen +patriarch Chang Tao ling, die in het jaar 34 n. C. in de provincie +Chekiang werd geboren en in den ouderdom van 123 jaren ten hemel +opsteeg om daar in de onsterfelijkheid zich te verheugen. Chang Tao +ling’s nakomelingen, later ook die van zijn leerling Kau Kien Che +zijn nog steeds in het bezit van het ambt van opperduivelbanner en +vertegenwoordiger op aarde van de hoogste Taoïstische godheid.</p> +<p>Vele heerschers van vele dynastiën hebben den Taoïstischen +paus, den Tien <span class="corr" id="xd20e4946" title="Bron: shi">Shi</span>, met eer en rijkdom overladen. Hij houdt +verblijf, waar zijn voorvaderen sedert honderde jaren geleefd hebben: +op den Lung hu Shan (draken<span class="corr" id="xd20e4949" title="Niet in bron">-</span> of tijgerberg) in Kiangsi, en, hoewel de +tempel, waar zijn paleis was, door de Taipings<a class="noteref" id="xd20e4952src" href="#xd20e4952" name="xd20e4952src">21</a> werd +verwoest, is deze toch reeds weer in zijn oude heerlijkheid opgebouwd. +Een bizonder sieraad zijner residentie vormen een groot aantal aarden +potten, stevig gesloten, met amuletten volgeplakt, waarin hij en zijn +voorgangers door hen uitgedreven booze geesten hebben gebannen. De +gewone Taoïstische priester vangt deze vrienden, welke zich in +damp veranderen, in flesschen op, die hij toekurkt, precies zooals zijn +Arabische collega’s duivelbanners, volgens de „Duizend en +Een nacht”. De waardigheid van „leeraar des hemels” +heet zich door „wedergeboorte” voort te zetten, evenals bij +de geestelijke hoofden der Lamaïstische hiërarchie<a class="noteref" id="xd20e4955src" href="#xd20e4955" name="xd20e4955src">22</a>.</p> +<p>In dagen van geestelijke opwinding zooals in 1876 b.v., wanneer +denkbeeldige wezens hun werk verrichten, aan volwassenen en kinderen de +pruiken afsnijden, kippen de veeren uitplukken en als incubi<a class="noteref" id="xd20e4964src" href="#xd20e4964" name="xd20e4964src">23</a> de menschen plagen en dooden, plegen de +Taoïstische <span class="pagenum">[<a id="pb215" href="#pb215" +name="pb215">215</a>]</span>duivelbanners een gouden oogst binnen te +halen en millioenen papieren amuletten te verkoopen, waarop berijmde +spreuken en onleesbare teekens staan. Van 1876–77 was er bijna +geen huis, waarop geen dergelijke papieren waren vastgehecht, ook +droegen kinderen en volwassenen die dikwijls om het hoofd +gewikkeld.</p> +<p>Terwijl de Taoïsten zich alzoo, reeds van den aanvang onzer +tijdrekening af, altijd meer van de oorspronkelijke leer verwijderden +en door exploitatie van het verlangen, dat de mensch heeft naar +zinnelijk en bovenzinnelijk genot, invloed en macht trachtten te +verkrijgen, bracht de invoering van het Boeddhisme in de eerste eeuw +onzer tijdrekening een nieuwe, van buiten afkomstige leer in China, +waartegen de beide inheemsche stroomingen, in ’t bizonder echter +het Confucianisme, zich aanstonds te weer stelden. Daarover een en +ander in ons volgend hoofdstuk.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5.6" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">VI. De „geleerden” tegenover Taoïsme +en Boeddhisme.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het zou ons te ver voeren dien strijd in bizonderheden +te volgen: bovendien werden, gedurende de eeuwen, waarin die strijd +werd gevoerd, altijd weer dezelfde argumenten door de +„geleerden”, de aanhangers van Confucius en Mencius, +herhaald, evenals door hun tegenstanders. Terwijl het Boeddhisme aan +het Confucianisme verweet, dat het zich slechts om dit leven, niet om +het hiernamaals bekommerde, bracht dit laatste de voorschriften der +kinderlijke liefde op den voorgrond. Deze toch veroordeelden dat zich +van de wereld terugtrekken en de daarmee samenhangende verwaarloozing +der door de bloedverwantschap opgelegde plichten.</p> +<p>Overigens moeten wij ter eere der Chineezen opmerken, dat weliswaar +de strijd tegen Boeddhisme en Taoïsme soms het karakter eener +vervolging aannam, doch dat deze vervolgingen nooit dat bloedig +karakter droegen, waarvan de geschiedenis, zoowel van het Christendom +als van het Mohammedanisme, zooveel voorbeelden weet aan te wijzen.</p> +<p>Wel werden tempels verwoest, kloosters ontbonden en de bewoners naar +de familie teruggezonden, doch bloedige offers werden aan de orthodoxe +leer niet gebracht en ook niet door haar verlangd. Bovendien duurde het +niet lang of het Confucianisme begon tegenover de eigenaardige +leerstukken van net Boeddhisme een andere houding aan te nemen dan +tegenover zijn wijsgeerige zedeleer. <span class="pagenum">[<a id="pb216" href="#pb216" name="pb216">216</a>]</span></p> +<p>Terwijl het voortging de leerstukken te bestrijden, nam het van de +wijsgeerige zedeleer heel wat over, zoodat ten slotte zelfs de werken +van de voornaamste voorstanders van Confucius, zoo vol waren van +Boeddhistische opvattingen en ideeën, dat men wel toe moet +stemmen, dat in dit opzicht het Boeddhisme een groote uitwerking +had.</p> +<p>Tusschen Han Yü, die voor 1100 jaren de leer van Confucius +voorstond en Chu hi, die sedert het einde der 13<sup>e</sup> eeuw +officieel als vertegenwoordiger der orthodoxe uitlegging wordt +beschouwd, bestaat een dergelijk onderscheid, als er tusschen de +strenge Rabbijnen van Jeruzalem en de Alexandrijnsche Joden der nieuwe +school bestaan heeft.<a class="noteref" id="xd20e4988src" href="#xd20e4988" name="xd20e4988src">24</a> Han Yü komt heftig op +tegen het brengen van een reliquie van Boeddha in het keizerlijk paleis +en vraagt, wat de keizer met het oude, halfvergane gebeente moet +aanvangen. Hij sluit zijn pleitrede hiermede, dat hij het bestaan van +de godheid van het Boeddhisme loochent en deze oproept om, als bewijs +dat zij werkelijk bestaat, hem, haren tegenstander te vernietigen. +Dezelfde uitdaging als van Bradlaugh, den bekenden Engelschen +vrijdenker en afgevaardigde in het lagerhuis, die den God der +Christenen opriep om hem, den godloochenaar, te verpletteren. Alleen +Bradlaugh vatte, als zoon der democratische 19<sup>e</sup> eeuw, de +zaak meer dramatisch, openhartig gezegd, dwazer op dan de Chinees der +8<sup>e</sup> eeuw; hij toch stelde zijn eisch in een volksvergadering +en gaf God slechts vijf minuten om hem te vernietigen.</p> +<p>Wij laten nu volgen een uittreksel uit eene omschrijving van het +„heilige edict,” die weliswaar niet oud is, (uit het begin +der 18<sup>e</sup> eeuw), maar ons een duidelijk beeld geeft van het +oordeel der orthodoxie over Taoïsme en Boeddhisme.</p> +<p>„Van ouds, heet het hier, hebben er drie secten bestaan; naast +die der geleerden, nog die van de Boeddhisten en de Taoïsten. Al +het spreken der Boeddhistische priesters heeft ten doel: zalig te +worden, en gelijk aan Boeddha, den stichter van hun godsdienst. Als een +zoon zijn familie verlaat en priester wordt, zoo zeggen zij, dat negen +geslachten zijner bloedverwanten zeker zijn in den hemel te komen. Denk +nu eens een oogenblik na. Waar is Boeddha? Wat is Boeddha? Boeddha is +het hart. Wat is nadenken over de boeken van Boeddha? <span class="pagenum">[<a id="pb217" href="#pb217" name="pb217">217</a>]</span>Ieder uur en ieder oogenblik denken aan de +leiding van zijn hart. Is het goed, zoo is het Boeddha. Daarom heet ook +het eerste boek hunner secte: „De weg des harten”. De +hoofdsom van wat deze weg des harten leert is, dat het hart recht moet +zijn, niet krom, waar, niet huichelachtig, sterk, niet droomerig. Nijd, +toorn en begeerten, deze drie fouten moeten worden uitgeroeid; alles +moet u slechts voorkomen als de bloem door een spiegel, als de maan in +het water, dan zult gij vrij zijn van vrees en zorgen. Dat is: het hart +volmaken. Daarom zegt ook Chu tsze (Chu hi): de secte van Boeddha +bekommert zich, noch om den hemel, noch om de aarde, noch om iets +anders binnen het heelal, zij denkt slechts aan het hart. In die +stelling ligt de geheele oorspronkelijke leer van Boeddha.</p> +<p>Wat de Taoïsten betreft, zij hechten bizondere waarde aan +„den steen der wijzen”, waarmee zij kwikzilver vast willen +maken en lood in goud veranderen, draken en tijgers temmen en wie weet +wat voor verborgenheden nog meer mede bereiden willen. Alles komt +echter neer op de versterking van de (dierlijke) levenskracht: een paar +jaar het leven verlengen dat is alles. Daarom zegt Chu tsze ook: Waar +het de Taoïsten vooral om te doen is, dat is de bewaring van den +levensgeest. In die stelling ligt de gansche leer van Tao +opgesloten.</p> +<p>„Nu is het wel waar, dat de <span class="corr" id="xd20e5010" +title="Bron: uitnemensten">uitnemendsten</span> onder de Boeddhistische +priesters, die in de kloosters op de beroemde heuvelen wonen en het +goed verstaan leeringen voor te dragen, alles op één +woord: het hart terugbrengen en dat de brave doctoren van Tao, die diep +in de kloven en holen der bergen naar de verkrijging der +onsterfelijkheid trachten, alles samenvatten in dit ééne: +de wedergeboorte des geestes, doch, als wij de zaak nu eens goed +bekijken, dan zien wij nog wat anders. Dat zich terugtrekken in de +eenzaamheid, waar noch menschen zijn noch de rook van menschelijke +woningen is, dat met gekruiste beenen in diep stilzwijgen neerzitten, +wat is het anders, dan de wederkeerige verplichtingen des levens met +den wortel uittrekken en verwoesten? Verre zij het van ons te denken, +dat zij Boeddha niet gelijk zouden kunnen worden of den rang der +onsterfelijken bereiken, doch: als zij dat kunnen, wie heeft sommigen +ten hemel zien varen en anderen midden op den dag hun vlucht opwaarts +zien nemen? Dat zijn alles slechts fopperijen. Toch gelooft het domme +volk alles en laat zich gemakkelijk wat op den mouw spelden. Zie maar +naar de strenge priesters van Boeddha en de doctoren van Tao, die de +menschen wedergeboren doen worden: zij allen verstoren—tot geen +<span class="pagenum">[<a id="pb218" href="#pb218" name="pb218">218</a>]</span><span class="corr" id="xd20e5014" title="Bron: enkelredelijk">enkel redelijk</span> doel—de betrekkingen +des menschelijken levens: zij zijn voor de maatschappij nog niet de +pluim van een veer waard!</p> +<p>„Hoewel zij echter steeds zelfzuchtig waren en slechts +dachten, aan wat hun eigen persoon aanging, zoo hadden zij toch in oude +tijden geenszins de bedoeling om iemand anders te schaden. Nu is echter +eene klasse van personen onder hen opgestaan, die zonder middel van +bestaan of tehuis zich op de kloosters verlaten en in den tempel hun +woning nemen. Deze menschen schermen met den naam Boeddha en bedenken +een menigte dwaze sprookjes over hemelsche paleizen, onderaardsche +holen, zielsverhuizing en vergelding. Volgens hen is het +allereervolste: een priester te voeden en vrijgevig jegens de goden te +zijn; zij noemen dat: zaaien op den akker der zegeningen! Zij zeggen: +„Geef altijd en gij zult altijd hebben.” En, opdat het volk +hen gelooven moge, voegen zij er bij: „Veracht de priesters, +bespot Boeddha, bespot de geboden, weiger vereering aan de goden, geef +geen aalmoezen èn—gij kunt zeker zijn van in de hel te +worden geslingerd. De dondersteen zal u treffen, de bliksem u +verteren!” Alle soorten van sprookjes en geschiedenissen +vertellen zij om het volk bang te maken, opdat het geloove, zich +onderwerpe en betale. Eerst weten zij nog alleen maar den lieden hun +geld afhandig te maken, ten einde het in hun eigen zak te steken. +Langzamerhand echter gaan zij tot de grootste onbehoorlijkheden over. +Zij roepen—hoe zal ik het zeggen—vergaderingen op ter eere +van den versierden draak, de vrome wees, de reine bloem, waarin zij de +klokken luiden, de pauken slaan, waarin zij allerlei uitleggen en +bevelen en mannen en vrouwen te zamen brengen, die dag en nacht niet +uit elkaar gaan. Nu heet het wel, dat de lieden voor goede doeleinden +deze vergaderingen bevelen, doch ieder weet, dat het juist omgekeerd +geschiedt om booze dingen te doen.</p> +<p>„Gij eenvoudig volk kunt het valsche van het ware niet +onderscheiden! Was niet Boeddha, naar wat de boeken over hem zeggen, de +eerstgeboren zoon van koning Fan? en toch trok hij zich uit de wereld +terug en vluchtte geheel alleen op den top der besneeuwde bergen om +zich aan de deugd te wijden. Wanneer hij voor zijn eigen vader, zijn +moeder, zijn vrouw en kinderen geen zorg droeg, zijt gij dan zoo dwaas +nog te meenen, dat hij zorgen zou voor de groote menigte en haar zijn +wetten en leeringen zou verkondigen?</p> +<p>Het keizerlijk slot, de vertrekken der koningin, de troonzaal +<span class="pagenum">[<a id="pb219" href="#pb219" name="pb219">219</a>]</span>en de feestzalen, dat alles verachtte hij. Zou +het nu niet vreemd zijn, als hij in verrukking kwam over de +nonnen<span class="corr" id="xd20e5026" title="Niet in bron">-</span> +en monnikenkloosters, de tempels en kerkelijke gebouwen, die gij voor +hem opricht? En indien er werkelijk (zooals de Taoïsten leeren) +een <i>hoogste</i> God in den hemel leeft, zou Hij zich dan daar niet +kunnen vermaken overeenkomstig Zijn eigen smaak, zoudt gij dan voor Hem +een lichaam van gesmolten goud moeten maken en een huis, waarin Hij +wonen kan?</p> +<p>„Al die onzinnige geschiedenissen over vasten en collecten, +tempelgebouwen en oprichten van beelden, zijn uitvindingen van +rondzwervende, nietswaardige priesters en monniken om u zand in de +oogen te strooien. En toch gelooft gij ze en gaat niet slechts zelf in +de tempels om te bidden en te wierooken, maar laat ook uw vrouwen en +dochters toe ditzelfde te doen. Met heur haar vol pommade en met +geblankette aangezichten, in roode kleeren met groene oplegsels trekken +zij uit om wierook in de tempels te branden en dringen zich met +Boeddhistische en Taoïstische priesters schouder aan schouder, arm +aan arm, gestompt door de opdringende menigte. Ik zie er het goede niet +van in dat zij meenen te doen, in tegendeel, zij doen veel schandelijke +dingen, die ergernis opwekken en aanleiding geven tot hoon en spot.</p> +<p>„Dan zijn er lieden, die bevreesd, dat hun lieve jongens en +meisjes niet lang genoeg zullen leven, ze aan den tempel overgeven om +priesters en priesteressen van Boeddha of Tao te worden, zich +inbeeldend dat, wanneer zij eenmaal hun huis hebben verlaten en zich +aan de voeten van grootvader Boeddha hebben neergezet, daardoor zeker +hun leven zal worden verlengd. Kan men dan, zoo zou ik willen vragen, +volhouden dat zij, die in onzen tijd priesters van Boeddha of Tao zijn, +allen den leeftijd van 70 jaar zullen bereiken, en er geen onder hen +is, die slechts kort leeft?</p> +<p>„Wederom is er nog een andere klasse van bizonder domme +lieden, die wijl hun ouders krank zijn, zichzelf den goden als offer +aanbieden. Zij beloven, dat, als hun ouders gezond worden, zij zullen +trekken naar een heiligen berg om daar te bidden en wierook te +verbranden; bij iedere schrede zullen zij zich neerwerpen, totdat zij +op den top van den berg komen, vanwaar zij zich dan naar beneden +storten. Indien zij daarbij het leven al niet inschieten, armen en +beenen breken zij er toch bij. Zij zelf zeggen: „Ons eigen leven +prijs te geven om dat onzer ouders te redden is het grootste bewijs van +kinderlijke <span class="pagenum">[<a id="pb220" href="#pb220" name="pb220">220</a>]</span>liefde.” De omstanders prijzen hen ook als +goede kinderen, doch, zij bedenken niet, dat op die wijze het lichaam +weg werpen, dat zij toch van hunne ouders ontvingen, integendeel een +zeer onkinderlijk gemoed verraadt.</p> +<p>„Verder zegt gij, dat de Boeddha-vereering zeer voordeelig is, +dat, als men papieren afbeeldingen van geld verbrandt, geschenken +offert en vast, uw God Boeddha alle ongeluk van u zal afwenden, uwe +zonden zal wegnemen, uw geluk vermeerderen en uw leven verlengen zal. +Denkt nu eens na. Van ouds heet het: De goden zijn goed. Was dit nu met +Boeddha het geval, hoe kan hij dan begeerig verlangen, dat gij hem met +uw goudpapier en uwe geschenken zoudt bewegen om u te beschermen? En +als gij hem geen goudpapier verbrandt en geen gaven op zijn altaar legt +zal Boeddha op u toornig zijn en zijne straffen u toezenden! Dan is +immers uw god Boeddha een onwaardige! Neemt nu eens uw +districtsrechter. Al zoudt gij hem ook nooit hoffelijkheden bewijzen en +vleien, toch zal hij u, als gij maar goede en vlijtige menschen zijt, +die uw plicht doet, met groote welwillendheid behandelen. Overtreedt +gij echter de wetten, pleegt gij daden van geweld en matigt gij u de +rechten van anderen aan, zoo zal hij, al hebt gij ook allerlei middelen +en wegen om hem te vleien, toch ontevreden over u zijn en zulk gespuis +uit de maatschappij weten te verwijderen.</p> +<p>„Gij zegt, dat uwe vereering van Boeddha u vergeving der +zonden verschaft, doch, stelt nu eens, dat gij in een of ander opzicht +de wet hebt overtreden en in de rechtszaal verschijnen moet, om uw +straf te vernemen, meent gij dan, dat de rechter u zal sparen, al roept +gij ook nog zoo dikwijls, al ware het duizend malen: Genadigste heer +rechter?</p> +<p>„Gij wilt echter, om voor ieder geval gedekt te wezen een paar +Boeddhistische en Taoïstische priesters bij u hebben, opdat zij u +de heilige boeken voorlezen en u de biecht afnemen: want gij gelooft, +dat het voorlezen der boeken de ellende verdrijft, geluk aanbrengt en +het leven verlengt. Maar stel nu eens, dat gij u tevreden stelt met de +verschillende gedeelten van dit „heilig edict” eenige +duizende of honderdduizende malen te lezen, zonder daarnaar te +handelen, meent gij dat de keizer daarover bizonder verrukt zal zijn, u +met geld beloonen en in het ambt bevorderen zal?”</p> +<p>Tot dusverre dit „heilig edict.” We kunnen er uit zien, +dat zeven eeuwen niet veel hebben veranderd in de opvatting der +Chineesche geleerden. Doch—terwijl de dogmatische zijde +<span class="pagenum">[<a id="pb221" href="#pb221" name="pb221">221</a>]</span>van het Boeddhisme weinig genade vond in de +oogen der orthodoxe volgelingen van Confucius, heeft zich, sedert de +Sang-dynastie, in de school van Chu hi, een sterke neiging tot +Boeddhistische en Taoïstische bespiegelingen vertoond. In het +bizonder wat betreft vragen over de kosmogonie, het ontstaan der +wereld. Terwijl de geleerden zich met bespiegelingen over deze +onderwerpen bezig hielden, wijdden zij zich ook, sinds de +12<sup>e</sup> eeuw, aan de oplossing van vraagstukken, die ons als +spel moeten voorkomen, doch die daarom niet minder de knapste koppen +uit dien tijd in beslag namen en daarom althans een korte vermelding +verdienen.</p> +<p>Ho tu Loh shu, „het plan van Ho en de rol van Loh”, is +de Chineesche naam voor de mythische overleveringen, waarop blijkbaar +„het groote plan” van den graaf van Ki berust. Het +„groote plan” is de titel van een der geschriften van +<span class="corr" id="xd20e5055" title="Bron: Shu king">Shu-king</span>, het boek der historische +opteekeningen, dat in acht afdeelingen voorschriften behelst over de +wijze, waarop het volk door de volkomenheid van den vorst en de daaruit +voortvloeiende voortreffelijkheid der regeering gelukkig en tevreden +kan worden. Dit geschrift werd blijkbaar tegen het einde der +12<sup>e</sup> eeuw door den keizer Wu aan den graaf van Ki meegedeeld, +welke, hoewel door den laatsten heerscher der Shang dynastie +ingekerkerd, toch de aan dezen gezworen trouw wilde houden en den +nieuwen keizer niet wilde huldigen. Ja toen hij door dezen in vrijheid +werd gesteld, vluchtte hij naar Korea, met welk land hem Wu ten slotte +zou hebben beleend.</p> +<p>In het gedeelte van den commentaar op <span class="corr" id="xd20e5063" title="Bron: Iking">I-king</span>, dat aan Confucius wordt +toegeschreven, heet het: De gele rivier (Ho) bracht het plan voort en +de rivier Loh de rol. In de „gesprekken” zegt Confucius: de +rivier brengt geen plan meer voort, en op een andere plaats vindt men: +de rivier bracht het plan van het paard voort.</p> +<p>Naar deze grondslagen fantaseerde Kung Ngan Kwoh, een afstammeling +van Confucius in het 12<sup>e</sup> lid, een man die in de +2<sup>e</sup> eeuw voor Christus bij het terugvinden en verklaren der +kanonieke geschriften een groote rol speelde, de volgende geschiedenis: +Een draak (een gevleugeld paard) steeg op uit de wateren der gele +rivier. Hij vertoonde op zijn rug een rangschikking van zinnebeelden, +waaruit de (fabel) keizer Fu hi het systeem van Pa kwa (acht maal drie +letters) afleidde. Ook toonde een goddelijke schildpad aan den witten +Yü een rol, die beschreven was met getallen van uit +één tot negen <span class="pagenum">[<a id="pb222" href="#pb222" name="pb222">222</a>]</span>teekens bestaande waaruit dan +Yü den grondslag zijner negenvoudige wijsbegeerte zou hebben +gevormd.</p> +<p>Sedert de dynastie van Han hebben de Chineesche geleerden zich met +deze beide mystieke openbaringen (het plan en de rol) het hoofd +gebroken, doch onder de dynastie van Sung werd, voor het eerst tijdens +de regeering van keizer Hwei Tsung (1106–1125) beproefd om die +zinnebeelden in beeld te brengen en uit hen de grondslag eener +diepzinnige of kinderachtige (het oordeel hierover is verschillend) +philosophie der getallen af te leiden. Eerst onder Sung’s +regeering nam men echter deze quaestie met ernst ter hand en slechts +een enkele geleerde dier dagen, An yang sin, die van 1017–1072 +leefde, heeft het gewaagd het bestaan van het paardeplan en de +schildpadrol te loochenen.</p> +<p>De volgende eeuwen hielden aan de commentaren van Chu hi<a class="noteref" id="xd20e5081src" href="#xd20e5081" name="xd20e5081src">25</a> en zijn school vast; eerst tegen het einde van de +16<sup>e</sup> eeuw begon zich de kritiek daartegen te verheffen, en +korten tijd voor den val van den laatsten keizer uit de dynastie Ming +richtte een aantal van beroemde geleerden aan dezen het verzoek om de +oudere teksten en commentaren aan de staatsexamens ten grondslag te +leggen: dat wil zeggen den invloed der Boeddhistische en +Taoïstische leeringen op het staats-Confucianisme te breken.</p> +<p>De met den ondergang der Ming-dynastie en der verovering van China +door de Mandschoeren gepaard gaande strijd en onrust lieten het +denkbeeld echter niet tot uitvoering komen, maar het telt nog talrijke +aanhangers onder de Chineesche letterkundigen, al vindt het ook in den +nieuweren tijd geen bepaald officieuse uitdrukking in een protest tegen +het aanhouden der nog steeds als orthodox geldende verklaringen van Chu +hi.</p> +<p>De thans in China regeerende Mandschoe-dynastie heeft meer dan een +harer voorgangsters voor de bewaring en onderhouding van het +Confucianisme gedaan. Zeker wel omdat zij, door eerbied voor wat den +Chineezen het dierbaarste is, de vreemde overheersching minder drukkend +wilde doen schijnen<span class="corr" id="xd20e5094" title="Bron: ,">.</span> Zij heeft echter ook meer dan eene der vroegere +regeeringen het Confucianisme voor haar doeleinden gebruikt en zijne +leeringen voor staatsdoeleinden pasklaar gemaakt. De sterkste +uitdrukking vindt deze politiek in het door keizer Kang hi in +<span class="pagenum">[<a id="pb223" href="#pb223" name="pb223">223</a>]</span>1670 bekend gemaakte „heilige +edict”, dat in zestien afdeelingen alles samenvat, wat de +onderdaan heeft in acht te nemen.</p> +<p>De keizer gaf deze verordeningen, toen hij 16 jaar oud was: +waarschijnlijk daartoe genoopt door het politiek drijven van met het +Taoïsme samenhangende vereenigingen. Als grond van zijn edict gaf +hij deze overweging, „dat de zedelijkheid sedert eenigen tijd +dagelijks was afgenomen en de harten der menschen niet meer dezelfde +waren als vroeger.<span class="corr" id="xd20e5101" title="Niet in bron">”</span> Als vader zijns volks wilde hij in +weinige stellingen de grondregelen aangeven, die zijn leerlingen tot +richtsnoer in alle betrekkingen des levens moesten dienen en wier +opvolging hen zelve goed en gelukkig, hem echter tot heerscher van een +talrijk, goed gevoed en beschaafd volk zou maken.</p> +<p>Het edict moest op den 1<sup>en</sup> en den 15<sup>en</sup> van +iedere maand overal openlijk worden voorgelezen, wat ook thans nog in +zooverre geschiedt, dat een der afdeelingen wordt voorgelezen, +verklaard en uitgelegd. Behalve de beambten, die daarbij krachtens hun +betrekking tegenwoordig moeten zijn, komen er echter gewoonlijk slechts +enkele toehoorders.</p> +<p>Bij herhaling heeft men beproefd om bij deze voorlezingen een +grooteren kring van toehoorders bijeen te brengen; zoo voor eenige +jaren in Canton, met het doel om de zendelingen tegen te werken.</p> +<p>Iedere afdeeling bestaat uit zeven teekens, van welke de eerste drie +het voorschrift behelzen, de laatste drie het doel, dat men door de +opvolging van het geschrift bereikt: een in China zeer gebruikelijke +verbinding van nuttigheid en leering. Het vierde teeken is in iedere +afdeeling hetzelfde en beteekent „om” of +„opdat”.</p> +<p>Van ieder der 16 sententiën schreef keizer Yung Cheng, de zoon +en opvolger van Kang hi, in 1724 een verklaring, welke bij de +voorlezingen de plaats van vroegere verklaringen inneemt. Een nog +uitvoeriger omschrijving werd later in ’t licht gegeven door +zekeren zout-commissaris in Shensi, Wang Yü po geheeten. Deze +wordt als een waar meesterstuk beschouwd, omdat zij zoo begrijpelijk is +en door het invlechten van historische voorbeelden, aanhalingen en +spreekwoorden zoowel leerzaam als onderhoudend mag heeten. De straks +aangehaalde pleitrede tegen Boeddha en Tao<a class="noteref" id="xd20e5118src" href="#xd20e5118" name="xd20e5118src">26</a> is hier +weggelaten. Overigens zijn er vele pogingen gedaan om „het +heilige edict” populair te maken. In 1681 gaf zekere +districts-magistraat in Anhui, <span class="pagenum">[<a id="pb224" +href="#pb224" name="pb224">224</a>]</span>Liang Yen nien, een werk uit +met 200 platen, welke, evenals de daarbij behoorende geschiedenissen +bestemd waren om de voorschriften des keizers op te helderen en te +illustreeren.</p> +<p>In 1879 werd een ander dergelijk werk in Shanghai door een Chineesch +photographisch instituut gepubliceerd en in Canton bestaat een +omschrijving van het edict in verzen.</p> +<p>We laten nu, hier en daar een enkele opmerking makend, de +verschillende sententiën van dit edict volgen:</p> +<p>1. Neemt de kinderlijke en broederlijke plichten in acht, opdat de +wederkeerige betrekkingen des levens behoorlijk in stand blijven.</p> +<p>2. Acht uw bloedverwanten, opdat gij de voordeelen van een goede +verstandhouding moogt toonen.</p> +<p>3. Leeft op goeden voet met uw naburen, opdat gij rechtsquaesties +moogt vermijden.<a class="noteref" id="xd20e5134src" href="#xd20e5134" +name="xd20e5134src">27</a></p> +<p>4. Legt u toe op den landbouw en het kweeken van +moerbeiboomen<a class="noteref" id="xd20e5139src" href="#xd20e5139" +name="xd20e5139src">28</a> om voldoende voeding en kleeding te +hebben.</p> +<p>5. Weest spaarzaam om onnuttige uitgaven te vermijden.</p> +<p>6. Houdt de studie der wetenschap in eere, opdat gij de leerlingen +leidt op den rechten weg.</p> +<p>7. Vernedert valsche leringen,<a class="noteref" id="xd20e5148src" +href="#xd20e5148" name="xd20e5148src">29</a> om de ware leer te +verhoogen. <span class="pagenum">[<a id="pb225" href="#pb225" name="pb225">225</a>]</span></p> +<p>8. Verklaart de wetten, om de onwetenden en hardnekkigen te +waarschuwen.</p> +<p>9. Weest hoffelijk en toegevend om de zeden te verbeteren.</p> +<p>10. Blijft getrouw aan uw eigenlijke bezigheden, opdat de wil des +volks onveranderlijk zij.<a class="noteref" id="xd20e5162src" href="#xd20e5162" name="xd20e5162src">30</a></p> +<p>11. Onderwijst de jeugd, opdat zij verhinderd worde kwaad te +doen.</p> +<p>12. Laat alle valsche beschuldigingen achterwege, opdat de +onschuldigen beschermd worden.</p> +<p>13. Waarschuwt allen, geen deserteurs (die het vaandel verlaten) bij +zich op te nemen, opdat zij niet in hun straf deelen.</p> +<p>14. Betaalt uwe belastingen, opdat gij niet dikwijls gemaand behoeft +te worden.</p> +<p>15. Vereenigt u tot tien en honderdtallen, om roof en diefstal uit +te roeien.<a class="noteref" id="xd20e5179src" href="#xd20e5179" name="xd20e5179src">31</a></p> +<p>16. Weest verdraagzaam jegens elkaar, opdat het leven in achting +blijve (opdat er bij den strijd geen verwondingen en doodslagen +voorvallen.)</p> +<p>Het gezond menschenverstand, dat in de aangehaalde plaatsen, welke +uit de geschriften van orthodoxe philosofen getrokken zijn, een zoo +groote plaats beslaat, is, indien men allerlei bluf en versiering, +alsmede de later eerst opgekomen speculaties van Boeddhisme en +Taoïsme er buiten rekent, nog altijd de grondslag <span class="pagenum">[<a id="pb226" href="#pb226" name="pb226">226</a>]</span>van +de tegenwoordige philosophie, die onder den naam van Confucianisme de +gansche Chineesche maatschappij, van de familie tot den staat toe, +doortrekt.</p> +<p>Trots alle bijgeloovige uitwassen, die uit Boeddhisme en +Taoïsme zijn voortgekomen, of die zich in aansluiting daaraan uit +den ouden staatsgodsdienst ontwikkelden en die in de hoogste, zoowel +als in de laagste kringen hunnen invloed doen gelden: ja, officieel +worden gehuldigd—trots dat alles ligt er toch in het +Staats-confucianisme een voor familie en staat zeer beschavende +macht.</p> +<p>Aan den invloed dezer, zich tegen alle ruwheid en onzedelijkheid +verzettende leer op de omliggende volken heeft China het te danken +gehad, dat zijn philosophie tegenover deze volken een zelfde rol heeft +vervuld, als in Europa de Grieksche en Romeinsche beschaving en later +het Christendom.</p> +<p>Natuurlijk hebben echter die omliggende volken niet alleen de +deugden, maar ook de gebreken dezer beschaving overgenomen. Bij die +gebreken denken wij vooral aan de steeds grootere afsluiting van andere +geestelijke stroomingen en de daaruit voortvloeiende zelfoverschatting, +waaruit zich dan de levenlooze onbewegelijkheid ontwikkelde, die wij in +China, Annam en Korea ontmoeten, en waaraan slechts Japan +zich—zeker ook omdat het Mongoolsche bloed hier niet onvermengd +is—heeft ontworsteld.</p> +<p>Welke verwijten men in dezen echter aan de Chineesche philosophie +moge doen, men mag niet vergeten, dat zij China voor vele droevige +verschijnselen, die wij in de snel voortgaande westersche beschaving +opmerken, bewaard heeft.</p> +<p>Men denke aan de inquisitie en het anarchisme, beiden door zoo +talrijke klassen in het westen verheerlijkt. Voor zulke dingen is China +gespaard gebleven. Nu moge men zeggen, dat ook in China de praktijk +soms niet beantwoordde aan de theorie, wij vragen, waar dat geheel het +geval is en merken op, dat de philosophie van Confucius heeft bereikt, +wat voor andere stelsels onbereikbaar is gebleven, namelijk dat zij +niet slechts het eigendom werd van enkele bevoorrechten, maar van de +geheele volksmassa.</p> +<p>Ook merken wij op, dat het zijn waarde kan hebben om, waar de +tegenwoordige Europeesche philosophie in een alles afbrekend en +vergiftigend pessimisme en cynisme ontaardt, zich in zijn zwartgallige, +onpraktische bespiegeling eens te laten temperen door de wereldwijsheid +der oude Chineezen, al moge zij wat „huisbakken” zijn. +<span class="pagenum">[<a id="pb227" href="#pb227" name="pb227">227</a>]</span></p> +<p>Waar nu de philosophische leeringen van oude tijden af tot nu toe +zulk een grooten invloed uitoefenden op de denk- en handelwijze van het +geheele Chineesche volk en deze zeker ook in de toekomst zullen +uitoefenen, moeten wij, behalve deze leeringen, ook de werken kennen, +waarin zij ons zijn bewaard gebleven.</p> +<p>Wij willen daarom, vooral voor hen, die lust mochten hebben op dit +gebied wat dieper dan de oppervlakte te gaan, een kort overzicht van +namen, schrijvers, inhoud en ouderdom dier werken geven.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5.7" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">VII. De klassieke boeken der Chineezen.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De Chineezen spreken gewoonlijk van de „vijf +Kings” en de „vier Shu’s”. De eersten zouden +wij de vijf groote, de anderen de vier kleine klassieken kunnen +noemen.</p> +<p>De groote klassieken zijn volgens deze indeeling de volgende:</p> +<ul> +<li>1. <i>I-king</i>, het boek der veranderingen.</li> +<li>2. <i>Shu-king</i>, het boek der geschiedkundige +aanteekeningen.</li> +<li>3. <i>Shi-king</i>, het boek der liederen.</li> +<li>4. <i>Li-ki</i>, het boek der ceremoniën.</li> +<li>5. <i>Chun-chiu</i>, de kroniek van Confucius met het +geschiedkundig verhaal van Tso chiu ming.</li> +</ul> +<p>De kleine klassieken zijn:</p> +<ul> +<li>1. <i>Lun-yü</i>, de gesprekken van Confucius.</li> +<li>2. <i>Ta-hio</i>, de groote leer.</li> +<li>3. <i>Chung-yung</i>, het <span class="corr" id="xd20e5258" title="Bron: overanderlijke">onveranderlijke</span> midden.</li> +<li>4. De werken van Mencius.</li> +</ul> +<p>Noch het getal der werken, noch de boeken, die tot ieder der +hoofdwerken behooren, noch de bestanddeelen dier kleinere werken of hun +namen zijn altijd dezelfde geweest; er zijn vijf, zes, negen, tien en +dertien „kings” geweest. Deze naam „Kings” is +eerst sedert de dynastie van Han, in de laatste twee eeuwen +<span class="corr" id="xd20e5266" title="Bron: vóor">vóór</span> onze jaartelling voor +alle boeken gebruikelijk geworden, die men als kanoniek en van +onwankelbaar gezag beschouwde. Tegenwoordig, onder de Mandschoe +dynastie, welke sedert 1643 in China heerscht, wordt, behalve van de +„vijf kings” en de „vier shu’s” ook +dikwijls van de dertien „klassieke werken” gesproken. Deze +zijn dan: <span class="pagenum">[<a id="pb228" href="#pb228" name="pb228">228</a>]</span></p> +<ul> +<li>1. Het boek der veranderingen.</li> +<li>2. Het boek der geschiedkundige aanteekeningen.</li> +<li>3. Het boek der liederen.</li> +<li>4. <i>Chau-li</i>, het boek over de staatsinstellingen onder de +Chau dynastie.</li> +<li>5. <i>I-li</i>, het boek der gebruiken.</li> +<li>6. Het boek der ceremoniën.</li> +<li>7. De kroniek van Confucius met het geschiedkundig verhaal van Tso +chiu ming.</li> +<li>8. Dezelfde kroniek met het geschiedkundig verhaal van Kung +yang.</li> +<li>9. Dezelfde kroniek met het geschiedkundig verhaal van Ku +liang.</li> +<li>10. De gesprekken van Confucius.</li> +<li>11. De geschriften van Mencius.</li> +<li>12. <i>Hsiao-king</i>, het boek van de kinderlijke liefde.</li> +<li>13. Het oude woordenboek <i>Urhya</i>.</li> +</ul> +<p>Onder die dertien worden niet genoemd de volgende drie werken, die +echter ook als klassiek gelden:</p> +<ul> +<li>14. <i>Ta-hio</i>, de groote leer.</li> +<li>15. Het onveranderlijke midden (Chung yung).</li> +<li>16. De <i>Bamboeboeken</i>.</li> +</ul> +<p>Wat het ontstaan, de schrijvers en voor een deel ook den inhoud +dezer werken aangaat; daarover zijn bijna evenveel meeningen, als er +Chineesche critici zijn, die zich met deze vragen hebben beziggehouden. +Dit is niet te verwonderen, daar bijna geen dezer boeken ons +ongeschonden is overgeleverd en de tekst dikwijls <span class="corr" +id="xd20e5330" title="Bron: overstaanbaar">onverstaanbaar</span> is. +Wat de een beslist voor waarheid aanneemt, wordt door den ander met +evenveel beslistheid verworpen. Zelfs de gedurende langen tijd als +gezaghebbend erkende verklaringen van Chu hi en zijne leerlingen in de +12<sup>e</sup> eeuw, zijn onder de tegenwoordige dynastie dikwijls +bestreden. Evenwel vertegenwoordigen zij nog altijd de geijkte +opvatting, waarvan men bij bekendmakingen van staatswege uitgaat. De nu +volgende opgaven geven de thans vrij algemeen geldende opvattingen over +de klassieke werken weer.</p> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main"><span class="corr" id="xd20e5338" title="Niet in bron">1.</span> I-king, het boek der veranderingen.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De I-King is een boek, bestemd om de voor doeleinden +van waarzeggerij gebruikte, uit heele en gebroken lijnen bestaande +<span class="pagenum">[<a id="pb229" href="#pb229" name="pb229">229</a>]</span>8 trigrammen, evenals de daaruit afgeleide 64 +hexagrammen te verklaren.<a class="noteref" id="xd20e5345src" href="#xd20e5345" name="xd20e5345src">32</a> Die teekenen zelf zijn zeker +ouder dan de 12<sup>e</sup> eeuw voor Christus. De korte verklaringen +bij de hexagrammen en de uitweidingen over de onderdeelen, waaruit deze +samengesteld zijn, worden gezegd afkomstig te zijn van Wen Wan +(1251–1135 v. C.), den vader van den eersten keizer der +Chau-dynastie en van Chau kung, den broeder van dien eersten keizer. De +andere tien afdeelingen van het werk worden—waarschijnlijk ten +onrechte—aan Confucius toegeschreven.</p> +<p>Op een onbevooroordeeld lezer maken de oudste gedeelten van den +I-king den indruk van een waarzeggersboek van weinig meer waarde en +beteekenis, dan dergelijke werken gewoonlijk hebben. Eerst in het +laatste, meer exegetische deel van het werk, wordt beproefd om in de +oorspronkelijk geomantische verklaringen een philosophische beteekenis +te leggen. Dit kan ons niet verwonderen, want ook bij andere volken +zijn alchemie, astrologie en andere zwarte kunsten sterk met +philosophische symboliek en mystiek dooreengewerkt.</p> +<p>Het belangrijkste gedeelte van het werk, waaraan echter de bekende +Duitsche wijsgeer Leibnitz een zeker te groote waarde toekende, is wel +de derde der laatste verhandelingen (afdeeling 5 en 6). Deze bevat +naast uitvoerige mededeelingen over de wijze van het verklaren van +teekenen een rijk magazijn van oudheidkundige aanteekeningen en +bespiegelende wijsbegeerte.</p> +<p>Confucius stelde den I-king zeer hoog. Driemaal moesten de riempjes, +welke de plankjes bijeenhielden, waarop in zijn exemplaar de tekst was +ingesneden, worden vernieuwd. Ja, hij placht te zeggen, dat, als hij 50 +jaar aan de studie van I-king kon wijden, hij hopen mocht, daardoor +zoover gevorderd te zijn, dat hij geen groote gebreken meer bezat.</p> +<p>Terwijl nu Confucius en zijne aanhangers dit werk zoo vereerden, is +het dubbel merkwaardig, dat ten slotte de Taoïsten zich geheel en +al van de uitlegging hebben meester gemaakt en dat de thans +<span class="corr" id="xd20e5359" title="Bron: officiëel">officieel</span> geijkte verklaring van dit werk +afkomstig is van den Taoïst Ch’èn tw’an. Deze +man leefde eenigen tijd aan het hof van Tai tsung, den tweeden keizer +der Sung dynastie (976–997) en werd door dezen geroepen om hem in +de geheime wetenschappen te onderrichten. <span class="pagenum">[<a id="pb230" href="#pb230" name="pb230">230</a>]</span>Later trok hij zich +in de eenzaamheid terug, waar hij ook stierf.</p> +<p>Bij de vernietiging der boeken (van de wijsgeeren) onder keizer +Tsing Shi Hwangti<a class="noteref" id="xd20e5366src" href="#xd20e5366" +name="xd20e5366src">33</a> werd de I-king als op de waarzeggingskunst +betrekkelijk, verschoond. Toch was een deel van den, zooals wij reeds +vermeldden, aan Confucius toegeschreven commentaar, verloren gegaan en +werd dit eerst ongeveer 78–42 v. C. onder tamelijk romantische +omstandigheden door een meisje teruggevonden in de ruïnen van een +oud huis.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">2. Shu-king, het boek der geschiedkundige +aanteekeningen.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De Shu-king, zooals wij dien thans kennen, bevat de +overblijfselen van een voorheen veel omvangrijker verzameling van +geschiedkundige beschrijvingen en documenten uit de jaren +2357–627 v. C. Aan de echtheid van de gedeelten welke ongeveer +2197 v. C. en daarna zijn geschreven, wordt niet getwijfeld, terwijl +met betrekking tot de andere, daaraan voorafgaande stukken wordt +aangenomen, dat de schrijvers uit oudere stukken hebben geput.</p> +<p>De zeer geestvolle en zeker doeltreffende verklaring, door den +geleerden vrijheer von Richthofen over een van deze oudste stukken, de +schatting van Yü gegeven, doet zien, dat er in dit werk nog +gewichtige resultaten zijn te vinden voor diegenen, welke den moed +hebben zich te bevrijden van de boeien der Chineesche verklaarders, +wier opvatting gewoonlijk ook door de meeste vreemde vertalers wordt +gevolgd.</p> +<p>Wat de geloofwaardigheid van dit werk betreft: Mencius zegt er van, +dat het veel beter zou zijn, den geheelen Shu-king niet te bezitten, +dan daaraan onbepaald geloof te slaan. Confucius, wien men ook (ten +onrechte) dit werk toeschrijft, haalt het telkens aan.</p> +<p>Een deel van den thans als geldig beschouwden tekst wordt door de +beste critici voor apocrief gehouden. Wat er van over is, bestaat uit +enkele stukken, die bij de vernietiging der boeken gered en toen op +eenigszins wonderbare wijze weer aan den dag zijn gebracht.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">3. Shi-king, het boek der liederen.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De bekende geschiedschrijver Sze ma tien schrijft dit +werk aan Confucius toe, doch zijne verzekering is ongeloofwaardig. +<span class="pagenum">[<a id="pb231" href="#pb231" name="pb231">231</a>]</span>Immers reeds lang <span class="corr" id="xd20e5387" title="Bron: vóor">vóór</span> +Confucius werden verschillende der hier voorkomende <span class="corr" +id="xd20e5390" title="Bron: liede ren">liederen</span> met dezelfde +namen genoemd, die zij later ook droegen.</p> +<p>Ook de Shi-king ontging in de dagen der Tsin-dynastie de +vernietiging niet. Doch, daar velen de liederen en gezangen daaruit van +buiten kenden, werd het boek spoedig weer hersteld.</p> +<p>In zijn tegenwoordige gedaante bestaat het werk uit 305 stukken, in +vier groote afdeelingen samengevat, van welke de eerste afdeeling 160 +liederen: spotliederen, straatliederen, liefdes- en volksgedichten +behelst. In de tweede afdeeling zijn 74 feestgezangen, oorspronkelijk +bestemd voor het keizerlijk hof, doch later ook aan de hoven der +vorsten gezongen. In de derde afdeeling zijn 31 gezangen, die eveneens +aan het keizerlijk hof werden voorgedragen en wel, wanneer er feesten +gegeven werden ter gelegenheid van het bezoek der onderhoorige vorsten, +terwijl de vierde afdeeling 40 gezangen telt, welke gebruikt werden bij +de ceremoniën in de hal der voorouders en bij de offers.</p> +<p>Van de liederen oordeelt men, dat er 108 afkomstig zijn van den tijd +tusschen 1765–1065 v. C., verder 156 van tusschen 1076–696, +en de rest van af 696–585 v. C. Waarschijnlijk zijn deze opgaven +niet ver van de waarheid.</p> +<p>De Shi-king bevat vele stukken, die van groote dichterlijke waarde +zijn. De Chineesche commentatoren hebben echter (evenals ook sommige +vreemde vertalers), al hun best gedaan om den zin van de mooiste +stukken te bederven, door deze namelijk ten onrechte als satyren op +onzedelijke toestanden, of als afschrikwekkende schilderingen te gaan +beschouwen.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">4. Chau-li, de staatsinrichtingen der +Chau-dynastie.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Dit, zooals men aanneemt, door Chau-kung in de +12<sup>e</sup> eeuw v. C. geschreven werk, bestaat in zijn +tegenwoordige gedaante waarschijnlijk uit eenige oude gedeelten, met +latere onechte toevoegselen uit den tijd der Han-dynastie vermeerderd. +Chau-li werd door de Tsin-dynastie met bizonderen haat vervolgd en +eerst in het jaar 40 v. C. door een der keizerlijke bibliothecarissen +weer uitgegeven. Deze voegde een der verloren gegane stukken: het boek +der handwerkers, er nieuw bij.</p> +<p>Het werk behelst een soort hof- of staatskalender der dynastie Chau, +waarin de verschillende ambten, het getal en de werkkring der +waardigheidsbekleeders worden vermeld. <span class="pagenum">[<a id="pb232" href="#pb232" name="pb232">232</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">5. I-li, het boek der gebruiken.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het allereerst vinden wij dit boek aangehaald bij +Mencius, in de 4<sup>e</sup> eeuw voor Christus. Toch is het aan geen +twijfel onderhevig, of een deel van de voorschriften, die men in dit +werk vindt over handelwijzen bij bizondere gelegenheden, is reeds uit +de dagen van Confucius of uit nog vroeger tijd afkomstig. Na de +vernietiging der boeken kwam in de 2<sup>e</sup> eeuw v. C. een tekst +van I-li, spoedig door een tweeden gevolgd voor den dag. Uit deze beide +teksten is de tegenwoordige samengesteld. De titel „I-li” +dagteekent uit den tijd der Han-dynastie.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">6. Li-ki, het boek der ceremoniën.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De Li-ki is het derde en jongste der werken, in wier +naam het teeken „Li” (gebruiken) voorkomt. Terwijl echter +de beide andere werken op dit gebied, I-li en Chau-li, althans voor een +deel zeer oud zijn: meer dan 1000 voor C. geschreven—is de Li-ki +zeker niet voor de 2<sup>e</sup> eeuw onzer jaartelling voltooid.</p> +<p>Li-ki behelst de oude commentaren over de onderwerpen, in het boek +I-li behandeld en is, in zijn tegenwoordigen vorm een werk van +Taē, den jongere. Diens oom, Taē, de oudere, gaf reeds +vroeger een werk uit, „Ta Taē Li” d. i. de gebruiken +van Taē den oudere, geheeten.</p> +<p>Dit laatste boek (van den oom) was onder de dynastie Han niet +bizonder in tel, doch nieuwere critici hebben het in zijn eer hersteld: +het bevat namelijk den kalender der Hsia-dynastie, die, indien hij echt +mocht zijn, ons sterrekundige opgaven geeft van 2000 jaar <span class="corr" id="xd20e5436" title="Bron: vóor">vóór</span> onze jaartelling.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">7. 8. 9. Chun-Chiu, de kroniek van Confucius.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Chun-Chiu beteekent letterlijk: herfst en voorjaar. De +bedoeling echter is om met die twee jaargetijden het geheele jaar aan +te duiden, alzoo: jaarboek. Het is een kroniek van het geheele +Chineesche rijk over 722–484 v. C., geordend volgens de +chronologie van den vorst van Lu. Deze kroniek wordt, door Mencius het +eerst, aan Confucius toegeschreven.</p> +<p>Ondanks den buitengewonen lof, dien de Chineesche verklaarders voor +dit werk hebben, is het een droog, onnauwkeurig en onvolledig werk. +Indien Confucius de maker van dit werk is, heeft hij daarbij al +zonderlinge beginselen gevolgd: nl. om <span class="pagenum">[<a id="pb233" href="#pb233" name="pb233">233</a>]</span>personen en feiten, +waarmede hij niet ingenomen was, eenvoudig weg te laten.</p> +<p>Het dor geraamte dezer kroniek krijgt eerst leven door de drie +geschiedkundige vertellingen van Tso chiu ming, Kung yang en Ku liang, +waarvan vooral het eerste verhaal allerlei belangrijke bizonderheden +bevat.</p> +<p>De verhalen en verklaringen in dit boek zouden mondeling zijn +overgeleverd en eerst onder de dynastie van Han zijn opgeschreven. Wie +de commentatoren waren (sommige critici houden deze zelfs voor +mythische personen) is niet bekend.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">10. Lun-yü, de gesprekken van Confucius.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Blijkbaar is dit boek door de leerlingen van de +leerlingen van Confucius vervaardigd. Wij bezitten het vrijwel in den +vorm, dien het in de tweede eeuw v. C. verkreeg of toen bezat. Het +bevat allerlei antwoorden en uitlatingen van den wijze naar aanleiding +van vragen, ’t zij van zijn leerlingen, ’t zij van andere +personen. Dit een en ander is noch chronologisch, noch op andere wijze +geordend. In sommige afdeelingen, voornamelijk in de 10<sup>e</sup>, +vinden wij een uitvoerige beschrijving van de houding en de gewoonten +van Confucius.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">11. De werken van Mencius.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Men is het er niet over eens, wie eigenlijk de +schrijver van deze boeken is. Sommigen schrijven de zeven afdeelingen, +waaruit het bestaat, aan Mencius zelven toe,<a class="noteref" id="xd20e5465src" href="#xd20e5465" name="xd20e5465src">34</a> anderen aan +zijn leerlingen, nog anderen aan beiden gezamenlijk. Bij de +vernietiging van de boeken schijnen de geschriften van Mencius te zijn +gespaard, wellicht omdat hierin geleerd werd, dat de keizerlijke +waardigheid aan den waardigsten toekwam en Mencius daardoor eenigszins +partij had gekozen tegen de Chau dynastie, die later den troon aan de +vorsten van Tsin verloor.</p> +<p>In weerwil van de opmerkzaamheid, die de commentatoren aan Mencius +wijdden, werden zijn geschriften toch eerst in 1088 n. C. onder de +klassieken opgenomen en aan hun vervaardiger een plaats in de tempels +van Confucius aangewezen.</p> +<p>De eerste keizer der Ming dynastie, Hungwu, liet hem echter in 1372 +daaruit weer verwijderen, daar hij ééne plaats in diens +werken als een onvergeeflijke misdaad tegen de vorstelijke <span class="pagenum">[<a id="pb234" href="#pb234" name="pb234">234</a>]</span>waardigheid aanzag. In die plaats wordt namelijk +geleerd, dat wanneer een vorst zijn ministers als aarde en gras +beschouwt, zij hem als een vijand en roover beschouwen<a class="noteref" id="xd20e5474src" href="#xd20e5474" name="xd20e5474src">35</a>.</p> +<p>Terzelfdertijd, dat de naam van Mencius uit de tempels verwijderd +werd, maakte men eene verordening, waarin bepaald werd, dat ieder, die +tegen deze handelwijze bedenking maakte (nl. tegen het verwijderen v. +Mencius’ naam) wegens hoogverraad ter verantwoording zou worden +geroepen.</p> +<p>De vereerders van den wijze lieten zich echter, met de +onverschrokkenheid en vrijmoedigheid, die in zulke gevallen dikwijls +aan Chineezen eigen is, daardoor niet afbrengen van protesten tegen den +door den keizer bevolen maatregel. Reeds in het volgend jaar werd deze +ingetrokken, omdat, zooals een nieuwe keizerlijke verordening het +uitdrukte, Mencius zich door het in ’t licht stellen en te niet +doen van kettersche leeringen een waardig geestverwant van Confucius +had getoond. Mencius neemt thans onder die beroemde geestverwanten van +Confucius de vierde, d. i. de laatste plaats in, een plaats, die hem in +1530 is aangewezen.</p> +<p>Evenals de gesprekken van Confucius bevatten ook de werken van +Mencius gesprekken en naast elkaar opgenoemde uitingen en antwoorden +van den meester. Alleen is hier alles beter geordend.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">12. Hsiao-king, het boek der kinderlijke liefde.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Dit werk behelst gesprekken over het bovengenoemd +onderwerp, welke tusschen Confucius en een zijner leerlingen zijn +gehouden en door dien leerling aan een kleinzoon van den wijze, Tsze +sze, zouden zijn medegedeeld. De aanduiding van dit werk, als het boek +der kinderlijke liefde is voor den inhoud niet geheel passend, want ook +andere betrekkingen: als tusschen heer en dienaar (vorst en beambte) +worden er in besproken. De juiste titel van dit werk zou zijn: +algemeene plichtsbetrachting op den grondslag van kinderlijke +liefde.</p> +<p>Na den ondergang der Tsin dynastie werd een exemplaar van Hsiao-king +weergevonden, later een tweede. Over de echtheid van dit werk oordeelen +de critici zeer verschillend.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">13. Het woordenboek Urhya.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Dit werk dagteekent van 500 jaar v. C.; het behelst +echter <span class="pagenum">[<a id="pb235" href="#pb235" name="pb235">235</a>]</span>ook oudere gedeelten, speciaal uit de +13<sup>e</sup> eeuw v. C. Gewoonlijk wordt als schrijver genoemd Tsze +hia, een leerling van Confucius. Het boek bestaat uit 19 afdeelingen: +de woorden zijn hierin geordend naar de verschillende soorten, bv. +onder vogels, planten, huisdieren enz. De beteekenis van dit boek ligt +vooral hierin, dat wij het beschouwen kunnen als de eerste vroege +poging om orde in het voorhanden materiaal te brengen en dat het de +uitdrukkingen verklaart, die in de klassieke en in andere werken +voorkomen.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">14. Ta-hio, de groote leer.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Over den maker van dit boek is niets bekend. De +overlevering schrijft het toe aan Confucius’ kleinzoon. Na den +val der Tsin dynastie werd dit werk met andere werken teruggevonden. De +toen gevonden tekst bleef lang de geijkte. Bij een in de 11<sup>e</sup> +eeuw na C. ondernomen onderzoek van den tekst bracht men hierin een +aantal veranderingen. De voornaamste daarvan was, dat als de tweede +plicht der vorsten werd gesteld, hun volk „op te voeden”, +in plaats van „lief te hebben”, zooals het vroeger +heette.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">15. Chung-yung, het onveranderlijke midden.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Dit werk wordt algemeen—en waarschijnlijk te +recht—toegeschreven aan Confucius’ kleinzoon. Hoewel enkele +critici van een ander gevoelen zijn, kunnen wij toch aannemen, dat dit +werk vrij volledig tot ons is gekomen.</p> +<p>Naar de oude opvatting behooren<a id="xd20e5515" name="xd20e5515"></a> „de groote leer” en „het +onveranderlijke midden” bijeen. Een beroemd geleerde uit de +2<sup>e</sup> eeuw zegt daarover het volgende: „Toen Kung kih +(d.i. Tsze sze) in nood en ellende in Sung leefde, vreesde hij, dat +datgene, wat de oude wijzen geleerd hadden, later niet meer verstaan +zou worden en dat alzoo de grondstellingen der oude keizers en vorsten +in duigen zouden vallen. Daarom vervaardigde hij „de groote +leer” als den inslag en het „onveranderlijke midden” +als de schering.</p> +<p>Inderdaad valt een innerlijke samenhang tusschen deze beide werken, +die volgens Chu hi in oude tijden den grondslag voor de opvoeding der +jeugd vormden, geenszins te miskennen.</p> +<p>„De groote leer” onderwijst: „de deugd in daden te +toonen, het volk op te voeden (of lief te hebben) en in de volkomenheid +te blijven.” Het „onveranderlijke midden” zegt: +„Wat <span class="pagenum">[<a id="pb236" href="#pb236" name="pb236">236</a>]</span>de mensch van den hemel ontvangen heeft is zijne +natuur, wie in overeenstemming met deze handelt, wandelt op den weg van +den plicht, dit pad te gaan leert de mensch door +onderwijzing.”</p> +<p>Als een roode draad loopt door beide werken de grondstelling, dat +ieder, in ’t bizonder echter de vorst, door zijn voorbeeld kan en +moet werken, en dat alzoo ieder, die dezen invloed wil uitoefenen, +eerst zelf naar volkomenheid moet streven, terwijl de rechte weg om +deze te bereiken, tusschen de beide uitersten ligt, welke moeten worden +vermeden.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">16. Tshu-shu, de bamboeboeken.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De bamboeboeken, d. w. z. een aantal bamboetafeltjes +met daarop 100.000 teekenen, schijnen in het jaar 279 n. C. gevonden te +zijn in het graf van koning Sêang van Wei (deze stierf 295 v. +C.). Deze tafeltjes, die reeds vroeger door ouderdom en vochtigheid +veel hadden geleden, werden toen neergelegd in de keizerlijke +bibliotheek. Een commissie van onderzoek, benoemd om er rapport over +uit te brengen, ontdekte daarin 15 werken, waaronder een afschrift van +I-king<a class="noteref" id="xd20e5533src" href="#xd20e5533" name="xd20e5533src">36</a>, benevens een aantal jaarboeken. Deze laatsten +worden dan als de bamboeboeken aangeduid.</p> +<p>Deze jaarboeken beginnen met de geschiedenis van China vanaf 3000 v. +C. Over 960–369 v. C. handelen zij over de geschiedenis van het +vorstendom Tsin. Over 369 v. C.–295 n. C. over die van het +vorstendom Wei. Met den dood van koning Sêang breekt de +geschiedenis dan af.</p> +<p>De beroemde geleerde en staatsman Fu Yü (222–284 n. C.) +maakt er van gewag, als zoo juist geschied. Toch wordt aan de echtheid +der bamboeboeken dikwijls getwijfeld. Waarschijnlijk omdat men hier, +naast historische feiten, ook tal van fabelen en mystieke +bespiegelingen vindt, die doen denken òf aan oorspronkelijke, +sterk-Taoïstische invloeden, òf aan eene latere omwerking +in dien geest. Eén van de in het graf gevonden werken is het +reisverhaal van keizer Mu uit de dynastie Chau (1001–983 v. C.) +Deze zou de westelijke goddelijke moeder, Si wang mu, in het +Kuenlüngebergte bezocht hebben: de fabelachtigste voorvallen +worden aangaande het vinden dezer boeken, met dag en datum, opgenoemd. +<span class="pagenum">[<a id="pb237" href="#pb237" name="pb237">237</a>]</span></p> +<p>Een werk, dat zich bezig houdt met het leven en met de uitspraken +van Confucius en dat hoewel zeker apocrief, toch wegens de vele +overleveringen, welke uit den tijd van zijne vervaardiging, de +3<sup>e</sup> eeuw n. C. afkomstig zijn, in een grooten roep staat, is +Kung tsze kia yu d.i.: uitspraken van Confucius in den kring zijner +leerlingen. Zulk een boek bestond reeds <span class="corr" id="xd20e5546" title="Bron: vóor">vóór</span> het +begin onzer jaartelling. Dat oude werk is echter verloren gegaan. Wat +wij nu hebben is een werk van zekeren Wang Suh, die zich de +vervaardiger van den bijbehoorenden commentaar noemt, doch den tekst, +naar hij beweert, van een der nakomelingen van Confucius heeft +ontvangen.</p> +<hr class="tb"> +<p>Behalve de klassieke boeken of andere, die daartoe min of meer +worden gerekend, zijn er een groot aantal andere boeken, wier +schrijvers, hoewel eveneens kanoniek verklaard en met de hoogste titels +na hun dood vereerd, toch geen plaats hebben gevonden in het orthodoxe +Pantheon: de tempels van Confucius.</p> +<p>Dit zijn namelijk de geschriften der Taoïsten, een literatuur, +die zóo grooten invloed op den ontwikkelingsgang der Chineezen +heeft uitgeoefend, dat wij haar niet onvermeld mogen laten. Wat dien +invloed betreft: deze werd niet zoozeer uitgeoefend door het zuivere +Taoïsme, als wel door de latere ziekelijke ontaardingen der leer, +die feitelijk met de oorspronkelijke slechts in verwijderd verband +staan. Het hoofdwerk der Taoïstische richting is het: Tao teh +king, het boek van den weg en van de deugd. Als de vervaardiger +daarvan, wordt algemeen Li R. beschouwd gewoonlijk Lao tsze genoemd. +Deze leefde waarschijnlijk tegen het einde der 6<sup>e</sup> eeuw v. C. +en bekleedt in het Taoïsme dezelfde plaats als Confucius in de +naar hem genoemde leer. Beiden waren verklaarders en verbreiders: geen +eerste apostelen hunner leer. De oude geschriften en overleveringen, +waaruit Lao tsze putte, zijn echter niet meer aanwezig. Het Tao teh +king is vaak moeilijk te verstaan, soms geheel onbegrijpelijk en heeft +daardoor aan uitleggers en vertalers een welkome gelegenheid gegeven om +hun scherpzinnigheid te toonen.</p> +<p>De oudste commentaar dateert uit de 3<sup>e</sup> eeuw onzer +jaartelling en is door Wang Pi gemaakt. Ook aan den bevelhebber der +Hanku pas, Yin Hi, voor wien naar de legende, Lao tsze het Tao teh king +schreef<a class="noteref" id="xd20e5563src" href="#xd20e5563" name="xd20e5563src">37</a>, wordt een werk, Kwan Yin tze genaamd +toegeschreven. In het gedeelte der Han kroniek, dat zich met +<span class="pagenum">[<a id="pb238" href="#pb238" name="pb238">238</a>]</span>de verschillende boeken bezig houdt, wordt dit +werk genoemd, zonder dat het echter verder bekend schijnt. Eerst in de +12<sup>e</sup> eeuw komt het plotseling voor den dag als een bezit der +familie Sun Ting, met een voorrede van Liu Hiang (80–9 v. C.) Dit +werk is zeer zeker een vervalsching, doch, eene uit oude dagen. Een +geleerde van beteekenis moet het hebben geschreven.</p> +<p>Twee leerlingen van Lao tsze, Lieh tsze en Chwang tsze, de eerste +tot de 5<sup>e</sup>, de ander tot de 4<sup>e</sup> eeuw voor Christus +behoorende,<a class="noteref" id="xd20e5579src" href="#xd20e5579" name="xd20e5579src">38</a> hebben eveneens werken nagelaten, die door hunne +leerlingen naar mondelinge overleveringen zouden zijn opgeschreven. Bij +beiden treedt de mystiek op den voorgrond, bij Chwang tsze ook een +zekere Cynische richting. Beide werken hebben hun grooten invloed +uitgeoefend om het Taoïsme ver van zijn oorspronkelijke koers af +te voeren. De belangrijkste commentaren op deze twee werken zijn eerst +uit de 4<sup>e</sup> eeuw n. C. terwijl hun hoofdinvloed in de +8<sup>e</sup> eeuw, onder de dynastie Tang zich deed gelden.</p> +<p>Een ander belangrijk voorstander van het Taoïsme is Huai Nan +Tsze<a class="noteref" id="xd20e5590src" href="#xd20e5590" name="xd20e5590src">39</a>. Deze naam is een aangenomene, waaronder prins +Liu Negan, kleinzoon van den stichter der Han dynastie, schreef. Als +ijverig aanhanger der Taoïstische leer, in het bizonder van de +alchemistische richting daarin, verzamelde hij vele honderden van +aanhangers en zocht met hen naar het elixer der onsterfelijkheid en den +steen der wijzen. Hij stierf in 112 v. C. door zijn eigen hand, nadat +een poging om zich van den troon meester te maken was mislukt. Zijn +geschriften zijn eveneens door Liu Hiang uitgegeven.</p> +<p>De verschillende opgaven, hierboven gedaan, hebben voldoende in het +licht gesteld, hoe groote gapingen er zijn in de overlevering der +gewijde teksten, en hoe er vaak eeuwen liggen tusschen de vervaardiging +der oude teksten zelf en het verschijnen der ons bewaard gebleven, +onontbeerlijkste commentaren.</p> +<p>De oorzaak van deze, voor de kennis van het oude China en zijn +philosophische lectuur betreurenswaardige gapingen is tweeërlei: +1<sup>e</sup>. de gebrekkige ontwikkeling van het schrift en het +schrijfmateriaal: tafeltjes uit bamboe, waar men de teekens met een +scherpe stift inkraste of instak. 2<sup>e</sup>. in de door keizer Tsin +Shi Hwang ti in 213 v. C. bevolen vernietiging der meeste klassieke +werken, waarbij slechts min of meer verminkte exemplaren aan het vuur +ontsnapten. <span class="pagenum">[<a id="pb239" href="#pb239" name="pb239">239</a>]</span></p> +<p>De Chineesche schrijver Sze ma tsien (163–85 v. C.) heeft in +zijn „historische opteekeningen” het uitvaardigen van het +keizerlijk edict, dat de vernietiging der boeken en de bewaking der +geleerden voorschreef zeer dramatisch voorgesteld. In werkelijkheid is +zeker deze maatregel wel de vrucht van rijp overwegen geweest.</p> +<p>Sze ma tsien dan bericht het volgende:</p> +<p>„In 212 v. C. kwam de keizer van eene reis naar het zuiden +terug. Hij gaf toen een feest in het paleis, waar ook de 70 groote +geleerden (de professoren der keizerlijke academie) verschenen en hem +begroetten. Een der ministers, Chau tsing shin, trad naar voren en +sprak: „Vroeger was het rijk van Tsin slechts 1000 Li groot, doch +uwe hoogheid heeft met een kracht en een verstand als van de godheid +het gansche rijk tot rust gebracht en alle barbaarsche stammen +verdreven, zoodat, zoover zon en maan schijnen, allen u als gasten hun +onderdanigheid betuigen. Gij hebt de staten der verschillende vorsten +in provinciën en districten veranderd, waarin het volk een +gezegende rust geniet, vrij van de gevaren van den oorlog en van den +strijd om de heerschappij. Deze toestand zal 10.000 geslachten duren. +Nooit, sedert de oudste tijden, is iemand in verheven deugd aan uwe +hoogheid gelijk geweest.”</p> +<p>Deze vleitaal beviel aan den keizer. Toen trad Shun Yu yüe, een +der grootste geleerden, naar voren en zeide: <span class="corr" id="xd20e5613" title="Niet in bron">„</span>de heerschers uit het +geslacht van Yin (Shang) hebben sedert meer dan duizend jaar hunne +zonen, jongere broeders en verdienstelijke ministers met bezit en macht +beleend en vonden zoo bij hen hulp en steun, gelijk ik wel vernomen +heb. Nu echter heeft uwe hoogheid bezit genomen van alles, wat er +tusschen de vier zeeën is, en uwe zonen en jongere broeders zijn +personen zonder gezag. Het gevolg daarvan zal zijn, dat er +één zal optreden om te doen als de oproermakers in +vroegere tijden. Waar wilt gij dan, zonder de ondersteuning uwer +familie, de hulp vinden, die gij dan wellicht noodig hebt? Dat een +toestand, die niet op de leeringen der oudheid berust, lang kan +bestaan, heb ik nog nooit gehoord. Tsing staat voor u als een vleier, +die de dwalingen van uwe majesteit vermeerdert, doch niet als een trouw +minister.<span class="corr" id="xd20e5616" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>De keizer verlangde daarop het oordeel der anderen over deze zaak te +weten, waarop de eerste minister Li sze sprak: <span class="corr" id="xd20e5621" title="Niet in bron">„</span>De vijf keizers waren +niet allen de een het voorbeeld van den ander, evenmin volgden de drie +dynastiën elkaars maatregelen na. Ieder had zijn eigen +regeeringssysteem, niet om <span class="pagenum">[<a id="pb240" href="#pb240" name="pb240">240</a>]</span>wat anders te bedenken, maar omdat +de veranderde tijden dat eischten. Uwe hoogheid heeft thans den +grondslag der keizerlijke macht voor 10.000 geslachten gelegd. Dat is +meer dan een eenvoudig professor kan verstaan. Buitendien spreekt +Yüe slechts over zaken, die op de drie dynastiën betrekking +hebben en die als voorbeelden voor u niet geschikt zijn. Vroeger, toen +de vorsten tegen elkaar streden, zocht ieder hunner geleerden om zich +heen te verzamelen, nu echter staat het rijk vast en welgegrond en de +wetten en verordeningen gaan van één hoogste macht uit. +Zij, die in hun woonplaatsen blijven, behooren hunne krachten aan den +landbouw te wijden<span class="corr" id="xd20e5626" title="Bron: ,">;</span> zij, die geleerden willen zijn, behooren de +verschillende voorschriften en wetten te bestudeeren. In plaats echter +van alzoo te handelen, leeren de geleerden niets, dat op den +tegenwoordigen tijd betrekking heeft: doch bestudeeren de oudheid. Zij +gaan voort den tegenwoordigen tijd te veroordeelen, het volk op een +dwaalspoor te brengen en het tot wanorde te verleiden.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e5630" title="Niet in bron">„</span>Zelfs al zou mijn leven er gevaar door +loopen, moet ik, de eerste minister, u dit zeggen. Vroeger, toen het +rijk oneenig en vol onrust was, was er niemand, die het eenheid kon +geven. Daarom stonden de vorsten op, ieder beriep zich op het verleden: +tot schade van het tegenwoordige: allerlei bewegingen zonder grond +werden opgesteld: de werkelijkheid sloeg men in het aangezicht. Velen +pronkten met hun eigen wetenschap om te veroordeelen, wat hun vorst +beval. En zelfs nu, nadat uwe hoogheid het rijk in vaste eenheid heeft +gegrondvest, zelfs nu prijzen zij hun eigen wetenschap en steken de +hoofden bijeen. Zij leeren aan het volk wat met de wet in strijd is. +Hooren zij dat eene verordening zal worden uitgevaardigd, dan begint +ieder daarover zijn wijsheid uit te kramen. Aan het hof houden zij hun +misnoegen <span class="corr" id="xd20e5633" title="Bron: voòr">vóór</span> zich: buiten op de straat +schreeuwen zij het uit. Terwijl zij doen, alsof zij hun meester +prijzen, is toch ieder er trotsch op, zijn eigen vreemdsoortige +inzichten te hebben. Zoo brengen zij het volk tot oproerige woorden. +Indien zulke dingen niet verboden worden, zal het gezag van uwe +majesteit schade lijden en er zullen zich in den staat partijschappen +vormen. Daarom: verbied ze. Ik verzoek u, dat alle kronieken, die in de +handen der geschiedschrijvers zijn, met uitzondering alleen van die van +het huis van Tsin, worden verbrand. Eveneens, dat in het gansche rijk +allen, die exemplaren van den Shi-king of den Shu-king, of van de +boeken der 100 scholen bezitten, met uitzondering <span class="pagenum">[<a id="pb241" href="#pb241" name="pb241">241</a>]</span>van +de professoren der academie, deze aan de beambten der districten moeten +inleveren, om ze te verbranden. Dat voorts allen, die samen over +<span class="corr" id="xd20e5638" title="Bron: Shu king">Shu-king</span> of <span class="corr" id="xd20e5641" +title="Bron: Shi king">Shi-king</span> spreken, worden gevonnist en hun +lichaam op de marktplaats worde terechtgesteld, dat zij, die het +verledene prijzen ten koste van het heden, met al hun bloedverwanten +worden gedood. Dat beambten, die kennis dragen van de overtreding dezer +geboden en de overtreders niet aanwijzen, worden gestraft evenals de +overtreders zelve, en dat, wie zijn boeken niet binnen 30 dagen na +uitvaardiging dezer verordening heeft verbrand, gebrandmerkt wordt en +naar den grooten muur wordt gezonden, om daaraan vier jaren te +arbeiden. De eenige boeken, die men sparen kan, zijn die over de +geneeskunde, de waarzeggingskunst en den landbouw. Wie de wetten +wenscht te leeren kennen, kan naar de ambtenaren gaan en ze daar +vernemen. Het keizerlijk besluit worde alzoo vastgesteld.”</p> +<p>Een jaar na de uitvaardiging van het edict werd de toorn des keizers +opnieuw opgewekt door de vlucht van twee geleerden, die zijn bizondere +gunstelingen waren geweest. Hij liet dus nauwkeurige nasporingen doen, +of ook iemand van de geleerden booze woorden over hem gesproken had, of +het volk tegen hem had opgestookt. Het bleek nu, dat meer dan 460 +geleerden het verbod hadden overtreden. Zij werden allen, tot +waarschuwend voorbeeld voor het volk, levend begraven, terwijl de +wetten, tegenover alle verdachten, met verdubbelde strengheid +gehandhaafd werden. Deze vervolging der geleerden en verbranding der +boeken is niet de eenige slag geweest, welke de Chineesche literatuur +heeft getroffen. Bij den val der Tsin dynastie werd, in den strijd om +de heerschappij, de hoofdstad des rijks een prooi der vlammen. Deze +woedden er weken lang en hebben vermoedelijk minstens evenveel, uit de +verwoesting der klassieken geredde exemplaren vernield, als het den +Tsin keizer gelukt was te vernietigen. Dergelijke +„bibliotheekrampen”, zooals de Chineezen zeggen, volgden +elkaar met korte tusschenpoozen op. In de eerste jaren onzer +tijdrekening werd bij een opstand de, met veel moeite en tijdopoffering +bijeengebrachte, 12000 deelen (bundels van tafeltjes) tellende, +rijksbibliotheek verwoest. Eveneens ging het met eene verzameling, door +de latere Han dynastie bijeengebracht. Deze ging tegen het einde der +2<sup>e</sup> eeuw n. C. verloren, gedeeltelijk bij een brand van het +keizerlijk paleis, gedeeltelijk bij de overbrenging van het hof naar +Schensi en de daarop gevolgde beroeringen. Hetzelfde lot deelde in 311 +<span class="pagenum">[<a id="pb242" href="#pb242" name="pb242">242</a>]</span>eene door de keizers der dynastie Wei en Tsin +aangelegde bibliotheek van bijna 30.100 boeken (rollen, want leer en +zijde hadden toen de plaats van het bamboe ingenomen). Een vijfde +groote ramp volgde in 554, toen keizer Yuanti in Nanking zijne +verzameling van 70.000 boeken aan de vlammen prijsgaf.</p> +<p>Dat er nu, trots al deze ongelukken, nog zoo veel van de oude +literatuur bewaard is, hebben wij te danken aan den wakkeren ijver, de +lust tot verzamelen en den kritischen geest der Chineesche geleerden. +Ook werd hun ijver door de belangstelling en de mildheid van +verschillende heerschers aangespoord. Dat bij de verschillende pogingen +tot herstel van deels verloren gegane en verminkte teksten (want +slechts in dezen vorm zijn de brokstukken van <span class="corr" id="xd20e5653" title="Bron: vóor-Confuciaansche">vóór-Confuciaansche</span> +werken tot ons gekomen, wat trouwens ook met menig geschrift uit later +tijd het geval is), vele vervalschingen zijn voorgekomen kan niemand +verwonderen, die de voorliefde en den tact van de Chineezen voor +dergelijke bedriegerijen in iederen tak hunner vaderlandsche bedrijven +kent. In vele gevallen is het aan de latere kritiek, soms echter eerst +na eeuwen, gelukt om de vervalschingen te ontdekken en de oude, +wèl onvolledige, doch minder verdachte teksten weer voor den dag +te brengen.</p> +<p>Ook in den nieuweren tijd, zelfs na het uitvinden en de algemeene +toepassing van de boekdrukkunst, is het aantal der verloren gegane +werken, waarvan men het bestaan nog slechts kent door een titel in een +catalogus, of door citaten in andere geschriften, zeer belangrijk. De +reden daarvan ligt voor een goed deel in de vele inwendige onlusten, +waarbij weinige steden de verwoesting ontgingen. Zoo heeft de bekende +Taiping-opstand vreeselijke, onherstelbare schade aangericht, terwijl +bij de verwoesting van het zomerpaleis door de Engelschen in 1860 de +daarin aanwezige schoone keizerlijke bibliotheek werd vernield. Een +ander ongeluk is, dat het aantal exemplaren van een werk, door +overschrijven of drukken verveelvoudigd, vaak zeer beperkt was. Dit +geldt natuurlijk vooral van grootere werken: handboeken, +encyclopaediën enz., welke vaak slechts bestemd waren voor een +kleinen kring.</p> +<p>In vele gevallen zijn dan de daarvoor afzonderlijk bestemde metalen +typen gestolen of de gewoonlijk voor het afdrukken bestemde houten +platen verloren gegaan, vernield, of onbruikbaar geworden en is het +nooit tot een tweede uitgave gekomen. Ook aan den in China zeer te +vreezen boekenworm, is de vernieling van vele werken, soms zelfs van de +houten platen te wijten. <span class="pagenum">[<a id="pb243" href="#pb243" name="pb243">243</a>]</span></p> +<p>Men behoeft maar eenmaal een blik geslagen te hebben in de +bibliotheek van een der vele kloosters in den omtrek van Peking, of Dr. +Martin’s beschrijving der bibliotheek van het Hanlin collegium te +lezen, om zich te kunnen voorstellen, hoe vochtigheid en wormen +opruiming hebben gehouden onder de letterkundige werken van China en +hun vernielingswerk nog dagelijks voortzetten. In de +kloosterbibliotheken is er onder duizend ongeordende, omzwervende +deelen niet één, welks bladen niet half vergaan of met +wormgaten doorboord zijn. En, te oordeelen naar den toestand, waarin +vele werken, die uit keizerlijke of particuliere bibliotheken het licht +zagen, zich bevinden, schijnt het in deze plaatsen<a id="xd20e5664" +name="xd20e5664"></a> der geleerdheid er ook niet veel beter uit te +zien. Veel schuld heeft ook het slechte papier en het slordig +openmaken, der uit los te zamen genaaide bladen bestaande deeltjes. De +hoofdoorzaak van het verval is echter, dat de verzamelingen niet +toegankelijk zijn voor het publiek en dat het administratief toezicht +ook hier, als in zoovele andere gevallen in China, slechts een opzicht +in naam is. Gevolg daarvan is, dat de boeken zoek raken of op andere +wijze te gronde gaan, zonder dat iemand roeping gevoelt om ordenend en +reddend den Augiasstal onderhanden te nemen.</p> +<p>Het ontbreekt niet aan berichten en keizerlijke edicten, doch men +laat het dikwijls bij fraai klinkende, schoon gevormde zinnen. Hier kan +men de ware mierenvlijt der letterkundigen, die anders in zoo menig +opzicht storend op de ontwikkeling van het land hebben ingewerkt, niet +genoeg prijzen. Aan dien ijver toch is het te danken, dat van de +letterkundige schatten des lands nog zooveel gered is en behouden zal +blijven. Zonder dien ijver ware het ons niet mogelijk geweest, u de +Chineesche philosophie eenigszins te doen kennen. Moge, wat wij +daarover mededeelden, u tot de overtuiging hebben gebracht, dat ook +deze Chineesche „denkers” onze aandacht verdienen. +<span class="pagenum">[<a id="pb244" href="#pb244" name="pb244">244</a>]</span></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3925" href="#xd20e3925src" name="xd20e3925">1</a></span> Vragen, +het ontstaan der wereld betreffende.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3941" href="#xd20e3941src" name="xd20e3941">2</a></span> Toch had +ook deze wijsheid, gelijk wij zien zullen, een „metaphysischen +grondslag.” Goed staatsburger zijn behoort ook tot het opvolgen +van ’s hemels ordeningen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e3995" href="#xd20e3995src" name="xd20e3995">3</a></span> Daar is +thans nog de groote tempel ter eere van Confucius, waar den heiligen +ouden wijze geschenken worden gebracht.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4030" href="#xd20e4030src" name="xd20e4030">4</a></span> Wij +vergeten daarbij echter het woord niet, dat niemand groot is voor zijn +kamerdienaar.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4050" href="#xd20e4050src" name="xd20e4050">5</a></span> Mannen +van rang dragen twee zwaarden.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4146" href="#xd20e4146src" name="xd20e4146">6</a></span> +Hsiao-king.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4149" href="#xd20e4149src" name="xd20e4149">7</a></span> +Tahio.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4154" href="#xd20e4154src" name="xd20e4154">8</a></span> Chung +yung.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4161" href="#xd20e4161src" name="xd20e4161">9</a></span> Daarom +offeren ook gesnedenen, die in hun jeugd door de ouders verkocht zijn +om hen te laten ontmannen, aan de gestorven ouders niet, daar dezen hun +de vervulling van den plicht der kinderlijke liefde onmogelijk gemaakt +hebben. Volwassenen, die zichzelf voor dit doel verkocht hebben, +brengen die offers wel: evenals de Boeddhistische (<span class="corr" +id="xd20e4163" title="Bron: uitteraard">uiteraard</span> ongehuwde) +priesters.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4322" href="#xd20e4322src" name="xd20e4322">10</a></span> +<span class="corr" id="xd20e4323" title="Bron: de">De</span> Cynici +vormden een wijsgeerige school in het oude Griekenland. Zij versmaadden +alle beschaving en trachtten naar den grootsten eenvoud: men denke aan +Diogenes en zijn ton!</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4466" href="#xd20e4466src" name="xd20e4466">11</a></span> +Diogenes leefde in de 4<sup>e</sup> eeuw v. C. Van hem is bekend dat +hij den strengsten eenvoud betrachtte: een ton was zijn woning. Van +Alexander den Groote vroeg hij als gunst slechts dat de vorst wat op +zijde zou gaan om hem niet te berooven van ’t genot van den +zonneschijn.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4510" href="#xd20e4510src" name="xd20e4510">12</a></span> Zie +blz. 165.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4532" href="#xd20e4532src" name="xd20e4532">13</a></span> vgl. +Ev. n. Johannes, hfdst. I.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4561" href="#xd20e4561src" name="xd20e4561">14</a></span> +„Jehovah”. Een juistere uitspraak is Jahve.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4721" href="#xd20e4721src" name="xd20e4721">15</a></span> Zie +blz. <a href="#pb176" class="pageref">176</a> enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4792" href="#xd20e4792src" name="xd20e4792">16</a></span> Wij +zouden hier eerder „bemoeizucht” verwachten.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4845" href="#xd20e4845src" name="xd20e4845">17</a></span> of +liever Boeddhistisch in den geest van „den grooten +overtocht”, het latere, sceptische Boeddhisme, zie blz. 118 en +119.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4904" href="#xd20e4904src" name="xd20e4904">18</a></span> +Alchimie = het zoeken van den steen der wijzen, necromantie = het +bezweren der dooden.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4913" href="#xd20e4913src" name="xd20e4913">19</a></span> Dat de +mensch in een droom of onder suggestie in een ongelooflijk korten tijd +veel kan doorleven is een feit, door nieuwere onderzoekingen +bevestigd.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4929" href="#xd20e4929src" name="xd20e4929">20</a></span> De +aanhangers van Confucius en Mencius.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4952" href="#xd20e4952src" name="xd20e4952">21</a></span> de +Taipings, die in 1864 van zich deden spreken, wilden de Mandschoe +dynastie verdrijven en het zuiver Chineesche element op den voorgrond +stellen. De gansche beweging werd echter in bloed gesmoord.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4955" href="#xd20e4955src" name="xd20e4955">22</a></span> men zie +over het <span class="corr" id="xd20e4957" title="Bron: Lamaisme">Lamaïsme</span> blz. 150 enz. van dit werk.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4964" href="#xd20e4964src" name="xd20e4964">23</a></span> incubi +zijn geesten, die als mannen met vrouwen den bijslaap uitoefenen, +succubi zijn geesten, die dit als vrouwen met mannen doen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e4988" href="#xd20e4988src" name="xd20e4988">24</a></span> deze +laatsten wilden wel de Joodsche traditie handhaven, doch hadden zeer +veel aan de denkbeelden der Grieken ontleend en in hun philosophie +opgenomen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5081" href="#xd20e5081src" name="xd20e5081">25</a></span> de +vertegenwoordiger van het „gewijzigde<span class="corr" id="xd20e5083" title="Niet in bron">”</span> Confucianisme, zie blz. +182, 216 en 221.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5118" href="#xd20e5118src" name="xd20e5118">26</a></span> Zie +blz. 216 enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5134" href="#xd20e5134src" name="xd20e5134">27</a></span> In +China zijn geen wettig aangestelde advocaten, daardoor werden +rechtszaken behandeld door „winkeladvocaten”, die niet zeer +in eere staan, doch bij domme menschen toch maar al te veel invloed +hebben. In de omschrijving van deze sententie worden zij geducht +doorgehaald, o. a. dit: heeft men ooit gehoord dat een dezer lieden een +natuurlijken dood stierf? (m. a. w. zulke ellendelingen treft des +hemels straf).</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5139" href="#xd20e5139src" name="xd20e5139">28</a></span> Zooals +men weet leeft de zijderups op den moerbeiboom.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5148" href="#xd20e5148src" name="xd20e5148">29</a></span> Met die +valsche leeringen wordt niet alleen op het Taoïsme en het +Boeddhisme, maar ook op het Christendom, bepaald in zijn +Roomsch-Katholieken vorm gedoeld. Over het Christendom handelt deze +omschrijving: „Zelfs de leer van de „secte van den heer des +hemels” (zoo noemen de Chineezen het R. K. geloof) die over den +hemel spreekt en over de aarde zwetst en over dingen zonder schaduw en +wezen, is valsch en bedorven. Dewijl echter de leeraren van dezen +godsdienst met de sterrekunde bekend zijn en in de wiskunde ervaren, +gebruikt de regeering hen om den kalender te verbeteren. Dat bewijst +echter bij lange niet, dat hun godsdienst goed is. Gij moet hen tot +geen prijs geloof schenken. De wet is streng tegen al deze valsche +secten. De straf die hen treft is dezelfde als die voor mannelijke en +vrouwelijke toovenaars is vastgesteld. De regeering heeft deze wet +uitgevaardigd om het volk te verhinderen kwaad te doen en het aan te +moedigen goed te doen, van verdorvenheid te wijken en tot de waarheid +terug te keeren, gevaar te vermijden en rust te verkrijgen.”</p> +<p class="footnote">Deze uitspraak is een van de krachtigste +hindernissen, die de toelating van het Christendom in den weg staan en +misschien nog lang zal nawerken.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5162" href="#xd20e5162src" name="xd20e5162">30</a></span> de +bedoeling is deze: iedere klasse heeft hare eigene bezigheid, waaraan +zij vast moet houden: de geleerde, de landman, de handwerksman, de +koopman. Doen zij dat niet, dan ontbreekt hun bestendigheid, en al +arbeiden zij ook den ganschen dag, zoo brengen zij toch niets tot +stand. Daarom moet ieder vasthouden aan datgene, wat hij eenmaal +begonnen heeft. Behalve de vier zooeven genoemde klassen zijn er nog +soldaten—verder nog een klasse van arme lieden, die geen land +hebben om te bebouwen, geen geld om handel te drijven, en die geen +handwerk hebben geleerd. Tot dezen wordt hier gezegd: <span class="corr" id="xd20e5164" title="Niet in bron">„</span>Gij kunt niet +anders dan u als daglooners verhuren om in uw levensonderhoud te +voorzien, uw rug en uw schouders moeten dragen, weest echter eerlijk en +vlijtig, en noch aan eten noch aan drinken zal het u +ontbreken.”</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5179" href="#xd20e5179src" name="xd20e5179">31</a></span> Tien of +honderd familiën vormen eene vereeniging, die solidair voor +elkaars medeleden verantwoordelijk is. Zoo worden b.v., als iemand een +deserteur heeft geherbergd, de vijf huizen rechts en de vijf huizen +links medegestraft. Toen er in 1891 opstand in Mongolië was, werd +deze organisatie weer in herinnering gebracht en scherp doorgevoerd. In +ieder huis moest een tafel zijn, waarop de namen van alle bewoners van +het huis stonden vermeld.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5345" href="#xd20e5345src" name="xd20e5345">32</a></span> +Trigrammen, uit drie, hexagrammen, uit zes letters bestaande teekens, +waaraan men een geheimzinnige waarde toekende. Zie ook blz. 221 en +222.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5366" href="#xd20e5366src" name="xd20e5366">33</a></span> +220–205 v. C.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5465" href="#xd20e5465src" name="xd20e5465">34</a></span> deze +leefde van 371–288 v. C.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5474" href="#xd20e5474src" name="xd20e5474">35</a></span> Zie +blz. 180.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5533" href="#xd20e5533src" name="xd20e5533">36</a></span> zie +bladz. 228 enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5563" href="#xd20e5563src" name="xd20e5563">37</a></span> Zie +blz. 191.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5579" href="#xd20e5579src" name="xd20e5579">38</a></span> Zie +blz. 202 enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5590" href="#xd20e5590src" name="xd20e5590">39</a></span> Zie +blz. 193 enz.</p> +</div> +</div> +<div id="ch6" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="label">Hoofdstuk <span class="corr" id="xd20e5672" title="Bron: IV">VI</span>.</h2> +<h2 class="main"><a id="xd20e5676" name="xd20e5676"></a>Het +Mazdeïsme.</h2> +<div id="ch6.1" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">I. Inleiding.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wanneer wij gelezen hebben van de aloude wijsheid der +Brahmanen en ons daarop hebben verplaatst, in den eigenaardigen, +rustig-bepeinzenden geest van het Boeddhisme, moet het ons vreemd +aandoen, als wij uit die Indische wereld van peinzen en bespiegeling +ons begeven naar het oude Iran, ten einde ons te verdiepen in den +godsdienst van Zoroaster. Uit een wereld van subtiele droomerijen komen +wij dan in eens met beide voeten op den bodem der werkelijkheid, uit +een godsdienst die boven alles den vrede zoekt en allen strijd schuwt, +komen wij tot een anderen, die strijd, meedoogenloozen strijd als een +zijner grondbeginselen predikt. En, terwijl Indië den der wereld +afgestorven kluizenaar of monnik bewondert, is in oud Perzië de +kloeke huisvader, die met liefde zich aan den landbouw wijdt, de ware +dienaar des Allerhoogsten. Vruchtbaarheid en leven is hier met den +godsdienst één, terwijl Indië van den godgewijde +onthouding van geslachtelijken omgang eischt.</p> +<p>En toch, toch zijn die beide planten, oud-Indië en +oud-Perzië, op denzelfden bodem gewassen. Beiden zijn ontstaan uit +den oud-Arischen godsdienst, dien de gemeenschappelijke voorouders +beleden, vóór zij uiteengingen, de een naar het warme +Indië met zijn weelderige natuur, uitlokkend tot droomen en +peinzen, de ander naar het onvruchtbare Iran,<a class="noteref" id="xd20e5685src" href="#xd20e5685" name="xd20e5685src">1</a> waar de +mensch wel wat anders had te doen en door noesten vlijt, in den strijd +tegen de <span class="pagenum">[<a id="pb245" href="#pb245" name="pb245">245</a>]</span>vijandige natuurmachten, zijn levensonderhoud +aan den bodem moest ontwringen. Daar nu is het Mazdeïsme of de +oud-Perzische godsdienst ontstaan. In welke landstreek—velen +meenen in Bactrië—is onzeker. Wij spreken echter maar van +oud-Perzischen godsdienst, omdat het Mazdeïsme, althans later de +godsdienst van de Perzen, het meest op den voorgrond tredende der +Iranische volken is geworden. De naam Mazdeïsme is ontleend aan +Mazda, de „Verhevene”, zooals de hoogste godheid werd +genoemd. Over dit Mazdeïsme willen wij dus handelen: een niet +gemakkelijk onderwerp, omdat wij hier weinig bronnen hebben en dan nog +veel in die oude bronnen zwaar te verstaan is.</p> +<p>Twee namen klinken ons hier tegen: wij lezen van het Zend-Avesta als +het heilige boek en van Zoroaster den profeet, aan wiens naam dit boek +is vastgeknoopt. ’t Spreekt vanzelf, dat het daarom nog niet van +zijn eigen hand behoeft te zijn: evenmin als de geheele Koran door +Mohammed, of alles in de vijf eerste boeken des Ouden Testaments door +Mozes geschreven is. Toch bestaan er goede redenen om aan te nemen, dat +althans de Gātha’s, oude liederen, die van het Avesta een +deel uitmaken, van hem zelf afkomstig zijn. Overigens schuilt zijne +geschiedenis in het duister. Zeker leefde hij vele eeuwen +vóór Christus en lang vóór Cyrus +(6<sup>e</sup> eeuw vóór C.) Waarschijnlijk was hij van +aanzienlijke afkomst en gevoelde hij zich innerlijk geroepen als +hervormer van den godsdienst op te treden. Na zeven jaar in eenzame +overpeinzingen te hebben doorgebracht, trad hij met kracht tegen den +afgodendienst op. Eerst bekeert hij enkele familieleden. Straks ook +koning Vistaçpā. Veel had hij te strijden met den invloed +der Turaniërs, wier bijgeloovige tooverpraktijken onder zijn volk +sterk waren doorgedrongen. Doch hij gaf den strijd niet op en predikte +zijn godsdienst der reinheid, tot hij in Balkh, de hoofdstad des rijks, +bij een aanval der Turaniërs, om het leven kwam.</p> +<p>Wat het Zend-Avesta betreft,<span class="corr" id="xd20e5697" title="Bron: (">—</span>de naam beteekent <i>wet</i> (avesta) met +<i>verklaring</i> (zend)—dit boek is eerst sedert 1771, toen het +door den Franschen geleerde Anquetil du Perron uit Azië werd +meegenomen en uitgegeven<a class="noteref" id="xd20e5706src" href="#xd20e5706" name="xd20e5706src">2</a>, in Europa bekend geworden.</p> +<p>Het werk vormt de overblijfselen van een veel uitgebreider +godsdienstige lectuur en dagteekent in zijn geheel zeker van minstens 6 +à 7 eeuwen vóór Christus. De meeste stukken zijn +zelfs veel ouder. <span class="pagenum">[<a id="pb246" href="#pb246" +name="pb246">246</a>]</span></p> +<p>Evenals het O. T. ons verschillende phasen van ontwikkeling van +eenzelfden godsdienst, b.v.: het oude Jahvisme, den godsdienst der +profeten en den wettelijken godsdienst vanaf de dagen van Ezra en +Nehemia doet zien: ontwikkelingsvormen die wel zeer uiteenloopen, doch +door één draad zijn verbonden, zoo is het ook hier. Ook +in het Zend-Avesta vinden wij drie ontwikkelingsvormen van denzelfden +godsdienst, waarvan de eerste ons toont den nieuwen godsdienst, zooals +hij gepredikt werd door Zoroaster of zijne school; de tweede teekent +hem, zooals hij meer in ’t practische leven inwerkt, doch dan ook +door het oud volksgeloof enz. reeds eenigszins verontreinigd is en de +derde doet hem ons zien als een volksgodsdienst geworden geheel en al: +èn dus, noodzakelijkerwijze heel wat verschillend van de oude +grondslagen, maar toch de grondgedachten van het verleden, zij het in +aarden vaten, in zich dragend.</p> +<p>Van deze phasen behandelen wij alleen de eerste en de derde, omdat +wij over de tweede slechts zeer weinig bronnen hebben (de jongere +Gātha’s) en het verschil tusschen de eerste en tweede zeer +gering is.</p> +<p>Het is te bejammeren, dat, zooals wij boven zeiden, slechts +brokstukken der oude gewijde literatuur tot ons zijn gekomen, doch wij +moeten ons tevreden stellen met wat wij bezitten. Een enkele opmerking +daarover zal hier niet misplaatst zijn.</p> +<p>In de dagen toen Alexander de Groote zijn wereldheerschappij +vestigde, alzoo in de 4<sup>e</sup> eeuw <span class="corr" id="xd20e5728" title="Bron: voor">vóór</span> Christus +schijnt er, volgens geloofwaardige berichten, een rijke godsdienstige +lectuur te hebben bestaan. Evenwel, Alexander de Groote, die aan het +Perzische rijk een einde maakte, trad ook tegen den oud-Perzischen +godsdienst en diens gewijde boeken vijandig op. Hij verbrandde deze of +zond ze naar zijn rijk. Slechts een gedeelte bleef gespaard.</p> +<p>Toen later de Perzen weer eigen koningen bezaten, nl. de dynastie +der Sassaniden (226–636 n. C.) werd bijeen verzameld, wat overig +was. Toen bestond het Zend-Avesta uit 21 boeken. Deze waren ook in +hoofdzaak nog in de 9<sup>e</sup> eeuw na Christus aanwezig, althans +een schrijver uit die dagen heeft er 20 in de oorspronkelijke taal voor +zich gehad, 19 bovendien in een ander dialect, het Pehlewi, dat hij +beter verstond. Ook deze verzameling is echter verloren: slechts +brokstukken zijn er van over. De eeuwen hebben dus een geduchte zifting +gehouden. Evenwel, verschillende gegevens samenvoegende, komen wij tot +het besluit, dat ons het meest belangrijke bewaard is gebleven. +<span class="pagenum">[<a id="pb247" href="#pb247" name="pb247">247</a>]</span></p> +<p>Wat wij nu nog bezitten, en wat in hoofdzaak reeds door Anquetil du +Perron is uitgegeven, is het volgende:</p> +<p>1. Yasna, een boek van ritueelen aard, bevattende teksten bij de +offerhandeling.</p> +<p>2. Vispēred (alle heeren) gebezigd bij die offeranden, waarbij +„alle heeren” worden aangeroepen.</p> +<p>3. Vendīdād (wet tegen de daēva’s = duivelen) +in 22 fargards (hoofdstukken).</p> +<p>4. Yasts, offerzangen ter eere van de Yazata’s (verheven +wezens) aan wie 27 van de 30 dagen der maand waren gewijd.</p> +<p>5. Eenige kleinere geschriften; kalenders, gebeden, spreuken, +gewoonlijk genaamd het Kleine Avesta.</p> +<hr class="tb"> +<p>Deze gedeelten zijn van verschillenden ouderdom, en +vertegenwoordigen de drie straks genoemde ontwikkelingsphasen van het +Mazdeïsme.<a class="noteref" id="xd20e5754src" href="#xd20e5754" +name="xd20e5754src">3</a> In de Yasna vooral komen de oudste stukken +voor, de zoogenaamde Gātha’s (oude liederen), die ook wat +hun taal betreft, van de overige deelen verschillen en in wier leer ook +sommige denkbeelden en leerstellingen van het latere Mazdeïsme +niet worden gevonden. Zij klimmen wel tot het jaar 1000 <span class="corr" id="xd20e5757" title="Bron: voor">vóór</span> onze +jaartelling op en leeren ons het Mazdeïsme kennen in zijn aanvang +en oorspronkelijke zuiverheid.</p> +<p>Wat hebben wij ons nu, aan de hand dezer oude oorkonden en van +enkele andere berichten van het ontstaan van dezen godsdienst voor te +stellen?</p> +<p>We merkten reeds op, dat eenmaal de voorvaderen van Indiërs en +Perzen, de Ariërs, gelijk zij zich noemden, samenwoonden in de +landstreek ten noorden van Voor-Indië. Vandaar uit gingen de +(latere) Indiërs naar het zuiden, de (latere) Perzen of liever +Iraniërs, naar het noorden.</p> +<p>De goden, die beiden vóór hunne scheiding vereerden +waren dus dezelfde. Deze waren o. a. Varuna en <span class="corr" id="xd20e5766" title="Bron: Mitra">Mithra</span>, Yama, of zooals de +Perzen hem later noemden Yima, den eersten mensch: mythisch koning van +het oudste menschdom en van het doodenrijk.<a class="noteref" id="xd20e5769src" href="#xd20e5769" name="xd20e5769src">4</a> Ook wisten +zij toen reeds in hun mythen te gewagen van de worsteling, die er in de +natuur is tusschen licht en duisternis, al vatten zij dien strijd ook +nog niet zoozeer als een zedelijken strijd op.</p> +<p>Voorts was het vuur bij hen in hooge eere en kenden zij een soort +onsterfelijkheidsdrank, waaraan men zich een gewijden <span class="pagenum">[<a id="pb248" href="#pb248" name="pb248">248</a>]</span>roes +dronk: een middel toch zag men daarin om tot hooger leven, tot +bovenmenschelijke bezieling te geraken.</p> +<p>De twee—later zoo uiteenloopende stroomen—waren dus +eenmaal één. Hoe zijn zij later zoo ver van elkaar +gekomen? Het antwoord moet luiden: bij de Indiërs is, onder de +leiding van priesterlijke familiën, de godsdienst langzamerhand in +een eigenaardige bedding geleid, waarbij zij andere godsdiensten, b.v. +die van overwonnen volken, in zich opnam, door hunne goden een plaats +te geven onder de verhevenen. Bij de Perzen echter heeft—zeker +geruimen tijd na hunne scheiding van de vroegere landgenooten—een +bepaalde hervorming van den godsdienst plaats gehad, een hervorming, +die verband hield met een belangrijken maatschappelijken overgang: dien +van zwervend herder tot gezeten landbouwer. Aan deze hervorming is de +naam Zoroaster verbonden. Reeds deelden wij enkele dingen over zijn +leven mee, en merkten wij op, dat de Gātha’s van hem +afkomstig waren. Wij willen nu zien, wat deze bezielde profeet aan de +menschheid bracht, welke eischen weerklank vonden in zijn rein +gemoed.</p> +</div> +</div> +<div id="ch6.2" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">II. Het Mazdeïsme der <span class="corr" id="xd20e5782" title="Bron: Gatha’s">Gātha’s</span>.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wat nu leerde deze nieuwe godsdienst? Hij prees aan +den dienst van Mazda, ook wel <span class="corr" id="xd20e5787" title="Bron: Ahura-Mazda">Ahura Mazda</span> geheeten, d. i. de wijze heer. +Deze wordt voorgesteld als de schepper aller dingen, hemelsche en +aardsche, geestelijke en stoffelijke. „Wie,” zoo heet het +van hem in een der oude liederen,<a class="noteref" id="xd20e5790src" +href="#xd20e5790" name="xd20e5790src">5</a> <span class="corr" id="xd20e5793" title="Niet in bron">„</span>heeft aan zon en sterren +den weg gewezen? Wie maakt, dat de maan wast en afneemt? Wie houdt de +aarde en de wolken daarboven terug van den val? Wie (schiep) de wateren +en de boomen? Wie heeft aan den wind en den donder snelheid verbonden? +Welke kunstenaar heeft het licht en de duisternis geschapen, welke +kunstenaar den slaap en de waakzaamheid? Wie morgen, middag en nacht, +die den geest besturen van hem, die de orde (den geregelden +offerdienst) in acht neemt?... Wie schiep in ’s vaders gemoed het +verlangen naar een zoon?”</p> +<p>Ook de mensch wordt genoemd een schepping Gods. „Van den +aanvang af, Mazda! hebt gij ons geschapen door uwen geest als levende, +zelfbewuste en verstandige wezens, hebt gij een lichaam gegeven aan de +ziel, en daden en leeringen, waarop (de mensch) vrijwillig zijn keuze +vestigt.<span class="corr" id="xd20e5798" title="Niet in bron">”</span><a class="noteref" id="xd20e5800src" href="#xd20e5800" name="xd20e5800src">6</a> <span class="pagenum">[<a id="pb249" href="#pb249" name="pb249">249</a>]</span></p> +<p>Alles roept Mazda in ’t leven: hij schept Vohumanō (de +goede gezindheid), de lieflijke Armaiti (de vroomheid) met Khsathra +(het ware rijk).<a class="noteref" id="xd20e5806src" href="#xd20e5806" +name="xd20e5806src">7</a> Geeft hij dezen als goede geniussen aan den +mensch (deze drie worden met nog vier anderen in de Gātha’s +als zijn trawanten voorgesteld), hij zorgt ook voor de dieren. En wel +in de eerste plaats voor de koe. Dit kan ons niet verwonderen, omdat +dit hèt dier van den landbouw is en de godsdienstige hervorming, +waarover wij spreken tevens bedoelde de oude Iraniërs tot vrome, +gezeten, landbouwende huisvaders te maken.</p> +<p>Het oude volksgeloof trouwens eerde reeds de koe. Het wist te +verhalen, dat de eerstgeschapenen op aarde waren een eenig rund en een +menschvormig wezen. Beiden werden echter gedood en uit het menschvormig +wezen kwamen voort de twee eerste menschen, terwijl uit het lichaam van +den gedooden stier een aantal voedings- en geneeskundige planten zich +ontwikkelden. Het zaad van den stier echter werd gezuiverd in de maan +en daaruit kwam voort het eerste runderpaar: vader en moeder der +geheele dierenwereld. De ziel van het gedoode rund, Géus Urva, +ging echter ten hemel.</p> +<p>Deze mythe nu wordt door Zoroaster verder uitgewerkt, in een gesprek +tusschen Géus Urva en hemelsche machten. Daarin klaagt „de +ziel van het rund” over het geweld, waaraan zij ter prooi is. +Géus tasan, de schepper van het runderpaar, vraagt dan aan Asa, +een van Mazda’s trawanten, welke ordeningen deze voor het rund +heeft ingesteld. Het blijkt, dat het nog geen beschermer heeft, geen +meester, die het voedt en verzorgt. En nu wordt Zarathustra +(Zoroaster), als zijn beschermer aangesteld: hij zal, door +Mazda’s geboden te verkondigen, het rund beschermen. Zoo treedt +de groote profeet als beschermer van landbouw en veeteelt op.</p> +<p>Merkwaardig is, dat ook de aarde zelve wordt voorgesteld als een +koe, de gelukbrengende of gaveschenkende, die besproeid moet worden, +wil men haar voor het akkerwerk geschikt maken.</p> +<p>Men ziet, hoe nauw landbouw en godsdienst hier verbonden zijn: de +nauwgezette landbouwer, die goed voor zijn vee is en de aarde naar +eisch bebouwt vervult daardoor tevens een plicht tegenover Mazda.</p> +<p>Wat Mazda zelf voorts betreft, hij wordt evenals Varuna bij de oude +Indiërs<a class="noteref" id="xd20e5819src" href="#xd20e5819" +name="xd20e5819src">8</a> voorgesteld als de Alziende, die niet +<span class="pagenum">[<a id="pb250" href="#pb250" name="pb250">250</a>]</span>bedrogen kan worden; de Wachter, wiens oogen +bespeuren niet alleen wat in het openbaar, maar ook wat in het +verborgen beraamd wordt; de Rechter, die weet wat menschen zullen doen +of gedaan hebben. Hem moet de geloovige, de wijze zoowel als de +landbouwer, vragen wat het rechte is, hem „die rechtvaardig +regeerende aan de schepselen de ordeningen des rechts +voorschrijft.”</p> +<p>Mazda is dus is allen deele de groote, eigenlijk de eenige god. Dit +sluit echter niet uit, dat er naast hem—voornamelijk een +zestal—hemelsche trawanten voorkomen. Echter moeten wij hierbij +bedenken: 1<sup>e</sup> dat Mazda altijd als ver verheven boven deze +trawanten wordt voorgesteld, 2<sup>e</sup> dat deze trawanten +nauwelijks als personen, veeleer als verpersoonlijkte deugden worden +voorgesteld.</p> +<p>Wat deze trawanten betreft, in de eerste plaats moet daaronder +genoemd worden Vohumanō = de goede gezindheid. Daarmee wordt +bedoeld, wat wij noemen: den heiligen geest: door zijn daden groeit +Mazda’s heerschappij, de gemeente der vromen draagt zijn +kenteekenen, hij is de hemelsche vertegenwoordiger aller wezens.</p> +<p>Dan volgt Asa = hetgeen voegzaam, passend, vroom is. Deze is +feitelijk, wat wij noemen de goddelijke wereldorde; hij omvat alle +plichten van den mensch in ’t algemeen en in het bizonder die +tegenover de hemelsche machten. Elken dag schept hij de ordeningen van +<a id="xd20e5837" name="xd20e5837"></a>Vohumanō (bij den +eeredienst). Als vertegenwoordiger van den offerdienst (waaraan de +Ariërs zoo groote macht en zegen toekenden) is hij de grootste +vijand der Drukh’s (booze geesten), die zijn stichtingen +vernielen. Een derde hemelgeest, of liever verpersoonlijking, is +Khsathra, het hemelsche, het ideale rijk, waarin is eerbied voor het +volmaakte, vergeving van zonden, de woonplaats der hoogste geesten, het +rijk, waaraan eenmaal de vrome volkomen deel hoopt te hebben, hoewel +Khsatra’s zegeningen ook reeds hier op aarde worden gesmaakt.</p> +<p>Mazda, heet het, schiep Asa door zichzelf, doch Khsatra door +Vohumanō: m. a. w. het ware rijk komt tot stand door den heiligen +geest.</p> +<p>Een vierde trawant is Armaiti = de richtig zorgende, ook wel de +goede aardmoeder genoemd. Zij is de beschermster van den landbouw, de +dochter van Mazda, die met Géus tasan in zijn hemelsche +gemeenschap leefde. Mazda gaf haar de keuze, wie zij wilde beschermen; +zij koos toen: den vromen huisheer, den ijverigen landman. <span class="pagenum">[<a id="pb251" href="#pb251" name="pb251">251</a>]</span></p> +<p>Met haar komt de ware heerschappij, die een goede woning verzekert, +den landbouw doet beoefenen en de bloeddorstige vijanden verlamt.</p> +<p>Steeds wordt deze godin nauw met Asa, de ware vroomheid, vereenigd +gedacht; wier schepping en zetel zij heet. M. a. w. vroomheid en +landbouw moeten hand aan hand gaan.</p> +<p>Dan volgen twee machten, eigenlijk komen ze in de Gātha’s +niet als personen, slechts als begrippen voor, die onafscheidelijk zijn +verbonden. Zij zijn Haurvatāt en Ameretāt. De eerste naam +beteekent: volkomen heil, de tweede: onsterfelijkheid. Somtijds heeten +zij de spijzen van Mazda, die hij in zijn rijk aan de vromen schenkt, +nadat hij hun op aarde kracht en duurzaamheid<a id="xd20e5850" name="xd20e5850"></a> (de aardsche zegeningen, die aan deze hemelsche +beantwoorden), heeft geschonken.</p> +<p>Eindelijk hebben wij Sraosa, die nog weinig als genius in de +Gātha’s voorkomt, maar gewoonlijk eenvoudig +„gehoorzaamheid” beteekent. Hij wordt voorgesteld als de +middelaar tusschen hemel en aarde, ook heet hij: de weg tot de +godheid.</p> +<p>Men ziet, dat de zooeven genoemde geniussen: Vohumanō, de goede +gezindheid; Asa, de vroomheid, Khsatra, het rijk van den goeden geest, +Armaiti, de richtig zorgende, Haurvatāt, het volkomen welzijn, +Ameretāt, de onsterfelijkheid en Sraosa, de gehoorzaamheid, geen +eigenlijke goden zijn. Hoogstens zijn zij werkingen, openbaringen van +den éénen hoogsten God, Mazda. Feitelijk en praktisch, +zoo zegt Tiele, was het oude Mazdeïsme vereering en erkenning van +éénen God.</p> +<p>De leer van éénen God.—En—zegt de lezer +misschien, de oud-Perzische leer is bekend om zijn dualisme, zijn +aannemen van twee wereldmachten, een goede en een booze: <span class="corr" id="xd20e5861" title="Bron: Ahura-Mazda">Ahura Mazda</span> en +Anrō-mainyu. Zeer zeker. Doch vooral van het latere +Mazdeïsme, zooals het zich in een volgende periode ontwikkelde, +geldt dit. Hier in de Gātha’s vinden wij het dualisme nog +slechts onvolkomen. Wel wordt er gesproken van twee geesten, vahyo = +het goede en akem = het slechte, beiden zich uitende in denken, spreken +en handelen. Beiden zijn echter ten slotte aan Mazda, dien men later +met den goeden dezer beide geesten zou vereenzelvigen, ondergeschikt. +Die goede en die booze geest treden met elkander in overleg en +besluiten elk naar zijn welbehagen te scheppen, de een het leven, de +ander het niet-leven.</p> +<p>Het slechtste bestaan zou voor de boozen, de leugenaars, +<span class="pagenum">[<a id="pb252" href="#pb252" name="pb252">252</a>]</span>het beste voor den gerechte, den vrome zijn. De +een verkiest nu het kwade te doen, de ander het goede te scheppen en +met den laatste houden het allen, die wenschen Ahura Mazda te +behagen.</p> +<p>Van een duivel tegenover den goeden god: Anrō-mainyu tegenover +Ahura Mazda, wordt hier dus nog niet gesproken. Wel worden booze +machten erkend, die den Algoede bekampen. Doch het slechte heet akem +(niets).</p> +<p>Hier is dus wel dualisme, doch: boven alles en allen staat Mazda, +van wien wordt verzekerd, dat hij de hemelsche kunstenaar is, die licht +en duisternis, slaap en waakzaamheid, morgen, middag en nacht schept. +Later zou dit anders worden: alle zedelijk, maar ook alle natuurlijk +kwaad: d. i. duisternis, slaap, enz. zouden gebracht worden tot het +gebied van Anrō-mainyu, den booze.</p> +<p>Toch: het zou altijd blijven een betrekkelijk dualisme: <span class="corr" id="xd20e5875" title="Bron: Anrō-mainyus">Anrō-mainyu</span> zou in macht nooit +halen bij Mazda. Evenwel: voor de praktijk lag er in dit dualisme een +groote kracht, het liet geen transactie toe met het kwaad en stelde den +mensch in staat om moedig, hoopvol en fier den strijd, hem opgelegd, te +volstrijden.</p> +<p>Mazda was dus de eenige god.—Doch—onder het Perzische +volk was vrijwel inheemsch de dienst der daēva’s, der oude +goden, die men reeds vroeger, toen men nog met de Indiërs +samenwoonde, vereerde. Die vereering wilde men fnuiken: zij toch stond +de erkenning van Mazda als den volstrekt-Eenigen in den weg. Doch +hoe?</p> +<p>In een der oudste teksten vinden wij deze voorstelling: de +daēva’s werden gesteld voor de keuze tusschen de twee +oorspronkelijke geesten, de goede en de booze, en verklaarden zich voor +den laatste. M. a. w. hier straalt door, dat ook de daēva’s +eenmaal vereerd werden, doch dat zij, als met de meer geestelijke +godsvereering van het Mazdeïsme in strijd, werden ter zijde +gesteld.</p> +<p>Tweeërlei keus was voorgesteld aan de daēva’s, ook +aan den mensch. Hij kon Mazda en diens profeet Zarathustra volgende, +partij kiezen voor den goeden geest, of zich scharen aan de zijde van +Daēva’s en <span class="corr" id="xd20e5884" title="Bron: Druhks">Drukhs</span>, de booze machten, waarvan Aēsma een +der voornaamste is.</p> +<p>Doet hij het eerste, dan gaat zijne ziel bij den dood over de smalle +brug Çinvat naar de Garō demāna, de liederenwoning, +waar Mazda met zijn trawanten is, waar dezen zich voeden met de spijs +en drank der onsterfelijken (haurvatāt en ameretāt), +<span class="pagenum">[<a id="pb253" href="#pb253" name="pb253">253</a>]</span>waar Mazda der vromen gebeden hoort en verhoort +en waar hen het loon wacht, door Zarathustra van ouds beloofd.</p> +<p>Geheel anders is het lot van hen, die zich met het rijk des boozen +verbinden. Ook zij moeten over die brug Çinvat („de brug +van het verzamelen<span class="corr" id="xd20e5893" title="Niet in bron">”</span>), waar dus allen samenkomen, goeden en +boozen. Doch, zij bereiken den hemel niet. Zij storten van de brug af +in den afgrond terneder; sidderend en bevend voor het lot, dat hen als +leugendienaars wacht. Eeuwige ellende en duisternis is hun bereid, een +eindeloos gejammer gaat er op van de verdoemden, die door de booze +geesten met afgrijselijke spijzen worden gevoed.</p> +<p>Zoo heeft er een oordeel plaats, onmiddellijk na den dood. Later +echter komt een eindoordeel, „de voleinding der wereld” +zooals het in de oude teksten heet. Dan vervangt Mazda’s +begeerlijke wereld deze gebrekkige, het hoogste goed wordt het deel +zijner dienaren, het slechte deel krijgen zijn haters dan in alle +volheid.</p> +<p>Hoe nu echter moet men Mazda dienen en het rijk des boozen +weerstaan? Wat zijn de plichten van zijn vereerder? Men moet Mazda +eeren in gedachten, woorden en daden. Daarbij worden dan de gedachten +in verband gebracht met Mazda zelven, de woorden met Sraosa en Khsatra, +de daden met Asa. Vooral op deze laatsten, die de gezindheid nog beter +doen kennen dan de woorden, wordt de nadruk gevestigd. Trouwens het +Mazdeïsme is een godsdienst, die zoover mogelijk er van afstaat om +het heil te zoeken in mystieke bespiegeling en stille +wereldontvluchting. Werkzaamheid is hier het wachtwoord. Door eigen +inspanning moet men zijn levensonderhoud zoeken, ijverig de aarde +bebouwen en door bevordering van het gezeten leven Mazda’s gebied +uitbreiden.</p> +<p>Mazda’s gebied: de dorre, onbebouwde wildernis toch behoort +tot het terrein van de booze geesten. Maar waar de landbouw komt, daar +komt ook Mazda’s rijk. IJverig zorgen voor den vrome en voor de +aarde: onder het beeld van een heilige koe voorgesteld, worden in +éénen adem als de plichten van den godsdienstigen mensch +genoemd. Men moet dus Mazda’s dienaar zijn, niet slechts door +offers en gebeden, niet slechts door betrachting van reinheid naar +lichaam en ziel en door heilig houden van het gewijde vuur: zijn +openbaring, maar ook door de aarde te bebouwen, leven en vruchtbaarheid +rondom zich te scheppen.</p> +<p>Licht begrijpt men, dat hier aan geen voorkeur voor het ongehuwde +leven valt te denken: integendeel, het huwelijk <span class="pagenum">[<a id="pb254" href="#pb254" name="pb254">254</a>]</span>is +een godsdienstige plicht, het zonder echtgenoot zijn een ramp voor de +vrouw. Vele kinderen zijn een van de grootste zegeningen des hemels. In +vele opzichten worden wij hier herinnerd aan de wettelijke +voorschriften des Ouden Testaments. Evenmin als daar is ook hier plaats +voor zachtheid jegens den vijand. Integendeel: het is plichtmatig het +rijk des boozen en dus ook zijn dienaars ter neder te werpen. Den +leugendienaar, zoo heet het, „onderwijze men met het +zwaard.” Hem te sparen is zondig; doet men dat, zoo gaat men zelf +op weg naar de woningen des boozen.</p> +<p>Wat den eeredienst betreft: daarin nam het „roode, heete +vuur” van Mazda, dat heilig gehouden moest worden, de eerste +plaats in. Ook bracht men offeranden: deze bestonden vooral uit +vleesch, voorts uit een offerkoek, die Haurvatāt en een drank, die +Ameretāt vertegenwoordigde. Gewijde spreuken werden daarbij +gesproken, offerzangen aangeheven. Daarmee was de priester belast, de +priester, die van Mazda diens welbehagen leerde.</p> +<p>Zoo ongeveer was het oude Mazdeïsme, een eenvoudige, practische +godsdienst. Straks zal het zich in sommige opzichten vervormen. Het +zal, in het practische leven optredend, genoodzaakt zijn, veel van den +ouden volksgodsdienst weer op te nemen, doch ook: het besef +Mazda’s medestrijder te zijn, zal straks meer ethisch, meer +verheven worden opgevat. En scherper dan te voren, zal het dualisme aan +het licht treden, <span class="corr" id="xd20e5911" title="Bron: Ahurmazda">Ahura Mazda</span> en Anrō-mainyu komen +tegenover elkaar te staan, beiden als hoofden van een machtig rijk: +toch blijft Mazda de machtigste.</p> +</div> +</div> +<div id="ch6.3" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">III. Het Mazdeïsme volgens het jongere +Avesta.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">We leerden den ouden godsdienst van Zarathustra kennen +in zijn eenvoudigheid; wij hebben ons echter niet voor te stellen, dat +hij in dien vorm een volksgodsdienst werd. Wanneer verheven denkbeelden +zich in ruimer kring verbreiden en daar in aanraking komen met allerlei +bekrompene, oud-ingewortelde opvattingen, dan kan het niet anders, of +zij boeten in den strijd om ’t bestaan iets van hun zuiverheid +in. Zoo nu is het ook hier gegaan.</p> +<p>De minder ontwikkelden waren gehecht aan den dienst van +verschillende goden, oud-Arische goden, die eigenlijk bij het Parzisme +niet behoorden: welnu—er was geen andere weg, dan dezen onder de +hemelgeesten en medestrijders van Ahura Mazda op te nemen. Zij waren +gehecht aan godsdienstige <span class="pagenum">[<a id="pb255" href="#pb255" name="pb255">255</a>]</span>gebruiken, oorspronkelijk aan +’t Parzisme vreemd: men kon niet anders, dan ze met een +<span class="corr" id="xd20e5923" title="Bron: Zarathustischen">Zarathustrischen</span> ijk voorzien, in het +nieuwe geloof opnemen. Anders kon de nieuwe godsdienst niet komen tot +het hart des volks. Het Christendom heeft immers niet anders gedaan? +Aldus was de ontwikkeling, of wilt ge, verbastering, der +oorspronkelijke leer. We willen haar op enkele punten beschouwen. We +merken daarbij op, dat ook wat wij thans gaan geven nog een zeer ouden +godsdienst ons voorstelt, zoo zelfs dat het Parzisme, zooals dat onder +de Achaemeniden (Cyrus en diens opvolgers, alzoo circa 535–325) +was, als een latere ontwikkeling ook van deze opvatting moet worden +beschouwd.</p> +<p>Ahura Mazda leerden wij volgens de Gātha’s kennen als den +hoogsten der goden, den schepper van ’t heelal. Dat bleef hij ook +nu. Alleen worden Vohumanō en de andere geniussen, die wij reeds +leerden kennen, als hem ter zijde staande,<a class="noteref" id="xd20e5928src" href="#xd20e5928" name="xd20e5928src">9</a> meer als +personen opgevat, dan vroeger het geval was. De meesten hunner gelden +thans als een soort aartsengelen, die met Ahura Mazda te zamen de zeven +<span class="corr" id="xd20e5931" title="Bron: Amesa Spenta’s">Amesa-Spenta’s</span> worden genoemd +en de schoonste eerenamen dragen,<a class="noteref" id="xd20e5934src" +href="#xd20e5934" name="xd20e5934src">10</a> terwijl dan een gansch +heirleger minder hooge geesten, de Yazata’s (vereeringswaardigen) +onder hen staan.</p> +<p>Toch is het besef, dat zij ten slotte slechts eigenschappen van den +eenigen Mazda zijn, niet geheel te loor gegaan. Immers het heet dat +deze zeven één zijn in zin en in woord en daad, +één ook met Ahura Mazda, hun aller leermeester. Zij lezen +in elkaars binnenste en peinzen allen over weldenken, welspreken en +weldoen en over Garō demāna: den hemel. M.a.w. men erkent de +<span class="corr" id="xd20e5939" title="Bron: éenheid">éénheid</span> in de veelheid, zij +zijn openbaringen van de hooge wijsheid Gods, in welke deze gestalte +verkrijgt. Langzamerhand echter treedt het persoonlijke meer op den +voorgrond: ’t zijn hemelgeesten, en zoo worden ook de vrouwelijke +Haurvatāt en Ameretāt als mannelijke wezens voorgesteld.</p> +<p>Sommigen van hen veranderen ook eenigszins van karakter, zoo worden +b.v. de zooeven genoemde Haurvatāt en Ameretāt ook de +stillers van honger en dorst, Armaiti wordt de beschermgeest der aarde. +Ook de vereering van Sraosa, den middelaar tusschen de hemelwezens en +den mensch,<a class="noteref" id="xd20e5944src" href="#xd20e5944" name="xd20e5944src">11</a> komt thans in hooge <span class="pagenum">[<a id="pb256" href="#pb256" name="pb256">256</a>]</span>eere. Hij wordt +voorgesteld, niet slechts als een hemelsch priester, maar ook als een +heilsprofeet, die de wet van Mazda over de aarde verbreidt en die +zorgt, dat de onsterfelijke weldoeners, de <span class="corr" id="xd20e5949" title="Bron: Amesa spenta’s">Amesa-spenta’s</span>, hun invloed +door de wereld doen gelden. Sraosa toch doorloopt met zijn vierspan +hemelsche paarden, enkel licht zonder schaduw, driemaal daags en +driemaal ’s nachts de menschenwereld. Zijn wapen is het +wonderbare, heilzame, kracht gevende gebed Ahuna vairya.<a class="noteref" id="xd20e5952src" href="#xd20e5952" name="xd20e5952src">12</a></p> +<p>Waar men hem gastvrij ontvangt, daar kan geen onheil, leed of +verderf het huis treffen. Geen booze geest kan hem weerstaan, niemand +hunner vreest hij, doch allen sidderen voor zijn macht. Veilig kunnen +rusten de vervolgde vromen, want zijn oog luikt geen slaap, hij staat +met opgeheven zwaard, ook te middernacht.</p> +<p>Geen wonder dat hem het volksgeloof den waakzamen haan als heilige +vogel toekende.</p> +<p>Niet alleen echter de Amesa-spenta’s en Sraosa worden thans +meer persoonlijk voorgesteld, neen, er komen ook nieuwe yazata’s +bij, die men voorheen slechts als begrippen kende. Zoo is er b.v. een +bepaald gebed tot Rasnu, de rechtvaardigste rechtvaardigheid, waarin +deze wordt voorgesteld als wonende in alle deelen van het heelal, van +de zeven werelddeelen af tot in het ongeschapen licht en de hemelsche +paradijzen toe. Zijn wet is de waarheid. De eed is bij hem boven alles +heilig. Hij houdt met Mithra, den lichtgeest, en Sraosa, de wacht bij +Çinvat, de brug naar den hemel.</p> +<p>Ook het hemellicht—reeds voor Zarathustra’s hervorming +in Perzië vereerd—wordt thans hoog in aanzien gesteld onder +den naam hvarena.</p> +<p>Het is nu echter niet meer zooals voorheen, alleen het natuurlijke +hemellicht, de glorie, die te middernacht begint neer te dalen naar der +sterrensfeer en zoo door een heiligen geest aan het licht voor +zonsopgang, den dageraad, wordt gebracht, om aldus den menschen het +gezicht te geven en straks naar den Allerhoogste weder te keeren, neen, +’t is nu vooral ook het goddelijk licht, dat den menschelijken +geest verheldert, zoodat de mensch anderen kan leiden, wonderbare +werken volbrengen en zich heerschappij kan verwerven. Eenmaal +<span class="pagenum">[<a id="pb257" href="#pb257" name="pb257">257</a>]</span>zelfs zal het—bij de voleinding der +wereld—de vernieuwing van alle dingen en de opstanding der +heiligen bewerken.</p> +<p>Dit licht was reeds het deel der oude heilsprofeten van <span class="corr" id="xd20e5970" title="Bron: vóor">vóór</span> Zarathustra, onder +anderen van Yima (de Indische Yama), doch het valt ook ten deel aan de +profeten, die later zullen komen. Ten slotte wordt het ten eigendom aan +den Heiland (Saōsyant), die in de toekomst de vernieuwing der +wereld tot stand zal brengen. Hvarena is dus, wat wij zouden noemen: de +hoogere verlichting. Wij merken hier tevens op, dat door deze leer van +het hvarena op eigenaardige wijze uitgesproken wordt, wat wij verstaan +onder de continuïteit der goddelijke openbaringen: het wordt hier +duidelijk gemaakt, dat het Mazdeïsme niet van gisteren is. Ook +erkent men op treffende wijze, dat de volle goddelijke verlichting +alleen aan den Verhevene zelf toekomt. Men hoore de volgende mythe:</p> +<p>Twee wedijverende geesten, Spenta en Anrō mainyu: de goede en +de booze geest,<a class="noteref" id="xd20e5975src" href="#xd20e5975" +name="xd20e5975src">13</a> pogen zich meester te maken van het hvarena. +De eerste bezigt daartoe Atar, den vuurgod, de ander den draak Azhi +dahāka. Nu eens is de een voor, dan de ander. Echter ontsnapt aan +beiden de onbereikbare heerlijkheid: de watergod Apām +napāt<a class="noteref" id="xd20e5978src" href="#xd20e5978" name="xd20e5978src">14</a> verbergt haar in de diepte der mythische zee. Ook +deze Atar—de god van het huiselijk vuur, het haardvuur—werd +veel gediend. Hij, die het morgen- en middagmaal voor de vromen kookt, +maakt op hun offeranden aanspraak. Hij vraagt voedsel bij elk der drie +nachtwaken: hout, baresmatwijgen en granaattwijgen: zij maken het reine +vuur welriekend en wijden het. Doch ook bepaalde offergaven worden hem +gebracht. Naast hem worden nog andere, oud-Arische vuurgoden vereerd: +Apām napāt, het vuur in de hemelsche wateren, m. a. w. de +bliksem, die ze bevrucht. (Als zoodanig waarschijnlijk heet hij ook, +„de vrouwenheer”.) en Nairyō-Sanha, eveneens tevens +een vruchtbaarheidsgod.</p> +<p>Ook Anahita, de groote godin der wateren, wordt in hooge eere +gehouden. Zij wordt voorgesteld als beheerscheres van een hemelstroom: +<span class="corr" id="xd20e5986" title="Bron: alléen">alléén</span> zoo groot als alle +wateren, die op aarde vloeien, met duizend meren en duizend kanalen, +waarvan een reeds genoeg zou zijn om de gansche aarde te <span class="pagenum">[<a id="pb258" href="#pb258" name="pb258">258</a>]</span>overstroomen. In elk dier kanalen heeft zij een +schoon paleis met een welriekende legerstede. Haar vierspan bestiert +zij zelve: wind, regen, wolken en rijp zijn hare rossen: zij zendt op +Mazda’s bevel regen, sneeuw, hagel en rijp op aarde neer.</p> +<p>Rijk zijn de zegeningen, die zij schenkt van uit haar hoogen hemel. +Van den hemelberg daalt zij neer, als de vrome haar aanroept. Als +hemelsch rein water zuivert zij het zaad der mannen en de baarmoeder +der vrouwen, bevordert de goede geboorten, reinigt de melk en bewerkt +alzoo de vermeerdering der kudden en van alle rijkdommen. Afgeschilderd +wordt zij als eene schoone maagd, hoog en krachtig van gestalte, met +blanke gevulde armen en zwellenden boezem, in prachtig uit bevervellen +saamgesteld gewaad, een gouden kroon op het hoofd.</p> +<p>Waarschijnlijk was deze Anahita een Oud-Semietische godin, wier +dienst in West-Azië met ontuchtige praktijken gepaard ging, welke +echter het Parzisme verre van hare vereering wist te houden. Zoo zien +wij hoe het Parzisme, waar het op het volk beslag ging leggen, oude, +meestal Arische, soms ook Semietische goden en godinnen in zich opnam, +doch hen in overeenstemming wist te brengen met zijn eigen stelsel.</p> +<p>Dit was ook het geval met de zon, de maan en de sterren. Ook deze +werden door den ouden volksgodsdienst geëerd: door het +oorspronkelijk Parzisme ter zijde gesteld, doch later opgenomen en in +het nieuwe stelsel ingevoegd. Daarbij worden dan echter zon en maan +eenigszins gedegradeerd: zelfstandige machten kunnen zij natuurlijk ook +niet meer zijn: Ahura Mazda doet de maan wassen en afnemen. Zoodra de +maan zich vertoont, grijpen de Amesa-spenta’s den glans en +verdeelen dien over de aarde.</p> +<p>Die aan de zon, de schitterende met de snelle paarden offert, hij +brengt eigenlijk zijne vereering aan Mazda, aan de <span class="corr" +id="xd20e5999" title="Bron: Amesa spenta’s">Amesa-spenta’s</span> en zijn eigen +ziel en hij verheugt alle yazata’s:<a class="noteref" id="xd20e6002src" href="#xd20e6002" name="xd20e6002src">15</a> want indien +de zon, die macht des lichts, niet opging: zouden zij dan in staat zijn +de booze machten der duisternis, de <span class="corr" id="xd20e6005" +title="Bron: daēv’as">daēva’s</span> te +weerstaan?</p> +<p>Wat de sterren betreft—de planeten vereerde men niet, dat +waren in de oogen der Perzen vijandige machten. Doch wel de vaste +sterren: die deze bestrijden. En onder hen vooral Tistrya, een ouden +volksgod, die men met de ster Sirius vereenzelvigde.</p> +<p>Deze Sirius is het, die na de verschroeiende hitte van den +<span class="pagenum">[<a id="pb259" href="#pb259" name="pb259">259</a>]</span>zomer den weldadigen regen doet neerdalen. In +een mythe van het Avesta treedt hij geheel als natuurgod op. Eerst als +een vijftienjarig jongeling<a class="noteref" id="xd20e6014src" href="#xd20e6014" name="xd20e6014src">16</a>, gelijk aan den eersten mensch, +groot, sterk en helder van oogen, daarna als een stier met gouden +horens, eindelijk als een wit paard met gele ooren en een gouden +voorhoofd. In die laatste gestalte strijdt hij tegen den daēva +Apaosa (veranderd in een zwart bont paard), dien hij ten laatste +overwint. Dan brengt hij Vourukasa, de hemelzee met de wijde oevers, in +beweging, zoodat het water naar alle zijden stroomt en op de aarde +neerdaalt.</p> +<p>M. a. w. Tistrya was oorspronkelijk de hooge hemelgod, die de door +booze machten vastgehouden wateren bevrijdt. In drie jaargetijden voert +hij heerschappij: in de lente is hij een krachtig jongeling, in den +zomer de bevruchtende stier, in den herfst het witte paard, dat het +donkere zwerk bekampt en overwint.</p> +<p>Dezen god kon men in het dorre Perzië allerminst missen. Hij +moest wel worden opgenomen in den nieuwen godsdienst: zouden niet de +vromen het uitblijven van den regen toeschrijven aan het verzuim om den +machtigen Tistrya vereering te brengen? Zoo wordt dan ook in het Avesta +op zijne vereering aangedrongen, doch tevens uitdrukkelijk bepaald dat +roovers, boeleersters en ongeloovigen verre van zijn dienst moeten +blijven.</p> +<p>Ook wordt hij, hoe hoog verheven ook als heer van de sterren, toch +aan Mazda ondergeschikt gemaakt en eene eigenaardige kleur aan zijne +vereering gegeven, in overeenstemming met het Perzische geloof.</p> +<p>Ook de dienst der oude godin Asi, meestal nu met Asa verbonden, +herleefde wederom. Geen wonder: zij gold als de godin die de +vruchtbaarheid verleent. Daarom zijn allen, die den bijslaap niet of +niet meer kunnen uitoefenen van hare vereering uitgesloten. Eveneens +ontuchtigen, of die de vrucht afdrijven. En—de grootste zonde in +hare oogen, is dat men de jonge meisjes lang ongehuwd laat of tot den +ongehuwden staat veroordeelt. Het moest immers geen moeite kosten den +dienst van zulk eene godin te doen herleven in een godsdienst, die wars +van ascese en ongehuwden staat, het eerbaar huiselijk, gezeten leven op +prijs stelt? Onder de goden, in het <span class="corr" id="xd20e6026" +title="Bron: Zarathustisch">Zarathustrisch</span> systeem opgenomen, +mogen wij vooral Haoma, <span class="pagenum">[<a id="pb260" href="#pb260" name="pb260">260</a>]</span>Hom, zooals hij soms ook genoemd +wordt, niet vergeten. Wij ontmoetten dien god der onsterfelijkheid +reeds vroeger in Indië<a class="noteref" id="xd20e6031src" href="#xd20e6031" name="xd20e6031src">17</a> en met verwondering zien we hem +ook hier wederom verschijnen. Zeer waarschijnlijk is zijn vereering +eerst opgekomen in zuid-oost Iran, het gedeelte aan Indië +grenzende.</p> +<p>Dat hij oorspronkelijk niet in het Mazdeïsme thuisbehoort, +blijkt uit de volgende mythe. Zarathustra, zoo heet het, reinigt, onder +het zingen der Gātha’s, het vuuraltaar. Daar verschijnt een +verheven gestalte, waarin de profeet een goddelijk lichtwezen herkent. +Wie hij is, weet hij echter niet. Haoma maakt zich bekend en deelt hem +mede dat hij altoos vereerd is door de vromen van den voortijd, wien +tot loon voor die vereering zulke groote zonen werden geschonken. Ook +de vader van den profeet noemt hij onder zijn vereerders: hem werd de +groote Zarathustra geboren. Dan verklaart deze zich bereid de +voorvaderen te volgen en zingt een loflied, Haoma ter eere. In de +voorstelling van deze godheid is veel onzekers; nu eens is hij de +onsterfelijkheidsplant zelve, die het Haomasap levert, dan weer een +hemelsche personificatie daarvan. De zaak is denkelijk deze: als men in +den zaligen roes verkeerde, welke door het Haomasap werd gewekt, +gevoelde men zijn kracht als verdubbeld en erkende daarin de werking +van een machtigen geest. Die geest was de god Haoma. Later werd hem nog +meer macht toegekend: hij werd de Levensgever in ruimeren zin. Ook +drenkt hij de goden en bevochtigt de aarde.</p> +<p>De haomaplant is door de goden geschapen en over de aarde verbreid, +haar wonderkracht geeft een zalige bedwelming, die geen twist, noch +nijd veroorzaakt.</p> +<p>Werd alzoo Haoma een god van beteekenis, niet minder was dit met den +Oost-Arischen lichtgod Mithra het geval. Deze god vertegenwoordigt +oorspronkelijk den lichthemel bij dag en nacht. Nooit slaapt hij, alles +aanschouwt hij van uit zijn wachttoren. Met zijn knots +gewapend—want hij is een krijgsgod—gaat hij rond om alles +op te merken, wat er op aarde voorvalt. Met gestrengheid bestrijdt hij +de leugen; een ever met ijzeren klauwen en tanden gaat hem vooraf, de +vijanden vernietigend. Zijn toorn is vreeselijk, wee, die den eed, aan +dezen gestrenge gedaan, verbreekt. Mazda zelf, zoo heet het, heeft hem +geschapen, hem al zijn wonderbare krachten <span class="pagenum">[<a id="pb261" href="#pb261" name="pb261">261</a>]</span>en +zijn tienduizend oogen gegeven en hem alzoo tot den waakzamen +beschermer der wereld aangesteld.</p> +<p>Behalve deze oude volksgoden, opgenomen onder de yazata’s, de +vereerenswaardige geesten, spelen in het Parzisme ook een soort +beschermgeesten, de Fravasi’s een vrij belangrijke rol. Zij zijn +het, die—ongeveer als de beschermengelen van het Roomsch +Catholiek geloof—de menschen terzijde staan. Elk persoon, elke +veldheer of koning, ieder huis en dorp heeft zijn beschermgeest. Doch +ook zijn er myriaden van Fravasi’s, die de wacht houden over het +gesternte, vooral over den grooten beer, die als hoofd der noordelijke +sterren het dichtst bij de woningen der daēva’s staat. +Wederom anderen waken over het zaad van Zarathustra, dat volgens de +Parzische legende in een meer wordt bewaard en waaruit eenmaal badende +jonkvrouwen van een wereldheiland en zijn beide voorloopers zullen +zwanger worden. Somtijds ook worden de fravasi’s voorgesteld als +eigenlijk de zielen der geloovigen, die voortleven na den dood: +oorspronkelijk werden deze echter daarvan onderscheiden.</p> +<p>Zoo zien wij dus aan de zijde van Ahura Mazda een heirleger van +hoogere en lagere hemelwezens, die met hem het rijk des boozen +bestrijden, machten bij wie de mensch hulp en bescherming kan zoeken en +die hij overal op zijn levensweg ontmoet. Daartegenover echter staat +een gansche wereld van booze geesten, met Anrō mainyu aan het +hoofd. Deze staat geenszins met Mazda op ééne lijn, al is +hij een machtig wederpartijder. Alwetend is hij noch almachtig. Mazda +zelf kende hij niet, voor hij, bij een poging om in den hemel door te +dringen, door diens licht werd verblind. Ook de toekomst kent hij niet, +voordat Mazda hem deze heeft onthuld: eenmaal zal hij al zijn macht +verliezen, zijn schepselen vernietigd zien en zelf in het niet +zinken.</p> +<p>Anrō mainyu siddert en beeft, hij en zijn dienaren, als de +groote profeet, met het Godswoord gewapend, geboren is. Als hij dat +verneemt, roept hij zijn getrouwen samen bij den ingang der hel en +deelt hun mede dat de heilige Zarathustra, de geesel der +daēva’s, de aartsvijand der druja’s, is geboren, en +dat het rijk van verderf, leugen en valschheid met den ondergang wordt +bedreigd. Hij weet niet, hoe dezen profeet te dooden. Later beproeft +hij het, als de profeet tot rijperen leeftijd gekomen, zijn goddelijke +roeping wil gaan vervullen. Hij zendt een boozen geest op hem af, doch +deze vindt hem bezig het heilig gebed, het Ahuna vairya, aan te heffen +en de Mazdayasnische <span class="pagenum">[<a id="pb262" href="#pb262" +name="pb262">262</a>]</span>geloofsbelijdenis op te zeggen. +Daartegenover vermag de booze geest niets en teleurgesteld keert hij +tot zijnen meester terug en verklaart dat de heerlijkheid van Mazda te +groot is, dan dat de dood macht over hem zou hebben. Nog andere +pogingen worden in ’t werk gesteld, doch Zarathustra, sterk met +zijn heilig offergereedschap, met Haoma en de woorden van Mazda, geeft +den strijd niet op, doch geeft te kennen, dat hij liever zou te niet +gaan dan het geloof afzweren.</p> +<p>Zoo wordt hier het rijk des boozen in zijn machteloosheid geschetst. +Eveneens ook elders: de booze kan wel de scheppingen van Mazda +vernielen; de landen, door hem voor zijn aanbidders bestemd +onbewoonbaar te maken, vermag hij niet; al wat hij kan, is ze door zijn +tegenscheppingen eenigszins te bederven. Soms schijnt de heer des +hemels in verlegenheid, doch hij heeft goede machten onder zich, +waartegen de vijand niets vermag.</p> +<p>Op aarde en voor den mensch is echter de macht van den booze zeer +geducht. Met alle natuurlijk en zedelijk kwaad staat deze hem tegen. +Onder zijn helpers is de drukhs Nasus, de demon des bederfs, die uit +het noorden komt aanvliegen en zich op het lijk van den gestorvene zet. +Deze werkt samen met den doodsdemon, den beenderenbreker, dien men zich +in vogelgestalte voorstelde. Ook staan aan Anrō <span class="corr" +id="xd20e6057" title="Bron: mainyus">mainyu</span> ter zijde: +Aēsma<span class="corr" id="xd20e6060" title="Niet in bron">,</span> de nijd, Ahōmanō, de slechte +gezindheid, Tauru, de pijniger, Indra, Sauru (= +Çarva-Çiva) enz., de beide laatste, zoo men ziet Indische +goden. Eveneens helpen hem de Pairika’s, de schoone jonkvrouwen +van het verboden genot. Een van haar poogt met haar bedwelmend +sluimerlied de geheele wereld weer te doen inslapen, zoodra de heilige +vogel van Sraosa, Parōdars, de haan, de wereld heeft wakker +gemaakt. Ook heeft men een pairika, die de genius der afgoderij zou +kunnen heeten. Verder de druja’s, die de menschen tot +vleeschelijke gemeenschap verleiden, en met wie men gemeenschap pleegt, +indien men, zij het onwillekeurig, zichzelf bevlekt. Dan al de +daēva’s, die verblijf houden in het onderaardsche rijk van +den booze, „de duistere duisternis, uit duisternis +gesproten.” Tegen al deze machten, door Anrō mainyu, den +moordenaar, den duizenddooder, zooals hij menigmaal genoemd wordt, +aangevoerd, heeft de mensch nu te strijden. Offers, +reinigingsplechtigheden, heilige gebeden zijn zijne wapenen.</p> +<p>De mensch heeft er tegen te strijden, zeide ik. Daarop wijst ook de +plaats, welke hij inneemt in de wereld. Hij staat tusschen beide +machten, de goede en de booze in. Boven <span class="pagenum">[<a id="pb263" href="#pb263" name="pb263">263</a>]</span>hem toch welft zich +de hemel, de woning des lichts, onder hem is de diepte der duisternis, +hijzelf is in het rijk van Vayu<a class="noteref" id="xd20e6067src" +href="#xd20e6067" name="xd20e6067src">18</a>, in den dampkring. De +aarde waarop de mensch woont, is in zeven karsvare’s (kringen) +verdeeld. De middelste daarvan is de door de menschheid bewoonde aarde, +zij is tevens de schitterendste. Men weet, dat ook de Indiërs en +de oude Babyloniërs zulk een in zeven deelen verdeelde aarde +kennen, de Indiërs spreken van de zeven dvipa’s. Wat de +voorstelling omtrent het heelal betreft, de oude Perzen kenden twee +wereldoceanen: den een in de diepte, Puita, den stinkenden d. i. den +aardschen oceaan, waarin het water uit de hemelzee gereinigd wordt en +die met hare zoute, onreine wateren onder de gansche aarde doorloopt, +den anderen, Vourakasa, den hemelschen oceaan daarboven, waaruit +Anahita, Tistrya en de Fravasi’s de hemelwateren uitstorten over +de aarde. Voorts nemen zij aan, dat een wereldstroom de gansche aarde +omgeeft.</p> +<p>Boven de hemelzee is de onzichtbare lichthemel, waar de verheven +geesten en Mazda wonen. In ’t midden daarvan staat de hemelboom, +waar de planten van alle soorten groeien, welker zaden Mazda laat +neerdalen in den regen om koren voor den mensch en gras voor het nuttig +vee te doen groeien. Somtijds zet zich op dien boom de arend Saēna +neer, die, als hij zich neerzet, duizend takken doet afvallen, welke +weer aangroeien, zoodra hij wegvliegt. Ook kennen de oude Perzen een +hemelschen berg, een godenberg met twee spitsen. Daar zijn der goden +paleizen. In den morgen worden deze bergen door de zon overschreden en +ook de zielen, die ten hemel varen komen hier langs. De hoogste spits +van dit gebergte is de Taēra, het middelpunt der wereld, +waaromheen zon, maan en sterren draaien.</p> +<p>Men ziet: zuiver mythologische opvattingen. Toch daarnaast staat +weer veel verhevens. Zoo worden de oneindige tijd, het eeuwige licht en +de oorspronkelijke duisternis, alsmede de wereld van Asa, als eeuwig +gedacht. Waarom? Omdat zij boven Mazda zouden staan? Neen, maar omdat +Mazda van eeuwigheid is en dus ook zijn rijk, zijn geestelijke +wereldorde, zijn lichtsfeer van eeuwigheid bestaat, evenals de +oorspronkelijke duisternis, het tegenbeeld dier <span class="corr" id="xd20e6075" title="Bron: lichtssfeer">lichtsfeer</span>. Al het andere, +zegt het Avesta, mensch en dier en plant, ook de Yazata’s, heeft +Ahura Mazda geschapen. <span class="pagenum">[<a id="pb264" href="#pb264" name="pb264">264</a>]</span></p> +<p>Wat die schepping betreft, de voorstellingen der oude Perzen hebben +eenige overeenkomst met het scheppingsverhaal van Genesis I.</p> +<p>Ook de Perzen toch spreken van zes scheppingsdagen, waaraan zij zes +jaarlijksche feesten, oorspronkelijk landbouwfeesten, hebben gewijd. +Wat de volgorde betreft, zij is deze: eerst brengt Mazda een hemelsche +schepping tot stand door<a class="noteref" id="xd20e6083src" href="#xd20e6083" name="xd20e6083src">19</a> het uitspreken van het heilige +woord, Ahuna Vairya, daarna de aardsche: het uitspansel, de wateren, de +planten, het vee, de menschen.</p> +<p>We zien dus ook hier weer, dat het oude Parzisme geen zuiver +dualisme is. Mazda staat boven alles: onder hem staan zijn dienaren: +amesa-spenta’s, yazata’s enz., doch ten slotte ook de +vijandige geest met diens rijk, dat op den duur tegen het zijne niets +vermag en welks bestrijding de taak van den vrome is. Zoowel door +landbouw als door een godgewijd leven: beiden toch vloeien ineen, moet +deze daartegenover pal staan. De strijd tegen natuurlijk en zedelijk +kwaad is zijn levenstaak.</p> +<p>Voert hij dien strijd met volharding, dan vindt hij heil in dit, +zoowel als in een volgend leven. Bij den dood toch wordt des menschen +lot beslist. Voor de slechten volgt de diepste ellende, de vromen +ontvangen, voor wat zij hier hebben opgeofferd<a class="noteref" id="xd20e6090src" href="#xd20e6090" name="xd20e6090src">20</a>, +hiernamaals eeuwig loon.<a id="xd20e6093" name="xd20e6093"></a></p> +<p>In een der plaatsen uit de Zend-Avesta wordt dit aldus voorgesteld: +als de mensch gestorven is, strijden de ellendige daēva’s om +zijn bezit: drie nachten lang. Aan het eind van den derden nacht, als +Mithra den top van den godenberg heeft bereikt en de zon opgaat, is de +strijd beslist.</p> +<p>De booze daēvadienaars worden meegenomen door den daēva +Vizaresa (den wegsleeper). Doch de andere zielen gaan op het goede pad. +Bij de brug Çinvat komen de vromen en smeeken om hun deel, voor +wat zij hier moesten prijsgeven.</p> +<p>Een sterke, sierlijke jonge vrouw verschijnt, een kroon op het +hoofd, met de honden, die de dooden geleiden. Zij voert de zielen over +de brug Çinvat en steunt hen. Zoo komen zij in den hemel, waar +Mazda met zijn heiligen is.</p> +<p>Vohumanō rijst van zijn gouden troon en vraagt: „Hoe zijt +gij hier tot ons gekomen van de vergankelijke tot de onvergankelijke +wereld?” <span class="pagenum">[<a id="pb265" href="#pb265" name="pb265">265</a>]</span></p> +<p>Dit gedeelte behoort tot de oudste teksten; later wist men van de +brug Çinvat te vertellen, dat deze zoo smal was als een +scheermes voor de slechten, zoodat deze er afvallen. Hier wordt zij nog +uitsluitend: als een brug der goden, door de vromen betreden. Ook weten +latere schrijvers van verschillende hemelen, ten slotte zelfs van een +soort vagevuur, te gewagen.</p> +<p>De boozen gaan alzoo naar de plaats des verderfs, de dienaars van +Mazda naar den hemel. Hoe echter dacht men over de toekomst der aarde +en die der op haar wonende menschheid? Een oude voorstelling is deze: +Aan het einde van de twaalf duizendjarige perioden der +wereldgeschiedenis zal Mazda, door de Amesa-Spenta’s geholpen, de +wereld herscheppen.</p> +<p>Dan zullen de menschen niet meer verouderen of sterven, maar eeuwig +leven en bloeien. De dooden zullen opstaan, zielen en lichamen worden +vereenigd en de levenden gaan tot de onsterfelijkheid in, de wereld +wordt herschapen naar den wil van Mazda in de ordeningen van Asa. Alle +booze machten worden ten onder gebracht en vernietigd en de oorsprong +van alle kwaad, Anrō mainyu, trekt zich in wanhoop terug.</p> +<p>Deze groote gebeurtenis der tweede schepping wordt reeds door de +drie voorafgaande wereldeeuwen (van 1000 jaren elk) voorbereid. Elk van +deze drie tijdperken heeft zijn Saosyant (heiland, Messias). Deze drie +Messiassen, waarvan de laatste de grootste, de eigenlijke +wereldvernieuwer is, worden geboren uit het zaad van den grooten +profeet Zarathustra, sinds eeuwen bewaard in het meer Kasaya, welk zaad +drie jonge maagden, in het meer badend, in zich opnemen. De eerste +verlosser heet: de groeiende gerechtigheid, de tweede: de groeiende +aanbidding, de derde: de belichaamde gerechtigheid.</p> +<p>De laatste heiland aanschouwt met zijn verstandigen zegenenden blik +de wereld en dit reeds is genoeg om haar onsterfelijk te maken. De +vromen zijn zijne helpers: zij die, steeds goed in denken, spreken, +handelen en gelooven, nooit hun woord hebben gebroken. Voor hen te +zamen neemt de demon Aēsma de vlucht. Dan nemen ook de hemellingen +deel aan den strijd. Asa beslist den slag door de Drukhs: de moeder van +alle kwaad, de duistere bij uitnemendheid, te dooden. Wel valt Akem +manō, de booze gezindheid, nog aan, doch Vohumanō verslaat +hem, de waarheid overwint de leugen en Haurvatāt en Ameretāt +maken aan honger en dorst voor immer een einde. Anrō mainyu moet, +zoo wij reeds vermeldden, zich machteloos terugtrekken. Over zijn +verder lot zwijgen de oude teksten. <span class="pagenum">[<a id="pb266" href="#pb266" name="pb266">266</a>]</span>Wel schijnt er ook op +den bodem dezer oude voorstellingen reeds de gedachte te liggen, in +later dagen nog meer opzettelijk uitgewerkt, dat ten slotte allen gered +worden, omdat allen worden geheiligd.</p> +<p>We hebben gezien, wie de oude Perzen boven zich zagen, als +bondgenooten in den goeden strijd; welke hun tegenstanders waren en wat +voor lot zij verwachtten van de toekomst.</p> +<p>Ons rest nu nog op hun godsdienstig-zedelijk leven zelf onzen blik +te vestigen. Achtereenvolgens bespreken wij daartoe: de geestelijkheid, +den eeredienst en de zedewet.</p> +<p>Wat de eerste betreft, evenals in andere godsdiensten golden ook +hier de priesters als de voornaamsten, de eersten in stand. Zij werden +meest atharvans, vuurpriesters genoemd en hunne voornaamste +werkzaamheden waren: het brengen van offers, vooral van het haoma offer +en het voeden en vereeren van het heilige vuur. Ook waren er onder hen, +naar het schijnt, verschillende klassen.</p> +<p>Het komt mij onnoodig voor, om op al die eigenaardigheden van +priesterschap en eeredienst uitvoerig in te gaan. Een enkele opmerking +moge volstaan over het haoma-offer en den vuurdienst.</p> +<p>Wat dat eerste betreft, het had ten doel het leven op te wekken en +te versterken, allereerst bij den offeraar zelf, voorts ook bij de +geheele natuur, waarbij deze laatste zinnebeeldig werd voorgesteld door +de baresman (gewijde twijgen) en de wateren. Daarom had de heilige +handeling hierbij, ook met het oog op dit tweeledig doel, tweemaal +plaats en mocht de offeraar bij die tweede handeling eerst van het +haoma drinken, als de daarbij behoorende afdeeling uit de heilige +boeken geheel was opgezegd. Alles wat bij dit offer te pas kwam, had +betrekking op het levensonderhoud, zooals: het wijwater, de melk, het +vleesch, de granaatvrucht, de offerkoekjes. Den offeraar geeft het +genot van den onsterfelijkheidsdrank deel aan het hemelsche leven, doch +ook heeft het een geheimzinnige uitwerking op de natuur en de +hemelmachten. De maaltijd bij het offer was oorspronkelijk een +gemeenschappelijk maal, waarbij men uitdrukkelijk werd gewaarschuwd +toch niet onwaardig de gewijde spijzen, de myazda of offerkoekjes, te +eten. De goden werden, volgens hun rangorde, Mazda en de <span class="corr" id="xd20e6127" title="Bron: Amesa Spenta’s">Amesa-Spenta’s</span> vooraan, +uitgenoodigd bij het offer tegenwoordig te zijn.</p> +<p>Hoe hoog echter het Haoma-offer werd gesteld, toch waren de oude +atharvans in de eerste plaats vuurpriesters. Het vuur <span class="pagenum">[<a id="pb267" href="#pb267" name="pb267">267</a>]</span>achtten zij hoog, het is immers het +levensbeginsel van het gansche heelal, het leeft in mensch en dier en +plant,<a class="noteref" id="xd20e6134src" href="#xd20e6134" name="xd20e6134src">21</a> het daalt in den bliksem op aarde neer, het +brandt in Mazda’s hemel voor zijn aangezicht, het is zijn zoon, +tevens zijn geest. Heilig was dus het vuur, ook dat van den huiselijken +haard, doch heilig bovenal het zoogenaamde Bahrām vuur: het +hemelsche vuur onder de menschen, dat door hout en reukwerk zorgvuldig +werd onderhouden en dat men slechts naderen mocht, als men met den +heiligen gordel was bekleed. Geen adem mocht het verontreinigen, het te +blusschen was doodzonde. Onderhouden moest het worden door allen, in de +eerste nachtwaak door den huisheer, in de tweede door den veldarbeider, +in de derde roept het vuur Sraosa, opdat zijn haan Parōdars de +menschen wekke, want wie dan de eerste is om het heilige vuur te +verzorgen, hij gaat het eerst ten hemel in. Aan dit heilige vuur moet +men andere vuren reinigen. De zorg voor dit altaar des heiligen vuurs +was niet te vergeefs. Atar, de vuurgod, gaf rijken zegen: waar zijn +vlammen waaien, zijn geuren stroomen, worden duizenden +daēva’s gedood.</p> +<p>De zorg voor het heilige vuur heeft ten allen tijde de aandacht +getrokken der buiten het Parzisme staanden: vandaar dat men dikwijls +ten onrechte van vuuraanbidders spreekt.</p> +<p>In later dagen ging het met het Parzisme als met andere +godsdiensten; de magie, het geloof aan tooverinvloeden, kwam hoe langer +hoe meer het terrein van den godsdienst binnen, en zoo had ook het +offeren—<span class="corr" id="xd20e6142" title="Bron: ’tzelfde">’t zelfde</span> had trouwens in +Indië plaats<a class="noteref" id="xd20e6145src" href="#xd20e6145" +name="xd20e6145src">22</a>—minder ten doel in de nabijheid der +hemelwezens te komen en hun zegen te verwerven, dan wel macht te +verkrijgen over de geesten der duisternis en die af te weren. Zoo +ontaardde de eerst zoo verheven godsdienst.</p> +<p>De wederom toegelaten oude volksgoden hadden daartoe aanleiding +gegeven, met hen kwam het oude, bekrompen bijgeloof weer terug.</p> +<p>Doch, wij overschrijden reeds het bestek, waarbinnen wij ons thans +bewegen: wij willen ten slotte en dit is voor ons niet het minder +belangrijke, nog een blik werpen op de wet, de religieuze zedewet van +het Parzisme.</p> +<p>Gewoonlijk heet deze: Daēna, dat nu eens door +„wet”, dan <span class="pagenum">[<a id="pb268" href="#pb268" name="pb268">268</a>]</span>weer door „godsdienst” +kan vertaald worden. Aan haar wordt groote kracht toegekend: zij neemt +de zonden weg, doch niet door vergeving maar door bestrijding, zij +wischt bij den vrome slechte gedachten, woorden en daden weg, gelijk de +sterke zuidenwind in den dampkring.</p> +<p>Wij merkten reeds op, dat de Zarathustrische godsdienst tevens een +sociale hervorming was.</p> +<p>Dit nu komt ook hier uit. Tegenover het aan Mazda gewijd, gezeten +leven van den landbouwer, staat het <span class="corr" id="xd20e6160" +title="Bron: nomaden leven">nomadenleven</span> van den +daēvadienaar.</p> +<p>Gelijk de bebouwde aarde het terrein is van Mazda, zoo is de woeste +wildernis dat van zijn tegenstander.</p> +<p>De aarde te bebouwen is volgens deze wetten een der voornaamste +plichten. De aarde, zoo heet het, is als eene jonge maagd, die een man +verlangt en, met den geliefde vereenigd, een zoon baart. Zoo ook geeft +de aarde overvloed, aan wien haar vlijtig bebouwt (bevrucht<span class="corr" id="xd20e6167" title="Bron: .)">).</span> Graan zaaien is de wet +betrachten. Waar de volle halmen zich verheffen, daar verdwijnen de +daēva’s.</p> +<p>De landbouw is de vereering der heilige moeder-aarde. Drie plaatsen +zijn alzoo het heiligst: waar de vrome zijn huis en erf heeft met het +heilige vuur, waar hij het meeste koren, voeder en vruchtboomen doet +groeien en dorre plaatsen besproeit, en: waar het meeste vee geboren +wordt.</p> +<p>De meest onreine plaatsen zijn: de ingang der hel, waar de +daēva’s vergaderen, de plaatsen waar lijken zijn of holen +van aan Anrō mainyu toebehoorende dieren, zooals slangen, enz. +Lijken op te graven en holen van Anrō mainyu te vernielen zijn dus +voor den Mazda dienaar heilige plichten.</p> +<p>Van ascese wil men niets weten: om te doen wat Asa voorschrijft zijn +noodig welgevoede, krachtige mannen. Een spreuk (mathra), die men van +buiten moest leeren zegt: <span class="corr" id="xd20e6176" title="Niet in bron">„</span>Hij die niet eet, heeft geen kracht voor +het Asa, geen kracht tot den akkerbouw, geen kracht om zonen te +telen.” Daarmee komt overeen wat het Zend-Avesta voorschrijft, +dat men vóór den bijslaap een gebed doe. Zoo stond men +lijnrecht tegenover de ascese. Ook vrijwillige armoede, bedelend +rondzwerven en zelfkastijding worden veroordeeld. „Bij +ons”, zoo heet het in een later geschrift, „is het houden +van vasten dit, dat wij vasten van zondigen met onze oogen en tongen, +onze ooren en handen en voeten—datgene wat in andere godsdiensten +vasten is door niet te eten, is in onzen godsdienst vasten door geen +zonden te bedrijven.” <span class="pagenum">[<a id="pb269" href="#pb269" name="pb269">269</a>]</span></p> +<p>Op ijverigen arbeid en vroeg opstaan wordt de nadruk gelegd: +Parōdars, de haan, is de heilige vogel van Sraosa. Doch niet +minder op eerlijkheid, trouw en waarheid, terwijl ook de kuischheid in +hooge eere stond. Ook mededeelzaamheid wordt als plicht gesteld: de +stem van den arme, dien men ongetroost wegzendt, klinkt als een luide +aanklacht door ’t gansch heelal en bereikt den troon des +Alwijzen.</p> +<p>Wat de eerlijkheid betreft: eigenaardig heet het in een der teksten +dat wie zijn schuld niet afdoet een dief is, die roof pleegt aan zijn +schuldeischer. Ook wordt aangedrongen op het nakomen zijner contracten: +zelfs de nabestaanden zijn daarvoor solidair aansprakelijk.</p> +<p>Ontucht wordt met strenge straffen bedreigd. Afdrijving der vrucht +en kindermoord zijn hier ten strengste verboden. Een vader is, men ziet +dat op dit punt de Perzen ons vooruit waren, verplicht de ongehuwde +moeder te onderhouden en voor het kind tot diens zevende jaar te +zorgen. De ontuchtige vrouw is vogelvrij: de ontucht is Anrō +mainyu’s geliefde dochter.</p> +<p>Wat betreft de zoogenaamde verwanten-huwelijken (tusschen broeder en +zuster, ouders en kinderen), later zijn deze bloedschendige +verbintenissen wèl door de Magiërs aangeprezen, doch in het +Avesta vinden wij dit niet. Waarschijnlijk zijn zij ontstaan uit de +begeerte, om het ras zuiver en onvermengd te houden.</p> +<p>Reinheid eischte de Mazdayasnische wet echter niet slechts op +zedelijk, ook op natuurlijk gebied. Daartoe rekende men allereerst den +plicht om aarde, water en vuur rein te houden: de drie heilige +elementen van Mazda. Vandaar dat de oude Perzen hun dooden niet +verbrandden, dat zou het vuur verontreinigen, noch hen begroeven, dat +zou de aarde ontheiligen, maar ze neerlegden op een soort +torens<a class="noteref" id="xd20e6191src" href="#xd20e6191" name="xd20e6191src">23</a>, waar ze door roofvogels konden worden verteerd. +De alleroudste wijze van lijkbezorging was echter deze, dat men het +lijk ergens neerlegde op zijn eigen kussen of doodslaken, fel beschenen +door de zon.</p> +<p>Een lijk begraven is een groote zonde, verbranden echter nog grooter +kwaad; wie dàt iemand ziet doen, is volgens de wet verplicht den +overtreder te dooden.</p> +<p>Een veld waar een lijk van een mensch of een hond heeft <span class="pagenum">[<a id="pb270" href="#pb270" name="pb270">270</a>]</span>gelegen, mag in geen geval bezaaid worden, +voordat het is gereinigd. Een begraven lijk moet althans binnen +’t jaar opgegraven worden, wie er twee jaar mee wacht, begaat een +onvergeeflijke zonde.</p> +<p>Tegenover de dierenwereld nemen de Parzisten een geheel andere +houding aan, dan b.v. de volgelingen van Boeddha. Terwijl toch dezen +het leven in alle schepselen heilig achten, is het hier plicht om de +aan Mazda gewijde dieren te beschermen, maar de scheppingen van +Anrō mainyu uit te roeien.</p> +<p>Was het dooden der eerste verboden, toch maakte men uitzondering +voor dieren, die den mensch tot spijze dienden en bij de offers aan +sommige yazata’s werden ook paarden, kameelen, runderen en +kleinvee geslacht.</p> +<p>Waarom nu sommige dieren heilig, andere onrein werden geacht, is +vaak moeilijk na te gaan. Het nut besliste zeker menigmaal, doch niet +altijd. Heilig zijn boven alles de koe en de hond. Zoo ook de egel en +de otter; den laatste hield men voor een soort hond. Ook de kat en de +uil, de vogel van Vohumanō, zijn heilig als bestrijders van het +ongedierte, dat het graan opeet: de muizen. Eveneens de gier, de +bekende straatreiniger van het Oosten.</p> +<p>Onrein zijn: slangen, ratten, muizen, mieren, padden, kikvorschen, +deze moeten worden gedood.</p> +<p>De Perzen schenen, wat de onreinheid betreft, den stelregel +toegedaan: „het bederf van het beste is het slechtste.” +Immers juist de overblijfselen van een mensch en een hond, en onder +menschelijke overblijfsels vooral dat van een priester waren ten +zeerste onrein. Zooveel mogelijk moest men zich daarvoor wachten. +Verontreiniging was echter, bij de lijkbezorging, niet steeds te +vermijden. Water, aarde, doch vooral de urine der koe, waren de gewone +zuiveringsmiddelen. Wie b.v. een lijk had aangeraakt, moest een vrij +omslachtige reiniging ondergaan, waarbij de priesters met besprengingen +en gebeden dienst moesten doen.</p> +<p>Zoo was reinheid een strenge eisch, doch om al het ritueele werd het +innerlijke niet vergeten.</p> +<p>„Reinig u zelf, o gerechte, klinkt het ons tegen; dit toch is +in de stoffelijke wereld voor ieder de reiniging van deze zijn eigen +persoonlijkheid, o gerechte, dat hij haar reinige door goede gedachten, +woorden en daden.”</p> +<p>Wat nu de straffen aangaat, door de wet voor de overtreders bepaald, +meestal waren zij niet gestreng. Slechts op groote onreinheden, grove +ontucht en ketterij stond de doodstraf, <span class="pagenum">[<a id="pb271" href="#pb271" name="pb271">271</a>]</span>overigens waren het +lijfstraffen, die den overtreder hier bedreigde; later werden deze door +geldboeten vervangen.</p> +<p>Men had echter ook geestelijke straffen, waarbij men in meerdere of +mindere mate van de gemeenschap der vromen was uitgesloten. Een der +grootste straffen was: de verbanning uit der menschen gedachtenis, +waarbij men dus werd dood verklaard. De allerzwaarste die: waarbij men +van de godsdienstige gemeenschap werd uitgesloten en onder smaad en +gejouw werd weggejaagd. Toch, ook dan nog kon men zich genade +verwerven: als men namelijk een der felst gehate overtreders +doodde.</p> +<p>We hebben hiermede ons overzicht van het oude Mazdeïsme ten +einde gebracht en het leeren kennen, als een bij uitstek praktischen, +verstaanbaren godsdienst: althans in zijn hoofdtrekken. We weten +ook—straks komen wij daarop terug—dat deze godsdienst ook +nu nog hier en daar in Perzië zelf, maar vooral onder de naar +voor-Indië uitgewekenen, de zoogenaamde Parsi’s, voortleeft. +Doch, minder gemakkelijk is nog de vraag: waar en wanneer is deze +godsdienst eigenlijk geldig geweest? Daarover is onder de geleerden +veel verschil, waarop wij hier niet kunnen ingaan. We volstaan met als +ons gevoelen mee te deelen dat de Zarathustrische godsdienst, nagenoeg +zooals wij dien uit het jongere Avesta leerden kennen, de heerschende +godsdienst is geweest onder Cyrus (558–529 v. C.) en zijne +opvolgers, de zoogenaamde Achaemeniden. Aan hun rijk maakte Alexander +de Groote (336–323) een einde en tevens schijnt hij tegen het +Mazdeïsme en zijn gewijde boeken te hebben gewoed. Het gevolg is +geweest dat deze godsdienst in diep verval geraakte, al bleef hij in +enkele landstreken vrij zuiver bewaard. Later echter kwam er een tijd +van herleving en wel onder de Sassaniden, welk vorstenhuis vanaf 226 n. +C. regeerde, totdat de Islam zich ook in Perzië vertoonde en +Mohammed Zarathustra verdrong, toen in 651 het rijk der Sassaniden +bezweek.</p> +<p>Toch bleven er eenige weinige getrouwen tot op dezen dag; vooral +werden de Parzische instellingen en leeringen trouw bewaard door naar +Indië uitgewekenen, de zoogenaamde Parsi’s, welke laatsten +zelfs trachten hun ouden godsdienst in diens oorspronkelijke zuiverheid +te herstellen. Naar het mij voorkomt is dit verschijnsel belangrijk +genoeg, om er nog een oogenblik bij stil te staan en ook aan dit +nieuwe, herstelde Parzisme nog een enkele bladzijde te wijden. +<span class="pagenum">[<a id="pb272" href="#pb272" name="pb272">272</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch6.4" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main"><span class="corr" id="xd20e6228" title="Bron: III">IV</span>. Het „hervormde” Mazdeïsme der +tegenwoordige Parsi’s.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wij vermeldden reeds, dat er in oude dagen, aan hun +godsdienst getrouwe Perzen naar Indië uitweken. Gastvrij werden +zij daar ontvangen, alleen hun wapens moesten zij afleggen, hun +kleeding veranderen en geen koeien meer dooden. Daar, in Indië, +vergaten zij hun taal, ook al konden zij nog een enkel gebed in de oude +taal uitspreken en werden hun ook in het maatschappelijk leven allerlei +gewoonten eigen, aan de Hindoes, later ook aan de Mohammedanen +ontleend. Toch: twee punten van hun oud geloof hielden zij vast: er was +maar één God, en: een man mocht slechts huwen met +ééne vrouw. Ook bleven zij hun heilige boeken +bewaren.</p> +<p>Het Engelsch bewind gaf hun meer vrijheid en deed de kracht van het +energieke volk, (de flinkste kooplieden van Bombay zijn allen bijna +Parsi’s) ontwaken. Verder werden zij nog meer wakker geschud uit +hun verdooving door de werkzaamheid van Christenzendelingen. Toen er +enkelen van hen voor het Christendom waren gewonnen, begrepen de +anderen, dat zij—wilde hun godsdienst en gemeente bestaan +blijven—wat meer voor de godsdienstige opleiding hunner kinderen +moesten doen, dan hen enkele spreuken en gebeden uit het Zend-Avesta te +laten leeren in de oorspronkelijke taal, welke zij niet begrepen. De +vrucht dezer beweging was de uitgave van een Parzischen catechismus, +onder den titel:</p> +<p>„Eenige vragen en antwoorden om de kinderen van de heilige +Zarathustrische gemeente bekend te maken met den Mazdeïstischen +godsdienst. Gesprek tusschen een Zarathustrischen meester en zijn +leerling.”</p> +<p>We halen uit dit werkje een gedeelte aan, vooral om er uit te doen +zien, hoe de Parsi’s hierin trachten terug te keeren tot het +oude, zuivere geloof, toen het nog niet door den invloed der schare was +verbasterd.</p> +<p>„Waarin gelooven wij, leden der Zarathustrische +gemeente?”</p> +<p>„Wij gelooven slechts in één God, en in niemand +behalve in Hem.”</p> +<p>„Wie is die ééne God?”</p> +<p>„De God, die de hemelen, de aarde, de engelen, de sterren, de +zon, de maan, het vuur, het water (of de vier elementen) en alles, wat +in de twee werelden is „schiep”. In dien God gelooven wij, +Hem dienen wij en vereeren wij, Hem roepen wij aan.”</p> +<p>„Gelooven wij niet in eenig ander God?” <span class="pagenum">[<a id="pb273" href="#pb273" name="pb273">273</a>]</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6251" title="Niet in bron">„</span>Wie in eenig ander God gelooft, is een +ongeloovige; hij zal de straffen der hel ondergaan.<span class="corr" +id="xd20e6254" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6259" title="Niet in bron">„</span>Welke gedaante heeft onze God?<span class="corr" id="xd20e6262" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6266" title="Niet in bron">„</span>Onze God heeft geen gelaat of vorm, kleur +noch gestalte, noch een bepaalde woonplaats.<span class="corr" id="xd20e6269" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6273" title="Niet in bron">„</span>Niemand is aan Hem gelijk. Hij is zoo +heerlijk, dat wij Hem niet kunnen beschrijven of beoordeelen, noch Hem +begrijpen.<span class="corr" id="xd20e6276" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6280" title="Niet in bron">„</span>Is daar eenig ding, dat God niet kan +scheppen?<span class="corr" id="xd20e6283" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6287" title="Niet in bron">„</span>Ja, daar is één ding, dat +God zelf niet kan scheppen.<span class="corr" id="xd20e6290" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6294" title="Niet in bron">„</span>Wat dat is, moet gij mij +uitleggen.<span class="corr" id="xd20e6297" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6301" title="Niet in bron">„</span>God is de Schepper aller dingen, maar +indien Hij iets zou willen scheppen, dat Hem gelijk ware, Hij zou het +niet vermogen. God kan geen ander scheppen, Hem zelf +gelijk.<span class="corr" id="xd20e6304" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6308" title="Niet in bron">„</span>Hoeveel namen zijn er voor +God?<span class="corr" id="xd20e6311" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6315" title="Niet in bron">„</span>Men zegt, dat er duizend en +één zijn, doch daarvan zijn er nog honderd en +één overgebleven.<span class="corr" id="xd20e6318" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6322" title="Niet in bron">„</span>Waarom zijn daar zoovele namen van +God?<span class="corr" id="xd20e6325" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6329" title="Niet in bron">„</span>De namen van God, die zijn natuur +weergeven, zijn twee: Yazdan (almachtig) en Pauk (heilig). Ook wordt +Hij genoemd Hormuzd (de hoogste der geesten), Dádár (die +gerechtigheid geeft), Purvurdegar (voorziener), Purvurtur (beschermer). +Door deze namen prijzen wij Hem. Er zijn ook vele andere namen, die +Zijn goede daden beschrijven.<span class="corr" id="xd20e6332" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6337" title="Niet in bron">„</span>Wat is onze godsdienst?<span class="corr" +id="xd20e6340" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6344" title="Niet in bron">„</span>Onze godsdienst is: Dienst van +God.<span class="corr" id="xd20e6347" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6351" title="Niet in bron">„</span>Sedert wanneer ontvingen wij onzen +godsdienst?<span class="corr" id="xd20e6354" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6358" title="Niet in bron">„</span>Gods ware profeet—de waarachtige +Zurthost (Zoroaster) Asphantamān Anoshirwān—bracht ons +van Godswege het ware geloof.<span class="corr" id="xd20e6361" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6365" title="Niet in bron">„</span>Waarheen moet ik het aangezicht wenden, +als ik den heiligen Hormuzd vereer?<span class="corr" id="xd20e6368" +title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6372" title="Niet in bron">„</span>Wij behooren den heiligen rechtvaardigen +Hormuzd te vereeren, met ons aangezicht gewend naar een zijner +scheppingen van licht, heerlijkheid en verhevenheid.<span class="corr" +id="xd20e6375" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6379" title="Niet in bron">„</span>Welke zijn deze voorwerpen?<span class="corr" id="xd20e6382" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6386" title="Niet in bron">„</span>Deze zijn de zon, de maan, de sterren, het +vuur, het water en andere heerlijke dingen. Naar deze zijne scheppingen +wenden wij ons gelaat, en beschouwen die als ons +„kibleh”<a class="noteref" id="xd20e6389src" href="#xd20e6389" name="xd20e6389src">24</a> omdat <span class="pagenum">[<a id="pb274" href="#pb274" name="pb274">274</a>]</span>God +in haar een klein deel zijner heerlijkheid heeft neergelegd en zij +daarom in de schepping meer verheven zijn en geschikt om ons +„kibleh” te wezen.<span class="corr" id="xd20e6394" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6398" title="Niet in bron">„</span>Welke godsdienst heerschte er in +Perzië vóór den tijd van Zurthost?<span class="corr" +id="xd20e6401" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6405" title="Niet in bron">„</span>De koningen en het volk waren dienaars van +God, doch zij hadden, evenals de Hindoe’s, beelden van de +planeten en afgodsbeelden in hun tempels.<span class="corr" id="xd20e6408" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6412" title="Niet in bron">„</span>Welke geboden heeft God ons gegeven door +zijnen profeet, den verheven Zurthost?<span class="corr" id="xd20e6415" +title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6420" title="Niet in bron">„</span>Vele geboden, doch ik geef u het +voornaamste, dat gij u altijd moet herinneren en waardoor gij u moet +laten leiden:</p> +<p><span class="corr" id="xd20e6424" title="Niet in bron">„</span>God als Eén te erkennen. Den +profeet, den verheven Zurthost als zijn waren profeet te eeren. Zijn +godsdienst en het Avesta, door hem gebracht, als ontwijfelbaar waar aan +te nemen. Te gelooven in de goedheid van God. Geen der geboden van den +Mazdeïstischen godsdienst ongehoorzaam te zijn. Booze daden +vermijden, goede daden verrichten, vijfmaal ’s daags bidden. Te +gelooven in vergelding en gerechtigheid op den vierden dag na den +dood.<a class="noteref" id="xd20e6427src" href="#xd20e6427" name="xd20e6427src">25</a> Op den hemel te hopen en de hel te vreezen. +Zonder twijfel te gelooven in den dag der algemeene vernietiging en +reiniging (van alle zielen, die lijden). Altijd te bedenken, dat God +doet, wat Hij wil en zal doen, wat Hij wil. Eenig lichtend voorwerp aan +te zien als wij God aanbidden.<span class="corr" id="xd20e6430" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6434" title="Niet in bron">„</span>Als wij eenige zonde begaan, zal onze +profeet ons dan behouden?<span class="corr" id="xd20e6437" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6441" title="Niet in bron">„</span>Nooit moeten wij, volgens ons geloof, +eenige zonde begaan: onze profeet, onze gids in het rechte spoor, heeft +ons uitdrukkelijk gezegd: „gij zult ontvangen, naar wat gij +doet.” Onze daden beslissen over onzen terugkeer in de andere +wereld. Als gij deugdzame en vrome daden verricht, zal de hemel uwe +vergelding zijn. Als gij zondigt en slechte dingen doet, zult gij in de +hel worden gestraft. Daar is niemand dan God, die u kan redden van de +gevolgen uwer zonden. Als iemand een zonde begaat, in het geloof dat +hij door iemand zal worden gered, zoo zullen, zoowel hij, die hem +(hierin) bedriegelijk voorgaat, als de bedrogene veroordeeld zijn tot +op den dag van de voleinding der wereld.<span class="corr" id="xd20e6444" title="Niet in bron">”</span> <span class="pagenum">[<a id="pb275" href="#pb275" name="pb275">275</a>]</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6449" title="Niet in bron">„</span>Welke zijn de dingen, waardoor een mensch +gezegend en beweldadigd wordt?<span class="corr" id="xd20e6452" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6456" title="Niet in bron">„</span>Door deugdzame daden te doen, mild te +geven, voorkomend en need’rig te zijn, zachte woorden te spreken, +anderen het goede toe te wenschen, een rein hart te hebben, kennis te +verkrijgen, de waarheid te spreken, den toorn te onderdrukken, geduldig +te zijn en zichzelf te beheerschen, vriendelijk te zijn, schaamte te +gevoelen, behoorlijken eerbied te toonen voor oud en jong, godsdienstig +te zijn, uw ouders en leermeesters te eeren. Alle deze deugden zijn de +vrienden van goede, de vijanden van slechte menschen.<span class="corr" +id="xd20e6459" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6463" title="Niet in bron">„</span>Door welke dingen gaat een mensch verloren +en wordt hij verlaagd?<span class="corr" id="xd20e6466" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6470" title="Niet in bron">„</span>Door onwaarheid spreken, stelen, dobbelen, +met booze begeerten eene vrouw aanzien, verraad plegen, misleiden, boos +zijn, anderen kwaad toe wenschen, trotsch zijn, spotten, lui zijn, +kwaadspreken, gierig zijn, oneerbiedig zijn, onbeschaamd, oploopend +zijn, nemen wat eens anders eigendom is, wraakzuchtig, onzindelijk, +hardnekkig, afgunstig zijn, iemand leed berokkenen, bijgeloovig zijn en +tegenover anderen booze en vijandige daden plegen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e6474" title="Niet in bron">„</span>Dit zijn de vrienden van den slechte, de +vijanden van den deugdzame.”</p> +<p>Deze catechismus was de eerste poging om godsdienstig onderricht aan +de jeugd te geven. Ook werden de oude, gewijde boeken in de Gujarati +taal overgezet, doch: deze vertaling was te letterlijk en daardoor +onverstaanbaar.</p> +<p>Daarop stichtte in 1849 Dabadhaï Naoroja, (een van de +voormannen van het nieuw Parzisme, waaraan ik deze mededeelingen +ontleen), ten einde meer invloed uit te oefenen, met andere jonge +mannen scholen voor meisjes. Zij noemden zich: „Letterkundige en +Wetenschappelijke Studentenvereniging.” Deze Dabadhaï +Naoroja kwam toen juist van de academie. Hij en zijne vrienden gaven +’s morgens en ’s avonds les en hadden eerst niet weinig +tegen de vooroordeelen van de meerderheid van hun volk te strijden. +Doch, zij hielden vol; aanzienlijke jongelieden kwamen hen helpen en de +scholen kwamen tot gevestigden stand.</p> +<p>Ook hield men lezingen en stichtte men een Parzistisch weekblad. In +1851 werd eene vereeniging gesticht, met den straks genoemden +Dabadhaï Naoroja als secretaris, die ten doel had het +Mazdeïstische geloof van Hindoesche en Mohammedaansche +toevoegselen te zuiveren en, door nauwgezette studie <span class="pagenum">[<a id="pb276" href="#pb276" name="pb276">276</a>]</span>der +gewijde boeken, tot zijn oorspronkelijke zuiverheid terug te brengen. +Deze vereeniging heette „Rahanumai Mazdiashná<span class="corr" id="xd20e6486" title="Niet in bron">”</span> (gids voor de +vereerders van éénen God).</p> +<p>Er was tegen deze vereeniging een groote vijandschap: zelfs werd een +tegenvereeniging opgericht, die echter spoedig bezweek. Waar het echter +gold met Hindoesche en Mohammedaansche ceremoniën te breken, daar +was er groote tegenstand bij de vrouwen, zusters en moeders: die toch +immers in het huisgezin den toon aangeven. De meisjesschool evenwel had +ook in dezen groot succes. Daar leerden deze meisjes immers dit alles +als vooroordeel of bijgeloof kennen. Zij kwamen daardoor van zelf in +verzet. „Neen, moeder,” zeiden zij, de kleine schouders +ophalend, „dat is ons geloof niet, dat is niet goed, dat is +bijgeloovig.” En—de moeder luisterde naar het kind, als zij +naar man of broeder niet wilde hooren.</p> +<p>Sedert dien tijd zijn twee geslachten voorbij gegaan. Die kinderen +zijn nu zelf moeders en zij zetten de aangevangen hervorming voort.</p> +<p>Ook nog een andere belangrijke schrede tot hervorming werd ongeveer +1853 gedaan. Men weet, dat het oude Parzisme de vrouwen volstrekt niet +achterstelde. Evenwel, onder vreemden invloed was er ongelijkheid +gekomen: de vrouwen werden weinig geteld. De straks genoemde leider en +anderen gingen nu familiesamenkomsten houden en maaltijden, waarbij ook +de vrouwelijke leden der familie tegenwoordig waren. Inderdaad hielp +dit. Trouwens men kon zich ook beroepen op de volgende woorden van +Zarathustra, in de Zend Avesta aangehaald:</p> +<p>„O gij bruiden en bruidegoms, mannen en vrouwen, ik zeg u deze +woorden: Leeft in éénen geest; doet te zamen uw +godsdienstige plichten in zuiverheid van gedachte, leeft met elkaar in +waarheid en door deze dingen zult gij zeker gelukkig worden.”</p> +<p>Ook het hebben van meer dan eene vrouw, welk misbruik hier en daar +was ingeslopen en wel in dezen vorm, dat men zijne vrouw wegzond om +eene andere te nemen, liet men niet onbestreden. Men wist, met eenige +moeite, een wet te verkrijgen, waarbij de Parsi’s in dezen met +dezelfde straffen werden bedreigd als de Engelsche onderdanen.</p> +<p>Ook tegen de, volgens Indische zede gebruikelijke, ook onder de +Parsi’s ingeslopen kinderhuwelijken trad men op. En wel met +zooveel succes, dat ze thans onder hen voornamelijk in Bombay, bijna +niet meer voorkomen.</p> +<p>Zoo kwam er dus onder de Parsi’s meer belangstelling in +<span class="pagenum">[<a id="pb277" href="#pb277" name="pb277">277</a>]</span>hun oude geloof. Evenwel, men bleef geenszins +bij de letter daarvan hangen.</p> +<p>Onder den invloed van „Rahanumai”, de straks genoemde +vereeniging, kwam men er toe, die oude geschriften meer opzettelijk te +onderzoeken. Dit leidde tot de volgende resultaten:<a class="noteref" +id="xd20e6507src" href="#xd20e6507" name="xd20e6507src">26</a></p> +<p>Vele boeken, tot nu toe voor kanoniek gehouden, waren dit niet. Met +uitzondering van de Gātha’s gaven de oude boeken niet weer +de woorden van Zarathustra, noch van zijne leerlingen. Verder: de +godsdienst van Zarathustra werd uit een radicale hervorming geboren: +tegenover het <span class="corr" id="xd20e6518" title="Bron: polytheisme">polytheïsme</span> predikte deze den dienst +van den grooten, verhevenen God als het begin en einde van den waren +godsdienst. Hij alleen was de gever van alles. De oude goden en geesten +verwierp de profeet, om zich alleen tot God te richten. „U en u +alleen”, sprak hij, „ziet het oog mijner ziel.” Het +monotheïsme van Zarathustra was ondubbelzinnig, eveneens zijne +leer van maar eene vrouw te huwen.</p> +<p>De tegenwoordig Parsi studenten houden vol dat, de boeken van het +Avesta (behalve de Gātha’s) door priesters zijn saamgevoegd, +die na den dood van Zarathustra de oude geesten weer in eere +herstelden, zij het ook in ondergeschikte positie: die geesten, welke +men onderstelde over het water, het vuur, de aarde en alle groote +scheppingen der natuur te regeeren. Ook maakten die priesters, zoo +leeren zij, een ritueel en ceremoniën, die voor hen het meest +voordeelig waren. Voorts maakten al de aanroepingen van verschillende +geesten geen deel uit van den godsdienst van Zarathustra.</p> +<p>Zij—de tegenwoordige beoefenaars der gewijde Perzische +letterkunde—oordeelen dat de Parsi’s moeten terugkeeren tot +den oorspronkelijken geestelijken, eenvoudigen, zuiveren godsdienst der +eerste tijden—en dat uit Zarathustra’s woorden volgt, dat +slechts de eeuwige beginselen van de regeering van éénen +God, zuiverheid in gedachten, woorden en werken voor altijd bindend +zijn. Alle gewoonten, ritueel en ceremoniën, aangenomen volgens +tijdsomstandigheden, plaats en beschaving, kunnen veranderd worden, +naardat de stoffelijke en geestelijke behoeften der gemeenschap dit +eischen.</p> +<p>Daarop leggen de tegenwoordige leiders dan ook den vollen +<span class="pagenum">[<a id="pb278" href="#pb278" name="pb278">278</a>]</span>nadruk. Blijven zij dat doen, dan kan zeker de +betrekkelijk kleine kring van Parsi’s in Indië, 84,000 op +254 <span class="corr" id="xd20e6530" title="Bron: milioen">millioen</span>, als zij waarlijk strijdt voor +waarheid, gerechtigheid en deugd toch een in menig opzicht heilzamen +invloed uitoefenen.</p> +<p>En ook voor ons westerlingen—vaak zoo ver van natuur en +waarheid verwijderd—kan het niet anders dan gunstig werken om met +den verhevenen, en toch practischen godsdienst van Zarathustra kennis +te maken.</p> +<p>Trouwens, de oude Perzen behooren ook tot onze geestelijke +voorouders: hun leer van den duivel en de opstanding, van het +wereldgericht en de reiniging der boozen, heeft door het Jodendom heen +tot in het Christelijk denken zich een plaats verworven. Steeds +klaarder komt dit door de nieuwere onderzoekingen aan het licht.</p> +<p>Doch hierop leggen wij nu niet den nadruk. Het leven des menschen +een strijd tegen het booze, waarin God hem ter zijde staat, een strijd, +die goede vruchten moet en zal dragen, het ware leven geen sombere +ascese, maar ijverig arbeiden in de maatschappij: geen dwaze verachting +van de wereld der zinnen, maar heiliging van al het aardsche in den +geest der gerechtigheid—zie, dat zijn de onsterfelijke waarheden, +ons door Zarathustra toegeroepen. Houden wij die in eere! <span class="pagenum">[<a id="pb279" href="#pb279" name="pb279">279</a>]</span></p> +</div> +</div> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5685" href="#xd20e5685src" name="xd20e5685">1</a></span> Iran +omvat de landstreek tusschen den Indus ten oosten en de Tigris en +Euphraat ten westen, den Oxus ten noorden en de Perzische golf ten +zuiden. Perzië en Medië vormen hiervan gedeelten.</p> +<p class="footnote" lang="fr"><span class="label"><a class="noteref" +id="xd20e5706" href="#xd20e5706src" name="xd20e5706">2</a></span> +Anquetil du Perron. Zend-Avesta, ouvrage de Zoroastre en 3 vol. +4<sup>o</sup><span class="corr" id="xd20e5710" title="Niet in bron">,</span> Paris 1771.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5754" href="#xd20e5754src" name="xd20e5754">3</a></span> zij +zijn: de oude Gātha’s, de jongere Gātha’s en het +jonger Avesta.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5769" href="#xd20e5769src" name="xd20e5769">4</a></span> zie +bladz. 8 en 9 van dit werk.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5790" href="#xd20e5790src" name="xd20e5790">5</a></span> Yasna +44, 3–7.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5800" href="#xd20e5800src" name="xd20e5800">6</a></span> Yasna +31, 11.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5806" href="#xd20e5806src" name="xd20e5806">7</a></span> Yasna +44. 3, 4, 7.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5819" href="#xd20e5819src" name="xd20e5819">8</a></span> zie blz. +8.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5928" href="#xd20e5928src" name="xd20e5928">9</a></span> zie +bladz. 250 enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5934" href="#xd20e5934src" name="xd20e5934">10</a></span> Zij +zijn dus: Vohumanō, Asa, Armaiti, Khsatra, Haurvatāt en +Ameretāt.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5944" href="#xd20e5944src" name="xd20e5944">11</a></span> zie +blz. 251.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5952" href="#xd20e5952src" name="xd20e5952">12</a></span> Dit +gebed luidt: Waar het gewenschte (ware) leven is, daar is de ordening +uit gerechtigheid (Asa), die de daden des levens van vromen zin schept +en behoort aan Mazda Ahura het rijk, dat hij geschapen heeft tot +bescherming der vervolgde geloovigen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5975" href="#xd20e5975src" name="xd20e5975">13</a></span> Zie +blz. 251.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e5978" href="#xd20e5978src" name="xd20e5978">14</a></span> Tevens +vuurgod en wel god van het bliksemvuur, dat de bovenaardsche wateren +doet stroomen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e6002" href="#xd20e6002src" name="xd20e6002">15</a></span> +Hemelsche geesten.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e6014" href="#xd20e6014src" name="xd20e6014">16</a></span> De +onderdanen van koning Yima, de menschen der oudheid, werden niet ouder +dan dien leeftijd: zij hadden een eeuwige jeugd.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e6031" href="#xd20e6031src" name="xd20e6031">17</a></span> Zie +Brahmanisme<span class="corr" id="xd20e6033" title="Bron: .">,</span> +blz. 8.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e6067" href="#xd20e6067src" name="xd20e6067">18</a></span> Vayua, +de god van den dampkring, is slechts aanbiddelijk voorzoover hij tot +Asa’s rijk behoort.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e6083" href="#xd20e6083src" name="xd20e6083">19</a></span> of: +na.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e6090" href="#xd20e6090src" name="xd20e6090">20</a></span> In den +hier aangehaalden tekst wordt gedacht aan dienaren van Mazda, die zelfs +hun bebouwde velden en de heilige stroomende wateren verlaten om niet +met de daēvadienaren besmet te worden.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e6134" href="#xd20e6134src" name="xd20e6134">21</a></span> Het +zaad en de adem hadden ook hun kracht aan het vuur te danken. Bij het +gebed hield de Mazda-dienaar een linnen doek voor den mond om het +„vuur van den adem” zuiver te houden.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e6145" href="#xd20e6145src" name="xd20e6145">22</a></span> Zie +Brahmanisme blz. 11.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e6191" href="#xd20e6191src" name="xd20e6191">23</a></span> +Dakhma’s geheeten.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e6389" href="#xd20e6389src" name="xd20e6389">24</a></span> +„Kibleh”, letterlijk: het tegenovergestelde, dus: het +tegenbeeld. We denken hierbij aan een bekend Hervormd Kerkgezang, +namelijk Gezang 15:1, daar heet het o.a. van de zon: „Zij is de +spiegel, die ons ’t beeld, Van uwe volheid mededeelt En uitlokt +tot vertrouwen.”</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e6427" href="#xd20e6427src" name="xd20e6427">25</a></span> Drie +dagen lang liet men een lijk geheel onaangeroerd. Volgens het +Zend-Avesta was eerst daarna de scheiding tusschen lichaam en ziel +volkomen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id="xd20e6507" href="#xd20e6507src" name="xd20e6507">26</a></span> Prof. +C. P. Tiele kwam tot dezelfde resultaten in zijn werk +„Geschiedenis van den Godsdienst in de Oudheid<span class="corr" +id="xd20e6509" title="Niet in bron">”</span>, Deel II. +1<sup>ste</sup> helft. De godsdienst onder de Iranische volken.</p> +</div> +</div> +</div> +<div class="back"> +<div class="div1 bibliography"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="main">Bibliographie.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first"><span class="sc">G. H. Lamers</span>. De wetenschap +van den godsdienst. (Historisch deel), in Nieuwe Bijdragen voor +Godgeleerdheid en Wijsbegeerte deel VII en deel IX.</p> +<p lang="de"><span class="sc" lang="fr">P. D. Chantepie de la +Saussaye</span>. Lehrbuch der <span class="corr" id="xd20e6552" title="Bron: Religions geschichte">Religionsgeschichte</span>. Freiburg 1887. +J. C. B. Mohr.</p> +<p><span class="sc" lang="fr">P. D. Chantepie de la Saussaye</span>. +Vier schetsen uit de Godsdienstgeschiedenis. Utrecht. C. H. E. Breijer +1883.</p> +<p lang="en">Religious Systems of the World (a collection of +<span class="corr" id="xd20e6561" title="Bron: adresses">addresses</span>)<span class="corr" id="xd20e6564" +title="Bron: ,">.</span> London. Swan Sonnenschein & Co. 1901.</p> +<p lang="en"><span class="sc">Monier Williams</span>. Religious Thought +and Life in India. Part I. Vedism, Brahmanism and Hinduism. London. +John Murray. 1883.</p> +<p lang="de"><span class="sc">H. Oldenberg</span>. Buddha, sein Leben, +seine Lehre, seine Gemeinde. Berlin. W. Hertz. 1881.</p> +<p lang="en"><span class="sc">T. W. <span class="corr" id="xd20e6578" +title="Bron: Rhijs">Rhys</span> Davids</span>. Buddhism. London 1899. +(Society for promoting Christian Knowledge).</p> +<p lang="en"><span class="sc">A. Lillie</span>. Buddha and Buddhism. +Edinburgh. T. Clark. 1900.</p> +<p><span class="sc">E. Arnold</span>. Het licht van Azië, vertaald +door Dr. H. Meyboom. Amsterdam 1881.</p> +<p><span class="sc">H. Fielding</span>. De ziel van een volk. (Het +Boeddhisme als volksgeloof in Burma) vert. door F. Ortt. ’s +Gravenhage. „Drukkerij Vrede” 1900.</p> +<p lang="de"><span class="sc">M. von Brandt</span>. Die Chinesische +<span class="corr" id="xd20e6599" title="Bron: philosophie">Philosophie</span> und der Staatsconfucianismus. +Stuttgart. Strecker & Moser 1898.</p> +<p><span class="sc">C. P. Tiele</span>. Geschiedenis van den Godsdienst +in de oudheid. Deel II (de Iranische volken). Amsterdam. P. N. van +Kampen & Zoon 1895.</p> +<p lang="de"><span class="sc">A. Brodbeck</span>. Zoroaster. Leipzig. +W. Friedrich. 1893.</p> +<p lang="fr"><span class="sc">G. de Lafont</span>. Les grandes +religions (le Mazdeïsme). Paris Chamuel 1897.</p> +<p lang="de"><span class="sc">F. Justi</span>. Geschichte des alten +Persiens<span class="corr" id="xd20e6618" title="Niet in bron">.</span> +Berlin. G. Grote. 1879. <span class="pagenum">[<a id="pb280" href="#pb280" name="pb280">280</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="toc" class="div1 contents"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="main">Inhoud.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first"> <span class="tocPagenum">Bladz.</span></p> +<p><a href="#voorrede">VOORREDE</a> +<span class="tocPagenum">1–4</span></p> +<p><b><a href="#ch1">Het Brahmanisme</a></b> +<span class="tocPagenum">5–37</span></p> +<p>I. <i><a href="#ch1">Het Brahmanisme; zijn oorsprong, karakter en +eigenaardigheden</a></i> <span class="tocPagenum">5–15</span></p> +<p class="tocArgument">Verhouding van Israëlietischen en +Christelijken godsdienst en van Brahmanisme en +Boeddhisme.—Pantheïstisch karakter van het Brahmanisme, bij +polytheïstisch voorkomen.—Oorsprong van het Brahmanisme. +Stamland der oude Indiërs, hun goden en godsvereering, +Rishi’s, Varuna, Agni, Indra, Sūrya, verwantschap der +goden.—Onsterfelijkheidsgeloof. Yama.—Kastenwezen.—De +Veda’s.—Ontwikkeling, van den Vedischen godsdienst onder de +leiding der Brahmanen, waarde van het offer, zielsverhuizing. +Ātman, Brahmā, het leven van den Brahmaan als leerling, +huisvader en kluizenaar.—Opkomst eener philosophisch-ascetische +richting, hoe deze zich met het volksgeloof verstond.</p> +<p>II. <i><a href="#ch2">Brahmaansche godenleer en +levensbeschouwing</a></i> <span class="tocPagenum">16–28</span></p> +<p class="tocArgument">Brahmaansche godenleer, Brahma, Vishnoe en Siva, +hun incarnaties, karakter en vereering.—Esoterische opvatting van +het Brahmanisme.—Einddoel, waarnaar men +streeft.—Vedānta en Sānkhya.—<span class="corr" +id="xd20e6667" title="Bron: Ramāyāna">Rāmāyana</span> en <span class="corr" id="xd20e6670" title="Bron: Mahābhrāta">Mahābhārata</span>, Valmiki, +Visvamitra, Yayati.—Op den drempel van het Boeddhisme.</p> +<p>III. <i><a href="#ch3">Gezuiverd Brahmanisme in den nieuweren tijd +(de Brahmo-Samāj)</a></i> <span class="tocPagenum">28–37</span></p> +<p class="tocArgument">Vroegere pogingen tot hervorming.—Karakter +der nieuwere beweging.—Rāmmohun Roy.—Zijn optreden +tegen de <span class="pagenum">[<a id="pb281" href="#pb281" name="pb281">281</a>]</span>afgoderij.—Strijd tegen +weduwenverbranding.—Zijn streven. Verhouding tot het +Christendom.—Eeredienst.—Stichting der Brahmo +Samāj.—Zijn dood.—Debendra-nāth.—Zijn +beginselverklaring.—Liturgie.—Verdeeldheid.—Vier +grondbeginselen.—Voornaamste punten der leer.—Narāin +Bose.—Keshab Chander Sen.—Zijn doel.—Zijn +jeugd.—Toetreding tot de broederschap.—Zijn +radicalisme.—Sociale hervormingen, die hij +voorstond.—Scheuring en vereeniging der meer vooruitstrevenden in +een nieuwe +vereeniging.—Program.—Godsdienstoefening.—Mozoomdar.</p> +<p><b><a href="#ch4">Het Boeddhisme</a></b> +<span class="tocPagenum">38–154</span></p> +<p>I. <i><a href="#ch4.1">Het leven van Boeddha tot aan zijn openlijk +optreden</a></i> <span class="tocPagenum">38–54</span></p> +<p class="tocArgument">Het Boeddhisme in het Brahmanisme +voorbereid.—Zijn verspreiding.—Zijn uiteenloopende +opvatting.—Quaestie over het historische der +Boeddha-figuur.—Waarheid en verdichting +gemengd.—Boeddha’s geboorteplaats.—Wat over zijn +jeugd vaststaat.—Zijn wonderbare geboorte.—Asita.—De +vier voorteekens.—Voorzorgen van zijn vader.—De vier +voorteekenen verschijnen.—Pogingen om de hoogere roeping van +Boeddha te vernietigen.—Hemelgeesten sterken hem.—Hij ziet +de verleidelijke vrouwen in haar ware gestalte.—Geboorte van +Rāhula.—Boeddha’s strijd.—Zijn +besluit.—Zijn vertrek.—Wat Māra hem +voortoovert.—Boeddha bij de kluizenaars.—In ’t +woud.—Einde zijner zelfkastijding.—Zijn vijf leerlingen +verlaten hem.—Zijn strijd en overwinning onder den +Bō-boom.—Zijn verlichting.—Aarzeling om de leer te +prediken.</p> +<p>II. <i><a href="#ch4.2">Boeddha als prediker van den weg des +heils</a></i> <span class="tocPagenum">54–87</span></p> +<p class="tocArgument">Boeddha in het wildpark bij Benares.—De +vijf vroegere leerlingen.—Prediking van de vier heilige waarheden +en van het achtvoudig pad.—Bekeering der vijf asceten.—Van +Bimbisāra.—Van Sāriputta en +Mogallāna.—Verzet des volks tegen de Boeddhistische +ascese.—Boeddha ontmoet zijn vader.—Ziet +Yaçodharā terug.—Boeddha in zijn <span class="pagenum">[<a id="pb282" href="#pb282" name="pb282">282</a>]</span>dagelijksch leven.—Gelijkheid in den kring +der leerlingen.—Velen van hen zijn +aanzienlijken.—Sunīta, leerling uit geringen +stand.—Boeddhisme een democratische beweging?—Ānanda, +de meest geliefde leerling.—Devadatta, de +verrader.—Leekenvrienden en vriendinnen.—<span class="corr" +id="xd20e6719" title="Bron: Visakhā">Visākhā</span>.—Haar zorg voor +monniken en nonnen.—Boeddha’s denkbeelden over de +vrouw.—Gesprek daarover met Ānanda—Nonnen minder dan +monniken geacht.—Boeddha’s strijd tegen de +Brahmanen.—Boeddha over het offeren.—Boeddha tegen +zelfkastijding.—Boeddha geen „vrijdenker” of +„atheïst”.—Getuigenissen +daarover.—Boeddha’s gesprek met Vāsettha over de +vereeniging met Brahmā.—Boeddha en de schoone +zondares.—De vergeldingsleer (Karma).—Aantrekkelijkheid van +Boeddha’s persoon: zijn figuur geen schepping der +verbeelding.—Boeddhistische spreuken.—Boeddha’s +laatste levensdagen en dood.</p> +<p>III. <i><a href="#ch4.3">Boeddha’s onderwijs, Boeddhistische +redenen en gelijkenissen</a></i> <span class="tocPagenum">87–111</span></p> +<p class="tocArgument">Waarde in het Boeddhisme aan „de +leer” gehecht.—Boeddha’s onderwijs vooral tot het +verstand gericht.—Rede over den gloed der zinnen. Voor +niet-ingewijden opklimming van af het eenvoudige tot het +hoogere.—Onderricht door vragen: gesprek met +Sonā,—Gelijkenis van den waren en verkeerden +weg.—Gelijkenis van de vergeving.—Gelijkenis van den +godloochenaar.—Gelijkenis van +Kisāgotamī.—Geschiedenis van prins +Kunāla.—Boeddha op een huwelijksfeest.—Geschiedenis +van het meisje Bhadrā.—Koning Wessantara.—Koning +Bambadat.—De hongerige hond.—Boeddha als +vredestichter.—De verloren zoon.—De vrouw aan de +bron.—Geschiedenis van Vāsavadatta.—Gelijkenis van het +brandend huis.—Gesprek met Rāhula over valschheid.</p> +<p>IV. <i><a href="#ch4.4">Hoofdpunten van Boeddha’s leer</a></i> + <span class="tocPagenum">111–119</span></p> +<p class="tocArgument">Hoofdzaak: bevrijding van het +lijden.—Schildering der Samsăra.—Er is echter +verlossing.—Stemming der Boeddhisten in leven en +sterven.—„Dorst” de oorzaak van het lijden.—Hoe +Boeddha de zielsverhuizing opvatte?—Hoe Nirvāna?—De +ketterij van Yamaka: conclusie. <span class="pagenum">[<a id="pb283" +href="#pb283" name="pb283">283</a>]</span></p> +<p>V. <i><a href="#ch4.5">De weg des heils</a></i> + <span class="tocPagenum">119–124</span></p> +<p class="tocArgument">Stations op den weg des +heils.—Rechtschapenheid.—De vijf geboden.—Geestelijke +oefening in welwillendheid.—Bekeering van +Roja.—Geschiedenis van Sāma.—Beheersching der +zinnen.—Opmerkzaamheid.—Māra, zijne verzoeking van +Boeddha.—Gelijkenis van den schildpad.—Voorsmaak van het +hoogste heil hier op aarde: extase.—Boeddha’s persoon op +den achtergrond.</p> +<p>VI. <i><a href="#ch4.6">Het Boeddhisme in de praktijk</a></i> + <span class="tocPagenum">124–139</span></p> +<p class="tocArgument">Boeddhistische monniken geen tusschenpersonen +tusschen hemel en aarde.—Geen hiërarchie.—Wie van de +(monniken) gemeente zijn uitgesloten.—Opname als monnik +(Pabbāja en Upasampadā).—De vier gestrenge +regelen.—De vier groote verboden.—Gelofte niet voor +altijd.—Goede daarin.—Tucht van het +publiek.—Dagelijksch leven der monniken.—Onderricht der +jeugd.—Aanzien, waarin zij +staan.—Biechtsamenkomsten.—Biechtformule +(Patimōkha).—De regentijd.—Hoe die werd doorgebracht +in de oudheid.—Hoe thans in Birma.—In +Ceylon.—Voorlezing op Zondag uit de H. S.—Vier heilige +plaatsen.—Boeddhistische nonnen.—Haar onderworpenheid aan +de monniken.—De vrouwen tegenover Boeddha’s +leer.—Haar gebed.—Boeddhistische leeken.—Hun +levensopvatting. —Afkeer van den oorlog.—Individueele op +den voorgrond.—Opvattingen over vergelding en boete.—Hoe +zij staan tegenover den dood.—Waardeering der Boeddhistische +leer.</p> +<p>VII. <i><a href="#ch4.7">De voortgang en ontwikkeling van het +Boeddhisme</a></i> <span class="tocPagenum">139–149</span></p> +<p class="tocArgument">Hoofdpunten, hierbij te bespreken.—Oude +concilie’s.—Van Rājagriha, Vaisāli, +Patna.—Açoka.—Zijn +opschriften.—Açoka’s hervormingen op godsdienstig en +maatschappelijk gebied.—Zijn liefde voor den innerlijken +godsdienst.—Zijn afkeer van den oorlog.—Bescherming van +dieren.—Zorg voor kranke menschen en dieren.—Bepalingen ten +gunste der monniken.—Het leven der monniken in zijn +dagen.—Godsdienstige +feesten.—Zendelingen.—Stūpa’s.—Concilie +van Patna (244).—Heilige teksten.—Drie Pitaka’s. +<span class="pagenum">[<a id="pb284" href="#pb284" name="pb284">284</a>]</span></p> +<p>VIII. <i><a href="#ch4.8">Uitbreiding en ontaarding van het +Boeddhisme</a></i> <span class="tocPagenum">149–154</span></p> +<p class="tocArgument">Uitbreiding over Ceylon, Birma +enz.—Ondergang in Indië.—Oorzaken daarvan.—Het +Boeddhisme in Tibet.—Overeenkomst met het +Roomsch-Catholicisme.—Beschrijving eener godsdienstoefening in de +kathedraal van Lhassa.—Slot.</p> +<p><b><a href="#ch5">De Chineesche philosophie</a></b> + <span class="tocPagenum">155–245</span></p> +<p>I. <i><a href="#ch5.1">Inleiding</a></i> +<span class="tocPagenum">155–158</span></p> +<p class="tocArgument">Hoofddoel van deze uiteenzetting.—Het oude +en standvastige der Chineesche beschaving.—De twee +hoofdrichtingen der Chineesche philosophie.—Strijd van +Confucianisme en Taoïsme.—Overwinning van +Confucius.—Vreemde invloeden in het Confucianisme zelf.—Wat +aan het Confucianisme het overwicht gaf.—Oud-Chineesche +wijsgeer-profeten.—Keizer Wuwang (1110 v. C.)—Zijn +fout.</p> +<p>II. <i><a href="#ch5.2">Confucius, zijn leven en leer</a></i> + <span class="tocPagenum">157–178</span></p> +<p class="tocArgument">Zijn geboorte, naam, familie.—Zijn jeugd +en huwelijk.—Bekleedt verschillende betrekkingen.—Zijn +roem.—Confucius’ vlucht uit Lu.—Keert +terug.—Wordt beambte der stad Chungtu.—Klimt ten slotte tot +minister van justitie op.—Valt in ongenade.—In +ballingschap.—In 483 in Lu terug.—Zijn dood en laatste +woorden.—Eerst lang na zijn dood in eere.—Ten slotte +afzonderlijke tempels voor hem.—Ook thans bij de Mandschoe +regeering zeer geëerd.—Confucius’ leer niet +nieuw.—Stelde het ordelijke, regelmatige op den +voorgrond.—Afkeer van bespiegeling over ’s menschen +toekomst.—Confucius’ nauwgezetheid en +vormelijkheid.—Welken indruk wij van zijn persoon +krijgen.—Zijn ontmoeting met Lao-tsze.—Oordeel van +Taoïstische werklieden.—Confucius en de roover +Kih.—Oordeel van Wang-Chung.—Oordeel zijner +leerlingen.—Confucius kind van zijn tijd en volk.—Kritiek +van zijn leerling Tsze lu.—Zijn grief, dat hij miskend +werd.—Zijn zwakheid.—Zijn leer der +wederkeerigheid.—Zichzelf en anderen opvoeden.—Opvatting +<span class="pagenum">[<a id="pb285" href="#pb285" name="pb285">285</a>]</span>van gehoorzaamheid.—Kinderlijke liefde +begin van alle deugd.—Aanprijzing van zelfopvoeding.—Goed +voorbeeld geven.—Zijn ware natuur volgen.—Harmonie +bewaren.—Anderen behandelen, zooals men zelf behandeld wil +zijn.—Ideaal van den wijze.—Fouten zoeken in +zichzelf.—De vijf wederkeerige plichten.—De drie +eigenschappen.—Waardoor zij uitgeoefend worden.—Negen +regels voor de beheerschers des rijks.—Vorm, waarin Confucius +zijne leer kleedt ook niet oorspronkelijk.—Wat Confucius eens op +een beeld las in 517 v. Chr.—Verval van Confucius’ leer na +zijn dood.</p> +<p>III. <i><a href="#ch5.3">Mencius</a></i> +<span class="tocPagenum">178–190<a id="xd20e6831" name="xd20e6831"></a></span></p> +<p class="tocArgument">Zijn jeugd.—Zorg zijner moeder.—Zijn +leerjaren.—Leeraar.—Politiek +hervormer.—Mencius’ ontgoocheling.—Ambteloos +burger.—Zijn dood.—Canonisatie.—Verschillend karakter +van Confucius en Mencius.—Mencius’ strijd tegen Cynici en +Mihisten.—Mencius’ democratie.—Zijn erkenning van de +waarde der Chineesche beschaving.—Zijn leer der +„voorbeschikking”.—Acht den mensch van nature +goed.—Leer van Han yü en Chu hi over ’s menschen +natuur.—De vijf en de drie dingen, in strijd met de kinderlijke +liefde.—Mencius tegenover de secte van Shin nung.—Erkent de +waarde van elken heilzamen arbeid, vooral van dien des +wijzen.—Zijn vijf eischen ten opzichte van het +staatsbestuur.—Komt op tegen uitbuiting des volks.—Zijn +strijd tegen Mih ti’s leer der algemeene liefde.—Leer van +Mih ti.—Hoe Mencius dit systeem omverwierp.—Mencius’ +strijd tegen den Taoïst Yang Chu (pessimist).—Mencius’ +leer over de „hartstocht”.—Verwante denkbeelden bij +den psycholoog Ribot.</p> +<p>IV. <i><a href="#ch5.4">Lao tsze</a></i> +<span class="tocPagenum">190–202<a id="xd20e6844" name="xd20e6844"></a></span></p> +<p class="tocArgument">Zijn geboorte.—Latere verdichtselen +daarover.—Zijn werk Tao teh king. Ook Lao tsze slechts bewaarder +der oude leer.—Het Tao.—Wat daaronder te +verstaan?—Iets onpersoonlijks.—Getuigenis van Lao tsze, van +Huai nan tsze.—Tao de natuur (natura +naturans).—Taoïsten over de wording van het heelal (Chwang +tsze).—Vergeleken met hedendaagsche beweringen.—Uitspraak +van Lieh tsze over Tao als het ongeschapene.—Verhouding van Tao +en God.—Evolutie <span class="pagenum">[<a id="pb286" href="#pb286" name="pb286">286</a>]</span>door de Taoïsten +erkend.—Plaats van den mensch in het heelal volgens het +Taoïsme.—Beschouwing van den dood.—Van ’s +menschen roeping.—De „hemelsche” natuur te +volgen.—Niet „actief” zijn.—Hoe dit leidde tot +ander politiek en sociaal optreden dan van Confucius en de +zijnen.—Lao tsze prijst rust en nederigheid +aan.—Overeenkomst met Confucius in lof der oudheid en afkeer van +druk.—Lao tsze wil weinig regeeren.— Hoe hij de ontaarding +der regeering schetst.—Zijn regeeringsideaal.— Zijn +aanprijzing van rust.—Droefgeestig beeld van zijn eigen +persoon.</p> +<p>V. <i><a href="#ch5.5">Chwang tsze, Lieh tsze, Yang Chu en de +ontaarding van het Taoïsme</a></i> +<span class="tocPagenum">202–215</span></p> +<p class="tocArgument">Chwang tsze en de vorst van Tsu.—Hoe hij +begraven wilde worden.—Valt Confucius en diens leer scherp +aan.—Waarschuwing tegen acht gebreken en vier fouten.—Keurt +af Confucius’ rusteloosheid en bemoeizucht met +anderen.—Gispt de veeleischendheid der tegenwoordige +heerschers.—Chwang tsze over den dood.—Chwang tsze en de +schedel.—Zijn besef van het onbevredigende des levens<span class="corr" id="xd20e6861" title="Niet in bron">.</span>—Lieh +tsze.—Het betrekkelijke der kennis (de krankzinnige).—De +man uit Yin (het vergankelijke).—Tchung lu tsi, de man uit Ki en +Lieh tsze spreken over het vergaan der wereld.—Lieh tsze over +leven en dood (het doodshoofd).—Yang Chu<span class="corr" id="xd20e6864" title="Niet in bron">.</span>—Het korte leven dat +zooveel droefs heeft.—Onbezorgd genieten.—Keizer Muh en de +Magiër.—Keizer Tsin Shi Wang Ti geeft zich aan +Taoïstische kunsten over.—De Taoïstische +„doktoren der rede” en het bijgeloof.—De +Taoïstische paus.—Invloed van het Taoïsme op het +volk.</p> +<p>VI. <i><a href="#ch5.6">De „geleerden” tegenover +Taoïsme en Boeddhisme</a></i> +<span class="tocPagenum">215–227</span></p> +<p class="tocArgument">Argumenten van weerszijden gebezigd.—Het +onbloedige der vervolgingen.—Boeddhistische wijsbegeerte ten +slotte zelfs in de zedeleer der „geleerden” +ingedrongen.—Oud en nieuw Confucianisme.—Het heilige edict +(tegenover Tao en Boeddha).—Het groote plan van Ho en de rol van +Loh.—Reactie tegen het inkruipen van Taoïstische en +Boeddhistische leeringen in het Confucianisme.—De Mandschoe +regeering en het Confucianisme.—Het heilige edict, overwegingen, +afkondiging, indeeling, verklaringen, pogingen om het populair te +maken.—Zijn 16 sententiën.—Waarde van het +Staats-Confucianisme.—Schaduwzijde. <span class="pagenum">[<a id="pb287" href="#pb287" name="pb287">287</a>]</span></p> +<p>VII. <i><a href="#ch5.7">De klassieke boeken der Chineezen</a></i> + <span class="tocPagenum">227–243</span></p> +<p class="tocArgument">De vijf groote en de vier kleine +klassieken.—De dertien klassieke werken.—Nog drie andere +klassieken.—Geijkte +verklaringen.—I-king.—Shu-king.—Shi-king.—Chau-li.—I-li.—Li-ki.—Chun +Chiu.—Lun-yü.—De werken van +Mencius.—Hsiao-king.—Het wonderboek +Urhya.—Tahio.—Chung-yung.—Tshu-shu.—Kung tsze +kia yu.</p> +<p class="tocArgument">Werken der Taoïsten: Tao teh +king.—Commentaren.—Kwan yin tsze.—Werken van Lieh +tsze en Chwang tsze.—Liu Ngan (Huai nan tsze).</p> +<p class="tocArgument">Oorzaken der gapingen in de klassieke +literatuur.—Vernietiging der boeken door de dynastie +Tsin.—Voorstelling van Sze ma tsien.—Latere +„bibliotheek-rampen”.—Verdienste der Chineesche +geleerden.—Vervalschingen.—Schade in den nieuwen +tijd.—Slecht onderhoud der bibliotheken.—De ijver der +Chineesche letterkundigen te prijzen.—Besluit.</p> +<p><b><a href="#ch6">Het Mazdeïsme</a></b> + <span class="tocPagenum">244–278</span></p> +<p>I. <i><a href="#ch6.1">Inleiding</a></i> +<span class="tocPagenum">244–248</span></p> +<p class="tocArgument">Tegenstelling van den Indischen en den +oud-Perzischen godsdienst.—Toch beiden uit één +stam.—Moeilijkheid om het Mazdeïsme te +beschrijven.—Zend-Avesta.—Zoroaster, +historisch?—Anquetil du Perron en het Zend-Avesta.—De drie +phasen van het Mazdeïsme.—Alexander de Groote.—De +Sassaniden (226–636 n. C.).—Wat van de oude literatuur is +gebleven.—De Gātha’s, vertegenwoordigen oudste +phase.—Gemeenschappelijke goden en vereering bij de voorvaderen +van Indiërs en Perzen.—Waardoor later zooveel +verschil?—Karakter der Zarathustrische hervorming.</p> +<p>II. <i><a href="#ch6.2">Het Mazdëisme der +Gātha’s</a></i> <span class="tocPagenum">248–254</span></p> +<p class="tocArgument">Verhevenheid van Ahura Mazda.—De goede +geniussen, die hij den mensch schenkt.—Bescherming van de koe, +opgedragen aan Zoroaster.—Oude kosmogonische mythe.—De +aarde als de gavenschenkende koe.—Mazda als de Alwetende, +<span class="pagenum">[<a id="pb288" href="#pb288" name="pb288">288</a>]</span>éénige God.—Mazda’s +trawanten (geniussen).—Gematigd dualisme.—De +daēva’s.—Lot van goeden en +boozen.—Eindoordeel.—Hoe Mazda moet worden +gediend.—Landbouw en huwelijk in hooge eere.—Geen zachtheid +tegenover den vijand.—Offeren.—Gewijde spreuken.</p> +<p>III. <i><a href="#ch6.3">Het Mazdeïsme volgens het jongere +Avesta</a></i> <span class="tocPagenum">254–271</span></p> +<p class="tocArgument">Waarom en hoe zooveel van het oude volksgeloof +weer in den nieuwen godsdienst kwam.—De <span class="corr" id="xd20e6938" title="Bron: Amesa Spenta’s">Amesa-Spenta’s</span>, meer +zelfstandig.—Sraosa.—Ahuna vairya.—De +„rechtvaardigste rechtvaardigheid” en „het +hemellicht”.—Strijd om het hemellicht.—Atar, god van +het vuur.—Apām Napāt.—Het +hemelvuur.—Anahita.—Zon, maan en sterren.—Planeten +als vijandig beschouwd.—Tistrya +(Sirius).—Asi.—Haoma.—De roes van den +onsterfelijkheidsdrank.—Mithra<span class="corr" id="xd20e6941" +title="Niet in bron">.</span>—De fravasi’s.—Anrō +mainyu en de booze geesten.—Anrō mainyu en +Zarathustra.—De helpers van den booze.—De mensch tusschen +Mazda en Anrō mainyu in.—Voorstelling omtrent heelal en +aarde.—De eeuwigheid van Mazda’s +schepping.—Voorstelling der schepping.—Des menschen +levenstaak en dood.—Het toekomstig leven van goeden en boozen. De +voleinding der wereld.—De drie Heilanden.—Anrō +mainyu’s nederlaag.—De priesters.—De +eeredienst.—Het haoma offer.—De vuurdienst.—De +godsdienst in het leven.—Landbouw.—Heilige en onreine +plaatsen.—Tegen ascese.—IJverige +arbeid.—Eerlijkheid.—Tegen +ontucht.—Reinheidseischen.—Heiligheid van vuur, aarde en +water.—De dierenwereld.—Plicht tegenover reine en onreine +dieren.—Innerlijke reinheid.—Straffen.—Geestelijke +straffen.</p> +<p>IV. <i><a href="#ch6.4">Het „hervormde” Mazdeïsme +der tegenwoordige Parsi’s</a></i> +<span class="tocPagenum">272–278</span></p> +<p class="tocArgument">Uitgeweken Perzen in Indië.—Welke +twee punten van hun geloof zij vasthielden.—Wat hen wakker +maakte.—Strijd met het Christendom.—Nieuwe Zarathustrische +catechismus.—Dabadhaï +Naoroja.—Scholen.—Lezingen.—Weekblad.—Vereeniging.—Verheffing +der vrouw.—Tegen kinder-huwelijk.—Resultaat omtrent de +gewijde boeken.—Beteekenis van het Parsisme. <span class="pagenum">[<a id="pb289" href="#pb289" name="pb289">289</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div class="div1 index"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="main">Register.</h2> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">A.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first"><span class="corr" id="xd20e6963" title="Bron: Abhi-dharma">Abhidharma</span>, deel der Pitaka’s, +<a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>, <a href="#pb148" class="pageref">148</a>.</p> +<p>Abhinnā, bovennatuurlijke kennis, <a href="#pb76" class="pageref">76</a>.</p> +<p>Achaemeniden, Perzische dynastie, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href="#pb271" class="pageref">271</a>.</p> +<p>Açoka, Boeddhistisch koning, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, <a href="#pb95" class="pageref">95</a>, <a href="#pb97" class="pageref">97</a>, +<a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href="#pb140" class="pageref">140</a> tot <a href="#pb149" class="pageref">149</a>.</p> +<p>Adam, zendeling, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e7018" title="Bron: Adi-Boeddha">Ādi-Boeddha</span>, godheid, <a href="#pb150" +class="pageref">150</a>.</p> +<p>Aēsma, booze geest, <a href="#pb252" class="pageref">252</a>, +<a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>.</p> +<p>Afghanistan, land, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.</p> +<p>Agni, vuurgod, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.</p> +<p>Ahīnsa, eerbied voor het leven, <a href="#pb71" class="pageref">71</a>.</p> +<p>Ahōmanō, booze geest, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.</p> +<p>Ahriman (zie Anrō mainyu), <a href="#pb81" class="pageref">81</a>.</p> +<p>Ahuna Vairya, gebed der Mazdeërs, <a href="#pb256" class="pageref">256</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>.</p> +<p>Ahura Mazda, hoogste godheid der Perzen, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>, <a href="#pb249" class="pageref">249</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb252" class="pageref">252</a> tot <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>, <a href="#pb266" class="pageref">266</a>, <a href="#pb267" class="pageref">267</a>, <a href="#pb268" class="pageref">268</a>, <a href="#pb269" class="pageref">269</a>, <a href="#pb270" class="pageref">270</a>, <a href="#pb273" class="pageref">273</a>.</p> +<p>Ajātasattu, koning, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>, +<a href="#pb125" class="pageref">125</a>.</p> +<p>Akem, het slechte <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb252" class="pageref">252</a>.</p> +<p>Akem manō, de booze gezindheid, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>.</p> +<p>Alāra, leermeester van Boeddha, <a href="#pb50" class="pageref">50</a>.</p> +<p>Alexander de Groote, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>, +<a href="#pb141" class="pageref">141</a>, <a href="#pb246" class="pageref">246</a>, <a href="#pb271" class="pageref">271</a>.</p> +<p>Ameretāt, genius der onsterfelijkheid, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb253" class="pageref">253</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>.</p> +<p>Amesa-Spenta’s, trawanten van Mazda, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href="#pb256" class="pageref">256</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>, <a href="#pb266" class="pageref">266</a>.</p> +<p>Amrita, onsterfelijkheidsdrank<span class="corr" id="xd20e7212" +title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, +<a href="#pb47" class="pageref">47</a>.</p> +<p>Amuruddha, leerling van Boeddha, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e7227" title="Bron: Anagatabhayas">Anāgatabhayas</span>, Boeddhistisch werk, +<a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Anahita, godin der wateren, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +<p>Ānanda, leerling van Boeddha, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>, <a href="#pb67" class="pageref">67</a>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb71" class="pageref">71</a>, +<a href="#pb84" class="pageref">84</a>, <a href="#pb85" class="pageref">85</a>, <a href="#pb105" class="pageref">105</a>, <a href="#pb115" class="pageref">115</a>, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, <a href="#pb124" class="pageref">124</a>, <a href="#pb125" class="pageref">125</a>, <a href="#pb133" class="pageref">133</a>, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>.</p> +<p>Anāthapindika, koopman, <a href="#pb62" class="pageref">62</a>.</p> +<p>Angati, koning, <a href="#pb92" class="pageref">92</a>.</p> +<p>Anguttura Nikāya, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb74" +class="pageref">74</a>.</p> +<p>Anhui, district, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>.</p> +<p>Annam, land, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>.</p> +<p>Anquetil du Perron, geleerde, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>.</p> +<p>Anrō mainyu, duivel, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, +<a href="#pb252" class="pageref">252</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>, <a href="#pb268" class="pageref">268</a>, <a href="#pb269" class="pageref">269</a>, <a href="#pb270" class="pageref">270</a>. +<span class="pagenum">[<a id="pb290" href="#pb290" name="pb290">290</a>]</span></p> +<p>An yang sin, wijze, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>.</p> +<p>Apām napāt, vuurgod, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>.</p> +<p>Apaosa, booze geest, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>.</p> +<p>Arahat, die hoogere volmaking deelachtig is, <a href="#pb111" class="pageref">111</a>.</p> +<p>Ariërs, voorouders van Indiërs en Perzen, <a href="#pb7" +class="pageref">7</a>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>, +<a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>.</p> +<p>Armaiti, genius der vroomheid, <a href="#pb249" class="pageref">249</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>.</p> +<p>Arnold (Edwin) schrijver, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, +<a href="#pb81" class="pageref">81</a>.</p> +<p>Aryavasas, Boeddhistisch werk <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Asa, genius van „het voegzame”, <a href="#pb249" class="pageref">249</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb253" class="pageref">253</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href="#pb256" class="pageref">256</a>, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>, <a href="#pb269" class="pageref">269</a>.</p> +<p>Asi, godin, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>.</p> +<p>Asita, Boeddhistische „Simeon”, <a href="#pb41" class="pageref">41</a>.</p> +<p>Assaji, leerling van Boeddha, <a href="#pb58" class="pageref">58</a>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>.</p> +<p>Atar, vuurgod, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>, <a href="#pb267" class="pageref">267</a>.</p> +<p>Athadzi, monnik, <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Atharvans, vuurpriesters, <a href="#pb266" class="pageref">266</a>.</p> +<p>Atharvan Veda, boek der veda’s, <a href="#pb10" class="pageref">10</a>.</p> +<p>Ātman, geest, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>.</p> +<p>Avatāra, vleeschwording eener godheid, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e7509" title="Bron: Avichi">Avīchi</span>, hel, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb93" class="pageref">93</a>.</p> +<p>Avalokitesvara, geest van Boeddha, godheid, <a href="#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>.</p> +<p>Azhi dahāka, draak, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">B.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Babyloniërs, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +<p>Bactrië, land, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>.</p> +<p>Bahrām vuur, (het heilige) <a href="#pb267" class="pageref">267</a>.</p> +<p>Balkh, stad, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>.</p> +<p>Bambadat, koning, <a href="#pb101" class="pageref">101</a>, <a href="#pb102" class="pageref">102</a>.</p> +<p>Bamboeboeken (Tshu-shu), <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, +<a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Beluva, dorp, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>.</p> +<p>Benares, stad, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb54" class="pageref">54</a>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, +<a href="#pb101" class="pageref">101</a>, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Bhadrā, meisje, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, +<a href="#pb99" class="pageref">99</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, <a href="#pb102" class="pageref">102</a>.</p> +<p>Bhāgavata Purāna, gewijd geschrift, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>.</p> +<p>Bhikshu, Boeddhistisch monnik, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>.</p> +<p>Bimbisāra, koning, <a href="#pb58" class="pageref">58</a>, +<a href="#pb62" class="pageref">62</a>, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>.</p> +<p>Birma, land, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb39" +class="pageref">39</a>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, +<a href="#pb71" class="pageref">71</a>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb129" class="pageref">129</a>, <a href="#pb130" class="pageref">130</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb133" class="pageref">133</a>, <a href="#pb134" class="pageref">134</a>, <a href="#pb136" class="pageref">136</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>, <a href="#pb154" class="pageref">154</a>.</p> +<p>Bō-boom, (boom der verlichting), <a href="#pb51" class="pageref">51</a>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>, <a href="#pb151" class="pageref">151</a><span class="corr" id="xd20e7687" +title="Bron: ,">.</span></p> +<p>Bodhisatwa’s, toekomstige Boeddha’s, <a href="#pb150" +class="pageref">150</a>.</p> +<p>Boeddha, <a href="#pb23" class="pageref">23</a>, <a href="#pb28" +class="pageref">28</a>, <a href="#pb38" class="pageref">38</a> tot +<a href="#pb154" class="pageref">154</a>, <a href="#pb157" class="pageref">157</a>, <a href="#pb216" class="pageref">216</a> tot +<a href="#pb220" class="pageref">220</a>, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>, <a href="#pb270" class="pageref">270</a>.</p> +<p>Boeddha Dīpankara, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, +<a href="#pb99" class="pageref">99</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>.</p> +<p>Boeddhisme, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb28" +class="pageref">28</a>, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, +<a href="#pb38" class="pageref">38</a> tot <a href="#pb154" class="pageref">154</a>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a> tot +<a href="#pb157" class="pageref">157</a>, <a href="#pb171" class="pageref">171</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb208" class="pageref">208</a>, <a href="#pb215" class="pageref">215</a> tot <a href="#pb220" class="pageref">220</a>, +<a href="#pb224" class="pageref">224</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Bombay, stad, <a href="#pb16" class="pageref">16</a>, <a href="#pb272" class="pageref">272</a>, <a href="#pb276" class="pageref">276</a>.</p> +<p>Boro-boedoer, tempel op Java, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>.</p> +<p>Bradlaugh, atheïst, <a href="#pb216" class="pageref">216</a>.</p> +<p>Brahmă, het eeuwige, permanente, <a href="#pb7" class="pageref">7</a>, <a href="#pb13" class="pageref">13</a>, <a href="#pb14" class="pageref">14</a>, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, +<a href="#pb16" class="pageref">16</a>, <a href="#pb21" class="pageref">21</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>.</p> +<p>Brahmā, hoogste godheid, <a href="#pb16" class="pageref">16</a>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb21" class="pageref">21</a>, <a href="#pb23" class="pageref">23</a>, +<a href="#pb44" class="pageref">44</a>, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb47" class="pageref">47</a>, <a href="#pb53" class="pageref">53</a>, <a href="#pb54" class="pageref">54</a>, +<a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb75" class="pageref">75</a>, <a href="#pb76" class="pageref">76</a>, <a href="#pb77" class="pageref">77</a>, <a href="#pb78" class="pageref">78</a>, +<a href="#pb83" class="pageref">83</a>, <a href="#pb112" class="pageref">112</a>, <a href="#pb143" class="pageref">143</a>.</p> +<p>Brahmacharin, zoeker van Brahmā, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>.</p> +<p>Brahma Dharma, werk van Debendra-nāth, <a href="#pb32" class="pageref">32</a>.</p> +<p>Brahmajala sutta, Mahayana geschrift, <a href="#pb73" class="pageref">73</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>.</p> +<p>Brahmaloça, hemel, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>.</p> +<p>Brahmana’s, verhandelingen bij de Veda’s <a href="#pb8" +class="pageref">8</a>, <a href="#pb11" class="pageref">11</a>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>.</p> +<p>Brahmanen, priesterkaste, <a href="#pb6" class="pageref">6</a>, +<a href="#pb10" class="pageref">10</a>, <a href="#pb11" class="pageref">11</a>, <a href="#pb13" class="pageref">13</a>, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>, +<a href="#pb26" class="pageref">26</a>, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <span class="pagenum">[<a id="pb291" href="#pb291" +name="pb291">291</a>]</span>31, <a href="#pb32" class="pageref">32</a>, +<a href="#pb50" class="pageref">50</a>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>, +<a href="#pb71" class="pageref">71</a>, <a href="#pb72" class="pageref">72</a>, <a href="#pb77" class="pageref">77</a>, <a href="#pb78" class="pageref">78</a>, <a href="#pb79" class="pageref">79</a>, +<a href="#pb89" class="pageref">89</a>, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, <a href="#pb99" class="pageref">99</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, <a href="#pb101" class="pageref">101</a>, <a href="#pb112" class="pageref">112</a>, <a href="#pb125" class="pageref">125</a>, <a href="#pb144" class="pageref">144</a>, <a href="#pb157" class="pageref">157</a>, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Brahmanisme, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb5" +class="pageref">5</a> tot <a href="#pb37" class="pageref">37</a>, +<a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>.</p> +<p>Brahmā Sahampati (titel van Brahmā), <a href="#pb53" +class="pageref">53</a>.</p> +<p>Brahmo Samāj, vrijzinnig-Brahmaansche vereeniging, <a href="#pb28" class="pageref">28</a>, <a href="#pb29" class="pageref">29</a> +tot <a href="#pb37" class="pageref">37</a>.</p> +<p>Brandt, (M. von), <a href="#pb3" class="pageref">3</a>.</p> +<p>Bristol, stad, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>.</p> +<p>Buddaghosa, Boeddhistisch kerkvader, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">C.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Calcutta, stad, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>, <a href="#pb33" class="pageref">33</a>.</p> +<p>Cambodja, land, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Canton, stad, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>, <a href="#pb224" class="pageref">224</a>.</p> +<p>Çarva-Çiva, booze geest, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.</p> +<p>Caryā Pitaka, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>.</p> +<p>Cartanya, Indisch hervormer, <a href="#pb36" class="pageref">36</a>.</p> +<p>Cesar, keizer, <a href="#pb189" class="pageref">189</a>.</p> +<p>Ceylon, eiland, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>.</p> +<p>Chándāla’s, lieden zonder caste, <a href="#pb96" +class="pageref">96</a>.</p> +<p>Chandragupta, koning, <a href="#pb141" class="pageref">141</a>.</p> +<p>Chang Tao ling, Taoïstisch patriarch, <a href="#pb214" class="pageref">214</a>.</p> +<p>Chang Tien Shi, Taoïstisch paus, <a href="#pb214" class="pageref">214</a>.</p> +<p>Channa, Boeddha’s wagenmenner, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>.</p> +<p>Chao, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Chau-dynastie, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>, <a href="#pb159" class="pageref">159</a>, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>, <a href="#pb169" class="pageref">169</a>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb181" class="pageref">181</a>, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Chau kung, hertog van Chau, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb231" class="pageref">231</a>.</p> +<p>Chau li, Chineesch werk, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, +<a href="#pb231" class="pageref">231</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>.</p> +<p>Chau tsing shin, minister, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>.</p> +<p>Chekiang, provincie, <a href="#pb214" class="pageref">214</a>.</p> +<p>Chèn, stad, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>.</p> +<p>Ch’èn tw’an, commentator, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>.</p> +<p>China, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>, <a href="#pb154" class="pageref">154</a> tot <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Christus (zie Jezus).</p> +<p>Chu hi (zie Chu tsze).</p> +<p>Chung chiu, Chineesch werk, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>.</p> +<p>Chungtu, stad, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>.</p> +<p>Chung Yung, Chineesch werk, <a href="#pb171" class="pageref">171</a>, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Chu tsze, wijsgeer, <a href="#pb182" class="pageref">182</a>, +<a href="#pb216" class="pageref">216</a>, <a href="#pb217" class="pageref">217</a>, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>.</p> +<p>Chutuktu’s, Tibetaansch-Boeddhistische kardinalen, <a href="#pb153" class="pageref">153</a>.</p> +<p>Chwang tsze, Chineesche wijze, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>, <a href="#pb194" class="pageref">194</a>, <a href="#pb197" class="pageref">197</a>, <a href="#pb202" class="pageref">202</a> tot <a href="#pb208" class="pageref">208</a>, +<a href="#pb238" class="pageref">238</a>. Çinvat, hemelbrug, +<a href="#pb253" class="pageref">253</a>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>.</p> +<p>Confucius, wijze, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href="#pb157" class="pageref">157</a>, <a href="#pb158" class="pageref">158</a> tot <a href="#pb178" class="pageref">178</a>, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>, <a href="#pb180" class="pageref">180</a>, <a href="#pb186" class="pageref">186</a>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb198" class="pageref">198</a>, <a href="#pb199" class="pageref">199</a>, <a href="#pb200" class="pageref">200</a>, <a href="#pb203" class="pageref">203</a>, <a href="#pb204" class="pageref">204</a>, <a href="#pb209" class="pageref">209</a>, <a href="#pb213" class="pageref">213</a>, <a href="#pb215" class="pageref">215</a>, <a href="#pb216" class="pageref">216</a>, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb230" class="pageref">230</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb234" class="pageref">234</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Cullavagga, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb121" class="pageref">121</a>, <a href="#pb133" class="pageref">133</a>.</p> +<p>Cunda, leerling van Boeddha, <a href="#pb85" class="pageref">85</a>.</p> +<p>Cynici (in China), <a href="#pb180" class="pageref">180</a>, +<a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb202" class="pageref">202</a>, <a href="#pb210" class="pageref">210</a>.</p> +<p>Cyrus, koning van Perzië, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href="#pb271" class="pageref">271</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">D.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Dabadhāi Naoroja, Perzisch hervormer, <a href="#pb275" class="pageref">275</a>.</p> +<p>Daēna, de godsdienst (der Mazdeërs), <a href="#pb267" +class="pageref">267</a>. <span class="pagenum">[<a id="pb292" href="#pb292" name="pb292">292</a>]</span></p> +<p>Daēva’s, booze geesten, <a href="#pb252" class="pageref">252</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href="#pb267" class="pageref">267</a>, <a href="#pb269" class="pageref">269</a>.</p> +<p>Dakhma’s, lijkentorens, <a href="#pb269" class="pageref">269</a>.</p> +<p>Dalaï Lama, Boeddhistisch paus, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>, <a href="#pb152" class="pageref">152</a>.</p> +<p>Debendra-nāth, Brahmaansch hervormer, <a href="#pb32" class="pageref">32</a>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>.</p> +<p>Devadatta, Judas der Boeddhisten, <a href="#pb67" class="pageref">67</a>, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, <a href="#pb80" class="pageref">80</a>.</p> +<p>Devaloça, vagevuur, <a href="#pb107" class="pageref">107</a>.</p> +<p>Dhamma pada, Boeddhistisch spreukenboek, <a href="#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb80" class="pageref">80</a>, <a href="#pb113" class="pageref">113</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, <a href="#pb148" class="pageref">148</a>.</p> +<p>Dhammapada (Chineesche), <a href="#pb79" class="pageref">79</a>.</p> +<p>Dharma, de (Boeddhistische) leer, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, <a href="#pb72" class="pageref">72</a>, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, +<a href="#pb106" class="pageref">106</a>, <a href="#pb126" class="pageref">126</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>, <a href="#pb143" class="pageref">143</a>, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>, <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Dhyani Boeddha’s, hemelsche Boeddha’s, <a href="#pb150" +class="pageref">150</a>.</p> +<p>Dīgka Nikāya, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb71" +class="pageref">71</a>.</p> +<p>Diogenes, <a href="#pb180" class="pageref">180</a>, <a href="#pb188" +class="pageref">188</a>.</p> +<p>Dīpan̄kara (Boeddha), <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, <a href="#pb99" class="pageref">99</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>.</p> +<p>Disderi, pater, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>, <a href="#pb152" class="pageref">152</a>.</p> +<p>Doedhā-vitakha Sutta, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb90" +class="pageref">90</a>.</p> +<p>Druja’s, booze geesten, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.</p> +<p>Drukhs, booze geest, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, +<a href="#pb252" class="pageref">252</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>.</p> +<p>Dvipas, deelen der wereld, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +<p>Dyaus Pitar, Vedische godheid<span class="corr" id="xd20e8703" +title="Bron: .">,</span> <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">E.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Edkins, schrijver, <a href="#pb192" class="pageref">192</a>.</p> +<p>Elephanta (grotten van), <a href="#pb38" class="pageref">38</a>.</p> +<p>Epictetus, wijsgeer, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>.</p> +<p>Epicuristen, wijsgeerige school, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb210" class="pageref">210</a>.</p> +<p>Euphraat, rivier, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Ezra, schriftgeleerde, <a href="#pb11" class="pageref">11</a>, +<a href="#pb246" class="pageref">246</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">F.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Fakir, Indische heilige, <a href="#pb19" class="pageref">19</a>.</p> +<p>Fichte, wijsgeer, <a href="#pb143" class="pageref">143</a>.</p> +<p>Fielding (H.). schrijver, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, +<a href="#pb113" class="pageref">113</a>, <a href="#pb125" class="pageref">125</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb134" class="pageref">134</a>.</p> +<p>Franciscus van Assisi, R. K. heilige, <a href="#pb121" class="pageref">121</a>.</p> +<p>Fravasi’s, beschermengelen, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +<p>Fu hi, keizer<span class="corr" id="xd20e8793" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb221" class="pageref">221</a>.</p> +<p>Fu Yü, staatsman, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Fu pen hing tsi hing, Chineesch Boeddhistisch werk, <a href="#pb98" +class="pageref">98</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">G.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Gahathāni, (huishouden bezittend), titel der +Brahmanen<span class="corr" id="xd20e8814" title="Bron: .">,</span> +<a href="#pb144" class="pageref">144</a>.</p> +<p>Galilea, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>.</p> +<p>Gāndhāra, land, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Ganges, rivier, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>.</p> +<p>Garō demāna, „liederenwoning”, hemel, <a href="#pb252" class="pageref">252</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>.</p> +<p>Gātha’s, oude liederen in het Avesta, <a href="#pb245" +class="pageref">245</a>, <a href="#pb246" class="pageref">246</a>, +<a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>, <a href="#pb249" class="pageref">249</a>, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href="#pb277" class="pageref">277</a>.</p> +<p>Gautama, zie Boeddha.</p> +<p>Genesis, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>.</p> +<p>Géus tasan, schepper van het rund, <a href="#pb249" class="pageref">249</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>.</p> +<p>Géus urva, ziel der koe, <a href="#pb249" class="pageref">249</a>.</p> +<p>Grueber, pater, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>.</p> +<p>Gujarati, taal, <a href="#pb275" class="pageref">275</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">H.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Haoma, onsterfelijkheidsdrank of god, <a href="#pb8" +class="pageref">8</a>, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, +<a href="#pb259" class="pageref">259</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href="#pb266" class="pageref">266</a>.</p> +<p>Han, dynastie, <a href="#pb161" class="pageref">161</a>, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>, <span class="pagenum">[<a id="pb293" href="#pb293" +name="pb293">293</a>]</span>191, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>, <a href="#pb241" class="pageref">241</a>.</p> +<p>Han, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Hanku, bergpas, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>.</p> +<p>Hanlin, college, <a href="#pb243" class="pageref">243</a>.</p> +<p>Han yü, wijsgeer, <a href="#pb182" class="pageref">182</a>, +<a href="#pb216" class="pageref">216</a>.</p> +<p>Haurvatāt, (genius van) volkomen heil, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb252" class="pageref">252</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>.</p> +<p>Himalaya, gebergte, <a href="#pb7" class="pageref">7</a>, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, +<a href="#pb122" class="pageref">122</a>, <a href="#pb123" class="pageref">123</a>.</p> +<p>Hinayana, (kleine overtocht), Boeddhistische secte, <a href="#pb92" +class="pageref">92</a>, <a href="#pb109" class="pageref">109</a>.</p> +<p>Hiu, aanhanger van Shin nung, <a href="#pb183" class="pageref">183</a>, <a href="#pb184" class="pageref">184</a>.</p> +<p>Homerus, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>.</p> +<p>Honan, stad<span class="corr" id="xd20e9038" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb159" class="pageref">159</a>.</p> +<p>Ho tu Loh shu (plan van Ho en rol van Loh), <a href="#pb221" class="pageref">221</a>.</p> +<p>Hsia, dynastie, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>.</p> +<p>Hsiao king, Chineesch werk, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, <a href="#pb234" class="pageref">234</a>.</p> +<p>Huai nan tsze, Chineesch wijsgeer <a href="#pb193" class="pageref">193</a>, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Hungwu, keizer, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>.</p> +<p>Hvarena, hooge verlichting, <a href="#pb256" class="pageref">256</a>, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>.</p> +<p>Hwang ti, „de gele keizer”, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>.</p> +<p>Hwen Thsang, Chineesch Boeddhist, <a href="#pb4" class="pageref">4</a><sup>e</sup> eeuw n. C., <a href="#pb83" class="pageref">83</a>.</p> +<p>Hwei Tsung, keizer, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">I.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Iddhi, bovennatuurlijke vermogens, <a href="#pb76" +class="pageref">76</a>, <a href="#pb95" class="pageref">95</a>.</p> +<p>I-king, Chineesch werk, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>, +<a href="#pb227" class="pageref">227</a> tot <a href="#pb230" class="pageref">230</a>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>I-li, Chineesch werk, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, +<a href="#pb232" class="pageref">232</a>.</p> +<p>Indië, land, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>, +<a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>, <a href="#pb131" class="pageref">131</a>, <a href="#pb141" class="pageref">141</a>, <a href="#pb145" class="pageref">145</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb267" class="pageref">267</a>, <a href="#pb272" class="pageref">272</a>.</p> +<p>Indra, godheid, <a href="#pb9" class="pageref">9</a>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, +<a href="#pb102" class="pageref">102</a><span class="corr" id="xd20e9204" title="Bron: .">,</span> <a href="#pb103" class="pageref">103</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.</p> +<p>Indus, rivier, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Iran, land, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>.</p> +<p>Iraniërs, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb249" class="pageref">249</a>.</p> +<p>Isipatana, wildpark bij Benares, <a href="#pb54" class="pageref">54</a>.</p> +<p>Islam, <a href="#pb271" class="pageref">271</a>.</p> +<p>Israël, (godsdienst van) <a href="#pb5" class="pageref">5</a>, +<a href="#pb6" class="pageref">6</a>, <a href="#pb11" class="pageref">11</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">J.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Jaggernauth, godheid, <a href="#pb19" class="pageref">19</a>.</p> +<p>Jáhve, godennaam, <a href="#pb193" class="pageref">193</a>, +<a href="#pb194" class="pageref">194</a>.</p> +<p>Jahvisme, <a href="#pb246" class="pageref">246</a>.</p> +<p>Jaïna’s, godsdienstige secte, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>.</p> +<p>Jambudvīpa, rijk van Açoka, <a href="#pb142" class="pageref">142</a>.</p> +<p>Jambunada, stad, <a href="#pb97" class="pageref">97</a>.</p> +<p>Japan, land, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb39" +class="pageref">39</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>, +<a href="#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb213" class="pageref">213</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>.</p> +<p>Jataka’s, geschiedenissen over Boeddha’s vroegere +levens, <a href="#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb103" class="pageref">103</a>, <a href="#pb104" class="pageref">104</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb148" class="pageref">148</a>.</p> +<p>Java, eiland, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>.</p> +<p>Jetavana, park, <a href="#pb62" class="pageref">62</a>.</p> +<p>Jezus, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>, <a href="#pb36" +class="pageref">36</a>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, +<a href="#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb55" class="pageref">55</a>, <a href="#pb64" class="pageref">64</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, +<a href="#pb79" class="pageref">79</a>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>, <a href="#pb87" class="pageref">87</a>, <a href="#pb122" class="pageref">122</a>, <a href="#pb137" class="pageref">137</a>.</p> +<p>Jezuïten, <a href="#pb192" class="pageref">192</a>.</p> +<p>Jina, zelfbedwinger, <a href="#pb47" class="pageref">47</a>, +<a href="#pb48" class="pageref">48</a>.</p> +<p>Jin Juh, asceet, <a href="#pb91" class="pageref">91</a>, <a href="#pb92" class="pageref">92</a>.</p> +<p>Jozef van Arimathea, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>.</p> +<p>Jutaka, Brahmaan, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, <a href="#pb101" class="pageref">101</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">K.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Kabir panti, monotheïstische hervormers, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>.</p> +<p>Kaccāna, leerling van Boeddha, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>.</p> +<p>Kalidasa, dichter<span class="corr" id="xd20e9442" title="Bron: .">,</span> <a href="#pb16" class="pageref">16</a>.</p> +<p>Kāma, godheid, <a href="#pb48" class="pageref">48</a>, <a href="#pb108" class="pageref">108</a>.</p> +<p>Kamaloça, oorden der lust, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb80" class="pageref">80</a>.</p> +<p>Kānchana, vrouw, <a href="#pb95" class="pageref">95</a>, +<a href="#pb96" class="pageref">96</a>.</p> +<p>Kang hi, keizer, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>.</p> +<p>Kanishka, koning, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>. +<span class="pagenum">[<a id="pb294" href="#pb294" name="pb294">294</a>]</span></p> +<p>Kanthaka, paard van Boeddha, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>.</p> +<p>Kapila Vastu, stad, geboorteplaats van Boeddha<span class="corr" id="xd20e9491" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>.</p> +<p>Karma, wet der gerechtigheid, <a href="#pb80" class="pageref">80</a>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>, <a href="#pb116" class="pageref">116</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>.</p> +<p>Karsvare’s (zeven) werelddeelen, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +<p>Kasaya, mythisch meer, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>.</p> +<p>Kasyapa, monnik, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>.</p> +<p>Kau, wijsgeer, <a href="#pb189" class="pageref">189</a>.</p> +<p>Kau Kien Che, Taoïst, <a href="#pb214" class="pageref">214</a>.</p> +<p>Kaundiliya, leerling van Boeddha, <a href="#pb92" class="pageref">92</a>.</p> +<p>Keshab Chander Sen, Brahmaansch hervormer, <a href="#pb33" class="pageref">33</a> tot <a href="#pb35" class="pageref">35</a>.</p> +<p>Khsatra, genius, „het ware rijk,” <a href="#pb249" +class="pageref">249</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, +<a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb253" class="pageref">253</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>.</p> +<p>K’hufu hsien, plaats, waar Confucius werd begraven, <a href="#pb161" class="pageref">161</a>.</p> +<p>Ki, familie, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>, <a href="#pb161" class="pageref">161</a>, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>.</p> +<p>Kiangsi, landstreek, <a href="#pb214" class="pageref">214</a>.</p> +<p>Kibleh, beeld van God, <a href="#pb273" class="pageref">273</a>.</p> +<p>Kientaï Vihāra, klooster, <a href="#pb109" class="pageref">109</a>.</p> +<p>Kin, roover, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>.</p> +<p>King’s (de vijf) heilige boeken, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>.</p> +<p>Kisāgotamī, meisje, <a href="#pb93" class="pageref">93</a>, <a href="#pb94" class="pageref">94</a>.</p> +<p>Ko li, koning, <a href="#pb91" class="pageref">91</a>, <a href="#pb92" class="pageref">92</a>.</p> +<p>Kong-tse, zie Confucius.</p> +<p>Koran, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href="#pb30" +class="pageref">30</a>, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>, +<a href="#pb245" class="pageref">245</a>.</p> +<p>Korea, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>, <a href="#pb226" +class="pageref">226</a>.</p> +<p>Kosala, landschap in Indië, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, <a href="#pb122" class="pageref">122</a>.</p> +<p>Krishna, godheid, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, +<a href="#pb19" class="pageref">19</a>, <a href="#pb22" class="pageref">22</a>.</p> +<p>Kshatrya’s (caste der) krijgslieden of adellijken, <a href="#pb10" class="pageref">10</a>, <a href="#pb21" class="pageref">21</a>, +<a href="#pb64" class="pageref">64</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>.</p> +<p>Ku en lüen, gebergte, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Ku liang, (verhaal van), <a href="#pb233" class="pageref">233</a>.</p> +<p>Kunāla, prins, <a href="#pb95" class="pageref">95</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb97" class="pageref">97</a>, +<a href="#pb120" class="pageref">120</a>.</p> +<p>Kung fu tsze, zie Confucius.</p> +<p>Kung kih, zie Tsze sze.</p> +<p>Kung kiu, zie Confucius.</p> +<p>Kung Ngan Kwoh, wijsgeer, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>.</p> +<p>Kung tsze kia yu, werk van Confucius, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>.</p> +<p>Kung yang (verhaal van)<span class="corr" id="xd20e9743" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb228" class="pageref">228</a>.</p> +<p>Kusinārā, dorp waar Boeddha stierf, <a href="#pb85" class="pageref">85</a>, <a href="#pb86" class="pageref">86</a>, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Kwan Yin tsze, Chineesch werk, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">L.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Laksmi, vrouw van Vishnoe, <a href="#pb16" class="pageref">16</a>.</p> +<p>Lalita Vistara, levensbeschrijving van Boeddha, <a href="#pb44" +class="pageref">44</a>, <a href="#pb148" class="pageref">148</a>.</p> +<p>Lamaïsme, <a href="#pb149" class="pageref">149</a> tot <a href="#pb154" class="pageref">154</a>, <a href="#pb214" class="pageref">214</a>.</p> +<p>Lao tsze, wijze, <a href="#pb3" class="pageref">3</a>, <a href="#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href="#pb157" class="pageref">157</a>, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>, <a href="#pb165" class="pageref">165</a>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, <a href="#pb190" class="pageref">190</a> tot <a href="#pb202" class="pageref">202</a>, <a href="#pb209" class="pageref">209</a>, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Leang, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Legge (Dr.), Chinoloog, <a href="#pb163" class="pageref">163</a>, +<a href="#pb193" class="pageref">193</a>.</p> +<p>Leibnitz, wijsgeer, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>.</p> +<p>Lhassa, hoofdstad van Tibet, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>, <a href="#pb152" class="pageref">152</a>.</p> +<p>Li, zoon van Confucius, <a href="#pb159" class="pageref">159</a>.</p> +<p>Leang yen nien, uitgever van het „heilig edict”, +<a href="#pb224" class="pageref">224</a>.</p> +<p>Lieh tsze, wijsgeer, <a href="#pb195" class="pageref">195</a>, +<a href="#pb197" class="pageref">197</a>, <a href="#pb202" class="pageref">202</a>, <a href="#pb208" class="pageref">208</a> tot +<a href="#pb212" class="pageref">212</a>, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Li ki, Chineesch werk, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, +<a href="#pb232" class="pageref">232</a>.</p> +<p>Li R, zie Lao tsze.</p> +<p>Li sze, minister, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>.</p> +<p>Liu Hiang, schrijver, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Liu Ngan (zie Huai nan tsze).</p> +<p>Lotus (witte van Dharma), <a href="#pb105" class="pageref">105</a>. +<span class="pagenum">[<a id="pb295" href="#pb295" name="pb295">295</a>]</span>Boeddhistisch werk, <a href="#pb105" class="pageref">105</a>, <a href="#pb108" class="pageref">108</a>.</p> +<p>Lo yang, stad, <a href="#pb159" class="pageref">159</a>, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>, <a href="#pb176" class="pageref">176</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb200" class="pageref">200</a>.</p> +<p>Lu, hertogdom, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>, <a href="#pb159" class="pageref">159</a>, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>, <a href="#pb161" class="pageref">161</a>, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb165" class="pageref">165</a>, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>, <a href="#pb178" class="pageref">178</a>, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>, <a href="#pb205" class="pageref">205</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>.</p> +<p>Lung hu Shan, drakenberg, <a href="#pb214" class="pageref">214</a>.</p> +<p>Lung yü, Chineesch werk, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">M.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Magadha, stad, <a href="#pb53" class="pageref">53</a>, +<a href="#pb60" class="pageref">60</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>, <a href="#pb141" class="pageref">141</a>.</p> +<p>Mahābhārata, heldendicht, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb21" class="pageref">21</a>, <a href="#pb22" class="pageref">22</a>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>.</p> +<p>Mahadeva, groote god, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e10036" title="Bron: Maha">Mahā</span> prajāpatī, tante van Boeddha, +<a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>.</p> +<p>Mahāvagga, Boeddhistisch werk, <a href="#pb53" class="pageref">53</a>, <a href="#pb69" class="pageref">69</a>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb88" class="pageref">88</a>, +<a href="#pb89" class="pageref">89</a>, <a href="#pb90" class="pageref">90</a>.</p> +<p>Mahayana „groote overtocht”, Boeddhistische secte, +<a href="#pb92" class="pageref">92</a>, <a href="#pb109" class="pageref">109</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb119" class="pageref">119</a>, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>, <a href="#pb208" class="pageref">208</a>.</p> +<p>Mahinda, zoon v. Açoka, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>.</p> +<p>Makhali Gosāla, wijsgeer, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb115" class="pageref">115</a>.</p> +<p>Manās, de verlichting in de rede, <a href="#pb76" class="pageref">76</a>.</p> +<p>Manasākata, stad, <a href="#pb76" class="pageref">76</a>.</p> +<p>Mandschoe dynastie, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, +<a href="#pb214" class="pageref">214</a>, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>.</p> +<p>Mang, familie, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>.</p> +<p>Manoe, (wetboek van), <a href="#pb13" class="pageref">13</a>, +<a href="#pb96" class="pageref">96</a>.</p> +<p>Mantra’s, deel der Veda’s, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.</p> +<p>Māra, de booze, <a href="#pb48" class="pageref">48</a>, +<a href="#pb50" class="pageref">50</a>, <a href="#pb51" class="pageref">51</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb78" class="pageref">78</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>, +<a href="#pb91" class="pageref">91</a>, <a href="#pb112" class="pageref">112</a>, <a href="#pb122" class="pageref">122</a>, <a href="#pb123" class="pageref">123</a>.</p> +<p>Maria (van Bethanië) <a href="#pb68" class="pageref">68</a>.</p> +<p>Martha (van Bethanië), <a href="#pb68" class="pageref">68</a>.</p> +<p>Martin, Dr. geleerde, <a href="#pb243" class="pageref">243</a>.</p> +<p>Matali, <span class="corr" id="xd20e10196" title="Bron: daeva">daēva</span>, <a href="#pb102" class="pageref">102</a>, <a href="#pb103" class="pageref">103</a>.</p> +<p>Matanga, <a href="#pb105" class="pageref">105</a>, <a href="#pb106" +class="pageref">106</a>.</p> +<p>Māthā kuär, (de doode prins), gehucht <a href="#pb83" +class="pageref">83</a>.</p> +<p>Mathūra, plaats, <a href="#pb106" class="pageref">106</a>.</p> +<p>Mazda, (zie Ahura Mazda).</p> +<p>Mazdeïsme, <a href="#pb244" class="pageref">244</a> tot +<a href="#pb278" class="pageref">278</a>.</p> +<p>Māyā, moeder van Boeddha, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb41" class="pageref">41</a>, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>.</p> +<p>Maya „wereld van schijn”, <a href="#pb21" class="pageref">21</a>.</p> +<p>Medië, land, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Megasthenes, gezant van Seleucus Nicator, <a href="#pb62" class="pageref">62</a>.</p> +<p>Megha, Brahmaan, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, <a href="#pb99" class="pageref">99</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>.</p> +<p>Menander, zie Milinda.</p> +<p>Mencius, wijze, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>, <a href="#pb178" class="pageref">178</a> tot <a href="#pb190" class="pageref">190</a>, <a href="#pb199" class="pageref">199</a>, <a href="#pb202" class="pageref">202</a>, <a href="#pb210" class="pageref">210</a>, <a href="#pb213" class="pageref">213</a>, <a href="#pb215" class="pageref">215</a>, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, <a href="#pb230" class="pageref">230</a>, <a href="#pb231" class="pageref">231</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb234" class="pageref">234</a>.</p> +<p>Meyboom, (H. U.) schrijver, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>.</p> +<p>Michel Angelo, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>.</p> +<p>Mihisten, secte, <a href="#pb180" class="pageref">180</a>.</p> +<p>Mih ti, wijsgeer, <a href="#pb186" class="pageref">186</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.</p> +<p>Milinda, (vragen van) Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb116" +class="pageref">116</a>.</p> +<p>Ming, dynastie <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>.</p> +<p>Mithra, godin, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb256" class="pageref">256</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>.</p> +<p>Mogallāna, leerling van Boeddha, <a href="#pb58" class="pageref">58</a>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>.</p> +<p>Mohammed, <a href="#pb36" class="pageref">36</a>, <a href="#pb245" +class="pageref">245</a>.</p> +<p>Mohammedanisme, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb271" class="pageref">271</a>, <a href="#pb272" class="pageref">272</a>, <a href="#pb273" class="pageref">273</a>, <a href="#pb276" class="pageref">276</a>.</p> +<p>Moneyasūta, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Mozes, <a href="#pb36" class="pageref">36</a>, <a href="#pb245" +class="pageref">245</a>.</p> +<p>Mozoomdar, Brahmaansch hervormer, <a href="#pb37" class="pageref">37</a><span class="corr" id="xd20e10437" title="Bron: ,">.</span></p> +<p>Muh, keizer, <a href="#pb212" class="pageref">212</a>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Muni (= zwijgende) monnik, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>. +<span class="pagenum">[<a id="pb296" href="#pb296" name="pb296">296</a>]</span></p> +<p>Munigāthas, leven van Boeddha in versmaat, <a href="#pb147" +class="pageref">147</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">N.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Nāgasena, <a href="#pb116" class="pageref">116</a>.</p> +<p>Nairanjara, rivier, <a href="#pb51" class="pageref">51</a>.</p> +<p>Nairyō-sanha, vruchtbaarheidsgod, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>.</p> +<p>Nānak, hervormer, <a href="#pb36" class="pageref">36</a>.</p> +<p>Nanda, broeder van Boeddha, <a href="#pb61" class="pageref">61</a>.</p> +<p>Nanking, stad, <a href="#pb242" class="pageref">242</a>.</p> +<p>Narāin Bose, Brahmaansch hervormer, <a href="#pb33" class="pageref">33</a>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>.</p> +<p>Naraka, hel, <a href="#pb27" class="pageref">27</a>.</p> +<p>Nasus, booze geest, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.</p> +<p>Nehemia, landvoogd, <a href="#pb246" class="pageref">246</a>.</p> +<p>Nicodemus, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>.</p> +<p>Nigrauda, monnik, <a href="#pb141" class="pageref">141</a>.</p> +<p>Nieuwe Testament, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb192" class="pageref">192</a>.</p> +<p>Nirvāna, <a href="#pb28" class="pageref">28</a>, <a href="#pb52" class="pageref">52</a>, <a href="#pb53" class="pageref">53</a>, +<a href="#pb55" class="pageref">55</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, <a href="#pb71" class="pageref">71</a>, +<a href="#pb72" class="pageref">72</a>, <a href="#pb82" class="pageref">82</a>, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>, <a href="#pb85" class="pageref">85</a>, <a href="#pb86" class="pageref">86</a>, +<a href="#pb92" class="pageref">92</a>, <a href="#pb111" class="pageref">111</a>, <a href="#pb112" class="pageref">112</a>, <a href="#pb113" class="pageref">113</a>, <a href="#pb116" class="pageref">116</a>, <a href="#pb117" class="pageref">117</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb119" class="pageref">119</a>, <a href="#pb133" class="pageref">133</a>, <a href="#pb137" class="pageref">137</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">O.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Oldenberg, schrijver, <a href="#pb124" class="pageref">124</a>, <a href="#pb125" class="pageref">125</a>.</p> +<p>Om Mani Padme Om, tooverformule, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>.</p> +<p>Ormuzd (zie Mazda).</p> +<p>Ortt, (F.) schrijver, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, +<a href="#pb113" class="pageref">113</a>.</p> +<p>Oude Testament, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>, <a href="#pb246" class="pageref">246</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>.</p> +<p>Oxus, rivier, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">P.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Pabbajā, inwijding der monniken, <a href="#pb126" +class="pageref">126</a>.</p> +<p>Pairika’s, helpsters van Anrō mainyu, <a href="#pb262" +class="pageref">262</a>.</p> +<p>Palibothra (zie Patna).</p> +<p>Pāli, oude taal van een deel van Indië, <a href="#pb30" +class="pageref">30</a>.</p> +<p>Pan chao, Chineesch geschiedschrijfster, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>.</p> +<p>Pandit Rām Chandra Vidijā bag-ish, Brahmaansch hervormer, +<a href="#pb32" class="pageref">32</a>.</p> +<p>Pan hu, Chineesch geschiedschrijver, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>.</p> +<p>Pantschen Lama, hooge Tibetaansche geestelijke, <a href="#pb152" +class="pageref">152</a>.</p> +<p>Parōdars, de (heilige) haan<span class="corr" id="xd20e10693" +title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, +<a href="#pb266" class="pageref">266</a>.</p> +<p>Pātaliputta, stad, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>, +<a href="#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Patimōkha, biechtformule, <a href="#pb130" class="pageref">130</a>, <a href="#pb131" class="pageref">131</a>, <a href="#pb148" class="pageref">148</a>.</p> +<p>Patna, stad, <a href="#pb97" class="pageref">97</a>, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>, <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Pāvā, dorp, <a href="#pb85" class="pageref">85</a>.</p> +<p>Paulus (van Tarsen), <a href="#pb66" class="pageref">66</a>, +<a href="#pb117" class="pageref">117</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>.</p> +<p>Pavajitāni (= huisloozen)<span class="corr" id="xd20e10757" +title="Bron: .">,</span> Boeddhistische monniken, <a href="#pb144" +class="pageref">144</a>.</p> +<p>Pehlewi, Oud-Perzische taal, <a href="#pb246" class="pageref">246</a>.</p> +<p>Peking, stad, <a href="#pb243" class="pageref">243</a>.</p> +<p>Pendsjab, land <a href="#pb141" class="pageref">141</a>.</p> +<p>Perzië, land, <a href="#pb244" class="pageref">244</a> tot +<a href="#pb278" class="pageref">278</a>.</p> +<p>Perzische golf, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>.</p> +<p>Petenica, land, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Ping, keizer, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>.</p> +<p>Pitaka’s (de drie), Boeddhistische H. S.<span class="corr" id="xd20e10804" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb147" class="pageref">147</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>.</p> +<p>Piyadasi (zie Açoka), <a href="#pb40" class="pageref">40</a>.</p> +<p>Prajnā Paramitā, kennis der onzienlijke wereld, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>.</p> +<p>Prakriti, vrouwelijk beginsel, <a href="#pb21" class="pageref">21</a>.</p> +<p>Proctor, geleerde, <a href="#pb195" class="pageref">195</a>.</p> +<p>Protestantisme, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>. <span class="pagenum">[<a id="pb297" href="#pb297" name="pb297">297</a>]</span></p> +<p>Puita (= de stinkende) zee, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +<p>Pundarī, vrouw, <a href="#pb79" class="pageref">79</a>.</p> +<p>Purusha, mannelijk beginsel, <a href="#pb21" class="pageref">21</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">R.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Radhanagar, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>.</p> +<p>Rāhula, zoon van Boeddha, <a href="#pb41" class="pageref">41</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>, +<a href="#pb109" class="pageref">109</a>, <a href="#pb110" class="pageref">110</a>, <a href="#pb111" class="pageref">111</a>.</p> +<p>Rājagriha, stad, <a href="#pb50" class="pageref">50</a>, +<a href="#pb58" class="pageref">58</a>, <a href="#pb101" class="pageref">101</a>, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>.</p> +<p>Rama, godheid, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, +<a href="#pb23" class="pageref">23</a>.</p> +<p>Rāmāyana, Indisch heldendicht, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb22" class="pageref">22</a>, <a href="#pb23" class="pageref">23</a>.</p> +<p>Rāmmohun Roy, Brahmaansch hervormer<span class="corr" id="xd20e10937" title="Bron: .">,</span> <a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href="#pb32" class="pageref">32</a>, <a href="#pb33" class="pageref">33</a>.</p> +<p>Rangoon, stad, <a href="#pb137" class="pageref">137</a>.</p> +<p>Rasnu, godheid, <a href="#pb256" class="pageref">256</a>.</p> +<p>Rémusat, A. de, schrijver, <a href="#pb192" class="pageref">192</a>.</p> +<p>Rhys Davis, schrijver, <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Ribot, psycholoog, <a href="#pb189" class="pageref">189</a>, +<a href="#pb190" class="pageref">190</a>.</p> +<p>Richthofen (vrijheer von)<span class="corr" id="xd20e10980" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb230" class="pageref">230</a>.</p> +<p>Rig Veda, deel der Veda’s, <a href="#pb10" class="pageref">10</a>.</p> +<p>Rishi’s (= zieners), profeten, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>, <a href="#pb14" class="pageref">14</a>, <a href="#pb47" class="pageref">47</a>, <a href="#pb62" class="pageref">62</a>, +<a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb75" class="pageref">75</a>.</p> +<p>Roja (de Malla) adellijke, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, +<a href="#pb121" class="pageref">121</a>.</p> +<p>Roomsch Catholicisme, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, +<a href="#pb125" class="pageref">125</a>, <a href="#pb133" class="pageref">133</a>, <a href="#pb148" class="pageref">148</a>, <a href="#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>, <a href="#pb224" class="pageref">224</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>.</p> +<p>Rousseau (J. J.), wijsgeer, <a href="#pb143" class="pageref">143</a>.</p> +<p>Ruchī, dochter van Angati, <a href="#pb92" class="pageref">92</a>, <a href="#pb93" class="pageref">93</a>.</p> +<p>Ruhanumai Mazdiashnā, Parzische vereeniging, <a href="#pb276" +class="pageref">276</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">S.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Sabala, wonderkoe, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>.</p> +<p>Saēna, hemelsche arend, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +<p>Sakya’s, stam, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>, +<a href="#pb46" class="pageref">46</a>.</p> +<p>Sākya Muni, (zie Boeddha).</p> +<p>Sāma, (Boeddha als) kluizenaar, <a href="#pb121" class="pageref">121</a>.</p> +<p>Samāna, asceet, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>.</p> +<p>Samana Phala Sutta, Cingaleesch Boeddhistisch werk<span class="corr" +id="xd20e11103" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb75" class="pageref">75</a>.</p> +<p>Sama Veda, deel der Veda’s, <a href="#pb10" class="pageref">10</a>.</p> +<p>Samsāra, (= wandeling), <a href="#pb112" class="pageref">112</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>.</p> +<p>Samyuttaka Nikāya, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb112" +class="pageref">112</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>, +<a href="#pb123" class="pageref">123</a>.</p> +<p>Sang-dynastie, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>.</p> +<p>Sangha, (gemeente), <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, <a href="#pb73" class="pageref">73</a>, <a href="#pb106" class="pageref">106</a>, <a href="#pb125" class="pageref">125</a>, <a href="#pb128" class="pageref">128</a>, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Sanghārama, monnikentuin, <a href="#pb144" class="pageref">144</a>.</p> +<p>Sānjaya, wijsgeer, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>, +<a href="#pb60" class="pageref">60</a>.</p> +<p>Sānkhya, wijsgeerige school, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, <a href="#pb20" class="pageref">20</a>, <a href="#pb21" class="pageref">21</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e11185" title="Bron: Sanscriet">Sanskriet</span>, oud-Indische taal, <a href="#pb30" +class="pageref">30</a>.</p> +<p>Saosyant, heiland, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>, +<a href="#pb265" class="pageref">265</a>.</p> +<p>Sarasvati, godin der poëzie, <a href="#pb23" class="pageref">23</a>.</p> +<p>Sāriputta, leerling van Boeddha, <a href="#pb58" class="pageref">58</a>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>, +<a href="#pb117" class="pageref">117</a>.</p> +<p>Sassaniden, (dynastie der), <a href="#pb246" class="pageref">246</a>, <a href="#pb271" class="pageref">271</a>.</p> +<p>Satapatha Brāhmana, geschrift, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>.</p> +<p>Sāti, weduwenoffer, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>.</p> +<p>Saul, koning, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>.</p> +<p>Sauru, booze geest, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.</p> +<p>Sāvatthi, stad, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>.</p> +<p>Schopenhauer, wijsgeer, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>.</p> +<p>Sēang, keizer, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Seleucus Nicator, koning, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>.</p> +<p>Sénart, geleerde, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>.</p> +<p>Shamanisme, godsdienst, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>.</p> +<p>Shan, dynastie, <a href="#pb181" class="pageref">181</a>.</p> +<p>Shang, dynastie, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>, <a href="#pb159" class="pageref">159</a>, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>.</p> +<p>Shanghai, stad, <a href="#pb224" class="pageref">224</a>.</p> +<p>Shantung, landstreek, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>, +<a href="#pb161" class="pageref">161</a>, <a href="#pb213" class="pageref">213</a>. <span class="pagenum">[<a id="pb298" href="#pb298" +name="pb298">298</a>]</span></p> +<p>Shen-si, stad, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>, <a href="#pb241" class="pageref">241</a>.</p> +<p>Sheung te teng (= Nirvāna)<span class="corr" id="xd20e11328" +title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb92" class="pageref">92</a>.</p> +<p>Shi-king, Chineesch werk, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, +<a href="#pb230" class="pageref">230</a>, <a href="#pb231" class="pageref">231</a>, <a href="#pb240" class="pageref">240</a>, <a href="#pb241" class="pageref">241</a>.</p> +<p>Shin nung (secte van)<span class="corr" id="xd20e11353" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb183" class="pageref">183</a>.</p> +<p>Shintoïsme, Japansche volksgodsdienst, <a href="#pb150" class="pageref">150</a>.</p> +<p>Shuh, familie, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e11370" title="Bron: Shu king">Shu-king</span>, Chineesch werk, <a href="#pb221" +class="pageref">221</a>, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, +<a href="#pb230" class="pageref">230</a>, <a href="#pb240" class="pageref">240</a>, <a href="#pb241" class="pageref">241</a>.</p> +<p>Shun keizer, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>.</p> +<p>Shin Yu Yüe, geleerde, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>.</p> +<p>Shu’s (de vier), heilige boeken<span class="corr" id="xd20e11401" title="Bron: .">,</span> <a href="#pb227" class="pageref">227</a>.</p> +<p>Siam, land, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb149" +class="pageref">149</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e11416" title="Bron: Siddharta">Siddhartha</span> (zie Boeddha).</p> +<p>Si wang mu, mythisch wezen, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Siva, godheid, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, <a href="#pb16" class="pageref">16</a>, <a href="#pb19" class="pageref">19</a>, +<a href="#pb20" class="pageref">20</a>.</p> +<p>Skandha’s, (de vijf) van den mensch, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb115" class="pageref">115</a>.</p> +<p>Socrates, wijsgeer, <a href="#pb89" class="pageref">89</a>.</p> +<p>Soma (zie Haoma).</p> +<p>Somaplant, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.</p> +<p>Sonā, leerling van Boeddha, <a href="#pb90" class="pageref">90</a>.</p> +<p>Spenta, goede geest, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>.</p> +<p>Srādda, vereering der voorvaderen, <a href="#pb34" class="pageref">34</a>.</p> +<p>Sraosa, genius, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb253" class="pageref">253</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href="#pb266" class="pageref">266</a>.</p> +<p>Srāvasti, <a href="#pb93" class="pageref">93</a>, <a href="#pb94" class="pageref">94</a>.</p> +<p>Stanislaus Julien, geleerde, <a href="#pb193" class="pageref">193</a>.</p> +<p>Stoïci, wijsgeeren, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>, +<a href="#pb201" class="pageref">201</a>.</p> +<p>Strausz, Victor von, schrijver, <a href="#pb192" class="pageref">192</a>.</p> +<p>Su, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Subhadra, asceet, <a href="#pb86" class="pageref">86</a>.</p> +<p>Sudarsana, koning, <a href="#pb97" class="pageref">97</a>.</p> +<p>Suddhodana, koning, vader van Boeddha, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb44" class="pageref">44</a>, <a href="#pb60" class="pageref">60</a>, <a href="#pb61" class="pageref">61</a>.</p> +<p>Sudra’s, laagste caste, <a href="#pb10" class="pageref">10</a>, <a href="#pb19" class="pageref">19</a>, <a href="#pb64" class="pageref">64</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>, +<a href="#pb76" class="pageref">76</a>.</p> +<p>Suën, koning, <a href="#pb181" class="pageref">181</a>.</p> +<p>Sung, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>, <a href="#pb205" class="pageref">205</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>.</p> +<p>Sung, dynastie, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>.</p> +<p>Sunīta, leerling van Boeddha, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>.</p> +<p>Sün kw’ang, wijsgeer, <a href="#pb182" class="pageref">182</a>.</p> +<p>Sun Ting, familie, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Surasthra, landstreek, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Sūrya, zonnegod, <a href="#pb9" class="pageref">9</a>.</p> +<p>Sü shi, Taoïst, <a href="#pb213" class="pageref">213</a>.</p> +<p>Sūryapati, koning, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>.</p> +<p>Sutra’s, overleveringen, deel der Veda’s, <a href="#pb8" +class="pageref">8</a>.</p> +<p>Sutra’s, Boeddhistische, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>.</p> +<p>Su tsin, vorst, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Swarga, hemel<span class="corr" id="xd20e11647" title="Bron: .">,</span> <a href="#pb24" class="pageref">24</a>, <a href="#pb27" class="pageref">27</a>, <a href="#pb28" class="pageref">28</a>.</p> +<p>Syama, rishi of profeet, <a href="#pb47" class="pageref">47</a>.</p> +<p>Sze ma tsien, Chineesch schrijver, <a href="#pb165" class="pageref">165</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">T.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Taē, schrijver, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>.</p> +<p>Taēra, middelpunt der wereld, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +<p>Tahio, Chineesch werk, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, +<a href="#pb227" class="pageref">227</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>.</p> +<p>Taiping’s, secte <a href="#pb214" class="pageref">214</a>, +<a href="#pb242" class="pageref">242</a>.</p> +<p>Tai tsung, keizer, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>.</p> +<p>Tang, dynastie, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Tang, hertogdom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>, <a href="#pb183" class="pageref">183</a>.</p> +<p>Tao, wijsgeerig begrip, <a href="#pb192" class="pageref">192</a> tot +<a href="#pb202" class="pageref">202</a>, <a href="#pb217" class="pageref">217</a>, <a href="#pb219" class="pageref">219</a>, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>.</p> +<p>Tao, hertogdom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Taoïsme, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href="#pb157" class="pageref">157</a>, <a href="#pb165" class="pageref">165</a>, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>, <a href="#pb180" class="pageref">180</a>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb190" class="pageref">190</a> tot +<a href="#pb215" class="pageref">215</a>, <a href="#pb216" class="pageref">216</a><a id="xd20e11779" name="xd20e11779"></a> tot <a href="#pb220" class="pageref">220</a>, <a href="#pb224" class="pageref">224</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Tao teh king, Chineesch werk, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb200" class="pageref">200</a>, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>.</p> +<p>Taraï, wildernis, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>.</p> +<p>Tathāgata, (zie Boeddha).</p> +<p>Tauru, booze geest, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.</p> +<p>Taxila, stad, <a href="#pb95" class="pageref">95</a>. <span class="pagenum">[<a id="pb299" href="#pb299" name="pb299">299</a>]</span></p> +<p>Tchung lu tsi, wijsgeer, <a href="#pb209" class="pageref">209</a>.</p> +<p>Tevigga Sutta, Cingaleesch Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb76" +class="pageref">76</a>.</p> +<p>Theragāthā (spreuken der oudsten), Boeddhistisch +geschrift, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>.</p> +<p>Thraseas, wijsgeer, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>.</p> +<p>Ti, God, <a href="#pb195" class="pageref">195</a>, <a href="#pb196" +class="pageref">196</a>.</p> +<p>Tibet, land, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb38" +class="pageref">38</a>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, +<a href="#pb133" class="pageref">133</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a> tot <a href="#pb154" class="pageref">154</a>.</p> +<p>Tiele (C. P.)<span class="corr" id="xd20e11889" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, +<a href="#pb277" class="pageref">277</a>.</p> +<p>Tigris, rivier, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Tirhut, koninkrijk, <a href="#pb92" class="pageref">92</a>.</p> +<p>Tishya Rakshitā, koningin, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb97" class="pageref">97</a>.</p> +<p>Tistrya, hemelgod, Sirius, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, +<a href="#pb259" class="pageref">259</a>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +<p>Tolstoï, (L.), schrijver, <a href="#pb143" class="pageref">143</a>.</p> +<p>Trimurti, drieëenheid, <a href="#pb16" class="pageref">16</a>.</p> +<p>Tripitaka, (zie Pitaka’s), <a href="#pb30" class="pageref">30</a>.</p> +<p>Trishna, dorst, begeerte, <a href="#pb52" class="pageref">52</a>.</p> +<p>Tsai, stad, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>.</p> +<p>Tsé, (hertog van) <a href="#pb160" class="pageref">160</a>, +<a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Tsze sze, wijze<span class="corr" id="xd20e11963" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb235" class="pageref">235</a>.</p> +<p>Tshu shu, Chineesch werk, zie Bamboeboeken.</p> +<p>Tschifu, stad, <a href="#pb213" class="pageref">213</a>.</p> +<p>Tsze hia, leerling van Confucius, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>.</p> +<p>T’si, vorstendom, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>, +<a href="#pb178" class="pageref">178</a>.</p> +<p>Tsin, dynastie, <a href="#pb161" class="pageref">161</a>, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>, <a href="#pb231" class="pageref">231</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb234" class="pageref">234</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>, <a href="#pb240" class="pageref">240</a>, <a href="#pb241" class="pageref">241</a>, <a href="#pb242" class="pageref">242</a>.</p> +<p>Tsin, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Tsin Shi Wang Ti, keizer, <a href="#pb213" class="pageref">213</a>, +<a href="#pb230" class="pageref">230</a>, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Tso chiu ming, (verhaal van), <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>.</p> +<p>Tsu, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Tsze kung, leerling van Confucius, <a href="#pb161" class="pageref">161</a>.</p> +<p>Tsze lai en Tsze li, (geschiedenis van), <a href="#pb206" class="pageref">206</a>.</p> +<p>Tsze lu, leerling van Confucius, <a href="#pb168" class="pageref">168</a>, <a href="#pb169" class="pageref">169</a>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>.</p> +<p>Tuisol, gebed, <a href="#pb153" class="pageref">153</a>.</p> +<p>Turaniërs, volksstam, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>, +<a href="#pb245" class="pageref">245</a>.</p> +<p>Tyndall, professor, <a href="#pb197" class="pageref">197</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">U.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Udraka, leermeester van Boeddha, <a href="#pb50" +class="pageref">50</a>.</p> +<p>Upagupta, <a href="#pb106" class="pageref">106</a>, <a href="#pb107" +class="pageref">107</a>.</p> +<p>Upāli, monnik, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>.</p> +<p>Upanishad’s, boeken van bespiegelenden aard, <a href="#pb11" +class="pageref">11</a>, <a href="#pb20" class="pageref">20</a>, +<a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>, <a href="#pb32" class="pageref">32</a>.</p> +<p>Upasampadā, inwijding der monniken, <a href="#pb126" class="pageref">126</a>.</p> +<p>Upatissa, (zie Sāriputta).</p> +<p>Upatisapasina, (vragen van Upatissa), Boeddhistisch +geschrift<span class="corr" id="xd20e12148" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Urhya, Chineesch woordenboek, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>.</p> +<p>Uruvelā, (woud van) <a href="#pb50" class="pageref">50</a>, +<a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb88" class="pageref">88</a>.</p> +<p>Usuratanam, koning, <a href="#pb102" class="pageref">102</a>, +<a href="#pb103" class="pageref">103</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">V.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Vachagotta, monnik, <a href="#pb115" class="pageref">115</a>.</p> +<p>Vahyo = het goede, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>.</p> +<p>Vaijayanta, paleis, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>.</p> +<p>Vaisāli, dorp, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>.</p> +<p>Vaishnava’s, vereerders van Vishnoe, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>.</p> +<p>Vaisya’s, (caste der), <a href="#pb10" class="pageref">10</a>, +<a href="#pb64" class="pageref">64</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>.</p> +<p>Valmiki, kluizenaar, <a href="#pb22" class="pageref">22</a>, +<a href="#pb23" class="pageref">23</a>.</p> +<p>Varuna, godheid, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>.</p> +<p>Vāsavadetta, <a href="#pb106" class="pageref">106</a>, <a href="#pb107" class="pageref">107</a>.</p> +<p>Vāsettha, Brahmaan, <a href="#pb77" class="pageref">77</a>, +<a href="#pb78" class="pageref">78</a>.</p> +<p>Vasistha, kluizenaar, <a href="#pb24" class="pageref">24</a>, +<a href="#pb25" class="pageref">25</a>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>.</p> +<p>Vayu, godheid van den dampkring, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>. <span class="pagenum">[<a id="pb300" href="#pb300" +name="pb300">300</a>]</span></p> +<p>Vedānta, wijsgeerige school, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, <a href="#pb20" class="pageref">20</a>, <a href="#pb21" class="pageref">21</a>.</p> +<p>Veda’s, H. S. der Brahmanen, <a href="#pb6" class="pageref">6</a>, <a href="#pb10" class="pageref">10</a>, <a href="#pb11" class="pageref">11</a>, <a href="#pb20" class="pageref">20</a>, +<a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>, <a href="#pb32" class="pageref">32</a>, <a href="#pb71" class="pageref">71</a>, +<a href="#pb76" class="pageref">76</a>, <a href="#pb78" class="pageref">78</a>.</p> +<p>Veluvana, park, <a href="#pb62" class="pageref">62</a>.</p> +<p>Vendīdad, gedeelte van het Avesta, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>.</p> +<p>Vihāra, klooster, <a href="#pb62" class="pageref">62</a>, +<a href="#pb63" class="pageref">63</a>.</p> +<p>Vinaya, deel der Pitaka’s, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>, <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Vinaya Samaka, Boeddhistisch werk<span class="corr" id="xd20e12352" +title="Bron: .">,</span> <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Vincentius da Paula, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>.</p> +<p>Visākhā, vereerster van Boeddha, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, <a href="#pb69" class="pageref">69</a>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>.</p> +<p>Vishnoe, godheid, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, <a href="#pb16" class="pageref">16</a>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, +<a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb19" class="pageref">19</a>, <a href="#pb22" class="pageref">22</a>, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>.</p> +<p>Vispēred, gedeelte van het Avesta, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>.</p> +<p>Vistaçpā, koning, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>.</p> +<p>Visvamitra <a href="#pb24" class="pageref">24</a>, <a href="#pb25" +class="pageref">25</a>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>.</p> +<p>Vizaresa, demon, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>.</p> +<p>Vohumanō, genius „goede gezindheid”, <a href="#pb249" class="pageref">249</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>, <a href="#pb270" class="pageref">270</a>.</p> +<p>Vourukasa, hemelzee, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>, +<a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">W.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wang chung, wijze, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>.</p> +<p>Wang Yü Po, commentator, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>.</p> +<p>Wang pi, commentator, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>.</p> +<p>Wang suh, commentator, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>.</p> +<p>Wei, (vorst van), <a href="#pb166" class="pageref">166</a>, <a href="#pb169" class="pageref">169</a>, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>, <a href="#pb205" class="pageref">205</a>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>, <a href="#pb242" class="pageref">242</a>.</p> +<p>Wen en Wu, stichters der Chau dynastie, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>.</p> +<p>Wen Wang, Chineesche dynastie, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>.</p> +<p>Wessantara, koning, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, +<a href="#pb101" class="pageref">101</a>, <a href="#pb121" class="pageref">121</a>.</p> +<p>Wilberforce, ijveraar tegen de slavernij, <a href="#pb143" class="pageref">143</a>.</p> +<p>Wu, keizer, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>.</p> +<p>Wuwang, keizer, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">Y.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Yaçodharā, vrouw van Boeddha, <a href="#pb41" class="pageref">41</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, +<a href="#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb134" class="pageref">134</a>.</p> +<p>Yajna, (offer), <a href="#pb12" class="pageref">12</a>.</p> +<p>Yajur Veda, deel der Veda’s, <a href="#pb10" class="pageref">10</a>.</p> +<p>Yama, (Yima), eerste mensch, koning van het doodenrijk, <a href="#pb9" class="pageref">9</a>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, +<a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>.</p> +<p>Yamaka, leerling van Boeddha, <a href="#pb117" class="pageref">117</a>.</p> +<p>Yang chu, wijsgeer, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, +<a href="#pb202" class="pageref">202</a>, <a href="#pb210" class="pageref">210</a> tot <a href="#pb212" class="pageref">212</a>.</p> +<p>Yao, keizer, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>.</p> +<p>Yasna, gedeelte van het Avesta, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>.</p> +<p>Yast’s, offerzangen uit het Avesta, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>.</p> +<p>Yayati, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>, <a href="#pb27" +class="pageref">27</a>, <a href="#pb28" class="pageref">28</a>.</p> +<p>Yazata’s, verheven wezens, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>.</p> +<p>Yen, staat, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Yin hi, schrijver, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>.</p> +<p>Yuanti, keizer, <a href="#pb242" class="pageref">242</a>.</p> +<p>Yung cheng, keizer, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">Z.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Zarathustra, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>, +<a href="#pb246" class="pageref">246</a>, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb249" class="pageref">249</a>, <a href="#pb252" class="pageref">252</a>, <a href="#pb253" class="pageref">253</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb256" class="pageref">256</a>, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>, <a href="#pb271" class="pageref">271</a>, <a href="#pb273" class="pageref">273</a>, <a href="#pb274" class="pageref">274</a>, <a href="#pb276" class="pageref">276</a>, <a href="#pb277" class="pageref">277</a>, <a href="#pb278" class="pageref">278</a>.</p> +<p>Zend-Avesta, H. S. <a href="#pb31" class="pageref">31</a>, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>, <a href="#pb246" class="pageref">246</a>, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>, <a href="#pb268" class="pageref">268</a>, <a href="#pb271" class="pageref">271</a>, <a href="#pb272" class="pageref">272</a>, <a href="#pb274" class="pageref">274</a>, <a href="#pb276" class="pageref">276</a>.</p> +<p>Zoroaster, zie Zarathustra.</p> +<p>Zurthost (zie Zarathustra).</p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div class="transcribernote"> +<h2 class="main">Colofon</h2> +<h3 class="main">Codering</h3> +<p class="first">Dit bestand is in een verouderde spelling. Er is geen +poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het +einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in +het origineel zijn gecorrigeerd. Dergelijke correcties zijn gemarkeerd +met het corr-element.</p> +<p>Een aantal variaties in het gebruik van accenten is stilzwijgend +consistent gemaakt. Ontbrekende aanhalingstekens zijn toegevoegd.</p> +<h3 class="main">Verbeteringen</h3> +<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p> +<table class="correctiontable" summary="Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst."> +<tr> +<th>Bladzijde</th> +<th>Bron</th> +<th>Verbetering</th> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e170">1</a></td> +<td class="width40 bottom">ideën</td> +<td class="width40 bottom">ideeën</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e202">3</a></td> +<td class="width40 bottom">t</td> +<td class="width40 bottom">’t</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e216">4</a></td> +<td class="width40 bottom">letergrepen</td> +<td class="width40 bottom">lettergrepen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e366">10</a></td> +<td class="width40 bottom">Kshatry’as</td> +<td class="width40 bottom">Kshatrya’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e370">10</a></td> +<td class="width40 bottom">die</td> +<td class="width40 bottom">Die</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e406">12</a></td> +<td class="width40 bottom">onsterflijk</td> +<td class="width40 bottom">onsterf’lijk</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e434">12</a></td> +<td class="width40 bottom">(</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e438">13</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e778">32</a></td> +<td class="width40 bottom">1)</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e447">13</a></td> +<td class="width40 bottom">dooorloopen</td> +<td class="width40 bottom">doorloopen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e460">14</a></td> +<td class="width40 bottom">christendom</td> +<td class="width40 bottom">Christendom</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e467">14</a></td> +<td class="width40 bottom">theistische</td> +<td class="width40 bottom">theïstische</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e479">15</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e876">36</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1009">44</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1618">65</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1674">68</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1790">72</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2057">81</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2207">85</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2469">95</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2494">95</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2546">97</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2681">103</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2766">106</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2786">107</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3081">118</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4373">183</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4415">185</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6618">279</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6861">286</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6864">286</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6941">288</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">.</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e492">16</a></td> +<td class="width40 bottom">Brahm</td> +<td class="width40 bottom">Brahmă</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e547">20</a></td> +<td class="width40 bottom">pantheistische</td> +<td class="width40 bottom">pantheïstische</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e563">21</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e571">21</a></td> +<td class="width40 bottom">pantheistisch</td> +<td class="width40 bottom">pantheïstisch</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e566">21</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e971">42</a></td> +<td class="width40 bottom">eén</td> +<td class="width40 bottom">één</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e580">22</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e620">25</a>, <a class="pageref" href="#xd20e628">25</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1342">55</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1444">57</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1740">70</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1941">77</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2182">84</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2281">88</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2288">88</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2291">88</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3350">131</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3353">131</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3713">147</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3920">156</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4364">182</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4408">185</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4513">191</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4932">213</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5710">245</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6060">262</a>, <a class="pageref" href="#xd20e7212">289</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e8793">292</a>, <a class="pageref" href="#xd20e9038">293</a>, <a class="pageref" href="#xd20e9491">294</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e9743">294</a>, <a class="pageref" href="#xd20e10693">296</a>, <a class="pageref" href="#xd20e10804">296</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e10980">297</a>, <a class="pageref" href="#xd20e11103">297</a>, <a class="pageref" href="#xd20e11328">298</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e11353">298</a>, <a class="pageref" href="#xd20e11889">299</a>, <a class="pageref" href="#xd20e11963">299</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e12148">299</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">,</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e599">24</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e631">25</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1352">55</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1439">57</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1466">58</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1546">61</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1582">63</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1632">65</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1645">66</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1745">70</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1768">71</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2161">83</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2233">86</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2294">88</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2302">88</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2329">90</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2847">110</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3054">117</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3130">120</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3367">131</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3379">131</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3385">131</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3603">142</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3620">142</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4096">168</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4103">168</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4112">169</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4117">169</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4436">186</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4447">186</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4474">188</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4495">190</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4840">208</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4874">210</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4923">212</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5083">222</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5101">223</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5616">239</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5798">248</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5893">253</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6254">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6262">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6269">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6276">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6283">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6290">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6297">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6304">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6311">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6318">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6325">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6332">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6340">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6347">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6354">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6361">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6368">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6375">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6382">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6394">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6401">274</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6408">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6415">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6430">274</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6437">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6444">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6452">275</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6459">275</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6466">275</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6486">276</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6509">277</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">”</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e602">24</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e623">25</a>, <a class="pageref" href="#xd20e661">27</a>, <a class="pageref" href="#xd20e665">27</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e672">28</a>, <a class="pageref" href="#xd20e781">32</a>, <a class="pageref" href="#xd20e994">43</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1050">46</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1055">46</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1083">47</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1090">47</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1097">47</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1101">47</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1111">47</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1115">47</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1119">47</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1123">47</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1127">47</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1131">47</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1137">48</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1144">48</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1148">48</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1229">52</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1232">52</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1308">54</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1400">56</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1413">56</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1421">56</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1428">56</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1447">57</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1450">57</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1638">66</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1642">66</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1704">69</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1748">70</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1765">71</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1771">71</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1801">72</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1858">75</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1862">75</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1866">75</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1938">77</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1975">78</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2082">82</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2086">82</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2090">82</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2094">82</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2098">82</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2102">82</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2113">83</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2117">83</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2121">83</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2125">83</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2132">83</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2136">83</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2140">83</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2144">83</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2151">83</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2156">83</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2200">85</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2204">85</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2224">85</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2278">88</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2285">88</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2299">88</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2326">90</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2332">90</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2351">90</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2360">91</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2382">92</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2486">95</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2594">99</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2715">104</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2850">110</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2909">113</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2913">113</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2917">113</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2921">113</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2926">113</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2955">115</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2959">115</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3016">116</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3019">116</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3047">117</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3051">117</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3193">123</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3197">123</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3201">123</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3364">131</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3372">131</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3376">131</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3382">131</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3468">135</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3609">142</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3613">142</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3617">142</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3637">143</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3668">144</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3699">146</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3823">152</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3827">152</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3831">152</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3846">153</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3851">153</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3858">153</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3862">153</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3866">153</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3908">156</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4202">173</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4223">174</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4237">175</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4241">175</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4290">177</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4336">181</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4397">184</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4492">190</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4567">193</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4787">204</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4877">210</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4881">210</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4890">211</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4895">212</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4899">212</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4910">212</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4917">212</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5164">225</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5613">239</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5621">239</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5630">240</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5793">248</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6176">268</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6251">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6259">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6266">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6273">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6280">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6287">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6294">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6301">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6308">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6315">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6322">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6329">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6337">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6344">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6351">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6358">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6365">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6372">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6379">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6386">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6398">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6405">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6412">274</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6420">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6424">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6434">274</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6441">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6449">275</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6456">275</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6463">275</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6470">275</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6474">275</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">„</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e642">26</a></td> +<td class="width40 bottom">truimfeert</td> +<td class="width40 bottom">triumfeert</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e677">28</a></td> +<td class="width40 bottom">Nirwana</td> +<td class="width40 bottom">Nirvāna</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e690">28</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3958">158</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6831">285</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6844">285</a></td> +<td class="width40 bottom">.</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e717">29</a></td> +<td class="width40 bottom">eénen</td> +<td class="width40 bottom">éénen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e726">29</a></td> +<td class="width40 bottom">16 jarigen</td> +<td class="width40 bottom">16-jarigen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e735">30</a></td> +<td class="width40 bottom">studiëen</td> +<td class="width40 bottom">studiën</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e745">30</a></td> +<td class="width40 bottom">monotheistische</td> +<td class="width40 bottom">monotheïstische</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e758">31</a></td> +<td class="width40 bottom">Theistische</td> +<td class="width40 bottom">Theïstische</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e762">31</a></td> +<td class="width40 bottom">theisme</td> +<td class="width40 bottom">theïsme</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e765">31</a></td> +<td class="width40 bottom">pantheisme</td> +<td class="width40 bottom">pantheïsme</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e769">31</a></td> +<td class="width40 bottom">Mahomedanen</td> +<td class="width40 bottom">Mohammedanen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e800">32</a></td> +<td class="width40 bottom">eène</td> +<td class="width40 bottom">ééne</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e832">34</a></td> +<td class="width40 bottom">ceremonieël</td> +<td class="width40 bottom">ceremonieel</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e843">35</a></td> +<td class="width40 bottom">Nārain</td> +<td class="width40 bottom">Narāin</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e933">40</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e11416">298</a></td> +<td class="width40 bottom">Siddharta</td> +<td class="width40 bottom">Siddhartha</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e938">41</a></td> +<td class="width40 bottom">Rahula</td> +<td class="width40 bottom">Rāhula</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e983">43</a></td> +<td class="width40 bottom">guirlanden</td> +<td class="width40 bottom">guirlandes</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1053">46</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1239">52</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1345">55</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3370">131</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5837">250</a></td> +<td class="width40 bottom">„</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1162">48</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3948">158</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5094">222</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6564">279</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e7687">290</a>, <a class="pageref" href="#xd20e10437">295</a></td> +<td class="width40 bottom">,</td> +<td class="width40 bottom">.</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1277">53</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1576">63</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1603">64</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3118">119</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3708">146</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4124">169</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4319">180</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6033">260</a>, <a class="pageref" href="#xd20e8703">292</a>, <a class="pageref" href="#xd20e8814">292</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e9204">293</a>, <a class="pageref" href="#xd20e9442">293</a>, <a class="pageref" href="#xd20e10757">296</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e10937">297</a>, <a class="pageref" href="#xd20e11401">298</a>, <a class="pageref" href="#xd20e11647">298</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e12352">300</a></td> +<td class="width40 bottom">.</td> +<td class="width40 bottom">,</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1294">53</a></td> +<td class="width40 bottom">strijdbre</td> +<td class="width40 bottom">strijdb’re</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1347">55</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1391">56</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1462">58</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2185">84</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3075">118</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3116">119</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3684">145</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4167">171</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4825">207</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6093">264</a></td> +<td class="width40 bottom">”</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1520">60</a></td> +<td class="width40 bottom">Rishis</td> +<td class="width40 bottom">Rishi’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1564">62</a></td> +<td class="width40 bottom">Anathapindika</td> +<td class="width40 bottom">Anāthapindika</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1571">63</a></td> +<td class="width40 bottom">Selencus</td> +<td class="width40 bottom">Seleucus</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1593">64</a></td> +<td class="width40 bottom">geeindigd</td> +<td class="width40 bottom">geëindigd</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1621">65</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4479">188</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5266">227</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5387">231</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5436">232</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5546">237</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5970">257</a></td> +<td class="width40 bottom">vóor</td> +<td class="width40 bottom">vóór</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1650">66</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4391">184</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">:</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1781">71</a></td> +<td class="width40 bottom">Boedha</td> +<td class="width40 bottom">Boeddha</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1967">78</a></td> +<td class="width40 bottom">Mara</td> +<td class="width40 bottom">Māra</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2175">84</a></td> +<td class="width40 bottom">Rajagriha</td> +<td class="width40 bottom">Rājagriha</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2189">84</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4664">198</a></td> +<td class="width40 bottom">;</td> +<td class="width40 bottom">:</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2220">85</a></td> +<td class="width40 bottom">melodiën</td> +<td class="width40 bottom">melodieën</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2388">92</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2506">96</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">,”</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2447">94</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3983">160</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5515">235</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5664">243</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5850">251</a>, <a class="pageref" href="#xd20e11779">298</a></td> +<td class="width40 bottom">,</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2457">94</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2462">95</a></td> +<td class="width40 bottom">.</td> +<td class="width40 bottom">:</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2531">97</a></td> +<td class="width40 bottom">”</td> +<td class="width40 bottom">.</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2793">107</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2796">107</a></td> +<td class="width40 bottom">eèn</td> +<td class="width40 bottom">één</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2834">109</a></td> +<td class="width40 bottom">steen-inscriptie’s</td> +<td class="width40 bottom">steen-inscripties</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2974">115</a></td> +<td class="width40 bottom">Samānā’s</td> +<td class="width40 bottom">Samāna’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2980">115</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">74</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3061">117</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">” „</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3097">118</a></td> +<td class="width40 bottom">atheistisch-gekleurde</td> +<td class="width40 bottom">atheïstisch-gekleurde</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3141">120</a></td> +<td class="width40 bottom">m. a. w.</td> +<td class="width40 bottom">M. a. w.</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3234">125</a></td> +<td class="width40 bottom">Ajatasattu</td> +<td class="width40 bottom">Ajātasattu</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3239">125</a></td> +<td class="width40 bottom"></td> +<td class="width40 bottom">” „</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3259">126</a></td> +<td class="width40 bottom">Pabbajā</td> +<td class="width40 bottom">Pabbāja</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3262">126</a></td> +<td class="width40 bottom">geheele</td> +<td class="width40 bottom">gele</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3356">131</a></td> +<td class="width40 bottom">waneeer</td> +<td class="width40 bottom">wanneer</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3361">131</a></td> +<td class="width40 bottom">:</td> +<td class="width40 bottom">,</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3406">132</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6963">289</a></td> +<td class="width40 bottom">Abhi-dharma</td> +<td class="width40 bottom">Abhidharma</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3473">135</a></td> +<td class="width40 bottom">monnikken</td> +<td class="width40 bottom">monniken</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3539">139</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">VII.</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3562">140</a></td> +<td class="width40 bottom">Abhidarma</td> +<td class="width40 bottom">Abhidharma</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3579">141</a></td> +<td class="width40 bottom">—</td> +<td class="width40 bottom">,</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3588">141</a></td> +<td class="width40 bottom">Pyadasi</td> +<td class="width40 bottom">Piyadasi</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3595">142</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3796">151</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">)</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3598">142</a></td> +<td class="width40 bottom">hooggebooornen</td> +<td class="width40 bottom">hooggeborenen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3628">142</a></td> +<td class="width40 bottom">atheīsme</td> +<td class="width40 bottom">atheïsme</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3742">148</a></td> +<td class="width40 bottom">hierarchie</td> +<td class="width40 bottom">hiërarchie</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3745">148</a></td> +<td class="width40 bottom">Roomsch-Katholieke</td> +<td class="width40 bottom">Roomsch-Catholieke</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3748">148</a></td> +<td class="width40 bottom">religieuse</td> +<td class="width40 bottom">religieuze</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3760">149</a></td> +<td class="width40 bottom">lieders</td> +<td class="width40 bottom">ieders</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3805">151</a></td> +<td class="width40 bottom">Disderi</td> +<td class="width40 bottom">Desideri</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3810">151</a></td> +<td class="width40 bottom">Grüeber</td> +<td class="width40 bottom">Grueber</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3813">151</a></td> +<td class="width40 bottom">Roomsch-Katholieken</td> +<td class="width40 bottom">Roomsch-Catholieken</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3841">153</a></td> +<td class="width40 bottom">parfumeriën</td> +<td class="width40 bottom">parfumerieën</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3854">153</a></td> +<td class="width40 bottom">:</td> +<td class="width40 bottom">;</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3875">154</a></td> +<td class="width40 bottom">Thibet</td> +<td class="width40 bottom">Tibet</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3882">155</a></td> +<td class="width40 bottom">III</td> +<td class="width40 bottom">V</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3933">157</a></td> +<td class="width40 bottom">uitroeïing</td> +<td class="width40 bottom">uitroeiing</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3938">157</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4799">205</a></td> +<td class="width40 bottom">inplaats</td> +<td class="width40 bottom">in plaats</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3972">159</a></td> +<td class="width40 bottom">levens onderhoud</td> +<td class="width40 bottom">levensonderhoud</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3992">161</a></td> +<td class="width40 bottom">73 jarigen</td> +<td class="width40 bottom">73-jarigen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4003">162</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4357">182</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5359">229</a></td> +<td class="width40 bottom">officiëel</td> +<td class="width40 bottom">officieel</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4035">163</a></td> +<td class="width40 bottom">onbeduidenste</td> +<td class="width40 bottom">onbeduidendste</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4045">164</a></td> +<td class="width40 bottom">relief</td> +<td class="width40 bottom">reliëf</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4136">170</a></td> +<td class="width40 bottom">Lao-tsze</td> +<td class="width40 bottom">Lao tsze</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4163">171</a></td> +<td class="width40 bottom">uitteraard</td> +<td class="width40 bottom">uiteraard</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4177">171</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6167">268</a></td> +<td class="width40 bottom">.)</td> +<td class="width40 bottom">).</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4323">180</a></td> +<td class="width40 bottom">de</td> +<td class="width40 bottom">De</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4429">185</a></td> +<td class="width40 bottom">;</td> +<td class="width40 bottom">)</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4518">191</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5728">246</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5757">247</a></td> +<td class="width40 bottom">voor</td> +<td class="width40 bottom">vóór</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4543">192</a></td> +<td class="width40 bottom">Jezuiten-zendelingen</td> +<td class="width40 bottom">Jezuïten-zendelingen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4650">197</a></td> +<td class="width40 bottom">Spontanëiteit</td> +<td class="width40 bottom">Spontaneïteit</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4657">197</a></td> +<td class="width40 bottom">afaan</td> +<td class="width40 bottom">af aan</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4667">198</a></td> +<td class="width40 bottom">overgeven</td> +<td class="width40 bottom">over te geven</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4672">198</a></td> +<td class="width40 bottom">bemoeiïngen</td> +<td class="width40 bottom">bemoeiingen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4699">199</a></td> +<td class="width40 bottom">Laotsze</td> +<td class="width40 bottom">Lao tsze</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4718">200</a></td> +<td class="width40 bottom">voorvaderen hal</td> +<td class="width40 bottom">voorvaderenhal</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4751">202</a></td> +<td class="width40 bottom">v</td> +<td class="width40 bottom">V</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4772">203</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4778">204</a></td> +<td class="width40 bottom">ceremonieën</td> +<td class="width40 bottom">ceremoniën</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4920">212</a></td> +<td class="width40 bottom">Magier</td> +<td class="width40 bottom">Magiër</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4946">214</a></td> +<td class="width40 bottom">shi</td> +<td class="width40 bottom">Shi</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4949">214</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5026">219</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">-</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4957">214</a></td> +<td class="width40 bottom">Lamaisme</td> +<td class="width40 bottom">Lamaïsme</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5010">217</a></td> +<td class="width40 bottom">uitnemensten</td> +<td class="width40 bottom">uitnemendsten</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5014">218</a></td> +<td class="width40 bottom">enkelredelijk</td> +<td class="width40 bottom">enkel redelijk</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5055">221</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5638">241</a>, <a class="pageref" href="#xd20e11370">298</a></td> +<td class="width40 bottom">Shu king</td> +<td class="width40 bottom">Shu-king</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5063">221</a></td> +<td class="width40 bottom">Iking</td> +<td class="width40 bottom">I-king</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5258">227</a></td> +<td class="width40 bottom">overanderlijke</td> +<td class="width40 bottom">onveranderlijke</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5330">228</a></td> +<td class="width40 bottom">overstaanbaar</td> +<td class="width40 bottom">onverstaanbaar</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5338">228</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">1.</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5390">231</a></td> +<td class="width40 bottom">liede ren</td> +<td class="width40 bottom">liederen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5626">240</a></td> +<td class="width40 bottom">,</td> +<td class="width40 bottom">;</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5633">240</a></td> +<td class="width40 bottom">voòr</td> +<td class="width40 bottom">vóór</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5641">241</a></td> +<td class="width40 bottom">Shi king</td> +<td class="width40 bottom">Shi-king</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5653">242</a></td> +<td class="width40 bottom">vóor-Confuciaansche</td> +<td class="width40 bottom">vóór-Confuciaansche</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5672">244</a></td> +<td class="width40 bottom">IV</td> +<td class="width40 bottom">VI</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5676">244</a></td> +<td class="width40 bottom">IV.</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5697">245</a></td> +<td class="width40 bottom">(</td> +<td class="width40 bottom">—</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5766">247</a></td> +<td class="width40 bottom">Mitra</td> +<td class="width40 bottom">Mithra</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5782">248</a></td> +<td class="width40 bottom">Gatha’s</td> +<td class="width40 bottom">Gātha’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5787">248</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5861">251</a></td> +<td class="width40 bottom">Ahura-Mazda</td> +<td class="width40 bottom">Ahura Mazda</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5875">252</a></td> +<td class="width40 bottom">Anrō-mainyus</td> +<td class="width40 bottom">Anrō-mainyu</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5884">252</a></td> +<td class="width40 bottom">Druhks</td> +<td class="width40 bottom">Drukhs</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5911">254</a></td> +<td class="width40 bottom">Ahurmazda</td> +<td class="width40 bottom">Ahura Mazda</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5923">255</a></td> +<td class="width40 bottom">Zarathustischen</td> +<td class="width40 bottom">Zarathustrischen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5931">255</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6127">266</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6938">288</a></td> +<td class="width40 bottom">Amesa Spenta’s</td> +<td class="width40 bottom">Amesa-Spenta’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5939">255</a></td> +<td class="width40 bottom">éenheid</td> +<td class="width40 bottom">éénheid</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5949">256</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5999">258</a></td> +<td class="width40 bottom">Amesa spenta’s</td> +<td class="width40 bottom">Amesa-spenta’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5986">257</a></td> +<td class="width40 bottom">alléen</td> +<td class="width40 bottom">alléén</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6005">258</a></td> +<td class="width40 bottom">daēv’as</td> +<td class="width40 bottom">daēva’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6026">259</a></td> +<td class="width40 bottom">Zarathustisch</td> +<td class="width40 bottom">Zarathustrisch</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6057">262</a></td> +<td class="width40 bottom">mainyus</td> +<td class="width40 bottom">mainyu</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6075">263</a></td> +<td class="width40 bottom">lichtssfeer</td> +<td class="width40 bottom">lichtsfeer</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6142">267</a></td> +<td class="width40 bottom">’tzelfde</td> +<td class="width40 bottom">’t zelfde</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6160">268</a></td> +<td class="width40 bottom">nomaden leven</td> +<td class="width40 bottom">nomadenleven</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6228">272</a></td> +<td class="width40 bottom">III</td> +<td class="width40 bottom">IV</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6518">277</a></td> +<td class="width40 bottom">polytheisme</td> +<td class="width40 bottom">polytheïsme</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6530">278</a></td> +<td class="width40 bottom">milioen</td> +<td class="width40 bottom">millioen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6552">279</a></td> +<td class="width40 bottom">Religions geschichte</td> +<td class="width40 bottom">Religionsgeschichte</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6561">279</a></td> +<td class="width40 bottom">adresses</td> +<td class="width40 bottom">addresses</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6578">279</a></td> +<td class="width40 bottom">Rhijs</td> +<td class="width40 bottom">Rhys</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6599">279</a></td> +<td class="width40 bottom">philosophie</td> +<td class="width40 bottom">Philosophie</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6667">280</a></td> +<td class="width40 bottom">Ramāyāna</td> +<td class="width40 bottom">Rāmāyana</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6670">280</a></td> +<td class="width40 bottom">Mahābhrāta</td> +<td class="width40 bottom">Mahābhārata</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6719">282</a></td> +<td class="width40 bottom">Visakhā</td> +<td class="width40 bottom">Visākhā</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e7018">289</a></td> +<td class="width40 bottom">Adi-Boeddha</td> +<td class="width40 bottom">Ādi-Boeddha</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e7227">289</a></td> +<td class="width40 bottom">Anagatabhayas</td> +<td class="width40 bottom">Anāgatabhayas</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e7509">290</a></td> +<td class="width40 bottom">Avichi</td> +<td class="width40 bottom">Avīchi</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e10036">295</a></td> +<td class="width40 bottom">Maha</td> +<td class="width40 bottom">Mahā</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e10196">295</a></td> +<td class="width40 bottom">daeva</td> +<td class="width40 bottom">daēva</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e11185">297</a></td> +<td class="width40 bottom">Sanscriet</td> +<td class="width40 bottom">Sanskriet</td> +</tr> +</table> +</div> +</div> + +<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK DE WIJZEN VAN HET OOSTEN ***</div> +<div style='text-align:left'> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Updated editions will replace the previous one—the old editions will +be renamed. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright +law means that no one owns a United States copyright in these works, +so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United +States without permission and without paying copyright +royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part +of this license, apply to copying and distributing Project +Gutenberg™ electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG™ +concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, +and may not be used if you charge for an eBook, except by following +the terms of the trademark license, including paying royalties for use +of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for +copies of this eBook, complying with the trademark license is very +easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation +of derivative works, reports, performances and research. Project +Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away—you may +do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected +by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark +license, especially commercial redistribution. +</div> + +<div style='margin-top:1em; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE</div> +<div style='text-align:center;font-size:0.9em'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE</div> +<div style='text-align:center;font-size:0.9em'>PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +To protect the Project Gutenberg™ mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase “Project +Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full +Project Gutenberg™ License available with this file or online at +www.gutenberg.org/license. +</div> + +<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg™ electronic works +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg™ +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or +destroy all copies of Project Gutenberg™ electronic works in your +possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a +Project Gutenberg™ electronic work and you do not agree to be bound +by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person +or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg™ electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg™ electronic works if you follow the terms of this +agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg™ +electronic works. See paragraph 1.E below. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the +Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection +of Project Gutenberg™ electronic works. Nearly all the individual +works in the collection are in the public domain in the United +States. If an individual work is unprotected by copyright law in the +United States and you are located in the United States, we do not +claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, +displaying or creating derivative works based on the work as long as +all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope +that you will support the Project Gutenberg™ mission of promoting +free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg™ +works in compliance with the terms of this agreement for keeping the +Project Gutenberg™ name associated with the work. You can easily +comply with the terms of this agreement by keeping this work in the +same format with its attached full Project Gutenberg™ License when +you share it without charge with others. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are +in a constant state of change. If you are outside the United States, +check the laws of your country in addition to the terms of this +agreement before downloading, copying, displaying, performing, +distributing or creating derivative works based on this work or any +other Project Gutenberg™ work. The Foundation makes no +representations concerning the copyright status of any work in any +country other than the United States. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other +immediate access to, the full Project Gutenberg™ License must appear +prominently whenever any copy of a Project Gutenberg™ work (any work +on which the phrase “Project Gutenberg” appears, or with which the +phrase “Project Gutenberg” is associated) is accessed, displayed, +performed, viewed, copied or distributed: +</div> + +<blockquote> + <div style='display:block; margin:1em 0'> + This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most + other parts of the world at no cost and with almost no restrictions + whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms + of the Project Gutenberg License included with this eBook or online + at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you + are not located in the United States, you will have to check the laws + of the country where you are located before using this eBook. + </div> +</blockquote> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.2. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is +derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not +contain a notice indicating that it is posted with permission of the +copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in +the United States without paying any fees or charges. If you are +redistributing or providing access to a work with the phrase “Project +Gutenberg” associated with or appearing on the work, you must comply +either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or +obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg™ +trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.3. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any +additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms +will be linked to the Project Gutenberg™ License for all works +posted with the permission of the copyright holder found at the +beginning of this work. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg™ +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg™. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg™ License. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including +any word processing or hypertext form. However, if you provide access +to or distribute copies of a Project Gutenberg™ work in a format +other than “Plain Vanilla ASCII” or other format used in the official +version posted on the official Project Gutenberg™ website +(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense +to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means +of obtaining a copy upon request, of the work in its original “Plain +Vanilla ASCII” or other form. Any alternate format must include the +full Project Gutenberg™ License as specified in paragraph 1.E.1. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg™ works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg™ electronic works +provided that: +</div> + +<div style='margin-left:0.7em;'> + <div style='text-indent:-0.7em'> + • You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg™ works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed + to the owner of the Project Gutenberg™ trademark, but he has + agreed to donate royalties under this paragraph to the Project + Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid + within 60 days following each date on which you prepare (or are + legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty + payments should be clearly marked as such and sent to the Project + Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in + Section 4, “Information about donations to the Project Gutenberg + Literary Archive Foundation.” + </div> + + <div style='text-indent:-0.7em'> + • You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg™ + License. You must require such a user to return or destroy all + copies of the works possessed in a physical medium and discontinue + all use of and all access to other copies of Project Gutenberg™ + works. + </div> + + <div style='text-indent:-0.7em'> + • You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of + any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days of + receipt of the work. + </div> + + <div style='text-indent:-0.7em'> + • You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg™ works. + </div> +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project +Gutenberg™ electronic work or group of works on different terms than +are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing +from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of +the Project Gutenberg™ trademark. Contact the Foundation as set +forth in Section 3 below. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +works not protected by U.S. copyright law in creating the Project +Gutenberg™ collection. Despite these efforts, Project Gutenberg™ +electronic works, and the medium on which they may be stored, may +contain “Defects,” such as, but not limited to, incomplete, inaccurate +or corrupt data, transcription errors, a copyright or other +intellectual property infringement, a defective or damaged disk or +other medium, a computer virus, or computer codes that damage or +cannot be read by your equipment. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the “Right +of Replacement or Refund” described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg™ trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg™ electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium +with your written explanation. The person or entity that provided you +with the defective work may elect to provide a replacement copy in +lieu of a refund. If you received the work electronically, the person +or entity providing it to you may choose to give you a second +opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If +the second copy is also defective, you may demand a refund in writing +without further opportunities to fix the problem. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’, WITH NO +OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT +LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of +damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement +violates the law of the state applicable to this agreement, the +agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or +limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or +unenforceability of any provision of this agreement shall not void the +remaining provisions. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg™ electronic works in +accordance with this agreement, and any volunteers associated with the +production, promotion and distribution of Project Gutenberg™ +electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, +including legal fees, that arise directly or indirectly from any of +the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this +or any Project Gutenberg™ work, (b) alteration, modification, or +additions or deletions to any Project Gutenberg™ work, and (c) any +Defect you cause. +</div> + +<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg™ +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Project Gutenberg™ is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of +computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It +exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations +from people in all walks of life. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg™’s +goals and ensuring that the Project Gutenberg™ collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg™ and future +generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see +Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org. +</div> + +<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by +U.S. federal laws and your state’s laws. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +The Foundation’s business office is located at 809 North 1500 West, +Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up +to date contact information can be found at the Foundation’s website +and official page at www.gutenberg.org/contact +</div> + +<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Project Gutenberg™ depends upon and cannot survive without widespread +public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine-readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To SEND +DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state +visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Please check the Project Gutenberg web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. To +donate, please visit: www.gutenberg.org/donate +</div> + +<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> +Section 5. General Information About Project Gutenberg™ electronic works +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Professor Michael S. Hart was the originator of the Project +Gutenberg™ concept of a library of electronic works that could be +freely shared with anyone. For forty years, he produced and +distributed Project Gutenberg™ eBooks with only a loose network of +volunteer support. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Project Gutenberg™ eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in +the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not +necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper +edition. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +Most people start at our website which has the main PG search +facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. +</div> + +<div style='display:block; margin:1em 0'> +This website includes information about Project Gutenberg™, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. +</div> +</div> + +</body> +</html> diff --git a/39177-h/images/cover.jpg b/39177-h/images/cover.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..42a060b --- /dev/null +++ b/39177-h/images/cover.jpg diff --git a/39177-h/images/titlepage-series.png b/39177-h/images/titlepage-series.png Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..ce11e51 --- /dev/null +++ b/39177-h/images/titlepage-series.png diff --git a/39177-h/images/titlepage.png b/39177-h/images/titlepage.png Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..199cf20 --- /dev/null +++ b/39177-h/images/titlepage.png diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..88a99c0 --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #39177 (https://www.gutenberg.org/ebooks/39177) diff --git a/old/2012-03-17-39177-8.txt b/old/2012-03-17-39177-8.txt new file mode 100644 index 0000000..f45e57f --- /dev/null +++ b/old/2012-03-17-39177-8.txt @@ -0,0 +1,12992 @@ +Project Gutenberg's De wijzen van het Oosten, by Cornelis Hille Ris Lambers + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org/license + + +Title: De wijzen van het Oosten + Brahmanisme, Boeddhisme, Chineesche philosophie, Mazdeïsme + +Author: Cornelis Hille Ris Lambers + +Release Date: March 17, 2012 [EBook #39177] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK DE WIJZEN VAN HET OOSTEN *** + + + + +Produced by the Online Distributed Proofreading Team at +http://www.pgdp.net/ + + + + + + + + + DE WIJZEN VAN HET OOSTEN. + + Brahmanisme, Boeddhisme, + Chineesche Philosophie, Mazdeïsme + + + door Dr. C. Hille Ris Lambers. + + + Cohen Zonen, Amsterdam. + + + + + + + +VOORREDE. + + +Twee dwalingen heerschen er nog altijd op het gebied van godsdienst +en wijsbegeerte. + +De eerste is, dat men de wijsbegeerte vijandig stelt tegenover alles +wat naar godsdienst gelijkt en aan de denkbeelden en voorstellingen, +uit den godsdienst ontsproten, slechts een mythologische waarde +toekent. + +De andere is, dat men een of anderen godsdienst, laten wij zeggen +den Christelijken godsdienst, als den eenig waren, door God zelf +geopenbaarden beschouwt en van uit dit standpunt met een meelijdende +glimlach op al de dwaze ideeën der heidenen neerziet. + +Beide deze opvattingen zijn vrij algemeen. Doch voor de rechtbank der +wetenschap laten zij zich geen van beide handhaven. Wie werkelijk de +moeite neemt verschillende godsdiensten te onderzoeken moet ze wel +laten varen. + +Als hij zich niet laat verbijsteren door alle wonderlijke godennamen +en zonderlinge gebruiken, maar tracht door te dringen tot het hart, +het wezen van eenigen godsdienst, zal hij van zijn tegenstelling +tusschen godsdienst en wijsbegeerte terugkomen. Hij zal inzien, dat +iedere godsdienst een antwoord tracht te geven op vragen als: Wie +ben ik, vanwaar kom ik, waar ga ik heen? Welken weg moet ik volgen +in 't leven? Wat is de wereld, die mij omringt? Dezelfde vragen +m. a. w. waarmede ook de wijsbegeerte zich bezig houdt. En hij zal, +althans in de godsdiensten der meer ontwikkelde volken, antwoorden +op deze vragen hooren, die wel degelijk verdienen ernstig te worden +overwogen. Het kan niet missen of zijn onderzoek zal hem leiden tot +de erkentenis dat er wijsgeerig nadenken is in den godsdienst, maar +ook dat er godsdienst moet zijn in den wijsgeer. + +Zoo wordt hij dus verlost van het vooroordeel, dat godsdienst en +wijsbegeerte tegenover elkaar staan. + +Maar--'t kan ook zijn dat een gansch ander vooroordeel in hem +woont. Dat hij, als Christen geloovige b.v. met zekere minachting +neerziet op al dien heidenschen afgodendienst, immers niets dan +duisternis. Ook dat vooroordeel zal voor zijn onderzoek bezwijken. Hij +zal--indien hij althans werkelijk iets in zich opneemt (er zijn ook +stompe hersenen, die lezen, doch niet verstaan), moèten erkennen dat +het goddelijk licht niet alleen geblonken heeft in Galilea, maar ook +in andere landen en onder andere volken. De ziel van denkers en wijzen +zal spreken tot zijne ziel en hem, misschien eerst verbijsteren doch +straks verkwikken. En, al moge hij, terecht, zijn eigen godsdienst het +hoogst blijven stellen, toch zal hij met dankbaarheid en waardeering +het licht begroeten, overal waar het schijnt. + +'t Zou mij niet verbazen, indien menig lezer van "de groote denkers", +aan het eind van dit deel genaderd, deze mijne opmerkingen volkomen +deelt. Me dunkt, dat kan bijna niet anders. Want èn het Brahmanisme, +èn 't Boeddhisme, en de oude wijsheid van China en van Perzië staan +hoog genoeg om vooroordeelen, als ik u daareven schetste, te doen +verdwijnen. Ieder van die godsdiensten toch brengt een eigenaardige +zijde van 't menschelijk denken en gevoelen op den voorgrond. Het +Brahmanisme spreekt ons "in teekenen en symbolen," van de ééne macht +die alles bezielt, van het ééne leven, dat in alle wezens woont en +opwaarts streeft tot volkomen loutering. Het Boeddhisme wijst ons op +de ellende, waaraan al wat bestaat onderworpen is, doch toont ons ook +het heilige pad, dat tot bevrijding van het lijden kan voeren. Beide +oude godsdiensten doen ons diep gevoelen, dat geen uiterlijke dingen +alleen in staat zijn den vrede des gemoeds te schenken. + +Weder andere waarheden zijn het, die ons tegenklinken uit het +aloude China. We zetten ons aan de voeten van Confucius en die oude +wijze onderhoudt ons over ons gebrek aan eerbied: eerbied voor de +wetten des hemels, eerbied voor ouders en grijsaards en roept ons +toe dat er van onze beschaving niets kan komen, als geen trouw en +eerbied ons bezielt. Daarnaast doet Lao tsze ons op treffende wijze +gevoelen dat ook de oude Chineezen liefde en eenvoud kenden als de +grondslagen voor des menschen geluk. En mochten wij dan door die +liefdesprediking wat al te weekelijk en te zoetelijk worden gestemd, +dan gaan we met onze gedachten naar het oude Perzië en wij hooren +ons daar aanbevelen den heiligen strijd, den strijd tegen al 't booze +in de natuur, tegen al 't verdorvene in de menschenwereld, tegen al +'t onreine in ons eigen leven. En straks, straks zitten wij peinzend +stil, en wij denken nog eens weer na, wat al die groote denkers van +zooveel eeuwen dachten. Wonderlijk, dat ieder der systemen zoo groote +aantrekkelijkheid heeft, dat ieder op zijn beurt ons wil voorkomen +als de ware wijsheid. + +Wel groote denkers moeten 't geweest zijn, die deze godsdiensten +hebben gesticht, deze onsterfelijke gedachten hebben uitgesproken. + +En--onwillekeurig plaatsen wij ons leven en streven eens in dat +licht der oudheid. Wij vragen ons af, wat wij nu eigenlijk weten van +'s werelds bestuur en 's levens doel en vergelijken nog eens die +antwoorden, die de oudheid gaf..... Waarlijk, 't was niet te vergeefs +dat wij neerzaten aan de voeten der ouden, dat wij trachtten, de +soms in zoo wondere vormen gehulde, oostersche wijsheid op ons te +laten inwerken. Wij gevoelen dat zij ook ons nog licht en troost +kan schenken. + +Zoo, mijne lezers, hoop ik dat gij gestemd zult zijn, als gij aan +'t einde van dit werk zijt gekomen. + +Gij vraagt misschien nog: hoe hebt gij, schrijver, deze uwe taak +opgevat? Mijn antwoord luidt, dat ik uit verschillende bronnen +heb geput, welke achter in dit werk dan ook worden vermeld. Wat +de Chineesche wijsbegeerte betreft is mijn arbeid grootendeels +eene vertaling van het, mijns inziens, voortreffelijke werk van den +Duitschen geleerde M. von Brandt [1], waarbij ik echter ten opzichte +van Lao tsze en diens leer mijn eigen weg ben gegaan. + +Mijn hoofddoel was een aanschouwelijk beeld te geven van het +eigenaardige, dat ieder der straks genoemde godsdiensten kenmerkt, +ze begrijpelijk te maken, hun schoonheid en wijsheid te doen gevoelen, +ook voor menschen van een gansch ander ras, een gansch verschillenden +godsdienst en ver uiteenloopende beschaving. Van harte hoop ik daarin +niet al te ongelukkig te zijn geslaagd. [2] + + + Juli 1902. + + Dr. C. HILLE RIS LAMBERS. + + + + + + + +HOOFDSTUK I. + +Het Brahmanisme, zijn oorsprong, karakter en eigenaardigheden. + + +Wanneer wij den loop eener rivier nagaan, zien we eerst een klein +beekje, dat van de bergen afdaalt. Langzamerhand verbreedt het zich +en wordt het tevens kalmer in zijn loop. Wateren van verschillende +kleur en oorsprong neemt het op, en--voor het de zee bereikt--splitst +zich de machtige stroom vaak in verschillende armen. + +Iets dergelijks zien we, wanneer we nagaan den loop van verschillende +godsdiensten door de wereld. We denken bv. aan den godsdienst van +Israël. Eerst een klein beekje, dat door niets toonde dat het een +grootere toekomst had dan andere dergelijke beekjes. Langzamerhand +echter komt het aan 't licht dat het kleine beekje een groote rivier +zal worden: 't blijkt dat er in Israëls godsdienst iets ligt, waardoor +hij zich van andere godsdiensten kenmerkend onderscheidt. Straks +komt het almeer in een vaste bedding: oude wetten en verhalen worden +saamgevoegd en als heilig beschouwd, een priesterstand krijgt de +leiding in handen: deze wordt straks uitsluitend bevoegd om offers +te brengen en verschillende godsdienstige verrichtingen te leiden. + +Godsdienstige denkbeelden, van elders ontleend, worden opgenomen +en zóó in 't kader ingevoegd dat zij een onbreekbaar geheel vormen: +evenals de zijrivieren met den grooten stroom. Zoo vormde zich uit den +oud-Israëlietischen de Joodsche godsdienst met zijn eigenaardigheden: +zijn op den voorgrond stellen van de éénheid Gods, zijn gehechtheid aan +de geheiligde wetten en gebruiken, zijn gewijde offers en ceremoniën. + +Doch daarnaast vloeide straks een machtige zijstroom. + +Onder het oude Israël had men de profeten, de verkondigers van vrijheid +en zelfstandigheid: de mannen die opkwamen voor de eischen van het +zedelijk en maatschappelijk leven als Gods grootste geboden. Ook hunne +geschriften waren door de Joodsche geleerden opgenomen onder de heilige +schriften, doch: hun denkbeelden vertegenwoordigden niet de heerschende +richting van het Jodendom. Straks echter zou Israëls grootste zoon ze +brengen op den voorgrond en ze verder ontwikkelen. Hij verdedigde ze, +in heeten strijd met de Joodsche schriftgeleerden, tegen wetsgezag +en priesterstand in--en uit zijn optreden werd een nieuwe godsdienst +geboren: een machtige zijarm van de groote rivier spoedde zich voort. + +Waarom deze dingen herinnerd, waar we gaan spreken over een gansch +anderen godsdienst, uit een gansch ander land? Omdat we hier ongeveer +'t zelfde zien gebeuren. Uit den oorspronkelijken godsdienst toch +der oude Indiërs heeft zich als een machtige stroom het Brahmanisme +ontwikkeld: een godsdienst waarin ook waren bijeengezameld gewijde +geschriften van vroeger en later tijd, de Veda's, waarin ook was +opgekomen een priesterstand vol gezag: de Brahmanen. + +Een godsdienst vol voorschriften, wetten, en ceremoniën. + +Doch in dien godsdienst was ook een nevenstroom: een zoeken van +het ware levensdoel, niet zoozeer in gewijde vormen en ceremonie's, +als wel in stille overpeinzing over het leven en in 't vrijmaken des +geestes van de banden der stof. Ook die nevenstroom behoorde tot den +erkenden, gewijden godsdienst. Maar straks zou die worden geleid in +een geheel nieuwe bedding. Het Boeddhisme trad met kracht in 't krijt +tegen de uitwendige godsvereering en vond zijn hoogste streven hierin, +dat het de menschen wilde losmaken uit de begoocheling der zinnen, +en dat niet door zelfkastijding en offers, maar door een gestreng +en eenvoudig liefdevol leven. Dat Boeddhisme staat min of meer in +dezelfde verhouding tot het Brahmanisme als het Christendom tot den +Israëlietischen godsdienst. Om het dus goed te verstaan dienen wij +eerst zijn vader: het Brahmanisme te kennen, een vader, tegen wien het +wel in verzet kwam, maar met wien het toch wezenlijke karaktertrekken +gemeen heeft. + +Wat nu is Brahmanisme? De godsdienst, die staat onder de leiding der +Brahmanen, een afgesloten priesterstand van Indië. Aanhangers van het +Brahmanisme--een godsdienst, door 170 millioen Indiërs beleden--zijn +dus zij die zich in 't algemeen aan de leer en de voorschriften +der priesterschap houden en bij godsdienstige plechtigheden van +hare tusschenkomst gebruik maken. Men denke daarom niet dat de +geloovigen van dezen godsdienst in alles eens zijn: verre van dien. De +een--en dit verschil geldt vooral van het Brahmanisme, zooals het nu +bestaat--brengt zijn offers en vereering aan deze godheid, de ander +aan gene. En ook de wijze, waarop de verschillende goden worden +vereerd loopt ver uiteen. Toch: er is eenheid in de verscheidenheid. + +Alle goden gelden, vooral voor den ontwikkelden Brahmaan, als +openbaringen van één alwezen, het Brahma, dat, zelf onnaspeurlijk +verheven en onbeschrijflijk, aan alle dingen ten grondslag ligt en +zich in alles openbaart; in de goden, maar ook in de menschen, ja, +zelfs in de dieren en planten. Schijnbaar dus een bont geschakeerd +tafereel van goden, een tooneel van bijgeloovigen afgodendienst, +toch voor de ingewijden gansch iets anders. + +Al de ontelbare goden, al de groote krachten en werkingen der natuur: +de wind, de rivieren, de aardbevingen en pestilentiën, voor dezen zijn +ze slechts de openbaringen van de aldoordringende goddelijke kracht, +die in onnoemelijk veel vormen zich doet kennen. + +De mensch zelf is slechts het aarden vat, dat de inwonende Godheid in +zich houdt (Brahma is het albezielend goddelijk leven "en die zijt +gij", klinkt een van de spreuken). Die inwonende godheid geeft aan +de menschheid hare gedachten en de uiting daarvan. + +God is dus eigenlijk de natuur: zoodat als gij de natuur dient: 't +zij de bezielde of de onbezielde, gij eigenlijk God vereert en als gij +een beeld aanbidt gij het zinnebeeld of de openbaring der godheid eert. + +Zoo is dus het Brahmanisme aan de eene zijde een verlichte +wijsbegeerte: zoo wordt het verstaan door zijn meest ontwikkelde +aanhangers, terwijl het toch onder zijn wijden mantel alle mogelijke +bekrompen godsvereering en bijgeloof kan dekken. + +Om deze en andere eigenaardigheden van het Brahmanisme goed te +begrijpen is het echter wenschelijk, dat wij eerst ons trachten in +te denken hoe deze godsdienst is ontstaan. + +We gaan met onzen geest terug tot lang vervlogen dagen, tot vele, +vele eeuwen voor Christus, toen de Ariërs--de gemeenschappelijke +voorvaderen van Indiërs en Perzen--als een herders- en landbouwvolk ten +noorden van het Himalaya gebergte woonden. Straks gingen zij, toen hun +aantal zich uitbreidde uiteen: sommigen trokken naar het westen (de +voorvaderen der Perzen), anderen naar het zuiden, door de passen van +Afghanistan naar Indië. Toch: een vergelijking van den oud-Indischen +en den oud-Perzischen godsdienst leert ons dat zij eenmaal één waren. + +Evenals andere volken gevoelden ook de oude Indiërs dat er machten +boven hen stonden. Met vrees en vereering zagen zij op naar de lucht: +den blauwen hemel, de zon, de duisternis en andere natuurmachten, +van wie hun welzijn afhankelijk was. Overal in de natuur bemerkten zij +beweging en waar beweging was, daar was ook leven en macht. Waren zij +niet gedrongen de gunst te zoeken dier bovenaardsche machten? En--moest +niet onder die machten ééne de hoogste zijn? Vandaar dat zij van den +stralenden hemel spraken als van den vader des lichts (Dyaus. Pitar) +of ook in de alles doordringende lucht (Varuna) de tegenwoordigheid +speurden van een onzichtbaren getuige van al hun daden, bij dag en +bij nacht. Ook Agni, de god van het vuur, die belangrijke hulp van +den mensch: weldadig, maar ook verteerend, werd geëerd. + +Een voorgeschreven vereering van deze en andere goden was er echter nog +niet. Men bracht hen hulde door lofliederen en gebeden, door geschenken +van voedsel en drank. En men gaf hun in zijn offers datgene wat men +zelf het meest op prijs stelde: rijst en boter en vooral het vroolijk +makende sap van de Somaplant (Sarcostema Viminalis) waaraan men voor +zijn eigen levenskracht zoo groote waarde toekende. Ieder bracht zelf +zijn offers en gebeden, naar zijn eigen gevoel hem dat ingaf. + +Toch: men kende ook reeds in die oude dagen mannen van verlichting +en leiding (Rishi's), die het woord der goden hoorden en hun +goddelijke kennis (Veda) aan anderen overbrachten. Aan hen +worden de gezangen der Vedische boeken, de gewijde schriften van +het Brahmanisme, toegeschreven. In de meeste Veda's zijn drie +bestanddeelen, mantra's-liederen, brahmana's-verhandelingen, +sutra's-overleveringen. De mantra's vormen de oudste +gedeelten. Inderdaad verplaatsen ons sommige dezer liederen in die +lang vervlogen eeuwen en doen zij ons zien dat een diep religieus +gevoel in de harten dier oude Indiërs woonde. + +Men hoore b.v. het volgende lied aan Varuna: [3] + + + De machtige Varuna, hoog daarboven, ziet omlaag, + Op deze werelden, zijn rijksgebied, als dicht nabij, + Als menschen steelsgewijs het kwade doen, hij weet het. + Waar iemand staat, of gaat, of zachtkens henensluipt, + In duistren schuilhoek toeft of in 't verborgen loert, + Varuna ziet het en speurt hun bewegen. + Als twee te zaam een heilloos plan beramen, + En wanen zich alleen en onbespied, een derde is daarbij: + De koning ziet het al. Ontelbaar in getale + Gaan zijn gezanten d'aarde rond, en duizend oogen, + Zij speuren na wat haar bewoners plegen. + Wat op de aard bestaat, wat in haar dampkring leeft, + Ja, al wat daar beneden is, des konings blik doorgrondt het, + Hij telt het knippen van des menschen oog. + En over 't gansch heelal werpt hij de teerling. + + +Niet minder treffend zijn vele andere hymnen, aan Agni den vuurgod, of +aan Indra, den god van den regen, in den Vedischen tijd veel vereerd, +gericht. Vooral worden Agni, de vuurgod, Indra, de god van den regen, +en Suriya, de zonnegod, te zamen genoemd als regeerende over de aarde, +den dampkring en het uitspansel daarboven. + +Deze drie werden langzamerhand de hoofdgoden der oude Indiërs. Een +merkwaardig verschijnsel echter is, reeds een aandachtige lezing +van de boven aangehaalde hymne aan Varuna overtuigt ons daarvan, dat +ieder dier goden telkens weer als de hoogste, bijna als de eenige werd +geprezen. M. a. w. er lag reeds in den Vedischen godsdienst een zeker +zoeken naar ééne hoogere macht, boven al de anderen verheven. Eveneens +vinden wij het onsterfelijkheidsgeloof hier uitgesproken, doch niet het +latere geloof aan vele geboorten, die de mensch moet ondergaan voor hij +het hoogste bereikt: dat wil zeggen: met de Godheid vereenigd wordt. + +Wij denken b.v. aan de volgende hymne, gericht tot Yama, den eersten +mensch, die stierf, en daardoor koning werd van het geestenrijk: + + + Den macht'gen koning, Yama, gave en eer gebracht, + Hij was de eerste toch die stierf en die den snellen stroom + Des doods braveerde, d'eerste, die den weg ten hemel ging + En and'ren welkom heette in 't oord der heerlijkheid. + Geen macht kan ons dit thuis, door u veroverd, nemen, + Wij komen koning, ieder die geboren is moet sterven + En treden op het pad, door u gebaand, waarop in lange rijen, + Geslachten reeds zijn voorgegaan, den weg + Ook onzer vaad'ren. O ziel des dooden, ga dan rustig heen, + Vrees niet dien weg, dien ouden weg te nemen, + Die tot den God u voert en tot uw zaal'ge vaad'ren, + Bij Hem in heerlijkheid! Vrees voor de honden niet, + Die met hun viertal oogen 't geestenrijk behoe'n, + Keer weer naar uw tehuis, o ziel! Uw zonden, uw verdriet + Laat g'achter op deez' aarde, en gij verkrijgt + Een heerlijke gestalt'--uw' oude vorm--verheerlijkt + En van alle vlek bevrijd. + + +Zien wij niet uit deze gedichten, dat verheven denkbeelden over dood +en leven het oude Indië reeds kenmerkten? Doch--wij willen bij dien +oud-Vedischen godsdienst niet langer stilstaan. 't Was ons enkel te +doen om den bodem te doen zien, waaruit het Brahmanisme opgroeide. + +Brahmanisme wil eigenlijk zeggen, zooals we reeds vroeger opmerkten: +godsvereering onder de leiding der Brahmanen. Dus niet een geheel +nieuwe godsdienst, maar de oude, door een priesterstand in vaste +bedding geleid. + +Priesters had men natuurlijk reeds in de oude Vedische periode. Ook +onderscheidde men toen reeds vier verschillende standen: de Brahmanen, +of priesters, de Kshatrya's (edelen of krijgslieden) de Vaisya's +(landbouwers) en de Sudra's (werklieden). Doch nu kwam er een +afgesloten priesterstand en werden de standen beschouwd als casten: +scherp afgescheiden groepen [4]. De priesters heetten voortgekomen te +zijn uit den mond, de krijgslieden uit borst en armen, de landbouwers +uit het lijf, de werklieden uit de voeten der godheid. + +Zoo stonden dus de Brahmanen voorop, zij wisten koningen en volk +te leiden en op den geheelen godsdienst hun eigenaardig stempel +te drukken. + +Het eerste wat zij deden was voorzeker de heilige boeken, de Veda's, +bijeen te verzamelen. Deze zijn vier in getal: de Rig Veda (liederen +Veda), de Sama Veda (offerzangen Veda), de Yayur-Veda (offerspreuken +Veda) en de Atharvan-Veda (tooverspreuken Veda). Deze boeken nu +behelzen bestanddeelen van verschillenden ouderdom en hebben ook nog +dit eigenaardige dat vele zangen en spreuken in meer dan een dier +verzamelingen voorkomen. + +Zij vormden voortaan de heilige wetenschap (= Veda), die de priesters +hadden te bestudeeren en aan de schare bekend te maken. Aan hen werden +straks de Brahmana's, godgeleerde en ritueele verhandelingen, die +gewoonlijk een veel minder verheven geest ademen dan de oude Vedische +liederen, toegevoegd. Doch ook de Upanishads, meer bespiegelende, +stichtelijke werken, kregen straks hier een plaats. + +Men ziet dat op dit gebied hetzelfde geschiedde wat ook elders onder +leiding eener macht verkrijgende priesterschap gebeurt: oude verhalen +en liederen worden te zamen gebracht, en door nieuw bijgevoegde +stukken, in bepaald priesterlijken geest wordt er een nieuwe stempel +op gedrukt: het geheel wordt vervolgens een wetboek, waarvan de +priesterschap de sleutel bezit. Men denke bv. aan de ontwikkeling van +Israëls godsdienst, waarbij precies hetzelfde gebeurde: Ezra en andere +priesters verzamelden oude wetten en overleveringen: brachten nieuwe +tot stand in hun geest--bij wier licht de oude moesten worden verklaard +en--gaven dat geheel als wetboek aan het volk. Echter niet zooals bij +Israël mochten in oud-Indië de leeken de wet bestudeeren, dat bleef de +taak der Brahmanen, zij alleen waren de mannen der heilige wetenschap. + +In welke bedding nu trachtten die mannen der heilige wetenschap den +volksgodsdienst te leiden? Ik zeg: trachtten te leiden, want de geheele +leiding van een volksgodsdienst nemen kan geen enkele priesterschap, +konden ook de Brahmanen niet. + +Allereerst werd de waarde van het offer door hen nog hooger +verheven. Reeds in den ouden tijd hadden de Indiërs het denkbeeld dat +het offer de krachten der bovenaardsche machten sterkte en daardoor +meewerkte om een goed wereldsch beloop te verzekeren. Langzamerhand +echter kwam het denkbeeld op dat het offer ook kan strekken om door de +gunst der versterkte goden een of ander aardsch doelwit te verkrijgen, +b.v. de geboorte van een zoon, ja, men ging zelfs zoover dat men +het offer ging beschouwen als een middel om bovenaardsche vermogens +deelachtig te worden. + +Verder maakte men van de, vroeger eenvoudige, offers zeer +samengestelde offerplechtigheden. Daarbij werden bepaalde hymnen +en aanhalingen uit de Veda's gezongen en uitgesproken, en met +angstvallige nauwkeurigheid werd gewaakt voor ieder onderdeel van +het ritueel. Sommige offerplechtigheden strekten zich uit over weken, +ja over jaren: het waren ketenen, van welke iedere schalm nauwkeurig +in het gelid moest passen, zou het offer gunstige gevolgen hebben. De +godheid, waaraan men zijn gaven en gebeden wijdde, trad daarbij op +den achtergrond: doch het volbrengen van offerplechtigheden werd +beschouwd als een krachtig middel om hen, die er aan deelnamen, +macht te verleenen in deze en in de toekomende wereld. + +Men ging zelfs zoover van het offer (Yajna) zelf voor te stellen als +een godheid. + +Ja, in sommige plaatsen van de Brahmana's werd zelfs geleerd dat +de goden zelf sterfelijk waren, totdat zij door offers den dood +overwonnen. Ook de mensch kan door offeren van den dood worden bevrijd: +doch zijn lichamelijk leven moet hij geven als zoenoffer. + +En die verzuimt te offeren moet telkens weer worden wedergeboren, moet +eindelooze levens doorloopen, om altijd weer zijn lichaam aan de goden +te offeren. Men hoore de volgende aanhaling uit Satapatha-Brahmana: + + + De goden leefden steeds in vreeze voor den dood, + Den machtigen Voleinder. Dus herhaalden + Zij nauwgezet hun offers telkens weer, tot zij onsterf'lijk waren. + Toen sprak de machtige Voleinder tot de goden: + Gij hebt uzelf onsterfelijk gemaakt, nu zal de mensch beproeven + Om ook zichzelf van mijne macht 't ontslaan. + Wat wordt mij daarvoor in den mensch vergoed? + De taal der goden luidde: Voortaan zal niet één + In 't eigen lichaam de onsterf'lijkheid bereiken. + Het sterf'lijk hulsel blijft uw eigendom, uw voedsel + Zal het zijn in eeuwigheid. Ja, ook die door godsdienst'ge daden, + D'onsterf'lijkheid verwerft, zijn lichaam zal hij eerst, + Aan u ten offer wijden, als uw prijs. + + +Wij zien in dit gedicht uitgedrukt de eigenaardige leer der zoogenaamde +zielsverhuizing, aan het Brahmanisme eigen. Wat is hare strekking? Wij +willen die met een enkel woord in het licht stellen. + +Bij onze bespreking van den ouden Vedischen godsdienst: d. w. z. den +godsdienst, waarvan ons in de oudste gedeelten der Veda's de geest +is bewaard gebleven, zagen wij reeds dat er zeker streven opkwam om +één der vele goden tot oppergod te verheffen: men denke b.v. aan de +straks aangehaalde hymne, tot Varuna gericht. In den oud-Brahmaanschen +godsdienst nu kwam men daar omtrent tot klaarder besef. Men gevoelde +dat er een "Geest (atman)" was, boven de kennis der zinnen verheven, +die alle stoffelijk dingen bezielde en doorademde. Die zelfde geest, +die de gansche stoffelijke wereld bezielde was het ook die trilde in +de gedichten der zangers, die bezieling gaf bij godsdienstige kennis +en gebed. Boven alle persoonlijkheid was hij verheven, oneindig en +onbeperkt lag hij aan alle dingen ten grondslag en woonde hij in 't +gansch heelal. Ook in den mensch. Was hij niet de levensadem, die het +lichaam bezielde, woonde hij met zijn geheimzinnige tegenwoordigheid +niet in ieders geweten? Breidde hij zich niet uit in de gansche +oneindige ruimte? Daarom gaf men hem den naam: Brahma. Brahma +(onzijdig) is dus het wezen, dat aan alle dingen ten grondslag ligt: +en waarvan ook de mensch een deel is. Al de goden waren evenals de +menschen slechts openbaringen van die hoogste kracht. + +Wat nu moet het levensdoel zijn van den mensch? + +Om, van al het stoffelijke bevrijd, van alle smet gereinigd geheel, +in dit Brahma, in die wereldziel, te verzinken. Hoe echter moet dit +doel worden bereikt? Wij zagen reeds dat de offers daartoe een werkzaam +middel werden geacht. Doch, nevens de offers, in sommige kringen zelfs +met terzijdestelling daarvan, hechtte men in dezen groote waarde aan +zelfkastijding en aan bespiegelend inkeeren tot zichzelf: want komen +tot zichzelf, tot zijn diepste wezen, is komen tot Brahma. + +Doch: een enkel menschelijk leven is daarvoor niet genoeg: vele levens +moet men doorloopen, telkens weer moet men na een overgangstijdperk +in hemel of hel, naar gelang van zijn vroeger leven, opnieuw worden +geboren, altijd op hoogeren trap van zelfverloochening en bespiegeling +gerakend, zal men eindelijk geheel in de wereldziel verzinken. En +wee die toegeeft aan booze lusten en geen zelfverloochening kent: +eindeloos zijn zijne wedergeboorten: hij kan zelfs genoodzaakt zijn +niet als mensch, maar als dier of plant weer te keeren. + +Wie echter als Brahmaan ter wereld komt, in die geheiligde caste +het levenslicht aanschouwt, hij heeft reeds een goed deel van den +moeilijken levensgang afgelegd. Hoe moet hij komen tot volkomen +verlossing? + +Die weg wordt in het wetboek van Manoe zorgvuldig aangewezen. Eerst, +zoo luidt het hier, is hij een leerling der Brahmanen, met het +gewijde koord en den gordel bekleed. Een hechte band vereenigt hem +met zijn leermeester, door wien hij in de heil'ge boeken onderwezen +wordt. Straks is zijn leertijd volbracht en viert hij, bij 't brengen +van zijn eerste offer, het feest zijner wedergeboorte. + +De leerling wordt nu huisvader. Zoo betaalt hij in deze twee eerste +levensstadiën de schuld, waarmede hij geboren werd: die aan de Rishis +("heilige" zangers) wier liederen hij leerde om ze aan volgende +geslachten over te leveren, aan de voorvaderen, door nakomelingschap +te verwekken om hen offers te brengen, aan de goden, aan wie hij zijn +eigen offers wijdt. Heeft hij deze schulden betaald, dan kan hij het +huishoudelijk bestier aan zijn zoon, die nu zelf huisvader geworden is, +overdragen en zich terugtrekken uit het wereldsch gewoel om geheel +voor godsdienstige overpeinzingen te leven. Boven het offeren is +hij dan verheven: door het beschouwend leven komt hij straks tot +volkomen verlossing. Doch slechts dan is hij zoover gevorderd, dat +geen nieuwe wedergeboorte hem meer wacht, indien hij ook in zijn +laatste oogenblikken niet meer over de wereldsche dingen, ook maar +voor een oogenblik, zijn gedachten laat gaan. + +En uit deze leer over de verlossing, waarin aan het ascetische leven +feitelijk een hoogere waarde wordt toegekend dan aan het offeren, en +uit die van het Brahma, het ware wezen, dat onpersoonlijk is en aan +alle dingen ten grondslag ligt, kunnen wij zien welken eigenaardigen +weg het Indische denken in het Brahmanisme opging. Het onbewuste wordt +hier boven het bewuste, het onpersoonlijke boven het persoonlijke +gesteld. Voorwaar een groote tegenstelling met de Westersche +godsdienstige ontwikkeling in het Christendom, waarin God geldt als +de zelfbewuste, liefhebbende macht, de Vader, en waarin niet opgaan +in het albeginsel, maar streven naar volmaking, naar steeds grootere +ontwikkeling der persoonlijkheid, als doelwit wordt gesteld. + +M. a. w.: het Brahmanisme is een pantheïstische: (God = de Alziel), +het Christendom een theïstische (God = de Albestuurder) godsdienst. [5] + +Het Brahmanisme een pantheïstische godsdienst. Dat schijnt voor +den oppervlakkigen beschouwer vreemd, want hij bemerkt dat er vele +goden zijn, aan wie men zijne vereering brengt: men zegt zelfs dat +er 33 millioen goden of goddelijke wezens door dezen godsdienst +worden erkend. M. a. w.: het Brahmanisme gelijkt veel meer op een +veelgodendom, dan op de erkenning van één beginsel, dat aan alle +dingen ten grondslag ligt. + +Gaan wij echter na de philosophische stroomingen of scholen, die +zich in het Brahmanisme hebben ontwikkeld, waaronder de Vedanta en de +Sankhya-philosophie de voornaamste zijn, dan valt dit ééne, dat zich +in alles openbaart, helder in het oog. De zaak is feitelijk deze: +de Brahmanen hadden te doen met een volksgodsdienst, die een groot +aantal goden erkende. De minder ontwikkelden eensklaps opvoeren +tot de hoogte der wijsgeerige bespiegeling ging niet aan: het volk +was daarvoor niet rijp. Een anderen weg moest dus bewandeld en kon +ook worden betreden. Al de goden waren in 't oog van den verlichten +Brahmaan openbaringen van het eene Alwezen, of liever zinnebeelden, +aanwijzingen van die goddelijke macht. Welnu, zoo konden zij hunne +vereering blijven behouden: wie hen diende bracht toch ten slotte +zijne vereering aan de groote Macht, die zich in alles openbaart. Wie +Vishnoe bij voorkeur dient, eert in hem de onderhoudende kracht: een +der zijden van het Alwezen. Wie voor Rama en Krishna, twee volksgoden +bij uitnemendheid, zich buigt, hij eert de goddelijke vleeschwordingen +van den grooten God Vishnoe. Wie voor Siva gestrenge boetedoeningen +verricht, hij erkent immers de macht die het leven afbreekt, doch +ook telkens weer vernieuwt? Is niet ook Siva ten slotte uit Brahma +voortgevloeid? + +Zoo heeft dus het wijsgeerig denken beslag gelegd op den ouden +volksgodsdienst, en de schare moge blijven staan bij de verschillende +goden zonder den symbolischen zin te verstaan, toch: door wie dieper +doordringt, m. a. w. door de meer ontwikkelden onder de Indiërs, +wordt in toenemende mate verstaan dat het opgaan in het alleven +de eigenlijke zin is van het gansche wonderbare tooverpaleis, door +dezen godsdienst opgebouwd, met wijsgeerig bestek, op de grondslagen +van den alouden volksgodsdienst. Wie dus het Brahmanisme goed wil +verstaan moet zich niet te veel ergeren aan den afgodischen schors, +maar doordringen tot den innerlijken kern. Als hij dat doet, zal hij +zien, dat er tusschen het schijnbare veelgodendom en de wijsbegeerte +der Brahmanen niet zulk een klove bestaat, maar dat tot de schare +wordt gesproken in gelijkenissen, doch tot de ingewijden vrijuit, +dat voor de eersten de hoogste waarheid verborgen blijft in het +mythologisch kleed, maar dat zij voor de anderen soms helder schijnt. + +Om een en ander in 't licht te stellen willen wij èn bij de +Brahmaansche godenleer èn bij de Brahmaansche wijsbegeerte nog +uitvoeriger stilstaan. + + + + + + + +HOOFDSTUK II. + +Brahmaansche godenleer en levensbeschouwing. + + +Brahma, zoo heet het in de eerste: het volstrekte en oneindige, bracht, +door Maya (den schijn) beheerscht, Brahma voort. Deze manlijke god +Brahma (wel te onderscheiden dus van het onpersoonlijke, Brahma) +staat aan het hoofd der schepping. Hij is de Schepper, uit wien +alle leven is. Doch naast hem staan als de twee andere goden der +Indische Trimurti (drieëenheid) Vishnoe de onderhouder, en Siva, de +verwoester. In deze drie personen openbaart zich alzoo de godheid. De +Oud-Indische dichter Kalidasa drukt het aldus uit: + + + In deze drie personen wordt d'ééne God gezien, + Een ieder van hen is de eerste en de laatste + In rang, niet één alleen, + 't Zij Brahma, Vishnoe, Siva, ieder van hen zij + De eerste, tweede, derde, in de goddelijke rij. + + +In de grotten van Elephanta bij Bombay wordt het heilige drietal +voorgesteld als drie majestueuse hoofden, die uit één lichaam zich +verheffen. Ook is de driehoek een zinnebeeld hunner eenheid en +gelijkwaardigheid. + +Van deze drie goden nu wordt Brahma het minst vereerd. Feitelijk +is hij meer een wijsgeerig beeld, ontstaan uit het streven om een +uitgangspunt te vinden voor het geheele stelsel, dan een godheid, +die zich werkelijk bekommert om de werking der wereldmachine, die +door zijn wil in beweging is gebracht. Zijn invloed is te verwijderd, +zijn werkzaamheid is te weinig omschreven, om indruk te maken op de +verbeelding der schare, daarom heeft hij ook slechts weinige tempels +en worden daarentegen in het nieuwere Brahmanisme de beide andere +hoofdgoden vooral gediend. + +De orthodoxe Hindoes toch zijn hoofdzakelijk verdeeld in vereerders van +Vishnoe en Siva, twee secten, die elkaar weinig waardeeren. Vishnoe +is een zeer belangrijke, veel omvattende godheid. Hij is de opperste +onderhouder aller dingen en zijn vrouw Laksmi is de godin van overvloed +en vruchtbaarheid. Vishnoe in zijn hoogste openbaring wordt afgebeeld +als neerzittend in zalige rust: trouwens rust: geen werkzaamheid is, +in overeenstemming met den geheelen geest der Indiërs, het eigenaardige +der hoogste goden. Doch in tegenstelling met den verheven Brahma, +kan Vishnoe worden gewekt door de ernstige gebeden en offergaven +der menschen of der lagere goden, ja, hij kan er toe gebracht worden +om in de wereld af te dalen en--op kritieke oogenblikken--de dingen +terecht te brengen. + +Die neerdalingen zijn de beroemde vleeschwordingen (avatara's) van den +god, waarin hij groote daden heeft gedaan en machtige wonderen heeft +verricht. Zijn beroemdste vleeschwordingen zijn Rama en Krishna. Rama +is een beroemd, met een stralenkrans omgeven oorlogsman: de held +van het Ramayana, dat beroemde Indische heldendicht. Krishna is een +halfgod, wiens dienst in sommige deelen van Indië in hooge eere is, +hij wordt uit verschillende oogpunten in de Indische godsdienstige +litteratuur beschouwd en is de held van het tweede beroemde Indische +heldendicht, het Mahabharata. + +Deze leer der goddelijke vleeschwording is een van de belangrijkste +leerstukken van het nieuwere Brahmanisme: zij brengt verband in +verschillende deelen van den godsdienst, de hoogere met de lagere +vereenigend, de goden uit den hemel naar omlaag voerend om zich met +de aardsche aangelegenheden in te laten. + +Wilde men zich rekenschap geven van de wonderbare daden van eenig +beroemd held: de verklaring was, dat de groote god Vishnoe zich in +zijne gestalte had geopenbaard: zoo verscheen de god, tot verhooging +van zijn eer, telkens als mensch onder de menschen. Doch: ook van +de lichamen van dieren nam Vishnoe soms bezit; nu eens ontmoeten +wij hem als leeuw, dan weer als beer, als visch of als schildpad; +wat bij die andere vleeschwordingen al heel slecht schijnt te +passen. Eerst hoort gij dat de goddelijke geest een schitterend +krijgsman of een wonderdoend heilige bezielde, en gij stemt toe, +dat deze opvatting redelijk is en geenszins onwaardig. Hoort gij nu +echter dat dezelfde god is overgegaan in een visch of een schildpad, +en onder dien vorm wordt vereerd: dan vindt gij dit een onredelijk, +ongerijmd geloof. Doch: vergeet dan niet dat de pantheïstische +denkwijze: de Eéne, die zich overal openbaart, de grondslag is van +al deze vleeschwordingen en dat de goddelijke geest immers evenzeer +woont in een insect als in den grootsten koning! + +Bovendien de Brahmanen hadden goede redenen om de tegenwoordigheid van +Vishnoe in sommige dierengestalten te erkennen. Men denke aan het feit, +dat het Brahmanisme in zich opnam--en nog steeds voortgaat in zich +op te nemen--bekeerlingen van de talrijke niet-Hindoesche stammen, +die daar wonen op de heuvelen en in de bosschen van Indië. + +Dat waren de oorspronkelijke inwoners met hun ruwe vereering van +allerlei voorwerpen en dieren, die hun belangrijk voorkwamen. Om nu +deze heidenen in de Hindoesche gemeenschap in te voegen, kende men geen +beter middel, dan om onder de vele goden ook de door hen vereerden: +doch gelouterd en verheven, op te nemen. Dit doel nu werd bereikt +door hun voorwerpen van vereering, eenvoudig als vleeschwordingen +van Vishnoe te behouden. + +Zoo ging het voorheen, en gaat het ook thans nog. Zekere stam van +wilde bergbewoners vereerde den beer. Nu is de beer een van Vishnoe's +vleeschwordingen. Toen nu de bergbewoners in den Hindoeschen godsdienst +werden ingewijd, lag het voor de hand dat Vishnoe in dit dier werd +ontdekt: de nieuwe geloovigen hadden enkel te verstaan, dat zij +vroeger reeds onbewust den grooten God hadden gediend. Zeer spoedig +ging hun overgang in zijn werk: toch, zonder dat wij daarbij kunnen +denken aan opzettelijke misleiding. Neen, de Brahmanen erkenden dat +het voorwerp hunner vereering zekere wonderbare, vrees-aanjagende +eigenschappen bezat: dat het te recht werd vereerd: zij zagen echter +verder en hooger dan die uitwendige vereering en legden uit dat +al deze eigenaardigheden een goddelijke macht aantoonden en dus de +tegenwoordigheid van de godheid in een nieuwe gedaante beteekenden. Zoo +zouden zij ook--verder gevraagd--zeggen dat de god zelf slechts een +zichtbare en overtuigende openbaring was van de verborgen goddelijke +kracht, die alle dingen bezielt. Zoo zouden ook alle groote mannen en +heiligen beschouwd worden als vermommingen of gestalten, door Vishnoe +aangenomen om een belangrijke rol te spelen op het wereldtooneel. + +Daareven gewaagden wij van Vishnoe's vleeschwordingen, Krishna en +Rama, waarnaast nog vele anderen te noemen zouden zijn. Toen eens +zeker Mohammedaan oproer maakte tegen het Engelsch gezag en daarbij +een aanvankelijk succes had, zeide een Indisch edelman, 's mans +dappere daden vermeldend, dat hij een vleeschwording van Krishna +moest zijn. Zoo gewagen immers ook Homerus' gedichten van goden, die +in de gedaante van aardsche krijgslieden, meevochten in den strijd, +en de overleveringen van alle volken zijn vol van wonderbare gedaanten, +die verschijnen, om hun trouwe dienaars te redden of te verdedigen. + +Wat Krishna betreft, er zijn minstens tien vleeschwordingen van hem +bekend, onder welke hij bepaald in sommige beroemde tempels wordt +gediend; Jaggernauth is eene daarvan. Zijn toegewijde vereerders +wijden hem hun ziel, hun lichaam en hun goed, doch ik vrees dat zijn +voorbeeld van vroolijke en verliefde godheid dikwijls tot losbandige +praktijken bij zijn vereerders leidt. + +Siva vertegenwoordigt een geheel ander beginsel dan Vishnoe. Is deze de +onderhouder, Siva is de verwoester en opbouwer tevens der verschillende +levensvormen. De gansche kringloop der bezielde schepping, de eeuwige +afwisseling van geboorte en dood in de gansche natuur, ziedaar zijn +regeering. Niet door vleeschwording openbaart hij zich, zooals Vishnoe, +maar de groote natuurlijke verschijnselen, die het leven opbouwen +en ontbinden, doen zijn wezen aan de menschheid kennen. Hij brengt +leven en dood; de plagen en ziekten, die duizenden wegsleepen, zijn +het teeken zijner werking. + +De natuur schept duizende levensvormen en vernietigt ze weer, +zonder zich te bekommeren om de verwoesting die zij aanricht. Op +geheimzinnige, onberekenbare wijze brengt zij voort en verwoest zij. 't +Is Siva, die deze werking uitoefent en altijd weer millioenen wezens +wegvaagt om ze door nieuwe te vervangen. Die gevreesde macht nu gunstig +te stemmen is het hoofddoel van Siva's vereerders; weinigen begeeren +iets van zijn macht te erlangen. In Siva's naam worden de strengste +onthouding en de wreedste versterving toegepast: zelfverminking door +ijzeren haken, trotseeren van pijn en honger, 't voortdurend aannemen +van moeilijke houdingen, vasten en eenzame overpeinzing behooren tot +zijn vereering. Door deze praktijken kan zelfs een Sudra, [6] indien +hij volhardt, wonderbare krachten verkrijgen en de goden dwingen +hem te gehoorzamen. De meeste broederschappen van Indische devoten +en fakirs (rondzwervende heiligen), die soms alle kleedij versmaden +en geheel Indië rondgaan, behooren tot Siva's volgelingen. In zijn +tempel worden tallooze offerdieren geslacht, ofschoon men onderstelt +dat zelfs menschenoffers hem nog onbewogen laten. Hoe dit eigenaardig +beeld is ontstaan? Niet onwaarschijnlijk zijn, bij de invoering van het +Brahmanisme, de welwillende, heldhaftige goden der onontwikkelde volken +in Vishnoe opgegaan en als zijn vleeschwordingen beschouwd, terwijl hun +ruwe en wreede ceremoniën, hun vreeselijke verschijningen en demonen +bij Siva zijn thuisgebracht of bij de goden aan hem onderworpen. + +Bezien wij deze drieëenheid, deze drie goden met hun vleeschwordingen, +openbaringen en zinnebeelden van populaire zijde, dan vormen zij een +bontgekleurd veelgodendom. Bezien wij ze, minder oppervlakkig, met +het oog van den meer ontwikkelden Indiër, dan zien wij ze als beelden +van wat de schepping te zien geeft, de weldadige en vernietigende +invloeden, de kracht, die alles doordringt, de eeuwige wisseling van +leven en dood, dag en nacht. + +Een Brahmaan, dien gij zoudt willen wijzen op het mythologische +karakter van al die goden zou u antwoorden, dat hij zich zeer +wel bewust is dat de godheden slechts de uitwendige figuren, +beelden of aanwijzingen zijn van de onbegrijpelijke macht, die den +achtergrond aller dingen vormt. Hij zou u zeggen dat deze mythologie de +eenvoudigste vorm is, waarin het pantheïstische beginsel der goddelijke +alomtegenwoordigheid aan het volk kan worden duidelijk gemaakt en dat +de gewone vereering werkelijk gebracht wordt aan openbaringen van de +godheid, die zich tot in alle krachten en vormen onthult. + +Niet anders is het met de gebeden en offers, den goden gebracht. Men +zal u verklaren de goden te dienen, omdat dit goed en nuttig is. En +inderdaad is dit ook dikwerf het doel. Doch: er is toch feitelijk +ook hier nog iets anders. Diep in het hart van den Hindoe leeft de +gedachte dat de ziel door verschillende stadiën van leven, als dier +en als mensch, moet worden gelouterd, totdat zij eindelijk--van +alle begeerte en eigenwilligheid bevrijd--zich vereenigen kan met +het hoogste alwezen. Bevrijding--dat is terugkeer in den oneindigen +geest--ziedaar het hoogste goed voor den Indischen vrome en wijze, +en daartoe werken ook offers en gebeden mede. + +Dit nu blijkt ook, als wij het oog vestigen op de Indische bespiegeling +over wereld en leven, zooals wij die vinden in de Vedanta en in de +Sankhya school. Er zijn trouwens nog vier andere erkende philosophische +scholen onder de Hindoe's, doch deze zijn de voornaamste, waarom +wij, in verband met het kader van dit werk, de andere stilzwijgend +voorbijgaan. Deze philosophische bespiegelingen vinden wij in de +Upanishads, gewijde boeken, die de verborgen leer der Veda's heeten +te verkondigen. Wanneer wij ons nu voorstellen dat het hier alleen +te doen is om de waarheid te doorvorschen, zooals bij de Westersche +wijsbegeerte, dan vergissen wij ons zeer. Neen, het eigenlijke doel +is om--door kennis van geest en stof, wereld en leven--te komen tot +bevrijding, tot verlossing van de eindelooze wedergeboorten. + +De Vedanta leert dat de uitwendige wereld ontstaan is doordat Maya +(= illusie) Brahma (den eeuwigen absoluten geest) overschaduwde. + +Het geestelijke in den mensch is feitelijk niet slechts een deel +van Brahma, maar Brahma zelf. De werkelijkheid der wereld is slechts +schijn, en het ware doel van den menschelijken geest moet zijn, om, +langs den weg van talrijke oefeningen en bespiegelingen, bevrijd van +het lichaam, de wereld en de gevolgen ook zijner daden, in Brahma +te verzinken. + +De Sankhya-philosophie is minder pantheïstisch dan wel dualistisch +getint. Immers zij leert: van den beginne zijn er twee wezens: +Prakriti, het vrouwelijk beginsel, de natuur of, om het in Westersche +taal uit te drukken de oerstof, de oorspronkelijke stof en Purusha: +de geest, manlijk voorgesteld. Daarmee wordt echter niet bedoeld één +eeuwige algeest of iets dergelijks, maar de geest, wonende in ieder +wezen. Ieder levend wezen berust op de vereeniging van Prakriti en +Purusha. Het doel is nu: den geest vrij te maken van de stof. Naar zijn +wezen is hij dit feitelijk reeds: doch hij moet verlost worden van +Prakriti's gemeenschap en wèl door waarachtig inzicht in zichzelf en +de aan hem tegenovergestelde natuur. Overpeinzing en ascese bewijzen +daarbij belangrijke diensten. Wie met het Boeddhisme en zijn leer +op de hoogte is en weet dat ook daar verlossing van alle begeerte +het einddoel is, zal erkennen dat wij hier met verwante gedachten te +doen hebben. + +Het kan ons voorts niet verwonderen, gelet op het eigenaardige +pantheïstisch beginsel, dat het geheele Indische denken beheerscht, +dat de Vedanta als de bij uitstek rechtzinnige school geldt, zij immers +is het meest naar den eigenaardig Brahmaanschen grondslag opgebouwd. + +Zoo wordt dan èn de Brahmaansche godenleer èn de Brahmaansche +wijsbegeerte door denzelfden geest bezield. In beiden klinkt het +u tegen dat het uitwendige leven van weinig waarde is: slechts +een schouwtooneel tot opvoeding en onderhouding van den geest. De +uiterlijke wereld is slechts Maya (illusie, droom). Die zelfde +geest nu komt ons ook weer tegen in de oud-Indische heldendichten, +die waarschijnlijk niet door Brahmanen zijn gedicht, maar uit den +kring der Kshatrya's (krijgslieden, edelen) zijn voortgekomen, en die +voor een goed deel tot de vroegste tijden van het Brahmanisme worden +teruggebracht. Deze gedichten--de Ramayana, waarin de lotgevallen van +Rama, en de Mahabharata, waarin die van Krishna worden bezongen--beiden +vleeschwordingen van den god Vishnoe--brengen ons in een wonderwereld +van sprookjes. Een atmosfeer, voor ons westerlingen, vreemd in den +eersten oogopslag, maar die ons straks toch gemeenzamer wordt, als +wij gaan gevoelen dat in die zonderlinge lotgevallen der oud-Indische +helden en heldinnen zich een geest uitspreekt, dien wij zonen van +het westen, in menig opzicht kunnen deelen. Is toch niet aan onze +levensopvatting vaak eigen een besef van 's levens droeve raadselen, +dat ons drijft tot medelijden? Bewonderen wij niet vaak de schoonheid +en de kunst, toch gevoelende dat zij zijn als een droombeeld, dat +wij niet kunnen bereiken? + +Welnu: die zelfde geest woont ook in de oude Indische poëzie. Haar +geheimzinnigheid is die van het alleven. Zij ziet in de natuur niet +de vijandin van de ziel--zooals de middeneeuwsche Katholieke poëzie, +die het leven en de natuur ten slotte den rug toekeert--maar zij ziet +de gansche zichtbare natuur als den droom van de algemeene wereldziel, +van die ziel, die alleen werkelijk bestaat. En de droomer heeft genot +in de beelden die hem voorbijgaan, doch een weemoedig genot, want +hij voelt dat zij voorbijgaan. De Indische poëzie ziet het gewone +leven met een mengeling van verheven gevoel en medelijden aan, zij +weet, dat op de jeugd de ouderdom, op het genot de moeheid, op de +liefde de smart van het verlies, op het leven de dood volgt. Wat nu +te doen? Hopen op verandering in deze noodwendigheden gaat niet aan: +maar de ziel moet gebracht worden tot zulk een staat van geestelijke +belangeloosheid, dat zij niet langer bedroefd is over de wisseling +en de onvolmaaktheid van alle onstoffelijke aardsche dingen. + +Die geest--dien wij straks in volle ontwikkeling zullen zien bij het +Boeddhisme--doordringt ook de oud-Indische poëzie. Een enkele proeve +moge volstaan. + +We willen u herinneren aan de geschiedenis van Valmiki, den man, van +wien de Indiërs onderstellen, dat hij het Ramayana dichtte. Valmiki, +zoo lezen wij in dit heldendicht, was een heilig kluizenaar, die +een leven van stille overpeinzing leidde in de eenzaamheid van het +woud. Het onderwerp zijner overpeinzing is het leed der wereld. De god +Brahma vertelt hem op zekeren dag de geschiedenis van Rama. Indien een +dichter, zoo peinst Valmiki, deze geschiedenis van een volmaakt leven +eens in diep gevoelde verzen kon bezingen, dat zou de menschen brengen +tot een beter, edeler leven. Doch hij, Valmiki, is geen dichter. Hoe +zal hij iemand vinden, voor deze taak berekend? Valmiki moet daarover +telkens weer nadenken. Op zekeren morgen staat hij aan den oever van +een helder water nabij zijn hut, waar hij gewoon is de wasschingen +te verrichten, die tot de godsdienstige plichten van den Brahmaan +behooren. En zie--tegenover hem zijn twee reigers. Zij slaan vroolijk +met hun vleugels, vol onschuldige vreugde over 't leven. Eensklaps valt +een der vogels, door een pijl getroffen, neer, en het zuivere water van +de plas wordt roodgekleurd. Valmiki is zoo vol medelijden en droefheid, +dat als een smartkreet uit zijn ziel wordt geperst: een dichtregel over +den dood van den onschuldigen vogel en de wreedheid van den jager. Er +is een wonderbare maat en een aandoenlijke muziek in zijn woorden, +hij moet ze nog eens en nog eens herhalen. Verwonderd wat toch over +hem gekomen is keert Valmiki terug naar zijn hut. Onderweg ontmoet hij +Brahma die hem vraagt of hij een dichter heeft gevonden, waardig om +de geschiedenis van den volmaakten mensch Rama te vertellen? Valmiki +wil antwoorden dat hij er geen gevonden heeft. Doch instede van dit +antwoord komt hem de klacht over den dood van den reiger over de +lippen, en hij schaamt zich tegenover Brahma: de God zal denken, +dat Valmiki hem bespot. Doch glimlachend spreekt Brahma. + +"Gelukkige Valmiki! Om uw medelijden met den reiger hebt gij ontvangen +de genade van Sarasvati, de godin der poëzie. Ga, en zing voor de +ooren der wereld het leven van den heiligen Rama." + +Valmiki is het type van den heiligen, vromen kluizenaar, zooals hij +in die heldendichten voorkomt. Doch er komen ook andere kluizenaars +in voor, menschen, die door wreede zelfkastijding en boetedoening +tooverkrachten zoeken te verwerven. Deze worden geschilderd als +gevaarlijke personen, die men moet ontzien. En waar zij in een verhaal +optreden, komt er altijd een of ander onheil. + +M. a. w. de dichters van deze verheven poëzie--in dit opzicht tolken +van de volksmeening--gevoelden reeds--wat Boeddha later beslist +zou uitspreken, dat door vasten en zelfkastijding magische krachten +verkrijgen, zooals de Brahmanen dat aanprijzen, de weg tot verlichting +en verheffing der ziel niet kon zijn. Merkwaardig komt dit uit in de +legende van Rajah Visvamitra. + +Deze is een rijk en machtig heerscher. Zijn vreedzame voorspoed +begint hem te vervelen en met een groot leger gaat hij op avonturen +uit. Hij ondervindt niet veel. Ieder is zoo bevreesd voor hem dat hij +geen enkele twist met iemand krijgt. En overal vraagt hij of men wel +iemand der levenden kent, zoo machtig als Visvamitra. Overal luidt het +antwoord ontkennend: noch op de aarde, noch in Swarga (het verblijf +boven de aarde) bestaat zulk een machtig wezen. Op zekeren dag echter +ontmoeten zij een vromen bedelaar, en Visvamitra, als godsdienstig +vorst, geeft hem rijke giften. Daarna volgt de gewone vraag: "Kent +gij iemand, zoo heerlijk en zoo machtig als Visvamitra?" Het antwoord +luidt: "Waarlijk, gij zijt een heerlijk en machtig vorst. Doch ik ken +één mensch bij wien uwe heerlijkheid is als rook tegenover de sterke +rots: die man is de priester Vasistha." + +"En, wie is die Vasistha, wiens macht grooter is dan de mijne?" + +"Een eenzaam kluizenaar, die leeft in de diepten van het woud. Zijn +kleeding is van boombast, hij leeft van wortels en bessen: toch, +zijn macht is grooter dan die van alle rajahs in de wereld." + +Visvamitra's nieuwsgierigheid is opgewekt: hij besluit den +merkwaardigen kluizenaar een bezoek te brengen. Met zijn leger gaat +hij het woud in en ten slotte ontdekt men het eenzame verblijf van +Vasistha. De rajah wordt zeer vriendelijk ontvangen, zij spreken over +geestelijke onderwerpen en Visvamitra, zeer gesticht en opgewekt, +wil heengaan. Doch ongelukkig voor beide partijen, krijgt Vasistha +den inval om den koning en zijn leger op een feest te vragen. + +Eerst weigert de rajah, beleefd dankend, de uitnoodiging. De vorst +kan niet begrijpen hoe een kluizenaar, die van wortels en bessen +leeft, midden in de wildernis een feest kan aanrichten voor een +leger. Vasistha verzekert echter dat dit voor hem niet moeilijk is. En +zie, in minder dan geen tijd is er op het gras een feestmaal--een +vegetarisch wel te verstaan--uitgespreid: geroosterd koren, suikergoed, +gebak, verfrischt door rivieren van gestremde melk. De soldaten +waren uiterst voldaan en vielen met vreugdekreten op het feestmaal +aan. Doch de eetlust van den rajah is bedorven: hij kan in zijn afgunst +niet begrijpen hoe Vasistha in een oogenblik zoo'n feest aanricht: +zou werkelijk, zooals die bedelaar zeide, die kluizenaar grooter +macht hebben dan hij? Ten slotte verklaart Vasistha zich bereid hem +de zaak uit te leggen. Mahadeva heeft hem, als belooning voor zijn +zelfkastijdingen, de wonderkoe Sabala gegeven. Hij behoeft deze koe +slechts te melken om te verkrijgen wat hij begeert. + +Nu neemt de bitterheid van Visvamitra nog meer toe. "Het is niet +passend"--zoo oordeelt hij "dat een heilig kluizenaar, die een leven +van boete leidt, een schepsel bezit, dat hem in zware verzoeking +brengt om zijn geloften van vasten en afsterving van het aardsche te +verbreken. Daarom Vasistha, voor uw zieleheil is het beter dat gij +mij die wonderbare Sabala schenkt." + +"Volstrekt niet," antwoordt Vasistha, "Sabala geeft mij de zuivere +boter, die ik voor het offervuur moet gebruiken, hoe zou ik die anders +verkrijgen in deze wildernis." + +"Ik wil in die offerboter trachten te voorzien," sprak +rajah Visvamitra. "Het is een duidelijke verkwisting van de +tooverkracht der onbevlekte Sabala om die voor zoo'n kleinigheid te +gebruiken. Bovendien: ik ben de meester van deze landstreek en dus ook +de rechtmatige eigenaar van het vee." Doch: Vasistha wijst alle listen +en onderhandelingen af. Op het laatst beveelt de rajah de soldaten om +Sabala mee te nemen: doch Vasistha melkt gauw de wonderkoe en verkrijgt +een leger, tweemaal zoo groot als dat van Visvamitra. Moedeloos en +neerslachtig keert deze naar zijn stad en paleis terug. + +Hier roept hij alle wijze mannen en Brahmanen tot zich en vraagt +hun hoe hij Vasistha's trots zal breken en de wonderkoe in zijn +bezit krijgen. + +De Brahmanen antwoorden: "Aardsche wapens, o rajah, helpen u tegen +Vasistha niet. Om hem te overwinnen moet ge hem bestrijden met zijn +eigen wapens. Zijn kracht ligt in de verdiensten, die hij zich door +zijn vroomheid en zelfverloochening verwierf. Kunt gij op diezelfde +wijze u verdiensten verwerven? Zoo niet: geef dan alle hoop op om +Sabala te verkrijgen." + +Rajah Visvamitra gevoelt dat het leven geen vreugde meer voor hem +heeft, zoolang hij Sabala niet bezit. Hij legt zijn koninklijk gewaad +af, verlaat zijn paleis en stad en begeeft zich naar de wildernis om +daar door een gestreng leven, der wereld afgestorven, zich krachten +als die van Vasistha te verwerven. Het zou mij te ver voeren u te +verhalen welke kwellingen de rajah al niet voor zichzelf uitdacht, +of hoeveel moed en volharding hij toonde wanneer, tot straf voor een +oogenblik van vergeten zijner geloften--al de verdiensten die hij +door zijn zelfverloochening zich verwierf, wederom verloren gingen. De +goden, zoo schildert ons het verhaal, bevreesd voor het slecht gebruik +dat de kluizenaars maken zouden van hun door boetedoening verkregen +macht, beproeven steeds hen in hun plannen te dwarsboomen of door +kleine geschenken hen om te koopen opdat de som der verdiensten +niet te groot en te gevaarlijk zou worden. Zoo werd ook Visvamitra +beproefd door de goden, doch, hoe ook misleid en ter neer geworpen, +altijd keert hij met nieuwen ijver tot zijn plan weder! En, in 't eind +triumfeert hij. Hij heeft zich zooveel verdiensten verworven dat geen +gunst hem kan worden geweigerd. Indra zelf komt vriend'lijk vragen +wat hij begeert. Wij verwachten dat hij de vernedering van Vasistha +en het bezit van de koe zal verlangen: doch neen, alle toorn tegen +Vasistha, alle begeerte naar Sabala is verdwenen: hij herinnert +zich niet eens dat beiden bestaan. Het eenige wat hij vraagt is: +geestelijke vrijheid en verlossing van alle aardsche begeerten. + +Klinkt het in dit zonderling en toch aantrekkelijk verhaal ons niet +duidelijk tegen: De ware wijze is, die geen begeerten meer kent, en +wiens ziel is gekomen tot rust en bestendigheid? Wordt ons hier niet +geleerd dat het ware doel niet is om door zelfkastijding tooverkrachten +te verkrijgen, maar om te komen tot bevrijding en verlichting? + +We naderen hier den geest van 't Boeddhisme, we staan hier op den +bodem, waarop dit zich ontwikkeld heeft. Nog duidelijker komt dit uit +in de geschiedenis van rajah Yayati, die wij in het Mahabharata vinden. + +Rajah Yayati heeft het ongeluk om tot vrouw te nemen de dochter van +een Brahmaan, die met wonderbare tooverkrachten is toegerust. De rajah +heeft ongenoegen met zijn vrouw, en de Brahmaan, zijn schoonvader, +weet hem door zijn tooverkracht met een ontijdigen ouderdom te +straffen. Zoo is hij in den bloei der jeugd in een bevend, waggelend +grijsaard veranderd, die den Brahmaan smeekt om toch enkele jaren +van levenskracht, opdat hij afscheid moge nemen van de vreugden van +dat leven, dat hij zoo gemakkelijk had opgevat, toen hij niet begreep +dat hij het zoo spoedig zou verliezen. + +De Brahmaan staat toe dat Yayati zijn ouderdom zal verwisselen +tegen de gelukkige jeugd van een ander, doch voor weinige jaren +slechts. Zijn die voorbij, dan moet hij wederom zijn straf des +ouderdoms ondergaan. Na vele jaren van vermoeiend rondzwerven weet +rajah Yayati den jongsten zijner zonen te overreden om den last van +den vroegtijdigen ouderdom op zich te nemen en aan zijn vader diens +eigen jeugd over te doen. De rajah wil nu, in den korten tijd hem +gelaten, ten volle genieten van alle aardsche vreugde. + +Hij beproeft allereerst de weelde, die den mensch streelt en de +genietingen der zinnen, dan het avontuurlijk leven van den jager, +vervolgens de vreugde, die wijsbegeerte en poëzie aan verstand en hart +schenken. Doch het resultaat is altijd hetzelfde. Hij ondervindt dat +deze vreugden des levens eigenlijk niet wezenlijk bestaan, maar alleen +als voorwerp onzer begeerte aantrekkelijk schijnen. Dan keert hij terug +tot zijn zoon, wien hij teruggeeft zijn jeugd en zijn vatbaarheid om +te genieten en zelf neemt hij zijn straf wederom op. En zijn slotsom +is de volgende: + +"Ik heb bevonden, dat het voorwerp, dat men begeert nooit de begeerte +bevredigt, het voedt slechts de vlam, evenals de gereinigde boter +het offervuur. + +"Al de rijst, al het koren, al het vee, alle schatten, alle +beminnelijkste vrouwen die de aarde bevat, zij kunnen nooit des +menschen begeerte voldoen; daarom is het eenige de begeerte zelf te +dooden en uit te werpen. + +"Ik voor mij wil die verterende dorst der begeerte van mij +afzetten. Neem dus, mijn zoon, uwe jeugd weder, ik zal mijn woning +nemen in het woud, waar de gazellen verblijf houden en wil mijn hart +richten op de beschouwing der eeuwige dingen." + +Zoo werd rajah Yayati een kluizenaar. Doch ook nu is zijn geestelijke +oefening nog onvolledig. Hij volbrengt zware boetedoeningen en +verkrijgt daardoor het voorrecht om in dit stoffelijk lichaam reeds +naar Swarga (het verblijf der goden) te mogen opstijgen. Op zekeren dag +echter geeft de rajah hoog op van zijn verwonderlijke boetedoeningen +tegenover Indra, den god van het uitspansel. Doch deze bluf berooft hem +van de verdiensten, die hij zich had verworven en waardoor hij alleen +in Swarga kon wonen. Aldus moet hij naar beneden dalen; hij blijft nu +tusschen de hemelsche en aardsche sfeer en wordt daar volmaakt. Want +nu leert hij dat het belangrijkste feit is, niet wààr iemand is, +doch wàt hij is. "Noch hier, noch in Swarga noch op de aarde, noch +in de hel Naraka woon ik, de zetel van mijn wezen is in mij zelven." + +"Pijn heb ik niet in mijn macht doch leed te gevoelen over mijn +pijn kan ik vermijden. Beter dan in Swarga te zijn is zijne ziel in +lijdzaamheid te bezitten." En als de rajah zoo spreekt klinken er +triumfkreten om hem heen. Hij heeft de volmaking bereikt en Swarga is +nu zijn tehuis. Doch rajah Yayati heeft geen ongeduldige begeerten naar +zijn hemelsch verblijf. Langzaam stijgt hij omhoog, bijna onwillig, +en nog eens herhaalt hij: "Beter dan Swarga is zijne ziel te bezitten +in lijdzaamheid." + +We komen hier, herhaal ik, als op den drempel van het Boeddhisme. Daar +verzekert ons de verlichte (Boeddha) dat de mensch niet om den hemel te +beërven, noch om de goden te behagen, maar om tot den grooten vrede, +tot de rust van Nirvana te komen alle begeerten en hartstochten moet +afsterven. Komt ook niet in de ziel van Yayati datzelfde denkbeeld +tot rijpheid? + +Van het Brahmanisme zouden wij hier afscheid kunnen nemen. Wij +hebben de moeder gevolgd tot op het oogenblik waarop de dochter +(het Boeddhisme) zal worden geboren, die straks het ouderlijk huis +zal verlaten. + +Toch, al is het ons vooral om dat Boeddhisme te doen, wij kunnen van +het oude Brahmanisme hier nog geen afscheid nemen. Niet, omdat wij +bij al zijn latere lotgevallen en wisselingen willen stilstaan; dat +zou ons veel te ver voeren. Maar wel, omdat wij nog willen beschouwen +het streven der Brahmo Samaj, die trachten hun godsdienst van alle +bijvoegselen te ontdoen en tot zijn oorspronkelijke zuiverheid terug +te brengen. Ons volgend hoofdstuk zal daaraan gewijd zijn. + + + + + + + +HOOFDSTUK III. + +Gezuiverd Brahmanisme in den nieuweren tijd (de Brahmo-samaj.) + + +Reeds in het vorige hoofdstuk wezen wij op het eigenaardig karakter van +het Brahmanisme, dat, bij allen schijn van veelgodendom, toch zoekt +naar de éénheid in de veelheid. Wij zagen dat dit reeds in overoude +dagen den Indischen godsdienst kenmerkte, brengen wij ons maar eens +te binnen de hymne aan Varuna, die wij daar straks [7] aanhaalden. Er +waren echter kringen en tijdperken, waarin dat vergeten werd, doch +dan kwam er bijna altijd weer reactie ten gunste van de vereering van +één eenig wezen. Zoo had men bijvoorbeeld in de 12e, 13e, 15e en 16e +eeuw verschillende Vaishnava hervormers, die Vishnoe predikten als +den éénigen, den hoogsten god. Toch konden deze hervormers, vooral +door hun leer der avatara's, der vleeschwordingen van Vishnoe, er +niet in slagen het bijgeloof te boven te komen. Als Vishnoe nu eens +vleesch werd in een held, dan weer in een groot leeraar of in een +dier, ten einde zijn schepselen te verlossen, dan mochten er in deze +leer inderdaad verheven gedachten opgesloten liggen, toch moest zij +leiden tot telkens hernieuwden afgodsdienst. + +In de 16e eeuw was er nog een andere, monotheïstisch gekleurde +hervorming, die der Kabir panti, welke onder den invloed stond van +het Mohammedanisme en trachtte Mohammedanen en Hindoe's door het +gemeenschappelijk geloof in éénen God te vereenigen. Doch ook deze +bereikte haar doel niet: groote strijd tusschen de Muzelmannen en de +aanhangers van het nieuwe geloof was het einde. + +De beweging, waarvan wij thans iets willen meedeelen, was van anderen +aard. Zij ging en gaat niet om buiten den invloed van het Christendom: +geboren is zij uit het verlangen naar een reiner geloof, bij de +meer beschaafden in Indië gewekt door de aanraking met de Engelsche +overheerschers. + +Rammohun Roy, die in het jaar 1774 in het stadje Radhanagar geboren +werd, kunnen wij noemen als den stichter der Brahmo-samaj. Zijn vader +was een Brahmaan van hooge caste, die hem een geleerde opvoeding +gaf. Zoo kwam het dat de zoon reeds op jeugdigen leeftijd de Perzische +en Arabische literatuur, den Koran incluis, bestudeerde. Toch verloor +hij daarbij ook zijn Indische studiën niet uit het oog. Weldra begreep +hij dat in de oud-Indische godsdienstige boeken, bepaaldelijk in de +Bhagavata Purana, waaruit zijn vader hem gewend had iederen morgen +een hoofdstuk te lezen, veel fabelachtigs voorkwam. Wat hem echter +sterk aantrok waren de Upanishads, de bespiegelingen der oude wijzen +over de Veda's. + +De jongeling gaf zijn vrije gevoelens openlijk te kennen in een +geschrift over de afgoderij, dat hij op 16-jarigen leeftijd uitgaf +en dat hem den haat van al zijn familiebetrekkingen op den hals +haalde. Ja, om de vijandschap, die tegen hem ontstaan was moest hij +zelfs zijns vaders huis voor een tijd verlaten. + +Hij zwierf nu in verschillende streken rond, in Benares bestudeerde +hij het Mohammedanisme, in Tibet had hij veel besprekingen met +Boeddhisten. Geen zorg en moeite was hem te groot om de waarheid te +leeren kennen. Hij las het O. T. in het Hebreeuwsch, den Koran in +'t Arabisch, de Veda's in het Sanskriet, de boeken der Boeddhisten +(Tripitaka) in het Pali. Hij ging ook zelfs Grieksch leeren ten einde +het N. T. goed te leeren. + +In 1796 keerde hij weer naar huis terug, de vrede met zijn familie werd +gesloten en meer dan ooit gaf hij zich nu aan zijn Sanskrietstudiën +over. Doch: tegelijk leerde hij met even grooten ijver het Engelsch +en zocht van de Europeesche maatschappij te leeren. Na den dood zijns +vaders in 1803 begon hij de dwalingen van het Brahmanisme met kracht +te bestrijden. Hij trad in Engelsch-Indischen staatsdienst en maakte +zich daarin bemind bij diegenen, over wie hij gesteld was. Ook bij deze +praktische werkzaamheden verwaarloosde hij echter zijn godsdienstige +studiën niet. Een meer nauwgezet onderzoek van de Veda's leidde +hem tot de denkwijze, dat de oude godsdienst der voorvaderen geen +afgodendienst was geweest, maar vereering van den éénigen God. Ten +einde dit in het licht te stellen gaf hij verschillende gedeelten +van de Veda's, vooral van de Upanishad's in het licht. + +Ook bewoog hij zich op praktisch gebied: hij toonde aan dat nergens +in de Veda's werd voorgeschreven of goedgekeurd dat, zooals in Indië +gebruikelijk was, de weduwe zich verbrandt op het lijk van haar +echtgenoot. De beweging, die hij tegen dit weduwenoffer (Sati) in +'t leven riep, heeft er toegeleid, dat de Sati in 1829 door de wet +in Britsch-Indië werd afgeschaft. + +'t Viel hem echter niet gemakkelijk als hervormer op te treden, +de lieden van zijn eigen caste en kring wendden zich van hem af, +tegenstanders vielen hem aan. Hij week dus naar Calcutta uit, en daar +had hij onder de Hindoe's en onder de Jaina's [8] grooten invloed. Zijn +doel was om zijn landgenooten tot de ware monotheïstische leer van +Veda's en Upanishad's terug te brengen. + +Hier in Calcutta werd daartoe een vereeniging gesticht, "de +geestelijke vereeniging" geheeten. De leden waren echter niet bestand +tegen de voortdurende vijandschap, waarmede zij te strijden hadden: +èn--langzamerhand vielen zij af. Alleen de stichter bleef over, doch +deze, geenszins ontmoedigd, verdubbelde zijn pogen. Ook kwam hij +tot meerdere waardeering van het Christendom. De lessen van Jezus +trokken hem zóó aan, dat hij in 1820 een werkje uitgaf, getiteld: +"De voorschriften van Jezus, den gids tot vrede en geluk." Hij vond +de leer van het Christendom meer in overeenstemming met de zedelijke +beginselen dan die van andere godsdiensten. Evenwel, het orthodoxe +Christendom met zijn dogma's van drie-eenheid en godheid van Jezus +stond hem tegen, en hij wist zelfs een zendeling, zekeren Adam, +van zijn orthodox geloof te bekeeren tot zijn eigen opvatting. + +Rammohun Roy was van oordeel dat de ééne God der waarheid zich overal +openbaart. Wat er heiligs en goeds is in de Veda's, de geschriften der +Christenen, den Koran, het Zend Avesta: het is alles aan goddelijke +openbaring te danken. Wat overeenkomt met het natuurlijk en gezond +oordeel van het verstand en met het gevoel van het menschelijk hart, +dat is waar. De eenige vader wil dat wij allen liefhebben, zoo sprak +hij, onverschillig hun land, caste, kleur of geloof. Men ziet, het was +een vrijzinnig geloof. Maar was het toch tevens niet echt-Brahmaansch, +in alle openbaringsvormen te herkennen den geest van den Al-Eene? + +Rammohun Roy deed wat hij kon om zijn denkbeelden te +verspreiden. Iederen Zaterdagavond hielden hij of zijn vrienden +godsdienstige samenkomsten. De dienst was daarbij in vier deelen +verdeeld: reciteeren uit de Veda's, voorlezen uit de Upanishad's, +een godsdienstige toespraak, het zingen van godsdienstige liederen. + +Ten slotte kon de eerste "Theïstische [9] Hindoekerk" worden gesticht +in 1830. Hare leden noemden zich Brahmo Samaj (vereeniging van "die +in God gelooven"). Een nieuwe secte wilde hij daarmede niet stichten: +wel voorbereiden dat Hindoe's, Christenen en Mohammedanen zich in +den dienst van den Eéne zouden ontmoeten. + +Jammer dat zijn levensdraad zoo spoedig werd afgesneden: hij stierf +namelijk reeds in 1833, en wel te Bristol in Engeland, waar hij +een belangrijke politieke opdracht had te vervullen. Hij stierf als +Brahmaan, zijn bediende omwikkelde zijn lijk met het gewijde koord; +bij al zijn strijd was toch gebleven de innige gehechtheid aan het +oude geloof. + +Gelijk men zich voorstellen kan was zijn dood een zware slag voor +de nieuwe beweging. Zij vond echter weldra een uitnemend leider +terug in Debendra-nath. Deze heeft eigenlijk de nieuwe gemeente +georganiseerd, van welke hij sedert 1841 deel uitmaakte. Hij stelde +een beginselverklaring der Brahmo Samaj op. Ieder lid is verplicht: + +"Zich van afgoderij te onthouden, geen geschapen voorbeeld te +aanbidden, maar door de liefde van God en door het doen van de +werken, die Gode aangenaam zijn, te vereeren: den grooten God, den +Schepper, Onderhouder en Vernietiger, de oorzaak aller ontwikkeling, +den Ongedeelde, den Eéne, zooals er geen tweede is, een heilig leven +te leiden en vergeving te zoeken door de zonde vaarwel te zeggen." + +Ook werd een liturgie, uit gebeden, aanroepingen, liederen en +overdenkingen bestaande, saamgesteld. + +Langzamerhand breidde nu de nieuwe stichting zich uit onder de +voortreffelijke leiding van Pandit Ram Chandra Vidija-bag-ish, den +leeraar der nieuwe gemeente, totdat zij in 1847 bijna achthonderd +leden telde. + +Er kwamen echter moeilijke dagen. Verschil rees omtrent de Veda's: +waren zij werkelijk boeken van goddelijk, onfeilbaar gezag--òf waren +ook zij vol van dwalingen? Ten slotte werd vastgesteld, dat noch +Veda's, noch Upanishad's als onfeilbare gidsen zouden gelden. Alleen +wat met het zuivere theïstische geloof overeenstemde moest worden +aanvaard, en dit geloof rustte op twee grondslagen: de natuur en het +inwendig licht. + +Intusschen verspreidden de "in God geloovigen" zich ook door +andere steden en streken van Indië en gaf Debendra-nath nieuwe +kracht en vastheid aan de beweging door de uitgave van zijn werk: +Brahma Dharma (de theïstische godsdienst), waarin voorkwamen: de +vier grondbeginselen van het Indisch Theïsme, de straks aangehaalde +verklaring en goedgekeurde aanhalingen uit de Veda's, de Upanishad's +en latere Hindoe werken. + +Die vier grondbeginselen zijn de volgende: + +I In den beginne, voor dit heelal bestond, was het ééne hoogste +wezen. Hij heeft het gansch heelal geschapen. + +II Hij is eeuwig, verstandig, oneindig, vol van zegeningen, +zelfgenoegzaam, zonder vorm, eenig, zoodat er geen tweede is als Hij, +al doordringend, al besturend, al beschermend, alwetend, almachtig +en onbewegelijk, volmaakt en zonder vergelijking. + +III Alleen door hem te dienen, kan het geluk worden verzekerd in deze +en in de volgende wereld. + +IV Liefde tot Hem en het volbrengen van de werken, die Hij lief heeft, +vormen zijne vereering. + + + +Wie met deze beginselen instemming betuigde kon lid worden van de +Calcutta Brahmo Samaj. Wie meer volledig wilde worden ingewijd moest +de zeven, straks genoemde, verklaringen afleggen. + +Het voornaamste der nieuwe leer was voorts het volgende: "Het inwendig +licht en het boek der natuur vormen den oorspronkelijken grondslag van +het Brahmaansch geloof, doch de godsdienstige waarheid wordt dankbaar +aanvaard, zoowel uit ieder gedeelte der oude Hindoesche geschriften als +uit andere gewijde boeken. God is de hemelsche Vader, een persoonlijk +wezen met zedelijke eigenschappen. Die God is nimmer vleesch geworden, +doch Hij draagt zorg voor het heil Zijner schepselen. Tot Hem te bidden +is niet vergeefs. Berouw is de eenige weg tot verzoening, vergeving +en verlossing. De mensch is bestemd om ook op godsdienstig gebied +zich steeds meer te volmaken. Goede werken, barmhartigheid, kennis +verwerven, bespiegeling en vereering zijn de eenige godsdienstige +plechtigheden: boetedoeningen en pelgrimstochten zijn zonder nut. Het +eenige offer is zichzelf Gode te wijden, de eenige pelgrimstocht is +het gezelschap der goeden te zoeken, de eenige ware tempel is het +reine hart. Onderscheiding van casten is er niet." + +Zoo was het programma, naar men ziet, doortastend genoeg. Toch bleef +men in de praktijk aan zeer veel van den ouden godsdienst hangen, en +sommigen, daaronder de invloedrijke leeraar Narain Bose stelden ook +op den voorgrond dat het doel niet moest zijn den ouden godsdienst +af te breken maar dezen te volmaken. + +Anderen, die sedert 1858 hun geestelijken leidsman vonden in Keshab +Chandar Sen, oordeelden anders. Zij wilden vooral breken met alles +in de oude, vastgewortelde maatschappelijke instellingen, wat met +hun geestelijken godsdienst niet overeenkwam. Men beseft hoe moeilijk +deze taak was, hoeveel stille en openlijke vijandschap er op dezen weg +viel te bestrijden, hoeveel misverstand uit den weg te ruimen. Toch, +Keshab Chandar Sen, toen 20 jaar oud, deinsde er niet voor terug. + +Zijn levensweg was anders geweest dan die van zijn voorganger Rammohun +Roy. Eerst opgevoed in een omgeving van Hindoesch bijgeloof, ontving +hij later in Calcutta een Engelsche opvoeding. Voor de Europeesche +wetenschap bezweek het oude geloof. Doch zonder godsdienstig geloof +kon eene natuur als hij niet leven. Hij zocht naar betere kennis +van God. Op zekeren dag kreeg hij eenige preeken van Narain Bose in +handen en tot zijn verwondering bemerkte hij dat er in Calcutta reeds +een Theïstische kerk bestond. Aanstonds sloot hij zich daarbij aan. + +Weldra nam hij in de broederschap een belangrijke plaats in. Eerst +werkte hij onder leiding van Debendra-nath ongeveer vijf jaar lang, +maar een persoonlijkheid als de zijne moest wel op den voorgrond +treden. + +Keshab Chandar Sen was met de tot nu toe ingevoerde hervormingen +niet tevreden. Hij wilde alles wat op casten-verschil wees +afgeschaft zien. Als een begin op dien weg bepleitte hij dat +allen, die de godsdienstoefeningen der nieuwe kring leidden, +het gewijde hemd, waardoor de hoogere casten zich onderscheidden, +zouden afleggen. Debendra-nath wilde het zelf wel afdoen, maar zoo'n +verplichting anderen niet opleggen. + +Dit gaf wrijving tusschen de behoudende en de vooruitstrevende +elementen. Trouwens, dit niet alleen, achtereenvolgens kwamen nog +tal van hervormingen aan de orde, waarop Keshab Chandar Sen en de +zijnen aandrongen. Zoo bijvoorbeeld een verandering in de Sraddha, +of den dienst der gestorven voorvaderen, welks ritus niet met de ware +Brahmaleer omtrent een toekomstig leven overeenkwam. Dan, wijziging van +het ceremonieel bij geboorte, naamgeving en lijkverbranding. Verder, +een meer gepaste inwijding voor hen, die tot de gemeente toetraden. + +Ook wilde men de vrouwen opvoeden en verheffen. Zij werden aangemoedigd +om toe te treden, velen deden dit en woonden dan den dienst bij achter +gordijnen of in een afzonderlijk vertrek. + +Dan stelde men aan de orde, hervorming van het huwelijk. Men wilde +afgeschaft zien de kinderhuwelijken, zoo nauw saamgeweven met +Indische zeden, maar tot zooveel misbruik en ellende voerend, ook +wilde men dat de veelwijverij zou worden opgeheven en dat de weduwen +vrijheid zouden hebben te hertrouwen. Ook wilde men tal van dwaze +en overtollige ceremoniën bij het huwelijk afschaffen. Dit ongeveer +waren de bedoelingen der meer vooruitstrevenden. + +Toch, ook de meer behoudenden, gingen in veel mede. Narain Bose +was de eerste om in zijn eigen familie het opnieuw huwen van een +weduwe toe te laten, waarvoor men hem in zijn geboortedorp haast +steenigde. Debendra-nath gaf het voorbeeld door voor grooten eenvoud +te zorgen bij het huwelijk van zijn tweede dochter, dat op 26 Juli +1861, in tegenwoordigheid van tweehonderd geloofsgenooten, plechtig, +zonder overdreven feestvertoon, werd voltrokken. Dit was de eerste +huwelijkswijding volgens den ritus der Brahmo Samaj. + +Keshab Chandar Sen ging echter nog verder. Hij voltrok in 1864 +een huwelijk tusschen twee personen van verschillende caste: wat +Debendra-nath zeer mishaagde. + +Chandar Sen voelde zich onder de Brahmo Samaj niet recht thuis: hij +zag nog te veel van den ouden castengeest en van het oude bijgeloof +en gevoelde de noodzakelijkheid om den bijl te leggen aan den wortel +van den ouden stam. 't Eind was dat er een scheuring ontstond tusschen +vooruitstrevenden en meer behoudenden. De eersten scheidden zich af +en stichtten in November 1866 een nieuwe vereeniging: de Brahmo Samaj +van Indië geheeten. + +Haar doel was, zooals Chandar Sen in zijn openingsrede op 11 November +verklaarde, alle Brahma-vereerders in één lichaam te vereenigen en +een organisatie over geheel Indië te verkrijgen. In 1869 opende deze +nieuwe gemeente haar bedehuis. + +Haar optreden kenmerkte zich door groote godsdienstige bezieling. + +Haar programma luidt aldus: + +God is de eerste oorzaak van het heelal. Door Zijn wil schiep Hij +alle voorwerpen uit niets en onderhoudt Hij deze bij voortduring. Hij +is Geest, geen stof. Hij is volmaakt, oneindig, almachtig, vol van +genade en heiligheid. Hij is onze Vader, Beschermer, Meester, Koning +en Verlosser. + +De ziel is onsterfelijk. De dood is slechts de oplossing van het +lichaam. Er is geen nieuwe geboorte na den dood: het toekomstig +leven is een voortzetting en ontwikkeling van het tegenwoordig +leven. De menschen die nu leven zijn de embryo's van de menschen, +die zijn zullen. + +De ware (heilige) schriften zijn tweeërlei: het boekdeel der natuur en +de natuurlijke denkbeelden, in den geest ingeplant. De wijsheid, macht +en genade van den Schepper staan in het gansche heelal beschreven. Alle +denkbeelden over onsterfelijkheid en zedelijkheid zijn oorspronkelijke +overtuigingen, in des menschen zijn gegrond. + +God wordt nimmer mensch door een menschelijk lichaam aan te nemen. Zijn +goddelijkheid woont in ieder mensch en openbaart zich in sommigen met +groote kracht. Mozes, Jezus Christus, Mohammed, Nanak, Cartanya en +andere groote leeraren verschenen op bepaalde tijden en brachten vele +heilsgoederen aan de wereld. Zij mogen aanspraak maken op algemeene +dankbaarheid en liefde. + +De Brahma godsdienst is verschillend van alle andere godsdienststelsels +der wereld, toch maakt hij het wezen van allen uit. Hij is niet +vijandig tegen andere gelooven. Wat daarin waars is, aanvaardt hij. Hij +is gegrond op het wezen des menschen en is daarom eeuwig en algemeen, +noch ook beperkt tot leeftijd of landstreek. + +Alle menschen behooren tot ééne broederschap. De Brahma godsdienst +kent geen onderscheid van hooge en lage caste. Het doel van dezen +godsdienst is allen tot één huisgezin te vereenigen. + +Er zijn vierderlei plichten: 1. plichten tegenover God, zooals: +geloof in Hem, liefde, vereering en aanbidding. 2. plichten tegenover +onszelf, zooals: bewaring van ons lichamelijk welzijn, verkrijging van +kennis, heiliging der ziel. 3. plichten tegenover anderen, zooals: +waarachtigheid, rechtvaardigheid, dankbaarheid, het bevorderen van +het welzijn van alle menschen. 4. plichten tegenover dieren en lagere +schepselen, zooals vriendelijke behandeling. + +Iedere zondaar moet de gevolgen van zijn eigen zonden dragen, vroeg +of laat, in dit of in een volgend leven. + +De mensch moet naar heiligheid streven door vereering van God, +onderdrukking der hartstochten, berouw, de natuur en goede boeken +te onderzoeken, goed gezelschap te zoeken en in de eenzaamheid te +overpeinzen. Deze dingen zullen, door de werking van Gods genade, tot +verlossing leiden. Verlossing is bevrijding der ziel van den wortel +van het bederf en haar voortdurend groeien in heiligheid. Dit groeien +duurt tot in eeuwigheid, en de ziel wordt meer en meer goddelijk +en gelukkig in Hem, die de bron is van oneindige heiligheid en +vreugde. Het nabijzijn van God is de hemel der Indische Theïsten. + +Naar men ziet zijn hier verscheiden denkbeelden aan het Christendom +ontleend. Ook de godsdienstoefeningen hebben gewoonlijk op Zondag +plaats. Zij zijn ongeveer aldus ingericht: eerst een lied, dan +een aanroeping van God door den leeraar, door een ander lied +gevolgd. Vervolgens vereering van God, gezongen door de geheele +gemeente, voortgezet door den voorzanger alleen. Dan eenige minuten +van stille overpeinzing en gemeenschap met God. Vervolgens wordt, +door de geheele gemeente, staande, het volgende gebed gesproken: + +"Leid ons, o God, van onwaarheid tot waarheid, van duisternis +tot licht, van dood tot onsterfelijkheid. O, Vader der waarheid, +openbaar u toch aan ons. Gij zijt genadig, bescherm ons steeds in +uwe grenzenlooze goedheid. Vrede! Vrede!" Dan volgt een gebed voor +de gansche wereld, door den voorganger alleen, gevolgd door een ander +lied en door het zeggen van teksten uit Hindoesche en andere gewijde +schriften. Eindelijk een preek, gevolgd door gebed, zegen en lied. + +Jammer genoeg ontstond er in deze vereeniging in 1878 weer een nieuwe +scheuring. De uitgetredenen stichtten zich een eigen bedehuis. Doch op +al de bijzondere lotgevallen der verschillende Indische Theïstische +groepen in te gaan zou ons te ver voeren. Wij merken alleen nog op, +dat er reeds in 1883 over Engelsch Indië 170 gemeenten bestonden, de +een wat meer behoudend, de ander wat meer kritisch staande tegenover +de Hindoesche overlevering, maar toch allen getuigenis afleggend +van nieuwen levensgloed. Onder de hoofdleiders moeten wij nog noemen +Mozoomdar, die eenige jaren geleden op het parlement der godsdiensten +in Chicago zoo meesleepend wist te getuigen. + +Van harte hopen wij dat deze verlichte Indiërs hun vaderland van +bijgeloof mogen zuiveren en dat zij de vele schatten, in de gewijde +boeken van hun volk verborgen, in ruime mate ook tot de westerlingen +mogen helpen brengen. Want, de tempel der toekomst zal worden +saamgevoegd uit vele kostelijke steenen, aangebracht uit vele landen. + + + + + + + +HOOFDSTUK IV. + +Het Boeddhisme. + + +I. Het leven van Boeddha tot aan zijn openlijk optreden. + + +In ons overzicht van het Brahmanisme hebben wij gezien hoe er in +het oude Indië, hoe langer hoe meer, gevoeld werd niet alleen door +verlichte priesters, maar ook door leeken, dat niet in offers en +uitwendige vereering der goden, doch in het streven naar verlossing +van alle begeerten, naar onderdrukking van alle hartstocht het ware +levensdoel kan bestaan. Niet door het streven naar bovennatuurlijke +krachten, niet door boetedoeningen om eenig aardsch voordeel te +verkrijgen, maar door, tot zichzelf inkeerende, de ongenoegzaamheid +van al het aardsche in te zien en dan ook van alle begeerte afstand +te doen, komt men tot het hoogste heil. Dat werd gevoeld door vele +eenzame vromen in het stille woud, maar lag ook op den bodem van +de ziel van het Indische volk; het Boeddhisme zou het straks doen +doordringen tot een wijden kring. + +Een wijden kring: de godsdienst van den Indische wijze wordt thans nog +beleden door ongeveer een derde der geheele menschheid. Uit zijn oude +bakermat, Voor-Indië, is het voor het grootste gedeelte later weer +door het Brahmanisme verdrongen. Doch in tal van andere landen heeft +het zich zeer uitgebreid. Wij noemen onder de voornaamste landen, +waar deze godsdienst heerscht: Ceylon, Birma, Siam, Annam, Tibet, +China en Japan. + +Doch, al wordt in al deze landen Boeddha in eere gehouden, er is een +groot verschil. Het Boeddhisme van Ceylon en Birma is in vele opzichten +gansch iets anders dan dat van Tibet. 't Is er mee als met het +vrijzinnig-Protestantsch en het Roomsch-Catholiek Christendom. Beiden +willen Jezus eeren, doch de eersten beschouwen den stichter van hun +godsdienst als mensch en vinden in 't naleven zijner levensbeginselen +de hoofdzaak. De anderen erkennen hem als een Godheid, die door +plechtig ceremonieel nog meer wordt gediend dan door overpeinzing en +betrachting zijner leer. Zoo is het ook met het Boeddhisme. Komt ge +in Birma, dan hoort ge weinig van Boeddha als godheid, maar wordt de +beteekenis van zijn strijd en overwinning als mensch diep gevoeld. En +in een leven van eenvoud en liefde voor al wat leeft, drukt men de +voetstappen des Meesters. Doch in Tibet heeft Boeddha goddelijke eer, +ja een plaatsvervanger op aarde, voor wien men zich als voor Rome's +Paus nederbuigt. Daar worden tal van formulier-gebeden voor hem +opgezegd, tal van geheimzinnige plechtigheden voor hem verricht. De +eeredienst is er oneindig luisterrijker en samengestelder dan in de +zuidelijke landen als Birma en Ceylon. En in China en Japan is het +Boeddhisme met andere godsdiensten als ineengevloeid en heeft daarbij +een deel van zijn oorspronkelijk karakter ingeboet. + +Doch, dezen godsdienst in al zijn ontwikkelingen en zijwegen te volgen +ligt niet op onzen weg. 't Is ons voornamelijk te doen om den geest +van den wijze, dien Edwin Arnold niet zonder reden het licht van Azië +noemde, te leeren kennen. + +Dat nu is, ofschoon er genoeg over het Boeddhisme geschreven is en +geschreven wordt, niet zoo gemakkelijk als het schijnt. Allereerst is +er quaestie over de persoon van den Boeddha. Was hij een historisch +persoon, of berust zijn gansche levensgeschiedenis, zooals die +uit vroegere en latere Boeddhistische geschriften wordt gekend, +op verdichting? Er zijn geleerden, die dit beweerd hebben. De +Fransche geleerde Sénart [10] tracht de gansche, in zoo menig opzicht +aantrekkelijke legende van den Boeddha tot een zonnemythe te herleiden, +en brengt op vernuftige wijze alle bijzonderheden daarvan met deze +opvatting in verband. + +Doch: waarschijnlijk is deze opvatting alles behalve. Ten eerste +omdat gewoonlijk een groote godsdienstige beweging haar oorsprong +vindt in een krachtige persoonlijkheid, ten tweede, omdat er toch +veel waarschijnlijks en natuurlijks achter het phantastische der +levensbeschrijving verborgen ligt. En in de derde plaats vooral +omdat inderdaad de oudste Boeddhistische boeken, die wij bezitten, +wellicht niet veel langer dan een eeuw na den dood van den stichter +van dezen godsdienst zijn opgesteld. + +Om nu echter in de Boeddha-legende overal waarheid en verdichting +te scheiden--ziedaar een taak, die boven onze krachten ligt. 't Is +er mede als met de levensgeschiedenis van Jezus in de Evangeliën, +die ons wel in hoofdzaak het leven van den Meester doen kennen, +maar ons toch ook vaak in aanraking brengen, niet met wat de Meester +dacht, maar met wat zijn volgelingen gevoelden. Doch: is ook dat niet +een sleutel der kennis voor wie een godsdienst wil leeren kennen? We +kunnen daarom niet beter doen, ten einde in den geest van den stichter +en zijn godsdienst u in te wijden, dan in de eerste plaats een blik +te werpen op de levensgeschiedenis van den Verlichte, zooals zijn +volgelingen in oude dagen ons die verhaalden. We zullen daarbij zien +dat er dikwijls een eigenaardige overeenkomst is, tusschen wat ons +van Jezus en van dezen Indischen wijze wordt verhaald. + +Boeddha werd geboren in Kapilavastu: de stad van Kapila, ongeveer +550 jaar voor Christus. Lang hebben de geleerden getwijfeld of +dit wel een werkelijke stad is geweest: doch in 1893 vond men, +in de jungle's van den Taraï, het machtige woud aan den voet van de +Himalaya, overblijfselen van een stad, onder slingerplanten en boomen +verborgen. En daarin een zuil, opgericht door koning Açoka--den grooten +beschermer van het Boeddhisme--ongeveer 257 voor onze jaartelling, +een zuil, die het opschrift behelsde: + +"Koning Piyadasi (Açoka) de beminde der goden, bracht hier, toen +hij twintig jaar (als koning) gezalfd was, zijne vereering en sprak: +Hier is Boeddha (de verlichte), Sakya-Muni, geboren." En hij zorgde +dat een steenen zuil werd opgericht met de verklaring er op: "Hier +is de eerbiedwaardige geboren." + +Boeddha, of liever Siddhartha (de eerste naam is feitelijk een +eeretitel) de verlichte: werd uit aanzienlijke ouders geboren. Het +geslacht der Sakya's was om zijn ouden adel en zijn rijkdom beide +beroemd. Latere legenden hebben Boeddha zelfs tot een koningszoon +gemaakt. + +De moeder van Siddhartha, Maya, bracht haar zoon ter wereld en stierf +weinige dagen daarna, zoodat de andere echtgenoote van Siddhartha's +vader hem verder opvoedde. In Kapilavastu bracht hij alzoo zijn jeugd +door, daar dwaalde hij rond in de schaduwrijke tuinen van zijns +vaders paleis. Reeds vroeg trad hij in het huwelijk met eene door +lichaamsschoon en liefderijk karakter uitmuntende bloedverwante, +gewoonlijk Yaçodhara geheeten, die hem een zoon schonk, met name +Rahula. Dat zijn de bijzonderheden die over zijn jeugd vrijwel +vaststaan. Ware hij niet werkelijk gehuwd geweest, dan zou een +latere legende--in aanmerking genomen dat de ongehuwde staat voor +de Boeddhistische monniken verplichtend is--dit nooit aangaande hem +hebben verdicht. + +De legende weet echter veel meer te verhalen. Zij spreekt van een +wonderbaren droom, dien Maya voor de geboorte van haar beroemden zoon +had: een witte olifant, meer lichtend dan zon en maan, naderde haren +schoot. De drie werelden (aarde, hemel en hel) zag zij verlicht door +een groot licht, schijnende in de duisternis, en duizende geesten +zongen haar lof. Ook werd aan haar echtgenoot bekend gemaakt dat de +toekomstige Boeddha op aarde zou komen in Maya's schoot. De verlichte +was zichtbaar in de moederschoot en toen hij ter wereld kwam zongen +hemelsche geesten zijn lof. Na vijf dagen werd hem een naam gegeven en +werd hij in den tempel gebracht. Asita--een heilige kluizenaar--die +de acht magische vermogens had verworven en daardoor in den geest +kon zien wat in de hemelen gebeurt, wordt daar onderricht dat een +machtige Boeddha is geboren. Als hij daarna het goddelijk geestesoog +laat wijden over de wereld ziet hij het kind in het paleis, glanzend +van zuivere daden, door al de werelden vereerd. + +Asita gaat naar het paleis. Hij neemt het kind in zijn armen en +weent. "Waarom deze tranen, heilige man?" "Ik ween," is het antwoord, +"omdat deze de groote Boeddha zal zijn en ik daarvan geen getuige +meer kan wezen." + +Merkwaardig is echter het volgende verhaal, dat ons als in +allegorischen vorm doet lezen in het zieleleven van den toekomstigen +wereldverlosser. + +Waarzeggers door den koning geraadpleegd, verklaarden: + +De jongeling zal zonder twijfel òf een koning der koningen of een +groote Boeddha worden. Als hij bestemd is een groote Boeddha te +worden, dan zullen vier voorteekenen zijn zending duidelijk maken. Hij +zal zien: + + + 1. Een oud man. + 2. Een kranke. + 3. Een lijk. + 4. Een heiligen kluizenaar. + + +Indien hij deze vier voorteekens van een avatara [11] niet ziet, +zal hij slechts een aardsche heerscher zijn. + +De koning Suddhodana, die droomen van wereldsche grootheid over zijn +zoon in 't hart koesterde, werd door die laatste verzekering van +de waarzeggers heel wat gerustgesteld. Hij dacht bij zichzelf: Het +zal gemakkelijk genoeg zijn om deze vier voorteekenen van den prins +verre te houden. Hij gaf dus bevel dat er drie prachtige paleizen, de +schoonste op aarde: het voorjaars-, het zomer- en het winterpaleis, +zouden worden gebouwd. Zij wedijverden in glans met Vaijayanta, +het onsterfelijk paleis van Indra zelf. + +Kostelijke paviljoenen werden overal opgetrokken, met prachtige +voorportalen en gepolijste deuren. Torentjes en kanteelen verhieven +zich in de lucht. Door sierlijke vensters viel het licht in de +prachtige vertrekken. Galerijen, balustraden en fijn traliewerk waren +in overvloed aanwezig. Duizend klokjes klonken op ieder dak. In +één woord: een beeld als van de paleizen in Chineeschen stijl, +die naar het schijnt in oud-Indië werden gebouwd. Even prachtig +waren de tuinen, waar in koele meren de heerlijkste kraanvogels +en zwanen zich verlustigden, en waar de schoonste boomen geur en +schaduw verspreidden. De lucht was vervuld met de geur van tube-rozen +en jasmijnen. + +Rondom de paleizen van Kapilavastu waren voorts sterke wallen om +alle ouden van dagen, kranken en kluizenaars te weren en om den prins +daarbinnen te houden. + +Nog een betere en machtiger bewaking werd te werk gesteld. Toen de +prins den leeftijd had bereikt om in het huwelijk te treden werd zijn +paleis met schoone vrouwen bevolkt. Doch, een schok trof den koning. + +Dit geschiedde als volgt. De koning had een park aangelegd, nog +schooner dan de tuin van het zomerhuis. Een ziener had hem verhaald, +dat, indien hij den prins er toe krijgen kon om dezen tuin te bezien, +deze daar voor altijd met zijn vrouwen zou willen blijven. Geen taak +scheen gemakkelijker, en op zekeren dag zou de prins er met zijn wagen +heenrijden. Groote voorzorgen waren genomen om alle oude menschen, alle +kranken, alle lijken ver uit zijn gezicht te houden. Een heel leger +soldaten was er voor opgeroepen, met vlaggen was de stad versierd. De +weg, waarlangs de prins kwam, was met bloemen bestrooid en met vazen +vol welriekende planten versierd. Prachtige guirlandes en sierlijke +klokjes waren overal opgehangen. Doch zie! toen de prins uitreed zag +hij eensklaps, bijna onder de wielen van zijn wagen, tusschen de in +zijde gekleede edelen en de krijgslieden met schilden en speren een +ongewoon schouwspel. Het was een oud man, afgeleefd en verlamd. Zijn +aderen en peezen waren zoo gezwollen, dat ze te zien waren, zijn +tanden klapperden, het gelaat vol rimpels, het hoofd bijna kaal en +de weinige haren spierwit. Zoo strompelde hij voort, bijna dubbel +gebogen, leunend op een stok. + +"Wat is dit, wagenmenner?" riep de prins. "Een man wiens bloed +is opgedroogd en wiens spieren aan zijn lichaam als vastgekleefd +zijn. Zijn hoofd is wit, zijn tanden slaan tegen elkaar, nauwelijks +kan hij zich bewegen, zelfs niet met behulp van een stok." + +"Prins" zeide de wagenmenner "dit is de ouderdom. Zijn zinnen zijn +afgestompt, het lijden heeft zijn geest verstoord, veracht is hij +door zijn naburen. Niet in staat om zichzelf te helpen heeft men hem +in dit woud aan zijn lot overgelaten." + +"Is dit," vroeg de prins "een eigenaardigheid van zijn familie of is +dit de wet der wereld. Zeg mij dat spoedig." + +"Prins" zeide de wagenbestuurder, "dit is noch een wet van die +familie, noch van dit koninkrijk alleen. In ieder wezen wordt de +jeugd overwonnen door den ouderdom. Uw eigen vader en moeder zullen +in ouderdom eindigen: ook al uw bloedverwanten. Daar is geen andere +weg voor de menschheid." + +"Dan is de jeugd blind en onwetend," zeide de prins, "en ziet de +toekomst niet. Als dit lichaam het verblijf zal worden van den +ouderdom, wat heb ik dan aan het vermaak en zijne bedwelming? Laat +den wagen keeren en breng mij terug naar mijn paleis." + +Ontsteltenis was in de harten van alle hovelingen over deze onaangename +gebeurtenis, en het ergste was, dat niemand de ongelukkige oorzaak +er van straffen kon. De oude man was nergens te vinden. De koning +was buiten zichzelf van droefheid. Soldaten werden uit verwijderde +districten gesommeerd en vier mijlen in het rond werd een cordon +getrokken om de andere voorteekenen van den prins verwijderd te +houden. Langzamerhand echter kwam de koning een weinig tot rust. "Als +mijn zoon den tuin des geluks ziet, zal hij nimmer een kluizenaar +worden," had de koning gezegd, doch een belachelijk voorval had +zijn plan verstoord. Nogmaals zou het echter worden beproefd en de +voorzorgen werden ditmaal verdubbeld. + +Was de prins de eerste maal door de oostpoort uit het zomerpaleis +gegaan, nu ging hij de zuidpoort uit. + +Doch een andere onverwachte gebeurtenis viel er thans voor. Toen +de prins in zijn wagen uitreed zag hij plotseling vlak bij zich +een kranke, uitgemergeld, door brandende koorts gekweld. Alleen, +zonder dat iemand voor hem zorgde, ging hij voort, strompelend, +met moeite ademhalend. + +"Wagenmenner," zeide de prins, "wat heeft deze man, zoo geel en +weerzinwekkend van uiterlijk, zoo stomp van zinnen, zoo verdord van +leden. Zijn maag hindert hem, met vuil is hij bedekt. Nauwelijks kan +hij adem halen." + +"Prins," hernam de ander, "dit is ziekte. Deze ongelukkige man is +door een ernstige krankheid aangetast. Kracht en lust hebben hem +verlaten. Hij is zonder vriend, zonder hoop, zonder land, zonder +toevlucht. De vreeze des doods is voor zijne oogen." + +"Indien de gezondheid van den mensch," zoo sprak Boeddha, "slechts +het spel is van een droom, en de vrees voor toekomstig leed zulk een +gestalte kan teweegbrengen, hoe kunnen dan wijze menschen, die gezien +hebben wat het leven werkelijk is, toegeven aan de ijdele genietingen +des levens? Keer terug dienaar, en breng mij naar mijn paleis." De +vertoornde koning, hoorende wat er geschied was, gaf bevel dat men +den zieken man zou gevangen nemen en straffen, doch, in weerwil van +een prijs op zijn hoofd en van zoeken overal kon men hem niet vinden. + +Een plaats uit de "Lalita Vistara" [12] geeft deze oplossing: de +kranke was inderdaad een der geesten uit "het zuivere verblijf" +(de hemel van Brahma) die deze gedaante had aangenomen. Die geesten +van het "zuiver verblijf" zijn eigenlijk de Boeddha's, die vóór den +verlichte hebben geleefd: de Boeddha's van het verleden alzoo. [13] + +Ook verhaalt een der zuidelijke geschriften dat de wagenmenner onder +inspiratie sprak, wat inderdaad voor het verhaal zeer goed past, +de gesprekken van een koetsier zijn niet altijd zoo verheven. + +Het scheen dat een of andere booze invloed koning Suddodhana +beheerschte, want, onbewogen door het mislukken van zijn plan deed +hij een derde poging om den prins naar dien tuin van het geluk te +brengen. Ditmaal ging de weg door de westpoort. Grooter voorzorgen +dan ooit te voren werden er thans genomen. De keten van wachten werd +tot op twaalf mijlen van het zomerpaleis uitgezet. Maar wederom +hielden de Boeddha's der tien horizons den prins tegen. Eensklaps +was daar een verschijning van een lijkstatie. Een (spook)lichaam, +naar de gewoonte met modder besmeerd, en met een doek bedekt, werd +op een baar weggevoerd. (Spook)vrouwen huilden en (spook)muzikanten +maakten treurmuziek op trommel en fluit. Zonder twijfel zongen ook +spook-Brahmanen hymnen om het onsterfelijk deel naar de woning der +vaderen te begeleiden. + +"Wat is dit," zeide de prins. "Waarom slaan zich deze vrouwen op de +borst en trekken zij zich de haren uit? Waarom bedekken deze goede +menschen hun gelaat met het stof der aarde? En die vreemde gestalte +op de draagbaar, waarom is zij zoo stijf? + +"Prins," zeide de ander, "dit is de dood. Die gestalte, bleek en +verstijfd, kan nooit meer gaan en zich bewegen. Zijn bewoner is gegaan +naar de onbekende verblijven van Yama. [14] Zijn vader, zijn moeder, +zijn kind, zijn vrouw, allen roepen om hem, doch hij kan niet hooren." + +Boeddha werd droef te moede. + +"Wee u jeugd, die het spel is voor den ouderdom! Wee u gezondheid, die +de prooi wordt van vele krankheden! Wee u leven, dat als een ademtocht +henengaat! Wee u ijd'le vermaken, die de menschheid bederven. Doch wat +de vijf skandha's [15] betreft, daar zal geen ouderdom, ziekte of dood +zijn. Ga terug naar de stad. Ik moet de bevrijding tot stand brengen." + +Een vierde maal werd de prins door zijn vader verzocht den tuin des +geluks te zien. Ditmaal was de keten der wachten zestien mijlen +ver in den omtrek opgesteld. Door de noorderpoort reed de prins +uit. Eensklaps zag men op den weg een man, kalm en vriendelijk van +uiterlijk, met een okergele monnikskap. + +"Wie is deze," vroeg de prins, "zoo vriendelijk en vredig van +uiterlijk? Hij staart alsof zijn geest ergens anders vertoeft, en een +schaal heeft hij in de hand." "Prins, dit is het nieuwe leven," sprak +de wagenmenner. "Deze man is een van diegenen, die op den eeuwigen +Brahma hun gedachten vestigen. (Brahmacharin). Hij zoekt de goddelijke +stem en het goddelijk inzicht. De aalmoezenschaal van den heiligen +bedelaar (bhikshu) draagt hij in de hand. Zijn geest is kalm omdat de +groote bekoringen van het lager leven hem niet langer kunnen kwellen." + +"Zulk een leven begeer ik," zeide de prins, "de lusten van den mensch +zijn het zeewater gelijk, zij maken den dorst erger in plaats van +haar te lesschen. Ik wil het goddelijk inzicht bereiken en den mensch +onsterfelijkheid [16] schenken." + +De koning was buiten zichzelf. Bij iedere poort van het zomerpaleis +werden vijfhonderd zwaargewapende Sakya's geplaatst. Ketens van +schildwachten omgaven de opgehoogde en versterkte wallen. Een phalanx +lieftallige vrouwen, met lansen gewapend, was om het bed van den prins +geposteerd om hem te bewaken. Alles wat de zinnen kon streelen, zoo +beval de koning, moest bij voortduring aan den prins worden geboden. + +"Laat de vrouwen van de zenana (harem) geen oogenblik hun zang en +spel en vroolijkheid staken. Dat zij schitteren van zijde en fonkelen +van edelgesteenten." + +Maha Prajapati, de tante, die na den dood van koningin Maya Boeddha +had opgevoed, had het opzicht over deze lieftallige jonge vrouwen en +spoorde ze aan om den prins in een "gouden kooi" in te sluiten. + +Zoo werd Boeddha in verzoeking gebracht. Doch, deden de bewoners +van Kamaloça (de oorden der lust) hun best, die van Brahmaloça (de +oorden van den zuiveren geest) lieten, schoon ongezien, toch ook hun +invloed gevoelen. + +Eens toch, toen de prins rustte op een zijden rustbed en vier of vijf +bruingekleurde grootoogige Indische meisjes voor hem lieflijk zongen, +namen zijn oogen eensklaps een vreemden glans aan. Wel zag hij nog +al de schoone guirlandes en het prachtig traliewerk van de zaal, doch +'t werd dof voor zijn oog. Muziek en stemmen zooals hij nooit te voren +had gehoord, kwamen nu tot hem als uit de verte. O. a. hoorde hij de +volgende verzen: + + +"Machtige steun der menschheid, wandel op het pad van de Rishi's [17] +van ouds. Ga heen uit deze stad! + +"Geef op deze troostelooze wereld, als gij de onschatbare kennis der +Jina's [18] hebt verworven, en een volmaakte Boeddha zijt geworden, +aan allen den doop van het koninkrijk der gerechtigheid. + +"Gij, die eens uw voeten, uw handen, uw kostbaar lichaam opofferdet, +die vaarwel zeidet alle rijkdommen der wereld, [19] gij, wiens leven +zuiver is, red het vleesch van zijne ellenden! + +"Wees geduldig als gij smadelijk wordt bejegend, o overwinnaar van +u zelf! Heer van allen, die op twee voeten gaan, ga voort volgens uw +zending. Verwin het kwaad en zijn leger. + +"Licht der wereld, in vroegere levens hebt gij gezegd: Voor +de werelden, aan dood en ziekte ter prooi, zal ik een toevlucht +zijn! Leeuw der menschen, heer van hen, die op twee voeten loopen, +de tijd voor uw zending is gekomen. Verkrijg onsterfelijke waardigheid +onder den gewijden Bo-boom [20] en geef Amrita [21] aan allen. + +"Toen gij een koning waart en een onbescheiden onderdaan sprak tot u: +"Geef mij deze landen en steden", toen waart gij verheugd en niet +bedroefd. + +"Toen gij een deugdzaam Rishi waart en een wreed koning in woede +uwe leden afhieuw, toen vlood in uw doodsangst melk uit uw voeten +en handen. + +"Toen gij als Rishi Syama op een berg woonde, en een koning u +doorboorde met vergiftige pijlen, hebt gij toen dien koning niet +vergeven? + +"Toen gij de koning der antilopen waart, hebt gij toen niet uw vijand, +den jager, voor een waterstroom beveiligd? + +"Toen gij een olifant waart en een jager doorboorde u, hebt gij hem +niet vergeven en beloond met uwe prachtige slagtanden? + +"Toen gij een berin waart, hebt gij een man gered uit een stroom, +door sneeuw hooggezwollen. Gij voeddet hem met wortels en vruchten +tot hij sterk werd en, toen hij heenging en menschen meebracht om u +te dooden, gij vergaaft hem. + +"Eens toen gij het witte paard [22] waart, gingt gij, uit medelijden +met het lijden der menschen, door den hemel naar de plaats der booze +geesten, opdat gij hun geluk zoudt verzekeren. + +"Vervolgingen zonder tal, smaad en herhaalde gevangenis, dood en +moord: gij hebt het alles gedragen met liefde en geduld, vergevende +die 't u aandeden. + +"Menschen zonder koning kiezen u tot den hunne. Leid hen in den weg van +Brahma en de tien deugden, opdat, indien zij hun metgezellen verlaten, +zij allen mogen gaan naar Brahma's verblijf." + +Door deze verzen, zegt het verhaal, werd de prins vermaand. En +terwijl de Jina's deze liederen zongen, trachtten schoone vrouwen, +met bloemen en reukwerk, juweelen en rijke kleeding hem te brengen +tot aardsche liefde. + +Doch de geesten van het zuiver verblijf ontwerpen nog een nieuw +plan om hun oogmerken uit te voeren. Zij zorgen dat de prins deze +verleidelijke vrouwen, deze aanlokselen van Mara den verzoeker en +Kama, den god der liefde ziet in een nieuw licht. Zij bewegen door +onmerkbaren invloed den prins om de vertrekken der vrouwen te gaan +bezien als de Jina's ze in een vasten slaap hebben gebracht. + +Alles is in wanorde, de kleederen der vrouwen, heur haar, haar +sieraden. Sommigen liggen in onbevallige houding op haar rustbedden, +of hebben een akelig uiterlijk, anderen hoesten of lachen onnoozel +in hare droomen of ijlen. + +Ook misvormingen en vlekken, die de vrouwelijke list zorgvuldig +verborg, vallen nu, bij de tooverkunst der geesten, in het oog. De +eene heeft een miskleurigen hals, de andere een slecht gevormd been, +de derde een lompen vetten arm. Glimlachen zijn grijnzen, betoovering +is terugstooting geworden. Plomp liggen zij neer, tusschen al haar +versiersels, luiten en tamboerijnen. + +Waarlijk, zeide de prins vol afkeer, ik ben op een kerkhof. 't Wordt +hem wee om 't harte: nu is de tijd gekomen, om den grooten weg te +gaan en van al 't aardsche zich los te maken. + +Doch hem wacht een zware strijd, een, die echter zijne beslissing +verhaast. Als hij in den tuin is, waarin hem het vierde gezicht (de +monnik) is ten deel gevallen, wordt hem geboodschapt dat zijn geliefde +gade hem een zoon heeft geschonken. Hij zegt "Rahula is mij geboren, +een nieuwe keten is gesmeed." Hij gevoelt, hoe moeilijk het nu zal zijn +de banden te breken, die hem binden aan de zijnen en aan de wereld, die +hem omringt en treurig keert hij naar huis terug. Doch vreugde is er +in het hart van de dorpsbewoners over de geboorte van den eersteling, +den kleinzoon van hun rajah. Onder hun triumfgezang keert Boeddha in +Kapilavastu terug. Als een zijner nichten van vorstelijken bloede +hem op zijn wagen, in pracht en heerlijkheid, de stad ziet naderen +geeft zij haar gemoed lucht in de woorden: "Zalig de vader, zalig de +moeder, zalig de vrouw van zulk een zoon en echtgenoot." De jonge man +hoort haar woord met aandoening: "wel mag zij zeggen," zoo spreekt +hij bij zichzelven, "dat er zaligheid in 't moederhart is, als zij +ziet op het inwendig leven van haar zoon, wel ook is er zaligheid in +'t hart van den vader en van de echtgenoote. Maar vanwaar komt de ware +vrede voor het hart?" En in zijn dankbaarheid, dat zij zulke gedachten +bij hem heeft opgewekt, geeft hij haar zijn paarlsnoer, als het loon +voor haar goede leer. Evenwel, zij droomt van aardsche liefde, die +meent zij, door haar is opgewekt in zijn hart. Doch de Boeddha geeft +zichzelf op de vraag naar den waren vrede een gansch ander antwoord: +"Als het vuur van de lust is gedoofd, als het vuur van den haat en +van de verblinding is gebluscht, als ook hoogmoed, dwaling en alle +zonde en hartstocht is gedoofd, dan vindt het harte ware rust." + +Zoo komt het besluit van den Boeddha tot zijn voltooiing. Vóór hij +zijn geliefde vrouw en al het zijne verlaat, wil hij zijn kind nog +zien. Daar sluimert de lieve moeder, het bed met bloemen bestrooid, +de hand over het hoofd van haar kindje uitgestrekt. Hoe gaarne had +hij zijn zoon een oogenblik in de armen genomen, doch dan zou ook +de teederminnende echtgenoote ontwaken, en hoe dan zijn besluit te +volvoeren? Aarzelend gaat hij heen, na een laatsten liefdevollen blik +op de slapenden te hebben geworpen: als hij een verlichte (Boeddha) +zal geworden zijn, dan wil hij terugkeeren en zijnen zoon wederzien. + +Daar buiten wacht zijn wagenmenner Channa met het eed'le ros Kanthaka +en voort gaat het in den duisteren nacht, totdat hij, aan de grenzen +van zijn rijksgebied, dienaar en paard terugzendt om zich bij de +monniken aan te sluiten en daar in zelfkastijding den waren vrede +te zoeken. + +Spreekt de waarheid in deze verdichtingen niet tot ons aller +hart? Voelen wij niet mede voor den eed'le wijze, die doorzag de +vergankelijkheid van al het aardsche en die dorstte naar hooger +leven? Spreekt tot ons niet die strijd der ziele om een teergeliefde +vrouw en eenig kind te verlaten voor een toekomst, uit een aardsch +oogpunt zoo weinig aantrekkelijk? + +Doch, de strijd is niet ten einde. Mara, de vorst der duisternis, +laat hem geenszins met rust en toovert hem voor den geest, dat +hem binnen een week een wereldrijk over alle landen der wereld +zal worden geschonken als hij zijn onderneming opgeeft. Doch neen, +de verzoeking vindt geen ingang, 't is niet te doen om een aardsch +rijk. Hij versmaadt de koningskroon. Zijn vrouwen, zijn paleis, +zijn schatten, alles verlaat hij om in de wildernis te peinzen over +de goddelijke dingen. + +Doch, Mara laat slechts af voor een tijd: vroeg of laat zal er wel +een booze gedachte opkomen in 't hart van den vromen strijder; dan zal +hij hem beheerschen. En, als een schaduw volgt hij den wijze. Boeddha +dan sluit zich aan bij een groep van kluizenaars, die in de holen +van een berghelling nabij Rajagriha leven. Niet al te ver van de stad +verwijderd, leven zij toch in de eenzaamheid van het woud. Alara en +later Udraka, Brahmaansche leeraars, worden thans zijne leermeesters, +met wie hij vele gesprekken voert. Door een voortgezette overpeinzing, +waarbij men zich van al 't aardsche tracht te scheiden, zoo zelfs dat +men ten slotte aan niets bepaalds denkt, poogt hij zichzelf te brengen +tot het eeuwige, tot de rust, boven alles verheven. Evenwel, zijn +peinzen geeft hem den vrede niet. Daarom verlaat hij de kluizenaars +om zich geheel alleen in de eenzaamheid van het woud aan strenge +zelfkastijding en boetedoening over te geven. + +Daar zit hij terneder in de diepten van het woud van Uruvela. De tong +drukt hij tegen het verhemelte, met geweld de gedachten vasthoudend, in +zelfkwelling wachtend op het oogenblik dat de bovenaardsche verlichting +over hem komen zal. Doch zij komt niet. Hij worstelt om steeds meer +van al 't aardsche los te komen, den adem houdt hij in, van voedsel +onthoudt hij zich. Met bewondering zien vijf andere asceten tot hem +op. Bij zoo strenge zelfkastijding moet hij het licht wel deelachtig +worden, straks zullen zij hem volgen op den weg der verlossing. Zijn +lichaam is door pijn en smart geknakt, tot een schaduw van een mensch +is hij geworden, doch het doel wordt niet bereikt. Eindelijk valt +hij flauw en uitgeput neder, de leerlingen meenen dat hij dood is, +doch hij komt weer bij. + +Thans echter geeft hij zijn zelfkastijding op en gaat naar het meest +nabijzijnde dorp om voedsel tot zich te nemen. Dat is te veel voor zijn +leerlingen, in hun oog is hij gevallen van het voetstuk der heiligheid +en zij, zij laten hem alleen, juist nu zijn wankelend geloof zooveel +behoefte had aan de trouwe steun en vereering der zijnen. + +Boeddha wandelt voort, tot aan de oevers van de rivier Nairanjara. Daar +brengt hem de dochter van een landman zijn morgenmaaltijd, een schotel +melk. Onder de schaduw van een Bo-boom (ficus religiosus) zet hij zich +ter neer. De lange uren van den dag gaan in overpeinzing voorbij. Noch +het wijsgeerig denken, noch de strenge boetedoeningen hebben hem vrede +gebracht. Wat heeft hem alles gebaat? Mara toovert hem voor oogen +de zoete vreugde van huiselijkheid en liefde, van rijkdom en macht: +van alles waarvan hij afscheid nam. Hoe gemakkelijk kon hij dat alles +weer bereiken, hoe hartelijk zou hij thuis worden ontvangen. Doch, +moest dan al zijn inspanning verloren moeite zijn? Was er geen vasten +grond om op te bouwen? Zoo streed hij een moeilijken strijd, door de +overlevering gehuld in het phantastisch kleed van een heirleger booze +geesten, dat op hem aanviel, terwijl hemel en aarde in beweging waren. + +Doch, de strijd bracht de overwinning. Onder den boom der verlichting +kwam hij in steeds reinere aanschouwing. Al het zinlijke verzonk; +een gevoel van alles doordringende wetenschap kwam over hem: in een +alles doorschouwend geestelijk zien bespeurde hij de kronkelwegen, +die de geesten in hun zielsverhuizing bewandelen; hij zag de bron +van het lijden en den weg, die tot vernietiging van het lijden voerde. + +Nog zeven dagen vertoeft hij onder den heiligen boom; peinzend +over 's levens raadselen, waarvan hij nu de oplossing heeft +gevonden. En, als hij dan eind'lijk opstaat is alles hem volkomen +klaar geworden. Eindelooze levens zijn het, die hij zelf reeds +doorloopen heeft, en die ieder mensch doorloopt; in ieder volgend +leven maaiend, wat hij in vroegere levens heeft gezaaid; totdat hij +eindelijk, van alle begeerte gereinigd, van allen dorst bevrijd, +ingaat tot den grooten vrede. Werelden zag hij, eind'loos in getal, +allen beheerscht door eene macht, die wel doet: wie haar gehoorzaamt, +wreekt: wie haar gebod miskent. Altijd weer in ieder leven het leed, +als de onontkoombare schaduw van 't leven zelf, waaraan men eerst +ontkomt, indien alle lust is verdoofd, alle begoocheling der zinnen is +weggenomen en men komt tot Nirvana, 't allerhoogste heil, dat tijd noch +wisseling kent. In te zien dat men niets moet wenschen of begeeren, dat +de dorst (Trishna) de bron is van alle lijden, dat is de verlossing. En +van zijn lippen vloeit het, door 't gansch heelal verstaan: + + + Menige existentie heb ik doorloopen. + Al zoekende, doch vruchteloos, + Naar den bewerker van den greep. [23] + Smartlijk toch is herhaalde wedergeboorte, + Veroorzaker van den greep, nu zijt gij ontdekt! + Geen huis zult gij meer bouwen, + Al uw ribben zijn gebroken, + De dekkende spits heeft losgelaten. + De geest is los geworden, + De gulzigheid heeft een einde genomen. [24] + + +Zoover nu was de Boeddha gevorderd; aanstonds kon hij bereiken den +grooten vrede; alle hartstocht, alle begeerte, alle dorst naar genot +was in hem overwonnen. Waarom thans niet het Nirvana in te gaan? + +Met die vraag kwam nu andermaal de vorst der duisternis tot hem. "Nu, +Tathagata (volkomene) is de tijd voor u gekomen." Doch de verhevene, +antwoordde: "Gij booze, ik zal niet ingaan tot den Grooten Vrede, +voor ik mij monniken tot leerlingen heb gewonnen, die de ware leer +verkondigen, en nonnen die haar verbreiden. Eerst moet de weg des +heils verbreid worden onder alle volken en hun worden bekend gemaakt." + +Ziedaar, wat voor den vromen Boeddhist een bron is van vreugde en +dankbaarheid. Boeddha had, toen hij de verlichte was geworden, +aanstonds in het Nirvana kunnen ingaan, toch, uit liefde tot de +menschen blijft hij leven te midden van het lijden van het aardsch +bestaan. + +Doch, zou zijn prediking worden verstaan? In den geest van den +verhevene steeg, toen hij in de eenzaamheid vertoefde, deze gedachte +op: de diepe waarheid die zoo moeilijk is te zien en te verstaan, +heb ik erkend; de vredebrengende, de verhevene, die alle denken +te boven gaat, de beteekenisvolle, die alleen de wijze in zich kan +opnemen. Door aardsche beweegredenen wordt de menschheid gedreven, +daarin vindt zij haar grondslag en haar lust. Voor die menschheid zal +zwaar zijn om te verstaan de wet van oorzaak en werkingen, het tot +rust komen van iederen levensvorm, het losworden van al het aardsche, +het uitdooven der begeerte, het ophouden van het verlangen, het einde, +het Nirvana. Als ik nu de leer verkondig en men mij niet verstaat, +dan brengt het mij slechts uitputting en moeite. [25] + +En, den verhevene kwam telkens voor den geest de volgende spreuk: + + + Waarom der wereld openbaren, wat 'k in zwaren strijd verwierf? + De waarheid blijft voor die begeeren en haten toch verborgenheid, + Want zij is diep, geheimnisvol, voor groven zin bedekt, + Wien aardsch bedenken 't zielelicht verduistert kan haar niet + aanschouwen. + + +En het hart van den verhevene was geneigd in rust te volharden en +de leer niet te prediken. Doch Brahma Sahampati (de hoogste God) +zag de gedachten des heiligen en sprak tot zichzelf: "Ondergaan, +ja ondergaan zal de wereld, als het hart des volkomenen geneigd is +in rust te volharden en de leer niet te prediken." + +Toen verliet Brahma den hoogen heuvel, zoo snel als een man zijn +arm kromt en stond voor den verhevene. Brahma ontblootte zijn +eenen schouder [26], boog de rechterknie ter aarde en sprak tot den +verhevene aldus: + +"Moge de Verhevene, Heer, de leer prediken, moge de Volkomene de leer +prediken. Er zijn wezens, die rein zijn van het stof der aarde, doch, +indien zij de prediking der leer niet hooren, gaan zij te gronde, +zij zullen belijders der leer worden." + +En, vervolgt hij: + + + Tot nu toe heerschten, in het land van Magadha, + Onreine zeden, zond'ger menschen leer. + Gij wijz', ontsluit de poort der eeuwigheid. + Doe hooren, wat gij, zondelooz', erkent, + Wie staat daar boven op der rotsen kruin, + Zijn blik gaat verder dan het oog der schaar, + Zoo stijg, o wijz', omhoog, daar waar + Der waarheid tempel rijst hoog boven 't aardsch gewemel, + En gij, die boven 't lijden zijt verheven, + Zie daar omlaag, de menschheid, door geboort' en ouderdom gekweld, + Sta op, o strijdb're held, ga overwinnend + De wereld door, gids zonder vlek of feil, + Verhef uw stem, o heer, want velen zullen hooren. + + +Die bede wordt tot driemaal herhaald, als Boeddha zijn twijfel +uitspreekt, of het verkondigen der waarheid niet vruchteloos zal +zijn. Eindelijk geeft Boeddha toe; hij ziet met zijn oog des lichts +de wereld, hij aanschouwt daar wezens, wier zielen rein zijn en wier +zielen niet rein zijn van het stof der wereld, wezens scherp en stomp +van zinnen, edelen en onedelen, goede en slechte hoorders van zijn +woorden, velen, die in vrees leven voor het toekomstig leven en voor +de zonden. En dan spreekt hij tot Brahma: + + + "Geopend zij voor allen, de poort der eeuwigheid, + Wie ooren heeft, hij hoore en geloove 't woord, + Ik dacht, aan eigen leed, daarom heb ik, o Brahma, + Het eed'le woord nog niet der wereld meegedeeld." + + +Zoo zag dan Brahma, dat de verhevene zijn bede zou vervullen en het +woord prediken. Toen boog hij zich voor den verhevene, ging eerbiedig +rondom hem en verdween. + +Zoo schetst ons de legende, hoe de verlichte tot het vast besluit +kwam om aan de wereld den weg des heils te verkondigen. + + + + + +II. Boeddha als prediker van den weg des heils. + + +Hoe Boeddha dit deed, willen wij thans zien. Volgens de legende ging +hij allereerst naar het woud van Benares, het wildpark Isipatana, +waar de vijf asceten zich ophielden, die eens zijne leerlingen waren, +doch zich van hem afkeerden, toen hij, na strenge vasten, weer +gewoon voedsel ging gebruiken. [27] Uit de verte zien de monniken +den verhevene naderen. "Vrienden", zoo zeggen zij tegen elkaar, +"daar komt de asceet Gautama, die in overvloed leeft, en zijn heilig +streven heeft opgegeven. Eerbied willen wij hem niet bewijzen, wij +zullen niet voor hem opstaan, hem niet zijn almoezenschaal en zijn +opperkleed afnemen, maar wij willen hem een plaats inruimen, als hij +wil kan hij gaan zitten." [28] + +Doch toen de verhevene naderbij kwam, konden de monniken toch niet +bij dit besluit blijven; zij gingen den verhevene tegemoet, de een +ontlastte hem van aalmoezenschaal en opperkleed, de ander maakte +een plaats voor hem gereed, een derde gaf hem water om de voeten te +wasschen en een bankje om de voeten op neer te zetten. De verhevene +zette zich neer op de voor hem bestemde plaats en wiesch zijne voeten. + +Als zij dan vervolgens hun twijfel te kennen gaven hoe Gautama, +nadat hij door strengheid en zelfkastijding de volle heerlijkheid +van het weten en zien van het heilige niet kon bereiken, nu de +bovenmenschelijke volkomenheid, de volle heerlijkheid van weten +en erkennen van het heilige zou bereikt hebben bij een leven van +overvloed, antwoordt de verhevene als volgt: + +"De Tathagata, [29] o monniken, leeft niet in overvloed, hij heeft +zijn streven niet opgegeven en zich tot den overvloed gekeerd. De +Tathagata, monniken, is de heilige, hoogste Boeddha. Doet uwe ooren +open, o monniken, de verlossing van den dood is gevonden, ik onderwijs +u, ik predik de leer. Als gij overeenkomstig mijn onderwijzing wandelt, +zal u binnen een kleinen tijd ten deel vallen de hoogste voleindiging +van een heilig streven: dat waarom edele jongelingen hun huis verlaten, +om zonder huis te leven; nog in dit leven zult gij de waarheid zelve +erkennen en haar zien van aangezicht tot aangezicht." + +En, als de verhevene deze redenen nog een paar malen heeft herhaald, +dan vraagt hij aan de monniken: "Erkent gij niet, o monniken, dat ik +vroeger nooit zoo tot u gesproken heb?" "Dat hebt gij niet, heer." Na +antwoord en wederantwoord leert dan de verlichte aldus: + +"Twee wegen zijn er, o monniken, waarvan verre moet blijven, die een +geestelijk leven wil leiden. Welke beide wegen zijn dat? De eene +weg is een leven van genietingen, overgegeven aan lust en genot, +dat is min, onedel, ongeestelijk, onwaardig, nietsbeteekenend. De +andere weg is een leven van zelfpijniging, dat is droevig, onwaardig, +nietsbeteekenend. Van beide deze wegen, o monniken, is de voleindigde +ver; hij heeft den weg van het midden leeren kennen, den weg, die +het oog opent en den geest opent, die tot rust, tot inzicht, tot +verlichting, tot Nirvana [30] leidt. En welke, o monniken, is deze +weg van het midden, dien de Tathagata heeft erkend, die, welke het oog +opent en den geest opent, die tot rust, tot inzicht, tot verlichting, +tot Nirvana voert? Het is het heilige achtvoudige pad, dat wil +zeggen: goed inzien, (vrij van wangeloof); goed bedoelen, (verheven, +den ernstigen man waardig); goed spreken, (vriendelijk, openhartig, +waar); goed handelen, (vreedzaam, eerlijk zijn); goed leven, (zonder +een levend wezen te deren); goed streven, (door zichzelf in tucht te +houden); goed gedenken, (waakzaamheid des geestes); goed bespiegelen, +(zich verdiepen in de mysteriën des levens). Dit, o monniken, is +de weg van het midden, dien de voleindigde heeft erkend, die het +oog en den geest opent, die tot rust, tot inzicht, tot verlichting, +tot Nirvana voert." + +Wat nu is het dat tot het betreden van dit achtvoudig pad moet +dringen? De verlichte wijst zijn vroegere leerlingen op vier heilige +waarheden: het lijden, de oorzaak van het lijden, de opheffing van +het lijden, de weg tot de opheffing van het lijden. + +"Dit, o monniken, is de heilige waarheid van het lijden: geboorte is +lijden, ouderdom is lijden, dood is lijden, met wat men niet liefheeft +vereenigd te zijn is lijden, van wat men liefheeft gescheiden te zijn +is lijden, niet verkrijgen wat men begeert is lijden: in één woord, +de vijfvoudige [31] gehechtheid is lijden. + +"Dit, o monniken, is de heilige waarheid van het ontstaan des lijdens: +de dorst [32] is het, die van wedergeboorte tot wedergeboorte voert, +namelijk de dorst naar lust, naar worden, naar ontstaan [33], +naar macht. + +"Dit, o monniken, is de heilige waarheid van de opheffing van het +lijden: dien dorst opheffen door geheele vernietiging der begeerte; +hem varen laten, zich van hem ontdoen, zich van hem losmaken, hem +geen plaats geven. + +"Dit, o monniken, is de heilige waarheid van den weg tot opheffing +van het lijden: het is het heilige achtvoudige pad; d. i. goed inzien +(enz.) + +"Zoolang ik, o monniken, van deze vier heilige waarheden deze ware +erkentenis niet had, zoolang wist ik ook dat ik nog niet in deze wereld +en in die der goden, benevens in de wereld van Brahma en die van Mara, +onder alle wezens, onder asceten en Brahmanen, onder goden en menschen, +de hoogste verlichting bereikt had. Doch nu heb ik die verlichting +gevonden èn: onverliesbaar is de verlossing van mijn geest, dit is +mijn laatste geboorte, voor mij komen er geen nieuwe geboorten meer." + +Ziehier de bekende prediking van Benares. Al moge zij wellicht +niet letterlijk weergeven wat de Meester zelf heeft gesproken, toch +vinden wij hier de grondlijnen van het oorspronkelijk Boeddhisme. De +verlossing van het lijden te bereiken door alle begeerte af te sterven, +zoodat men geen wedergeboorte meer noodig heeft, ziedaar het hoofdpunt, +waar het op aankomt. Zoolang de mensch lusten en begeerten voedt, +zoolang werkt zijn leven voort, en moet telkens een nieuwe geboorte +plaats hebben. Alle lust, alle begeerte uitdooven is het hoogste +streven, dan wordt men boven alle lijden verheven en gaat tot +Nirvana in. + +Het praktische staat dus op den voorgrond. Het leven, zoo erkent de +verlichte, is noodzakelijk vol van lijden; geboorte, ziekte, dood, het +beteekent alles lijden. Hoe moet de mensch daarvan verlost worden? Door +boven alle begeerte verheven te worden, en alzoo aan het leven, dat +lijden is, te ontkomen. Want, juist de dorst, de begeerte doemt den +mensch om telkens weer geboren te worden tot nieuw lijden. Is hij van +alle begeerte bevrijd, dan behoeft hij niet meer te worden geboren: +hij komt tot Nirvana. Tot vernietiging? Neen, doch tot een zijn, +boven al 't aardsche verheven. Doch, wij komen hierop nog nader terug, +wij willen eerst den verlichte nog volgen op zijn verderen loopbaan. + +De vijf vroegere metgezellen waren dan de eersten, die zich +bekeerden. Zij vragen hem om als zijn leerlingen te worden +opgenomen. "Komt hier, o monniken," luidt dan zijn woord [34], "wèl +verkondigd is de leer, wandelt in heiligheid om aan alle lijden een +einde te maken." Zoo vormde dan Boeddha zijne gemeente. Een nieuwe +rede over de onbestendigheid en de onwezenlijkheid van al het aardsche +bewerkt dan dat de ziel dier vijf jongeren den toestand van zondelooze +heiligheid bereikt. "In dien tijd", zoo zegt een oud bericht, "waren +er zes heiligen in de wereld: Boeddha zelf en deze vijf jongeren." + +Straks echter breidt zich de gemeente uit, al spoedig sluiten zich tal +van asceten, kluizenaars in de wouden van Uruvela, bij hem aan. Ook +koning Bimbisara trekt, als Boeddha straks zijn hoofdstad Rajagriha +genaakt, met een groot gevolg den verlichte te gemoet. Hij treedt als +leek [35] tot de geestverwanten van den verhevene toe en blijft zijn +leven lang een zijner trouwste beschermers. + +Ook werden toen Sariputta en Mogallana, die beiden later geëerd +werden als de twee voornaamste leerlingen, voor de gemeente van den +Verlichte gewonnen. Beide jongelingen waren van Brahmaansche afkomst, +en erkenden zekeren Sanjaya, een bedelmonnik, als hun geestelijk +hoofd. Innig was hun vriendschapsverbond, zij hadden elkaar beloofd, +dat diegene van hen, die het eerst de verlossing van den dood bereikte, +het den ander aanstonds zou meedeelen. + +Op zekeren dag zag Sariputta een van Boeddha's leerlingen, Assaji +geheeten, bezig om in de straten van Rajagriha aalmoezen in te +zamelen, rustig en waardig, den blik naar den grond gericht. Toen +hij hem zag dacht hij: "Dat is een van de monniken, die heilig +zijn in de wereld. Ik zal tot hem gaan en hem vragen: "Vriend, in +wiens naam hebt gij de wereld vaarwel gezegd? Wie is uw meester en +wiens leer erkent gij?"" Doch Sariputta bedacht: "'t Is nu niet de +rechte tijd om het dezen monnik te vragen. Hij gaat langs de huizen +en verzamelt aalmoezen. Ik zal hem achterna gaan, gelijk men iemand +volgt van wien men iets begeert." Toen echter de eerwaardige Assaji +te Rajagriha aalmoezen had ingezameld, nam hij de ontvangen gaven en +keerde terug. Na de gebruikelijke begroetingen sprak Sariputta tot +den eerwaardigen Assaji: "Uw gelaat, o vriend, staat helder, uw kleur +is frisch en klaar. In wiens naam hebt gij de wereld vaarwel gezegd +en wie is uw meester? En wiens leer erkent gij?" "Mijn meester is," +luidde het antwoord, "de groote Samana [36] uit het huis van Sakya, +die de wereld is ontvloden. In naam van hem, den verhevene, heb +ik de wereld verlaten. De verhevene is mijn meester en zijne leer +erken ik. En wat zegt uw meester vriend, en wat leert hij?" "Ik ben +nog een nieuweling vriend, nog niet lang heb ik de wereld verlaten, +ik ben eerst sinds kort tot deze leer en deze orde gekomen. Niet in +haar volle uitgebreidheid kan ik u de leer verkondigen, maar haar +korten zin kan ik u zeggen." Toen sprak Sariputta, de bedelmonnik, +tot den eerwaardigen Assaji: "Zoo zij het vriend, zeg mij weinig +of veel, maar spreek mij van den zin (der leer), daarnaar alleen +verlang ik, wat wil ik mij veel om de letter bekommeren?" Toen sprak +de eerwaardige Assaji tot Sariputta dit woord der leer: "De wezens, +die uit ééne oorzaak vlieten, hun oorsprong leert de voleindigde en +het einde dat zij nemen: dat is de leer van den grooten Samana." [37] + +Toen Sariputta deze woorden hoorde ging hem het licht der waarheid +op, hij begreep dat "alles wat aan ontstaan zijn aanzijn dankt, +ook moet vergaan." Daarom zeide hij tot Assaji: "Al was de les ook +niets anders dan dit, zoo hebt gij toch de plaats bereikt, waar geen +lijden meer is. Wat in tallooze wereldtijdperken niet is gezien, +thans is het tot ons gekomen." + +Dan gaat Sariputta tot Mogallana, zijn vriend. "Uw gelaat, o vriend, +zegt Mogallana, is helder, uw kleur is frisch en klaar. Hebt gij de +verlossing van den dood gevonden?" Het antwoord luidt toestemmend, +hij verhaalt van zijne ontmoeting met Assaji, en ook aan Mogallana +gaat het licht der waarheid op, het reine, wolkelooze. Te vergeefs +tracht hun meester Sanjaya hen tegen te houden. Met groote scharen van +asceten gaan zij naar het bosch, waar Boeddha woont: Sanjaya komt een +stroom bloed uit den mond. Boeddha ziet de beide jongelingen naderen +en verkondigt aan zijne omgeving, dat zij de edelsten en besten +onder zijne jongeren zullen zijn. Beiden ontvangen van Boeddha zelf +de wijding. + +Zoo traden velen toe; doch er was ook tegenstand. Hetzelfde oude +verhaal, waaruit wij deze geschiedenis ontleenden, [38] deelt ons +mede hoe het volk murmureerde: de asceet Gautama, zeiden zij, is +gekomen om kinderloosheid, om weduwschap, om ondergang der familie +te brengen. Zij waren bevreesd voor de toekomst, als zoovelen der +edelste jongelingen tot den verlichte gingen. Geen wonder: waar moest +het heen, indien de gelofte van kuischheid zoo algemeen werd, met de +toekomst des volks? De Brahmanen vorderden die kuischheid alleen van +de jeugd en den ouderdom, maar deze ontrukte aan het maatschappelijk +leven de mannen, die een gelukkig gezin zouden kunnen stichten. + +Doch, de verlichte liet zich door deze bezwaren niet van zijn doel +afvoeren. Al schold men hem en de zijnen met de woorden: + + + De groote monnik komt getogen naar Magadha's bergstad heen. + De Sanjaya's [39] bekeert hij allen, wanneer bekeert hij wel + zichzelf? + + +Zij antwoorden: + + + De helden, de voleindigden, bekeeren door hun waarachtig woord, + Wie zal smaden, den Verlichte, die bekeert door der waarheid macht? + + +In ieder geval, het Boeddhisme wist zich glansrijk te handhaven en +nam hand over hand toe. + +Boeddha's bloedverwanten waren niet onbekend gebleven met zijne +lotwisselingen en zijn vader, Suddodhana, noodigde hem uit om zijn +geboortestad te bezoeken, opdat hij zijn ouden vader nog eens zou +zien, voor deze stierf. De verlichte ging dus op weg en nam zijn +verblijf in een boschje buiten de stad. Daar kwamen zijn vader, zijn +ooms en anderen hem opzoeken: doch deze laatsten waren niet bizonder +ingenomen met hun bedelenden stadgenoot: zij namen daarom ook geen +levensmiddelen voor hem mede, al was dit anders de gewoonte tegenover +heilige kluizenaars. + +Den volgenden dag ging Gautama, door zijn leerlingen vergezeld, met +zijn schaal rond om zijn voedsel te bedelen. Eerst wilde hij bij de +stadspoort gekomen, regelrecht naar het paleis van den rajah gaan; doch +hij besloot zich aan den gewonen regel te houden, volgens welke een +bedelaar van huis tot huis gaat. Men begrijpt dat de rajah al spoedig +vernam dat zijn zoon bedelend door de straten ging: iets wat hem lang +niet aanstond. Hij haastte zich dezen te gemoet te gaan en sprak: + +"Waarom, meester, doet gij ons schande aan door te bedelen om uw +voedsel? Meent gij dat wij zoovele bedelaars niet kunnen voeden?" "O, +groote rajah," was het antwoord, "dit is de gewoonte van ons +allen." "Doch," luidde het wederantwoord, "wij stammen af van een +beroemd geslacht van krijgslieden en niet één van hen heeft ooit zijn +brood gebedeld." + +"Gij en uw familie," hernam Gautama, "moogt u beroemen van koningen +af te stammen, mijn geslacht is dat der profeten [40] van ouds en zij +hebben altijd van aalmoezen geleefd, die zij bijeen bedelden. Doch, +mijn vader, indien een mensch een verborgen schat heeft gevonden, is +het zijn eerste plicht om aan zijn vader de kostbaarste juweelen aan +te bieden." Overeenkomstig dit woord richtte hij zich in de volgende +verzen tot zijn vader: [41] + + + Sta op, vertoef toch niet, + Betracht het rechte, ware leven, + Die deugd beoefent, hij vindt rust. + In dit en in een volgend zijn. + Volg niet het kwaad! + Die deugd beoefent, hij vindt rust + In dit en in een volgend zijn. + + +Suddhodana antwoordde niet, doch nam de schaal van zijn zoon over +en leidde dezen het huis binnen, waar de familieleden hem hulde +brachten. Doch Yaçodhara kwam niet. "Indien ik," zoo sprak zij, +"eenige waarde heb in zijn oog, dan zal hij zelf komen en kan ik hem +beter hier begroeten." + +Gautama bemerkte haar afwezigheid, en, gevolgd door twee zijner +leerlingen ging hij naar de plaats, waar zij zich bevond, nadat hij +hun eerst had gezegd, dat zij haar niet zouden tegenhouden, indien +zij trachtte hem te omhelzen, hoewel anders geen lid der orde een +vrouw mocht aanraken of door haar aangeraakt mocht worden. + +Daar zag zij hem binnentreden, den eens zoo geliefden echtgenoot, +nu een monnik, in 't geel gekleed met gladgeschoren hoofd en +aangezicht. Zij wist wel dat hij er zoo zou uitzien, doch zij kon zich +toch niet inhouden. Zij viel op den grond neer, greep zijne voeten +en barstte in tranen uit. Toen herinnerde zij zich de onoverkomelijke +kloof tusschen hen beiden, stond op en plaatste zich naast hem. + +De rajah sprak haar aan; hij deelde Gautama mede dat zij hem altijd +was blijven liefhebben. Alle weelde, die hij zich had ontzegd, had +zij zichzelve ook onthouden, slechts één maaltijd nam zij iederen +dag, en zij sliep niet in een bed, maar op een mat, uitgespreid +op de vloer. Boeddha schijnt toen niet veel te hebben geantwoord, +alleen vermelden ons de bronnen dat hij een Jataka-geschiedenis +[42] verhaalde over haar deugd in een vroeger bestaan. Zij werd +een ernstig onderzoekster der nieuwe leer, en toen Boeddha later, +eigenlijk tegen zijn zin, doch door de omstandigheden gedwongen, +een orde van nonnen instelde, was zijn verlaten vrouw een der eerste +leden dezer orde. Ook zijn zoon, Rahula, en zijn broeder, Nanda, +werden als monniken in de orde opgenomen. + +Overigens vinden wij over dezen tijd van Boeddha's leven, +het veertigtal jaren tusschen den aanvang zijner prediking en +het einde zijner loopbaan, wel eenige gesprekken of uitspraken, +maar geen geregeld verhaal. Toch, een beeld van de wijze waarop de +verlichte leefde en werkte, kunnen wij ons daaruit wel vormen. Hoe +dan hebben wij ons het leven van den Meester en zijn leerlingen +voor te stellen? Allereerst staat vast dat voor hen, zoo goed als +voor andere asceten, het jaar in twee afwisselende tijdperken was +verdeeld; de regentijd, waarin men zich rustig in zijn verblijf hield, +de zoogenaamde "was"tijd, waarin meer bepaald de leerlingen zelf werden +onderricht in de moeilijkste deelen der leer, en het overige deel des +jaars, waarin de verlichte en zijne leerlingen leerend en predikend het +land doortrokken. Die verdeeling des jaars was door de natuur zelve +aangewezen en onvermijdelijk; trouwens indien men in den regentijd +had willen rondtrekken had men dat niet kunnen doen zonder tallooze +planten en kleine dieren onwillekeurig te dooden: geheel in strijd +met de leer van den verlichte, die ook het kleinste leven heilig houdt. + +In dien regentijd was de verlichte door tal van jongeren omgeven, en +de aanzienlijken des lands beijverden zich om voor hem en de zijnen +te zorgen. Later ging men wederom uiteen en Boeddha en zijn jongeren +reisden langs de groote wegen, soms door vrienden geherbergd, maar +gewoonlijk rustend en overnachtend onder de boomen des wouds. Vorsten +en aanzienlijken waren echter vaak de dakloozen ter wille: zoo +vernemen wij dat koning Bimbisara, van wiens bekeering wij reeds gewag +maakten, een zijner bosschen of parken, het Veluvana (bamboeswoud) +ter beschikking stelde van den verlichte, en dat de groote koopman +Anathapindika, hem het nog beroemder Jetavana-park schonk: een park, +dat naar luid der legende, door dezen koopman voor zooveel goud was +gekocht, dat het den bodem van het gansche terrein kon bedekken. + +Sommige schrijvers stellen zich voor dat ook toen reeds de monniken +in Vihara's, kloosters, woonden. Doch, om verschillende redenen +is dit niet waarschijnlijk te achten; de propaganda vereischte +juist personen zonder vast tehuis en oude berichten teekenen ons de +"monniken van Sakya" als levende onder de boomen des velds; de boomen, +waar immers ook voorheen de "Rishi's," de oude zieners, geacht werden +hun openbaringen te ontvangen. Ook uitspraken van Megasthenes, een +gezant van koning Seleucus Nicator van Syrië (302-298 v. Christus) +spreken van Boeddha's volgelingen als van personen, die, noch in de +steden wonen, noch een dak hebben boven hun hoofd, maar die gekleed +zijn in boombast, met noten zich voeden en water drinken uit de +hand. Ook wordt in datzelfde bericht van hen gezegd "dat zij geen +huwelijk kennen, noch kinderen verwekken." + +Dus, gansch iets anders dan leven in Vihara's. En ofschoon nu dat +getuigenis betrekking heeft op een tijd, lang na Boeddha's dood, +mogen wij het er toch voor houden, dat het in de dagen van den +verlichte niet anders was. Hij toch zeide tot zijn volgelingen, +"Een groote plicht rust op u, te werken voor het heil van menschen +en geesten. Laten wij uiteengaan, ieder in verschillende richting, +geen twee op hetzelfde pad. Ga en predik Dharma [43]." + +In "de twaalf voorschriften", een noordelijke bron, m. a. w. ontleend +aan een heilige schrift der noordelijke Boeddhisten, wordt aan de +"bedelaarstroep" zooals Boeddha zijn volgelingen noemde, uitdrukkelijk +verboden om een ander dak te hebben dan een boom. Hun eenige zitplaats +mag de moeder aarde zijn. Hun kleeren lompen van de mesthoop of het +kerkhof. De boom, die den bedelaar beschut, moet liefst op een kerkhof +staan. Niet tweemaal mag hij slapen onder denzelfden boom. + +Nu is het wel zeker, dat deze "twaalf voorschriften" een strengere +ascese vertegenwoordigen dan het oorspronkelijk Boeddhisme, doch, +de voorstelling dat Boeddha en zijn volgelingen overal in sierlijke +"vihara's" waren gehuisvest is toch zeker niet juist. Mij komt het +voor dat zij een zwervend leven leidden, in grooten eenvoud, doch +niet zoo, dat zij zich aan alle maatschappelijk verkeer onttrokken, +dat immers noodig was om hun leer tot allen te brengen. + +Zoo lezen wij b.v. van aanzienlijken, die den verhevene ter maaltijd +noodden, van Brahmanen-leerlingen, die in een twistgesprek met den +beroemden leeraar hun sporen trachtten te verdienen, van tegenstanders, +die hem strikvragen deden. Daarbij worden zij dan natuurlijk dikwerf +overwonnen, en menigmaal lezen wij dan hoe zij den verlichte en zijn +leerlingen het verzoek doen: moge de heer, de verhevene, morgen bij +mij met zijn leerlingen het middagmaal komen gebruiken. Boeddha geeft +door zwijgen zijn toestemming te kennen. Is dan den volgenden dag de +maaltijd gereed, zoo zendt de gastheer een bode met het verzoek: "het +is tijd, heer, de maaltijd is bereid." Daarop neemt dan Boeddha zijn +aalmoezenschaal en opperkleed en gaat met de zijnen ter maaltijd. De +gastheer en zijn familie bedienen zelf hun gasten. Is de maaltijd +geëindigd, dan worden de handen gewasschen, de gastheer neemt met +de zijnen aan Boeddha's zijde plaats en deze richt tot hen een woord +van vermaning en leering. + +Had men op een dag geen uitnoodiging, dan onderneemt Boeddha zijn +bedelgang door stad of dorp, nadat eerst de vroege morgenuren in +geestelijke oefeningen of in het verkeer met de leerlingen zijn +doorgebracht. Zwijgend ging dan de man, wiens naam door gansch Indië +werd genoemd, voor wien koningen bogen, met zijn schaal rond, met +neergeslagen blik, zonder te spreken afwachtend of men hem eenige +spijze zou geven. Was die rondgang afgeloopen, dan noodde de middag +tot rust in de koelte van het woud, totdat de avond aanbrak en hij weer +onder de menschen optrad, vriend en vijand leerend en onderrichtend. + +Zoo gingen de dagen van den verlichte, wiens zwervend leven en +aanraking met allerlei personen ons telkens aan Jezus doet denken, +vredig voorbij. Hoe was nu echter het leven van den meester met +zijn vertrouwden, de leerlingen, die hem vergezelden? Waarschijnlijk +heerschte er in dien intiemen kring een rustige toon: een stemming van +kalme goedheid en stille vreugde, die aan der wereld ontvlodenen paste. + +In dien kring waren voorts de gewone grenzen der maatschappij +vrijwel weggewischt. Wie geluisterd had naar het woord (een +vaststaande formule), "Kom, o monnik, wèl verkondigd is de leer, +wandel in heiligheid, om aan alle lijden een einde te maken," dat de +Boeddha tot diegenen richtte, aan wie hij zijne leer had verkondigd, +wie dus het gele kleed en de tonsuur [44] had aangenomen, alle +familiebetrekkingen had opgegeven, op geen bezit meer aanspraak +maakte en strenge kuischheid in acht nam: hij maakte deel uit van +een gewijden kring, waarin het casten-onderscheid was opgeheven. + +Evenals, zeide de verlichte, rivieren hun naam verliezen, als zij +opgenomen worden in den grooten oceaan, zoo verliezen ook adelijken +en Brahmanen, Vaisya's en Sudra's hun oude namen, wanneer zij voor de +leer van den Voleindigde hun huis verlaten. Den ouden naam en het oude +geslacht hebben zij dan achtergelaten, voortaan heeten zij slechts +"asceten, die den zoon van Sakya aanhangen [45]." + +Merkwaardig is in dit opzicht ook het gesprek, dat Boeddha voerde +met koning Ajatasattu. Deze vroeg welk loon ten deel viel aan hem, +die zijn huis verliet om een geestelijk leven te leiden. In den loop +van dat gesprek zeide de Verlichte: "Indien een slaaf of dienaar +des konings het gele gewaad aantrekt en als monnik in gedachten, +woorden en werken onberispelijk leeft, zoudt gij dan zeggen: laat +deze man weder mijn slaaf en dienaar zijn, die vóór mij opstaat en +nà mij ter ruste gaat, die op zich neemt wat ik hem gebied, die voor +mijn genoegen leeft, wat mij aangenaam is spreekt en naar mijn gelaat +ziet?" Toen antwoordde de koning: + +"Neen, Heer, ik zou mij voor hem buigen, voor hem opstaan, hem +uitnoodigen plaats te nemen en hem aanbieden wat hij aan kleeding, +spijze, beschutting en medicijnen noodig kon hebben; ik zou hem +beschermen en bewaken, gelijk het behoort." + +Zoo maakte dus het geestelijk gewaad allen gelijk. Toch waren het +meest de aanzienlijken, die zich onder Boeddha's jongeren lieten +opnemen; telkens wordt in de oude teksten gesproken van "de zonen +van edele geslachten," die hun huis verlaten om zonder tehuis +rond te zwerven. Onder Boeddha's leerlingen waren jonge Brahmanen +als Sariputta, Mogallana, Kaccana, adellijken als Ananda, Rahula, +Amuruddha, zonen van groote kooplieden en aanzienlijke beambten, +in een woord meest personen, die een zorgvuldige opvoeding hadden +ontvangen. Dit kan ons niet verwonderen als wij in aanmerking +nemen dat ook in onze dagen in 't algemeen een beschouwing van het +leven als lijden en kwelling veel meer aantrekkelijks heeft voor de +aanzienlijken dan voor de eenvoudigen, die ondanks al hun ontbering +in den grond der zaak toch geneigd zijn en blijven het leven als een +heilgoed te beschouwen. + +Voor de geringen des volks, de gestaalden in 's levens strijd was de +verkondiging van het smartelijke van alle bestaan niet te vatten en +was de leer van oorzaak en gevolg niet te begrijpen. + +Toch, indien zij wilden toetreden, zij waren welkom. En, enkelen lieten +zich opnemen in den kring. In de "Theragatha", (spreuken der oudsten), +worden aan den "oudste" Sunita deze woorden in den mond gelegd: +"Uit een onaanzienlijk geslacht ben ik voortgekomen, ik was arm en +behoeftig. Nederig was het werk, mij opgelegd, de verwelkte bloemen +opruimen (uit tempels en paleizen). Ik was door de menschen veracht, +werd voor gering aangezien en gescholden. Deemoedig betuigde ik aan +velen mijn eerbied. + +"Daar aanschouwde ik Boeddha met zijn monniken, zooals hij daar +heenging, de held, in de voorname stad van Magadha, mijn last wierp +ik af om eerbiedig voor hem te buigen. Uit erbarmen voor mij bleef +hij staan, hij, de hoogste onder de mannen. Toen boog ik mij tot +aan de voeten des meesters, trad aan zijn zijde en verzocht hem, +den hoogste onder alle wezens, mij als monnik aan te nemen. Toen +sprak de genaderijke meester, de erbarmer over de gansche wereld: +"Kom tot mij, monnik," dat was de wijding, die ik ontving. (Sunita +vertelt dan verder, hoe hij zich in het woud terugtrok en daar, in +peinzen verzonken, de hoogste verlichting bereikte, zoodat de goden +kwamen en hem vereerden.) + +"Toen zag mij de meester, terwijl de goden mij omgaven en hij sprak +deze woorden: "Door heiligen gloed en door kuischen wandel, door +intooming en zelfbedwang, daardoor wordt men tot Brahmaan, dat is +het hoogste Brahmanendom."" + +M. a. w., geen caste stond als zoodanig nader bij het hoogste heil +dan een andere: de verlichting kon aan allen ten deel vallen, kon ook +verkregen worden door den geringste des volks. Evenals Paulus zeide: +"in Christus is geen Jood noch Griek, geen slaaf noch vrije," zoo +ook kon Boeddha zeggen: "in den kring der monniken is geen Sudra of +Vaisya, geen Kshatrya of Brahmaan." Was daarom het Boeddhisme een soort +democratische beweging? Wie dat meent, vergeet dat de ware volgelingen +monniken waren, die de maatschappij de maatschappij lieten en wie +het alleen te doen was om het hoogste heil te verwerven. Niet om de +verdrukten los te maken uit de ketenen van het castewezen, maar om rijk +en arm den weg te banen tot het hoogste heil, daarom was het bovenal +te doen [46]. Doch, die dat hoogste heil gevonden hadden: zij vormden +inderdaad een kring, waarin de oude grenzen waren weggewischt, al +stonden ook hier, gelijk onvermijdelijk is, sommigen op den voorgrond. + +Daareven noemden wij reeds Sariputta en Mogallana, die beiden reeds +in den aanvang van Boeddha's werkzaamheid werden gewonnen door zijn +prediking en die hem trouw volgden tot aan hun dood, welke kort voor +dien des Meesters intrad. Maar vooral ook moeten wij noemen Boeddha's +neef Ananda, tot wien de verhevene zijn laatste woorden sprak, den +discipel, dien hij boven allen liefhad. Deze Ananda was het ook, die +voor Boeddha's persoon en voor zijn levensonderhoud dagelijks waakte. + +Een gansch andere rol heeft vervuld Devadatta, Ananda's broeder. Dit is +de Judas van het Boeddhisme, die den Meester naar het leven stond. 't +Schijnt dat deze leerling, door eerzucht gedreven, in plaats van den +reeds vergrijsden meester zelf de leiding der gemeente in handen +wilde hebben. Hij beproefde op allerlei wijze den verhevene uit +den weg te ruimen. Doch vruchteloos; wonderen bewaren het leven des +heiligen. Uitgezonden moordenaars worden, als zij Boeddha naderen, +met vrees en beving geslagen; vriendelijk spreekt hij hen toe en +zij bekeeren zich tot het geloof. Als een rotsblok Boeddha dreigt +te verpletteren vangen twee bergspitsen het op: zoodat slechts zijn +voet wordt gewond. Als een wilde olifant door een nauwe straat op den +verlichte wordt losgelaten blijft hij, getroffen door de tooverkracht +van dien "vriendelijken denker" eensklaps staan en wijkt terug. + +Heeft Devadatta werkelijk den verhevene naar 't leven +gestaan? Onwaarschijnlijk is 't niet, al bestaat de mogelijkheid +dat men Devadatta, die hierin van den meester afweek, dat hij veel +strengere ascetische eischen wilde stellen, ten onrechte dergelijke +moordplannen heeft toegeschreven. + +Wat die strengere ascese betreft, hij verlangde dat een monnik altijd +in het woud zijn verblijf zou houden, terwijl Boeddha gaarne in +de nabijheid van steden en dorpen vertoefde. Ook wilde hij dat een +monnik slechts leven zou van wat hij op zijn rondgang verzamelde en +geen uitnoodiging ter maaltijd van vrome leeken zou aannemen. Zijn +gewaad, meende hij verder, mocht slechts uit opgeraapte lompen zijn +samengenaaid, enz. Een tijdlang had dit streven eenig succes, doch +straks leed het geheel en al schipbreuk. Eene legende verhaalt zelfs, +dat Devadatta levend door de hel werd verslonden. Wij zagen boven +reeds [47] dat volgens de "twaalf voorschriften" inderdaad eischen, +als die welke Devadatta verlangde, aan Boeddha's volgelingen werden +gesteld en de vraag komt bij ons op: Ligt er toch misschien in +Devadatta iets van het oorspronkelijke Boeddhisme dat men later +heeft trachten weg te werken en als ondermijning van het gezag des +Meesters te doen beschouwen? Eén ding schijnt mij wel waarschijnlijk, +namelijk, dat wij ons de eerste volgelingen van den Verlichte niet +moeten voorstellen als rustig levend in hun viharas', [48] maar wel +als zwervers, schamel gekleed, al kunnen wij niet aannemen, dat hun +gewaad uit opgeraapte lompen moest gemaakt zijn, en evenmin dat zij +niet ter maaltijd mochten gaan. + +Voor deze opvatting pleit vooral het feit, dat zij, ook nog in de +dagen van koning Açoka, die ongeveer tweehonderd jaar na Boeddha's dood +leefde, niet als zwijgende monniken in kloosters leefden, maar onder +boomen, en er hun eer in stelden om zooveel mogelijk de onbekeerden +door hun woord tot bekeering te brengen. + +De onbekeerden tot bekeering te brengen, dat geschiedde ook in de +dagen van den verlichte zelf. Doch niet allen traden toe tot den kring +der jongeren met zijn gestrenge eischen van kuischheid, armoede en +gehoorzaamheid. Wij zagen dat er ook waren die, als koning Bimbisara +[49] hun toevlucht namen bij Boeddha, Dharma, Sangha (de Verlichte, de +Leer, de Gemeente), zonder hun maatschappelijk leven en hun huiselijk +bestaan te veranderen. Zij werden de weldoeners en verzorgers der +monniken; ook zij, als zij wandelden in eenvoud en in onderdrukking +van aardsche hartstochten en begeerten, konden een stap nader komen tot +het Nirvana, het hoogste heil. Zij waren voor de Boeddhisten wat Maria +en Martha, wat een Nicodemus en Jozef van Arimathea waren voor Jezus +en de zijnen. Ook waren zij van den aanvang af onmisbaar; hoe konden +der wereld ontvloden monniken leven zonder arbeid, indien geen vrome +vrienden en vriendinnen hen verzorgden van de nooddruft des levens? + +Onder die leeken-vrienden waren ook vele vrouwen. Als een type +dezer vrome vriendinnen kunnen wij beschouwen de voortreffelijke +Visakha, wier beeld ons met zooveel liefde in de Boeddhistische +overleveringen wordt geteekend. Zij was een rijke burgervrouw in +Savatthi, de hoofdstad van het land Kosala: de moeder van bloeiende +kinderen, de grootmoeder van vele zonen. Algemeen geëerd werd zij +bij elken maaltijd, bij ieder feest genoodigd: haar werden steeds +het eerst de spijzen aangeboden, zij werd beschouwd als een gast, +die geluk aanbrengt. + +In de Mahavagga vinden wij over haar het volgende verhaal, dat ons +een aanschouwelijk beeld geeft en ons tevens doet zien, dat ook +de Boeddhisten het woord verstonden: "het is zaliger te geven dan +te ontvangen." + +Op zekeren dag dan neemt Boeddha zijn maaltijd in het huis van +Visakha. Na den maaltijd zet deze zich naast hem neer en zegt: "Acht +wenschen verzoek ik van den verhevene." "De voleindigden, Visakha", +luidt het antwoord, "zijn te verheven om iederen wensch te kunnen +vervullen." "Doch wel wat geoorloofd is, Heer, en wat niet misprezen +kan worden." "Zoo spreek, Visakha." + +"Ik wensch, o heer, mijn leven lang de gemeente regengewaden te geven, +vreemde monniken voedsel te reiken, doorreizende monniken te spijzigen, +kranke broeders te eten te geven, ziekenverplegers te voeden, zieken +medicijnen te geven, dagelijks rijstebrij te verdeelen en aan de +nonnen badgewaden te schenken." + +"Waarom vraagt gij, Visakha deze dingen aan den voleindigde?" Zij geeft +daarop rekenschap, waarom zij aan deze wenschen zooveel waarde hecht. + +O. a. zegt zij. "Een monnik die uit den vreemde komt, kent de wegen +niet en loopt vermoeid rond om zijn aalmoezen in te zamelen. Heeft +hij nu echter genoten, wat ik voor deze vreemdelingen bestemmen wil, +dan kan hij eerst uitrusten en vervolgens, als hij uitgerust is, +aalmoezen inzamelen. Dit doel, o heer, heb ik in het oog en daarom +wil ik mijn leven lang de doortrekkende monniken voedsel geven. + +"En wederom, heer, een doortrekkende monnik zal, als hij zelf zijn +voedsel moet zoeken, achterblijven van zijn gezelschap of, waar hij +rust wilde houden, zal hij moede door de straat gaan. Heeft hij echter +de spijzen genoten, die ik aan de doortrekkende monniken wil schenken, +dan zal hij niet achterblijven; waar hij rust wil houden zal hij op +tijd aankomen en uitgerust zal hij door de straten gaan." + +Zoo legt zij vervolgens het doel van al hare acht wenschen uit en +de verlichte spreekt: "Edel, Visakha, edel handelt gij, dat gij, +naar dezen prijs trachtend, den voleindigde bidt om vervulling uwer +wenschen. Ik sta u, Visakha, uwe acht wenschen toe." + +En dan prijst hij haar met de volgende woorden: + + + Die spijs en drank verleent, van eed'le blijdschap vol. + Des heil'gen leerling, rijk aan deugden, + Die zonder afgunst gaven schenkt om 't hemelsch loon, + Die smarten stilt, die vreugde steeds verspreidt, + Verkrijgt des hemels heerlijk lot. + Zij wandelt voort op 't pad des lichts, 't gepreez'ne. + Van smarten vrij geniet zij langen tijd, + Het heerlijk loon der goede daad in 't zalig hemelrijk. + + +In deze Visakha vonden wij een type van vrouwen die, zooals het in +het N. Testament zou heeten "den Heer dienden van hare goederen." [50] + +Overigens moeten wij niet meenen dat Boeddha de vrouwen hoog stelde, +al is b.v. in het Boeddhistische Birma de praktijk beter dan de +theorie. Neen, eene van de leerstukken van het Boeddhisme is dat de +vrouw, voor zij tot het hoogste heil kan geraken, altijd weer eerst +als man in de wereld moet komen. + +Toch werd de vrouw in oud-Indië geëerd. De afsluiting der vrouw van +het maatschappelijk leven, door latere zeden gewettigd, was ook in het +oude Indië niet zoo sterk. Integendeel, de vrouwen namen deel aan het +geestelijk leven van hun volk: de edelste dichters toonen ons dat het +oude Indië de waarde der vrouw gevoelde en haar bewonderde en eerde. + +Boeddha echter vond de vrouwen een gevaar: in haar waren +verpersoonlijkt alle machten der verleiding, die den geest binden +aan deze wereld. "Ondoorgrondelijk" zoo leert de moraal van een +oude vertelling, "verborgen, als de weg van den visch in het water, +zoo is het wezen der vrouwen, der uitgeslapen rooverinnen, bij wie de +waarheid moeilijk is te vinden, voor wie de leugen is als de waarheid +en de waarheid als de leugen." + +En wat dunkt u van het volgende gesprek van Boeddha en Ananda? De +laatste vraagt: "Hoe zullen wij ons tegenover eene vrouw +gedragen?" "Haar aanblik vermijden, Ananda". "Maar als wij haar toch +zien, wat moeten wij dan doen?" "Niet tot haar spreken, Ananda." "En +als wij toch tot haar spreken, wat dan?" "Dan moet gij over uzelven +waakzaam zijn, Ananda." Boeddha ging er dan ook slechts noode--na +herhaald aandringen zijner pleegmoeder [51]--toe over om vrouwen als +zijne leerlingen in de orde op te nemen, en gaf tegen Ananda te kennen, +dat het heilige leven en de heilige leer zonder vrouwen 1000 jaar, +met haar slechts 500 jaar zou kunnen bestaan. + +Zoo was Boeddha's geest: en de nonnen stonden ook altijd +bij de monniken ten achter, zij werden geduld, veel meer ook +niet. Merkwaardig is het dat ook in den tegenwoordigen tijd tegenover +tallooze Boeddhistische monniken in Birma--ieder heeft daar zijn +klooster--slechts weinige nonnen worden gevonden. En wel, omdat +blijkbaar dat strenge en koude haar niet aantrekt. Een vrouw, zegt +de Boeddhist in Birma ook nog heden, begrijpt het zoo niet. 't Kan +ons niet verwonderen als wij bedenken dat er zoo weinig gemoedelijks +in dezen godsdienst is, hoe hoog hij overigens moge staan. + +Hebben wij stilgestaan bij Boeddha's vrienden, wij vragen thans, met +welke vijanden had hij te strijden? Allereerst met de priesterlijke +Brahmanen, wier instellingen en positie in strijd waren met zijn +beginselen en die hij geenszins ontzag. + +Openlijk sprak toch de Verlichte het uit, dat hij aan offers geen +waarde hechtte, ja, dat de deugd der Ahinsa (eerbied voor het leven) +het dooden van dieren verbood. Onomwonden kwam hij op tegen den waan +dat de Brahmaan als zoodanig nader zou staan bij het hoogste heil: +het achtvoudige pad, dat naar Nirvana leidde, stond voor iedereen open. + +Niet minder verhief hij zich tegen het zweren bij schriftgeleerdheid, +tegen de meening als ware het genoeg de woorden van de Veda's in +het hoofd te hebben. "Wie," zeide Boeddha, "de liederen en spreuken +der oude wijzen nabidt en zich dan zelf een wijze dunkt, die is even +als een slaaf of gering mensch, die zich op de plaats stelt, waar de +koning tot zijn gevolg sprak, dezelfde woorden bezigt en zich nu ook +een koning dunkt." [52] De scholier gelooft wat de meester gelooft, +de meester wat hij van vroegere meesters ontvangen heeft. + +We zien hierin hoe hij het autoriteitsgeloof verwierp. Hoe hij over +het offer dacht, daarvan hebben wij een merkwaardig verhaal, dat +aldus luidt: + +Boeddha had eens een gesprek met een aanzienlijk Brahmaan, die hem +vroeg wat de eigenschappen waren van een goed offer. Als antwoord +verhaalt Boeddha dan de geschiedenis van een wijs en gelukkig koning +uit oude dagen, die, na vele overwinningen te hebben behaald en de +heele wereld te hebben veroverd, het besluit nam een groot offer aan +de goden te brengen. Hij liet zijn huispriester komen en vroeg dezen +hoe hij zijn voornemen het geschiktst zou volvoeren. + +De priester vermaande hem, om vóór zijn offer te brengen eerst in +zijn rijk rust, welstand en veiligheid te doen wonen. Hij gaat dus +niet tot het offeren over, voor hij alle schade heeft hersteld. En +bij zijn offer verwoest men geen levens van bezielde wezens, geen +rund of schaap wordt geslacht. De dienaren des konings doen hun +werk bij het offer niet onder tranen en door dwang: vreezend voor +den stok der opzieners: ieder doet vrijwillig, wat zijn eigen hart +hem ingeeft. Melk, olie en honig worden aangebracht en zoo wordt het +offer des konings der godheid geboden. + +Er is echter, zegt Boeddha, nog een hooger en gezegender offer, ook +gemakkelijk te brengen: als men gaven schenkt aan vrome monniken, +woonplaatsen verschaft aan Boeddha en zijn gemeente. + +En nog hooger offer is het: als men met een geloovig hart bij Boeddha, +bij de leer en bij de gemeente (Boeddha, Dharma, Sangha) zijn toevlucht +neemt, als men geen wezen van het leven berooft, leugens en bedrog +verre van zich houdt. + +Nog hooger offer is het, als men als monnik van vreugde en leed beide +afscheid neemt en in heilige rust peinzend zich verdiept. + +Het hoogste offer dat een mensch kan brengen en tevens de grootste +zegen, die hij kan verwerven is echter: als hij de verlossing +bereikt en de zekerheid krijgt: ik zal niet weer tot deze wereld +terugkeeren. Dat is de hoogste voleindiging van alles wat offer heet. + +De Brahmaan, die zelf een groot offer had willen brengen en honderde +dieren daarvoor in gereedheid hield, nam geloovig deze prediking aan +en sprak: "Ik neem mijn toevlucht bij Boeddha, bij de leer en bij +de gemeente." "De dieren", zoo sprak hij, "laat ik vrij, mogen zij +het groene gras genieten, koel water drinken, moge de frissche wind +hen omzweven." + +Nam Boeddha het op tegen het brengen van offers, misprees hij den +castengeest en het gezagsgeloof, niet minder stond hij tegenover vele +asceten, die in eindelooze zelfkwelling en zelfkastijding den weg +des heils meenden te bereiken. Hij immers wist uit eigen smartelijke +ervaring dat zichzelf te kwellen vruchteloos was. Hem was het geworden +tot een heilige zekerheid, dat geen vasten de aardschgezinde gedachten +of hartstochten doet verdwijnen. + +Neen, het werken aan opbouwing van zijn geestelijk leven, het trachten +naar kennis, dat is het, wat de overwinning geeft en de kracht tot +dezen goeden strijd vindt men in een leven, dat even ver verwijderd is +van weelde als van ontbering en zichzelf opgelegde smart. Zoo waren +de gedachten van Boeddha, die tegenover de ziekelijke afdwalingen +van het Indische ascetisme op den naam van gezonde opvattingen mogen +aanspraak maken. + +Boeddha staat hier tegenover zijn tijdgenooten als de man van +praktijk en gezond verstand. Moeten wij dat echter zoo verstaan, dat +hij feitelijk alle geloof aan God en een hooger leven als bijgeloof +verwierp? Sommigen oordeelen zoo en geven ons van Boeddha een beeld +als van een godloochenaar of minstens een positivist uit langvervlogen +dagen. Feitelijk, zoo roepen zij ons toe, geloofde Boeddha aan geen +God en geen volgend leven. Zijn Nirvana, het einddoel, was eigenlijk +het ophouden van alle bestaan, zijn God was slechts de eeuwige wet +van oorzaak en gevolg, waarvan alleen 't Nirvana verlost. + +Wij zullen wellicht later nog uitvoeriger op deze belangrijke punten +terug komen. Nu merken wij alvast op: 1e dat het Boeddhistische +geschrift, Brahmajala sutta geheeten, waarin vooral Boeddha als +een soort scepticus optreedt, door vele bevoegde beoordeelaars niet +gerekend wordt tot de geschriften van het oorspronkelijk Boeddhisme, +maar van de zoogenaamde Mahayana, (de groote overtocht) een latere +ontwikkeling (of verbastering?) van Boeddha's leer, en dat er een +sterk en welgegrond vermoeden bestaat, dat de invloed der Mahayana +bij meer geschriften, die een gelijken indruk van Boeddha ons geven, +is in het spel geweest. + +2e. dat wij zeer eigenaardige episoden uit Boeddha's leven bezitten, +waarin een gansch andere geest doorstraalt, en waaruit wij de +conclusie trekken, dat Boeddha met dat komen tot de verlossing, dat +hij, zooals wij daareven zagen aanprijst als het hoogste offer, niet +bedoelt een verlost worden van het bestaan, maar het verheven zijn +boven het koortsachtige, rustelooze, dat het zoeken van het eigen ik +aan 't leven geeft, een zijn, dat zoo verheven is, dat ook Boeddha +zich aan geen beschrijving waagt, en dat hij het niet vergeleken +wil hebben met leven in den meer gewonen zin des woords. Willen wij +trouwens voor het woord Nirvana een Nederlandsch gewaad zoeken, dan +moeten wij bedenken dat het staat, geenszins tegenover leven, maar +tegenover dorst (trishna) tegenover het begeeren, dat altijd weer de +ziel verteert en onrustig maakt. En dan drukt het woord dat F. Ortt +[53] er voor geeft "de groote vrede", het best Boeddha's gedachten uit. + +Doch laten wij tot bevestiging van onze opvatting Boeddha's getuigenis +zelve hooren. Boeddha dan verklaart zekeren asceet en philosoof +Makkhali Gosala voor den ergsten aller dwaalleeraars. [54] + +Wat nu leerde deze? O. a. dat de mensch geen vrijen wil had. Hij zeide +namelijk: "Er is geen macht (om te handelen), er is geen kracht, de +mensch heeft geen invloed, alle wezens, alles wat ademt, al wat is, +al wat leeft is onmachtig, machteloos, krachteloos, door toeval, +door leiding, door natuur wordt het naar zijn doel gevoerd." + +"Ieder wezen," leerde deze leeraar verder, "maakt een bepaald aantal +wedergeboorten door, aan wier slot zoowel de dwaas als de wijze het +einde des lijdens bereikt." + +Had Boeddha zóó over diens leer kunnen spreken als hij zelf een verkapt +loochenaar van God en een hoogere wereld was geweest? Immers neen. En +wat dunkt u, lezer, van de volgende gelijkenis van den verhevene? + +Eens, zoo sprak Boeddha, was daar een blind geboren man, die zeide: +"Ik kan niet gelooven in een wereld van verschijnselen. Kleuren +die helder of dof zijn bestaan niet. Daar is geen zon, geen maan, +geen sterren. Niemand heeft daarvan goede getuigenis." Zijn vrienden +beknorden hem, doch hij herhaalde dezelfde woorden. + +In die dagen was daar een Rishi, die het "innerlijk gezicht" had, +hij ontdekte op de helling van de Himalaya vier kruiden, die de macht +hadden om den man, die blind geboren was te genezen. Hij zocht die +op, bereidde ze met zijn tanden en diende ze toe. Eensklaps riep +de blindgeborene: "Ik zie kleuren en verschijnselen. Ik zie schoone +boomen en bloemen. Ik zie de heldere zon. Niemand heeft ooit te voren +zoo iets aanschouwd." + +Daarop kwam er een heilig man tot den blind geboorne en sprak tot hem: +"Gij zijt ijdel en trotsch en bijna even blind als voorheen. Gij +ziet de buitenzijde der dingen, niet de binnenzijde. Hij, wiens +bovennatuurlijke zintuigen zijn ontwaakt ziet de lazuren velden van +de Boeddha's van het verleden, hij hoort hemelsche geluiden op vijf +yogana's afstand. Ga naar een woestijn, of een woud, of een hol in +de bergen en overwin uw dorst naar aardsche dingen." + +De blindgeboorne gehoorzaamde en de parabel eindigt met deze +uitlegging: "Boeddha is de oude Rishi, de vier kruiden zijn de vier +groote waarheden." [55] Hij brengt de menschen van het lager leven +af en opent de oogen der blinden. + +Wij zien duidelijk hieruit, dat ook het mystieke--trouwens wij mogen +hier, gelet op wat de wetenschap in onze dagen leert over telepathie, +clairvoyance enz. en op wat getuigenissen uit alle eeuwen bevestigen, +van gezonde mystiek spreken--bij Boeddha geenszins ontbrak en dat het +doel dat hij zich met zijn leerlingen voorstelde geen ander was dan hen +van het aardsche los te maken en tot het hooger leven te brengen. In +dat denkbeeld worden wij bevestigd door de Samana Phala Sutta. [56] +Daar leert Boeddha ongeveer het volgende: + +"De mensch heeft een lichaam, saamgesteld uit de vier elementen. + +"Dit lichaam is de vrucht van de vereeniging van zijn vader en van zijn +moeder. Het wordt gevoed met rijst en meelpap en kan worden verminkt, +gekruisigd, vernietigd. In dit vergankelijk lichaam is des menschen +verstand geketend. De asceet, zichzelf dus opgesloten gevoelend, +richt zijn geest op het scheppen van een vrijer hulsel. + +"In gedachten stelt hij zich voor een ander lichaam, geschapen naar het +beeld van dit stoffelijke, met een vorm, organen en leden. Dit lichaam +staat tot het stoffelijke als het zwaard tot de scheede, of als de +slang tot de mand waarin zij is opgesloten. De asceet dan, gereinigd +en volmaakt, begint bovennatuurlijke krachten te ontwikkelen. Hij vindt +zich in staat om door materieele hindernissen als muren en wallen heen +te dringen, hij kan zijn beeld zichtbaar maken op meerdere plaatsen +te gelijk, hij kan op het water wandelen zonder er in te zinken, +hij kan door de lucht vliegen als een grootvleugelige valk, ja, hij +kan deze wereld verlaten en die van Brahma zelf bereiken. Door deze +kracht van zijn wil verwerft hij zich nog een ander vermogen: evenals +de ivoordraaier een olifantstand bewerkt volgens zijn phantasie, zoo +kan ook hij door zijn gedachten beelden oproepen [57]. Hij verkrijgt +het vermogen om te hooren de geluiden der onzienlijke wereld even +duidelijk als die van de zienlijke wereld--ja nog duidelijker. Ook +is hij--door de macht van Manas [58]--in staat de meest geheime +gedachten van anderen te lezen en hun karakter te zien. Hij kan +zeggen: "Hier is een geest, door hartstocht bestuurd, daar is een +geest, die bevrijd is (van de hartstocht). Deze man heeft eed'le +doeleinden, die man heeft geen doel in het oog." Evenals een kind +zijn oorringen in het water ziet en zegt: "Dit zijn mijn oorringen", +zoo erkent de gereinigde asceet de waarheid. Voorts komt dan over +hem de gave van het "goddelijk gezicht" en hij omvat met zijn blik +al wat menschen doen op aarde en na hun dood en wanneer zij wederom +geboren zijn. Dan ontsluiert hij de geheimen van het heelal en waarom +de menschen ongelukkig zijn en hoe hun ongeluk kan ophouden." + +Zien wij hierin niet, dat het geenszins aangaat Boeddha voor een +atheïstisch gekleurd vrijdenker te houden? [59] Men hoore ook het +volgende uit de Tevigga Sutta, een ander Cingaleesch werk. + +Toen Boeddha te Manasakata vertoefde, in het mangowoud, kwamen tot +hem drie Brahmanen, in de Veda's wel onderwezen, om hem te raadplegen +over de vereeniging met den eeuwigen Brahma. Zij vragen hem of zij op +den rechten weg zijn om die vereeniging te bereiken. Boeddha antwoordt +niet rechtstreeks. Hij onderstelt een vreemd geval. Een man is verliefd +geworden op de allerschoonste vrouw van het land. Dag en nacht droomt +hij van haar, doch, nimmer heeft hij haar aanschouwd. Hij weet niet +of zij lang is of kort, of zij tot de Brahmanen of tot de Sudra's +behoort, of zij blank is of bruin, zelfs haar naam kent hij niet. + +Dan vraagt hij de Brahmanen of dit verhaal over die vrouw een wijze of +een dwaze vertelling is. Zij erkennen dat het "zottepraat" is. Boeddha +past nu dezelfde redeneering op de Brahmanen zelf toe. En de Brahmanen, +onderwezen in de drie Veda's, moeten bekennen, dat zij Brahma nimmer +hebben gezien, niet weten of hij lang is of kort, noch iets wezenlijks +omtrent hem en dat alles wat zij zeggen over vereeniging met hem, +dwaze praat is. Zij gaan een trap op, waarin eene kromming is en weten +niet of zij een woning of een afgrond zullen bereiken. Zij staan op den +oever eener rivier en roepen den anderen oever op om tot hen te komen. + +Was Boeddha de atheïstische leermeester, dien velen in hem zien, +dan had hij hier een schoone gelegenheid gehad om zijn inzichten te +doen kennen. De Brahmanen, had hij dan kunnen zeggen, weten niets van +Brahma, om de eenvoudige reden, dat zulk een wezen niet bestaat. Doch +juist dit doet Boeddha geenszins. Hij tracht te bewijzen dat de +Brahmanen daarom niets weten van Brahma, omdat deze zuiver geestelijk +is en zij zuiver stoffelijk zijn. + +Vijf sluiers, zegt Boeddha, bedekken Brahma voor het sterfelijk +oog. Zij zijn: + + + 1. De sluier van lust en begeerte. + 2. De sluier van boosheid. + 3. De sluier van luiheid en traagheid. + 4. De sluier van trots en eigengerechtigheid. + 5. De sluier van twijfelzucht. + + +Dan gaat Boeddha voort en vraagt: + +"Bezit Brahma vrouwen en rijkdom?" + +"Neen, Gautama" antwoordt Vasettha de Brahmaan. + +"Is zijn geest vol van toorn, of vrij van toorn?" + +"Vrij van toorn, Gautama." + +"Vol van boosheid, of vrij van boosheid?" + +"Vrij van boosheid, Gautama." + +"Is zijn geest bedorven, of zuiver?" + +"Zuiver, Gautama." + +"Heeft hij zelfbeheersching, of niet?" + +"Hij heeft die, Gautama." + +Dan doet hij de Brahmanen vragen over henzelven: + +"Zijn de Brahmanen, geleerd in de drie Veda's, zijn zij in het bezit +van rijkdom, of zijn zij dat niet?" + +"Zij zijn het, Gautama." + +"Dragen zij iemand een kwaad hart toe, of niet, Gautama?" + +"Zij doen dat, Gautama." + +"Zijn zij zuiver van hart of niet?" + +"Zij zijn het niet, Gautama." + +"Hebben zij heerschappij over zichzelf, of niet?" + +"Zij hebben die niet, Gautama." + +Deze antwoorden stellen, gelijk men begrijpt, in het licht, dat er geen +vereeniging kan bestaan tusschen zoo verschillende wezens als Brahma +en de Brahmanen. Brahma is vrij van alle verkeerdheid, zondeloos, +zichzelf meester, dus kan alleen hij, die zonder zonde is, hopen met +hem in overeenstemming te komen. Vasettha stelt vervolgens deze vraag: +"Mij is gezegd Gautama, dat de asceet Gautama den weg weet tot den +staat van vereeniging met Brahma?" + +"Ik ken Brahma Vasettha", is Boeddha's antwoord, "ik ken de wereld +van Brahma, en den weg die er heenvoert." + +Daarop vraagt de verootmoedigde, in de drie Veda's onderwezen Brahmaan, +aan Boeddha: hem den weg te wijzen tot den staat van vereeniging +met Brahma. + +Boeddha geeft een uitvoerig antwoord: een scherpe tegenstelling makend +tusschen het hooge en het lage Brahmanendom, tusschen de "aan huizen +gehechte" en de "huislooze" Brahmanen. Die eersten, de huis-Brahmanen, +zijn ruw, zinlijk, gierig, onoprecht. Om winst beoefenen zij de zwarte +kunst, de waarzeggerij en bedrog. Zij weten bij koningen gehoor te +krijgen, broeden oorlogen uit, voorspellen overwinningen, offeren +levens op, berooven de armen. Als een tegenbeeld daarvan schildert hij +den kluizenaar, die alle wereldsche dingen heeft verzaakt en zuiver, +zichzelf meester, gelukkig is. + +Om dit hooger leven aan de menschen te leeren wordt "van tijd tot tijd +een Tathagatha (voleindigde) in de wereld geboren, gezegend en waardig, +overvloeiende van kennis, een gids voor dwalende stervelingen. Hij ziet +aangezicht tot aangezicht het gansch heelal, de geesten-wereld van +Brahma en die van Mara, den verzoeker. Hij deelt aan anderen zijne +kennis mede. De eerste "huislooze" door hem onderricht doet zijn +geest een vierde der wereld doordringen met erbarming, sympathie en +gelijkmoedigheid, verreikend, groot, bovenmatig." [60] + +"Waarlijk, dit is, o Vasettha, de weg tot den staat van vereeniging +met Brahma" en hij verkondigt dat "de Bhikshu of Boeddhistische +bedelmonnik, die vrij is van toorn, vrij van kwaadwilligheid, +zuiver van geest, meester over zichzelf, na zijn dood, als het +lichaam ontbonden is, met Brahma zal vereenigd worden." De Brahmanen +gevoelen dan de volle kracht van dit woord. Boeddha is in hun oog +geen afbreker, maar een behouder van het geloof. Hij houdt het +met den ouden geestelijken godsdienst tegenover alles mêesleepende +nieuwigheidsleeraars. + +"Gij hebt overeind gezet, wat was ter neder geworpen" zeggen zij +tot hem. + +Zoo zien wij hier Boeddha als diengene, die den geestelijken +godsdienst weer opricht, door de Brahmanen onder vormen verstikt, +evenals Jezus weer opvatte wat door Israëls profeten, die de eischen +des levens op den voorgrond stelden was geleerd, doch door de Joodsche +schriftgeleerdheid was nedergeworpen. + +Doch hij deed nog meer, dat ons aan Jezus doet denken. Evenals deze +ons geteekend wordt vol liefde voor gevallenen en verworpenen zoo +hebben wij ook van het licht van Azië treffende verhalen, die in het +licht stellen zijn liefde ook voor ver verdoolden. + +In de Chineesche Dhammapada lezen wij van een schoone zondares, +die van Boeddha had vernomen en die op weg ging om zijne prediking +te hooren. Op weg zag zij echter in een bron haar schoon gelaat en +zij was niet in staat om haar goede voornemen uit te voeren. Toen zij +terugkeerde, werd zij ingehaald door een andere courtisane, schooner +nog dan zij zelve, en zij reisden te zamen. Toen zij een oogenblik +rustten bij een andre bron, werd de vreemdelinge door slaap bevangen en +legde zij haar hoofd op den schoot van haar medereizigster. Eensklaps +werd het schoon gelaat wasbleek als een lijk, een walgelijk lokaas +voor afschuwelijke insecten. De vreemdelinge toch was de groote Boeddha +zelf, die deze gestalte had aangenomen om de arme Pundari te bekeeren. + +"Daar is een schoonheid, die gelijkt op een fraaie kruik met +vuil gevuld: een schoonheid die aan oogen, neus, mond, lichaam +toebehoort. Het is die vrouwelijke schoonheid, welke leed brengt, +huisgezinnen verdeelt, kinderen doodt". + +Deze woorden voorzeker, door den Meester bij een andere gelegenheid +geuit, geven den zin weder van dit verhaal en drukken den geest des +Meesters uit. + +Wij zagen reeds dat deze noch aan offers, noch aan zelfkastijding +waarde hechtte, daar dit de weg niet kon zijn om verlost te worden +van het lijden. + +Daartegenover legde hij allen nadruk op het streven van den mensch +zelf. "Werk uws zelfs zaligheid" dat kan een spreuk wezen van Boeddha +evengoed als "In eigen hand ligt eigen lot." Een en ander leert hij +dan ook uitdrukkelijk, geen uitwendige ceremoniën kunnen baten, geen +geloof of gebed kan het doen, zelf moet de mensch den weg bewandelen +tot het heil. "Ook de Tathagatha's zijn enkel predikers, zelf moet +gij een poging doen." [61] + +Nauw in verband met deze meer verhevene opvatting van het heil staat +zijne erkenning van de onafwendbare gevolgen die het kwaad heeft op +des menschen persoonlijkheid zelve: slechts onze tijd heeft hem hierin +geëvenaard. Wel leert Boeddha geen eeuwige straf: ook aan Devadatta, +den Judas van het Boeddhisme wordt vergiffenis geschonken, doch, +Boeddha kan de gevolgen van zijn booze daden niet wegnemen, deze +moeten langzamerhand worden opgeheven in de zuiveringsprocessen van +het hiernamaals. Boeddha kent niet de theorie dat een dwaze dweeper +op zijn sterfbed eensklaps de rijke liefde en de verheven kennis van +een engel zou deelachtig worden. In een volgend leven komt iemand +juist in zulk een toestand van geest en gemoed, als die waarin hij +voordezen verkeerde, anders is zijn persoonlijkheid verwoest. Dat +noemt men de wet der gerechtigheid (Karma). + +Deze leer van Boeddha is grillig verdraaid door sommigen van zijn +volgelingen, doch zijn eigen woorden zijn snijdend klaar: + +"Een fout, welke men bedreven heeft is als melk, die niet op ééns +zuur wordt. Langzaam en zachtkens, als vuur onder de asch zal zij +den dwaas verderven. Beide een goede en een slechte daad moeten rijp +worden en hunne onvermijdelijke vruchten voortbrengen. [62]" + +Hoe Boeddha dit meent, heeft hij aangewezen in een schoone +gelijkenis. Daarin worden de gevolgen van het kwaad afgebeeld als +een ijzeren vesting der kwelling en de zonden als schoone vrouwen, +die den mensch naar dezen zijnen ondergang lokken. + +Alles in dit verhaal doet bij den eersten aanblik denken aan een +tooversprookje uit de Duizend en Een Nacht (trouwens we zien dikwijls +diepe waarheden in zulk een poëtischen vorm gehuld door de Indiërs), +koel wuiven de palmen van een schoon eiland en in een heerlijk +paleis wordt de slechte zoon, die naar goud zoekt, door vrouwen +van bovenaardsche bekoorlijkheid bewaaierd. Hij heeft gesmaakt de +onwaardige genietingen van Kamaloça (de lagere wereld) en geniet +ze voor een tijd. Van eiland tot eiland gaat de reiziger voort, +ieder volgend eiland is schooner dan het vorige, maar ieder is weer +dichter bij de stad der boete, de stad met ijzeren muren. Doch: die +hem daarheen drijft is geen Ahriman, geen duivel: neen, de wet van +oorzaak en gevolg drijft hem voort. Evenwel: daar is geen duivel, +dien Boeddha niet kan verzachten, zelfs tot in de hel Avichi is er +geen schuilhoek, waar zijn groote liefde niet kan doordringen. + +Elk, zoo laat Edwin Arnold [63], den Boeddha zeggen, en wij nemen +die woorden over omdat zij zoo goed zijn geest uitdrukken: + + + Elk heerscht in eigen kring, zoo mensch als God, + Want al wat leeft, daarboven, hier omlaag, + 't Zij groot of klein, schept door zijn eigen dâan + Zijn lot, zijn lust, zijn plaag. + + Wat was, bepaalt wat is of worden zal, + Het beet're, 't mind're, ontwikkeling, nieuw begin... + In blijde heem'len oogsten d'englen 't loon, + Van eed'le daden in; + + In d'onderwereld dragen duiv'len 't pak + Van vroeger boos bedrijf. Het goede, 't kwaad, + 't Wordt alles door den tijdstroom meegevoerd, + Niets blijft in d'eigen staat. + + +en zegt hij later van die wet der gerechtigheid, (Karma): [64] + + + Zoo dwingt haar wet ons tot gerechtigheid. + Niet één kan haar weerstaan. Volgt haar gedwee, + Liefde is haar innigst wezen en het doel, + Dat zij beoogt: Volmaking, Rust en Vrêe. + + +Liefde is haar innigst wezen. Zij was ook het innigst wezen van den +Boeddha. Al zien wij in zijn persoon niet dat gemoedsleven dat een +Jezus kenmerkt, toch vervult ons de gestalte van dien koningszoon, die +alle aardsche banden breekt om der menschheid het heil te prediken, +die vol is van medelijden, met diepen eerbied en wij kunnen ons +begrijpen dat zijn volgelingen zeiden dat hij was "God, geopenbaard +in de gestalte van barmhartigheid." + +Wij kunnen ons niet voorstellen dat zijn beeld, ons zoo treffend +geteekend, slechts een mythe zou zijn: er moet een verheven karakter +zijn geweest om denkbeelden te verkondigen, die zoo ver waren verheven +boven zijn tijd. + +Nooit verandert zijn verheven welwillendheid. Hij bekeert de +verdorvenste zondaars. Hij spreekt tot de dochters der zonde. Als +hij de aarde bezoekt is het licht tot in de diepste der hellen, hij +maakt duivelen en goede menschen beide gelukkig. Een dwaas beleedigt +hem. "Mijn zoon" antwoordt hij "beleediging tegen den hemel is als +speeksel, dat men tegen het uitspansel richt: het keert terug op wie +het uitwerpt." + +"Een Tathagatha," zegt hij tot zijne leerlingen, "kan door slechte +daden en beleedigingen niet worden vertoornd: deze kunnen alleen zijn +barmhartigheid en liefde verdubbelen." + +Bedenken wij nu daarbij dat het beginsel der vergelding (oog om oog, +tand om tand) de politiestok was voor de maatschappij van die dagen, +dat oorlog, plundering en wraak aan geheele kringen eigen waren als +dagelijksch bedrijf en broodwinning, hoe verheven klinken ons dan +tegen woorden als deze: + +"Slechts door liefde bedwingen wij wrok. Door goed alleen overwinnen +wij kwaad. De heele wereld vreest geweld. Alle menschen beven in +tegenwoordigheid van den dood. Doe aan anderen wat gij wilt dat zij +u zouden doen. Dood niet. Veroorzaak geen dood. + +"Zeg geen harde woorden tot uw buurman. Hij toch zal u antwoorden in +denzelfden toon. + +"Zij die zeggen: "Ik ben verongelijkt en uitgetart, ik ben geslagen +en geplunderd" zullen nooit ophouden te haten. + +"Wat de haat in de wereld kan doen ophouden is niet de haat, maar de +afwezigheid van haat. + +"Als gij--evenals een trompet, die in den krijg is vertreden--geen +klagelijk geluid meer voortbrengt, dan hebt gij Nirvana bereikt. + +"Stil zal ik misbruik verduren evenals de strijd-olifant de pijl van +den schutter ontvangt. + +"De mensch, die ontwaakt is, gaat niet op wraak uit, maar vergeldt +met vriendelijkheid zelfs wie hem onrecht doet: evenals de sandelboom +zijn geur nog meedeelt aan de bijl van den houthakker, die hem velt." + +Hebben deze schoone uitspraken vooral betrekking op het kwaad met +goed vergelden, de volgende die zich op verschillend gebied bewegen +zijn niet minder merkwaardig. + +"De zwanen gaan op het pad der zon. Zij gaan door de lucht, dank zij +hun wonderbare macht. Zoo gaan de wijzen deze wereld uit, als zij +Mara en diens gezelschap hebben overwonnen. + +"Niet door uitwendige daden is men een (waar) asceet (Samana). + +"Niet de tonsuur maakt van den onopgevoeden mensch een Samana. + +"Geen regenbui van goudstukken kan de lust ooit voldoen. + +"Een mensch is geen Bhikshu alleen omdat hij aalmoezen vroeg, geen +Muni [65] omdat hij stilzwijgt. Niet door discipline en geloften, +niet door groote geestelijke kennis, niet door alleen te slapen, +niet door heilige inspiratie, kan ik die vrijheid verkrijgen, welke +geen wereldling kent. De ware Samana is hij, die alle kwaad ter rust +heeft gebracht. Indien een mensch in den strijd duizend maal duizend +man overwint en een ander overwint zichzelf, dan is de laatste de +grootste overwinnaar. + +"Weinigen zijn er die aankomen aan de overzijde, de meesten loopen +langs den oever heen en weer. + +"Laat de dwaas verlangen naar een waardelooze reputatie, naar voorrang +onder de Bhikshu's, naar heerschappij in de kloosters, naar vereering +door andere menschen. + +"Een bovennatuurlijk persoon wordt niet gemakkelijk gevonden. Hij +wordt niet overal geboren. Het ras, waaronder zulk een wijze geboren +wordt, bloeit. + +"Roep mij niet uit op den weg alsof ik de god Brahma was. [66] +Godsdienst is niets anders dan het vermogen om lief te hebben. + +"Het huis van Brahma is waar kinderen gehoorzamen aan hun ouders. + +"Schoonheid en rijkdom zijn als een mes, met honig besmeerd. Het kind +zuigt er aan en wondt zich. [67]" + +Zoo vormen de woorden en daden van Boeddha een schoon geheel, zooals +hij leerde, zoo leefde hij. En zooals hij leefde, zoo stierf hij ook. + +Achttien mijlen oostwaarts van Kapilavastu is thans een nederig dorp, +geheeten: Matha Kuär (de doode prins). Waarom die naam? Hwen Thsang, +de Chineesche pelgrim, die in de 4de eeuw Indië bezocht, kan het +ons vertellen. Daar was in zijne dagen een "doode prins" van marmer, +rustende onder een prachtig tempeldak (canopy), waarvan nog ruïnen +zijn overgebleven. Op de plaats van dien tempel stonden 477 jaar voor +Christus eenige boomen waaronder toen, in doodslaap verstijfd, de +"beste vriend der wereld" rustte, zooals de Indiërs hem noemden. Hooren +wij, wat een in hoofdzaak betrouwbaar verhaal ons van zijn dood meldt. + +Boeddha gaat van Rajagriha, de hoofdstad van Magadha-land het noorden +in. Hij gaat den Ganges over, waar toen juist de toekomstige hoofdstad +van Indië, de koningstad Pataliputta werd gebouwd. Hij ziet in den +geest de toekomstige grootheid dier stad en voorspelt deze aan zijn +jongeren. + +In het dorp Beluva nabij Vaisali wil hij zijn leerlingen laten heengaan +om daar in stille eenzaamheid den regentijd door te brengen. Doch daar +grijpt een smartelijke krankheid hem aan: den dood erkent hij als +nabij. Nu denkt hij aan zijne jongeren: hij wil Nirvana niet ingaan +voor hij tot hen gesproken heeft. Alzoo bedwingt hij zijne krankheid +en houdt het leven vast. Hij staat op, gaat uit het huis en zet zich +voor de deur op de plaats, die men hem bereid heeft. Ananda spreekt dan +tot hem: "Ik zie, Heer, dat de verhevene beter is en het hem minder +moeielijk valt. Mij, Heer, hadden de krachten verlaten, ik duizelde, +de gedachten vloden heen door de ziekte van den verhevene. Doch een +troost had ik, Heer, de verhevene zou niet in het Nirvana ingaan, +voor hij zijn wil omtrent de gemeente den jongeren verkondigd heeft." + +"Wat begeert de gemeente der jongeren van mij, Ananda? Ik heb de leer +verkondigd en geen verschil gemaakt tusschen binnen en buiten. Hij +die zegt: "Ik wil heerschen over de gemeente" of "laat de gemeente +mij onderworpen zijn," hij moge Ananda, zijn wil verklaren in +de gemeente... De voleindigde evenwel zegt niet: "Ik wil over de +gemeente heerschen." Ik ben nu afgeleefd, bejaard, een oud man, die +zijn reis heeft volbracht. Tachtig jaar ben ik oud--Wees gij, Ananda, +uw eigen licht, uw eigen toevlucht. Zoek geen andere toevlucht. Wie +nu, Ananda, of na mijn verscheiden, zijn eigen licht zal zijn, zijn +eigen toevlucht en geen andere toevlucht zal zoeken, hij zal voortaan +mijn ware discipel zijn, die het rechte pad bewandelt." + +Boeddha laat des avonds alle monniken, die nabij Vaisali wonen +samenroepen en wijst hen nog eenmaal op de kennis des heils, die +hij hun predikte, opdat zij daarnaar zouden wandelen en die zouden +vermeerderen en dan laat hij volgen: "Welaan monniken, ik zeg u, +al het aardsche is der vergankelijkheid onderworpen, worstelt zonder +ophouden. Over een kleinen tijd breekt het Nirvana van den voleindigde +aan, nu over drie maanden zal hij in het Nirvana ingaan." + +En, ging hij voort: + +"Mijn aanzijn rijpt voor 't eind, na is mijns levens doel. 'k Ga heen: +Gij blijft nog hier: het oord der toevlucht wacht, weest waakzaam +steeds, en heilig zij uw wandel. Bewaart met kloeken moed, o jong'ren, +uwen geest. + +"Die zonder wank'len steeds het woord der waarheid volgen. + +"Zij komen tot het doel, geboort, en dood voorbij." + +Den volgenden dag doet Boeddha nog eenmaal zijn bedelgang door Vaisali: +ziet voor de laatste maal op de stad terug en begeeft zich met vele +jongeren op weg naar Kusinara, om daar het Nirvana in te gaan. + +Te Pava--onderweg--overvalt hem de krankheid, die aan zijn leven +een einde zal maken.--Cunda--zoo verhaalt het oude bericht naïef +tusschen de afscheidsgesprekken van den verlichte door--Cunda, de zoon +van een goudsmid te Pava zette den verhevene zwijnenvleesch voor, +ten gevolge waarvan hij ziek werd. Moede ging de meester verder, +hij baadde zich in de rivier en dronk een weinig. Na eenige rust +kwam hij te Kusinara. Daar moest Ananda hem tusschen twee boomen een +rustplaats bereiden, waarop hij het moede hoofd nederlegde. + +Het was niet de tijd dat de Salaboomen bloeiden, doch deze beide +waren van onder tot boven met bloesems bedekt. + +Toen sprak de verhevene tot Ananda: "Geheel met bloemen bedekt, +hoewel het de bloeitijd niet is, zijn de beide tweelingsboomen: +hun bloesems vallen in menigte op het lichaam van den voleindigde: +hemelsche melodieën weerklinken in de lucht om hem te eeren. + +"Doch den Voleindigde, Ananda, komt een andere eer toe, een andere +verheerlijking, prijs, vereering, eerbied. Ieder monnik Ananda, en +iedere non en iedere leek en leekenzuster, die in het groote en in het +kleine in de waarheid leeft en naar de wet leeft en ook in het kleine +naar de waarheid wandelt: zij zijn het die den voleindigde brengen +de hoogste eer, verheerlijking, prijs en vereering. Daarom, Ananda, +moet gij u oefenen en steeds bedenken: wij willen in het groote en +het kleine naar de waarheid leven, wij willen naar de wet leven en +ook in het kleine in de waarheid wandelen." + +Weenend ging Ananda het nabijzijnde huis binnen en sprak: "Ik ben +van zonden nog niet vrij, ik heb het doel nog niet bereikt, en mijn +meester, die zich mijner erbarmde, zal in het Nirvana ingaan." + +Toen zond Boeddha een der leerlingen tot hem: "Ga heen, leerling, +en spreek uit mijn naam tot Ananda: de Meester wil met u spreken, +Ananda." Toen ging Ananda tot den Meester, boog zich en nam aan +zijne zijde plaats. Boeddha echter sprak: "Niet alzoo, Ananda, +klaag niet, jammer niet. Heb ik u niet van te voren gezegd, Ananda, +dat men scheiden moet van alles wat men liefheeft en waarin men zich +verheugt? Hoe ware het mogelijk, Ananda, dat niet zou vergaan datgene +wat geboren, geworden, gemaakt, der vergankelijkheid onderworpen +is? Dat gaat toch niet. Gij echter Ananda, hebt langen tijd den +Voleindigde geëerd, in liefde en goedheid, met vreugde zonder +valschheid, zonder einde: in gedachten, woorden en werken. Gij hebt +goed gedaan Ananda, ga voort, weldra zult gij van zonden vrij zijn." + +Toen de nacht aanbrak stroomden de edelen van Kusinara met vrouwen +en kinderen naar het bosch om voor het laatst den stervenden meester +hunne vereering te brengen. + +Subhadra, een andersgezind asceet, die gekomen was om met hem te +spreken bekeerde zich tot hem als de laatste der geloovigen, die den +Meester zelven aanschouwden. + +Kort voor zijn heengaan sprak Boeddha nog tot Ananda: "Wellicht, +Ananda, zult gij denken; het woord heeft zijn meester verloren, wij +hebben geen meester meer. Zoo moet gij niet denken, Ananda. De leer, +Ananda, en de orde, die ik u geleerd en verkondigd heb, dat is uw +meester, als ik ben heengegaan." + +En tot de jongeren zeide hij: "Welaan, jongeren, ik zeg u: vergankelijk +is alles wat geworden is, worstelt zonder ophouden (om het heil te +verkrijgen). Toen ging zijn geest van extase tot extase, door alle +trappen der vervoering, daarop ging hij tot Nirvana in. De aarde +beefde, de donder rolde. En Brahma sprak: + +"Eens leggen alle wezens af lichaamlijkheid, in alle werelden, +zooals nu Boeddha, de overwinnaar, de meester der wereld, de machtige +voleindigde, tot Nirvana is ingegaan." + +De edelen van Kusinara kwamen en verbrandden voor de poorten der stad +het lichaam van Boeddha met alle eer, die aan de lijken van koningen +placht te geschieden. + + + +Zoo wordt ons geschetst het levenseinde van den verhevene. We hebben +hem aan de hand der oude geschriften gevolgd op zijn levens weg. Wij +hebben leeren kennen den Boeddha der oude legende. Doch niet al +te moeilijk schijnt het om uit den Boeddha der legende den wijzen +Sakyazoon der historie te kennen. Als wij dat beproeven, dan komt +ons voor den geest een hooggeboren edele, die, met aardschen glans +en luister omringd, alles daarliet om een oplossing te zoeken van de +hoogste levensvragen. Een wijze, die alles wat het leven lieflijks +heeft, verzaakte om te zoeken naar wat voeren kon tot waren vrede. Niet +in zelfkastijding, noch in overdreven wereldschuwheid vond hij dien, +maar in het streven om bij een leven, evenver van zinnelijkheid als +van zelfpijniging, tot uitdooving van alle hartstocht, tot opgeven +van alle persoonlijke begeerte te komen. + +Eén, die voorts het licht hem geschonken, niet voor zichzelf hield, +maar het zooveel in hem was aan anderen bracht, ja daaraan zijn +gansche leven wijdde en die voor hoog en laag, voor mensch en dier +de welwillendheid zelve was. + +Eén, die diep besefte dat geen offers, geen boetedoeningen, geen +ceremoniën vrede brengen in de ziel, maar dat er slechts vrede en +licht te vinden is voor hen, die uit liefde zichzelf ten offer geven +en alle begeerte en hartstocht weten te overwinnen. + +Geen wonder dat zijn persoon een onuitwischbaren indruk achterliet +en dat vrome vereering een stralenkrans wond om het hoofd van den +Sakyazoon. + + + + + +III. Boeddha's onderwijs, Boeddhistische redenen en gelijkenissen. + + +Wij hebben in de vorige hoofdstukken het leven van den verlichte u +geschetst en daarbij op menige bladzijde, naar ik hoop, doen gevoelen, +welken geest hem bezielde. Toch willen wij op zijn onderwijs nog +meer in 't bizonder uwe aandacht vestigen: de leer was immers naar +zijn eigen woord tot Ananda, de Meester voor zijn volgelingen, als +hij was heengegaan? + +Welnu, dat woord van den Meester is ons voor een goed deel overgeleverd +al kunnen wij niet overal beslissen, wat aan den Meester, wat aan +leerlingen te danken is. + +Wat die leer betreft, krijgen wij den indruk, dat zij zich--in +onderscheiding van Jezus' leer b. v.--vaak meer tot het verstand +richtte dan tot het hart. 't Is meestal meer een klemmend betoog dan +een op het gevoel werkend beeld. Ja, er is in die betoogen zelfs iets +mathematisch, punt voor punt wordt uitvoerig en eentonig afgewerkt +en langzaam gaat het voort. Als een voorbeeld noem ik de volgende +rede over den gloed der zinnen: [68] + +"Toen sprak de verhevene tot de jongeren: alles, jongeren, staat +in vlam. En wat is dit alles, jongeren, dat in vlam staat? Het oog, +leerlingen, staat in vlam, het erkennen van het zichtbare staat in +vlam, de aanraking met het zichtbare staat in vlam, het gevoel, +dat uit de aanraking met het zichtbare voortkomt, staat in vlam: +of het vreugde of leed is of geen vreugde of leed: ook dit staat in +vlam. Door welk vuur is het ontvlamd? Door het vuur der begeerte, +door het vuur van den haat, door het vuur der verblinding is het +ontvlamd, door geboorte, ouderdom, dood, smarten, klachten, lijden, +kommer, vertwijfeling is het ontvlamd: Alzoo zeg ik. + +"Het oor staat in vlam, het hoorbare staat in vlam, het kennen van +het hoorbare staat in vlam, de aanraking met het hoorbare staat in +vlam, het gevoel dat uit de beroering met het hoorbare voortkomt, +zij het vreugde, zij het leed, zij het geen vreugde en geen leed, ook +dit staat in vlam. Door welk vuur is het ontvlamd? Door het vuur der +begeerte, door het vuur van den haat, door het vuur der verblinding, +door geboorte, ouderdom, dood, smarten, klachten, leed, kommer, +vertwijfeling is het ontvlamd: alzoo zeg ik. + +"De reuk staat in vlammen (dan volgt weer dezelfde opsomming), de tong +staat in vlammen (wederom), het lichaam staat in vlammen (wederom), +de geest staat in vlammen (wederom)." + +Dan gaat de rede voort: "Dit alzoo inziende (nl. de waarheid van het +verteerd worden van alles door den vuurgloed der vergankelijkheid) +wordt een wijze, edele hoorder des woords het oog moede, hij wordt +het zichtbare moede, hij wordt het kennen van het zichtbare moede, +hij wordt het gevoel moede, dat uit de aanraking met het zichtbare +ontstaat, zij het vreugde of leed, of geen vreugde of leed. Hij +wordt het oor moede (enz.), de reuk moede" (enz. enz.) (altijd weer +dezelfde zinnen). + +En dan eindigt de rede: "Terwijl hij deze dingen moede wordt, +wordt hij vrij van begeerte, van begeerte vrij wordt hij verlost, +in den verloste is het inzicht: ik ben verlost, vernietigd is de +wedergeboorte, voleindigd de heiligheid, gedaan de plicht, geen +terugkeer is er meer tot deze wereld: alzoo is zijn inzicht." + +Voor ons zou een dergelijke toespraak geen groote aantrekkelijkheid +hebben, doch voor de leerlingen van Boeddha, die aan een dergelijken +redeneertrant, ook van andere leeraars gewoon waren, was dat een +ander geval. + +Voor de niet ingewijden sloeg de meester gewoonlijk een eenigszins +anderen toon aan, dan waren de redeneeringen niet zoo abstract. Zoo +wordt ons b.v. in de Mahavagga, hetzelfde werk, waaraan de juist +vermelde toespraak is ontleend, ook verhaald hoe de verhevene aan +"tachtigduizend dorpsoudsten" het woord predikte. "Hij erkende", heet +het daar, in zijn geest de gedachten der dorpsoudsten en predikte +hun het woord naar de orde, namelijk de prediking van het geven, de +prediking van de rechtschapenheid, de prediking van de hemelen, de +verderfelijkheid, ijdelheid, onreinheid der lusten, den zegen van het +vrijzijn van lust. Toen nu de verhevene erkende, dat hunne gedachten +goed, ontvankelijk, vrij van hindernissen waren, verheven en naar hem +toegewend, toen predikte hij hen, wat in 't bizonder de prediking der +Boeddha's is: het lijden, het ontstaan van het lijden, de opheffing +van het lijden, den weg tot opheffing des lijdens. Vervolgens wordt +dan geschetst hoe in die dorpsoudsten het oog der waarheid opengaat en +zij inzien dat "alles wat aan de wet van het ontstaan onderworpen is, +ook aan de wet van het vergaan onderworpen is." + +M. a. w. hier wordt ons te zien gegeven, hoe Boeddha van het eenvoudige +opklimt tot de verborgenheden, tot het wezenlijke, het eigenaardige +zijner leer. Nu, al mogen wij ook allerminst vaststellen dat deze +leer alzoo is uitgesproken (die verzameling van 80.000 dorpsoudsten is +althans zeker een fictie) toch kunnen wij aannemen dat iets dergelijks +aan de leerwijze van den Verlichte is eigen geweest [69]. + +Soms ook vinden wij gesprekken, waarin Boeddha uit het dagelijksch +leven opklimt tot het geestelijke, en wel in dier voege, dat hij +zijn toehoorder door verschillende vragen langzaam brengt, waar hij +hem hebben wil: alzoo de methode van Socrates, die ook vooral door +vragen leerde. + +Zoo b.v. een gesprek van den Meester met Sona, een zijner +leerlingen. Deze Sona had zichzelf tot de uiterste ascese gedwongen, +doch was ten slotte tot het inzicht gekomen dat zulk een streven geen +goede vruchten droeg. Hij liep nu gevaar tot het andere uiterste over +te slaan en terug te keeren tot een leven voor het genot. + +Boeddha zegt dan tot hem: "Hoe is het Sona, waart gij vroeger, voor +gij uw huis verliet, met het snarenspel bekend?" "Ja, heer." "Wat +dunkt u dan Sona, als de snaren al te strak zijn gespannen, zal dan +de luit den rechten toon geven en voor het spel geschikt zijn". "Dat +zal zij niet, Heer." "En wat dunkt u, als bij uwe luit de snaren al +te slap zijn gespannen, zal dan de luit den rechten toon geven en +voor bespelen geschikt zijn?" "Dat zal zij niet, Heer." "Hoe echter, +Sona, indien bij uwe luit de snaren niet te strak en ook niet te slap +gespannen zijn, als zij de juiste maat houden, zal dan de luit den +rechten toon geven en voor het spel geschikt zijn?" "Ja, heer." + +"Zoo ontaardt ook, Sona, de al te sterk gespannen kracht in overmaat, +en de al te veel overgelaten kracht in slapheid. Daarom Sona, voleindig +in uzelf het evenwicht uwer kracht en tracht te komen tot evenwicht +van uw geestelijk vermogen, houd dit doel in 't oog." [70] + +Somtijds vinden wij ook in het onderricht van Boeddha meer uitgewerkte +gelijkenissen. Enkele daarvan willen wij U medededeelen, omdat zij +ons zoo goed den geest des meesters doen kennen. We merken hierbij +echter op, dat zeker niet al deze gelijkenissen van den Meester zelf +afkomstig zijn. + +Van den verzoeker, die tracht de menschen den weg des heils te +doen bijster worden en van den verlosser, die hen op den rechten +weg terugvoert, wordt ons de volgende gelijkenis verhaald, die wij +kunnen noemen: + + + +De ware en de verkeerde weg. [71] + +"Wanneer, o jongeren, in het woud, op een berghelling, een groote +vallei met water is, waarbij een groote kudde wild leeft en er komt +een man die het wild plagen en ongelukkig maken wil, dan sluit +deze man den weg, [72] die goed, veilig en wel begaanbaar is af +en opent een verkeerden weg, een moeraspad. Dan zal, o jongeren, +die groote kudde wild schade lijden en verminderen. Wanneer er nu +echter, jongeren, een man komt, die tracht naar gedijen, welzijn en +heil voor deze groote kudde wild: dan maakt deze den goeden weg weer +open en vernielt het moeraspad. Dan zal, o jongeren, de groote kudde +wild voortaan gedijen, wassen en toenemen. Een gelijkenis, jongeren, +heb ik verteld, om u den zin bekend te maken. De zin nu is deze: + +"De groote vallei en het water zijn de lusten, o jongeren. De groote +kudde wild, jongeren, zijn de levende wezens. De man, die schade en +onheil voor hen tracht te bewerken is Mara, de booze. De verkeerde +weg, jongeren, is de achtvoudige verkeerde weg, namelijk: verkeerd +geloof, verkeerd bedoelen, verkeerd woord, verkeerde daad, verkeerd +leven, verkeerd streven, verkeerd gedenken, verkeerd bespiegelen. De +moerasweg, o jongeren, is vreugde en begeerte. Het moeraspad, jongeren, +is het nietweten. De man, jongeren, die naar gedijen, welzijn, heil +tracht is de voleindigde, de heilige hoogste Boeddha. De zekere, +goede weg, die wel te begaan is, is de heilige, achtvoudige weg, +dat is: goed gelooven, goed bedoelen, goed woord, goede daad, goed +leven, goed streven, goed gedenken, goed bespiegelen. Alzoo, heb ik, +o jongeren, den veiligen, goeden weg geopend, die wel te begaan is, de +valsche weg is toegesloten, het moeraspad vernietigd. Alles, jongeren, +wat een meester doen moet, die naar het heil zijner jongeren tracht, +die zich hunner erbarmt: uit erbarmen voor u heb ik dat gedaan." + +Dit bovenstaande verhaal kan terecht den naam van gelijkenis dragen, +wij vinden echter in de oude Boeddhistische boeken ook nog meer +uitgewerkte verhalen, die wel eenigszins aan gelijkenissen doen denken, +maar toch nog beter "leerzame verhalen" kunnen worden genoemd. Enkele +daarvan, deels van Boeddha, deels van zijn volgelingen afkomstig, +willen wij hier laten volgen, omdat zij ons den geest van zijnen +godsdienst zoo goed leeren kennen. Allereerst noemen wij u: + + + +De gelijkenis van de vergeving. + +In een vroeger bestaan was Boeddha de asceet Jin Juh en woonde hij in +een bosch. "Wouden zijn heerlijk" verklaarde hij. "Waar de wereldling +geen genoegen vindt, vindt de "ontwaakte" mensch genot." + +In dien tijd was er een koning, Ko Li geheeten, een man van wreed, +slecht karakter. Op zekeren dag nam deze koning zijn vrouwen met zich +en ging jagen in het bosch. Vermoeid geworden viel hij in slaap. Toen +gingen al de vrouwen het bosch in om bloemen te plukken; zij kwamen bij +de kluis van den asceet Jin Juh en luisterden naar zijn onderricht. Na +eenigen tijd ontwaakte de koning, en zijn vrouwen missende, werd hij +jaloersch, trok zijn zwaard en ging haar zoeken. Toen hij haar allen +zag staan tegenover de kluis van den asceet, werd hij zeer toornig. + +"Wie zijt gij?" sprak de koning. + +"Ik ben de asceet Jin Juh." + +"Hebt gij alle aardsche hartstochten overwonnen?" vervolgde de +koning. De ander antwoordde dat hij hier was om met zijn hartstochten +te strijden. "Indien gij "Sheung te teng" [73] niet hebt bereikt, +zie ik niet in dat gij beter zijt dan de philosophen," (Fan Fuh) +èn met de wreedheid van een Oostersch tyran hakte hij den armen +kluizenaar handen en voeten af. + +De monarch zag tot zijn verbazing een verheven kalmte op het gelaat +van den gekwelden asceet en vroeg hem of hij geen toorn gevoelde. + +"Neen, koning, en ik zal u eenmaal leeren ook uw dierlijke hartstochten +te bedwingen. Als ik, in een ander bestaan, Sheung te teng bereik, +zult gij, o koning, mijn eerste bekeerling zijn." + +In een volgend bestaan werd koning Ko Li de leerling Kaundiliya. + +De hierop volgende geschiedenis is waarschijnlijk een protest +van de Hinayana (de kleine overtocht, dat wil zeggen het meer +oorspronkelijke Boeddhisme) tegen de "valsche leeraars" van de Mahayana +(de groote overtocht) die het Boeddhisme als een soort atheïsme gingen +opvatten. Zij kan genoemd worden: + + + +De gelijkenis van den godloochenaar. + +Angati, de koning van Tirhut, had eene dochter, Ruchi. Eerst leefde +hij godsdienstig, doch later hoorde hij verkeerde leeraars, die +verklaarden dat er geen toekomende wereld is en dat de mensch na den +dood, in water en andere elementen wordt opgelost. Van toen af meende +hij dat het beter was het tegenwoordige te genieten en werd hij wreed. + +Op zekeren dag ging Ruchi tot den koning en vroeg hem haar duizend +goudstukken te geven, daar het den volgenden dag een feestdag was en +zij een offer wenschte te brengen. De koning antwoordde dat er geen +toekomstig leven was, geen vergelding voor verdienste. Godsdienstige +vormen waren zonder waarde en het was beter om van het tegenwoordige +leven te genieten. + +Nu had Ruchi het innerlijk gezicht: zij kon dus in haar leven teruggaan +tot op veertien vroegere bestaansvormen. Dus sprak zij tot den koning +dat zij vroeger een edelman was geweest, doch een overspeler en dat +zij nu voor straf slechts een vrouw was. Als verdere straf was zij +geweest monnik, jonge koe en geit en eens was zij geboren in de hel +Avichi. De koning wilde zich niet door eene vrouw laten onderrichten +en bleef ongeloovig. Toen riep Ruchi, door betoovering, een geest +te hulp, en Boeddha zelf, in de gedaante van een monnik, kwam in de +stad. De koning vroeg hem vanwaar hij kwam. De monnik antwoordde dat +hij uit de andere wereld kwam. De koning zeide daarop lachend: + +"Als gij van de andere wereld komt, leen mij dan honderd goudstukken +en als ik naar die wereld ga zal ik er u duizend teruggeven." + +Boeddha antwoordde ernstig: "Als iemand geld leent moet dat zijn aan +de rijken, als hij geld geeft aan de armen, is het een gift, want de +arme kan niet terugbetalen. Daarom kan ik u geen honderd goudstukken +leenen, want gij zijt arm en berooid." + +"Gij spreekt logen" was het toornig antwoord des konings. "Is niet +deze gansche rijke stad mijn eigendom?" + +Boeddha antwoordde: "Over korten tijd; o koning, zult gij sterven. Kunt +gij uw rijkdom meenemen naar de hel? Daar zult gij in onuitsprekelijke +ellende leven, zonder kleeding, zonder voedsel. Hoe kunt gij mij dan +mijn schuld betalen?" Zoo sprak Boeddha en op zijn aangezicht lag +een zonderlinge glans, die den koning verblindde. + +Ook het volgende verhaal is zeer populair, het heet: + + + +Boeddha's gelijkenis van Kisagotami. + +Eens leefde er een nederig paar in Sravasti. Zij verkochten erwten, +rijst en houtskool in kleine ondiepe mandjes, door een matje tegen de +middagzon bedekt. Zij hadden een eenige dochter, Kisagotami. Op zekeren +dag zond haar vader haar het bosch in om hout te zoeken. Zij bleef +in de jungle bloemen zoeken, totdat zij eensklaps van uit het dichte +riet de oogen van een cheetah [74] op haar gevestigd zag. Zij stierf +bijna van schrik. Plotseling suisde er iets langs haar en de cheetah +lag dood aan haar voeten. De pijl was geschoten door een jongeling, +als jager in dienst bij den Rajah. Spoedig daarna wilde hij trouwen +met Kisagotami, die zeer op hem gesteld was. Doch de ouders, die reeds +op jaren kwamen zeiden dat zij hun eenige dochter niet konden missen. + +Eens ging een blinde man het winkeltje voorbij, hij speelde en zong. De +oude moeder luisterde en hij zong: + +"Zonder een metgezel wordt de Kokila [75] stil op haar tak, +stil-stil-stil voor altijd." + +Zij bracht dit in verband met hare dochter, die inderdaad kwijnend en +ziekelijk was geworden na hare teleurstelling en begon zich over deze +bezorgd te maken. Zoo trad het meisje, na verloop van tijd, door den +invloed van haar moeder, in het huwelijk. In die dagen richtte een +wreede tijger verwoestingen aan en doodde vele dorpelingen. De vorst +beloofde een groote som aan wie den tijger doodde. Kisagotami's man +werd er door verlokt, hij viel den tijger aan, maar werd door diens +klauw doodelijk gewond. + +De weduwe en een klein kind keerden naar Sravasti terug en helaas: +ze ontmoetten een stoet van weenende vrouwen, die haar ouders naar +het graf brachten. Een maand later zag men de arme weduwe met een +dood kind in de armen, telkens klagende. "Geef mij een geneesmiddel +voor mijn arm kind." + +Een antwoordde: "Ga naar den Sakyamonnik, den Boeddha (verlichte). + +Kisagotami ging naar Boeddha's kluis en sprak: "Heer en meester, +kent gij eenig geneesmiddel dat mijn jongen zal genezen?" + +Boeddha antwoordde: "Ik moet een handvol mosterdzaad hebben." + +Het meisje beloofde het te bezorgen, maar Boeddha voegde er bij: +"Ik moet mosterdzaad hebben uit een huis, waar geen zoon, echtgenoot, +ouder of slaaf is gestorven." + +De arme Kisagotami ging met haar dood kindje van huis tot +huis. Medelijdende menschen zeiden: "Hier is mosterdzaad, neem +het." Maar als zij vroeg of er geen zoon, of echtgenoot of ouder +of slaaf in dat huis was gestorven, dan ontving zij ten antwoord: +"Vrouw, de levenden zijn weinigen, dooden zijn er velen: tot ieder +huis komt de dood." + +Ten slotte zat Kisagotami, vermoeid en zonder hoop aan den weg +neer en keek naar de lichten in de steden, die één voor één werden +uitgedoofd. Op dat oogenblik deed Boeddha, door de macht van Siddhi +[76], haar zijne verschijning zien en deze sprak: "Alle levende +wezens gelijken op deze lampen. Zij worden opgestoken en flikkeren +dan voor een wijle, daarop heerscht de zwarte nacht over allen. De +verschijning predikte toen de wet aan haar, en volgens de woorden +der Chineesche vertaling, bracht hij aan: "heil en redding, het pad +wijzende dat leidt tot de eeuwige stad." + + + +De geschiedenis van prins Kunala. + +Koning Açoka had een jongetje, wiens oogen zoo schoon waren dat zijn +vader hem Kunala noemde: daar is een vogel van dien naam, welke onder +de rhododendrons en pijnboomen van de Himalaya woont en die beroemd is +om zijn lieftallige oogen. De jonge prins groeide op en ieder sprak +over zijn schoonheid in het gansche land des konings. Geen vrouw kon +hem in de oogen zien, zonder verliefd op hem te worden. Een Sthavira +[77] sprak eens ernstige woorden tot hem en zeide: "De trots van het +oog mijn zoon, is ijdelheid. Pas op." + +Op jeugdigen leeftijd huwde Kunala een meisje, Kanchana geheeten. Op +zekeren dag zag een van de vrouwen des konings den jeugdigen echtgenoot +en werd wanhopig verliefd op zijn schoone oogen. Kunala was door +schrik getroffen. + +"Zijt gij niet," sprak hij, "in de zenana [78] van den koning, mijn +vader?" Dit woord veranderde haar liefde in bitteren haat. + +In dien tijd stond de stad Taxila tegen koning Açoka op. De monarch +wilde er aanstonds zelf heengaan, doch de ministers raadden hem om +prins Kunala te zenden in zijn plaats. De prins ging naar de oproerige +stad en wist spoedig de rust te herstellen. Het volk verzekerde hem +dat zij de afpersingen en onderdrukkingen van des konings beambten +hadden weerstaan, doch niet den koning zelf. + +Niet lang daarna werd de koning door een walgelijke ziekte aangetast +en moest ten behoeve van zijn zoon afstand doen van den troon. De +koningin Tishya Rakshita, dezelfde die den prins zoo haatte, dacht +in haar hart: "Als Kunala den troon bestijgt ben ik verloren." + +Zij beval een slaaf haar een man te brengen, door dezelfde ziekte +als de koning aangetast. Zij vergiftigde den man en onderzocht hem +van binnen. Een groote worm voedde zich met zijn ingewand. Zij gaf +dien worm peper en gember: hij bleef er even gezond bij. Zij gaf hem +uien en hij stierf. + +Aanstonds ging zij naar den koning en beloofde hem te genezen als +hij haar een verzoek wilde toestaan. De koning beloofde haar alles +te geven, wat zij zeggen zou. Zij sprak tot hem: "Neem deze ui en +gij zult beter worden." + +"Koningin," sprak de koning, "ik ben een Kshatrya en de wet van Manoe +[79] verbiedt mij uien te eten." De koningin vertelde dat het een +geneesmiddel was, gèèn voedsel. Hij at de ui en werd genezen. + +De koningin verzocht nu, als belooning voor deze genezing, een week +lang de zaken des konings te mogen besturen. De koning aarzelde, +maar liet zich overhalen. + +Aanstonds zond de koningin een verzegelde order met 's konings zegel +voorzien, dat prins Kunala bedelaarskleeren moest dragen en zijn +oogen moesten worden uitgestoken: een blinde prins immers mag den +troon niet bestijgen. + +De goede menschen van Taxila waren diep geschokt door dit bevel, maar +zij zeiden tot elkaar: "Als de koning zoo onbarmhartig is voor zijn +zoon, wat zal hij dan wel doen, als wij hem niet gehoorzamen?" Eenige +Chándalas [80] werden er voor uitgekozen: doch zij hielden veel van +den prins en wilden het wreed bevel niet uitvoeren. Op het laatst kwam +er een afschuwelijke kerel, een mensch met wel achttien misvormingen +en afwijkingen en rukte den prins de oogen uit. + +Weldra was deze als bedelaar op den grooten weg: zijn vrouw, Kanchana, +was ook bij hem, in lompen gekleed. De arme prins herinnerde zich de +plechtige woorden van den Sthavira. + +"Is niet de buitenwereld", zoo sprak hij tegen zijn vrouw "slechts +een klomp vleesch?" + +De prins was altijd ziekelijk geweest en om nu in zijn onderhoud te +voorzien speelde hij op de vina [81]. Na vele zwerftochten bereikten +zij Palibothra (Patna) en kwamen bij het paleis des konings. Doch de +wachters wierpen de twee vuile bedelaars er uit. Ten slotte dringen +echter de tonen der vina tot den koning door. "Het is mijn zoon," +zeide hij. Hij zond beambten uit om hem te halen. De koning was +verbaasd over den toestand, waarin hij hem aantrof. Toen hij te weten +kwam wat er gebeurd was riep hij de schuldige koningin bij zich en +gaf bevel haar levend te verbranden. + +Doch prins Kunala was een ander mensch geworden. Toen hij, zooals +hij meende door zijn aardschen vader verlaten was, was hij een zoon +van Boeddha geworden. Zijn "lichamelijk oog" was weg, doch hij voelde +dat zijn "geestelijk oog" thans voor het eerst was geopend. In plaats +van de zachte kleederen der hovelingen droeg hij nu de lompen van +Boeddha's verheven bedelaars. + +Hij wierp zich voor de voeten van zijn vader en smeekte hem der +koningin het leven te sparen: "Ik voel geen haat, geen smart, slechts +dankbaarheid, dood haar niet." + +Açoka, de machtige zonnekoning, was bestemd om heel Indië te regeeren: +zijn scepter reikte verder dan dien van den groot-Mogol. Hij ook zou +eenmaal zijn prachtige paleizen verlaten en langs den weg zijn brood +bedelen, ook hij werd Bhikshu. + + + +Een Boeddha op een huwelijksfeest. + +Koning Sudarsana was een modelkoning. In zijn rijk was geen +doodstraf noch geeseling bekend, geen krijgswapen om te martelen of te +verderven. Zijne stad, Jambunada, was gebouwd van kristal en kornalijn, +zilver en goud. Eens bezocht een Boeddha deze plaats. + +Nu was er in die stad een man, die den volgenden dag zou trouwen, en +hij wenschte gaarne dat de Boeddha bij de plechtigheid tegenwoordig +zou zijn. Boeddha, die voorbij kwam, las de stille wensch in zijn hart +en beloofde te komen. De bruidegom was zeer verheugd, hij bestrooide +zijn huis met bloemen en besprenkelde het met reukwater. + +Den volgenden dag kwam Boeddha, de aalmoezenschaal in de hand, door +vele leerlingen vergezeld. Toen zij allen op hunne bestemde plaatsen +zaten, deelde de gastheer allerlei heerlijke spijzen rond, en sprak: + +"Eet, mijn heer, met al uwe leerlingen, volgens uw begeerte." + +Doch nu openbaarde zich een wonder aan de verbaasde blikken van +den gastheer. Hoewel deze heilige mannen allen zeer smakelijk aten, +verminderden de gerechten en de dranken niet. Daarop dacht deze bij +zichzelf: "Kon ik maar al mijn bloedverwanten uitnoodigen, ook voor +hen zou er genoeg zijn." + +Nu geschiedde een tweede wonder: Boeddha las de gedachten van den +goeden man, en, zonder dat zij uitgenoodigd waren, stroomden alle +bloedverwanten het huis binnen. Ook zij aten smakelijk van het +wonderbare voedsel. + +Het behoeft nauwelijks betoog, dat het Chineesche boek +Fu. pen. hing. tsi. king (door Beal in het Engelsch vertaald) ons +vermeldt dat al de gasten, nadat zij eenige woorden over Dharma +(de leer, de wet) van den Tathagata hadden gehoord, tot voldoening +van iedereen (behalve misschien van de arme bruid) de gele kleederen +gingen dragen. + + + +De nu volgende geschiedenis is een zeer aantrekkelijke en doet ons +zien, dat een liefde, die de grenzen dezer wereld overschrijdt en tot +in het hiernamaals reikt ook in de dagen van Sakya-muni niet onbekend +was. Zij is getiteld: + + + +De geschiedenis van het meisje Bhadra. + +Toen Sakya-muni een vroeger bestaan doormaakte, noodigde een zekere +koning Suryapati den grooten Boeddha Dipankara uit om zijn rijksgebied +te bezien. Om dezen te eeren gaf de koning bevel dat zijn onderdanen, +binnen een grens van twaalf yogana's van de hoofdstad, alle bloemen en +reukwerken zouden bewaren voor den koning, opdat deze ze aan Boeddha +zou schenken. Niemand mocht deze gaven houden om ze voor zichzelf +aan te bieden. + +Sakya was toen een jonge Brahmaan, Megha geheeten. Hij was, +ofschoon eerst zestien jaar oud, wel onderwezen in de wet. Hij +was onvergelijkelijk schoon: zijn lichaam als geel goud, zijn haar +insgelijks. Zijn stem was zoet en zacht als die van Brahma. Hij kwam +in de stad, juist toen deze was versierd met het oog op de komst van +Boeddha Dipankara en ook hij--die reeds een zeker vaag voorgevoel van +het Boeddhaschap in zich gevoelde--besloot aan den vleeschgeworden +verlichte een offer te brengen. + +Hij sprak bij zichzelven: "Welke offers zal ik hem brengen? Boeddha's +houden niet van offers in geld, ik zal hem de schoonste bloem geven, +die ik kan vinden." + +Hij ging naar een kapper en zocht een fraaie bloem uit, doch de +kapper wilde haar niet verkoopen. "De koning heeft orders gegeven, +eerbiedwaardig jongeling, dat geen bloemkransen hier in de stad mogen +worden verkocht, hoe dan ook." Megha kreeg in een tweede en derde +winkel hetzelfde antwoord. + +Nu zag hij, terwijl hij verder zocht, dat een in 't zwart gekleed +meisje, een waterdraagster, Bhadra geheeten, stilletjes een +Utpala-bloem met zeven stelen nam, die in haar wateremmer deed, +en daarop haar weg vervolgde. + +Megha ging haar tegemoet en sprak "wat wilt ge doen met die Utpala, +die gij in uw wateremmer verstopte? Ik zal u vijfhonderd goudstukken +geven als gij haar aan mij wilt verkoopen." + +Het meisje was getroffen door de verschijning van den jongen man, +die er zoo vriendelijk uitzag. + +Zij antwoordde direct: "Schoone jongeling, hebt gij niet gehoord +dat de groote Boeddha Dipankara op uitnoodiging van den koning zoo +aanstonds in de stad zal komen en dat de koning een verbod heeft +gegeven dat niemand, binnen twaalf yogana's van de stad, reukzalf +of bloemen aan eenig particulier mag verkoopen, aangezien de koning +alles zelf wil koopen om het aan den Boeddha aan te bieden? + +"Nu is er in onze nabijheid een kappersvrouw die van mij vijfhonderd +geldstukken kreeg en mij daarvoor deze bloem met zeven stelen gaf. De +reden waarom ik alzoo des konings gebod heb overtreden, is dat ik +zelf een offer wil brengen aan den heiligen man." + +Toen antwoordde Megha: "Goed meisje, wat gij hebt gezegd zal u dunkt +mij het recht geven om van mij vijfhonderd goudstukken aan te nemen, +waarvoor gij mij dan vijf stelen van de Utpalabloem geeft en er twee +voor uzelven behoudt." + +Zij antwoordde: "Wat wilt gij doen met de bloemen als ik ze aan +u geef?" + +De jonge Brahmaan zeide daarop dat hij ze aan den Boeddha wenschte +te schenken. + +Nu had dit meisje het innerlijk gezicht en zij zag aan het gelaat +van den jongeling, dat hij eenmaal de leidsman der menschen zou worden. + +Zij sprak: "Schoone vreemdeling, eenmaal zult gij een groote Boeddha +zijn, en wanneer gij mij beloven wilt dat gij tot op den dag van uwe +verlichting (waarop gij een Boeddha wordt) mij bij iedere geboorte +tot uw vrouw zult nemen en dat wanneer gij Nirvana bereikt, gij mij +als leerling onder uwe volgelingen wilt opnemen, dan zal ik u vijf +stelen van mijn bloem geven." + +De Brahmaan antwoordde dat een asceet al zijn rijkdom moest schenken +aan zijn metgezellen en dat, indien zij deze regeling goed vond, hij +haar voor altijd tot vrouw wilde hebben. Zij verkocht hem daarop vijf +stelen van de Utpala, opdat deze zijn bizondere gift aan den Boeddha +zouden zijn en begeerde dat zij de andere twee als haar eigen gift +zou schenken. + +Toen Dipankara naderde, vol majesteit, glinsterend als een helder meer, +werd het geschenk hem toegeworpen en door een wonder bleven de bloemen +zwevend in de lucht: een canopy (koepeldak) vormend boven zijn hoofd. + +Onder de "Fan hemelen" der Chineezen heet er een Fuh. ngai (gelukkige +liefde). Laten wij hopen dat daar de lieve Bhikshu Bhadra bij haar +geliefden meester is. + + + +Koning Wessantara. + +Eens leefde Boeddha op aarde als koning Wessantara. Zoo vriend'lijk was +hij voor iedereen dat het gerucht ging dat hij een besluit had genomen +om aan iedereen te geven wat hij verzocht. Hij had een liefhebbende +vrouw en twee kinderen. Ook had hij een betooverden witten olifant. + +Een vreeselijke hongersnood brak in een naburig koninkrijk uit en +de armen stierven bij duizenden. Acht Brahmanen werden tot koning +Wessantara gezonden ten einde van hem den witten olifant te verzoeken: +want een vruchtbare regen valt overal waar een betooverde witte +olifant zich ophoudt. + +De weldadige koning stond zijn witten olifant af. Dit wekte zoozeer +den toorn van zijn volk op, dat zij hem afzetten. + +Wessantara gaf nu al zijn rijkdom aan de armen en vertrok in een +wagen, door twee paarden getrokken. Hij zou naar een groote rots in +de wildernis gaan, teneinde daar kluizenaar te worden. Op zijn reis +ontmoet hij twee Brahmanen, die hem om zijn rijtuig verzoeken. Hij +geeft aan die bede gehoor en de onttroonde koning en koningin leggen +de rest van den weg te voet af, ieder een kind op den arm. Hun weg +leidt door het koninkrijk van den vader der koningin. Deze tracht +hen van hun besluit terug te brengen, doch tevergeefs. + +In dienzelfden tijd leefde een Brahmaan, Jutaka, zeer gelukkig met +zijn schoone vrouw; totdat op zekeren dag, toen de vrouw water putte, +jaloersche buren haar gemoed vergiftigden. Zij bliezen haar namelijk in +dat zij een slavin was en wonden haar zoo op, dat zij haar echtgenoot +aanviel, hem sloeg en zijn baard uitrukte. Ja, zij dreigde zijn huis +te verlaten als hij haar geen twee slaven verschafte. Zij zeide dat +een dwaze koning, Wessantara, in de wildernis leefde als asceet. Daar +moest hij heengaan en om twee slaven verzoeken. + +Zij toch hadden twee kinderen en hadden een gelofte gedaan om geen +enkel verzoek te weigeren. Jutaka vertrok, doch hij kon niet bij den +koning komen, daar de vader der koningin er een jager op wacht had +gezet. Hij toch wist van Wessantara's gelofte en wilde hem voor verdere +onbeschaamdheden van hebzuchtigen vrijwaren. Jutaka vertelde den jager +een leugenachtig verhaal en slaagde er in den kluizenaar te vinden. Hij +vroeg de twee kinderen voor zich als slaaf en Wessantara was door zijn +eed gebonden ze hem te schenken. Zoo spoedig Jutaka uit het gezicht +van den koning was, bond hij de koningskinderen stevig met koorden +vast, doch: hij verdwaalde in de wildernis en kwam in het land van +'s konings schoonvader, die al spoedig het geheele geval had vernomen. + +Hij liet den Brahmaan voor zich komen en bood hem voor de kleinkinderen +hun gewicht in goud. Het eind van den hebzuchtigen Brahmaan was +ongeveer als dat van Judas: hij richtte van zijn oneerlijk verkregen +rijkdom een groot feest aan: zijn ingewanden barstten door overvulling. + + + +Koning Bambadat. + +Boeddha was in een zijner vroegere geboorten koopman in Benares. Op +zekeren dag ging hij met zijn vrouw in een rijtuig door de straten +van Rajagriha, de hoofdstad van koning Bambadat. De vorst zag deze +vrouw en werd betooverd door hare onvergelijkelijke schoonheid. Hij +maakte terstond een afschuwelijk listig plan om haar te krijgen. + +Een van zijn ambtenaren werd uitgezonden om stil een juweel van +groote waarde in het rijtuig van den koopman te laten vallen. De arme +koopman werd nu gevangen genomen onder beschuldiging van des konings +kleinood te hebben gestolen. Hij en zijne schoone vrouw werden voor +den koning gebracht, die met voorgewende belangstelling naar het geval +hoorde en daarop beval dat de koopman onthoofd en diens vrouw in den +harem zou worden opgenomen. Koning Bambadat was een wreed koning, +wiens onderdrukkingen hem den haat zijner onderdanen op den hals +hadden gehaald. + +De arme koopman werd weggevoerd om onthoofd te worden, maar Indra +op zijn hemeltroon had het vreeselijk voorval gezien en--een wonder +geschiedde. Toen de beul zijn zwaard ophief deden onzichtbare handen +den koning, die bij de bloedige gebeurtenis tegenwoordig wilde zijn, +van plaats verwisselen met den koopman, zoodat deze den noodlottigen +slag ontving. Doch de koopman vond zichzelf eensklaps op den olifant +gezeten, die den koning naar de gerichtsplaats had gebracht. Deze +treffende tusschenkomst des hemels verbaasde het verzamelde volk: +zij riepen den koopman tot hun nieuwen koning uit. Onnoodig er bij +te voegen dat zijn wijze van regeeren gansch anders was dan die van +koning Bambadat. + +Vermeld wordt het niet, maar waarschijnlijk was de schoone vrouw het +meisje Bhadra van de vorige geschiedenis. + + + +De hongerige hond. + +Eens was daar een slecht koning, Usuratanam geheeten. Deze onderdrukte +zijn volk zoo vreeselijk, dat Boeddha in den hemel er medelijden +mee kreeg. Boeddha was toen de god Indra. Hij nam den vorm van een +jager aan en daalde met den deva Matali neder: deze als een enorm +groote hond. Zij traden eensklaps des konings paleis binnen en de +hond blafte zoo ontzettend, dat het geluid de koninklijke gebouwen op +zijne grondvesten deed schudden. De verschrikte koning riep den jager +bij zich en vroeg wat die vreeselijke geluiden hadden te beteekenen. + +"De hond blaft zoo van den honger" zeide de jager--en opnieuw rolde +een geluid als van een verren donder door het paleis. + +"Geef hem eten, geef hem toch eten" zeide de verschrikte vorst; al +het voedsel, dat er was, moest dienen voor het koninklijk feestmaal: +het werd voor den hond neergezet. Hij at het in een oogenblik op en +blafte nogmaals met vreeselijke stem. Men haalde meer voedsel: alles +ten slotte wat in de stad en in de aangrenzende provinciën was. Doch, +na korte rust at de onverzadelijke hond alles op en begon opnieuw te +blaffen. De koning stortte haast ter aarde van schrik. + +"Zal niets ooit uw hond verzadigen, jager?" + +"Niets, o koning, dan het vleesch van al zijn vijanden." + +"En wie zijn zijn vijanden, jager?" + +"Zijn vijanden," hernam de jager "zijn zij die slechte daden +verrichten, die de armen onderdrukken, die oorlog maken, die wreed +zijn tegenover de dieren der schepping." + +De koning herinnerde zich zijn vele slechte daden en werd door schrik +en berouw aangegrepen. Daarop maakte Boeddha zich bekend en predikte +hem en zijn volk de wet der gerechtigheid. + +Daar Matali altijd voorkomt als de wagenmenner van Indra ligt het +voor de hand dit verhaal te beschouwen als een oud-Indisch, in +Boeddhistischen geest omgewerkt, gelijk trouwens met vele Jataka +verhalen het geval is. Boeddha is hier eenvoudig voor Indra, den +oorspronkelijken held van het verhaal, in de plaats gesteld. + + + +Boeddha als vredestichter. + +Twee prinsen waren eens in hevigen twist geraakt over zeker kunstmatig, +door dijken afgesloten meer. Een vreeselijke oorlog dreigde te +ontbranden. Eensklaps verscheen Boeddha tusschen de prinsen en hun +legers en vroeg naar de oorzaak van den strijd. Toen men hem volkomen +had ingelicht stelde hij de volgende vragen: + +"Zeg mij, koningen, heeft aarde eigenlijke waarde?" + +"Geen waarde hoegenaamd." + +"Heeft water eigenlijke waarde?" + +"Geen waarde hoegenaamd." + +"En het bloed van koningen, heeft dat eigenlijke waarde?" + +"De waarde is daarvan niet te schatten." + +"Is het redelijk" sprak de Tathagata "dat wat van onberekenbare waarde +is in rekening wordt gebracht tegen datgene wat in het geheel geen +waarde heeft?" + +De vertoornde vorsten erkenden de wijsheid dezer redenen en gaven +hun twist op. + + + +De verloren zoon. + +Zeker man had een zoon, die wegreisde naar een ver land. Daar werd hij +vreeselijk arm. De vader echter werd rijk, hij verzamelde veel goud +en schatten, hij had veel welgevulde magazijnen en olifanten. Doch +hij had zijn verloren zoon zeer lief en klaagde heimelijk dat hij +niemand had aan wien hij zijn paleizen en suverna's [82] bij zijn +dood kon achterlaten. + +Na vele jaren kwam de arme man, voedsel en kleeding zoekend, naar +de streek waar zijn vader groote bezittingen had. Zijn vader zag hem +reeds van verre en dacht bij zichzelf: "Indien ik aanstonds mijn zoon +weer aanneem, en hem mijn goed en schatten geef, zal ik hem groot +leed veroorzaken. + +"Hij is onwetend en onopgevoed: hij is arm en verdrukt. Met iemand +van zulke ongelukkige neigingen is het beter zijn geest langzamerhand +op te voeden. Ik zal hem maken tot een mijner huurlingen." + +Daar kwam de zoon, uitgehongerd en in lompen, aan de deur van zijns +vaders huis. Hij zag een grooten troon en vele hovelingen, die eer +bewezen aan hem, die op den troon zat. Verschrikt door al die pracht +vlood hij weer naar den weg terug. "Hier" zoo sprak hij "is het huis +van den armen man. Als ik in het paleis van den koning kom, word ik +wellicht in de gevangenis geworpen." + +Toen zond de vader boden naar zijn zoon: deze brachten hem mede, +ondanks zijn verzet en klagen. Toen hij het huis van zijn vader +bereikte viel hij flauw van schrik: hij herkende zijn vader niet en +dacht dat hij een of ander wreede straf zou moeten verduren. De vader +beval zijn dienaren zachtkens met den ongelukkige te handelen en zond +twee werklieden van diens eigen levenswijze uit om hem als arbeider +op het landgoed in dienst te nemen. Zij gaven hem een bezem en een +mand en lieten hem, tegen dubbel loon de mesthoop opruimen. + +Uit het venster van zijn paleis keek de rijke man naar zijn zoon, die +daar aan het werk was. Doch op zekeren dag kleedde de vader zich als +een arm man, overdekte zich met stof en vuil en sprak zijn zoon toe: +"Blijf hier, goede man, en ik zal u van kleeding en voedsel voorzien: +gij zijt eerlijk en arbeidzaam. Beschouw mij als uw vader." + +Na vele jaren voelde de vader zijn einde naderen. Hij riep zijn zoon +en zijn ambtenaren bij zich en deelde hun het geheim mede, dat hij +zoo lang had bewaard. De arme man was werkelijk zijn zoon, die hem in +vroeger dagen had verlaten. Nu deze zich bewust was van zijn vroegeren +droeven staat, nu hij bekwaam was rijkdom op prijs te stellen en te +bewaren, wilde hij hem al zijn schatten toevertrouwen. De arme man +was verbaasd over deze plotselinge ommekeer in zijn lot, en verblijd +nog eenmaal zijn vader te zien. + + + +Volgens de "Lotus van de Volmaakte wet" zijn de gelijkenissen van +Boeddha omsluierd voor de onwetenden door een raadselachtige taal. + +De rijke man van de gelijkenis, met zijn troon vol bloemen en juweelen, +heet daar de Tathagata, die al zijn kinderen teeder bemint en groote +geestelijke schatten voor hen heeft bereid. Doch iedere zoon van +Tathagata heeft treurige neigingen. Hij stelt de mesthoop boven de +paarl mani. Om zulk een mensch te leeren moet de Tathagata lagere +dienaren gebruiken, monniken en asceten, om hem langzamerhand van de +lagere voorwerpen der begeerte af te wennen. Als hij zelf spreekt +is hij gedwongen veel van zijn gedachten te omsluieren, omdat zij +niet begrepen zouden worden. Zijn zonen hebben geen genoegen in het +hooren van geestelijke dingen. Stap voor stap moet hun geest worden +opgevoed voor hoogere waarheden. + + + +Gelijkenis van de vrouw aan de bron. + +Ananda, de geliefde leerling van Boeddha, was eens dorstig, daar hij +een verre reis had gemaakt. Bij een bron ontmoette hij een meisje, +Matanga geheeten en vroeg haar hem wat water te geven. Doch daar zij +een vrouw van lagere kaste was, vreesde zij een heilig Brahmaan te +besmetten en weigerde vriendelijk. + +"Ik vraag niet naar caste, maar naar water," zeide Ananda. Zijn +nederigheid won het hart van het meisje. + +Haar moeder was ervaren in liefdesdranken en tooverkunsten en toen deze +hoorde hoe verliefd haar dochter was, dreef zij haar tooverspel met +Ananda en bracht hem naar haar hol. Hulpeloos bad deze tot Boeddha, +die aanstonds verscheen en de booze demonen uitwierp. + +Doch met Matanga was het nog droevig gesteld. Ten slotte besloot zij +Boeddha zelf op te zoeken en bij hem hulp te vragen. + +De groote geneesmeester, de gedachten van het meisje bemerkende, +vroeg haar vriendelijk: + +"Ondersteld dat gij mijn leerling huwdet, kunt gij hem overal +volgen?" "Overal," sprak het meisje. "Kunt gij zijn kleederen dragen en +slapen onder hetzelfde dak?" zeide Boeddha, zinspelend op de armoede +en dakloosheid der onbehuisden. Langzamerhand begreep het meisje zijne +bedoeling en op het laatst nam zij haar toevlucht tot de drie groote +paarlen. [83] + + + +De geschiedenis van Vasavadatta. + +Te Mathura was een courtisane, Vasavadatta geheeten. Zij werd zeer +verliefd op een der toenmalige discipelen van Boeddha, Upagupta +geheeten, en zond haar dienstbode om hem haar hartstocht bekend te +maken. Upagupta was jong en zeer schoon. Weldra kwam de dienstbode +met het volgende raadselachtig antwoord terug: + +"De tijd is nog niet gekomen, dat de leerling Upagupta een bezoek +zal brengen aan de courtisane Vasavadatta." + +Vasavadatta was over dit antwoord verbaasd. Haar klasse toch was toen +ter tijd een caste, een georganiseerd lichaam, door den staat beschermd +en zij leefde in grooten overvloed. Zij was de schoonste vrouw in +des konings rijk en niet gewoon dat hare liefde werd versmaad. Toen +haar eerste oogenblikken van heftigheid voorbij waren, bedacht zij +dat de jonge man arm was. Wederom zond zij haar dienstbode naar +Upagupta. "Zeg hem dat Vasavadatta liefde begeert, geen goud en +paarlen." De dienstbode kwam terug met hetzelfde raadselachtige +antwoord: "De tijd is nog niet gekomen dat de leerling Upagupta de +courtisane Vasavadatta zal bezoeken." + +Weinige maanden daarna stond Vasavadatta in liefdesbetrekking tot +het hoofd der kunstenaars van Mathura. Terwijl deze betrekking +nog voortduurde kwam een zeer rijk koopman in de stad met +vijfhonderd paarden, die hij wilde verkoopen. Toen hij hoorde van +Vasavadatta's schoonheid, besloot hij haar op te zoeken en werd op +haar verliefd. Zijn paarlen en suverna's waren te verlokkend voor de +hebzuchtige vrouw. Zij vermoordde het hoofd der kunstenaars en liet +zijn lijk op een mesthoop werpen. Zijn familieleden deden, toen zij +hem misten, allerlei nasporingen en het lijk werd gevonden. + +Vasavadatta werd gevangen genomen en voor den koning gebracht. Deze gaf +bevel dat haar ooren, haar neus, haar handen en haar voeten zouden +worden afgehouwen en haar lichaam op een kerkhof geworpen. Haar +dienstbode bleef haar nog ter zijde, want zij was een vriendelijke +meesteres voor deze geweest. Zij trachtte haar pijn te lenigen en +joeg de vliegen van het bloedend lichaam weg. + +Nu kreeg Vasavadatta een derde boodschap van Upagupta: "De tijd +is gekomen dat de leerling Upagupta een bezoek zal brengen aan de +courtisane Vasavadatta." De arme vrouw, in wier ziel nog een echo was +van de vroegere hartstocht, liet door haar dienstbode zorgvuldig haar +geschonden leden onder een kleed bedekken: de verminkte overblijfsels +van vroegere schoonheden. Toen de jonge man kwam zeide zij met eenige +hartstocht: + +"Eens was mijn lichaam geurig als de lotus en bood ik u mijn liefde +aan. In die dagen was ik bedekt met paarlen en fijn linnen. Nu ben +ik verminkt en met vuil en bloed bedekt. Mijn handen, mijn voeten, +mijn ooren, de beul heeft ze afgehouwen." + +De jonge man troostte met groote vriendelijkheid de arme Vasavadatta +in haar doodsstrijd. "Zuster, het is niet voor mijn genoegen en mijn +geluk dat ik tot u kom." Hij wees haar op de werkelijke natuur van +de bekoorlijkheden, die zij nu betreurde. Hij wees er haar op dat +zij geen vreugden, doch kwellingen waren gebleken, en dat indien +onkuischheid, ijdelheid, begeerigheid en moordzucht waren afgesneden, +zij winst had en geen verlies. + +Hij verhaalde haar van Tathagata, dien hij op deze aarde had zien +wandelen, een Tathagata, die vooral hen die lijden liefheeft. Zijn +woord bracht vrede in de ziel van Vasavadatta. Zij stierf, na haar +geloof in Boeddha te hebben uitgesproken. + +Geesten voerden haar naar de boeteplaatsen van Devaloça. + + + +Gelijkenis van het brandend huis. + +Daar was eens een oud man, gebrekkig, vervallen, doch zeer rijk. Hij +bezat veel land en vele goudstukken. Nog meer: hij had een wondergroot +huis, dat vele sporen vertoonde van den tand des tijds. De gebinten +waren door de wormen doorknaagd, de pilaren waren vergaan, de galerijen +vielen naar beneden, het dak was droog en brandbaar. In het huis +waren vele honderden bedienden en knechten van den ouden man, zoo +uitgestrekt was de verzameling van oude gebouwen. + +Het huis bezat ongelukkig slechts eene deur. De man was ook de vader +van vele kinderen, vijf, tien, laten wij zeggen twintig. Op zekeren dag +rook hij een brandlucht en liep hij zoo spoedig hij kon, de eenige deur +uit. Tot zijn schrik zag hij dat het dak in vlammen stond, terwijl de +vergane oude pilaren één voor één vuur vatten en de gebinten brandden +als tonder. Daarbinnen waren zijn kinderen, waar hij zoo veel van +hield, aan het stoeien en aan het spelen met hun speelgoed. + +De beangste vader zeide bij zichzelven: "Ik zal het huis inloopen en +mijn kinderen redden. Ik zal ze in mijn sterke armen nemen. Ik zal ze +veilig dragen door de vallende gebinten en de brandende balken." Doch +daar kwam de droeve gedachte bij hem op dat zijn kinderen dartel +en onwetend waren. "Als ik hun zeg dat het huis in vlammen staat, +zullen zij mij niet begrijpen. Als ik beproef hen te grijpen zullen +zij rondhollen en beproeven mij te ontsnappen. Helaas! en er is toch +geen oogenblik te verliezen." + +Eensklaps schoot een heldere gedachte door het brein van den +oude. "Mijn kinderen zijn onwetend," zeide hij bij zichzelf, "maar zij +houden van speelgoed en van blinkende dingen. Ik zal hun wat speelgoed +beloven, dat zoo mooi is als zij 't nooit zagen. Dan zullen zij naar +mij luisteren." + +De oude man riep nu met luider stem: "Kinderen, kinderen, kom uit het +huis en zie deze mooie stukken speelgoed. Wagens met witte ossen er +voor, alles goud en klatergoud. Zie die keurige fijne antilopen, o, +en wat een mooie geiten. Kinderen, kinderen, kom toch gauw, of zij +zijn allen weer weg." + +Daar kwamen de kinderen met vliegende haast uit den brandenden +bouwval. Speelgoed was haast het eenige woord dat zij goed begrepen. De +vader nu was uitermate blij, dat zijn kroost van het gevaar was +gered en hij bezorgde hun eenige wagentjes, zoo mooi als men ze nooit +ziet. Ieder wagentje had een koepeldak als een pagode en was met fijn +traliewerk en klinkende belletjes versierd. + +Het was gemaakt van de zeven kostbare zelfstandigheden. Snoeren +van glinsterende paarlen hingen er over: Vlaggen en kransen van de +lieflijkste bloemen. Melkwitte ossen trokken deze wagens. De kinderen +waren verbaasd toen zij er in zaten. + +Volgens de "Witte Lotus van Dharma" beteekent deze gelijkenis het +volgende: De oude man is Tathagata en zijn kinderen zijn de blinde, +lijdende kinderen van zonde en hartstocht. Tathagata heeft hen +zeer lief en wil hen redden van hun ongeluk. Het oude, wondergroote +huis, onooglijk, rot, gevaarlijk is het rijk van Kama: het gebied +der begeerte, de drie groote werelden van den zichtbaren kosmos. Het +oude huis staat in brand door het vuur van menschelijke hartstochten, +haat en lust. Tathagata wil, in zijn oneindig medelijden al zijn +geliefde kinderen uit het groot gevaar verlossen, maar zij verstaan +zijne taal niet. Zij denken alleen over mooi speelgoed en kinderlijke +vermaken. Als hij tot hen spreekt over den grooten innerlijken +vrede, die den mensch zijn smart doet overwinnen, begrijpen zij hem +niet. Spreekt hij tot hen over wonderbare, bovennatuurlijke giften, +die aan de stervelingen worden geschonken, dan zijn zij doof. De +wagentjes van klatergoud voor de kinderen van Tathagata bereid, +zijn de "Groote" en de "Kleine" overtocht der Boeddhistische leer. [84] + + + +Het gesprek met Rahula over de valschheid. + +Koning Açoka [85] de groote beschermer van het Boeddhisme, die in de +3e eeuw vóór Christus leefde, heeft verschillende steen-inscripties +gemaakt. In een daarvan noemt hij zeven hoofdwerken (of belangrijke +gedeelten) uit Boeddha's leer, daaronder dit gesprek. Volgens de +vertaling van Prof. Beal luidt het aldus: + +"In vroeger dagen, vóór Rahula tot de hoogste kennis was gekomen, +waren zijn woorden (daar zijn natuurlijke aard niet zoo verheven was) +niet altijd gekenmerkt door liefde tot de waarheid. + +Bij zekere gelegenheid beval Boeddha hem te gaan naar de Kientai +(Ghanda of Ghanta) Vihara en daar zijn mond te bewaren en zijn +gedachten te beheerschen, tevens moest hij nauwgezet de regels van +gedrag, in de schriften neergelegd, bestudeeren. Rahula, het gebod +hoorende, betuigde zijn gehoorzaamheid en ging. + +Negentien dagen bracht hij in berouw en boete door. Ten slotte kwam +Boeddha tot hem. Rahula werd, hem ziende, met blijdschap vervuld en +boog voor hem met diepen eerbied. Vervolgens ging Boeddha op de voor +hem bestemde plaats zitten en verzocht aan Rahula hem een bekken met +water te brengen en zijne voeten te wasschen. Toen dit was afgeloopen +vroeg Boeddha aan Rahula of dit water nu nog geschikt was voor eenig +huiselijk gebruik (drinken enz.) Rahula zeide van niet: immers het +water was vol met stof en onreinheid. Boeddha sprak: "Dit is ook uw +geval: want ofschoon gij mijn zoon zijt en de kleinzoon des konings, +ofschoon gij alles hebt opgegeven om een asceet te worden, toch +zijt gij onbekwaam uw tong van onwaarheid en de bevlekking van losse +praat terug te houden, en zoo zijt gij evenals dit besmette water: +ongeschikt voor verder gebruik." + +Nadat nu het water was weggeworpen, vroeg Boeddha opnieuw of de schaal +nu geschikt was om drinkwater te bevatten. Rahula antwoordde: "Neen, +want de schaal is nog besmet en onzindelijk en kan daarom voor zulk +een doel niet worden gebruikt." Daarop antwoordde Boeddha: "Zoo is +het met u ook. Daar gij uw tong niet in toom houdt zijt gij bekend als +ongeschikt voor eenig hoog doel, al belijdt gij een asceet te zijn." + +Daarop stak Boeddha de ledige schaal aan zijn voet en die ronddraaiende +vroeg hij aan Rahula of hij niet bang was dat zij breken zou. + +Rahula zeide dat hij daarover niet bezorgd was, want de schaal was +een doodgewone en daarom beteekende zijn verlies weinig. + +"Zoo is het met u ook," sprak Boeddha, "want al zijt gij een asceet, +toch zijt gij, daar gij uw tong niet meester zijt, bestemd om, als een +klein en onbeteekenend ding, een eind'looze reeks zielsverhuizingen +door te maken, een voorwerp van verachting voor alle wijzen." + +Rahula schaamde zich diep en nog eens richtte Boeddha zich tot hem: +"Luister, ik zal u eene gelijkenis vertellen. In oude dagen was daar +een koning over zeker rijk, die een zeer grooten en sterken olifant +bezat, wel in staat om vijfhonderd kleinere olifanten den baas te +blijven. Er kwam opstand in een deel van 's konings rijk. De koning +wilde er heen, en haalde de ijzeren wapenrusting van den olifant voor +den dag. Hij beval den oppasser van den olifant hem de wapens aan te +doen, te weten: twee scherpgepunte zwaarden aan zijn slagtanden, twee +zeisen aan zijn ooren, een kromme speer aan iederen poot, een ijzeren +bal aan zijn staart; verder moesten negen soldaten hem begeleiden. De +meester van den olifant had er schik in hem zoo geharnast te zien +en prentte hem in toch vooral zijn slurf goed gekruld te houden, +wetende dat een pijlschot in het midden daarvan noodlottig moest +zijn. Doch zie in 't midden van het gevecht wond de olifant zijn +slurf los en wilde er een zwaard mee grijpen. De meester verschrikte +en na overleg met den koning en zijn ministers, werd besloten dat hij +niet meer op het oorlogsveld zou worden geleid." Boeddha vervolgde: +"Rahula, wanneer menschen, die de negen fouten begaan, alleen hun +tong maar bewaarden, zooals deze olifant werd geleerd zijn slurf te +bewaren: alles zou wel zijn. Laten zij zich wachten voor de pijl, +die in het midden treft, laten zij hun mond gesloten houden, opdat +zij niet bij hun dood de ellende van toekomstige geboorten in de drie +slechte wegen moeten doormaken." + +Hij voegde er nog deze versregelen bij: + +"Ik ben als de vechtende olifant zonder vrees voor de pijl, die in 't +midden treft. Door oprechtheid en waarheid ontkom ik aan de menschen, +die de wet niet eerbiedigen. Als de olifant, die, wel onderworpen +en rustig den koning zijn snuit reikt om hem te bestijgen, zoo onder +tucht is ook de eerwaardige: ook hij duldt vertrouwend en geloovig." + +Rahula, deze woorden hoorende, werd bedroefd over zijn achteloosheid +in woorden, wijdde zich aan vernieuwde oefening en werd aldus een +Rahat. [86] + + + +Wij besluiten hiermede de redenen en gelijkenissen, die wij van den +Boeddha vermeldden: mogen zij niet allen van hem zelf afkomstig zijn, +zij drukken toch zeker uit den geest zijner leer, zij stellen ons +in levendig tafereel voor oogen de liefde, de zelfverloochening, het +heil, door den Meester aangeprezen. Toch oordeelen wij het gewenscht, +om, ten einde den lezer tot een helder besef te brengen van het +eigenaardige van Boeddha's streven, de hoofdpunten daarvan nog met een +enkel woord in het licht te stellen. Wij willen dan daarbij tevens +enkele quaesties, die zich in het Boeddhisme voordoen, met name die +over het Nirvana, opzettelijk onder de oogen zien. + + + + + +IV. Hoofdpunten van Boeddha's leer. + + +Reeds vroeger [87] hebben wij gezien, dat de hoofdvraag van het +Boeddhisme deze is: Hoe word ik van het lijden verlost? Boeddha +handelt daarover vooral, waar hij de vier heilige waarheden uiteenzet: +en over het lijden, zijn ontstaan, zijn opheffing, en den weg, +die tot opheffing leidt zich uitspreekt. Niet allereerst is dus de +vraag: hoe moet ik de godheid dienen?--of--hoe word ik van zonde +gereinigd?--zooals bij andere godsdiensten--maar, hoe word ik bevrijd +van het lijden? Die vraag staat zoozeer op den voorgrond dat wij in +een der Sutta's [88] als een woord des Meesters vermeld vinden, dat er +veel meer is dat hij erkend heeft en hen niet verkondigd heeft dan wat +hij hun wèl verkondigd heeft. En dat waarom? "Omdat het o jongeren, +u geen gewin brengt, omdat het niet tot afkeer van het aardsche, +tot ondergang van alle lust, tot ophouden van het vergankelijke, tot +vrede, tot inzicht, tot verlichting, tot Nirvana voert: daarom heb +ik het u niet verkondigd. En wat heb ik u verkondigd? Het lijden, +het ontstaan van het lijden, de opheffing van het lijden, den weg +tot opheffing van het lijden." + +Hier hebben wij dus de hoofdzaak der leer. De vraag is nu echter: hoe +hebben wij deze in bizonderheden te verstaan? Dit schijnt gemakkelijk +op te lossen, want tal van redenen zijn er in de Boeddhistische boeken +aan gewijd, maar ...... ze hebben vaak het eigenaardige, dat in onze +dagen b.v. aan uiteenzettingen over economie eigen is: eerst schijnt +alles helder, maar langzamerhand komt er een nevel voor uw oogen en +alles wordt u duister. Zoo nu is het hier. Wij willen echter trachten +de hoofdzaken te verstaan. + +Allereerst: de waarheid van het lijden. Alles wat leeft is aan 't +lijden onderworpen: geboorte, ouderdom, dood: 't is alles lijden. Van +eeuwigheid af, door vele bestaansvormen heen, gaat de wandeling +(samsara) der levende wezens: door den drang, den dorst naar zijn, +telkens gedreven tot nieuwe wedergeboorten. Een zee van tranen grooter +dan de vier groote wereldzeeën is er geweend. En al dat lijden is aan +het leven noodzakelijk verbonden--"vijf dingen zijn er die geen asceet, +die geen Brahmaan, die geen god, geen Mara noch Brahma, noch eenig +wezen in de wereld kan bereiken. Welke vijf dingen zijn dat? Dat, wat +den ouderdom toebehoort niet veroudert, wat aan ziekte onderworpen is +niet ziek wordt, wat den dood toebehoort niet sterve, wat aan verval +onderhevig is niet vervalle, dat wat vergankelijk is niet verga. + +Al het doen der menschen, die aardsch geluk nastreven loopt op lijden +uit, niet slechts als hun arbeid tevergeefsch is, maar ook als zij +het doel bereiken. Hier op aarde ondervonden zij dat lijden het gevolg +is, en als hun lichaam wordt verbroken, dan worden zij in de hel tot +nieuwe kwellingen wedergeboren. Of de mensch zijn lust volgt, of hij +vreugde nastreeft, of hij liefde aankweekt, alles brengt lijden met +zich als onvermijdelijk gevolg. Tot eindelooze wandeling (samsara) +door een woestijn van leed is de mensch veroordeeld. + +Droevige levensbeschouwing? Doch wie meent dat een weemoedige stemming +het wezen van het Boeddhistische geloof uitmaakt, zou zich zeer +vergissen. Neen, daar is uitkomst: men kan, alle begeerten afstervend, +komen tot den grooten vrede, tot de eeuwige rust. De ware Boeddhist, +die dien vrede in beginsel heeft gevonden, die zich los heeft gemaakt +van de aarde met haar leed en haar strijd, hij gaat met dezelfde +vreugde het Nirvana tegen als de Christen het eeuwige leven. Zonder +vrees of bekommering leeft hij en sterft hij; de angst voor den dood, +de gehechtheid aan andere dingen, die den Europeaan kenmerkt en hem +zooveel leed veroorzaakt is b.v. van de Birmanen zeer ver. [89] + +Men hoore ook de volgende opmerkingen uit Dhammapada, die dit +uitdrukken in alle schoonheid en verhevenheid. "Wiens zinnen in +rust zijn, als paarden, getemd door hun bestuurder, wie de trots van +zich heeft gedaan, wie van onreinheid vrij is, den alzoo voleindigde +benijden de goden zelven. + +"In verheven vreugde leven wij, zonder vijand in de wereld der +vijandschap, onder vijandige menschen zijn wij zonder vijandschap. + +"In verheven vreugde leven wij, gezond onder de kranken, onder de +kranken verkeerend zonder ziekte. + +"In verheven vreugde leven wij, zonder naar iets te trachten onder hen, +die trachten. Onder de menschen die trachten leven wij zonder begeerten +(trachten). + +"In verheven vreugde leven wij, hoewel ons niets +toebehoort. Vroolijkheid is onze spijze, evenals die der van licht +stralende goden. + +"De monnik, die op een ledige plaats vertoeft, wiens ziel vol vrede +is, hij geniet bovenmenschelijke zaligheid, de waarheid gansch en +al doorschouwend." + +Er is dus een uitweg uit het lijden, dat ligt reeds hierin +opgesloten. Nu zijn echter ontstaan en opheffing van het lijden nauw +met elkaar verbonden. Lust en begeerte doen het lijden ontstaan, +vernietiging van lust en begeerte heft het op, zoo zagen wij reeds +bij onze vermelding der vier heilige waarheden. [90] Lust en begeerte +doen het lijden ontstaan, zij voeren tot steeds nieuwe begeerten en +teleurstellingen, zij doen ons volharden in de eindelooze wandeling +(samsara) van leven tot leven. Wie boven alle lust en begeerte +verheven wordt, hij behoeft niet wederom geboren te worden, maar +komt tot het hoogste heil, tot den grooten Vrede. Dat was het licht, +hetwelk Boeddha onder den vijgeboom verkreeg: de dorst, de gulzigheid, +was de veroorzaker van de greep (de wedergeboorte) en dus vernietiging +van dorst (begeerte) het ophouden van het lijden, de verlossing, +het hoogste heil. + +Wat is nu echter dat hoogste heil en hoe stelde Boeddha zich die +samsara, die eindelooze wandeling van leven tot leven voor? Ziedaar +twee vragen, die onze aandacht verdienen, omdat zij raken de +hoofdpunten van den godsdienst en omdat hier geleerden, die van het +Boeddhisme een studie hebben gemaakt, in hun inzicht ver uiteen loopen. + +Zooals men weet werd de leer der zielsverhuizing reeds door de +Brahmanen gehuldigd. Zij leerden dat in alle schepselen een deel van +den eeuwigen geest woonde, dat verschillende bestaansvormen doorliep +om eindelijk, van alle hartstocht en zonde gelouterd, wederom met den +Algeest (Brahma) vereenigd te worden. Het stoffelijke was vergankelijk, +maar het innerlijke onvergankelijk, dit kwam telkens in een andere +gestalte weer op de wereld terug, en iedere volgende bestaansvorm +beantwoordde, door de wet van Karma (oorzaak en gevolg) aan den +voorafgaande. Zoo oogstte de mensch in ieder volgend leven, wat hij +in een vorig leven had gezaaid. Men zal toestemmen dat zulk een leer +alleen begrijpelijk is, wanneer er iets blijvends, iets geestelijks is, +dat telkens den ondergang van het stoffelijk organisme overleeft om +straks in nieuwe gestalte te verschijnen. Zoo werd het ook inderdaad +door de Brahmanen opgevat. Zij noemden het wezen, dat van den eenen +in den anderen bestaansvorm overging, atman. [91] + +Nu vinden wij in de heilige boeken van het Boeddhisme hierover vaak +een gansche andere leer. Men hoore b.v. het volgende gesprek uit de +Samyuttaka Nikaya. Tot Boeddha, lezen wij daar, kwam zekere monnik +Vachagotta, een aanhanger van een andere secte. Hij sprak tot den +Verhevene aldus: "Wat dunkt u, geëerde Gautama, bestaat het ik?" Toen +hij zoo sprak, zweeg de Verhevene. "Hoe dan, Gautama, bestaat het ik +niet?" Wederom zweeg de Verhevene. Toen stond de monnik Vachagotta +van zijn zitplaats op en ging heen. + +Toen echter de monnik Vachagotta zich verwijderd had, sprak de +eerwaardige Ananda tot den Verhevene: "Waarom Heer, heeft de Verhevene +op de vraag, dien de monnik Vachagotta deed, niet geantwoord? + +"Indien ik, Ananda, toen de monnik Vachagotta mij vroeg: Bestaat het +ik, geantwoord had: Het ik is, zoo zou ik, Ananda, bekrachtigd hebben +de leer van de Samana's en Brahmanen, die aan de onvergankelijkheid +gelooven. Als ik, Ananda, toen de monnik Vachagotta mij vroeg: +Bestaat het ik niet? geantwoord had, het ik bestaat niet, zoo zou ik +bekrachtigd hebben de leer van de Samana's en Brahmanen, die aan de +vernietiging gelooven [92]. Als ik, Ananda, toen de monnik Vachagotta +mij vraagde: Bestaat het ik? geantwoord had: het ik bestaat, had mij +dat, Ananda, gediend om in hem het inzicht te werken: "Alle "wezens" +(Dhamna) zijn niet ik"? Dat had het niet, heer. Als ik echter Ananda, +toen de monnik mij vraagde: Bestaat het ik niet? geantwoord had: Het +ik bestaat niet, zoo zou dat nu, Ananda, slechts uitgewerkt hebben dat +de monnik Vachagotta in nog grootere verwarring was gekomen en denken +zou: Mijn ik, bestond het vroeger niet? Nu is het echter niet meer." + +Men ziet, veel verder wordt de quaestie hier eigenlijk niet +gebracht. Het is: ja en neen tegelijk. Alleen schijnt toch een soort +vernietiging het einde. Dit is trouwens ook in overeenstemming met +de wijze, waarop in tal van andere Boeddhistische teksten het wezen +van den mensch wordt beschreven. Daar toch is geen sprake van een +ik, als het inwendig geestelijk wezen, dat door de zintuigen met de +buitenwereld in gemeenschap staat: neen, de mensch wordt verdeeld in +vijf skandha's: lichamelijkheid, gewaarwordingen, voorstellingen, +neigingen en bewustzijn, geen van deze maakt de persoonlijkheid +van den mensch uit: noch is er iets hoogers, iets centraals, dat +van al deze dingen de drager of bestuurder is. Hoe kan daarbij +van eenige zielsverhuizing of van een doorloopen van verschillende +bestaansvormen sprake zijn? Die vraag schijnt niet gemakkelijk te +beantwoorden. Een later Boeddhistisch geschrift "de vragen van Milinda" +[93] geeft een gesprek van dezen koning met den Boeddhistischen heilige +Nagasena. Deze zegt tot den koning: "Het is niet hetzelfde wezen en +het zijn niet verschillende wezens, die in de rij der bestaansvormen +elkaar aflossen. De koning (wij kunnen hier inkomen!) begrijpt dit +niet en zegt: Geef mij een gelijkenis. Nagasena houdt daarop het +volgend gesprek: "Als een man, groote koning, een licht aansteekt, +zal het niet den nacht doorbranden?" "Ja heer, het zal den nacht +doorbranden." "Nu, groote koning, is de vlam in de eerste nachtwake +dezelfde als die in de middelste nachtwake?" "Neen, heer." "Hoe dan +koning, was het licht in de eerste nachtwake een ander, in de tweede +weer een ander, in de derde weer een ander?" "Neen Heer, aan dezelfde +stof zich voedend, heeft het den ganschen nacht gebrand." "Zoo ook, +groote koning, sluit de keten der wezens ineen, het eene ontstaat, +het andere vergaat. Zonder aanvang, zonder einde sluit de keten, +daarom is het noch hetzelfde noch een ander wezen, dat zichten slotte +aan het bewustzijn voorstelt." + + + +Volgens het verhaal was koning Milinda met deze en andere dergelijke +uiteenzettingen voldaan, ons echter voldoen zij weinig; 't blijft +ons raadselachtig, ontastbaar, wat eigenlijk met zulk een Karma +is bedoeld. Trouwens in andere uiteenzettingen worden wij, ook op +dit punt, naar huis gezonden met een: "de Verhevene heeft dit niet +geopenbaard, omdat het niet diende tot heil." + +Een Karma, een wet van oorzaak en gevolg, volgens welke goed en +kwaad zijn vruchten dragen, en ieder menschelijk leven, zooals het +nu eenmaal is, de noodzakelijke vrucht is van voorafgaande levens +en de logische voorbereiding van daaropvolgende levens; zeker, dat +wordt geleerd, maar de band, welke die levens aaneenschakelen kan +als er geen eigenlijk gezegde ziel, dus ook ziels-verhuizing is, +is onzichtbaar, onbegrijpelijk. + +Met uiteenzettingen over Nirvana is het al niet beter gesteld, +ook daar komen wij niet tot helder besef. Op vele plaatsen zouden +wij het woord Nirvana zeer geschikt kunnen vertalen door hemel en +schijnt werkelijk Nirvana een soort voortbestaan, voortduring in te +sluiten. Elders weer schijnt het alsof Nirvana = het niets, en alsof +alleen die leer van het niets, wegens haar radicalisme, wat omsluierd +wordt voorgedragen. Soms ook krijgen wij den indruk dat Nirvana is: +iets onuitsprekelijks, boven alle zijn in den gewonen zin verheven. + +Men oordeele. Zekere monnik, Yamaka geheeten, had (we ontleenen ook +dit gedeelte aan het straks aangehaalde Boeddhistische geschrift) +de volgende kettersche meening: + +"Ik versta de door den Verhevene verkondigde leer zoo, dat een +monnik, die van zonden vrij is, als zijn lichaam te gronde gaat, +der vernietiging ten prooi valt, dat hij vergaat, dat hij niet is +aan gene zijde van den dood." + +We merken op dat, indien vernietiging de eindleer van Boeddha was, +hier van geen ketterij sprake kan zijn. + +De eerwaardige Sariputta nu gaat den dwalende onderrichten: "Wat meent +gij, vriend Yamaka, is de Tathagatha één met zijn lichamelijkheid +(m. a. w. is zijn lichaam zijn ware wezen). Ziet gij het zoo in?" "Dat +doe ik niet, vriend." + +"Is de Tathagata één met zijn gewaarwordingen, zijn voorstellingen, +zijn neigingen, zijn bewustzijn? Ziet gij het zoo in?" "Dat doe ik +niet, vriend." + +"Wat dunkt u, vriend Yamaka, is de Voleindigde in de lichamelijkheid +(de gewaarwordingen enz.) begrepen? Meent gij het zoo?" + +"Dat doe ik niet, vriend." + +"Wat meent gij, vriend Yamaka, zijn lichamelijkheid, gewaarwordingen, +voorstellingen en bewustzijn (te zamen) de Voleindigde? Ziet gij het +zoo in?" "Dat doe ik niet, Heer." + +"Wat meent gij, vriend Yamaka, is de Voleindigde gescheiden van +lichamelijkheid, van aandoeningen, voorstellingen, neigingen en +bewustzijn? Ziet gij het alzoo in?" "Dat doe ik niet, vriend." + +"Zoo is dus, vriend Yamaka, reeds in deze wereld de Voleindigde voor u +niet te begrijpen. Hebt gij dan het recht om te spreken: Ik versta de +door den Verhevene verkondigde leer zóó, dat een monnik, die van zonden +vrij is, als zijn lichaam verbroken wordt, aan de vernietiging ten +prooi is; dat het vergaat, dat het niet is aan gene zijde des doods?" + +Hier wordt m. a. w. dus verkondigd: het Nirvana is een mysterie, boven +ons denken verheven. 't Is, alsof wij hooren het woord van Paulus: +"Wat geen oog gezien en geen oor gehoord heeft, en in geen menschenhart +is opgekomen, dat heeft God bereid voor hen, die Hem liefhebben." + +De wijzen, zegt een spreuk uit Dhammapada, die geen wezen leed doen, +die hun lichaam altijd in toom houden, zij wandelen naar de eeuwige +verblijfplaats. Wie daar is gekomen, weet van geen leed. + +Wat is nu echter in dezen het oorspronkelijke? De leer: alles keert +tot niet, de vergelding van leven tot leven zonder een wezen, dat in +'t eene leven misdreef en in 't andere gestraft wordt? Of zijn dit +latere, wijsgeerig gekleurde ontaardingen van het oorspronkelijk +Boeddhisme? We doen deze vragen met nadruk. En wel om de volgende +redenen: 1e. Hoewel aan de eene zijde geleerd wordt dat niets +blijvend is, geen wezen voortduurt van leven tot leven, vinden wij +toch tal van Yataka-verhalen, waarin Boeddha spreekt over de levens, +die hij vroeger heeft doorgemaakt. Hoe dat, als er volgens het +Boeddhisme geen blijvend iets is, geen ik, dat van leven tot leven +overgaat? 2e. die zoogenaamd echt Boeddhistische zielsverhuizing, +een vergelding zonder een wezen, aan wien vergolden wordt, schijnt +meer een uitvinding der Sophisten dan een leer van een volksprediker; +3e. ook in die stroomingen van het Boeddhisme, waar men zich verre +heeft gehouden van allerlei latere ontaardingen, heeft men toch +die leer van Karma anders opgevat, b. v. in Birma zijn er tal van +verhalen in omloop over vroegere geboorten. Vele kinderen weten +daar soms nog een en ander te vertellen over hun lotgevallen in +een vroeger bestaan. 4e. juist die Boeddhistische geschriften, +zooals b. v. Brahmajala-sutta, waarin zoo wonderlijk met ja en neen, +bevestiging en ontkenning gerekend wordt, zijn waarschijnlijk geen +afspiegeling der oude Boeddhistische leer, maar hebben den invloed +ondergaan van de Mahayana, de school van den grooten overtocht. Wat +was die Mahayana? Een soort van atheïstisch-gekleurde wijsbegeerte, +die het oorspronkelijk Boeddhisme voor een goed deel verdrong, doch +ook een krachtige reactie teweegbracht, welke op haar beurt het +Boeddhisme weer in bijgeloof deed ontaarden. + +Wanneer men ons dus vraagt naar de eigenaardigheden van het +oorspronkelijk Boeddhisme, meenen wij hieromtrent de volgende punten +te kunnen vaststellen: + +1. Boeddha stelde op den voorgrond de verlossing van het lijden. Deze +moest hierin bestaan, dat men, door begeerte en hartstocht in een +leven van kuischheid, armoede en gehoorzaamheid te overwinnen, tot +den grooten Vrede geraakte, zoodat men niet wederom geboren behoefde +te worden. + +2. Het oorspronkelijk Boeddhisme was bovenal op het praktische gericht, +en was evenver van atheïsme als van vormendienst verwijderd. + +3. De leer van een wedergeboorte zonder zielsverhuizing en van Nirvana +als vernietiging is niet oud-Boeddhistisch, maar aan de Mahayana +te danken. + +4. Het Boeddhisme mag niet als volslagen pessimisme worden opgevat, +omdat het: theoretisch een uitweg predikt uit het lijden en praktisch +even ver van wereldvergoding als van wereldverachting is verwijderd. + + + + + +V. De weg des heils. + + +We hebben in het vorige hoofdstuk de hoofdzaken der Boeddhistische +leer in het oog gevat, de menschheid in leed verzonken, de uitweg, +die naar het Nirvana voert. De vraag komt nu echter: waarlangs voert +ons die weg? M. a. w. wij zijn nu aan de behandeling van de vierde +der heilige waarheden genaderd, de weg, die tot opheffing van het +lijden voert: Reeds hebben wij vermeld dat de weg tot opheffing van +het lijden is het heilige achtvoudig pad, dat is: recht geloof, recht +besluiten, recht woord, rechte daad, recht leven, recht streven, +recht gedenken, recht bespiegelen. Welnu, drie stations zijn er, +die wij op dien weg achtereenvolgens moeten passeeren, wij kunnen +ze noemen: rechtschapenheid, bespiegeling (inkeeren tot zichzelf), +wijsheid. Allereerst dus rechtschapenheid, d. w. z. zich van alles wat +boos en onrein is verre houden. Deze rechtschapenheid openbaart zich +in de opvolging der vijf volgende geboden, die niet alleen gelden voor +de eigentlijke volgelingen, de monniken, maar voor alle vereerders van +den Boeddha. Zij zijn: 1. geen levend wezen dooden, 2. aan niemands +eigendom zich vergrijpen, 3. de vrouw van een ander niet aanraken, +4. geen onwaarheid spreken, 5. geen bedwelmende dranken drinken. + +Wij moeten erkennen, dat inderdaad deze geboden door Boeddha's +volgelingen zeer nauwgezet worden nageleefd. Niet alleen dat de +Boeddhistische monnik van een soort zeef voorzien is, opdat hij bij +het drinken van water niet het leven van een insect vernietige, +neen, ook de leek, die eerbied heeft voor den Verhevene zal geen +dier dooden, evenmin zijn vleesch eten. De Birmanen maken slechts +voor één soort adder een uitzondering, een die den mensch moedwillig +aanvalt en waarvan een hunner spreekwoorden zegt: als zij u eerst +ziet, doodt zij u, als gij haar eerst ziet, doodt gij haar. En ook de +andere geboden, met name het niet gebruiken van bedwelmende dranken, +worden streng nagekomen. + +Ook worden zij niet slechts negatief opgevat. De Boeddhist doodt +niet alleen geen dieren, maar is ook vervuld met liefde voor al wat +leeft. Zeer op den voorgrond komt ook het vergelden van kwaad met goed, +men denke b.v. aan de vroeger verhaalde geschiedenis van Kunala. [94] +Vooral uit practisch oogpunt worden deze deugden aanbevolen. "Door +niet te toornen overwint men den toorn, het booze overwint men door +het goede, den gierige overwinne men met gaven, door waarheid overwinne +men den leugenaar." [95] + +Welwillendheid wordt door Boeddha op eigenaardige wijze in het +voorbeeld van zijn eigen leven aanbevolen. Hij zegt [96] "Na den +maaltijd, als ik van het aalmoezen verzamelen ben teruggekeerd, begeef +ik mij naar het woud. Dan stapel ik kruiden en grassen opeen en zet +mij daarop neder, met gekruiste beenen, het lichaam recht opgericht, +het gelaat met waakzaam denken omgeven. Zoo zit ik daar, terwijl ik +de kracht der welwillendheid, die mijn geest vervult, zich over één +wereldstreek laat uitstrekken, daarna over den tweeden, den derde +en vierde, [97] naar boven, naar beneden, in schuine richting, naar +alle kanten, op alle wegen van de gansche wereld laat ik de kracht +der welwillendheid, die mijn geest vervult, die groote onmetelijke, +die van geen haat weet, die naar geen schade tracht, zich uitstrekken." + +Aan zulk een geestelijke oefening in welwillendheid wordt een +groote kracht toegekend, we zouden zeggen: een soort telepathische +kracht. Zou dat trouwens ook niet zoo zijn, zou niet een mensch, +die al zijn gedachten op wat rein en goed is concentreert als 't +ware een atmosfeer van liefde rondom zich bewerken? Hebben dat ook +geen voorbeelden uit den nieuwen tijd bewezen? Doch: laat ons hooren +welke voorbeelden de Boeddhisten er van verhalen. + +Eens verzoekt Ananda aan den verhevene dat hij Roja, een niet voor +de leer van Boeddha gewonnen edelman van het huis der Malla's, +tot het geloof en de orde mocht bekeeren. "Dat is niet moeilijk +voor den voleindigde, o Ananda, om te maken dat Roja de Malla voor +dit geloof en deze orde gewonnen wordt." Toen richtte de Verhevene +op Roja de kracht zijner welwillendheid, stond van zijn zitplaats +op en ging in het huis. En Roja, door den verhevene met de kracht +van zijne welwillendheid getroffen, ging, evenals een koe, die haar +kalfje zoekt, van huis tot huis, van monnik tot monnik, vragende: +"Waar, o eerwaardigen, is op het oogenblik de Verhevene, de heilige, +hoogste Boeddha? Ik begeer hem te zien, den verhevenen, heiligen, +hoogsten Boeddha." [98] + +Die kracht der welwillendheid wordt ook aangeprezen tegen slangen en +wilde dieren. Boeddha verhaalt van een zijner vroegere levens: "In het +woud, op eene berghelling leefde ik, mijn naam was Sama... Leeuwen en +tijgers trok ik door de kracht mijner welwillendheid tot mij. Omgeven +van leeuwen en tijgers, van panters, beren en buffels, van gazellen +en evers, verbleef ik in het woud. Geen dier was voor mij bevreesd en +ook ik vreesde voor geen dier. De kracht van de welwillendheid is mijn +bescherming, zoo blijf ik op de berghelling." Doet Boeddha hier niet +denken aan Franciscus van Assisi, den eenige onder de heiligen der +Katholieke Kerk, bij wie zich ook zulk een diep gevoel van sympathie, +zulk een heilig meegevoelen vertoont met al wat leeft? + +Naast de welwillendheid wordt ook zeer den nadruk gelegd op de +weldadigheid. Zij wordt aangeprezen, niet zoozeer omdat zij anderen +tot heil is, als wel omdat zij wie haar beoefent verder brengt op +den weg des heils. + +Men denke b.v. aan de vroeger vermelde geschiedenis van Wessantara +[99], waarin deze alles ten offer brengt, doch niet voor doeleinden, +die ons Westerlingen kunnen bevredigen. Wie, dat is hier de kiem der +leer, zichzelf het grootste offer oplegt, doet ook de grootste stap +tot het heil. + +Toch: noch rechtschapenheid, noch welwillendheid, noch weldadigheid +kunnen er ons brengen. Zij bereiden slechts voor: Eerst wanneer door +deze deugden het hart is gereinigd, wordt men geschikt om den verderen +weg des levens te verstaan. + +Weldadigheid, welwillendheid, rechtschapenheid: zij zijn dus niet +bovenal van gewicht, omdat zij anderen tot heil zijn, maar omdat zij +de ziel reinigen. + +Ze moeten echter op den weg tot den groote vrede door andere--nog +meer innerlijke deugden--worden gevolgd. Vandaar, dat zich hierbij +aansluiten: beheersching der zinnen, waakzaamheid, opmerkzaamheid +en gemis van behoeften. Wat het eerste betreft: daarmede wordt niet +zoozeer bedoeld een op zijn hoede zijn voor verzoekingen als wel het +achtgeven op zijn oog, zijn oor, tot zijn ademhalen toe. Denkelijk +wordt dit aangeprezen als een soort van geestelijke gymnastiek: een +oefening om meester te worden over al zijn levensverrichtingen. [100] + +Wat de opmerkzaamheid aangaat wordt vooral gewaarschuwd tegen toegeven +aan haat of lust. Als de monnik zoover komt, dat op den weg naar het +dorp (waar hij rondgaat om aalmoezen te ontvangen) geen lust of haat +hem bezielt tegen diegenen, die hij zwijgend aanschouwt of hoort, +dan mag hij zeggen: "Zalig de man, die aan het goede zijne zinnen +gewend heeft." Want aan niets te hechten: in den hemel of op aarde: +daarom is het te doen. + +Gemakkelijk valt het echter niet om daartoe te geraken: het +Boeddhisme kent ook een duivel: Mara. Soms wordt hij voorgesteld +als een persoonlijk wezen, die Boeddha en zijn rijk bestrijdt: +doch bij meer wijsgeerig ontwikkelde Boeddhisten geldt hij als de +onpersoonlijke wereldmacht, die overal lust en begeerte opwekt en +daardoor den dood werkt. + +Men herinnert zich dat hij ook in de geschiedenis van Boeddha zelf +een rol speelt. Zijne verzoeking van Boeddha doet soms denken aan +die van Jezus door den duivel. Evenals deze Jezus het bekoorlijke wil +doen gevoelen van aardsche macht, zoo komt ook Mara tot den Verhevene. + +"Op zekeren tijd, zoo luidt dit verhaal, hield de verhevene in +het land Kosala in de Himalaya, in een woudhut, verblijf. Toen de +verhevene zich daar in de eenzaamheid had teruggetrokken, steeg in +zijn geest deze gedachte op: Voorwaar het is mogelijk als koning +met gerechtigheid te regeeren, zonder dat men doodt of dooden laat, +zonder dat men smart lijdt of anderen smart doet lijden. + +Toen zag Mara, de booze, de gedachten die in den geest van den +verhevene waren opgekomen. Hij ging naar den verhevene en sprak: +"Moge, o Heer, de verhevene als koning regeeren, moge de voleindigde +als koning regeeren met gerechtigheid, zonder dat hij doodt of +dooden laat, zonder dat hij verdrukt of verdrukken laat, zonder +dat hij smart lijdt of anderen smart toevoegt." Boeddha antwoordt: +"Wat ziet gij aan mij, gij booze, dat gij aldus tot mij spreekt?" + +Mara zegt dan: "De verhevene, Heer, heeft de viervoudige wondermacht +zich eigen gemaakt--als de verhevene, o Heer, wilde, zoo kan hij +willen dat de Himalaya, de koning der bergen, tot goud werd en--hij +zou tot goud worden." Boeddha wijst hem af: wat baat het den wijze +of hij een berg van zilver en goud bezit? Wie het lijden heeft gezien +in zijn oorsprong, hoe kan hij zich wenden tot de begeerte? Wie weet +dat aardsche zin een boei is in deze wereld (nl. die de vrijmaking +tegenhoudt) die moge trachten naar wat hem daarvan vrijmaakt. Toen +zag Mara, de booze: de verhevene kent mij, de voleindigde kent +mij--en mismoedig en bedroefd ging hij heen.-- [101] Een slot, dat +bij dergelijke verhalen over Mara telkens wederkeert. + +"Zoo weerstond Boeddha den verzoeker door zijne waakzaamheid, zoo +moeten ook zijn volgelingen hem weerstaan. Het voorbeeld van een +schildpad stelt de Meester hun voor oogen. Wij laten die gelijkenis +hier volgen: + +"Er was eens een schildpad, die in den avond naar den oever der +rivier ging om voedsel te zoeken. Ook een jakhals ging des avonds +naar de rivier op buit uit. Toen de schildpad den jakhals zag, kroop +zij in hare schaal en dook zacht en stil in het water. De jakhals +liep er heen en wachtte dat zij een harer leden uit de schaal zou +steken. De schildpad verroerde zich niet, de jakhals moest het opgeven +en ging heen. + +"Eveneens, jongeren, loert ook Mara, de booze, voortdurend op u en +denkt: Ik wil door uw oog toegang tot u verkrijgen, of door uw oor, +uw neus, uw tong, uw lichaam of door uw gedachten. Daarom, o jongeren, +bewaar de poorten uwer zinnen, dan zal Mara van u wijken, hij moet +het opgeven, hij vindt geen ingang bij u, evenmin als de jakhals bij +den schildpad." [102] + +Zoo staat dan de getrouwe volgeling des verlichten pal; door deugden +gelouterd, door waakzaamheid gesterkt en beveiligd streeft hij naar +het einddoel, den grooten vrede. Geen pasklaar gemaakt geloof, geen +steunen op een verlosser, boven alles eigen krachtsinspanning moet er +hem brengen. Doch, een voorsmaak van den eeuwigen vrede kan hij reeds +hier genieten. Als hij alleen terneder zit in het eenzame woud, als +hij daar zich door inkeeren tot zichzelf losmaakt van lust en booze +neigingen, losmaakt van vreugde en leed, als ten slotte zijn adem +ophoudt, dan bereikt hij een toestand, waarin hij al het aardsche is +ontvloden, vrij van onreinheid, vrij van zonden, vast en onwankelbaar. + +In dien toestand wordt alles hem klaarheid. In extase aanschouwt hij +de wandelingen, die hij in 't verleden heeft doorgemaakt, leest hij +de gedachten van anderen. Hij ziet hoe alles ontstaat en vergaat, +straks zal hij ook de laatste schrede doen en wordt hij, door het +ophouden van alle hechten aan het aardsche, van zonde vrij en komt +tot verlossing en heiligheid. + +Is dat alles slechts--zooals ook Oldenberg [103] het +voorstelt,--slechts ziekelijke verbeelding? Wie eenigszins bekend is +met de verschijnselen van somnambulisme en extase ook in onzen tijd, +zal dit geenszins beweren, maar zal moeten erkennen, dat er is: +een geestelijk zien, een hoogere verlichting, die juist dan ons +deel wordt, als al 't aardsche verre van ons is en de wereld der +zinnen is gesloten, en dat er dus--ook in deze verzekeringen van het +Boeddhisme--een diepe bron van waarheid is verborgen. + +Boeddha zelf treedt op dien weg des heils vrij wel op den +achtergrond. Hij is niet meer dan het voorbeeld dat den leerling sterkt +in zijn strijd. Hij is geen Verlosser, die van buiten af zaligheid +aanbrengt. Neen: hij is de eerste, die worstelend en strijdend het +ware pad des heils heeft gevonden: anderen volgen. Na hem zullen +komen andere Boeddha's, die "het rad der leer in beweging brengen." + +Niet zijn persoon maakt zalig, maar zijn leer: die, zoo sprak hij +stervend tot Ananda, is de Meester als ik ben heengegaan. Als zij +die volgen, zullen ook ook zij eenmaal komen tot den Grooten Vrede, +die voor allen bereid is, maar die slechts bereikt kan worden waar +alle hartstocht is gedoofd, waar alle begeeren heeft opgehouden. + + + + + +VI. Het Boeddhisme in de praktijk. + + +Reeds vroeger hebben wij er over gesproken dat de gemeente van Boeddha +feitelijk een monnikengemeente is: zoodat wie ernstig naar het licht +tracht, monnik moet worden. + +Dat monnikendom is echter gansch iets anders, dan wij Westerlingen +zouden denken. Een monnik: onwillekeurig denken wij dan aan de +Roomsch-Catholieke monniken, personen, die evenals de geheele +priesterschap met een wijding zijn bekleed, waardoor zij als +tusschenpersonen gelden tusschen God en den mensch. Zoo iets vinden +wij, waar het Boeddhisme ook maar eenigszins zuiver is bewaard +gebleven, niet. Hun monniken deelen geen Sacramenten uit, dragen +geen sleutelen van hemel en hel: zelf moet de mensch de weg des +heils zoeken en vinden. Aan niemand heeft in de oogen van Boeddha's +volgelingen de Allerhoogste zijn gezag in handen gegeven: Hij werkt +door eeuwige wetten: zijn wil is kenbaar in de wet van oorzaak en +gevolg, die iedereen kan verstaan. De monniken vormen eenvoudig een +vrije broederschap, welke ten doel heeft den weg te volgen, die tot +de bevrijding leidt. + +Zoo was het van den aanvang af. Niet lang na den dood des Verhevenen +vroeg een minister van koning Ajatasattu aan Ananda: "Is, vereerde +Ananda, een bepaalde monnik door den vereerde aangewezen, van wien +hij gezegd heeft: deze zal na mijn dood uw toevlucht zijn?" + +Ananda antwoordde ontkennend. "Heeft dan," vervolgde de minister, +"de gemeente een bepaalden monnik benoemd, heeft een aantal oudsten +van hem verordend: "Hij zal na den dood des Verhevenen onze toevlucht +zijn?" Ook nu antwoordde Ananda ontkennend. En de ander vervolgt: +"Wanneer het u aan een toevlucht ontbreekt, vereerde Ananda, hoe is +er dan eenheid onder u?" "Het ontbreekt ons niet aan een toevlucht, +o Brahmaan, wij hebben een toevlucht, de leer." + +M.a.w. geen hiërarchie of iets dergelijks. Zoo was het voorheen, +zoo is het nog onder Boeddha's volgelingen. En in weerwil (of juist +daardoor?) daarvan is der monniken leven van de dagen van den Verlichte +af tot nu toe vrijwel hetzelfde gebleven. Als wij vergelijken, wat +Fielding vertelt over de monniken van het tegenwoordig Boeddhisme in +Birma en Oldenberg over die van de eerste tijden, dan schijnt bijna +alles hier zuiver bewaard te zijn gebleven. + +We willen u dan over der monniken eigenaardig leven een en ander +meedeelen. In de eerste plaats merken wij op, dat, in het algemeen, +de toegang tot de gemeente (Sangha) voor ieder openstaat. + +"Geopend zij voor allen de poort der eeuwigheid, wie ooren heeft, +hij hoore en geloove 't woord." + +Toch wordt voor sommigen een uitzondering gemaakt. B.v. voor die aan +ernstige lichaamsgebreken of krankheden lijden, voor zware misdadigers, +voor soldaten, schuldenaars en lijfeigenen, niet omdat deze laatste +drie minder geacht werden, maar omdat hier de rechten van derden +zouden worden verkort. Voorts mochten zonen niet in de orde gaan +zonder toestemming der ouders en konden kinderen eerst met het 12e +jaar voorloopig, met hun 20e jaar vol lid worden. Voorloopig en vol +lid, bij jeugdigen van jaren kan dat eerst na eenige jaren op elkaar +volgen. Bij ouderen volgt de voorloopige opname als lid en de erkenning +als vol medelid spoedig op elkaar. De eerste wijding heet Pabbaja +(het uitgaan, n.l. uit de wereld), de tweede Upasampada (het inkomen). + +Bij de eerste treedt enkel de candidaat zelf handelend op, bij de +tweede is het de gemeente, die hem opneemt. Een en ander ging en gaat +nog in hoofdzaak aldus in zijn werk. De candidaat verklaart bij het +Pabbaja, dat hij deel wil uitmaken van de gemeente, eene verklaring, +die ook een oudere monnik voor hem doen kan. Hij trekt daarop het gele +gewaad aan, laat zich haar en baard scheren en spreekt tot de andere +monnik(en): "Ik neem mijn toevlucht bij Boeddha. Ik neem mijn toevlucht +bij Dharma (de leer). Ik neem mijn toevlucht bij Sangha (de gemeente)." + +Daarop volgt dan later, soms al spoedig, de eigenlijke opname, +waardoor hij dus vol gemeentelid wordt. + +Dit gaat ongeveer in deze voege. Voor de verzamelde monniken spreekt +de candidaat: "Ik bid de gemeente, eerwaardigen, om de wijding. Moge +de gemeente, eerwaardigen, mij tot zich opheffen, moge zij zich +mijner erbarmen. Ten tweede en ten derde male verzoek ik de gemeente, +eerwaardigen, om de wijding. Moge de gemeente, eerwaardigen, mij tot +zich opheffen, moge zij zich mijner erbarmen. Dan volgt een soort +verhoor. Er wordt gevraagd: "Hoort gij mij N......? Nu is de tijd +voor u gekomen om waar en recht te spreken. Ik vraag u, hoe het met +u is. Wat zoo is moet gij van zeggen: het is zoo, wat niet zoo is, +daarvan moet gij zeggen: het is niet zoo. Zijt gij met een der volgende +ziekten behept: melaatschheid, kropgezwel, witte uitslag, tering, +vallende ziekte? Zijt gij een mensch? [104] Zijt gij een man? Zijt +gij uw eigen heer? Hebt gij schulden? Staat gij niet in koninklijken +dienst? Hebt gij verlof van vader en moeder? Zijt gij volle twintig +jaar oud? Hebt gij de aalmoezenschaal en de kleederen? Hoe heet +gij? Hoe heet uw leermeester?" + +Is nu het antwoord op al deze vragen bevredigend, dan wordt tot +driemaal toe aan de gemeente het verzoek overgebracht hem de wijding +te geven. "De gemeente hoore mij, eerwaardigen. Hier N..... wenscht +als leerling van N. N. [105] de wijding te ontvangen. Hij +is vrij van verhindering. Hij heeft een aalmoezenschaal en de +kleedingstukken. N. vraagt de gemeente om wijding met N. N. als zijn +leermeester. De gemeente verleent aan N. de ordening met N. N. als +leermeester. Wie van de eerwaardigen er voor stemt dat aan N. de +wijding wordt gegeven met N. N. als leermeester, die zwijge, wie er +tegen is, spreke." + +Komt na drievoudige herhaling geen tegenspraak, dan is de candidaat +aangenomen en het heet: "N. heeft van de gemeente de wijding ontvangen +met N. N. als zijn leermeester. De gemeente is er voor, zij zwijgt, +alzoo neem ik dit aan." + +Nu stelt men, door de schaduw te meten, den tijd vast, waarop de +candidaat is opgenomen en deelt hem vervolgens mede de vier regelen +der gestrengheid in het uiterlijk leven, luidende aldus: + +"De spijs van hem, die uit het huis naar het leven zonder tehuis is +gegaan, zullen zijn de beten, die hij door bedelen verkrijgt. Zijn +gewaad zal gemaakt zijn uit de lompen, die hij verzamelt. Zijn +legerstede zal zijn onder de boomen des wouds. [106] Zijn medicijn +zal zijn de stinkende urine van vee." Bereiden vrome leeken hem een +maal: verleenen zij hem kleeding, onderdak, geneesmiddelen: 't is niet +verboden die aan te nemen, doch de rechte en wettige levenswijze van +den monnik is deze gestrengheid van het bedelaarsleven. Dan worden +hem meegedeeld de vier groote verboden, door welke te overtreden een +monnik zichzelf uit de gemeente uitstoot: + +1. "Een geordende monnik mag geen geslachtsomgang hebben, ook niet met +een dier. De monnik, die geslachtsomgang heeft, is geen monnik meer, +hij is geen leerling van den zoon van Sakya. Evenals een mensch, wien +het hoofd is afgeslagen, met den romp niet leven kan, zoo is ook een +monnik, die geslachtsomgang heeft, geen monnik meer, geen leerling +van den zoon van Sakya. Daarvan moet gij uw leven lang u verre houden." + +2. "Een geordende monnik mag niet nemen wat hem niet gegeven is +(wat men diefstal noemt) ook geen grashalm. De monnik, die een pada +[107] of de waarde van een pada of meer dan een pada ongegeven neemt +(wat men diefstal noemt) is geen monnik meer: hij is geen leerling +van den zoon van Sakya. Evenals een dor blad, dat van den stengel +is losgegaan, niet meer groenen kan, zoo is ook een monnik, die +een pada of de waarde van een pada of meer ongegeven neemt (wat men +diefstal noemt) geen monnik meer: hij is geen leerling van den zoon +van Sakya. Daarvan moet gij uw leven lang u ver houden." + +3. "Een geordende monnik mag niet wetens een dier van het leven +berooven, ook geen worm zelfs of mier. De monnik, die wetens een +menschelijk wezen van het leven berooft, zij het dat hij een ongeboren +kind doodt, is geen monnik meer, hij is geen leerling van den zoon +van den Sakya. Evenals een groote steen, dien men in twee deelen +heeft gespleten, niet meer tot één kan worden gemaakt, zoo is ook enz." + +4. "Een geordend monnik mag zich niet beroemen op bovenmenschelijke +volkomenheid, mag zelfs niet zeggen: "Gaarne vertoef ik in een ledig +huis." [108] + +"De monnik, die met booze bedoeling en uit begeerlijkheid zich +leugenachtig op bovenmenschelijke volkomenheid beroemt, zij het een +toestand van verzonkenheid, van verrukking, van tot zichzelf inkeeren +(concentratie), van verheffing of van het pad der verlossing, of +van de vrucht der verlossing, hij is geen monnik meer, hij is geen +leerling van den zoon van Sakya. Evenals een afgehouwen palmboom niet +meer groeien kan enz." + +Met de voorlezing dezer vier groote verboden is de ordening +geëindigd. Men ziet, dat alle voorzorgen worden genomen, om onwaardigen +te weren en moeilijkheden te voorkomen, doch, van werken op het gevoel, +van mystiek is men hier verre verwijderd. + +Het is dan ook geen wijding in een geestelijken stand, die een +onverliesbaar karakter verleent, het is de vrije aansluiting bij eene +broederschap, die men ook weer verlaten kan. + +Dit juist maakt dat in het Boeddhistische monnikendom niet die +groote, donkere vlekken zijn te zien, welke de ascese overal met zich +brengt. Wordt een monnik de drang naar de wereld te sterk, valt hem +de strijd tegen de zinlijke neigingen zijner natuur te zwaar, welnu: +niets belet hem heen te gaan. + +Het is beter, "de geestelijke oefening vaarwel te zeggen en zijn +zwakheid te erkennen," dan als geestelijke te zondigen. + +Zondigt echter de monnik tegen de hoofdgeboden, dan kan hij door +de gemeenschap worden uitgestooten. Iets wat echter niet veelmalen +geschiedt, daar een monnik, die tegen zijn regels handelt, zoozeer +door het publiek wordt veracht (een publiek dat zijn aalmoezenschaal +dan niet met voedsel vult) dat hij vanzelf tot heengaan is gedrongen. + +Hebben wij gezien hoe de monniken worden opgenomen, aan welke +verplichtingen zij moeten beantwoorden: wij werpen thans een blik op +hun dagelijksch leven. + +We merkten reeds op dat het leven der monniken zich door eenvoud moet +kenmerken: doch, niet zoo dat het in overdreven gestrengheid ontaardt. + +Dit komt in alles uit. Eenvoudig zijn ook tegenwoordig in +Birma--een land, waar het Boeddhisme vrij zuiver de oude traditiën +heeft bewaard--de kloostergebouwen doch vriendelijk door boomen +omgeven. Naast het klooster vindt men pagoden: koepelvormige +verhevenheden, die het graf van den meester voorstellen: waarbij +men nederknielt om gedeelten uit de heilige boeken op te zeggen: +soms reeds in den vroegen morgen, als het nauwelijks dag is. + +Binnen in het klooster, dat meestal niet heel groot is en van hout +gebouwd, ziet men een beeld van den Verlichte, doch van hem alleen: +andere heiligen kent men niet. Verder gewone dingen voor huiselijk +gebruik, soms enkele boeken. Want eigendom mag een monnik niet +bezitten: geen geld of goed, geen artikelen van weelde. + +Iederen morgen doen de monniken--bij ieder dorp in Birma is +een klooster--hun rondgang door het dorp. Den blik op den grond +geslagen, de aalmoezenschaal in de hand, gaan zij van huis tot huis, +zwijgend staan zij een oogenblik voor de deur, en als zij voedsel +ontvangen--geld mogen zij onder geen beding aannemen--gaan zij +zwijgend weer verder. Voor den middag zijn ze weer in 't klooster +terug. Dan volgt de maaltijd: waarbij dan het 's morgens verzamelde: +meestal rijst, wordt gebruikt. Dat is de eenige maaltijd: op andere +tijden voedsel te gebruiken is den monnik niet geoorloofd. + +Na den maaltijd mogen de monniken zich niet meer naar het dorp begeven, +wel mogen zij in hun klooster personen ontvangen. Trouwens: dat moet +wel, in Birma toch is ook het onderricht der jeugd geheel in handen +van de monniken. Deze zijn het, die haar leeren lezen en schrijven en +haar gedeelten uit de heilige boeken van buiten doen leeren. Voorts is +ook een groot deel van den dag aan lezen en overwegen van de heilige +boeken en aan stille overpeinzing gewijd. Arbeid in den gewonen zin +des woords: arbeid der handen wordt echter door de monniken niet +verricht, bedelen is hun onderhoud. Die bedelaars staan echter, al +bemoeien zij zich noch met de politiek, noch met de regeering--tenzij +om soms voor verdrukten te pleiten--in hooge eer. Met "heer" worden +zij aangesproken, ook door de voornaamsten des lands. En als een +aanzienlijk man een monnik ontmoet zal hij de knie buigen en den +monnik laten voorbijgaan. + +Zoo gaat het dagelijksch leven der monniken in stilte en kalmte +voorbij. Slechts enkele malen wordt de eentonigheid daarvan onderbroken +door dat zij ter maaltijd worden uitgenoodigd en ook door 14 daagsche +biechtsamenkomsten. Die biechtsamenkomsten dateeren van oude dagen, de +biechtformule Patimokha is ook zeer oud, wij vermelden die straks. Deze +samenkomsten dan hebben plaats met vollen maan en met nieuwen maan, +op den vastendag, een dag, die dezen naam heeft van ouds, maar waarop +inderdaad door de Boeddhisten niet gevast wordt. + +Op deze samenkomsten, waartoe de oudste monnik uit een distrikt +de monniken oproept, komen alle monniken in een der kloosters +bijeen. Niemand mag afwezig blijven: voor krankzinnigen en kranken +moet een der andere broeders verklaren dat zij rein zijn. Kan niemand +die verklaring afleggen, dan draagt men den zieke in zijn stoel ter +vergadering, of: men komt bij zijn bed tezamen. Doch nooit mag deze +heilige vergadering onvoltallig zijn. + +Bij 't licht der fakkels--de vergadering heeft in den avond +plaats--nemen alle monniken op hunne bestemde plaatsen zitting. Geen +leek, candidaat of non mag hierbij tegenwoordig zijn. Daarop draagt +één der monniken, bij voorkeur de oudste, de Patimokha voor: de +biechtformule. + +Hij spreekt dan aldus: "De gemeente, eerwaardigen, moge mij +hooren. Heden is het vastendag, de 15e der halve maand. Als de +gemeente bereid is moge zij vastendag houden en de biechtformule +hooren voordragen. Wat moet de gemeente van te voren doen? Spreek de +verklaring der reinheid uit, gij eerwaardigen. Ik wil de biechtformule +voordragen." + +De gemeente antwoordt: "Wij allen die hier zijn, hooren en bedenken +deze wel." + +"Wie een fout gepleegd heeft," gaat de voordragende voort, "moge haar +bekennen. Wie geen fout heeft moge zwijgen. Uit uw zwijgen zou ik +afleiden, dat de eerwaardigen rein zijn." Evenals een enkel mensch, +wanneer hem een vraag is gesteld, antwoorden moet, zoo is het ook bij +zulk een vergadering, als de vraag driemaal is gesteld. Een monnik, +die op een driemaal herhaalde vraag een fout, die hij gepleegd +heeft en die hij zich herinnert, niet bekent, is aan leugen, wetens +begaan, schuldig. "Wetens uitgesproken leugens, eerwaardigen, brengen +verwoesting, heeft de verhevene gezegd. Daarom moet een monnik, die +iets misdreven heeft, zich dat herinnert en daarvan rein begeert te +worden, zijn fout bekennen. Wat hij bekent zal hem licht vallen." + +Daarna wordt de biechtformule uitgesproken, eerst worden genoemd de +vier hoofdzonden, die uitgaan uit de gemeente met zich brengen. Alzoo +wordt gehandeld over geslachtsgemeenschap, diefstal, moord en de +aanmatiging van geestelijke volkomenheid. Vervolgens komt de driemaal +herhaalde vraag: "Ik vraag de eerwaardigen: "zijt gij van deze zonden +rein?" Ten tweeden maal vraag ik: "Zijt gij rein?" Ten derden maal +vraag ik: "Zijt gij rein?" Als alles zwijgt is het antwoord: "Rein zijn +hieraan de eerwaardigen, daarom zwijgen zij, aldus neem ik dit aan."" + +Daarop worden andere zonden opgenoemd: zulke, die een terugzetting met +zich brengen; vervolgens andere, die door de bekentenis zelve kunnen +worden verzoend. Wel twee honderd verschillende artikelen, die zich +over het geheele leven uitstrekken worden dan opgesomd. Daarin wordt +tot in kleinigheden afgedaald, doch ook kleinigheden hebben soms groote +beteekenis. Zoo ging het in oude dagen onder Boeddha's volgelingen, +zoo gaat het nog. + +Een bizondere, eigenaardige beteekenis had, reeds van oude dagen af, +de regentijd, die in Indië ongeveer van Juni tot October duurt. Die +tijd was voor reizend prediken ongeschikt en werd dus doorgebracht in +stille teruggetrokkenheid. Was hij ten einde, dan kwamen de leerlingen +plechtig te zamen. Allen zaten zij neder, in eerbiedige houding op +den grond, met gevouwen handen hun medebroeder smeekend, om, indien +hij in dien tijd een schuld had begaan, deze te noemen. "Ik noodig," +zoo heet het, "de gemeente uit, om, indien gij iets van mij gezien +of gehoord hebt, of verdenking tegen mij koestert, erbarmen met mij +te hebben en te spreken, als ik het inzie, zal ik er boete voor doen." + +Zoo was in oude dagen die regentijd een tijd voor godsdienstige +bespiegeling en inkeer tot zichzelf. En--zoo is het ook nu nog. In +Birma is dat nog de tijd, zooals Fielding [109] het uitdrukt, om den +grond te bereiden voor het gewas, de zielen voor de eeuwigheid. Dan +leven ook vele leeken op de wijze der monniken. Zij eten voor den +middag en onthouden zich van tabak. Geen spelen zijn er dan, geen +huwelijken worden er gesloten. Ook worden dan de zondagsbijeenkomsten +[110] veel talrijker bezocht dan anders. + +In Ceylon brengt ook de "wastijd" eigenaardige gebruiken met zich. De +monniken verlaten hun gewone huizen en leven in kleine hutten, door +de boeren daarvoor opzettelijk gebouwd. Zij houden dan een reeks +diensten, bestaande in voorlezingen uit de Pitaka's, [111] de heilige +boeken, waarnaar dan oud en jong, arm en rijk komt luisteren. Onder +de boomen wordt een platform opgericht: overdekt, doch aan de kanten +open, en met kleeden en bloemen versierd. Daaromheen zitten allen dan +aandachtig neder, en vooral naar de lezing der Yataka's, de vroegere +levens van Boeddha, wordt met groote belangstelling gehoord. + +Overigens wordt in de meeste Boeddhistische streken aan wat wij +prediken zouden noemen weinig of niet gedaan. Wel komt in Birma des +Zondags veelal een monnik in een rusthuis--overal heeft men daar +rusthuizen langs de wegen, meest door milddadigheid ten behoeve van +het publiek geschonken--een gedeelte uit de heilige boeken voorlezen. + +Een soort predik- of priesterambt bekleedt echter de Boeddhistische +monnik niet: niemand denkt er b.v. in Birma aan een monnik bij een +stervende te roepen, om b.v. gebeden te zeggen. Het zijn dan ook +geen tusschenpersonen tusschen God en den mensch, maar personen, +die, in vrije broederschap den weg bewandelen, die tot den grooten +vrede voert. Ook hun godsvereering is zeer eenvoudig: althans +wanneer we daar laten het Boeddhisme, zooals het in Tibet optreedt, +waar het geheel en al--beter kunnen wij het niet met een enkel woord +uitdrukken--tot een Roomsch-Catholiek gekleurd Boeddhisme is geworden, +met een paus, offers, plechtige, geheimzinnige ceremonies enz. Maar dat +vertegenwoordigt allerminst den eigenlijken geest van dezen godsdienst. + +De monnik in Birma bepaalt zich tot het uitspreken van gewijde +teksten bij de pagode, waarin vooral de erkentenis dat alles ellende +en verdriet is op den voorgrond treedt. Ook bij de godsdienstige +feesten aldaar--het groote godsdienstige feest heeft plaats na den +regentijd--is er weinig ander ceremonieel. Monniken en leeken komen +in de pagodes bidden, bloemen en geschenken worden aan de monniken +gegeven, de klokjes der groote pagoden luiden met vriendelijken klank: +doch niets van een statigen eeredienst, die trouwens in het kader +van het Boeddhisme niet zou passen. + +Wel werden reeds vroeg in eere gehouden vier heilige plaatsen, met +den stichter van den godsdienst in verband staande: de plaats waar +Boeddha is geboren, die waar hem de hoogste verlichting ten deel viel, +die waar hij het "rad der gerechtigheid draaide" m. a. w. het eerst +predikte, die waar hij het Nirvana inging. + +We spraken tot nu toe enkel over monniken, doch er zijn ook +Boeddhistische nonnen--hoewel veel minder in getal: de vrouwen +hebben daarin geen lust, al ontbreekt het hun overigens geenszins +aan godsdienstige belangstelling. Is het soms ook omdat de nonnen +zoover beneden de monniken zijn gesteld? Boeddha zelf had trouwens +geen lust om een nonnenorde in 't leven te roepen, [112] maar werd +door de omstandigheden daartoe gedwongen. + +Wat de nonnen betreft, van haar heet het o. a. "Een non, al is zij +ook sinds honderd jaar geordend, moet iederen monnik, al is deze eerst +dien dag geordend, de eerbiedige begroeting brengen, voor hem opstaan, +de gevouwen handen verheffen, hem naar behooren eeren. Deze ordening +moet zij achten, heilig houden, bewaren, eeren, en haar leven lang +niet overtreden." [113] + +In hetzelfde geschrift wordt haar ook voorgeschreven dat zij den +regentijd niet mogen doorbrengen in een distrikt, waar zich geen +monniken bevinden, dat zij iedere halve maand de monniken over de +biecht moeten raadplegen en hun om de prediking van het heilige +woord verzoeken. + +Ook bij het zelfonderzoek na den regentijd moeten zij de monniken +door een bode doen vragen of dezen niets hebben in te brengen, enz. + +M. a. w. de nonnen hebben zeer weinig in te brengen. + +Moeten de nonnen dus in alles de monniken raadplegen, toch moet een +strenge scheiding bewaard blijven. Geen monnik, die voor de nonnen +moet prediken mag hun huis betreden, behalve indien hij eene kranke +moet toespreken. Geen monnik mag met een non op weg zijn, op een +schip zijn, naast haar zitten zonder getuigen. + +Nog verdient de aandacht dat de nonnen niet--zooals monniken in +Boeddhistische landen soms doen--mogen leven in de eenzaamheid van +het woud. + +Komen die geboden alleen voor uit het denkbeeld van de +"minderwaardigheid" der vrouw? Ja en neen. Neen voorzoover het een +groote dwaling zou zijn om te meenen dat de vrouwen in landen waar +het Boeddhisme zuiver wordt beleden een soort slavinnen zouden zijn, +dat is althans in Birma volstrekt niet het geval: de vrouw heeft daar +in het burgerlijke gelijke rechten schier als de man. + +De Birmaan zegt echter van de vrouw ten opzichte van zijn godsdienst: +de vrouw begrijpt het zoo niet.--En--dat is het ook. De vrouwen in +Birma zijn van een zachte, teeder- hartstochtelijke, liefhebbende +natuur; hun vrouwelijk gemoedsleven komt feitelijk in verzet tegen +sommige artikelen van hun geloof. Zij hebben een groote bewondering +voor Yaçodhara, de vrouw van den Verlichte. Die was godsdienstig, +maar 't brak haar hart, dat zij scheiden moest van haar geliefde: +dat kòn zij niet begrijpen. Zoo nu zijn de vrouwen in Birma nog. Zij +werken mede met alle macht om bedwelmende dranken en het dooden van +dieren tegen te gaan. Zij volgen nauwgezet de voorschriften van den +godsdienst op: maar, zegt Fielding, indien de godsdienst haar zegt: +"Verlaat al wat gij liefhebt, alles waaraan uw hart gehecht is, +want het is ijdel: zie het licht en bereid uwe ziel voor den Grooten +Vrede," dan deinzen zij terug: "Heer, dat kunnen wij niet, het zou +te vreeselijk voor ons zijn." + +Een man die in Birma afstand doet van de wereld wordt geprezen, een +vrouw niet. Ook bij de vrouwen zijn nonnen niet in aanzien, wie tot +den Groote Vrede zal komen moet eerst als man worden wedergeboren. + +Der vrouwen gemoed teekent echter een zeker protest aan tegen de +hardheid der Boeddhistische leer. + +Dat blijkt ook bij 't gebed: Bidden--dat is voor den Boeddhist +geenszins spreken tot God, opdat hij wenschen verhoore: neen, bidden +is overpeinzen van den weg des heils: is zich vertrouwd maken met de +eeuwige wetten der gerechtigheid. Er wordt niet gebeden, om den Boeddha +goed te doen, maar om de liefde tot hem op te wekken in 't hart. + +Toch: Boeddhistische vrouwen bidden soms anders. Fielding verhaalt: +[114] "Ik herinner mij dat ik eens op het terras van een beroemde +pagode stond, de gouden torenspits voor mij en gebeeldhouwde altaren +rondom en daar een vrouw zag liggen, haar aangezicht naar de pagode +gekeerd. Zij bad vurig, zóó vurig dat haar woorden verstaanbaar waren, +want zij stoorde zich aan niemand, zoo bedroefd was zij; en wat zij +vroeg was dit: dat haar kind, haar kleintje niet sterven zou. Zij hield +het kleine kindje in haar armen, en als zij er naar keek waren haar +oogen vol tranen. Want het was heel ziek, de ledematen waren niets +dan vel en been, met dikke knieën en ellebogen, en het gezichtje was +geheel uitgeteerd. Het was zelfs te zwak om belang te stellen in al +de nieuwe dingen rondom: het opende alleen nu en dan ternauwernood +even de vermoeide oogjes. + +"Geef dat hij herstelle, geef dat hij gezond worde," riep de vrouw +telkens weer. + +Tot wien smeekte zij? Ik weet het niet. + +"Mijn heer, er moet wel iemand zijn. Iemand. Een geest, die 't hooren +kan. Wie weet het? Er zal toch wel iemand mij helpen? De menschen +zouden mij helpen, als zij konden, maar zij kunnen niet; er moet toch +wel iemand zijn?" + +Zoo bidden Boeddhistische vrouwen meermalen. "Vrouwen" zeggen de +monniken "begrijpen het nooit--" + +Hebben wij hier niet op treffende wijze het liefderijk hart van de +vrouw, dat niet tevreden is met eenige wetten, die alles besturen, +dat niet, ook niet voor een hoog ideaal, scheiden wil van wien zij +innig liefheeft? En--hoe hoog wij Boeddha stellen: brengt dit toch +niet aan 't licht dat er in zijn godsdienst is, ik zeg niet gemis +van welwillendheid, maar van warmte? + +Ongemerkt zijn wij zoo van de monniken gekomen tot de leeken. Eigenlijk +zijn dezen geen lid der gemeente, de gemeente is er eene van +monniken. Toch: zij zijn onderwezen in de leer van den Verlichte, +zij nemen bij hem en zijne leer hunne toevlucht, de vijf geboden +[115] zijn hun heilig. + +Doch een soort lidmaatschap van een kerk hebben zij niet. De eenige +censuur die over hen wordt uitgeoefend is deze: dat de monniken geen +gaven van hen aannemen als zij zich zeer hebben vergrepen. + +Hoe openbaart zich het Boeddhisme bij de leeken? O. a. hierin dat +zij den regentijd in 't bizonder, gelijk wij reeds zagen, wijden +aan godsdienstoefeningen, ook dat zij des Zondags--vooral ook in den +regentijd--in rusthuizen samenkomen, daar komt somtijds dan ook een +monnik een gedeelte uit de heilige boeken voorlezen, om dan telkens +weer peinzend te herhalen en te overdenken, dat het leven slechts is +"ellende, moeite, verdriet." + +Of zij daarom overigens zoo terneergedrukt zijn? Neen. Hun leven +gaat gewoonlijk voort in kalme onbezorgdheid. Jacht naar rijkdom is +met name den Birmaan geenszins eigen. Heeft hij zich eenig fortuin +vergaderd, dan laat hij rusthuizen inrichten, pagoden versieren, +kloosters bouwen en dergelijke. Van ons Westersch sparen en garen +weet hij niet af. Waartoe zou hij het doen? Waarom zich 't leven +moeilijk te maken? Zij hebben voorts weinig behoeften, hun leven +is--in overeenstemming met den geest van hun godsdienst--evenver van +weelde als van zelfkastijding. + +Als wij Birma en zijn bewoners beschouwen, dan moeten wij erkennen +dat de Boeddhisten--hier heb ik ook op de leeken het oog--meer van hun +geloof in het leven terecht brengen dan de Christenen van het hunne. Is +dat omdat het geloof beter is? Neen, maar omdat het Christendom, +zooals wij het vaak opvatten, veel verder afstaat van het eigenlijke +Christendom, dan der Birmanen Boeddhisme van den geest des Verlichten. + +In de eerste plaats is hun geloof praktisch. Boeddha sprak weinig of +niet over God, niet omdat hij niet in Hem geloofde, maar omdat hij +bij voorkeur niet verder ging dan zijn waarneming, die slechts kon +komen tot de wet der gerechtigheid. Zoo doen ook zijn volgelingen. 't +Is den monniken zelfs ongeoorloofd zich met het bovennatuurlijke in +te laten en het ligt ook niet zeer in den geest der leeken. + +Wat hun levensopvatting betreft: liefde en medelijden wordt onder hen +aangetroffen, de oorlog is in hun oog een gruwel, 't kan niet in hen +opkomen die met Boeddha of het Nirvana te verbinden, zooals soms de +Christenen doen, die vaandels "wijden" en den God der heirscharen +aanroepen, terwijl Jezus sprak: "die het zwaard nemen zullen door +het zwaard vergaan." Goede soldaten vormt het Boeddhisme niet, ook +daarom niet, omdat het denkbeeld van discipline in strijd is met hun: +"ieder werkt zijn eigen heil". + +Dat individueele toont zich ook op andere wijze eigenaardig. Als +gij een weg betreedt, die u straks over een wrakke brug voert, zal +niemand u waarschuwen. Als gij in het water u werpt, zal niemand u +redden tegen uw zin, als gij niet om hulp roept: ongevraagde raad +geldt voor heerschzucht. + +Dat zelfde individueele treedt ook in hun leer over straf en boete +op den voorgrond. Van Boeddha heeft men geen godheid gemaakt die de +straf voor anderen onderging. Geen plaats is hier ook voor vergeving +in den alledaagschen zin: de gevolgen van het kwaad moet ieder boeten, +dat is een eeuwige wet, een onontkoombaar iets. Doch wie geboet heeft, +heeft ook zijn straf ondergaan, en is er niet minder, doch beter om. + +Hoe men dat anders--en naar mij voorkomt beter begrijpt dan wij--kwam +uit in de volgende gebeurtenis, die eenige jaren geleden in Rangoon +geschiedde. [116] + +Een Engelsch officier verloor eenige banknoten. Het bleek dat een +der bedienden ze gestolen had: hij werd gearresteerd en bekende. De +officier had gaarne de aanklacht ingetrokken, doch dat kon niet. De +jongen werd gestraft, ofschoon zijn meester hem gaarne "de schande +der gevangenis" had bespaard. + +Zes maanden werd hij opgesloten. De meester vergat het geval, doch, +na 't eindigen van den straftijd kwam de jongen, blij en opgewekt, +bij zijn meester terug. + +Hij vond dat het vanzelf sprak dat hij weer in dienst zou worden +genomen. Hij had immers zijn straf nu ondergaan! + +De ander wilde hem echter niet weer hebben, hij had "in de gevangenis +gezeten". En--of de jongen sprak--dat hij "langen tijd" was gestraft +geweest, het mocht niet baten. + +Wie had hier zuiverder moraal? De Boeddhist of de Christen? 't Kan +dunkt me aan geen twijfel onderhevig zijn, maar 't bewijst wel dat +de Christenen hun eigen geloof, althans de zoo bekende gelijkenis +van den verloren zoon, nog maar slecht verstaan. + +Voor ons verbasterd inzicht is straf slechts een vernedering, die wij +liefst ons zelf en anderen moeten besparen, voor den ander was zij +boete: reiniging der ziel--in overeenstemming immers met zijn geloof, +dat ons de wet der gerechtigheid leert, die ons door lijden ten slotte +voert tot den Grooten Vrede. + +Als wij dit indenken, begrijpen wij ook beter het merkwaardige +verschijnsel, dat zelfs aanvoerders van rooverbenden, op wier hoofd +een prijs is gesteld, zich vaak vrijwillig bij den rechter komen +aanmelden. De straf moet immers strekken tot heil? + +Dat is het, wat hen ook vrede geeft in 't aangezicht des doods. Geen +eeuwige hel, geen hemel, die zich direct voor hen opent, gaan zij +tegemoet, doch hun volgend leven hangt af van het tegenwoordige: de +hemel is voor den zondaar gesloten, doch niet voor eeuwig. Eenmaal +zullen allen, nadat zij wijsheid geleerd hebben uit het lijden, +tot den Grooten Vrede komen. + +Wanneer een Birmaan stervende is komen geen monniken gebeden +zeggen: ook spreken geen bloedverwanten of vrienden met hem over +'t hiernamaals. Wat dan? Een vriend zal komen en hem zeggen: Denk +aan de goede daden, die gij gedaan hebt: en die zal hij herinneren, +opdat de oude van dagen bij die vriendlijke herinneringen straks zacht +insluimert. Is dat geen troost voor 't menschenhart? Ook gelooft men +in Birma dat, wanneer de mensch sterft, zijn geheele leven met al +zijn onderdeelen voor zijn oogen komt als een landschap, dat in den +donkren nacht door een bliksemstraal eensklaps geheel verlicht wordt. + +En--dit geloof rust--in 't voorbijgaan merk ik dat op--inderdaad +op goede gronden: met name personen die den dood door verdrinking +nabij waren hebben van zichzelf iets dergelijks getuigd, gelijk vele +westersche waarnemingen uitwijzen. + +Moeten wij ten slotte niet dankbaar erkennen dat ook het licht van +Azië een schoon en heerlijk schijnsel geeft voor der menschen voet, +ook al zijn we niet blind voor zijn eenzijdige kleur? En is niet dit +vooral de groote kracht van de Boeddhistische leer, dat wel het kwaad +in zijn boosheid, het goede in zijn heerlijkheid wordt erkend, maar +dat alle loonzucht hier over boord is geworpen en men in stede van +een uitwendige vergelding erkent een eeuwige, onwankelbare ordening, +die rust en vrede geeft aan 't hart, dat uitgaat naar liefde en plicht, +doch duisternis aan wie haten en onrecht doen? + +Geen godsdienst kunnen wij ons voorstellen, geschikt voor de kinderen +van ons geslacht, of in deze dingen moet hij bij Boeddha ter schole +gaan. + + + + + +VII. De voortgang en ontwikkeling van het Boeddhisme. + + +Wanneer wij het hier genoemde onderwerp wilden behandelen in alle +uitvoerigheid, zouden wij nog wel een gansch lijvig boekdeel daaraan +kunnen wijden. We zouden dan moeten spreken over verschillende secten, +die in de schoot van het Boeddhisme ontstonden, over al de landen, +waarheen het zich uitbreidde, en de wijziging, die het daarbij soms +onderging. Dat alles zou ons echter te ver voeren en niet passen bij +het kader van dit werk. Toch zijn een paar dingen uit de geschiedenis +van het Boeddhisme voor ons van zooveel belang, dat wij daarover +niet willen zwijgen. En wel: de verschillende oude kerkvergaderingen, +het vormen van de verzameling der Heilige Schriften, het optreden van +het Boeddhisme als door den staat beschermde godsdienst onder Açoka, +en ten slotte met een enkel woord: de uitbreiding van het Boeddhisme +in andere landen en zijn ondergang in Indië. + +Allereerst dan over de oude concilies. Drie worden ons genoemd: +dat van Rajagriha, van Vaisali en van Patna. Het eerste zou gehouden +zijn, aldus verhaalt Buddaghosa, een soort Boeddhistische kerkvader, +nabij Rajagriha. Daar toch waren achttien groote kloosters, met +monniken gevuld. Men verzocht dus van hunnentwege aan den koning van +Rajagriha, of hij een groot hol in de bergen ten hunnen behoeve voor +die vergadering wilde inrichten. + +De koning, zoo gaat het verhaal voort, was daartoe volkomen +bereid. Alles werd keurig in gereedheid gebracht: er waren vijfhonderd +bekleede zitplaatsen voor de monniken, een spreekgestoelte voor +den voorzitter. + +Twee maanden lang had men daarmede werk. De monniken werden +uitgenoodigd en kwamen bijeen--'t was in den wastijd. Eerst bestond de +vergadering niet uit het volle getal: er waren er 499, Ananda had niet +verkregen de Prajna Paramita, de kennis der onzienlijke wereld. Dus +was één zetel vacant. Doch, toen Ananda des nachts peinsde, kwamen +de wonderbare krachten over hem: en--door den vloer heen bereikte +hij den zetel, voor hem gereed gehouden. + +Kasyapa was voorzitter en noodigde Upali uit om voor te dragen de +regelen, door Boeddha over de orde gegeven (Vinaya). Upali zat in de +preekstoel, voor Boeddha bestemd, met den ivoren waaier in de hand. De +monniken zongen na wat men hun voordroeg. + +Daarna kwam Ananda in het spreekgestoelte en droeg de uitspraken +over de leer (Dharma) voor. Het eerste der Sutra's, door Ananda +voorgedragen, was Brahmajala Sutra. + +Nu zijn de volgende punten zeer merkwaardig: in het jaar 16 v. C. had +ook een concilie plaats, naar de faam zegt van 500 monniken. Er +waren er slechts 499, één was uitgesloten, doch verricht een wonder +en wordt chef. + +Dit concilie was bijeengeroepen door koning Kanishka, die over een +groot deel van Indië toen regeerde. En--naar het schijnt, heeft hier +de, later zich vormende, Mahayana school, eene overwinning behaald op +het meer oorspronkelijk Boeddhisme. Nu rekenen sommige geleerden het +Brahmajala sutra ook tot de boeken dezer school, naar mij voorkomt +terecht; omdat het niet den geest van het oorspronkelijke Boeddhisme +ademt. + +En ook op dit concilie hield men zich bezig met de heilige boeken, met +name om daarop commentaren te maken en wel op de Sutra's, de Vinaya +en de Abhidharma: welke drie ook volgens de zuidelijke Boeddhisten +den heiligen canon vormen. Het ligt dus mijns inziens voor de hand, +dat dit heele concilie van Rajagriha niets anders is dan een poging +om--wat later gesanctioneerd werd--de goedkeuring der oudheid te +geven door het reeds kort na Boeddha's dood geldig te maken. + +Even onzeker schijnt wat verhaald wordt over het tweede concilie, dat +ongeveer 100 jaar later gehouden werd. Meer op vasten grond komen wij +echter bij het 3e, dat van Patna, dat ongeveer het jaar 244 in Patna +werd gehouden, in de dagen van koning Açoka. Waarschijnlijk is daar +met de verzameling der heilige boeken een begin gemaakt. Over Açoka +en zijn werken willen wij echter uitvoeriger spreken, omdat het hier +een vorst geldt, die het Boeddhisme met groote kracht heeft bevorderd +en wiens naam nog immer door de gansche Boeddhistische wereld een +goeden klank heeft. Zooals bekend is drong Alexander de Groote in de +4e eeuw vóór onze jaartelling zegevierend tot in Indië door. In die +dagen was Magadha de hoofdstad geworden van een vrij groot koninkrijk, +dat echter voor de macht van Alexanders wapenen moest bukken. + +Een avonturier, uit de handen van den koning van Magadha ontsnapt, +zocht bij Alexander zijn toevlucht. Deze rebel vergaderde de stammen +van den Pendsjab rondom zich en--toen in 315 v. C. de koning +van Magadha werd vermoord, plaatste hij zich op diens troon. De +Grieken verjoeg hij uit Indië. Deze troonsbeklimming was zeer +merkwaardig, omdat zij bewees dat de oude Indische maatschappij +voorbij ging: Chandragupta toch was een man van lage caste, evenals +zijn partijgenooten. Juist in die dagen kwam het Boeddhisme op en nam +snel in invloed toe. Waarschijnlijk begunstigden reeds Chandragupta en +zijn zoon dit nieuwe geloof. Zeker is het dat zijn kleinzoon, Açoka, +er toe over ging en de groote koning der Boeddhisten werd. Hij was +inderdaad de Dharma Raj (koning der gerechtigheid), waarvan Boeddha, +toen hij in 520 v. C. onder een vijgeboom zat, had gedroomd. + +Açoka, die 24 jaren telde, toen hij den troon beklom, was eerst een +vroom Brahmaan, die 50.000 Brahmanen dagelijks voedde. Ook was hij +zeker een dapper en bekwaam krijgsman; althans hij veroverde een +groot deel van Indië. Zekere monnik Nigrauda bekeerde hem tot het +Boeddhisme. De koning werd daarvoor nu een groot ijveraar en--tal +van inschriften, door hem in rotsen en steenen gebeiteld in bijna +alle streken van Indië--leggen er getuigenis van af, hoe ernstig +hij zijn taak opvatte om de nieuwe leer ingang te doen vinden en +in het maatschappelijk leven de hervormingen in te voeren, die zij +eischte. Deze inschriften zijn ook in ander opzicht voor ons van +groote waarde. Immers de ouderdom der boeken staat niet altijd vast +en--volgens nagenoeg eenstemmig oordeel der geleerden--stond Açoka's +Boeddhisme vrij dicht bij het oorspronkelijk. Zij zijn grootendeels +uitgegeven en alzoo onder het bereik der geleerde wereld gebracht. + +We willen er enkele van aanhalen, die ons doen zien welke denkbeelden +over God en toekomstig leven door den beroemden koning werden +gekoesterd. + +"Veel te verlangen naar de dingen (dezes levens) is ongehoorzaamheid, +zoo herhaal ik: (ongehoorzaamheid) is ook de (altijd) werkzame zucht +naar grondgebied bij een vorst, die den hemel wil gewinnen. Belijd God +(Isana) en geloof in Hem, die het waardig voorwerp der gehoorzaamheid +is. Want gij zult geen middelen vinden om den hemel te winnen, aan +dit geloof gelijk. O, streef er naar om dit onschatbare kleinood +te verkrijgen." + +"Aldus spreekt koning Devanampiya Piyadasi (de door de goden geliefde +[117]): Het tegenwoordig oogenblik en het verleden zijn onder dezelfde +vurige hoop voorbijgegaan: Hoe zal door de bekeering van den koninklijk +geboorne de godsdienst worden uitgebreid? Als deze zoo toeneemt door +de bekeering van de laaggeborenen, hoe zal hij dan toenemen als de +hooggeborenen overtuigd worden? Overal waar de naam van God in eere +is, waarlijk daar is godsdienst. + +"Aldus sprak Devanampiya Piyadasi: Daarom heb ik van dit oogenblik +af gezorgd dat er godsdienstige redenen werden gehouden, ik heb +godsdienstige plichten aangewezen, opdat de menschen daarna luisterend, +er toe gebracht worden het rechte pad te volgen en eere te geven +aan God." + +Ook over een volgend leven laat Açoka zich uit: "Al de moed (heet het +elders) dien Piyadasi, de geliefde der goden, heeft getoond is ten +opzichte van een volgend leven. Aardsche roem brengt weinig voordeel, +doch veroorzaakt integendeel, verlies van deugd. + +"Voor den hemel te werken is moeilijk voor een boer en voor een prins: +tenzij zij met uiterste krachtsinspanning alles opgeven. + +"Mogen mijne liefhebbende onderdanen geluk verkrijgen in deze en in +een volgende wereld. + +"De beminde der goden spreekt aldus: Meer dan twee en dertig en een +half jaar lang ben ik een hoorder der wet geweest, doch ik beijverde +mij niet met alle inspanning. De goden, die voor dien tijd in +Jambudvipa als ware goden werden beschouwd zijn nu afgezworen... Een +klein (eenvoudig) man, die zichzelf wat oefent kan voor zichzelf +groote hemelsche zegen verwerven, en met dat doel is deze prediking +uitgesproken. Beide, grooten (hoogen) en kleinen moeten zich oefenen +en zullen ten slotte (ware) kennis verkrijgen. En deze wijze van +handelen zal wat zijn? Van groote gevolgen. Want het geestelijk goed +zal groeien, en zal steeds sneller groeien, ten slotte zal het telkens +met de helft worden vermeerderd." + +"Deze prediking is gehouden door hem die is heengegaan. Twee honderd +vijftig jaren zijn er verloopen na het vertrek van den leeraar." + +Alles in deze opschriften moge niet geheel duidelijk zijn, zooveel +is toch wel zeker, dat het Boeddhisme van Açoka allerminst een soort +atheïsme mocht heeten. Een en ander stemt overeen met wat wij reeds +vroeger opmerkten, b.v. dat de oude Boeddhisten zich Brahmacharin, +vereerders van Brahma noemden en dat in een gesprek met de Brahmanen +Boeddha niet zegt: Brahma vereeren is onzin, maar wel: uw uitwendige +vereering van Brahma deugt niet. + +Doch, wij komen tot Açoka terug. Deze vergenoegde zich niet met +in edicten het Boeddhisme aan te prijzen, neen, hij trachtte de +beginselen van het nieuwe geloof ook in staat en maatschappij door te +voeren. Terecht kan men van hem zeggen, dat hij Wilberforce vooruit +was in den strijd tegen de slavernij, Tolstoï in zijn begeerte om +het zwaard weg te werpen, Rousseau en Fichte in hun wensch om den +innerlijken godsdienst aller eigendom te maken. Ook is treffend zijn +zorg voor de dieren. We willen u, aan de hand der opschriften zelve +laten zien, hoeveel Açoka tot stand bracht. + +Wat betreft zijn belangstelling in den inwendigen godsdienst denken +wij b.v. aan het volgende inschrift: "Piyadasi, de vriend der goden, +hecht minder waarde aan aalmoezen en uitwendige plechtigheden, dan +aan het bevorderen van den bloei van den inwendigen godsdienst." + +"Voortgang in Dharma (de ware leer, de deugd) kan op tweeërlei wijze +worden verkregen, door vormelijke regels, en door de gevoelens, +welke deze opwekken in het hart. In dezen dubbelen invloed heeft de +eerste een zeer geringe waarde, de innerlijke opwekking is slechts +in waarheid belangrijk." + +Wat zijn afkeer van den oorlog betreft denken wij aan deze inscriptie: + +"Piyadasi, de vriend der Devas, (goden) stelt alleen op prijs den oogst +van het volgend leven. Daarom alleen is deze inscriptie gegrift, opdat +onze zonen en kleinzonen geen nieuwe veroveringen zouden maken. Laten +zij niet denken dat veroveringen met het zwaard den naam verovering +verdienen. Laten zij zien den ondergang, de verwarring, de hartstocht +die zij medebrengen. Ware veroveringen zijn alleen die van Dharma." + +Açoka zorgde voor mensch en dier, hij maakte aan slavenmishandeling +een einde, verbrak de slavenketenen der menschen, zorgde voor reizigers +en monniken op liefderijke wijze. + +Hierover vermelden de opschriften het volgende: + +"Vroeger werden, in de groote eetzaal en den tempel van koning +Piyadasi, den vriend der goden, dagelijks honderd duizende dieren +geslacht om tot voedsel te strekken met hun vleesch .... doch nu +weerklinkt telkens weer het koor dat voortaan geen dier meer zal +worden ter dood gebracht. + +Als een mensch onderworpen is aan slavernij en slechte behandeling, +zal hij van dit oogenblik af door den koning van deze en andere +gevangenschap worden bevrijd. Vele menschen in deze streken kwijnen in +de gevangenis, daarom was de Stupa [118], die de bevelen des konings +bevat, zeer noodig. + +Overal is gevestigd het dubbele systeem van geneeskundige hulp van +koning Piyadasi, medische hulp voor menschen en medische hulp voor +dieren... En waar er geen voorraad is (van kruiden), in al deze +plaatsen moeten deze worden geplant en gedroogd, zoowel wortels +als kruiden. Overal waar er geen voorraad van is, moeten zij worden +aangebracht en geplant. En aan de groote wegen moeten bronnen worden +gegraven en boomen geplant, tot het welzijn van mensch en dier. + +In sommige Boeddhistische landen zijn de kloosters ook tegenwoordig +de eenige plaatsen waar men logeeren kan, en de monniken de eenige +dokters. Waarschijnlijk is dus ook hier gedacht aan boomen, die geplant +moeten worden bij de Saugharama, zooals het toen heette. Saugharama = +tuin der monniken, terwijl deze zelf toen Pavajitani's (huisloozen) +heetten tegenover de Gahathani (die een huishouden hebben) waarmee +waarschijnlijk de Brahmanen bedoeld worden. + +Doen dus reeds deze aanhalingen vermoeden dat in die dagen de monniken +meer onder boomen, dan wel in huizen woonden, de volgende uitspraak +van Açoka komt daarmede overeen. + +"Wanneer godvruchtigen zullen verblijven bij den heiligen vijgeboom, of +daaromheen rondwandelen ten einde vrome verrichtingen te volbrengen, +zal het een voordeel en een genoegen voor de landstreek en hare +bewoners zijn om geschenken hun aan te bieden, en overeenkomstig +hun edelmoedigheid en anderszins, zullen zij voorspoed of tegenspoed +genieten. Zij zullen dankbaar zijn voor de komst van het geloof. Wat +dorpen of hun inwoners voor de zaak van den godsdienst mogen geven +of in stand houden, de gewijden (monniken enz.) zullen het zelfde +ontvangen, en, ten voorbeelde van mijn volk zullen zij gestreng in de +eenzaamheid leven. En eveneens zullen de gewijden, welke zegeningen +zij ook uitspreken, daarin overvloedig zijn. + +"Voorts zal het volk in den nacht [119] tot toevlucht hebben den +grooten myrobolanpruimenboom (Terminalia chebula) en den heiligen +vijgeboom. Mijn volk zal den grooten myrobolanboom vermeerderen. En +daar mijn godvruchtigen dit doen voor het genoegen en het welzijn +van het dorp, waar zij verblijven, mogen zij rondom den schoonen en +heiligen vijgeboom een liefelijk verblijf hebben bij het volbrengen +van vrome daden." + +Wij hebben hier nog niet de kloosters alzoo, doch: een +overgangsvorm. Terwijl in den eersten tijd Boeddha's monniken twee +aan twee uitgingen ter bekeering, zien wij hen nu meer bepaalde +woonplaatsen innemen in de nabijheid van eenig dorp. Straks komen +zij in kloosters, in gebouwen te wonen. + +We kunnen echter, met het oog op de toestanden in Açoka's tijd, +dezen overgang zeer goed begrijpen. + +Açoka toch had Indië veroverd, en had nu noodig een leger van verlichte +monniken ten einde zijn rijk voor het Boeddhisme te winnen. Dat groote +leger moest worden gevoed: vandaar dat aan dorpen en steden werd +opgedragen voor de monniken te zorgen: ook nu nog een geliefkoosde taak +der leeken in Boeddhistische landen. Vandaar ook de zoo uitgebreide +aanplantingen van mango's, bananen enz. Ook van de planting van deze +boomsoorten wordt in een der edicten van Açoka gesproken. + +Uit deze opschriften blijkt voorts dat er drie jaarlijksche groote +feesten waren in die oude dagen, wier datum in verband met de maan werd +vastgesteld, feesten, waarbij olifanten, toortsen, optochten enz. te +pas kwamen. Tempels schenen er toen nog niet te zijn, de godsdienstige +plechtigheden hadden plaats in tempels van ongekorven hout met de +sterren als lampen. Açoka deed wat hij kon om het Boeddhisme uit te +breiden, en, al gingen de monniken in die dagen ook reeds zwijgend +rond, toch waren zij waarschijnlijk overigens niet zoo gesloten, +hun taak toch was: propaganda maken voor het nieuwe geloof, waarbij +hun echter werd ingeprent vriendelijk en meegaand te zijn tegen de +"ketters." Door zulke verzoenende manieren zullen zelfs de ketters +gunstig worden gestemd en zulk een gedrag zal het aantal bekeerlingen +doen toenemen. + +Dat het echter toch propaganda moest zijn, blijkt uit het volgende +in een der edicten: + +"Sinds langen tijd zijn er geen dienaars van den godsdienst +geweest, die, zich bewegende onder de ongeloovigen, hen met een +overstrooming van godsdienst overstelpten, met een overvloed van +heilige leeringen. Door Cambodja, Gandhara, Surasthra, Petenica en +elders zijn er nu aangewezen (als zendelingen), die hun weg vinden +tot op de uiterste grenzen der barbaarsche landen, voor het heil +van allen. Omgaande zoowel met de gevreesden als met de geachten, in +Pataliputra zoowel als in vreemde plaatsen, betere dingen leerende, +zullen zij overal doordringen." + +Zoo zwerven dus Açoka's monniken als echte huisloozen (pavajitani) +overal rond om hun nieuw Evangelie te brengen. + +Ook voor het uitwendige van den godsdienst deed Açoka veel. Hij +bouwde vier stupa's (grafheuvels) ter eere van den Verlichte: één op +de plaats, waar de Verlichte was geboren, één waar hij de verlichting +deelachtig werd, één te Benares, waar hij het eerst predikte, één te +Kusinara, waar hij het Nirvana inging. + +Men weet welke gedachten men over de stupa's had. Een dood man was +volgens de oude Indiërs (en nog is er iets van dat geloof over) +machtiger dan een levend persoon. Meestal stelde men zich voor dat +zijne kracht zich openbaarde, waar zijn lijk rustte, en men groef +zelfs daarbij heilige vijvers, waar een buitengewone versterking +den vereerders der heiligen ten deel viel. Over het graf bouwde +men dan een koepeldak, daar vereerde men de dooden en bracht hun +offers. Zoo nu deed men met Boeddha ook. In eene oude Chineesche +Boeddhistische liturgie heet het: "Ik beschouw het gewijde altaar als +eene koninklijk edelgesteente, waarbij de schaduw (geest) van Sakya +Tathagata verschijnt." + +Zoo dacht men dus, bij de vereering der stupa's in gemeenschap +te komen met Boeddha. Eer kunnen wij dus zeggen dat er in Açoka's +Boeddhisme eenig bijgeloof was, dan dat wij hem beschuldigen van een +soort atheïsme, als hoedanig sommige geleerden het oorspronkelijk +Boeddhisme willen opvatten. + +Açoka deed nog iets anders van groote beteekenis. Hij riep een +kerkvergadering te Patna bijeen in het jaar 244 v. C. waarop vooral +over de gewijde boeken werd gehandeld. Naar het schijnt werd het +volgende (blijkens een der opschriften des konings) vastgesteld: + +"Het is wel bekend, heeren, hoe ver mijn eerbied en mijn geloof in +Boeddha, Dharma en Sangha gaan. Alles wat onze heer Boeddha heeft +gesproken is wèl gesproken. Daarom, heeren, moet het inderdaad worden +beschouwd als van onbetwistbaar gezag. Zoo zal het ware geloof +lang duren. Alzoo, mijne heeren, eer ik met de hoogste vereering +deze godsdienstige werken: Vinayasamaka (lessen in discipline), +Aryavasas (de bovennatuurlijke krachten der Arya's), Anagatabhayas +(de verschrikkingen der toekomst), Munigathas (het leven van Boeddha +in versmaat), Upatisapasina (de vragen van Upatishya), Moneyasuta +(de Sutra van het innerlijk leven) en de vermaning tot Rahula +over valschheid, uitgesproken door onzen heer Boeddha [120]. Deze +godsdienstige werken, heeren, wil ik dat de monniken en nonnen, ter +bevordering van hun invloed ten goede, voortdurend zullen bestudeeren +en zich herinneren." + +Sommige geleerden beschouwen dit als een uittreksel, waarin Açoka de +voornaamste stukken uit een, toen reeds bestaanden canon opnoemt, +zoo b. v. Rhys Davis. Anderen meenen, dat juist het concilie van +Patna, waarvan dit ontwerp de besluiten meedeelt, op aansporen van +den koning een aanvang maakte met den canon. Mij komt deze laatste +meening waarschijnlijk voor. De zeven hier genoemde geschriften zijn +allen bekend. Wat de vragen van Upatishya aangaat, dat dit geschrift +hier voorkomt is niet onbelangrijk. Immers wat is de vraag die +Upatishya bezighoudt? Hij ziet van een heuveltop een feest, waarop +zeer velen zich vermaken. Eensklaps overvalt hem de gedachte: over +twee honderd jaren zullen alle deze levende wezens een prooi zijn van +den dood. [121] Indien daar is een beginsel van verwoesting, kan daar +dan niet evengoed een beginsel van leven zijn? Niemand kan deze vraag +beantwoorden, doch Athadzi loste hem deze op door hem Boeddha's Dharma +te leeren. Doet niet ook het opnemen van dit geschrift ons vermoeden +dat het oorspronkelijk Boeddhisme niet de ultra pessimistische leer +was, die sommigen er van willen maken? + +Açoka was dus de man, die, door het bijeenroepen eener groote +vergadering, welke de bovengenoemde geschriften ijkte, den +grondslag legde tot de gansche, vrij omvangrijke Boeddhistische +gewijde literatuur. De hoofdzaak daarvan vormen de drie Pitaka's +(korven), welke onder dien naam door de zuidelijke Boeddhisten voor +heilig en oud worden gehouden, doch wier boeken ook bij de meeste +andere Boeddhisten in eere zijn. Deze drie korven bevatten tal van +geschriften: de eerste korf bevat Vinaya (de tucht), de tweede Dharma +(de leer), de derde Abhidharma (het bovennatuurlijke). Een groot deel +dezer gewijde geschriften is tegenwoordig uitgegeven in de serie: +Sacred Books of the East (gewijde boeken van het oosten.) + +In het eerste gedeelte komt o. a. voor de vroeger reeds besproken +Patimokha (biechtrede), in het tweede o. a. Dhammapada, een verzameling +van schoone spreuken en Jataka's, verhalen over vroegere levens van +Boeddha, een rijke bron van oud-Indisch denken en gevoelen. + +Onder de Boeddhistische werken buiten deze drie Pitaka's kunnen wij +vooral noemen het "Lalita Vistara," waarin wij de levensgeschiedenis +van Boeddha in romantischen vorm vinden meegedeeld. Langzamerhand +zijn deze boeken bij elkaar gekomen en door de Boeddhisten in hooge +waarde erkend. + +Doch wij keeren na deze uitweiding tot Açoka terug. Hij maakte +blijkbaar met de doorvoering der Boeddhistische beginselen vollen +ernst. In een zijner edicten heet het "dat er nooit in eenig vroeger +tijdperk een systeem van onderwijs, toepasselijk op iederen tijd en +iedere daad is geweest, als wat nu door mij is ingericht." + +In een ander stuk heet het: "De voornaamste middelen die ik u +verschaft heb om dit uit te werken zijn de instructies, die ik u +gegeven heb. Gij zijt gesteld over honderde en duizende menschelijke +wezens om te winnen de liefde der welgezinden. Ieder mensch is mijn +kind, en mijn wil is dat mijne kinderen allen mogelijken voorspoed +mogen genieten in deze wereld en geluk in de volgende. Ik heb dezelfde +begeerte voor alle menschen." + +Deze laatste order gaf hij aan zijne rajuka's, waarschijnlijk +leekenbeambten: zij moesten dus, evenals de monniken, werken voor de +uitbreiding van den nieuwen godsdienst. Waarschijnlijk echter heeft +hij door een en ander den grondslag gelegd voor de latere hiërarchie +in sommige Boeddhistische landen, die zooveel overeenkomst heeft met +de Roomsch-Catholieke priesterheerschappij. Doch: daar mogen wij hem +de schuld niet van geven. Als wij nagaan wat Açoka wilde, dan moeten +wij dezen Constantijn van het Boeddhisme bewonderen, die--geheel +anders dan de Christelijke Constantijn--niet uit politieke, maar uit +religieuze en zedelijke overwegingen handelde en zijn beste krachten +inspande om de zijns inziens ware beginselen van het nieuwe geloof +te doen doorwerken in zijn rijk. Geen wonder dat hij in hooge eere +staat bij de volgelingen van Boeddha. + + + + + +VIII. Uitbreiding en ontaarding van het Boeddhisme. + + +Açoka zond zendelingen uit naar verschillende oorden, ten einde overal +voor het Boeddhisme propaganda te maken. O. a. ging zijn zoon Mahinda +naar Ceylon, een eiland dat ook nu nog aan het Boeddhisme getrouw +is. Vandaar uit is het weer naar Birma, Siam en Java verbreid. In +Birma deed het 450 jaar na C. zijn intocht. Op Java had het in de +13e eeuw een grooten bloei bereikt, toen toch werd daar de beroemde +Boro-Boedoer, een groote Boeddhistische tempel, gebouwd, waarvan de +ruïnen nog thans ieders verbazing wekken. Later werd het daar door +den Islam geheel verdrongen. + +In al deze streken hield men zich vooral aan de straks reeds genoemde +drie Pitaka's. En zoo is dan ook in Birma en Siam het Boeddhisme vrij +zuiver bewaard gebleven. Het moge al ondergaan hebben den invloed +der Mahayana [122], die het nieuwe geloof pessimistischer en minder +religieus opvatte dan de stichter, aan Boeddha's leer geheel vreemde +leeringen zijn hier niet ingeslopen. + +In Indië heeft het zich nog eenige eeuwen na Christus gehandhaafd, +doch ongeveer de 12e eeuw was het bijna overal door het Brahmanisme +verdrongen. Vanwaar dit verschijnsel? Er een uitvoerig antwoord op +te geven, zou vele bladzijden vereischen en ook vallen buiten het +kader van dezen arbeid. Alleen komt het mij voor dat ontaarding van +de oorspronkelijke beginselen hierop invloed had. Wat die ontaarding +betreft, zij moet allereerst gezocht worden in de zooeven genoemde +Mahayana, de school van den grooten overtocht, die feitelijk den +Allerhoogste onttroonde en leerde dat Boeddha zelf was vernietigd en +uit niets en tot niets de weg was voor allen. + +Die Mahayana heeft in Indië ten gevolge gehad dat een reactie opkwam, +die ten slotte van de oorspronkelijk zedelijke religie een magische +maakte en veel uit het oude Brahmanisme weer opnam. Beide deze +invloeden hebben het hunne gedaan om het Boeddhisme te ondermijnen +en de overwinning van het Brahmanisme te verzekeren in het grootste +gedeelte van Indië. + +Daarbuiten echter heeft het zich krachtig gehandhaafd, niet alleen +in Birma en Siam, alsook op het eiland Ceylon, maar is het zelfs +doorgedrongen in Tibet, in China en in Japan. In Ceylon, Birma en +Siam bleef het, zoo wij reeds opmerkten, vrij zuiver bewaard, terwijl +het zich in China en Japan met andere godsdiensten vermengde. Wat de +tegenwoordige Chineezen betreft, uit drie bronnen is afgeleid hun +geestelijk leven: Kong tsze, Lao tsze en Boeddha. Bij de Japanners +is het Boeddhisme met den ouden volksgodsdienst, het Shintoïsme, +samengesmolten. + +Zeer merkwaardig is echter de ontaarding van het Boeddhisme in +Tibet. Daar kwam het in een onbeschaafd land, onder een ruw volk: +'t gevolg was dat de geestelijke godsdienst hier slechts ingang kon +vinden in verbasterden vorm. + +Hetzelfde geschiedde, zoo men weet, met het Christendom, dat is +ontwikkeld tot Roomsch-Catholicisme door dezelfde invloeden: omdat +het alleen als een godsdienst van gezag de heidenen kon winnen. 't +Is voorts merkwaardig zoo groot als de overeenkomst is tusschen het +Tibetaansch Boeddhisme en het Roomsch-Catholieke Christendom. + +Naar men weet gelooft de Roomsch-Catholieke kerk dat de geest van +Christus alléén in hare kerk woont, op bizondere wijze die kerk +bestuurt en dat deze geest hare priesters en vooral haren paus +bezielt. Zoo nu denken de Tibetaansche Boeddhisten er ook over. Zij +gelooven aan Avalokitesvara, den geest van Boeddha, die in de kerk +woont. De naam Avalokitesvara beteekent: de Heer, die van omhoog +nederziet. + +Behalve Avalokitesvara hebben zij nog een aantal andere Boeddha's die +in den hemel leven, anderen, die op de aarde leven of geleefd hebben +enz. Ten slotte kwamen zij zelfs tot Adi-Boeddha: den eersten Boeddha, +uit wien dan de andere Boeddha's en met hem de werelden emaneerden. Uit +Adi-Boeddha waren namelijk--na vijf meditatiën van dezen--de vijf +Dhyani-Boeddha's gevloeid, de beheerschers van bovenaardsche gewesten, +uit dezen wederom de bij hen behoorende Bodhisatwa's (toekomstige +Boeddha's), en--ieder van hen deed uit zich voortkomen een gansche +wereld. De tegenwoordige is dan een maaksel van Avalokitesvara. Daarmee +ging gepaard een ontaarden van den godsdienst in magische formules en +uiterlijke vormen. Woorden kwamen boven daden. Iedere Tibetaan heeft +een rozenkrans van 108 kralen om daarmee zijn goede woorden te tellen: +vooral vele woorden moeten het zijn. + +Ja, om zegeningen te verkrijgen van al de hemelsche wezens, waarmede +zijne verbeelding de wereld bevolkt, heeft de Tibetaan zelfs +gebedsmolens of wielen: met heilige spreuken beplakt. Tibet is er +vol van: zij staan bij iederen weg, in elke straat. + +Dan heeft men ook lange staken, waaraan vlaggen zijn bevestigd, waarop +het heilige woord: Om Mani Padme Hum (het juweel is in de lotus d. i.: +de zelfscheppende kracht is in de wereld [123]). Telkens als die +spreuk bij een windvlaag ten hemel wijst, wordt een gebed opgezonden. + +Wij zagen dat volgens de Boeddhisten Avalokitesvara in de gemeente +woont. Boven alles echter woont deze in den Dalai-Lama, den +Boeddhistischen paus in Tibet, en de chutuktu's, zooveel als zijn +kardinalen. Deze paus is Adi-Boeddha's plaatsvervanger op aarde, +onfeilbaar is hij niet alleen, maar ook is hij wereldlijk vorst over +Tibet, evenals voorheen de paus overeen deel der Christenheid. + +Dat de overeenkomst met Rome groot is, is door tal van Roomsche +zendelingen erkend, sommigen van hen gingen zoover, dat zij zeiden: +de duivel heeft hier het werk van God nagemaakt. + +De eerwaarde pater Desideri, die in het jaar 1714 Tibet bezocht, +zegt: "De lama's hebben eene tonsuur evenals onze priesters en zijn +tot levenslangen ongehuwden staat verplicht. Zij bestudeeren hunne +geschriften in een taal en in letters, die van de gewone teekens +verschillen. Zij zeggen gebeden in koor. Zij dienen den tempel, +bieden offeranden aan en houden de lampen altijd brandende. Aan +God offeren zij koren en gerst, deeg en water in kleine vazen, die +zeer schoon worden gehouden. Het voedsel dat alzoo geofferd wordt, +beschouwen zij als gewijd, en zij eten het." + +Ook zekere pater Grueber, die in 1661 Tibet doorreisde, was er door +getroffen. "Hij merkte op, dat de kleedij der lama's overeenkwam +met die, welke ons in oude schilderstukken van de Apostelen +is overgeleverd. Ten tweede, dat de tucht der kloosters en der +verschillende priesterklassen zeer gelijkt op die der Roomsche +kerk. In de derde plaats, dat het denkbeeld van een vleeschwording +evenals het geloof aan paradijs en vagevuur aan beiden gemeen is. In +de vierde plaats merkte hij op dat zij offers gaven en aalmoezen, +diensten hielden en gebeden opzeiden voor de dooden, evenals de +Roomsch-Catholieken. In de vijfde plaats, hadden zij nabij Lhassa +kloosters, door dertig duizend monniken en nonnen bewoond, welke +allen, behalve nog andere geloften, die van armoede, gehoorzaamheid +en kuischheid aflegden: evenals de Roomsche. In de zesde plaats +hadden zij biechtvaders, die van de hoogere lama's of bisschoppen +hun bevoegdheid ontvingen en die daardoor de macht hadden de biecht +te hooren, boetedoeningen op te leggen en absolutie te geven. Ook +hadden zij de gewoonte gewijd water te gebruiken, bij hun diensten +om beurten te zingen, voor de dooden te bidden." + +Gemelde pater meende daarom, dat dit alles niet mogelijk was, +tenzij de oude boeken der lama's den invloed van het Christendom +hadden ondergaan. Wij kunnen dit gevoelen niet deelen: veeleer komt +het ons voor dat aan het omgekeerde is te denken. Doch: dit punt +hier te behandelen, hoe belangrijk het zij, (want er is inderdaad +overeenstemming tusschen de persoon, de legende, de latere ontwikkeling +der leer bij Christus en Boeddha) ligt niet op onzen weg. Alleen willen +wij nog een beschrijving geven van een godsdienstoefening, zooals +men die houdt in den hoofdtempel van het Tibetaansche Boeddhisme, +de kathedraal te Lhassa. + +"Door een ruime hal, waarin men gewijd water en rozenkransen kan +koopen, en waar vier beelden der aartsengelen staan, komt men den +tempel binnen. De muren zijn bedekt met ruw bewerkte schilderijen +uit de legende van Boeddha. Het dak wordt gedragen door zes zware +pilaren, met snijwerk versierd. De kerk zelf is een lang schip: door +twee rijen pilaren van twee zijvleugels en door zilveren opengewerkte +schermen van twee groote koren gescheiden. In ieder dier zijvleugels +zijn veertien kapellen. Aan het einde der kerk is de heilige plaats, +bevattend vijftien tafels, met juweelen voorzien, met mystieke +zinnebeelden van Sang-Sara en andere scheppingen van Boeddhistische +metaphysica. In de verste nis bevindt zich in een overwelfde ruimte +het beeld van den vergoodden Gautama Boeddha. + +"Ter linkerzijde daarvoor is de troon van den Dalai-Lama, ter +rechterzijde van den Pantschen Lama. Daarbij, in rangorde, langzaam +in glans verminderend, de zetels der Chutuktu's (kardinalen), abten +en der achttien orden van de lagere geestelijkheid. + +"Tegenover het beeld is het hoog altaar of de offertafel: verscheiden +treden boven de vloer; met trappen toegankelijk. Op de bovenste +trappen staan gouden, zilveren en steenen beelden, op de lagere trappen +klokken, lampen, wierookhouders en andere gewijde gereedschappen. + +"Op het geluid van een hoorn of trompet verzamelt zich de +geestelijkheid in den ingang (de straks genoemde hal) in +ambtsgewaad. Bij het derde trompetgeschal zet de stoet zich in +beweging, met den levenden Boeddha aan het hoofd. Als deze levende +Boeddha op zijn troon is gezeten buigt ieder der priesters driemaal +voor hem en gaat dan met gekruiste beenen op den divan zitten, +overeenkomstig zijn rang. Een bel klinkt en allen zeggen op: de drie +toevluchten, [124] de tien voorschriften [125] en andere formules. Na +eenige stilte gaat wederom de bel en langere stukken uit de heilige +boeken worden door de priesters in koor gezongen. Als het een feestdag +is, wordt het hoogtepunt van den dienst bereikt in het Tuisol, of +gebed voor heiliging, als de offers zijn gezegend. + +"Een bel klinkt, en al de monniken heffen luide een gebedshymne +aan, waarin gevraagd wordt dat de geesten van al de Boeddha's mogen +tegenwoordig zijn. + +"Een van hen heft boven zijn hoofd een spiegel, naar het schijnt om +hierop het beeld van den geest op te vangen, als deze verschijnt; een +tweede heft een drinkkan op, een derde een mystiek zinnebeeld van de +wereld, een vierde een schaal; en nog andere geheiligde gereedschappen +en mystieke symbolen. + +"Onderwijl worden de stemmen der zangers en het geluid van bellen, +trommels en trompetten al sterker, en de kerk wordt met wierookwalmen +vervuld. + +"De monnik met de drinkkan werpt herhaaldelijk water, met suiker +en saffraan vermengd, over den spiegel. Het water vloeit over den +spiegel naar het zinnebeeld der wereld en wordt beneden in een schaal +opgevangen. Telkens na gebruik wordt de spiegel met een zijden doek +afgeveegd. + +"Het mengsel wordt nu in een andere kruik gedaan: enkele droppels +bevochtigen de handen der dienstdoende monniken die er de kroon van hun +geschoren kruin, hun voorhoofd en hun borst mee aanraken. Eerbiedig +slikt hij dan de overblijvende droppels in, en zoo doende, meent hij +op mystieke wijze deel te verkrijgen aan het goddelijk wezen, welks +beeld opgevangen is op den spiegel, waarover het water is geloopen." + +Tot zoover over het Lamaïsme. Wat een afstand scheidt ons hier van +den verheven stichter zelf, die, wars van ceremoniën en plechtigheid, +door zelfverzaking en overpeinzing den weg vond tot den grooten +Vrede. Helaas, dat ditzelfde verschijnsel ons overal treft, welken +godsdienst wij ook beschouwen: straks zullen wij het ook elders +zien. Doch: kàn dat anders? Kan een frissche bergstroom zuiver blijven +tusschen vuile moerassen? Kan het reine denken, het zuiver gevoelen +blijven wonen in een onreine, gebrekkige menschheid? + +Hoe hooger dan ook de volken stonden, des te meer wordt de zuivere +geest bewaard: meer is er van Boeddha's geest gebleven in Birma dan +in Tibet. Toch: de schat is er nog wel, ook in dat laatste land, al +wordt zij daar opgeborgen in aarden vaten die er niet bij passen. Niet +te vergeefs leefden de groote denkers en strijders der menschheid. + + + + + + + +HOOFDSTUK V. + +De Chineesche Philosophie. + + +I. Inleiding. + + +Het doel van dit geschrift is juist niet om eene volledige geschiedenis +der Chineesche philosophie te geven of al de vraagstukken, welke deze +heeft trachten op te lossen onder het oog te zien. Daartoe toch zouden +zeer uitvoerige, boekdeelen vullende uiteenzettingen, noodig zijn, +die van het geduld van den lezer te veel zouden vergen. De bedoeling +is op beknopte en verstaanbare wijze te schilderen het eigenaardige +der Chineesche philosophie en hoe zij op de ontwikkeling van het +Chineesche volk heeft gewerkt. + +In hoeverre in oude tijden Turanische of Arische invloeden zich in +China hebben doen gelden, en vanwaar de sporen van deïsme komen, die +men in den ouden staatsgodsdienst ontwijfelbaar vindt, is hierbij +van minder belang. Gewichtiger en belangrijker is het feit, dat de +beschaving van het Chineesche volk, zooals wij die voor het eerst +in historische tijden ontmoeten, aanstonds iets van ouds gevestigds, +iets afgewerkts, afgeronds heeft: waarvan wij den aanvang niet kunnen +ontdekken, en die zich wel duizend jaar lang, tot aan den intocht +van het Boeddhisme vrijwel onveranderd heeft gehandhaafd. + +Wel vindt men ook in China sagen over oude dagen, waarin het volk +'s winters in holen, 's zomers in een soort nesten in boomen leefde, +waarin het gebruik van het vuur onbekend was en de bewoners nog niet +geleerd hadden visschen en vogels te vangen: doch wat op dezen, +ook naar Chineesche opvatting voorhistorischen tijd betrekking +heeft, vinden wij in latere werken, niet als een herinnering aan +een vaststaande traditie, maar aan legenden, van onheugelijke tijden +bestaande. + +Wat de standvastigheid der Chineesche zeden betreft, noemen wij het +feit, dat de offergereedschappen uit den tijd der Hsia dynastie evenzoo +gevormd zijn als die uit den laatsten tijd der Chau-dynastie, hoewel +twintig eeuwen beide dynastiën scheiden. Ook bleven de ceremoniën, +gebruiken en zeden in godsdienst, wijsbegeerte en zedeleer gedurende +dien tijd onveranderd. Hieruit leide men echter niet af dat de geest +van het Chineesche volk al dien tijd rustte, integendeel: zelden +is er een tijd geweest, waarin het Chineesche volk meer geestelijk +leven ontwikkelde dan van de 6e tot de 4e eeuw voor Christus. Doch: +dit geestesleven openbaarde zich vooral in het bewaren, verklaren en +uitwerken van wat eenmaal overgeleverd was. Het was meer om uitleggen +te doen dan om iets nieuws in het leven te roepen. + +De Chineesche philosophie heeft, gelijk wij dat ook bijna overal elders +zien, van af de oudste tijden zich in twee richtingen ontwikkeld. De +eene, waarvan Lao tsze als vertegenwoordiger mag gelden, bewoog zich +in metaphysisch-theosophische richting, de andere, waarvan Confucius +als hoofd wordt erkend, in ethisch-materialistische, of--juister +uitgedrukt, ethisch-politische richting. In het stelsel van Lao +tsze of Li R (het Taoïsme) treedt op den voorgrond "het inwendig +licht," dat 's menschen leven moet leiden, in dat van Confucius +de verschillende verhoudingen: tot ouders, familie, staat enz. die +'s menschen plichten bepalen. + +Wij zouden echter verkeerd doen ons Lao tsze en Confucius voor te +stellen als stichters eener nieuwe leer: beiden deden niets anders +dan de leer van vroegere gezaghebbenden overleveren, wier uitspraken +lang voor hun tijd de bron der Chineesche wijsheid vormden. + +Uit den langen strijd tegen het Taoïsme, een strijd die sedert het +begin onzer jaartelling ook tegen het van elders ingevoerd Boeddhisme +was gekant, is ten slotte het Confucianisme als overwinnaar +te voorschijn getreden. Nog heden is dit: evenals reeds voor +tweeduizend jaren, de orthodoxe richting: haar aanhangers hebben +in den loop der eeuwen de regeering des volks verkregen. Toch: +ook deze richting van de Chineesche philosophie heeft zich niet +vrij kunnen houden van allerlei, aan het gebied van den godsdienst +ontleende, vreemde bijvoegselen. De oude rijksgodsdienst: een uit +het Shamanisme ontstane vermenging van natuur-, geesten-, helden- +en vooroudervereering: die bij de voornamen in een aantal ambtelijke +ceremoniën, bij het volk in grof bijgeloof verloopt, heeft vooral +omtrent de vooroudervereering op deze philosophie invloed uitgeoefend, +terwijl ten opzichte van kosmogonische [126] en dergelijke vragen, +Boeddhistische en Taoïstische invloeden zich hebben doen gelden: +de laatste vooral sedert de 12e eeuw na Christus. + +Men zal zich wellicht verwonderen dat Boeddhistische en Taoïstische +invloeden hier werkzaam konden zijn: waar zij van de zijde van de +gevestigde leer zooveel vervolging moesten ondergaan. Men bedenke +echter dat het bij deze vervolgingen minder te doen was om de +onderdrukking of uitroeiing van dogmatische ketterijen, dan wel +om den staatkundigen invloed, welken de priesters van beide secten +trachtten te verkrijgen, tegen te gaan en vooral om het grondbeginsel +van het Confucianisme: de voortplanting der familie, die door het +geweldig toenemen der kloosters bedreigd werd, staande te houden. Wat +de kloosters betreft: er waren er b. v. in 845 n. C. 4600 met nog +40,000 kleinere stichtingen: terwijl toen het aantal monniken en +nonnen 260,000 beliep. + +Wat heeft aan het Confucianisme nu het overwicht gegeven? Zeker in de +eerste plaats dat het--in plaats van den eisch om de wereld te verlaten +en in mystieke bespiegeling op te gaan, een eisch, dien Taoïsme en +Boeddhisme stelden--deelname aan de praktische eischen des levens +aanbeval en daarvoor aanzien en eer als belooning stelde. Tegenover +deze leeringen van Lao tsze en Boeddha stond dus de leer van Confucius +als "wereldwijsheid"--een levensrichting, die voor den praktischen +Chinees groote aantrekkelijkheid moest bezitten. [127] + +Lang voor Confucius en lang na hem waren er in China personen, die +men met de Brahmaansche en Boeddhistische wijzen, met de Joodsche +profeten en met de Grieksche wijsgeeren kan vergelijken. Half +rhetoren, half politici, trokken zij in de kleine vorstendommen +van hof tot hof, menigmaal met een tot duizenden aangroeiend gevolg +van leerlingen. Terwijl zij, leerend en afkeurend, zich zeer op hun +wijsheid lieten voorstaan, waren zij vaak voor de vorsten, dikwijls +ook voor het volk, lastige menschen. Voor de praktische staatslieden +waren zij een gruwel en een spot. Daar hun zelden belangrijke posten +waren toevertrouwd ging hun gezag en invloed meestal spoedig door +de kuiperijen der beambten en adellijke familiën, die in ieder +der leenstaatjes, waaruit het groote rijk bestond, om den voorrang +kampten, te gronde. De dynastie van Shang, die van ongeveer 1766 +v. C. in China had geheerscht, was in 1122 v. C. door die van Chau +omvergeworpen. Wuwang, de eerste koning uit dit nieuwe geslacht, +die ongeveer te gelijk met den Israëlietischen koning Saul (1110 +v. C.) den troon besteeg, was een geleerde, vrome en dappere vorst, +maar hij beging de fout (misschien echter door den staatkundigen +toestand gedwongen) het groote rijk, dat vroeger slechts één heer, +den keizer, gekend had, in een aantal leenstaten van verschillende +grootte en macht (er waren er tusschen de 40 en 125 in verschillende +tijden) te verdeelen. Voor den keizer bleef slechts een onbeduidend +gebied bewaard. De nadeelige gevolgen van dezen maatregel bleven +niet uit: de leenheeren hadden voortdurend strijd met elkaar, de +zwakke keizers konden er geen orde onder houden, het rijk gaf een +beeld van de grootste verwarring te aanschouwen. Ieder landsheer, +groot en klein, dacht er slechts aan zijn gebied en zijn macht te +vergrooten ten koste van zijn buurman. En in den kring der staatjes +zelve leefden de voorname beambten, de adellijke familiën en de +politieke partijen in voortdurende twisten. In 't kort: een beeld, +zooals het Duitsche rijk niet zoo heel lang geleden nog te zien gaf. + + + + + +II. Confucius, zijn leven en leer. + + +Wij merkten in het vorige hoofdstuk op welk een grooten, hoewel +ongunstigen invloed de maatregel van keizer Wuwang wel had, een +invloed, die eeuwen voortwerkte, en die zich ook nog krachtig deed +gelden in de dagen toen de bekende Chineesche wijze Confucius geboren +werd. Deze zag het levenslicht in 550 v. C. Zijn vaderland was het +hertogdom Lu, gelegen in het tegenwoordige Shantung, een der straks +vermelde kleine vorstendommen. De Chineezen noemen hem Kung-Kiu. + +Confucius is een Latijnsche bewerking van het Chineesche +Kung-fu-tsze. Deze laatste naam is samengesteld uit den familie-naam +"Kung", de aanduiding van rang van hooge beambte "(Ta) fu" en de +toevoeging "Tsze" = leermeester. "Kiu" beteekent heuvel en heeft +betrekking op een uitwas, dien Confucius op het hoofd had, of op den +vorm van zijn hoofd. + +Confucius' familie stamde uit het keizerlijk geslacht der Shang. Zijn +voorvaderen waren vorsten van Sung geweest onder de dynastie van +Chau, en wel in het oostelijk deel van het tegenwoordige Honan. De +jongere tak dezer familie, waartoe Confucius behoorde, had den +bijnaam Kung aangenomen en was tegen het einde van de 8e eeuw naar Lu +getrokken. Daar was zijn grootvader commandant van een stad geweest +en had zijn vader zich als soldaat door groote lichaamskracht en +dapperheid onderscheiden. Confucius was geboren uit het tweede +huwelijk zijns vaders, door dezen op hoogen leeftijd met de dochter +van een buurman gesloten: volgens sommigen was hij slechts de zoon +van eene bijzit. + +De legende van later dagen heeft zijn geboorte met allerlei wonderbare +voorspellingen en verschijningen, met het optreden van een draak, +geniën enz. opgesierd. + +Over de jeugd van Confucius weten wij weinig: drie jaren na zijn +geboorte stierf zijn vader, op zijn negentiende jaar trouwde hij. Zijn +huwelijk was niet gelukkig: hij liet zich later van zijne vrouw +scheiden: misschien had deze ook wel redenen van ontevredenheid. Hoe +dit zij, een jaar na zijn huwelijk werd zijn zoon Li (karper) geboren, +zoo genoemd, omdat de hertog van Lu bij deze gelegenheid aan den +vader eenige karpers zond. In dienzelfden tijd werd Confucius tot +opziener der korenmagazijnen benoemd, een jaar later met het beheer +van staatslanderijen belast: naar het schijnt waren dit onbeteekenende +betrekkingen. + +Kort daarop begon Confucius zijn werkzaamheid als leeraar. Hij +verzamelde een aantal leerlingen rondom zich, wier +schoolgeld--geschenken, naar Chineesche opvatting--tot zijn +levensonderhoud dienden. + +Behalve met dit onderwijs en zijn ambt hield hij zich vooral bezig +met de bestudeering der oude ceremoniën en der oude muziek. In beide +deze takken der philosophie (de Chinees brengt ze hieronder thuis) +kreeg hij weldra zulk een groote roep van geleerdheid, dat vanaf het +jaar 517 een aantal jongelieden uit de aanzienlijkste familiën des +lands onder zijne leiding deze wetenschappen kwamen bestudeeren. Dit +verhoogde zijn aanzien en maakte het hem mogelijk een reeds lang +gekoesterden wensch te vervullen door aan de keizerlijke hoofdstad +Lo Yang in Honan een bezoek te brengen. Hij maakte zich daar het +verblijf ten nutte door de groote rijkstempels des hemels en der +aarde te bezoeken, en zich met de ceremoniën van het keizerlijk hof +op de hoogte te stellen. In dien tijd schijnt hij ook zijn bekende +ontmoeting met zijn ouderen tijdgenoot Lao tsze gehad te hebben, +die toen opziener der schatkamers in Lo yang was. Nog in hetzelfde +jaar keerde Confucius naar Lu terug. Zijn beroemdheid nam, misschien +ook door deze reis, van dag tot dag toe: zoo, dat hij zelfs tot 3000 +leerlingen rondom zich verzamelde. + +Evenwel, de staatkundige toestand in Lu maakte het hem weldra +onmogelijk daar langer te vertoeven. In 516 v. C. kwam het tot +openlijke vijandelijkheden tusschen het vorstenhuis en drie daaraan +verwante families, die van Ki, Shuh en Mang. Van die eerste familie +(Ki) schijnt Confucius (als cliënt) afhankelijk te zijn geweest. Het +eind van den strijd was de nederlaag van den hertog. Deze vluchtte +naar het naburige vorstendom Tsé en werd door Confucius gevolgd. + +Hoewel de hertog van Tsé hem zeer genegen was, bleek toch de tegenstand +van de mannen, die in het hertogdom aan het roer stonden, krachtig +genoeg om hem daar uit den staatsdienst te houden. Na een jaar keerde +hij dan ook weer naar Lu terug, waar hij 15 jaar doorbracht zonder +een ambt te kunnen verkrijgen. Zijn vaderland werd in dien tijd door +den strijd der partijen verscheurd. Eerst door de verdrijving van een +der voornaamste onruststokers kwam er althans een weinig rust. In 500 +v. C. werd Confucius tot eerste beambte der stad Chungtu benoemd. De +daarop door hem ingevoerde hervormingen trokken algemeen de aandacht +en zoo werd hij vervolgens tot assistent van den hoofdopzichter +van publieke gebouwen, en kort daarna tot minister van justitie +benoemd. Ook in dit ambt bracht hij treffende dingen tot stand, zoodat +naburige vorsten, wien de bloei van Lu jaloersch en tegelijk bezorgd +maakte, er op uit waren hem zijn post te doen verliezen. Dit gelukte +ook: zij zonden den hertog zestig schoone meisjes, danseressen en +zangeressen ten geschenke, die den hertog geheel in hare lieflijke +striknetten verwarden en zijn aandacht van de regeeringszaken wisten +af te leiden. Bedroefd en geërgerd verliet hij zijn vaderland. Dertien +jaar lang trok hij, onder allerlei ontberingen, van de eene plaats +naar de andere zonder ergens een open oor voor zijn plannen te vinden. + +Zoo verhaalt de oude overlevering. Denkelijk is zij niet geheel +juist. Bij andere gelegenheden was Confucius niet zoo fijngevoelig als +hij ons hier wordt voorgesteld. Het waarschijnlijkste is dat de familie +Ki, die Confucius aan ambten en waardigheden geholpen had, op hem als +een willig werktuig hunner partij had gerekend en zeer ontgoocheld +was, toen Confucius het ondernam de macht der groote leenheeren in het +vorstendom te knotten en hun versterkte steden te slechten: de plaatsen +van waaruit zij den beheerscher des lands trotseerden. Waarschijnlijk +moest Confucius meer wijken voor fijngesponnen intriges dan voor +uitwendige macht. Zijn ballingschap zal wel geen geheel vrijwillige +zijn geweest. De invloed der familie Ki heeft hem voorzeker langen +tijd den terugkeer in het vaderland onmogelijk gemaakt en dien eerst +toegelaten, toen men van den afgeleefden grijsaard niets meer te +vreezen had. + +In 483 keerde Confucius naar Lu terug. Daar werd zijn tijd door +onderwijs geven en letterkundige bezigheden in beslag genomen, totdat +hij in 478 v. C. op 73-jarigen leeftijd stierf, verbitterd door het +vruchtelooze van al zijn bemoeiingen, het onvervuld blijven zijner +verwachtingen. Zijn laatste woorden tot zijn leerling Tsze kung waren: +"Geen wijze heerscher verschijnt, niemand in het gansche rijk wil +mij als raadsman hebben, mijn tijd om te sterven is gekomen." Zijn +leerlingen begroeven hem in K'hufuhsien, [128] in het tegenwoordige +Shantung. Drie jaar lang treurden zij bij zijn graf, waar zij zich, +naar Chineesche zeden, hutten oprichtten. + +"Na den dood van Confucius," zoo heet het in de geschiedenis der +Han-dynastie (210 v. C.-24 n. C.) "was het met zijn leer gedaan en +nadat zijn zeventig (voornaamste?) leerlingen waren heengegaan, +werd zijn leer bedorven (verbasterd). Er waren een groot getal +verschillende teksten van de jaarboeken, van het liederenboek en van +het boek der veranderingen en gedurende de verwarde toestanden en +twisten der verschillende staten (480-221 v. C.) raakten waarheid en +leugen nog meer met elkaar in strijd en in de leer der verschillende +geleerden heerschte groote verwarring. Toen kwam het ongeluk, +door de Tsin-dynastie (220-205 v. C.) veroorzaakt: deze bewerkte +namelijk dat de boeken der geleerden met vuur werden verbrand, opdat +het volk onwetend zou worden gehouden. Langzamerhand echter kreeg +de Han-dynastie de macht in het rijk. Deze spande zich in om de +schade te herstellen, die de Tsin-dynastie had veroorzaakt. Tafels +en plankjes (waarop men in oude dagen teekens insneed of inkerfde) +zocht men bijeen en de (klassieke) boeken werden verzameld." + +In denzelfden tijd werd Confucius door de rijksregeering: d. w. z. door +den vertegenwoordiger daarvan, den keizer, officieel erkend (n.l. als +vereerenswaardig). + +Reeds vroeger--na zijn dood--was hem ter eere door den hertog van Lu +een tempel gebouwd, waarin viermaal per jaar offers moesten worden +gebracht. Doch hoewel in 194 v. C. de grondvester der Han-dynastie, +toen hij door Lu reisde, dezen tempel bezocht en er een os liet +offeren, duurde het toch tot het jaar 1 n. C., eer keizer Ping +aan Confucius een onsterfelijken eeretitel verleende en tot 57 +n. C. voor offers aan hem in alle keizerlijke en rijksscholen +werden ingevoerd. Deze vereering deelde Confucius tot het jaar +609 n. C. met den hertog van Chau, Chau-Kung, den broeder van den +eersten keizer van dienzelfden naam. Eerst na dien tijd werden voor +Confucius afzonderlijke tempels opgericht en vanaf 628 werd hij +alleen vereerd. De officieele eeretitel, dien hij nu bezit: "Kung, +de oude leeraar, de volkomen wijze" dateert eerst uit het jaar 1657 +en is hem verleend door den eersten keizer der nu nog regeerende +Mandschoe-dynastie. Deze heeft meer dan ééne der voorgaande dynastiën +voor het aandenken en de vereering des meesters gedaan: zeker wel +in het juiste besef daardoor voor het Chineesche volk haar vreemde +heerschappij wat minder drukkend te maken. + +Zooals wij reeds opmerkten leerde Confucius niets nieuws: hij +verklaarde slechts de leer, die van oudsher geldig was en beriep +zich daarop bij alle gelegenheden. Ja, het is wellicht juist aan +dit onpersoonlijk karakter zijner leer toe te schrijven, dat deze +gedurende zooveel eeuwen zulk een invloed op het volk kon uitoefenen. + +Confucius en zijne leerlingen, navolgers en commentatoren waren +slechts de bewaarders eener traditie, die sedert langen tijd in het +bewustzijn van het Chineesche volk als met ankers was vastgemaakt. + +Wat Confucius leerde kan men het best samenvatten in deze stelling: wie +anderen wil opvoeden moet allereerst zichzelf opvoeden, m. a. w. een +opvoedkundige opvatting van het Grieksche: "Ken u zelf," maar--tegelijk +een onmiskenbare vooruitgang: want zelfkennis heeft dan alleen waarde, +als zij het begin van beterschap is. + +"Confucius sprak met voorliefde van het gewone, regelmatige en niet +van het ongewone of buitengewone; hij sprak van wat men door vlijt en +daarop berustende kracht verkrijgen kon; maar niet van wat men door +overmacht kon bereiken. Hij sprak van toestanden van orde en niet +van toestanden van regeeringloosheid met kuiperijen, die daarbij +voorkomen, hij sprak van menschelijke en niet van bovenaardsche +dingen. Hij leerde verstaan de grondstellingen, in de schriften der +ouden vervat en hoe daar naar te handelen, de zedeleer van het hart +en hoe aan de zedelijke beginselen getrouw te blijven." + +Aldus omschrijft een uitlegger zijner werken een plaats uit zijne +"Gesprekken", die treffend de leerwijze van Confucius in het licht +stelt. + +Bizonder eigenaardig is in Confucius de afkeer om zich in te laten +met wat betrekking heeft op de onbekende toekomst des menschen aan +gene zijde des grafs. + +"Gij kunt de levenden niet dienen, hoe zult gij de geesten dienen," +antwoordt hij aan een zijner leerlingen en als deze nog verder op het +onderwerp wil ingaan, zegt hij: "Gij kent het leven nog niet, hoe kunt +gij iets weten over den dood?" De oude uitleggers verklaren deze plaats +zoo, dat Confucius den leerling geen ander antwoord gegeven heeft, +"wijl geesten en dood onbegrijpelijke dingen zijn en het de moeite +niet loont daarover te spreken." + +Het 10e boek der "Gesprekken" behelst een vrij uitvoerige schilderij +van de gewoonten en de houding des wijzen, doch: zooals Dr. Legge, +de vertaler van de klassieke werken der Chineezen, zegt: "Confucius +is als wijsgeer voor mij gedaald, sedert ik hem in zijn huisjasje, +zijn bed en zijn reiswagen gezien heb." [129] + +Toch heeft die pijnlijke zorgvuldigheid, waarmede zijn leerlingen ook +de kleinste nietigheden uit de gewoonten huns meesters opteekenden, +een voordeel: zij bewijst ons, hoe behoudend de Chineezen zijn, zelfs +in de onbeduidendste uiterlijkheden, daar veel van de toen beschreven +gebruiken nog zoo bestaan. + +Zoo wordt op een plaats verteld hoe Confucius deed, wanneer hij +op bevel van den vorst een bezoeker moest ontvangen: "Hij ijlde +vooruit, de armen opgeheven als de vleugels van een vogel." Hetzelfde +ceremonieel heerscht thans nog aan het Chineesche hof: de vreemde +gezanten, die de keizer van China in 1874 en later ontving, zouden +het kunnen getuigen. + +"Bleef hij in de poort staan, zoo deed hij dit niet in het midden +van het pad, en bij het in- en uitgaan trad hij niet op den drempel." + +De weg onder iedere poort was in oude tijden door een paal in twee +deelen gescheiden: voor het in- en voor het uitgaan. Het midden van +ieder dezer twee wegen mocht slechts de vorst gebruiken. Tegenwoordig +zijn er in de keizerlijke paleizen en vertrekken bijna overal +verscheidene poorten en deuren: drie tot vijf, waarvan de middelste +alleen voor den keizer dient en door niemand anders betreden mag +worden. Waar slechts één poort of deur is, zooals bv. in de hal, +die tegenwoordig voor de audientiën der vreemde gezanten gebruikt +wordt, wil de etiquette, dat het in- en uitgaan niet precies door het +midden plaats heeft. In tuinen en op begraafplaatsen van keizers of +prinsen is het middelste gedeelte van de middelste trap, die tot de +hal of den tempel voert, dikwijls met groote platen marmer bedekt, +waarop zich in reliëf bewerkte draken bevinden. Zoo is het betreden +daarvan onmogelijk gemaakt: en terwijl de dragers rechts en links de +trappen opgaan, zweeft slechts de draagstoel of de doodkist over het +midden van de trap. + +Wat het betreden van den drempel aangaat, dit geldt, evenals in oude +tijden, ook nu nog voor onbeleefd en de bewoners van het huis onheil +aanbrengend. Bij audientiën des keizers wordt dan ook aan de gezanten +uitdrukkelijk verzocht, het betreden van den, bijna een voet hoogen, +zeer smallen drempel te vermijden. In Japan werd het ook tot voor +weinige jaren als een grof vergrijp beschouwd: als een beleediging, +die onder mannen met twee zwaarden, [130] slechts door bloed kon +worden uitgewischt. Den voet op iemands drempel zetten, beteekende +hetzelfde als hem den heer des huizes op het hoofd zetten. + +Het beeld van Confucius, dat ons uit de over hem bewaarde berichten +tegenkomt, is niet zeer aantrekkelijk. Wij zien voor ons een oudachtig +humeurig heer, wien 't echter aan geestigheid niet ontbreekt: een man, +pijnlijk afgemeten in kleeding, gedrag en gewoonten, die alles weet en +alles kan en nooit eene gelegenheid laat voorbijgaan om zijn medemensch +vol zalving te doen gevoelen, dat hij het beter weet dan deze. + +We aanschouwen een professor, die met de dooden op een vrij goeden +voet staat: hen immers kan hij kritiseeren en aanhalen, zonder dat +zij hem tegenspreken: doch die het den levenden niet vergeeft, dat de +geschiedenis zich niet afspeelt volgens het door hem gesponnen schema +en dat hij niet geroepen wordt om de wereld weer in zijn kader terug +te brengen. Daarom knaagt hij aan alles, wat anderen doen of nalaten: +zou hij zich in alles willen mengen, als die anderen het maar toelieten +en wordt hij door de gedwongen rust, door de tweespalt tusschen zijn +willen en niet vermogen, tegen anderen en ten slotte tegen zichzelf +verbitterd. + +Zulk een oordeel schijnt hard, maar het werd reeds geveld door zijn +tijdgenooten en door hen die kort na hem leefden. Echter bedenke men +dat zijn tegenstanders het velden en dus wellicht wat overdreven. + +In het boek Sze ma tsien wordt, van Taoïstische zijde, dus door de +aanhangers van Lao tsze, gehandeld over een samenkomst tusschen Lao +tsze en Confucius. Daarbij zegt de eerste--oudere tijdgenoot van +Confucius--tot den laatste, die hem vermoedelijk verveeld had met +citaten uit het leven der oude wijzen en met zijn betoog over het nut +van uitwendige ceremoniën voor de innerlijke ontwikkeling des menschen: +"De lieden, waarover gij zoo veel spreekt, zijn reeds lang dood en +hun gebeente is vergaan, slechts hun woorden klinken na. Als de tijd +van den wijze is gekomen, spreekt hij: is die er niet, dan weet hij +te zwijgen. Ik heb gehoord dat een goed koopman, ook als hij zijn +schuur met schatten gevuld heeft zich toch als arm voordoet en dat +de wijze zijne wijsheid te verbergen weet. Leg af uwen hoogmoed en +uwe begeerten, uw uitwendigen schijn en uw wilde plannen. Dat alles +is voor u zonder nut. Dat is het eenige, wat ik u te zeggen heb." + +Op een plaats in de "Gesprekken" wordt verteld hoe Confucius, toen +hij eens voor een rivier was gekomen, die hij moest overtrekken, een +zijner leerlingen naar twee lieden zond, die daar in het veld werkten, +om te vernemen waar men den stroom het best kon doorwaden. + +De arbeiders waren asceten (Taoïsten) die zich van de wereld +teruggetrokken hadden. Een van hen vroeg, wie de man in den wagen +was, die ingelicht wilde worden. De leerling noemde den naam van +Confucius. "Kung-kiu uit Lu? die kent de voorde" (m. a. w. die weet +immers alles, dus ook dit) sprak hij, keerde zich om en werkte +voort. De andere arbeider was minder kort aangebonden, doch niet +vriendelijker. "Gij zijt een leerling van Confucius? Wanorde bedekt +als een gezwollen rivier het gansche land en wie zal dat, u en hem ter +wille, veranderen? Waarom wilt gij iemand volgen, die slechts hier +en daar de wanorde uit den weg gaat (zinspeling op het rondtrekken +van Confucius van het ééne land naar het andere) en niet een, die +zich geheel en al van de wereld terugtrekt? Zoo sprak deze en ging +weer aan zijn werk. + +In de werken van Chwang-tsze komt Confucius er nog slechter af. Daar +komt een stuk in voor, getiteld "De roover Kih", waarin verteld wordt +hoe Confucius zich in het leger van dezen rooverhoofdman begaf om hem +van zijn booze wegen terug te brengen, doch door dezen zeer slecht +werd ontvangen. De roover toch zeide: + +"Gij geeft vele redeneeringen ten beste en praat maar door, u beroepend +op de oude wijzen, zonder dat daarvoor reden is. Hoe meer gij spreekt, +des te meer onzin komt er voor den dag. Gij voedt u, zonder te ploegen, +gij kleedt u, zonder te weven, uw lippen staan niet stil en uw tong +gaat als een trommelstok. Gij beslist maar wat recht en onrecht is +en brengt daardoor alle vorsten des rijks op verkeerde wegen. Gij +geeft aanleiding dat de geleerden zich niet bemoeien met wat hun +eigenlijke taak is. Gij praat over kinderlijke liefde en broederlijken +plicht en zijt toch steeds onafscheidelijk van de vorsten des rijks, +de aanzienlijken en adellijken... Gij wilt de oude leeringen van W +en Wang (die nergens goed voor waren) weer opflikken en gij beweert +van alle mogelijke dingen, dat zij kunnen dienen voor de onderwijzing +der komende geslachten. Met uw bizonder gewaad en uw nauwen gordel, +met uw bedriegelijke redenen en huichelachtig gedrag verleidt gij de +vorsten der staten en streeft gij naar rijkdom en eer. Een grooter +roover dan gij is er niet: waarom noemt men u niet den roover Kiu, +in plaats van mij den roover Kih?... Gij noemt u een man van talent: +een wijze! Tweemaal heeft men u uit Lu weggejaagd, uit Wei moest gij +vluchten, in T'si kreeg men u te pakken en in Ch'en en Ts'ai hielden de +soldaten u omsingeld. Voor u is er in het rijk geen plaats meer, waar +gij uw hoofd rustig kunt neerleggen. Uwe leeringen dragen er schuld +aan, dat uw leerling Tsze lu is terechtgesteld en zijn gevierendeeld +lichaam boven de poort van Wei is gehangen. Gij kunt noch uzelf noch +anderen voor onheil bewaren, wat kan uwe leer dan voor waarde hebben?" + +Ook andere leeraars, niet behoorende tot de Taoïstische richting, +hebben Confucius scherp aangevallen, zooals bv. in de eerste eeuw +n. C. de beroemde Wang-Chung, die voor de oorspronkelijkste en +scherpzinnigste van alle Chineesche wijsgeeren doorgaat en wiens +talent en beteekenis zelfs door de Chineesche orthodoxie wordt erkend, +al halen zij ook afkeurend de schouders op over den buitengewonen +ijver en de grenzenlooze vermetelheid waarmede deze denker blootlegt +en veroordeelt wat hij noemt de overdrijvingen en verzinsels van +Confucius en Mencius. + +Tegenover al die afkeurende oordeelvellingen laten wij hier volgen +een plaats uit het "Onveranderlijk midden" die ons doet zien hoe de +leerlingen over hem dachten. Deze lofzang, want een lofzang is het, +die hier wordt aangeheven, geeft ons tegelijk te zien wat de Chinees +onder een "volmaakte wijze" verstaat en wat Confucius ook thans nog +voor hem is. + +"Confucius leverde de leeringen van de keizers Yao en Shun aan +het nageslacht over, als waren deze (keizers) zijn voorvaderen +geweest. Hij verklaarde de instellingen van Wen en Wu (de stichters +der Chau-dynastie) die hij zichzelf tot voorbeeld had gesteld. Naar +boven was hij in harmonische overeenstemming met de eeuwige bewegingen +des hemels, beneden stond hij vast als de aarde. + +"Wel mag men hem vergelijken met den hemel en de aarde, die alles +dragen en behouden, alles beschaduwen en beveiligen. Hij is als de +vier jaargetijden in hun wisselenden loop, als de zon en de maan met +haar elkaar afwisselend licht. + +"Alles (in het wereldgeheel) bestaat naast elkander, zonder dat het een +het ander schade doet. De loop der jaargetijden, van de zon en de maan +gaat voort, zonder dat zij elkaar hinderen. De kleinere krachten (der +natuur) zijn als de stroomingen der rivieren, de grootere openbaren +zich in groote veranderingen (omkeeringen). Dat is het wat hemel en +aarde zoo groot maakt (de harmonie der sferen?) + +"Hij slechts, die alle goede en wijze eigenschappen bezit, die +onder den hemel kunnen bestaan, toont zich vlug in het begrijpen, +helder in het onderscheiden, voorzichtig in het als waarheid aannemen, +alomvattend in het weten, geschapen om te heerschen, edel van hart en +grootmoedig, welwillend en mild, voorzichtig, opwekkend, krachtig, +vast en volhardend, behoudend wat hij heeft verkregen, vast, de +juiste grenzen bewarend, ernstig, nooit afwijkend van 't (rechte) +pad, zonder gebrek (correct), eerbied afdwingend, volkomen, scherp +van inzicht, scherpzinnig en doordringend, bekwaam om (goed en kwaad) +te onderscheiden. + +"Alomvattend is hij en ruim, diep en nooit rustend, als een bron +(die altijd vloeit) ter rechter tijd zijn deugden openbarend. + +"Alomvattend is hij en ruim, hij is als de hemel. Diep en nooit +rustend als de bron, is hij (ondoorgrondelijk) als de afgrond. Hij +verschijnt, en allen vereeren hem, hij spreekt, en allen gelooven hem, +hij handelt en allen bewonderen hem! Daarom gaat zijn roem over het +gansche rijk en dringt door tot de verste barbaren. Zoover schepen +en menschen komen en des menschen kracht reikt, zoover de hemel zich +welft en de aarde draagt, zoover zon en maan schijnen, rijp en dauw +nedervallen: zoover heeft hem alles lief en eert hem, wat bloed en +adem heeft. Daarom zegt men: Hij is als de hemel." + +"Slechts hij, die de grootste reinheid bezit, welke onder den hemel +mogelijk is, kan de onveranderlijke betrekkingen regelen tusschen +de menschen onderling, de groote deugden, die den grondslag vormen, +vaststellen en de krachten des hemels en der aarde die alles nieuw +vormen en voeden erkennen; zou zulk een persoon steunen op een wezen +of een ding, dat buiten hem ligt?" + +"Noem hem den idealen man: want hoe streeft hij naar ernst. Noem hem +afgrond, want hij is diep. Noem hem hemel, want hij is ruim." + +"Wie anders kan hem begrijpen dan die vlug is in 't bevatten, klaar +in 't onderscheiden, ruim van blik in 't erkennen, alomvattend in 't +weten, die alle hemelsche deugden bezit (die n.l. aan hem gelijk is)." + +Het zou zeer verkeerd zijn Confucius te meten met een hedendaagschen +of een christelijken maatstaf. Hij was een zoon van zijn tijd: +saamgegroeid met de inzichten en opvattingen, daaraan eigen, staande +op den bodem der toenmalige moraal. Ook was hij persoonlijk niet +vrij van zwakheden en gebreken, die hem bij herhaling vermaningen +en waarschuwingen bezorgden, althans van één zijner leerlingen, +Tsze lu. Deze trad bij meer dan eene gelegenheid als de ware ridder +op. Confucius had steeds geijverd tegen oproerige onderdanen en +beambten: toch was tweemaal de waarschuwende stem van Tsze lu noodig +om den in al zijn droomen en verwachtingen van staatkundig en sociaal +hervormer teleurgestelden man, te verhinderen om ontrouw te worden +aan zijn eigen leer. + +"Ja," roept hij eens uit, als Tsze lu hem de tegenspraak doet +gevoelen, die er tusschen zijn woorden en zijn daden zou liggen, +"ja, ik heb gezegd dat een edel man zich niet inlaat met hen die +kwaad doen; maar zegt men niet: wat werkelijk hard is kan geslepen +worden zonder dunner te worden en wat werkelijk wit is kan in een +donkere vloeistof gedompeld worden zonder dat het zwart wordt? Ben +ik dan een bittere komkommer? Hoe kan ik er voor bewaard blijven +gegeten te worden?" Bij een andere gelegenheid, als een oproermaker +hem tot zich roept, zegt hij: "Het moet toch een reden hebben, dat +hij mij bij zich verzoekt! Als iemand mij maar gebruiken kon, hoe +zou ik een ander westelijk Chau tot stand brengen!" (Chau was het +vaderland der regeerende dynastie en in oude tijden het voorbeeld +van een goed bestuurden, gelukkigen staat). + +De zucht om een politieke rol te spelen, schijnt van alle zwakheden +van Confucius, die de overlevering ons meedeelt, de grondslag te zijn +geweest. Zoo b.v. toen hij er toe kwam om in het gevolg van den vorst +van Wei en diens slecht te boek staande vrouw door de straten der +hoofdstad te rijden en het volk hem nariep: "Ondeugd voorop en deugd +achteraan", of--toen diezelfde dame hem in audiëntie ontving en hij +zich tegenover Tsze lu met de woorden "Waarin ik tekort geschoten ben +moge de hemel mij straffen," rechtvaardigde. Toen hij den eed brak, +dien hij aan den commandant van Pu had gedaan, om niet naar Wei te +gaan, zeide hij tot zijn verontschuldiging: "Het was een gedwongen eed, +zulk een hooren de geesten niet." + +In den tijd van Confucius en nog lang daarna heerschte in China +de bloedwraak. + +"Met den moordenaar zijns vaders mag de zoon niet onder denzelfden +hemel leven, tegen den moordenaar zijns broeders moet een man +nooit naar huis terug behoeven te gaan om een wapen te halen, met +den moordenaar van een vriend mag een man niet in denzelfden staat +wonen," heet het in het boek der gebruiken, en deze voorschriften +heeft Confucius uitdrukkelijk bekrachtigd. + +Bij den regel, dat de zoon op een mat van gras moest slapen, met zijn +schild als hoofdkussen, totdat hij den moordenaar zijns vaders had +gedood; dat hij op de marktplaats en aan het hof het wapen steeds bij +de hand moest hebben om hem te treffen, heeft de zin, dat men anderen +niet doen moet, wat men niet wil dat zij u aandoen een buitengewoon +praktische beteekenis. Het kan ons dan ook niet verwonderen, dat, als +een zijner leerlingen vraagt, of er geen woord is, dat als regel voor +de verhoudingen van het gansche leven kan dienen, hij dezen antwoordt: +"Is niet wederkeerigheid zulk een woord? Dat het verder strekkend +beginsel: kwaad met goed vergelden, ontbreekt, is wel natuurlijk: +een ander leerling kreeg dan ook op een vraag, hierop betrekkelijk, +ten antwoord: "En waarmee zal men dan goed vergelden? Vergeldt het +booze met rechtvaardigheid en goed met goed." Het komt geheel en al +overeen met de strenge opvatting van den wijze, dat op een andere +plaats hem, die anders handelt (kwaad met goed dus vergeldt) vrees +als beweegreden wordt toegeschreven. + +In de positieve zedeleer van Confucius kon deze mildere opvatting geen +plaats vinden: wel in de theosophie van Lao tsze, gelijk dan ook het +beginsel "Vergeldt kwaad met goed," in den Tao-teh-king voorkomt. + +De leer welke Confucius verkondigde en verklaarde laat zich in 't +wezenlijke hierin samenvatten (zooals wij reeds opmerkten) dat ieder +zichzelf moet opvoeden om anderen, die hem door leeftijd en positie +ondergeschikt zijn, te kunnen opvoeden. Terwijl dus voor den een het +opvoeden en het bevelen tot plicht wordt gemaakt, wordt den ander +gehoorzaamheid ingescherpt: doch geen absolute, die in ieder geval +moet worden betracht: de zoon toch zoowel als de ambtenaar moeten +hun vader of vorst als hij afdwaalt, terugvoeren op het pad der deugd. + +"Hoe zal men een vorst dienen," vraagt Tsze lu en Confucius antwoordt: +"Bedrieg hem niet en wederspreek hem in 't aangezicht." Op de vraag, +of een zoon in elk geval het bevel zijns vaders moet gehoorzamen +antwoordt Confucius: "Wat zijn dat voor redenen! Als in oude tijden +een keizer al geen goede grondbeginselen had, doch zeven ministers, +die hem waarschuwden, dan verloor hij het rijk niet. Als een leenvorst +vijf zulke ministers had ging zijn huis niet onder. Als een geleerde +een vriend had, die hem waarschuwde, zoo behield hij zijn goeden naam +en als een vader een zoon had, die hem de dingen die verkeerd waren +bevolen, onder het oog bracht, zoo deed hij niets dat onrechtvaardig +was. Daarom, indien er gevaar is dat er onrecht zal worden gepleegd, +mag een zoon niet aarzelen dit zijn vader, noch een minister dit zijn +vorst onder het oog te brengen. Wanneer het aldus plicht is reeds +tegen onrecht, dat nog staat te geschieden, op te treden, zou het dan +kinderlijk zijn om een bevel zijns vaders, dat onrecht in zich sluit, +te gehoorzamen?" + +Het "Boek der kinderlijke liefde," [131] "De groote leer," [132] en +"Het onveranderlijke midden," [133] behelzen de grondstellingen der +leer van Confucius in meer geordenden en samenhangenden vorm, dan dit +in de "Gesprekken en uitingen" het geval is. Eenige aanhalingen uit +deze drie werken zullen zeker bijdragen tot recht verstand der leer +van Confucius. + +"De kinderlijke liefde is de wortel van iedere deugd, waaruit de +volkomendheid voortkomt. + +"Het lichaam (tot op de huid en de haren toe), dat men van zijn ouders +ontvangen heeft niet te beschadigen, is de aanvang der kinderlijke +liefde, [134] zich (geestelijk) te volmaken en overeenkomstig (die +volmaking) te handelen en zijn naam aan toekomstige geslachten over +te leveren, opdat de ouders geëerd worden: dat is de voleindiging +der kinderlijke liefde. + +"Want kinderlijke liefde begint met de ouders te dienen, de dienst +van den vorst is het midden, voor nakomelingschap zorg te dragen is +het einde. + +Wat "De groote leer" onderwijst is: de deugd te beoefenen, het volk +op te voeden, in de volkomenheid te volharden. + +"Ieder ding heeft zijn wortelen en zijn takken, ieder streven zijn +begin en zijn doel: te weten wat begin en doel zijn, dat is de +beteekenis der "Groote leer" te verstaan. + +"In oude dagen schiepen zij, die wenschten dat de deugd beoefend +werd in het gansche land, eerst orde, ieder in zijn eigen gebied +(leenvorstendom). Om dit te bereiken schiepen zij orde in hunne +familiën en om die te verkrijgen streefden zij er naar zichzelf +te volmaken. Om zich te volmaken reinigden zij hunne harten en om +die loutering te verkrijgen streefden zij naar kennis van hun eigen +geest. Om zelfkennis te verkrijgen, trachtten zij hun wetenschap te +vermeerderen en die vermeerdering werd door het onderzoeken van alle +dingen aangebracht. + +"Van den keizer af tot de groote volksmassa toe: ieder moet +de reiniging van het eigen ik als de wortel van al het andere +beschouwen. Wordt de wortel verwaarloosd, zoo kan niets, wat uit haar +voorkomt, goed zijn: het is nog nooit voorgekomen, dat iemand voor +geringe zaken groote opmerkzaamheid en tegelijk voor gewichtige zaken +geringe opmerkzaamheid had (m. a. w. die in het kleine getrouw is, +zal ook in het groote getrouw zijn). "Wat bedoeld wordt met: "Het +geluk en de vrede des rijks hangen van de regeering der staten af" +is dit: "Als de vorst zeer oude lieden behandelt, zooals dat behoort, +zal er in het volk kinderlijke liefde heerschen, als hij de ouden +zoo behandelt, zal men broederlijk zich voegen naar elkaar, als hij +de jongeren en zwakken liefdevol behandelt zal het volk datzelfde +doen. Zoo heeft de heerscher een maatstaf, waarmede hij als met een +winkelhaak zijn gedrag kan afmeten. + +"Wat een man bij die over hem gesteld zijn niet bevalt, moet hij +ook tegenover zijn ondergeschikten niet doen; wat hem bij zijn +ondergeschikten niet bevalt, zal hij niet doen tegenover zijne +meerderen; wat hij niet van den rechterkant ontvangen wil zal hij aan +den linker niet geven, wat hij van den linker niet ontvangen wil aan +den rechterkant niet. + +"Daar is ook een middel om den welstand des lands te bevorderen: veel +voortbrengers, weinig verteerders. Laat er heerschen werkzaamheid in +het voortbrengen, en spaarzaamheid in het gebruik, dan zal de voorraad +altijd voldoende zijn. + +"Wat de mensch van den hemel ontvangen heeft is de (goede ware) natuur; +wie in overeenstemming met deze natuur handelt, wandelt op het pad +van den plicht; dit pad te betreden leert de mensch door onderwijzing. + +"Het pad mag ook niet voor een oogenblik verlaten worden, kon het +(nl. zonder schade) verlaten worden, dan was het niet het (rechte) +pad. Daarom wacht de hoogere mensch niet om voorzichtig te zijn tot +hij (iets) ziet, en om bezorgd te zijn tot hij (iets) hoort. + +"Niets is meer zichtbaar dan wat verborgen is, niets in het oog +vallender, dan wat onbeduidend is, daarom waakt de hoogere mensch +over zichzelf, als hij alleen is. + +"Als noch vergenoegdheid, noch ergernis, noch kommer, noch vreugde +zich laten gelden, dan kan men wel zeggen, dat de geest zich in een +toestand van evenwicht bevindt. Zijn deze gevoelens echter opgewekt +en werken zij in juiste maat en verhouding, zoo ontstaat daaruit, +wat men harmonie kan noemen. Dit evenwicht is de wortel, waaruit +alle menschelijke handelingen in de wereld voortkomen, deze harmonie +is de weg, dien allen moeten inslaan. Waar evenwicht en harmonie in +volkomenheid heerschen is er orde in hemel en op aarde en alles zal +gevoed worden en gedijen. + +"Vier plichten heeft de wijze te betrachten, die ik nog niet geleerd +heb te vervullen (zoo voegt de schrijver er bij): mijn vader te +dienen, zooals ik wenschen zou dat mijn zoon mij diende, mijn vorst +te dienen, zooals ik wenschen zou, dat mijn beambten mij dienden, +mijn ouderen broeder te dienen, zooals ik wenschen zou, dat mijn +jongere broeder mij diende; jegens mijn vriend te handelen, zooals +ik wenschen zou dat hij jegens mij handelde, (de vijfde betrekking, +die tusschen echtgenooten, is hier weggelaten, wellicht omdat noch +Confucius, noch zijn kleinzoon, aan wien het "Onveranderlijke midden" +wordt toegeschreven, in hun huwelijken gelukkig waren: beiden toch +hebben zich van hunne vrouwen gescheiden). + +"De wijze doet, wat aan de plaats, die hij inneemt, past: hij wenscht +zich daarboven niet te verheffen. Rijk en geëerd doet hij, wat een +rijk en geëerd man betaamt, arm en eenvoudig doet hij, wat den arme +en eenvoudige betaamt. Is hij door barbaren omgeven: hij doet wat +aan den toestand past, is hij door kommer en zorgen geplaagd, hij +handelt overeenkomstig zijn toestand: altijd blijft hij zichzelf. + +"Is hij in een hoogen rang, hij behandelt zijn ondergeschikten niet +met verachting, is hij een ondergeschikte, zoo zoekt hij geenszins de +gunst zijner meerderen te bejagen: hij regelt zich zelf en verwacht +niets van anderen, zoo vermijdt hij teleurstellingen: hij maakt den +hemel geen verwijten, noch wordt op de menschen verbitterd. + +"Zoo verwacht de wijze, rustig en vroolijk, wat de hemel besluiten +wil, de gewone mensch echter wandelt op een gevaarlijken weg en ziet +naar gunstige gelegenheden uit. + +"De meester (Confucius) zegt: Bij het boogschieten hebben wij, wat +aan de houding des wijzen beantwoordt. Als de schutter het doel heeft +gemist, draait hij zich om en zoekt de oorzaak van het mislukken +bij zichzelf. + +"Met de rechte mannen (aan het hoofd) gedijt de regeering; evenals +de plantengroei uit de aarde voortkomt en de bijen de jonge larven +verplegen en tot bijen opvoeden: zoo voeden de regeerders het volk op. + +"Het geheim eener goede regeering is: de rechte mannen te vinden: +ze te vinden hangt van het karakter des heerschers af; het karakter +wordt door plichtsvervulling gevormd en deze plichtsvervulling wordt +verlicht en gesterkt door liefde tot welwillendheid. + +"De wederkeerige plichten, die alle menschen tegenover elkaar hebben, +zijn vijf in getal, de eigenschappen waardoor zij uitgeoefend worden +zijn er drie. + +"Deze plichten zijn: die tusschen vorst en minister, tusschen vader +en zoon, tusschen man en vrouw, tusschen ouderen en jongeren broeder +en tusschen vrienden. + +"Dit zijn de plichten der wederkeerige betrekking, die ieder heeft +te vervullen. De drie eigenschappen echter zijn; weten, willen en +kunnen, welke ieder moet bezitten. Dat, waardoor deze eigenschappen +de vervulling der plichten mogelijk maken is: ernstig streven. + +"Eenigen worden met de kennis dezer plichten geboren, anderen verwerven +deze kennis door navorschen, nog anderen nadat zij hun onwetendheid op +smartelijke wijze hebben ondervonden. Doch wanneer de kennis eenmaal +verworven is, is het onverschillig, op welken weg zij verkregen +werd. Eenigen oefenen de plichten uit, zonder moeite, als iets dat +vanzelf spreekt, anderen om daaruit voordeel te trekken; voor wederom +anderen is aan de uitoefening groote moeite verbonden. Doch wanneer +zij slechts uitgeoefend worden, komt dit op hetzelfde neer. + +"De meester sprak: Leeren willen komt het weten zeer nabij; zich +ernstig bemoeien het willen; zich (over iets dat verkeerd ging) +schamen het kunnen. + +"Hij, die deze drie dingen kan, is in staat zichzelf te volmaken: +wie zich zelf volmaken kan, kan anderen beheerschen, wie anderen +beheerschen kan, kan het rijk regeeren met al zijne staten en familiën. + +"De beheerschers des rijks hebben negen regels te volgen: zichzelf te +volmaken, deugdzame en talentvolle mannen te eeren, hun bloedverwanten +lief te hebben, hun ministers te achten, alle beambten vriend'lijk te +behandelen, het volk als hunne kinderen te beschouwen, handwerkslieden +aan te moedigen, vreemden met zorg en de vorsten der leenstaten met +welwillendheid te behandelen. Zichzelf te beproeven en te reinigen, +acht te geven op zijne kleeding en op zijne bewegingen, dat zij +beantwoorden aan de voorschriften der betamelijkheid: dat is de wijze +waarop de heerscher zich moet volmaken. Overtreders moet hij afwijzen +en zichzelf voor de verzoekingen der schoonheid bewaren. Rijkdom te +verachten en deugd te eeren, dat is de wijze, waarop men mannen van +waarde en van talenten aanmoedigt: hun eereplaatsen en inkomsten te +geven, met hen te deelen in wat hun behaagt en hun mishaagt, dat zijn +de middelen om aan zijne bloedverwanten te leeren u lief te hebben. Den +ministers talrijke ambtenaren ter beschikking te geven en hun veel +opdrachten toe te vertrouwen, dat is de weg om de ministers aan te +sporen. De weg om de groote menigte ambtenaren aan te moedigen is: +hun vertrouwen schenken en goed bezoldigen. Die om het volk moed in +te storten is: hunnen dienst slechts te vorderen ter rechter tijd +en de eischen licht te maken. De weg om de handwerkslieden aan te +sporen is: hen dagelijks op de proef te stellen, hen maandelijks +prijsvragen te laten oplossen en hen daarbij te laten uitvoeren, +wat aan hun neiging beantwoordt. + +"Menschen uit vreemde landen met tact te behandelen, dat is: hen +bij het afscheid te begeleiden en bij aankomst hen tegemoet te gaan, +de goeden onder hen te prijzen en de zwakken te verschoonen. + +"Familiën, wier nakomelingschap in de rechte lijn is te gronde +gegaan weer herstellen en leenstaten, die onder zijn gegaan, opnieuw +grondvesten, rust herstellen in staten, waarin onrust heerscht, die +te ondersteunen, waarin gevaar dreigt, bepaalde tijden hebben voor de +ontvangst van vorsten en hun afgezanten bij het hof, hen na rijkelijk +onthaal weer laten gaan, hen welkom heeten, ook als zij met geringe +gaven komen: dat is de vorsten der staten liefhebben. + +"Allen, wien de regeering des rijks ten deel valt, hebben deze negen +regelen te betrachten en het middel, waardoor zij ten uitvoer kunnen +worden gebracht, is ernstig streven." + +Zooals men ziet, het zijn regelen van wereldwijsheid, die Confucius +en zijne leerlingen na hem onderwezen; de kunst een goed huisvader, +beambte, minister, vorst en keizer te worden, den plicht van zijn +eigen betrekking te vervullen en toe te zien, dat anderen dit eveneens +doen. Het is een soort huisbakken wijsbegeerte, die begint met de +liefde van het kind tot den vader en eindigt met de liefde des keizers +tot zijn volk. Soms is zij niet al te klaar in haar grondslag en +ontwikkeling (de vertalers en uitleggers van den grondtekst kunnen +daar echter ook wel schuld aan hebben) maar verstaanbaar genoeg +toch om ons te toonen hoe de Chineezen dachten en nog denken. De +straks aangehaalde uitspraken toch komen telkens weer terug: niet +alleen in philosophische verhandelingen, maar ook in staatsstukken, +ambtelijke en particuliere brieven. Daarom juist is eenige, zij het +ook oppervlakkige kennis der Chineesche philosophie voor ieder noodig, +die inzicht wil verkrijgen in den tegenwoordigen toestand van China. + +Even zoo min als Confucius de schepper was van de door hem voorgedragen +leer is de beknopte, spreukmatige, soms eenigszins mystieke vorm, +waarin deze leer ons bewaard gebleven is, eene uitvinding van hem +en van zijne leerlingen. Deze bestond reeds van ouds en schijnt de +vorm geweest te zijn, waarin men in China steeds de leeringen der +wereldwijsheid placht te kleeden. + +Toen Confucius in 517 v. C. Lo yang bezocht, zag hij daar, in de +voorvaderengalerij van het keizerlijk paleis, de gouden beeldzuil +van een man, wiens lippen met drie naalden waren saamgehecht en op +wiens rug het volgende opschrift stond: + +"In oude tijden spraken de menschen weinig. Het zou goed zijn hen +na te volgen; want zij, die veel spreken, zijn er zeker van veel te +zeggen, dat beter onuitgesproken ware gebleven. + +"Ieder zal arbeiden in verband met wat hij noodig heeft. Als hij boven +zijn kracht werkt, zal hij slechts zijn zorgen en zijn teleurstellingen +vermeerderen. Zelfs in datgene wat de mensch (denkend) nastreeft, +moet hij maat houden. + +"Denk niet te veel om verstrooiing of rust: wie dat doet zal geen +van beide verkrijgen. + +"Doe niet wat u wellicht vroeger of later berouwen kan gedaan te +hebben. + +"Laat niet na een gebrek te verhelpen, omdat het klein is. Het moge +in den aanvang klein zijn, straks gaat het misschien aan het groeien, +totdat het u er onder brengt. + +"Als iemand nalaat tegen kleine ongerechtigheden op te treden, +zal hij weldra in het geval verkeeren van tegen groot onrecht te +moeten strijden. + +"Wees behoedzaam met uw woorden zoowel als met uw handelingen. Geloof +niet dat niemand u ziet en hoort, omdat gij alleen zijt maar denk er +aan dat de geesten overal zijn. + +"Een huis kan verwoest worden door een smeulend vuur, terwijl een +groote vlam licht wordt bemerkt en uitgebluscht. Een stroom wordt +gevormd door het water van vele beken, een strik, die zoo sterk is, +dat hij niet licht wordt gebroken, bestaat uit vele draden. + +"Een spruit, wier wortels nog niet diep zijn doorgedrongen, kan +licht worden uitgetrokken: is het haar toegestaan een boom te worden, +dan moet men naar de bijl grijpen. + +"Uit den mond van een mensch kunnen scherpe pijlen komen die verwonden +en gloeiende kolen, die verbranden: hoedt u dus, dat zulken uit uwen +mond niet uitgaan om anderen te schaden. + +"Geloof niet dat, wijl gij in het volle bezit uwer kracht zijt, +gij zonder gevaar waagstukken kunt ondernemen; er is niemand, hoe +sterk hij ook moge zijn, die niet iemand vinden kan, sterker dan hij, +die hem op den grond werpt. + +"Een oproermaker, die geen rechtvaardigen grond (voor zijn verzet) +heeft, zinkt tot op het laagste peil der maatschappij neer, doch +een onrechtvaardig heerscher wekt ontevredenheid op, terwijl de +voorzichtige willig gehoorzaamd wordt. + +"De massa der menschen, het volk, gelijk men het gewoonlijk aantreft, +heeft weinig doorzicht, noch weet met het onbekende te rekenen. Alzoo +kunnen zij slechts de leiding van anderen volgen. Daarom, wanneer zij +dikwijls met diegenen in aanraking komen, die voorzichtig, deugdzaam +en verstandig zijn, die goede zeden volgen, dan zullen zij onmerkbaar +er toe komen dezulken na te volgen en zoo ook wederkeerig anderen +tot een voorbeeld worden. + +"Mijn mond is gesloten, ik kan niet spreken. Het is vergeefs mij te +vragen, ik kan uwen twijfel niet wegnemen en zelf heb ik niets te +vragen. Wanneer ook datgene wat ik leer een raadsel schijnt, is het +daarom toch niet minder waar. Ik sta boven u en toch kan niemand iets +tegen mij hebben, welk sterveling kan dit van zichzelf zeggen? + +"Vergeet niet dat de hemel geen gunstelingen kent, doch tegenover +allen even rechtvaardig is. + +"Hoe vol ook de zee moge zijn, de stroomen gaan voort daarin zich +uit te storten, zonder dat zij haar grenzen uitbreidt. + +"Overlegt zorgvuldig alles, wat ik u gezegd heb, en ik zal niet +vergeefs hebben gesproken." + +Toen Confucius dit inschrift las, wendde hij zich tot zijn begeleiders +en zeide, dat dit in weinige woorden alles behelsde, wat voor de +menschen het nuttigste was te weten, en dat, wie dit ter harte nam +en navolgde, niet ver van de volkomenheid zou zijn, waarnaar iedereen +streven moest. Dat het van invloed geweest is op zijne opvatting der +philosophische vraagstukken is ontwijfelbaar. + +"Na den dood van Confucius was het met zijne leer gedaan en nadat zijne +leerlingen gestorven waren, werd deze verbasterd", zoo bericht men +ons. De onrustige tijden hebben daartoe zeker het hunne bijgedragen: +de Chau dynastie gaat onder zwakke en bedorven heerschers haar einde +tegemoet, vele der kleine vorstendommen verdwijnen in den voortdurenden +strijd tusschen de leenvorsten onderling, of worden, hoewel zij +hun naam behouden, toch feitelijk door machtige naburen opgeslokt; +de groote staten kampen onder elkaar om de opperheerschappij; het +besef, dat, wie het ten slotte wint, de keizerskroon zal verwerven, +komt hoe langer hoe sterker op; het geloof aan de oude waarheden +en beginselen is geschokt, dwaalleeringen (althans in het oog der +orthodoxie) duiken overal op: zoowel ten opzichte van de regeering +als van de wijsbegeerte: het gezag van Confucius wordt op zij gezet. + +Daar komt eensklaps een kampvechter in het krijt, een leerling, +die den meester bijna evenaart en met geweldige kracht de banier der +orthodoxe philosophie weer opheft. Over hem willen we thans spreken. + + + + + +III. Mencius. + + +Meng (Mang) kó of Meng tsze=de wijsgeer Meng, verlatijnscht tot +Mencius, werd in het jaar 371 v. C. als afstammeling van de drie +groote familiën van Lu geboren: een geslacht dat in de dagen van +Confucius om de heerschappij in den staat had gestreden, maar +sedert verarmd en gedaald was. Zijn vader schijnt vroeg gestorven +te zijn: in ieder geval heeft hij geen invloed op de opvoeding en de +ontwikkeling van zijn zoon uitgeoefend: des te meer echter de moeder, +wier aandenken nog heden onder het volk voortleeft, als die van een +voorbeeld voor alle moeders. Zij zorgde, dat haar zoon in een goede +omgeving verkeerde en goed werd onderricht, spoorde hem door raad +en voorbeeld tot vlijt aan en bleef ook in zijn latere levensjaren +(zij stierf, toen Mencius reeds de 50 overschreden had) zijn trouwe +raadgeefster en steun. Toen haar zoon, dien zij op zijne rondzwervingen +vergezeld had, zijn ambt in het vorstendom Tsi wilde opgeven, doch +om harentwille aarzelde, moedigde zij hem zelf aan zijn eigen beter +inzicht te volgen en bracht zoo het oude voorschrift in toepassing, +dat de moeder haar zoon gehoorzaam moet zijn. + +Over de leerjaren van Mencius is niet veel bekend: hij schijnt een +leerling van Confucius' kleinzoon te zijn geweest. In zijn vaderland +(de leenstaat, waar hij thuis behoorde) verzamelde hij een groot +aantal leerlingen rondom zich, in wier midden hij leefde en werkte +en die, zooals de gewoonte het toen medebracht, te zamen naar hun +krachten en middelen voor zijn levensonderhoud zorgden. Die rustige +leeraarsloopbaan schijnt hem echter niet bevredigd te hebben en in 331, +toen hij 40 jaar was geworden, trok hij met eenigen zijner leerlingen +er op uit om aan de hoven der kleine vorstendommen allereerst, zijn +loopbaan als politiek hervormer te beginnen. De tijd scheen voor +een dergelijke onderneming, door een zelfbewust man op touw gezet, +gunstig te wezen en het ontbrak Mencius noch aan zelfbewustzijn, +noch aan den moed om vrijuit te spreken. De voortdurende twisten, +waarin de kleine vorstendommen nu eens onderling, dan eens met het +machtige, opbloeiende Tsin verkeerden (want het centraal gezag, het +keizerschap, was feitelijk nog slechts een naam) had aan een menigte +politieke avonturiers de deur geopend tot de hoogste waardigheden en de +invloedrijkste ambten. Nog maar weinige jaren geleden, in 333, was het +een hunner, Suts'in gelukt, de meest beteekenende politieke daad van +dien tijd: den bond der zes staten Yen, Chao, Han, Wei, Tsi en Tsu, +tegenover Tsin tot stand te brengen. Welnu, wat Suts'in en anderen +mogelijk was geweest, kon den met volle verachting voor de politieke +avonturiers bezielden Mencius niet onbereikbaar voorkomen. Waarom +zou hij, die met een gansche schat van geleerdheid was toegerust en +die geen eigenbelang, maar edele doeleinden nastreefde, niet kunnen +verkrijgen, wat aan die lieden welke van hof tot hof trokken en zich +aan den meestbiedende aanboden, mogelijk toescheen? Zoo trok hij in +331 naar den naburigen staat Tsé, en nadat hij daar tot 323 zonder +veel succes een staatsambt had bekleed, naar Sung, Su, Tao, Tang, +Leang en van 318 tot 311 ten tweeden male naar Tsé. Eindelijk keerde +hij, ontmoedigd en ontgoocheld, na vele mislukte pogingen, in 309 naar +Lu terug. Daar leefde hij nog 20 jaren als ambteloos burger voort, +slechts in beslag genomen door zijn onderricht geven en de voltooiing +zijner werken. Hij stierf in 289 v. C., vergeten en zonder dat zijn +heengaan ontroering wekte, tenzij bij zijn naaste leerlingen. Wel +werd zijn waarde reeds door de schrijvers der 2e eeuw v. C. erkend, +welke alleen Confucius boven hem stelden, doch nog 1300 jaren gingen +voorbij, eer hij de keizerlijke canonisatie verkreeg en in Confucius' +tempels een plaats vond. + +Mencius was een veel strenger man dan Confucius: de humor van dezen +wijsgeer, die zich er over vermaken kon, dat een boer van hem, die +juist op de vlucht was, zeide, dat hij er uitzag als een verloopen +hond, was Mencius vreemd. Heerschzuchtig en strijdvaardig, laat Mencius +de grootste aanspraken gelden tegenover vorsten en staatslieden, die +hem hoffelijk tegemoet komen. Dikwijls zondigt hij, terwijl hij toch +plan heeft zichzelf niet te vergeten, niet slechts tegen de regelen +der etiquette, maar ook tegen die der hoffelijkheid. Toch verhindert +hem dit niet rijke geschenken van vorsten aan te nemen en met een +groot gevolg van menschen en rijtuigen op hunne kosten in het land +om te trekken. Hij is een strijder, die met grooten ijver tegen alle +leeringen in het krijt treedt, welke hem niet orthodox toeschijnen, +een sociaal politicus, die den regel "Alles voor het volk" met een +energie en een openhartigheid voorstaat, die aan den zachteren, +meer bedachtzamen Confucius vreemd was. + +Ook zuiver philosophische vragen, zooals die van de natuur der +menschen, lichtte hij met veel meer beslistheid en uitvoerigheid +toe dan Confucius, die zich meestal met een eenvoudige bevestiging +vergenoegde. Ook tegenover een soort Cynische richting, [135] die +zich naast of nevens het Taoïsme steeds meer deed gelden en tegen de +meer humane richting der Mihisten trad hij met groote beslistheid op. + +De veranderde tijdsomstandigheden brachten voorzeker mede, dat de +persoonlijke houding en de leerwijze van Mencius een andere was +dan die van zijn voorganger. Ook is het een feit, dat de dwalingen, +die Mencius meende te moeten bestrijden, zich eerst na den dood van +Confucius hadden ontwikkeld. De werken van Mencius leveren het bewijs, +dat vele der vragen en problemen, die ons thans zoo telkens weer +bezighouden, reeds toen aan de orde waren. Ook was het gevolg van den +strijd dikwijls als nu: dat ieder op zijn eigen standpunt bleef staan. + +"Het volk" zegt Mencius, "is het belangrijkste element in een land, +dan volgen de godheden van akker en koren: de vorst is het minst +gewichtig." Bij een andere gelegenheid zegt Mencius tegen den vorst +"Wanneer een heerscher zijn ministers als zijn handen en voeten +beschouwt, zoo zien zij hem voor hun hart en hun maag aan. Als hij +hen beschouwt als zijn paarden en honden, dan zien zij hem voor een +gewoon mensch aan (iemand, die geen eerbied verdient). Ziet hij hen +aan als aarde en gras (waarop men treedt en dat men afmaait) dan zien +zij hem voor een roover en vijand aan." + +Deze opvatting van de plaats en de plichten der hoogste staatsbeambten +staat niet in tegenspraak met het goddelijk recht der vorsten, zooals +de oude schriften dit erkennen. + +"De hemel" zoo zegt het boek der geschiedkundige aanteekeningen, +"schiep, nadat hij het gewone volk had geschapen, heerschers en +onderwijzers voor hen, opdat dezen God ter zijde zouden staan, en +gaf hun macht en eer in het land." + +Doch op een andere plaats in hetzelfde werk staat: "De hemel ziet, +zooals mijn volk ziet, de hemel hoort, zooals mijn volk hoort." Mencius +verklaart dit door te zeggen: "De hemel spreekt niet." Als hij, wien +de heerschappij ten deel viel, deze op goede wijze voert, is dat +een bewijs, dat de hemel hem deze heeft toevertrouwd. Voert hij die +slecht, zoo zal er iemand opstaan, (door den hemel daartoe geroepen), +die ze hem ontneemt. Zoo wierp de grondvester der Chau-dynastie den +laatsten, onwaardigen heerscher van het huis Shan van den troon en +toonde zich daardoor een werktuig des hemels en Mencius aarzelt niet, +koning Süen op te dragen diens voorbeeld te volgen en de Chau-dynastie +omver te werpen, die zich den troon onwaardig toonde. + +Dat een man, die zulke grondstellingen zonder terughouding uitsprak, +door de vorsten van zijn tijd en van later dagen niet bizonder geliefd +werd, kan men begrijpen. Toch: de door hem verkondigde beginselen +hebben niet weinig er toe bijgedragen om de vorsten, die over China +regeerden, een teugel aan te leggen en hen tot een rekenen met de +belangen des volks te nopen, waarvan anders zeker geen sprake ware +geweest. + +Een andere uiting van Mencius ligt hun, die tegenwoordig China +regeeren, nog altijd na aan 't hart en vormt een van de gewichtigste +argumenten, die het aannemen van vreemde opvattingen in den weg staan. + +Hij zeide namelijk: "Ik heb wel gehoord van lieden, die de gebruiken +van ons groote land aanwendden om barbaren te verbeteren, doch nog +nooit, dat iemand door barbaren verbeterd werd." En--in de oogen der +orthodoxe Chineezen zijn ook nog heden alle vreemdelingen barbaren. + +Van de theorie van het vorst zijn "door Gods genade" is die der +"voorbeschikking" in het algemeen onafscheidelijk. Ook Mencius erkent +die laatste, doch met deze reserve, dat niets, wat uit slechtheid +of uit onvoorzichtigheid voortkomt, als door den hemel voorbeschikt +moet worden erkend. Zoo staat hij een soort getemperd fatalisme +voor: getemperd namelijk door deze overtuiging, dat de hemel niets +verkeerds kan verordenen. Hij zegt: "Alles is een beschikking (des +hemels) en de mensch moet deemoedig ontvangen, wat daaraan kan worden +toegeschreven. Daarom zal hij, die weet wat de voorbeschikking des +hemels beduidt, zich niet begeven bij een muur, die op omvallen +staat.--De dood, dien men vindt bij de vervulling van zijn plicht, +kan men gevoegelijk toeschrijven aan de beschikking des hemels, de +dood in handboeien en ketenen (die van een misdadiger) kan niet als +een vooruitbeschikte worden beschouwd." + +De vraag, of de mensch van natuur goed of slecht is, heeft de Chineezen +veel bezig gehouden. Confucius en Mencius, de laatste echter veel +uitvoeriger en meer opzettelijk, oordeelen beiden dat de mensch +oorspronkelijk goed is. Sün kw'ang, die in de 3e eeuw v. C. leefde, +meent dat de oorspronkelijke natuur van den mensch slecht is en slechts +door opvoeding goed wordt. Han-Yü (768-824 n. C.) oordeelt dat de +natuur des menschen drieërlei kan zijn: een goede, tusschenbeide of +slechte. De middelste, die de kiemen voor het goede bevat, kan naar +beide zijden ontwikkeld worden. Deze opvatting bleef de toongevende, +totdat Chuhi (1130-1200) weer terugkwam op de oude grondstelling dat +de natuur des menschen goed was. Deze opvatting, ofschoon dikwijls +betwist, is sedert dien tijd de officieel geijkte gebleven. + +In de behandeling van de quaestie der kinderlijke liefde staat Mencius +geheel op het standpunt van Confucius. + +"Vijf dingen," zegt Mencius "worden naar de algemeene opvatting als +onkinderlijk beschouwd: traagheid in het gebruik zijner leden, hasard +en schaakspelen en drinken, streven naar geld en goed en zelfzuchtige +neiging tot vrouw en kinderen, zoodat men niet voor het onderhoud +zijner ouders zorgt, de lust zijner oogen en ooren volgen, zoodat +men zijn ouders in schande brengt en twistziek en strijdzuchtig zijn, +zoodat men hen aan gevaren blootstelt." + +Op een andere plaats zegt hij: "Drie dingen zijn onkinderlijk, geen +nakomelingschap te hebben is het ergste van alle." Meer belangrijk zijn +voor ons echter zijn sociaal-politieke inzichten en zijn polemisch +optreden: de omverwerping van valsche leeringen, zooals de Chinees +dat noemt. + +Reeds in de dagen van Mencius waren er lieden, die de maatschappij +voor verdorven hielden en in den terugkeer tot den alouden eenvoud +van zeden den eenigen weg ter ontkoming zagen. Zoo was er een secte, +die zich voor haar leer beriep op Shin nung, den "wonderbaren landman" +den tweeden der voorhistorische, mythische keizers, die in het "Boek +der veranderingen" als de vader van den landbouw wordt geëerd. Deze +eischte, dat de mensch in het algemeen en de vorst in het bizonder +zich zelf het voedsel moest verschaffen: d. w. z. zelf zaaien, +oogsten en koken moest. Aanhangers dezer secte waren naar Tang +gekomen, waar Mencius zich juist ophield en de vorst van Tang de +proef nam, om aan ieder der onderdanen, onverschillig van welken rang +of stand, een veld van gelijke grootte ter beschikking te stellen, +dat onveranderlijk en ondeelbaar op den oudsten zoon zou overgaan, +terwijl aan de jongere zonen, zoodra zij 16 jaar oud werden, eveneens +groote velden ten deel zouden vallen. De aanhangers van Shin nung, +die naar Tang gekomen waren, lieten zich hunne velden toedeelen, +doch maakten onder elkaar hun opmerkingen. + +"Wijze en bekwame vorsten," zoo zeiden zij, "moesten evengoed als +hun volk en tegelijk met dat volk den grond bebouwen en de vrucht +(van hun arbeid) eten. Hun morgen- en avondmaaltijd moesten zij +(zelf) bereiden en tegelijk de regeeringszaken behartigen. De vorst +van Tang echter, die overigens vele goede eigenschappen bezat, had +korenschuren, schatkamers en arsenalen. Dat was immers het volk een +last opleggen? Hoe kon men hem een waardig en deugdzaam vorst noemen?" + +Mencius nam een der ontevredenen onderhanden. + +"Heer Hiu (zoo heette het hoofd van het gezelschap) zaait zijn koren +immers zelf en eet wat hij oogst?" "Ja," was het antwoord. "En hij +weeft linnen en draagt wat hij gemaakt heeft?" + +"Neen, zijn kleeren waren van vilt." "Draagt hij een muts?" "Ja." "Een +zelf geweven?" "Neen, die ruilt hij voor koren." "Waarom weeft hij +die niet zelf?" "Dat zou hem te veel tijd kosten bij zijn werk om +den grond te bebouwen." "Kookt hij zijn eten in (metalen) potten en +steenen pannen en ploegt hij met een ijzeren ploegschaar?" "Ja." "Maakt +hij dat alles zelf?" + +"Neen, hij ruilt het tegen koren in." + +Toen sprak Mencius: "Zulke dingen tegen koren inruilen, is niet den +pottenbakker en metaalbewerker verdrukken, noch ook verdrukken de +pottenbakkers en metaalbewerkers den landman, als zij de door hen +vervaardigde artikelen tegen metalen omruilen. Voorts, waarom speelt +Hiu niet voor pottenbakker en metaalbewerker en maakt hij zelf alles +wat hij noodig heeft? Waarom gaat hij rond en handelt en ruilt met +de handwerkslieden, waarom rekent hij niet de moeite, die hem dat +kost?" De ander sprak: "Handwerk en landbouw kan men niet tegelijk +uitoefenen." + +Mencius ging voort: "Dan is het zeker alleen de regeering des rijks, +die tegelijk met den akkerbouw kan worden waargenomen? Aanzienlijke +mannen hebben hunne bezigheden en kleine luiden evenzeer. Ieder +kan, wat hij noodig heeft, bij de handwerkslieden gereedgemaakt +vinden. Moest hij daarentegen alles, wat hij noodig heeft, zelf +maken, zoo moesten allen in het geheele rijk dagelijks op de straat +rondloopen. Daarom wordt er gezegd: Sommigen arbeiden met het hoofd +en anderen met de handen. + +"Die, welke met hun hoofd arbeiden, regeeren de anderen, en die, welke +met hun handen arbeiden, worden door de anderen geregeerd. Die, welke +geregeerd worden, onderhouden hen die regeeren en zij die regeeren, +worden door de anderen onderhouden. Dat is de rechte verhouding, +zooals zij overal wordt erkend." + +Bij een andere gelegenheid, toen een zijner leerlingen hem vroeg, +of het recht was dat een geleerde, die geen ambt bekleedde, toch van +den beheerscher des lands zijn onderhoud ontving, ontwikkelde Mencius +de volgende inzichten: + +"Als er geen ruil plaats vindt tusschen de producten van den arbeid +en geen ruil tusschen datgene wat de menschen tot stand brengen, +zoodat de een, met wat hij te veel heeft aanvullen kan, wat den ander +ontbreekt, dan zal de boer teveel koren en de huisvrouw te veel linnen +hebben. Als zulk een ruil plaats vindt, dan zullen schrijnwerker, +timmerman, wagenmaker en radmaker allen hun bestaan vinden. Nu is +hier een man, die thuis een goed zoon is en buiten het huis diegenen, +die ouder zijn dan hij met achting behandelt, die er voor waakt dat de +grondstellingen der oude wijzen voor het gebruik van latere geslachten +bewaard blijven--zou hij niets voor zijn onderhoud mogen hebben? Hoe +komt het, dat gij den schrijnwerker en de anderen in eere wilt houden +en niet hem, die welwillendheid en rechtvaardigheid bewaart?" + +De leerling antwoordde: "Het doel des schrijnwerkers en der +anderen, die de meester vermeld heeft, is: om met hun handwerk hun +levensonderhoud te verdienen. Is het ook het doel van den edelen man, +daardoor zijn levensonderhoud te verdienen, dat hij de grondstellingen, +die de meester vermeldt, beoefent?" "Wat gaat u zijn doel aan," was +het antwoord. "Hij bewijst de diensten. Hij verdient onderhouden te +worden en gij onderhoudt hem: En--laat mij u vragen--betaalt gij een +man voor zijn bedoeling of voor zijn diensten? Voor zijn bedoeling +misschien? Een man slaat uw dakpannen stuk en maakt de muren van uw +huis vuil om zijn levensonderhoud te verdienen: zult gij hem inderdaad +daarvoor betalen?" "Neen," was het antwoord. "Ziet gij," sprak Mencius, +"niet voor zijn bedoeling betaalt gij een man, maar voor het werk, +dat hij gedaan heeft." + +De algemeene grondstellingen voor het bestuur des lands, zooals +Mencius die opstelt, zijn niet minder interessant. + +"Als een vorst personen van talent en deugd eert, bekwame lieden +aanstelt, zóó, dat alle ambten door de waardigsten worden vervuld, +dan zullen alle geleerden aan zijn hof komen. + +"Als hij op de marktplaatsen slechts laat betalen voor de plaats, die +de kramen innemen, maar geen belasting op de waren legt, of wanneer +hij slechts de marktbepalingen handhaaft zonder kramengeld te vragen, +dan zullen zich op zijne marktplaatsen de handelaars verdringen. + +"Wanneer aan de grenspoorten van een land slechts een persoonlijke +inspectie van de reizenden plaatsvindt, doch geen douanerechten worden +geheven, zoo zullen alle reizigers vol verlangen zijn om in dat land +te reizen. + +"Als de boer slechts voor den arbeid op de staatsvelden wordt +opgeroepen en van zijn eigen velden geen belasting heeft op te +brengen, dan zullen alle boeren in het land met lust (op hun eigen +velden) arbeiden. (Het heele land was, althans in theorie, afgedeeld +in stukken van dezelfde grootte, welke stukken ieder weer in negen +deelen waren verdeeld. Het middelste dezer velden was staatseigendom: +het moest door de bezitters der andere acht velden bebouwd worden, +terwijl de opbrengst daarvan voor het onderhoud van den vorst en de +kosten van bestuur bestemd was). + +"Als hij van de huisvaders (die de bestaande voorschriften vervullen) +de bijdragen niet int (welke slechts van hen worden geheven, die de +voorschriften niet vervullen) zoo zullen alle lieden in zijn staat +willen wonen. + +"Als een vorst deze vijf voorschriften opvolgt, zullen de bewoners +aller naburige staten tot hem als tot een vader opzien. Zulk een vorst +zal geen vijand hebben en in waarheid een minister des hemels zijn: +hem moet (als den waardigste) de regeering des rijks ten deel vallen." + +Op een andere plaats treedt Mencius op tegen het systeem van +belasting heffen op het bouwland, dat in zijne dagen, toen de +vorsten en de regeeringen steeds meer noodig hadden, reeds in alle +staten was ingevoerd.--"Zulke belastingen" zegt hij, "worden naar +het gemiddelde van vele jaren berekend en opgesteld. In goede jaren, +wanneer de oogst rijk is geweest, kan veel genomen worden zonder dat +het drukkend schijnt, doch in slechte jaren, wanneer de opbrengst den +arbeid niet vergoedt, moet de belasting toch betaald worden. Als hij, +die de vader des volks wil zijn (de vorst) de schuld er van draagt, +dat zorgen geschreven staan op het aangezicht des volks en dat dit, +als het een jaar heeft gearbeid, niet weet waarmee het zijn ouders +zal onderhouden en moet zien, hoe aan de middelen te komen om de +belasting te betalen, totdat ouden en kinderen omkomen in de slooten +langs den weg, waar blijven dan de vaderlijke betrekkingen tot het +volk?" "Zij, die van hun levensonderhoud verzekerd zijn, staan vast in +de deugd: die dit niet zijn, geven zich aan de ondeugd over, en--er +is geen verkeerdheid, verderf en teugelloosheid, waaraan zij zich +niet schuldig maken. Als zij dan wegens hun overtredingen vervolgd +en gestraft worden: is dat niet hun valstrikken zetten: hoe kan zoo +iets geschieden onder de heerschappij van een welwillend vorst?" + +Wat den regel: goed met goed en kwaad met kwaad vergelden, aangaat: +Confucius en Mencius trekken in dezen één lijn: alleen was sedert de +dagen van den eerste het getal van hen, die aan de mogelijkheid van +kwaad met goed te vergelden geloofden, niet onbelangrijk toegenomen. + +In den philosoof Mih tih namelijk, over wiens leven weinig bekend is +(vermoedelijk leefde hij ongeveer 50 jaar na Confucius) had de leer +der "algemeene liefde" een begaafden en krachtigen verdediger gevonden. + +"Het is de taak der wijzen," zoo heet het in een door zijn +leerlingen uitgegeven werk, "daarvoor te zorgen dat het rijk +goed wordt geregeerd. Daarom moeten zij weten, waaruit wanorde en +verwarring ontstaan, want, zonder deze kennis kunnen zij hun taak +niet vervullen. Wij kunnen hen dus vergelijken met een arts, die +beproeft de ziekte van eenig persoon te genezen. Daartoe moet deze +eerst de oorzaak der krankheid doorgronden; dan kan hij met de genezing +beginnen, terwijl zonder deze kennis zijn pogen tevergeefs zal zijn." + +"Het is de taak der wijzen zorg te dragen voor de goede regeering des +rijks. Zij moeten dus nagaan de oorzaak der verwarring, en wanneer +zij dat doen zullen zij bemerken, dat deze ligt in het gebrek aan +wederkeerige liefde.--" + +Wanneer een minister en een zoon onkinderlijk (zonder piëteit) +zich gedragen tegenover zijn heerscher en zijn vader: zoo is dat +wanorde. Een zoon heeft dan zichzelf lief en heeft zijn vader +niet lief, aldus doet hij zijn vader onrecht en trekt hij zichzelf +voor. Een jongere broeder, die den oudere niet liefheeft, een minister +die zichzelf liefheeft en niet zijnen vorst; zij allen doen den ander +onrecht en stellen zichzelf op den voorgrond: dit zijn allen gevallen +van wanorde. Evenzoo als de vader den zoon, de oudere broeder den +jongere, de vorst den minister minder bevoordeelt dan zichzelven. Hoe +kunnen zulke dingen voorkomen? Uit gebrek aan wederkeerige liefde. Neem +het geval van een dief of een roover, het is daarmede juist eveneens +gesteld. De dief heeft zijn eigen huis lief en niet dat van zijn +buurman: daarom besteelt hij het huis van zijn buurman ten bate van het +zijne. Zoo is het ook met den roover. Zoo ook met de hooge ambtenaren, +die met elkaars familiën in strijd leven, zoo met de vorsten, die +de staten hunner buren aanvallen. Alle verkeerde verhoudingen in het +rijk hebben denzelfden oorsprong: gebrek aan wederkeerige liefde. + +"Wanneer nu algemeen wederkeerige liefde in het rijk heerschte, wanneer +de menschen anderen liefhadden zooals zichzelf, zouden dan zulke dingen +kunnen voorkomen? Zouden er dan dieven en roovers zijn? Wanneer ieder +het huis van zijn naaste op dezelfde wijze beschouwde als zijn eigen +huis, zouden dan diefstallen mogelijk zijn? Zouden dan ministers en +vorsten elkaar wederkeerig bestrijden en beoorlogen?" + +Hoe echter dit doel te bereiken? De leerlingen twijfelen aan +de mogelijkheid, doch Mih tih zegt: "Door algemeene wederkeerige +liefde en door de ruiling van wederkeerige voordeelen. Ieder moet een +anderen staat, een andere familie, een ander persoon beschouwen als +zijn eigen (staat, familie, persoon). Zijn er in de geschiedenis geen +voorbeelden, dat waar vorsten eenvoudige kleeding, sobere voeding of +dappere daden beminden, hun ambtenaren hen daarin navolgden? Als dus +thans de grondregel der algemeene liefde niet heerscht, zoo komt dat +slechts hierdoor, dat de vraag in de hoogste kringen niet met die +belangstelling wordt behandeld, welke zij verdient: de vorsten toch +staan er onverschillig tegenover, inplaats van door lof en belooningen +de menschen tot uitoefening der algemeene wederkeerige liefde te +brengen en den tegenstand daartegen door geld- en andere straffen +te breken. Indien dit geschiedde zou de uitoefening dezer algemeene +liefde en de ruil van wederkeerige voordeelen alle hindernissen +overwinnen, evenals het vuur noodzakelijk omhoog gaat en het water +naar beneden vliet." + +Het getuigt voor de vastheid, welke de orthodoxe opvatting van +kinderlijke liefde in het Chineesche volk zich verworven had, dat +de verklaring van Mencius, dat allen gelijkelijk lief te hebben de +bizondere genegenheid tusschen vader en kind niet genoegzaam tot +haar recht deed komen, voldoende was om het systeem van Mih tih, +dat in den tijd van Mencius veel ingang reeds had gevonden, geheel +omver te werpen. + +De andere tegenstander, met wien Mencius in het krijt trad, staat van +ons denken en gevoelen verder af dan Mih tih. Dit was de Taoïstische +Cynicus Yang Chu, een man, over wiens leven weinig bekend is, zoo +weinig dat wij zelfs niet weten of hij een tijdgenoot van Confucius of +van Mencius was. Plaatsen uit Taoïstische geschriften doen ons denken +aan den tijd van Confucius, doch de heftigheid, waarmede Mencius hem +bestrijdt pleit voor de meening, dat hij diens tijdgenoot was. + +Mencius schrijft aan Yang Chu de grondstelling toe: "Ieder voor zich," +en zegt dat een opvolging dezer grondstelling den mensch tot een +dier maken zou. Doch, in de uitspraken, aan Yang Chu toegeschreven, +vinden wij dit nergens uitdrukkelijk geleerd. Veeleer schijnt Yang +Chu een soort van Chineesche Diogenes [136] te zijn geweest, die het +leven als een onvermijdelijk kwaad beschouwde en diegenen, die zich +daarvoor veel zorg en moeite gaven, bespotte. + +Zuiver philosophisch zijn Mencius' uiteenzettingen over de +"hartstochtelijke natuur." "Meester," zegt een zijner leerlingen, +"wanneer gij een hoogen adellijken titel verkreegt en eerste minister +werd van het vorstendom en het dan zoover bracht, dat uw vorst de +eerste onder alle vorsten des rijks werd, ja zelfs de keizerlijke +waardigheid verkreeg, het zou niet te verwonderen zijn: doch, wanneer +gij in zulk een positie kwaamt, zou uw geest niet onrustig worden?" + +Mencius antwoordde: "Neen. Toen ik 40 jaar was (aldus vóór hij zijn +hervormersloopbaan begon) had ik het evenwicht des geestes gevonden." + +"En is er een middel om dat te bereiken?" "Ja." "De een vreest niets: +noch wonden noch gevaar: al was degene, die hem bedreigde ook in het +bezit van 10.000 strijdwagens. De ander beproeft zichzelf: vindt hij +dat hij ongelijk heeft, zoo vreest hij ook den kleinsten man: vindt +hij het recht aan zijne zijde, zoo zal hij strijden tegen duizenden +en tienduizenden. De laatste is zeker boven den eerste verheven. De +philosoof Kau zegt: "wat gij niet in woorden kunt uitdrukken, zoek dat +niet in uw verstand, wat gij niet vindt in uw verstand, zoek daarnaar +niet met hartstochtelijke inspanning." Met dit laatste stem ik in, +doch geenszins, dat men niet in zijn verstand moet zoeken, naar wat +men met woorden niet uitdrukken kan. Want--de wil is de leidsman der +hartstochtelijke natuur en deze doordringt en bezielt het lichaam. De +wil is de heer en de hartstochtelijke natuur is hem onderworpen. Daarom +zeg ik: "Wees vast van wil, en dwing de hartstochtelijke natuur niet +tot iets, wat buiten haar aard ligt. Als alleen de wil werkzaam is, +beheerscht deze de hartstochtelijke natuur, is die laatste daarentegen +alleen werkzaam, zoo beheerscht zij den wil. De hartstochtelijke +natuur is grof en sterk. Als zij ongedwongen kan opgroeien en niet +beleedigd wordt, vervult zij alles tusschen hemel en aarde. Zij is de +gezellin van rechtschapenheid en verstand: zonder haar is de natuur +des menschen de verkwijning nabij. Zij komt voort uit de bijeenvoeging +van vele rechtmatige handelingen en niet uit enkele daarvan. Als +het verstand niet met haar in overeenstemming is, zoo verdwijnt de +natuur. Blijkbaar verstaat Mencius onder "hartstochtelijke natuur" +(letterlijk beteekent het Chineesche woord "wolkachtige damp") den +nooit rustenden drang tot werkzaamheid, die men juist bij de meest op +den voorgrond tredende personen vindt. Een drang, die met verstand +moet samengaan (energie) en die aan den wil onderworpen moet zijn, +doch waaraan men geen dwang tot iets buiten haar aard mag opleggen. + +Het is niet zonder belang om bij wat Mencius hier zegt te vergelijken +wat de beroemde Fransche psycholoog T. A. Ribot 2300 jaar na hem +schreef over de "hartstocht" in den boven anderen uitblinkenden +mensch. Deze dan zegt in zijn werk "Les maladies de la Volonté" +(de ziekten van den wil) het volgende: + +"De meest volkomen samenwerking (van willen en kunnen) is eigen aan de +krachtigen, de zeer werkzamen: wat ook het terrein hunner werkzaamheid +zij: men denke aan Cesar, Michel Angelo of Vincentius da Paula. Zij +wordt in één enkel woord saamgevat als: eenheid, standvastigheid, +macht. De uitwendige eenheid van hun leven ligt in de eenheid van hun +doel: altijd nagestreefd, naar gelang van de omstandigheden nieuwe +medewerking en aanpassing zoekend. Doch deze uitwendige eenheid is +slechts de uitdrukking der inwendige: die van het karakter. Juist +omdat zij dezelfde blijven, blijft ook hun doel hetzelfde. Hun +inwendige drijfkracht is een machtige, onuitroeibare hartstocht, die +de ideeën in haar dienst neemt. Deze hartstocht: dat is hun wezen, +dat is de psychische uitdrukking van hun gestel, zooals de natuur dat +heeft gewrocht. Wat blijft ook alles, dat uit dezen samenhang zich +verwijdert, als in de schaduw, zonder kracht, onvruchtbaar, vergeten +als een plant, die slechts op een andere leeft! Zij geven te zien het +voorbeeld van een leven, dat steeds met zichzelf in overeenstemming +is, omdat bij hen alles samenwerkt, tot elkaar komt en overeenstemt. + +"Zelfs in het gewone leven ontmoet men deze karakters. Doch deze +doen niet van zich spreken: omdat de verhevenheid van het doel, +de omstandigheden en vooral de macht van de hartstocht hun ontbrak, +hebben zij slechts de standvastigheid overgehouden. Onder een anderen +vorm hebben de groote, in de geschiedenis bekende Stoïci (Epictetus, +Thraseas; hun grooten wijze laat ik weg, als zijnde slechts een +"abstract ideaal") dit hooge type van wilskracht bereikt, en wel in +zijn negatieven vorm--het zelfbedwang--overeenkomstig het beginsel +der school: Verdraag en onthoud u." Tot zoover Ribot. + +Veertig jaren na den dood van Mencius, die in 289 v. C. overleed, +stortte de Chau-dynastie ineen en in 221 verklaarde de vorst van Tsin, +die al zijn mededingers had overwonnen, zich tot eersten goddelijken +keizer van China. Zoo stichtte hij een nieuw rijk op de puinhoopen +van het oude. + +Wat de oude Confuciaansche richting der wijsbegeerte onder hem te +lijden had en hoe zij onder de Han-dynastie daarentegen weer tot eer, +aanzien en invloed geraakten, hebben wij reeds vermeld. + + + + + +IV. Lao tsze. + + +Wij komen nu tot de andere richting der Chineesche philosophie, +de metaphysisch-theosophische. Allereerst handelen wij over haar +hoofdpersoon Lao tsze. Over hem is niet veel met zekerheid bekend. Hij +schijnt ongeveer 604 v. C. geboren te zijn. Spoedig na zijn vroeger +vermelde samenkomst met Confucius [137] heeft hij zijn ambt als +bewaarder van de archieven der Chau-dynastie in Lo yang neergelegd +en is naar het westen getrokken, waar hij verdween. De latere sagen, +welke op hem betrekking hebben en ongetwijfeld eerst na de invoering +van het Boeddhisme in China ontstonden, zijn nauwelijks de vermelding +waard. Een vallende ster had zijn moeder bevrucht, die na een tijdperk +van 81 jaren, in 1321 v. C. het vleeschgeworden hoogste hemelwezen +uit hare linkerzijde ter wereld bracht. Het kind had bij zijn geboorte +witte haren en het gezicht van een oud man (vandaar de naam Lao tsze += de oude knaap), lange ooren met drie openingen, onregelmatige +tanden, een vierhoekigen mond, en tien teenen aan elken voet. Ook +kon het direct spreken en had zijn volle verstand. De opgaven over de +plaats zijner geboorte zijn waarschijnlijk opzettelijke verzinsels: +hij zou geboren zijn in het dorp: "Onderdrukte deugd" in de gemeente +"Wreedheid", in het district "Bitterheid," in den staat "Lijden". + +Wat de Taoïstische schrijvers uit den tijd vóór Christus geboorte +meedeelen over zijn ontmoetingen met Confucius en anderen is zeker +eveneens verdicht, hoewel de geschiedschrijver Sze ma tsien minstens +ééne ontmoeting tusschen de beide leiders vermeldt. + +Op den weg naar het westen zou Lao tsze eenigen tijd vertoefd hebben +bij den bevelhebber der Hanku pas en daar, op diens wensch zijn eenig, +beroemd werk: "Tao-teh-king", het boek van den weg en van de deugd, +hebben geschreven. Uit de vele citaten in dit werk van "een wijze, +een oude, een schrijver over den oorlog" volgt dat Lao tsze evenals +Confucius slechts een bewaarder en verklaarder van de oude leer, +geen schepper eener nieuwe is geweest. + +Een latere schrijver, uit de 1e eeuw, Pan hu (wiens geschiedenis +der vroegere Han dynastie door zijne zuster Pan Chao is voltooid) +zegt in zijne levensbeschrijving van Sze ma tsien dat deze meer een +aanhanger van de leeringen van Hwang en Lao dan van de zes klassieke +boeken geweest is. Met dien Hwang bedoelt hij voorzeker Hwang ti, +den zoogenaamden "gelen keizer", de eerste van de vijf voorhistorische +heerschers, wiens regeering door Chineesche schrijvers wordt gesteld +ongeveer 2700 v. C. Ook hierin ligt een bewijs, dat men reeds vroeger +het Taoïsme voor ouder dan Lao tsze hield. + +Wat is nu in dit Taoïsme de hoofdzaak? De leer van het Tao. Doch: de +vraag rijst: Wat is Tao? Is het gelijk aan den logos, het goddelijk +woord, zooals wij dat kennen b.v. uit het Nieuwe Testament? [138] +Sommigen, ook von Brandt, meenen dat. Hooren wij eerst eens wat Lao +tsze en zijn volgelingen er van zeggen. + +Lao tsze zegt van Tao: "Het was onbestemd en volkomen, het bestond +vóór hemel en aarde. Rustig was het en niet te grijpen, alleen en +onveranderlijk, alles vervullend en onuitputtelijk: de moeder aller +dingen. Ik weet zijn naam niet en duid het aan als Tao. Ik zoek +naar zijnen naam en noem het: het groote. Groot zijnde, vloeit het +steeds voort: het verwijdert zich en keert terug (bij alle wisseling +hetzelfde?) Daarom is het Tao groot. + +"Het Tao bracht één voort: één twee, en twee drie. Drie bracht Alles +voort. Alles laat achter zich de donkerheid (chaos?) waaruit het +voortkwam, terwijl de adem van het ledige het in harmonie brengt." + +Dat de Jezuïten-zendelingen en ook andere Europeesche schrijvers in +deze proeve van verklaring van het ontstaan der wereld een zinspeling +op de drieëenheid meenden te vinden, kan ons geenszins verwonderen. Ook +voor de Chineesche uitleggers is dit echter een moeilijke plaats: +vooral omdat op andere plaatsen Tao zelf als "Eén" wordt aangeduid. De +een tracht zich daarbij te redden, door Tao te laten stremmen en +zoo den hemel te vormen: de ander maakt uit Eén den aether, waaruit +alles zijn oorsprong nam, uit wien zich dan Twee, het mannelijk en het +vrouwelijk beginsel, ontwikkelden, welke dan wederom Drie: d. i. den +hemel, de aarde en den mensch voortbrachten, terwijl de adem van het +ledige, de levensadem het Khi of Chi is, dat alles bezielt. + +"Wij zien naar Tao en toch zien wij het niet: het is kleurloos. Wij +hooren er naar en wij hooren het niet, het is zonder geluid, +wij trachten het te grijpen en kunnen het niet vatten, het is +onlichamelijk, het kan niet (door woorden) beschreven worden, daarom +noemen wij het: Eén." + +Het feit, dat "kleurloos, zonder geluid, onlichamelijk" in het +Chineesch luiden: Ji hi wei, heeft Abel de Rémusat en later Victor +von Strausz en Edkins op het denkbeeld gebracht dat Lao tsze het +eigenlijk over den Hebreeuwschen J. h. v. h. [139] had, waarover hem +dan op zijn reis naar het westen Israëlieten zouden hebben gesproken, +of waarvan hij door naar China gekomen Israëlieten zou hebben +gehoord. Stanislaus Julien, Legge en bijna alle andere geleerden, +die van China studie maken bestrijden echter deze meening. Terecht: +"Jehovah" toch is een verkeerde uitspraak van de vier letters +"J. h. v. h." Jahve is de juiste, en kan daaruit het Chineesche +"Ji hi wei" wel ontstaan zijn? Anderen mogen dat beslissen, doch het +zou zeer merkwaardig zijn, indien Lao tsze den meest persoonlijken +en lichamelijken aller Semietische goden zou hebben verkozen, om +daardoor aan te duiden het onlichamelijke, onpersoonlijke Tao. Met +dat al weten wij echter nog niet recht, wat Tao eigenlijk is. Toch +meen ik dat wij het door uitspraken, zoowel van Lao tsze als van zijne +leerlingen genoegzaam kunnen nagaan, iets wat ook voor ons noodig is, +zullen wij de grondbeginselen van het Taoïsme verstaan. Laten wij +die dan eens met aandacht beschouwen. + +Lao tsze dan zegt o. a.: "Het beeld van Tao bestond vóór God +zelf. Het Tao is al doordringend; daar is geen plaats, waar het niet +wordt gevonden. Toch is het zóó fijn, dat het in al zijn volheid in +een pluisje plantenwol woont. Het doet zon en maan bewegen in haar +aangewezen banen en geeft leven aan het kleinste insect. Hoewel zonder +vorm, is het de oorzaak van elken vorm, dien wij zien. Onhoorbaar +veroorzaakt het ieder geluid, onzichtbaar is het datgene, wat achter +ieder uitwendig voorwerp in de wereld ligt, onwerkzaam brengt het toch +ieder verschijnsel voort, dat in de sfeer der schepping voorkomt. Het +is onpartijdig, onpersoonlijk, zonder hartstocht, het werkt aan zijne +doeleinden zonder berouw, als het noodlot, toch vloeit het voor allen +in goedheid over." + +Huai nan tsze, een der uitnemendste schrijvers over de Taoïstische +wijsbegeerte, vraagt: Wat is Tao? + +Hij antwoordt: "Tao is wat den hemel draagt en de aarde bedekt, het +heeft geen palen of grenzen, zijn hoogte kan niet worden gemeten, noch +zijn diepte gepeild. Het omvat het gansche heelal in zijne omarming +en verleent zichtbaarheid aan datgene, wat van zichzelf geen gedaante +heeft.... Het is zoo lenig en fijn dat het alles doordringt, evenals +het water het slijk. Door Tao zijn de bergen hoog en de afgronden diep, +gaan de dieren en vliegen de vogels, door Tao schitteren zon en maan en +gaan de sterren op haar loopbaan voort... Als de voorjaarswind suist, +valt de regen en alle dingen leven en groeien. De gevederden leggen en +broeden, de gepelsden (pelsdieren) telen en dragen, planten en boomen +brengen voort al hun heerlijken rijkdom van blaad'ren, de vogels +leggen eieren, de dieren brengen jongen voort, geen werkzaamheid is +naar buiten zichtbaar, toch wordt het werk volbracht. Schaduwachtig +en onbestemd heeft Tao geen vorm. Onbestemd en schaduwachtig hebben +zijn hulpbronnen geen einde. Verborgen en duister dwingt het alle +dingen uit het vormlooze te voorschijn te komen. Overal doordringend +en alles beheerschend, werkt het nooit te vergeefs." + +Een naam voor dit aldoordringende, dit geheimzinnige wezen kenden +Lao tsze en de zijnen niet. En wij, wij westerlingen? Wat is het +dat de bloemen doet groeien en het water doet neervlieten, wat den +stortregen doet vallen en de zon schijnen, wat de sterren leidt in +haar vlammende banen, de jaargetijden regelt, wat den vlinder met +prachtige vleugelen versiert; wat doet het warme samentrekken en het +koude uitzetten, wat geeft den eenen mensch zwart haar en den ander +rood? In één woord, wat is de oorzaak van ieder verschijnsel rondom +ons, wat is de drijfveer van het verheven raderwerk, waarvan wij +een deel uitmaken? Ook wij weten den rechten naam niet en zeggen: +de natuur. Wij bedoelen dan niet wat voortgebracht is: maar de +drijfkracht der schepping die voortbrengt (natura naturans). + +Tao is dus de natuur. Taoïsme is wijsbegeerte der natuur. Taoïsten +zijn natuurphilosofen. Laten wij nu zien hoe de Taoïsten hunne +theorieën ontwikkelen, vooral met het oog op de wording der wereld, +en hoe zij die voorts toepassen op het gebied van het maatschappelijk +en staatkundig leven. + +Over de ontwikkeling van het zichtbaar heelal weten de Taoïsten ons +heel wat te vertellen. + +"Daar was een tijd", zegt Chwang tsze, "dat alle dingen een begin +hadden. De tijd, toen er nog geen begin was, had zelf een begin. Er +was een begin van den tijd, toen de tijd, die geen begin had, niet +begonnen was. Daar is bestaan en daar is niet-bestaan. In den tijd, +die geen begin had, bestond Niets--of het Ledige. Toen de tijd, die +geen begin had, nog niet begonnen was, bestond er ook Niets. Eensklaps: +daar was Niets, maar men kan niet weten, wat bestaan en niet-bestaan +aangaat, wat zeker bestond en wat niet." + +Onzin zal men zeggen. Doch: ook tegenwoordige wijsgeeren komen +soms tot een dergelijke uitspraak. Zoo b.v. de Engelsche geleerde +Proctor. Deze zegt: + +"Zij, die dat kunnen, mogen troost vinden in het geloof aan +een volstrekt ledige ruimte en een volstrekt "onbezetten tijd" +voorafgaande aan zeker zeer ver verwijderd, doch niet oneindig +verwijderd tijdperk. Laten zij dit volgens hun geloof dan noemen +het begin aller dingen. Doch de ledige tijd vóór dat begin kan geen +begin hebben gehad, tenzij deze ware voorafgegaan door een tijd met +gebeurtenissen; wat juist met de onderstelling in strijd is. Wij +vinden geen volstrekt begin als wij terug zien." + +Een der uitnemendste, meest geavanceerde leerlingen van Lao tsze, +Lieh tsze, drukt het dichterlijk aldus uit: + + +Daar is een leven ongeschapen, +Daar is Eén, die alles verandert, doch bij Wien geen verandering is. +Alleen het onveranderlijke kan verandering doen komen, +Dat leven kan slechts voortbrengen. +Die allesveranderende kan slechts vervormen, +Daarom duren scheppingen en veranderingen voort +En gaan deze voortdurende scheppingen en veranderingen altijd door. +Zij worden gezien in de man'lijke en vrouw'lijke beginselen der natuur, +Zij zijn openbaar in de vier jaargetijden, +Het ongeschapene staat als het ware alleen, + Het onveranderlijke gaat en komt, +Zijn duur heeft geen einde, +Weergaloos en eenig--zijn zijne wegen onnaspeurlijk. + + +Elders zegt dezelfde wijze, dat wij van het oneindige niets weten, +doch dat hemel en aarde in het groot geheel van het oneindig heelal +zijn begrepen. "Hoe kunnen wij zeggen", zoo vraagt hij, "of er een +ongezien heelal is, boven en beneden de kleine wereld, die binnen +ons bereik is." + +Tao, zagen wij, veroorzaakt en doet alles. Daarom komt de vraag in ons +op, of de Taoïsten een persoonlijk Schepper en zedelijk bestuurder van +het heelal erkennen, een vraag, die echter gemakkelijker gesteld dan +beantwoord wordt. Zeker is het, dat er in de Taoïstische classieken +menigmaal van een wezen, invloed of macht als de Schepper wordt +gesproken. Ook komt hier en daar het woord "Ti" of God voor. Doch +deze omschrijvingen zijn zeer vaag, zeer duister en onbestemd, +terwijl het woord, voor "Schepper" gebezigd, eigenlijk meer +vervorming of gedaanteverwisseling beduidt. Ook komt niet goed uit, +welke de verhouding is tusschen dien Schepper en Tao. God en Tao te +vereenzelvigen gaat ook moeilijk. Tao wordt steeds als onpersoonlijk, +zonder aandoeningen, voorgesteld. Nergens schijnt er plaats of +noodzakelijkheid voor een persoonlijk Schepper: Tao doet alles. + +Merkwaardig is ook het denkbeeld van evolutie, dat feitelijk +in het Taoïstische stelsel evengoed als in de tegenwoordige +natuurphilosophie ligt. Prof. Tyndall beschouwt een nevel als de +oorsprong aller stoffelijke dingen, de Taoïsten spreken van de +oorspronkelijke aura (damp), die werd gecondenseerd en verdicht en +eindelijk een vasten vorm verkreeg, met bepaalde en onderscheiden +gestalte. Sommige passages uit de wijsbegeerte der Taoïsten waren +in Haeckel's Scheppingsgeschiedenis niet misplaatst. Beiden schijnen +het eens met de woorden van Lucretius: "De natuur schijnt alle dingen +uit zichzelf te doen, zonder tusschenkomst der goden." + +Daarom--en de plaatsen, waar van Ti en van een Schepper gesproken +wordt, getuigen er van--kan de Chineesche wijze toch, evengoed als de +hedendaagsche moderne theologie, het wereldgebeuren, het werken der +natuur ten slotte als het zich uiten van God hebben beschouwd. 't Komt +mij voor, dat dit inderdaad de eenige oplossing is. God kan boven de +natuur staan en toch alleen in en door haar werken. + +Wat nu den mensch betreft, deze wordt door het Taoïsme beschouwd als +eenvoudig te zijn een deel van het heelal, een stuk van de schepping, +een openbaring, gelijk alle andere dingen, van het algemeene, +overal inwonende Tao. Dit is hier niet slechts een wetenschappelijke +overtuiging of een uiting van bespiegeling alleen. Neen, het is +een machtige, zedelijke factor, waarin een onderwerping aan onze +bestemming, een zich moeten voegen naar de wetten der natuur ligt, dat +onze eerbiedige aandacht verdient. Dat bedenkende beschouwt b.v. ook +Lieh tsze den dood niet als een koning der verschrikking, maar als +een onvermijdelijke en welkome verandering, die even natuurlijk is +als het vallen van een blad of de wisseling der jaargetijden. + +"De dood," zegt hij, "is voor het leven, wat weggaan is voor komen. Hoe +kunnen wij weten, dat hier sterven niet is, elders geboren worden? Hoe +kunnen wij weten of de menschen, met hun sterken drang naar leven, +niet zichzelf begoochelen? Hoe kan ik weten, of, indien ik morgen +sterf, mijn lot niet beter zal zijn, dan toen ik geboren werd in den +aanvang? O, de menschen kennen de vrees des doods, maar niet zijn +rust. Hoe goed is het, dat van de oudheid af de dood het algemeen +lot der menschen was! Het is een rust voor den goeden mensch, een +ter zijde stellen van den slechte. Dood is als huiswaarts keeren. De +dooden zijn zij, die huiswaarts zijn gekeerd; wij, die leven, zijn nog +wandelaars." Heeft dit eenvoudig vertrouwen in de goedheid der natuur +niet iets treffends? Sluit het zich niet goed aan bij de wijsgeerige +bespiegeling over Tao zelf? Wat echter brengt het Taoïsme mede in +het praktische, gewone leven? Spontaneïteit (de eigen, de ware natuur +volgen), eenvoud, reinheid, vriendelijkheid, in één woord: goedheid. + +Spontaneïteit.--De oorspronkelijke aard van ieder mensch is de directe +gave der natuur--liever nog, een deel van de natuur zelf. Daarom moet +dit oorspronkelijke zorgvuldig ongeschonden worden gehouden, bewaard +in zijn zuiverheid. De bewaring der door den hemel ingeplante natuur +is het groote, voorname doel van den waren Taoïst. Hoe kan hij dit +bereiken? Door de groote moeder na te volgen. De natuur is spontaan in +al haar werken: daarom moet de wijze ook zoo handelen: hij moet niet +handelen met een of ander oogmerk, maar in overeenstemming met zijn +omgeving, volgens de natuurlijke uitspraak van zijn hart. De natuur +strijdt nooit, de wijze moet zich dus ook voor strijd wachten. De +natuur is steeds lijdelijk, de wijze moet dus ook de dingen op hun +beloop laten en tevreden zijn met hun aanwijzing te volgen. Eerzucht, +plannen maken, hartstocht, begeerte--belangstelling in uitwendige +voorwerpen--het is alles een in wanorde brengen, een berooven van +des menschen oorspronkelijke natuur en moet dus worden veroordeeld. + +Zelfs de werkzame beoefening van deugden als: welwillendheid en +stiptheid wordt ontraden; de natuur heeft geen inspanning noodig om te +groeien en alles, wat de wijze te doen heeft, is zichzelf met haar in +overeenstemming te brengen. Alle hartstochten, (plichts)vervullingen, +die op verstoring of inspanning wijzen heeten bij de Taoïsten: de +menschelijke natuur, in tegenstelling met de hemelsche of inwonende +natuur, waarmede de mensch is begaafd. + +"Waarom," vraagt Chwang tsze, "deze kunstmatige, menschelijke, geënte +natuur te ontwikkelen; ontwikkel veeleer die inwonende, natuurlijke +natuur, die u allen is ingeplant." Huai nan tsze stelt dit vooral +duidelijk in het licht: "Wat bedoelen wij", zegt hij, "als wij over +het natuurlijke of ingeplante spreken? Dat wat harmonisch, zuiver, +eenvoudig, onbezoedeld, onversierd, oprecht, lichtend en onbevlekt is, +wat nooit van den beginne af aan, eenige vermenging of verbastering +heeft ondergaan. En wat is het menschelijke of kunstmatige? Dat wat +vervalscht is met slimheid, verdraaidheid, behendigheid, huichelarij +en bedrog, wat zich buigt uit inschikkelijkheid voor de wereld en in +'t oog houdt de gewoonten van den tijd. B.v.: een os heeft horens en +een gespleten hoef, terwijl het paard wilde manen en een ongespleten +hoef heeft. Dat is het hemelsche of de (ware) natuur. Als gij echter +een gebit in den mond van het paard legt en den neus van den os +doorboort, dat is het menschelijke, het kunstmatige." + +Wij begrijpen wat de Taoïsten in dezen bedoelen. Om nu echter dit +beginsel: overeenstemming met de natuur te verwezenlijken, liever +gezegd te volgen, is noodig, zich lijdelijk aan de leiding van het +innerlijk wezen over te geven. Men heeft hiervoor een eigenaardige +formule, weergegeven door "niet doen, niet uitoefenen", "werkeloosheid, +absoluut lijdelijk zijn", wellicht het best door: "niet actief zijn." + +Men gevoelt dat de consequentie dezer beginselen tot een geheel ander +optreden op maatschappelijk en staatkundig gebied moest leiden, +dan dat van Confucius en zijn leerlingen. Daar allerlei schoon +uitgesponnen regelingen aangeprezen, velerlei bemoeiingen met het heil +des volks, hier echter veel meer door onthouding allen verlossen van +het kunstmatige, dat hun ware natuur belet. + +Doe nooit iets, zegt de Taoïstische politicus, om het te doen. Doe +nooit iets dat niet bepaald noodzakelijk is: vergeet niet dat +het einde der wetgeving is: de wetgeving overbodig te maken. Laat +de natuur onverhinderd werken, zoowel in het maatschappelijk en +politiek leven als in de sfeer van physica en moraal: uw onderdanen +zullen dan tevreden zijn met hun lot, uw koninkrijk vrij van +samenzweringen, oneenigheden en onheil. Boven alles: doe niets om den +oorspronkelijken eenvoud te verstoren. Tracht niet om ruwe werktuigen +door samengestelde machines te vervangen. Zulke verfijning leidt tot +weelde, luchtkasteelen bouwen, eerzucht en ontevredenheid. De ware +uitoefening van vernuft in het voortbrengen van werk uitwinnende, +fijne werktuigen vereischt een hoofd vol plannen. Ontmoedig dus +kunstmatige nieuwigheden. Het geheim van het geluk ligt in rust, +eenvoud en tevredenheid, de eenige weg om dit te bereiken is: lichaam, +hartstochten, verstand en wil in volkomen overeenstemming te brengen +met de natuur. + +Wat Lao tsze dus aanbeveelt is rust, onthouding, bespiegeling. Hij +zegt o. a.: + +De hoogste voortreffelijkheid is aan het water gelijk, want de +voortreffelijkheid van het water komt hierin uit, dat het allen nuttig +is en dat het, zonder verzet, de laagste plaats inneemt, die, welke +aan alle menschen mishaagt. De reden, waarom stroomen en zeeën in +staat zijn de schatting van alle wateren uit alle dalen te ontvangen, +ligt hierin, dat zij dieper liggen--daarom zijn zij koningen over hen +allen. Zoo stelt zich ook de wijze heerscher, die boven de menschen +staan wil, in zijn woorden beneden hen en wanneer hij wenscht hen +voor te gaan, stelt hij zijn persoon op den achtergrond. + +"Zonder zijn deur uit te gaan, kan men alles begrijpen wat er onder +den hemel voorvalt: zonder uit zijn venster te zien, aanschouwt men +het Tao des hemels. Hoe verder men zich van zichzelf verwijdert, +des te minder weet men. + +"Daarom verkregen de wijzen hunne kennis zonder rond te reizen; +ze gaven aan alle dingen de rechte namen, zonder ze te zien, en +bereikten hun doel, zonder dat zij zich voornamen dit te bereiken. + +"Alles in de natuur keert, na een tijd van werkzaamheid tot zijn +oorspronkelijken toestand terug, zooals de plant tot haar wortel. Deze +terugkeer noemen wij den toestand der rust. Deze rust wil zooveel +zeggen, dat de dingen, die haar bereiken, daardoor te kennen geven, +dat zij de hun opgelegde taak hebben volbracht. De terugkeer tot +rust is de algemeene, onveranderlijke wet. Die te kennen is wijsheid, +die niet te kennen, veroorzaakt wild streven en een droevig einde." + +Wat de uitoefening der regeering betreft: slechts in twee punten +ontmoeten Lao tsze en Confucius en Mencius elkaar: namelijk, in den +lof der oude tijden en den afkeer van drukkende belastingen. + +"Het volk lijdt honger wegens de hooge belastingen, welke door de +ambtenaren worden verbruikt." + +"Het volk is moeilijk te regeeren door den overmatigen regeeringsijver +der beambten." + +"Het volk is onverschillig voor den dood, omdat het zoo hard moet +werken om zijn levensonderhoud te verdienen." + +Komen Lao tsze en zijn beide tegenvoeters in den lof der oudheid en in +de ontevredenheid over de bestaande toestanden overeen, niet evenwel +in de middelen tot verbetering. Terwijl Confucius deze vindt in het +begunstigen van flinke mannen en in gestadig streven en werken, +beveelt Lao tsze aan: laten begaan en verzorging der stoffelijke +behoeften. Hij is een besliste vijand van het "regeeren" of misschien +juister uitgedrukt, van het "te veel regeeren." + +"In de oudste tijden, (zegt hij), wist het volk niet dat het geregeerd +werd. In het daarop volgende tijdperk prees en bewonderde het zijn +heerschers, daarna vreesde het dezen, eindelijk verachtte het hen. Toen +de heerschers het vertrouwen in Tao begonnen te verliezen, vloeide +daaruit voort: gebrek aan vertrouwen van de zijde des volks. Wat +schenen die eerste heerschers onbeslist: doch door hun terughouding +toonden zij de beteekenis, die zij aan hunne woorden toekenden. Hun +werk werd gedaan, hun beramen droeg vruchten, terwijl het volk zeide: +Wij zijn, die wij zijn door ons zelf. + +"Toen het groote Tao niet meer werd betracht, kwamen welwillendheid en +rechtschapenheid in de mode, daarna wijsheid, sluwheid en huichelarij. + +"Toen er niet langer een goede geest (verdraagzaamheid) heerschte +tusschen de zes graden van bloedverwanten, kwamen er ouderlievende +zonen, toen de staten en familiën in verwarring geraakten, kwamen er +loyale ministers op het tooneel. + +"Mannen van groote geschiktheid niet op prijs te stellen en niet te +gebruiken, is het middel om het volk van eerzucht terug te houden; +voorwerpen, die moeilijk zijn te verkrijgen, niet hoog te schatten, +is het middel om geen dieven te krijgen; het volk niet te toonen, wat +zijne begeerten kan opwekken, is het middel om het van uitspattingen +terug te houden. + +"Daarom, indien de wijze de regeering leidt, zorgt hij, dat de +hoofden leeg zijn en de magen vol, hij verzwakt den wil en versterkt +de beenderen. + +"Hij streeft er steeds naar hen zonder weten en zonder wenschen te +houden en hen, die wetenschap bezitten, te verhinderen, haar te gaan +gebruiken. Als men zoo zich van werkzaam optreden onthoudt, heerscht +er overal goede orde." + +Sommige der leeringen in Tao teh king herinneren zoo zeer aan het +inschrift, dat Confucius in de voorvaderenhal te Lo yang op het beeld +met den gesloten mond vond, [140] dat men in dit opschrift samenhang +zou zoeken met het oude Taoïsme van vóór Lao tsze. Men oordeele. + +"Laat hem zijn mond en zijn neusgaten gesloten houden, zoo zal hij +gedurende zijn gansche leven voor moeitevolle inspanning bewaard +blijven: laat hem zijn mond openhouden en zijn adem verbruiken in de +zorg voor zijn aangelegenheden: en gedurende zijn gansche leven zal +hij nooit rustig zijn (zonder zorg). + +"Wat rustig blijft, is gemakkelijk te bewaren; eer een zaak hare +tegenwoordigheid laat merken, kan men zich het best daartegen +beveiligen: wat breekbaar is, wordt gemakkelijk verbroken, wat gering +in aantal is, wordt spoedig verstrooid. Men moet handelen, vóór een +zaak zich opdoet en orde instellen vóór de wanorde is begonnen. Een +boom, dien men met beide armen kan omvatten, is uit een kleine twijg +ontstaan, een toren met negen verdiepingen begon met een hoopje aarde, +een reis van duizend mijlen begint met ééne schrede." + +Dat Lao tsze het beginsel: "Vergeldt vijandschap met weldoen" +voorstaat is reeds vermeld. Over zichzelf spreekt Lao tsze slechts +op ééne plaats: + +"De groote menigte der menschen ziet er tevreden en opgewekt uit, alsof +zij een feestmaal genoten of in het voorjaar op een toren stonden. Ik +alleen schijn verdrietig en stil, daar mijn begeerten zich nog niet +hebben getoond. Ik ben als een kind, dat nog niet heeft gelachen. Ik +zie er terneergeslagen en droevig uit, als een, die geen tehuis zijn +eigen noemen kan. De menigte der menschen heeft genoeg en te veel, +ik alleen schijn alles verloren te hebben. Mijn verstand is dat van +een dom mensch, ik ben als verward. + +"De gewone menschen zien er helder en verstandig uit, ik alleen schijn +omneveld. Zij zien er uit alsof zij alles kunnen onderscheiden, ik +alleen ben simpel en verward. Het schijnt mij, als drijf ik rond op +de zee zonder een plaats, waar ik rusten kan. Ieder heeft iets, waar +hij zijn werkzaamheid aan wijdt, ik alleen schijn dwaas en onbekwaam +als een boer van de grenzen. Zoo ben ik alleen van andere menschen +verschillend, doch ik eer de moeder, die mij voedt (Tao)." + +Het is een droefgeestig beeld, dat de oude knaap van zichzelf ontwerpt, +toch wordt ons hier niet de minst aantrekkelijke zijde van het Taoïsme +geschilderd; dat opgaan in bespiegeling en dat zich terugtrekken +uit de wereld, zonder de bijvoeging van wereldsmart en pessimisme, +die wij in de moderne wijsbegeerte zoo rijkelijk vinden, zonder de +overdrijving, aan Schopenhauer en zijn school eigen. + +Belangrijker en misschien ook verstaanbaarder zullen ons intusschen +die Taoïsten voorkomen, die meer op de Stoïci, Cynici of Epicuristen +gelijken, of die van metaphysici aanhangers der tooverij zijn geworden +en aan het Chineesche keizerlijke hof de rol gespeeld hebben, welk +tot op het midden der 18e eeuw door menig meester der zwarte kunst +aan de Europeesche hoven werd uitgeoefend. + + + + + +V. Chwang tsze, Lieh tsze, Yang Chu en de ontaarding van het Taoïsme. + + +Een der belangrijke figuren onder de oudere Taoïsten is Chwang chau, +gewoonlijk Chwang tsze = de wijsgeer Chwang geheeten, een tijdgenoot +van Mencius, die hem echter niet noemt, waaruit misschien valt af te +leiden, dat de mystieke bespiegelingen van Chwang eerst later groote +aantrekkelijkheid kregen. Hij leefde van de wereld teruggetrokken +en vele voorbeelden van zijn bijtende geestigheid zijn ons bewaard +gebleven. Toen de vorst van Tsu boden met rijke gaven tot hem zond om +hem aan het hof uit te noodigen, waar hij eerste minister kon worden, +wees Chwang tsze deze aanbiedingen lachend af en zeide: "Duizend ons +zilver is veel voor mij en een hoogen rang te verkrijgen en minister te +worden is zeer eervol. Doch hebt gij den os niet gezien, die voor het +offer aan de grenzen bestemd is? Vele jaren lang wordt hij zorgvuldig +gevoederd en met kostbare dekken versierd, opdat hij geschikt zij naar +den grooten tempel te worden gebracht. Maar als de tijd komt dat dit +geschieden moet, mocht hij liever een klein varkentje wezen, doch dan +is het te laat. Maak dus dat gij wegkomt en verontreinig mij niet door +uwe tegenwoordigheid. Ik wil mij liever vermaken en mij over mijn leven +verheugen in een vuil graf (nl. als bedelaar leven) dan aan de regels +en beperkingen van eens vorsten hof onderworpen zijn. Ik heb besloten +nooit een ambt aan te nemen, maar geef er de voorkeur aan mij in mijn +eigen vrijen wil te verheugen." Zooals deze Chwang tsze leefde, zoo +stierf hij ook. Aan zijne leerlingen, die hem met alle pracht wilden +begraven, beval hij zijn lichaam niet te begraven, maar het slechts +op de aarde te werpen (naar de zeden der oudste Chineezen). "Ik zal +zoo," sprak hij, "hemel en aarde als doodkist hebben, de zon en de +maan in plaats van de zinnebeelden van meisteen, de sterren in plaats +van paarlen en edelsteenen; daarmee zijn immers alle voorbereidingen +voor mijn teraardebestelling volvoerd, wat wilt gij er aan toevoegen?" + +Toen de leerlingen hun bezorgdheid te kennen gaven, dat de kraaien +en roofvogels zijn lijk zouden opeten, voegde hij er bij: "Boven den +grond zullen mij de kraaien en de roofvogels verorberen, daar onder +wormen en insecten; het voor den een weg te nemen en het den ander +te geven zou maar partijdig schijnen." + +Chwang tsze's werk is voor het grootste deel polemiek, gericht tegen +Confucius en tegen de letterkundigen in het algemeen. Van Chineesche +zijde hebben sommigen de heftige aanvallen op Confucius, die er +in voorkomen voor onecht verklaard. Doch deze zijn zoo geheel in +denzelfden stijl als de andere stukken, dat wij ze gerust aan Chwang +tsze kunnen toeschrijven. + +"Gelijk zoekt gelijk," zeide de oude visscher tot Confucius, en vogels +met gelijk gezang antwoorden elkaar--dat is de wet des hemels. Waarmee +gij u bezighoudt, dat zijn de aangelegenheden der menschen. Als de +keizer, de leenvorsten, de hooge beambten en het volk alles doen wat +hun betaamt, dan hebben wij een schoon beeld van orde. Als zij zich +bekommeren om datgene wat buiten hun werkkring ligt, dan ontstaat de +grootste wanorde. Als de beambten hun zaken behartigen en het volk +de zijne, dan is er geen ingrijpen in de rechten van anderen. + +"Velden die onbebouwd blijven, huizen die water doorlaten, gebrek +aan kleeding en voeding, belastingen, waar geen geld voor is, geen +verdraagzaamheid tusschen vrouwen en bijslaapsters, geen orde tusschen +jong en oud--dat zijn de zorgen van het gemeene volk. + +"Ongeschiktheid voor hun ambt, onopmerkzaamheid voor hun zaken, +oneerlijkheid, zorgeloosheid en luiheid der ondergeschikte beambten, +gebrek aan verdienste en gevoeligheid en onzekerheid ten opzichte +van rang en salaris--dat zijn de zorgen der hooge beambten. + +"Geen getrouwe ministers aan hun hoven, de stammen in hunne staten in +opstand, gebrek aan geschiktheid bij hun ambtenaren, slechte inrichting +der belasting, vertraging in voor- en najaarsbezoeken bij den keizer: +en diens ongenade, dat zijn de zorgen der leenvorsten. + +"Onharmonisch werken der beide elementen van koude en hitte, buiten +den gewonen tijd des jaars, tot schade van alle dingen, onderdrukking +en wanorde onder de leenvorsten, twisten en rooftochten dezer vorsten +tegen elkaar tot schade des volks; slecht geordende ceremoniën en +muziek, ongenoegzame of uitgeputte bronnen voor de uitgaven; de +banden van verwantschap verwaarloosd en het volk aan teugellooze +wanorde overgeleverd--dat zijn de zorgen van den zoon des hemels +(den keizer) en zijne ministers. + +"Gij zijt de keizer niet, ook geen leenman, ook geen minister +van het keizerlijk hof of van een der staten: en toch neemt +gij op u, de ceremoniën en de muziek te regelen en u bizonder +met de betrekkingen van verwantschap bezig te houden, teneinde de +verschillende volksklassen te verbeteren--is dat niet een bovenmatige +vermeerdering uwer bezigheden? + +"Menschen hebben bovendien gewoonlijk acht gebreken, en bij de leiding +van zaken dreigen vier fouten, die men niet over het hoofd mag zien. + +"De leiding van zaken, die ons niet aangaan, in de hand nemen, is van +zaken een monopolie maken. Zaken bespreken die ons niet aangaan, noemt +men babbelzucht. Lieden te leiden, door hen naar den mond te praten, +is met een vossenstaart kwispelen. Lieden prijzen zonder te zien of dit +recht of onrecht is, is vleien. Gaarne slecht over de menschen spreken, +is lasteren. Vrienden en verwanten scheiden, dat is zich verblijden +in het leed van anderen. Iemand prijzen of in slechten naam brengen, +zonder dat hij het verdient, is een bewijs van verdorvenheid. + +"Dubbelzinnig met de menschen meepraten, zonder zich te bekommeren +of ze goed of slecht zijn, om zoo hun bedoelingen te weten te komen: +dat is gevaarlijk zijn. Deze acht gebreken veroorzaken wanorde onder +alle menschen en brengen hem, die ze bezit, in gevaar. Geen edel +man zal hem, die ze bezit tot zijn vriend, noch een vorst zulk een +persoon tot zijn minister maken. + +"Om nu te spreken van wat ik de vier gebreken noemde: zij zijn: gaarne +groote daden doen, veranderen en verwisselen, wat reeds lang bestaat, +opdat men in den roep komt van iets verdienstelijks te hebben gedaan: +dat alles is eerzucht. Op alle wijsheid voor zichzelf aanspraak maken, +zich in alles mengen, terwijl men wat op den weg van anderen ligt, tot +zich trekt en als zijn werk doet voorkomen; dat is begeerigheid. [141] +Zijn gebreken zien en die niet veranderen, en als iemand iets wordt +voorgeslagen, juist zijn eigen weg gaan, is halsstarrigheid. Prijzen, +die met u overeenkomt, afbreken, die niet met u overeenstemt: dat is +pralende (zelf)overschatting. Dit zijn de vier fouten. Wie de acht +gebreken kan afleggen en de vier fouten geen vrijen teugel laat, die +is zoover, dat hij met het onderricht ontvangen een begin kan maken. + +"Confucius zag treurig voor zich en zuchtte. Tweemaal boog hij +zich, toen richtte hij zich op en sprak: "Tweemalen werd ik uit Lu +verdreven. Uit Wei moest ik vluchten. De boom, waaronder ik rustte, +werd in Sung omgehouwen. Ik weet niet, welke fouten ik begaan heb, dat +ik bij die gelegenheden zoo in een valsch daglicht werd geplaatst en +zooveel moest lijden." De oude visscher zag hem treurig aan en sprak: +"Het is zeker moeilijk om u iets te doen begrijpen. Er was eens een +man, die voor zijn schaduw vreesde en zijn voetstappen niet zien mocht, +zoodat hij wegliep om beide te ontgaan. Doch, hoe meer hij zijn voeten +ophief, des te talrijker werden de voetstappen en hoe snel hij ook +loopen mocht, zijn schaduw volgde hem overal. Hij dacht dat hij te +langzaam liep, en ging nu uit alle macht loopen zonder op te houden, +totdat zijn kracht was uitgeput en hij stierf. Hij wist niet, dat, +indien hij op een schaduwrijke plaats had opgehouden, zijn schaduw +verdwenen zou zijn en dat, als hij zich niet bewogen had, hij zijn +voetstappen zou hebben verloren--zijn domheid was werkelijk groot. En +gij, gij spreekt uw oordeel uit over vragen van welwillendheid en +rechtschapenheid: gij onderzoekt de punten, waarin overeenstemming +en verschil is; gij ziet naar de wisseling van beweging en rust en +omgekeerd; gij zijt de regelen van ontvangen en geven meester geworden; +gij hebt genegenheid en afkeer verklaard, de grenzen van vreugde +en droefheid bepaald--en toch hebt gij nauwelijks kunnen ontkomen +aan de gevaren, die gij straks vermelddet. Als gij u om uzelven +bekommerdet en uw eigen reinheid behoeddet, terwijl gij eenvoudig +anderen gaaft wat hun toekwam, dan zoudt gij al deze verwikkelingen +ontgaan zijn. Doch wanneer gij, zooals gij dat doet, de opvoeding van +uw eigen persoon verwaarloost en de opvoeding van anderen tot uw doel +maakt, houdt gij u dan niet bezig met uiterlijkheden (in plaats van +met uwen inwendigen mensch)?" + +Ook Chwang tsze is een lofredenaar der oude tijden. + +"De heerschers gingen in oude dagen van het standpunt uit, dat de +vrucht hunner regeering moest beoordeeld worden naar den toestand, +waarin het volk zich bevond en dat de schuld van verkeerde resultaten +bij hen moest worden gezocht; opdat het recht aan de zijde des volks, +het onrecht aan de hunne zou zijn. Daarom, wanneer ook slechts één +persoon het leven verloor, trokken zij zich dat aan en berispten +zichzelf. Nu is het echter niet meer zoo. De heerschers verbergen hun +eigenlijke bedoelingen en houden voor dom, hen die deze niet raden. Zij +verlangen wat zeer moeilijk is en veroordeelen hen, die niet wagen +dit te ondernemen. Zij leggen zware lasten op en bestraffen hen, +die deze niet kunnen dragen. Zij verlangen dat de menschen ver gaan +en laten diegenen terechtstellen, die den afstand niet kunnen afleggen. + +"Als het volk eenmaal weet dat het beste, wat zij tot stand kunnen +brengen, toch ongenoegzaam is, dan neemt het tot bedrog zijn +toevlucht. Als de heerschers dagelijks slechts huichelarij toonen, +hoe kunnen dan de beambten en het volk het anders maken. Gebrek aan +kracht brengt huichelarij voort: gebrek aan kennis arglist, gebrek +aan bezit rooverij. Maar wie zal men in zulk een geval schuldig achten +aan roof en diefstal?" + +Voor Chwang tsze zoowel als voor Lao tsze is de dood het noodzakelijk +einde des levens en daarom iets, wat niet te betreuren valt. Chwang +tsze gaat echter verder dan zijn voorgangers, wij vinden althans bij +hem uitingen, die op het geloof aan een voortbestaan na den dood of +althans aan een theorie van atomen (die blijven) doet denken. + +"Twee kreupelen bezochten samen het graf van den gelen +keizer. Plotseling braken er zweren onder hun armen uit. Vreest +gij deze zweren? sprak de een tot den ander. Waarom zou ik vreezen, +antwoordde deze, het leven is een geleend goed. Het geleende levende +lichaam is niet meer dan stof. Leven en dood zijn als dag en nacht. Wij +beiden beschouwden toch juist de graven van hen, die hunne verwisseling +hadden doorgemaakt, waarom zou het voor mij onaangenaam zijn, als +mijn wisseling komt?" + +Tsze lai lag op het sterfbed, zijn vrouw en zijn kinderen stonden +rondom hem en klaagden luide. Zijn vriend Tsze li kwam om naar den +kranke te zien en sprak tot hen: + +"Toe, maakt dat gij wegkomt en stoort hem niet, terwijl hij de groote +wisseling door maakt." + +Toen sprak hij tot den stervende: "Groot is waarlijk de Schepper! Wat +zal hij nu van u maken? Waarheen zal Hij u brengen? Zou Hij van u +maken de lever van een rat of de vleugel van een insect?" + +Tsze lai antwoordde: "Waarheen ook een vader zijn zoon zegt te gaan, +naar het oosten, westen, zuiden of noorden, hij volgt eenvoudig +het bevel. De beide elementen (het mannelijke en het vrouwelijke) +zijn voor den mensch meer dan zijn ouders voor hem zijn. Als dezen +mijn dood verhaasten en ik onderwierp mij niet gewillig, dan zou ik +hardnekkig en oproerig zijn. Daar is de groote massa (de natuur). In +haar vind ik den steun mijns lichaams, mijn leven is onder hare hoede +in arbeid doorgebracht, mijn ouderdom zoekt gemak in haar, in den +dood vind ik rust in haar: zij die mijn leven goed heeft gemaakt zal +ook mijn dood goed maken. + +"Daar is een metaalbewerker, die fijn metaal giet. Wanneer nu het +metaal plotseling uit den smeltkroes omhoog wilde springen en zeggen: +uit mij moet een zwaard worden--de metaalbewerker zou het zeker voor +onbehoorlijk houden. Zoo ook, als een vorm in den moederschoot wordt +gevormd en deze zou zeggen: Ik moet een man worden, de Schepper zou +hem zeker als onbehoorlijk beschouwen. Als wij eenmaal begrijpen, +dat aarde en hemel een groote smeltkroes zijn en de Schepper de +groote werkmeester, waar kunnen wij dan heen moeten gaan, dat niet +goed voor ons ware? Wij zijn als uit een rustigen sluimer geboren en +wij sterven tot een rustig ontwaken." + +Eens op de reis zag Chwang tsze een ledigen schedel, uitgebleekt, +maar toch goed behouden. Hij klopte er met zijn rijzweep op en vroeg: +"Hebt gij, in uwe begeerte naar leven, in de leeringen des verstands +gefaald en zijt gij zoo hiertoe gekomen? Of heeft u--terwijl gij in +dienst waart van een ondergaanden staat, de bijl van den scherprechter +zoover gebracht? Of zijt gij door uw slecht gedrag hier gekomen en hebt +gij schande over uw ouders, uwe vrouw en uwe kinderen gebracht? Of +zijt gij van honger en koude omgekomen? Of hebt gij eenvoudig den +loop uws levens voleindigd?" Na deze vragen, nam hij den schedel +op en toen hij slapen ging, gebruikte hij hem als hoofdkussen. Te +middernacht verscheen hem de schedel in den droom en sprak: "Gij +hebt als een redenaar tot mij gesproken. Alles wat gij gezegd hebt, +had slechts betrekking op de menschen bij hun leven, zulke dingen +gelden na den dood niet." "Zoudt gij van de dingen na den dood +willen hooren?" "Zeker," zeide Chwang tsze, en de schedel vervolgde: +"In den dood is er geen onderscheid tusschen vorsten en ministers, de +afwisseling der vier jaargetijden is er niet meer, rustig en ongestoord +zijn onze jaren, als die des hemels en der aarde. Geen koning aan zijn +hof heeft grooter vreugde, dan wij hebben." Chwang tsze geloofde hem +niet en zeide: "Als ik den heer van ons lot kon bewegen, uw lichaam +met uw beenderen, vleesch en huid weer in het leven te roepen en u +aan uwe vrouw en uwe kinderen en aan al uwe dorpsgenooten terug te +geven, zoudt gij dan willen, dat ik dit deed?" De schedel zag hem +met gefronsd voorhoofd aan en sprak: + +"Hoe zou ik prijs geven het genot van mijn koninklijk hof en weer op +mij nemen den last van het leven onder menschen?" + +Menigmaal schijnt Chwang tsze te twijfelen aan zijn eigen bestaan en +aan de mogelijkheid te gelooven, dat het leven slechts een droom is. + +"De schemering vroeg aan de schaduw: Vroeger hebt gij gewandeld en +nu zijt gij stil, vroeger hebt gij gezeten en nu zijt gij opgestaan: +waardoor komt het, dat gij zoo ongestadig zijt?" De schaduw antwoordde: +"Ik wacht op de beweging van iets anders om te doen wat ik doe, en dat +andere, waarop ik wacht, wacht wederom op iets anders, om te doen, +wat het doet. Mijn wachten--wacht ik op de schubben eener slang of +op de vleugelen van een krekel? Ik weet niet, waarom ik eene zaak +doe en de andere niet doe." + +"Eenmaal heb ik, Chwang Chau, gedroomd dat ik een vlinder was, een +vlinder, die rondvloog en gevoelde, dat hij genoegen had. Ik wist +niet, dat ik het was. Eensklaps ontwaakte ik en ik was weer mijzelf: +De ware Chwang Chau. Ik wist niet of het Chwang Chau was, die droomde, +dat hij een vlinder was of een vlinder, die droomt dat hij nu Chwang +Chau is. Dat is het geval van de verandering der dingen." + +Dit klinkt wel Boeddhistisch [142] maar kan toch niet op Boeddhistische +invloeden worden teruggebracht: die waren toen nog niet werkzaam. Wel +volgt er uit, dat ook aan het oude Taoïsme de leer, dat er niets +werkelijks bestaat, doch dat alles slechts inbeelding is, niet vreemd +schijnt te zijn. + +Nog scherper dan in de werken van Chwang tsze treedt een +pantheïstisch-fatalistische opvatting in allegorischen vorm op in +de aan Lieh yu K'ou (gewoonlijk Lieh tsze genoemd) toegeschreven +boeken. Deze wijsgeer schijnt kort na Confucius geleefd te hebben, +doch iets naders weten wij van hem niet. + +Licius (zoo heet hij in 't Latijn) herhaalt nog uitvoeriger, dat de +gansche natuur een kringloop is, dat al het geschapene moet vergaan en +dat slechts het scheppende, het Tao, onvergankelijk voortbestaat. Hij +oordeelt het dus dwaas over leven en dood bezorgd te zijn, daar +beiden vooruit bepaald en noodwendig zijn. Verstand en waanzin zijn +willekeurige, recht en onrecht slechts aangeleerde begrippen, alle +gevoelens van verwantschap berusten alleen op de opvoeding. + +"Een man had een zoon, wiens geest verbijsterd was. Hij begaf zich +op weg ten einde Confucius om raad te vragen, of deze wellicht geen +middel tegen deze krankheid kende. Onderweg ontmoet hij Lao tsze, +wien hij zijn nood klaagt. "Weet gij dan", sprak deze, "dat uw zoon +werkelijk buiten zijn zinnen is?" Tegenwoordig zijn de begrippen van +recht en onrecht zoo verward, dat niemand meer weet, wat eigenlijk het +rechte is. Als alle lieden dachten als uw zoon, dan was niet hij buiten +zijn zinnen, doch gij. Wie toch kan gevoelens en begrippen zuiver +voorstellen? Heb ik daartoe nu 't recht, zoo is Confucius buiten zijn +zinnen, en hoe kan iemand, die het verstand mist het bij een ander +heelen? Spaar dus uw geld en maak, dat gij weer naar huis komt. + +"Een man uit Yin was in Shu opgevoed en keerde als oud man weer naar +Yin terug. Toen hij op de reis daarheen door het land Tsin kwam, +zeide een der reisgenooten schertsend: "Dit is nu de hoofdstad van +het land Yin." De oude kreeg een kleur van ontroering, "Dat zijn +de veldaltaren uit uwe buurt!" De oude zuchtte diep. "Dat is het +huis uwer voorvaderen." De oude weende. "Dit zijn de graven uwer +voorvaderen." De oude weende luid. Toen lachte zijn reisgenoot en +sprak: "Ik heb slechts in scherts gesproken, dit is het land Tsin." De +oude schaamde zich zeer. Toen zij nu in het werkelijke land Yin kwamen +en de oude de stad, de veldaltaren, de woningen en de graven zijner +voorvaderen werkelijk zag, was zijn ontroering veel minder. + +"In het land Ki was een man, wien de bezorgdheid, dat hemel en aarde +eenmaal ineen zouden storten, geen rust liet. Een zijner vrienden had +medelijden met zijne ontroering en poogde hem tot kalmte te brengen +door te zeggen, dat de hemel slechts de bewaarder der lucht was en +inademen en uitademen den ganschen dag in de ruimte afwisselden. + +Doch kunnen, vroeg de ander, zon, maan en sterren niet naar beneden +vallen? Hoe zou dat mogelijk zijn, antwoordde de vriend, het zijn +slechts lichten in de bewaarplaats der lucht. Doch wanneer de aarde +te gronde gaat? "Dat is immers een groote, vastsamengevoegde massa," +troostte de vriend, "die door het voortdurend daarop heen en weer +loopen en trappen nog steeds vaster wordt." + +Toen waren beiden tevreden, de een omdat hij zijn zorg had verloren, +de ander omdat hij zijn vriend tot rust had gebracht. + +Tchung lu tsi hoorde wat er voorviel en sprak lachend: Wolken en +nevel, wind en regen zijn de verzamelingen der lucht en vormen den +hemel; bergen, heuvels, rivieren, zeeën, metaal, steenen, vuur en hout +zijn de verzamelingen van het geschapene en vormen de aarde. Weet men +echter, dat het slechts verzamelingen zijn, zoo weet men ook, dat zij +te gronde moeten gaan. Hemel en aarde zijn slechts kleine punten in +de ruimte. Doch van alles wat bestaat zijn zij het grootste. Dat zij +nu moeilijk tot hun einde en tot uitputting zullen komen is zeker, +doch evenzoo zeker, dat zij eenmaal gemeenschappelijk te gronde zullen +gaan. Zou hij, die dezen tijd zal beleven, niet treurig zijn? + +Licius echter lachte en sprak: "Het is verkeerd te denken, dat hemel en +aarde zullen ondergaan, en verkeerd te denken, dat zij niet ondergaan +zullen. Niemand kan weten, wat geschieden zal, want het leven verstaat +den dood niet en de dood verstaat het leven niet; het komen ook niet +het gaan, noch het gaan het komen. Waarom zich daarover te bekommeren?" + +"Op de reis naar Wei vond Licius in de struiken een doodsbeen, honderd +jaar oud; hij riep een leerling, die bij hem was, toonde hem dat en +zeide: Slechts ik en hij weten, dat wij noch leven, noch dood zijn." + +Lieh tsze is ook de eenige bron over Yang Chu, tegen wien Mencius +zoo beslist optrad en die dus een tijdgenoot van dezen scheen te +zijn, hoewel Chwang tsze een gesprek tusschen Yang Chu en Lao tsze +vermeldt. De denkbeelden van Yang Chu, die Lieh tsze weergeeft, +loopen uit in deze stelling: het leven genieten en den dood niet +vreezen. De leer van Epicurus en die der Cynici wordt alzoo hier +verbonden. "Honderd jaar," zegt Yang Chu, "is de uiterste grens des +levens, die niet een van de duizend bereikt. Veronderstellen wij, dat +iemand die bereikt; de kinderlijke leeftijd, waarin men op den arm +wordt gedragen en de ouderdom nemen er wel de helft van in. Wat in +den slaap wordt verdroomd en van het wakende leven vergeten wordt, +smart en ziekte, kommer en verdriet, verliezen, zorgen en vrees +nemen nagenoeg de andere helft in. Wat overblijft vult misschien +tien jaren. En ook daarin zal nauwelijks één dag te vinden zijn van +gelukkig zelfvergeten, zonder een schaduw van zorg. Wat is dan des +menschen leven waard? Wat voor vreugde is er in? + +"Zullen wij het prijzen om de vreugde, die eten en drinken, of om het +genot, dat muziek en schoonheid geven? Maar men kan zich niet altijd +met deze vreugden vergenoegen, men kan niet steeds met de schoonheid +zich vermaken en naar de muziek luisteren. Daarbij komt de vrees +voor straf en de prikkel, die belooningen geven, de drijfkracht door +eerzucht, de terughouding door wetten uitgeoefend--deze maken dat +iemand zonder rust zich plaagt om de ijdele lofprijzing van één uur +en rekent op den roem na den dood. Deze invloeden houden hem, om zoo +te zeggen, op de wacht tegen alles wat zijn ooren hooren en zijn oogen +zien, en maken, dat hij altijd zich bekommert of wat hij denkt of doet, +recht of onrecht is. Zoo verliest hij het ware genot zijner jaren en +kan zichzelf geen oogenblik laten gaan. Waarin onderscheidt hij zich +van een misdadiger, in ketenen geklonken in de binnenste kamer der +gevangenis? De lieden in de hooge oudheid wisten wel, hoe kort het +leven is en hoe plotseling en volkomen het door den dood kan worden +afgebroken. Daarom luisterden zij naar de bewegingen huns harten, wezen +niet terug, wat hun natuurlijk toescheen om lief te hebben, zochten +geenszins de vreugden te vermijden, die zich aan hen aanboden. Zij +lieten zich niet van de wijs brengen door de opwindingen van den +roem: zij genoten het leven, zooals het hun natuurlijk voorkwam, zij +verzetten zich niet tegen den drang om zich te verheugen, (den drang, +die in alle dingen woont) en zij bekommerden zich er niet over om +na den dood beroemd te worden. Zij trachtten straffen te vermijden; +maar roem en eer, de eerste of de laatste te zijn, lang of kort leven: +dat alles trokken zij niet in hun berekeningen. + +"Waarin de menschen zich onderscheiden, dat is in het leven: waarin +zij met elkaar overeenkomen, dat is in den dood. + +"Zoo lang zij leven is er onderscheid van verstand en domheid, +beschaving en lompheid. Als zij dood zijn, hebben wij een stinkende, +bedorven massa, die vergaat--dat is het algemeene lot. Verstand en +domheid, beschaving en lompheid staan in geen menschen macht: evenmin +als de toestand van bederf, verrotting en ganschelijk verdwijnen. Noch +het leven van een mensch noch zijn dood zijn in diens eigen hand: +zijn verstand en zijn domheid, zijn beschaving en lompheid zijn zijn +eigen werk niet. Allen zijn geboren en allen sterven: de verstandige +en de domme, de goede en de slechte. Velen sterven als zij tien jaar +oud zijn, velen als zij honderd jaar oud zijn. De deugdzame en de +wijze sterven, de verdorvene en de dwaas sterven. Tijdens hun leven +waren zij wijze keizers, nu zij dood zijn, zijn het zoovele verrotte +beenderen; in hun leven waren zij roovers en tyrannen, nu zijn ook +zij zoovele verrotte beenderen. + +"Wie kan onderscheid zien in deze beenderen? + +"Daarom, zoolang wij leven, laten wij uit het leven maken het beste, +dat wij er van kunnen krijgen: wij hebben geen tijd om aan iets na +den dood te denken." + +Wat echter niet het minst in Lieh tsze's werk belang inboezemt is het +feit, dat hier voor de eerste maal de alchymistisch necromantische +[143] richting optreedt, die later voor de ontwikkeling van het Taoïsme +en de rol, die zijne aanhangers aan het keizerlijk hof zouden spelen, +beslissend zou zijn. + +"Aan het hof van keizer Muh van de Chau dynastie (1001-947 +v. C.) verschijnt een uit het westen komende Magiër, die door water en +vuur, metaal en steen drong, bergen, rivieren en steden verplaatste +en in de lucht opsteeg. Keizer Muh eerde hem op alle manieren, +doch de Magiër zag het paleis aan voor een erbarmelijke hut, vond +het eten der keizerlijke keuken slecht, en de dienstdoende hofdames +stinkende geiten. Toen liet de keizer hem een nieuw paleis bouwen en +de schoonste jonkvrouwen opzoeken om hem te bedienen. De Magiër liet +zich dat welgevallen, doch na korten tijd verzocht hij den keizer +met hem te reizen: liet dezen zijn rokspand vasthouden en voer met +hem tot in des Magiërs paleis: in den middenhemel. Dat paleis was van +goud en zilver gebouwd en met paarlen en kostbare edelsteenen ingelegd. + +"De keizer zag van omhoog op zijn paleis, dat er als een leemen +hut uitzag. Na lange jaren, toen de keizer zijn rijk geheel had +vergeten, nam de Magiër hem weer mede op een reis en voerde hem naar +een land, waar men de zon, de maan en de aarde niet meer zag. De +keizer werd bevreesd en verzocht den Magiër hem weer in zijn land +terug te brengen. Deze gaf hem een stoot: de keizer meende dat hij +ontzettend diep viel en--hij ontwaakte en bevond zich bij zijn tafel, +waar de spijzen nog niet koud geworden waren en de wijn nog in het +glas stond. [144] + +"De keizer vroeg geheel verbaasd wat er geschied was en zijn +omgeving antwoordde: "Uwe hoogheid was een oogenblik in gedachten +verzonken." Toen de keizer er den Magiër naar vraagde zeide deze: +"Ik wandelde met uwen geest, hoe zou dan de vorm zich bewegen?"" + +Spoedig werd de richting van het Taoïsme, waarvan deze geschiedenis +een voorbeeld geeft, de heerschende: met ijver zocht men naar het +middel om goud te maken en naar het elixer des eeuwigen levens: de +keizers en grooten overlaadden de leermeesters der zwarte kunst met +goud en eer. Onder Tsin Shi Wang Ti, die de geleerden [145] zoo wreed +vervolgde, bloeide het Taoïsme zeer. De keizer zocht met de Taoïsten +naar "den steen der wijzen" en naar de "eilanden der zaligen", die +natuurlijk ten westen van China moesten liggen. Toen Sü Shi, dien +de keizer met een groot gevolg van jongelingen en jonkvrouwen had +uitgezonden om deze eilanden te zoeken, terugkeerde met het bericht, +dat hij ze wel had gezien, maar ze door tegenwind niet kon bereiken, +trok de keizer zelf naar Tschifu in Shantung, in de hoop ze van daaruit +te aanschouwen. Daar doodde hij eigenhandig een grooten haai, die, +volgens de beweringen der Taoïsten de ontdekking der eilanden zou +verhinderen. De dood des keizers sloeg aan verdere plannen, die naar +Japan hem hadden kunnen leiden, den bodem in. Doch, ook dit gebrek +aan succes schrikte de opvolgers van den "eersten hemelschen keizer" +niet af: en nog onder menig opvolger verheugden zich de Taoïsten in +den krachtigsten steun en de grootste waardeering. + +Met de toenemende verwatering van het Taoïsme zochten zijn priesters, +de "doktoren der rede," zooals de zendelingen uit de 17e eeuw hen +noemden, het steeds minder in de behandeling der wijsgeerige vragen, +steeds meer in de exploitatie van het bijgeloof. Waar, zooals in +China overeenkomstig het volksgeloof--zoo veel bovennatuurlijke, +grootendeels vijandige krachten des menschen rust bedreigen, kan +het ons niet verwonderen, dat de schare naar middelen omzag om zich +daarvoor te behoeden of zich daarvan te bevrijden. + +Welnu, als overal werden zulke middelen in het geloof gezocht +èn--in het bijgeloof gevonden. Daarom is het verklaarbaar, dat de +rol van duivelbanner in China meer aan de Taoïstische dan aan de +Boeddhistische priesters toevalt en dat de eersten niet slechts volgens +sagen en legenden, maar ook in het dagelijksch leven gelden als de met +bovennatuurlijke krachten toegeruste beschermers der geloovigen, welke +zich tot hen wenden. Hun wapenen zijn: het zwaard en de vliegenwaaier, +welke beide ook de zinnebeelden zijn van twee der acht onsterfelijken +(genieën, verheven geesten) door deze secte erkend. Waar nu deze +priesters niet persoonlijk kunnen optreden, doen zij dit met amuletten +en tooverspreuken, die, op papier geschreven, en met allerlei zegelen +voorzien, aan de deuren, vensters en muren worden gehecht, of ook wel +verbrand, of--in water opgelost--ingenomen worden. Aan het hoofd der +heksenmeesters en duivelbanners staat de Taoïstische paus, zooals hij +dikwijls genoemd wordt, Chang Tien Shi d.i. de leermeester des hemels, +die zijn zwaard van den hemel heeft ontvangen en zijn afstamming, +althans geestelijk, terug voert tot op den beroemden Taoïstischen +patriarch Chang Tao ling, die in het jaar 34 n. C. in de provincie +Chekiang werd geboren en in den ouderdom van 123 jaren ten hemel +opsteeg om daar in de onsterfelijkheid zich te verheugen. Chang Tao +ling's nakomelingen, later ook die van zijn leerling Kau Kien Che +zijn nog steeds in het bezit van het ambt van opperduivelbanner en +vertegenwoordiger op aarde van de hoogste Taoïstische godheid. + +Vele heerschers van vele dynastiën hebben den Taoïstischen paus, den +Tien Shi, met eer en rijkdom overladen. Hij houdt verblijf, waar zijn +voorvaderen sedert honderde jaren geleefd hebben: op den Lung hu Shan +(draken- of tijgerberg) in Kiangsi, en, hoewel de tempel, waar zijn +paleis was, door de Taipings [146] werd verwoest, is deze toch reeds +weer in zijn oude heerlijkheid opgebouwd. Een bizonder sieraad zijner +residentie vormen een groot aantal aarden potten, stevig gesloten, +met amuletten volgeplakt, waarin hij en zijn voorgangers door hen +uitgedreven booze geesten hebben gebannen. De gewone Taoïstische +priester vangt deze vrienden, welke zich in damp veranderen, in +flesschen op, die hij toekurkt, precies zooals zijn Arabische collega's +duivelbanners, volgens de "Duizend en Een nacht". De waardigheid van +"leeraar des hemels" heet zich door "wedergeboorte" voort te zetten, +evenals bij de geestelijke hoofden der Lamaïstische hiërarchie [147]. + +In dagen van geestelijke opwinding zooals in 1876 b.v., wanneer +denkbeeldige wezens hun werk verrichten, aan volwassenen en kinderen +de pruiken afsnijden, kippen de veeren uitplukken en als incubi [148] +de menschen plagen en dooden, plegen de Taoïstische duivelbanners +een gouden oogst binnen te halen en millioenen papieren amuletten te +verkoopen, waarop berijmde spreuken en onleesbare teekens staan. Van +1876-77 was er bijna geen huis, waarop geen dergelijke papieren waren +vastgehecht, ook droegen kinderen en volwassenen die dikwijls om het +hoofd gewikkeld. + +Terwijl de Taoïsten zich alzoo, reeds van den aanvang onzer +tijdrekening af, altijd meer van de oorspronkelijke leer verwijderden +en door exploitatie van het verlangen, dat de mensch heeft naar +zinnelijk en bovenzinnelijk genot, invloed en macht trachtten te +verkrijgen, bracht de invoering van het Boeddhisme in de eerste eeuw +onzer tijdrekening een nieuwe, van buiten afkomstige leer in China, +waartegen de beide inheemsche stroomingen, in 't bizonder echter het +Confucianisme, zich aanstonds te weer stelden. Daarover een en ander +in ons volgend hoofdstuk. + + + + + +VI. De "geleerden" tegenover Taoïsme en Boeddhisme. + + +Het zou ons te ver voeren dien strijd in bizonderheden te volgen: +bovendien werden, gedurende de eeuwen, waarin die strijd werd gevoerd, +altijd weer dezelfde argumenten door de "geleerden", de aanhangers van +Confucius en Mencius, herhaald, evenals door hun tegenstanders. Terwijl +het Boeddhisme aan het Confucianisme verweet, dat het zich slechts +om dit leven, niet om het hiernamaals bekommerde, bracht dit laatste +de voorschriften der kinderlijke liefde op den voorgrond. Deze toch +veroordeelden dat zich van de wereld terugtrekken en de daarmee +samenhangende verwaarloozing der door de bloedverwantschap opgelegde +plichten. + +Overigens moeten wij ter eere der Chineezen opmerken, dat weliswaar de +strijd tegen Boeddhisme en Taoïsme soms het karakter eener vervolging +aannam, doch dat deze vervolgingen nooit dat bloedig karakter droegen, +waarvan de geschiedenis, zoowel van het Christendom als van het +Mohammedanisme, zooveel voorbeelden weet aan te wijzen. + +Wel werden tempels verwoest, kloosters ontbonden en de bewoners naar +de familie teruggezonden, doch bloedige offers werden aan de orthodoxe +leer niet gebracht en ook niet door haar verlangd. Bovendien duurde +het niet lang of het Confucianisme begon tegenover de eigenaardige +leerstukken van net Boeddhisme een andere houding aan te nemen dan +tegenover zijn wijsgeerige zedeleer. + +Terwijl het voortging de leerstukken te bestrijden, nam het van de +wijsgeerige zedeleer heel wat over, zoodat ten slotte zelfs de werken +van de voornaamste voorstanders van Confucius, zoo vol waren van +Boeddhistische opvattingen en ideeën, dat men wel toe moet stemmen, +dat in dit opzicht het Boeddhisme een groote uitwerking had. + +Tusschen Han Yü, die voor 1100 jaren de leer van Confucius +voorstond en Chu hi, die sedert het einde der 13e eeuw officieel als +vertegenwoordiger der orthodoxe uitlegging wordt beschouwd, bestaat +een dergelijk onderscheid, als er tusschen de strenge Rabbijnen +van Jeruzalem en de Alexandrijnsche Joden der nieuwe school bestaan +heeft. [149] Han Yü komt heftig op tegen het brengen van een reliquie +van Boeddha in het keizerlijk paleis en vraagt, wat de keizer met het +oude, halfvergane gebeente moet aanvangen. Hij sluit zijn pleitrede +hiermede, dat hij het bestaan van de godheid van het Boeddhisme +loochent en deze oproept om, als bewijs dat zij werkelijk bestaat, +hem, haren tegenstander te vernietigen. Dezelfde uitdaging als van +Bradlaugh, den bekenden Engelschen vrijdenker en afgevaardigde in het +lagerhuis, die den God der Christenen opriep om hem, den godloochenaar, +te verpletteren. Alleen Bradlaugh vatte, als zoon der democratische +19e eeuw, de zaak meer dramatisch, openhartig gezegd, dwazer op dan de +Chinees der 8e eeuw; hij toch stelde zijn eisch in een volksvergadering +en gaf God slechts vijf minuten om hem te vernietigen. + +Wij laten nu volgen een uittreksel uit eene omschrijving van het +"heilige edict," die weliswaar niet oud is, (uit het begin der +18e eeuw), maar ons een duidelijk beeld geeft van het oordeel der +orthodoxie over Taoïsme en Boeddhisme. + +"Van ouds, heet het hier, hebben er drie secten bestaan; naast die +der geleerden, nog die van de Boeddhisten en de Taoïsten. Al het +spreken der Boeddhistische priesters heeft ten doel: zalig te worden, +en gelijk aan Boeddha, den stichter van hun godsdienst. Als een zoon +zijn familie verlaat en priester wordt, zoo zeggen zij, dat negen +geslachten zijner bloedverwanten zeker zijn in den hemel te komen. Denk +nu eens een oogenblik na. Waar is Boeddha? Wat is Boeddha? Boeddha +is het hart. Wat is nadenken over de boeken van Boeddha? Ieder uur +en ieder oogenblik denken aan de leiding van zijn hart. Is het goed, +zoo is het Boeddha. Daarom heet ook het eerste boek hunner secte: +"De weg des harten". De hoofdsom van wat deze weg des harten leert is, +dat het hart recht moet zijn, niet krom, waar, niet huichelachtig, +sterk, niet droomerig. Nijd, toorn en begeerten, deze drie fouten +moeten worden uitgeroeid; alles moet u slechts voorkomen als de bloem +door een spiegel, als de maan in het water, dan zult gij vrij zijn van +vrees en zorgen. Dat is: het hart volmaken. Daarom zegt ook Chu tsze +(Chu hi): de secte van Boeddha bekommert zich, noch om den hemel, +noch om de aarde, noch om iets anders binnen het heelal, zij denkt +slechts aan het hart. In die stelling ligt de geheele oorspronkelijke +leer van Boeddha. + +Wat de Taoïsten betreft, zij hechten bizondere waarde aan "den +steen der wijzen", waarmee zij kwikzilver vast willen maken en lood +in goud veranderen, draken en tijgers temmen en wie weet wat voor +verborgenheden nog meer mede bereiden willen. Alles komt echter +neer op de versterking van de (dierlijke) levenskracht: een paar +jaar het leven verlengen dat is alles. Daarom zegt Chu tsze ook: +Waar het de Taoïsten vooral om te doen is, dat is de bewaring van den +levensgeest. In die stelling ligt de gansche leer van Tao opgesloten. + +"Nu is het wel waar, dat de uitnemendsten onder de Boeddhistische +priesters, die in de kloosters op de beroemde heuvelen wonen en +het goed verstaan leeringen voor te dragen, alles op één woord: het +hart terugbrengen en dat de brave doctoren van Tao, die diep in de +kloven en holen der bergen naar de verkrijging der onsterfelijkheid +trachten, alles samenvatten in dit ééne: de wedergeboorte des geestes, +doch, als wij de zaak nu eens goed bekijken, dan zien wij nog wat +anders. Dat zich terugtrekken in de eenzaamheid, waar noch menschen +zijn noch de rook van menschelijke woningen is, dat met gekruiste +beenen in diep stilzwijgen neerzitten, wat is het anders, dan de +wederkeerige verplichtingen des levens met den wortel uittrekken +en verwoesten? Verre zij het van ons te denken, dat zij Boeddha +niet gelijk zouden kunnen worden of den rang der onsterfelijken +bereiken, doch: als zij dat kunnen, wie heeft sommigen ten hemel +zien varen en anderen midden op den dag hun vlucht opwaarts zien +nemen? Dat zijn alles slechts fopperijen. Toch gelooft het domme +volk alles en laat zich gemakkelijk wat op den mouw spelden. Zie +maar naar de strenge priesters van Boeddha en de doctoren van Tao, +die de menschen wedergeboren doen worden: zij allen verstoren--tot +geen enkel redelijk doel--de betrekkingen des menschelijken levens: +zij zijn voor de maatschappij nog niet de pluim van een veer waard! + +"Hoewel zij echter steeds zelfzuchtig waren en slechts dachten, aan +wat hun eigen persoon aanging, zoo hadden zij toch in oude tijden +geenszins de bedoeling om iemand anders te schaden. Nu is echter eene +klasse van personen onder hen opgestaan, die zonder middel van bestaan +of tehuis zich op de kloosters verlaten en in den tempel hun woning +nemen. Deze menschen schermen met den naam Boeddha en bedenken een +menigte dwaze sprookjes over hemelsche paleizen, onderaardsche holen, +zielsverhuizing en vergelding. Volgens hen is het allereervolste: een +priester te voeden en vrijgevig jegens de goden te zijn; zij noemen +dat: zaaien op den akker der zegeningen! Zij zeggen: "Geef altijd +en gij zult altijd hebben." En, opdat het volk hen gelooven moge, +voegen zij er bij: "Veracht de priesters, bespot Boeddha, bespot de +geboden, weiger vereering aan de goden, geef geen aalmoezen èn--gij +kunt zeker zijn van in de hel te worden geslingerd. De dondersteen +zal u treffen, de bliksem u verteren!" Alle soorten van sprookjes en +geschiedenissen vertellen zij om het volk bang te maken, opdat het +geloove, zich onderwerpe en betale. Eerst weten zij nog alleen maar den +lieden hun geld afhandig te maken, ten einde het in hun eigen zak te +steken. Langzamerhand echter gaan zij tot de grootste onbehoorlijkheden +over. Zij roepen--hoe zal ik het zeggen--vergaderingen op ter eere +van den versierden draak, de vrome wees, de reine bloem, waarin zij +de klokken luiden, de pauken slaan, waarin zij allerlei uitleggen en +bevelen en mannen en vrouwen te zamen brengen, die dag en nacht niet +uit elkaar gaan. Nu heet het wel, dat de lieden voor goede doeleinden +deze vergaderingen bevelen, doch ieder weet, dat het juist omgekeerd +geschiedt om booze dingen te doen. + +"Gij eenvoudig volk kunt het valsche van het ware niet +onderscheiden! Was niet Boeddha, naar wat de boeken over hem zeggen, +de eerstgeboren zoon van koning Fan? en toch trok hij zich uit de +wereld terug en vluchtte geheel alleen op den top der besneeuwde bergen +om zich aan de deugd te wijden. Wanneer hij voor zijn eigen vader, +zijn moeder, zijn vrouw en kinderen geen zorg droeg, zijt gij dan +zoo dwaas nog te meenen, dat hij zorgen zou voor de groote menigte +en haar zijn wetten en leeringen zou verkondigen? + +Het keizerlijk slot, de vertrekken der koningin, de troonzaal en de +feestzalen, dat alles verachtte hij. Zou het nu niet vreemd zijn, +als hij in verrukking kwam over de nonnen- en monnikenkloosters, de +tempels en kerkelijke gebouwen, die gij voor hem opricht? En indien +er werkelijk (zooals de Taoïsten leeren) een hoogste God in den hemel +leeft, zou Hij zich dan daar niet kunnen vermaken overeenkomstig Zijn +eigen smaak, zoudt gij dan voor Hem een lichaam van gesmolten goud +moeten maken en een huis, waarin Hij wonen kan? + +"Al die onzinnige geschiedenissen over vasten en collecten, +tempelgebouwen en oprichten van beelden, zijn uitvindingen van +rondzwervende, nietswaardige priesters en monniken om u zand in de +oogen te strooien. En toch gelooft gij ze en gaat niet slechts zelf +in de tempels om te bidden en te wierooken, maar laat ook uw vrouwen +en dochters toe ditzelfde te doen. Met heur haar vol pommade en +met geblankette aangezichten, in roode kleeren met groene oplegsels +trekken zij uit om wierook in de tempels te branden en dringen zich +met Boeddhistische en Taoïstische priesters schouder aan schouder, arm +aan arm, gestompt door de opdringende menigte. Ik zie er het goede niet +van in dat zij meenen te doen, in tegendeel, zij doen veel schandelijke +dingen, die ergernis opwekken en aanleiding geven tot hoon en spot. + +"Dan zijn er lieden, die bevreesd, dat hun lieve jongens en meisjes +niet lang genoeg zullen leven, ze aan den tempel overgeven om priesters +en priesteressen van Boeddha of Tao te worden, zich inbeeldend dat, +wanneer zij eenmaal hun huis hebben verlaten en zich aan de voeten +van grootvader Boeddha hebben neergezet, daardoor zeker hun leven +zal worden verlengd. Kan men dan, zoo zou ik willen vragen, volhouden +dat zij, die in onzen tijd priesters van Boeddha of Tao zijn, allen +den leeftijd van 70 jaar zullen bereiken, en er geen onder hen is, +die slechts kort leeft? + +"Wederom is er nog een andere klasse van bizonder domme lieden, die +wijl hun ouders krank zijn, zichzelf den goden als offer aanbieden. Zij +beloven, dat, als hun ouders gezond worden, zij zullen trekken naar +een heiligen berg om daar te bidden en wierook te verbranden; bij +iedere schrede zullen zij zich neerwerpen, totdat zij op den top van +den berg komen, vanwaar zij zich dan naar beneden storten. Indien zij +daarbij het leven al niet inschieten, armen en beenen breken zij er +toch bij. Zij zelf zeggen: "Ons eigen leven prijs te geven om dat onzer +ouders te redden is het grootste bewijs van kinderlijke liefde." De +omstanders prijzen hen ook als goede kinderen, doch, zij bedenken niet, +dat op die wijze het lichaam weg werpen, dat zij toch van hunne ouders +ontvingen, integendeel een zeer onkinderlijk gemoed verraadt. + +"Verder zegt gij, dat de Boeddha-vereering zeer voordeelig is, dat, +als men papieren afbeeldingen van geld verbrandt, geschenken offert en +vast, uw God Boeddha alle ongeluk van u zal afwenden, uwe zonden zal +wegnemen, uw geluk vermeerderen en uw leven verlengen zal. Denkt nu +eens na. Van ouds heet het: De goden zijn goed. Was dit nu met Boeddha +het geval, hoe kan hij dan begeerig verlangen, dat gij hem met uw +goudpapier en uwe geschenken zoudt bewegen om u te beschermen? En als +gij hem geen goudpapier verbrandt en geen gaven op zijn altaar legt zal +Boeddha op u toornig zijn en zijne straffen u toezenden! Dan is immers +uw god Boeddha een onwaardige! Neemt nu eens uw districtsrechter. Al +zoudt gij hem ook nooit hoffelijkheden bewijzen en vleien, toch zal +hij u, als gij maar goede en vlijtige menschen zijt, die uw plicht +doet, met groote welwillendheid behandelen. Overtreedt gij echter de +wetten, pleegt gij daden van geweld en matigt gij u de rechten van +anderen aan, zoo zal hij, al hebt gij ook allerlei middelen en wegen +om hem te vleien, toch ontevreden over u zijn en zulk gespuis uit de +maatschappij weten te verwijderen. + +"Gij zegt, dat uwe vereering van Boeddha u vergeving der zonden +verschaft, doch, stelt nu eens, dat gij in een of ander opzicht de wet +hebt overtreden en in de rechtszaal verschijnen moet, om uw straf te +vernemen, meent gij dan, dat de rechter u zal sparen, al roept gij ook +nog zoo dikwijls, al ware het duizend malen: Genadigste heer rechter? + +"Gij wilt echter, om voor ieder geval gedekt te wezen een paar +Boeddhistische en Taoïstische priesters bij u hebben, opdat zij u de +heilige boeken voorlezen en u de biecht afnemen: want gij gelooft, +dat het voorlezen der boeken de ellende verdrijft, geluk aanbrengt en +het leven verlengt. Maar stel nu eens, dat gij u tevreden stelt met +de verschillende gedeelten van dit "heilig edict" eenige duizende +of honderdduizende malen te lezen, zonder daarnaar te handelen, +meent gij dat de keizer daarover bizonder verrukt zal zijn, u met +geld beloonen en in het ambt bevorderen zal?" + +Tot dusverre dit "heilig edict." We kunnen er uit zien, dat zeven +eeuwen niet veel hebben veranderd in de opvatting der Chineesche +geleerden. Doch--terwijl de dogmatische zijde van het Boeddhisme weinig +genade vond in de oogen der orthodoxe volgelingen van Confucius, heeft +zich, sedert de Sang-dynastie, in de school van Chu hi, een sterke +neiging tot Boeddhistische en Taoïstische bespiegelingen vertoond. In +het bizonder wat betreft vragen over de kosmogonie, het ontstaan +der wereld. Terwijl de geleerden zich met bespiegelingen over deze +onderwerpen bezig hielden, wijdden zij zich ook, sinds de 12e eeuw, +aan de oplossing van vraagstukken, die ons als spel moeten voorkomen, +doch die daarom niet minder de knapste koppen uit dien tijd in beslag +namen en daarom althans een korte vermelding verdienen. + +Ho tu Loh shu, "het plan van Ho en de rol van Loh", is de Chineesche +naam voor de mythische overleveringen, waarop blijkbaar "het groote +plan" van den graaf van Ki berust. Het "groote plan" is de titel +van een der geschriften van Shu-king, het boek der historische +opteekeningen, dat in acht afdeelingen voorschriften behelst over +de wijze, waarop het volk door de volkomenheid van den vorst en de +daaruit voortvloeiende voortreffelijkheid der regeering gelukkig en +tevreden kan worden. Dit geschrift werd blijkbaar tegen het einde der +12e eeuw door den keizer Wu aan den graaf van Ki meegedeeld, welke, +hoewel door den laatsten heerscher der Shang dynastie ingekerkerd, +toch de aan dezen gezworen trouw wilde houden en den nieuwen keizer +niet wilde huldigen. Ja toen hij door dezen in vrijheid werd gesteld, +vluchtte hij naar Korea, met welk land hem Wu ten slotte zou hebben +beleend. + +In het gedeelte van den commentaar op I-king, dat aan Confucius +wordt toegeschreven, heet het: De gele rivier (Ho) bracht het plan +voort en de rivier Loh de rol. In de "gesprekken" zegt Confucius: +de rivier brengt geen plan meer voort, en op een andere plaats vindt +men: de rivier bracht het plan van het paard voort. + +Naar deze grondslagen fantaseerde Kung Ngan Kwoh, een afstammeling van +Confucius in het 12e lid, een man die in de 2e eeuw voor Christus bij +het terugvinden en verklaren der kanonieke geschriften een groote rol +speelde, de volgende geschiedenis: Een draak (een gevleugeld paard) +steeg op uit de wateren der gele rivier. Hij vertoonde op zijn rug +een rangschikking van zinnebeelden, waaruit de (fabel) keizer Fu hi +het systeem van Pa kwa (acht maal drie letters) afleidde. Ook toonde +een goddelijke schildpad aan den witten Yü een rol, die beschreven +was met getallen van uit één tot negen teekens bestaande waaruit dan +Yü den grondslag zijner negenvoudige wijsbegeerte zou hebben gevormd. + +Sedert de dynastie van Han hebben de Chineesche geleerden zich met +deze beide mystieke openbaringen (het plan en de rol) het hoofd +gebroken, doch onder de dynastie van Sung werd, voor het eerst +tijdens de regeering van keizer Hwei Tsung (1106-1125) beproefd om +die zinnebeelden in beeld te brengen en uit hen de grondslag eener +diepzinnige of kinderachtige (het oordeel hierover is verschillend) +philosophie der getallen af te leiden. Eerst onder Sung's regeering +nam men echter deze quaestie met ernst ter hand en slechts een enkele +geleerde dier dagen, An yang sin, die van 1017-1072 leefde, heeft het +gewaagd het bestaan van het paardeplan en de schildpadrol te loochenen. + +De volgende eeuwen hielden aan de commentaren van Chu hi [150] en +zijn school vast; eerst tegen het einde van de 16e eeuw begon zich +de kritiek daartegen te verheffen, en korten tijd voor den val van +den laatsten keizer uit de dynastie Ming richtte een aantal van +beroemde geleerden aan dezen het verzoek om de oudere teksten en +commentaren aan de staatsexamens ten grondslag te leggen: dat wil +zeggen den invloed der Boeddhistische en Taoïstische leeringen op +het staats-Confucianisme te breken. + +De met den ondergang der Ming-dynastie en der verovering van China door +de Mandschoeren gepaard gaande strijd en onrust lieten het denkbeeld +echter niet tot uitvoering komen, maar het telt nog talrijke aanhangers +onder de Chineesche letterkundigen, al vindt het ook in den nieuweren +tijd geen bepaald officieuse uitdrukking in een protest tegen het +aanhouden der nog steeds als orthodox geldende verklaringen van Chu hi. + +De thans in China regeerende Mandschoe-dynastie heeft meer dan +een harer voorgangsters voor de bewaring en onderhouding van het +Confucianisme gedaan. Zeker wel omdat zij, door eerbied voor wat +den Chineezen het dierbaarste is, de vreemde overheersching minder +drukkend wilde doen schijnen. Zij heeft echter ook meer dan eene der +vroegere regeeringen het Confucianisme voor haar doeleinden gebruikt +en zijne leeringen voor staatsdoeleinden pasklaar gemaakt. De sterkste +uitdrukking vindt deze politiek in het door keizer Kang hi in 1670 +bekend gemaakte "heilige edict", dat in zestien afdeelingen alles +samenvat, wat de onderdaan heeft in acht te nemen. + +De keizer gaf deze verordeningen, toen hij 16 jaar oud was: +waarschijnlijk daartoe genoopt door het politiek drijven van met het +Taoïsme samenhangende vereenigingen. Als grond van zijn edict gaf hij +deze overweging, "dat de zedelijkheid sedert eenigen tijd dagelijks +was afgenomen en de harten der menschen niet meer dezelfde waren als +vroeger." Als vader zijns volks wilde hij in weinige stellingen de +grondregelen aangeven, die zijn leerlingen tot richtsnoer in alle +betrekkingen des levens moesten dienen en wier opvolging hen zelve +goed en gelukkig, hem echter tot heerscher van een talrijk, goed +gevoed en beschaafd volk zou maken. + +Het edict moest op den 1en en den 15en van iedere maand overal openlijk +worden voorgelezen, wat ook thans nog in zooverre geschiedt, dat een +der afdeelingen wordt voorgelezen, verklaard en uitgelegd. Behalve +de beambten, die daarbij krachtens hun betrekking tegenwoordig moeten +zijn, komen er echter gewoonlijk slechts enkele toehoorders. + +Bij herhaling heeft men beproefd om bij deze voorlezingen een grooteren +kring van toehoorders bijeen te brengen; zoo voor eenige jaren in +Canton, met het doel om de zendelingen tegen te werken. + +Iedere afdeeling bestaat uit zeven teekens, van welke de eerste drie +het voorschrift behelzen, de laatste drie het doel, dat men door de +opvolging van het geschrift bereikt: een in China zeer gebruikelijke +verbinding van nuttigheid en leering. Het vierde teeken is in iedere +afdeeling hetzelfde en beteekent "om" of "opdat". + +Van ieder der 16 sententiën schreef keizer Yung Cheng, de zoon +en opvolger van Kang hi, in 1724 een verklaring, welke bij de +voorlezingen de plaats van vroegere verklaringen inneemt. Een nog +uitvoeriger omschrijving werd later in 't licht gegeven door zekeren +zout-commissaris in Shensi, Wang Yü po geheeten. Deze wordt als een +waar meesterstuk beschouwd, omdat zij zoo begrijpelijk is en door het +invlechten van historische voorbeelden, aanhalingen en spreekwoorden +zoowel leerzaam als onderhoudend mag heeten. De straks aangehaalde +pleitrede tegen Boeddha en Tao [151] is hier weggelaten. Overigens zijn +er vele pogingen gedaan om "het heilige edict" populair te maken. In +1681 gaf zekere districts-magistraat in Anhui, Liang Yen nien, +een werk uit met 200 platen, welke, evenals de daarbij behoorende +geschiedenissen bestemd waren om de voorschriften des keizers op te +helderen en te illustreeren. + +In 1879 werd een ander dergelijk werk in Shanghai door een Chineesch +photographisch instituut gepubliceerd en in Canton bestaat een +omschrijving van het edict in verzen. + +We laten nu, hier en daar een enkele opmerking makend, de verschillende +sententiën van dit edict volgen: + +1. Neemt de kinderlijke en broederlijke plichten in acht, opdat de +wederkeerige betrekkingen des levens behoorlijk in stand blijven. + +2. Acht uw bloedverwanten, opdat gij de voordeelen van een goede +verstandhouding moogt toonen. + +3. Leeft op goeden voet met uw naburen, opdat gij rechtsquaesties +moogt vermijden. [152] + +4. Legt u toe op den landbouw en het kweeken van moerbeiboomen [153] +om voldoende voeding en kleeding te hebben. + +5. Weest spaarzaam om onnuttige uitgaven te vermijden. + +6. Houdt de studie der wetenschap in eere, opdat gij de leerlingen +leidt op den rechten weg. + +7. Vernedert valsche leringen, [154] om de ware leer te verhoogen. + +8. Verklaart de wetten, om de onwetenden en hardnekkigen te +waarschuwen. + +9. Weest hoffelijk en toegevend om de zeden te verbeteren. + +10. Blijft getrouw aan uw eigenlijke bezigheden, opdat de wil des +volks onveranderlijk zij. [155] + +11. Onderwijst de jeugd, opdat zij verhinderd worde kwaad te doen. + +12. Laat alle valsche beschuldigingen achterwege, opdat de onschuldigen +beschermd worden. + +13. Waarschuwt allen, geen deserteurs (die het vaandel verlaten) +bij zich op te nemen, opdat zij niet in hun straf deelen. + +14. Betaalt uwe belastingen, opdat gij niet dikwijls gemaand behoeft +te worden. + +15. Vereenigt u tot tien en honderdtallen, om roof en diefstal uit +te roeien. [156] + +16. Weest verdraagzaam jegens elkaar, opdat het leven in achting blijve +(opdat er bij den strijd geen verwondingen en doodslagen voorvallen.) + +Het gezond menschenverstand, dat in de aangehaalde plaatsen, welke uit +de geschriften van orthodoxe philosofen getrokken zijn, een zoo groote +plaats beslaat, is, indien men allerlei bluf en versiering, alsmede de +later eerst opgekomen speculaties van Boeddhisme en Taoïsme er buiten +rekent, nog altijd de grondslag van de tegenwoordige philosophie, die +onder den naam van Confucianisme de gansche Chineesche maatschappij, +van de familie tot den staat toe, doortrekt. + +Trots alle bijgeloovige uitwassen, die uit Boeddhisme en Taoïsme +zijn voortgekomen, of die zich in aansluiting daaraan uit den ouden +staatsgodsdienst ontwikkelden en die in de hoogste, zoowel als in +de laagste kringen hunnen invloed doen gelden: ja, officieel worden +gehuldigd--trots dat alles ligt er toch in het Staats-confucianisme +een voor familie en staat zeer beschavende macht. + +Aan den invloed dezer, zich tegen alle ruwheid en onzedelijkheid +verzettende leer op de omliggende volken heeft China het te danken +gehad, dat zijn philosophie tegenover deze volken een zelfde rol +heeft vervuld, als in Europa de Grieksche en Romeinsche beschaving +en later het Christendom. + +Natuurlijk hebben echter die omliggende volken niet alleen de +deugden, maar ook de gebreken dezer beschaving overgenomen. Bij +die gebreken denken wij vooral aan de steeds grootere afsluiting +van andere geestelijke stroomingen en de daaruit voortvloeiende +zelfoverschatting, waaruit zich dan de levenlooze onbewegelijkheid +ontwikkelde, die wij in China, Annam en Korea ontmoeten, en waaraan +slechts Japan zich--zeker ook omdat het Mongoolsche bloed hier niet +onvermengd is--heeft ontworsteld. + +Welke verwijten men in dezen echter aan de Chineesche philosophie +moge doen, men mag niet vergeten, dat zij China voor vele droevige +verschijnselen, die wij in de snel voortgaande westersche beschaving +opmerken, bewaard heeft. + +Men denke aan de inquisitie en het anarchisme, beiden door zoo talrijke +klassen in het westen verheerlijkt. Voor zulke dingen is China gespaard +gebleven. Nu moge men zeggen, dat ook in China de praktijk soms niet +beantwoordde aan de theorie, wij vragen, waar dat geheel het geval +is en merken op, dat de philosophie van Confucius heeft bereikt, +wat voor andere stelsels onbereikbaar is gebleven, namelijk dat zij +niet slechts het eigendom werd van enkele bevoorrechten, maar van de +geheele volksmassa. + +Ook merken wij op, dat het zijn waarde kan hebben om, waar de +tegenwoordige Europeesche philosophie in een alles afbrekend en +vergiftigend pessimisme en cynisme ontaardt, zich in zijn zwartgallige, +onpraktische bespiegeling eens te laten temperen door de wereldwijsheid +der oude Chineezen, al moge zij wat "huisbakken" zijn. + +Waar nu de philosophische leeringen van oude tijden af tot nu toe +zulk een grooten invloed uitoefenden op de denk- en handelwijze van +het geheele Chineesche volk en deze zeker ook in de toekomst zullen +uitoefenen, moeten wij, behalve deze leeringen, ook de werken kennen, +waarin zij ons zijn bewaard gebleven. + +Wij willen daarom, vooral voor hen, die lust mochten hebben op dit +gebied wat dieper dan de oppervlakte te gaan, een kort overzicht van +namen, schrijvers, inhoud en ouderdom dier werken geven. + + + + + +VII. De klassieke boeken der Chineezen. + + +De Chineezen spreken gewoonlijk van de "vijf Kings" en de "vier +Shu's". De eersten zouden wij de vijf groote, de anderen de vier +kleine klassieken kunnen noemen. + +De groote klassieken zijn volgens deze indeeling de volgende: + + + 1. I-king, het boek der veranderingen. + 2. Shu-king, het boek der geschiedkundige aanteekeningen. + 3. Shi-king, het boek der liederen. + 4. Li-ki, het boek der ceremoniën. + 5. Chun-chiu, de kroniek van Confucius met het geschiedkundig + verhaal van Tso chiu ming. + + +De kleine klassieken zijn: + + + 1. Lun-yü, de gesprekken van Confucius. + 2. Ta-hio, de groote leer. + 3. Chung-yung, het onveranderlijke midden. + 4. De werken van Mencius. + + +Noch het getal der werken, noch de boeken, die tot ieder der +hoofdwerken behooren, noch de bestanddeelen dier kleinere werken of +hun namen zijn altijd dezelfde geweest; er zijn vijf, zes, negen, +tien en dertien "kings" geweest. Deze naam "Kings" is eerst sedert +de dynastie van Han, in de laatste twee eeuwen vóór onze jaartelling +voor alle boeken gebruikelijk geworden, die men als kanoniek en +van onwankelbaar gezag beschouwde. Tegenwoordig, onder de Mandschoe +dynastie, welke sedert 1643 in China heerscht, wordt, behalve van de +"vijf kings" en de "vier shu's" ook dikwijls van de dertien "klassieke +werken" gesproken. Deze zijn dan: + + + 1. Het boek der veranderingen. + 2. Het boek der geschiedkundige aanteekeningen. + 3. Het boek der liederen. + 4. Chau-li, het boek over de staatsinstellingen onder de Chau + dynastie. + 5. I-li, het boek der gebruiken. + 6. Het boek der ceremoniën. + 7. De kroniek van Confucius met het geschiedkundig verhaal van + Tso chiu ming. + 8. Dezelfde kroniek met het geschiedkundig verhaal van Kung yang. + 9. Dezelfde kroniek met het geschiedkundig verhaal van Ku liang. + 10. De gesprekken van Confucius. + 11. De geschriften van Mencius. + 12. Hsiao-king, het boek van de kinderlijke liefde. + 13. Het oude woordenboek Urhya. + + +Onder die dertien worden niet genoemd de volgende drie werken, die +echter ook als klassiek gelden: + + + 14. Ta-hio, de groote leer. + 15. Het onveranderlijke midden (Chung yung). + 16. De Bamboeboeken. + + +Wat het ontstaan, de schrijvers en voor een deel ook den inhoud +dezer werken aangaat; daarover zijn bijna evenveel meeningen, +als er Chineesche critici zijn, die zich met deze vragen hebben +beziggehouden. Dit is niet te verwonderen, daar bijna geen dezer +boeken ons ongeschonden is overgeleverd en de tekst dikwijls +onverstaanbaar is. Wat de een beslist voor waarheid aanneemt, +wordt door den ander met evenveel beslistheid verworpen. Zelfs de +gedurende langen tijd als gezaghebbend erkende verklaringen van Chu +hi en zijne leerlingen in de 12e eeuw, zijn onder de tegenwoordige +dynastie dikwijls bestreden. Evenwel vertegenwoordigen zij nog altijd +de geijkte opvatting, waarvan men bij bekendmakingen van staatswege +uitgaat. De nu volgende opgaven geven de thans vrij algemeen geldende +opvattingen over de klassieke werken weer. + + + +1. I-king, het boek der veranderingen. + +De I-King is een boek, bestemd om de voor doeleinden van waarzeggerij +gebruikte, uit heele en gebroken lijnen bestaande 8 trigrammen, +evenals de daaruit afgeleide 64 hexagrammen te verklaren. [157] Die +teekenen zelf zijn zeker ouder dan de 12e eeuw voor Christus. De +korte verklaringen bij de hexagrammen en de uitweidingen over de +onderdeelen, waaruit deze samengesteld zijn, worden gezegd afkomstig te +zijn van Wen Wan (1251-1135 v. C.), den vader van den eersten keizer +der Chau-dynastie en van Chau kung, den broeder van dien eersten +keizer. De andere tien afdeelingen van het werk worden--waarschijnlijk +ten onrechte--aan Confucius toegeschreven. + +Op een onbevooroordeeld lezer maken de oudste gedeelten van den +I-king den indruk van een waarzeggersboek van weinig meer waarde +en beteekenis, dan dergelijke werken gewoonlijk hebben. Eerst in +het laatste, meer exegetische deel van het werk, wordt beproefd om +in de oorspronkelijk geomantische verklaringen een philosophische +beteekenis te leggen. Dit kan ons niet verwonderen, want ook bij +andere volken zijn alchemie, astrologie en andere zwarte kunsten +sterk met philosophische symboliek en mystiek dooreengewerkt. + +Het belangrijkste gedeelte van het werk, waaraan echter de bekende +Duitsche wijsgeer Leibnitz een zeker te groote waarde toekende, +is wel de derde der laatste verhandelingen (afdeeling 5 en 6). Deze +bevat naast uitvoerige mededeelingen over de wijze van het verklaren +van teekenen een rijk magazijn van oudheidkundige aanteekeningen en +bespiegelende wijsbegeerte. + +Confucius stelde den I-king zeer hoog. Driemaal moesten de riempjes, +welke de plankjes bijeenhielden, waarop in zijn exemplaar de tekst was +ingesneden, worden vernieuwd. Ja, hij placht te zeggen, dat, als hij +50 jaar aan de studie van I-king kon wijden, hij hopen mocht, daardoor +zoover gevorderd te zijn, dat hij geen groote gebreken meer bezat. + +Terwijl nu Confucius en zijne aanhangers dit werk zoo vereerden, is +het dubbel merkwaardig, dat ten slotte de Taoïsten zich geheel en al +van de uitlegging hebben meester gemaakt en dat de thans officieel +geijkte verklaring van dit werk afkomstig is van den Taoïst Ch'èn +tw'an. Deze man leefde eenigen tijd aan het hof van Tai tsung, +den tweeden keizer der Sung dynastie (976-997) en werd door dezen +geroepen om hem in de geheime wetenschappen te onderrichten. Later +trok hij zich in de eenzaamheid terug, waar hij ook stierf. + +Bij de vernietiging der boeken (van de wijsgeeren) onder keizer +Tsing Shi Hwangti [158] werd de I-king als op de waarzeggingskunst +betrekkelijk, verschoond. Toch was een deel van den, zooals wij reeds +vermeldden, aan Confucius toegeschreven commentaar, verloren gegaan +en werd dit eerst ongeveer 78-42 v. C. onder tamelijk romantische +omstandigheden door een meisje teruggevonden in de ruïnen van een +oud huis. + + + +2. Shu-king, het boek der geschiedkundige aanteekeningen. + +De Shu-king, zooals wij dien thans kennen, bevat de overblijfselen +van een voorheen veel omvangrijker verzameling van geschiedkundige +beschrijvingen en documenten uit de jaren 2357-627 v. C. Aan de +echtheid van de gedeelten welke ongeveer 2197 v. C. en daarna +zijn geschreven, wordt niet getwijfeld, terwijl met betrekking tot +de andere, daaraan voorafgaande stukken wordt aangenomen, dat de +schrijvers uit oudere stukken hebben geput. + +De zeer geestvolle en zeker doeltreffende verklaring, door den +geleerden vrijheer von Richthofen over een van deze oudste stukken, de +schatting van Yü gegeven, doet zien, dat er in dit werk nog gewichtige +resultaten zijn te vinden voor diegenen, welke den moed hebben zich +te bevrijden van de boeien der Chineesche verklaarders, wier opvatting +gewoonlijk ook door de meeste vreemde vertalers wordt gevolgd. + +Wat de geloofwaardigheid van dit werk betreft: Mencius zegt er van, +dat het veel beter zou zijn, den geheelen Shu-king niet te bezitten, +dan daaraan onbepaald geloof te slaan. Confucius, wien men ook (ten +onrechte) dit werk toeschrijft, haalt het telkens aan. + +Een deel van den thans als geldig beschouwden tekst wordt door de +beste critici voor apocrief gehouden. Wat er van over is, bestaat uit +enkele stukken, die bij de vernietiging der boeken gered en toen op +eenigszins wonderbare wijze weer aan den dag zijn gebracht. + + + +3. Shi-king, het boek der liederen. + +De bekende geschiedschrijver Sze ma tien schrijft dit werk aan +Confucius toe, doch zijne verzekering is ongeloofwaardig. Immers +reeds lang vóór Confucius werden verschillende der hier voorkomende +liederen met dezelfde namen genoemd, die zij later ook droegen. + +Ook de Shi-king ontging in de dagen der Tsin-dynastie de vernietiging +niet. Doch, daar velen de liederen en gezangen daaruit van buiten +kenden, werd het boek spoedig weer hersteld. + +In zijn tegenwoordige gedaante bestaat het werk uit 305 stukken, +in vier groote afdeelingen samengevat, van welke de eerste afdeeling +160 liederen: spotliederen, straatliederen, liefdes- en volksgedichten +behelst. In de tweede afdeeling zijn 74 feestgezangen, oorspronkelijk +bestemd voor het keizerlijk hof, doch later ook aan de hoven der +vorsten gezongen. In de derde afdeeling zijn 31 gezangen, die eveneens +aan het keizerlijk hof werden voorgedragen en wel, wanneer er feesten +gegeven werden ter gelegenheid van het bezoek der onderhoorige vorsten, +terwijl de vierde afdeeling 40 gezangen telt, welke gebruikt werden +bij de ceremoniën in de hal der voorouders en bij de offers. + +Van de liederen oordeelt men, dat er 108 afkomstig zijn van den tijd +tusschen 1765-1065 v. C., verder 156 van tusschen 1076-696, en de +rest van af 696-585 v. C. Waarschijnlijk zijn deze opgaven niet ver +van de waarheid. + +De Shi-king bevat vele stukken, die van groote dichterlijke waarde +zijn. De Chineesche commentatoren hebben echter (evenals ook sommige +vreemde vertalers), al hun best gedaan om den zin van de mooiste +stukken te bederven, door deze namelijk ten onrechte als satyren +op onzedelijke toestanden, of als afschrikwekkende schilderingen te +gaan beschouwen. + + + +4. Chau-li, de staatsinrichtingen der Chau-dynastie. + +Dit, zooals men aanneemt, door Chau-kung in de 12e eeuw +v. C. geschreven werk, bestaat in zijn tegenwoordige gedaante +waarschijnlijk uit eenige oude gedeelten, met latere onechte +toevoegselen uit den tijd der Han-dynastie vermeerderd. Chau-li +werd door de Tsin-dynastie met bizonderen haat vervolgd en eerst in +het jaar 40 v. C. door een der keizerlijke bibliothecarissen weer +uitgegeven. Deze voegde een der verloren gegane stukken: het boek +der handwerkers, er nieuw bij. + +Het werk behelst een soort hof- of staatskalender der dynastie +Chau, waarin de verschillende ambten, het getal en de werkkring der +waardigheidsbekleeders worden vermeld. + + + +5. I-li, het boek der gebruiken. + +Het allereerst vinden wij dit boek aangehaald bij Mencius, in de 4e +eeuw voor Christus. Toch is het aan geen twijfel onderhevig, of een +deel van de voorschriften, die men in dit werk vindt over handelwijzen +bij bizondere gelegenheden, is reeds uit de dagen van Confucius of +uit nog vroeger tijd afkomstig. Na de vernietiging der boeken kwam +in de 2e eeuw v. C. een tekst van I-li, spoedig door een tweeden +gevolgd voor den dag. Uit deze beide teksten is de tegenwoordige +samengesteld. De titel "I-li" dagteekent uit den tijd der Han-dynastie. + + + +6. Li-ki, het boek der ceremoniën. + +De Li-ki is het derde en jongste der werken, in wier naam het teeken +"Li" (gebruiken) voorkomt. Terwijl echter de beide andere werken op +dit gebied, I-li en Chau-li, althans voor een deel zeer oud zijn: +meer dan 1000 voor C. geschreven--is de Li-ki zeker niet voor de 2e +eeuw onzer jaartelling voltooid. + +Li-ki behelst de oude commentaren over de onderwerpen, in het boek +I-li behandeld en is, in zijn tegenwoordigen vorm een werk van Tae, +den jongere. Diens oom, Tae, de oudere, gaf reeds vroeger een werk uit, +"Ta Tae Li" d. i. de gebruiken van Tae den oudere, geheeten. + +Dit laatste boek (van den oom) was onder de dynastie Han niet bizonder +in tel, doch nieuwere critici hebben het in zijn eer hersteld: het +bevat namelijk den kalender der Hsia-dynastie, die, indien hij echt +mocht zijn, ons sterrekundige opgaven geeft van 2000 jaar vóór onze +jaartelling. + + + +7. 8. 9. Chun-Chiu, de kroniek van Confucius. + +Chun-Chiu beteekent letterlijk: herfst en voorjaar. De bedoeling +echter is om met die twee jaargetijden het geheele jaar aan te duiden, +alzoo: jaarboek. Het is een kroniek van het geheele Chineesche rijk +over 722-484 v. C., geordend volgens de chronologie van den vorst +van Lu. Deze kroniek wordt, door Mencius het eerst, aan Confucius +toegeschreven. + +Ondanks den buitengewonen lof, dien de Chineesche verklaarders +voor dit werk hebben, is het een droog, onnauwkeurig en onvolledig +werk. Indien Confucius de maker van dit werk is, heeft hij daarbij al +zonderlinge beginselen gevolgd: nl. om personen en feiten, waarmede +hij niet ingenomen was, eenvoudig weg te laten. + +Het dor geraamte dezer kroniek krijgt eerst leven door de drie +geschiedkundige vertellingen van Tso chiu ming, Kung yang en Ku liang, +waarvan vooral het eerste verhaal allerlei belangrijke bizonderheden +bevat. + +De verhalen en verklaringen in dit boek zouden mondeling zijn +overgeleverd en eerst onder de dynastie van Han zijn opgeschreven. Wie +de commentatoren waren (sommige critici houden deze zelfs voor +mythische personen) is niet bekend. + + + +10. Lun-yü, de gesprekken van Confucius. + +Blijkbaar is dit boek door de leerlingen van de leerlingen van +Confucius vervaardigd. Wij bezitten het vrijwel in den vorm, dien het +in de tweede eeuw v. C. verkreeg of toen bezat. Het bevat allerlei +antwoorden en uitlatingen van den wijze naar aanleiding van vragen, +'t zij van zijn leerlingen, 't zij van andere personen. Dit een +en ander is noch chronologisch, noch op andere wijze geordend. In +sommige afdeelingen, voornamelijk in de 10e, vinden wij een uitvoerige +beschrijving van de houding en de gewoonten van Confucius. + + + +11. De werken van Mencius. + +Men is het er niet over eens, wie eigenlijk de schrijver van deze +boeken is. Sommigen schrijven de zeven afdeelingen, waaruit het +bestaat, aan Mencius zelven toe, [159] anderen aan zijn leerlingen, +nog anderen aan beiden gezamenlijk. Bij de vernietiging van de boeken +schijnen de geschriften van Mencius te zijn gespaard, wellicht omdat +hierin geleerd werd, dat de keizerlijke waardigheid aan den waardigsten +toekwam en Mencius daardoor eenigszins partij had gekozen tegen de +Chau dynastie, die later den troon aan de vorsten van Tsin verloor. + +In weerwil van de opmerkzaamheid, die de commentatoren aan Mencius +wijdden, werden zijn geschriften toch eerst in 1088 n. C. onder de +klassieken opgenomen en aan hun vervaardiger een plaats in de tempels +van Confucius aangewezen. + +De eerste keizer der Ming dynastie, Hungwu, liet hem echter in 1372 +daaruit weer verwijderen, daar hij ééne plaats in diens werken als een +onvergeeflijke misdaad tegen de vorstelijke waardigheid aanzag. In die +plaats wordt namelijk geleerd, dat wanneer een vorst zijn ministers als +aarde en gras beschouwt, zij hem als een vijand en roover beschouwen +[160]. + +Terzelfdertijd, dat de naam van Mencius uit de tempels verwijderd +werd, maakte men eene verordening, waarin bepaald werd, dat ieder, +die tegen deze handelwijze bedenking maakte (nl. tegen het verwijderen +v. Mencius' naam) wegens hoogverraad ter verantwoording zou worden +geroepen. + +De vereerders van den wijze lieten zich echter, met de +onverschrokkenheid en vrijmoedigheid, die in zulke gevallen dikwijls +aan Chineezen eigen is, daardoor niet afbrengen van protesten tegen +den door den keizer bevolen maatregel. Reeds in het volgend jaar werd +deze ingetrokken, omdat, zooals een nieuwe keizerlijke verordening +het uitdrukte, Mencius zich door het in 't licht stellen en te niet +doen van kettersche leeringen een waardig geestverwant van Confucius +had getoond. Mencius neemt thans onder die beroemde geestverwanten +van Confucius de vierde, d. i. de laatste plaats in, een plaats, +die hem in 1530 is aangewezen. + +Evenals de gesprekken van Confucius bevatten ook de werken van Mencius +gesprekken en naast elkaar opgenoemde uitingen en antwoorden van den +meester. Alleen is hier alles beter geordend. + + + +12. Hsiao-king, het boek der kinderlijke liefde. + +Dit werk behelst gesprekken over het bovengenoemd onderwerp, welke +tusschen Confucius en een zijner leerlingen zijn gehouden en door +dien leerling aan een kleinzoon van den wijze, Tsze sze, zouden +zijn medegedeeld. De aanduiding van dit werk, als het boek der +kinderlijke liefde is voor den inhoud niet geheel passend, want ook +andere betrekkingen: als tusschen heer en dienaar (vorst en beambte) +worden er in besproken. De juiste titel van dit werk zou zijn: +algemeene plichtsbetrachting op den grondslag van kinderlijke liefde. + +Na den ondergang der Tsin dynastie werd een exemplaar van Hsiao-king +weergevonden, later een tweede. Over de echtheid van dit werk oordeelen +de critici zeer verschillend. + + + +13. Het woordenboek Urhya. + +Dit werk dagteekent van 500 jaar v. C.; het behelst echter ook +oudere gedeelten, speciaal uit de 13e eeuw v. C. Gewoonlijk wordt +als schrijver genoemd Tsze hia, een leerling van Confucius. Het boek +bestaat uit 19 afdeelingen: de woorden zijn hierin geordend naar de +verschillende soorten, bv. onder vogels, planten, huisdieren enz. De +beteekenis van dit boek ligt vooral hierin, dat wij het beschouwen +kunnen als de eerste vroege poging om orde in het voorhanden materiaal +te brengen en dat het de uitdrukkingen verklaart, die in de klassieke +en in andere werken voorkomen. + + + +14. Ta-hio, de groote leer. + +Over den maker van dit boek is niets bekend. De overlevering schrijft +het toe aan Confucius' kleinzoon. Na den val der Tsin dynastie werd +dit werk met andere werken teruggevonden. De toen gevonden tekst bleef +lang de geijkte. Bij een in de 11e eeuw na C. ondernomen onderzoek van +den tekst bracht men hierin een aantal veranderingen. De voornaamste +daarvan was, dat als de tweede plicht der vorsten werd gesteld, +hun volk "op te voeden", in plaats van "lief te hebben", zooals het +vroeger heette. + + + +15. Chung-yung, het onveranderlijke midden. + +Dit werk wordt algemeen--en waarschijnlijk te recht--toegeschreven aan +Confucius' kleinzoon. Hoewel enkele critici van een ander gevoelen +zijn, kunnen wij toch aannemen, dat dit werk vrij volledig tot ons +is gekomen. + +Naar de oude opvatting behooren "de groote leer" en "het +onveranderlijke midden" bijeen. Een beroemd geleerde uit de 2e eeuw +zegt daarover het volgende: "Toen Kung kih (d.i. Tsze sze) in nood +en ellende in Sung leefde, vreesde hij, dat datgene, wat de oude +wijzen geleerd hadden, later niet meer verstaan zou worden en dat +alzoo de grondstellingen der oude keizers en vorsten in duigen zouden +vallen. Daarom vervaardigde hij "de groote leer" als den inslag en het +"onveranderlijke midden" als de schering. + +Inderdaad valt een innerlijke samenhang tusschen deze beide werken, +die volgens Chu hi in oude tijden den grondslag voor de opvoeding +der jeugd vormden, geenszins te miskennen. + +"De groote leer" onderwijst: "de deugd in daden te toonen, het volk op +te voeden (of lief te hebben) en in de volkomenheid te blijven." Het +"onveranderlijke midden" zegt: "Wat de mensch van den hemel ontvangen +heeft is zijne natuur, wie in overeenstemming met deze handelt, +wandelt op den weg van den plicht, dit pad te gaan leert de mensch +door onderwijzing." + +Als een roode draad loopt door beide werken de grondstelling, dat +ieder, in 't bizonder echter de vorst, door zijn voorbeeld kan en +moet werken, en dat alzoo ieder, die dezen invloed wil uitoefenen, +eerst zelf naar volkomenheid moet streven, terwijl de rechte weg +om deze te bereiken, tusschen de beide uitersten ligt, welke moeten +worden vermeden. + + + +16. Tshu-shu, de bamboeboeken. + +De bamboeboeken, d. w. z. een aantal bamboetafeltjes met daarop 100.000 +teekenen, schijnen in het jaar 279 n. C. gevonden te zijn in het graf +van koning Sêang van Wei (deze stierf 295 v. C.). Deze tafeltjes, +die reeds vroeger door ouderdom en vochtigheid veel hadden geleden, +werden toen neergelegd in de keizerlijke bibliotheek. Een commissie +van onderzoek, benoemd om er rapport over uit te brengen, ontdekte +daarin 15 werken, waaronder een afschrift van I-king [161], benevens +een aantal jaarboeken. Deze laatsten worden dan als de bamboeboeken +aangeduid. + +Deze jaarboeken beginnen met de geschiedenis van China vanaf 3000 +v. C. Over 960-369 v. C. handelen zij over de geschiedenis van het +vorstendom Tsin. Over 369 v. C.-295 n. C. over die van het vorstendom +Wei. Met den dood van koning Sêang breekt de geschiedenis dan af. + +De beroemde geleerde en staatsman Fu Yü (222-284 n. C.) maakt er +van gewag, als zoo juist geschied. Toch wordt aan de echtheid der +bamboeboeken dikwijls getwijfeld. Waarschijnlijk omdat men hier, naast +historische feiten, ook tal van fabelen en mystieke bespiegelingen +vindt, die doen denken òf aan oorspronkelijke, sterk-Taoïstische +invloeden, òf aan eene latere omwerking in dien geest. Eén van de +in het graf gevonden werken is het reisverhaal van keizer Mu uit de +dynastie Chau (1001-983 v. C.) Deze zou de westelijke goddelijke +moeder, Si wang mu, in het Kuenlüngebergte bezocht hebben: de +fabelachtigste voorvallen worden aangaande het vinden dezer boeken, +met dag en datum, opgenoemd. + +Een werk, dat zich bezig houdt met het leven en met de uitspraken +van Confucius en dat hoewel zeker apocrief, toch wegens de vele +overleveringen, welke uit den tijd van zijne vervaardiging, de 3e eeuw +n. C. afkomstig zijn, in een grooten roep staat, is Kung tsze kia yu +d.i.: uitspraken van Confucius in den kring zijner leerlingen. Zulk +een boek bestond reeds vóór het begin onzer jaartelling. Dat oude werk +is echter verloren gegaan. Wat wij nu hebben is een werk van zekeren +Wang Suh, die zich de vervaardiger van den bijbehoorenden commentaar +noemt, doch den tekst, naar hij beweert, van een der nakomelingen +van Confucius heeft ontvangen. + + + +Behalve de klassieke boeken of andere, die daartoe min of meer worden +gerekend, zijn er een groot aantal andere boeken, wier schrijvers, +hoewel eveneens kanoniek verklaard en met de hoogste titels na hun dood +vereerd, toch geen plaats hebben gevonden in het orthodoxe Pantheon: +de tempels van Confucius. + +Dit zijn namelijk de geschriften der Taoïsten, een literatuur, +die zóo grooten invloed op den ontwikkelingsgang der Chineezen +heeft uitgeoefend, dat wij haar niet onvermeld mogen laten. Wat dien +invloed betreft: deze werd niet zoozeer uitgeoefend door het zuivere +Taoïsme, als wel door de latere ziekelijke ontaardingen der leer, +die feitelijk met de oorspronkelijke slechts in verwijderd verband +staan. Het hoofdwerk der Taoïstische richting is het: Tao teh king, +het boek van den weg en van de deugd. Als de vervaardiger daarvan, +wordt algemeen Li R. beschouwd gewoonlijk Lao tsze genoemd. Deze +leefde waarschijnlijk tegen het einde der 6e eeuw v. C. en bekleedt +in het Taoïsme dezelfde plaats als Confucius in de naar hem genoemde +leer. Beiden waren verklaarders en verbreiders: geen eerste apostelen +hunner leer. De oude geschriften en overleveringen, waaruit Lao +tsze putte, zijn echter niet meer aanwezig. Het Tao teh king is vaak +moeilijk te verstaan, soms geheel onbegrijpelijk en heeft daardoor +aan uitleggers en vertalers een welkome gelegenheid gegeven om hun +scherpzinnigheid te toonen. + +De oudste commentaar dateert uit de 3e eeuw onzer jaartelling en is +door Wang Pi gemaakt. Ook aan den bevelhebber der Hanku pas, Yin Hi, +voor wien naar de legende, Lao tsze het Tao teh king schreef [162], +wordt een werk, Kwan Yin tze genaamd toegeschreven. In het gedeelte der +Han kroniek, dat zich met de verschillende boeken bezig houdt, wordt +dit werk genoemd, zonder dat het echter verder bekend schijnt. Eerst +in de 12e eeuw komt het plotseling voor den dag als een bezit der +familie Sun Ting, met een voorrede van Liu Hiang (80-9 v. C.) Dit +werk is zeer zeker een vervalsching, doch, eene uit oude dagen. Een +geleerde van beteekenis moet het hebben geschreven. + +Twee leerlingen van Lao tsze, Lieh tsze en Chwang tsze, de eerste +tot de 5e, de ander tot de 4e eeuw voor Christus behoorende, [163] +hebben eveneens werken nagelaten, die door hunne leerlingen naar +mondelinge overleveringen zouden zijn opgeschreven. Bij beiden treedt +de mystiek op den voorgrond, bij Chwang tsze ook een zekere Cynische +richting. Beide werken hebben hun grooten invloed uitgeoefend om +het Taoïsme ver van zijn oorspronkelijke koers af te voeren. De +belangrijkste commentaren op deze twee werken zijn eerst uit de 4e +eeuw n. C. terwijl hun hoofdinvloed in de 8e eeuw, onder de dynastie +Tang zich deed gelden. + +Een ander belangrijk voorstander van het Taoïsme is Huai Nan Tsze +[164]. Deze naam is een aangenomene, waaronder prins Liu Negan, +kleinzoon van den stichter der Han dynastie, schreef. Als ijverig +aanhanger der Taoïstische leer, in het bizonder van de alchemistische +richting daarin, verzamelde hij vele honderden van aanhangers en +zocht met hen naar het elixer der onsterfelijkheid en den steen der +wijzen. Hij stierf in 112 v. C. door zijn eigen hand, nadat een poging +om zich van den troon meester te maken was mislukt. Zijn geschriften +zijn eveneens door Liu Hiang uitgegeven. + +De verschillende opgaven, hierboven gedaan, hebben voldoende in het +licht gesteld, hoe groote gapingen er zijn in de overlevering der +gewijde teksten, en hoe er vaak eeuwen liggen tusschen de vervaardiging +der oude teksten zelf en het verschijnen der ons bewaard gebleven, +onontbeerlijkste commentaren. + +De oorzaak van deze, voor de kennis van het oude China en zijn +philosophische lectuur betreurenswaardige gapingen is tweeërlei: 1e. de +gebrekkige ontwikkeling van het schrift en het schrijfmateriaal: +tafeltjes uit bamboe, waar men de teekens met een scherpe stift +inkraste of instak. 2e. in de door keizer Tsin Shi Hwang ti in 213 +v. C. bevolen vernietiging der meeste klassieke werken, waarbij +slechts min of meer verminkte exemplaren aan het vuur ontsnapten. + +De Chineesche schrijver Sze ma tsien (163-85 v. C.) heeft in zijn +"historische opteekeningen" het uitvaardigen van het keizerlijk edict, +dat de vernietiging der boeken en de bewaking der geleerden voorschreef +zeer dramatisch voorgesteld. In werkelijkheid is zeker deze maatregel +wel de vrucht van rijp overwegen geweest. + +Sze ma tsien dan bericht het volgende: + +"In 212 v. C. kwam de keizer van eene reis naar het zuiden terug. Hij +gaf toen een feest in het paleis, waar ook de 70 groote geleerden (de +professoren der keizerlijke academie) verschenen en hem begroetten. Een +der ministers, Chau tsing shin, trad naar voren en sprak: "Vroeger +was het rijk van Tsin slechts 1000 Li groot, doch uwe hoogheid heeft +met een kracht en een verstand als van de godheid het gansche rijk tot +rust gebracht en alle barbaarsche stammen verdreven, zoodat, zoover zon +en maan schijnen, allen u als gasten hun onderdanigheid betuigen. Gij +hebt de staten der verschillende vorsten in provinciën en districten +veranderd, waarin het volk een gezegende rust geniet, vrij van de +gevaren van den oorlog en van den strijd om de heerschappij. Deze +toestand zal 10.000 geslachten duren. Nooit, sedert de oudste tijden, +is iemand in verheven deugd aan uwe hoogheid gelijk geweest." + +Deze vleitaal beviel aan den keizer. Toen trad Shun Yu yüe, een +der grootste geleerden, naar voren en zeide: "de heerschers uit het +geslacht van Yin (Shang) hebben sedert meer dan duizend jaar hunne +zonen, jongere broeders en verdienstelijke ministers met bezit en +macht beleend en vonden zoo bij hen hulp en steun, gelijk ik wel +vernomen heb. Nu echter heeft uwe hoogheid bezit genomen van alles, +wat er tusschen de vier zeeën is, en uwe zonen en jongere broeders +zijn personen zonder gezag. Het gevolg daarvan zal zijn, dat er één +zal optreden om te doen als de oproermakers in vroegere tijden. Waar +wilt gij dan, zonder de ondersteuning uwer familie, de hulp vinden, +die gij dan wellicht noodig hebt? Dat een toestand, die niet op de +leeringen der oudheid berust, lang kan bestaan, heb ik nog nooit +gehoord. Tsing staat voor u als een vleier, die de dwalingen van uwe +majesteit vermeerdert, doch niet als een trouw minister." + +De keizer verlangde daarop het oordeel der anderen over deze zaak +te weten, waarop de eerste minister Li sze sprak: "De vijf keizers +waren niet allen de een het voorbeeld van den ander, evenmin +volgden de drie dynastiën elkaars maatregelen na. Ieder had zijn +eigen regeeringssysteem, niet om wat anders te bedenken, maar omdat +de veranderde tijden dat eischten. Uwe hoogheid heeft thans den +grondslag der keizerlijke macht voor 10.000 geslachten gelegd. Dat +is meer dan een eenvoudig professor kan verstaan. Buitendien spreekt +Yüe slechts over zaken, die op de drie dynastiën betrekking hebben +en die als voorbeelden voor u niet geschikt zijn. Vroeger, toen de +vorsten tegen elkaar streden, zocht ieder hunner geleerden om zich +heen te verzamelen, nu echter staat het rijk vast en welgegrond en +de wetten en verordeningen gaan van één hoogste macht uit. Zij, die +in hun woonplaatsen blijven, behooren hunne krachten aan den landbouw +te wijden; zij, die geleerden willen zijn, behooren de verschillende +voorschriften en wetten te bestudeeren. In plaats echter van alzoo +te handelen, leeren de geleerden niets, dat op den tegenwoordigen +tijd betrekking heeft: doch bestudeeren de oudheid. Zij gaan voort +den tegenwoordigen tijd te veroordeelen, het volk op een dwaalspoor +te brengen en het tot wanorde te verleiden. + +"Zelfs al zou mijn leven er gevaar door loopen, moet ik, de eerste +minister, u dit zeggen. Vroeger, toen het rijk oneenig en vol onrust +was, was er niemand, die het eenheid kon geven. Daarom stonden de +vorsten op, ieder beriep zich op het verleden: tot schade van het +tegenwoordige: allerlei bewegingen zonder grond werden opgesteld: +de werkelijkheid sloeg men in het aangezicht. Velen pronkten met hun +eigen wetenschap om te veroordeelen, wat hun vorst beval. En zelfs nu, +nadat uwe hoogheid het rijk in vaste eenheid heeft gegrondvest, zelfs +nu prijzen zij hun eigen wetenschap en steken de hoofden bijeen. Zij +leeren aan het volk wat met de wet in strijd is. Hooren zij dat eene +verordening zal worden uitgevaardigd, dan begint ieder daarover zijn +wijsheid uit te kramen. Aan het hof houden zij hun misnoegen vóór +zich: buiten op de straat schreeuwen zij het uit. Terwijl zij doen, +alsof zij hun meester prijzen, is toch ieder er trotsch op, zijn +eigen vreemdsoortige inzichten te hebben. Zoo brengen zij het volk +tot oproerige woorden. Indien zulke dingen niet verboden worden, +zal het gezag van uwe majesteit schade lijden en er zullen zich in +den staat partijschappen vormen. Daarom: verbied ze. Ik verzoek u, +dat alle kronieken, die in de handen der geschiedschrijvers zijn, +met uitzondering alleen van die van het huis van Tsin, worden +verbrand. Eveneens, dat in het gansche rijk allen, die exemplaren +van den Shi-king of den Shu-king, of van de boeken der 100 scholen +bezitten, met uitzondering van de professoren der academie, deze aan +de beambten der districten moeten inleveren, om ze te verbranden. Dat +voorts allen, die samen over Shu-king of Shi-king spreken, worden +gevonnist en hun lichaam op de marktplaats worde terechtgesteld, +dat zij, die het verledene prijzen ten koste van het heden, met al +hun bloedverwanten worden gedood. Dat beambten, die kennis dragen +van de overtreding dezer geboden en de overtreders niet aanwijzen, +worden gestraft evenals de overtreders zelve, en dat, wie zijn boeken +niet binnen 30 dagen na uitvaardiging dezer verordening heeft verbrand, +gebrandmerkt wordt en naar den grooten muur wordt gezonden, om daaraan +vier jaren te arbeiden. De eenige boeken, die men sparen kan, zijn +die over de geneeskunde, de waarzeggingskunst en den landbouw. Wie +de wetten wenscht te leeren kennen, kan naar de ambtenaren gaan en +ze daar vernemen. Het keizerlijk besluit worde alzoo vastgesteld." + +Een jaar na de uitvaardiging van het edict werd de toorn des keizers +opnieuw opgewekt door de vlucht van twee geleerden, die zijn bizondere +gunstelingen waren geweest. Hij liet dus nauwkeurige nasporingen +doen, of ook iemand van de geleerden booze woorden over hem gesproken +had, of het volk tegen hem had opgestookt. Het bleek nu, dat meer +dan 460 geleerden het verbod hadden overtreden. Zij werden allen, +tot waarschuwend voorbeeld voor het volk, levend begraven, terwijl +de wetten, tegenover alle verdachten, met verdubbelde strengheid +gehandhaafd werden. Deze vervolging der geleerden en verbranding der +boeken is niet de eenige slag geweest, welke de Chineesche literatuur +heeft getroffen. Bij den val der Tsin dynastie werd, in den strijd om +de heerschappij, de hoofdstad des rijks een prooi der vlammen. Deze +woedden er weken lang en hebben vermoedelijk minstens evenveel, uit +de verwoesting der klassieken geredde exemplaren vernield, als het den +Tsin keizer gelukt was te vernietigen. Dergelijke "bibliotheekrampen", +zooals de Chineezen zeggen, volgden elkaar met korte tusschenpoozen +op. In de eerste jaren onzer tijdrekening werd bij een opstand de, met +veel moeite en tijdopoffering bijeengebrachte, 12000 deelen (bundels +van tafeltjes) tellende, rijksbibliotheek verwoest. Eveneens ging het +met eene verzameling, door de latere Han dynastie bijeengebracht. Deze +ging tegen het einde der 2e eeuw n. C. verloren, gedeeltelijk bij een +brand van het keizerlijk paleis, gedeeltelijk bij de overbrenging van +het hof naar Schensi en de daarop gevolgde beroeringen. Hetzelfde lot +deelde in 311 eene door de keizers der dynastie Wei en Tsin aangelegde +bibliotheek van bijna 30.100 boeken (rollen, want leer en zijde +hadden toen de plaats van het bamboe ingenomen). Een vijfde groote +ramp volgde in 554, toen keizer Yuanti in Nanking zijne verzameling +van 70.000 boeken aan de vlammen prijsgaf. + +Dat er nu, trots al deze ongelukken, nog zoo veel van de oude +literatuur bewaard is, hebben wij te danken aan den wakkeren ijver, +de lust tot verzamelen en den kritischen geest der Chineesche +geleerden. Ook werd hun ijver door de belangstelling en de mildheid +van verschillende heerschers aangespoord. Dat bij de verschillende +pogingen tot herstel van deels verloren gegane en verminkte teksten +(want slechts in dezen vorm zijn de brokstukken van vóór-Confuciaansche +werken tot ons gekomen, wat trouwens ook met menig geschrift uit +later tijd het geval is), vele vervalschingen zijn voorgekomen kan +niemand verwonderen, die de voorliefde en den tact van de Chineezen +voor dergelijke bedriegerijen in iederen tak hunner vaderlandsche +bedrijven kent. In vele gevallen is het aan de latere kritiek, soms +echter eerst na eeuwen, gelukt om de vervalschingen te ontdekken en +de oude, wèl onvolledige, doch minder verdachte teksten weer voor +den dag te brengen. + +Ook in den nieuweren tijd, zelfs na het uitvinden en de algemeene +toepassing van de boekdrukkunst, is het aantal der verloren gegane +werken, waarvan men het bestaan nog slechts kent door een titel in een +catalogus, of door citaten in andere geschriften, zeer belangrijk. De +reden daarvan ligt voor een goed deel in de vele inwendige onlusten, +waarbij weinige steden de verwoesting ontgingen. Zoo heeft de bekende +Taiping-opstand vreeselijke, onherstelbare schade aangericht, terwijl +bij de verwoesting van het zomerpaleis door de Engelschen in 1860 de +daarin aanwezige schoone keizerlijke bibliotheek werd vernield. Een +ander ongeluk is, dat het aantal exemplaren van een werk, door +overschrijven of drukken verveelvoudigd, vaak zeer beperkt was. Dit +geldt natuurlijk vooral van grootere werken: handboeken, encyclopaediën +enz., welke vaak slechts bestemd waren voor een kleinen kring. + +In vele gevallen zijn dan de daarvoor afzonderlijk bestemde metalen +typen gestolen of de gewoonlijk voor het afdrukken bestemde houten +platen verloren gegaan, vernield, of onbruikbaar geworden en is het +nooit tot een tweede uitgave gekomen. Ook aan den in China zeer te +vreezen boekenworm, is de vernieling van vele werken, soms zelfs van +de houten platen te wijten. + +Men behoeft maar eenmaal een blik geslagen te hebben in de bibliotheek +van een der vele kloosters in den omtrek van Peking, of Dr. Martin's +beschrijving der bibliotheek van het Hanlin collegium te lezen, om +zich te kunnen voorstellen, hoe vochtigheid en wormen opruiming hebben +gehouden onder de letterkundige werken van China en hun vernielingswerk +nog dagelijks voortzetten. In de kloosterbibliotheken is er onder +duizend ongeordende, omzwervende deelen niet één, welks bladen niet +half vergaan of met wormgaten doorboord zijn. En, te oordeelen naar +den toestand, waarin vele werken, die uit keizerlijke of particuliere +bibliotheken het licht zagen, zich bevinden, schijnt het in deze +plaatsen der geleerdheid er ook niet veel beter uit te zien. Veel +schuld heeft ook het slechte papier en het slordig openmaken, der +uit los te zamen genaaide bladen bestaande deeltjes. De hoofdoorzaak +van het verval is echter, dat de verzamelingen niet toegankelijk +zijn voor het publiek en dat het administratief toezicht ook hier, +als in zoovele andere gevallen in China, slechts een opzicht in naam +is. Gevolg daarvan is, dat de boeken zoek raken of op andere wijze te +gronde gaan, zonder dat iemand roeping gevoelt om ordenend en reddend +den Augiasstal onderhanden te nemen. + +Het ontbreekt niet aan berichten en keizerlijke edicten, doch men laat +het dikwijls bij fraai klinkende, schoon gevormde zinnen. Hier kan +men de ware mierenvlijt der letterkundigen, die anders in zoo menig +opzicht storend op de ontwikkeling van het land hebben ingewerkt, +niet genoeg prijzen. Aan dien ijver toch is het te danken, dat van +de letterkundige schatten des lands nog zooveel gered is en behouden +zal blijven. Zonder dien ijver ware het ons niet mogelijk geweest, +u de Chineesche philosophie eenigszins te doen kennen. Moge, wat wij +daarover mededeelden, u tot de overtuiging hebben gebracht, dat ook +deze Chineesche "denkers" onze aandacht verdienen. + + + + + + + +HOOFDSTUK VI. + +Het Mazdeïsme. + + +I. Inleiding. + + +Wanneer wij gelezen hebben van de aloude wijsheid der Brahmanen en ons +daarop hebben verplaatst, in den eigenaardigen, rustig-bepeinzenden +geest van het Boeddhisme, moet het ons vreemd aandoen, als wij uit +die Indische wereld van peinzen en bespiegeling ons begeven naar +het oude Iran, ten einde ons te verdiepen in den godsdienst van +Zoroaster. Uit een wereld van subtiele droomerijen komen wij dan +in eens met beide voeten op den bodem der werkelijkheid, uit een +godsdienst die boven alles den vrede zoekt en allen strijd schuwt, +komen wij tot een anderen, die strijd, meedoogenloozen strijd als +een zijner grondbeginselen predikt. En, terwijl Indië den der wereld +afgestorven kluizenaar of monnik bewondert, is in oud Perzië de kloeke +huisvader, die met liefde zich aan den landbouw wijdt, de ware dienaar +des Allerhoogsten. Vruchtbaarheid en leven is hier met den godsdienst +één, terwijl Indië van den godgewijde onthouding van geslachtelijken +omgang eischt. + +En toch, toch zijn die beide planten, oud-Indië en oud-Perzië, op +denzelfden bodem gewassen. Beiden zijn ontstaan uit den oud-Arischen +godsdienst, dien de gemeenschappelijke voorouders beleden, vóór zij +uiteengingen, de een naar het warme Indië met zijn weelderige natuur, +uitlokkend tot droomen en peinzen, de ander naar het onvruchtbare Iran, +[165] waar de mensch wel wat anders had te doen en door noesten vlijt, +in den strijd tegen de vijandige natuurmachten, zijn levensonderhoud +aan den bodem moest ontwringen. Daar nu is het Mazdeïsme of de +oud-Perzische godsdienst ontstaan. In welke landstreek--velen meenen +in Bactrië--is onzeker. Wij spreken echter maar van oud-Perzischen +godsdienst, omdat het Mazdeïsme, althans later de godsdienst van de +Perzen, het meest op den voorgrond tredende der Iranische volken is +geworden. De naam Mazdeïsme is ontleend aan Mazda, de "Verhevene", +zooals de hoogste godheid werd genoemd. Over dit Mazdeïsme willen +wij dus handelen: een niet gemakkelijk onderwerp, omdat wij hier +weinig bronnen hebben en dan nog veel in die oude bronnen zwaar te +verstaan is. + +Twee namen klinken ons hier tegen: wij lezen van het Zend-Avesta als +het heilige boek en van Zoroaster den profeet, aan wiens naam dit +boek is vastgeknoopt. 't Spreekt vanzelf, dat het daarom nog niet van +zijn eigen hand behoeft te zijn: evenmin als de geheele Koran door +Mohammed, of alles in de vijf eerste boeken des Ouden Testaments +door Mozes geschreven is. Toch bestaan er goede redenen om aan te +nemen, dat althans de Gatha's, oude liederen, die van het Avesta +een deel uitmaken, van hem zelf afkomstig zijn. Overigens schuilt +zijne geschiedenis in het duister. Zeker leefde hij vele eeuwen vóór +Christus en lang vóór Cyrus (6e eeuw vóór C.) Waarschijnlijk was hij +van aanzienlijke afkomst en gevoelde hij zich innerlijk geroepen als +hervormer van den godsdienst op te treden. Na zeven jaar in eenzame +overpeinzingen te hebben doorgebracht, trad hij met kracht tegen +den afgodendienst op. Eerst bekeert hij enkele familieleden. Straks +ook koning Vistaçpa. Veel had hij te strijden met den invloed der +Turaniërs, wier bijgeloovige tooverpraktijken onder zijn volk sterk +waren doorgedrongen. Doch hij gaf den strijd niet op en predikte zijn +godsdienst der reinheid, tot hij in Balkh, de hoofdstad des rijks, +bij een aanval der Turaniërs, om het leven kwam. + +Wat het Zend-Avesta betreft,--de naam beteekent wet (avesta) met +verklaring (zend)--dit boek is eerst sedert 1771, toen het door den +Franschen geleerde Anquetil du Perron uit Azië werd meegenomen en +uitgegeven [166], in Europa bekend geworden. + +Het werk vormt de overblijfselen van een veel uitgebreider +godsdienstige lectuur en dagteekent in zijn geheel zeker van minstens +6 à 7 eeuwen vóór Christus. De meeste stukken zijn zelfs veel ouder. + +Evenals het O. T. ons verschillende phasen van ontwikkeling van +eenzelfden godsdienst, b.v.: het oude Jahvisme, den godsdienst der +profeten en den wettelijken godsdienst vanaf de dagen van Ezra en +Nehemia doet zien: ontwikkelingsvormen die wel zeer uiteenloopen, +doch door één draad zijn verbonden, zoo is het ook hier. Ook in +het Zend-Avesta vinden wij drie ontwikkelingsvormen van denzelfden +godsdienst, waarvan de eerste ons toont den nieuwen godsdienst, +zooals hij gepredikt werd door Zoroaster of zijne school; de tweede +teekent hem, zooals hij meer in 't practische leven inwerkt, doch +dan ook door het oud volksgeloof enz. reeds eenigszins verontreinigd +is en de derde doet hem ons zien als een volksgodsdienst geworden +geheel en al: èn dus, noodzakelijkerwijze heel wat verschillend van +de oude grondslagen, maar toch de grondgedachten van het verleden, +zij het in aarden vaten, in zich dragend. + +Van deze phasen behandelen wij alleen de eerste en de derde, omdat wij +over de tweede slechts zeer weinig bronnen hebben (de jongere Gatha's) +en het verschil tusschen de eerste en tweede zeer gering is. + +Het is te bejammeren, dat, zooals wij boven zeiden, slechts brokstukken +der oude gewijde literatuur tot ons zijn gekomen, doch wij moeten ons +tevreden stellen met wat wij bezitten. Een enkele opmerking daarover +zal hier niet misplaatst zijn. + +In de dagen toen Alexander de Groote zijn wereldheerschappij vestigde, +alzoo in de 4e eeuw vóór Christus schijnt er, volgens geloofwaardige +berichten, een rijke godsdienstige lectuur te hebben bestaan. Evenwel, +Alexander de Groote, die aan het Perzische rijk een einde maakte, +trad ook tegen den oud-Perzischen godsdienst en diens gewijde boeken +vijandig op. Hij verbrandde deze of zond ze naar zijn rijk. Slechts +een gedeelte bleef gespaard. + +Toen later de Perzen weer eigen koningen bezaten, nl. de dynastie der +Sassaniden (226-636 n. C.) werd bijeen verzameld, wat overig was. Toen +bestond het Zend-Avesta uit 21 boeken. Deze waren ook in hoofdzaak nog +in de 9e eeuw na Christus aanwezig, althans een schrijver uit die dagen +heeft er 20 in de oorspronkelijke taal voor zich gehad, 19 bovendien +in een ander dialect, het Pehlewi, dat hij beter verstond. Ook deze +verzameling is echter verloren: slechts brokstukken zijn er van +over. De eeuwen hebben dus een geduchte zifting gehouden. Evenwel, +verschillende gegevens samenvoegende, komen wij tot het besluit, +dat ons het meest belangrijke bewaard is gebleven. + +Wat wij nu nog bezitten, en wat in hoofdzaak reeds door Anquetil du +Perron is uitgegeven, is het volgende: + +1. Yasna, een boek van ritueelen aard, bevattende teksten bij de +offerhandeling. + +2. Vispered (alle heeren) gebezigd bij die offeranden, waarbij "alle +heeren" worden aangeroepen. + +3. Vendidad (wet tegen de daeva's = duivelen) in 22 fargards +(hoofdstukken). + +4. Yasts, offerzangen ter eere van de Yazata's (verheven wezens) +aan wie 27 van de 30 dagen der maand waren gewijd. + +5. Eenige kleinere geschriften; kalenders, gebeden, spreuken, +gewoonlijk genaamd het Kleine Avesta. + + + +Deze gedeelten zijn van verschillenden ouderdom, en vertegenwoordigen +de drie straks genoemde ontwikkelingsphasen van het Mazdeïsme. [167] +In de Yasna vooral komen de oudste stukken voor, de zoogenaamde Gatha's +(oude liederen), die ook wat hun taal betreft, van de overige deelen +verschillen en in wier leer ook sommige denkbeelden en leerstellingen +van het latere Mazdeïsme niet worden gevonden. Zij klimmen wel tot +het jaar 1000 vóór onze jaartelling op en leeren ons het Mazdeïsme +kennen in zijn aanvang en oorspronkelijke zuiverheid. + +Wat hebben wij ons nu, aan de hand dezer oude oorkonden en van enkele +andere berichten van het ontstaan van dezen godsdienst voor te stellen? + +We merkten reeds op, dat eenmaal de voorvaderen van Indiërs en Perzen, +de Ariërs, gelijk zij zich noemden, samenwoonden in de landstreek ten +noorden van Voor-Indië. Vandaar uit gingen de (latere) Indiërs naar +het zuiden, de (latere) Perzen of liever Iraniërs, naar het noorden. + +De goden, die beiden vóór hunne scheiding vereerden waren dus +dezelfde. Deze waren o. a. Varuna en Mithra, Yama, of zooals de +Perzen hem later noemden Yima, den eersten mensch: mythisch koning +van het oudste menschdom en van het doodenrijk. [168] Ook wisten zij +toen reeds in hun mythen te gewagen van de worsteling, die er in de +natuur is tusschen licht en duisternis, al vatten zij dien strijd +ook nog niet zoozeer als een zedelijken strijd op. + +Voorts was het vuur bij hen in hooge eere en kenden zij een soort +onsterfelijkheidsdrank, waaraan men zich een gewijden roes dronk: een +middel toch zag men daarin om tot hooger leven, tot bovenmenschelijke +bezieling te geraken. + +De twee--later zoo uiteenloopende stroomen--waren dus eenmaal één. Hoe +zijn zij later zoo ver van elkaar gekomen? Het antwoord moet luiden: +bij de Indiërs is, onder de leiding van priesterlijke familiën, de +godsdienst langzamerhand in een eigenaardige bedding geleid, waarbij +zij andere godsdiensten, b.v. die van overwonnen volken, in zich +opnam, door hunne goden een plaats te geven onder de verhevenen. Bij +de Perzen echter heeft--zeker geruimen tijd na hunne scheiding van +de vroegere landgenooten--een bepaalde hervorming van den godsdienst +plaats gehad, een hervorming, die verband hield met een belangrijken +maatschappelijken overgang: dien van zwervend herder tot gezeten +landbouwer. Aan deze hervorming is de naam Zoroaster verbonden. Reeds +deelden wij enkele dingen over zijn leven mee, en merkten wij op, +dat de Gatha's van hem afkomstig waren. Wij willen nu zien, wat deze +bezielde profeet aan de menschheid bracht, welke eischen weerklank +vonden in zijn rein gemoed. + + + + + +II. Het Mazdeïsme der Gatha's. + + +Wat nu leerde deze nieuwe godsdienst? Hij prees aan den dienst van +Mazda, ook wel Ahura Mazda geheeten, d. i. de wijze heer. Deze wordt +voorgesteld als de schepper aller dingen, hemelsche en aardsche, +geestelijke en stoffelijke. "Wie," zoo heet het van hem in een der oude +liederen, [169] "heeft aan zon en sterren den weg gewezen? Wie maakt, +dat de maan wast en afneemt? Wie houdt de aarde en de wolken daarboven +terug van den val? Wie (schiep) de wateren en de boomen? Wie heeft +aan den wind en den donder snelheid verbonden? Welke kunstenaar heeft +het licht en de duisternis geschapen, welke kunstenaar den slaap en de +waakzaamheid? Wie morgen, middag en nacht, die den geest besturen van +hem, die de orde (den geregelden offerdienst) in acht neemt?... Wie +schiep in 's vaders gemoed het verlangen naar een zoon?" + +Ook de mensch wordt genoemd een schepping Gods. "Van den aanvang af, +Mazda! hebt gij ons geschapen door uwen geest als levende, zelfbewuste +en verstandige wezens, hebt gij een lichaam gegeven aan de ziel, +en daden en leeringen, waarop (de mensch) vrijwillig zijn keuze +vestigt." [170] + +Alles roept Mazda in 't leven: hij schept Vohumano (de goede +gezindheid), de lieflijke Armaiti (de vroomheid) met Khsathra +(het ware rijk). [171] Geeft hij dezen als goede geniussen aan den +mensch (deze drie worden met nog vier anderen in de Gatha's als zijn +trawanten voorgesteld), hij zorgt ook voor de dieren. En wel in +de eerste plaats voor de koe. Dit kan ons niet verwonderen, omdat +dit hèt dier van den landbouw is en de godsdienstige hervorming, +waarover wij spreken tevens bedoelde de oude Iraniërs tot vrome, +gezeten, landbouwende huisvaders te maken. + +Het oude volksgeloof trouwens eerde reeds de koe. Het wist te +verhalen, dat de eerstgeschapenen op aarde waren een eenig rund en een +menschvormig wezen. Beiden werden echter gedood en uit het menschvormig +wezen kwamen voort de twee eerste menschen, terwijl uit het lichaam +van den gedooden stier een aantal voedings- en geneeskundige planten +zich ontwikkelden. Het zaad van den stier echter werd gezuiverd in +de maan en daaruit kwam voort het eerste runderpaar: vader en moeder +der geheele dierenwereld. De ziel van het gedoode rund, Géus Urva, +ging echter ten hemel. + +Deze mythe nu wordt door Zoroaster verder uitgewerkt, in een gesprek +tusschen Géus Urva en hemelsche machten. Daarin klaagt "de ziel van +het rund" over het geweld, waaraan zij ter prooi is. Géus tasan, +de schepper van het runderpaar, vraagt dan aan Asa, een van Mazda's +trawanten, welke ordeningen deze voor het rund heeft ingesteld. Het +blijkt, dat het nog geen beschermer heeft, geen meester, die het +voedt en verzorgt. En nu wordt Zarathustra (Zoroaster), als zijn +beschermer aangesteld: hij zal, door Mazda's geboden te verkondigen, +het rund beschermen. Zoo treedt de groote profeet als beschermer van +landbouw en veeteelt op. + +Merkwaardig is, dat ook de aarde zelve wordt voorgesteld als een +koe, de gelukbrengende of gaveschenkende, die besproeid moet worden, +wil men haar voor het akkerwerk geschikt maken. + +Men ziet, hoe nauw landbouw en godsdienst hier verbonden zijn: de +nauwgezette landbouwer, die goed voor zijn vee is en de aarde naar +eisch bebouwt vervult daardoor tevens een plicht tegenover Mazda. + +Wat Mazda zelf voorts betreft, hij wordt evenals Varuna bij de oude +Indiërs [172] voorgesteld als de Alziende, die niet bedrogen kan +worden; de Wachter, wiens oogen bespeuren niet alleen wat in het +openbaar, maar ook wat in het verborgen beraamd wordt; de Rechter, +die weet wat menschen zullen doen of gedaan hebben. Hem moet de +geloovige, de wijze zoowel als de landbouwer, vragen wat het rechte +is, hem "die rechtvaardig regeerende aan de schepselen de ordeningen +des rechts voorschrijft." + +Mazda is dus is allen deele de groote, eigenlijk de eenige +god. Dit sluit echter niet uit, dat er naast hem--voornamelijk een +zestal--hemelsche trawanten voorkomen. Echter moeten wij hierbij +bedenken: 1e dat Mazda altijd als ver verheven boven deze trawanten +wordt voorgesteld, 2e dat deze trawanten nauwelijks als personen, +veeleer als verpersoonlijkte deugden worden voorgesteld. + +Wat deze trawanten betreft, in de eerste plaats moet daaronder +genoemd worden Vohumano = de goede gezindheid. Daarmee wordt bedoeld, +wat wij noemen: den heiligen geest: door zijn daden groeit Mazda's +heerschappij, de gemeente der vromen draagt zijn kenteekenen, hij is +de hemelsche vertegenwoordiger aller wezens. + +Dan volgt Asa = hetgeen voegzaam, passend, vroom is. Deze is feitelijk, +wat wij noemen de goddelijke wereldorde; hij omvat alle plichten +van den mensch in 't algemeen en in het bizonder die tegenover de +hemelsche machten. Elken dag schept hij de ordeningen van Vohumano +(bij den eeredienst). Als vertegenwoordiger van den offerdienst +(waaraan de Ariërs zoo groote macht en zegen toekenden) is hij de +grootste vijand der Drukh's (booze geesten), die zijn stichtingen +vernielen. Een derde hemelgeest, of liever verpersoonlijking, is +Khsathra, het hemelsche, het ideale rijk, waarin is eerbied voor het +volmaakte, vergeving van zonden, de woonplaats der hoogste geesten, +het rijk, waaraan eenmaal de vrome volkomen deel hoopt te hebben, +hoewel Khsatra's zegeningen ook reeds hier op aarde worden gesmaakt. + +Mazda, heet het, schiep Asa door zichzelf, doch Khsatra door Vohumano: +m. a. w. het ware rijk komt tot stand door den heiligen geest. + +Een vierde trawant is Armaiti = de richtig zorgende, ook wel de +goede aardmoeder genoemd. Zij is de beschermster van den landbouw, de +dochter van Mazda, die met Géus tasan in zijn hemelsche gemeenschap +leefde. Mazda gaf haar de keuze, wie zij wilde beschermen; zij koos +toen: den vromen huisheer, den ijverigen landman. + +Met haar komt de ware heerschappij, die een goede woning verzekert, +den landbouw doet beoefenen en de bloeddorstige vijanden verlamt. + +Steeds wordt deze godin nauw met Asa, de ware vroomheid, vereenigd +gedacht; wier schepping en zetel zij heet. M. a. w. vroomheid en +landbouw moeten hand aan hand gaan. + +Dan volgen twee machten, eigenlijk komen ze in de Gatha's niet +als personen, slechts als begrippen voor, die onafscheidelijk zijn +verbonden. Zij zijn Haurvatat en Ameretat. De eerste naam beteekent: +volkomen heil, de tweede: onsterfelijkheid. Somtijds heeten zij de +spijzen van Mazda, die hij in zijn rijk aan de vromen schenkt, nadat +hij hun op aarde kracht en duurzaamheid (de aardsche zegeningen, +die aan deze hemelsche beantwoorden), heeft geschonken. + +Eindelijk hebben wij Sraosa, die nog weinig als genius in de Gatha's +voorkomt, maar gewoonlijk eenvoudig "gehoorzaamheid" beteekent. Hij +wordt voorgesteld als de middelaar tusschen hemel en aarde, ook heet +hij: de weg tot de godheid. + +Men ziet, dat de zooeven genoemde geniussen: Vohumano, de goede +gezindheid; Asa, de vroomheid, Khsatra, het rijk van den goeden +geest, Armaiti, de richtig zorgende, Haurvatat, het volkomen welzijn, +Ameretat, de onsterfelijkheid en Sraosa, de gehoorzaamheid, geen +eigenlijke goden zijn. Hoogstens zijn zij werkingen, openbaringen van +den éénen hoogsten God, Mazda. Feitelijk en praktisch, zoo zegt Tiele, +was het oude Mazdeïsme vereering en erkenning van éénen God. + +De leer van éénen God.--En--zegt de lezer misschien, de oud-Perzische +leer is bekend om zijn dualisme, zijn aannemen van twee wereldmachten, +een goede en een booze: Ahura Mazda en Anro-mainyu. Zeer zeker. Doch +vooral van het latere Mazdeïsme, zooals het zich in een volgende +periode ontwikkelde, geldt dit. Hier in de Gatha's vinden wij +het dualisme nog slechts onvolkomen. Wel wordt er gesproken van +twee geesten, vahyo = het goede en akem = het slechte, beiden zich +uitende in denken, spreken en handelen. Beiden zijn echter ten slotte +aan Mazda, dien men later met den goeden dezer beide geesten zou +vereenzelvigen, ondergeschikt. Die goede en die booze geest treden met +elkander in overleg en besluiten elk naar zijn welbehagen te scheppen, +de een het leven, de ander het niet-leven. + +Het slechtste bestaan zou voor de boozen, de leugenaars, het beste voor +den gerechte, den vrome zijn. De een verkiest nu het kwade te doen, +de ander het goede te scheppen en met den laatste houden het allen, +die wenschen Ahura Mazda te behagen. + +Van een duivel tegenover den goeden god: Anro-mainyu tegenover Ahura +Mazda, wordt hier dus nog niet gesproken. Wel worden booze machten +erkend, die den Algoede bekampen. Doch het slechte heet akem (niets). + +Hier is dus wel dualisme, doch: boven alles en allen staat Mazda, +van wien wordt verzekerd, dat hij de hemelsche kunstenaar is, die +licht en duisternis, slaap en waakzaamheid, morgen, middag en nacht +schept. Later zou dit anders worden: alle zedelijk, maar ook alle +natuurlijk kwaad: d. i. duisternis, slaap, enz. zouden gebracht worden +tot het gebied van Anro-mainyu, den booze. + +Toch: het zou altijd blijven een betrekkelijk dualisme: Anro-mainyu +zou in macht nooit halen bij Mazda. Evenwel: voor de praktijk lag er +in dit dualisme een groote kracht, het liet geen transactie toe met +het kwaad en stelde den mensch in staat om moedig, hoopvol en fier +den strijd, hem opgelegd, te volstrijden. + +Mazda was dus de eenige god.--Doch--onder het Perzische volk was +vrijwel inheemsch de dienst der daeva's, der oude goden, die men +reeds vroeger, toen men nog met de Indiërs samenwoonde, vereerde. Die +vereering wilde men fnuiken: zij toch stond de erkenning van Mazda +als den volstrekt-Eenigen in den weg. Doch hoe? + +In een der oudste teksten vinden wij deze voorstelling: de daeva's +werden gesteld voor de keuze tusschen de twee oorspronkelijke +geesten, de goede en de booze, en verklaarden zich voor den +laatste. M. a. w. hier straalt door, dat ook de daeva's eenmaal vereerd +werden, doch dat zij, als met de meer geestelijke godsvereering van +het Mazdeïsme in strijd, werden ter zijde gesteld. + +Tweeërlei keus was voorgesteld aan de daeva's, ook aan den mensch. Hij +kon Mazda en diens profeet Zarathustra volgende, partij kiezen voor +den goeden geest, of zich scharen aan de zijde van Daeva's en Drukhs, +de booze machten, waarvan Aesma een der voornaamste is. + +Doet hij het eerste, dan gaat zijne ziel bij den dood over de smalle +brug Çinvat naar de Garo demana, de liederenwoning, waar Mazda met +zijn trawanten is, waar dezen zich voeden met de spijs en drank der +onsterfelijken (haurvatat en ameretat), waar Mazda der vromen gebeden +hoort en verhoort en waar hen het loon wacht, door Zarathustra van +ouds beloofd. + +Geheel anders is het lot van hen, die zich met het rijk des boozen +verbinden. Ook zij moeten over die brug Çinvat ("de brug van het +verzamelen"), waar dus allen samenkomen, goeden en boozen. Doch, zij +bereiken den hemel niet. Zij storten van de brug af in den afgrond +terneder; sidderend en bevend voor het lot, dat hen als leugendienaars +wacht. Eeuwige ellende en duisternis is hun bereid, een eindeloos +gejammer gaat er op van de verdoemden, die door de booze geesten met +afgrijselijke spijzen worden gevoed. + +Zoo heeft er een oordeel plaats, onmiddellijk na den dood. Later +echter komt een eindoordeel, "de voleinding der wereld" zooals het +in de oude teksten heet. Dan vervangt Mazda's begeerlijke wereld +deze gebrekkige, het hoogste goed wordt het deel zijner dienaren, +het slechte deel krijgen zijn haters dan in alle volheid. + +Hoe nu echter moet men Mazda dienen en het rijk des boozen +weerstaan? Wat zijn de plichten van zijn vereerder? Men moet +Mazda eeren in gedachten, woorden en daden. Daarbij worden dan +de gedachten in verband gebracht met Mazda zelven, de woorden +met Sraosa en Khsatra, de daden met Asa. Vooral op deze laatsten, +die de gezindheid nog beter doen kennen dan de woorden, wordt de +nadruk gevestigd. Trouwens het Mazdeïsme is een godsdienst, die +zoover mogelijk er van afstaat om het heil te zoeken in mystieke +bespiegeling en stille wereldontvluchting. Werkzaamheid is hier het +wachtwoord. Door eigen inspanning moet men zijn levensonderhoud zoeken, +ijverig de aarde bebouwen en door bevordering van het gezeten leven +Mazda's gebied uitbreiden. + +Mazda's gebied: de dorre, onbebouwde wildernis toch behoort tot het +terrein van de booze geesten. Maar waar de landbouw komt, daar komt +ook Mazda's rijk. IJverig zorgen voor den vrome en voor de aarde: +onder het beeld van een heilige koe voorgesteld, worden in éénen +adem als de plichten van den godsdienstigen mensch genoemd. Men moet +dus Mazda's dienaar zijn, niet slechts door offers en gebeden, niet +slechts door betrachting van reinheid naar lichaam en ziel en door +heilig houden van het gewijde vuur: zijn openbaring, maar ook door +de aarde te bebouwen, leven en vruchtbaarheid rondom zich te scheppen. + +Licht begrijpt men, dat hier aan geen voorkeur voor het ongehuwde leven +valt te denken: integendeel, het huwelijk is een godsdienstige plicht, +het zonder echtgenoot zijn een ramp voor de vrouw. Vele kinderen +zijn een van de grootste zegeningen des hemels. In vele opzichten +worden wij hier herinnerd aan de wettelijke voorschriften des Ouden +Testaments. Evenmin als daar is ook hier plaats voor zachtheid jegens +den vijand. Integendeel: het is plichtmatig het rijk des boozen en +dus ook zijn dienaars ter neder te werpen. Den leugendienaar, zoo +heet het, "onderwijze men met het zwaard." Hem te sparen is zondig; +doet men dat, zoo gaat men zelf op weg naar de woningen des boozen. + +Wat den eeredienst betreft: daarin nam het "roode, heete vuur" +van Mazda, dat heilig gehouden moest worden, de eerste plaats +in. Ook bracht men offeranden: deze bestonden vooral uit vleesch, +voorts uit een offerkoek, die Haurvatat en een drank, die Ameretat +vertegenwoordigde. Gewijde spreuken werden daarbij gesproken, +offerzangen aangeheven. Daarmee was de priester belast, de priester, +die van Mazda diens welbehagen leerde. + +Zoo ongeveer was het oude Mazdeïsme, een eenvoudige, practische +godsdienst. Straks zal het zich in sommige opzichten vervormen. Het +zal, in het practische leven optredend, genoodzaakt zijn, veel van +den ouden volksgodsdienst weer op te nemen, doch ook: het besef +Mazda's medestrijder te zijn, zal straks meer ethisch, meer verheven +worden opgevat. En scherper dan te voren, zal het dualisme aan het +licht treden, Ahura Mazda en Anro-mainyu komen tegenover elkaar te +staan, beiden als hoofden van een machtig rijk: toch blijft Mazda +de machtigste. + + + + + +III. Het Mazdeïsme volgens het jongere Avesta. + + +We leerden den ouden godsdienst van Zarathustra kennen in zijn +eenvoudigheid; wij hebben ons echter niet voor te stellen, dat hij in +dien vorm een volksgodsdienst werd. Wanneer verheven denkbeelden zich +in ruimer kring verbreiden en daar in aanraking komen met allerlei +bekrompene, oud-ingewortelde opvattingen, dan kan het niet anders, +of zij boeten in den strijd om 't bestaan iets van hun zuiverheid +in. Zoo nu is het ook hier gegaan. + +De minder ontwikkelden waren gehecht aan den dienst van verschillende +goden, oud-Arische goden, die eigenlijk bij het Parzisme niet +behoorden: welnu--er was geen andere weg, dan dezen onder de +hemelgeesten en medestrijders van Ahura Mazda op te nemen. Zij +waren gehecht aan godsdienstige gebruiken, oorspronkelijk aan 't +Parzisme vreemd: men kon niet anders, dan ze met een Zarathustrischen +ijk voorzien, in het nieuwe geloof opnemen. Anders kon de nieuwe +godsdienst niet komen tot het hart des volks. Het Christendom heeft +immers niet anders gedaan? Aldus was de ontwikkeling, of wilt ge, +verbastering, der oorspronkelijke leer. We willen haar op enkele +punten beschouwen. We merken daarbij op, dat ook wat wij thans gaan +geven nog een zeer ouden godsdienst ons voorstelt, zoo zelfs dat het +Parzisme, zooals dat onder de Achaemeniden (Cyrus en diens opvolgers, +alzoo circa 535-325) was, als een latere ontwikkeling ook van deze +opvatting moet worden beschouwd. + +Ahura Mazda leerden wij volgens de Gatha's kennen als den hoogsten der +goden, den schepper van 't heelal. Dat bleef hij ook nu. Alleen worden +Vohumano en de andere geniussen, die wij reeds leerden kennen, als hem +ter zijde staande, [173] meer als personen opgevat, dan vroeger het +geval was. De meesten hunner gelden thans als een soort aartsengelen, +die met Ahura Mazda te zamen de zeven Amesa-Spenta's worden genoemd +en de schoonste eerenamen dragen, [174] terwijl dan een gansch +heirleger minder hooge geesten, de Yazata's (vereeringswaardigen) +onder hen staan. + +Toch is het besef, dat zij ten slotte slechts eigenschappen van den +eenigen Mazda zijn, niet geheel te loor gegaan. Immers het heet +dat deze zeven één zijn in zin en in woord en daad, één ook met +Ahura Mazda, hun aller leermeester. Zij lezen in elkaars binnenste +en peinzen allen over weldenken, welspreken en weldoen en over Garo +demana: den hemel. M.a.w. men erkent de éénheid in de veelheid, zij +zijn openbaringen van de hooge wijsheid Gods, in welke deze gestalte +verkrijgt. Langzamerhand echter treedt het persoonlijke meer op den +voorgrond: 't zijn hemelgeesten, en zoo worden ook de vrouwelijke +Haurvatat en Ameretat als mannelijke wezens voorgesteld. + +Sommigen van hen veranderen ook eenigszins van karakter, zoo worden +b.v. de zooeven genoemde Haurvatat en Ameretat ook de stillers van +honger en dorst, Armaiti wordt de beschermgeest der aarde. Ook de +vereering van Sraosa, den middelaar tusschen de hemelwezens en den +mensch, [175] komt thans in hooge eere. Hij wordt voorgesteld, niet +slechts als een hemelsch priester, maar ook als een heilsprofeet, +die de wet van Mazda over de aarde verbreidt en die zorgt, dat de +onsterfelijke weldoeners, de Amesa-spenta's, hun invloed door de +wereld doen gelden. Sraosa toch doorloopt met zijn vierspan hemelsche +paarden, enkel licht zonder schaduw, driemaal daags en driemaal 's +nachts de menschenwereld. Zijn wapen is het wonderbare, heilzame, +kracht gevende gebed Ahuna vairya. [176] + +Waar men hem gastvrij ontvangt, daar kan geen onheil, leed of verderf +het huis treffen. Geen booze geest kan hem weerstaan, niemand hunner +vreest hij, doch allen sidderen voor zijn macht. Veilig kunnen rusten +de vervolgde vromen, want zijn oog luikt geen slaap, hij staat met +opgeheven zwaard, ook te middernacht. + +Geen wonder dat hem het volksgeloof den waakzamen haan als heilige +vogel toekende. + +Niet alleen echter de Amesa-spenta's en Sraosa worden thans meer +persoonlijk voorgesteld, neen, er komen ook nieuwe yazata's bij, +die men voorheen slechts als begrippen kende. Zoo is er b.v. een +bepaald gebed tot Rasnu, de rechtvaardigste rechtvaardigheid, waarin +deze wordt voorgesteld als wonende in alle deelen van het heelal, +van de zeven werelddeelen af tot in het ongeschapen licht en de +hemelsche paradijzen toe. Zijn wet is de waarheid. De eed is bij hem +boven alles heilig. Hij houdt met Mithra, den lichtgeest, en Sraosa, +de wacht bij Çinvat, de brug naar den hemel. + +Ook het hemellicht--reeds voor Zarathustra's hervorming in Perzië +vereerd--wordt thans hoog in aanzien gesteld onder den naam hvarena. + +Het is nu echter niet meer zooals voorheen, alleen het natuurlijke +hemellicht, de glorie, die te middernacht begint neer te dalen naar +der sterrensfeer en zoo door een heiligen geest aan het licht voor +zonsopgang, den dageraad, wordt gebracht, om aldus den menschen het +gezicht te geven en straks naar den Allerhoogste weder te keeren, +neen, 't is nu vooral ook het goddelijk licht, dat den menschelijken +geest verheldert, zoodat de mensch anderen kan leiden, wonderbare +werken volbrengen en zich heerschappij kan verwerven. Eenmaal zelfs +zal het--bij de voleinding der wereld--de vernieuwing van alle dingen +en de opstanding der heiligen bewerken. + +Dit licht was reeds het deel der oude heilsprofeten van vóór +Zarathustra, onder anderen van Yima (de Indische Yama), doch het +valt ook ten deel aan de profeten, die later zullen komen. Ten +slotte wordt het ten eigendom aan den Heiland (Saosyant), die in de +toekomst de vernieuwing der wereld tot stand zal brengen. Hvarena +is dus, wat wij zouden noemen: de hoogere verlichting. Wij merken +hier tevens op, dat door deze leer van het hvarena op eigenaardige +wijze uitgesproken wordt, wat wij verstaan onder de continuïteit der +goddelijke openbaringen: het wordt hier duidelijk gemaakt, dat het +Mazdeïsme niet van gisteren is. Ook erkent men op treffende wijze, +dat de volle goddelijke verlichting alleen aan den Verhevene zelf +toekomt. Men hoore de volgende mythe: + +Twee wedijverende geesten, Spenta en Anro mainyu: de goede en de +booze geest, [177] pogen zich meester te maken van het hvarena. De +eerste bezigt daartoe Atar, den vuurgod, de ander den draak Azhi +dahaka. Nu eens is de een voor, dan de ander. Echter ontsnapt aan +beiden de onbereikbare heerlijkheid: de watergod Apam napat [178] +verbergt haar in de diepte der mythische zee. Ook deze Atar--de +god van het huiselijk vuur, het haardvuur--werd veel gediend. Hij, +die het morgen- en middagmaal voor de vromen kookt, maakt op hun +offeranden aanspraak. Hij vraagt voedsel bij elk der drie nachtwaken: +hout, baresmatwijgen en granaattwijgen: zij maken het reine vuur +welriekend en wijden het. Doch ook bepaalde offergaven worden hem +gebracht. Naast hem worden nog andere, oud-Arische vuurgoden vereerd: +Apam napat, het vuur in de hemelsche wateren, m. a. w. de bliksem, +die ze bevrucht. (Als zoodanig waarschijnlijk heet hij ook, "de +vrouwenheer".) en Nairyo-Sanha, eveneens tevens een vruchtbaarheidsgod. + +Ook Anahita, de groote godin der wateren, wordt in hooge eere +gehouden. Zij wordt voorgesteld als beheerscheres van een hemelstroom: +alléén zoo groot als alle wateren, die op aarde vloeien, met duizend +meren en duizend kanalen, waarvan een reeds genoeg zou zijn om de +gansche aarde te overstroomen. In elk dier kanalen heeft zij een +schoon paleis met een welriekende legerstede. Haar vierspan bestiert +zij zelve: wind, regen, wolken en rijp zijn hare rossen: zij zendt +op Mazda's bevel regen, sneeuw, hagel en rijp op aarde neer. + +Rijk zijn de zegeningen, die zij schenkt van uit haar hoogen hemel. Van +den hemelberg daalt zij neer, als de vrome haar aanroept. Als +hemelsch rein water zuivert zij het zaad der mannen en de baarmoeder +der vrouwen, bevordert de goede geboorten, reinigt de melk en bewerkt +alzoo de vermeerdering der kudden en van alle rijkdommen. Afgeschilderd +wordt zij als eene schoone maagd, hoog en krachtig van gestalte, met +blanke gevulde armen en zwellenden boezem, in prachtig uit bevervellen +saamgesteld gewaad, een gouden kroon op het hoofd. + +Waarschijnlijk was deze Anahita een Oud-Semietische godin, wier +dienst in West-Azië met ontuchtige praktijken gepaard ging, welke +echter het Parzisme verre van hare vereering wist te houden. Zoo zien +wij hoe het Parzisme, waar het op het volk beslag ging leggen, oude, +meestal Arische, soms ook Semietische goden en godinnen in zich opnam, +doch hen in overeenstemming wist te brengen met zijn eigen stelsel. + +Dit was ook het geval met de zon, de maan en de sterren. Ook deze +werden door den ouden volksgodsdienst geëerd: door het oorspronkelijk +Parzisme ter zijde gesteld, doch later opgenomen en in het nieuwe +stelsel ingevoegd. Daarbij worden dan echter zon en maan eenigszins +gedegradeerd: zelfstandige machten kunnen zij natuurlijk ook niet meer +zijn: Ahura Mazda doet de maan wassen en afnemen. Zoodra de maan zich +vertoont, grijpen de Amesa-spenta's den glans en verdeelen dien over +de aarde. + +Die aan de zon, de schitterende met de snelle paarden offert, hij +brengt eigenlijk zijne vereering aan Mazda, aan de Amesa-spenta's en +zijn eigen ziel en hij verheugt alle yazata's: [179] want indien de +zon, die macht des lichts, niet opging: zouden zij dan in staat zijn +de booze machten der duisternis, de daeva's te weerstaan? + +Wat de sterren betreft--de planeten vereerde men niet, dat waren in +de oogen der Perzen vijandige machten. Doch wel de vaste sterren: +die deze bestrijden. En onder hen vooral Tistrya, een ouden volksgod, +die men met de ster Sirius vereenzelvigde. + +Deze Sirius is het, die na de verschroeiende hitte van den zomer den +weldadigen regen doet neerdalen. In een mythe van het Avesta treedt +hij geheel als natuurgod op. Eerst als een vijftienjarig jongeling +[180], gelijk aan den eersten mensch, groot, sterk en helder van +oogen, daarna als een stier met gouden horens, eindelijk als een wit +paard met gele ooren en een gouden voorhoofd. In die laatste gestalte +strijdt hij tegen den daeva Apaosa (veranderd in een zwart bont paard), +dien hij ten laatste overwint. Dan brengt hij Vourukasa, de hemelzee +met de wijde oevers, in beweging, zoodat het water naar alle zijden +stroomt en op de aarde neerdaalt. + +M. a. w. Tistrya was oorspronkelijk de hooge hemelgod, die de door +booze machten vastgehouden wateren bevrijdt. In drie jaargetijden +voert hij heerschappij: in de lente is hij een krachtig jongeling, +in den zomer de bevruchtende stier, in den herfst het witte paard, +dat het donkere zwerk bekampt en overwint. + +Dezen god kon men in het dorre Perzië allerminst missen. Hij moest wel +worden opgenomen in den nieuwen godsdienst: zouden niet de vromen het +uitblijven van den regen toeschrijven aan het verzuim om den machtigen +Tistrya vereering te brengen? Zoo wordt dan ook in het Avesta op zijne +vereering aangedrongen, doch tevens uitdrukkelijk bepaald dat roovers, +boeleersters en ongeloovigen verre van zijn dienst moeten blijven. + +Ook wordt hij, hoe hoog verheven ook als heer van de sterren, toch +aan Mazda ondergeschikt gemaakt en eene eigenaardige kleur aan zijne +vereering gegeven, in overeenstemming met het Perzische geloof. + +Ook de dienst der oude godin Asi, meestal nu met Asa verbonden, +herleefde wederom. Geen wonder: zij gold als de godin die de +vruchtbaarheid verleent. Daarom zijn allen, die den bijslaap niet of +niet meer kunnen uitoefenen van hare vereering uitgesloten. Eveneens +ontuchtigen, of die de vrucht afdrijven. En--de grootste zonde in +hare oogen, is dat men de jonge meisjes lang ongehuwd laat of tot den +ongehuwden staat veroordeelt. Het moest immers geen moeite kosten den +dienst van zulk eene godin te doen herleven in een godsdienst, die +wars van ascese en ongehuwden staat, het eerbaar huiselijk, gezeten +leven op prijs stelt? Onder de goden, in het Zarathustrisch systeem +opgenomen, mogen wij vooral Haoma, Hom, zooals hij soms ook genoemd +wordt, niet vergeten. Wij ontmoetten dien god der onsterfelijkheid +reeds vroeger in Indië [181] en met verwondering zien we hem ook +hier wederom verschijnen. Zeer waarschijnlijk is zijn vereering eerst +opgekomen in zuid-oost Iran, het gedeelte aan Indië grenzende. + +Dat hij oorspronkelijk niet in het Mazdeïsme thuisbehoort, blijkt +uit de volgende mythe. Zarathustra, zoo heet het, reinigt, onder +het zingen der Gatha's, het vuuraltaar. Daar verschijnt een verheven +gestalte, waarin de profeet een goddelijk lichtwezen herkent. Wie hij +is, weet hij echter niet. Haoma maakt zich bekend en deelt hem mede +dat hij altoos vereerd is door de vromen van den voortijd, wien tot +loon voor die vereering zulke groote zonen werden geschonken. Ook +de vader van den profeet noemt hij onder zijn vereerders: hem werd +de groote Zarathustra geboren. Dan verklaart deze zich bereid de +voorvaderen te volgen en zingt een loflied, Haoma ter eere. In de +voorstelling van deze godheid is veel onzekers; nu eens is hij de +onsterfelijkheidsplant zelve, die het Haomasap levert, dan weer een +hemelsche personificatie daarvan. De zaak is denkelijk deze: als men +in den zaligen roes verkeerde, welke door het Haomasap werd gewekt, +gevoelde men zijn kracht als verdubbeld en erkende daarin de werking +van een machtigen geest. Die geest was de god Haoma. Later werd hem +nog meer macht toegekend: hij werd de Levensgever in ruimeren zin. Ook +drenkt hij de goden en bevochtigt de aarde. + +De haomaplant is door de goden geschapen en over de aarde verbreid, +haar wonderkracht geeft een zalige bedwelming, die geen twist, noch +nijd veroorzaakt. + +Werd alzoo Haoma een god van beteekenis, niet minder was dit met den +Oost-Arischen lichtgod Mithra het geval. Deze god vertegenwoordigt +oorspronkelijk den lichthemel bij dag en nacht. Nooit slaapt hij, +alles aanschouwt hij van uit zijn wachttoren. Met zijn knots +gewapend--want hij is een krijgsgod--gaat hij rond om alles op te +merken, wat er op aarde voorvalt. Met gestrengheid bestrijdt hij +de leugen; een ever met ijzeren klauwen en tanden gaat hem vooraf, +de vijanden vernietigend. Zijn toorn is vreeselijk, wee, die den +eed, aan dezen gestrenge gedaan, verbreekt. Mazda zelf, zoo heet +het, heeft hem geschapen, hem al zijn wonderbare krachten en zijn +tienduizend oogen gegeven en hem alzoo tot den waakzamen beschermer +der wereld aangesteld. + +Behalve deze oude volksgoden, opgenomen onder de yazata's, de +vereerenswaardige geesten, spelen in het Parzisme ook een soort +beschermgeesten, de Fravasi's een vrij belangrijke rol. Zij zijn +het, die--ongeveer als de beschermengelen van het Roomsch Catholiek +geloof--de menschen terzijde staan. Elk persoon, elke veldheer of +koning, ieder huis en dorp heeft zijn beschermgeest. Doch ook zijn +er myriaden van Fravasi's, die de wacht houden over het gesternte, +vooral over den grooten beer, die als hoofd der noordelijke sterren +het dichtst bij de woningen der daeva's staat. Wederom anderen waken +over het zaad van Zarathustra, dat volgens de Parzische legende +in een meer wordt bewaard en waaruit eenmaal badende jonkvrouwen +van een wereldheiland en zijn beide voorloopers zullen zwanger +worden. Somtijds ook worden de fravasi's voorgesteld als eigenlijk +de zielen der geloovigen, die voortleven na den dood: oorspronkelijk +werden deze echter daarvan onderscheiden. + +Zoo zien wij dus aan de zijde van Ahura Mazda een heirleger van +hoogere en lagere hemelwezens, die met hem het rijk des boozen +bestrijden, machten bij wie de mensch hulp en bescherming kan zoeken +en die hij overal op zijn levensweg ontmoet. Daartegenover echter +staat een gansche wereld van booze geesten, met Anro mainyu aan +het hoofd. Deze staat geenszins met Mazda op ééne lijn, al is hij +een machtig wederpartijder. Alwetend is hij noch almachtig. Mazda +zelf kende hij niet, voor hij, bij een poging om in den hemel door te +dringen, door diens licht werd verblind. Ook de toekomst kent hij niet, +voordat Mazda hem deze heeft onthuld: eenmaal zal hij al zijn macht +verliezen, zijn schepselen vernietigd zien en zelf in het niet zinken. + +Anro mainyu siddert en beeft, hij en zijn dienaren, als de groote +profeet, met het Godswoord gewapend, geboren is. Als hij dat verneemt, +roept hij zijn getrouwen samen bij den ingang der hel en deelt hun mede +dat de heilige Zarathustra, de geesel der daeva's, de aartsvijand der +druja's, is geboren, en dat het rijk van verderf, leugen en valschheid +met den ondergang wordt bedreigd. Hij weet niet, hoe dezen profeet te +dooden. Later beproeft hij het, als de profeet tot rijperen leeftijd +gekomen, zijn goddelijke roeping wil gaan vervullen. Hij zendt een +boozen geest op hem af, doch deze vindt hem bezig het heilig gebed, het +Ahuna vairya, aan te heffen en de Mazdayasnische geloofsbelijdenis op +te zeggen. Daartegenover vermag de booze geest niets en teleurgesteld +keert hij tot zijnen meester terug en verklaart dat de heerlijkheid +van Mazda te groot is, dan dat de dood macht over hem zou hebben. Nog +andere pogingen worden in 't werk gesteld, doch Zarathustra, sterk +met zijn heilig offergereedschap, met Haoma en de woorden van Mazda, +geeft den strijd niet op, doch geeft te kennen, dat hij liever zou +te niet gaan dan het geloof afzweren. + +Zoo wordt hier het rijk des boozen in zijn machteloosheid +geschetst. Eveneens ook elders: de booze kan wel de scheppingen van +Mazda vernielen; de landen, door hem voor zijn aanbidders bestemd +onbewoonbaar te maken, vermag hij niet; al wat hij kan, is ze door +zijn tegenscheppingen eenigszins te bederven. Soms schijnt de heer +des hemels in verlegenheid, doch hij heeft goede machten onder zich, +waartegen de vijand niets vermag. + +Op aarde en voor den mensch is echter de macht van den booze +zeer geducht. Met alle natuurlijk en zedelijk kwaad staat deze hem +tegen. Onder zijn helpers is de drukhs Nasus, de demon des bederfs, die +uit het noorden komt aanvliegen en zich op het lijk van den gestorvene +zet. Deze werkt samen met den doodsdemon, den beenderenbreker, dien +men zich in vogelgestalte voorstelde. Ook staan aan Anro mainyu +ter zijde: Aesma, de nijd, Ahomano, de slechte gezindheid, Tauru, +de pijniger, Indra, Sauru (= Çarva-Çiva) enz., de beide laatste, +zoo men ziet Indische goden. Eveneens helpen hem de Pairika's, de +schoone jonkvrouwen van het verboden genot. Een van haar poogt met haar +bedwelmend sluimerlied de geheele wereld weer te doen inslapen, zoodra +de heilige vogel van Sraosa, Parodars, de haan, de wereld heeft wakker +gemaakt. Ook heeft men een pairika, die de genius der afgoderij zou +kunnen heeten. Verder de druja's, die de menschen tot vleeschelijke +gemeenschap verleiden, en met wie men gemeenschap pleegt, indien +men, zij het onwillekeurig, zichzelf bevlekt. Dan al de daeva's, die +verblijf houden in het onderaardsche rijk van den booze, "de duistere +duisternis, uit duisternis gesproten." Tegen al deze machten, door +Anro mainyu, den moordenaar, den duizenddooder, zooals hij menigmaal +genoemd wordt, aangevoerd, heeft de mensch nu te strijden. Offers, +reinigingsplechtigheden, heilige gebeden zijn zijne wapenen. + +De mensch heeft er tegen te strijden, zeide ik. Daarop wijst ook +de plaats, welke hij inneemt in de wereld. Hij staat tusschen beide +machten, de goede en de booze in. Boven hem toch welft zich de hemel, +de woning des lichts, onder hem is de diepte der duisternis, hijzelf +is in het rijk van Vayu [182], in den dampkring. De aarde waarop de +mensch woont, is in zeven karsvare's (kringen) verdeeld. De middelste +daarvan is de door de menschheid bewoonde aarde, zij is tevens de +schitterendste. Men weet, dat ook de Indiërs en de oude Babyloniërs +zulk een in zeven deelen verdeelde aarde kennen, de Indiërs spreken +van de zeven dvipa's. Wat de voorstelling omtrent het heelal betreft, +de oude Perzen kenden twee wereldoceanen: den een in de diepte, +Puita, den stinkenden d. i. den aardschen oceaan, waarin het water +uit de hemelzee gereinigd wordt en die met hare zoute, onreine +wateren onder de gansche aarde doorloopt, den anderen, Vourakasa, +den hemelschen oceaan daarboven, waaruit Anahita, Tistrya en de +Fravasi's de hemelwateren uitstorten over de aarde. Voorts nemen zij +aan, dat een wereldstroom de gansche aarde omgeeft. + +Boven de hemelzee is de onzichtbare lichthemel, waar de verheven +geesten en Mazda wonen. In 't midden daarvan staat de hemelboom, +waar de planten van alle soorten groeien, welker zaden Mazda laat +neerdalen in den regen om koren voor den mensch en gras voor het +nuttig vee te doen groeien. Somtijds zet zich op dien boom de arend +Saena neer, die, als hij zich neerzet, duizend takken doet afvallen, +welke weer aangroeien, zoodra hij wegvliegt. Ook kennen de oude +Perzen een hemelschen berg, een godenberg met twee spitsen. Daar +zijn der goden paleizen. In den morgen worden deze bergen door de +zon overschreden en ook de zielen, die ten hemel varen komen hier +langs. De hoogste spits van dit gebergte is de Taera, het middelpunt +der wereld, waaromheen zon, maan en sterren draaien. + +Men ziet: zuiver mythologische opvattingen. Toch daarnaast staat weer +veel verhevens. Zoo worden de oneindige tijd, het eeuwige licht en +de oorspronkelijke duisternis, alsmede de wereld van Asa, als eeuwig +gedacht. Waarom? Omdat zij boven Mazda zouden staan? Neen, maar +omdat Mazda van eeuwigheid is en dus ook zijn rijk, zijn geestelijke +wereldorde, zijn lichtsfeer van eeuwigheid bestaat, evenals de +oorspronkelijke duisternis, het tegenbeeld dier lichtsfeer. Al het +andere, zegt het Avesta, mensch en dier en plant, ook de Yazata's, +heeft Ahura Mazda geschapen. + +Wat die schepping betreft, de voorstellingen der oude Perzen hebben +eenige overeenkomst met het scheppingsverhaal van Genesis I. + +Ook de Perzen toch spreken van zes scheppingsdagen, waaraan zij +zes jaarlijksche feesten, oorspronkelijk landbouwfeesten, hebben +gewijd. Wat de volgorde betreft, zij is deze: eerst brengt Mazda +een hemelsche schepping tot stand door [183] het uitspreken van het +heilige woord, Ahuna Vairya, daarna de aardsche: het uitspansel, +de wateren, de planten, het vee, de menschen. + +We zien dus ook hier weer, dat het oude Parzisme geen zuiver +dualisme is. Mazda staat boven alles: onder hem staan zijn dienaren: +amesa-spenta's, yazata's enz., doch ten slotte ook de vijandige geest +met diens rijk, dat op den duur tegen het zijne niets vermag en welks +bestrijding de taak van den vrome is. Zoowel door landbouw als door een +godgewijd leven: beiden toch vloeien ineen, moet deze daartegenover pal +staan. De strijd tegen natuurlijk en zedelijk kwaad is zijn levenstaak. + +Voert hij dien strijd met volharding, dan vindt hij heil in dit, +zoowel als in een volgend leven. Bij den dood toch wordt des menschen +lot beslist. Voor de slechten volgt de diepste ellende, de vromen +ontvangen, voor wat zij hier hebben opgeofferd [184], hiernamaals +eeuwig loon. + +In een der plaatsen uit de Zend-Avesta wordt dit aldus voorgesteld: +als de mensch gestorven is, strijden de ellendige daeva's om zijn +bezit: drie nachten lang. Aan het eind van den derden nacht, als +Mithra den top van den godenberg heeft bereikt en de zon opgaat, +is de strijd beslist. + +De booze daevadienaars worden meegenomen door den daeva Vizaresa +(den wegsleeper). Doch de andere zielen gaan op het goede pad. Bij +de brug Çinvat komen de vromen en smeeken om hun deel, voor wat zij +hier moesten prijsgeven. + +Een sterke, sierlijke jonge vrouw verschijnt, een kroon op het hoofd, +met de honden, die de dooden geleiden. Zij voert de zielen over de +brug Çinvat en steunt hen. Zoo komen zij in den hemel, waar Mazda +met zijn heiligen is. + +Vohumano rijst van zijn gouden troon en vraagt: "Hoe zijt gij hier +tot ons gekomen van de vergankelijke tot de onvergankelijke wereld?" + +Dit gedeelte behoort tot de oudste teksten; later wist men van de brug +Çinvat te vertellen, dat deze zoo smal was als een scheermes voor de +slechten, zoodat deze er afvallen. Hier wordt zij nog uitsluitend: +als een brug der goden, door de vromen betreden. Ook weten latere +schrijvers van verschillende hemelen, ten slotte zelfs van een soort +vagevuur, te gewagen. + +De boozen gaan alzoo naar de plaats des verderfs, de dienaars van Mazda +naar den hemel. Hoe echter dacht men over de toekomst der aarde en +die der op haar wonende menschheid? Een oude voorstelling is deze: Aan +het einde van de twaalf duizendjarige perioden der wereldgeschiedenis +zal Mazda, door de Amesa-Spenta's geholpen, de wereld herscheppen. + +Dan zullen de menschen niet meer verouderen of sterven, maar eeuwig +leven en bloeien. De dooden zullen opstaan, zielen en lichamen worden +vereenigd en de levenden gaan tot de onsterfelijkheid in, de wereld +wordt herschapen naar den wil van Mazda in de ordeningen van Asa. Alle +booze machten worden ten onder gebracht en vernietigd en de oorsprong +van alle kwaad, Anro mainyu, trekt zich in wanhoop terug. + +Deze groote gebeurtenis der tweede schepping wordt reeds door de drie +voorafgaande wereldeeuwen (van 1000 jaren elk) voorbereid. Elk van +deze drie tijdperken heeft zijn Saosyant (heiland, Messias). Deze +drie Messiassen, waarvan de laatste de grootste, de eigenlijke +wereldvernieuwer is, worden geboren uit het zaad van den grooten +profeet Zarathustra, sinds eeuwen bewaard in het meer Kasaya, welk +zaad drie jonge maagden, in het meer badend, in zich opnemen. De +eerste verlosser heet: de groeiende gerechtigheid, de tweede: de +groeiende aanbidding, de derde: de belichaamde gerechtigheid. + +De laatste heiland aanschouwt met zijn verstandigen zegenenden blik +de wereld en dit reeds is genoeg om haar onsterfelijk te maken. De +vromen zijn zijne helpers: zij die, steeds goed in denken, spreken, +handelen en gelooven, nooit hun woord hebben gebroken. Voor hen te +zamen neemt de demon Aesma de vlucht. Dan nemen ook de hemellingen +deel aan den strijd. Asa beslist den slag door de Drukhs: de moeder +van alle kwaad, de duistere bij uitnemendheid, te dooden. Wel valt +Akem mano, de booze gezindheid, nog aan, doch Vohumano verslaat +hem, de waarheid overwint de leugen en Haurvatat en Ameretat maken +aan honger en dorst voor immer een einde. Anro mainyu moet, zoo wij +reeds vermeldden, zich machteloos terugtrekken. Over zijn verder lot +zwijgen de oude teksten. Wel schijnt er ook op den bodem dezer oude +voorstellingen reeds de gedachte te liggen, in later dagen nog meer +opzettelijk uitgewerkt, dat ten slotte allen gered worden, omdat +allen worden geheiligd. + +We hebben gezien, wie de oude Perzen boven zich zagen, als bondgenooten +in den goeden strijd; welke hun tegenstanders waren en wat voor lot +zij verwachtten van de toekomst. + +Ons rest nu nog op hun godsdienstig-zedelijk leven zelf onzen blik te +vestigen. Achtereenvolgens bespreken wij daartoe: de geestelijkheid, +den eeredienst en de zedewet. + +Wat de eerste betreft, evenals in andere godsdiensten golden ook hier +de priesters als de voornaamsten, de eersten in stand. Zij werden meest +atharvans, vuurpriesters genoemd en hunne voornaamste werkzaamheden +waren: het brengen van offers, vooral van het haoma offer en het +voeden en vereeren van het heilige vuur. Ook waren er onder hen, +naar het schijnt, verschillende klassen. + +Het komt mij onnoodig voor, om op al die eigenaardigheden van +priesterschap en eeredienst uitvoerig in te gaan. Een enkele opmerking +moge volstaan over het haoma-offer en den vuurdienst. + +Wat dat eerste betreft, het had ten doel het leven op te wekken en +te versterken, allereerst bij den offeraar zelf, voorts ook bij de +geheele natuur, waarbij deze laatste zinnebeeldig werd voorgesteld +door de baresman (gewijde twijgen) en de wateren. Daarom had de +heilige handeling hierbij, ook met het oog op dit tweeledig doel, +tweemaal plaats en mocht de offeraar bij die tweede handeling eerst +van het haoma drinken, als de daarbij behoorende afdeeling uit de +heilige boeken geheel was opgezegd. Alles wat bij dit offer te pas +kwam, had betrekking op het levensonderhoud, zooals: het wijwater, +de melk, het vleesch, de granaatvrucht, de offerkoekjes. Den offeraar +geeft het genot van den onsterfelijkheidsdrank deel aan het hemelsche +leven, doch ook heeft het een geheimzinnige uitwerking op de natuur +en de hemelmachten. De maaltijd bij het offer was oorspronkelijk een +gemeenschappelijk maal, waarbij men uitdrukkelijk werd gewaarschuwd +toch niet onwaardig de gewijde spijzen, de myazda of offerkoekjes, te +eten. De goden werden, volgens hun rangorde, Mazda en de Amesa-Spenta's +vooraan, uitgenoodigd bij het offer tegenwoordig te zijn. + +Hoe hoog echter het Haoma-offer werd gesteld, toch waren de oude +atharvans in de eerste plaats vuurpriesters. Het vuur achtten zij +hoog, het is immers het levensbeginsel van het gansche heelal, het +leeft in mensch en dier en plant, [185] het daalt in den bliksem +op aarde neer, het brandt in Mazda's hemel voor zijn aangezicht, +het is zijn zoon, tevens zijn geest. Heilig was dus het vuur, ook +dat van den huiselijken haard, doch heilig bovenal het zoogenaamde +Bahram vuur: het hemelsche vuur onder de menschen, dat door hout +en reukwerk zorgvuldig werd onderhouden en dat men slechts naderen +mocht, als men met den heiligen gordel was bekleed. Geen adem mocht +het verontreinigen, het te blusschen was doodzonde. Onderhouden moest +het worden door allen, in de eerste nachtwaak door den huisheer, in +de tweede door den veldarbeider, in de derde roept het vuur Sraosa, +opdat zijn haan Parodars de menschen wekke, want wie dan de eerste +is om het heilige vuur te verzorgen, hij gaat het eerst ten hemel +in. Aan dit heilige vuur moet men andere vuren reinigen. De zorg voor +dit altaar des heiligen vuurs was niet te vergeefs. Atar, de vuurgod, +gaf rijken zegen: waar zijn vlammen waaien, zijn geuren stroomen, +worden duizenden daeva's gedood. + +De zorg voor het heilige vuur heeft ten allen tijde de aandacht +getrokken der buiten het Parzisme staanden: vandaar dat men dikwijls +ten onrechte van vuuraanbidders spreekt. + +In later dagen ging het met het Parzisme als met andere godsdiensten; +de magie, het geloof aan tooverinvloeden, kwam hoe langer hoe meer +het terrein van den godsdienst binnen, en zoo had ook het offeren--'t +zelfde had trouwens in Indië plaats [186]--minder ten doel in de +nabijheid der hemelwezens te komen en hun zegen te verwerven, dan +wel macht te verkrijgen over de geesten der duisternis en die af te +weren. Zoo ontaardde de eerst zoo verheven godsdienst. + +De wederom toegelaten oude volksgoden hadden daartoe aanleiding +gegeven, met hen kwam het oude, bekrompen bijgeloof weer terug. + +Doch, wij overschrijden reeds het bestek, waarbinnen wij ons thans +bewegen: wij willen ten slotte en dit is voor ons niet het minder +belangrijke, nog een blik werpen op de wet, de religieuze zedewet +van het Parzisme. + +Gewoonlijk heet deze: Daena, dat nu eens door "wet", dan weer door +"godsdienst" kan vertaald worden. Aan haar wordt groote kracht +toegekend: zij neemt de zonden weg, doch niet door vergeving maar door +bestrijding, zij wischt bij den vrome slechte gedachten, woorden en +daden weg, gelijk de sterke zuidenwind in den dampkring. + +Wij merkten reeds op, dat de Zarathustrische godsdienst tevens een +sociale hervorming was. + +Dit nu komt ook hier uit. Tegenover het aan Mazda gewijd, gezeten +leven van den landbouwer, staat het nomadenleven van den daevadienaar. + +Gelijk de bebouwde aarde het terrein is van Mazda, zoo is de woeste +wildernis dat van zijn tegenstander. + +De aarde te bebouwen is volgens deze wetten een der voornaamste +plichten. De aarde, zoo heet het, is als eene jonge maagd, die een man +verlangt en, met den geliefde vereenigd, een zoon baart. Zoo ook geeft +de aarde overvloed, aan wien haar vlijtig bebouwt (bevrucht). Graan +zaaien is de wet betrachten. Waar de volle halmen zich verheffen, +daar verdwijnen de daeva's. + +De landbouw is de vereering der heilige moeder-aarde. Drie plaatsen +zijn alzoo het heiligst: waar de vrome zijn huis en erf heeft met +het heilige vuur, waar hij het meeste koren, voeder en vruchtboomen +doet groeien en dorre plaatsen besproeit, en: waar het meeste vee +geboren wordt. + +De meest onreine plaatsen zijn: de ingang der hel, waar de daeva's +vergaderen, de plaatsen waar lijken zijn of holen van aan Anro mainyu +toebehoorende dieren, zooals slangen, enz. Lijken op te graven en +holen van Anro mainyu te vernielen zijn dus voor den Mazda dienaar +heilige plichten. + +Van ascese wil men niets weten: om te doen wat Asa voorschrijft zijn +noodig welgevoede, krachtige mannen. Een spreuk (mathra), die men +van buiten moest leeren zegt: "Hij die niet eet, heeft geen kracht +voor het Asa, geen kracht tot den akkerbouw, geen kracht om zonen te +telen." Daarmee komt overeen wat het Zend-Avesta voorschrijft, dat men +vóór den bijslaap een gebed doe. Zoo stond men lijnrecht tegenover de +ascese. Ook vrijwillige armoede, bedelend rondzwerven en zelfkastijding +worden veroordeeld. "Bij ons", zoo heet het in een later geschrift, +"is het houden van vasten dit, dat wij vasten van zondigen met onze +oogen en tongen, onze ooren en handen en voeten--datgene wat in andere +godsdiensten vasten is door niet te eten, is in onzen godsdienst +vasten door geen zonden te bedrijven." + +Op ijverigen arbeid en vroeg opstaan wordt de nadruk gelegd: +Parodars, de haan, is de heilige vogel van Sraosa. Doch niet minder +op eerlijkheid, trouw en waarheid, terwijl ook de kuischheid in hooge +eere stond. Ook mededeelzaamheid wordt als plicht gesteld: de stem +van den arme, dien men ongetroost wegzendt, klinkt als een luide +aanklacht door 't gansch heelal en bereikt den troon des Alwijzen. + +Wat de eerlijkheid betreft: eigenaardig heet het in een der teksten +dat wie zijn schuld niet afdoet een dief is, die roof pleegt aan zijn +schuldeischer. Ook wordt aangedrongen op het nakomen zijner contracten: +zelfs de nabestaanden zijn daarvoor solidair aansprakelijk. + +Ontucht wordt met strenge straffen bedreigd. Afdrijving der vrucht +en kindermoord zijn hier ten strengste verboden. Een vader is, +men ziet dat op dit punt de Perzen ons vooruit waren, verplicht de +ongehuwde moeder te onderhouden en voor het kind tot diens zevende +jaar te zorgen. De ontuchtige vrouw is vogelvrij: de ontucht is Anro +mainyu's geliefde dochter. + +Wat betreft de zoogenaamde verwanten-huwelijken (tusschen broeder +en zuster, ouders en kinderen), later zijn deze bloedschendige +verbintenissen wèl door de Magiërs aangeprezen, doch in het Avesta +vinden wij dit niet. Waarschijnlijk zijn zij ontstaan uit de begeerte, +om het ras zuiver en onvermengd te houden. + +Reinheid eischte de Mazdayasnische wet echter niet slechts op zedelijk, +ook op natuurlijk gebied. Daartoe rekende men allereerst den plicht +om aarde, water en vuur rein te houden: de drie heilige elementen +van Mazda. Vandaar dat de oude Perzen hun dooden niet verbrandden, +dat zou het vuur verontreinigen, noch hen begroeven, dat zou de +aarde ontheiligen, maar ze neerlegden op een soort torens [187], +waar ze door roofvogels konden worden verteerd. De alleroudste wijze +van lijkbezorging was echter deze, dat men het lijk ergens neerlegde +op zijn eigen kussen of doodslaken, fel beschenen door de zon. + +Een lijk begraven is een groote zonde, verbranden echter nog grooter +kwaad; wie dàt iemand ziet doen, is volgens de wet verplicht den +overtreder te dooden. + +Een veld waar een lijk van een mensch of een hond heeft gelegen, mag +in geen geval bezaaid worden, voordat het is gereinigd. Een begraven +lijk moet althans binnen 't jaar opgegraven worden, wie er twee jaar +mee wacht, begaat een onvergeeflijke zonde. + +Tegenover de dierenwereld nemen de Parzisten een geheel andere houding +aan, dan b.v. de volgelingen van Boeddha. Terwijl toch dezen het leven +in alle schepselen heilig achten, is het hier plicht om de aan Mazda +gewijde dieren te beschermen, maar de scheppingen van Anro mainyu +uit te roeien. + +Was het dooden der eerste verboden, toch maakte men uitzondering voor +dieren, die den mensch tot spijze dienden en bij de offers aan sommige +yazata's werden ook paarden, kameelen, runderen en kleinvee geslacht. + +Waarom nu sommige dieren heilig, andere onrein werden geacht, is vaak +moeilijk na te gaan. Het nut besliste zeker menigmaal, doch niet +altijd. Heilig zijn boven alles de koe en de hond. Zoo ook de egel +en de otter; den laatste hield men voor een soort hond. Ook de kat +en de uil, de vogel van Vohumano, zijn heilig als bestrijders van +het ongedierte, dat het graan opeet: de muizen. Eveneens de gier, +de bekende straatreiniger van het Oosten. + +Onrein zijn: slangen, ratten, muizen, mieren, padden, kikvorschen, +deze moeten worden gedood. + +De Perzen schenen, wat de onreinheid betreft, den stelregel +toegedaan: "het bederf van het beste is het slechtste." Immers +juist de overblijfselen van een mensch en een hond, en onder +menschelijke overblijfsels vooral dat van een priester waren +ten zeerste onrein. Zooveel mogelijk moest men zich daarvoor +wachten. Verontreiniging was echter, bij de lijkbezorging, niet +steeds te vermijden. Water, aarde, doch vooral de urine der koe, +waren de gewone zuiveringsmiddelen. Wie b.v. een lijk had aangeraakt, +moest een vrij omslachtige reiniging ondergaan, waarbij de priesters +met besprengingen en gebeden dienst moesten doen. + +Zoo was reinheid een strenge eisch, doch om al het ritueele werd het +innerlijke niet vergeten. + +"Reinig u zelf, o gerechte, klinkt het ons tegen; dit toch is in +de stoffelijke wereld voor ieder de reiniging van deze zijn eigen +persoonlijkheid, o gerechte, dat hij haar reinige door goede gedachten, +woorden en daden." + +Wat nu de straffen aangaat, door de wet voor de overtreders bepaald, +meestal waren zij niet gestreng. Slechts op groote onreinheden, +grove ontucht en ketterij stond de doodstraf, overigens waren het +lijfstraffen, die den overtreder hier bedreigde; later werden deze +door geldboeten vervangen. + +Men had echter ook geestelijke straffen, waarbij men in meerdere of +mindere mate van de gemeenschap der vromen was uitgesloten. Een der +grootste straffen was: de verbanning uit der menschen gedachtenis, +waarbij men dus werd dood verklaard. De allerzwaarste die: waarbij +men van de godsdienstige gemeenschap werd uitgesloten en onder smaad +en gejouw werd weggejaagd. Toch, ook dan nog kon men zich genade +verwerven: als men namelijk een der felst gehate overtreders doodde. + +We hebben hiermede ons overzicht van het oude Mazdeïsme ten einde +gebracht en het leeren kennen, als een bij uitstek praktischen, +verstaanbaren godsdienst: althans in zijn hoofdtrekken. We weten +ook--straks komen wij daarop terug--dat deze godsdienst ook nu nog +hier en daar in Perzië zelf, maar vooral onder de naar voor-Indië +uitgewekenen, de zoogenaamde Parsi's, voortleeft. Doch, minder +gemakkelijk is nog de vraag: waar en wanneer is deze godsdienst +eigenlijk geldig geweest? Daarover is onder de geleerden veel verschil, +waarop wij hier niet kunnen ingaan. We volstaan met als ons gevoelen +mee te deelen dat de Zarathustrische godsdienst, nagenoeg zooals +wij dien uit het jongere Avesta leerden kennen, de heerschende +godsdienst is geweest onder Cyrus (558-529 v. C.) en zijne opvolgers, +de zoogenaamde Achaemeniden. Aan hun rijk maakte Alexander de Groote +(336-323) een einde en tevens schijnt hij tegen het Mazdeïsme en +zijn gewijde boeken te hebben gewoed. Het gevolg is geweest dat deze +godsdienst in diep verval geraakte, al bleef hij in enkele landstreken +vrij zuiver bewaard. Later echter kwam er een tijd van herleving en +wel onder de Sassaniden, welk vorstenhuis vanaf 226 n. C. regeerde, +totdat de Islam zich ook in Perzië vertoonde en Mohammed Zarathustra +verdrong, toen in 651 het rijk der Sassaniden bezweek. + +Toch bleven er eenige weinige getrouwen tot op dezen dag; vooral +werden de Parzische instellingen en leeringen trouw bewaard door naar +Indië uitgewekenen, de zoogenaamde Parsi's, welke laatsten zelfs +trachten hun ouden godsdienst in diens oorspronkelijke zuiverheid +te herstellen. Naar het mij voorkomt is dit verschijnsel belangrijk +genoeg, om er nog een oogenblik bij stil te staan en ook aan dit +nieuwe, herstelde Parzisme nog een enkele bladzijde te wijden. + + + + + +IV. Het "hervormde" Mazdeïsme der tegenwoordige Parsi's. + + +Wij vermeldden reeds, dat er in oude dagen, aan hun godsdienst getrouwe +Perzen naar Indië uitweken. Gastvrij werden zij daar ontvangen, alleen +hun wapens moesten zij afleggen, hun kleeding veranderen en geen koeien +meer dooden. Daar, in Indië, vergaten zij hun taal, ook al konden zij +nog een enkel gebed in de oude taal uitspreken en werden hun ook in +het maatschappelijk leven allerlei gewoonten eigen, aan de Hindoes, +later ook aan de Mohammedanen ontleend. Toch: twee punten van hun oud +geloof hielden zij vast: er was maar één God, en: een man mocht slechts +huwen met ééne vrouw. Ook bleven zij hun heilige boeken bewaren. + +Het Engelsch bewind gaf hun meer vrijheid en deed de kracht van het +energieke volk, (de flinkste kooplieden van Bombay zijn allen bijna +Parsi's) ontwaken. Verder werden zij nog meer wakker geschud uit +hun verdooving door de werkzaamheid van Christenzendelingen. Toen +er enkelen van hen voor het Christendom waren gewonnen, begrepen de +anderen, dat zij--wilde hun godsdienst en gemeente bestaan blijven--wat +meer voor de godsdienstige opleiding hunner kinderen moesten doen, +dan hen enkele spreuken en gebeden uit het Zend-Avesta te laten +leeren in de oorspronkelijke taal, welke zij niet begrepen. De vrucht +dezer beweging was de uitgave van een Parzischen catechismus, onder +den titel: + +"Eenige vragen en antwoorden om de kinderen van de heilige +Zarathustrische gemeente bekend te maken met den Mazdeïstischen +godsdienst. Gesprek tusschen een Zarathustrischen meester en zijn +leerling." + +We halen uit dit werkje een gedeelte aan, vooral om er uit te doen +zien, hoe de Parsi's hierin trachten terug te keeren tot het oude, +zuivere geloof, toen het nog niet door den invloed der schare was +verbasterd. + +"Waarin gelooven wij, leden der Zarathustrische gemeente?" + +"Wij gelooven slechts in één God, en in niemand behalve in Hem." + +"Wie is die ééne God?" + +"De God, die de hemelen, de aarde, de engelen, de sterren, de zon, +de maan, het vuur, het water (of de vier elementen) en alles, wat in +de twee werelden is "schiep". In dien God gelooven wij, Hem dienen +wij en vereeren wij, Hem roepen wij aan." + +"Gelooven wij niet in eenig ander God?" + +"Wie in eenig ander God gelooft, is een ongeloovige; hij zal de +straffen der hel ondergaan." + +"Welke gedaante heeft onze God?" + +"Onze God heeft geen gelaat of vorm, kleur noch gestalte, noch een +bepaalde woonplaats." + +"Niemand is aan Hem gelijk. Hij is zoo heerlijk, dat wij Hem niet +kunnen beschrijven of beoordeelen, noch Hem begrijpen." + +"Is daar eenig ding, dat God niet kan scheppen?" + +"Ja, daar is één ding, dat God zelf niet kan scheppen." + +"Wat dat is, moet gij mij uitleggen." + +"God is de Schepper aller dingen, maar indien Hij iets zou willen +scheppen, dat Hem gelijk ware, Hij zou het niet vermogen. God kan +geen ander scheppen, Hem zelf gelijk." + +"Hoeveel namen zijn er voor God?" + +"Men zegt, dat er duizend en één zijn, doch daarvan zijn er nog +honderd en één overgebleven." + +"Waarom zijn daar zoovele namen van God?" + +"De namen van God, die zijn natuur weergeven, zijn twee: Yazdan +(almachtig) en Pauk (heilig). Ook wordt Hij genoemd Hormuzd (de +hoogste der geesten), Dádár (die gerechtigheid geeft), Purvurdegar +(voorziener), Purvurtur (beschermer). Door deze namen prijzen wij +Hem. Er zijn ook vele andere namen, die Zijn goede daden beschrijven." + +"Wat is onze godsdienst?" + +"Onze godsdienst is: Dienst van God." + +"Sedert wanneer ontvingen wij onzen godsdienst?" + +"Gods ware profeet--de waarachtige Zurthost (Zoroaster) Asphantaman +Anoshirwan--bracht ons van Godswege het ware geloof." + +"Waarheen moet ik het aangezicht wenden, als ik den heiligen Hormuzd +vereer?" + +"Wij behooren den heiligen rechtvaardigen Hormuzd te vereeren, +met ons aangezicht gewend naar een zijner scheppingen van licht, +heerlijkheid en verhevenheid." + +"Welke zijn deze voorwerpen?" + +"Deze zijn de zon, de maan, de sterren, het vuur, het water en andere +heerlijke dingen. Naar deze zijne scheppingen wenden wij ons gelaat, +en beschouwen die als ons "kibleh" [188] omdat God in haar een klein +deel zijner heerlijkheid heeft neergelegd en zij daarom in de schepping +meer verheven zijn en geschikt om ons "kibleh" te wezen." + +"Welke godsdienst heerschte er in Perzië vóór den tijd van Zurthost?" + +"De koningen en het volk waren dienaars van God, doch zij hadden, +evenals de Hindoe's, beelden van de planeten en afgodsbeelden in +hun tempels." + +"Welke geboden heeft God ons gegeven door zijnen profeet, den verheven +Zurthost?" + +"Vele geboden, doch ik geef u het voornaamste, dat gij u altijd moet +herinneren en waardoor gij u moet laten leiden: + +"God als Eén te erkennen. Den profeet, den verheven Zurthost als +zijn waren profeet te eeren. Zijn godsdienst en het Avesta, door +hem gebracht, als ontwijfelbaar waar aan te nemen. Te gelooven in de +goedheid van God. Geen der geboden van den Mazdeïstischen godsdienst +ongehoorzaam te zijn. Booze daden vermijden, goede daden verrichten, +vijfmaal 's daags bidden. Te gelooven in vergelding en gerechtigheid +op den vierden dag na den dood. [189] Op den hemel te hopen en de +hel te vreezen. Zonder twijfel te gelooven in den dag der algemeene +vernietiging en reiniging (van alle zielen, die lijden). Altijd te +bedenken, dat God doet, wat Hij wil en zal doen, wat Hij wil. Eenig +lichtend voorwerp aan te zien als wij God aanbidden." + +"Als wij eenige zonde begaan, zal onze profeet ons dan behouden?" + +"Nooit moeten wij, volgens ons geloof, eenige zonde begaan: onze +profeet, onze gids in het rechte spoor, heeft ons uitdrukkelijk gezegd: +"gij zult ontvangen, naar wat gij doet." Onze daden beslissen over +onzen terugkeer in de andere wereld. Als gij deugdzame en vrome daden +verricht, zal de hemel uwe vergelding zijn. Als gij zondigt en slechte +dingen doet, zult gij in de hel worden gestraft. Daar is niemand dan +God, die u kan redden van de gevolgen uwer zonden. Als iemand een zonde +begaat, in het geloof dat hij door iemand zal worden gered, zoo zullen, +zoowel hij, die hem (hierin) bedriegelijk voorgaat, als de bedrogene +veroordeeld zijn tot op den dag van de voleinding der wereld." + +"Welke zijn de dingen, waardoor een mensch gezegend en beweldadigd +wordt?" + +"Door deugdzame daden te doen, mild te geven, voorkomend en need'rig te +zijn, zachte woorden te spreken, anderen het goede toe te wenschen, +een rein hart te hebben, kennis te verkrijgen, de waarheid te +spreken, den toorn te onderdrukken, geduldig te zijn en zichzelf te +beheerschen, vriendelijk te zijn, schaamte te gevoelen, behoorlijken +eerbied te toonen voor oud en jong, godsdienstig te zijn, uw ouders en +leermeesters te eeren. Alle deze deugden zijn de vrienden van goede, +de vijanden van slechte menschen." + +"Door welke dingen gaat een mensch verloren en wordt hij verlaagd?" + +"Door onwaarheid spreken, stelen, dobbelen, met booze begeerten eene +vrouw aanzien, verraad plegen, misleiden, boos zijn, anderen kwaad toe +wenschen, trotsch zijn, spotten, lui zijn, kwaadspreken, gierig zijn, +oneerbiedig zijn, onbeschaamd, oploopend zijn, nemen wat eens anders +eigendom is, wraakzuchtig, onzindelijk, hardnekkig, afgunstig zijn, +iemand leed berokkenen, bijgeloovig zijn en tegenover anderen booze +en vijandige daden plegen. + +"Dit zijn de vrienden van den slechte, de vijanden van den deugdzame." + +Deze catechismus was de eerste poging om godsdienstig onderricht aan +de jeugd te geven. Ook werden de oude, gewijde boeken in de Gujarati +taal overgezet, doch: deze vertaling was te letterlijk en daardoor +onverstaanbaar. + +Daarop stichtte in 1849 Dabadhaï Naoroja, (een van de voormannen +van het nieuw Parzisme, waaraan ik deze mededeelingen ontleen), ten +einde meer invloed uit te oefenen, met andere jonge mannen scholen +voor meisjes. Zij noemden zich: "Letterkundige en Wetenschappelijke +Studentenvereniging." Deze Dabadhaï Naoroja kwam toen juist van de +academie. Hij en zijne vrienden gaven 's morgens en 's avonds les en +hadden eerst niet weinig tegen de vooroordeelen van de meerderheid van +hun volk te strijden. Doch, zij hielden vol; aanzienlijke jongelieden +kwamen hen helpen en de scholen kwamen tot gevestigden stand. + +Ook hield men lezingen en stichtte men een Parzistisch weekblad. In +1851 werd eene vereeniging gesticht, met den straks genoemden Dabadhaï +Naoroja als secretaris, die ten doel had het Mazdeïstische geloof +van Hindoesche en Mohammedaansche toevoegselen te zuiveren en, door +nauwgezette studie der gewijde boeken, tot zijn oorspronkelijke +zuiverheid terug te brengen. Deze vereeniging heette "Rahanumai +Mazdiashná" (gids voor de vereerders van éénen God). + +Er was tegen deze vereeniging een groote vijandschap: zelfs werd +een tegenvereeniging opgericht, die echter spoedig bezweek. Waar het +echter gold met Hindoesche en Mohammedaansche ceremoniën te breken, +daar was er groote tegenstand bij de vrouwen, zusters en moeders: +die toch immers in het huisgezin den toon aangeven. De meisjesschool +evenwel had ook in dezen groot succes. Daar leerden deze meisjes +immers dit alles als vooroordeel of bijgeloof kennen. Zij kwamen +daardoor van zelf in verzet. "Neen, moeder," zeiden zij, de kleine +schouders ophalend, "dat is ons geloof niet, dat is niet goed, dat +is bijgeloovig." En--de moeder luisterde naar het kind, als zij naar +man of broeder niet wilde hooren. + +Sedert dien tijd zijn twee geslachten voorbij gegaan. Die kinderen +zijn nu zelf moeders en zij zetten de aangevangen hervorming voort. + +Ook nog een andere belangrijke schrede tot hervorming werd ongeveer +1853 gedaan. Men weet, dat het oude Parzisme de vrouwen volstrekt +niet achterstelde. Evenwel, onder vreemden invloed was er ongelijkheid +gekomen: de vrouwen werden weinig geteld. De straks genoemde leider en +anderen gingen nu familiesamenkomsten houden en maaltijden, waarbij +ook de vrouwelijke leden der familie tegenwoordig waren. Inderdaad +hielp dit. Trouwens men kon zich ook beroepen op de volgende woorden +van Zarathustra, in de Zend Avesta aangehaald: + +"O gij bruiden en bruidegoms, mannen en vrouwen, ik zeg u deze woorden: +Leeft in éénen geest; doet te zamen uw godsdienstige plichten in +zuiverheid van gedachte, leeft met elkaar in waarheid en door deze +dingen zult gij zeker gelukkig worden." + +Ook het hebben van meer dan eene vrouw, welk misbruik hier en daar +was ingeslopen en wel in dezen vorm, dat men zijne vrouw wegzond +om eene andere te nemen, liet men niet onbestreden. Men wist, met +eenige moeite, een wet te verkrijgen, waarbij de Parsi's in dezen +met dezelfde straffen werden bedreigd als de Engelsche onderdanen. + +Ook tegen de, volgens Indische zede gebruikelijke, ook onder de Parsi's +ingeslopen kinderhuwelijken trad men op. En wel met zooveel succes, dat +ze thans onder hen voornamelijk in Bombay, bijna niet meer voorkomen. + +Zoo kwam er dus onder de Parsi's meer belangstelling in hun oude +geloof. Evenwel, men bleef geenszins bij de letter daarvan hangen. + +Onder den invloed van "Rahanumai", de straks genoemde vereeniging, kwam +men er toe, die oude geschriften meer opzettelijk te onderzoeken. Dit +leidde tot de volgende resultaten: [190] + +Vele boeken, tot nu toe voor kanoniek gehouden, waren dit niet. Met +uitzondering van de Gatha's gaven de oude boeken niet weer de woorden +van Zarathustra, noch van zijne leerlingen. Verder: de godsdienst +van Zarathustra werd uit een radicale hervorming geboren: tegenover +het polytheïsme predikte deze den dienst van den grooten, verhevenen +God als het begin en einde van den waren godsdienst. Hij alleen was +de gever van alles. De oude goden en geesten verwierp de profeet, om +zich alleen tot God te richten. "U en u alleen", sprak hij, "ziet het +oog mijner ziel." Het monotheïsme van Zarathustra was ondubbelzinnig, +eveneens zijne leer van maar eene vrouw te huwen. + +De tegenwoordig Parsi studenten houden vol dat, de boeken van het +Avesta (behalve de Gatha's) door priesters zijn saamgevoegd, die na den +dood van Zarathustra de oude geesten weer in eere herstelden, zij het +ook in ondergeschikte positie: die geesten, welke men onderstelde over +het water, het vuur, de aarde en alle groote scheppingen der natuur te +regeeren. Ook maakten die priesters, zoo leeren zij, een ritueel en +ceremoniën, die voor hen het meest voordeelig waren. Voorts maakten +al de aanroepingen van verschillende geesten geen deel uit van den +godsdienst van Zarathustra. + +Zij--de tegenwoordige beoefenaars der gewijde Perzische +letterkunde--oordeelen dat de Parsi's moeten terugkeeren tot den +oorspronkelijken geestelijken, eenvoudigen, zuiveren godsdienst der +eerste tijden--en dat uit Zarathustra's woorden volgt, dat slechts +de eeuwige beginselen van de regeering van éénen God, zuiverheid in +gedachten, woorden en werken voor altijd bindend zijn. Alle gewoonten, +ritueel en ceremoniën, aangenomen volgens tijdsomstandigheden, plaats +en beschaving, kunnen veranderd worden, naardat de stoffelijke en +geestelijke behoeften der gemeenschap dit eischen. + +Daarop leggen de tegenwoordige leiders dan ook den vollen +nadruk. Blijven zij dat doen, dan kan zeker de betrekkelijk kleine +kring van Parsi's in Indië, 84,000 op 254 millioen, als zij waarlijk +strijdt voor waarheid, gerechtigheid en deugd toch een in menig +opzicht heilzamen invloed uitoefenen. + +En ook voor ons westerlingen--vaak zoo ver van natuur en waarheid +verwijderd--kan het niet anders dan gunstig werken om met den +verhevenen, en toch practischen godsdienst van Zarathustra kennis +te maken. + +Trouwens, de oude Perzen behooren ook tot onze geestelijke voorouders: +hun leer van den duivel en de opstanding, van het wereldgericht en +de reiniging der boozen, heeft door het Jodendom heen tot in het +Christelijk denken zich een plaats verworven. Steeds klaarder komt +dit door de nieuwere onderzoekingen aan het licht. + +Doch hierop leggen wij nu niet den nadruk. Het leven des menschen een +strijd tegen het booze, waarin God hem ter zijde staat, een strijd, +die goede vruchten moet en zal dragen, het ware leven geen sombere +ascese, maar ijverig arbeiden in de maatschappij: geen dwaze verachting +van de wereld der zinnen, maar heiliging van al het aardsche in den +geest der gerechtigheid--zie, dat zijn de onsterfelijke waarheden, +ons door Zarathustra toegeroepen. Houden wij die in eere! + + + + + + + +BIBLIOGRAPHIE. + + +G. H. Lamers. De wetenschap van den godsdienst. (Historisch deel), +in Nieuwe Bijdragen voor Godgeleerdheid en Wijsbegeerte deel VII en +deel IX. + +P. D. Chantepie de la Saussaye. Lehrbuch der +Religionsgeschichte. Freiburg 1887. J. C. B. Mohr. + +P. D. Chantepie de la Saussaye. Vier schetsen uit de +Godsdienstgeschiedenis. Utrecht. C. H. E. Breijer 1883. + +Religious Systems of the World (a collection of +addresses). London. Swan Sonnenschein & Co. 1901. + +Monier Williams. Religious Thought and Life in India. Part I. Vedism, +Brahmanism and Hinduism. London. John Murray. 1883. + +H. Oldenberg. Buddha, sein Leben, seine Lehre, seine +Gemeinde. Berlin. W. Hertz. 1881. + +T. W. Rhys Davids. Buddhism. London 1899. (Society for promoting +Christian Knowledge). + +A. Lillie. Buddha and Buddhism. Edinburgh. T. Clark. 1900. + +E. Arnold. Het licht van Azië, vertaald door Dr. H. Meyboom. Amsterdam +1881. + +H. Fielding. De ziel van een volk. (Het Boeddhisme als volksgeloof +in Burma) vert. door F. Ortt. 's Gravenhage. "Drukkerij Vrede" 1900. + +M. von Brandt. Die Chinesische Philosophie und der +Staatsconfucianismus. Stuttgart. Strecker & Moser 1898. + +C. P. Tiele. Geschiedenis van den Godsdienst in de oudheid. Deel II +(de Iranische volken). Amsterdam. P. N. van Kampen & Zoon 1895. + +A. Brodbeck. Zoroaster. Leipzig. W. Friedrich. 1893. + +G. de Lafont. Les grandes religions (le Mazdeïsme). Paris Chamuel 1897. + +F. Justi. Geschichte des alten Persiens. Berlin. G. Grote. 1879. + + + + + + + +INHOUD. + + + Bladz. + +VOORREDE 1-4 + + +Het Brahmanisme 5-37 + +I. Het Brahmanisme; zijn oorsprong, karakter en eigenaardigheden 5-15 + + Verhouding van Israëlietischen en Christelijken godsdienst + en van Brahmanisme en Boeddhisme.--Pantheïstisch karakter + van het Brahmanisme, bij polytheïstisch voorkomen.--Oorsprong + van het Brahmanisme. Stamland der oude Indiërs, hun goden en + godsvereering, Rishi's, Varuna, Agni, Indra, Surya, verwantschap + der goden.--Onsterfelijkheidsgeloof. Yama.--Kastenwezen.--De + Veda's.--Ontwikkeling, van den Vedischen godsdienst onder de leiding + der Brahmanen, waarde van het offer, zielsverhuizing. Atman, + Brahma, het leven van den Brahmaan als leerling, huisvader en + kluizenaar.--Opkomst eener philosophisch-ascetische richting, hoe + deze zich met het volksgeloof verstond. + +II. Brahmaansche godenleer en levensbeschouwing 16-28 + + Brahmaansche godenleer, Brahma, Vishnoe en Siva, hun + incarnaties, karakter en vereering.--Esoterische opvatting van + het Brahmanisme.--Einddoel, waarnaar men streeft.--Vedanta en + Sankhya.--Ramayana en Mahabharata, Valmiki, Visvamitra, Yayati. + --Op den drempel van het Boeddhisme. + +III. Gezuiverd Brahmanisme in den nieuweren tijd + (de Brahmo-Samaj) 28-37 + + Vroegere pogingen tot hervorming.--Karakter der + nieuwere beweging.--Rammohun Roy.--Zijn optreden tegen + de afgoderij.--Strijd tegen weduwenverbranding.--Zijn + streven. Verhouding tot het Christendom.--Eeredienst.--Stichting + der Brahmo Samaj.--Zijn dood.--Debendra-nath.--Zijn + beginselverklaring.--Liturgie.--Verdeeldheid.--Vier + grondbeginselen.--Voornaamste punten der leer.--Narain Bose.-- + Keshab Chander Sen.--Zijn doel.--Zijn jeugd.--Toetreding tot de + broederschap.--Zijn radicalisme.--Sociale hervormingen, die hij + voorstond.--Scheuring en vereeniging der meer vooruitstrevenden + in een nieuwe vereeniging.--Program.--Godsdienstoefening. + --Mozoomdar. + + +Het Boeddhisme 38-154 + +I. Het leven van Boeddha tot aan zijn openlijk optreden 38-54 + + Het Boeddhisme in het Brahmanisme voorbereid.--Zijn verspreiding. + --Zijn uiteenloopende opvatting.--Quaestie over het historische + der Boeddha-figuur.--Waarheid en verdichting gemengd.--Boeddha's + geboorteplaats.--Wat over zijn jeugd vaststaat.--Zijn wonderbare + geboorte.--Asita.--De vier voorteekens.--Voorzorgen van zijn + vader.--De vier voorteekenen verschijnen.--Pogingen om de hoogere + roeping van Boeddha te vernietigen.--Hemelgeesten sterken hem.-- + Hij ziet de verleidelijke vrouwen in haar ware gestalte.--Geboorte + van Rahula.--Boeddha's strijd.--Zijn besluit.--Zijn vertrek.--Wat + Mara hem voortoovert.--Boeddha bij de kluizenaars.--In 't woud.-- + Einde zijner zelfkastijding.--Zijn vijf leerlingen verlaten hem.-- + Zijn strijd en overwinning onder den Bo-boom.--Zijn verlichting. + --Aarzeling om de leer te prediken. + +II. Boeddha als prediker van den weg des heils 54-87 + + Boeddha in het wildpark bij Benares.--De vijf vroegere leerlingen. + --Prediking van de vier heilige waarheden en van het achtvoudig + pad.--Bekeering der vijf asceten.--Van Bimbisara.--Van Sariputta + en Mogallana.--Verzet des volks tegen de Boeddhistische ascese. + --Boeddha ontmoet zijn vader.--Ziet Yaçodhara terug.--Boeddha in + zijn dagelijksch leven.--Gelijkheid in den kring der leerlingen. + --Velen van hen zijn aanzienlijken.--Sunita, leerling uit geringen + stand.--Boeddhisme een democratische beweging?--Ananda, de meest + geliefde leerling.--Devadatta, de verrader.--Leekenvrienden en + vriendinnen.--Visakha.--Haar zorg voor monniken en nonnen.-- + Boeddha's denkbeelden over de vrouw.--Gesprek daarover met Ananda + --Nonnen minder dan monniken geacht.--Boeddha's strijd tegen de + Brahmanen.--Boeddha over het offeren.--Boeddha tegen + zelfkastijding.--Boeddha geen "vrijdenker" of "atheïst".-- + Getuigenissen daarover.--Boeddha's gesprek met Vasettha over de + vereeniging met Brahma.--Boeddha en de schoone zondares.--De + vergeldingsleer (Karma).--Aantrekkelijkheid van Boeddha's persoon: + zijn figuur geen schepping der verbeelding.--Boeddhistische + spreuken.--Boeddha's laatste levensdagen en dood. + +III. Boeddha's onderwijs, Boeddhistische redenen en gelijkenissen 87-111 + + Waarde in het Boeddhisme aan "de leer" gehecht.--Boeddha's + onderwijs vooral tot het verstand gericht.--Rede over den gloed + der zinnen. Voor niet-ingewijden opklimming van af het eenvoudige + tot het hoogere.--Onderricht door vragen: gesprek met Sona,-- + Gelijkenis van den waren en verkeerden weg.--Gelijkenis van de + vergeving.--Gelijkenis van den godloochenaar.--Gelijkenis van + Kisagotami.--Geschiedenis van prins Kunala.--Boeddha op een + huwelijksfeest.--Geschiedenis van het meisje Bhadra.--Koning + Wessantara.--Koning Bambadat.--De hongerige hond.--Boeddha als + vredestichter.--De verloren zoon.--De vrouw aan de bron.-- + Geschiedenis van Vasavadatta.--Gelijkenis van het brandend huis. + --Gesprek met Rahula over valschheid. + +IV. Hoofdpunten van Boeddha's leer 111-119 + + Hoofdzaak: bevrijding van het lijden.--Schildering der Samsara. + --Er is echter verlossing.--Stemming der Boeddhisten in leven en + sterven.--"Dorst" de oorzaak van het lijden.--Hoe Boeddha de + zielsverhuizing opvatte?--Hoe Nirvana?--De ketterij van Yamaka: + conclusie. + +V. De weg des heils 119-124 + + Stations op den weg des heils.--Rechtschapenheid.--De vijf + geboden.--Geestelijke oefening in welwillendheid.--Bekeering + van Roja.--Geschiedenis van Sama.--Beheersching der zinnen.-- + Opmerkzaamheid.--Mara, zijne verzoeking van Boeddha.--Gelijkenis + van den schildpad.--Voorsmaak van het hoogste heil hier op aarde: + extase.--Boeddha's persoon op den achtergrond. + +VI. Het Boeddhisme in de praktijk 124-139 + + Boeddhistische monniken geen tusschenpersonen tusschen hemel en + aarde.--Geen hiërarchie.--Wie van de (monniken) gemeente zijn + uitgesloten.--Opname als monnik (Pabbaja en Upasampada).--De + vier gestrenge regelen.--De vier groote verboden.--Gelofte niet + voor altijd.--Goede daarin.--Tucht van het publiek.--Dagelijksch + leven der monniken.--Onderricht der jeugd.--Aanzien, waarin + zij staan.--Biechtsamenkomsten.--Biechtformule (Patimokha).--De + regentijd.--Hoe die werd doorgebracht in de oudheid.--Hoe thans + in Birma.--In Ceylon.--Voorlezing op Zondag uit de H. S.--Vier + heilige plaatsen.--Boeddhistische nonnen.--Haar onderworpenheid + aan de monniken.--De vrouwen tegenover Boeddha's leer.--Haar + gebed.--Boeddhistische leeken.--Hun levensopvatting. --Afkeer + van den oorlog.--Individueele op den voorgrond.--Opvattingen over + vergelding en boete.--Hoe zij staan tegenover den dood.-- + Waardeering der Boeddhistische leer. + +VII. De voortgang en ontwikkeling van het Boeddhisme 139-149 + + Hoofdpunten, hierbij te bespreken.--Oude concilie's.--Van + Rajagriha, Vaisali, Patna.--Açoka.--Zijn opschriften.--Açoka's + hervormingen op godsdienstig en maatschappelijk gebied.--Zijn + liefde voor den innerlijken godsdienst.--Zijn afkeer van den + oorlog.--Bescherming van dieren.--Zorg voor kranke menschen en + dieren.--Bepalingen ten gunste der monniken.--Het leven der + monniken in zijn dagen.--Godsdienstige feesten.--Zendelingen. + --Stupa's.--Concilie van Patna (244).--Heilige teksten.--Drie + Pitaka's. + +VIII. Uitbreiding en ontaarding van het Boeddhisme 149-154 + + Uitbreiding over Ceylon, Birma enz.--Ondergang in Indië.--Oorzaken + daarvan.--Het Boeddhisme in Tibet.--Overeenkomst met het + Roomsch-Catholicisme.--Beschrijving eener godsdienstoefening in de + kathedraal van Lhassa.--Slot. + + +De Chineesche philosophie 155-245 + +I. Inleiding 155-158 + + Hoofddoel van deze uiteenzetting.--Het oude en standvastige der + Chineesche beschaving.--De twee hoofdrichtingen der Chineesche + philosophie.--Strijd van Confucianisme en Taoïsme.--Overwinning + van Confucius.--Vreemde invloeden in het Confucianisme zelf.--Wat + aan het Confucianisme het overwicht gaf.--Oud-Chineesche + wijsgeer-profeten.--Keizer Wuwang (1110 v. C.)--Zijn fout. + +II. Confucius, zijn leven en leer 157-178 + + Zijn geboorte, naam, familie.--Zijn jeugd en huwelijk.--Bekleedt + verschillende betrekkingen.--Zijn roem.--Confucius' vlucht uit + Lu.--Keert terug.--Wordt beambte der stad Chungtu.--Klimt ten + slotte tot minister van justitie op.--Valt in ongenade.--In + ballingschap.--In 483 in Lu terug.--Zijn dood en laatste + woorden.--Eerst lang na zijn dood in eere.--Ten slotte + afzonderlijke tempels voor hem.--Ook thans bij de Mandschoe + regeering zeer geëerd.--Confucius' leer niet nieuw.--Stelde + het ordelijke, regelmatige op den voorgrond.--Afkeer + van bespiegeling over 's menschen toekomst.--Confucius' + nauwgezetheid en vormelijkheid.--Welken indruk wij van zijn + persoon krijgen.--Zijn ontmoeting met Lao-tsze.--Oordeel van + Taoïstische werklieden.--Confucius en de roover Kih.--Oordeel + van Wang-Chung.--Oordeel zijner leerlingen.--Confucius kind van + zijn tijd en volk.--Kritiek van zijn leerling Tsze lu.--Zijn + grief, dat hij miskend werd.--Zijn zwakheid.--Zijn leer der + wederkeerigheid.--Zichzelf en anderen opvoeden.--Opvatting + van gehoorzaamheid.--Kinderlijke liefde begin van alle + deugd.--Aanprijzing van zelfopvoeding.--Goed voorbeeld geven.--Zijn + ware natuur volgen.--Harmonie bewaren.--Anderen behandelen, zooals + men zelf behandeld wil zijn.--Ideaal van den wijze.--Fouten + zoeken in zichzelf.--De vijf wederkeerige plichten.--De drie + eigenschappen.--Waardoor zij uitgeoefend worden.--Negen regels + voor de beheerschers des rijks.--Vorm, waarin Confucius zijne leer + kleedt ook niet oorspronkelijk.--Wat Confucius eens op een beeld + las in 517 v. Chr.--Verval van Confucius' leer na zijn dood. + +III. Mencius 178-190 + + Zijn jeugd.--Zorg zijner moeder.--Zijn + leerjaren.--Leeraar.--Politiek hervormer.--Mencius' + ontgoocheling.--Ambteloos burger.--Zijn + dood.--Canonisatie.--Verschillend karakter van Confucius en + Mencius.--Mencius' strijd tegen Cynici en Mihisten.--Mencius' + democratie.--Zijn erkenning van de waarde der Chineesche + beschaving.--Zijn leer der "voorbeschikking".--Acht den + mensch van nature goed.--Leer van Han yü en Chu hi over 's + menschen natuur.--De vijf en de drie dingen, in strijd met + de kinderlijke liefde.--Mencius tegenover de secte van Shin + nung.--Erkent de waarde van elken heilzamen arbeid, vooral + van dien des wijzen.--Zijn vijf eischen ten opzichte van het + staatsbestuur.--Komt op tegen uitbuiting des volks.--Zijn strijd + tegen Mih ti's leer der algemeene liefde.--Leer van Mih ti.--Hoe + Mencius dit systeem omverwierp.--Mencius' strijd tegen den Taoïst + Yang Chu (pessimist).--Mencius' leer over de "hartstocht".--Verwante + denkbeelden bij den psycholoog Ribot. + +IV. Lao tsze 190-202 + + Zijn geboorte.--Latere verdichtselen daarover.--Zijn werk Tao + teh king. Ook Lao tsze slechts bewaarder der oude leer.--Het + Tao.--Wat daaronder te verstaan?--Iets onpersoonlijks.--Getuigenis + van Lao tsze, van Huai nan tsze.--Tao de natuur (natura + naturans).--Taoïsten over de wording van het heelal (Chwang + tsze).--Vergeleken met hedendaagsche beweringen.--Uitspraak van + Lieh tsze over Tao als het ongeschapene.--Verhouding van Tao en + God.--Evolutie door de Taoïsten erkend.--Plaats van den mensch in + het heelal volgens het Taoïsme.--Beschouwing van den dood.--Van 's + menschen roeping.--De "hemelsche" natuur te volgen.--Niet "actief" + zijn.--Hoe dit leidde tot ander politiek en sociaal optreden dan + van Confucius en de zijnen.--Lao tsze prijst rust en nederigheid + aan.--Overeenkomst met Confucius in lof der oudheid en afkeer van + druk.--Lao tsze wil weinig regeeren.-- Hoe hij de ontaarding der + regeering schetst.--Zijn regeeringsideaal.-- Zijn aanprijzing van + rust.--Droefgeestig beeld van zijn eigen persoon. + +V. Chwang tsze, Lieh tsze, Yang Chu en de ontaarding van het + Taoïsme 202-215 + + Chwang tsze en de vorst van Tsu.--Hoe hij begraven wilde + worden.--Valt Confucius en diens leer scherp aan.--Waarschuwing + tegen acht gebreken en vier fouten.--Keurt af Confucius' + rusteloosheid en bemoeizucht met anderen.--Gispt de + veeleischendheid der tegenwoordige heerschers.--Chwang tsze + over den dood.--Chwang tsze en de schedel.--Zijn besef van het + onbevredigende des levens.--Lieh tsze.--Het betrekkelijke der kennis + (de krankzinnige).--De man uit Yin (het vergankelijke).--Tchung + lu tsi, de man uit Ki en Lieh tsze spreken over het vergaan der + wereld.--Lieh tsze over leven en dood (het doodshoofd).--Yang + Chu.--Het korte leven dat zooveel droefs heeft.--Onbezorgd + genieten.--Keizer Muh en de Magiër.--Keizer Tsin Shi Wang Ti geeft + zich aan Taoïstische kunsten over.--De Taoïstische "doktoren der + rede" en het bijgeloof.--De Taoïstische paus.--Invloed van het + Taoïsme op het volk. + +VI. De "geleerden" tegenover Taoïsme en Boeddhisme 215-227 + + Argumenten van weerszijden gebezigd.--Het onbloedige der + vervolgingen.--Boeddhistische wijsbegeerte ten slotte zelfs + in de zedeleer der "geleerden" ingedrongen.--Oud en nieuw + Confucianisme.--Het heilige edict (tegenover Tao en Boeddha).--Het + groote plan van Ho en de rol van Loh.--Reactie tegen het + inkruipen van Taoïstische en Boeddhistische leeringen in het + Confucianisme.--De Mandschoe regeering en het Confucianisme.--Het + heilige edict, overwegingen, afkondiging, indeeling, verklaringen, + pogingen om het populair te maken.--Zijn 16 sententiën.--Waarde + van het Staats-Confucianisme.--Schaduwzijde. + +VII. De klassieke boeken der Chineezen 227-243 + + De vijf groote en de vier kleine klassieken.--De dertien + klassieke werken.--Nog drie andere klassieken.--Geijkte + verklaringen.--I-king.--Shu-king.--Shi-king.--Chau-li.--I-li.-- + Li-ki.--Chun Chiu.--Lun-yü.--De werken van Mencius.--Hsiao-king. + --Het wonderboek Urhya.--Tahio.--Chung-yung.--Tshu-shu.--Kung + tsze kia yu. + + Werken der Taoïsten: Tao teh king.--Commentaren.--Kwan yin + tsze.--Werken van Lieh tsze en Chwang tsze.--Liu Ngan (Huai + nan tsze). + + Oorzaken der gapingen in de klassieke literatuur.--Vernietiging + der boeken door de dynastie Tsin.--Voorstelling van Sze ma + tsien.--Latere "bibliotheek-rampen".--Verdienste der Chineesche + geleerden.--Vervalschingen.--Schade in den nieuwen tijd.--Slecht + onderhoud der bibliotheken.--De ijver der Chineesche letterkundigen + te prijzen.--Besluit. + + +Het Mazdeïsme 244-278 + +I. Inleiding 244-248 + + Tegenstelling van den Indischen en den oud-Perzischen + godsdienst.--Toch beiden uit één stam.--Moeilijkheid om + het Mazdeïsme te beschrijven.--Zend-Avesta.--Zoroaster, + historisch?--Anquetil du Perron en het Zend-Avesta.--De drie + phasen van het Mazdeïsme.--Alexander de Groote.--De Sassaniden + (226-636 n. C.).--Wat van de oude literatuur is gebleven.--De + Gatha's, vertegenwoordigen oudste phase.--Gemeenschappelijke goden + en vereering bij de voorvaderen van Indiërs en Perzen.--Waardoor + later zooveel verschil?--Karakter der Zarathustrische hervorming. + +II. Het Mazdëisme der Gatha's 248-254 + + Verhevenheid van Ahura Mazda.--De goede geniussen, die hij + den mensch schenkt.--Bescherming van de koe, opgedragen + aan Zoroaster.--Oude kosmogonische mythe.--De aarde als de + gavenschenkende koe.--Mazda als de Alwetende, éénige God.--Mazda's + trawanten (geniussen).--Gematigd dualisme.--De daeva's.--Lot + van goeden en boozen.--Eindoordeel.--Hoe Mazda moet worden + gediend.--Landbouw en huwelijk in hooge eere.--Geen zachtheid + tegenover den vijand.--Offeren.--Gewijde spreuken. + +III. Het Mazdeïsme volgens het jongere Avesta 254-271 + + Waarom en hoe zooveel van het oude volksgeloof weer in + den nieuwen godsdienst kwam.--De Amesa-Spenta's, meer + zelfstandig.--Sraosa.--Ahuna vairya.--De "rechtvaardigste + rechtvaardigheid" en "het hemellicht".--Strijd om het + hemellicht.--Atar, god van het vuur.--Apam Napat.--Het + hemelvuur.--Anahita.--Zon, maan en sterren.--Planeten als vijandig + beschouwd.--Tistrya (Sirius).--Asi.--Haoma.--De roes van den + onsterfelijkheidsdrank.--Mithra.--De fravasi's.--Anro mainyu en + de booze geesten.--Anro mainyu en Zarathustra.--De helpers van den + booze.--De mensch tusschen Mazda en Anro mainyu in.--Voorstelling + omtrent heelal en aarde.--De eeuwigheid van Mazda's + schepping.--Voorstelling der schepping.--Des menschen levenstaak + en dood.--Het toekomstig leven van goeden en boozen. De voleinding + der wereld.--De drie Heilanden.--Anro mainyu's nederlaag.--De + priesters.--De eeredienst.--Het haoma offer.--De vuurdienst.--De + godsdienst in het leven.--Landbouw.--Heilige en onreine + plaatsen.--Tegen ascese.--IJverige arbeid.--Eerlijkheid.--Tegen + ontucht.--Reinheidseischen.--Heiligheid van vuur, aarde en + water.--De dierenwereld.--Plicht tegenover reine en onreine + dieren.--Innerlijke reinheid.--Straffen.--Geestelijke straffen. + +IV. Het "hervormde" Mazdeïsme der tegenwoordige Parsi's 272-278 + + Uitgeweken Perzen in Indië.--Welke twee punten van hun geloof + zij vasthielden.--Wat hen wakker maakte.--Strijd met het + Christendom.--Nieuwe Zarathustrische catechismus.--Dabadhaï + Naoroja.--Scholen.--Lezingen.--Weekblad.--Vereeniging.--Verheffing + der vrouw.--Tegen kinder-huwelijk.--Resultaat omtrent de gewijde + boeken.--Beteekenis van het Parsisme. + + + + + + + +AANTEEKENINGEN + + +[1] M. von Brandt, Die Chinesische philosophie und der +Staatsconfucianismus. Stuttgart 1898. + +[2] Bij Indische of "Zend" woorden heb ik de lettergrepen, die, waar +onze Hollandsche opvatting anders zou doen vermoeden, lang moeten +worden uitgesproken, door een liggend streepje gekenmerkt bv. Surya, +Ramayana enz. Korte lettergrepen zijn, waar noodig door [breve] +aangewezen, bv. Brahma. + +[3] Uit de Atharva. Veta. IV. 16. + +[4] Die afscheiding was en is voor een goed deel nog van dien aard dat +personen van hoogere caste geen huwelijk met die van een lagere mogen +aangaan. De ongelukkige paria, die uit een onwettige vereeniging van +personen van verschillende caste wordt geboren, is het uitvaagsel +der Indische maatschappij. De Brahmanen en Kshatrya's staan als +"tweemaal geborenen" bovenaan. + +[5] Wij zullen echter straks zien, dat er ook in het Brahmanisme een +theïstische strooming was en nog is. + +[6] Man der laagste caste. + +[7] Zie blz. 9. + +[8] Een secte, eenigszins aan het Boeddhisme verwant. + +[9] Het theïsme stelt, tegenover het pantheïsme, het zelfstandig +bestaan van God, diens persoonlijkheid, op den voorgrond. + +[10] Essai sur la legende du Buddha. Paris 1875. + +[11] Vleeschwording der godheid, m. a. w. die teekenen zouden toonen +dat hij een vleeschwording der godheid was. + +[12] Een bekend Boeddhistisch geschrift. + +[13] M. a. w. een der vroegere openbaringen van de godheid. + +[14] God des doods, zie Brahmanisme op blz. 9. + +[15] De vijf gehechtheden, hiermede worden bedoeld: lichamelijkheid, +gewaarwordingen, voorstellingen, neigingen en bewustzijn. De +bedoeling van dezen eenigszins duisteren zin, uit Boeddhistische +teksten ontleend, is waarschijnlijk: waar men de vijf gehechtheden +heeft achtergelaten zal geen ouderdom, ziekte of dood zijn. Waar men +dus verheven is boven strijd en moeite. + +[16] Amrita, letterlijk: levensdrank. + +[17] Rishi's, zie Brahmanisme blz. 8. + +[18] Jina = iemand, die zijn lagere natuur bedwingt. + +[19] Dit ziet op vroegere levens van den Boeddha. + +[20] De boom, waaronder Boeddha tot het ware inzicht kwam. + +[21] = Levensdrank onsterfelijk. + +[22] Jaarlijks stierf de zonnegod als zonnepaard (ons sterrenbeeld +aries = de ram) om volgens de Indiërs alle vleesch te redden. Vandaar +ook het paardenoffer. + +[23] M. a. w.: Wat is de oorzaak der wedergeboorte? + +[24] M. a. w.: Waar de begeerte is gedood, daar wordt men van +wedergeboorte verlost. + +[25] Mahavagga I. 5. 2 enz. + +[26] Teeken van eerbied. + +[27] Zie blz. 50. + +[28] Mahavagga I. 6. 10. + +[29] "Voleindigde", titel waarmee Boeddha zichzelf noemde, evenals +Jezus sprak van "de Zoon des Menschen". + +[30] "Nirvana" een woord over welks beteekenis veel verschil is. De +Boeddhisten duiden er het hoogste heil mee aan, dat boven alle lust +is verheven. + +[31] Hiermee worden bedoeld de vijf elementen, waaruit volgens het +Boeddhisme de menschelijke persoonlijkheid bestaat. Zij worden ook wel +genoemd de vijf Skandha's, en zijn: lichamelijkheid, gewaarwordingen, +voorstellingen, neigingen en bewustzijn. + +[32] In den zin van "begeerte". + +[33] Hernieuwd bestaan. + +[34] Een geijkte formule zijn deze woorden ook thans nog in het +Boeddhisme. + +[35] Feitelijk vormen de Boeddhisten, zooals wij nader zien zullen +een monnikengemeente, doch ook als leek kon men den verlichte eeren +en hem volgen op een afstand. + +[36] Asceet. + +[37] Men zie op blz. 51 en 52 Boeddha's bespiegeling onder den Bo-boom. + +[38] getiteld: "De vraag van Upatisa" (een andere naam voor Sariputta.) + +[39] Sanjaya's leerlingen. + +[40] Rishi's, zie over hen blz. 8. + +[41] Volgens het Boeddhistische geschrift "Dhamma pada", een +verzameling, grootendeels van spreuken. + +[42] Jataka: d. w. z. verhalen over vroegere levens. + +[43] De leer, de wet. + +[44] De Boeddhistische monniken hadden en hebben haar en baard +afgeschoren. + +[45] De oudste naam der Boeddhisten. + +[46] Dat later het Boeddhisme de verdrukten hielp verlossen, zullen +wij zien als wij over koning Açoka handelen. + +[47] Zie blz. 63. + +[48] d. i. kloosters. + +[49] Zie bladz. 58. + +[50] Het verhaal over Visakha in Mahavagga. VIII. 15. + +[51] Maha Prajapati. + +[52] Deze aanhaling zoowel als het thans volgend verhaal naar Digka +Nikaya. + +[53] H. Fielding. De ziel van een volk. (Het Boeddhisme als volksgeloof +in Burma). vertaald door F. Ortt. 's-Gravenh. 1900. + +[54] Volgens Anguttara Nikaya. + +[55] Zie blz. 56. + +[56] Een Cingaleesch Boeddhistisch geschrift. + +[57] Dit is de waarschijnlijke afwerking van dezen niet afloopenden +zin. + +[58] De hooge verlichting in de rede. + +[59] Ook Prof. Rhys Davis, die overigens daartoe wel geneigd is, +erkent het geloof der oude Boeddhisten in een bovennatuurlijke +kennis, Abhinna, en bovenzinnelijke vermogens, Iddhi. Men zie zijn +Buddhism. 1899. pag. 174. + +[60] Hier wordt geteekend "de kracht van vriendelijke gedachten", ook +tegenwoordig wel bekend, waarop wij wellicht later nog terugkomen. Men +zie ook blz. 76. + +[61] Dhammapada. + +[62] Dhammapada. + +[63] Het licht van Azië. vert. door +Dr. H. U. Meyboom. Amsterdam. 1881. blz. 166, 167. + +[64] Zie bladz. 172. a. w. + +[65] Bhikshu = bedelaar, Muni = zwijgende, omdat de monniken zwijgend +rondgingen met hun aalmoezenschaal. + +[66] Chineesch spreekwoord. + +[67] De boven aangehaalde spreuken zijn aan verschillende +Boeddhistische geschriften ontleend. + +[68] Uit Mahavagga, deze rede zou gericht zijn tot de duizend +kluizenaars van Uruvela. + +[69] Men vergelijke ook op blz. 71 het gesprek met een Brahmaan over +het ware offer. + +[70] Uit Mahavagga. + +[71] Uit Doedha-vitakha Sutta. + +[72] Naar het water. + +[73] Chineesche uitdrukking voor Nirvana. + +[74] Soort van vergiftige slang. + +[75] Een soort vogel. + +[76] Of Iddhi = door haar in "verrukking van zinnen" te brengen. + +[77] Letterlijk: oud man, een soort Boeddhistische heilige. + +[78] Vrouwenverblijf. + +[79] Indische wetboek van voor-Boeddhistischen oorsprong. Thans +o.a. nog in Birma geëerd. + +[80] Lieden die tot geen caste behooren, dus verachtten in de +maatschappij. + +[81] Soort muziekinstrument. + +[82] Goudstukken. + +[83] nl. Boeddha, Dharma, Sangha: de verlichte, de leer, de gemeente. + +[84] Mahayana, groote overtocht, Hinayana, kleine overtocht. Alzoo +heeten de twee scholen, waarin het oorspronkelijke Boeddhisme zich +splitste en die beiden hun eigenaardige opvattingen en litteratuur +bezaten. + +[85] Açoka was koning over een deel van Indië in de 3e eeuw voor +Christus. + +[86] Rahat of Arahat: een, die niet meer wederom geboren behoeft +te worden. + +[87] Zie pag. 56. + +[88] Samyuttaka Nikaya. + +[89] Zie H. Fielding. De ziel van een volk, vertaald door +F. Ortt. Drukkerij "Vrede" 's-Gravenh. 1900. + +[90] Vgl. blz. 112. + +[91] Dit Atman beschouwen zij als Brahma in den mensch, het goddelijke +in ons, vgl. blz. 12, 13. + +[92] n.l. diegenen, die als Makhali Gosala, zie blz. 74, gelooven +dat het ik, na een aantal zielsverhuizingen doorgemaakt te hebben, +'t zij goed of boos, in den dood ondergaat. + +[93] Milinda is de Grieksche koning Menander, die ongeveer 100 jaar +voor Christus leefde en Indië aan zich onderwierp. + +[94] Zie blz. 95 enz. + +[95] Uit Dhammapada. + +[96] Cariya Pitaka. III. 15. + +[97] M. a. w. naar alle vier de windstreken, zie blz. 78, waar +hetzelfde onderwerp wordt aangeroerd. + +[98] Cullavagga. VII. 3.12. + +[99] Zie blz. 100, 101. + +[100] Kant verhaalt dat hij door deze voortgezette oefening deelen +van zijn lichaam, die anders niet onder de heerschappij van zijn +geest stonden, kon beheerschen. + +[101] Samyuttaka Nikaya. vol. I fol. gha. + +[102] Ook dit verhaal naar Samyuttaka Nikaya. vol. II. fol. ja. + +[103] Blz. 324. a. w. + +[104] Geen slangendemon in menschengedaante. + +[105] Een der oudere monniken, die hem voordraagt. + +[106] Waarschijnlijk vertoefden de oudste volgelingen vooral onder +boomen; doch ook tegenwoordig zijn de kloosters altijd met boomen +omgeven. + +[107] Zeer kleine munt. + +[108] M. a. w. zich beroemen op zijn liefde tot een eenzaam, +bespiegelend leven. + +[109] De ziel van een volk blz. 175. + +[110] Waarbij een monnik uit de heilige boeken voorleest. + +[111] Pitaka's = korven, de drie heilige boekverzamelingen der +zuidelijke Boeddhisten, waarvan het eerste handelt over Vinaya (de +orde). Het tweede over Dharma (de leer), het derde over Abhidharma (het +geloof). Ieder dier afdeelingen bestaat uit tal van geschriften. Vele +zijn uitgegeven en vertaald in de verzameling "Sacred books of +the East." + +[112] Vlg. op bl. 70 het gesprek met Ananda. + +[113] Cullavagga XI. 4. + +[114] a. w. blz. 17. + +[115] Zie blz. 119. + +[116] Fielding a. w. blz. 108 en volg. + +[117] Naam, dien Açoka droeg. + +[118] Grafteeken, gedenkteeken. + +[119] De bedoeling schijnt te zijn dat deze boomen 's nachts de +monniken tot toevlucht zullen strekken. + +[120] Over het laatstgenoemde zie bl. 109-111 van dit werk. Upatishya +of Upatissa is een andere naam voor Sariputta, zie blz. 58 en 59. + +[121] Waarschijnlijk waren er ook olifanten bij, die worden heel wat +ouder dan menschen. + +[122] Zie blz. 118 en 119. + +[123] Woorden, die Boeddha zou geuit hebben, toen hem onder den +Boddhiboom de verlichting ten deel viel. + +[124] Zie blz. 126. + +[125] deze zijn: 1 geen leven vernietigen. 2 niet stelen. 3 zich +voor onreinheid wachten. 4 niet liegen. 5 geen bedwelmende dranken +gebruiken. 6 niet op verboden tijden eten. 7 van dansen, zingen, +muziek en tooneelvoorstellingen zich onthouden. 8 geen kransen, +parfumerieën, zalven of sieraden gebruiken. 9 geen hoog of breed bed +gebruiken. 10 geen goud en zilver aannemen. + +[126] Vragen, het ontstaan der wereld betreffende. + +[127] Toch had ook deze wijsheid, gelijk wij zien zullen, een +"metaphysischen grondslag." Goed staatsburger zijn behoort ook tot +het opvolgen van 's hemels ordeningen. + +[128] Daar is thans nog de groote tempel ter eere van Confucius, +waar den heiligen ouden wijze geschenken worden gebracht. + +[129] Wij vergeten daarbij echter het woord niet, dat niemand groot +is voor zijn kamerdienaar. + +[130] Mannen van rang dragen twee zwaarden. + +[131] Hsiao-king. + +[132] Tahio. + +[133] Chung yung. + +[134] Daarom offeren ook gesnedenen, die in hun jeugd door de ouders +verkocht zijn om hen te laten ontmannen, aan de gestorven ouders niet, +daar dezen hun de vervulling van den plicht der kinderlijke liefde +onmogelijk gemaakt hebben. Volwassenen, die zichzelf voor dit doel +verkocht hebben, brengen die offers wel: evenals de Boeddhistische +(uiteraard ongehuwde) priesters. + +[135] De Cynici vormden een wijsgeerige school in het oude +Griekenland. Zij versmaadden alle beschaving en trachtten naar den +grootsten eenvoud: men denke aan Diogenes en zijn ton! + +[136] Diogenes leefde in de 4e eeuw v. C. Van hem is bekend dat hij den +strengsten eenvoud betrachtte: een ton was zijn woning. Van Alexander +den Groote vroeg hij als gunst slechts dat de vorst wat op zijde zou +gaan om hem niet te berooven van 't genot van den zonneschijn. + +[137] Zie blz. 165. + +[138] vgl. Ev. n. Johannes, hfdst. I. + +[139] "Jehovah". Een juistere uitspraak is Jahve. + +[140] Zie blz. 176 enz. + +[141] Wij zouden hier eerder "bemoeizucht" verwachten. + +[142] of liever Boeddhistisch in den geest van "den grooten overtocht", +het latere, sceptische Boeddhisme, zie blz. 118 en 119. + +[143] Alchimie = het zoeken van den steen der wijzen, necromantie = +het bezweren der dooden. + +[144] Dat de mensch in een droom of onder suggestie in een +ongelooflijk korten tijd veel kan doorleven is een feit, door nieuwere +onderzoekingen bevestigd. + +[145] De aanhangers van Confucius en Mencius. + +[146] de Taipings, die in 1864 van zich deden spreken, wilden de +Mandschoe dynastie verdrijven en het zuiver Chineesche element op den +voorgrond stellen. De gansche beweging werd echter in bloed gesmoord. + +[147] men zie over het Lamaïsme blz. 150 enz. van dit werk. + +[148] incubi zijn geesten, die als mannen met vrouwen den bijslaap +uitoefenen, succubi zijn geesten, die dit als vrouwen met mannen doen. + +[149] deze laatsten wilden wel de Joodsche traditie handhaven, doch +hadden zeer veel aan de denkbeelden der Grieken ontleend en in hun +philosophie opgenomen. + +[150] de vertegenwoordiger van het "gewijzigde" Confucianisme, zie +blz. 182, 216 en 221. + +[151] Zie blz. 216 enz. + +[152] In China zijn geen wettig aangestelde advocaten, daardoor werden +rechtszaken behandeld door "winkeladvocaten", die niet zeer in eere +staan, doch bij domme menschen toch maar al te veel invloed hebben. In +de omschrijving van deze sententie worden zij geducht doorgehaald, +o. a. dit: heeft men ooit gehoord dat een dezer lieden een natuurlijken +dood stierf? (m. a. w. zulke ellendelingen treft des hemels straf). + +[153] Zooals men weet leeft de zijderups op den moerbeiboom. + +[154] Met die valsche leeringen wordt niet alleen op het Taoïsme +en het Boeddhisme, maar ook op het Christendom, bepaald in zijn +Roomsch-Katholieken vorm gedoeld. Over het Christendom handelt deze +omschrijving: "Zelfs de leer van de "secte van den heer des hemels" +(zoo noemen de Chineezen het R. K. geloof) die over den hemel spreekt +en over de aarde zwetst en over dingen zonder schaduw en wezen, is +valsch en bedorven. Dewijl echter de leeraren van dezen godsdienst +met de sterrekunde bekend zijn en in de wiskunde ervaren, gebruikt de +regeering hen om den kalender te verbeteren. Dat bewijst echter bij +lange niet, dat hun godsdienst goed is. Gij moet hen tot geen prijs +geloof schenken. De wet is streng tegen al deze valsche secten. De +straf die hen treft is dezelfde als die voor mannelijke en vrouwelijke +toovenaars is vastgesteld. De regeering heeft deze wet uitgevaardigd om +het volk te verhinderen kwaad te doen en het aan te moedigen goed te +doen, van verdorvenheid te wijken en tot de waarheid terug te keeren, +gevaar te vermijden en rust te verkrijgen." + +Deze uitspraak is een van de krachtigste hindernissen, die de +toelating van het Christendom in den weg staan en misschien nog lang +zal nawerken. + +[155] de bedoeling is deze: iedere klasse heeft hare eigene bezigheid, +waaraan zij vast moet houden: de geleerde, de landman, de handwerksman, +de koopman. Doen zij dat niet, dan ontbreekt hun bestendigheid, +en al arbeiden zij ook den ganschen dag, zoo brengen zij toch niets +tot stand. Daarom moet ieder vasthouden aan datgene, wat hij eenmaal +begonnen heeft. Behalve de vier zooeven genoemde klassen zijn er nog +soldaten--verder nog een klasse van arme lieden, die geen land hebben +om te bebouwen, geen geld om handel te drijven, en die geen handwerk +hebben geleerd. Tot dezen wordt hier gezegd: "Gij kunt niet anders +dan u als daglooners verhuren om in uw levensonderhoud te voorzien, +uw rug en uw schouders moeten dragen, weest echter eerlijk en vlijtig, +en noch aan eten noch aan drinken zal het u ontbreken." + +[156] Tien of honderd familiën vormen eene vereeniging, die solidair +voor elkaars medeleden verantwoordelijk is. Zoo worden b.v., als +iemand een deserteur heeft geherbergd, de vijf huizen rechts en de +vijf huizen links medegestraft. Toen er in 1891 opstand in Mongolië +was, werd deze organisatie weer in herinnering gebracht en scherp +doorgevoerd. In ieder huis moest een tafel zijn, waarop de namen van +alle bewoners van het huis stonden vermeld. + +[157] Trigrammen, uit drie, hexagrammen, uit zes letters bestaande +teekens, waaraan men een geheimzinnige waarde toekende. Zie ook +blz. 221 en 222. + +[158] 220-205 v. C. + +[159] deze leefde van 371-288 v. C. + +[160] Zie blz. 180. + +[161] zie bladz. 228 enz. + +[162] Zie blz. 191. + +[163] Zie blz. 202 enz. + +[164] Zie blz. 193 enz. + +[165] Iran omvat de landstreek tusschen den Indus ten oosten en de +Tigris en Euphraat ten westen, den Oxus ten noorden en de Perzische +golf ten zuiden. Perzië en Medië vormen hiervan gedeelten. + +[166] Anquetil du Perron. Zend-Avesta, ouvrage de Zoroastre en 3 +vol. 4o, Paris 1771. + +[167] zij zijn: de oude Gatha's, de jongere Gatha's en het jonger +Avesta. + +[168] zie bladz. 8 en 9 van dit werk. + +[169] Yasna 44, 3-7. + +[170] Yasna 31, 11. + +[171] Yasna 44. 3, 4, 7. + +[172] zie blz. 8. + +[173] zie bladz. 250 enz. + +[174] Zij zijn dus: Vohumano, Asa, Armaiti, Khsatra, Haurvatat en +Ameretat. + +[175] zie blz. 251. + +[176] Dit gebed luidt: Waar het gewenschte (ware) leven is, daar is de +ordening uit gerechtigheid (Asa), die de daden des levens van vromen +zin schept en behoort aan Mazda Ahura het rijk, dat hij geschapen +heeft tot bescherming der vervolgde geloovigen. + +[177] Zie blz. 251. + +[178] Tevens vuurgod en wel god van het bliksemvuur, dat de +bovenaardsche wateren doet stroomen. + +[179] Hemelsche geesten. + +[180] De onderdanen van koning Yima, de menschen der oudheid, werden +niet ouder dan dien leeftijd: zij hadden een eeuwige jeugd. + +[181] Zie Brahmanisme, blz. 8. + +[182] Vayua, de god van den dampkring, is slechts aanbiddelijk +voorzoover hij tot Asa's rijk behoort. + +[183] of: na. + +[184] In den hier aangehaalden tekst wordt gedacht aan dienaren van +Mazda, die zelfs hun bebouwde velden en de heilige stroomende wateren +verlaten om niet met de daevadienaren besmet te worden. + +[185] Het zaad en de adem hadden ook hun kracht aan het vuur te +danken. Bij het gebed hield de Mazda-dienaar een linnen doek voor +den mond om het "vuur van den adem" zuiver te houden. + +[186] Zie Brahmanisme blz. 11. + +[187] Dakhma's geheeten. + +[188] "Kibleh", letterlijk: het tegenovergestelde, dus: het +tegenbeeld. We denken hierbij aan een bekend Hervormd Kerkgezang, +namelijk Gezang 15:1, daar heet het o.a. van de zon: "Zij is de +spiegel, die ons 't beeld, Van uwe volheid mededeelt En uitlokt +tot vertrouwen." + +[189] Drie dagen lang liet men een lijk geheel onaangeroerd. Volgens +het Zend-Avesta was eerst daarna de scheiding tusschen lichaam en +ziel volkomen. + +[190] Prof. C. P. Tiele kwam tot dezelfde resultaten in zijn werk +"Geschiedenis van den Godsdienst in de Oudheid", Deel II. 1ste +helft. De godsdienst onder de Iranische volken. + + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of De wijzen van het Oosten, by +Cornelis Hille Ris Lambers + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK DE WIJZEN VAN HET OOSTEN *** + +***** This file should be named 39177-8.txt or 39177-8.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + http://www.gutenberg.org/3/9/1/7/39177/ + +Produced by the Online Distributed Proofreading Team at +http://www.pgdp.net/ + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +http://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org/license + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, are critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at http://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit http://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. +To donate, please visit: http://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + http://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/old/2012-03-17-39177-8.zip b/old/2012-03-17-39177-8.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..b45b32d --- /dev/null +++ b/old/2012-03-17-39177-8.zip diff --git a/old/2012-03-17-39177-h.zip b/old/2012-03-17-39177-h.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..f64c2e6 --- /dev/null +++ b/old/2012-03-17-39177-h.zip diff --git a/old/2012-03-17-39177-h/39177-h.htm b/old/2012-03-17-39177-h/39177-h.htm new file mode 100644 index 0000000..7218008 --- /dev/null +++ b/old/2012-03-17-39177-h/39177-h.htm @@ -0,0 +1,17023 @@ +<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" +"http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> +<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2012-03-17T09:22:38Z. --> +<html lang="nl-1900"> +<head> +<meta name="generator" content= +"HTML Tidy for Windows (vers 25 March 2009), see www.w3.org"> +<title>De Wijzen van het Oosten: Brahmanisme, Boeddhisme, Chineesche +philosophie, Mazdeïsme</title> +<meta http-equiv="content-type" content="text/html; charset=us-ascii"> +<meta name="generator" content= +"tei2html.xsl, see http://code.google.com/p/tei2html/"> +<meta name="author" content= +"Cornelis Hille Ris Lambers (1865–1958)"> +<link rel="schema.DC" href= +"http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/"> +<meta name="DC.Creator" content= +"Cornelis Hille Ris Lambers (1865–1958)"> +<meta name="DC.Title" content= +"De Wijzen van het Oosten: Brahmanisme, Boeddhisme, Chineesche philosophie, Mazdeïsme"> +<meta name="DC.Language" content="nl-1900"> +<meta name="DC.Format" content="text/html"> +<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg"> +<meta name="DC:Subject" content="Philosophy"> +<meta name="DC:Subject" content=""> +<meta name="DC:Subject" content="Philosophy, Asian"> +<meta name="DC:Subject" content=""> +<meta name="DC:Subject" content="Philosophy, Chinese"> +<meta name="DC:Subject" content=""> +<meta name="DC:Subject" content="Hinduism"> +<meta name="DC:Subject" content=""> +<meta name="DC:Subject" content="Buddhism"> +<meta name="DC:Subject" content=""> +<meta name="DC:Subject" content="Confucianism"> +<meta name="DC:Subject" content=""> +<meta name="DC:Subject" content="Zoroastrianism"> +<meta name="DC:Subject" content=""> +<style type="text/css"> +body +{ +font: 100%/1.2em "Times New Roman", Times, serif; +margin: 1.58em 16%; +text-align: left; +} +/* Titlepage */ +.titlePage +{ +border: #DDDDDD 2px solid; +margin: 3em 0% 7em 0%; +padding: 5em 10% 6em 10%; +text-align: center; +} +.titlePage .docTitle +{ +line-height: 3.5em; +margin: 2em 0% 2em 0%; +font-weight: bold; +} +.titlePage .docTitle .mainTitle +{ +font-size: 1.8em; +} +.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle, .titlePage .docTitle .volumeTitle +{ +font-size: 1.44em; +} +.titlePage .byline +{ +margin: 2em 0% 2em 0%; +font-size:1.2em; +line-height:1.72em; +} +.titlePage .byline .docAuthor +{ +font-size: 1.2em; +font-weight: bold; +} +.titlePage .figure +{ +margin: 2em 0% 2em 0%; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +} +.titlePage .docImprint +{ +margin: 4em 0% 0em 0%; +font-size: 1.2em; +line-height: 1.72em; +} +.titlePage .docImprint .docDate +{ +font-size: 1.2em; +font-weight: bold; +} +/* End Titlepage */ +.transcribernote +{ +background-color:#DDE; +border:black 1px dotted; +color:#000; +font-family:sans-serif; +font-size:80%; +margin:2em 5%; +padding:1em; +} +.advertisment +{ +background-color:#FFFEE0; +border:black 1px dotted; +color:#000; +margin:2em 5%; +padding:1em; +} +.correctiontable +{ +width: 75%; +} +.width20 +{ +width: 20%; +} +.width40 +{ +width: 40%; +} +.indextoc +{ +text-align: center; +} +.div0 +{ +padding-top: 5.6em; +} +.div1 +{ +padding-top: 4.8em; +} +.index +{ +font-size: 80%; +} +.div2 +{ +padding-top: 3.6em; +} +.div3, .div4, .div5 +{ +padding-top: 2.4em; +} +.footnotes .body, +.footnotes .div1 +{ +padding: 0; +} +.apparatusnote +{ +text-decoration: none; +} +table.alignedtext +{ +border-collapse: collapse; +} +table.alignedtext td +{ +vertical-align: top; +width: 50%; +} +table.alignedtext td.first +{ +border-width: 0 0.2px 0 0; +border-color: gray; +border-style: solid; +padding-right: 10px; +} +table.alignedtext td.second +{ +padding-left: 10px; +} +h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4 +{ +clear: both; +font-style: normal; +text-transform: none; +} +h3, .h3 +{ +font-size:1.2em; +line-height:1.2em; +} +h3.label +{ +font-size:1em; +line-height:1.2em; +margin-bottom:0; +} +h4, .h4 +{ +font-size:1em; +line-height:1.2em; +} +.alignleft +{ +text-align:left; +} +.alignright +{ +text-align:right; +} +.alignblock +{ +text-align:justify; +} +p.tb, hr.tb +{ +margin-top: 1.6em; +margin-bottom: 1.6em; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +text-align: center; +} +p.argument, p.note, p.tocArgument +{ +font-size:0.9em; +line-height:1.2em; +text-indent:0; +} +p.argument, p.tocArgument +{ +margin:1.58em 10%; +} +p.tocPart +{ +margin:1.58em 0%; +font-variant: small-caps; +} +p.tocChapter +{ +margin:1.58em 0%; +} +p.tocSection +{ +margin:0.7em 5%; +} +.opener, .address +{ +margin-top: 1.6em; +margin-bottom: 1.6em; +} +.addrline +{ +margin-top: 0; +margin-bottom: 0; +} +.dateline +{ +margin-top: 1.6em; +margin-bottom: 1.6em; +text-align: right; +} +.salute +{ +margin-top: 1.6em; +margin-left: 3.58em; +text-indent: -2em; +} +.signed +{ +margin-top: 1.6em; +margin-left: 3.58em; +text-indent: -2em; +} +.epigraph +{ +font-size:0.9em; +line-height:1.2em; +width: 60%; +margin-left: auto; +} +.epigraph span.bibl +{ +display: block; +text-align: right; +} +.trailer +{ +clear: both; +padding-top: 2.4em; +padding-bottom: 1.6em; +} +.figure +{ +margin-left: auto; +margin-right: auto; +} +.floatLeft +{ +float:left; +margin:10px 10px 10px 0; +} +.floatRight +{ +float:right; +margin:10px 0 10px 10px; +} +p.figureHead +{ +font-size:100%; +text-align:center; +} +.figAnnotation +{ +font-size:80%; +position:relative; +margin: 0 auto; /* center this */ +} +.figTopLeft, .figBottomLeft +{ +float: left; +} +.figTop, .figBottom +{ +} +.figTopRight, .figBottomRight +{ +float: right; +} +.hangq +{ +text-indent: -0.35em; +} +.hangqq +{ +text-indent: -0.44em; +} +.hangqqq +{ +text-indent: -0.78em; +} +.figure p +{ +font-size:80%; +margin-top:0; +text-align:center; +} +img +{ +border-width:0; +} +p.smallprint,li.smallprint +{ +color:#666666; +font-size:80%; +} +span.parnum +{ +font-weight: bold; +} +.marginnote +{ +font-size:0.8em; +height:0; +left:1%; +line-height:1.2em; +position:absolute; +text-indent:0; +width:14%; +} +.pagenum +{ +display:inline; +font-size:70%; +font-style:normal; +margin:0; +padding:0; +position:absolute; +right:1%; +text-align:right; +} +a.noteref, a.pseudonoteref +{ +font-size: 80%; +text-decoration: none; +vertical-align: 0.25em; +} +.displayfootnote +{ +display: none; +} +div.footnotes +{ +font-size: 80%; +margin-top: 1em; +padding: 0; +} +hr.fnsep +{ +margin-left: 0; +margin-right: 0; +text-align: left; +width: 25%; +} +p.footnote +{ +margin-bottom: 0.5em; +margin-top: 0.5em; +} +p.footnote .label +{ +float:left; +width:2em; +height:12pt; +display:block; +} +/* Tables */ +tr, td, th +{ +vertical-align: top; +} +td.bottom +{ +vertical-align: bottom; +} +td.label, tr.label td +{ +font-weight: bold; +} +td.unit, tr.unit td +{ +font-style: italic; +} +td.sum +{ +padding-top: 2px; border-top: solid black 1px; +} +/* Poetry */ +.lgouter +{ +margin-left: auto; +margin-right: auto; +display:table; /* used to make the block shrink to the actual size */ +} +.lg +{ +text-align: left; +} +.lg h4, .lgouter h4 +{ +font-weight: normal; +} +.lg .linenum, .sp .linenum, .lgouter .linenum +{ +color:#777; +font-size:90%; +left: 16%; +margin:0; +position:absolute; +text-align:center; +text-indent:0; +top:auto; +width:1.75em; +} +p.line +{ +margin: 0 0% 0 0%; +} +span.hemistich /* invisible text to achieve visual effect of hemistich indentation. */ +{ +color: white; +} +.versenum +{ +font-weight:bold; +} +/* Drama */ +.speaker +{ +font-weight: bold; +margin-bottom: 0.4em; +} +.sp .line +{ +margin: 0 10%; +text-align: left; +} +/* End Drama */ +/* right aligned page number in table of contents */ +.tocPagenum, .flushright +{ +position: absolute; +right: 16%; +top: auto; +} +table.tocList +{ +width: 100%; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +border-width: 0; +border-collapse: collapse; +} +td.tocPageNum, td.tocDivNum +{ +text-align: right; +width: 10%; +border-width: 0; +} +td.tocDivNum +{ +padding-left: 0; +padding-right: 0.5em; +} +td.tocPageNum +{ +padding-left: 0.5em; +padding-right: 0; +} +td.tocDivTitle +{ +width: auto; +} +span.corr, span.gap +{ +border-bottom:1px dotted red; +} +span.abbr +{ +border-bottom:1px dotted gray; +} +span.measure +{ +border-bottom:1px dotted green; +} +/* Font Styles and Colors */ +.ex +{ +letter-spacing: 0.2em; +} +.sc +{ +font-variant: small-caps; +} +.uc +{ +text-transform: uppercase; +} +.tt +{ +font-family: monospace; +} +.underline +{ +text-decoration: underline; +} +/* overline is actually a bit too high; overtilde is approximated with overline */ +.overline, .overtilde +{ +text-decoration: overline; +} +.rm +{ +font-style: normal; +} +.red +{ +color: red; +} +/* End Font Styles and Colors */ +hr +{ +clear:both; +height:1px; +margin-left:auto; +margin-right:auto; +margin-top:1em; +text-align:center; +width:45%; +} +.aligncenter, div.figure +{ +text-align:center; +} +h1, h2 +{ +font-size:1.44em; +line-height:1.5em; +} +h1.label, h2.label +{ +font-size:1.2em; +line-height:1.2em; +margin-bottom:0; +} +h5, h6 +{ +font-size:1em; +font-style:italic; +line-height:1em; +} +p +{ +text-indent:0; +} +p.firstlinecaps:first-line +{ +text-transform: uppercase; +} +p.dropcap:first-letter +{ +float: left; +clear: left; +margin: 0em 0.05em 0 0; +padding: 0px; +line-height: 0.8em; +font-size: 420%; +vertical-align:super; +} +.lg +{ +padding: .5em 0% .5em 0%; +} +p.quote,div.blockquote, div.argument +{ +font-size:0.9em; +line-height:1.2em; +margin:1.58em 5%; +} +.pagenum a, a.noteref:hover, a.hidden:hover, a.hidden +{ +text-decoration:none; +} +ul { list-style-type: none; } +.castlist, .castitem { list-style-type: none; } +/* External Links */ +.pglink, .catlink, .exlink, .wplink, .biblink +{ +background-repeat: no-repeat; +background-position: right center; +} +.pglink +{ +background-image: url(images/book.png); +padding-right: 18px; +} +.facslink +{ +background-image: url(images/page-image.png); +padding-right: 10px; +} +.catlink +{ +background-image: url(images/card.png); +padding-right: 17px; +} +.exlink, .wplink, .biblink +{ +background-image: url(images/external.png); +padding-right: 13px; +} +.pglink:hover +{ +background-color: #DCFFDC; +} +.catlink:hover +{ +background-color: #FFFFDC; +} +.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover +{ +background-color: #FFDCDC; +} +body +{ +background: #FFFFFF; +font-family: "Times New Roman", Times, serif; +} +body, a.hidden +{ +color: black; +} +.titlePage +{ +color: #001FA4; +font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif; +} +h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4 +{ +color: #001FA4; +font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif; +} +p.byline +{ +font-style: italic; +margin-bottom: 2em; +} +.figureHead, .noteref, .pseudonoteref, .marginnote, p.legend, .versenum, .stage +{ +color: #001FA4; +} +.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a +{ +color: #AAAAAA; +} +a.hidden:hover, a.noteref:hover +{ +color: red; +} +p.dropcap:first-letter +{ +color: #001FA4; +font-weight: bold; +} +sub, sup +{ +line-height: 0; +} +.pagenum, .linenum +{ +speak: none; +} +</style> + +<style type="text/css"> +.xd20e117width +{ +width:561px; +} +.xd20e124width +{ +width:511px; +} +.xd20e139width +{ +width:528px; +} +.xd20e158 +{ +text-align:center; +} +.xd20e4619 +{ +text-indent:2em; +} +</style> +</head> +<body> + + +<pre> + +Project Gutenberg's De wijzen van het Oosten, by Cornelis Hille Ris Lambers + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org/license + + +Title: De wijzen van het Oosten + Brahmanisme, Boeddhisme, Chineesche philosophie, Mazdeïsme + +Author: Cornelis Hille Ris Lambers + +Release Date: March 17, 2012 [EBook #39177] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ASCII + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK DE WIJZEN VAN HET OOSTEN *** + + + + +Produced by the Online Distributed Proofreading Team at +http://www.pgdp.net/ + + + + + + +</pre> + +<div class="front"> +<div class="div1 cover"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divBody"> +<p class="first"></p> +<div class="figure xd20e117width"><img src="images/front.jpg" alt= +"Oorspronkelijke voorkant." width="561" height="720"></div> +</div> +</div> +<div class="div1 titlepage"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divBody"> +<p class="first"></p> +<div class="figure xd20e124width"><img src= +"images/titlepage-series.gif" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width= +"511" height="720"></div> +</div> +</div> +<div class="titlePage"> +<div class="docTitle"> +<div class="mainTitle">De groote denkers der eeuwen.</div> +</div> +<div class="docImprint">Algemeene bibliotheek van wijsbegeerte.<br> +Amsterdam, Cohen Zonen.</div> +</div> +<div class="div1 titlepage"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divBody"> +<p class="first"></p> +<div class="figure xd20e139width"><img src="images/titlepage.gif" alt= +"Oorspronkelijke titelpagina." width="528" height="720"></div> +</div> +</div> +<div class="titlePage"> +<div class="docTitle"> +<div class="mainTitle">De Wijzen van het Oosten.</div> +<div class="subTitle">Brahmanisme, Boeddhisme, Chineesche Philosophie, +Mazdeïsme.</div> +</div> +<div class="byline">door Dr. <span class="docAuthor">C. Hille Ris +Lambers</span>.</div> +<div class="docImprint">Cohen Zonen, Amsterdam.</div> +</div> +<div class="div1 frenchtitle"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divBody"> +<p class="first xd20e158">De Wijzen van het Oosten. <span class= +"pagenum">[<a id="pb1" href="#pb1" name="pb1">1</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="voorrede" class="div1 preface"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="main">Voorrede.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Twee dwalingen heerschen er nog altijd op het gebied +van godsdienst en wijsbegeerte.</p> +<p>De eerste is, dat men de wijsbegeerte vijandig stelt tegenover alles +wat naar godsdienst gelijkt en aan de denkbeelden en voorstellingen, +uit den godsdienst ontsproten, slechts een mythologische waarde +toekent.</p> +<p>De andere is, dat men een of anderen godsdienst, laten wij zeggen +den Christelijken godsdienst, als den eenig waren, door God zelf +geopenbaarden beschouwt en van uit dit standpunt met een meelijdende +glimlach op al de dwaze <span class="corr" id="xd20e170" title= +"Bron: ideën">ideeën</span> der heidenen neerziet.</p> +<p>Beide deze opvattingen zijn vrij algemeen. Doch voor de rechtbank +der wetenschap laten zij zich geen van beide handhaven. Wie werkelijk +de moeite neemt verschillende godsdiensten te onderzoeken moet ze wel +laten varen.</p> +<p>Als hij zich niet laat verbijsteren door alle wonderlijke godennamen +en zonderlinge gebruiken, maar tracht door te dringen tot het hart, het +wezen van eenigen godsdienst, zal hij van zijn tegenstelling tusschen +godsdienst en wijsbegeerte terugkomen. Hij zal inzien, dat iedere +godsdienst een antwoord tracht te geven op vragen als: Wie ben ik, +vanwaar kom ik, waar ga ik heen? Welken weg moet ik volgen in ’t +leven? Wat is de wereld, die mij omringt? Dezelfde vragen <span class= +"abbr" title="met andere woorden"><abbr title="met andere woorden">m. +a. w.</abbr></span> waarmede ook de wijsbegeerte zich bezig houdt. En +hij zal, althans in de godsdiensten der meer ontwikkelde <span class= +"pagenum">[<a id="pb2" href="#pb2" name="pb2">2</a>]</span>volken, +antwoorden op deze vragen hooren, die wel degelijk verdienen ernstig te +worden overwogen. Het kan niet missen of zijn onderzoek zal hem leiden +tot de erkentenis dat er wijsgeerig nadenken is in den godsdienst, maar +ook dat er godsdienst moet zijn in den wijsgeer.</p> +<p>Zoo wordt hij dus verlost van het vooroordeel, dat godsdienst en +wijsbegeerte tegenover elkaar staan.</p> +<p>Maar—’t kan ook zijn dat een gansch ander vooroordeel in +hem woont. Dat hij, als Christen geloovige <span class="abbr" title= +"bijvoorbeeld"><abbr title="bijvoorbeeld">b.v.</abbr></span> met zekere +minachting neerziet op al dien heidenschen afgodendienst, immers niets +dan duisternis. Ook dat vooroordeel zal voor zijn onderzoek bezwijken. +Hij zal—indien hij althans werkelijk iets in zich opneemt (er +zijn ook stompe hersenen, die lezen, doch niet verstaan), moèten +erkennen dat het goddelijk licht niet alleen geblonken heeft in +Galilea, maar ook in andere landen en onder andere volken. De ziel van +denkers en wijzen zal spreken tot zijne ziel en hem, misschien eerst +verbijsteren doch straks verkwikken. En, al moge hij, terecht, zijn +eigen godsdienst het hoogst blijven stellen, toch zal hij met +dankbaarheid en waardeering het licht begroeten, overal waar het +schijnt.</p> +<p>’t Zou mij niet verbazen, indien menig lezer van „de +groote denkers”, aan het eind van dit deel genaderd, deze mijne +opmerkingen volkomen deelt. Me dunkt, dat kan bijna niet anders. Want +èn het Brahmanisme, èn ’t Boeddhisme, en de oude +wijsheid van China en van Perzië staan hoog genoeg om +vooroordeelen, als ik u daareven schetste, te doen verdwijnen. Ieder +van die godsdiensten toch brengt een eigenaardige zijde van ’t +menschelijk denken en gevoelen op den voorgrond. Het Brahmanisme +spreekt ons „in teekenen en symbolen,” van de +ééne macht die alles bezielt, van het ééne +leven, dat in alle wezens woont en opwaarts streeft tot volkomen +loutering. Het Boeddhisme wijst ons op de ellende, waaraan al wat +bestaat onderworpen is, doch toont ons ook het heilige pad, dat tot +bevrijding van het lijden kan voeren. Beide oude godsdiensten doen ons +diep gevoelen, dat geen uiterlijke dingen alleen in staat zijn den +vrede des gemoeds te schenken.</p> +<p>Weder andere waarheden zijn het, die ons tegenklinken uit het aloude +China. We zetten ons aan de voeten van Confucius en die oude wijze +onderhoudt ons over ons gebrek aan eerbied: eerbied voor de wetten des +hemels, eerbied voor ouders en grijsaards en roept ons toe dat er van +onze beschaving <span class="pagenum">[<a id="pb3" href="#pb3" name= +"pb3">3</a>]</span>niets kan komen, als geen trouw en eerbied ons +bezielt. Daarnaast doet Lao tsze ons op treffende wijze gevoelen dat +ook de oude Chineezen liefde en eenvoud kenden als de grondslagen voor +des menschen geluk. En mochten wij dan door die liefdesprediking wat al +te weekelijk en te zoetelijk worden gestemd, dan gaan we met onze +gedachten naar het oude Perzië en wij hooren ons daar aanbevelen +den heiligen strijd, den strijd tegen al ’t booze in de natuur, +tegen al ’t verdorvene in de menschenwereld, tegen al ’t +onreine in ons eigen leven. En straks, straks zitten wij peinzend stil, +en wij denken nog eens weer na, wat al die groote denkers van zooveel +eeuwen dachten. Wonderlijk, dat ieder der systemen zoo groote +aantrekkelijkheid heeft, dat ieder op zijn beurt ons wil voorkomen als +de ware wijsheid.</p> +<p>Wel groote denkers moeten ’t geweest zijn, die deze +godsdiensten hebben gesticht, deze onsterfelijke gedachten hebben +uitgesproken.</p> +<p>En—onwillekeurig plaatsen wij ons leven en streven eens in dat +licht der oudheid. Wij vragen ons af, wat wij nu eigenlijk weten van +’s werelds bestuur en ’s levens doel en vergelijken nog +eens die antwoorden, die de oudheid gaf..... Waarlijk, ’t was +niet te vergeefs dat wij neerzaten aan de voeten der ouden, dat wij +trachtten, de soms in zoo wondere vormen gehulde, oostersche wijsheid +op ons te laten inwerken. Wij gevoelen dat zij ook ons nog licht en +troost kan schenken.</p> +<p>Zoo, mijne lezers, hoop ik dat gij gestemd zult zijn, als gij aan +<span class="corr" id="xd20e202" title="Bron: t">’t</span> einde +van dit werk zijt gekomen.</p> +<p>Gij vraagt misschien nog: hoe hebt gij, schrijver, deze uwe taak +opgevat? Mijn antwoord luidt, dat ik uit verschillende bronnen heb +geput, welke achter in dit werk dan ook worden vermeld. Wat de +Chineesche wijsbegeerte betreft is mijn arbeid grootendeels eene +vertaling van het, mijns inziens, voortreffelijke werk van den +Duitschen geleerde M. von Brandt<a class="noteref" id="xd20e207src" +href="#xd20e207" name="xd20e207src">1</a>, waarbij ik echter ten +opzichte van Lao tsze en diens leer mijn eigen weg ben gegaan.</p> +<p>Mijn hoofddoel was een aanschouwelijk beeld te geven van het +eigenaardige, dat ieder der straks genoemde godsdiensten kenmerkt, ze +begrijpelijk te maken, hun schoonheid en wijsheid te doen gevoelen, ook +voor menschen van een gansch <span class="pagenum">[<a id="pb4" href= +"#pb4" name="pb4">4</a>]</span>ander ras, een gansch verschillenden +godsdienst en ver uiteenloopende beschaving. Van harte hoop ik daarin +niet al te ongelukkig te zijn geslaagd.<a class="noteref" id= +"xd20e214src" href="#xd20e214" name="xd20e214src">2</a></p> +<p class="dateline">Juli 1902.</p> +<p class="signed"><span class="sc">Dr.</span> C. HILLE RIS LAMBERS. +<span class="pagenum">[<a id="pb5" href="#pb5" name= +"pb5">5</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote" lang="de"><span class="label"><a class="noteref" +id="xd20e207" href="#xd20e207src" name="xd20e207">1</a></span> M. von +Brandt, Die Chinesische philosophie und der Staatsconfucianismus. +Stuttgart 1898.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e214" href="#xd20e214src" name="xd20e214">2</a></span> Bij +Indische of „Zend” woorden heb ik de lettergrepen, die, +waar onze Hollandsche opvatting anders zou doen vermoeden, lang moeten +worden uitgesproken, door een liggend streepje gekenmerkt bv. +Sūrya, Rāmāyana enz. Korte <span class="corr" id= +"xd20e216" title="Bron: letergrepen">lettergrepen</span> zijn, waar +noodig door ˘ aangewezen, bv. Brahmă.</p> +</div> +</div> +</div> +<div class="body"> +<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="label">Hoofdstuk I.</h2> +<h2 class="main">Het Brahmanisme, zijn oorsprong, karakter en +eigenaardigheden.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wanneer wij den loop eener rivier nagaan, zien we +eerst een klein beekje, dat van de bergen afdaalt. Langzamerhand +verbreedt het zich en wordt het tevens kalmer in zijn loop. Wateren van +verschillende kleur en oorsprong neemt het op, en—voor het de zee +bereikt—splitst zich de machtige stroom vaak in verschillende +armen.</p> +<p>Iets dergelijks zien we, wanneer we nagaan den loop van +verschillende godsdiensten door de wereld. We denken bv. aan den +godsdienst van Israël. Eerst een klein beekje, dat door niets +toonde dat het een grootere toekomst had dan andere dergelijke beekjes. +Langzamerhand echter komt het aan ’t licht dat het kleine beekje +een groote rivier zal worden: ’t blijkt dat er in Israëls +godsdienst iets ligt, waardoor hij zich van andere godsdiensten +kenmerkend onderscheidt. Straks komt het almeer in een vaste bedding: +oude wetten en verhalen worden saamgevoegd en als heilig beschouwd, een +priesterstand krijgt de leiding in handen: deze wordt straks +uitsluitend bevoegd om offers te brengen en verschillende godsdienstige +verrichtingen te leiden.</p> +<p>Godsdienstige denkbeelden, van elders ontleend, worden opgenomen en +zóó in ’t kader ingevoegd dat zij een onbreekbaar +geheel vormen: evenals de zijrivieren met den grooten stroom. Zoo +vormde zich uit den oud-Israëlietischen de Joodsche godsdienst met +zijn eigenaardigheden: zijn op den voorgrond stellen van de +éénheid Gods, zijn gehechtheid aan de geheiligde wetten +en gebruiken, zijn gewijde offers en ceremoniën.</p> +<p>Doch daarnaast vloeide straks een machtige zijstroom.</p> +<p>Onder het oude Israël had men de profeten, de verkondigers +<span class="pagenum">[<a id="pb6" href="#pb6" name= +"pb6">6</a>]</span>van vrijheid en zelfstandigheid: de mannen die +opkwamen voor de eischen van het zedelijk en maatschappelijk leven als +Gods grootste geboden. Ook hunne geschriften waren door de Joodsche +geleerden opgenomen onder de heilige schriften, doch: hun denkbeelden +vertegenwoordigden niet de heerschende richting van het Jodendom. +Straks echter zou Israëls grootste zoon ze brengen op den +voorgrond en ze verder ontwikkelen. Hij verdedigde ze, in heeten strijd +met de Joodsche schriftgeleerden, tegen wetsgezag en priesterstand +in—en uit zijn optreden werd een nieuwe godsdienst geboren: een +machtige zijarm van de groote rivier spoedde zich voort.</p> +<p>Waarom deze dingen herinnerd, waar we gaan spreken over een gansch +anderen godsdienst, uit een gansch ander land? Omdat we hier ongeveer +’t zelfde zien gebeuren. Uit den oorspronkelijken godsdienst toch +der oude Indiërs heeft zich als een machtige stroom het +Brahmanisme ontwikkeld: een godsdienst waarin ook waren bijeengezameld +gewijde geschriften van vroeger en later tijd, de Veda’s, waarin +ook was opgekomen een priesterstand vol gezag: de Brahmanen.</p> +<p>Een godsdienst vol voorschriften, wetten, en ceremoniën.</p> +<p>Doch in dien godsdienst was ook een nevenstroom: een zoeken van het +ware levensdoel, niet zoozeer in gewijde vormen en ceremonie’s, +als wel in stille overpeinzing over het leven en in ’t vrijmaken +des geestes van de banden der stof. Ook die nevenstroom behoorde tot +den erkenden, gewijden godsdienst. Maar straks zou die worden geleid in +een geheel nieuwe bedding. Het Boeddhisme trad met kracht in ’t +krijt tegen de uitwendige godsvereering en vond zijn hoogste streven +hierin, dat het de menschen wilde losmaken uit de begoocheling der +zinnen, en dat niet door zelfkastijding en offers, maar door een +gestreng en eenvoudig liefdevol leven. Dat Boeddhisme staat min of meer +in dezelfde verhouding tot het Brahmanisme als het Christendom tot den +Israëlietischen godsdienst. Om het dus goed te verstaan dienen wij +eerst zijn vader: het Brahmanisme te kennen, een vader, tegen wien het +wel in verzet kwam, maar met wien het toch wezenlijke karaktertrekken +gemeen heeft.</p> +<p>Wat nu is Brahmanisme? De godsdienst, die staat onder de leiding der +Brahmanen, een afgesloten priesterstand van Indië. Aanhangers van +het Brahmanisme—een godsdienst, door 170 millioen Indiërs +beleden—zijn dus zij die zich in ’t algemeen aan de leer en +de voorschriften der priesterschap <span class="pagenum">[<a id="pb7" +href="#pb7" name="pb7">7</a>]</span>houden en bij godsdienstige +plechtigheden van hare tusschenkomst gebruik maken. Men denke daarom +niet dat de geloovigen van dezen godsdienst in alles eens zijn: verre +van dien. De een—en dit verschil geldt vooral van het +Brahmanisme, zooals het nu bestaat—brengt zijn offers en +vereering aan deze godheid, de ander aan gene. En ook de wijze, waarop +de verschillende goden worden vereerd loopt ver uiteen. Toch: er is +eenheid in de verscheidenheid.</p> +<p>Alle goden gelden, vooral voor den ontwikkelden Brahmaan, als +openbaringen van één alwezen, het Brahmă, dat, zelf +onnaspeurlijk verheven en onbeschrijflijk, aan alle dingen ten +grondslag ligt en zich in alles openbaart; in de goden, maar ook in de +menschen, ja, zelfs in de dieren en planten. Schijnbaar dus een bont +geschakeerd tafereel van goden, een tooneel van bijgeloovigen +afgodendienst, toch voor de ingewijden gansch iets anders.</p> +<p>Al de ontelbare goden, al de groote krachten en werkingen der +natuur: de wind, de rivieren, de aardbevingen en pestilentiën, +voor dezen zijn ze slechts de openbaringen van de aldoordringende +goddelijke kracht, die in onnoemelijk veel vormen zich doet kennen.</p> +<p>De mensch zelf is slechts het aarden vat, dat de inwonende Godheid +in zich houdt (Brahmă is het albezielend goddelijk leven „en +die zijt gij”, klinkt een van de spreuken). Die inwonende godheid +geeft aan de menschheid hare gedachten en de uiting daarvan.</p> +<p>God is dus eigenlijk de natuur: zoodat als gij de natuur dient: +’t zij de bezielde of de onbezielde, gij eigenlijk God vereert en +als gij een beeld aanbidt gij het zinnebeeld of de openbaring der +godheid eert.</p> +<p>Zoo is dus het Brahmanisme aan de eene zijde een verlichte +wijsbegeerte: zoo wordt het verstaan door zijn meest ontwikkelde +aanhangers, terwijl het toch onder zijn wijden mantel alle mogelijke +bekrompen godsvereering en bijgeloof kan dekken.</p> +<p>Om deze en andere eigenaardigheden van het Brahmanisme goed te +begrijpen is het echter wenschelijk, dat wij eerst ons trachten in te +denken hoe deze godsdienst is ontstaan.</p> +<p>We gaan met onzen geest terug tot lang vervlogen dagen, tot vele, +vele eeuwen voor Christus, toen de Ariërs—de +gemeenschappelijke voorvaderen van Indiërs en Perzen—als een +herders- en landbouwvolk ten noorden van het Himalaya gebergte woonden. +Straks gingen zij, toen hun aantal zich <span class="pagenum">[<a id= +"pb8" href="#pb8" name="pb8">8</a>]</span>uitbreidde uiteen: sommigen +trokken naar het westen (de voorvaderen der Perzen), anderen naar het +zuiden, door de passen van Afghanistan naar Indië. Toch: een +vergelijking van den oud-Indischen en den oud-Perzischen godsdienst +leert ons dat zij eenmaal één waren.</p> +<p>Evenals andere volken gevoelden ook de oude Indiërs dat er +machten boven hen stonden. Met vrees en vereering zagen zij op naar de +lucht: den blauwen hemel, de zon, de duisternis en andere +natuurmachten, van wie hun welzijn afhankelijk was. Overal in de natuur +bemerkten zij beweging en waar beweging was, daar was ook leven en +macht. Waren zij niet gedrongen de gunst te zoeken dier bovenaardsche +machten? En—moest niet onder die machten ééne de +hoogste zijn? Vandaar dat zij van den stralenden hemel spraken als van +den vader des lichts (Dyaus. Pitar) of ook in de alles doordringende +lucht (Varuna) de tegenwoordigheid speurden van een onzichtbaren +getuige van al hun daden, bij dag en bij nacht. Ook Agni, de god van +het vuur, die belangrijke hulp van den mensch: weldadig, maar ook +verteerend, werd geëerd.</p> +<p>Een voorgeschreven vereering van deze en andere goden was er echter +nog niet. Men bracht hen hulde door lofliederen en gebeden, door +geschenken van voedsel en drank. En men gaf hun in zijn offers datgene +wat men zelf het meest op prijs stelde: rijst en boter en vooral het +vroolijk makende sap van de Somaplant (Sarcostema Viminalis) waaraan +men voor zijn eigen levenskracht zoo groote waarde toekende. Ieder +bracht zelf zijn offers en gebeden, naar zijn eigen gevoel hem dat +ingaf.</p> +<p>Toch: men kende ook reeds in die oude dagen mannen van verlichting +en leiding (Rishi’s), die het woord der goden hoorden en hun +goddelijke kennis (Veda) aan anderen overbrachten. Aan hen worden de +gezangen der Vedische boeken, de gewijde schriften van het Brahmanisme, +toegeschreven. In de meeste Veda’s zijn drie bestanddeelen, +mantra’s-liederen, brahmana’s-verhandelingen, +sutra’s-overleveringen. De mantra’s vormen de oudste +gedeelten. Inderdaad verplaatsen ons sommige dezer liederen in die lang +vervlogen eeuwen en doen zij ons zien dat een diep religieus gevoel in +de harten dier oude Indiërs woonde.</p> +<p>Men hoore b.v. het volgende lied aan Varuna:<a class="noteref" id= +"xd20e280src" href="#xd20e280" name="xd20e280src">1</a> <span class= +"pagenum">[<a id="pb9" href="#pb9" name="pb9">9</a>]</span></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">De machtige Varuna, hoog daarboven, ziet omlaag,</p> +<p class="line">Op deze werelden, zijn rijksgebied, als dicht +nabij,</p> +<p class="line">Als menschen steelsgewijs het kwade doen, hij weet +het.</p> +<p class="line">Waar iemand staat, of gaat, of zachtkens +henensluipt,</p> +<p class="line">In duistren schuilhoek toeft of in ’t verborgen +loert,</p> +<p class="line">Varuna ziet het en speurt hun bewegen.</p> +<p class="line">Als twee te zaam een heilloos plan beramen,</p> +<p class="line">En wanen zich alleen en onbespied, een derde is +daarbij:</p> +<p class="line">De koning ziet het al. Ontelbaar in getale</p> +<p class="line">Gaan zijn gezanten d’aarde rond, en duizend +oogen,</p> +<p class="line">Zij speuren na wat haar bewoners plegen.</p> +<p class="line">Wat op de aard bestaat, wat in haar dampkring +leeft,</p> +<p class="line">Ja, al wat daar beneden is, des konings blik doorgrondt +het,</p> +<p class="line">Hij telt het knippen van des menschen oog.</p> +<p class="line">En over ’t gansch heelal werpt hij de +teerling.</p> +</div> +<p class="first">Niet minder treffend zijn vele andere hymnen, aan Agni +den vuurgod, of aan Indra, den god van den regen, in den Vedischen tijd +veel vereerd, gericht. Vooral worden Agni, de vuurgod, Indra, de god +van den regen, en Sūriya, de zonnegod, te zamen genoemd als +regeerende over de aarde, den dampkring en het uitspansel +daarboven.</p> +<p>Deze drie werden langzamerhand de hoofdgoden der oude Indiërs. +Een merkwaardig verschijnsel echter is, reeds een aandachtige lezing +van de boven aangehaalde hymne aan Varuna overtuigt ons daarvan, dat +ieder dier goden telkens weer als de hoogste, bijna als de eenige werd +geprezen. M. a. w. er lag reeds in den Vedischen godsdienst een zeker +zoeken naar ééne hoogere macht, boven al de anderen +verheven. Eveneens vinden wij het onsterfelijkheidsgeloof hier +uitgesproken, doch niet het latere geloof aan vele geboorten, die de +mensch moet ondergaan voor hij het hoogste bereikt: dat wil zeggen: met +de Godheid vereenigd wordt.</p> +<p>Wij denken b.v. aan de volgende hymne, gericht tot Yama, den eersten +mensch, die stierf, en daardoor koning werd van het geestenrijk:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Den macht’gen koning, Yama, gave en eer +gebracht,</p> +<p class="line">Hij was de eerste toch die stierf en die den snellen +stroom</p> +<p class="line">Des doods braveerde, d’eerste, die den weg ten +hemel ging</p> +<p class="line">En and’ren welkom heette in ’t oord der +heerlijkheid.</p> +<p class="line">Geen macht kan ons dit thuis, door u veroverd, +nemen,</p> +<p class="line">Wij komen koning, ieder die geboren is moet sterven</p> +<p class="line">En treden op het pad, door u gebaand, waarop in lange +rijen,</p> +<p class="line">Geslachten reeds zijn voorgegaan, den weg</p> +<p class="line">Ook onzer vaad’ren. O ziel des dooden, ga dan +rustig heen,</p> +<p class="line">Vrees niet dien weg, dien ouden weg te nemen,</p> +<p class="line">Die tot den God u voert en tot uw zaal’ge +vaad’ren, <span class="pagenum">[<a id="pb10" href="#pb10" name= +"pb10">10</a>]</span></p> +<p class="line">Bij Hem in heerlijkheid! Vrees voor de honden niet,</p> +<p class="line">Die met hun viertal oogen ’t geestenrijk +behoe’n,</p> +<p class="line">Keer weer naar uw tehuis, o ziel! Uw zonden, uw +verdriet</p> +<p class="line">Laat g’achter op deez’ aarde, en gij +verkrijgt</p> +<p class="line">Een heerlijke gestalt’—uw’ oude +vorm—verheerlijkt</p> +<p class="line">En van alle vlek bevrijd.</p> +</div> +<p class="first">Zien wij niet uit deze gedichten, dat verheven +denkbeelden over dood en leven het oude Indië reeds kenmerkten? +Doch—wij willen bij dien oud-Vedischen godsdienst niet langer +stilstaan. ’t Was ons enkel te doen om den bodem te doen zien, +waaruit het Brahmanisme opgroeide.</p> +<p>Brahmanisme wil eigenlijk zeggen, zooals we reeds vroeger opmerkten: +godsvereering onder de leiding der Brahmanen. Dus niet een geheel +nieuwe godsdienst, maar de oude, door een priesterstand in vaste +bedding geleid.</p> +<p>Priesters had men natuurlijk reeds in de oude Vedische periode. Ook +onderscheidde men toen reeds vier verschillende standen: de Brahmanen, +of priesters, de <span class="corr" id="xd20e366" title= +"Bron: Kshatry’as">Kshatrya’s</span> (edelen of +krijgslieden) de Vaisya’s (landbouwers) en de Sudra’s +(werklieden). Doch nu kwam er een afgesloten priesterstand en werden de +standen beschouwd als casten: scherp afgescheiden groepen<a class= +"noteref" id="xd20e369src" href="#xd20e369" name="xd20e369src">2</a>. +De priesters heetten voortgekomen te zijn uit den mond, de krijgslieden +uit borst en armen, de landbouwers uit het lijf, de werklieden uit de +voeten der godheid.</p> +<p>Zoo stonden dus de Brahmanen voorop, zij wisten koningen en volk te +leiden en op den geheelen godsdienst hun eigenaardig stempel te +drukken.</p> +<p>Het eerste wat zij deden was voorzeker de heilige boeken, de +Veda’s, bijeen te verzamelen. Deze zijn vier in getal: de Rig +Veda (liederen Veda), de Sama Veda (offerzangen Veda), de Yayur-Veda +(offerspreuken Veda) en de Atharvan-Veda (tooverspreuken Veda). Deze +boeken nu behelzen bestanddeelen van verschillenden ouderdom en hebben +ook nog dit eigenaardige dat vele zangen en spreuken in meer dan een +dier verzamelingen voorkomen.</p> +<p>Zij vormden voortaan de heilige wetenschap (= Veda), die de +priesters hadden te bestudeeren en aan de schare bekend <span class= +"pagenum">[<a id="pb11" href="#pb11" name="pb11">11</a>]</span>te +maken. Aan hen werden straks de Brāhmana’s, godgeleerde en +ritueele verhandelingen, die gewoonlijk een veel minder verheven geest +ademen dan de oude Vedische liederen, toegevoegd. Doch ook de +Upanishads, meer bespiegelende, stichtelijke werken, kregen straks hier +een plaats.</p> +<p>Men ziet dat op dit gebied hetzelfde geschiedde wat ook elders onder +leiding eener macht verkrijgende priesterschap gebeurt: oude verhalen +en liederen worden te zamen gebracht, en door nieuw bijgevoegde +stukken, in bepaald priesterlijken geest wordt er een nieuwe stempel op +gedrukt: het geheel wordt vervolgens een wetboek, waarvan de +priesterschap de sleutel bezit. Men denke bv. aan de ontwikkeling van +Israëls godsdienst, waarbij precies hetzelfde gebeurde: Ezra en +andere priesters verzamelden oude wetten en overleveringen: brachten +nieuwe tot stand in hun geest—bij wier licht de oude moesten +worden verklaard en—gaven dat geheel als wetboek aan het volk. +Echter niet zooals bij Israël mochten in oud-Indië de leeken +de wet bestudeeren, dat bleef de taak der Brahmanen, zij alleen waren +de mannen der heilige wetenschap.</p> +<p>In welke bedding nu trachtten die mannen der heilige wetenschap den +volksgodsdienst te leiden? Ik zeg: trachtten te leiden, want de geheele +leiding van een volksgodsdienst nemen kan geen enkele priesterschap, +konden ook de Brahmanen niet.</p> +<p>Allereerst werd de waarde van het offer door hen nog hooger +verheven. Reeds in den ouden tijd hadden de Indiërs het denkbeeld +dat het offer de krachten der bovenaardsche machten sterkte en daardoor +meewerkte om een goed wereldsch beloop te verzekeren. Langzamerhand +echter kwam het denkbeeld op dat het offer ook kan strekken om door de +gunst der versterkte goden een of ander aardsch doelwit te verkrijgen, +b.v. de geboorte van een zoon, ja, men ging zelfs zoover dat men het +offer ging beschouwen als een middel om bovenaardsche vermogens +deelachtig te worden.</p> +<p>Verder maakte men van de, vroeger eenvoudige, offers zeer +samengestelde offerplechtigheden. Daarbij werden bepaalde hymnen en +aanhalingen uit de Veda’s gezongen en uitgesproken, en met +angstvallige nauwkeurigheid werd gewaakt voor ieder onderdeel van het +ritueel. Sommige offerplechtigheden strekten zich uit over weken, ja +over jaren: het waren ketenen, van welke iedere schalm nauwkeurig in +het gelid moest passen, zou het offer gunstige gevolgen hebben. De +godheid, waaraan men zijn gaven en gebeden wijdde, trad daarbij op +<span class="pagenum">[<a id="pb12" href="#pb12" name= +"pb12">12</a>]</span>den achtergrond: doch het volbrengen van +offerplechtigheden werd beschouwd als een krachtig middel om hen, die +er aan deelnamen, macht te verleenen in deze en in de toekomende +wereld.</p> +<p>Men ging zelfs zoover van het offer (Yajna) zelf voor te stellen als +een godheid.</p> +<p>Ja, in sommige plaatsen van de Brāhmana’s werd zelfs +geleerd dat de goden zelf sterfelijk waren, totdat zij door offers den +dood overwonnen. Ook de mensch kan door offeren van den dood worden +bevrijd: doch zijn lichamelijk leven moet hij geven als zoenoffer.</p> +<p>En die verzuimt te offeren moet telkens weer worden wedergeboren, +moet eindelooze levens doorloopen, om altijd weer zijn lichaam aan de +goden te offeren. Men hoore de volgende aanhaling uit +Satapatha-Brāhmana:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">De goden leefden steeds in vreeze voor den dood,</p> +<p class="line">Den machtigen Voleinder. Dus herhaalden</p> +<p class="line">Zij nauwgezet hun offers telkens weer, tot zij +<span class="corr" id="xd20e406" title= +"Bron: onsterflijk">onsterf’lijk</span> waren.</p> +<p class="line">Toen sprak de machtige Voleinder tot de goden:</p> +<p class="line">Gij hebt uzelf onsterfelijk gemaakt, nu zal de mensch +beproeven</p> +<p class="line">Om ook zichzelf van mijne macht ’t ontslaan.</p> +<p class="line">Wat wordt mij daarvoor in den mensch vergoed?</p> +<p class="line">De taal der goden luidde: Voortaan zal niet +één</p> +<p class="line">In ’t eigen lichaam de onsterf’lijkheid +bereiken.</p> +<p class="line">Het sterf’lijk hulsel blijft uw eigendom, uw +voedsel</p> +<p class="line">Zal het zijn in eeuwigheid. Ja, ook die door +godsdienst’ge daden,</p> +<p class="line">D’onsterf’lijkheid verwerft, zijn lichaam +zal hij eerst,</p> +<p class="line">Aan u ten offer wijden, als uw prijs.</p> +</div> +<p class="first">Wij zien in dit gedicht uitgedrukt de eigenaardige +leer der zoogenaamde zielsverhuizing, aan het Brahmanisme eigen. Wat is +hare strekking? Wij willen die met een enkel woord in het licht +stellen.</p> +<p>Bij onze bespreking van den ouden Vedischen godsdienst: d. w. z. den +godsdienst, waarvan ons in de oudste gedeelten der Veda’s de +geest is bewaard gebleven, zagen wij reeds dat er zeker streven opkwam +om één der vele goden tot oppergod te verheffen: men +denke b.v. aan de straks aangehaalde hymne, tot Varuna gericht. In den +oud-Brahmaanschen godsdienst nu kwam men daar omtrent tot klaarder +besef. Men gevoelde dat er een „<a id="xd20e434" name= +"xd20e434"></a>Geest (ātman)” was, boven de kennis der +zinnen verheven, die alle stoffelijk dingen bezielde en doorademde. Die +zelfde geest, die de gansche stoffelijke wereld bezielde was het ook +die trilde in de gedichten der zangers, <span class="pagenum">[<a id= +"pb13" href="#pb13" name="pb13">13</a>]</span>die bezieling gaf bij +godsdienstige kennis en gebed. Boven alle persoonlijkheid was hij +verheven, oneindig en onbeperkt lag hij aan alle dingen ten grondslag +en woonde hij in ’t gansch heelal. Ook in den mensch. Was hij +niet de levensadem, die het lichaam bezielde, woonde hij met zijn +geheimzinnige tegenwoordigheid niet in ieders geweten? Breidde hij zich +niet uit in de gansche oneindige ruimte? Daarom gaf men hem den naam: +Brahmă.<a id="xd20e438" name="xd20e438"></a> Brahmă +(onzijdig) is dus het wezen, dat aan alle dingen ten grondslag ligt: en +waarvan ook de mensch een deel is. Al de goden waren evenals de +menschen slechts openbaringen van die hoogste kracht.</p> +<p>Wat nu moet het levensdoel zijn van den mensch?</p> +<p>Om, van al het stoffelijke bevrijd, van alle smet gereinigd geheel, +in dit Brahmă, in die wereldziel, te verzinken. Hoe echter moet +dit doel worden bereikt? Wij zagen reeds dat de offers daartoe een +werkzaam middel werden geacht. Doch, nevens de offers, in sommige +kringen zelfs met terzijdestelling daarvan, hechtte men in dezen groote +waarde aan zelfkastijding en aan bespiegelend inkeeren tot zichzelf: +want komen tot zichzelf, tot zijn diepste wezen, is komen tot +Brahmă.</p> +<p>Doch: een enkel menschelijk leven is daarvoor niet genoeg: vele +levens moet men <span class="corr" id="xd20e447" title= +"Bron: dooorloopen">doorloopen</span>, telkens weer moet men na een +overgangstijdperk in hemel of hel, naar gelang van zijn vroeger leven, +opnieuw worden geboren, altijd op hoogeren trap van zelfverloochening +en bespiegeling gerakend, zal men eindelijk geheel in de wereldziel +verzinken. En wee die toegeeft aan booze lusten en geen +zelfverloochening kent: eindeloos zijn zijne wedergeboorten: hij kan +zelfs genoodzaakt zijn niet als mensch, maar als dier of plant weer te +keeren.</p> +<p>Wie echter als Brahmaan ter wereld komt, in die geheiligde caste het +levenslicht aanschouwt, hij heeft reeds een goed deel van den +moeilijken levensgang afgelegd. Hoe moet hij komen tot volkomen +verlossing?</p> +<p>Die weg wordt in het wetboek van Manoe zorgvuldig aangewezen. Eerst, +zoo luidt het hier, is hij een leerling der Brahmanen, met het gewijde +koord en den gordel bekleed. Een hechte band vereenigt hem met zijn +leermeester, door wien hij in de heil’ge boeken onderwezen wordt. +Straks is zijn leertijd volbracht en viert hij, bij ’t brengen +van zijn eerste offer, het feest zijner wedergeboorte.</p> +<p>De leerling wordt nu huisvader. Zoo betaalt hij in deze twee eerste +levensstadiën de schuld, waarmede hij geboren <span class= +"pagenum">[<a id="pb14" href="#pb14" name="pb14">14</a>]</span>werd: +die aan de Rishis („heilige” zangers) wier liederen hij +leerde om ze aan volgende geslachten over te leveren, aan de +voorvaderen, door nakomelingschap te verwekken om hen offers te +brengen, aan de goden, aan wie hij zijn eigen offers wijdt. Heeft hij +deze schulden betaald, dan kan hij het huishoudelijk bestier aan zijn +zoon, die nu zelf huisvader geworden is, overdragen en zich +terugtrekken uit het wereldsch gewoel om geheel voor godsdienstige +overpeinzingen te leven. Boven het offeren is hij dan verheven: door +het beschouwend leven komt hij straks tot volkomen verlossing. Doch +slechts dan is hij zoover gevorderd, dat geen nieuwe wedergeboorte hem +meer wacht, indien hij ook in zijn laatste oogenblikken niet meer over +de wereldsche dingen, ook maar voor een oogenblik, zijn gedachten laat +gaan.</p> +<p>En uit deze leer over de verlossing, waarin aan het ascetische leven +feitelijk een hoogere waarde wordt toegekend dan aan het offeren, en +uit die van het Brahmă, het ware wezen, dat onpersoonlijk is en +aan alle dingen ten grondslag ligt, kunnen wij zien welken +eigenaardigen weg het Indische denken in het Brahmanisme opging. Het +onbewuste wordt hier boven het bewuste, het onpersoonlijke boven het +persoonlijke gesteld. Voorwaar een groote tegenstelling met de +Westersche godsdienstige ontwikkeling in het <span class="corr" id= +"xd20e460" title="Bron: christendom">Christendom</span>, waarin God +geldt als de zelfbewuste, liefhebbende macht, de Vader, en waarin niet +opgaan in het albeginsel, maar streven naar volmaking, naar steeds +grootere ontwikkeling der persoonlijkheid, als doelwit wordt +gesteld.</p> +<p>M. a. w.: het Brahmanisme is een pantheïstische: (God = de +Alziel), het Christendom een theïstische (God = de Albestuurder) +godsdienst.<a class="noteref" id="xd20e465src" href="#xd20e465" name= +"xd20e465src">3</a></p> +<p>Het Brahmanisme een pantheïstische godsdienst. Dat schijnt voor +den oppervlakkigen beschouwer vreemd, want hij bemerkt dat er vele +goden zijn, aan wie men zijne vereering brengt: men zegt zelfs dat er +33 millioen goden of goddelijke wezens door dezen godsdienst worden +erkend. M. a. w.: het Brahmanisme gelijkt veel meer op een +veelgodendom, dan op de erkenning van één beginsel, dat +aan alle dingen ten grondslag ligt.</p> +<p>Gaan wij echter na de philosophische stroomingen of scholen, die +zich in het Brahmanisme hebben ontwikkeld, waaronder <span class= +"pagenum">[<a id="pb15" href="#pb15" name="pb15">15</a>]</span>de +Vedānta en de Sānkhya-philosophie de voornaamste zijn, dan +valt dit ééne, dat zich in alles openbaart, helder in het +oog. De zaak is feitelijk deze: de Brahmanen hadden te doen met een +volksgodsdienst, die een groot aantal goden erkende. De minder +ontwikkelden eensklaps opvoeren tot de hoogte der wijsgeerige +bespiegeling ging niet aan: het volk was daarvoor niet rijp. Een +anderen weg moest dus bewandeld en kon ook worden betreden. Al de goden +waren in ’t oog van den verlichten Brahmaan openbaringen van het +eene Alwezen, of liever zinnebeelden, aanwijzingen van die goddelijke +macht. Welnu, zoo konden zij hunne vereering blijven behouden: wie hen +diende bracht toch ten slotte zijne vereering aan de groote Macht, die +zich in alles openbaart. Wie Vishnoe bij voorkeur dient, eert in hem de +onderhoudende kracht: een der zijden van het Alwezen. Wie voor Rama en +Krishna, twee volksgoden bij uitnemendheid, zich buigt, hij eert de +goddelijke vleeschwordingen van den grooten God Vishnoe. Wie voor Siva +gestrenge boetedoeningen verricht, hij erkent immers de macht die het +leven afbreekt, doch ook telkens weer vernieuwt? Is niet ook Siva ten +slotte uit Brahmă voortgevloeid?</p> +<p>Zoo heeft dus het wijsgeerig denken beslag gelegd op den ouden +volksgodsdienst, en de schare moge blijven staan bij de verschillende +goden zonder den symbolischen zin te verstaan, toch: door wie dieper +doordringt, m. a. w. door de meer ontwikkelden onder de Indiërs, +wordt in toenemende mate verstaan dat het opgaan in het alleven de +eigenlijke zin is van het gansche wonderbare tooverpaleis, door dezen +godsdienst opgebouwd, met wijsgeerig bestek, op de grondslagen van den +alouden volksgodsdienst<span class="corr" id="xd20e479" title= +"Niet in bron">.</span> Wie dus het Brahmanisme goed wil verstaan moet +zich niet te veel ergeren aan den afgodischen schors, maar doordringen +tot den innerlijken kern. Als hij dat doet, zal hij zien, dat er +tusschen het schijnbare veelgodendom en de wijsbegeerte der Brahmanen +niet zulk een klove bestaat, maar dat tot de schare wordt gesproken in +gelijkenissen, doch tot de ingewijden vrijuit, dat voor de eersten de +hoogste waarheid verborgen blijft in het mythologisch kleed, maar dat +zij voor de anderen soms helder schijnt.</p> +<p>Om een en ander in ’t licht te stellen willen wij èn +bij de Brahmaansche godenleer èn bij de Brahmaansche +wijsbegeerte nog uitvoeriger stilstaan. <span class="pagenum">[<a id= +"pb16" href="#pb16" name="pb16">16</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e280" href="#xd20e280src" name="xd20e280">1</a></span> Uit de +Atharva. Veta. IV. 16.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e369" href="#xd20e369src" name="xd20e369">2</a></span> +<span class="corr" id="xd20e370" title="Bron: die">Die</span> +afscheiding was en is voor een goed deel nog van dien aard dat personen +van hoogere caste geen huwelijk met die van een lagere mogen aangaan. +De ongelukkige paria, die uit een onwettige vereeniging van personen +van verschillende caste wordt geboren, is het uitvaagsel der Indische +maatschappij. De Brahmanen en Kshatrya’s staan als +„tweemaal geborenen” bovenaan.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e465" href="#xd20e465src" name="xd20e465">3</a></span> Wij zullen +echter straks zien, dat er ook in het Brahmanisme een <span class= +"corr" id="xd20e467" title="Bron: theistische">theïstische</span> +strooming was en nog is.</p> +</div> +</div> +<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="label">Hoofdstuk II.</h2> +<h2 class="main">Brahmaansche godenleer en levensbeschouwing.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Brahmā, zoo heet het in de eerste: het volstrekte +en oneindige, bracht, door Maya (den schijn) beheerscht, <span class= +"corr" id="xd20e492" title="Bron: Brahm">Brahmă</span> voort. Deze +manlijke god Brahmā (wel te onderscheiden dus van het +onpersoonlijke, Brahmă) staat aan het hoofd der schepping. Hij is +de Schepper, uit wien alle leven is. Doch naast hem staan als de twee +andere goden der Indische Trimurti (drieëenheid) Vishnoe de +onderhouder, en Siva, de verwoester. In deze drie personen openbaart +zich alzoo de godheid. De Oud-Indische dichter Kalidasa drukt het aldus +uit:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">In deze drie personen wordt d’ééne +God gezien,</p> +<p class="line">Een ieder van hen is de eerste en de laatste</p> +<p class="line">In rang, niet één alleen,</p> +<p class="line">’t Zij Brahma, Vishnoe, Siva, ieder van hen +zij</p> +<p class="line">De eerste, tweede, derde, in de goddelijke rij.</p> +</div> +<p class="first">In de grotten van Elephanta bij Bombay wordt het +heilige drietal voorgesteld als drie majestueuse hoofden, die uit +één lichaam zich verheffen. Ook is de driehoek een +zinnebeeld hunner eenheid en gelijkwaardigheid.</p> +<p>Van deze drie goden nu wordt Brahmā het minst vereerd. +Feitelijk is hij meer een wijsgeerig beeld, ontstaan uit het streven om +een uitgangspunt te vinden voor het geheele stelsel, dan een godheid, +die zich werkelijk bekommert om de werking der wereldmachine, die door +zijn wil in beweging is gebracht. Zijn invloed is te verwijderd, zijn +werkzaamheid is te weinig omschreven, om indruk te maken op de +verbeelding der schare, daarom heeft hij ook slechts weinige tempels en +worden daarentegen in het nieuwere Brahmanisme de beide andere +hoofdgoden vooral gediend.</p> +<p>De orthodoxe Hindoes toch zijn hoofdzakelijk verdeeld in vereerders +van Vishnoe en Siva, twee secten, die elkaar weinig waardeeren. Vishnoe +is een zeer belangrijke, veel omvattende godheid. Hij is de opperste +onderhouder aller dingen en zijn vrouw Laksmi is de godin van overvloed +en vruchtbaarheid. Vishnoe in zijn hoogste openbaring wordt afgebeeld +als neerzittend in zalige rust: trouwens rust: geen werkzaamheid is, in +overeenstemming met den geheelen geest der Indiërs, het +eigenaardige der hoogste goden. Doch <span class="pagenum">[<a id= +"pb17" href="#pb17" name="pb17">17</a>]</span>in tegenstelling met den +verheven Brahmā, kan Vishnoe worden gewekt door de ernstige +gebeden en offergaven der menschen of der lagere goden, ja, hij kan er +toe gebracht worden om in de wereld af te dalen en—op kritieke +oogenblikken—de dingen terecht te brengen.</p> +<p>Die neerdalingen zijn de beroemde vleeschwordingen +(avatāra’s) van den god, waarin hij groote daden heeft +gedaan en machtige wonderen heeft verricht. Zijn beroemdste +vleeschwordingen zijn Rama en Krishna. Rama is een beroemd, met een +stralenkrans omgeven oorlogsman: de held van het Rāmāyana, +dat beroemde Indische heldendicht. Krishna is een halfgod, wiens dienst +in sommige deelen van Indië in hooge eere is, hij wordt uit +verschillende oogpunten in de Indische godsdienstige litteratuur +beschouwd en is de held van het tweede beroemde Indische heldendicht, +het Mahābhārata.</p> +<p>Deze leer der goddelijke vleeschwording is een van de belangrijkste +leerstukken van het nieuwere Brahmanisme: zij brengt verband in +verschillende deelen van den godsdienst, de hoogere met de lagere +vereenigend, de goden uit den hemel naar omlaag voerend om zich met de +aardsche aangelegenheden in te laten.</p> +<p>Wilde men zich rekenschap geven van de wonderbare daden van eenig +beroemd held: de verklaring was, dat de groote god Vishnoe zich in +zijne gestalte had geopenbaard: zoo verscheen de god, tot verhooging +van zijn eer, telkens als mensch onder de menschen. Doch: ook van de +lichamen van dieren nam Vishnoe soms bezit; nu eens ontmoeten wij hem +als leeuw, dan weer als beer, als visch of als schildpad; wat bij die +andere vleeschwordingen al heel slecht schijnt te passen. Eerst hoort +gij dat de goddelijke geest een schitterend krijgsman of een +wonderdoend heilige bezielde, en gij stemt toe, dat deze opvatting +redelijk is en geenszins onwaardig. Hoort gij nu echter dat dezelfde +god is overgegaan in een visch of een schildpad, en onder dien vorm +wordt vereerd: dan vindt gij dit een onredelijk, ongerijmd geloof. +Doch: vergeet dan niet dat de pantheïstische denkwijze: de +Eéne, die zich overal openbaart, de grondslag is van al deze +vleeschwordingen en dat de goddelijke geest immers evenzeer woont in +een insect als in den grootsten koning!</p> +<p>Bovendien de Brahmanen hadden goede redenen om de tegenwoordigheid +van Vishnoe in sommige dierengestalten te erkennen. Men denke aan het +feit, dat het Brahmanisme in zich opnam—en nog steeds voortgaat +in zich op te nemen—<span class="pagenum">[<a id="pb18" href= +"#pb18" name="pb18">18</a>]</span>bekeerlingen van de talrijke +niet-Hindoesche stammen, die daar wonen op de heuvelen en in de +bosschen van Indië.</p> +<p>Dat waren de oorspronkelijke inwoners met hun ruwe vereering van +allerlei voorwerpen en dieren, die hun belangrijk voorkwamen. Om nu +deze heidenen in de Hindoesche gemeenschap in te voegen, kende men geen +beter middel, dan om onder de vele goden ook de door hen vereerden: +doch gelouterd en verheven, op te nemen. Dit doel nu werd bereikt door +hun voorwerpen van vereering, eenvoudig als vleeschwordingen van +Vishnoe te behouden.</p> +<p>Zoo ging het voorheen, en gaat het ook thans nog. Zekere stam van +wilde bergbewoners vereerde den beer. Nu is de beer een van +Vishnoe’s vleeschwordingen. Toen nu de bergbewoners in den +Hindoeschen godsdienst werden ingewijd, lag het voor de hand dat +Vishnoe in dit dier werd ontdekt: de nieuwe geloovigen hadden enkel te +verstaan, dat zij vroeger reeds onbewust den grooten God hadden +gediend. Zeer spoedig ging hun overgang in zijn werk: toch, zonder dat +wij daarbij kunnen denken aan opzettelijke misleiding. Neen, de +Brahmanen erkenden dat het voorwerp hunner vereering zekere wonderbare, +vrees-aanjagende eigenschappen bezat: dat het te recht werd vereerd: +zij zagen echter verder en hooger dan die uitwendige vereering en +legden uit dat al deze eigenaardigheden een goddelijke macht aantoonden +en dus de tegenwoordigheid van de godheid in een nieuwe gedaante +beteekenden. Zoo zouden zij ook—verder gevraagd—zeggen dat +de god zelf slechts een zichtbare en overtuigende openbaring was van de +verborgen goddelijke kracht, die alle dingen bezielt. Zoo zouden ook +alle groote mannen en heiligen beschouwd worden als vermommingen of +gestalten, door Vishnoe aangenomen om een belangrijke rol te spelen op +het wereldtooneel.</p> +<p>Daareven gewaagden wij van Vishnoe’s vleeschwordingen, Krishna +en Rama, waarnaast nog vele anderen te noemen zouden zijn. Toen eens +zeker Mohammedaan oproer maakte tegen het Engelsch gezag en daarbij een +aanvankelijk succes had, zeide een Indisch edelman, ’s mans +dappere daden vermeldend, dat hij een vleeschwording van Krishna moest +zijn. Zoo gewagen immers ook Homerus’ gedichten van goden, die in +de gedaante van aardsche krijgslieden, meevochten in den strijd, en de +overleveringen van alle volken zijn vol van wonderbare gedaanten, die +verschijnen, om hun trouwe dienaars te redden of te verdedigen. +<span class="pagenum">[<a id="pb19" href="#pb19" name= +"pb19">19</a>]</span></p> +<p>Wat Krishna betreft, er zijn minstens tien vleeschwordingen van hem +bekend, onder welke hij bepaald in sommige beroemde tempels wordt +gediend; Jaggernauth is eene daarvan. Zijn toegewijde vereerders wijden +hem hun ziel, hun lichaam en hun goed, doch ik vrees dat zijn voorbeeld +van vroolijke en verliefde godheid dikwijls tot losbandige praktijken +bij zijn vereerders leidt.</p> +<p>Siva vertegenwoordigt een geheel ander beginsel dan Vishnoe. Is deze +de onderhouder, Siva is de verwoester en opbouwer tevens der +verschillende levensvormen. De gansche kringloop der bezielde +schepping, de eeuwige afwisseling van geboorte en dood in de gansche +natuur, ziedaar zijn regeering. Niet door vleeschwording openbaart hij +zich, zooals Vishnoe, maar de groote natuurlijke verschijnselen, die +het leven opbouwen en ontbinden, doen zijn wezen aan de menschheid +kennen. Hij brengt leven en dood; de plagen en ziekten, die duizenden +wegsleepen, zijn het teeken zijner werking.</p> +<p>De natuur schept duizende levensvormen en vernietigt ze weer, zonder +zich te bekommeren om de verwoesting die zij aanricht. Op +geheimzinnige, onberekenbare wijze brengt zij voort en verwoest zij. +’t Is Siva, die deze werking uitoefent en altijd weer millioenen +wezens wegvaagt om ze door nieuwe te vervangen. Die gevreesde macht nu +gunstig te stemmen is het hoofddoel van Siva’s vereerders; +weinigen begeeren iets van zijn macht te erlangen. In Siva’s naam +worden de strengste onthouding en de wreedste versterving toegepast: +zelfverminking door ijzeren haken, trotseeren van pijn en honger, +’t voortdurend aannemen van moeilijke houdingen, vasten en +eenzame overpeinzing behooren tot zijn vereering. Door deze praktijken +kan zelfs een Sudra,<a class="noteref" id="xd20e538src" href= +"#xd20e538" name="xd20e538src">1</a> indien hij volhardt, wonderbare +krachten verkrijgen en de goden dwingen hem te gehoorzamen. De meeste +broederschappen van Indische devoten en fakirs (rondzwervende +heiligen), die soms alle kleedij versmaden en geheel Indië +rondgaan, behooren tot Siva’s volgelingen. In zijn tempel worden +tallooze offerdieren geslacht, ofschoon men onderstelt dat zelfs +menschenoffers hem nog onbewogen laten. Hoe dit eigenaardig beeld is +ontstaan? Niet onwaarschijnlijk zijn, bij de invoering van het +Brahmanisme, de welwillende, heldhaftige goden der onontwikkelde volken +in Vishnoe opgegaan en als zijn vleeschwordingen beschouwd, terwijl hun +ruwe en wreede ceremoniën, hun vreeselijke <span class= +"pagenum">[<a id="pb20" href="#pb20" name= +"pb20">20</a>]</span>verschijningen en demonen bij Siva zijn +thuisgebracht of bij de goden aan hem onderworpen.</p> +<p>Bezien wij deze drieëenheid, deze drie goden met hun +vleeschwordingen, openbaringen en zinnebeelden van populaire zijde, dan +vormen zij een bontgekleurd veelgodendom. Bezien wij ze, minder +oppervlakkig, met het oog van den meer ontwikkelden Indiër, dan +zien wij ze als beelden van wat de schepping te zien geeft, de +weldadige en vernietigende invloeden, de kracht, die alles doordringt, +de eeuwige wisseling van leven en dood, dag en nacht.</p> +<p>Een Brahmaan, dien gij zoudt willen wijzen op het mythologische +karakter van al die goden zou u antwoorden, dat hij zich zeer wel +bewust is dat de godheden slechts de uitwendige figuren, beelden of +aanwijzingen zijn van de onbegrijpelijke macht, die den achtergrond +aller dingen vormt. Hij zou u zeggen dat deze mythologie de +eenvoudigste vorm is, waarin het <span class="corr" id="xd20e547" +title="Bron: pantheistische">pantheïstische</span> beginsel der +goddelijke alomtegenwoordigheid aan het volk kan worden duidelijk +gemaakt en dat de gewone vereering werkelijk gebracht wordt aan +openbaringen van de godheid, die zich tot in alle krachten en vormen +onthult.</p> +<p>Niet anders is het met de gebeden en offers, den goden gebracht. Men +zal u verklaren de goden te dienen, omdat dit goed en nuttig is. En +inderdaad is dit ook dikwerf het doel. Doch: er is toch feitelijk ook +hier nog iets anders. Diep in het hart van den Hindoe leeft de gedachte +dat de ziel door verschillende stadiën van leven, als dier en als +mensch, moet worden gelouterd, totdat zij eindelijk—van alle +begeerte en eigenwilligheid bevrijd—zich vereenigen kan met het +hoogste alwezen. Bevrijding—dat is terugkeer in den oneindigen +geest—ziedaar het hoogste goed voor den Indischen vrome en wijze, +en daartoe werken ook offers en gebeden mede.</p> +<p>Dit nu blijkt ook, als wij het oog vestigen op de Indische +bespiegeling over wereld en leven, zooals wij die vinden in de +Vedānta en in de Sānkhya school. Er zijn trouwens nog vier +andere erkende philosophische scholen onder de Hindoe’s, doch +deze zijn de voornaamste, waarom wij, in verband met het kader van dit +werk, de andere stilzwijgend voorbijgaan. Deze philosophische +bespiegelingen vinden wij in de Upanishads, gewijde boeken, die de +verborgen leer der Veda’s heeten te verkondigen. Wanneer wij ons +nu voorstellen dat het hier alleen te doen is om de waarheid te +doorvorschen, zooals bij de Westersche wijsbegeerte, dan vergissen +<span class="pagenum">[<a id="pb21" href="#pb21" name= +"pb21">21</a>]</span>wij ons zeer. Neen, het eigenlijke doel is +om—door kennis van geest en stof, wereld en leven—te komen +tot bevrijding, tot verlossing van de eindelooze wedergeboorten.</p> +<p>De Vedānta leert dat de uitwendige wereld ontstaan is doordat +Maya (= illusie) Brahmă (den eeuwigen absoluten geest) +overschaduwde.</p> +<p>Het geestelijke in den mensch is feitelijk niet slechts een deel van +Brahmă, maar Brahmă zelf. De werkelijkheid der wereld is +slechts schijn, en het ware doel van den menschelijken geest moet zijn, +om, langs den weg van talrijke oefeningen en bespiegelingen, bevrijd +van het lichaam, de wereld en de gevolgen ook zijner daden, in +Brahmā te verzinken.</p> +<p>De Sānkhya-philosophie is minder <span class="corr" id= +"xd20e563" title="Bron: pantheistisch">pantheïstisch</span> dan +wel dualistisch getint. Immers zij leert: van den beginne zijn er twee +wezens: Prakriti, het vrouwelijk beginsel, de natuur of, om het in +Westersche taal uit te drukken de oerstof, de oorspronkelijke stof en +Purusha: de geest, manlijk voorgesteld. Daarmee wordt echter niet +bedoeld <span class="corr" id="xd20e566" title= +"Bron: eén">één</span> eeuwige algeest of iets +dergelijks, maar de geest, wonende in ieder wezen. Ieder levend wezen +berust op de vereeniging van Prakriti en Purusha. Het doel is nu: den +geest vrij te maken van de stof. Naar zijn wezen is hij dit feitelijk +reeds: doch hij moet verlost worden van Prakriti’s gemeenschap en +wèl door waarachtig inzicht in zichzelf en de aan hem +tegenovergestelde natuur. Overpeinzing en ascese bewijzen daarbij +belangrijke diensten. Wie met het Boeddhisme en zijn leer op de hoogte +is en weet dat ook daar verlossing van alle begeerte het einddoel is, +zal erkennen dat wij hier met verwante gedachten te doen hebben.</p> +<p>Het kan ons voorts niet verwonderen, gelet op het eigenaardige +<span class="corr" id="xd20e571" title= +"Bron: pantheistisch">pantheïstisch</span> beginsel, dat het +geheele Indische denken beheerscht, dat de Vedānta als de bij +uitstek rechtzinnige school geldt, zij immers is het meest naar den +eigenaardig Brahmaanschen grondslag opgebouwd.</p> +<p>Zoo wordt dan èn de Brahmaansche godenleer èn de +Brahmaansche wijsbegeerte door denzelfden geest bezield. In beiden +klinkt het u tegen dat het uitwendige leven van weinig waarde is: +slechts een schouwtooneel tot opvoeding en onderhouding van den geest. +De uiterlijke wereld is slechts Maya (illusie, droom). Die zelfde geest +nu komt ons ook weer tegen in de oud-Indische heldendichten, die +waarschijnlijk niet door Brahmanen zijn gedicht, maar uit den kring der +Kshatrya’s <span class="pagenum">[<a id="pb22" href="#pb22" name= +"pb22">22</a>]</span>(krijgslieden, edelen) zijn voortgekomen, en die +voor een goed deel tot de vroegste tijden van het Brahmanisme worden +teruggebracht. Deze gedichten—de Rāmāyana, waarin de +lotgevallen van Rama, en de Mahābharāta, waarin die van +Krishna worden bezongen—beiden vleeschwordingen van den god +Vishnoe—brengen ons in een wonderwereld van sprookjes. Een +atmosfeer, voor ons westerlingen, vreemd in den eersten oogopslag, maar +die ons straks toch gemeenzamer wordt, als wij gaan gevoelen dat in die +zonderlinge lotgevallen der oud-Indische helden en heldinnen zich een +geest uitspreekt, dien wij zonen van het westen, in menig opzicht +kunnen deelen. Is toch niet aan onze levensopvatting vaak eigen een +besef van ’s levens droeve raadselen, dat ons drijft tot +medelijden? Bewonderen wij niet vaak de schoonheid en de kunst, toch +gevoelende dat zij zijn als een droombeeld, dat wij niet kunnen +bereiken?</p> +<p>Welnu: die zelfde geest woont ook in de oude Indische poëzie. +Haar geheimzinnigheid is die van het alleven. Zij ziet in de natuur +niet de vijandin van de ziel—zooals de middeneeuwsche Katholieke +poëzie, die het leven en de natuur ten slotte den rug +toekeert—maar zij ziet de gansche zichtbare natuur als den droom +van de algemeene wereldziel, van die ziel, die alleen werkelijk +bestaat. En de droomer heeft genot in de beelden die hem voorbijgaan, +doch een weemoedig genot, want hij voelt dat zij voorbijgaan. De +Indische poëzie ziet het gewone leven met een mengeling van +verheven gevoel en medelijden aan, zij weet, dat op de jeugd de +ouderdom, op het genot de moeheid<span class="corr" id="xd20e580" +title="Niet in bron">,</span> op de liefde de smart van het verlies, op +het leven de dood volgt. Wat nu te doen? Hopen op verandering in deze +noodwendigheden gaat niet aan: maar de ziel moet gebracht worden tot +zulk een staat van geestelijke belangeloosheid, dat zij niet langer +bedroefd is over de wisseling en de onvolmaaktheid van alle +onstoffelijke aardsche dingen.</p> +<p>Die geest—dien wij straks in volle ontwikkeling zullen zien +bij het Boeddhisme—doordringt ook de oud-Indische poëzie. +Een enkele proeve moge volstaan.</p> +<p>We willen u herinneren aan de geschiedenis van Valmiki, den man, van +wien de Indiërs onderstellen, dat hij het Rāmāyana +dichtte. Valmiki, zoo lezen wij in dit heldendicht, was een heilig +kluizenaar, die een leven van stille overpeinzing leidde in de +eenzaamheid van het woud. Het onderwerp zijner overpeinzing is het leed +der wereld. De god Brahmā vertelt <span class="pagenum">[<a id= +"pb23" href="#pb23" name="pb23">23</a>]</span>hem op zekeren dag de +geschiedenis van Rama. Indien een dichter, zoo peinst Valmiki, deze +geschiedenis van een volmaakt leven eens in diep gevoelde verzen kon +bezingen, dat zou de menschen brengen tot een beter, edeler leven. Doch +hij, Valmiki, is geen dichter. Hoe zal hij iemand vinden, voor deze +taak berekend? Valmiki moet daarover telkens weer nadenken. Op zekeren +morgen staat hij aan den oever van een helder water nabij zijn hut, +waar hij gewoon is de wasschingen te verrichten, die tot de +godsdienstige plichten van den Brahmaan behooren. En +zie—tegenover hem zijn twee reigers. Zij slaan vroolijk met hun +vleugels, vol onschuldige vreugde over ’t leven. Eensklaps valt +een der vogels, door een pijl getroffen, neer, en het zuivere water van +de plas wordt roodgekleurd. Valmiki is zoo vol medelijden en droefheid, +dat als een smartkreet uit zijn ziel wordt geperst: een dichtregel over +den dood van den onschuldigen vogel en de wreedheid van den jager. Er +is een wonderbare maat en een aandoenlijke muziek in zijn woorden, hij +moet ze nog eens en nog eens herhalen. Verwonderd wat toch over hem +gekomen is keert Valmiki terug naar zijn hut. Onderweg ontmoet hij +Brahmā die hem vraagt of hij een dichter heeft gevonden, waardig +om de geschiedenis van den volmaakten mensch Rama te vertellen? Valmiki +wil antwoorden dat hij er geen gevonden heeft. Doch instede van dit +antwoord komt hem de klacht over den dood van den reiger over de +lippen, en hij schaamt zich tegenover Brahmā: de God zal denken, +dat Valmiki hem bespot. Doch glimlachend spreekt Brahmā.</p> +<p>„Gelukkige Valmiki! Om uw medelijden met den reiger hebt gij +ontvangen de genade van Sarasvati, de godin der poëzie. Ga, en +zing voor de ooren der wereld het leven van den heiligen +Rama.”</p> +<p>Valmiki is het type van den heiligen, vromen kluizenaar, zooals hij +in die heldendichten voorkomt. Doch er komen ook andere kluizenaars in +voor, menschen, die door wreede zelfkastijding en boetedoening +tooverkrachten zoeken te verwerven. Deze worden geschilderd als +gevaarlijke personen, die men moet ontzien. En waar zij in een verhaal +optreden, komt er altijd een of ander onheil.</p> +<p>M. a. w. de dichters van deze verheven poëzie—in dit +opzicht tolken van de volksmeening—gevoelden reeds—wat +Boeddha later beslist zou uitspreken, dat door vasten en zelfkastijding +magische krachten verkrijgen, zooals de Brahmanen <span class= +"pagenum">[<a id="pb24" href="#pb24" name="pb24">24</a>]</span>dat +aanprijzen, de weg tot verlichting en verheffing der ziel niet kon +zijn. Merkwaardig komt dit uit in de legende van Rajah Visvamitra.</p> +<p>Deze is een rijk en machtig heerscher. Zijn vreedzame voorspoed +begint hem te vervelen en met een groot leger gaat hij op avonturen +uit. Hij ondervindt niet veel. Ieder is zoo bevreesd voor hem dat hij +geen enkele twist met iemand krijgt. En overal vraagt hij of men wel +iemand der levenden kent, zoo machtig als Visvamitra. Overal luidt het +antwoord ontkennend: noch op de aarde, noch in Swarga (het verblijf +boven de aarde) bestaat zulk een machtig wezen. Op zekeren dag echter +ontmoeten zij een vromen bedelaar, en Visvamitra, als godsdienstig +vorst, geeft hem rijke giften. Daarna volgt de gewone vraag: +„Kent gij iemand, zoo heerlijk en zoo machtig als +Visvamitra?<span class="corr" id="xd20e599" title= +"Niet in bron">”</span> Het antwoord luidt: <span class="corr" +id="xd20e602" title="Niet in bron">„</span>Waarlijk, gij zijt een +heerlijk en machtig vorst. Doch ik ken één mensch bij +wien uwe heerlijkheid is als rook tegenover de sterke rots: die man is +de priester Vasistha.”</p> +<p>„En, wie is die Vasistha, wiens macht grooter is dan de +mijne?”</p> +<p>„Een eenzaam kluizenaar, die leeft in de diepten van het woud. +Zijn kleeding is van boombast, hij leeft van wortels en bessen: toch, +zijn macht is grooter dan die van alle rajahs in de wereld.”</p> +<p>Visvamitra’s nieuwsgierigheid is opgewekt: hij besluit den +merkwaardigen kluizenaar een bezoek te brengen. Met zijn leger gaat hij +het woud in en ten slotte ontdekt men het eenzame verblijf van +Vasistha. De rajah wordt zeer vriendelijk ontvangen, zij spreken over +geestelijke onderwerpen en Visvamitra, zeer gesticht en opgewekt, wil +heengaan. Doch ongelukkig voor beide partijen, krijgt Vasistha den +inval om den koning en zijn leger op een feest te vragen.</p> +<p>Eerst weigert de rajah, beleefd dankend, de uitnoodiging. De vorst +kan niet begrijpen hoe een kluizenaar, die van wortels en bessen leeft, +midden in de wildernis een feest kan aanrichten voor een leger. +Vasistha verzekert echter dat dit voor hem niet moeilijk is. En zie, in +minder dan geen tijd is er op het gras een feestmaal—een +vegetarisch wel te verstaan—uitgespreid: geroosterd koren, +suikergoed, gebak, verfrischt door rivieren van gestremde melk. De +soldaten waren uiterst voldaan en vielen met vreugdekreten op het +feestmaal aan. Doch de eetlust van den rajah is bedorven: hij kan in +zijn afgunst niet begrijpen hoe Vasistha in een oogenblik <span class= +"pagenum">[<a id="pb25" href="#pb25" name= +"pb25">25</a>]</span>zoo’n feest aanricht: zou werkelijk, zooals +die bedelaar zeide, die kluizenaar grooter macht hebben dan hij? Ten +slotte verklaart Vasistha zich bereid hem de zaak uit te leggen. +Mahadeva heeft hem, als belooning voor zijn zelfkastijdingen, de +wonderkoe Sabala gegeven. Hij behoeft deze koe slechts te melken om te +verkrijgen wat hij begeert.</p> +<p>Nu neemt de bitterheid van Visvamitra nog meer toe. „Het is +niet passend”—zoo oordeelt hij „dat een heilig +kluizenaar, die een leven van boete leidt, een schepsel bezit, dat hem +in zware verzoeking brengt om zijn geloften van vasten en afsterving +van het aardsche te verbreken. Daarom Vasistha, voor uw zieleheil is +het beter dat gij mij die wonderbare Sabala schenkt.”</p> +<p>„Volstrekt niet<span class="corr" id="xd20e620" title= +"Niet in bron">,</span>” antwoordt Vasistha, <span class="corr" +id="xd20e623" title="Niet in bron">„</span>Sabala geeft mij de +zuivere boter, die ik voor het offervuur moet gebruiken, hoe zou ik die +anders verkrijgen in deze wildernis.”</p> +<p>„Ik wil in die offerboter trachten te voorzien<span class= +"corr" id="xd20e628" title="Niet in bron">,</span>” sprak rajah +Visvamitra. „Het is een duidelijke verkwisting van de +tooverkracht der onbevlekte Sabala om die voor zoo’n kleinigheid +te gebruiken. Bovendien: ik ben de meester van deze landstreek en dus +ook de rechtmatige eigenaar van het vee.<span class="corr" id= +"xd20e631" title="Niet in bron">”</span> Doch: Vasistha wijst +alle listen en onderhandelingen af. Op het laatst beveelt de rajah de +soldaten om Sabala mee te nemen: doch Vasistha melkt gauw de wonderkoe +en verkrijgt een leger, tweemaal zoo groot als dat van Visvamitra. +Moedeloos en neerslachtig keert deze naar zijn stad en paleis +terug.</p> +<p>Hier roept hij alle wijze mannen en Brahmanen tot zich en vraagt hun +hoe hij Vasistha’s trots zal breken en de wonderkoe in zijn bezit +krijgen.</p> +<p>De Brahmanen antwoorden: „Aardsche wapens, o rajah, helpen u +tegen Vasistha niet. Om hem te overwinnen moet ge hem bestrijden met +zijn eigen wapens. Zijn kracht ligt in de verdiensten, die hij zich +door zijn vroomheid en zelfverloochening verwierf. Kunt gij op +diezelfde wijze u verdiensten verwerven? Zoo niet: geef dan alle hoop +op om Sabala te verkrijgen.”</p> +<p>Rajah Visvamitra gevoelt dat het leven geen vreugde meer voor hem +heeft, zoolang hij Sabala niet bezit. Hij legt zijn koninklijk gewaad +af, verlaat zijn paleis en stad en begeeft zich naar de wildernis om +daar door een gestreng leven, der wereld afgestorven, zich krachten als +die van Vasistha te verwerven. Het zou mij te ver voeren u te verhalen +welke kwellingen de rajah al niet voor zichzelf uitdacht, of hoeveel +<span class="pagenum">[<a id="pb26" href="#pb26" name= +"pb26">26</a>]</span>moed en volharding hij toonde wanneer, tot straf +voor een oogenblik van vergeten zijner geloften—al de verdiensten +die hij door zijn zelfverloochening zich verwierf, wederom verloren +gingen. De goden, zoo schildert ons het verhaal, bevreesd voor het +slecht gebruik dat de kluizenaars maken zouden van hun door +boetedoening verkregen macht, beproeven steeds hen in hun plannen te +dwarsboomen of door kleine geschenken hen om te koopen opdat de som der +verdiensten niet te groot en te gevaarlijk zou worden. Zoo werd ook +Visvamitra beproefd door de goden, doch, hoe ook misleid en ter neer +geworpen, altijd keert hij met nieuwen ijver tot zijn plan weder! En, +in ’t eind <span class="corr" id="xd20e642" title= +"Bron: truimfeert">triumfeert</span> hij. Hij heeft zich zooveel +verdiensten verworven dat geen gunst hem kan worden geweigerd. Indra +zelf komt vriend’lijk vragen wat hij begeert. Wij verwachten dat +hij de vernedering van Vasistha en het bezit van de koe zal verlangen: +doch neen, alle toorn tegen Vasistha, alle begeerte naar Sabala is +verdwenen: hij herinnert zich niet eens dat beiden bestaan. Het eenige +wat hij vraagt is: geestelijke vrijheid en verlossing van alle aardsche +begeerten.</p> +<p>Klinkt het in dit zonderling en toch aantrekkelijk verhaal ons niet +duidelijk tegen: De ware wijze is, die geen begeerten meer kent, en +wiens ziel is gekomen tot rust en bestendigheid? Wordt ons hier niet +geleerd dat het ware doel niet is om door zelfkastijding tooverkrachten +te verkrijgen, maar om te komen tot bevrijding en verlichting?</p> +<p>We naderen hier den geest van ’t Boeddhisme, we staan hier op +den bodem, waarop dit zich ontwikkeld heeft. Nog duidelijker komt dit +uit in de geschiedenis van rajah Yayati, die wij in het +Mahābharāta vinden.</p> +<p>Rajah Yayati heeft het ongeluk om tot vrouw te nemen de dochter van +een Brahmaan, die met wonderbare tooverkrachten is toegerust. De rajah +heeft ongenoegen met zijn vrouw, en de Brahmaan, zijn schoonvader, weet +hem door zijn tooverkracht met een ontijdigen ouderdom te straffen. Zoo +is hij in den bloei der jeugd in een bevend, waggelend grijsaard +veranderd, die den Brahmaan smeekt om toch enkele jaren van +levenskracht, opdat hij afscheid moge nemen van de vreugden van dat +leven, dat hij zoo gemakkelijk had opgevat, toen hij niet begreep dat +hij het zoo spoedig zou verliezen.</p> +<p>De Brahmaan staat toe dat Yayati zijn ouderdom zal verwisselen tegen +de gelukkige jeugd van een ander, doch voor weinige jaren slechts. Zijn +die voorbij, dan moet hij <span class="pagenum">[<a id="pb27" href= +"#pb27" name="pb27">27</a>]</span>wederom zijn straf des ouderdoms +ondergaan. Na vele jaren van vermoeiend rondzwerven weet rajah Yayati +den jongsten zijner zonen te overreden om den last van den +vroegtijdigen ouderdom op zich te nemen en aan zijn vader diens eigen +jeugd over te doen. De rajah wil nu, in den korten tijd hem gelaten, +ten volle genieten van alle aardsche vreugde.</p> +<p>Hij beproeft allereerst de weelde, die den mensch streelt en de +genietingen der zinnen, dan het avontuurlijk leven van den jager, +vervolgens de vreugde, die wijsbegeerte en poëzie aan verstand en +hart schenken. Doch het resultaat is altijd hetzelfde. Hij ondervindt +dat deze vreugden des levens eigenlijk niet wezenlijk bestaan, maar +alleen als voorwerp onzer begeerte aantrekkelijk schijnen. Dan keert +hij terug tot zijn zoon, wien hij teruggeeft zijn jeugd en zijn +vatbaarheid om te genieten en zelf neemt hij zijn straf wederom op. En +zijn slotsom is de volgende:</p> +<p>„Ik heb bevonden, dat het voorwerp, dat men begeert nooit de +begeerte bevredigt, het voedt slechts de vlam, evenals de gereinigde +boter het offervuur.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e661" title= +"Niet in bron">„</span>Al de rijst, al het koren, al het vee, +alle schatten, alle beminnelijkste vrouwen die de aarde bevat, zij +kunnen nooit des menschen begeerte voldoen; daarom is het eenige de +begeerte zelf te dooden en uit te werpen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e665" title= +"Niet in bron">„</span>Ik voor mij wil die verterende dorst der +begeerte van mij afzetten. Neem dus, mijn zoon, uwe jeugd weder, ik zal +mijn woning nemen in het woud, waar de gazellen verblijf houden en wil +mijn hart richten op de beschouwing der eeuwige dingen.”</p> +<p>Zoo werd rajah Yayati een kluizenaar. Doch ook nu is zijn +geestelijke oefening nog onvolledig. Hij volbrengt zware boetedoeningen +en verkrijgt daardoor het voorrecht om in dit stoffelijk lichaam reeds +naar Swarga (het verblijf der goden) te mogen opstijgen. Op zekeren dag +echter geeft de rajah hoog op van zijn verwonderlijke boetedoeningen +tegenover Indra, den god van het uitspansel. Doch deze bluf berooft hem +van de verdiensten, die hij zich had verworven en waardoor hij alleen +in Swarga kon wonen. Aldus moet hij naar beneden dalen; hij blijft nu +tusschen de hemelsche en aardsche sfeer en wordt daar volmaakt. Want nu +leert hij dat het belangrijkste feit is, niet wààr iemand +is, doch wàt hij is. „Noch hier, noch in Swarga noch op de +aarde, noch in de hel Naraka woon ik, de zetel van mijn wezen is in mij +zelven.” <span class="pagenum">[<a id="pb28" href="#pb28" name= +"pb28">28</a>]</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e672" title= +"Niet in bron">„</span>Pijn heb ik niet in mijn macht doch leed +te gevoelen over mijn pijn kan ik vermijden. Beter dan in Swarga te +zijn is zijne ziel in lijdzaamheid te bezitten.” En als de rajah +zoo spreekt klinken er triumfkreten om hem heen. Hij heeft de volmaking +bereikt en Swarga is nu zijn tehuis. Doch rajah Yayati heeft geen +ongeduldige begeerten naar zijn hemelsch verblijf. Langzaam stijgt hij +omhoog, bijna onwillig, en nog eens herhaalt hij: „Beter dan +Swarga is zijne ziel te bezitten in lijdzaamheid.”</p> +<p>We komen hier, herhaal ik, als op den drempel van het Boeddhisme. +Daar verzekert ons de verlichte (Boeddha) dat de mensch niet om den +hemel te beërven, noch om de goden te behagen, maar om tot den +grooten vrede, tot de rust van <span class="corr" id="xd20e677" title= +"Bron: Nirwana">Nirvāna</span> te komen alle begeerten en +hartstochten moet afsterven. Komt ook niet in de ziel van Yayati +datzelfde denkbeeld tot rijpheid?</p> +<p>Van het Brahmanisme zouden wij hier afscheid kunnen nemen. Wij +hebben de moeder gevolgd tot op het oogenblik waarop de dochter (het +Boeddhisme) zal worden geboren, die straks het ouderlijk huis zal +verlaten.</p> +<p>Toch, al is het ons vooral om dat Boeddhisme te doen, wij kunnen van +het oude Brahmanisme hier nog geen afscheid nemen. Niet, omdat wij bij +al zijn latere lotgevallen en wisselingen willen stilstaan; dat zou ons +veel te ver voeren. Maar wel, omdat wij nog willen beschouwen het +streven der Brahmo Samāj, die trachten hun godsdienst van alle +bijvoegselen te ontdoen en tot zijn oorspronkelijke zuiverheid terug te +brengen. Ons volgend hoofdstuk zal daaraan gewijd zijn.</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e538" href="#xd20e538src" name="xd20e538">1</a></span> Man der +laagste caste.</p> +</div> +</div> +<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="label">Hoofdstuk III.</h2> +<h2 class="main">Gezuiverd Brahmanisme in den nieuweren tijd<a id= +"xd20e690" name="xd20e690"></a> (de Brahmo-samāj.)</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Reeds in het vorige hoofdstuk wezen wij op het +eigenaardig karakter van het Brahmanisme, dat, bij allen schijn van +veelgodendom, toch zoekt naar de éénheid in de veelheid. +Wij zagen dat dit reeds in overoude dagen den Indischen godsdienst +<span class="pagenum">[<a id="pb29" href="#pb29" name= +"pb29">29</a>]</span>kenmerkte, brengen wij ons maar eens te binnen de +hymne aan Varuna, die wij daar straks<a class="noteref" id= +"xd20e696src" href="#xd20e696" name="xd20e696src">1</a> aanhaalden. Er +waren echter kringen en tijdperken, waarin dat vergeten werd, doch dan +kwam er bijna altijd weer reactie ten gunste van de vereering van +één eenig wezen. Zoo had men bijvoorbeeld in de +12<sup>e</sup>, 13<sup>e</sup>, 15<sup>e</sup> en 16<sup>e</sup> eeuw +verschillende Vaishnava hervormers, die Vishnoe predikten als den +éénigen, den hoogsten god. Toch konden deze hervormers, +vooral door hun leer der avatāra’s, der vleeschwordingen van +Vishnoe, er niet in slagen het bijgeloof te boven te komen. Als Vishnoe +nu eens vleesch werd in een held, dan weer in een groot leeraar of in +een dier, ten einde zijn schepselen te verlossen, dan mochten er in +deze leer inderdaad verheven gedachten opgesloten liggen, toch moest +zij leiden tot telkens hernieuwden afgodsdienst.</p> +<p>In de 16<sup>e</sup> eeuw was er nog een andere, monotheïstisch +gekleurde hervorming, die der Kabir panti, welke onder den invloed +stond van het Mohammedanisme en trachtte Mohammedanen en Hindoe’s +door het gemeenschappelijk geloof in <span class="corr" id="xd20e717" +title="Bron: eénen">éénen</span> God te +vereenigen. Doch ook deze bereikte haar doel niet: groote strijd +tusschen de Muzelmannen en de aanhangers van het nieuwe geloof was het +einde.</p> +<p>De beweging, waarvan wij thans iets willen meedeelen, was van +anderen aard. Zij ging en gaat niet om buiten den invloed van het +Christendom: geboren is zij uit het verlangen naar een reiner geloof, +bij de meer beschaafden in Indië gewekt door de aanraking met de +Engelsche overheerschers.</p> +<p>Rāmmohun Roy, die in het jaar 1774 in het stadje Radhanagar +geboren werd, kunnen wij noemen als den stichter der Brahmo-samāj. +Zijn vader was een Brahmaan van hooge caste, die hem een geleerde +opvoeding gaf. Zoo kwam het dat de zoon reeds op jeugdigen leeftijd de +Perzische en Arabische literatuur, den Koran incluis, bestudeerde. Toch +verloor hij daarbij ook zijn Indische studiën niet uit het oog. +Weldra begreep hij dat in de oud-Indische godsdienstige boeken, +bepaaldelijk in de Bhāgavata Purāna, waaruit zijn vader hem +gewend had iederen morgen een hoofdstuk te lezen, veel fabelachtigs +voorkwam. Wat hem echter sterk aantrok waren de Upanishads, de +bespiegelingen der oude wijzen over de Veda’s.</p> +<p>De jongeling gaf zijn vrije gevoelens openlijk te kennen in een +geschrift over de afgoderij, dat hij op <span class="corr" id= +"xd20e726" title="Bron: 16 jarigen">16-jarigen</span> leeftijd +<span class="pagenum">[<a id="pb30" href="#pb30" name= +"pb30">30</a>]</span>uitgaf en dat hem den haat van al zijn +familiebetrekkingen op den hals haalde. Ja, om de vijandschap, die +tegen hem ontstaan was moest hij zelfs zijns vaders huis voor een tijd +verlaten.</p> +<p>Hij zwierf nu in verschillende streken rond, in Benares bestudeerde +hij het Mohammedanisme, in Tibet had hij veel besprekingen met +Boeddhisten. Geen zorg en moeite was hem te groot om de waarheid te +leeren kennen. Hij las het O. T. in het Hebreeuwsch, den Koran in +’t Arabisch, de Veda’s in het Sanskriet, de boeken der +Boeddhisten (Tripitaka) in het Pāli. Hij ging ook zelfs Grieksch +leeren ten einde het N. T. goed te leeren.</p> +<p>In 1796 keerde hij weer naar huis terug, de vrede met zijn familie +werd gesloten en meer dan ooit gaf hij zich nu aan zijn +Sanskrietstudiën over. Doch: tegelijk leerde hij met even grooten +ijver het Engelsch en zocht van de Europeesche maatschappij te leeren. +Na den dood zijns vaders in 1803 begon hij de dwalingen van het +Brahmanisme met kracht te bestrijden. Hij trad in Engelsch-Indischen +staatsdienst en maakte zich daarin bemind bij diegenen, over wie hij +gesteld was. Ook bij deze praktische werkzaamheden verwaarloosde hij +echter zijn godsdienstige <span class="corr" id="xd20e735" title= +"Bron: studiëen">studiën</span> niet. Een meer nauwgezet +onderzoek van de Veda’s leidde hem tot de denkwijze, dat de oude +godsdienst der voorvaderen geen afgodendienst was geweest, maar +vereering van den éénigen God. Ten einde dit in het licht +te stellen gaf hij verschillende gedeelten van de Veda’s, vooral +van de Upanishad’s in het licht.</p> +<p>Ook bewoog hij zich op praktisch gebied: hij toonde aan dat nergens +in de Veda’s werd voorgeschreven of goedgekeurd dat, zooals in +Indië gebruikelijk was, de weduwe zich verbrandt op het lijk van +haar echtgenoot. De beweging, die hij tegen dit weduwenoffer +(Sāti) in ’t leven riep, heeft er toegeleid, dat de +Sāti in 1829 door de wet in Britsch-Indië werd +afgeschaft.</p> +<p>’t Viel hem echter niet gemakkelijk als hervormer op te +treden, de lieden van zijn eigen caste en kring wendden zich van hem +af, tegenstanders vielen hem aan. Hij week dus naar Calcutta uit, en +daar had hij onder de Hindoe’s en onder de Jaina’s<a class= +"noteref" id="xd20e742src" href="#xd20e742" name="xd20e742src">2</a> +grooten invloed. Zijn doel was om zijn landgenooten tot de ware +<span class="corr" id="xd20e745" title= +"Bron: monotheistische">monotheïstische</span> leer van +Veda’s en Upanishad’s terug te brengen. <span class= +"pagenum">[<a id="pb31" href="#pb31" name="pb31">31</a>]</span></p> +<p>Hier in Calcutta werd daartoe een vereeniging gesticht, „de +geestelijke vereeniging” geheeten. De leden waren echter niet +bestand tegen de voortdurende vijandschap, waarmede zij te strijden +hadden: èn—langzamerhand vielen zij af. Alleen de stichter +bleef over, doch deze, geenszins ontmoedigd, verdubbelde zijn pogen. +Ook kwam hij tot meerdere waardeering van het Christendom. De lessen +van Jezus trokken hem zóó aan, dat hij in 1820 een werkje +uitgaf, getiteld: „De voorschriften van Jezus, den gids tot vrede +en geluk.” Hij vond de leer van het Christendom meer in +overeenstemming met de zedelijke beginselen dan die van andere +godsdiensten. Evenwel, het orthodoxe Christendom met zijn dogma’s +van drie-eenheid en godheid van Jezus stond hem tegen, en hij wist +zelfs een zendeling, zekeren Adam, van zijn orthodox geloof te bekeeren +tot zijn eigen opvatting.</p> +<p>Rāmmohun Roy was van oordeel dat de ééne God der +waarheid zich overal openbaart. Wat er heiligs en goeds is in de +Veda’s, de geschriften der Christenen, den Koran, het Zend +Avesta: het is alles aan goddelijke openbaring te danken. Wat +overeenkomt met het natuurlijk en gezond oordeel van het verstand en +met het gevoel van het menschelijk hart, dat is waar. De eenige vader +wil dat wij allen liefhebben, zoo sprak hij, onverschillig hun land, +caste, kleur of geloof. Men ziet, het was een vrijzinnig geloof. Maar +was het toch tevens niet echt-Brahmaansch, in alle openbaringsvormen te +herkennen den geest van den Al-Eene?</p> +<p>Rāmmohun Roy deed wat hij kon om zijn denkbeelden te +verspreiden. Iederen Zaterdagavond hielden hij of zijn vrienden +godsdienstige samenkomsten. De dienst was daarbij in vier deelen +verdeeld: reciteeren uit de Veda’s, voorlezen uit de +Upanishad’s, een godsdienstige toespraak, het zingen van +godsdienstige liederen.</p> +<p>Ten slotte kon de eerste „<span class="corr" id="xd20e758" +title="Bron: Theistische">Theïstische</span><a class="noteref" id= +"xd20e760src" href="#xd20e760" name="xd20e760src">3</a> +Hindoekerk” worden gesticht in 1830. Hare leden noemden zich +Brahmo Samāj (vereeniging van „die in God gelooven”). +Een nieuwe secte wilde hij daarmede niet stichten: wel voorbereiden dat +Hindoe’s, Christenen en <span class="corr" id="xd20e769" title= +"Bron: Mahomedanen">Mohammedanen</span> zich in den dienst van den +Eéne zouden ontmoeten.</p> +<p>Jammer dat zijn levensdraad zoo spoedig werd afgesneden: hij stierf +namelijk reeds in 1833, en wel te Bristol in Engeland, <span class= +"pagenum">[<a id="pb32" href="#pb32" name="pb32">32</a>]</span>waar hij +een belangrijke politieke opdracht had te vervullen. Hij stierf als +Brahmaan, zijn bediende omwikkelde zijn lijk met het gewijde koord; bij +al zijn strijd was toch gebleven de innige gehechtheid aan het oude +geloof.</p> +<p>Gelijk men zich voorstellen kan was zijn dood een zware slag voor de +nieuwe beweging. Zij vond echter weldra een uitnemend leider terug in +Debendra-nāth. Deze heeft eigenlijk de nieuwe gemeente +georganiseerd, van welke hij sedert 1841 deel uitmaakte. Hij stelde een +beginselverklaring der Brahmo Samāj<a id="xd20e778" name= +"xd20e778"></a> op. Ieder lid is verplicht:</p> +<p><span class="corr" id="xd20e781" title= +"Niet in bron">„</span>Zich van afgoderij te onthouden, geen +geschapen voorbeeld te aanbidden, maar door de liefde van God en door +het doen van de werken, die Gode aangenaam zijn, te vereeren: den +grooten God, den Schepper, Onderhouder en Vernietiger, de oorzaak aller +ontwikkeling, den Ongedeelde, den Eéne, zooals er geen tweede +is, een heilig leven te leiden en vergeving te zoeken door de zonde +vaarwel te zeggen.”</p> +<p>Ook werd een liturgie, uit gebeden, aanroepingen, liederen en +overdenkingen bestaande, saamgesteld.</p> +<p>Langzamerhand breidde nu de nieuwe stichting zich uit onder de +voortreffelijke leiding van Pandit Rām Chandra +Vidijā-bag-ish, den leeraar der nieuwe gemeente, totdat zij in +1847 bijna achthonderd leden telde.</p> +<p>Er kwamen echter moeilijke dagen. Verschil rees omtrent de +Veda’s: waren zij werkelijk boeken van goddelijk, onfeilbaar +gezag—òf waren ook zij vol van dwalingen? Ten slotte werd +vastgesteld, dat noch Veda’s, noch Upanishad’s als +onfeilbare gidsen zouden gelden. Alleen wat met het zuivere +theïstische geloof overeenstemde moest worden aanvaard, en dit +geloof rustte op twee grondslagen: de natuur en het inwendig licht.</p> +<p>Intusschen verspreidden de „in God geloovigen” zich ook +door andere steden en streken van Indië en gaf Debendra-nāth +nieuwe kracht en vastheid aan de beweging door de uitgave van zijn +werk: Brahma Dharma (de theïstische godsdienst), waarin +voorkwamen: de vier grondbeginselen van het Indisch Theïsme, de +straks aangehaalde verklaring en goedgekeurde aanhalingen uit de +Veda’s, de Upanishad’s en latere Hindoe werken.</p> +<p>Die vier grondbeginselen zijn de volgende:</p> +<p>I In den beginne, voor dit heelal bestond, was het <span class= +"corr" id="xd20e800" title= +"Bron: eène">ééne</span> hoogste wezen. Hij heeft +het gansch heelal geschapen.</p> +<p>II Hij is eeuwig, verstandig, oneindig, vol van zegeningen, +<span class="pagenum">[<a id="pb33" href="#pb33" name= +"pb33">33</a>]</span>zelfgenoegzaam, zonder vorm, eenig, zoodat er geen +tweede is als Hij, al doordringend, al besturend, al beschermend, +alwetend, almachtig en onbewegelijk, volmaakt en zonder +vergelijking.</p> +<p>III Alleen door hem te dienen, kan het geluk worden verzekerd in +deze en in de volgende wereld.</p> +<p>IV Liefde tot Hem en het volbrengen van de werken, die Hij lief +heeft, vormen zijne vereering.</p> +<hr class="tb"> +<p>Wie met deze beginselen instemming betuigde kon lid worden van de +Calcutta Brahmo Samāj. Wie meer volledig wilde worden ingewijd +moest de zeven, straks genoemde, verklaringen afleggen.</p> +<p>Het voornaamste der nieuwe leer was voorts het volgende: „Het +inwendig licht en het boek der natuur vormen den oorspronkelijken +grondslag van het Brahmaansch geloof, doch de godsdienstige waarheid +wordt dankbaar aanvaard, zoowel uit ieder gedeelte der oude Hindoesche +geschriften als uit andere gewijde boeken. God is de hemelsche Vader, +een persoonlijk wezen met zedelijke eigenschappen. Die God is nimmer +vleesch geworden, doch Hij draagt zorg voor het heil Zijner schepselen. +Tot Hem te bidden is niet vergeefs. Berouw is de eenige weg tot +verzoening, vergeving en verlossing. De mensch is bestemd om ook op +godsdienstig gebied zich steeds meer te volmaken. Goede werken, +barmhartigheid, kennis verwerven, bespiegeling en vereering zijn de +eenige godsdienstige plechtigheden: boetedoeningen en pelgrimstochten +zijn zonder nut. Het eenige offer is zichzelf Gode te wijden, de eenige +pelgrimstocht is het gezelschap der goeden te zoeken, de eenige ware +tempel is het reine hart. Onderscheiding van casten is er +niet.”</p> +<p>Zoo was het programma, naar men ziet, doortastend genoeg. Toch bleef +men in de praktijk aan zeer veel van den ouden godsdienst hangen, en +sommigen, daaronder de invloedrijke leeraar Narāin Bose stelden +ook op den voorgrond dat het doel niet moest zijn den ouden godsdienst +af te breken maar dezen te volmaken.</p> +<p>Anderen, die sedert 1858 hun geestelijken leidsman vonden in Keshab +Chandar Sen, oordeelden anders. Zij wilden vooral breken met alles in +de oude, vastgewortelde maatschappelijke instellingen, wat met hun +geestelijken godsdienst niet overeenkwam. Men beseft hoe moeilijk deze +taak was, hoeveel stille en openlijke vijandschap er op dezen weg viel +te bestrijden, <span class="pagenum">[<a id="pb34" href="#pb34" name= +"pb34">34</a>]</span>hoeveel misverstand uit den weg te ruimen. Toch, +Keshab Chandar Sen, toen 20 jaar oud, deinsde er niet voor terug.</p> +<p>Zijn levensweg was anders geweest dan die van zijn voorganger +Rāmmohun Roy. Eerst opgevoed in een omgeving van Hindoesch +bijgeloof, ontving hij later in Calcutta een Engelsche opvoeding. Voor +de Europeesche wetenschap bezweek het oude geloof. Doch zonder +godsdienstig geloof kon eene natuur als hij niet leven. Hij zocht naar +betere kennis van God. Op zekeren dag kreeg hij eenige preeken van +Narāin Bose in handen en tot zijn verwondering bemerkte hij dat er +in Calcutta reeds een Theïstische kerk bestond. Aanstonds sloot +hij zich daarbij aan.</p> +<p>Weldra nam hij in de broederschap een belangrijke plaats in. Eerst +werkte hij onder leiding van Debendra-nāth ongeveer vijf jaar +lang, maar een persoonlijkheid als de zijne moest wel op den voorgrond +treden.</p> +<p>Keshab Chandar Sen was met de tot nu toe ingevoerde hervormingen +niet tevreden. Hij wilde alles wat op casten-verschil wees afgeschaft +zien. Als een begin op dien weg bepleitte hij dat allen, die de +godsdienstoefeningen der nieuwe kring leidden, het gewijde hemd, +waardoor de hoogere casten zich onderscheidden, zouden afleggen. +Debendra-nāth wilde het zelf wel afdoen, maar zoo’n +verplichting anderen niet opleggen.</p> +<p>Dit gaf wrijving tusschen de behoudende en de vooruitstrevende +elementen. Trouwens, dit niet alleen, achtereenvolgens kwamen nog tal +van hervormingen aan de orde, waarop Keshab Chandar Sen en de zijnen +aandrongen. Zoo bijvoorbeeld een verandering in de Srāddha, of den +dienst der gestorven voorvaderen, welks ritus niet met de ware +Brahmaleer omtrent een toekomstig leven overeenkwam. Dan, wijziging van +het <span class="corr" id="xd20e832" title= +"Bron: ceremonieël">ceremonieel</span> bij geboorte, naamgeving en +lijkverbranding. Verder, een meer gepaste inwijding voor hen, die tot +de gemeente toetraden.</p> +<p>Ook wilde men de vrouwen opvoeden en verheffen. Zij werden +aangemoedigd om toe te treden, velen deden dit en woonden dan den +dienst bij achter gordijnen of in een afzonderlijk vertrek.</p> +<p>Dan stelde men aan de orde, hervorming van het huwelijk. Men wilde +afgeschaft zien de kinderhuwelijken, zoo nauw saamgeweven met Indische +zeden, maar tot zooveel misbruik en ellende voerend, ook wilde men dat +de veelwijverij zou worden opgeheven en dat de weduwen vrijheid zouden +hebben <span class="pagenum">[<a id="pb35" href="#pb35" name= +"pb35">35</a>]</span>te hertrouwen. Ook wilde men tal van dwaze en +overtollige ceremoniën bij het huwelijk afschaffen. Dit ongeveer +waren de bedoelingen der meer vooruitstrevenden.</p> +<p>Toch, ook de meer behoudenden, gingen in veel mede. <span class= +"corr" id="xd20e843" title="Bron: Nārain">Narāin</span> Bose +was de eerste om in zijn eigen familie het opnieuw huwen van een weduwe +toe te laten, waarvoor men hem in zijn geboortedorp haast steenigde. +Debendra-nāth gaf het voorbeeld door voor grooten eenvoud te +zorgen bij het huwelijk van zijn tweede dochter, dat op 26 Juli 1861, +in tegenwoordigheid van tweehonderd geloofsgenooten, plechtig, zonder +overdreven feestvertoon, werd voltrokken. Dit was de eerste +huwelijkswijding volgens den ritus der Brahmo Samāj.</p> +<p>Keshab Chandar Sen ging echter nog verder. Hij voltrok in 1864 een +huwelijk tusschen twee personen van verschillende caste: wat +Debendra-nāth zeer mishaagde.</p> +<p>Chandar Sen voelde zich onder de Brahmo Samāj niet recht thuis: +hij zag nog te veel van den ouden castengeest en van het oude bijgeloof +en gevoelde de noodzakelijkheid om den bijl te leggen aan den wortel +van den ouden stam. ’t Eind was dat er een scheuring ontstond +tusschen vooruitstrevenden en meer behoudenden. De eersten scheidden +zich af en stichtten in November 1866 een nieuwe vereeniging: de Brahmo +Samāj van Indië geheeten.</p> +<p>Haar doel was, zooals Chandar Sen in zijn openingsrede op 11 +November verklaarde, alle Brahma-vereerders in één +lichaam te vereenigen en een organisatie over geheel Indië te +verkrijgen. In 1869 opende deze nieuwe gemeente haar bedehuis.</p> +<p>Haar optreden kenmerkte zich door groote godsdienstige +bezieling.</p> +<p>Haar programma luidt aldus:</p> +<p>God is de eerste oorzaak van het heelal. Door Zijn wil schiep Hij +alle voorwerpen uit niets en onderhoudt Hij deze bij voortduring. Hij +is Geest, geen stof. Hij is volmaakt, oneindig, almachtig, vol van +genade en heiligheid. Hij is onze Vader, Beschermer, Meester, Koning en +Verlosser.</p> +<p>De ziel is onsterfelijk. De dood is slechts de oplossing van het +lichaam. Er is geen nieuwe geboorte na den dood: het toekomstig leven +is een voortzetting en ontwikkeling van het tegenwoordig leven. De +menschen die nu leven zijn de embryo’s van de menschen, die zijn +zullen.</p> +<p>De ware (heilige) schriften zijn tweeërlei: het boekdeel der +natuur en de natuurlijke denkbeelden, in den geest ingeplant. De +wijsheid, macht en genade van den Schepper staan in het <span class= +"pagenum">[<a id="pb36" href="#pb36" name="pb36">36</a>]</span>gansche +heelal beschreven. Alle denkbeelden over onsterfelijkheid en +zedelijkheid zijn oorspronkelijke overtuigingen, in des menschen zijn +gegrond.</p> +<p>God wordt nimmer mensch door een menschelijk lichaam aan te nemen. +Zijn goddelijkheid woont in ieder mensch en openbaart zich in sommigen +met groote kracht. Mozes, Jezus Christus, Mohammed, Nānak, +Cartanya en andere groote leeraren verschenen op bepaalde tijden en +brachten vele heilsgoederen aan de wereld. Zij mogen aanspraak maken op +algemeene dankbaarheid en liefde.</p> +<p>De Brahma godsdienst is verschillend van alle andere +godsdienststelsels der wereld, toch maakt hij het wezen van allen uit. +Hij is niet vijandig tegen andere gelooven. Wat daarin waars is, +aanvaardt hij. Hij is gegrond op het wezen des menschen en is daarom +eeuwig en algemeen, noch ook beperkt tot leeftijd of landstreek.</p> +<p>Alle menschen behooren tot ééne broederschap. De +Brahma godsdienst kent geen onderscheid van hooge en lage caste. Het +doel van dezen godsdienst is allen tot één huisgezin te +vereenigen.</p> +<p>Er zijn vierderlei plichten: 1. plichten tegenover God, zooals: +geloof in Hem, liefde, vereering en aanbidding. 2<span class="corr" id= +"xd20e876" title="Niet in bron">.</span> plichten tegenover onszelf, +zooals: bewaring van ons lichamelijk welzijn, verkrijging van kennis, +heiliging der ziel. 3. plichten tegenover anderen, zooals: +waarachtigheid, rechtvaardigheid, dankbaarheid, het bevorderen van het +welzijn van alle menschen. 4. plichten tegenover dieren en lagere +schepselen, zooals vriendelijke behandeling.</p> +<p>Iedere zondaar moet de gevolgen van zijn eigen zonden dragen, vroeg +of laat, in dit of in een volgend leven.</p> +<p>De mensch moet naar heiligheid streven door vereering van God, +onderdrukking der hartstochten, berouw, de natuur en goede boeken te +onderzoeken, goed gezelschap te zoeken en in de eenzaamheid te +overpeinzen. Deze dingen zullen, door de werking van Gods genade, tot +verlossing leiden. Verlossing is bevrijding der ziel van den wortel van +het bederf en haar voortdurend groeien in heiligheid. Dit groeien duurt +tot in eeuwigheid, en de ziel wordt meer en meer goddelijk en gelukkig +in Hem, die de bron is van oneindige heiligheid en vreugde. Het +nabijzijn van God is de hemel der Indische Theïsten.</p> +<p>Naar men ziet zijn hier verscheiden denkbeelden aan het Christendom +ontleend. Ook de godsdienstoefeningen hebben <span class= +"pagenum">[<a id="pb37" href="#pb37" name= +"pb37">37</a>]</span>gewoonlijk op Zondag plaats. Zij zijn ongeveer +aldus ingericht: eerst een lied, dan een aanroeping van God door den +leeraar, door een ander lied gevolgd. Vervolgens vereering van God, +gezongen door de geheele gemeente, voortgezet door den voorzanger +alleen. Dan eenige minuten van stille overpeinzing en gemeenschap met +God. Vervolgens wordt, door de geheele gemeente, staande, het volgende +gebed gesproken:</p> +<p>„Leid ons, o God, van onwaarheid tot waarheid, van duisternis +tot licht, van dood tot onsterfelijkheid. O, Vader der waarheid, +openbaar u toch aan ons. Gij zijt genadig, bescherm ons steeds in uwe +grenzenlooze goedheid. Vrede! Vrede!” Dan volgt een gebed voor de +gansche wereld, door den voorganger alleen, gevolgd door een ander lied +en door het zeggen van teksten uit Hindoesche en andere gewijde +schriften. Eindelijk een preek, gevolgd door gebed, zegen en lied.</p> +<p>Jammer genoeg ontstond er in deze vereeniging in 1878 weer een +nieuwe scheuring. De uitgetredenen stichtten zich een eigen bedehuis. +Doch op al de bijzondere lotgevallen der verschillende Indische +Theïstische groepen in te gaan zou ons te ver voeren. Wij merken +alleen nog op, dat er reeds in 1883 over Engelsch Indië 170 +gemeenten bestonden, de een wat meer behoudend, de ander wat meer +kritisch staande tegenover de Hindoesche overlevering, maar toch allen +getuigenis afleggend van nieuwen levensgloed. Onder de hoofdleiders +moeten wij nog noemen Mozoomdar, die eenige jaren geleden op het +parlement der godsdiensten in Chicago zoo meesleepend wist te +getuigen.</p> +<p>Van harte hopen wij dat deze verlichte Indiërs hun vaderland +van bijgeloof mogen zuiveren en dat zij de vele schatten, in de gewijde +boeken van hun volk verborgen, in ruime mate ook tot de westerlingen +mogen helpen brengen. Want, de tempel der toekomst zal worden +saamgevoegd uit vele kostelijke steenen, aangebracht uit vele landen. +<span class="pagenum">[<a id="pb38" href="#pb38" name= +"pb38">38</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e696" href="#xd20e696src" name="xd20e696">1</a></span> Zie blz. +9.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e742" href="#xd20e742src" name="xd20e742">2</a></span> Een secte, +eenigszins aan het Boeddhisme verwant.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e760" href="#xd20e760src" name="xd20e760">3</a></span> Het +<span class="corr" id="xd20e762" title= +"Bron: theisme">theïsme</span> stelt, tegenover het <span class= +"corr" id="xd20e765" title="Bron: pantheisme">pantheïsme</span>, +het zelfstandig bestaan van God, diens persoonlijkheid, op den +voorgrond.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="label">Hoofdstuk IV.</h2> +<h2 class="main">Het Boeddhisme.</h2> +<div id="ch4.1" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">I. Het leven van Boeddha tot aan zijn openlijk +optreden.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">In ons overzicht van het Brahmanisme hebben wij gezien +hoe er in het oude Indië, hoe langer hoe meer, gevoeld werd niet +alleen door verlichte priesters, maar ook door leeken, dat niet in +offers en uitwendige vereering der goden, doch in het streven naar +verlossing van alle begeerten, naar onderdrukking van alle hartstocht +het ware levensdoel kan bestaan. Niet door het streven naar +bovennatuurlijke krachten, niet door boetedoeningen om eenig aardsch +voordeel te verkrijgen, maar door, tot zichzelf inkeerende, de +ongenoegzaamheid van al het aardsche in te zien en dan ook van alle +begeerte afstand te doen, komt men tot het hoogste heil. Dat werd +gevoeld door vele eenzame vromen in het stille woud, maar lag ook op +den bodem van de ziel van het Indische volk; het Boeddhisme zou het +straks doen doordringen tot een wijden kring.</p> +<p>Een wijden kring: de godsdienst van den Indische wijze wordt thans +nog beleden door ongeveer een derde der geheele menschheid. Uit zijn +oude bakermat, Voor-Indië, is het voor het grootste gedeelte later +weer door het Brahmanisme verdrongen. Doch in tal van andere landen +heeft het zich zeer uitgebreid. Wij noemen onder de voornaamste landen, +waar deze godsdienst heerscht: Ceylon, Birma, Siam, Annam, Tibet, China +en Japan.</p> +<p>Doch, al wordt in al deze landen Boeddha in eere gehouden, er is een +groot verschil. Het Boeddhisme van Ceylon en Birma is in vele opzichten +gansch iets anders dan dat van Tibet. ’t Is er mee als met het +vrijzinnig-Protestantsch <span class="pagenum">[<a id="pb39" href= +"#pb39" name="pb39">39</a>]</span>en het Roomsch-Catholiek Christendom. +Beiden willen Jezus eeren, doch de eersten beschouwen den stichter van +hun godsdienst als mensch en vinden in ’t naleven zijner +levensbeginselen de hoofdzaak. De anderen erkennen hem als een Godheid, +die door plechtig ceremonieel nog meer wordt gediend dan door +overpeinzing en betrachting zijner leer. Zoo is het ook met het +Boeddhisme. Komt ge in Birma, dan hoort ge weinig van Boeddha als +godheid, maar wordt de beteekenis van zijn strijd en overwinning als +mensch diep gevoeld. En in een leven van eenvoud en liefde voor al wat +leeft, drukt men de voetstappen des Meesters. Doch in Tibet heeft +Boeddha goddelijke eer, ja een plaatsvervanger op aarde, voor wien men +zich als voor Rome’s Paus nederbuigt. Daar worden tal van +formulier-gebeden voor hem opgezegd, tal van geheimzinnige +plechtigheden voor hem verricht. De eeredienst is er oneindig +luisterrijker en samengestelder dan in de zuidelijke landen als Birma +en Ceylon. En in China en Japan is het Boeddhisme met andere +godsdiensten als ineengevloeid en heeft daarbij een deel van zijn +oorspronkelijk karakter ingeboet.</p> +<p>Doch, dezen godsdienst in al zijn ontwikkelingen en zijwegen te +volgen ligt niet op onzen weg. ’t Is ons voornamelijk te doen om +den geest van den wijze, dien Edwin Arnold niet zonder reden het licht +van Azië noemde, te leeren kennen.</p> +<p>Dat nu is, ofschoon er genoeg over het Boeddhisme geschreven is en +geschreven wordt, niet zoo gemakkelijk als het schijnt. Allereerst is +er quaestie over de persoon van den Boeddha. Was hij een historisch +persoon, of berust zijn gansche levensgeschiedenis, zooals die uit +vroegere en latere Boeddhistische geschriften wordt gekend, op +verdichting? Er zijn geleerden, die dit beweerd hebben. De Fransche +geleerde Sénart<a class="noteref" id="xd20e915src" href= +"#xd20e915" name="xd20e915src">1</a> tracht de gansche, in zoo menig +opzicht aantrekkelijke legende van den Boeddha tot een zonnemythe te +herleiden, en brengt op vernuftige wijze alle bijzonderheden daarvan +met deze opvatting in verband.</p> +<p>Doch: waarschijnlijk is deze opvatting alles behalve. Ten eerste +omdat gewoonlijk een groote godsdienstige beweging haar oorsprong vindt +in een krachtige persoonlijkheid, ten tweede, omdat er toch veel +waarschijnlijks en natuurlijks achter het phantastische der +levensbeschrijving verborgen ligt. <span class="pagenum">[<a id="pb40" +href="#pb40" name="pb40">40</a>]</span>En in de derde plaats vooral +omdat inderdaad de oudste Boeddhistische boeken, die wij bezitten, +wellicht niet veel langer dan een eeuw na den dood van den stichter van +dezen godsdienst zijn opgesteld.</p> +<p>Om nu echter in de Boeddha-legende overal waarheid en verdichting te +scheiden—ziedaar een taak, die boven onze krachten ligt. ’t +Is er mede als met de levensgeschiedenis van Jezus in de +Evangeliën, die ons wel in hoofdzaak het leven van den Meester +doen kennen, maar ons toch ook vaak in aanraking brengen, niet met wat +de Meester dacht, maar met wat zijn volgelingen gevoelden. Doch: is ook +dat niet een sleutel der kennis voor wie een godsdienst wil leeren +kennen? We kunnen daarom niet beter doen, ten einde in den geest van +den stichter en zijn godsdienst u in te wijden, dan in de eerste plaats +een blik te werpen op de levensgeschiedenis van den Verlichte, zooals +zijn volgelingen in oude dagen ons die verhaalden. We zullen daarbij +zien dat er dikwijls een eigenaardige overeenkomst is, tusschen wat ons +van Jezus en van dezen Indischen wijze wordt verhaald.</p> +<p>Boeddha werd geboren in Kapilavastu: de stad van Kapila, ongeveer +550 jaar voor Christus. Lang hebben de geleerden getwijfeld of dit wel +een werkelijke stad is geweest: doch in 1893 vond men, in de +jungle’s van den Taraï, het machtige woud aan den voet van +de Himalaya, overblijfselen van een stad, onder slingerplanten en +boomen verborgen. En daarin een zuil, opgericht door koning +Açoka—den grooten beschermer van het +Boeddhisme—ongeveer 257 voor onze jaartelling, een zuil, die het +opschrift behelsde:</p> +<p>„Koning Piyadasi (Açoka) de beminde der goden, bracht +hier, toen hij twintig jaar (als koning) gezalfd was, zijne vereering +en sprak: Hier is Boeddha (de verlichte), Sākya-Muni, +geboren.” En hij zorgde dat een steenen zuil werd opgericht met +de verklaring er op: „Hier is de eerbiedwaardige +geboren.”</p> +<p>Boeddha, of liever Siddhartha (de eerste naam is feitelijk een +eeretitel) de verlichte: werd uit aanzienlijke ouders geboren. Het +geslacht der Sākya’s was om zijn ouden adel en zijn rijkdom +beide beroemd. Latere legenden hebben Boeddha zelfs tot een koningszoon +gemaakt.</p> +<p>De moeder van <span class="corr" id="xd20e933" title= +"Bron: Siddharta">Siddhartha</span>, Māyā, bracht haar zoon +ter wereld en stierf weinige dagen daarna, zoodat de andere echtgenoote +van Siddhartha’s vader hem verder opvoedde. In Kapilavastu bracht +hij alzoo zijn jeugd door, daar dwaalde hij <span class= +"pagenum">[<a id="pb41" href="#pb41" name="pb41">41</a>]</span>rond in +de schaduwrijke tuinen van zijns vaders paleis. Reeds vroeg trad hij in +het huwelijk met eene door lichaamsschoon en liefderijk karakter +uitmuntende bloedverwante, gewoonlijk Yaçodhara geheeten, die +hem een zoon schonk, met name <span class="corr" id="xd20e938" title= +"Bron: Rahula">Rāhula</span>. Dat zijn de bijzonderheden die over +zijn jeugd vrijwel vaststaan. Ware hij niet werkelijk gehuwd geweest, +dan zou een latere legende—in aanmerking genomen dat de ongehuwde +staat voor de Boeddhistische monniken verplichtend is—dit nooit +aangaande hem hebben verdicht.</p> +<p>De legende weet echter veel meer te verhalen. Zij spreekt van een +wonderbaren droom, dien Māyā voor de geboorte van haar +beroemden zoon had: een witte olifant, meer lichtend dan zon en maan, +naderde haren schoot. De drie werelden (aarde, hemel en hel) zag zij +verlicht door een groot licht, schijnende in de duisternis, en duizende +geesten zongen haar lof. Ook werd aan haar echtgenoot bekend gemaakt +dat de toekomstige Boeddha op aarde zou komen in Māyā’s +schoot. De verlichte was zichtbaar in de moederschoot en toen hij ter +wereld kwam zongen hemelsche geesten zijn lof. Na vijf dagen werd hem +een naam gegeven en werd hij in den tempel gebracht. Asita—een +heilige kluizenaar—die de acht magische vermogens had verworven +en daardoor in den geest kon zien wat in de hemelen gebeurt, wordt daar +onderricht dat een machtige Boeddha is geboren. Als hij daarna het +goddelijk geestesoog laat wijden over de wereld ziet hij het kind in +het paleis, glanzend van zuivere daden, door al de werelden +vereerd.</p> +<p>Asita gaat naar het paleis. Hij neemt het kind in zijn armen en +weent. „Waarom deze tranen, heilige man?” „Ik +ween,” is het antwoord, „omdat deze de groote Boeddha zal +zijn en ik daarvan geen getuige meer kan wezen.”</p> +<p>Merkwaardig is echter het volgende verhaal, dat ons als in +allegorischen vorm doet lezen in het zieleleven van den toekomstigen +wereldverlosser.</p> +<p>Waarzeggers door den koning geraadpleegd, verklaarden:</p> +<p>De jongeling zal zonder twijfel òf een koning der koningen of +een groote Boeddha worden. Als hij bestemd is een groote Boeddha te +worden, dan zullen vier voorteekenen zijn zending duidelijk maken. Hij +zal zien:</p> +<ul> +<li>1. Een oud man.</li> +<li>2. Een kranke.</li> +<li>3. Een lijk.</li> +<li>4. Een heiligen kluizenaar.</li> +</ul> +<p><span class="pagenum">[<a id="pb42" href="#pb42" name= +"pb42">42</a>]</span></p> +<p>Indien hij deze vier voorteekens van een avatāra<a class= +"noteref" id="xd20e964src" href="#xd20e964" name="xd20e964src">2</a> +niet ziet, zal hij slechts een aardsche heerscher zijn.</p> +<p>De koning Suddhodana, die droomen van wereldsche grootheid over zijn +zoon in ’t hart koesterde, werd door die laatste verzekering van +de waarzeggers heel wat gerustgesteld. Hij dacht bij zichzelf: Het zal +gemakkelijk genoeg zijn om deze vier voorteekenen van den prins verre +te houden. Hij gaf dus bevel dat er drie prachtige paleizen, de +schoonste op aarde: het voorjaars-, het zomer- en het winterpaleis, +zouden worden gebouwd. Zij wedijverden in glans met Vaijayanta, het +onsterfelijk paleis van Indra zelf.</p> +<p>Kostelijke paviljoenen werden overal opgetrokken, met prachtige +voorportalen en gepolijste deuren. Torentjes en kanteelen verhieven +zich in de lucht. Door sierlijke vensters viel het licht in de +prachtige vertrekken. Galerijen, balustraden en fijn traliewerk waren +in overvloed aanwezig. Duizend klokjes klonken op ieder dak. In +<span class="corr" id="xd20e971" title= +"Bron: eén">één</span> woord: een beeld als van de +paleizen in Chineeschen stijl, die naar het schijnt in oud-Indië +werden gebouwd. Even prachtig waren de tuinen, waar in koele meren de +heerlijkste kraanvogels en zwanen zich verlustigden, en waar de +schoonste boomen geur en schaduw verspreidden. De lucht was vervuld met +de geur van tube-rozen en jasmijnen.</p> +<p>Rondom de paleizen van Kapilavastu waren voorts sterke wallen om +alle ouden van dagen, kranken en kluizenaars te weren en om den prins +daarbinnen te houden.</p> +<p>Nog een betere en machtiger bewaking werd te werk gesteld. Toen de +prins den leeftijd had bereikt om in het huwelijk te treden werd zijn +paleis met schoone vrouwen bevolkt. Doch, een schok trof den +koning.</p> +<p>Dit geschiedde als volgt. De koning had een park aangelegd, nog +schooner dan de tuin van het zomerhuis. Een ziener had hem verhaald, +dat, indien hij den prins er toe krijgen kon om dezen tuin te bezien, +deze daar voor altijd met zijn vrouwen zou willen blijven. Geen taak +scheen gemakkelijker, en op zekeren dag zou de prins er met zijn wagen +heenrijden. Groote voorzorgen waren genomen om alle oude menschen, alle +kranken, alle lijken ver uit zijn gezicht te houden. Een heel leger +soldaten was er voor opgeroepen, met vlaggen was de stad versierd. De +weg, waarlangs de prins kwam, was <span class="pagenum">[<a id="pb43" +href="#pb43" name="pb43">43</a>]</span>met bloemen bestrooid en met +vazen vol welriekende planten versierd. Prachtige <span class="corr" +id="xd20e983" title="Bron: guirlanden">guirlandes</span> en sierlijke +klokjes waren overal opgehangen. Doch zie! toen de prins uitreed zag +hij eensklaps, bijna onder de wielen van zijn wagen, tusschen de in +zijde gekleede edelen en de krijgslieden met schilden en speren een +ongewoon schouwspel. Het was een oud man, afgeleefd en verlamd. Zijn +aderen en peezen waren zoo gezwollen, dat ze te zien waren, zijn tanden +klapperden, het gelaat vol rimpels, het hoofd bijna kaal en de weinige +haren spierwit. Zoo strompelde hij voort, bijna dubbel gebogen, leunend +op een stok.</p> +<p>„Wat is dit, wagenmenner?” riep de prins. „Een man +wiens bloed is opgedroogd en wiens spieren aan zijn lichaam als +vastgekleefd zijn. Zijn hoofd is wit, zijn tanden slaan tegen elkaar, +nauwelijks kan hij zich bewegen, zelfs niet met behulp van een +stok.”</p> +<p>„Prins” zeide de wagenmenner „dit is de ouderdom. +Zijn zinnen zijn afgestompt, het lijden heeft zijn geest verstoord, +veracht is hij door zijn naburen. Niet in staat om zichzelf te helpen +heeft men hem in dit woud aan zijn lot overgelaten.”</p> +<p>„Is dit,” vroeg de prins „een eigenaardigheid van +zijn familie of is dit de wet der wereld. Zeg mij dat +spoedig.”</p> +<p>„Prins” zeide de wagenbestuurder, <span class="corr" id= +"xd20e994" title="Niet in bron">„</span>dit is noch een wet van +die familie, noch van dit koninkrijk alleen. In ieder wezen wordt de +jeugd overwonnen door den ouderdom. Uw eigen vader en moeder zullen in +ouderdom eindigen: ook al uw bloedverwanten. Daar is geen andere weg +voor de menschheid.”</p> +<p>„Dan is de jeugd blind en onwetend,” zeide de prins, +„en ziet de toekomst niet. Als dit lichaam het verblijf zal +worden van den ouderdom, wat heb ik dan aan het vermaak en zijne +bedwelming? Laat den wagen keeren en breng mij terug naar mijn +paleis.”</p> +<p>Ontsteltenis was in de harten van alle hovelingen over deze +onaangename gebeurtenis, en het ergste was, dat niemand de ongelukkige +oorzaak er van straffen kon. De oude man was nergens te vinden. De +koning was buiten zichzelf van droefheid. Soldaten werden uit +verwijderde districten gesommeerd en vier mijlen in het rond werd een +cordon getrokken om de andere voorteekenen van den prins verwijderd te +houden. Langzamerhand echter kwam de koning een weinig tot rust. +„Als mijn zoon den tuin des geluks ziet, zal hij nimmer een +kluizenaar worden,” had de koning gezegd, doch een belachelijk +voorval had zijn plan verstoord. Nogmaals zou <span class= +"pagenum">[<a id="pb44" href="#pb44" name="pb44">44</a>]</span>het +echter worden beproefd en de voorzorgen werden ditmaal verdubbeld.</p> +<p>Was de prins de eerste maal door de oostpoort uit het zomerpaleis +gegaan, nu ging hij de zuidpoort uit.</p> +<p>Doch een andere onverwachte gebeurtenis viel er thans voor. Toen de +prins in zijn wagen uitreed zag hij plotseling vlak bij zich een +kranke, uitgemergeld, door brandende koorts gekweld. Alleen, zonder dat +iemand voor hem zorgde, ging hij voort, strompelend, met moeite +ademhalend.</p> +<p>„Wagenmenner,” zeide de prins, „wat heeft deze +man, zoo geel en weerzinwekkend van uiterlijk, zoo stomp van zinnen, +zoo verdord van leden. Zijn maag hindert hem, met vuil is hij +bedekt<span class="corr" id="xd20e1009" title="Niet in bron">.</span> +Nauwelijks kan hij adem halen.”</p> +<p>„Prins,” hernam de ander, „dit is ziekte. Deze +ongelukkige man is door een ernstige krankheid aangetast. Kracht en +lust hebben hem verlaten. Hij is zonder vriend, zonder hoop, zonder +land, zonder toevlucht. De vreeze des doods is voor zijne +oogen.”</p> +<p>„Indien de gezondheid van den mensch,” zoo sprak +Boeddha, „slechts het spel is van een droom, en de vrees voor +toekomstig leed zulk een gestalte kan teweegbrengen, hoe kunnen dan +wijze menschen, die gezien hebben wat het leven werkelijk is, toegeven +aan de ijdele genietingen des levens? Keer terug dienaar, en breng mij +naar mijn paleis.” De vertoornde koning, hoorende wat er geschied +was, gaf bevel dat men den zieken man zou gevangen nemen en straffen, +doch, in weerwil van een prijs op zijn hoofd en van zoeken overal kon +men hem niet vinden.</p> +<p>Een plaats uit de „Lalita Vistara”<a class="noteref" id= +"xd20e1019src" href="#xd20e1019" name="xd20e1019src">3</a> geeft deze +oplossing: de kranke was inderdaad een der geesten uit „het +zuivere verblijf” (de hemel van Brahmā) die deze gedaante +had aangenomen. Die geesten van het „zuiver verblijf” zijn +eigenlijk de Boeddha’s, die vóór den verlichte +hebben geleefd: de Boeddha’s van het verleden alzoo.<a class= +"noteref" id="xd20e1022src" href="#xd20e1022" name= +"xd20e1022src">4</a></p> +<p>Ook verhaalt een der zuidelijke geschriften dat de wagenmenner onder +inspiratie sprak, wat inderdaad voor het verhaal zeer goed past, de +gesprekken van een koetsier zijn niet altijd zoo verheven.</p> +<p>Het scheen dat een of andere booze invloed koning Suddodhana +beheerschte, want, onbewogen door het mislukken van <span class= +"pagenum">[<a id="pb45" href="#pb45" name="pb45">45</a>]</span>zijn +plan deed hij een derde poging om den prins naar dien tuin van het +geluk te brengen. Ditmaal ging de weg door de westpoort. Grooter +voorzorgen dan ooit te voren werden er thans genomen. De keten van +wachten werd tot op twaalf mijlen van het zomerpaleis uitgezet. Maar +wederom hielden de Boeddha’s der tien horizons den prins tegen. +Eensklaps was daar een verschijning van een lijkstatie. Een +(spook)lichaam, naar de gewoonte met modder besmeerd, en met een doek +bedekt, werd op een baar weggevoerd. (Spook)vrouwen huilden en +(spook)muzikanten maakten treurmuziek op trommel en fluit. Zonder +twijfel zongen ook spook-Brahmanen hymnen om het onsterfelijk deel naar +de woning der vaderen te begeleiden.</p> +<p>„Wat is dit,” zeide de prins. „Waarom slaan zich +deze vrouwen op de borst en trekken zij zich de haren uit? Waarom +bedekken deze goede menschen hun gelaat met het stof der aarde? En die +vreemde gestalte op de draagbaar, waarom is zij zoo stijf?</p> +<p>„Prins,” zeide de ander, „dit is de dood. Die +gestalte, bleek en verstijfd, kan nooit meer gaan en zich bewegen. Zijn +bewoner is gegaan naar de onbekende verblijven van Yama.<a class= +"noteref" id="xd20e1035src" href="#xd20e1035" name="xd20e1035src">5</a> +Zijn vader, zijn moeder, zijn kind, zijn vrouw, allen roepen om hem, +doch hij kan niet hooren.”</p> +<p>Boeddha werd droef te moede.</p> +<p>„Wee u jeugd, die het spel is voor den ouderdom! Wee u +gezondheid, die de prooi wordt van vele krankheden! Wee u leven, dat +als een ademtocht henengaat! Wee u ijd’le vermaken, die de +menschheid bederven. Doch wat de vijf skandha’s<a class="noteref" +id="xd20e1042src" href="#xd20e1042" name="xd20e1042src">6</a> betreft, +daar zal geen ouderdom, ziekte of dood zijn. Ga terug naar de stad. Ik +moet de bevrijding tot stand brengen.”</p> +<p>Een vierde maal werd de prins door zijn vader verzocht den tuin des +geluks te zien. Ditmaal was de keten der wachten zestien mijlen ver in +den omtrek opgesteld. Door de noorderpoort reed de prins uit. Eensklaps +zag men op den weg een man, kalm en vriendelijk van uiterlijk, met een +okergele monnikskap. <span class="pagenum">[<a id="pb46" href="#pb46" +name="pb46">46</a>]</span></p> +<p>„Wie is deze,” vroeg de prins, <span class="corr" id= +"xd20e1050" title="Niet in bron">„</span>zoo vriendelijk en +vredig van uiterlijk? <a id="xd20e1053" name="xd20e1053"></a>Hij staart +alsof zijn geest ergens anders vertoeft, en een schaal heeft hij in de +hand.” „Prins, dit is het nieuwe leven,” sprak de +wagenmenner. <span class="corr" id="xd20e1055" title= +"Niet in bron">„</span>Deze man is een van diegenen, die op den +eeuwigen Brahma hun gedachten vestigen. (Brahmacharin). Hij zoekt de +goddelijke stem en het goddelijk inzicht. De aalmoezenschaal van den +heiligen bedelaar (bhikshu) draagt hij in de hand. Zijn geest is kalm +omdat de groote bekoringen van het lager leven hem niet langer kunnen +kwellen.”</p> +<p>„Zulk een leven begeer ik,” zeide de prins, „de +lusten van den mensch zijn het zeewater gelijk, zij maken den dorst +erger in plaats van haar te lesschen. Ik wil het goddelijk inzicht +bereiken en den mensch onsterfelijkheid<a class="noteref" id= +"xd20e1060src" href="#xd20e1060" name="xd20e1060src">7</a> +schenken.”</p> +<p>De koning was buiten zichzelf. Bij iedere poort van het zomerpaleis +werden vijfhonderd zwaargewapende Sakya’s geplaatst. Ketens van +schildwachten omgaven de opgehoogde en versterkte wallen. Een phalanx +lieftallige vrouwen, met lansen gewapend, was om het bed van den prins +geposteerd om hem te bewaken. Alles wat de zinnen kon streelen, zoo +beval de koning, moest bij voortduring aan den prins worden +geboden.</p> +<p>„Laat de vrouwen van de zenana (harem) geen oogenblik hun zang +en spel en vroolijkheid staken. Dat zij schitteren van zijde en +fonkelen van edelgesteenten.”</p> +<p>Mahā Prajāpatī, de tante, die na den dood van +koningin Māyā Boeddha had opgevoed, had het opzicht over deze +lieftallige jonge vrouwen en spoorde ze aan om den prins in een +„gouden kooi” in te sluiten.</p> +<p>Zoo werd Boeddha in verzoeking gebracht. Doch, deden de bewoners van +Kamaloça (de oorden der lust) hun best, die van +Brahmaloça (de oorden van den zuiveren geest) lieten, schoon +ongezien, toch ook hun invloed gevoelen.</p> +<p>Eens toch, toen de prins rustte op een zijden rustbed en vier of +vijf bruingekleurde grootoogige Indische meisjes voor hem lieflijk +zongen, namen zijn oogen eensklaps een vreemden glans aan. Wel zag hij +nog al de schoone guirlandes en het prachtig traliewerk van de zaal, +doch ’t werd dof voor zijn oog. Muziek en stemmen zooals hij +nooit te voren had gehoord, kwamen nu tot hem als uit de verte. O. a. +hoorde hij de volgende verzen: <span class="pagenum">[<a id="pb47" +href="#pb47" name="pb47">47</a>]</span></p> +<div class="blockquote"> +<p class="first">„Machtige steun der menschheid, wandel op het +pad van de Rishi’s<a class="noteref" id="xd20e1079src" href= +"#xd20e1079" name="xd20e1079src">8</a> van ouds. Ga heen uit deze +stad!</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1083" title= +"Niet in bron">„</span>Geef op deze troostelooze wereld, als gij +de onschatbare kennis der Jina’s<a class="noteref" id= +"xd20e1086src" href="#xd20e1086" name="xd20e1086src">9</a> hebt +verworven, en een volmaakte Boeddha zijt geworden, aan allen den doop +van het koninkrijk der gerechtigheid.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1090" title= +"Niet in bron">„</span>Gij, die eens uw voeten, uw handen, uw +kostbaar lichaam opofferdet, die vaarwel zeidet alle rijkdommen der +wereld,<a class="noteref" id="xd20e1093src" href="#xd20e1093" name= +"xd20e1093src">10</a> gij, wiens leven zuiver is, red het vleesch van +zijne ellenden!</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1097" title= +"Niet in bron">„</span>Wees geduldig als gij smadelijk wordt +bejegend, o overwinnaar van u zelf! Heer van allen, die op twee voeten +gaan, ga voort volgens uw zending. Verwin het kwaad en zijn leger.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1101" title= +"Niet in bron">„</span>Licht der wereld, in vroegere levens hebt +gij gezegd: Voor de werelden, aan dood en ziekte ter prooi, zal ik een +toevlucht zijn! Leeuw der menschen, heer van hen, die op twee voeten +loopen, de tijd voor uw zending is gekomen. Verkrijg onsterfelijke +waardigheid onder den gewijden Bō-boom<a class="noteref" id= +"xd20e1104src" href="#xd20e1104" name="xd20e1104src">11</a> en geef +Amrita<a class="noteref" id="xd20e1107src" href="#xd20e1107" name= +"xd20e1107src">12</a> aan allen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1111" title= +"Niet in bron">„</span>Toen gij een koning waart en een +onbescheiden onderdaan sprak tot u: „Geef mij deze landen en +steden”, toen waart gij verheugd en niet bedroefd.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1115" title= +"Niet in bron">„</span>Toen gij een deugdzaam Rishi waart en een +wreed koning in woede uwe leden afhieuw, toen vlood in uw doodsangst +melk uit uw voeten en handen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1119" title= +"Niet in bron">„</span>Toen gij als Rishi Syama op een berg +woonde, en een koning u doorboorde met vergiftige pijlen, hebt gij toen +dien koning niet vergeven?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1123" title= +"Niet in bron">„</span>Toen gij de koning der antilopen waart, +hebt gij toen niet uw vijand, den jager, voor een waterstroom +beveiligd?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1127" title= +"Niet in bron">„</span>Toen gij een olifant waart en een jager +doorboorde u, hebt gij hem niet vergeven en beloond met uwe prachtige +slagtanden?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1131" title= +"Niet in bron">„</span>Toen gij een berin waart, hebt gij een man +gered uit een stroom, door sneeuw hooggezwollen. Gij voeddet hem met +wortels en vruchten tot hij sterk werd en, toen hij heenging en +menschen meebracht om u te dooden, gij vergaaft hem. <span class= +"pagenum">[<a id="pb48" href="#pb48" name="pb48">48</a>]</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e1137" title= +"Niet in bron">„</span>Eens toen gij het witte paard<a class= +"noteref" id="xd20e1140src" href="#xd20e1140" name= +"xd20e1140src">13</a> waart, gingt gij, uit medelijden met het lijden +der menschen, door den hemel naar de plaats der booze geesten, opdat +gij hun geluk zoudt verzekeren.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1144" title= +"Niet in bron">„</span>Vervolgingen zonder tal, smaad en +herhaalde gevangenis, dood en moord: gij hebt het alles gedragen met +liefde en geduld, vergevende die ’t u aandeden.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1148" title= +"Niet in bron">„</span>Menschen zonder koning kiezen u tot den +hunne. Leid hen in den weg van Brahma en de tien deugden, opdat, indien +zij hun metgezellen verlaten, zij allen mogen gaan naar Brahma’s +verblijf.”</p> +</div> +<p>Door deze verzen, zegt het verhaal, werd de prins vermaand. En +terwijl de Jina’s deze liederen zongen, trachtten schoone +vrouwen, met bloemen en reukwerk, juweelen en rijke kleeding hem te +brengen tot aardsche liefde.</p> +<p>Doch de geesten van het zuiver verblijf ontwerpen nog een nieuw plan +om hun oogmerken uit te voeren. Zij zorgen dat de prins deze +verleidelijke vrouwen, deze aanlokselen van Māra den verzoeker en +Kāma, den god der liefde ziet in een nieuw licht. Zij bewegen door +onmerkbaren invloed den prins om de vertrekken der vrouwen te gaan +bezien als de Jina’s ze in een vasten slaap hebben gebracht.</p> +<p>Alles is in wanorde, de kleederen der vrouwen, heur haar, haar +sieraden. Sommigen liggen in onbevallige houding op haar rustbedden, of +hebben een akelig uiterlijk, anderen hoesten of lachen onnoozel in hare +droomen of ijlen.</p> +<p>Ook misvormingen en vlekken, die de vrouwelijke list zorgvuldig +verborg, vallen nu, bij de tooverkunst der geesten, in het oog. De eene +heeft een miskleurigen hals, de andere een slecht gevormd been, de +derde een lompen vetten arm. Glimlachen zijn grijnzen, betoovering is +terugstooting geworden. Plomp liggen zij neer, tusschen al haar +versiersels, luiten en tamboerijnen.</p> +<p>Waarlijk, zeide de prins vol afkeer, ik ben op een +kerkhof<span class="corr" id="xd20e1162" title="Bron: ,">.</span> +’t Wordt hem wee om ’t harte: nu is de tijd gekomen, om den +grooten weg te gaan en van al ’t aardsche zich los te maken.</p> +<p>Doch hem wacht een zware strijd, een, die echter zijne beslissing +verhaast. Als hij in den tuin is, waarin hem het <span class= +"pagenum">[<a id="pb49" href="#pb49" name="pb49">49</a>]</span>vierde +gezicht (de monnik) is ten deel gevallen, wordt hem geboodschapt dat +zijn geliefde gade hem een zoon heeft geschonken. Hij zegt +„Rāhula is mij geboren, een nieuwe keten is gesmeed.” +Hij gevoelt, hoe moeilijk het nu zal zijn de banden te breken, die hem +binden aan de zijnen en aan de wereld, die hem omringt en treurig keert +hij naar huis terug. Doch vreugde is er in het hart van de +dorpsbewoners over de geboorte van den eersteling, den kleinzoon van +hun rajah. Onder hun triumfgezang keert Boeddha in Kapilavastu terug. +Als een zijner nichten van vorstelijken bloede hem op zijn wagen, in +pracht en heerlijkheid, de stad ziet naderen geeft zij haar gemoed +lucht in de woorden: „Zalig de vader, zalig de moeder, zalig de +vrouw van zulk een zoon en echtgenoot.” De jonge man hoort haar +woord met aandoening: „wel mag zij zeggen,” zoo spreekt hij +bij zichzelven, „dat er zaligheid in ’t moederhart is, als +zij ziet op het inwendig leven van haar zoon, wel ook is er zaligheid +in ’t hart van den vader en van de echtgenoote. Maar vanwaar komt +de <i>ware</i> vrede voor het hart?” En in zijn dankbaarheid, dat +zij zulke gedachten bij hem heeft opgewekt, geeft hij haar zijn +paarlsnoer, als het loon voor haar goede leer. Evenwel, zij droomt van +aardsche liefde, die meent zij, door haar is opgewekt in zijn hart. +Doch de Boeddha geeft zichzelf op de vraag naar den waren vrede een +gansch ander antwoord: „Als het vuur van de lust is gedoofd, als +het vuur van den haat en van de verblinding is gebluscht, als ook +hoogmoed, dwaling en alle zonde en hartstocht is gedoofd, dan vindt het +harte ware rust.”</p> +<p>Zoo komt het besluit van den Boeddha tot zijn voltooiing. +Vóór hij zijn geliefde vrouw en al het zijne verlaat, wil +hij zijn kind nog zien. Daar sluimert de lieve moeder, het bed met +bloemen bestrooid, de hand over het hoofd van haar kindje uitgestrekt. +Hoe gaarne had hij zijn zoon een oogenblik in de armen genomen, doch +dan zou ook de teederminnende echtgenoote ontwaken, en hoe dan zijn +besluit te volvoeren? Aarzelend gaat hij heen, na een laatsten +liefdevollen blik op de slapenden te hebben geworpen: als hij een +verlichte (Boeddha) zal geworden zijn, dan wil hij terugkeeren en +zijnen zoon wederzien.</p> +<p>Daar buiten wacht zijn wagenmenner Channa met het eed’le ros +Kanthaka en voort gaat het in den duisteren nacht, totdat hij, aan de +grenzen van zijn rijksgebied, dienaar en paard terugzendt om zich bij +de monniken aan te sluiten en daar in zelfkastijding den waren vrede te +zoeken. <span class="pagenum">[<a id="pb50" href="#pb50" name= +"pb50">50</a>]</span></p> +<p>Spreekt de waarheid in deze verdichtingen niet tot ons aller hart? +Voelen wij niet mede voor den eed’le wijze, die doorzag de +vergankelijkheid van al het aardsche en die dorstte naar hooger leven? +Spreekt tot ons niet die strijd der ziele om een teergeliefde vrouw en +eenig kind te verlaten voor een toekomst, uit een aardsch oogpunt zoo +weinig aantrekkelijk?</p> +<p>Doch, de strijd is niet ten einde. Māra, de vorst der +duisternis, laat hem geenszins met rust en toovert hem voor den geest, +dat hem binnen een week een wereldrijk over alle landen der wereld zal +worden geschonken als hij zijn onderneming opgeeft. Doch neen, de +verzoeking vindt geen ingang, ’t is niet te doen om een aardsch +rijk. Hij versmaadt de koningskroon. Zijn vrouwen, zijn paleis, zijn +schatten, alles verlaat hij om in de wildernis te peinzen over de +goddelijke dingen.</p> +<p>Doch, Māra laat slechts af voor een tijd: vroeg of laat zal er +wel een booze gedachte opkomen in ’t hart van den vromen +strijder; dan zal hij hem beheerschen. En, als een schaduw volgt hij +den wijze. Boeddha dan sluit zich aan bij een groep van kluizenaars, +die in de holen van een berghelling nabij Rājagriha leven. Niet al +te ver van de stad verwijderd, leven zij toch in de eenzaamheid van het +woud. Alāra en later Udraka, Brahmaansche leeraars, worden thans +zijne leermeesters, met wie hij vele gesprekken voert. Door een +voortgezette overpeinzing, waarbij men zich van al ’t aardsche +tracht te scheiden, zoo zelfs dat men ten slotte aan niets bepaalds +denkt, poogt hij zichzelf te brengen tot het eeuwige, tot de rust, +boven alles verheven. Evenwel, zijn peinzen geeft hem den vrede niet. +Daarom verlaat hij de kluizenaars om zich geheel alleen in de +eenzaamheid van het woud aan strenge zelfkastijding en boetedoening +over te geven.</p> +<p>Daar zit hij terneder in de diepten van het woud van Uruvelā. +De tong drukt hij tegen het verhemelte, met geweld de gedachten +vasthoudend, in zelfkwelling wachtend op het oogenblik dat de +bovenaardsche verlichting over hem komen zal. Doch zij komt niet. Hij +worstelt om steeds meer van al ’t aardsche los te komen, den adem +houdt hij in, van voedsel onthoudt hij zich. Met bewondering zien vijf +andere asceten tot hem op. Bij zoo strenge zelfkastijding moet hij het +licht wel deelachtig worden, straks zullen zij hem volgen op den weg +der verlossing. Zijn lichaam is door pijn en smart geknakt, tot een +schaduw van een mensch is hij geworden, doch het doel wordt niet +bereikt. Eindelijk valt hij flauw en uitgeput <span class= +"pagenum">[<a id="pb51" href="#pb51" name="pb51">51</a>]</span>neder, +de leerlingen meenen dat hij dood is, doch hij komt weer bij.</p> +<p>Thans echter geeft hij zijn zelfkastijding op en gaat naar het meest +nabijzijnde dorp om voedsel tot zich te nemen. Dat is te veel voor zijn +leerlingen, in hun oog is hij gevallen van het voetstuk der heiligheid +en zij, zij laten hem alleen, juist nu zijn wankelend geloof zooveel +behoefte had aan de trouwe steun en vereering der zijnen.</p> +<p>Boeddha wandelt voort, tot aan de oevers van de rivier Nairanjara. +Daar brengt hem de dochter van een landman zijn morgenmaaltijd, een +schotel melk. Onder de schaduw van een Bō-boom (ficus religiosus) +zet hij zich ter neer. De lange uren van den dag gaan in overpeinzing +voorbij. Noch het wijsgeerig denken, noch de strenge boetedoeningen +hebben hem vrede gebracht. Wat heeft hem alles gebaat? Māra +toovert hem voor oogen de zoete vreugde van huiselijkheid en liefde, +van rijkdom en macht: van alles waarvan hij afscheid nam. Hoe +gemakkelijk kon hij dat alles weer bereiken, hoe hartelijk zou hij +thuis worden ontvangen. Doch, moest dan al zijn inspanning verloren +moeite zijn? Was er geen vasten grond om op te bouwen? Zoo streed hij +een moeilijken strijd, door de overlevering gehuld in het phantastisch +kleed van een heirleger booze geesten, dat op hem aanviel, terwijl +hemel en aarde in beweging waren.</p> +<p>Doch, de strijd bracht de overwinning. Onder den boom der +verlichting kwam hij in steeds reinere aanschouwing. Al het zinlijke +verzonk; een gevoel van alles doordringende wetenschap kwam over hem: +in een alles doorschouwend geestelijk zien bespeurde hij de +kronkelwegen, die de geesten in hun zielsverhuizing bewandelen; hij zag +de bron van het lijden en den weg, die tot vernietiging van het lijden +voerde.</p> +<p>Nog zeven dagen vertoeft hij onder den heiligen boom; peinzend over +’s levens raadselen, waarvan hij nu de oplossing heeft gevonden. +En, als hij dan eind’lijk opstaat is alles hem volkomen klaar +geworden. Eindelooze levens zijn het, die hij zelf reeds doorloopen +heeft, en die ieder mensch doorloopt; in ieder volgend leven maaiend, +wat hij in vroegere levens heeft gezaaid; totdat hij eindelijk, van +alle begeerte gereinigd, van allen dorst bevrijd, ingaat tot den +grooten vrede. Werelden zag hij, eind’loos in getal, allen +beheerscht door eene macht, die wel doet: wie haar gehoorzaamt, wreekt: +wie haar gebod miskent. Altijd weer in ieder leven het leed, als de +onontkoombare schaduw van ’t leven zelf, waaraan men eerst +ontkomt, indien <span class="pagenum">[<a id="pb52" href="#pb52" name= +"pb52">52</a>]</span>alle lust is verdoofd, alle begoocheling der +zinnen is weggenomen en men komt tot Nirvāna, ’t +allerhoogste heil, dat tijd noch wisseling kent. In te zien dat men +niets moet wenschen of begeeren, dat de dorst (Trishna) de bron is van +alle lijden, dat is de verlossing. En van zijn lippen vloeit het, door +’t gansch heelal verstaan:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Menige existentie heb ik doorloopen.</p> +<p class="line">Al zoekende, doch vruchteloos,</p> +<p class="line">Naar den bewerker van den greep.<a class="noteref" id= +"xd20e1205src" href="#xd20e1205" name="xd20e1205src">14</a></p> +<p class="line">Smartlijk toch is herhaalde wedergeboorte,</p> +<p class="line">Veroorzaker van den greep, nu zijt gij ontdekt!</p> +<p class="line">Geen huis zult gij meer bouwen,</p> +<p class="line">Al uw ribben zijn gebroken,</p> +<p class="line">De dekkende spits heeft losgelaten.</p> +<p class="line">De geest is los geworden,</p> +<p class="line">De gulzigheid heeft een einde genomen.<a class= +"noteref" id="xd20e1222src" href="#xd20e1222" name= +"xd20e1222src">15</a></p> +</div> +<p class="first">Zoover nu was de Boeddha gevorderd; aanstonds kon hij +bereiken den grooten vrede; alle hartstocht, alle begeerte, alle dorst +naar genot was in hem overwonnen. Waarom thans niet het Nirvāna in +te gaan?</p> +<p>Met die vraag kwam nu andermaal de vorst der duisternis tot hem. +<span class="corr" id="xd20e1229" title= +"Niet in bron">„</span>Nu, Tathāgata (volkomene) is de tijd +voor u gekomen.” Doch de verhevene, antwoordde: <span class= +"corr" id="xd20e1232" title="Niet in bron">„</span>Gij booze, ik +zal niet ingaan tot den Grooten Vrede, voor ik mij monniken tot +leerlingen heb gewonnen, die de ware leer verkondigen, en nonnen die +haar verbreiden. Eerst moet de weg des heils verbreid worden onder alle +volken en hun worden bekend gemaakt.”</p> +<p>Ziedaar, wat voor den vromen Boeddhist een bron is van vreugde en +dankbaarheid. Boeddha had, toen hij de verlichte was geworden, +aanstonds in het Nirvāna kunnen ingaan, toch, uit liefde tot de +menschen blijft hij leven te midden van het lijden van het aardsch +bestaan.</p> +<p>Doch, zou zijn prediking worden verstaan? <a id="xd20e1239" name= +"xd20e1239"></a>In den geest van den verhevene steeg, toen hij in de +eenzaamheid vertoefde, deze gedachte op: de diepe waarheid die zoo +moeilijk is te zien en te verstaan, heb ik erkend; de vredebrengende, +de verhevene, die alle denken te boven gaat, de beteekenisvolle, die +alleen de wijze in zich kan opnemen. Door aardsche beweegredenen wordt +de menschheid gedreven, daarin vindt zij haar grondslag en haar lust. +Voor die menschheid zal <span class="pagenum">[<a id="pb53" href= +"#pb53" name="pb53">53</a>]</span>zwaar zijn om te verstaan de wet van +oorzaak en werkingen, het tot rust komen van iederen levensvorm, het +losworden van al het aardsche, het uitdooven der begeerte, het ophouden +van het verlangen, het einde, het Nirvāna. Als ik nu de leer +verkondig en men mij niet verstaat, dan brengt het mij slechts +uitputting en moeite.<a class="noteref" id="xd20e1243src" href= +"#xd20e1243" name="xd20e1243src">16</a></p> +<p>En, den verhevene kwam telkens voor den geest de volgende +spreuk:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Waarom der wereld openbaren, wat ’k in zwaren +strijd verwierf?</p> +<p class="line">De waarheid blijft voor die begeeren en haten toch +verborgenheid,</p> +<p class="line">Want zij is diep, geheimnisvol, voor groven zin +bedekt,</p> +<p class="line">Wien aardsch bedenken ’t zielelicht verduistert +kan haar niet aanschouwen.</p> +</div> +<p class="first">En het hart van den verhevene was geneigd in rust te +volharden en de leer niet te prediken. Doch Brahmā Sahampati (de +hoogste God) zag de gedachten des heiligen en sprak tot zichzelf: +„Ondergaan, ja ondergaan zal de wereld, als het hart des +volkomenen geneigd is in rust te volharden en de leer niet te +prediken.”</p> +<p>Toen verliet Brahmā den hoogen heuvel, zoo snel als een man +zijn arm kromt en stond voor den verhevene. Brahmā ontblootte zijn +eenen schouder<a class="noteref" id="xd20e1261src" href="#xd20e1261" +name="xd20e1261src">17</a>, boog de rechterknie ter aarde en sprak tot +den verhevene aldus:</p> +<p>„Moge de Verhevene, Heer, de leer prediken, moge de Volkomene +de leer prediken. Er zijn wezens, die rein zijn van het stof der aarde, +doch, indien zij de prediking der leer niet hooren, gaan zij te gronde, +zij zullen belijders der leer worden.”</p> +<p>En, vervolgt hij:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Tot nu toe heerschten, in het land van Magadha,</p> +<p class="line">Onreine zeden, zond’ger menschen leer.</p> +<p class="line">Gij wijz’, ontsluit de poort der eeuwigheid.</p> +<p class="line">Doe hooren<span class="corr" id="xd20e1277" title= +"Bron: .">,</span> wat gij, zondelooz’, erkent,</p> +<p class="line">Wie staat daar boven op der rotsen kruin,</p> +<p class="line">Zijn blik gaat verder dan het oog der schaar,</p> +<p class="line">Zoo stijg, o wijz’, omhoog, daar waar</p> +<p class="line">Der waarheid tempel rijst hoog boven ’t aardsch +gewemel,</p> +<p class="line">En gij, die boven ’t lijden zijt verheven,</p> +<p class="line">Zie daar omlaag, de menschheid, door geboort’ en +ouderdom gekweld,</p> +<p class="line">Sta op, o <span class="corr" id="xd20e1294" title= +"Bron: strijdbre">strijdb’re</span> held, ga overwinnend</p> +<p class="line">De wereld door, gids zonder vlek of feil,</p> +<p class="line">Verhef uw stem, o heer, want velen zullen hooren.</p> +</div> +<p><span class="pagenum">[<a id="pb54" href="#pb54" name= +"pb54">54</a>]</span></p> +<p>Die bede wordt tot driemaal herhaald, als Boeddha zijn twijfel +uitspreekt, of het verkondigen der waarheid niet vruchteloos zal zijn. +Eindelijk geeft Boeddha toe; hij ziet met zijn oog des lichts de +wereld, hij aanschouwt daar wezens, wier zielen rein zijn en wier +zielen niet rein zijn van het stof der wereld, wezens scherp en stomp +van zinnen, edelen en onedelen, goede en slechte hoorders van zijn +woorden, velen, die in vrees leven voor het toekomstig leven en voor de +zonden. En dan spreekt hij tot Brahmā:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line"><span class="corr" id="xd20e1308" title= +"Niet in bron">„</span>Geopend zij voor allen, de poort der +eeuwigheid,</p> +<p class="line">Wie ooren heeft, hij hoore en geloove ’t +woord,</p> +<p class="line">Ik dacht, aan eigen leed, daarom heb ik, o +Brahmā,</p> +<p class="line">Het eed’le woord nog niet der wereld +meegedeeld.”</p> +</div> +<p class="first">Zoo zag dan Brahmā, dat de verhevene zijn bede +zou vervullen en het woord prediken. Toen boog hij zich voor den +verhevene, ging eerbiedig rondom hem en verdween.</p> +<p>Zoo schetst ons de legende, hoe de verlichte tot het vast besluit +kwam om aan de wereld den weg des heils te verkondigen.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4.2" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">II. Boeddha als prediker van den weg des heils.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Hoe Boeddha dit deed, willen wij thans zien. Volgens +de legende ging hij allereerst naar het woud van Benares, het wildpark +Isipatana, waar de vijf asceten zich ophielden, die eens zijne +leerlingen waren, doch zich van hem afkeerden, toen hij, na strenge +vasten, weer gewoon voedsel ging gebruiken.<a class="noteref" id= +"xd20e1326src" href="#xd20e1326" name="xd20e1326src">18</a> Uit de +verte zien de monniken den verhevene naderen. „Vrienden”, +zoo zeggen zij tegen elkaar, „daar komt de asceet Gautama, die in +overvloed leeft, en zijn heilig streven heeft opgegeven. Eerbied willen +wij hem niet bewijzen, wij zullen niet voor hem opstaan, hem niet zijn +almoezenschaal en zijn opperkleed afnemen, maar wij willen hem een +plaats inruimen, als hij wil kan hij gaan zitten.”<a class= +"noteref" id="xd20e1329src" href="#xd20e1329" name= +"xd20e1329src">19</a></p> +<p>Doch toen de verhevene naderbij kwam, konden de monniken toch niet +bij dit besluit blijven; zij gingen den verhevene tegemoet, de een +ontlastte hem van aalmoezenschaal en opperkleed, de ander maakte een +plaats voor hem gereed, een derde gaf hem water om de voeten te +wasschen en een bankje om de voeten op neer te zetten. De verhevene +zette <span class="pagenum">[<a id="pb55" href="#pb55" name= +"pb55">55</a>]</span>zich neer op de voor hem bestemde plaats en wiesch +zijne voeten.</p> +<p>Als zij dan vervolgens hun twijfel te kennen gaven hoe Gautama, +nadat hij door strengheid en zelfkastijding de volle heerlijkheid van +het weten en zien van het heilige niet kon bereiken, nu de +bovenmenschelijke volkomenheid, de volle heerlijkheid van weten en +erkennen van het heilige zou bereikt hebben bij een leven van +overvloed, antwoordt de verhevene als volgt:</p> +<p>„De Tathāgata,<a class="noteref" id="xd20e1340src" href= +"#xd20e1340" name="xd20e1340src">20</a> o monniken, leeft niet in +overvloed, hij heeft zijn streven niet opgegeven en zich tot den +overvloed gekeerd. De Tathāgata, monniken, is de heilige, hoogste +Boeddha. Doet uwe ooren open, o monniken, de verlossing van den dood is +gevonden, ik onderwijs u, ik predik de leer. Als gij overeenkomstig +mijn onderwijzing wandelt, zal u binnen een kleinen tijd ten deel +vallen de hoogste voleindiging van een heilig streven: dat waarom edele +jongelingen hun huis verlaten, om zonder huis te leven; nog in dit +leven zult gij de waarheid zelve erkennen en haar zien van aangezicht +tot aangezicht.”</p> +<p>En, als de verhevene deze redenen nog een paar malen heeft herhaald, +dan vraagt hij aan de monniken: „Erkent gij niet, o monniken, dat +ik vroeger nooit zoo tot u gesproken heb?<span class="corr" id= +"xd20e1352" title="Niet in bron">”</span> „Dat hebt gij +niet, heer.” Na antwoord en wederantwoord leert dan de verlichte +aldus:</p> +<p>„Twee wegen zijn er, o monniken, waarvan verre moet blijven, +die een geestelijk leven wil leiden. Welke beide wegen zijn dat? De +eene weg is een leven van genietingen, overgegeven aan lust en genot, +dat is min, onedel, ongeestelijk, onwaardig, nietsbeteekenend. De +andere weg is een leven van zelfpijniging, dat is droevig, onwaardig, +nietsbeteekenend. Van beide deze wegen, o monniken, is de voleindigde +ver; hij heeft den weg van het midden leeren kennen, den weg, die het +oog opent en den geest opent, die tot rust, tot inzicht, tot +verlichting, tot Nirvāna<a class="noteref" id="xd20e1357src" href= +"#xd20e1357" name="xd20e1357src">21</a> leidt. En welke, o monniken, is +deze weg van het midden, dien de Tathāgata heeft erkend, die, +welke het oog opent en den geest opent, die tot rust, <span class= +"pagenum">[<a id="pb56" href="#pb56" name="pb56">56</a>]</span>tot +inzicht, tot verlichting, tot Nirvāna voert? Het is het heilige +achtvoudige pad, dat wil zeggen: <i>goed inzien</i>, (vrij van +wangeloof); <i>goed bedoelen</i>, (verheven, den ernstigen man +waardig); <i>goed spreken</i>, (vriendelijk, openhartig, waar); <i>goed +handelen</i>, (vreedzaam, eerlijk zijn); <i>goed leven</i>, (zonder een +levend wezen te deren); <i>goed streven</i>, (door zichzelf in tucht te +houden); <i>goed gedenken</i>, (waakzaamheid des geestes); <i>goed +bespiegelen</i>, (zich verdiepen in de mysteriën des levens). Dit, +o monniken, is de weg van het midden, dien de voleindigde heeft erkend, +die het oog en den geest opent, die tot rust, tot inzicht, tot +verlichting, tot Nirvāna voert.”</p> +<p>Wat nu is het dat tot het betreden van dit achtvoudig pad moet +dringen? De verlichte wijst zijn vroegere leerlingen op vier heilige +waarheden: het lijden, de oorzaak van het lijden, de opheffing van het +lijden, de weg tot de opheffing van het lijden.</p> +<p>„Dit,<a id="xd20e1391" name="xd20e1391"></a> o monniken, is +<i>de heilige waarheid van het lijden</i>: geboorte is lijden, ouderdom +is lijden, dood is lijden, met wat men niet liefheeft vereenigd te zijn +is lijden, van wat men liefheeft gescheiden te zijn is lijden, niet +verkrijgen wat men begeert is lijden: in één woord, de +vijfvoudige<a class="noteref" id="xd20e1396src" href="#xd20e1396" name= +"xd20e1396src">22</a> gehechtheid is lijden.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1400" title= +"Niet in bron">„</span>Dit, o monniken, is <i>de heilige waarheid +van het ontstaan des lijdens</i>: de dorst<a class="noteref" id= +"xd20e1406src" href="#xd20e1406" name="xd20e1406src">23</a> is het, die +van wedergeboorte tot wedergeboorte voert, namelijk de dorst naar lust, +naar worden, naar ontstaan<a class="noteref" id="xd20e1409src" href= +"#xd20e1409" name="xd20e1409src">24</a>, naar macht.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1413" title= +"Niet in bron">„</span>Dit, o monniken, is <i>de heilige waarheid +van de opheffing van het lijden</i>: dien dorst opheffen door geheele +vernietiging der begeerte; hem varen laten, zich van hem ontdoen, zich +van hem losmaken, hem geen plaats geven.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1421" title= +"Niet in bron">„</span>Dit, o monniken, is <i>de heilige waarheid +van den weg tot opheffing van het lijden</i>: het is het heilige +achtvoudige pad; d. i. goed inzien (enz.)</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1428" title= +"Niet in bron">„</span>Zoolang ik, o monniken, van deze vier +heilige waarheden deze ware erkentenis niet had, zoolang wist ik ook +dat ik nog niet in deze wereld en in die der goden, benevens in de +wereld van Brahmā en die van Māra, onder alle wezens, onder +asceten <span class="pagenum">[<a id="pb57" href="#pb57" name= +"pb57">57</a>]</span>en Brahmanen, onder goden en menschen, de hoogste +verlichting bereikt had. Doch nu heb ik die verlichting gevonden +èn: onverliesbaar is de verlossing van mijn geest, dit is mijn +laatste geboorte, voor mij komen er geen nieuwe geboorten +meer.”</p> +<p>Ziehier de bekende prediking van Benares. Al moge zij wellicht niet +letterlijk weergeven wat de Meester zelf heeft gesproken, toch vinden +wij hier de grondlijnen van het oorspronkelijk Boeddhisme. De +verlossing van het lijden te bereiken door alle begeerte af te sterven, +zoodat men geen wedergeboorte meer noodig heeft, ziedaar het hoofdpunt, +waar het op aankomt. Zoolang de mensch lusten en begeerten voedt, +zoolang werkt zijn leven voort, en moet telkens een nieuwe geboorte +plaats hebben. Alle lust, alle begeerte uitdooven is het hoogste +streven, dan wordt men boven alle lijden verheven en gaat tot +Nirvāna in.</p> +<p>Het praktische staat dus op den voorgrond. Het leven, zoo erkent de +verlichte, is noodzakelijk vol van lijden; geboorte, ziekte, dood, het +beteekent alles lijden. Hoe moet de mensch daarvan verlost worden? Door +boven alle begeerte verheven te worden, en alzoo aan het leven, dat +lijden is, te ontkomen. Want, juist de dorst, de begeerte doemt den +mensch om telkens weer geboren te worden tot nieuw lijden. Is hij van +alle begeerte bevrijd, dan behoeft hij niet meer te worden geboren: hij +komt tot Nirvāna. Tot vernietiging? Neen, doch tot een zijn, boven +al ’t aardsche verheven. Doch, wij komen hierop nog nader terug, +wij willen eerst den verlichte nog volgen op zijn verderen +loopbaan.</p> +<p>De vijf vroegere metgezellen waren dan de eersten, die zich +bekeerden. Zij vragen hem om als zijn leerlingen te worden opgenomen. +„Komt hier, o monniken,<span class="corr" id="xd20e1439" title= +"Niet in bron">”</span> luidt dan zijn woord<a class="noteref" +id="xd20e1442src" href="#xd20e1442" name= +"xd20e1442src">25</a><span class="corr" id="xd20e1444" title= +"Niet in bron">,</span> <span class="corr" id="xd20e1447" title= +"Niet in bron">„</span>wèl verkondigd is de leer, wandelt +in heiligheid om aan alle lijden een einde te maken.” Zoo vormde +dan Boeddha zijne gemeente. Een nieuwe rede over de onbestendigheid en +de onwezenlijkheid van al het aardsche bewerkt dan dat de ziel dier +vijf jongeren den toestand van zondelooze heiligheid bereikt. „In +dien tijd”, zoo zegt een oud bericht, <span class="corr" id= +"xd20e1450" title="Niet in bron">„</span>waren er zes heiligen in +de wereld: Boeddha zelf en deze vijf jongeren.”</p> +<p>Straks echter breidt zich de gemeente uit, al spoedig sluiten zich +tal van asceten, kluizenaars in de wouden van Uruvelā, +<span class="pagenum">[<a id="pb58" href="#pb58" name= +"pb58">58</a>]</span>bij hem aan. Ook koning Bimbisāra trekt, als +Boeddha straks zijn hoofdstad Rājagriha genaakt, met een groot +gevolg den verlichte te gemoet. Hij treedt als leek<a class="noteref" +id="xd20e1457src" href="#xd20e1457" name="xd20e1457src">26</a> tot de +geestverwanten van den verhevene toe en blijft zijn leven lang een +zijner trouwste beschermers.</p> +<p>Ook werden toen Sāriputta en Mogallāna, die beiden later +geëerd werden als de twee voornaamste leerlingen, voor de gemeente +van den Verlichte gewonnen. Beide jongelingen waren van Brahmaansche +afkomst, en erkenden zekeren Sānjaya, een bedelmonnik, als hun +geestelijk hoofd. Innig was hun vriendschapsverbond, zij hadden elkaar +beloofd, dat diegene van hen, die het eerst de verlossing van den dood +bereikte, het den ander aanstonds zou meedeelen.<a id="xd20e1462" name= +"xd20e1462"></a></p> +<p>Op zekeren dag zag Sāriputta een van Boeddha’s +leerlingen, Assaji geheeten, bezig om in de straten van Rājagriha +aalmoezen in te zamelen, rustig en waardig, den blik naar den grond +gericht. Toen hij hem zag dacht hij: „Dat is een van de monniken, +die heilig zijn in de wereld. Ik zal tot hem gaan en hem vragen: +„Vriend, in wiens naam hebt gij de wereld vaarwel gezegd? Wie is +uw meester en wiens leer erkent gij?”<span class="corr" id= +"xd20e1466" title="Niet in bron">”</span> Doch Sāriputta +bedacht: „’t Is nu niet de rechte tijd om het dezen monnik +te vragen. Hij gaat langs de huizen en verzamelt aalmoezen. Ik zal hem +achterna gaan, gelijk men iemand volgt van wien men iets +begeert.” Toen echter de eerwaardige Assaji te Rājagriha +aalmoezen had ingezameld, nam hij de ontvangen gaven en keerde terug. +Na de gebruikelijke begroetingen sprak Sāriputta tot den +eerwaardigen Assaji: „Uw gelaat, o vriend, staat helder, uw kleur +is frisch en klaar. In wiens naam hebt gij de wereld vaarwel gezegd en +wie is uw meester? En wiens leer erkent gij?” „Mijn meester +is,” luidde het antwoord, „de groote Samāna<a class= +"noteref" id="xd20e1469src" href="#xd20e1469" name= +"xd20e1469src">27</a> uit het huis van Sakya, die de wereld is +ontvloden. In naam van hem, den verhevene, heb ik de wereld verlaten. +De verhevene is mijn meester en zijne leer erken ik. En wat zegt uw +meester vriend, en wat leert hij?” „Ik ben nog een +nieuweling vriend, nog niet lang heb ik de wereld verlaten, ik ben +eerst sinds kort tot deze leer en deze orde gekomen. Niet in haar volle +uitgebreidheid kan ik u de leer verkondigen, maar haar korten zin kan +ik u zeggen.” Toen sprak Sāriputta, de bedelmonnik, +<span class="pagenum">[<a id="pb59" href="#pb59" name= +"pb59">59</a>]</span>tot den eerwaardigen Assaji: „Zoo zij het +vriend, zeg mij weinig of veel, maar spreek mij van den zin (der leer), +daarnaar alleen verlang ik, wat wil ik mij veel om de letter +bekommeren?” Toen sprak de eerwaardige Assaji tot Sāriputta +dit woord der leer: „De wezens, die uit ééne +oorzaak vlieten, hun oorsprong leert de voleindigde en het einde dat +zij nemen: dat is de leer van den grooten Samāna.”<a class= +"noteref" id="xd20e1474src" href="#xd20e1474" name= +"xd20e1474src">28</a></p> +<p>Toen Sāriputta deze woorden hoorde ging hem het licht der +waarheid op, hij begreep dat „alles wat aan ontstaan zijn aanzijn +dankt, ook moet vergaan.” Daarom zeide hij tot Assaji: „Al +was de les ook niets anders dan dit, zoo hebt gij toch de plaats +bereikt, waar geen lijden meer is. Wat in tallooze wereldtijdperken +niet is gezien, thans is het tot ons gekomen.”</p> +<p>Dan gaat Sāriputta tot Mogallāna, zijn vriend. „Uw +gelaat, o vriend, zegt Mogallāna, is helder, uw kleur is frisch en +klaar. Hebt gij de verlossing van den dood gevonden?” Het +antwoord luidt toestemmend, hij verhaalt van zijne ontmoeting met +Assaji, en ook aan Mogallāna gaat het licht der waarheid op, het +reine, wolkelooze. Te vergeefs tracht hun meester Sānjaya hen +tegen te houden. Met groote scharen van asceten gaan zij naar het +bosch, waar Boeddha woont: Sānjaya komt een stroom bloed uit den +mond. Boeddha ziet de beide jongelingen naderen en verkondigt aan zijne +omgeving, dat zij de edelsten en besten onder zijne jongeren zullen +zijn. Beiden ontvangen van Boeddha zelf de wijding.</p> +<p>Zoo traden velen toe; doch er was ook tegenstand. Hetzelfde oude +verhaal, waaruit wij deze geschiedenis ontleenden,<a class="noteref" +id="xd20e1483src" href="#xd20e1483" name="xd20e1483src">29</a> deelt +ons mede hoe het volk murmureerde: de asceet Gautama, zeiden zij, is +gekomen om kinderloosheid, om weduwschap, om ondergang der familie te +brengen. Zij waren bevreesd voor de toekomst, als zoovelen der edelste +jongelingen tot den verlichte gingen. Geen wonder: waar moest het heen, +indien de gelofte van kuischheid zoo algemeen werd, met de toekomst des +volks? De Brahmanen vorderden die kuischheid alleen van de jeugd en den +ouderdom, maar deze ontrukte aan het maatschappelijk leven de mannen, +die een gelukkig gezin zouden kunnen stichten.</p> +<p>Doch, de verlichte liet zich door deze bezwaren niet van zijn doel +afvoeren. Al schold men hem en de zijnen met de woorden: <span class= +"pagenum">[<a id="pb60" href="#pb60" name="pb60">60</a>]</span></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">De groote monnik komt getogen naar Magadha’s +bergstad heen.</p> +<p class="line">De Sānjaya’s<a class="noteref" id= +"xd20e1496src" href="#xd20e1496" name="xd20e1496src">30</a> bekeert hij +allen, wanneer bekeert hij wel zichzelf?</p> +</div> +<p class="first">Zij antwoorden:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">De helden, de voleindigden, bekeeren door hun +waarachtig woord,</p> +<p class="line">Wie zal smaden, den Verlichte, die bekeert door der +waarheid macht?</p> +</div> +<p class="first">In ieder geval, het Boeddhisme wist zich glansrijk te +handhaven en nam hand over hand toe.</p> +<p>Boeddha’s bloedverwanten waren niet onbekend gebleven met +zijne lotwisselingen en zijn vader, Suddodhana, noodigde hem uit om +zijn geboortestad te bezoeken, opdat hij zijn ouden vader nog eens zou +zien, voor deze stierf. De verlichte ging dus op weg en nam zijn +verblijf in een boschje buiten de stad. Daar kwamen zijn vader, zijn +ooms en anderen hem opzoeken: doch deze laatsten waren niet bizonder +ingenomen met hun bedelenden stadgenoot: zij namen daarom ook geen +levensmiddelen voor hem mede, al was dit anders de gewoonte tegenover +heilige kluizenaars.</p> +<p>Den volgenden dag ging Gautama, door zijn leerlingen vergezeld, met +zijn schaal rond om zijn voedsel te bedelen. Eerst wilde hij bij de +stadspoort gekomen, regelrecht naar het paleis van den rajah gaan; doch +hij besloot zich aan den gewonen regel te houden, volgens welke een +bedelaar van huis tot huis gaat. Men begrijpt dat de rajah al spoedig +vernam dat zijn zoon bedelend door de straten ging: iets wat hem lang +niet aanstond. Hij haastte zich dezen te gemoet te gaan en sprak:</p> +<p>„Waarom, meester, doet gij ons schande aan door te bedelen om +uw voedsel? Meent gij dat <i>wij</i> zoovele bedelaars niet kunnen +voeden?” „O, groote rajah,” was het antwoord, +„dit is de gewoonte van ons allen.” „Doch,” +luidde het wederantwoord, „wij stammen af van een beroemd +geslacht van krijgslieden en niet één van hen heeft ooit +zijn brood gebedeld.”</p> +<p>„Gij en uw familie,” hernam Gautama, „moogt u +beroemen van koningen af te stammen, mijn geslacht is dat der +profeten<a class="noteref" id="xd20e1519src" href="#xd20e1519" name= +"xd20e1519src">31</a> van ouds en zij hebben altijd van aalmoezen +geleefd, die zij bijeen bedelden. Doch, mijn vader, indien een mensch +een verborgen schat heeft gevonden, is het zijn eerste plicht om aan +zijn vader de kostbaarste juweelen aan te bieden.” <span class= +"pagenum">[<a id="pb61" href="#pb61" name= +"pb61">61</a>]</span>Overeenkomstig dit woord richtte hij zich in de +volgende verzen tot zijn vader:<a class="noteref" id="xd20e1526src" +href="#xd20e1526" name="xd20e1526src">32</a></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Sta op, vertoef toch niet,</p> +<p class="line">Betracht het rechte, ware leven,</p> +<p class="line">Die deugd beoefent, hij vindt rust.</p> +<p class="line">In dit en in een volgend zijn.</p> +<p class="line">Volg niet het kwaad!</p> +<p class="line">Die deugd beoefent, hij vindt rust</p> +<p class="line">In dit en in een volgend zijn.</p> +</div> +<p class="first">Suddhodana antwoordde niet, doch nam de schaal van +zijn zoon over en leidde dezen het huis binnen, waar de familieleden +hem hulde brachten. Doch Yaçodhara kwam niet. „Indien +ik,<span class="corr" id="xd20e1546" title= +"Niet in bron">”</span> zoo sprak zij, „eenige waarde heb +in zijn oog, dan zal hij zelf komen en kan ik hem beter hier +begroeten.”</p> +<p>Gautama bemerkte haar afwezigheid, en, gevolgd door twee zijner +leerlingen ging hij naar de plaats, waar zij zich bevond, nadat hij hun +eerst had gezegd, dat zij haar niet zouden tegenhouden, indien zij +trachtte hem te omhelzen, hoewel anders geen lid der orde een vrouw +mocht aanraken of door haar aangeraakt mocht worden.</p> +<p>Daar zag zij hem binnentreden, den eens zoo geliefden echtgenoot, nu +een monnik, in ’t geel gekleed met gladgeschoren hoofd en +aangezicht. Zij wist wel dat hij er zoo zou uitzien, doch zij kon zich +toch niet inhouden. Zij viel op den grond neer, greep zijne voeten en +barstte in tranen uit. Toen herinnerde zij zich de onoverkomelijke +kloof tusschen hen beiden, stond op en plaatste zich naast hem.</p> +<p>De rajah sprak haar aan; hij deelde Gautama mede dat zij hem altijd +was blijven liefhebben. Alle weelde, die hij zich had ontzegd, had zij +zichzelve ook onthouden, slechts één maaltijd nam zij +iederen dag, en zij sliep niet in een bed, maar op een mat, uitgespreid +op de vloer. Boeddha schijnt toen niet veel te hebben geantwoord, +alleen vermelden ons de bronnen dat hij een +Jātaka-geschiedenis<a class="noteref" id="xd20e1556src" href= +"#xd20e1556" name="xd20e1556src">33</a> verhaalde over haar deugd in +een vroeger bestaan. Zij werd een ernstig onderzoekster der nieuwe +leer, en toen Boeddha later, eigenlijk tegen zijn zin, doch door de +omstandigheden gedwongen, een orde van nonnen instelde, was zijn +verlaten vrouw een der eerste leden dezer orde. Ook zijn zoon, +Rāhula, en zijn broeder, Nanda, werden als monniken in de orde +opgenomen. <span class="pagenum">[<a id="pb62" href="#pb62" name= +"pb62">62</a>]</span></p> +<p>Overigens vinden wij over dezen tijd van Boeddha’s leven, het +veertigtal jaren tusschen den aanvang zijner prediking en het einde +zijner loopbaan, wel eenige gesprekken of uitspraken, maar geen +geregeld verhaal. Toch, een beeld van de wijze waarop de verlichte +leefde en werkte, kunnen wij ons daaruit wel vormen. Hoe dan hebben wij +ons het leven van den Meester en zijn leerlingen voor te stellen? +Allereerst staat vast dat voor hen, zoo goed als voor andere asceten, +het jaar in twee afwisselende tijdperken was verdeeld; de regentijd, +waarin men zich rustig in zijn verblijf hield, de zoogenaamde +„was”tijd, waarin meer bepaald de leerlingen zelf werden +onderricht in de moeilijkste deelen der leer, en het overige deel des +jaars, waarin de verlichte en zijne leerlingen leerend en predikend het +land doortrokken. Die verdeeling des jaars was door de natuur zelve +aangewezen en onvermijdelijk; trouwens indien men in den regentijd had +willen rondtrekken had men dat niet kunnen doen zonder tallooze planten +en kleine dieren onwillekeurig te dooden: geheel in strijd met de leer +van den verlichte, die ook het kleinste leven heilig houdt.</p> +<p>In dien regentijd was de verlichte door tal van jongeren omgeven, en +de aanzienlijken des lands beijverden zich om voor hem en de zijnen te +zorgen. Later ging men wederom uiteen en Boeddha en zijn jongeren +reisden langs de groote wegen, soms door vrienden geherbergd, maar +gewoonlijk rustend en overnachtend onder de boomen des wouds. Vorsten +en aanzienlijken waren echter vaak de dakloozen ter wille: zoo vernemen +wij dat koning Bimbisāra, van wiens bekeering wij reeds gewag +maakten, een zijner bosschen of parken, het Veluvana (bamboeswoud) ter +beschikking stelde van den verlichte, en dat de groote koopman +<span class="corr" id="xd20e1564" title= +"Bron: Anathapindika">Anāthapindika</span>, hem het nog beroemder +Jetavana-park schonk: een park, dat naar luid der legende, door dezen +koopman voor zooveel goud was gekocht, dat het den bodem van het +gansche terrein kon bedekken.</p> +<p>Sommige schrijvers stellen zich voor dat ook toen reeds de monniken +in Vihāra’s, kloosters, woonden. Doch, om verschillende +redenen is dit niet waarschijnlijk te achten; de propaganda vereischte +juist personen zonder vast tehuis en oude berichten teekenen ons de +„monniken van Sakya” als levende onder de boomen des velds; +de boomen, waar immers ook voorheen de „Rishi’s,” de +oude zieners, geacht werden hun openbaringen te ontvangen. Ook +uitspraken van Megasthenes, <span class="pagenum">[<a id="pb63" href= +"#pb63" name="pb63">63</a>]</span>een gezant van koning <span class= +"corr" id="xd20e1571" title="Bron: Selencus">Seleucus</span> Nicator +van Syrië (302–298 v. Christus) spreken van Boeddha’s +volgelingen als van personen, die, noch in de steden wonen, noch een +dak hebben boven hun hoofd, maar die gekleed zijn in boombast, met +noten zich voeden en water drinken uit de hand. Ook wordt in datzelfde +bericht van hen gezegd „dat zij geen huwelijk kennen, noch +kinderen verwekken.”</p> +<p>Dus, gansch iets anders dan leven in Vihāra’s. En +ofschoon nu dat getuigenis betrekking heeft op een tijd, lang na +Boeddha’s dood, mogen wij het er toch voor houden, dat het in de +dagen van den verlichte niet anders was. Hij toch zeide tot zijn +volgelingen<span class="corr" id="xd20e1576" title="Bron: .">,</span> +„Een groote plicht rust op u, te werken voor het heil van +menschen en geesten. Laten wij uiteengaan, ieder in verschillende +richting, geen twee op hetzelfde pad. Ga en predik Dharma<a class= +"noteref" id="xd20e1579src" href="#xd20e1579" name= +"xd20e1579src">34</a>.<span class="corr" id="xd20e1582" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p>In „de twaalf voorschriften”, een noordelijke bron, m. +a. w. ontleend aan een heilige schrift der noordelijke Boeddhisten, +wordt aan de „bedelaarstroep” zooals Boeddha zijn +volgelingen noemde, uitdrukkelijk verboden om een ander dak te hebben +dan een boom. Hun eenige zitplaats mag de moeder aarde zijn. Hun +kleeren lompen van de mesthoop of het kerkhof. De boom, die den +bedelaar beschut, moet liefst op een kerkhof staan. Niet tweemaal mag +hij slapen onder denzelfden boom.</p> +<p>Nu is het wel zeker, dat deze „twaalf voorschriften” een +strengere ascese vertegenwoordigen dan het oorspronkelijk Boeddhisme, +doch, de voorstelling dat Boeddha en zijn volgelingen overal in +sierlijke „vihāra’s” waren gehuisvest is toch +zeker niet juist. Mij komt het voor dat zij een zwervend leven leidden, +in grooten eenvoud, doch niet zoo, dat zij zich aan alle +maatschappelijk verkeer onttrokken, dat immers noodig was om hun leer +tot allen te brengen.</p> +<p>Zoo lezen wij b.v. van aanzienlijken, die den verhevene ter maaltijd +noodden, van Brahmanen-leerlingen, die in een twistgesprek met den +beroemden leeraar hun sporen trachtten te verdienen, van tegenstanders, +die hem strikvragen deden. Daarbij worden zij dan natuurlijk dikwerf +overwonnen, en menigmaal lezen wij dan hoe zij den verlichte en zijn +leerlingen het verzoek doen: moge de heer, de verhevene, morgen bij mij +met zijn leerlingen het middagmaal komen gebruiken. Boeddha geeft door +zwijgen zijn toestemming te kennen. Is dan den volgenden dag de +maaltijd gereed, zoo zendt de <span class="pagenum">[<a id="pb64" href= +"#pb64" name="pb64">64</a>]</span>gastheer een bode met het verzoek: +„het is tijd, heer, de maaltijd is bereid.” Daarop neemt +dan Boeddha zijn aalmoezenschaal en opperkleed en gaat met de zijnen +ter maaltijd. De gastheer en zijn familie bedienen zelf hun gasten. Is +de maaltijd <span class="corr" id="xd20e1593" title= +"Bron: geeindigd">geëindigd</span>, dan worden de handen +gewasschen, de gastheer neemt met de zijnen aan Boeddha’s zijde +plaats en deze richt tot hen een woord van vermaning en leering.</p> +<p>Had men op een dag geen uitnoodiging, dan onderneemt Boeddha zijn +bedelgang door stad of dorp, nadat eerst de vroege morgenuren in +geestelijke oefeningen of in het verkeer met de leerlingen zijn +doorgebracht. Zwijgend ging dan de man, wiens naam door gansch +Indië werd genoemd, voor wien koningen bogen, met zijn schaal +rond, met neergeslagen blik, zonder te spreken afwachtend of men hem +eenige spijze zou geven. Was die rondgang afgeloopen, dan noodde de +middag tot rust in de koelte van het woud, totdat de avond aanbrak en +hij weer onder de menschen optrad, vriend en vijand leerend en +onderrichtend.</p> +<p>Zoo gingen de dagen van den verlichte, wiens zwervend leven en +aanraking met allerlei personen ons telkens aan Jezus doet denken, +vredig voorbij. Hoe was nu echter het leven van den meester met zijn +vertrouwden, de leerlingen, die hem vergezelden? Waarschijnlijk +heerschte er in dien intiemen kring een rustige toon: een stemming van +kalme goedheid en stille vreugde, die aan der wereld ontvlodenen +paste.</p> +<p>In dien kring waren voorts de gewone grenzen der maatschappij +vrijwel weggewischt. Wie geluisterd had naar het woord (een vaststaande +formule)<span class="corr" id="xd20e1603" title="Bron: .">,</span> +„Kom, o monnik, wèl verkondigd is de leer, wandel in +heiligheid, om aan alle lijden een einde te maken,” dat de +Boeddha tot diegenen richtte, aan wie hij zijne leer had verkondigd, +wie dus het gele kleed en de tonsuur<a class="noteref" id= +"xd20e1606src" href="#xd20e1606" name="xd20e1606src">35</a> had +aangenomen, alle familiebetrekkingen had opgegeven, op geen bezit meer +aanspraak maakte en strenge kuischheid in acht nam: hij maakte deel uit +van een gewijden kring, waarin het casten-onderscheid was +opgeheven.</p> +<p>Evenals, zeide de verlichte, rivieren hun naam verliezen, als zij +opgenomen worden in den grooten oceaan, zoo verliezen ook adelijken en +Brahmanen, Vaisya’s en Sudra’s hun oude namen, wanneer zij +voor de leer van den Voleindigde <span class="pagenum">[<a id="pb65" +href="#pb65" name="pb65">65</a>]</span>hun huis verlaten. Den ouden +naam en het oude geslacht hebben zij dan achtergelaten, voortaan heeten +zij slechts „asceten, die den zoon van Sakya aanhangen<a class= +"noteref" id="xd20e1613src" href="#xd20e1613" name= +"xd20e1613src">36</a>.”</p> +<p>Merkwaardig is in dit opzicht ook het gesprek, dat Boeddha voerde +met koning Ajātasattu<span class="corr" id="xd20e1618" title= +"Niet in bron">.</span> Deze vroeg welk loon ten deel viel aan hem, die +zijn huis verliet om een geestelijk leven te leiden. In den loop van +dat gesprek zeide de Verlichte: „Indien een slaaf of dienaar des +konings het gele gewaad aantrekt en als monnik in gedachten, woorden en +werken onberispelijk leeft, zoudt gij dan zeggen: laat deze man weder +mijn slaaf en dienaar zijn, die <span class="corr" id="xd20e1621" +title="Bron: vóor">vóór</span> mij opstaat en +nà mij ter ruste gaat, die op zich neemt wat ik hem gebied, die +voor mijn genoegen leeft, wat mij aangenaam is spreekt en naar mijn +gelaat ziet?” Toen antwoordde de koning:</p> +<p>„Neen, Heer, ik zou mij voor hem buigen, voor hem opstaan, hem +uitnoodigen plaats te nemen en hem aanbieden wat hij aan kleeding, +spijze, beschutting en medicijnen noodig kon hebben; ik zou hem +beschermen en bewaken, gelijk het behoort.”</p> +<p>Zoo maakte dus het geestelijk gewaad allen gelijk. Toch waren het +meest de aanzienlijken, die zich onder Boeddha’s jongeren lieten +opnemen; telkens wordt in de oude teksten gesproken van „de zonen +van edele geslachten,” die hun huis verlaten om zonder tehuis +rond te zwerven. Onder Boeddha’s leerlingen waren jonge Brahmanen +als Sāriputta, Mogallāna, Kaccāna, adellijken als +Ānanda, Rāhula, Amuruddha, zonen van groote kooplieden en +aanzienlijke beambten, in een woord meest personen, die een zorgvuldige +opvoeding hadden ontvangen. Dit kan ons niet verwonderen als wij in +aanmerking nemen dat ook in onze dagen in ’t algemeen een +beschouwing van het leven als lijden en kwelling veel meer +aantrekkelijks heeft voor de aanzienlijken dan voor de eenvoudigen, die +ondanks al hun ontbering in den grond der zaak toch geneigd zijn en +blijven het leven als een heilgoed te beschouwen.</p> +<p>Voor de geringen des volks, de gestaalden in ’s levens strijd +was de verkondiging van het smartelijke van alle bestaan niet te vatten +en was de leer van oorzaak en gevolg niet te begrijpen.</p> +<p>Toch, indien zij wilden toetreden, zij waren welkom. En, enkelen +lieten zich opnemen in den kring. In de +„Theragātha<span class="corr" id="xd20e1632" title= +"Niet in bron">”</span>, (spreuken der oudsten), worden aan den +„oudste” Sunīta <span class="pagenum">[<a id="pb66" +href="#pb66" name="pb66">66</a>]</span>deze woorden in den mond gelegd: +„Uit een onaanzienlijk geslacht ben ik voortgekomen, ik was arm +en behoeftig. Nederig was het werk, mij opgelegd, de verwelkte bloemen +opruimen (uit tempels en paleizen). Ik was door de menschen veracht, +werd voor gering aangezien en gescholden. Deemoedig betuigde ik aan +velen mijn eerbied.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1638" title= +"Niet in bron">„</span>Daar aanschouwde ik Boeddha met zijn +monniken, zooals hij daar heenging, de held, in de voorname stad van +Magadha, mijn last wierp ik af om eerbiedig voor hem te buigen. Uit +erbarmen voor mij bleef hij staan, hij, de hoogste onder de mannen. +Toen boog ik mij tot aan de voeten des meesters, trad aan zijn zijde en +verzocht hem, den hoogste onder alle wezens, mij als monnik aan te +nemen. Toen sprak de genaderijke meester, de erbarmer over de gansche +wereld: „Kom tot mij, monnik,” dat was de wijding, die ik +ontving. (Sunīta vertelt dan verder, hoe hij zich in het woud +terugtrok en daar, in peinzen verzonken, de hoogste verlichting +bereikte, zoodat de goden kwamen en hem vereerden.)</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1642" title= +"Niet in bron">„</span>Toen zag mij de meester, terwijl de goden +mij omgaven en hij sprak deze woorden: „Door heiligen gloed en +door kuischen wandel, door intooming en zelfbedwang, daardoor wordt men +tot Brahmaan, dat is het hoogste Brahmanendom.”<span class="corr" +id="xd20e1645" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>M. a. w., geen caste stond als zoodanig nader bij het hoogste heil +dan een andere: de verlichting kon aan allen ten deel vallen, kon ook +verkregen worden door den geringste des volks. Evenals Paulus +zeide<span class="corr" id="xd20e1650" title="Niet in bron">:</span> +„in Christus is geen Jood noch Griek, geen slaaf noch +vrije,” zoo ook kon Boeddha zeggen: „in den kring der +monniken is geen Sudra of Vaisya, geen Kshatrya of Brahmaan.” Was +daarom het Boeddhisme een soort democratische beweging? Wie dat meent, +vergeet dat de ware volgelingen monniken waren, die de maatschappij de +maatschappij lieten en wie het alleen te doen was om het hoogste heil +te verwerven. Niet om de verdrukten los te maken uit de ketenen van het +castewezen, maar om rijk en arm den weg te banen tot het hoogste heil, +daarom was het bovenal te doen<a class="noteref" id="xd20e1653src" +href="#xd20e1653" name="xd20e1653src">37</a>. Doch, die dat hoogste +heil gevonden hadden: zij vormden inderdaad een kring, waarin de oude +grenzen waren weggewischt, al stonden ook hier, gelijk onvermijdelijk +is, sommigen op den voorgrond.</p> +<p>Daareven noemden wij reeds Sāriputta en Mogallāna, die +<span class="pagenum">[<a id="pb67" href="#pb67" name= +"pb67">67</a>]</span>beiden reeds in den aanvang van Boeddha’s +werkzaamheid werden gewonnen door zijn prediking en die hem trouw +volgden tot aan hun dood, welke kort voor dien des Meesters intrad. +Maar vooral ook moeten wij noemen Boeddha’s neef Ānanda, tot +wien de verhevene zijn laatste woorden sprak, den discipel, dien hij +boven allen liefhad. Deze Ānanda was het ook, die voor +Boeddha’s persoon en voor zijn levensonderhoud dagelijks +waakte.</p> +<p>Een gansch andere rol heeft vervuld Devadatta, Ānanda’s +broeder. Dit is de Judas van het Boeddhisme, die den Meester naar het +leven stond. ’t Schijnt dat deze leerling, door eerzucht +gedreven, in plaats van den reeds vergrijsden meester zelf de leiding +der gemeente in handen wilde hebben. Hij beproefde op allerlei wijze +den verhevene uit den weg te ruimen. Doch vruchteloos; wonderen bewaren +het leven des heiligen. Uitgezonden moordenaars worden, als zij Boeddha +naderen, met vrees en beving geslagen; vriendelijk spreekt hij hen toe +en zij bekeeren zich tot het geloof. Als een rotsblok Boeddha dreigt te +verpletteren vangen twee bergspitsen het op: zoodat slechts zijn voet +wordt gewond. Als een wilde olifant door een nauwe straat op den +verlichte wordt losgelaten blijft hij, getroffen door de tooverkracht +van dien „vriendelijken denker” eensklaps staan en wijkt +terug.</p> +<p>Heeft Devadatta werkelijk den verhevene naar ’t leven gestaan? +Onwaarschijnlijk is ’t niet, al bestaat de mogelijkheid dat men +Devadatta, die hierin van den meester afweek, dat hij veel strengere +ascetische eischen wilde stellen, ten onrechte dergelijke moordplannen +heeft toegeschreven.</p> +<p>Wat die strengere ascese betreft, hij verlangde dat een monnik +altijd in het woud zijn verblijf zou houden, terwijl Boeddha gaarne in +de nabijheid van steden en dorpen vertoefde. Ook wilde hij dat een +monnik slechts leven zou van wat hij op zijn rondgang verzamelde en +geen uitnoodiging ter maaltijd van vrome leeken zou aannemen. Zijn +gewaad, meende hij verder, mocht slechts uit opgeraapte lompen zijn +samengenaaid, enz. Een tijdlang had dit streven eenig succes, doch +straks leed het geheel en al schipbreuk. Eene legende verhaalt zelfs, +dat Devadatta levend door de hel werd verslonden. Wij zagen boven +reeds<a class="noteref" id="xd20e1667src" href="#xd20e1667" name= +"xd20e1667src">38</a> dat volgens de „twaalf voorschriften” +inderdaad eischen, als die welke Devadatta verlangde, aan +Boeddha’s volgelingen werden gesteld en de vraag <span class= +"pagenum">[<a id="pb68" href="#pb68" name="pb68">68</a>]</span>komt bij +ons op: Ligt er toch misschien in Devadatta iets van het +oorspronkelijke Boeddhisme dat men later heeft trachten weg te werken +en als ondermijning van het gezag des Meesters te doen beschouwen? +Eén ding schijnt mij wel waarschijnlijk, namelijk, dat wij ons +de eerste volgelingen van den Verlichte niet moeten voorstellen als +rustig levend in hun vihāras’,<a class="noteref" id= +"xd20e1672src" href="#xd20e1672" name="xd20e1672src">39</a> maar wel +als zwervers, schamel gekleed, al kunnen wij niet aannemen, dat hun +gewaad uit opgeraapte lompen <i>moest</i> gemaakt zijn, en evenmin dat +zij niet ter maaltijd mochten gaan.</p> +<p>Voor deze opvatting pleit vooral het feit, dat zij, ook nog in de +dagen van koning Açoka, die ongeveer tweehonderd jaar na +Boeddha’s dood leefde, niet als zwijgende monniken in kloosters +leefden, maar onder boomen, en er hun eer in stelden om zooveel +mogelijk de onbekeerden door hun woord tot bekeering te brengen.</p> +<p>De onbekeerden tot bekeering te brengen, dat geschiedde ook in de +dagen van den verlichte zelf. Doch niet allen traden toe tot den kring +der jongeren met zijn gestrenge eischen van kuischheid, armoede en +gehoorzaamheid. Wij zagen dat er ook waren die, als koning +Bimbisāra<a class="noteref" id="xd20e1685src" href="#xd20e1685" +name="xd20e1685src">40</a> hun toevlucht namen bij Boeddha, Dharma, +Sangha (de Verlichte, de Leer, de Gemeente), zonder hun maatschappelijk +leven en hun huiselijk bestaan te veranderen. Zij werden de weldoeners +en verzorgers der monniken; ook zij, als zij wandelden in eenvoud en in +onderdrukking van aardsche hartstochten en begeerten, konden een stap +nader komen tot het Nirvāna, het hoogste heil. Zij waren voor de +Boeddhisten wat Maria en Martha, wat een Nicodemus en Jozef van +Arimathea waren voor Jezus en de zijnen. Ook waren zij van den aanvang +af onmisbaar; hoe konden der wereld ontvloden monniken leven zonder +arbeid, indien geen vrome vrienden en vriendinnen hen verzorgden van de +nooddruft des levens?</p> +<p>Onder die leeken-vrienden waren ook vele vrouwen. Als een type dezer +vrome vriendinnen kunnen wij beschouwen de voortreffelijke +Visākhā, wier beeld ons met zooveel liefde in de +Boeddhistische overleveringen wordt geteekend. Zij was een rijke +burgervrouw in Sāvatthi, de hoofdstad van het land Kosala: de +moeder van bloeiende kinderen, de grootmoeder van vele zonen. Algemeen +geëerd werd zij bij elken <span class="pagenum">[<a id="pb69" +href="#pb69" name="pb69">69</a>]</span>maaltijd, bij ieder feest +genoodigd: haar werden steeds het eerst de spijzen aangeboden, zij werd +beschouwd als een gast, die geluk aanbrengt.</p> +<p>In de Mahāvagga vinden wij over haar het volgende verhaal, dat +ons een aanschouwelijk beeld geeft en ons tevens doet zien, dat ook de +Boeddhisten het woord verstonden: „het is zaliger te geven dan te +ontvangen.”</p> +<p>Op zekeren dag dan neemt Boeddha zijn maaltijd in het huis van +Visākhā. Na den maaltijd zet deze zich naast hem neer en +zegt: „Acht wenschen verzoek ik van den verhevene.” +„De voleindigden, Visākhā”, luidt het antwoord, +„zijn te verheven om iederen wensch te kunnen vervullen.” +„Doch wel wat geoorloofd is, Heer, en wat niet misprezen kan +worden.” „Zoo spreek, Visākhā.”</p> +<p>„Ik wensch, o heer, mijn leven lang de gemeente regengewaden +te geven, vreemde monniken voedsel te reiken, doorreizende monniken te +spijzigen, kranke broeders te eten te geven, ziekenverplegers te +voeden, zieken medicijnen te geven, dagelijks rijstebrij te verdeelen +en aan de nonnen badgewaden te schenken.”</p> +<p>„Waarom vraagt gij, Visākhā deze dingen aan den +voleindigde?” Zij geeft daarop rekenschap, waarom zij aan deze +wenschen zooveel waarde hecht.</p> +<p>O. a. zegt zij. „Een monnik die uit den vreemde komt, kent de +wegen niet en loopt vermoeid rond om zijn aalmoezen in te zamelen. +Heeft hij nu echter genoten, wat ik voor deze vreemdelingen bestemmen +wil, dan kan hij eerst uitrusten en vervolgens, als hij uitgerust is, +aalmoezen inzamelen. Dit doel, o heer, heb ik in het oog en daarom wil +ik mijn leven lang de doortrekkende monniken voedsel geven.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1704" title= +"Niet in bron">„</span>En wederom, heer, een doortrekkende monnik +zal, als hij zelf zijn voedsel moet zoeken, achterblijven van zijn +gezelschap of, waar hij rust wilde houden, zal hij moede door de straat +gaan. Heeft hij echter de spijzen genoten, die ik aan de doortrekkende +monniken wil schenken, dan zal hij niet achterblijven; waar hij rust +wil houden zal hij op tijd aankomen en uitgerust zal hij door de +straten gaan.”</p> +<p>Zoo legt zij vervolgens het doel van al hare acht wenschen uit en de +verlichte spreekt: „Edel, Visākhā, edel handelt gij, +dat gij, naar dezen prijs trachtend, den voleindigde bidt om vervulling +uwer wenschen. Ik sta u, Visākhā, uwe acht wenschen +toe.”</p> +<p>En dan prijst hij haar met de volgende woorden: <span class= +"pagenum">[<a id="pb70" href="#pb70" name="pb70">70</a>]</span></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Die spijs en drank verleent, van eed’le +blijdschap vol.</p> +<p class="line">Des heil’gen leerling, rijk aan deugden,</p> +<p class="line">Die zonder afgunst gaven schenkt om ’t hemelsch +loon,</p> +<p class="line">Die smarten stilt, die vreugde steeds verspreidt,</p> +<p class="line">Verkrijgt des hemels heerlijk lot.</p> +<p class="line">Zij wandelt voort op ’t pad des lichts, ’t +gepreez’ne.</p> +<p class="line">Van smarten vrij geniet zij langen tijd,</p> +<p class="line">Het heerlijk loon der goede daad in ’t zalig +hemelrijk.</p> +</div> +<p class="first">In deze Visākhā vonden wij een type van +vrouwen die, zooals het in het N. Testament zou heeten „den Heer +dienden van hare goederen.”<a class="noteref" id="xd20e1731src" +href="#xd20e1731" name="xd20e1731src">41</a></p> +<p>Overigens moeten wij niet meenen dat Boeddha de vrouwen hoog stelde, +al is b.v. in het Boeddhistische Birma de praktijk beter dan de +theorie. Neen, eene van de leerstukken van het Boeddhisme is dat de +vrouw, voor zij tot het hoogste heil kan geraken, altijd weer eerst als +man in de wereld moet komen.</p> +<p>Toch werd de vrouw in oud-Indië geëerd. De afsluiting der +vrouw van het maatschappelijk leven, door latere zeden gewettigd, was +ook in het oude Indië niet zoo sterk. Integendeel, de vrouwen +namen deel aan het geestelijk leven van hun volk: de edelste dichters +toonen ons dat het oude Indië de waarde der vrouw gevoelde en haar +bewonderde en eerde.</p> +<p>Boeddha echter vond de vrouwen een gevaar: in haar waren +verpersoonlijkt alle machten der verleiding, die den geest binden aan +deze wereld. „Ondoorgrondelijk” zoo leert de moraal van een +oude vertelling<span class="corr" id="xd20e1740" title= +"Niet in bron">,</span> „verborgen, als de weg van den visch in +het water, zoo is het wezen der vrouwen, der uitgeslapen rooverinnen, +bij wie de waarheid moeilijk is te vinden, voor wie de leugen is als de +waarheid en de waarheid als de leugen.”</p> +<p>En wat dunkt u van het volgende gesprek van Boeddha en Ānanda? +De laatste vraagt: „Hoe zullen wij ons tegenover eene vrouw +gedragen?” „Haar aanblik vermijden, Ānanda”. +„Maar als wij haar toch zien, wat moeten wij dan +doen?<span class="corr" id="xd20e1745" title= +"Niet in bron">”</span> „Niet tot haar spreken, +Ānanda.” <span class="corr" id="xd20e1748" title= +"Niet in bron">„</span>En als wij toch tot haar spreken, wat +dan?” „Dan moet gij over uzelven waakzaam zijn, +Ānanda.” Boeddha ging er dan ook slechts noode—na +herhaald aandringen zijner pleegmoeder<a class="noteref" id= +"xd20e1751src" href="#xd20e1751" name="xd20e1751src">42</a>—toe +over om vrouwen als zijne leerlingen in de orde op te nemen, en gaf +tegen <span class="pagenum">[<a id="pb71" href="#pb71" name= +"pb71">71</a>]</span>Ānanda te kennen, dat het heilige leven en de +heilige leer zonder vrouwen 1000 jaar, met haar slechts 500 jaar zou +kunnen bestaan.</p> +<p>Zoo was Boeddha’s geest: en de nonnen stonden ook altijd bij +de monniken ten achter, zij werden geduld, veel meer ook niet. +Merkwaardig is het dat ook in den tegenwoordigen tijd tegenover +tallooze Boeddhistische monniken in Birma—ieder heeft daar zijn +klooster—slechts weinige nonnen worden gevonden. En wel, omdat +blijkbaar dat strenge en koude haar niet aantrekt. Een vrouw, zegt de +Boeddhist in Birma ook nog heden, begrijpt het zoo niet. ’t Kan +ons niet verwonderen als wij bedenken dat er zoo weinig gemoedelijks in +dezen godsdienst is, hoe hoog hij overigens moge staan.</p> +<p>Hebben wij stilgestaan bij Boeddha’s vrienden, wij vragen +thans, met welke vijanden had hij te strijden? Allereerst met de +priesterlijke Brahmanen, wier instellingen en positie in strijd waren +met zijn beginselen en die hij geenszins ontzag.</p> +<p>Openlijk sprak toch de Verlichte het uit, dat hij aan offers geen +waarde hechtte, ja, dat de deugd der Ahīnsa (eerbied voor het +leven) het dooden van dieren verbood. Onomwonden kwam hij op tegen den +waan dat de Brahmaan als zoodanig nader zou staan bij het hoogste heil: +het achtvoudige pad, dat naar Nirvāna leidde, stond voor iedereen +open.</p> +<p>Niet minder verhief hij zich tegen het zweren bij +schriftgeleerdheid, tegen de meening als ware het genoeg de woorden van +de Veda’s in het hoofd te hebben. <span class="corr" id= +"xd20e1765" title="Niet in bron">„</span>Wie,<span class="corr" +id="xd20e1768" title="Niet in bron">”</span> zeide Boeddha, +<span class="corr" id="xd20e1771" title="Niet in bron">„</span>de +liederen en spreuken der oude wijzen nabidt en zich dan zelf een wijze +dunkt, die is even als een slaaf of gering mensch, die zich op de +plaats stelt, waar de koning tot zijn gevolg sprak, dezelfde woorden +bezigt en zich nu ook een koning dunkt.”<a class="noteref" id= +"xd20e1774src" href="#xd20e1774" name="xd20e1774src">43</a> De scholier +gelooft wat de meester gelooft, de meester wat hij van vroegere +meesters ontvangen heeft.</p> +<p>We zien hierin hoe hij het autoriteitsgeloof verwierp. Hoe hij over +het offer dacht, daarvan hebben wij een merkwaardig verhaal, dat aldus +luidt:</p> +<p>Boeddha had eens een gesprek met een aanzienlijk Brahmaan, die hem +vroeg wat de eigenschappen waren van een goed offer. Als antwoord +verhaalt <span class="corr" id="xd20e1781" title= +"Bron: Boedha">Boeddha</span> dan de geschiedenis van een wijs en +gelukkig koning uit oude dagen, die, na vele overwinningen te hebben +behaald en de heele wereld te hebben <span class="pagenum">[<a id= +"pb72" href="#pb72" name="pb72">72</a>]</span>veroverd, het besluit nam +een groot offer aan de goden te brengen. Hij liet zijn huispriester +komen en vroeg dezen hoe hij zijn voornemen het geschiktst zou +volvoeren.</p> +<p>De priester vermaande hem, om vóór zijn offer te +brengen eerst in zijn rijk rust, welstand en veiligheid te doen wonen. +Hij gaat dus niet tot het offeren over, voor hij alle schade heeft +hersteld. En bij zijn offer verwoest men geen levens van bezielde +wezens, geen rund of schaap wordt geslacht. De dienaren des konings +doen hun werk bij het offer niet onder tranen en door dwang: vreezend +voor den stok der opzieners: ieder doet vrijwillig, wat zijn eigen hart +hem ingeeft. Melk, olie en honig worden aangebracht en zoo wordt het +offer des konings der godheid geboden.</p> +<p>Er is echter, zegt Boeddha, nog een hooger en gezegender offer, ook +gemakkelijk te brengen: als men gaven schenkt aan vrome monniken, +woonplaatsen verschaft aan Boeddha en zijn gemeente<span class="corr" +id="xd20e1790" title="Niet in bron">.</span></p> +<p>En nog hooger offer is het: als men met een geloovig hart bij +Boeddha, bij de leer en bij de gemeente (Boeddha, Dharma, Sangha) zijn +toevlucht neemt, als men geen wezen van het leven berooft, leugens en +bedrog verre van zich houdt.</p> +<p>Nog hooger offer is het, als men als monnik van vreugde en leed +beide afscheid neemt en in heilige rust peinzend zich verdiept.</p> +<p>Het hoogste offer dat een mensch kan brengen en tevens de grootste +zegen, die hij kan verwerven is echter: als hij de verlossing bereikt +en de zekerheid krijgt: ik zal niet weer tot deze wereld terugkeeren. +Dat is de hoogste voleindiging van alles wat offer heet.</p> +<p>De Brahmaan, die zelf een groot offer had willen brengen en honderde +dieren daarvoor in gereedheid hield, nam geloovig deze prediking aan en +sprak: <span class="corr" id="xd20e1801" title= +"Niet in bron">„</span>Ik neem mijn toevlucht bij Boeddha, bij de +leer en bij de gemeente.” „De dieren”, zoo sprak hij, +„laat ik vrij, mogen zij het groene gras genieten, koel water +drinken, moge de frissche wind hen omzweven.”</p> +<p>Nam Boeddha het op tegen het brengen van offers, misprees hij den +castengeest en het gezagsgeloof, niet minder stond hij tegenover vele +asceten, die in eindelooze zelfkwelling en zelfkastijding den weg des +heils meenden te bereiken. Hij immers wist uit eigen smartelijke +ervaring dat zichzelf te kwellen vruchteloos was. Hem was het geworden +tot een heilige zekerheid, dat geen vasten de aardschgezinde gedachten +of hartstochten doet verdwijnen. <span class="pagenum">[<a id="pb73" +href="#pb73" name="pb73">73</a>]</span></p> +<p>Neen, het werken aan opbouwing van zijn geestelijk leven, het +trachten naar kennis, dat is het, wat de overwinning geeft en de kracht +tot dezen goeden strijd vindt men in een leven, dat even ver verwijderd +is van weelde als van ontbering en zichzelf opgelegde smart. Zoo waren +de gedachten van Boeddha, die tegenover de ziekelijke afdwalingen van +het Indische ascetisme op den naam van gezonde opvattingen mogen +aanspraak maken.</p> +<p>Boeddha staat hier tegenover zijn tijdgenooten als de man van +praktijk en gezond verstand. Moeten wij dat echter zoo verstaan, dat +hij feitelijk alle geloof aan God en een hooger leven als bijgeloof +verwierp? Sommigen oordeelen zoo en geven ons van Boeddha een beeld als +van een godloochenaar of minstens een positivist uit langvervlogen +dagen. Feitelijk, zoo roepen zij ons toe, geloofde Boeddha aan geen God +en geen volgend leven. Zijn Nirvāna, het einddoel, was eigenlijk +het ophouden van alle bestaan, zijn God was slechts de eeuwige wet van +oorzaak en gevolg, waarvan alleen ’t Nirvāna verlost.</p> +<p>Wij zullen wellicht later nog uitvoeriger op deze belangrijke punten +terug komen. Nu merken wij alvast op: 1<sup>e</sup> dat het +Boeddhistische geschrift, Brahmajala sutta geheeten, waarin vooral +Boeddha als een soort scepticus optreedt, door vele bevoegde +beoordeelaars niet gerekend wordt tot de geschriften van het +oorspronkelijk Boeddhisme, maar van de zoogenaamde Mahayana, (de groote +overtocht) een latere ontwikkeling (of verbastering?) van +Boeddha’s leer, en dat er een sterk en welgegrond vermoeden +bestaat, dat de invloed der Mahayana bij meer geschriften, die een +gelijken indruk van Boeddha ons geven, is in het spel geweest.</p> +<p>2<sup>e</sup>. dat wij zeer eigenaardige episoden uit +Boeddha’s leven bezitten, waarin een gansch andere geest +doorstraalt, en waaruit wij de conclusie trekken, dat Boeddha met dat +komen tot de verlossing, dat hij, zooals wij daareven zagen aanprijst +als het hoogste offer, niet bedoelt een verlost worden van het bestaan, +maar het verheven zijn boven het koortsachtige, rustelooze, dat het +zoeken van het eigen ik aan ’t leven geeft, een zijn, dat zoo +verheven is, dat ook Boeddha zich aan geen beschrijving waagt, en dat +hij het niet vergeleken wil hebben met leven in den meer gewonen zin +des woords. Willen wij trouwens voor het woord Nirvāna een +Nederlandsch gewaad zoeken, dan moeten wij bedenken dat het staat, +geenszins tegenover leven, maar tegenover dorst <span class= +"pagenum">[<a id="pb74" href="#pb74" name= +"pb74">74</a>]</span>(trishna) tegenover het begeeren, dat altijd weer +de ziel verteert en onrustig maakt. En dan drukt het woord dat F. +Ortt<a class="noteref" id="xd20e1824src" href="#xd20e1824" name= +"xd20e1824src">44</a> er voor geeft „de groote vrede”, het +best Boeddha’s gedachten uit.</p> +<p>Doch laten wij tot bevestiging van onze opvatting Boeddha’s +getuigenis zelve hooren. Boeddha dan verklaart zekeren asceet en +philosoof Makkhali Gosāla voor den ergsten aller +dwaalleeraars.<a class="noteref" id="xd20e1829src" href="#xd20e1829" +name="xd20e1829src">45</a></p> +<p>Wat nu leerde deze? O. a. dat de mensch geen vrijen wil had. Hij +zeide namelijk: „Er is geen macht (om te handelen), er is geen +kracht, de mensch heeft geen invloed, alle wezens, alles wat ademt, al +wat is, al wat leeft is onmachtig, machteloos, krachteloos, door +toeval, door leiding, door natuur wordt het naar zijn doel +gevoerd.”</p> +<p>„Ieder wezen,” leerde deze leeraar verder, „maakt +een bepaald aantal wedergeboorten door, aan wier slot zoowel de dwaas +als de wijze het einde des lijdens bereikt.”</p> +<p>Had Boeddha zóó over diens leer kunnen spreken als hij +zelf een verkapt loochenaar van God en een hoogere wereld was geweest? +Immers neen. En wat dunkt u, lezer, van de volgende gelijkenis van den +verhevene?</p> +<p>Eens, zoo sprak Boeddha, was daar een blind geboren man, die zeide: +„Ik kan niet gelooven in een wereld van verschijnselen. Kleuren +die helder of dof zijn bestaan niet. Daar is geen zon, geen maan, geen +sterren. Niemand heeft daarvan goede getuigenis.” Zijn vrienden +beknorden hem, doch hij herhaalde dezelfde woorden.</p> +<p>In die dagen was daar een Rishi, die het „innerlijk +gezicht” had, hij ontdekte op de helling van de Himalaya vier +kruiden, die de macht hadden om den man, die blind geboren was te +genezen. Hij zocht die op, bereidde ze met zijn tanden en diende ze +toe. Eensklaps riep de blindgeborene: „Ik zie kleuren en +verschijnselen. Ik zie schoone boomen en bloemen. Ik zie de heldere +zon. Niemand heeft ooit te voren zoo iets aanschouwd.”</p> +<p>Daarop kwam er een heilig man tot den blind geboorne en sprak tot +hem: „Gij zijt ijdel en trotsch en bijna even blind als voorheen. +Gij ziet de buitenzijde der dingen, niet de binnenzijde. Hij, wiens +bovennatuurlijke zintuigen zijn ontwaakt ziet de lazuren velden van de +Boeddha’s van het verleden, <span class="pagenum">[<a id="pb75" +href="#pb75" name="pb75">75</a>]</span>hij hoort hemelsche geluiden op +vijf yogana’s afstand. Ga naar een woestijn, of een woud, of een +hol in de bergen en overwin uw dorst naar aardsche dingen.”</p> +<p>De blindgeboorne gehoorzaamde en de parabel eindigt met deze +uitlegging: „Boeddha is de oude Rishi, de vier kruiden zijn de +vier groote waarheden.”<a class="noteref" id="xd20e1849src" href= +"#xd20e1849" name="xd20e1849src">46</a> Hij brengt de menschen van het +lager leven af en opent de oogen der blinden.</p> +<p>Wij zien duidelijk hieruit, dat ook het mystieke—trouwens wij +mogen hier, gelet op wat de wetenschap in onze dagen leert over +telepathie, clairvoyance enz. en op wat getuigenissen uit alle eeuwen +bevestigen, van gezonde mystiek spreken—bij Boeddha geenszins +ontbrak en dat het doel dat hij zich met zijn leerlingen voorstelde +geen ander was dan hen van het aardsche los te maken en tot het hooger +leven te brengen. In dat denkbeeld worden wij bevestigd door de Samana +Phala Sutta.<a class="noteref" id="xd20e1854src" href="#xd20e1854" +name="xd20e1854src">47</a> Daar leert Boeddha ongeveer het +volgende:</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1858" title= +"Niet in bron">„</span>De mensch heeft een lichaam, saamgesteld +uit de vier elementen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1862" title= +"Niet in bron">„</span>Dit lichaam is de vrucht van de +vereeniging van zijn vader en van zijn moeder. Het wordt gevoed met +rijst en meelpap en kan worden verminkt, gekruisigd, vernietigd. In dit +vergankelijk lichaam is des menschen verstand geketend. De asceet, +zichzelf dus opgesloten gevoelend, richt zijn geest op het scheppen van +een vrijer hulsel.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1866" title= +"Niet in bron">„</span>In gedachten stelt hij zich voor een ander +lichaam, geschapen naar het beeld van dit stoffelijke, met een vorm, +organen en leden. Dit lichaam staat tot het stoffelijke als het zwaard +tot de scheede, of als de slang tot de mand waarin zij is opgesloten. +De asceet dan, gereinigd en volmaakt, begint bovennatuurlijke krachten +te ontwikkelen. Hij vindt zich in staat om door materieele hindernissen +als muren en wallen heen te dringen, hij kan zijn beeld zichtbaar maken +op meerdere plaatsen te gelijk, hij kan op het water wandelen zonder er +in te zinken, hij kan door de lucht vliegen als een grootvleugelige +valk, ja, hij kan deze wereld verlaten en die van Brahmā zelf +bereiken. Door deze kracht van zijn wil verwerft hij zich nog een ander +vermogen: evenals de ivoordraaier een olifantstand bewerkt volgens zijn +phantasie, zoo kan ook hij door zijn gedachten beelden +oproepen<a class="noteref" id="xd20e1869src" href="#xd20e1869" name= +"xd20e1869src">48</a>. Hij <span class="pagenum">[<a id="pb76" href= +"#pb76" name="pb76">76</a>]</span>verkrijgt het vermogen om te hooren +de geluiden der onzienlijke wereld even duidelijk als die van de +zienlijke wereld—ja nog duidelijker. Ook is hij—door de +macht van Manās<a class="noteref" id="xd20e1874src" href= +"#xd20e1874" name="xd20e1874src">49</a>—in staat de meest geheime +gedachten van anderen te lezen en hun karakter te zien. Hij kan zeggen: +„Hier is een geest, door hartstocht bestuurd, daar is een geest, +die bevrijd is (van de hartstocht). Deze man heeft eed’le +doeleinden, die man heeft geen doel in het oog.” Evenals een kind +zijn oorringen in het water ziet en zegt: „Dit zijn mijn +oorringen”, zoo erkent de gereinigde asceet de waarheid. Voorts +komt dan over hem de gave van het „goddelijk gezicht” en +hij omvat met zijn blik al wat menschen doen op aarde en na hun dood en +wanneer zij wederom geboren zijn. Dan ontsluiert hij de geheimen van +het heelal en waarom de menschen ongelukkig zijn en hoe hun ongeluk kan +ophouden.”</p> +<p>Zien wij hierin niet, dat het geenszins aangaat Boeddha voor een +atheïstisch gekleurd vrijdenker te houden?<a class="noteref" id= +"xd20e1879src" href="#xd20e1879" name="xd20e1879src">50</a> Men hoore +ook het volgende uit de Tevigga Sutta, een ander Cingaleesch werk.</p> +<p>Toen Boeddha te Manasākata vertoefde, in het mangowoud, kwamen +tot hem drie Brahmanen, in de Veda’s wel onderwezen, om hem te +raadplegen over de vereeniging met den eeuwigen Brahmā. Zij vragen +hem of zij op den rechten weg zijn om die vereeniging te bereiken. +Boeddha antwoordt niet rechtstreeks. Hij onderstelt een vreemd geval. +Een man is verliefd geworden op de allerschoonste vrouw van het land. +Dag en nacht droomt hij van haar, doch, nimmer heeft hij haar +aanschouwd. Hij weet niet of zij lang is of kort, of zij tot de +Brahmanen of tot de Sudra’s behoort, of zij blank is of bruin, +zelfs haar naam kent hij niet.</p> +<p>Dan vraagt hij de Brahmanen of dit verhaal over die vrouw een wijze +of een dwaze vertelling is. Zij erkennen dat het +„zottepraat” is. Boeddha past nu dezelfde redeneering op de +Brahmanen zelf toe. En de Brahmanen, onderwezen in de drie +Veda’s, moeten bekennen, dat zij Brahmā nimmer hebben +gezien, niet weten of hij lang is of kort, noch iets wezenlijks omtrent +hem en dat alles wat zij zeggen over <span class="pagenum">[<a id= +"pb77" href="#pb77" name="pb77">77</a>]</span>vereeniging met hem, +dwaze praat is. Zij gaan een trap op, waarin eene kromming is en weten +niet of zij een woning of een afgrond zullen bereiken. Zij staan op den +oever eener rivier en roepen den anderen oever op om tot hen te +komen.</p> +<p>Was Boeddha de atheïstische leermeester, dien velen in hem +zien, dan had hij hier een schoone gelegenheid gehad om zijn inzichten +te doen kennen. De Brahmanen, had hij dan kunnen zeggen, weten niets +van Brahmā, om de eenvoudige reden, dat zulk een wezen niet +bestaat. Doch juist dit doet Boeddha geenszins. Hij tracht te bewijzen +dat de Brahmanen daarom niets weten van Brahmā, omdat deze zuiver +geestelijk is en zij zuiver stoffelijk zijn.</p> +<p>Vijf sluiers, zegt Boeddha, bedekken Brahmā voor het sterfelijk +oog. Zij zijn:</p> +<ul> +<li>1. De sluier van lust en begeerte.</li> +<li>2. De sluier van boosheid.</li> +<li>3. De sluier van luiheid en traagheid.</li> +<li>4. De sluier van trots en eigengerechtigheid.</li> +<li>5. De sluier van twijfelzucht.</li> +</ul> +<p>Dan gaat Boeddha voort en vraagt:</p> +<p>„Bezit Brahmā vrouwen en rijkdom?”</p> +<p>„Neen, Gautama” antwoordt Vāsettha de Brahmaan.</p> +<p>„Is zijn geest vol van toorn, of vrij van toorn?”</p> +<p>„Vrij van toorn, Gautama.”</p> +<p>„Vol van boosheid, of vrij van boosheid?”</p> +<p>„Vrij van boosheid, Gautama.”</p> +<p>„Is zijn geest bedorven, of zuiver?”</p> +<p>„Zuiver, Gautama.”</p> +<p>„Heeft hij zelfbeheersching, of niet?”</p> +<p>„Hij heeft die, Gautama.”</p> +<p>Dan doet hij de Brahmanen vragen over henzelven:</p> +<p>„Zijn de Brahmanen, geleerd in de drie Veda’s, zijn zij +in het bezit van rijkdom, of zijn zij dat niet?”</p> +<p>„Zij zijn het, Gautama.”</p> +<p><span class="corr" id="xd20e1938" title= +"Niet in bron">„</span>Dragen zij iemand een kwaad hart toe, of +niet<span class="corr" id="xd20e1941" title="Niet in bron">,</span> +Gautama?”</p> +<p>„Zij doen dat, Gautama.”</p> +<p>„Zijn zij zuiver van hart of niet?”</p> +<p>„Zij zijn het niet, Gautama.”</p> +<p>„Hebben zij heerschappij over zichzelf, of niet?”</p> +<p>„Zij hebben die niet, Gautama.”</p> +<p>Deze antwoorden stellen, gelijk men begrijpt, in het licht, dat er +geen vereeniging kan bestaan tusschen zoo verschillende wezens als +Brahmā en de Brahmanen. Brahmā is vrij <span class= +"pagenum">[<a id="pb78" href="#pb78" name="pb78">78</a>]</span>van alle +verkeerdheid, zondeloos, zichzelf meester, dus kan alleen hij, die +zonder zonde is, hopen met hem in overeenstemming te komen. +Vāsettha stelt vervolgens deze vraag: „Mij is gezegd +Gautama, dat de asceet Gautama den weg weet tot den staat van +vereeniging met Brahmā?”</p> +<p>„Ik ken Brahmā Vāsettha”, is Boeddha’s +antwoord, „ik ken de wereld van Brahmā, en den weg die er +heenvoert.”</p> +<p>Daarop vraagt de verootmoedigde, in de drie Veda’s onderwezen +Brahmaan, aan Boeddha: hem den weg te wijzen tot den staat van +vereeniging met Brahmā.</p> +<p>Boeddha geeft een uitvoerig antwoord: een scherpe tegenstelling +makend tusschen het hooge en het lage Brahmanendom, tusschen de +„aan huizen gehechte” en de „huislooze” +Brahmanen. Die eersten, de huis-Brahmanen, zijn ruw, zinlijk, gierig, +onoprecht. Om winst beoefenen zij de zwarte kunst, de waarzeggerij en +bedrog. Zij weten bij koningen gehoor te krijgen, broeden oorlogen uit, +voorspellen overwinningen, offeren levens op, berooven de armen. Als +een tegenbeeld daarvan schildert hij den kluizenaar, die alle +wereldsche dingen heeft verzaakt en zuiver, zichzelf meester, gelukkig +is.</p> +<p>Om dit hooger leven aan de menschen te leeren wordt „van tijd +tot tijd een Tathāgatha (voleindigde) in de wereld geboren, +gezegend en waardig, overvloeiende van kennis, een gids voor dwalende +stervelingen. Hij ziet aangezicht tot aangezicht het gansch heelal, de +geesten-wereld van Brahmā en die van <span class="corr" id= +"xd20e1967" title="Bron: Mara">Māra</span>, den verzoeker. Hij +deelt aan anderen zijne kennis mede. De eerste „huislooze” +door hem onderricht doet zijn geest een vierde der wereld doordringen +met erbarming, sympathie en gelijkmoedigheid, verreikend, groot, +bovenmatig.”<a class="noteref" id="xd20e1970src" href= +"#xd20e1970" name="xd20e1970src">51</a></p> +<p>„Waarlijk, dit is, o Vāsettha, de weg tot den staat van +vereeniging met Brahmā” en hij verkondigt dat <span class= +"corr" id="xd20e1975" title="Niet in bron">„</span>de Bhikshu of +Boeddhistische bedelmonnik, die vrij is van toorn, vrij van +kwaadwilligheid, zuiver van geest, meester over zichzelf, na zijn dood, +als het lichaam ontbonden is, met Brahmā zal vereenigd +worden.” De Brahmanen gevoelen dan de volle kracht van dit woord. +Boeddha is in hun oog geen afbreker, maar een behouder van het geloof. +Hij houdt het met den ouden geestelijken godsdienst tegenover alles +mêesleepende nieuwigheidsleeraars. <span class="pagenum">[<a id= +"pb79" href="#pb79" name="pb79">79</a>]</span></p> +<p>„Gij hebt overeind gezet, wat was ter neder geworpen” +zeggen zij tot hem.</p> +<p>Zoo zien wij hier Boeddha als diengene, die den geestelijken +godsdienst weer opricht, door de Brahmanen onder vormen verstikt, +evenals Jezus weer opvatte wat door Israëls profeten, die de +eischen des levens op den voorgrond stelden was geleerd, doch door de +Joodsche schriftgeleerdheid was nedergeworpen.</p> +<p>Doch hij deed nog meer, dat ons aan Jezus doet denken. Evenals deze +ons geteekend wordt vol liefde voor gevallenen en verworpenen zoo +hebben wij ook van het licht van Azië treffende verhalen, die in +het licht stellen zijn liefde ook voor ver verdoolden.</p> +<p>In de Chineesche Dhammapada lezen wij van een schoone zondares, die +van Boeddha had vernomen en die op weg ging om zijne prediking te +hooren. Op weg zag zij echter in een bron haar schoon gelaat en zij was +niet in staat om haar goede voornemen uit te voeren. Toen zij +terugkeerde, werd zij ingehaald door een andere courtisane, schooner +nog dan zij zelve, en zij reisden te zamen. Toen zij een oogenblik +rustten bij een andre bron, werd de vreemdelinge door slaap bevangen en +legde zij haar hoofd op den schoot van haar medereizigster. Eensklaps +werd het schoon gelaat wasbleek als een lijk, een walgelijk lokaas voor +afschuwelijke insecten. De vreemdelinge toch was de groote Boeddha +zelf, die deze gestalte had aangenomen om de arme Pundarī te +bekeeren.</p> +<p>„Daar is een schoonheid, die gelijkt op een fraaie kruik met +vuil gevuld: een schoonheid die aan oogen, neus, mond, lichaam +toebehoort. Het is die vrouwelijke schoonheid, welke leed brengt, +huisgezinnen verdeelt, kinderen doodt”.</p> +<p>Deze woorden voorzeker, door den Meester bij een andere gelegenheid +geuit, geven den zin weder van dit verhaal en drukken den geest des +Meesters uit.</p> +<p>Wij zagen reeds dat deze noch aan offers, noch aan zelfkastijding +waarde hechtte, daar dit de weg niet kon zijn om verlost te worden van +het lijden.</p> +<p>Daartegenover legde hij allen nadruk op het streven van den mensch +zelf. „Werk uws zelfs zaligheid” dat kan een spreuk wezen +van Boeddha evengoed als „In eigen hand ligt eigen lot.” +Een en ander leert hij dan ook uitdrukkelijk, geen uitwendige +ceremoniën kunnen baten, geen geloof of gebed kan het doen, zelf +moet de mensch den weg bewandelen tot het <span class="pagenum">[<a id= +"pb80" href="#pb80" name="pb80">80</a>]</span>heil. „Ook de +Tathāgatha’s zijn enkel predikers, zelf moet gij een poging +doen.”<a class="noteref" id="xd20e1998src" href="#xd20e1998" +name="xd20e1998src">52</a></p> +<p>Nauw in verband met deze meer verhevene opvatting van het heil staat +zijne erkenning van de onafwendbare gevolgen die het kwaad heeft op des +menschen persoonlijkheid zelve: slechts onze tijd heeft hem hierin +geëvenaard. Wel leert Boeddha geen eeuwige straf: ook aan +Devadatta, den Judas van het Boeddhisme wordt vergiffenis geschonken, +doch, Boeddha kan de gevolgen van zijn booze daden niet wegnemen, deze +moeten langzamerhand worden opgeheven in de zuiveringsprocessen van het +hiernamaals. Boeddha kent niet de theorie dat een dwaze dweeper op zijn +sterfbed eensklaps de rijke liefde en de verheven kennis van een engel +zou deelachtig worden. In een volgend leven komt iemand juist in zulk +een toestand van geest en gemoed, als die waarin hij voordezen +verkeerde, anders is zijn persoonlijkheid verwoest. Dat noemt men de +wet der gerechtigheid (Karma).</p> +<p>Deze leer van Boeddha is grillig verdraaid door sommigen van zijn +volgelingen, doch zijn eigen woorden zijn snijdend klaar:</p> +<p>„Een fout, welke men bedreven heeft is als melk, die niet op +ééns zuur wordt. Langzaam en zachtkens, als vuur onder de +asch zal zij den dwaas verderven. Beide een goede en een slechte daad +moeten rijp worden en hunne onvermijdelijke vruchten +voortbrengen.<a class="noteref" id="xd20e2007src" href="#xd20e2007" +name="xd20e2007src">53</a>”</p> +<p>Hoe Boeddha dit meent, heeft hij aangewezen in een schoone +gelijkenis. Daarin worden de gevolgen van het kwaad afgebeeld als een +ijzeren vesting der kwelling en de zonden als schoone vrouwen, die den +mensch naar dezen zijnen ondergang lokken.</p> +<p>Alles in dit verhaal doet bij den eersten aanblik denken aan een +tooversprookje uit de Duizend en Een Nacht (trouwens we zien dikwijls +diepe waarheden in zulk een poëtischen vorm gehuld door de +Indiërs), koel wuiven de palmen van een schoon eiland en in een +heerlijk paleis wordt de slechte zoon, die naar goud zoekt, door +vrouwen van bovenaardsche bekoorlijkheid bewaaierd. Hij heeft gesmaakt +de onwaardige genietingen van Kāmaloça (de lagere wereld) +en geniet ze voor een tijd. Van eiland tot eiland gaat de reiziger +voort, ieder volgend eiland is schooner dan het vorige, maar ieder +<span class="pagenum">[<a id="pb81" href="#pb81" name= +"pb81">81</a>]</span>is weer dichter bij de stad der boete, de stad met +ijzeren muren. Doch: die hem daarheen drijft is geen Ahriman, geen +duivel: neen, de wet van oorzaak en gevolg drijft hem voort. Evenwel: +daar is geen duivel, dien Boeddha niet kan verzachten, zelfs tot in de +hel Avīchi is er geen schuilhoek, waar zijn groote liefde niet kan +doordringen.</p> +<p>Elk, zoo laat Edwin Arnold<a class="noteref" id="xd20e2018src" href= +"#xd20e2018" name="xd20e2018src">54</a>, den Boeddha zeggen, en wij +nemen die woorden over omdat zij zoo goed zijn geest uitdrukken:</p> +<div class="lgouter"> +<div class="lg"> +<p class="line">Elk heerscht in eigen kring, zoo mensch als God,</p> +<p class="line">Want al wat leeft, daarboven, hier omlaag,</p> +<p class="line">’t Zij groot of klein, schept door zijn eigen +dâan</p> +<p class="line">Zijn lot, zijn lust, zijn plaag.</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">Wat was, bepaalt wat is of worden zal,</p> +<p class="line">Het beet’re, ’t mind’re, +ontwikkeling, nieuw begin...</p> +<p class="line">In blijde heem’len oogsten d’englen +’t loon,</p> +<p class="line">Van eed’le daden in;</p> +</div> +<div class="lg"> +<p class="line">In d’onderwereld dragen duiv’len ’t +pak</p> +<p class="line">Van vroeger boos bedrijf. Het goede, ’t +kwaad,</p> +<p class="line">’t Wordt alles door den tijdstroom +meegevoerd,</p> +<p class="line">Niets blijft in d’eigen staat.</p> +</div> +</div> +<p class="first">en zegt hij later van die wet der gerechtigheid, +(Karma):<a class="noteref" id="xd20e2051src" href="#xd20e2051" name= +"xd20e2051src">55</a></p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Zoo dwingt haar wet ons tot gerechtigheid<span class= +"corr" id="xd20e2057" title="Niet in bron">.</span></p> +<p class="line">Niet één kan haar weerstaan. Volgt haar +gedwee,</p> +<p class="line">Liefde is haar innigst wezen en het doel,</p> +<p class="line">Dat zij beoogt: Volmaking, Rust en Vrêe.</p> +</div> +<p class="first">Liefde is haar innigst wezen. Zij was ook het innigst +wezen van den Boeddha. Al zien wij in zijn persoon niet dat +gemoedsleven dat een Jezus kenmerkt, toch vervult ons de gestalte van +dien koningszoon, die alle aardsche banden breekt om der menschheid het +heil te prediken, die vol is van medelijden, met diepen eerbied en wij +kunnen ons begrijpen dat zijn volgelingen zeiden dat hij was +„God, geopenbaard in de gestalte van barmhartigheid.”</p> +<p>Wij kunnen ons niet voorstellen dat zijn beeld, ons zoo treffend +geteekend, slechts een mythe zou zijn: er moet een <span class= +"pagenum">[<a id="pb82" href="#pb82" name="pb82">82</a>]</span>verheven +karakter zijn geweest om denkbeelden te verkondigen, die zoo ver waren +verheven boven zijn tijd.</p> +<p>Nooit verandert zijn verheven welwillendheid. Hij bekeert de +verdorvenste zondaars. Hij spreekt tot de dochters der zonde. Als hij +de aarde bezoekt is het licht tot in de diepste der hellen, hij maakt +duivelen en goede menschen beide gelukkig. Een dwaas beleedigt hem. +„Mijn zoon” antwoordt hij „beleediging tegen den +hemel is als speeksel, dat men tegen het uitspansel richt: het keert +terug op wie het uitwerpt.”</p> +<p>„Een Tathāgatha,” zegt hij tot zijne leerlingen, +„kan door slechte daden en beleedigingen niet worden vertoornd: +deze kunnen alleen zijn barmhartigheid en liefde +verdubbelen.”</p> +<p>Bedenken wij nu daarbij dat het beginsel der vergelding (oog om oog, +tand om tand) de politiestok was voor de maatschappij van die dagen, +dat oorlog, plundering en wraak aan geheele kringen eigen waren als +dagelijksch bedrijf en broodwinning, hoe verheven klinken ons dan tegen +woorden als deze:</p> +<p>„Slechts door liefde bedwingen wij wrok. Door goed alleen +overwinnen wij kwaad. De heele wereld vreest geweld. Alle menschen +beven in tegenwoordigheid van den dood. Doe aan anderen wat gij wilt +dat zij u zouden doen. Dood niet. Veroorzaak geen dood.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2082" title= +"Niet in bron">„</span>Zeg geen harde woorden tot uw buurman. Hij +toch zal u antwoorden in denzelfden toon.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2086" title= +"Niet in bron">„</span>Zij die zeggen: „Ik ben verongelijkt +en uitgetart, ik ben geslagen en geplunderd” zullen nooit +ophouden te haten.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2090" title= +"Niet in bron">„</span>Wat de haat in de wereld kan doen ophouden +is niet de haat, maar de afwezigheid van haat.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2094" title= +"Niet in bron">„</span>Als gij—evenals een trompet, die in +den krijg is vertreden—geen klagelijk geluid meer voortbrengt, +dan hebt gij Nirvāna bereikt.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2098" title= +"Niet in bron">„</span>Stil zal ik misbruik verduren evenals de +strijd-olifant de pijl van den schutter ontvangt.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2102" title= +"Niet in bron">„</span>De mensch, die ontwaakt is, gaat niet op +wraak uit, maar vergeldt met vriendelijkheid zelfs wie hem onrecht +doet: evenals de sandelboom zijn geur nog meedeelt aan de bijl van den +houthakker, die hem velt.”</p> +<p>Hebben deze schoone uitspraken vooral betrekking op het kwaad met +goed vergelden, de volgende die zich op verschillend gebied bewegen +zijn niet minder merkwaardig.</p> +<p>„De zwanen gaan op het pad der zon. Zij gaan door de lucht, +dank zij hun wonderbare macht. Zoo gaan de wijzen <span class= +"pagenum">[<a id="pb83" href="#pb83" name="pb83">83</a>]</span>deze +wereld uit, als zij Māra en diens gezelschap hebben +overwonnen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2113" title= +"Niet in bron">„</span>Niet door uitwendige daden is men een +(waar) asceet (Samāna).</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2117" title= +"Niet in bron">„</span>Niet de tonsuur maakt van den onopgevoeden +mensch een Samāna.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2121" title= +"Niet in bron">„</span>Geen regenbui van goudstukken kan de lust +ooit voldoen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2125" title= +"Niet in bron">„</span>Een mensch is geen Bhikshu alleen omdat +hij aalmoezen vroeg, geen Muni<a class="noteref" id="xd20e2128src" +href="#xd20e2128" name="xd20e2128src">56</a> omdat hij stilzwijgt. Niet +door discipline en geloften, niet door groote geestelijke kennis, niet +door alleen te slapen, niet door heilige inspiratie, kan ik die +vrijheid verkrijgen, welke geen wereldling kent. De ware Samāna is +hij, die alle kwaad ter rust heeft gebracht. Indien een mensch in den +strijd duizend maal duizend man overwint en een ander overwint +zichzelf, dan is de laatste de grootste overwinnaar.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2132" title= +"Niet in bron">„</span>Weinigen zijn er die aankomen aan de +overzijde, de meesten loopen langs den oever heen en weer.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2136" title= +"Niet in bron">„</span>Laat de dwaas verlangen naar een +waardelooze reputatie, naar voorrang onder de Bhikshu’s, naar +heerschappij in de kloosters, naar vereering door andere menschen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2140" title= +"Niet in bron">„</span>Een bovennatuurlijk persoon wordt niet +gemakkelijk gevonden. Hij wordt niet overal geboren. Het ras, waaronder +zulk een wijze geboren wordt, bloeit.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2144" title= +"Niet in bron">„</span>Roep mij niet uit op den weg alsof ik de +god Brahmā was.<a class="noteref" id="xd20e2147src" href= +"#xd20e2147" name="xd20e2147src">57</a> Godsdienst is niets anders dan +het vermogen om lief te hebben.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2151" title= +"Niet in bron">„</span>Het huis van Brahmā is waar kinderen +gehoorzamen aan hun ouders.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2156" title= +"Niet in bron">„</span>Schoonheid en rijkdom zijn als een mes, +met honig besmeerd. Het kind zuigt er aan en wondt zich.<a class= +"noteref" id="xd20e2159src" href="#xd20e2159" name= +"xd20e2159src">58</a><span class="corr" id="xd20e2161" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p>Zoo vormen de woorden en daden van Boeddha een schoon geheel, zooals +hij leerde, zoo leefde hij. En zooals hij leefde, zoo stierf hij +ook.</p> +<p>Achttien mijlen oostwaarts van Kapilavastu is thans een nederig +dorp, geheeten: Māthā Kuär (de doode prins). Waarom die +naam? Hwen Thsang, de Chineesche pelgrim, die in de 4<sup>de</sup> eeuw +Indië bezocht, kan het ons vertellen. Daar was <span class= +"pagenum">[<a id="pb84" href="#pb84" name="pb84">84</a>]</span>in zijne +dagen een „doode prins” van marmer, rustende onder een +prachtig tempeldak (canopy), waarvan nog ruïnen zijn overgebleven. +Op de plaats van dien tempel stonden 477 jaar voor Christus eenige +boomen waaronder toen, in doodslaap verstijfd, de „beste vriend +der wereld” rustte, zooals de Indiërs hem noemden. Hooren +wij, wat een in hoofdzaak betrouwbaar verhaal ons van zijn dood +meldt.</p> +<p>Boeddha gaat van <span class="corr" id="xd20e2175" title= +"Bron: Rajagriha">Rājagriha</span>, de hoofdstad van Magadha-land +het noorden in. Hij gaat den Ganges over, waar toen juist de +toekomstige hoofdstad van Indië, de koningstad Pataliputta werd +gebouwd. Hij ziet in den geest de toekomstige grootheid dier stad en +voorspelt deze aan zijn jongeren.</p> +<p>In het dorp Beluva nabij Vaisāli wil hij zijn leerlingen laten +heengaan om daar in stille eenzaamheid den regentijd door te brengen. +Doch daar grijpt een smartelijke krankheid hem aan: den dood erkent hij +als nabij. Nu denkt hij aan zijne jongeren: hij wil Nirvāna niet +ingaan voor hij tot hen gesproken heeft. Alzoo bedwingt hij zijne +krankheid en houdt het leven vast. Hij staat op, gaat uit het huis en +zet zich voor de deur op de plaats, die men hem bereid heeft. +Ānanda spreekt dan tot hem: „Ik zie, Heer, dat de verhevene +beter is en het hem minder moeielijk valt. Mij, Heer, hadden de +krachten verlaten, ik duizelde, de gedachten vloden heen door de ziekte +van den verhevene. Doch een troost had ik, Heer, de verhevene zou niet +in het Nirvāna ingaan, voor hij zijn wil omtrent de gemeente den +jongeren verkondigd heeft.”</p> +<p>„Wat begeert de gemeente der jongeren van mij<span class= +"corr" id="xd20e2182" title="Niet in bron">,</span> Ānanda? Ik heb +de leer verkondigd en geen verschil gemaakt tusschen binnen en +buiten.<a id="xd20e2185" name="xd20e2185"></a> Hij die zegt: „Ik +wil heerschen over de gemeente” of „laat de gemeente mij +onderworpen zijn,” hij moge Ānanda, zijn wil verklaren in de +gemeente... De voleindigde evenwel zegt niet: „Ik wil over de +gemeente heerschen.” Ik ben nu afgeleefd, bejaard, een oud man, +die zijn reis heeft volbracht. Tachtig jaar ben ik oud—Wees gij, +Ānanda, uw eigen licht, uw eigen toevlucht. Zoek geen andere +toevlucht. Wie nu, Ānanda, of na mijn verscheiden, zijn eigen +licht zal zijn, zijn eigen toevlucht en geen andere toevlucht zal +zoeken, hij zal voortaan mijn ware discipel zijn, die het rechte pad +bewandelt.”</p> +<p>Boeddha laat des avonds alle monniken, die nabij Vaisāli wonen +samenroepen en wijst hen nog eenmaal op de kennis des heils, die hij +hun predikte, opdat zij daarnaar zouden wandelen en die zouden +vermeerderen en dan laat hij volgen<span class="corr" id="xd20e2189" +title="Bron: ;">:</span> <span class="pagenum">[<a id="pb85" href= +"#pb85" name="pb85">85</a>]</span>„Welaan monniken, ik zeg u, al +het aardsche is der vergankelijkheid onderworpen, worstelt zonder +ophouden. Over een kleinen tijd breekt het Nirvāna van den +voleindigde aan, nu over drie maanden zal hij in het Nirvāna +ingaan.”</p> +<p>En, ging hij voort:</p> +<div class="blockquote"> +<p class="first">„Mijn aanzijn rijpt voor ’t eind, na is +mijns levens doel. ’k Ga heen: Gij blijft nog hier: het oord der +toevlucht wacht, weest waakzaam steeds, en heilig zij uw wandel. +Bewaart met kloeken moed, o jong’ren, uwen geest.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2200" title= +"Niet in bron">„</span>Die zonder wank’len steeds het woord +der waarheid volgen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2204" title= +"Niet in bron">„</span>Zij komen tot het doel, geboort, en dood +voorbij<span class="corr" id="xd20e2207" title= +"Niet in bron">.</span>”</p> +</div> +<p>Den volgenden dag doet Boeddha nog eenmaal zijn bedelgang door +Vaisāli: ziet voor de laatste maal op de stad terug en begeeft +zich met vele jongeren op weg naar Kusinārā, om daar het +Nirvāna in te gaan.</p> +<p>Te Pāvā—onderweg—overvalt hem de krankheid, +die aan zijn leven een einde zal maken.—Cunda—zoo verhaalt +het oude bericht naïef tusschen de afscheidsgesprekken van den +verlichte door—Cunda, de zoon van een goudsmid te Pāvā +zette den verhevene zwijnenvleesch voor, ten gevolge waarvan hij ziek +werd. Moede ging de meester verder, hij baadde zich in de rivier en +dronk een weinig. Na eenige rust kwam hij te Kusinārā. Daar +moest Ānanda hem tusschen twee boomen een rustplaats bereiden, +waarop hij het moede hoofd nederlegde.</p> +<p>Het was niet de tijd dat de Sālaboomen bloeiden, doch deze +beide waren van onder tot boven met bloesems bedekt.</p> +<p>Toen sprak de verhevene tot Ānanda: „Geheel met bloemen +bedekt, hoewel het de bloeitijd niet is, zijn de beide tweelingsboomen: +hun bloesems vallen in menigte op het lichaam van den voleindigde: +hemelsche <span class="corr" id="xd20e2220" title= +"Bron: melodiën">melodieën</span> weerklinken in de lucht om +hem te eeren.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2224" title= +"Niet in bron">„</span>Doch den Voleindigde, Ānanda, komt +een andere eer toe, een andere verheerlijking, prijs, vereering, +eerbied. Ieder monnik Ānanda, en iedere non en iedere leek en +leekenzuster, die in het groote en in het kleine in de waarheid leeft +en naar de wet leeft en ook in het kleine naar de waarheid wandelt: zij +zijn het die den voleindigde brengen de hoogste eer, verheerlijking, +prijs en vereering. Daarom, Ānanda, moet gij u oefenen en steeds +bedenken: wij willen in het groote en het kleine naar de waarheid +leven, wij willen naar de wet leven en ook in het kleine in de waarheid +wandelen.”</p> +<p>Weenend ging Ānanda het nabijzijnde huis binnen en sprak: +<span class="pagenum">[<a id="pb86" href="#pb86" name= +"pb86">86</a>]</span>„Ik ben van zonden nog niet vrij, ik heb het +doel nog niet bereikt, en mijn meester, die zich mijner erbarmde, zal +in het Nirvāna ingaan.”</p> +<p>Toen zond Boeddha een der leerlingen tot hem: „Ga heen, +leerling, en spreek uit mijn naam tot Ānanda: de Meester wil met u +spreken, Ānanda.<span class="corr" id="xd20e2233" title= +"Niet in bron">”</span> Toen ging Ānanda tot den Meester, +boog zich en nam aan zijne zijde plaats. Boeddha echter sprak: +„Niet alzoo, Ānanda, klaag niet, jammer niet. Heb ik u niet +van te voren gezegd, Ānanda, dat men scheiden moet van alles wat +men liefheeft en waarin men zich verheugt? Hoe ware het mogelijk, +Ānanda, dat niet zou vergaan datgene wat geboren, geworden, +gemaakt, der vergankelijkheid onderworpen is? Dat gaat toch niet. Gij +echter Ānanda, hebt langen tijd den Voleindigde geëerd, in +liefde en goedheid, met vreugde zonder valschheid, zonder einde: in +gedachten, woorden en werken. Gij hebt goed gedaan Ānanda, ga +voort, weldra zult gij van zonden vrij zijn.”</p> +<p>Toen de nacht aanbrak stroomden de edelen van Kusinārā met +vrouwen en kinderen naar het bosch om voor het laatst den stervenden +meester hunne vereering te brengen.</p> +<p>Subhadra, een andersgezind asceet, die gekomen was om met hem te +spreken bekeerde zich tot hem als de laatste der geloovigen, die den +Meester zelven aanschouwden.</p> +<p>Kort voor zijn heengaan sprak Boeddha nog tot Ānanda: +„Wellicht, Ānanda, zult gij denken; het woord heeft zijn +meester verloren, wij hebben geen meester meer. Zoo moet gij niet +denken, Ānanda. De leer, Ānanda, en de orde, die ik u geleerd +en verkondigd heb, dat is uw meester, als ik ben heengegaan.”</p> +<p>En tot de jongeren zeide hij: „Welaan, jongeren, ik zeg u: +vergankelijk is alles wat geworden is, worstelt zonder ophouden (om het +heil te verkrijgen). Toen ging zijn geest van extase tot extase, door +alle trappen der vervoering, daarop ging hij tot Nirvāna in. De +aarde beefde, de donder rolde. En Brahmā sprak:</p> +<p>„Eens leggen alle wezens af lichaamlijkheid, in alle werelden, +zooals nu Boeddha, de overwinnaar, de meester der wereld, de machtige +voleindigde, tot Nirvāna is ingegaan.”</p> +<p>De edelen van Kusinārā kwamen en verbrandden voor de +poorten der stad het lichaam van Boeddha met alle eer, die aan de +lijken van koningen placht te geschieden.</p> +<hr class="tb"> +<p>Zoo wordt ons geschetst het levenseinde van den verhevene. +<span class="pagenum">[<a id="pb87" href="#pb87" name= +"pb87">87</a>]</span>We hebben hem aan de hand der oude geschriften +gevolgd op zijn levens weg. Wij hebben leeren kennen den Boeddha der +oude legende. Doch niet al te moeilijk schijnt het om uit den Boeddha +der legende den wijzen Sakyazoon der historie te kennen. Als wij dat +beproeven, dan komt ons voor den geest een hooggeboren edele, die, met +aardschen glans en luister omringd, alles daarliet om een oplossing te +zoeken van de hoogste levensvragen. Een wijze, die alles wat het leven +lieflijks heeft, verzaakte om te zoeken naar wat voeren kon tot waren +vrede. Niet in zelfkastijding, noch in overdreven wereldschuwheid vond +hij dien, maar in het streven om bij een leven, evenver van +zinnelijkheid als van zelfpijniging, tot uitdooving van alle +hartstocht, tot opgeven van alle persoonlijke begeerte te komen.</p> +<p>Eén, die voorts het licht hem geschonken, niet voor zichzelf +hield, maar het zooveel in hem was aan anderen bracht, ja daaraan zijn +gansche leven wijdde en die voor hoog en laag, voor mensch en dier de +welwillendheid zelve was.</p> +<p>Eén, die diep besefte dat geen offers, geen boetedoeningen, +geen ceremoniën vrede brengen in de ziel, maar dat er slechts +vrede en licht te vinden is voor hen, die uit liefde zichzelf ten offer +geven en alle begeerte en hartstocht weten te overwinnen.</p> +<p>Geen wonder dat zijn persoon een onuitwischbaren indruk achterliet +en dat vrome vereering een stralenkrans wond om het hoofd van den +Sakyazoon.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4.3" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">III. Boeddha’s onderwijs, Boeddhistische redenen +en gelijkenissen.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wij hebben in de vorige hoofdstukken het leven van den +verlichte u geschetst en daarbij op menige bladzijde, naar ik hoop, +doen gevoelen, welken geest hem bezielde. Toch willen wij op zijn +onderwijs nog meer in ’t bizonder uwe aandacht vestigen: de leer +was immers naar zijn eigen woord tot Ānanda, de Meester voor zijn +volgelingen, als hij was heengegaan?</p> +<p>Welnu, dat woord van den Meester is ons voor een goed deel +overgeleverd al kunnen wij niet overal beslissen, wat aan den Meester, +wat aan leerlingen te danken is.</p> +<p>Wat die leer betreft, krijgen wij den indruk, dat zij zich—in +onderscheiding van Jezus’ leer b. v.—vaak meer tot het +verstand richtte dan tot het hart. ’t Is meestal meer een +<span class="pagenum">[<a id="pb88" href="#pb88" name= +"pb88">88</a>]</span>klemmend betoog dan een op het gevoel werkend +beeld. Ja, er is in die betoogen zelfs iets mathematisch, punt voor +punt wordt uitvoerig en eentonig afgewerkt en langzaam gaat het voort. +Als een voorbeeld noem ik de volgende rede over den gloed der +zinnen:<a class="noteref" id="xd20e2272src" href="#xd20e2272" name= +"xd20e2272src">59</a></p> +<p>„Toen sprak de verhevene tot de jongeren: alles, jongeren, +staat in vlam. En wat is dit alles, jongeren, dat in vlam staat? Het +oog, leerlingen, staat in vlam, het erkennen van het zichtbare staat in +vlam, de aanraking met het zichtbare staat in vlam, het gevoel, dat uit +de aanraking met het zichtbare voortkomt, staat in vlam: of het vreugde +of leed is of geen vreugde of leed: ook dit staat in vlam. Door welk +vuur is het ontvlamd? Door het vuur der begeerte, door het vuur van den +haat, door het vuur der verblinding is het ontvlamd, door geboorte, +ouderdom, dood, smarten, klachten, lijden, kommer, vertwijfeling is het +ontvlamd: Alzoo zeg ik.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2278" title= +"Niet in bron">„</span>Het oor staat in vlam, het hoorbare staat +in vlam, het kennen van het hoorbare staat in vlam, de aanraking met +het hoorbare staat in vlam, het gevoel dat uit de beroering met het +hoorbare voortkomt, zij het vreugde, zij het leed, zij het geen vreugde +en geen leed, ook dit staat in vlam. Door welk vuur is het ontvlamd? +Door het vuur der begeerte, door het vuur van den haat, door het vuur +der verblinding, door geboorte, ouderdom, dood, smarten, +klachten<span class="corr" id="xd20e2281" title="Niet in bron">,</span> +leed, kommer, vertwijfeling is het ontvlamd: alzoo zeg ik.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2285" title= +"Niet in bron">„</span>De reuk staat in vlammen (dan volgt weer +dezelfde opsomming)<span class="corr" id="xd20e2288" title= +"Niet in bron">,</span> de tong staat in vlammen (wederom), het lichaam +staat in vlammen (wederom)<span class="corr" id="xd20e2291" title= +"Niet in bron">,</span> de geest staat in vlammen +(wederom).<span class="corr" id="xd20e2294" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p>Dan gaat de rede voort: <span class="corr" id="xd20e2299" title= +"Niet in bron">„</span>Dit alzoo inziende (nl. de waarheid van +het verteerd worden van alles door den vuurgloed der vergankelijkheid) +wordt een wijze, edele hoorder des woords het oog moede, hij wordt het +zichtbare moede, hij wordt het kennen van het zichtbare moede, hij +wordt het gevoel moede, dat uit de aanraking met het zichtbare +ontstaat, zij het vreugde of leed, of geen vreugde of leed. Hij wordt +het oor moede (enz.), de reuk moede<span class="corr" id="xd20e2302" +title="Niet in bron">”</span> (enz. enz.) (altijd weer dezelfde +zinnen).</p> +<p>En dan eindigt de rede: „Terwijl hij deze dingen moede wordt, +wordt hij vrij van begeerte, van begeerte vrij wordt <span class= +"pagenum">[<a id="pb89" href="#pb89" name="pb89">89</a>]</span>hij +verlost, in den verloste is het inzicht: ik ben verlost, vernietigd is +de wedergeboorte, voleindigd de heiligheid, gedaan de plicht, geen +terugkeer is er meer tot deze wereld: alzoo is zijn inzicht.”</p> +<p>Voor ons zou een dergelijke toespraak geen groote aantrekkelijkheid +hebben, doch voor de leerlingen van Boeddha, die aan een dergelijken +redeneertrant, ook van andere leeraars gewoon waren, was dat een ander +geval.</p> +<p>Voor de niet ingewijden sloeg de meester gewoonlijk een eenigszins +anderen toon aan, dan waren de redeneeringen niet zoo abstract. Zoo +wordt ons b.v. in de Mahāvagga, hetzelfde werk, waaraan de juist +vermelde toespraak is ontleend, ook verhaald hoe de verhevene aan +„tachtigduizend dorpsoudsten” het woord predikte. +„Hij erkende”, heet het daar, in zijn geest de gedachten +der dorpsoudsten en predikte hun het woord naar de orde, namelijk de +prediking van het geven, de prediking van de rechtschapenheid, de +prediking van de hemelen, de verderfelijkheid, ijdelheid, onreinheid +der lusten, den zegen van het vrijzijn van lust. Toen nu de verhevene +erkende, dat hunne gedachten goed, ontvankelijk, vrij van hindernissen +waren, verheven en naar hem toegewend, toen predikte hij hen, wat in +’t bizonder de prediking der Boeddha’s is: het lijden, het +ontstaan van het lijden, de opheffing van het lijden, den weg tot +opheffing des lijdens. Vervolgens wordt dan geschetst hoe in die +dorpsoudsten het oog der waarheid opengaat en zij inzien dat +„alles wat aan de wet van het ontstaan onderworpen is, ook aan de +wet van het vergaan onderworpen is.”</p> +<p>M. a. w. hier wordt ons te zien gegeven, hoe Boeddha van het +eenvoudige opklimt tot de verborgenheden, tot het wezenlijke, het +eigenaardige zijner leer. Nu, al mogen wij ook allerminst vaststellen +dat deze leer alzoo is uitgesproken (die verzameling van 80.000 +dorpsoudsten is althans zeker een fictie) toch kunnen wij aannemen dat +iets dergelijks aan de leerwijze van den Verlichte is eigen +geweest<a class="noteref" id="xd20e2316src" href="#xd20e2316" name= +"xd20e2316src">60</a>.</p> +<p>Soms ook vinden wij gesprekken, waarin Boeddha uit het dagelijksch +leven opklimt tot het geestelijke, en wel in dier voege, dat hij zijn +toehoorder door verschillende vragen langzaam brengt, waar hij hem +hebben wil: alzoo de methode van Socrates, die ook vooral door vragen +leerde. <span class="pagenum">[<a id="pb90" href="#pb90" name= +"pb90">90</a>]</span></p> +<p>Zoo b.v. een gesprek van den Meester met Sonā, een zijner +leerlingen. Deze Sonā had zichzelf tot de uiterste ascese +gedwongen, doch was ten slotte tot het inzicht gekomen dat zulk een +streven geen goede vruchten droeg. Hij liep nu gevaar tot het andere +uiterste over te slaan en terug te keeren tot een leven voor het +genot.</p> +<p>Boeddha zegt dan tot hem: „Hoe is het Sonā, waart gij +vroeger, voor gij uw huis verliet, met het snarenspel bekend?” +„Ja, heer.” „Wat dunkt u dan Sonā, als de snaren +al te strak zijn gespannen, zal dan de luit den rechten toon geven en +voor het spel geschikt zijn”. „Dat zal zij niet, +Heer.” <span class="corr" id="xd20e2326" title= +"Niet in bron">„</span>En wat dunkt u, als bij uwe luit de snaren +al te slap zijn gespannen, zal dan de luit den rechten toon geven en +voor bespelen geschikt zijn?<span class="corr" id="xd20e2329" title= +"Niet in bron">”</span> „Dat zal zij niet, Heer.” +<span class="corr" id="xd20e2332" title= +"Niet in bron">„</span>Hoe echter, Sonā, indien bij uwe luit +de snaren niet te strak en ook niet te slap gespannen zijn, als zij de +juiste maat houden, zal dan de luit den rechten toon geven en voor het +spel geschikt zijn?” „Ja, heer.”</p> +<p>„Zoo ontaardt ook, Sonā, de al te sterk gespannen kracht +in overmaat, en de al te veel overgelaten kracht in slapheid. Daarom +Sonā, voleindig in uzelf het evenwicht uwer kracht en tracht te +komen tot evenwicht van uw geestelijk vermogen, houd dit doel in +’t oog.”<a class="noteref" id="xd20e2337src" href= +"#xd20e2337" name="xd20e2337src">61</a></p> +<p>Somtijds vinden wij ook in het onderricht van Boeddha meer +uitgewerkte gelijkenissen. Enkele daarvan willen wij U medededeelen, +omdat zij ons zoo goed den geest des meesters doen kennen. We merken +hierbij echter op, dat zeker niet al deze gelijkenissen van den Meester +zelf afkomstig zijn.</p> +<p>Van den verzoeker, die tracht de menschen den weg des heils te doen +bijster worden en van den verlosser, die hen op den rechten weg +terugvoert, wordt ons de volgende gelijkenis verhaald, die wij kunnen +noemen:</p> +<p class="headinglike"><i>De ware en de verkeerde weg.</i><a class= +"noteref" id="xd20e2347src" href="#xd20e2347" name= +"xd20e2347src">62</a></p> +<p><span class="corr" id="xd20e2351" title= +"Niet in bron">„</span>Wanneer, o jongeren, in het woud, op een +berghelling, een groote vallei met water is, waarbij een groote kudde +wild leeft en er komt een man die het wild plagen en ongelukkig maken +wil, dan sluit deze man den weg,<a class="noteref" id="xd20e2354src" +href="#xd20e2354" name="xd20e2354src">63</a> die goed, veilig en wel +begaanbaar is af en opent een verkeerden weg, een <span class= +"pagenum">[<a id="pb91" href="#pb91" name= +"pb91">91</a>]</span>moeraspad. Dan zal, o jongeren, die groote kudde +wild schade lijden en verminderen. Wanneer er nu echter, jongeren, een +man komt, die tracht naar gedijen, welzijn en heil voor deze groote +kudde wild: dan maakt deze den goeden weg weer open en vernielt het +moeraspad. Dan zal, o jongeren, de groote kudde wild voortaan gedijen, +wassen en toenemen. Een gelijkenis, jongeren, heb ik verteld, om u den +zin bekend te maken. De zin nu is deze:</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2360" title= +"Niet in bron">„</span>De groote vallei en het water zijn de +lusten, o jongeren. De groote kudde wild, jongeren, zijn de levende +wezens. De man, die schade en onheil voor hen tracht te bewerken is +Māra, de booze. De verkeerde weg, jongeren, is de achtvoudige +verkeerde weg, namelijk: verkeerd geloof, verkeerd bedoelen, verkeerd +woord, verkeerde daad, verkeerd leven, verkeerd streven, verkeerd +gedenken, verkeerd bespiegelen. De moerasweg, o jongeren, is vreugde en +begeerte. Het moeraspad, jongeren, is het nietweten. De man, jongeren, +die naar gedijen, welzijn, heil tracht is de voleindigde, de heilige +hoogste Boeddha. De zekere, goede weg, die wel te begaan is, is de +heilige, achtvoudige weg, dat is: goed gelooven, goed bedoelen, goed +woord, goede daad, goed leven, goed streven, goed gedenken, goed +bespiegelen. Alzoo, heb ik, o jongeren, den veiligen, goeden weg +geopend, die wel te begaan is, de valsche weg is toegesloten, het +moeraspad vernietigd. Alles, jongeren, wat een meester doen moet, die +naar het heil zijner jongeren tracht, die zich hunner erbarmt: uit +erbarmen voor u heb ik dat gedaan.”</p> +<p>Dit bovenstaande verhaal kan terecht den naam van gelijkenis dragen, +wij vinden echter in de oude Boeddhistische boeken ook nog meer +uitgewerkte verhalen, die wel eenigszins aan gelijkenissen doen denken, +maar toch nog beter „leerzame verhalen” kunnen worden +genoemd. Enkele daarvan, deels van Boeddha, deels van zijn volgelingen +afkomstig, willen wij hier laten volgen, omdat zij ons den geest van +zijnen godsdienst zoo goed leeren kennen. Allereerst noemen wij u:</p> +<p class="headinglike"><i>De gelijkenis van de vergeving.</i></p> +<p>In een vroeger bestaan was Boeddha de asceet Jin Juh en woonde hij +in een bosch. „Wouden zijn heerlijk” verklaarde hij. +„Waar de wereldling geen genoegen vindt, vindt de +„ontwaakte” mensch genot.”</p> +<p>In dien tijd was er een koning, Ko Li geheeten, een man <span class= +"pagenum">[<a id="pb92" href="#pb92" name="pb92">92</a>]</span>van +wreed, slecht karakter. Op zekeren dag nam deze koning zijn vrouwen met +zich en ging jagen in het bosch. Vermoeid geworden viel hij in slaap. +Toen gingen al de vrouwen het bosch in om bloemen te plukken; zij +kwamen bij de kluis van den asceet Jin Juh en luisterden naar zijn +onderricht. Na eenigen tijd ontwaakte de koning, en zijn vrouwen +missende, werd hij jaloersch, trok zijn zwaard en ging haar zoeken. +Toen hij haar allen zag staan tegenover de kluis van den asceet, werd +hij zeer toornig.</p> +<p>„Wie zijt gij?” sprak de koning.</p> +<p>„Ik ben de asceet Jin Juh.”</p> +<p>„Hebt gij alle aardsche hartstochten overwonnen?” +vervolgde de koning. De ander antwoordde dat hij hier was om met zijn +hartstochten te strijden. <span class="corr" id="xd20e2382" title= +"Niet in bron">„</span>Indien gij „Sheung te +teng”<a class="noteref" id="xd20e2385src" href="#xd20e2385" name= +"xd20e2385src">64</a> niet hebt bereikt, zie ik niet in dat gij beter +zijt dan de philosophen<span class="corr" id="xd20e2388" title= +"Niet in bron">,”</span> (Fan Fuh) èn met de wreedheid van +een Oostersch tyran hakte hij den armen kluizenaar handen en voeten +af.</p> +<p>De monarch zag tot zijn verbazing een verheven kalmte op het gelaat +van den gekwelden asceet en vroeg hem of hij geen toorn gevoelde.</p> +<p>„Neen, koning, en ik zal u eenmaal leeren ook uw dierlijke +hartstochten te bedwingen. Als ik, in een ander bestaan, Sheung te teng +bereik, zult gij, o koning, mijn eerste bekeerling zijn.”</p> +<p>In een volgend bestaan werd koning Ko Li de leerling Kaundiliya.</p> +<p>De hierop volgende geschiedenis is waarschijnlijk een protest van de +Hinayana (de kleine overtocht, dat wil zeggen het meer oorspronkelijke +Boeddhisme) tegen de „valsche leeraars” van de Mahayana (de +groote overtocht) die het Boeddhisme als een soort atheïsme gingen +opvatten. Zij kan genoemd worden:</p> +<p class="headinglike"><i>De gelijkenis van den godloochenaar.</i></p> +<p>Angati, de koning van Tirhut, had eene dochter, Ruchī. Eerst +leefde hij godsdienstig, doch later hoorde hij verkeerde leeraars, die +verklaarden dat er geen toekomende wereld is en dat de mensch na den +dood, in water en andere elementen wordt opgelost. Van toen af meende +hij dat het beter was het tegenwoordige te genieten en werd hij +wreed.</p> +<p>Op zekeren dag ging Ruchī tot den koning en vroeg hem +<span class="pagenum">[<a id="pb93" href="#pb93" name= +"pb93">93</a>]</span>haar duizend goudstukken te geven, daar het den +volgenden dag een feestdag was en zij een offer wenschte te brengen. De +koning antwoordde dat er geen toekomstig leven was, geen vergelding +voor verdienste. Godsdienstige vormen waren zonder waarde en het was +beter om van het tegenwoordige leven te genieten.</p> +<p>Nu had Ruchī het innerlijk gezicht: zij kon dus in haar leven +teruggaan tot op veertien vroegere bestaansvormen. Dus sprak zij tot +den koning dat zij vroeger een edelman was geweest, doch een overspeler +en dat zij nu voor straf slechts een vrouw was. Als verdere straf was +zij geweest monnik, jonge koe en geit en eens was zij geboren in de hel +Avīchi. De koning wilde zich niet door eene vrouw laten +onderrichten en bleef ongeloovig. Toen riep Ruchī, door +betoovering, een geest te hulp, en Boeddha zelf, in de gedaante van een +monnik, kwam in de stad. De koning vroeg hem vanwaar hij kwam. De +monnik antwoordde dat hij uit de andere wereld kwam. De koning zeide +daarop lachend:</p> +<p>„Als gij van de andere wereld komt, leen mij dan honderd +goudstukken en als ik naar die wereld ga zal ik er u duizend +teruggeven.”</p> +<p>Boeddha antwoordde ernstig: „Als iemand geld leent moet dat +zijn aan de rijken, als hij geld geeft aan de armen, is het een gift, +want de arme kan niet terugbetalen. Daarom kan ik u geen honderd +goudstukken leenen, want gij zijt arm en berooid.”</p> +<p>„Gij spreekt logen” was het toornig antwoord des +konings. „Is niet deze gansche rijke stad mijn +eigendom?”</p> +<p>Boeddha antwoordde: „Over korten tijd; o koning, zult gij +sterven. Kunt gij uw rijkdom meenemen naar de hel? Daar zult gij in +onuitsprekelijke ellende leven, zonder kleeding, zonder voedsel. Hoe +kunt gij mij dan mijn schuld betalen?” Zoo sprak Boeddha en op +zijn aangezicht lag een zonderlinge glans, die den koning +verblindde.</p> +<p>Ook het volgende verhaal is zeer populair, het heet:</p> +<p class="headinglike"><i>Boeddha’s gelijkenis van +Kisāgotamī.</i></p> +<p>Eens leefde er een nederig paar in Srāvastī. Zij +verkochten erwten, rijst en houtskool in kleine ondiepe mandjes, door +een matje tegen de middagzon bedekt. Zij hadden een eenige dochter, +Kisāgotamī. Op zekeren dag zond haar vader haar het bosch in +om hout te zoeken. Zij bleef in de jungle bloemen <span class= +"pagenum">[<a id="pb94" href="#pb94" name="pb94">94</a>]</span>zoeken, +totdat zij eensklaps van uit het dichte riet de oogen van een +cheetah<a class="noteref" id="xd20e2430src" href="#xd20e2430" name= +"xd20e2430src">65</a> op haar gevestigd zag. Zij stierf bijna van +schrik. Plotseling suisde er iets langs haar en de cheetah lag dood aan +haar voeten. De pijl was geschoten door een jongeling, als jager in +dienst bij den Rajah. Spoedig daarna wilde hij trouwen met +Kisāgotamī, die zeer op hem gesteld was. Doch de ouders, die +reeds op jaren kwamen zeiden dat zij hun eenige dochter niet konden +missen.</p> +<p>Eens ging een blinde man het winkeltje voorbij, hij speelde en zong. +De oude moeder luisterde en hij zong:</p> +<p>„Zonder een metgezel wordt de Kokila<a class="noteref" id= +"xd20e2438src" href="#xd20e2438" name="xd20e2438src">66</a> stil op +haar tak, stil-stil-stil voor altijd.”</p> +<p>Zij bracht dit in verband met hare dochter, die inderdaad kwijnend +en ziekelijk was geworden na hare teleurstelling en begon zich over +deze bezorgd te maken. Zoo trad het meisje, na verloop van tijd, door +den invloed van haar moeder, in het huwelijk. In die dagen richtte een +wreede tijger verwoestingen aan en doodde vele dorpelingen. De vorst +beloofde een groote som aan wie den tijger doodde. +Kisāgotamī’s man werd er door verlokt, hij viel den +tijger aan, maar werd door diens klauw doodelijk gewond.</p> +<p>De weduwe en een klein kind keerden naar Srāvastī terug en +helaas: ze ontmoetten een stoet van weenende vrouwen, die haar ouders +naar het graf brachten. Een maand later zag men de arme weduwe met een +dood kind in de armen, telkens klagende. „Geef mij een +geneesmiddel voor mijn arm kind.”</p> +<p>Een antwoordde: „Ga naar den Sakyamonnik, den Boeddha<a id= +"xd20e2447" name="xd20e2447"></a> (verlichte).</p> +<p>Kisāgotamī ging naar Boeddha’s kluis en sprak: +„Heer en meester, kent gij eenig geneesmiddel dat mijn jongen zal +genezen?”</p> +<p>Boeddha antwoordde: „Ik moet een handvol mosterdzaad +hebben.”</p> +<p>Het meisje beloofde het te bezorgen, maar Boeddha voegde er bij: +„Ik moet mosterdzaad hebben uit een huis, waar geen zoon, +echtgenoot, ouder of slaaf is gestorven.”</p> +<p>De arme Kisāgotamī ging met haar dood kindje van huis tot +huis. Medelijdende menschen zeiden<span class="corr" id="xd20e2457" +title="Bron: .">:</span> „Hier is mosterdzaad, neem het.” +Maar als zij vroeg of er geen zoon, of echtgenoot <span class= +"pagenum">[<a id="pb95" href="#pb95" name="pb95">95</a>]</span>of ouder +of slaaf in dat huis was gestorven, dan ontving zij ten +antwoord<span class="corr" id="xd20e2462" title="Bron: .">:</span> +„Vrouw, de levenden zijn weinigen, dooden zijn er velen: tot +ieder huis komt de dood.”</p> +<p>Ten slotte zat Kisāgotamī, vermoeid en zonder hoop aan den +weg neer en keek naar de lichten in de steden, die één +voor één werden uitgedoofd. Op dat oogenblik deed +Boeddha, door de macht van Siddhi<a class="noteref" id="xd20e2467src" +href="#xd20e2467" name="xd20e2467src">67</a>, haar zijne verschijning +zien en deze sprak: „Alle levende wezens gelijken op deze lampen. +Zij worden opgestoken en flikkeren dan voor een wijle, daarop heerscht +de zwarte nacht over allen. De verschijning predikte toen de wet aan +haar, en volgens de woorden der Chineesche vertaling, bracht hij aan: +„heil en redding, het pad wijzende dat leidt tot de eeuwige +stad.”</p> +<p class="headinglike"><i>De geschiedenis van prins +Kunāla.</i></p> +<p>Koning Açoka had een jongetje, wiens oogen zoo schoon waren +dat zijn vader hem Kunāla noemde: daar is een vogel van dien naam, +welke onder de rhododendrons en pijnboomen van de Himalaya woont en die +beroemd is om zijn lieftallige oogen. De jonge prins groeide op en +ieder sprak over zijn schoonheid in het gansche land des konings. Geen +vrouw kon hem in de oogen zien, zonder verliefd op hem te worden. Een +Sthavira<a class="noteref" id="xd20e2478src" href="#xd20e2478" name= +"xd20e2478src">68</a> sprak eens ernstige woorden tot hem en zeide: +„De trots van het oog mijn zoon, is ijdelheid. Pas op.”</p> +<p>Op jeugdigen leeftijd huwde Kunāla een meisje, Kānchana +geheeten. Op zekeren dag zag een van de vrouwen des konings den +jeugdigen echtgenoot en werd wanhopig verliefd op zijn schoone oogen. +Kunāla was door schrik getroffen.</p> +<p>„Zijt gij niet,” sprak hij, <span class="corr" id= +"xd20e2486" title="Niet in bron">„</span>in de zenana<a class= +"noteref" id="xd20e2489src" href="#xd20e2489" name= +"xd20e2489src">69</a> van den koning, mijn vader?” Dit woord +veranderde haar liefde in bitteren haat.</p> +<p>In dien tijd stond de stad Taxila tegen koning Açoka op. De +monarch wilde er aanstonds zelf heengaan, doch de ministers raadden hem +om prins Kunāla te zenden in zijn plaats. De prins ging naar de +oproerige stad en wist spoedig de rust te herstellen<span class="corr" +id="xd20e2494" title="Niet in bron">.</span> Het volk verzekerde hem +dat zij de afpersingen en onderdrukkingen van des konings beambten +hadden weerstaan, doch niet den koning zelf. <span class= +"pagenum">[<a id="pb96" href="#pb96" name="pb96">96</a>]</span></p> +<p>Niet lang daarna werd de koning door een walgelijke ziekte aangetast +en moest ten behoeve van zijn zoon afstand doen van den troon. De +koningin Tishya Rakshitā, dezelfde die den prins zoo haatte, dacht +in haar hart: „Als Kunāla den troon bestijgt ben ik +verloren.”</p> +<p>Zij beval een slaaf haar een man te brengen, door dezelfde ziekte +als de koning aangetast. Zij vergiftigde den man en onderzocht hem van +binnen. Een groote worm voedde zich met zijn ingewand. Zij gaf dien +worm peper en gember: hij bleef er even gezond bij. Zij gaf hem uien en +hij stierf.</p> +<p>Aanstonds ging zij naar den koning en beloofde hem te genezen als +hij haar een verzoek wilde toestaan. De koning beloofde haar alles te +geven, wat zij zeggen zou. Zij sprak tot hem: „Neem deze ui en +gij zult beter worden.”</p> +<p>„Koningin<span class="corr" id="xd20e2506" title= +"Niet in bron">,”</span> sprak de koning, „ik ben een +Kshatrya en de wet van Manoe<a class="noteref" id="xd20e2509src" href= +"#xd20e2509" name="xd20e2509src">70</a> verbiedt mij uien te +eten.” De koningin vertelde dat het een geneesmiddel was, +gèèn voedsel. Hij at de ui en werd genezen.</p> +<p>De koningin verzocht nu, als belooning voor deze genezing, een week +lang de zaken des konings te mogen besturen. De koning aarzelde, maar +liet zich overhalen.</p> +<p>Aanstonds zond de koningin een verzegelde order met ’s konings +zegel voorzien, dat prins Kunāla bedelaarskleeren moest dragen en +zijn oogen moesten worden uitgestoken: een blinde prins immers mag den +troon niet bestijgen.</p> +<p>De goede menschen van Taxila waren diep geschokt door dit bevel, +maar zij zeiden tot elkaar: „Als de koning zoo onbarmhartig is +voor zijn zoon, wat zal hij dan wel doen, als wij hem niet +gehoorzamen?” Eenige Chándālas<a class="noteref" id= +"xd20e2518src" href="#xd20e2518" name="xd20e2518src">71</a> werden er +voor uitgekozen: doch zij hielden veel van den prins en wilden het +wreed bevel niet uitvoeren. Op het laatst kwam er een afschuwelijke +kerel, een mensch met wel achttien misvormingen en afwijkingen en rukte +den prins de oogen uit.</p> +<p>Weldra was deze als bedelaar op den grooten weg: zijn vrouw, +Kānchana, was ook bij hem, in lompen gekleed. De arme prins +herinnerde zich de plechtige woorden van den Sthavira.</p> +<p>„Is niet de buitenwereld”, zoo sprak hij tegen zijn +vrouw „slechts een klomp vleesch?” <span class= +"pagenum">[<a id="pb97" href="#pb97" name="pb97">97</a>]</span></p> +<p>De prins was altijd ziekelijk geweest en om nu in zijn onderhoud te +voorzien speelde hij op de vinā<a class="noteref" id= +"xd20e2529src" href="#xd20e2529" name="xd20e2529src">72</a><span class= +"corr" id="xd20e2531" title="Bron: ”">.</span> Na vele +zwerftochten bereikten zij Palibothra (Patna) en kwamen bij het paleis +des konings. Doch de wachters wierpen de twee vuile bedelaars er uit. +Ten slotte dringen echter de tonen der vinā tot den koning door. +„Het is mijn zoon,” zeide hij. Hij zond beambten uit om hem +te halen. De koning was verbaasd over den toestand, waarin hij hem +aantrof. Toen hij te weten kwam wat er gebeurd was riep hij de +schuldige koningin bij zich en gaf bevel haar levend te verbranden.</p> +<p>Doch prins Kunāla was een ander mensch geworden. Toen hij, +zooals hij meende door zijn aardschen vader verlaten was, was hij een +zoon van Boeddha geworden. Zijn „lichamelijk oog” was weg, +doch hij voelde dat zijn „geestelijk oog” thans voor het +eerst was geopend. In plaats van de zachte kleederen der hovelingen +droeg hij nu de lompen van Boeddha’s verheven bedelaars.</p> +<p>Hij wierp zich voor de voeten van zijn vader en smeekte hem der +koningin het leven te sparen: „Ik voel geen haat, geen smart, +slechts dankbaarheid, dood haar niet.”</p> +<p>Açoka, de machtige zonnekoning, was bestemd om heel +Indië te regeeren: zijn scepter reikte verder dan dien van den +groot-Mogol. Hij ook zou eenmaal zijn prachtige paleizen verlaten en +langs den weg zijn brood bedelen, ook hij werd Bhikshu.</p> +<p class="headinglike"><i>Een Boeddha op een huwelijksfeest.</i></p> +<p>Koning Sudarsana was een modelkoning<span class="corr" id= +"xd20e2546" title="Niet in bron">.</span> In zijn rijk was geen +doodstraf noch geeseling bekend, geen krijgswapen om te martelen of te +verderven. Zijne stad, Jambunada, was gebouwd van kristal en kornalijn, +zilver en goud. Eens bezocht een Boeddha deze plaats.</p> +<p>Nu was er in die stad een man, die den volgenden dag zou trouwen, en +hij wenschte gaarne dat de Boeddha bij de plechtigheid tegenwoordig zou +zijn. Boeddha, die voorbij kwam, las de stille wensch in zijn hart en +beloofde te komen. De bruidegom was zeer verheugd, hij bestrooide zijn +huis met bloemen en besprenkelde het met reukwater.</p> +<p>Den volgenden dag kwam Boeddha, de aalmoezenschaal in de hand, door +vele leerlingen vergezeld. Toen zij allen op hunne <span class= +"pagenum">[<a id="pb98" href="#pb98" name="pb98">98</a>]</span>bestemde +plaatsen zaten, deelde de gastheer allerlei heerlijke spijzen rond, en +sprak:</p> +<p>„Eet, mijn heer, met al uwe leerlingen, volgens uw +begeerte.”</p> +<p>Doch nu openbaarde zich een wonder aan de verbaasde blikken van den +gastheer. Hoewel deze heilige mannen allen zeer smakelijk aten, +verminderden de gerechten en de dranken niet. Daarop dacht deze bij +zichzelf: „Kon ik maar al mijn bloedverwanten uitnoodigen, ook +voor hen zou er genoeg zijn.”</p> +<p>Nu geschiedde een tweede wonder: Boeddha las de gedachten van den +goeden man, en, zonder dat zij uitgenoodigd waren, stroomden alle +bloedverwanten het huis binnen. Ook zij aten smakelijk van het +wonderbare voedsel.</p> +<p>Het behoeft nauwelijks betoog, dat het Chineesche boek Fu. pen. +hing. tsi. king (door Beal in het Engelsch vertaald) ons vermeldt dat +al de gasten, nadat zij eenige woorden over Dharma (de leer, de wet) +van den Tathāgata hadden gehoord, tot voldoening van iedereen +(behalve misschien van de arme bruid) de gele kleederen gingen +dragen.</p> +<hr class="tb"> +<p>De nu volgende geschiedenis is een zeer aantrekkelijke en doet ons +zien, dat een liefde, die de grenzen dezer wereld overschrijdt en tot +in het hiernamaals reikt ook in de dagen van Sākya-muni niet +onbekend was. Zij is getiteld:</p> +<p class="headinglike"><i>De geschiedenis van het meisje +Bhadrā.</i></p> +<p>Toen Sākya-muni een vroeger bestaan doormaakte, noodigde een +zekere koning Sūryapati den grooten Boeddha Dīpan̄kara +uit om zijn rijksgebied te bezien. Om dezen te eeren gaf de koning +bevel dat zijn onderdanen, binnen een grens van twaalf yogana’s +van de hoofdstad, alle bloemen en reukwerken zouden bewaren voor den +koning, opdat deze ze aan Boeddha zou schenken. Niemand mocht deze +gaven houden om ze voor zichzelf aan te bieden.</p> +<p>Sākya was toen een jonge Brahmaan, Megha geheeten. Hij was, +ofschoon eerst zestien jaar oud, wel onderwezen in de wet. Hij was +onvergelijkelijk schoon: zijn lichaam als geel goud, zijn haar +insgelijks. Zijn stem was zoet en zacht als die van Brahmā. Hij +kwam in de stad, juist toen deze was versierd met het oog op de komst +van Boeddha Dīpan̄kara en ook hij—die reeds een zeker +vaag voorgevoel van het Boeddhaschap in zich gevoelde—besloot aan +den vleeschgeworden verlichte een offer te brengen. <span class= +"pagenum">[<a id="pb99" href="#pb99" name="pb99">99</a>]</span></p> +<p>Hij sprak bij zichzelven: „Welke offers zal ik hem brengen? +Boeddha’s houden niet van offers in geld, ik zal hem de schoonste +bloem geven, die ik kan vinden.”</p> +<p>Hij ging naar een kapper en zocht een fraaie bloem uit, doch de +kapper wilde haar niet verkoopen. „De koning heeft orders +gegeven, eerbiedwaardig jongeling, dat geen bloemkransen hier in de +stad mogen worden verkocht, hoe dan ook.” Megha kreeg in een +tweede en derde winkel hetzelfde antwoord.</p> +<p>Nu zag hij, terwijl hij verder zocht, dat een in ’t zwart +gekleed meisje, een waterdraagster, Bhadrā geheeten, stilletjes +een Utpala-bloem met zeven stelen nam, die in haar wateremmer deed, en +daarop haar weg vervolgde.</p> +<p>Megha ging haar tegemoet en sprak „wat wilt ge doen met die +Utpala, die gij in uw wateremmer verstopte? Ik zal u vijfhonderd +goudstukken geven als gij haar aan mij wilt verkoopen.”</p> +<p>Het meisje was getroffen door de verschijning van den jongen man, +die er zoo vriendelijk uitzag.</p> +<p>Zij antwoordde direct: „Schoone jongeling, hebt gij niet +gehoord dat de groote Boeddha Dīpan̄kara op uitnoodiging van +den koning zoo aanstonds in de stad zal komen en dat de koning een +verbod heeft gegeven dat niemand, binnen twaalf yogana’s van de +stad, reukzalf of bloemen aan eenig particulier mag verkoopen, +aangezien de koning alles zelf wil koopen om het aan den Boeddha aan te +bieden?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2594" title= +"Niet in bron">„</span>Nu is er in onze nabijheid een +kappersvrouw die van mij vijfhonderd geldstukken kreeg en mij daarvoor +deze bloem met zeven stelen gaf. De reden waarom ik alzoo des konings +gebod heb overtreden, is dat ik zelf een offer wil brengen aan den +heiligen man.”</p> +<p>Toen antwoordde Megha: „Goed meisje, wat gij hebt gezegd zal u +dunkt mij het recht geven om van mij vijfhonderd goudstukken aan te +nemen, waarvoor gij mij dan vijf stelen van de Utpalabloem geeft en er +twee voor uzelven behoudt.”</p> +<p>Zij antwoordde: „Wat wilt gij doen met de bloemen als ik ze +aan u geef?”</p> +<p>De jonge Brahmaan zeide daarop dat hij ze aan den Boeddha wenschte +te schenken.</p> +<p>Nu had dit meisje het innerlijk gezicht en zij zag aan het gelaat +van den jongeling, dat hij eenmaal de leidsman der menschen zou +worden.</p> +<p>Zij sprak: „Schoone vreemdeling, eenmaal zult gij een groote +Boeddha zijn, en wanneer gij mij beloven wilt dat gij tot op +<span class="pagenum">[<a id="pb100" href="#pb100" name= +"pb100">100</a>]</span>den dag van uwe verlichting (waarop gij een +Boeddha wordt) mij bij iedere geboorte tot uw vrouw zult nemen en dat +wanneer gij Nirvāna bereikt, gij mij als leerling onder uwe +volgelingen wilt opnemen, dan zal ik u vijf stelen van mijn bloem +geven.”</p> +<p>De Brahmaan antwoordde dat een asceet al zijn rijkdom moest schenken +aan zijn metgezellen en dat, indien zij deze regeling goed vond, hij +haar voor altijd tot vrouw wilde hebben. Zij verkocht hem daarop vijf +stelen van de Utpala, opdat deze zijn bizondere gift aan den Boeddha +zouden zijn en begeerde dat zij de andere twee als haar eigen gift zou +schenken.</p> +<p>Toen Dipan̄kara naderde, vol majesteit, glinsterend als een +helder meer, werd het geschenk hem toegeworpen en door een wonder +bleven de bloemen zwevend in de lucht: een canopy (koepeldak) vormend +boven zijn hoofd.</p> +<p>Onder de „Fan hemelen” der Chineezen heet er een Fuh. +ngai (gelukkige liefde). Laten wij hopen dat daar de lieve Bhikshu +Bhadrā bij haar geliefden meester is.</p> +<p class="headinglike"><i>Koning Wessantara.</i></p> +<p>Eens leefde Boeddha op aarde als koning Wessantara. Zoo +vriend’lijk was hij voor iedereen dat het gerucht ging dat hij +een besluit had genomen om aan iedereen te geven wat hij verzocht. Hij +had een liefhebbende vrouw en twee kinderen. Ook had hij een +betooverden witten olifant.</p> +<p>Een vreeselijke hongersnood brak in een naburig koninkrijk uit en de +armen stierven bij duizenden. Acht Brahmanen werden tot koning +Wessantara gezonden ten einde van hem den witten olifant te verzoeken: +want een vruchtbare regen valt overal waar een betooverde witte olifant +zich ophoudt.</p> +<p>De weldadige koning stond zijn witten olifant af. Dit wekte zoozeer +den toorn van zijn volk op, dat zij hem afzetten.</p> +<p>Wessantara gaf nu al zijn rijkdom aan de armen en vertrok in een +wagen, door twee paarden getrokken. Hij zou naar een groote rots in de +wildernis gaan, teneinde daar kluizenaar te worden. Op zijn reis +ontmoet hij twee Brahmanen, die hem om zijn rijtuig verzoeken. Hij +geeft aan die bede gehoor en de onttroonde koning en koningin leggen de +rest van den weg te voet af, ieder een kind op den arm. Hun weg leidt +door het koninkrijk van den vader der koningin. Deze tracht hen van hun +besluit terug te brengen, doch tevergeefs.</p> +<p>In dienzelfden tijd leefde een Brahmaan, Jutaka, zeer gelukkig +<span class="pagenum">[<a id="pb101" href="#pb101" name= +"pb101">101</a>]</span>met zijn schoone vrouw; totdat op zekeren dag, +toen de vrouw water putte, jaloersche buren haar gemoed vergiftigden. +Zij bliezen haar namelijk in dat zij een slavin was en wonden haar zoo +op, dat zij haar echtgenoot aanviel, hem sloeg en zijn baard uitrukte. +Ja, zij dreigde zijn huis te verlaten als hij haar geen twee slaven +verschafte. Zij zeide dat een dwaze koning, Wessantara, in de wildernis +leefde als asceet. Daar moest hij heengaan en om twee slaven +verzoeken.</p> +<p>Zij toch hadden twee kinderen en hadden een gelofte gedaan om geen +enkel verzoek te weigeren. Jutaka vertrok, doch hij kon niet bij den +koning komen, daar de vader der koningin er een jager op wacht had +gezet. Hij toch wist van Wessantara’s gelofte en wilde hem voor +verdere onbeschaamdheden van hebzuchtigen vrijwaren. Jutaka vertelde +den jager een leugenachtig verhaal en slaagde er in den kluizenaar te +vinden. Hij vroeg de twee kinderen voor zich als slaaf en Wessantara +was door zijn eed gebonden ze hem te schenken. Zoo spoedig Jutaka uit +het gezicht van den koning was, bond hij de koningskinderen stevig met +koorden vast, doch: hij verdwaalde in de wildernis en kwam in het land +van ’s konings schoonvader, die al spoedig het geheele geval had +vernomen.</p> +<p>Hij liet den Brahmaan voor zich komen en bood hem voor de +kleinkinderen hun gewicht in goud. Het eind van den hebzuchtigen +Brahmaan was ongeveer als dat van Judas: hij richtte van zijn oneerlijk +verkregen rijkdom een groot feest aan: zijn ingewanden barstten door +overvulling.</p> +<p class="headinglike"><i>Koning Bambadat.</i></p> +<p>Boeddha was in een zijner vroegere geboorten koopman in Benares. Op +zekeren dag ging hij met zijn vrouw in een rijtuig door de straten van +Rājagriha, de hoofdstad van koning Bambadat. De vorst zag deze +vrouw en werd betooverd door hare onvergelijkelijke schoonheid. Hij +maakte terstond een afschuwelijk listig plan om haar te krijgen.</p> +<p>Een van zijn ambtenaren werd uitgezonden om stil een juweel van +groote waarde in het rijtuig van den koopman te laten vallen. De arme +koopman werd nu gevangen genomen onder beschuldiging van des konings +kleinood te hebben gestolen. Hij en zijne schoone vrouw werden voor den +koning gebracht, die met voorgewende belangstelling naar het geval +hoorde en daarop beval dat de koopman onthoofd en diens vrouw in den +harem zou worden opgenomen. Koning Bambadat was <span class= +"pagenum">[<a id="pb102" href="#pb102" name="pb102">102</a>]</span>een +wreed koning, wiens onderdrukkingen hem den haat zijner onderdanen op +den hals hadden gehaald.</p> +<p>De arme koopman werd weggevoerd om onthoofd te worden, maar Indra op +zijn hemeltroon had het vreeselijk voorval gezien en—een wonder +geschiedde. Toen de beul zijn zwaard ophief deden onzichtbare handen +den koning, die bij de bloedige gebeurtenis tegenwoordig wilde zijn, +van plaats verwisselen met den koopman, zoodat deze den noodlottigen +slag ontving. Doch de koopman vond zichzelf eensklaps op den olifant +gezeten, die den koning naar de gerichtsplaats had gebracht. Deze +treffende tusschenkomst des hemels verbaasde het verzamelde volk: zij +riepen den koopman tot hun nieuwen koning uit. Onnoodig er bij te +voegen dat zijn wijze van regeeren gansch anders was dan die van koning +Bambadat.</p> +<p>Vermeld wordt het niet, maar waarschijnlijk was de schoone vrouw het +meisje Bhadrā van de vorige geschiedenis.</p> +<p class="headinglike"><i>De hongerige hond.</i></p> +<p>Eens was daar een slecht koning, Usuratanam geheeten. Deze +onderdrukte zijn volk zoo vreeselijk, dat Boeddha in den hemel er +medelijden mee kreeg. Boeddha was toen de god Indra. Hij nam den vorm +van een jager aan en daalde met den deva Mātali neder: deze als +een enorm groote hond. Zij traden eensklaps des konings paleis binnen +en de hond blafte zoo ontzettend, dat het geluid de koninklijke +gebouwen op zijne grondvesten deed schudden. De verschrikte koning riep +den jager bij zich en vroeg wat die vreeselijke geluiden hadden te +beteekenen.</p> +<p>„De hond blaft zoo van den honger” zeide de +jager—en opnieuw rolde een geluid als van een verren donder door +het paleis.</p> +<p>„Geef hem eten, geef hem toch eten” zeide de verschrikte +vorst; al het voedsel, dat er was, moest dienen voor het koninklijk +feestmaal: het werd voor den hond neergezet. Hij at het in een +oogenblik op en blafte nogmaals met vreeselijke stem. Men haalde meer +voedsel: alles ten slotte wat in de stad en in de aangrenzende +provinciën was. Doch, na korte rust at de onverzadelijke hond +alles op en begon opnieuw te blaffen. De koning stortte haast ter aarde +van schrik.</p> +<p>„Zal niets ooit uw hond verzadigen, jager?”</p> +<p>„Niets, o koning, dan het vleesch van al zijn +vijanden.”</p> +<p>„En wie zijn zijn vijanden, jager?” <span class= +"pagenum">[<a id="pb103" href="#pb103" name="pb103">103</a>]</span></p> +<p>„Zijn vijanden,” hernam de jager „zijn zij die +slechte daden verrichten, die de armen onderdrukken, die oorlog maken, +die wreed zijn tegenover de dieren der schepping.”</p> +<p>De koning herinnerde zich zijn vele slechte daden en werd door +schrik en berouw aangegrepen. Daarop maakte Boeddha zich bekend en +predikte hem en zijn volk de wet der gerechtigheid.</p> +<p>Daar Matāli altijd voorkomt als de wagenmenner van Indra ligt +het voor de hand dit verhaal te beschouwen als een oud-Indisch, in +Boeddhistischen geest omgewerkt, gelijk trouwens met vele Jataka +verhalen het geval is. Boeddha is hier eenvoudig voor Indra, den +oorspronkelijken held van het verhaal, in de plaats gesteld.</p> +<p class="headinglike"><i>Boeddha als vredestichter.</i></p> +<p>Twee prinsen waren eens in hevigen twist geraakt over zeker +kunstmatig, door dijken afgesloten meer. Een vreeselijke oorlog dreigde +te ontbranden. Eensklaps verscheen Boeddha tusschen de prinsen en hun +legers en vroeg naar de oorzaak van den strijd<span class="corr" id= +"xd20e2681" title="Niet in bron">.</span> Toen men hem volkomen had +ingelicht stelde hij de volgende vragen:</p> +<p>„Zeg mij, koningen, heeft aarde eigenlijke waarde?”</p> +<p>„Geen waarde hoegenaamd.”</p> +<p>„Heeft water eigenlijke waarde?”</p> +<p>„Geen waarde hoegenaamd.”</p> +<p>„En het bloed van koningen, heeft dat eigenlijke +waarde?”</p> +<p>„De waarde is daarvan niet te schatten.”</p> +<p>„Is het redelijk” sprak de Tathāgata „dat wat +van onberekenbare waarde is in rekening wordt gebracht tegen datgene +wat in het geheel geen waarde heeft?”</p> +<p>De vertoornde vorsten erkenden de wijsheid dezer redenen en gaven +hun twist op.</p> +<p class="headinglike"><i>De verloren zoon.</i></p> +<p>Zeker man had een zoon, die wegreisde naar een ver land. Daar werd +hij vreeselijk arm. De vader echter werd rijk, hij verzamelde veel goud +en schatten, hij had veel welgevulde magazijnen en olifanten. Doch hij +had zijn verloren zoon zeer lief en klaagde heimelijk dat hij niemand +had aan wien <span class="pagenum">[<a id="pb104" href="#pb104" name= +"pb104">104</a>]</span>hij zijn paleizen en suverna’s<a class= +"noteref" id="xd20e2709src" href="#xd20e2709" name= +"xd20e2709src">73</a> bij zijn dood kon achterlaten.</p> +<p>Na vele jaren kwam de arme man, voedsel en kleeding zoekend, naar de +streek waar zijn vader groote bezittingen had. Zijn vader zag hem reeds +van verre en dacht bij zichzelf: „Indien ik aanstonds mijn zoon +weer aanneem, en hem mijn goed en schatten geef, zal ik hem groot leed +veroorzaken.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2715" title= +"Niet in bron">„</span>Hij is onwetend en onopgevoed: hij is arm +en verdrukt. Met iemand van zulke ongelukkige neigingen is het beter +zijn geest langzamerhand op te voeden. Ik zal hem maken tot een mijner +huurlingen.”</p> +<p>Daar kwam de zoon, uitgehongerd en in lompen, aan de deur van zijns +vaders huis. Hij zag een grooten troon en vele hovelingen, die eer +bewezen aan hem, die op den troon zat. Verschrikt door al die pracht +vlood hij weer naar den weg terug. „Hier” zoo sprak hij +„is het huis van den armen man. Als ik in het paleis van den +koning kom, word ik wellicht in de gevangenis geworpen.”</p> +<p>Toen zond de vader boden naar zijn zoon: deze brachten hem mede, +ondanks zijn verzet en klagen. Toen hij het huis van zijn vader +bereikte viel hij flauw van schrik: hij herkende zijn vader niet en +dacht dat hij een of ander wreede straf zou moeten verduren. De vader +beval zijn dienaren zachtkens met den ongelukkige te handelen en zond +twee werklieden van diens eigen levenswijze uit om hem als arbeider op +het landgoed in dienst te nemen. Zij gaven hem een bezem en een mand en +lieten hem, tegen dubbel loon de mesthoop opruimen.</p> +<p>Uit het venster van zijn paleis keek de rijke man naar zijn zoon, +die daar aan het werk was. Doch op zekeren dag kleedde de vader zich +als een arm man, overdekte zich met stof en vuil en sprak zijn zoon +toe: „Blijf hier, goede man, en ik zal u van kleeding en voedsel +voorzien: gij zijt eerlijk en arbeidzaam. Beschouw mij als uw +vader.”</p> +<p>Na vele jaren voelde de vader zijn einde naderen. Hij riep zijn zoon +en zijn ambtenaren bij zich en deelde hun het geheim mede, dat hij zoo +lang had bewaard. De arme man was werkelijk zijn zoon, die hem in +vroeger dagen had verlaten. Nu deze zich bewust was van zijn vroegeren +droeven staat, nu hij bekwaam was rijkdom op prijs te stellen en te +bewaren, wilde hij hem al zijn schatten toevertrouwen. De arme +<span class="pagenum">[<a id="pb105" href="#pb105" name= +"pb105">105</a>]</span>man was verbaasd over deze plotselinge ommekeer +in zijn lot, en verblijd nog eenmaal zijn vader te zien.</p> +<p>Volgens de „Lotus van de Volmaakte wet” zijn de +gelijkenissen van Boeddha omsluierd voor de onwetenden door een +raadselachtige taal.</p> +<p>De rijke man van de gelijkenis, met zijn troon vol bloemen en +juweelen, heet daar de Tathāgata, die al zijn kinderen teeder +bemint en groote geestelijke schatten voor hen heeft bereid. Doch +iedere zoon van Tathāgata heeft treurige neigingen. Hij stelt de +mesthoop boven de paarl mani. Om zulk een mensch te leeren moet de +Tathāgata lagere dienaren gebruiken, monniken en asceten, om hem +langzamerhand van de lagere voorwerpen der begeerte af te wennen. Als +hij zelf spreekt is hij gedwongen veel van zijn gedachten te +omsluieren, omdat zij niet begrepen zouden worden. Zijn zonen hebben +geen genoegen in het hooren van geestelijke dingen. Stap voor stap moet +hun geest worden opgevoed voor hoogere waarheden.</p> +<p class="headinglike"><i>Gelijkenis van de vrouw aan de bron.</i></p> +<p>Ānanda, de geliefde leerling van Boeddha, was eens dorstig, +daar hij een verre reis had gemaakt. Bij een bron ontmoette hij een +meisje, Matanga geheeten en vroeg haar hem wat water te geven. Doch +daar zij een vrouw van lagere kaste was, vreesde zij een heilig +Brahmaan te besmetten en weigerde vriendelijk.</p> +<p>„Ik vraag niet naar caste, maar naar water,” zeide +Ānanda. Zijn nederigheid won het hart van het meisje.</p> +<p>Haar moeder was ervaren in liefdesdranken en tooverkunsten en toen +deze hoorde hoe verliefd haar dochter was, dreef zij haar tooverspel +met Ānanda en bracht hem naar haar hol. Hulpeloos bad deze tot +Boeddha, die aanstonds verscheen en de booze demonen uitwierp.</p> +<p>Doch met Matanga was het nog droevig gesteld. Ten slotte besloot zij +Boeddha zelf op te zoeken en bij hem hulp te vragen.</p> +<p>De groote geneesmeester, de gedachten van het meisje bemerkende, +vroeg haar vriendelijk:</p> +<p>„Ondersteld dat gij mijn leerling huwdet, kunt gij hem overal +volgen?” „Overal,” sprak het meisje. „Kunt gij +zijn kleederen dragen en slapen onder hetzelfde dak?” zeide +Boeddha, zinspelend op de armoede en dakloosheid der onbehuisden. +<span class="pagenum">[<a id="pb106" href="#pb106" name= +"pb106">106</a>]</span>Langzamerhand begreep het meisje zijne bedoeling +en op het laatst nam zij haar toevlucht tot de drie groote +paarlen.<a class="noteref" id="xd20e2751src" href="#xd20e2751" name= +"xd20e2751src">74</a></p> +<p class="headinglike"><i>De geschiedenis van Vāsavadatta.</i></p> +<p>Te Mathurā was een courtisane, Vāsavadatta geheeten. Zij +werd zeer verliefd op een der toenmalige discipelen van Boeddha, +Upagupta geheeten, en zond haar dienstbode om hem haar hartstocht +bekend te maken. Upagupta was jong en zeer schoon. Weldra kwam de +dienstbode met het volgende raadselachtig antwoord terug:</p> +<p>„De tijd is nog niet gekomen, dat de leerling Upagupta een +bezoek zal brengen aan de courtisane Vāsavadatta.”</p> +<p>Vāsavadatta was over dit antwoord verbaasd. Haar klasse toch +was toen ter tijd een caste, een georganiseerd lichaam, door den staat +beschermd en zij leefde in grooten overvloed. Zij was de schoonste +vrouw in des konings rijk en niet gewoon dat hare liefde werd versmaad. +Toen haar eerste oogenblikken van heftigheid voorbij waren, bedacht zij +dat de jonge man arm was. Wederom zond zij haar dienstbode naar +Upagupta. „Zeg hem dat Vāsavadatta liefde begeert, geen goud +en paarlen.” De dienstbode kwam terug met hetzelfde +raadselachtige antwoord: „De tijd is nog niet gekomen dat de +leerling Upagupta de courtisane Vāsavadatta zal +bezoeken.”</p> +<p>Weinige maanden daarna stond Vāsavadatta in liefdesbetrekking +tot het hoofd der kunstenaars van Mathurā. Terwijl deze betrekking +nog voortduurde kwam een zeer rijk koopman in de stad met vijfhonderd +paarden, die hij wilde verkoopen. Toen hij hoorde van +Vāsavadatta’s schoonheid, besloot hij haar op te zoeken en +werd op haar verliefd. Zijn paarlen en suverna’s waren te +verlokkend voor de hebzuchtige vrouw. Zij vermoordde het hoofd der +kunstenaars en liet zijn lijk op een mesthoop werpen<span class="corr" +id="xd20e2766" title="Niet in bron">.</span> Zijn familieleden deden, +toen zij hem misten, allerlei nasporingen en het lijk werd +gevonden.</p> +<p>Vāsavadatta werd gevangen genomen en voor den koning gebracht. +Deze gaf bevel dat haar ooren, haar neus, haar handen en haar voeten +zouden worden afgehouwen en haar lichaam op een kerkhof geworpen. Haar +dienstbode bleef haar nog ter zijde, want zij was een vriendelijke +meesteres voor deze geweest. Zij trachtte haar pijn te lenigen en joeg +de vliegen van het bloedend lichaam weg. <span class="pagenum">[<a id= +"pb107" href="#pb107" name="pb107">107</a>]</span></p> +<p>Nu kreeg Vāsavadatta een derde boodschap van Upagupta: +„De tijd is gekomen dat de leerling Upagupta een bezoek zal +brengen aan de courtisane Vāsavadatta.” De arme vrouw, in +wier ziel nog een echo was van de vroegere hartstocht, liet door haar +dienstbode zorgvuldig haar geschonden leden onder een kleed bedekken: +de verminkte overblijfsels van vroegere schoonheden. Toen de jonge man +kwam zeide zij met eenige hartstocht:</p> +<p>„Eens was mijn lichaam geurig als de lotus en bood ik u mijn +liefde aan. In die dagen was ik bedekt met paarlen en fijn linnen. Nu +ben ik verminkt en met vuil en bloed bedekt. Mijn handen, mijn voeten, +mijn ooren, de beul heeft ze afgehouwen.”</p> +<p>De jonge man troostte met groote vriendelijkheid de arme +Vāsavadatta in haar doodsstrijd. „Zuster, het is niet voor +mijn genoegen en mijn geluk dat ik tot u kom.” Hij wees haar op +de werkelijke natuur van de bekoorlijkheden, die zij nu betreurde. Hij +wees er haar op dat zij geen vreugden, doch kwellingen waren gebleken, +en dat indien onkuischheid, ijdelheid, begeerigheid en moordzucht waren +afgesneden, zij winst had en geen verlies.</p> +<p>Hij verhaalde haar van Tathāgata, dien hij op deze aarde had +zien wandelen, een Tathāgata, die vooral hen die lijden liefheeft. +Zijn woord bracht vrede in de ziel van Vāsavadatta. Zij stierf, na +haar geloof in Boeddha te hebben uitgesproken.</p> +<p>Geesten voerden haar naar de boeteplaatsen van Devaloça.</p> +<p class="headinglike"><i>Gelijkenis van het brandend huis<span class= +"corr" id="xd20e2786" title="Niet in bron">.</span></i></p> +<p>Daar was eens een oud man, gebrekkig, vervallen, doch zeer rijk. Hij +bezat veel land en vele goudstukken. Nog meer: hij had een wondergroot +huis, dat vele sporen vertoonde van den tand des tijds. De gebinten +waren door de wormen doorknaagd, de pilaren waren vergaan, de galerijen +vielen naar beneden, het dak was droog en brandbaar. In het huis waren +vele honderden bedienden en knechten van den ouden man, zoo uitgestrekt +was de verzameling van oude gebouwen.</p> +<p>Het huis bezat ongelukkig slechts eene deur. De man was ook de vader +van vele kinderen, vijf, tien, laten wij zeggen twintig. Op zekeren dag +rook hij een brandlucht en liep hij zoo spoedig hij kon, de eenige deur +uit. Tot zijn schrik zag hij dat het dak in vlammen stond, terwijl de +vergane oude pilaren <span class="corr" id="xd20e2793" title= +"Bron: eèn">één</span> voor <span class="corr" id= +"xd20e2796" title="Bron: eèn">één</span> vuur +vatten en de gebinten brandden als tonder. Daarbinnen waren zijn +kinderen, waar hij zoo veel <span class="pagenum">[<a id="pb108" href= +"#pb108" name="pb108">108</a>]</span>van hield, aan het stoeien en aan +het spelen met hun speelgoed.</p> +<p>De beangste vader zeide bij zichzelven: „Ik zal het huis +inloopen en mijn kinderen redden. Ik zal ze in mijn sterke armen nemen. +Ik zal ze veilig dragen door de vallende gebinten en de brandende +balken.” Doch daar kwam de droeve gedachte bij hem op dat zijn +kinderen dartel en onwetend waren. „Als ik hun zeg dat het huis +in vlammen staat, zullen zij mij niet begrijpen. Als ik beproef hen te +grijpen zullen zij rondhollen en beproeven mij te ontsnappen. Helaas! +en er is toch geen oogenblik te verliezen.”</p> +<p>Eensklaps schoot een heldere gedachte door het brein van den oude. +„Mijn kinderen zijn onwetend,” zeide hij bij zichzelf, +„maar zij houden van speelgoed en van blinkende dingen. Ik zal +hun wat speelgoed beloven, dat zoo mooi is als zij ’t nooit +zagen. Dan zullen zij naar mij luisteren.”</p> +<p>De oude man riep nu met luider stem: „Kinderen, kinderen, kom +uit het huis en zie deze mooie stukken speelgoed. Wagens met witte +ossen er voor, alles goud en klatergoud. Zie die keurige fijne +antilopen, o, en wat een mooie geiten. Kinderen, kinderen, kom toch +gauw, of zij zijn allen weer weg.”</p> +<p>Daar kwamen de kinderen met vliegende haast uit den brandenden +bouwval. Speelgoed was haast het eenige woord dat zij goed begrepen. De +vader nu was uitermate blij, dat zijn kroost van het gevaar was gered +en hij bezorgde hun eenige wagentjes, zoo mooi als men ze nooit ziet. +Ieder wagentje had een koepeldak als een pagode en was met fijn +traliewerk en klinkende belletjes versierd.</p> +<p>Het was gemaakt van de zeven kostbare zelfstandigheden. Snoeren van +glinsterende paarlen hingen er over: Vlaggen en kransen van de +lieflijkste bloemen. Melkwitte ossen trokken deze wagens. De kinderen +waren verbaasd toen zij er in zaten.</p> +<p>Volgens de „Witte Lotus van Dharma” beteekent deze +gelijkenis het volgende: De oude man is Tathāgata en zijn kinderen +zijn de blinde, lijdende kinderen van zonde en hartstocht. +Tathāgata heeft hen zeer lief en wil hen redden van hun ongeluk. +Het oude, wondergroote huis, onooglijk, rot, gevaarlijk is het rijk van +Kāma: het gebied der begeerte, de drie groote werelden van den +zichtbaren kosmos. Het oude huis staat in brand door het vuur van +menschelijke hartstochten, haat en lust. Tathāgata wil, in zijn +oneindig medelijden al zijn geliefde kinderen uit het groot gevaar +<span class="pagenum">[<a id="pb109" href="#pb109" name= +"pb109">109</a>]</span>verlossen, maar zij verstaan zijne taal niet. +Zij denken alleen over mooi speelgoed en kinderlijke vermaken. Als hij +tot hen spreekt over den grooten innerlijken vrede, die den mensch zijn +smart doet overwinnen, begrijpen zij hem niet. Spreekt hij tot hen over +wonderbare, bovennatuurlijke giften, die aan de stervelingen worden +geschonken, dan zijn zij doof. De wagentjes van klatergoud voor de +kinderen van Tathāgata bereid, zijn de „Groote” en de +„Kleine” overtocht der Boeddhistische leer.<a class= +"noteref" id="xd20e2816src" href="#xd20e2816" name= +"xd20e2816src">75</a></p> +<p class="headinglike"><i>Het gesprek met Rāhula over de +valschheid.</i></p> +<p>Koning Açoka<a class="noteref" id="xd20e2825src" href= +"#xd20e2825" name="xd20e2825src">76</a> de groote beschermer van het +Boeddhisme, die in de 3<sup>e</sup> eeuw vóór Christus +leefde, heeft verschillende <span class="corr" id="xd20e2834" title= +"Bron: steen-inscriptie’s">steen-inscripties</span> gemaakt. In +een daarvan noemt hij zeven hoofdwerken (of belangrijke gedeelten) uit +Boeddha’s leer, daaronder dit gesprek. Volgens de vertaling van +Prof. Beal luidt het aldus:</p> +<p>„In vroeger dagen, vóór Rāhula tot de +hoogste kennis was gekomen, waren zijn woorden (daar zijn natuurlijke +aard niet zoo verheven was) niet altijd gekenmerkt door liefde tot de +waarheid.</p> +<p>Bij zekere gelegenheid beval Boeddha hem te gaan naar de Kientai +(Ghanda of Ghanta) Vihāra en daar zijn mond te bewaren en zijn +gedachten te beheerschen, tevens moest hij nauwgezet de regels van +gedrag, in de schriften neergelegd, bestudeeren. Rāhula, het gebod +hoorende, betuigde zijn gehoorzaamheid en ging.</p> +<p>Negentien dagen bracht hij in berouw en boete door. Ten slotte kwam +Boeddha tot hem. Rāhula werd, hem ziende, met blijdschap vervuld +en boog voor hem met diepen eerbied. Vervolgens ging Boeddha op de voor +hem bestemde plaats zitten en verzocht aan Rāhula hem een bekken +met water te brengen en zijne voeten te wasschen. Toen dit was +afgeloopen vroeg Boeddha aan Rāhula of dit water nu nog geschikt +was voor eenig huiselijk gebruik (drinken enz.) Rāhula zeide van +niet: immers het water was vol met stof en onreinheid. Boeddha +<span class="pagenum">[<a id="pb110" href="#pb110" name= +"pb110">110</a>]</span>sprak: „Dit is ook uw geval: want ofschoon +gij mijn zoon zijt en de kleinzoon des konings, ofschoon gij alles hebt +opgegeven om een asceet te worden, toch zijt gij onbekwaam uw tong van +onwaarheid en de bevlekking van losse praat terug te houden, en zoo +zijt gij evenals dit besmette water: ongeschikt voor verder +gebruik.”</p> +<p>Nadat nu het water was weggeworpen, vroeg Boeddha opnieuw of de +schaal nu geschikt was om drinkwater te bevatten. Rāhula +antwoordde: „Neen, want de schaal is nog besmet en onzindelijk en +kan daarom voor zulk een doel niet worden gebruikt.<span class="corr" +id="xd20e2847" title="Niet in bron">”</span> Daarop antwoordde +Boeddha: <span class="corr" id="xd20e2850" title= +"Niet in bron">„</span>Zoo is het met u ook. Daar gij uw tong +niet in toom houdt zijt gij bekend als ongeschikt voor eenig hoog doel, +al belijdt gij een asceet te zijn.”</p> +<p>Daarop stak Boeddha de ledige schaal aan zijn voet en die +ronddraaiende vroeg hij aan Rāhula of hij niet bang was dat zij +breken zou.</p> +<p>Rāhula zeide dat hij daarover niet bezorgd was, want de schaal +was een doodgewone en daarom beteekende zijn verlies weinig.</p> +<p>„Zoo is het met u ook,” sprak Boeddha, „want al +zijt gij een asceet, toch zijt gij, daar gij uw tong niet meester zijt, +bestemd om, als een klein en onbeteekenend ding, een eind’looze +reeks zielsverhuizingen door te maken, een voorwerp van verachting voor +alle wijzen.”</p> +<p>Rāhula schaamde zich diep en nog eens richtte Boeddha zich tot +hem: „Luister, ik zal u eene gelijkenis vertellen. In oude dagen +was daar een koning over zeker rijk, die een zeer grooten en sterken +olifant bezat, wel in staat om vijfhonderd kleinere olifanten den baas +te blijven. Er kwam opstand in een deel van ’s konings rijk. De +koning wilde er heen, en haalde de ijzeren wapenrusting van den olifant +voor den dag. Hij beval den oppasser van den olifant hem de wapens aan +te doen, te weten: twee scherpgepunte zwaarden aan zijn slagtanden, +twee zeisen aan zijn ooren, een kromme speer aan iederen poot, een +ijzeren bal aan zijn staart; verder moesten negen soldaten hem +begeleiden. De meester van den olifant had er schik in hem zoo +geharnast te zien en prentte hem in toch vooral zijn slurf goed gekruld +te houden, wetende dat een pijlschot in het midden daarvan noodlottig +moest zijn. Doch zie in ’t midden van het gevecht wond de olifant +zijn slurf los en wilde er een zwaard mee grijpen. De meester +verschrikte en na overleg met den koning <span class="pagenum">[<a id= +"pb111" href="#pb111" name="pb111">111</a>]</span>en zijn ministers, +werd besloten dat hij niet meer op het oorlogsveld zou worden +geleid.” Boeddha vervolgde: „Rāhula, wanneer menschen, +die de negen fouten begaan, alleen hun tong maar bewaarden, zooals deze +olifant werd geleerd zijn slurf te bewaren: alles zou wel zijn. Laten +zij zich wachten voor de pijl, die in het midden treft, laten zij hun +mond gesloten houden, opdat zij niet bij hun dood de ellende van +toekomstige geboorten in de drie slechte wegen moeten +doormaken.”</p> +<p>Hij voegde er nog deze versregelen bij:</p> +<p>„Ik ben als de vechtende olifant zonder vrees voor de pijl, +die in ’t midden treft. Door oprechtheid en waarheid ontkom ik +aan de menschen, die de wet niet eerbiedigen. Als de olifant, die, wel +onderworpen en rustig den koning zijn snuit reikt om hem te bestijgen, +zoo onder tucht is ook de eerwaardige: ook hij duldt vertrouwend en +geloovig.”</p> +<p>Rāhula, deze woorden hoorende, werd bedroefd over zijn +achteloosheid in woorden, wijdde zich aan vernieuwde oefening en werd +aldus een Rahat.<a class="noteref" id="xd20e2870src" href="#xd20e2870" +name="xd20e2870src">77</a></p> +<hr class="tb"> +<p>Wij besluiten hiermede de redenen en gelijkenissen, die wij van den +Boeddha vermeldden: mogen zij niet allen van hem zelf afkomstig zijn, +zij drukken toch zeker uit den geest zijner leer, zij stellen ons in +levendig tafereel voor oogen de liefde, de zelfverloochening, het heil, +door den Meester aangeprezen. Toch oordeelen wij het gewenscht, om, ten +einde den lezer tot een helder besef te brengen van het eigenaardige +van Boeddha’s streven, de hoofdpunten daarvan nog met een enkel +woord in het licht te stellen. Wij willen dan daarbij tevens enkele +quaesties, die zich in het Boeddhisme voordoen, met name die over het +Nirvāna, opzettelijk onder de oogen zien.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4.4" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">IV. Hoofdpunten van Boeddha’s leer.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Reeds vroeger<a class="noteref" id="xd20e2882src" +href="#xd20e2882" name="xd20e2882src">78</a> hebben wij gezien, dat de +hoofdvraag van het Boeddhisme deze is: Hoe word ik van het lijden +verlost? Boeddha handelt daarover vooral, waar hij de vier heilige +waarheden uiteenzet: en over het lijden, zijn ontstaan, zijn opheffing, +en den weg, die tot opheffing leidt zich uitspreekt. <span class= +"pagenum">[<a id="pb112" href="#pb112" name="pb112">112</a>]</span>Niet +allereerst is dus de vraag: hoe moet ik de godheid +dienen?—of—hoe word ik van zonde gereinigd?—zooals +bij andere godsdiensten—maar, hoe word ik bevrijd van het lijden? +Die vraag staat zoozeer op den voorgrond dat wij in een der +Sutta’s<a class="noteref" id="xd20e2887src" href="#xd20e2887" +name="xd20e2887src">79</a> als een woord des Meesters vermeld vinden, +dat er veel meer is dat hij erkend heeft en hen <i>niet</i> verkondigd +heeft dan wat hij hun wèl verkondigd heeft. En dat waarom? +„Omdat het o jongeren, u geen gewin brengt, omdat het niet tot +afkeer van het aardsche, tot ondergang van alle lust, tot ophouden van +het vergankelijke, tot vrede, tot inzicht, tot verlichting, tot +Nirvāna voert: daarom heb ik het u niet verkondigd. En wat heb ik +u verkondigd? Het lijden, het ontstaan van het lijden, de opheffing van +het lijden, den weg tot opheffing van het lijden.”</p> +<p>Hier hebben wij dus de hoofdzaak der leer. De vraag is nu echter: +hoe hebben wij deze in bizonderheden te verstaan? Dit schijnt +gemakkelijk op te lossen, want tal van redenen zijn er in de +Boeddhistische boeken aan gewijd, maar ...... ze hebben vaak het +eigenaardige, dat in onze dagen b.v. aan uiteenzettingen over economie +eigen is: eerst schijnt alles helder, maar langzamerhand komt er een +nevel voor uw oogen en alles wordt u duister. Zoo nu is het hier. Wij +willen echter trachten de hoofdzaken te verstaan.</p> +<p>Allereerst: de waarheid van het lijden. Alles wat leeft is aan +’t lijden onderworpen: geboorte, ouderdom, dood: ’t is +alles lijden. Van eeuwigheid af, door vele bestaansvormen heen, gaat de +wandeling (samsăra) der levende wezens: door den drang, den dorst +naar zijn, telkens gedreven tot nieuwe wedergeboorten. Een zee van +tranen grooter dan de vier groote wereldzeeën is er geweend. En al +dat lijden is aan het leven noodzakelijk verbonden—„vijf +dingen zijn er die geen asceet, die geen Brahmaan, die geen god, geen +Māra noch Brahmā, noch eenig wezen in de wereld kan bereiken. +Welke vijf dingen zijn dat? Dat, wat den ouderdom toebehoort niet +veroudert, wat aan ziekte onderworpen is niet ziek wordt, wat den dood +toebehoort niet sterve, wat aan verval onderhevig is niet vervalle, dat +wat vergankelijk is niet verga.</p> +<p>Al het doen der menschen, die aardsch geluk nastreven loopt op +lijden uit, niet slechts als hun arbeid tevergeefsch <span class= +"pagenum">[<a id="pb113" href="#pb113" name="pb113">113</a>]</span>is, +maar ook als zij het doel bereiken. Hier op aarde ondervonden zij dat +lijden het gevolg is, en als hun lichaam wordt verbroken, dan worden +zij in de hel tot nieuwe kwellingen wedergeboren. Of de mensch zijn +lust volgt, of hij vreugde nastreeft, of hij liefde aankweekt, alles +brengt lijden met zich als onvermijdelijk gevolg. Tot eindelooze +wandeling (samsăra) door een woestijn van leed is de mensch +veroordeeld.</p> +<p>Droevige levensbeschouwing? Doch wie meent dat een weemoedige +stemming het wezen van het Boeddhistische geloof uitmaakt, zou zich +zeer vergissen. Neen, daar is uitkomst: men kan, alle begeerten +afstervend, komen tot den grooten vrede, tot de eeuwige rust. De ware +Boeddhist, die dien vrede in beginsel heeft gevonden, die zich los +heeft gemaakt van de aarde met haar leed en haar strijd, hij gaat met +dezelfde vreugde het Nirvāna tegen als de Christen het eeuwige +leven. Zonder vrees of bekommering leeft hij en sterft hij; de angst +voor den dood, de gehechtheid aan andere dingen, die den Europeaan +kenmerkt en hem zooveel leed veroorzaakt is b.v. van de Birmanen zeer +ver.<a class="noteref" id="xd20e2903src" href="#xd20e2903" name= +"xd20e2903src">80</a></p> +<p>Men hoore ook de volgende opmerkingen uit Dhammapada, die dit +uitdrukken in alle schoonheid en verhevenheid. „Wiens zinnen in +rust zijn, als paarden, getemd door hun bestuurder, wie de trots van +zich heeft gedaan, wie van onreinheid vrij is, den alzoo voleindigde +benijden de goden zelven.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2909" title= +"Niet in bron">„</span>In verheven vreugde leven wij, zonder +vijand in de wereld der vijandschap, onder vijandige menschen zijn wij +zonder vijandschap.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2913" title= +"Niet in bron">„</span>In verheven vreugde leven wij, gezond +onder de kranken, onder de kranken verkeerend zonder ziekte.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2917" title= +"Niet in bron">„</span>In verheven vreugde leven wij, zonder naar +iets te trachten onder hen, die trachten. Onder de menschen die +trachten leven wij zonder begeerten (trachten).</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2921" title= +"Niet in bron">„</span>In verheven vreugde leven wij, hoewel ons +niets toebehoort. Vroolijkheid is onze spijze, evenals die der van +licht stralende goden.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2926" title= +"Niet in bron">„</span>De monnik, die op een ledige plaats +vertoeft, wiens ziel vol vrede is, hij geniet bovenmenschelijke +zaligheid, de waarheid gansch en al doorschouwend.”</p> +<p>Er is dus een uitweg uit het lijden, dat ligt reeds hierin +opgesloten. Nu zijn echter ontstaan en opheffing van het <span class= +"pagenum">[<a id="pb114" href="#pb114" name= +"pb114">114</a>]</span>lijden nauw met elkaar verbonden. Lust en +begeerte doen het lijden ontstaan, vernietiging van lust en begeerte +heft het op, zoo zagen wij reeds bij onze vermelding der vier heilige +waarheden.<a class="noteref" id="xd20e2933src" href="#xd20e2933" name= +"xd20e2933src">81</a> Lust en begeerte doen het lijden ontstaan, zij +voeren tot steeds nieuwe begeerten en teleurstellingen, zij doen ons +volharden in de eindelooze wandeling (samsăra) van leven tot +leven. Wie boven alle lust en begeerte verheven wordt, hij behoeft niet +wederom geboren te worden, maar komt tot het hoogste heil, tot den +grooten Vrede. Dat was het licht, hetwelk Boeddha onder den vijgeboom +verkreeg: de dorst, de gulzigheid, was de veroorzaker van de greep (de +wedergeboorte) en dus vernietiging van dorst (begeerte) het ophouden +van het lijden, de verlossing, het hoogste heil.</p> +<p>Wat is nu echter dat hoogste heil en hoe stelde Boeddha zich die +samsăra, die eindelooze wandeling van leven tot leven voor? +Ziedaar twee vragen, die onze aandacht verdienen, omdat zij raken de +hoofdpunten van den godsdienst en omdat hier geleerden, die van het +Boeddhisme een studie hebben gemaakt, in hun inzicht ver uiteen +loopen.</p> +<p>Zooals men weet werd de leer der zielsverhuizing reeds door de +Brahmanen gehuldigd. Zij leerden dat in alle schepselen een deel van +den eeuwigen geest woonde, dat verschillende bestaansvormen doorliep om +eindelijk, van alle hartstocht en zonde gelouterd, wederom met den +Algeest (Brahmă) vereenigd te worden. Het stoffelijke was +vergankelijk, maar het innerlijke onvergankelijk, dit kwam telkens in +een andere gestalte weer op de wereld terug, en iedere volgende +bestaansvorm beantwoordde, door de wet van Karma (oorzaak en gevolg) +aan den voorafgaande. Zoo oogstte de mensch in ieder volgend leven, wat +hij in een vorig leven had gezaaid. Men zal toestemmen dat zulk een +leer alleen begrijpelijk is, wanneer er iets blijvends, iets +geestelijks is, dat telkens den ondergang van het stoffelijk organisme +overleeft om straks in nieuwe gestalte te verschijnen. Zoo werd het ook +inderdaad door de Brahmanen opgevat. Zij noemden het wezen, dat van den +eenen in den anderen bestaansvorm overging, ātman.<a class= +"noteref" id="xd20e2940src" href="#xd20e2940" name= +"xd20e2940src">82</a></p> +<p>Nu vinden wij in de heilige boeken van het Boeddhisme hierover vaak +een gansche andere leer. Men hoore b.v. het volgende gesprek uit de +Samyuttaka Nikāya. Tot Boeddha, <span class="pagenum">[<a id= +"pb115" href="#pb115" name="pb115">115</a>]</span>lezen wij daar, kwam +zekere monnik Vachagotta, een aanhanger van een andere secte. Hij sprak +tot den Verhevene aldus: „Wat dunkt u, geëerde Gautama, +bestaat het <i>ik</i>?” Toen hij zoo sprak, zweeg de Verhevene. +„Hoe dan, Gautama, bestaat het <i>ik</i> niet?” Wederom +zweeg de Verhevene. Toen stond de monnik Vachagotta van zijn zitplaats +op en ging heen.</p> +<p>Toen echter de monnik Vachagotta zich verwijderd had, sprak de +eerwaardige Ānanda tot den Verhevene: <span class="corr" id= +"xd20e2955" title="Niet in bron">„</span>Waarom Heer, heeft de +Verhevene op de vraag, dien de monnik Vachagotta deed, niet +geantwoord?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e2959" title= +"Niet in bron">„</span>Indien ik, Ānanda, toen de monnik +Vachagotta mij vroeg: Bestaat het <i>ik</i>, geantwoord had: Het +<i>ik</i> is, zoo zou ik, Ānanda, bekrachtigd hebben de leer van +de Samāna’s en Brahmanen, die aan de onvergankelijkheid +gelooven. Als ik, Ānanda, toen de monnik Vachagotta mij vroeg: +Bestaat het <i>ik</i> niet? geantwoord had, het <i>ik</i> bestaat niet, +zoo zou ik bekrachtigd hebben de leer van de <span class="corr" id= +"xd20e2974" title= +"Bron: Samānā’s">Samāna’s</span> en +Brahmanen, die aan de vernietiging gelooven<a class="noteref" id= +"xd20e2978src" href="#xd20e2978" name="xd20e2978src">83</a>. Als ik, +Ānanda, toen de monnik Vachagotta mij vraagde: Bestaat het +<i>ik</i>? geantwoord had: het <i>ik</i> bestaat, had mij dat, +Ānanda, gediend om in hem het inzicht te werken: „Alle +„wezens” (Dhamna) zijn niet <i>ik</i>”? Dat had het +niet, heer. Als ik echter Ānanda, toen de monnik mij vraagde: +Bestaat het <i>ik</i> niet? geantwoord had: Het <i>ik</i> bestaat niet, +zoo zou dat nu, Ānanda, slechts uitgewerkt hebben dat de monnik +Vachagotta in nog grootere verwarring was gekomen en denken zou: Mijn +<i>ik</i>, bestond het vroeger niet? Nu is het echter niet +meer.”</p> +<p>Men ziet, veel verder wordt de quaestie hier eigenlijk niet +gebracht. Het is: ja en neen tegelijk. Alleen schijnt toch een soort +vernietiging het einde. Dit is trouwens ook in overeenstemming met de +wijze, waarop in tal van andere Boeddhistische teksten het wezen van +den mensch wordt beschreven. Daar toch is geen sprake van een +<i>ik</i>, als het inwendig geestelijk wezen, dat door de zintuigen met +de buitenwereld in gemeenschap staat: neen, de mensch wordt verdeeld in +vijf skandha’s: lichamelijkheid, gewaarwordingen, voorstellingen, +neigingen en bewustzijn, geen van deze maakt de persoonlijkheid van den +mensch uit: noch is er iets hoogers, <span class="pagenum">[<a id= +"pb116" href="#pb116" name="pb116">116</a>]</span>iets centraals, dat +van al deze dingen de drager of bestuurder is. Hoe kan daarbij van +eenige zielsverhuizing of van een doorloopen van verschillende +bestaansvormen sprake zijn? Die vraag schijnt niet gemakkelijk te +beantwoorden. Een later Boeddhistisch geschrift „de vragen van +Milinda”<a class="noteref" id="xd20e3013src" href="#xd20e3013" +name="xd20e3013src">84</a> geeft een gesprek van dezen koning met den +Boeddhistischen heilige Nāgasena. Deze zegt tot den koning: +„Het is niet hetzelfde wezen en het zijn niet verschillende +wezens, die in de rij der bestaansvormen elkaar aflossen. De koning +(wij kunnen hier inkomen!) begrijpt dit niet en zegt: Geef mij een +gelijkenis. Nāgasena houdt daarop het volgend gesprek: „Als +een man, groote koning, een licht aansteekt, zal het niet den nacht +doorbranden?” „Ja heer, het zal den nacht +doorbranden.” „Nu, groote koning, is de vlam in de eerste +nachtwake dezelfde als die in de middelste nachtwake?” +„Neen, heer.” <span class="corr" id="xd20e3016" title= +"Niet in bron">„</span>Hoe dan koning, was het licht in de eerste +nachtwake een ander, in de tweede weer een ander, in de derde weer een +ander?” „Neen Heer, aan dezelfde stof zich voedend, heeft +het den ganschen nacht gebrand.” <span class="corr" id= +"xd20e3019" title="Niet in bron">„</span>Zoo ook, groote koning, +sluit de keten der wezens ineen, het eene ontstaat, het andere vergaat. +Zonder aanvang, zonder einde sluit de keten, daarom is het noch +hetzelfde noch een ander wezen, dat zichten slotte aan het bewustzijn +voorstelt.”</p> +<p>Volgens het verhaal was koning Milinda met deze en andere dergelijke +uiteenzettingen voldaan, ons echter voldoen zij weinig; ’t blijft +ons raadselachtig, ontastbaar, wat eigenlijk met zulk een Karma is +bedoeld. Trouwens in andere uiteenzettingen worden wij, ook op dit +punt, naar huis gezonden met een: „de Verhevene heeft dit niet +geopenbaard, omdat het niet diende tot heil.”</p> +<p>Een Karma, een wet van oorzaak en gevolg, volgens welke goed en +kwaad zijn vruchten dragen, en ieder menschelijk leven, zooals het nu +eenmaal is, de noodzakelijke vrucht is van voorafgaande levens en de +logische voorbereiding van daaropvolgende levens; zeker, dat wordt +geleerd, maar de band, welke die levens aaneenschakelen kan als er geen +eigenlijk gezegde <i>ziel</i>, dus ook <i>ziels</i>-verhuizing is, is +onzichtbaar, onbegrijpelijk.</p> +<p>Met uiteenzettingen over Nirvāna is het al niet beter gesteld, +ook daar komen wij niet tot helder besef. Op vele <span class= +"pagenum">[<a id="pb117" href="#pb117" name= +"pb117">117</a>]</span>plaatsen zouden wij het woord Nirvāna zeer +geschikt kunnen vertalen door hemel en schijnt werkelijk Nirvāna +een soort voortbestaan, voortduring in te sluiten. Elders weer schijnt +het alsof Nirvāna = het niets, en alsof alleen die leer van het +niets, wegens haar radicalisme, wat omsluierd wordt voorgedragen. Soms +ook krijgen wij den indruk dat Nirvāna is: iets onuitsprekelijks, +boven alle zijn in den gewonen zin verheven.</p> +<p>Men oordeele. Zekere monnik, Yamaka geheeten, had (we ontleenen ook +dit gedeelte aan het straks aangehaalde Boeddhistische geschrift) de +volgende kettersche meening:</p> +<p>„Ik versta de door den Verhevene verkondigde leer zoo, dat een +monnik, die van zonden vrij is, als zijn lichaam te gronde gaat, der +vernietiging ten prooi valt, dat hij vergaat, dat hij niet is aan gene +zijde van den dood.”</p> +<p>We merken op dat, indien vernietiging de eindleer van Boeddha was, +hier van geen ketterij sprake kan zijn.</p> +<p>De eerwaardige Sāriputta nu gaat den dwalende onderrichten: +„Wat meent gij, vriend Yamaka, is de Tathāgatha +één met zijn lichamelijkheid (m. a. w. is zijn lichaam +zijn ware wezen). Ziet gij het zoo in?” „Dat doe ik niet, +vriend.”</p> +<p>„Is de Tathāgata één met zijn +gewaarwordingen, zijn voorstellingen, zijn neigingen, zijn bewustzijn? +Ziet gij het zoo in?” <span class="corr" id="xd20e3047" title= +"Niet in bron">„</span>Dat doe ik niet, vriend.”</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3051" title= +"Niet in bron">„</span>Wat dunkt u, vriend Yamaka, is de +Voleindigde in de lichamelijkheid (de gewaarwordingen enz.) begrepen? +Meent gij het zoo?<span class="corr" id="xd20e3054" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p>„Dat doe ik niet, vriend.”</p> +<p>„Wat meent gij, vriend Yamaka, zijn lichamelijkheid, +gewaarwordingen, voorstellingen en bewustzijn (te zamen) de +Voleindigde? Ziet gij het zoo in?<span class="corr" id="xd20e3061" +title="Niet in bron">” „</span>Dat doe ik niet, +Heer.”</p> +<p>„Wat meent gij, vriend Yamaka, is de Voleindigde gescheiden +van lichamelijkheid, van aandoeningen, voorstellingen, neigingen en +bewustzijn? Ziet gij het alzoo in?” „Dat doe ik niet, +vriend.”</p> +<p>„Zoo is dus, vriend Yamaka, reeds in deze wereld de +Voleindigde voor u niet te begrijpen. Hebt gij dan het recht om te +spreken: Ik versta de door den Verhevene verkondigde leer +zóó, dat een monnik, die van zonden vrij is, als zijn +lichaam verbroken wordt, aan de vernietiging ten prooi is; dat het +vergaat, dat het niet is aan gene zijde des doods?”</p> +<p>Hier wordt m. a. w. dus verkondigd: het Nirvāna is een +mysterie, boven ons denken verheven. ’t Is, alsof wij hooren het +woord van Paulus: „Wat geen oog gezien en geen <span class= +"pagenum">[<a id="pb118" href="#pb118" name="pb118">118</a>]</span>oor +gehoord heeft, en in geen menschenhart is opgekomen, dat heeft God +bereid voor hen, die Hem liefhebben.”</p> +<p>De wijzen, zegt een spreuk uit Dhammapada, die geen wezen leed doen, +die hun lichaam altijd in toom houden, zij wandelen naar de eeuwige +verblijfplaats. Wie daar is gekomen, weet van geen leed.<a id= +"xd20e3075" name="xd20e3075"></a></p> +<p>Wat is nu echter in dezen het oorspronkelijke? De leer: alles keert +tot niet, de vergelding van leven tot leven zonder een wezen, dat in +’t eene leven misdreef en in ’t andere gestraft wordt? Of +zijn dit latere, wijsgeerig gekleurde ontaardingen van het +oorspronkelijk Boeddhisme? We doen deze vragen met nadruk. En wel om de +volgende redenen: 1<sup>e</sup><span class="corr" id="xd20e3081" title= +"Niet in bron">.</span> Hoewel aan de eene zijde geleerd wordt dat +niets blijvend is, geen wezen voortduurt van leven tot leven, vinden +wij toch tal van Yataka-verhalen, waarin Boeddha spreekt over de +levens, die hij vroeger heeft doorgemaakt. Hoe dat, als er volgens het +Boeddhisme geen blijvend iets is, geen <i>ik</i>, dat van leven tot +leven overgaat? 2<sup>e</sup>. die zoogenaamd echt Boeddhistische +zielsverhuizing, een vergelding zonder een wezen, aan wien vergolden +wordt, schijnt meer een uitvinding der Sophisten dan een leer van een +volksprediker; 3<sup>e</sup>. ook in die stroomingen van het +Boeddhisme, waar men zich verre heeft gehouden van allerlei latere +ontaardingen, heeft men toch die leer van Karma anders opgevat, b. v. +in Birma zijn er tal van verhalen in omloop over vroegere geboorten. +Vele kinderen weten daar soms nog een en ander te vertellen over hun +lotgevallen in een vroeger bestaan. 4<sup>e</sup>. juist die +Boeddhistische geschriften, zooals b. v. Brahmajala-sutta, waarin zoo +wonderlijk met ja en neen, bevestiging en ontkenning gerekend wordt, +zijn waarschijnlijk geen afspiegeling der oude Boeddhistische leer, +maar hebben den invloed ondergaan van de Mahayana, de school van den +grooten overtocht. Wat was die Mahayana? Een soort van <span class= +"corr" id="xd20e3097" title= +"Bron: atheistisch-gekleurde">atheïstisch-gekleurde</span> +wijsbegeerte, die het oorspronkelijk Boeddhisme voor een goed deel +verdrong, doch ook een krachtige reactie teweegbracht, welke op haar +beurt het Boeddhisme weer in bijgeloof deed ontaarden.</p> +<p>Wanneer men ons dus vraagt naar de eigenaardigheden van het +oorspronkelijk Boeddhisme, meenen wij hieromtrent de volgende punten te +kunnen vaststellen:</p> +<p>1. Boeddha stelde op den voorgrond de verlossing van het lijden. +Deze moest hierin bestaan, dat men, door begeerte en hartstocht in een +leven van kuischheid, armoede en gehoorzaamheid te overwinnen, tot den +grooten Vrede geraakte, zoodat men niet wederom geboren behoefde te +worden. <span class="pagenum">[<a id="pb119" href="#pb119" name= +"pb119">119</a>]</span></p> +<p>2. Het oorspronkelijk Boeddhisme was bovenal op het praktische +gericht, en was evenver van atheïsme als van vormendienst +verwijderd.</p> +<p>3. De leer van een wedergeboorte zonder zielsverhuizing en van +Nirvāna als vernietiging is niet oud-Boeddhistisch, maar aan de +Mahayana te danken.</p> +<p>4. Het Boeddhisme mag niet als volslagen pessimisme worden opgevat, +omdat het: theoretisch een uitweg predikt uit het lijden en praktisch +even ver van wereldvergoding als van wereldverachting is +verwijderd.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4.5" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">V. De weg des heils.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">We hebben in het vorige hoofdstuk de hoofdzaken der +Boeddhistische leer in het oog gevat, de menschheid in leed verzonken, +de uitweg, die naar het Nirvāna voert. De vraag komt nu echter: +waarlangs voert ons die weg? M. a. w. wij zijn nu aan de behandeling +van de vierde der heilige waarheden genaderd, de weg, die tot opheffing +van het lijden voert: Reeds hebben wij vermeld dat de weg tot opheffing +van het lijden is het heilige achtvoudig pad, dat is: recht geloof, +recht besluiten, recht woord, rechte daad, recht leven, recht streven, +recht gedenken, recht bespiegelen.<a id="xd20e3116" name= +"xd20e3116"></a> Welnu, drie stations zijn er, die wij op dien weg +achtereenvolgens moeten passeeren, wij kunnen ze noemen: +rechtschapenheid, bespiegeling (inkeeren tot zichzelf), wijsheid. +Allereerst dus rechtschapenheid, d. w. z. zich van alles wat boos en +onrein is verre houden. Deze rechtschapenheid openbaart zich in de +opvolging der vijf volgende geboden, die niet alleen gelden voor de +eigentlijke volgelingen, de monniken, maar voor alle vereerders van den +Boeddha. Zij zijn: 1. geen levend wezen dooden, 2. aan niemands +eigendom zich vergrijpen, 3. de vrouw van een ander niet +aanraken<span class="corr" id="xd20e3118" title="Bron: .">,</span> 4. +geen onwaarheid spreken, 5. geen bedwelmende dranken drinken.</p> +<p>Wij moeten erkennen, dat inderdaad deze geboden door Boeddha’s +volgelingen zeer nauwgezet worden nageleefd. Niet alleen dat de +Boeddhistische monnik van een soort zeef voorzien is, opdat hij bij het +drinken van water niet het leven van een insect vernietige, neen, ook +de leek, die eerbied heeft voor den Verhevene zal geen dier dooden, +evenmin zijn vleesch eten. De Birmanen maken slechts voor +één soort adder een uitzondering, een die den mensch +moedwillig aanvalt en waarvan een hunner spreekwoorden zegt: als zij u +eerst ziet, <span class="pagenum">[<a id="pb120" href="#pb120" name= +"pb120">120</a>]</span>doodt zij u, als gij haar eerst ziet, doodt gij +haar. En ook de andere geboden, met name het niet gebruiken van +bedwelmende dranken, worden streng nagekomen.</p> +<p>Ook worden zij niet slechts negatief opgevat. De Boeddhist doodt +niet alleen geen dieren, maar is ook vervuld met liefde voor al wat +leeft. Zeer op den voorgrond komt ook het vergelden van kwaad met goed, +men denke b.v. aan de vroeger verhaalde geschiedenis van +Kunāla.<a class="noteref" id="xd20e3127src" href="#xd20e3127" +name="xd20e3127src">85</a> Vooral uit practisch oogpunt worden deze +deugden aanbevolen. „Door niet te toornen overwint men den toorn, +het booze overwint men door het goede, den gierige overwinne men met +gaven, door waarheid overwinne men den leugenaar.<span class="corr" id= +"xd20e3130" title="Niet in bron">”</span><a class="noteref" id= +"xd20e3132src" href="#xd20e3132" name="xd20e3132src">86</a></p> +<p>Welwillendheid wordt door Boeddha op eigenaardige wijze in het +voorbeeld van zijn eigen leven aanbevolen. Hij zegt<a class="noteref" +id="xd20e3137src" href="#xd20e3137" name="xd20e3137src">87</a> +„Na den maaltijd, als ik van het aalmoezen verzamelen ben +teruggekeerd, begeef ik mij naar het woud. Dan stapel ik kruiden en +grassen opeen en zet mij daarop neder, met gekruiste beenen, het +lichaam recht opgericht, het gelaat met waakzaam denken omgeven. Zoo +zit ik daar, terwijl ik de kracht der welwillendheid, die mijn geest +vervult, zich over één wereldstreek laat uitstrekken, +daarna over den tweeden, den derde en vierde,<a class="noteref" id= +"xd20e3140src" href="#xd20e3140" name="xd20e3140src">88</a> naar boven, +naar beneden, in schuine richting, naar alle kanten, op alle wegen van +de gansche wereld laat ik de kracht der welwillendheid, die mijn geest +vervult, die groote onmetelijke, die van geen haat weet, die naar geen +schade tracht, zich uitstrekken.”</p> +<p>Aan zulk een geestelijke oefening in welwillendheid wordt een groote +kracht toegekend, we zouden zeggen: een soort telepathische kracht. Zou +dat trouwens ook niet zoo zijn, zou niet een mensch, die al zijn +gedachten op wat rein en goed is concentreert als ’t ware een +atmosfeer van liefde rondom zich bewerken? Hebben dat ook geen +voorbeelden uit den nieuwen tijd bewezen? Doch: laat ons hooren welke +voorbeelden de Boeddhisten er van verhalen.</p> +<p>Eens verzoekt Ānanda aan den verhevene dat hij Roja, een niet +voor de leer van Boeddha gewonnen edelman van het huis der +Malla’s, tot het geloof en de orde mocht bekeeren. „Dat is +niet moeilijk voor den voleindigde, o Ānanda, om te <span class= +"pagenum">[<a id="pb121" href="#pb121" name= +"pb121">121</a>]</span>maken dat Roja de Malla voor dit geloof en deze +orde gewonnen wordt.” Toen richtte de Verhevene op Roja de kracht +zijner welwillendheid, stond van zijn zitplaats op en ging in het huis. +En Roja, door den verhevene met de kracht van zijne welwillendheid +getroffen, ging, evenals een koe, die haar kalfje zoekt, van huis tot +huis, van monnik tot monnik, vragende: „Waar, o eerwaardigen, is +op het oogenblik de Verhevene, de heilige, hoogste Boeddha? Ik begeer +hem te zien, den verhevenen, heiligen, hoogsten +Boeddha.”<a class="noteref" id="xd20e3151src" href="#xd20e3151" +name="xd20e3151src">89</a></p> +<p>Die kracht der welwillendheid wordt ook aangeprezen tegen slangen en +wilde dieren. Boeddha verhaalt van een zijner vroegere levens: +„In het woud, op eene berghelling leefde ik, mijn naam was +Sāma... Leeuwen en tijgers trok ik door de kracht mijner +welwillendheid tot mij. Omgeven van leeuwen en tijgers, van panters, +beren en buffels, van gazellen en evers, verbleef ik in het woud. Geen +dier was voor mij bevreesd en ook ik vreesde voor geen dier. De kracht +van de welwillendheid is mijn bescherming, zoo blijf ik op de +berghelling.” Doet Boeddha hier niet denken aan Franciscus van +Assisi, den eenige onder de heiligen der Katholieke Kerk, bij wie zich +ook zulk een diep gevoel van sympathie, zulk een heilig meegevoelen +vertoont met al wat leeft?</p> +<p>Naast de welwillendheid wordt ook zeer den nadruk gelegd op de +weldadigheid. Zij wordt aangeprezen, niet zoozeer omdat zij anderen tot +heil is, als wel omdat zij wie haar beoefent verder brengt op den weg +des heils.</p> +<p>Men denke b.v. aan de vroeger vermelde geschiedenis van +Wessantara<a class="noteref" id="xd20e3160src" href="#xd20e3160" name= +"xd20e3160src">90</a>, waarin deze alles ten offer brengt, doch niet +voor doeleinden, die ons Westerlingen kunnen bevredigen. Wie, dat is +hier de kiem der leer, zichzelf het grootste offer oplegt, doet ook de +grootste stap tot het heil.</p> +<p>Toch: noch rechtschapenheid, noch welwillendheid, noch weldadigheid +kunnen er ons brengen. Zij bereiden slechts voor: Eerst wanneer door +deze deugden het hart is gereinigd, wordt men geschikt om den verderen +weg des levens te verstaan.</p> +<p>Weldadigheid, welwillendheid, rechtschapenheid: zij zijn dus niet +bovenal van gewicht, omdat zij anderen tot heil zijn, maar omdat zij de +ziel reinigen.</p> +<p>Ze moeten echter op den weg tot den groote vrede door <span class= +"pagenum">[<a id="pb122" href="#pb122" name= +"pb122">122</a>]</span>andere—nog meer innerlijke +deugden—worden gevolgd. Vandaar, dat zich hierbij aansluiten: +beheersching der zinnen, waakzaamheid, opmerkzaamheid en gemis van +behoeften. Wat het eerste betreft: daarmede wordt niet zoozeer bedoeld +een op zijn hoede zijn voor verzoekingen als wel het achtgeven op zijn +oog, zijn oor, tot zijn ademhalen toe. Denkelijk wordt dit aangeprezen +als een soort van geestelijke gymnastiek: een oefening om meester te +worden over al zijn levensverrichtingen.<a class="noteref" id= +"xd20e3172src" href="#xd20e3172" name="xd20e3172src">91</a></p> +<p>Wat de opmerkzaamheid aangaat wordt vooral gewaarschuwd tegen +toegeven aan haat of lust. Als de monnik zoover komt, dat op den weg +naar het dorp (waar hij rondgaat om aalmoezen te ontvangen) geen lust +of haat hem bezielt tegen diegenen, die hij zwijgend aanschouwt of +hoort, dan mag hij zeggen: „Zalig de man, die aan het goede zijne +zinnen gewend heeft.” Want aan niets te hechten: in den hemel of +op aarde: daarom is het te doen.</p> +<p>Gemakkelijk valt het echter niet om daartoe te geraken: het +Boeddhisme kent ook een duivel: Māra. Soms wordt hij voorgesteld +als een persoonlijk wezen, die Boeddha en zijn rijk bestrijdt: doch bij +meer wijsgeerig ontwikkelde Boeddhisten geldt hij als de onpersoonlijke +wereldmacht, die overal lust en begeerte opwekt en daardoor den dood +werkt.</p> +<p>Men herinnert zich dat hij ook in de geschiedenis van Boeddha zelf +een rol speelt. Zijne verzoeking van Boeddha doet soms denken aan die +van Jezus door den duivel. Evenals deze Jezus het bekoorlijke wil doen +gevoelen van aardsche macht, zoo komt ook Māra tot den +Verhevene.</p> +<p>„Op zekeren tijd, zoo luidt dit verhaal, hield de verhevene in +het land Kosala in de Himalaya, in een woudhut, verblijf. Toen de +verhevene zich daar in de eenzaamheid had teruggetrokken, steeg in zijn +geest deze gedachte op: Voorwaar het is mogelijk als koning met +gerechtigheid te regeeren, zonder dat men doodt of dooden laat, zonder +dat men smart lijdt of anderen smart doet lijden.</p> +<p>Toen zag Māra, de booze, de gedachten die in den geest van den +verhevene waren opgekomen. Hij ging naar den verhevene en sprak: +„Moge, o Heer, de verhevene als koning regeeren, moge de +voleindigde als koning regeeren met gerechtigheid, <span class= +"pagenum">[<a id="pb123" href="#pb123" name= +"pb123">123</a>]</span>zonder dat hij doodt of dooden laat, zonder dat +hij verdrukt of verdrukken laat, zonder dat hij smart lijdt of anderen +smart toevoegt.” Boeddha antwoordt: „Wat ziet gij aan mij, +gij booze, dat gij aldus tot mij spreekt?”</p> +<p>Māra zegt dan: „De verhevene, Heer, heeft de viervoudige +wondermacht zich eigen gemaakt—als de verhevene, o Heer, wilde, +zoo kan hij willen dat de Himalaya, de koning der bergen, tot goud werd +en—hij zou tot goud worden.” Boeddha wijst hem af: wat baat +het den wijze of hij een berg van zilver en goud bezit? Wie het lijden +heeft gezien in zijn oorsprong, hoe kan hij zich wenden tot de +begeerte? Wie weet dat aardsche zin een boei is in deze wereld (nl. die +de vrijmaking tegenhoudt) die moge trachten naar wat hem daarvan +vrijmaakt. Toen zag Māra, de booze: de verhevene kent mij, de +voleindigde kent mij—en mismoedig en bedroefd ging hij +heen.—<a class="noteref" id="xd20e3189src" href="#xd20e3189" +name="xd20e3189src">92</a> Een slot, dat bij dergelijke verhalen over +Māra telkens wederkeert.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3193" title= +"Niet in bron">„</span>Zoo weerstond Boeddha den verzoeker door +zijne waakzaamheid, zoo moeten ook zijn volgelingen hem weerstaan. Het +voorbeeld van een schildpad stelt de Meester hun voor oogen. Wij laten +die gelijkenis hier volgen:</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3197" title= +"Niet in bron">„</span>Er was eens een schildpad, die in den +avond naar den oever der rivier ging om voedsel te zoeken. Ook een +jakhals ging des avonds naar de rivier op buit uit. Toen de schildpad +den jakhals zag, kroop zij in hare schaal en dook zacht en stil in het +water. De jakhals liep er heen en wachtte dat zij een harer leden uit +de schaal zou steken. De schildpad verroerde zich niet, de jakhals +moest het opgeven en ging heen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3201" title= +"Niet in bron">„</span>Eveneens, jongeren, loert ook Māra, +de booze, voortdurend op u en denkt: Ik wil door uw oog toegang tot u +verkrijgen, of door uw oor, uw neus, uw tong, uw lichaam of door uw +gedachten. Daarom, o jongeren, bewaar de poorten uwer zinnen, dan zal +Māra van u wijken, hij moet het opgeven, hij vindt geen ingang bij +u, evenmin als de jakhals bij den schildpad.”<a class="noteref" +id="xd20e3204src" href="#xd20e3204" name="xd20e3204src">93</a></p> +<p>Zoo staat dan de getrouwe volgeling des verlichten pal; door deugden +gelouterd, door waakzaamheid gesterkt en beveiligd streeft hij naar het +einddoel, den grooten vrede. Geen pasklaar gemaakt geloof, geen steunen +op een verlosser, boven alles eigen krachtsinspanning moet er hem +brengen. Doch, <span class="pagenum">[<a id="pb124" href="#pb124" name= +"pb124">124</a>]</span>een voorsmaak van den eeuwigen vrede kan hij +reeds hier genieten. Als hij alleen terneder zit in het eenzame woud, +als hij daar zich door inkeeren tot zichzelf losmaakt van lust en booze +neigingen, losmaakt van vreugde en leed, als ten slotte zijn adem +ophoudt, dan bereikt hij een toestand, waarin hij al het aardsche is +ontvloden, vrij van onreinheid, vrij van zonden, vast en +onwankelbaar.</p> +<p>In dien toestand wordt alles hem klaarheid. In extase aanschouwt hij +de wandelingen, die hij in ’t verleden heeft doorgemaakt, leest +hij de gedachten van anderen. Hij ziet hoe alles ontstaat en vergaat, +straks zal hij ook de laatste schrede doen en wordt hij, door het +ophouden van alle hechten aan het aardsche, van zonde vrij en komt tot +verlossing en heiligheid.</p> +<p>Is dat alles slechts—zooals ook Oldenberg<a class="noteref" +id="xd20e3216src" href="#xd20e3216" name="xd20e3216src">94</a> het +voorstelt,—slechts ziekelijke verbeelding? Wie eenigszins bekend +is met de verschijnselen van somnambulisme en extase ook in onzen tijd, +zal dit geenszins beweren, maar zal moeten erkennen, dat er is: een +geestelijk zien, een hoogere verlichting, die juist dan ons deel wordt, +als al ’t aardsche verre van ons is en de wereld der zinnen is +gesloten, en dat er dus—ook in deze verzekeringen van het +Boeddhisme—een diepe bron van waarheid is verborgen.</p> +<p>Boeddha zelf treedt op dien weg des heils vrij wel op den +achtergrond. Hij is niet meer dan het voorbeeld dat den leerling sterkt +in zijn strijd. Hij is geen Verlosser, die van buiten af zaligheid +aanbrengt. Neen: hij is de eerste, die worstelend en strijdend het ware +pad des heils heeft gevonden: anderen volgen. Na hem zullen komen +andere Boeddha’s, die „het rad der leer in beweging +brengen.”</p> +<p>Niet zijn persoon maakt zalig, maar zijn leer: die, zoo sprak hij +stervend tot Ānanda, is de Meester als ik ben heengegaan. Als zij +die volgen, zullen ook ook zij eenmaal komen tot den Grooten Vrede, die +voor allen bereid is, maar die slechts bereikt kan worden waar alle +hartstocht is gedoofd, waar alle begeeren heeft opgehouden.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4.6" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">VI. Het Boeddhisme in de praktijk.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Reeds vroeger hebben wij er over gesproken dat de +gemeente van Boeddha feitelijk een monnikengemeente is: zoodat +<span class="pagenum">[<a id="pb125" href="#pb125" name= +"pb125">125</a>]</span>wie ernstig naar het licht tracht, monnik moet +worden.</p> +<p>Dat monnikendom is echter gansch iets anders, dan wij Westerlingen +zouden denken. Een monnik: onwillekeurig denken wij dan aan de +Roomsch-Catholieke monniken, personen, die evenals de geheele +priesterschap met een wijding zijn bekleed, waardoor zij als +tusschenpersonen gelden tusschen God en den mensch. Zoo iets vinden +wij, waar het Boeddhisme ook maar eenigszins zuiver is bewaard +gebleven, niet. Hun monniken deelen geen Sacramenten uit, dragen geen +sleutelen van hemel en hel: zelf moet de mensch de weg des heils zoeken +en vinden. Aan niemand heeft in de oogen van Boeddha’s +volgelingen de Allerhoogste zijn gezag in handen gegeven: Hij werkt +door eeuwige wetten: zijn wil is kenbaar in de wet van oorzaak en +gevolg, die iedereen kan verstaan. De monniken vormen eenvoudig een +vrije broederschap, welke ten doel heeft den weg te volgen, die tot de +bevrijding leidt.</p> +<p>Zoo was het van den aanvang af. Niet lang na den dood des Verhevenen +vroeg een minister van koning <span class="corr" id="xd20e3234" title= +"Bron: Ajatasattu">Ajātasattu</span> aan Ānanda: „Is, +vereerde Ānanda, een bepaalde monnik door den vereerde aangewezen, +van wien hij gezegd heeft: deze zal na mijn dood uw toevlucht +zijn?”</p> +<p>Ānanda antwoordde ontkennend. „Heeft dan,” +vervolgde de minister, „de gemeente een bepaalden monnik benoemd, +heeft een aantal oudsten van hem verordend: „Hij zal na den dood +des Verhevenen onze toevlucht zijn?” Ook nu antwoordde +Ānanda ontkennend. En de ander vervolgt: „Wanneer het u aan +een toevlucht ontbreekt, vereerde Ānanda, hoe is er dan eenheid +onder u?<span class="corr" id="xd20e3239" title="Bron: ">” +„</span>Het ontbreekt ons niet aan een toevlucht, o Brahmaan, wij +hebben een toevlucht, de leer.”</p> +<p>M.a.w. geen hiërarchie of iets dergelijks. Zoo was het +voorheen, zoo is het nog onder Boeddha’s volgelingen. En in +weerwil (of juist daardoor?) daarvan is der monniken leven van de dagen +van den Verlichte af tot nu toe vrijwel hetzelfde gebleven. Als wij +vergelijken, wat Fielding vertelt over de monniken van het tegenwoordig +Boeddhisme in Birma en Oldenberg over die van de eerste tijden, dan +schijnt bijna alles hier zuiver bewaard te zijn gebleven.</p> +<p>We willen u dan over der monniken eigenaardig leven een en ander +meedeelen. In de eerste plaats merken wij op, dat, in het algemeen, de +toegang tot de gemeente (Sangha) voor ieder openstaat. <span class= +"pagenum">[<a id="pb126" href="#pb126" name="pb126">126</a>]</span></p> +<p>„Geopend zij voor allen de poort der eeuwigheid, wie ooren +heeft, hij hoore en geloove ’t woord.”</p> +<p>Toch wordt voor sommigen een uitzondering gemaakt. B.v. voor die aan +ernstige lichaamsgebreken of krankheden lijden, voor zware misdadigers, +voor soldaten, schuldenaars en lijfeigenen, niet omdat deze laatste +drie minder geacht werden, maar omdat hier de rechten van derden zouden +worden verkort. Voorts mochten zonen niet in de orde gaan zonder +toestemming der ouders en konden kinderen eerst met het 12<sup>e</sup> +jaar voorloopig, met hun 20<sup>e</sup> jaar vol lid worden. Voorloopig +en vol lid, bij jeugdigen van jaren kan dat eerst na eenige jaren op +elkaar volgen. Bij ouderen volgt de voorloopige opname als lid en de +erkenning als vol medelid spoedig op elkaar. De eerste wijding heet +Pabbāja (het uitgaan, n.l. uit de wereld), de tweede +Upasampadā (het inkomen).</p> +<p>Bij de eerste treedt enkel de candidaat zelf handelend op, bij de +tweede is het de gemeente, die hem opneemt. Een en ander ging en gaat +nog in hoofdzaak aldus in zijn werk. De candidaat verklaart bij het +<span class="corr" id="xd20e3259" title= +"Bron: Pabbajā">Pabbāja</span>, dat hij deel wil uitmaken van +de gemeente, eene verklaring, die ook een oudere monnik voor hem doen +kan. Hij trekt daarop het <span class="corr" id="xd20e3262" title= +"Bron: geheele">gele</span> gewaad aan, laat zich haar en baard scheren +en spreekt tot de andere monnik(en): „Ik neem mijn toevlucht bij +Boeddha. Ik neem mijn toevlucht bij Dharma (de leer). Ik neem mijn +toevlucht bij Sangha (de gemeente).”</p> +<p>Daarop volgt dan later, soms al spoedig, de eigenlijke opname, +waardoor hij dus vol gemeentelid wordt.</p> +<p>Dit gaat ongeveer in deze voege. Voor de verzamelde monniken spreekt +de candidaat: „Ik bid de gemeente, eerwaardigen, om de wijding. +Moge de gemeente, eerwaardigen, mij tot zich opheffen, moge zij zich +mijner erbarmen. Ten tweede en ten derde male verzoek ik de gemeente, +eerwaardigen, om de wijding. Moge de gemeente, eerwaardigen, mij tot +zich opheffen, moge zij zich mijner erbarmen. Dan volgt een soort +verhoor. Er wordt gevraagd: „Hoort gij mij N......? Nu is de tijd +voor u gekomen om waar en recht te spreken. Ik vraag u, hoe het met u +is. Wat zoo is moet gij van zeggen: het is zoo, wat niet zoo is, +daarvan moet gij zeggen: het is niet zoo. Zijt gij met een der volgende +ziekten behept: melaatschheid, kropgezwel, witte uitslag, tering, +vallende ziekte? Zijt gij een mensch?<a class="noteref" id= +"xd20e3270src" href="#xd20e3270" name="xd20e3270src">95</a> Zijt gij +een man? Zijt gij uw eigen heer? <span class="pagenum">[<a id="pb127" +href="#pb127" name="pb127">127</a>]</span>Hebt gij schulden? Staat gij +niet in koninklijken dienst? Hebt gij verlof van vader en moeder? Zijt +gij volle twintig jaar oud? Hebt gij de aalmoezenschaal en de +kleederen? Hoe heet gij? Hoe heet uw leermeester?”</p> +<p>Is nu het antwoord op al deze vragen bevredigend, dan wordt tot +driemaal toe aan de gemeente het verzoek overgebracht hem de wijding te +geven. „De gemeente hoore mij, eerwaardigen. Hier N..... wenscht +als leerling van N. N.<a class="noteref" id="xd20e3277src" href= +"#xd20e3277" name="xd20e3277src">96</a> de wijding te ontvangen. Hij is +vrij van verhindering. Hij heeft een aalmoezenschaal en de +kleedingstukken. N. vraagt de gemeente om wijding met N. N. als zijn +leermeester. De gemeente verleent aan N. de ordening met N. N. als +leermeester. Wie van de eerwaardigen er voor stemt dat aan N. de +wijding wordt gegeven met N. N. als leermeester, die zwijge, wie er +tegen is, spreke.”</p> +<p>Komt na drievoudige herhaling geen tegenspraak, dan is de candidaat +aangenomen en het heet: „N. heeft van de gemeente de wijding +ontvangen met N. N. als zijn leermeester. De gemeente is er voor, zij +zwijgt, alzoo neem ik dit aan.”</p> +<p>Nu stelt men, door de schaduw te meten, den tijd vast, waarop de +candidaat is opgenomen en deelt hem vervolgens mede de vier regelen der +gestrengheid in het uiterlijk leven, luidende aldus:</p> +<p>„De spijs van hem, die uit het huis naar het leven zonder +tehuis is gegaan, zullen zijn de beten, die hij door bedelen verkrijgt. +Zijn gewaad zal gemaakt zijn uit de lompen, die hij verzamelt. Zijn +legerstede zal zijn onder de boomen des wouds.<a class="noteref" id= +"xd20e3286src" href="#xd20e3286" name="xd20e3286src">97</a> Zijn +medicijn zal zijn de stinkende urine van vee.” Bereiden vrome +leeken hem een maal: verleenen zij hem kleeding, onderdak, +geneesmiddelen: ’t is niet verboden die aan te nemen, doch de +rechte en wettige levenswijze van den monnik is deze gestrengheid van +het bedelaarsleven. Dan worden hem meegedeeld de vier groote verboden, +door welke te overtreden een monnik zichzelf uit de gemeente +uitstoot:</p> +<p>1. „Een geordende monnik mag geen geslachtsomgang hebben, ook +niet met een dier. De monnik, die geslachtsomgang heeft, is geen monnik +meer, hij is geen leerling van <span class="pagenum">[<a id="pb128" +href="#pb128" name="pb128">128</a>]</span>den zoon van Sākya. +Evenals een mensch, wien het hoofd is afgeslagen, met den romp niet +leven kan, zoo is ook een monnik, die geslachtsomgang heeft, geen +monnik meer, geen leerling van den zoon van Sākya. Daarvan moet +gij uw leven lang u verre houden.”</p> +<p>2. „Een geordende monnik mag niet nemen wat hem niet gegeven +is (wat men diefstal noemt) ook geen grashalm. De monnik, die een +pāda<a class="noteref" id="xd20e3295src" href="#xd20e3295" name= +"xd20e3295src">98</a> of de waarde van een pāda of meer dan een +pāda ongegeven neemt (wat men diefstal noemt) is geen monnik meer: +hij is geen leerling van den zoon van Sākya. Evenals een dor blad, +dat van den stengel is losgegaan, niet meer groenen kan, zoo is ook een +monnik, die een pāda of de waarde van een pāda of meer +ongegeven neemt (wat men diefstal noemt) geen monnik meer: hij is geen +leerling van den zoon van Sākya. Daarvan moet gij uw leven lang u +ver houden.”</p> +<p>3. „Een geordende monnik mag niet wetens een dier van het +leven berooven, ook geen worm zelfs of mier. De monnik, die wetens een +menschelijk wezen van het leven berooft, zij het dat hij een ongeboren +kind doodt, is geen monnik meer, hij is geen leerling van den zoon van +den Sākya. Evenals een groote steen, dien men in twee deelen heeft +gespleten, niet meer tot één kan worden gemaakt, zoo is +ook enz.”</p> +<p>4. „Een geordend monnik mag zich niet beroemen op +bovenmenschelijke volkomenheid, mag zelfs niet zeggen: „Gaarne +vertoef ik in een ledig huis.”<a class="noteref" id= +"xd20e3302src" href="#xd20e3302" name="xd20e3302src">99</a></p> +<p>„De monnik, die met booze bedoeling en uit begeerlijkheid zich +leugenachtig op bovenmenschelijke volkomenheid beroemt, zij het een +toestand van verzonkenheid, van verrukking, van tot zichzelf inkeeren +(concentratie), van verheffing of van het pad der verlossing, of van de +vrucht der verlossing, hij is geen monnik meer, hij is geen leerling +van den zoon van Sākya. Evenals een afgehouwen palmboom niet meer +groeien kan enz.”</p> +<p>Met de voorlezing dezer vier groote verboden is de ordening +geëindigd. Men ziet, dat alle voorzorgen worden genomen, om +onwaardigen te weren en moeilijkheden te voorkomen, doch, van werken op +het gevoel, van mystiek is men hier verre verwijderd. <span class= +"pagenum">[<a id="pb129" href="#pb129" name="pb129">129</a>]</span></p> +<p>Het is dan ook geen wijding in een geestelijken stand, die een +onverliesbaar karakter verleent, het is de vrije aansluiting bij eene +broederschap, die men ook weer verlaten kan.</p> +<p>Dit juist maakt dat in het Boeddhistische monnikendom niet die +groote, donkere vlekken zijn te zien, welke de ascese overal met zich +brengt. Wordt een monnik de drang naar de wereld te sterk, valt hem de +strijd tegen de zinlijke neigingen zijner natuur te zwaar, welnu: niets +belet hem heen te gaan.</p> +<p>Het is beter, „de geestelijke oefening vaarwel te zeggen en +zijn zwakheid te erkennen,” dan als geestelijke te zondigen.</p> +<p>Zondigt echter de monnik tegen de hoofdgeboden, dan kan hij door de +gemeenschap worden uitgestooten. Iets wat echter niet veelmalen +geschiedt, daar een monnik, die tegen zijn regels handelt, zoozeer door +het publiek wordt veracht (een publiek dat zijn aalmoezenschaal dan +niet met voedsel vult) dat hij vanzelf tot heengaan is gedrongen.</p> +<p>Hebben wij gezien hoe de monniken worden opgenomen, aan welke +verplichtingen zij moeten beantwoorden: wij werpen thans een blik op +hun dagelijksch leven.</p> +<p>We merkten reeds op dat het leven der monniken zich door eenvoud +moet kenmerken: doch, niet zoo dat het in overdreven gestrengheid +ontaardt.</p> +<p>Dit komt in alles uit. Eenvoudig zijn ook tegenwoordig in +Birma—een land, waar het Boeddhisme vrij zuiver de oude +traditiën heeft bewaard—de kloostergebouwen doch vriendelijk +door boomen omgeven. Naast het klooster vindt men pagoden: +koepelvormige verhevenheden, die het graf van den meester voorstellen: +waarbij men nederknielt om gedeelten uit de heilige boeken op te +zeggen: soms reeds in den vroegen morgen, als het nauwelijks dag +is.</p> +<p>Binnen in het klooster, dat meestal niet heel groot is en van hout +gebouwd, ziet men een beeld van den Verlichte, doch van hem alleen: +andere heiligen kent men niet. Verder gewone dingen voor huiselijk +gebruik, soms enkele boeken. Want eigendom mag een monnik niet +bezitten: geen geld of goed, geen artikelen van weelde.</p> +<p>Iederen morgen doen de monniken—bij ieder dorp in Birma is een +klooster—hun rondgang door het dorp. Den blik op den grond +geslagen, de aalmoezenschaal in de hand, gaan zij van huis tot huis, +zwijgend staan zij een oogenblik voor de deur, en als zij voedsel +ontvangen—geld mogen zij <span class="pagenum">[<a id="pb130" +href="#pb130" name="pb130">130</a>]</span>onder geen beding +aannemen—gaan zij zwijgend weer verder. Voor den middag zijn ze +weer in ’t klooster terug. Dan volgt de maaltijd: waarbij dan het +’s morgens verzamelde: meestal rijst, wordt gebruikt. Dat is de +eenige maaltijd: op andere tijden voedsel te gebruiken is den monnik +niet geoorloofd.</p> +<p>Na den maaltijd mogen de monniken zich niet meer naar het dorp +begeven, wel mogen zij in hun klooster personen ontvangen. Trouwens: +dat moet wel, in Birma toch is ook het onderricht der jeugd geheel in +handen van de monniken. Deze zijn het, die haar leeren lezen en +schrijven en haar gedeelten uit de heilige boeken van buiten doen +leeren. Voorts is ook een groot deel van den dag aan lezen en overwegen +van de heilige boeken en aan stille overpeinzing gewijd. Arbeid in den +gewonen zin des woords: arbeid der handen wordt echter door de monniken +niet verricht, bedelen is hun onderhoud. Die bedelaars staan echter, al +bemoeien zij zich noch met de politiek, noch met de +regeering—tenzij om soms voor verdrukten te pleiten—in +hooge eer. Met „heer” worden zij aangesproken, ook door de +voornaamsten des lands. En als een aanzienlijk man een monnik ontmoet +zal hij de knie buigen en den monnik laten voorbijgaan.</p> +<p>Zoo gaat het dagelijksch leven der monniken in stilte en kalmte +voorbij. Slechts enkele malen wordt de eentonigheid daarvan onderbroken +door dat zij ter maaltijd worden uitgenoodigd en ook door 14 daagsche +biechtsamenkomsten. Die biechtsamenkomsten dateeren van oude dagen, de +biechtformule Patimōkha is ook zeer oud, wij vermelden die straks. +Deze samenkomsten dan hebben plaats met vollen maan en met nieuwen +maan, op den vastendag, een dag, die dezen naam heeft van ouds, maar +waarop inderdaad door de Boeddhisten niet gevast wordt.</p> +<p>Op deze samenkomsten, waartoe de oudste monnik uit een distrikt de +monniken oproept, komen alle monniken in een der kloosters bijeen. +Niemand mag afwezig blijven: voor krankzinnigen en kranken moet een der +andere broeders verklaren dat zij rein zijn. Kan niemand die verklaring +afleggen, dan draagt men den zieke in zijn stoel ter vergadering, of: +men komt bij zijn bed tezamen. Doch nooit mag deze heilige vergadering +onvoltallig zijn.</p> +<p>Bij ’t licht der fakkels—de vergadering heeft in den +avond plaats—nemen alle monniken op hunne bestemde plaatsen +zitting. Geen leek, candidaat of non mag hierbij tegenwoordig zijn. +Daarop draagt één der monniken, bij voorkeur de oudste, +de Patimōkha voor: de biechtformule. <span class="pagenum">[<a id= +"pb131" href="#pb131" name="pb131">131</a>]</span></p> +<p>Hij spreekt dan aldus: „De gemeente, eerwaardigen, moge mij +hooren. Heden is het vastendag, de 15<sup>e</sup> der halve maand. Als +de gemeente bereid is moge zij vastendag houden en de biechtformule +hooren voordragen. Wat moet de gemeente van te voren doen? Spreek de +verklaring der reinheid uit, gij eerwaardigen. Ik wil de biechtformule +voordragen.”</p> +<p>De gemeente antwoordt: „Wij allen die hier zijn, hooren en +bedenken deze wel.”</p> +<p>„Wie een fout gepleegd heeft<span class="corr" id="xd20e3350" +title="Niet in bron">,</span>” gaat de voordragende +voort<span class="corr" id="xd20e3353" title="Niet in bron">,</span> +„moge haar bekennen. Wie geen fout heeft moge zwijgen. Uit uw +zwijgen zou ik afleiden, dat de eerwaardigen rein zijn.” Evenals +een enkel mensch, <span class="corr" id="xd20e3356" title= +"Bron: waneeer">wanneer</span> hem een vraag is gesteld, antwoorden +moet, zoo is het ook bij zulk een vergadering, als de vraag driemaal is +gesteld. Een monnik, die op een driemaal herhaalde vraag een fout, die +hij gepleegd heeft en die hij zich herinnert, niet bekent, is aan +leugen, wetens begaan, schuldig. „Wetens uitgesproken leugens, +eerwaardigen, brengen verwoesting, heeft de verhevene gezegd. Daarom +moet een monnik, die iets misdreven heeft, zich dat herinnert en +daarvan rein begeert te worden, zijn fout bekennen. Wat hij bekent zal +hem licht vallen.”</p> +<p>Daarna wordt de biechtformule uitgesproken, eerst worden genoemd de +vier hoofdzonden<span class="corr" id="xd20e3361" title= +"Bron: :">,</span> die uitgaan uit de gemeente met zich brengen. Alzoo +wordt gehandeld over geslachtsgemeenschap, diefstal, moord en de +aanmatiging van geestelijke volkomenheid. Vervolgens komt de driemaal +herhaalde vraag: „Ik vraag de eerwaardigen: <span class="corr" +id="xd20e3364" title="Niet in bron">„</span>zijt gij van deze +zonden rein?<span class="corr" id="xd20e3367" title= +"Niet in bron">”</span> <a id="xd20e3370" name= +"xd20e3370"></a>Ten tweeden maal vraag ik: <span class="corr" id= +"xd20e3372" title="Niet in bron">„</span>Zijt gij rein?” +Ten derden maal vraag ik: <span class="corr" id="xd20e3376" title= +"Niet in bron">„</span>Zijt gij rein?<span class="corr" id= +"xd20e3379" title="Niet in bron">”</span> Als alles zwijgt is het +antwoord: <span class="corr" id="xd20e3382" title= +"Niet in bron">„</span>Rein zijn hieraan de eerwaardigen, daarom +zwijgen zij, aldus neem ik dit aan.<span class="corr" id="xd20e3385" +title="Niet in bron">”</span>”</p> +<p>Daarop worden andere zonden opgenoemd: zulke, die een terugzetting +met zich brengen; vervolgens andere, die door de bekentenis zelve +kunnen worden verzoend. Wel twee honderd verschillende artikelen, die +zich over het geheele leven uitstrekken worden dan opgesomd. Daarin +wordt tot in kleinigheden afgedaald, doch ook kleinigheden hebben soms +groote beteekenis. Zoo ging het in oude dagen onder Boeddha’s +volgelingen, zoo gaat het nog.</p> +<p>Een bizondere, eigenaardige beteekenis had, reeds van oude dagen af, +de regentijd, die in Indië ongeveer van Juni tot October duurt. +Die tijd was voor reizend prediken ongeschikt en werd dus doorgebracht +in stille teruggetrokkenheid. Was hij ten einde, dan kwamen de +leerlingen plechtig te zamen. Allen <span class="pagenum">[<a id= +"pb132" href="#pb132" name="pb132">132</a>]</span>zaten zij neder, in +eerbiedige houding op den grond, met gevouwen handen hun medebroeder +smeekend, om, indien hij in dien tijd een schuld had begaan, deze te +noemen. „Ik noodig,” zoo heet het, „de gemeente uit, +om, indien gij iets van mij gezien of gehoord hebt, of verdenking tegen +mij koestert, erbarmen met mij te hebben en te spreken, als ik het +inzie, zal ik er boete voor doen.”</p> +<p>Zoo was in oude dagen die regentijd een tijd voor godsdienstige +bespiegeling en inkeer tot zichzelf. En—zoo is het ook nu nog. In +Birma is dat nog de tijd, zooals Fielding<a class="noteref" id= +"xd20e3396src" href="#xd20e3396" name="xd20e3396src">100</a> het +uitdrukt, om den grond te bereiden voor het gewas, de zielen voor de +eeuwigheid. Dan leven ook vele leeken op de wijze der monniken. Zij +eten voor den middag en onthouden zich van tabak. Geen spelen zijn er +dan, geen huwelijken worden er gesloten. Ook worden dan de +zondagsbijeenkomsten<a class="noteref" id="xd20e3399src" href= +"#xd20e3399" name="xd20e3399src">101</a> veel talrijker bezocht dan +anders.</p> +<p>In Ceylon brengt ook de „wastijd” eigenaardige gebruiken +met zich. De monniken verlaten hun gewone huizen en leven in kleine +hutten, door de boeren daarvoor opzettelijk gebouwd. Zij houden dan een +reeks diensten, bestaande in voorlezingen uit de +Pitaka’s,<a class="noteref" id="xd20e3404src" href="#xd20e3404" +name="xd20e3404src">102</a> de heilige boeken, waarnaar dan oud en +jong, arm en rijk komt luisteren. Onder de boomen wordt een platform +opgericht: overdekt, doch aan de kanten open, en met kleeden en bloemen +versierd. Daaromheen zitten allen dan aandachtig neder, en vooral naar +de lezing der Yataka’s, de vroegere levens van Boeddha, wordt met +groote belangstelling gehoord.</p> +<p>Overigens wordt in de meeste Boeddhistische streken aan wat wij +prediken zouden noemen weinig of niet gedaan. Wel komt in Birma des +Zondags veelal een monnik in een rusthuis—overal heeft men daar +rusthuizen langs de wegen, meest door milddadigheid ten behoeve van het +publiek geschonken—een gedeelte uit de heilige boeken +voorlezen.</p> +<p>Een soort predik- of priesterambt bekleedt echter de Boeddhistische +monnik niet: niemand denkt er b.v. in Birma aan een monnik bij een +stervende te roepen, om b.v. gebeden te <span class="pagenum">[<a id= +"pb133" href="#pb133" name="pb133">133</a>]</span>zeggen. Het zijn dan +ook geen tusschenpersonen tusschen God en den mensch, maar personen, +die, in vrije broederschap den weg bewandelen, die tot den grooten +vrede voert. Ook hun godsvereering is zeer eenvoudig: althans wanneer +we daar laten het Boeddhisme, zooals het in Tibet optreedt, waar het +geheel en al—beter kunnen wij het niet met een enkel woord +uitdrukken—tot een Roomsch-Catholiek gekleurd Boeddhisme is +geworden, met een paus, offers, plechtige, geheimzinnige ceremonies +enz. Maar dat vertegenwoordigt allerminst den eigenlijken geest van +dezen godsdienst.</p> +<p>De monnik in Birma bepaalt zich tot het uitspreken van gewijde +teksten bij de pagode, waarin vooral de erkentenis dat alles ellende en +verdriet is op den voorgrond treedt. Ook bij de godsdienstige feesten +aldaar—het groote godsdienstige feest heeft plaats na den +regentijd—is er weinig ander ceremonieel. Monniken en leeken +komen in de pagodes bidden, bloemen en geschenken worden aan de +monniken gegeven, de klokjes der groote pagoden luiden met +vriendelijken klank: doch niets van een statigen eeredienst, die +trouwens in het kader van het Boeddhisme niet zou passen.</p> +<p>Wel werden reeds vroeg in eere gehouden vier heilige plaatsen, met +den stichter van den godsdienst in verband staande: de plaats waar +Boeddha is geboren, die waar hem de hoogste verlichting ten deel viel, +die waar hij het „rad der gerechtigheid draaide” m. a. w. +het eerst predikte, die waar hij het Nirvāna inging.</p> +<p>We spraken tot nu toe enkel over monniken, doch er zijn ook +Boeddhistische nonnen—hoewel veel minder in getal: de vrouwen +hebben daarin geen lust, al ontbreekt het hun overigens geenszins aan +godsdienstige belangstelling. Is het soms ook omdat de nonnen zoover +beneden de monniken zijn gesteld? Boeddha zelf had trouwens geen lust +om een nonnenorde in ’t leven te roepen,<a class="noteref" id= +"xd20e3426src" href="#xd20e3426" name="xd20e3426src">103</a> maar werd +door de omstandigheden daartoe gedwongen.</p> +<p>Wat de nonnen betreft, van haar heet het o. a. „Een non, al is +zij ook sinds honderd jaar geordend, moet iederen monnik, al is deze +eerst dien dag geordend, de eerbiedige begroeting brengen, voor hem +opstaan, de gevouwen handen verheffen, hem naar behooren eeren. Deze +ordening moet zij achten, heilig houden, bewaren, eeren, en haar leven +lang niet overtreden.”<a class="noteref" id="xd20e3431src" href= +"#xd20e3431" name="xd20e3431src">104</a> <span class="pagenum">[<a id= +"pb134" href="#pb134" name="pb134">134</a>]</span></p> +<p>In hetzelfde geschrift wordt haar ook voorgeschreven dat zij den +regentijd niet mogen doorbrengen in een distrikt, waar zich geen +monniken bevinden, dat zij iedere halve maand de monniken over de +biecht moeten raadplegen en hun om de prediking van het heilige woord +verzoeken.</p> +<p>Ook bij het zelfonderzoek na den regentijd moeten zij de monniken +door een bode doen vragen of dezen niets hebben in te brengen, enz.</p> +<p>M. a. w. de nonnen hebben zeer weinig in te brengen.</p> +<p>Moeten de nonnen dus in alles de monniken raadplegen, toch moet een +strenge scheiding bewaard blijven. Geen monnik, die voor de nonnen moet +prediken mag hun huis betreden, behalve indien hij eene kranke moet +toespreken. Geen monnik mag met een non op weg zijn, op een schip zijn, +naast haar zitten zonder getuigen.</p> +<p>Nog verdient de aandacht dat de nonnen niet—zooals monniken in +Boeddhistische landen soms doen—mogen leven in de eenzaamheid van +het woud.</p> +<p>Komen die geboden alleen voor uit het denkbeeld van de +„minderwaardigheid” der vrouw? Ja en neen. Neen voorzoover +het een groote dwaling zou zijn om te meenen dat de vrouwen in landen +waar het Boeddhisme zuiver wordt beleden een soort slavinnen zouden +zijn, dat is althans in Birma volstrekt niet het geval: de vrouw heeft +daar in het burgerlijke gelijke rechten schier als de man.</p> +<p>De Birmaan zegt echter van de vrouw ten opzichte van zijn +godsdienst: de vrouw begrijpt het zoo niet.—En—dat is het +ook. De vrouwen in Birma zijn van een zachte, teeder- hartstochtelijke, +liefhebbende natuur; hun vrouwelijk gemoedsleven komt feitelijk in +verzet tegen sommige artikelen van hun geloof. Zij hebben een groote +bewondering voor Yaçodharā, de vrouw van den Verlichte. Die +was godsdienstig, maar ’t brak haar hart, dat zij scheiden moest +van haar geliefde: dat kòn zij niet begrijpen. Zoo nu zijn de +vrouwen in Birma nog. Zij werken mede met alle macht om bedwelmende +dranken en het dooden van dieren tegen te gaan. Zij volgen nauwgezet de +voorschriften van den godsdienst op: maar, zegt Fielding, indien de +godsdienst haar zegt: „Verlaat al wat gij liefhebt, alles waaraan +uw hart gehecht is, want het is ijdel: zie het licht en bereid uwe ziel +voor den Grooten Vrede,” dan deinzen zij terug: „Heer, dat +kunnen wij niet, het zou te vreeselijk voor ons zijn.”</p> +<p>Een man die in Birma afstand doet van de wereld wordt <span class= +"pagenum">[<a id="pb135" href="#pb135" name= +"pb135">135</a>]</span>geprezen, een vrouw niet. Ook bij de vrouwen +zijn nonnen niet in aanzien, wie tot den Groote Vrede zal komen moet +eerst als man worden wedergeboren.</p> +<p>Der vrouwen gemoed teekent echter een zeker protest aan tegen de +hardheid der Boeddhistische leer.</p> +<p>Dat blijkt ook bij ’t gebed: Bidden—dat is voor den +Boeddhist geenszins spreken tot God, opdat hij wenschen verhoore: neen, +bidden is overpeinzen van den weg des heils: is zich vertrouwd maken +met de eeuwige wetten der gerechtigheid. Er wordt niet gebeden, om den +Boeddha goed te doen, maar om de liefde tot hem op te wekken in +’t hart.</p> +<p>Toch: Boeddhistische vrouwen bidden soms anders. Fielding +verhaalt:<a class="noteref" id="xd20e3460src" href="#xd20e3460" name= +"xd20e3460src">105</a> „Ik herinner mij dat ik eens op het terras +van een beroemde pagode stond, de gouden torenspits voor mij en +gebeeldhouwde altaren rondom en daar een vrouw zag liggen, haar +aangezicht naar de pagode gekeerd. Zij bad vurig, zóó +vurig dat haar woorden verstaanbaar waren, want zij stoorde zich aan +niemand, zoo bedroefd was zij; en wat zij vroeg was dit: dat haar kind, +haar kleintje niet sterven zou. Zij hield het kleine kindje in haar +armen, en als zij er naar keek waren haar oogen vol tranen. Want het +was heel ziek, de ledematen waren niets dan vel en been, met dikke +knieën en ellebogen, en het gezichtje was geheel uitgeteerd. Het +was zelfs te zwak om belang te stellen in al de nieuwe dingen rondom: +het opende alleen nu en dan ternauwernood even de vermoeide oogjes.</p> +<p>„Geef dat hij herstelle, geef dat hij gezond worde,” +riep de vrouw telkens weer.</p> +<p>Tot wien smeekte zij? Ik weet het niet.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3468" title= +"Niet in bron">„</span>Mijn heer, er moet wel iemand zijn. +Iemand. Een geest, die ’t hooren kan. Wie weet het? Er zal toch +wel iemand mij helpen? De menschen zouden mij helpen, als zij konden, +maar zij kunnen niet; er moet toch wel iemand zijn?”</p> +<p>Zoo bidden Boeddhistische vrouwen meermalen. „Vrouwen” +zeggen de <span class="corr" id="xd20e3473" title= +"Bron: monnikken">monniken</span> „begrijpen het +nooit—”</p> +<p>Hebben wij hier niet op treffende wijze het liefderijk hart van de +vrouw, dat niet tevreden is met eenige wetten, die alles besturen, dat +niet, ook niet voor een hoog ideaal, scheiden wil van wien zij innig +liefheeft? En—hoe hoog wij Boeddha stellen: brengt dit toch niet +aan ’t licht dat er in zijn godsdienst is, ik zeg niet gemis van +welwillendheid, maar van warmte? <span class="pagenum">[<a id="pb136" +href="#pb136" name="pb136">136</a>]</span></p> +<p>Ongemerkt zijn wij zoo van de monniken gekomen tot de leeken. +Eigenlijk zijn dezen geen lid der gemeente, de gemeente is er eene van +monniken. Toch: zij zijn onderwezen in de leer van den Verlichte, zij +nemen bij hem en zijne leer hunne toevlucht, de vijf geboden<a class= +"noteref" id="xd20e3481src" href="#xd20e3481" name= +"xd20e3481src">106</a> zijn hun heilig.</p> +<p>Doch een soort lidmaatschap van een kerk hebben zij niet. De eenige +censuur die over hen wordt uitgeoefend is deze: dat de monniken geen +gaven van hen aannemen als zij zich zeer hebben vergrepen.</p> +<p>Hoe openbaart zich het Boeddhisme bij de leeken? O. a. hierin dat +zij den regentijd in ’t bizonder, gelijk wij reeds zagen, wijden +aan godsdienstoefeningen, ook dat zij des Zondags—vooral ook in +den regentijd—in rusthuizen samenkomen, daar komt somtijds dan +ook een monnik een gedeelte uit de heilige boeken voorlezen, om dan +telkens weer peinzend te herhalen en te overdenken, dat het leven +slechts is „ellende, moeite, verdriet.”</p> +<p>Of zij daarom overigens zoo terneergedrukt zijn? Neen. Hun leven +gaat gewoonlijk voort in kalme onbezorgdheid. Jacht naar rijkdom is met +name den Birmaan geenszins eigen. Heeft hij zich eenig fortuin +vergaderd, dan laat hij rusthuizen inrichten, pagoden versieren, +kloosters bouwen en dergelijke. Van ons Westersch sparen en garen weet +hij niet af. Waartoe zou hij het doen? Waarom zich ’t leven +moeilijk te maken? Zij hebben voorts weinig behoeften, hun leven +is—in overeenstemming met den geest van hun +godsdienst—evenver van weelde als van zelfkastijding.</p> +<p>Als wij Birma en zijn bewoners beschouwen, dan moeten wij erkennen +dat de Boeddhisten—hier heb ik ook op de leeken het +oog—meer van hun geloof in het leven terecht brengen dan de +Christenen van het hunne. Is dat omdat het geloof beter is? Neen, maar +omdat het Christendom, zooals wij het vaak opvatten, veel verder +afstaat van het eigenlijke Christendom, dan der Birmanen Boeddhisme van +den geest des Verlichten.</p> +<p>In de eerste plaats is hun geloof praktisch. Boeddha sprak weinig of +niet over God, niet omdat hij niet in Hem geloofde, maar omdat hij bij +voorkeur niet verder ging dan zijn waarneming, die slechts kon komen +tot de wet der gerechtigheid. Zoo doen ook zijn volgelingen. ’t +Is den monniken zelfs ongeoorloofd <span class="pagenum">[<a id="pb137" +href="#pb137" name="pb137">137</a>]</span>zich met het bovennatuurlijke +in te laten en het ligt ook niet zeer in den geest der leeken.</p> +<p>Wat hun levensopvatting betreft: liefde en medelijden wordt onder +hen aangetroffen, de oorlog is in hun oog een gruwel, ’t kan niet +in hen opkomen die met Boeddha of het Nirvāna te verbinden, zooals +soms de Christenen doen, die vaandels „wijden” en den God +der heirscharen aanroepen, terwijl Jezus sprak: „die het zwaard +nemen zullen door het zwaard vergaan.” Goede soldaten vormt het +Boeddhisme niet, ook daarom niet, omdat het denkbeeld van discipline in +strijd is met hun: „ieder werkt zijn eigen heil”.</p> +<p>Dat individueele toont zich ook op andere wijze eigenaardig. Als gij +een weg betreedt, die u straks over een wrakke brug voert, zal niemand +u waarschuwen. Als gij in het water u werpt, zal niemand u redden tegen +uw zin, als gij niet om hulp roept: ongevraagde raad geldt voor +heerschzucht.</p> +<p>Dat zelfde individueele treedt ook in hun leer over straf en boete +op den voorgrond. Van Boeddha heeft men geen godheid gemaakt die de +straf voor anderen onderging. Geen plaats is hier ook voor vergeving in +den alledaagschen zin: de gevolgen van het kwaad moet ieder boeten, dat +is een eeuwige wet, een onontkoombaar iets. Doch wie geboet heeft, +heeft ook zijn straf ondergaan, en is er niet minder, doch beter +om.</p> +<p>Hoe men dat anders—en naar mij voorkomt beter begrijpt dan +wij—kwam uit in de volgende gebeurtenis, die eenige jaren geleden +in Rangoon geschiedde.<a class="noteref" id="xd20e3505src" href= +"#xd20e3505" name="xd20e3505src">107</a></p> +<p>Een Engelsch officier verloor eenige banknoten. Het bleek dat een +der bedienden ze gestolen had: hij werd gearresteerd en bekende. De +officier had gaarne de aanklacht ingetrokken, doch dat kon niet. De +jongen werd gestraft, ofschoon zijn meester hem gaarne „de +schande der gevangenis” had bespaard.</p> +<p>Zes maanden werd hij opgesloten. De meester vergat het geval, doch, +na ’t eindigen van den straftijd kwam de jongen, blij en +opgewekt, bij zijn meester terug.</p> +<p>Hij vond dat het vanzelf sprak dat hij weer in dienst zou worden +genomen. Hij had immers zijn straf nu ondergaan!</p> +<p>De ander wilde hem echter niet weer hebben, hij had „in de +gevangenis gezeten”. En—of de jongen sprak—dat hij +„langen tijd” was gestraft geweest, het mocht niet +baten.</p> +<p>Wie had hier zuiverder moraal? De Boeddhist of de Christen? +<span class="pagenum">[<a id="pb138" href="#pb138" name= +"pb138">138</a>]</span>’t Kan dunkt me aan geen twijfel +onderhevig zijn, maar ’t bewijst wel dat de Christenen hun eigen +geloof, althans de zoo bekende gelijkenis van den verloren zoon, nog +maar slecht verstaan.</p> +<p>Voor ons verbasterd inzicht is straf slechts een vernedering, die +wij liefst ons zelf en anderen moeten besparen, voor den ander was zij +boete: reiniging der ziel—in overeenstemming immers met zijn +geloof, dat ons de wet der gerechtigheid leert, die ons door lijden ten +slotte voert tot den Grooten Vrede.</p> +<p>Als wij dit indenken, begrijpen wij ook beter het merkwaardige +verschijnsel, dat zelfs aanvoerders van rooverbenden, op wier hoofd een +prijs is gesteld, zich vaak vrijwillig bij den rechter komen aanmelden. +De straf moet immers strekken tot heil?</p> +<p>Dat is het, wat hen ook vrede geeft in ’t aangezicht des +doods. Geen eeuwige hel, geen hemel, die zich direct voor hen opent, +gaan zij tegemoet, doch hun volgend leven hangt af van het +tegenwoordige: de hemel is voor den zondaar gesloten, doch niet voor +eeuwig. Eenmaal zullen allen, nadat zij wijsheid geleerd hebben uit het +lijden, tot den Grooten Vrede komen.</p> +<p>Wanneer een Birmaan stervende is komen geen monniken gebeden zeggen: +ook spreken geen bloedverwanten of vrienden met hem over ’t +hiernamaals. Wat dan? Een vriend zal komen en hem zeggen: Denk aan de +goede daden, die gij gedaan hebt: en die zal hij herinneren, opdat de +oude van dagen bij die vriendlijke herinneringen straks zacht +insluimert. Is dat geen troost voor ’t menschenhart? Ook gelooft +men in Birma dat, wanneer de mensch sterft, zijn geheele leven met al +zijn onderdeelen voor zijn oogen komt als een landschap, dat in den +donkren nacht door een bliksemstraal eensklaps geheel verlicht +wordt.</p> +<p>En—dit geloof rust—in ’t voorbijgaan merk ik dat +op—inderdaad op goede gronden: met name personen die den dood +door verdrinking nabij waren hebben van zichzelf iets dergelijks +getuigd, gelijk vele westersche waarnemingen uitwijzen.</p> +<p>Moeten wij ten slotte niet dankbaar erkennen dat ook het licht van +Azië een schoon en heerlijk schijnsel geeft voor der menschen +voet, ook al zijn we niet blind voor zijn eenzijdige kleur? En is niet +dit vooral de groote kracht van de Boeddhistische leer, dat wel het +kwaad in zijn boosheid, het goede <span class="pagenum">[<a id="pb139" +href="#pb139" name="pb139">139</a>]</span>in zijn heerlijkheid wordt +erkend, maar dat alle loonzucht hier over boord is geworpen en men in +stede van een uitwendige vergelding erkent een eeuwige, onwankelbare +ordening, die rust en vrede geeft aan ’t hart, dat uitgaat naar +liefde en plicht, doch duisternis aan wie haten en onrecht doen?</p> +<p>Geen godsdienst kunnen wij ons voorstellen, geschikt voor de +kinderen van ons geslacht, of in deze dingen moet hij bij Boeddha ter +schole gaan.</p> +</div> +</div> +<div id="ch4.7" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main"><span class="corr" id="xd20e3539" title= +"Niet in bron">VII.</span> De voortgang en ontwikkeling van het +Boeddhisme.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wanneer wij het hier genoemde onderwerp wilden +behandelen in alle uitvoerigheid, zouden wij nog wel een gansch lijvig +boekdeel daaraan kunnen wijden. We zouden dan moeten spreken over +verschillende secten, die in de schoot van het Boeddhisme ontstonden, +over al de landen, waarheen het zich uitbreidde, en de wijziging, die +het daarbij soms onderging. Dat alles zou ons echter te ver voeren en +niet passen bij het kader van dit werk. Toch zijn een paar dingen uit +de geschiedenis van het Boeddhisme voor ons van zooveel belang, dat wij +daarover niet willen zwijgen. En wel: de verschillende oude +kerkvergaderingen, het vormen van de verzameling der Heilige Schriften, +het optreden van het Boeddhisme als door den staat beschermde +godsdienst onder Açoka, en ten slotte met een enkel woord: de +uitbreiding van het Boeddhisme in andere landen en zijn ondergang in +Indië.</p> +<p>Allereerst dan over de oude concilies. Drie worden ons genoemd: dat +van Rājagriha, van Vaisāli en van Patna. Het eerste zou +gehouden zijn, aldus verhaalt Buddaghosa, een soort Boeddhistische +kerkvader, nabij Rājagriha. Daar toch waren achttien groote +kloosters, met monniken gevuld. Men verzocht dus van hunnentwege aan +den koning van Rājagriha, of hij een groot hol in de bergen ten +hunnen behoeve voor die vergadering wilde inrichten.</p> +<p>De koning, zoo gaat het verhaal voort, was daartoe volkomen bereid. +Alles werd keurig in gereedheid gebracht: er waren vijfhonderd bekleede +zitplaatsen voor de monniken, een spreekgestoelte voor den +voorzitter.</p> +<p>Twee maanden lang had men daarmede werk. De monniken werden +uitgenoodigd en kwamen bijeen—’t was in den wastijd. Eerst +bestond de vergadering niet uit het volle getal: er waren er 499, +Ānanda had niet verkregen de Prajnā Parāmitā, de +kennis der onzienlijke wereld. Dus was één zetel vacant. +Doch, toen Ānanda des nachts peinsde, kwamen de <span class= +"pagenum">[<a id="pb140" href="#pb140" name= +"pb140">140</a>]</span>wonderbare krachten over hem: en—door den +vloer heen bereikte hij den zetel, voor hem gereed gehouden.</p> +<p>Kasyapa was voorzitter en noodigde Upali uit om voor te dragen de +regelen, door Boeddha over de orde gegeven (Vinaya). Upali zat in de +preekstoel, voor Boeddha bestemd, met den ivoren waaier in de hand. De +monniken zongen na wat men hun voordroeg.</p> +<p>Daarna kwam Ānanda in het spreekgestoelte en droeg de +uitspraken over de leer (Dharma) voor. Het eerste der Sutra’s, +door Ānanda voorgedragen, was Brahmajala Sutra.</p> +<p>Nu zijn de volgende punten zeer merkwaardig: in het jaar 16 v. C. +had ook een concilie plaats, naar de faam zegt van 500 monniken. Er +waren er slechts 499, één was uitgesloten, doch verricht +een wonder en wordt chef.</p> +<p>Dit concilie was bijeengeroepen door koning Kanishka, die over een +groot deel van Indië toen regeerde. En—naar het schijnt, +heeft hier de, later zich vormende, Mahayana school, eene overwinning +behaald op het meer oorspronkelijk Boeddhisme. Nu rekenen sommige +geleerden het Brahmajala sutra ook tot de boeken dezer school, naar mij +voorkomt terecht; omdat het niet den geest van het oorspronkelijke +Boeddhisme ademt.</p> +<p>En ook op dit concilie hield men zich bezig met de heilige boeken, +met name om daarop commentaren te maken en wel op de Sutra’s, de +Vinaya en de <span class="corr" id="xd20e3562" title= +"Bron: Abhidarma">Abhidharma</span>: welke drie ook volgens de +zuidelijke Boeddhisten den heiligen canon vormen. Het ligt dus mijns +inziens voor de hand, dat dit heele concilie van Rājagriha niets +anders is dan een poging om—wat later gesanctioneerd +werd—de goedkeuring der oudheid te geven door het reeds kort na +Boeddha’s dood geldig te maken.</p> +<p>Even onzeker schijnt wat verhaald wordt over het tweede concilie, +dat ongeveer 100 jaar later gehouden werd. Meer op vasten grond komen +wij echter bij het 3<sup>e</sup>, dat van Patna, dat ongeveer het jaar +244 in Patna werd gehouden, in de dagen van koning Açoka. +Waarschijnlijk is daar met de verzameling der heilige boeken een begin +gemaakt. Over Açoka en zijn werken willen wij echter uitvoeriger +spreken, omdat het hier een vorst geldt, die het Boeddhisme met groote +kracht heeft bevorderd en wiens naam nog immer door de gansche +Boeddhistische wereld een goeden klank heeft. Zooals bekend is drong +Alexander de Groote in de 4<sup>e</sup> eeuw vóór onze +jaartelling zegevierend tot in Indië door. In die dagen was +Magadha de hoofdstad geworden van een vrij groot koninkrijk, dat echter +voor de macht van Alexanders wapenen moest bukken. <span class= +"pagenum">[<a id="pb141" href="#pb141" name="pb141">141</a>]</span></p> +<p>Een avonturier, uit de handen van den koning van Magadha ontsnapt, +zocht bij Alexander zijn toevlucht. Deze rebel vergaderde de stammen +van den Pendsjab rondom zich en—toen in 315 v. C. de koning van +Magadha werd vermoord, plaatste hij zich op diens troon. De Grieken +verjoeg hij uit Indië. Deze troonsbeklimming was zeer merkwaardig, +omdat zij bewees dat de oude Indische maatschappij voorbij ging: +Chandragupta toch was een man van lage caste, evenals zijn +partijgenooten. Juist in die dagen kwam het Boeddhisme op en nam snel +in invloed toe. Waarschijnlijk begunstigden reeds Chandragupta en zijn +zoon dit nieuwe geloof. Zeker is het dat zijn kleinzoon, Açoka, +er toe over ging en de groote koning der Boeddhisten werd. Hij was +inderdaad de Dharma Raj (koning der gerechtigheid), waarvan Boeddha, +toen hij in 520 v. C. onder een vijgeboom zat, had gedroomd.</p> +<p>Açoka, die 24 jaren telde, toen hij den troon beklom, was +eerst een vroom Brahmaan, die 50.000 Brahmanen dagelijks voedde. Ook +was hij zeker een dapper en bekwaam krijgsman; althans hij veroverde +een groot deel van Indië. Zekere monnik Nigrauda bekeerde hem tot +het Boeddhisme. De koning werd daarvoor nu een groot ijveraar +en—tal van inschriften<span class="corr" id="xd20e3579" title= +"Bron: —">,</span> door hem in rotsen en steenen gebeiteld in +bijna alle streken van Indië—leggen er getuigenis van af, +hoe ernstig hij zijn taak opvatte om de nieuwe leer ingang te doen +vinden en in het maatschappelijk leven de hervormingen in te voeren, +die zij eischte. Deze inschriften zijn ook in ander opzicht voor ons +van groote waarde. Immers de ouderdom der boeken staat niet altijd vast +en—volgens nagenoeg eenstemmig oordeel der geleerden—stond +Açoka’s Boeddhisme vrij dicht bij het oorspronkelijk. Zij +zijn grootendeels uitgegeven en alzoo onder het bereik der geleerde +wereld gebracht.</p> +<p>We willen er enkele van aanhalen, die ons doen zien welke +denkbeelden over God en toekomstig leven door den beroemden koning +werden gekoesterd.</p> +<p>„Veel te verlangen naar de dingen (dezes levens) is +ongehoorzaamheid, zoo herhaal ik: (ongehoorzaamheid) is ook de (altijd) +werkzame zucht naar grondgebied bij een vorst, die den hemel wil +gewinnen. Belijd God (Isāna) en geloof in Hem, die het waardig +voorwerp der gehoorzaamheid is. Want gij zult geen middelen vinden om +den hemel te winnen, aan dit geloof gelijk. O, streef er naar om dit +onschatbare kleinood te verkrijgen.”</p> +<p>„Aldus spreekt koning Devānampiya <span class="corr" id= +"xd20e3588" title="Bron: Pyadasi">Piyadasi</span> (de door de +<span class="pagenum">[<a id="pb142" href="#pb142" name= +"pb142">142</a>]</span>goden geliefde<a class="noteref" id= +"xd20e3593src" href="#xd20e3593" name= +"xd20e3593src">108</a><span class="corr" id="xd20e3595" title= +"Niet in bron">)</span>: Het tegenwoordig oogenblik en het verleden +zijn onder dezelfde vurige hoop voorbijgegaan: Hoe zal door de +bekeering van den koninklijk geboorne de godsdienst worden uitgebreid? +Als deze zoo toeneemt door de bekeering van de laaggeborenen, hoe zal +hij dan toenemen als de <span class="corr" id="xd20e3598" title= +"Bron: hooggebooornen">hooggeborenen</span> overtuigd worden? Overal +waar de naam van God in eere is, waarlijk daar is godsdienst.</p> +<p>„Aldus sprak Devānampiya Piyadasi: Daarom heb ik van dit +oogenblik af gezorgd dat er godsdienstige redenen werden gehouden, ik +heb godsdienstige plichten aangewezen, opdat de menschen daarna +luisterend, er toe gebracht worden het rechte pad te volgen en eere te +geven aan God.<span class="corr" id="xd20e3603" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p>Ook over een volgend leven laat Açoka zich uit: „Al de +moed (heet het elders) dien Piyadasi, de geliefde der goden, heeft +getoond is ten opzichte van een volgend leven. Aardsche roem brengt +weinig voordeel, doch veroorzaakt integendeel, verlies van deugd.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3609" title= +"Niet in bron">„</span>Voor den hemel te werken is moeilijk voor +een boer en voor een prins: tenzij zij met uiterste krachtsinspanning +alles opgeven.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3613" title= +"Niet in bron">„</span>Mogen mijne liefhebbende onderdanen geluk +verkrijgen in deze en in een volgende wereld.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3617" title= +"Niet in bron">„</span>De beminde der goden spreekt aldus: Meer +dan twee en dertig en een half jaar lang ben ik een hoorder der wet +geweest, doch ik beijverde mij niet met alle inspanning. De goden, die +voor dien tijd in Jambudvīpa als ware goden werden beschouwd zijn +nu afgezworen... Een klein (eenvoudig) man, die zichzelf wat oefent kan +voor zichzelf groote hemelsche zegen verwerven, en met dat doel is deze +prediking uitgesproken. Beide, grooten (hoogen) en kleinen moeten zich +oefenen en zullen ten slotte (ware) kennis verkrijgen. En deze wijze +van handelen zal wat zijn? Van groote gevolgen. Want het geestelijk +goed zal groeien, en zal steeds sneller groeien, ten slotte zal het +telkens met de helft worden vermeerderd.<span class="corr" id= +"xd20e3620" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>„Deze prediking is gehouden door hem die is heengegaan. Twee +honderd vijftig jaren zijn er verloopen na het vertrek van den +leeraar.”</p> +<p>Alles in deze opschriften moge niet geheel duidelijk zijn, zooveel +is toch wel zeker, dat het Boeddhisme van Açoka allerminst een +soort <span class="corr" id="xd20e3628" title= +"Bron: atheīsme">atheïsme</span> mocht heeten. Een en ander +stemt overeen met wat wij reeds vroeger opmerkten, b.v. <span class= +"pagenum">[<a id="pb143" href="#pb143" name="pb143">143</a>]</span>dat +de oude Boeddhisten zich Brahmacharin, vereerders van Brahmā +noemden en dat in een gesprek met de Brahmanen Boeddha niet zegt: +Brahmā vereeren is onzin, maar wel: uw uitwendige vereering van +Brahmā deugt niet.</p> +<p>Doch, wij komen tot Açoka terug. Deze vergenoegde zich niet +met in edicten het Boeddhisme aan te prijzen, neen, hij trachtte de +beginselen van het nieuwe geloof ook in staat en maatschappij door te +voeren. Terecht kan men van hem zeggen, dat hij Wilberforce vooruit was +in den strijd tegen de slavernij, Tolstoï in zijn begeerte om het +zwaard weg te werpen, Rousseau en Fichte in hun wensch om den +innerlijken godsdienst aller eigendom te maken. Ook is treffend zijn +zorg voor de dieren. We willen u, aan de hand der opschriften zelve +laten zien, hoeveel Açoka tot stand bracht.</p> +<p>Wat betreft zijn belangstelling in den inwendigen godsdienst denken +wij b.v. aan het volgende inschrift: <span class="corr" id="xd20e3637" +title="Niet in bron">„</span>Piyadasi, de vriend der goden, hecht +minder waarde aan aalmoezen en uitwendige plechtigheden, dan aan het +bevorderen van den bloei van den inwendigen godsdienst.”</p> +<p>„Voortgang in Dharma (de ware leer, de deugd) kan op +tweeërlei wijze worden verkregen, door vormelijke regels, en door +de gevoelens, welke deze opwekken in het hart. In dezen dubbelen +invloed heeft de eerste een zeer geringe waarde, de innerlijke +opwekking is slechts in waarheid belangrijk.”</p> +<p>Wat zijn afkeer van den oorlog betreft denken wij aan deze +inscriptie:</p> +<p>„Piyadasi, de vriend der Devas, (goden) stelt alleen op prijs +den oogst van het volgend leven. Daarom alleen is deze inscriptie +gegrift, opdat onze zonen en kleinzonen geen nieuwe veroveringen zouden +maken. Laten zij niet denken dat veroveringen met het zwaard den naam +verovering verdienen. Laten zij zien den ondergang, de verwarring, de +hartstocht die zij medebrengen. Ware veroveringen zijn alleen die van +Dharma.”</p> +<p>Açoka zorgde voor mensch en dier, hij maakte aan +slavenmishandeling een einde, verbrak de slavenketenen der menschen, +zorgde voor reizigers en monniken op liefderijke wijze.</p> +<p>Hierover vermelden de opschriften het volgende:</p> +<p>„Vroeger werden, in de groote eetzaal en den tempel van koning +Piyadasi, den vriend der goden, dagelijks honderd duizende dieren +geslacht om tot voedsel te strekken met hun vleesch .... doch nu +weerklinkt telkens weer het koor dat voortaan geen dier meer zal worden +ter dood gebracht. <span class="pagenum">[<a id="pb144" href="#pb144" +name="pb144">144</a>]</span></p> +<p>Als een mensch onderworpen is aan slavernij en slechte behandeling, +zal hij van dit oogenblik af door den koning van deze en andere +gevangenschap worden bevrijd. Vele menschen in deze streken kwijnen in +de gevangenis, daarom was de Stūpa<a class="noteref" id= +"xd20e3655src" href="#xd20e3655" name="xd20e3655src">109</a>, die de +bevelen des konings bevat, zeer noodig.</p> +<p>Overal is gevestigd het dubbele systeem van geneeskundige hulp van +koning Piyadasi, medische hulp voor menschen en medische hulp voor +dieren... En waar er geen voorraad is (van kruiden), in al deze +plaatsen moeten deze worden geplant en gedroogd, zoowel wortels als +kruiden. Overal waar er geen voorraad van is, moeten zij worden +aangebracht en geplant. En aan de groote wegen moeten bronnen worden +gegraven en boomen geplant, tot het welzijn van mensch en dier.</p> +<p>In sommige Boeddhistische landen zijn de kloosters ook tegenwoordig +de eenige plaatsen waar men logeeren kan, en de monniken de eenige +dokters. Waarschijnlijk is dus ook hier gedacht aan boomen, die geplant +moeten worden bij de Saugharāma, zooals het toen heette. +Saugharāma = tuin der monniken, terwijl deze zelf toen +Pavajitāni’s (huisloozen) heetten tegenover de +Gahathāni (die een huishouden hebben) waarmee waarschijnlijk de +Brahmanen bedoeld worden.</p> +<p>Doen dus reeds deze aanhalingen vermoeden dat in die dagen de +monniken meer onder boomen, dan wel in huizen woonden, de volgende +uitspraak van Açoka komt daarmede overeen.</p> +<p>„Wanneer godvruchtigen zullen verblijven bij den heiligen +vijgeboom, of daaromheen rondwandelen ten einde vrome verrichtingen te +volbrengen, zal het een voordeel en een genoegen voor de landstreek en +hare bewoners zijn om geschenken hun aan te bieden, en overeenkomstig +hun edelmoedigheid en anderszins, zullen zij voorspoed of tegenspoed +genieten. Zij zullen dankbaar zijn voor de komst van het geloof. Wat +dorpen of hun inwoners voor de zaak van den godsdienst mogen geven of +in stand houden, de gewijden (monniken enz.) zullen het zelfde +ontvangen, en, ten voorbeelde van mijn volk zullen zij gestreng in de +eenzaamheid leven. En eveneens zullen de gewijden, welke zegeningen zij +ook uitspreken, daarin overvloedig zijn.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3668" title= +"Niet in bron">„</span>Voorts zal het volk in den nacht<a class= +"noteref" id="xd20e3671src" href="#xd20e3671" name= +"xd20e3671src">110</a> tot toevlucht hebben den <span class= +"pagenum">[<a id="pb145" href="#pb145" name= +"pb145">145</a>]</span>grooten myrobolanpruimenboom (Terminalia +chebula) en den heiligen vijgeboom. Mijn volk zal den grooten +myrobolanboom vermeerderen. En daar mijn godvruchtigen dit doen voor +het genoegen en het welzijn van het dorp, waar zij verblijven, mogen +zij rondom den schoonen en heiligen vijgeboom een liefelijk verblijf +hebben bij het volbrengen van vrome daden.”</p> +<p>Wij hebben hier nog niet de kloosters alzoo, doch: een +overgangsvorm. Terwijl in den eersten tijd Boeddha’s monniken +twee aan twee uitgingen ter bekeering, zien wij hen nu meer bepaalde +woonplaatsen innemen in de nabijheid van eenig dorp. Straks komen zij +in kloosters, in gebouwen te wonen.</p> +<p>We kunnen echter, met het oog op de toestanden in +Açoka’s tijd, dezen overgang zeer goed begrijpen.</p> +<p>Açoka toch had Indië veroverd, en had nu noodig een +leger van verlichte monniken ten einde zijn rijk voor het Boeddhisme te +winnen. Dat groote leger moest worden gevoed: vandaar dat aan dorpen en +steden werd opgedragen voor de monniken te zorgen: ook nu nog een +geliefkoosde taak der leeken in Boeddhistische landen. Vandaar ook de +zoo uitgebreide aanplantingen van mango’s, bananen enz. Ook van +de planting van deze boomsoorten wordt in een der edicten van +Açoka gesproken.</p> +<p>Uit deze opschriften blijkt voorts dat er drie jaarlijksche groote +feesten waren in die oude dagen, wier datum in verband met de maan werd +vastgesteld, feesten, waarbij olifanten, toortsen, optochten enz. te +pas kwamen. Tempels schenen er toen nog niet te zijn, de godsdienstige +plechtigheden hadden plaats in tempels van ongekorven hout met de +sterren als lampen. Açoka deed wat hij kon om het Boeddhisme uit +te breiden, en, al gingen de monniken in die dagen ook reeds zwijgend +rond, toch waren zij waarschijnlijk overigens niet zoo gesloten, hun +taak toch was: propaganda maken voor het nieuwe geloof, waarbij hun +echter werd ingeprent vriendelijk en meegaand te zijn tegen de +„ketters.” Door zulke verzoenende manieren zullen zelfs de +ketters gunstig worden gestemd en zulk een gedrag zal het aantal +bekeerlingen doen toenemen.<a id="xd20e3684" name="xd20e3684"></a></p> +<p>Dat het echter toch propaganda moest zijn, blijkt uit het volgende +in een der edicten:</p> +<p>„Sinds langen tijd zijn er geen dienaars van den godsdienst +geweest, die, zich bewegende onder de ongeloovigen, hen met een +overstrooming van godsdienst overstelpten, met een <span class= +"pagenum">[<a id="pb146" href="#pb146" name= +"pb146">146</a>]</span>overvloed van heilige leeringen. Door Cambodja, +Gāndhāra, Surasthra, Petenica en elders zijn er nu aangewezen +(als zendelingen), die hun weg vinden tot op de uiterste grenzen der +barbaarsche landen, voor het heil van allen. Omgaande zoowel met de +gevreesden als met de geachten, in Pataliputra zoowel als in vreemde +plaatsen, betere dingen leerende, zullen zij overal +doordringen.”</p> +<p>Zoo zwerven dus Açoka’s monniken als echte huisloozen +(pavajitāni) overal rond om hun nieuw Evangelie te brengen.</p> +<p>Ook voor het uitwendige van den godsdienst deed Açoka veel. +Hij bouwde vier stūpa’s (grafheuvels) ter eere van den +Verlichte: één op de plaats, waar de Verlichte was +geboren, één waar hij de verlichting deelachtig werd, +één te Benares, waar hij het eerst predikte, +één te Kusinārā, waar hij het Nirvāna +inging.</p> +<p>Men weet welke gedachten men over de stūpa’s had. Een +dood man was volgens de oude Indiërs (en nog is er iets van dat +geloof over) machtiger dan een levend persoon. Meestal stelde men zich +voor dat zijne kracht zich openbaarde, waar zijn lijk rustte, en men +groef zelfs daarbij heilige vijvers, waar een buitengewone versterking +den vereerders der heiligen ten deel viel. Over het graf bouwde men dan +een koepeldak, daar vereerde men de dooden en bracht hun offers. Zoo nu +deed men met Boeddha ook. In eene oude Chineesche Boeddhistische +liturgie heet het: <span class="corr" id="xd20e3699" title= +"Niet in bron">„</span>Ik beschouw het gewijde altaar als eene +koninklijk edelgesteente, waarbij de schaduw (geest) van Sākya +Tathāgata verschijnt.”</p> +<p>Zoo dacht men dus, bij de vereering der stūpa’s in +gemeenschap te komen met Boeddha. Eer kunnen wij dus zeggen dat er in +Açoka’s Boeddhisme eenig bijgeloof was, dan dat wij hem +beschuldigen van een soort atheïsme, als hoedanig sommige +geleerden het oorspronkelijk Boeddhisme willen opvatten.</p> +<p>Açoka deed nog iets anders van groote beteekenis. Hij riep +een kerkvergadering te Patna bijeen in het jaar 244 v. C. waarop vooral +over de gewijde boeken werd gehandeld. Naar het schijnt werd het +volgende (blijkens een der opschriften des konings) vastgesteld:</p> +<p>„Het is wel bekend, heeren, hoe ver mijn eerbied en mijn +geloof in Boeddha, Dharma en Sangha gaan. Alles wat onze heer Boeddha +heeft gesproken is wèl gesproken. Daarom, heeren, moet het +inderdaad worden beschouwd als van onbetwistbaar gezag. Zoo zal het +ware geloof lang duren. Alzoo<span class="corr" id="xd20e3708" title= +"Bron: .">,</span> mijne heeren, eer ik met de hoogste vereering deze +godsdienstige werken: <span class="pagenum">[<a id="pb147" href= +"#pb147" name="pb147">147</a>]</span>Vinayasamaka (lessen in +discipline)<span class="corr" id="xd20e3713" title= +"Niet in bron">,</span> Aryavasas (de bovennatuurlijke krachten der +Arya’s), Anāgatabhayas (de verschrikkingen der toekomst), +Munigāthas (het leven van Boeddha in versmaat), Upatisapasina (de +vragen van Upatishya), Moneyasūta (de Sūtra van het innerlijk +leven) en de vermaning tot Rāhula over valschheid, uitgesproken +door onzen heer Boeddha<a class="noteref" id="xd20e3716src" href= +"#xd20e3716" name="xd20e3716src">111</a>. Deze godsdienstige werken, +heeren, wil ik dat de monniken en nonnen, ter bevordering van hun +invloed ten goede, voortdurend zullen bestudeeren en zich +herinneren.”</p> +<p>Sommige geleerden beschouwen dit als een uittreksel, waarin +Açoka de voornaamste stukken uit een, toen reeds bestaanden +canon opnoemt, zoo b. v. Rhys Davis. Anderen meenen, dat juist het +concilie van Patna, waarvan dit ontwerp de besluiten meedeelt, op +aansporen van den koning een aanvang maakte met den canon. Mij komt +deze laatste meening waarschijnlijk voor. De zeven hier genoemde +geschriften zijn allen bekend. Wat de vragen van Upatishya aangaat, dat +dit geschrift hier voorkomt is niet onbelangrijk. Immers wat is de +vraag die Upatishya bezighoudt? Hij ziet van een heuveltop een feest, +waarop zeer velen zich vermaken. Eensklaps overvalt hem de gedachte: +over twee honderd jaren zullen alle deze levende wezens een prooi zijn +van den dood.<a class="noteref" id="xd20e3721src" href="#xd20e3721" +name="xd20e3721src">112</a> Indien daar is een beginsel van +verwoesting, kan daar dan niet evengoed een beginsel van leven zijn? +Niemand kan deze vraag beantwoorden, doch Athadzi loste hem deze op +door hem Boeddha’s Dharma te leeren. Doet niet ook het opnemen +van dit geschrift ons vermoeden dat het oorspronkelijk Boeddhisme niet +de ultra pessimistische leer was, die sommigen er van willen maken?</p> +<p>Açoka was dus de man, die, door het bijeenroepen eener groote +vergadering, welke de bovengenoemde geschriften ijkte, den grondslag +legde tot de gansche, vrij omvangrijke Boeddhistische gewijde +literatuur. De hoofdzaak daarvan vormen de drie Pitaka’s +(korven), welke onder dien naam door de zuidelijke Boeddhisten voor +heilig en oud worden gehouden, doch wier boeken ook bij de meeste +andere Boeddhisten in eere zijn. Deze drie korven bevatten tal van +geschriften: de eerste korf bevat Vinaya (de tucht), de tweede Dharma +(de <span class="pagenum">[<a id="pb148" href="#pb148" name= +"pb148">148</a>]</span>leer), de derde Abhidharma (het +bovennatuurlijke). Een groot deel dezer gewijde geschriften is +tegenwoordig uitgegeven in de serie: <span lang="en">Sacred Books of +the East</span> (gewijde boeken van het oosten.)</p> +<p>In het eerste gedeelte komt o. a. voor de vroeger reeds besproken +Patimōkha (biechtrede), in het tweede o. a. Dhammapada, een +verzameling van schoone spreuken en Jataka’s, verhalen over +vroegere levens van Boeddha, een rijke bron van oud-Indisch denken en +gevoelen.</p> +<p>Onder de Boeddhistische werken buiten deze drie Pitaka’s +kunnen wij vooral noemen het „Lalita Vistara,” waarin wij +de levensgeschiedenis van Boeddha in romantischen vorm vinden +meegedeeld. Langzamerhand zijn deze boeken bij elkaar gekomen en door +de Boeddhisten in hooge waarde erkend.</p> +<p>Doch wij keeren na deze uitweiding tot Açoka terug. Hij +maakte blijkbaar met de doorvoering der Boeddhistische beginselen +vollen ernst. In een zijner edicten heet het „dat er nooit in +eenig vroeger tijdperk een systeem van onderwijs, toepasselijk op +iederen tijd en iedere daad is geweest, als wat nu door mij is +ingericht.”</p> +<p>In een ander stuk heet het: „De voornaamste middelen die ik u +verschaft heb om dit uit te werken zijn de instructies, die ik u +gegeven heb. Gij zijt gesteld over honderde en duizende menschelijke +wezens om te winnen de liefde der welgezinden. Ieder mensch is mijn +kind, en mijn wil is dat mijne kinderen allen mogelijken voorspoed +mogen genieten in deze wereld en geluk in de volgende. Ik heb dezelfde +begeerte voor alle menschen.”</p> +<p>Deze laatste order gaf hij aan zijne rajuka’s, waarschijnlijk +leekenbeambten: zij moesten dus, evenals de monniken, werken voor de +uitbreiding van den nieuwen godsdienst. Waarschijnlijk echter heeft hij +door een en ander den grondslag gelegd voor de latere <span class= +"corr" id="xd20e3742" title="Bron: hierarchie">hiërarchie</span> +in sommige Boeddhistische landen, die zooveel overeenkomst heeft met de +<span class="corr" id="xd20e3745" title= +"Bron: Roomsch-Katholieke">Roomsch-Catholieke</span> +priesterheerschappij. Doch: daar mogen wij hem de schuld niet van +geven. Als wij nagaan wat Açoka wilde, dan moeten wij dezen +Constantijn van het Boeddhisme bewonderen, die—geheel anders dan +de Christelijke Constantijn—niet uit politieke, maar uit +<span class="corr" id="xd20e3748" title= +"Bron: religieuse">religieuze</span> en zedelijke overwegingen handelde +en zijn beste krachten inspande om de zijns inziens ware beginselen van +het nieuwe geloof te doen doorwerken in zijn rijk. Geen wonder dat hij +in hooge eere staat bij de volgelingen van Boeddha. <span class= +"pagenum">[<a id="pb149" href="#pb149" name="pb149">149</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch4.8" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">VIII. Uitbreiding en ontaarding van het +Boeddhisme.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Açoka zond zendelingen uit naar verschillende +oorden, ten einde overal voor het Boeddhisme propaganda te maken. O. a. +ging zijn zoon Mahinda naar Ceylon, een eiland dat ook nu nog aan het +Boeddhisme getrouw is. Vandaar uit is het weer naar Birma, Siam en Java +verbreid. In Birma deed het 450 jaar na C. zijn intocht. Op Java had +het in de 13<sup>e</sup> eeuw een grooten bloei bereikt, toen toch werd +daar de beroemde Boro-Boedoer, een groote Boeddhistische tempel, +gebouwd, waarvan de ruïnen nog thans <span class="corr" id= +"xd20e3760" title="Bron: lieders">ieders</span> verbazing wekken. Later +werd het daar door den Islam geheel verdrongen.</p> +<p>In al deze streken hield men zich vooral aan de straks reeds +genoemde drie Pitaka’s. En zoo is dan ook in Birma en Siam het +Boeddhisme vrij zuiver bewaard gebleven. Het moge al ondergaan hebben +den invloed der Mahayana<a class="noteref" id="xd20e3765src" href= +"#xd20e3765" name="xd20e3765src">113</a>, die het nieuwe geloof +pessimistischer en minder religieus opvatte dan de stichter, aan +Boeddha’s leer geheel vreemde leeringen zijn hier niet +ingeslopen.</p> +<p>In Indië heeft het zich nog eenige eeuwen na Christus +gehandhaafd, doch ongeveer de 12<sup>e</sup> eeuw was het bijna overal +door het Brahmanisme verdrongen. Vanwaar dit verschijnsel? Er een +uitvoerig antwoord op te geven, zou vele bladzijden vereischen en ook +vallen buiten het kader van dezen arbeid. Alleen komt het mij voor dat +ontaarding van de oorspronkelijke beginselen hierop invloed had. Wat +die ontaarding betreft, zij moet allereerst gezocht worden in de +zooeven genoemde Mahayana, de school van den grooten overtocht, die +feitelijk den Allerhoogste onttroonde en leerde dat Boeddha zelf was +vernietigd en uit niets en tot niets de weg was voor allen.</p> +<p>Die Mahayana heeft in Indië ten gevolge gehad dat een reactie +opkwam, die ten slotte van de oorspronkelijk zedelijke religie een +magische maakte en veel uit het oude Brahmanisme weer opnam. Beide deze +invloeden hebben het hunne gedaan om het Boeddhisme te ondermijnen en +de overwinning van het Brahmanisme te verzekeren in het grootste +gedeelte van Indië.</p> +<p>Daarbuiten echter heeft het zich krachtig gehandhaafd, niet alleen +in Birma en Siam, alsook op het eiland Ceylon, maar is het zelfs +doorgedrongen in Tibet, in China en in Japan. In Ceylon, Birma en Siam +bleef het, zoo wij reeds opmerkten, vrij zuiver bewaard, terwijl het +zich in China en Japan met andere <span class="pagenum">[<a id="pb150" +href="#pb150" name="pb150">150</a>]</span>godsdiensten vermengde. Wat +de tegenwoordige Chineezen betreft, uit drie bronnen is afgeleid hun +geestelijk leven: Kong tsze, Lao tsze en Boeddha. Bij de Japanners is +het Boeddhisme met den ouden volksgodsdienst, het Shintoïsme, +samengesmolten.</p> +<p>Zeer merkwaardig is echter de ontaarding van het Boeddhisme in +Tibet. Daar kwam het in een onbeschaafd land, onder een ruw volk: +’t gevolg was dat de geestelijke godsdienst hier slechts ingang +kon vinden in verbasterden vorm.</p> +<p>Hetzelfde geschiedde, zoo men weet, met het Christendom, dat is +ontwikkeld tot Roomsch-Catholicisme door dezelfde invloeden: omdat het +alleen als een godsdienst van gezag de heidenen kon winnen. ’t Is +voorts merkwaardig zoo groot als de overeenkomst is tusschen het +Tibetaansch Boeddhisme en het Roomsch-Catholieke Christendom.</p> +<p>Naar men weet gelooft de Roomsch-Catholieke kerk dat de geest van +Christus alléén in hare kerk woont, op bizondere wijze +die kerk bestuurt en dat deze geest hare priesters en vooral haren paus +bezielt. Zoo nu denken de Tibetaansche Boeddhisten er ook over. Zij +gelooven aan Avalokitesvara, den geest van Boeddha, die in de kerk +woont. De naam Avalokitesvara beteekent: de Heer, die van omhoog +nederziet.</p> +<p>Behalve Avalokitesvara hebben zij nog een aantal andere +Boeddha’s die in den hemel leven, anderen, die op de aarde leven +of geleefd hebben enz. Ten slotte kwamen zij zelfs tot +Ādi-Boeddha: den eersten Boeddha, uit wien dan de andere +Boeddha’s en met hem de werelden emaneerden. Uit Ādi-Boeddha +waren namelijk—na vijf meditatiën van dezen—de vijf +Dhyani-Boeddha’s gevloeid, de beheerschers van bovenaardsche +gewesten, uit dezen wederom de bij hen behoorende Bodhisatwa’s +(toekomstige Boeddha’s), en—ieder van hen deed uit zich +voortkomen een gansche wereld. De tegenwoordige is dan een maaksel van +Avalokitesvara. Daarmee ging gepaard een ontaarden van den godsdienst +in magische formules en uiterlijke vormen. Woorden kwamen boven daden. +Iedere Tibetaan heeft een rozenkrans van 108 kralen om daarmee zijn +goede woorden te tellen: vooral vele woorden moeten het zijn.</p> +<p>Ja, om zegeningen te verkrijgen van al de hemelsche wezens, waarmede +zijne verbeelding de wereld bevolkt, heeft de Tibetaan zelfs +gebedsmolens of wielen: met heilige spreuken beplakt. Tibet is er vol +van: zij staan bij iederen weg, in elke straat.</p> +<p>Dan heeft men ook lange staken, waaraan vlaggen zijn bevestigd, +<span class="pagenum">[<a id="pb151" href="#pb151" name= +"pb151">151</a>]</span>waarop het heilige woord: Om Mani Padme Hum (het +juweel is in de lotus d. i.: de zelfscheppende kracht is in de +wereld<a class="noteref" id="xd20e3794src" href="#xd20e3794" name= +"xd20e3794src">114</a><span class="corr" id="xd20e3796" title= +"Niet in bron">)</span>. Telkens als die spreuk bij een windvlaag ten +hemel wijst, wordt een gebed opgezonden.</p> +<p>Wij zagen dat volgens de Boeddhisten Avalokitesvara in de gemeente +woont. Boven alles echter woont deze in den Dalai-Lama, den +Boeddhistischen paus in Tibet, en de chutuktu’s, zooveel als zijn +kardinalen. Deze paus is Ādi-Boeddha’s plaatsvervanger op +aarde, onfeilbaar is hij niet alleen, maar ook is hij wereldlijk vorst +over Tibet, evenals voorheen de paus overeen deel der Christenheid.</p> +<p>Dat de overeenkomst met Rome groot is, is door tal van Roomsche +zendelingen erkend, sommigen van hen gingen zoover, dat zij zeiden: de +duivel heeft hier het werk van God nagemaakt.</p> +<p>De eerwaarde pater <span class="corr" id="xd20e3805" title= +"Bron: Disderi">Desideri</span>, die in het jaar 1714 Tibet bezocht, +zegt: „De lama’s hebben eene tonsuur evenals onze priesters +en zijn tot levenslangen ongehuwden staat verplicht. Zij bestudeeren +hunne geschriften in een taal en in letters, die van de gewone teekens +verschillen. Zij zeggen gebeden in koor. Zij dienen den tempel, bieden +offeranden aan en houden de lampen altijd brandende. Aan God offeren +zij koren en gerst, deeg en water in kleine vazen, die zeer schoon +worden gehouden. Het voedsel dat alzoo geofferd wordt, beschouwen zij +als gewijd, en zij eten het.”</p> +<p>Ook zekere pater <span class="corr" id="xd20e3810" title= +"Bron: Grüeber">Grueber</span>, die in 1661 Tibet doorreisde, was +er door getroffen. „Hij merkte op, dat de kleedij der +lama’s overeenkwam met die, welke ons in oude schilderstukken van +de Apostelen is overgeleverd. Ten tweede, dat de tucht der kloosters en +der verschillende priesterklassen zeer gelijkt op die der Roomsche +kerk. In de derde plaats, dat het denkbeeld van een vleeschwording +evenals het geloof aan paradijs en vagevuur aan beiden gemeen is. In de +vierde plaats merkte hij op dat zij offers gaven en aalmoezen, diensten +hielden en gebeden opzeiden voor de dooden, evenals de <span class= +"corr" id="xd20e3813" title= +"Bron: Roomsch-Katholieken">Roomsch-Catholieken</span>. In de vijfde +plaats, hadden zij nabij Lhassa kloosters, door dertig duizend monniken +en nonnen bewoond, welke allen, behalve nog andere geloften, die van +armoede, gehoorzaamheid en kuischheid aflegden: evenals de Roomsche. In +de zesde plaats hadden zij biechtvaders, die van de hoogere +lama’s <span class="pagenum">[<a id="pb152" href="#pb152" name= +"pb152">152</a>]</span>of bisschoppen hun bevoegdheid ontvingen en die +daardoor de macht hadden de biecht te hooren, boetedoeningen op te +leggen en absolutie te geven. Ook hadden zij de gewoonte gewijd water +te gebruiken, bij hun diensten om beurten te zingen, voor de dooden te +bidden.”</p> +<p>Gemelde pater meende daarom, dat dit alles niet mogelijk was, tenzij +de oude boeken der lama’s den invloed van het Christendom hadden +ondergaan. Wij kunnen dit gevoelen niet deelen: veeleer komt het ons +voor dat aan het omgekeerde is te denken. Doch: dit punt hier te +behandelen, hoe belangrijk het zij, (want er is inderdaad +overeenstemming tusschen de persoon, de legende, de latere ontwikkeling +der leer bij Christus en Boeddha) ligt niet op onzen weg. Alleen willen +wij nog een beschrijving geven van een godsdienstoefening, zooals men +die houdt in den hoofdtempel van het Tibetaansche Boeddhisme, de +kathedraal te Lhassa.</p> +<p>„Door een ruime hal, waarin men gewijd water en rozenkransen +kan koopen, en waar vier beelden der aartsengelen staan, komt men den +tempel binnen. De muren zijn bedekt met ruw bewerkte schilderijen uit +de legende van Boeddha. Het dak wordt gedragen door zes zware pilaren, +met snijwerk versierd. De kerk zelf is een lang schip: door twee rijen +pilaren van twee zijvleugels en door zilveren opengewerkte schermen van +twee groote koren gescheiden. In ieder dier zijvleugels zijn veertien +kapellen. Aan het einde der kerk is de heilige plaats, bevattend +vijftien tafels, met juweelen voorzien, met mystieke zinnebeelden van +Sang-Sāra en andere scheppingen van Boeddhistische metaphysica. In +de verste nis bevindt zich in een overwelfde ruimte het beeld van den +vergoodden Gautama Boeddha.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3823" title= +"Niet in bron">„</span>Ter linkerzijde daarvoor is de troon van +den Dalai-Lama, ter rechterzijde van den Pantschen Lama. Daarbij, in +rangorde, langzaam in glans verminderend, de zetels der +Chutuktu’s (kardinalen), abten en der achttien orden van de +lagere geestelijkheid.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3827" title= +"Niet in bron">„</span>Tegenover het beeld is het hoog altaar of +de offertafel: verscheiden treden boven de vloer; met trappen +toegankelijk. Op de bovenste trappen staan gouden, zilveren en steenen +beelden, op de lagere trappen klokken, lampen, wierookhouders en andere +gewijde gereedschappen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3831" title= +"Niet in bron">„</span>Op het geluid van een hoorn of trompet +verzamelt zich de geestelijkheid in den ingang (de straks genoemde hal) +in ambtsgewaad. Bij het derde trompetgeschal zet de stoet zich in +beweging, <span class="pagenum">[<a id="pb153" href="#pb153" name= +"pb153">153</a>]</span>met den levenden Boeddha aan het hoofd. Als deze +levende Boeddha op zijn troon is gezeten buigt ieder der priesters +driemaal voor hem en gaat dan met gekruiste beenen op den divan zitten, +overeenkomstig zijn rang. Een bel klinkt en allen zeggen op: de drie +toevluchten,<a class="noteref" id="xd20e3836src" href="#xd20e3836" +name="xd20e3836src">115</a> de tien voorschriften<a class="noteref" id= +"xd20e3839src" href="#xd20e3839" name="xd20e3839src">116</a> en andere +formules. Na eenige stilte gaat wederom de bel en langere stukken uit +de heilige boeken worden door de priesters in koor gezongen. Als het +een feestdag is, wordt het hoogtepunt van den dienst bereikt in het +Tuisol, of gebed voor heiliging, als de offers zijn gezegend.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3846" title= +"Niet in bron">„</span>Een bel klinkt, en al de monniken heffen +luide een gebedshymne aan, waarin gevraagd wordt dat de geesten van al +de Boeddha’s mogen tegenwoordig zijn.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3851" title= +"Niet in bron">„</span>Een van hen heft boven zijn hoofd een +spiegel, naar het schijnt om hierop het beeld van den geest op te +vangen, als deze verschijnt; een tweede heft een drinkkan op, een derde +een mystiek zinnebeeld van de wereld, een vierde een schaal<span class= +"corr" id="xd20e3854" title="Bron: :">;</span> en nog andere geheiligde +gereedschappen en mystieke symbolen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3858" title= +"Niet in bron">„</span>Onderwijl worden de stemmen der zangers en +het geluid van bellen, trommels en trompetten al sterker, en de kerk +wordt met wierookwalmen vervuld.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3862" title= +"Niet in bron">„</span>De monnik met de drinkkan werpt +herhaaldelijk water, met suiker en saffraan vermengd, over den spiegel. +Het water vloeit over den spiegel naar het zinnebeeld der wereld en +wordt beneden in een schaal opgevangen. Telkens na gebruik wordt de +spiegel met een zijden doek afgeveegd.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e3866" title= +"Niet in bron">„</span>Het mengsel wordt nu in een andere kruik +gedaan: enkele droppels bevochtigen de handen der dienstdoende monniken +die er de kroon van hun geschoren kruin, hun voorhoofd en hun borst mee +aanraken. Eerbiedig slikt hij dan de overblijvende droppels in, en zoo +doende, meent hij op mystieke wijze deel te verkrijgen aan het +goddelijk wezen, welks beeld opgevangen is op den spiegel, waarover het +water is geloopen.”</p> +<p>Tot zoover over het Lamaïsme. Wat een afstand scheidt ons hier +van den verheven stichter zelf, die, wars van ceremoniën +<span class="pagenum">[<a id="pb154" href="#pb154" name= +"pb154">154</a>]</span>en plechtigheid, door zelfverzaking en +overpeinzing den weg vond tot den grooten Vrede. Helaas, dat ditzelfde +verschijnsel ons overal treft, welken godsdienst wij ook beschouwen: +straks zullen wij het ook elders zien. Doch: kàn dat anders? Kan +een frissche bergstroom zuiver blijven tusschen vuile moerassen? Kan +het reine denken, het zuiver gevoelen blijven wonen in een onreine, +gebrekkige menschheid?</p> +<p>Hoe hooger dan ook de volken stonden, des te meer wordt de zuivere +geest bewaard: meer is er van Boeddha’s geest gebleven in Birma +dan in <span class="corr" id="xd20e3875" title= +"Bron: Thibet">Tibet</span>. Toch: de schat is er nog wel, ook in dat +laatste land, al wordt zij daar opgeborgen in aarden vaten die er niet +bij passen. Niet te vergeefs leefden de groote denkers en strijders der +menschheid. <span class="pagenum">[<a id="pb155" href="#pb155" name= +"pb155">155</a>]</span></p> +</div> +</div> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote" lang="fr"><span class="label"><a class="noteref" +id="xd20e915" href="#xd20e915src" name="xd20e915">1</a></span> Essai +sur la legende du Buddha. Paris 1875.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e964" href="#xd20e964src" name="xd20e964">2</a></span> +Vleeschwording der godheid, m. a. w. die teekenen zouden toonen dat hij +een vleeschwording der godheid was.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1019" href="#xd20e1019src" name="xd20e1019">3</a></span> Een +bekend Boeddhistisch geschrift.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1022" href="#xd20e1022src" name="xd20e1022">4</a></span> M. a. w. +een der vroegere openbaringen van de godheid.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1035" href="#xd20e1035src" name="xd20e1035">5</a></span> God des +doods, zie Brahmanisme op blz. 9.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1042" href="#xd20e1042src" name="xd20e1042">6</a></span> De vijf +gehechtheden, hiermede worden bedoeld: lichamelijkheid, +gewaarwordingen, voorstellingen, neigingen en bewustzijn. De bedoeling +van dezen eenigszins duisteren zin, uit Boeddhistische teksten +ontleend, is waarschijnlijk: waar men de vijf gehechtheden heeft +achtergelaten zal geen ouderdom, ziekte of dood zijn. Waar men dus +verheven is boven strijd en moeite.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1060" href="#xd20e1060src" name="xd20e1060">7</a></span> Amrita, +letterlijk: levensdrank.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1079" href="#xd20e1079src" name="xd20e1079">8</a></span> +Rishi’s, zie Brahmanisme blz. 8.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1086" href="#xd20e1086src" name="xd20e1086">9</a></span> Jina = +iemand, die zijn lagere natuur bedwingt.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1093" href="#xd20e1093src" name="xd20e1093">10</a></span> Dit +ziet op vroegere levens van den Boeddha.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1104" href="#xd20e1104src" name="xd20e1104">11</a></span> De +boom, waaronder Boeddha tot het ware inzicht kwam.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1107" href="#xd20e1107src" name="xd20e1107">12</a></span> = +Levensdrank onsterfelijk.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1140" href="#xd20e1140src" name="xd20e1140">13</a></span> +Jaarlijks stierf de zonnegod als zonnepaard (ons sterrenbeeld aries = +de ram) om volgens de Indiërs alle vleesch te redden. Vandaar ook +het paardenoffer.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1205" href="#xd20e1205src" name="xd20e1205">14</a></span> M. a. +w.: Wat is de oorzaak der wedergeboorte?</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1222" href="#xd20e1222src" name="xd20e1222">15</a></span> M. a. +w.: Waar de begeerte is gedood, daar wordt men van wedergeboorte +verlost.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1243" href="#xd20e1243src" name="xd20e1243">16</a></span> +Mahāvagga I. 5. 2 enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1261" href="#xd20e1261src" name="xd20e1261">17</a></span> Teeken +van eerbied.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1326" href="#xd20e1326src" name="xd20e1326">18</a></span> Zie +blz. 50.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1329" href="#xd20e1329src" name="xd20e1329">19</a></span> +Mahāvagga I. 6. 10.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1340" href="#xd20e1340src" name="xd20e1340">20</a></span> +„Voleindigde”<span class="corr" id="xd20e1342" title= +"Niet in bron">,</span> titel <a id="xd20e1345" name= +"xd20e1345"></a>waarmee Boeddha<a id="xd20e1347" name="xd20e1347"></a> +zichzelf noemde, evenals Jezus sprak van „de Zoon des +Menschen”.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1357" href="#xd20e1357src" name="xd20e1357">21</a></span> +„Nirvāna” een woord over welks beteekenis veel +verschil is. De Boeddhisten duiden er het hoogste heil mee aan, dat +boven alle lust is verheven.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1396" href="#xd20e1396src" name="xd20e1396">22</a></span> Hiermee +worden bedoeld de vijf elementen, waaruit volgens het Boeddhisme de +menschelijke persoonlijkheid bestaat. Zij worden ook wel genoemd de +vijf Skandha’s, en zijn: lichamelijkheid, gewaarwordingen, +voorstellingen, neigingen en bewustzijn.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1406" href="#xd20e1406src" name="xd20e1406">23</a></span> In den +zin van „begeerte”.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1409" href="#xd20e1409src" name="xd20e1409">24</a></span> +Hernieuwd bestaan.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1442" href="#xd20e1442src" name="xd20e1442">25</a></span> Een +geijkte formule zijn deze woorden ook thans nog in het Boeddhisme.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1457" href="#xd20e1457src" name="xd20e1457">26</a></span> +Feitelijk vormen de Boeddhisten, zooals wij nader zien zullen een +monnikengemeente, doch ook als leek kon men den verlichte eeren en hem +volgen op een afstand.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1469" href="#xd20e1469src" name="xd20e1469">27</a></span> +Asceet.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1474" href="#xd20e1474src" name="xd20e1474">28</a></span> Men zie +op blz. 51 en 52 Boeddha’s bespiegeling onder den +Bō-boom.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1483" href="#xd20e1483src" name="xd20e1483">29</a></span> +getiteld: „De vraag van Upatisa” (een andere naam voor +Sāriputta.)</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1496" href="#xd20e1496src" name="xd20e1496">30</a></span> +Sānjaya’s leerlingen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1519" href="#xd20e1519src" name="xd20e1519">31</a></span> +<span class="corr" id="xd20e1520" title= +"Bron: Rishis">Rishi’s</span>, zie over hen blz. 8.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1526" href="#xd20e1526src" name="xd20e1526">32</a></span> Volgens +het Boeddhistische geschrift „Dhamma pada”, een +verzameling, grootendeels van spreuken.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1556" href="#xd20e1556src" name="xd20e1556">33</a></span> +Jātaka: d. w. z. verhalen over vroegere levens.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1579" href="#xd20e1579src" name="xd20e1579">34</a></span> De +leer, de wet.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1606" href="#xd20e1606src" name="xd20e1606">35</a></span> De +Boeddhistische monniken hadden en hebben haar en baard afgeschoren.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1613" href="#xd20e1613src" name="xd20e1613">36</a></span> De +oudste naam der Boeddhisten.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1653" href="#xd20e1653src" name="xd20e1653">37</a></span> Dat +later het Boeddhisme de verdrukten hielp verlossen, zullen wij zien als +wij over koning Açoka handelen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1667" href="#xd20e1667src" name="xd20e1667">38</a></span> Zie +blz. 63.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1672" href="#xd20e1672src" name="xd20e1672">39</a></span> +d<span class="corr" id="xd20e1674" title="Niet in bron">.</span> i. +kloosters.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1685" href="#xd20e1685src" name="xd20e1685">40</a></span> Zie +bladz. 58.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1731" href="#xd20e1731src" name="xd20e1731">41</a></span> Het +verhaal over Visākhā in Mahāvagga. VIII. 15.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1751" href="#xd20e1751src" name="xd20e1751">42</a></span> +Mahā Prajāpatī.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1774" href="#xd20e1774src" name="xd20e1774">43</a></span> Deze +aanhaling zoowel als het thans volgend verhaal naar Dīgka +Nikāya.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1824" href="#xd20e1824src" name="xd20e1824">44</a></span> H. +Fielding. De ziel van een volk. (Het Boeddhisme als volksgeloof in +Burma). vertaald door F. Ortt. ’s-Gravenh. 1900.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1829" href="#xd20e1829src" name="xd20e1829">45</a></span> Volgens +Anguttara Nikāya.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1849" href="#xd20e1849src" name="xd20e1849">46</a></span> Zie +blz. 56.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1854" href="#xd20e1854src" name="xd20e1854">47</a></span> Een +Cingaleesch Boeddhistisch geschrift.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1869" href="#xd20e1869src" name="xd20e1869">48</a></span> Dit is +de waarschijnlijke afwerking van dezen niet afloopenden zin.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1874" href="#xd20e1874src" name="xd20e1874">49</a></span> De +hooge verlichting in de rede.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1879" href="#xd20e1879src" name="xd20e1879">50</a></span> Ook +Prof. Rhys Davis, die overigens daartoe wel geneigd is, erkent het +geloof der oude Boeddhisten in een bovennatuurlijke kennis, +Abhinnā, en bovenzinnelijke vermogens, Iddhi. Men zie zijn +<span lang="en">Buddhism</span>. 1899. pag. 174.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1970" href="#xd20e1970src" name="xd20e1970">51</a></span> Hier +wordt geteekend „de kracht van vriendelijke gedachten”, ook +tegenwoordig wel bekend, waarop wij wellicht later nog terugkomen. Men +zie ook blz. 76.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e1998" href="#xd20e1998src" name="xd20e1998">52</a></span> +Dhammapada.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2007" href="#xd20e2007src" name="xd20e2007">53</a></span> +Dhammapada.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2018" href="#xd20e2018src" name="xd20e2018">54</a></span> Het +licht van Azië. vert. door Dr. H. U. Meyboom. Amsterdam. 1881. +blz. 166, 167.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2051" href="#xd20e2051src" name="xd20e2051">55</a></span> Zie +bladz. 172. a. w.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2128" href="#xd20e2128src" name="xd20e2128">56</a></span> Bhikshu += bedelaar, Muni = zwijgende, omdat de monniken zwijgend rondgingen met +hun aalmoezenschaal.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2147" href="#xd20e2147src" name="xd20e2147">57</a></span> +Chineesch spreekwoord.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2159" href="#xd20e2159src" name="xd20e2159">58</a></span> De +boven aangehaalde spreuken zijn aan verschillende Boeddhistische +geschriften ontleend.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2272" href="#xd20e2272src" name="xd20e2272">59</a></span> Uit +Mahāvagga, deze rede zou gericht zijn tot de duizend kluizenaars +van Uruvelā.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2316" href="#xd20e2316src" name="xd20e2316">60</a></span> Men +vergelijke ook op blz. 71 het gesprek met een Brahmaan over het ware +offer.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2337" href="#xd20e2337src" name="xd20e2337">61</a></span> Uit +Mahāvagga.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2347" href="#xd20e2347src" name="xd20e2347">62</a></span> Uit +Doedhā-vitakha Sutta.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2354" href="#xd20e2354src" name="xd20e2354">63</a></span> Naar +het water.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2385" href="#xd20e2385src" name="xd20e2385">64</a></span> +Chineesche uitdrukking voor Nirvāna.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2430" href="#xd20e2430src" name="xd20e2430">65</a></span> Soort +van vergiftige slang.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2438" href="#xd20e2438src" name="xd20e2438">66</a></span> Een +soort vogel.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2467" href="#xd20e2467src" name="xd20e2467">67</a></span> Of +Iddhi = door haar in „verrukking van zinnen” te +brengen<span class="corr" id="xd20e2469" title= +"Niet in bron">.</span></p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2478" href="#xd20e2478src" name="xd20e2478">68</a></span> +Letterlijk: oud man, een soort Boeddhistische heilige.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2489" href="#xd20e2489src" name="xd20e2489">69</a></span> +Vrouwenverblijf.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2509" href="#xd20e2509src" name="xd20e2509">70</a></span> +Indische wetboek van voor-Boeddhistischen oorsprong. Thans o.a. nog in +Birma geëerd.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2518" href="#xd20e2518src" name="xd20e2518">71</a></span> Lieden +die tot geen caste behooren, dus verachtten in de maatschappij.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2529" href="#xd20e2529src" name="xd20e2529">72</a></span> Soort +muziekinstrument.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2709" href="#xd20e2709src" name="xd20e2709">73</a></span> +Goudstukken.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2751" href="#xd20e2751src" name="xd20e2751">74</a></span> nl. +Boeddha, Dharma, Sangha: de verlichte, de leer, de gemeente.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2816" href="#xd20e2816src" name="xd20e2816">75</a></span> +Mahayana, groote overtocht, Hinayana, kleine overtocht. Alzoo heeten de +twee scholen, waarin het oorspronkelijke Boeddhisme zich splitste en +die beiden hun eigenaardige opvattingen en litteratuur bezaten.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2825" href="#xd20e2825src" name="xd20e2825">76</a></span> +Açoka was koning over een deel van Indië in de +3<sup>e</sup> eeuw voor Christus.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2870" href="#xd20e2870src" name="xd20e2870">77</a></span> Rahat +of Arahat: een, die niet meer wederom geboren behoeft te worden.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2882" href="#xd20e2882src" name="xd20e2882">78</a></span> Zie +pag. 56.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2887" href="#xd20e2887src" name="xd20e2887">79</a></span> +Samyuttaka Nikāya.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2903" href="#xd20e2903src" name="xd20e2903">80</a></span> Zie H. +Fielding. De ziel van een volk, vertaald door F. Ortt. Drukkerij +„Vrede” ’s-Gravenh. 1900.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2933" href="#xd20e2933src" name="xd20e2933">81</a></span> Vgl. +blz. 112.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2940" href="#xd20e2940src" name="xd20e2940">82</a></span> Dit +Ātman beschouwen zij als Brahmā in den mensch, het goddelijke +in ons, vgl. blz. 12, 13.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e2978" href="#xd20e2978src" name="xd20e2978">83</a></span> n.l. +diegenen, die als Makhali Gosāla, zie blz. <span class="corr" id= +"xd20e2980" title="Niet in bron">74</span>, gelooven dat het <i>ik</i>, +na een aantal zielsverhuizingen doorgemaakt te hebben, ’t zij +goed of boos, in den dood ondergaat.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3013" href="#xd20e3013src" name="xd20e3013">84</a></span> Milinda +is de Grieksche koning Menander, die ongeveer 100 jaar voor Christus +leefde en Indië aan zich onderwierp.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3127" href="#xd20e3127src" name="xd20e3127">85</a></span> Zie +blz. 95 enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3132" href="#xd20e3132src" name="xd20e3132">86</a></span> Uit +Dhammapada.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3137" href="#xd20e3137src" name="xd20e3137">87</a></span> +Cariyā Pitaka. III. 15.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3140" href="#xd20e3140src" name="xd20e3140">88</a></span> +<span class="corr" id="xd20e3141" title="Bron: m. a. w.">M. a. +w.</span> naar alle vier de windstreken, zie blz. 78, waar hetzelfde +onderwerp wordt aangeroerd.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3151" href="#xd20e3151src" name="xd20e3151">89</a></span> +Cullavagga. VII. 3.12.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3160" href="#xd20e3160src" name="xd20e3160">90</a></span> Zie +blz. 100, 101.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3172" href="#xd20e3172src" name="xd20e3172">91</a></span> Kant +verhaalt dat hij door deze voortgezette oefening deelen van zijn +lichaam, die anders niet onder de heerschappij van zijn geest stonden, +kon beheerschen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3189" href="#xd20e3189src" name="xd20e3189">92</a></span> +Samyuttaka Nikāya. vol. I fol. ghā.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3204" href="#xd20e3204src" name="xd20e3204">93</a></span> Ook dit +verhaal naar Samyuttaka Nikāya. vol. II. fol. ja.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3216" href="#xd20e3216src" name="xd20e3216">94</a></span> Blz. +324. a. w.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3270" href="#xd20e3270src" name="xd20e3270">95</a></span> Geen +slangendemon in menschengedaante.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3277" href="#xd20e3277src" name="xd20e3277">96</a></span> Een der +oudere monniken, die hem voordraagt.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3286" href="#xd20e3286src" name="xd20e3286">97</a></span> +Waarschijnlijk vertoefden de oudste volgelingen vooral onder boomen; +doch ook tegenwoordig zijn de kloosters altijd met boomen omgeven.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3295" href="#xd20e3295src" name="xd20e3295">98</a></span> Zeer +kleine munt.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3302" href="#xd20e3302src" name="xd20e3302">99</a></span> M. a. +w. zich beroemen op zijn liefde tot een eenzaam, bespiegelend +leven.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3396" href="#xd20e3396src" name="xd20e3396">100</a></span> De +ziel van een volk blz. 175.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3399" href="#xd20e3399src" name="xd20e3399">101</a></span> +Waarbij een monnik uit de heilige boeken voorleest.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3404" href="#xd20e3404src" name="xd20e3404">102</a></span> +Pitaka’s = korven, de drie heilige boekverzamelingen der +zuidelijke Boeddhisten, waarvan het eerste handelt over Vinaya (de +orde). Het tweede over Dharma (de leer), het derde over <span class= +"corr" id="xd20e3406" title="Bron: Abhi-dharma">Abhidharma</span> (het +geloof). Ieder dier afdeelingen bestaat uit tal van geschriften. Vele +zijn uitgegeven en vertaald in de verzameling „<span lang= +"en">Sacred books of the East</span>.”</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3426" href="#xd20e3426src" name="xd20e3426">103</a></span> Vlg. +op bl. 70 het gesprek met Ānanda.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3431" href="#xd20e3431src" name="xd20e3431">104</a></span> +Cullavagga XI. 4.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3460" href="#xd20e3460src" name="xd20e3460">105</a></span> a. w. +blz. 17.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3481" href="#xd20e3481src" name="xd20e3481">106</a></span> Zie +blz. 119.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3505" href="#xd20e3505src" name="xd20e3505">107</a></span> +Fielding a. w. blz. 108 en volg.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3593" href="#xd20e3593src" name="xd20e3593">108</a></span> Naam, +dien Açoka droeg.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3655" href="#xd20e3655src" name="xd20e3655">109</a></span> +Grafteeken, gedenkteeken.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3671" href="#xd20e3671src" name="xd20e3671">110</a></span> De +bedoeling schijnt te zijn dat deze boomen ’s nachts de monniken +tot toevlucht zullen strekken.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3716" href="#xd20e3716src" name="xd20e3716">111</a></span> Over +het laatstgenoemde zie bl. 109–111 van dit werk. Upatishya of +Upatissa is een andere naam voor Sāriputta, zie blz. 58 en 59.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3721" href="#xd20e3721src" name="xd20e3721">112</a></span> +Waarschijnlijk waren er ook olifanten bij, die worden heel wat ouder +dan menschen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3765" href="#xd20e3765src" name="xd20e3765">113</a></span> Zie +blz. 118 en 119.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3794" href="#xd20e3794src" name="xd20e3794">114</a></span> +Woorden, die Boeddha zou geuit hebben, toen hem onder den Boddhiboom de +verlichting ten deel viel.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3836" href="#xd20e3836src" name="xd20e3836">115</a></span> Zie +blz. 126.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3839" href="#xd20e3839src" name="xd20e3839">116</a></span> deze +zijn: 1 geen leven vernietigen. 2 niet stelen. 3 zich voor onreinheid +wachten. 4 niet liegen. 5 geen bedwelmende dranken gebruiken. 6 niet op +verboden tijden eten. 7 van dansen, zingen, muziek en +tooneelvoorstellingen zich onthouden. 8 geen kransen, <span class= +"corr" id="xd20e3841" title= +"Bron: parfumeriën">parfumerieën</span>, zalven of sieraden +gebruiken. 9 geen hoog of breed bed gebruiken. 10 geen goud en zilver +aannemen.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="label">Hoofdstuk <span class="corr" id="xd20e3882" title= +"Bron: III">V</span>.</h2> +<h2 class="main">De Chineesche Philosophie.</h2> +<div id="ch5.1" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">I. Inleiding.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het doel van dit geschrift is juist niet om eene +volledige geschiedenis der Chineesche philosophie te geven of al de +vraagstukken, welke deze heeft trachten op te lossen onder het oog te +zien. Daartoe toch zouden zeer uitvoerige, boekdeelen vullende +uiteenzettingen, noodig zijn, die van het geduld van den lezer te veel +zouden vergen. De bedoeling is op beknopte en verstaanbare wijze te +schilderen het eigenaardige der Chineesche philosophie en hoe zij op de +ontwikkeling van het Chineesche volk heeft gewerkt.</p> +<p>In hoeverre in oude tijden Turanische of Arische invloeden zich in +China hebben doen gelden, en vanwaar de sporen van deïsme komen, +die men in den ouden staatsgodsdienst ontwijfelbaar vindt, is hierbij +van minder belang. Gewichtiger en belangrijker is het feit, dat de +beschaving van het Chineesche volk, zooals wij die voor het eerst in +historische tijden ontmoeten, aanstonds iets van ouds gevestigds, iets +afgewerkts, afgeronds heeft: waarvan wij den aanvang niet kunnen +ontdekken, en die zich wel duizend jaar lang, tot aan den intocht van +het Boeddhisme vrijwel onveranderd heeft gehandhaafd.</p> +<p>Wel vindt men ook in China sagen over oude dagen, waarin het volk +’s winters in holen, ’s zomers in een soort nesten in +boomen leefde, waarin het gebruik van het vuur onbekend was en de +bewoners nog niet geleerd hadden visschen en vogels te vangen: doch wat +op dezen, ook naar Chineesche opvatting voorhistorischen tijd +betrekking heeft, vinden wij in latere werken, niet als een herinnering +aan een vaststaande traditie, maar aan legenden, van onheugelijke +tijden bestaande.</p> +<p>Wat de standvastigheid der Chineesche zeden betreft, noemen +<span class="pagenum">[<a id="pb156" href="#pb156" name= +"pb156">156</a>]</span>wij het feit, dat de offergereedschappen uit den +tijd der Hsia dynastie evenzoo gevormd zijn als die uit den laatsten +tijd der Chau-dynastie, hoewel twintig eeuwen beide dynastiën +scheiden. Ook bleven de ceremoniën, gebruiken en zeden in +godsdienst, wijsbegeerte en zedeleer gedurende dien tijd onveranderd. +Hieruit leide men echter niet af dat de geest van het Chineesche volk +al dien tijd rustte, integendeel: zelden is er een tijd geweest, waarin +het Chineesche volk meer geestelijk leven ontwikkelde dan van de +6<sup>e</sup> tot de 4<sup>e</sup> eeuw voor Christus. Doch: dit +geestesleven openbaarde zich vooral in het bewaren, verklaren en +uitwerken van wat eenmaal overgeleverd was. Het was meer om uitleggen +te doen dan om iets nieuws in het leven te roepen.</p> +<p>De Chineesche philosophie heeft, gelijk wij dat ook bijna overal +elders zien, van af de oudste tijden zich in twee richtingen +ontwikkeld. De eene, waarvan Lao tsze als vertegenwoordiger mag gelden, +bewoog zich in metaphysisch-theosophische richting, de andere, waarvan +Confucius als hoofd wordt erkend, in ethisch-materialistische, +of—juister uitgedrukt, ethisch-politische richting. In het +stelsel van Lao tsze of Li R (het Taoïsme) treedt op den voorgrond +<span class="corr" id="xd20e3908" title= +"Niet in bron">„</span><i>het inwendig licht</i>,” dat +’s menschen leven moet leiden, in dat van Confucius <i>de +verschillende verhoudingen</i>: tot ouders, familie, staat enz. die +’s menschen plichten bepalen.</p> +<p>Wij zouden echter verkeerd doen ons Lao tsze en Confucius voor te +stellen als stichters eener nieuwe leer: beiden deden niets anders dan +de leer van vroegere gezaghebbenden overleveren, wier uitspraken lang +voor hun tijd de bron der Chineesche wijsheid vormden.</p> +<p>Uit den langen strijd tegen het Taoïsme, een strijd die sedert +het begin onzer jaartelling ook tegen het van elders ingevoerd +Boeddhisme was gekant, is ten slotte het Confucianisme als overwinnaar +te voorschijn getreden. Nog heden is dit: evenals reeds voor +tweeduizend jaren, de orthodoxe richting: haar aanhangers hebben in den +loop der eeuwen de regeering des volks verkregen. Toch: ook deze +richting van de Chineesche philosophie heeft zich niet vrij kunnen +houden van allerlei, aan het gebied van den godsdienst ontleende, +vreemde bijvoegselen. De oude rijksgodsdienst: een uit het Shamanisme +ontstane vermenging van natuur-, geesten-, helden- en +vooroudervereering: die bij de voornamen in een aantal ambtelijke +ceremoniën<span class="corr" id="xd20e3920" title= +"Niet in bron">,</span> bij het volk in grof bijgeloof verloopt, heeft +vooral omtrent de vooroudervereering op deze philosophie invloed +<span class="pagenum">[<a id="pb157" href="#pb157" name= +"pb157">157</a>]</span>uitgeoefend, terwijl ten opzichte van +kosmogonische<a class="noteref" id="xd20e3925src" href="#xd20e3925" +name="xd20e3925src">1</a> en dergelijke vragen, Boeddhistische en +Taoïstische invloeden zich hebben doen gelden: de laatste vooral +sedert de 12<sup>e</sup> eeuw na Christus.</p> +<p>Men zal zich wellicht verwonderen dat Boeddhistische en +Taoïstische invloeden hier werkzaam konden zijn: waar zij van de +zijde van de gevestigde leer zooveel vervolging moesten ondergaan. Men +bedenke echter dat het bij deze vervolgingen minder te doen was om de +onderdrukking of <span class="corr" id="xd20e3933" title= +"Bron: uitroeïing">uitroeiing</span> van dogmatische ketterijen, +dan wel om den staatkundigen invloed, welken de priesters van beide +secten trachtten te verkrijgen, tegen te gaan en vooral om het +grondbeginsel van het Confucianisme: de voortplanting der familie, die +door het geweldig toenemen der kloosters bedreigd werd, staande te +houden. Wat de kloosters betreft: er waren er b. v. in 845 n. C. 4600 +met nog 40,000 kleinere stichtingen: terwijl toen het aantal monniken +en nonnen 260,000 beliep.</p> +<p>Wat heeft aan het Confucianisme nu het overwicht gegeven? Zeker in +de eerste plaats dat het—<span class="corr" id="xd20e3938" title= +"Bron: inplaats">in plaats</span> van den eisch om de wereld te +verlaten en in mystieke bespiegeling op te gaan, een eisch, dien +Taoïsme en Boeddhisme stelden—deelname aan de praktische +eischen des levens aanbeval en daarvoor aanzien en eer als belooning +stelde. Tegenover deze leeringen van Lao tsze en Boeddha stond dus de +leer van Confucius als „wereldwijsheid”—een +levensrichting, die voor den praktischen Chinees groote +aantrekkelijkheid moest bezitten.<a class="noteref" id="xd20e3941src" +href="#xd20e3941" name="xd20e3941src">2</a></p> +<p>Lang voor Confucius en lang na hem waren er in China personen, die +men met de Brahmaansche en Boeddhistische wijzen, met de Joodsche +profeten en met de Grieksche wijsgeeren kan vergelijken. Half rhetoren, +half politici, trokken zij in de kleine vorstendommen van hof tot hof, +menigmaal met een tot duizenden aangroeiend gevolg van leerlingen. +Terwijl zij, leerend en afkeurend, zich zeer op hun wijsheid lieten +voorstaan, waren zij vaak voor de vorsten, dikwijls ook voor het volk, +lastige menschen. Voor de praktische staatslieden waren zij een gruwel +en een spot. Daar hun zelden belangrijke posten waren toevertrouwd ging +hun gezag en invloed <span class="pagenum">[<a id="pb158" href="#pb158" +name="pb158">158</a>]</span>meestal spoedig door de kuiperijen der +beambten en adellijke familiën, die in ieder der leenstaatjes, +waaruit het groote rijk bestond, om den voorrang kampten, te gronde. De +dynastie van Shang, die van ongeveer 1766 v. C. in China had +geheerscht, was in 1122 v. C. door die van Chau omvergeworpen. Wuwang, +de eerste koning uit dit nieuwe geslacht, die ongeveer te gelijk met +den Israëlietischen koning Saul (1110 v<span class="corr" id= +"xd20e3948" title="Bron: ,">.</span> C.) den troon besteeg, was een +geleerde, vrome en dappere vorst, maar hij beging de fout (misschien +echter door den staatkundigen toestand gedwongen) het groote rijk, dat +vroeger slechts één heer, den keizer, gekend had, in een +aantal leenstaten van verschillende grootte en macht (er waren er +tusschen de 40 en 125 in verschillende tijden) te verdeelen. Voor den +keizer bleef slechts een onbeduidend gebied bewaard. De nadeelige +gevolgen van dezen maatregel bleven niet uit: de leenheeren hadden +voortdurend strijd met elkaar, de zwakke keizers konden er geen orde +onder houden, het rijk gaf een beeld van de grootste verwarring te +aanschouwen. Ieder landsheer, groot en klein, dacht er slechts aan zijn +gebied en zijn macht te vergrooten ten koste van zijn buurman. En in +den kring der staatjes zelve leefden de voorname beambten, de adellijke +familiën en de politieke partijen in voortdurende twisten. In +’t kort: een beeld, zooals het Duitsche rijk niet zoo heel lang +geleden nog te zien gaf.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5.2" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">II. Confucius, zijn leven en leer.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wij merkten in het vorige hoofdstuk op welk een +grooten, hoewel ongunstigen invloed de maatregel van keizer Wuwang wel +had, een invloed, die eeuwen voortwerkte, en die zich ook nog krachtig +deed gelden in de dagen toen de bekende Chineesche wijze Confucius +geboren werd. Deze zag het levenslicht in 550 v. C. Zijn vaderland was +het hertogdom Lu, gelegen in het tegenwoordige Shantung, een der straks +vermelde kleine vorstendommen. De Chineezen noemen hem Kung-Kiu.</p> +<p>Confucius is een Latijnsche bewerking van het Chineesche +Kung-fu-tsze. Deze laatste naam is samengesteld uit den familie-naam +„Kung”, de aanduiding van rang van hooge beambte +„(Ta) fu” en de toevoeging<a id="xd20e3958" name= +"xd20e3958"></a> „Tsze” = leermeester. „Kiu” +beteekent heuvel en heeft betrekking op een uitwas, dien Confucius op +het hoofd had, of op den vorm van zijn hoofd. <span class= +"pagenum">[<a id="pb159" href="#pb159" name="pb159">159</a>]</span></p> +<p>Confucius’ familie stamde uit het keizerlijk geslacht der +Shang. Zijn voorvaderen waren vorsten van Sung geweest onder de +dynastie van Chau, en wel in het oostelijk deel van het tegenwoordige +Honan. De jongere tak dezer familie, waartoe Confucius behoorde, had +den bijnaam Kung aangenomen en was tegen het einde van de 8<sup>e</sup> +eeuw naar Lu getrokken. Daar was zijn grootvader commandant van een +stad geweest en had zijn vader zich als soldaat door groote +lichaamskracht en dapperheid onderscheiden. Confucius was geboren uit +het tweede huwelijk zijns vaders, door dezen op hoogen leeftijd met de +dochter van een buurman gesloten: volgens sommigen was hij slechts de +zoon van eene bijzit.</p> +<p>De legende van later dagen heeft zijn geboorte met allerlei +wonderbare voorspellingen en verschijningen, met het optreden van een +draak, geniën enz. opgesierd.</p> +<p>Over de jeugd van Confucius weten wij weinig: drie jaren na zijn +geboorte stierf zijn vader, op zijn negentiende jaar trouwde hij. Zijn +huwelijk was niet gelukkig: hij liet zich later van zijne vrouw +scheiden: misschien had deze ook wel redenen van ontevredenheid. Hoe +dit zij, een jaar na zijn huwelijk werd zijn zoon Li (karper) geboren, +zoo genoemd, omdat de hertog van Lu bij deze gelegenheid aan den vader +eenige karpers zond. In dienzelfden tijd werd Confucius tot opziener +der korenmagazijnen benoemd, een jaar later met het beheer van +staatslanderijen belast: naar het schijnt waren dit onbeteekenende +betrekkingen.</p> +<p>Kort daarop begon Confucius zijn werkzaamheid als leeraar. Hij +verzamelde een aantal leerlingen rondom zich, wier +schoolgeld—geschenken, naar Chineesche opvatting—tot zijn +<span class="corr" id="xd20e3972" title= +"Bron: levens onderhoud">levensonderhoud</span> dienden.</p> +<p>Behalve met dit onderwijs en zijn ambt hield hij zich vooral bezig +met de bestudeering der oude ceremoniën en der oude muziek. In +beide deze takken der philosophie (de Chinees brengt ze hieronder +thuis) kreeg hij weldra zulk een groote roep van geleerdheid, dat vanaf +het jaar 517 een aantal jongelieden uit de aanzienlijkste familiën +des lands onder zijne leiding deze wetenschappen kwamen bestudeeren. +Dit verhoogde zijn aanzien en maakte het hem mogelijk een reeds lang +gekoesterden wensch te vervullen door aan de keizerlijke hoofdstad Lo +Yang in Honan een bezoek te brengen. Hij maakte zich daar het verblijf +ten nutte door de groote rijkstempels des hemels en der aarde te +bezoeken, en zich met de ceremoniën van het keizerlijk hof op de +hoogte te stellen. In dien <span class="pagenum">[<a id="pb160" href= +"#pb160" name="pb160">160</a>]</span>tijd schijnt hij ook zijn bekende +ontmoeting met zijn ouderen tijdgenoot Lao tsze gehad te hebben, die +toen opziener der schatkamers in Lo yang was. Nog in hetzelfde jaar +keerde Confucius naar Lu terug. Zijn beroemdheid nam, misschien ook +door deze reis, van dag tot dag toe: zoo, dat hij zelfs tot 3000 +leerlingen rondom zich verzamelde.</p> +<p>Evenwel, de staatkundige toestand in Lu maakte het hem weldra +onmogelijk daar langer te vertoeven. In 516 v. C. kwam het tot +openlijke vijandelijkheden tusschen het vorstenhuis en drie daaraan +verwante families, die van Ki, Shuh en Mang. Van die eerste familie +(Ki) schijnt Confucius (als cliënt) afhankelijk te zijn geweest. +Het eind van den strijd was de nederlaag van den hertog. Deze vluchtte +naar het naburige vorstendom Tsé en werd door Confucius +gevolgd.</p> +<p>Hoewel de hertog van Tsé<a id="xd20e3983" name= +"xd20e3983"></a> hem zeer genegen was, bleek toch de tegenstand van de +mannen, die in het hertogdom aan het roer stonden, krachtig genoeg om +hem daar uit den staatsdienst te houden. Na een jaar keerde hij dan ook +weer naar Lu terug, waar hij 15 jaar doorbracht zonder een ambt te +kunnen verkrijgen. Zijn vaderland werd in dien tijd door den strijd der +partijen verscheurd. Eerst door de verdrijving van een der voornaamste +onruststokers kwam er althans een weinig rust. In 500 v. C. werd +Confucius tot eerste beambte der stad Chungtu benoemd. De daarop door +hem ingevoerde hervormingen trokken algemeen de aandacht en zoo werd +hij vervolgens tot assistent van den hoofdopzichter van publieke +gebouwen, en kort daarna tot minister van justitie benoemd. Ook in dit +ambt bracht hij treffende dingen tot stand, zoodat naburige vorsten, +wien de bloei van Lu jaloersch en tegelijk bezorgd maakte, er op uit +waren hem zijn post te doen verliezen. Dit gelukte ook: zij zonden den +hertog zestig schoone meisjes, danseressen en zangeressen ten +geschenke, die den hertog geheel in hare lieflijke striknetten +verwarden en zijn aandacht van de regeeringszaken wisten af te leiden. +Bedroefd en geërgerd verliet hij zijn vaderland. Dertien jaar lang +trok hij, onder allerlei ontberingen, van de eene plaats naar de andere +zonder ergens een open oor voor zijn plannen te vinden.</p> +<p>Zoo verhaalt de oude overlevering. Denkelijk is zij niet geheel +juist. Bij andere gelegenheden was Confucius niet zoo fijngevoelig als +hij ons hier wordt voorgesteld. Het waarschijnlijkste is dat de familie +Ki, die Confucius aan ambten en waardigheden geholpen had, op hem als +een willig werktuig <span class="pagenum">[<a id="pb161" href="#pb161" +name="pb161">161</a>]</span>hunner partij had gerekend en zeer +ontgoocheld was, toen Confucius het ondernam de macht der groote +leenheeren in het vorstendom te knotten en hun versterkte steden te +slechten: de plaatsen van waaruit zij den beheerscher des lands +trotseerden. Waarschijnlijk moest Confucius meer wijken voor +fijngesponnen intriges dan voor uitwendige macht. Zijn ballingschap zal +wel geen geheel vrijwillige zijn geweest. De invloed der familie Ki +heeft hem voorzeker langen tijd den terugkeer in het vaderland +onmogelijk gemaakt en dien eerst toegelaten, toen men van den +afgeleefden grijsaard niets meer te vreezen had.</p> +<p>In 483 keerde Confucius naar Lu terug. Daar werd zijn tijd door +onderwijs geven en letterkundige bezigheden in beslag genomen, totdat +hij in 478 v. C. op <span class="corr" id="xd20e3992" title= +"Bron: 73 jarigen">73-jarigen</span> leeftijd stierf, verbitterd door +het vruchtelooze van al zijn bemoeiingen, het onvervuld blijven zijner +verwachtingen. Zijn laatste woorden tot zijn leerling Tsze kung waren: +„Geen wijze heerscher verschijnt, niemand in het gansche rijk wil +mij als raadsman hebben, mijn tijd om te sterven is gekomen.” +Zijn leerlingen begroeven hem in K’hufuhsien,<a class="noteref" +id="xd20e3995src" href="#xd20e3995" name="xd20e3995src">3</a> in het +tegenwoordige Shantung. Drie jaar lang treurden zij bij zijn graf, waar +zij zich, naar Chineesche zeden, hutten oprichtten.</p> +<p>„Na den dood van Confucius,” zoo heet het in de +geschiedenis der Han-dynastie (210 v. C.–24 n. C.) „was het +met zijn leer gedaan en nadat zijn zeventig (voornaamste?) leerlingen +waren heengegaan, werd zijn leer bedorven (verbasterd). Er waren een +groot getal verschillende teksten van de jaarboeken, van het +liederenboek en van het boek der veranderingen en gedurende de verwarde +toestanden en twisten der verschillende staten (480–221 v. C.) +raakten waarheid en leugen nog meer met elkaar in strijd en in de leer +der verschillende geleerden heerschte groote verwarring. Toen kwam het +ongeluk, door de Tsin-dynastie (220–205 v. C.) veroorzaakt: deze +bewerkte namelijk dat de boeken der geleerden met vuur werden verbrand, +opdat het volk onwetend zou worden gehouden. Langzamerhand echter kreeg +de Han-dynastie de macht in het rijk. Deze spande zich in om de schade +te herstellen, die de Tsin-dynastie had veroorzaakt. Tafels en plankjes +(waarop men in oude dagen teekens insneed of inkerfde) zocht men bijeen +en de (klassieke) boeken werden verzameld.” <span class= +"pagenum">[<a id="pb162" href="#pb162" name="pb162">162</a>]</span></p> +<p>In denzelfden tijd werd Confucius door de rijksregeering: d. w. z. +door den vertegenwoordiger daarvan, den keizer, <span class="corr" id= +"xd20e4003" title="Bron: officiëel">officieel</span> erkend (n.l. +als vereerenswaardig).</p> +<p>Reeds vroeger—na zijn dood—was hem ter eere door den +hertog van Lu een tempel gebouwd, waarin viermaal per jaar offers +moesten worden gebracht. Doch hoewel in 194 v. C. de grondvester der +Han-dynastie, toen hij door Lu reisde, dezen tempel bezocht en er een +os liet offeren, duurde het toch tot het jaar 1 n. C., eer keizer Ping +aan Confucius een onsterfelijken eeretitel verleende en tot 57 n. C. +voor offers aan hem in alle keizerlijke en rijksscholen werden +ingevoerd. Deze vereering deelde Confucius tot het jaar 609 n. C. met +den hertog van Chau, Chau-Kung, den broeder van den eersten keizer van +dienzelfden naam. Eerst na dien tijd werden voor Confucius +afzonderlijke tempels opgericht en vanaf 628 werd hij alleen vereerd. +De officieele eeretitel, dien hij nu bezit: „Kung, de oude +leeraar, de volkomen wijze” dateert eerst uit het jaar 1657 en is +hem verleend door den eersten keizer der nu nog regeerende +Mandschoe-dynastie. Deze heeft meer dan ééne der +voorgaande dynastiën voor het aandenken en de vereering des +meesters gedaan: zeker wel in het juiste besef daardoor voor het +Chineesche volk haar vreemde heerschappij wat minder drukkend te +maken.</p> +<p>Zooals wij reeds opmerkten leerde Confucius niets nieuws: hij +verklaarde slechts de leer, die van oudsher geldig was en beriep zich +daarop bij alle gelegenheden. Ja, het is wellicht juist aan dit +onpersoonlijk karakter zijner leer toe te schrijven, dat deze gedurende +zooveel eeuwen zulk een invloed op het volk kon uitoefenen.</p> +<p>Confucius en zijne leerlingen, navolgers en commentatoren waren +slechts de bewaarders eener traditie, die sedert langen tijd in het +bewustzijn van het Chineesche volk als met ankers was vastgemaakt.</p> +<p>Wat Confucius leerde kan men het best samenvatten in deze stelling: +wie anderen wil opvoeden moet allereerst zichzelf opvoeden, m. a. w. +een opvoedkundige opvatting van het Grieksche: „Ken u +zelf,” maar—tegelijk een onmiskenbare vooruitgang: want +zelfkennis heeft dan alleen waarde, als zij het begin van beterschap +is.</p> +<p>„Confucius sprak met voorliefde van het gewone, regelmatige en +niet van het ongewone of buitengewone; hij sprak van wat men door vlijt +en daarop berustende kracht verkrijgen kon; maar niet van wat men door +overmacht kon bereiken. <span class="pagenum">[<a id="pb163" href= +"#pb163" name="pb163">163</a>]</span>Hij sprak van toestanden van orde +en niet van toestanden van regeeringloosheid met kuiperijen, die +daarbij voorkomen, hij sprak van menschelijke en niet van bovenaardsche +dingen. Hij leerde verstaan de grondstellingen, in de schriften der +ouden vervat en hoe daar naar te handelen, de zedeleer van het hart en +hoe aan de zedelijke beginselen getrouw te blijven.”</p> +<p>Aldus omschrijft een uitlegger zijner werken een plaats uit zijne +„Gesprekken”, die treffend de leerwijze van Confucius in +het licht stelt.</p> +<p>Bizonder eigenaardig is in Confucius de afkeer om zich in te laten +met wat betrekking heeft op de onbekende toekomst des menschen aan gene +zijde des grafs.</p> +<p>„Gij kunt de levenden niet dienen, hoe zult gij de geesten +dienen,” antwoordt hij aan een zijner leerlingen en als deze nog +verder op het onderwerp wil ingaan, zegt hij: „Gij kent het leven +nog niet, hoe kunt gij iets weten over den dood?” De oude +uitleggers verklaren deze plaats zoo, dat Confucius den leerling geen +ander antwoord gegeven heeft, „wijl geesten en dood +onbegrijpelijke dingen zijn en het de moeite niet loont daarover te +spreken.”</p> +<p>Het 10<sup>e</sup> boek der „Gesprekken” behelst een +vrij uitvoerige schilderij van de gewoonten en de houding des wijzen, +doch: zooals Dr. Legge, de vertaler van de klassieke werken der +Chineezen, zegt: „Confucius is als wijsgeer voor mij gedaald, +sedert ik hem in zijn huisjasje, zijn bed en zijn reiswagen gezien +heb.”<a class="noteref" id="xd20e4030src" href="#xd20e4030" name= +"xd20e4030src">4</a></p> +<p>Toch heeft die pijnlijke zorgvuldigheid, waarmede zijn leerlingen +ook de kleinste nietigheden uit de gewoonten huns meesters opteekenden, +een voordeel: zij bewijst ons, hoe behoudend de Chineezen zijn, zelfs +in de <span class="corr" id="xd20e4035" title= +"Bron: onbeduidenste">onbeduidendste</span> uiterlijkheden, daar veel +van de toen beschreven gebruiken nog zoo bestaan.</p> +<p>Zoo wordt op een plaats verteld hoe Confucius deed, wanneer hij op +bevel van den vorst een bezoeker moest ontvangen: „Hij ijlde +vooruit, de armen opgeheven als de vleugels van een vogel.” +Hetzelfde ceremonieel heerscht thans nog aan het Chineesche hof: de +vreemde gezanten, die de keizer van China in 1874 en later ontving, +zouden het kunnen getuigen.</p> +<p>„Bleef hij in de poort staan, zoo deed hij dit niet in het +midden van het pad, en bij het in- en uitgaan trad hij niet op den +drempel.” <span class="pagenum">[<a id="pb164" href="#pb164" +name="pb164">164</a>]</span></p> +<p>De weg onder iedere poort was in oude tijden door een paal in twee +deelen gescheiden: voor het in- en voor het uitgaan. Het midden van +ieder dezer twee wegen mocht slechts de vorst gebruiken. Tegenwoordig +zijn er in de keizerlijke paleizen en vertrekken bijna overal +verscheidene poorten en deuren: drie tot vijf, waarvan de middelste +alleen voor den keizer dient en door niemand anders betreden mag +worden. Waar slechts één poort of deur is, zooals bv. in +de hal, die tegenwoordig voor de audientiën der vreemde gezanten +gebruikt wordt, wil de etiquette, dat het in- en uitgaan niet precies +door het midden plaats heeft. In tuinen en op begraafplaatsen van +keizers of prinsen is het middelste gedeelte van de middelste trap, die +tot de hal of den tempel voert, dikwijls met groote platen marmer +bedekt, waarop zich in <span class="corr" id="xd20e4045" title= +"Bron: relief">reliëf</span> bewerkte draken bevinden. Zoo is het +betreden daarvan onmogelijk gemaakt: en terwijl de dragers rechts en +links de trappen opgaan, zweeft slechts de draagstoel of de doodkist +over het midden van de trap.</p> +<p>Wat het betreden van den drempel aangaat, dit geldt, evenals in oude +tijden, ook nu nog voor onbeleefd en de bewoners van het huis onheil +aanbrengend. Bij audientiën des keizers wordt dan ook aan de +gezanten uitdrukkelijk verzocht, het betreden van den, bijna een voet +hoogen, zeer smallen drempel te vermijden. In Japan werd het ook tot +voor weinige jaren als een grof vergrijp beschouwd: als een +beleediging, die onder mannen met twee zwaarden,<a class="noteref" id= +"xd20e4050src" href="#xd20e4050" name="xd20e4050src">5</a> slechts door +bloed kon worden uitgewischt. Den voet op iemands drempel zetten, +beteekende hetzelfde als hem den heer des huizes op het hoofd +zetten.</p> +<p>Het beeld van Confucius, dat ons uit de over hem bewaarde berichten +tegenkomt, is niet zeer aantrekkelijk. Wij zien voor ons een oudachtig +humeurig heer, wien ’t echter aan geestigheid niet ontbreekt: een +man, pijnlijk afgemeten in kleeding, gedrag en gewoonten, die alles +weet en alles kan en nooit eene gelegenheid laat voorbijgaan om zijn +medemensch vol zalving te doen gevoelen, dat hij het beter weet dan +deze.</p> +<p>We aanschouwen een professor, die met de dooden op een vrij goeden +voet staat: hen immers kan hij kritiseeren en aanhalen, zonder dat zij +hem tegenspreken: doch die het den levenden niet vergeeft, dat de +geschiedenis zich niet afspeelt volgens het door hem gesponnen schema +en dat hij niet geroepen <span class="pagenum">[<a id="pb165" href= +"#pb165" name="pb165">165</a>]</span>wordt om de wereld weer in zijn +kader terug te brengen. Daarom knaagt hij aan alles, wat anderen doen +of nalaten: zou hij zich in alles willen mengen, als die anderen het +maar toelieten en wordt hij door de gedwongen rust, door de tweespalt +tusschen zijn willen en niet vermogen, tegen anderen en ten slotte +tegen zichzelf verbitterd.</p> +<p>Zulk een oordeel schijnt hard, maar het werd reeds geveld door zijn +tijdgenooten en door hen die kort na hem leefden. Echter bedenke men +dat zijn tegenstanders het velden en dus wellicht wat overdreven.</p> +<p>In het boek Sze ma tsien wordt, van Taoïstische zijde, dus door +de aanhangers van Lao tsze, gehandeld over een samenkomst tusschen Lao +tsze en Confucius. Daarbij zegt de eerste—oudere tijdgenoot van +Confucius—tot den laatste, die hem vermoedelijk verveeld had met +citaten uit het leven der oude wijzen en met zijn betoog over het nut +van uitwendige ceremoniën voor de innerlijke ontwikkeling des +menschen: „De lieden, waarover gij zoo veel spreekt, zijn reeds +lang dood en hun gebeente is vergaan, slechts hun woorden klinken na. +Als de tijd van den wijze is gekomen, spreekt hij: is die er niet, dan +weet hij te zwijgen. Ik heb gehoord dat een goed koopman, ook als hij +zijn schuur met schatten gevuld heeft zich toch als arm voordoet en dat +de wijze zijne wijsheid te verbergen weet. Leg af uwen hoogmoed en uwe +begeerten, uw uitwendigen schijn en uw wilde plannen. Dat alles is voor +u zonder nut. Dat is het eenige, wat ik u te zeggen heb.”</p> +<p>Op een plaats in de „Gesprekken” wordt verteld hoe +Confucius, toen hij eens voor een rivier was gekomen, die hij moest +overtrekken, een zijner leerlingen naar twee lieden zond, die daar in +het veld werkten, om te vernemen waar men den stroom het best kon +doorwaden.</p> +<p>De arbeiders waren asceten (Taoïsten) die zich van de wereld +teruggetrokken hadden. Een van hen vroeg, wie de man in den wagen was, +die ingelicht wilde worden. De leerling noemde den naam van Confucius. +„Kung-kiu uit Lu? die kent de voorde” (m. a. w. die weet +immers alles, dus ook dit) sprak hij, keerde zich om en werkte voort. +De andere arbeider was minder kort aangebonden, doch niet +vriendelijker. „Gij zijt een leerling van Confucius? Wanorde +bedekt als een gezwollen rivier het gansche land en wie zal dat, u en +hem ter wille, veranderen? Waarom wilt gij iemand volgen, die slechts +hier en daar de wanorde uit den weg gaat (zinspeling op het rondtrekken +<span class="pagenum">[<a id="pb166" href="#pb166" name= +"pb166">166</a>]</span>van Confucius van het ééne land +naar het andere) en niet een, die zich geheel en al van de wereld +terugtrekt? Zoo sprak deze en ging weer aan zijn werk.</p> +<p>In de werken van Chwang-tsze komt Confucius er nog slechter af. Daar +komt een stuk in voor, getiteld „De roover Kih”, waarin +verteld wordt hoe Confucius zich in het leger van dezen rooverhoofdman +begaf om hem van zijn booze wegen terug te brengen, doch door dezen +zeer slecht werd ontvangen. De roover toch zeide:</p> +<p>„Gij geeft vele redeneeringen ten beste en praat maar door, u +beroepend op de oude wijzen, zonder dat daarvoor reden is. Hoe meer gij +spreekt, des te meer onzin komt er voor den dag. Gij voedt u, zonder te +ploegen, gij kleedt u, zonder te weven, uw lippen staan niet stil en uw +tong gaat als een trommelstok. Gij beslist maar wat recht en onrecht is +en brengt daardoor alle vorsten des rijks op verkeerde wegen. Gij geeft +aanleiding dat de geleerden zich niet bemoeien met wat hun eigenlijke +taak is. Gij praat over kinderlijke liefde en broederlijken plicht en +zijt toch steeds onafscheidelijk van de vorsten des rijks, de +aanzienlijken en adellijken... Gij wilt de oude leeringen van W en Wang +(die nergens goed voor waren) weer opflikken en gij beweert van alle +mogelijke dingen, dat zij kunnen dienen voor de onderwijzing der +komende geslachten. Met uw bizonder gewaad en uw nauwen gordel, met uw +bedriegelijke redenen en huichelachtig gedrag verleidt gij de vorsten +der staten en streeft gij naar rijkdom en eer. Een grooter roover dan +gij is er niet: waarom noemt men u niet den roover Kiu, in plaats van +mij den roover Kih?... Gij noemt u een man van talent: een wijze! +Tweemaal heeft men u uit Lu weggejaagd, uit Wei moest gij vluchten, in +T’si kreeg men u te pakken en in Ch’en en Ts’ai +hielden de soldaten u omsingeld. Voor u is er in het rijk geen plaats +meer, waar gij uw hoofd rustig kunt neerleggen. Uwe leeringen dragen er +schuld aan, dat uw leerling Tsze lu is terechtgesteld en zijn +gevierendeeld lichaam boven de poort van Wei is gehangen. Gij kunt noch +uzelf noch anderen voor onheil bewaren, wat kan uwe leer dan voor +waarde hebben?”</p> +<p>Ook andere leeraars, niet behoorende tot de Taoïstische +richting, hebben Confucius scherp aangevallen, zooals bv. in de eerste +eeuw n. C. de beroemde Wang-Chung, die voor de oorspronkelijkste en +scherpzinnigste van alle Chineesche wijsgeeren doorgaat en wiens talent +en beteekenis zelfs door de <span class="pagenum">[<a id="pb167" href= +"#pb167" name="pb167">167</a>]</span>Chineesche orthodoxie wordt +erkend, al halen zij ook afkeurend de schouders op over den +buitengewonen ijver en de grenzenlooze vermetelheid waarmede deze +denker blootlegt en veroordeelt wat hij noemt de overdrijvingen en +verzinsels van Confucius en Mencius.</p> +<p>Tegenover al die afkeurende oordeelvellingen laten wij hier volgen +een plaats uit het „Onveranderlijk midden” die ons doet +zien hoe de leerlingen over hem dachten. Deze lofzang, want een lofzang +is het, die hier wordt aangeheven, geeft ons tegelijk te zien wat de +Chinees onder een „volmaakte wijze” verstaat en wat +Confucius ook thans nog voor hem is.</p> +<p>„Confucius leverde de leeringen van de keizers Yao en Shun aan +het nageslacht over, als waren deze (keizers) zijn voorvaderen geweest. +Hij verklaarde de instellingen van Wen en Wu (de stichters der +Chau-dynastie) die hij zichzelf tot voorbeeld had gesteld. Naar boven +was hij in harmonische overeenstemming met de eeuwige bewegingen des +hemels, beneden stond hij vast als de aarde.</p> +<p>„Wel mag men hem vergelijken met den hemel en de aarde, die +alles dragen en behouden, alles beschaduwen en beveiligen. Hij is als +de vier jaargetijden in hun wisselenden loop, als de zon en de maan met +haar elkaar afwisselend licht.</p> +<p>„Alles (in het wereldgeheel) bestaat naast elkander, zonder +dat het een het ander schade doet. De loop der jaargetijden, van de zon +en de maan gaat voort, zonder dat zij elkaar hinderen. De kleinere +krachten (der natuur) zijn als de stroomingen der rivieren, de grootere +openbaren zich in groote veranderingen (omkeeringen). Dat is het wat +hemel en aarde zoo groot maakt (de harmonie der sferen?)</p> +<p>„Hij slechts, die alle goede en wijze eigenschappen bezit, die +onder den hemel kunnen bestaan, toont zich vlug in het begrijpen, +helder in het onderscheiden, voorzichtig in het als waarheid aannemen, +alomvattend in het weten, geschapen om te heerschen, edel van hart en +grootmoedig, welwillend en mild, voorzichtig, opwekkend, krachtig, vast +en volhardend, behoudend wat hij heeft verkregen, vast, de juiste +grenzen bewarend, ernstig, nooit afwijkend van ’t (rechte) pad, +zonder gebrek (correct), eerbied afdwingend, volkomen, scherp van +inzicht, scherpzinnig en doordringend, bekwaam om (goed en kwaad) te +onderscheiden.</p> +<p>„Alomvattend is hij en ruim, diep en nooit rustend, als een +bron (die altijd vloeit) ter rechter tijd zijn deugden openbarend. +<span class="pagenum">[<a id="pb168" href="#pb168" name= +"pb168">168</a>]</span></p> +<p>„Alomvattend is hij en ruim, hij is als de hemel. Diep en +nooit rustend als de bron, is hij (ondoorgrondelijk) als de afgrond. +Hij verschijnt, en allen vereeren hem, hij spreekt, en allen gelooven +hem, hij handelt en allen bewonderen hem! Daarom gaat zijn roem over +het gansche rijk en dringt door tot de verste barbaren. Zoover schepen +en menschen komen en des menschen kracht reikt, zoover de hemel zich +welft en de aarde draagt, zoover zon en maan schijnen, rijp en dauw +nedervallen: zoover heeft hem alles lief en eert hem, wat bloed en adem +heeft. Daarom zegt men: Hij is als de hemel.”</p> +<p>„Slechts hij, die de grootste reinheid bezit, welke onder den +hemel mogelijk is, kan de onveranderlijke betrekkingen regelen tusschen +de menschen onderling, de groote deugden, die den grondslag vormen, +vaststellen en de krachten des hemels en der aarde die alles nieuw +vormen en voeden erkennen; zou zulk een persoon steunen op een wezen of +een ding, dat buiten hem ligt?<span class="corr" id="xd20e4096" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p>„Noem hem den idealen man: want hoe streeft hij naar ernst. +Noem hem afgrond, want hij is diep. Noem hem hemel, want hij is +ruim.”</p> +<p>„Wie anders kan hem begrijpen dan die vlug is in ’t +bevatten, klaar in ’t onderscheiden, ruim van blik in ’t +erkennen, alomvattend in ’t weten, die alle hemelsche deugden +bezit (die n.l. aan hem gelijk is).<span class="corr" id="xd20e4103" +title="Niet in bron">”</span></p> +<p>Het zou zeer verkeerd zijn Confucius te meten met een hedendaagschen +of een christelijken maatstaf. Hij was een zoon van zijn tijd: +saamgegroeid met de inzichten en opvattingen, daaraan eigen, staande op +den bodem der toenmalige moraal. Ook was hij persoonlijk niet vrij van +zwakheden en gebreken, die hem bij herhaling vermaningen en +waarschuwingen bezorgden, althans van één zijner +leerlingen, Tsze lu. Deze trad bij meer dan eene gelegenheid als de +ware ridder op. Confucius had steeds geijverd tegen oproerige +onderdanen en beambten: toch was tweemaal de waarschuwende stem van +Tsze lu noodig om den in al zijn droomen en verwachtingen van +staatkundig en sociaal hervormer teleurgestelden man, te verhinderen om +ontrouw te worden aan zijn eigen leer.</p> +<p>„Ja,” roept hij eens uit, als Tsze lu hem de tegenspraak +doet gevoelen, die er tusschen zijn woorden en zijn daden zou liggen, +„ja, ik heb gezegd dat een edel man zich niet inlaat met hen die +kwaad doen; maar zegt men niet: wat werkelijk hard is kan geslepen +worden zonder dunner te worden en wat werkelijk <span class= +"pagenum">[<a id="pb169" href="#pb169" name="pb169">169</a>]</span>wit +is kan in een donkere vloeistof gedompeld worden zonder dat het zwart +wordt? Ben ik dan een bittere komkommer? Hoe kan ik er voor bewaard +blijven gegeten te worden?” Bij een andere gelegenheid, als een +oproermaker hem tot zich roept, zegt hij: „Het moet toch een +reden hebben, dat hij mij bij zich verzoekt! Als iemand mij maar +gebruiken kon, hoe zou ik een ander westelijk Chau tot stand +brengen!<span class="corr" id="xd20e4112" title= +"Niet in bron">”</span> (Chau was het vaderland der regeerende +dynastie en in oude tijden het voorbeeld van een goed bestuurden, +gelukkigen staat).</p> +<p>De zucht om een politieke rol te spelen, schijnt van alle zwakheden +van Confucius, die de overlevering ons meedeelt, de grondslag te zijn +geweest. Zoo b.v. toen hij er toe kwam om in het gevolg van den vorst +van Wei en diens slecht te boek staande vrouw door de straten der +hoofdstad te rijden en het volk hem nariep: „Ondeugd voorop en +deugd achteraan”, of—toen diezelfde dame hem in +audiëntie ontving en hij zich tegenover Tsze lu met de woorden +„Waarin ik tekort geschoten ben moge de hemel mij +straffen,” rechtvaardigde. Toen hij den eed brak, dien hij aan +den commandant van Pu had gedaan, om niet naar Wei te gaan, zeide hij +tot zijn verontschuldiging: „Het was een gedwongen eed, zulk een +hooren de geesten niet.<span class="corr" id="xd20e4117" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p>In den tijd van Confucius en nog lang daarna heerschte in China de +bloedwraak.</p> +<p>„Met den moordenaar zijns vaders mag de zoon niet onder +denzelfden hemel leven, tegen den moordenaar zijns broeders moet een +man nooit naar huis terug behoeven te gaan om een wapen te halen, met +den moordenaar van een vriend mag een man niet in denzelfden staat +wonen<span class="corr" id="xd20e4124" title="Bron: .">,</span>” +heet het in het boek der gebruiken, en deze voorschriften heeft +Confucius uitdrukkelijk bekrachtigd.</p> +<p>Bij den regel, dat de zoon op een mat van gras moest slapen, met +zijn schild als hoofdkussen, totdat hij den moordenaar zijns vaders had +gedood; dat hij op de marktplaats en aan het hof het wapen steeds bij +de hand moest hebben om hem te treffen, heeft de zin, dat men anderen +niet doen moet, wat men niet wil dat zij u aandoen een buitengewoon +praktische beteekenis. Het kan ons dan ook niet verwonderen, dat, als +een zijner leerlingen vraagt, of er geen woord is, dat als regel voor +de verhoudingen van het gansche leven kan dienen, hij dezen antwoordt: +„Is niet <i>wederkeerigheid</i> zulk een woord? Dat het verder +strekkend beginsel: kwaad <span class="pagenum">[<a id="pb170" href= +"#pb170" name="pb170">170</a>]</span>met goed vergelden, ontbreekt, is +wel natuurlijk: een ander leerling kreeg dan ook op een vraag, hierop +betrekkelijk, ten antwoord: „En waarmee zal men dan goed +vergelden? Vergeldt het booze met rechtvaardigheid en goed met +goed.” Het komt geheel en al overeen met de strenge opvatting van +den wijze, dat op een andere plaats hem, die anders handelt (kwaad met +goed dus vergeldt) vrees als beweegreden wordt toegeschreven.</p> +<p>In de positieve zedeleer van Confucius kon deze mildere opvatting +geen plaats vinden: wel in de theosophie van <span class="corr" id= +"xd20e4136" title="Bron: Lao-tsze">Lao tsze</span>, gelijk dan ook het +beginsel „Vergeldt kwaad met goed,” in den Tao-teh-king +voorkomt.</p> +<p>De leer welke Confucius verkondigde en verklaarde laat zich in +’t wezenlijke hierin samenvatten (zooals wij reeds opmerkten) dat +ieder zichzelf moet opvoeden om anderen, die hem door leeftijd en +positie ondergeschikt zijn, te kunnen opvoeden. Terwijl dus voor den +een het opvoeden en het bevelen tot plicht wordt gemaakt, wordt den +ander gehoorzaamheid ingescherpt: doch geen absolute, die in ieder +geval moet worden betracht: de zoon toch zoowel als de ambtenaar moeten +hun vader of vorst als hij afdwaalt, terugvoeren op het pad der +deugd.</p> +<p>„Hoe zal men een vorst dienen,” vraagt Tsze lu en +Confucius antwoordt: „Bedrieg hem niet en wederspreek hem in +’t aangezicht.” Op de vraag, of een zoon in elk geval het +bevel zijns vaders moet gehoorzamen antwoordt Confucius: „Wat +zijn dat voor redenen! Als in oude tijden een keizer al geen goede +grondbeginselen had, doch zeven ministers, die hem waarschuwden, dan +verloor hij het rijk niet. Als een leenvorst vijf zulke ministers had +ging zijn huis niet onder. Als een geleerde een vriend had, die hem +waarschuwde, zoo behield hij zijn goeden naam en als een vader een zoon +had, die hem de dingen die verkeerd waren bevolen, onder het oog +bracht, zoo deed hij niets dat onrechtvaardig was. Daarom, indien er +gevaar is dat er onrecht zal worden gepleegd, mag een zoon niet +aarzelen dit zijn vader, noch een minister dit zijn vorst onder het oog +te brengen. Wanneer het aldus plicht is reeds tegen onrecht, dat nog +staat te geschieden, op te treden, zou het dan kinderlijk zijn om een +bevel zijns vaders, dat onrecht in zich sluit, te +gehoorzamen?”</p> +<p>Het „Boek der kinderlijke liefde,”<a class="noteref" id= +"xd20e4146src" href="#xd20e4146" name="xd20e4146src">6</a> „De +groote leer,”<a class="noteref" id="xd20e4149src" href= +"#xd20e4149" name="xd20e4149src">7</a> <span class="pagenum">[<a id= +"pb171" href="#pb171" name="pb171">171</a>]</span>en „Het +onveranderlijke midden,”<a class="noteref" id="xd20e4154src" +href="#xd20e4154" name="xd20e4154src">8</a> behelzen de grondstellingen +der leer van Confucius in meer geordenden en samenhangenden vorm, dan +dit in de „Gesprekken en uitingen” het geval is. Eenige +aanhalingen uit deze drie werken zullen zeker bijdragen tot recht +verstand der leer van Confucius.</p> +<p>„De kinderlijke liefde is de wortel van iedere deugd, waaruit +de volkomendheid voortkomt.</p> +<p>„Het lichaam (tot op de huid en de haren toe), dat men van +zijn ouders ontvangen heeft niet te beschadigen, is de aanvang der +kinderlijke liefde,<a class="noteref" id="xd20e4161src" href= +"#xd20e4161" name="xd20e4161src">9</a> zich (geestelijk) te volmaken en +overeenkomstig (die volmaking) te handelen en zijn naam aan toekomstige +geslachten over te leveren, opdat de ouders geëerd worden: dat is +de voleindiging der kinderlijke liefde.<a id="xd20e4167" name= +"xd20e4167"></a></p> +<p>„Want kinderlijke liefde begint met de ouders te dienen, de +dienst van den vorst is het midden, voor nakomelingschap zorg te dragen +is het einde.</p> +<p>Wat „De groote leer” onderwijst is: de deugd te +beoefenen, het volk op te voeden, in de volkomenheid te volharden.</p> +<p>„Ieder ding heeft zijn wortelen en zijn takken, ieder streven +zijn begin en zijn doel: te weten wat begin en doel zijn, dat is de +beteekenis der „Groote leer” te verstaan.</p> +<p>„In oude dagen schiepen zij, die wenschten dat de deugd +beoefend werd in het gansche land, eerst orde, ieder in zijn eigen +gebied (leenvorstendom<span class="corr" id="xd20e4177" title= +"Bron: .)">).</span> Om dit te bereiken schiepen zij orde in hunne +familiën en om die te verkrijgen streefden zij er naar zichzelf te +volmaken. Om zich te volmaken reinigden zij hunne harten en om die +loutering te verkrijgen streefden zij naar kennis van hun eigen geest. +Om zelfkennis te verkrijgen, trachtten zij hun wetenschap te +vermeerderen en die vermeerdering werd door het onderzoeken van alle +dingen aangebracht.</p> +<p>„Van den keizer af tot de groote volksmassa toe: ieder moet de +reiniging van het eigen ik als de wortel van al het andere beschouwen. +Wordt de wortel verwaarloosd, zoo kan niets, wat uit haar voorkomt, +goed zijn: het is nog nooit <span class="pagenum">[<a id="pb172" href= +"#pb172" name="pb172">172</a>]</span>voorgekomen, dat iemand voor +geringe zaken groote opmerkzaamheid en tegelijk voor gewichtige zaken +geringe opmerkzaamheid had (m. a. w. die in het kleine getrouw is, zal +ook in het groote getrouw zijn). „Wat bedoeld wordt met: +„Het geluk en de vrede des rijks hangen van de regeering der +staten af” is dit: „Als de vorst zeer oude lieden +behandelt, zooals dat behoort, zal er in het volk kinderlijke liefde +heerschen, als hij de ouden zoo behandelt, zal men broederlijk zich +voegen naar elkaar, als hij de jongeren en zwakken liefdevol behandelt +zal het volk datzelfde doen. Zoo heeft de heerscher een maatstaf, +waarmede hij als met een winkelhaak zijn gedrag kan afmeten.</p> +<p>„Wat een man bij die over hem gesteld zijn niet bevalt, moet +hij ook tegenover zijn ondergeschikten niet doen; wat hem bij zijn +ondergeschikten niet bevalt, zal hij niet doen tegenover zijne +meerderen; wat hij niet van den rechterkant ontvangen wil zal hij aan +den linker niet geven, wat hij van den linker niet ontvangen wil aan +den rechterkant niet.</p> +<p>„Daar is ook een middel om den welstand des lands te +bevorderen: veel voortbrengers, weinig verteerders. Laat er heerschen +werkzaamheid in het voortbrengen, en spaarzaamheid in het gebruik, dan +zal de voorraad altijd voldoende zijn.</p> +<p>„Wat de mensch van den hemel ontvangen heeft is de (goede +ware) natuur; wie in overeenstemming met deze natuur handelt, wandelt +op het pad van den plicht; dit pad te betreden leert de mensch door +onderwijzing.</p> +<p>„Het pad mag ook niet voor een oogenblik verlaten worden, kon +het (nl. zonder schade) verlaten worden, dan was het niet het (rechte) +pad. Daarom wacht de hoogere mensch niet om voorzichtig te zijn tot hij +(iets) ziet, en om bezorgd te zijn tot hij (iets) hoort.</p> +<p>„Niets is meer zichtbaar dan wat verborgen is, niets in het +oog vallender, dan wat onbeduidend is, daarom waakt de hoogere mensch +over zichzelf, als hij alleen is.</p> +<p>„Als noch vergenoegdheid, noch ergernis, noch kommer, noch +vreugde zich laten gelden, dan kan men wel zeggen, dat de geest zich in +een toestand van evenwicht bevindt. Zijn deze gevoelens echter opgewekt +en werken zij in juiste maat en verhouding, zoo ontstaat daaruit, wat +men harmonie kan noemen. Dit evenwicht is de wortel, waaruit alle +menschelijke handelingen in de wereld voortkomen, deze harmonie is de +weg, dien allen moeten inslaan. Waar evenwicht en harmonie in +volkomenheid heerschen is er orde in <span class="pagenum">[<a id= +"pb173" href="#pb173" name="pb173">173</a>]</span>hemel en op aarde en +alles zal gevoed worden en gedijen.</p> +<p>„Vier plichten heeft de wijze te betrachten, die ik nog niet +geleerd heb te vervullen (zoo voegt de schrijver er bij): mijn vader te +dienen, zooals ik wenschen zou dat mijn zoon mij diende, mijn vorst te +dienen, zooals ik wenschen zou, dat mijn beambten mij dienden, mijn +ouderen broeder te dienen, zooals ik wenschen zou, dat mijn jongere +broeder mij diende; jegens mijn vriend te handelen, zooals ik wenschen +zou dat hij jegens mij handelde, (de vijfde betrekking, die tusschen +echtgenooten, is hier weggelaten, wellicht omdat noch Confucius, noch +zijn kleinzoon, aan wien het „Onveranderlijke midden” wordt +toegeschreven, in hun huwelijken gelukkig waren: beiden toch hebben +zich van hunne vrouwen gescheiden).</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4202" title= +"Niet in bron">„</span>De wijze doet, wat aan de plaats, die hij +inneemt, past: hij wenscht zich daarboven niet te verheffen. Rijk en +geëerd doet hij, wat een rijk en geëerd man betaamt, arm en +eenvoudig doet hij, wat den arme en eenvoudige betaamt. Is hij door +barbaren omgeven: hij doet wat aan den toestand past, is hij door +kommer en zorgen geplaagd, hij handelt overeenkomstig zijn toestand: +altijd blijft hij zichzelf.</p> +<p>„Is hij in een hoogen rang, hij behandelt zijn ondergeschikten +niet met verachting, is hij een ondergeschikte, zoo zoekt hij geenszins +de gunst zijner meerderen te bejagen: hij regelt zich zelf en verwacht +niets van anderen, zoo vermijdt hij teleurstellingen: hij maakt den +hemel geen verwijten, noch wordt op de menschen verbitterd.</p> +<p>„Zoo verwacht de wijze, rustig en vroolijk, wat de hemel +besluiten wil, de gewone mensch echter wandelt op een gevaarlijken weg +en ziet naar gunstige gelegenheden uit.</p> +<p>„De meester (Confucius) zegt: Bij het boogschieten hebben wij, +wat aan de houding des wijzen beantwoordt. Als de schutter het doel +heeft gemist, draait hij zich om en zoekt de oorzaak van het mislukken +bij zichzelf.</p> +<p>„Met de rechte mannen (aan het hoofd) gedijt de regeering; +evenals de plantengroei uit de aarde voortkomt en de bijen de jonge +larven verplegen en tot bijen opvoeden: zoo voeden de regeerders het +volk op.</p> +<p>„Het geheim eener goede regeering is: de rechte mannen te +vinden: ze te vinden hangt van het karakter des heerschers af; het +karakter wordt door plichtsvervulling gevormd en deze plichtsvervulling +wordt verlicht en gesterkt door liefde tot welwillendheid.</p> +<p>„De wederkeerige plichten, die alle menschen tegenover +<span class="pagenum">[<a id="pb174" href="#pb174" name= +"pb174">174</a>]</span>elkaar hebben, zijn vijf in getal, de +eigenschappen waardoor zij uitgeoefend worden zijn er drie.</p> +<p>„Deze plichten zijn: die tusschen vorst en minister, tusschen +vader en zoon, tusschen man en vrouw, tusschen ouderen en jongeren +broeder en tusschen vrienden.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4223" title= +"Niet in bron">„</span>Dit zijn de plichten der wederkeerige +betrekking, die ieder heeft te vervullen. De drie eigenschappen echter +zijn; weten, willen en kunnen, welke ieder moet bezitten. Dat, waardoor +deze eigenschappen de vervulling der plichten mogelijk maken is: +ernstig streven.</p> +<p>„Eenigen worden met de kennis dezer plichten geboren, anderen +verwerven deze kennis door navorschen, nog anderen nadat zij hun +onwetendheid op smartelijke wijze hebben ondervonden. Doch wanneer de +kennis eenmaal verworven is, is het onverschillig, op welken weg zij +verkregen werd. Eenigen oefenen de plichten uit, zonder moeite, als +iets dat vanzelf spreekt, anderen om daaruit voordeel te trekken; voor +wederom anderen is aan de uitoefening groote moeite verbonden. Doch +wanneer zij slechts uitgeoefend worden, komt dit op hetzelfde neer.</p> +<p>„De meester sprak: Leeren willen komt het weten zeer nabij; +zich ernstig bemoeien het willen; zich (over iets dat verkeerd ging) +schamen het kunnen.</p> +<p>„Hij, die deze drie dingen kan, is in staat zichzelf te +volmaken: wie zich zelf volmaken kan, kan anderen beheerschen, wie +anderen beheerschen kan, kan het rijk regeeren met al zijne staten en +familiën.</p> +<p>„De beheerschers des rijks hebben negen regels te volgen: +zichzelf te volmaken, deugdzame en talentvolle mannen te eeren, hun +bloedverwanten lief te hebben, hun ministers te achten, alle beambten +vriend’lijk te behandelen, het volk als hunne kinderen te +beschouwen, handwerkslieden aan te moedigen, vreemden met zorg en de +vorsten der leenstaten met welwillendheid te behandelen. Zichzelf te +beproeven en te reinigen, acht te geven op zijne kleeding en op zijne +bewegingen, dat zij beantwoorden aan de voorschriften der +betamelijkheid: dat is de wijze waarop de heerscher zich moet volmaken. +Overtreders moet hij afwijzen en zichzelf voor de verzoekingen der +schoonheid bewaren. Rijkdom te verachten en deugd te eeren, dat is de +wijze, waarop men mannen van waarde en van talenten aanmoedigt: hun +eereplaatsen en inkomsten te geven, met hen te deelen in wat hun +behaagt en hun mishaagt, dat zijn de middelen om aan zijne +bloedverwanten <span class="pagenum">[<a id="pb175" href="#pb175" name= +"pb175">175</a>]</span>te leeren u lief te hebben. Den ministers +talrijke ambtenaren ter beschikking te geven en hun veel opdrachten toe +te vertrouwen, dat is de weg om de ministers aan te sporen. De weg om +de groote menigte ambtenaren aan te moedigen is: hun vertrouwen +schenken en goed bezoldigen. Die om het volk moed in te storten is: +hunnen dienst slechts te vorderen ter rechter tijd en de eischen licht +te maken. De weg om de handwerkslieden aan te sporen is: hen dagelijks +op de proef te stellen, hen maandelijks prijsvragen te laten oplossen +en hen daarbij te laten uitvoeren, wat aan hun neiging beantwoordt.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4237" title= +"Niet in bron">„</span>Menschen uit vreemde landen met tact te +behandelen, dat is: hen bij het afscheid te begeleiden en bij aankomst +hen tegemoet te gaan, de goeden onder hen te prijzen en de zwakken te +verschoonen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4241" title= +"Niet in bron">„</span>Familiën, wier nakomelingschap in de +rechte lijn is te gronde gegaan weer herstellen en leenstaten, die +onder zijn gegaan, opnieuw grondvesten, rust herstellen in staten, +waarin onrust heerscht, die te ondersteunen, waarin gevaar dreigt, +bepaalde tijden hebben voor de ontvangst van vorsten en hun afgezanten +bij het hof, hen na rijkelijk onthaal weer laten gaan, hen welkom +heeten, ook als zij met geringe gaven komen: dat is de vorsten der +staten liefhebben.</p> +<p>„Allen, wien de regeering des rijks ten deel valt, hebben deze +negen regelen te betrachten en het middel, waardoor zij ten uitvoer +kunnen worden gebracht, is ernstig streven.”</p> +<p>Zooals men ziet, het zijn regelen van wereldwijsheid, die Confucius +en zijne leerlingen na hem onderwezen; de kunst een goed huisvader, +beambte, minister, vorst en keizer te worden, den plicht van zijn eigen +betrekking te vervullen en toe te zien, dat anderen dit eveneens doen. +Het is een soort huisbakken wijsbegeerte, die begint met de liefde van +het kind tot den vader en eindigt met de liefde des keizers tot zijn +volk. Soms is zij niet al te klaar in haar grondslag en ontwikkeling +(de vertalers en uitleggers van den grondtekst kunnen daar echter ook +wel schuld aan hebben) maar verstaanbaar genoeg toch om ons te toonen +hoe de Chineezen dachten en nog denken. De straks aangehaalde +uitspraken toch komen telkens weer terug: niet alleen in philosophische +verhandelingen, maar ook in staatsstukken, ambtelijke en particuliere +brieven. Daarom juist is eenige, zij het ook oppervlakkige kennis der +Chineesche philosophie voor ieder noodig, <span class="pagenum">[<a id= +"pb176" href="#pb176" name="pb176">176</a>]</span>die inzicht wil +verkrijgen in den tegenwoordigen toestand van China.</p> +<p>Even zoo min als Confucius de schepper was van de door hem +voorgedragen leer is de beknopte, spreukmatige, soms eenigszins +mystieke vorm, waarin deze leer ons bewaard gebleven is, eene +uitvinding van hem en van zijne leerlingen. Deze bestond reeds van ouds +en schijnt de vorm geweest te zijn, waarin men in China steeds de +leeringen der wereldwijsheid placht te kleeden.</p> +<p>Toen Confucius in 517 v. C. Lo yang bezocht, zag hij daar, in de +voorvaderengalerij van het keizerlijk paleis, de gouden beeldzuil van +een man, wiens lippen met drie naalden waren saamgehecht en op wiens +rug het volgende opschrift stond:</p> +<p>„In oude tijden spraken de menschen weinig. Het zou goed zijn +hen na te volgen; want zij, die veel spreken, zijn er zeker van veel te +zeggen, dat beter onuitgesproken ware gebleven.</p> +<p>„Ieder zal arbeiden in verband met wat hij noodig heeft. Als +hij boven zijn kracht werkt, zal hij slechts zijn zorgen en zijn +teleurstellingen vermeerderen. Zelfs in datgene wat de mensch (denkend) +nastreeft, moet hij maat houden.</p> +<p>„Denk niet te veel om verstrooiing of rust: wie dat doet zal +geen van beide verkrijgen.</p> +<p>„Doe niet wat u wellicht vroeger of later berouwen kan gedaan +te hebben.</p> +<p>„Laat niet na een gebrek te verhelpen, omdat het klein is. Het +moge in den aanvang klein zijn, straks gaat het misschien aan het +groeien, totdat het u er onder brengt.</p> +<p>„Als iemand nalaat tegen kleine ongerechtigheden op te treden, +zal hij weldra in het geval verkeeren van tegen groot onrecht te moeten +strijden.</p> +<p>„Wees behoedzaam met uw woorden zoowel als met uw handelingen. +Geloof niet dat niemand u ziet en hoort, omdat gij alleen zijt maar +denk er aan dat de geesten overal zijn.</p> +<p>„Een huis kan verwoest worden door een smeulend vuur, terwijl +een groote vlam licht wordt bemerkt en uitgebluscht. Een stroom wordt +gevormd door het water van vele beken, een strik, die zoo sterk is, dat +hij niet licht wordt gebroken, bestaat uit vele draden.</p> +<p>„Een spruit, wier wortels nog niet diep zijn doorgedrongen, +kan licht worden uitgetrokken: is het haar toegestaan een boom te +worden, dan moet men naar de bijl grijpen. <span class= +"pagenum">[<a id="pb177" href="#pb177" name="pb177">177</a>]</span></p> +<p>„Uit den mond van een mensch kunnen scherpe pijlen komen die +verwonden en gloeiende kolen, die verbranden: hoedt u dus, dat zulken +uit uwen mond niet uitgaan om anderen te schaden.</p> +<p>„Geloof niet dat, wijl gij in het volle bezit uwer kracht +zijt, gij zonder gevaar waagstukken kunt ondernemen; er is niemand, hoe +sterk hij ook moge zijn, die niet iemand vinden kan, sterker dan hij, +die hem op den grond werpt.</p> +<p>„Een oproermaker, die geen rechtvaardigen grond (voor zijn +verzet) heeft, zinkt tot op het laagste peil der maatschappij neer, +doch een onrechtvaardig heerscher wekt ontevredenheid op, terwijl de +voorzichtige willig gehoorzaamd wordt.</p> +<p>„De massa der menschen, het volk, gelijk men het gewoonlijk +aantreft, heeft weinig doorzicht, noch weet met het onbekende te +rekenen. Alzoo kunnen zij slechts de leiding van anderen volgen. +Daarom, wanneer zij dikwijls met diegenen in aanraking komen, die +voorzichtig, deugdzaam en verstandig zijn, die goede zeden volgen, dan +zullen zij onmerkbaar er toe komen dezulken na te volgen en zoo ook +wederkeerig anderen tot een voorbeeld worden.</p> +<p>„Mijn mond is gesloten, ik kan niet spreken. Het is vergeefs +mij te vragen, ik kan uwen twijfel niet wegnemen en zelf heb ik niets +te vragen. Wanneer ook datgene wat ik leer een raadsel schijnt, is het +daarom toch niet minder waar. Ik sta boven u en toch kan niemand iets +tegen mij hebben, welk sterveling kan dit van zichzelf zeggen?</p> +<p>„Vergeet niet dat de hemel geen gunstelingen kent, doch +tegenover allen even rechtvaardig is.</p> +<p>„Hoe vol ook de zee moge zijn, de stroomen gaan voort daarin +zich uit te storten, zonder dat zij haar grenzen uitbreidt.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4290" title= +"Niet in bron">„</span>Overlegt zorgvuldig alles, wat ik u gezegd +heb, en ik zal niet vergeefs hebben gesproken.”</p> +<p>Toen Confucius dit inschrift las, wendde hij zich tot zijn +begeleiders en zeide, dat dit in weinige woorden alles behelsde, wat +voor de menschen het nuttigste was te weten, en dat, wie dit ter harte +nam en navolgde, niet ver van de volkomenheid zou zijn, waarnaar +iedereen streven moest. Dat het van invloed geweest is op zijne +opvatting der philosophische vraagstukken is ontwijfelbaar.</p> +<p>„Na den dood van Confucius was het met zijne leer gedaan en +nadat zijne leerlingen gestorven waren, werd deze verbasterd”, +zoo bericht men ons. De onrustige tijden hebben daartoe zeker het hunne +bijgedragen: de Chau dynastie gaat <span class="pagenum">[<a id="pb178" +href="#pb178" name="pb178">178</a>]</span>onder zwakke en bedorven +heerschers haar einde tegemoet, vele der kleine vorstendommen +verdwijnen in den voortdurenden strijd tusschen de leenvorsten +onderling, of worden, hoewel zij hun naam behouden, toch feitelijk door +machtige naburen opgeslokt; de groote staten kampen onder elkaar om de +opperheerschappij; het besef, dat, wie het ten slotte wint, de +keizerskroon zal verwerven, komt hoe langer hoe sterker op; het geloof +aan de oude waarheden en beginselen is geschokt, dwaalleeringen +(althans in het oog der orthodoxie) duiken overal op: zoowel ten +opzichte van de regeering als van de wijsbegeerte: het gezag van +Confucius wordt op zij gezet.</p> +<p>Daar komt eensklaps een kampvechter in het krijt, een leerling, die +den meester bijna evenaart en met geweldige kracht de banier der +orthodoxe philosophie weer opheft. Over hem willen we thans +spreken.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5.3" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">III. Mencius.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Meng (Mang) kó of Meng tsze=de wijsgeer Meng, +verlatijnscht tot Mencius, werd in het jaar 371 v. C. als afstammeling +van de drie groote familiën van Lu geboren: een geslacht dat in de +dagen van Confucius om de heerschappij in den staat had gestreden, maar +sedert verarmd en gedaald was. Zijn vader schijnt vroeg gestorven te +zijn: in ieder geval heeft hij geen invloed op de opvoeding en de +ontwikkeling van zijn zoon uitgeoefend: des te meer echter de moeder, +wier aandenken nog heden onder het volk voortleeft, als die van een +voorbeeld voor alle moeders. Zij zorgde, dat haar zoon in een goede +omgeving verkeerde en goed werd onderricht, spoorde hem door raad en +voorbeeld tot vlijt aan en bleef ook in zijn latere levensjaren (zij +stierf, toen Mencius reeds de 50 overschreden had) zijn trouwe +raadgeefster en steun. Toen haar zoon, dien zij op zijne rondzwervingen +vergezeld had, zijn ambt in het vorstendom Tsi wilde opgeven, doch om +harentwille aarzelde, moedigde zij hem zelf aan zijn eigen beter +inzicht te volgen en bracht zoo het oude voorschrift in toepassing, dat +de moeder haar zoon gehoorzaam moet zijn.</p> +<p>Over de leerjaren van Mencius is niet veel bekend: hij schijnt een +leerling van Confucius’ kleinzoon te zijn geweest. In zijn +vaderland (de leenstaat, waar hij thuis behoorde) verzamelde hij een +groot aantal leerlingen rondom zich, in wier midden hij leefde en +werkte en die, zooals de gewoonte het toen medebracht, te zamen naar +hun krachten en middelen voor zijn levensonderhoud zorgden. Die rustige +leeraarsloopbaan <span class="pagenum">[<a id="pb179" href="#pb179" +name="pb179">179</a>]</span>schijnt hem echter niet bevredigd te hebben +en in 331, toen hij 40 jaar was geworden, trok hij met eenigen zijner +leerlingen er op uit om aan de hoven der kleine vorstendommen +allereerst, zijn loopbaan als politiek hervormer te beginnen. De tijd +scheen voor een dergelijke onderneming, door een zelfbewust man op touw +gezet, gunstig te wezen en het ontbrak Mencius noch aan zelfbewustzijn, +noch aan den moed om vrijuit te spreken. De voortdurende twisten, +waarin de kleine vorstendommen nu eens onderling, dan eens met het +machtige, opbloeiende Tsin verkeerden (want het centraal gezag, het +keizerschap, was feitelijk nog slechts een naam) had aan een menigte +politieke avonturiers de deur geopend tot de hoogste waardigheden en de +invloedrijkste ambten. Nog maar weinige jaren geleden, in 333, was het +een hunner, Suts’in gelukt, de meest beteekenende politieke daad +van dien tijd: den bond der zes staten Yen, Chao, Han, Wei, Tsi en Tsu, +tegenover Tsin tot stand te brengen. Welnu, wat Suts’in en +anderen mogelijk was geweest, kon den met volle verachting voor de +politieke avonturiers bezielden Mencius niet onbereikbaar voorkomen. +Waarom zou hij, die met een gansche schat van geleerdheid was toegerust +en die geen eigenbelang, maar edele doeleinden nastreefde, niet kunnen +verkrijgen, wat aan die lieden welke van hof tot hof trokken en zich +aan den meestbiedende aanboden, mogelijk toescheen? Zoo trok hij in 331 +naar den naburigen staat Tsé, en nadat hij daar tot 323 zonder +veel succes een staatsambt had bekleed, naar Sung, Su, Tao, Tang, Leang +en van 318 tot 311 ten tweeden male naar Tsé. Eindelijk keerde +hij, ontmoedigd en ontgoocheld, na vele mislukte pogingen, in 309 naar +Lu terug. Daar leefde hij nog 20 jaren als ambteloos burger voort, +slechts in beslag genomen door zijn onderricht geven en de voltooiing +zijner werken. Hij stierf in 289 v. C., vergeten en zonder dat zijn +heengaan ontroering wekte, tenzij bij zijn naaste leerlingen. Wel werd +zijn waarde reeds door de schrijvers der 2<sup>e</sup> eeuw v. C. +erkend, welke alleen Confucius boven hem stelden, doch nog 1300 jaren +gingen voorbij, eer hij de keizerlijke canonisatie verkreeg en in +Confucius’ tempels een plaats vond.</p> +<p>Mencius was een veel strenger man dan Confucius: de humor van dezen +wijsgeer, die zich er over vermaken kon, dat een boer van hem, die +juist op de vlucht was, zeide, dat hij er uitzag als een verloopen +hond, was Mencius vreemd. Heerschzuchtig en strijdvaardig, laat Mencius +de grootste aanspraken <span class="pagenum">[<a id="pb180" href= +"#pb180" name="pb180">180</a>]</span>gelden tegenover vorsten en +staatslieden, die hem hoffelijk tegemoet komen. Dikwijls zondigt hij, +terwijl hij toch plan heeft zichzelf niet te vergeten, niet slechts +tegen de regelen der etiquette, maar ook tegen die der hoffelijkheid. +Toch verhindert hem dit niet rijke geschenken van vorsten aan te nemen +en met een groot gevolg van menschen en rijtuigen op hunne kosten in +het land om te trekken. Hij is een strijder, die met grooten ijver +tegen alle leeringen in het krijt treedt, welke hem niet orthodox +toeschijnen, een sociaal politicus, die den regel „Alles voor het +volk” met een energie en een openhartigheid voorstaat, die aan +den zachteren, meer bedachtzamen Confucius vreemd was.</p> +<p>Ook zuiver philosophische vragen, zooals die van de natuur der +menschen, lichtte hij met veel meer beslistheid en uitvoerigheid toe +dan Confucius<span class="corr" id="xd20e4319" title="Bron: .">,</span> +die zich meestal met een eenvoudige bevestiging vergenoegde. Ook +tegenover een soort Cynische richting,<a class="noteref" id= +"xd20e4322src" href="#xd20e4322" name="xd20e4322src">10</a> die zich +naast of nevens het Taoïsme steeds meer deed gelden en tegen de +meer humane richting der Mihisten trad hij met groote beslistheid +op.</p> +<p>De veranderde tijdsomstandigheden brachten voorzeker mede, dat de +persoonlijke houding en de leerwijze van Mencius een andere was dan die +van zijn voorganger. Ook is het een feit, dat de dwalingen, die Mencius +meende te moeten bestrijden, zich eerst na den dood van Confucius +hadden ontwikkeld. De werken van Mencius leveren het bewijs, dat vele +der vragen en problemen, die ons thans zoo telkens weer bezighouden, +reeds toen aan de orde waren. Ook was het gevolg van den strijd +dikwijls als nu: dat ieder op zijn eigen standpunt bleef staan.</p> +<p>„Het volk” zegt Mencius, „is het belangrijkste +element in een land, dan volgen de godheden van akker en koren: de +vorst is het minst gewichtig.” Bij een andere gelegenheid zegt +Mencius tegen den vorst „Wanneer een heerscher zijn ministers als +zijn handen en voeten beschouwt, zoo zien zij hem voor hun hart en hun +maag aan. Als hij hen beschouwt als zijn paarden en honden, dan zien +zij hem voor een gewoon mensch aan (iemand, die geen eerbied verdient). +Ziet hij hen aan als aarde en gras (waarop men treedt en dat men +afmaait) dan zien zij hem voor een roover en vijand aan.” +<span class="pagenum">[<a id="pb181" href="#pb181" name= +"pb181">181</a>]</span></p> +<p>Deze opvatting van de plaats en de plichten der hoogste +staatsbeambten staat niet in tegenspraak met het goddelijk recht der +vorsten, zooals de oude schriften dit erkennen.</p> +<p>„De hemel” zoo zegt het boek der geschiedkundige +aanteekeningen, <span class="corr" id="xd20e4336" title= +"Niet in bron">„</span>schiep, nadat hij het gewone volk had +geschapen, heerschers en onderwijzers voor hen, opdat dezen God ter +zijde zouden staan, en gaf hun macht en eer in het land.”</p> +<p>Doch op een andere plaats in hetzelfde werk staat: „De hemel +ziet, zooals mijn volk ziet, de hemel hoort, zooals mijn volk +hoort.” Mencius verklaart dit door te zeggen: „De hemel +spreekt niet.” Als hij, wien de heerschappij ten deel viel, deze +op goede wijze voert, is dat een bewijs, dat de hemel hem deze heeft +toevertrouwd. Voert hij die slecht, zoo zal er iemand opstaan, (door +den hemel daartoe geroepen), die ze hem ontneemt. Zoo wierp de +grondvester der Chau-dynastie den laatsten, onwaardigen heerscher van +het huis Shan van den troon en toonde zich daardoor een werktuig des +hemels en Mencius aarzelt niet, koning Süen op te dragen diens +voorbeeld te volgen en de Chau-dynastie omver te werpen, die zich den +troon onwaardig toonde.</p> +<p>Dat een man, die zulke grondstellingen zonder terughouding uitsprak, +door de vorsten van zijn tijd en van later dagen niet bizonder geliefd +werd, kan men begrijpen. Toch: de door hem verkondigde beginselen +hebben niet weinig er toe bijgedragen om de vorsten, die over China +regeerden, een teugel aan te leggen en hen tot een rekenen met de +belangen des volks te nopen, waarvan anders zeker geen sprake ware +geweest.</p> +<p>Een andere uiting van Mencius ligt hun, die tegenwoordig China +regeeren, nog altijd na aan ’t hart en vormt een van de +gewichtigste argumenten, die het aannemen van vreemde opvattingen in +den weg staan.</p> +<p>Hij zeide namelijk: „Ik heb wel gehoord van lieden, die de +gebruiken van ons groote land aanwendden om barbaren te verbeteren, +doch nog nooit, dat iemand door barbaren verbeterd werd.” +En—in de oogen der orthodoxe Chineezen zijn ook nog heden alle +vreemdelingen barbaren.</p> +<p>Van de theorie van het vorst zijn „door Gods genade” is +die der „voorbeschikking” in het algemeen onafscheidelijk. +Ook Mencius erkent die laatste, doch met deze reserve, dat niets, wat +uit slechtheid of uit onvoorzichtigheid voortkomt, als door den hemel +voorbeschikt moet worden erkend. Zoo staat hij een soort getemperd +fatalisme voor: getemperd namelijk <span class="pagenum">[<a id="pb182" +href="#pb182" name="pb182">182</a>]</span>door deze overtuiging, dat de +hemel niets verkeerds kan verordenen. Hij zegt: „Alles is een +beschikking (des hemels) en de mensch moet deemoedig ontvangen, wat +daaraan kan worden toegeschreven. Daarom zal hij, die weet wat de +voorbeschikking des hemels beduidt, zich niet begeven bij een muur, die +op omvallen staat.—De dood, dien men vindt bij de vervulling van +zijn plicht, kan men gevoegelijk toeschrijven aan de beschikking des +hemels, de dood in handboeien en ketenen (die van een misdadiger) kan +niet als een vooruitbeschikte worden beschouwd.”</p> +<p>De vraag, of de mensch van natuur goed of slecht is, heeft de +Chineezen veel bezig gehouden. Confucius en Mencius, de laatste echter +veel uitvoeriger en meer opzettelijk, oordeelen beiden dat de mensch +oorspronkelijk goed is. Sün kw’ang, die in de 3<sup>e</sup> +eeuw v. C. leefde, meent dat de oorspronkelijke natuur van den mensch +slecht is en slechts door opvoeding goed wordt. Han-Yü +(768–824 n. C.) oordeelt dat de natuur des menschen +drieërlei kan zijn: een goede, tusschenbeide of slechte. De +middelste, die de kiemen voor het goede bevat, kan naar beide zijden +ontwikkeld worden. Deze opvatting bleef de toongevende, totdat Chuhi +(1130–1200) weer terugkwam op de oude grondstelling dat de natuur +des menschen goed was. Deze opvatting, ofschoon dikwijls betwist, is +sedert dien tijd de <span class="corr" id="xd20e4357" title= +"Bron: officiëel">officieel</span> geijkte gebleven.</p> +<p>In de behandeling van de quaestie der kinderlijke liefde staat +Mencius geheel op het standpunt van Confucius.</p> +<p>„Vijf dingen<span class="corr" id="xd20e4364" title= +"Niet in bron">,</span>” zegt Mencius „worden naar de +algemeene opvatting als onkinderlijk beschouwd: traagheid in het +gebruik zijner leden, hasard en schaakspelen en drinken, streven naar +geld en goed en zelfzuchtige neiging tot vrouw en kinderen, zoodat men +niet voor het onderhoud zijner ouders zorgt, de lust zijner oogen en +ooren volgen, zoodat men zijn ouders in schande brengt en twistziek en +strijdzuchtig zijn, zoodat men hen aan gevaren blootstelt.”</p> +<p>Op een andere plaats zegt hij: „Drie dingen zijn onkinderlijk, +geen nakomelingschap te hebben is het ergste van alle.” Meer +belangrijk zijn voor ons echter zijn sociaal-politieke inzichten en +zijn polemisch optreden: de omverwerping van valsche leeringen, zooals +de Chinees dat noemt.</p> +<p>Reeds in de dagen van Mencius waren er lieden, die de maatschappij +voor verdorven hielden en in den terugkeer tot den alouden eenvoud van +zeden den eenigen weg ter ontkoming zagen. Zoo was er een secte, die +zich voor haar leer <span class="pagenum">[<a id="pb183" href="#pb183" +name="pb183">183</a>]</span>beriep op Shin nung, den „wonderbaren +landman” den tweeden der voorhistorische, mythische keizers, die +in het „Boek der veranderingen” als de vader van den +landbouw wordt geëerd. Deze eischte, dat de mensch in het algemeen +en de vorst in het bizonder zich zelf het voedsel moest verschaffen: d. +w. z. zelf zaaien, oogsten en koken moest. Aanhangers dezer secte waren +naar Tang gekomen, waar Mencius zich juist ophield en de vorst van Tang +de proef nam, om aan ieder der onderdanen, onverschillig van welken +rang of stand, een veld van gelijke grootte ter beschikking te stellen, +dat onveranderlijk en ondeelbaar op den oudsten zoon zou overgaan, +terwijl aan de jongere zonen, zoodra zij 16 jaar oud werden, eveneens +groote velden ten deel zouden vallen. De aanhangers van Shin nung, die +naar Tang gekomen waren, lieten zich hunne velden toedeelen, doch +maakten onder elkaar hun opmerkingen<span class="corr" id="xd20e4373" +title="Niet in bron">.</span></p> +<p>„Wijze en bekwame vorsten,” zoo zeiden zij, +„moesten evengoed als hun volk en tegelijk met dat volk den grond +bebouwen en de vrucht (van hun arbeid) eten. Hun morgen- en +avondmaaltijd moesten zij (zelf) bereiden en tegelijk de +regeeringszaken behartigen. De vorst van Tang echter, die overigens +vele goede eigenschappen bezat, had korenschuren, schatkamers en +arsenalen. Dat was immers het volk een last opleggen? Hoe kon men hem +een waardig en deugdzaam vorst noemen?”</p> +<p>Mencius nam een der ontevredenen onderhanden.</p> +<p>„Heer Hiu (zoo heette het hoofd van het gezelschap) zaait zijn +koren immers zelf en eet wat hij oogst?” „Ja,” was +het antwoord. „En hij weeft linnen en draagt wat hij gemaakt +heeft?”</p> +<p>„Neen, zijn kleeren waren van vilt.” „Draagt hij +een muts?” „Ja.” „Een zelf geweven?” +„Neen, die ruilt hij voor koren.” „Waarom weeft hij +die niet zelf?” „Dat zou hem te veel tijd kosten bij zijn +werk om den grond te bebouwen.” „Kookt hij zijn eten in +(metalen) potten en steenen pannen en ploegt hij met een ijzeren +ploegschaar?” „Ja.” „Maakt hij dat alles +zelf?”</p> +<p>„Neen, hij ruilt het tegen koren in.”</p> +<p>Toen sprak Mencius: „Zulke dingen tegen koren inruilen, is +niet den pottenbakker en metaalbewerker verdrukken, noch ook verdrukken +de pottenbakkers en metaalbewerkers den landman, als zij de door hen +vervaardigde artikelen tegen metalen omruilen. Voorts, waarom speelt +Hiu niet voor pottenbakker en metaalbewerker en maakt hij zelf alles +wat hij noodig heeft? Waarom gaat hij rond en handelt en ruilt met +<span class="pagenum">[<a id="pb184" href="#pb184" name= +"pb184">184</a>]</span>de handwerkslieden, waarom rekent hij niet de +moeite, die hem dat kost?” De ander sprak<span class="corr" id= +"xd20e4391" title="Niet in bron">:</span> „Handwerk en landbouw +kan men niet tegelijk uitoefenen.”</p> +<p>Mencius ging voort: „Dan is het zeker alleen de regeering des +rijks, die tegelijk met den akkerbouw kan worden waargenomen? +Aanzienlijke mannen hebben hunne bezigheden en kleine luiden evenzeer. +Ieder kan, wat hij noodig heeft, bij de handwerkslieden gereedgemaakt +vinden. Moest hij daarentegen alles, wat hij noodig heeft, zelf maken, +zoo moesten allen in het geheele rijk dagelijks op de straat +rondloopen. Daarom wordt er gezegd: Sommigen arbeiden met het hoofd en +anderen met de handen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4397" title= +"Niet in bron">„</span>Die, welke met hun hoofd arbeiden, +regeeren de anderen, en die, welke met hun handen arbeiden, worden door +de anderen geregeerd. Die, welke geregeerd worden, onderhouden hen die +regeeren en zij die regeeren, worden door de anderen onderhouden. Dat +is de rechte verhouding, zooals zij overal wordt erkend.”</p> +<p>Bij een andere gelegenheid, toen een zijner leerlingen hem vroeg, of +het recht was dat een geleerde, die geen ambt bekleedde, toch van den +beheerscher des lands zijn onderhoud ontving, ontwikkelde Mencius de +volgende inzichten:</p> +<p>„Als er geen ruil plaats vindt tusschen de producten van den +arbeid en geen ruil tusschen datgene wat de menschen tot stand brengen, +zoodat de een, met wat hij te veel heeft aanvullen kan, wat den ander +ontbreekt, dan zal de boer teveel koren en de huisvrouw te veel linnen +hebben. Als zulk een ruil plaats vindt, dan zullen schrijnwerker, +timmerman, wagenmaker en radmaker allen hun bestaan vinden. Nu is hier +een man, die thuis een goed zoon is en buiten het huis diegenen, die +ouder zijn dan hij met achting behandelt, die er voor waakt dat de +grondstellingen der oude wijzen voor het gebruik van latere geslachten +bewaard blijven—zou hij niets voor zijn onderhoud mogen hebben? +Hoe komt het, dat gij den schrijnwerker en de anderen in eere wilt +houden en niet hem, die welwillendheid en rechtvaardigheid +bewaart?”</p> +<p>De leerling antwoordde: „Het doel des schrijnwerkers en der +anderen, die de meester vermeld heeft, is: om met hun handwerk hun +levensonderhoud te verdienen. Is het ook het doel van den edelen man, +daardoor zijn levensonderhoud te verdienen, dat hij de grondstellingen, +die de meester vermeldt, beoefent?” „Wat gaat u zijn doel +aan,” was het antwoord. „Hij bewijst de diensten. Hij +verdient onderhouden te worden en <span class="pagenum">[<a id="pb185" +href="#pb185" name="pb185">185</a>]</span>gij onderhoudt hem: +En—laat mij u vragen—betaalt gij een man voor zijn +bedoeling of voor zijn diensten? Voor zijn bedoeling misschien? Een man +slaat uw dakpannen stuk en maakt de muren van uw huis vuil om zijn +levensonderhoud te verdienen: zult gij hem inderdaad daarvoor +betalen?” „Neen,” was het antwoord. „Ziet +gij,” sprak Mencius<span class="corr" id="xd20e4408" title= +"Niet in bron">,</span> „niet voor zijn bedoeling betaalt gij een +man, maar voor het werk, dat hij gedaan heeft.”</p> +<p>De algemeene grondstellingen voor het bestuur des lands, zooals +Mencius die opstelt, zijn niet minder interessant.</p> +<p>„Als een vorst personen van talent en deugd eert, bekwame +lieden aanstelt, zóó, dat alle ambten door de waardigsten +worden vervuld, dan zullen alle geleerden aan zijn hof +komen<span class="corr" id="xd20e4415" title= +"Niet in bron">.</span></p> +<p>„Als hij op de marktplaatsen slechts laat betalen voor de +plaats, die de kramen innemen, maar geen belasting op de waren legt, of +wanneer hij slechts de marktbepalingen handhaaft zonder kramengeld te +vragen, dan zullen zich op zijne marktplaatsen de handelaars +verdringen.</p> +<p>„Wanneer aan de grenspoorten van een land slechts een +persoonlijke inspectie van de reizenden plaatsvindt, doch geen +douanerechten worden geheven, zoo zullen alle reizigers vol verlangen +zijn om in dat land te reizen.</p> +<p>„Als de boer slechts voor den arbeid op de staatsvelden wordt +opgeroepen en van zijn eigen velden geen belasting heeft op te brengen, +dan zullen alle boeren in het land met lust (op hun eigen velden) +arbeiden. (Het heele land was, althans in theorie, afgedeeld in stukken +van dezelfde grootte, welke stukken ieder weer in negen deelen waren +verdeeld. Het middelste dezer velden was staatseigendom: het moest door +de bezitters der andere acht velden bebouwd worden, terwijl de +opbrengst daarvan voor het onderhoud van den vorst en de kosten van +bestuur bestemd was).</p> +<p>„Als hij van de huisvaders (die de bestaande voorschriften +vervullen) de bijdragen niet int (welke slechts van hen worden geheven, +die de voorschriften niet vervullen) zoo zullen alle lieden in zijn +staat willen wonen.</p> +<p>„Als een vorst deze vijf voorschriften opvolgt, zullen de +bewoners aller naburige staten tot hem als tot een vader opzien. Zulk +een vorst zal geen vijand hebben en in waarheid een minister des hemels +zijn: hem moet (als den waardigste<span class="corr" id="xd20e4429" +title="Bron: ;">)</span> de regeering des rijks ten deel +vallen.”</p> +<p>Op een andere plaats treedt Mencius op tegen het systeem van +belasting heffen op het bouwland, dat in zijne dagen, toen <span class= +"pagenum">[<a id="pb186" href="#pb186" name="pb186">186</a>]</span>de +vorsten en de regeeringen steeds meer noodig hadden, reeds in alle +staten was ingevoerd.—„Zulke belastingen” zegt hij, +„worden naar het gemiddelde van vele jaren berekend en opgesteld. +In goede jaren, wanneer de oogst rijk is geweest, kan veel genomen +worden zonder dat het drukkend schijnt, doch in slechte jaren, wanneer +de opbrengst den arbeid niet vergoedt, moet de belasting toch betaald +worden. Als hij, die de vader des volks wil zijn (de vorst) de schuld +er van draagt, dat zorgen geschreven staan op het aangezicht des volks +en dat dit, als het een jaar heeft gearbeid, niet weet waarmee het zijn +ouders zal onderhouden en moet zien, hoe aan de middelen te komen om de +belasting te betalen, totdat ouden en kinderen omkomen in de slooten +langs den weg, waar blijven dan de vaderlijke betrekkingen tot het +volk?<span class="corr" id="xd20e4436" title= +"Niet in bron">”</span> „Zij, die van hun levensonderhoud +verzekerd zijn, staan vast in de deugd: die dit niet zijn, geven zich +aan de ondeugd over, en—er is geen verkeerdheid, verderf en +teugelloosheid, waaraan zij zich niet schuldig maken. Als zij dan +wegens hun overtredingen vervolgd en gestraft worden: is dat niet hun +valstrikken zetten: hoe kan zoo iets geschieden onder de heerschappij +van een welwillend vorst?”</p> +<p>Wat den regel: goed met goed en kwaad met kwaad vergelden, aangaat: +Confucius en Mencius trekken in dezen één lijn: alleen +was sedert de dagen van den eerste het getal van hen, die aan de +mogelijkheid van kwaad met goed te vergelden geloofden, niet +onbelangrijk toegenomen.</p> +<p>In den philosoof Mih tih namelijk, over wiens leven weinig bekend is +(vermoedelijk leefde hij ongeveer 50 jaar na Confucius) had de leer der +„algemeene liefde” een begaafden en krachtigen verdediger +gevonden.</p> +<p>„Het is de taak der wijzen,” zoo heet het in een door +zijn leerlingen uitgegeven werk, „daarvoor te zorgen dat het rijk +goed wordt geregeerd. Daarom moeten zij weten, waaruit wanorde en +verwarring ontstaan, want, zonder deze kennis kunnen zij hun taak niet +vervullen. Wij kunnen hen dus vergelijken met een arts, die beproeft de +ziekte van eenig persoon te genezen. Daartoe moet deze eerst de oorzaak +der krankheid doorgronden; dan kan hij met de genezing beginnen, +terwijl zonder deze kennis zijn pogen tevergeefs zal zijn.”</p> +<p>„Het is de taak der wijzen zorg te dragen voor de goede +regeering des rijks. Zij moeten dus nagaan de oorzaak der verwarring, +en wanneer zij dat doen zullen zij bemerken, dat deze ligt in het +gebrek aan wederkeerige liefde.—<span class="corr" id="xd20e4447" +title="Niet in bron">”</span> <span class="pagenum">[<a id= +"pb187" href="#pb187" name="pb187">187</a>]</span></p> +<p>Wanneer een minister en een zoon onkinderlijk (zonder piëteit) +zich gedragen tegenover zijn heerscher en zijn vader: zoo is dat +wanorde. Een zoon heeft dan zichzelf lief en heeft zijn vader niet +lief, aldus doet hij zijn vader onrecht en trekt hij zichzelf voor. Een +jongere broeder, die den oudere niet liefheeft, een minister die +zichzelf liefheeft en niet zijnen vorst; zij allen doen den ander +onrecht en stellen zichzelf op den voorgrond: dit zijn allen gevallen +van wanorde. Evenzoo als de vader den zoon, de oudere broeder den +jongere, de vorst den minister minder bevoordeelt dan zichzelven. Hoe +kunnen zulke dingen voorkomen? Uit gebrek aan wederkeerige liefde. Neem +het geval van een dief of een roover, het is daarmede juist eveneens +gesteld. De dief heeft zijn eigen huis lief en niet dat van zijn +buurman: daarom besteelt hij het huis van zijn buurman ten bate van het +zijne. Zoo is het ook met den roover. Zoo ook met de hooge ambtenaren, +die met elkaars familiën in strijd leven, zoo met de vorsten, die +de staten hunner buren aanvallen. Alle verkeerde verhoudingen in het +rijk hebben denzelfden oorsprong: gebrek aan wederkeerige liefde.</p> +<p>„Wanneer nu algemeen wederkeerige liefde in het rijk +heerschte, wanneer de menschen anderen liefhadden zooals zichzelf, +zouden dan zulke dingen kunnen voorkomen? Zouden er dan dieven en +roovers zijn? Wanneer ieder het huis van zijn naaste op dezelfde wijze +beschouwde als zijn eigen huis, zouden dan diefstallen mogelijk zijn? +Zouden dan ministers en vorsten elkaar wederkeerig bestrijden en +beoorlogen?”</p> +<p>Hoe echter dit doel te bereiken? De leerlingen twijfelen aan de +mogelijkheid, doch Mih tih zegt: „Door algemeene wederkeerige +liefde en door de ruiling van wederkeerige voordeelen. Ieder moet een +anderen staat, een andere familie, een ander persoon beschouwen als +zijn eigen (staat, familie, persoon). Zijn er in de geschiedenis geen +voorbeelden, dat waar vorsten eenvoudige kleeding, sobere voeding of +dappere daden beminden, hun ambtenaren hen daarin navolgden? Als dus +thans de grondregel der algemeene liefde niet heerscht, zoo komt dat +slechts hierdoor, dat de vraag in de hoogste kringen niet met die +belangstelling wordt behandeld, welke zij verdient: de vorsten toch +staan er onverschillig tegenover, inplaats van door lof en belooningen +de menschen tot uitoefening der algemeene wederkeerige liefde te +brengen en den tegenstand daartegen door geld- en andere straffen te +breken. Indien dit geschiedde zou de uitoefening dezer algemeene +<span class="pagenum">[<a id="pb188" href="#pb188" name= +"pb188">188</a>]</span>liefde en de ruil van wederkeerige voordeelen +alle hindernissen overwinnen, evenals het vuur noodzakelijk omhoog gaat +en het water naar beneden vliet.”</p> +<p>Het getuigt voor de vastheid, welke de orthodoxe opvatting van +kinderlijke liefde in het Chineesche volk zich verworven had, dat de +verklaring van Mencius, dat allen gelijkelijk lief te hebben de +bizondere genegenheid tusschen vader en kind niet genoegzaam tot haar +recht deed komen, voldoende was om het systeem van Mih tih, dat in den +tijd van Mencius veel ingang reeds had gevonden, geheel omver te +werpen.</p> +<p>De andere tegenstander, met wien Mencius in het krijt trad, staat +van ons denken en gevoelen verder af dan Mih tih. Dit was de +Taoïstische Cynicus Yang Chu, een man, over wiens leven weinig +bekend is, zoo weinig dat wij zelfs niet weten of hij een tijdgenoot +van Confucius of van Mencius was. Plaatsen uit Taoïstische +geschriften doen ons denken aan den tijd van Confucius, doch de +heftigheid, waarmede Mencius hem bestrijdt pleit voor de meening, dat +hij diens tijdgenoot was.</p> +<p>Mencius schrijft aan Yang Chu de grondstelling toe: „Ieder +voor zich,” en zegt dat een opvolging dezer grondstelling den +mensch tot een dier maken zou. Doch, in de uitspraken, aan Yang Chu +toegeschreven, vinden wij dit nergens uitdrukkelijk geleerd. Veeleer +schijnt Yang Chu een soort van Chineesche Diogenes<a class="noteref" +id="xd20e4466src" href="#xd20e4466" name="xd20e4466src">11</a> te zijn +geweest, die het leven als een onvermijdelijk kwaad beschouwde en +diegenen, die zich daarvoor veel zorg en moeite gaven, bespotte.</p> +<p>Zuiver philosophisch zijn Mencius’ uiteenzettingen over de +„hartstochtelijke natuur.” „Meester,” zegt een +zijner leerlingen, „wanneer gij een hoogen adellijken titel +verkreegt en eerste minister werd van het vorstendom en het dan zoover +bracht, dat uw vorst de eerste onder alle vorsten des rijks werd, ja +zelfs de keizerlijke waardigheid verkreeg, het zou niet te verwonderen +zijn: doch, wanneer gij in zulk een positie kwaamt, zou uw geest niet +onrustig worden?<span class="corr" id="xd20e4474" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p>Mencius antwoordde: „Neen. Toen ik 40 jaar was (aldus +<span class="corr" id="xd20e4479" title= +"Bron: vóor">vóór</span> hij zijn +hervormersloopbaan begon) had ik het evenwicht des geestes +gevonden.” <span class="pagenum">[<a id="pb189" href="#pb189" +name="pb189">189</a>]</span></p> +<p>„En is er een middel om dat te bereiken?” +„Ja.” „De een vreest niets: noch wonden noch gevaar: +al was degene, die hem bedreigde ook in het bezit van 10.000 +strijdwagens. De ander beproeft zichzelf: vindt hij dat hij ongelijk +heeft, zoo vreest hij ook den kleinsten man: vindt hij het recht aan +zijne zijde, zoo zal hij strijden tegen duizenden en tienduizenden. De +laatste is zeker boven den eerste verheven. De philosoof Kau zegt: +„wat gij niet in woorden kunt uitdrukken, zoek dat niet in uw +verstand, wat gij niet vindt in uw verstand, zoek daarnaar niet met +hartstochtelijke inspanning.” Met dit laatste stem ik in, doch +geenszins, dat men niet in zijn verstand moet zoeken, naar wat men met +woorden niet uitdrukken kan. Want—de wil is de leidsman der +hartstochtelijke natuur en deze doordringt en bezielt het lichaam. De +wil is de heer en de hartstochtelijke natuur is hem onderworpen. Daarom +zeg ik: „Wees vast van wil, en dwing de hartstochtelijke natuur +niet tot iets, wat buiten haar aard ligt. Als alleen de wil werkzaam +is, beheerscht deze de hartstochtelijke natuur, is die laatste +daarentegen alleen werkzaam, zoo beheerscht zij den wil. De +hartstochtelijke natuur is grof en sterk. Als zij ongedwongen kan +opgroeien en niet beleedigd wordt, vervult zij alles tusschen hemel en +aarde. Zij is de gezellin van rechtschapenheid en verstand: zonder haar +is de natuur des menschen de verkwijning nabij. Zij komt voort uit de +bijeenvoeging van vele rechtmatige handelingen en niet uit enkele +daarvan. Als het verstand niet met haar in overeenstemming is, zoo +verdwijnt de natuur. Blijkbaar verstaat Mencius onder +„hartstochtelijke natuur” (letterlijk beteekent het +Chineesche woord „wolkachtige damp”) den nooit rustenden +drang tot werkzaamheid, die men juist bij de meest op den voorgrond +tredende personen vindt. Een drang, die met verstand moet samengaan +(energie) en die aan den wil onderworpen moet zijn, doch waaraan men +geen dwang tot iets buiten haar aard mag opleggen.</p> +<p>Het is niet zonder belang om bij wat Mencius hier zegt te +vergelijken wat de beroemde Fransche psycholoog T. A. Ribot 2300 jaar +na hem schreef over de „hartstocht” in den boven anderen +uitblinkenden mensch. Deze dan zegt in zijn werk „Les maladies de +la Volonté” (de ziekten van den wil) het volgende:</p> +<p>„De meest volkomen samenwerking (van willen en kunnen) is +eigen aan de krachtigen, de zeer werkzamen: wat ook het terrein hunner +werkzaamheid zij: men denke aan Cesar, Michel <span class= +"pagenum">[<a id="pb190" href="#pb190" name= +"pb190">190</a>]</span>Angelo of Vincentius da Paula. Zij wordt in +één enkel woord saamgevat als: eenheid, standvastigheid, +macht. De uitwendige eenheid van hun leven ligt in de eenheid van hun +doel: altijd nagestreefd, naar gelang van de omstandigheden nieuwe +medewerking en aanpassing zoekend. Doch deze uitwendige eenheid is +slechts de uitdrukking der inwendige: die van het karakter. Juist omdat +zij dezelfde blijven, blijft ook hun doel hetzelfde. Hun inwendige +drijfkracht is een machtige, onuitroeibare hartstocht, die de +ideeën in haar dienst neemt. Deze hartstocht: dat is hun wezen, +dat is de psychische uitdrukking van hun gestel, zooals de natuur dat +heeft gewrocht. Wat blijft ook alles, dat uit dezen samenhang zich +verwijdert, als in de schaduw, zonder kracht, onvruchtbaar, vergeten +als een plant, die slechts op een andere leeft! Zij geven te zien het +voorbeeld van een leven, dat steeds met zichzelf in overeenstemming is, +omdat bij hen alles samenwerkt, tot elkaar komt en overeenstemt.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4492" title= +"Niet in bron">„</span>Zelfs in het gewone leven ontmoet men deze +karakters. Doch deze doen niet van zich spreken: omdat de verhevenheid +van het doel, de omstandigheden en vooral de macht van de hartstocht +hun ontbrak, hebben zij slechts de standvastigheid overgehouden. Onder +een anderen vorm hebben de groote, in de geschiedenis bekende +Stoïci (Epictetus, Thraseas; hun grooten wijze laat ik weg, als +zijnde slechts een „abstract ideaal<span class="corr" id= +"xd20e4495" title="Niet in bron">”</span>) dit hooge type van +wilskracht bereikt, en wel in zijn negatieven vorm—het +zelfbedwang—overeenkomstig het beginsel der school: Verdraag en +onthoud u.” Tot zoover Ribot.</p> +<p>Veertig jaren na den dood van Mencius, die in 289 v. C. overleed, +stortte de Chau-dynastie ineen en in 221 verklaarde de vorst van Tsin, +die al zijn mededingers had overwonnen, zich tot eersten goddelijken +keizer van China. Zoo stichtte hij een nieuw rijk op de puinhoopen van +het oude.</p> +<p>Wat de oude Confuciaansche richting der wijsbegeerte onder hem te +lijden had en hoe zij onder de Han-dynastie daarentegen weer tot eer, +aanzien en invloed geraakten, hebben wij reeds vermeld.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5.4" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">IV. Lao tsze.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wij komen nu tot de andere richting der Chineesche +philosophie, de metaphysisch-theosophische. Allereerst handelen wij +over haar hoofdpersoon Lao tsze. Over hem is niet veel met zekerheid +bekend. Hij schijnt ongeveer 604 v. C. geboren te <span class= +"pagenum">[<a id="pb191" href="#pb191" name= +"pb191">191</a>]</span>zijn. Spoedig na zijn vroeger vermelde +samenkomst met Confucius<a class="noteref" id="xd20e4510src" href= +"#xd20e4510" name="xd20e4510src">12</a> heeft hij zijn ambt als +bewaarder van de archieven der Chau-dynastie in Lo yang neergelegd en +is naar het westen getrokken, waar hij verdween. De latere sagen, welke +op hem betrekking hebben en ongetwijfeld eerst na de invoering van het +Boeddhisme in China ontstonden, zijn nauwelijks de vermelding waard. +Een vallende ster had zijn moeder bevrucht, die na een tijdperk van 81 +jaren, in 1321 v. C. het vleeschgeworden hoogste hemelwezen uit hare +linkerzijde ter wereld bracht. Het kind had bij zijn geboorte witte +haren en het gezicht van een oud man (vandaar de naam Lao tsze = de +oude knaap)<span class="corr" id="xd20e4513" title= +"Niet in bron">,</span> lange ooren met drie openingen, onregelmatige +tanden, een vierhoekigen mond, en tien teenen aan elken voet. Ook kon +het direct spreken en had zijn volle verstand. De opgaven over de +plaats zijner geboorte zijn waarschijnlijk opzettelijke verzinsels: hij +zou geboren zijn in het dorp: „Onderdrukte deugd” in de +gemeente „Wreedheid”, in het district +„Bitterheid,” in den staat „Lijden”.</p> +<p>Wat de Taoïstische schrijvers uit den tijd <span class="corr" +id="xd20e4518" title="Bron: voor">vóór</span> Christus +geboorte meedeelen over zijn ontmoetingen met Confucius en anderen is +zeker eveneens verdicht, hoewel de geschiedschrijver Sze ma tsien +minstens ééne ontmoeting tusschen de beide leiders +vermeldt.</p> +<p>Op den weg naar het westen zou Lao tsze eenigen tijd vertoefd hebben +bij den bevelhebber der Hanku pas en daar, op diens wensch zijn eenig, +beroemd werk: „Tao-teh-king”, het boek van den weg en van +de deugd, hebben geschreven. Uit de vele citaten in dit werk van +„een wijze, een oude, een schrijver over den oorlog” volgt +dat Lao tsze evenals Confucius slechts een bewaarder en verklaarder van +de oude leer, geen schepper eener nieuwe is geweest.</p> +<p>Een latere schrijver, uit de 1<sup>e</sup> eeuw, Pan hu (wiens +geschiedenis der vroegere Han dynastie door zijne zuster Pan Chao is +voltooid) zegt in zijne levensbeschrijving van Sze ma tsien dat deze +meer een aanhanger van de leeringen van Hwang en Lao dan van de zes +klassieke boeken geweest is. Met dien Hwang bedoelt hij voorzeker Hwang +ti, den zoogenaamden „gelen keizer”, de eerste van de vijf +voorhistorische heerschers, wiens regeering door Chineesche schrijvers +wordt gesteld ongeveer 2700 v. C. Ook hierin ligt een bewijs, dat men +reeds <span class="pagenum">[<a id="pb192" href="#pb192" name= +"pb192">192</a>]</span>vroeger het Taoïsme voor ouder dan Lao tsze +hield.</p> +<p>Wat is nu in dit Taoïsme de hoofdzaak? De leer van het Tao. +Doch: de vraag rijst: Wat is Tao? Is het gelijk aan den logos, het +goddelijk woord, zooals wij dat kennen b.v. uit het Nieuwe +Testament?<a class="noteref" id="xd20e4532src" href="#xd20e4532" name= +"xd20e4532src">13</a> Sommigen, ook von Brandt, meenen dat. Hooren wij +eerst eens wat Lao tsze en zijn volgelingen er van zeggen.</p> +<p>Lao tsze zegt van Tao: „Het was onbestemd en volkomen, het +bestond vóór hemel en aarde. Rustig was het en niet te +grijpen, alleen en onveranderlijk, alles vervullend en onuitputtelijk: +de moeder aller dingen. Ik weet zijn naam niet en duid het aan als Tao. +Ik zoek naar zijnen naam en noem het: het groote. Groot zijnde, vloeit +het steeds voort: het verwijdert zich en keert terug (bij alle +wisseling hetzelfde?) Daarom is het Tao groot.</p> +<p>„Het Tao bracht één voort: één +twee, en twee drie. Drie bracht Alles voort. Alles laat achter zich de +donkerheid (chaos?) waaruit het voortkwam, terwijl de adem van het +ledige het in harmonie brengt.”</p> +<p>Dat de <span class="corr" id="xd20e4543" title= +"Bron: Jezuiten-zendelingen">Jezuïten-zendelingen</span> en ook +andere Europeesche schrijvers in deze proeve van verklaring van het +ontstaan der wereld een zinspeling op de drieëenheid meenden te +vinden, kan ons geenszins verwonderen. Ook voor de Chineesche +uitleggers is dit echter een moeilijke plaats: vooral omdat op andere +plaatsen Tao zelf als „Eén” wordt aangeduid. De een +tracht zich daarbij te redden, door Tao te laten stremmen en zoo den +hemel te vormen: de ander maakt uit Eén den aether, waaruit +alles zijn oorsprong nam, uit wien zich dan Twee, het mannelijk en het +vrouwelijk beginsel, ontwikkelden, welke dan wederom Drie: d. i. den +hemel, de aarde en den mensch voortbrachten, terwijl de adem van het +ledige, de levensadem het Khi of Chi is, dat alles bezielt.</p> +<p>„Wij zien naar Tao en toch zien wij het niet: het is +<i>kleurloos</i>. Wij hooren er naar en wij hooren het niet, het is +<i>zonder geluid</i>, wij trachten het te grijpen en kunnen het niet +vatten, het is <i>onlichamelijk</i>, het kan niet (door woorden) +beschreven worden, daarom noemen wij het: Eén.”</p> +<p>Het feit, dat „kleurloos, zonder geluid, onlichamelijk” +in het Chineesch luiden: Ji hi wei, heeft Abel de Rémusat en +later Victor von Strausz en Edkins op het denkbeeld gebracht +<span class="pagenum">[<a id="pb193" href="#pb193" name= +"pb193">193</a>]</span>dat Lao tsze het eigenlijk over den +Hebreeuwschen J. h. v. h.<a class="noteref" id="xd20e4561src" href= +"#xd20e4561" name="xd20e4561src">14</a> had, waarover hem dan op zijn +reis naar het westen Israëlieten zouden hebben gesproken, of +waarvan hij door naar China gekomen Israëlieten zou hebben +gehoord. Stanislaus Julien, Legge en bijna alle andere geleerden, die +van China studie maken bestrijden echter deze meening. Terecht: +„Jehovah” toch is een verkeerde uitspraak van de vier +letters „J. h. v. h.” Jahve is de juiste, en kan daaruit +het Chineesche „Ji hi wei” wel ontstaan zijn? Anderen mogen +dat beslissen, doch het zou zeer merkwaardig zijn, indien Lao tsze den +meest persoonlijken en lichamelijken aller Semietische goden zou hebben +verkozen, om daardoor aan te duiden het onlichamelijke, onpersoonlijke +Tao. Met dat al weten wij echter nog niet recht, wat Tao eigenlijk is. +Toch meen ik dat wij het door uitspraken, zoowel van Lao tsze als van +zijne leerlingen genoegzaam kunnen nagaan, iets wat ook voor ons noodig +is, zullen wij de grondbeginselen van het Taoïsme verstaan. Laten +wij die dan eens met aandacht beschouwen.</p> +<p>Lao tsze dan zegt o. a.: <span class="corr" id="xd20e4567" title= +"Niet in bron">„</span>Het beeld van Tao bestond +vóór God zelf. Het Tao is al doordringend; daar is geen +plaats, waar het niet wordt gevonden. Toch is het zóó +fijn, dat het in al zijn volheid in een pluisje plantenwol woont. Het +doet zon en maan bewegen in haar aangewezen banen en geeft leven aan +het kleinste insect. Hoewel zonder vorm, is het de oorzaak van elken +vorm, dien wij zien. Onhoorbaar veroorzaakt het ieder geluid, +onzichtbaar is het datgene, wat achter ieder uitwendig voorwerp in de +wereld ligt, onwerkzaam brengt het toch ieder verschijnsel voort, dat +in de sfeer der schepping voorkomt. Het is onpartijdig, onpersoonlijk, +zonder hartstocht, het werkt aan zijne doeleinden zonder berouw, als +het noodlot, toch vloeit het voor allen in goedheid over.”</p> +<p>Huai nan tsze, een der uitnemendste schrijvers over de +Taoïstische wijsbegeerte, vraagt: Wat is Tao?</p> +<p>Hij antwoordt: „Tao is wat den hemel draagt en de aarde +bedekt, het heeft geen palen of grenzen, zijn hoogte kan niet worden +gemeten, noch zijn diepte gepeild. Het omvat het gansche heelal in +zijne omarming en verleent zichtbaarheid aan datgene, wat van zichzelf +geen gedaante heeft.... Het is zoo lenig en fijn dat het alles +doordringt, evenals het water het slijk. Door Tao zijn de bergen hoog +en de afgronden diep, gaan de dieren en vliegen de vogels, door Tao +schitteren zon <span class="pagenum">[<a id="pb194" href="#pb194" name= +"pb194">194</a>]</span>en maan en gaan de sterren op haar loopbaan +voort... Als de voorjaarswind suist, valt de regen en alle dingen leven +en groeien. De gevederden leggen en broeden, de gepelsden (pelsdieren) +telen en dragen, planten en boomen brengen voort al hun heerlijken +rijkdom van blaad’ren, de vogels leggen eieren, de dieren brengen +jongen voort, geen werkzaamheid is naar buiten zichtbaar, toch wordt +het werk volbracht. Schaduwachtig en onbestemd heeft Tao geen vorm. +Onbestemd en schaduwachtig hebben zijn hulpbronnen geen einde. +Verborgen en duister dwingt het alle dingen uit het vormlooze te +voorschijn te komen. Overal doordringend en alles beheerschend, werkt +het nooit te vergeefs.”</p> +<p>Een naam voor dit aldoordringende, dit geheimzinnige wezen kenden +Lao tsze en de zijnen niet. En wij, wij westerlingen? Wat is het dat de +bloemen doet groeien en het water doet neervlieten, wat den stortregen +doet vallen en de zon schijnen, wat de sterren leidt in haar vlammende +banen, de jaargetijden regelt, wat den vlinder met prachtige vleugelen +versiert; wat doet het warme samentrekken en het koude uitzetten, wat +geeft den eenen mensch zwart haar en den ander rood? In +één woord, wat is de oorzaak van ieder verschijnsel +rondom ons, wat is de drijfveer van het verheven raderwerk, waarvan wij +een deel uitmaken? Ook wij weten den rechten naam niet en zeggen: de +<i>natuur</i>. Wij bedoelen dan niet wat voortgebracht is: maar de +drijfkracht der schepping die voortbrengt (natura naturans).</p> +<p>Tao is dus de natuur. Taoïsme is wijsbegeerte der natuur. +Taoïsten zijn natuurphilosofen. Laten wij nu zien hoe de +Taoïsten hunne theorieën ontwikkelen, vooral met het oog op +de wording der wereld, en hoe zij die voorts toepassen op het gebied +van het maatschappelijk en staatkundig leven.</p> +<p>Over de ontwikkeling van het zichtbaar heelal weten de Taoïsten +ons heel wat te vertellen.</p> +<p>„Daar was een tijd”, zegt Chwang tsze, „dat alle +dingen een begin hadden. De tijd, toen er nog geen begin was, had zelf +een begin. Er was een begin van den tijd, toen de tijd, die geen begin +had, niet begonnen was. Daar is bestaan en daar is niet-bestaan. In den +tijd, die geen begin had, bestond Niets—of het Ledige. Toen de +tijd, die geen begin had, nog niet begonnen was, bestond er ook Niets. +Eensklaps: daar was Niets, maar men kan niet weten, wat bestaan en +niet-bestaan aangaat, wat zeker bestond en wat niet.”</p> +<p>Onzin zal men zeggen. Doch: ook tegenwoordige wijsgeeren +<span class="pagenum">[<a id="pb195" href="#pb195" name= +"pb195">195</a>]</span>komen soms tot een dergelijke uitspraak. Zoo +b.v. de Engelsche geleerde Proctor. Deze zegt:</p> +<p>„Zij, die dat kunnen, mogen troost vinden in het geloof aan +een volstrekt ledige ruimte en een volstrekt „onbezetten +tijd” voorafgaande aan zeker zeer ver verwijderd, doch niet +oneindig verwijderd tijdperk. Laten zij dit volgens hun geloof dan +noemen het begin aller dingen. Doch de ledige tijd vóór +dat begin kan geen begin hebben gehad, tenzij deze ware voorafgegaan +door een tijd <i>met</i> gebeurtenissen; wat juist met de onderstelling +in strijd is. Wij vinden geen volstrekt begin als wij terug +zien.”</p> +<p>Een der uitnemendste, meest geavanceerde leerlingen van Lao tsze, +Lieh tsze, drukt het dichterlijk aldus uit:</p> +<div class="lgouter"> +<p class="line">Daar is een leven ongeschapen,</p> +<p class="line">Daar is Eén, die alles verandert, doch bij Wien +geen verandering is.</p> +<p class="line">Alleen het onveranderlijke kan verandering doen +komen,</p> +<p class="line">Dat leven kan slechts voortbrengen.</p> +<p class="line">Die allesveranderende kan slechts vervormen,</p> +<p class="line">Daarom duren scheppingen en veranderingen voort</p> +<p class="line">En gaan deze voortdurende scheppingen en veranderingen +altijd door.</p> +<p class="line">Zij worden gezien in de man’lijke en +vrouw’lijke beginselen der natuur,</p> +<p class="line">Zij zijn openbaar in de vier jaargetijden,</p> +<p class="line">Het ongeschapene staat als het ware alleen,</p> +<p class="line xd20e4619">Het onveranderlijke gaat en komt,</p> +<p class="line">Zijn duur heeft geen einde,</p> +<p class="line">Weergaloos en eenig—zijn zijne wegen +onnaspeurlijk.</p> +</div> +<p class="first">Elders zegt dezelfde wijze, dat wij van het oneindige +niets weten, doch dat hemel en aarde in het groot geheel van het +oneindig heelal zijn begrepen. „Hoe kunnen wij zeggen”, zoo +vraagt hij, „of er een ongezien heelal is, boven en beneden de +kleine wereld, die binnen ons bereik is.”</p> +<p>Tao, zagen wij, veroorzaakt en doet alles. Daarom komt de vraag in +ons op, of de Taoïsten een persoonlijk Schepper en zedelijk +bestuurder van het heelal erkennen, een vraag, die echter gemakkelijker +gesteld dan beantwoord wordt. Zeker is het, dat er in de +Taoïstische classieken menigmaal van een wezen, invloed of macht +als de Schepper wordt gesproken. Ook komt hier en daar het woord +„Ti” of God voor. Doch deze omschrijvingen zijn zeer vaag, +zeer duister en onbestemd, terwijl het woord, voor +„Schepper” gebezigd, eigenlijk meer vervorming of +gedaanteverwisseling beduidt. Ook komt niet goed uit, welke de +verhouding is tusschen dien Schepper en Tao. God en Tao te +vereenzelvigen gaat ook moeilijk. Tao <span class="pagenum">[<a id= +"pb196" href="#pb196" name="pb196">196</a>]</span>wordt steeds als +onpersoonlijk, zonder aandoeningen, voorgesteld. Nergens schijnt er +plaats of noodzakelijkheid voor een persoonlijk Schepper: Tao doet +alles.</p> +<p>Merkwaardig is ook het denkbeeld van evolutie, dat feitelijk in het +Taoïstische stelsel evengoed als in de tegenwoordige +natuurphilosophie ligt. Prof. Tyndall beschouwt een nevel als de +oorsprong aller stoffelijke dingen, de Taoïsten spreken van de +oorspronkelijke aura (damp), die werd gecondenseerd en verdicht en +eindelijk een vasten vorm verkreeg, met bepaalde en onderscheiden +gestalte. Sommige passages uit de wijsbegeerte der Taoïsten waren +in Haeckel’s Scheppingsgeschiedenis niet misplaatst. Beiden +schijnen het eens met de woorden van Lucretius: „De natuur +schijnt alle dingen uit zichzelf te doen, zonder tusschenkomst der +goden.”</p> +<p>Daarom—en de plaatsen, waar van Ti en van een Schepper +gesproken wordt, getuigen er van—kan de Chineesche wijze toch, +evengoed als de hedendaagsche moderne theologie, het wereldgebeuren, +het werken der natuur ten slotte als het zich uiten van God hebben +beschouwd. ’t Komt mij voor, dat dit inderdaad de eenige +oplossing is. God kan boven de natuur staan en toch alleen in en door +haar werken.</p> +<p>Wat nu den mensch betreft, deze wordt door het Taoïsme +beschouwd als eenvoudig te zijn een deel van het heelal, een stuk van +de schepping, een openbaring, gelijk alle andere dingen, van het +algemeene, overal inwonende Tao. Dit is hier niet slechts een +wetenschappelijke overtuiging of een uiting van bespiegeling alleen. +Neen, het is een machtige, zedelijke factor, waarin een onderwerping +aan onze bestemming, een zich moeten voegen naar de wetten der natuur +ligt, dat onze eerbiedige aandacht verdient. Dat bedenkende beschouwt +b.v. ook Lieh tsze den dood niet als een koning der verschrikking, maar +als een onvermijdelijke en welkome verandering, die even natuurlijk is +als het vallen van een blad of de wisseling der jaargetijden.</p> +<p>„De dood,” zegt hij, „is voor het leven, wat +weggaan is voor komen. Hoe kunnen wij weten, dat <i>hier</i> sterven +niet is, <i>elders</i> geboren worden? Hoe kunnen wij weten of de +menschen, met hun sterken drang naar leven, niet zichzelf begoochelen? +Hoe kan ik weten, of, indien ik morgen sterf, mijn lot niet beter zal +zijn, dan toen ik geboren werd in den aanvang? O, de menschen kennen de +vrees des doods, maar niet zijn rust. Hoe goed is het, dat van de +oudheid af de dood het algemeen lot der menschen was! Het is een rust +voor den <span class="pagenum">[<a id="pb197" href="#pb197" name= +"pb197">197</a>]</span>goeden mensch, een ter zijde stellen van den +slechte. Dood is als huiswaarts keeren. De dooden zijn zij, die +huiswaarts zijn gekeerd; wij, die leven, zijn nog wandelaars.” +Heeft dit eenvoudig vertrouwen in de goedheid der natuur niet iets +treffends? Sluit het zich niet goed aan bij de wijsgeerige bespiegeling +over Tao zelf? Wat echter brengt het Taoïsme mede in het +praktische, gewone leven? Spontaneïteit (de eigen, de ware natuur +volgen), eenvoud, reinheid, vriendelijkheid, in één +woord: goedheid.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4650" title= +"Bron: Spontanëiteit">Spontaneïteit</span>.—De +oorspronkelijke aard van ieder mensch is de directe gave der +natuur—liever nog, een deel van de natuur zelf. Daarom moet dit +oorspronkelijke zorgvuldig ongeschonden worden gehouden, bewaard in +zijn zuiverheid. De bewaring der door den hemel ingeplante natuur is +het groote, voorname doel van den waren Taoïst. Hoe kan hij dit +bereiken? Door de groote moeder na te volgen. De natuur is spontaan in +al haar werken: daarom moet de wijze ook zoo handelen: hij moet niet +handelen met een of ander oogmerk, maar in overeenstemming met zijn +omgeving, volgens de natuurlijke uitspraak van zijn hart. De natuur +strijdt nooit, de wijze moet zich dus ook voor strijd wachten. De +natuur is steeds lijdelijk, de wijze moet dus ook de dingen op hun +beloop laten en tevreden zijn met hun aanwijzing te volgen. Eerzucht, +plannen maken, hartstocht, begeerte—belangstelling in uitwendige +voorwerpen—het is alles een in wanorde brengen, een berooven van +des menschen oorspronkelijke natuur en moet dus worden veroordeeld.</p> +<p>Zelfs de werkzame beoefening van deugden als: welwillendheid en +stiptheid wordt ontraden; de natuur heeft geen inspanning noodig om te +groeien en alles, wat de wijze te doen heeft, is zichzelf met haar in +overeenstemming te brengen. Alle hartstochten, (plichts)vervullingen, +die op verstoring of inspanning wijzen heeten bij de Taoïsten: de +menschelijke natuur, in tegenstelling met de hemelsche of inwonende +natuur, waarmede de mensch is begaafd.</p> +<p>„Waarom,” vraagt Chwang tsze, „deze kunstmatige, +menschelijke, geënte natuur te ontwikkelen; ontwikkel veeleer die +inwonende, natuurlijke natuur, die u allen is ingeplant.” Huai +nan tsze stelt dit vooral duidelijk in het licht: „Wat bedoelen +wij”, zegt hij, „als wij over het natuurlijke of ingeplante +spreken? Dat wat harmonisch, zuiver, eenvoudig, onbezoedeld, +onversierd, oprecht, lichtend en onbevlekt is, wat nooit van den +beginne <span class="corr" id="xd20e4657" title="Bron: afaan">af +aan</span>, eenige vermenging of verbastering heeft ondergaan. +<span class="pagenum">[<a id="pb198" href="#pb198" name= +"pb198">198</a>]</span>En wat is het menschelijke of kunstmatige? Dat +wat vervalscht is met slimheid, verdraaidheid, behendigheid, +huichelarij en bedrog, wat zich buigt uit inschikkelijkheid voor de +wereld en in ’t oog houdt de gewoonten van den tijd. B.v.: een os +heeft horens en een gespleten hoef, terwijl het paard wilde manen en +een ongespleten hoef heeft. Dat is het hemelsche of de (ware) natuur. +Als gij echter een gebit in den mond van het paard legt en den neus van +den os doorboort, dat is het menschelijke, het kunstmatige.”</p> +<p>Wij begrijpen wat de Taoïsten in dezen bedoelen. Om nu echter +dit beginsel<span class="corr" id="xd20e4664" title="Bron: ;">:</span> +overeenstemming met de natuur te verwezenlijken, liever gezegd te +volgen, is noodig, zich lijdelijk aan de leiding van het innerlijk +wezen <span class="corr" id="xd20e4667" title="Bron: overgeven">over te +geven</span>. Men heeft hiervoor een eigenaardige formule, weergegeven +door „niet doen, niet uitoefenen”, „werkeloosheid, +absoluut lijdelijk zijn”, wellicht het best door: „niet +actief zijn.”</p> +<p>Men gevoelt dat de consequentie dezer beginselen tot een geheel +ander optreden op maatschappelijk en staatkundig gebied moest leiden, +dan dat van Confucius en zijn leerlingen. Daar allerlei schoon +uitgesponnen regelingen aangeprezen, velerlei <span class="corr" id= +"xd20e4672" title="Bron: bemoeiïngen">bemoeiingen</span> met het +heil des volks, hier echter veel meer door onthouding allen verlossen +van het kunstmatige, dat hun ware natuur belet.</p> +<p>Doe nooit iets, zegt de Taoïstische politicus, om het te doen. +Doe nooit iets dat niet bepaald noodzakelijk is: vergeet niet dat het +einde der wetgeving is: de wetgeving overbodig te maken. Laat de natuur +onverhinderd werken, zoowel in het maatschappelijk en politiek leven +als in de sfeer van physica en moraal: uw onderdanen zullen dan +tevreden zijn met hun lot, uw koninkrijk vrij van samenzweringen, +oneenigheden en onheil. Boven alles: doe niets om den oorspronkelijken +eenvoud te verstoren. Tracht niet om ruwe werktuigen door samengestelde +machines te vervangen. Zulke verfijning leidt tot weelde, +luchtkasteelen bouwen, eerzucht en ontevredenheid. De ware uitoefening +van vernuft in het voortbrengen van werk uitwinnende, fijne werktuigen +vereischt een hoofd vol plannen. Ontmoedig dus kunstmatige +nieuwigheden. Het geheim van het geluk ligt in rust, eenvoud en +tevredenheid, de eenige weg om dit te bereiken is: lichaam, +hartstochten, verstand en wil in volkomen overeenstemming te brengen +met de natuur.</p> +<p>Wat Lao tsze dus aanbeveelt is rust, onthouding, bespiegeling. Hij +zegt o. a.: <span class="pagenum">[<a id="pb199" href="#pb199" name= +"pb199">199</a>]</span></p> +<p>De hoogste voortreffelijkheid is aan het water gelijk, want de +voortreffelijkheid van het water komt hierin uit, dat het allen nuttig +is en dat het, zonder verzet, de laagste plaats inneemt, die, welke aan +alle menschen mishaagt. De reden, waarom stroomen en zeeën in +staat zijn de schatting van alle wateren uit alle dalen te ontvangen, +ligt hierin, dat zij dieper liggen—daarom zijn zij koningen over +hen allen. Zoo stelt zich ook de wijze heerscher, die boven de menschen +staan wil, in zijn woorden beneden hen en wanneer hij wenscht hen voor +te gaan, stelt hij zijn persoon op den achtergrond.</p> +<p>„Zonder zijn deur uit te gaan, kan men alles begrijpen wat er +onder den hemel voorvalt: zonder uit zijn venster te zien, aanschouwt +men het Tao des hemels. Hoe verder men zich van zichzelf verwijdert, +des te minder weet men.</p> +<p>„Daarom verkregen de wijzen hunne kennis zonder rond te +reizen; ze gaven aan alle dingen de rechte namen, zonder ze te zien, en +bereikten hun doel, zonder dat zij zich voornamen dit te bereiken.</p> +<p>„Alles in de natuur keert, na een tijd van werkzaamheid tot +zijn oorspronkelijken toestand terug, zooals de plant tot haar wortel. +Deze terugkeer noemen wij den toestand der rust. Deze rust wil zooveel +zeggen, dat de dingen, die haar bereiken, daardoor te kennen geven, dat +zij de hun opgelegde taak hebben volbracht. De terugkeer tot rust is de +algemeene, onveranderlijke wet. Die te kennen is wijsheid, die niet te +kennen, veroorzaakt wild streven en een droevig einde.”</p> +<p>Wat de uitoefening der regeering betreft: slechts in twee punten +ontmoeten Lao tsze en Confucius en Mencius elkaar: namelijk, in den lof +der oude tijden en den afkeer van drukkende belastingen.</p> +<p>„Het volk lijdt honger wegens de hooge belastingen, welke door +de ambtenaren worden verbruikt.”</p> +<p>„Het volk is moeilijk te regeeren door den overmatigen +regeeringsijver der beambten.”</p> +<p>„Het volk is onverschillig voor den dood, omdat het zoo hard +moet werken om zijn levensonderhoud te verdienen.”</p> +<p>Komen Lao tsze en zijn beide tegenvoeters in den lof der oudheid en +in de ontevredenheid over de bestaande toestanden overeen, niet evenwel +in de middelen tot verbetering. Terwijl Confucius deze vindt in het +begunstigen van flinke mannen en in gestadig streven en werken, beveelt +<span class="corr" id="xd20e4699" title="Bron: Laotsze">Lao tsze</span> +aan: laten begaan en verzorging der stoffelijke behoeften. Hij is een +besliste vijand van het „regeeren” of misschien juister +uitgedrukt, van het „te veel regeeren.” <span class= +"pagenum">[<a id="pb200" href="#pb200" name="pb200">200</a>]</span></p> +<p>„In de oudste tijden, (zegt hij), wist het volk niet dat het +geregeerd werd. In het daarop volgende tijdperk prees en bewonderde het +zijn heerschers, daarna vreesde het dezen, eindelijk verachtte het hen. +Toen de heerschers het vertrouwen in Tao begonnen te verliezen, vloeide +daaruit voort: gebrek aan vertrouwen van de zijde des volks. Wat +schenen die eerste heerschers onbeslist: doch door hun terughouding +toonden zij de beteekenis, die zij aan hunne woorden toekenden. Hun +werk werd gedaan, hun beramen droeg vruchten, terwijl het volk zeide: +Wij zijn, die wij zijn door ons zelf.</p> +<p>„Toen het groote Tao niet meer werd betracht, kwamen +welwillendheid en rechtschapenheid in de mode, daarna wijsheid, +sluwheid en huichelarij.</p> +<p>„Toen er niet langer een goede geest (verdraagzaamheid) +heerschte tusschen de zes graden van bloedverwanten, kwamen er +ouderlievende zonen, toen de staten en familiën in verwarring +geraakten, kwamen er loyale ministers op het tooneel.</p> +<p>„Mannen van groote geschiktheid niet op prijs te stellen en +niet te gebruiken, is het middel om het volk van eerzucht terug te +houden; voorwerpen, die moeilijk zijn te verkrijgen, niet hoog te +schatten, is het middel om geen dieven te krijgen; het volk niet te +toonen, wat zijne begeerten kan opwekken, is het middel om het van +uitspattingen terug te houden.</p> +<p>„Daarom, indien de wijze de regeering leidt, zorgt hij, dat de +hoofden leeg zijn en de magen vol, hij verzwakt den wil en versterkt de +beenderen.</p> +<p>„Hij streeft er steeds naar hen zonder weten en zonder +wenschen te houden en hen, die wetenschap bezitten, te verhinderen, +haar te gaan gebruiken. Als men zoo zich van werkzaam optreden +onthoudt, heerscht er overal goede orde.”</p> +<p>Sommige der leeringen in Tao teh king herinneren zoo zeer aan het +inschrift, dat Confucius in de <span class="corr" id="xd20e4718" title= +"Bron: voorvaderen hal">voorvaderenhal</span> te Lo yang op het beeld +met den gesloten mond vond,<a class="noteref" id="xd20e4721src" href= +"#xd20e4721" name="xd20e4721src">15</a> dat men in dit opschrift +samenhang zou zoeken met het oude Taoïsme van vóór +Lao tsze. Men oordeele.</p> +<p>„Laat hem zijn mond en zijn neusgaten gesloten houden, zoo zal +hij gedurende zijn gansche leven voor moeitevolle inspanning bewaard +blijven: laat hem zijn mond openhouden en zijn adem verbruiken in de +zorg voor zijn aangelegenheden: <span class="pagenum">[<a id="pb201" +href="#pb201" name="pb201">201</a>]</span>en gedurende zijn gansche +leven zal hij nooit rustig zijn (zonder zorg).</p> +<p>„Wat rustig blijft, is gemakkelijk te bewaren; eer een zaak +hare tegenwoordigheid laat merken, kan men zich het best daartegen +beveiligen: wat breekbaar is, wordt gemakkelijk verbroken, wat gering +in aantal is, wordt spoedig verstrooid. Men moet handelen, +vóór een zaak zich opdoet en orde instellen +vóór de wanorde is begonnen. Een boom, dien men met beide +armen kan omvatten, is uit een kleine twijg ontstaan, een toren met +negen verdiepingen begon met een hoopje aarde, een reis van duizend +mijlen begint met ééne schrede.”</p> +<p>Dat Lao tsze het beginsel: „Vergeldt vijandschap met +weldoen” voorstaat is reeds vermeld. Over zichzelf spreekt Lao +tsze slechts op ééne plaats:</p> +<p>„De groote menigte der menschen ziet er tevreden en opgewekt +uit, alsof zij een feestmaal genoten of in het voorjaar op een toren +stonden. Ik alleen schijn verdrietig en stil, daar mijn begeerten zich +nog niet hebben getoond. Ik ben als een kind, dat nog niet heeft +gelachen. Ik zie er terneergeslagen en droevig uit, als een, die geen +tehuis zijn eigen noemen kan. De menigte der menschen heeft genoeg en +te veel, ik alleen schijn alles verloren te hebben. Mijn verstand is +dat van een dom mensch, ik ben als verward.</p> +<p>„De gewone menschen zien er helder en verstandig uit, ik +alleen schijn omneveld. Zij zien er uit alsof zij alles kunnen +onderscheiden, ik alleen ben simpel en verward. Het schijnt mij, als +drijf ik rond op de zee zonder een plaats, waar ik rusten kan. Ieder +heeft iets, waar hij zijn werkzaamheid aan wijdt, ik alleen schijn +dwaas en onbekwaam als een boer van de grenzen. Zoo ben ik alleen van +andere menschen verschillend, doch ik eer de moeder, die mij voedt +(Tao).”</p> +<p>Het is een droefgeestig beeld, dat de oude knaap van zichzelf +ontwerpt, toch wordt ons hier niet de minst aantrekkelijke zijde van +het Taoïsme geschilderd; dat opgaan in bespiegeling en dat zich +terugtrekken uit de wereld, zonder de bijvoeging van wereldsmart en +pessimisme, die wij in de moderne wijsbegeerte zoo rijkelijk vinden, +zonder de overdrijving, aan Schopenhauer en zijn school eigen.</p> +<p>Belangrijker en misschien ook verstaanbaarder zullen ons intusschen +die Taoïsten voorkomen, die meer op de Stoïci, Cynici of +Epicuristen gelijken, of die van metaphysici aanhangers der tooverij +zijn geworden en aan het Chineesche keizerlijke hof de rol gespeeld +hebben, welk tot op het midden <span class="pagenum">[<a id="pb202" +href="#pb202" name="pb202">202</a>]</span>der 18<sup>e</sup> eeuw door +menig meester der zwarte kunst aan de Europeesche hoven werd +uitgeoefend.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5.5" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main"><span class="corr" id="xd20e4751" title= +"Bron: v">V</span>. Chwang tsze, Lieh tsze, Yang Chu en de ontaarding +van het Taoïsme.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Een der belangrijke figuren onder de oudere +Taoïsten is Chwang chau, gewoonlijk Chwang tsze = de wijsgeer +Chwang geheeten, een tijdgenoot van Mencius, die hem echter niet noemt, +waaruit misschien valt af te leiden, dat de mystieke bespiegelingen van +Chwang eerst later groote aantrekkelijkheid kregen. Hij leefde van de +wereld teruggetrokken en vele voorbeelden van zijn bijtende geestigheid +zijn ons bewaard gebleven. Toen de vorst van Tsu boden met rijke gaven +tot hem zond om hem aan het hof uit te noodigen, waar hij eerste +minister kon worden, wees Chwang tsze deze aanbiedingen lachend af en +zeide: „Duizend ons zilver is veel voor mij en een hoogen rang te +verkrijgen en minister te worden is zeer eervol. Doch hebt gij den os +niet gezien, die voor het offer aan de grenzen bestemd is? Vele jaren +lang wordt hij zorgvuldig gevoederd en met kostbare dekken versierd, +opdat hij geschikt zij naar den grooten tempel te worden gebracht. Maar +als de tijd komt dat dit geschieden moet, mocht hij liever een klein +varkentje wezen, doch dan is het te laat. Maak dus dat gij wegkomt en +verontreinig mij niet door uwe tegenwoordigheid. Ik wil mij liever +vermaken en mij over mijn leven verheugen in een vuil graf (nl. als +bedelaar leven) dan aan de regels en beperkingen van eens vorsten hof +onderworpen zijn. Ik heb besloten nooit een ambt aan te nemen, maar +geef er de voorkeur aan mij in mijn eigen vrijen wil te +verheugen.” Zooals deze Chwang tsze leefde, zoo stierf hij ook. +Aan zijne leerlingen, die hem met alle pracht wilden begraven, beval +hij zijn lichaam niet te begraven, maar het slechts op de aarde te +werpen (naar de zeden der oudste Chineezen). „Ik zal zoo,” +sprak hij, „hemel en aarde als doodkist hebben, de zon en de maan +in plaats van de zinnebeelden van meisteen, de sterren in plaats van +paarlen en edelsteenen; daarmee zijn immers alle voorbereidingen voor +mijn teraardebestelling volvoerd, wat wilt gij er aan +toevoegen?”</p> +<p>Toen de leerlingen hun bezorgdheid te kennen gaven, dat de kraaien +en roofvogels zijn lijk zouden opeten, voegde hij er bij: „Boven +den grond zullen mij de kraaien en de roofvogels verorberen, daar onder +wormen en insecten; het voor <span class="pagenum">[<a id="pb203" href= +"#pb203" name="pb203">203</a>]</span>den een weg te nemen en het den +ander te geven zou maar partijdig schijnen.”</p> +<p>Chwang tsze’s werk is voor het grootste deel polemiek, gericht +tegen Confucius en tegen de letterkundigen in het algemeen. Van +Chineesche zijde hebben sommigen de heftige aanvallen op Confucius, die +er in voorkomen voor onecht verklaard. Doch deze zijn zoo geheel in +denzelfden stijl als de andere stukken, dat wij ze gerust aan Chwang +tsze kunnen toeschrijven.</p> +<p>„Gelijk zoekt gelijk,” zeide de oude visscher tot +Confucius, en vogels met gelijk gezang antwoorden elkaar—dat is +de wet des hemels. Waarmee gij u bezighoudt, dat zijn de +aangelegenheden der menschen. Als de keizer, de leenvorsten, de hooge +beambten en het volk alles doen wat hun betaamt, dan hebben wij een +schoon beeld van orde. Als zij zich bekommeren om datgene wat buiten +hun werkkring ligt, dan ontstaat de grootste wanorde. Als de beambten +hun zaken behartigen en het volk de zijne, dan is er geen ingrijpen in +de rechten van anderen.</p> +<p>„Velden die onbebouwd blijven, huizen die water doorlaten, +gebrek aan kleeding en voeding, belastingen, waar geen geld voor is, +geen verdraagzaamheid tusschen vrouwen en bijslaapsters, geen orde +tusschen jong en oud—dat zijn de zorgen van het gemeene volk.</p> +<p>„Ongeschiktheid voor hun ambt, onopmerkzaamheid voor hun +zaken, oneerlijkheid, zorgeloosheid en luiheid der ondergeschikte +beambten, gebrek aan verdienste en gevoeligheid en onzekerheid ten +opzichte van rang en salaris—dat zijn de zorgen der hooge +beambten.</p> +<p>„Geen getrouwe ministers aan hun hoven, de stammen in hunne +staten in opstand, gebrek aan geschiktheid bij hun ambtenaren, slechte +inrichting der belasting, vertraging in voor- en najaarsbezoeken bij +den keizer: en diens ongenade, dat zijn de zorgen der leenvorsten.</p> +<p>„Onharmonisch werken der beide elementen van koude en hitte, +buiten den gewonen tijd des jaars, tot schade van alle dingen, +onderdrukking en wanorde onder de leenvorsten, twisten en rooftochten +dezer vorsten tegen elkaar tot schade des volks; slecht geordende +<span class="corr" id="xd20e4772" title= +"Bron: ceremonieën">ceremoniën</span> en muziek, ongenoegzame +of uitgeputte bronnen voor de uitgaven; de banden van verwantschap +verwaarloosd en het volk aan teugellooze wanorde overgeleverd—dat +zijn de zorgen van den zoon des hemels (den keizer) en zijne ministers. +<span class="pagenum">[<a id="pb204" href="#pb204" name= +"pb204">204</a>]</span></p> +<p>„Gij zijt de keizer niet, ook geen leenman, ook geen minister +van het keizerlijk hof of van een der staten: en toch neemt gij op u, +de <span class="corr" id="xd20e4778" title= +"Bron: ceremonieën">ceremoniën</span> en de muziek te regelen +en u bizonder met de betrekkingen van verwantschap bezig te houden, +teneinde de verschillende volksklassen te verbeteren—is dat niet +een bovenmatige vermeerdering uwer bezigheden?</p> +<p>„Menschen hebben bovendien gewoonlijk acht gebreken, en bij de +leiding van zaken dreigen vier fouten, die men niet over het hoofd mag +zien.</p> +<p>„De leiding van zaken, die ons niet aangaan, in de hand nemen, +is van zaken een monopolie maken. Zaken bespreken die ons niet aangaan, +noemt men babbelzucht. Lieden te leiden, door hen naar den mond te +praten, is met een vossenstaart kwispelen. Lieden prijzen zonder te +zien of dit recht of onrecht is, is vleien. Gaarne slecht over de +menschen spreken, is lasteren. Vrienden en verwanten scheiden, dat is +zich verblijden in het leed van anderen. Iemand prijzen of in slechten +naam brengen, zonder dat hij het verdient, is een bewijs van +verdorvenheid.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4787" title= +"Niet in bron">„</span>Dubbelzinnig met de menschen meepraten, +zonder zich te bekommeren of ze goed of slecht zijn, om zoo hun +bedoelingen te weten te komen: dat is gevaarlijk zijn. Deze acht +gebreken veroorzaken wanorde onder alle menschen en brengen hem, die ze +bezit, in gevaar. Geen edel man zal hem, die ze bezit tot zijn vriend, +noch een vorst zulk een persoon tot zijn minister maken.</p> +<p>„Om nu te spreken van wat ik de vier gebreken noemde: zij +zijn: gaarne groote daden doen, veranderen en verwisselen, wat reeds +lang bestaat, opdat men in den roep komt van iets verdienstelijks te +hebben gedaan: dat alles is eerzucht. Op alle wijsheid voor zichzelf +aanspraak maken, zich in alles mengen, terwijl men wat op den weg van +anderen ligt, tot zich trekt en als zijn werk doet voorkomen; dat is +begeerigheid.<a class="noteref" id="xd20e4792src" href="#xd20e4792" +name="xd20e4792src">16</a> Zijn gebreken zien en die niet veranderen, +en als iemand iets wordt voorgeslagen, juist zijn eigen weg gaan, is +halsstarrigheid. Prijzen, die met u overeenkomt, afbreken, die niet met +u overeenstemt: dat is pralende (zelf)overschatting. Dit zijn de vier +fouten. Wie de acht gebreken kan afleggen en de vier fouten geen vrijen +teugel laat, die is zoover, dat hij met het onderricht ontvangen een +begin kan maken.</p> +<p>„Confucius zag treurig voor zich en zuchtte. Tweemaal +<span class="pagenum">[<a id="pb205" href="#pb205" name= +"pb205">205</a>]</span>boog hij zich, toen richtte hij zich op en +sprak: „Tweemalen werd ik uit Lu verdreven. Uit Wei moest ik +vluchten. De boom, waaronder ik rustte, werd in Sung omgehouwen. Ik +weet niet, welke fouten ik begaan heb, dat ik bij die gelegenheden zoo +in een valsch daglicht werd geplaatst en zooveel moest lijden.” +De oude visscher zag hem treurig aan en sprak: „Het is zeker +moeilijk om u iets te doen begrijpen. Er was eens een man, die voor +zijn schaduw vreesde en zijn voetstappen niet zien mocht, zoodat hij +wegliep om beide te ontgaan. Doch, hoe meer hij zijn voeten ophief, des +te talrijker werden de voetstappen en hoe snel hij ook loopen mocht, +zijn schaduw volgde hem overal. Hij dacht dat hij te langzaam liep, en +ging nu uit alle macht loopen zonder op te houden, totdat zijn kracht +was uitgeput en hij stierf. Hij wist niet, dat, indien hij op een +schaduwrijke plaats had opgehouden, zijn schaduw verdwenen zou zijn en +dat, als hij zich niet bewogen had, hij zijn voetstappen zou hebben +verloren—zijn domheid was werkelijk groot. En gij, gij spreekt uw +oordeel uit over vragen van welwillendheid en rechtschapenheid: gij +onderzoekt de punten, waarin overeenstemming en verschil is; gij ziet +naar de wisseling van beweging en rust en omgekeerd; gij zijt de +regelen van ontvangen en geven meester geworden; gij hebt genegenheid +en afkeer verklaard, de grenzen van vreugde en droefheid +bepaald—en toch hebt gij nauwelijks kunnen ontkomen aan de +gevaren, die gij straks vermelddet. Als gij u om uzelven bekommerdet en +uw eigen reinheid behoeddet, terwijl gij eenvoudig anderen gaaft wat +hun toekwam, dan zoudt gij al deze verwikkelingen ontgaan zijn. Doch +wanneer gij, zooals gij dat doet, de opvoeding van uw eigen persoon +verwaarloost en de opvoeding van anderen tot uw doel maakt, houdt gij u +dan niet bezig met uiterlijkheden (<span class="corr" id="xd20e4799" +title="Bron: inplaats">in plaats</span> van met uwen inwendigen +mensch)?”</p> +<p>Ook Chwang tsze is een lofredenaar der oude tijden.</p> +<p>„De heerschers gingen in oude dagen van het standpunt uit, dat +de vrucht hunner regeering moest beoordeeld worden naar den toestand, +waarin het volk zich bevond en dat de schuld van verkeerde resultaten +bij hen moest worden gezocht; opdat het recht aan de zijde des volks, +het onrecht aan de hunne zou zijn. Daarom, wanneer ook slechts +één persoon het leven verloor, trokken zij zich dat aan +en berispten zichzelf. Nu is het echter niet meer zoo. De heerschers +verbergen hun eigenlijke bedoelingen en houden voor dom, hen die +<span class="pagenum">[<a id="pb206" href="#pb206" name= +"pb206">206</a>]</span>deze niet raden. Zij verlangen wat zeer moeilijk +is en veroordeelen hen, die niet wagen dit te ondernemen. Zij leggen +zware lasten op en bestraffen hen, die deze niet kunnen dragen. Zij +verlangen dat de menschen ver gaan en laten diegenen terechtstellen, +die den afstand niet kunnen afleggen.</p> +<p>„Als het volk eenmaal weet dat het beste, wat zij tot stand +kunnen brengen, toch ongenoegzaam is, dan neemt het tot bedrog zijn +toevlucht. Als de heerschers dagelijks slechts huichelarij toonen, hoe +kunnen dan de beambten en het volk het anders maken. Gebrek aan kracht +brengt huichelarij voort: gebrek aan kennis arglist, gebrek aan bezit +rooverij. Maar wie zal men in zulk een geval schuldig achten aan roof +en diefstal?”</p> +<p>Voor Chwang tsze zoowel als voor Lao tsze is de dood het +noodzakelijk einde des levens en daarom iets, wat niet te betreuren +valt. Chwang tsze gaat echter verder dan zijn voorgangers, wij vinden +althans bij hem uitingen, die op het geloof aan een voortbestaan na den +dood of althans aan een theorie van atomen (die blijven) doet +denken.</p> +<p>„Twee kreupelen bezochten samen het graf van den gelen keizer. +Plotseling braken er zweren onder hun armen uit. Vreest gij deze +zweren? sprak de een tot den ander. Waarom zou ik vreezen, antwoordde +deze, het leven is een geleend goed. Het geleende levende lichaam is +niet meer dan stof. Leven en dood zijn als dag en nacht. Wij beiden +beschouwden toch juist de graven van hen, die hunne verwisseling hadden +doorgemaakt, waarom zou het voor mij onaangenaam zijn, als mijn +wisseling komt?”</p> +<p>Tsze lai lag op het sterfbed, zijn vrouw en zijn kinderen stonden +rondom hem en klaagden luide. Zijn vriend Tsze li kwam om naar den +kranke te zien en sprak tot hen:</p> +<p>„Toe, maakt dat gij wegkomt en stoort hem niet, terwijl hij de +groote wisseling door maakt.”</p> +<p>Toen sprak hij tot den stervende: „Groot is waarlijk de +Schepper! Wat zal hij nu van u maken? Waarheen zal Hij u brengen? Zou +Hij van u maken de lever van een rat of de vleugel van een +insect?”</p> +<p>Tsze lai antwoordde: „Waarheen ook een vader zijn zoon zegt te +gaan, naar het oosten, westen, zuiden of noorden, hij volgt eenvoudig +het bevel. De beide elementen (het mannelijke en het vrouwelijke) zijn +voor den mensch meer dan zijn ouders voor hem zijn. Als dezen mijn dood +verhaasten en ik onderwierp mij niet gewillig, dan zou ik hardnekkig en +oproerig zijn. <span class="pagenum">[<a id="pb207" href="#pb207" name= +"pb207">207</a>]</span>Daar is de groote massa (de natuur). In haar +vind ik den steun mijns lichaams, mijn leven is onder hare hoede in +arbeid doorgebracht, mijn ouderdom zoekt gemak in haar, in den dood +vind ik rust in haar: zij die mijn leven goed heeft gemaakt zal ook +mijn dood goed maken.<a id="xd20e4825" name="xd20e4825"></a></p> +<p>„Daar is een metaalbewerker, die fijn metaal giet. Wanneer nu +het metaal plotseling uit den smeltkroes omhoog wilde springen en +zeggen: uit mij moet een zwaard worden—de metaalbewerker zou het +zeker voor onbehoorlijk houden. Zoo ook, als een vorm in den +moederschoot wordt gevormd en deze zou zeggen: Ik moet een man worden, +de Schepper zou hem zeker als onbehoorlijk beschouwen. Als wij eenmaal +begrijpen, dat aarde en hemel een groote smeltkroes zijn en de Schepper +de groote werkmeester, waar kunnen wij dan heen moeten gaan, dat niet +goed voor ons ware? Wij zijn als uit een rustigen sluimer geboren en +wij sterven tot een rustig ontwaken.”</p> +<p>Eens op de reis zag Chwang tsze een ledigen schedel, uitgebleekt, +maar toch goed behouden. Hij klopte er met zijn rijzweep op en vroeg: +„Hebt gij, in uwe begeerte naar leven, in de leeringen des +verstands gefaald en zijt gij zoo hiertoe gekomen? Of heeft +u—terwijl gij in dienst waart van een ondergaanden staat, de bijl +van den scherprechter zoover gebracht? Of zijt gij door uw slecht +gedrag hier gekomen en hebt gij schande over uw ouders, uwe vrouw en +uwe kinderen gebracht? Of zijt gij van honger en koude omgekomen? Of +hebt gij eenvoudig den loop uws levens voleindigd?” Na deze +vragen, nam hij den schedel op en toen hij slapen ging, gebruikte hij +hem als hoofdkussen. Te middernacht verscheen hem de schedel in den +droom en sprak: „Gij hebt als een redenaar tot mij gesproken. +Alles wat gij gezegd hebt, had slechts betrekking op de menschen bij +hun leven, zulke dingen gelden na den dood niet.” „Zoudt +gij van de dingen na den dood willen hooren?” +„Zeker,” zeide Chwang tsze, en de schedel vervolgde: +„In den dood is er geen onderscheid tusschen vorsten en +ministers, de afwisseling der vier jaargetijden is er niet meer, rustig +en ongestoord zijn onze jaren, als die des hemels en der aarde. Geen +koning aan zijn hof heeft grooter vreugde, dan wij hebben.” +Chwang tsze geloofde hem niet en zeide: „Als ik den heer van ons +lot kon bewegen, uw lichaam met uw beenderen, vleesch en huid weer in +het leven te roepen en u aan uwe vrouw en uwe kinderen en aan al uwe +dorpsgenooten terug te geven, zoudt gij dan willen, dat ik dit +deed?” De schedel zag hem met gefronsd voorhoofd aan en sprak: +<span class="pagenum">[<a id="pb208" href="#pb208" name= +"pb208">208</a>]</span></p> +<p>„Hoe zou ik prijs geven het genot van mijn koninklijk hof en +weer op mij nemen den last van het leven onder menschen?”</p> +<p>Menigmaal schijnt Chwang tsze te twijfelen aan zijn eigen bestaan en +aan de mogelijkheid te gelooven, dat het leven slechts een droom +is.</p> +<p>„De schemering vroeg aan de schaduw: Vroeger hebt gij +gewandeld en nu zijt gij stil, vroeger hebt gij gezeten en nu zijt gij +opgestaan: waardoor komt het, dat gij zoo ongestadig zijt?” De +schaduw antwoordde: „Ik wacht op de beweging van iets anders om +te doen wat ik doe, en dat andere, waarop ik wacht, wacht wederom op +iets anders, om te doen, wat het doet. Mijn wachten—wacht ik op +de schubben eener slang of op de vleugelen van een krekel? Ik weet +niet, waarom ik eene zaak doe en de andere niet doe.”</p> +<p>„Eenmaal heb ik, Chwang Chau, gedroomd dat ik een vlinder was, +een vlinder, die rondvloog en gevoelde, dat hij genoegen had. Ik wist +niet, dat ik het was. Eensklaps ontwaakte ik en ik was weer mijzelf: De +ware Chwang Chau. Ik wist niet of het Chwang Chau was, die droomde, dat +hij een vlinder was of een vlinder, die droomt dat hij nu Chwang Chau +is. Dat is het geval van de verandering der dingen.<span class="corr" +id="xd20e4840" title="Niet in bron">”</span></p> +<p>Dit klinkt wel Boeddhistisch<a class="noteref" id="xd20e4845src" +href="#xd20e4845" name="xd20e4845src">17</a> maar kan toch niet op +Boeddhistische invloeden worden teruggebracht: die waren toen nog niet +werkzaam. Wel volgt er uit, dat ook aan het oude Taoïsme de leer, +dat er niets werkelijks bestaat, doch dat alles slechts inbeelding is, +niet vreemd schijnt te zijn.</p> +<p>Nog scherper dan in de werken van Chwang tsze treedt een +pantheïstisch-fatalistische opvatting in allegorischen vorm op in +de aan Lieh yu K’ou (gewoonlijk Lieh tsze genoemd) toegeschreven +boeken. Deze wijsgeer schijnt kort na Confucius geleefd te hebben, doch +iets naders weten wij van hem niet.</p> +<p>Licius (zoo heet hij in ’t Latijn) herhaalt nog uitvoeriger, +dat de gansche natuur een kringloop is, dat al het geschapene moet +vergaan en dat slechts het scheppende, het Tao, onvergankelijk +voortbestaat. Hij oordeelt het dus dwaas over leven en dood bezorgd te +zijn, daar beiden vooruit bepaald en noodwendig zijn. Verstand en +waanzin zijn willekeurige, recht en onrecht slechts aangeleerde +begrippen, alle gevoelens van verwantschap berusten alleen op de +opvoeding. <span class="pagenum">[<a id="pb209" href="#pb209" name= +"pb209">209</a>]</span></p> +<p>„Een man had een zoon, wiens geest verbijsterd was. Hij begaf +zich op weg ten einde Confucius om raad te vragen, of deze wellicht +geen middel tegen deze krankheid kende. Onderweg ontmoet hij Lao tsze, +wien hij zijn nood klaagt. „Weet gij dan”, sprak deze, +„dat uw zoon werkelijk buiten zijn zinnen is?” Tegenwoordig +zijn de begrippen van recht en onrecht zoo verward, dat niemand meer +weet, wat eigenlijk het rechte is. Als alle lieden dachten als uw zoon, +dan was niet hij buiten zijn zinnen, doch gij. Wie toch kan gevoelens +en begrippen zuiver voorstellen? Heb ik daartoe nu ’t recht, zoo +is Confucius buiten zijn zinnen, en hoe kan iemand, die het verstand +mist het bij een ander heelen? Spaar dus uw geld en maak, dat gij weer +naar huis komt.</p> +<p>„Een man uit Yin was in Shu opgevoed en keerde als oud man +weer naar Yin terug. Toen hij op de reis daarheen door het land Tsin +kwam, zeide een der reisgenooten schertsend: „Dit is nu de +hoofdstad van het land Yin.” De oude kreeg een kleur van +ontroering, „Dat zijn de veldaltaren uit uwe buurt!” De +oude zuchtte diep. „Dat is het huis uwer voorvaderen.” De +oude weende. „Dit zijn de graven uwer voorvaderen.” De oude +weende luid. Toen lachte zijn reisgenoot en sprak: „Ik heb +slechts in scherts gesproken, dit is het land Tsin.” De oude +schaamde zich zeer. Toen zij nu in het werkelijke land Yin kwamen en de +oude de stad, de veldaltaren, de woningen en de graven zijner +voorvaderen werkelijk zag, was zijn ontroering veel minder.</p> +<p>„In het land Ki was een man, wien de bezorgdheid, dat hemel en +aarde eenmaal ineen zouden storten, geen rust liet. Een zijner vrienden +had medelijden met zijne ontroering en poogde hem tot kalmte te brengen +door te zeggen, dat de hemel slechts de bewaarder der lucht was en +inademen en uitademen den ganschen dag in de ruimte afwisselden.</p> +<p>Doch kunnen, vroeg de ander, zon, maan en sterren niet naar beneden +vallen? Hoe zou dat mogelijk zijn, antwoordde de vriend, het zijn +slechts lichten in de bewaarplaats der lucht. Doch wanneer de aarde te +gronde gaat? „Dat is immers een groote, vastsamengevoegde +massa,” troostte de vriend, „die door het voortdurend +daarop heen en weer loopen en trappen nog steeds vaster +wordt.”</p> +<p>Toen waren beiden tevreden, de een omdat hij zijn zorg had verloren, +de ander omdat hij zijn vriend tot rust had gebracht.</p> +<p>Tchung lu tsi hoorde wat er voorviel en sprak lachend: <span class= +"pagenum">[<a id="pb210" href="#pb210" name= +"pb210">210</a>]</span>Wolken en nevel, wind en regen zijn de +verzamelingen der lucht en vormen den hemel; bergen, heuvels, rivieren, +zeeën, metaal, steenen, vuur en hout zijn de verzamelingen van het +geschapene en vormen de aarde. Weet men echter, dat het slechts +verzamelingen zijn, zoo weet men ook, dat zij te gronde moeten gaan. +Hemel en aarde zijn slechts kleine punten in de ruimte. Doch van alles +wat bestaat zijn zij het grootste. Dat zij nu moeilijk tot hun einde en +tot uitputting zullen komen is zeker, doch evenzoo zeker, dat zij +eenmaal gemeenschappelijk te gronde zullen gaan. Zou hij, die dezen +tijd zal beleven, niet treurig zijn?</p> +<p>Licius echter lachte en sprak: „Het is verkeerd te denken, dat +hemel en aarde zullen ondergaan, en verkeerd te denken, dat zij niet +ondergaan zullen. Niemand kan weten, wat geschieden zal, want het leven +verstaat den dood niet en de dood verstaat het leven niet; het komen +ook niet het gaan, noch het gaan het komen. Waarom zich daarover te +bekommeren?”</p> +<p>„Op de reis naar Wei vond Licius in de struiken een doodsbeen, +honderd jaar oud; hij riep een leerling, die bij hem was, toonde hem +dat en zeide: Slechts ik en hij weten, dat wij noch leven, noch dood +zijn.”</p> +<p>Lieh tsze is ook de eenige bron over Yang Chu, tegen wien Mencius +zoo beslist optrad en die dus een tijdgenoot van dezen scheen te zijn, +hoewel Chwang tsze een gesprek tusschen Yang Chu en Lao tsze vermeldt. +De denkbeelden van Yang Chu, die Lieh tsze weergeeft, loopen uit in +deze stelling: het leven genieten en den dood niet vreezen. De leer van +Epicurus en die der Cynici wordt alzoo hier verbonden. „Honderd +jaar,<span class="corr" id="xd20e4874" title= +"Niet in bron">”</span> zegt Yang Chu, <span class="corr" id= +"xd20e4877" title="Niet in bron">„</span>is de uiterste grens des +levens, die niet een van de duizend bereikt. Veronderstellen wij, dat +iemand die bereikt; de kinderlijke leeftijd, waarin men op den arm +wordt gedragen en de ouderdom nemen er wel de helft van in. Wat in den +slaap wordt verdroomd en van het wakende leven vergeten wordt, smart en +ziekte, kommer en verdriet, verliezen, zorgen en vrees nemen nagenoeg +de andere helft in. Wat overblijft vult misschien tien jaren. En ook +daarin zal nauwelijks één dag te vinden zijn van gelukkig +zelfvergeten, zonder een schaduw van zorg. Wat is dan des menschen +leven waard? Wat voor vreugde is er in?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4881" title= +"Niet in bron">„</span>Zullen wij het prijzen om de vreugde, die +eten en drinken, of om het genot, dat muziek en schoonheid geven? Maar +men kan zich niet altijd met deze vreugden vergenoegen, men kan niet +steeds met de schoonheid zich vermaken <span class="pagenum">[<a id= +"pb211" href="#pb211" name="pb211">211</a>]</span>en naar de muziek +luisteren. Daarbij komt de vrees voor straf en de prikkel, die +belooningen geven, de drijfkracht door eerzucht, de terughouding door +wetten uitgeoefend—deze maken dat iemand zonder rust zich plaagt +om de ijdele lofprijzing van één uur en rekent op den +roem na den dood. Deze invloeden houden hem, om zoo te zeggen, op de +wacht tegen alles wat zijn ooren hooren en zijn oogen zien, en maken, +dat hij altijd zich bekommert of wat hij denkt of doet, recht of +onrecht is. Zoo verliest hij het ware genot zijner jaren en kan +zichzelf geen oogenblik laten gaan. Waarin onderscheidt hij zich van +een misdadiger, in ketenen geklonken in de binnenste kamer der +gevangenis? De lieden in de hooge oudheid wisten wel, hoe kort het +leven is en hoe plotseling en volkomen het door den dood kan worden +afgebroken. Daarom luisterden zij naar de bewegingen huns harten, wezen +niet terug, wat hun natuurlijk toescheen om lief te hebben, zochten +geenszins de vreugden te vermijden, die zich aan hen aanboden. Zij +lieten zich niet van de wijs brengen door de opwindingen van den roem: +zij genoten het leven, zooals het hun natuurlijk voorkwam, zij +verzetten zich niet tegen den drang om zich te verheugen, (den drang, +die in alle dingen woont) en zij bekommerden zich er niet over om na +den dood beroemd te worden. Zij trachtten straffen te vermijden; maar +roem en eer, de eerste of de laatste te zijn, lang of kort leven: dat +alles trokken zij niet in hun berekeningen.</p> +<p>„Waarin de menschen zich onderscheiden, dat is in het leven: +waarin zij met elkaar overeenkomen, dat is in den dood.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4890" title= +"Niet in bron">„</span>Zoo lang zij leven is er onderscheid van +verstand en domheid, beschaving en lompheid. Als zij dood zijn, hebben +wij een stinkende, bedorven massa, die vergaat—dat is het +algemeene lot. Verstand en domheid, beschaving en lompheid staan in +geen menschen macht: evenmin als de toestand van bederf, verrotting en +ganschelijk verdwijnen. Noch het leven van een mensch noch zijn dood +zijn in diens eigen hand: zijn verstand en zijn domheid, zijn +beschaving en lompheid zijn zijn eigen werk niet. Allen zijn geboren en +allen sterven: de verstandige en de domme, de goede en de slechte. +Velen sterven als zij tien jaar oud zijn, velen als zij honderd jaar +oud zijn. De deugdzame en de wijze sterven, de verdorvene en de dwaas +sterven. Tijdens hun leven waren zij wijze keizers, nu zij dood zijn, +zijn het zoovele verrotte beenderen; in hun leven waren zij roovers en +tyrannen, nu zijn ook zij zoovele verrotte beenderen. <span class= +"pagenum">[<a id="pb212" href="#pb212" name="pb212">212</a>]</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e4895" title= +"Niet in bron">„</span>Wie kan onderscheid zien in deze +beenderen?</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4899" title= +"Niet in bron">„</span>Daarom, zoolang wij leven, laten wij uit +het leven maken het beste, dat wij er van kunnen krijgen: wij hebben +geen tijd om aan iets na den dood te denken.”</p> +<p>Wat echter niet het minst in Lieh tsze’s werk belang inboezemt +is het feit, dat hier voor de eerste maal de alchymistisch +necromantische<a class="noteref" id="xd20e4904src" href="#xd20e4904" +name="xd20e4904src">18</a> richting optreedt, die later voor de +ontwikkeling van het Taoïsme en de rol, die zijne aanhangers aan +het keizerlijk hof zouden spelen, beslissend zou zijn.</p> +<p>„Aan het hof van keizer Muh van de Chau dynastie +(1001–947 v. C.) verschijnt een uit het westen komende +Magiër, die door water en vuur, metaal en steen drong, bergen, +rivieren en steden verplaatste en in de lucht opsteeg. Keizer Muh eerde +hem op alle manieren, doch de Magiër zag het paleis aan voor een +erbarmelijke hut, vond het eten der keizerlijke keuken slecht, en de +dienstdoende hofdames stinkende geiten. Toen liet de keizer hem een +nieuw paleis bouwen en de schoonste jonkvrouwen opzoeken om hem te +bedienen. De Magiër liet zich dat welgevallen, doch na korten tijd +verzocht hij den keizer met hem te reizen: liet dezen zijn rokspand +vasthouden en voer met hem tot in des Magiërs paleis: in den +middenhemel. Dat paleis was van goud en zilver gebouwd en met paarlen +en kostbare edelsteenen ingelegd.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e4910" title= +"Niet in bron">„</span>De keizer zag van omhoog op zijn paleis, +dat er als een leemen hut uitzag. Na lange jaren, toen de keizer zijn +rijk geheel had vergeten, nam de Magiër hem weer mede op een reis +en voerde hem naar een land, waar men de zon, de maan en de aarde niet +meer zag. De keizer werd bevreesd en verzocht den Magiër hem weer +in zijn land terug te brengen. Deze gaf hem een stoot: de keizer meende +dat hij ontzettend diep viel en—hij ontwaakte en bevond zich bij +zijn tafel, waar de spijzen nog niet koud geworden waren en de wijn nog +in het glas stond.<a class="noteref" id="xd20e4913src" href= +"#xd20e4913" name="xd20e4913src">19</a></p> +<p><span class="corr" id="xd20e4917" title= +"Niet in bron">„</span>De keizer vroeg geheel verbaasd wat er +geschied was en zijn omgeving antwoordde: „Uwe hoogheid was een +oogenblik in gedachten verzonken.” Toen de keizer er den +<span class="corr" id="xd20e4920" title= +"Bron: Magier">Magiër</span> naar vraagde zeide deze: „Ik +wandelde met uwen geest, hoe zou dan de vorm zich +bewegen?”<span class="corr" id="xd20e4923" title= +"Niet in bron">”</span> <span class="pagenum">[<a id="pb213" +href="#pb213" name="pb213">213</a>]</span></p> +<p>Spoedig werd de richting van het Taoïsme, waarvan deze +geschiedenis een voorbeeld geeft, de heerschende: met ijver zocht men +naar het middel om goud te maken en naar het elixer des eeuwigen +levens: de keizers en grooten overlaadden de leermeesters der zwarte +kunst met goud en eer. Onder Tsin Shi Wang Ti, die de +geleerden<a class="noteref" id="xd20e4929src" href="#xd20e4929" name= +"xd20e4929src">20</a> zoo wreed vervolgde, bloeide het Taoïsme +zeer. De keizer zocht met de Taoïsten naar „den steen der +wijzen” en naar de „eilanden der zaligen”<span class= +"corr" id="xd20e4932" title="Niet in bron">,</span> die natuurlijk ten +westen van China moesten liggen. Toen Sü Shi, dien de keizer met +een groot gevolg van jongelingen en jonkvrouwen had uitgezonden om deze +eilanden te zoeken, terugkeerde met het bericht, dat hij ze wel had +gezien, maar ze door tegenwind niet kon bereiken, trok de keizer zelf +naar Tschifu in Shantung, in de hoop ze van daaruit te aanschouwen. +Daar doodde hij eigenhandig een grooten haai, die, volgens de +beweringen der Taoïsten de ontdekking der eilanden zou +verhinderen. De dood des keizers sloeg aan verdere plannen, die naar +Japan hem hadden kunnen leiden, den bodem in. Doch, ook dit gebrek aan +succes schrikte de opvolgers van den „eersten hemelschen +keizer” niet af: en nog onder menig opvolger verheugden zich de +Taoïsten in den krachtigsten steun en de grootste waardeering.</p> +<p>Met de toenemende verwatering van het Taoïsme zochten zijn +priesters, de „doktoren der rede,” zooals de zendelingen +uit de 17<sup>e</sup> eeuw hen noemden, het steeds minder in de +behandeling der wijsgeerige vragen, steeds meer in de exploitatie van +het bijgeloof. Waar, zooals in China overeenkomstig het +volksgeloof—zoo veel bovennatuurlijke, grootendeels vijandige +krachten des menschen rust bedreigen, kan het ons niet verwonderen, dat +de schare naar middelen omzag om zich daarvoor te behoeden of zich +daarvan te bevrijden.</p> +<p>Welnu, als overal werden zulke middelen in het geloof gezocht +èn—in het bijgeloof gevonden. Daarom is het verklaarbaar, +dat de rol van duivelbanner in China meer aan de Taoïstische dan +aan de Boeddhistische priesters toevalt en dat de eersten niet slechts +volgens sagen en legenden, maar ook in het dagelijksch leven gelden als +de met bovennatuurlijke krachten toegeruste beschermers der geloovigen, +welke zich tot hen wenden. Hun wapenen zijn: het zwaard en de +vliegenwaaier, welke beide ook de zinnebeelden zijn van twee der acht +onsterfelijken (genieën, verheven geesten) <span class= +"pagenum">[<a id="pb214" href="#pb214" name="pb214">214</a>]</span>door +deze secte erkend. Waar nu deze priesters niet persoonlijk kunnen +optreden, doen zij dit met amuletten en tooverspreuken, die, op papier +geschreven, en met allerlei zegelen voorzien, aan de deuren, vensters +en muren worden gehecht, of ook wel verbrand, of—in water +opgelost—ingenomen worden. Aan het hoofd der heksenmeesters en +duivelbanners staat de Taoïstische paus, zooals hij dikwijls +genoemd wordt, Chang Tien Shi d.i. de leermeester des hemels, die zijn +zwaard van den hemel heeft ontvangen en zijn afstamming, althans +geestelijk, terug voert tot op den beroemden Taoïstischen +patriarch Chang Tao ling, die in het jaar 34 n. C. in de provincie +Chekiang werd geboren en in den ouderdom van 123 jaren ten hemel +opsteeg om daar in de onsterfelijkheid zich te verheugen. Chang Tao +ling’s nakomelingen, later ook die van zijn leerling Kau Kien Che +zijn nog steeds in het bezit van het ambt van opperduivelbanner en +vertegenwoordiger op aarde van de hoogste Taoïstische godheid.</p> +<p>Vele heerschers van vele dynastiën hebben den Taoïstischen +paus, den Tien <span class="corr" id="xd20e4946" title= +"Bron: shi">Shi</span>, met eer en rijkdom overladen. Hij houdt +verblijf, waar zijn voorvaderen sedert honderde jaren geleefd hebben: +op den Lung hu Shan (draken<span class="corr" id="xd20e4949" title= +"Niet in bron">-</span> of tijgerberg) in Kiangsi, en, hoewel de +tempel, waar zijn paleis was, door de Taipings<a class="noteref" id= +"xd20e4952src" href="#xd20e4952" name="xd20e4952src">21</a> werd +verwoest, is deze toch reeds weer in zijn oude heerlijkheid opgebouwd. +Een bizonder sieraad zijner residentie vormen een groot aantal aarden +potten, stevig gesloten, met amuletten volgeplakt, waarin hij en zijn +voorgangers door hen uitgedreven booze geesten hebben gebannen. De +gewone Taoïstische priester vangt deze vrienden, welke zich in +damp veranderen, in flesschen op, die hij toekurkt, precies zooals zijn +Arabische collega’s duivelbanners, volgens de „Duizend en +Een nacht”. De waardigheid van „leeraar des hemels” +heet zich door „wedergeboorte” voort te zetten, evenals bij +de geestelijke hoofden der Lamaïstische hiërarchie<a class= +"noteref" id="xd20e4955src" href="#xd20e4955" name= +"xd20e4955src">22</a>.</p> +<p>In dagen van geestelijke opwinding zooals in 1876 b.v., wanneer +denkbeeldige wezens hun werk verrichten, aan volwassenen en kinderen de +pruiken afsnijden, kippen de veeren uitplukken en als incubi<a class= +"noteref" id="xd20e4964src" href="#xd20e4964" name= +"xd20e4964src">23</a> de menschen plagen en dooden, plegen de +Taoïstische <span class="pagenum">[<a id="pb215" href="#pb215" +name="pb215">215</a>]</span>duivelbanners een gouden oogst binnen te +halen en millioenen papieren amuletten te verkoopen, waarop berijmde +spreuken en onleesbare teekens staan. Van 1876–77 was er bijna +geen huis, waarop geen dergelijke papieren waren vastgehecht, ook +droegen kinderen en volwassenen die dikwijls om het hoofd +gewikkeld.</p> +<p>Terwijl de Taoïsten zich alzoo, reeds van den aanvang onzer +tijdrekening af, altijd meer van de oorspronkelijke leer verwijderden +en door exploitatie van het verlangen, dat de mensch heeft naar +zinnelijk en bovenzinnelijk genot, invloed en macht trachtten te +verkrijgen, bracht de invoering van het Boeddhisme in de eerste eeuw +onzer tijdrekening een nieuwe, van buiten afkomstige leer in China, +waartegen de beide inheemsche stroomingen, in ’t bizonder echter +het Confucianisme, zich aanstonds te weer stelden. Daarover een en +ander in ons volgend hoofdstuk.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5.6" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">VI. De „geleerden” tegenover Taoïsme +en Boeddhisme.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het zou ons te ver voeren dien strijd in bizonderheden +te volgen: bovendien werden, gedurende de eeuwen, waarin die strijd +werd gevoerd, altijd weer dezelfde argumenten door de +„geleerden”, de aanhangers van Confucius en Mencius, +herhaald, evenals door hun tegenstanders. Terwijl het Boeddhisme aan +het Confucianisme verweet, dat het zich slechts om dit leven, niet om +het hiernamaals bekommerde, bracht dit laatste de voorschriften der +kinderlijke liefde op den voorgrond. Deze toch veroordeelden dat zich +van de wereld terugtrekken en de daarmee samenhangende verwaarloozing +der door de bloedverwantschap opgelegde plichten.</p> +<p>Overigens moeten wij ter eere der Chineezen opmerken, dat weliswaar +de strijd tegen Boeddhisme en Taoïsme soms het karakter eener +vervolging aannam, doch dat deze vervolgingen nooit dat bloedig +karakter droegen, waarvan de geschiedenis, zoowel van het Christendom +als van het Mohammedanisme, zooveel voorbeelden weet aan te wijzen.</p> +<p>Wel werden tempels verwoest, kloosters ontbonden en de bewoners naar +de familie teruggezonden, doch bloedige offers werden aan de orthodoxe +leer niet gebracht en ook niet door haar verlangd. Bovendien duurde het +niet lang of het Confucianisme begon tegenover de eigenaardige +leerstukken van net Boeddhisme een andere houding aan te nemen dan +tegenover zijn wijsgeerige zedeleer. <span class="pagenum">[<a id= +"pb216" href="#pb216" name="pb216">216</a>]</span></p> +<p>Terwijl het voortging de leerstukken te bestrijden, nam het van de +wijsgeerige zedeleer heel wat over, zoodat ten slotte zelfs de werken +van de voornaamste voorstanders van Confucius, zoo vol waren van +Boeddhistische opvattingen en ideeën, dat men wel toe moet +stemmen, dat in dit opzicht het Boeddhisme een groote uitwerking +had.</p> +<p>Tusschen Han Yü, die voor 1100 jaren de leer van Confucius +voorstond en Chu hi, die sedert het einde der 13<sup>e</sup> eeuw +officieel als vertegenwoordiger der orthodoxe uitlegging wordt +beschouwd, bestaat een dergelijk onderscheid, als er tusschen de +strenge Rabbijnen van Jeruzalem en de Alexandrijnsche Joden der nieuwe +school bestaan heeft.<a class="noteref" id="xd20e4988src" href= +"#xd20e4988" name="xd20e4988src">24</a> Han Yü komt heftig op +tegen het brengen van een reliquie van Boeddha in het keizerlijk paleis +en vraagt, wat de keizer met het oude, halfvergane gebeente moet +aanvangen. Hij sluit zijn pleitrede hiermede, dat hij het bestaan van +de godheid van het Boeddhisme loochent en deze oproept om, als bewijs +dat zij werkelijk bestaat, hem, haren tegenstander te vernietigen. +Dezelfde uitdaging als van Bradlaugh, den bekenden Engelschen +vrijdenker en afgevaardigde in het lagerhuis, die den God der +Christenen opriep om hem, den godloochenaar, te verpletteren. Alleen +Bradlaugh vatte, als zoon der democratische 19<sup>e</sup> eeuw, de +zaak meer dramatisch, openhartig gezegd, dwazer op dan de Chinees der +8<sup>e</sup> eeuw; hij toch stelde zijn eisch in een volksvergadering +en gaf God slechts vijf minuten om hem te vernietigen.</p> +<p>Wij laten nu volgen een uittreksel uit eene omschrijving van het +„heilige edict,” die weliswaar niet oud is, (uit het begin +der 18<sup>e</sup> eeuw), maar ons een duidelijk beeld geeft van het +oordeel der orthodoxie over Taoïsme en Boeddhisme.</p> +<p>„Van ouds, heet het hier, hebben er drie secten bestaan; naast +die der geleerden, nog die van de Boeddhisten en de Taoïsten. Al +het spreken der Boeddhistische priesters heeft ten doel: zalig te +worden, en gelijk aan Boeddha, den stichter van hun godsdienst. Als een +zoon zijn familie verlaat en priester wordt, zoo zeggen zij, dat negen +geslachten zijner bloedverwanten zeker zijn in den hemel te komen. Denk +nu eens een oogenblik na. Waar is Boeddha? Wat is Boeddha? Boeddha is +het hart. Wat is nadenken over de boeken van Boeddha? <span class= +"pagenum">[<a id="pb217" href="#pb217" name= +"pb217">217</a>]</span>Ieder uur en ieder oogenblik denken aan de +leiding van zijn hart. Is het goed, zoo is het Boeddha. Daarom heet ook +het eerste boek hunner secte: „De weg des harten”. De +hoofdsom van wat deze weg des harten leert is, dat het hart recht moet +zijn, niet krom, waar, niet huichelachtig, sterk, niet droomerig. Nijd, +toorn en begeerten, deze drie fouten moeten worden uitgeroeid; alles +moet u slechts voorkomen als de bloem door een spiegel, als de maan in +het water, dan zult gij vrij zijn van vrees en zorgen. Dat is: het hart +volmaken. Daarom zegt ook Chu tsze (Chu hi): de secte van Boeddha +bekommert zich, noch om den hemel, noch om de aarde, noch om iets +anders binnen het heelal, zij denkt slechts aan het hart. In die +stelling ligt de geheele oorspronkelijke leer van Boeddha.</p> +<p>Wat de Taoïsten betreft, zij hechten bizondere waarde aan +„den steen der wijzen”, waarmee zij kwikzilver vast willen +maken en lood in goud veranderen, draken en tijgers temmen en wie weet +wat voor verborgenheden nog meer mede bereiden willen. Alles komt +echter neer op de versterking van de (dierlijke) levenskracht: een paar +jaar het leven verlengen dat is alles. Daarom zegt Chu tsze ook: Waar +het de Taoïsten vooral om te doen is, dat is de bewaring van den +levensgeest. In die stelling ligt de gansche leer van Tao +opgesloten.</p> +<p>„Nu is het wel waar, dat de <span class="corr" id="xd20e5010" +title="Bron: uitnemensten">uitnemendsten</span> onder de Boeddhistische +priesters, die in de kloosters op de beroemde heuvelen wonen en het +goed verstaan leeringen voor te dragen, alles op één +woord: het hart terugbrengen en dat de brave doctoren van Tao, die diep +in de kloven en holen der bergen naar de verkrijging der +onsterfelijkheid trachten, alles samenvatten in dit ééne: +de wedergeboorte des geestes, doch, als wij de zaak nu eens goed +bekijken, dan zien wij nog wat anders. Dat zich terugtrekken in de +eenzaamheid, waar noch menschen zijn noch de rook van menschelijke +woningen is, dat met gekruiste beenen in diep stilzwijgen neerzitten, +wat is het anders, dan de wederkeerige verplichtingen des levens met +den wortel uittrekken en verwoesten? Verre zij het van ons te denken, +dat zij Boeddha niet gelijk zouden kunnen worden of den rang der +onsterfelijken bereiken, doch: als zij dat kunnen, wie heeft sommigen +ten hemel zien varen en anderen midden op den dag hun vlucht opwaarts +zien nemen? Dat zijn alles slechts fopperijen. Toch gelooft het domme +volk alles en laat zich gemakkelijk wat op den mouw spelden. Zie maar +naar de strenge priesters van Boeddha en de doctoren van Tao, die de +menschen wedergeboren doen worden: zij allen verstoren—tot geen +<span class="pagenum">[<a id="pb218" href="#pb218" name= +"pb218">218</a>]</span><span class="corr" id="xd20e5014" title= +"Bron: enkelredelijk">enkel redelijk</span> doel—de betrekkingen +des menschelijken levens: zij zijn voor de maatschappij nog niet de +pluim van een veer waard!</p> +<p>„Hoewel zij echter steeds zelfzuchtig waren en slechts +dachten, aan wat hun eigen persoon aanging, zoo hadden zij toch in oude +tijden geenszins de bedoeling om iemand anders te schaden. Nu is echter +eene klasse van personen onder hen opgestaan, die zonder middel van +bestaan of tehuis zich op de kloosters verlaten en in den tempel hun +woning nemen. Deze menschen schermen met den naam Boeddha en bedenken +een menigte dwaze sprookjes over hemelsche paleizen, onderaardsche +holen, zielsverhuizing en vergelding. Volgens hen is het +allereervolste: een priester te voeden en vrijgevig jegens de goden te +zijn; zij noemen dat: zaaien op den akker der zegeningen! Zij zeggen: +„Geef altijd en gij zult altijd hebben.” En, opdat het volk +hen gelooven moge, voegen zij er bij: „Veracht de priesters, +bespot Boeddha, bespot de geboden, weiger vereering aan de goden, geef +geen aalmoezen èn—gij kunt zeker zijn van in de hel te +worden geslingerd. De dondersteen zal u treffen, de bliksem u +verteren!” Alle soorten van sprookjes en geschiedenissen +vertellen zij om het volk bang te maken, opdat het geloove, zich +onderwerpe en betale. Eerst weten zij nog alleen maar den lieden hun +geld afhandig te maken, ten einde het in hun eigen zak te steken. +Langzamerhand echter gaan zij tot de grootste onbehoorlijkheden over. +Zij roepen—hoe zal ik het zeggen—vergaderingen op ter eere +van den versierden draak, de vrome wees, de reine bloem, waarin zij de +klokken luiden, de pauken slaan, waarin zij allerlei uitleggen en +bevelen en mannen en vrouwen te zamen brengen, die dag en nacht niet +uit elkaar gaan. Nu heet het wel, dat de lieden voor goede doeleinden +deze vergaderingen bevelen, doch ieder weet, dat het juist omgekeerd +geschiedt om booze dingen te doen.</p> +<p>„Gij eenvoudig volk kunt het valsche van het ware niet +onderscheiden! Was niet Boeddha, naar wat de boeken over hem zeggen, de +eerstgeboren zoon van koning Fan? en toch trok hij zich uit de wereld +terug en vluchtte geheel alleen op den top der besneeuwde bergen om +zich aan de deugd te wijden. Wanneer hij voor zijn eigen vader, zijn +moeder, zijn vrouw en kinderen geen zorg droeg, zijt gij dan zoo dwaas +nog te meenen, dat hij zorgen zou voor de groote menigte en haar zijn +wetten en leeringen zou verkondigen?</p> +<p>Het keizerlijk slot, de vertrekken der koningin, de troonzaal +<span class="pagenum">[<a id="pb219" href="#pb219" name= +"pb219">219</a>]</span>en de feestzalen, dat alles verachtte hij. Zou +het nu niet vreemd zijn, als hij in verrukking kwam over de +nonnen<span class="corr" id="xd20e5026" title="Niet in bron">-</span> +en monnikenkloosters, de tempels en kerkelijke gebouwen, die gij voor +hem opricht? En indien er werkelijk (zooals de Taoïsten leeren) +een <i>hoogste</i> God in den hemel leeft, zou Hij zich dan daar niet +kunnen vermaken overeenkomstig Zijn eigen smaak, zoudt gij dan voor Hem +een lichaam van gesmolten goud moeten maken en een huis, waarin Hij +wonen kan?</p> +<p>„Al die onzinnige geschiedenissen over vasten en collecten, +tempelgebouwen en oprichten van beelden, zijn uitvindingen van +rondzwervende, nietswaardige priesters en monniken om u zand in de +oogen te strooien. En toch gelooft gij ze en gaat niet slechts zelf in +de tempels om te bidden en te wierooken, maar laat ook uw vrouwen en +dochters toe ditzelfde te doen. Met heur haar vol pommade en met +geblankette aangezichten, in roode kleeren met groene oplegsels trekken +zij uit om wierook in de tempels te branden en dringen zich met +Boeddhistische en Taoïstische priesters schouder aan schouder, arm +aan arm, gestompt door de opdringende menigte. Ik zie er het goede niet +van in dat zij meenen te doen, in tegendeel, zij doen veel schandelijke +dingen, die ergernis opwekken en aanleiding geven tot hoon en spot.</p> +<p>„Dan zijn er lieden, die bevreesd, dat hun lieve jongens en +meisjes niet lang genoeg zullen leven, ze aan den tempel overgeven om +priesters en priesteressen van Boeddha of Tao te worden, zich +inbeeldend dat, wanneer zij eenmaal hun huis hebben verlaten en zich +aan de voeten van grootvader Boeddha hebben neergezet, daardoor zeker +hun leven zal worden verlengd. Kan men dan, zoo zou ik willen vragen, +volhouden dat zij, die in onzen tijd priesters van Boeddha of Tao zijn, +allen den leeftijd van 70 jaar zullen bereiken, en er geen onder hen +is, die slechts kort leeft?</p> +<p>„Wederom is er nog een andere klasse van bizonder domme +lieden, die wijl hun ouders krank zijn, zichzelf den goden als offer +aanbieden. Zij beloven, dat, als hun ouders gezond worden, zij zullen +trekken naar een heiligen berg om daar te bidden en wierook te +verbranden; bij iedere schrede zullen zij zich neerwerpen, totdat zij +op den top van den berg komen, vanwaar zij zich dan naar beneden +storten. Indien zij daarbij het leven al niet inschieten, armen en +beenen breken zij er toch bij. Zij zelf zeggen: „Ons eigen leven +prijs te geven om dat onzer ouders te redden is het grootste bewijs van +kinderlijke <span class="pagenum">[<a id="pb220" href="#pb220" name= +"pb220">220</a>]</span>liefde.” De omstanders prijzen hen ook als +goede kinderen, doch, zij bedenken niet, dat op die wijze het lichaam +weg werpen, dat zij toch van hunne ouders ontvingen, integendeel een +zeer onkinderlijk gemoed verraadt.</p> +<p>„Verder zegt gij, dat de Boeddha-vereering zeer voordeelig is, +dat, als men papieren afbeeldingen van geld verbrandt, geschenken +offert en vast, uw God Boeddha alle ongeluk van u zal afwenden, uwe +zonden zal wegnemen, uw geluk vermeerderen en uw leven verlengen zal. +Denkt nu eens na. Van ouds heet het: De goden zijn goed. Was dit nu met +Boeddha het geval, hoe kan hij dan begeerig verlangen, dat gij hem met +uw goudpapier en uwe geschenken zoudt bewegen om u te beschermen? En +als gij hem geen goudpapier verbrandt en geen gaven op zijn altaar legt +zal Boeddha op u toornig zijn en zijne straffen u toezenden! Dan is +immers uw god Boeddha een onwaardige! Neemt nu eens uw +districtsrechter. Al zoudt gij hem ook nooit hoffelijkheden bewijzen en +vleien, toch zal hij u, als gij maar goede en vlijtige menschen zijt, +die uw plicht doet, met groote welwillendheid behandelen. Overtreedt +gij echter de wetten, pleegt gij daden van geweld en matigt gij u de +rechten van anderen aan, zoo zal hij, al hebt gij ook allerlei middelen +en wegen om hem te vleien, toch ontevreden over u zijn en zulk gespuis +uit de maatschappij weten te verwijderen.</p> +<p>„Gij zegt, dat uwe vereering van Boeddha u vergeving der +zonden verschaft, doch, stelt nu eens, dat gij in een of ander opzicht +de wet hebt overtreden en in de rechtszaal verschijnen moet, om uw +straf te vernemen, meent gij dan, dat de rechter u zal sparen, al roept +gij ook nog zoo dikwijls, al ware het duizend malen: Genadigste heer +rechter?</p> +<p>„Gij wilt echter, om voor ieder geval gedekt te wezen een paar +Boeddhistische en Taoïstische priesters bij u hebben, opdat zij u +de heilige boeken voorlezen en u de biecht afnemen: want gij gelooft, +dat het voorlezen der boeken de ellende verdrijft, geluk aanbrengt en +het leven verlengt. Maar stel nu eens, dat gij u tevreden stelt met de +verschillende gedeelten van dit „heilig edict” eenige +duizende of honderdduizende malen te lezen, zonder daarnaar te +handelen, meent gij dat de keizer daarover bizonder verrukt zal zijn, u +met geld beloonen en in het ambt bevorderen zal?”</p> +<p>Tot dusverre dit „heilig edict.” We kunnen er uit zien, +dat zeven eeuwen niet veel hebben veranderd in de opvatting der +Chineesche geleerden. Doch—terwijl de dogmatische zijde +<span class="pagenum">[<a id="pb221" href="#pb221" name= +"pb221">221</a>]</span>van het Boeddhisme weinig genade vond in de +oogen der orthodoxe volgelingen van Confucius, heeft zich, sedert de +Sang-dynastie, in de school van Chu hi, een sterke neiging tot +Boeddhistische en Taoïstische bespiegelingen vertoond. In het +bizonder wat betreft vragen over de kosmogonie, het ontstaan der +wereld. Terwijl de geleerden zich met bespiegelingen over deze +onderwerpen bezig hielden, wijdden zij zich ook, sinds de +12<sup>e</sup> eeuw, aan de oplossing van vraagstukken, die ons als +spel moeten voorkomen, doch die daarom niet minder de knapste koppen +uit dien tijd in beslag namen en daarom althans een korte vermelding +verdienen.</p> +<p>Ho tu Loh shu, „het plan van Ho en de rol van Loh”, is +de Chineesche naam voor de mythische overleveringen, waarop blijkbaar +„het groote plan” van den graaf van Ki berust. Het +„groote plan” is de titel van een der geschriften van +<span class="corr" id="xd20e5055" title= +"Bron: Shu king">Shu-king</span>, het boek der historische +opteekeningen, dat in acht afdeelingen voorschriften behelst over de +wijze, waarop het volk door de volkomenheid van den vorst en de daaruit +voortvloeiende voortreffelijkheid der regeering gelukkig en tevreden +kan worden. Dit geschrift werd blijkbaar tegen het einde der +12<sup>e</sup> eeuw door den keizer Wu aan den graaf van Ki meegedeeld, +welke, hoewel door den laatsten heerscher der Shang dynastie +ingekerkerd, toch de aan dezen gezworen trouw wilde houden en den +nieuwen keizer niet wilde huldigen. Ja toen hij door dezen in vrijheid +werd gesteld, vluchtte hij naar Korea, met welk land hem Wu ten slotte +zou hebben beleend.</p> +<p>In het gedeelte van den commentaar op <span class="corr" id= +"xd20e5063" title="Bron: Iking">I-king</span>, dat aan Confucius wordt +toegeschreven, heet het: De gele rivier (Ho) bracht het plan voort en +de rivier Loh de rol. In de „gesprekken” zegt Confucius: de +rivier brengt geen plan meer voort, en op een andere plaats vindt men: +de rivier bracht het plan van het paard voort.</p> +<p>Naar deze grondslagen fantaseerde Kung Ngan Kwoh, een afstammeling +van Confucius in het 12<sup>e</sup> lid, een man die in de +2<sup>e</sup> eeuw voor Christus bij het terugvinden en verklaren der +kanonieke geschriften een groote rol speelde, de volgende geschiedenis: +Een draak (een gevleugeld paard) steeg op uit de wateren der gele +rivier. Hij vertoonde op zijn rug een rangschikking van zinnebeelden, +waaruit de (fabel) keizer Fu hi het systeem van Pa kwa (acht maal drie +letters) afleidde. Ook toonde een goddelijke schildpad aan den witten +Yü een rol, die beschreven was met getallen van uit +één tot negen <span class="pagenum">[<a id="pb222" href= +"#pb222" name="pb222">222</a>]</span>teekens bestaande waaruit dan +Yü den grondslag zijner negenvoudige wijsbegeerte zou hebben +gevormd.</p> +<p>Sedert de dynastie van Han hebben de Chineesche geleerden zich met +deze beide mystieke openbaringen (het plan en de rol) het hoofd +gebroken, doch onder de dynastie van Sung werd, voor het eerst tijdens +de regeering van keizer Hwei Tsung (1106–1125) beproefd om die +zinnebeelden in beeld te brengen en uit hen de grondslag eener +diepzinnige of kinderachtige (het oordeel hierover is verschillend) +philosophie der getallen af te leiden. Eerst onder Sung’s +regeering nam men echter deze quaestie met ernst ter hand en slechts +een enkele geleerde dier dagen, An yang sin, die van 1017–1072 +leefde, heeft het gewaagd het bestaan van het paardeplan en de +schildpadrol te loochenen.</p> +<p>De volgende eeuwen hielden aan de commentaren van Chu hi<a class= +"noteref" id="xd20e5081src" href="#xd20e5081" name= +"xd20e5081src">25</a> en zijn school vast; eerst tegen het einde van de +16<sup>e</sup> eeuw begon zich de kritiek daartegen te verheffen, en +korten tijd voor den val van den laatsten keizer uit de dynastie Ming +richtte een aantal van beroemde geleerden aan dezen het verzoek om de +oudere teksten en commentaren aan de staatsexamens ten grondslag te +leggen: dat wil zeggen den invloed der Boeddhistische en +Taoïstische leeringen op het staats-Confucianisme te breken.</p> +<p>De met den ondergang der Ming-dynastie en der verovering van China +door de Mandschoeren gepaard gaande strijd en onrust lieten het +denkbeeld echter niet tot uitvoering komen, maar het telt nog talrijke +aanhangers onder de Chineesche letterkundigen, al vindt het ook in den +nieuweren tijd geen bepaald officieuse uitdrukking in een protest tegen +het aanhouden der nog steeds als orthodox geldende verklaringen van Chu +hi.</p> +<p>De thans in China regeerende Mandschoe-dynastie heeft meer dan een +harer voorgangsters voor de bewaring en onderhouding van het +Confucianisme gedaan. Zeker wel omdat zij, door eerbied voor wat den +Chineezen het dierbaarste is, de vreemde overheersching minder drukkend +wilde doen schijnen<span class="corr" id="xd20e5094" title= +"Bron: ,">.</span> Zij heeft echter ook meer dan eene der vroegere +regeeringen het Confucianisme voor haar doeleinden gebruikt en zijne +leeringen voor staatsdoeleinden pasklaar gemaakt. De sterkste +uitdrukking vindt deze politiek in het door keizer Kang hi in +<span class="pagenum">[<a id="pb223" href="#pb223" name= +"pb223">223</a>]</span>1670 bekend gemaakte „heilige +edict”, dat in zestien afdeelingen alles samenvat, wat de +onderdaan heeft in acht te nemen.</p> +<p>De keizer gaf deze verordeningen, toen hij 16 jaar oud was: +waarschijnlijk daartoe genoopt door het politiek drijven van met het +Taoïsme samenhangende vereenigingen. Als grond van zijn edict gaf +hij deze overweging, „dat de zedelijkheid sedert eenigen tijd +dagelijks was afgenomen en de harten der menschen niet meer dezelfde +waren als vroeger.<span class="corr" id="xd20e5101" title= +"Niet in bron">”</span> Als vader zijns volks wilde hij in +weinige stellingen de grondregelen aangeven, die zijn leerlingen tot +richtsnoer in alle betrekkingen des levens moesten dienen en wier +opvolging hen zelve goed en gelukkig, hem echter tot heerscher van een +talrijk, goed gevoed en beschaafd volk zou maken.</p> +<p>Het edict moest op den 1<sup>en</sup> en den 15<sup>en</sup> van +iedere maand overal openlijk worden voorgelezen, wat ook thans nog in +zooverre geschiedt, dat een der afdeelingen wordt voorgelezen, +verklaard en uitgelegd. Behalve de beambten, die daarbij krachtens hun +betrekking tegenwoordig moeten zijn, komen er echter gewoonlijk slechts +enkele toehoorders.</p> +<p>Bij herhaling heeft men beproefd om bij deze voorlezingen een +grooteren kring van toehoorders bijeen te brengen; zoo voor eenige +jaren in Canton, met het doel om de zendelingen tegen te werken.</p> +<p>Iedere afdeeling bestaat uit zeven teekens, van welke de eerste drie +het voorschrift behelzen, de laatste drie het doel, dat men door de +opvolging van het geschrift bereikt: een in China zeer gebruikelijke +verbinding van nuttigheid en leering. Het vierde teeken is in iedere +afdeeling hetzelfde en beteekent „om” of +„opdat”.</p> +<p>Van ieder der 16 sententiën schreef keizer Yung Cheng, de zoon +en opvolger van Kang hi, in 1724 een verklaring, welke bij de +voorlezingen de plaats van vroegere verklaringen inneemt. Een nog +uitvoeriger omschrijving werd later in ’t licht gegeven door +zekeren zout-commissaris in Shensi, Wang Yü po geheeten. Deze +wordt als een waar meesterstuk beschouwd, omdat zij zoo begrijpelijk is +en door het invlechten van historische voorbeelden, aanhalingen en +spreekwoorden zoowel leerzaam als onderhoudend mag heeten. De straks +aangehaalde pleitrede tegen Boeddha en Tao<a class="noteref" id= +"xd20e5118src" href="#xd20e5118" name="xd20e5118src">26</a> is hier +weggelaten. Overigens zijn er vele pogingen gedaan om „het +heilige edict” populair te maken. In 1681 gaf zekere +districts-magistraat in Anhui, <span class="pagenum">[<a id="pb224" +href="#pb224" name="pb224">224</a>]</span>Liang Yen nien, een werk uit +met 200 platen, welke, evenals de daarbij behoorende geschiedenissen +bestemd waren om de voorschriften des keizers op te helderen en te +illustreeren.</p> +<p>In 1879 werd een ander dergelijk werk in Shanghai door een Chineesch +photographisch instituut gepubliceerd en in Canton bestaat een +omschrijving van het edict in verzen.</p> +<p>We laten nu, hier en daar een enkele opmerking makend, de +verschillende sententiën van dit edict volgen:</p> +<p>1. Neemt de kinderlijke en broederlijke plichten in acht, opdat de +wederkeerige betrekkingen des levens behoorlijk in stand blijven.</p> +<p>2. Acht uw bloedverwanten, opdat gij de voordeelen van een goede +verstandhouding moogt toonen.</p> +<p>3. Leeft op goeden voet met uw naburen, opdat gij rechtsquaesties +moogt vermijden.<a class="noteref" id="xd20e5134src" href="#xd20e5134" +name="xd20e5134src">27</a></p> +<p>4. Legt u toe op den landbouw en het kweeken van +moerbeiboomen<a class="noteref" id="xd20e5139src" href="#xd20e5139" +name="xd20e5139src">28</a> om voldoende voeding en kleeding te +hebben.</p> +<p>5. Weest spaarzaam om onnuttige uitgaven te vermijden.</p> +<p>6. Houdt de studie der wetenschap in eere, opdat gij de leerlingen +leidt op den rechten weg.</p> +<p>7. Vernedert valsche leringen,<a class="noteref" id="xd20e5148src" +href="#xd20e5148" name="xd20e5148src">29</a> om de ware leer te +verhoogen. <span class="pagenum">[<a id="pb225" href="#pb225" name= +"pb225">225</a>]</span></p> +<p>8. Verklaart de wetten, om de onwetenden en hardnekkigen te +waarschuwen.</p> +<p>9. Weest hoffelijk en toegevend om de zeden te verbeteren.</p> +<p>10. Blijft getrouw aan uw eigenlijke bezigheden, opdat de wil des +volks onveranderlijk zij.<a class="noteref" id="xd20e5162src" href= +"#xd20e5162" name="xd20e5162src">30</a></p> +<p>11. Onderwijst de jeugd, opdat zij verhinderd worde kwaad te +doen.</p> +<p>12. Laat alle valsche beschuldigingen achterwege, opdat de +onschuldigen beschermd worden.</p> +<p>13. Waarschuwt allen, geen deserteurs (die het vaandel verlaten) bij +zich op te nemen, opdat zij niet in hun straf deelen.</p> +<p>14. Betaalt uwe belastingen, opdat gij niet dikwijls gemaand behoeft +te worden.</p> +<p>15. Vereenigt u tot tien en honderdtallen, om roof en diefstal uit +te roeien.<a class="noteref" id="xd20e5179src" href="#xd20e5179" name= +"xd20e5179src">31</a></p> +<p>16. Weest verdraagzaam jegens elkaar, opdat het leven in achting +blijve (opdat er bij den strijd geen verwondingen en doodslagen +voorvallen.)</p> +<p>Het gezond menschenverstand, dat in de aangehaalde plaatsen, welke +uit de geschriften van orthodoxe philosofen getrokken zijn, een zoo +groote plaats beslaat, is, indien men allerlei bluf en versiering, +alsmede de later eerst opgekomen speculaties van Boeddhisme en +Taoïsme er buiten rekent, nog altijd de grondslag <span class= +"pagenum">[<a id="pb226" href="#pb226" name="pb226">226</a>]</span>van +de tegenwoordige philosophie, die onder den naam van Confucianisme de +gansche Chineesche maatschappij, van de familie tot den staat toe, +doortrekt.</p> +<p>Trots alle bijgeloovige uitwassen, die uit Boeddhisme en +Taoïsme zijn voortgekomen, of die zich in aansluiting daaraan uit +den ouden staatsgodsdienst ontwikkelden en die in de hoogste, zoowel +als in de laagste kringen hunnen invloed doen gelden: ja, officieel +worden gehuldigd—trots dat alles ligt er toch in het +Staats-confucianisme een voor familie en staat zeer beschavende +macht.</p> +<p>Aan den invloed dezer, zich tegen alle ruwheid en onzedelijkheid +verzettende leer op de omliggende volken heeft China het te danken +gehad, dat zijn philosophie tegenover deze volken een zelfde rol heeft +vervuld, als in Europa de Grieksche en Romeinsche beschaving en later +het Christendom.</p> +<p>Natuurlijk hebben echter die omliggende volken niet alleen de +deugden, maar ook de gebreken dezer beschaving overgenomen. Bij die +gebreken denken wij vooral aan de steeds grootere afsluiting van andere +geestelijke stroomingen en de daaruit voortvloeiende zelfoverschatting, +waaruit zich dan de levenlooze onbewegelijkheid ontwikkelde, die wij in +China, Annam en Korea ontmoeten, en waaraan slechts Japan +zich—zeker ook omdat het Mongoolsche bloed hier niet onvermengd +is—heeft ontworsteld.</p> +<p>Welke verwijten men in dezen echter aan de Chineesche philosophie +moge doen, men mag niet vergeten, dat zij China voor vele droevige +verschijnselen, die wij in de snel voortgaande westersche beschaving +opmerken, bewaard heeft.</p> +<p>Men denke aan de inquisitie en het anarchisme, beiden door zoo +talrijke klassen in het westen verheerlijkt. Voor zulke dingen is China +gespaard gebleven. Nu moge men zeggen, dat ook in China de praktijk +soms niet beantwoordde aan de theorie, wij vragen, waar dat geheel het +geval is en merken op, dat de philosophie van Confucius heeft bereikt, +wat voor andere stelsels onbereikbaar is gebleven, namelijk dat zij +niet slechts het eigendom werd van enkele bevoorrechten, maar van de +geheele volksmassa.</p> +<p>Ook merken wij op, dat het zijn waarde kan hebben om, waar de +tegenwoordige Europeesche philosophie in een alles afbrekend en +vergiftigend pessimisme en cynisme ontaardt, zich in zijn zwartgallige, +onpraktische bespiegeling eens te laten temperen door de wereldwijsheid +der oude Chineezen, al moge zij wat „huisbakken” zijn. +<span class="pagenum">[<a id="pb227" href="#pb227" name= +"pb227">227</a>]</span></p> +<p>Waar nu de philosophische leeringen van oude tijden af tot nu toe +zulk een grooten invloed uitoefenden op de denk- en handelwijze van het +geheele Chineesche volk en deze zeker ook in de toekomst zullen +uitoefenen, moeten wij, behalve deze leeringen, ook de werken kennen, +waarin zij ons zijn bewaard gebleven.</p> +<p>Wij willen daarom, vooral voor hen, die lust mochten hebben op dit +gebied wat dieper dan de oppervlakte te gaan, een kort overzicht van +namen, schrijvers, inhoud en ouderdom dier werken geven.</p> +</div> +</div> +<div id="ch5.7" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">VII. De klassieke boeken der Chineezen.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De Chineezen spreken gewoonlijk van de „vijf +Kings” en de „vier Shu’s”. De eersten zouden +wij de vijf groote, de anderen de vier kleine klassieken kunnen +noemen.</p> +<p>De groote klassieken zijn volgens deze indeeling de volgende:</p> +<ul> +<li>1. <i>I-king</i>, het boek der veranderingen.</li> +<li>2. <i>Shu-king</i>, het boek der geschiedkundige +aanteekeningen.</li> +<li>3. <i>Shi-king</i>, het boek der liederen.</li> +<li>4. <i>Li-ki</i>, het boek der ceremoniën.</li> +<li>5. <i>Chun-chiu</i>, de kroniek van Confucius met het +geschiedkundig verhaal van Tso chiu ming.</li> +</ul> +<p>De kleine klassieken zijn:</p> +<ul> +<li>1. <i>Lun-yü</i>, de gesprekken van Confucius.</li> +<li>2. <i>Ta-hio</i>, de groote leer.</li> +<li>3. <i>Chung-yung</i>, het <span class="corr" id="xd20e5258" title= +"Bron: overanderlijke">onveranderlijke</span> midden.</li> +<li>4. De werken van Mencius.</li> +</ul> +<p>Noch het getal der werken, noch de boeken, die tot ieder der +hoofdwerken behooren, noch de bestanddeelen dier kleinere werken of hun +namen zijn altijd dezelfde geweest; er zijn vijf, zes, negen, tien en +dertien „kings” geweest. Deze naam „Kings” is +eerst sedert de dynastie van Han, in de laatste twee eeuwen +<span class="corr" id="xd20e5266" title= +"Bron: vóor">vóór</span> onze jaartelling voor +alle boeken gebruikelijk geworden, die men als kanoniek en van +onwankelbaar gezag beschouwde. Tegenwoordig, onder de Mandschoe +dynastie, welke sedert 1643 in China heerscht, wordt, behalve van de +„vijf kings” en de „vier shu’s” ook +dikwijls van de dertien „klassieke werken” gesproken. Deze +zijn dan: <span class="pagenum">[<a id="pb228" href="#pb228" name= +"pb228">228</a>]</span></p> +<ul> +<li>1. Het boek der veranderingen.</li> +<li>2. Het boek der geschiedkundige aanteekeningen.</li> +<li>3. Het boek der liederen.</li> +<li>4. <i>Chau-li</i>, het boek over de staatsinstellingen onder de +Chau dynastie.</li> +<li>5. <i>I-li</i>, het boek der gebruiken.</li> +<li>6. Het boek der ceremoniën.</li> +<li>7. De kroniek van Confucius met het geschiedkundig verhaal van Tso +chiu ming.</li> +<li>8. Dezelfde kroniek met het geschiedkundig verhaal van Kung +yang.</li> +<li>9. Dezelfde kroniek met het geschiedkundig verhaal van Ku +liang.</li> +<li>10. De gesprekken van Confucius.</li> +<li>11. De geschriften van Mencius.</li> +<li>12. <i>Hsiao-king</i>, het boek van de kinderlijke liefde.</li> +<li>13. Het oude woordenboek <i>Urhya</i>.</li> +</ul> +<p>Onder die dertien worden niet genoemd de volgende drie werken, die +echter ook als klassiek gelden:</p> +<ul> +<li>14. <i>Ta-hio</i>, de groote leer.</li> +<li>15. Het onveranderlijke midden (Chung yung).</li> +<li>16. De <i>Bamboeboeken</i>.</li> +</ul> +<p>Wat het ontstaan, de schrijvers en voor een deel ook den inhoud +dezer werken aangaat; daarover zijn bijna evenveel meeningen, als er +Chineesche critici zijn, die zich met deze vragen hebben beziggehouden. +Dit is niet te verwonderen, daar bijna geen dezer boeken ons +ongeschonden is overgeleverd en de tekst dikwijls <span class="corr" +id="xd20e5330" title="Bron: overstaanbaar">onverstaanbaar</span> is. +Wat de een beslist voor waarheid aanneemt, wordt door den ander met +evenveel beslistheid verworpen. Zelfs de gedurende langen tijd als +gezaghebbend erkende verklaringen van Chu hi en zijne leerlingen in de +12<sup>e</sup> eeuw, zijn onder de tegenwoordige dynastie dikwijls +bestreden. Evenwel vertegenwoordigen zij nog altijd de geijkte +opvatting, waarvan men bij bekendmakingen van staatswege uitgaat. De nu +volgende opgaven geven de thans vrij algemeen geldende opvattingen over +de klassieke werken weer.</p> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main"><span class="corr" id="xd20e5338" title= +"Niet in bron">1.</span> I-king, het boek der veranderingen.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De I-King is een boek, bestemd om de voor doeleinden +van waarzeggerij gebruikte, uit heele en gebroken lijnen bestaande +<span class="pagenum">[<a id="pb229" href="#pb229" name= +"pb229">229</a>]</span>8 trigrammen, evenals de daaruit afgeleide 64 +hexagrammen te verklaren.<a class="noteref" id="xd20e5345src" href= +"#xd20e5345" name="xd20e5345src">32</a> Die teekenen zelf zijn zeker +ouder dan de 12<sup>e</sup> eeuw voor Christus. De korte verklaringen +bij de hexagrammen en de uitweidingen over de onderdeelen, waaruit deze +samengesteld zijn, worden gezegd afkomstig te zijn van Wen Wan +(1251–1135 v. C.), den vader van den eersten keizer der +Chau-dynastie en van Chau kung, den broeder van dien eersten keizer. De +andere tien afdeelingen van het werk worden—waarschijnlijk ten +onrechte—aan Confucius toegeschreven.</p> +<p>Op een onbevooroordeeld lezer maken de oudste gedeelten van den +I-king den indruk van een waarzeggersboek van weinig meer waarde en +beteekenis, dan dergelijke werken gewoonlijk hebben. Eerst in het +laatste, meer exegetische deel van het werk, wordt beproefd om in de +oorspronkelijk geomantische verklaringen een philosophische beteekenis +te leggen. Dit kan ons niet verwonderen, want ook bij andere volken +zijn alchemie, astrologie en andere zwarte kunsten sterk met +philosophische symboliek en mystiek dooreengewerkt.</p> +<p>Het belangrijkste gedeelte van het werk, waaraan echter de bekende +Duitsche wijsgeer Leibnitz een zeker te groote waarde toekende, is wel +de derde der laatste verhandelingen (afdeeling 5 en 6). Deze bevat +naast uitvoerige mededeelingen over de wijze van het verklaren van +teekenen een rijk magazijn van oudheidkundige aanteekeningen en +bespiegelende wijsbegeerte.</p> +<p>Confucius stelde den I-king zeer hoog. Driemaal moesten de riempjes, +welke de plankjes bijeenhielden, waarop in zijn exemplaar de tekst was +ingesneden, worden vernieuwd. Ja, hij placht te zeggen, dat, als hij 50 +jaar aan de studie van I-king kon wijden, hij hopen mocht, daardoor +zoover gevorderd te zijn, dat hij geen groote gebreken meer bezat.</p> +<p>Terwijl nu Confucius en zijne aanhangers dit werk zoo vereerden, is +het dubbel merkwaardig, dat ten slotte de Taoïsten zich geheel en +al van de uitlegging hebben meester gemaakt en dat de thans +<span class="corr" id="xd20e5359" title= +"Bron: officiëel">officieel</span> geijkte verklaring van dit werk +afkomstig is van den Taoïst Ch’èn tw’an. Deze +man leefde eenigen tijd aan het hof van Tai tsung, den tweeden keizer +der Sung dynastie (976–997) en werd door dezen geroepen om hem in +de geheime wetenschappen te onderrichten. <span class="pagenum">[<a id= +"pb230" href="#pb230" name="pb230">230</a>]</span>Later trok hij zich +in de eenzaamheid terug, waar hij ook stierf.</p> +<p>Bij de vernietiging der boeken (van de wijsgeeren) onder keizer +Tsing Shi Hwangti<a class="noteref" id="xd20e5366src" href="#xd20e5366" +name="xd20e5366src">33</a> werd de I-king als op de waarzeggingskunst +betrekkelijk, verschoond. Toch was een deel van den, zooals wij reeds +vermeldden, aan Confucius toegeschreven commentaar, verloren gegaan en +werd dit eerst ongeveer 78–42 v. C. onder tamelijk romantische +omstandigheden door een meisje teruggevonden in de ruïnen van een +oud huis.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">2. Shu-king, het boek der geschiedkundige +aanteekeningen.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De Shu-king, zooals wij dien thans kennen, bevat de +overblijfselen van een voorheen veel omvangrijker verzameling van +geschiedkundige beschrijvingen en documenten uit de jaren +2357–627 v. C. Aan de echtheid van de gedeelten welke ongeveer +2197 v. C. en daarna zijn geschreven, wordt niet getwijfeld, terwijl +met betrekking tot de andere, daaraan voorafgaande stukken wordt +aangenomen, dat de schrijvers uit oudere stukken hebben geput.</p> +<p>De zeer geestvolle en zeker doeltreffende verklaring, door den +geleerden vrijheer von Richthofen over een van deze oudste stukken, de +schatting van Yü gegeven, doet zien, dat er in dit werk nog +gewichtige resultaten zijn te vinden voor diegenen, welke den moed +hebben zich te bevrijden van de boeien der Chineesche verklaarders, +wier opvatting gewoonlijk ook door de meeste vreemde vertalers wordt +gevolgd.</p> +<p>Wat de geloofwaardigheid van dit werk betreft: Mencius zegt er van, +dat het veel beter zou zijn, den geheelen Shu-king niet te bezitten, +dan daaraan onbepaald geloof te slaan. Confucius, wien men ook (ten +onrechte) dit werk toeschrijft, haalt het telkens aan.</p> +<p>Een deel van den thans als geldig beschouwden tekst wordt door de +beste critici voor apocrief gehouden. Wat er van over is, bestaat uit +enkele stukken, die bij de vernietiging der boeken gered en toen op +eenigszins wonderbare wijze weer aan den dag zijn gebracht.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">3. Shi-king, het boek der liederen.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De bekende geschiedschrijver Sze ma tien schrijft dit +werk aan Confucius toe, doch zijne verzekering is ongeloofwaardig. +<span class="pagenum">[<a id="pb231" href="#pb231" name= +"pb231">231</a>]</span>Immers reeds lang <span class="corr" id= +"xd20e5387" title="Bron: vóor">vóór</span> +Confucius werden verschillende der hier voorkomende <span class="corr" +id="xd20e5390" title="Bron: liede ren">liederen</span> met dezelfde +namen genoemd, die zij later ook droegen.</p> +<p>Ook de Shi-king ontging in de dagen der Tsin-dynastie de +vernietiging niet. Doch, daar velen de liederen en gezangen daaruit van +buiten kenden, werd het boek spoedig weer hersteld.</p> +<p>In zijn tegenwoordige gedaante bestaat het werk uit 305 stukken, in +vier groote afdeelingen samengevat, van welke de eerste afdeeling 160 +liederen: spotliederen, straatliederen, liefdes- en volksgedichten +behelst. In de tweede afdeeling zijn 74 feestgezangen, oorspronkelijk +bestemd voor het keizerlijk hof, doch later ook aan de hoven der +vorsten gezongen. In de derde afdeeling zijn 31 gezangen, die eveneens +aan het keizerlijk hof werden voorgedragen en wel, wanneer er feesten +gegeven werden ter gelegenheid van het bezoek der onderhoorige vorsten, +terwijl de vierde afdeeling 40 gezangen telt, welke gebruikt werden bij +de ceremoniën in de hal der voorouders en bij de offers.</p> +<p>Van de liederen oordeelt men, dat er 108 afkomstig zijn van den tijd +tusschen 1765–1065 v. C., verder 156 van tusschen 1076–696, +en de rest van af 696–585 v. C. Waarschijnlijk zijn deze opgaven +niet ver van de waarheid.</p> +<p>De Shi-king bevat vele stukken, die van groote dichterlijke waarde +zijn. De Chineesche commentatoren hebben echter (evenals ook sommige +vreemde vertalers), al hun best gedaan om den zin van de mooiste +stukken te bederven, door deze namelijk ten onrechte als satyren op +onzedelijke toestanden, of als afschrikwekkende schilderingen te gaan +beschouwen.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">4. Chau-li, de staatsinrichtingen der +Chau-dynastie.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Dit, zooals men aanneemt, door Chau-kung in de +12<sup>e</sup> eeuw v. C. geschreven werk, bestaat in zijn +tegenwoordige gedaante waarschijnlijk uit eenige oude gedeelten, met +latere onechte toevoegselen uit den tijd der Han-dynastie vermeerderd. +Chau-li werd door de Tsin-dynastie met bizonderen haat vervolgd en +eerst in het jaar 40 v. C. door een der keizerlijke bibliothecarissen +weer uitgegeven. Deze voegde een der verloren gegane stukken: het boek +der handwerkers, er nieuw bij.</p> +<p>Het werk behelst een soort hof- of staatskalender der dynastie Chau, +waarin de verschillende ambten, het getal en de werkkring der +waardigheidsbekleeders worden vermeld. <span class="pagenum">[<a id= +"pb232" href="#pb232" name="pb232">232</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">5. I-li, het boek der gebruiken.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Het allereerst vinden wij dit boek aangehaald bij +Mencius, in de 4<sup>e</sup> eeuw voor Christus. Toch is het aan geen +twijfel onderhevig, of een deel van de voorschriften, die men in dit +werk vindt over handelwijzen bij bizondere gelegenheden, is reeds uit +de dagen van Confucius of uit nog vroeger tijd afkomstig. Na de +vernietiging der boeken kwam in de 2<sup>e</sup> eeuw v. C. een tekst +van I-li, spoedig door een tweeden gevolgd voor den dag. Uit deze beide +teksten is de tegenwoordige samengesteld. De titel „I-li” +dagteekent uit den tijd der Han-dynastie.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">6. Li-ki, het boek der ceremoniën.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De Li-ki is het derde en jongste der werken, in wier +naam het teeken „Li” (gebruiken) voorkomt. Terwijl echter +de beide andere werken op dit gebied, I-li en Chau-li, althans voor een +deel zeer oud zijn: meer dan 1000 voor C. geschreven—is de Li-ki +zeker niet voor de 2<sup>e</sup> eeuw onzer jaartelling voltooid.</p> +<p>Li-ki behelst de oude commentaren over de onderwerpen, in het boek +I-li behandeld en is, in zijn tegenwoordigen vorm een werk van +Taē, den jongere. Diens oom, Taē, de oudere, gaf reeds +vroeger een werk uit, „Ta Taē Li” d. i. de gebruiken +van Taē den oudere, geheeten.</p> +<p>Dit laatste boek (van den oom) was onder de dynastie Han niet +bizonder in tel, doch nieuwere critici hebben het in zijn eer hersteld: +het bevat namelijk den kalender der Hsia-dynastie, die, indien hij echt +mocht zijn, ons sterrekundige opgaven geeft van 2000 jaar <span class= +"corr" id="xd20e5436" title= +"Bron: vóor">vóór</span> onze jaartelling.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">7. 8. 9. Chun-Chiu, de kroniek van Confucius.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Chun-Chiu beteekent letterlijk: herfst en voorjaar. De +bedoeling echter is om met die twee jaargetijden het geheele jaar aan +te duiden, alzoo: jaarboek. Het is een kroniek van het geheele +Chineesche rijk over 722–484 v. C., geordend volgens de +chronologie van den vorst van Lu. Deze kroniek wordt, door Mencius het +eerst, aan Confucius toegeschreven.</p> +<p>Ondanks den buitengewonen lof, dien de Chineesche verklaarders voor +dit werk hebben, is het een droog, onnauwkeurig en onvolledig werk. +Indien Confucius de maker van dit werk is, heeft hij daarbij al +zonderlinge beginselen gevolgd: nl. om <span class="pagenum">[<a id= +"pb233" href="#pb233" name="pb233">233</a>]</span>personen en feiten, +waarmede hij niet ingenomen was, eenvoudig weg te laten.</p> +<p>Het dor geraamte dezer kroniek krijgt eerst leven door de drie +geschiedkundige vertellingen van Tso chiu ming, Kung yang en Ku liang, +waarvan vooral het eerste verhaal allerlei belangrijke bizonderheden +bevat.</p> +<p>De verhalen en verklaringen in dit boek zouden mondeling zijn +overgeleverd en eerst onder de dynastie van Han zijn opgeschreven. Wie +de commentatoren waren (sommige critici houden deze zelfs voor +mythische personen) is niet bekend.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">10. Lun-yü, de gesprekken van Confucius.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Blijkbaar is dit boek door de leerlingen van de +leerlingen van Confucius vervaardigd. Wij bezitten het vrijwel in den +vorm, dien het in de tweede eeuw v. C. verkreeg of toen bezat. Het +bevat allerlei antwoorden en uitlatingen van den wijze naar aanleiding +van vragen, ’t zij van zijn leerlingen, ’t zij van andere +personen. Dit een en ander is noch chronologisch, noch op andere wijze +geordend. In sommige afdeelingen, voornamelijk in de 10<sup>e</sup>, +vinden wij een uitvoerige beschrijving van de houding en de gewoonten +van Confucius.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">11. De werken van Mencius.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Men is het er niet over eens, wie eigenlijk de +schrijver van deze boeken is. Sommigen schrijven de zeven afdeelingen, +waaruit het bestaat, aan Mencius zelven toe,<a class="noteref" id= +"xd20e5465src" href="#xd20e5465" name="xd20e5465src">34</a> anderen aan +zijn leerlingen, nog anderen aan beiden gezamenlijk. Bij de +vernietiging van de boeken schijnen de geschriften van Mencius te zijn +gespaard, wellicht omdat hierin geleerd werd, dat de keizerlijke +waardigheid aan den waardigsten toekwam en Mencius daardoor eenigszins +partij had gekozen tegen de Chau dynastie, die later den troon aan de +vorsten van Tsin verloor.</p> +<p>In weerwil van de opmerkzaamheid, die de commentatoren aan Mencius +wijdden, werden zijn geschriften toch eerst in 1088 n. C. onder de +klassieken opgenomen en aan hun vervaardiger een plaats in de tempels +van Confucius aangewezen.</p> +<p>De eerste keizer der Ming dynastie, Hungwu, liet hem echter in 1372 +daaruit weer verwijderen, daar hij ééne plaats in diens +werken als een onvergeeflijke misdaad tegen de vorstelijke <span class= +"pagenum">[<a id="pb234" href="#pb234" name= +"pb234">234</a>]</span>waardigheid aanzag. In die plaats wordt namelijk +geleerd, dat wanneer een vorst zijn ministers als aarde en gras +beschouwt, zij hem als een vijand en roover beschouwen<a class= +"noteref" id="xd20e5474src" href="#xd20e5474" name= +"xd20e5474src">35</a>.</p> +<p>Terzelfdertijd, dat de naam van Mencius uit de tempels verwijderd +werd, maakte men eene verordening, waarin bepaald werd, dat ieder, die +tegen deze handelwijze bedenking maakte (nl. tegen het verwijderen v. +Mencius’ naam) wegens hoogverraad ter verantwoording zou worden +geroepen.</p> +<p>De vereerders van den wijze lieten zich echter, met de +onverschrokkenheid en vrijmoedigheid, die in zulke gevallen dikwijls +aan Chineezen eigen is, daardoor niet afbrengen van protesten tegen den +door den keizer bevolen maatregel. Reeds in het volgend jaar werd deze +ingetrokken, omdat, zooals een nieuwe keizerlijke verordening het +uitdrukte, Mencius zich door het in ’t licht stellen en te niet +doen van kettersche leeringen een waardig geestverwant van Confucius +had getoond. Mencius neemt thans onder die beroemde geestverwanten van +Confucius de vierde, d. i. de laatste plaats in, een plaats, die hem in +1530 is aangewezen.</p> +<p>Evenals de gesprekken van Confucius bevatten ook de werken van +Mencius gesprekken en naast elkaar opgenoemde uitingen en antwoorden +van den meester. Alleen is hier alles beter geordend.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">12. Hsiao-king, het boek der kinderlijke liefde.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Dit werk behelst gesprekken over het bovengenoemd +onderwerp, welke tusschen Confucius en een zijner leerlingen zijn +gehouden en door dien leerling aan een kleinzoon van den wijze, Tsze +sze, zouden zijn medegedeeld. De aanduiding van dit werk, als het boek +der kinderlijke liefde is voor den inhoud niet geheel passend, want ook +andere betrekkingen: als tusschen heer en dienaar (vorst en beambte) +worden er in besproken. De juiste titel van dit werk zou zijn: +algemeene plichtsbetrachting op den grondslag van kinderlijke +liefde.</p> +<p>Na den ondergang der Tsin dynastie werd een exemplaar van Hsiao-king +weergevonden, later een tweede. Over de echtheid van dit werk oordeelen +de critici zeer verschillend.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">13. Het woordenboek Urhya.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Dit werk dagteekent van 500 jaar v. C.; het behelst +echter <span class="pagenum">[<a id="pb235" href="#pb235" name= +"pb235">235</a>]</span>ook oudere gedeelten, speciaal uit de +13<sup>e</sup> eeuw v. C. Gewoonlijk wordt als schrijver genoemd Tsze +hia, een leerling van Confucius. Het boek bestaat uit 19 afdeelingen: +de woorden zijn hierin geordend naar de verschillende soorten, bv. +onder vogels, planten, huisdieren enz. De beteekenis van dit boek ligt +vooral hierin, dat wij het beschouwen kunnen als de eerste vroege +poging om orde in het voorhanden materiaal te brengen en dat het de +uitdrukkingen verklaart, die in de klassieke en in andere werken +voorkomen.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">14. Ta-hio, de groote leer.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Over den maker van dit boek is niets bekend. De +overlevering schrijft het toe aan Confucius’ kleinzoon. Na den +val der Tsin dynastie werd dit werk met andere werken teruggevonden. De +toen gevonden tekst bleef lang de geijkte. Bij een in de 11<sup>e</sup> +eeuw na C. ondernomen onderzoek van den tekst bracht men hierin een +aantal veranderingen. De voornaamste daarvan was, dat als de tweede +plicht der vorsten werd gesteld, hun volk „op te voeden”, +in plaats van „lief te hebben”, zooals het vroeger +heette.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">15. Chung-yung, het onveranderlijke midden.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Dit werk wordt algemeen—en waarschijnlijk te +recht—toegeschreven aan Confucius’ kleinzoon. Hoewel enkele +critici van een ander gevoelen zijn, kunnen wij toch aannemen, dat dit +werk vrij volledig tot ons is gekomen.</p> +<p>Naar de oude opvatting behooren<a id="xd20e5515" name= +"xd20e5515"></a> „de groote leer” en „het +onveranderlijke midden” bijeen. Een beroemd geleerde uit de +2<sup>e</sup> eeuw zegt daarover het volgende: „Toen Kung kih +(d.i. Tsze sze) in nood en ellende in Sung leefde, vreesde hij, dat +datgene, wat de oude wijzen geleerd hadden, later niet meer verstaan +zou worden en dat alzoo de grondstellingen der oude keizers en vorsten +in duigen zouden vallen. Daarom vervaardigde hij „de groote +leer” als den inslag en het „onveranderlijke midden” +als de schering.</p> +<p>Inderdaad valt een innerlijke samenhang tusschen deze beide werken, +die volgens Chu hi in oude tijden den grondslag voor de opvoeding der +jeugd vormden, geenszins te miskennen.</p> +<p>„De groote leer” onderwijst: „de deugd in daden te +toonen, het volk op te voeden (of lief te hebben) en in de volkomenheid +te blijven.” Het „onveranderlijke midden” zegt: +„Wat <span class="pagenum">[<a id="pb236" href="#pb236" name= +"pb236">236</a>]</span>de mensch van den hemel ontvangen heeft is zijne +natuur, wie in overeenstemming met deze handelt, wandelt op den weg van +den plicht, dit pad te gaan leert de mensch door +onderwijzing.”</p> +<p>Als een roode draad loopt door beide werken de grondstelling, dat +ieder, in ’t bizonder echter de vorst, door zijn voorbeeld kan en +moet werken, en dat alzoo ieder, die dezen invloed wil uitoefenen, +eerst zelf naar volkomenheid moet streven, terwijl de rechte weg om +deze te bereiken, tusschen de beide uitersten ligt, welke moeten worden +vermeden.</p> +</div> +</div> +<div class="div3 subsection"> +<div class="divHead"> +<h4 class="main">16. Tshu-shu, de bamboeboeken.</h4> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">De bamboeboeken, d. w. z. een aantal bamboetafeltjes +met daarop 100.000 teekenen, schijnen in het jaar 279 n. C. gevonden te +zijn in het graf van koning Sêang van Wei (deze stierf 295 v. +C.). Deze tafeltjes, die reeds vroeger door ouderdom en vochtigheid +veel hadden geleden, werden toen neergelegd in de keizerlijke +bibliotheek. Een commissie van onderzoek, benoemd om er rapport over +uit te brengen, ontdekte daarin 15 werken, waaronder een afschrift van +I-king<a class="noteref" id="xd20e5533src" href="#xd20e5533" name= +"xd20e5533src">36</a>, benevens een aantal jaarboeken. Deze laatsten +worden dan als de bamboeboeken aangeduid.</p> +<p>Deze jaarboeken beginnen met de geschiedenis van China vanaf 3000 v. +C. Over 960–369 v. C. handelen zij over de geschiedenis van het +vorstendom Tsin. Over 369 v. C.–295 n. C. over die van het +vorstendom Wei. Met den dood van koning Sêang breekt de +geschiedenis dan af.</p> +<p>De beroemde geleerde en staatsman Fu Yü (222–284 n. C.) +maakt er van gewag, als zoo juist geschied. Toch wordt aan de echtheid +der bamboeboeken dikwijls getwijfeld. Waarschijnlijk omdat men hier, +naast historische feiten, ook tal van fabelen en mystieke +bespiegelingen vindt, die doen denken òf aan oorspronkelijke, +sterk-Taoïstische invloeden, òf aan eene latere omwerking +in dien geest. Eén van de in het graf gevonden werken is het +reisverhaal van keizer Mu uit de dynastie Chau (1001–983 v. C.) +Deze zou de westelijke goddelijke moeder, Si wang mu, in het +Kuenlüngebergte bezocht hebben: de fabelachtigste voorvallen +worden aangaande het vinden dezer boeken, met dag en datum, opgenoemd. +<span class="pagenum">[<a id="pb237" href="#pb237" name= +"pb237">237</a>]</span></p> +<p>Een werk, dat zich bezig houdt met het leven en met de uitspraken +van Confucius en dat hoewel zeker apocrief, toch wegens de vele +overleveringen, welke uit den tijd van zijne vervaardiging, de +3<sup>e</sup> eeuw n. C. afkomstig zijn, in een grooten roep staat, is +Kung tsze kia yu d.i.: uitspraken van Confucius in den kring zijner +leerlingen. Zulk een boek bestond reeds <span class="corr" id= +"xd20e5546" title="Bron: vóor">vóór</span> het +begin onzer jaartelling. Dat oude werk is echter verloren gegaan. Wat +wij nu hebben is een werk van zekeren Wang Suh, die zich de +vervaardiger van den bijbehoorenden commentaar noemt, doch den tekst, +naar hij beweert, van een der nakomelingen van Confucius heeft +ontvangen.</p> +<hr class="tb"> +<p>Behalve de klassieke boeken of andere, die daartoe min of meer +worden gerekend, zijn er een groot aantal andere boeken, wier +schrijvers, hoewel eveneens kanoniek verklaard en met de hoogste titels +na hun dood vereerd, toch geen plaats hebben gevonden in het orthodoxe +Pantheon: de tempels van Confucius.</p> +<p>Dit zijn namelijk de geschriften der Taoïsten, een literatuur, +die zóo grooten invloed op den ontwikkelingsgang der Chineezen +heeft uitgeoefend, dat wij haar niet onvermeld mogen laten. Wat dien +invloed betreft: deze werd niet zoozeer uitgeoefend door het zuivere +Taoïsme, als wel door de latere ziekelijke ontaardingen der leer, +die feitelijk met de oorspronkelijke slechts in verwijderd verband +staan. Het hoofdwerk der Taoïstische richting is het: Tao teh +king, het boek van den weg en van de deugd. Als de vervaardiger +daarvan, wordt algemeen Li R. beschouwd gewoonlijk Lao tsze genoemd. +Deze leefde waarschijnlijk tegen het einde der 6<sup>e</sup> eeuw v. C. +en bekleedt in het Taoïsme dezelfde plaats als Confucius in de +naar hem genoemde leer. Beiden waren verklaarders en verbreiders: geen +eerste apostelen hunner leer. De oude geschriften en overleveringen, +waaruit Lao tsze putte, zijn echter niet meer aanwezig. Het Tao teh +king is vaak moeilijk te verstaan, soms geheel onbegrijpelijk en heeft +daardoor aan uitleggers en vertalers een welkome gelegenheid gegeven om +hun scherpzinnigheid te toonen.</p> +<p>De oudste commentaar dateert uit de 3<sup>e</sup> eeuw onzer +jaartelling en is door Wang Pi gemaakt. Ook aan den bevelhebber der +Hanku pas, Yin Hi, voor wien naar de legende, Lao tsze het Tao teh king +schreef<a class="noteref" id="xd20e5563src" href="#xd20e5563" name= +"xd20e5563src">37</a>, wordt een werk, Kwan Yin tze genaamd +toegeschreven. In het gedeelte der Han kroniek, dat zich met +<span class="pagenum">[<a id="pb238" href="#pb238" name= +"pb238">238</a>]</span>de verschillende boeken bezig houdt, wordt dit +werk genoemd, zonder dat het echter verder bekend schijnt. Eerst in de +12<sup>e</sup> eeuw komt het plotseling voor den dag als een bezit der +familie Sun Ting, met een voorrede van Liu Hiang (80–9 v. C.) Dit +werk is zeer zeker een vervalsching, doch, eene uit oude dagen. Een +geleerde van beteekenis moet het hebben geschreven.</p> +<p>Twee leerlingen van Lao tsze, Lieh tsze en Chwang tsze, de eerste +tot de 5<sup>e</sup>, de ander tot de 4<sup>e</sup> eeuw voor Christus +behoorende,<a class="noteref" id="xd20e5579src" href="#xd20e5579" name= +"xd20e5579src">38</a> hebben eveneens werken nagelaten, die door hunne +leerlingen naar mondelinge overleveringen zouden zijn opgeschreven. Bij +beiden treedt de mystiek op den voorgrond, bij Chwang tsze ook een +zekere Cynische richting. Beide werken hebben hun grooten invloed +uitgeoefend om het Taoïsme ver van zijn oorspronkelijke koers af +te voeren. De belangrijkste commentaren op deze twee werken zijn eerst +uit de 4<sup>e</sup> eeuw n. C. terwijl hun hoofdinvloed in de +8<sup>e</sup> eeuw, onder de dynastie Tang zich deed gelden.</p> +<p>Een ander belangrijk voorstander van het Taoïsme is Huai Nan +Tsze<a class="noteref" id="xd20e5590src" href="#xd20e5590" name= +"xd20e5590src">39</a>. Deze naam is een aangenomene, waaronder prins +Liu Negan, kleinzoon van den stichter der Han dynastie, schreef. Als +ijverig aanhanger der Taoïstische leer, in het bizonder van de +alchemistische richting daarin, verzamelde hij vele honderden van +aanhangers en zocht met hen naar het elixer der onsterfelijkheid en den +steen der wijzen. Hij stierf in 112 v. C. door zijn eigen hand, nadat +een poging om zich van den troon meester te maken was mislukt. Zijn +geschriften zijn eveneens door Liu Hiang uitgegeven.</p> +<p>De verschillende opgaven, hierboven gedaan, hebben voldoende in het +licht gesteld, hoe groote gapingen er zijn in de overlevering der +gewijde teksten, en hoe er vaak eeuwen liggen tusschen de vervaardiging +der oude teksten zelf en het verschijnen der ons bewaard gebleven, +onontbeerlijkste commentaren.</p> +<p>De oorzaak van deze, voor de kennis van het oude China en zijn +philosophische lectuur betreurenswaardige gapingen is tweeërlei: +1<sup>e</sup>. de gebrekkige ontwikkeling van het schrift en het +schrijfmateriaal: tafeltjes uit bamboe, waar men de teekens met een +scherpe stift inkraste of instak. 2<sup>e</sup>. in de door keizer Tsin +Shi Hwang ti in 213 v. C. bevolen vernietiging der meeste klassieke +werken, waarbij slechts min of meer verminkte exemplaren aan het vuur +ontsnapten. <span class="pagenum">[<a id="pb239" href="#pb239" name= +"pb239">239</a>]</span></p> +<p>De Chineesche schrijver Sze ma tsien (163–85 v. C.) heeft in +zijn „historische opteekeningen” het uitvaardigen van het +keizerlijk edict, dat de vernietiging der boeken en de bewaking der +geleerden voorschreef zeer dramatisch voorgesteld. In werkelijkheid is +zeker deze maatregel wel de vrucht van rijp overwegen geweest.</p> +<p>Sze ma tsien dan bericht het volgende:</p> +<p>„In 212 v. C. kwam de keizer van eene reis naar het zuiden +terug. Hij gaf toen een feest in het paleis, waar ook de 70 groote +geleerden (de professoren der keizerlijke academie) verschenen en hem +begroetten. Een der ministers, Chau tsing shin, trad naar voren en +sprak: „Vroeger was het rijk van Tsin slechts 1000 Li groot, doch +uwe hoogheid heeft met een kracht en een verstand als van de godheid +het gansche rijk tot rust gebracht en alle barbaarsche stammen +verdreven, zoodat, zoover zon en maan schijnen, allen u als gasten hun +onderdanigheid betuigen. Gij hebt de staten der verschillende vorsten +in provinciën en districten veranderd, waarin het volk een +gezegende rust geniet, vrij van de gevaren van den oorlog en van den +strijd om de heerschappij. Deze toestand zal 10.000 geslachten duren. +Nooit, sedert de oudste tijden, is iemand in verheven deugd aan uwe +hoogheid gelijk geweest.”</p> +<p>Deze vleitaal beviel aan den keizer. Toen trad Shun Yu yüe, een +der grootste geleerden, naar voren en zeide: <span class="corr" id= +"xd20e5613" title="Niet in bron">„</span>de heerschers uit het +geslacht van Yin (Shang) hebben sedert meer dan duizend jaar hunne +zonen, jongere broeders en verdienstelijke ministers met bezit en macht +beleend en vonden zoo bij hen hulp en steun, gelijk ik wel vernomen +heb. Nu echter heeft uwe hoogheid bezit genomen van alles, wat er +tusschen de vier zeeën is, en uwe zonen en jongere broeders zijn +personen zonder gezag. Het gevolg daarvan zal zijn, dat er +één zal optreden om te doen als de oproermakers in +vroegere tijden. Waar wilt gij dan, zonder de ondersteuning uwer +familie, de hulp vinden, die gij dan wellicht noodig hebt? Dat een +toestand, die niet op de leeringen der oudheid berust, lang kan +bestaan, heb ik nog nooit gehoord. Tsing staat voor u als een vleier, +die de dwalingen van uwe majesteit vermeerdert, doch niet als een trouw +minister.<span class="corr" id="xd20e5616" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p>De keizer verlangde daarop het oordeel der anderen over deze zaak te +weten, waarop de eerste minister Li sze sprak: <span class="corr" id= +"xd20e5621" title="Niet in bron">„</span>De vijf keizers waren +niet allen de een het voorbeeld van den ander, evenmin volgden de drie +dynastiën elkaars maatregelen na. Ieder had zijn eigen +regeeringssysteem, niet om <span class="pagenum">[<a id="pb240" href= +"#pb240" name="pb240">240</a>]</span>wat anders te bedenken, maar omdat +de veranderde tijden dat eischten. Uwe hoogheid heeft thans den +grondslag der keizerlijke macht voor 10.000 geslachten gelegd. Dat is +meer dan een eenvoudig professor kan verstaan. Buitendien spreekt +Yüe slechts over zaken, die op de drie dynastiën betrekking +hebben en die als voorbeelden voor u niet geschikt zijn. Vroeger, toen +de vorsten tegen elkaar streden, zocht ieder hunner geleerden om zich +heen te verzamelen, nu echter staat het rijk vast en welgegrond en de +wetten en verordeningen gaan van één hoogste macht uit. +Zij, die in hun woonplaatsen blijven, behooren hunne krachten aan den +landbouw te wijden<span class="corr" id="xd20e5626" title= +"Bron: ,">;</span> zij, die geleerden willen zijn, behooren de +verschillende voorschriften en wetten te bestudeeren. In plaats echter +van alzoo te handelen, leeren de geleerden niets, dat op den +tegenwoordigen tijd betrekking heeft: doch bestudeeren de oudheid. Zij +gaan voort den tegenwoordigen tijd te veroordeelen, het volk op een +dwaalspoor te brengen en het tot wanorde te verleiden.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e5630" title= +"Niet in bron">„</span>Zelfs al zou mijn leven er gevaar door +loopen, moet ik, de eerste minister, u dit zeggen. Vroeger, toen het +rijk oneenig en vol onrust was, was er niemand, die het eenheid kon +geven. Daarom stonden de vorsten op, ieder beriep zich op het verleden: +tot schade van het tegenwoordige: allerlei bewegingen zonder grond +werden opgesteld: de werkelijkheid sloeg men in het aangezicht. Velen +pronkten met hun eigen wetenschap om te veroordeelen, wat hun vorst +beval. En zelfs nu, nadat uwe hoogheid het rijk in vaste eenheid heeft +gegrondvest, zelfs nu prijzen zij hun eigen wetenschap en steken de +hoofden bijeen. Zij leeren aan het volk wat met de wet in strijd is. +Hooren zij dat eene verordening zal worden uitgevaardigd, dan begint +ieder daarover zijn wijsheid uit te kramen. Aan het hof houden zij hun +misnoegen <span class="corr" id="xd20e5633" title= +"Bron: voòr">vóór</span> zich: buiten op de straat +schreeuwen zij het uit. Terwijl zij doen, alsof zij hun meester +prijzen, is toch ieder er trotsch op, zijn eigen vreemdsoortige +inzichten te hebben. Zoo brengen zij het volk tot oproerige woorden. +Indien zulke dingen niet verboden worden, zal het gezag van uwe +majesteit schade lijden en er zullen zich in den staat partijschappen +vormen. Daarom: verbied ze. Ik verzoek u, dat alle kronieken, die in de +handen der geschiedschrijvers zijn, met uitzondering alleen van die van +het huis van Tsin, worden verbrand. Eveneens, dat in het gansche rijk +allen, die exemplaren van den Shi-king of den Shu-king, of van de +boeken der 100 scholen bezitten, met uitzondering <span class= +"pagenum">[<a id="pb241" href="#pb241" name="pb241">241</a>]</span>van +de professoren der academie, deze aan de beambten der districten moeten +inleveren, om ze te verbranden. Dat voorts allen, die samen over +<span class="corr" id="xd20e5638" title= +"Bron: Shu king">Shu-king</span> of <span class="corr" id="xd20e5641" +title="Bron: Shi king">Shi-king</span> spreken, worden gevonnist en hun +lichaam op de marktplaats worde terechtgesteld, dat zij, die het +verledene prijzen ten koste van het heden, met al hun bloedverwanten +worden gedood. Dat beambten, die kennis dragen van de overtreding dezer +geboden en de overtreders niet aanwijzen, worden gestraft evenals de +overtreders zelve, en dat, wie zijn boeken niet binnen 30 dagen na +uitvaardiging dezer verordening heeft verbrand, gebrandmerkt wordt en +naar den grooten muur wordt gezonden, om daaraan vier jaren te +arbeiden. De eenige boeken, die men sparen kan, zijn die over de +geneeskunde, de waarzeggingskunst en den landbouw. Wie de wetten +wenscht te leeren kennen, kan naar de ambtenaren gaan en ze daar +vernemen. Het keizerlijk besluit worde alzoo vastgesteld.”</p> +<p>Een jaar na de uitvaardiging van het edict werd de toorn des keizers +opnieuw opgewekt door de vlucht van twee geleerden, die zijn bizondere +gunstelingen waren geweest. Hij liet dus nauwkeurige nasporingen doen, +of ook iemand van de geleerden booze woorden over hem gesproken had, of +het volk tegen hem had opgestookt. Het bleek nu, dat meer dan 460 +geleerden het verbod hadden overtreden. Zij werden allen, tot +waarschuwend voorbeeld voor het volk, levend begraven, terwijl de +wetten, tegenover alle verdachten, met verdubbelde strengheid +gehandhaafd werden. Deze vervolging der geleerden en verbranding der +boeken is niet de eenige slag geweest, welke de Chineesche literatuur +heeft getroffen. Bij den val der Tsin dynastie werd, in den strijd om +de heerschappij, de hoofdstad des rijks een prooi der vlammen. Deze +woedden er weken lang en hebben vermoedelijk minstens evenveel, uit de +verwoesting der klassieken geredde exemplaren vernield, als het den +Tsin keizer gelukt was te vernietigen. Dergelijke +„bibliotheekrampen”, zooals de Chineezen zeggen, volgden +elkaar met korte tusschenpoozen op. In de eerste jaren onzer +tijdrekening werd bij een opstand de, met veel moeite en tijdopoffering +bijeengebrachte, 12000 deelen (bundels van tafeltjes) tellende, +rijksbibliotheek verwoest. Eveneens ging het met eene verzameling, door +de latere Han dynastie bijeengebracht. Deze ging tegen het einde der +2<sup>e</sup> eeuw n. C. verloren, gedeeltelijk bij een brand van het +keizerlijk paleis, gedeeltelijk bij de overbrenging van het hof naar +Schensi en de daarop gevolgde beroeringen. Hetzelfde lot deelde in 311 +<span class="pagenum">[<a id="pb242" href="#pb242" name= +"pb242">242</a>]</span>eene door de keizers der dynastie Wei en Tsin +aangelegde bibliotheek van bijna 30.100 boeken (rollen, want leer en +zijde hadden toen de plaats van het bamboe ingenomen). Een vijfde +groote ramp volgde in 554, toen keizer Yuanti in Nanking zijne +verzameling van 70.000 boeken aan de vlammen prijsgaf.</p> +<p>Dat er nu, trots al deze ongelukken, nog zoo veel van de oude +literatuur bewaard is, hebben wij te danken aan den wakkeren ijver, de +lust tot verzamelen en den kritischen geest der Chineesche geleerden. +Ook werd hun ijver door de belangstelling en de mildheid van +verschillende heerschers aangespoord. Dat bij de verschillende pogingen +tot herstel van deels verloren gegane en verminkte teksten (want +slechts in dezen vorm zijn de brokstukken van <span class="corr" id= +"xd20e5653" title= +"Bron: vóor-Confuciaansche">vóór-Confuciaansche</span> +werken tot ons gekomen, wat trouwens ook met menig geschrift uit later +tijd het geval is), vele vervalschingen zijn voorgekomen kan niemand +verwonderen, die de voorliefde en den tact van de Chineezen voor +dergelijke bedriegerijen in iederen tak hunner vaderlandsche bedrijven +kent. In vele gevallen is het aan de latere kritiek, soms echter eerst +na eeuwen, gelukt om de vervalschingen te ontdekken en de oude, +wèl onvolledige, doch minder verdachte teksten weer voor den dag +te brengen.</p> +<p>Ook in den nieuweren tijd, zelfs na het uitvinden en de algemeene +toepassing van de boekdrukkunst, is het aantal der verloren gegane +werken, waarvan men het bestaan nog slechts kent door een titel in een +catalogus, of door citaten in andere geschriften, zeer belangrijk. De +reden daarvan ligt voor een goed deel in de vele inwendige onlusten, +waarbij weinige steden de verwoesting ontgingen. Zoo heeft de bekende +Taiping-opstand vreeselijke, onherstelbare schade aangericht, terwijl +bij de verwoesting van het zomerpaleis door de Engelschen in 1860 de +daarin aanwezige schoone keizerlijke bibliotheek werd vernield. Een +ander ongeluk is, dat het aantal exemplaren van een werk, door +overschrijven of drukken verveelvoudigd, vaak zeer beperkt was. Dit +geldt natuurlijk vooral van grootere werken: handboeken, +encyclopaediën enz., welke vaak slechts bestemd waren voor een +kleinen kring.</p> +<p>In vele gevallen zijn dan de daarvoor afzonderlijk bestemde metalen +typen gestolen of de gewoonlijk voor het afdrukken bestemde houten +platen verloren gegaan, vernield, of onbruikbaar geworden en is het +nooit tot een tweede uitgave gekomen. Ook aan den in China zeer te +vreezen boekenworm, is de vernieling van vele werken, soms zelfs van de +houten platen te wijten. <span class="pagenum">[<a id="pb243" href= +"#pb243" name="pb243">243</a>]</span></p> +<p>Men behoeft maar eenmaal een blik geslagen te hebben in de +bibliotheek van een der vele kloosters in den omtrek van Peking, of Dr. +Martin’s beschrijving der bibliotheek van het Hanlin collegium te +lezen, om zich te kunnen voorstellen, hoe vochtigheid en wormen +opruiming hebben gehouden onder de letterkundige werken van China en +hun vernielingswerk nog dagelijks voortzetten. In de +kloosterbibliotheken is er onder duizend ongeordende, omzwervende +deelen niet één, welks bladen niet half vergaan of met +wormgaten doorboord zijn. En, te oordeelen naar den toestand, waarin +vele werken, die uit keizerlijke of particuliere bibliotheken het licht +zagen, zich bevinden, schijnt het in deze plaatsen<a id="xd20e5664" +name="xd20e5664"></a> der geleerdheid er ook niet veel beter uit te +zien. Veel schuld heeft ook het slechte papier en het slordig +openmaken, der uit los te zamen genaaide bladen bestaande deeltjes. De +hoofdoorzaak van het verval is echter, dat de verzamelingen niet +toegankelijk zijn voor het publiek en dat het administratief toezicht +ook hier, als in zoovele andere gevallen in China, slechts een opzicht +in naam is. Gevolg daarvan is, dat de boeken zoek raken of op andere +wijze te gronde gaan, zonder dat iemand roeping gevoelt om ordenend en +reddend den Augiasstal onderhanden te nemen.</p> +<p>Het ontbreekt niet aan berichten en keizerlijke edicten, doch men +laat het dikwijls bij fraai klinkende, schoon gevormde zinnen. Hier kan +men de ware mierenvlijt der letterkundigen, die anders in zoo menig +opzicht storend op de ontwikkeling van het land hebben ingewerkt, niet +genoeg prijzen. Aan dien ijver toch is het te danken, dat van de +letterkundige schatten des lands nog zooveel gered is en behouden zal +blijven. Zonder dien ijver ware het ons niet mogelijk geweest, u de +Chineesche philosophie eenigszins te doen kennen. Moge, wat wij +daarover mededeelden, u tot de overtuiging hebben gebracht, dat ook +deze Chineesche „denkers” onze aandacht verdienen. +<span class="pagenum">[<a id="pb244" href="#pb244" name= +"pb244">244</a>]</span></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3925" href="#xd20e3925src" name="xd20e3925">1</a></span> Vragen, +het ontstaan der wereld betreffende.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3941" href="#xd20e3941src" name="xd20e3941">2</a></span> Toch had +ook deze wijsheid, gelijk wij zien zullen, een „metaphysischen +grondslag.” Goed staatsburger zijn behoort ook tot het opvolgen +van ’s hemels ordeningen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e3995" href="#xd20e3995src" name="xd20e3995">3</a></span> Daar is +thans nog de groote tempel ter eere van Confucius, waar den heiligen +ouden wijze geschenken worden gebracht.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4030" href="#xd20e4030src" name="xd20e4030">4</a></span> Wij +vergeten daarbij echter het woord niet, dat niemand groot is voor zijn +kamerdienaar.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4050" href="#xd20e4050src" name="xd20e4050">5</a></span> Mannen +van rang dragen twee zwaarden.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4146" href="#xd20e4146src" name="xd20e4146">6</a></span> +Hsiao-king.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4149" href="#xd20e4149src" name="xd20e4149">7</a></span> +Tahio.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4154" href="#xd20e4154src" name="xd20e4154">8</a></span> Chung +yung.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4161" href="#xd20e4161src" name="xd20e4161">9</a></span> Daarom +offeren ook gesnedenen, die in hun jeugd door de ouders verkocht zijn +om hen te laten ontmannen, aan de gestorven ouders niet, daar dezen hun +de vervulling van den plicht der kinderlijke liefde onmogelijk gemaakt +hebben. Volwassenen, die zichzelf voor dit doel verkocht hebben, +brengen die offers wel: evenals de Boeddhistische (<span class="corr" +id="xd20e4163" title="Bron: uitteraard">uiteraard</span> ongehuwde) +priesters.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4322" href="#xd20e4322src" name="xd20e4322">10</a></span> +<span class="corr" id="xd20e4323" title="Bron: de">De</span> Cynici +vormden een wijsgeerige school in het oude Griekenland. Zij versmaadden +alle beschaving en trachtten naar den grootsten eenvoud: men denke aan +Diogenes en zijn ton!</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4466" href="#xd20e4466src" name="xd20e4466">11</a></span> +Diogenes leefde in de 4<sup>e</sup> eeuw v. C. Van hem is bekend dat +hij den strengsten eenvoud betrachtte: een ton was zijn woning. Van +Alexander den Groote vroeg hij als gunst slechts dat de vorst wat op +zijde zou gaan om hem niet te berooven van ’t genot van den +zonneschijn.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4510" href="#xd20e4510src" name="xd20e4510">12</a></span> Zie +blz. 165.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4532" href="#xd20e4532src" name="xd20e4532">13</a></span> vgl. +<a class="biblink xd20e34" title= +"Link naar geciteerde plaats in de Bijbel" href= +"http://www.biblegateway.com/passage/?search=John%201&version=HTB">Ev. +n. Johannes, hfdst. I.</a></p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4561" href="#xd20e4561src" name="xd20e4561">14</a></span> +„Jehovah”. Een juistere uitspraak is Jahve.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4721" href="#xd20e4721src" name="xd20e4721">15</a></span> Zie +blz. <a href="#pb176" class="pageref">176</a> enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4792" href="#xd20e4792src" name="xd20e4792">16</a></span> Wij +zouden hier eerder „bemoeizucht” verwachten.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4845" href="#xd20e4845src" name="xd20e4845">17</a></span> of +liever Boeddhistisch in den geest van „den grooten +overtocht”, het latere, sceptische Boeddhisme, zie blz. 118 en +119.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4904" href="#xd20e4904src" name="xd20e4904">18</a></span> +Alchimie = het zoeken van den steen der wijzen, necromantie = het +bezweren der dooden.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4913" href="#xd20e4913src" name="xd20e4913">19</a></span> Dat de +mensch in een droom of onder suggestie in een ongelooflijk korten tijd +veel kan doorleven is een feit, door nieuwere onderzoekingen +bevestigd.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4929" href="#xd20e4929src" name="xd20e4929">20</a></span> De +aanhangers van Confucius en Mencius.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4952" href="#xd20e4952src" name="xd20e4952">21</a></span> de +Taipings, die in 1864 van zich deden spreken, wilden de Mandschoe +dynastie verdrijven en het zuiver Chineesche element op den voorgrond +stellen. De gansche beweging werd echter in bloed gesmoord.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4955" href="#xd20e4955src" name="xd20e4955">22</a></span> men zie +over het <span class="corr" id="xd20e4957" title= +"Bron: Lamaisme">Lamaïsme</span> blz. 150 enz. van dit werk.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4964" href="#xd20e4964src" name="xd20e4964">23</a></span> incubi +zijn geesten, die als mannen met vrouwen den bijslaap uitoefenen, +succubi zijn geesten, die dit als vrouwen met mannen doen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e4988" href="#xd20e4988src" name="xd20e4988">24</a></span> deze +laatsten wilden wel de Joodsche traditie handhaven, doch hadden zeer +veel aan de denkbeelden der Grieken ontleend en in hun philosophie +opgenomen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5081" href="#xd20e5081src" name="xd20e5081">25</a></span> de +vertegenwoordiger van het „gewijzigde<span class="corr" id= +"xd20e5083" title="Niet in bron">”</span> Confucianisme, zie blz. +182, 216 en 221.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5118" href="#xd20e5118src" name="xd20e5118">26</a></span> Zie +blz. 216 enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5134" href="#xd20e5134src" name="xd20e5134">27</a></span> In +China zijn geen wettig aangestelde advocaten, daardoor werden +rechtszaken behandeld door „winkeladvocaten”, die niet zeer +in eere staan, doch bij domme menschen toch maar al te veel invloed +hebben. In de omschrijving van deze sententie worden zij geducht +doorgehaald, o. a. dit: heeft men ooit gehoord dat een dezer lieden een +natuurlijken dood stierf? (m. a. w. zulke ellendelingen treft des +hemels straf).</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5139" href="#xd20e5139src" name="xd20e5139">28</a></span> Zooals +men weet leeft de zijderups op den moerbeiboom.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5148" href="#xd20e5148src" name="xd20e5148">29</a></span> Met die +valsche leeringen wordt niet alleen op het Taoïsme en het +Boeddhisme, maar ook op het Christendom, bepaald in zijn +Roomsch-Katholieken vorm gedoeld. Over het Christendom handelt deze +omschrijving: „Zelfs de leer van de „secte van den heer des +hemels” (zoo noemen de Chineezen het R. K. geloof) die over den +hemel spreekt en over de aarde zwetst en over dingen zonder schaduw en +wezen, is valsch en bedorven. Dewijl echter de leeraren van dezen +godsdienst met de sterrekunde bekend zijn en in de wiskunde ervaren, +gebruikt de regeering hen om den kalender te verbeteren. Dat bewijst +echter bij lange niet, dat hun godsdienst goed is. Gij moet hen tot +geen prijs geloof schenken. De wet is streng tegen al deze valsche +secten. De straf die hen treft is dezelfde als die voor mannelijke en +vrouwelijke toovenaars is vastgesteld. De regeering heeft deze wet +uitgevaardigd om het volk te verhinderen kwaad te doen en het aan te +moedigen goed te doen, van verdorvenheid te wijken en tot de waarheid +terug te keeren, gevaar te vermijden en rust te verkrijgen.”</p> +<p class="footnote">Deze uitspraak is een van de krachtigste +hindernissen, die de toelating van het Christendom in den weg staan en +misschien nog lang zal nawerken.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5162" href="#xd20e5162src" name="xd20e5162">30</a></span> de +bedoeling is deze: iedere klasse heeft hare eigene bezigheid, waaraan +zij vast moet houden: de geleerde, de landman, de handwerksman, de +koopman. Doen zij dat niet, dan ontbreekt hun bestendigheid, en al +arbeiden zij ook den ganschen dag, zoo brengen zij toch niets tot +stand. Daarom moet ieder vasthouden aan datgene, wat hij eenmaal +begonnen heeft. Behalve de vier zooeven genoemde klassen zijn er nog +soldaten—verder nog een klasse van arme lieden, die geen land +hebben om te bebouwen, geen geld om handel te drijven, en die geen +handwerk hebben geleerd. Tot dezen wordt hier gezegd: <span class= +"corr" id="xd20e5164" title="Niet in bron">„</span>Gij kunt niet +anders dan u als daglooners verhuren om in uw levensonderhoud te +voorzien, uw rug en uw schouders moeten dragen, weest echter eerlijk en +vlijtig, en noch aan eten noch aan drinken zal het u +ontbreken.”</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5179" href="#xd20e5179src" name="xd20e5179">31</a></span> Tien of +honderd familiën vormen eene vereeniging, die solidair voor +elkaars medeleden verantwoordelijk is. Zoo worden b.v., als iemand een +deserteur heeft geherbergd, de vijf huizen rechts en de vijf huizen +links medegestraft. Toen er in 1891 opstand in Mongolië was, werd +deze organisatie weer in herinnering gebracht en scherp doorgevoerd. In +ieder huis moest een tafel zijn, waarop de namen van alle bewoners van +het huis stonden vermeld.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5345" href="#xd20e5345src" name="xd20e5345">32</a></span> +Trigrammen, uit drie, hexagrammen, uit zes letters bestaande teekens, +waaraan men een geheimzinnige waarde toekende. Zie ook blz. 221 en +222.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5366" href="#xd20e5366src" name="xd20e5366">33</a></span> +220–205 v. C.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5465" href="#xd20e5465src" name="xd20e5465">34</a></span> deze +leefde van 371–288 v. C.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5474" href="#xd20e5474src" name="xd20e5474">35</a></span> Zie +blz. 180.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5533" href="#xd20e5533src" name="xd20e5533">36</a></span> zie +bladz. 228 enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5563" href="#xd20e5563src" name="xd20e5563">37</a></span> Zie +blz. 191.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5579" href="#xd20e5579src" name="xd20e5579">38</a></span> Zie +blz. 202 enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5590" href="#xd20e5590src" name="xd20e5590">39</a></span> Zie +blz. 193 enz.</p> +</div> +</div> +<div id="ch6" class="div1 chapter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="label">Hoofdstuk <span class="corr" id="xd20e5672" title= +"Bron: IV">VI</span>.</h2> +<h2 class="main"><a id="xd20e5676" name="xd20e5676"></a>Het +Mazdeïsme.</h2> +<div id="ch6.1" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">I. Inleiding.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wanneer wij gelezen hebben van de aloude wijsheid der +Brahmanen en ons daarop hebben verplaatst, in den eigenaardigen, +rustig-bepeinzenden geest van het Boeddhisme, moet het ons vreemd +aandoen, als wij uit die Indische wereld van peinzen en bespiegeling +ons begeven naar het oude Iran, ten einde ons te verdiepen in den +godsdienst van Zoroaster. Uit een wereld van subtiele droomerijen komen +wij dan in eens met beide voeten op den bodem der werkelijkheid, uit +een godsdienst die boven alles den vrede zoekt en allen strijd schuwt, +komen wij tot een anderen, die strijd, meedoogenloozen strijd als een +zijner grondbeginselen predikt. En, terwijl Indië den der wereld +afgestorven kluizenaar of monnik bewondert, is in oud Perzië de +kloeke huisvader, die met liefde zich aan den landbouw wijdt, de ware +dienaar des Allerhoogsten. Vruchtbaarheid en leven is hier met den +godsdienst één, terwijl Indië van den godgewijde +onthouding van geslachtelijken omgang eischt.</p> +<p>En toch, toch zijn die beide planten, oud-Indië en +oud-Perzië, op denzelfden bodem gewassen. Beiden zijn ontstaan uit +den oud-Arischen godsdienst, dien de gemeenschappelijke voorouders +beleden, vóór zij uiteengingen, de een naar het warme +Indië met zijn weelderige natuur, uitlokkend tot droomen en +peinzen, de ander naar het onvruchtbare Iran,<a class="noteref" id= +"xd20e5685src" href="#xd20e5685" name="xd20e5685src">1</a> waar de +mensch wel wat anders had te doen en door noesten vlijt, in den strijd +tegen de <span class="pagenum">[<a id="pb245" href="#pb245" name= +"pb245">245</a>]</span>vijandige natuurmachten, zijn levensonderhoud +aan den bodem moest ontwringen. Daar nu is het Mazdeïsme of de +oud-Perzische godsdienst ontstaan. In welke landstreek—velen +meenen in Bactrië—is onzeker. Wij spreken echter maar van +oud-Perzischen godsdienst, omdat het Mazdeïsme, althans later de +godsdienst van de Perzen, het meest op den voorgrond tredende der +Iranische volken is geworden. De naam Mazdeïsme is ontleend aan +Mazda, de „Verhevene”, zooals de hoogste godheid werd +genoemd. Over dit Mazdeïsme willen wij dus handelen: een niet +gemakkelijk onderwerp, omdat wij hier weinig bronnen hebben en dan nog +veel in die oude bronnen zwaar te verstaan is.</p> +<p>Twee namen klinken ons hier tegen: wij lezen van het Zend-Avesta als +het heilige boek en van Zoroaster den profeet, aan wiens naam dit boek +is vastgeknoopt. ’t Spreekt vanzelf, dat het daarom nog niet van +zijn eigen hand behoeft te zijn: evenmin als de geheele Koran door +Mohammed, of alles in de vijf eerste boeken des Ouden Testaments door +Mozes geschreven is. Toch bestaan er goede redenen om aan te nemen, dat +althans de Gātha’s, oude liederen, die van het Avesta een +deel uitmaken, van hem zelf afkomstig zijn. Overigens schuilt zijne +geschiedenis in het duister. Zeker leefde hij vele eeuwen +vóór Christus en lang vóór Cyrus +(6<sup>e</sup> eeuw vóór C.) Waarschijnlijk was hij van +aanzienlijke afkomst en gevoelde hij zich innerlijk geroepen als +hervormer van den godsdienst op te treden. Na zeven jaar in eenzame +overpeinzingen te hebben doorgebracht, trad hij met kracht tegen den +afgodendienst op. Eerst bekeert hij enkele familieleden. Straks ook +koning Vistaçpā. Veel had hij te strijden met den invloed +der Turaniërs, wier bijgeloovige tooverpraktijken onder zijn volk +sterk waren doorgedrongen. Doch hij gaf den strijd niet op en predikte +zijn godsdienst der reinheid, tot hij in Balkh, de hoofdstad des rijks, +bij een aanval der Turaniërs, om het leven kwam.</p> +<p>Wat het Zend-Avesta betreft,<span class="corr" id="xd20e5697" title= +"Bron: (">—</span>de naam beteekent <i>wet</i> (avesta) met +<i>verklaring</i> (zend)—dit boek is eerst sedert 1771, toen het +door den Franschen geleerde Anquetil du Perron uit Azië werd +meegenomen en uitgegeven<a class="noteref" id="xd20e5706src" href= +"#xd20e5706" name="xd20e5706src">2</a>, in Europa bekend geworden.</p> +<p>Het werk vormt de overblijfselen van een veel uitgebreider +godsdienstige lectuur en dagteekent in zijn geheel zeker van minstens 6 +à 7 eeuwen vóór Christus. De meeste stukken zijn +zelfs veel ouder. <span class="pagenum">[<a id="pb246" href="#pb246" +name="pb246">246</a>]</span></p> +<p>Evenals het O. T. ons verschillende phasen van ontwikkeling van +eenzelfden godsdienst, b.v.: het oude Jahvisme, den godsdienst der +profeten en den wettelijken godsdienst vanaf de dagen van Ezra en +Nehemia doet zien: ontwikkelingsvormen die wel zeer uiteenloopen, doch +door één draad zijn verbonden, zoo is het ook hier. Ook +in het Zend-Avesta vinden wij drie ontwikkelingsvormen van denzelfden +godsdienst, waarvan de eerste ons toont den nieuwen godsdienst, zooals +hij gepredikt werd door Zoroaster of zijne school; de tweede teekent +hem, zooals hij meer in ’t practische leven inwerkt, doch dan ook +door het oud volksgeloof enz. reeds eenigszins verontreinigd is en de +derde doet hem ons zien als een volksgodsdienst geworden geheel en al: +èn dus, noodzakelijkerwijze heel wat verschillend van de oude +grondslagen, maar toch de grondgedachten van het verleden, zij het in +aarden vaten, in zich dragend.</p> +<p>Van deze phasen behandelen wij alleen de eerste en de derde, omdat +wij over de tweede slechts zeer weinig bronnen hebben (de jongere +Gātha’s) en het verschil tusschen de eerste en tweede zeer +gering is.</p> +<p>Het is te bejammeren, dat, zooals wij boven zeiden, slechts +brokstukken der oude gewijde literatuur tot ons zijn gekomen, doch wij +moeten ons tevreden stellen met wat wij bezitten. Een enkele opmerking +daarover zal hier niet misplaatst zijn.</p> +<p>In de dagen toen Alexander de Groote zijn wereldheerschappij +vestigde, alzoo in de 4<sup>e</sup> eeuw <span class="corr" id= +"xd20e5728" title="Bron: voor">vóór</span> Christus +schijnt er, volgens geloofwaardige berichten, een rijke godsdienstige +lectuur te hebben bestaan. Evenwel, Alexander de Groote, die aan het +Perzische rijk een einde maakte, trad ook tegen den oud-Perzischen +godsdienst en diens gewijde boeken vijandig op. Hij verbrandde deze of +zond ze naar zijn rijk. Slechts een gedeelte bleef gespaard.</p> +<p>Toen later de Perzen weer eigen koningen bezaten, nl. de dynastie +der Sassaniden (226–636 n. C.) werd bijeen verzameld, wat overig +was. Toen bestond het Zend-Avesta uit 21 boeken. Deze waren ook in +hoofdzaak nog in de 9<sup>e</sup> eeuw na Christus aanwezig, althans +een schrijver uit die dagen heeft er 20 in de oorspronkelijke taal voor +zich gehad, 19 bovendien in een ander dialect, het Pehlewi, dat hij +beter verstond. Ook deze verzameling is echter verloren: slechts +brokstukken zijn er van over. De eeuwen hebben dus een geduchte zifting +gehouden. Evenwel, verschillende gegevens samenvoegende, komen wij tot +het besluit, dat ons het meest belangrijke bewaard is gebleven. +<span class="pagenum">[<a id="pb247" href="#pb247" name= +"pb247">247</a>]</span></p> +<p>Wat wij nu nog bezitten, en wat in hoofdzaak reeds door Anquetil du +Perron is uitgegeven, is het volgende:</p> +<p>1. Yasna, een boek van ritueelen aard, bevattende teksten bij de +offerhandeling.</p> +<p>2. Vispēred (alle heeren) gebezigd bij die offeranden, waarbij +„alle heeren” worden aangeroepen.</p> +<p>3. Vendīdād (wet tegen de daēva’s = duivelen) +in 22 fargards (hoofdstukken).</p> +<p>4. Yasts, offerzangen ter eere van de Yazata’s (verheven +wezens) aan wie 27 van de 30 dagen der maand waren gewijd.</p> +<p>5. Eenige kleinere geschriften; kalenders, gebeden, spreuken, +gewoonlijk genaamd het Kleine Avesta.</p> +<hr class="tb"> +<p>Deze gedeelten zijn van verschillenden ouderdom, en +vertegenwoordigen de drie straks genoemde ontwikkelingsphasen van het +Mazdeïsme.<a class="noteref" id="xd20e5754src" href="#xd20e5754" +name="xd20e5754src">3</a> In de Yasna vooral komen de oudste stukken +voor, de zoogenaamde Gātha’s (oude liederen), die ook wat +hun taal betreft, van de overige deelen verschillen en in wier leer ook +sommige denkbeelden en leerstellingen van het latere Mazdeïsme +niet worden gevonden. Zij klimmen wel tot het jaar 1000 <span class= +"corr" id="xd20e5757" title="Bron: voor">vóór</span> onze +jaartelling op en leeren ons het Mazdeïsme kennen in zijn aanvang +en oorspronkelijke zuiverheid.</p> +<p>Wat hebben wij ons nu, aan de hand dezer oude oorkonden en van +enkele andere berichten van het ontstaan van dezen godsdienst voor te +stellen?</p> +<p>We merkten reeds op, dat eenmaal de voorvaderen van Indiërs en +Perzen, de Ariërs, gelijk zij zich noemden, samenwoonden in de +landstreek ten noorden van Voor-Indië. Vandaar uit gingen de +(latere) Indiërs naar het zuiden, de (latere) Perzen of liever +Iraniërs, naar het noorden.</p> +<p>De goden, die beiden vóór hunne scheiding vereerden +waren dus dezelfde. Deze waren o. a. Varuna en <span class="corr" id= +"xd20e5766" title="Bron: Mitra">Mithra</span>, Yama, of zooals de +Perzen hem later noemden Yima, den eersten mensch: mythisch koning van +het oudste menschdom en van het doodenrijk.<a class="noteref" id= +"xd20e5769src" href="#xd20e5769" name="xd20e5769src">4</a> Ook wisten +zij toen reeds in hun mythen te gewagen van de worsteling, die er in de +natuur is tusschen licht en duisternis, al vatten zij dien strijd ook +nog niet zoozeer als een zedelijken strijd op.</p> +<p>Voorts was het vuur bij hen in hooge eere en kenden zij een soort +onsterfelijkheidsdrank, waaraan men zich een gewijden <span class= +"pagenum">[<a id="pb248" href="#pb248" name="pb248">248</a>]</span>roes +dronk: een middel toch zag men daarin om tot hooger leven, tot +bovenmenschelijke bezieling te geraken.</p> +<p>De twee—later zoo uiteenloopende stroomen—waren dus +eenmaal één. Hoe zijn zij later zoo ver van elkaar +gekomen? Het antwoord moet luiden: bij de Indiërs is, onder de +leiding van priesterlijke familiën, de godsdienst langzamerhand in +een eigenaardige bedding geleid, waarbij zij andere godsdiensten, b.v. +die van overwonnen volken, in zich opnam, door hunne goden een plaats +te geven onder de verhevenen. Bij de Perzen echter heeft—zeker +geruimen tijd na hunne scheiding van de vroegere landgenooten—een +bepaalde hervorming van den godsdienst plaats gehad, een hervorming, +die verband hield met een belangrijken maatschappelijken overgang: dien +van zwervend herder tot gezeten landbouwer. Aan deze hervorming is de +naam Zoroaster verbonden. Reeds deelden wij enkele dingen over zijn +leven mee, en merkten wij op, dat de Gātha’s van hem +afkomstig waren. Wij willen nu zien, wat deze bezielde profeet aan de +menschheid bracht, welke eischen weerklank vonden in zijn rein +gemoed.</p> +</div> +</div> +<div id="ch6.2" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">II. Het Mazdeïsme der <span class="corr" id= +"xd20e5782" title="Bron: Gatha’s">Gātha’s</span>.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wat nu leerde deze nieuwe godsdienst? Hij prees aan +den dienst van Mazda, ook wel <span class="corr" id="xd20e5787" title= +"Bron: Ahura-Mazda">Ahura Mazda</span> geheeten, d. i. de wijze heer. +Deze wordt voorgesteld als de schepper aller dingen, hemelsche en +aardsche, geestelijke en stoffelijke. „Wie,” zoo heet het +van hem in een der oude liederen,<a class="noteref" id="xd20e5790src" +href="#xd20e5790" name="xd20e5790src">5</a> <span class="corr" id= +"xd20e5793" title="Niet in bron">„</span>heeft aan zon en sterren +den weg gewezen? Wie maakt, dat de maan wast en afneemt? Wie houdt de +aarde en de wolken daarboven terug van den val? Wie (schiep) de wateren +en de boomen? Wie heeft aan den wind en den donder snelheid verbonden? +Welke kunstenaar heeft het licht en de duisternis geschapen, welke +kunstenaar den slaap en de waakzaamheid? Wie morgen, middag en nacht, +die den geest besturen van hem, die de orde (den geregelden +offerdienst) in acht neemt?... Wie schiep in ’s vaders gemoed het +verlangen naar een zoon?”</p> +<p>Ook de mensch wordt genoemd een schepping Gods. „Van den +aanvang af, Mazda! hebt gij ons geschapen door uwen geest als levende, +zelfbewuste en verstandige wezens, hebt gij een lichaam gegeven aan de +ziel, en daden en leeringen, waarop (de mensch) vrijwillig zijn keuze +vestigt.<span class="corr" id="xd20e5798" title= +"Niet in bron">”</span><a class="noteref" id="xd20e5800src" href= +"#xd20e5800" name="xd20e5800src">6</a> <span class="pagenum">[<a id= +"pb249" href="#pb249" name="pb249">249</a>]</span></p> +<p>Alles roept Mazda in ’t leven: hij schept Vohumanō (de +goede gezindheid), de lieflijke Armaiti (de vroomheid) met Khsathra +(het ware rijk).<a class="noteref" id="xd20e5806src" href="#xd20e5806" +name="xd20e5806src">7</a> Geeft hij dezen als goede geniussen aan den +mensch (deze drie worden met nog vier anderen in de Gātha’s +als zijn trawanten voorgesteld), hij zorgt ook voor de dieren. En wel +in de eerste plaats voor de koe. Dit kan ons niet verwonderen, omdat +dit hèt dier van den landbouw is en de godsdienstige hervorming, +waarover wij spreken tevens bedoelde de oude Iraniërs tot vrome, +gezeten, landbouwende huisvaders te maken.</p> +<p>Het oude volksgeloof trouwens eerde reeds de koe. Het wist te +verhalen, dat de eerstgeschapenen op aarde waren een eenig rund en een +menschvormig wezen. Beiden werden echter gedood en uit het menschvormig +wezen kwamen voort de twee eerste menschen, terwijl uit het lichaam van +den gedooden stier een aantal voedings- en geneeskundige planten zich +ontwikkelden. Het zaad van den stier echter werd gezuiverd in de maan +en daaruit kwam voort het eerste runderpaar: vader en moeder der +geheele dierenwereld. De ziel van het gedoode rund, Géus Urva, +ging echter ten hemel.</p> +<p>Deze mythe nu wordt door Zoroaster verder uitgewerkt, in een gesprek +tusschen Géus Urva en hemelsche machten. Daarin klaagt „de +ziel van het rund” over het geweld, waaraan zij ter prooi is. +Géus tasan, de schepper van het runderpaar, vraagt dan aan Asa, +een van Mazda’s trawanten, welke ordeningen deze voor het rund +heeft ingesteld. Het blijkt, dat het nog geen beschermer heeft, geen +meester, die het voedt en verzorgt. En nu wordt Zarathustra +(Zoroaster), als zijn beschermer aangesteld: hij zal, door +Mazda’s geboden te verkondigen, het rund beschermen. Zoo treedt +de groote profeet als beschermer van landbouw en veeteelt op.</p> +<p>Merkwaardig is, dat ook de aarde zelve wordt voorgesteld als een +koe, de gelukbrengende of gaveschenkende, die besproeid moet worden, +wil men haar voor het akkerwerk geschikt maken.</p> +<p>Men ziet, hoe nauw landbouw en godsdienst hier verbonden zijn: de +nauwgezette landbouwer, die goed voor zijn vee is en de aarde naar +eisch bebouwt vervult daardoor tevens een plicht tegenover Mazda.</p> +<p>Wat Mazda zelf voorts betreft, hij wordt evenals Varuna bij de oude +Indiërs<a class="noteref" id="xd20e5819src" href="#xd20e5819" +name="xd20e5819src">8</a> voorgesteld als de Alziende, die niet +<span class="pagenum">[<a id="pb250" href="#pb250" name= +"pb250">250</a>]</span>bedrogen kan worden; de Wachter, wiens oogen +bespeuren niet alleen wat in het openbaar, maar ook wat in het +verborgen beraamd wordt; de Rechter, die weet wat menschen zullen doen +of gedaan hebben. Hem moet de geloovige, de wijze zoowel als de +landbouwer, vragen wat het rechte is, hem „die rechtvaardig +regeerende aan de schepselen de ordeningen des rechts +voorschrijft.”</p> +<p>Mazda is dus is allen deele de groote, eigenlijk de eenige god. Dit +sluit echter niet uit, dat er naast hem—voornamelijk een +zestal—hemelsche trawanten voorkomen. Echter moeten wij hierbij +bedenken: 1<sup>e</sup> dat Mazda altijd als ver verheven boven deze +trawanten wordt voorgesteld, 2<sup>e</sup> dat deze trawanten +nauwelijks als personen, veeleer als verpersoonlijkte deugden worden +voorgesteld.</p> +<p>Wat deze trawanten betreft, in de eerste plaats moet daaronder +genoemd worden Vohumanō = de goede gezindheid. Daarmee wordt +bedoeld, wat wij noemen: den heiligen geest: door zijn daden groeit +Mazda’s heerschappij, de gemeente der vromen draagt zijn +kenteekenen, hij is de hemelsche vertegenwoordiger aller wezens.</p> +<p>Dan volgt Asa = hetgeen voegzaam, passend, vroom is. Deze is +feitelijk, wat wij noemen de goddelijke wereldorde; hij omvat alle +plichten van den mensch in ’t algemeen en in het bizonder die +tegenover de hemelsche machten. Elken dag schept hij de ordeningen van +<a id="xd20e5837" name="xd20e5837"></a>Vohumanō (bij den +eeredienst). Als vertegenwoordiger van den offerdienst (waaraan de +Ariërs zoo groote macht en zegen toekenden) is hij de grootste +vijand der Drukh’s (booze geesten), die zijn stichtingen +vernielen. Een derde hemelgeest, of liever verpersoonlijking, is +Khsathra, het hemelsche, het ideale rijk, waarin is eerbied voor het +volmaakte, vergeving van zonden, de woonplaats der hoogste geesten, het +rijk, waaraan eenmaal de vrome volkomen deel hoopt te hebben, hoewel +Khsatra’s zegeningen ook reeds hier op aarde worden gesmaakt.</p> +<p>Mazda, heet het, schiep Asa door zichzelf, doch Khsatra door +Vohumanō: m. a. w. het ware rijk komt tot stand door den heiligen +geest.</p> +<p>Een vierde trawant is Armaiti = de richtig zorgende, ook wel de +goede aardmoeder genoemd. Zij is de beschermster van den landbouw, de +dochter van Mazda, die met Géus tasan in zijn hemelsche +gemeenschap leefde. Mazda gaf haar de keuze, wie zij wilde beschermen; +zij koos toen: den vromen huisheer, den ijverigen landman. <span class= +"pagenum">[<a id="pb251" href="#pb251" name="pb251">251</a>]</span></p> +<p>Met haar komt de ware heerschappij, die een goede woning verzekert, +den landbouw doet beoefenen en de bloeddorstige vijanden verlamt.</p> +<p>Steeds wordt deze godin nauw met Asa, de ware vroomheid, vereenigd +gedacht; wier schepping en zetel zij heet. M. a. w. vroomheid en +landbouw moeten hand aan hand gaan.</p> +<p>Dan volgen twee machten, eigenlijk komen ze in de Gātha’s +niet als personen, slechts als begrippen voor, die onafscheidelijk zijn +verbonden. Zij zijn Haurvatāt en Ameretāt. De eerste naam +beteekent: volkomen heil, de tweede: onsterfelijkheid. Somtijds heeten +zij de spijzen van Mazda, die hij in zijn rijk aan de vromen schenkt, +nadat hij hun op aarde kracht en duurzaamheid<a id="xd20e5850" name= +"xd20e5850"></a> (de aardsche zegeningen, die aan deze hemelsche +beantwoorden), heeft geschonken.</p> +<p>Eindelijk hebben wij Sraosa, die nog weinig als genius in de +Gātha’s voorkomt, maar gewoonlijk eenvoudig +„gehoorzaamheid” beteekent. Hij wordt voorgesteld als de +middelaar tusschen hemel en aarde, ook heet hij: de weg tot de +godheid.</p> +<p>Men ziet, dat de zooeven genoemde geniussen: Vohumanō, de goede +gezindheid; Asa, de vroomheid, Khsatra, het rijk van den goeden geest, +Armaiti, de richtig zorgende, Haurvatāt, het volkomen welzijn, +Ameretāt, de onsterfelijkheid en Sraosa, de gehoorzaamheid, geen +eigenlijke goden zijn. Hoogstens zijn zij werkingen, openbaringen van +den éénen hoogsten God, Mazda. Feitelijk en praktisch, +zoo zegt Tiele, was het oude Mazdeïsme vereering en erkenning van +éénen God.</p> +<p>De leer van éénen God.—En—zegt de lezer +misschien, de oud-Perzische leer is bekend om zijn dualisme, zijn +aannemen van twee wereldmachten, een goede en een booze: <span class= +"corr" id="xd20e5861" title="Bron: Ahura-Mazda">Ahura Mazda</span> en +Anrō-mainyu. Zeer zeker. Doch vooral van het latere +Mazdeïsme, zooals het zich in een volgende periode ontwikkelde, +geldt dit. Hier in de Gātha’s vinden wij het dualisme nog +slechts onvolkomen. Wel wordt er gesproken van twee geesten, vahyo = +het goede en akem = het slechte, beiden zich uitende in denken, spreken +en handelen. Beiden zijn echter ten slotte aan Mazda, dien men later +met den goeden dezer beide geesten zou vereenzelvigen, ondergeschikt. +Die goede en die booze geest treden met elkander in overleg en +besluiten elk naar zijn welbehagen te scheppen, de een het leven, de +ander het niet-leven.</p> +<p>Het slechtste bestaan zou voor de boozen, de leugenaars, +<span class="pagenum">[<a id="pb252" href="#pb252" name= +"pb252">252</a>]</span>het beste voor den gerechte, den vrome zijn. De +een verkiest nu het kwade te doen, de ander het goede te scheppen en +met den laatste houden het allen, die wenschen Ahura Mazda te +behagen.</p> +<p>Van een duivel tegenover den goeden god: Anrō-mainyu tegenover +Ahura Mazda, wordt hier dus nog niet gesproken. Wel worden booze +machten erkend, die den Algoede bekampen. Doch het slechte heet akem +(niets).</p> +<p>Hier is dus wel dualisme, doch: boven alles en allen staat Mazda, +van wien wordt verzekerd, dat hij de hemelsche kunstenaar is, die licht +en duisternis, slaap en waakzaamheid, morgen, middag en nacht schept. +Later zou dit anders worden: alle zedelijk, maar ook alle natuurlijk +kwaad: d. i. duisternis, slaap, enz. zouden gebracht worden tot het +gebied van Anrō-mainyu, den booze.</p> +<p>Toch: het zou altijd blijven een betrekkelijk dualisme: <span class= +"corr" id="xd20e5875" title= +"Bron: Anrō-mainyus">Anrō-mainyu</span> zou in macht nooit +halen bij Mazda. Evenwel: voor de praktijk lag er in dit dualisme een +groote kracht, het liet geen transactie toe met het kwaad en stelde den +mensch in staat om moedig, hoopvol en fier den strijd, hem opgelegd, te +volstrijden.</p> +<p>Mazda was dus de eenige god.—Doch—onder het Perzische +volk was vrijwel inheemsch de dienst der daēva’s, der oude +goden, die men reeds vroeger, toen men nog met de Indiërs +samenwoonde, vereerde. Die vereering wilde men fnuiken: zij toch stond +de erkenning van Mazda als den volstrekt-Eenigen in den weg. Doch +hoe?</p> +<p>In een der oudste teksten vinden wij deze voorstelling: de +daēva’s werden gesteld voor de keuze tusschen de twee +oorspronkelijke geesten, de goede en de booze, en verklaarden zich voor +den laatste. M. a. w. hier straalt door, dat ook de daēva’s +eenmaal vereerd werden, doch dat zij, als met de meer geestelijke +godsvereering van het Mazdeïsme in strijd, werden ter zijde +gesteld.</p> +<p>Tweeërlei keus was voorgesteld aan de daēva’s, ook +aan den mensch. Hij kon Mazda en diens profeet Zarathustra volgende, +partij kiezen voor den goeden geest, of zich scharen aan de zijde van +Daēva’s en <span class="corr" id="xd20e5884" title= +"Bron: Druhks">Drukhs</span>, de booze machten, waarvan Aēsma een +der voornaamste is.</p> +<p>Doet hij het eerste, dan gaat zijne ziel bij den dood over de smalle +brug Çinvat naar de Garō demāna, de liederenwoning, +waar Mazda met zijn trawanten is, waar dezen zich voeden met de spijs +en drank der onsterfelijken (haurvatāt en ameretāt), +<span class="pagenum">[<a id="pb253" href="#pb253" name= +"pb253">253</a>]</span>waar Mazda der vromen gebeden hoort en verhoort +en waar hen het loon wacht, door Zarathustra van ouds beloofd.</p> +<p>Geheel anders is het lot van hen, die zich met het rijk des boozen +verbinden. Ook zij moeten over die brug Çinvat („de brug +van het verzamelen<span class="corr" id="xd20e5893" title= +"Niet in bron">”</span>), waar dus allen samenkomen, goeden en +boozen. Doch, zij bereiken den hemel niet. Zij storten van de brug af +in den afgrond terneder; sidderend en bevend voor het lot, dat hen als +leugendienaars wacht. Eeuwige ellende en duisternis is hun bereid, een +eindeloos gejammer gaat er op van de verdoemden, die door de booze +geesten met afgrijselijke spijzen worden gevoed.</p> +<p>Zoo heeft er een oordeel plaats, onmiddellijk na den dood. Later +echter komt een eindoordeel, „de voleinding der wereld” +zooals het in de oude teksten heet. Dan vervangt Mazda’s +begeerlijke wereld deze gebrekkige, het hoogste goed wordt het deel +zijner dienaren, het slechte deel krijgen zijn haters dan in alle +volheid.</p> +<p>Hoe nu echter moet men Mazda dienen en het rijk des boozen +weerstaan? Wat zijn de plichten van zijn vereerder? Men moet Mazda +eeren in gedachten, woorden en daden. Daarbij worden dan de gedachten +in verband gebracht met Mazda zelven, de woorden met Sraosa en Khsatra, +de daden met Asa. Vooral op deze laatsten, die de gezindheid nog beter +doen kennen dan de woorden, wordt de nadruk gevestigd. Trouwens het +Mazdeïsme is een godsdienst, die zoover mogelijk er van afstaat om +het heil te zoeken in mystieke bespiegeling en stille +wereldontvluchting. Werkzaamheid is hier het wachtwoord. Door eigen +inspanning moet men zijn levensonderhoud zoeken, ijverig de aarde +bebouwen en door bevordering van het gezeten leven Mazda’s gebied +uitbreiden.</p> +<p>Mazda’s gebied: de dorre, onbebouwde wildernis toch behoort +tot het terrein van de booze geesten. Maar waar de landbouw komt, daar +komt ook Mazda’s rijk. IJverig zorgen voor den vrome en voor de +aarde: onder het beeld van een heilige koe voorgesteld, worden in +éénen adem als de plichten van den godsdienstigen mensch +genoemd. Men moet dus Mazda’s dienaar zijn, niet slechts door +offers en gebeden, niet slechts door betrachting van reinheid naar +lichaam en ziel en door heilig houden van het gewijde vuur: zijn +openbaring, maar ook door de aarde te bebouwen, leven en vruchtbaarheid +rondom zich te scheppen.</p> +<p>Licht begrijpt men, dat hier aan geen voorkeur voor het ongehuwde +leven valt te denken: integendeel, het huwelijk <span class= +"pagenum">[<a id="pb254" href="#pb254" name="pb254">254</a>]</span>is +een godsdienstige plicht, het zonder echtgenoot zijn een ramp voor de +vrouw. Vele kinderen zijn een van de grootste zegeningen des hemels. In +vele opzichten worden wij hier herinnerd aan de wettelijke +voorschriften des Ouden Testaments. Evenmin als daar is ook hier plaats +voor zachtheid jegens den vijand. Integendeel: het is plichtmatig het +rijk des boozen en dus ook zijn dienaars ter neder te werpen. Den +leugendienaar, zoo heet het, „onderwijze men met het +zwaard.” Hem te sparen is zondig; doet men dat, zoo gaat men zelf +op weg naar de woningen des boozen.</p> +<p>Wat den eeredienst betreft: daarin nam het „roode, heete +vuur” van Mazda, dat heilig gehouden moest worden, de eerste +plaats in. Ook bracht men offeranden: deze bestonden vooral uit +vleesch, voorts uit een offerkoek, die Haurvatāt en een drank, die +Ameretāt vertegenwoordigde. Gewijde spreuken werden daarbij +gesproken, offerzangen aangeheven. Daarmee was de priester belast, de +priester, die van Mazda diens welbehagen leerde.</p> +<p>Zoo ongeveer was het oude Mazdeïsme, een eenvoudige, practische +godsdienst. Straks zal het zich in sommige opzichten vervormen. Het +zal, in het practische leven optredend, genoodzaakt zijn, veel van den +ouden volksgodsdienst weer op te nemen, doch ook: het besef +Mazda’s medestrijder te zijn, zal straks meer ethisch, meer +verheven worden opgevat. En scherper dan te voren, zal het dualisme aan +het licht treden, <span class="corr" id="xd20e5911" title= +"Bron: Ahurmazda">Ahura Mazda</span> en Anrō-mainyu komen +tegenover elkaar te staan, beiden als hoofden van een machtig rijk: +toch blijft Mazda de machtigste.</p> +</div> +</div> +<div id="ch6.3" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">III. Het Mazdeïsme volgens het jongere +Avesta.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">We leerden den ouden godsdienst van Zarathustra kennen +in zijn eenvoudigheid; wij hebben ons echter niet voor te stellen, dat +hij in dien vorm een volksgodsdienst werd. Wanneer verheven denkbeelden +zich in ruimer kring verbreiden en daar in aanraking komen met allerlei +bekrompene, oud-ingewortelde opvattingen, dan kan het niet anders, of +zij boeten in den strijd om ’t bestaan iets van hun zuiverheid +in. Zoo nu is het ook hier gegaan.</p> +<p>De minder ontwikkelden waren gehecht aan den dienst van +verschillende goden, oud-Arische goden, die eigenlijk bij het Parzisme +niet behoorden: welnu—er was geen andere weg, dan dezen onder de +hemelgeesten en medestrijders van Ahura Mazda op te nemen. Zij waren +gehecht aan godsdienstige <span class="pagenum">[<a id="pb255" href= +"#pb255" name="pb255">255</a>]</span>gebruiken, oorspronkelijk aan +’t Parzisme vreemd: men kon niet anders, dan ze met een +<span class="corr" id="xd20e5923" title= +"Bron: Zarathustischen">Zarathustrischen</span> ijk voorzien, in het +nieuwe geloof opnemen. Anders kon de nieuwe godsdienst niet komen tot +het hart des volks. Het Christendom heeft immers niet anders gedaan? +Aldus was de ontwikkeling, of wilt ge, verbastering, der +oorspronkelijke leer. We willen haar op enkele punten beschouwen. We +merken daarbij op, dat ook wat wij thans gaan geven nog een zeer ouden +godsdienst ons voorstelt, zoo zelfs dat het Parzisme, zooals dat onder +de Achaemeniden (Cyrus en diens opvolgers, alzoo circa 535–325) +was, als een latere ontwikkeling ook van deze opvatting moet worden +beschouwd.</p> +<p>Ahura Mazda leerden wij volgens de Gātha’s kennen als den +hoogsten der goden, den schepper van ’t heelal. Dat bleef hij ook +nu. Alleen worden Vohumanō en de andere geniussen, die wij reeds +leerden kennen, als hem ter zijde staande,<a class="noteref" id= +"xd20e5928src" href="#xd20e5928" name="xd20e5928src">9</a> meer als +personen opgevat, dan vroeger het geval was. De meesten hunner gelden +thans als een soort aartsengelen, die met Ahura Mazda te zamen de zeven +<span class="corr" id="xd20e5931" title= +"Bron: Amesa Spenta’s">Amesa-Spenta’s</span> worden genoemd +en de schoonste eerenamen dragen,<a class="noteref" id="xd20e5934src" +href="#xd20e5934" name="xd20e5934src">10</a> terwijl dan een gansch +heirleger minder hooge geesten, de Yazata’s (vereeringswaardigen) +onder hen staan.</p> +<p>Toch is het besef, dat zij ten slotte slechts eigenschappen van den +eenigen Mazda zijn, niet geheel te loor gegaan. Immers het heet dat +deze zeven één zijn in zin en in woord en daad, +één ook met Ahura Mazda, hun aller leermeester. Zij lezen +in elkaars binnenste en peinzen allen over weldenken, welspreken en +weldoen en over Garō demāna: den hemel. M.a.w. men erkent de +<span class="corr" id="xd20e5939" title= +"Bron: éenheid">éénheid</span> in de veelheid, zij +zijn openbaringen van de hooge wijsheid Gods, in welke deze gestalte +verkrijgt. Langzamerhand echter treedt het persoonlijke meer op den +voorgrond: ’t zijn hemelgeesten, en zoo worden ook de vrouwelijke +Haurvatāt en Ameretāt als mannelijke wezens voorgesteld.</p> +<p>Sommigen van hen veranderen ook eenigszins van karakter, zoo worden +b.v. de zooeven genoemde Haurvatāt en Ameretāt ook de +stillers van honger en dorst, Armaiti wordt de beschermgeest der aarde. +Ook de vereering van Sraosa, den middelaar tusschen de hemelwezens en +den mensch,<a class="noteref" id="xd20e5944src" href="#xd20e5944" name= +"xd20e5944src">11</a> komt thans in hooge <span class="pagenum">[<a id= +"pb256" href="#pb256" name="pb256">256</a>]</span>eere. Hij wordt +voorgesteld, niet slechts als een hemelsch priester, maar ook als een +heilsprofeet, die de wet van Mazda over de aarde verbreidt en die +zorgt, dat de onsterfelijke weldoeners, de <span class="corr" id= +"xd20e5949" title= +"Bron: Amesa spenta’s">Amesa-spenta’s</span>, hun invloed +door de wereld doen gelden. Sraosa toch doorloopt met zijn vierspan +hemelsche paarden, enkel licht zonder schaduw, driemaal daags en +driemaal ’s nachts de menschenwereld. Zijn wapen is het +wonderbare, heilzame, kracht gevende gebed Ahuna vairya.<a class= +"noteref" id="xd20e5952src" href="#xd20e5952" name= +"xd20e5952src">12</a></p> +<p>Waar men hem gastvrij ontvangt, daar kan geen onheil, leed of +verderf het huis treffen. Geen booze geest kan hem weerstaan, niemand +hunner vreest hij, doch allen sidderen voor zijn macht. Veilig kunnen +rusten de vervolgde vromen, want zijn oog luikt geen slaap, hij staat +met opgeheven zwaard, ook te middernacht.</p> +<p>Geen wonder dat hem het volksgeloof den waakzamen haan als heilige +vogel toekende.</p> +<p>Niet alleen echter de Amesa-spenta’s en Sraosa worden thans +meer persoonlijk voorgesteld, neen, er komen ook nieuwe yazata’s +bij, die men voorheen slechts als begrippen kende. Zoo is er b.v. een +bepaald gebed tot Rasnu, de rechtvaardigste rechtvaardigheid, waarin +deze wordt voorgesteld als wonende in alle deelen van het heelal, van +de zeven werelddeelen af tot in het ongeschapen licht en de hemelsche +paradijzen toe. Zijn wet is de waarheid. De eed is bij hem boven alles +heilig. Hij houdt met Mithra, den lichtgeest, en Sraosa, de wacht bij +Çinvat, de brug naar den hemel.</p> +<p>Ook het hemellicht—reeds voor Zarathustra’s hervorming +in Perzië vereerd—wordt thans hoog in aanzien gesteld onder +den naam hvarena.</p> +<p>Het is nu echter niet meer zooals voorheen, alleen het natuurlijke +hemellicht, de glorie, die te middernacht begint neer te dalen naar der +sterrensfeer en zoo door een heiligen geest aan het licht voor +zonsopgang, den dageraad, wordt gebracht, om aldus den menschen het +gezicht te geven en straks naar den Allerhoogste weder te keeren, neen, +’t is nu vooral ook het goddelijk licht, dat den menschelijken +geest verheldert, zoodat de mensch anderen kan leiden, wonderbare +werken volbrengen en zich heerschappij kan verwerven. Eenmaal +<span class="pagenum">[<a id="pb257" href="#pb257" name= +"pb257">257</a>]</span>zelfs zal het—bij de voleinding der +wereld—de vernieuwing van alle dingen en de opstanding der +heiligen bewerken.</p> +<p>Dit licht was reeds het deel der oude heilsprofeten van <span class= +"corr" id="xd20e5970" title= +"Bron: vóor">vóór</span> Zarathustra, onder +anderen van Yima (de Indische Yama), doch het valt ook ten deel aan de +profeten, die later zullen komen. Ten slotte wordt het ten eigendom aan +den Heiland (Saōsyant), die in de toekomst de vernieuwing der +wereld tot stand zal brengen. Hvarena is dus, wat wij zouden noemen: de +hoogere verlichting. Wij merken hier tevens op, dat door deze leer van +het hvarena op eigenaardige wijze uitgesproken wordt, wat wij verstaan +onder de continuïteit der goddelijke openbaringen: het wordt hier +duidelijk gemaakt, dat het Mazdeïsme niet van gisteren is. Ook +erkent men op treffende wijze, dat de volle goddelijke verlichting +alleen aan den Verhevene zelf toekomt. Men hoore de volgende mythe:</p> +<p>Twee wedijverende geesten, Spenta en Anrō mainyu: de goede en +de booze geest,<a class="noteref" id="xd20e5975src" href="#xd20e5975" +name="xd20e5975src">13</a> pogen zich meester te maken van het hvarena. +De eerste bezigt daartoe Atar, den vuurgod, de ander den draak Azhi +dahāka. Nu eens is de een voor, dan de ander. Echter ontsnapt aan +beiden de onbereikbare heerlijkheid: de watergod Apām +napāt<a class="noteref" id="xd20e5978src" href="#xd20e5978" name= +"xd20e5978src">14</a> verbergt haar in de diepte der mythische zee. Ook +deze Atar—de god van het huiselijk vuur, het haardvuur—werd +veel gediend. Hij, die het morgen- en middagmaal voor de vromen kookt, +maakt op hun offeranden aanspraak. Hij vraagt voedsel bij elk der drie +nachtwaken: hout, baresmatwijgen en granaattwijgen: zij maken het reine +vuur welriekend en wijden het. Doch ook bepaalde offergaven worden hem +gebracht. Naast hem worden nog andere, oud-Arische vuurgoden vereerd: +Apām napāt, het vuur in de hemelsche wateren, m. a. w. de +bliksem, die ze bevrucht. (Als zoodanig waarschijnlijk heet hij ook, +„de vrouwenheer”.) en Nairyō-Sanha, eveneens tevens +een vruchtbaarheidsgod.</p> +<p>Ook Anahita, de groote godin der wateren, wordt in hooge eere +gehouden. Zij wordt voorgesteld als beheerscheres van een hemelstroom: +<span class="corr" id="xd20e5986" title= +"Bron: alléen">alléén</span> zoo groot als alle +wateren, die op aarde vloeien, met duizend meren en duizend kanalen, +waarvan een reeds genoeg zou zijn om de gansche aarde te <span class= +"pagenum">[<a id="pb258" href="#pb258" name= +"pb258">258</a>]</span>overstroomen. In elk dier kanalen heeft zij een +schoon paleis met een welriekende legerstede. Haar vierspan bestiert +zij zelve: wind, regen, wolken en rijp zijn hare rossen: zij zendt op +Mazda’s bevel regen, sneeuw, hagel en rijp op aarde neer.</p> +<p>Rijk zijn de zegeningen, die zij schenkt van uit haar hoogen hemel. +Van den hemelberg daalt zij neer, als de vrome haar aanroept. Als +hemelsch rein water zuivert zij het zaad der mannen en de baarmoeder +der vrouwen, bevordert de goede geboorten, reinigt de melk en bewerkt +alzoo de vermeerdering der kudden en van alle rijkdommen. Afgeschilderd +wordt zij als eene schoone maagd, hoog en krachtig van gestalte, met +blanke gevulde armen en zwellenden boezem, in prachtig uit bevervellen +saamgesteld gewaad, een gouden kroon op het hoofd.</p> +<p>Waarschijnlijk was deze Anahita een Oud-Semietische godin, wier +dienst in West-Azië met ontuchtige praktijken gepaard ging, welke +echter het Parzisme verre van hare vereering wist te houden. Zoo zien +wij hoe het Parzisme, waar het op het volk beslag ging leggen, oude, +meestal Arische, soms ook Semietische goden en godinnen in zich opnam, +doch hen in overeenstemming wist te brengen met zijn eigen stelsel.</p> +<p>Dit was ook het geval met de zon, de maan en de sterren. Ook deze +werden door den ouden volksgodsdienst geëerd: door het +oorspronkelijk Parzisme ter zijde gesteld, doch later opgenomen en in +het nieuwe stelsel ingevoegd. Daarbij worden dan echter zon en maan +eenigszins gedegradeerd: zelfstandige machten kunnen zij natuurlijk ook +niet meer zijn: Ahura Mazda doet de maan wassen en afnemen. Zoodra de +maan zich vertoont, grijpen de Amesa-spenta’s den glans en +verdeelen dien over de aarde.</p> +<p>Die aan de zon, de schitterende met de snelle paarden offert, hij +brengt eigenlijk zijne vereering aan Mazda, aan de <span class="corr" +id="xd20e5999" title= +"Bron: Amesa spenta’s">Amesa-spenta’s</span> en zijn eigen +ziel en hij verheugt alle yazata’s:<a class="noteref" id= +"xd20e6002src" href="#xd20e6002" name="xd20e6002src">15</a> want indien +de zon, die macht des lichts, niet opging: zouden zij dan in staat zijn +de booze machten der duisternis, de <span class="corr" id="xd20e6005" +title="Bron: daēv’as">daēva’s</span> te +weerstaan?</p> +<p>Wat de sterren betreft—de planeten vereerde men niet, dat +waren in de oogen der Perzen vijandige machten. Doch wel de vaste +sterren: die deze bestrijden. En onder hen vooral Tistrya, een ouden +volksgod, die men met de ster Sirius vereenzelvigde.</p> +<p>Deze Sirius is het, die na de verschroeiende hitte van den +<span class="pagenum">[<a id="pb259" href="#pb259" name= +"pb259">259</a>]</span>zomer den weldadigen regen doet neerdalen. In +een mythe van het Avesta treedt hij geheel als natuurgod op. Eerst als +een vijftienjarig jongeling<a class="noteref" id="xd20e6014src" href= +"#xd20e6014" name="xd20e6014src">16</a>, gelijk aan den eersten mensch, +groot, sterk en helder van oogen, daarna als een stier met gouden +horens, eindelijk als een wit paard met gele ooren en een gouden +voorhoofd. In die laatste gestalte strijdt hij tegen den daēva +Apaosa (veranderd in een zwart bont paard), dien hij ten laatste +overwint. Dan brengt hij Vourukasa, de hemelzee met de wijde oevers, in +beweging, zoodat het water naar alle zijden stroomt en op de aarde +neerdaalt.</p> +<p>M. a. w. Tistrya was oorspronkelijk de hooge hemelgod, die de door +booze machten vastgehouden wateren bevrijdt. In drie jaargetijden voert +hij heerschappij: in de lente is hij een krachtig jongeling, in den +zomer de bevruchtende stier, in den herfst het witte paard, dat het +donkere zwerk bekampt en overwint.</p> +<p>Dezen god kon men in het dorre Perzië allerminst missen. Hij +moest wel worden opgenomen in den nieuwen godsdienst: zouden niet de +vromen het uitblijven van den regen toeschrijven aan het verzuim om den +machtigen Tistrya vereering te brengen? Zoo wordt dan ook in het Avesta +op zijne vereering aangedrongen, doch tevens uitdrukkelijk bepaald dat +roovers, boeleersters en ongeloovigen verre van zijn dienst moeten +blijven.</p> +<p>Ook wordt hij, hoe hoog verheven ook als heer van de sterren, toch +aan Mazda ondergeschikt gemaakt en eene eigenaardige kleur aan zijne +vereering gegeven, in overeenstemming met het Perzische geloof.</p> +<p>Ook de dienst der oude godin Asi, meestal nu met Asa verbonden, +herleefde wederom. Geen wonder: zij gold als de godin die de +vruchtbaarheid verleent. Daarom zijn allen, die den bijslaap niet of +niet meer kunnen uitoefenen van hare vereering uitgesloten. Eveneens +ontuchtigen, of die de vrucht afdrijven. En—de grootste zonde in +hare oogen, is dat men de jonge meisjes lang ongehuwd laat of tot den +ongehuwden staat veroordeelt. Het moest immers geen moeite kosten den +dienst van zulk eene godin te doen herleven in een godsdienst, die wars +van ascese en ongehuwden staat, het eerbaar huiselijk, gezeten leven op +prijs stelt? Onder de goden, in het <span class="corr" id="xd20e6026" +title="Bron: Zarathustisch">Zarathustrisch</span> systeem opgenomen, +mogen wij vooral Haoma, <span class="pagenum">[<a id="pb260" href= +"#pb260" name="pb260">260</a>]</span>Hom, zooals hij soms ook genoemd +wordt, niet vergeten. Wij ontmoetten dien god der onsterfelijkheid +reeds vroeger in Indië<a class="noteref" id="xd20e6031src" href= +"#xd20e6031" name="xd20e6031src">17</a> en met verwondering zien we hem +ook hier wederom verschijnen. Zeer waarschijnlijk is zijn vereering +eerst opgekomen in zuid-oost Iran, het gedeelte aan Indië +grenzende.</p> +<p>Dat hij oorspronkelijk niet in het Mazdeïsme thuisbehoort, +blijkt uit de volgende mythe. Zarathustra, zoo heet het, reinigt, onder +het zingen der Gātha’s, het vuuraltaar. Daar verschijnt een +verheven gestalte, waarin de profeet een goddelijk lichtwezen herkent. +Wie hij is, weet hij echter niet. Haoma maakt zich bekend en deelt hem +mede dat hij altoos vereerd is door de vromen van den voortijd, wien +tot loon voor die vereering zulke groote zonen werden geschonken. Ook +de vader van den profeet noemt hij onder zijn vereerders: hem werd de +groote Zarathustra geboren. Dan verklaart deze zich bereid de +voorvaderen te volgen en zingt een loflied, Haoma ter eere. In de +voorstelling van deze godheid is veel onzekers; nu eens is hij de +onsterfelijkheidsplant zelve, die het Haomasap levert, dan weer een +hemelsche personificatie daarvan. De zaak is denkelijk deze: als men in +den zaligen roes verkeerde, welke door het Haomasap werd gewekt, +gevoelde men zijn kracht als verdubbeld en erkende daarin de werking +van een machtigen geest. Die geest was de god Haoma. Later werd hem nog +meer macht toegekend: hij werd de Levensgever in ruimeren zin. Ook +drenkt hij de goden en bevochtigt de aarde.</p> +<p>De haomaplant is door de goden geschapen en over de aarde verbreid, +haar wonderkracht geeft een zalige bedwelming, die geen twist, noch +nijd veroorzaakt.</p> +<p>Werd alzoo Haoma een god van beteekenis, niet minder was dit met den +Oost-Arischen lichtgod Mithra het geval. Deze god vertegenwoordigt +oorspronkelijk den lichthemel bij dag en nacht. Nooit slaapt hij, alles +aanschouwt hij van uit zijn wachttoren. Met zijn knots +gewapend—want hij is een krijgsgod—gaat hij rond om alles +op te merken, wat er op aarde voorvalt. Met gestrengheid bestrijdt hij +de leugen; een ever met ijzeren klauwen en tanden gaat hem vooraf, de +vijanden vernietigend. Zijn toorn is vreeselijk, wee, die den eed, aan +dezen gestrenge gedaan, verbreekt. Mazda zelf, zoo heet het, heeft hem +geschapen, hem al zijn wonderbare krachten <span class= +"pagenum">[<a id="pb261" href="#pb261" name="pb261">261</a>]</span>en +zijn tienduizend oogen gegeven en hem alzoo tot den waakzamen +beschermer der wereld aangesteld.</p> +<p>Behalve deze oude volksgoden, opgenomen onder de yazata’s, de +vereerenswaardige geesten, spelen in het Parzisme ook een soort +beschermgeesten, de Fravasi’s een vrij belangrijke rol. Zij zijn +het, die—ongeveer als de beschermengelen van het Roomsch +Catholiek geloof—de menschen terzijde staan. Elk persoon, elke +veldheer of koning, ieder huis en dorp heeft zijn beschermgeest. Doch +ook zijn er myriaden van Fravasi’s, die de wacht houden over het +gesternte, vooral over den grooten beer, die als hoofd der noordelijke +sterren het dichtst bij de woningen der daēva’s staat. +Wederom anderen waken over het zaad van Zarathustra, dat volgens de +Parzische legende in een meer wordt bewaard en waaruit eenmaal badende +jonkvrouwen van een wereldheiland en zijn beide voorloopers zullen +zwanger worden. Somtijds ook worden de fravasi’s voorgesteld als +eigenlijk de zielen der geloovigen, die voortleven na den dood: +oorspronkelijk werden deze echter daarvan onderscheiden.</p> +<p>Zoo zien wij dus aan de zijde van Ahura Mazda een heirleger van +hoogere en lagere hemelwezens, die met hem het rijk des boozen +bestrijden, machten bij wie de mensch hulp en bescherming kan zoeken en +die hij overal op zijn levensweg ontmoet. Daartegenover echter staat +een gansche wereld van booze geesten, met Anrō mainyu aan het +hoofd. Deze staat geenszins met Mazda op ééne lijn, al is +hij een machtig wederpartijder. Alwetend is hij noch almachtig. Mazda +zelf kende hij niet, voor hij, bij een poging om in den hemel door te +dringen, door diens licht werd verblind. Ook de toekomst kent hij niet, +voordat Mazda hem deze heeft onthuld: eenmaal zal hij al zijn macht +verliezen, zijn schepselen vernietigd zien en zelf in het niet +zinken.</p> +<p>Anrō mainyu siddert en beeft, hij en zijn dienaren, als de +groote profeet, met het Godswoord gewapend, geboren is. Als hij dat +verneemt, roept hij zijn getrouwen samen bij den ingang der hel en +deelt hun mede dat de heilige Zarathustra, de geesel der +daēva’s, de aartsvijand der druja’s, is geboren, en +dat het rijk van verderf, leugen en valschheid met den ondergang wordt +bedreigd. Hij weet niet, hoe dezen profeet te dooden. Later beproeft +hij het, als de profeet tot rijperen leeftijd gekomen, zijn goddelijke +roeping wil gaan vervullen. Hij zendt een boozen geest op hem af, doch +deze vindt hem bezig het heilig gebed, het Ahuna vairya, aan te heffen +en de Mazdayasnische <span class="pagenum">[<a id="pb262" href="#pb262" +name="pb262">262</a>]</span>geloofsbelijdenis op te zeggen. +Daartegenover vermag de booze geest niets en teleurgesteld keert hij +tot zijnen meester terug en verklaart dat de heerlijkheid van Mazda te +groot is, dan dat de dood macht over hem zou hebben. Nog andere +pogingen worden in ’t werk gesteld, doch Zarathustra, sterk met +zijn heilig offergereedschap, met Haoma en de woorden van Mazda, geeft +den strijd niet op, doch geeft te kennen, dat hij liever zou te niet +gaan dan het geloof afzweren.</p> +<p>Zoo wordt hier het rijk des boozen in zijn machteloosheid geschetst. +Eveneens ook elders: de booze kan wel de scheppingen van Mazda +vernielen; de landen, door hem voor zijn aanbidders bestemd +onbewoonbaar te maken, vermag hij niet; al wat hij kan, is ze door zijn +tegenscheppingen eenigszins te bederven. Soms schijnt de heer des +hemels in verlegenheid, doch hij heeft goede machten onder zich, +waartegen de vijand niets vermag.</p> +<p>Op aarde en voor den mensch is echter de macht van den booze zeer +geducht. Met alle natuurlijk en zedelijk kwaad staat deze hem tegen. +Onder zijn helpers is de drukhs Nasus, de demon des bederfs, die uit +het noorden komt aanvliegen en zich op het lijk van den gestorvene zet. +Deze werkt samen met den doodsdemon, den beenderenbreker, dien men zich +in vogelgestalte voorstelde. Ook staan aan Anrō <span class="corr" +id="xd20e6057" title="Bron: mainyus">mainyu</span> ter zijde: +Aēsma<span class="corr" id="xd20e6060" title= +"Niet in bron">,</span> de nijd, Ahōmanō, de slechte +gezindheid, Tauru, de pijniger, Indra, Sauru (= +Çarva-Çiva) enz., de beide laatste, zoo men ziet Indische +goden. Eveneens helpen hem de Pairika’s, de schoone jonkvrouwen +van het verboden genot. Een van haar poogt met haar bedwelmend +sluimerlied de geheele wereld weer te doen inslapen, zoodra de heilige +vogel van Sraosa, Parōdars, de haan, de wereld heeft wakker +gemaakt. Ook heeft men een pairika, die de genius der afgoderij zou +kunnen heeten. Verder de druja’s, die de menschen tot +vleeschelijke gemeenschap verleiden, en met wie men gemeenschap pleegt, +indien men, zij het onwillekeurig, zichzelf bevlekt. Dan al de +daēva’s, die verblijf houden in het onderaardsche rijk van +den booze, „de duistere duisternis, uit duisternis +gesproten.” Tegen al deze machten, door Anrō mainyu, den +moordenaar, den duizenddooder, zooals hij menigmaal genoemd wordt, +aangevoerd, heeft de mensch nu te strijden. Offers, +reinigingsplechtigheden, heilige gebeden zijn zijne wapenen.</p> +<p>De mensch heeft er tegen te strijden, zeide ik. Daarop wijst ook de +plaats, welke hij inneemt in de wereld. Hij staat tusschen beide +machten, de goede en de booze in. Boven <span class="pagenum">[<a id= +"pb263" href="#pb263" name="pb263">263</a>]</span>hem toch welft zich +de hemel, de woning des lichts, onder hem is de diepte der duisternis, +hijzelf is in het rijk van Vayu<a class="noteref" id="xd20e6067src" +href="#xd20e6067" name="xd20e6067src">18</a>, in den dampkring. De +aarde waarop de mensch woont, is in zeven karsvare’s (kringen) +verdeeld. De middelste daarvan is de door de menschheid bewoonde aarde, +zij is tevens de schitterendste. Men weet, dat ook de Indiërs en +de oude Babyloniërs zulk een in zeven deelen verdeelde aarde +kennen, de Indiërs spreken van de zeven dvipa’s. Wat de +voorstelling omtrent het heelal betreft, de oude Perzen kenden twee +wereldoceanen: den een in de diepte, Puita, den stinkenden d. i. den +aardschen oceaan, waarin het water uit de hemelzee gereinigd wordt en +die met hare zoute, onreine wateren onder de gansche aarde doorloopt, +den anderen, Vourakasa, den hemelschen oceaan daarboven, waaruit +Anahita, Tistrya en de Fravasi’s de hemelwateren uitstorten over +de aarde. Voorts nemen zij aan, dat een wereldstroom de gansche aarde +omgeeft.</p> +<p>Boven de hemelzee is de onzichtbare lichthemel, waar de verheven +geesten en Mazda wonen. In ’t midden daarvan staat de hemelboom, +waar de planten van alle soorten groeien, welker zaden Mazda laat +neerdalen in den regen om koren voor den mensch en gras voor het nuttig +vee te doen groeien. Somtijds zet zich op dien boom de arend Saēna +neer, die, als hij zich neerzet, duizend takken doet afvallen, welke +weer aangroeien, zoodra hij wegvliegt. Ook kennen de oude Perzen een +hemelschen berg, een godenberg met twee spitsen. Daar zijn der goden +paleizen. In den morgen worden deze bergen door de zon overschreden en +ook de zielen, die ten hemel varen komen hier langs. De hoogste spits +van dit gebergte is de Taēra, het middelpunt der wereld, +waaromheen zon, maan en sterren draaien.</p> +<p>Men ziet: zuiver mythologische opvattingen. Toch daarnaast staat +weer veel verhevens. Zoo worden de oneindige tijd, het eeuwige licht en +de oorspronkelijke duisternis, alsmede de wereld van Asa, als eeuwig +gedacht. Waarom? Omdat zij boven Mazda zouden staan? Neen, maar omdat +Mazda van eeuwigheid is en dus ook zijn rijk, zijn geestelijke +wereldorde, zijn lichtsfeer van eeuwigheid bestaat, evenals de +oorspronkelijke duisternis, het tegenbeeld dier <span class="corr" id= +"xd20e6075" title="Bron: lichtssfeer">lichtsfeer</span>. Al het andere, +zegt het Avesta, mensch en dier en plant, ook de Yazata’s, heeft +Ahura Mazda geschapen. <span class="pagenum">[<a id="pb264" href= +"#pb264" name="pb264">264</a>]</span></p> +<p>Wat die schepping betreft, de voorstellingen der oude Perzen hebben +eenige overeenkomst met het scheppingsverhaal van Genesis I.</p> +<p>Ook de Perzen toch spreken van zes scheppingsdagen, waaraan zij zes +jaarlijksche feesten, oorspronkelijk landbouwfeesten, hebben gewijd. +Wat de volgorde betreft, zij is deze: eerst brengt Mazda een hemelsche +schepping tot stand door<a class="noteref" id="xd20e6083src" href= +"#xd20e6083" name="xd20e6083src">19</a> het uitspreken van het heilige +woord, Ahuna Vairya, daarna de aardsche: het uitspansel, de wateren, de +planten, het vee, de menschen.</p> +<p>We zien dus ook hier weer, dat het oude Parzisme geen zuiver +dualisme is. Mazda staat boven alles: onder hem staan zijn dienaren: +amesa-spenta’s, yazata’s enz., doch ten slotte ook de +vijandige geest met diens rijk, dat op den duur tegen het zijne niets +vermag en welks bestrijding de taak van den vrome is. Zoowel door +landbouw als door een godgewijd leven: beiden toch vloeien ineen, moet +deze daartegenover pal staan. De strijd tegen natuurlijk en zedelijk +kwaad is zijn levenstaak.</p> +<p>Voert hij dien strijd met volharding, dan vindt hij heil in dit, +zoowel als in een volgend leven. Bij den dood toch wordt des menschen +lot beslist. Voor de slechten volgt de diepste ellende, de vromen +ontvangen, voor wat zij hier hebben opgeofferd<a class="noteref" id= +"xd20e6090src" href="#xd20e6090" name="xd20e6090src">20</a>, +hiernamaals eeuwig loon.<a id="xd20e6093" name="xd20e6093"></a></p> +<p>In een der plaatsen uit de Zend-Avesta wordt dit aldus voorgesteld: +als de mensch gestorven is, strijden de ellendige daēva’s om +zijn bezit: drie nachten lang. Aan het eind van den derden nacht, als +Mithra den top van den godenberg heeft bereikt en de zon opgaat, is de +strijd beslist.</p> +<p>De booze daēvadienaars worden meegenomen door den daēva +Vizaresa (den wegsleeper). Doch de andere zielen gaan op het goede pad. +Bij de brug Çinvat komen de vromen en smeeken om hun deel, voor +wat zij hier moesten prijsgeven.</p> +<p>Een sterke, sierlijke jonge vrouw verschijnt, een kroon op het +hoofd, met de honden, die de dooden geleiden. Zij voert de zielen over +de brug Çinvat en steunt hen. Zoo komen zij in den hemel, waar +Mazda met zijn heiligen is.</p> +<p>Vohumanō rijst van zijn gouden troon en vraagt: „Hoe zijt +gij hier tot ons gekomen van de vergankelijke tot de onvergankelijke +wereld?” <span class="pagenum">[<a id="pb265" href="#pb265" name= +"pb265">265</a>]</span></p> +<p>Dit gedeelte behoort tot de oudste teksten; later wist men van de +brug Çinvat te vertellen, dat deze zoo smal was als een +scheermes voor de slechten, zoodat deze er afvallen. Hier wordt zij nog +uitsluitend: als een brug der goden, door de vromen betreden. Ook weten +latere schrijvers van verschillende hemelen, ten slotte zelfs van een +soort vagevuur, te gewagen.</p> +<p>De boozen gaan alzoo naar de plaats des verderfs, de dienaars van +Mazda naar den hemel. Hoe echter dacht men over de toekomst der aarde +en die der op haar wonende menschheid? Een oude voorstelling is deze: +Aan het einde van de twaalf duizendjarige perioden der +wereldgeschiedenis zal Mazda, door de Amesa-Spenta’s geholpen, de +wereld herscheppen.</p> +<p>Dan zullen de menschen niet meer verouderen of sterven, maar eeuwig +leven en bloeien. De dooden zullen opstaan, zielen en lichamen worden +vereenigd en de levenden gaan tot de onsterfelijkheid in, de wereld +wordt herschapen naar den wil van Mazda in de ordeningen van Asa. Alle +booze machten worden ten onder gebracht en vernietigd en de oorsprong +van alle kwaad, Anrō mainyu, trekt zich in wanhoop terug.</p> +<p>Deze groote gebeurtenis der tweede schepping wordt reeds door de +drie voorafgaande wereldeeuwen (van 1000 jaren elk) voorbereid. Elk van +deze drie tijdperken heeft zijn Saosyant (heiland, Messias). Deze drie +Messiassen, waarvan de laatste de grootste, de eigenlijke +wereldvernieuwer is, worden geboren uit het zaad van den grooten +profeet Zarathustra, sinds eeuwen bewaard in het meer Kasaya, welk zaad +drie jonge maagden, in het meer badend, in zich opnemen. De eerste +verlosser heet: de groeiende gerechtigheid, de tweede: de groeiende +aanbidding, de derde: de belichaamde gerechtigheid.</p> +<p>De laatste heiland aanschouwt met zijn verstandigen zegenenden blik +de wereld en dit reeds is genoeg om haar onsterfelijk te maken. De +vromen zijn zijne helpers: zij die, steeds goed in denken, spreken, +handelen en gelooven, nooit hun woord hebben gebroken. Voor hen te +zamen neemt de demon Aēsma de vlucht. Dan nemen ook de hemellingen +deel aan den strijd. Asa beslist den slag door de Drukhs: de moeder van +alle kwaad, de duistere bij uitnemendheid, te dooden. Wel valt Akem +manō, de booze gezindheid, nog aan, doch Vohumanō verslaat +hem, de waarheid overwint de leugen en Haurvatāt en Ameretāt +maken aan honger en dorst voor immer een einde. Anrō mainyu moet, +zoo wij reeds vermeldden, zich machteloos terugtrekken. Over zijn +verder lot zwijgen de oude teksten. <span class="pagenum">[<a id= +"pb266" href="#pb266" name="pb266">266</a>]</span>Wel schijnt er ook op +den bodem dezer oude voorstellingen reeds de gedachte te liggen, in +later dagen nog meer opzettelijk uitgewerkt, dat ten slotte allen gered +worden, omdat allen worden geheiligd.</p> +<p>We hebben gezien, wie de oude Perzen boven zich zagen, als +bondgenooten in den goeden strijd; welke hun tegenstanders waren en wat +voor lot zij verwachtten van de toekomst.</p> +<p>Ons rest nu nog op hun godsdienstig-zedelijk leven zelf onzen blik +te vestigen. Achtereenvolgens bespreken wij daartoe: de geestelijkheid, +den eeredienst en de zedewet.</p> +<p>Wat de eerste betreft, evenals in andere godsdiensten golden ook +hier de priesters als de voornaamsten, de eersten in stand. Zij werden +meest atharvans, vuurpriesters genoemd en hunne voornaamste +werkzaamheden waren: het brengen van offers, vooral van het haoma offer +en het voeden en vereeren van het heilige vuur. Ook waren er onder hen, +naar het schijnt, verschillende klassen.</p> +<p>Het komt mij onnoodig voor, om op al die eigenaardigheden van +priesterschap en eeredienst uitvoerig in te gaan. Een enkele opmerking +moge volstaan over het haoma-offer en den vuurdienst.</p> +<p>Wat dat eerste betreft, het had ten doel het leven op te wekken en +te versterken, allereerst bij den offeraar zelf, voorts ook bij de +geheele natuur, waarbij deze laatste zinnebeeldig werd voorgesteld door +de baresman (gewijde twijgen) en de wateren. Daarom had de heilige +handeling hierbij, ook met het oog op dit tweeledig doel, tweemaal +plaats en mocht de offeraar bij die tweede handeling eerst van het +haoma drinken, als de daarbij behoorende afdeeling uit de heilige +boeken geheel was opgezegd. Alles wat bij dit offer te pas kwam, had +betrekking op het levensonderhoud, zooals: het wijwater, de melk, het +vleesch, de granaatvrucht, de offerkoekjes. Den offeraar geeft het +genot van den onsterfelijkheidsdrank deel aan het hemelsche leven, doch +ook heeft het een geheimzinnige uitwerking op de natuur en de +hemelmachten. De maaltijd bij het offer was oorspronkelijk een +gemeenschappelijk maal, waarbij men uitdrukkelijk werd gewaarschuwd +toch niet onwaardig de gewijde spijzen, de myazda of offerkoekjes, te +eten. De goden werden, volgens hun rangorde, Mazda en de <span class= +"corr" id="xd20e6127" title= +"Bron: Amesa Spenta’s">Amesa-Spenta’s</span> vooraan, +uitgenoodigd bij het offer tegenwoordig te zijn.</p> +<p>Hoe hoog echter het Haoma-offer werd gesteld, toch waren de oude +atharvans in de eerste plaats vuurpriesters. Het vuur <span class= +"pagenum">[<a id="pb267" href="#pb267" name= +"pb267">267</a>]</span>achtten zij hoog, het is immers het +levensbeginsel van het gansche heelal, het leeft in mensch en dier en +plant,<a class="noteref" id="xd20e6134src" href="#xd20e6134" name= +"xd20e6134src">21</a> het daalt in den bliksem op aarde neer, het +brandt in Mazda’s hemel voor zijn aangezicht, het is zijn zoon, +tevens zijn geest. Heilig was dus het vuur, ook dat van den huiselijken +haard, doch heilig bovenal het zoogenaamde Bahrām vuur: het +hemelsche vuur onder de menschen, dat door hout en reukwerk zorgvuldig +werd onderhouden en dat men slechts naderen mocht, als men met den +heiligen gordel was bekleed. Geen adem mocht het verontreinigen, het te +blusschen was doodzonde. Onderhouden moest het worden door allen, in de +eerste nachtwaak door den huisheer, in de tweede door den veldarbeider, +in de derde roept het vuur Sraosa, opdat zijn haan Parōdars de +menschen wekke, want wie dan de eerste is om het heilige vuur te +verzorgen, hij gaat het eerst ten hemel in. Aan dit heilige vuur moet +men andere vuren reinigen. De zorg voor dit altaar des heiligen vuurs +was niet te vergeefs. Atar, de vuurgod, gaf rijken zegen: waar zijn +vlammen waaien, zijn geuren stroomen, worden duizenden +daēva’s gedood.</p> +<p>De zorg voor het heilige vuur heeft ten allen tijde de aandacht +getrokken der buiten het Parzisme staanden: vandaar dat men dikwijls +ten onrechte van vuuraanbidders spreekt.</p> +<p>In later dagen ging het met het Parzisme als met andere +godsdiensten; de magie, het geloof aan tooverinvloeden, kwam hoe langer +hoe meer het terrein van den godsdienst binnen, en zoo had ook het +offeren—<span class="corr" id="xd20e6142" title= +"Bron: ’tzelfde">’t zelfde</span> had trouwens in +Indië plaats<a class="noteref" id="xd20e6145src" href="#xd20e6145" +name="xd20e6145src">22</a>—minder ten doel in de nabijheid der +hemelwezens te komen en hun zegen te verwerven, dan wel macht te +verkrijgen over de geesten der duisternis en die af te weren. Zoo +ontaardde de eerst zoo verheven godsdienst.</p> +<p>De wederom toegelaten oude volksgoden hadden daartoe aanleiding +gegeven, met hen kwam het oude, bekrompen bijgeloof weer terug.</p> +<p>Doch, wij overschrijden reeds het bestek, waarbinnen wij ons thans +bewegen: wij willen ten slotte en dit is voor ons niet het minder +belangrijke, nog een blik werpen op de wet, de religieuze zedewet van +het Parzisme.</p> +<p>Gewoonlijk heet deze: Daēna, dat nu eens door +„wet”, dan <span class="pagenum">[<a id="pb268" href= +"#pb268" name="pb268">268</a>]</span>weer door „godsdienst” +kan vertaald worden. Aan haar wordt groote kracht toegekend: zij neemt +de zonden weg, doch niet door vergeving maar door bestrijding, zij +wischt bij den vrome slechte gedachten, woorden en daden weg, gelijk de +sterke zuidenwind in den dampkring.</p> +<p>Wij merkten reeds op, dat de Zarathustrische godsdienst tevens een +sociale hervorming was.</p> +<p>Dit nu komt ook hier uit. Tegenover het aan Mazda gewijd, gezeten +leven van den landbouwer, staat het <span class="corr" id="xd20e6160" +title="Bron: nomaden leven">nomadenleven</span> van den +daēvadienaar.</p> +<p>Gelijk de bebouwde aarde het terrein is van Mazda, zoo is de woeste +wildernis dat van zijn tegenstander.</p> +<p>De aarde te bebouwen is volgens deze wetten een der voornaamste +plichten. De aarde, zoo heet het, is als eene jonge maagd, die een man +verlangt en, met den geliefde vereenigd, een zoon baart. Zoo ook geeft +de aarde overvloed, aan wien haar vlijtig bebouwt (bevrucht<span class= +"corr" id="xd20e6167" title="Bron: .)">).</span> Graan zaaien is de wet +betrachten. Waar de volle halmen zich verheffen, daar verdwijnen de +daēva’s.</p> +<p>De landbouw is de vereering der heilige moeder-aarde. Drie plaatsen +zijn alzoo het heiligst: waar de vrome zijn huis en erf heeft met het +heilige vuur, waar hij het meeste koren, voeder en vruchtboomen doet +groeien en dorre plaatsen besproeit, en: waar het meeste vee geboren +wordt.</p> +<p>De meest onreine plaatsen zijn: de ingang der hel, waar de +daēva’s vergaderen, de plaatsen waar lijken zijn of holen +van aan Anrō mainyu toebehoorende dieren, zooals slangen, enz. +Lijken op te graven en holen van Anrō mainyu te vernielen zijn dus +voor den Mazda dienaar heilige plichten.</p> +<p>Van ascese wil men niets weten: om te doen wat Asa voorschrijft zijn +noodig welgevoede, krachtige mannen. Een spreuk (mathra), die men van +buiten moest leeren zegt: <span class="corr" id="xd20e6176" title= +"Niet in bron">„</span>Hij die niet eet, heeft geen kracht voor +het Asa, geen kracht tot den akkerbouw, geen kracht om zonen te +telen.” Daarmee komt overeen wat het Zend-Avesta voorschrijft, +dat men vóór den bijslaap een gebed doe. Zoo stond men +lijnrecht tegenover de ascese. Ook vrijwillige armoede, bedelend +rondzwerven en zelfkastijding worden veroordeeld. „Bij +ons”, zoo heet het in een later geschrift, „is het houden +van vasten dit, dat wij vasten van zondigen met onze oogen en tongen, +onze ooren en handen en voeten—datgene wat in andere godsdiensten +vasten is door niet te eten, is in onzen godsdienst vasten door geen +zonden te bedrijven.” <span class="pagenum">[<a id="pb269" href= +"#pb269" name="pb269">269</a>]</span></p> +<p>Op ijverigen arbeid en vroeg opstaan wordt de nadruk gelegd: +Parōdars, de haan, is de heilige vogel van Sraosa. Doch niet +minder op eerlijkheid, trouw en waarheid, terwijl ook de kuischheid in +hooge eere stond. Ook mededeelzaamheid wordt als plicht gesteld: de +stem van den arme, dien men ongetroost wegzendt, klinkt als een luide +aanklacht door ’t gansch heelal en bereikt den troon des +Alwijzen.</p> +<p>Wat de eerlijkheid betreft: eigenaardig heet het in een der teksten +dat wie zijn schuld niet afdoet een dief is, die roof pleegt aan zijn +schuldeischer. Ook wordt aangedrongen op het nakomen zijner contracten: +zelfs de nabestaanden zijn daarvoor solidair aansprakelijk.</p> +<p>Ontucht wordt met strenge straffen bedreigd. Afdrijving der vrucht +en kindermoord zijn hier ten strengste verboden. Een vader is, men ziet +dat op dit punt de Perzen ons vooruit waren, verplicht de ongehuwde +moeder te onderhouden en voor het kind tot diens zevende jaar te +zorgen. De ontuchtige vrouw is vogelvrij: de ontucht is Anrō +mainyu’s geliefde dochter.</p> +<p>Wat betreft de zoogenaamde verwanten-huwelijken (tusschen broeder en +zuster, ouders en kinderen), later zijn deze bloedschendige +verbintenissen wèl door de Magiërs aangeprezen, doch in het +Avesta vinden wij dit niet. Waarschijnlijk zijn zij ontstaan uit de +begeerte, om het ras zuiver en onvermengd te houden.</p> +<p>Reinheid eischte de Mazdayasnische wet echter niet slechts op +zedelijk, ook op natuurlijk gebied. Daartoe rekende men allereerst den +plicht om aarde, water en vuur rein te houden: de drie heilige +elementen van Mazda. Vandaar dat de oude Perzen hun dooden niet +verbrandden, dat zou het vuur verontreinigen, noch hen begroeven, dat +zou de aarde ontheiligen, maar ze neerlegden op een soort +torens<a class="noteref" id="xd20e6191src" href="#xd20e6191" name= +"xd20e6191src">23</a>, waar ze door roofvogels konden worden verteerd. +De alleroudste wijze van lijkbezorging was echter deze, dat men het +lijk ergens neerlegde op zijn eigen kussen of doodslaken, fel beschenen +door de zon.</p> +<p>Een lijk begraven is een groote zonde, verbranden echter nog grooter +kwaad; wie dàt iemand ziet doen, is volgens de wet verplicht den +overtreder te dooden.</p> +<p>Een veld waar een lijk van een mensch of een hond heeft <span class= +"pagenum">[<a id="pb270" href="#pb270" name= +"pb270">270</a>]</span>gelegen, mag in geen geval bezaaid worden, +voordat het is gereinigd. Een begraven lijk moet althans binnen +’t jaar opgegraven worden, wie er twee jaar mee wacht, begaat een +onvergeeflijke zonde.</p> +<p>Tegenover de dierenwereld nemen de Parzisten een geheel andere +houding aan, dan b.v. de volgelingen van Boeddha. Terwijl toch dezen +het leven in alle schepselen heilig achten, is het hier plicht om de +aan Mazda gewijde dieren te beschermen, maar de scheppingen van +Anrō mainyu uit te roeien.</p> +<p>Was het dooden der eerste verboden, toch maakte men uitzondering +voor dieren, die den mensch tot spijze dienden en bij de offers aan +sommige yazata’s werden ook paarden, kameelen, runderen en +kleinvee geslacht.</p> +<p>Waarom nu sommige dieren heilig, andere onrein werden geacht, is +vaak moeilijk na te gaan. Het nut besliste zeker menigmaal, doch niet +altijd. Heilig zijn boven alles de koe en de hond. Zoo ook de egel en +de otter; den laatste hield men voor een soort hond. Ook de kat en de +uil, de vogel van Vohumanō, zijn heilig als bestrijders van het +ongedierte, dat het graan opeet: de muizen. Eveneens de gier, de +bekende straatreiniger van het Oosten.</p> +<p>Onrein zijn: slangen, ratten, muizen, mieren, padden, kikvorschen, +deze moeten worden gedood.</p> +<p>De Perzen schenen, wat de onreinheid betreft, den stelregel +toegedaan: „het bederf van het beste is het slechtste.” +Immers juist de overblijfselen van een mensch en een hond, en onder +menschelijke overblijfsels vooral dat van een priester waren ten +zeerste onrein. Zooveel mogelijk moest men zich daarvoor wachten. +Verontreiniging was echter, bij de lijkbezorging, niet steeds te +vermijden. Water, aarde, doch vooral de urine der koe, waren de gewone +zuiveringsmiddelen. Wie b.v. een lijk had aangeraakt, moest een vrij +omslachtige reiniging ondergaan, waarbij de priesters met besprengingen +en gebeden dienst moesten doen.</p> +<p>Zoo was reinheid een strenge eisch, doch om al het ritueele werd het +innerlijke niet vergeten.</p> +<p>„Reinig u zelf, o gerechte, klinkt het ons tegen; dit toch is +in de stoffelijke wereld voor ieder de reiniging van deze zijn eigen +persoonlijkheid, o gerechte, dat hij haar reinige door goede gedachten, +woorden en daden.”</p> +<p>Wat nu de straffen aangaat, door de wet voor de overtreders bepaald, +meestal waren zij niet gestreng. Slechts op groote onreinheden, grove +ontucht en ketterij stond de doodstraf, <span class="pagenum">[<a id= +"pb271" href="#pb271" name="pb271">271</a>]</span>overigens waren het +lijfstraffen, die den overtreder hier bedreigde; later werden deze door +geldboeten vervangen.</p> +<p>Men had echter ook geestelijke straffen, waarbij men in meerdere of +mindere mate van de gemeenschap der vromen was uitgesloten. Een der +grootste straffen was: de verbanning uit der menschen gedachtenis, +waarbij men dus werd dood verklaard. De allerzwaarste die: waarbij men +van de godsdienstige gemeenschap werd uitgesloten en onder smaad en +gejouw werd weggejaagd. Toch, ook dan nog kon men zich genade +verwerven: als men namelijk een der felst gehate overtreders +doodde.</p> +<p>We hebben hiermede ons overzicht van het oude Mazdeïsme ten +einde gebracht en het leeren kennen, als een bij uitstek praktischen, +verstaanbaren godsdienst: althans in zijn hoofdtrekken. We weten +ook—straks komen wij daarop terug—dat deze godsdienst ook +nu nog hier en daar in Perzië zelf, maar vooral onder de naar +voor-Indië uitgewekenen, de zoogenaamde Parsi’s, voortleeft. +Doch, minder gemakkelijk is nog de vraag: waar en wanneer is deze +godsdienst eigenlijk geldig geweest? Daarover is onder de geleerden +veel verschil, waarop wij hier niet kunnen ingaan. We volstaan met als +ons gevoelen mee te deelen dat de Zarathustrische godsdienst, nagenoeg +zooals wij dien uit het jongere Avesta leerden kennen, de heerschende +godsdienst is geweest onder Cyrus (558–529 v. C.) en zijne +opvolgers, de zoogenaamde Achaemeniden. Aan hun rijk maakte Alexander +de Groote (336–323) een einde en tevens schijnt hij tegen het +Mazdeïsme en zijn gewijde boeken te hebben gewoed. Het gevolg is +geweest dat deze godsdienst in diep verval geraakte, al bleef hij in +enkele landstreken vrij zuiver bewaard. Later echter kwam er een tijd +van herleving en wel onder de Sassaniden, welk vorstenhuis vanaf 226 n. +C. regeerde, totdat de Islam zich ook in Perzië vertoonde en +Mohammed Zarathustra verdrong, toen in 651 het rijk der Sassaniden +bezweek.</p> +<p>Toch bleven er eenige weinige getrouwen tot op dezen dag; vooral +werden de Parzische instellingen en leeringen trouw bewaard door naar +Indië uitgewekenen, de zoogenaamde Parsi’s, welke laatsten +zelfs trachten hun ouden godsdienst in diens oorspronkelijke zuiverheid +te herstellen. Naar het mij voorkomt is dit verschijnsel belangrijk +genoeg, om er nog een oogenblik bij stil te staan en ook aan dit +nieuwe, herstelde Parzisme nog een enkele bladzijde te wijden. +<span class="pagenum">[<a id="pb272" href="#pb272" name= +"pb272">272</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch6.4" class="div2 section"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main"><span class="corr" id="xd20e6228" title= +"Bron: III">IV</span>. Het „hervormde” Mazdeïsme der +tegenwoordige Parsi’s.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wij vermeldden reeds, dat er in oude dagen, aan hun +godsdienst getrouwe Perzen naar Indië uitweken. Gastvrij werden +zij daar ontvangen, alleen hun wapens moesten zij afleggen, hun +kleeding veranderen en geen koeien meer dooden. Daar, in Indië, +vergaten zij hun taal, ook al konden zij nog een enkel gebed in de oude +taal uitspreken en werden hun ook in het maatschappelijk leven allerlei +gewoonten eigen, aan de Hindoes, later ook aan de Mohammedanen +ontleend. Toch: twee punten van hun oud geloof hielden zij vast: er was +maar één God, en: een man mocht slechts huwen met +ééne vrouw. Ook bleven zij hun heilige boeken +bewaren.</p> +<p>Het Engelsch bewind gaf hun meer vrijheid en deed de kracht van het +energieke volk, (de flinkste kooplieden van Bombay zijn allen bijna +Parsi’s) ontwaken. Verder werden zij nog meer wakker geschud uit +hun verdooving door de werkzaamheid van Christenzendelingen. Toen er +enkelen van hen voor het Christendom waren gewonnen, begrepen de +anderen, dat zij—wilde hun godsdienst en gemeente bestaan +blijven—wat meer voor de godsdienstige opleiding hunner kinderen +moesten doen, dan hen enkele spreuken en gebeden uit het Zend-Avesta te +laten leeren in de oorspronkelijke taal, welke zij niet begrepen. De +vrucht dezer beweging was de uitgave van een Parzischen catechismus, +onder den titel:</p> +<p>„Eenige vragen en antwoorden om de kinderen van de heilige +Zarathustrische gemeente bekend te maken met den Mazdeïstischen +godsdienst. Gesprek tusschen een Zarathustrischen meester en zijn +leerling.”</p> +<p>We halen uit dit werkje een gedeelte aan, vooral om er uit te doen +zien, hoe de Parsi’s hierin trachten terug te keeren tot het +oude, zuivere geloof, toen het nog niet door den invloed der schare was +verbasterd.</p> +<p>„Waarin gelooven wij, leden der Zarathustrische +gemeente?”</p> +<p>„Wij gelooven slechts in één God, en in niemand +behalve in Hem.”</p> +<p>„Wie is die ééne God?”</p> +<p>„De God, die de hemelen, de aarde, de engelen, de sterren, de +zon, de maan, het vuur, het water (of de vier elementen) en alles, wat +in de twee werelden is „schiep”. In dien God gelooven wij, +Hem dienen wij en vereeren wij, Hem roepen wij aan.”</p> +<p>„Gelooven wij niet in eenig ander God?” <span class= +"pagenum">[<a id="pb273" href="#pb273" name="pb273">273</a>]</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6251" title= +"Niet in bron">„</span>Wie in eenig ander God gelooft, is een +ongeloovige; hij zal de straffen der hel ondergaan.<span class="corr" +id="xd20e6254" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6259" title= +"Niet in bron">„</span>Welke gedaante heeft onze God?<span class= +"corr" id="xd20e6262" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6266" title= +"Niet in bron">„</span>Onze God heeft geen gelaat of vorm, kleur +noch gestalte, noch een bepaalde woonplaats.<span class="corr" id= +"xd20e6269" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6273" title= +"Niet in bron">„</span>Niemand is aan Hem gelijk. Hij is zoo +heerlijk, dat wij Hem niet kunnen beschrijven of beoordeelen, noch Hem +begrijpen.<span class="corr" id="xd20e6276" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6280" title= +"Niet in bron">„</span>Is daar eenig ding, dat God niet kan +scheppen?<span class="corr" id="xd20e6283" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6287" title= +"Niet in bron">„</span>Ja, daar is één ding, dat +God zelf niet kan scheppen.<span class="corr" id="xd20e6290" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6294" title= +"Niet in bron">„</span>Wat dat is, moet gij mij +uitleggen.<span class="corr" id="xd20e6297" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6301" title= +"Niet in bron">„</span>God is de Schepper aller dingen, maar +indien Hij iets zou willen scheppen, dat Hem gelijk ware, Hij zou het +niet vermogen. God kan geen ander scheppen, Hem zelf +gelijk.<span class="corr" id="xd20e6304" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6308" title= +"Niet in bron">„</span>Hoeveel namen zijn er voor +God?<span class="corr" id="xd20e6311" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6315" title= +"Niet in bron">„</span>Men zegt, dat er duizend en +één zijn, doch daarvan zijn er nog honderd en +één overgebleven.<span class="corr" id="xd20e6318" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6322" title= +"Niet in bron">„</span>Waarom zijn daar zoovele namen van +God?<span class="corr" id="xd20e6325" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6329" title= +"Niet in bron">„</span>De namen van God, die zijn natuur +weergeven, zijn twee: Yazdan (almachtig) en Pauk (heilig). Ook wordt +Hij genoemd Hormuzd (de hoogste der geesten), Dádár (die +gerechtigheid geeft), Purvurdegar (voorziener), Purvurtur (beschermer). +Door deze namen prijzen wij Hem. Er zijn ook vele andere namen, die +Zijn goede daden beschrijven.<span class="corr" id="xd20e6332" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6337" title= +"Niet in bron">„</span>Wat is onze godsdienst?<span class="corr" +id="xd20e6340" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6344" title= +"Niet in bron">„</span>Onze godsdienst is: Dienst van +God.<span class="corr" id="xd20e6347" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6351" title= +"Niet in bron">„</span>Sedert wanneer ontvingen wij onzen +godsdienst?<span class="corr" id="xd20e6354" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6358" title= +"Niet in bron">„</span>Gods ware profeet—de waarachtige +Zurthost (Zoroaster) Asphantamān Anoshirwān—bracht ons +van Godswege het ware geloof.<span class="corr" id="xd20e6361" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6365" title= +"Niet in bron">„</span>Waarheen moet ik het aangezicht wenden, +als ik den heiligen Hormuzd vereer?<span class="corr" id="xd20e6368" +title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6372" title= +"Niet in bron">„</span>Wij behooren den heiligen rechtvaardigen +Hormuzd te vereeren, met ons aangezicht gewend naar een zijner +scheppingen van licht, heerlijkheid en verhevenheid.<span class="corr" +id="xd20e6375" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6379" title= +"Niet in bron">„</span>Welke zijn deze voorwerpen?<span class= +"corr" id="xd20e6382" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6386" title= +"Niet in bron">„</span>Deze zijn de zon, de maan, de sterren, het +vuur, het water en andere heerlijke dingen. Naar deze zijne scheppingen +wenden wij ons gelaat, en beschouwen die als ons +„kibleh”<a class="noteref" id="xd20e6389src" href= +"#xd20e6389" name="xd20e6389src">24</a> omdat <span class= +"pagenum">[<a id="pb274" href="#pb274" name="pb274">274</a>]</span>God +in haar een klein deel zijner heerlijkheid heeft neergelegd en zij +daarom in de schepping meer verheven zijn en geschikt om ons +„kibleh” te wezen.<span class="corr" id="xd20e6394" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6398" title= +"Niet in bron">„</span>Welke godsdienst heerschte er in +Perzië vóór den tijd van Zurthost?<span class="corr" +id="xd20e6401" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6405" title= +"Niet in bron">„</span>De koningen en het volk waren dienaars van +God, doch zij hadden, evenals de Hindoe’s, beelden van de +planeten en afgodsbeelden in hun tempels.<span class="corr" id= +"xd20e6408" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6412" title= +"Niet in bron">„</span>Welke geboden heeft God ons gegeven door +zijnen profeet, den verheven Zurthost?<span class="corr" id="xd20e6415" +title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6420" title= +"Niet in bron">„</span>Vele geboden, doch ik geef u het +voornaamste, dat gij u altijd moet herinneren en waardoor gij u moet +laten leiden:</p> +<p><span class="corr" id="xd20e6424" title= +"Niet in bron">„</span>God als Eén te erkennen. Den +profeet, den verheven Zurthost als zijn waren profeet te eeren. Zijn +godsdienst en het Avesta, door hem gebracht, als ontwijfelbaar waar aan +te nemen. Te gelooven in de goedheid van God. Geen der geboden van den +Mazdeïstischen godsdienst ongehoorzaam te zijn. Booze daden +vermijden, goede daden verrichten, vijfmaal ’s daags bidden. Te +gelooven in vergelding en gerechtigheid op den vierden dag na den +dood.<a class="noteref" id="xd20e6427src" href="#xd20e6427" name= +"xd20e6427src">25</a> Op den hemel te hopen en de hel te vreezen. +Zonder twijfel te gelooven in den dag der algemeene vernietiging en +reiniging (van alle zielen, die lijden). Altijd te bedenken, dat God +doet, wat Hij wil en zal doen, wat Hij wil. Eenig lichtend voorwerp aan +te zien als wij God aanbidden.<span class="corr" id="xd20e6430" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6434" title= +"Niet in bron">„</span>Als wij eenige zonde begaan, zal onze +profeet ons dan behouden?<span class="corr" id="xd20e6437" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6441" title= +"Niet in bron">„</span>Nooit moeten wij, volgens ons geloof, +eenige zonde begaan: onze profeet, onze gids in het rechte spoor, heeft +ons uitdrukkelijk gezegd: „gij zult ontvangen, naar wat gij +doet.” Onze daden beslissen over onzen terugkeer in de andere +wereld. Als gij deugdzame en vrome daden verricht, zal de hemel uwe +vergelding zijn. Als gij zondigt en slechte dingen doet, zult gij in de +hel worden gestraft. Daar is niemand dan God, die u kan redden van de +gevolgen uwer zonden. Als iemand een zonde begaat, in het geloof dat +hij door iemand zal worden gered, zoo zullen, zoowel hij, die hem +(hierin) bedriegelijk voorgaat, als de bedrogene veroordeeld zijn tot +op den dag van de voleinding der wereld.<span class="corr" id= +"xd20e6444" title="Niet in bron">”</span> <span class= +"pagenum">[<a id="pb275" href="#pb275" name="pb275">275</a>]</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6449" title= +"Niet in bron">„</span>Welke zijn de dingen, waardoor een mensch +gezegend en beweldadigd wordt?<span class="corr" id="xd20e6452" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6456" title= +"Niet in bron">„</span>Door deugdzame daden te doen, mild te +geven, voorkomend en need’rig te zijn, zachte woorden te spreken, +anderen het goede toe te wenschen, een rein hart te hebben, kennis te +verkrijgen, de waarheid te spreken, den toorn te onderdrukken, geduldig +te zijn en zichzelf te beheerschen, vriendelijk te zijn, schaamte te +gevoelen, behoorlijken eerbied te toonen voor oud en jong, godsdienstig +te zijn, uw ouders en leermeesters te eeren. Alle deze deugden zijn de +vrienden van goede, de vijanden van slechte menschen.<span class="corr" +id="xd20e6459" title="Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6463" title= +"Niet in bron">„</span>Door welke dingen gaat een mensch verloren +en wordt hij verlaagd?<span class="corr" id="xd20e6466" title= +"Niet in bron">”</span></p> +<p><span class="corr" id="xd20e6470" title= +"Niet in bron">„</span>Door onwaarheid spreken, stelen, dobbelen, +met booze begeerten eene vrouw aanzien, verraad plegen, misleiden, boos +zijn, anderen kwaad toe wenschen, trotsch zijn, spotten, lui zijn, +kwaadspreken, gierig zijn, oneerbiedig zijn, onbeschaamd, oploopend +zijn, nemen wat eens anders eigendom is, wraakzuchtig, onzindelijk, +hardnekkig, afgunstig zijn, iemand leed berokkenen, bijgeloovig zijn en +tegenover anderen booze en vijandige daden plegen.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e6474" title= +"Niet in bron">„</span>Dit zijn de vrienden van den slechte, de +vijanden van den deugdzame.”</p> +<p>Deze catechismus was de eerste poging om godsdienstig onderricht aan +de jeugd te geven. Ook werden de oude, gewijde boeken in de Gujarati +taal overgezet, doch: deze vertaling was te letterlijk en daardoor +onverstaanbaar.</p> +<p>Daarop stichtte in 1849 Dabadhaï Naoroja, (een van de +voormannen van het nieuw Parzisme, waaraan ik deze mededeelingen +ontleen), ten einde meer invloed uit te oefenen, met andere jonge +mannen scholen voor meisjes. Zij noemden zich: „Letterkundige en +Wetenschappelijke Studentenvereniging.” Deze Dabadhaï +Naoroja kwam toen juist van de academie. Hij en zijne vrienden gaven +’s morgens en ’s avonds les en hadden eerst niet weinig +tegen de vooroordeelen van de meerderheid van hun volk te strijden. +Doch, zij hielden vol; aanzienlijke jongelieden kwamen hen helpen en de +scholen kwamen tot gevestigden stand.</p> +<p>Ook hield men lezingen en stichtte men een Parzistisch weekblad. In +1851 werd eene vereeniging gesticht, met den straks genoemden +Dabadhaï Naoroja als secretaris, die ten doel had het +Mazdeïstische geloof van Hindoesche en Mohammedaansche +toevoegselen te zuiveren en, door nauwgezette studie <span class= +"pagenum">[<a id="pb276" href="#pb276" name="pb276">276</a>]</span>der +gewijde boeken, tot zijn oorspronkelijke zuiverheid terug te brengen. +Deze vereeniging heette „Rahanumai Mazdiashná<span class= +"corr" id="xd20e6486" title="Niet in bron">”</span> (gids voor de +vereerders van éénen God).</p> +<p>Er was tegen deze vereeniging een groote vijandschap: zelfs werd een +tegenvereeniging opgericht, die echter spoedig bezweek. Waar het echter +gold met Hindoesche en Mohammedaansche ceremoniën te breken, daar +was er groote tegenstand bij de vrouwen, zusters en moeders: die toch +immers in het huisgezin den toon aangeven. De meisjesschool evenwel had +ook in dezen groot succes. Daar leerden deze meisjes immers dit alles +als vooroordeel of bijgeloof kennen. Zij kwamen daardoor van zelf in +verzet. „Neen, moeder,” zeiden zij, de kleine schouders +ophalend, „dat is ons geloof niet, dat is niet goed, dat is +bijgeloovig.” En—de moeder luisterde naar het kind, als zij +naar man of broeder niet wilde hooren.</p> +<p>Sedert dien tijd zijn twee geslachten voorbij gegaan. Die kinderen +zijn nu zelf moeders en zij zetten de aangevangen hervorming voort.</p> +<p>Ook nog een andere belangrijke schrede tot hervorming werd ongeveer +1853 gedaan. Men weet, dat het oude Parzisme de vrouwen volstrekt niet +achterstelde. Evenwel, onder vreemden invloed was er ongelijkheid +gekomen: de vrouwen werden weinig geteld. De straks genoemde leider en +anderen gingen nu familiesamenkomsten houden en maaltijden, waarbij ook +de vrouwelijke leden der familie tegenwoordig waren. Inderdaad hielp +dit. Trouwens men kon zich ook beroepen op de volgende woorden van +Zarathustra, in de Zend Avesta aangehaald:</p> +<p>„O gij bruiden en bruidegoms, mannen en vrouwen, ik zeg u deze +woorden: Leeft in éénen geest; doet te zamen uw +godsdienstige plichten in zuiverheid van gedachte, leeft met elkaar in +waarheid en door deze dingen zult gij zeker gelukkig worden.”</p> +<p>Ook het hebben van meer dan eene vrouw, welk misbruik hier en daar +was ingeslopen en wel in dezen vorm, dat men zijne vrouw wegzond om +eene andere te nemen, liet men niet onbestreden. Men wist, met eenige +moeite, een wet te verkrijgen, waarbij de Parsi’s in dezen met +dezelfde straffen werden bedreigd als de Engelsche onderdanen.</p> +<p>Ook tegen de, volgens Indische zede gebruikelijke, ook onder de +Parsi’s ingeslopen kinderhuwelijken trad men op. En wel met +zooveel succes, dat ze thans onder hen voornamelijk in Bombay, bijna +niet meer voorkomen.</p> +<p>Zoo kwam er dus onder de Parsi’s meer belangstelling in +<span class="pagenum">[<a id="pb277" href="#pb277" name= +"pb277">277</a>]</span>hun oude geloof. Evenwel, men bleef geenszins +bij de letter daarvan hangen.</p> +<p>Onder den invloed van „Rahanumai”, de straks genoemde +vereeniging, kwam men er toe, die oude geschriften meer opzettelijk te +onderzoeken. Dit leidde tot de volgende resultaten:<a class="noteref" +id="xd20e6507src" href="#xd20e6507" name="xd20e6507src">26</a></p> +<p>Vele boeken, tot nu toe voor kanoniek gehouden, waren dit niet. Met +uitzondering van de Gātha’s gaven de oude boeken niet weer +de woorden van Zarathustra, noch van zijne leerlingen. Verder: de +godsdienst van Zarathustra werd uit een radicale hervorming geboren: +tegenover het <span class="corr" id="xd20e6518" title= +"Bron: polytheisme">polytheïsme</span> predikte deze den dienst +van den grooten, verhevenen God als het begin en einde van den waren +godsdienst. Hij alleen was de gever van alles. De oude goden en geesten +verwierp de profeet, om zich alleen tot God te richten. „U en u +alleen”, sprak hij, „ziet het oog mijner ziel.” Het +monotheïsme van Zarathustra was ondubbelzinnig, eveneens zijne +leer van maar eene vrouw te huwen.</p> +<p>De tegenwoordig Parsi studenten houden vol dat, de boeken van het +Avesta (behalve de Gātha’s) door priesters zijn saamgevoegd, +die na den dood van Zarathustra de oude geesten weer in eere +herstelden, zij het ook in ondergeschikte positie: die geesten, welke +men onderstelde over het water, het vuur, de aarde en alle groote +scheppingen der natuur te regeeren. Ook maakten die priesters, zoo +leeren zij, een ritueel en ceremoniën, die voor hen het meest +voordeelig waren. Voorts maakten al de aanroepingen van verschillende +geesten geen deel uit van den godsdienst van Zarathustra.</p> +<p>Zij—de tegenwoordige beoefenaars der gewijde Perzische +letterkunde—oordeelen dat de Parsi’s moeten terugkeeren tot +den oorspronkelijken geestelijken, eenvoudigen, zuiveren godsdienst der +eerste tijden—en dat uit Zarathustra’s woorden volgt, dat +slechts de eeuwige beginselen van de regeering van éénen +God, zuiverheid in gedachten, woorden en werken voor altijd bindend +zijn. Alle gewoonten, ritueel en ceremoniën, aangenomen volgens +tijdsomstandigheden, plaats en beschaving, kunnen veranderd worden, +naardat de stoffelijke en geestelijke behoeften der gemeenschap dit +eischen.</p> +<p>Daarop leggen de tegenwoordige leiders dan ook den vollen +<span class="pagenum">[<a id="pb278" href="#pb278" name= +"pb278">278</a>]</span>nadruk. Blijven zij dat doen, dan kan zeker de +betrekkelijk kleine kring van Parsi’s in Indië, 84,000 op +254 <span class="corr" id="xd20e6530" title= +"Bron: milioen">millioen</span>, als zij waarlijk strijdt voor +waarheid, gerechtigheid en deugd toch een in menig opzicht heilzamen +invloed uitoefenen.</p> +<p>En ook voor ons westerlingen—vaak zoo ver van natuur en +waarheid verwijderd—kan het niet anders dan gunstig werken om met +den verhevenen, en toch practischen godsdienst van Zarathustra kennis +te maken.</p> +<p>Trouwens, de oude Perzen behooren ook tot onze geestelijke +voorouders: hun leer van den duivel en de opstanding, van het +wereldgericht en de reiniging der boozen, heeft door het Jodendom heen +tot in het Christelijk denken zich een plaats verworven. Steeds +klaarder komt dit door de nieuwere onderzoekingen aan het licht.</p> +<p>Doch hierop leggen wij nu niet den nadruk. Het leven des menschen +een strijd tegen het booze, waarin God hem ter zijde staat, een strijd, +die goede vruchten moet en zal dragen, het ware leven geen sombere +ascese, maar ijverig arbeiden in de maatschappij: geen dwaze verachting +van de wereld der zinnen, maar heiliging van al het aardsche in den +geest der gerechtigheid—zie, dat zijn de onsterfelijke waarheden, +ons door Zarathustra toegeroepen. Houden wij die in eere! <span class= +"pagenum">[<a id="pb279" href="#pb279" name="pb279">279</a>]</span></p> +</div> +</div> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5685" href="#xd20e5685src" name="xd20e5685">1</a></span> Iran +omvat de landstreek tusschen den Indus ten oosten en de Tigris en +Euphraat ten westen, den Oxus ten noorden en de Perzische golf ten +zuiden. Perzië en Medië vormen hiervan gedeelten.</p> +<p class="footnote" lang="fr"><span class="label"><a class="noteref" +id="xd20e5706" href="#xd20e5706src" name="xd20e5706">2</a></span> +Anquetil du Perron. Zend-Avesta, ouvrage de Zoroastre en 3 vol. +4<sup>o</sup><span class="corr" id="xd20e5710" title= +"Niet in bron">,</span> Paris 1771.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5754" href="#xd20e5754src" name="xd20e5754">3</a></span> zij +zijn: de oude Gātha’s, de jongere Gātha’s en het +jonger Avesta.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5769" href="#xd20e5769src" name="xd20e5769">4</a></span> zie +bladz. 8 en 9 van dit werk.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5790" href="#xd20e5790src" name="xd20e5790">5</a></span> Yasna +44, 3–7.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5800" href="#xd20e5800src" name="xd20e5800">6</a></span> Yasna +31, 11.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5806" href="#xd20e5806src" name="xd20e5806">7</a></span> Yasna +44. 3, 4, 7.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5819" href="#xd20e5819src" name="xd20e5819">8</a></span> zie blz. +8.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5928" href="#xd20e5928src" name="xd20e5928">9</a></span> zie +bladz. 250 enz.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5934" href="#xd20e5934src" name="xd20e5934">10</a></span> Zij +zijn dus: Vohumanō, Asa, Armaiti, Khsatra, Haurvatāt en +Ameretāt.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5944" href="#xd20e5944src" name="xd20e5944">11</a></span> zie +blz. 251.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5952" href="#xd20e5952src" name="xd20e5952">12</a></span> Dit +gebed luidt: Waar het gewenschte (ware) leven is, daar is de ordening +uit gerechtigheid (Asa), die de daden des levens van vromen zin schept +en behoort aan Mazda Ahura het rijk, dat hij geschapen heeft tot +bescherming der vervolgde geloovigen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5975" href="#xd20e5975src" name="xd20e5975">13</a></span> Zie +blz. 251.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e5978" href="#xd20e5978src" name="xd20e5978">14</a></span> Tevens +vuurgod en wel god van het bliksemvuur, dat de bovenaardsche wateren +doet stroomen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e6002" href="#xd20e6002src" name="xd20e6002">15</a></span> +Hemelsche geesten.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e6014" href="#xd20e6014src" name="xd20e6014">16</a></span> De +onderdanen van koning Yima, de menschen der oudheid, werden niet ouder +dan dien leeftijd: zij hadden een eeuwige jeugd.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e6031" href="#xd20e6031src" name="xd20e6031">17</a></span> Zie +Brahmanisme<span class="corr" id="xd20e6033" title="Bron: .">,</span> +blz. 8.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e6067" href="#xd20e6067src" name="xd20e6067">18</a></span> Vayua, +de god van den dampkring, is slechts aanbiddelijk voorzoover hij tot +Asa’s rijk behoort.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e6083" href="#xd20e6083src" name="xd20e6083">19</a></span> of: +na.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e6090" href="#xd20e6090src" name="xd20e6090">20</a></span> In den +hier aangehaalden tekst wordt gedacht aan dienaren van Mazda, die zelfs +hun bebouwde velden en de heilige stroomende wateren verlaten om niet +met de daēvadienaren besmet te worden.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e6134" href="#xd20e6134src" name="xd20e6134">21</a></span> Het +zaad en de adem hadden ook hun kracht aan het vuur te danken. Bij het +gebed hield de Mazda-dienaar een linnen doek voor den mond om het +„vuur van den adem” zuiver te houden.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e6145" href="#xd20e6145src" name="xd20e6145">22</a></span> Zie +Brahmanisme blz. 11.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e6191" href="#xd20e6191src" name="xd20e6191">23</a></span> +Dakhma’s geheeten.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e6389" href="#xd20e6389src" name="xd20e6389">24</a></span> +„Kibleh”, letterlijk: het tegenovergestelde, dus: het +tegenbeeld. We denken hierbij aan een bekend Hervormd Kerkgezang, +namelijk Gezang 15:1, daar heet het o.a. van de zon: „Zij is de +spiegel, die ons ’t beeld, Van uwe volheid mededeelt En uitlokt +tot vertrouwen.”</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e6427" href="#xd20e6427src" name="xd20e6427">25</a></span> Drie +dagen lang liet men een lijk geheel onaangeroerd. Volgens het +Zend-Avesta was eerst daarna de scheiding tusschen lichaam en ziel +volkomen.</p> +<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" id= +"xd20e6507" href="#xd20e6507src" name="xd20e6507">26</a></span> Prof. +C. P. Tiele kwam tot dezelfde resultaten in zijn werk +„Geschiedenis van den Godsdienst in de Oudheid<span class="corr" +id="xd20e6509" title="Niet in bron">”</span>, Deel II. +1<sup>ste</sup> helft. De godsdienst onder de Iranische volken.</p> +</div> +</div> +</div> +<div class="back"> +<div class="div1 bibliography"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="main">Bibliographie.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first"><span class="sc">G. H. Lamers</span>. De wetenschap +van den godsdienst. (Historisch deel), in Nieuwe Bijdragen voor +Godgeleerdheid en Wijsbegeerte deel VII en deel IX.</p> +<p lang="de"><span class="sc" lang="fr">P. D. Chantepie de la +Saussaye</span>. Lehrbuch der <span class="corr" id="xd20e6552" title= +"Bron: Religions geschichte">Religionsgeschichte</span>. Freiburg 1887. +J. C. B. Mohr.</p> +<p><span class="sc" lang="fr">P. D. Chantepie de la Saussaye</span>. +Vier schetsen uit de Godsdienstgeschiedenis. Utrecht. C. H. E. Breijer +1883.</p> +<p lang="en">Religious Systems of the World (a collection of +<span class="corr" id="xd20e6561" title= +"Bron: adresses">addresses</span>)<span class="corr" id="xd20e6564" +title="Bron: ,">.</span> London. Swan Sonnenschein & Co. 1901.</p> +<p lang="en"><span class="sc">Monier Williams</span>. Religious Thought +and Life in India. Part I. Vedism, Brahmanism and Hinduism. London. +John Murray. 1883.</p> +<p lang="de"><span class="sc">H. Oldenberg</span>. Buddha, sein Leben, +seine Lehre, seine Gemeinde. Berlin. W. Hertz. 1881.</p> +<p lang="en"><span class="sc">T. W. <span class="corr" id="xd20e6578" +title="Bron: Rhijs">Rhys</span> Davids</span>. Buddhism. London 1899. +(Society for promoting Christian Knowledge).</p> +<p lang="en"><span class="sc">A. Lillie</span>. Buddha and Buddhism. +Edinburgh. T. Clark. 1900.</p> +<p><span class="sc">E. Arnold</span>. Het licht van Azië, vertaald +door Dr. H. Meyboom. Amsterdam 1881.</p> +<p><span class="sc">H. Fielding</span>. De ziel van een volk. (Het +Boeddhisme als volksgeloof in Burma) vert. door F. Ortt. ’s +Gravenhage. „Drukkerij Vrede” 1900.</p> +<p lang="de"><span class="sc">M. von Brandt</span>. Die Chinesische +<span class="corr" id="xd20e6599" title= +"Bron: philosophie">Philosophie</span> und der Staatsconfucianismus. +Stuttgart. Strecker & Moser 1898.</p> +<p><span class="sc">C. P. Tiele</span>. Geschiedenis van den Godsdienst +in de oudheid. Deel II (de Iranische volken). Amsterdam. P. N. van +Kampen & Zoon 1895.</p> +<p lang="de"><span class="sc">A. Brodbeck</span>. Zoroaster. Leipzig. +W. Friedrich. 1893.</p> +<p lang="fr"><span class="sc">G. de Lafont</span>. Les grandes +religions (le Mazdeïsme). Paris Chamuel 1897.</p> +<p lang="de"><span class="sc">F. Justi</span>. Geschichte des alten +Persiens<span class="corr" id="xd20e6618" title="Niet in bron">.</span> +Berlin. G. Grote. 1879. <span class="pagenum">[<a id="pb280" href= +"#pb280" name="pb280">280</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="toc" class="div1 contents"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="main">Inhoud.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first"> <span class= +"tocPagenum">Bladz.</span></p> +<p><a href="#voorrede">VOORREDE</a> +<span class="tocPagenum">1–4</span></p> +<p><b><a href="#ch1">Het Brahmanisme</a></b> +<span class="tocPagenum">5–37</span></p> +<p>I. <i><a href="#ch1">Het Brahmanisme; zijn oorsprong, karakter en +eigenaardigheden</a></i> <span class= +"tocPagenum">5–15</span></p> +<p class="tocArgument">Verhouding van Israëlietischen en +Christelijken godsdienst en van Brahmanisme en +Boeddhisme.—Pantheïstisch karakter van het Brahmanisme, bij +polytheïstisch voorkomen.—Oorsprong van het Brahmanisme. +Stamland der oude Indiërs, hun goden en godsvereering, +Rishi’s, Varuna, Agni, Indra, Sūrya, verwantschap der +goden.—Onsterfelijkheidsgeloof. Yama.—Kastenwezen.—De +Veda’s.—Ontwikkeling, van den Vedischen godsdienst onder de +leiding der Brahmanen, waarde van het offer, zielsverhuizing. +Ātman, Brahmā, het leven van den Brahmaan als leerling, +huisvader en kluizenaar.—Opkomst eener philosophisch-ascetische +richting, hoe deze zich met het volksgeloof verstond.</p> +<p>II. <i><a href="#ch2">Brahmaansche godenleer en +levensbeschouwing</a></i> <span class= +"tocPagenum">16–28</span></p> +<p class="tocArgument">Brahmaansche godenleer, Brahma, Vishnoe en Siva, +hun incarnaties, karakter en vereering.—Esoterische opvatting van +het Brahmanisme.—Einddoel, waarnaar men +streeft.—Vedānta en Sānkhya.—<span class="corr" +id="xd20e6667" title= +"Bron: Ramāyāna">Rāmāyana</span> en <span class= +"corr" id="xd20e6670" title= +"Bron: Mahābhrāta">Mahābhārata</span>, Valmiki, +Visvamitra, Yayati.—Op den drempel van het Boeddhisme.</p> +<p>III. <i><a href="#ch3">Gezuiverd Brahmanisme in den nieuweren tijd +(de Brahmo-Samāj)</a></i> <span class= +"tocPagenum">28–37</span></p> +<p class="tocArgument">Vroegere pogingen tot hervorming.—Karakter +der nieuwere beweging.—Rāmmohun Roy.—Zijn optreden +tegen de <span class="pagenum">[<a id="pb281" href="#pb281" name= +"pb281">281</a>]</span>afgoderij.—Strijd tegen +weduwenverbranding.—Zijn streven. Verhouding tot het +Christendom.—Eeredienst.—Stichting der Brahmo +Samāj.—Zijn dood.—Debendra-nāth.—Zijn +beginselverklaring.—Liturgie.—Verdeeldheid.—Vier +grondbeginselen.—Voornaamste punten der leer.—Narāin +Bose.—Keshab Chander Sen.—Zijn doel.—Zijn +jeugd.—Toetreding tot de broederschap.—Zijn +radicalisme.—Sociale hervormingen, die hij +voorstond.—Scheuring en vereeniging der meer vooruitstrevenden in +een nieuwe +vereeniging.—Program.—Godsdienstoefening.—Mozoomdar.</p> +<p><b><a href="#ch4">Het Boeddhisme</a></b> +<span class="tocPagenum">38–154</span></p> +<p>I. <i><a href="#ch4.1">Het leven van Boeddha tot aan zijn openlijk +optreden</a></i> <span class= +"tocPagenum">38–54</span></p> +<p class="tocArgument">Het Boeddhisme in het Brahmanisme +voorbereid.—Zijn verspreiding.—Zijn uiteenloopende +opvatting.—Quaestie over het historische der +Boeddha-figuur.—Waarheid en verdichting +gemengd.—Boeddha’s geboorteplaats.—Wat over zijn +jeugd vaststaat.—Zijn wonderbare geboorte.—Asita.—De +vier voorteekens.—Voorzorgen van zijn vader.—De vier +voorteekenen verschijnen.—Pogingen om de hoogere roeping van +Boeddha te vernietigen.—Hemelgeesten sterken hem.—Hij ziet +de verleidelijke vrouwen in haar ware gestalte.—Geboorte van +Rāhula.—Boeddha’s strijd.—Zijn +besluit.—Zijn vertrek.—Wat Māra hem +voortoovert.—Boeddha bij de kluizenaars.—In ’t +woud.—Einde zijner zelfkastijding.—Zijn vijf leerlingen +verlaten hem.—Zijn strijd en overwinning onder den +Bō-boom.—Zijn verlichting.—Aarzeling om de leer te +prediken.</p> +<p>II. <i><a href="#ch4.2">Boeddha als prediker van den weg des +heils</a></i> <span class= +"tocPagenum">54–87</span></p> +<p class="tocArgument">Boeddha in het wildpark bij Benares.—De +vijf vroegere leerlingen.—Prediking van de vier heilige waarheden +en van het achtvoudig pad.—Bekeering der vijf asceten.—Van +Bimbisāra.—Van Sāriputta en +Mogallāna.—Verzet des volks tegen de Boeddhistische +ascese.—Boeddha ontmoet zijn vader.—Ziet +Yaçodharā terug.—Boeddha in zijn <span class= +"pagenum">[<a id="pb282" href="#pb282" name= +"pb282">282</a>]</span>dagelijksch leven.—Gelijkheid in den kring +der leerlingen.—Velen van hen zijn +aanzienlijken.—Sunīta, leerling uit geringen +stand.—Boeddhisme een democratische beweging?—Ānanda, +de meest geliefde leerling.—Devadatta, de +verrader.—Leekenvrienden en vriendinnen.—<span class="corr" +id="xd20e6719" title= +"Bron: Visakhā">Visākhā</span>.—Haar zorg voor +monniken en nonnen.—Boeddha’s denkbeelden over de +vrouw.—Gesprek daarover met Ānanda—Nonnen minder dan +monniken geacht.—Boeddha’s strijd tegen de +Brahmanen.—Boeddha over het offeren.—Boeddha tegen +zelfkastijding.—Boeddha geen „vrijdenker” of +„atheïst”.—Getuigenissen +daarover.—Boeddha’s gesprek met Vāsettha over de +vereeniging met Brahmā.—Boeddha en de schoone +zondares.—De vergeldingsleer (Karma).—Aantrekkelijkheid van +Boeddha’s persoon: zijn figuur geen schepping der +verbeelding.—Boeddhistische spreuken.—Boeddha’s +laatste levensdagen en dood.</p> +<p>III. <i><a href="#ch4.3">Boeddha’s onderwijs, Boeddhistische +redenen en gelijkenissen</a></i> <span class= +"tocPagenum">87–111</span></p> +<p class="tocArgument">Waarde in het Boeddhisme aan „de +leer” gehecht.—Boeddha’s onderwijs vooral tot het +verstand gericht.—Rede over den gloed der zinnen. Voor +niet-ingewijden opklimming van af het eenvoudige tot het +hoogere.—Onderricht door vragen: gesprek met +Sonā,—Gelijkenis van den waren en verkeerden +weg.—Gelijkenis van de vergeving.—Gelijkenis van den +godloochenaar.—Gelijkenis van +Kisāgotamī.—Geschiedenis van prins +Kunāla.—Boeddha op een huwelijksfeest.—Geschiedenis +van het meisje Bhadrā.—Koning Wessantara.—Koning +Bambadat.—De hongerige hond.—Boeddha als +vredestichter.—De verloren zoon.—De vrouw aan de +bron.—Geschiedenis van Vāsavadatta.—Gelijkenis van het +brandend huis.—Gesprek met Rāhula over valschheid.</p> +<p>IV. <i><a href="#ch4.4">Hoofdpunten van Boeddha’s leer</a></i> + <span class= +"tocPagenum">111–119</span></p> +<p class="tocArgument">Hoofdzaak: bevrijding van het +lijden.—Schildering der Samsăra.—Er is echter +verlossing.—Stemming der Boeddhisten in leven en +sterven.—„Dorst” de oorzaak van het lijden.—Hoe +Boeddha de zielsverhuizing opvatte?—Hoe Nirvāna?—De +ketterij van Yamaka: conclusie. <span class="pagenum">[<a id="pb283" +href="#pb283" name="pb283">283</a>]</span></p> +<p>V. <i><a href="#ch4.5">De weg des heils</a></i> + <span class= +"tocPagenum">119–124</span></p> +<p class="tocArgument">Stations op den weg des +heils.—Rechtschapenheid.—De vijf geboden.—Geestelijke +oefening in welwillendheid.—Bekeering van +Roja.—Geschiedenis van Sāma.—Beheersching der +zinnen.—Opmerkzaamheid.—Māra, zijne verzoeking van +Boeddha.—Gelijkenis van den schildpad.—Voorsmaak van het +hoogste heil hier op aarde: extase.—Boeddha’s persoon op +den achtergrond.</p> +<p>VI. <i><a href="#ch4.6">Het Boeddhisme in de praktijk</a></i> + <span class= +"tocPagenum">124–139</span></p> +<p class="tocArgument">Boeddhistische monniken geen tusschenpersonen +tusschen hemel en aarde.—Geen hiërarchie.—Wie van de +(monniken) gemeente zijn uitgesloten.—Opname als monnik +(Pabbāja en Upasampadā).—De vier gestrenge +regelen.—De vier groote verboden.—Gelofte niet voor +altijd.—Goede daarin.—Tucht van het +publiek.—Dagelijksch leven der monniken.—Onderricht der +jeugd.—Aanzien, waarin zij +staan.—Biechtsamenkomsten.—Biechtformule +(Patimōkha).—De regentijd.—Hoe die werd doorgebracht +in de oudheid.—Hoe thans in Birma.—In +Ceylon.—Voorlezing op Zondag uit de H. S.—Vier heilige +plaatsen.—Boeddhistische nonnen.—Haar onderworpenheid aan +de monniken.—De vrouwen tegenover Boeddha’s +leer.—Haar gebed.—Boeddhistische leeken.—Hun +levensopvatting. —Afkeer van den oorlog.—Individueele op +den voorgrond.—Opvattingen over vergelding en boete.—Hoe +zij staan tegenover den dood.—Waardeering der Boeddhistische +leer.</p> +<p>VII. <i><a href="#ch4.7">De voortgang en ontwikkeling van het +Boeddhisme</a></i> <span class= +"tocPagenum">139–149</span></p> +<p class="tocArgument">Hoofdpunten, hierbij te bespreken.—Oude +concilie’s.—Van Rājagriha, Vaisāli, +Patna.—Açoka.—Zijn +opschriften.—Açoka’s hervormingen op godsdienstig en +maatschappelijk gebied.—Zijn liefde voor den innerlijken +godsdienst.—Zijn afkeer van den oorlog.—Bescherming van +dieren.—Zorg voor kranke menschen en dieren.—Bepalingen ten +gunste der monniken.—Het leven der monniken in zijn +dagen.—Godsdienstige +feesten.—Zendelingen.—Stūpa’s.—Concilie +van Patna (244).—Heilige teksten.—Drie Pitaka’s. +<span class="pagenum">[<a id="pb284" href="#pb284" name= +"pb284">284</a>]</span></p> +<p>VIII. <i><a href="#ch4.8">Uitbreiding en ontaarding van het +Boeddhisme</a></i> <span class= +"tocPagenum">149–154</span></p> +<p class="tocArgument">Uitbreiding over Ceylon, Birma +enz.—Ondergang in Indië.—Oorzaken daarvan.—Het +Boeddhisme in Tibet.—Overeenkomst met het +Roomsch-Catholicisme.—Beschrijving eener godsdienstoefening in de +kathedraal van Lhassa.—Slot.</p> +<p><b><a href="#ch5">De Chineesche philosophie</a></b> + <span class= +"tocPagenum">155–245</span></p> +<p>I. <i><a href="#ch5.1">Inleiding</a></i> +<span class="tocPagenum">155–158</span></p> +<p class="tocArgument">Hoofddoel van deze uiteenzetting.—Het oude +en standvastige der Chineesche beschaving.—De twee +hoofdrichtingen der Chineesche philosophie.—Strijd van +Confucianisme en Taoïsme.—Overwinning van +Confucius.—Vreemde invloeden in het Confucianisme zelf.—Wat +aan het Confucianisme het overwicht gaf.—Oud-Chineesche +wijsgeer-profeten.—Keizer Wuwang (1110 v. C.)—Zijn +fout.</p> +<p>II. <i><a href="#ch5.2">Confucius, zijn leven en leer</a></i> + <span class= +"tocPagenum">157–178</span></p> +<p class="tocArgument">Zijn geboorte, naam, familie.—Zijn jeugd +en huwelijk.—Bekleedt verschillende betrekkingen.—Zijn +roem.—Confucius’ vlucht uit Lu.—Keert +terug.—Wordt beambte der stad Chungtu.—Klimt ten slotte tot +minister van justitie op.—Valt in ongenade.—In +ballingschap.—In 483 in Lu terug.—Zijn dood en laatste +woorden.—Eerst lang na zijn dood in eere.—Ten slotte +afzonderlijke tempels voor hem.—Ook thans bij de Mandschoe +regeering zeer geëerd.—Confucius’ leer niet +nieuw.—Stelde het ordelijke, regelmatige op den +voorgrond.—Afkeer van bespiegeling over ’s menschen +toekomst.—Confucius’ nauwgezetheid en +vormelijkheid.—Welken indruk wij van zijn persoon +krijgen.—Zijn ontmoeting met Lao-tsze.—Oordeel van +Taoïstische werklieden.—Confucius en de roover +Kih.—Oordeel van Wang-Chung.—Oordeel zijner +leerlingen.—Confucius kind van zijn tijd en volk.—Kritiek +van zijn leerling Tsze lu.—Zijn grief, dat hij miskend +werd.—Zijn zwakheid.—Zijn leer der +wederkeerigheid.—Zichzelf en anderen opvoeden.—Opvatting +<span class="pagenum">[<a id="pb285" href="#pb285" name= +"pb285">285</a>]</span>van gehoorzaamheid.—Kinderlijke liefde +begin van alle deugd.—Aanprijzing van zelfopvoeding.—Goed +voorbeeld geven.—Zijn ware natuur volgen.—Harmonie +bewaren.—Anderen behandelen, zooals men zelf behandeld wil +zijn.—Ideaal van den wijze.—Fouten zoeken in +zichzelf.—De vijf wederkeerige plichten.—De drie +eigenschappen.—Waardoor zij uitgeoefend worden.—Negen +regels voor de beheerschers des rijks.—Vorm, waarin Confucius +zijne leer kleedt ook niet oorspronkelijk.—Wat Confucius eens op +een beeld las in 517 v. Chr.—Verval van Confucius’ leer na +zijn dood.</p> +<p>III. <i><a href="#ch5.3">Mencius</a></i> +<span class="tocPagenum">178–190<a id="xd20e6831" name= +"xd20e6831"></a></span></p> +<p class="tocArgument">Zijn jeugd.—Zorg zijner moeder.—Zijn +leerjaren.—Leeraar.—Politiek +hervormer.—Mencius’ ontgoocheling.—Ambteloos +burger.—Zijn dood.—Canonisatie.—Verschillend karakter +van Confucius en Mencius.—Mencius’ strijd tegen Cynici en +Mihisten.—Mencius’ democratie.—Zijn erkenning van de +waarde der Chineesche beschaving.—Zijn leer der +„voorbeschikking”.—Acht den mensch van nature +goed.—Leer van Han yü en Chu hi over ’s menschen +natuur.—De vijf en de drie dingen, in strijd met de kinderlijke +liefde.—Mencius tegenover de secte van Shin nung.—Erkent de +waarde van elken heilzamen arbeid, vooral van dien des +wijzen.—Zijn vijf eischen ten opzichte van het +staatsbestuur.—Komt op tegen uitbuiting des volks.—Zijn +strijd tegen Mih ti’s leer der algemeene liefde.—Leer van +Mih ti.—Hoe Mencius dit systeem omverwierp.—Mencius’ +strijd tegen den Taoïst Yang Chu (pessimist).—Mencius’ +leer over de „hartstocht”.—Verwante denkbeelden bij +den psycholoog Ribot.</p> +<p>IV. <i><a href="#ch5.4">Lao tsze</a></i> +<span class="tocPagenum">190–202<a id="xd20e6844" name= +"xd20e6844"></a></span></p> +<p class="tocArgument">Zijn geboorte.—Latere verdichtselen +daarover.—Zijn werk Tao teh king. Ook Lao tsze slechts bewaarder +der oude leer.—Het Tao.—Wat daaronder te +verstaan?—Iets onpersoonlijks.—Getuigenis van Lao tsze, van +Huai nan tsze.—Tao de natuur (natura +naturans).—Taoïsten over de wording van het heelal (Chwang +tsze).—Vergeleken met hedendaagsche beweringen.—Uitspraak +van Lieh tsze over Tao als het ongeschapene.—Verhouding van Tao +en God.—Evolutie <span class="pagenum">[<a id="pb286" href= +"#pb286" name="pb286">286</a>]</span>door de Taoïsten +erkend.—Plaats van den mensch in het heelal volgens het +Taoïsme.—Beschouwing van den dood.—Van ’s +menschen roeping.—De „hemelsche” natuur te +volgen.—Niet „actief” zijn.—Hoe dit leidde tot +ander politiek en sociaal optreden dan van Confucius en de +zijnen.—Lao tsze prijst rust en nederigheid +aan.—Overeenkomst met Confucius in lof der oudheid en afkeer van +druk.—Lao tsze wil weinig regeeren.— Hoe hij de ontaarding +der regeering schetst.—Zijn regeeringsideaal.— Zijn +aanprijzing van rust.—Droefgeestig beeld van zijn eigen +persoon.</p> +<p>V. <i><a href="#ch5.5">Chwang tsze, Lieh tsze, Yang Chu en de +ontaarding van het Taoïsme</a></i> +<span class="tocPagenum">202–215</span></p> +<p class="tocArgument">Chwang tsze en de vorst van Tsu.—Hoe hij +begraven wilde worden.—Valt Confucius en diens leer scherp +aan.—Waarschuwing tegen acht gebreken en vier fouten.—Keurt +af Confucius’ rusteloosheid en bemoeizucht met +anderen.—Gispt de veeleischendheid der tegenwoordige +heerschers.—Chwang tsze over den dood.—Chwang tsze en de +schedel.—Zijn besef van het onbevredigende des levens<span class= +"corr" id="xd20e6861" title="Niet in bron">.</span>—Lieh +tsze.—Het betrekkelijke der kennis (de krankzinnige).—De +man uit Yin (het vergankelijke).—Tchung lu tsi, de man uit Ki en +Lieh tsze spreken over het vergaan der wereld.—Lieh tsze over +leven en dood (het doodshoofd).—Yang Chu<span class="corr" id= +"xd20e6864" title="Niet in bron">.</span>—Het korte leven dat +zooveel droefs heeft.—Onbezorgd genieten.—Keizer Muh en de +Magiër.—Keizer Tsin Shi Wang Ti geeft zich aan +Taoïstische kunsten over.—De Taoïstische +„doktoren der rede” en het bijgeloof.—De +Taoïstische paus.—Invloed van het Taoïsme op het +volk.</p> +<p>VI. <i><a href="#ch5.6">De „geleerden” tegenover +Taoïsme en Boeddhisme</a></i> +<span class="tocPagenum">215–227</span></p> +<p class="tocArgument">Argumenten van weerszijden gebezigd.—Het +onbloedige der vervolgingen.—Boeddhistische wijsbegeerte ten +slotte zelfs in de zedeleer der „geleerden” +ingedrongen.—Oud en nieuw Confucianisme.—Het heilige edict +(tegenover Tao en Boeddha).—Het groote plan van Ho en de rol van +Loh.—Reactie tegen het inkruipen van Taoïstische en +Boeddhistische leeringen in het Confucianisme.—De Mandschoe +regeering en het Confucianisme.—Het heilige edict, overwegingen, +afkondiging, indeeling, verklaringen, pogingen om het populair te +maken.—Zijn 16 sententiën.—Waarde van het +Staats-Confucianisme.—Schaduwzijde. <span class="pagenum">[<a id= +"pb287" href="#pb287" name="pb287">287</a>]</span></p> +<p>VII. <i><a href="#ch5.7">De klassieke boeken der Chineezen</a></i> + <span class= +"tocPagenum">227–243</span></p> +<p class="tocArgument">De vijf groote en de vier kleine +klassieken.—De dertien klassieke werken.—Nog drie andere +klassieken.—Geijkte +verklaringen.—I-king.—Shu-king.—Shi-king.—Chau-li.—I-li.—Li-ki.—Chun +Chiu.—Lun-yü.—De werken van +Mencius.—Hsiao-king.—Het wonderboek +Urhya.—Tahio.—Chung-yung.—Tshu-shu.—Kung tsze +kia yu.</p> +<p class="tocArgument">Werken der Taoïsten: Tao teh +king.—Commentaren.—Kwan yin tsze.—Werken van Lieh +tsze en Chwang tsze.—Liu Ngan (Huai nan tsze).</p> +<p class="tocArgument">Oorzaken der gapingen in de klassieke +literatuur.—Vernietiging der boeken door de dynastie +Tsin.—Voorstelling van Sze ma tsien.—Latere +„bibliotheek-rampen”.—Verdienste der Chineesche +geleerden.—Vervalschingen.—Schade in den nieuwen +tijd.—Slecht onderhoud der bibliotheken.—De ijver der +Chineesche letterkundigen te prijzen.—Besluit.</p> +<p><b><a href="#ch6">Het Mazdeïsme</a></b> + <span class= +"tocPagenum">244–278</span></p> +<p>I. <i><a href="#ch6.1">Inleiding</a></i> +<span class="tocPagenum">244–248</span></p> +<p class="tocArgument">Tegenstelling van den Indischen en den +oud-Perzischen godsdienst.—Toch beiden uit één +stam.—Moeilijkheid om het Mazdeïsme te +beschrijven.—Zend-Avesta.—Zoroaster, +historisch?—Anquetil du Perron en het Zend-Avesta.—De drie +phasen van het Mazdeïsme.—Alexander de Groote.—De +Sassaniden (226–636 n. C.).—Wat van de oude literatuur is +gebleven.—De Gātha’s, vertegenwoordigen oudste +phase.—Gemeenschappelijke goden en vereering bij de voorvaderen +van Indiërs en Perzen.—Waardoor later zooveel +verschil?—Karakter der Zarathustrische hervorming.</p> +<p>II. <i><a href="#ch6.2">Het Mazdëisme der +Gātha’s</a></i> <span class= +"tocPagenum">248–254</span></p> +<p class="tocArgument">Verhevenheid van Ahura Mazda.—De goede +geniussen, die hij den mensch schenkt.—Bescherming van de koe, +opgedragen aan Zoroaster.—Oude kosmogonische mythe.—De +aarde als de gavenschenkende koe.—Mazda als de Alwetende, +<span class="pagenum">[<a id="pb288" href="#pb288" name= +"pb288">288</a>]</span>éénige God.—Mazda’s +trawanten (geniussen).—Gematigd dualisme.—De +daēva’s.—Lot van goeden en +boozen.—Eindoordeel.—Hoe Mazda moet worden +gediend.—Landbouw en huwelijk in hooge eere.—Geen zachtheid +tegenover den vijand.—Offeren.—Gewijde spreuken.</p> +<p>III. <i><a href="#ch6.3">Het Mazdeïsme volgens het jongere +Avesta</a></i> <span class= +"tocPagenum">254–271</span></p> +<p class="tocArgument">Waarom en hoe zooveel van het oude volksgeloof +weer in den nieuwen godsdienst kwam.—De <span class="corr" id= +"xd20e6938" title= +"Bron: Amesa Spenta’s">Amesa-Spenta’s</span>, meer +zelfstandig.—Sraosa.—Ahuna vairya.—De +„rechtvaardigste rechtvaardigheid” en „het +hemellicht”.—Strijd om het hemellicht.—Atar, god van +het vuur.—Apām Napāt.—Het +hemelvuur.—Anahita.—Zon, maan en sterren.—Planeten +als vijandig beschouwd.—Tistrya +(Sirius).—Asi.—Haoma.—De roes van den +onsterfelijkheidsdrank.—Mithra<span class="corr" id="xd20e6941" +title="Niet in bron">.</span>—De fravasi’s.—Anrō +mainyu en de booze geesten.—Anrō mainyu en +Zarathustra.—De helpers van den booze.—De mensch tusschen +Mazda en Anrō mainyu in.—Voorstelling omtrent heelal en +aarde.—De eeuwigheid van Mazda’s +schepping.—Voorstelling der schepping.—Des menschen +levenstaak en dood.—Het toekomstig leven van goeden en boozen. De +voleinding der wereld.—De drie Heilanden.—Anrō +mainyu’s nederlaag.—De priesters.—De +eeredienst.—Het haoma offer.—De vuurdienst.—De +godsdienst in het leven.—Landbouw.—Heilige en onreine +plaatsen.—Tegen ascese.—IJverige +arbeid.—Eerlijkheid.—Tegen +ontucht.—Reinheidseischen.—Heiligheid van vuur, aarde en +water.—De dierenwereld.—Plicht tegenover reine en onreine +dieren.—Innerlijke reinheid.—Straffen.—Geestelijke +straffen.</p> +<p>IV. <i><a href="#ch6.4">Het „hervormde” Mazdeïsme +der tegenwoordige Parsi’s</a></i> +<span class="tocPagenum">272–278</span></p> +<p class="tocArgument">Uitgeweken Perzen in Indië.—Welke +twee punten van hun geloof zij vasthielden.—Wat hen wakker +maakte.—Strijd met het Christendom.—Nieuwe Zarathustrische +catechismus.—Dabadhaï +Naoroja.—Scholen.—Lezingen.—Weekblad.—Vereeniging.—Verheffing +der vrouw.—Tegen kinder-huwelijk.—Resultaat omtrent de +gewijde boeken.—Beteekenis van het Parsisme. <span class= +"pagenum">[<a id="pb289" href="#pb289" name="pb289">289</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div class="div1 index"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h2 class="main">Register.</h2> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">A.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first"><span class="corr" id="xd20e6963" title= +"Bron: Abhi-dharma">Abhidharma</span>, deel der Pitaka’s, +<a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb140" class= +"pageref">140</a>, <a href="#pb148" class="pageref">148</a>.</p> +<p>Abhinnā, bovennatuurlijke kennis, <a href="#pb76" class= +"pageref">76</a>.</p> +<p>Achaemeniden, Perzische dynastie, <a href="#pb255" class= +"pageref">255</a>, <a href="#pb271" class="pageref">271</a>.</p> +<p>Açoka, Boeddhistisch koning, <a href="#pb40" class= +"pageref">40</a>, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, <a href= +"#pb95" class="pageref">95</a>, <a href="#pb97" class="pageref">97</a>, +<a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href="#pb140" class= +"pageref">140</a> tot <a href="#pb149" class="pageref">149</a>.</p> +<p>Adam, zendeling, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e7018" title= +"Bron: Adi-Boeddha">Ādi-Boeddha</span>, godheid, <a href="#pb150" +class="pageref">150</a>.</p> +<p>Aēsma, booze geest, <a href="#pb252" class="pageref">252</a>, +<a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href="#pb265" class= +"pageref">265</a>.</p> +<p>Afghanistan, land, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.</p> +<p>Agni, vuurgod, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.</p> +<p>Ahīnsa, eerbied voor het leven, <a href="#pb71" class= +"pageref">71</a>.</p> +<p>Ahōmanō, booze geest, <a href="#pb262" class= +"pageref">262</a>.</p> +<p>Ahriman (zie Anrō mainyu), <a href="#pb81" class= +"pageref">81</a>.</p> +<p>Ahuna Vairya, gebed der Mazdeërs, <a href="#pb256" class= +"pageref">256</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>, <a href= +"#pb264" class="pageref">264</a>.</p> +<p>Ahura Mazda, hoogste godheid der Perzen, <a href="#pb245" class= +"pageref">245</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>, <a href= +"#pb249" class="pageref">249</a>, <a href="#pb250" class= +"pageref">250</a>, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href= +"#pb252" class="pageref">252</a> tot <a href="#pb258" class= +"pageref">258</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href= +"#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb262" class= +"pageref">262</a>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>, <a href= +"#pb264" class="pageref">264</a>, <a href="#pb265" class= +"pageref">265</a>, <a href="#pb266" class="pageref">266</a>, <a href= +"#pb267" class="pageref">267</a>, <a href="#pb268" class= +"pageref">268</a>, <a href="#pb269" class="pageref">269</a>, <a href= +"#pb270" class="pageref">270</a>, <a href="#pb273" class= +"pageref">273</a>.</p> +<p>Ajātasattu, koning, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>, +<a href="#pb125" class="pageref">125</a>.</p> +<p>Akem, het slechte <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href= +"#pb252" class="pageref">252</a>.</p> +<p>Akem manō, de booze gezindheid, <a href="#pb265" class= +"pageref">265</a>.</p> +<p>Alāra, leermeester van Boeddha, <a href="#pb50" class= +"pageref">50</a>.</p> +<p>Alexander de Groote, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>, +<a href="#pb141" class="pageref">141</a>, <a href="#pb246" class= +"pageref">246</a>, <a href="#pb271" class="pageref">271</a>.</p> +<p>Ameretāt, genius der onsterfelijkheid, <a href="#pb251" class= +"pageref">251</a>, <a href="#pb253" class="pageref">253</a>, <a href= +"#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb265" class= +"pageref">265</a>.</p> +<p>Amesa-Spenta’s, trawanten van Mazda, <a href="#pb255" class= +"pageref">255</a>, <a href="#pb256" class="pageref">256</a>, <a href= +"#pb258" class="pageref">258</a>, <a href="#pb264" class= +"pageref">264</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>, <a href= +"#pb266" class="pageref">266</a>.</p> +<p>Amrita, onsterfelijkheidsdrank<span class="corr" id="xd20e7212" +title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, +<a href="#pb47" class="pageref">47</a>.</p> +<p>Amuruddha, leerling van Boeddha, <a href="#pb65" class= +"pageref">65</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e7227" title= +"Bron: Anagatabhayas">Anāgatabhayas</span>, Boeddhistisch werk, +<a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Anahita, godin der wateren, <a href="#pb257" class= +"pageref">257</a>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +<p>Ānanda, leerling van Boeddha, <a href="#pb65" class= +"pageref">65</a>, <a href="#pb67" class="pageref">67</a>, <a href= +"#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb71" class="pageref">71</a>, +<a href="#pb84" class="pageref">84</a>, <a href="#pb85" class= +"pageref">85</a>, <a href="#pb105" class="pageref">105</a>, <a href= +"#pb115" class="pageref">115</a>, <a href="#pb120" class= +"pageref">120</a>, <a href="#pb124" class="pageref">124</a>, <a href= +"#pb125" class="pageref">125</a>, <a href="#pb133" class= +"pageref">133</a>, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href= +"#pb140" class="pageref">140</a>.</p> +<p>Anāthapindika, koopman, <a href="#pb62" class= +"pageref">62</a>.</p> +<p>Angati, koning, <a href="#pb92" class="pageref">92</a>.</p> +<p>Anguttura Nikāya, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb74" +class="pageref">74</a>.</p> +<p>Anhui, district, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>.</p> +<p>Annam, land, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href= +"#pb226" class="pageref">226</a>.</p> +<p>Anquetil du Perron, geleerde, <a href="#pb245" class= +"pageref">245</a>, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>.</p> +<p>Anrō mainyu, duivel, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, +<a href="#pb252" class="pageref">252</a>, <a href="#pb254" class= +"pageref">254</a>, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>, <a href= +"#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb262" class= +"pageref">262</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>, <a href= +"#pb268" class="pageref">268</a>, <a href="#pb269" class= +"pageref">269</a>, <a href="#pb270" class="pageref">270</a>. +<span class="pagenum">[<a id="pb290" href="#pb290" name= +"pb290">290</a>]</span></p> +<p>An yang sin, wijze, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>.</p> +<p>Apām napāt, vuurgod, <a href="#pb257" class= +"pageref">257</a>.</p> +<p>Apaosa, booze geest, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>.</p> +<p>Arahat, die hoogere volmaking deelachtig is, <a href="#pb111" class= +"pageref">111</a>.</p> +<p>Ariërs, voorouders van Indiërs en Perzen, <a href="#pb7" +class="pageref">7</a>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>, +<a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb250" class= +"pageref">250</a>.</p> +<p>Armaiti, genius der vroomheid, <a href="#pb249" class= +"pageref">249</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href= +"#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb255" class= +"pageref">255</a>.</p> +<p>Arnold (Edwin) schrijver, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, +<a href="#pb81" class="pageref">81</a>.</p> +<p>Aryavasas, Boeddhistisch werk <a href="#pb147" class= +"pageref">147</a>.</p> +<p>Asa, genius van „het voegzame”, <a href="#pb249" class= +"pageref">249</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href= +"#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb253" class= +"pageref">253</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href= +"#pb256" class="pageref">256</a>, <a href="#pb259" class= +"pageref">259</a>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>, <a href= +"#pb265" class="pageref">265</a>, <a href="#pb269" class= +"pageref">269</a>.</p> +<p>Asi, godin, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>.</p> +<p>Asita, Boeddhistische „Simeon”, <a href="#pb41" class= +"pageref">41</a>.</p> +<p>Assaji, leerling van Boeddha, <a href="#pb58" class= +"pageref">58</a>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>.</p> +<p>Atar, vuurgod, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>, <a href= +"#pb267" class="pageref">267</a>.</p> +<p>Athadzi, monnik, <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Atharvans, vuurpriesters, <a href="#pb266" class= +"pageref">266</a>.</p> +<p>Atharvan Veda, boek der veda’s, <a href="#pb10" class= +"pageref">10</a>.</p> +<p>Ātman, geest, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>.</p> +<p>Avatāra, vleeschwording eener godheid, <a href="#pb17" class= +"pageref">17</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e7509" title= +"Bron: Avichi">Avīchi</span>, hel, <a href="#pb81" class= +"pageref">81</a>, <a href="#pb93" class="pageref">93</a>.</p> +<p>Avalokitesvara, geest van Boeddha, godheid, <a href="#pb150" class= +"pageref">150</a>, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>.</p> +<p>Azhi dahāka, draak, <a href="#pb257" class= +"pageref">257</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">B.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Babyloniërs, <a href="#pb263" class= +"pageref">263</a>.</p> +<p>Bactrië, land, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>.</p> +<p>Bahrām vuur, (het heilige) <a href="#pb267" class= +"pageref">267</a>.</p> +<p>Balkh, stad, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>.</p> +<p>Bambadat, koning, <a href="#pb101" class="pageref">101</a>, <a href= +"#pb102" class="pageref">102</a>.</p> +<p>Bamboeboeken (Tshu-shu), <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, +<a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Beluva, dorp, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>.</p> +<p>Benares, stad, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href= +"#pb54" class="pageref">54</a>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, +<a href="#pb101" class="pageref">101</a>, <a href="#pb146" class= +"pageref">146</a>.</p> +<p>Bhadrā, meisje, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, +<a href="#pb99" class="pageref">99</a>, <a href="#pb100" class= +"pageref">100</a>, <a href="#pb102" class="pageref">102</a>.</p> +<p>Bhāgavata Purāna, gewijd geschrift, <a href="#pb29" class= +"pageref">29</a>.</p> +<p>Bhikshu, Boeddhistisch monnik, <a href="#pb83" class= +"pageref">83</a>.</p> +<p>Bimbisāra, koning, <a href="#pb58" class="pageref">58</a>, +<a href="#pb62" class="pageref">62</a>, <a href="#pb68" class= +"pageref">68</a>.</p> +<p>Birma, land, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb39" +class="pageref">39</a>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, +<a href="#pb71" class="pageref">71</a>, <a href="#pb74" class= +"pageref">74</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href= +"#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb129" class= +"pageref">129</a>, <a href="#pb130" class="pageref">130</a>, <a href= +"#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb133" class= +"pageref">133</a>, <a href="#pb134" class="pageref">134</a>, <a href= +"#pb136" class="pageref">136</a>, <a href="#pb149" class= +"pageref">149</a>, <a href="#pb154" class="pageref">154</a>.</p> +<p>Bō-boom, (boom der verlichting), <a href="#pb51" class= +"pageref">51</a>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>, <a href= +"#pb151" class="pageref">151</a><span class="corr" id="xd20e7687" +title="Bron: ,">.</span></p> +<p>Bodhisatwa’s, toekomstige Boeddha’s, <a href="#pb150" +class="pageref">150</a>.</p> +<p>Boeddha, <a href="#pb23" class="pageref">23</a>, <a href="#pb28" +class="pageref">28</a>, <a href="#pb38" class="pageref">38</a> tot +<a href="#pb154" class="pageref">154</a>, <a href="#pb157" class= +"pageref">157</a>, <a href="#pb216" class="pageref">216</a> tot +<a href="#pb220" class="pageref">220</a>, <a href="#pb223" class= +"pageref">223</a>, <a href="#pb270" class="pageref">270</a>.</p> +<p>Boeddha Dīpankara, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, +<a href="#pb99" class="pageref">99</a>, <a href="#pb100" class= +"pageref">100</a>.</p> +<p>Boeddhisme, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb28" +class="pageref">28</a>, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, +<a href="#pb38" class="pageref">38</a> tot <a href="#pb154" class= +"pageref">154</a>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a> tot +<a href="#pb157" class="pageref">157</a>, <a href="#pb171" class= +"pageref">171</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href= +"#pb208" class="pageref">208</a>, <a href="#pb215" class= +"pageref">215</a> tot <a href="#pb220" class="pageref">220</a>, +<a href="#pb224" class="pageref">224</a>, <a href="#pb226" class= +"pageref">226</a>, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Bombay, stad, <a href="#pb16" class="pageref">16</a>, <a href= +"#pb272" class="pageref">272</a>, <a href="#pb276" class= +"pageref">276</a>.</p> +<p>Boro-boedoer, tempel op Java, <a href="#pb149" class= +"pageref">149</a>.</p> +<p>Bradlaugh, atheïst, <a href="#pb216" class= +"pageref">216</a>.</p> +<p>Brahmă, het eeuwige, permanente, <a href="#pb7" class= +"pageref">7</a>, <a href="#pb13" class="pageref">13</a>, <a href= +"#pb14" class="pageref">14</a>, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, +<a href="#pb16" class="pageref">16</a>, <a href="#pb21" class= +"pageref">21</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>.</p> +<p>Brahmā, hoogste godheid, <a href="#pb16" class= +"pageref">16</a>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href= +"#pb21" class="pageref">21</a>, <a href="#pb23" class="pageref">23</a>, +<a href="#pb44" class="pageref">44</a>, <a href="#pb46" class= +"pageref">46</a>, <a href="#pb47" class="pageref">47</a>, <a href= +"#pb53" class="pageref">53</a>, <a href="#pb54" class="pageref">54</a>, +<a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb75" class= +"pageref">75</a>, <a href="#pb76" class="pageref">76</a>, <a href= +"#pb77" class="pageref">77</a>, <a href="#pb78" class="pageref">78</a>, +<a href="#pb83" class="pageref">83</a>, <a href="#pb112" class= +"pageref">112</a>, <a href="#pb143" class="pageref">143</a>.</p> +<p>Brahmacharin, zoeker van Brahmā, <a href="#pb46" class= +"pageref">46</a>.</p> +<p>Brahma Dharma, werk van Debendra-nāth, <a href="#pb32" class= +"pageref">32</a>.</p> +<p>Brahmajala sutta, Mahayana geschrift, <a href="#pb73" class= +"pageref">73</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>, <a href= +"#pb140" class="pageref">140</a>.</p> +<p>Brahmaloça, hemel, <a href="#pb46" class= +"pageref">46</a>.</p> +<p>Brahmana’s, verhandelingen bij de Veda’s <a href="#pb8" +class="pageref">8</a>, <a href="#pb11" class="pageref">11</a>, <a href= +"#pb12" class="pageref">12</a>.</p> +<p>Brahmanen, priesterkaste, <a href="#pb6" class="pageref">6</a>, +<a href="#pb10" class="pageref">10</a>, <a href="#pb11" class= +"pageref">11</a>, <a href="#pb13" class="pageref">13</a>, <a href= +"#pb15" class="pageref">15</a>, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>, +<a href="#pb26" class="pageref">26</a>, <a href="#pb29" class= +"pageref">29</a>, <span class="pagenum">[<a id="pb291" href="#pb291" +name="pb291">291</a>]</span>31, <a href="#pb32" class="pageref">32</a>, +<a href="#pb50" class="pageref">50</a>, <a href="#pb57" class= +"pageref">57</a>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>, <a href= +"#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>, +<a href="#pb71" class="pageref">71</a>, <a href="#pb72" class= +"pageref">72</a>, <a href="#pb77" class="pageref">77</a>, <a href= +"#pb78" class="pageref">78</a>, <a href="#pb79" class="pageref">79</a>, +<a href="#pb89" class="pageref">89</a>, <a href="#pb98" class= +"pageref">98</a>, <a href="#pb99" class="pageref">99</a>, <a href= +"#pb100" class="pageref">100</a>, <a href="#pb101" class= +"pageref">101</a>, <a href="#pb112" class="pageref">112</a>, <a href= +"#pb125" class="pageref">125</a>, <a href="#pb144" class= +"pageref">144</a>, <a href="#pb157" class="pageref">157</a>, <a href= +"#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Brahmanisme, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb5" +class="pageref">5</a> tot <a href="#pb37" class="pageref">37</a>, +<a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb149" class= +"pageref">149</a>.</p> +<p>Brahmā Sahampati (titel van Brahmā), <a href="#pb53" +class="pageref">53</a>.</p> +<p>Brahmo Samāj, vrijzinnig-Brahmaansche vereeniging, <a href= +"#pb28" class="pageref">28</a>, <a href="#pb29" class="pageref">29</a> +tot <a href="#pb37" class="pageref">37</a>.</p> +<p>Brandt, (M. von), <a href="#pb3" class="pageref">3</a>.</p> +<p>Bristol, stad, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>.</p> +<p>Buddaghosa, Boeddhistisch kerkvader, <a href="#pb139" class= +"pageref">139</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">C.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Calcutta, stad, <a href="#pb30" class= +"pageref">30</a>, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>, <a href= +"#pb33" class="pageref">33</a>.</p> +<p>Cambodja, land, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Canton, stad, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>, <a href= +"#pb224" class="pageref">224</a>.</p> +<p>Çarva-Çiva, booze geest, <a href="#pb262" class= +"pageref">262</a>.</p> +<p>Caryā Pitaka, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb120" class= +"pageref">120</a>.</p> +<p>Cartanya, Indisch hervormer, <a href="#pb36" class= +"pageref">36</a>.</p> +<p>Cesar, keizer, <a href="#pb189" class="pageref">189</a>.</p> +<p>Ceylon, eiland, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href= +"#pb39" class="pageref">39</a>, <a href="#pb132" class= +"pageref">132</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>.</p> +<p>Chándāla’s, lieden zonder caste, <a href="#pb96" +class="pageref">96</a>.</p> +<p>Chandragupta, koning, <a href="#pb141" class="pageref">141</a>.</p> +<p>Chang Tao ling, Taoïstisch patriarch, <a href="#pb214" class= +"pageref">214</a>.</p> +<p>Chang Tien Shi, Taoïstisch paus, <a href="#pb214" class= +"pageref">214</a>.</p> +<p>Channa, Boeddha’s wagenmenner, <a href="#pb49" class= +"pageref">49</a>.</p> +<p>Chao, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Chau-dynastie, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href= +"#pb158" class="pageref">158</a>, <a href="#pb159" class= +"pageref">159</a>, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>, <a href= +"#pb169" class="pageref">169</a>, <a href="#pb177" class= +"pageref">177</a>, <a href="#pb181" class="pageref">181</a>, <a href= +"#pb190" class="pageref">190</a>, <a href="#pb191" class= +"pageref">191</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href= +"#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb236" class= +"pageref">236</a>.</p> +<p>Chau kung, hertog van Chau, <a href="#pb162" class= +"pageref">162</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href= +"#pb231" class="pageref">231</a>.</p> +<p>Chau li, Chineesch werk, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, +<a href="#pb231" class="pageref">231</a>, <a href="#pb232" class= +"pageref">232</a>.</p> +<p>Chau tsing shin, minister, <a href="#pb239" class= +"pageref">239</a>.</p> +<p>Chekiang, provincie, <a href="#pb214" class="pageref">214</a>.</p> +<p>Chèn, stad, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>.</p> +<p>Ch’èn tw’an, commentator, <a href="#pb229" class= +"pageref">229</a>.</p> +<p>China, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb38" class= +"pageref">38</a>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, <a href= +"#pb149" class="pageref">149</a>, <a href="#pb154" class= +"pageref">154</a> tot <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Christus (zie Jezus).</p> +<p>Chu hi (zie Chu tsze).</p> +<p>Chung chiu, Chineesch werk, <a href="#pb227" class= +"pageref">227</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>, <a href= +"#pb233" class="pageref">233</a>.</p> +<p>Chungtu, stad, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>.</p> +<p>Chung Yung, Chineesch werk, <a href="#pb171" class= +"pageref">171</a>, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, <a href= +"#pb228" class="pageref">228</a>, <a href="#pb235" class= +"pageref">235</a>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Chu tsze, wijsgeer, <a href="#pb182" class="pageref">182</a>, +<a href="#pb216" class="pageref">216</a>, <a href="#pb217" class= +"pageref">217</a>, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>, <a href= +"#pb222" class="pageref">222</a>, <a href="#pb235" class= +"pageref">235</a>.</p> +<p>Chutuktu’s, Tibetaansch-Boeddhistische kardinalen, <a href= +"#pb153" class="pageref">153</a>.</p> +<p>Chwang tsze, Chineesche wijze, <a href="#pb166" class= +"pageref">166</a>, <a href="#pb194" class="pageref">194</a>, <a href= +"#pb197" class="pageref">197</a>, <a href="#pb202" class= +"pageref">202</a> tot <a href="#pb208" class="pageref">208</a>, +<a href="#pb238" class="pageref">238</a>. Çinvat, hemelbrug, +<a href="#pb253" class="pageref">253</a>, <a href="#pb264" class= +"pageref">264</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>.</p> +<p>Confucius, wijze, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href= +"#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb156" class= +"pageref">156</a>, <a href="#pb157" class="pageref">157</a>, <a href= +"#pb158" class="pageref">158</a> tot <a href="#pb178" class= +"pageref">178</a>, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>, <a href= +"#pb180" class="pageref">180</a>, <a href="#pb186" class= +"pageref">186</a>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href= +"#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb198" class= +"pageref">198</a>, <a href="#pb199" class="pageref">199</a>, <a href= +"#pb200" class="pageref">200</a>, <a href="#pb203" class= +"pageref">203</a>, <a href="#pb204" class="pageref">204</a>, <a href= +"#pb209" class="pageref">209</a>, <a href="#pb213" class= +"pageref">213</a>, <a href="#pb215" class="pageref">215</a>, <a href= +"#pb216" class="pageref">216</a>, <a href="#pb221" class= +"pageref">221</a>, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href= +"#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb227" class= +"pageref">227</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, <a href= +"#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb230" class= +"pageref">230</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>, <a href= +"#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb234" class= +"pageref">234</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>, <a href= +"#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Cullavagga, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb121" class= +"pageref">121</a>, <a href="#pb133" class="pageref">133</a>.</p> +<p>Cunda, leerling van Boeddha, <a href="#pb85" class= +"pageref">85</a>.</p> +<p>Cynici (in China), <a href="#pb180" class="pageref">180</a>, +<a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb202" class= +"pageref">202</a>, <a href="#pb210" class="pageref">210</a>.</p> +<p>Cyrus, koning van Perzië, <a href="#pb245" class= +"pageref">245</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href= +"#pb271" class="pageref">271</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">D.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Dabadhāi Naoroja, Perzisch hervormer, <a href= +"#pb275" class="pageref">275</a>.</p> +<p>Daēna, de godsdienst (der Mazdeërs), <a href="#pb267" +class="pageref">267</a>. <span class="pagenum">[<a id="pb292" href= +"#pb292" name="pb292">292</a>]</span></p> +<p>Daēva’s, booze geesten, <a href="#pb252" class= +"pageref">252</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, <a href= +"#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb262" class= +"pageref">262</a>, <a href="#pb267" class="pageref">267</a>, <a href= +"#pb269" class="pageref">269</a>.</p> +<p>Dakhma’s, lijkentorens, <a href="#pb269" class= +"pageref">269</a>.</p> +<p>Dalaï Lama, Boeddhistisch paus, <a href="#pb151" class= +"pageref">151</a>, <a href="#pb152" class="pageref">152</a>.</p> +<p>Debendra-nāth, Brahmaansch hervormer, <a href="#pb32" class= +"pageref">32</a>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>.</p> +<p>Devadatta, Judas der Boeddhisten, <a href="#pb67" class= +"pageref">67</a>, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, <a href= +"#pb80" class="pageref">80</a>.</p> +<p>Devaloça, vagevuur, <a href="#pb107" class= +"pageref">107</a>.</p> +<p>Dhamma pada, Boeddhistisch spreukenboek, <a href="#pb61" class= +"pageref">61</a>, <a href="#pb80" class="pageref">80</a>, <a href= +"#pb113" class="pageref">113</a>, <a href="#pb118" class= +"pageref">118</a>, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, <a href= +"#pb148" class="pageref">148</a>.</p> +<p>Dhammapada (Chineesche), <a href="#pb79" class="pageref">79</a>.</p> +<p>Dharma, de (Boeddhistische) leer, <a href="#pb63" class= +"pageref">63</a>, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, <a href= +"#pb72" class="pageref">72</a>, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, +<a href="#pb106" class="pageref">106</a>, <a href="#pb126" class= +"pageref">126</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href= +"#pb140" class="pageref">140</a>, <a href="#pb143" class= +"pageref">143</a>, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>, <a href= +"#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Dhyani Boeddha’s, hemelsche Boeddha’s, <a href="#pb150" +class="pageref">150</a>.</p> +<p>Dīgka Nikāya, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb71" +class="pageref">71</a>.</p> +<p>Diogenes, <a href="#pb180" class="pageref">180</a>, <a href="#pb188" +class="pageref">188</a>.</p> +<p>Dīpan̄kara (Boeddha), <a href="#pb98" class= +"pageref">98</a>, <a href="#pb99" class="pageref">99</a>, <a href= +"#pb100" class="pageref">100</a>.</p> +<p>Disderi, pater, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>, <a href= +"#pb152" class="pageref">152</a>.</p> +<p>Doedhā-vitakha Sutta, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb90" +class="pageref">90</a>.</p> +<p>Druja’s, booze geesten, <a href="#pb261" class= +"pageref">261</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.</p> +<p>Drukhs, booze geest, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, +<a href="#pb252" class="pageref">252</a>, <a href="#pb265" class= +"pageref">265</a>.</p> +<p>Dvipas, deelen der wereld, <a href="#pb263" class= +"pageref">263</a>.</p> +<p>Dyaus Pitar, Vedische godheid<span class="corr" id="xd20e8703" +title="Bron: .">,</span> <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">E.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Edkins, schrijver, <a href="#pb192" class= +"pageref">192</a>.</p> +<p>Elephanta (grotten van), <a href="#pb38" class="pageref">38</a>.</p> +<p>Epictetus, wijsgeer, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>.</p> +<p>Epicuristen, wijsgeerige school, <a href="#pb201" class= +"pageref">201</a>, <a href="#pb210" class="pageref">210</a>.</p> +<p>Euphraat, rivier, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Ezra, schriftgeleerde, <a href="#pb11" class="pageref">11</a>, +<a href="#pb246" class="pageref">246</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">F.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Fakir, Indische heilige, <a href="#pb19" class= +"pageref">19</a>.</p> +<p>Fichte, wijsgeer, <a href="#pb143" class="pageref">143</a>.</p> +<p>Fielding (H.). schrijver, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, +<a href="#pb113" class="pageref">113</a>, <a href="#pb125" class= +"pageref">125</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href= +"#pb134" class="pageref">134</a>.</p> +<p>Franciscus van Assisi, R. K. heilige, <a href="#pb121" class= +"pageref">121</a>.</p> +<p>Fravasi’s, beschermengelen, <a href="#pb261" class= +"pageref">261</a>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +<p>Fu hi, keizer<span class="corr" id="xd20e8793" title= +"Niet in bron">,</span> <a href="#pb221" class="pageref">221</a>.</p> +<p>Fu Yü, staatsman, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Fu pen hing tsi hing, Chineesch Boeddhistisch werk, <a href="#pb98" +class="pageref">98</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">G.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Gahathāni, (huishouden bezittend), titel der +Brahmanen<span class="corr" id="xd20e8814" title="Bron: .">,</span> +<a href="#pb144" class="pageref">144</a>.</p> +<p>Galilea, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>.</p> +<p>Gāndhāra, land, <a href="#pb146" class= +"pageref">146</a>.</p> +<p>Ganges, rivier, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>.</p> +<p>Garō demāna, „liederenwoning”, hemel, <a href= +"#pb252" class="pageref">252</a>, <a href="#pb255" class= +"pageref">255</a>.</p> +<p>Gātha’s, oude liederen in het Avesta, <a href="#pb245" +class="pageref">245</a>, <a href="#pb246" class="pageref">246</a>, +<a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb248" class= +"pageref">248</a>, <a href="#pb249" class="pageref">249</a>, <a href= +"#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb255" class= +"pageref">255</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href= +"#pb277" class="pageref">277</a>.</p> +<p>Gautama, zie Boeddha.</p> +<p>Genesis, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>.</p> +<p>Géus tasan, schepper van het rund, <a href="#pb249" class= +"pageref">249</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>.</p> +<p>Géus urva, ziel der koe, <a href="#pb249" class= +"pageref">249</a>.</p> +<p>Grueber, pater, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>.</p> +<p>Gujarati, taal, <a href="#pb275" class="pageref">275</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">H.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Haoma, onsterfelijkheidsdrank of god, <a href="#pb8" +class="pageref">8</a>, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, +<a href="#pb259" class="pageref">259</a>, <a href="#pb260" class= +"pageref">260</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href= +"#pb266" class="pageref">266</a>.</p> +<p>Han, dynastie, <a href="#pb161" class="pageref">161</a>, <a href= +"#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb190" class= +"pageref">190</a>, <span class="pagenum">[<a id="pb293" href="#pb293" +name="pb293">293</a>]</span>191, <a href="#pb222" class= +"pageref">222</a>, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, <a href= +"#pb232" class="pageref">232</a>, <a href="#pb238" class= +"pageref">238</a>, <a href="#pb241" class="pageref">241</a>.</p> +<p>Han, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Hanku, bergpas, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>.</p> +<p>Hanlin, college, <a href="#pb243" class="pageref">243</a>.</p> +<p>Han yü, wijsgeer, <a href="#pb182" class="pageref">182</a>, +<a href="#pb216" class="pageref">216</a>.</p> +<p>Haurvatāt, (genius van) volkomen heil, <a href="#pb251" class= +"pageref">251</a>, <a href="#pb252" class="pageref">252</a>, <a href= +"#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb255" class= +"pageref">255</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>.</p> +<p>Himalaya, gebergte, <a href="#pb7" class="pageref">7</a>, <a href= +"#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, +<a href="#pb122" class="pageref">122</a>, <a href="#pb123" class= +"pageref">123</a>.</p> +<p>Hinayana, (kleine overtocht), Boeddhistische secte, <a href="#pb92" +class="pageref">92</a>, <a href="#pb109" class="pageref">109</a>.</p> +<p>Hiu, aanhanger van Shin nung, <a href="#pb183" class= +"pageref">183</a>, <a href="#pb184" class="pageref">184</a>.</p> +<p>Homerus, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>.</p> +<p>Honan, stad<span class="corr" id="xd20e9038" title= +"Niet in bron">,</span> <a href="#pb159" class="pageref">159</a>.</p> +<p>Ho tu Loh shu (plan van Ho en rol van Loh), <a href="#pb221" class= +"pageref">221</a>.</p> +<p>Hsia, dynastie, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href= +"#pb232" class="pageref">232</a>.</p> +<p>Hsiao king, Chineesch werk, <a href="#pb170" class= +"pageref">170</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, <a href= +"#pb234" class="pageref">234</a>.</p> +<p>Huai nan tsze, Chineesch wijsgeer <a href="#pb193" class= +"pageref">193</a>, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Hungwu, keizer, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>.</p> +<p>Hvarena, hooge verlichting, <a href="#pb256" class= +"pageref">256</a>, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>.</p> +<p>Hwang ti, „de gele keizer”, <a href="#pb191" class= +"pageref">191</a>.</p> +<p>Hwen Thsang, Chineesch Boeddhist, <a href="#pb4" class= +"pageref">4</a><sup>e</sup> eeuw n. C., <a href="#pb83" class= +"pageref">83</a>.</p> +<p>Hwei Tsung, keizer, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">I.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Iddhi, bovennatuurlijke vermogens, <a href="#pb76" +class="pageref">76</a>, <a href="#pb95" class="pageref">95</a>.</p> +<p>I-king, Chineesch werk, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>, +<a href="#pb227" class="pageref">227</a> tot <a href="#pb230" class= +"pageref">230</a>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>I-li, Chineesch werk, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, +<a href="#pb232" class="pageref">232</a>.</p> +<p>Indië, land, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>, <a href= +"#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>, +<a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb42" class= +"pageref">42</a>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href= +"#pb84" class="pageref">84</a>, <a href="#pb131" class= +"pageref">131</a>, <a href="#pb141" class="pageref">141</a>, <a href= +"#pb145" class="pageref">145</a>, <a href="#pb149" class= +"pageref">149</a>, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href= +"#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb267" class= +"pageref">267</a>, <a href="#pb272" class="pageref">272</a>.</p> +<p>Indra, godheid, <a href="#pb9" class="pageref">9</a>, <a href= +"#pb26" class="pageref">26</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, +<a href="#pb102" class="pageref">102</a><span class="corr" id= +"xd20e9204" title="Bron: .">,</span> <a href="#pb103" class= +"pageref">103</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.</p> +<p>Indus, rivier, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Iran, land, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>, <a href= +"#pb260" class="pageref">260</a>.</p> +<p>Iraniërs, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href= +"#pb249" class="pageref">249</a>.</p> +<p>Isipatana, wildpark bij Benares, <a href="#pb54" class= +"pageref">54</a>.</p> +<p>Islam, <a href="#pb271" class="pageref">271</a>.</p> +<p>Israël, (godsdienst van) <a href="#pb5" class="pageref">5</a>, +<a href="#pb6" class="pageref">6</a>, <a href="#pb11" class= +"pageref">11</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">J.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Jaggernauth, godheid, <a href="#pb19" class= +"pageref">19</a>.</p> +<p>Jáhve, godennaam, <a href="#pb193" class="pageref">193</a>, +<a href="#pb194" class="pageref">194</a>.</p> +<p>Jahvisme, <a href="#pb246" class="pageref">246</a>.</p> +<p>Jaïna’s, godsdienstige secte, <a href="#pb30" class= +"pageref">30</a>.</p> +<p>Jambudvīpa, rijk van Açoka, <a href="#pb142" class= +"pageref">142</a>.</p> +<p>Jambunada, stad, <a href="#pb97" class="pageref">97</a>.</p> +<p>Japan, land, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb39" +class="pageref">39</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>, +<a href="#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb213" class= +"pageref">213</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>.</p> +<p>Jataka’s, geschiedenissen over Boeddha’s vroegere +levens, <a href="#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb103" class= +"pageref">103</a>, <a href="#pb104" class="pageref">104</a>, <a href= +"#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb132" class= +"pageref">132</a>, <a href="#pb148" class="pageref">148</a>.</p> +<p>Java, eiland, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>.</p> +<p>Jetavana, park, <a href="#pb62" class="pageref">62</a>.</p> +<p>Jezus, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>, <a href="#pb36" +class="pageref">36</a>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, +<a href="#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb55" class= +"pageref">55</a>, <a href="#pb64" class="pageref">64</a>, <a href= +"#pb66" class="pageref">66</a>, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, +<a href="#pb79" class="pageref">79</a>, <a href="#pb81" class= +"pageref">81</a>, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>, <a href= +"#pb87" class="pageref">87</a>, <a href="#pb122" class= +"pageref">122</a>, <a href="#pb137" class="pageref">137</a>.</p> +<p>Jezuïten, <a href="#pb192" class="pageref">192</a>.</p> +<p>Jina, zelfbedwinger, <a href="#pb47" class="pageref">47</a>, +<a href="#pb48" class="pageref">48</a>.</p> +<p>Jin Juh, asceet, <a href="#pb91" class="pageref">91</a>, <a href= +"#pb92" class="pageref">92</a>.</p> +<p>Jozef van Arimathea, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>.</p> +<p>Jutaka, Brahmaan, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, <a href= +"#pb101" class="pageref">101</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">K.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Kabir panti, monotheïstische hervormers, <a href= +"#pb29" class="pageref">29</a>.</p> +<p>Kaccāna, leerling van Boeddha, <a href="#pb65" class= +"pageref">65</a>.</p> +<p>Kalidasa, dichter<span class="corr" id="xd20e9442" title= +"Bron: .">,</span> <a href="#pb16" class="pageref">16</a>.</p> +<p>Kāma, godheid, <a href="#pb48" class="pageref">48</a>, <a href= +"#pb108" class="pageref">108</a>.</p> +<p>Kamaloça, oorden der lust, <a href="#pb46" class= +"pageref">46</a>, <a href="#pb80" class="pageref">80</a>.</p> +<p>Kānchana, vrouw, <a href="#pb95" class="pageref">95</a>, +<a href="#pb96" class="pageref">96</a>.</p> +<p>Kang hi, keizer, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>.</p> +<p>Kanishka, koning, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>. +<span class="pagenum">[<a id="pb294" href="#pb294" name= +"pb294">294</a>]</span></p> +<p>Kanthaka, paard van Boeddha, <a href="#pb49" class= +"pageref">49</a>.</p> +<p>Kapila Vastu, stad, geboorteplaats van Boeddha<span class="corr" id= +"xd20e9491" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb40" class= +"pageref">40</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href= +"#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb83" class= +"pageref">83</a>.</p> +<p>Karma, wet der gerechtigheid, <a href="#pb80" class= +"pageref">80</a>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href= +"#pb114" class="pageref">114</a>, <a href="#pb116" class= +"pageref">116</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>.</p> +<p>Karsvare’s (zeven) werelddeelen, <a href="#pb263" class= +"pageref">263</a>.</p> +<p>Kasaya, mythisch meer, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>.</p> +<p>Kasyapa, monnik, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>.</p> +<p>Kau, wijsgeer, <a href="#pb189" class="pageref">189</a>.</p> +<p>Kau Kien Che, Taoïst, <a href="#pb214" class= +"pageref">214</a>.</p> +<p>Kaundiliya, leerling van Boeddha, <a href="#pb92" class= +"pageref">92</a>.</p> +<p>Keshab Chander Sen, Brahmaansch hervormer, <a href="#pb33" class= +"pageref">33</a> tot <a href="#pb35" class="pageref">35</a>.</p> +<p>Khsatra, genius, „het ware rijk,” <a href="#pb249" +class="pageref">249</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, +<a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb253" class= +"pageref">253</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>.</p> +<p>K’hufu hsien, plaats, waar Confucius werd begraven, <a href= +"#pb161" class="pageref">161</a>.</p> +<p>Ki, familie, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>, <a href= +"#pb161" class="pageref">161</a>, <a href="#pb221" class= +"pageref">221</a>.</p> +<p>Kiangsi, landstreek, <a href="#pb214" class="pageref">214</a>.</p> +<p>Kibleh, beeld van God, <a href="#pb273" class="pageref">273</a>.</p> +<p>Kientaï Vihāra, klooster, <a href="#pb109" class= +"pageref">109</a>.</p> +<p>Kin, roover, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>.</p> +<p>King’s (de vijf) heilige boeken, <a href="#pb227" class= +"pageref">227</a>.</p> +<p>Kisāgotamī, meisje, <a href="#pb93" class= +"pageref">93</a>, <a href="#pb94" class="pageref">94</a>.</p> +<p>Ko li, koning, <a href="#pb91" class="pageref">91</a>, <a href= +"#pb92" class="pageref">92</a>.</p> +<p>Kong-tse, zie Confucius.</p> +<p>Koran, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href="#pb30" +class="pageref">30</a>, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>, +<a href="#pb245" class="pageref">245</a>.</p> +<p>Korea, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>, <a href="#pb226" +class="pageref">226</a>.</p> +<p>Kosala, landschap in Indië, <a href="#pb68" class= +"pageref">68</a>, <a href="#pb122" class="pageref">122</a>.</p> +<p>Krishna, godheid, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, <a href= +"#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, +<a href="#pb19" class="pageref">19</a>, <a href="#pb22" class= +"pageref">22</a>.</p> +<p>Kshatrya’s (caste der) krijgslieden of adellijken, <a href= +"#pb10" class="pageref">10</a>, <a href="#pb21" class="pageref">21</a>, +<a href="#pb64" class="pageref">64</a>, <a href="#pb66" class= +"pageref">66</a>.</p> +<p>Ku en lüen, gebergte, <a href="#pb236" class= +"pageref">236</a>.</p> +<p>Ku liang, (verhaal van), <a href="#pb233" class= +"pageref">233</a>.</p> +<p>Kunāla, prins, <a href="#pb95" class="pageref">95</a>, <a href= +"#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb97" class="pageref">97</a>, +<a href="#pb120" class="pageref">120</a>.</p> +<p>Kung fu tsze, zie Confucius.</p> +<p>Kung kih, zie Tsze sze.</p> +<p>Kung kiu, zie Confucius.</p> +<p>Kung Ngan Kwoh, wijsgeer, <a href="#pb221" class= +"pageref">221</a>.</p> +<p>Kung tsze kia yu, werk van Confucius, <a href="#pb237" class= +"pageref">237</a>.</p> +<p>Kung yang (verhaal van)<span class="corr" id="xd20e9743" title= +"Niet in bron">,</span> <a href="#pb228" class="pageref">228</a>.</p> +<p>Kusinārā, dorp waar Boeddha stierf, <a href="#pb85" class= +"pageref">85</a>, <a href="#pb86" class="pageref">86</a>, <a href= +"#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Kwan Yin tsze, Chineesch werk, <a href="#pb237" class= +"pageref">237</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">L.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Laksmi, vrouw van Vishnoe, <a href="#pb16" class= +"pageref">16</a>.</p> +<p>Lalita Vistara, levensbeschrijving van Boeddha, <a href="#pb44" +class="pageref">44</a>, <a href="#pb148" class="pageref">148</a>.</p> +<p>Lamaïsme, <a href="#pb149" class="pageref">149</a> tot <a href= +"#pb154" class="pageref">154</a>, <a href="#pb214" class= +"pageref">214</a>.</p> +<p>Lao tsze, wijze, <a href="#pb3" class="pageref">3</a>, <a href= +"#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb156" class= +"pageref">156</a>, <a href="#pb157" class="pageref">157</a>, <a href= +"#pb160" class="pageref">160</a>, <a href="#pb165" class= +"pageref">165</a>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, <a href= +"#pb190" class="pageref">190</a> tot <a href="#pb202" class= +"pageref">202</a>, <a href="#pb209" class="pageref">209</a>, <a href= +"#pb237" class="pageref">237</a>, <a href="#pb238" class= +"pageref">238</a>.</p> +<p>Leang, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Legge (Dr.), Chinoloog, <a href="#pb163" class="pageref">163</a>, +<a href="#pb193" class="pageref">193</a>.</p> +<p>Leibnitz, wijsgeer, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>.</p> +<p>Lhassa, hoofdstad van Tibet, <a href="#pb151" class= +"pageref">151</a>, <a href="#pb152" class="pageref">152</a>.</p> +<p>Li, zoon van Confucius, <a href="#pb159" class= +"pageref">159</a>.</p> +<p>Leang yen nien, uitgever van het „heilig edict”, +<a href="#pb224" class="pageref">224</a>.</p> +<p>Lieh tsze, wijsgeer, <a href="#pb195" class="pageref">195</a>, +<a href="#pb197" class="pageref">197</a>, <a href="#pb202" class= +"pageref">202</a>, <a href="#pb208" class="pageref">208</a> tot +<a href="#pb212" class="pageref">212</a>, <a href="#pb238" class= +"pageref">238</a>.</p> +<p>Li ki, Chineesch werk, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, +<a href="#pb232" class="pageref">232</a>.</p> +<p>Li R, zie Lao tsze.</p> +<p>Li sze, minister, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>.</p> +<p>Liu Hiang, schrijver, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Liu Ngan (zie Huai nan tsze).</p> +<p>Lotus (witte van Dharma), <a href="#pb105" class="pageref">105</a>. +<span class="pagenum">[<a id="pb295" href="#pb295" name= +"pb295">295</a>]</span>Boeddhistisch werk, <a href="#pb105" class= +"pageref">105</a>, <a href="#pb108" class="pageref">108</a>.</p> +<p>Lo yang, stad, <a href="#pb159" class="pageref">159</a>, <a href= +"#pb160" class="pageref">160</a>, <a href="#pb176" class= +"pageref">176</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href= +"#pb200" class="pageref">200</a>.</p> +<p>Lu, hertogdom, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>, <a href= +"#pb159" class="pageref">159</a>, <a href="#pb160" class= +"pageref">160</a>, <a href="#pb161" class="pageref">161</a>, <a href= +"#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb165" class= +"pageref">165</a>, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>, <a href= +"#pb178" class="pageref">178</a>, <a href="#pb179" class= +"pageref">179</a>, <a href="#pb205" class="pageref">205</a>, <a href= +"#pb232" class="pageref">232</a>.</p> +<p>Lung hu Shan, drakenberg, <a href="#pb214" class= +"pageref">214</a>.</p> +<p>Lung yü, Chineesch werk, <a href="#pb227" class= +"pageref">227</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">M.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Magadha, stad, <a href="#pb53" class="pageref">53</a>, +<a href="#pb60" class="pageref">60</a>, <a href="#pb66" class= +"pageref">66</a>, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>, <a href= +"#pb140" class="pageref">140</a>, <a href="#pb141" class= +"pageref">141</a>.</p> +<p>Mahābhārata, heldendicht, <a href="#pb17" class= +"pageref">17</a>, <a href="#pb21" class="pageref">21</a>, <a href= +"#pb22" class="pageref">22</a>, <a href="#pb26" class= +"pageref">26</a>.</p> +<p>Mahadeva, groote god, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e10036" title= +"Bron: Maha">Mahā</span> prajāpatī, tante van Boeddha, +<a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb70" class= +"pageref">70</a>.</p> +<p>Mahāvagga, Boeddhistisch werk, <a href="#pb53" class= +"pageref">53</a>, <a href="#pb69" class="pageref">69</a>, <a href= +"#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb88" class="pageref">88</a>, +<a href="#pb89" class="pageref">89</a>, <a href="#pb90" class= +"pageref">90</a>.</p> +<p>Mahayana „groote overtocht”, Boeddhistische secte, +<a href="#pb92" class="pageref">92</a>, <a href="#pb109" class= +"pageref">109</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>, <a href= +"#pb119" class="pageref">119</a>, <a href="#pb140" class= +"pageref">140</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a>, <a href= +"#pb208" class="pageref">208</a>.</p> +<p>Mahinda, zoon v. Açoka, <a href="#pb149" class= +"pageref">149</a>.</p> +<p>Makhali Gosāla, wijsgeer, <a href="#pb74" class= +"pageref">74</a>, <a href="#pb115" class="pageref">115</a>.</p> +<p>Manās, de verlichting in de rede, <a href="#pb76" class= +"pageref">76</a>.</p> +<p>Manasākata, stad, <a href="#pb76" class="pageref">76</a>.</p> +<p>Mandschoe dynastie, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, +<a href="#pb214" class="pageref">214</a>, <a href="#pb222" class= +"pageref">222</a>, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>.</p> +<p>Mang, familie, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>.</p> +<p>Manoe, (wetboek van), <a href="#pb13" class="pageref">13</a>, +<a href="#pb96" class="pageref">96</a>.</p> +<p>Mantra’s, deel der Veda’s, <a href="#pb8" class= +"pageref">8</a>.</p> +<p>Māra, de booze, <a href="#pb48" class="pageref">48</a>, +<a href="#pb50" class="pageref">50</a>, <a href="#pb51" class= +"pageref">51</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href= +"#pb78" class="pageref">78</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>, +<a href="#pb91" class="pageref">91</a>, <a href="#pb112" class= +"pageref">112</a>, <a href="#pb122" class="pageref">122</a>, <a href= +"#pb123" class="pageref">123</a>.</p> +<p>Maria (van Bethanië) <a href="#pb68" class= +"pageref">68</a>.</p> +<p>Martha (van Bethanië), <a href="#pb68" class= +"pageref">68</a>.</p> +<p>Martin, Dr. geleerde, <a href="#pb243" class="pageref">243</a>.</p> +<p>Matali, <span class="corr" id="xd20e10196" title= +"Bron: daeva">daēva</span>, <a href="#pb102" class= +"pageref">102</a>, <a href="#pb103" class="pageref">103</a>.</p> +<p>Matanga, <a href="#pb105" class="pageref">105</a>, <a href="#pb106" +class="pageref">106</a>.</p> +<p>Māthā kuär, (de doode prins), gehucht <a href="#pb83" +class="pageref">83</a>.</p> +<p>Mathūra, plaats, <a href="#pb106" class="pageref">106</a>.</p> +<p>Mazda, (zie Ahura Mazda).</p> +<p>Mazdeïsme, <a href="#pb244" class="pageref">244</a> tot +<a href="#pb278" class="pageref">278</a>.</p> +<p>Māyā, moeder van Boeddha, <a href="#pb40" class= +"pageref">40</a>, <a href="#pb41" class="pageref">41</a>, <a href= +"#pb46" class="pageref">46</a>.</p> +<p>Maya „wereld van schijn”, <a href="#pb21" class= +"pageref">21</a>.</p> +<p>Medië, land, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Megasthenes, gezant van Seleucus Nicator, <a href="#pb62" class= +"pageref">62</a>.</p> +<p>Megha, Brahmaan, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, <a href= +"#pb99" class="pageref">99</a>, <a href="#pb100" class= +"pageref">100</a>.</p> +<p>Menander, zie Milinda.</p> +<p>Mencius, wijze, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>, <a href= +"#pb178" class="pageref">178</a> tot <a href="#pb190" class= +"pageref">190</a>, <a href="#pb199" class="pageref">199</a>, <a href= +"#pb202" class="pageref">202</a>, <a href="#pb210" class= +"pageref">210</a>, <a href="#pb213" class="pageref">213</a>, <a href= +"#pb215" class="pageref">215</a>, <a href="#pb227" class= +"pageref">227</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, <a href= +"#pb230" class="pageref">230</a>, <a href="#pb231" class= +"pageref">231</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>, <a href= +"#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb234" class= +"pageref">234</a>.</p> +<p>Meyboom, (H. U.) schrijver, <a href="#pb81" class= +"pageref">81</a>.</p> +<p>Michel Angelo, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>.</p> +<p>Mihisten, secte, <a href="#pb180" class="pageref">180</a>.</p> +<p>Mih ti, wijsgeer, <a href="#pb186" class="pageref">186</a>, <a href= +"#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb188" class= +"pageref">188</a>.</p> +<p>Milinda, (vragen van) Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb116" +class="pageref">116</a>.</p> +<p>Ming, dynastie <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href= +"#pb233" class="pageref">233</a>.</p> +<p>Mithra, godin, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href= +"#pb256" class="pageref">256</a>, <a href="#pb260" class= +"pageref">260</a>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>.</p> +<p>Mogallāna, leerling van Boeddha, <a href="#pb58" class= +"pageref">58</a>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>, <a href= +"#pb65" class="pageref">65</a>, <a href="#pb66" class= +"pageref">66</a>.</p> +<p>Mohammed, <a href="#pb36" class="pageref">36</a>, <a href="#pb245" +class="pageref">245</a>.</p> +<p>Mohammedanisme, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href= +"#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb271" class= +"pageref">271</a>, <a href="#pb272" class="pageref">272</a>, <a href= +"#pb273" class="pageref">273</a>, <a href="#pb276" class= +"pageref">276</a>.</p> +<p>Moneyasūta, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb147" class= +"pageref">147</a>.</p> +<p>Mozes, <a href="#pb36" class="pageref">36</a>, <a href="#pb245" +class="pageref">245</a>.</p> +<p>Mozoomdar, Brahmaansch hervormer, <a href="#pb37" class= +"pageref">37</a><span class="corr" id="xd20e10437" title= +"Bron: ,">.</span></p> +<p>Muh, keizer, <a href="#pb212" class="pageref">212</a>, <a href= +"#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Muni (= zwijgende) monnik, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>. +<span class="pagenum">[<a id="pb296" href="#pb296" name= +"pb296">296</a>]</span></p> +<p>Munigāthas, leven van Boeddha in versmaat, <a href="#pb147" +class="pageref">147</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">N.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Nāgasena, <a href="#pb116" class= +"pageref">116</a>.</p> +<p>Nairanjara, rivier, <a href="#pb51" class="pageref">51</a>.</p> +<p>Nairyō-sanha, vruchtbaarheidsgod, <a href="#pb257" class= +"pageref">257</a>.</p> +<p>Nānak, hervormer, <a href="#pb36" class="pageref">36</a>.</p> +<p>Nanda, broeder van Boeddha, <a href="#pb61" class= +"pageref">61</a>.</p> +<p>Nanking, stad, <a href="#pb242" class="pageref">242</a>.</p> +<p>Narāin Bose, Brahmaansch hervormer, <a href="#pb33" class= +"pageref">33</a>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>.</p> +<p>Naraka, hel, <a href="#pb27" class="pageref">27</a>.</p> +<p>Nasus, booze geest, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.</p> +<p>Nehemia, landvoogd, <a href="#pb246" class="pageref">246</a>.</p> +<p>Nicodemus, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>.</p> +<p>Nigrauda, monnik, <a href="#pb141" class="pageref">141</a>.</p> +<p>Nieuwe Testament, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href= +"#pb192" class="pageref">192</a>.</p> +<p>Nirvāna, <a href="#pb28" class="pageref">28</a>, <a href= +"#pb52" class="pageref">52</a>, <a href="#pb53" class="pageref">53</a>, +<a href="#pb55" class="pageref">55</a>, <a href="#pb56" class= +"pageref">56</a>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href= +"#pb68" class="pageref">68</a>, <a href="#pb71" class="pageref">71</a>, +<a href="#pb72" class="pageref">72</a>, <a href="#pb82" class= +"pageref">82</a>, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>, <a href= +"#pb85" class="pageref">85</a>, <a href="#pb86" class="pageref">86</a>, +<a href="#pb92" class="pageref">92</a>, <a href="#pb111" class= +"pageref">111</a>, <a href="#pb112" class="pageref">112</a>, <a href= +"#pb113" class="pageref">113</a>, <a href="#pb116" class= +"pageref">116</a>, <a href="#pb117" class="pageref">117</a>, <a href= +"#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb119" class= +"pageref">119</a>, <a href="#pb133" class="pageref">133</a>, <a href= +"#pb137" class="pageref">137</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">O.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Oldenberg, schrijver, <a href="#pb124" class= +"pageref">124</a>, <a href="#pb125" class="pageref">125</a>.</p> +<p>Om Mani Padme Om, tooverformule, <a href="#pb151" class= +"pageref">151</a>.</p> +<p>Ormuzd (zie Mazda).</p> +<p>Ortt, (F.) schrijver, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, +<a href="#pb113" class="pageref">113</a>.</p> +<p>Oude Testament, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>, <a href= +"#pb246" class="pageref">246</a>, <a href="#pb254" class= +"pageref">254</a>.</p> +<p>Oxus, rivier, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">P.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Pabbajā, inwijding der monniken, <a href="#pb126" +class="pageref">126</a>.</p> +<p>Pairika’s, helpsters van Anrō mainyu, <a href="#pb262" +class="pageref">262</a>.</p> +<p>Palibothra (zie Patna).</p> +<p>Pāli, oude taal van een deel van Indië, <a href="#pb30" +class="pageref">30</a>.</p> +<p>Pan chao, Chineesch geschiedschrijfster, <a href="#pb191" class= +"pageref">191</a>.</p> +<p>Pandit Rām Chandra Vidijā bag-ish, Brahmaansch hervormer, +<a href="#pb32" class="pageref">32</a>.</p> +<p>Pan hu, Chineesch geschiedschrijver, <a href="#pb191" class= +"pageref">191</a>.</p> +<p>Pantschen Lama, hooge Tibetaansche geestelijke, <a href="#pb152" +class="pageref">152</a>.</p> +<p>Parōdars, de (heilige) haan<span class="corr" id="xd20e10693" +title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, +<a href="#pb266" class="pageref">266</a>.</p> +<p>Pātaliputta, stad, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>, +<a href="#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Patimōkha, biechtformule, <a href="#pb130" class= +"pageref">130</a>, <a href="#pb131" class="pageref">131</a>, <a href= +"#pb148" class="pageref">148</a>.</p> +<p>Patna, stad, <a href="#pb97" class="pageref">97</a>, <a href= +"#pb139" class="pageref">139</a>, <a href="#pb140" class= +"pageref">140</a>, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>, <a href= +"#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Pāvā, dorp, <a href="#pb85" class="pageref">85</a>.</p> +<p>Paulus (van Tarsen), <a href="#pb66" class="pageref">66</a>, +<a href="#pb117" class="pageref">117</a>, <a href="#pb118" class= +"pageref">118</a>.</p> +<p>Pavajitāni (= huisloozen)<span class="corr" id="xd20e10757" +title="Bron: .">,</span> Boeddhistische monniken, <a href="#pb144" +class="pageref">144</a>.</p> +<p>Pehlewi, Oud-Perzische taal, <a href="#pb246" class= +"pageref">246</a>.</p> +<p>Peking, stad, <a href="#pb243" class="pageref">243</a>.</p> +<p>Pendsjab, land <a href="#pb141" class="pageref">141</a>.</p> +<p>Perzië, land, <a href="#pb244" class="pageref">244</a> tot +<a href="#pb278" class="pageref">278</a>.</p> +<p>Perzische golf, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>.</p> +<p>Petenica, land, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Ping, keizer, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>.</p> +<p>Pitaka’s (de drie), Boeddhistische H. S.<span class="corr" id= +"xd20e10804" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb30" class= +"pageref">30</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href= +"#pb147" class="pageref">147</a>, <a href="#pb149" class= +"pageref">149</a>.</p> +<p>Piyadasi (zie Açoka), <a href="#pb40" class= +"pageref">40</a>.</p> +<p>Prajnā Paramitā, kennis der onzienlijke wereld, <a href= +"#pb139" class="pageref">139</a>.</p> +<p>Prakriti, vrouwelijk beginsel, <a href="#pb21" class= +"pageref">21</a>.</p> +<p>Proctor, geleerde, <a href="#pb195" class="pageref">195</a>.</p> +<p>Protestantisme, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>. <span class= +"pagenum">[<a id="pb297" href="#pb297" name="pb297">297</a>]</span></p> +<p>Puita (= de stinkende) zee, <a href="#pb263" class= +"pageref">263</a>.</p> +<p>Pundarī, vrouw, <a href="#pb79" class="pageref">79</a>.</p> +<p>Purusha, mannelijk beginsel, <a href="#pb21" class= +"pageref">21</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">R.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Radhanagar, <a href="#pb29" class= +"pageref">29</a>.</p> +<p>Rāhula, zoon van Boeddha, <a href="#pb41" class= +"pageref">41</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href= +"#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>, +<a href="#pb109" class="pageref">109</a>, <a href="#pb110" class= +"pageref">110</a>, <a href="#pb111" class="pageref">111</a>.</p> +<p>Rājagriha, stad, <a href="#pb50" class="pageref">50</a>, +<a href="#pb58" class="pageref">58</a>, <a href="#pb101" class= +"pageref">101</a>, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href= +"#pb140" class="pageref">140</a>.</p> +<p>Rama, godheid, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, <a href= +"#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, +<a href="#pb23" class="pageref">23</a>.</p> +<p>Rāmāyana, Indisch heldendicht, <a href="#pb17" class= +"pageref">17</a>, <a href="#pb22" class="pageref">22</a>, <a href= +"#pb23" class="pageref">23</a>.</p> +<p>Rāmmohun Roy, Brahmaansch hervormer<span class="corr" id= +"xd20e10937" title="Bron: .">,</span> <a href="#pb29" class= +"pageref">29</a>, <a href="#pb32" class="pageref">32</a>, <a href= +"#pb33" class="pageref">33</a>.</p> +<p>Rangoon, stad, <a href="#pb137" class="pageref">137</a>.</p> +<p>Rasnu, godheid, <a href="#pb256" class="pageref">256</a>.</p> +<p>Rémusat, A. de, schrijver, <a href="#pb192" class= +"pageref">192</a>.</p> +<p>Rhys Davis, schrijver, <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Ribot, psycholoog, <a href="#pb189" class="pageref">189</a>, +<a href="#pb190" class="pageref">190</a>.</p> +<p>Richthofen (vrijheer von)<span class="corr" id="xd20e10980" title= +"Niet in bron">,</span> <a href="#pb230" class="pageref">230</a>.</p> +<p>Rig Veda, deel der Veda’s, <a href="#pb10" class= +"pageref">10</a>.</p> +<p>Rishi’s (= zieners), profeten, <a href="#pb8" class= +"pageref">8</a>, <a href="#pb14" class="pageref">14</a>, <a href= +"#pb47" class="pageref">47</a>, <a href="#pb62" class="pageref">62</a>, +<a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb75" class= +"pageref">75</a>.</p> +<p>Roja (de Malla) adellijke, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, +<a href="#pb121" class="pageref">121</a>.</p> +<p>Roomsch Catholicisme, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, +<a href="#pb125" class="pageref">125</a>, <a href="#pb133" class= +"pageref">133</a>, <a href="#pb148" class="pageref">148</a>, <a href= +"#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb151" class= +"pageref">151</a>, <a href="#pb224" class="pageref">224</a>, <a href= +"#pb261" class="pageref">261</a>.</p> +<p>Rousseau (J. J.), wijsgeer, <a href="#pb143" class= +"pageref">143</a>.</p> +<p>Ruchī, dochter van Angati, <a href="#pb92" class= +"pageref">92</a>, <a href="#pb93" class="pageref">93</a>.</p> +<p>Ruhanumai Mazdiashnā, Parzische vereeniging, <a href="#pb276" +class="pageref">276</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">S.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Sabala, wonderkoe, <a href="#pb25" class= +"pageref">25</a>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>.</p> +<p>Saēna, hemelsche arend, <a href="#pb263" class= +"pageref">263</a>.</p> +<p>Sakya’s, stam, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>, +<a href="#pb46" class="pageref">46</a>.</p> +<p>Sākya Muni, (zie Boeddha).</p> +<p>Sāma, (Boeddha als) kluizenaar, <a href="#pb121" class= +"pageref">121</a>.</p> +<p>Samāna, asceet, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>.</p> +<p>Samana Phala Sutta, Cingaleesch Boeddhistisch werk<span class="corr" +id="xd20e11103" title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb75" class= +"pageref">75</a>.</p> +<p>Sama Veda, deel der Veda’s, <a href="#pb10" class= +"pageref">10</a>.</p> +<p>Samsāra, (= wandeling), <a href="#pb112" class= +"pageref">112</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>.</p> +<p>Samyuttaka Nikāya, Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb112" +class="pageref">112</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>, +<a href="#pb123" class="pageref">123</a>.</p> +<p>Sang-dynastie, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>.</p> +<p>Sangha, (gemeente), <a href="#pb68" class="pageref">68</a>, <a href= +"#pb73" class="pageref">73</a>, <a href="#pb106" class= +"pageref">106</a>, <a href="#pb125" class="pageref">125</a>, <a href= +"#pb128" class="pageref">128</a>, <a href="#pb146" class= +"pageref">146</a>.</p> +<p>Sanghārama, monnikentuin, <a href="#pb144" class= +"pageref">144</a>.</p> +<p>Sānjaya, wijsgeer, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>, +<a href="#pb60" class="pageref">60</a>.</p> +<p>Sānkhya, wijsgeerige school, <a href="#pb15" class= +"pageref">15</a>, <a href="#pb20" class="pageref">20</a>, <a href= +"#pb21" class="pageref">21</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e11185" title= +"Bron: Sanscriet">Sanskriet</span>, oud-Indische taal, <a href="#pb30" +class="pageref">30</a>.</p> +<p>Saosyant, heiland, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>, +<a href="#pb265" class="pageref">265</a>.</p> +<p>Sarasvati, godin der poëzie, <a href="#pb23" class= +"pageref">23</a>.</p> +<p>Sāriputta, leerling van Boeddha, <a href="#pb58" class= +"pageref">58</a>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>, <a href= +"#pb65" class="pageref">65</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>, +<a href="#pb117" class="pageref">117</a>.</p> +<p>Sassaniden, (dynastie der), <a href="#pb246" class= +"pageref">246</a>, <a href="#pb271" class="pageref">271</a>.</p> +<p>Satapatha Brāhmana, geschrift, <a href="#pb12" class= +"pageref">12</a>.</p> +<p>Sāti, weduwenoffer, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>.</p> +<p>Saul, koning, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>.</p> +<p>Sauru, booze geest, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.</p> +<p>Sāvatthi, stad, <a href="#pb68" class="pageref">68</a>.</p> +<p>Schopenhauer, wijsgeer, <a href="#pb201" class= +"pageref">201</a>.</p> +<p>Sēang, keizer, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>.</p> +<p>Seleucus Nicator, koning, <a href="#pb63" class= +"pageref">63</a>.</p> +<p>Sénart, geleerde, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>.</p> +<p>Shamanisme, godsdienst, <a href="#pb156" class= +"pageref">156</a>.</p> +<p>Shan, dynastie, <a href="#pb181" class="pageref">181</a>.</p> +<p>Shang, dynastie, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>, <a href= +"#pb159" class="pageref">159</a>, <a href="#pb221" class= +"pageref">221</a>, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>.</p> +<p>Shanghai, stad, <a href="#pb224" class="pageref">224</a>.</p> +<p>Shantung, landstreek, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>, +<a href="#pb161" class="pageref">161</a>, <a href="#pb213" class= +"pageref">213</a>. <span class="pagenum">[<a id="pb298" href="#pb298" +name="pb298">298</a>]</span></p> +<p>Shen-si, stad, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>, <a href= +"#pb241" class="pageref">241</a>.</p> +<p>Sheung te teng (= Nirvāna)<span class="corr" id="xd20e11328" +title="Niet in bron">,</span> <a href="#pb92" class= +"pageref">92</a>.</p> +<p>Shi-king, Chineesch werk, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, +<a href="#pb230" class="pageref">230</a>, <a href="#pb231" class= +"pageref">231</a>, <a href="#pb240" class="pageref">240</a>, <a href= +"#pb241" class="pageref">241</a>.</p> +<p>Shin nung (secte van)<span class="corr" id="xd20e11353" title= +"Niet in bron">,</span> <a href="#pb183" class="pageref">183</a>.</p> +<p>Shintoïsme, Japansche volksgodsdienst, <a href="#pb150" class= +"pageref">150</a>.</p> +<p>Shuh, familie, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e11370" title= +"Bron: Shu king">Shu-king</span>, Chineesch werk, <a href="#pb221" +class="pageref">221</a>, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>, +<a href="#pb230" class="pageref">230</a>, <a href="#pb240" class= +"pageref">240</a>, <a href="#pb241" class="pageref">241</a>.</p> +<p>Shun keizer, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>.</p> +<p>Shin Yu Yüe, geleerde, <a href="#pb239" class= +"pageref">239</a>.</p> +<p>Shu’s (de vier), heilige boeken<span class="corr" id= +"xd20e11401" title="Bron: .">,</span> <a href="#pb227" class= +"pageref">227</a>.</p> +<p>Siam, land, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb149" +class="pageref">149</a>.</p> +<p><span class="corr" id="xd20e11416" title= +"Bron: Siddharta">Siddhartha</span> (zie Boeddha).</p> +<p>Si wang mu, mythisch wezen, <a href="#pb236" class= +"pageref">236</a>.</p> +<p>Siva, godheid, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, <a href= +"#pb16" class="pageref">16</a>, <a href="#pb19" class="pageref">19</a>, +<a href="#pb20" class="pageref">20</a>.</p> +<p>Skandha’s, (de vijf) van den mensch, <a href="#pb45" class= +"pageref">45</a>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href= +"#pb115" class="pageref">115</a>.</p> +<p>Socrates, wijsgeer, <a href="#pb89" class="pageref">89</a>.</p> +<p>Soma (zie Haoma).</p> +<p>Somaplant, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.</p> +<p>Sonā, leerling van Boeddha, <a href="#pb90" class= +"pageref">90</a>.</p> +<p>Spenta, goede geest, <a href="#pb257" class="pageref">257</a>.</p> +<p>Srādda, vereering der voorvaderen, <a href="#pb34" class= +"pageref">34</a>.</p> +<p>Sraosa, genius, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href= +"#pb253" class="pageref">253</a>, <a href="#pb255" class= +"pageref">255</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href= +"#pb266" class="pageref">266</a>.</p> +<p>Srāvasti, <a href="#pb93" class="pageref">93</a>, <a href= +"#pb94" class="pageref">94</a>.</p> +<p>Stanislaus Julien, geleerde, <a href="#pb193" class= +"pageref">193</a>.</p> +<p>Stoïci, wijsgeeren, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>, +<a href="#pb201" class="pageref">201</a>.</p> +<p>Strausz, Victor von, schrijver, <a href="#pb192" class= +"pageref">192</a>.</p> +<p>Su, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Subhadra, asceet, <a href="#pb86" class="pageref">86</a>.</p> +<p>Sudarsana, koning, <a href="#pb97" class="pageref">97</a>.</p> +<p>Suddhodana, koning, vader van Boeddha, <a href="#pb42" class= +"pageref">42</a>, <a href="#pb44" class="pageref">44</a>, <a href= +"#pb60" class="pageref">60</a>, <a href="#pb61" class= +"pageref">61</a>.</p> +<p>Sudra’s, laagste caste, <a href="#pb10" class= +"pageref">10</a>, <a href="#pb19" class="pageref">19</a>, <a href= +"#pb64" class="pageref">64</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>, +<a href="#pb76" class="pageref">76</a>.</p> +<p>Suën, koning, <a href="#pb181" class="pageref">181</a>.</p> +<p>Sung, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>, <a href= +"#pb205" class="pageref">205</a>, <a href="#pb235" class= +"pageref">235</a>.</p> +<p>Sung, dynastie, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href= +"#pb229" class="pageref">229</a>.</p> +<p>Sunīta, leerling van Boeddha, <a href="#pb65" class= +"pageref">65</a>, <a href="#pb66" class="pageref">66</a>.</p> +<p>Sün kw’ang, wijsgeer, <a href="#pb182" class= +"pageref">182</a>.</p> +<p>Sun Ting, familie, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Surasthra, landstreek, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>.</p> +<p>Sūrya, zonnegod, <a href="#pb9" class="pageref">9</a>.</p> +<p>Sü shi, Taoïst, <a href="#pb213" class= +"pageref">213</a>.</p> +<p>Sūryapati, koning, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>.</p> +<p>Sutra’s, overleveringen, deel der Veda’s, <a href="#pb8" +class="pageref">8</a>.</p> +<p>Sutra’s, Boeddhistische, <a href="#pb140" class= +"pageref">140</a>.</p> +<p>Su tsin, vorst, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Swarga, hemel<span class="corr" id="xd20e11647" title= +"Bron: .">,</span> <a href="#pb24" class="pageref">24</a>, <a href= +"#pb27" class="pageref">27</a>, <a href="#pb28" class= +"pageref">28</a>.</p> +<p>Syama, rishi of profeet, <a href="#pb47" class="pageref">47</a>.</p> +<p>Sze ma tsien, Chineesch schrijver, <a href="#pb165" class= +"pageref">165</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href= +"#pb239" class="pageref">239</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">T.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Taē, schrijver, <a href="#pb232" class= +"pageref">232</a>.</p> +<p>Taēra, middelpunt der wereld, <a href="#pb263" class= +"pageref">263</a>.</p> +<p>Tahio, Chineesch werk, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, +<a href="#pb227" class="pageref">227</a>, <a href="#pb228" class= +"pageref">228</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>.</p> +<p>Taiping’s, secte <a href="#pb214" class="pageref">214</a>, +<a href="#pb242" class="pageref">242</a>.</p> +<p>Tai tsung, keizer, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>.</p> +<p>Tang, dynastie, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Tang, hertogdom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>, <a href= +"#pb183" class="pageref">183</a>.</p> +<p>Tao, wijsgeerig begrip, <a href="#pb192" class="pageref">192</a> tot +<a href="#pb202" class="pageref">202</a>, <a href="#pb217" class= +"pageref">217</a>, <a href="#pb219" class="pageref">219</a>, <a href= +"#pb223" class="pageref">223</a>.</p> +<p>Tao, hertogdom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Taoïsme, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href= +"#pb157" class="pageref">157</a>, <a href="#pb165" class= +"pageref">165</a>, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>, <a href= +"#pb180" class="pageref">180</a>, <a href="#pb188" class= +"pageref">188</a>, <a href="#pb190" class="pageref">190</a> tot +<a href="#pb215" class="pageref">215</a>, <a href="#pb216" class= +"pageref">216</a><a id="xd20e11779" name="xd20e11779"></a> tot <a href= +"#pb220" class="pageref">220</a>, <a href="#pb224" class= +"pageref">224</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href= +"#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb236" class= +"pageref">236</a>, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>, <a href= +"#pb238" class="pageref">238</a>.</p> +<p>Tao teh king, Chineesch werk, <a href="#pb170" class= +"pageref">170</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href= +"#pb200" class="pageref">200</a>, <a href="#pb237" class= +"pageref">237</a>.</p> +<p>Taraï, wildernis, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>.</p> +<p>Tathāgata, (zie Boeddha).</p> +<p>Tauru, booze geest, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.</p> +<p>Taxila, stad, <a href="#pb95" class="pageref">95</a>. <span class= +"pagenum">[<a id="pb299" href="#pb299" name="pb299">299</a>]</span></p> +<p>Tchung lu tsi, wijsgeer, <a href="#pb209" class= +"pageref">209</a>.</p> +<p>Tevigga Sutta, Cingaleesch Boeddhistisch geschrift, <a href="#pb76" +class="pageref">76</a>.</p> +<p>Theragāthā (spreuken der oudsten), Boeddhistisch +geschrift, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>.</p> +<p>Thraseas, wijsgeer, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>.</p> +<p>Ti, God, <a href="#pb195" class="pageref">195</a>, <a href="#pb196" +class="pageref">196</a>.</p> +<p>Tibet, land, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb38" +class="pageref">38</a>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, +<a href="#pb133" class="pageref">133</a>, <a href="#pb149" class= +"pageref">149</a> tot <a href="#pb154" class="pageref">154</a>.</p> +<p>Tiele (C. P.)<span class="corr" id="xd20e11889" title= +"Niet in bron">,</span> <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, +<a href="#pb277" class="pageref">277</a>.</p> +<p>Tigris, rivier, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.</p> +<p>Tirhut, koninkrijk, <a href="#pb92" class="pageref">92</a>.</p> +<p>Tishya Rakshitā, koningin, <a href="#pb96" class= +"pageref">96</a>, <a href="#pb97" class="pageref">97</a>.</p> +<p>Tistrya, hemelgod, Sirius, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, +<a href="#pb259" class="pageref">259</a>, <a href="#pb263" class= +"pageref">263</a>.</p> +<p>Tolstoï, (L.), schrijver, <a href="#pb143" class= +"pageref">143</a>.</p> +<p>Trimurti, drieëenheid, <a href="#pb16" class= +"pageref">16</a>.</p> +<p>Tripitaka, (zie Pitaka’s), <a href="#pb30" class= +"pageref">30</a>.</p> +<p>Trishna, dorst, begeerte, <a href="#pb52" class= +"pageref">52</a>.</p> +<p>Tsai, stad, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>.</p> +<p>Tsé, (hertog van) <a href="#pb160" class="pageref">160</a>, +<a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Tsze sze, wijze<span class="corr" id="xd20e11963" title= +"Niet in bron">,</span> <a href="#pb235" class="pageref">235</a>.</p> +<p>Tshu shu, Chineesch werk, zie Bamboeboeken.</p> +<p>Tschifu, stad, <a href="#pb213" class="pageref">213</a>.</p> +<p>Tsze hia, leerling van Confucius, <a href="#pb235" class= +"pageref">235</a>.</p> +<p>T’si, vorstendom, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>, +<a href="#pb178" class="pageref">178</a>.</p> +<p>Tsin, dynastie, <a href="#pb161" class="pageref">161</a>, <a href= +"#pb190" class="pageref">190</a>, <a href="#pb231" class= +"pageref">231</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href= +"#pb234" class="pageref">234</a>, <a href="#pb235" class= +"pageref">235</a>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>, <a href= +"#pb239" class="pageref">239</a>, <a href="#pb240" class= +"pageref">240</a>, <a href="#pb241" class="pageref">241</a>, <a href= +"#pb242" class="pageref">242</a>.</p> +<p>Tsin, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Tsin Shi Wang Ti, keizer, <a href="#pb213" class="pageref">213</a>, +<a href="#pb230" class="pageref">230</a>, <a href="#pb238" class= +"pageref">238</a>.</p> +<p>Tso chiu ming, (verhaal van), <a href="#pb227" class= +"pageref">227</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>, <a href= +"#pb233" class="pageref">233</a>.</p> +<p>Tsu, vorstendom, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Tsze kung, leerling van Confucius, <a href="#pb161" class= +"pageref">161</a>.</p> +<p>Tsze lai en Tsze li, (geschiedenis van), <a href="#pb206" class= +"pageref">206</a>.</p> +<p>Tsze lu, leerling van Confucius, <a href="#pb168" class= +"pageref">168</a>, <a href="#pb169" class="pageref">169</a>, <a href= +"#pb170" class="pageref">170</a>.</p> +<p>Tuisol, gebed, <a href="#pb153" class="pageref">153</a>.</p> +<p>Turaniërs, volksstam, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>, +<a href="#pb245" class="pageref">245</a>.</p> +<p>Tyndall, professor, <a href="#pb197" class="pageref">197</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">U.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Udraka, leermeester van Boeddha, <a href="#pb50" +class="pageref">50</a>.</p> +<p>Upagupta, <a href="#pb106" class="pageref">106</a>, <a href="#pb107" +class="pageref">107</a>.</p> +<p>Upāli, monnik, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>.</p> +<p>Upanishad’s, boeken van bespiegelenden aard, <a href="#pb11" +class="pageref">11</a>, <a href="#pb20" class="pageref">20</a>, +<a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href="#pb30" class= +"pageref">30</a>, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>, <a href= +"#pb32" class="pageref">32</a>.</p> +<p>Upasampadā, inwijding der monniken, <a href="#pb126" class= +"pageref">126</a>.</p> +<p>Upatissa, (zie Sāriputta).</p> +<p>Upatisapasina, (vragen van Upatissa), Boeddhistisch +geschrift<span class="corr" id="xd20e12148" title= +"Niet in bron">,</span> <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Urhya, Chineesch woordenboek, <a href="#pb228" class= +"pageref">228</a>.</p> +<p>Uruvelā, (woud van) <a href="#pb50" class="pageref">50</a>, +<a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb88" class= +"pageref">88</a>.</p> +<p>Usuratanam, koning, <a href="#pb102" class="pageref">102</a>, +<a href="#pb103" class="pageref">103</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">V.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Vachagotta, monnik, <a href="#pb115" class= +"pageref">115</a>.</p> +<p>Vahyo = het goede, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>.</p> +<p>Vaijayanta, paleis, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>.</p> +<p>Vaisāli, dorp, <a href="#pb84" class="pageref">84</a>, <a href= +"#pb139" class="pageref">139</a>.</p> +<p>Vaishnava’s, vereerders van Vishnoe, <a href="#pb29" class= +"pageref">29</a>.</p> +<p>Vaisya’s, (caste der), <a href="#pb10" class="pageref">10</a>, +<a href="#pb64" class="pageref">64</a>, <a href="#pb66" class= +"pageref">66</a>.</p> +<p>Valmiki, kluizenaar, <a href="#pb22" class="pageref">22</a>, +<a href="#pb23" class="pageref">23</a>.</p> +<p>Varuna, godheid, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>, <a href= +"#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb250" class= +"pageref">250</a>.</p> +<p>Vāsavadetta, <a href="#pb106" class="pageref">106</a>, <a href= +"#pb107" class="pageref">107</a>.</p> +<p>Vāsettha, Brahmaan, <a href="#pb77" class="pageref">77</a>, +<a href="#pb78" class="pageref">78</a>.</p> +<p>Vasistha, kluizenaar, <a href="#pb24" class="pageref">24</a>, +<a href="#pb25" class="pageref">25</a>, <a href="#pb26" class= +"pageref">26</a>.</p> +<p>Vayu, godheid van den dampkring, <a href="#pb263" class= +"pageref">263</a>. <span class="pagenum">[<a id="pb300" href="#pb300" +name="pb300">300</a>]</span></p> +<p>Vedānta, wijsgeerige school, <a href="#pb15" class= +"pageref">15</a>, <a href="#pb20" class="pageref">20</a>, <a href= +"#pb21" class="pageref">21</a>.</p> +<p>Veda’s, H. S. der Brahmanen, <a href="#pb6" class= +"pageref">6</a>, <a href="#pb10" class="pageref">10</a>, <a href= +"#pb11" class="pageref">11</a>, <a href="#pb20" class="pageref">20</a>, +<a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href="#pb30" class= +"pageref">30</a>, <a href="#pb31" class="pageref">31</a>, <a href= +"#pb32" class="pageref">32</a>, <a href="#pb71" class="pageref">71</a>, +<a href="#pb76" class="pageref">76</a>, <a href="#pb78" class= +"pageref">78</a>.</p> +<p>Veluvana, park, <a href="#pb62" class="pageref">62</a>.</p> +<p>Vendīdad, gedeelte van het Avesta, <a href="#pb247" class= +"pageref">247</a>.</p> +<p>Vihāra, klooster, <a href="#pb62" class="pageref">62</a>, +<a href="#pb63" class="pageref">63</a>.</p> +<p>Vinaya, deel der Pitaka’s, <a href="#pb132" class= +"pageref">132</a>, <a href="#pb140" class="pageref">140</a>, <a href= +"#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Vinaya Samaka, Boeddhistisch werk<span class="corr" id="xd20e12352" +title="Bron: .">,</span> <a href="#pb147" class="pageref">147</a>.</p> +<p>Vincentius da Paula, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>.</p> +<p>Visākhā, vereerster van Boeddha, <a href="#pb68" class= +"pageref">68</a>, <a href="#pb69" class="pageref">69</a>, <a href= +"#pb70" class="pageref">70</a>.</p> +<p>Vishnoe, godheid, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>, <a href= +"#pb16" class="pageref">16</a>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, +<a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb19" class= +"pageref">19</a>, <a href="#pb22" class="pageref">22</a>, <a href= +"#pb29" class="pageref">29</a>.</p> +<p>Vispēred, gedeelte van het Avesta, <a href="#pb247" class= +"pageref">247</a>.</p> +<p>Vistaçpā, koning, <a href="#pb245" class= +"pageref">245</a>.</p> +<p>Visvamitra <a href="#pb24" class="pageref">24</a>, <a href="#pb25" +class="pageref">25</a>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>.</p> +<p>Vizaresa, demon, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>.</p> +<p>Vohumanō, genius „goede gezindheid”, <a href= +"#pb249" class="pageref">249</a>, <a href="#pb250" class= +"pageref">250</a>, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href= +"#pb255" class="pageref">255</a>, <a href="#pb264" class= +"pageref">264</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>, <a href= +"#pb270" class="pageref">270</a>.</p> +<p>Vourukasa, hemelzee, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>, +<a href="#pb263" class="pageref">263</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">W.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Wang chung, wijze, <a href="#pb166" class= +"pageref">166</a>.</p> +<p>Wang Yü Po, commentator, <a href="#pb223" class= +"pageref">223</a>.</p> +<p>Wang pi, commentator, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>.</p> +<p>Wang suh, commentator, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>.</p> +<p>Wei, (vorst van), <a href="#pb166" class="pageref">166</a>, <a href= +"#pb169" class="pageref">169</a>, <a href="#pb179" class= +"pageref">179</a>, <a href="#pb205" class="pageref">205</a>, <a href= +"#pb236" class="pageref">236</a>, <a href="#pb242" class= +"pageref">242</a>.</p> +<p>Wen en Wu, stichters der Chau dynastie, <a href="#pb167" class= +"pageref">167</a>.</p> +<p>Wen Wang, Chineesche dynastie, <a href="#pb166" class= +"pageref">166</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>.</p> +<p>Wessantara, koning, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, +<a href="#pb101" class="pageref">101</a>, <a href="#pb121" class= +"pageref">121</a>.</p> +<p>Wilberforce, ijveraar tegen de slavernij, <a href="#pb143" class= +"pageref">143</a>.</p> +<p>Wu, keizer, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>.</p> +<p>Wuwang, keizer, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">Y.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Yaçodharā, vrouw van Boeddha, <a href= +"#pb41" class="pageref">41</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, +<a href="#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb134" class= +"pageref">134</a>.</p> +<p>Yajna, (offer), <a href="#pb12" class="pageref">12</a>.</p> +<p>Yajur Veda, deel der Veda’s, <a href="#pb10" class= +"pageref">10</a>.</p> +<p>Yama, (Yima), eerste mensch, koning van het doodenrijk, <a href= +"#pb9" class="pageref">9</a>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, +<a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb257" class= +"pageref">257</a>, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>.</p> +<p>Yamaka, leerling van Boeddha, <a href="#pb117" class= +"pageref">117</a>.</p> +<p>Yang chu, wijsgeer, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, +<a href="#pb202" class="pageref">202</a>, <a href="#pb210" class= +"pageref">210</a> tot <a href="#pb212" class="pageref">212</a>.</p> +<p>Yao, keizer, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>.</p> +<p>Yasna, gedeelte van het Avesta, <a href="#pb247" class= +"pageref">247</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>.</p> +<p>Yast’s, offerzangen uit het Avesta, <a href="#pb247" class= +"pageref">247</a>.</p> +<p>Yayati, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>, <a href="#pb27" +class="pageref">27</a>, <a href="#pb28" class="pageref">28</a>.</p> +<p>Yazata’s, verheven wezens, <a href="#pb255" class= +"pageref">255</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, <a href= +"#pb263" class="pageref">263</a>, <a href="#pb264" class= +"pageref">264</a>.</p> +<p>Yen, staat, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.</p> +<p>Yin hi, schrijver, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>.</p> +<p>Yuanti, keizer, <a href="#pb242" class="pageref">242</a>.</p> +<p>Yung cheng, keizer, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>.</p> +</div> +</div> +<div class="div2 letter"><span class="pagenum">[<a href= +"#toc">Inhoud</a>]</span> +<div class="divHead"> +<h3 class="main">Z.</h3> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Zarathustra, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>, +<a href="#pb246" class="pageref">246</a>, <a href="#pb247" class= +"pageref">247</a>, <a href="#pb249" class="pageref">249</a>, <a href= +"#pb252" class="pageref">252</a>, <a href="#pb253" class= +"pageref">253</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href= +"#pb256" class="pageref">256</a>, <a href="#pb257" class= +"pageref">257</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href= +"#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb262" class= +"pageref">262</a>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>, <a href= +"#pb271" class="pageref">271</a>, <a href="#pb273" class= +"pageref">273</a>, <a href="#pb274" class="pageref">274</a>, <a href= +"#pb276" class="pageref">276</a>, <a href="#pb277" class= +"pageref">277</a>, <a href="#pb278" class="pageref">278</a>.</p> +<p>Zend-Avesta, H. S. <a href="#pb31" class="pageref">31</a>, <a href= +"#pb245" class="pageref">245</a>, <a href="#pb246" class= +"pageref">246</a>, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href= +"#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb259" class= +"pageref">259</a>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>, <a href= +"#pb268" class="pageref">268</a>, <a href="#pb271" class= +"pageref">271</a>, <a href="#pb272" class="pageref">272</a>, <a href= +"#pb274" class="pageref">274</a>, <a href="#pb276" class= +"pageref">276</a>.</p> +<p>Zoroaster, zie Zarathustra.</p> +<p>Zurthost (zie Zarathustra).</p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div class="transcribernote"> +<h2 class="main">Colofon</h2> +<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3> +<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen +overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het +kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de +<a class="exlink xd20e34" title="Externe link" href= +"http://www.gutenberg.org/license" rel="license">Project Gutenberg +Licentie</a> bij dit eBoek of on-line op <a class="exlink xd20e34" +title="Externe link" href= +"http://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.</p> +<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctie +team op <a class="exlink xd20e34" title="Externe link" href= +"http://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>.</p> +<p>Gerelateerde WorldCat catalogus pagina: <a class="catlink" href= +"http://www.worldcat.org/oclc/26908206">26908206</a>.</p> +<h3 class="main">Codering</h3> +<p class="first">Dit bestand is in een verouderde spelling. Er is geen +poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het +einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in +het origineel zijn gecorrigeerd. Dergelijke correcties zijn gemarkeerd +met het corr-element.</p> +<p>Een aantal variaties in het gebruik van accenten is stilzwijgend +consistent gemaakt. Ontbrekende aanhalingstekens zijn toegevoegd.</p> +<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3> +<ul> +<li>2011-09-06 Begonnen.</li> +</ul> +<h3 class="main">Externe Referenties</h3> +<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn +dat deze links voor u niet werken.</p> +<h3 class="main">Verbeteringen</h3> +<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p> +<table class="correctiontable" summary= +"Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst."> +<tr> +<th>Bladzijde</th> +<th>Bron</th> +<th>Verbetering</th> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e170">1</a></td> +<td class="width40 bottom">ideën</td> +<td class="width40 bottom">ideeën</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e202">3</a></td> +<td class="width40 bottom">t</td> +<td class="width40 bottom">’t</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e216">4</a></td> +<td class="width40 bottom">letergrepen</td> +<td class="width40 bottom">lettergrepen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e366">10</a></td> +<td class="width40 bottom">Kshatry’as</td> +<td class="width40 bottom">Kshatrya’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e370">10</a></td> +<td class="width40 bottom">die</td> +<td class="width40 bottom">Die</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e406">12</a></td> +<td class="width40 bottom">onsterflijk</td> +<td class="width40 bottom">onsterf’lijk</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e434">12</a></td> +<td class="width40 bottom">(</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e438">13</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e778">32</a></td> +<td class="width40 bottom">1)</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e447">13</a></td> +<td class="width40 bottom">dooorloopen</td> +<td class="width40 bottom">doorloopen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e460">14</a></td> +<td class="width40 bottom">christendom</td> +<td class="width40 bottom">Christendom</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e467">14</a></td> +<td class="width40 bottom">theistische</td> +<td class="width40 bottom">theïstische</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e479">15</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e876">36</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1009">44</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1618">65</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1674">68</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1790">72</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2057">81</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2207">85</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2469">95</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2494">95</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2546">97</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2681">103</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2766">106</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2786">107</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3081">118</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4373">183</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4415">185</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6618">279</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6861">286</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6864">286</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6941">288</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">.</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e492">16</a></td> +<td class="width40 bottom">Brahm</td> +<td class="width40 bottom">Brahmă</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e547">20</a></td> +<td class="width40 bottom">pantheistische</td> +<td class="width40 bottom">pantheïstische</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e563">21</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e571">21</a></td> +<td class="width40 bottom">pantheistisch</td> +<td class="width40 bottom">pantheïstisch</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e566">21</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e971">42</a></td> +<td class="width40 bottom">eén</td> +<td class="width40 bottom">één</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e580">22</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e620">25</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e628">25</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1342">55</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1444">57</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1740">70</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1941">77</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2182">84</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2281">88</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2288">88</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2291">88</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3350">131</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3353">131</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3713">147</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3920">156</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4364">182</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4408">185</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e4513">191</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4932">213</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5710">245</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6060">262</a>, <a class="pageref" href="#xd20e7212">289</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e8793">292</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e9038">293</a>, <a class="pageref" href="#xd20e9491">294</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e9743">294</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e10693">296</a>, <a class="pageref" href="#xd20e10804">296</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e10980">297</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e11103">297</a>, <a class="pageref" href="#xd20e11328">298</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e11353">298</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e11889">299</a>, <a class="pageref" href="#xd20e11963">299</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e12148">299</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">,</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e599">24</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e631">25</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1352">55</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1439">57</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1466">58</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1546">61</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1582">63</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1632">65</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1645">66</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1745">70</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1768">71</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2161">83</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2233">86</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2294">88</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2302">88</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2329">90</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2847">110</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3054">117</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3130">120</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3367">131</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3379">131</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3385">131</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3603">142</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3620">142</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4096">168</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4103">168</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e4112">169</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4117">169</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4436">186</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e4447">186</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4474">188</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4495">190</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e4840">208</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4874">210</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4923">212</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e5083">222</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5101">223</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5616">239</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e5798">248</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5893">253</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6254">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6262">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6269">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6276">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6283">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6290">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6297">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6304">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6311">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6318">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6325">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6332">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6340">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6347">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6354">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6361">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6368">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6375">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6382">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6394">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6401">274</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6408">274</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6415">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6430">274</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6437">274</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6444">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6452">275</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6459">275</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6466">275</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6486">276</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6509">277</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">”</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e602">24</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e623">25</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e661">27</a>, <a class="pageref" href="#xd20e665">27</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e672">28</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e781">32</a>, <a class="pageref" href="#xd20e994">43</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1050">46</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1055">46</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1083">47</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1090">47</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1097">47</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1101">47</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1111">47</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1115">47</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1119">47</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1123">47</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1127">47</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1131">47</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1137">48</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1144">48</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1148">48</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1229">52</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1232">52</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1308">54</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1400">56</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1413">56</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1421">56</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1428">56</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1447">57</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1450">57</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1638">66</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1642">66</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1704">69</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1748">70</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1765">71</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1771">71</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1801">72</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1858">75</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1862">75</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1866">75</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1938">77</a>, <a class="pageref" href="#xd20e1975">78</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2082">82</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2086">82</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2090">82</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2094">82</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2098">82</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2102">82</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2113">83</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2117">83</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2121">83</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2125">83</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2132">83</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2136">83</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2140">83</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2144">83</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2151">83</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2156">83</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2200">85</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2204">85</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2224">85</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2278">88</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2285">88</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2299">88</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2326">90</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2332">90</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2351">90</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2360">91</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2382">92</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2486">95</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2594">99</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2715">104</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2850">110</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2909">113</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2913">113</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2917">113</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2921">113</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2926">113</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2955">115</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e2959">115</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3016">116</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3019">116</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3047">117</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3051">117</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3193">123</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3197">123</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3201">123</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3364">131</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3372">131</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3376">131</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3382">131</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3468">135</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3609">142</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3613">142</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3617">142</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3637">143</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3668">144</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3699">146</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3823">152</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3827">152</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3831">152</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3846">153</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3851">153</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3858">153</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3862">153</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3866">153</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3908">156</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4202">173</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4223">174</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e4237">175</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4241">175</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4290">177</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e4336">181</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4397">184</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4492">190</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e4567">193</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4787">204</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4877">210</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e4881">210</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4890">211</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4895">212</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e4899">212</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4910">212</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4917">212</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e5164">225</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5613">239</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5621">239</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e5630">240</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5793">248</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6176">268</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6251">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6259">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6266">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6273">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6280">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6287">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6294">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6301">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6308">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6315">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6322">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6329">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6337">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6344">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6351">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6358">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6365">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6372">273</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6379">273</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6386">273</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6398">274</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6405">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6412">274</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6420">274</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6424">274</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6434">274</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6441">274</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6449">275</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6456">275</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6463">275</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6470">275</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6474">275</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">„</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e642">26</a></td> +<td class="width40 bottom">truimfeert</td> +<td class="width40 bottom">triumfeert</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e677">28</a></td> +<td class="width40 bottom">Nirwana</td> +<td class="width40 bottom">Nirvāna</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e690">28</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3958">158</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6831">285</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6844">285</a></td> +<td class="width40 bottom">.</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e717">29</a></td> +<td class="width40 bottom">eénen</td> +<td class="width40 bottom">éénen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e726">29</a></td> +<td class="width40 bottom">16 jarigen</td> +<td class="width40 bottom">16-jarigen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e735">30</a></td> +<td class="width40 bottom">studiëen</td> +<td class="width40 bottom">studiën</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e745">30</a></td> +<td class="width40 bottom">monotheistische</td> +<td class="width40 bottom">monotheïstische</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e758">31</a></td> +<td class="width40 bottom">Theistische</td> +<td class="width40 bottom">Theïstische</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e762">31</a></td> +<td class="width40 bottom">theisme</td> +<td class="width40 bottom">theïsme</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e765">31</a></td> +<td class="width40 bottom">pantheisme</td> +<td class="width40 bottom">pantheïsme</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e769">31</a></td> +<td class="width40 bottom">Mahomedanen</td> +<td class="width40 bottom">Mohammedanen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e800">32</a></td> +<td class="width40 bottom">eène</td> +<td class="width40 bottom">ééne</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e832">34</a></td> +<td class="width40 bottom">ceremonieël</td> +<td class="width40 bottom">ceremonieel</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e843">35</a></td> +<td class="width40 bottom">Nārain</td> +<td class="width40 bottom">Narāin</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e933">40</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e11416">298</a></td> +<td class="width40 bottom">Siddharta</td> +<td class="width40 bottom">Siddhartha</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e938">41</a></td> +<td class="width40 bottom">Rahula</td> +<td class="width40 bottom">Rāhula</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e983">43</a></td> +<td class="width40 bottom">guirlanden</td> +<td class="width40 bottom">guirlandes</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1053">46</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1239">52</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1345">55</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3370">131</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5837">250</a></td> +<td class="width40 bottom">„</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1162">48</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3948">158</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e5094">222</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6564">279</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e7687">290</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e10437">295</a></td> +<td class="width40 bottom">,</td> +<td class="width40 bottom">.</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1277">53</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1576">63</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1603">64</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3118">119</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3708">146</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e4124">169</a>, <a class="pageref" href="#xd20e4319">180</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6033">260</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e8703">292</a>, <a class="pageref" href="#xd20e8814">292</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e9204">293</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e9442">293</a>, <a class="pageref" href="#xd20e10757">296</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e10937">297</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e11401">298</a>, <a class="pageref" href="#xd20e11647">298</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e12352">300</a></td> +<td class="width40 bottom">.</td> +<td class="width40 bottom">,</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1294">53</a></td> +<td class="width40 bottom">strijdbre</td> +<td class="width40 bottom">strijdb’re</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1347">55</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e1391">56</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e1462">58</a>, <a class="pageref" href="#xd20e2185">84</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3075">118</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e3116">119</a>, <a class="pageref" href="#xd20e3684">145</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4167">171</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e4825">207</a>, <a class="pageref" href="#xd20e6093">264</a></td> +<td class="width40 bottom">”</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1520">60</a></td> +<td class="width40 bottom">Rishis</td> +<td class="width40 bottom">Rishi’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1564">62</a></td> +<td class="width40 bottom">Anathapindika</td> +<td class="width40 bottom">Anāthapindika</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1571">63</a></td> +<td class="width40 bottom">Selencus</td> +<td class="width40 bottom">Seleucus</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1593">64</a></td> +<td class="width40 bottom">geeindigd</td> +<td class="width40 bottom">geëindigd</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1621">65</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4479">188</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e5266">227</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5387">231</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5436">232</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e5546">237</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5970">257</a></td> +<td class="width40 bottom">vóor</td> +<td class="width40 bottom">vóór</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1650">66</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4391">184</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">:</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1781">71</a></td> +<td class="width40 bottom">Boedha</td> +<td class="width40 bottom">Boeddha</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e1967">78</a></td> +<td class="width40 bottom">Mara</td> +<td class="width40 bottom">Māra</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2175">84</a></td> +<td class="width40 bottom">Rajagriha</td> +<td class="width40 bottom">Rājagriha</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2189">84</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4664">198</a></td> +<td class="width40 bottom">;</td> +<td class="width40 bottom">:</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2220">85</a></td> +<td class="width40 bottom">melodiën</td> +<td class="width40 bottom">melodieën</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2388">92</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2506">96</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">,”</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2447">94</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3983">160</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e5515">235</a>, <a class="pageref" href="#xd20e5664">243</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5850">251</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e11779">298</a></td> +<td class="width40 bottom">,</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2457">94</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2462">95</a></td> +<td class="width40 bottom">.</td> +<td class="width40 bottom">:</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2531">97</a></td> +<td class="width40 bottom">”</td> +<td class="width40 bottom">.</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2793">107</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e2796">107</a></td> +<td class="width40 bottom">eèn</td> +<td class="width40 bottom">één</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2834">109</a></td> +<td class="width40 bottom">steen-inscriptie’s</td> +<td class="width40 bottom">steen-inscripties</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2974">115</a></td> +<td class="width40 bottom">Samānā’s</td> +<td class="width40 bottom">Samāna’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e2980">115</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">74</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3061">117</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">” „</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3097">118</a></td> +<td class="width40 bottom">atheistisch-gekleurde</td> +<td class="width40 bottom">atheïstisch-gekleurde</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3141">120</a></td> +<td class="width40 bottom">m. a. w.</td> +<td class="width40 bottom">M. a. w.</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3234">125</a></td> +<td class="width40 bottom">Ajatasattu</td> +<td class="width40 bottom">Ajātasattu</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3239">125</a></td> +<td class="width40 bottom"></td> +<td class="width40 bottom">” „</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3259">126</a></td> +<td class="width40 bottom">Pabbajā</td> +<td class="width40 bottom">Pabbāja</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3262">126</a></td> +<td class="width40 bottom">geheele</td> +<td class="width40 bottom">gele</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3356">131</a></td> +<td class="width40 bottom">waneeer</td> +<td class="width40 bottom">wanneer</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3361">131</a></td> +<td class="width40 bottom">:</td> +<td class="width40 bottom">,</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3406">132</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6963">289</a></td> +<td class="width40 bottom">Abhi-dharma</td> +<td class="width40 bottom">Abhidharma</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3473">135</a></td> +<td class="width40 bottom">monnikken</td> +<td class="width40 bottom">monniken</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3539">139</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">VII.</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3562">140</a></td> +<td class="width40 bottom">Abhidarma</td> +<td class="width40 bottom">Abhidharma</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3579">141</a></td> +<td class="width40 bottom">—</td> +<td class="width40 bottom">,</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3588">141</a></td> +<td class="width40 bottom">Pyadasi</td> +<td class="width40 bottom">Piyadasi</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3595">142</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e3796">151</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">)</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3598">142</a></td> +<td class="width40 bottom">hooggebooornen</td> +<td class="width40 bottom">hooggeborenen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3628">142</a></td> +<td class="width40 bottom">atheīsme</td> +<td class="width40 bottom">atheïsme</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3742">148</a></td> +<td class="width40 bottom">hierarchie</td> +<td class="width40 bottom">hiërarchie</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3745">148</a></td> +<td class="width40 bottom">Roomsch-Katholieke</td> +<td class="width40 bottom">Roomsch-Catholieke</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3748">148</a></td> +<td class="width40 bottom">religieuse</td> +<td class="width40 bottom">religieuze</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3760">149</a></td> +<td class="width40 bottom">lieders</td> +<td class="width40 bottom">ieders</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3805">151</a></td> +<td class="width40 bottom">Disderi</td> +<td class="width40 bottom">Desideri</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3810">151</a></td> +<td class="width40 bottom">Grüeber</td> +<td class="width40 bottom">Grueber</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3813">151</a></td> +<td class="width40 bottom">Roomsch-Katholieken</td> +<td class="width40 bottom">Roomsch-Catholieken</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3841">153</a></td> +<td class="width40 bottom">parfumeriën</td> +<td class="width40 bottom">parfumerieën</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3854">153</a></td> +<td class="width40 bottom">:</td> +<td class="width40 bottom">;</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3875">154</a></td> +<td class="width40 bottom">Thibet</td> +<td class="width40 bottom">Tibet</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3882">155</a></td> +<td class="width40 bottom">III</td> +<td class="width40 bottom">V</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3933">157</a></td> +<td class="width40 bottom">uitroeïing</td> +<td class="width40 bottom">uitroeiing</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3938">157</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4799">205</a></td> +<td class="width40 bottom">inplaats</td> +<td class="width40 bottom">in plaats</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3972">159</a></td> +<td class="width40 bottom">levens onderhoud</td> +<td class="width40 bottom">levensonderhoud</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e3992">161</a></td> +<td class="width40 bottom">73 jarigen</td> +<td class="width40 bottom">73-jarigen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4003">162</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4357">182</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e5359">229</a></td> +<td class="width40 bottom">officiëel</td> +<td class="width40 bottom">officieel</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4035">163</a></td> +<td class="width40 bottom">onbeduidenste</td> +<td class="width40 bottom">onbeduidendste</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4045">164</a></td> +<td class="width40 bottom">relief</td> +<td class="width40 bottom">reliëf</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4136">170</a></td> +<td class="width40 bottom">Lao-tsze</td> +<td class="width40 bottom">Lao tsze</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4163">171</a></td> +<td class="width40 bottom">uitteraard</td> +<td class="width40 bottom">uiteraard</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4177">171</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6167">268</a></td> +<td class="width40 bottom">.)</td> +<td class="width40 bottom">).</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4323">180</a></td> +<td class="width40 bottom">de</td> +<td class="width40 bottom">De</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4429">185</a></td> +<td class="width40 bottom">;</td> +<td class="width40 bottom">)</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4518">191</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5728">246</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e5757">247</a></td> +<td class="width40 bottom">voor</td> +<td class="width40 bottom">vóór</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4543">192</a></td> +<td class="width40 bottom">Jezuiten-zendelingen</td> +<td class="width40 bottom">Jezuïten-zendelingen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4650">197</a></td> +<td class="width40 bottom">Spontanëiteit</td> +<td class="width40 bottom">Spontaneïteit</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4657">197</a></td> +<td class="width40 bottom">afaan</td> +<td class="width40 bottom">af aan</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4667">198</a></td> +<td class="width40 bottom">overgeven</td> +<td class="width40 bottom">over te geven</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4672">198</a></td> +<td class="width40 bottom">bemoeiïngen</td> +<td class="width40 bottom">bemoeiingen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4699">199</a></td> +<td class="width40 bottom">Laotsze</td> +<td class="width40 bottom">Lao tsze</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4718">200</a></td> +<td class="width40 bottom">voorvaderen hal</td> +<td class="width40 bottom">voorvaderenhal</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4751">202</a></td> +<td class="width40 bottom">v</td> +<td class="width40 bottom">V</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4772">203</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e4778">204</a></td> +<td class="width40 bottom">ceremonieën</td> +<td class="width40 bottom">ceremoniën</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4920">212</a></td> +<td class="width40 bottom">Magier</td> +<td class="width40 bottom">Magiër</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4946">214</a></td> +<td class="width40 bottom">shi</td> +<td class="width40 bottom">Shi</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4949">214</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5026">219</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">-</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e4957">214</a></td> +<td class="width40 bottom">Lamaisme</td> +<td class="width40 bottom">Lamaïsme</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5010">217</a></td> +<td class="width40 bottom">uitnemensten</td> +<td class="width40 bottom">uitnemendsten</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5014">218</a></td> +<td class="width40 bottom">enkelredelijk</td> +<td class="width40 bottom">enkel redelijk</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5055">221</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5638">241</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e11370">298</a></td> +<td class="width40 bottom">Shu king</td> +<td class="width40 bottom">Shu-king</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5063">221</a></td> +<td class="width40 bottom">Iking</td> +<td class="width40 bottom">I-king</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5258">227</a></td> +<td class="width40 bottom">overanderlijke</td> +<td class="width40 bottom">onveranderlijke</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5330">228</a></td> +<td class="width40 bottom">overstaanbaar</td> +<td class="width40 bottom">onverstaanbaar</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5338">228</a></td> +<td class="width40 bottom">[<i>Niet in bron</i>]</td> +<td class="width40 bottom">1.</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5390">231</a></td> +<td class="width40 bottom">liede ren</td> +<td class="width40 bottom">liederen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5626">240</a></td> +<td class="width40 bottom">,</td> +<td class="width40 bottom">;</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5633">240</a></td> +<td class="width40 bottom">voòr</td> +<td class="width40 bottom">vóór</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5641">241</a></td> +<td class="width40 bottom">Shi king</td> +<td class="width40 bottom">Shi-king</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5653">242</a></td> +<td class="width40 bottom">vóor-Confuciaansche</td> +<td class="width40 bottom">vóór-Confuciaansche</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5672">244</a></td> +<td class="width40 bottom">IV</td> +<td class="width40 bottom">VI</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5676">244</a></td> +<td class="width40 bottom">IV.</td> +<td class="width40 bottom">[<i>Verwijderd</i>]</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5697">245</a></td> +<td class="width40 bottom">(</td> +<td class="width40 bottom">—</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5766">247</a></td> +<td class="width40 bottom">Mitra</td> +<td class="width40 bottom">Mithra</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5782">248</a></td> +<td class="width40 bottom">Gatha’s</td> +<td class="width40 bottom">Gātha’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5787">248</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5861">251</a></td> +<td class="width40 bottom">Ahura-Mazda</td> +<td class="width40 bottom">Ahura Mazda</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5875">252</a></td> +<td class="width40 bottom">Anrō-mainyus</td> +<td class="width40 bottom">Anrō-mainyu</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5884">252</a></td> +<td class="width40 bottom">Druhks</td> +<td class="width40 bottom">Drukhs</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5911">254</a></td> +<td class="width40 bottom">Ahurmazda</td> +<td class="width40 bottom">Ahura Mazda</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5923">255</a></td> +<td class="width40 bottom">Zarathustischen</td> +<td class="width40 bottom">Zarathustrischen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5931">255</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e6127">266</a>, <a class="pageref" href= +"#xd20e6938">288</a></td> +<td class="width40 bottom">Amesa Spenta’s</td> +<td class="width40 bottom">Amesa-Spenta’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5939">255</a></td> +<td class="width40 bottom">éenheid</td> +<td class="width40 bottom">éénheid</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5949">256</a>, +<a class="pageref" href="#xd20e5999">258</a></td> +<td class="width40 bottom">Amesa spenta’s</td> +<td class="width40 bottom">Amesa-spenta’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e5986">257</a></td> +<td class="width40 bottom">alléen</td> +<td class="width40 bottom">alléén</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6005">258</a></td> +<td class="width40 bottom">daēv’as</td> +<td class="width40 bottom">daēva’s</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6026">259</a></td> +<td class="width40 bottom">Zarathustisch</td> +<td class="width40 bottom">Zarathustrisch</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6057">262</a></td> +<td class="width40 bottom">mainyus</td> +<td class="width40 bottom">mainyu</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6075">263</a></td> +<td class="width40 bottom">lichtssfeer</td> +<td class="width40 bottom">lichtsfeer</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6142">267</a></td> +<td class="width40 bottom">’tzelfde</td> +<td class="width40 bottom">’t zelfde</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6160">268</a></td> +<td class="width40 bottom">nomaden leven</td> +<td class="width40 bottom">nomadenleven</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6228">272</a></td> +<td class="width40 bottom">III</td> +<td class="width40 bottom">IV</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6518">277</a></td> +<td class="width40 bottom">polytheisme</td> +<td class="width40 bottom">polytheïsme</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6530">278</a></td> +<td class="width40 bottom">milioen</td> +<td class="width40 bottom">millioen</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6552">279</a></td> +<td class="width40 bottom">Religions geschichte</td> +<td class="width40 bottom">Religionsgeschichte</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6561">279</a></td> +<td class="width40 bottom">adresses</td> +<td class="width40 bottom">addresses</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6578">279</a></td> +<td class="width40 bottom">Rhijs</td> +<td class="width40 bottom">Rhys</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6599">279</a></td> +<td class="width40 bottom">philosophie</td> +<td class="width40 bottom">Philosophie</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6667">280</a></td> +<td class="width40 bottom">Ramāyāna</td> +<td class="width40 bottom">Rāmāyana</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6670">280</a></td> +<td class="width40 bottom">Mahābhrāta</td> +<td class="width40 bottom">Mahābhārata</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e6719">282</a></td> +<td class="width40 bottom">Visakhā</td> +<td class="width40 bottom">Visākhā</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e7018">289</a></td> +<td class="width40 bottom">Adi-Boeddha</td> +<td class="width40 bottom">Ādi-Boeddha</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e7227">289</a></td> +<td class="width40 bottom">Anagatabhayas</td> +<td class="width40 bottom">Anāgatabhayas</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e7509">290</a></td> +<td class="width40 bottom">Avichi</td> +<td class="width40 bottom">Avīchi</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e10036">295</a></td> +<td class="width40 bottom">Maha</td> +<td class="width40 bottom">Mahā</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e10196">295</a></td> +<td class="width40 bottom">daeva</td> +<td class="width40 bottom">daēva</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd20e11185">297</a></td> +<td class="width40 bottom">Sanscriet</td> +<td class="width40 bottom">Sanskriet</td> +</tr> +</table> +</div> +</div> + + + + + + + +<pre> + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of De wijzen van het Oosten, by +Cornelis Hille Ris Lambers + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK DE WIJZEN VAN HET OOSTEN *** + +***** This file should be named 39177-h.htm or 39177-h.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + http://www.gutenberg.org/3/9/1/7/39177/ + +Produced by the Online Distributed Proofreading Team at +http://www.pgdp.net/ + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +http://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org/license + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, are critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at http://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit http://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. +To donate, please visit: http://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + http://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. + + +</pre> + +</body> +</html> diff --git a/old/2012-03-17-39177-h/images/book.png b/old/2012-03-17-39177-h/images/book.png Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..8c9ee4f --- /dev/null +++ b/old/2012-03-17-39177-h/images/book.png diff --git a/old/2012-03-17-39177-h/images/card.png b/old/2012-03-17-39177-h/images/card.png Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..1ffbe1a --- /dev/null +++ b/old/2012-03-17-39177-h/images/card.png diff --git a/old/2012-03-17-39177-h/images/external.png b/old/2012-03-17-39177-h/images/external.png Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..ba4f205 --- /dev/null +++ b/old/2012-03-17-39177-h/images/external.png diff --git a/old/2012-03-17-39177-h/images/front.jpg b/old/2012-03-17-39177-h/images/front.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..42a060b --- /dev/null +++ b/old/2012-03-17-39177-h/images/front.jpg diff --git a/old/2012-03-17-39177-h/images/titlepage-series.gif b/old/2012-03-17-39177-h/images/titlepage-series.gif Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..ce11e51 --- /dev/null +++ b/old/2012-03-17-39177-h/images/titlepage-series.gif diff --git a/old/2012-03-17-39177-h/images/titlepage.gif b/old/2012-03-17-39177-h/images/titlepage.gif Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..199cf20 --- /dev/null +++ b/old/2012-03-17-39177-h/images/titlepage.gif |
