summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
authornfenwick <nfenwick@pglaf.org>2025-02-06 17:49:52 -0800
committernfenwick <nfenwick@pglaf.org>2025-02-06 17:49:52 -0800
commit5147c24c40505d57841aec972a2c2ecc964a02f5 (patch)
tree90a3f3adb699eb8684aabb425635422e4ba4ee10
parent1c37c68d3a1feda5f9d87a29a18f7aa8977ad530 (diff)
NormalizeHEADmain
-rw-r--r--.gitattributes4
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
-rw-r--r--old/53596-0.txt3887
-rw-r--r--old/53596-0.zipbin84454 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/53596-h.zipbin302133 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/53596-h/53596-h.htm6255
-rw-r--r--old/53596-h/images/border.jpgbin33730 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/53596-h/images/cover.jpgbin63457 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/53596-h/images/footer-cover.jpgbin8319 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/53596-h/images/footer-end.jpgbin9199 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/53596-h/images/frontispiece.jpgbin78625 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/53596-h/images/header.jpgbin18347 -> 0 bytes
13 files changed, 17 insertions, 10142 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..d7b82bc
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,4 @@
+*.txt text eol=lf
+*.htm text eol=lf
+*.html text eol=lf
+*.md text eol=lf
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..082378a
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #53596 (https://www.gutenberg.org/ebooks/53596)
diff --git a/old/53596-0.txt b/old/53596-0.txt
deleted file mode 100644
index ab5506b..0000000
--- a/old/53596-0.txt
+++ /dev/null
@@ -1,3887 +0,0 @@
-The Project Gutenberg EBook of Historie van Doctor Jan Faustus, by Anonymous
-
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
-other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of
-the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
-www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you'll have
-to check the laws of the country where you are located before using this ebook.
-
-
-
-Title: Historie van Doctor Jan Faustus
- Grooten tooveraer en zwarten konstenaer
-
-Author: Anonymous
-
-Release Date: November 25, 2016 [EBook #53596]
-
-Language: Dutch
-
-Character set encoding: UTF-8
-
-*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HISTORIE VAN DOCTOR JAN FAUSTUS ***
-
-
-
-
-Produced by André Engels, Scans: Universiteitsbibliotheek
-Amsterdam/Early Dutch Books Online and the Online
-Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net (Early
-Dutch Books Online)
-
-
-
-
-
-
- DE HISTORIE
-
- VAN
-
- DOCTOR
-
- FAUSTUS.
-
- [Illustration: DOCTOR FAUSTE]
-
-
-
-
- HISTORIE
- VAN DOCTOR
- JAN FAUSTUS,
- GROOTEN TOOVERAER
- EN
- ZWARTEN KONSTENAER:
-
- Inhoudende zyne duyvelsche Beschryvinge,
- als mede zyn onchristelyk Leven,
- wonderlyke Avontueren, en van zyn
- schrikkelyk ende grouwelyk eynde en
- afscheyd.
-
- Meestendeel uyt zyne eygene naegelaetene
- Schriften by-een vergaederd, etc.
-
- [Illustration]
-
- T’AMSTERDAM,
- By _Hismanius vande Rumpel_, ontrent het
- oud steenhuis in de Lyn-straat.
-
-[Illustration]
-
-
-
-
-DE HISTORIE VAN DOCTOR FAUSTUS.
-
-GROOTEN TOOVERAER.
-
-
-_Van zyne Geborte en Studie._
-
-Doctor _Jan Faustus_ heeft eenen boeren Zoon geweest, die tot Rhod
-by Jena woonagtig was, van God-zalige Ouders, onder de Heerlykheyd
-van Weymeren geboren in ’t jaer 1491. Hy heeft ook in de Stad van
-Wittenberg vele bloed-vrienden gehad die al t’samen Godzalige luyden
-waeren, en heeft ook onder andere tot Wittenberg eenen Neve gehad,
-den welken een eerlyk en wel-hebbende Man was, die dezen voorzeyden
-_Faustus_ opgevoed en voor zynen Zoon aengenomen had, mids dat hy zelve
-geen kinderen hadde, waerom dat hy hem liet ter Schole gaen, en in de
-Theologie studeren. Maer hy is van dit God-zalig voornemen afgeweken,
-en heeft het Heylig Woord Gods misbruykt. Waerom dat wy alzulke ouders
-en goede vrienden die zeer geirn het best met hem gedaen en alle deugd
-daer aen gezien hadden, gelyk alle vroome Ouders plegen te doen,
-geenzins beschuldigen wil, nog in deze Historie betrekken, gelyk ook de
-Ouders, den grouwel van hun kind noyt gezien nog beleeft hebben. Wel is
-’t waer dat de Ouders voor hunne dood geweten hebben, dat hunnen Neef
-dezen Faustus voor een Kind opgenomen hadde, waer in zy hun zeer hebben
-verblyd, die ziende zyne groote memorie en geest, groote zorge voor
-hem heeft gedraegen, gelyk als Job. in ’t 1 cap. voor zyne kinderen
-zorge gedraegen heeft, op dat zy tegen den Heer niet zouden zondigen.
-Het gebeurt ook menigmael, dat vrome Godzalige Ouders, godelooze
-kinderen krygen, gelyk men aen Caïn, Gen. 4, aen Ruben, Gen. 49, en aen
-Absalon gezien heeft. Het welke ik hier alzoo verhaelen moet om dat’er
-zommige zyn geweest die deze Ouders hier in willen beschuldigen (die ik
-nogtans alhier teenemael begeire verontschuldigt te hebben) zeggende
-dat Faustus van zyn Ouders alzulke fenyn zoude gezogen, en datze hem
-in alles moedwillens zouden opgebragt, en niet zouden tot het studeren
-gehouden hebben, het welk hun tot groote oneere strekken zoude.
-
-Ook, dat de vrienden zynen grooten geest merkende, hem tot de Studie
-der Theologie geraeden hebben; waer toe hy geenen lust gehad heeft:
-dat’er ook altyd eenen roep en een gemeyn zeggen onder het volk is
-geweest, dat dezen Faustus met Tooverye omging, waerom dat zyne
-voorzeyde vrienden hem dikwils wel straffelyk vermaend en van deze
-godeloosheyd afgeraeden hebben, en gelyk dezen Faustus zeer wys en tot
-de studien geneygd was, zoo is hy door het onderzoeken der Rectoren
-zoo verre gekomen, dat men hem ook voor het geheele Magistraet heeft
-ondervraegd, met nog 16 andere Magisters, de welke hy al te-samen met
-vraegen en antwoorden is te boven gegaen, zoo dat hy zynen tyd zeer
-wel besteed hebbende, korts daer naer eenen Doctor in de Theologie
-geworden is. Daer toe heeft hy eenen onzinnigen hooveirdigen moed, en
-eenen dullen kop gehad gelyk men hem altyd den speculateur genoemd
-heeft. Hy is ten laesten onder kwaed gezelschap geraekt, en heeft de H.
-Schrifture achter de deure en onder de bank gesmeten, en een godeloos
-leven beginnen te leyden zoo men uyt deze naervolgende Historie
-genoegzaem verstaen zal. Maer het is een gemeyn spreekwoord: _wat tot
-den duyvel lopen wilt, kan men niet ophouden nog daer van afweiren_.
-Terwyl deze zaeken hun alzoo toedroegen, zoo vond ook D. Faustus
-zyns gelyks, die met galdeensche, met persische, met arabische en met
-grieksche woorden figureren, characteren, bezweiringen en met tooveryen
-omgingen. Welke voorzeyde dingen niet anders zyn als lautere _dardiano
-artes_, _Nigromantie carwina_, _Vonesicium_, _inconiatio_, gelyk als
-alzulke Boeken, woorden en naemen niet anders mogen genoemt worden.
-Deze dingen behaegden D. Faustus zeer wel, gelyk hy ook nagt en dag
-daer in speculeerde en studeerde: hy begeirde ook geen Theologus meer
-genoemd te worden, maer weirelds mensch, en noemde hem zelve een Doctor
-in de Medecynen, waer door hy een astrologus, een Mathematicus en tot
-een dekmantel een medicus geworden is, gelyk hy voor eerst veele luyden
-door de medecynen geholpen heeft. Hy was ook wel ter spraeke, en in de
-H. Schrifture zeer wel ervaeren, zoo dat hem den wil des Heere niet
-onbekent was daer zy spreekt: “Wie den wil des Heere weet, en niet
-doet, zal met vele slaegen geslaegen worden. Item, niemand kan twee
-Heeren dienen. Item, gy zult God niet tenteren.” Maer hy heeft op alle
-deze dingen niet gedagt, en heeft zyne ziele alzoo eenen tyd lang in de
-weegschael gezet zoo dat hy niet te verontschuldigen is, al of hy het
-door onnoozelheyd gedaen had.
-
-
-_Doctor Faustus in de Medecynen, en hoe hy den Duyvel bezweirt._
-
-Gelyk als wy hier vooren verhaeld hebben zoo had dezen D. Faustus
-al lief het geen hy geenzins behoorde lief te hebben naer het welk
-hy tragtte dag en nacht. Hy nam arents-vleugelen aen om alzoo alle
-hoeken des hemels en der aerden te onderzoeken, want zyn groote
-ligtveirdigheyd dreef hem zoo verre, dat hy alderleye tooversche
-vocabulen, figueren, characteren, conjuratien begonst te verhandelen,
-om daer door den duyvel tot hem te voorderen, en alderleye tooverye
-daer mede te proeven en in ’t werk te stellen.
-
-Het gebeurde, dat hy eens is gekomen in een groot digt wout, ontrent
-Wittenberg gelegen, ’t welke men het Spesser-wout noemt, gelyk D.
-Faustus zelve daer naer bekend heeft; in welk wout hy eens tegen den
-avond maekte een vier weg-schey, kruysweg rondom, waer in hy met zynen
-staf zommige cirkels maekte, en boven de zelve nog twee andere, zoo
-dat de twee opperste in den grooten cirkel kwamen, en bezwoer alzoo
-den duyvel ’s avonds tusschen 9 en 10 uren. Dit doende heeft zonder
-twyffel den duyvel wel in zyn vuyst gelachen, en gedagt, sa, sa, ik
-moet u den moed koelen, en u aen de simme-bank zetten op dat my niet
-alleen dat lichaem, maer ook die ziele mag ten deel vallen. En gy
-zult den regten man zyn, die ik myn bode zal mogen zenden als ik zelve
-niet komen kan; gelyk zulks ook geschiedde: want den duyvel leyde hem
-wonderlyk op ’t ys, en bragt hem regt in ’t net. Want als D. Faustus
-den duyvel bezwoer zoo geliet het den duyvel, als of hy niet geirn met
-D. Faustus had willen te doen hebben, gelyk den voorzeyden duyvel in
-dit wout al zulk gerugt maekte, als of hy had willen ’t wout van onder
-te boven keeren, doende de boomen tot op de aerde buygen. Daer naer
-scheen ’t al of het wout vol duyvels geweest hadde, die in en rondom
-deze cirkels hun vertoonden, maekende al zulk gerugt, al of het niet
-anders had geweest als loopende wagens, afschietende bussen, alderleye
-vuer en vlammen; in welk wout ook alderleye snaerspel, dansen en
-springen, ook alderleye schermutsinge van spiessen en zweirde gehoort
-wierd, het welk zoo lang bleef dueren dat D. Faustus meynde uyt den
-cirkel te loopen. Dan hy wierd wederom van een ander gevoelen dagt op
-een ander godeloosheyd blyvende by zyn voorgaende gedagt, Godt geve
-wat’er zouden mogen volgen, en begonst op een nieuw den duyvel te
-bezweiren, die hem het volgende voor hield: Het scheen dat boven den
-cirkel een vogel-gryp, of tienen draek zweefde en fladderde. En als
-D. Faustus zyne bezweirnis gebruykte, kermde dat dier zeer jammerlyk.
-Straks daer naer viel’er een vierige sterre, die in een vierige kol
-veranderde, waer door ook den voorzeyden D. Faustus zeer verschrikte,
-doch zoo bleef hy altyd by zyn voornemen, en het dogte hem een groote
-zaeke te wezen, dat hy hem den duyvel onderdaenig maeken konde, gelyk
-D. Faustus in een zeker gezelschap hem heeft laeten verleyden, en hem
-daer af beroemd heeft, dat hem het hoogste hoofd van de gansche weireld
-onderdaenig en gehoorzaem was. Waer op hem ook van de studenten wierd
-geantwoord: Dat zy geen hooger hoofd op deze weireld kende, als den
-Paus, Keyzer of Koning. Waer op D. Faustus antwoorde: Het hoofd dat
-my onderdaenig is, dat is nog hooger. Gelyk hy zulks betuygde met den
-epistel Pauli tot de Eph. 6. Den Vorst op dezer weireld en onder den
-Hemel enz. Aldus bezwoer hy deze Sterre eens, twee en drymael uyt welke
-een vuerstroom ging, een mans lengde hoog, en viel wederom omleeg, waer
-op zes keirssen gezien wierden, waer van d’een opwaerds, en d’ander zoo
-lang nederwaerds trok, tot dat’er ten langen lesten de gedaente van
-eenen man uyt geformeerd wierd, welken rondom den cirkel liep, een half
-ure lang duerende. Terstond daer naer veranderde hem dezen duyvel en
-geest in de gedaente van eenen grouwen monik die met Faustus begonst
-te spreken en te vraegen wat zyne begeirte was: waer op hy antwoordde,
-dat hy morgen nagt ten 12 uren by hem t’zynen huyze zoude willen
-verschynen, het welk hem den duyvel eenen langen tyd weygerde. Maer
-D. Faustus bezwoer hem wederom by zynen Heer, op dat hy zyn begeiren
-zoude willen nakomen, en in het werk treden het welke hem den geest ten
-lesten belofde te doen.
-
-
-_Hier volgd de disputatie die Doctor Faustus met den duyvel gehad
-heeft._
-
-Als D. Faustus des morgens t’huys gekomen was, zoo riep hy den geest in
-zyne kamer, gelyk hy ook aldaer verscheen om te aenhooren de begeirte
-des voorzeyden Doctor.
-
-Nu is ’t boven maeten zeer te verwonderen dat eenen geest wanneer Godt
-zyne hand van den mensch aftrekt, voor die menschen al zulke spookerye
-kan maeken. Maer het is gelyk men plagt te zeggen dat al zulke gezellen
-doch eens den duyvel zien moeten, het zy hier, of hier namaels.
-
-D. Faustus begint wederom zyn guychelspel, bezweird den duyvel op
-nieuws, en stelde hem eenige artikelen voor oogen.
-
-In den eersten, dat hy hem zoude onderdaenig en gehoorzaem zyn in al
-het geen hy hem zoude mogen vraegen, bidden en belasten, zoo lang als
-hy Faustus op deze aerde zoude leven.
-
-Item, dat hy hem alles zoude zeggen waer na hy hem kwam vraegen zonder
-ied te verzwygen.
-
-Item, dat hy hem op alle zyne vraegen niet onwaeragtigs zoude willen
-antwoorden.
-
-Het welk hem den voorzeyden geest afsloeg en weygerde, hem
-excuseerende, dat hy geen volkomen magt had, voor en al eer hy van
-zynen heer, daer hy onder stond consent had. En sprak: Lieven Faustus
-uwe begeirten te volbrengen, en staet niet in myne magt, maer in de
-magt van den helschen god. Waer op D. Faustus hem antwoorde: Hoe zal
-ik dat verstaen? Zyt gy hier toe niet magtig genoeg? Waer op den geest
-antwoorde: neen. Zoo dat Faustus wederom zeyde: Vriend zegt my doch
-die oorzaeke? Gy zult weten Fauste, zeyde den geest, dat onder ons
-alzoo wel een reglement en heerschappye is, als op der aerde. Want
-wy hebben onze regeerders en dienaers, waer van ik eenen ben, en wy
-noemen ons ryk een legioen. Want of schoon den verstooten Lucifer
-hem zelve door hooveirdye tot eenen val gebragt heeft, zoo heeft hy
-nogtans een legioen van veel duyvelen opgeregt, den welken wy den
-Orientalistschen Prins noemen, om dat hy zyne heerschappye in ’t
-oosten heeft. Alzoo is’er ook een heerschappye in ’t zuyden, noorden
-en westen. En midsdien dat Lucifer den gevallen Engel zyn heerschappye
-en zyn ryk ook onder den Hemel heeft: zoo moeten wy ons veranderen,
-tot menschen begeven, en die onderdanig wezen. Wanneer zulks niet
-waere, zoo waer het de menschen onmogelyk door eenige magt of konste
-den duyvel Lucifer hem onderdaenig te maeken, die eenen zekeren zenden
-moet, gelyk als ik gezonden ben. ’t Is wel waer, dat wy den mensch de
-regte plaets van onze wooninge nog niet hebben geopenbaerd, gelyk wy
-ook nog niet hebben gedaen onze heerschappye en regeringe, dat allen
-afstervenden verdoemden mensch, die dan gewaer word, als hy daer henen
-vaerd. D. Faustus verschrikte hem daer in, ik begeire daerom niet
-verdoemt te wezen om uwent wil? den geest antwoorde wederom: wilde
-niet zoo is’er nogtans geen bidden voor of gy moet doch mede, want uw
-boos vertwyffeld hert heeft het verdient. Waer op Faustus antwoorde:
-Gy mogt S. Velien hebben, fleus maekt u van hier. Als nu den geest weg
-wyken wilde zoo wierd D. Faustus van een ander twyffelagtige meyninge,
-en hy bezwoer hem, dat hy op den Vesper-tyd aldaer zoude verschynen,
-om te aenhooren ’t geen hy hem voords zoude voordraegen, ’t welk hem
-den geest bewilligde, en daer mede kwam hy te verdwynen. Hier mag men
-het godeloos hert van D. Faustus zien, niet tegenstaende, dat hem den
-duyvel den armen Judas-zang gelyk men plagt te zeggen en nogtans by
-zyne godelooze opinie gebleven is.
-
-
-_De tweede disputatie van Doctor Faustus met den geest Mephostophiles
-genaemd._
-
-Tegen den avond verscheen wederom den vliegenden geest, namendlyk
-tusschen 3 en 4 uren, die hem aenbood in alles gehoorzaem en onderdanig
-te wezen, vermids hem van zynen voorheer de magt gegeven was. En zeyde
-tot D. Faustus ik brenge antwoorde, en gy moet my wederom antwoorde
-geven. Maer ik moet eerst hooren, wat dat uwe begeirten zyn, om dat gy
-my bevolen had alhier te verschynen. D. Faustus gaf hem een antwoorde,
-maer twyffelagtig en zynder zielen schaedelyk: want hy tragte anders
-niet te verwerven dan dat hy geen mensch meer wezen zoude, maer eenen
-openbaeren duyvel, of immers een lit daer van, en hy begeirde van den
-geest het gene dat hier naer volgt:
-
-Ten eersten, dat hy mogte een geschikte gedaente van eenen geest
-aennemen, en bekomen. Ten tweeden, dat den geest alles doen zoude,
-dat hy van hem zoude begeiren en verzoeken. Ten derden, dat hy hem
-toegedaen, onderdanig en gehoorzaem zyn zoude, als eenen getrouwen
-dienaer toestaet. Ten vierden, dat hy hem altyd zoo dikwils als hy
-begeirde hem tot zyn huys te beroepen, hem aldaer zouden laeten vinden,
-en in al zulke gedaente zoude verschynen, als ’t hem zoude believen.
-Ten vyfden, dat hy in zyn huys zoude willen onzigtbaer regeren, en van
-niemand anders als van hem alleen zoude laeten zien ten waere hy zulks
-expresselyk kwam te begeiren.
-
-Op alle deze voorzeyde puncten, antwoorde den geest Fausto, dat hy hem
-in alles zoude believen en onderdanig wezen, zoo verre dat hy hem daer
-tegen ook eenige artikelen wilde toestaen en zoo als hy zulks dede,
-zoo en zoud’er voords geene zwaerigheyd vallen. Van welke voorschreven
-artikelen alhier de principaelste volgen.
-
-Ten eersten, dat Faustus hem zal zweiren, beloven en schryven dat hy
-deze voorschrevene geesten eygen zyn zal.
-
-Ten tweeden, dat hy zulks tot meerder verzekeringe met zyn eygen bloed
-zoude moeten betuygen, en hem daer mede alzoo tegen hem verschryven.
-
-Ten derden, dat hy alle Christen geloovige menschen zoude moeten vyand
-wezen.
-
-Ten vierden, dat hy het Christelyk geloof zoude moeten verdelgen.
-
-Ten vyfden, dat hy hem niet zoude mogen laeten verleyden, of hem imand
-wilde bekeeren. Voor alle welke beloften, den geest hem (Fausto) zekere
-geduerende jaeren zoude tot dienste wezen. En wanneer deze jaeren
-zouden om wezen, dat den voorschreven geest hem alsdan zoude mogen
-haelen.
-
-En zoo verre hy deze voorzeyde puncten wilde onderhouden, zoo zoude hy
-alles krygen wat zyn herte zal mogen lusten: ook zoude hy straks gewaer
-worden, dat hy een geest gedaente en forme krygen zoude, D. Faustus was
-in zyn hoogmoed en stout wezen zoo verbolgen, dat hy op zynder ziele
-zaligheyd niet dagte: niet tegenstaende hy hem daer op bezag, maer hy
-sloeg den kwaeden geest die belofte toe, en verschreef hem dat hy alles
-onderhouden zoude. Hy meynde met meer andere kinderen dezer weireld:
-den duyvel en is zoo zwart niet als men hem afschildert, nog de helle
-niet zoo heet als men daer van zegt.
-
-
-_De derde samenspraeke van D. Faustus met den geest, aengaende zyne
-belofte._
-
-Naer dat D. Faustus de belofte gedaen had, zoo heeft hy ’s anderdags
-vroeg den geest tot hem geroepen die hy bevol, dat zoo menigmael als
-hy hem ontbood in Minne-broeders-habyt, met een belleken verschynen
-zoude, en dat hy ook te vooreenig zeker teeken doen zoude op dat hy zyn
-aenkomste gewaer mogt worden. Hy vraegde ook den geest hoe dat zynen
-naem was? waer op den geest antwoorde dat hy Mephostophiles genaemd
-was. Op de zelve ure viel dezen godeloozen man af van zyn Schepper
-en Godt: jae hy wierd ook een lit des duyvels, welken afval geene
-andere oorzaeke geweest is, dan zynen grooten hoogmoed en zyne groote
-vermetendheyd; zoo als waeren de reuzen, waer van de Poëten schryven
-dat zy de bergen te samen draegen, en tegen Godt stryden wilden, jae
-gelyk den kwaeden Engel die hem tegen Godt stelde, waerom hy ook van
-wegen zynen hoogmoed en hooveirdye van Godt verstooten wierd, zoo dat
-de gene die hoog willen klimmen, nedervallen.
-
-Dit aldus gepasseert wezende zoo heeft D. Faustus door eene groote
-vervolgendheyd met den boozen vyand al zyne contracten, door opentlyke
-Brieven volbragt en geconfirmeert (het welk voorwaer een zeer
-schrikkelyk werk geweest is) welke obligatie en contract naer zyne dood
-in zyn huys gevonden is geworden.
-
-Welke obligatie en verschryvinge ik tot eene waerschouwinge van alle
-vrome Christenen alhier openbaeren wil, op dat zy den duyvel geen
-geloove en geven en hunne lyf en ziele niet en komen te verkorten gelyk
-D. Faustus, daer naer ook zynen armen dienaer door deze duyvelsche
-razernye verleyd heeft.
-
-Als nu deze beyde partyen zig met malkanderen verbonden hadden, zoo
-nam D. Faustus een scherp mes, en stak zelve in een ader van zyn
-slinker hand, en men zeyde voor de waerheyd dat men in de voorzeyde
-hand een ingegraveerd Schrift gezien heeft, met deze woorden: Ô HOMO
-FUGO, dat is te zeggen: _ô Mensch vlied van hem_, en doet wat recht is,
-etc.
-
-
-_D. Faustus bloed, en laet het zelve in een kroesken vallen, het welke
-hy op warme kolen zet en schryft daer mede als volgt:_
-
-“Ik Joannes Faustus, Doctor, bekenne opentlyk met myn eygen hand,
-tot een verzekeringe en confirmatie van dezen Brief, mids ik voor
-my genomen hebbe, in de elementen te speculeren, ik die gaven nog
-de diepzinnigheyd die my van boven genaedig gegeven is, zoo groot
-niet en hebbe, nog ook al zulke diepzinnigheyd in myn hoofd niet en
-bevinde, ofte zulks van geene menschen leeren kan, zoo heb ik dezen
-tegenwoordigen geest (die hem Mephostophiles laet noemen, en eenen
-dienaer is des helschen Prins in Orienten) my t’eenemael onderworpen:
-ook den zelven verkoren, om my te leeren, gelyk hy ook van zyn’er
-zyde hem aen my verbonden heeft, my in alles onderdanig en gehoorzaem
-te wezen. Daer en tegen dat ik my wederom tegen hem verspreken ende
-belove, dat zoo wanneer 24 jaeren naer datum dezers Brief zullen
-verloopen wezen, dat hy met my zynen wil zal mogen doen en my naer
-goed behaegen zal mogen regeren, tracteren, vervoeren en alles zoo met
-lyf en ziele, en met myn vleesch, goed en bloed in der eeuwigheyd zal
-mogen doen wat hy wilt: waer op ik verfoeye alle de gene die daer leven
-zoo wel het hemelryk, als de menschen dezer weireld. Amen.”
-
-“In teeken der waerheyd, en tot meerder confirmatie heb ik dit contract
-met eygen hand geschreven 23 october 1514, en onderschreven met myn
-hier vooren gebruykt bloed, met goed verstand, zinnen, en gedagten
-bevestigt, verzegeld ende betuygd, etc.”
-
-_Onderteekend_
-
-JOANNES FAUSTUS, _in de Elementen, en in geestelyke dingen, ervaeren
-Doctor_.
-
-Tegen de hertnekkigheyd van D. Faustus komen deze Verzen zeer wel te
-pas.
-
- _Wie zynen lust heeft in stoutheyd en hooveirdye,_
- _Ende den Duyvel alle dingen naer doet,_
- _Die zoekt een roede voor zyn eygen partye;_
- _Hem zelven ombrengende, lyf, ziel en goed._
- ITEM.
- _Die niet en acht het eeuwig pryselyk;_
- _Ende niet en zoeken dan het tydelyk goed,_
- _Geeft hem in ’s duyvels handen afgryselyk,_
- _Daerom men op zyn ziele wel agt nemen moet._
- ITEM.
- _Al die moedwillens tot eenige dagen,_
- _In ’t water springen ofte loopen in ’t vier,_
- _Den zelven is niet te beklaegen,_
- _Al zag men hem branden of verdrinken schier._
-
-
-_In de derde samenspraeke verscheen aen Faustus zynen geest en dienaer
-met groote vroylykheyd, en op dezer maniere._
-
-Hy ging voor eerst door gansch het huys, gelyk een vierig man, zoo
-dat van hem niet dan vuer-vlammen en vuerstraelen gingen, waer op dat
-een raezinge volgde, gelyk of’er een deel Moniken hadden gezongen, en
-niemand wist wat voor een gezang dit mogte wezen. Maer Faustus had
-een goed behaegen in dit guychelspel, hy begeirde zig ook niet in
-zyn logement te voorderen, voor en aleer hy zag wat voor een eynde
-dit spel nemen zoude. Terstond daer naer wierd’er gehoord een groot
-gerugt van spiessen, van zweirden en van andere instrumenten, zoo
-dat het scheen al of men ’t huys stormender hand overweldigen wilde.
-Daer naer wierd’er eene jagt gehoort van honden en jaegers, de honden
-liepen naer eenen hert tot in de kamer van D. Faustus, alwaer zy hem
-ter aerde leyden. Daer op verscheen in de zelve kamer eenen leeuw en
-eene draeke die met malkanderen vogten. En al was ’t dat hem den leeuw
-wel dapper weirde, nogtans wierd hy ten lesten overwonnen en van de
-draek verslonden. Den knegt van Faustus zeyde, dat hy ook aldaer
-eenen lintworm zag die geheel witagtig aen zynen buyk was, en boven op
-zyn lyf zwart, zoo dat hy over de kamer kroop en de zelve vervulde.
-Terstond daer naer zag men daer ingaen een schoonen pauw en pauwinne,
-die onder malkanderen twistten, maer zy waeren terstond weder eens.
-Daer naer zag men eenen dullen stier inloopen regt naer D. Faustus
-toe, waer over hy niet weynig verschrikt was. Maer alzoo hy Faustus
-toeliep, zoo viel hy neder en verdween. Hier op wierd wederom gezien
-eene groote simme die D. Faustus de hand aenbood. Zy sprong boven op
-hem, en liep wederom ter kamer uyt. Daer naer kwam’er eenen grooten
-nevel in de kamer, dat Faustus niet konde zien, en zoo haest als den
-nevel verdwenen was, lagen’er twee zakken, waer af den eenen van goud,
-en den anderen van zilver was. Ten lesten wierd’er een orgel gehoort,
-daer naer een claversingel, een harpe, een luyte, violen, bassen,
-kromhoorens, dwers pypen en meer andere diergelyke instrumenten, elk
-in ’t bezonder met zyne vier stemmen, zoo dat Faustus niet anders
-meynde, dan dat hy in den Hemel was. Alle deze voorzeyde dingen
-duerden alzoo eene geheele ure lang, waer over Faustus zeer stout
-wierd, en het hem nog niet rouwende was, dat hy zulks gedaen had. Waer
-uyt men merken mag, dat den duyvel al deze genugte bedreef, om dat
-hy D. Faustus in zyn voornemen dus te meer volherden zoude, en eene
-oorzaeke zoude geven te zeggen, dat hy van den duyvel niets kwaeds,
-nog schrikkelyks had gezien, maer veel meer alderleye genoegte en
-blydschap, dit alles gepasseert wezende, ging den geest Mephostophiles
-tot Faustus in de kamer, in de gedaente van eenen monik. D. Faustus
-sprak tot hem: Gy hebt voorwaer een wonderbaerlykste beginsel gemaekt
-met alle uwe raezernye, van alderhande genoegten, zoo verre als gy
-zulks wilt continuëren zoo zult gy my altyd tot eenen vriend hebben.
-Mephostophiles antwoorde: ô Dat heeft niet veel te beduyden en ik zal u
-nog veel wonderlyker dingen laeten zien, daer en boven ook alles doen,
-wat gy van my zult begeiren, zoo verre als gy slegts uwe belofte aen my
-gedaen, zult volkomen. Waer op hem Faustus die obligatie presenteerde
-en zeyde: Daer hebt gy den Brief. Mephostophiles nam den Brief aen,
-en wilde dat D. Faustus daer eene copie van behouden zoude, het welk
-Faustus alzoo dede.
-
-
-_Van de dienstbaerheyd der Geesten, tegen D. Faustus._
-
-Toen nu D. Faustus den geest het handschrift met zyn eygen bloed
-geschreven, overgeleverd had, zoo is ’t voorwaer wel te vermoeden, dat
-Godt en het gansch Hemels heyr hem moet verlaeten hebben. Hier in
-heeft hy niet gehandeld als eenen godzaligen huys-vader, maer gelyk
-eenen duyvel. Gelyk _Christus_ onzen Heer daer van spreekt die al zulke
-wooninge en al zulk een tabernakel heeft, zoo verre als hy in eenen
-mensch komt te woonen, zoo heeft hem den duyvel daer in geforceert,
-gelyk het waer is, dat D. Faustus, zoo men pleegt te zeggen, den duyvel
-te gast genood hadde.
-
-D. Faustus woonde in zynen neefs huys, want hy had het hem tot een
-testament gemaekt. Hy had dagelyks eenen jongen student by hem tot
-eenen dienaer, het welk ook eenen kwaeden Lekker was, met naeme
-Christoffel Wagenaer, aen wie dit spel zeer wel behaegde, zoo gaf hem
-zynen meester goeden moed, en belofde hem dat hy van hem een geschikt
-man maeken wilde. En gelyk de jonge jeugd altyd meer tot het kwaed
-als tot het goed genegen is. Alzoo was ’t ook met dezen Lekker. Zoo
-dat Faustus anders niemant by hem in huys had als dezen knegt en den
-geest Mephostophiles, die altyd in de gedaente van eenen monik voor hem
-wandelde en den zelven bezwoer in zyne schryf-kamer, welke hy altyd
-gesloten hield.
-
-D. Faustus had alderley eten en drinken zeer overvloedig. Wanneer hy
-maer goeden wyn hebben wilde, bragt den geest hem dien toe uyt eenen
-kelder, waer uyt dat hy begeirde, gelyk hy hem daer van ook wel beroemd
-heeft, dat hy den keurvorst, den hertog van Beyeren en den bisschop van
-Saltsborg groote schaede in hunne kelders dede. Voords had hy dagelyks
-alderleye gekokte spyze, want hy konde alzulke tooversche konsten, dat
-zoo haest als hy eene venster opende, en eenen vogel noemde die hy
-begeirde, daer straks kwam invliegen.
-
-Desgelyks bragt hem den geest uyt alle omliggende landen, en uyt alle
-Princens en Graevens Hoven, de beste gekokte spyze.
-
-Hy en zynen jongen, gingen zeer staetelyk gekleed, waer toe zynen
-geest het laken, zoo tot Nurenburg, tot Strasburg en tot Frankfort by
-nagt stelen moesten, mids dat de laken-koopers by nagt niet plegen te
-verkoopen, gelyk ook niet doen de schoenmaekers nog de pelsers.
-
-Immers ’t was al waer of goed dat geleent of gestolen was.
-
-Nog had hem den geest of duyvel beloft alle weken 25 kroonen te geven,
-’t welk jaerlyks tot 1300 beloopen zoude, ’t welk zyn jaerlyks pensioen
-geweest is.
-
-
-_Doctor Faustus wilt hem tot den Houwelyken staet begeven._
-
-Aldus leefde D. Faustus een Epicurisch leven, zoo wel by dage als by
-nagte. Hy geloofde geenen Al, geene helle, nog geenen Hemel, meynde
-dat lyf en ziele met malkanderen te sterven kwamen. En zyne Aphrodisia
-dreef hem dag en nagt, dat hy hem tot den houwelyken staet begeven en
-op een wyf denken zoude. Waer op dat hy zynen geest vraegde (die doch
-een vyand van den houwelyken staet is) of hy hem tot den houwelyken
-staet begeven mogte? waer op den kwaeden geest antwoorde: Wat dat hy
-van hem zelfs maeken wilde?
-
-Item of hy zyne belofte niet meer indagtig was, en of hy die zelve
-niet langer bedagt en was te houden mids hy toegezeyd en beloft had
-Godt en alle menschen vyand te wezen; dat hy ook tot den houwelyken
-staet zeer kwaelyk komen zoude, mids dat hy geen twee Heeren, Godt en
-hem (den duyvel) dienen koste: want den houwelyken staet is een werk
-des Alderhoogsten, en wy zyn hem t’eenemael vyand: want zoo veel als
-hoererye ende alle egtbrekerye aengaet, dat is al goed voor ons. Daerom
-Fauste, ziet voor u, want zoo verre als gy u tot den houwelyken staet
-komt te begeven, zoo zult gy van ons in kleyne stukskens gescheurt
-worden. Lieven Faustus bedenkt by u zelven wat onruste, twist en
-oneenigheyd uyt den houwelyken staet, te volgen staet. D. Faustus
-ging hem daer op bedenken, gelyk alle godelooze herten niet goeds
-doorgronden konnen, mids dat den duyvel de zelve geleyd en regeert.
-Eyndelyk, alzoo hy hem hier op lang genoeg bedagt hadde, zoo voorderde
-hy zynen monik tot hem, gelyk het moniken en nonnen maniere natuerlyk
-is, den houwelyken staet te veragten, alzoo dede ook den monik D.
-Faustus, den welken hem den houwelyken staet t’eenemael afraed. Waer
-op dat Faustus antwoorde, en zeyde: Nu wil ik my tot den houwelyken
-staet begeven, daer mag uytvolgen wat’er wilt. Zoo haest als hy zulks
-voor hem genomen had, kwam daer al zulken stormwind op zyn huys aen,
-als of het zelve van onder tot boven zoude gekeert hebben geweest. Alle
-de deuren en vensters sprongen uyt hunne hangsels: daer-en-boven was
-zyn geheel huys zoo vol stof, als of het tot asschen zoude verbrand
-geweest hebben. D. Faustus liep de trappen af, en hem greep eenen man,
-die hem weder ter kamer in wierp, met zulk geweld, dat hy handen nog
-voeten konde roeren: rondom hem ging van alle kanten een vuer op al
-of hy hadde moeten verbranden: hy riep tot zynen geest om hulpe, hem
-belovende, dat hy voortaen in alle manieren nae zyn raed en wil leven
-zoude. Waer op hem den duyvel lyfagtig verscheen, maer in alzulke
-grouwelyke en schrikkelyke gedaente, dat hy vreesde hem aen te zien.
-Den duyvel sprak: Van wat meyninge zyt gy nu? Faustus zeyde dat hy
-van zyne belofte afzag, waerom dat hy om genade en vergiffenisse bad,
-waer op hem den duyvel met kort-bondige woorden zeyde: Nu wel aen, ziet
-toe, dat gy anders doet, en blyft daer by, dat zeg ik u, en verdween.
-Daer naer kwam den geest Mephostophiles by hem, en zeyde: Zoo lang als
-gy in uwe beloften blyft volherden, ziet, zoo zal ik uwen wellust zoo
-verzaedigen, dat gy den zelven niet grooter zoude wenschen, namendlyk
-als gy niet kond alleen leven, zoo zal ik u alle dagen en nagten een
-wyf te bedde brengen, die van zulke schoonheyd en gedaente wezen zal,
-als eenige die gy in deze stad zoude mogen zien, en de welke u beste
-behaegelyk is, die zal by u woonen.
-
-Dit behaegde D. Faustus zeer wel, dat zyn herte van blydschap bevende
-wierd; het berouwde hem dat hy zulks voorgenomen had: daer toe wierd
-hy zoo berumstig en onkuys, dat hy niet anders dede dan dag en nagt op
-schoone vrouw-lieden denken, dat al was ’t dat hy met den duyvel zyn
-onkuysheyd bedreven had; ’s anderdags op een ander was denkende.
-
-
-_Eene vraege van D. Faustus, aen zynen geest Mephostophiles._
-
-Naer dat D. Faustus deze verhaelde grouwelyke onkuysheyd met den
-duyvel bedreven had, zoo gaf hem zynen geest eenen grooten boek in
-d’hand, waer in alle tooverye en alderleye higromantie beschreven
-stond, ’t welk hem nog neffens zyn duyvels houwelyk, verlustigen zoude.
-Deze _Dardania artes_ heeft men daer naer by zynen knegt Christoffel
-Wagenaer gevonden; korts daer naer begon hem te dryven zyne duyvelsche
-hooveirdye, en riep tot hem zynen knegt, en zynen geest Mephostophiles,
-om met de zelve eene samenspraeke te houden, en zeyde tot den geest:
-Lieven dienaer, zegt my toch eens, wat gy voor eenen geest zyt?
-waer op den geest antwoorde: Mynen lieven heer Fauste, ik ben eenen
-vliegenden geest die onder den Hemel regeert. D. Faustus zeyde: Hoe
-is toch uwen heer Lucifer tot eenen val gekomen? waer op den geest
-antwoorde, heer Fausto, even gelyk mynen heer Lucifer eenen schoonen
-Engel van Godt geschaepen was, en een Schepsel der zaligheyd geweest
-is, zoo weet ik van hem dat men zulken Engel _Hirarchia_ noemd. En daer
-waeren’er dry, Seraphin, Cherubin, en den Troon Engel, die al d’ander
-Engelen regeert: d’ander bewaeren en regeren de menschen, den derden
-weirt en stoort onzer duyvelen magt, waer over datze Prins Engelen en
-kragt-Engelen genoemd worden. Men noemd ze ook Engelen van alle groote
-wonder werken, bodschappers van alle groote dingen en Engelen van alle
-zorgvuldigheyd. Alzoo was Lucifer ook eenen onder hun van de schoonste
-Engelen, en was Raphaël genaemd, de andere twee Gabriël en Michaël.
-
-
-_Een ander disputatie van de Helle en haere Spelonken._
-
-Doctor Faustus droomde van de helle, waer op hy zynen boozen geest
-vroeg nae den inhoud diër plaetse, na het schepsel der voorzeyde
-helle en wat’er voor een maniere van plaetse wezen mogte? Den geest
-verklaerde hem daer op: Dat zoo haest als zynen heer Lucifer tot
-den val gekomen was, hem de helle bereyd was, welke daer is eene
-duysterheyd, waer in den duyvel Lucifer met eene ketinge gebonden ligt
-en verstooten, de welke hy tot het oordeel behouden zal, waer in dat
-niet anders gevonden word dan eene groote duysterheyd, vuer, solfer,
-pek en meer anderen stank. Voords konnen wy duyvels niet anders weten,
-zeyde hy, hoe of op wat maniere de helle geschaepen is, nog hoe datze
-van Godt gebouwd is, want zy heeft nog eynde nog grond.
-
-
-_Een ander vraege van D. Faustus van het Regiment der duyvelen, en van
-hunne over-heeren._
-
-Dezen kwaeden geest moest D. Faustus ook onderrichten van de wooning
-der duyvelen, van hun Regiment, en van hunne magt.
-
-Den geest antwoorde en sprak: Lieven heer Fauste, de helle en haere
-rivieren, is onzer alle wooninge en huyzinge, de zelve heeft alleen zoo
-groot begryp, als de gansche weireld over de helle, en de weireld tot
-onder den Hemel; er zyn 10 Regimenten en 10 koningen, welke de overste
-onder ons duyvelen zyn, en de geweldigste onder de 6 Regimenten zyn
-deze naervolgende:
-
- 1. _Lucas Mortis._
- 2. _Stagium Ignis._
- 3. _Terra Tenebresa._
- 4. _Tattarus._
- 5. _Terra Obliviones._
- 6. _Gehenna._
- 7. _Herebeus._
- 8. _Barathrum._
- 9. _Styx._
- 10. _Acheron._
-
-In de zelve regeren de duyvelen Plegeton genoemd. De zelve 4 Regimenten
-zyn koninglyke regeringen, gelyk Lucifer regeert in ’t Oosten, Belzebub
-in ’t Noorden, Balial in ’t Zuyden, Astaroth in ’t Westen. Deze
-regeringe zal blyven tot het Oordeel des Heere.
-
-
-_Een vraege in wat gedaente den verstooten Engel geweest is._
-
-Doctor Faustus begonst wederom met den geest te spreken. Hy vraegde
-hem: Op wat wyze zynen heer Lucifer in den Hemel verciert was? en
-hoe hy aldus gewoont heeft? zynen geest bad hem dat hy hem dry dagen
-daer op mogt bedenken: en hy gaf hem den derden dag deze antwoorde:
-Mynheer Lucifer, die nu eertyds zoo genoemd wierd, is van wegen zyne
-verstooringe, uyt het klaer ligt des Hemelryks, die te vooren eenen
-Engel Gods en eenen Cherubin was, die ook alle de schepselen Gods in
-den Hemel gezien heeft, die was in zulk grootagtinge en weirdigheyd,
-en in zulke wooninge, dat hy boven alle Schepselen Gods, boven
-goud en edel gesteenten, en van Godt alzoo verligt was, dat hy de
-zonne en sterren-glans te boven ging: want zoo haest als hem Godt
-geschaepen had, zette hy hem op den Berg Gods en in de regeringe van
-een vorstendom, zoo dat hy in alle manieren volmaekt was; maer zoo
-haest als hy hem begon te verhooveirdigen en boven het oosten wilde
-verheffen, wierd hy van Godt uyt de wooningen des hemels verstooten,
-en van zynen stoel afgezet in eenen viersteen, die inder eeuwigheyd
-niet uytgebluscht zal worden, maer eeuwig branden zal. En vermids hy
-wetens en onwetens tegen Godt geweest is, zoo heeft hem Godt uyt zynen
-rechterstoel gezet, en hem tot de helle veroordeelt en verdoemt, waer
-uyt dat hy inder eeuwigheyd niet wyken mag.
-
-Als nu D. Faustus den geest van deze dingen alzoo aengehoort had, zoo
-ging hy daer op speculeren. Hy ging ook alzoo stilzwygens van den geest
-weg in zyne kamer, leyde hem te bed, en begonst bitterlyk te weenen
-en te zugten, en op deze vertellinge des geests te denken, hoe dat
-den duyvel den verstooten Engel van God, zoo eerlyk vercierd was. En
-zoo verre hy niet zoo hooveirdig tegen Godt geweest had, een eeuwige
-wooninge in den hemel, en een hemels wezen zoude behouden hebben,
-en nu van Godt eeuwig verstooten is. Hy sprak: ô wee! wee my inder
-eeuwigheyd! alzoo zal ’t met my ook gaen, want ik ben ook een schepsel
-Gods en myn onderdaenig vleesch en bloed heeft my aen lyf en ziele
-inder eeuwigheyd de verdoemenis toegebragt, my door myn eygen vernuft
-en zinnen gedreven dat ik als een schepsel Gods van hem afgeweken ben,
-en my van den duyvel zoo heb laeten verleyden, dat ik my aen hem met
-lyf en ziele overgegeven en verkogt hebbe, waerom ik geen genade meer
-te verhopen hebbe; maer moet worden gelyk Lucifer, en in de eeuwige
-verdoemenis verstooten worden. Och wee! wee! in wat ellende heb ik my
-zelven gebragt: Och waer ik noyt geboren geweest.
-
-Alzoo dede D. Faustus deze beklaeging en hy konde geen hope nog
-geloove meer krygen, op dat hy door boete tot de genade Gods mogt
-gebragt worden. Want zoo verre als hy gedagt hadde, den duyvel heeft
-my bedrogen, ik wil wederom tot Godt mynen genadigen Heere keeren, en
-den zelven om genade bidden en aenroepen en my wederom tot Christus
-en zyne Christelyke Kerke bekeeren, zoo had het met hem nog goed mogen
-worden, en den kwaeden geest in deze maniere mogen wederstaen: Niet
-tegenstaende dat hy hem met lyf en ziele had overgegeven. Maer hy was
-in al zyne meyninge twyffelagtig en ongeloovig.
-
-
-_Doctor Faustus disputeerde voorder met zynen geest Mephostophiles van
-het geweld des duyvels._
-
-Naer dat D. Faustus wederom wat beter gemoed was, zoo vraegde hy zynen
-geest Mephostophiles naer de regeringe, raed, geweld, tenteringe en
-na de tyranien des duyvels, en hoe dat hy zulks in ’t eerste gedreven
-hadde? waer op den geest antwoorde: Deze disputatie en vraege die
-ik u verklaeren zoude, zal u (mynheer Faustus) tot al te groote
-mismoedigheyd en achterdenken brengen, daerom zult gy zulks van my
-niet begeiren, want het gaet onze secreten aen. En midsdien ik u
-zulks niet ontzeggen kan, zoo zult gy weten dat zoo haest als den
-verstooten Lucifer tot den val kwam, zoo is hy Godt en alle menschen
-tot vyand geworden. Heeft ondernomen gelyk hy nog doet, alderleye
-tyranien aen de menschen te bewyzen gelyk men nog dagelyks zien kan,
-dat zommige haer uyt vensters dood werpen, hun zelven verhangen,
-verdrinken en doorsteken. Gelyk men ook zien kan, toen den mensch van
-Godt volkomendlyk geschaepen was, zoo misgunde hem zulks den duyvel,
-en hy bragt alzoo Adam en Eva met hunne nakomelingen in zonden, en in
-ongenade des Heere. Dit zyn, lieven Fauste, de aengrypinge en tyranien
-des duyvels. Alzoo dede hy ook met Caïn, en maekte ook dat ’t Israëls
-volk vremde goden aenbaden, de zelve offerden en met de heydensche
-wyven onkuysheyd bedreven. Alzoo hebben wy ook eenen geest die Saül
-gedreven en tot onzinnigheyd, gebragt heeft, dat hy hem zelfs kwam
-te vermoorden. Nog is’er eenen geest Asmodus genaemd, die zeven mans
-in onkuysheyd gedood heeft. Desgelyks is’er nog eenen geest Chagoe,
-die dertig duyzend menschen in ongeluk bragt, dat zy alle verslagen
-wierden, en dat de Arke Gods genomen wierd. Gelyk’er ook is geweest
-eenen Belzabé, die David zyn hert ontstak, dat hy zyn volk begonst te
-tellen, waer op dat zeventig duyzend menschen kwamen te sterven. Alzoo
-handelde ook eene van onze geesten met den koning Salomon, dat hy kwam
-de afgoden te aenbidden. En van deze geesten zyn’er by ons ontallyk
-veel, die de menschen hier toe zouden zoeken te brengen. En alzoo
-verdeylen wy ons nog over de geheele weireld uyt, zoeken alderleye
-list en loosheyd, trekken de menschen af van het Christelyk Geloof,
-brengen de zelve tot zonden, en strekken ons ten besten dat wy konnen
-of mogen tegen Jesus: wy kwellen de zyne tot de dood, wy bezitten de
-herten der Princen en Koningen dezer weireld, tegen de leeringe Jesus
-Christus, en haere toebehoorders. En dit kond gy, Faustus, wel by u
-zelven denken. D. Faustus sprak wederom tot hem: Zoo hebt gy my ook
-bezeten? Maer zegt my doch de waerheyd? Den geest antwoorde: ja, waerom
-niet; want zoo haest als wy uw hert bezagen, met wat gedagten dat gy
-omgingd, en hoe dat gy niemand anders tot uw voornemen konde gebruyken
-als den duyvel, ziet, dan maeken wy uwe gedagten nog veel begeirlyker,
-zoo dat gy nagt nog dag slaepen konde, maer dat alle uwe gedagten en
-zinnen u daer toe dreeven, hoe gy zoud mogen tot de tooverye geraeken.
-Ook toen gy ons bezwoerd, zoo maekten wy u zoo verbolgen, dat gy u eer
-van den duyvel zoud hebben laeten wegvoeren, dan gy van uw voornemen
-zoud geweken hebben. Daer naer behertigden wy u nog meer, tot dat wy
-in uw hert geplant hadden, dat gy van uw voornemen niet mogt afstaen
-ten eynde gy eenen geest tot uwen dienst mogt krygen. Ten lesten
-bragten wy u daer toe, dat gy u met lyf en ziele overgaeft, gelyk gy,
-Fauste, wel bevroeden kond. ’t Is waer, zeyde D. Faustus, het kan
-ook nimmermeer anders wezen; ook heb ik myn zelven gevangen, had ik
-Godzalige gedagten gehad, en my met de gebeden tot Godt gehouden, nog
-ook den duyvel in my zoo zeer niet laeten inwortelen zoo waer my zulke
-ellende aen lyf en ziele niet naekende. ô Wat heb ik gedaen. Den geest
-antwoorde: daer laet ik u voor zorgen, alzoo ging D. Faustus droevig
-van hem.
-
-
-_Eene disputatie van de helle Gehenna genoemt, hoe die geschaepen is,
-en de pyne die daer in is._
-
-Doctor Faustus had wel altyd een berouw in zyn herte, en een groot
-agterdenken in ’t geen hy gedaen had, dat hy zyne ziele zaligheyd zoo
-licht had geagt, en den duyvel voor het tydelyk zoo hard verbonden
-had; maer zyn berouw was Caïns en Judas boete, in de welke wel een
-berouw in ’t herte was, maer zy twyffelden aen de genade Gods, en het
-dogte hun een onmogelyke zaeke, wederom tot de genade Gods te mogen
-komen. Gelyk Caïn en Judas die in alzulke wanhope kwamen, dat zy niet
-gelooven konden, dat hunne zonden hun konden vergeven worden. Alzoo was
-’t ook met D. Faustus, hy zag wel den Hemel, maer hy konde daer niet
-in zyn. Hy droomde van den duyvel en van de helle; gelyk men pleegt te
-zeggen, dat hy bedagt wat hy gedaen had. En meynde altyd door veel te
-disputeren, te vraegen en te antwoorden met zynen geest zoo verre te
-komen, dat hy eens tot boete en berouw van zonden geraeken zoude. Maer
-het was al te vergeefs, want den duyvel had hem al te vast gevangen,
-hier op nam D. Faustus hem wederom voor, om met hem te spreken en
-te zeggen, dat hy wederom van de helle gedroomt had. Daerom vraegde
-hy den geest, wat dat de helle was. Ten derden, wat dat’er voor een
-gekerm en geklag in de helle was onder de verdoemde. Ten vierden, of
-ook de verdoemde nog tot de genade Gods konde komen, en uyt de helle
-verlost worden. Den geest gaf op alle deze vraegen geene antwoord. Maer
-sprak: Heer Fauste, uwe vraege en disputatie van de helle en haere
-gelegendheyd, mogt gy wel achter laeten, wat wilt gy toch van u zelven
-maeken? en al waer ’t zaeken, dat gy tot in den Hemel opklimmen moest,
-zoo zoude ik u doch wederom tot in de helle nedersmyten, want gy zyt
-mynen, en gy behoord ook in onze koy. Daerom, lieven Faustus, laet
-toch daer zoo veel naer de helle te vraegen, ô vraegen… Maer vraegt in
-plaetse van dit wat anders? want gelooft my vryelyk zoo verre als ik
-u alle gelegendheyd zoude verhaelen, zoo zoude gy in zulke wanhope,
-berouw en bekommernisse komen, dat gy daer naer zoude willen, dat gy
-alle deze vraegen agtergelaeten had; daerom bidde ik u ten andermael,
-laet toch al deze vraegen daer blyven! D. Faustus antwoorde; Ik moet
-het nogtans weten, of ik zal niet leven, daerom zult gy het my zeggen.
-Nu welaen sprak den geest, ik zal ’t u zeggen, waer my zulks niet
-schaeden kan, gy vraegt wat de helle is: de helle heeft menigerley
-naemen en bediedsels, want zomtyds word de helle hellig en dorstig
-genoemd, mids dat de menschen die daer in zyn tot geene laevinge nog
-verkwikkinge konnen komen. Men zeyde ook met regt, dat de helle een
-dal genoemt word, ’t welk niet verre van Jeruzalem gelegen is. De
-helle heeft zulke wyde en diepte, als het dal by Jeruzalem, dat is den
-Troon des Hemels waer in dat de inwoonders van het hemelsch Jeruzalem
-zyn, en woonen wyd en verre tegen malkanderen overliggende, zoo dat de
-verdoemde in de woeste des dals altyd moeten blyven woonen en in de
-hoogde der stad Jeruzalem nimmer geraeken konnen. Alzoo wierd de helle
-ook een plaetse genoemt, die zoo wyd is, dat de verdoemde die daer in
-woonen, noyt geen eynde daer in konnen zien: desgelyks word de helle
-ook genoemd de brandende helle waer in alle dingen branden moeten, wat
-daer in komt, gelyk eenen baksteen in eenen vuerigen hoven, ofschoon
-den steen gloeyend wierd, zoo komt hy doch nimmermeer te verbranden,
-of te verteiren, en word’er maer harder van. Alzoo dat de zielen der
-verdoemde menschen inder eeuwigheyd branden, zonder te verbranden of te
-verteiren, maer meer en meer pyne gevoelen. Desgelyks word ook de helle
-een eeuwige pyne genoemd, de welke nog beginsel, nog hope, nog eynde
-heeft; zy word ook de duysterheyd van eenen toren genoemd, alwaer men
-de heerlykheyd Gods, gelyk het licht de zonne of de maene niet zien kan.
-
-De helle heeft ook eenen afgrond Chasma genoemd, waer dat men zommige
-inwerpt en daer heeft hy zulke diepte dat’er geenen grond is, aldaer
-scheurd hem het Aerdryk van elkander, en ’t schynt dat in zulke diepte
-der afgronden winden gehoort worden. De helle word Petra genoemd, dat
-is een steen-klippe, en die is ook gelyk eenen steen; want de helle
-is zoo bevestigd, datze aerde nogte steenen rondom haer heeft, gelyk
-een steen klippe. Maer gelyk Godt den Hemel bevestigd heeft, alzoo
-heeft hy ook den grond der helle bevestigd, dit is vast, (al hoewel
-dat’er zommige luttel geloof aen geven) dat’er is een Opperwezen,
-eenen Hemel voor de gelukzalige, en eene helle tot straffe der zondige
-zielen, maer het vagevuer is de weireld, alwaer men lyd en stryd.
-De helle is vol vuer en rook, gelyk eene hooge steen-klippe, zy is
-afgrouwelyk en uyt’er maete pynelyk. Zy word ook genoemd Carcer, waer
-in de verdoemde eeuwig gevangen moeten liggen. Den mensch die tot een
-vertwyffelinge gekomen is, gaet daer niet henen, om dat hy dezelve
-zoude bezien mogen: maer hoe hooger hy opklimt, en hem daer afwerpt,
-hoe dieper dat hy vallen moet. Alzoo is ’t ook met de verdoemde zielen,
-die de hellen hebben of gevoelen zullen. Daer van zult gy D. Faustus
-het schrift lezen, want ’t is my teenemael verborgen. Maer even gelyk
-de helle jammerlyk aen te zien is, alzoo is ook daer naer advenant
-onverdraegelyke pynen en martelisatie, waer van ik u daer van ’t berigt
-doen wil, dat het met die verdoemde gaet gelyk als ik u hier te vooren
-verklaert hebbe: want het is waer, gelyk als ik u zegge, dat de helle
-en het aerdryk nimmermeer verzaed worden, zoo dat’er nog eynde nog
-ophouden in de helle wezen zal, en der verdoemde klaegen of jammeren
-nimmermeer eynde nemen zal over hunne zonden en boosheyd. Eyndelyk daer
-is een roepen, klaegen, kermen, jammeren, schryen en huylen tot Godt,
-om dat alle schepselen Gods haere vyanden zyn: daer ter contrarie de
-Heyligen Gods alle eere en blydschap inder eeuwigheyd genieten. De pyne
-van den eenen is grooter en geweldiger, dan de pyne en tormenten van de
-andere; want gelyk de zonden van den eenen grooter zyn, alzoo zyn ook
-de straffen van den eenen grooter als van den anderen. De verdoemde
-klaegen noyt over de onlydelyke koude, maer over het onuytblusschelyk
-vuer, over de onverdraegelyke duysterheyd, over den stank, over de
-eeuwige ongerustheyd en over de schrikkelyke gezigten der duyvelen,
-en in de hope van eenige verlossinge. Ook klaegen zy met weenende
-oogen, met knersinge der tanden, met stank der neuzen, met jammeren der
-stemmen, met beven der handen en voeten. Zy eten hun eygen tong op door
-de groote smert, mids dat zy wenschen te sterven en nogtans niet konnen
-sterven, want de dood vlied van hun weg. En alle hun ellende en pyne
-word van dag tot dag grooter en zwaerder.
-
-Eyndelyk, de helle is alzoo geschaepen gelyk Godt zynen troon geleyd
-en op al zulke plaetse als hy gewilt heeft, dat zy zouden geplaegt
-worden, zoo dat de helle veel naemen heeft, gelyk een schand-wooning,
-een verzinding, een vraeke, een diepte der helle, want de zielen der
-verdoemde moeten niet alleen in een geklag en geween des eeuwig vuers
-zitten; maer zy moeten ook schande, bespotting en schimp van Godt
-verdraegen. En merkt dat de helle des doods een hitte des vuers en
-duysterheyd der aerde is, waer van Godt noyt geen eynde bedagt heeft.
-Aldus heb ik u voldaen, heer Fauste op uwe derde vraege; de welke met
-de eerste en tweede over-een-komt.
-
-Ten vierden en ten lesten zoo wilt gy van my ook een vraege hebben,
-die Godt aengaet, te weten: of Godt de verdoemde weder in genade zal
-aennemen of niet? maer het zy hoe dat het wilt, ik zal u altyd op uw
-vraegen een onderrigtinge geven. Ten eersten van de helle, van haeren
-inhoud aenzien en hoe datze van Godt geschaepen is, of wy zommige van
-hunne fondamenten doorgronden konnen. En niet tegenstaende, Fauste,
-dat zulks uwe belofte contrariërende is, zoo is u daer op deze
-verklaeringe gedaen. Gy vraegde ten lesten, of de verdoemde wederom tot
-de genade Gods komen konnen? Daer op antwoorde ik: Neen, want al die
-in de helle, zyn van Godt verstooten, die moeten daer zonder genade
-Gods inder eeuwigheyd branden, zonder eenige hope. Ja wanneer zy tot
-de genade Gods konnen komen, zoo zouden zy en wy geesten naer zulken
-tyd haeken en verblyden. Maer zoo weynig als de duyvelen in de helle
-tot genade komen, zoo weynig komen de verdoemde daer te geraeken:
-want daer is geen hope, nog al hun bidden, en aenroepen, of al hun
-kermen mag nergens toe helpen, hunne conscientie knaegt eenpaeriglyk.
-Eenen keyzer, eenen koning, eenen hertog, eenen graef, of eenigen
-ander regeerder, zullen klaegen en denken: och! had ik slegts niet
-getiraniseerd, en in myn leven niet allen moed-wil bedreven? Een ryk
-man: och! had ik niet zoo gierig geweest. Eenen hooveirdigen: och! had
-ik niet zoo hooveirdig geweest. Eenen liefhebber der ligte danten:
-och! had ik niet zoo ontugt geweest. Een wynzuyper, eenen verkwister,
-eenen Godslasteraer, eenen meyneedigen, eenen dief, eenen moordenaer,
-en diergelyks, och! had ik niet al deze Godloosheyd bedreven en ’s
-weirelds wellust gevolgt, zoo mogt ik nog eenige genade verhopen;
-maer myne zonden zyn zoo groot, datze niet konnen vergeven worden,
-daerom moet ik deze helsche pyne en straffe lyden eeuwiglyk, zonder
-te verhopen, daerom zoo zult gy weten, Fauste, dat de verdoemde op
-geenen tyd of eynde te hopen hebben, maer zy zullen in de helle liggen
-gelyk de doods-beenders in de graeven. De dood en haer conscientie
-zalze eenpaerig knaegen, en al hun roepen en kermen zal niet verhoort
-worden. Ja wanneer gy u in de helle konde verbergen, tot dat al de
-bergen te saemen op eenen hoop kwamen te vallen, en van d’een plaetse
-op de ander verzet worden, ja dat alle steenen in de zee droog wierden,
-zoo is ’t al niet, zoo weynig als een oliphant of kemel door de ooge
-van een naelde kan gaen, of alle druppelen des regens konnen getelt
-worden, zoo weynig hope is’er voor handen. Aldus hebbe, lieven Fauste
-de verklaering over den vierden Artikel. En ik zegge u vryelyk, zoo
-verre als gy my op een ander tyd meer naer al zulke dingen vraegen
-zult, van my geen gehoor zult hebben: want ik ben u niet schuldig zulks
-te zeggen, dus laet my van al zulke vraegen met vrede. D. Faustus ging
-wederom geheel bedroefd van den geest weg, hy weder teenemael mismoedig
-en twyffelagtig. Nu dagte hy op dit, nu op dat, en hy konde nagt nog
-dag deze dingen uyt zynen zin stellen, maer ’t en had geenen duer by
-hem, want den duyvel had hem te zeer bezeten, verstokt, verblind en
-gevangen. Ook of hy alleen was, en op Gods Woord wilde denken, zoo
-vertoonde hem den duyvel in de gedaente van een uytnemende schoone
-vrouwe die hem kwam omhelzen, en alle onkuysheyd toeliet, waer door dat
-hy het Godelyk Woord straks vergeten had en veragte, zoo dat hy in zyne
-kwaede opinie voorvoer.
-
-
-_Een andere vraege die Doctor Faustus met den geest hadde._
-
-Doctor Faustus riep zynen geest wederom, en begeirde van hem antwoorde
-op eene vraege, die hy hem niet begeirde geweygerd te hebben, den
-geest wilde daer naer niet hooren, doch zoo liet hy hem nog daer
-toe bewilligen voor de laeste reyze, niet tegenstaende dat hy hem
-teenemael afgescheyd hadde. Nu wat begeirde dan, zeyde hy tot Fausto;
-ik wil (sprak Fausto) van u nog eene antwoorde hooren op eene zekere
-vraege, te weten: of gy in myne plaets van Godt tot eenen mensch
-geschaepen waert, wat dat gy doen zoud, om Godt en de menschen te
-behaegen? daer over lagte den geest, en zeyde: Mynheer Fauste, zoo
-verre als ik eenen mensch geschaepen waer gelyk gy, zoo zoude ik my
-onder Godt buygen zoo lang als ik adem hadde, en my beneirstigen
-Godt nimmermeer te vertoornen, zyne geboden, zyne leere en zynen
-Wil te doen, den zelven bidden, aenroepen, danken, loven, pryzen en
-eeren, op dat ik mogte Godt behaegen en aengenaem wezen, en verzekerd
-zyn, dat ik naer myne dood de eeuwige zaligheyd verwerven mogte.
-D. Faustus antwoorde hier op: Nu hebbe ik zulks niet gedaen? Neen
-gy vryelyk, zeyde den geest, maer uwen Schepper, die u geschaepen
-heeft, de spraeke, ’t gezigt en gehoor gegeven heeft, om dat gy
-zynen wil verstaet, en nae de eeuwige zaligheyd tragten moet, hebt
-gy verloochend, de heerlyke gaven van u verstand die u Godt gegeven
-had, misbruykt, Godt en alle menschen verzworen; daerom dat gy niemand
-daer mede te beschuldigen hebt, dan alleen uwen stouten en verbolgen
-moedwil, waer door gy alzoo uw beste cieraed van den toevlugt tot Godt
-verloren hebt. Ja dat is, Godt betert, waer, sprak D. Fauste, maer
-wilde gy wel, mynen lieven Mephostophiles, dat gy eenen mensch in myne
-plaetse waert? ja, zeyde den geest al zugtende: hier zoude niet veel te
-disputeren wezen; want of ik alzoo tegen Godt gezondigt had, zoo zoude
-ik my nog zien in zyn genade te begeven. Hier op antwoorde Faustus:
-Ergo, zoo zoude het ook met my nog vroeg genoeg wezen, zoo verre als
-ik my nog kwam te beteren? Ja zeyde den geest, zoo verre als gy voor
-uwe grove zonden nog tot de genade Gods komen konde; maer ’t is nu al
-te laet, want den toorn en gramschap Gods is over u te zeer ontsteken.
-Laet my met vrede, sprak Faustus tot den geest, die antwoorde: Zoo laet
-my dan nu voortaen ook in vrede met uwe vraegen.
-
-
-
-
-HET TWEEDE DEEL.
-
-
-_Van de Astrologie van Doctor Faustus._
-
-Als nu D. Faustus van Godzalige vraegen geene antwoorde meer van den
-geest krygen konde, zoo moest hy ’t daer by laeten blyven. En hy begon
-daer naer almanaken te maeken; want hy toen een goeden Astrologus,
-gezeyd almanak-maeker, was wel ervaeren, in de Sterrekonst en in
-’t schryven van Prognosticatien, gelyk al de weireld wel kennelyk
-is, dat al ’t gene hy geschreven heeft (en al ’t gene dat van ander
-mathematicus geschreven is) te boven gaet. Van gelyken zoo stemde
-alle pratyken, die hy heeren en vorsten toeschreef, over een, want hy
-reguleerde hem na zyns geest voorzeggingen van alle toekomende dingen
-en geschiedenissen, de welke ook alzoo geschieden. Zyn Almanaken
-wierden ook zeer boven alle andere geprezen: want hy en zette niet
-in zyne Almanaken, als van wind, van sneeuw, van regen, van hitte,
-van donder, van hagel, of het gebeurde alzoo, by tyd; zyne Almanaken
-waeren niet gelyk andere, die in de Astrologie niet wel ervaeren
-zyn, en in den winter van koude, vorst, sneeuw, die in den zomer van
-hitte, donder en onweder schryven. Hy zette ook in zyne Prognosticatie
-den tyd en wat’er toekomende geschieden zoude. Hy waerschouwde elke
-heerschappye in ’t bezonder, gelyk als d’eene met dieren tyd, d’ander
-met oorlog of peste zoude aengegrepen worden, gelyk zulks de duyvels
-uyt ervaerentheyd der natuer, en uyt het zondig leven der menschen,
-veele toekomende gramschappen des Heere te vooren zien konde.
-
-
-_Een vraege of disputatie van de konste van Astronomie en Astrologie._
-
-Als nu D. Faustus zyn Almanaken twee jaeren lang gemaekt had, zoo
-vraegde hy aen zynen geest, wat dat’er voor eene gelegendheyd had met
-de Astronomien en Astrologien, gelyk de Mathematicus plegen te stellen?
-daer op antwoorde den geest, en sprak: daer geve ik u al zulken oordeel
-af, dat alle Sterre-konstenaers niet zonderlings of zeker konnen
-practiseren; want het zyn al te samen heymelyke en secrete werken
-Gods, die de menschen niet konnen bevroeden, gelyk als wy geesten doen
-konnen, die in de locht, en onder den Hemel zwieren, die de toelaetinge
-Gods zien en begrypen konnen: want wy zyn oude en ervaeren geesten in
-des Hemels loop. Ik konde u ook, mynheer Faustus, eenige Prognosticatie
-en Almanaken toeschryven, en alzoo het een jaer tot het ander, zoo
-als gy gezien hebt, daer af schryven dingen die waeragtig zyn. Het
-is wel waer, dat die van den ouden tyd die vyf of zes honderd jaeren
-leefden, al zulke konsten grootelyks leerden en begrepen hebben: want
-door zoo veel verloopen jaeren, word dat groot jaer vervult, dat zy
-zulks verklaeren en Cometen mede deylen konnen, maer alle onervaeren
-Astrologie maeken haer Prognosticatie na een goede waen en goeddunken.
-
-
-_Van den Winter en den Zomer._
-
-Het dogt Faustus geheel wonderlyk te wezen, dat Godt in deze weireld
-den Winter en Zomer geschaepen had; daerom hy nam zig voor zynen
-geest Mephostophiles te vraegen, van waer den Zomer en Winter hunnen
-oorsprong krygen? waer op hem den geest antwoorde: Mynheer Faustus,
-kond gy zulke dingen, als een Phisicus, niet zelve zien, en uyt den
-loop der zonne merken? gy zult weten dat van de maene af, tot aen de
-sterren anders niet en is als vuer. Daer ter contrarie het aerdryk koud
-vervrozen is. Want hoe de zonne hooger staet en schynt, hoe warmer dat
-het is, en dat is de oorzaeke des zomers. Maer als de zonne leeg naer
-het aerdryk staet, zoo is ’t koud en daer uyt volgt den winter.
-
-
-_Van den Hemels-loop, van zyne vercieringe en oorsprong._
-
-Doctor Faustus durfde zynen geest, gelyk wy hier vooren gezeyd hebben,
-van geene godelyke of hemelsche dingen meer vraegen, waerom dat hy
-hem zeer kwelde, en hy dagt daer op nagt en dag, op dat hy van de
-godelyke nature en van de scheppinge beter gelegendheyd hadde zynen
-geest daer naer te vraegen, tot dien eynde vraegde hy niet meer gelyk
-als te vooren, te weten: van de blydschap der zielen, van de Engelen
-en van de pyne der helle; want hy wist wel dat hy van den geest geen
-gehoor meer krygen zoude, tot welken eynde hy veynzen moest om tot zyn
-oogwit te geraeken. Waerom hy voor hem nam den geest te vraegen, en dat
-_proforma_, als of die astronomia en astrologia, al’er natuer-kenners
-van noode waeren? waerom hy den geest hier op ondervraegde: Namendlyk
-van den loop des hemels, zyn cieraed, en van des hemels oorsprong.
-Mynheer Fauste, zeyde den geest, den Godt die u geschaepen heeft, die
-heeft ook de weireld, en al wat onder den Hemel is geschaepen, want
-Godt maekte vooral den Hemel uyt het midden des waters, en deylde de
-aerde van de wateren: hy noemde het firmament den hemel, daerom is den
-Hemel beweeglyk, die van het water geschaepen is, en te samen gevoegd,
-en alzoo is hy bevestigt als een cristael, daer in zyn de sterren
-gestigt en door alzulke rondigheyd des Hemels, word de weireld in vier
-hoeken, gedeyld. Als in den opgang, in den nedergang, in den zuyden
-en in den noorden, en den Hemel loopt zoo snel om, dat de weireld
-zoude moeten bersten, zoo verre die Planeten zulks niet verhinderen.
-Den Hemel is ook met vuer geschaepen; zoo dat niet en waer, dat de
-wolken met de koude des waters omringeld waeren, zoo zouden de onderste
-elementen door de hitte des vuers moeten verbranden. In het midden
-des firmaments, daer alle de sterren des Hemels zyn, daer hebben de 7
-planeten hunne plaets, gelyk als daer is _Saturnus_, _Jupiter_, _Mars_,
-_Sol_, _Venus_, _Mercurius_ en _Luna_. En alle hemelen worden beweegd:
-uytgenomen den vuerigen, die staet stil. Alzoo word de weireld in vier
-deelen gedeyld, gelyk in locht, in vuer, in aerde en in water. Aldus
-is deze creatuer geformeerd, en elken Hemel neemt zyne maniere en
-eygenschap daer uyt; want den oppersten Hemel is vuerig, den middensten
-en oppersten zyn locht, waer af dat den eenen schynlyk is. In den
-oppersten is de warmte en het licht, van wegen de zonne, maer den
-ondersten krygt zyne klaerheyd van wegen het wederschynen der zonne,
-tegens het aerdryk aen, en alwaer den schyn der zonne niet toereyken
-kan, daer is den Hemel koud en duyster. In deze duystere locht woonen
-wy geesten en duyvelen: want wy zyn in deze donkere locht verstooten.
-In deze locht daer wy woonen zyn de donderslagen, hagel, sneeuw en
-diergelyke: waer uyt wy de tyden des jaers en wat voor weder wezen
-zal, weten konnen. Den Hemel heeft alzoo twaelf omringelen, die daer
-’t aerdryk en ’t water omringelen, de welke al te samen hemelen mogen
-genoemd worden. Den geest verhaelde ook, hoe dat de eene planete naer
-de ander regeerde, en hoe veel graden dat d’een boven d’ander stond.
-
-
-_Eene vraege van Doctor Faustus, hoe dat Godt de weireld geschaepen
-had, en van de eerste geborte der menschen, waer op den geest eene
-valsche antwoorde gaf._
-
-Doctor Faustus was droevig en treurig in zyn hert, en gaf daer op
-geen antwoord. Waerom dat den geest sterk aenhiel, en zeyde dat hy
-hem zyn antwoord grondelyk zoude verklaeren, en hem dan in alles
-behulpig wezen, zoo veel als ’t mogelyk was? D. Faustus antwoorde: ik
-heb u voor eenen dienaer aengenomen, en al is ’t dat uwen dienst my
-aenstaet, nogtans kan ik den zelven van u niet zoo hebben, dat gy te
-wille zyt, gelyk eenen trouwen dienaer toestaet? daer op antwoorde den
-geest: Mynheer Faustus, gy weet zeer wel, dat ik u nergens in onwillig
-geweest ben; en al is ’t dat ik u op uwe vraegen te antwoorden, dikwils
-niet schuldig was, nogtans heb ik u altyd gehoorzaem geweest. Daerom
-zegt nu, D. Faustus, wat u belieften is? den geest hadde Faustus het
-herte afgewonnen. D. Faustus zeyde hem: dat hy hem zoude onderrigten,
-hoe dat Godt de weireld geschaepen had, en van d’eerste geborte des
-menschs? den geest van D. Faustus geeft hier op eene valsche en
-godelooze onderrigtinge, en zeyde; de weireld, lieven Faustus, is noyt
-geschaepen geweest, nog is ook niet vergankelyk, van gelyken is ook het
-menschelyk geslagt tot inder eeuwigheyd geweest en haeren oorsprong
-heeft geen beginsel gehad, alzoo heeft hem het aerdryk zelver moeten
-genereren.
-
-De zee heeft haer van het aerdryk verdeylt en zyn alzoo vriendelyk met
-malkanderen vergeleken, gelyk of zy hadden konnen spreken.
-
-Het aerdryk begeirde van de zee zyne heerschappye, gelyk als weyen,
-wouden, boomen, gras en loof. De zee, de visschen en alles wat daer in
-is, zy hebben Godt alleen den hemel en de menschen te scheppen gegeven,
-zoo datze ten lesten Godt onderdanig moeten zyn. Uyt deze heerschappye
-zyn vier andere heerschappyen gesproten: als de locht, ’t vuer, ’t
-water en ’t aerdryk. Voorders nog korter hier af kan ik u geene
-verklaeringe doen. D. Faustus ging hier op speculeren, en hy konde
-zulks niet gelooven: want hadde _Gen. 1._ gelezen, dat Moyses deze
-dingen anders verhaelde, waer uyt hy gewaer is geworden, dat den duyvel
-eenen leugenaer was, gelyk hy geleerd had, maer hy durfde het hem niet
-laeten merken of veel tegenzeggen.
-
-
-_Doctor Faustus word alle helsche geesten in hunne gedaenten
-voorgesteld, waer onder dat zeven van de principaelste waeren, met
-hunnen naem genoemd._
-
-Doctor Faustus zynen Prince en regten meester kwam hem bezoeken,
-waerom dat hy niet weynig verschrikte, door zyn grouwelyke gedaente:
-want bovendien dat het in den zomer was, zoo kwam’er eene koude locht
-van den duyvel dat hy meynde te vervriezen. Den duyvel die hem _Belial_
-noemde, die sprak tot D. Faustus. Alzoo gy te middernagt ontwaekte,
-zoo hebbe ik u gedagten gezien en zyn deze, te weten: dat gy geirn
-zommige van de principaelste helsche geesten zien mogt, waerom dat ik
-hier, met myn voornaemste raeden verschenen ben, op dat gy de zelve
-zoud konnen aenzien? D. Faustus antwoorde: Wel aen waer zynze dan?
-daer buyten zeyde _Belial_. _Belial_ verscheen aen D. Faustus in de
-gedaente van eenen zwarten beir zyn ooren over eynde staende, zyne
-oogen waeren brandende rood, en had sneeuw witte hooge tanden, en
-eenen langen steirt, die ontrent dry ellen lang was, aen zynen hals
-had hy dry vliegende vleugels. Aldus kwam by Faustus den eenen geest
-naer den anderen in de kamer, zoo dat zy’er niet al zitten konden.
-_Belial_ verklaerde aen D. Faustus den eenen naer den anderen wie
-dat zy waeren, hoe zy waeren, en hoe zy genoemd wierden. Voor eerst
-kwamen’er in 7 van de voornaemste geesten, als Lucifer den meester en
-rechter-heer van D. Faustus, tegen den welken hy hem verschreven had,
-en dezen was ontrent een mans lengde, en was hairig van couleur gelyk
-de echarenkens. Daer naer volgde _Belsebub_, die had een lyfverwig
-hair, eenen ossenkop met twee zeer groote hoorens, en ook t’eenemael
-rouw en hairig, met twee groote vleugels, die zoo scherp waeren als
-de distelen des velds, half groen en half geel, alleen boven onder de
-vleugelen vloogen’er vuerstraelen uyt, en had eenen koey-steirt: Daer
-naer kwam _Asteroth_ in de kamer, in de gedaente van eenen worm, die op
-zynen steirt overeynde ging; hy had geene voeten, maer eenen grouwen
-steirt, eenen dikken buyk, witagtig en glad en twee korte pooten, die
-t’eenemael geel waeren, een kastanien gebruyden rug, scherpe pinnen
-van eenen vinger lengde, gelyk eenen egel. Daer naer kwam _Sathanas_,
-die geheel wit-grys was, rauw over zyn lyf met eenen ezels-kop, maer
-zynen steirt was gelyk eenen katten-steirt, met klauwen die een elle
-lang waeren. Voords trad _Annubias_ in, die had een honds-hoofd; hy
-was over zyn lyf half zwart en half wit, voords had hy voeten en
-hangende ooren, gelyk eenen hond, en was vier ellen hoog. Naer dezen
-kwam _Ditichanus_ intreden, die was ontrent een elle lang, anders was
-hy als eenen vogel gelyk aen een patrys, maer den hals was groen en
-gespikkeld. Den lesten was _Drachus_ met vier korte voeten, hy was
-geel en groen, maer het lyf was boven blauwagtig, en zynen steirt
-roodagtig. Die zeven met _Belial_, en den _Ketelere_ den achtsten, die
-waeren aldus met de voorzeyde verven gekleed. De andere verschenen ook
-in gelyker gedaente, gelyk de onvernuftige dieren, zoo als verkens,
-herten, beiren, wolven, simmen, buffels, bokken, geyten, ezels, hinden
-en diergelyke. In zulke gedaente verschenen zy hem. D. Faustus was hier
-over zeer verwondert en vraegde die 7 voornaemste: waerom dat zy niet
-in andere gedaenten verschenen waeren. Zy antwoorden hem en zeyden dat
-zy hun in de helle niet anders veranderen konden, daerom datze ook
-helsche dieren en wormen zyn, en alhoewel zoo grouwelyk en onzienelyk,
-doch altyd eene menschen gedaente konnen aennemen als zy wilde; daer
-op zeyde D. Faustus: Het is genoeg als gy alle 7 daer zyt, en bad dat
-men de andere zoude laeten gaen, het welke ook alzoo geschiede. Daer
-op begeirde Faustus dat zy hun eens de preuve zoude laeten zien, ’t
-welk zy deden, zoo dat den eenen nae den anderen hem veranderde, gelyk
-zy te vooren gedaen hadden, in de gedaente van alderlye gedierten.
-Dit behaegde D. Faustus zeer wel, en vraegde of hy ’t ook konde? Zy
-zeyden: Ja. En zy wierpen hem een tooverboek toe, om dat hy ook een
-preuve doen zoude, en hy dede het. Nu konde D. Faustus niet laeten,
-al eer zy daer afscheyd namen, hun te vraegen, wie dat alle vlekagtige
-dieren geschaepen had? Waer op dat zy hem antwoordden, dat naer den val
-des mensch alle fenynige gedierten heeft bestaen te wassen, om dat de
-menschen daer door zouden beschaedigt en geplaegt worden. Van gelyke
-konnen wy ons ook in alle vliegagtige gedierten veranderen, zoo wel als
-in alle andere. D. Faustus wierd lachende, en zeyde, dat hy zulks wel
-zoude begeiren te zien. En het geschiede ook alzoo; want zoo haest als
-zy al-te-saemen verdweenen waeren, zoo verscheen’er straks in de kamer
-van D. Faustus alderleye vliegagtige gedierten, als biën, horsels,
-wespen, koey-vliegen, krekels, mieren, sprinkhanen, enz. Zoo dat zyn
-geheel huys van al zulke gedierten vol was, zoo wierd hy over de tafel
-verdrietig gekweld, van wegen dit kwellende gedierten, de mieren
-bepisten hem, de biën staken hem, de muggen vlogen hem in ’t aenzigt, en
-de vloyen beten hem, zoo dat hy zig genoeg te verweiren had. De luyzen
-kwelden hem op het hoofd, en in zyn hemde; de rupsen kroopen op hem,
-de wespen die staken hem en wierd van alle kanten van deze gedierten
-zoodanig geplaegt, dat hy zeyde: Ik geloove dat het alle jonge duyvels
-wezen moesten waerom hy de kamer verliet. En zoo haest als hy nyt de
-zelve was, zoo was hy van deze plaege ontslagen, en zy verdwenen straks
-al-te saemen.
-
-
-_Hoe dat D. Faustus in d’helle gevaeren is._
-
-Doctor Faustus was tot het achtste jaer zyns verbonds met den duyvel
-gekomen, waer op dat hy alle dagen naeder en op het eynde des zelve
-kwam, en den meesten tyd der voorleden jaeren hadde hy met vraegen en
-disputeren omgebragt: daer en tusschen grouwelde hem, en droomde hy
-wederom van de helle. Tot welken eynde hy zynen dienaer Mephostophiles
-tot hem vroeg, die hy bad, dat hy hem zynen heer _Belial_, of Lucifer
-by hem zoude laeten komen, maer zy schikten hem eenen duyvel die
-_Belzebub_ onder den Hemel genoemd was; dezen vraegde D. Faustus wat
-zyn begeiren was: hy vraegde hem of ’t niet mogte geschieden, dat hem
-eenigen geest nederwaerds in de helle voerde, en wederom daer uyt, dat
-hy de gesteltenisse, hoedanigheyd en eygenschappen der helle bezien
-mogte? Ja antwoorde hem _Belzebub_, ik zal in den middernagt komen
-en u haelen. Als ’t nu nagt was, zoo verscheen hem _Belzebub_, die
-op zynen rug had een beenen zael, die rontom besloten was, daer op
-zat D. Faustus, en wierd alzoo weg gevoert. Nu hoort toch hoe hem den
-duyvel verblinde, en hy anders niet meynde, of hy wierd in de helle
-gevoert. Hy voerde hem in de locht, waer op dat D. Faustus in slaep
-viel, gelyk of hy in een bad gezeten had. Straks daer naer kwam hy
-op eenen hoogen berg, die zoo groot was als een eyland, waer uyt dat
-solfer, pek en vuerstraelen sloegen, en dat met zulk gedruys en getier
-dat’er D. Faustus van wakker wierd, den duyvel vloog in eene spelonke
-des bergs met D. Faustus, en hy anders niet wist of hy was binnen in
-de helle, maer hoe kragtig dat het aldaer brande, zoo gevoelde hy
-nogtans geen hitte of brand dan alleen een lauwte, gelyk als of het
-in de maend van Mey geweest hadde. Ook hoorde hy aldaer alderleye
-instrumenten, die zeer lieffelyk klonken, en niet tegenstaende de
-groote klaerheyd des vuers, konde hy geen instrumenten zien, of hoe
-dat het aldaer gesteld was. Hy durfde ook niet vraegen, om dat het hem
-te vooren wel scherpelyk verboden was, dat hy nog vraegen nog spreken
-mogt; ondertusschen kwamen tot hem, en tot _Belzebub_ nog dry andere
-duyvels, die ook van al zulke gedaente waeren. Als nu D. Faustus nog
-meer in de locht nederwaerds kwam, zoo kwam hem eenen vliegenden hert
-te gemoet met groote hoorens, die zelve wilde hem in de spelonke van
-boven nederwaerds smyten, waer door dat hy zeer verschrikte, maer de
-dry vliegende duyvels verdreeven den hert. Als nu D. Faustus beter in
-de spelonke nederwaerds kwam, zoo zag hy niets rond hem, als slangen
-en diergelyke rondom hem zwieren, daer op kwamen hem vliegende beiren
-ter hulpe, die streeden en kampten met die slangen, en zy kreegen
-die overhand, zoo dat hy des te zekerder daer door kwam. Als hy nu
-voorder nederwaerds gekomen was, zoo zag hy eenen ouden gevleugelden
-stier uyt een hol komen, die geheel dul en al brullende op D. Faustus
-kwam geloopen, en hy stiet zoo hart tegen zynen stoel, dat Faustus en
-_Belzebub_ omviel.
-
-D. Faustus viel van den stoel in ’t alderdiepste der spelonke, en dat
-met groot geschrey, zoo dat hy anders niet dagte, of het was t’eenemael
-met hem gedaen, midsdien hy ook zynen geest niet meer zien konde. Doch
-zoo greep hem ten lesten in ’t nedervallen een oude verrompelde simme,
-die hem ophield en bevryde. Met dit kwam in de helle eenen duysteren
-dikken nevel, dat hy in langen tyd niet zien konde.
-
-Maer straks ontsloot haer eene wolke, waer uyt twee groote draeken
-kwaemen die eenen wagen voord trokken, waer op dat de oude simme
-D. Faustus op zettede, en een wyl daer naer volgde eene groote
-duysterheyd dat D. Faustus de draeken, nog den wagen zien konde, en
-voer daer-entusschen al naer onder toe, en zoo haest als deze stinkende
-duysterheyd verdwenen was, zoo zag hy zynen wagen wederom; maer daer
-schooten zoo veel straelen en bliksems dat D. Faustus daer door bevende
-wierd; naer dit kwam Faustus op een tempeestig water, en de draeken
-verzonken daer in, maer hy wierd geen water gewaer, maer wel groote
-hitte, en de baeren en stroomen sloegen zoo op Faustus, dat hy wagen
-en peirden te verliezen kwam, en hy zonk voords dieper naer den grond
-des waters toe, tot dat hy ten lesten in ’t vallen in een hooge en
-spitse spelonke geraekte, aen de welke hy hem vast hield, en daer bleef
-hy by zitten als of hy half dood geweest had, hy zag vast rondom hem,
-maer hy konde niemand zien nogte hooren, hy zag vast tot de spelonke
-inwaerds, waer op hem een licht vertoonde, en hy zag anders niet rondom
-hem als water. D. Faustus dagt wat raed, nu ik van de helsche geesten
-verlaeten ben, of ik my in de spelonke, of in ’t water werpen moet, of
-alhier verdrinken. Met dit zoo vertoont hy hem daer op, en sprong alzoo
-in een opzinnige vreeze, in de vuerige spelonke, en sprak: Nu neemt
-gy, geesten, myn welverdienden offer aen, die myne ziele veroorzaekt
-heeft. Met dat hy hem alzoo over dweirs daer in gesmeten had, wierd’er
-zoo een schrikkelyk geklop en gerugt gehoort, dat den berg en de
-steenrotse kwam te scheuren en dat hy anders niet wist of daer wierd
-met grof geschut geschoten. Als hy nu op den grond kwam zoo zag hy
-in ’t vuer veel staetelyke luyden, als keyzers, koningen, vorsten en
-heeren, ook veel geharnaste krygs-luyden. By het vuer vloeyde een
-koel water, waer van zommige dronken, hun laefden en baden: Zommige
-liepen door de groote koude in ’t vuer, om hun aldaer te verwarmen.
-D. Faustus trad in ’t vuer en hy wilde eene ziele der verdoemde met
-de hand grypen, en als hy meynde dat hy eene met de hand had, zoo
-verdween zy hem. Maer hy konde door de hitte daer niet langer blyven,
-en alzoo hy omzag, kwam zyn _Belzebub_ met de zael wederom: en hy zat
-daer op, en voer alzoo wederom naer de hoogte, want Faustus konde in
-den donder, onweder, nevel, solfer, rook, vuer, hitte en koude niet
-langer gedueren, bezonderlyk toen hy had gezien het bevende geschrey,
-het gehuyl, jammeren en de pyne der verdoemde, enz. Alzoo D. Faustus
-eenen langen tyd van huys geweest had, en zynen knegt die wel wist
-dat hy uyt was om de helle te zien, vreezende dat hy wat meer gezien
-zoude hebben, als hem lief zoude zyn en eeuwig uytblyven mogt, zoo kwam
-Faustus in den middernagt wederom t’huys; en mids hy een wyltyds in de
-zael geslaepen had, zoo smyt hy hem slaepende in zyn bedde, en als het
-nagt begon te worden; Faustus ontwaekte, zoo was hy in meyninge, dan
-of hy in eenen duysteren toren gezeten had, want hem dagt dat hy al
-dien tyd anders niet van de helle gezien had, als ’t gene dat vuer van
-hem gegeven had; en alzoo Faustus in ’t bedde lag; zoo wierd hy op de
-helle denkende, als nu dogt hem gewis, dat hy daer in geweest was, en
-dat hy de helle gezien had. Als nu twyffelde hy wederom daer aen, en
-liet hem voorstaen, dat hem den duyvel maer een guychelspel voor zyn
-oogen gemaekt had gelyk zulks waer was. Want hy had de helle nog niet
-regt gezien, anders zoud hy daer in niet begeird hebben te wezen, ofte
-daer naer getragt hebben, hoe dat hy al zulke jammer, ellende en pyne
-ontgaen mogt.
-
-_PS._ Deze Historie of geschiedenisse, heeft D. Faustus zelf geschreven,
-de zelve maer in eene verblindinge gezien te hebben: want men heeft
-deze Historie naer zyne dood met zyn eygen hand beschreven gevonden in
-eenen Boek, waer in hy meer van zyne konsten beschreven had.
-
-
-_Hoe dat D. Faustus in de sterren des Hemels opwaerds gevaeren is_.
-
-_NB._ Deze Historie heeft men ook met zyn eygen hand beschreven
-gevonden, die hy een van zyne goede vrienden, Joanni Victorie Medico,
-tot Leypsig toegeschreven heeft, waer van den inhoud is, als volgt:
-
-Bezonderen lieven Heer en Broeder, ’t is my nog zeer wel indagtig
-en ook U-L. alzoo ik niet en twyffele, hoe dat wy te samen in onze
-jongheyd met malkanderen te Wurtenberg gestudeert hebben, en dat gy
-eerst groote neirstigheyd gedaen hebt, de voorzeyde konsten wel te
-leeren, gelyk ik ook bekenne, dat gy eenen goeden Physicus zyt, waer
-in dat ik u geheel ongelyk was, en gelyk gy wel weet dat ik in de
-theologie studeerde, dan daer naer ben ik u in de voorzeyde konst
-gelyk geworden, zoo gy my ook deze zaeken half om een onderrigting
-en om goeden raed gevraegd hebt. En midsdien ik U-L. zulks hebbe
-gepresenteert en niet hebbe geweygert, gelyk gy zelf in uw schryven
-met eene dankzegginge getuygd, zoo ben ik ook daer nog toebereyd,
-gelyk gy altyd met’er daed ook zulks bevinden zult. Zoo veel den rom
-en den lof aengaet, die gy my toeschryft daer voor ik u hoogelyk
-bedanke, als namentlyk dat mynen Almanach zoo vermaerd is, dat niet
-alleen gemeyne persoonen, maer ook vorsten, graeven, en heeren sterk
-naer myne Prognosticatien vraegen midsdien al ’t gene ik geschreven
-heb, waeragtig over een stemde. Gy vermaend ook biddens gewys in uw
-geschrift van myn opvaer, en van het gesternte gelyk gy schryft daer
-van gehoort te hebben, dat ik u daer af een onderrigtinge zoude doen,
-te weten: of zulks alzoo zy of niet, mids u zulks geheel onmogelyk
-dunkt, en of het alzoo nogtans geschied is. En gy schryft ook daer by
-dat zulks door tooverye, of door den duyvel moet toegaen. Maer het zy
-hoe het wilt, nogtans zoo is ’t geschied, dat ik op eenen tyd niet
-konde slaepen, en daer by op mynen Almanach dogt, hoe dat het firmament
-des Hemels mogt gesteld en geschaepen wezen, en dat zulks de menschen
-konden begrypen hoe wel dat zy daer noyt zichtbaerlyk geweest zyn,
-maer zulks alleen uyt de boeken en opinien doorgrond hadden. Ziet zoo
-hoorde ik eenen ongehoorden stormwind, en eene groote ruyssinge van
-winden op myn huys aenkomen, dat daer door alle myne deuren waer door
-ik niet weynig verschrikt was, zoo hoorde ik eene brullende stemme, de
-welke zeyde: Staet op, gy zult uwen hert-lust hebben, en alles wat gy
-voord begeird. Daer op zeyde ik: zoo verre als ik zien mogt ’t gene
-daer ik op hebbe liggen denken zoo zoude ik mede trekken, want zulks
-myn hoogste begeirte is? daer op antwoorde hy wederom: ziet dan te
-vensteren uyt, zoo zult gy den wagen zien, ’t welke ik dede, en ik
-zag eenen wagen met twee draeken komen, nederwaerds gevlogen die met
-helsche vlammen te aenzien waeren: en gelyk toen ter tyd een klaer
-maeneschyn was, zoo aenzag ik ook myn peirden en wagen. Deze draeken
-hadden zwarte en roodagtige vleugels met witte sprinkelingen, den rugge
-was ook alzoo, den buyk, hals en het hoofd waeren groenagtig, wit en
-geel gespikkeld: wy moeten voords. Ik zeyde: ik zal u volgen, mids
-conditie dat ik naer alle omstandigheyd vraegen mag. Ja, antwoorde de
-stem, zulks word u toegelaeten; daer op ging ik in myne venster staen
-en sprong in myne carosse, en voer alzoo van daer.
-
-De vliegende draeken voerde my ras voord; de carosse had ook vier
-raders, zy rolde al of wy op ’t land reeden, en hoe hooger dat ik kwam
-hoe duysterder de weireld was, zoo dat my anders niet dogte dan dat ik
-uyt een klaere zonneschyn in eene duystere locht voer, en ik zag alzoo
-van den Hemel af in de weireld. In al zulk reyzen, ruste mynen geest
-en dienaer daer nevens, en zat met my op den wagen. Ik zeyde tot hem:
-Lieven Mephostophiles waer trek ik nu henen? Bekommerd u daer niet in
-(zeyde hy) en wy voerden alzoo hooger op. Nu wil ik gaen verhaelen wat
-ik gezien hebbe; want ik voerde ’s dynsdags uyt, en ik kwam den anderen
-dynsdag weder t’huys, al welken tyd ik ook niet sliep nog geenen vaek
-had, en ik voer geheel onzigbaer. Als ’t nu ’s morgens klaer dag was,
-sprak ik tot mynen geest Mephostophiles: Vriend, hoe verre zyn wy
-gevaeren? gy weet doch zulks wel; want ik wel begrypen kan, dat ik
-dezen nagt tamelyk verre gevaeren ben. En zoo lange als ik uyt was zoo
-had ik nog dorst, nog honger, Mephostophiles zeyde Fauste, gelooft my
-dat gy tot nu maer 47 mylen in de hoogte gevaeren zyt. Daer naer zag
-ik nederwaerds als het dag was, en zag vele koningryken, vorstendommen
-en wateren, zoo dat ik de gansche weireld genoegzaem zien kon, in deze
-hoogde zeyde ik tot mynen dienaer: Wyst en bedied my nu, hoe dit en dat
-land mag genoemt worden? het welk hy dede, en sprak: Ziet op de slinker
-zyde, daer ziet gy Hongariën, dat is Pruyssen, daer ziet gy Polen,
-Denemerken, Duydsland, Italiën en morgen zult gy Asia en Africa zien.
-Waer in Persiën, Tartaren, Indiën en Arabiën, en mids den wind ons nu
-van agter komt, zoo zien wy Pomeren, Rusland, Hongariën en Oostenryk.
-Den derden dag zag ik groot en kleyn Turkyen, Persiën en Africa, ik zag
-Constantinopelen voor my, en in de Persische en Constantinopelentsche
-zee zag ik veele schepen en veelderleye krygs-rustingen herwaerds en
-derwaerds zwieren, maer Constantinopelen dogt my zoo kleyn te wezen
-in ’t aenzien al of’er maer dry huyzen geweest hadden, en de menschen
-schenen my maer gelyk eenen kop groot. Ik reysde in Julius uyt, zoo
-dat het zeer warm weder was, ik smeet myn gezigt nu herwaerds en
-derwaerds, dan naer den oosten, dan naer den westen, en dan naer den
-zuyden en noorden. Als het nu in eenige plaetse regende was, in eene
-andere donderde, zoo hagelde het op een ander, en nog op eene andere
-was het schoon weder. Dus ik zag alle dingen die in de weireld te
-zien waeren. Als ik nu acht dagen in de hoogte geweest had, zoo zag
-ik opwaerds van verre dat den Hemel zoo snel omdraeyde, al of zy in
-duyzend stukken springen zoude, en geborsten hebben. Daer toe was den
-Hemel zoo klaer, dat ik niet omhoog zien konde, en het was ook zoo
-heet, dat wanneer mynen dienaer my geenen wind gemaekt hadde, ik hadde
-moeten verbranden; de wolken die wy van op de weireld zien, die zyn zoo
-digt en dik als eene steen-rotse, en klaer als een kristael, en den
-regen die daer uyt komt, is zoo klaer, tot dat dien op de aerde valt,
-dat men zig zelven daer in kan zien. Voords zoo bewegen hun de wolken
-des Hemels met zulk geweld datze altyd dryven van den oosten tot in
-den westen, neemt het gesternte, de zonne en maene met hem, gelyk wy
-zien dat zy van den opgang loopen, en my dogt dat de zonne by ons niet
-grooter was als den bom van eene tonne, maer zy was grooter dan de
-geheele weireld, want ik konde van geen eynde zien, en de maene moet
-by nagt, als de zonne onder is, haer licht van haer ontfangen, daerom
-schynt zy ook by nagt zoo klaer, gelyk ’t dan aen den Hemel klaer
-is, en ook van gelyke by nagt den dag aen den Hemel en op de aerde
-duysteren nagt is. En ik zag aldus meer als ik begeirde; een van de
-sterren was grooter als de geheele weireld. Een Planeet zoo groot als
-de weireld, en waer de locht was, daer waeren ook de geesten onder den
-Hemel. In ’t nederdaelen zag ik nederwaerds in de weireld, de zelve was
-gelyk den doyer van een ey, en my dogt dat zy geen spaen lang was, en
-het water was twee-mael breeder aen te zien. Ik kwam den achtsten dag,
-des nagts, wederom t’huys, ik sliep dry dagen en dry nagten lang, en ik
-stelde alle myne Almanaken en Prognosticatien daer naer. Dit hebbe ik
-op uwe begeirte niet willen verzwygen, en beziet alzoo uwe boeken, of
-’t gene dat ik gezien heb, daer mede niet over-een-komt.
-
-
-_De derde reyze van D. Faustus, in zommige koningryken, vorstendommen
-en ook in de voornaemste landen en steden._
-
-Doctor Faustus nam in zyn 16ᵈᵉ jaer eene pelgrimagie voor, tot welken
-eynde hy zynen geest Mephostophiles tot eenen leydsman begeirde. Waerom
-Mephostophiles hem in een peird veranderde, doch hy had vleugelen
-gelyk een dromedarius, en voer alzoo waer ’t Faustus beliefde. D.
-Faustus doorreysde en doorwandelde menige vorstendommen als door
-Duydsland, Oostenryk, Bohemen, Silesien, Frankenland, Zwaben, Beyeren,
-Lyfland, Pruyssen, Moscovien, Vriesland, Holland, Zeeland, Braband,
-Vlaenderen, Vrankryk, Spagnien, Portugael, Italiën, Polen, Hongariën
-en van daer wederom in ’t land van Dueringen. Hy was 25 dagen uyt, in
-de welke hy niet veel zag waer toe hy lust hadde; waerom hy wederom
-keerde; en kwam te Trier, om dat hy zin kreeg de stad te bezien, om
-datze zoo oud gebouwd is, alwaer hy nogtans niets bezonders zag, als
-een paleys, dat wonderlyk gebouwen en welke van baksteen gemetst was,
-en zoo sterk dat’er voor geen vyand te vreezen is.
-
-Daer naer zag hy de kerke, waer in dat S. Simon en den Bisschop Popo
-begraven lagen, de welke van ongeloovelyke groote steenen met yzer
-t’samen gevoegt en gemaekt was; daer naer keerde hy nae Parys, alwaer
-hem de studie en hooge scholen zeer wel behaegden. Alle die steden en
-landen, die Faustus in zyn zin kreeg, die doorwandelde hy, als ook
-Mentz, alwaer de riviere de Meyn in den Rhyn loopt, maer hy bleef
-daer niet lang, en hy kwam in de stad Napels, in de welke hy veele
-kloosters en kerken vond, die zeer hoog waeren en zeer schoone huyzen
-daer in, dat hem zeer verwonderde; daer was ook een schoon kasteel,
-dat nieuw getimmert was, ’t welk boven alle de andere van Italiën
-het schoonste was, het was zoo groot, zoo dik van muer, met zoo veel
-torens en kamers verciert dat te verwonderen was; daer by ligt ook
-eenen berg Vestinus genoemd, die vol wyngaerden, olyf-boomen en andere
-fruyt-boomen beplant was. Daer naer kwam hem Venetien in den zin: hy
-was zeer verwondert, dat die stad alzoo rondom in de zee lag, en zoo
-overvloedig met alderleye koopmanschappen en met menschelyken nooddruft
-voorzien was; hy was inzonderheyd zeer verwonderd, dat in zulke stad
-daer niet waste, al zulken overvloed van alle dingen te koop was. Ook
-zag hy op de hooge huyzen een schoon godshuys, met haere hooge torens,
-die al te samen zoo vast in zulken wateragtigen grond gestigt waeren.
-Ook kwam hy in Italiën, in de stad Padua, om aldaer de hooge schole te
-bezigtigen; de stad heeft dry dobbel vesten en gragten met omloopende
-wateren, daer is ook een kasteel in, en daer zyn vele timmeragien.
-Onder andere ook een domkerke, en een allerschoonste stadhuys. Daer
-is ook een kerke, die S. Antonius genoemd word, welk zoo schoon is,
-als’er in geheel Italiën wezen kan. Voords zoo kwam hy te Roomen,
-daer ligt ook de riviere den Tyber, die dweirs door de stad loopt, en
-op d’eene zyde der zelve begrypt de stad Zeven-Bergen in zig: zy heeft
-elf poorten, den berg Vaticanum, waer S. Pieters kerk is, daer by ligt
-het paleys van den Paus, die zeer cierlyk met een speelhof rondom
-bezet is, waer by is de kerke Latranen waer in alderlye heyligdom
-te zien is, en deze word de apostolische kerk genoemd, ’t welk ook
-voorwaer een van de alderberoemste kerken des gandsche wereld is. Nog
-zag hy vele heydensche verworpen tempels, enz., ’t welk al te samen
-te lang waer om te verhaelen, zoo dat D. Faustus zynen vollen lust
-zag: Hy kwam onzigtbaer voor het paleys des Paus, daer zag hy veel
-dienaers en hovelingen, ’t was hem wonder aen te zien, hoe den Paus
-met zoo groote eerbaerheyd geviert wierd, waer over hy tot zynen geest
-zeyde: Och, waerom heeft my den duyvel ook tot geenen Paus gemaekt? D.
-Faustus zag ook aldaer zyns gelyke. En mids hy veel van Roomen gehoord
-had, zoo is hy door zyne tooverye dry dagen en dry nagten in ’s Paus
-paleys onzigtbaer gebleven. En geduerende al dezen tyd niet geeten
-nog gedronken. Hy stond alzoo voor den Paus onzigtbaer. Het gebeurde
-op eenen tyd als den Paus eten wilde, dat hy een Kruys voor hem
-maekte, en zoo dikwils als dat geschiede zoo bezag hem D. Faustus in ’t
-aenzigt; hy kwam eens te lachen, dat men hem in de geheele kamer konde
-hooren, zomtyds weende hy, en niemand wist wat dat het wezen mogte.
-Den Paus maekte zyn volk wys, dat het eene verdoemde ziele was, die om
-eenen Aflaet bad, waer over dat hun ook den Paus eene boete opleyde.
-D. Faustus lachte daerom, en deze verblindinge behaegde hem zeer
-wel. Maer als nu de leste geregten op de tafel kwamen, en D. Faustus
-grooten honger had, zoo stak hy zyn handen uyt, terstond vloogen hem de
-geregten en de schotelen in zyn hand: en hy verdween alzoo daer mede
-met zynen geest op eenen berg, die _Capitolium_ genoemd was, daer hy
-die spyze met lust at. Hy zond ook zynen geest terug, om dat hy hem
-den besten wyn van des Paus tafel zoude haelen, daer by ook de zilvere
-bekers en schaelen. Toen nu den Paus alles gezien had wat hem gerooft
-was zoo heeft hy al de klokken den geheelen nagt laeten luyden, ook
-missen en gebeden voor de verstorvene zielen laeten doen. Maer D.
-Faustus was wel gezegend met den Paus spyze en drank. Men heeft ook het
-zilverwerk naer zyne dood by hem gevonden. Als het nu middernagt was en
-Faustus hem wel zat gedronken had, zoo is hy wederom met zynen geest
-door de logt gevlogen, en tot Milanen in Italiën gekomen, ’t welk hem
-een gezonde wooning dogt te wezen: Want daer is geene groote hitte. Ook
-is daer schoon versch water, en 7 staende vyvers. Daer zyn ook veele
-schoone tempels, en veele schoone gebouwde koninglyke huyzen. Hy had
-ook groot behaegen in het geweldig kasteel, en in het gasthuys van O.
-L. Vrouwe. Hy bezag ook Florencien, en hy verwonderde hem over alle
-die schoone gebouwen, over den schoonen boomgaerd van _S. Maria_: Ook
-over de kerke die in ’t kasteel lag, die met schoone omgangen bekleed
-was en over eenen marmer-steenen toren, over de poorte waer door men
-ingaet, waer in dat de historien des Ouds en Nieuw Testament in ’t
-koper gegraveert staen. En al het land daer rondom draegt goeden wyn,
-daer woonen ook konstige luyden, en daer geschied veel koophandel. Van
-daer voer hy nae Lions in Vrankryk dat tusschen twee bergen ligt, en
-met twee rivieren begaefd is, waer in ook eenen tempel is van groote
-weirde. Van Lions kwam hy op Keulen, daer in is een kanoniksdye, ’t
-welk men de hooge kononiksdye noemt alwaer de dry Koningen (die de
-Sterre Christi gezien hebben) begraven liggen. Als D. Faustus zulks
-zag, zeyde hy: O gy goede mannen, hoe zyt gy hier gekomen, daer gy
-behoorde in Palestinen nae Bethlehem gereyst te hebben? of zyt gy
-naer U-L. dood in de zee geworpen geweest, en tot Keulen aen den Rhyn
-aengekomen, opgehaeld en begraven geweest? Aldaer is ook S. Ursula met
-11,000 maegden. In zonderheyd beviel hem de schoonheyd der vrouwen.
-Niet verre van daer ligt de stad Aken, de welke eenen stoel des keyzers
-is, daer is eenen geheelen marmer-steenen tempel, die Carolus Magnus
-daer heeft laeten bouwen, op dat alle zyne naerkomers de kroone aldaer
-zouden ontfangen. Van daer kwam hy in Savoyen tot Geneven, om die stad
-te bezien, zy ligt naby Zwitzerland, daer wast ook goeden wyn en daer
-is eenen Bisschop. Hy kwam ook tot Strasbourg, D. Faustus kwam te
-weten, waerom datze zoo genoemd word, namendlyk door de menigte van
-wegen en straeten waer door zy den naem heeft: aldaer is ook een Bisdom.
-
-Van daer kwam hy tot Bazel in Zwitzerland, daer den Rhyn dweirs door
-de stad loopt. Alzoo hy van zynen geest gehoort had zoo zoude de stad
-haeren naem van een Basiliscus gekregen hebben, die daer gewoont heeft.
-De mueren zyn van tichel-steenen gebouwd, en met diepe vesten vercierd.
-Daer is ook veel vrugtbaer land, alwaer vele oude rivieren gezien
-worden; daer is een Universiteyt, hy vond daer niet eene schoone kerke,
-dan alleen het Carthuyzers-klooster. Van daer kwam hy tot Constance,
-daer is eene schoone brugge over den Rhyn: deze zee (zeyde den geest)
-is twee duyzend schreden lang en vyftien honderd schreden breed, deze
-stad heeft van Constantino den naem gekregen, zeyde den geest.
-
-Van Constance kwam hy tot Ulm, door deze stad gaet eene riviere, de
-welke Blauw genoemd is, zy heeft eene schoone prochie-kerke, S. Maria
-genoemd, die in ’t jaer 1377 is begonnen gebouwd te worden, waer in
-dat 52 Autaeren zyn, waer ook is een uytnemende schoon Sacrament huys.
-Als nu D. Faustus van Ulm weder keeren zoude en voorder wilde, zoo
-zeyde zynen geest: Mynheer, ziet toch die stad eens aen, zy heeft dry
-graefschappen met redelyk geld gekogt en al haere privilegien daer
-by. Als hy nu in de hoogte kwam, zag hy van verre vele landschappen
-en steden, onder andere een sterk kasteel, daer belangde hy, ’t was
-Wurtsborg, die bisschoppelyke stad in ’t land van Franken, daer
-de riviere de Meyn loopt, daer wast goeden wyn en alderlye koorn
-in overvloed. In deze stad zyn vele orders, als Minnebroeders,
-Benedictinen, Stephanisten, Carthuyzers en duydsche orders, daer zyn
-3 Carthuyzer-kerken, zonder de bisschoppelyke kanoniksdye, 4 biddende
-orders, het Lieve Vrouwen-klooster, het Gasthuys welk aen de poorte
-eene wonderlyke timmeragie heeft. Als D. Faustus de stad overal
-bezien had, zoo is hy tot Neurenburg gekomen. Toen zeyde hem den geest
-onderwege: Faustus, gy zult weten dat Neurenburg haeren naem heeft
-gekregen van Claudius Tyberius Neron, het keyzers teeken hangt in S.
-Laurents-kerke, Schaldie ligt daer begraeven in de zelve kerke; tot S.
-Laurents hangt den mantel, het zweird, den scepter, den appel en de
-kroone van Carolus Magnus. Daer is ook eene schoone vergulde fonteyne
-die op de merkt staet, in de welke men zegt bewaert te worden de lancie
-die Longinus Christus in de zyde stak, en ook een stuk van ’t H. Kruys.
-Deze stad heeft 528 straeten, 4 groote uer-wyzers, 8 poorten, 11 steene
-bruggen, 12 bergen, 10 merkten, 13 bad-stoven, 10 kerken waer in men
-predikt. In de stad zyn 68 water-molens, 2 groote ring-mueren en diepe
-gragten, 180 torens, 4 blokhuyzen, 10 apothekers, 68 wagters, 10
-doctoren in de regten en 14 in de medecynen. En alzoo hy des morgens
-vroeg van Neurenburg na Augsburg kwam, zoo vraegde hy zynen geest, waer
-van Augsburg zynen naem gekregen had? hier op zeyde den geest Augsburg
-heeft verscheyde naemen gehad: want toen zy eerstmael gefondeert was,
-wierd zy Vindelica genoemt, en daer naer Zizoria, dan Yzenberg, en ten
-laesten van Augusto Octavio is zy Augusta genoemt, en mids Faustus
-die te vooren had gezien, zoo is hy die voorby gevaeren, en is alzoo
-tot Regensburg gekomen, mids dat Faustus die ook voorby wilde vaeren,
-zoo zeyde zynen geest: mynheer Faustus, men heeft deze stad 7 naemen
-gegeven, als namentlyk Regensburg, zoo zy nog genoemt word, anders
-wordze Tyberia, Quadrata, Hosolis, Reginopolis en Ratisbona genoemt.
-Deze stad is zeer sterk bebouwd: de riviere Donauw loopt daer digt by,
-in de welke wel 60 rivieren vallen, die zeer schipryk zyn. In ’t jaer
-1115 is’er eene konstige brugge gemaekt, desgelyks ook eene kerke, daer
-men van roemen kan. Maer D. Faustus is straks voordgevaeren, dan heeft
-hy aldaer een diefstuk bedreven, en eenen weird zynen kelder bezogt,
-en daer naer is hy terug gekeerd en in Munich in Beyerland gekomen.
-Deze stad is schoon om te zien, met breede straeten en groote huyzen.
-Van daer is hy gekomen te Saltsburg, ’t welk eene bisschoppelyke stad
-is: zy heeft eene schoon omliggende landauwe, als beemden, bosschen en
-vyvers.
-
-Van Saltsburg is hy tot Weenen in Oostenryk gekomen: want hy zag de
-stad van verre, en gelyk hem zynen geest berigte, zoo en zoud’er
-geen ander stad gevonden konnen worden; zy had haeren naem van eenen
-landvoogd Flavio Josepho gekregen: deze stad heeft groote wyde
-gragten, de huyzen zyn meest al geschilderd, en boven de keyzerlyke
-wooninge, is’er eene hooge schole. Daer worden in ’t afsnyden des
-wyns 1200 peirden gebruykt, voords heeft ook deze stad wyde en diepe
-kelders, en de straeten met harde steenen gekassyd. Van Weenen reysde
-hy voords in de hoogde, en hy zag eene stad dat was Prag, de hoofdstad
-van Bohemen zy is groot en in dry deelen gedeyld; namentlyk oud Prag,
-nieuw Prag en kleyn Prag: maer zy begrypen in haer de slinker zyde, en
-den berg, alwaer het koninglyk hof is, ook S. Vyt, de kanoniksdye. Oud
-Prag ligt op eenen effen grond, met groote en diepe vesten verciert,
-uyt deze komt men in de kleyne stad Prag. De nieuwe stad is van de
-oude met eenen diepen gragt afgescheyden en met sterke mueren gemaekt,
-alwaer het collegie van de hooge schole is. D. Faustus trok in den
-middernagt op, ziende een ander stad, en als hy ’t nauw bezag, zoo was
-het Craconie de hoofdstad van Polen, daer eene schoone hooge schole
-is, en zy heeft van eenen hertog van Polen genoemt Craco haeren naem
-gekregen. Deze stad heeft groote hooge vesten, zy heeft poorten, en
-vele schoone gods huyzen: het land rondom heeft hooge steen-klippen
-en bergen op de welke D. Faustus hem heeft laeten nederzinken van
-waer hy nederwaerds is gekomen om in de stad te zien, zoo dat hy
-daer niet in is geweest, maer heeft-ze onzigtbaer rondom gevaeren. En
-als hy boven op dezen berg eenige dagen gerust had, zoo begaf hy hem
-wederom op de reyze nae den oosten, en zeyde nog in vele koningryken,
-steden en landschappen te gaen: en wandelde over zee, duerde zommige
-dagen, en kwam alzoo in Thraciën in Griekenland tot Constantinopelen
-’t welk den turk nu Tenkros noemt daer den turkschen keyzer zyn hof
-houd. En hem weder voeren veel avontueren, waer van hier zommige volgen
-zullen. Constantinopelen heeft zynen naem van den grooten keyzer
-Constantino: Deze stad heeft vele torens en is met vele heerlyke
-timmeragien verciert, zoo dat men de zelve wel nieuw Roomen mag
-noemen, nevens welke stad de zee gelegen is. Zy heeft 2 poorten en 3
-koninglyke huyzen. D. Faustus bezag eenige dagen den turkschen keyzers
-magt, zyn geweld, zyne pragt en zyne hofhoudinge. Op eenen avond als
-den turkschen keyzer bezig was met eten, maekte hem D. Faustus een
-guychelspel, want in de groote zaele zag men groote vuerstroomen, zoo
-dat een igelyk toeliep, om het vuer te blusschen en terstond daer naer
-begon het te donderen en te bliksemen. Hy betooverde ook den turkschen
-keyzer zoo zeer, dat hy niet opstaen, nog weg-gedraegen konde worden.
-Met dit zoo wierd het in de zaele zoo klaer als of de zonne daer in
-geschenen had. En D. Faustus trad voor den keyzer in een pauzelyk
-habyt, en sprak: zyt gegroet, heer keyzer, gy die zoo weirdig zyt, dat
-ik uwen Mahomet, voor u alhier verschyne? Dit gezeyd hebbende, zoo
-verdween hy. Den keyzer viel naer dezen neder op zyn kniën, en riep
-zynen Mahomet aen, lofde en prysde hem, dat hy hem zoo had vernederd
-voor hem te verschynen. Des anderdags ’s morgens, voer D. Faustus in ’t
-kasteel des keyzers, alwaer zyne wyven waeren, waer in niemand dorst
-komen, dan gelubde dienaers die op deze vrouwen agt namen. Dit kasteel
-betooverde hy met zulken dikken nevel, dat men daer niet zien konde.
-D. Faustus en zynen geest veranderde hun ook in de gedaente van den
-propheet Mahomet, en hy bleef zes dagen in dit kasteel, en den nevel
-duerde ook zes dagen, en den turk belaste zyn volk datze dezen tyd
-alderlye kerkelyke ceremonien gebruyken zoude. D. Faustus at, dronk en
-had goeden moed en alderleyen wellust. En naer dat hy dit alles had
-volbragt, vloog hy in zyn pauzelyk habyt in de hoogte, dat het al de
-weireld zien konde. Als nu D. Faustus wederom weg was, en den nevel
-gedaen was, heeft hem den turk in ’t hof laeten vinden, en zyne vrouwen
-tot hem geroepen, en vraegde wat dat ’t geweest had? dat het kasteel
-zoo lang met eenen nevel bedekt was? zy verklaerden hem, dat het den
-god Mahomet was, en hoe dat hy by nagt die en die tot hem geroepen had,
-de zelve beslaepen en gezeyd had, dat uyt zyn zaed groote volkeren, en
-vele strydbaere helden spruyten zoude.
-
-D. Faustus keerde hem nae den noorden, in de hoofdstad Alkayr, die
-voortyds Memphis of Chayrum plagt genoemt te worden, in de welke den
-Egyptischen soudaen zyn hof houd, daer verdeyld hem den grooten stroom
-van de geheele weireld, als de zonne in den Krift gaet, besproeyt
-ende overloopt het gansch land van Egypten, daer naer keert hy weder
-naer den oosten en den westen, alwaer het niet regent, in de stad
-Offen, welke is geweest de koninglyke stad van Hongariën, dat is een
-vrugtbaere stad; daer is een water, als men daer yzer in werpt word
-het koper, en daer zyn zommige plaetsen daer goud, zilver en alderlye
-metaelen gevonden worden: deze stad noemen de Hongersche Staxis, ’t
-welk in ’t duytsch Offen te zeggen is, ’t is een groote sterkte, met
-een geweldig kasteel vercierd. Van daer kwam hy op Meydenburg, en op
-Lubeck in Saxen. Meydenburg is eenen bisschoppelyken stoel, aldaer
-zynde een van die zes kruyken, daer _Christus_ van water wyn maekte.
-Lubeck is ook een bisdom in Saxen. Van daer kwam hy tot Erfurt, daer
-eene Universiteyt is, van Erfurt wederom tot Wurtenberg, een jaer en
-half uyt geweest hebbende.
-
-
-_Van het Paradys._
-
-Als nu D. Faustus in Egypten was, daer hy de stad Alkayr bezag, en
-in de hoogte over vele landen en koningryken reysde, als Engeland,
-Spagnien, Vrankryk, Denemerken, Polen, Zweden, Indiën, Africa,
-Persiën, enz. Is hy ook in Moorenland gekomen alwaer hy altyd op hooge
-bergen, steen-klippen en eylanden geland en gerust heeft, hy was ook
-van zin Britagnien te bezien daer vele stroomen en warme fonteynen
-zyn, ook de Orchades eylanden der groote zee, die agter Britagnien
-liggen, die 23 in ’t getal zyn, waer van 10 woest liggen en 13 bewoont
-worden. Cankasis tusschen Indiën en Seythim, is het hoogste eyland
-met klippen en tuynen waer van dat D. Faustus vele landen en verre
-over de zee gezien heeft, aldaer zyn zoo vele peperboomen als by ons
-genever-boomen. Candiën een eyland, ligt in ’t midden der Candische
-zee, onder Griekenland; van daer komt de Malvezyn, dit eyland is vol
-geyten, en daer genereren geene schaedelyke dieren, nogte slangen,
-wolven, vossen: dan alleen groote en fenynige spinnen. Deze en andere
-eylanden meer, welke hem zynen geest Mephostophiles verhaelde en
-gewezen heeft, heeft hy al te samen bezien. En dat ik op myn propost
-kome, is dit de oorzaeke geweest dat D. Faustus hem op zulke hoogte
-begeven heeft, niet om dat hy daer eenig deel der zee en landschappen
-overzien heeft. Maer hy meynde mids dat’er zommige hooge eylanden met
-haere duynen zoo hoog zyn, dat hy eyndelyk het Paradys zoude te zien
-komen, want hy had zynen geest daerom niet aengesproken nog niet durven
-aenspreken, bezonderlyk in ’t eyland van Canasis, ’t welk met zyne
-hoogte en met zyne duynen al de andere te boven gaet, hy meynde dat hem
-niet zoude ontbreken, of hy zoude van daer het Paradys gezien hebben.
-Op deze duynen, kan men klaerlyk Indiën en Scyriën zien, en naer het
-oosten toe, zag hy van de hoogte in de zuyd-linie eene klaerte, gelyk
-als een klaere zonne, en eenen vuer-stroom als eenen rook opgaen van de
-aerde tot in den Hemel: Hy zag ook in ’t dal en op ’t land vier groote
-wateren uyt de aerde springen, het een naer Indiën toe, het ander naer
-Egypten, het derde naer Armeniën en het vierde loopt ook derwaerds. En
-van ’t gene dat hy gezien had, zoude hy geirn den oorsprong geweten
-hebben, waerom hy voornam zynen geest daer naer te vraegen, gelyk hy
-dede, doch met groote verschriktheyd, en vraegde alzoo zynen geest wat
-zulks was geweest? den geest gaf hem goede antwoorde, en zeyde: het
-was ’t Paradys, dat naer het oosten toe lag, ’t welk eenen hof is die
-God daer geplant heeft met alle lustige dingen. Deze vuerige stroomen
-waeren de mueren, waer mede den lusthof omringeld is en bewaerd word,
-maer daer, zeyde hy: ziet gy een klaer licht, dat is het vuerig zweird,
-waer mede den Engel dit hof bewaerd, en ’t is nog zoo verre van hier,
-als gy alreede met my gereysd hebt; gy hebt zulks in de hoogte beter
-konnen zien, maer gy hebt’er niet opgelet. Het water dat hun in vieren
-deylde, dat zyn de wateren van de fonteyne die te midden in ’t Paradys
-staen, en daer uyt springen de Ganges of Fyson, Githon, Nilus, Typris
-en Euphrates, en nu ziet gy dat hy onder Libra en Aries ligt en tot aen
-den Hemel reykt. En op deze vuerige mueren is den engel Cherubin met
-den vlammenden zweirde, om alle deze dingen te bewaeren. Maer gy nog
-ik, nog geen mensch kan daer komen.
-
-
-_Van de Sterren._
-
-Daer was eenen hoog-beroemden Doctor N. V. W. tot Halverstad, die D.
-Faustus te gast bad, en aleer de maeltyd gereed was, zag hy een wyl
-te venster uyt nae den Hemel, den welken toen ter tyd (gelyk het in
-den herfst was) vol sterren stond. Dezen voorzeyden Doctor was eenen
-Medicus en Astrologus. En mids hy D. Faustus inzonderheyd daerom te
-gast gebeden had om dat hy van den loop der sterren ied bezonders zoude
-mogen leeren, zoo zeyde hy hem, ziende nae den Hemel toe, en zommige
-sterren ziende nederwaerds vallen, vraegde hy aen D. Faustus, hoe zulks
-geschiede? Waer op hy antwoorde: Mynheer en lieven broeder, gy weet
-zonder twyffel, dat de kleynste sterre des Hemels, die ons hier zoo
-groot als een keirs-licht schynt te wezen, zoo groot is als een geheel
-hertogdom. Alzoo is ’t ook zeker gelyk ik ook wel gezien heb, dat de
-wyde en breede des hemels grooter is dan 12 ardsbisdommen. En gelyk aen
-den Hemel geen eynde te zien is, zoo moet men bekennen dat dit geheel
-land ruym zoo groot als eene stad is, en ook wel zoo groot als den
-cirkel des Roomsch Ryks, ja ook zoo groot als geheel Turkyen. En onder
-de planeten zyn zommige zoo groot als de geheele weireld.
-
-
-_Eene vraege van de gelegendheyd der geesten._
-
-Nu bekenne ik, mynen lieven Faustus, dat zulks waer is als gy zegt,
-maer hoe is ’t toch met de gelegendheyd der geesten? vermids men zeyde,
-dat zy niet alleen by nagt maer ook in den dag de menschen plaegen?
-hier op antwoorde D. Faustus, mids dat de geesten aen de zonne niet
-onderworpen zyn, zoo woonen en wandelen zy onder de wolken, en hoe
-klaerder de zonne schynt, hoe hooger de geesten hun wooning hebben en
-zoeken, want het ligt en den schyn der zonne is hun van God verboden
-en misgunt. Maer des te beter wanneer ’t geheel duyster is, zoo woonen
-zy onder ons menschen: want of schoon de zonne niet schynt, zoo maekt
-zy nogtans door haeren glans den eersten hemel zoo klaer al of ’t dag
-waer, waer door wy in den middernagt, of schoon de zonne niet schynt,
-den Hemel konnen kennen waer uyt volgt, dat de geesten, mids zy het
-schynsel der zonne die in de hoogte klimt, niet verdraegen nog lyden
-konnen, waerom dat zy hun naerder tot ons op de aerde begeven, by ons
-menschen woonen, de zelve met zwaere droomen, schreyen en verscheynen
-in schrikkelyke gedaente, ons behangsten en vervaeren. Want als wy
-’s nagts in ’t duyster wandelen zoo komen ons veel grouwelen aen, en
-krygen by nagt vele fantasien, de welke wy by dat niet krygen. Ook zoo
-komen wy in onzen slaep te verschrikken, meynende dat wy eenen geest
-zien, die nae ons grypt. Dit geschied ons al te samen daerom, mids ons
-de geesten nae by zyn, en ons met alderleye spookerye en verblindinge
-plaegen.
-
-
-_Eene andere vraege van de Sterren die op de Aerde vallen._
-
-Zoo veel nu de werkinge der sterren aengaet, en hoe dat zy verligt
-zyn en nederwaerds op de aerde vallen, dat is niet nieuws, want zulks
-gebeurd alle nagten. Als’er nu vonken en vlammen gezien worden, die uyt
-de sterren vallen, dat zyn geene sterren die vallen, maer het dunkt
-ons alzoo, ja men ziet dikwils eenen grooten vuer-stroom ter aerde
-nederdaelen, maer dat zyn geene vallende sterren, zoo wy meynen, want
-of ’t een vliegende vuer grooter is dan het ander, zulks komt alleen
-voord, om dat de eene sterre zonder Gods eygen wil van den Hemel valt,
-dan om land en luyden te straffen. Alsdan brengen zulke sterren de
-wolken met zig, waer uyt groote hitte volgt, en verdervinge van land en
-luyden.
-
-
-_Van den Donder._
-
-Tot Wurtenberg verhief hem eens in augustus een groot onweder, dat
-het zeer donderde en bliksemde. En alzoo D. Faustus met meer andere
-Medecyns op de merkt stond zoo vraegde men hem de oorzaeke daer van?
-tot welke hy antwoorde: Geschied zulks niet ten allen tyde als’er eenig
-onweder voor handen is, dat het altyd te vooren windig is. Maer als ’t
-nu lang getempeest en geonwedert heeft, slag-regens volgen, ’t welk
-veroorzaekt dat de vier winden des Hemels te samen stooten, waer door
-alle de wolken te samen gedreven worden, of daer de wolken henen komen,
-zy grooten regen maeken.
-
-En als hem het onweder begint te verheffen, zoo mengelen haer de
-geesten daer onder, en vegten met de vier hoeken des hemels, waer
-uyt den Hemel zulken slag verwekt, die wy den donder noemen. Als nu
-den wind zoo groot is, zoo kan den donder nergens voords, en word
-opgehouden, of hy word geweldig voordgedreven, alsdan zal men neirstig
-agt nemen, op welk eynde hem den wind verheft, want van daer komt het
-onweder, zoo dat het onweder altyd meer uyt het zuyden komt als uyt ’t
-westen, noord of oost.
-
-
-
-
-HET DERDE DEEL.
-
-_Van D. Faustus avanturen; wat hy met zyne Nigromantie in groote
-potentaten hoven gedaen heeft, als ook van zyn jammerlyk, schrikkelyk
-eynde en afscheyd._
-
-
-_Historie van D. Faustus en keyzer Karel den vyfden._
-
-Keyzer Karel den V. was met zyn geheel hofgezin tot Ynsbroek gekomen,
-waer hem D. Faustus ook liet vinden, alwaer hy van verscheyde vry
-heeren en edelluyden, die hem wel kende en die door zynen raed van
-verscheyde ziektens en passien genezen waeren, in ’t hof te gast genood
-was, het welk keyzer Karel hoorende, vraegde wie hy was. Waer op hem
-geantwoord wierd dat D. Faustus was, waer op den keyzer zweeg tot naer
-den eten. Daer naer voorderde den keyzer D. Faustus tot hem in zyn
-kabinet, en hield hem voor dat hy had gehoord, dat hy in de zwarte
-konste zeer wel ervaeren was, en een familieren geest hadde, waerom
-zyne begeirte was, dat hy hem eene proeve daer van zoude doen zien, en
-niet zou aengegrepen worden, hem dit belovende op zyne kroon. Waer op
-D. Faustus zyne keyzerlyke Majesteyt in alderonderdanigheyd aenbood.
-Nu hoort eens wat ik in myn leger hebbe staen denken; dat voor my
-myne voor-ouders tot zoo groote genade en hoog gezag gekomen zyn, in
-zonderheyd hoe Alexander den Grooten een cieraed en ligt aller keyzers
-geweest is, gelyk in de historien te lezen is, zoo grooten rykdom,
-koningryken en landschappen onder hem gebragt heeft, ’t welk my en myne
-nakomelingen zeer zwaer vallen zoude, daerom is myn begeire dat gy my
-toch eens den voorzeyden Alexander en zyns huysvrouwens gedaente en
-wezen gelyk zy in hun leven geweest zyn, voor my laeten komen, op dat
-ik daer uyt mag verstaen, dat gy eenen wel ervaeren meester in uwe
-konsten zyt? Aldergenadigsten heer, zeyde Faustus, ik ben bereyd en
-goedwillig uwe keyzerlyke Majesteyt genadige begeirten, van Alexander
-Magni en zyns huysvrouwens gedaente en wezen na myn vermogen voor te
-stellen en te presenteren zoo veel ik van mynen geest vermag. En al is
-’t zaeken, dat de zelve alhier zigtbaerlyk verschynen, zoo zal nogtans
-uwe keyzerlyke Majesteyt weten, dat hun stervelyk lichaem niet van de
-dood zyn opgestaen, of alhier tegenwoordig zyn konnen, want zulks waer
-t’eenemael onmogelyk. Naer de zeer oude geesten, die Alexandrum en zyne
-huysvrouwe gezien hebben, die konnen zulke gedaente aennemen en hun
-daer in veranderen, de welke ik uwe Majesteyt Alexander wil laeten zien.
-
-Waer op D. Faustus uyt den keyzers kamer gegaen is, om hem met zynen
-geest te bespreken. Dit gedaen hebbende ging hy wederom in de kamer
-des keyzers en hy gaf zyne Majesteyt te kennen, hoe dat hy hem daer
-in zoude gelieven, maer met zulke conditie, dat uwe Majesteyt hem
-niet zal vraegen nog spreken, ’t welk den keyzer hem alzoo belofde.
-D. Faustus dede de deure open, en straks kwam Alexander de kamer in,
-en dat in zulke gedaente en wezen als hy in zyn leven geweest is:
-namendlyk een wel gezet en dik man, met een rooden baerd, roode kaeken
-en met een stuer aenzigt, al of hy Basiliscus oogen gehad hadde. Hy
-trad binnen in een gansch volkomen harnas nae keyzer Karel V. toe; en
-hy neygde voor hem met een groote reverentie, den keyzer wilde ook
-opstaen en hem ontfangen, maer D. Faustus wilde zulks niet toelaeten.
-Straks daer naer alzoo Alexander hem omkeerde en nae de deure ging, zoo
-kwam zyne huysvrouwe de kamer in, die dede den keyzer ook reverentie,
-zy was gekleed in blauw fluweel, met vele schoone baggen en met
-peirlen vercierd, zy was ook uytnemende schoon, met roode kaeken, als
-melk en bloed: zy was langagtig, en had een rood aenzigt. Dit aldus
-geschiedende, dagt den keyzer, nu heb ik twee persoonen gezien daer
-ik overlang de begeirte toe had, en ’t is anders niet mogelyk of den
-geest moet hem in zulke gedaente verandert hebben, zonder my daer in te
-bedriegen, gelyk eene vrouwe den propheet Samuël verwekte.
-
-En op dat den keyzer zulks te zekerder zoude zyn, dogt hy by zig
-zelven: ik heb dikwils gehoort, dat zy agter in den nek een wratte
-gehad heeft, daerom hy naer haer toe trad om’er naer te zien, en hy
-vond’er ook een wrad, want hy bleef stok stil staen, en daer naer
-verdween zy, dus wierd den keyzer zyne begeirte volbragt.
-
-
-_D. Faustus toovert eenen Ridder hert-hoorens op zyn hoofd._
-
-Als nu D. Faustus (gelyk ’t gezeyd is) den keyzer zyne begeirten
-volbragt had, zoo heeft hy ’s avonds, alzoo het volk nae het hof ter
-tafel ging, op eene lene gelegen om het volk te zien in en uytgaen. Hy
-zag tegen hem over, in ’t huys des ridders, dat’er eenen lag en sliep
-onder eene venster (want het was den zelven dag zeer heet) maer ik
-wil den persoon niet noemen, al is ’t zaeke dat hy nu dood is, mids
-dat het een geboren vry-heer was, en al gebeurde hem zulke avonture
-tot eenen spot, zoo hielp nogtans zynen heer zeer neirstelyk daer in
-en betooverde hem alzoo hert-hoorens op zyn hoofd, toen hy nu wakker
-wierd, en zyn hoofd onder de venster bukkende, wierd hy de boeverye
-gewaer, en niemand was meer verschrikt dan hy, want de vensters waeren
-gesloten, zoo dat hy met zyne hoorens, agter overwaerts konde, ’t welk
-den keyzer vernemende, daerom lachte, en had daer in groote genugten.
-Deze genugten hebben veel hovelingen gezien, die aldaer te samen
-sliepen, waer van zommige met hem spotteden, en andere groot medelyden
-hadden tot dat ten lesten D. Faustus hem die tooverye afnam en weg
-ging.
-
-
-_Hoe dat den voorzeyden Ridder over D. Faustus meynde te wreken._
-
-Doctor Faustus nam wederom zyn afscheyd uyt het Hof, naer dat hem alle
-eere van alle man bewezen was. Als hy ontrent eene myle en half gereyst
-had, zoo zag hy van verre 7 peirden staen in eenen bosch, en het was
-den ridder, die hy de hert-hoorens op zyn hoofd getooverd had, welke
-zoo haest als zy Faustus kenden, zetten zy te samen den hane op, en
-reeden op Faustus toe, hy dit ziende, reed in een kleyn boschken, en
-hy kwam daer straks weder uyt op hunlieden toe gereden, en zy zagen
-geheel ’t boschken vol gewapende ruyters staen, die gereed stonden op
-hunlieden aen te vallen, maer zy de zelve niet verwagtende, gaven hunne
-peirden de spooren en lieten hunnen rug zien, hoewel dat hun het loopen
-niet konde baeten, want zy wierden al-te-samen straks omringeld, en
-baden D. Faustus om genade.
-
-D. Faustus liet hun gaen, en hy betooverde de zelve, dat zy al-te-samen
-geyten-hoorens op hun hoofd eene geheele maend lang draegen moesten, en
-de peirden koey-hoorens, de welke zy alzoo tot voor eene straffe lyden
-moesten en hy wierd alzoo den ridder magtig, met betooverde ruyters.
-
-
-_Hoe D. Faustus eenen boer, zynen geheelen wagen met hoy en met peirden
-in zyn lyf slokt._
-
-Hy kwam eens in de stad Gotha, alwaer hy wat te doen had. Alzoo het
-in Juny was, en men overal hoy invoerde, zoo is hy met eenige zyn’er
-bekende gaen wandelen regt tegen den avond als hy wel beschonken
-was. En als hy nu met zyn gezelschap voor de poorte kwam, langs de
-stads-vesten wandelende, zoo kwam hem in ’t gemoed eenen wagen met
-hoy, en D. Faustus ging in den voet-weg, waer door hem den boer moest
-aenspreken en zeggen: Dat hy aen d’eene zyde gaen zoude? D. Faustus,
-die van deég beschonken was, gaf hem voor antwoorde? Nu zal ik zien,
-of gy my, of ik u zal moeten wyken. Hebt gy boer wel oyt gezien dat
-eenen dronken man eenen hoy-wagen heeft moeten wyken? den boer zey ba,
-en gaepte als den snoek, als hy deze woorden hoorde, wierd hy geheel
-toornig en gaf Faustus veel spytige woorden; op de welke Faustus
-wederom antwoorde: Hoe zoo gy boer? wilde nog tegen my trotseéren;
-en maekt geene woorden, of ik ete uwen wagen met hoy en peirden in
-myn lyf. Daer op antwoorde den boer, hoe dat, en eét mynen drek ook
-daer by? waer op D. Faustus hem alzoo verblinde, dat hem anders niet
-dogte dan hy eenen mond zoo groot als eene poorte had, waer mede
-hy ten eersten de peirden, en daer naer den hoy-wagen inslokte en
-verslinde, waer door den boer zeer verschrikte en liep terstond nae den
-Burgemeester toe, den welken hy voor de waerheyd klaegde, al het gene
-dat hem gebeurd was. Den Burgemeester liep met hem en verlangde zulks
-te zien. Als zy nu voor de poorte kwamen, vonden zy den boers wagen
-en peirden daer staen, gelyk het behoorde en Faustus had hem waerlyk
-verblind.
-
-
-_Van dry treffelyke Graeven, die D. Faustus op hun begeiren door de
-logt voerde tot Munchen in Beyerland, op de bruyloft van den zoon des
-Hertogs om die te bezien._
-
-Daer waeren 3 treffelyke graeven, die ik niet noemen wil, en die
-toen ter tyd tot Wurtenberg studeerden. Deze kwamen by malkanderen,
-en sprekende van de groote pragt die op de bruyloft van den zoon des
-vorst van Beyeren wezen zoude. Zy wenschten om slegts een half uer daer
-te mogen wezen, om te bezien, hoe dat alles aldaer in gevangenisse
-gesloten was, en met wagters bewaerd, de welke gevraegt wierden, wat
-dat’er voor een gezigt geweest was? en wie dat de andere dry waeren,
-die alzoo in eenen oogenblik verdween? den Graef dogt, zoo verre als ik
-hun verraede, zoo zal ’t een kwaed eynde nemen, daerom gaf hy niemand
-antwoord, zoo dat’er dien dag niet anders uytgeregt was. Maer daer
-wierd besloten dat men hem ’s anderdags pynelyk ondervraegen, en tot
-klappen brengen zoude. Den Graef twyffelende of hy van D. Faustus den
-zelven dag zoude mogen verlost wezen, vreesde zeer, dat hy door de pyne
-zoude tot het spreken gedwongen worden: maer zyne neven rusten niet,
-voor dat hem D. Faustus verlost had, want Faustus was by hem eer dat
-het dag was, die de wagters betooverde, zoo datze in eenen diepen slaep
-vielen, en hy dede voords door zyne konste alle de sloten en deuren
-open, zoo dat hy den voorzeyden Graef ter goeder tyd tot Wurtenberg
-bragt, alwaer D. Faustus wel beloont wierd.
-
-
-_Hoe dat D. Faustus geld van eenen jode ontleende, en hem zynen voet te
-pande gaf, den welken hy zelve in des jods by-wezen afzaegde._
-
-Men plagt te zeggen: dat eenen tooveraer op een jaer niet eenen halven
-stuyver ryker word gelyk D. Faustus ook wedervaeren is: want de belofte
-van zynen geest was wel in ’t eerste contracteeren zeer groot, maer het
-waeren meest al logenen, gelyk ook den duyvel een geest der logenen
-is. Hy hield D. Faustus voor, hoe dat hy door hem begaeft was, waer
-door hy moeste toezien aen rykdommen te geraeken, want het geld zoude
-of kan hem zelfs niet naerloopen, daer toe zoo waeren zyne jaeren ook
-niet uyt, want hy had nog maer vier jaeren aen hem verbonden geweest,
-in de welke dat hy geld nogte goed van doen had. Ook dat hy eten en
-drinken door zyne konst bekomen konde uyt alle potentaten hoven, gelyk
-hier vooren verhaeld is, en D. Faustus zelf bekende en den geest daer
-in gelyk geven moest, want hy dogt zelfs, dat hy veel van hem geleerd
-had. Als hy nu alzoo met den geest gedisputeerd had, zoo is hy met
-goede gezellen gaen bankettéren. En gelyk hy nu geen geld had, zoo is
-hy verpligt geweest om van eenen jode geld te bekomen, waer toe hy
-practiseerde, en kreeg van eenen jode 60 daelders voor den tyd van
-eene maend. En als nu den tyd om was, en den jode zyn geld met intrest
-wilde wederom hebben, en D. Faustus niet minder dogte hem te betaelen,
-zoo komt den jode tot zynen huyze, en begeirde zyn geld. D. Faustus
-zeyde tot hem: jode, ik heb geen geld, nog ik wete daer toe geenen
-raed, maer om dat gy uwe betaelinge zoud verzekerd wezen, zoo zal ik
-my eenen arm of been afsnyden en het zelve tot eenen onderpand laeten,
-doch altyd op die conditie, dat wanneer ik te gelde komen kan, dat gy
-my alsdan myn been zult wederom geven, den jode die anderzins eenen
-christenen vyand is, peysde by zig zelve, dit moet eenen wonderlyken
-geest wezen, dat hy zyne leden voor geld te pand zetten wilt, en was’er
-mede te vrede. D. Faustus nam eene zaege en zaegde daer mede zynen
-voet af, die hy aen den jode gaf (maer ’t was eene verblindinge want
-hy wist raed, om hem zelf den voet wederom aen te zetten.) Den jode
-was met dit contract zeer wel te vrede en droeg het met hem. Als nu
-den jode het been aenveirde, zoo dogt hy by zig zelven, wat mag my dit
-schelms been helpen, draege ik het met my zoo zal ’t stinkende worden,
-en het zal dan niet mogelyk wezen wederom daer aen te heelen, nogtans
-zoo is ’t een hoogen pand, wat konde hy my meer geven. Met zulke en
-diergelyke gedagten, gelyk den jode zelf daer naer bekend heeft, gaet
-hy met het been over eene brugge, en smyt het in ’t water. En gelyk
-D. Faustus zulks wel wist zoo schikte hy dry dagen daer naer tot den
-jode, hem aenzeggende, dat hy hem wilde betaelen? den jode kwam by hem.
-D. Faustus vraegde hem, waer dat den pand was? Waer op hy antwoorde:
-waer zoude den pand zyn, ik hebbe het in ’t water gesmeten, mids dat
-het nergens toe nut was? D. Faustus dit hoorende, wilde promptelyk zyn
-been terug hebben ofte den jode zoude zien wat hy daerom doen zoude.
-Den jode wist hem niet te contenteeren, maer moest hem de 60 daelders
-laeten en Faustus had zyn been nog.
-
-
-_D. Faustus bedriegt eenen peirde-tuysscher._
-
-Van gelyken dede hy eenen peirde-tuysscher op eene jaer merkt, want hy
-maekte voor hem zelve een schoon peird, met het welk hy op eene jaer
-merkt reysde, die men Hersseringen noemt, tot het welk hy aldaer vele
-kooplieden kreeg, en ten laesten liet hy ’t voor 40 guldens. Hy zeyde
-den peirde-tuysscher van te vooren dat hy daer mede zoo haest niet te
-water ryden zoude. Den peirde-tuysscher willende zien wat hy daer door
-meynde, zoo reysde hy daer mede te water, en daer komende, verdween het
-peird en hy zat op eenen stroyen zadel, waer door hy meynde te zullen
-verdrinken. Den peirde-tuysscher nog wel wetende waer dat zynen koopman
-ter herberge lag, liep wel toornig derwaerds, en hy vond D. Faustus nog
-in zyn bedde al slaepende, en styf ronkende, den peirde-tuysscher nam
-hem by zynen voet en wilde hem uyt het bedde trekken; dus hy trok hem
-het been uyt zynen aers, waer in den peirde-tuysscher zeer verschrikte,
-dat hy zwymende ter aerde viel: waer op D. Faustus moord riep. Den
-peirde-tuysscher behangst, zet hem op den loop en liep ter kamer uyt,
-en hy wist anders niet, of hy had hem het been uyt zyn lyf getrokken.
-Alzoo kwam Faustus wederom aen geld.
-
-
-_Hoe D. Faustus wederom een voer hoy in zyn lyf at._
-
-Doctor Faustus kwam in eene stad genaemd Zwicken, alwaer hem vele
-Magistraeten vergezelschapten. Als hy nu naer den eten ging wandelen,
-zoo kwam hem eenen boer tegen met eenen hoy wagen, die hy aensprak en
-vraegde, wat hy hem zoude moeten geven, om zoo veel hoy te mogen eten
-als hy konde, en zy bespraeken, dat hy voor eenen halven stuyver zoo
-veel hoy eten zoude als hy wilde, want den boer die meynde dat hy hier
-mede maer en spotte. D. Faustus begon zoo gulzig te eten, dat alle de
-toezienders hertelyk lagchen moesten. Hy verblinde alzoo den boer, waer
-over hy wel benouwd wierd, want hy had alreede het voer hoy half in zyn
-lyf geeten, waer over den boer rouw-koop begonst te krygen, en vraegde
-hem wat hy zoude willen hebben, dat hy hem d’ander helft liet. Hy gaf
-D. Faustus nog een stuk geld en reed met de reste van ’t hoy weg. En
-als hy nu t’huys kwam, zoo vond hy nog al zyn hoy.
-
-
-_Van eenen twist die tusschen twaelf Studenten was._
-
-Tot Wurtenberg voor zyn huys kwam eenen twist met zeven Studenten
-tegen vyf, ’t welk D. Faustus dogte ongelyk te wezen waer over hy
-hun al-te-samen het gezigt kwam te verblinden, zoo datze malkanderen
-niet meer konde zien, waer over datze malkanderen toornig, en verblind
-wezende, onder elkanderen sloegen, waerom alle toezienders wel moesten
-lagchen. En men moest-ze al-te-samen elk naer hun huys leyden, en zoo
-haest elk in zyn huys kwam zoo wierden zy wederom ziende.
-
-
-_Een avantuere met eenen dronken Boer._
-
-Doctor Faustus drinkende in een huys daer zeer veel boeren zaeten en
-dronken, en zoo veel wyn in ’t lyf hadden, dat zy anders niet deden
-dan zingen en springen en malkanderen niet verstaen konden, D. Faustus
-zeyde tot den genen die hem gebeden had, slaet gaede, ik zal hem wel
-haest den mond gestopt hebben, en al dit getier verkeeren. En alzoo
-nu de boeren hoe langer hoe meer al grooter geschreeuw maekten, zoo
-betooverde hy de zelve, dat alle de boeren op het alderwydste met den
-mond bleeven open staen, zonder den zelven te konnen toedoen, zoo dat
-het geheel stille wierd, en den eenen boer op den anderen bleef zien,
-zonder te weten wat hun-lieden geschied was. En zy begonden d’eene
-voor en d’andere naer te scheyden. Maer zoo haest als zy buyten huyze
-waeren, zoo had elk zyne spraeke wederom, waer over datze ook wel blyde
-waeren en elk naer zyn huys toeliep.
-
-
-_Hoe D. Faustus verkoopt vyf Verkens voor zes guldens ider._
-
-Doctor Faustus maekt hem te hebben vyf gemeste verkens, de welke hy
-verkogt voor zes guldens ider. Doch op besprek, dat den genen die de
-zelve kogt, door geen water zoude dryven. D. Faustus trok wederom
-nae huys, en alzoo nu die voorzeyde verkens hun in ’t slyk gewenteld
-hadden, zoo dreefze den verkens-dryver in een water alwaer zy straks
-verdweenen, en in vyf stroy banden veranderden, waer over den kooper
-de schaede lyden moest, want hy konde niet bedenken, hoe dat al zulks
-mogte geschied zyn, of wie dat hem die verkens verkogt had.
-
-
-_Wat D. Faustus voor een avantuere aen de vorsten van Anhalts-Hof
-bedreven heeft._
-
-Doctor Faustus kwam eens in ’t hof van den vorst van Anhalt in january,
-den welken hem alle gunste bewees. Hy merkte, aen de tafel zittende,
-dat de vorstinne bevrugt was. En als men nu de tafel opnam en het
-banket opdiende, zoo zeyde D. Faustus tot de hertoginne: Genadige
-vrouwe, ik heb altyd gehoort dat de bevrugte vrouwen vremde lusten
-krygen? ik bidde U-L. en wilt my niet verzwygen, waer toe dat gy zoude
-mogen lust hebben? waer op zy hem antwoorde: heer Doctor, ik zal u
-voorwaer niet verzwygen, te weten: zoo het in den voorwinter waere,
-zoo zoude ik wenschen dat ik mynen buyk vol druyven en ander fruyt
-eten mogt? waer op Faustus zeyde: ik wil U-L. wel ligtelyk daer in
-voldoen, en ik wil maeken dat U-L. in een half ure daer van zoo veel
-zal hebben, als gy zoud konnen wenschen.
-
-Met dit zoo nam hy twee zilvere schotels, de welke hy uyt de venster
-zette. En als ’t nu tyd was, zoo greep hy die in de hand, en nam de
-schotelen wederom tot hem, de eene was eene schotel met witte en blauwe
-druyven, de andere was eene vremde soorte van appelen en peiren, die
-hy de vorstinne voorzette, en zeyde: U-L. zal haer niet schroomen daer
-van te eten, want zy komen uyt vremde landen, alwaer nu den zomer te
-eyndigen komt. En de vorstinne at van die fruyten met grooten lust en
-met grooter verwonderinge. Den vorst konde niet laeten te vraegen, hoe
-dat zulks zyn kon? waer op Faustus antwoorde: Genadigen heer, U-L. zal
-weten, dat het jaer in twee cirkels der weireld verdeyld is, want als
-’t hier winter is, zoo is het op een ander plaetse zomer, mids den
-Hemel rond is en de zonne nu ten alderhoogsten geklomen is, waer over
-wy nu korte dagen en den winter alhier hebben: maer in ’t oosten en in
-’t westen, gelyk in Zaba, alwaer zy nu den zomer hebben, en tweemael
-vrugten op een jaer. Ook zoo is ’t by ons nagt, als ’t aldaer dag
-is, want de zonne is alsdan onder de aerde gegaen gelyk by voorbeeld:
-de zee loopt hooger als de weireld staet, en wanneer de zelve den
-alderhoogsten niet gehoorzaem waere, zoo zoude de zee de weireld in
-eenen oogenblik verderven. Op dusdanigen voet, genadige heeren, heb ik
-mynen geest daer henen gezonden, den welken eenen snellen vliegenden
-geest is, en hem in eenen oogenblik in al zulke gedaente veranderen kan
-gelyk hy wilt, die heeft ons alhier de druyven en het fruyt gebragt.
-Den hertog hoorde deze dingen met verwondering aen.
-
-
-_Van een ander avantuere, die D. Faustus dezen Hertog te gevalle gedaen
-heeft, toen hy een heerlyk kasteel op eene hoogte getimmert heeft._
-
-Aleer D. Faustus zyn afscheyd nam, zoo bad hy den hertog, dat hy
-toch eens zoude willen met hem voor de poorte gaen, alwaer hy hem
-een kasteel zoude laeten zien, ’t welk hy dezen nagt op zyn gebied
-gebouwt had, waer over hem den vorst zeer verwonderde, en ging met D.
-Faustus en de hertoginne daer naer toe, en meer andere vrouw-luyden
-en jonkers. Als zy buyten de poorte kwamen, zoo zagen zy op eenen
-berg die men noemt den Rom-budel een zeer schoon gebouwd kasteel, dat
-D. Faustus aldaer getoovert had. Waerom hy den vorst en de vorstinne
-bad, dat zy hun straks daer henen zouden laeten voeren, om met
-hem aldaer te ontbyten, ’t welk hem den vorst niet weygerde. Dit
-kasteel was door tooverye alzoo geformeerd, dat het met eenen diepen
-water-gragt omringeld was, waer in alderleye visschen te zien waeren,
-en menigerleye water-vogels, als zwaenen, rygers en diergelyke, het
-welk al te samen zeer lustig om aen te zien was.
-
-In deze voorzeyde water-gragten stonden vyf wel-gebouwde torens en twee
-poorten, ook eenen grooten hof, waer in alderleye gedierte getoovert
-was, ’t welk in Duydsland niet al te wel bekend was, gelyk als simmen,
-beiren, buffels en andere vremde gedierten. Maer daer waeren ook eenige
-dieren by, die by ons zeer wel bekend zyn, gelyk als: verkens, herten
-en alderleye gevogelte. Als zy nu al te samen deze dingen gezien
-hadden, zoo zette hy zyne gasten aen de tafel, alwaer hy die op eene
-koninglyker wyze tracteerde, met alderleye eten en drinken, en hy zette
-elke reyze negen geregten op, ’t welk zynen dienaer Wagenaer dede,
-die deze geregten van zynen geest ontfing. En deze voorzeyde geregten
-waeren van alderleye gedierten, van tamme en van wilde gedierten gekokt
-en gebakken, ook alderleye spyze van visschen, gelyk paling, barbeels,
-snoeken, schelvis, cabeliau, salm, mosselen enz. Van alderleye
-gevogelte en was’er ook geen gebrek, zoo gezoden als gebraeden en op ’t
-alderheerlykste bereyd.
-
-Voords was’er ook aen geenen wyn gebrek, als rhynschen, franschen,
-spaenschen, kanari, malvesce, en meer andere vremde wynen, zoo dat’er
-wel 100 kannen in de kamer stonden. Deze heerlyke maeltyd nam den
-hertog alzoo in grooten dank aen, en hy vertrok naer de zelve wederom
-nae huys, en zy-lieden dogten niet dat zy ied geeten of gedronken
-hadden. En als zy nu wederom op ’t hof waeren, ging op het voorzeyde
-kasteel ’t geschut af en het stont straks in vuer en vlamme, waer door
-het voor hunne oogen kwam te verdwynen. Daer naer kwam D. Faustus
-wederom by den vorst, die hem toen met eenige honderd daelders
-beschonk, en hem liet vertrekken.
-
-
-_Hoe D. Faustus met eenige van zyne goede Gezellen in den kelder
-geraekte van den Bisschop van Saltzburg._
-
-Als D. Faustus zyn afscheyd genomen had, en tot Wurtenberg gekomen was
-en den Vasten-avond aenkwam, zoo was hy den Bacchus geworden. Hy nam
-tot hem zommige studenten. En naer dat D. Faustus wel eten gegeven
-had, en zy geirn den Bacchus volkomendlyk gespeeld zoude hebben, zoo
-verbeelde hun D. Faustus, dat zy met hem in eenen kelder zouden gaen,
-om aldaer den eerlyken drank te haelen, die hy U-L. zoude schinken,
-waer toe zy hun ligtelyk lieten raeden, waer op Faustus in zynen hof
-eene leeder nam, en op elke spurte eenen van de voorzeyde studenten
-zette, met de welke hy aldus voordvoer, en zy nog den zelven nagt in
-den kelder van den Bisschop van Saltzburg kwamen, alwaer zy alderleyen
-wyn proefden, gelyk dezen Bisschop een schoon wyn-land heeft. En als
-zy nu al-te-samen vroyëlyk in den kelder waeren, en D. Faustus een key
-en een vuer-stael met hem genomen had, op datze alle die vatten wel
-bezien zouden, zoo kwam’er in, den Bisschops keldermeester, die hun
-voor dieven, als in den kelder gebroken wezende, beriep, dit verdroot
-D. Faustus, en hy vermaende zyne gezellen tot een vertrek, en hy nam
-den keldermeester by het hair, en voerde hem alzoo met hem. En als zy
-nu ontrent eenen hoogen dunnen boom kwamen, zoo zette hy hem, die zeer
-verschrikt was, daer op, en D. Faustus kwam alzoo met zyne gezellen
-wederom t’huys, alwaer zy voor eerst het Valete met den wyn hielden,
-die D. Faustus met flesschen mé gebragt had, uyt den Bisschops kelder.
-Maer als den keldermeester, die hem den gandschen nagt op den boom had
-moeten houden, en schier bevrozen was, zag dat het dag was, en den
-dunnen boom zoo hoog, dat het niet mogelyk was, daer af te komen,
-mids dat’er geene takken waeren om hem aen vast te houden, zoo riep hy
-eenige boeren tot hem (die daer voorby gingen) die hy verhaelde wat
-hem gebeurd was, en daer by ook bad dat zy hem daer af helpen zouden.
-De boeren zeer verwonderd wezende, gaven zy zulks tot Saltzburg in ’t
-hof te kennen, verstaen wezende, is daer een groot geloop geweest, en
-men heeft den keldermeester met hooge latten en met koorden moeten
-afhelpen. En den keldermeester konde noyt weten, wie zy geweest waeren,
-die hy in den kelder gevonden had, nog ook den genen die hem op den
-boom gevoerd had.
-
-
-_Van den tweeden Vasten-Avond, welken daer was des Dynsdag._
-
-Deze zeven studenten, waer onder vier Magistri waeren, hielden hunnen
-vasten-avond ten huyze van D. Faustus, want Faustus hield groote
-vriendschap met hun. Als zy nu des avonds met hoenderen, met visch en
-met gebraed soberlyk genoeg onthaeld waeren, zoo vertrooste Faustus
-deze gasten, op deze maniere, en sprak: Lieve Heeren, gy hebt alhier
-gezien myn sober tractement, het zelve zulde alzoo voor goed nemen, wy
-zullen met den slaepdrank verbeteren, en het is U-L. bekend, hoe dat
-nu ter tyd den vasten-avond in alle heeren-hoven, met alle kostelyke
-spyze en drank vroyëlyk onderhouden word, waer van ik U-L. ook wil
-deelagtig maeken, en dit is de eenige oorzaeke waerom ik U-L. zoo
-soberlyk met spyze en drank getracteert hebbe, en gy-lieden kwaelyk den
-halven buyk vol gekregen hebt, als namentlyk, dat ik dry flesschen,
-waer van de eene vyf, en de andere acht, d’ander vier en vyf stoopen
-houdende, in mynen hof gezet hebbe van over twee uren, en mynen
-geest bevolen hebbe eenen hongerschen, eenen italiaenschen en eenen
-spaenschen wyn daer in te haelen, voords zoo heb ik nog 15 schotelen in
-mynen hof gezet, de welke alreede met alderlye spyze voorzien zyn en
-ik wederom warm maeken moet. En ik zegge u met waerheyd dat het geene
-verblindinge is, of niet en durft denken, dat gy meynt dat dit geen
-naturelyk eten is. En als hy nu uytgesproken had, zoo beval hy zynen
-dienaer Wagenaer, dat hy een ander tafel gereed maeken zoude, ’t welk
-hy dede, en droeg daer naer vyf mael spyze daer op, elke reyze dry
-schotels t’eenemael; waer in alderlye venisoen, gezoden en gebraeden
-was. Voords bragt hy aldaer alderlyen wyn: italiaenschen, spaenschen,
-rhynschen, franschen, enz. En als zy nu al-te-samen vol en dol waeren
-en dat’er veel spyze overschoot zoo begonden zy ten lesten te zingen en
-te springen, en gingen nae huys als ’t dag was, maer zy wierden nog
-des morgens wederom op den regten vasten avond genood.
-
-
-_Op den Asschen-Woensdag den regten Vasten-Avond._
-
-Op den Asschen-Woensdag, welke aldaer was den regten vasten-avond, zoo
-kwamen de voorzeyde studenten wederom ten huyze van D. Faustus, van
-wie zy genood waeren, en die U-L. aldaer eene schoone maeltyd gaf,
-alwaer zy van gelyken ook zongen en sprongen, en alle vroylykheyd
-bedreven. Als nu die hooge glazen en bekers omgingen, zoo komt D.
-Faustus met zyn guychel-spel voort, en zy hoorden in de kamer alderlye
-snaer-spel, zonder te weten van waer het kwam. Want zoo haest als ’t
-een instrument ophield, zoo hoorde men een ander gelyk als een orgel,
-een claver-singel, een harpe, eene luyte en in ’t geheel alderlye
-spel, dat men konde bedenken. Onder deze gingen ook de glazen om.
-Daer naer nam D. Faustus zekere potten, die hy in ’t midden der kamer
-zette, welke al te samen begonsten te dansen, en tegen malkanderen
-zoo te stooten; datze alles in stukken braken, ’t welk een zeer groot
-gelach over tafel maekte. Daer naer begonst hy wederom wat anders en
-hy zette een instrument op de tafel, na dit zoo kwam daer een oude
-simme, welke daer op vele schoone dansen speelde. En alzoo hy nu
-deze korts-wyle vervolgde tot in den diepen nagt toe, zoo bad hy die
-voorzeyde studenten, datze by hem zouden blyven en het avond-mael met
-hem doen, bestaende in vogelen, en daer naer zouden zy met hem in de
-momerye gaen, waer toe zy hun ligtelyk lieten bewilligen. Toen nam D.
-Faustus eenen stok, die hy te vensteren uytstak en terstond kwamen
-daer alderlye vogelen opzitten, en al die op de strangen zaeten,
-moesten daer op blyven. En als hy nu een goed deel vogels gevangen had,
-zoo hielpen hem de studenten die den hals afvringen, en het waeren
-niet dan leeuwerken, lysters en diergelyke. En als zy nu wederom wel
-gedronken hadden, zoo zyn zy met malkanderen in de momerye gegaen. D.
-Faustus belaste U-L., datze elk een wit hemde zouden aentrekken, ’t
-welk zy alzoo deden. Als de studenten malkanderen bezagen, dogte een
-igelyk dat zy geen hoofd en hadden, en gingen aldus in zommige huyzen
-waer door dat de lieden al verschrikt waeren. Als nu de heeren, by de
-welke zy gekomen waeren, ter tafel gezeten waeren, zoo hadden zy al te
-samen hunne naturelyke gedaente wederom, waer door zy terstond bekend
-wierden. Straks daer naer veranderden zy hun wederom, en zy hadden
-naturelyke ezels-hoofden met hoorens. Dit geraes duerde aldus tot in
-den middernagt, en daer naer ging een igelyk nae huys toe, en daer
-mede was het eene voleyndinge van hunnen Vasten-avond.
-
-
-_Van den vierden Vasten-avond des Donderdags._
-
-Den laesten Vasten-avond was op den donderdag, op den welken het
-zeer gesneeuwd had, en D. Faustus was van de voorzeyde studenten te
-gast gevraegd, die hem zeer staetelyk tracteerden. Aldaer begon hy
-wederom zyn spel te speelen, en tooverde 3 simmen in de kamer, die zoo
-wonderlyke poetsen bedreven, dat het al te wonderlyk was om aen te
-zien: want zy sprongen op malkanderen, gelyk zy gewoon zyn van doen.
-Zy namen malkanderen by de pooten en dansten rond de tafel, en daer
-naer te venster uyt en verdwenen. Zy zetteden Faustus eenen gebraeden
-kalfs-kop voor, en als eenen van de studenten daer van meynde te
-snyden, begonst den kalfs-kop menschelyker wyze te schreyen: _Moribo
-helsio_: ô wee! wat snyde my veel? Waer over zy zeer verschrikten, en
-daer naer zeer lagchende, zoo datze alzoo met vroylykheyd den kalfs-kop
-verteirden. En D. Faustus ging tydelyk nae huys op besprek van terug te
-komen.
-
-Daer naer bekwaem hy door tooverye een slede die aen eene draek
-gelykende was. D. Faustus zat op het hoofd en de studenten in ’t midden
-der slede. Op den steirt zaten vier getooverde simmen, die daer
-alderlye poetsen bedreven, die lustig waeren om aen te zien, waer van
-d’eene op de schalmye blaesde; de slede liep van zelfs voord, waer zy
-die begeirde te hebben, en dit duerde alzoo tot in den middernagt, en
-dat met al zulk gerugt, dat den eenen den anderen niet konde hooren, en
-het dogt die studenten dat zy door de logt gevoert hadden geweest.
-
-
-_Op den Zondag daer naer, van de betooverde Helena._
-
-Die voorzeyde studenten kwamen des Zondags avonds daer naer ten huyze
-van D. Faustus om met hem te eten; maer zy bragten hunne spyzen en
-drank mede; en waeren zeer vroylyk. Als nu den wyn begonst in het hoofd
-te komen, wierd’er over tafel van schoone vrouwen gesproken, waer onder
-eenen was die geene vrouwe op de weireld liever zoude zien, dan de
-schoone Helena uyt Griekenland, waer door die schoone stad van Troyen
-ten gronde gegaen was. Zy moest ook schoon geweest zyn, terwyl zy
-haeren man ontnomen was, en daer uyt alle deze beroerten veroorzaekten.
-D. Faustus sprak: Mids gylieden al-te-samen zoo begeirig zyt de
-gedaente der koninginne Helena, Menelaïs huysvrouw te zien, welke de
-schoonste in Greciën is geweest, zoo wil ik u de zelve voorstellen, op
-dat gy dan persoonelyk haeren geest, forme en gedaente, even gelyk
-zy in haer leven geweest is, zien mogt, gelyk ik ook Karel vyfden zyn
-begeiren, met vertoog van de gedaente en forme van keyzer Alexander
-magni en zyne huysvrouw volbragt hebbe. Daer op zoo verbiede Faustus,
-dat’er niemand spreken zoude, nog van de tafel zoude opstaen, nog ook
-de zelve tragten te ontfangen, daer mede ging hy ter kamer uyt. Als
-hy nu wederom kwam, zoo volgde hem de koninginne Helena straks naer,
-die zoo wonderlyk schoon was, dat de studenten niet wisten, of zy by
-hun zelven waeren of niet. Deze voorzeyde Helena verscheen in een
-zwart purper kleed, zy was met den hangenden haire, ’t welk gelyk een
-blinkende goud was, zy had bruyne oogen, een zeer lieffelyk aenzigt,
-een rond hoofd en haere lippen waeren zoo rood als bloed, met een kleyn
-mondeken, eenen hals gelyk eene witte zwaene, roode bloozende kaeken
-en zy was lang en frisch van persoone. Immers daer was niet dat haer
-ontbrak; zy zag rondom over de geheele kamer met een zeer lodelyk
-gezigt, waer door deze studenten, tot haer liefde ontstaeken. Maer
-alzoo zy de zelve voor eenen geest agteden zoo verging al zulke liefde
-van U-L. zeer ligtelyk, en Helena ging alzoo met Faustus wederom ter
-kamer uyt.
-
-Als nu de studenten die al t’samen gezien hadden, zoo baden zy D.
-Faustus, dat hy zoo veel zoude willen doen, en hun de zelve nog eens
-voorstellen, op dat zy eenen schilder mogten mede brengen om haer te
-laeten afschilderen; maer D. Faustus heeft hun zulks geweygert, en
-zeyde, dat hy haeren geest niet t’allen tyde konde verwekken, maer
-hy wilde hun-lieden daer van een conterfytsel doen maeken, gelyk ook
-zulks geschiede, en den schilder maekte daer af verscheyde patroonen,
-de welke hy herwaerds en derwaerds weg schikte, want het was een
-uytnemende schoon conterfytsel van eene vrouw. Maer wie dat D. Faustus
-het zelve conterfytsel eerst had laeten schilderen, heeft men noyt
-geweten. En als de studenten te bed gegaen waeren, zoo konden zy niet
-slaepen, om dat zy haere gedaente uyt hunnen zin niet stellen konden.
-Waer uyt men merken kan, dat den duyvel menigmael de menschen tot
-liefde verwekt, waer door zy tot alle geylheyd geraeken, en daer niet
-ligtelyk uyt te trekken zyn.
-
-
-_Van eene perte die D. Faustus dede aen eenen Boer, doende de vier
-Raders uyt zynen Wagen in de locht springen._
-
-Doctor Faustus was tot Bruynswyk ten huyze van eenen Marechal, die toen
-ter tyd in de teirende ziekte lag, by hem geroepen, om hem te helpen.
-Nu had Faustus dit gebruyk, dat hy zelden voer, maer ging altyd te
-voet waer henen hy zoude mogen geroepen zyn. Als hy nu naby de stad
-was, en die voor hem zag, zoo ontmoete hem eenen boer, met vier peirden
-en eenen ydelen wagen. Faustus sprak dezen boer vriendelyk aen, op
-dat hy hem zoude willen laeten opzitten tot voor die stad, ’t welk hy
-hem weygerde, en zeyde: dat hy zonder dat genoeg in ’t wederkeeren te
-voeren zoude hebben. Nu was D. Faustus in deze begeirte niet haestig,
-maer wilde den boer beproeven en zeyde tot hem; Gy plompen ezel, om
-dat gy my deze onbeleefdheyd bewezen hebt, gelyk ik wel denke dat gy
-alle andere daer, en zonder twyffel gedaen hebt, zoo moet ik u dat
-betaelen, en gy zult uwe vier raderen by elke poorte eene gaen haelen.
-En daer op sprongen de raders in de locht, zoo dat elk rad voor eene
-bezondere poorte der stad gevonden wierd, zonder dat imand gemerkt
-had hoe zy daer gekomen waeren. Den boers peirden vielen ook neder
-ter aerde, al of zy hun niet meer hadden konnen roeren, waer door den
-boer verschrikte, en hy liet hem anders niet voorstaen dan dat ’t een
-bezondere straffe was van wegen zyn onbeleefdheyd, zoo dat hy Faustus
-al weenende, en met gevouwen handen bad, zyne kniën buygende, dat hy
-hem dit wilde vergeven, en bekende, dat hy al zulke straffe zeer
-wel verdient had, D. Faustus dan medelyden met hem hebbende, zeyde:
-dat hy zoude toezien, dat hy zulks niet meer doen zoude mits’er geen
-schaedelyker dingen was dan onbeleéfdheyd, en hy zeyde hem nog dat hy
-aerde opnemen zoude, en die werpen op de peirden, waer door zy zouden
-opstaen, en gezond worden, het welk alzoo geschiede. Daer naer zeyde
-hy hem nog: Uwe onbeleefdheyd mag niet t’eenemael ongestraft wezen,
-maer gy moet met gelyker maete betaeld worden, mids het u dogte eene
-groote moeyte te wezen, dat gy eenen goeden man op uwen ledigen wagen
-zoude hebben laeten zitten, daerom zult gy uwe vier raders gaen zoeken
-by vier poorten der stad, alwaer dat gy die vinden zult. Den boer ging
-daer henen, en hy vondze aldaer gelyk hem D. Faustus gezeyd had, en
-brogt die met grooten aerbeyd daer den wagen was. Aldus loonde die
-onbeleefdheyd haeren meester.
-
-
-_Hoe D. Faustus schenkt de Studenten tot Leipsig een vat wyn._
-
-Zommige studenten uyt Hongariën, Polen en Oostenryk, die met D. Faustus
-tot Wurtenberg gesproken hadde, badden hem om in de Misse, tot Leipsig
-met hem te gaen en alles nae te zien, en ook wat kooplieden aldaer
-te zamen komen, gelyk zy ook aldaer moesten wezen om eenig geld te
-ontfangen. D. Faustus dede hun gezelschap. Als zy nu tot Leipsig
-herwaerds en derwaerds gingen wandelen, om de Universiteyt en de
-stad te bezien, zoo kwamen zy voorby eenen wyn-kelder gegaen, in den
-welken zommige arbeyders bezig waeren om een vat wyn uyt den kelder
-te brengen, maer zy konden die niet uytkrygen. D. Faustus dit ziende,
-sprak hoe staet gy alzoo er suffeld, daer gy-lieden nogtans zoo vele
-zyt? eenen man alleen behoorde zulks te doen, wanneer hy hem daer naer
-wist te schikken? de arbeyders dit hoorende wierden gram, en gaven hem
-veel spytige woorden, mids zy hem niet kende. Maed alzoo den koopman
-vernam, wat de oore zaeke hunner twist was, zoo zeyde hy tot Faustus
-en tot zyne gezellen: Wel aen indien’er imand onder U-L. is, die dit
-vat wyn alleen kan uytkrygen, zoo zal hem ’t zelve geschonken wezen;
-D. Faustus was haest gereed, en hy trad straks in den kelder, zettende
-hem boven op het vat, gelyk Bacchus op de ton, en reed daer mede den
-kelder uyt, waer over hem elk verwonderde. Den koopman verschrikt daer
-in, want hy dogte niet dat zulk doendelyk was, nogtans moeste hy zyn
-belofte houden, en Faustus het vat wyn laeten volgen, die het zelve aen
-zyne gezellen ten besten gaf: en zy noodigden nog meer andere goede
-vrienden daer toe zoo dat zy zommige dagen genoeg te slampampen hadden.
-
-
-_Hoe D. Faustus tot Erfurt den Homerus gelezen en de Grieksche Helden
-zyne toehoorders gewezen en voorgesteld heeft._
-
-Doctor Faustus heeft hem ook zommige jaeren tot Erfurt opgehouden,
-in de hooge Schole gelezen, en veel avanturen aldaer aengeregt,
-gelyk’er nog vele persoonen geweest zyn, die hem aldaer gekend en
-veel avanturen van hem gezien hebben, en die ook met hem geëten en
-gedronken hebben. Als hy nu zyne toehoorders eens den Griekschen
-Princelyken Poëet Homerus voorgelezen had, die onder andere historien
-ook den thienjaerigen kryg van Troyen (die van wegen de schoone Helena,
-onder de Grieksche Princen veroorzaekt was) is beschryvende, in welke
-historien alle deze krygs-helden als: Menelaïs, Achilles, Hictoris,
-Pryamis, Alexander, Ulysses, Ajacis, Agamemnonis en meer andere geagt
-word.
-
-Alle welke persoonen hy haerder gedaente en haer wezen alzoo heeft
-beschreven, dat zy zeer hebben verlangt, en dikwils gewenscht, dat zoo
-verre als ’t hunnen leeraer mogelyk waere hem de zelve te laeten zien.
-D. Faustus zulks vernemende, heeft U-L. het zelve toegestaen en in de
-naeste lesse aengezeyd, dat alle die de zelve zouden begeiren te zien,
-dat hy die hun zoude voor oogen stellen; waer over ’er eenen grooten
-hoop studenten zyn te samen geloopen, gelyk gemeynelyk de jonge jeugd
-tot al zulke simme spel meer lust heeft, als tot ieds goeds te zien en
-te leeren. En als nu de ure gekomen was, en D. Faustus in zyne lesse
-voordgevaeren hadde en gewaer wierd, dat het van wegen zyne belofte’er
-meer toehoorders waeren als ’t plagt, zoo heeft hy in het midden zyn’er
-lesse beginnen te zeggen: wel lieve studenten mids gy lust hebt te
-zien alle de beroemde krygs-vorsten, die onzen Poëet in zyne historie
-gewagt heeft, als: hoe dat zy alsdan hebben geleeft, gegaen en gestaen,
-zoo zal U-L. zulks gebeuren, waer op straks alle de helden, in hunne
-gewoonelyke krygs-rusting in ’t Dectorium getreden, den eenen naer den
-anderen, ziende herwaerds en derwaerds aen alle kanten, gelyk of zy
-half toornig geweest hadden, waer naer straks volgde, den grouwelyken
-reuse Polyphemus, die maer een ooge in ’t midden zyns hoofds had, en
-eenen langen vuerigen baerd, die eenen man, die hy opgeëten had, nog
-met de beenen uyt zynen mond hangende had, en zag’er zoo grouwelyk uyt,
-dat alle menschen de hairen des hoofds over eynde stonden, en nauwelyks
-wisten waer zy door angst en benouwtheyd zouden vlugten. Waer over D.
-Faustus wel hertelyk lachte, en noemde-ze met hunne naemen den eenen
-naer den anderen. En alzoo hy die, den eenen voor en den anderen naer
-tot hem geroepen had. Alzoo heeft hy ook die, den eenen voor en den
-anderen naer, doen weg gaen, gelyk zy deden, uytgenomen den een oogigen
-reuse, die maekte, als of hy blyven wilde, om nog eenen of twee op te
-eten, waer door de studenten des te meer beangst en verschrikt waeren,
-en hy met zyne groote yzere spisse, die zoo dik was als eenen wevers
-boom, zoo tegen de aerde stietede, dat het geheel Colegium daer van
-daverde. Maer D. Faustus wenkte hem met den vinger, en hy ging ook te
-deuren uyt, en daer mede sloot D. Faustus zyne lesse, waer mede de
-studenten al te samen zeer wel te vrede waeren, en zy hadden daer van
-genoeg, van den angst en benouwtheyd waer in zy geweest waeren.
-
-
-_D. Faustus wilt de verlorene Comedien van Terentius en Plautus wederom
-aen den dag brengen._
-
-Korts naer dat’er eene promotie in de Universiteyt gehouden was, en
-zommige tot Magisters genoemd waeren, zoo is’er eene samensprekinge
-onder de Philosophen geschied van de nutbaerheyd der comedien Terenti,
-hoe dat men de zelve niet alleen wegens de latynsche spraeke en
-wegens veele schoone leeringen en sententien, behoorde in de schole
-te behouden en de jonge jeugd voor te lezen: maer ook dat in de zelve
-alderleyen staet der weireld, en alle goede en kwaede persoonen der
-zelve, zoo eygendlyk en zoo aerdig met alle hunne eygenschap beschreven
-word, en dat niet anders, als of hy in U-L. hert gewoont had en aller
-menschens zinnen en gedagten als eenen God gekend had, zoo een igelyk
-wel wist, die den voorzeyden Poëet gelezen had. En dat nog meer is,
-zoo ziet men daer uyt dat in den zelven tyd, die menschen even gelyk
-alzoo gezind, en op al zulke maniere geleeft hebben zoo zy nog op
-den tegenwoordigen dag in de weireld doen, al is ’t dat zulks eenige
-honderd jaeren voor Christus geborte is geschreven geweest. Dan dat
-is alleen te beklaegen, dat die comedien des zelven in ’t getal van
-108 door schipbreuke zyn verloren gegaen, waerom dat hem ook Terentius
-tot’er dood toe zoude gekweld hebben, gelyk Ansonius verhaelt. Het
-zelve ongeluk hebben zy ook van Plato geschreven welkers schriften zoo
-dierbaer als van Terentius in die scholen behoorden geleert of gelezen
-te worden; want daer is’er nog wel 41 in ’t getal waer af de reste ook
-door ’t water of vuer vergaen is. D. Faustus deze samensprekinge lang
-aenhoort hebbende, en hy meer van deze voorzeyde Poëeten, dan zy al te
-samen te zeggen wist, ook eenige sententien uyt die verloren comedien
-wist te verhaelen, waerom hem een igelyk verwonderde, zoo hebben zy hem
-gevraegt hoe dat hy konde weten, wat in verlorene comedien beschreven
-stond? waer op hy hun antwoorde, dat zy niet t’eenemael vergaen of
-verloren waeren, gelyk zy meynden, maer dat het hem ligt wezen zoude,
-alle deze voorzeyde schriften der Poëeten, ’t zy datze verloren waeren
-of niet, in ’t ligt en aen den dag te brengen, maer als men die langer
-behouden wilde, zoo mogt men veele studenten en schryvers te werk
-stellen, om de zelve altyd te konnen lezen. Het welk men de heeren
-Theologen en de bezonderste des Raeds die’er tegenwoordig waeren, heeft
-te kennen gegeven, maer men heeft hem laeten weten, dat zoo verre,
-als hy niet wilde, nog konde die voorzeyde boeken overleveren, zoo
-begeirden zy zulks niet, mids men zonder dat genoegzaeme auteuren en
-boeken hadden, waer uyt de jeugd regt goed latyn leeren konde; want
-het zoude te vreezen zyn dat den boozen geest in ’t openbaeren dezer
-boeken, alderleye fyne en ergerlyke exempelen daer onder mengelen
-mogte, waer door men meer schaede veroorzaeken zoude, als voordeel. Zoo
-dat de comedien Terenti en Plauti agter gebleven zyn. Waer door dat D.
-Faustus hier in geen meester-stuk heeft konnen bewyzen.
-
-
-_Een ander Historie, hoe dat D. Faustus overzins in een gasterie komt._
-
-Tot Erfurt in een huys genaemd den Anker, in ’t welk dat toen ter tyd
-een staet jonker gewoond heeft, waer van wy hier om zeker oorzaeke den
-naem niet zeggen wil, by den welken D. Faustus den ganschen tyd dat
-hy tot Erfurt woonde geconverseert heeft en vele wonderlyke daeden
-bedreven had. Zoo is ’t gebeurd dat den jonker eenige gasten had, niet
-t’zynen huyze, maer tot Prag, daer den keyzer was, met den welken den
-voorzeyden jonker vroyëlyk was. Alwaer hy D. Faustus dikmaels by hem
-wenschte. Maer alzoo hem zynen weird vermaende, dat al zulke wenschen
-om niet waeren, mids den voorzeyden Faustus nu zoo verre van hem
-gezeten was, zoo heeft hy eenen tyd lang daer van stil gezwegen, maer
-straks daer naer wederom om hem wenschende, zoo is’er eenen onder het
-gezelschap geweest, die hem geroepen heeft met zynen naem, en heeft hem
-gebeden by U-L. te komen, deze woorden gesproken wezende, zoo klopt’er
-eenen straf aen de deur. Den huysknegt loopende naer de venster, vroeg:
-wie klopt daer? Maer ziende te vensteren uyt, zoo zag hy dat het
-Faustus was en zyn peird by den toom had, zeggende tot den huysknegt:
-kent gy my niet? ik ben den genen die men geroepen heeft. Den knegt dit
-hoorende liep terstond nae zynen meester, al-eer hy de deur open dede,
-en zeyde hem hoe dat Faustus daer voor de deure was, en geklopt had.
-Waer op den jonker sprak, dat hy dan moest droomen, want hy wist wel
-waer dat D. Faustus nu was. Met dies zoo klopt D. Faustus nog eens: en
-zoo dien Heer nevens zynen knegt ook uytziet, zoo bekend hy, dat men de
-deure opende, en hem vriendelyk ontfing. Des jonkers zoon bad hem, dat
-hy straks zoude willen by de gasten komen, en hy nam hem ’t peird uyt
-de handen, en gebood dat men ’t wel voederen zoude; maer den zoon konde
-het peird niet houden, hoe vast dat hy het ook hield, gelyk gy alhier
-zult hooren. Als nu Faustus binnen by de gasten kwam wierd hy eerlyk
-ontfangen, en aen de tafel gezet, nu zoo vraegden hem de heeren van den
-huyze, hoe dat hy zoo haest gekomen was, waer op hy antwoorde: daer
-moet ik myn peird voor danken, en mids my des heeren gasten zoo zeer
-begeirden, en my zoo sterk geroepen hadden, zoo konde ik niet laeten te
-komen, en U-L. hier in te gelieven, hoewel ik van zin ben niet lang te
-blyven, en morgen vroeg wederom te Erfurt zyn moet.
-
-Daer op dienden zy hem wat eten voor, en dronken hem sterk toe,
-dat hy wel beschonken was, en begonst zyn guychelrye te dryven,
-vraegende U-L., of zy geenen lust hadden om eenige vremde wynen te
-drinken? daer op antwoorden zy, ja. Hy vraegde wat zy voor eenen wyn
-begeirde, ’t zy franschen, spaenschen, rhynschen, malvesie of eenigen
-anderen wyn? waer op eenen antwoorde dat het al te samen goede wynen
-waeren, en hy begeirde dat men hem een brood zoude doen brengen, met
-de welke hy begint vier gaten in de tafel te booren, in welke gaten
-hy tapkens stak, zoo als men in de wynstukken doet, en wilde dat men
-hem twee versche glazen zal geven, de zelve gekregen hebbende, zoo
-trekt hy het een tapken naer het ander uyt, en tapt uyt elk gat dat
-hy in de tafel geboord had, al zulken wyn als elk begeirde: waer door
-die gasten zeer lachten, en vroyëlyk waeren. Naer dit zoo komt des
-jonkers zoon, en zeyde: Heer Doctor uw peird eet al of het dul waer,
-ik hadde liever 10 of 20 peirden te voederen, dan het uwe alleen,
-want het heeft my alreede zommige picoteyns haver opgeslokt, en nog
-ziet het om, of’er niet meer voor den dag komt. Waer over dat niet
-alleen D. Faustus lagchende wierd, maer ook alle de andere gasten.
-Maer toen hy zeyde, nogtans zal ik hem genoeg geven, ingevolge myne
-beloften, al zoude het my kosten alle de haver die hier in huys is,
-waer op Faustus hem antwoorde, dat hy het laeten blyven zoude, mids
-hy wel wist, dat ’t genoeg had, want het zoude anders wel al de haver
-die hy op zynen zolder had, opgeëten hebben, want het was zynen geest
-Mephostophiles, die, gelyk voorzeyd is, hem zomtyds in een peird met
-vleugelen veranderde, als D. Faustus ergens met’er haeste reyzen wilde:
-met dusdanige en diergelyke perten bragten zy den avond door tot in
-den middernagt toe, dan brieste Faustus peird zeer luyde, dat men het
-door ’t geheel huys hooren konde. Toen zeyde D. Faustus, nu moet ik den
-goeden nagt zeggen, maer zy hielden en badden hem, dat hy nog wat tyds
-by U-L. blyven zoude: met dit zoo knoopte hy eenen knop aen zynen riem,
-en hy belofde nog een ure te blyven. Maer toen deze ure voorby was, zoo
-brieste het peird wederom zeer luyde, en hy wilde wederom op, maer hy
-liet hem nog eens bewegen een ure te blyven, en maekte wederom eenen
-knoop, maer als deze ure wederom verloopen was, en zyn peird de derde
-reyze brieste, zoo wilde hy niet langer blyven, nog hem langer laeten
-ophouden, hy nam vervolgens zyn afscheyd, en sprak: Nu moet ik voord,
-zy leyden hem tot aen de poorte, en lieten hem zyn peird, zette hem op
-het zelve en reed alzoo weg.
-
-Maer toen hy ontrent vier of vyf huyzen verre gereden had, vloog het
-peird met hem in de logt, en dat met zulke snelheyd dat hy U-L. straks
-uyt de oogen was, en kwam alzoo wederom eer het dag was tot Erfurt,
-alwaer hy zyne zaeken voltrok, en bragt nae eenige weken vele schriften
-en nieuwe tydingen mede uyt ’s keyzers hof.
-
-
-_Hoe dat D. Faustus zelve een Gasterye had._
-
-Als nu D. Faustus van Prag wederom t’huys gekomen was, en uyt het
-hof van Oostenryk, en van vele vorsten, graeven en heeren, die in
-’s keyzers hof waeren, veel geschenken met hem gebragt had, zoo
-gedenkte hy aen dat goede gezelschap die hem tot Prag in den Anker zoo
-getracteerd had, welkers gezelschap hy wederom hoogelyk begeirende was,
-tot welken eynde, op dat hy met de zelve die hem eensdeels onbekend
-waeren, breeder kennisse maeken mogte, en tegen U-L. dankbaer wezen,
-zoo bad hy de zelve al te samen in zyn logement te gast, gelyk hy niet
-verre van het groot Collegie gelogeert was. Zy kwamen al t’samen zeer
-geirn, en dat niet alleen om eten en drinken, maer om dat zy hopten
-wederom eenige vremde perten van hem te zien, gelyk ’t ook geschiede.
-Want als zy kwamen, en d’een na d’ander inging, zoo zagen zy nog vuer
-nog rook, nog eten nog drinken, of ied anders voor de hand, maer zy
-lieten het niet merken, en waeren lustig, en zy dogten dat zynen weird
-wel wist, hoe dat hy zyne gasten behoorde te tracteeren.
-
-Als zy nu alle t’samen gekomen waeren, bad hy U-L., dat zy ’t hun niet
-zouden laeten verdrieten, zy zouden straks gaen eten: Daer naer klopte
-hy met een mes op de tafel, en daer kwam eenen in de kamer getreden
-gelyk of ’t zynen dienaer geweest had, en zeyde: wat belieft u Mynheer?
-D. Faustus vraegde den zelven: zyt gy gauw in ’t loopen? Hy antwoorde
-ja. Zoo loopt gauw als eenen pyl uyt den bogen is vliegende. En Faustus
-liet eene scheet, dat de stad daverde, en Faustus zeyd: ô neen, gy
-zoud my niet dienen, gaet wederom van daer gy gekomen zyt. Daer naer
-sloeg hy nog eens op de tafel, en daer kwam eenen anderen dienaer in de
-kamer, die ook vraegde wat zyne begeirte was? tot wien hy zeyde: zegt
-my, hoe snel dat gy in ’t reyzen zyt? Hy antwoorde: gelyk den wind.
-Dat is nog wat, zeyde D. Faustus, nogtans gy kond my niet dienen, ergo
-vertrekt van daer gy gekomen zyt: Korts daer naer zoo klopt hy wederom
-de derde reyze, en daer kwam nog eenen anderen ingetreden, die geheel
-zuer zag, en zeyde: wat wilt gy van my? D. Faustus vraegde: hoe ras
-zyt gy? dezen antwoorde; ik ben zoo ras en zoo snel als de gedagten
-der menschen. Dit is den regten man, zeyde Faustus, hy stond op en
-ging met hem buyten de kamer, zond hem uyt en beveelde hem wat hy voor
-eten en drinken haelen zoude, waer mede hy zyne lieve gasten alderbest
-mogte tracteeren. En als nu de tafel gedekt was, ging hy tot zyne
-gasten, vraegde of zy hun beliefden te wasschen, en daer naer aen de
-tafel te zitten? Dit geschied wezende, zoo kwam straks zynen dienaer
-in de kamer, met twee andere gezellen, en zetten 9 schotels op de
-tafel, d’een naer d’ander ten dry reyzen, en die schotels waeren boven
-toegedekt, gelyk men ten hove doet: in welke schotels dat alderleye
-goede spyze was, gelyk als gestofde spyze, pasteyen en alderleye gezode
-en gebraede gedierten, die al te samen ten alderkostelykste toegerigt
-waeren, zoo dat’er 37 soorten van spyze waeren, zonder de banketten
-die men op ’t leste opdient. Alle schalen, bekers en kannen wierden
-ledig op de tafel gezet. En als’er imand drinken wilde, zoo vraegde D.
-Faustus, wat zy voor wyn of bier begeirende was, al zulken drank die
-wierd straks in de kamer, buyten de venster staende, gebrogt, die zoo
-versch was als of hy straks in den kelder getapt had geweest. Boven
-al deze dingen, was’er ook alderleye snaerspel; waer op een van zyne
-dienaeren zoo perfect was, dat men zyns gelykte niet vond. Ja hy konde
-ook alderleye snaeren spel onder malkanderen doen gaen, zoo dat de
-luyte, den krom-hoorn, de dwers-pype, de violen, de harpen, enz. al
-onder malkanderen gingen, en nogtans zag men niemand dan hem alleen.
-Aldus bragten zy den geheelen nagt over tot dat het klaer dag was, en
-dat een igelyk wederom naer zyn huys ging.
-
-
-_Hoe eenen Monik wilde D. Faustus bekeeren._
-
-Deze wonderlyke avanturen en guychel spelen van D. Faustus wierden
-niet alleen tot Erfurt rugtbaer, maer ook door ’t gansche land; waerom
-vele edelluyden en heeren der omliggende landen naer Erfurt by hem
-kwamen, om met hem kennisse te maeken en wat wonderlyks te zien en te
-hooren. En mids deze samenkomste zoo groot was, dat het te bedenken
-was, dat hun de jonge jeugd daer in zoude mogen verergert hebben, en
-daer door zouden hebben vervoerd geweest, gelyk die ligtelyk tot al
-zulke zwarte konsten lust krygen, om datze al zulke dingen maer voor
-eene genoegte en voor een guychel-spel agten, en niet weten dat hunne
-zaligheyd daer aen gelegen is, zoo waeren’er zommige verstandige
-mannen, die eenen Minne-Broeder, doctor Klinge genoemd, toespraeken,
-mids dat hy zeer geschikt was, en met D. Luther en D. Lange wel bekend
-was, die D. Faustus ook wel kende, op dat hy dezen D. Faustus wel
-ernstelyk vermaenen, en van al zulke ligtveirdigheyd zoude straffen,
-om te zien of hy hem nog uyt des duyvels hand had konnen trekken.
-Dezen Monik nam den last aen, en ging by D. Faustus, hy sprak hem in
-’t eerste vriendelyk aen, daer naer hard en zeer straf, hy verklaerde
-hem den toorn Gods, en de eeuwige verdoemenisse over hem, zoo lang
-als hy in al zulk duyvels wezen bleef aenhouden, en zeyde: dat hy een
-fyn geleerd man was, die hem wel anderzins met God, en met eere konde
-leven, daerom dat hy al zulke ligtveirdigheyd zoude verlaeten, waer toe
-hy hem mogelyk in zyne jongheyd door den duyvel, die eenen leugenaer
-en moorder is, had laeten verleyden. Dat hy ook zyne zonden voor God
-zoude belyden, en om genade bidden, mids dat de genade Gods altyd open
-stond, en bermhertig is. D. Faustus hoorde neirstelyk nae ’t gene
-den Monik hem zeyde, tot dat hy t’eenemael uytgesproken had, en toen
-zeyde Faustus: _Mynen goeden heer! ik geloove wel dat gy het geirn
-goed met my zaegt, ik wete ook zulks al zeer wel, wat gy my voorzeyd
-hebt, dan ik heb my al te zeer verloopen, en met mynen bloede my aen
-den helschen duyvel verschreven, dat ik met lyf en ziele hem inder
-eeuwigheyd toebehooren zoude, hoe kan ik dan van hem vry wezen? of hoe
-kan ik geholpen worden?_ Den Monik antwoorde: _Zoo verre als gy God om
-zyn genade, van herte aenroept en bid, waeragtig berouw krygt en boete
-doet, God bid om vergiffenisse van uwe zonden en de zelve afstapt,
-als ook van al zulke tooverye en duyvelsche gemeynschap onthoud, en
-niemand verergert nog verleyd, dit doende zullen wy Missen voor u
-in onze kloosters doen, waer door gy zeer wel van den duyvel zult
-ontslagen worden._ Misse hier, Misse daer, zeyde Faustus, myne belofte
-heeft my al te hard verbonden, daer toe zoo heb ik God moedwillig
-veragt, en meyneedig en trouwloos aen hem geworden, den duyvel meer
-toevertrouwt als hem, daerom dat ik niet meer tot hem durve komen, of
-zyne genade, die ik veragt heb, geraeken kan. Daerom zoo waer ’t niet
-eerlyk en roemlyk, dat men my naer zoude zeggen, dat ik myne obligatie
-en mynen zegel die ik met mynen bloede onderteekent en geschreven heb,
-wederroepen zoude, ook heeft my den duyvel eerlyk gehouden, ’t gene dat
-hy my toegezeyd heeft, daerom dat ik hem ook wil houden ’t gene ik hem
-toegezeyd en verschreven heb. Toen dit den Monik hoorde, wierd hy gram,
-en sprak vaerd dan alzoo voort, gy vervloekt duyvels kind, dewyl gy u
-hier niet wilt laeten helpen, en niet beter wilt laeten aenstellen; hy
-scheyde alzoo van hem en gaf zulks den Rector van de Universiteyt en
-het Magistraet te kennen, waer door hem geboden wierd uyt de stad te
-vertrekken. En aldus kwam hy van Erfurt weg.
-
-
-_Van vier Tooveraers, die malkanderen het hoofd af hielden en wederom
-opzetteden, waer van D. Faustus ook het zyne dede._
-
-Doctor Faustus kwam in den vasten tot Francfurt in de Misse, den welken
-zynen geest Mephostophiles onderrigte, hoe dat in eene zekere herberge,
-by de Jodestraet, vier tooveraers waeren, die malkanderen het hoofd
-af hielden, en die tot den barbier schikten, om die zelve hoofden te
-komen barbieren, het welke vele lieden aenzagen. Dit verdroot Faustus,
-want hy meynde dat hy alleen des duyvels haen in den korf was. Hy ging
-derwaerds om zulks te zien, alwaer die tooveraers te samen waeren
-om hun spel te spelen en die hoofden af-te-houden. Zy hadden op de
-tafel eenen verlooden pot met gedistileerd water, de gene die onder
-hun-lieden den bezondersten tooveraer was, was den genen de eerst af
-te-houden den zelven toonde voor eerst eene lelie in den pot, die groen
-stond, en hy noemde de zelve den Wortel des Levens. Daer op hield hy
-den eersten het hoofd af en liet het hoofd barbieren, en hy zette dan
-het zelve hem wederom op, straks verdween de lelie, en hy had zyn
-hoofd wederom gezond.
-
-Alzoo wierd ook den tweeden en den derden gedaen, die ook hunne leliën
-in ’t water hadden, en daer naer wierden hunne hoofden insgelyks
-gebarbierd en wederom opgezet. Als nu den lesten en den principaelsten
-het hoofd zoude worden afgehouden en zyne lelie, die daer verscheen,
-ook ’t hoofd afgehouwen wierd, en als men zyn hoofd in D. Faustus
-tegenwoordigheyd barbierde, den welken in al zulke boeverye spyt had,
-en de hooveirdigheyd des oppersten tooveraer hem verdroot, om dat hy
-hem zoo trotsig met lachenden monde, het hoofd liet afhouwen, zoo trad
-D. Faustus nae de tafel toe, alwaer den pot met de lelie stond, nam
-een mes, en sneed de bloem en den steel in stukken, zonder dat imand
-zulks gewaer wierd. Als de tooveraers dit zagen, zoo was al hun konst
-te niet, en konden hunnen gezel niet meer het hoofd opzetten, waer over
-deze booze menschen alzoo in zonden moesten sterven en verderven, gelyk
-ook den duyvel zyne dienaers loont, want zy wisten niet, hoe dat het
-met die afgehouwen lelie was toegegaen, en dat D. Faustus zulks gedaen
-had.
-
-
-_Van eenen ouden man die D. Faustus van zyn godeloos leven heeft willen
-bekeeren, en wat ondank hy daer voor had._
-
-Daer was eenen zeer Godvreezenden Medecyn, die eenen liefhebber van
-Gods Woord was, en eenen gebuer van D. Faustus. Dien zelven, alzoo hy
-zag dat’er vele studenten by D. Faustus uyt en in liepen, gelyk als in
-een slyp-winkel, waer in den duyvel met zynen aenhang, en niet Godt
-met zyne lieve Engelen in woonde, zoo nam hy voor hem D. Faustus van
-zyne godelooze en duyvelsche gedagten en voornemen af-te-trekken. Tot
-welken eynde hy hem uyt eenen Christelyken iver tot hem in zyn huys
-ter maeltyd ontbood. Faustus komt, en den goeden man spreekt hem toe
-onder de maeltyd, op deze maniere: Mynen lieven heer en goeden gebuer,
-ik heb aen U-L. een vriendelyk en christelyk verzoek, te weten: Dat
-gy myne iverige vermaeninge niet kwalyk nemen zult, daer toe zult gy
-ook deze myne kleyne maeltyd niet veragten, maer de zelve zoo goed
-als den lieven Godt die gegund heeft, voor goed aennemen? D. Faustus
-bad wederom, dat hy hem zyne goede meyninge zoude willen verklaeren,
-en zoude aenhooren, toen zeyde den goeden man: Mynen lieven heer en
-goeden nabuer, gy weet wat uw eygen voornemen is, namentlyk dat gy
-_Godt en alle Heyligen_ afgezworen hebt, en u zelven den duyvel met
-lyf en ziele hebt overgegeven, waer door gy in den hoogsten toorn en
-ongenade Gods gevallen, en van eenen Christenen eenen ketter en eenen
-duyvel geworden zyt? Och in wat nood brengt gy uwe arme ziele? Het is
-niet alleen om uw lichaem, maer ook om uwe ziele, die in de eeuwige
-pyne en ongenade Gods zal versteken worden. Doch zoo is ’t nog niet
-al verloren, mynen lieven heer, zoo verre als gy u toch maer wilde
-bekeeren den lieven bermhertigen Godt om genade en vergiffenisse
-biddende, gelyk gy kond zien in ’t VIII. Kapittel, van de handelinge
-der Apostelen, van Simon in Samaria, die ook veel volk verleyd had:
-want men heeft hem inzonderheyd voor eenen Godt gehouden, en hem de
-kragt Gods, en _Simon Deus Sanctus_ genoemd. Dezen is ook daer naer
-nog bekeert, naer dat hy eene Predikatie van Philippus gehoord had, en
-liet hem doopen, hy geloofde aen onzen Heere _Jesus Christus_, en hy
-hield hem daer naer vele by Philippus, welke bekeeringe in ’t werk der
-Apostelen uytnemende zeer geroemd word? daerom mynen goeden heer, laet
-u toch myne vermaeninge ook behaegen, en eene heerlyke en Christelyke
-Predikatie wezen? Nu en is die boete die gy doen zult, anders niet, als
-dat gy den lieven bermhertigen God zult om genade en vergiffenisse
-bidden. Waer af dat wy schoone voorbeelden hebben, gelyk van den
-moordenaer aen ’t kruys, aen S. Petrus, aen Mattheus en aen Magdalena.
-Ja _Christus_ spreekende tot de zondaeren: _Komt alle tot my, die
-bedroeft en belaeden zyt, en ik zal u helpen en vertroosten?_ En in den
-Propheét Ezechiël: _Ik begeire niet de dood des zondaers_; maer dat
-hy hem bekeere en leve: want zyne hand is niet verkort, dat hy u niet
-helpen kan. En ik bid u, mynen goeden heer, dat gy u myne vermaeninge
-wilt laeten ter hert gaen, en bid God om genade en _Christus Jesus_
-wil: staet af van uw kwaed voornemen, want die tooverye is tegen ’t
-gebod Gods, mids dat die zoo wel in ’t nieuw, als in ’t oud Testament
-zwaerlyk verboden is, daer hy zeyde dat men geen tooveraers laeten
-leven, dat men mede niet zal handelen, nog eenige gemeynschap houden,
-want ’t is eenen grouwel voor God, zoo noemt S. Paulus den Bar Jehu,
-of Elimas, den tooveraer een kind des duyvels, en eenen vyand der
-geregtigheyd, en dat zy ook geen deel in ’t Ryk Gods hebben zullen?
-D. Faustus hoorde naer hem zeer neirstelyk, zeggende: dat hem die
-vermaeninge wel geviel, en hy bedankte den ouden man van zyne goede
-meyninge, die hy ook belofde naer te komen, zoo ’t hem mogelyk waere.
-En nam daer mede oorlof.
-
-Als hy nu in zyn huys kwam zoo dogt hy neirstig op deze vermaeninge,
-overdenkende in wat nood hy hem en zyne ziele gebrogt had, om dat hy
-hem aen den helschen duyvel had overgegeven, hy nam voor goede boete te
-doen, en den duyvel te verzaeken. In deze gepeyzen verscheen hem zynen
-geest, die naer hem greep al of hy hem den hals af nypen wilde: en
-hield hem voor, wat dat hem anders mogte beweegd hebben, hem den duyvel
-over te geven, dan alleen zynen eygenen moedwil en verholendheyd: daer
-toe zoo heb gy u versproken. God en alle menschen vyand te wezen, welke
-belofte gy niet meer denkt naer te komen, maer die vermaeninge van dien
-ouden loer te volgen, en God tot eenen behoeder aen te nemen: dan dat
-is al te laet, want gy den mynen nu zyt, ik mag u haelen als ik wil,
-’t welk hem ook bevolen is, en dat hy daerom gekomen was, om van hem
-een eynde te maeken, ’t en waer hy hem neder zette en straks met zyn
-bloed op nieuws verschreve, en belofde dat hy hem van geenen mensch
-meer zoude laeten vermaenen, of verleyden, ’t welk hy van stonden aen
-doen moeste, of zoo niet, zoo zoude hy hem in stukken verscheuren? D.
-Faustus heel verschrikt wezende, dede hem wederom nieuwe belofte en
-schreef met zyn bloed, als hier naer volgt: welke beschryvinge nog
-naer zyne dood by hem gevonden is.
-
-
-_De tweede verschryvinge van D. Faustus die hy zynen geest overgegeven
-heeft._
-
-“Ik Doctor Faustus, bekenne met myn eygen hand en bloed, dat ik dit
-myn eerste verschryvinge tot in het zeventhiende jaer sterk en vast
-gehouden heb, God en alle menschen vyand geweest ben, waer mede ik
-nu voortaen myn lyf en ziele den magtigen god _Lucifer_ overgeve,
-om met my naer deze volgende zeven jaeren te mogen zynen wil doen.
-Daer tegen zoo beloft hy my wederom dat hy myn leven nog verkorten
-nog verlengen zal, ’t zy ook in de dood of in de helle my met geene
-pyne zal deelagtig maeken. Hier op verspreke ik my wederom, dat ik
-geene menschen meer, ’t zy met vermaenen, met eeren, met leeren,
-met onderwyzinge of met dreygementen, door Gods Woord, of door
-eenige weireldlyke of geestelyke leeraers zal laeten verleyden, of
-hunne leere naevolgen. En tot meerder kragt en getuygenisse dezer
-myne verschryvenisse en belofte, zoo heb ik dit met myn eygen bloed
-geschreven, tot Wurtenberg.”
-
-“Datum 3 Ougst 1531.
-
-JOANNES FAUSTUS, _Doct._”
-
-Naer dusdanige verdoemelyke en godelooze verschryvinge, is hy den ouden
-man zoo vyand geworden, dat hy hem naer zyn lyf en leven stond. Maer
-zyn christelyk gebed, en zynen wandel heeft den boozen vyand al zulken
-stoot gedaen, dat hy onrent hem niet heeft konnen komen. Dan alleen
-twee dagen daer naer, als eens den ouden man te bed gaen zoude, zoo
-hoorde hy in zyn huys een groot gerugt, dat hy noyt te vooren gehoort
-had, het kwam tot in de kamer, en ’t knorde gelyk een verken, en zeer
-lang duerende: daer naer begonst den goeden ouden man met den geest
-te spotten, en zeyde: ô wat een boeren-muziek is dat, ’t is of het
-van eenen engel waer, die geen twee dagen in’t paradys konde zyn, hy
-verstout hem in andere lieden huyzen te komen, en heeft in zyne eygen
-wooninge niet mogen blyven. Met spotterye heeft hy den geest verdreven.
-D. Faustus vraegde hem hoe dat het met den ouden man was omgegaen? waer
-op den geest antwoorde: dat hy aen hem niet had konnen komen, want hy
-was gewapend, willende zeggen met het gebed, daer door zoo heeft hy my
-bespot, ’t welk my zeer verdroten heeft inzonderheyd om dat hy my mynen
-val verweet. Aldus helpt God alle christene, die hun tegen den boozen
-geest, aen Godt overgeven.
-
-
-_Van twee Persoonen die D. Faustus te samen koppelde, in ’t 17ᵈᵉ jaer
-zyn’er belofte._
-
-Tot Wurtenberg was eenen student, die een goed edelman was genaemd
-A. van Hulle. Dezen edelman was verliefd op eene zeer schoone edele
-vrouw, de welke vele vryers had.
-
-Onder andere ook zommige vry heeren, maer zy begeirde geen van allen.
-En inzonderheyd was zy tot niemand min gezind dan tot dezen, de welke
-aen D. Faustus goede kennis had, gelyk hy ook dikwils met hem had
-geëten en gedronken, en hy wierd zoo met die liefde gekweld, dat hy
-geheel maeger wierd, en daer door in groote ziekte viel. Als nu D.
-Faustus vernam, dat dezen edelman zeer ziek lag, zoo vraegde hy zynen
-geest Mephostophiles, wat hem gebrak, die hem alle gelegendheyd, en de
-oorzaeke verklaerde; waer over D. Faustus dezen edelman ging bezien,
-en hem aller gelegendheyd zyn’er ziekte ging verklaeren, die hem daer
-af zeer verwonderde. D. Faustus troost hem en zeyde: dat hy hem zoo
-zeer niet zoude kwellen, want hy zoude hem behulpelyk wezen, dat deze
-vrouws-persoone niemand anders dan hem alleen ten deele zyn zoude,
-gelyk ’t ook geschiede, want D. Faustus beroerde zoo zeer het hert
-dezer jongvrouwe door zyne tooverye, dat zy geene andere mans meer
-en agtede, hoewel zy nogtans edelder en ryker krygen konde; straks
-daer naer beveelt hy dezen edelman, dat hy hem zeer heerlyk kleeden
-zoude, en met hem tot de jongvrouw gaen, die in eenen hof by andere
-jongvrouwen gezeten was, alwaer men zoude dansen, en hy gaf hem eenen
-ring, die hy aen zynen vinger steken moest, als hy met haer zoude
-dansen, en zoo haest als zy met haere hand dezen ring zoude aenroeren,
-zoo zoude zy op hem verlieven, en op niemand anders; maer hy mogt van
-geen trouwen spreken, want zy zoude hem zelve daer toe trekken en
-bewegen. Hy neemt daer op een gedistileerd waterken, waer mede hy den
-edelman besproeyd, die straks daer naer een uytnemende schoon aenzigt
-kreeg en zyn alzoo te samen naer den hof gegaen. Den edelman dede gelyk
-hem D. Faustus bevolen had, hy danste met de joffrouw, en roerde haer
-aen, waer door zy straks op hem uyt liefde ontstak, en zy wierd met
-Cupidos pylen doorschoten, want zy had den ganschen nagt geen ruste
-in ’t bed. ’s Morgens vroeg zy liet hem haelen, zy opende aen hem de
-groote liefde, die zy tot hem had, en begeirde hem tot haeren man, hy
-ook uyt brandende liefde sloeg den koop toe, zoo datze korts daer naer
-met malkanderen de bruyloft hielden, en hy dede D. Faustus daer voor
-eene zeer goede vereeringe.
-
-
-_Van veelderleye Gewassen, die D. Faustus in den winter, ontrent
-kers-misse, in zynen hof had, in ’t 19ᵈᵉ jaer zyn’er belofte._
-
-Daer waeren veel jongvrouwen ontrent Kers-misse tot Wurtenberg gekomen.
-Als eenige edelvrouwen die hunne kinders, broeders en neven die aldaer
-studeerden kwamen bezoeken, de welke alle goede kennisse aen D. Faustus
-hadden, tot de welke hy van zommige ontboden en te gaste aenzogt wierd.
-En om zulks te vergelden, zoo noode hy wederom zommige edelluyden en
-eenige joffrouwen, om met hem t’zynen huyze goede ciere te maeken.
-
-Als zy tot hem gekomen waeren, en het zeer gesneeuwd had, was’er in
-Faustus hof wat wonders te zien, want men zag’er geenen sneeuw maer
-eenen schoonen zomer met alderleye gewas, zoo dat ook ’t gras met
-alderhande bloemekens zeer lieffelyk stond en groeyde. Daer was ook
-eenen schoonen wyngaerd met groote druyven behangen, ook waeren’er zeer
-schoone witte en roode provence-roozen met veel andere welriekende
-bloemen, welke alle t’samen eenen lieffelyken reuk gaven, zoo dat zy
-U-L. daer van niet genoeg konden verwonderen, maer niemand durfde nog
-bloemen, nog druyven afsnyden; want als’er imand meynde zulks te doen,
-en met de vingeren aentaste, zoo had hy een van zyne mede-gezellen by
-den neus, waer over een groot gelach was onder de genoode.
-
-
-_Van een verzaemeld krygs-heyr, tegen den vry heer, den welken D.
-Faustus aen des keyzers hof een herts-hoorn op zyn hoofd getooverd had,
-in ’t 19ᵈᵉ jaer zynder belofte._
-
-Doctor Faustus reyzende naer Ysleven, en als hy nu ten halven wege was,
-zoo zag hy zeven peirden op hem toe ryden, hy kende straks den heer,
-en wist dat’er den graef was die hy wel eertyds dien herts-hoorn in ’s
-keyzers hof op ’t hoofd getoovert had. Dezen heer kende ook D. Faustus
-zeer wel, en deed zyne knegten stil staen, ’t welk Faustus merkende
-hem op een hoogde begaf. En als zulks den vry-heer zag, liet hy op
-hem toereyden, met bevel van hem stoutelyk te doorschieten, waerom
-zy ook des te stouter op hem los-drukten. Maer zy verloren straks
-uyt U-L. gezigt, mids hy hem onzigtbaer maeken konde. Den voorzeyden
-vry heer liet hun op die hoogde stil houden, om te zien of hy hem
-ergens in ’t gezigt krygen konde; maer zy hoorden diep in een bosch
-een groot geraes van bazuynen, trompetten en trommels: ook zagen zy
-dat’er zommige honderde peirden op hun toe kwamen. Dit ziende, zette
-zy zig op den loop, en als den vry-heer nevens den berg meynde henen
-te reyden, stond aldaer eenen grooten hoop gewapende ruyters, waerom
-hy nog eenen anderen weg kiezen moest, op den welken hy ook gelyk te
-vooren een slag-order vond, ’t welk hem alzoo tot vier of vyf plaetsen
-ontmoete, en dat zoo menigmael als hy meynde eenen vremden weg te
-kiezen. En als hy nu zag, dat hy nergens weg konde, en dat men ’t op
-hem gelaeden had, zoo reyde hy tot het krygs-volk in, ’t zy wat perykel
-hem daer uyt zoude mogen ontstaen, en vraegde waerom men hem alzoo
-van alle kanten bezet had, en op hem was wagtende? maer niemand gaf
-hem antwoorde, tot dat eyndelyk D. Faustus tot hem uytgereden kwam,
-waer naer hem den vry-heer rondom besloten vond. Hy hield hem voor,
-dat hy hem zoude gevangen geven, zoo niet, zoude hy zien, hoe men met
-hem handelen zoude. Dezen vry-heer meynde niet anders dan dat het een
-waeragtig slag-leger was, hoewel’er niet dan tooverye was; daer naer
-beveelde Faustus, dat zy alle hun geweir zoude overgeven, en daer naer
-de peirden, en in plaetse van die, bragten zy hunne gevangene andere
-getooverde peirden en geweir. En Faustus sprak tot den vry-heer, den
-welken hem niet meer kende; mynheer, den oversten dezes leger heeft my
-bevolen te zeggen, dat gy voor deze reyze alzoo voordtrekken zult, om
-dat gy op eenen toegereden hebt, die by den voorzeyden oversten om
-hulpe gebeden had. Als nu den vry-heer in de herberge kwam, en zyne
-knegten met hunne peirden in ’t water reden, verdweenen alle de zelve,
-zoo dat die knegten schier verdronken waeren, en moesten alzoo te voet
-wederom nae huys keeren. Den voorzeyden vry-heer ziende zyne knegten te
-voet gaen die alle te samen nat en beslykt waeren, en van het verdwynen
-der peirden, wierd hy straks gewaer, dat’er anders niet was geweest dan
-tooverye van D. Faustus, die hy nog eens te vooren aen hem bewezen had,
-en dat alles hem tot zynen schimp en spot was gebeurd.
-
-
-_Van de boelschappen van D. Faustus, in ’t 19ᵈᵉ en 20ˢᵗᵉ jaer zyn’er
-belofte._
-
-Als nu D. Faustus merkte, dat de jaeren zyn’er verschryvinge en
-overgevinge van dag tot dag haest eyndigen zouden, zoo begonst hy alle
-dagen hoe langer hoe meer een beestagtig leven te voeren. Hy ontbood
-tot hem zeven duyvelsche Succubas, de welke hy al-te-samen besliep;
-die alle zeer schoon waeren, en daer niet op te zeggen was, want hy
-voer in vele koningryken met zynen geest, op dat hy alderleye schoone
-vrouwen zoude zien, en om andere by te krygen. Als eene hongersche,
-eene engelsche, twee zwabische en eene fransche, die de schoonste des
-lands waeren, met welke duyvelsche danten hy boeleerde, tot dat hy van
-de weireld scheyde.
-
-
-_Van eenen schat die D. Faustus gevonden had in ’t 21ˢᵗᵉ jaer zyn’er
-belofte._
-
-Op dat den duyvel zyne erfgenaemen niet zoude laeten ontbreken, zoo
-wysde den geest Mephostophiles, Faustus in eene oude kapelle die
-ingevallen was, (eene halve myle van Wurtenberg gelegen) in welke
-in den kelder eenen verborgen schat was, waer naer dat Faustus ging
-graven, en den schat blinkte gelyk een brandende keirsse; D. Faustus
-bezwoer hem, dat hy in een gat vertrok, en als hy nu aen den schat
-kwam, zoo vond hy niet dan verbrande kolen daer in, waer dat hy veel
-spookerye zag. D. Faustus bragt de kolen in zyn huys, die straks in
-goud en zilver veranderden, welke gelyk zynen dienaer Wagenaer bekende
-tot veel duyzend guldens beliepen.
-
-
-_Van Helena uyt Griekenland, die Faustus tot een byslaepster gedaen
-was, in ’t laetste jaer zyn’er belofte._
-
-Op dat D. Faustus zynen vleeschelyken wellust, in zyn’er ellende zoude
-mogen hebben, zoo komt hem ’s nagts ontwaekende in zynen zin die
-schoone Helena uyt Griekenland, die hy eertyds de studenten getoond
-had. Hy begeirde van zynen geest dat hy hem die Helena beschikken zoude
-om zyne concubine te zyn, e’t welk alzoo geschiede. Deze Helena was
-even van de zelve gedaente, zoo als hy die de studenten eertyds getoond
-had. Als nu D. Faustus die zag, zoo heeft zy hem het hert bewogen, dat
-hy met haer begonst te boeleeren en voor zyne concubine behield, die hy
-ook zoo lief had, dat hy schier niet eenen oogenblik van haer gedueren
-konde, zy wierd alzoo van hem bevrugt, in ’t laetste jaer zyn’er
-beschryvinge, en zy baerde hem eenen zoon, waer over Faustus zeer
-verblyd was, en hy noemde hem Justum Faustus. Dit kind wierd opgevoed
-naer zyn behaegen en wil, en alsdan verhaelde D. Faustus vele aerdige
-toekomende dingen die in verscheyde landen zouden gebeuren. Maer als hy
-daer naer om den hals kwam zoo verdween de moeder met haer kind.
-
-
-
-
-HET VIERDE DEEL.
-
-_Wat D. Faustus in ’t laetste jaer zyn’er beschryvinge met zynen geest
-en met meer andere gehandeld heeft, het welk was in ’t 24ˢᵗᵉ jaer
-zyn’er belofte._
-
-
-_Van D. Faustus Testament, in ’t welk hy zynen Dienaer Wagenar tot
-zynen erfgenaem maekt._
-
-Doctor Faustus had binnen de 24 jaeren zyn’er beschryvinge eenen
-jongen knegt opgevoed die tot Wurtenberg gestudeerd had. Dezen zag
-die avanturen zyns meesters, die hy overal bedreven had, hy was eenen
-slimmen guyt, die tot Wurtenberg ging bedelen, welken niemand (om zyne
-boosheyd) begeirde aen te nemen.
-
-Dezen knegt met naem Wagenaer, was D. Faustus dienaer, hy schikte
-zig zeer wel by hem, zoo dat hy hem daer naer zynen zoon noemde, hy
-slempte en dempte met hem. Als nu den tyd van D. Faustus verloopen was
-en te eyndigen kwam ontbood hy tot hem eenen notaris, daer toe ook
-zommige Magisters, die veel met hem hadden omgegaen, en hy maekte zynen
-dienaer het huys, welk gestaen en gelegen was by de yzere poorte, in
-de Schergasse, aen de ring-mueren, item nog 1600 guldens, welke hy van
-imand goedvond, aen landgoed de weirde van 800 guldens, 600 guldens
-aen gereed geld, een goude keting die 300 kroonen weird was; al zyn
-zilver werk dat hem van groote heeren en edelluyden geschonken was, en
-inzonderheyd ’t geen dat hy uyt het hof des paus en der turken gebragt
-had, ’t welk ontrent de 1000 guldens weirdig was, maer anders was’er
-niet veel van huys-raeds goederen, mids hy niet te veel t’huys gewoond
-had maer dag en nagt in vremde herbergen en by de studenten gezeten en
-gezopen had. Ja dit was den inhoud van Faustus testament.
-
-
-_D. Faustus bespreekt hem met zynen dienaer wegens het Testament._
-
-Als nu het Testament van D. Faustus volbragt was, zoo riep hy zynen
-dienaer tot hem, en hield hem voor hoe hy hem in zyn testament bedagt
-had, om dat hy hem altyd zeer wel gedraegen en zyne secreten niemand
-geopenbaerd had, daerom zoo verre, als hy nog ied van hem begeirde
-zulks zoude hem niet geweygerd worden. Toen begeirde den dienaer zyne
-boeken en eenige andere konsten? waer op hem D. Faustus antwoorde:
-Zoo veel myne boeken belangd die zyn alreede toegeschikt, doch met al
-zulke conditien, dat gy die niet zult laeten aen den dag komen, maer uw
-profyt daer mede zult doen, en daer in neirstelyk zult studeeren. Ten
-anderen begeird gy myne konsten, die gy toch hebben zult, zoo verre als
-gy myne boeken lief hebt en u aen niemand kenbaer maekt, maer alleen
-daer by blyft. Nog zeyde D. Faustus: Mids mynen geest Mephostophiles
-my niet langer te dienen schuldig is, waerom ik u den zelven niet
-overlaeten mag, zoo zal ik u eenen anderen geest toeschikken, zoo
-als gy eenen begeird, en dat hy zoude zeggen in wat gedaente hy dien
-begeirde, dat hy zoude verschynen.
-
-Waer op hy antwoorde: Mynheer en vader, ik begeire hem in de gedaente
-van eene simme. Daer op verscheen hem eenen geest in de gedaente en
-forme van eene simme die in de kamer sprong, en D. Faustus sprak: Ziet
-daer is zy, maer zy zal u niet ten diensten wezen, dan naer myne dood,
-en als mynen geest Mephostophiles van my genomen is, en hem niet meer
-zult zien, en gy u komt te verschryven en over te geven, zoo zult
-gy hem noemen den Averhaen, mids dat hy aldus genoemd word. Daer by
-zoo bid ik dat gy myn konsten, myne daeden, en al wat ik gedaen heb,
-niet zult openbaeren, voor en aleer ik dood ben, alsdan mogt gy die
-opteekenen, te samen schryven en in een historie te samen brengen,
-waer toe dat u uwen geest Averhaen helpen zal. En of gy ergens ied in
-vergeten had, dat zal hy u helpen gedenken. Den voorzeyden dienaer
-belofde zulks alles alzoo te doen, en gaf hem daer op de hand, en hy
-bedankte hem voor alle de ontfangene weldaeden, maer inzonderheyd voor
-het gene daer hy hem mede in zyn testament verzogt heeft. En voords
-belofde hy hem den geest Averhaen trouwelyk te volgen.
-
-
-_Hoe dat hem D. Faustus in den tyd dat hy niet meer als eene maend te
-leven had gekweld heeft, over zyn duyvels wezen gejammer en daer over
-gezugt._
-
-Den tyd van den voorzeyden D. Faustus was nu schier ten eynde
-geloopen, zoo dat hy tot in de laetste maend van zyne toegezeyde
-24 jaeren gekomen was, in de welke hy hem den duyvel t’eenemael
-overgegeven had met lyf en ziele, gelyk wy hier te vooren verhaelt
-hebben. In dezen tyd was hy geheel tam geworden, en dat niet anders
-dan als eenen gevangenen moordenaer die zyne sententie des doods
-in de gevangenisse zoude mogen ontfangen hebben; want hy wierd
-geheel beangst, hy deed anders niet dan weenen, en tegen hem zelve
-lamenterende met de handen, zoo dat hy geheel scheen te verdwynen, en
-uyt te teiren, hy liet hem ook alsdan zeer zelden zien nog hy mogt
-zynen geest ook niet meer zien, nog ontrent hem leyden, hoe wel dat hy
-hem te vooren als zynen getrouwen dienaer zoo dikwils tot hem geroepen
-had.
-
-
-_Het wee geklag en jammeren van D. Jan Faustus, om dat hy nog in den
-fleur zyns levens, en in al zulke jongheyd sterven moest._
-
-Deze groote droefheyd beweegde Faustus zoo zeer, dat hy zyn wee geklag
-en zyn jammeren opteekende, om dat men ’t nimmermeer zoude vergeten,
-zoo dat dit een van zyne eygene geschreven klagten is.
-
-Och Faustus! gy verbolgenen en onweirdigen heer, gy die uw gezelschap
-hebt mede verleyd in ’t oordeel des eeuwig vuer, daer gy nogtans wel
-had konnen de eeuwige zaligheyd bekomen, die gy nu verliezen moet? Och
-gy vernuft en vryen wil, in wat miserien brengt gy myne leden, en gy,
-nog gezond lichaem, het vernuft en de ziele die beklaegen my, want ik
-koste ’t u geven of nemen? Och liefde en nyd, waerom zyt gy beyde tot
-my ingetrokken terwyl ik door uw gezelschap al zulke pyne lyden moet?
-Och vraeke en bermhertigheyd, uyt wat oorzaeke hebt gy my zulken loon
-en versmaedenis vergund? ô bitterheyd en medelyden, ben ik daerom eenen
-mensch geschaepen, om die straf die ik voor my bereyd zien te lyden:
-Och ik armen dwaelenden, is’er ook ied in de wyde weireld, dat my niet
-wederstaet? och wat helpt toch myn klaegen! eylaes! wat heb ik gedaen!
-wee my!…
-
-
-_Nog een andere klagt van D. Faustus._
-
-Och! och! ik ongelukkigen mensch, ô gy bedroefden en onzaligen Faustus!
-gy moet wel wezen in den hoop der onzalige, mids ik die onmagtige
-smerte des doods die geen creaturen nog op de weireld geleden heeft?
-Och vernuft, och moedwil, vermetendheyd en vryen wil? Och gy blinden
-en onagtzaemen die uwe leden, uw lyf en uwe ziele zoo blind maekt,
-als gy zelve zyt! ô gy tydelyke wellusten in wat ellende hebt gy my
-gevoert, dat gy myne oogen zoo verduystert en verblind hebt! och myn
-zwak gemoed, och myn bedroefde ziele, waer is uwe bekentenisse! ô
-onbermhertig ongeluk, ô vertwyffelde hope! waer op ik niet meer denken
-mag: Och leed boven alle leed, jammer boven alle jammer! och wie zal my
-nu toch verlossen? waer zal ik my verbergen? waer zal ik henen kruypen
-of gaen? ja dat ik trekke waer ik wille, zoo ben ik toch gevangen? waer
-op dat hem den armen Fausto zoo bekomerde en kwelde, dat hy niet meer
-spreken konde.
-
-
-_Hoe dat den boozen geest den bedroefden D. Faustus met wonderlyke
-spotagtige spreek-woorden aentast._
-
-Op al dusdanige wee-klagten, verscheen Faustus zynen geest
-Mephostophiles, trad tot hem, en sprak aldus: Terwyl dat gy uyt de H.
-Schrifture wel geweten hebt, dat gy Godt alleen behoorde aengebeden
-en hem alleen gedient te hebben, zonder eenige andere goden, nog ter
-regter, nog ter slinker hand te zoeken, of nevens hem te hebben, en
-zulks niet gedaen hebt; maer uwen Godt vertoorend en vergramd, van hem
-afgevallen, hem verloochend, en u aen my hebt overgegeven met lyf en
-ziele, zoo moet gy nu uwe belofte en uwe overgevinge nakomen.
-
-Dus merkt nu op myn Versken:
-
- _Zoo gy wat weet, zoo zegt het niet,_
- _En zyt gy wel, zoekt geen verdriet;_
- _Hebt gy wat, dat niet verkwist:_
- _’t Ongelyk u niet en mist._
- _Daerom meyd, lyd, zwygt en verdraegt,_
- _Zyn ongeluk geen menschen klaegt,_
- _Het is te laet op Godt gedagt,_
- _Als uw ong’luk komt onverwagt._
-
-Daerom lieven Fausto, ’t is niet goed met groote heeren en met den
-duyvel krieken te eten, want zy schieten met de steenen in ’t aenzigt,
-gelyk gy nu ziet, daerom had het beter geweest, dat gy verre van daer
-gebleven waert, zulks zoude goed voor die scheuten geweest hebben,
-maer uwen hoogmoed en hooveirdig hert heeft u geslagen. Gy hebt die
-konst, die u van Godt gegeven is, veragt, nog u daer mede niet laeten
-genoegen, maer hebt den duyvel te gaste gebeden, en gy deze 24 jaeren
-die voorleden zyn, gemeend dat het al goud was dat’er blinkte, nu al
-gelooft, wat u den geest wys maekte, waer door u den duyvel, gelyk men
-de katten plagt te doen, een belle aengehangen heeft. Ziet, gy waert
-eene zeer schoone geschaepene creature, maer de roozen die men lang in
-de hand draegt, en waer aen men lang riekt, die verslenzen: wiens brood
-gy geeten hebt, wiens liedekens gy moet zingen: Toef tot op den goeden
-Vrydag, alsdan zal het haest Paesschen zyn in ’t geen gy behoeft hebt,
-en ’t is niet zonder oorzaeke geschied, een gebraeden worst heeft twee
-eynden.
-
-Op des duyvels belofte is niet te staen, gy hebt eene kwaede natuere
-gehad, daerom verlaet die natuere niet. Van gelyken laeten de katten
-het muyzen niet. Terwyl den lepel nieuw is, zoo gebruykt hem den kok,
-als hy dan daer naer oud geworden is, zoo schyt hy daer in, alsdan
-eet men daer uyt: is ’t niet alzoo met u? gy die eenen nieuwen lepel
-des duyvels waert, den zelven gebruykt hy al’er tyd, want de merkt
-heeft u laeten koopen: daer toe zoo hebt gy u met een weynig voorraed
-niet laeten genoegen, die u Godt verleent had. Dat nog meer is (mynen
-lieven Faustus) wat hebt gy veel hoogmoed bedreven, want in alle uwen
-handel en wandel hebt gy u des duyvels vriend genoemd, daerom stelt u
-te vrede, want God is den Heer: den duyvel is maer eenen boozen geest;
-hooveirdigheyd dede noyt goed, gy moest doch den hans in alle straeten
-zyn, daerom moeten zotten in’t hair luyden, die te veel wilt hebben,
-die moet men weynig geven, waer naer hem imand regeert, daer naer moet
-het hem gaen, dus laet u nu myne leer en vermaening ter herte gaen,
-die nu schier verloren is, gy zoud u den duyvel zoo veel niet betrouwd
-hebben, en mids hy een simme Gods, eenen logenaer en moordenaer is,
-zoo dat gy wel behoorde kloeker te wezen. De schimp brengt ons schaede
-by, want het is haest met den mensch gedaen, nogtans zoo kosten zy
-zoo veel om op te brengen. Die den duyvel herbergt, die heeft eenen
-zekeren gast, maer daer behoort meer tot den dans, als maer een rood
-paer schoenen: had gy Godt voor oogen gehouden: en nimmer uwe gaven die
-hy u verleent had, genoegen laeten, zoo had gy deze reyze niet hoeven
-te dansen en den duyvel te willen zyn en zoo haest te gelooven: want
-wie ligtelyk gelooft, die word haest bedrogen. Nu vaegd den duyvel
-zynen muyl, en gaet alzoo daer van, gy hebt u zelven te voorgesteld met
-uw eygen bloed, daerom zal men die borge borgen, gy hebt’er ter eener
-oore laeten ingaen en ter andere wederom uyt. Als nu den geest aen D.
-Faustus den armen Judas genoegzaem gezongen had, zoo is hy wederom
-verdwenen, en heeft alzoo Faustus geheel getroubeleerd gelaeten.
-
-
-_De wee-klagten van D. Faustus van de helle en van haere
-onuytsprekelyke pyne en kwaele._
-
-O ik armen verdoemden! waerom ben ik geene beest? die zonder ziele
-sterven, zoo had ik my niet voorder te bevreezen. Nu zal my den
-duyvel met Lyf en Ziele van hier nemen, en my in een onuytsprekelyke
-duysterheyd brengen, want gelyk de zielen by hun zelven schoonheyd en
-vreugd hebben, zoo moet ik armen ellendigen, en alle de verdoemde
-eenen ongeloovelyken grouwel, stank, smaed, bevinge, vreeze, pyne,
-druk, huylen, kryten en knerzinge der tanden hebben: Daer toe zyn alle
-creaturen en alle schepselen Gods tegen ons, en moeten van de Heyligen
-Gods de eeuwige versmaedheyd draegen; ik ben nog indagtig van den
-geest, die ik eens naer de verdoemenisse gevraegd heb: den welken my
-zeyde: dat’er een groot onderscheyd is tusschen die en die verdoemde,
-mids de zonden ongelyk zyn: Voords zoo zeyde hy nog meer: even gelyk
-hoy, hout en yzer van het vuer verbrand worden, doch het eene ligter
-als het ander, alzoo worden ook de verdoemde in den vloed der helle
-verbrand. Och gy eeuwige verdoemenisse! dat gy van den toorn Gods zoo
-inflameerd, zoo vol vuer en hitte zyt; ô hoe grooten druk en pyne
-moet men inder eeuwigheyd aldaer verwagten, met weenen der oogen, met
-knerzinge der tanden, met stank der neuzen, met jammer der stemmen en
-met bevinge der handen en voeten: Och ik zoude zoo geirn den Hemel
-mogen omermen, en mogt ik slegts de eeuwige straffe ontgaen! och wie
-zal my toch uyt het onuytsprekelyk vuer der verdoemde verlossen? Alwaer
-geen hulpe zal wezen, alwaer geen beweenen der zonden helpen kan,
-alwaer nog nagt nog dag ruste is! wie zal my toch uyt al zulke ellende
-verlossen? waer is mynen toevlugt, waer is myne beschuttinge, myne
-hope, mynen troost: Waer op zal ik my dan vertroosten? op de zaligheyd
-Gods niet, want ik schaeme my dat ikze zoude aenspreken, mids my niet
-zoude geantwoord worden? Maer ik moet myn aenzigt voor haer verbergen!
-Och wat mag ik doch veel klaegen, daer geene hulpe te verwagten is, nog
-geene vertroostinge des klaegen en weet? Amen. Want ik heb het alzoo
-willen hebben, ô misverstand! en dus moet ik den spot tot die schande
-draegen.
-
-
-_Van het grouwelyk, en verschrikkelyk eynde en afscheyd van D. Faustus,
-waer aen ider Christen mensch hem zal spiegelen en hem daer van wagten
-zal._
-
-Die 24 jaeren van D. Faustus waeren nu by verloopen, en den geest kwam
-even in de laetste weke by hem, die hem alsdan zynen Brief of zyne
-Verbintenisse gaf, waer by hy hem ook aenzeyde, dat den duyvel de
-toekomende weke zyn lichaem haelen zoude, waer toe hy hem gereed maeken
-moest. D. Faustus klaegde en weende den geheelen nagt, waer over den
-geest nog eens voor hem verscheen: hy sprak tot hem: Lieven Fauste,
-zyt toch niet zoo kleynmoedig, want of schoon gy uw leven verliest zoo
-is ’t toch nog eenen langen tyd aleer gy verdoemt word: gy moet toch
-eens sterven al had gy nog vele honderd jaeren te leven. De turken,
-de joden, en andere onchristene keyzers moeten ook eens sterven en in
-de zelve verdoemenisse komen, gy weet ook nog niet wat u opgeleyd zal
-worden, daerom zyt kloekmoedig, en geeft den moed alzoo niet verloren:
-den duyvel heeft u toch toegezeyd, dat hy u een staele lyf en ziele
-geven zal. Al zulken en diergelyken troost gaf hy hem, maer het was
-eenen valschen troost, en die ook tegen H. Schriftuere strydende was.
-En alzoo D. Faustus niet anders wist, dan dat hy zyne verschryvinge of
-belofte zoude moeten met den hals betaelen, zoo gaet hy even op den
-zelven dag, toen hem den geest aengezeyd had dat hem den duyvel des
-nagts haelen zoude, tot zyne medegezellen Magiros en Kantifor, en tot
-meer andere studenten, die hem te vooren dikwils bezogt hadden, datze
-met hem zouden willen gaen tracteren in een dorp Rimlich genaemd, eene
-halve myle van Wurtenberg gelegen, alwaer zy met hem eene maeltyd
-zouden doen, het welke zy hem toezeyden.
-
-Zy gingen alzoo met malkanderen daer henen, alwaer zy eene kostelyke
-onbeyd deden. D. Faustus was met hun-lieden wel vroylyk, maer niet van
-hert. Hy bad hun-lieden dat zy met hem ook des avonds eten zouden, en
-voords den geheelen nagt by hem blyven, want hy moest hun-lieden eene
-gewigtige zaeke te kennen geven, ’t welk zy hem toezeyden, en aten daer
-met hem. En als zy nu den slaep-dronk doen zouden, zoo betaelde D.
-Faustus den weird, en bad de studenten dat zy met hem in eene andere
-kamer zouden gaen, hun ieds moetende zeggen, ’t welk zy deden. En
-Faustus zeyde hun aldus:
-
-
-_Eene bede van D. Faustus aen de Studenten._
-
-Myne lieve betrouwde, en gunstige Heeren! de oorzaeke waerom ik U-L.
-alhier beroepen hebbe, is deze: Dat U-L. over vele jaeren bekend
-is, wat ik voor een man ben, te weten: in vele konsten en tooverye
-expert, welke konsten nergens als van den duyvel gekomen zyn, tot
-welken duyvelschen lust my anders niemand gevraegt en heeft dan het
-kwaed gezelschap, die met al zulke stukken omging, daer naer myn
-onweirdig vleesch en bloed, mynen verbolgen en godeloozen wil, en myne
-duyvelsche vliegende gedagten die ik voorgenomen en door de welke ik
-my aen den duyvel hebbe overgegeven, sedert 24 jaeren, met Lyf en
-Ziele. Nu zyn deze jaeren nae dezen nagt ten eynde geloopen, zoo dat
-my den zand-looper voor oogen staet, en verwagten moet tegen datze
-uytgeloopen zal wezen en hy my dezen nagt haelen zal, mids ik my hem
-tot twee-mael toe, met Lyf en Ziele, met myn eygen bloed verschreven
-hebbe: (welke eerste is geweest den 23 October 1514, en de tweede den
-3 Augusti 1531, _ziet pag. 19 en 142_) waer over ik U-L. vriendelyk,
-lieve Heeren, hebbe wel willen voor myn laetste en eynde tot my roepen
-om met U-L. eenen S. Jans-drank tot een afscheyd te doen, hier op bid
-ik U-L. gunstige en lieve Heeren, dat Gy-L. toch alle myne vrienden
-wilt groeten, daer toe ook my niet kwalyk afnemen, als ik imand ergens
-in zoude hebben te kort gedaen, maer my het zelve te willen vergeven.
-Dan zoo vele die myne wonderlyke daeden zyn belangende, die ik in de
-24 jaeren bedreven heb, zulks zal men al-te-samen by my opgeschreven
-vinden, en laet myn grouwelyk eynde U-L. al-te-samen eenen eeuwigen
-spiegel wezen, op dat Gy-L. mogt God voor oogen hebben, hem bidden, dat
-hy U-L. voor des duyvels listen en bedrog wilt bewaeren, en in geene
-verzoekinge wilt brengen, maer dat Gy-L. hem mogt aenhangen, en laeten
-van hem af-te-vallen, gelyk ik godeloozen en verdoemden mensch gedaen
-heb, die den Doop, de Sacramenten Christi, ook God zelve, het geheel
-Hemelsch Heyr, en alle menschen afgezworen heb, want hy begeird niet
-de dood des zondaers, nog dat’er een verloren worde. En laet U-L.
-ook van geen kwaed gezelschap verleyden, gelyk my gebeurd is, maer ik
-wierd al ziende blind, eylaes!… Doet niet als ik, maer gaet neirstig
-ter Kerke, stryd altyd tegen den duyvel, zyt met een vast geloof
-aen Jesus-Christus en leyd eenen Godzaligen wandel. Eyndelyk en tot
-besluyt, zoo is dit myn vriendelyk bidden, dat Gy-L. toch wilt te bedde
-gaen, en liggen slaepen nog U-L. wilt beroeren, nog ontstellen, al is
-’t zaeke dat Gy-L. dezen nagt eenig gerugt, of eenige rammeling in ’t
-huys komt te hooren, zoo wilt U-L. daer in niet verschrikken, want
-U-L. zal geen leed geschieden, nog en staet ook niet op, maer blyft
-al-te-samen stil liggen, en zoo verre als gy myn lichaem dood vind, zoo
-zult gy ’t zelve ter aerde besteden, _want ik sterve als eenen boozen
-toch Christenen_. Eenen goeden Christen, mids ik een hertelyk berouw
-hebbe, en in myn herte stadig om genade ben biddende, op dat immers
-myne ziele mogte bewaert worden. Een boos Christen, om dat ik wete dat
-den duyvel myn lyf hebben wilt ’t welk ik hem geirne overzette, zoo
-verre als hy slegts myne ziele met vrede wilt laeten. Hier op bidde ik
-U-L. wederom, dat gy toch wilt te bedde gaen en ik wensche U-L. hier
-mede eenen goeden nagt; maer my eenen boozen en schrikkelyken.
-
-Deze verklaeringe dede D. Faustus alzoo met eer en kloeken moed, op dat
-hy U-L. niet verzaegd nog kleynmoedig maeken zoude: Maer de studenten
-verwonderden hun op ’t hoogste dat hy zoo verbolgen had geweest en
-alleen door schelmerye en van wegens de tooverye, in al zulke perykel
-van lyf en ziele hem overgegeven had, ’t welk U-L. ook van herte leed
-was, mids zy hem al-te-samen lief hadden en zeyden: Och! lieven heer
-Faustus, in wat nood hebt gy uw zelven gebragt, dat gy zoo lang stil
-gezwegen, en ons zulks niet geopenbaert hebt, want wy zouden u door
-geleerde theologanten uyt het net des duyvels verlost hebben, maer ’t
-is nu al te laet, tot groot agterdeel van lyf en ziele? D. Faustus
-antwoorde, dat hy zulks niet had durven doen, al was hy dikwils van
-meyninge zulks te verklaeren, en zyne zaeken aen Godzalige luyden te
-kennen te geven, om raed en hulpe van hun te verkrygen, gelyk my ook
-myn eygen gebuer daerom heeft aengesproken en gebeden, dat ik toch
-zyne Leering zoude willen volgen en van alle tooverye afstaen, en my
-bekeeren zoude. En alzoo ik van meyninge was zulks te doen, kwam den
-duyvel, en wilde my voort, gelyk hy dezen nagt doen zal, en zeyde:
-dat zoo verre als ik my kwame tot Godt te keeren, zoo zoude hy met my
-een eynde maeken. Deze dingen aldus van D. Faustus verstaen hebbende,
-zoo antwoordden zy hem daer op: mids nu anders geenen raed voor handen
-is, zoo zoude hy den lieven God aenroepen, en den zelven door zynen
-lieven Zoon _Jesus-Christus_ om vergiffenisse zyner zonden bidden, en
-zeggen: och God! zyt my armen zondaer genadig en gaet niet met my in
-’t oordeel, want ik kan voor u niet bestaen, al is ’t zaeke dat ik
-den duyvel myn lyf moet laeten, zoo wilt toch myne ziele bewaeren. Hy
-belofde dat hy zulks doen zoude, en dat hy niet laeten zoude te bidden,
-maer het wilde niet uyt, gelyk Caïn geschiede, die ook zeyde: dat zyne
-zonden grooter waeren dan dat zy hem mogten vergeven worden, daerom dat
-hy ook dagte, dat hy ’t met zyne verschryvinge te grof gemaekt had. Als
-nu deze studenten en goede heeren Faustus gezegend hadden, wierden zy
-doen weenende, en omhelsden malkanderen, maer D. Faustus bleef in de
-kamer. En als nu de studenten te bed gegaen waeren, zoo was’er niemand
-die tot het slaepen konde komen, mids zy den uytgang dezer zaeken
-hooren wilde.
-
-En het gebeurde in den nagt tusschen den 23 en 24 October 1538,
-tusschen 12 en 1 ure, dat men rondom den huyze eenen grooten
-ongewoonelyken wind hoorde, al of het onderste boven zoude gekeert
-hebben, waer in de studenten hun zeer verschrikten en sprongen uyt
-het bedde, malkanderen troostende, maer zy wilden buyten de kamer
-niet gaen, dan den weird die uyt zyn huys in een ander liep. De kamer
-van de studenten was nevens D. Faustus kamer, zy hoorden in de gene
-van D. Faustus een grouwelyk schreeuwen, kermen en lamenteeren en dat
-niet anders, dan of het geheel huys vol slangen, en andere fenynige
-gedierten geweest hadde; met dies, zoo ging de kamer-deure van D.
-Faustus open, waer over hy begint om hulpe te roepen, doch met eene
-verdwelmde stemme, en daer naer hoorde men hem niet meer. Als ’t nu dag
-geworden was, en de studenten den geheelen nagt niet geslaepen hadden,
-zoo zyn zy in de kamer gegaen in de welke D. Faustus was, dan zagen zy
-geenen Faustus meer, maer wel dat de kamer met bloed besprengd was, zyn
-herssenen kleefden aen den muer, _mids den duyvel Faustus van den eenen
-muer tegen den anderen geslagen had_.
-
-Men vond ook in de kamer zyne oogen en zyne tanden uyt den mond
-geslagen, ’t welk voorwaer een grouwelyk spectakel was, om te
-aenschouwen. De studenten deze dingen aldus aenziende, begonsten hem
-zeer te beweenen, zoo datze ook anders niet deden als zugten.
-
-Zy zogten al-om nae zyn lichaem, het welk zy ten langen laesten vonden
-buyten den huyze op den mest-hoop liggen het welk zeer mismaekt en
-grouwelyk om aenzien was, mids hem het hoofd, en alle zyne lidmaeten
-gemorzeld waeren.
-
-
-_Van het begraven van D. Faustus romp._
-
-Deze voorzeyde studenten en Magistros, die by D. Faustus in zyn eynde
-geweest zyn, hebben zoo veel verworven, dat men zyn romp in ’t zelve
-dorp heeft begraven en zyn daer naer wederom in de stad van Wurtenberg
-getrokken en ten huyze van D. Faustus gegaen, alwaer zy zynen dienaer
-Wagenaer vonden, die hem over de dood zyns meester zeer bedroefde en
-lang mistroostig gehouden heeft. Zy vonden ook aldaer de stuks dezer
-Historie van D. Faustus zelver opgeteekent, en met zyn eygen handen
-geschreven, uytgenomen de Historie van zyn eynde, de welke van de
-studenten en van de voorzeyde Magistros hier bygevoegd is, en van zynen
-dienaer was opgeteekend, zoo dat’er ook een nieuw Boek van hem uytgaet.
-Desgelyks is ook den zelven dag de getooverde Helena met haeren zoon
-niet meer te voorschyn geweest, maer is t’eenemael verdwenen. En het
-was daer naer voords altyd in zyn huys zoo ongerust, dat’er geene
-menschen meer kosten blyven woonen. D. Faustus verscheen ook zynen
-dienaer lyfagtig by nagt, die hem veel secrete dingen openbaerde: Men
-heeft hem ook by nagt ter vensteren uyt zien liggen. Aldus eyndigd
-alhier de gansche Historie van de tooverye van D. Faustus, waer uyt elk
-Christen mensch leeren mag, inzonderheyd, die van een stout hooveirdig
-gemoed is, Godt den Heer te vreezen, alle tooverye, bezweiringe en alle
-andere duyvelsche werken te vlieden, want Godt dit wel en scherpelyk
-verboden heeft, zoo dat men den duyvel niet heeft te gast te bidden,
-nog hem eenig gehoor te geven, gelyk als Faustus gedaen had. Wy zien
-wat een schrikkelyk eynde en voorbeeld ons door hem is voorgesteld,
-’t welk hy door zyn eygen verschryvinge over zynen hals getrokken
-heeft, daerom zal men altyd hoeven Godt voor oogen te hebben, dagelyks
-aenbidden en te voet vallen, ook hem alleen lief hebben, en uyt
-ganscher hert en ziele dienen, danken, loven en aenroepen, alsmede
-uwen Engel Bewaerder welken u bewaert en zal bewaeren tot het eynde
-uws leven, te weten: als gy leeft volgens de Wet en de Geboden Gods,
-maer die Godt verlaet, verlaet hy ook; daerom die den duyvel en zynen
-ganschen aenhang zal verzaeken en afzweiren, zal door Christus inder
-eeuwigheyd mogen zalig worden, door zyn bitter Lyden en Sterven, zulks
-wensche ik een ider christen mensch uyt den grond myns hert.
-
-EYNDE.
-
- _Die Godt dient en bemind,_
- _Zal hier naer zalig wezen;_
- _Maer wie den duyvel dient,_
- _Hoeft voor de hell’ te vreezen._
-
-[Illustration]
-
-
-
-
-
-End of Project Gutenberg's Historie van Doctor Jan Faustus, by Anonymous
-
-*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HISTORIE VAN DOCTOR JAN FAUSTUS ***
-
-***** This file should be named 53596-0.txt or 53596-0.zip *****
-This and all associated files of various formats will be found in:
- http://www.gutenberg.org/5/3/5/9/53596/
-
-Produced by André Engels, Scans: Universiteitsbibliotheek
-Amsterdam/Early Dutch Books Online and the Online
-Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net (Early
-Dutch Books Online)
-
-
-Updated editions will replace the previous one--the old editions will
-be renamed.
-
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
-States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for the eBooks, unless you receive
-specific permission. If you do not charge anything for copies of this
-eBook, complying with the rules is very easy. You may use this eBook
-for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports,
-performances and research. They may be modified and printed and given
-away--you may do practically ANYTHING in the United States with eBooks
-not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the
-trademark license, especially commercial redistribution.
-
-START: FULL LICENSE
-
-THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
-
-To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase "Project
-Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
-Gutenberg-tm electronic works
-
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
-person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
-1.E.8.
-
-1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
-Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
-you share it without charge with others.
-
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country outside the United States.
-
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
-on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
-phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
- most other parts of the world at no cost and with almost no
- restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
- under the terms of the Project Gutenberg License included with this
- eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
- United States, you'll have to check the laws of the country where you
- are located before using this ebook.
-
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
-Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
-
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg-tm License.
-
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
-other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg-tm web site
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
-Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
-
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
-provided that
-
-* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation."
-
-* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
- works.
-
-* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
-
-* You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg-tm works.
-
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and The
-Project Gutenberg Trademark LLC, the owner of the Project Gutenberg-tm
-trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below.
-
-1.F.
-
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
-of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
-Defect you cause.
-
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
-
-Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
-goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
-www.gutenberg.org Section 3. Information about the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state's laws.
-
-The Foundation's principal office is in Fairbanks, Alaska, with the
-mailing address: PO Box 750175, Fairbanks, AK 99775, but its
-volunteers and employees are scattered throughout numerous
-locations. Its business office is located at 809 North 1500 West, Salt
-Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up to
-date contact information can be found at the Foundation's web site and
-official page at www.gutenberg.org/contact
-
-For additional contact information:
-
- Dr. Gregory B. Newby
- Chief Executive and Director
- gbnewby@pglaf.org
-
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
-spread public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
-state visit www.gutenberg.org/donate
-
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-
-Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-
-Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works.
-
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-
-Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-
-Most people start at our Web site which has the main PG search
-facility: www.gutenberg.org
-
-This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
-
diff --git a/old/53596-0.zip b/old/53596-0.zip
deleted file mode 100644
index 68db97c..0000000
--- a/old/53596-0.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/53596-h.zip b/old/53596-h.zip
deleted file mode 100644
index 64ce229..0000000
--- a/old/53596-h.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/53596-h/53596-h.htm b/old/53596-h/53596-h.htm
deleted file mode 100644
index 8920024..0000000
--- a/old/53596-h/53596-h.htm
+++ /dev/null
@@ -1,6255 +0,0 @@
-<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD XHTML 1.0 Strict//EN"
- "http://www.w3.org/TR/xhtml1/DTD/xhtml1-strict.dtd">
-<html xmlns="http://www.w3.org/1999/xhtml" xml:lang="nl" lang="nl">
- <head>
- <meta http-equiv="Content-Type" content="text/html;charset=utf-8" />
- <meta http-equiv="Content-Style-Type" content="text/css" />
- <title>
- The Project Gutenberg eBook of De historie van Doctor Faustus, by Anonymous.
- </title>
-
- <link rel="coverpage" href="images/cover.jpg" />
-
-<style type="text/css">
-
-a {
- text-decoration: none;
-}
-
-body {
- margin-left: 10%;
- margin-right: 10%;
-}
-
-h1,h2 {
- text-align: center;
- clear: both;
-}
-
-h3 {
- text-align: center;
- clear: both;
- font-size: 1.2em;
- font-weight: normal;
-}
-
-hr {
- width: 65%;
- margin-left: 17.5%;
- margin-right: 17.5%;
- margin-top: 2em;
- margin-bottom: 2em;
- clear: both;
-}
-
-p {
- margin-top: 0.5em;
- text-align: justify;
- margin-bottom: 0.5em;
- text-indent: 1em;
-}
-
-ul {
- list-style-type: none;
-}
-
-li {
- margin-top: .5em;
- padding-left: 2em;
- text-indent: -2em;
-}
-
-.antiqua {
- font-style: normal;
-}
-
-.border {
- width: 370px;
- height: 650px;
- background-image: url("images/border.jpg");
- margin: auto;
-}
-
-.border-content {
- padding-top: 6em;
- text-align: center;
- text-indent: 0em;
- font-size: 200%;
-}
-
-.caption {
- text-align: center;
- margin-bottom: 1em;
- font-size: 90%;
- text-indent: 0em;
-}
-
-.center {
- text-align: center;
- text-indent: 0em;
-}
-
-.figcenter {
- margin: auto;
- text-align: center;
-}
-
-.hanging {
- padding-left: 2em;
- text-indent: -2em;
-}
-
-.larger {
- font-size: 150%;
-}
-
-.pagenum {
- position: absolute;
- right: 4%;
- font-size: smaller;
- text-align: right;
- font-style: normal;
-}
-
-.poetry-container {
- text-align: center;
- margin: 1em;
-}
-
-.poetry {
- display: inline-block;
- text-align: left;
-}
-
-.poetry .verse {
- text-indent: -3em;
- padding-left: 3em;
-}
-
-.poetry .indent1 {
- text-indent: -2em;
-}
-
-.right {
- text-align: right;
-}
-
-.smaller {
- font-size: 80%;
-}
-
-.smcap {
- font-variant: small-caps;
- font-style: normal;
-}
-
-.smcapuc {
- font-variant: small-caps;
- font-style: normal;
- text-transform: lowercase;
-}
-
-.titlepage {
- text-align: center;
- margin-top: 3em;
- text-indent: 0em;
-}
-
-
-@media handheld {
-
-img {
- max-width: 100%;
- width: auto;
- height: auto;
-}
-
-.poetry {
- display: block;
- margin-left: 1.5em;
-}
-}
- </style>
- </head>
-<body>
-
-
-<pre>
-
-The Project Gutenberg EBook of Historie van Doctor Jan Faustus, by Anonymous
-
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
-other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of
-the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
-www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you'll have
-to check the laws of the country where you are located before using this ebook.
-
-
-
-Title: Historie van Doctor Jan Faustus
- Grooten tooveraer en zwarten konstenaer
-
-Author: Anonymous
-
-Release Date: November 25, 2016 [EBook #53596]
-
-Language: Dutch
-
-Character set encoding: UTF-8
-
-*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HISTORIE VAN DOCTOR JAN FAUSTUS ***
-
-
-
-
-Produced by André Engels, Scans: Universiteitsbibliotheek
-Amsterdam/Early Dutch Books Online and the Online
-Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net (Early
-Dutch Books Online)
-
-
-
-
-
-
-</pre>
-
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_1" id="Page_1">[1]</a></span></p>
-
-<div class="border">
-
-<p class="border-content">DE HISTORIE<br />
-<br />
-VAN<br />
-<br />
-DOCTOR<br />
-<br />
-FAUSTUS.</p>
-
-</div>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_2" id="Page_2">[2]</a></span></p>
-
-<div class="figcenter" style="width: 375px;">
-<img src="images/frontispiece.jpg" width="375" height="650" alt="" />
-<p class="caption">DOCTOR FAUSTE</p>
-</div>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_3" id="Page_3">[3]</a></span></p>
-
-<p class="titlepage larger">HISTORIE<br />
-VAN DOCTOR<br />
-JAN FAUSTUS,<br />
-GROOTEN TOOVERAER<br />
-EN<br />
-ZWARTEN KONSTENAER:</p>
-
-<p class="titlepage">Inhoudende zyne duyvelsche Beschryvinge,
-als mede zyn onchristelyk Leven,
-wonderlyke Avontueren, en van zyn
-schrikkelyk ende grouwelyk eynde en
-afscheyd.</p>
-
-<p class="titlepage">Meestendeel uyt zyne eygene naegelaetene
-Schriften by-een vergaederd, etc.</p>
-
-<div class="figcenter titlepage" style="width: 200px;">
-<img src="images/footer-cover.jpg" width="200" height="150" alt="" />
-</div>
-
-<p class="titlepage smaller">T’AMSTERDAM,<br />
-By <i>Hismanius vande Rumpel</i>, ontrent het<br />
-oud steenhuis in de Lyn-straat.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_4" id="Page_4">[4]</a></span></p>
-
-<hr />
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_5" id="Page_5">[5]</a></span></p>
-
-<div class="figcenter" style="width: 400px;">
-<img src="images/header.jpg" width="400" height="135" alt="" />
-</div>
-
-<h1>DE HISTORIE<br />
-<span class="smaller">VAN</span><br />
-DOCTOR FAUSTUS.<br />
-<span class="smaller">GROOTEN TOOVERAER.</span></h1>
-
-<h3><i>Van zyne Geborte en Studie.</i></h3>
-
-<p>Doctor <i>Jan Faustus</i> heeft eenen boeren
-Zoon geweest, die tot Rhod by Jena
-woonagtig was, van God-zalige Ouders, onder
-de Heerlykheyd van Weymeren geboren
-in ’t jaer 1491. Hy heeft ook in de Stad
-van Wittenberg vele bloed-vrienden gehad
-die al t’samen Godzalige luyden waeren,
-en heeft ook onder andere tot Wittenberg
-eenen Neve gehad, den welken een eerlyk
-en wel-hebbende Man was, die dezen
-voorzeyden <i>Faustus</i> opgevoed en voor zynen
-Zoon aengenomen had, mids dat hy
-zelve geen kinderen hadde, waerom dat hy
-hem liet ter Schole gaen, en in de Theologie
-studeren. Maer hy is van dit God-zalig
-voornemen afgeweken, en heeft het Heylig<span class="pagenum"><a name="Page_6" id="Page_6">[6]</a></span>
-Woord Gods misbruykt. Waerom dat
-wy alzulke ouders en goede vrienden die
-zeer geirn het best met hem gedaen en alle
-deugd daer aen gezien hadden, gelyk alle
-vroome Ouders plegen te doen, geenzins
-beschuldigen wil, nog in deze Historie
-betrekken, gelyk ook de Ouders, den
-grouwel van hun kind noyt gezien nog beleeft
-hebben. Wel is ’t waer dat de Ouders
-voor hunne dood geweten hebben, dat
-hunnen Neef dezen Faustus voor een Kind
-opgenomen hadde, waer in zy hun zeer
-hebben verblyd, die ziende zyne groote
-memorie en geest, groote zorge voor hem
-heeft gedraegen, gelyk als Job. in ’t 1 cap.
-voor zyne kinderen zorge gedraegen heeft,
-op dat zy tegen den Heer niet zouden zondigen.
-Het gebeurt ook menigmael, dat
-vrome Godzalige Ouders, godelooze kinderen
-krygen, gelyk men aen Caïn, Gen.
-4, aen Ruben, Gen. 49, en aen Absalon
-gezien heeft. Het welke ik hier alzoo verhaelen
-moet om dat’er zommige zyn geweest
-die deze Ouders hier in willen beschuldigen
-(die ik nogtans alhier teenemael
-begeire verontschuldigt te hebben)
-zeggende dat Faustus van zyn Ouders alzulke
-fenyn zoude gezogen, en datze hem
-in alles moedwillens zouden opgebragt,
-en niet zouden tot het studeren gehouden
-hebben, het welk hun tot groote oneere
-strekken zoude.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_7" id="Page_7">[7]</a></span></p>
-
-<p>Ook, dat de vrienden zynen grooten
-geest merkende, hem tot de Studie der
-Theologie geraeden hebben; waer toe hy
-geenen lust gehad heeft: dat’er ook altyd
-eenen roep en een gemeyn zeggen onder
-het volk is geweest, dat dezen Faustus met
-Tooverye omging, waerom dat zyne voorzeyde
-vrienden hem dikwils wel straffelyk
-vermaend en van deze godeloosheyd afgeraeden
-hebben, en gelyk dezen Faustus
-zeer wys en tot de studien geneygd was,
-zoo is hy door het onderzoeken der Rectoren
-zoo verre gekomen, dat men hem
-ook voor het geheele Magistraet heeft ondervraegd,
-met nog 16 andere Magisters,
-de welke hy al te-samen met vraegen en
-antwoorden is te boven gegaen, zoo dat
-hy zynen tyd zeer wel besteed hebbende,
-korts daer naer eenen Doctor in de Theologie
-geworden is. Daer toe heeft hy eenen
-onzinnigen hooveirdigen moed, en eenen
-dullen kop gehad gelyk men hem altyd
-den speculateur genoemd heeft. Hy is ten
-laesten onder kwaed gezelschap geraekt,
-en heeft de H. Schrifture achter de deure
-en onder de bank gesmeten, en een godeloos
-leven beginnen te leyden zoo men
-uyt deze naervolgende Historie genoegzaem
-verstaen zal. Maer het is een gemeyn
-spreekwoord: <i>wat tot den duyvel
-lopen wilt, kan men niet ophouden nog
-daer van afweiren</i>. Terwyl deze zaeken<span class="pagenum"><a name="Page_8" id="Page_8">[8]</a></span>
-hun alzoo toedroegen, zoo vond ook D.
-Faustus zyns gelyks, die met galdeensche,
-met persische, met arabische en met grieksche
-woorden figureren, characteren, bezweiringen
-en met tooveryen omgingen.
-Welke voorzeyde dingen niet anders zyn
-als lautere <i>dardiano artes</i>, <i>Nigromantie
-carwina</i>, <i>Vonesicium</i>, <i>inconiatio</i>, gelyk
-als alzulke Boeken, woorden en naemen
-niet anders mogen genoemt worden. Deze
-dingen behaegden D. Faustus zeer wel,
-gelyk hy ook nagt en dag daer in speculeerde
-en studeerde: hy begeirde ook geen
-Theologus meer genoemd te worden, maer
-weirelds mensch, en noemde hem zelve
-een Doctor in de Medecynen, waer door
-hy een astrologus, een Mathematicus en
-tot een dekmantel een medicus geworden
-is, gelyk hy voor eerst veele luyden door
-de medecynen geholpen heeft. Hy was ook
-wel ter spraeke, en in de H. Schrifture
-zeer wel ervaeren, zoo dat hem den wil
-des Heere niet onbekent was daer zy
-spreekt: “Wie den wil des Heere weet,
-en niet doet, zal met vele slaegen geslaegen
-worden. Item, niemand kan twee
-Heeren dienen. Item, gy zult God niet
-tenteren.” Maer hy heeft op alle deze
-dingen niet gedagt, en heeft zyne ziele alzoo
-eenen tyd lang in de weegschael gezet
-zoo dat hy niet te verontschuldigen is, al
-of hy het door onnoozelheyd gedaen had.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_9" id="Page_9">[9]</a></span></p>
-
-<h3><i>Doctor Faustus in de Medecynen, en hoe
-hy den Duyvel bezweirt.</i></h3>
-
-<p>Gelyk als wy hier vooren verhaeld hebben
-zoo had dezen D. Faustus al lief
-het geen hy geenzins behoorde lief te hebben
-naer het welk hy tragtte dag en nacht.
-Hy nam arents-vleugelen aen om alzoo
-alle hoeken des hemels en der aerden te
-onderzoeken, want zyn groote ligtveirdigheyd
-dreef hem zoo verre, dat hy alderleye
-tooversche vocabulen, figueren,
-characteren, conjuratien begonst te verhandelen,
-om daer door den duyvel tot hem
-te voorderen, en alderleye tooverye daer
-mede te proeven en in ’t werk te stellen.</p>
-
-<p>Het gebeurde, dat hy eens is gekomen
-in een groot digt wout, ontrent Wittenberg
-gelegen, ’t welke men het Spesser-wout
-noemt, gelyk D. Faustus zelve daer naer
-bekend heeft; in welk wout hy eens tegen
-den avond maekte een vier weg-schey,
-kruysweg rondom, waer in hy met zynen
-staf zommige cirkels maekte, en boven de
-zelve nog twee andere, zoo dat de twee
-opperste in den grooten cirkel kwamen,
-en bezwoer alzoo den duyvel ’s avonds tusschen
-9 en 10 uren. Dit doende heeft zonder
-twyffel den duyvel wel in zyn vuyst gelachen,
-en gedagt, sa, sa, ik moet u den
-moed koelen, en u aen de simme-bank
-zetten op dat my niet alleen dat lichaem,<span class="pagenum"><a name="Page_10" id="Page_10">[10]</a></span>
-maer ook die ziele mag ten deel vallen.
-En gy zult den regten man zyn, die ik myn
-bode zal mogen zenden als ik zelve niet
-komen kan; gelyk zulks ook geschiedde:
-want den duyvel leyde hem wonderlyk op
-’t ys, en bragt hem regt in ’t net. Want als
-D. Faustus den duyvel bezwoer zoo geliet
-het den duyvel, als of hy niet geirn met
-D. Faustus had willen te doen hebben, gelyk
-den voorzeyden duyvel in dit wout al
-zulk gerugt maekte, als of hy had willen
-’t wout van onder te boven keeren, doende
-de boomen tot op de aerde buygen.
-Daer naer scheen ’t al of het wout vol duyvels
-geweest hadde, die in en rondom deze
-cirkels hun vertoonden, maekende al zulk
-gerugt, al of het niet anders had geweest
-als loopende wagens, afschietende bussen,
-alderleye vuer en vlammen; in welk wout
-ook alderleye snaerspel, dansen en springen,
-ook alderleye schermutsinge van
-spiessen en zweirde gehoort wierd, het
-welk zoo lang bleef dueren dat D. Faustus
-meynde uyt den cirkel te loopen. Dan hy
-wierd wederom van een ander gevoelen
-dagt op een ander godeloosheyd blyvende
-by zyn voorgaende gedagt, Godt geve
-wat’er zouden mogen volgen, en begonst
-op een nieuw den duyvel te bezweiren, die
-hem het volgende voor hield: Het scheen
-dat boven den cirkel een vogel-gryp, of
-tienen draek zweefde en fladderde. En als<span class="pagenum"><a name="Page_11" id="Page_11">[11]</a></span>
-D. Faustus zyne bezweirnis gebruykte,
-kermde dat dier zeer jammerlyk. Straks
-daer naer viel’er een vierige sterre, die in
-een vierige kol veranderde, waer door ook
-den voorzeyden D. Faustus zeer verschrikte,
-doch zoo bleef hy altyd by zyn voornemen,
-en het dogte hem een groote zaeke
-te wezen, dat hy hem den duyvel onderdaenig
-maeken konde, gelyk D. Faustus
-in een zeker gezelschap hem heeft laeten
-verleyden, en hem daer af beroemd
-heeft, dat hem het hoogste hoofd van de
-gansche weireld onderdaenig en gehoorzaem
-was. Waer op hem ook van de studenten
-wierd geantwoord: Dat zy geen
-hooger hoofd op deze weireld kende, als
-den Paus, Keyzer of Koning. Waer op D.
-Faustus antwoorde: Het hoofd dat my onderdaenig
-is, dat is nog hooger. Gelyk hy
-zulks betuygde met den epistel Pauli tot
-de Eph. 6. Den Vorst op dezer weireld
-en onder den Hemel enz. Aldus bezwoer
-hy deze Sterre eens, twee en drymael uyt
-welke een vuerstroom ging, een mans lengde
-hoog, en viel wederom omleeg, waer
-op zes keirssen gezien wierden, waer van
-d’een opwaerds, en d’ander zoo lang nederwaerds
-trok, tot dat’er ten langen lesten
-de gedaente van eenen man uyt geformeerd
-wierd, welken rondom den cirkel
-liep, een half ure lang duerende. Terstond
-daer naer veranderde hem dezen duyvel en<span class="pagenum"><a name="Page_12" id="Page_12">[12]</a></span>
-geest in de gedaente van eenen grouwen
-monik die met Faustus begonst te spreken
-en te vraegen wat zyne begeirte was: waer
-op hy antwoordde, dat hy morgen nagt ten
-12 uren by hem t’zynen huyze zoude willen
-verschynen, het welk hem den duyvel
-eenen langen tyd weygerde. Maer D. Faustus
-bezwoer hem wederom by zynen Heer,
-op dat hy zyn begeiren zoude willen nakomen,
-en in het werk treden het welke
-hem den geest ten lesten belofde te doen.</p>
-
-<h3><i>Hier volgd de disputatie die Doctor Faustus
-met den duyvel gehad heeft.</i></h3>
-
-<p>Als D. Faustus des morgens t’huys gekomen
-was, zoo riep hy den geest in
-zyne kamer, gelyk hy ook aldaer verscheen
-om te aenhooren de begeirte des
-voorzeyden Doctor.</p>
-
-<p>Nu is ’t boven maeten zeer te verwonderen
-dat eenen geest wanneer Godt zyne
-hand van den mensch aftrekt, voor die
-menschen al zulke spookerye kan maeken.
-Maer het is gelyk men plagt te zeggen
-dat al zulke gezellen doch eens den
-duyvel zien moeten, het zy hier, of hier
-namaels.</p>
-
-<p>D. Faustus begint wederom zyn guychelspel,
-bezweird den duyvel op nieuws,
-en stelde hem eenige artikelen voor oogen.</p>
-
-<p>In den eersten, dat hy hem zoude onderdaenig
-en gehoorzaem zyn in al het geen
-hy hem zoude mogen vraegen, bidden en<span class="pagenum"><a name="Page_13" id="Page_13">[13]</a></span>
-belasten, zoo lang als hy Faustus op deze
-aerde zoude leven.</p>
-
-<p>Item, dat hy hem alles zoude zeggen
-waer na hy hem kwam vraegen zonder
-ied te verzwygen.</p>
-
-<p>Item, dat hy hem op alle zyne vraegen
-niet onwaeragtigs zoude willen antwoorden.</p>
-
-<p>Het welk hem den voorzeyden geest afsloeg
-en weygerde, hem excuseerende, dat
-hy geen volkomen magt had, voor en al
-eer hy van zynen heer, daer hy onder stond
-consent had. En sprak: Lieven Faustus
-uwe begeirten te volbrengen, en staet niet
-in myne magt, maer in de magt van den
-helschen god. Waer op D. Faustus hem
-antwoorde: Hoe zal ik dat verstaen? Zyt
-gy hier toe niet magtig genoeg? Waer op
-den geest antwoorde: neen. Zoo dat Faustus
-wederom zeyde: Vriend zegt my doch
-die oorzaeke? Gy zult weten Fauste, zeyde
-den geest, dat onder ons alzoo wel een
-reglement en heerschappye is, als op der
-aerde. Want wy hebben onze regeerders
-en dienaers, waer van ik eenen ben, en
-wy noemen ons ryk een legioen. Want of
-schoon den verstooten Lucifer hem zelve
-door hooveirdye tot eenen val gebragt
-heeft, zoo heeft hy nogtans een legioen
-van veel duyvelen opgeregt, den welken
-wy den Orientalistschen Prins noemen,
-om dat hy zyne heerschappye in ’t oosten<span class="pagenum"><a name="Page_14" id="Page_14">[14]</a></span>
-heeft. Alzoo is’er ook een heerschappye
-in ’t zuyden, noorden en westen. En midsdien
-dat Lucifer den gevallen Engel zyn
-heerschappye en zyn ryk ook onder den
-Hemel heeft: zoo moeten wy ons veranderen,
-tot menschen begeven, en die onderdanig
-wezen. Wanneer zulks niet waere,
-zoo waer het de menschen onmogelyk door
-eenige magt of konste den duyvel Lucifer
-hem onderdaenig te maeken, die eenen zekeren
-zenden moet, gelyk als ik gezonden
-ben. ’t Is wel waer, dat wy den mensch de
-regte plaets van onze wooninge nog niet
-hebben geopenbaerd, gelyk wy ook nog
-niet hebben gedaen onze heerschappye en
-regeringe, dat allen afstervenden verdoemden
-mensch, die dan gewaer word, als hy
-daer henen vaerd. D. Faustus verschrikte
-hem daer in, ik begeire daerom niet verdoemt
-te wezen om uwent wil? den geest
-antwoorde wederom: wilde niet zoo is’er
-nogtans geen bidden voor of gy moet doch
-mede, want uw boos vertwyffeld hert heeft
-het verdient. Waer op Faustus antwoorde:
-Gy mogt S. Velien hebben, fleus maekt u
-van hier. Als nu den geest weg wyken wilde
-zoo wierd D. Faustus van een ander
-twyffelagtige meyninge, en hy bezwoer
-hem, dat hy op den Vesper-tyd aldaer zoude
-verschynen, om te aenhooren ’t geen hy
-hem voords zoude voordraegen, ’t welk
-hem den geest bewilligde, en daer mede<span class="pagenum"><a name="Page_15" id="Page_15">[15]</a></span>
-kwam hy te verdwynen. Hier mag men het
-godeloos hert van D. Faustus zien, niet
-tegenstaende, dat hem den duyvel den armen
-Judas-zang gelyk men plagt te zeggen
-en nogtans by zyne godelooze opinie gebleven
-is.</p>
-
-<h3><i>De tweede disputatie van Doctor Faustus
-met den geest Mephostophiles genaemd.</i></h3>
-
-<p>Tegen den avond verscheen wederom
-den vliegenden geest, namendlyk tusschen
-3 en 4 uren, die hem aenbood in alles
-gehoorzaem en onderdanig te wezen,
-vermids hem van zynen voorheer de magt
-gegeven was. En zeyde tot D. Faustus ik
-brenge antwoorde, en gy moet my wederom
-antwoorde geven. Maer ik moet eerst
-hooren, wat dat uwe begeirten zyn, om
-dat gy my bevolen had alhier te verschynen.
-D. Faustus gaf hem een antwoorde,
-maer twyffelagtig en zynder zielen schaedelyk:
-want hy tragte anders niet te verwerven
-dan dat hy geen mensch meer wezen
-zoude, maer eenen openbaeren duyvel,
-of immers een lit daer van, en hy
-begeirde van den geest het gene dat hier
-naer volgt:</p>
-
-<p>Ten eersten, dat hy mogte een geschikte
-gedaente van eenen geest aennemen, en
-bekomen. Ten tweeden, dat den geest alles
-doen zoude, dat hy van hem zoude
-begeiren en verzoeken. Ten derden, dat
-hy hem toegedaen, onderdanig en gehoorzaem<span class="pagenum"><a name="Page_16" id="Page_16">[16]</a></span>
-zyn zoude, als eenen getrouwen dienaer
-toestaet. Ten vierden, dat hy hem altyd
-zoo dikwils als hy begeirde hem tot
-zyn huys te beroepen, hem aldaer zouden
-laeten vinden, en in al zulke gedaente zoude
-verschynen, als ’t hem zoude believen.
-Ten vyfden, dat hy in zyn huys zoude willen
-onzigtbaer regeren, en van niemand
-anders als van hem alleen zoude laeten
-zien ten waere hy zulks expresselyk kwam
-te begeiren.</p>
-
-<p>Op alle deze voorzeyde puncten, antwoorde
-den geest Fausto, dat hy hem in
-alles zoude believen en onderdanig wezen,
-zoo verre dat hy hem daer tegen ook eenige
-artikelen wilde toestaen en zoo als hy zulks
-dede, zoo en zoud’er voords geene zwaerigheyd
-vallen. Van welke voorschreven
-artikelen alhier de principaelste volgen.</p>
-
-<p>Ten eersten, dat Faustus hem zal zweiren,
-beloven en schryven dat hy deze
-voorschrevene geesten eygen zyn zal.</p>
-
-<p>Ten tweeden, dat hy zulks tot meerder
-verzekeringe met zyn eygen bloed zoude
-moeten betuygen, en hem daer mede
-alzoo tegen hem verschryven.</p>
-
-<p>Ten derden, dat hy alle Christen geloovige
-menschen zoude moeten vyand wezen.</p>
-
-<p>Ten vierden, dat hy het Christelyk
-geloof zoude moeten verdelgen.</p>
-
-<p>Ten vyfden, dat hy hem niet zoude
-mogen laeten verleyden, of hem imand<span class="pagenum"><a name="Page_17" id="Page_17">[17]</a></span>
-wilde bekeeren. Voor alle welke beloften,
-den geest hem (Fausto) zekere geduerende
-jaeren zoude tot dienste wezen.
-En wanneer deze jaeren zouden om wezen,
-dat den voorschreven geest hem
-alsdan zoude mogen haelen.</p>
-
-<p>En zoo verre hy deze voorzeyde puncten
-wilde onderhouden, zoo zoude hy alles
-krygen wat zyn herte zal mogen lusten:
-ook zoude hy straks gewaer worden, dat
-hy een geest gedaente en forme krygen
-zoude, D. Faustus was in zyn hoogmoed
-en stout wezen zoo verbolgen, dat hy op
-zynder ziele zaligheyd niet dagte: niet tegenstaende
-hy hem daer op bezag, maer
-hy sloeg den kwaeden geest die belofte toe,
-en verschreef hem dat hy alles onderhouden
-zoude. Hy meynde met meer andere
-kinderen dezer weireld: den duyvel en is
-zoo zwart niet als men hem afschildert, nog
-de helle niet zoo heet als men daer van zegt.</p>
-
-<h3><i>De derde samenspraeke van D. Faustus
-met den geest, aengaende zyne belofte.</i></h3>
-
-<p>Naer dat D. Faustus de belofte gedaen
-had, zoo heeft hy ’s anderdags vroeg
-den geest tot hem geroepen die hy bevol,
-dat zoo menigmael als hy hem ontbood in
-Minne-broeders-habyt, met een belleken
-verschynen zoude, en dat hy ook te vooreenig
-zeker teeken doen zoude op dat hy
-zyn aenkomste gewaer mogt worden. Hy
-vraegde ook den geest hoe dat zynen naem<span class="pagenum"><a name="Page_18" id="Page_18">[18]</a></span>
-was? waer op den geest antwoorde dat hy
-Mephostophiles genaemd was. Op de zelve
-ure viel dezen godeloozen man af van zyn
-Schepper en Godt: jae hy wierd ook een
-lit des duyvels, welken afval geene andere
-oorzaeke geweest is, dan zynen grooten
-hoogmoed en zyne groote vermetendheyd;
-zoo als waeren de reuzen, waer van de Poëten
-schryven dat zy de bergen te samen
-draegen, en tegen Godt stryden wilden,
-jae gelyk den kwaeden Engel die hem tegen
-Godt stelde, waerom hy ook van wegen
-zynen hoogmoed en hooveirdye van
-Godt verstooten wierd, zoo dat de gene
-die hoog willen klimmen, nedervallen.</p>
-
-<p>Dit aldus gepasseert wezende zoo heeft
-D. Faustus door eene groote vervolgendheyd
-met den boozen vyand al zyne contracten,
-door opentlyke Brieven volbragt
-en geconfirmeert (het welk voorwaer een
-zeer schrikkelyk werk geweest is) welke
-obligatie en contract naer zyne dood in
-zyn huys gevonden is geworden.</p>
-
-<p>Welke obligatie en verschryvinge ik
-tot eene waerschouwinge van alle vrome
-Christenen alhier openbaeren wil, op dat
-zy den duyvel geen geloove en geven en
-hunne lyf en ziele niet en komen te verkorten
-gelyk D. Faustus, daer naer ook
-zynen armen dienaer door deze duyvelsche
-razernye verleyd heeft.</p>
-
-<p>Als nu deze beyde partyen zig met malkanderen<span class="pagenum"><a name="Page_19" id="Page_19">[19]</a></span>
-verbonden hadden, zoo nam D.
-Faustus een scherp mes, en stak zelve in
-een ader van zyn slinker hand, en men zeyde
-voor de waerheyd dat men in de voorzeyde
-hand een ingegraveerd Schrift gezien
-heeft, met deze woorden: <span class="smcap">ô Homo Fugo</span>,
-dat is te zeggen: <i>ô Mensch vlied van hem</i>,
-en doet wat recht is, etc.</p>
-
-<h3><i>D. Faustus bloed, en laet het zelve in een
-kroesken vallen, het welke hy op warme
-kolen zet en schryft daer mede als volgt:</i></h3>
-
-<p>“Ik Joannes Faustus, Doctor, bekenne
-opentlyk met myn eygen hand, tot een
-verzekeringe en confirmatie van dezen
-Brief, mids ik voor my genomen hebbe,
-in de elementen te speculeren, ik die gaven
-nog de diepzinnigheyd die my van boven
-genaedig gegeven is, zoo groot niet en
-hebbe, nog ook al zulke diepzinnigheyd
-in myn hoofd niet en bevinde, ofte zulks
-van geene menschen leeren kan, zoo heb
-ik dezen tegenwoordigen geest (die hem
-Mephostophiles laet noemen, en eenen
-dienaer is des helschen Prins in Orienten)
-my t’eenemael onderworpen: ook den zelven
-verkoren, om my te leeren, gelyk hy
-ook van zyn’er zyde hem aen my verbonden
-heeft, my in alles onderdanig en gehoorzaem
-te wezen. Daer en tegen dat ik
-my wederom tegen hem verspreken ende
-belove, dat zoo wanneer 24 jaeren naer
-datum dezers Brief zullen verloopen wezen,<span class="pagenum"><a name="Page_20" id="Page_20">[20]</a></span>
-dat hy met my zynen wil zal mogen
-doen en my naer goed behaegen zal mogen
-regeren, tracteren, vervoeren en alles zoo
-met lyf en ziele, en met myn vleesch, goed
-en bloed in der eeuwigheyd zal mogen doen
-wat hy wilt: waer op ik verfoeye alle de
-gene die daer leven zoo wel het hemelryk,
-als de menschen dezer weireld. Amen.”</p>
-
-<p>“In teeken der waerheyd, en tot meerder
-confirmatie heb ik dit contract met eygen
-hand geschreven 23 october 1514, en
-onderschreven met myn hier vooren gebruykt
-bloed, met goed verstand, zinnen,
-en gedagten bevestigt, verzegeld ende betuygd,
-etc.”</p>
-
-<p class="center"><i>Onderteekend</i></p>
-
-<p class="right"><span class="smcap">Joannes Faustus</span>, <i>in de<br />
-Elementen, en in geestelyke<br />
-dingen, ervaeren Doctor</i>.</p>
-
-<p>Tegen de hertnekkigheyd van D. Faustus
-komen deze Verzen zeer wel te pas.</p>
-
-<div class="poetry-container">
-<div class="poetry">
-<div class="verse"><i>Wie zynen lust heeft in stoutheyd en hooveirdye,</i></div>
-<div class="verse indent1"><i>Ende den Duyvel alle dingen naer doet,</i></div>
-<div class="verse"><i>Die zoekt een roede voor zyn eygen partye;</i></div>
-<div class="verse indent1"><i>Hem zelven ombrengende, lyf, ziel en goed.</i></div>
-<div class="verse center"><span class="smcapuc">ITEM.</span></div>
-<div class="verse"><i>Die niet en acht het eeuwig pryselyk;</i></div>
-<div class="verse indent1"><i>Ende niet en zoeken dan het tydelyk goed,</i></div>
-<div class="verse"><i>Geeft hem in ’s duyvels handen afgryselyk,</i></div>
-<div class="verse indent1"><i>Daerom men op zyn ziele wel agt nemen moet.</i></div>
-<div class="verse center"><span class="smcapuc">ITEM.</span></div>
-<div class="verse"><i>Al die moedwillens tot eenige dagen,</i></div><span class="pagenum"><a name="Page_21" id="Page_21">[21]</a></span>
-<div class="verse indent1"><i>In ’t water springen ofte loopen in ’t vier,</i></div>
-<div class="verse"><i>Den zelven is niet te beklaegen,</i></div>
-<div class="verse indent1"><i>Al zag men hem branden of verdrinken schier.</i></div>
-</div>
-</div>
-
-<h3><i>In de derde samenspraeke verscheen aen
-Faustus zynen geest en dienaer met groote
-vroylykheyd, en op dezer maniere.</i></h3>
-
-<p>Hy ging voor eerst door gansch het
-huys, gelyk een vierig man, zoo dat
-van hem niet dan vuer-vlammen en vuerstraelen
-gingen, waer op dat een raezinge
-volgde, gelyk of’er een deel Moniken hadden
-gezongen, en niemand wist wat voor
-een gezang dit mogte wezen. Maer Faustus
-had een goed behaegen in dit guychelspel,
-hy begeirde zig ook niet in zyn logement
-te voorderen, voor en aleer hy zag
-wat voor een eynde dit spel nemen zoude.
-Terstond daer naer wierd’er gehoord een
-groot gerugt van spiessen, van zweirden
-en van andere instrumenten, zoo dat het
-scheen al of men ’t huys stormender hand
-overweldigen wilde. Daer naer wierd’er
-eene jagt gehoort van honden en jaegers,
-de honden liepen naer eenen hert tot in de
-kamer van D. Faustus, alwaer zy hem ter
-aerde leyden. Daer op verscheen in de zelve
-kamer eenen leeuw en eene draeke die
-met malkanderen vogten. En al was ’t dat
-hem den leeuw wel dapper weirde, nogtans
-wierd hy ten lesten overwonnen en van de
-draek verslonden. Den knegt van Faustus<span class="pagenum"><a name="Page_22" id="Page_22">[22]</a></span>
-zeyde, dat hy ook aldaer eenen lintworm
-zag die geheel witagtig aen zynen buyk
-was, en boven op zyn lyf zwart, zoo dat
-hy over de kamer kroop en de zelve vervulde.
-Terstond daer naer zag men daer
-ingaen een schoonen pauw en pauwinne,
-die onder malkanderen twistten, maer zy
-waeren terstond weder eens. Daer naer zag
-men eenen dullen stier inloopen regt naer
-D. Faustus toe, waer over hy niet weynig
-verschrikt was. Maer alzoo hy Faustus
-toeliep, zoo viel hy neder en verdween.
-Hier op wierd wederom gezien eene groote
-simme die D. Faustus de hand aenbood.
-Zy sprong boven op hem, en liep wederom
-ter kamer uyt. Daer naer kwam’er eenen
-grooten nevel in de kamer, dat Faustus niet
-konde zien, en zoo haest als den nevel verdwenen
-was, lagen’er twee zakken, waer
-af den eenen van goud, en den anderen van
-zilver was. Ten lesten wierd’er een orgel gehoort,
-daer naer een claversingel, een harpe,
-een luyte, violen, bassen, kromhoorens,
-dwers pypen en meer andere diergelyke
-instrumenten, elk in ’t bezonder met
-zyne vier stemmen, zoo dat Faustus niet
-anders meynde, dan dat hy in den Hemel
-was. Alle deze voorzeyde dingen duerden
-alzoo eene geheele ure lang, waer over Faustus
-zeer stout wierd, en het hem nog niet
-rouwende was, dat hy zulks gedaen had.
-Waer uyt men merken mag, dat den duyvel<span class="pagenum"><a name="Page_23" id="Page_23">[23]</a></span>
-al deze genugte bedreef, om dat hy
-D. Faustus in zyn voornemen dus te meer
-volherden zoude, en eene oorzaeke zoude
-geven te zeggen, dat hy van den duyvel
-niets kwaeds, nog schrikkelyks had gezien,
-maer veel meer alderleye genoegte
-en blydschap, dit alles gepasseert wezende,
-ging den geest Mephostophiles tot
-Faustus in de kamer, in de gedaente van
-eenen monik. D. Faustus sprak tot hem:
-Gy hebt voorwaer een wonderbaerlykste
-beginsel gemaekt met alle uwe raezernye,
-van alderhande genoegten, zoo verre als
-gy zulks wilt continuëren zoo zult gy my
-altyd tot eenen vriend hebben. Mephostophiles
-antwoorde: ô Dat heeft niet veel
-te beduyden en ik zal u nog veel wonderlyker
-dingen laeten zien, daer en boven
-ook alles doen, wat gy van my zult begeiren,
-zoo verre als gy slegts uwe belofte
-aen my gedaen, zult volkomen. Waer op
-hem Faustus die obligatie presenteerde en
-zeyde: Daer hebt gy den Brief. Mephostophiles
-nam den Brief aen, en wilde dat
-D. Faustus daer eene copie van behouden
-zoude, het welk Faustus alzoo dede.</p>
-
-<h3><i>Van de dienstbaerheyd der Geesten, tegen
-D. Faustus.</i></h3>
-
-<p>Toen nu D. Faustus den geest het handschrift
-met zyn eygen bloed geschreven,
-overgeleverd had, zoo is ’t voorwaer
-wel te vermoeden, dat Godt en het gansch<span class="pagenum"><a name="Page_24" id="Page_24">[24]</a></span>
-Hemels heyr hem moet verlaeten hebben.
-Hier in heeft hy niet gehandeld als eenen
-godzaligen huys-vader, maer gelyk eenen
-duyvel. Gelyk <i>Christus</i> onzen Heer daer
-van spreekt die al zulke wooninge en al
-zulk een tabernakel heeft, zoo verre als
-hy in eenen mensch komt te woonen, zoo
-heeft hem den duyvel daer in geforceert,
-gelyk het waer is, dat D. Faustus, zoo
-men pleegt te zeggen, den duyvel te gast
-genood hadde.</p>
-
-<p>D. Faustus woonde in zynen neefs huys,
-want hy had het hem tot een testament gemaekt.
-Hy had dagelyks eenen jongen student
-by hem tot eenen dienaer, het welk
-ook eenen kwaeden Lekker was, met
-naeme Christoffel Wagenaer, aen wie dit
-spel zeer wel behaegde, zoo gaf hem zynen
-meester goeden moed, en belofde hem
-dat hy van hem een geschikt man maeken
-wilde. En gelyk de jonge jeugd altyd meer
-tot het kwaed als tot het goed genegen is.
-Alzoo was ’t ook met dezen Lekker. Zoo
-dat Faustus anders niemant by hem in huys
-had als dezen knegt en den geest Mephostophiles,
-die altyd in de gedaente van
-eenen monik voor hem wandelde en den
-zelven bezwoer in zyne schryf-kamer,
-welke hy altyd gesloten hield.</p>
-
-<p>D. Faustus had alderley eten en drinken
-zeer overvloedig. Wanneer hy maer goeden
-wyn hebben wilde, bragt den geest<span class="pagenum"><a name="Page_25" id="Page_25">[25]</a></span>
-hem dien toe uyt eenen kelder, waer uyt
-dat hy begeirde, gelyk hy hem daer van
-ook wel beroemd heeft, dat hy den keurvorst,
-den hertog van Beyeren en den bisschop
-van Saltsborg groote schaede in hunne
-kelders dede. Voords had hy dagelyks
-alderleye gekokte spyze, want hy konde
-alzulke tooversche konsten, dat zoo haest
-als hy eene venster opende, en eenen vogel
-noemde die hy begeirde, daer straks
-kwam invliegen.</p>
-
-<p>Desgelyks bragt hem den geest uyt alle
-omliggende landen, en uyt alle Princens en
-Graevens Hoven, de beste gekokte spyze.</p>
-
-<p>Hy en zynen jongen, gingen zeer staetelyk
-gekleed, waer toe zynen geest het laken,
-zoo tot Nurenburg, tot Strasburg en
-tot Frankfort by nagt stelen moesten, mids
-dat de laken-koopers by nagt niet plegen
-te verkoopen, gelyk ook niet doen de
-schoenmaekers nog de pelsers.</p>
-
-<p>Immers ’t was al waer of goed dat geleent
-of gestolen was.</p>
-
-<p>Nog had hem den geest of duyvel beloft
-alle weken 25 kroonen te geven, ’t welk
-jaerlyks tot 1300 beloopen zoude, ’t welk
-zyn jaerlyks pensioen geweest is.</p>
-
-<h3><i>Doctor Faustus wilt hem tot den Houwelyken
-staet begeven.</i></h3>
-
-<p>Aldus leefde D. Faustus een Epicurisch
-leven, zoo wel by dage als by nagte.<span class="pagenum"><a name="Page_26" id="Page_26">[26]</a></span>
-Hy geloofde geenen Al, geene helle, nog
-geenen Hemel, meynde dat lyf en ziele
-met malkanderen te sterven kwamen. En
-zyne Aphrodisia dreef hem dag en nagt,
-dat hy hem tot den houwelyken staet begeven
-en op een wyf denken zoude. Waer
-op dat hy zynen geest vraegde (die doch
-een vyand van den houwelyken staet is) of
-hy hem tot den houwelyken staet begeven
-mogte? waer op den kwaeden geest antwoorde:
-Wat dat hy van hem zelfs maeken
-wilde?</p>
-
-<p>Item of hy zyne belofte niet meer indagtig
-was, en of hy die zelve niet langer bedagt
-en was te houden mids hy toegezeyd
-en beloft had Godt en alle menschen vyand
-te wezen; dat hy ook tot den houwelyken
-staet zeer kwaelyk komen zoude, mids dat
-hy geen twee Heeren, Godt en hem (den
-duyvel) dienen koste: want den houwelyken
-staet is een werk des Alderhoogsten,
-en wy zyn hem t’eenemael vyand: want
-zoo veel als hoererye ende alle egtbrekerye
-aengaet, dat is al goed voor ons. Daerom
-Fauste, ziet voor u, want zoo verre
-als gy u tot den houwelyken staet komt te
-begeven, zoo zult gy van ons in kleyne
-stukskens gescheurt worden. Lieven Faustus
-bedenkt by u zelven wat onruste, twist
-en oneenigheyd uyt den houwelyken staet,
-te volgen staet. D. Faustus ging hem daer
-op bedenken, gelyk alle godelooze herten<span class="pagenum"><a name="Page_27" id="Page_27">[27]</a></span>
-niet goeds doorgronden konnen, mids dat
-den duyvel de zelve geleyd en regeert.
-Eyndelyk, alzoo hy hem hier op lang genoeg
-bedagt hadde, zoo voorderde hy zynen
-monik tot hem, gelyk het moniken en
-nonnen maniere natuerlyk is, den houwelyken
-staet te veragten, alzoo dede ook
-den monik D. Faustus, den welken hem
-den houwelyken staet t’eenemael afraed.
-Waer op dat Faustus antwoorde, en zeyde:
-Nu wil ik my tot den houwelyken
-staet begeven, daer mag uytvolgen wat’er
-wilt. Zoo haest als hy zulks voor hem genomen
-had, kwam daer al zulken stormwind
-op zyn huys aen, als of het zelve van
-onder tot boven zoude gekeert hebben geweest.
-Alle de deuren en vensters sprongen
-uyt hunne hangsels: daer-en-boven was
-zyn geheel huys zoo vol stof, als of het
-tot asschen zoude verbrand geweest hebben.
-D. Faustus liep de trappen af, en hem
-greep eenen man, die hem weder ter kamer
-in wierp, met zulk geweld, dat hy
-handen nog voeten konde roeren: rondom
-hem ging van alle kanten een vuer op al of
-hy hadde moeten verbranden: hy riep tot
-zynen geest om hulpe, hem belovende,
-dat hy voortaen in alle manieren nae zyn
-raed en wil leven zoude. Waer op hem den
-duyvel lyfagtig verscheen, maer in alzulke
-grouwelyke en schrikkelyke gedaente, dat
-hy vreesde hem aen te zien. Den duyvel<span class="pagenum"><a name="Page_28" id="Page_28">[28]</a></span>
-sprak: Van wat meyninge zyt gy nu?
-Faustus zeyde dat hy van zyne belofte afzag,
-waerom dat hy om genade en vergiffenisse
-bad, waer op hem den duyvel met
-kort-bondige woorden zeyde: Nu wel aen,
-ziet toe, dat gy anders doet, en blyft daer
-by, dat zeg ik u, en verdween. Daer naer
-kwam den geest Mephostophiles by hem,
-en zeyde: Zoo lang als gy in uwe beloften
-blyft volherden, ziet, zoo zal ik uwen wellust
-zoo verzaedigen, dat gy den zelven
-niet grooter zoude wenschen, namendlyk
-als gy niet kond alleen leven, zoo zal ik u
-alle dagen en nagten een wyf te bedde brengen,
-die van zulke schoonheyd en gedaente
-wezen zal, als eenige die gy in deze stad
-zoude mogen zien, en de welke u beste
-behaegelyk is, die zal by u woonen.</p>
-
-<p>Dit behaegde D. Faustus zeer wel, dat
-zyn herte van blydschap bevende wierd;
-het berouwde hem dat hy zulks voorgenomen
-had: daer toe wierd hy zoo berumstig
-en onkuys, dat hy niet anders dede dan
-dag en nagt op schoone vrouw-lieden denken,
-dat al was ’t dat hy met den duyvel
-zyn onkuysheyd bedreven had; ’s anderdags
-op een ander was denkende.</p>
-
-<h3><i>Eene vraege van D. Faustus, aen zynen
-geest Mephostophiles.</i></h3>
-
-<p>Naer dat D. Faustus deze verhaelde
-grouwelyke onkuysheyd met den duyvel
-bedreven had, zoo gaf hem zynen geest<span class="pagenum"><a name="Page_29" id="Page_29">[29]</a></span>
-eenen grooten boek in d’hand, waer in
-alle tooverye en alderleye higromantie beschreven
-stond, ’t welk hem nog neffens
-zyn duyvels houwelyk, verlustigen zoude.
-Deze <i>Dardania artes</i> heeft men daer
-naer by zynen knegt Christoffel Wagenaer
-gevonden; korts daer naer begon hem te
-dryven zyne duyvelsche hooveirdye, en
-riep tot hem zynen knegt, en zynen geest
-Mephostophiles, om met de zelve eene
-samenspraeke te houden, en zeyde tot den
-geest: Lieven dienaer, zegt my toch eens,
-wat gy voor eenen geest zyt? waer op den
-geest antwoorde: Mynen lieven heer Fauste,
-ik ben eenen vliegenden geest die onder
-den Hemel regeert. D. Faustus zeyde:
-Hoe is toch uwen heer Lucifer tot eenen
-val gekomen? waer op den geest antwoorde,
-heer Fausto, even gelyk mynen heer
-Lucifer eenen schoonen Engel van Godt
-geschaepen was, en een Schepsel der zaligheyd
-geweest is, zoo weet ik van hem
-dat men zulken Engel <i>Hirarchia</i> noemd.
-En daer waeren’er dry, Seraphin, Cherubin,
-en den Troon Engel, die al d’ander
-Engelen regeert: d’ander bewaeren en regeren
-de menschen, den derden weirt en
-stoort onzer duyvelen magt, waer over
-datze Prins Engelen en kragt-Engelen genoemd
-worden. Men noemd ze ook Engelen
-van alle groote wonder werken, bodschappers
-van alle groote dingen en Engelen<span class="pagenum"><a name="Page_30" id="Page_30">[30]</a></span>
-van alle zorgvuldigheyd. Alzoo was Lucifer
-ook eenen onder hun van de schoonste
-Engelen, en was Raphaël genaemd,
-de andere twee Gabriël en Michaël.</p>
-
-<h3><i>Een ander disputatie van de Helle en
-haere Spelonken.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus droomde van de helle,
-waer op hy zynen boozen geest vroeg
-nae den inhoud diër plaetse, na het schepsel
-der voorzeyde helle en wat’er voor een
-maniere van plaetse wezen mogte? Den
-geest verklaerde hem daer op: Dat zoo
-haest als zynen heer Lucifer tot den val
-gekomen was, hem de helle bereyd was, welke
-daer is eene duysterheyd, waer in den
-duyvel Lucifer met eene ketinge gebonden
-ligt en verstooten, de welke hy tot het
-oordeel behouden zal, waer in dat niet
-anders gevonden word dan eene groote
-duysterheyd, vuer, solfer, pek en meer
-anderen stank. Voords konnen wy duyvels
-niet anders weten, zeyde hy, hoe of
-op wat maniere de helle geschaepen is,
-nog hoe datze van Godt gebouwd is, want
-zy heeft nog eynde nog grond.</p>
-
-<h3><i>Een ander vraege van D. Faustus van
-het Regiment der duyvelen, en van
-hunne over-heeren.</i></h3>
-
-<p>Dezen kwaeden geest moest D. Faustus
-ook onderrichten van de wooning der
-duyvelen, van hun Regiment, en van
-hunne magt.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_31" id="Page_31">[31]</a></span></p>
-
-<p>Den geest antwoorde en sprak: Lieven
-heer Fauste, de helle en haere rivieren, is
-onzer alle wooninge en huyzinge, de zelve
-heeft alleen zoo groot begryp, als de gansche
-weireld over de helle, en de weireld
-tot onder den Hemel; er zyn 10 Regimenten
-en 10 koningen, welke de overste onder
-ons duyvelen zyn, en de geweldigste onder
-de 6 Regimenten zyn deze naervolgende:</p>
-
-<ul>
-<li>1. <i>Lucas Mortis.</i></li>
-<li>2. <i>Stagium Ignis.</i></li>
-<li>3. <i>Terra Tenebresa.</i></li>
-<li>4. <i>Tattarus.</i></li>
-<li>5. <i>Terra Obliviones.</i></li>
-<li>6. <i>Gehenna.</i></li>
-<li>7. <i>Herebeus.</i></li>
-<li>8. <i>Barathrum.</i></li>
-<li>9. <i>Styx.</i></li>
-<li>10. <i>Acheron.</i></li>
-</ul>
-
-<p>In de zelve regeren de duyvelen Plegeton
-genoemd. De zelve 4 Regimenten
-zyn koninglyke regeringen, gelyk Lucifer
-regeert in ’t Oosten, Belzebub in ’t Noorden,
-Balial in ’t Zuyden, Astaroth in
-’t Westen. Deze regeringe zal blyven tot
-het Oordeel des Heere.</p>
-
-<h3><i>Een vraege in wat gedaente den verstooten
-Engel geweest is.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus begonst wederom met
-den geest te spreken. Hy vraegde hem:
-Op wat wyze zynen heer Lucifer in den
-Hemel verciert was? en hoe hy aldus gewoont
-heeft? zynen geest bad hem dat hy
-hem dry dagen daer op mogt bedenken: en
-hy gaf hem den derden dag deze antwoorde:
-Mynheer Lucifer, die nu eertyds zoo
-genoemd wierd, is van wegen zyne verstooringe,<span class="pagenum"><a name="Page_32" id="Page_32">[32]</a></span>
-uyt het klaer ligt des Hemelryks,
-die te vooren eenen Engel Gods en
-eenen Cherubin was, die ook alle de schepselen
-Gods in den Hemel gezien heeft, die
-was in zulk grootagtinge en weirdigheyd,
-en in zulke wooninge, dat hy boven alle
-Schepselen Gods, boven goud en edel gesteenten,
-en van Godt alzoo verligt was,
-dat hy de zonne en sterren-glans te boven
-ging: want zoo haest als hem Godt geschaepen
-had, zette hy hem op den Berg
-Gods en in de regeringe van een vorstendom,
-zoo dat hy in alle manieren volmaekt
-was; maer zoo haest als hy hem begon te
-verhooveirdigen en boven het oosten wilde
-verheffen, wierd hy van Godt uyt de
-wooningen des hemels verstooten, en van
-zynen stoel afgezet in eenen viersteen, die
-inder eeuwigheyd niet uytgebluscht zal
-worden, maer eeuwig branden zal. En vermids
-hy wetens en onwetens tegen Godt
-geweest is, zoo heeft hem Godt uyt zynen
-rechterstoel gezet, en hem tot de helle
-veroordeelt en verdoemt, waer uyt dat
-hy inder eeuwigheyd niet wyken mag.</p>
-
-<p>Als nu D. Faustus den geest van deze
-dingen alzoo aengehoort had, zoo ging hy
-daer op speculeren. Hy ging ook alzoo
-stilzwygens van den geest weg in zyne kamer,
-leyde hem te bed, en begonst bitterlyk
-te weenen en te zugten, en op deze
-vertellinge des geests te denken, hoe dat<span class="pagenum"><a name="Page_33" id="Page_33">[33]</a></span>
-den duyvel den verstooten Engel van God,
-zoo eerlyk vercierd was. En zoo verre hy
-niet zoo hooveirdig tegen Godt geweest
-had, een eeuwige wooninge in den hemel,
-en een hemels wezen zoude behouden hebben,
-en nu van Godt eeuwig verstooten is.
-Hy sprak: ô wee! wee my inder eeuwigheyd!
-alzoo zal ’t met my ook gaen, want
-ik ben ook een schepsel Gods en myn onderdaenig
-vleesch en bloed heeft my aen
-lyf en ziele inder eeuwigheyd de verdoemenis
-toegebragt, my door myn eygen
-vernuft en zinnen gedreven dat ik als een
-schepsel Gods van hem afgeweken ben,
-en my van den duyvel zoo heb laeten verleyden,
-dat ik my aen hem met lyf en ziele
-overgegeven en verkogt hebbe, waerom ik
-geen genade meer te verhopen hebbe; maer
-moet worden gelyk Lucifer, en in de eeuwige
-verdoemenis verstooten worden. Och
-wee! wee! in wat ellende heb ik my zelven
-gebragt: Och waer ik noyt geboren
-geweest.</p>
-
-<p>Alzoo dede D. Faustus deze beklaeging
-en hy konde geen hope nog geloove meer
-krygen, op dat hy door boete tot de genade
-Gods mogt gebragt worden. Want zoo
-verre als hy gedagt hadde, den duyvel heeft
-my bedrogen, ik wil wederom tot Godt
-mynen genadigen Heere keeren, en den
-zelven om genade bidden en aenroepen en<span class="pagenum"><a name="Page_34" id="Page_34">[34]</a></span>
-my wederom tot Christus en zyne Christelyke
-Kerke bekeeren, zoo had het met hem
-nog goed mogen worden, en den kwaeden
-geest in deze maniere mogen wederstaen:
-Niet tegenstaende dat hy hem met lyf en
-ziele had overgegeven. Maer hy was in al
-zyne meyninge twyffelagtig en ongeloovig.</p>
-
-<h3><i>Doctor Faustus disputeerde voorder met zynen
-geest Mephostophiles van het geweld
-des duyvels.</i></h3>
-
-<p>Naer dat D. Faustus wederom wat beter
-gemoed was, zoo vraegde hy zynen
-geest Mephostophiles naer de regeringe,
-raed, geweld, tenteringe en na de tyranien
-des duyvels, en hoe dat hy zulks in ’t eerste
-gedreven hadde? waer op den geest
-antwoorde: Deze disputatie en vraege die
-ik u verklaeren zoude, zal u (mynheer
-Faustus) tot al te groote mismoedigheyd
-en achterdenken brengen, daerom zult gy
-zulks van my niet begeiren, want het gaet
-onze secreten aen. En midsdien ik u zulks
-niet ontzeggen kan, zoo zult gy weten dat
-zoo haest als den verstooten Lucifer tot
-den val kwam, zoo is hy Godt en alle menschen
-tot vyand geworden. Heeft ondernomen
-gelyk hy nog doet, alderleye tyranien
-aen de menschen te bewyzen gelyk
-men nog dagelyks zien kan, dat zommige
-haer uyt vensters dood werpen, hun zelven
-verhangen, verdrinken en doorsteken.
-Gelyk men ook zien kan, toen den mensch<span class="pagenum"><a name="Page_35" id="Page_35">[35]</a></span>
-van Godt volkomendlyk geschaepen was,
-zoo misgunde hem zulks den duyvel, en
-hy bragt alzoo Adam en Eva met hunne
-nakomelingen in zonden, en in ongenade
-des Heere. Dit zyn, lieven Fauste, de aengrypinge
-en tyranien des duyvels. Alzoo
-dede hy ook met Caïn, en maekte ook dat
-’t Israëls volk vremde goden aenbaden, de
-zelve offerden en met de heydensche wyven
-onkuysheyd bedreven. Alzoo hebben
-wy ook eenen geest die Saül gedreven en
-tot onzinnigheyd, gebragt heeft, dat hy
-hem zelfs kwam te vermoorden. Nog is’er
-eenen geest Asmodus genaemd, die zeven
-mans in onkuysheyd gedood heeft. Desgelyks
-is’er nog eenen geest Chagoe, die dertig
-duyzend menschen in ongeluk bragt,
-dat zy alle verslagen wierden, en dat de
-Arke Gods genomen wierd. Gelyk’er ook
-is geweest eenen Belzabé, die David zyn
-hert ontstak, dat hy zyn volk begonst te
-tellen, waer op dat zeventig duyzend menschen
-kwamen te sterven. Alzoo handelde
-ook eene van onze geesten met den koning
-Salomon, dat hy kwam de afgoden te aenbidden.
-En van deze geesten zyn’er by ons
-ontallyk veel, die de menschen hier toe
-zouden zoeken te brengen. En alzoo verdeylen
-wy ons nog over de geheele weireld
-uyt, zoeken alderleye list en loosheyd,
-trekken de menschen af van het Christelyk
-Geloof, brengen de zelve tot zonden, en<span class="pagenum"><a name="Page_36" id="Page_36">[36]</a></span>
-strekken ons ten besten dat wy konnen of
-mogen tegen Jesus: wy kwellen de zyne
-tot de dood, wy bezitten de herten der
-Princen en Koningen dezer weireld, tegen
-de leeringe Jesus Christus, en haere toebehoorders.
-En dit kond gy, Faustus, wel by
-u zelven denken. D. Faustus sprak wederom
-tot hem: Zoo hebt gy my ook bezeten?
-Maer zegt my doch de waerheyd?
-Den geest antwoorde: ja, waerom niet;
-want zoo haest als wy uw hert bezagen,
-met wat gedagten dat gy omgingd, en hoe
-dat gy niemand anders tot uw voornemen
-konde gebruyken als den duyvel, ziet,
-dan maeken wy uwe gedagten nog veel begeirlyker,
-zoo dat gy nagt nog dag slaepen
-konde, maer dat alle uwe gedagten en zinnen
-u daer toe dreeven, hoe gy zoud mogen
-tot de tooverye geraeken. Ook toen gy
-ons bezwoerd, zoo maekten wy u zoo verbolgen,
-dat gy u eer van den duyvel zoud
-hebben laeten wegvoeren, dan gy van uw
-voornemen zoud geweken hebben. Daer
-naer behertigden wy u nog meer, tot dat
-wy in uw hert geplant hadden, dat gy van
-uw voornemen niet mogt afstaen ten eynde
-gy eenen geest tot uwen dienst mogt
-krygen. Ten lesten bragten wy u daer toe,
-dat gy u met lyf en ziele overgaeft, gelyk
-gy, Fauste, wel bevroeden kond. ’t Is waer,
-zeyde D. Faustus, het kan ook nimmermeer
-anders wezen; ook heb ik myn zelven<span class="pagenum"><a name="Page_37" id="Page_37">[37]</a></span>
-gevangen, had ik Godzalige gedagten
-gehad, en my met de gebeden tot Godt gehouden,
-nog ook den duyvel in my zoo
-zeer niet laeten inwortelen zoo waer my
-zulke ellende aen lyf en ziele niet naekende.
-ô Wat heb ik gedaen. Den geest antwoorde:
-daer laet ik u voor zorgen, alzoo
-ging D. Faustus droevig van hem.</p>
-
-<h3><i>Eene disputatie van de helle Gehenna genoemt,
-hoe die geschaepen is, en de
-pyne die daer in is.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus had wel altyd een berouw
-in zyn herte, en een groot agterdenken
-in ’t geen hy gedaen had, dat hy
-zyne ziele zaligheyd zoo licht had geagt,
-en den duyvel voor het tydelyk zoo hard
-verbonden had; maer zyn berouw was
-Caïns en Judas boete, in de welke wel een
-berouw in ’t herte was, maer zy twyffelden
-aen de genade Gods, en het dogte hun een
-onmogelyke zaeke, wederom tot de genade
-Gods te mogen komen. Gelyk Caïn en
-Judas die in alzulke wanhope kwamen,
-dat zy niet gelooven konden, dat hunne
-zonden hun konden vergeven worden. Alzoo
-was ’t ook met D. Faustus, hy zag wel
-den Hemel, maer hy konde daer niet in
-zyn. Hy droomde van den duyvel en van
-de helle; gelyk men pleegt te zeggen, dat
-hy bedagt wat hy gedaen had. En meynde
-altyd door veel te disputeren, te vraegen
-en te antwoorden met zynen geest zoo verre<span class="pagenum"><a name="Page_38" id="Page_38">[38]</a></span>
-te komen, dat hy eens tot boete en berouw
-van zonden geraeken zoude. Maer
-het was al te vergeefs, want den duyvel
-had hem al te vast gevangen, hier op nam
-D. Faustus hem wederom voor, om met
-hem te spreken en te zeggen, dat hy wederom
-van de helle gedroomt had. Daerom
-vraegde hy den geest, wat dat de helle was.
-Ten derden, wat dat’er voor een gekerm
-en geklag in de helle was onder de verdoemde.
-Ten vierden, of ook de verdoemde
-nog tot de genade Gods konde komen,
-en uyt de helle verlost worden. Den geest
-gaf op alle deze vraegen geene antwoord.
-Maer sprak: Heer Fauste, uwe vraege en
-disputatie van de helle en haere gelegendheyd,
-mogt gy wel achter laeten, wat wilt
-gy toch van u zelven maeken? en al waer ’t
-zaeken, dat gy tot in den Hemel opklimmen
-moest, zoo zoude ik u doch wederom
-tot in de helle nedersmyten, want gy
-zyt mynen, en gy behoord ook in onze
-koy. Daerom, lieven Faustus, laet toch
-daer zoo veel naer de helle te vraegen, ô
-vraegen… Maer vraegt in plaetse van dit
-wat anders? want gelooft my vryelyk zoo
-verre als ik u alle gelegendheyd zoude verhaelen,
-zoo zoude gy in zulke wanhope,
-berouw en bekommernisse komen, dat gy
-daer naer zoude willen, dat gy alle deze
-vraegen agtergelaeten had; daerom bidde
-ik u ten andermael, laet toch al deze vraegen<span class="pagenum"><a name="Page_39" id="Page_39">[39]</a></span>
-daer blyven! D. Faustus antwoorde;
-Ik moet het nogtans weten, of ik zal niet
-leven, daerom zult gy het my zeggen. Nu
-welaen sprak den geest, ik zal ’t u zeggen,
-waer my zulks niet schaeden kan, gy vraegt
-wat de helle is: de helle heeft menigerley
-naemen en bediedsels, want zomtyds word
-de helle hellig en dorstig genoemd, mids
-dat de menschen die daer in zyn tot geene
-laevinge nog verkwikkinge konnen komen.
-Men zeyde ook met regt, dat de helle
-een dal genoemt word, ’t welk niet verre
-van Jeruzalem gelegen is. De helle heeft
-zulke wyde en diepte, als het dal by Jeruzalem,
-dat is den Troon des Hemels waer
-in dat de inwoonders van het hemelsch Jeruzalem
-zyn, en woonen wyd en verre tegen
-malkanderen overliggende, zoo dat
-de verdoemde in de woeste des dals altyd
-moeten blyven woonen en in de hoogde
-der stad Jeruzalem nimmer geraeken konnen.
-Alzoo wierd de helle ook een plaetse
-genoemt, die zoo wyd is, dat de verdoemde
-die daer in woonen, noyt geen eynde
-daer in konnen zien: desgelyks word de
-helle ook genoemd de brandende helle
-waer in alle dingen branden moeten, wat
-daer in komt, gelyk eenen baksteen in
-eenen vuerigen hoven, ofschoon den steen
-gloeyend wierd, zoo komt hy doch nimmermeer
-te verbranden, of te verteiren,
-en word’er maer harder van. Alzoo dat de<span class="pagenum"><a name="Page_40" id="Page_40">[40]</a></span>
-zielen der verdoemde menschen inder eeuwigheyd
-branden, zonder te verbranden
-of te verteiren, maer meer en meer pyne
-gevoelen. Desgelyks word ook de helle
-een eeuwige pyne genoemd, de welke nog
-beginsel, nog hope, nog eynde heeft; zy
-word ook de duysterheyd van eenen toren
-genoemd, alwaer men de heerlykheyd
-Gods, gelyk het licht de zonne of de
-maene niet zien kan.</p>
-
-<p>De helle heeft ook eenen afgrond Chasma
-genoemd, waer dat men zommige inwerpt
-en daer heeft hy zulke diepte dat’er
-geenen grond is, aldaer scheurd hem het
-Aerdryk van elkander, en ’t schynt dat in
-zulke diepte der afgronden winden gehoort
-worden. De helle word Petra genoemd,
-dat is een steen-klippe, en die is ook gelyk
-eenen steen; want de helle is zoo bevestigd,
-datze aerde nogte steenen rondom
-haer heeft, gelyk een steen klippe. Maer
-gelyk Godt den Hemel bevestigd heeft,
-alzoo heeft hy ook den grond der helle bevestigd,
-dit is vast, (al hoewel dat’er zommige
-luttel geloof aen geven) dat’er is een
-Opperwezen, eenen Hemel voor de gelukzalige,
-en eene helle tot straffe der zondige
-zielen, maer het vagevuer is de weireld,
-alwaer men lyd en stryd. De helle
-is vol vuer en rook, gelyk eene hooge
-steen-klippe, zy is afgrouwelyk en uyt’er
-maete pynelyk. Zy word ook genoemd<span class="pagenum"><a name="Page_41" id="Page_41">[41]</a></span>
-Carcer, waer in de verdoemde eeuwig gevangen
-moeten liggen. Den mensch die tot
-een vertwyffelinge gekomen is, gaet daer
-niet henen, om dat hy dezelve zoude bezien
-mogen: maer hoe hooger hy opklimt,
-en hem daer afwerpt, hoe dieper dat hy
-vallen moet. Alzoo is ’t ook met de verdoemde
-zielen, die de hellen hebben of
-gevoelen zullen. Daer van zult gy D. Faustus
-het schrift lezen, want ’t is my teenemael
-verborgen. Maer even gelyk de helle
-jammerlyk aen te zien is, alzoo is ook daer
-naer advenant onverdraegelyke pynen en
-martelisatie, waer van ik u daer van ’t berigt
-doen wil, dat het met die verdoemde
-gaet gelyk als ik u hier te vooren verklaert
-hebbe: want het is waer, gelyk als ik u
-zegge, dat de helle en het aerdryk nimmermeer
-verzaed worden, zoo dat’er nog
-eynde nog ophouden in de helle wezen
-zal, en der verdoemde klaegen of jammeren
-nimmermeer eynde nemen zal over
-hunne zonden en boosheyd. Eyndelyk
-daer is een roepen, klaegen, kermen, jammeren,
-schryen en huylen tot Godt, om
-dat alle schepselen Gods haere vyanden
-zyn: daer ter contrarie de Heyligen Gods
-alle eere en blydschap inder eeuwigheyd
-genieten. De pyne van den eenen is grooter
-en geweldiger, dan de pyne en tormenten
-van de andere; want gelyk de zonden
-van den eenen grooter zyn, alzoo zyn ook<span class="pagenum"><a name="Page_42" id="Page_42">[42]</a></span>
-de straffen van den eenen grooter als van
-den anderen. De verdoemde klaegen noyt
-over de onlydelyke koude, maer over het
-onuytblusschelyk vuer, over de onverdraegelyke
-duysterheyd, over den stank,
-over de eeuwige ongerustheyd en over de
-schrikkelyke gezigten der duyvelen, en
-in de hope van eenige verlossinge. Ook
-klaegen zy met weenende oogen, met knersinge
-der tanden, met stank der neuzen,
-met jammeren der stemmen, met beven
-der handen en voeten. Zy eten hun eygen
-tong op door de groote smert, mids dat zy
-wenschen te sterven en nogtans niet konnen
-sterven, want de dood vlied van hun
-weg. En alle hun ellende en pyne word
-van dag tot dag grooter en zwaerder.</p>
-
-<p>Eyndelyk, de helle is alzoo geschaepen
-gelyk Godt zynen troon geleyd en op al
-zulke plaetse als hy gewilt heeft, dat zy
-zouden geplaegt worden, zoo dat de helle
-veel naemen heeft, gelyk een schand-wooning,
-een verzinding, een vraeke,
-een diepte der helle, want de zielen der
-verdoemde moeten niet alleen in een geklag
-en geween des eeuwig vuers zitten;
-maer zy moeten ook schande, bespotting
-en schimp van Godt verdraegen. En merkt
-dat de helle des doods een hitte des vuers
-en duysterheyd der aerde is, waer van Godt
-noyt geen eynde bedagt heeft. Aldus heb
-ik u voldaen, heer Fauste op uwe derde<span class="pagenum"><a name="Page_43" id="Page_43">[43]</a></span>
-vraege; de welke met de eerste en tweede
-over-een-komt.</p>
-
-<p>Ten vierden en ten lesten zoo wilt gy
-van my ook een vraege hebben, die Godt
-aengaet, te weten: of Godt de verdoemde
-weder in genade zal aennemen of niet?
-maer het zy hoe dat het wilt, ik zal u altyd
-op uw vraegen een onderrigtinge geven.
-Ten eersten van de helle, van haeren
-inhoud aenzien en hoe datze van Godt
-geschaepen is, of wy zommige van hunne
-fondamenten doorgronden konnen. En niet
-tegenstaende, Fauste, dat zulks uwe belofte
-contrariërende is, zoo is u daer op
-deze verklaeringe gedaen. Gy vraegde ten
-lesten, of de verdoemde wederom tot de
-genade Gods komen konnen? Daer op antwoorde
-ik: Neen, want al die in de helle,
-zyn van Godt verstooten, die moeten daer
-zonder genade Gods inder eeuwigheyd
-branden, zonder eenige hope. Ja wanneer
-zy tot de genade Gods konnen komen, zoo
-zouden zy en wy geesten naer zulken tyd
-haeken en verblyden. Maer zoo weynig als
-de duyvelen in de helle tot genade komen,
-zoo weynig komen de verdoemde daer te
-geraeken: want daer is geen hope, nog al
-hun bidden, en aenroepen, of al hun kermen
-mag nergens toe helpen, hunne conscientie
-knaegt eenpaeriglyk. Eenen keyzer,
-eenen koning, eenen hertog, eenen
-graef, of eenigen ander regeerder, zullen<span class="pagenum"><a name="Page_44" id="Page_44">[44]</a></span>
-klaegen en denken: och! had ik slegts niet
-getiraniseerd, en in myn leven niet allen
-moed-wil bedreven? Een ryk man: och!
-had ik niet zoo gierig geweest. Eenen hooveirdigen:
-och! had ik niet zoo hooveirdig
-geweest. Eenen liefhebber der ligte
-danten: och! had ik niet zoo ontugt geweest.
-Een wynzuyper, eenen verkwister,
-eenen Godslasteraer, eenen meyneedigen,
-eenen dief, eenen moordenaer, en diergelyks,
-och! had ik niet al deze Godloosheyd
-bedreven en ’s weirelds wellust gevolgt,
-zoo mogt ik nog eenige genade verhopen;
-maer myne zonden zyn zoo groot,
-datze niet konnen vergeven worden, daerom
-moet ik deze helsche pyne en straffe
-lyden eeuwiglyk, zonder te verhopen,
-daerom zoo zult gy weten, Fauste, dat de
-verdoemde op geenen tyd of eynde te hopen
-hebben, maer zy zullen in de helle
-liggen gelyk de doods-beenders in de graeven.
-De dood en haer conscientie zalze
-eenpaerig knaegen, en al hun roepen en
-kermen zal niet verhoort worden. Ja wanneer
-gy u in de helle konde verbergen, tot
-dat al de bergen te saemen op eenen hoop
-kwamen te vallen, en van d’een plaetse op
-de ander verzet worden, ja dat alle steenen
-in de zee droog wierden, zoo is ’t al niet,
-zoo weynig als een oliphant of kemel
-door de ooge van een naelde kan gaen, of
-alle druppelen des regens konnen getelt<span class="pagenum"><a name="Page_45" id="Page_45">[45]</a></span>
-worden, zoo weynig hope is’er voor handen.
-Aldus hebbe, lieven Fauste de verklaering
-over den vierden Artikel. En ik
-zegge u vryelyk, zoo verre als gy my op
-een ander tyd meer naer al zulke dingen
-vraegen zult, van my geen gehoor zult
-hebben: want ik ben u niet schuldig zulks
-te zeggen, dus laet my van al zulke vraegen
-met vrede. D. Faustus ging wederom
-geheel bedroefd van den geest weg, hy weder
-teenemael mismoedig en twyffelagtig.
-Nu dagte hy op dit, nu op dat, en hy konde
-nagt nog dag deze dingen uyt zynen zin
-stellen, maer ’t en had geenen duer by
-hem, want den duyvel had hem te zeer bezeten,
-verstokt, verblind en gevangen.
-Ook of hy alleen was, en op Gods Woord
-wilde denken, zoo vertoonde hem den
-duyvel in de gedaente van een uytnemende
-schoone vrouwe die hem kwam omhelzen,
-en alle onkuysheyd toeliet, waer door dat
-hy het Godelyk Woord straks vergeten
-had en veragte, zoo dat hy in zyne kwaede
-opinie voorvoer.</p>
-
-<h3><i>Een andere vraege die Doctor Faustus met
-den geest hadde.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus riep zynen geest wederom,
-en begeirde van hem antwoorde
-op eene vraege, die hy hem niet begeirde
-geweygerd te hebben, den geest wilde daer
-naer niet hooren, doch zoo liet hy hem
-nog daer toe bewilligen voor de laeste reyze,<span class="pagenum"><a name="Page_46" id="Page_46">[46]</a></span>
-niet tegenstaende dat hy hem teenemael
-afgescheyd hadde. Nu wat begeirde
-dan, zeyde hy tot Fausto; ik wil (sprak
-Fausto) van u nog eene antwoorde hooren
-op eene zekere vraege, te weten: of gy
-in myne plaets van Godt tot eenen mensch
-geschaepen waert, wat dat gy doen zoud,
-om Godt en de menschen te behaegen?
-daer over lagte den geest, en zeyde: Mynheer
-Fauste, zoo verre als ik eenen mensch
-geschaepen waer gelyk gy, zoo zoude ik
-my onder Godt buygen zoo lang als ik
-adem hadde, en my beneirstigen Godt
-nimmermeer te vertoornen, zyne geboden,
-zyne leere en zynen Wil te doen,
-den zelven bidden, aenroepen, danken,
-loven, pryzen en eeren, op dat ik mogte
-Godt behaegen en aengenaem wezen, en
-verzekerd zyn, dat ik naer myne dood de
-eeuwige zaligheyd verwerven mogte. D.
-Faustus antwoorde hier op: Nu hebbe ik
-zulks niet gedaen? Neen gy vryelyk, zeyde
-den geest, maer uwen Schepper, die u
-geschaepen heeft, de spraeke, ’t gezigt en
-gehoor gegeven heeft, om dat gy zynen
-wil verstaet, en nae de eeuwige zaligheyd
-tragten moet, hebt gy verloochend, de
-heerlyke gaven van u verstand die u Godt
-gegeven had, misbruykt, Godt en alle
-menschen verzworen; daerom dat gy niemand
-daer mede te beschuldigen hebt, dan
-alleen uwen stouten en verbolgen moedwil,<span class="pagenum"><a name="Page_47" id="Page_47">[47]</a></span>
-waer door gy alzoo uw beste cieraed
-van den toevlugt tot Godt verloren hebt.
-Ja dat is, Godt betert, waer, sprak D.
-Fauste, maer wilde gy wel, mynen lieven
-Mephostophiles, dat gy eenen mensch in
-myne plaetse waert? ja, zeyde den geest al
-zugtende: hier zoude niet veel te disputeren
-wezen; want of ik alzoo tegen Godt
-gezondigt had, zoo zoude ik my nog zien
-in zyn genade te begeven. Hier op antwoorde
-Faustus: Ergo, zoo zoude het ook
-met my nog vroeg genoeg wezen, zoo
-verre als ik my nog kwam te beteren? Ja
-zeyde den geest, zoo verre als gy voor uwe
-grove zonden nog tot de genade Gods komen
-konde; maer ’t is nu al te laet, want
-den toorn en gramschap Gods is over u
-te zeer ontsteken. Laet my met vrede,
-sprak Faustus tot den geest, die antwoorde:
-Zoo laet my dan nu voortaen ook in
-vrede met uwe vraegen.</p>
-
-<hr />
-
-<h2>HET TWEEDE DEEL.</h2>
-
-<h3><i>Van de Astrologie van Doctor Faustus.</i></h3>
-
-<p>Als nu D. Faustus van Godzalige vraegen
-geene antwoorde meer van den
-geest krygen konde, zoo moest hy ’t daer
-by laeten blyven. En hy begon daer naer
-almanaken te maeken; want hy toen een
-goeden Astrologus, gezeyd almanak-maeker,
-was wel ervaeren, in de Sterrekonst<span class="pagenum"><a name="Page_48" id="Page_48">[48]</a></span>
-en in ’t schryven van Prognosticatien, gelyk
-al de weireld wel kennelyk is, dat al ’t
-gene hy geschreven heeft (en al ’t gene dat
-van ander mathematicus geschreven is) te
-boven gaet. Van gelyken zoo stemde alle
-pratyken, die hy heeren en vorsten toeschreef,
-over een, want hy reguleerde hem
-na zyns geest voorzeggingen van alle toekomende
-dingen en geschiedenissen, de
-welke ook alzoo geschieden. Zyn Almanaken
-wierden ook zeer boven alle andere
-geprezen: want hy en zette niet in zyne
-Almanaken, als van wind, van sneeuw,
-van regen, van hitte, van donder, van hagel,
-of het gebeurde alzoo, by tyd; zyne
-Almanaken waeren niet gelyk andere, die
-in de Astrologie niet wel ervaeren zyn, en
-in den winter van koude, vorst, sneeuw,
-die in den zomer van hitte, donder en
-onweder schryven. Hy zette ook in zyne
-Prognosticatie den tyd en wat’er toekomende
-geschieden zoude. Hy waerschouwde
-elke heerschappye in ’t bezonder, gelyk
-als d’eene met dieren tyd, d’ander met
-oorlog of peste zoude aengegrepen worden,
-gelyk zulks de duyvels uyt ervaerentheyd
-der natuer, en uyt het zondig leven
-der menschen, veele toekomende gramschappen
-des Heere te vooren zien konde.</p>
-
-<h3><i>Een vraege of disputatie van de konste van
-Astronomie en Astrologie.</i></h3>
-
-<p>Als nu D. Faustus zyn Almanaken twee
-jaeren lang gemaekt had, zoo vraegde<span class="pagenum"><a name="Page_49" id="Page_49">[49]</a></span>
-hy aen zynen geest, wat dat’er voor eene
-gelegendheyd had met de Astronomien en
-Astrologien, gelyk de Mathematicus plegen
-te stellen? daer op antwoorde den
-geest, en sprak: daer geve ik u al zulken
-oordeel af, dat alle Sterre-konstenaers niet
-zonderlings of zeker konnen practiseren;
-want het zyn al te samen heymelyke en
-secrete werken Gods, die de menschen
-niet konnen bevroeden, gelyk als wy geesten
-doen konnen, die in de locht, en onder
-den Hemel zwieren, die de toelaetinge
-Gods zien en begrypen konnen: want wy
-zyn oude en ervaeren geesten in des Hemels
-loop. Ik konde u ook, mynheer Faustus,
-eenige Prognosticatie en Almanaken
-toeschryven, en alzoo het een jaer tot het
-ander, zoo als gy gezien hebt, daer af
-schryven dingen die waeragtig zyn. Het is
-wel waer, dat die van den ouden tyd die
-vyf of zes honderd jaeren leefden, al zulke
-konsten grootelyks leerden en begrepen
-hebben: want door zoo veel verloopen
-jaeren, word dat groot jaer vervult, dat
-zy zulks verklaeren en Cometen mede
-deylen konnen, maer alle onervaeren Astrologie
-maeken haer Prognosticatie na
-een goede waen en goeddunken.</p>
-
-<h3><i>Van den Winter en den Zomer.</i></h3>
-
-<p>Het dogt Faustus geheel wonderlyk te
-wezen, dat Godt in deze weireld den<span class="pagenum"><a name="Page_50" id="Page_50">[50]</a></span>
-Winter en Zomer geschaepen had; daerom
-hy nam zig voor zynen geest Mephostophiles
-te vraegen, van waer den Zomer
-en Winter hunnen oorsprong krygen? waer
-op hem den geest antwoorde: Mynheer
-Faustus, kond gy zulke dingen, als een
-Phisicus, niet zelve zien, en uyt den loop
-der zonne merken? gy zult weten dat van
-de maene af, tot aen de sterren anders niet
-en is als vuer. Daer ter contrarie het aerdryk
-koud vervrozen is. Want hoe de zonne
-hooger staet en schynt, hoe warmer dat het
-is, en dat is de oorzaeke des zomers. Maer
-als de zonne leeg naer het aerdryk staet,
-zoo is ’t koud en daer uyt volgt den winter.</p>
-
-<h3><i>Van den Hemels-loop, van zyne vercieringe
-en oorsprong.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus durfde zynen geest, gelyk
-wy hier vooren gezeyd hebben,
-van geene godelyke of hemelsche dingen
-meer vraegen, waerom dat hy hem zeer
-kwelde, en hy dagt daer op nagt en dag,
-op dat hy van de godelyke nature en van
-de scheppinge beter gelegendheyd hadde
-zynen geest daer naer te vraegen, tot dien
-eynde vraegde hy niet meer gelyk als te
-vooren, te weten: van de blydschap der
-zielen, van de Engelen en van de pyne der
-helle; want hy wist wel dat hy van den
-geest geen gehoor meer krygen zoude, tot
-welken eynde hy veynzen moest om tot zyn
-oogwit te geraeken. Waerom hy voor hem<span class="pagenum"><a name="Page_51" id="Page_51">[51]</a></span>
-nam den geest te vraegen, en dat <i>proforma</i>,
-als of die astronomia en astrologia, al’er
-natuer-kenners van noode waeren? waerom
-hy den geest hier op ondervraegde:
-Namendlyk van den loop des hemels, zyn
-cieraed, en van des hemels oorsprong.
-Mynheer Fauste, zeyde den geest, den
-Godt die u geschaepen heeft, die heeft ook
-de weireld, en al wat onder den Hemel is
-geschaepen, want Godt maekte vooral den
-Hemel uyt het midden des waters, en deylde
-de aerde van de wateren: hy noemde het
-firmament den hemel, daerom is den Hemel
-beweeglyk, die van het water geschaepen
-is, en te samen gevoegd, en alzoo is
-hy bevestigt als een cristael, daer in zyn
-de sterren gestigt en door alzulke rondigheyd
-des Hemels, word de weireld in vier
-hoeken, gedeyld. Als in den opgang, in
-den nedergang, in den zuyden en in den
-noorden, en den Hemel loopt zoo snel om,
-dat de weireld zoude moeten bersten, zoo
-verre die Planeten zulks niet verhinderen.
-Den Hemel is ook met vuer geschaepen;
-zoo dat niet en waer, dat de wolken met
-de koude des waters omringeld waeren,
-zoo zouden de onderste elementen door de
-hitte des vuers moeten verbranden. In het
-midden des firmaments, daer alle de sterren
-des Hemels zyn, daer hebben de 7 planeten
-hunne plaets, gelyk als daer is <i>Saturnus</i>,
-<i>Jupiter</i>, <i>Mars</i>, <i>Sol</i>, <i>Venus</i>, <i>Mercurius</i><span class="pagenum"><a name="Page_52" id="Page_52">[52]</a></span>
-en <i>Luna</i>. En alle hemelen worden
-beweegd: uytgenomen den vuerigen, die
-staet stil. Alzoo word de weireld in vier
-deelen gedeyld, gelyk in locht, in vuer, in
-aerde en in water. Aldus is deze creatuer
-geformeerd, en elken Hemel neemt zyne
-maniere en eygenschap daer uyt; want den
-oppersten Hemel is vuerig, den middensten
-en oppersten zyn locht, waer af dat
-den eenen schynlyk is. In den oppersten is
-de warmte en het licht, van wegen de zonne,
-maer den ondersten krygt zyne klaerheyd
-van wegen het wederschynen der
-zonne, tegens het aerdryk aen, en alwaer
-den schyn der zonne niet toereyken kan,
-daer is den Hemel koud en duyster. In deze
-duystere locht woonen wy geesten en duyvelen:
-want wy zyn in deze donkere locht
-verstooten. In deze locht daer wy woonen
-zyn de donderslagen, hagel, sneeuw en
-diergelyke: waer uyt wy de tyden des jaers
-en wat voor weder wezen zal, weten konnen.
-Den Hemel heeft alzoo twaelf omringelen,
-die daer ’t aerdryk en ’t water
-omringelen, de welke al te samen hemelen
-mogen genoemd worden. Den geest
-verhaelde ook, hoe dat de eene planete
-naer de ander regeerde, en hoe veel graden
-dat d’een boven d’ander stond.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_53" id="Page_53">[53]</a></span></p>
-
-<h3><i>Eene vraege van Doctor Faustus, hoe dat
-Godt de weireld geschaepen had, en van
-de eerste geborte der menschen, waer op
-den geest eene valsche antwoorde gaf.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus was droevig en treurig
-in zyn hert, en gaf daer op geen antwoord.
-Waerom dat den geest sterk aenhiel,
-en zeyde dat hy hem zyn antwoord
-grondelyk zoude verklaeren, en hem dan
-in alles behulpig wezen, zoo veel als ’t
-mogelyk was? D. Faustus antwoorde: ik
-heb u voor eenen dienaer aengenomen, en
-al is ’t dat uwen dienst my aenstaet, nogtans
-kan ik den zelven van u niet zoo hebben,
-dat gy te wille zyt, gelyk eenen trouwen
-dienaer toestaet? daer op antwoorde
-den geest: Mynheer Faustus, gy weet zeer
-wel, dat ik u nergens in onwillig geweest
-ben; en al is ’t dat ik u op uwe vraegen te
-antwoorden, dikwils niet schuldig was,
-nogtans heb ik u altyd gehoorzaem geweest.
-Daerom zegt nu, D. Faustus, wat
-u belieften is? den geest hadde Faustus het
-herte afgewonnen. D. Faustus zeyde hem:
-dat hy hem zoude onderrigten, hoe dat
-Godt de weireld geschaepen had, en van
-d’eerste geborte des menschs? den geest
-van D. Faustus geeft hier op eene valsche
-en godelooze onderrigtinge, en zeyde;
-de weireld, lieven Faustus, is noyt
-geschaepen geweest, nog is ook niet vergankelyk,
-van gelyken is ook het menschelyk<span class="pagenum"><a name="Page_54" id="Page_54">[54]</a></span>
-geslagt tot inder eeuwigheyd geweest
-en haeren oorsprong heeft geen beginsel
-gehad, alzoo heeft hem het aerdryk
-zelver moeten genereren.</p>
-
-<p>De zee heeft haer van het aerdryk verdeylt
-en zyn alzoo vriendelyk met malkanderen
-vergeleken, gelyk of zy hadden
-konnen spreken.</p>
-
-<p>Het aerdryk begeirde van de zee zyne
-heerschappye, gelyk als weyen, wouden,
-boomen, gras en loof. De zee, de visschen
-en alles wat daer in is, zy hebben Godt alleen
-den hemel en de menschen te scheppen
-gegeven, zoo datze ten lesten Godt
-onderdanig moeten zyn. Uyt deze heerschappye
-zyn vier andere heerschappyen
-gesproten: als de locht, ’t vuer, ’t water
-en ’t aerdryk. Voorders nog korter hier af
-kan ik u geene verklaeringe doen. D. Faustus
-ging hier op speculeren, en hy konde
-zulks niet gelooven: want hadde <i>Gen. 1.</i>
-gelezen, dat Moyses deze dingen anders
-verhaelde, waer uyt hy gewaer is geworden,
-dat den duyvel eenen leugenaer was, gelyk
-hy geleerd had, maer hy durfde het hem
-niet laeten merken of veel tegenzeggen.</p>
-
-<h3><i>Doctor Faustus word alle helsche geesten in
-hunne gedaenten voorgesteld, waer onder
-dat zeven van de principaelste waeren,
-met hunnen naem genoemd.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus zynen Prince en regten
-meester kwam hem bezoeken, waerom<span class="pagenum"><a name="Page_55" id="Page_55">[55]</a></span>
-dat hy niet weynig verschrikte, door
-zyn grouwelyke gedaente: want bovendien
-dat het in den zomer was, zoo kwam’er
-eene koude locht van den duyvel dat hy
-meynde te vervriezen. Den duyvel die hem
-<i>Belial</i> noemde, die sprak tot D. Faustus.
-Alzoo gy te middernagt ontwaekte, zoo
-hebbe ik u gedagten gezien en zyn deze,
-te weten: dat gy geirn zommige van de
-principaelste helsche geesten zien mogt,
-waerom dat ik hier, met myn voornaemste
-raeden verschenen ben, op dat gy de zelve
-zoud konnen aenzien? D. Faustus antwoorde:
-Wel aen waer zynze dan? daer
-buyten zeyde <i>Belial</i>. <i>Belial</i> verscheen aen
-D. Faustus in de gedaente van eenen zwarten
-beir zyn ooren over eynde staende,
-zyne oogen waeren brandende rood, en
-had sneeuw witte hooge tanden, en eenen
-langen steirt, die ontrent dry ellen lang
-was, aen zynen hals had hy dry vliegende
-vleugels. Aldus kwam by Faustus den eenen
-geest naer den anderen in de kamer, zoo
-dat zy’er niet al zitten konden. <i>Belial</i> verklaerde
-aen D. Faustus den eenen naer den
-anderen wie dat zy waeren, hoe zy waeren,
-en hoe zy genoemd wierden. Voor
-eerst kwamen’er in 7 van de voornaemste
-geesten, als Lucifer den meester en rechter-heer
-van D. Faustus, tegen den welken
-hy hem verschreven had, en dezen was
-ontrent een mans lengde, en was hairig van<span class="pagenum"><a name="Page_56" id="Page_56">[56]</a></span>
-couleur gelyk de echarenkens. Daer naer
-volgde <i>Belsebub</i>, die had een lyfverwig
-hair, eenen ossenkop met twee zeer groote
-hoorens, en ook t’eenemael rouw en hairig,
-met twee groote vleugels, die zoo
-scherp waeren als de distelen des velds,
-half groen en half geel, alleen boven onder
-de vleugelen vloogen’er vuerstraelen
-uyt, en had eenen koey-steirt: Daer naer
-kwam <i>Asteroth</i> in de kamer, in de gedaente
-van eenen worm, die op zynen steirt
-overeynde ging; hy had geene voeten, maer
-eenen grouwen steirt, eenen dikken buyk,
-witagtig en glad en twee korte pooten, die
-t’eenemael geel waeren, een kastanien gebruyden
-rug, scherpe pinnen van eenen
-vinger lengde, gelyk eenen egel. Daer naer
-kwam <i>Sathanas</i>, die geheel wit-grys was,
-rauw over zyn lyf met eenen ezels-kop,
-maer zynen steirt was gelyk eenen katten-steirt,
-met klauwen die een elle lang waeren.
-Voords trad <i>Annubias</i> in, die had
-een honds-hoofd; hy was over zyn lyf half
-zwart en half wit, voords had hy voeten en
-hangende ooren, gelyk eenen hond, en
-was vier ellen hoog. Naer dezen kwam
-<i>Ditichanus</i> intreden, die was ontrent een
-elle lang, anders was hy als eenen vogel
-gelyk aen een patrys, maer den hals was
-groen en gespikkeld. Den lesten was <i>Drachus</i>
-met vier korte voeten, hy was geel
-en groen, maer het lyf was boven blauwagtig,<span class="pagenum"><a name="Page_57" id="Page_57">[57]</a></span>
-en zynen steirt roodagtig. Die zeven
-met <i>Belial</i>, en den <i>Ketelere</i> den achtsten,
-die waeren aldus met de voorzeyde verven
-gekleed. De andere verschenen ook in gelyker
-gedaente, gelyk de onvernuftige dieren,
-zoo als verkens, herten, beiren, wolven,
-simmen, buffels, bokken, geyten,
-ezels, hinden en diergelyke. In zulke gedaente
-verschenen zy hem. D. Faustus was
-hier over zeer verwondert en vraegde die
-7 voornaemste: waerom dat zy niet in
-andere gedaenten verschenen waeren. Zy
-antwoorden hem en zeyden dat zy hun in
-de helle niet anders veranderen konden,
-daerom datze ook helsche dieren en wormen
-zyn, en alhoewel zoo grouwelyk en
-onzienelyk, doch altyd eene menschen gedaente
-konnen aennemen als zy wilde;
-daer op zeyde D. Faustus: Het is genoeg
-als gy alle 7 daer zyt, en bad dat men de
-andere zoude laeten gaen, het welke ook
-alzoo geschiede. Daer op begeirde Faustus
-dat zy hun eens de preuve zoude laeten
-zien, ’t welk zy deden, zoo dat den eenen
-nae den anderen hem veranderde, gelyk
-zy te vooren gedaen hadden, in de gedaente
-van alderlye gedierten. Dit behaegde D.
-Faustus zeer wel, en vraegde of hy ’t ook
-konde? Zy zeyden: Ja. En zy wierpen
-hem een tooverboek toe, om dat hy ook
-een preuve doen zoude, en hy dede het.<span class="pagenum"><a name="Page_58" id="Page_58">[58]</a></span>
-Nu konde D. Faustus niet laeten, al eer
-zy daer afscheyd namen, hun te vraegen,
-wie dat alle vlekagtige dieren geschaepen
-had? Waer op dat zy hem antwoordden,
-dat naer den val des mensch alle fenynige
-gedierten heeft bestaen te wassen, om dat
-de menschen daer door zouden beschaedigt
-en geplaegt worden. Van gelyke konnen
-wy ons ook in alle vliegagtige gedierten
-veranderen, zoo wel als in alle andere. D.
-Faustus wierd lachende, en zeyde, dat hy
-zulks wel zoude begeiren te zien. En het
-geschiede ook alzoo; want zoo haest als
-zy al-te-saemen verdweenen waeren, zoo
-verscheen’er straks in de kamer van D.
-Faustus alderleye vliegagtige gedierten,
-als biën, horsels, wespen, koey-vliegen,
-krekels, mieren, sprinkhanen, enz. Zoo
-dat zyn geheel huys van al zulke gedierten
-vol was, zoo wierd hy over de tafel verdrietig
-gekweld, van wegen dit kwellende
-gedierten, de mieren bepisten hem, de
-biën staken hem, de muggen vlogen hem
-in ’t aenzigt, en de vloyen beten hem, zoo
-dat hy zig genoeg te verweiren had. De
-luyzen kwelden hem op het hoofd, en in
-zyn hemde; de rupsen kroopen op hem,
-de wespen die staken hem en wierd van alle
-kanten van deze gedierten zoodanig geplaegt,
-dat hy zeyde: Ik geloove dat het
-alle jonge duyvels wezen moesten waerom
-hy de kamer verliet. En zoo haest als hy<span class="pagenum"><a name="Page_59" id="Page_59">[59]</a></span>
-nyt de zelve was, zoo was hy van deze
-plaege ontslagen, en zy verdwenen straks
-al-te saemen.</p>
-
-<h3><i>Hoe dat D. Faustus in d’helle gevaeren is.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus was tot het achtste jaer
-zyns verbonds met den duyvel gekomen,
-waer op dat hy alle dagen naeder en
-op het eynde des zelve kwam, en den
-meesten tyd der voorleden jaeren hadde hy
-met vraegen en disputeren omgebragt:
-daer en tusschen grouwelde hem, en
-droomde hy wederom van de helle. Tot
-welken eynde hy zynen dienaer Mephostophiles
-tot hem vroeg, die hy bad, dat
-hy hem zynen heer <i>Belial</i>, of Lucifer by
-hem zoude laeten komen, maer zy schikten
-hem eenen duyvel die <i>Belzebub</i> onder den
-Hemel genoemd was; dezen vraegde D.
-Faustus wat zyn begeiren was: hy vraegde
-hem of ’t niet mogte geschieden, dat hem
-eenigen geest nederwaerds in de helle voerde,
-en wederom daer uyt, dat hy de gesteltenisse,
-hoedanigheyd en eygenschappen
-der helle bezien mogte? Ja antwoorde
-hem <i>Belzebub</i>, ik zal in den middernagt
-komen en u haelen. Als ’t nu nagt was,
-zoo verscheen hem <i>Belzebub</i>, die op zynen
-rug had een beenen zael, die rontom
-besloten was, daer op zat D. Faustus, en
-wierd alzoo weg gevoert. Nu hoort toch
-hoe hem den duyvel verblinde, en hy anders
-niet meynde, of hy wierd in de helle<span class="pagenum"><a name="Page_60" id="Page_60">[60]</a></span>
-gevoert. Hy voerde hem in de locht, waer
-op dat D. Faustus in slaep viel, gelyk of
-hy in een bad gezeten had. Straks daer naer
-kwam hy op eenen hoogen berg, die zoo
-groot was als een eyland, waer uyt dat solfer,
-pek en vuerstraelen sloegen, en dat
-met zulk gedruys en getier dat’er D. Faustus
-van wakker wierd, den duyvel vloog
-in eene spelonke des bergs met D. Faustus,
-en hy anders niet wist of hy was binnen
-in de helle, maer hoe kragtig dat het
-aldaer brande, zoo gevoelde hy nogtans
-geen hitte of brand dan alleen een lauwte,
-gelyk als of het in de maend van Mey geweest
-hadde. Ook hoorde hy aldaer alderleye
-instrumenten, die zeer lieffelyk klonken,
-en niet tegenstaende de groote klaerheyd
-des vuers, konde hy geen instrumenten
-zien, of hoe dat het aldaer gesteld was.
-Hy durfde ook niet vraegen, om dat het
-hem te vooren wel scherpelyk verboden
-was, dat hy nog vraegen nog spreken mogt;
-ondertusschen kwamen tot hem, en tot
-<i>Belzebub</i> nog dry andere duyvels, die ook
-van al zulke gedaente waeren. Als nu D.
-Faustus nog meer in de locht nederwaerds
-kwam, zoo kwam hem eenen vliegenden
-hert te gemoet met groote hoorens, die
-zelve wilde hem in de spelonke van boven
-nederwaerds smyten, waer door dat hy
-zeer verschrikte, maer de dry vliegende
-duyvels verdreeven den hert. Als nu D.<span class="pagenum"><a name="Page_61" id="Page_61">[61]</a></span>
-Faustus beter in de spelonke nederwaerds
-kwam, zoo zag hy niets rond hem, als
-slangen en diergelyke rondom hem zwieren,
-daer op kwamen hem vliegende beiren
-ter hulpe, die streeden en kampten
-met die slangen, en zy kreegen die overhand,
-zoo dat hy des te zekerder daer door
-kwam. Als hy nu voorder nederwaerds gekomen
-was, zoo zag hy eenen ouden gevleugelden
-stier uyt een hol komen, die geheel
-dul en al brullende op D. Faustus kwam
-geloopen, en hy stiet zoo hart tegen zynen
-stoel, dat Faustus en <i>Belzebub</i> omviel.</p>
-
-<p>D. Faustus viel van den stoel in ’t alderdiepste
-der spelonke, en dat met groot geschrey,
-zoo dat hy anders niet dagte, of
-het was t’eenemael met hem gedaen, midsdien
-hy ook zynen geest niet meer zien
-konde. Doch zoo greep hem ten lesten in ’t
-nedervallen een oude verrompelde simme,
-die hem ophield en bevryde. Met dit kwam
-in de helle eenen duysteren dikken nevel,
-dat hy in langen tyd niet zien konde.</p>
-
-<p>Maer straks ontsloot haer eene wolke,
-waer uyt twee groote draeken kwaemen die
-eenen wagen voord trokken, waer op dat
-de oude simme D. Faustus op zettede, en
-een wyl daer naer volgde eene groote duysterheyd
-dat D. Faustus de draeken, nog
-den wagen zien konde, en voer daer-entusschen
-al naer onder toe, en zoo haest
-als deze stinkende duysterheyd verdwenen<span class="pagenum"><a name="Page_62" id="Page_62">[62]</a></span>
-was, zoo zag hy zynen wagen wederom;
-maer daer schooten zoo veel straelen
-en bliksems dat D. Faustus daer door bevende
-wierd; naer dit kwam Faustus op een
-tempeestig water, en de draeken verzonken
-daer in, maer hy wierd geen water gewaer,
-maer wel groote hitte, en de baeren
-en stroomen sloegen zoo op Faustus, dat
-hy wagen en peirden te verliezen kwam,
-en hy zonk voords dieper naer den grond
-des waters toe, tot dat hy ten lesten in ’t
-vallen in een hooge en spitse spelonke geraekte,
-aen de welke hy hem vast hield,
-en daer bleef hy by zitten als of hy half
-dood geweest had, hy zag vast rondom
-hem, maer hy konde niemand zien nogte
-hooren, hy zag vast tot de spelonke inwaerds,
-waer op hem een licht vertoonde,
-en hy zag anders niet rondom hem als water.
-D. Faustus dagt wat raed, nu ik van de
-helsche geesten verlaeten ben, of ik my in
-de spelonke, of in ’t water werpen moet,
-of alhier verdrinken. Met dit zoo vertoont
-hy hem daer op, en sprong alzoo in
-een opzinnige vreeze, in de vuerige spelonke,
-en sprak: Nu neemt gy, geesten,
-myn welverdienden offer aen, die myne
-ziele veroorzaekt heeft. Met dat hy hem
-alzoo over dweirs daer in gesmeten had,
-wierd’er zoo een schrikkelyk geklop en
-gerugt gehoort, dat den berg en de steenrotse
-kwam te scheuren en dat hy anders<span class="pagenum"><a name="Page_63" id="Page_63">[63]</a></span>
-niet wist of daer wierd met grof geschut
-geschoten. Als hy nu op den grond kwam
-zoo zag hy in ’t vuer veel staetelyke luyden,
-als keyzers, koningen, vorsten en
-heeren, ook veel geharnaste krygs-luyden.
-By het vuer vloeyde een koel water, waer
-van zommige dronken, hun laefden en baden:
-Zommige liepen door de groote koude
-in ’t vuer, om hun aldaer te verwarmen.
-D. Faustus trad in ’t vuer en hy wilde eene
-ziele der verdoemde met de hand grypen,
-en als hy meynde dat hy eene met de hand
-had, zoo verdween zy hem. Maer hy konde
-door de hitte daer niet langer blyven,
-en alzoo hy omzag, kwam zyn <i>Belzebub</i>
-met de zael wederom: en hy zat daer op,
-en voer alzoo wederom naer de hoogte,
-want Faustus konde in den donder, onweder,
-nevel, solfer, rook, vuer, hitte en
-koude niet langer gedueren, bezonderlyk
-toen hy had gezien het bevende geschrey,
-het gehuyl, jammeren en de pyne der verdoemde,
-enz. Alzoo D. Faustus eenen langen
-tyd van huys geweest had, en zynen
-knegt die wel wist dat hy uyt was om de
-helle te zien, vreezende dat hy wat meer
-gezien zoude hebben, als hem lief zoude
-zyn en eeuwig uytblyven mogt, zoo kwam
-Faustus in den middernagt wederom t’huys;
-en mids hy een wyltyds in de zael geslaepen
-had, zoo smyt hy hem slaepende in
-zyn bedde, en als het nagt begon te worden;<span class="pagenum"><a name="Page_64" id="Page_64">[64]</a></span>
-Faustus ontwaekte, zoo was hy in
-meyninge, dan of hy in eenen duysteren
-toren gezeten had, want hem dagt dat hy
-al dien tyd anders niet van de helle gezien
-had, als ’t gene dat vuer van hem gegeven
-had; en alzoo Faustus in ’t bedde lag; zoo
-wierd hy op de helle denkende, als nu dogt
-hem gewis, dat hy daer in geweest was,
-en dat hy de helle gezien had. Als nu twyffelde
-hy wederom daer aen, en liet hem
-voorstaen, dat hem den duyvel maer een
-guychelspel voor zyn oogen gemaekt had
-gelyk zulks waer was. Want hy had de
-helle nog niet regt gezien, anders zoud hy
-daer in niet begeird hebben te wezen, ofte
-daer naer getragt hebben, hoe dat hy al zulke
-jammer, ellende en pyne ontgaen mogt.</p>
-
-<p><i>PS.</i> Deze Historie of geschiedenisse,
-heeft D. Faustus zelf geschreven, de zelve
-maer in eene verblindinge gezien te hebben:
-want men heeft deze Historie naer
-zyne dood met zyn eygen hand beschreven
-gevonden in eenen Boek, waer in hy
-meer van zyne konsten beschreven had.</p>
-
-<h3><i>Hoe dat D. Faustus in de sterren des
-Hemels opwaerds gevaeren is</i>.</h3>
-
-<p><i>NB.</i> Deze Historie heeft men ook met
-zyn eygen hand beschreven gevonden, die
-hy een van zyne goede vrienden, Joanni
-Victorie Medico, tot Leypsig toegeschreven
-heeft, waer van den inhoud is, als
-volgt:</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_65" id="Page_65">[65]</a></span></p>
-
-<p>Bezonderen lieven Heer en Broeder,
-’t is my nog zeer wel indagtig en ook
-U-L. alzoo ik niet en twyffele, hoe dat wy
-te samen in onze jongheyd met malkanderen
-te Wurtenberg gestudeert hebben,
-en dat gy eerst groote neirstigheyd gedaen
-hebt, de voorzeyde konsten wel te leeren,
-gelyk ik ook bekenne, dat gy eenen goeden
-Physicus zyt, waer in dat ik u geheel
-ongelyk was, en gelyk gy wel weet dat ik
-in de theologie studeerde, dan daer naer
-ben ik u in de voorzeyde konst gelyk
-geworden, zoo gy my ook deze zaeken
-half om een onderrigting en om goeden
-raed gevraegd hebt. En midsdien ik U-L.
-zulks hebbe gepresenteert en niet hebbe
-geweygert, gelyk gy zelf in uw schryven
-met eene dankzegginge getuygd, zoo ben
-ik ook daer nog toebereyd, gelyk gy altyd
-met’er daed ook zulks bevinden zult. Zoo
-veel den rom en den lof aengaet, die gy
-my toeschryft daer voor ik u hoogelyk bedanke,
-als namentlyk dat mynen Almanach
-zoo vermaerd is, dat niet alleen gemeyne
-persoonen, maer ook vorsten, graeven,
-en heeren sterk naer myne Prognosticatien
-vraegen midsdien al ’t gene ik geschreven
-heb, waeragtig over een stemde. Gy vermaend
-ook biddens gewys in uw geschrift
-van myn opvaer, en van het gesternte gelyk
-gy schryft daer van gehoort te hebben,
-dat ik u daer af een onderrigtinge zoude<span class="pagenum"><a name="Page_66" id="Page_66">[66]</a></span>
-doen, te weten: of zulks alzoo zy of niet,
-mids u zulks geheel onmogelyk dunkt, en
-of het alzoo nogtans geschied is. En gy
-schryft ook daer by dat zulks door tooverye,
-of door den duyvel moet toegaen.
-Maer het zy hoe het wilt, nogtans zoo is
-’t geschied, dat ik op eenen tyd niet konde
-slaepen, en daer by op mynen Almanach
-dogt, hoe dat het firmament des Hemels
-mogt gesteld en geschaepen wezen,
-en dat zulks de menschen konden begrypen
-hoe wel dat zy daer noyt zichtbaerlyk geweest
-zyn, maer zulks alleen uyt de boeken
-en opinien doorgrond hadden. Ziet
-zoo hoorde ik eenen ongehoorden stormwind,
-en eene groote ruyssinge van winden
-op myn huys aenkomen, dat daer door alle
-myne deuren waer door ik niet weynig verschrikt
-was, zoo hoorde ik eene brullende
-stemme, de welke zeyde: Staet op, gy
-zult uwen hert-lust hebben, en alles wat
-gy voord begeird. Daer op zeyde ik: zoo
-verre als ik zien mogt ’t gene daer ik op
-hebbe liggen denken zoo zoude ik mede
-trekken, want zulks myn hoogste begeirte
-is? daer op antwoorde hy wederom: ziet
-dan te vensteren uyt, zoo zult gy den wagen
-zien, ’t welke ik dede, en ik zag eenen
-wagen met twee draeken komen, nederwaerds
-gevlogen die met helsche vlammen
-te aenzien waeren: en gelyk toen ter tyd
-een klaer maeneschyn was, zoo aenzag<span class="pagenum"><a name="Page_67" id="Page_67">[67]</a></span>
-ik ook myn peirden en wagen. Deze draeken
-hadden zwarte en roodagtige vleugels
-met witte sprinkelingen, den rugge was
-ook alzoo, den buyk, hals en het hoofd
-waeren groenagtig, wit en geel gespikkeld:
-wy moeten voords. Ik zeyde: ik zal u volgen,
-mids conditie dat ik naer alle omstandigheyd
-vraegen mag. Ja, antwoorde de
-stem, zulks word u toegelaeten; daer op
-ging ik in myne venster staen en sprong in
-myne carosse, en voer alzoo van daer.</p>
-
-<p>De vliegende draeken voerde my ras
-voord; de carosse had ook vier raders, zy
-rolde al of wy op ’t land reeden, en hoe
-hooger dat ik kwam hoe duysterder de weireld
-was, zoo dat my anders niet dogte dan
-dat ik uyt een klaere zonneschyn in eene
-duystere locht voer, en ik zag alzoo van
-den Hemel af in de weireld. In al zulk
-reyzen, ruste mynen geest en dienaer daer
-nevens, en zat met my op den wagen. Ik
-zeyde tot hem: Lieven Mephostophiles
-waer trek ik nu henen? Bekommerd u daer
-niet in (zeyde hy) en wy voerden alzoo
-hooger op. Nu wil ik gaen verhaelen wat
-ik gezien hebbe; want ik voerde ’s dynsdags
-uyt, en ik kwam den anderen dynsdag
-weder t’huys, al welken tyd ik ook niet
-sliep nog geenen vaek had, en ik voer geheel
-onzigbaer. Als ’t nu ’s morgens klaer
-dag was, sprak ik tot mynen geest Mephostophiles:
-Vriend, hoe verre zyn wy gevaeren?<span class="pagenum"><a name="Page_68" id="Page_68">[68]</a></span>
-gy weet doch zulks wel; want ik
-wel begrypen kan, dat ik dezen nagt tamelyk
-verre gevaeren ben. En zoo lange als
-ik uyt was zoo had ik nog dorst, nog honger,
-Mephostophiles zeyde Fauste, gelooft
-my dat gy tot nu maer 47 mylen in de
-hoogte gevaeren zyt. Daer naer zag ik nederwaerds
-als het dag was, en zag vele
-koningryken, vorstendommen en wateren,
-zoo dat ik de gansche weireld genoegzaem
-zien kon, in deze hoogde zeyde ik
-tot mynen dienaer: Wyst en bedied my
-nu, hoe dit en dat land mag genoemt worden?
-het welk hy dede, en sprak: Ziet
-op de slinker zyde, daer ziet gy Hongariën,
-dat is Pruyssen, daer ziet gy Polen,
-Denemerken, Duydsland, Italiën en morgen
-zult gy Asia en Africa zien. Waer in
-Persiën, Tartaren, Indiën en Arabiën,
-en mids den wind ons nu van agter komt,
-zoo zien wy Pomeren, Rusland, Hongariën
-en Oostenryk. Den derden dag zag
-ik groot en kleyn Turkyen, Persiën en
-Africa, ik zag Constantinopelen voor my,
-en in de Persische en Constantinopelentsche
-zee zag ik veele schepen en veelderleye
-krygs-rustingen herwaerds en derwaerds
-zwieren, maer Constantinopelen
-dogt my zoo kleyn te wezen in ’t aenzien
-al of’er maer dry huyzen geweest hadden,
-en de menschen schenen my maer gelyk
-eenen kop groot. Ik reysde in Julius uyt,<span class="pagenum"><a name="Page_69" id="Page_69">[69]</a></span>
-zoo dat het zeer warm weder was, ik smeet
-myn gezigt nu herwaerds en derwaerds,
-dan naer den oosten, dan naer den westen,
-en dan naer den zuyden en noorden. Als
-het nu in eenige plaetse regende was, in
-eene andere donderde, zoo hagelde het op
-een ander, en nog op eene andere was het
-schoon weder. Dus ik zag alle dingen die
-in de weireld te zien waeren. Als ik nu
-acht dagen in de hoogte geweest had, zoo
-zag ik opwaerds van verre dat den Hemel
-zoo snel omdraeyde, al of zy in duyzend
-stukken springen zoude, en geborsten
-hebben. Daer toe was den Hemel zoo
-klaer, dat ik niet omhoog zien konde,
-en het was ook zoo heet, dat wanneer
-mynen dienaer my geenen wind gemaekt
-hadde, ik hadde moeten verbranden; de
-wolken die wy van op de weireld zien,
-die zyn zoo digt en dik als eene steen-rotse,
-en klaer als een kristael, en den
-regen die daer uyt komt, is zoo klaer,
-tot dat dien op de aerde valt, dat men zig
-zelven daer in kan zien. Voords zoo bewegen
-hun de wolken des Hemels met
-zulk geweld datze altyd dryven van den
-oosten tot in den westen, neemt het gesternte,
-de zonne en maene met hem, gelyk
-wy zien dat zy van den opgang loopen,
-en my dogt dat de zonne by ons niet grooter
-was als den bom van eene tonne, maer
-zy was grooter dan de geheele weireld,<span class="pagenum"><a name="Page_70" id="Page_70">[70]</a></span>
-want ik konde van geen eynde zien, en de
-maene moet by nagt, als de zonne onder
-is, haer licht van haer ontfangen, daerom
-schynt zy ook by nagt zoo klaer, gelyk
-’t dan aen den Hemel klaer is, en ook van
-gelyke by nagt den dag aen den Hemel en
-op de aerde duysteren nagt is. En ik zag
-aldus meer als ik begeirde; een van de sterren
-was grooter als de geheele weireld. Een
-Planeet zoo groot als de weireld, en waer
-de locht was, daer waeren ook de geesten
-onder den Hemel. In ’t nederdaelen zag ik
-nederwaerds in de weireld, de zelve was
-gelyk den doyer van een ey, en my dogt
-dat zy geen spaen lang was, en het water
-was twee-mael breeder aen te zien. Ik
-kwam den achtsten dag, des nagts, wederom
-t’huys, ik sliep dry dagen en dry
-nagten lang, en ik stelde alle myne Almanaken
-en Prognosticatien daer naer. Dit
-hebbe ik op uwe begeirte niet willen verzwygen,
-en beziet alzoo uwe boeken, of
-’t gene dat ik gezien heb, daer mede niet
-over-een-komt.</p>
-
-<h3><i>De derde reyze van D. Faustus, in zommige
-koningryken, vorstendommen en ook
-in de voornaemste landen en steden.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus nam in zyn 16ᵈᵉ jaer
-eene pelgrimagie voor, tot welken
-eynde hy zynen geest Mephostophiles tot
-eenen leydsman begeirde. Waerom Mephostophiles
-hem in een peird veranderde,<span class="pagenum"><a name="Page_71" id="Page_71">[71]</a></span>
-doch hy had vleugelen gelyk een dromedarius,
-en voer alzoo waer ’t Faustus
-beliefde. D. Faustus doorreysde en doorwandelde
-menige vorstendommen als door
-Duydsland, Oostenryk, Bohemen, Silesien,
-Frankenland, Zwaben, Beyeren,
-Lyfland, Pruyssen, Moscovien, Vriesland,
-Holland, Zeeland, Braband, Vlaenderen,
-Vrankryk, Spagnien, Portugael,
-Italiën, Polen, Hongariën en van daer
-wederom in ’t land van Dueringen. Hy was
-25 dagen uyt, in de welke hy niet veel zag
-waer toe hy lust hadde; waerom hy wederom
-keerde; en kwam te Trier, om dat hy
-zin kreeg de stad te bezien, om datze zoo
-oud gebouwd is, alwaer hy nogtans niets
-bezonders zag, als een paleys, dat wonderlyk
-gebouwen en welke van baksteen
-gemetst was, en zoo sterk dat’er voor geen
-vyand te vreezen is.</p>
-
-<p>Daer naer zag hy de kerke, waer in dat
-S. Simon en den Bisschop Popo begraven
-lagen, de welke van ongeloovelyke groote
-steenen met yzer t’samen gevoegt en gemaekt
-was; daer naer keerde hy nae Parys,
-alwaer hem de studie en hooge scholen
-zeer wel behaegden. Alle die steden en landen,
-die Faustus in zyn zin kreeg, die
-doorwandelde hy, als ook Mentz, alwaer
-de riviere de Meyn in den Rhyn loopt,
-maer hy bleef daer niet lang, en hy kwam
-in de stad Napels, in de welke hy veele<span class="pagenum"><a name="Page_72" id="Page_72">[72]</a></span>
-kloosters en kerken vond, die zeer hoog
-waeren en zeer schoone huyzen daer in,
-dat hem zeer verwonderde; daer was ook
-een schoon kasteel, dat nieuw getimmert
-was, ’t welk boven alle de andere van Italiën
-het schoonste was, het was zoo groot,
-zoo dik van muer, met zoo veel torens en
-kamers verciert dat te verwonderen was;
-daer by ligt ook eenen berg Vestinus genoemd,
-die vol wyngaerden, olyf-boomen
-en andere fruyt-boomen beplant was. Daer
-naer kwam hem Venetien in den zin: hy
-was zeer verwondert, dat die stad alzoo
-rondom in de zee lag, en zoo overvloedig
-met alderleye koopmanschappen en met
-menschelyken nooddruft voorzien was; hy
-was inzonderheyd zeer verwonderd, dat in
-zulke stad daer niet waste, al zulken overvloed
-van alle dingen te koop was. Ook
-zag hy op de hooge huyzen een schoon
-godshuys, met haere hooge torens, die al
-te samen zoo vast in zulken wateragtigen
-grond gestigt waeren. Ook kwam hy in Italiën,
-in de stad Padua, om aldaer de hooge
-schole te bezigtigen; de stad heeft dry dobbel
-vesten en gragten met omloopende wateren,
-daer is ook een kasteel in, en daer
-zyn vele timmeragien. Onder andere ook
-een domkerke, en een allerschoonste stadhuys.
-Daer is ook een kerke, die S. Antonius
-genoemd word, welk zoo schoon is,
-als’er in geheel Italiën wezen kan. Voords<span class="pagenum"><a name="Page_73" id="Page_73">[73]</a></span>
-zoo kwam hy te Roomen, daer ligt ook
-de riviere den Tyber, die dweirs door de
-stad loopt, en op d’eene zyde der zelve
-begrypt de stad Zeven-Bergen in zig: zy
-heeft elf poorten, den berg Vaticanum,
-waer S. Pieters kerk is, daer by ligt het
-paleys van den Paus, die zeer cierlyk met
-een speelhof rondom bezet is, waer by is
-de kerke Latranen waer in alderlye heyligdom
-te zien is, en deze word de apostolische
-kerk genoemd, ’t welk ook voorwaer
-een van de alderberoemste kerken des
-gandsche wereld is. Nog zag hy vele heydensche
-verworpen tempels, enz., ’t welk
-al te samen te lang waer om te verhaelen,
-zoo dat D. Faustus zynen vollen lust zag:
-Hy kwam onzigtbaer voor het paleys des
-Paus, daer zag hy veel dienaers en hovelingen,
-’t was hem wonder aen te zien, hoe
-den Paus met zoo groote eerbaerheyd geviert
-wierd, waer over hy tot zynen geest
-zeyde: Och, waerom heeft my den duyvel
-ook tot geenen Paus gemaekt? D. Faustus
-zag ook aldaer zyns gelyke. En mids hy
-veel van Roomen gehoord had, zoo is hy
-door zyne tooverye dry dagen en dry nagten
-in ’s Paus paleys onzigtbaer gebleven.
-En geduerende al dezen tyd niet geeten
-nog gedronken. Hy stond alzoo voor den
-Paus onzigtbaer. Het gebeurde op eenen
-tyd als den Paus eten wilde, dat hy een<span class="pagenum"><a name="Page_74" id="Page_74">[74]</a></span>
-Kruys voor hem maekte, en zoo dikwils
-als dat geschiede zoo bezag hem D. Faustus
-in ’t aenzigt; hy kwam eens te lachen,
-dat men hem in de geheele kamer konde
-hooren, zomtyds weende hy, en niemand
-wist wat dat het wezen mogte. Den Paus
-maekte zyn volk wys, dat het eene verdoemde
-ziele was, die om eenen Aflaet
-bad, waer over dat hun ook den Paus eene
-boete opleyde. D. Faustus lachte daerom,
-en deze verblindinge behaegde hem zeer
-wel. Maer als nu de leste geregten op de
-tafel kwamen, en D. Faustus grooten honger
-had, zoo stak hy zyn handen uyt, terstond
-vloogen hem de geregten en de schotelen
-in zyn hand: en hy verdween alzoo daer
-mede met zynen geest op eenen berg, die
-<i>Capitolium</i> genoemd was, daer hy die spyze
-met lust at. Hy zond ook zynen geest terug,
-om dat hy hem den besten wyn van
-des Paus tafel zoude haelen, daer by ook
-de zilvere bekers en schaelen. Toen nu
-den Paus alles gezien had wat hem gerooft
-was zoo heeft hy al de klokken den geheelen
-nagt laeten luyden, ook missen en gebeden
-voor de verstorvene zielen laeten
-doen. Maer D. Faustus was wel gezegend
-met den Paus spyze en drank. Men heeft
-ook het zilverwerk naer zyne dood by hem
-gevonden. Als het nu middernagt was en
-Faustus hem wel zat gedronken had, zoo
-is hy wederom met zynen geest door de<span class="pagenum"><a name="Page_75" id="Page_75">[75]</a></span>
-logt gevlogen, en tot Milanen in Italiën
-gekomen, ’t welk hem een gezonde wooning
-dogt te wezen: Want daer is geene
-groote hitte. Ook is daer schoon versch
-water, en 7 staende vyvers. Daer zyn ook
-veele schoone tempels, en veele schoone
-gebouwde koninglyke huyzen. Hy had ook
-groot behaegen in het geweldig kasteel,
-en in het gasthuys van O. L. Vrouwe. Hy
-bezag ook Florencien, en hy verwonderde
-hem over alle die schoone gebouwen, over
-den schoonen boomgaerd van <i>S. Maria</i>:
-Ook over de kerke die in ’t kasteel lag, die
-met schoone omgangen bekleed was en over
-eenen marmer-steenen toren, over de poorte
-waer door men ingaet, waer in dat de
-historien des Ouds en Nieuw Testament
-in ’t koper gegraveert staen. En al het land
-daer rondom draegt goeden wyn, daer woonen
-ook konstige luyden, en daer geschied
-veel koophandel. Van daer voer hy nae
-Lions in Vrankryk dat tusschen twee bergen
-ligt, en met twee rivieren begaefd is,
-waer in ook eenen tempel is van groote
-weirde. Van Lions kwam hy op Keulen,
-daer in is een kanoniksdye, ’t welk men de
-hooge kononiksdye noemt alwaer de dry
-Koningen (die de Sterre Christi gezien
-hebben) begraven liggen. Als D. Faustus
-zulks zag, zeyde hy: O gy goede mannen,
-hoe zyt gy hier gekomen, daer gy behoorde
-in Palestinen nae Bethlehem gereyst te<span class="pagenum"><a name="Page_76" id="Page_76">[76]</a></span>
-hebben? of zyt gy naer U-L. dood in de
-zee geworpen geweest, en tot Keulen aen
-den Rhyn aengekomen, opgehaeld en begraven
-geweest? Aldaer is ook S. Ursula
-met 11,000 maegden. In zonderheyd beviel
-hem de schoonheyd der vrouwen. Niet
-verre van daer ligt de stad Aken, de welke
-eenen stoel des keyzers is, daer is eenen
-geheelen marmer-steenen tempel, die Carolus
-Magnus daer heeft laeten bouwen,
-op dat alle zyne naerkomers de kroone aldaer
-zouden ontfangen. Van daer kwam hy
-in Savoyen tot Geneven, om die stad te
-bezien, zy ligt naby Zwitzerland, daer
-wast ook goeden wyn en daer is eenen Bisschop.
-Hy kwam ook tot Strasbourg, D.
-Faustus kwam te weten, waerom datze zoo
-genoemd word, namendlyk door de menigte
-van wegen en straeten waer door zy den
-naem heeft: aldaer is ook een Bisdom.</p>
-
-<p>Van daer kwam hy tot Bazel in Zwitzerland,
-daer den Rhyn dweirs door de
-stad loopt. Alzoo hy van zynen geest gehoort
-had zoo zoude de stad haeren naem
-van een Basiliscus gekregen hebben, die
-daer gewoont heeft. De mueren zyn van
-tichel-steenen gebouwd, en met diepe vesten
-vercierd. Daer is ook veel vrugtbaer
-land, alwaer vele oude rivieren gezien
-worden; daer is een Universiteyt, hy vond
-daer niet eene schoone kerke, dan alleen
-het Carthuyzers-klooster. Van daer kwam<span class="pagenum"><a name="Page_77" id="Page_77">[77]</a></span>
-hy tot Constance, daer is eene schoone
-brugge over den Rhyn: deze zee (zeyde
-den geest) is twee duyzend schreden lang
-en vyftien honderd schreden breed, deze
-stad heeft van Constantino den naem gekregen,
-zeyde den geest.</p>
-
-<p>Van Constance kwam hy tot Ulm, door
-deze stad gaet eene riviere, de welke Blauw
-genoemd is, zy heeft eene schoone prochie-kerke,
-S. Maria genoemd, die in ’t
-jaer 1377 is begonnen gebouwd te worden,
-waer in dat 52 Autaeren zyn, waer ook is
-een uytnemende schoon Sacrament huys.
-Als nu D. Faustus van Ulm weder keeren
-zoude en voorder wilde, zoo zeyde zynen
-geest: Mynheer, ziet toch die stad eens
-aen, zy heeft dry graefschappen met redelyk
-geld gekogt en al haere privilegien daer
-by. Als hy nu in de hoogte kwam, zag hy
-van verre vele landschappen en steden, onder
-andere een sterk kasteel, daer belangde
-hy, ’t was Wurtsborg, die bisschoppelyke
-stad in ’t land van Franken, daer de
-riviere de Meyn loopt, daer wast goeden
-wyn en alderlye koorn in overvloed. In
-deze stad zyn vele orders, als Minnebroeders,
-Benedictinen, Stephanisten, Carthuyzers
-en duydsche orders, daer zyn 3
-Carthuyzer-kerken, zonder de bisschoppelyke
-kanoniksdye, 4 biddende orders,
-het Lieve Vrouwen-klooster, het Gasthuys
-welk aen de poorte eene wonderlyke<span class="pagenum"><a name="Page_78" id="Page_78">[78]</a></span>
-timmeragie heeft. Als D. Faustus de stad
-overal bezien had, zoo is hy tot Neurenburg
-gekomen. Toen zeyde hem den geest
-onderwege: Faustus, gy zult weten dat
-Neurenburg haeren naem heeft gekregen
-van Claudius Tyberius Neron, het keyzers
-teeken hangt in S. Laurents-kerke, Schaldie
-ligt daer begraeven in de zelve kerke; tot
-S. Laurents hangt den mantel, het zweird,
-den scepter, den appel en de kroone van
-Carolus Magnus. Daer is ook eene schoone
-vergulde fonteyne die op de merkt staet,
-in de welke men zegt bewaert te worden
-de lancie die Longinus Christus in de zyde
-stak, en ook een stuk van ’t H. Kruys. Deze
-stad heeft 528 straeten, 4 groote uer-wyzers,
-8 poorten, 11 steene bruggen, 12
-bergen, 10 merkten, 13 bad-stoven, 10
-kerken waer in men predikt. In de stad zyn
-68 water-molens, 2 groote ring-mueren en
-diepe gragten, 180 torens, 4 blokhuyzen,
-10 apothekers, 68 wagters, 10 doctoren in
-de regten en 14 in de medecynen. En alzoo
-hy des morgens vroeg van Neurenburg na
-Augsburg kwam, zoo vraegde hy zynen
-geest, waer van Augsburg zynen naem gekregen
-had? hier op zeyde den geest Augsburg
-heeft verscheyde naemen gehad: want
-toen zy eerstmael gefondeert was, wierd
-zy Vindelica genoemt, en daer naer Zizoria,
-dan Yzenberg, en ten laesten van Augusto
-Octavio is zy Augusta genoemt, en<span class="pagenum"><a name="Page_79" id="Page_79">[79]</a></span>
-mids Faustus die te vooren had gezien,
-zoo is hy die voorby gevaeren, en is alzoo
-tot Regensburg gekomen, mids dat Faustus
-die ook voorby wilde vaeren, zoo zeyde
-zynen geest: mynheer Faustus, men
-heeft deze stad 7 naemen gegeven, als
-namentlyk Regensburg, zoo zy nog genoemt
-word, anders wordze Tyberia,
-Quadrata, Hosolis, Reginopolis en Ratisbona
-genoemt. Deze stad is zeer sterk bebouwd:
-de riviere Donauw loopt daer digt
-by, in de welke wel 60 rivieren vallen, die
-zeer schipryk zyn. In ’t jaer 1115 is’er eene
-konstige brugge gemaekt, desgelyks ook
-eene kerke, daer men van roemen kan.
-Maer D. Faustus is straks voordgevaeren,
-dan heeft hy aldaer een diefstuk bedreven,
-en eenen weird zynen kelder bezogt, en
-daer naer is hy terug gekeerd en in Munich
-in Beyerland gekomen. Deze stad is schoon
-om te zien, met breede straeten en groote
-huyzen. Van daer is hy gekomen te Saltsburg,
-’t welk eene bisschoppelyke stad is:
-zy heeft eene schoon omliggende landauwe,
-als beemden, bosschen en vyvers.</p>
-
-<p>Van Saltsburg is hy tot Weenen in Oostenryk
-gekomen: want hy zag de stad van
-verre, en gelyk hem zynen geest berigte,
-zoo en zoud’er geen ander stad gevonden
-konnen worden; zy had haeren naem van
-eenen landvoogd Flavio Josepho gekregen:
-deze stad heeft groote wyde gragten,<span class="pagenum"><a name="Page_80" id="Page_80">[80]</a></span>
-de huyzen zyn meest al geschilderd, en
-boven de keyzerlyke wooninge, is’er eene
-hooge schole. Daer worden in ’t afsnyden
-des wyns 1200 peirden gebruykt, voords
-heeft ook deze stad wyde en diepe kelders,
-en de straeten met harde steenen gekassyd.
-Van Weenen reysde hy voords in
-de hoogde, en hy zag eene stad dat was
-Prag, de hoofdstad van Bohemen zy is
-groot en in dry deelen gedeyld; namentlyk
-oud Prag, nieuw Prag en kleyn Prag:
-maer zy begrypen in haer de slinker zyde,
-en den berg, alwaer het koninglyk hof is,
-ook S. Vyt, de kanoniksdye. Oud Prag
-ligt op eenen effen grond, met groote en
-diepe vesten verciert, uyt deze komt men
-in de kleyne stad Prag. De nieuwe stad is
-van de oude met eenen diepen gragt afgescheyden
-en met sterke mueren gemaekt,
-alwaer het collegie van de hooge schole is.
-D. Faustus trok in den middernagt op,
-ziende een ander stad, en als hy ’t nauw bezag,
-zoo was het Craconie de hoofdstad
-van Polen, daer eene schoone hooge schole
-is, en zy heeft van eenen hertog van Polen
-genoemt Craco haeren naem gekregen.
-Deze stad heeft groote hooge vesten, zy
-heeft poorten, en vele schoone gods huyzen:
-het land rondom heeft hooge steen-klippen
-en bergen op de welke D. Faustus
-hem heeft laeten nederzinken van waer hy
-nederwaerds is gekomen om in de stad te<span class="pagenum"><a name="Page_81" id="Page_81">[81]</a></span>
-zien, zoo dat hy daer niet in is geweest, maer
-heeft-ze onzigtbaer rondom gevaeren. En
-als hy boven op dezen berg eenige dagen
-gerust had, zoo begaf hy hem wederom
-op de reyze nae den oosten, en zeyde nog
-in vele koningryken, steden en landschappen
-te gaen: en wandelde over zee, duerde
-zommige dagen, en kwam alzoo in Thraciën
-in Griekenland tot Constantinopelen
-’t welk den turk nu Tenkros noemt daer
-den turkschen keyzer zyn hof houd. En
-hem weder voeren veel avontueren, waer
-van hier zommige volgen zullen. Constantinopelen
-heeft zynen naem van den grooten
-keyzer Constantino: Deze stad heeft
-vele torens en is met vele heerlyke timmeragien
-verciert, zoo dat men de zelve wel
-nieuw Roomen mag noemen, nevens welke
-stad de zee gelegen is. Zy heeft 2 poorten
-en 3 koninglyke huyzen. D. Faustus
-bezag eenige dagen den turkschen keyzers
-magt, zyn geweld, zyne pragt en zyne
-hofhoudinge. Op eenen avond als den turkschen
-keyzer bezig was met eten, maekte
-hem D. Faustus een guychelspel, want in
-de groote zaele zag men groote vuerstroomen,
-zoo dat een igelyk toeliep, om het
-vuer te blusschen en terstond daer naer begon
-het te donderen en te bliksemen. Hy
-betooverde ook den turkschen keyzer zoo
-zeer, dat hy niet opstaen, nog weg-gedraegen<span class="pagenum"><a name="Page_82" id="Page_82">[82]</a></span>
-konde worden. Met dit zoo wierd
-het in de zaele zoo klaer als of de zonne daer
-in geschenen had. En D. Faustus trad voor
-den keyzer in een pauzelyk habyt, en
-sprak: zyt gegroet, heer keyzer, gy die
-zoo weirdig zyt, dat ik uwen Mahomet,
-voor u alhier verschyne? Dit gezeyd hebbende,
-zoo verdween hy. Den keyzer viel
-naer dezen neder op zyn kniën, en riep
-zynen Mahomet aen, lofde en prysde hem,
-dat hy hem zoo had vernederd voor hem
-te verschynen. Des anderdags ’s morgens,
-voer D. Faustus in ’t kasteel des keyzers,
-alwaer zyne wyven waeren, waer in niemand
-dorst komen, dan gelubde dienaers
-die op deze vrouwen agt namen. Dit kasteel
-betooverde hy met zulken dikken nevel,
-dat men daer niet zien konde. D. Faustus
-en zynen geest veranderde hun ook in
-de gedaente van den propheet Mahomet,
-en hy bleef zes dagen in dit kasteel, en
-den nevel duerde ook zes dagen, en den
-turk belaste zyn volk datze dezen tyd alderlye
-kerkelyke ceremonien gebruyken
-zoude. D. Faustus at, dronk en had goeden
-moed en alderleyen wellust. En naer
-dat hy dit alles had volbragt, vloog hy in
-zyn pauzelyk habyt in de hoogte, dat het
-al de weireld zien konde. Als nu D. Faustus
-wederom weg was, en den nevel gedaen
-was, heeft hem den turk in ’t hof
-laeten vinden, en zyne vrouwen tot hem<span class="pagenum"><a name="Page_83" id="Page_83">[83]</a></span>
-geroepen, en vraegde wat dat ’t geweest
-had? dat het kasteel zoo lang met eenen
-nevel bedekt was? zy verklaerden hem,
-dat het den god Mahomet was, en hoe dat
-hy by nagt die en die tot hem geroepen
-had, de zelve beslaepen en gezeyd had,
-dat uyt zyn zaed groote volkeren, en vele
-strydbaere helden spruyten zoude.</p>
-
-<p>D. Faustus keerde hem nae den noorden,
-in de hoofdstad Alkayr, die voortyds
-Memphis of Chayrum plagt genoemt te
-worden, in de welke den Egyptischen
-soudaen zyn hof houd, daer verdeyld hem
-den grooten stroom van de geheele weireld,
-als de zonne in den Krift gaet, besproeyt
-ende overloopt het gansch land
-van Egypten, daer naer keert hy weder
-naer den oosten en den westen, alwaer het
-niet regent, in de stad Offen, welke is
-geweest de koninglyke stad van Hongariën,
-dat is een vrugtbaere stad; daer is
-een water, als men daer yzer in werpt word
-het koper, en daer zyn zommige plaetsen
-daer goud, zilver en alderlye metaelen
-gevonden worden: deze stad noemen de
-Hongersche Staxis, ’t welk in ’t duytsch
-Offen te zeggen is, ’t is een groote sterkte,
-met een geweldig kasteel vercierd. Van
-daer kwam hy op Meydenburg, en op Lubeck
-in Saxen. Meydenburg is eenen bisschoppelyken
-stoel, aldaer zynde een van
-die zes kruyken, daer <i>Christus</i> van water<span class="pagenum"><a name="Page_84" id="Page_84">[84]</a></span>
-wyn maekte. Lubeck is ook een bisdom in
-Saxen. Van daer kwam hy tot Erfurt, daer
-eene Universiteyt is, van Erfurt wederom
-tot Wurtenberg, een jaer en half uyt geweest
-hebbende.</p>
-
-<h3><i>Van het Paradys.</i></h3>
-
-<p>Als nu D. Faustus in Egypten was,
-daer hy de stad Alkayr bezag, en in
-de hoogte over vele landen en koningryken
-reysde, als Engeland, Spagnien, Vrankryk,
-Denemerken, Polen, Zweden, Indiën,
-Africa, Persiën, enz. Is hy ook in
-Moorenland gekomen alwaer hy altyd op
-hooge bergen, steen-klippen en eylanden
-geland en gerust heeft, hy was ook van
-zin Britagnien te bezien daer vele stroomen
-en warme fonteynen zyn, ook de Orchades
-eylanden der groote zee, die agter
-Britagnien liggen, die 23 in ’t getal zyn,
-waer van 10 woest liggen en 13 bewoont
-worden. Cankasis tusschen Indiën en Seythim,
-is het hoogste eyland met klippen
-en tuynen waer van dat D. Faustus vele
-landen en verre over de zee gezien heeft,
-aldaer zyn zoo vele peperboomen als by
-ons genever-boomen. Candiën een eyland,
-ligt in ’t midden der Candische zee, onder
-Griekenland; van daer komt de Malvezyn,
-dit eyland is vol geyten, en daer genereren
-geene schaedelyke dieren, nogte slangen,
-wolven, vossen: dan alleen groote en
-fenynige spinnen. Deze en andere eylanden<span class="pagenum"><a name="Page_85" id="Page_85">[85]</a></span>
-meer, welke hem zynen geest Mephostophiles
-verhaelde en gewezen heeft, heeft
-hy al te samen bezien. En dat ik op myn
-propost kome, is dit de oorzaeke geweest
-dat D. Faustus hem op zulke hoogte begeven
-heeft, niet om dat hy daer eenig
-deel der zee en landschappen overzien
-heeft. Maer hy meynde mids dat’er zommige
-hooge eylanden met haere duynen
-zoo hoog zyn, dat hy eyndelyk het Paradys
-zoude te zien komen, want hy had zynen
-geest daerom niet aengesproken nog
-niet durven aenspreken, bezonderlyk in ’t
-eyland van Canasis, ’t welk met zyne hoogte
-en met zyne duynen al de andere te boven
-gaet, hy meynde dat hem niet zoude ontbreken,
-of hy zoude van daer het Paradys
-gezien hebben. Op deze duynen, kan men
-klaerlyk Indiën en Scyriën zien, en naer
-het oosten toe, zag hy van de hoogte in
-de zuyd-linie eene klaerte, gelyk als een
-klaere zonne, en eenen vuer-stroom als
-eenen rook opgaen van de aerde tot in den
-Hemel: Hy zag ook in ’t dal en op ’t land
-vier groote wateren uyt de aerde springen,
-het een naer Indiën toe, het ander naer
-Egypten, het derde naer Armeniën en het
-vierde loopt ook derwaerds. En van ’t gene
-dat hy gezien had, zoude hy geirn den oorsprong
-geweten hebben, waerom hy voornam
-zynen geest daer naer te vraegen, gelyk
-hy dede, doch met groote verschriktheyd,<span class="pagenum"><a name="Page_86" id="Page_86">[86]</a></span>
-en vraegde alzoo zynen geest wat
-zulks was geweest? den geest gaf hem
-goede antwoorde, en zeyde: het was ’t Paradys,
-dat naer het oosten toe lag, ’t welk
-eenen hof is die God daer geplant heeft met
-alle lustige dingen. Deze vuerige stroomen
-waeren de mueren, waer mede den lusthof
-omringeld is en bewaerd word, maer daer,
-zeyde hy: ziet gy een klaer licht, dat is het
-vuerig zweird, waer mede den Engel dit hof
-bewaerd, en ’t is nog zoo verre van hier,
-als gy alreede met my gereysd hebt; gy hebt
-zulks in de hoogte beter konnen zien,
-maer gy hebt’er niet opgelet. Het water dat
-hun in vieren deylde, dat zyn de wateren
-van de fonteyne die te midden in ’t Paradys
-staen, en daer uyt springen de Ganges
-of Fyson, Githon, Nilus, Typris en Euphrates,
-en nu ziet gy dat hy onder Libra
-en Aries ligt en tot aen den Hemel reykt.
-En op deze vuerige mueren is den engel
-Cherubin met den vlammenden zweirde,
-om alle deze dingen te bewaeren. Maer gy
-nog ik, nog geen mensch kan daer komen.</p>
-
-<h3><i>Van de Sterren.</i></h3>
-
-<p>Daer was eenen hoog-beroemden Doctor
-N. V. W. tot Halverstad, die D.
-Faustus te gast bad, en aleer de maeltyd
-gereed was, zag hy een wyl te venster uyt
-nae den Hemel, den welken toen ter tyd
-(gelyk het in den herfst was) vol sterren
-stond. Dezen voorzeyden Doctor was<span class="pagenum"><a name="Page_87" id="Page_87">[87]</a></span>
-eenen Medicus en Astrologus. En mids hy
-D. Faustus inzonderheyd daerom te gast
-gebeden had om dat hy van den loop der
-sterren ied bezonders zoude mogen leeren,
-zoo zeyde hy hem, ziende nae den Hemel
-toe, en zommige sterren ziende nederwaerds
-vallen, vraegde hy aen D. Faustus,
-hoe zulks geschiede? Waer op hy antwoorde:
-Mynheer en lieven broeder, gy
-weet zonder twyffel, dat de kleynste sterre
-des Hemels, die ons hier zoo groot als een
-keirs-licht schynt te wezen, zoo groot is
-als een geheel hertogdom. Alzoo is ’t ook
-zeker gelyk ik ook wel gezien heb, dat de
-wyde en breede des hemels grooter is dan
-12 ardsbisdommen. En gelyk aen den Hemel
-geen eynde te zien is, zoo moet men
-bekennen dat dit geheel land ruym zoo
-groot als eene stad is, en ook wel zoo
-groot als den cirkel des Roomsch Ryks,
-ja ook zoo groot als geheel Turkyen. En
-onder de planeten zyn zommige zoo groot
-als de geheele weireld.</p>
-
-<h3><i>Eene vraege van de gelegendheyd der
-geesten.</i></h3>
-
-<p>Nu bekenne ik, mynen lieven Faustus,
-dat zulks waer is als gy zegt, maer hoe
-is ’t toch met de gelegendheyd der geesten?
-vermids men zeyde, dat zy niet alleen by
-nagt maer ook in den dag de menschen
-plaegen? hier op antwoorde D. Faustus,
-mids dat de geesten aen de zonne niet onderworpen<span class="pagenum"><a name="Page_88" id="Page_88">[88]</a></span>
-zyn, zoo woonen en wandelen
-zy onder de wolken, en hoe klaerder de
-zonne schynt, hoe hooger de geesten hun
-wooning hebben en zoeken, want het ligt
-en den schyn der zonne is hun van God
-verboden en misgunt. Maer des te beter
-wanneer ’t geheel duyster is, zoo woonen
-zy onder ons menschen: want of schoon
-de zonne niet schynt, zoo maekt zy nogtans
-door haeren glans den eersten hemel
-zoo klaer al of ’t dag waer, waer door wy
-in den middernagt, of schoon de zonne
-niet schynt, den Hemel konnen kennen
-waer uyt volgt, dat de geesten, mids zy
-het schynsel der zonne die in de hoogte
-klimt, niet verdraegen nog lyden konnen,
-waerom dat zy hun naerder tot ons op de
-aerde begeven, by ons menschen woonen,
-de zelve met zwaere droomen, schreyen
-en verscheynen in schrikkelyke gedaente,
-ons behangsten en vervaeren. Want als wy
-’s nagts in ’t duyster wandelen zoo komen
-ons veel grouwelen aen, en krygen by nagt
-vele fantasien, de welke wy by dat niet
-krygen. Ook zoo komen wy in onzen slaep
-te verschrikken, meynende dat wy eenen
-geest zien, die nae ons grypt. Dit geschied
-ons al te samen daerom, mids ons de geesten
-nae by zyn, en ons met alderleye spookerye
-en verblindinge plaegen.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_89" id="Page_89">[89]</a></span></p>
-
-<h3><i>Eene andere vraege van de Sterren die op
-de Aerde vallen.</i></h3>
-
-<p>Zoo veel nu de werkinge der sterren
-aengaet, en hoe dat zy verligt zyn en
-nederwaerds op de aerde vallen, dat is niet
-nieuws, want zulks gebeurd alle nagten.
-Als’er nu vonken en vlammen gezien worden,
-die uyt de sterren vallen, dat zyn
-geene sterren die vallen, maer het dunkt
-ons alzoo, ja men ziet dikwils eenen grooten
-vuer-stroom ter aerde nederdaelen,
-maer dat zyn geene vallende sterren, zoo
-wy meynen, want of ’t een vliegende vuer
-grooter is dan het ander, zulks komt alleen
-voord, om dat de eene sterre zonder Gods
-eygen wil van den Hemel valt, dan om
-land en luyden te straffen. Alsdan brengen
-zulke sterren de wolken met zig, waer uyt
-groote hitte volgt, en verdervinge van
-land en luyden.</p>
-
-<h3><i>Van den Donder.</i></h3>
-
-<p>Tot Wurtenberg verhief hem eens in
-augustus een groot onweder, dat het
-zeer donderde en bliksemde. En alzoo D.
-Faustus met meer andere Medecyns op de
-merkt stond zoo vraegde men hem de oorzaeke
-daer van? tot welke hy antwoorde:
-Geschied zulks niet ten allen tyde als’er
-eenig onweder voor handen is, dat het altyd
-te vooren windig is. Maer als ’t nu lang
-getempeest en geonwedert heeft, slag-regens
-volgen, ’t welk veroorzaekt dat de<span class="pagenum"><a name="Page_90" id="Page_90">[90]</a></span>
-vier winden des Hemels te samen stooten,
-waer door alle de wolken te samen gedreven
-worden, of daer de wolken henen
-komen, zy grooten regen maeken.</p>
-
-<p>En als hem het onweder begint te verheffen,
-zoo mengelen haer de geesten daer
-onder, en vegten met de vier hoeken des
-hemels, waer uyt den Hemel zulken slag
-verwekt, die wy den donder noemen. Als
-nu den wind zoo groot is, zoo kan den
-donder nergens voords, en word opgehouden,
-of hy word geweldig voordgedreven,
-alsdan zal men neirstig agt nemen, op welk
-eynde hem den wind verheft, want van
-daer komt het onweder, zoo dat het onweder
-altyd meer uyt het zuyden komt als
-uyt ’t westen, noord of oost.</p>
-
-<hr />
-
-<h2>HET DERDE DEEL.</h2>
-
-<p class="hanging"><i>Van D. Faustus avanturen; wat hy met
-zyne Nigromantie in groote potentaten hoven
-gedaen heeft, als ook van zyn jammerlyk,
-schrikkelyk eynde en afscheyd.</i></p>
-
-<h3><i>Historie van D. Faustus en keyzer Karel
-den vyfden.</i></h3>
-
-<p>Keyzer Karel den V. was met zyn geheel
-hofgezin tot Ynsbroek gekomen,
-waer hem D. Faustus ook liet vinden, alwaer
-hy van verscheyde vry heeren en edelluyden,
-die hem wel kende en die door zynen<span class="pagenum"><a name="Page_91" id="Page_91">[91]</a></span>
-raed van verscheyde ziektens en passien
-genezen waeren, in ’t hof te gast genood
-was, het welk keyzer Karel hoorende,
-vraegde wie hy was. Waer op hem geantwoord
-wierd dat D. Faustus was, waer
-op den keyzer zweeg tot naer den eten.
-Daer naer voorderde den keyzer D. Faustus
-tot hem in zyn kabinet, en hield hem
-voor dat hy had gehoord, dat hy in de
-zwarte konste zeer wel ervaeren was, en
-een familieren geest hadde, waerom zyne
-begeirte was, dat hy hem eene proeve
-daer van zoude doen zien, en niet zou
-aengegrepen worden, hem dit belovende
-op zyne kroon. Waer op D. Faustus zyne
-keyzerlyke Majesteyt in alderonderdanigheyd
-aenbood. Nu hoort eens wat ik in
-myn leger hebbe staen denken; dat voor
-my myne voor-ouders tot zoo groote genade
-en hoog gezag gekomen zyn, in zonderheyd
-hoe Alexander den Grooten een
-cieraed en ligt aller keyzers geweest is, gelyk
-in de historien te lezen is, zoo grooten
-rykdom, koningryken en landschappen
-onder hem gebragt heeft, ’t welk my
-en myne nakomelingen zeer zwaer vallen
-zoude, daerom is myn begeire dat gy my
-toch eens den voorzeyden Alexander en
-zyns huysvrouwens gedaente en wezen gelyk
-zy in hun leven geweest zyn, voor my
-laeten komen, op dat ik daer uyt mag verstaen,
-dat gy eenen wel ervaeren meester<span class="pagenum"><a name="Page_92" id="Page_92">[92]</a></span>
-in uwe konsten zyt? Aldergenadigsten
-heer, zeyde Faustus, ik ben bereyd en
-goedwillig uwe keyzerlyke Majesteyt genadige
-begeirten, van Alexander Magni
-en zyns huysvrouwens gedaente en wezen
-na myn vermogen voor te stellen en te presenteren
-zoo veel ik van mynen geest vermag.
-En al is ’t zaeken, dat de zelve alhier
-zigtbaerlyk verschynen, zoo zal nogtans
-uwe keyzerlyke Majesteyt weten, dat hun
-stervelyk lichaem niet van de dood zyn
-opgestaen, of alhier tegenwoordig zyn konnen,
-want zulks waer t’eenemael onmogelyk.
-Naer de zeer oude geesten, die Alexandrum
-en zyne huysvrouwe gezien hebben,
-die konnen zulke gedaente aennemen
-en hun daer in veranderen, de welke ik
-uwe Majesteyt Alexander wil laeten zien.</p>
-
-<p>Waer op D. Faustus uyt den keyzers kamer
-gegaen is, om hem met zynen geest te
-bespreken. Dit gedaen hebbende ging hy
-wederom in de kamer des keyzers en hy gaf
-zyne Majesteyt te kennen, hoe dat hy hem
-daer in zoude gelieven, maer met zulke
-conditie, dat uwe Majesteyt hem niet zal
-vraegen nog spreken, ’t welk den keyzer
-hem alzoo belofde. D. Faustus dede de
-deure open, en straks kwam Alexander de
-kamer in, en dat in zulke gedaente en wezen
-als hy in zyn leven geweest is: namendlyk
-een wel gezet en dik man, met
-een rooden baerd, roode kaeken en met
-een stuer aenzigt, al of hy Basiliscu<span class="pagenum"><a name="Page_93" id="Page_93">[93]</a></span>s oogen
-gehad hadde. Hy trad binnen in een gansch
-volkomen harnas nae keyzer Karel V. toe;
-en hy neygde voor hem met een groote reverentie,
-den keyzer wilde ook opstaen en
-hem ontfangen, maer D. Faustus wilde
-zulks niet toelaeten. Straks daer naer alzoo
-Alexander hem omkeerde en nae de
-deure ging, zoo kwam zyne huysvrouwe
-de kamer in, die dede den keyzer ook reverentie,
-zy was gekleed in blauw fluweel,
-met vele schoone baggen en met peirlen
-vercierd, zy was ook uytnemende schoon,
-met roode kaeken, als melk en bloed: zy
-was langagtig, en had een rood aenzigt.
-Dit aldus geschiedende, dagt den keyzer,
-nu heb ik twee persoonen gezien daer ik
-overlang de begeirte toe had, en ’t is anders
-niet mogelyk of den geest moet hem
-in zulke gedaente verandert hebben, zonder
-my daer in te bedriegen, gelyk eene
-vrouwe den propheet Samuël verwekte.</p>
-
-<p>En op dat den keyzer zulks te zekerder
-zoude zyn, dogt hy by zig zelven: ik heb
-dikwils gehoort, dat zy agter in den nek
-een wratte gehad heeft, daerom hy naer
-haer toe trad om’er naer te zien, en hy
-vond’er ook een wrad, want hy bleef stok
-stil staen, en daer naer verdween zy, dus
-wierd den keyzer zyne begeirte volbragt.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_94" id="Page_94">[94]</a></span></p>
-
-<h3><i>D. Faustus toovert eenen Ridder hert-hoorens
-op zyn hoofd.</i></h3>
-
-<p>Als nu D. Faustus (gelyk ’t gezeyd is)
-den keyzer zyne begeirten volbragt
-had, zoo heeft hy ’s avonds, alzoo het
-volk nae het hof ter tafel ging, op eene
-lene gelegen om het volk te zien in en uytgaen.
-Hy zag tegen hem over, in ’t huys
-des ridders, dat’er eenen lag en sliep onder
-eene venster (want het was den zelven dag
-zeer heet) maer ik wil den persoon niet
-noemen, al is ’t zaeke dat hy nu dood is,
-mids dat het een geboren vry-heer was, en
-al gebeurde hem zulke avonture tot eenen
-spot, zoo hielp nogtans zynen heer zeer
-neirstelyk daer in en betooverde hem alzoo
-hert-hoorens op zyn hoofd, toen hy nu wakker
-wierd, en zyn hoofd onder de venster
-bukkende, wierd hy de boeverye gewaer,
-en niemand was meer verschrikt dan hy,
-want de vensters waeren gesloten, zoo dat
-hy met zyne hoorens, agter overwaerts
-konde, ’t welk den keyzer vernemende,
-daerom lachte, en had daer in groote genugten.
-Deze genugten hebben veel hovelingen
-gezien, die aldaer te samen sliepen,
-waer van zommige met hem spotteden, en
-andere groot medelyden hadden tot dat ten
-lesten D. Faustus hem die tooverye afnam
-en weg ging.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_95" id="Page_95">[95]</a></span></p>
-
-<h3><i>Hoe dat den voorzeyden Ridder over D.
-Faustus meynde te wreken.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus nam wederom zyn afscheyd
-uyt het Hof, naer dat hem alle
-eere van alle man bewezen was. Als hy
-ontrent eene myle en half gereyst had, zoo
-zag hy van verre 7 peirden staen in eenen
-bosch, en het was den ridder, die hy de
-hert-hoorens op zyn hoofd getooverd had,
-welke zoo haest als zy Faustus kenden,
-zetten zy te samen den hane op, en reeden
-op Faustus toe, hy dit ziende, reed in
-een kleyn boschken, en hy kwam daer
-straks weder uyt op hunlieden toe gereden,
-en zy zagen geheel ’t boschken vol
-gewapende ruyters staen, die gereed stonden
-op hunlieden aen te vallen, maer zy
-de zelve niet verwagtende, gaven hunne
-peirden de spooren en lieten hunnen rug
-zien, hoewel dat hun het loopen niet konde
-baeten, want zy wierden al-te-samen
-straks omringeld, en baden D. Faustus
-om genade.</p>
-
-<p>D. Faustus liet hun gaen, en hy betooverde
-de zelve, dat zy al-te-samen geyten-hoorens
-op hun hoofd eene geheele maend
-lang draegen moesten, en de peirden koey-hoorens,
-de welke zy alzoo tot voor eene
-straffe lyden moesten en hy wierd alzoo den
-ridder magtig, met betooverde ruyters.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_96" id="Page_96">[96]</a></span></p>
-
-<h3><i>Hoe D. Faustus eenen boer, zynen geheelen
-wagen met hoy en met peirden in
-zyn lyf slokt.</i></h3>
-
-<p>Hy kwam eens in de stad Gotha, alwaer
-hy wat te doen had. Alzoo het
-in Juny was, en men overal hoy invoerde,
-zoo is hy met eenige zyn’er bekende gaen
-wandelen regt tegen den avond als hy wel
-beschonken was. En als hy nu met zyn gezelschap
-voor de poorte kwam, langs de
-stads-vesten wandelende, zoo kwam hem
-in ’t gemoed eenen wagen met hoy, en D.
-Faustus ging in den voet-weg, waer door
-hem den boer moest aenspreken en zeggen:
-Dat hy aen d’eene zyde gaen zoude?
-D. Faustus, die van deég beschonken was,
-gaf hem voor antwoorde? Nu zal ik zien,
-of gy my, of ik u zal moeten wyken. Hebt
-gy boer wel oyt gezien dat eenen dronken
-man eenen hoy-wagen heeft moeten wyken?
-den boer zey ba, en gaepte als den
-snoek, als hy deze woorden hoorde, wierd
-hy geheel toornig en gaf Faustus veel spytige
-woorden; op de welke Faustus wederom
-antwoorde: Hoe zoo gy boer?
-wilde nog tegen my trotseéren; en maekt
-geene woorden, of ik ete uwen wagen
-met hoy en peirden in myn lyf. Daer op
-antwoorde den boer, hoe dat, en eét mynen
-drek ook daer by? waer op D. Faustus
-hem alzoo verblinde, dat hem anders niet
-dogte dan hy eenen mond zoo groot als
-eene poorte had, waer mede hy ten eer<span class="pagenum"><a name="Page_97" id="Page_97">[97]</a></span>sten
-de peirden, en daer naer den hoy-wagen
-inslokte en verslinde, waer door den boer
-zeer verschrikte en liep terstond nae den
-Burgemeester toe, den welken hy voor de
-waerheyd klaegde, al het gene dat hem gebeurd
-was. Den Burgemeester liep met
-hem en verlangde zulks te zien. Als zy nu
-voor de poorte kwamen, vonden zy den
-boers wagen en peirden daer staen, gelyk
-het behoorde en Faustus had hem waerlyk
-verblind.</p>
-
-<h3><i>Van dry treffelyke Graeven, die D. Faustus
-op hun begeiren door de logt voerde
-tot Munchen in Beyerland, op de bruyloft
-van den zoon des Hertogs om die te bezien.</i></h3>
-
-<p>Daer waeren 3 treffelyke graeven, die
-ik niet noemen wil, en die toen ter tyd
-tot Wurtenberg studeerden. Deze kwamen
-by malkanderen, en sprekende van
-de groote pragt die op de bruyloft van den
-zoon des vorst van Beyeren wezen zoude.
-Zy wenschten om slegts een half uer daer
-te mogen wezen, om te bezien, hoe dat
-alles aldaer in gevangenisse gesloten was,
-en met wagters bewaerd, de welke gevraegt
-wierden, wat dat’er voor een gezigt geweest
-was? en wie dat de andere dry waeren,
-die alzoo in eenen oogenblik verdween?
-den Graef dogt, zoo verre als ik
-hun verraede, zoo zal ’t een kwaed eynde
-nemen, daerom gaf hy niemand antwoord,<span class="pagenum"><a name="Page_98" id="Page_98">[98]</a></span>
-zoo dat’er dien dag niet anders uytgeregt
-was. Maer daer wierd besloten dat men hem
-’s anderdags pynelyk ondervraegen, en tot
-klappen brengen zoude. Den Graef twyffelende
-of hy van D. Faustus den zelven
-dag zoude mogen verlost wezen, vreesde
-zeer, dat hy door de pyne zoude tot het
-spreken gedwongen worden: maer zyne
-neven rusten niet, voor dat hem D. Faustus
-verlost had, want Faustus was by hem
-eer dat het dag was, die de wagters betooverde,
-zoo datze in eenen diepen slaep
-vielen, en hy dede voords door zyne
-konste alle de sloten en deuren open,
-zoo dat hy den voorzeyden Graef ter
-goeder tyd tot Wurtenberg bragt, alwaer
-D. Faustus wel beloont wierd.</p>
-
-<h3><i>Hoe dat D. Faustus geld van eenen jode
-ontleende, en hem zynen voet te pande
-gaf, den welken hy zelve in des jods by-wezen
-afzaegde.</i></h3>
-
-<p>Men plagt te zeggen: dat eenen tooveraer
-op een jaer niet eenen halven
-stuyver ryker word gelyk D. Faustus ook
-wedervaeren is: want de belofte van zynen
-geest was wel in ’t eerste contracteeren
-zeer groot, maer het waeren meest al logenen,
-gelyk ook den duyvel een geest der
-logenen is. Hy hield D. Faustus voor, hoe
-dat hy door hem begaeft was, waer door
-hy moeste toezien aen rykdommen te geraeken,
-want het geld zoude of kan hem<span class="pagenum"><a name="Page_99" id="Page_99">[99]</a></span>
-zelfs niet naerloopen, daer toe zoo waeren
-zyne jaeren ook niet uyt, want hy had
-nog maer vier jaeren aen hem verbonden
-geweest, in de welke dat hy geld nogte
-goed van doen had. Ook dat hy eten en
-drinken door zyne konst bekomen konde
-uyt alle potentaten hoven, gelyk hier
-vooren verhaeld is, en D. Faustus zelf bekende
-en den geest daer in gelyk geven
-moest, want hy dogt zelfs, dat hy veel van
-hem geleerd had. Als hy nu alzoo met den
-geest gedisputeerd had, zoo is hy met goede
-gezellen gaen bankettéren. En gelyk hy
-nu geen geld had, zoo is hy verpligt geweest
-om van eenen jode geld te bekomen,
-waer toe hy practiseerde, en kreeg van
-eenen jode 60 daelders voor den tyd van
-eene maend. En als nu den tyd om was,
-en den jode zyn geld met intrest wilde
-wederom hebben, en D. Faustus niet minder
-dogte hem te betaelen, zoo komt den
-jode tot zynen huyze, en begeirde zyn
-geld. D. Faustus zeyde tot hem: jode, ik
-heb geen geld, nog ik wete daer toe geenen
-raed, maer om dat gy uwe betaelinge
-zoud verzekerd wezen, zoo zal ik my
-eenen arm of been afsnyden en het zelve
-tot eenen onderpand laeten, doch altyd op
-die conditie, dat wanneer ik te gelde komen
-kan, dat gy my alsdan myn been zult
-wederom geven, den jode die anderzins
-eenen christenen vyand is, peysde by <span class="pagenum"><a name="Page_100" id="Page_100">[100]</a></span>zig
-zelve, dit moet eenen wonderlyken geest
-wezen, dat hy zyne leden voor geld te
-pand zetten wilt, en was’er mede te vrede.
-D. Faustus nam eene zaege en zaegde daer
-mede zynen voet af, die hy aen den jode
-gaf (maer ’t was eene verblindinge want
-hy wist raed, om hem zelf den voet wederom
-aen te zetten.) Den jode was met
-dit contract zeer wel te vrede en droeg het
-met hem. Als nu den jode het been aenveirde,
-zoo dogt hy by zig zelven, wat
-mag my dit schelms been helpen, draege
-ik het met my zoo zal ’t stinkende worden, en
-het zal dan niet mogelyk wezen
-wederom daer aen te heelen, nogtans zoo
-is ’t een hoogen pand, wat konde hy my
-meer geven. Met zulke en diergelyke gedagten,
-gelyk den jode zelf daer naer bekend
-heeft, gaet hy met het been over eene
-brugge, en smyt het in ’t water. En gelyk
-D. Faustus zulks wel wist zoo schikte hy
-dry dagen daer naer tot den jode, hem aenzeggende,
-dat hy hem wilde betaelen? den
-jode kwam by hem. D. Faustus vraegde
-hem, waer dat den pand was? Waer op hy
-antwoorde: waer zoude den pand zyn, ik
-hebbe het in ’t water gesmeten, mids dat
-het nergens toe nut was? D. Faustus dit
-hoorende, wilde promptelyk zyn been terug
-hebben ofte den jode zoude zien wat
-hy daerom doen zoude. Den jode wist hem
-niet te contenteeren, maer moest hem de<span class="pagenum"><a name="Page_101" id="Page_101">[101]</a></span>
-60 daelders laeten en Faustus had zyn
-been nog.</p>
-
-<h3><i>D. Faustus bedriegt eenen peirde-tuysscher.</i></h3>
-
-<p>Van gelyken dede hy eenen peirde-tuysscher
-op eene jaer merkt, want hy
-maekte voor hem zelve een schoon peird,
-met het welk hy op eene jaer merkt reysde,
-die men Hersseringen noemt, tot het
-welk hy aldaer vele kooplieden kreeg, en
-ten laesten liet hy ’t voor 40 guldens. Hy
-zeyde den peirde-tuysscher van te vooren
-dat hy daer mede zoo haest niet te water
-ryden zoude. Den peirde-tuysscher willende
-zien wat hy daer door meynde, zoo
-reysde hy daer mede te water, en daer komende,
-verdween het peird en hy zat op
-eenen stroyen zadel, waer door hy meynde
-te zullen verdrinken. Den peirde-tuysscher
-nog wel wetende waer dat zynen
-koopman ter herberge lag, liep wel toornig
-derwaerds, en hy vond D. Faustus nog
-in zyn bedde al slaepende, en styf ronkende,
-den peirde-tuysscher nam hem by
-zynen voet en wilde hem uyt het bedde
-trekken; dus hy trok hem het been uyt
-zynen aers, waer in den peirde-tuysscher
-zeer verschrikte, dat hy zwymende ter
-aerde viel: waer op D. Faustus moord
-riep. Den peirde-tuysscher behangst, zet
-hem op den loop en liep ter kamer uyt, en
-hy wist anders niet, of hy had hem het
-been uyt zyn lyf getrokken. Alzoo kwam<span class="pagenum"><a name="Page_102" id="Page_102">[102]</a></span>
-Faustus wederom aen geld.</p>
-
-<h3><i>Hoe D. Faustus wederom een voer hoy in
-zyn lyf at.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus kwam in eene stad genaemd
-Zwicken, alwaer hem vele
-Magistraeten vergezelschapten. Als hy nu
-naer den eten ging wandelen, zoo kwam
-hem eenen boer tegen met eenen hoy wagen,
-die hy aensprak en vraegde, wat hy
-hem zoude moeten geven, om zoo veel
-hoy te mogen eten als hy konde, en zy bespraeken,
-dat hy voor eenen halven stuyver
-zoo veel hoy eten zoude als hy wilde,
-want den boer die meynde dat hy hier mede
-maer en spotte. D. Faustus begon zoo
-gulzig te eten, dat alle de toezienders hertelyk
-lagchen moesten. Hy verblinde alzoo
-den boer, waer over hy wel benouwd
-wierd, want hy had alreede het voer hoy
-half in zyn lyf geeten, waer over den boer
-rouw-koop begonst te krygen, en vraegde
-hem wat hy zoude willen hebben, dat hy
-hem d’ander helft liet. Hy gaf D. Faustus
-nog een stuk geld en reed met de reste
-van ’t hoy weg. En als hy nu t’huys kwam,
-zoo vond hy nog al zyn hoy.</p>
-
-<h3><i>Van eenen twist die tusschen twaelf Studenten
-was.</i></h3>
-
-<p>Tot Wurtenberg voor zyn huys kwam
-eenen twist met zeven Studenten tegen
-vyf, ’t welk D. Faustus dogte ongelyk te
-wezen waer over hy hun al-te-samen het<span class="pagenum"><a name="Page_103" id="Page_103">[103]</a></span>
-gezigt kwam te verblinden, zoo datze malkanderen
-niet meer konde zien, waer over
-datze malkanderen toornig, en verblind
-wezende, onder elkanderen sloegen, waerom
-alle toezienders wel moesten lagchen.
-En men moest-ze al-te-samen elk naer hun
-huys leyden, en zoo haest elk in zyn huys
-kwam zoo wierden zy wederom ziende.</p>
-
-<h3><i>Een avantuere met eenen dronken Boer.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus drinkende in een huys
-daer zeer veel boeren zaeten en dronken,
-en zoo veel wyn in ’t lyf hadden, dat
-zy anders niet deden dan zingen en springen
-en malkanderen niet verstaen konden,
-D. Faustus zeyde tot den genen die hem
-gebeden had, slaet gaede, ik zal hem wel
-haest den mond gestopt hebben, en al dit
-getier verkeeren. En alzoo nu de boeren
-hoe langer hoe meer al grooter geschreeuw
-maekten, zoo betooverde hy de zelve, dat
-alle de boeren op het alderwydste met den
-mond bleeven open staen, zonder den zelven
-te konnen toedoen, zoo dat het geheel
-stille wierd, en den eenen boer op den
-anderen bleef zien, zonder te weten wat
-hun-lieden geschied was. En zy begonden
-d’eene voor en d’andere naer te scheyden.
-Maer zoo haest als zy buyten huyze waeren,
-zoo had elk zyne spraeke wederom,
-waer over datze ook wel blyde waeren en
-elk naer zyn huys toeliep.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_104" id="Page_104">[104]</a></span></p>
-
-<h3><i>Hoe D. Faustus verkoopt vyf Verkens
-voor zes guldens ider.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus maekt hem te hebben
-vyf gemeste verkens, de welke hy verkogt
-voor zes guldens ider. Doch op besprek,
-dat den genen die de zelve kogt,
-door geen water zoude dryven. D. Faustus
-trok wederom nae huys, en alzoo nu die
-voorzeyde verkens hun in ’t slyk gewenteld
-hadden, zoo dreefze den verkens-dryver
-in een water alwaer zy straks verdweenen,
-en in vyf stroy banden veranderden,
-waer over den kooper de schaede lyden
-moest, want hy konde niet bedenken, hoe
-dat al zulks mogte geschied zyn, of wie
-dat hem die verkens verkogt had.</p>
-
-<h3><i>Wat D. Faustus voor een avantuere aen de
-vorsten van Anhalts-Hof bedreven heeft.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus kwam eens in ’t hof van
-den vorst van Anhalt in january, den
-welken hem alle gunste bewees. Hy merkte,
-aen de tafel zittende, dat de vorstinne
-bevrugt was. En als men nu de tafel opnam
-en het banket opdiende, zoo zeyde
-D. Faustus tot de hertoginne: Genadige
-vrouwe, ik heb altyd gehoort dat de bevrugte
-vrouwen vremde lusten krygen? ik
-bidde U-L. en wilt my niet verzwygen,
-waer toe dat gy zoude mogen lust hebben?
-waer op zy hem antwoorde: heer Doctor,
-ik zal u voorwaer niet verzwygen, te weten:
-zoo het in den voorwinter waere, zoo
-zoude ik wenschen dat ik mynen buyk <span class="pagenum"><a name="Page_105" id="Page_105">[105]</a></span>vol
-druyven en ander fruyt eten mogt? waer
-op Faustus zeyde: ik wil U-L. wel ligtelyk
-daer in voldoen, en ik wil maeken dat
-U-L. in een half ure daer van zoo veel zal
-hebben, als gy zoud konnen wenschen.</p>
-
-<p>Met dit zoo nam hy twee zilvere schotels,
-de welke hy uyt de venster zette. En
-als ’t nu tyd was, zoo greep hy die in de
-hand, en nam de schotelen wederom tot
-hem, de eene was eene schotel met witte
-en blauwe druyven, de andere was eene
-vremde soorte van appelen en peiren, die
-hy de vorstinne voorzette, en zeyde: U-L.
-zal haer niet schroomen daer van te eten,
-want zy komen uyt vremde landen, alwaer
-nu den zomer te eyndigen komt. En de
-vorstinne at van die fruyten met grooten
-lust en met grooter verwonderinge. Den
-vorst konde niet laeten te vraegen, hoe dat
-zulks zyn kon? waer op Faustus antwoorde:
-Genadigen heer, U-L. zal weten, dat
-het jaer in twee cirkels der weireld verdeyld
-is, want als ’t hier winter is, zoo is
-het op een ander plaetse zomer, mids den
-Hemel rond is en de zonne nu ten alderhoogsten
-geklomen is, waer over wy nu
-korte dagen en den winter alhier hebben:
-maer in ’t oosten en in ’t westen, gelyk in
-Zaba, alwaer zy nu den zomer hebben, en
-tweemael vrugten op een jaer. Ook zoo
-is ’t by ons nagt, als ’t aldaer dag <span class="pagenum"><a name="Page_106" id="Page_106">[106]</a></span>is, want
-de zonne is alsdan onder de aerde gegaen
-gelyk by voorbeeld: de zee loopt hooger
-als de weireld staet, en wanneer de zelve
-den alderhoogsten niet gehoorzaem waere,
-zoo zoude de zee de weireld in eenen
-oogenblik verderven. Op dusdanigen voet,
-genadige heeren, heb ik mynen geest daer
-henen gezonden, den welken eenen snellen
-vliegenden geest is, en hem in eenen
-oogenblik in al zulke gedaente veranderen
-kan gelyk hy wilt, die heeft ons alhier de
-druyven en het fruyt gebragt. Den hertog
-hoorde deze dingen met verwondering aen.</p>
-
-<h3><i>Van een ander avantuere, die D. Faustus
-dezen Hertog te gevalle gedaen heeft,
-toen hy een heerlyk kasteel op eene hoogte
-getimmert heeft.</i></h3>
-
-<p>Aleer D. Faustus zyn afscheyd nam,
-zoo bad hy den hertog, dat hy toch
-eens zoude willen met hem voor de poorte
-gaen, alwaer hy hem een kasteel zoude
-laeten zien, ’t welk hy dezen nagt op zyn
-gebied gebouwt had, waer over hem den
-vorst zeer verwonderde, en ging met D.
-Faustus en de hertoginne daer naer toe, en
-meer andere vrouw-luyden en jonkers. Als
-zy buyten de poorte kwamen, zoo zagen
-zy op eenen berg die men noemt den Rom-budel
-een zeer schoon gebouwd kasteel,
-dat D. Faustus aldaer getoovert had. Waerom
-hy den vorst en de vorstinne bad, dat
-zy hun straks daer henen zouden laete<span class="pagenum"><a name="Page_107" id="Page_107">[107]</a></span>n
-voeren, om met hem aldaer te ontbyten,
-’t welk hem den vorst niet weygerde. Dit
-kasteel was door tooverye alzoo geformeerd,
-dat het met eenen diepen water-gragt
-omringeld was, waer in alderleye
-visschen te zien waeren, en menigerleye
-water-vogels, als zwaenen, rygers en diergelyke,
-het welk al te samen zeer lustig
-om aen te zien was.</p>
-
-<p>In deze voorzeyde water-gragten stonden
-vyf wel-gebouwde torens en twee poorten,
-ook eenen grooten hof, waer in alderleye
-gedierte getoovert was, ’t welk in
-Duydsland niet al te wel bekend was, gelyk
-als simmen, beiren, buffels en andere
-vremde gedierten. Maer daer waeren ook
-eenige dieren by, die by ons zeer wel bekend
-zyn, gelyk als: verkens, herten en
-alderleye gevogelte. Als zy nu al te samen
-deze dingen gezien hadden, zoo zette hy
-zyne gasten aen de tafel, alwaer hy die op
-eene koninglyker wyze tracteerde, met alderleye
-eten en drinken, en hy zette elke
-reyze negen geregten op, ’t welk zynen
-dienaer Wagenaer dede, die deze geregten
-van zynen geest ontfing. En deze voorzeyde
-geregten waeren van alderleye gedierten,
-van tamme en van wilde gedierten
-gekokt en gebakken, ook alderleye
-spyze van visschen, gelyk paling, barbeels,
-snoeken, schelvis, cabeliau, salm,
-mosselen enz. Van alderleye gevoge<span class="pagenum"><a name="Page_108" id="Page_108">[108]</a></span>lte en
-was’er ook geen gebrek, zoo gezoden als
-gebraeden en op ’t alderheerlykste bereyd.</p>
-
-<p>Voords was’er ook aen geenen wyn gebrek,
-als rhynschen, franschen, spaenschen,
-kanari, malvesce, en meer andere
-vremde wynen, zoo dat’er wel 100 kannen
-in de kamer stonden. Deze heerlyke maeltyd
-nam den hertog alzoo in grooten dank
-aen, en hy vertrok naer de zelve wederom
-nae huys, en zy-lieden dogten niet dat zy
-ied geeten of gedronken hadden. En als zy
-nu wederom op ’t hof waeren, ging op het
-voorzeyde kasteel ’t geschut af en het stont
-straks in vuer en vlamme, waer door het
-voor hunne oogen kwam te verdwynen.
-Daer naer kwam D. Faustus wederom by
-den vorst, die hem toen met eenige honderd
-daelders beschonk, en hem liet vertrekken.</p>
-
-<h3><i>Hoe D. Faustus met eenige van zyne goede
-Gezellen in den kelder geraekte van
-den Bisschop van Saltzburg.</i></h3>
-
-<p>Als D. Faustus zyn afscheyd genomen
-had, en tot Wurtenberg gekomen was
-en den Vasten-avond aenkwam, zoo was
-hy den Bacchus geworden. Hy nam tot hem
-zommige studenten. En naer dat D. Faustus
-wel eten gegeven had, en zy geirn den
-Bacchus volkomendlyk gespeeld zoude
-hebben, zoo verbeelde hun D. Faustus,
-dat zy met hem in eenen kelder zouden
-gaen, om aldaer den eerlyken drank te<span class="pagenum"><a name="Page_109" id="Page_109">[109]</a></span> haelen,
-die hy U-L. zoude schinken, waer
-toe zy hun ligtelyk lieten raeden, waer op
-Faustus in zynen hof eene leeder nam, en
-op elke spurte eenen van de voorzeyde
-studenten zette, met de welke hy aldus
-voordvoer, en zy nog den zelven nagt in
-den kelder van den Bisschop van Saltzburg
-kwamen, alwaer zy alderleyen wyn proefden,
-gelyk dezen Bisschop een schoon
-wyn-land heeft. En als zy nu al-te-samen
-vroyëlyk in den kelder waeren, en D.
-Faustus een key en een vuer-stael met hem
-genomen had, op datze alle die vatten wel
-bezien zouden, zoo kwam’er in, den Bisschops
-keldermeester, die hun voor dieven,
-als in den kelder gebroken wezende,
-beriep, dit verdroot D. Faustus, en hy
-vermaende zyne gezellen tot een vertrek,
-en hy nam den keldermeester by het hair,
-en voerde hem alzoo met hem. En als zy
-nu ontrent eenen hoogen dunnen boom
-kwamen, zoo zette hy hem, die zeer verschrikt
-was, daer op, en D. Faustus kwam
-alzoo met zyne gezellen wederom t’huys,
-alwaer zy voor eerst het Valete met den
-wyn hielden, die D. Faustus met flesschen
-mé gebragt had, uyt den Bisschops kelder.
-Maer als den keldermeester, die hem den
-gandschen nagt op den boom had moeten
-houden, en schier bevrozen was, zag dat
-het dag was, en den dunnen boom zoo
-hoog, dat het niet mogelyk was, dae<span class="pagenum"><a name="Page_110" id="Page_110">[110]</a></span>r af
-te komen, mids dat’er geene takken waeren
-om hem aen vast te houden, zoo riep
-hy eenige boeren tot hem (die daer voorby
-gingen) die hy verhaelde wat hem gebeurd
-was, en daer by ook bad dat zy hem
-daer af helpen zouden. De boeren zeer
-verwonderd wezende, gaven zy zulks tot
-Saltzburg in ’t hof te kennen, verstaen wezende,
-is daer een groot geloop geweest,
-en men heeft den keldermeester met hooge
-latten en met koorden moeten afhelpen.
-En den keldermeester konde noyt weten,
-wie zy geweest waeren, die hy in den kelder
-gevonden had, nog ook den genen die
-hem op den boom gevoerd had.</p>
-
-<h3><i>Van den tweeden Vasten-Avond, welken
-daer was des Dynsdag.</i></h3>
-
-<p>Deze zeven studenten, waer onder vier
-Magistri waeren, hielden hunnen vasten-avond
-ten huyze van D. Faustus, want
-Faustus hield groote vriendschap met hun.
-Als zy nu des avonds met hoenderen, met
-visch en met gebraed soberlyk genoeg onthaeld
-waeren, zoo vertrooste Faustus deze
-gasten, op deze maniere, en sprak: Lieve
-Heeren, gy hebt alhier gezien myn sober
-tractement, het zelve zulde alzoo voor
-goed nemen, wy zullen met den slaepdrank
-verbeteren, en het is U-L. bekend, hoe
-dat nu ter tyd den vasten-avond in alle
-heeren-hoven, met alle kostelyke spyze
-en drank vroyëlyk onderhouden word,<span class="pagenum"><a name="Page_111" id="Page_111">[111]</a></span>
-waer van ik U-L. ook wil deelagtig maeken,
-en dit is de eenige oorzaeke waerom
-ik U-L. zoo soberlyk met spyze en drank
-getracteert hebbe, en gy-lieden kwaelyk
-den halven buyk vol gekregen hebt, als
-namentlyk, dat ik dry flesschen, waer van
-de eene vyf, en de andere acht, d’ander
-vier en vyf stoopen houdende, in mynen
-hof gezet hebbe van over twee uren, en
-mynen geest bevolen hebbe eenen hongerschen,
-eenen italiaenschen en eenen
-spaenschen wyn daer in te haelen, voords
-zoo heb ik nog 15 schotelen in mynen hof
-gezet, de welke alreede met alderlye spyze
-voorzien zyn en ik wederom warm maeken
-moet. En ik zegge u met waerheyd
-dat het geene verblindinge is, of niet en
-durft denken, dat gy meynt dat dit geen
-naturelyk eten is. En als hy nu uytgesproken
-had, zoo beval hy zynen dienaer Wagenaer,
-dat hy een ander tafel gereed maeken
-zoude, ’t welk hy dede, en droeg daer
-naer vyf mael spyze daer op, elke reyze
-dry schotels t’eenemael; waer in alderlye
-venisoen, gezoden en gebraeden was.
-Voords bragt hy aldaer alderlyen wyn:
-italiaenschen, spaenschen, rhynschen,
-franschen, enz. En als zy nu al-te-samen
-vol en dol waeren en dat’er veel spyze
-overschoot zoo begonden zy ten lesten
-te zingen en te springen, en gingen nae
-huys als ’t dag was, maer zy wierden no<span class="pagenum"><a name="Page_112" id="Page_112">[112]</a></span>g
-des morgens wederom op den regten
-vasten avond genood.</p>
-
-<h3><i>Op den Asschen-Woensdag den regten
-Vasten-Avond.</i></h3>
-
-<p>Op den Asschen-Woensdag, welke aldaer
-was den regten vasten-avond,
-zoo kwamen de voorzeyde studenten wederom
-ten huyze van D. Faustus, van wie
-zy genood waeren, en die U-L. aldaer eene
-schoone maeltyd gaf, alwaer zy van gelyken
-ook zongen en sprongen, en alle vroylykheyd
-bedreven. Als nu die hooge glazen
-en bekers omgingen, zoo komt D. Faustus
-met zyn guychel-spel voort, en zy hoorden
-in de kamer alderlye snaer-spel, zonder
-te weten van waer het kwam. Want zoo
-haest als ’t een instrument ophield, zoo
-hoorde men een ander gelyk als een orgel,
-een claver-singel, een harpe, eene luyte
-en in ’t geheel alderlye spel, dat men konde
-bedenken. Onder deze gingen ook de
-glazen om. Daer naer nam D. Faustus zekere
-potten, die hy in ’t midden der kamer
-zette, welke al te samen begonsten te dansen,
-en tegen malkanderen zoo te stooten;
-datze alles in stukken braken, ’t welk een
-zeer groot gelach over tafel maekte. Daer
-naer begonst hy wederom wat anders en hy
-zette een instrument op de tafel, na dit
-zoo kwam daer een oude simme, welke
-daer op vele schoone dansen speelde. En
-alzoo hy nu deze korts-wyle vervolgde t<span class="pagenum"><a name="Page_113" id="Page_113">[113]</a></span>ot
-in den diepen nagt toe, zoo bad hy die
-voorzeyde studenten, datze by hem zouden
-blyven en het avond-mael met hem
-doen, bestaende in vogelen, en daer naer
-zouden zy met hem in de momerye gaen,
-waer toe zy hun ligtelyk lieten bewilligen.
-Toen nam D. Faustus eenen stok, die hy
-te vensteren uytstak en terstond kwamen
-daer alderlye vogelen opzitten, en al die op
-de strangen zaeten, moesten daer op blyven.
-En als hy nu een goed deel vogels gevangen
-had, zoo hielpen hem de studenten
-die den hals afvringen, en het waeren
-niet dan leeuwerken, lysters en diergelyke.
-En als zy nu wederom wel gedronken hadden,
-zoo zyn zy met malkanderen in de
-momerye gegaen. D. Faustus belaste U-L.,
-datze elk een wit hemde zouden aentrekken,
-’t welk zy alzoo deden. Als de studenten
-malkanderen bezagen, dogte een
-igelyk dat zy geen hoofd en hadden, en
-gingen aldus in zommige huyzen waer door
-dat de lieden al verschrikt waeren. Als nu
-de heeren, by de welke zy gekomen waeren,
-ter tafel gezeten waeren, zoo hadden
-zy al te samen hunne naturelyke gedaente
-wederom, waer door zy terstond bekend
-wierden. Straks daer naer veranderden zy
-hun wederom, en zy hadden naturelyke
-ezels-hoofden met hoorens. Dit geraes
-duerde aldus tot in den middernagt, en
-daer naer ging een igelyk nae huys toe<span class="pagenum"><a name="Page_114" id="Page_114">[114]</a></span>, en
-daer mede was het eene voleyndinge van
-hunnen Vasten-avond.</p>
-
-<h3><i>Van den vierden Vasten-avond des Donderdags.</i></h3>
-
-<p>Den laesten Vasten-avond was op den
-donderdag, op den welken het zeer
-gesneeuwd had, en D. Faustus was van de
-voorzeyde studenten te gast gevraegd, die
-hem zeer staetelyk tracteerden. Aldaer begon
-hy wederom zyn spel te speelen, en
-tooverde 3 simmen in de kamer, die zoo
-wonderlyke poetsen bedreven, dat het al
-te wonderlyk was om aen te zien: want zy
-sprongen op malkanderen, gelyk zy gewoon
-zyn van doen. Zy namen malkanderen
-by de pooten en dansten rond de tafel,
-en daer naer te venster uyt en verdwenen.
-Zy zetteden Faustus eenen gebraeden kalfs-kop
-voor, en als eenen van de studenten
-daer van meynde te snyden, begonst den
-kalfs-kop menschelyker wyze te schreyen:
-<i>Moribo helsio</i>: ô wee! wat snyde my veel?
-Waer over zy zeer verschrikten, en daer
-naer zeer lagchende, zoo datze alzoo met
-vroylykheyd den kalfs-kop verteirden. En
-D. Faustus ging tydelyk nae huys op besprek
-van terug te komen.</p>
-
-<p>Daer naer bekwaem hy door tooverye
-een slede die aen eene draek gelykende
-was. D. Faustus zat op het hoofd en de studenten
-in ’t midden der slede. Op den steirt
-zaten vier getooverde simmen, die dae<span class="pagenum"><a name="Page_115" id="Page_115">[115]</a></span>r
-alderlye poetsen bedreven, die lustig waeren
-om aen te zien, waer van d’eene op de
-schalmye blaesde; de slede liep van zelfs
-voord, waer zy die begeirde te hebben, en
-dit duerde alzoo tot in den middernagt,
-en dat met al zulk gerugt, dat den eenen
-den anderen niet konde hooren, en het
-dogt die studenten dat zy door de logt gevoert
-hadden geweest.</p>
-
-<h3><i>Op den Zondag daer naer, van de betooverde
-Helena.</i></h3>
-
-<p>Die voorzeyde studenten kwamen des
-Zondags avonds daer naer ten huyze
-van D. Faustus om met hem te eten; maer
-zy bragten hunne spyzen en drank mede;
-en waeren zeer vroylyk. Als nu den wyn
-begonst in het hoofd te komen, wierd’er
-over tafel van schoone vrouwen gesproken,
-waer onder eenen was die geene vrouwe
-op de weireld liever zoude zien, dan
-de schoone Helena uyt Griekenland, waer
-door die schoone stad van Troyen ten gronde
-gegaen was. Zy moest ook schoon geweest
-zyn, terwyl zy haeren man ontnomen
-was, en daer uyt alle deze beroerten
-veroorzaekten. D. Faustus sprak: Mids
-gylieden al-te-samen zoo begeirig zyt de
-gedaente der koninginne Helena, Menelaïs
-huysvrouw te zien, welke de schoonste
-in Greciën is geweest, zoo wil ik u de zelve
-voorstellen, op dat gy dan persoonelyk
-haeren geest, forme en gedaente, even <span class="pagenum"><a name="Page_116" id="Page_116">[116]</a></span>gelyk
-zy in haer leven geweest is, zien mogt,
-gelyk ik ook Karel vyfden zyn begeiren,
-met vertoog van de gedaente en forme van
-keyzer Alexander magni en zyne huysvrouw
-volbragt hebbe. Daer op zoo verbiede
-Faustus, dat’er niemand spreken
-zoude, nog van de tafel zoude opstaen,
-nog ook de zelve tragten te ontfangen,
-daer mede ging hy ter kamer uyt. Als hy
-nu wederom kwam, zoo volgde hem de
-koninginne Helena straks naer, die zoo
-wonderlyk schoon was, dat de studenten
-niet wisten, of zy by hun zelven waeren of
-niet. Deze voorzeyde Helena verscheen
-in een zwart purper kleed, zy was met den
-hangenden haire, ’t welk gelyk een blinkende
-goud was, zy had bruyne oogen,
-een zeer lieffelyk aenzigt, een rond hoofd
-en haere lippen waeren zoo rood als bloed,
-met een kleyn mondeken, eenen hals gelyk
-eene witte zwaene, roode bloozende kaeken
-en zy was lang en frisch van persoone.
-Immers daer was niet dat haer ontbrak;
-zy zag rondom over de geheele kamer met
-een zeer lodelyk gezigt, waer door deze
-studenten, tot haer liefde ontstaeken.
-Maer alzoo zy de zelve voor eenen geest
-agteden zoo verging al zulke liefde van
-U-L. zeer ligtelyk, en Helena ging alzoo
-met Faustus wederom ter kamer uyt.</p>
-
-<p>Als nu de studenten die al t’samen gezien
-hadden, zoo baden zy D. Faustus, dat hy<span class="pagenum"><a name="Page_117" id="Page_117">[117]</a></span>
-zoo veel zoude willen doen, en hun de
-zelve nog eens voorstellen, op dat zy
-eenen schilder mogten mede brengen om
-haer te laeten afschilderen; maer D. Faustus
-heeft hun zulks geweygert, en zeyde,
-dat hy haeren geest niet t’allen tyde konde
-verwekken, maer hy wilde hun-lieden
-daer van een conterfytsel doen maeken,
-gelyk ook zulks geschiede, en den schilder
-maekte daer af verscheyde patroonen,
-de welke hy herwaerds en derwaerds weg
-schikte, want het was een uytnemende
-schoon conterfytsel van eene vrouw. Maer
-wie dat D. Faustus het zelve conterfytsel
-eerst had laeten schilderen, heeft men
-noyt geweten. En als de studenten te bed
-gegaen waeren, zoo konden zy niet slaepen,
-om dat zy haere gedaente uyt hunnen
-zin niet stellen konden. Waer uyt men
-merken kan, dat den duyvel menigmael
-de menschen tot liefde verwekt, waer
-door zy tot alle geylheyd geraeken, en
-daer niet ligtelyk uyt te trekken zyn.</p>
-
-<h3><i>Van eene perte die D. Faustus dede aen
-eenen Boer, doende de vier Raders uyt
-zynen Wagen in de locht springen.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus was tot Bruynswyk ten
-huyze van eenen Marechal, die toen
-ter tyd in de teirende ziekte lag, by hem
-geroepen, om hem te helpen. Nu had
-Faustus dit gebruyk, dat hy zelden voer,
-maer ging altyd te voet waer henen hy<span class="pagenum"><a name="Page_118" id="Page_118">[118]</a></span>
-zoude mogen geroepen zyn. Als hy nu
-naby de stad was, en die voor hem zag,
-zoo ontmoete hem eenen boer, met vier
-peirden en eenen ydelen wagen. Faustus
-sprak dezen boer vriendelyk aen, op dat
-hy hem zoude willen laeten opzitten tot
-voor die stad, ’t welk hy hem weygerde,
-en zeyde: dat hy zonder dat genoeg in ’t
-wederkeeren te voeren zoude hebben. Nu
-was D. Faustus in deze begeirte niet haestig,
-maer wilde den boer beproeven en
-zeyde tot hem; Gy plompen ezel, om
-dat gy my deze onbeleefdheyd bewezen
-hebt, gelyk ik wel denke dat gy alle andere
-daer, en zonder twyffel gedaen hebt,
-zoo moet ik u dat betaelen, en gy zult
-uwe vier raderen by elke poorte eene gaen
-haelen. En daer op sprongen de raders in
-de locht, zoo dat elk rad voor eene bezondere
-poorte der stad gevonden wierd,
-zonder dat imand gemerkt had hoe zy daer
-gekomen waeren. Den boers peirden vielen
-ook neder ter aerde, al of zy hun niet
-meer hadden konnen roeren, waer door
-den boer verschrikte, en hy liet hem anders
-niet voorstaen dan dat ’t een bezondere
-straffe was van wegen zyn onbeleefdheyd,
-zoo dat hy Faustus al weenende,
-en met gevouwen handen bad, zyne kniën
-buygende, dat hy hem dit wilde vergeven,
-en bekende, dat hy al zulke straffe zeer
-wel verdient had, D. Faustus dan medelyd<span class="pagenum"><a name="Page_119" id="Page_119">[119]</a></span>en
-met hem hebbende, zeyde: dat hy
-zoude toezien, dat hy zulks niet meer
-doen zoude mits’er geen schaedelyker dingen
-was dan onbeleéfdheyd, en hy zeyde
-hem nog dat hy aerde opnemen zoude, en
-die werpen op de peirden, waer door zy
-zouden opstaen, en gezond worden, het
-welk alzoo geschiede. Daer naer zeyde hy
-hem nog: Uwe onbeleefdheyd mag niet
-t’eenemael ongestraft wezen, maer gy
-moet met gelyker maete betaeld worden,
-mids het u dogte eene groote moeyte te
-wezen, dat gy eenen goeden man op uwen
-ledigen wagen zoude hebben laeten zitten,
-daerom zult gy uwe vier raders gaen
-zoeken by vier poorten der stad, alwaer
-dat gy die vinden zult. Den boer ging daer
-henen, en hy vondze aldaer gelyk hem D.
-Faustus gezeyd had, en brogt die met grooten
-aerbeyd daer den wagen was. Aldus
-loonde die onbeleefdheyd haeren meester.</p>
-
-<h3><i>Hoe D. Faustus schenkt de Studenten
-tot Leipsig een vat wyn.</i></h3>
-
-<p>Zommige studenten uyt Hongariën,
-Polen en Oostenryk, die met D.
-Faustus tot Wurtenberg gesproken hadde,
-badden hem om in de Misse, tot
-Leipsig met hem te gaen en alles nae te
-zien, en ook wat kooplieden aldaer te
-zamen komen, gelyk zy ook aldaer moesten
-wezen om eenig geld te ontfangen. D.
-Faustus dede hun gezelschap. Als zy <span class="pagenum"><a name="Page_120" id="Page_120">[120]</a></span>nu
-tot Leipsig herwaerds en derwaerds gingen
-wandelen, om de Universiteyt en de stad
-te bezien, zoo kwamen zy voorby eenen
-wyn-kelder gegaen, in den welken zommige
-arbeyders bezig waeren om een vat
-wyn uyt den kelder te brengen, maer zy
-konden die niet uytkrygen. D. Faustus
-dit ziende, sprak hoe staet gy alzoo er
-suffeld, daer gy-lieden nogtans zoo vele
-zyt? eenen man alleen behoorde zulks te
-doen, wanneer hy hem daer naer wist te
-schikken? de arbeyders dit hoorende
-wierden gram, en gaven hem veel spytige
-woorden, mids zy hem niet kende. Maed
-alzoo den koopman vernam, wat de oore
-zaeke hunner twist was, zoo zeyde hy tot
-Faustus en tot zyne gezellen: Wel aen
-indien’er imand onder U-L. is, die dit
-vat wyn alleen kan uytkrygen, zoo zal
-hem ’t zelve geschonken wezen; D. Faustus
-was haest gereed, en hy trad straks in
-den kelder, zettende hem boven op het
-vat, gelyk Bacchus op de ton, en reed daer
-mede den kelder uyt, waer over hem elk
-verwonderde. Den koopman verschrikt
-daer in, want hy dogte niet dat zulk
-doendelyk was, nogtans moeste hy zyn
-belofte houden, en Faustus het vat wyn
-laeten volgen, die het zelve aen zyne gezellen
-ten besten gaf: en zy noodigden
-nog meer andere goede vrienden daer toe
-zoo dat zy zommige dagen genoeg te slam<span class="pagenum"><a name="Page_121" id="Page_121">[121]</a></span>pampen
-hadden.</p>
-
-<h3><i>Hoe D. Faustus tot Erfurt den Homerus
-gelezen en de Grieksche Helden zyne toehoorders
-gewezen en voorgesteld heeft.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus heeft hem ook zommige
-jaeren tot Erfurt opgehouden, in
-de hooge Schole gelezen, en veel avanturen
-aldaer aengeregt, gelyk’er nog vele
-persoonen geweest zyn, die hem aldaer
-gekend en veel avanturen van hem gezien
-hebben, en die ook met hem geëten en
-gedronken hebben. Als hy nu zyne toehoorders
-eens den Griekschen Princelyken
-Poëet Homerus voorgelezen had, die
-onder andere historien ook den thienjaerigen
-kryg van Troyen (die van wegen
-de schoone Helena, onder de Grieksche
-Princen veroorzaekt was) is beschryvende,
-in welke historien alle deze krygs-helden
-als: Menelaïs, Achilles, Hictoris,
-Pryamis, Alexander, Ulysses, Ajacis,
-Agamemnonis en meer andere geagt word.</p>
-
-<p>Alle welke persoonen hy haerder gedaente
-en haer wezen alzoo heeft beschreven,
-dat zy zeer hebben verlangt, en dikwils
-gewenscht, dat zoo verre als ’t hunnen
-leeraer mogelyk waere hem de zelve te laeten
-zien. D. Faustus zulks vernemende,
-heeft U-L. het zelve toegestaen en in de
-naeste lesse aengezeyd, dat alle die de zelve
-zouden begeiren te zien, dat hy die<span class="pagenum"><a name="Page_122" id="Page_122">[122]</a></span>
-hun zoude voor oogen stellen; waer over
-’er eenen grooten hoop studenten zyn te
-samen geloopen, gelyk gemeynelyk de
-jonge jeugd tot al zulke simme spel meer
-lust heeft, als tot ieds goeds te zien en te
-leeren. En als nu de ure gekomen was, en
-D. Faustus in zyne lesse voordgevaeren
-hadde en gewaer wierd, dat het van wegen
-zyne belofte’er meer toehoorders waeren
-als ’t plagt, zoo heeft hy in het midden
-zyn’er lesse beginnen te zeggen: wel lieve
-studenten mids gy lust hebt te zien alle de
-beroemde krygs-vorsten, die onzen Poëet
-in zyne historie gewagt heeft, als: hoe
-dat zy alsdan hebben geleeft, gegaen en
-gestaen, zoo zal U-L. zulks gebeuren,
-waer op straks alle de helden, in hunne
-gewoonelyke krygs-rusting in ’t Dectorium
-getreden, den eenen naer den anderen,
-ziende herwaerds en derwaerds aen alle
-kanten, gelyk of zy half toornig geweest
-hadden, waer naer straks volgde, den grouwelyken
-reuse Polyphemus, die maer een
-ooge in ’t midden zyns hoofds had, en
-eenen langen vuerigen baerd, die eenen
-man, die hy opgeëten had, nog met de
-beenen uyt zynen mond hangende had,
-en zag’er zoo grouwelyk uyt, dat alle menschen
-de hairen des hoofds over eynde
-stonden, en nauwelyks wisten waer zy
-door angst en benouwtheyd zouden vlugten.
-Waer over D. Faustus wel hertelyk<span class="pagenum"><a name="Page_123" id="Page_123">[123]</a></span>
-lachte, en noemde-ze met hunne naemen
-den eenen naer den anderen. En alzoo hy
-die, den eenen voor en den anderen naer
-tot hem geroepen had. Alzoo heeft hy ook
-die, den eenen voor en den anderen naer,
-doen weg gaen, gelyk zy deden, uytgenomen
-den een oogigen reuse, die maekte,
-als of hy blyven wilde, om nog eenen of
-twee op te eten, waer door de studenten
-des te meer beangst en verschrikt waeren,
-en hy met zyne groote yzere spisse,
-die zoo dik was als eenen wevers boom,
-zoo tegen de aerde stietede, dat het geheel
-Colegium daer van daverde. Maer D.
-Faustus wenkte hem met den vinger, en hy
-ging ook te deuren uyt, en daer mede sloot
-D. Faustus zyne lesse, waer mede de studenten
-al te samen zeer wel te vrede waeren,
-en zy hadden daer van genoeg, van
-den angst en benouwtheyd waer in zy geweest
-waeren.</p>
-
-<h3><i>D. Faustus wilt de verlorene Comedien van
-Terentius en Plautus wederom aen den
-dag brengen.</i></h3>
-
-<p>Korts naer dat’er eene promotie in de
-Universiteyt gehouden was, en zommige
-tot Magisters genoemd waeren, zoo
-is’er eene samensprekinge onder de Philosophen
-geschied van de nutbaerheyd der
-comedien Terenti, hoe dat men de zelve
-niet alleen wegens de latynsche spraeke en
-wegens veele schoone leeringen en sententi<span class="pagenum"><a name="Page_124" id="Page_124">[124]</a></span>en,
-behoorde in de schole te behouden
-en de jonge jeugd voor te lezen: maer ook
-dat in de zelve alderleyen staet der weireld,
-en alle goede en kwaede persoonen
-der zelve, zoo eygendlyk en zoo aerdig met
-alle hunne eygenschap beschreven word,
-en dat niet anders, als of hy in U-L. hert
-gewoont had en aller menschens zinnen en
-gedagten als eenen God gekend had, zoo
-een igelyk wel wist, die den voorzeyden
-Poëet gelezen had. En dat nog meer is, zoo
-ziet men daer uyt dat in den zelven tyd,
-die menschen even gelyk alzoo gezind, en
-op al zulke maniere geleeft hebben zoo
-zy nog op den tegenwoordigen dag in de
-weireld doen, al is ’t dat zulks eenige honderd
-jaeren voor Christus geborte is geschreven
-geweest. Dan dat is alleen te beklaegen,
-dat die comedien des zelven in ’t
-getal van 108 door schipbreuke zyn verloren
-gegaen, waerom dat hem ook Terentius
-tot’er dood toe zoude gekweld hebben,
-gelyk Ansonius verhaelt. Het zelve
-ongeluk hebben zy ook van Plato geschreven
-welkers schriften zoo dierbaer als van
-Terentius in die scholen behoorden geleert
-of gelezen te worden; want daer is’er
-nog wel 41 in ’t getal waer af de reste ook
-door ’t water of vuer vergaen is. D. Faustus
-deze samensprekinge lang aenhoort
-hebbende, en hy meer van deze voorzeyde
-Poëeten, dan zy al te samen te zeggen<span class="pagenum"><a name="Page_125" id="Page_125">[125]</a></span>
-wist, ook eenige sententien uyt die verloren
-comedien wist te verhaelen, waerom
-hem een igelyk verwonderde, zoo hebben
-zy hem gevraegt hoe dat hy konde weten,
-wat in verlorene comedien beschreven
-stond? waer op hy hun antwoorde, dat zy
-niet t’eenemael vergaen of verloren waeren,
-gelyk zy meynden, maer dat het hem
-ligt wezen zoude, alle deze voorzeyde
-schriften der Poëeten, ’t zy datze verloren
-waeren of niet, in ’t ligt en aen den dag te
-brengen, maer als men die langer behouden
-wilde, zoo mogt men veele studenten
-en schryvers te werk stellen, om de zelve
-altyd te konnen lezen. Het welk men de
-heeren Theologen en de bezonderste des
-Raeds die’er tegenwoordig waeren, heeft
-te kennen gegeven, maer men heeft hem
-laeten weten, dat zoo verre, als hy niet
-wilde, nog konde die voorzeyde boeken
-overleveren, zoo begeirden zy zulks niet,
-mids men zonder dat genoegzaeme auteuren
-en boeken hadden, waer uyt de jeugd
-regt goed latyn leeren konde; want het
-zoude te vreezen zyn dat den boozen geest
-in ’t openbaeren dezer boeken, alderleye
-fyne en ergerlyke exempelen daer onder
-mengelen mogte, waer door men meer
-schaede veroorzaeken zoude, als voordeel.
-Zoo dat de comedien Terenti en
-Plauti agter gebleven zyn. Waer door dat
-D. Faustus hier in geen meester-stuk hee<span class="pagenum"><a name="Page_126" id="Page_126">[126]</a></span>ft
-konnen bewyzen.</p>
-
-<h3><i>Een ander Historie, hoe dat D. Faustus
-overzins in een gasterie komt.</i></h3>
-
-<p>Tot Erfurt in een huys genaemd den
-Anker, in ’t welk dat toen ter tyd een
-staet jonker gewoond heeft, waer van wy
-hier om zeker oorzaeke den naem niet zeggen
-wil, by den welken D. Faustus den
-ganschen tyd dat hy tot Erfurt woonde geconverseert
-heeft en vele wonderlyke daeden
-bedreven had. Zoo is ’t gebeurd dat
-den jonker eenige gasten had, niet t’zynen
-huyze, maer tot Prag, daer den keyzer
-was, met den welken den voorzeyden
-jonker vroyëlyk was. Alwaer hy D. Faustus
-dikmaels by hem wenschte. Maer alzoo
-hem zynen weird vermaende, dat al
-zulke wenschen om niet waeren, mids den
-voorzeyden Faustus nu zoo verre van hem
-gezeten was, zoo heeft hy eenen tyd lang
-daer van stil gezwegen, maer straks daer
-naer wederom om hem wenschende, zoo
-is’er eenen onder het gezelschap geweest,
-die hem geroepen heeft met zynen naem,
-en heeft hem gebeden by U-L. te komen,
-deze woorden gesproken wezende, zoo
-klopt’er eenen straf aen de deur. Den huysknegt
-loopende naer de venster, vroeg:
-wie klopt daer? Maer ziende te vensteren
-uyt, zoo zag hy dat het Faustus was en
-zyn peird by den toom had, zeggende tot
-den huysknegt: kent gy my niet? ik ben<span class="pagenum"><a name="Page_127" id="Page_127">[127]</a></span>
-den genen die men geroepen heeft. Den
-knegt dit hoorende liep terstond nae zynen
-meester, al-eer hy de deur open dede, en
-zeyde hem hoe dat Faustus daer voor de
-deure was, en geklopt had. Waer op den
-jonker sprak, dat hy dan moest droomen,
-want hy wist wel waer dat D. Faustus nu
-was. Met dies zoo klopt D. Faustus nog
-eens: en zoo dien Heer nevens zynen knegt
-ook uytziet, zoo bekend hy, dat men de
-deure opende, en hem vriendelyk ontfing.
-Des jonkers zoon bad hem, dat hy
-straks zoude willen by de gasten komen,
-en hy nam hem ’t peird uyt de handen, en
-gebood dat men ’t wel voederen zoude;
-maer den zoon konde het peird niet houden,
-hoe vast dat hy het ook hield, gelyk
-gy alhier zult hooren. Als nu Faustus binnen
-by de gasten kwam wierd hy eerlyk
-ontfangen, en aen de tafel gezet, nu zoo
-vraegden hem de heeren van den huyze,
-hoe dat hy zoo haest gekomen was, waer
-op hy antwoorde: daer moet ik myn peird
-voor danken, en mids my des heeren gasten
-zoo zeer begeirden, en my zoo sterk
-geroepen hadden, zoo konde ik niet laeten
-te komen, en U-L. hier in te gelieven, hoewel
-ik van zin ben niet lang te blyven, en
-morgen vroeg wederom te Erfurt zyn moet.</p>
-
-<p>Daer op dienden zy hem wat eten voor,
-en dronken hem sterk toe, dat hy wel beschonken
-was, en begonst zyn guychelrye<span class="pagenum"><a name="Page_128" id="Page_128">[128]</a></span>
-te dryven, vraegende U-L., of zy geenen
-lust hadden om eenige vremde wynen te
-drinken? daer op antwoorden zy, ja. Hy
-vraegde wat zy voor eenen wyn begeirde,
-’t zy franschen, spaenschen, rhynschen,
-malvesie of eenigen anderen wyn?
-waer op eenen antwoorde dat het al te samen
-goede wynen waeren, en hy begeirde
-dat men hem een brood zoude doen brengen,
-met de welke hy begint vier gaten in
-de tafel te booren, in welke gaten hy tapkens
-stak, zoo als men in de wynstukken
-doet, en wilde dat men hem twee versche
-glazen zal geven, de zelve gekregen hebbende,
-zoo trekt hy het een tapken naer
-het ander uyt, en tapt uyt elk gat dat hy
-in de tafel geboord had, al zulken wyn als
-elk begeirde: waer door die gasten zeer
-lachten, en vroyëlyk waeren. Naer dit zoo
-komt des jonkers zoon, en zeyde: Heer
-Doctor uw peird eet al of het dul waer,
-ik hadde liever 10 of 20 peirden te voederen,
-dan het uwe alleen, want het heeft
-my alreede zommige picoteyns haver opgeslokt,
-en nog ziet het om, of’er niet
-meer voor den dag komt. Waer over dat
-niet alleen D. Faustus lagchende wierd,
-maer ook alle de andere gasten. Maer toen
-hy zeyde, nogtans zal ik hem genoeg geven,
-ingevolge myne beloften, al zoude
-het my kosten alle de haver die hier in huys
-is, waer op Faustus hem antwoorde, dat hy<span class="pagenum"><a name="Page_129" id="Page_129">[129]</a></span>
-het laeten blyven zoude, mids hy wel wist,
-dat ’t genoeg had, want het zoude anders
-wel al de haver die hy op zynen zolder
-had, opgeëten hebben, want het was zynen
-geest Mephostophiles, die, gelyk voorzeyd
-is, hem zomtyds in een peird met
-vleugelen veranderde, als D. Faustus ergens
-met’er haeste reyzen wilde: met dusdanige
-en diergelyke perten bragten zy den
-avond door tot in den middernagt toe,
-dan brieste Faustus peird zeer luyde, dat
-men het door ’t geheel huys hooren konde.
-Toen zeyde D. Faustus, nu moet ik den
-goeden nagt zeggen, maer zy hielden en
-badden hem, dat hy nog wat tyds by U-L.
-blyven zoude: met dit zoo knoopte hy
-eenen knop aen zynen riem, en hy belofde
-nog een ure te blyven. Maer toen deze ure
-voorby was, zoo brieste het peird wederom
-zeer luyde, en hy wilde wederom op,
-maer hy liet hem nog eens bewegen een
-ure te blyven, en maekte wederom eenen
-knoop, maer als deze ure wederom verloopen
-was, en zyn peird de derde reyze
-brieste, zoo wilde hy niet langer blyven,
-nog hem langer laeten ophouden, hy nam
-vervolgens zyn afscheyd, en sprak: Nu
-moet ik voord, zy leyden hem tot aen de
-poorte, en lieten hem zyn peird, zette
-hem op het zelve en reed alzoo weg.</p>
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_130" id="Page_130">[130]</a></span></p>
-<p>Maer toen hy ontrent vier of vyf huyzen
-verre gereden had, vloog het peird met
-hem in de logt, en dat met zulke snelheyd
-dat hy U-L. straks uyt de oogen was, en
-kwam alzoo wederom eer het dag was tot
-Erfurt, alwaer hy zyne zaeken voltrok, en
-bragt nae eenige weken vele schriften en
-nieuwe tydingen mede uyt ’s keyzers hof.</p>
-
-<h3><i>Hoe dat D. Faustus zelve een Gasterye
-had.</i></h3>
-
-<p>Als nu D. Faustus van Prag wederom
-t’huys gekomen was, en uyt het hof
-van Oostenryk, en van vele vorsten, graeven
-en heeren, die in ’s keyzers hof waeren,
-veel geschenken met hem gebragt
-had, zoo gedenkte hy aen dat goede gezelschap
-die hem tot Prag in den Anker
-zoo getracteerd had, welkers gezelschap
-hy wederom hoogelyk begeirende was, tot
-welken eynde, op dat hy met de zelve die
-hem eensdeels onbekend waeren, breeder
-kennisse maeken mogte, en tegen U-L.
-dankbaer wezen, zoo bad hy de zelve al te
-samen in zyn logement te gast, gelyk hy
-niet verre van het groot Collegie gelogeert
-was. Zy kwamen al t’samen zeer geirn, en
-dat niet alleen om eten en drinken, maer
-om dat zy hopten wederom eenige vremde
-perten van hem te zien, gelyk ’t ook geschiede.
-Want als zy kwamen, en d’een na
-d’ander inging, zoo zagen zy nog vuer nog
-rook, nog eten nog drinken, of ied anders
-voor de hand, maer zy lieten het niet mer<span class="pagenum"><a name="Page_131" id="Page_131">[131]</a></span>ken,
-en waeren lustig, en zy dogten dat
-zynen weird wel wist, hoe dat hy zyne
-gasten behoorde te tracteeren.</p>
-
-<p>Als zy nu alle t’samen gekomen waeren,
-bad hy U-L., dat zy ’t hun niet zouden
-laeten verdrieten, zy zouden straks gaen
-eten: Daer naer klopte hy met een mes op
-de tafel, en daer kwam eenen in de kamer
-getreden gelyk of ’t zynen dienaer geweest
-had, en zeyde: wat belieft u Mynheer? D.
-Faustus vraegde den zelven: zyt gy gauw
-in ’t loopen? Hy antwoorde ja. Zoo loopt
-gauw als eenen pyl uyt den bogen is vliegende.
-En Faustus liet eene scheet, dat de
-stad daverde, en Faustus zeyd: ô neen,
-gy zoud my niet dienen, gaet wederom van
-daer gy gekomen zyt. Daer naer sloeg hy
-nog eens op de tafel, en daer kwam eenen
-anderen dienaer in de kamer, die ook
-vraegde wat zyne begeirte was? tot wien
-hy zeyde: zegt my, hoe snel dat gy in ’t
-reyzen zyt? Hy antwoorde: gelyk den
-wind. Dat is nog wat, zeyde D. Faustus,
-nogtans gy kond my niet dienen, ergo vertrekt
-van daer gy gekomen zyt: Korts
-daer naer zoo klopt hy wederom de derde
-reyze, en daer kwam nog eenen anderen
-ingetreden, die geheel zuer zag, en zeyde:
-wat wilt gy van my? D. Faustus vraegde:
-hoe ras zyt gy? dezen antwoorde; ik
-ben zoo ras en zoo snel als de gedagten der
-menschen. Dit is den regten man, zeyde<span class="pagenum"><a name="Page_132" id="Page_132">[132]</a></span>
-Faustus, hy stond op en ging met hem buyten
-de kamer, zond hem uyt en beveelde
-hem wat hy voor eten en drinken haelen
-zoude, waer mede hy zyne lieve gasten alderbest
-mogte tracteeren. En als nu de tafel
-gedekt was, ging hy tot zyne gasten,
-vraegde of zy hun beliefden te wasschen,
-en daer naer aen de tafel te zitten? Dit geschied
-wezende, zoo kwam straks zynen
-dienaer in de kamer, met twee andere gezellen,
-en zetten 9 schotels op de tafel,
-d’een naer d’ander ten dry reyzen, en die
-schotels waeren boven toegedekt, gelyk
-men ten hove doet: in welke schotels dat
-alderleye goede spyze was, gelyk als gestofde
-spyze, pasteyen en alderleye gezode
-en gebraede gedierten, die al te samen
-ten alderkostelykste toegerigt waeren, zoo
-dat’er 37 soorten van spyze waeren, zonder
-de banketten die men op ’t leste opdient.
-Alle schalen, bekers en kannen
-wierden ledig op de tafel gezet. En als’er
-imand drinken wilde, zoo vraegde D. Faustus,
-wat zy voor wyn of bier begeirende
-was, al zulken drank die wierd straks in
-de kamer, buyten de venster staende, gebrogt,
-die zoo versch was als of hy straks
-in den kelder getapt had geweest. Boven al
-deze dingen, was’er ook alderleye snaerspel;
-waer op een van zyne dienaeren zoo
-perfect was, dat men zyns gelykte niet
-vond. Ja hy konde ook alderleye snaere<span class="pagenum"><a name="Page_133" id="Page_133">[133]</a></span>n
-spel onder malkanderen doen gaen, zoo
-dat de luyte, den krom-hoorn, de dwers-pype,
-de violen, de harpen, enz. al onder
-malkanderen gingen, en nogtans zag men
-niemand dan hem alleen. Aldus bragten zy
-den geheelen nagt over tot dat het klaer
-dag was, en dat een igelyk wederom naer
-zyn huys ging.</p>
-
-<h3><i>Hoe eenen Monik wilde D. Faustus bekeeren.</i></h3>
-
-<p>Deze wonderlyke avanturen en guychel
-spelen van D. Faustus wierden
-niet alleen tot Erfurt rugtbaer, maer ook
-door ’t gansche land; waerom vele edelluyden
-en heeren der omliggende landen
-naer Erfurt by hem kwamen, om met hem
-kennisse te maeken en wat wonderlyks te
-zien en te hooren. En mids deze samenkomste
-zoo groot was, dat het te bedenken
-was, dat hun de jonge jeugd daer in
-zoude mogen verergert hebben, en daer
-door zouden hebben vervoerd geweest,
-gelyk die ligtelyk tot al zulke zwarte konsten
-lust krygen, om datze al zulke dingen
-maer voor eene genoegte en voor een
-guychel-spel agten, en niet weten dat hunne
-zaligheyd daer aen gelegen is, zoo waeren’er
-zommige verstandige mannen, die
-eenen Minne-Broeder, doctor Klinge genoemd,
-toespraeken, mids dat hy zeer geschikt
-was, en met D. Luther en D. Lange
-wel bekend was, die D. Faustus oo<span class="pagenum"><a name="Page_134" id="Page_134">[134]</a></span>k wel
-kende, op dat hy dezen D. Faustus wel
-ernstelyk vermaenen, en van al zulke ligtveirdigheyd
-zoude straffen, om te zien of
-hy hem nog uyt des duyvels hand had konnen
-trekken. Dezen Monik nam den last
-aen, en ging by D. Faustus, hy sprak hem
-in ’t eerste vriendelyk aen, daer naer hard
-en zeer straf, hy verklaerde hem den toorn
-Gods, en de eeuwige verdoemenisse over
-hem, zoo lang als hy in al zulk duyvels
-wezen bleef aenhouden, en zeyde: dat hy
-een fyn geleerd man was, die hem wel anderzins
-met God, en met eere konde leven,
-daerom dat hy al zulke ligtveirdigheyd
-zoude verlaeten, waer toe hy hem
-mogelyk in zyne jongheyd door den duyvel,
-die eenen leugenaer en moorder is,
-had laeten verleyden. Dat hy ook zyne
-zonden voor God zoude belyden, en om
-genade bidden, mids dat de genade Gods
-altyd open stond, en bermhertig is. D.
-Faustus hoorde neirstelyk nae ’t gene den
-Monik hem zeyde, tot dat hy t’eenemael
-uytgesproken had, en toen zeyde Faustus:
-<i>Mynen goeden heer! ik geloove wel dat gy
-het geirn goed met my zaegt, ik wete ook
-zulks al zeer wel, wat gy my voorzeyd hebt,
-dan ik heb my al te zeer verloopen, en met
-mynen bloede my aen den helschen duyvel
-verschreven, dat ik met lyf en ziele hem inder
-eeuwigheyd toebehooren zoude, hoe kan
-ik dan van hem vry wezen? of hoe kan <span class="pagenum"><a name="Page_135" id="Page_135">[135]</a></span>ik
-geholpen worden?</i> Den Monik antwoorde:
-<i>Zoo verre als gy God om zyn genade, van
-herte aenroept en bid, waeragtig berouw
-krygt en boete doet, God bid om vergiffenisse
-van uwe zonden en de zelve afstapt, als
-ook van al zulke tooverye en duyvelsche
-gemeynschap onthoud, en niemand verergert
-nog verleyd, dit doende zullen wy Missen
-voor u in onze kloosters doen, waer door gy
-zeer wel van den duyvel zult ontslagen worden.</i>
-Misse hier, Misse daer, zeyde Faustus,
-myne belofte heeft my al te hard verbonden,
-daer toe zoo heb ik God moedwillig
-veragt, en meyneedig en trouwloos
-aen hem geworden, den duyvel meer toevertrouwt
-als hem, daerom dat ik niet
-meer tot hem durve komen, of zyne genade,
-die ik veragt heb, geraeken kan. Daerom
-zoo waer ’t niet eerlyk en roemlyk, dat
-men my naer zoude zeggen, dat ik myne
-obligatie en mynen zegel die ik met mynen
-bloede onderteekent en geschreven heb,
-wederroepen zoude, ook heeft my den duyvel
-eerlyk gehouden, ’t gene dat hy my
-toegezeyd heeft, daerom dat ik hem ook
-wil houden ’t gene ik hem toegezeyd en
-verschreven heb. Toen dit den Monik
-hoorde, wierd hy gram, en sprak vaerd
-dan alzoo voort, gy vervloekt duyvels
-kind, dewyl gy u hier niet wilt laeten helpen,
-en niet beter wilt laeten aenstellen;
-hy scheyde alzoo van hem en gaf zulks<span class="pagenum"><a name="Page_136" id="Page_136">[136]</a></span>
-den Rector van de Universiteyt en het Magistraet
-te kennen, waer door hem geboden
-wierd uyt de stad te vertrekken. En
-aldus kwam hy van Erfurt weg.</p>
-
-<h3><i>Van vier Tooveraers, die malkanderen
-het hoofd af hielden en wederom opzetteden,
-waer van D. Faustus ook het
-zyne dede.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus kwam in den vasten tot
-Francfurt in de Misse, den welken zynen
-geest Mephostophiles onderrigte, hoe
-dat in eene zekere herberge, by de Jodestraet,
-vier tooveraers waeren, die malkanderen
-het hoofd af hielden, en die tot
-den barbier schikten, om die zelve hoofden
-te komen barbieren, het welke vele
-lieden aenzagen. Dit verdroot Faustus,
-want hy meynde dat hy alleen des duyvels
-haen in den korf was. Hy ging derwaerds
-om zulks te zien, alwaer die tooveraers
-te samen waeren om hun spel te spelen en
-die hoofden af-te-houden. Zy hadden op
-de tafel eenen verlooden pot met gedistileerd
-water, de gene die onder hun-lieden
-den bezondersten tooveraer was, was den
-genen de eerst af te-houden den zelven
-toonde voor eerst eene lelie in den pot,
-die groen stond, en hy noemde de zelve
-den Wortel des Levens. Daer op hield hy
-den eersten het hoofd af en liet het hoofd
-barbieren, en hy zette dan het zelve hem
-wederom op, straks verdween de lelie, en<span class="pagenum"><a name="Page_137" id="Page_137">[137]</a></span>
-hy had zyn hoofd wederom gezond.</p>
-
-<p>Alzoo wierd ook den tweeden en den
-derden gedaen, die ook hunne leliën in
-’t water hadden, en daer naer wierden hunne
-hoofden insgelyks gebarbierd en wederom
-opgezet. Als nu den lesten en den
-principaelsten het hoofd zoude worden afgehouden
-en zyne lelie, die daer verscheen,
-ook ’t hoofd afgehouwen wierd, en als men
-zyn hoofd in D. Faustus tegenwoordigheyd
-barbierde, den welken in al zulke
-boeverye spyt had, en de hooveirdigheyd
-des oppersten tooveraer hem verdroot,
-om dat hy hem zoo trotsig met lachenden
-monde, het hoofd liet afhouwen, zoo trad
-D. Faustus nae de tafel toe, alwaer den pot
-met de lelie stond, nam een mes, en sneed
-de bloem en den steel in stukken, zonder
-dat imand zulks gewaer wierd. Als de tooveraers
-dit zagen, zoo was al hun konst
-te niet, en konden hunnen gezel niet meer
-het hoofd opzetten, waer over deze booze
-menschen alzoo in zonden moesten sterven
-en verderven, gelyk ook den duyvel
-zyne dienaers loont, want zy wisten niet,
-hoe dat het met die afgehouwen lelie was
-toegegaen, en dat D. Faustus zulks gedaen
-had.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_138" id="Page_138">[138]</a></span></p>
-
-<h3><i>Van eenen ouden man die D. Faustus van
-zyn godeloos leven heeft willen bekeeren,
-en wat ondank hy daer voor had.</i></h3>
-
-<p>Daer was eenen zeer Godvreezenden
-Medecyn, die eenen liefhebber van
-Gods Woord was, en eenen gebuer van
-D. Faustus. Dien zelven, alzoo hy zag
-dat’er vele studenten by D. Faustus uyt
-en in liepen, gelyk als in een slyp-winkel,
-waer in den duyvel met zynen aenhang,
-en niet Godt met zyne lieve Engelen in
-woonde, zoo nam hy voor hem D. Faustus
-van zyne godelooze en duyvelsche gedagten
-en voornemen af-te-trekken. Tot welken
-eynde hy hem uyt eenen Christelyken
-iver tot hem in zyn huys ter maeltyd ontbood.
-Faustus komt, en den goeden man
-spreekt hem toe onder de maeltyd, op deze
-maniere: Mynen lieven heer en goeden gebuer,
-ik heb aen U-L. een vriendelyk en
-christelyk verzoek, te weten: Dat gy
-myne iverige vermaeninge niet kwalyk
-nemen zult, daer toe zult gy ook deze
-myne kleyne maeltyd niet veragten, maer
-de zelve zoo goed als den lieven Godt die
-gegund heeft, voor goed aennemen? D.
-Faustus bad wederom, dat hy hem zyne
-goede meyninge zoude willen verklaeren,
-en zoude aenhooren, toen zeyde den goeden
-man: Mynen lieven heer en goeden nabuer,
-gy weet wat uw eygen voornemen is,
-namentlyk dat gy <i>Godt en alle Heyligen</i> afgezworen
-hebt, en u zelven den duyvel<span class="pagenum"><a name="Page_139" id="Page_139">[139]</a></span>
-met lyf en ziele hebt overgegeven, waer
-door gy in den hoogsten toorn en ongenade
-Gods gevallen, en van eenen Christenen
-eenen ketter en eenen duyvel geworden
-zyt? Och in wat nood brengt gy uwe arme
-ziele? Het is niet alleen om uw lichaem,
-maer ook om uwe ziele, die in de eeuwige
-pyne en ongenade Gods zal versteken worden.
-Doch zoo is ’t nog niet al verloren,
-mynen lieven heer, zoo verre als gy u toch
-maer wilde bekeeren den lieven bermhertigen
-Godt om genade en vergiffenisse biddende,
-gelyk gy kond zien in ’t VIII.
-Kapittel, van de handelinge der Apostelen,
-van Simon in Samaria, die ook veel
-volk verleyd had: want men heeft hem
-inzonderheyd voor eenen Godt gehouden,
-en hem de kragt Gods, en <i>Simon Deus
-Sanctus</i> genoemd. Dezen is ook daer naer
-nog bekeert, naer dat hy eene Predikatie
-van Philippus gehoord had, en liet hem
-doopen, hy geloofde aen onzen Heere
-<i>Jesus Christus</i>, en hy hield hem daer naer
-vele by Philippus, welke bekeeringe in
-’t werk der Apostelen uytnemende zeer
-geroemd word? daerom mynen goeden
-heer, laet u toch myne vermaeninge ook
-behaegen, en eene heerlyke en Christelyke
-Predikatie wezen? Nu en is die boete die
-gy doen zult, anders niet, als dat gy den
-lieven bermhertigen God zult om genade
-en vergiffenisse bidden. Waer af dat w<span class="pagenum"><a name="Page_140" id="Page_140">[140]</a></span>y
-schoone voorbeelden hebben, gelyk van
-den moordenaer aen ’t kruys, aen S. Petrus,
-aen Mattheus en aen Magdalena.
-Ja <i>Christus</i> spreekende tot de zondaeren:
-<i>Komt alle tot my, die bedroeft en belaeden
-zyt, en ik zal u helpen en vertroosten?</i>
-En in den Propheét Ezechiël: <i>Ik begeire
-niet de dood des zondaers</i>; maer dat hy
-hem bekeere en leve: want zyne hand is
-niet verkort, dat hy u niet helpen kan.
-En ik bid u, mynen goeden heer, dat gy
-u myne vermaeninge wilt laeten ter hert
-gaen, en bid God om genade en <i>Christus
-Jesus</i> wil: staet af van uw kwaed voornemen,
-want die tooverye is tegen ’t gebod
-Gods, mids dat die zoo wel in ’t nieuw,
-als in ’t oud Testament zwaerlyk verboden
-is, daer hy zeyde dat men geen tooveraers
-laeten leven, dat men mede niet zal handelen,
-nog eenige gemeynschap houden,
-want ’t is eenen grouwel voor God, zoo
-noemt S. Paulus den Bar Jehu, of Elimas,
-den tooveraer een kind des duyvels, en
-eenen vyand der geregtigheyd, en dat zy
-ook geen deel in ’t Ryk Gods hebben zullen?
-D. Faustus hoorde naer hem zeer
-neirstelyk, zeggende: dat hem die vermaeninge
-wel geviel, en hy bedankte den
-ouden man van zyne goede meyninge, die
-hy ook belofde naer te komen, zoo ’t hem
-mogelyk waere. En nam daer mede oorlof.</p>
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_141" id="Page_141">[141]</a></span></p>
-<p>Als hy nu in zyn huys kwam zoo dogt
-hy neirstig op deze vermaeninge, overdenkende
-in wat nood hy hem en zyne ziele
-gebrogt had, om dat hy hem aen den helschen
-duyvel had overgegeven, hy nam
-voor goede boete te doen, en den duyvel
-te verzaeken. In deze gepeyzen verscheen
-hem zynen geest, die naer hem greep al
-of hy hem den hals af nypen wilde: en
-hield hem voor, wat dat hem anders mogte
-beweegd hebben, hem den duyvel over te
-geven, dan alleen zynen eygenen moedwil
-en verholendheyd: daer toe zoo heb gy
-u versproken. God en alle menschen vyand
-te wezen, welke belofte gy niet meer denkt
-naer te komen, maer die vermaeninge van
-dien ouden loer te volgen, en God tot
-eenen behoeder aen te nemen: dan dat is
-al te laet, want gy den mynen nu zyt, ik
-mag u haelen als ik wil, ’t welk hem ook
-bevolen is, en dat hy daerom gekomen
-was, om van hem een eynde te maeken,
-’t en waer hy hem neder zette en straks
-met zyn bloed op nieuws verschreve, en
-belofde dat hy hem van geenen mensch
-meer zoude laeten vermaenen, of verleyden,
-’t welk hy van stonden aen doen
-moeste, of zoo niet, zoo zoude hy hem
-in stukken verscheuren? D. Faustus heel
-verschrikt wezende, dede hem wederom
-nieuwe belofte en schreef met zyn bloed,
-als hier naer volgt: welke beschryvinge
-nog naer zyne dood by hem gevonden<span class="pagenum"><a name="Page_142" id="Page_142">[142]</a></span>
-is.</p>
-
-<h3><i>De tweede verschryvinge van D. Faustus
-die hy zynen geest overgegeven heeft.</i></h3>
-
-<p>“Ik Doctor Faustus, bekenne met myn
-eygen hand en bloed, dat ik dit myn
-eerste verschryvinge tot in het zeventhiende
-jaer sterk en vast gehouden heb,
-God en alle menschen vyand geweest ben,
-waer mede ik nu voortaen myn lyf en ziele
-den magtigen god <i>Lucifer</i> overgeve, om
-met my naer deze volgende zeven jaeren
-te mogen zynen wil doen. Daer tegen zoo
-beloft hy my wederom dat hy myn leven
-nog verkorten nog verlengen zal, ’t zy ook
-in de dood of in de helle my met geene
-pyne zal deelagtig maeken. Hier op verspreke
-ik my wederom, dat ik geene menschen
-meer, ’t zy met vermaenen, met
-eeren, met leeren, met onderwyzinge of
-met dreygementen, door Gods Woord, of
-door eenige weireldlyke of geestelyke leeraers
-zal laeten verleyden, of hunne leere
-naevolgen. En tot meerder kragt en getuygenisse
-dezer myne verschryvenisse en belofte,
-zoo heb ik dit met myn eygen bloed
-geschreven, tot Wurtenberg.”</p>
-
-<p>“Datum 3 Ougst 1531.</p>
-
-<p class="right"><span class="smcap">Joannes Faustus</span>, <i>Doct.</i>”</p>
-
-<p>Naer dusdanige verdoemelyke en godelooze
-verschryvinge, is hy den ouden man
-zoo vyand geworden, dat hy hem naer zyn
-lyf en leven stond. Maer zyn christelyk<span class="pagenum"><a name="Page_143" id="Page_143">[143]</a></span>
-gebed, en zynen wandel heeft den boozen
-vyand al zulken stoot gedaen, dat hy onrent
-hem niet heeft konnen komen. Dan
-alleen twee dagen daer naer, als eens den
-ouden man te bed gaen zoude, zoo hoorde
-hy in zyn huys een groot gerugt, dat hy
-noyt te vooren gehoort had, het kwam tot
-in de kamer, en ’t knorde gelyk een verken,
-en zeer lang duerende: daer naer begonst
-den goeden ouden man met den geest
-te spotten, en zeyde: ô wat een boeren-muziek
-is dat, ’t is of het van eenen engel
-waer, die geen twee dagen in’t paradys
-konde zyn, hy verstout hem in andere lieden
-huyzen te komen, en heeft in zyne
-eygen wooninge niet mogen blyven. Met
-spotterye heeft hy den geest verdreven. D.
-Faustus vraegde hem hoe dat het met den
-ouden man was omgegaen? waer op den
-geest antwoorde: dat hy aen hem niet had
-konnen komen, want hy was gewapend,
-willende zeggen met het gebed, daer door
-zoo heeft hy my bespot, ’t welk my zeer
-verdroten heeft inzonderheyd om dat hy
-my mynen val verweet. Aldus helpt God
-alle christene, die hun tegen den boozen
-geest, aen Godt overgeven.</p>
-
-<h3><i>Van twee Persoonen die D. Faustus te samen
-koppelde, in ’t 17ᵈᵉ jaer zyn’er belofte.</i></h3>
-
-<p>Tot Wurtenberg was eenen student, die
-een goed edelman was genaemd A. van
-Hulle. Dezen edelman was verliefd o<span class="pagenum"><a name="Page_144" id="Page_144">[144]</a></span>p eene
-zeer schoone edele vrouw, de welke vele
-vryers had.</p>
-
-<p>Onder andere ook zommige vry heeren,
-maer zy begeirde geen van allen. En inzonderheyd
-was zy tot niemand min gezind
-dan tot dezen, de welke aen D. Faustus
-goede kennis had, gelyk hy ook dikwils
-met hem had geëten en gedronken, en hy
-wierd zoo met die liefde gekweld, dat hy
-geheel maeger wierd, en daer door in groote
-ziekte viel. Als nu D. Faustus vernam,
-dat dezen edelman zeer ziek lag, zoo
-vraegde hy zynen geest Mephostophiles,
-wat hem gebrak, die hem alle gelegendheyd,
-en de oorzaeke verklaerde; waer
-over D. Faustus dezen edelman ging bezien,
-en hem aller gelegendheyd zyn’er
-ziekte ging verklaeren, die hem daer af
-zeer verwonderde. D. Faustus troost hem
-en zeyde: dat hy hem zoo zeer niet zoude
-kwellen, want hy zoude hem behulpelyk
-wezen, dat deze vrouws-persoone niemand
-anders dan hem alleen ten deele zyn zoude,
-gelyk ’t ook geschiede, want D. Faustus
-beroerde zoo zeer het hert dezer jongvrouwe
-door zyne tooverye, dat zy geene
-andere mans meer en agtede, hoewel zy
-nogtans edelder en ryker krygen konde;
-straks daer naer beveelt hy dezen edelman,
-dat hy hem zeer heerlyk kleeden
-zoude, en met hem tot de jongvrouw
-gaen, die in eenen hof by andere j<span class="pagenum"><a name="Page_145" id="Page_145">[145]</a></span>ongvrouwen
-gezeten was, alwaer men zoude
-dansen, en hy gaf hem eenen ring, die hy
-aen zynen vinger steken moest, als hy met
-haer zoude dansen, en zoo haest als zy met
-haere hand dezen ring zoude aenroeren,
-zoo zoude zy op hem verlieven, en op
-niemand anders; maer hy mogt van geen
-trouwen spreken, want zy zoude hem zelve
-daer toe trekken en bewegen. Hy neemt
-daer op een gedistileerd waterken, waer mede
-hy den edelman besproeyd, die straks
-daer naer een uytnemende schoon aenzigt
-kreeg en zyn alzoo te samen naer den hof
-gegaen. Den edelman dede gelyk hem D.
-Faustus bevolen had, hy danste met de
-joffrouw, en roerde haer aen, waer door
-zy straks op hem uyt liefde ontstak, en
-zy wierd met Cupidos pylen doorschoten,
-want zy had den ganschen nagt geen ruste
-in ’t bed. ’s Morgens vroeg zy liet hem haelen,
-zy opende aen hem de groote liefde,
-die zy tot hem had, en begeirde hem tot
-haeren man, hy ook uyt brandende liefde
-sloeg den koop toe, zoo datze korts daer
-naer met malkanderen de bruyloft hielden,
-en hy dede D. Faustus daer voor eene zeer
-goede vereeringe.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_146" id="Page_146">[146]</a></span></p>
-
-<h3><i>Van veelderleye Gewassen, die D. Faustus
-in den winter, ontrent kers-misse, in
-zynen hof had, in ’t 19ᵈᵉ jaer zyn’er
-belofte.</i></h3>
-
-<p>Daer waeren veel jongvrouwen ontrent
-Kers-misse tot Wurtenberg gekomen.
-Als eenige edelvrouwen die hunne kinders,
-broeders en neven die aldaer studeerden
-kwamen bezoeken, de welke alle
-goede kennisse aen D. Faustus hadden, tot
-de welke hy van zommige ontboden en te
-gaste aenzogt wierd. En om zulks te vergelden,
-zoo noode hy wederom zommige
-edelluyden en eenige joffrouwen, om met
-hem t’zynen huyze goede ciere te maeken.</p>
-
-<p>Als zy tot hem gekomen waeren, en het
-zeer gesneeuwd had, was’er in Faustus hof
-wat wonders te zien, want men zag’er geenen
-sneeuw maer eenen schoonen zomer
-met alderleye gewas, zoo dat ook ’t gras
-met alderhande bloemekens zeer lieffelyk
-stond en groeyde. Daer was ook eenen
-schoonen wyngaerd met groote druyven
-behangen, ook waeren’er zeer schoone witte
-en roode provence-roozen met veel andere
-welriekende bloemen, welke alle t’samen
-eenen lieffelyken reuk gaven, zoo dat
-zy U-L. daer van niet genoeg konden verwonderen,
-maer niemand durfde nog bloemen,
-nog druyven afsnyden; want als’er
-imand meynde zulks te doen, en met de
-vingeren aentaste, zoo had hy een van zyne
-mede-gezellen by den neus, waer over<span class="pagenum"><a name="Page_147" id="Page_147">[147]</a></span>
-een groot gelach was onder de genoode.</p>
-
-<h3><i>Van een verzaemeld krygs-heyr, tegen den
-vry heer, den welken D. Faustus aen
-des keyzers hof een herts-hoorn op zyn
-hoofd getooverd had, in ’t 19ᵈᵉ jaer zynder
-belofte.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus reyzende naer Ysleven,
-en als hy nu ten halven wege was, zoo
-zag hy zeven peirden op hem toe ryden,
-hy kende straks den heer, en wist dat’er
-den graef was die hy wel eertyds dien herts-hoorn
-in ’s keyzers hof op ’t hoofd getoovert
-had. Dezen heer kende ook D.
-Faustus zeer wel, en deed zyne knegten
-stil staen, ’t welk Faustus merkende hem
-op een hoogde begaf. En als zulks den
-vry-heer zag, liet hy op hem toereyden,
-met bevel van hem stoutelyk te doorschieten,
-waerom zy ook des te stouter op hem
-los-drukten. Maer zy verloren straks uyt
-U-L. gezigt, mids hy hem onzigtbaer maeken
-konde. Den voorzeyden vry heer liet
-hun op die hoogde stil houden, om te zien
-of hy hem ergens in ’t gezigt krygen konde;
-maer zy hoorden diep in een bosch een
-groot geraes van bazuynen, trompetten
-en trommels: ook zagen zy dat’er zommige
-honderde peirden op hun toe kwamen.
-Dit ziende, zette zy zig op den loop, en
-als den vry-heer nevens den berg meynde
-henen te reyden, stond aldaer eenen grooten
-hoop gewapende ruyters, waerom hy<span class="pagenum"><a name="Page_148" id="Page_148">[148]</a></span>
-nog eenen anderen weg kiezen moest, op
-den welken hy ook gelyk te vooren een
-slag-order vond, ’t welk hem alzoo tot vier
-of vyf plaetsen ontmoete, en dat zoo menigmael
-als hy meynde eenen vremden weg
-te kiezen. En als hy nu zag, dat hy nergens
-weg konde, en dat men ’t op hem gelaeden
-had, zoo reyde hy tot het krygs-volk
-in, ’t zy wat perykel hem daer uyt zoude
-mogen ontstaen, en vraegde waerom men
-hem alzoo van alle kanten bezet had, en
-op hem was wagtende? maer niemand gaf
-hem antwoorde, tot dat eyndelyk D. Faustus
-tot hem uytgereden kwam, waer naer
-hem den vry-heer rondom besloten vond.
-Hy hield hem voor, dat hy hem zoude gevangen
-geven, zoo niet, zoude hy zien,
-hoe men met hem handelen zoude. Dezen
-vry-heer meynde niet anders dan dat het
-een waeragtig slag-leger was, hoewel’er
-niet dan tooverye was; daer naer beveelde
-Faustus, dat zy alle hun geweir zoude
-overgeven, en daer naer de peirden, en in
-plaetse van die, bragten zy hunne gevangene
-andere getooverde peirden en geweir.
-En Faustus sprak tot den vry-heer, den
-welken hem niet meer kende; mynheer,
-den oversten dezes leger heeft my bevolen
-te zeggen, dat gy voor deze reyze alzoo
-voordtrekken zult, om dat gy op eenen
-toegereden hebt, die by den voorzeyden
-oversten om hulpe gebeden had. Als nu<span class="pagenum"><a name="Page_149" id="Page_149">[149]</a></span>
-den vry-heer in de herberge kwam, en zyne
-knegten met hunne peirden in ’t water
-reden, verdweenen alle de zelve, zoo dat
-die knegten schier verdronken waeren, en
-moesten alzoo te voet wederom nae huys
-keeren. Den voorzeyden vry-heer ziende
-zyne knegten te voet gaen die alle te samen
-nat en beslykt waeren, en van het verdwynen
-der peirden, wierd hy straks gewaer,
-dat’er anders niet was geweest dan
-tooverye van D. Faustus, die hy nog eens
-te vooren aen hem bewezen had, en dat
-alles hem tot zynen schimp en spot was
-gebeurd.</p>
-
-<h3><i>Van de boelschappen van D. Faustus, in ’t
-19ᵈᵉ en 20ˢᵗᵉ jaer zyn’er belofte.</i></h3>
-
-<p>Als nu D. Faustus merkte, dat de jaeren
-zyn’er verschryvinge en overgevinge
-van dag tot dag haest eyndigen zouden,
-zoo begonst hy alle dagen hoe langer
-hoe meer een beestagtig leven te voeren.
-Hy ontbood tot hem zeven duyvelsche
-Succubas, de welke hy al-te-samen besliep;
-die alle zeer schoon waeren, en daer
-niet op te zeggen was, want hy voer in
-vele koningryken met zynen geest, op dat
-hy alderleye schoone vrouwen zoude zien,
-en om andere by te krygen. Als eene hongersche,
-eene engelsche, twee zwabische
-en eene fransche, die de schoonste des
-lands waeren, met welke duyvelsche danten
-hy boeleerde, tot dat hy van de weireld<span class="pagenum"><a name="Page_150" id="Page_150">[150]</a></span>
-scheyde.</p>
-
-<h3><i>Van eenen schat die D. Faustus gevonden
-had in ’t 21ˢᵗᵉ jaer zyn’er belofte.</i></h3>
-
-<p>Op dat den duyvel zyne erfgenaemen
-niet zoude laeten ontbreken, zoo wysde
-den geest Mephostophiles, Faustus in
-eene oude kapelle die ingevallen was, (eene
-halve myle van Wurtenberg gelegen) in
-welke in den kelder eenen verborgen schat
-was, waer naer dat Faustus ging graven,
-en den schat blinkte gelyk een brandende
-keirsse; D. Faustus bezwoer hem, dat hy
-in een gat vertrok, en als hy nu aen den
-schat kwam, zoo vond hy niet dan verbrande
-kolen daer in, waer dat hy veel
-spookerye zag. D. Faustus bragt de kolen
-in zyn huys, die straks in goud en zilver
-veranderden, welke gelyk zynen dienaer
-Wagenaer bekende tot veel duyzend guldens
-beliepen.</p>
-
-<h3><i>Van Helena uyt Griekenland, die Faustus
-tot een byslaepster gedaen was, in ’t laetste
-jaer zyn’er belofte.</i></h3>
-
-<p>Op dat D. Faustus zynen vleeschelyken
-wellust, in zyn’er ellende zoude mogen
-hebben, zoo komt hem ’s nagts ontwaekende
-in zynen zin die schoone Helena
-uyt Griekenland, die hy eertyds de studenten
-getoond had. Hy begeirde van zynen
-geest dat hy hem die Helena beschikken
-zoude om zyne concubine te zyn,
-e’t welk alzoo geschiede. Deze <span class="pagenum"><a name="Page_151" id="Page_151">[151]</a></span>Helena was
-even van de zelve gedaente, zoo als hy die
-de studenten eertyds getoond had. Als nu
-D. Faustus die zag, zoo heeft zy hem het
-hert bewogen, dat hy met haer begonst te
-boeleeren en voor zyne concubine behield,
-die hy ook zoo lief had, dat hy schier niet
-eenen oogenblik van haer gedueren konde,
-zy wierd alzoo van hem bevrugt, in ’t
-laetste jaer zyn’er beschryvinge, en zy
-baerde hem eenen zoon, waer over Faustus
-zeer verblyd was, en hy noemde hem
-Justum Faustus. Dit kind wierd opgevoed
-naer zyn behaegen en wil, en alsdan verhaelde
-D. Faustus vele aerdige toekomende
-dingen die in verscheyde landen zouden
-gebeuren. Maer als hy daer naer om den
-hals kwam zoo verdween de moeder met
-haer kind.</p>
-
-<hr />
-
-<h2>HET VIERDE DEEL.</h2>
-
-<p class="hanging"><i>Wat D. Faustus in ’t laetste jaer zyn’er
-beschryvinge met zynen geest en met
-meer andere gehandeld heeft, het welk
-was in ’t 24ˢᵗᵉ jaer zyn’er belofte.</i></p>
-
-<h3><i>Van D. Faustus <span class="antiqua">Testament</span>, in ’t welk hy
-zynen Dienaer Wagenar tot zynen
-erfgenaem maekt.</i></h3>
-
-<p>Doctor Faustus had binnen de 24 jaeren
-zyn’er beschryvinge eenen jongen
-knegt opgevoed die tot Wurtenberg gestudeerd
-had. Dezen zag die avanturen zyns<span class="pagenum"><a name="Page_152" id="Page_152">[152]</a></span>
-meesters, die hy overal bedreven had, hy
-was eenen slimmen guyt, die tot Wurtenberg
-ging bedelen, welken niemand (om
-zyne boosheyd) begeirde aen te nemen.</p>
-
-<p>Dezen knegt met naem Wagenaer, was
-D. Faustus dienaer, hy schikte zig zeer
-wel by hem, zoo dat hy hem daer naer
-zynen zoon noemde, hy slempte en dempte
-met hem. Als nu den tyd van D. Faustus
-verloopen was en te eyndigen kwam
-ontbood hy tot hem eenen notaris, daer
-toe ook zommige Magisters, die veel met
-hem hadden omgegaen, en hy maekte zynen
-dienaer het huys, welk gestaen en gelegen
-was by de yzere poorte, in de Schergasse,
-aen de ring-mueren, item nog 1600
-guldens, welke hy van imand goedvond,
-aen landgoed de weirde van 800 guldens,
-600 guldens aen gereed geld, een goude
-keting die 300 kroonen weird was; al zyn
-zilver werk dat hem van groote heeren en
-edelluyden geschonken was, en inzonderheyd
-’t geen dat hy uyt het hof des paus en
-der turken gebragt had, ’t welk ontrent de
-1000 guldens weirdig was, maer anders
-was’er niet veel van huys-raeds goederen,
-mids hy niet te veel t’huys gewoond had
-maer dag en nagt in vremde herbergen en
-by de studenten gezeten en gezopen had. Ja
-dit was den inhoud van Faustus testament.</p>
-
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_153" id="Page_153">[153]</a></span></p>
-
-<h3><i>D. Faustus bespreekt hem met zynen dienaer
-wegens het Testament.</i></h3>
-
-<p>Als nu het Testament van D. Faustus
-volbragt was, zoo riep hy zynen dienaer
-tot hem, en hield hem voor hoe hy
-hem in zyn testament bedagt had, om dat
-hy hem altyd zeer wel gedraegen en zyne
-secreten niemand geopenbaerd had, daerom
-zoo verre, als hy nog ied van hem
-begeirde zulks zoude hem niet geweygerd
-worden. Toen begeirde den dienaer zyne
-boeken en eenige andere konsten? waer
-op hem D. Faustus antwoorde: Zoo veel
-myne boeken belangd die zyn alreede toegeschikt,
-doch met al zulke conditien, dat
-gy die niet zult laeten aen den dag komen,
-maer uw profyt daer mede zult doen, en
-daer in neirstelyk zult studeeren. Ten anderen
-begeird gy myne konsten, die gy toch
-hebben zult, zoo verre als gy myne boeken
-lief hebt en u aen niemand kenbaer maekt,
-maer alleen daer by blyft. Nog zeyde D.
-Faustus: Mids mynen geest Mephostophiles
-my niet langer te dienen schuldig is,
-waerom ik u den zelven niet overlaeten
-mag, zoo zal ik u eenen anderen geest toeschikken,
-zoo als gy eenen begeird, en dat
-hy zoude zeggen in wat gedaente hy dien
-begeirde, dat hy zoude verschynen.</p>
-
-<p>Waer op hy antwoorde: Mynheer en
-vader, ik begeire hem in de gedaente van
-eene simme. Daer op verscheen hem eenen<span class="pagenum"><a name="Page_154" id="Page_154">[154]</a></span>
-geest in de gedaente en forme van eene
-simme die in de kamer sprong, en D. Faustus
-sprak: Ziet daer is zy, maer zy zal u
-niet ten diensten wezen, dan naer myne
-dood, en als mynen geest Mephostophiles
-van my genomen is, en hem niet meer zult
-zien, en gy u komt te verschryven en over
-te geven, zoo zult gy hem noemen den
-Averhaen, mids dat hy aldus genoemd
-word. Daer by zoo bid ik dat gy myn konsten,
-myne daeden, en al wat ik gedaen
-heb, niet zult openbaeren, voor en aleer
-ik dood ben, alsdan mogt gy die opteekenen,
-te samen schryven en in een historie
-te samen brengen, waer toe dat u uwen
-geest Averhaen helpen zal. En of gy ergens
-ied in vergeten had, dat zal hy u helpen
-gedenken. Den voorzeyden dienaer
-belofde zulks alles alzoo te doen, en gaf
-hem daer op de hand, en hy bedankte hem
-voor alle de ontfangene weldaeden, maer
-inzonderheyd voor het gene daer hy hem
-mede in zyn testament verzogt heeft. En
-voords belofde hy hem den geest Averhaen
-trouwelyk te volgen.</p>
-
-<h3><i>Hoe dat hem D. Faustus in den tyd dat
-hy niet meer als eene maend te leven had
-gekweld heeft, over zyn duyvels wezen
-gejammer en daer over gezugt.</i></h3>
-
-<p>Den tyd van den voorzeyden D. Faustus
-was nu schier ten eynde geloopen,
-zoo dat hy tot in de laetste maen<span class="pagenum"><a name="Page_155" id="Page_155">[155]</a></span>d van zyne
-toegezeyde 24 jaeren gekomen was, in
-de welke hy hem den duyvel t’eenemael
-overgegeven had met lyf en ziele, gelyk
-wy hier te vooren verhaelt hebben. In dezen
-tyd was hy geheel tam geworden, en
-dat niet anders dan als eenen gevangenen
-moordenaer die zyne sententie des doods
-in de gevangenisse zoude mogen ontfangen
-hebben; want hy wierd geheel beangst,
-hy deed anders niet dan weenen,
-en tegen hem zelve lamenterende met de
-handen, zoo dat hy geheel scheen te verdwynen,
-en uyt te teiren, hy liet hem ook
-alsdan zeer zelden zien nog hy mogt zynen
-geest ook niet meer zien, nog ontrent
-hem leyden, hoe wel dat hy hem te vooren
-als zynen getrouwen dienaer zoo dikwils
-tot hem geroepen had.</p>
-
-<h3><i>Het wee geklag en jammeren van D. Jan
-Faustus, om dat hy nog in den fleur
-zyns levens, en in al zulke jongheyd
-sterven moest.</i></h3>
-
-<p>Deze groote droefheyd beweegde Faustus
-zoo zeer, dat hy zyn wee geklag
-en zyn jammeren opteekende, om dat men
-’t nimmermeer zoude vergeten, zoo dat dit
-een van zyne eygene geschreven klagten is.</p>
-
-<p>Och Faustus! gy verbolgenen en onweirdigen
-heer, gy die uw gezelschap hebt mede
-verleyd in ’t oordeel des eeuwig vuer,
-daer gy nogtans wel had konnen de eeuwige
-zaligheyd bekomen, die gy nu verliezen<span class="pagenum"><a name="Page_156" id="Page_156">[156]</a></span>
-moet? Och gy vernuft en vryen wil,
-in wat miserien brengt gy myne leden, en
-gy, nog gezond lichaem, het vernuft en
-de ziele die beklaegen my, want ik koste
-’t u geven of nemen? Och liefde en nyd,
-waerom zyt gy beyde tot my ingetrokken
-terwyl ik door uw gezelschap al zulke
-pyne lyden moet? Och vraeke en bermhertigheyd,
-uyt wat oorzaeke hebt gy my
-zulken loon en versmaedenis vergund? ô
-bitterheyd en medelyden, ben ik daerom
-eenen mensch geschaepen, om die straf die
-ik voor my bereyd zien te lyden: Och ik
-armen dwaelenden, is’er ook ied in de
-wyde weireld, dat my niet wederstaet?
-och wat helpt toch myn klaegen! eylaes!
-wat heb ik gedaen! wee my!…</p>
-
-<h3><i>Nog een andere klagt van D. Faustus.</i></h3>
-
-<p>Och! och! ik ongelukkigen mensch,
-ô gy bedroefden en onzaligen Faustus!
-gy moet wel wezen in den hoop der
-onzalige, mids ik die onmagtige smerte
-des doods die geen creaturen nog op de
-weireld geleden heeft? Och vernuft, och
-moedwil, vermetendheyd en vryen wil?
-Och gy blinden en onagtzaemen die uwe
-leden, uw lyf en uwe ziele zoo blind maekt,
-als gy zelve zyt! ô gy tydelyke wellusten
-in wat ellende hebt gy my gevoert, dat gy
-myne oogen zoo verduystert en verblind
-hebt! och myn zwak gemoed, och myn
-bedroefde ziele, waer is uwe beken<span class="pagenum"><a name="Page_157" id="Page_157">[157]</a></span>tenisse!
-ô onbermhertig ongeluk, ô vertwyffelde
-hope! waer op ik niet meer denken mag:
-Och leed boven alle leed, jammer boven
-alle jammer! och wie zal my nu toch verlossen?
-waer zal ik my verbergen? waer
-zal ik henen kruypen of gaen? ja dat ik
-trekke waer ik wille, zoo ben ik toch
-gevangen? waer op dat hem den armen
-Fausto zoo bekomerde en kwelde, dat
-hy niet meer spreken konde.</p>
-
-<h3><i>Hoe dat den boozen geest den bedroefden
-D. Faustus met wonderlyke spotagtige
-spreek-woorden aentast.</i></h3>
-
-<p>Op al dusdanige wee-klagten, verscheen
-Faustus zynen geest Mephostophiles,
-trad tot hem, en sprak aldus: Terwyl dat
-gy uyt de H. Schrifture wel geweten hebt,
-dat gy Godt alleen behoorde aengebeden
-en hem alleen gedient te hebben, zonder
-eenige andere goden, nog ter regter, nog
-ter slinker hand te zoeken, of nevens hem
-te hebben, en zulks niet gedaen hebt;
-maer uwen Godt vertoorend en vergramd,
-van hem afgevallen, hem verloochend,
-en u aen my hebt overgegeven met lyf en
-ziele, zoo moet gy nu uwe belofte en
-uwe overgevinge nakomen.</p>
-
-<p>Dus merkt nu op myn Versken:</p>
-
-<div class="poetry-container">
-<div class="poetry">
-<div class="verse"><i>Zoo gy wat weet, zoo zegt het niet,</i></div>
-<div class="verse"><i>En zyt gy wel, zoekt geen verdriet;</i></div>
-<div class="verse indent1"><i>Hebt gy wat, dat niet verkwist:</i></div>
-<div class="verse indent1"><i>’t Ongelyk u niet en mist.</i></div><span class="pagenum"><a name="Page_158" id="Page_158">[158]</a></span>
-<div class="verse"><i>Daerom meyd, lyd, zwygt en verdraegt,</i></div>
-<div class="verse"><i>Zyn ongeluk geen menschen klaegt,</i></div>
-<div class="verse indent1"><i>Het is te laet op Godt gedagt,</i></div>
-<div class="verse indent1"><i>Als uw ong’luk komt onverwagt.</i></div>
-</div>
-</div>
-
-<p>Daerom lieven Fausto, ’t is niet goed
-met groote heeren en met den duyvel krieken
-te eten, want zy schieten met de steenen
-in ’t aenzigt, gelyk gy nu ziet, daerom
-had het beter geweest, dat gy verre van
-daer gebleven waert, zulks zoude goed
-voor die scheuten geweest hebben, maer
-uwen hoogmoed en hooveirdig hert heeft
-u geslagen. Gy hebt die konst, die u van
-Godt gegeven is, veragt, nog u daer mede
-niet laeten genoegen, maer hebt den duyvel
-te gaste gebeden, en gy deze 24 jaeren
-die voorleden zyn, gemeend dat het
-al goud was dat’er blinkte, nu al gelooft,
-wat u den geest wys maekte, waer door u
-den duyvel, gelyk men de katten plagt te
-doen, een belle aengehangen heeft. Ziet,
-gy waert eene zeer schoone geschaepene
-creature, maer de roozen die men lang in
-de hand draegt, en waer aen men lang
-riekt, die verslenzen: wiens brood gy geeten
-hebt, wiens liedekens gy moet zingen:
-Toef tot op den goeden Vrydag, alsdan
-zal het haest Paesschen zyn in ’t geen
-gy behoeft hebt, en ’t is niet zonder oorzaeke
-geschied, een gebraeden worst heeft
-twee eynden.</p>
-<p><span class="pagenum"><a name="Page_159" id="Page_159">[159]</a></span></p>
-<p>Op des duyvels belofte is niet te staen,
-gy hebt eene kwaede natuere gehad, daerom
-verlaet die natuere niet. Van gelyken
-laeten de katten het muyzen niet. Terwyl
-den lepel nieuw is, zoo gebruykt hem den
-kok, als hy dan daer naer oud geworden
-is, zoo schyt hy daer in, alsdan eet men
-daer uyt: is ’t niet alzoo met u? gy die
-eenen nieuwen lepel des duyvels waert,
-den zelven gebruykt hy al’er tyd, want de
-merkt heeft u laeten koopen: daer toe zoo
-hebt gy u met een weynig voorraed niet
-laeten genoegen, die u Godt verleent had.
-Dat nog meer is (mynen lieven Faustus)
-wat hebt gy veel hoogmoed bedreven,
-want in alle uwen handel en wandel hebt
-gy u des duyvels vriend genoemd, daerom
-stelt u te vrede, want God is den Heer:
-den duyvel is maer eenen boozen geest;
-hooveirdigheyd dede noyt goed, gy moest
-doch den hans in alle straeten zyn, daerom
-moeten zotten in’t hair luyden, die te
-veel wilt hebben, die moet men weynig
-geven, waer naer hem imand regeert, daer
-naer moet het hem gaen, dus laet u nu myne
-leer en vermaening ter herte gaen, die
-nu schier verloren is, gy zoud u den duyvel
-zoo veel niet betrouwd hebben, en
-mids hy een simme Gods, eenen logenaer
-en moordenaer is, zoo dat gy wel behoorde
-kloeker te wezen. De schimp brengt
-ons schaede by, want het is haest met den
-mensch gedaen, nogtans zoo kosten zy<span class="pagenum"><a name="Page_160" id="Page_160">[160]</a></span>
-zoo veel om op te brengen. Die den duyvel
-herbergt, die heeft eenen zekeren gast,
-maer daer behoort meer tot den dans, als
-maer een rood paer schoenen: had gy Godt
-voor oogen gehouden: en nimmer uwe
-gaven die hy u verleent had, genoegen
-laeten, zoo had gy deze reyze niet hoeven
-te dansen en den duyvel te willen zyn
-en zoo haest te gelooven: want wie ligtelyk
-gelooft, die word haest bedrogen.
-Nu vaegd den duyvel zynen muyl, en gaet
-alzoo daer van, gy hebt u zelven te voorgesteld
-met uw eygen bloed, daerom zal
-men die borge borgen, gy hebt’er ter eener
-oore laeten ingaen en ter andere wederom
-uyt. Als nu den geest aen D. Faustus den
-armen Judas genoegzaem gezongen had,
-zoo is hy wederom verdwenen, en heeft alzoo
-Faustus geheel getroubeleerd gelaeten.</p>
-
-<h3><i>De wee-klagten van D. Faustus van de
-helle en van haere onuytsprekelyke
-pyne en kwaele.</i></h3>
-
-<p>O ik armen verdoemden! waerom ben
-ik geene beest? die zonder ziele sterven,
-zoo had ik my niet voorder te bevreezen.
-Nu zal my den duyvel met Lyf
-en Ziele van hier nemen, en my in een
-onuytsprekelyke duysterheyd brengen,
-want gelyk de zielen by hun zelven schoonheyd
-en vreugd hebben, zoo moet ik armen
-ellendigen, en alle de verdoemde
-eenen ongeloovelyken grouwel, st<span class="pagenum"><a name="Page_161" id="Page_161">[161]</a></span>ank,
-smaed, bevinge, vreeze, pyne, druk,
-huylen, kryten en knerzinge der tanden
-hebben: Daer toe zyn alle creaturen en
-alle schepselen Gods tegen ons, en moeten
-van de Heyligen Gods de eeuwige
-versmaedheyd draegen; ik ben nog indagtig
-van den geest, die ik eens naer
-de verdoemenisse gevraegd heb: den welken
-my zeyde: dat’er een groot onderscheyd
-is tusschen die en die verdoemde,
-mids de zonden ongelyk zyn: Voords
-zoo zeyde hy nog meer: even gelyk hoy,
-hout en yzer van het vuer verbrand worden,
-doch het eene ligter als het ander,
-alzoo worden ook de verdoemde in den
-vloed der helle verbrand. Och gy eeuwige
-verdoemenisse! dat gy van den toorn
-Gods zoo inflameerd, zoo vol vuer en
-hitte zyt; ô hoe grooten druk en pyne
-moet men inder eeuwigheyd aldaer verwagten,
-met weenen der oogen, met knerzinge
-der tanden, met stank der neuzen,
-met jammer der stemmen en met bevinge
-der handen en voeten: Och ik zoude zoo
-geirn den Hemel mogen omermen, en
-mogt ik slegts de eeuwige straffe ontgaen!
-och wie zal my toch uyt het onuytsprekelyk
-vuer der verdoemde verlossen? Alwaer
-geen hulpe zal wezen, alwaer geen
-beweenen der zonden helpen kan, alwaer
-nog nagt nog dag ruste is! wie zal my
-toch uyt al zulke ellende verlossen? <span class="pagenum"><a name="Page_162" id="Page_162">[162]</a></span>waer
-is mynen toevlugt, waer is myne beschuttinge,
-myne hope, mynen troost: Waer op
-zal ik my dan vertroosten? op de zaligheyd
-Gods niet, want ik schaeme my dat ikze
-zoude aenspreken, mids my niet zoude geantwoord
-worden? Maer ik moet myn aenzigt
-voor haer verbergen! Och wat mag ik
-doch veel klaegen, daer geene hulpe te
-verwagten is, nog geene vertroostinge des
-klaegen en weet? Amen. Want ik heb het
-alzoo willen hebben, ô misverstand! en dus
-moet ik den spot tot die schande draegen.</p>
-
-<h3><i>Van het grouwelyk, en verschrikkelyk
-eynde en afscheyd van D. Faustus,
-waer aen ider Christen mensch hem zal
-spiegelen en hem daer van wagten zal.</i></h3>
-
-<p>Die 24 jaeren van D. Faustus waeren
-nu by verloopen, en den geest kwam
-even in de laetste weke by hem, die hem
-alsdan zynen Brief of zyne Verbintenisse
-gaf, waer by hy hem ook aenzeyde, dat
-den duyvel de toekomende weke zyn
-lichaem haelen zoude, waer toe hy hem
-gereed maeken moest. D. Faustus klaegde
-en weende den geheelen nagt, waer over
-den geest nog eens voor hem verscheen:
-hy sprak tot hem: Lieven Fauste, zyt
-toch niet zoo kleynmoedig, want of
-schoon gy uw leven verliest zoo is ’t toch
-nog eenen langen tyd aleer gy verdoemt
-word: gy moet toch eens sterven al had
-gy nog vele honderd jaeren te leven. D<span class="pagenum"><a name="Page_163" id="Page_163">[163]</a></span>e
-turken, de joden, en andere onchristene
-keyzers moeten ook eens sterven en in
-de zelve verdoemenisse komen, gy weet
-ook nog niet wat u opgeleyd zal worden,
-daerom zyt kloekmoedig, en geeft den
-moed alzoo niet verloren: den duyvel
-heeft u toch toegezeyd, dat hy u een
-staele lyf en ziele geven zal. Al zulken
-en diergelyken troost gaf hy hem, maer
-het was eenen valschen troost, en die ook
-tegen H. Schriftuere strydende was. En
-alzoo D. Faustus niet anders wist, dan
-dat hy zyne verschryvinge of belofte zoude
-moeten met den hals betaelen, zoo
-gaet hy even op den zelven dag, toen
-hem den geest aengezeyd had dat hem
-den duyvel des nagts haelen zoude, tot
-zyne medegezellen Magiros en Kantifor,
-en tot meer andere studenten, die hem
-te vooren dikwils bezogt hadden, datze
-met hem zouden willen gaen tracteren in
-een dorp Rimlich genaemd, eene halve
-myle van Wurtenberg gelegen, alwaer zy
-met hem eene maeltyd zouden doen, het
-welke zy hem toezeyden.</p>
-
-<p>Zy gingen alzoo met malkanderen daer
-henen, alwaer zy eene kostelyke onbeyd
-deden. D. Faustus was met hun-lieden
-wel vroylyk, maer niet van hert. Hy bad
-hun-lieden dat zy met hem ook des avonds
-eten zouden, en voords den geheelen nagt
-by hem blyven, want hy moest hun-lieden<span class="pagenum"><a name="Page_164" id="Page_164">[164]</a></span>
-eene gewigtige zaeke te kennen geven,
-’t welk zy hem toezeyden, en aten daer
-met hem. En als zy nu den slaep-dronk
-doen zouden, zoo betaelde D. Faustus
-den weird, en bad de studenten dat zy
-met hem in eene andere kamer zouden
-gaen, hun ieds moetende zeggen, ’t welk
-zy deden. En Faustus zeyde hun aldus:</p>
-
-<h3><i>Eene bede van D. Faustus aen de
-Studenten.</i></h3>
-
-<p>Myne lieve betrouwde, en gunstige
-Heeren! de oorzaeke waerom ik
-U-L. alhier beroepen hebbe, is deze:
-Dat U-L. over vele jaeren bekend is,
-wat ik voor een man ben, te weten: in
-vele konsten en tooverye expert, welke
-konsten nergens als van den duyvel gekomen
-zyn, tot welken duyvelschen lust
-my anders niemand gevraegt en heeft dan
-het kwaed gezelschap, die met al zulke
-stukken omging, daer naer myn onweirdig
-vleesch en bloed, mynen verbolgen
-en godeloozen wil, en myne duyvelsche
-vliegende gedagten die ik voorgenomen
-en door de welke ik my aen den duyvel
-hebbe overgegeven, sedert 24 jaeren,
-met Lyf en Ziele. Nu zyn deze jaeren
-nae dezen nagt ten eynde geloopen, zoo
-dat my den zand-looper voor oogen staet,
-en verwagten moet tegen datze uytgeloopen
-zal wezen en hy my dezen nagt haelen
-zal, mids ik my hem tot twee-mael<span class="pagenum"><a name="Page_165" id="Page_165">[165]</a></span>
-toe, met Lyf en Ziele, met myn eygen
-bloed verschreven hebbe: (welke eerste
-is geweest den 23 October 1514, en de
-tweede den 3 Augusti 1531, <i>ziet pag. 19
-en 142</i>) waer over ik U-L. vriendelyk,
-lieve Heeren, hebbe wel willen voor myn
-laetste en eynde tot my roepen om met
-U-L. eenen S. Jans-drank tot een afscheyd
-te doen, hier op bid ik U-L. gunstige
-en lieve Heeren, dat Gy-L. toch alle
-myne vrienden wilt groeten, daer toe ook
-my niet kwalyk afnemen, als ik imand
-ergens in zoude hebben te kort gedaen,
-maer my het zelve te willen vergeven.
-Dan zoo vele die myne wonderlyke daeden
-zyn belangende, die ik in de 24 jaeren
-bedreven heb, zulks zal men al-te-samen
-by my opgeschreven vinden, en
-laet myn grouwelyk eynde U-L. al-te-samen
-eenen eeuwigen spiegel wezen, op
-dat Gy-L. mogt God voor oogen hebben,
-hem bidden, dat hy U-L. voor des duyvels
-listen en bedrog wilt bewaeren, en
-in geene verzoekinge wilt brengen, maer
-dat Gy-L. hem mogt aenhangen, en laeten
-van hem af-te-vallen, gelyk ik godeloozen
-en verdoemden mensch gedaen
-heb, die den Doop, de Sacramenten
-Christi, ook God zelve, het geheel
-Hemelsch Heyr, en alle menschen afgezworen
-heb, want hy begeird niet de
-dood des zondaers, nog dat’e<span class="pagenum"><a name="Page_166" id="Page_166">[166]</a></span>r een verloren
-worde. En laet U-L. ook van geen
-kwaed gezelschap verleyden, gelyk my
-gebeurd is, maer ik wierd al ziende blind,
-eylaes!… Doet niet als ik, maer gaet
-neirstig ter Kerke, stryd altyd tegen den
-duyvel, zyt met een vast geloof aen
-Jesus-Christus en leyd eenen Godzaligen
-wandel. Eyndelyk en tot besluyt, zoo
-is dit myn vriendelyk bidden, dat Gy-L.
-toch wilt te bedde gaen, en liggen slaepen
-nog U-L. wilt beroeren, nog ontstellen,
-al is ’t zaeke dat Gy-L. dezen
-nagt eenig gerugt, of eenige rammeling
-in ’t huys komt te hooren, zoo wilt U-L.
-daer in niet verschrikken, want U-L. zal
-geen leed geschieden, nog en staet ook
-niet op, maer blyft al-te-samen stil liggen,
-en zoo verre als gy myn lichaem
-dood vind, zoo zult gy ’t zelve ter aerde
-besteden, <i>want ik sterve als eenen boozen
-toch Christenen</i>. Eenen goeden Christen,
-mids ik een hertelyk berouw hebbe, en
-in myn herte stadig om genade ben biddende,
-op dat immers myne ziele mogte
-bewaert worden. Een boos Christen, om
-dat ik wete dat den duyvel myn lyf hebben
-wilt ’t welk ik hem geirne overzette,
-zoo verre als hy slegts myne ziele met
-vrede wilt laeten. Hier op bidde ik U-L.
-wederom, dat gy toch wilt te bedde gaen
-en ik wensche U-L. hier mede eenen
-goeden nagt; maer my eenen boozen <span class="pagenum"><a name="Page_167" id="Page_167">[167]</a></span>en
-schrikkelyken.</p>
-
-<p>Deze verklaeringe dede D. Faustus alzoo
-met eer en kloeken moed, op dat hy
-U-L. niet verzaegd nog kleynmoedig maeken
-zoude: Maer de studenten verwonderden
-hun op ’t hoogste dat hy zoo verbolgen
-had geweest en alleen door schelmerye
-en van wegens de tooverye, in al
-zulke perykel van lyf en ziele hem overgegeven
-had, ’t welk U-L. ook van herte
-leed was, mids zy hem al-te-samen lief
-hadden en zeyden: Och! lieven heer Faustus,
-in wat nood hebt gy uw zelven gebragt,
-dat gy zoo lang stil gezwegen, en
-ons zulks niet geopenbaert hebt, want wy
-zouden u door geleerde theologanten uyt
-het net des duyvels verlost hebben, maer
-’t is nu al te laet, tot groot agterdeel van
-lyf en ziele? D. Faustus antwoorde, dat
-hy zulks niet had durven doen, al was hy
-dikwils van meyninge zulks te verklaeren,
-en zyne zaeken aen Godzalige luyden
-te kennen te geven, om raed en hulpe van
-hun te verkrygen, gelyk my ook myn
-eygen gebuer daerom heeft aengesproken
-en gebeden, dat ik toch zyne Leering
-zoude willen volgen en van alle tooverye
-afstaen, en my bekeeren zoude. En alzoo
-ik van meyninge was zulks te doen, kwam
-den duyvel, en wilde my voort, gelyk
-hy dezen nagt doen zal, en zeyde: dat
-zoo verre als ik my kwame tot Godt te<span class="pagenum"><a name="Page_168" id="Page_168">[168]</a></span>
-keeren, zoo zoude hy met my een eynde
-maeken. Deze dingen aldus van D. Faustus
-verstaen hebbende, zoo antwoordden
-zy hem daer op: mids nu anders geenen
-raed voor handen is, zoo zoude hy den
-lieven God aenroepen, en den zelven
-door zynen lieven Zoon <i>Jesus-Christus</i>
-om vergiffenisse zyner zonden bidden,
-en zeggen: och God! zyt my armen
-zondaer genadig en gaet niet met my in
-’t oordeel, want ik kan voor u niet bestaen,
-al is ’t zaeke dat ik den duyvel
-myn lyf moet laeten, zoo wilt toch myne
-ziele bewaeren. Hy belofde dat hy zulks
-doen zoude, en dat hy niet laeten zoude
-te bidden, maer het wilde niet uyt, gelyk
-Caïn geschiede, die ook zeyde: dat
-zyne zonden grooter waeren dan dat zy
-hem mogten vergeven worden, daerom
-dat hy ook dagte, dat hy ’t met zyne
-verschryvinge te grof gemaekt had. Als
-nu deze studenten en goede heeren Faustus
-gezegend hadden, wierden zy doen
-weenende, en omhelsden malkanderen,
-maer D. Faustus bleef in de kamer. En
-als nu de studenten te bed gegaen waeren,
-zoo was’er niemand die tot het slaepen
-konde komen, mids zy den uytgang
-dezer zaeken hooren wilde.</p>
-
-<p>En het gebeurde in den nagt tusschen
-den 23 en 24 October 1538, tusschen
-12 en 1 ure, dat men rondom den huy<span class="pagenum"><a name="Page_169" id="Page_169">[169]</a></span>ze
-eenen grooten ongewoonelyken wind hoorde,
-al of het onderste boven zoude gekeert
-hebben, waer in de studenten hun
-zeer verschrikten en sprongen uyt het
-bedde, malkanderen troostende, maer zy
-wilden buyten de kamer niet gaen, dan
-den weird die uyt zyn huys in een ander
-liep. De kamer van de studenten was nevens
-D. Faustus kamer, zy hoorden in
-de gene van D. Faustus een grouwelyk
-schreeuwen, kermen en lamenteeren en
-dat niet anders, dan of het geheel huys
-vol slangen, en andere fenynige gedierten
-geweest hadde; met dies, zoo ging
-de kamer-deure van D. Faustus open,
-waer over hy begint om hulpe te roepen,
-doch met eene verdwelmde stemme,
-en daer naer hoorde men hem niet
-meer. Als ’t nu dag geworden was, en de
-studenten den geheelen nagt niet geslaepen
-hadden, zoo zyn zy in de kamer gegaen
-in de welke D. Faustus was, dan
-zagen zy geenen Faustus meer, maer wel
-dat de kamer met bloed besprengd was,
-zyn herssenen kleefden aen den muer,
-<i>mids den duyvel Faustus van den eenen
-muer tegen den anderen geslagen had</i>.</p>
-
-<p>Men vond ook in de kamer zyne oogen
-en zyne tanden uyt den mond geslagen,
-’t welk voorwaer een grouwelyk spectakel
-was, om te aenschouwen. De studenten<span class="pagenum"><a name="Page_170" id="Page_170">[170]</a></span>
-deze dingen aldus aenziende, begonsten
-hem zeer te beweenen, zoo datze
-ook anders niet deden als zugten.</p>
-
-<p>Zy zogten al-om nae zyn lichaem, het
-welk zy ten langen laesten vonden buyten
-den huyze op den mest-hoop liggen
-het welk zeer mismaekt en grouwelyk
-om aenzien was, mids hem het hoofd, en
-alle zyne lidmaeten gemorzeld waeren.</p>
-
-<h3><i>Van het begraven van D. Faustus romp.</i></h3>
-
-<p>Deze voorzeyde studenten en Magistros,
-die by D. Faustus in zyn eynde
-geweest zyn, hebben zoo veel verworven,
-dat men zyn romp in ’t zelve
-dorp heeft begraven en zyn daer naer wederom
-in de stad van Wurtenberg getrokken
-en ten huyze van D. Faustus gegaen,
-alwaer zy zynen dienaer Wagenaer
-vonden, die hem over de dood zyns meester
-zeer bedroefde en lang mistroostig gehouden
-heeft. Zy vonden ook aldaer de
-stuks dezer Historie van D. Faustus zelver
-opgeteekent, en met zyn eygen handen
-geschreven, uytgenomen de Historie
-van zyn eynde, de welke van de studenten
-en van de voorzeyde Magistros hier
-bygevoegd is, en van zynen dienaer was
-opgeteekend, zoo dat’er ook een nieuw
-Boek van hem uytgaet. Desgelyks is ook
-den zelven dag de getooverde Helena
-met haeren zoon niet meer te voorschyn
-geweest, maer is t’eenemael verdwenen.<span class="pagenum"><a name="Page_171" id="Page_171">[171]</a></span>
-En het was daer naer voords altyd in
-zyn huys zoo ongerust, dat’er geene menschen
-meer kosten blyven woonen. D.
-Faustus verscheen ook zynen dienaer lyfagtig
-by nagt, die hem veel secrete dingen
-openbaerde: Men heeft hem ook by
-nagt ter vensteren uyt zien liggen. Aldus
-eyndigd alhier de gansche Historie
-van de tooverye van D. Faustus, waer
-uyt elk Christen mensch leeren mag, inzonderheyd,
-die van een stout hooveirdig
-gemoed is, Godt den Heer te vreezen,
-alle tooverye, bezweiringe en alle
-andere duyvelsche werken te vlieden,
-want Godt dit wel en scherpelyk verboden
-heeft, zoo dat men den duyvel niet
-heeft te gast te bidden, nog hem eenig
-gehoor te geven, gelyk als Faustus gedaen
-had. Wy zien wat een schrikkelyk
-eynde en voorbeeld ons door hem is
-voorgesteld, ’t welk hy door zyn eygen
-verschryvinge over zynen hals getrokken
-heeft, daerom zal men altyd hoeven Godt
-voor oogen te hebben, dagelyks aenbidden
-en te voet vallen, ook hem alleen
-lief hebben, en uyt ganscher hert en ziele
-dienen, danken, loven en aenroepen,
-alsmede uwen Engel Bewaerder welken
-u bewaert en zal bewaeren tot het eynde
-uws leven, te weten: als gy leeft volgens
-de Wet en de Geboden Gods, maer
-die Godt verlaet, verlaet hy oo<span class="pagenum"><a name="Page_172" id="Page_172">[172]</a></span>k; daerom
-die den duyvel en zynen ganschen aenhang
-zal verzaeken en afzweiren, zal
-door Christus inder eeuwigheyd mogen
-zalig worden, door zyn bitter Lyden en
-Sterven, zulks wensche ik een ider christen
-mensch uyt den grond myns hert.</p>
-
-<p class="titlepage">EYNDE.</p>
-
-<div class="poetry-container">
-<div class="poetry">
-<div class="verse indent1"><i>Die Godt dient en bemind,</i></div>
-<div class="verse"><i>Zal hier naer zalig wezen;</i></div>
-<div class="verse indent1"><i>Maer wie den duyvel dient,</i></div>
-<div class="verse"><i>Hoeft voor de hell’ te vreezen.</i></div>
-</div>
-</div>
-
-<div class="figcenter" style="width: 200px;">
-<img src="images/footer-end.jpg" width="200" height="160" alt="" />
-</div>
-
-
-
-
-
-
-
-
-<pre>
-
-
-
-
-
-End of Project Gutenberg's Historie van Doctor Jan Faustus, by Anonymous
-
-*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HISTORIE VAN DOCTOR JAN FAUSTUS ***
-
-***** This file should be named 53596-h.htm or 53596-h.zip *****
-This and all associated files of various formats will be found in:
- http://www.gutenberg.org/5/3/5/9/53596/
-
-Produced by André Engels, Scans: Universiteitsbibliotheek
-Amsterdam/Early Dutch Books Online and the Online
-Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net (Early
-Dutch Books Online)
-
-
-Updated editions will replace the previous one--the old editions will
-be renamed.
-
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
-States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for the eBooks, unless you receive
-specific permission. If you do not charge anything for copies of this
-eBook, complying with the rules is very easy. You may use this eBook
-for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports,
-performances and research. They may be modified and printed and given
-away--you may do practically ANYTHING in the United States with eBooks
-not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the
-trademark license, especially commercial redistribution.
-
-START: FULL LICENSE
-
-THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
-
-To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase "Project
-Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
-Gutenberg-tm electronic works
-
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
-person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
-1.E.8.
-
-1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
-Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
-you share it without charge with others.
-
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country outside the United States.
-
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
-on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
-phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
- most other parts of the world at no cost and with almost no
- restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
- under the terms of the Project Gutenberg License included with this
- eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
- United States, you'll have to check the laws of the country where you
- are located before using this ebook.
-
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
-Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
-
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg-tm License.
-
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
-other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg-tm web site
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
-Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
-
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
-provided that
-
-* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation."
-
-* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
- works.
-
-* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
-
-* You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg-tm works.
-
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and The
-Project Gutenberg Trademark LLC, the owner of the Project Gutenberg-tm
-trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below.
-
-1.F.
-
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
-of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
-Defect you cause.
-
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
-
-Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
-goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
-www.gutenberg.org Section 3. Information about the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state's laws.
-
-The Foundation's principal office is in Fairbanks, Alaska, with the
-mailing address: PO Box 750175, Fairbanks, AK 99775, but its
-volunteers and employees are scattered throughout numerous
-locations. Its business office is located at 809 North 1500 West, Salt
-Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up to
-date contact information can be found at the Foundation's web site and
-official page at www.gutenberg.org/contact
-
-For additional contact information:
-
- Dr. Gregory B. Newby
- Chief Executive and Director
- gbnewby@pglaf.org
-
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
-spread public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
-state visit www.gutenberg.org/donate
-
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-
-Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-
-Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works.
-
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-
-Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-
-Most people start at our Web site which has the main PG search
-facility: www.gutenberg.org
-
-This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
-
-
-
-</pre>
-
-</body>
-</html>
diff --git a/old/53596-h/images/border.jpg b/old/53596-h/images/border.jpg
deleted file mode 100644
index 69fe758..0000000
--- a/old/53596-h/images/border.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/53596-h/images/cover.jpg b/old/53596-h/images/cover.jpg
deleted file mode 100644
index cf4c3b2..0000000
--- a/old/53596-h/images/cover.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/53596-h/images/footer-cover.jpg b/old/53596-h/images/footer-cover.jpg
deleted file mode 100644
index 071196c..0000000
--- a/old/53596-h/images/footer-cover.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/53596-h/images/footer-end.jpg b/old/53596-h/images/footer-end.jpg
deleted file mode 100644
index 0675720..0000000
--- a/old/53596-h/images/footer-end.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/53596-h/images/frontispiece.jpg b/old/53596-h/images/frontispiece.jpg
deleted file mode 100644
index 18f3709..0000000
--- a/old/53596-h/images/frontispiece.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/53596-h/images/header.jpg b/old/53596-h/images/header.jpg
deleted file mode 100644
index be6b801..0000000
--- a/old/53596-h/images/header.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ